You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
01 1818 8119 UB AMSTERDAM
jr. w: JK TT 2W JP JE z>,<br />
VADERLANDSCHE<br />
GEDENKSTUKKEN.
J , W. KIIMFEL<br />
VADEELA"NI>S€HE<br />
GEDENKSTUKKEN<br />
M RES PAKVJ3 f*<br />
BIJ COKNELIS HEYEIGERT, J783 .
A A N<br />
Z IJ N E<br />
H O O G H E I D *
DOORLUCHTIGSTE HOOG - GEBOOREN<br />
VORST EN HEER!<br />
J&lan wien toch, Doorluchtig/Ie Vorst en Heer!<br />
is beter een boek ter befcherming aanbevooien da»<br />
aan Uwe Doorluchtige Hoogheid? die voor ons<br />
Vaderland zijt de Luister de Roem en de Be-<br />
fchermer van buiten, en bij alle braaven, de Liefde<br />
en Achting van binnen, en de Behouder van rust.<br />
Dus dan kies ik te recht zulk eenen Befcher-<br />
tier voor dit werk, overtuigt 3 dat, in uw* Door<br />
lucht
hchtigst Vorst en lieer7 de wil en de macht is;<br />
leveelende mij in Uwe Doorluchtige Hoogheids»<br />
Hoog- Vorflelijk aandenken; terwijl ik, zo veel iit<br />
wij is, met veele oprechte Christenen, Uwe Doof'<br />
luchtige Hovgheid en deszelfs Koningljjke Gema<br />
lin en Vorjlelijke Spruiten, door vuurige gebeden*,<br />
in de iefcherminge van den drie'ênige God aan*<br />
leveele, voornaamlek in V barnen van deezert<br />
tijd.<br />
Ik ben . . . .<br />
BQORLUCIITIGSTE HOOG - GfLBOOREN<br />
tE YIIE 19<br />
den Nam<br />
VORST EN HEER!<br />
U\VE DOORLUCHTIGE HoöGHETfiS<br />
Onderdaanigjle en Gehoorzaamfl»<br />
Dienaar,<br />
J. W. KÜMPEL.<br />
VIRO
V I R O J U F E N I<br />
JANO GULIELMO KUMPEL,<br />
J. U. C A N D.<br />
RATAVUM S U U M E D E N T I.<br />
Tibi camoenas offerimus leves<br />
Cui Mufa curae eft 3 & patriac falus,<br />
Quae laeta te diu fruatur,<br />
Battavici decus in Lycei!<br />
OP DE<br />
VADERLANDS CHE<br />
G E D EN K S TUKKE N,<br />
V A N D E N<br />
W Ê L - E D, HEEK<br />
j. w. JK w m JB JE X.<br />
Ï"I ïer ftraaltj voor 't Vaderland, een zui vrc Liefde door.<br />
Hier word een Lauwerkrans voor Vrijheid t'faam gcvlogcen.<br />
Hier word dc dwing'landij, door Baroos Zoon, bevogten.<br />
Voigt fteedsj o Nageflagt! des Dichters loflijk fpoor.<br />
DIRK MULLER.<br />
J. U. S T.
D E<br />
'É O JF<br />
D E R<br />
BATAVIEREN,<br />
IN HET TEGENWOORDIG<br />
TIJDSGEWRICII T:<br />
I N<br />
ZES LIERZANGEN:
I N II O U D .<br />
Niet zelden is een zucht tot het grote de drijfveer van onge<br />
mene daden: hoe deze ook verfcJiillen in uitoefening en gevol<br />
gen, in dit beginfel zijn zij gelijk; en het is van deze zucht, dat<br />
bij den aanhef gefprokcn wordt. Voorts handelt deze Eerfte Zang,<br />
als voorbereidend, over den algemeenen oorfprongder meefteEuro-<br />
paanfche Volken, welker aanzien en oudheid bij Jujlinus in v'jft<br />
Tweede boek in een gefchil tusfchen de Scythen en Egjptenaaren<br />
llijkt: wijders vervat hij de gelijkheid van hunnen Godsdienst<br />
en Vrijheid, en voorts eenige algemeene Aanmerkingen nopens<br />
het Oorlog tusfchen America en Groot-Brittanje; 't gedrag der<br />
Franfchen hier in en de poging der Engel/chen om er onzen Staat<br />
in te mengen; hun trouwloze handelingen; de voorbereidzelen tot<br />
vredebreuk; en de waarfchouwing omtrent het ontwaken onzer ge<br />
tergde wraak aan de Britten; het ontftaan der gewapende Neu<br />
traliteit , welke, hoe aangenaam zij voor 't Vaderland moogzjn,<br />
nooit gelijk is te Jlellen met de gevolgen die voortgebracht konden<br />
worden, wanneer men het doorluchtig voorbeeld van ie dappere<br />
Vaderen najireefde: eneenen Overgang tot den Tweeden Zang. —
E E R S T E ZANG.<br />
"Wat woelt mijn Geest? wat zet mij aan,<br />
Om uit mijn zangerige fnaren<br />
Tot lof van kunst en heldendaén<br />
Een Vrijheidaêmend Lied te baren?<br />
Het is de Zucht voor 't Vaderland,<br />
In 't hart des Bataviers geplant,<br />
Een zucht zo edel, zo verheven:<br />
die den bleeken dood veracht,<br />
En Helden voor den Staat gedacht,<br />
Met innig zielsvermaak doet fneven.<br />
A a »a
+ DE LOF Mk B A T A V I E R E N ,<br />
Bataaffche Jeugd, werp mij niet voor,<br />
Dat ik uit vreemden ben gefproten;<br />
Gun mij een plaats in 't Dichtrenchoor<br />
Als eeö' van uwe Landgenoten.<br />
Zijt gij niet Duitschlands neeven? fpreek.<br />
Ik ben 't van laater eeuw, en kweek<br />
In 't hart de Vrijheid - zugt der Vaadren:<br />
Ik ftam van oud, van braaf geflacht;<br />
Én Hem, die de eedle deugd betracht,<br />
Hem fpeek Tuïskoos bloed in de aadren.<br />
Gun dan den Broedren,- die, als gij,<br />
Het hoofd aan Rome durfden bieden;<br />
Gun haatren van de dwinglandij;<br />
Gun 'c Kroost van dappere Oorlogslieden ,<br />
Met u geteeld van 't zelfden zaad;<br />
Het kroost, dat laffe weekheid haat,<br />
Meer dan den naam van Bondgenoten:<br />
Neen, neem het als uw eigen aan,<br />
Het zal met u ten ftrijde gaan,<br />
En dwinglandij voar 't voorhoofd floten.<br />
Maar
E E R S T E Z A N G . 5<br />
Maar 'k ken uw vriendlijk hart, ö Jeugd!<br />
Als Batavier zult gij mij achten,<br />
En, 'k zweer bij Duitschlands oude deugd,<br />
Ik zal bij u mijn' plicht betrachten.<br />
Mijn Vaders acht ge als Broeders, — mij<br />
Als Batoos kroost, van ouds reeds vrij,<br />
En deelgenoot der zegeningen,<br />
Door uwer Vaadren dappre hand<br />
Zo vast in dit moeras geplant.<br />
Hoor mij mijn eeuw ter eei 1<br />
dan zingen!<br />
't Ontzenuwd Oosten kusfe vrij<br />
Den voetftap zijner Dwingelanden:<br />
De dwang, die fnode Heiharpij,<br />
Moog woeden aan Afrykes ftranden ,<br />
Of fmukken zig met Peru's goud;<br />
En waar zc een' zetel heeft gebouwd,<br />
Den lagen flaaf door pracht verblinden:<br />
- Europaas, Duitschlands, Batoos kroost,<br />
Is Heldenvolk, des doods getroost,<br />
En laat zie!' door geen ketens binden.<br />
A 3 Een<br />
1
t$ DE LOF DER BATAVIEREN,<br />
Een Helden volk, een Broeder fchap,<br />
Die Dwinglandij heeft uitgebannen,<br />
Zijn Vorflen viert ten hoogden trap,<br />
Maar de Eerzucht breidelt der Tyrannen.<br />
't Erkent een' Heer, een Wet, een' Plicht»<br />
Als door een' zelfden Geest verlicht,<br />
Schoon ze om zijn' eerdienst fomtijds ftrijden:<br />
Eén word van allen aangebeên,<br />
Schoon met verfchil van plechtigheén:<br />
Eén wondre God , wien zij belijden.<br />
Doch fchoon die Broeders, eensgezind,<br />
De plichten achten van een' Christen,<br />
Toch heeft hen de afgunst vaak verblind,<br />
Die bron van de eerde broedertwisten.<br />
De Gal, de Brit, en 'c Duitfche rijk,<br />
Zijn door hunn' ftamaart faam gelijk ;<br />
Ja 't zelfde bloed rolt hun door de aadren:<br />
Maar Duitschlands kroost bleef aan den dam,<br />
Waar uit het eerst te voorfchijn kwam,<br />
Getrouwst, heeft nog de deugd der Vaadren.<br />
De
E E R S T E Z A N G . 7<br />
De Gal week vaak van de oude trouw,<br />
En ftookte zelfs in Duitschland twisten.<br />
Ja, hij fteunt deels zijn Staetsgebouw<br />
Op fchonen fchijn, maer vuige listen.<br />
De Brit is trotsch en ftug van aart,<br />
Acht niets den naam van edel waard ,<br />
Wat niet bij hem is voortgcfproten:<br />
Belang bewerkt zijn Staatsverbond,<br />
Maar, 'c is ook op den zelfden grond,<br />
Dat hij het weêr om veer durft itoten.<br />
Hij (laat van 't hard en klippig ürand,<br />
Waar langs der Noordzee golven bruisfchen ,<br />
Een trotsch gezicht naar Nederland ,<br />
En waant dat Hechts de baren ruisfchen<br />
Voor hem , niets, niets maakt hem gedwee;<br />
Hij noemt zich mcefter van de Zee,<br />
Dïar de afgunst hem uit de oogen fchittert:<br />
Hij ziet en Gal cn Kastiljaan,<br />
Met een' gelijken weerwil aan,<br />
En is om Neêrlands heil verbitterd.<br />
A 4<br />
I T c t
a. .DE LOF DE..R BATAVIEREN,<br />
liet Volkvernielend Oorlogsvuur<br />
Woed in zijn hart, kost bloed en tranen.<br />
Min. krijg is 't met zijn nagebuur,<br />
Pan met zijn kroost, zijn onderdanen.<br />
Hij hoont der Batavieren trouw<br />
Als pf zij 't kroonrecht fchenden zou<br />
En ooit met muitren famenfpannen:<br />
Hij denkt niet, dat ons vrij gedacht,<br />
Op_ een gelijke wijs veracht<br />
Een rpt yan muitren en tyrannen.<br />
Van d' oudden, d' allercciften dam<br />
V^n allen die onze aard bewonen,<br />
Eer N'ylus Rijk noch aanvang nam,<br />
Zijn wij Tuïskoos echte zonen.<br />
Ook gij, o trotze, o onverlaat,<br />
Gij, broeder , die uw broedren haet l<br />
Ook gij, fchoon zulk eene eer onwaardig,<br />
Daar gij, ons ziende als trouwloos aan ,<br />
Waant da;; we als Gal en Kastiljgan<br />
Zijn tot uw' ondergang vqlvaardi^.<br />
Waar
P E R S T E Z A N G .
io DJL LOF D E R BATAVIEREN,<br />
Der altoos vrijen Batavier<br />
Mishagen alle flaaffche kluistren,<br />
Die fteeds den ftaat van 't fchoonftc dier,<br />
Van d'eedlen mensch te zeer ontluiftren<br />
Moest niet uw dwang d' Amerikaan,<br />
Niet hem, geweldig tegenüaan ?<br />
Geen Christen word ooit flaafsch geboren:<br />
De ziel des Godsdiensts maakt hem vrij,<br />
Schoon hij in ieder heerfchappij<br />
De ftem der hoge wet moet horen.<br />
't Is mij bewust, dat flaaffche dwang<br />
In Rusland en aan de Isterboorden ,<br />
Den Rijksftaf zwaait uit Staatsbelang,<br />
De Vrijheid boeit met taaije koorden.<br />
Dat volk, in later eeuw verlicht,<br />
Week lichter af van wet en plicht<br />
Hun moest een naauwer band verbinden:<br />
Ook is dat dwangjuk niet zo wreed<br />
Als 't uwe, daar gij ketens fmeedt<br />
Voor uwe Broedren, uwe vrinden.<br />
Da
E E R S T E ZANG. n<br />
De Transfylvaan is, ik beken'c,<br />
Lijfeigen, en de Rus moet bukken;<br />
Maar daar men nooit zijn grondwet fchend,<br />
Hem nooit door last op last komt drukken,<br />
Mint hij de kluister, die hem bind:<br />
Maar wij, wij, min dan zij verblind,<br />
Wij haten dwang, en voelen blijheid,<br />
Naar mate meer op 't warcldrond<br />
De toon weergalmt uit mond bij mond,<br />
Onze oude krijgstoon, Vrijheid! Vrijheid!<br />
De Vaders van het Vaderland ,<br />
Gehecht aan Grootvaars brave zeden,<br />
Ontzeggen billijk onderitand,<br />
Befchroomd in uw ontwerp te treden.<br />
Ware u het Oorlog aangedaan,<br />
't Is wis, men zou ten flrijde gaan;<br />
Wij zijn geen fclienders van verbonden;<br />
Oud Rome eerbiedigde onze trouw:<br />
Zij deunt, zij fchraagt ons Staatsgebouw,<br />
Dat we op de zuil der Vrijheid gronden.<br />
o Gij
ti DE LOF DER BATAVIEREN,<br />
o Gij, uit God gebooren Deugd,<br />
o Licht in dikke duisterheden,<br />
o Gij, der Englen grootfle vreugd,<br />
o Waarheid! flier mijn wankle fchreden;<br />
Verhoed mijn voet, om van uw pa&n,<br />
Of regts—, of linkswaart af te gaan;<br />
o Waarheid, leer uw' Dichter zingen,<br />
Hoe met den Gal en Kastiljaan<br />
Reeds lang de Britfche Vloten liaan 1<br />
Leer mc in 't geheim der Hoven dringen!-<br />
Leer mij der Britten kneevlarif<br />
In hunne nieuwe warekl malen!<br />
Doe door u licht mijn Kunstfchildrij<br />
Met ongefmukten luider pralen!<br />
En nimmer moet in mijn verhaal<br />
Of lasterzucht, of logentaal<br />
Zich met den toon der Dichtkunst mengen!<br />
De vuige list zij verr' van mij!<br />
De (tem der Waarheid, durf ik vrij<br />
Voor 't oor van Batoos neevcn brengen.<br />
Een
E E R S T E Z A N G : i%<br />
Een Godlijk vuur verfpreid zijn' gloed,<br />
Ontfonkt mijn ziel, bruischc in mijne aadren:<br />
Ik voel, ik voel met drift het bloed<br />
Tot zijnen wel, het hart, vergaadren.<br />
Daar bruischc het op met zwaarder droom,<br />
Gelijk een Etna, wien, met fchroom,<br />
De Reiziger ziet vlammen braken;<br />
Of als de Nijl, die, ongetemd<br />
Zijn bedding golvende overzwemt,<br />
Om 't vruchtbaar aardrijk vet te maken;<br />
Waar zijn wij ? — waar ? — in welk gewest ? —><br />
Help God! verfchrikking doet mij ijzen.<br />
De moord, met menfchenbloed gemest,<br />
Oiitfangt cr hulde en cerbewijze-n.<br />
Bellona geeft er haar geboón,<br />
Zit met een woeden glans ten Troon,<br />
Of hoort de ftem van haar gezanten:<br />
'k Hoor ,• dat de Tweedracht haar bericht,<br />
Hoe 't volk, door 't Heilgelpof verlicht,<br />
Zich tegen haren wil durft kanten.
*4 DE L O F DER BATAVIEREN,<br />
Zij zegt: den Rus mishaagt de Krijg,<br />
De Vreê heerscht in Satumus oorden,<br />
Bij Gal, bij Brit, en ach! ik zwijg,<br />
Van trotfe Taag- en 1 berboorden.<br />
't Krijgszuchtig Noorden is gedwee.<br />
Tuïskoos kroost aanbid de Vreé.<br />
Vergeefsch porde ik die Adelaaren,<br />
Hun Krijgszucht is geheel gcfust,<br />
Hun wapen dient flechts om de rust»<br />
. Van hunne Staten te bewaaren.<br />
Dit hoort Bellona, fchud haar' kop:<br />
De Tweedracht eindigt pas te fpreken,<br />
Of zij, zij fleekt heur hairen op, s<br />
Die adderen en flangen kweken ?<br />
„ Hoe, zegt ze, zijt gij uitgeleerd?<br />
„ Weet gij niet meer, hoe men regeert<br />
„ In 't hart der volkren ? durfc gij keren,<br />
En meiden mij mijn nederlaag ?<br />
,, Zal dan mijn luider, zal mijn vaag<br />
„ In rook en dikken damp verkeeren?"<br />
Zij
E E R S T É Z A N G . 15<br />
Zij flampvoet, en haar Hofftoet rijst:<br />
't Belang", en 't fchuchtre Wanbetrouwen;<br />
De Nijd, die zich met lastren fpijst;<br />
't Bedrog, gewoon om leed te brouwen ;<br />
De Trots, geneigd tot dwinglandij:<br />
Deez' plaatst zij Tweedragt aan de zij'.<br />
Een' pestdamp geeft zij hun tot wagen:<br />
„Ga, zegt zij, uitgelezen ftoet!<br />
„ Naar Albion: gij zult, gij moet<br />
„ Van daar uw zegepalmen dragen."<br />
Zij zelfs vaart meê: verwaten Trots<br />
Grijpt naar de teugels, ment de rosfen,<br />
En toont zich als een fteile rots;<br />
Verbergt zijn dodelijke klosfen;<br />
En een gedwonge lach verfpreid<br />
Op 't aanfehijn valfche vriendlijkheid.<br />
De looze mond noopt zelfs tot kusfen;<br />
Het vlammend oog fchijnt zonnefchijn;<br />
Zijn lippen gloeijen als robijn,<br />
Maar 't Akonyton fchuilt er tusfchen.<br />
Ik
16 D*s LOF DER BATAVIEREN,-<br />
Ik volg, ik volg hen in hun tocht<br />
Op vleuglen van mijn denkvermogen<br />
Door kreitfen, noó door ofis bezocht,<br />
En fchijq mijn' dampkring gantsch onttoogen.<br />
Ik zie geen lucht of zonnefchijn:<br />
Een nevel, vol van helsch fenijn,<br />
Schijnt mij in mijnen vaart te omgeven;<br />
Hoed, hoed mij, Hemel, voor dien damp;<br />
En Iaat mij, fchetzend de Oorlogsramp<br />
Aan 't fchooft der lieve Vrede kleven!<br />
Zij ftrijken neêr op Albicti.<br />
Wee, wee! hoe zal zich 't land beklager},<br />
Wanneer 'c, bij 't rijzen van de zon,<br />
De vracht herkent dier helfche wagen;<br />
Maar ach! ik zie natuur verkracht j<br />
Ik zie een eeuwge middernacht<br />
Het hart van alle Britten dekken:<br />
Help God! de Nijd, die Heiharpij,<br />
En Trots, de bron der dwinglandij,<br />
Gaan hier het eerst hunn' post betrekken.<br />
Gij
E E R S T E Z A G; \i<br />
Brittanje, door den valen nijd<br />
Beheerscht, vergadert zijne Staten;<br />
Herdenkend hoe ze in vroeger tijd<br />
Geducht was bij haar Onderzaten.<br />
Zij ziet, zij ziet d'Americaan,<br />
Zich van die kluisters trots ontflaan $<br />
Die aan geen vrije leden pasfen;<br />
Zij ziet te laat, en of men woed,<br />
Of dreigt, of flaat, zijn heldenmoed<br />
IÏ lang dc taaije roede ontwasfeQj<br />
Gij zijt het, Reden, gij alleen i<br />
Gij maakt elke oppermacht befteudig;<br />
Wie zonder u hun pad betreên,<br />
Zijn nog in 't volst bezit ellendig.<br />
Dit toont hij, wiens bekrompen zifcl<br />
Aan lagen trots te beurte viel.<br />
Hen, hen ziet men gedwongen zwichten,<br />
Wier kracht van ziel in hoofdigheid<br />
Veraart, terwijl geen woest beleid<br />
Ooit volk deed keeren tot zijn plichten.<br />
B Doch
i8 DB L O F DER BATAVIEREN,<br />
Doch Reden, gij zijt uit den raad<br />
Der trotfche Britten lang verbannen,<br />
'k Zie al de leden van hun ftaat<br />
Tot bloedvergieten famenfpannen.<br />
„ Hoe, zegt men, is de Amcricaan<br />
„ Niet een geboren Onderdaan,<br />
„ En zal hij dan voor ons niet buigen ?<br />
„ Wij zijn, zijn Meefters, en hij leer',<br />
„ Om aan zijn' wettig' Opperheer<br />
,5 Verfchuldigde eerbied te betuigen."<br />
De Tweedracht ftookt het helfche vuur,<br />
Welks rook Americaan en Britten<br />
Bedwelmt: dees wil ter aller uur<br />
In 'c raadsbefluic van d'andren zitten;<br />
Die, aan zijn' trots te zeer gehecht,<br />
Wil niets, niets afftaan van zijn recht,<br />
Maar maakt zijn' ftamgenoot verbittert;<br />
Die breekt den band der Slavernij,<br />
En maakt zich door zijn waapnen vrij,<br />
Terwijl zijn oog van gramfchap fchittere.<br />
Zie
E E R S T E Z A N G . 19<br />
Zie hier de Broeders dan verdeeld;<br />
Maar ach! de Hel dreigt zwaarer plagen t<br />
Zij heeft haar rol niet uitgefpeeld ,<br />
Eerst zal ze Europe doen gewagen.<br />
Het vuig Belang en de Achterdocht<br />
Zijn vaardig tot een nieuwen tocht t<br />
En 't loos Bedrog bekleed hun zijën:<br />
Op helfche draken, fnel van vlucht<br />
Doorklieven zij de ontftoken lucht<br />
Om zich in Vrankrijk ncêr te vlijën.<br />
De Gal, gewoon in 's Nabuurs ramp<br />
Zijn eigen voordeel te bejagen.<br />
Ziet licht in dezen donkren damp,<br />
En fchept zich lust in Oorlogsplagen,<br />
Straks heeft hij 't hem zo lief Belang<br />
Herkend aan haar' Sireenenzang,<br />
En hoort die ftookfter van krakkeelen:<br />
Hij bied zijn gumt d'Americaan,<br />
En noopt met list den Kastüjaan:<br />
Om in dien Broederkrijg te deelen.<br />
B 2<br />
Z i e
2o DE LOF DER BATAVIEREN,<br />
Zie hier de hel in arbeid, zie<br />
Europa tot een fchouwplaats flrckken,<br />
Van de allerboosfte rollen, die<br />
Dit punt van onzen bol bevlekken.<br />
Het woedend Oorlog barst ftraks uit,<br />
En, nergens in zijn' loop gefluit,<br />
Vliegt heen door vier verfcheiden Landen;<br />
De Zee, met kiel bij kiel belafin,<br />
Schijnt in een bhkfemvlam tc ftaan<br />
Tot aan de vcrstgelegen flrandcn.<br />
Hoe lang, Euroop, is 't reeds geleên,<br />
Dat u de boei des Oorlogs knelde?<br />
Hoe lang getwist? hoe min geftxeén?<br />
Waar zijn, waar zijn uwe oude Helden?<br />
Waarom maakt men geen eind en flaat,<br />
Van 't opgaan van den Dageraad<br />
Tot daar de Zon in 't West gaat dalen?<br />
Ai, kom toch eens, gewenschte dag,<br />
Dat na een' glorierijken flag<br />
De lieve Vree] mag zegepralen!<br />
f . Spoei
E E R S T E Z A N G . 21<br />
Spoei voort, fpoei voort, Bataaffche Zang!<br />
Gij moet mijn Volk in de ooren klinken;<br />
Bepaal u bij ons Staatsbelang,<br />
Laat in uw vlucht uw' moed niet zinken.<br />
Wijk, wijk van dit Toneel niet af,<br />
Schoon al iets anders zangftof gaf,<br />
In 't tijdverloop van zo veel jaren.<br />
Het Beierfche erfrecht ftore uw niet:<br />
Want fchoon gij Duitschlands Krijgsvaan ziet,<br />
God- zelf zal daar den VréV bewaren.<br />
Rijk God! hoe durft toch Albion<br />
Bij ons van vreêbreuk zich beklagen?<br />
Heeft aiec, toen 't eerst de twist b:gon,<br />
Mijn Staat voor alles zorg gedragen?<br />
Is, op het oud verbod, terftond<br />
Niet weêr een nieuw verbod gegrond,<br />
Van 's-Nabuurs Vijand niets te zenden,<br />
Dan dat, wat nimmer was ontzegd?<br />
Wie handelde immer meer oprecht?<br />
Wie wist ooit min van woord te fchenden ?• —<br />
E 3 Maar
t% DE L O F DER BATAVIEREN,<br />
• Maar Gij, die geenen plicht erkent,<br />
Verdoolde Britten! wilt vrij beven,<br />
Daar Gij het Recht der Volkren fchendt,<br />
En van Tuïskoos vrije neeven<br />
De koopvloot plondert, en 't gezag<br />
Der Staten hoont in hunne vlag!<br />
Beeft! want de Godheid zal u flraffen,<br />
Nooit blijft de boosheid dus verfchoond:<br />
God zal ons, door uw' trots gehoond,<br />
Door gansch Europa recht verfchaffen.<br />
De woede Geest van muiterij,<br />
Veeltijds uit bijgeloof geboren,<br />
Vertoont haar macht en heerfchappij<br />
Bij u, gelijk zij deed te voren,<br />
6! Londen, Londen! zie uw draf:<br />
De vlam delft voor uw pracht een graf!<br />
Maar ach f gij fpreidt vergeefsch voor blinden,<br />
ó Waarheid! uwen heldren glans:<br />
Hij wende 't oog naar 's hemels trans,<br />
Vergeefsch; hij kan de Zon niet vindea.<br />
Ver-
E E R S T E Z A N G . a 3<br />
Verblinde Brit! ai zie, ja zie,<br />
Uw' val voorhanden: leer ons kennen,<br />
En 't aaklig doodsgevaar, van die<br />
Den Leeuw tot wreken aan durft fchennen:<br />
Hij is grootmoedig; maar zijn kracht<br />
Word nimmer ftraffeloos veracht:<br />
En, fchud hij eens zijn grijze manen,<br />
Dan word al 't boschgediert' gedwee,<br />
Hij zal zich uit zijn legerfteê<br />
Den weg ter overwinning' banen.<br />
Maar 't is vergeefsch: uw blindheid faft<br />
Den eedlen moed der Batavieren;<br />
Nog teuglen zij hun driftig hart,<br />
Het wello reeds haakt naar krijgslaurieren.<br />
Ja, was de Olijftak min hun lust,<br />
Ik zag u in uw hart ontrust,<br />
Door 'c dondren hunner zeckasteelen,<br />
Nog wenden ze alle poging aan<br />
Om zulk een vredebreuk te ontgaan,<br />
En gij blijft plondrcn, g ) blijft ftelen.<br />
B 4 Voor-
24 DE LOF DER BATAVIEREN.<br />
Voorzichtigheid, der wijzen last,<br />
Een deugd uit Hemelsch zaad gefprooten,<br />
Vcrfchijnt in 't diepfte van de rust<br />
Op 't leger van Europaas Groten.<br />
Maan: Catharijne, en Christiaan,<br />
Een Bondgenootfchap aan te gaan<br />
M e<br />
t Fredrik, de eer van Duits.lands zonen,<br />
En h?m, wiens deugd al de aard behaagt,<br />
Daar hij de Zweedfche Rijkskroon draagt,,<br />
En ons, die Batoos erf bewonen.<br />
Hot heilig Recht, 't welk voor ons pleit,<br />
Baart met de zucht tot rust en vrede<br />
Gewapende Onpartijdigheid.<br />
Ach! mocht dat wicht op onze beden.<br />
Van zijn' geboorteftond af aan ,<br />
Het woên der Britten tegengaan !<br />
Mocht hij, wien we als Tuïsko eeren,<br />
De Hoop van Duitschland, tonen, dat<br />
Hij 'i bloed van zijne Vaadren had,<br />
En de onderdrukte trouw verweeren!
E E R S T E Z A N G . 25<br />
Ja, de eer van 'c Huis van Oostenrijk,<br />
Jofephus, door zijn deugd verheven,<br />
Zal in dit tijdsgewricht een blijk<br />
Van Duitschlands oude zeden geven ,<br />
Zijn dapperheid, met trouw gepaard,<br />
Maakt hem den Roomfchen zetel waard:<br />
Hij, 't hoofd der moedige Germanen,<br />
Hij ziet met fmart dat Albion<br />
Ontaart, en wcnscht zelfs dat Bourbon<br />
Zich moge een' weg ter zege banen.<br />
De Grote Fredrik, die deze eeuw<br />
Met zijn' geduchten naam doet pralen,<br />
Slaat reeds op Neêrlands fleren Leeuw<br />
Het oog; wie zet dien held toch palen ?<br />
Hij is in fpijt des Brits, bereid,<br />
Zijn wapen bij de Onzijdigheid,<br />
Zijn' fleren Adelaar, te zetten,<br />
Hij, 't evenwicht in 't Duitfche rijk,<br />
Doet Tronen fiddren , 't ongelijk<br />
Zwicht voor den donder van zijn wetten.<br />
13 5 Maar
26* DE LOF DER BATAVIEREN,<br />
Maar nog, acli nog is alles ftil,<br />
En 'k zie ook bij Tuïskoos zonen,<br />
Hen, die in zulk een Staatsgefchil,<br />
Hun Vorstlijk bloed, hunne afkomst honen.<br />
'k Zie, door de Britten aangezocht,<br />
's Volks leven fnood voor goud verkocht,<br />
En d'onderdaan ten flachtbank' brengen.<br />
's Lands Stenden zwijgen; vreeslijk lot!<br />
Gedoogt gij dit, rechtvaardig God,<br />
Laat gij der Volkren bloed dus plengen!<br />
Maar 'k zie 't, de Landzaat word gewekt,<br />
Die Menfchenhandel afgebroken,<br />
Dïe Duitslands kroost tot fchande fhekt,<br />
En duizend twisten ftond te ftoken.<br />
Maar 't is genoeg, ik wend mijn' zang<br />
Tot Batoos kroost, in wiens belang<br />
Ik deel zo lang ik aêm mag halen:<br />
0 Broeders, Broeders! deze tijd<br />
Roept, wapent, dagvaart ons ten ftrijd',<br />
Op dat wij heerlijk zegepralen.<br />
Maar
E E R S T E Z A N G . 27<br />
Maar hoe! in die omftandigheén<br />
Een vloot en legermacht te derven!<br />
Van waar, van waar thands volk bij één<br />
In 't nijpen van den nood te werven!<br />
Nochtans, mijn Broeders, maakt u reé,<br />
Gij ziet alleen een' glimp van vrcé;<br />
En fchoon de Brit de Americanen<br />
Beftrijd, fchoon 't al hem weèrftand bied,<br />
Vertrouwt op vreemden bijftand niet,<br />
Mistrouw en Gal en Kastiljanen.<br />
Gewapende Onpartijdigheid,<br />
Hoe fchoon zij is» hoe hooggeboren,<br />
Doet minder nut dan 't kloek beleid,<br />
Waar mede uw Vaders, lang te voren,<br />
Op Vaders Willem wijzen raad,<br />
De grondzuil bouwden van den Staat:<br />
Leert in u-zelv' uw' bijftand vinden;<br />
Mistrouwt de Vriendfchap niet, maar wacht<br />
Al wat gij kunt door eigen macht,<br />
Nooit van den bijftand uwer Vrinden.<br />
Mijjj
28 DE L O F DER BATAVIEREN,<br />
Mijn Vrienden, ach! de trotfche Brit,<br />
Zal zelfs mishandlend u befpotten;<br />
En mooglijk is het zelfs zijn wit,<br />
U op te komen met zijn rotten.<br />
Elk voordel, van zijn' Afgezant,<br />
Vertoont u, dat het dwingziek land<br />
Niets zoekt dan oorzaak van krakkeelen;<br />
't Verbond van Kromwel rekt men uit,<br />
Men Hoort uw' handel, en befluit,<br />
Met u als met een blad te fpelcn.<br />
Rijk God, zo mild in zegening,<br />
Let in dit tijddip op mijn bede!<br />
Daar ik mijne Eeuw ter eere zing,<br />
Let daar op onze omdandigheden!<br />
Ontbloot van Menfchenhulp, moet Gij<br />
Ons waapnen, om de knecvlarij<br />
Des fporelozen Brits te doren!<br />
Zo blink' de roem van onzen tijd<br />
Europe in 't oog door ftrijd op drijd ,<br />
Gelijk der Vaadren roem te voren!<br />
Geef
E E R S T E Z A N G * 20<br />
Geef heilige Eendracht, ja geef moed!<br />
Uw vlammend zwaard moet voor ons ftrijden!<br />
Leer, leer gij- zelv 't Bataaffche bloed,<br />
Den dood voor 't Vaderland te lijden!<br />
Dan zal uw Volk ontfonkt, verrukt,<br />
Voor uwen voetfchabel gebukt,<br />
Door 'c teêrst gevoel, in zilte tranen<br />
Van wellust en van dankbaarheid<br />
Wegfmelten, en, ten flag bereid,<br />
Tot eeuwige eer zich wegen banen!
I N H O U D .<br />
Dees tweede Zang bevat in zich 't vermoeden, waar op de<br />
Britten ons het Oorlog aandoen, als zijnde de waan van Stormond,<br />
dat wij, voor Brittanje bevreesd, hun door onze hulp den<br />
vrede zouden afkoopen. Een ftip var. hun handelwijs met St.<br />
Euflathius, enz., het fneuvelen van den dapperen CRCL, wiens<br />
ziel in zijn hemelvaart Walhalla aandoet en de handelwijs<br />
der Britten aan Tuïsko verhaalt; welken Stamvader, daar hij<br />
in 't heil der Belgen deel neemt, Gods verborgenheden voor 't<br />
toekomende ontdekt worden; die bericht, aan de overige Helden, bewoners<br />
van Walhalla geeft, van !f geen hij gezien heeft: waar<br />
4p allen een' Lofzang aankeffen, den Batavieren heil wenfchen<br />
en Gode Jmeken om berichten hunner zegenpralen te erlangen —<br />
Overgang tot den derden Zang.
T W E E D E ZANG.<br />
O Waarheid! — Gij, wie ik voorheen<br />
Om bijftand fmeekte in mijne zangen,<br />
Blijf flceds Geleidfier mijner fchreên!<br />
Een nieuwe taak is aangevangen ;<br />
Men reppe min van Kastüjaan,<br />
Van Gauler, of Americaan;<br />
Mijn Lier doe andre tonen klimmen!<br />
Tot in Walhalla klink' mijn zang!<br />
Dat hem het oor der Vaadren vang',<br />
Het oor van Duitschlands Heldenfcliimmen 1<br />
Bel-
32 ÖE LOF DER. BATAVIEREN»<br />
Bellone, aan 't Albionfchc ftrand<br />
Gezeten, doet haar' Raad vergaèren.<br />
Zij toont haar monflers Nederland,<br />
En durft hun dus haar' wensch verklaren:<br />
„ Zie daar, zegt zij, uw gloriefpoor:<br />
Zie daar een Volk, dat in den gloor<br />
„ Der Vrijheid al zijn' lust durft zetten!<br />
„ Schend tegen dit uw Britten aan:<br />
'c Mint vreê, maar zal ten ftrijde gaan:<br />
„ Het is naijvrig van zijn wetten."<br />
Wantrouwen, Trots, en vuige Nijd,<br />
'L Eedrog, de Dwangzucht, en 'c Belangen,<br />
De Tweedracht, teelfter van den ftrijd,<br />
Zijn ftraks gereed heur wet ce ontfangen.<br />
Zij branden ijlings, om de hel<br />
Te dienen in heur moordbevel,<br />
En vliegen op haar wenken henen.<br />
Zij ftreven in den Britfchen Raad,<br />
En doen hem tegen Neêrlands Staat,<br />
Het oor aan 's afgronds infpraak leenen.<br />
IJlt
T W É E D E Z A N St $J<br />
Uit die gedrochten, faamvergaard 9<br />
Wordt wanhoop tot gezant gekoren^<br />
Eeh monfler, dat der Britten aart<br />
Tot gruuwzaamheên weet aan te fporen»<br />
Een monfler, voortgeteeld uit nijd,<br />
Dat nadeel brouwt in vreede en fbijdj<br />
Altoos met drop en dolk gewapend.<br />
Dit geefc men last: — 't ontrust den BiiEj<br />
't Roept, daar hij op zijn woibaal zit,<br />
,, Beef voor den Leeuw, al is Hiffetpend!<br />
„ O Britten! als hij eens ontwaakt<br />
„ En zich in flaat fielt om te wrecken,<br />
I En" — doch fchoon 't hart van gramfchap blaakt*<br />
De fchfik belet haar meer té fpreken.<br />
Zij zwijgt: nu zijt gij voorbereid,<br />
O Britten, —! 'k zie Hoogmoedigheid j •<br />
"k Zie al de Heigedrochten famen<br />
Heur rollen fpeelcn in uw' raad,<br />
Wantrouwen, Trots, Nijd, Eigenbaat, —<br />
Maar 'k fchrik voor al die Helfche namen,<br />
C » Wil
34 DE LOF DER B A T A V I E R E N ,<br />
,, Wij zien, zegt Stormond, ons bekneld,<br />
3> Maar laat de nabuur zulks niet horen:<br />
„ 't Is best, door 'c plegen van geweld<br />
5, Ook zelfs den Batavier te doren.<br />
„ Hij, buiten flaat van tegenweer,<br />
' ,, Herflelt gewis uw wanklende eer,<br />
,j Zijn macht zij te onzer hulpe vaardig!<br />
„ 't Gaat vast: ons kan hij niet wcêrflaan,<br />
„ Maar hij is Gal en Kastiljaen,<br />
„ In macht en dapperheid licht waardig."<br />
„ Mijn Vrienden, zijne kracht duit niet<br />
„ Als wij het oorlog hem verklaren,<br />
„ Dat hij ons wakkren weêrfland bied.<br />
Ook dreigen hem meer Staatsgevaren:<br />
,, Met fchatten van zijn' Onderdaan<br />
„ Zijn onze fchuuren vol gelaan:<br />
't Gevaar prest hem aan alle kanten,<br />
„ Hij zal ons fmeken om den vrêe,<br />
„ En dan, dan zal hij flraks gedwee<br />
,, In onzen naam zijn Staudaarts planten.",<br />
„ Das
T W E E D E Z A N G . 35<br />
„ Dus werd de Britfche roem hcrfteld.'<br />
3, Hij zal, hij moet u hulpe bieden:<br />
„ Geloof het geen mij 't hart voorfpelt:<br />
Gewis, dit moet, dit zal gefchieden.<br />
„ Hij zal geen weêrftand biên, ó neen 3<br />
,, Maar draks in ons belangen treén.<br />
f, Niets vak te vrezen; veel te hopen! '*<br />
Hij vind gehoor — men tast naar 't zwaardJ<br />
En 't Oorlog word terftond verklaart: —<br />
ö God! welk wreed Toneel gaa: open i<br />
Een van Gods eerstgeboorrien, die<br />
Dit wordend Waereldrond aanfchouwde;<br />
Roept uit: ,, Aartsgoedheid, ach! voorziej<br />
s, Gij, die zo fchoon dees Waereld bouwde'<br />
Voorzie eene onrechtvaardigheid,<br />
Die tot uw' hogen zetel fchreit„<br />
Toom, toom den Brit in woe^e ontftefaeri<br />
,, Het bloed dat hij onfchuldig plengt,<br />
,, Daar 't voor uw' Throon eert Engel brengt,<br />
3, Maant u, als Abels bloed, tot wreken:<br />
è i i, Dl
35 DE LOF ÖER BATAVIEREN*,<br />
„ De fchorre Krijgstoon rolt: de Zee<br />
Bruischt flerker op dan ooit te voren:<br />
,, De Tweedracht arbeid, om den Vrcê,<br />
„ Kan 't zijn, door gansch Euroop te ftoren. -<br />
„ Zal dus de Hel haar' lust voldoen?<br />
3, Almachtig Vader! ftraf dat woên!<br />
j, Maar 't is uw wil, de Vloot heeft vleuglcn.<br />
3, Euftatius, zult gij weêrftaan?<br />
,, Zal u 't geweld in ketens flaan?<br />
Zult gij de Britfche woede teuglcn ? "<br />
Hier zwijgt zijü mond: maar ach! hij wend<br />
Het oog naar 's Aardrijks Westerdeelen.<br />
Hij ziet het Eiland, en herkent<br />
Dë Brittenlandfche Zeekafteelen.<br />
't Verraste Volk ziet hij ontbloot,<br />
Gedrukt door Weê en Hongersnood,<br />
Veftzaagd door zijn geleden rampen.<br />
De Dagtoorts wend het aangezicht:<br />
De Maan verbergt haar zwijmlend licht:<br />
De nevels doven 's Hemels lampen.<br />
De
T W E E D E Z A N G. 37<br />
De dappre CRUL, nog onbewust<br />
Hoe 't Oorlogsvuur reeds ware ontftoken,<br />
Geleid zijn Vloot naar Ncêrlands kust ;<br />
Maar ach! de floten zijn verbroken<br />
Van Janus Tempeldeuren; hij,<br />
Hij proeft het eerst, hoe Tyrannij,<br />
Geweld, en moedwil famenfpannen.<br />
En, wederhouden in zijn' tocht,<br />
Verweert zich tegen 't Hclgcdrocht:<br />
Als 't voegt aan wakkere Oorlogsmannen.<br />
Maar ach i wie kan toch de overmacht<br />
Beteuglen, fchoon hij haar doe beven?<br />
Wat helpt mijn' Held zijn moed, zijn kracht?<br />
Genoeg! 't is hem gelukt te fneven!<br />
Hij ftreed als Barkaas jonge Leeuw,<br />
En ftrekt tot luister van onze eeuw:<br />
Ik zie hem in den kring der Vaadren ;<br />
En in Walhalla wórd zijn deugd<br />
Beloond met eindeloze vreugd,<br />
Zijn kruin bekranst met lauwerblaadren..<br />
C 3 Dij
38 DE LOF DER BATAVIEREN,<br />
Aldus fpreekt hij Tuïsko aan:<br />
v o Hoofd van vrije, dappre Volken!<br />
Indien wij op de Starrenbaan,<br />
j , Ver boven nevelen en wolken,<br />
„ Nog voelen kunnen Aardfche fmart,<br />
Wat moet u dan niet gaan aan 't hart<br />
De onéénigheid van uwe zonen!<br />
't Dwangzuchtig Albion ontrust<br />
,, Met zijne Schepen kust bij kust,<br />
^ En durft fchier alle vlaggen honen.<br />
„ o Zoon, hervat de grijze Held,<br />
3, Van hier weert God alle aardfche fmartenj<br />
„ Hier zijn wij boven al gefield,<br />
3, Wat droefheid baart aan eedle harten.<br />
s, Maar, dappre Zoon, ai meld aan mij,<br />
,, Is 't kroost uit mijne lendnen vrij ?<br />
4, Of bukte 't voor den flaaffchcn kluister?<br />
„ Meld mij: wat was uw Vaderland?<br />
„ Hoe na toch zijt ge aan mij verwand?<br />
„ Spreek, ftrekt gij aan mijn bloed tot luifler?<br />
» Hij
T W E E D E Z A N G . 33<br />
„ Hij antwoord: ja, uw nagedacht<br />
.-Is vrij, beeft uitgebreide Staten.<br />
„ Dan, 'k ken er, wie huns Vorden macht<br />
Meer Slaven maakt dan Onderzaten.<br />
Doch door de zachtheid van gebied<br />
„ Gevoelen zij die kluisters niet<br />
„ Te meer! men laat ze een vrij geweten.<br />
„ Ik, Vader! ben een Batavier:<br />
„ Ik eerde 't fchoonde Staatsbedier,<br />
„ Dat boven alle vrij mag heeten."<br />
Dit hoort Civilis, en, verrukt,<br />
Rijst hij om onzen Held te groeten.<br />
En, daar hij hem in de armen druist,<br />
Juicht ze alles toe bij dit ontmoeten.<br />
Mijn Vader!" Roept de brave Zoon,<br />
Eu 's Hemels echo doet dien toon<br />
Door al Walhallaas Zalen klinken.<br />
Hij meld zijn wederwaardigheên,<br />
En Hemelsch vuur doet bij zijn rcèa<br />
Zijn oog als 'c licht da- Starren blinken.<br />
C 4 » Tuis-
4© L O F p u B A T A V I E R E N ,<br />
}, Tuïsko! Hoor, wie uit uw kroost<br />
,, Tot fmaad drekt van der Vaadren Zeden S?<br />
Ik zie 't, ö brave! dat gij bloost:<br />
Maar Waarheid ftiert tot hier mijn fchrcden,<br />
,j Zij wil, dat zelfs dit zalig rijk<br />
„ Gcwage van het ongelijk,<br />
s, Gepleegd, dooi: ruwe, woede Britten,<br />
„ Gij weet licht, hoe Columbus vond<br />
,, Een Waereld in ons Waereldrond,<br />
s, Die uwe Neven thans bezitten.<br />
s, Van daar Europaas overvloed! —-<br />
2, Ik wil hier 't gronden niet verhalen<br />
„ Van. dat gebied in menfchenbloed.<br />
3, Ik wil bij heden mij bepalen.<br />
3, Wie uit uw dapper nagedacht<br />
„ Ooit naar dat oord werd toegebracht,<br />
s, Bleef vrij; en onder de oude wetten.<br />
„ Dus was. de Noordamericaan<br />
„ Van 't Britfche Rijk een Onderdaan;,<br />
En in zijn trouw nooit om te zetten,<br />
„ o Neen
T W E E D E Z A N G . 4!<br />
j, o Neen, dat .heldenvolk weleer<br />
3 J Aan Grootbrittanjes kroon verbonden,<br />
Streed voor het moederland met eer,<br />
„ En had zijn plichten nooit gefchondcn.<br />
„ De handel was zijn toeverlaat<br />
'„ En tevens goudmijn voor zijn' flaat:<br />
„ Brittanje'voegde 't, dien te fterken:<br />
„ Geen drukkende overwicht en last<br />
„ Voegt als des broeders rijkdom wast,<br />
„ Schoon wij zijn overvloed bemerken.<br />
„ Maar neen: de Brit erkent geen recht:<br />
„ Hij wil naar willekeur gebieden,<br />
„ En heeft zijn' ijzren juk gelegd<br />
Op vrije, vrijgeboren lieden.<br />
„ Hij ziet, dat, fchoon met last op last<br />
,, Gedrukt, het Volk in rijkdom wast;<br />
„ Dit kan hij van geen Slaven lijden:<br />
„ Want dus, dus acht hij hen, en wil<br />
Hun onderwerping: dit gefchil<br />
„ Doet thans de naaste broedren ftrijden.<br />
C5 ,, 't U
42 DE LOF DER. B A T A V I E R E N ,<br />
„ 't Is noodloos, dat ik u vertoon,<br />
„ In 't wijd gefchiedboek dezer Landen,<br />
„ Waarom zij tegens Englands kroon<br />
„ Met zoo veel ij vers famenfpanden,<br />
„ Hun opftand is min muiterij,<br />
„ Dan weêrftand tegens dwinglandij,<br />
„ Verzetting tegens rechten fchendjng.<br />
„ Noch hangt hun vrijheid in balans:<br />
„ Zij ftrijden met gelijken kans; —<br />
Maar, 't Oorlogslot is fnel van wending.<br />
't Belang noopt Gal en Kafliljaan<br />
Om bijftand aan dat Volk te bieden.<br />
3, Dit zet den haat der Britten aan.<br />
s, En doet hun 't bloed in de aadren zieden»<br />
,3 Vijf machten, uit gelijk beleid,<br />
„ Beflooten tot onzijdigheid.<br />
„ Met hun zijn ook mijn Landgenoten.<br />
3, Maar dat de Brit hun vrede fchond,<br />
„ Tuigt deze borst, met wond bij wond<br />
„ Door 't Britfche donderloot doorfchoten. "<br />
Hier
T W E E D E Z A N G . 43<br />
Hier zwijgt dc Held. Een Hemelling<br />
Vervangt zijn ongefmukte rede.<br />
En roept: „ in aller eeuwen kring<br />
3, Beftond nooit fnoder breuk van Vrede.<br />
„ Bataaffche Trouw word fnood beloond;<br />
„ Der Helden vlag word ftout gehoond;<br />
't Is niets dan plondren, rooven, ftropen;<br />
„ Dit, dit ontrust den Batavier.<br />
5, Hij, in zijn vreedzaam fhatsbeftier<br />
s, Zet Janus Tempeldeuren open.<br />
„ 't Is Vrijheid, Leven, Eer, en Goed,<br />
„ Waarom zij tot den krijg befluitcn.<br />
„ Niet lichtlijk bruischt dat Heldenbloed;<br />
„ Maar min is 't, dan een ftroom, te fluiten,<br />
„ Die 's winters uit zijn bedding zwelt,<br />
„ En dam en vlakten overfneit.<br />
„ Tuïsko, 'k vrees voor broedermoorden.<br />
„ Neen, nimmer word der Belgen hare<br />
„ Door laffen oorlogsfchrik benard,<br />
„ Maar 'k zie, gij gloeit op deze woorden"!<br />
Dce»
44- DE LOF DER BATAVIEREN*<br />
Dees Engel zwijgt: een dikke lucht<br />
Omgeeft den Vader der Germanen.<br />
Hij voelt de menschheid weêr, en zucht,<br />
Zijn flonk'rend oog loost Heldcntranen.<br />
„ Waar ben ik? zegt hij, keer ik weêr?<br />
,, En wacht mij nieuwe Heldeneer?<br />
„ 'k Voel beurtelings mijn hart beftrijden:<br />
„ 'k Voel Vaderlijke ftrengheid; 'k voel<br />
s, In 't hart een teèr en zacht gewoel,<br />
De kracht van werkend medelijden."<br />
Tuïsko- fmart die broederhaat».<br />
Dus voelde onze allereerfle Vader<br />
In 3<br />
s Waerelds vroegen dageraad<br />
Een bittre pijn, als de aartsverrader<br />
Van 't menschdom Kai'ns hart verwon,<br />
Dat hij zijn drift niet teuglcn kon,<br />
Maar fteeds met ijverzuchtige oogen<br />
Op Abel zag; tot hij zijn moed<br />
Verkoelde in 's vromen broeders bloed,<br />
Voor 't wrekend oog van 't Alvermogen.<br />
„ Ach,
T W E E D E Z A N G , 45<br />
„ Ach, zegt de Held, is dit mijn lot ?<br />
„ Moet ik dit in Walhalla horen,<br />
„ Veraart mijn kroost aldus! o God!<br />
„ Mijn kroost, uit Saxens dam geboren!<br />
„ 0 Bato, Bato! uw gedacht<br />
,,. Wordt om zijn reine deugd veracht!<br />
Ook grieft me uw lot, Americaanen!<br />
Thans lijde ik wat men menschlijk lijd,<br />
,, Wanneer men met het noodlot flrijd.<br />
Stroomt, vrij als beken, zilte tranen!<br />
„ Mocht ik, als Vader van mijn kroost,<br />
„ Dcez' draden, geenen recht verfchaffen!<br />
„ Zoo waar mij dit ten hoogden troost,<br />
„ Zoo zou mijn hand den moedwil draden.<br />
Maar Gij, Gij, die in allen tijd<br />
„ Meer dan onze ijdle Wodan zijt!<br />
3, Die u mij deed genadigst kennen!<br />
„ Straf Gij den trotfchen onverlaat,<br />
„ En door de werkers van het kwaad<br />
„ Die van het pad der deugden rennen.
45 DE LOF DER BATAVIEREN*<br />
„ Uw zaak is mijne, o Batavier!<br />
,, Ach, hebt gij wel genoegzaam krachten,<br />
„ Om bij d'ontrolden Krijgsbanier,<br />
„ Uw feilen vijand af te wachten?<br />
„ Ik ken thands 't woedend Albion:<br />
„ Helaas! indien het u verwon,<br />
j, Zijn dwanglust zoude u ketens fmeden,<br />
„ Ik wensch, ik ducht; ik voel mijn hart ,<br />
Bekneld, in vrees en hoop verward:<br />
,, Ten prooi aan alle angstvalligheden."<br />
Hij die zijn' Throon in 't Eeuwig licht,<br />
Ontftuwd van Machten, Englenreien,<br />
Heeft op den grond zijns wils gefticht;<br />
Verr' van verganklijkheid gefcheien;<br />
Van waar hij 't zalige geftariit,<br />
Dat onder in zijn' voetbank barnt,<br />
Befchouwt, maar ook de duiftre rijken,<br />
Zag op den Vader in zijn leed:<br />
En, tot den troost des Helds gereed,<br />
Deed hij hem zijne goedheid blijken.
T W Ë Ë . D Ë Z A N G . 47<br />
„ Ga heen, zegt God, ó Uriël,<br />
Toon aan Tui'sko *s Hemels Thronen;<br />
„ De Starren, waar, op mijn bevel,<br />
„ De meer verlichte Geesten wonen.<br />
„ Voer Crul daar heen , op dat ook hij<br />
„ Met Christenhelden zalig zij,<br />
Ontdek Tui'sko mijne wegen:<br />
„ Zeg hem, hoe hij met zijn gedacht,<br />
,, Als alles eerst zal zijn volbracht,<br />
}, Zal deelen in den Hoogden zegen."<br />
Gods Dienaar vliegt, gezwinder daa<br />
De fnelde zijner Blikfemdralcn.<br />
Hij ziet den ouden Oorlogsman,<br />
Die draks in wellust aam mag halen.<br />
Hoe klopt Tui'sko 't hart, hij groet<br />
Den Hemclboó: dees zegt: „ houd moed*<br />
o Dappre Vader d:r Germanen!<br />
„ God zelf heeft ook voor u bereid<br />
„ Meer licht en groter zaligheid:<br />
, Wisch van uw oog dezike uanen."<br />
„ Wal»
48 JDE L O F DER BATAVIEREN*<br />
„ Walhalla geeft u Hemelvreugd:<br />
Maar in den heildaat kent men trappen.<br />
„ De Godheid loonde uw Heldendeugd:<br />
„ Maar Zij, zo rijk in eigenfehappen,<br />
„ Zij, op wier wenk 't heelal zich wend,<br />
,, Zij was u niet genoeg bekend<br />
3, Op Aard' om 't grooter heil te fmaken,<br />
„ Dat u verlichter kroost ontfing,<br />
,, 't Geen langs verheevner paden ging,<br />
Om zich daar toe bekwaam te maken."<br />
Waan niet, dat uit uw Nagedacht<br />
„ Geen meerder helden zijn gefproten:<br />
„ Maar, zij naar hoger oord gebracht,<br />
Hebt gij hun bijzijn niet genoten.<br />
„ Doch zie daar ginds in 't blinkend licht,<br />
Waar God hun waonplaats heeft gedicht,<br />
„ Zie daar een rij van Heldenzielen.<br />
't Word haast aan u, aan u verleend,<br />
„ Om met uw Heldenkroost vereend,<br />
Voor 't eigenst outer neêr te knielen."<br />
„ Dc
T W E E D E Z A N G ,<br />
Do Grijsaart hoort het, en, verrrukt,<br />
Strekt hij zijn flonkrende oogen heenen —<br />
Naar 't oord, waar hij lauwriei'èn plukt<br />
Wiens deugd hier helder heeft gefclicnen |<br />
Dat verr' Walhalla overtreft;<br />
Welks wellust geen vernuft befeft,<br />
Hoe hoog verlicht het ook moog heetéri.<br />
Hij ziet het talloos Heldcnheir<br />
Dat voor het menschdom voor Gods ec;%<br />
£icU op den aardbol heeft gekweten.<br />
„ Indien, düs vangt de Vader aan,<br />
„ Indien 't mij vrij flaat om te vragen,<br />
„ Zijn deze, die die lauwerblad<br />
„ Op hunne heldrc fchedels dragen.<br />
„ Mijn Zonen? fpreek, heeft mijn Gcflaehè<br />
„ Op aard zoo wijs de deugd betracht?<br />
„ Zijn zij dit rijk geftarnte waerdig"?<br />
De Aartsengel antwoord: ,,'t trefte u nier,<br />
„ Dat gij ze aan hoger oarden ziet:<br />
„ Maak, maak uw oor voor wond'ren vaardig.<br />
D » Heé
5 o . DE LOF DER BATAVIEREN,<br />
,, Het hoogftc Wezen had wel eer<br />
„ Voor zich uw' Broeder uitverkoren.<br />
„ 't Geheim van zijn verheven leer<br />
,, Te weten, was zijn.kroost befchoren.<br />
„ Het werd geftadig voorbereid<br />
3, Tot Hcmelfche verborgenheid:<br />
„ Het hield een Englenzang beneden,<br />
„ Welks inhoud was , hoe van Gods Throon<br />
3, Eens dalen zou zijn Groote Zoon,<br />
3, En 'c hoofd des helfchcn draaks vertreden.<br />
„ Zie daar langs Starren zonder end<br />
Uws uitverkoren' Broeders Zonen:<br />
,, Want dit gezaligd Firmament<br />
„ Is vol van machten, vol van thronen.<br />
3, Zij eindigden hunn' aardfehen loop<br />
3, In 't blij vooruitzicht van de Hoop,<br />
Die aan hun kroost niet is verfchenen,<br />
„ Of dat verbasterd nagedacht<br />
3, Heeft Gods geheiligst pand veracht,<br />
„ En zijne gunsten zijn verdwenen.<br />
>, Dus
T W E E D E Z A N G . #r<br />
Dus wendde God, in 'c Eeuwig licht<br />
('t Geen gij niet vatbaar zijt te aanfchouwen)<br />
„ Gehuisd, zijn vriendlijk aangezicht<br />
j, Tot uw geflacht: dat, vol vertrouwen,<br />
Zijn roepdem volgde langs het fpoor,<br />
Van 't lijden, om eens in den gloor'<br />
„ Waar in gij thands hen ziet, te deelen;<br />
„ En eens, als alles is volbracht,<br />
„ Zult gij ook met uw nagedacht,<br />
„ Het eeuwig lied der weelde kwelen."<br />
„ Voorts zwoer de Godheid, dat zij zou<br />
De Vrijheid uwer Neeven fparen.<br />
„ Zij zwoer; — Wie is als Zij getrouw?<br />
„ Zij, Zij zal Batoos erf bewaren,<br />
„ De Britten teuglen op de Zee,<br />
„ En aan Euroop den zachten vreê<br />
Na kloeke daden wedergeven.<br />
„ God, God heeft uit uw nagedacht<br />
,, Den Batavier deeds lief geacht.<br />
En zoudt gij voor zijn nootlot beven."<br />
D 2 De
54 DE LOF DER B A T A V I E R E N ,<br />
De Aartsengel zwijgt: Tui'sko zegt:<br />
„ 'k Misgun uw' ftaat, verlichte Zonen,<br />
„ U niet: de Godheid is gerecht] —<br />
,, Dat Oord, ó Held, moet ge ook bewonen"!<br />
Hij fpreefct, en lacht den Zeeman aan. —•<br />
„ 'k Ben niet meer met uw lot begaan,<br />
„ ( Hervat hij) dappre Batavieren!<br />
„ Blijft trouw aan Haardfteede en Altaar,<br />
,., En God , God, de Oppcrzegcnaar,<br />
Zal u voor 's vijands oog lauwriercn."<br />
„ Maar ach! Almachtige! verhoor<br />
Mijn Bede voor mijne andre Stammen:<br />
j, Stier Duitschlands bloed in 't gloricfpoor,<br />
„ Doe weêr den Brit op deugden vlammen.<br />
„' Delg, delg naar uw Alwijs befluit<br />
,, De werkers der verwoefling uit,<br />
'„ Die hun dien bozen rol doen fpelen.<br />
„ Geef Vrede, Vrijheid aan Euroop,<br />
„ En laat door aller Eeuwen loop<br />
„ Het fchoon der deugd het menschdom ftrelen."<br />
r<br />
Gods
T W E E D E Z A N G . 53<br />
Gods Engel, eer hij nog verdwijnt,<br />
Herneemt: „ de Godheid hoort uw beden."<br />
Terwijl een lichte Wolk verfijnt,<br />
En voert Held CKUL naar 't opperst Eden.<br />
De Vader flaat zijn opvaart ga&,<br />
En ziet zo lang de Wolkkoets na,<br />
Tot hem een nevel valt voor de oogen.<br />
En keerend tot zich-zei ven weêr,<br />
Ziet hij het Heilgeftarnt niet meer;<br />
't Is al aan zijn gezicht onttoogen,<br />
Hij roept: „ ó Heldenzielen, wien<br />
„ Walhalla werdt gefchikt ter woning!<br />
„ Helpt, helpt me een dankbaar offer biên<br />
„ Aan d'onl egrijpbren Hemelkoning.<br />
„ Ons kroost, ó Helden, is nog vrij',<br />
„ En voert alom fchier. heerfchapnij.<br />
Zaagt gij die lichte wolk vertrekken?<br />
„ Zaagt gij 't, o Bato? Hermen? Gij,<br />
„ CiVilis? Helden, hoort vaa mij,<br />
„ Wat rcy Godheid deed ontdekken! .<br />
D 3 Hier
$ DE LOF DER BATAVIEREN,<br />
Hier meld hij hun, het geen zijn oog,<br />
Het geen zijn oor al had vernomen.'<br />
Walhallaas juichen klimt om hoog,<br />
En mag tot 's Hoogden Throonzaal komen.<br />
Elk die in deeze rustplaats deelt,<br />
Wordt door des Vaders reên gedreelt,<br />
En op het hupplen van de blijheid,<br />
Klinkt voor de Godheid deze toon:<br />
„ Geloofd zij op Zijn' hogen Throon<br />
God, God, Befchermer van de Vrijheid!<br />
„ Geloofd zij Hij, die Batoos kroost<br />
„ Befchouwt met tederminnende oogen!<br />
„ Die de onderdrukten deeds vertroost,<br />
„ De zwakken door zijn Alvermogen '<br />
„ Vcrftcrkt! Zijn' naam zij eeuwige Eer!<br />
„ Voor Hem buig zich al de aarde neêr;<br />
„ Dat Hemel, Hel, Hem eere geven!<br />
„ Zijn vrije Schepden hoedde Hij,<br />
„ Voor al 't geweld der dwinglandij:<br />
„ Dcor Hem is 't, dat ze m vrijheid leven!<br />
n Hij
T W E E D E Z A N G . 55<br />
„ Hij lïeun' der kronen Majedeit!<br />
„ Zijn hoede moet haar nooit verlaten!<br />
„ Hij (leun elks Vorften achtbaarheid,<br />
„ En zorg' voor Neêrlands vrije Staten!<br />
„ Hij vaag' de helfche tooverdamp,<br />
„ Die bron van alle wreede ramp,<br />
,, Van 't oog en uit het hart der Britten!<br />
„ Gcev' vrede aan Gal en Kastiljaan<br />
„ En doe den Noordamericaan<br />
„ In vrije olijvenfehaduw zitten!"<br />
Dus klinkt de Duitfche Heldentoon,<br />
Daar Grieken, Romers, en Barbaaren,<br />
Daar Scipio en Hannoos Zoon<br />
Zich met denzelfden lofgalm paren.<br />
Zij zingen, dat Walhalla klinkt,<br />
Een ongevYone luider blinkt,<br />
En draalt van de achtbre Hcldenwangcn.<br />
Elk fiert zich met een' frisfehen krans<br />
De blijdfehap leid den rei ten dans,<br />
En alles davert van hun zar^en.<br />
D .}. Tn
m DE LOF DER BATAVIEREN,<br />
In hunne wenfchen deelt al de aard;<br />
Doch 't allermeest Civilis Neeven.<br />
Zij zijn ook 't eerst hun wenfchen waard,<br />
Die 't grop.tfle blijk van deugden geven.<br />
De Deugd, de reine Deugd alleen,<br />
Doet Helden op de ftarren trcên,<br />
Hun namen in Walhalla noemen,<br />
v<br />
Gun God, fmeekt hier de Heldenrij,<br />
,, Meer naricht van dat volk, dat wij<br />
In hun uw wijze voorzorg roemen.<br />
In 't eind, .("hier fluit der Helden zang,)<br />
^, In 't eind zien wij die blijde dagen,<br />
Dat we in een' nieuwen Heldendrang<br />
,, Ons kroost met luifler op zien dagen!<br />
„ Ons kroost —! veel groter noch dan wij!<br />
, Vin bijgeloof en dwaling vrij,<br />
,, Door ware Heldendeugd verheven!<br />
Men love, Aartsgoedheid, uw bellier!<br />
3, Welhaast zal met den Batavier<br />
„ Al 't Christendom in Vrijheid leven!"<br />
Ge-
T W E E D E Z A N G .<br />
Genoeg, o Zangeres, keer weer.<br />
Ons wacht een nieuwe reeks van Helden.<br />
Help ons, o Waarheid, ook, om de eer<br />
Van deze braven rech: te melden.'<br />
Zoo klink de roem van Batoos kroost<br />
Tot daar de Zon de Volkren roost!<br />
Schraag, fchraag een poging, zo verheven!<br />
Op dat mijn Zang hier nut verricht:<br />
Mijn hoogde wen.'ch is, voor mijn' plicht,<br />
Voor 't heil van 't Vaderland te leven.<br />
D5<br />
57<br />
ï W-
I N H O U D .<br />
De fchandelijke Vredebreuk in den Tweeden Zang getoond<br />
zijnde, zou men den Derden een' Slachtzang kunnen noemen.<br />
In 't vooorbijgaan word met betrekking tot 's Lands Hoge en Souver<br />
aine Vergadering (behoudens de Souverainiteit van ij der Prcvintie)<br />
de Haag als de Tempel der eensgezindheid aangemerkt;<br />
gave God dat zulks nooit een punt van twijfel wierd! Bj deze<br />
geleegenheid roer ik 't Dichtkundig Kunstgenootfchap dat op Graaf<br />
Maurits Zaal vergadert, aan: daar na, het befluiten tot wederfiand,<br />
en een Befchrijving zo omfiandig als mijn ontwerp<br />
lijden kan van denjlag van den 5 van Oogstmaand 1781, waar<br />
inde dappere Graaf van Bentink fneuvelt; wiens ziel ik naar<br />
't Paradijs alsDichter volge, die onderweg eenen Engel ontmoet,<br />
en genoopd word om in Walhalla bericht te geven van de daden<br />
der Batavieren: waar op de Held aan Tui'sko den flaat des Oorlugs<br />
verhaalt, en vervolgens naar 't Paradijs vertrekt; terwijl de verwonderde<br />
Helden van Walhalla een Lied tot lof der Batavieren<br />
aanheffen, en God fmeken, dat liet hun vergund worde, de<br />
daden den Belgen te zien, 't geen hun niet alleen wordt toegejiaan<br />
maer zelfs om geleigeesten der Helden te zijn. De<br />
Vloot zeilt weder uit, Tuïsko zend dvilis om den Vlootvoogd<br />
wegens 't Jaargetij tot wederkeren aan te manen: hij verfchijnt<br />
den Heldin den droom: die, of fchoon fchoorvoetcnd, die'infpradk<br />
yolgt en zijn' moed dat pas door reden bedwingt. — Overgang<br />
tot den Vierden Zang.
D E R D E Z A N G .<br />
o 2* uivre fchaduw van de Deugd;<br />
Die ijver wekt bij de Englenreien!<br />
En die haar port, haar Heiige vreugd,<br />
Om ftrijd met luider uit te breien;<br />
Het zalig Choor beproeft zijn' toon,<br />
o Teelfter van al 't ware fchoon,<br />
Alleen op uw gewijde klanken:<br />
In 't klein zelfs zijt gij grootsch, maar fpreüt<br />
ln 't grote loutre Majefteit,<br />
Gelijk de Zon haar gloênde fpranken.<br />
o Eer!
€o DE LOF DER BATAVIEREN,<br />
o Eer! Gij, lust van 't zalig rijk!<br />
Befchik van mijne teedre fnaren!<br />
Leer mij door Hemelsch kunstmuzijk,<br />
Terwijl ik rook op uwe Altaren;<br />
Op dat, met weidfche Cythcrzwier,<br />
Ik uit mijne elpenbecnen Lier,<br />
Een' ongewonen toon doe klimmen !<br />
Gij, Heilige Eer, terwijl mijn lied<br />
Op 's Landzaats cedle Deugden ziet,<br />
Moet van uw' Throon me in 't aaofchijn glimmen.<br />
Ik voel, ik voel een' Hemelglocd,<br />
Als ik, ó dierbre Landgenoten,<br />
Herdenk, hoe uw ontfonkte moed<br />
Tot dappren weêrfland heeft befioten.<br />
Gij, Dichters, zo ge een voorwerp zoekt,<br />
Waar vindt gij iets zo fchoon geboekt?<br />
Dees tijd geeft ftofie voor uw fnaren.<br />
De ontdekte krijg ontrust ons niet.<br />
De dappre Batavier ontziet<br />
Om oorlogsroem geen doodsgevaren.<br />
De
D E R D E Z A N G *
€2 DE LOF DER BATAVIEREN,<br />
Wat tellen we ons belangen clan,<br />
Wen 't vrijheid geit, de lust van 't leven?<br />
Wanneer men de eer flechts redden kan,<br />
Door alle fchatten prijs te geevcn ?<br />
't Belang verbind den Batavier,<br />
Ten fterkfte aan 't Britfche Staatsbeftier;<br />
Maar wij, wij leren 't hoe te zwichten,<br />
Wanneer zich de eer er teegen kant:<br />
De Vreê zelfs i3 ons Vaderland<br />
Slechts lief, behoudens hoger plichten.<br />
Dit, dit beet moed! van al ontbloot,<br />
Op 't recht van zijne zaak te bouwen:<br />
En in het nijpen van den nood,<br />
Op 's Hoogften bijftand te betrouwen;<br />
Te ftrijden onder 't wijs beleid,<br />
Der Almacht, die de billijkheid<br />
Alom op 't fchoonst doet triomfeeren.<br />
Hoe zeer ook onze macht verfchilt,<br />
Geen nood: de Godheid is het fchild<br />
Dat 's Vijands pijlen af zal keren.<br />
Vc
D E R D E Z A N G .
C X DE LOF DER BATAVIEREN,<br />
I<br />
Haar krans is van olijvenblaan,<br />
Doorvlochten met lauwricr cn rozen.<br />
Ter zijde biedt de Trouw zich aan<br />
Met de Eenvoud, onbewust van blozen j<br />
Heil, met een vriendlijk zacht gelaat,<br />
Die bij het Slangenaltaar (laat;<br />
En Deugd verlicht den gr.nfchcn Tempel 5<br />
Men ziet de Grootheid van gemoed,<br />
Milddadigheid, en Overvloed,<br />
Zo ras men ftapt op haren drempel.<br />
Men ziet den blinkenden granaat,<br />
Dien Eendrachtsappel, in haar zalen;<br />
Den voorraad, met haar gul gelaat;<br />
En de Eer, gehuld met Zonneftraalen.<br />
Het heilig Recht, de Billijkheid,<br />
De Godvrucht, de Standvastigheid,<br />
De Hoop, de Liefde, en 't Mededogen,<br />
De Goedertierenheid, 't Geluk,<br />
De ware Wijsheid; die in druk,<br />
Den traan der zwakheid vaagt uit de oogen.<br />
Daar
D Ë R D E Z A N G . 6 5<br />
Daar fpreid de Vrijheid haren glans<br />
Ten affchrik aller aarcstyrannen j<br />
Zij wuift den hoed en drilt de lans;<br />
Voor eeuwig word daar dwang verbannen*<br />
Een beek, die als de Pizon vliet,<br />
Vervoert den toon van 't keurigst lied<br />
Van daar na de omgelegen ftreken,<br />
Dus klinkt der PiCriden toon<br />
Van Castalis, — baar zuiver fchoort<br />
Leert ons. een zuivre Taal te fpreken.<br />
Blijf, lieve Vrede! en laat Ons land<br />
Aan een ftandvastigen gelijken,<br />
Die fchoon door rampen aangerand i<br />
Voor haar gewicht niet zal bezwijken.<br />
Ai, laat uw fchild van Kristalijn,<br />
o Wijsheid! ons ten armfchild zijn:<br />
De nood roept ons, te Wapen! WapenI<br />
De binnenrust maake in deez' tijd,<br />
Ons meer gemoedigd tot den ftrijd,-<br />
Daar Neêrlands kloekheid nooit zal flapenv
66 DE L O F DER BATAVIEREN*<br />
Het IJ, de Maas, de Vecht, de Rhijn,<br />
De Schelde, Waal en Drufus ftromen<br />
En Vricslands kustnajaden, zijn<br />
Met Zeclands Stroomgoón faamgekomen.<br />
Geheel 't vercenigt Nederland<br />
Befluit tot wakkren tegenftand.<br />
De Theems mag beven voor zijn woeden.<br />
Men rust terftond een fmaldeel uit:<br />
Des Zeevolks vaart word niet gefluit,<br />
Zij breidlen toomloos woefle vloeden»<br />
Het Opperhoofd der kleene Vloot<br />
Mag met zijn' moed bedaartheid paren:<br />
Zijn hart vreest niet voor 's Vijands lood,<br />
Of 't woén van ongefluime baren ,<br />
Geluk, ó Helden, dat uw tocht<br />
Het Heil van 't Vaderland volwrocht'!<br />
De Zegenpraal moet voor u ftreven!<br />
Veel heil! deez toon van onze ree<br />
Weêrgalmt reeds op de holle zee:<br />
Ik zie het lein ten uittocht geven.<br />
't Schip,
D E R D E Z A N G . 6;<br />
't Schip, dat den dappren Vlootvoogd draagt,<br />
Noopt zelfs den Held om roem te halen:<br />
't Pronkt met een' naam, daar de aard van waagt,<br />
Van de Eer van Neêrlands Admiraaleri:<br />
De Ruiters naam, zoo hoog geacht<br />
Bij 't onverbasterd nagedacht.<br />
Hem volgt de Lust der Batavieren;<br />
En voorts, de Hoop van 't Vaderland:<br />
En met hen wijkt van Texels Strand<br />
Wat zich met Hollandsch naam mag fieféfi.<br />
De Batavier, die ons den moed<br />
Dier dappre Vaadren fielt Voor ötfgcn;<br />
Eh 't geen men met een' nacm begroet<br />
Te vrbeg aan 't Vaderland onttogen:<br />
Voorts dé ArgO: Hemel! welk een naam!<br />
O! Mocht ook eens de vlugge F aam<br />
Van deze onze Argonauten fpreken<br />
Ga, Heldenfloet, Verkrijg meer eer<br />
Dan zij. en keer niet tot óns weêr,<br />
Dan met het Gulden Zeegeteeken!<br />
E 2 Eer?
68 D E LOF D E'K. BATAVIEREN,<br />
Een kleiner foort, nier minder fier<br />
Gaat nevens hen door 't pekel dreven:<br />
Gij, Amphitrite, in 't rijksbedicr<br />
Aan 's grijzen Zeevoogds zij verheven:<br />
Bellone, gij, der volkren fchrik;<br />
En voorts, het wakkre Medenblik,<br />
De Zephyr,-nevens de Eensgezindheid,<br />
En de Ajax; eedle naam, weleer<br />
Verdadigcr van Grickcns Eer,<br />
Maar nu de draf der Britfche blindheid.<br />
De kundenminnende Dolfijn,<br />
Verliefd op Dichterlijke zangen,<br />
Die zich menschlievend toont te -zijn<br />
En aan Arions toon bleef hangen :<br />
De lieve Vcnus, zacht van zin,<br />
De moeder van de teedre Min;<br />
En een die ziet uit Argus oogen :<br />
In 't eind de Zwaluw, 't zinnebeeld<br />
Van hem, wien de eedle Vrijheid dreelt,<br />
Voltooit het Neêrlands Z,eevermogen.<br />
Zij
D E R D E Z A N G . 60<br />
Zij gaan: een labbrcnd koeltje fpeelt<br />
1. 't zeil, Najaan en Tritons zwemmen<br />
Rondom de Vloot: Neptuün beveelt<br />
Zijn' ftoet, de golfjes glad te kemmen.<br />
Maar welk een maar! wat meld de Faam ?<br />
Zij zegt, zij zag de Vloten t'faam,<br />
En hoorde 't dondren der kartouwen.<br />
Bij 't lichten van den Dageraad,<br />
Heeft naar de Vloot van onzen Staat,<br />
De dappre Brit den koers gchouën.<br />
Daar vormden beiden fluks hun lijn,<br />
Elk om zijn Vijand weêr te bieden:<br />
De roem van heer des velds te zijn<br />
Deed beider bloed in de aadren zieden,<br />
De fchuchtre Zeenajaden vloön,<br />
De Tritons waanden 't hoofd der Goón .<br />
Gehuisd te zijn op een der Vloten:<br />
Neen, ze achte Zoutman als Jupijn,.<br />
Den Opperdondervoogd te zijn,<br />
En doken als er wierd gefchotea.<br />
E 3 W; t
jo DE LOF DER BATAVIEREN,<br />
Wat toon vloog door het luchtruim heen l<br />
Door 't kraken van de Zcckalteclen<br />
Was 't of 't Heelal te barden fcheen,<br />
Zij fpuwden vuur uit ijzren kelen.<br />
Maar eindlijk, van den middagtrans,<br />
Spreid Titan luisterrijker glans,<br />
Terwijl 't gedonder der kartouwen<br />
Een einde neemt: ó blijde dag<br />
De Batavier heeft in dien Slag<br />
Het bloedig pekelveld behouën.<br />
Hij keert te rug in Zegepraal.<br />
Men kranP met onverdoof bre glorie<br />
De fiere Kielen, wier metaal<br />
Wij d' eerpalm danken der viktorie.<br />
Schoon Holland zonk, fchoon in den Slag<br />
Veel braven fneuvelden; dees dag<br />
Geeft nochtans flof tot blijde klanken:<br />
Schoon gij, o EENTINK, zijt gewond,<br />
'k Weet, dat gij toch met hart en mond<br />
Uw God voor 't Vaderland zult danken.<br />
Maar
D E R D E Z A N G . 7*<br />
Maar wie, wie fliert mijn geest, gereed,<br />
Uw Uitvaart, dappre Held, te zingen,<br />
Dat hij een hoger fpoor betreed',<br />
Om met u door 't gefhrnt te dringen 9<br />
o Heldenziel, ik volg u na,<br />
Wij zien geen Aarde meer! hoe dra<br />
Belanden wij in zalige oorden!<br />
Een Throonheraut vol deugdenmin<br />
Wacht u, o dappre Vlootvoogd in,<br />
En fpreekt u toe met deeze woorden:<br />
o Heldenziel, voldoe de beê<br />
Van Tui'sko, 't ftamhoofd der Germanen:<br />
Befchouw Walhalla, waar in vreê<br />
Hij om zijn kroost plengt Heldentranen.<br />
Toon hoe de Batavier zich kweet,<br />
Hoe de Almacht aan zijn zijde Itreed.<br />
Gij zult hem gindsch bij Helden vinden.<br />
d'Aarts-Engel zwijgt: geen bükfemfchicht<br />
Schiet fneller voort uit ons gezicht,<br />
Dan hij ver boven 't rijk der Winden.<br />
E 4 °*
;-3 L O F DER. B A T A V I E R E N ,<br />
Ook fpoed mijn Held: Wij landen aan.<br />
Durf ik mij in Walhallaas Zalen<br />
Te treden, veilig onderdaan?<br />
Maar niets, niets zet mijn' ijver palen.<br />
Geen Vader Dedalus, een God,<br />
Een God befchoor mij 't heilrijk lot,<br />
Tot daar de zielen na te flreven.<br />
Hoort, Batoos Zonen, wat de Held<br />
Aan onze Vaadren heeft gemeld,<br />
Ik zal u 't trouwde naricht geven.<br />
Noch naauw is Bentinck daar begroet<br />
Of hij vangt aan met dus te fpreken:<br />
Gij, zegt hij, Eedle Heldendoet!<br />
De Godheid hoorde uw ij wig fmeken.<br />
Ik, in een' Zeedag, van mijn post<br />
Op Aard met luider afgelost,<br />
Steeg op, om voor Gods Throon te naadren.<br />
Maar kreeg bevel van de Oppermacht,<br />
Om u te melden, hoe 't gedacht<br />
Van Bato overwint, ö Vaadren,.<br />
h
D E R D E Z A N G . ? 3<br />
In 't Lichten van den Morgendond<br />
Berichtte ons een van onze Schepen<br />
Waar zich de Britfche Vloot bevond,<br />
't Was de Ajax, in de kunst doorliepen ,<br />
Om, naauw gedoken van de ree<br />
Des Vijands Vloot in ruime Zee<br />
Langs vreemde wegen op te fporen:<br />
Maar 'k zag als hij ons naricht bracht<br />
Van 's Vijands groter Watermacht,<br />
Het Heldenvuur bij allen gloren.<br />
Wij hielden dand: de Brir, bericht<br />
Waar onze kielen zich bevonden,<br />
Heeft naar 't Zuid-Oost zijn' koers gericht,<br />
Daar ze op hun tal hun hope gronden.<br />
De dappre ZOUTMAN, ncoitverrast,<br />
Gaf eenigen van 't Smaldeel last,<br />
Den wcerelozcn doet te dekken.<br />
Zoo deed ook Parker, die terdond<br />
Die Kielen naar hun Havens zond,<br />
Om al zijn macht bij een te trekken.<br />
E 5 In
7 4 DE LOF DER BATAVIEREN»<br />
In de Achterhoede valt hun Vloot<br />
Ons Smaldeel aan: om af te weeren<br />
Dat we eens in 't-nijpen van den nood<br />
Den Koers naar onze kusten keren.<br />
Maar de onze , var> hunn' Stuurmansplicht<br />
Niet min dan de andrcn afgericht,<br />
Verijdlen wendende al hun pogen;<br />
Dus word het Britsch ontwerp gefluit,.<br />
En beider Scheepsmacht breidt zich uit »,<br />
En komt zijn Vijand onder de oogen.<br />
De Britfche Watcrfpits beflond<br />
Uit vierpaar machtige Oorlogschepen:<br />
Maar Hollandsch Smaldeel in dien ftond<br />
Was om zijn aantal niet benepen,<br />
Al zag 't Fregatten, wel bemand,<br />
En Kotters, vaardig bij de hand,<br />
Om bresfen in de nood te floppen,<br />
Neen, Neêrlands blakend Oorlogsvuur<br />
Stond aaa de Britten waarlijk duur,<br />
En velde kloeke Heldenkoppen.<br />
't Ba-
D E R D E Z A N G . 75<br />
'c Bataafichc Smaldeel had veel min<br />
Gefchut, en immers minder kielen:<br />
Maar 't oude krijgswoord: fterf of win,<br />
Ontfonkte ftraks de Heldenzielen:<br />
En wij, flechts zeven Schepen fterk,<br />
\Vij (tellen alle kunst te werk,<br />
Om daadlijk dapper weer te bieden:<br />
lfog twee Fregatten volgden, en<br />
De Kotter Ajax: nu erken,<br />
o Vader, zijn wij Oorlogslieden?<br />
't Gefchut der Schepen aan de zij<br />
Des Brits had vijftig holle monden<br />
Meer dan bij Batoos Heldenrij.<br />
Bij hun werd overvloed gevonden<br />
Ter hulpe, wen haar macht ontbrak:<br />
Maar, daar onze eedle toorn onrftak,<br />
Daar baatte niets het ftalen wapen.<br />
Held ZOUTMAN, die met Parker flrced<br />
V/crd fluks gevolgd 1<br />
en elk gereed<br />
Vertoqnde zich voor 't vuur gefchapen.<br />
Ma-
6 D E LOF DER BATAVIEREN,<br />
Macartny tast VAN KINSRERC aan,<br />
En word genoodzaakt om te zwichten ,<br />
Daar de eedle ZOUTMAN onder 't flaan<br />
Ons leert wat trouw en deugd verrichten:<br />
Hij overtreft door krijgsbeleid,<br />
Door mannenmoed en dapperheid ,<br />
Zo ver het hoofd der Britfche vloten ,<br />
Dat Fergufon moest bijftand biên:<br />
Toen heb ik 't ijslijkst vuur gezien,<br />
Naar Braitwayts zeekasteel gefchotcu.<br />
Het vuur van DEDEL was zo heet,<br />
Dat Braitwayt zelfs moest nootfein makea:<br />
Makbride, tot zijn hulp gereed,<br />
Schoot toe in 't hevigst van het blaken.<br />
Nu ftond de dappre DEDEL bloot<br />
Voor beider vuur en doodend loor;<br />
In 't eind is ook die kiel verloren.<br />
Ik heb met Fergufon geftreên ,<br />
Gij zult door alle tijden heen,<br />
Steeds van mijn plichtbetrachten horen.<br />
Van
D E R D E Z A N G : 77<br />
Van BRAAK, met Graeme in gevecht,<br />
Doet vaak hem deinzen onder 't ftrijden;<br />
Maar Murray hield zijn cours gerecht,<br />
Als hulpfregat, naar deze zijden:<br />
Dit ziet VAN WELDREN en fchiet aan,<br />
Om met den trotfehen Brit te flaan.<br />
Trufcot word door VAB BRAAM bevochten.<br />
Daar STARINC Blair doet deinzen, daar,<br />
Daar tcont de ganfche Heldenfchaar,<br />
Wat meed en trouw in nood vermochten.<br />
Vier volle -{tonden heeft de flag<br />
Volduurd , en M u L D E R , op de teeknen<br />
Volleerd, deed al wat hij vermag,<br />
Die op geen doodsgevaar wil reeknen.<br />
Voorts dekte hij met mannenmoed<br />
Der koopvaardij onweerbren ftoet.<br />
Maar wie kan naam voor naam verhalen<br />
Der helden, welker deugd en moed<br />
Ons recht beweerden met hun bloed?<br />
Maar allen zullen ze eeuwig pralen.<br />
'k Was
73 DE LOF DÈR BATAVIEREN,<br />
4<br />
k Was doodlijk in den flag gewond ,<br />
Maar 'k mocht het heuchlijk zoet verwerven3<br />
Om na dien hachelijken flond ,<br />
Voor 't lieve Vaderland te ftervenj<br />
En in Walhallaas vreugdezaal,<br />
't Bericht van deze zegenpraal,<br />
Aan u te melden, dappre Vaadren;<br />
Vaartwel! ik ga naar hoger Hof $<br />
Om meer dan om. Walhallaas lof:<br />
Een kroon van onverwelkbre blaadrert.<br />
Geheel Walhalla flaat verbaasd:<br />
Die maar gaat nog heur hoop te bovem<br />
Laat, zegt Tuïsko, laat ons haast<br />
Den meed van Batoós zonen loven.<br />
Laat, laat ons faam ten reie gaart.<br />
Heft, helden, heft een' krijgstoon aan!<br />
Gij, Saxens zonen zult ook zingen ,<br />
Gij andre tweeling, 't flore u niet,<br />
Dat li uw bastaard kroost verliet,<br />
Misdadigen zijn vreemdelingen!<br />
Zingt
D É R D E Z A N G * 79<br />
Zingt Eedle Helden, zingt uw lied ,<br />
Tot lof van Batoos dappre neven!<br />
Hier vangt men aan: de vreugd gebied<br />
De Helden, om hun ftem te geven:<br />
Maar Herman, Herman zingt hun voor;<br />
Daar volgt het gantfche Heldenchoor:<br />
En in den luider van zijn Telgen,<br />
Verheugt zich vader Bato, ja<br />
Een later zangchoor zingt hun na i<br />
Üw Heldendeugd zij eer, o Belgen!<br />
- Gij kwaamt, gij zaagt, gij overwont!<br />
Gij doort des Helhonds fnoodde listen:<br />
Gij leidet door uw deugd den grond<br />
Tot groter daén, cn meugt betwisten<br />
Aan alle volkren Oorlogsmoed:<br />
Gij toont u 't ware Heldenbloed:<br />
Het Oosten zal u daden prijzen,<br />
En 't Noorden roemt uw fier beflaan:<br />
En waar gij 't licht ziet ondergaan,<br />
Daar zal het Volk u Eer bewijzen.<br />
Wal
8D DE LOF DER. BATAVIEREN,<br />
Walhalla zal uw' waren lof<br />
Weergalmen horen in zijn zalen;<br />
En in nög hoger Hemelhof,<br />
Zal men uw deugden zelfs verhalen-<br />
Wij zivijgen: want verheevner lied,<br />
Voegt hoger choor, ons voegt het niet;<br />
Genoeg, zo /wij 't van verre horen,<br />
En 'sHemels blijde zangtoon klimt,<br />
Oneindig hoog —, de Boosheid grimt,<br />
Der Belgen, lof zweeft bij Gods Choren.<br />
Stamvader van 't Bataefsch getocht,<br />
o Oudflc van Tuïskoós zonen!<br />
Ik zie hoe gij uw telgen acht;<br />
Hoe gij verdienst met gunst wilt lonen.<br />
Hoor, dierbre Lantgenoot, ai hoor<br />
De jongde beê van 't Heldenchoor,<br />
Vervat in korte en klare woorden:<br />
„ Gij die uw Throon op ftarren bouwt,<br />
„ In 't oogenblik 't Heelal befchouwt,<br />
„ En u doet kennen aan alle Oorden.<br />
Gua
D E R D E Z A N G; .8*<br />
„ Gun in uw onbegrenst gebied,<br />
„ Waar duizend waerelden in wenden,<br />
„ Gun 't oord dat op de Belgen ziet,<br />
,, Aan ons'ter woon: Wij, Vader! zenden<br />
„ Om deze Gunst u onze beê;<br />
„ Wij laten willig deeze ftec Ï<br />
„ Alleen om op dat Volk te (laren,-<br />
„ Ach, 't is ons kroost; laat zulks gcfchiêö,<br />
,, Laat ons haar dappre daden zieft^<br />
„ En loven met gezang ea fnaren,<br />
Dfi Heldenbcde wort verhoord,-<br />
Hun oog verlicht, om blij te aanfchoUwen,j<br />
Uit hun zo rijk gezegend Oord ,<br />
Het Land, dat wij met Vreugd bebouwen-.<br />
Een Land, zo rijk clooronze vlijt,<br />
Door ijder nabuur fchier benijd,<br />
En door Natuur het minst gezegend;<br />
Van ouds of heide of waterplas j<br />
Maar nu, getogen uit Moeras,<br />
Door oost en west met vrees' bejegend,<br />
F Èè»
& 2 DE LOF DER BATAVIEREN,<br />
Een Hemelftemme roept hun toe:<br />
Dit oord, Germanen, Batavieren,<br />
Het geten ik u befcliouwen doe,<br />
Dat oord wist deeds van zegevieren.<br />
Dit, Bato, is uw nagedacht,<br />
Geef vrij op deze Helden acht,<br />
Daar ligt de Vloot die zegepraalde:<br />
• Zij is op nieuw ten drijd gereed:<br />
Want «iemand deed den Belg ooit leed,<br />
Op wien dat volk geen fchaê verhaalde.<br />
Daar, daar deekt weêr de Vloot in Zee,<br />
De Gallen en de Kastiljaanen,<br />
Zijn meê gedoken van de reé,<br />
Gij ziet den Brit zich wegen banen:<br />
Gij ziet noch Gal noch Kastiljaan<br />
Den Britfchen Zeemacht grootsch weêrftaan,<br />
Maar tot hun Havens wederkeren;<br />
Maar ziet, de Vloot van Nederland<br />
Houd in dit hachlijk tijddip dand,<br />
En durft den Britfchen trots braveeren.<br />
Ik
D E R D E Z A N G . 83<br />
Ik ge«f aan u, ó Heldenfloetl<br />
Stamvaders van de Batavieren,<br />
Verlof, dat gij den Heldenmoed<br />
Van uwe Zonen moogt beftieren.<br />
En gij, Tuïsko! gij geef acht,<br />
En zorg voor Batoos nagedacht*<br />
En zend hun, die de Vloot geleiden*<br />
Voort raadsliên uit uw hoge rij;<br />
Zo blijft den Batavier (leeds vrij;<br />
En mag zich nieuwen rocn bereiden» .<br />
Tuïsko voelt dé dankbaarheid: 1<br />
Zijn boezem klopt voor zo veel gaven.<br />
De vreugde fluit, hoe zeer bereid,<br />
Zijn' mond, hij ziet zijn wenfchen (laven:<br />
Ik dank u, God, voer 't dierbaar kroost,<br />
Ik zal, o Vader, hun met troost,<br />
En trouwe Raadsliên (laag verflerken,<br />
Roept hij, in 't eind, weegt beider macht,<br />
En weet bij Batoos nagedacht<br />
Terftond wat hun ontbreekt te merken.<br />
F 2 Öë j
84 Di LOF DËR BATAVIEREN,<br />
Ga, zegt hij dappre Claudiua!<br />
Ga, cn doe Ncêrlands Vlootvoogd keren,<br />
Brittanjcs Overmacht moet dus<br />
Niet op mijn neeven triumfeeren:<br />
De Gal cn logge Kastilijaan,<br />
Ontweken reeds de waterbaan:<br />
't Ware onvoorzichtig te verwijlen;<br />
De waare moed moet nimmermeer,<br />
Verlokt door valfchen fchijn van Eer,<br />
Een' wisfen dood in 't aanzicht ijlen.<br />
Van Hoop ontbloot, en vruchteloos<br />
Te fneven, heet zijn Volk verraden:<br />
Dies, Hier den Held dien 't Volk verkoos,<br />
Dat hij zig ipaar voor grote daden.<br />
Civilis daaic in 't holst der nacht,<br />
En gaat onzichtbaar door de Wacht,<br />
Het leger van den Zeeman vinden.<br />
De Held waant zich in droom, en ziet<br />
Civilis; die hem fluks gebied<br />
Zijn' felle faijgsdrjft in te binden.<br />
In
D E R D E Z A N G . 85<br />
In 't eind ontwaakt hij, en mept uit:<br />
Hoe kceren — zonder eerlauwrieren!<br />
Hij wikt en weegt, bedenkt, befluit,<br />
Da,t blinde moed geen' Held kan fleren,<br />
Welaan, wij keren, zegt de Held,<br />
Op dat we. o.p 't fchuimcnd pekelveld,<br />
Daar na te wisfer zegepraleu.<br />
Hij keert. — Civilis vaart om hoog.<br />
'k Verlies Walhalla uit het oog,<br />
En kome op de aard weêr ademhalen.<br />
F 3 I X
I N H O U D .<br />
Genoegzaam zijn de moed der Batavieren en hunne Heldendeugd<br />
gebleken in den voorgaanden Zang; doch daar wij den Lof der Batavieren<br />
zingen, voldoet zulks niet alleen; en , behalven dat de<br />
invallende Winter geleegenheid gaf aan de Dichtkunst om een<br />
verbljf i n de Steden te zoeken, zo was 't gezegde ook ter proeve<br />
genoeg; en er was reden om tot de Kunjlen «vertegaan, welke<br />
't onderwerp van dezen onzen Vierden Zang uitmaken, Vooraf<br />
handelen wij van de Trouw, waar mede wij onze beloften Jlaven,<br />
onze Godvrucht, onze dankbaarheid aan zegepralende Helden.<br />
Voorts komen wij tot onze Dichtkunst, 't Haagfche Zang-<br />
Qhoor, Handel, Oudheidkunde, kracht van Taal, uitdrukking<br />
van gevoel, 't gansch vermtgen der kunst. Staat van onze<br />
Muzijk, Schilder , Beeldhouw-, -Graveer-en Etskunst, Wis-,<br />
Starre-, Kruid-, Heel- en Natuurkunde': Weiten: onze vindingen'<br />
b. v. Boekdrukkunst, Fabrieken, en Handel - Sociëteiten:<br />
Land- en Veebouw: onze gulle Vrolijkheid. Voorts betrach •<br />
ten de Helden van Walhalla, die nu volge?is den voorgaanden<br />
Zang onze aarde befchouwen, en herhalen den lof dér Batavieren.<br />
Aanfporing aan de Belgen. Eenige oude Gerniaanfche<br />
Gedenkjlukken der Vrijheid en Overgang tot den Vijfden Zan .
V I E R D E ZANG.<br />
H et wisfeleade Jaargetij,<br />
Verbied door ongeftuime vlagen,<br />
Bellonaas dolle razernij;<br />
En houd als in een' band geflagcn,<br />
De fchone v/erking der Natuur.<br />
Wij zien heur levenwekkend vuur,<br />
Als langzaam in zijn asfchen doven:<br />
Maar fchoon verandring hier gebied,<br />
Geen kou vind plaats in ï warme lied,<br />
Van Dichters die hun Landzaat' loyen.<br />
F 4<br />
D k
8&. DE LOF DER BATAVIEREN,<br />
Die ruwe Koning voert alleen<br />
Den rijksftaf over handelingen,<br />
Waar bij wij lichaamskracht belteen;<br />
Maar de opperde oorzaak aller dingen<br />
Onthief den vrijen eedlen Geest,<br />
Van alle dwangjuk dat hij vreest: '<br />
Ja, fchoon ook alles mocht verdij ven,<br />
De Reden die pp Waarheid grond,<br />
Zal zelfs in d' allerkoudflen dond<br />
Vol vuur, vol werkend leven blijven.<br />
Gepeins ó Leidsvrouw mijner Jeugd<br />
Niet minder nut dan goede Boeken!<br />
Koom gij, van ouds mijn lust en vreugd,<br />
Mij, in mijn flil vertrek bezoeken.<br />
Help mij, 'k -oek voor mijn Eeuw meer Lof,<br />
Dan Krijgsrumoer en Heldendof?<br />
Help mij, om in het zeedlijk wezen<br />
Des Landzaats Deugden te doen zien.<br />
D;e ai wat leeft moet hulde biên.<br />
Wier opüag alle bozen vrezen.<br />
Ga
V I E R D E Z A N G ; $p<br />
Ga voort, bewijs uit groote daSn,<br />
Wat eedle plichten wij betrachten.<br />
Wij zongen waren moed in 't daan,<br />
Leer, leer nu alles wat wij achten;<br />
Hoe trouw wij (raven ons Verbond,<br />
Dat onze oprechtheid nimmer fchond;<br />
Met Godvrucht, rokende aan de Altaren.<br />
Vertoon ?<br />
s Volks eedle Dankbaarheid,<br />
Altoos tot wederdienst bereid,<br />
Ja zelfs ten kosten van gevaren.<br />
Maar wie kaa onze blanke Trouw,<br />
Genoegzaam na verdienden loven?<br />
Zij, deunfel van ons Staatsgebouw,<br />
Stijgt aller Dichtren lof te boven.<br />
Roemt SESWALDS deugd, erkent hem dus<br />
Voor uwen Duitfchen Regulus,<br />
o Gij, Tuïskoós wettige erven!<br />
Maar weet ook, dat zijn trouw en deugd,<br />
Behaagt aan Neêrlands Heldenjeugd,<br />
Gereed voor 't Vaderland te derven.<br />
F s Du*
ö. DE LOF DER BATAVIEREN,<br />
Dus flaat hun Trouw voor 't Vaderland:<br />
Maar ook voor vriend en bondgenoten.<br />
Ja zelfs vrij doen het woord gefland,<br />
Dat met een Vijand is gefloten.<br />
Reeds had Brktanje ons wreed gehoond,<br />
Der Staten Vlag zelfs niet verfchoond,<br />
Toen de Oppermachten flreng verboden,<br />
(Na 't oud verbond) dat de Onderdaan<br />
Niets aan den Gal of Kastiljaan<br />
Mocht zenden, tot den krijg van node».<br />
Maar wie, wie meld ó Batavier,<br />
Uw Godvrucht, en waartoe dit melden? v<br />
Ten klaarfte blijkt ze in uw beflier,<br />
Haar invloed vormt alleen uw Helden.<br />
Uw Godvrucht eischt geen meer bewijs;<br />
Zij toont zig klaar, en haar ten prij-z'<br />
Zal zelfs het lied des Nabuurs klinken:<br />
Want noemt de Gal u onbefchaaft,<br />
't Is wijl uw toon zo woest niet draaft,<br />
En gij geen klatergoud doet blinken.<br />
Maar
V I E R D E Z A N G ;<br />
Maar is u die tot fchande? neen,<br />
Tuïskoös kroost won Adelaaren ,<br />
Op 't Roomfche heir, cn gaf voorheen<br />
Zig zelf den toenaam van Barbaaren.<br />
Waarom — ? Zij achtten heldencer,<br />
Op trouw en deugd gegrond, veelmeer<br />
Dan al de trotschheid der Romeinen.<br />
't Toenmalig Rome minde fchijn;<br />
Zij, meer om waarlijk groot te zijn,<br />
En niets, niets kan haar deugd verkleinen.<br />
o Schelle toon, klim uit mijn lier!<br />
Klim, en doe alle volkren horen,<br />
Den lof van de eedlen-Batavier.'<br />
Laat vrij de naam der Grieken fmoren:<br />
Want bij haar weidfche heUenfloet,<br />
Wort een ondankbaar volk ontmoet,<br />
Geneigd die braven boos te fchenden.<br />
Wie wijs, en edel dacht, cn vrij,<br />
Vervolgde fneó Sophifterij,<br />
En moest in bocijens 't leven enden.<br />
Bij
9a DE LOF DER BATAVIEREN,<br />
Bij ons, Triumf Bataaffche deugd!<br />
Bij ons vind Heldenmoed beloning:<br />
Getuig, mijne eeuw, getuig met vreugd,<br />
Wat fchoonheid is een Lauwerkroning!<br />
De Held verwon — de maar klinkt vlug<br />
Alom, hij keert tot ons te rugg,<br />
En wrj, wij kuslchen z ;<br />
jne fehreden;<br />
Wij ftrooien bloemen waar hij treed,<br />
De krans der Eer is reeds gereed,<br />
Daar hij haar' Tempel in zal treden,<br />
Dus pronkt onze eedle dankbaarheid<br />
Ook in dit uur met heldren luider;<br />
Hier, waar zij ai haar glans verfpreid,<br />
Gelijk een Jlonkcrftar in 't duister.<br />
Die geest beftiert ons, die weleer<br />
Oud Rome ftrekte tot haar eer,<br />
En kunsten in haar fchool deed bloeien.<br />
Dank, Hemel dat, ik op deez' ftond<br />
Dien flip bewoon van 't waereldrond,<br />
Waar voor de deugd de harten gloeien.<br />
Ia
V I E R D E Z A N G ; 93<br />
In welk een toppunt is de kunst,<br />
De fchone Dichtkunst niet gerezen!<br />
• Wat al Meceencn haar ter gunst!<br />
Zij wort aan 't Staatshof zelfs geprezen:<br />
In 't midden van het koopgewoel.<br />
Verheft ze in Amflels Stad haar' ftoel,<br />
En 't IJ weergalmt van hare tonen:<br />
Die Koopvorstin, door nijvre vlijt,<br />
Baart, fchoon begrimt door valen nijd,<br />
Bij Hennes kroost Apolloös zonen*<br />
Alreeds roemde ik, o 's Gravenhaag!<br />
Voorheen uw zangerige reien.<br />
Uw hofftad mag door kunst haar vaag,<br />
Als 't licht op andre Heden fpreicn.<br />
Maar 't is de Dichtkunst niet alleen ,<br />
Hoe zeer door alle de eeuwen heen<br />
Geroemt, die Batoos zonen kweken:<br />
Wie twijffelt aan het kloek verfland<br />
Van 't volk van 't bloeiend Nederlmd,<br />
Die hoor Romein of Griek zelfs fprekea.<br />
Alom
o + DE LOF DER BATAVIEREN,<br />
Alom in mijn Eataafsch gewest<br />
Zien wij gewijde Dichtrcnreien:<br />
Aan ijder ftrand, in ijder vest,<br />
Hoort men den toon van hun fchalmeien j<br />
Roem vrij, mijne elpenbeene lier,<br />
Met welk een weidfche cijtherzwicr,<br />
Des Leydfefien zangbergs tonen klinken,<br />
De blonde Apolio Iaat dien ftoet,<br />
Als uit een kelk vol Bacchus bloed,<br />
*t Kastalisch nat met wellust drinken.<br />
Maar ook geen Volk ontzegt ons de eer<br />
Van Hooggeleerde Wijze Mannen.<br />
Doch van den Duitfcher werd weleer,<br />
Bataaffche Dichtkunst ver verbannen.<br />
Ik rep van andre Volkren niet:<br />
Hun dwaasheid baarc mij min verdriet,<br />
Dan die van onze naaste Neven;<br />
Maar haast, haast treên ze in ons belang,<br />
En zullen aan Bataaffchen Zang,<br />
Als bijen aan een bloemkelk kleven.<br />
Met
V I E R D E Z A N G . ' 05<br />
Met wat gevoel, met welk een kracht,<br />
Zijn wij in ftaat ons uittcdrukken! •<br />
In Grootheid dient ons woordenpracht,<br />
Ja ijder aanflag kan gelukken.<br />
En meiden wij 't gevoelig fchoon<br />
Der blijheid , dan, dan danst de toon:<br />
Of is ons hart van rouw benepen,<br />
Dan valt de taal den Dichter meê,<br />
Zijn zang maakt aller hart gedwee.<br />
Als hij de tonen zacht doet fleepea.<br />
In 't teer en zuchtend minnelied,<br />
Toont zelfs iets flootend haar gevoelen.<br />
De Dichter meld met zoet verdriet,.<br />
Wat vlammen hem de borst doorwoelen.<br />
De aloudheid en de kracht der ïael,<br />
Haar rijkdom en haar woordenpraal,<br />
Zal zelfs een Adlung klaar bewijzen,<br />
Die fchatten uit de aloudheid graaft:<br />
Maar thands, thands word de taal befchaafd,<br />
De taal die Duitschland zelfs moet prijzea.<br />
o Schone
06 IT«.'D;E LOF 'DER BATAVIEREN.<br />
o Schone Dichtkunst, hoog geroemd,<br />
Gij wekt Bataaffche zangchoralen:<br />
Voor ons ftrooit gij uw cêlst gcbloemt,<br />
En doet u gaven nederdalen<br />
Bij ons, wien, klevende aan Uw' toon^<br />
Gij fteeds vergast op 't edelst fchoon;<br />
Apollo heeft hier echte telgen.<br />
o Schone kunst! o Poëzij!<br />
Verban de laffe rijmlarij,<br />
Verban die uit het choor der Belgen.<br />
Die basthart floort ds zUivre toofi,<br />
En, horen haar de vreemdelingen,<br />
Dan achten zij ontbloot van fchoon,<br />
Al wat Bataaffche zangers zingen.<br />
Stoor gij dat m3nk cn fmaakloos lied,<br />
En duit haar laffe zangen niet<br />
Die nooit aan d' aafdfehen damp ontflijgen.<br />
Sluit zulke Tempels, waar geen fchoofi<br />
lil heerscht, dat Filomelaas toon,<br />
't Gekrijsch der uilen vrij dcc zwijgen.<br />
Tooa
V I E R D E Z A N G . ? 7<br />
Toon, eedle Dichtkunst, toon al de aard,<br />
Hoe gij hier woont bij Batoos Neeven,<br />
Eu maak den naam van Dichter waard,<br />
Al wie door Hemelvuur gedreven<br />
U hulde bied, cn door zijn vlijt<br />
Naar laauwren dingt aan kunst gewijd-<br />
Rijk, rijk hem zelfs het Speeltuig over.<br />
Zo roeme Europa ons beltier,<br />
En Heldenmoed, en Cythcrzwler,<br />
En fchenke ons zelfs den eerclover.<br />
Ginds roeme vrijlijk de Italjacn<br />
Op Snarenfpel en zangakkoorden,<br />
En leer Euroop de maat te flaarr,<br />
Aan Taag, op Rhijn of Iberboorden.<br />
Wij volgen; en deze Eeuw misfehiea<br />
Zal noch in Neérland meefters zieir,<br />
Die zelfs voor geen Correllies wijken.<br />
Voor 't minst, wij voelen al het fchoon,<br />
Dat zuivre fmaak hier zit ten throon,<br />
Doen wij aan al de waereld blijken,<br />
G ft,
DE LOF DER BATAVIEREN,<br />
Is, is niet Neéïlands Kunstpenccel<br />
Beroemd als dat der oude Grieken ?<br />
Wat volk viel vrijer trek ten deel,<br />
En hoe wierd' niet op Aadlaars wieken,<br />
De naam getorst van 't kundig Choor,<br />
Dat de Ouden navolgde op hun fpoor;<br />
Maar, zonder flaafserf hun nateaêmen,<br />
Natuur was 't voorbeeld van de kunst,<br />
En in Europa haar ter gund',<br />
Spande al tot lof der meeders famen.<br />
Deze Eeuw kweekt nog in Nederland<br />
Alomberoemde Kunstpenceelen,<br />
En mannen , in wier nette hand<br />
De Rictpcn beide en Etsnaald fpelcn.<br />
Ontbreekt de Wiskunst ons ? o neen.<br />
Of zijn we in 't meefierlijk ontleên,<br />
Of 't mengelen van de Artzenijen,<br />
lïeneden andrc Volkren wij!<br />
o Neen, de Landzaat wijst hier vrij,<br />
Den vreemdeling-naar 't School teLeyün,<br />
;<br />
of
V I E R D E Z A N G . 9%<br />
Of is ons de omloop van 't geftarnt,<br />
* Ook vreemd? Maar neen, 't is ijdel vragen :<br />
Hier ziet een kind noch naauw hoe 't barnt.<br />
Of 't fchept in 't onderzoek behagen. ..<br />
Of tonen wij ons minder kloek,<br />
Als wij op Aard het wonderboek,<br />
Vol Heilige geheimcnisfen,<br />
Het eerde boekdeel der Natuur,<br />
Ontfluitcn ? Neen, een Hemelvuur<br />
Verlicht ons om geen fpoor te naisfen,<br />
Straalt niet Lycurgus hoge geest +<br />
Niet Mines oordeel in de Wetten,<br />
Die men bij onzen Landzaat leest,<br />
Waar in we op hoger fpooren letten,<br />
Vermaak, en Rust, en Veiligheid<br />
Van 't Volk bellieren 't kloek beleid<br />
Van hun , wien 't oefnen van de Wetten<br />
Bevolen is:^
joo DE LOF DER BATAVIEREN,<br />
Wij» door geheel Euroop befaamd,<br />
Wij zijn het, die een trouw doen blijken*<br />
Die aller Volkren deugd bcfehaamt,<br />
En die wij doen met luifter prijken.<br />
Al wat de nijvre kunst hier wrocht,<br />
Voldoet: hoe duur 't ook zij gekocht<br />
't Voldoet, en heeft in zich de waarde.<br />
De kooper ziet niets flccht bereid,<br />
Noch word door valfchen glans misleid;<br />
Bedrog, dat nooit een Gauler fpaarde.<br />
Zeg, welk een arbeid is ons vremd;<br />
In welk een kunst zijn we onbedreven?<br />
Schoon Mars de Koopvorftinne ftremt,<br />
Kan hij haar wel den doodlleck geven ?<br />
Neen, neen, dat gansch Europa vrij<br />
Om Batoos Kroost verwonderd zij:<br />
't Land is te klein om ons te voeden,<br />
Maar fchaft in 't nijpen van den nood<br />
Aan al de Nagebuuren brood,<br />
Als Krijg en Borger bij hun woeden.<br />
Ont-
V I E R D E Z A N G . 101<br />
Ontbreekt ons vinding? Zeg, van waar<br />
Leerde eerst Euroop haar Schriften drukken?<br />
Van ons, 't bewijs is zonnc klaar,<br />
Men tracht vergeefsch ons de eer te ontrukken.<br />
Zo had ook in deze eeuw voorheen<br />
Ons Vaderland 't geheim alleen,<br />
Van 't moeielijk Tabaksbereiden,<br />
Een lage knecht van flaaffchen aart,<br />
Het vrije Vaderland onwaard,<br />
Ging bij den Gal die kunst verfpreiden.<br />
Waar vind men Lakens, even goed<br />
Als in de vrije Nederlanden?<br />
Wat flap, dat ook mijn Zangfler doet,<br />
Zij vind hier (tof aan alle flranden.<br />
Europe acht, dat geen verwerij<br />
Met de onze te gelijken zij,<br />
Schoon Duitschland ons tragt nateaémen.<br />
Wij drukken , dat zelf de Indiaan<br />
Van Bloem cn Kleur verbaasd moet ftaan,<br />
Ja zich zijn Schilderkunst moet fchamen.<br />
G 3 D;r
los DE LOF DER BATAVIEREN,<br />
Der kuntlen Kweekfchool, waar geen moed<br />
Ontbreekt, om hoger op te ftijgen,<br />
Is Nederland; en daar, daar doet<br />
De ^BjKdcn hoogden prijs verkrijgen.<br />
Waar is, waar is een Burgerij,<br />
Zo machtig en zo rijk, zo vrij,<br />
Als die van onze Nederlanden?<br />
Waar k op Aard zoo'n Koopcomptoir,<br />
Beroemd de wijde waereld door,<br />
Dat wetten geeft aan vreemde Stranden?<br />
Een drom van handelende licn,<br />
Voor wie zich Sluierkronen buigen,<br />
En wien zij deeds naar de oogen zien,<br />
gn allerdiepst ontzag betuigen!<br />
Een Staat, in 't hart van onzen Staat,<br />
Gevest in 's Aardrijks Dageraad,<br />
Maar nu gereed de Nederlanden<br />
Met kloeke Scheepen hulp te biêni<br />
Zo blijv', dit moog Europa zien,<br />
Niet dr;;floos wie ons aan durft randen!<br />
'k Erken,
V 1 E R D E Z A N G. 103<br />
'k Erken, ik zei nier zonder reên,<br />
*| Land is te klein om ons te fpijzen ;<br />
Maar 't ligt niet onbepJoegd, o neen:<br />
Men mach hier Vee en Landbouw prijzen.<br />
De Zeeuw vereert ons keurig Graan:<br />
De nijvere arbeid blijft bcflaan,<br />
In veel van Naêrlands fchconfte (treken. L<br />
Maar onze Veebouw geefc gewin,<br />
En brengt hier dubble fchatten in,<br />
Daar wij met dubble vlijt haar k-wvken.<br />
Geen fchat van Vruchten derven wij,<br />
Noch Ceres nochTacchus gaven;<br />
En bij die fchatten zijn wij vrij,<br />
Zo niet van onze drifcen (laven.<br />
Van onze driftenP -— Neen, o neen:<br />
Wat landftreek pronkt met beter zeên,<br />
Bij groter maat van fchat en blijheid,<br />
Alleen door nijvre vlijt gekocht?<br />
Zij word, zij word vergeefsch gezocht;<br />
In Neerland flechts is ware vrijheid.<br />
[ G 4 D<br />
-
Ï04 DE L O F DER BATAVIEREN,<br />
De vlijt verhief dit woest Gewest,<br />
Uit een moeras ten lustig' Eden;<br />
En, daar het was aan 't ftrand gevest,<br />
Kwam overvloed in alle Steden:<br />
De rijke Handel, ongeftoord,<br />
Haalt hier de pracht van ijder oord:<br />
De> Nektar vloeit in gouden fchalen.<br />
Hoe vaak, mijn Vrienden, zingen wij:<br />
Ja, de eedle Wijnflok maakt ons blij,<br />
Als wij elkander gul onthalen/<br />
Hoe vaak rolt onze blijde toon:<br />
Drinkt, Broeders, drinkt met frisfche teugen:<br />
Ziet, ziet, den Wijn vol flonkrend fchoon,<br />
En drinkt, daar wij genieten meugen.<br />
Wanneer wij liggen uitgeflrekt,<br />
Wanneer de blaauwc zerk ons dekt,<br />
Wat baat ons dan het ijdel fparen ?<br />
Voldoet, voldoet den wil van God,<br />
Hij mint ons, fchiep ons voor 't genot,<br />
Eu voor *t gebruik der frisfche jaren.<br />
Drinkt
V I E R D E Z A N G . 105<br />
Drinkt, broeders, drinkt, hij zij veracht,<br />
Die op den eedien wijn durft fmalen,<br />
Als of hij ons tot ontucht bracht:<br />
*t Voegt ons het hart recht op te halen.<br />
Toch prijst de matigheid, die deugd,<br />
Gij, wien de les der vaadren heugt :<br />
Eén teug kan tot gezondheid flrekken,<br />
Een tweede ontvlamt de kracht der geest,<br />
En hij die voor een' derden vreest,<br />
Zal nooit zijn' disch met vreugde dekken.<br />
Drinkt broeders, lieve broeders, drinkt:<br />
Verbant gepeins en nare zorgen,<br />
En laat, terwijl de beker klinkt,<br />
Die uitgebannen tot den morgen: J<br />
Laat, laat ons matig bij den wijn,<br />
Om *sGevers wil, toch vrolijk zijn:<br />
Geen treurig hart kan wel ontfangen:<br />
Die noodloos zorgt, die wantrouwt God;<br />
Hij word onvatbaar voor 't genot,<br />
Eo zelfs onwaardig meer tc erlangen,<br />
Os Das
JO' DE L O F DER BATAVIEREN,-'<br />
Dus zingen wij. Gelukkig 'c volk:<br />
Dat zo; gevoelig voor Gods gaven,<br />
Geniet; en in geen' diepen kolk<br />
Ligt van ondankbaarheid begraven!<br />
De rechte vrije Landzaat fpot<br />
Met al het bijgelovig rot,<br />
Dat {leeds het hoofd naar de aard doet hangen.<br />
Hij durft zijn oogen opwaart flaan; -<br />
Zijn boezem, met geen fchuld bclaan,<br />
Meld God met blijdfehap zijn verlangen.<br />
De leer van Gods verborgenhcên<br />
Word onvcrvalscht in deze {treken<br />
Geleerd, doormannen, welker zeén,<br />
Niet minder {lichten dan hun preken.<br />
Geen bijgeloof vervoert ons; wij,<br />
Wij zijn van alle dwaling vrij:<br />
Elk durft hier naar zijn hart bclijen:<br />
Verdraagzaamheid, dat Christlijk merk,<br />
Is 't hoogfte doelwit onzer kerk ,<br />
Zij echter duit geen ketterijen.<br />
• i Ea
V I E R D E Z A N G . ia£<br />
En wat wrocht niet dat hoog gevoel,-<br />
Der Godvrucht bij de Batavieren ?<br />
Waar wetenfchap zich heft ten doel,<br />
Zal zij der volkren zeden fieréfl.<br />
Zo fiert zij waarlijk onze zeên,<br />
En doet, door dikke nevels hcón,<br />
Het licht der Wijsheid bij ons dralen: 1<br />
Dat blinkt ons toe, en toont ons 't fpoor,<br />
Waar langs wij bij het Engten choor<br />
Verfchijnen in de Hemelzalen.<br />
De Wijsheid is die hoogde deugd, '<br />
Dat eerde kenmerk van Gods wezen,<br />
Die moeder alle Hemelvreugd,<br />
Door 't eeuwig hallel hoog geprezen.<br />
Ze is boven 'c menfchclijk verdand,<br />
En zij die in haar vaderland,<br />
Gcdaag haar' hogen invloed fmaken,<br />
Zij vinden in hun Englentaal,<br />
Geen woordenkracht noch redcnpraal,<br />
Om haar gevoel bekend te maken.<br />
Men
%oB DE L O F DER B A T A V I E R E N ,<br />
Men kent haar aan gcwrogten, die<br />
In duizenden bijzondre tonen,<br />
Melodisch Hemmen, en bij wie<br />
Het ware fchoon kan eeuwig wonen.<br />
Ze is meer een oorzaak dan een kracht<br />
In Gode: zeis.... maar zangfter! zagt,<br />
Laat af, gij kunt haar niet bepalen:<br />
Ze is met Gods wegen zo verknocht,<br />
Dat als men haar ontdekken mocht,<br />
Men ook dat wezen af kon malen.<br />
Genoeg voor ons indien wij haar<br />
Slechts kennen door haar hoog geleiden,<br />
Haar wenken volgen, en ons daar<br />
Van andre volkren onderfcheiden,<br />
Waar ijdle dwaling hun verblind.<br />
Genoeg, zo wij Hechts, rechtgezind,<br />
Het ware goed door rechte wegen<br />
Steeds zoeken, en ons hoogde goed<br />
Erkennen in een vrij gemoed,<br />
In recht en billijkheid te plegen,<br />
Ja
V I E R D E Z A N G . io 9<br />
Ja de eerden aller kundigheên ,<br />
De nuttigden in 't menschlijk leven,<br />
Die in 't gelaat en in de zcên ,<br />
Leert, door wat wondre drift gedreven,<br />
De mensen of dit of dat begeert,<br />
Dit, brandend zoekt, dat, van zich weert:<br />
Die edle kunst, die hartenkennis,<br />
Is 't eigen van den Batavier:<br />
En hij acht in zijn Staatsbeftier,<br />
Gewetensdwang voor heiligfehennis.<br />
Hoor vrij, o kroost van Bato! hoor<br />
Uw' lof, hoor dien van duizend tongen!<br />
Denk vrij dat in Walhallaas choor<br />
Ook u ter eere word gezongen:<br />
Want uwe roem verblind u niet.<br />
Zo daavre dan mijn zwellend lied<br />
Vrij in uw oor, ó echte telgen!<br />
Mij dunkt, ik hoor in 't ftargewelf<br />
Den klank van onze vaadren zelf<br />
Uw' lof verbreiden, dappre Belgen!<br />
Dus
sz DE LOF DER B A T A V I E R E N ,<br />
Dus klinkt, dus klinkt der Helden toon:<br />
Veel heils ? o rechtgeaarte neeven!<br />
Bij u blinkt aller deugden fchoon,<br />
Gij hebt den waren früaak van 't leven!<br />
. Gelukkig Heldenvolk! gij acht<br />
De matigheid voor weidfche pracht:<br />
Niets kan bij uwe- Vrijheid halen :<br />
't Laag kruipend vleijen kent gij niet,<br />
Veracht elk oord waar zulks gefchied:<br />
Dus doemt gij ook het ijdel pralen.<br />
Wij zien uit dit ons zalig oord,<br />
o Eedle zonen, uwe daden.<br />
Vergeefsch word uwe rust gedoord,<br />
Wij zien een' krans van Lauwerbladen.<br />
De blijde zege lacht u aan,<br />
De Brit zal u vergeefsch weêrftaan,<br />
Uw broeders zullen met u flrijden,<br />
Europa zal u hulde bièn,<br />
En Oost cn West uw macht ontzien,<br />
U eeren als in vroeger tijden,<br />
Zo,
V I E R D E Z A N d ut<br />
Zo, zo klinkt in Walhalla thands<br />
De toon van onze dappre Vaadren!<br />
Zo wasfen in den ïtarrentrans<br />
Voor ons zelfs onverwclkbre blaadren!<br />
Volhard, volhard, o eedle jeugd,<br />
Op 't fpoor van uwer Vaadren deugd ,<br />
En toon u waarlijk echte telgen,<br />
Dan blijft door uwe grote daan<br />
Uw kunst en krijgsroem {leeds beltaan,<br />
Die gij verworven hebt, o Belgen!<br />
Doorlees, doorlees, o Batavier,<br />
Wat van u Vaadren is gefchreven.<br />
Ca, Heldenkroost, ga, zegevier,<br />
Waag voor den Staat het dierbaar leven.<br />
Het bloed, ten dienft' van 't Land geflort,<br />
Is vruchtbaar daar 't vergoten word,<br />
En geeft de onlterflijkheid aan Helden.<br />
De Naneef ijvrig van haar' gloor,<br />
Stapt willig na in 't zelfde fpoor,<br />
En ziet zich ook zijn deugd vergelden.<br />
Zie,
lis BE LOF DER BATAVIEREN*<br />
Zie, zegt de rappe jongeling,<br />
Zie, dit heeft Grootvaars moed bedreven;<br />
Zijn naam beklijft in zegening,<br />
Zijn deugd roert ons nog, ons, zijn Neeven.<br />
Zo roemt gantsch Duitschland Hermans moed ,<br />
Zo Seiwafds trouw, wie tegenfpoed<br />
Noch doodsgevaren konden mindren.<br />
Zo toont nog heden dezen dag,<br />
Den zogezegden Knochenbach<br />
Een waare Duitfcher aan zijn kindren.<br />
Zo Teutoburg, en Varus wald:<br />
Leert ons Cherusk, en Franken kennen,<br />
Eries, Brukter, Wild, en Sax; en 't valt<br />
Der jeugd niet zwaar hun na te rennen.<br />
Zo leert men Batoós nageflacht,<br />
Hoe hier de oprechtheid wierd geacht:<br />
Hoe wij aan Rome een burcht verftrekten<br />
(Wij waren 's Keizers wacht): — hoe wij,<br />
Gedrukt door wreede dwinglandij,<br />
Weêr alles tegen Rome wekten.<br />
Ru*r
V I E R D E Z A N G . 113<br />
Rust hier, ja rust, Bataaffche Zang!<br />
Gij, gij deed alle Volkren blijken,<br />
Hoe wij, als haters van den dwang *<br />
Den dappren Vaadren nog gelijken.<br />
Gij toonde d'aart des Volks, hunn' Moed»<br />
Den waren luider van hun bloed,<br />
Hun Deugd, hunn' Rijkdom, Wetenfchappen:<br />
Rust dan een wijl, cn wacht dat uurï<br />
Dat gij ontfonkt door Hemelvuur,<br />
Met luider naar het eind kunt flappen.<br />
H ï N-
I N H O U D .<br />
Jacobus Bongarfius Jchrijft te recht aan F. Rofaeus Abianus.<br />
,, Rette judicas, Francifce, eum qui mores hominum muN<br />
„ torum vidit & urbes; ad judicandum fapientiorem & ad<br />
n agenduni paratiorem fore."<br />
Zo dat volgens 't oordeel van die Schrijvers, zodanige kennis<br />
om te oordeelen vooraf moest gaan; even zoo dachten wij; dat<br />
om te voor/pellen, de gront der voorfpelling in 's volks zedelijk<br />
Caraclct eerst moest blijken! Dis hebben wij onze voor [peiling<br />
tot hier uitgejleld, en 'er deeze Zang toe doen dienen nu het overige<br />
afgehandeld is. Men dulde dat een korte fchetze des Oorlogs<br />
voorafga , met een algemene aanmerking over ons verband<br />
in geheel Europa, en in de voor [peiling iets omtrent de<br />
acatuig van Europa, door haar Vurjien aan ons te bewijzen<br />
W,j zien Walhalla opnieuw, Duitfche Slamaart • ijdelheid van<br />
geboorterecht tot het uitmaken van ons groot of klein Zedelijk<br />
CharaÜer, voorbeelden van grote Menfchen uit den minder<br />
ftand van 't leven, vaak ten Zetel verheven. — En zeeker-<br />
Ijk, 't is de deugd, die kracht van ziel, die groote Mannen maakt,<br />
niets anders. De logge rijkaart op zijn vadzige Canapé na een<br />
bloedver dikkende, en gcesthenevelende maaltijd, moog zich iets inbeelden,<br />
als alles r,w hem draaft; hij is ellendiger Jlaaf dan<br />
de heffe des Volks. Daarom vermaan ik mijn vrije Belgen, ombij<br />
de Zeden hunner dappere Vaderen te volharden. Ja God<br />
verhoede dat niet al 't vergift der verwijfde Seine tot mijn' mangelijken<br />
cn vrijen Rhijn overfla! — En 't ware voor Neerlands<br />
Heil te hopen, dat de Werken van de onvolprezen TACITUS<br />
alle, van de zedenbedervende VOLTAIUE in geene handen<br />
".varen.
V JJ F D E Z A N G .<br />
Calliopé, ai, daal ter neêr!<br />
Genoeg rustte uw Bataaffche Zanger i<br />
Span gij zijn zuivre Cyther weêr,<br />
Vorftinne, daal — en toef niet langer!<br />
Maar 'k zie uw komst in 't aardsch gewest;<br />
'k Vang aan, en zing den krijg, die pest,<br />
Gevolgd van weê en bittre rampen;<br />
Die de akkers verwt met menfchenbloed,<br />
En fpade en kouter'rusten doet,<br />
De lucht befmet met zwaveldampen.<br />
H<br />
2 ia
ii6 DE L O F DEK B A T A V I E R E N ,<br />
Zo ftroomde aan Xanthus kust weleer<br />
Het bloed van Grieken en Trojanen,<br />
En flortede uit de wonden neêr,<br />
Om zich een weg naar 't ftrand te banen;<br />
Het Griekfche, gloeiend, Vorstlijk rood,<br />
Tn duiflren praal, fcheen na den dood<br />
Der Helden nog om wraak te fchreeuwen,<br />
't Mengt zich met dat van Troije niet,<br />
Waar in men Venus luister ziet:<br />
Die haat gaf trcurftof aan alle Eeuwen.<br />
Het bloed van Turnus ftroomde aldus,<br />
Hespcrie, in uw rijke dalen:<br />
Zo 't Roomfche in 't oog Catulus,<br />
Op welken flag de Duitfchen pralen:<br />
En zo, zo viel voor Hermans Haal,<br />
Na een te vrolijk vriendenmaal,<br />
Misleide Varus met zijn benden:<br />
Zo, zo heeft dit Bataafsch Gewest<br />
Haar grond met Roomes bloed gemest<br />
't Viel Cerialis in de lenden.<br />
Maar
V IJ F D E Z A N G . uy<br />
Maar fchoon wij moed en Heldeneer,<br />
Als 't voegt, met luider flemme loven;<br />
Toch achten wij de Legerfpeer,<br />
Een felle Geesfelroê van boven.<br />
Het Oorlog is een pest voor de aard.,<br />
Maakt ons der Mcnschlijkheid onwaard:<br />
Geen Leeuw in Barka is verwoeder:<br />
't Drievormig monfler, haalt niet bij<br />
Den krijg, in woeste razernij,<br />
Noch was van zo veel rampen moeder. ;<br />
Geen Cerberus, der Helle ontroofd,<br />
Geen Sphinx, door Edipus bedwongen,<br />
Geen wreede Stieren, die het hoofd<br />
Der Argonauten uit hun longen<br />
Met vuur bedreigden, noch de Draak,<br />
Gehitst door Junoos minne wraak,<br />
De Python, door Apol verflagen:<br />
Noch geen Centauren zijn zo wreed,<br />
Als 't woedend Oorlog. — Wat, wac c'eed<br />
Dan Mars den naam van Krijgsgod dragen?<br />
H 3 o Fa-
u8 DE LOF DER BATAVIEREN,<br />
o Fabeleeuwen! Razernij<br />
En waan misleidden 't hart der Volken,<br />
En leerden hun de muiterij,<br />
Der Titans, die door lucht en wolken,<br />
De macht der Goden heeft getergd,<br />
Hunn' throon bedormd met aardsch gebergt:<br />
Waan heeft het Oorlog dus verheven.<br />
De Krijg een Godheid? neen, het is<br />
Een monfler, 't is een ergernis,<br />
Gevloekt bij die als wijzen leven.<br />
Hoe 't echter zij, Rechtvaardigheid,<br />
Ontflaat ook niet in 't oorelogen:<br />
Zij heeft Bataaffchen moed geleid,<br />
Civilis flagzwaard uitgetogen.<br />
Rechtvaardigheid deed ons beftaan,<br />
t Om ons van Spanjcs Jok te ontdaan,<br />
En onze Vrijheid vast te zetten;<br />
En thands uit nood, Rechtvaardigheid!<br />
Scherpt gij 't Bataaffche Krijgsbeleid,<br />
Daar wij Brittanjes woen beletten.<br />
De
' Y IJ F D E Z A N G . 119<br />
De Grootheid, de verdiende, en deugd<br />
Der Volken fchromen geen Tyrannen:<br />
Hun rust der ziel, die Hemelvreugd,<br />
Word door geen' wrceden blik verbannen.<br />
Schoon 't gansch Heelal uw zij verliet,<br />
't Verijdelde uwe ontwerpen niet;<br />
Die kracht van geest deed u bcfchouwen,<br />
o Herkies, 't vlammende gedicht,<br />
Dat in het oog der Goden licht,<br />
Waarop zij hunne zetels bouwen.<br />
Gij Castor, en gij Pollux; zijt<br />
Den Acheron door brave zeden<br />
Ontrent. Maar hoe! waar toe den tijd ,<br />
In 't Rijk den Faablen te bededen?<br />
Ontrent niet altijd de eedle Deugd<br />
Het nietig dof om Hemelvreugd?<br />
Zijt gij met Gode en met u - zeiven<br />
Zo min bekend, ó Sterveling?<br />
o Leer de Waarheid , die ik zing,<br />
Zo ftïjgt gij tot de Stargewelven.<br />
H ± Stroom
i»o DE LOF DER B A T A V I E R E N ,<br />
Stroom uit mijn volle Dichtaar vrij,<br />
Veradcld vocht l wek mijn verrukking<br />
Voor 't Vaderland! o God! doe 't mij<br />
Befchouwen, vrij van onderdrukking!<br />
Verrukking, die de ziel oncfonkt,<br />
Die eer der Vaadren hart doordrongt,<br />
Als zij Gods ftemme hoorden dondren!<br />
Wek,, wek mijn' toon, leer gij mij zien,<br />
Hoe ons Gods macht zal bijftand bién,<br />
Door wegen die ai de aard verwondren Z<br />
Ligt, ligt, o God, het fchutdoek weg,<br />
Waar mede Gij 't aanftaande dekte.,<br />
Dat ik 't toekomende voorzeg!<br />
Gij zijt het die mijn'.ijver wekte:<br />
U zaL mijn Zangfter hulde bién,<br />
Daar, waar zij 't Voorge/lacht zal zien:<br />
Mijn toon zal U ter cere klimmen:<br />
Ai, leer mij door Uw Hemellicht,<br />
Zo le:e ik Batoos kroost hunn' plicht,<br />
Zij volgen, wat hun aan moog grimmen!<br />
Wat
V IJ F D E Z A N G . 12c<br />
Wat duiftrc nacht bedekt mijn oog?<br />
Help God! — 'k zie juist genoegzaam ftralen.<br />
Van licht, om mij het naar vertoog<br />
Van dezen nevel af te malen.<br />
Is dit gevolg van krijg cn moord?<br />
Of duisternis, waar door men boort<br />
Cm tot het ware licht te frappen?<br />
Grijp moed! die de Acheron doorfnek,<br />
Bereikt het zalig Zielen veld,<br />
p Zangfter, ijder flaat heeft trappen.<br />
Niet rain goeds moeds, als die Gemaal,<br />
Die, om zijn Echtvriendin te ontdekken,<br />
Zelfs door de poort van helsch metaal<br />
Het aaküjk Styx dorst overtrekken,<br />
En flappen in het duister dal:<br />
Treed ik floutmoedig toe, en zal<br />
Om waarheids glans geen' nevel fchrcom.TJ. —<br />
Ik zie, ik zie een lang faam licht<br />
Mij vrolijk lonken voor 't gezicht: —<br />
Ik zie den dag te yoorlchijn komen»<br />
H 5 Maar
ii2 DE LOF D E R BATAVIEREN,<br />
Maar hoe! waar ben ik? en waar zijn<br />
Behoeftigheden en gebreken?<br />
Hoe is dit waarheid, of is 't fchijn?<br />
Ik ben mijn' dampkring gansch ontweken.<br />
In welk een zachte zuivre lucht<br />
Bevinde ik mij in mijne vlucht?<br />
Werkt dan de ziel, van ftof oncflagen,<br />
Door eigen krachten? Ja, gewis,<br />
Der Vaadren zielsgefteltenis<br />
Voorfpelde dus in de oude dagen»<br />
Ook ik, door Hemelglans verlicht,<br />
Ik durf, o Belgen, profetceren:<br />
Niet als Casfandra, wier gezicht<br />
Den driesten afgrond kon bezwcercn:<br />
Zij, zij voorfpelde weê en ramp;<br />
En ik, na dezen Oorlogsdamp,<br />
Voorfpe! u heil,. 6 Batavieren!<br />
Gij hebt met Troije niets gemeen t<br />
De braafheid lei den eerften ftcen,<br />
Bij u: gaat heen, en wint lauwrieren!<br />
Laó-
V IJ F D E Z A N G . 123<br />
Laómedon heeft niet mijn' Staat,<br />
Gedicht: neen, Volk van beter Zeden.<br />
Wij, kroost uit 'saardrijks edelst zaad,<br />
Tbr rolle der noodfchiklijkheden,<br />
Staan boven aan: Wij zijn het, Wij,<br />
Die 't noodlot noemt natuurlijk vrij;<br />
Wij , de eêllte van Tuïskoös Telgen.<br />
Hoort dan Europaas Staatsbelang ,<br />
Gods wil, en uw verheven' rang,<br />
ÜW' Dichter melden, dappre Belgen!<br />
De mensch kruipt als een worm in 't dof;<br />
Een hoger Geest regeert de dingen:<br />
Een wonder één, die 't Hemelhof<br />
Bediert en duizend Starrekringen.<br />
Ons Erfdeel word begrimd door nijd,<br />
Maar 't moet nochtans in dn'jd bij drijd,<br />
Ja, door zijn ramp zelfs, triumfceren:<br />
De Boosheid-zelve, als 't God gebied,<br />
Veroorzaakt dat het goed gefchied:<br />
'k Durf dit uit kracht der Waarheid leren.<br />
Wat
tii. DE LOF HER BATAVIEREN,<br />
Wat is, is recht: 't loopt alles faam.,<br />
't Is alles harmonij en orden.<br />
W a<br />
s niets tot tegenlland bekwaam,<br />
Wat zou 't gevoel van deugd dan worden?<br />
Hoe zou zij dan in kracht beftaan?<br />
Zij blijkt, in 't kwaad te keer te gaan,<br />
En daarom heet ze een Zielsvermogen.<br />
Raad met uw hart, ó Sterveling!<br />
Gevoel de Waarheid, die ik zing:<br />
Gevoel! — wat wij zo driest betogen»<br />
Ken 't ftelfel van Europa, ken't.<br />
Niet meer beflaat 't al dwingend Romen;<br />
En Duitschland, aan geen Jok gewend,<br />
Kan luisterrijk te voorfchijn komen.<br />
Brittanje, eertijds oud Romes fpot,<br />
Weêrftaat en fchikt het Oorlogslot:<br />
Zie Kastiljanen, Portugeezen:<br />
Zes duizend Franken togen 't zwaard,<br />
En Gallien, hun aanflag waard,<br />
Mocht haast het bloeijend Frankrijk wezen.<br />
De
V IJ F D E Z A N G. i2S<br />
De wetten van de menschlijkheid,<br />
Doen zich verdaan aan de Isterboorden.<br />
Wij zien een' Koning, vol beleid,<br />
Geen' (laaf van lof of lasterwoorden ,<br />
Een onafhanglijke oppermacht,<br />
Een' vijand van verwijfde pracht *<br />
Vol jeugdig vuur en grijs van hairen.<br />
Euroop is vrij, en zo gefield,<br />
Dat tegen al 't uitheemsch geweld<br />
Zij blijft haar evenwicht bewaren.<br />
Geen oppermacht, hoe groot die zij,<br />
Kan mijn Batavië bedwingen ,<br />
't Belang der Vorsten houd het vrij,<br />
En hij, die 't roekloos wou befpringen,<br />
Verbrak 't vermogende evenwicht;<br />
Geen Mogentheid gedoogde 't licht;<br />
Wie 't zocht, zou zich een moordkuil delven.<br />
Daar Vrijheid u ter harte gaat.<br />
Is nijd de ringmuur van uw' flaat:<br />
Bataven, leert dit, kent u • zeiven.<br />
Wel.
ti6 DE LOF DER BATAVIEREN,<br />
Welhaast verrijst de Lentezon ,<br />
En ziet uw zeekadeelen vaardig:<br />
De moed maakt hem, die eens verwon,<br />
Op nieuw wéér zegepalmen waardig.<br />
Steeds roert u de oude wapenklank:<br />
En gij ftelde op den Doggersbank<br />
Een mast, om midden in de dromen,<br />
Een eertrofé voor 't Vaderland<br />
Ten baak te houden, die op 't zand<br />
Door 't vvoén des tijds niet om zal komen.<br />
Vertrouw op hulp van de Almacht vrij!<br />
Schoon gansch Euroop u wou begeven,<br />
Hij dond u wis in 't uiterst bij,<br />
En zou u haatren tegendreven.<br />
Ik z;e, ik zie uw zegenpraal:<br />
'k Zie, door uw donderend metaal<br />
Gods wil, uw' deugden, recht Verfchaffen:<br />
Europe, Vorstlijk gelaurierd,<br />
Met harer zustren goud gcfierd,<br />
Zal hare ontaarde Telgen draden.<br />
Europa
V Ij F D È Z A N G , 127<br />
Europa, met een' weidfchen ftoet<br />
Gekroonde hoofden, Waereldvorften,<br />
Bereid zich, dat ze in tijds ons groet,<br />
Ons, die met lof de rampen torflcn.<br />
Jofefus, 't wonder onzer tijd,<br />
Bemind in vrêe, gehard ten ftrijd',<br />
Volgt haar, als de ecrfle van haar Groten.<br />
Roem, Zangflcr, vrij een' Vorst zo braaf,<br />
Een' Keizer, en geen Pauzen flaaf,<br />
Die 't bijgeloof voor 't hoofd durft floten.<br />
Ziin geest, verfïerd met kundigheén,<br />
Hij, minnaar van zelfs te ondervinden,<br />
Wordt niet misleid door dwaze rcên,<br />
En Iaat door fchijn zich niet verblinden.<br />
Hij reist en trekt van oord tot oord,<br />
En licht word door hem opgefpoord<br />
Het waar belang der Onderzaten,<br />
Hij, komende in dit fchoon gewest,<br />
Ziet hoe in ons Gemeenebest<br />
Gewetensvrijheid word gelaten.<br />
Hij
IJ§ DE LÓF DER B A T A V I E R E N ,<br />
Hij zag 't, hij keerde weêr, beval,<br />
Geen' ftervling om 'c geloof te dwingen.<br />
Elk mag' den Schepper van 't heelal;<br />
Ee oneindige oorzaek aller dingen ,<br />
Thands in zijn ganfche Rijksgebied,<br />
Naar 't licht, dat hij van God geniet,<br />
En naai* zijn beste weten, loven;<br />
In 't leezen van het Bijbelwoord<br />
Word thands geen Duitfcher meer gedooid.<br />
Zo komt men allen waan te boven.<br />
Zijne Eeuw zij de Eeuw dan van August!<br />
Hij meuge in Heil hem evenaren,.<br />
Wiens daf Europa heeft gekust!<br />
Zijn Zetel bloeie een' reeks van Jaren!<br />
Die Titus en Trajaan in deugd,<br />
Tot zijner Onderdanen vreugd j<br />
Gelijkt, of zelfs mag overtreffen.<br />
En, roept hem 's Hoogden dem van de aard,<br />
Dan zie hij in zijn Hemelvaart,<br />
Zich in der Englen rang verheffen!<br />
Ik
I IJ F D E Z A N G . 129<br />
Ik zie den groten Keizer mee<br />
Alle andre Vorflen ons vereeren:<br />
De Brit zelf hoort der dengderi wet j<br />
Mij dunkt 'k zie hem den Vreê bezwèerèri.<br />
De wellust van het Hemelhof,<br />
Onvatbaar voor den aardfchen lof,<br />
Bevrucht ons ftrand met haar Olijven:<br />
Zij teelt om hoog bij de Englcnrij<br />
Gevoel, en wikt hun Melodij,<br />
En regelt alle hun bedrijven.<br />
Gelijk de Zonnen, door hëur' gloed,<br />
Haar Stelzels 't vrolijk leven fchenken;<br />
Niet anders is de Vrede, en doet<br />
Het alles lachen op haar wenken.<br />
Zij koomt, zij koomt met fchat beladn;'<br />
Zij brengt ons Heil en Rijkdom aan ;<br />
Ja, Batavieren, 'k zie haar komen:<br />
Ik dank, ik dank U, Grote God,<br />
Voor 't blij vooruitzicht in ons lot!<br />
Ge ontheft mijn ziel van ijdel fchremen.<br />
ï Jk
I 3D DE L O F DER BATAVIEREN»,<br />
Ik dank U, cn dc Dankbaarheid,<br />
Zal fteeds het reedlijk wezen voegen.<br />
Mijn Kunstgenoot beeft lang bepleit<br />
Hoe zij de bron is van 't genoegen.<br />
Dit leerde mij uw fchelle klank,<br />
Mijn waarde Halsvriend, mijn LE FRAKCQ.,<br />
Klim dan, mijn lied, om blij te danken!<br />
Stijg, (tijg ten Hemel, tot Gods throon!<br />
Vermeng u met der Englen toon!<br />
Of fmelt in hua verhecven klanken!<br />
Dank driewerf, Ecu wig Vader! dank<br />
Voor uw beduur ten allen tijden!<br />
Ja fteeds zal onze blijde klank<br />
U duizend, duizend Zangen wijden.<br />
Dat van U onze wijsheid zij,<br />
o Grote God, erkennen wij;<br />
En onze Vrijheid doet-Gij bloeien.<br />
Dank driewerf, Eeuwig Vader! dank!<br />
U wijden we onzen blijden klank,<br />
En zien die Paradijsvrucht groeien!<br />
Voor
V IJ F D È Z A N G . 131<br />
Voor onzen Godsdienst danken wij!<br />
Door haar ontfluit ge óns '& Hemels zalen.<br />
Dankt nevens ons, o dankt ook gij,<br />
b Engten, Hemelfche Choralen!<br />
Gij Machten, Throncn, eindloos tal",<br />
Van Heerfchappijen in 't Heelal!<br />
Gij, Vorften! en gij, Heldenzielen,<br />
Door deugd verengelden, buigt neêr!<br />
Dankt met ons aller Opperheer!<br />
Verheven is 't, yoor Herri te knielen;<br />
Voor 't dankvermogen danken wijl<br />
Wij danken zelfs voor aardfche rampen!<br />
Want deze, o God, befchikte Gij,<br />
Dat daar ze ons fchijngeluk bekampen,<br />
Zij dienen om de zaligheid,<br />
Die Ge ons, o Vader, hebt bereid,<br />
Ons met meer wellust te doen imaken.<br />
'k Voel thands wat vreugd dat danken greft:<br />
'k Gevoel het, maar wat tongval heeft.<br />
De krachten om V bekend' té'maken»<br />
I ar- Cif
I 32- D B LOF 'DÜS. BATAVIEREN,<br />
Gij hebt, Aartsgoedheid, mij gehoord:<br />
'k Durf in verrukking 't oord befchouwen,<br />
Waar onze Vaders ongeftoord<br />
Zich hunne Zetels mochten bouwen.<br />
Ik durf tot in Walhalla treén,<br />
Germanen; langs de Lethe heen,<br />
Waar in verwijfde namen fmcorden,<br />
De Vaadren zoeken in dat oord:<br />
De Vaadren, meer door deugd bekoord,<br />
Dan door den klank van grooefche woorden.<br />
Hier woont Tufskoos dapper -<br />
kroost,<br />
En haar bevallige Thusnilden,<br />
Wier hart nooit bioodaart heeft getroost,<br />
Aan wien zij nooit haar gaven fpildcn.<br />
De Helden fmaken hier Ambroo*<br />
En rusten vrolijk, zorgeloos,<br />
Tc vreên met dat, wat zij verrichtten.<br />
De fmaak van Hemelfche Granaat,<br />
Is een gevolg, dat fteeds ontftaat<br />
Uit altoos.trouwbetrachtc plichten.<br />
Hoort
V IJ F D E Z A N G . " 133<br />
Hoort in Walhalla vrij mijn Lied I<br />
Mijn toon mag vrij uw Ooren naadren:<br />
Gelijk een ruisfchend beekje vliet,<br />
Rol zij tot Vrijheids lof, o Vaadren!<br />
Gij weet, wat arbeid Vrijheid kost,<br />
Gij, die den Rhijnftroom hebt verlost: ;<br />
Gij weet haar' prijs, gij kent haar wa.;rde'; ?<br />
Zij flaat, ons duur, toch zingen wij,<br />
Triumf: ons hart geniet haar blij,<br />
Haar, 't allerdierbaarst goed op aarde.<br />
Maar zacht! ik hoor een' blijden tcon<br />
Weêr van de Vaadren tot mij keren.<br />
Zij klinkt: Betuig aan de aarde, ó Zx>n,<br />
Dat wij der Belgen deugd waardeeren.<br />
Vloek Flavius, o Barden lied,<br />
En noem Segefles fchandnaam niet;<br />
Maar prijs de deugd der Batavieren! ' '<br />
Want , gingen wij die Helden voor,<br />
Zij bleven in het deugdenfpoor;<br />
Men moet hun kruin met Lauwren fiere.).<br />
I 3 Hier
134<br />
D E L<br />
Q<br />
f d e r<br />
BATAVIEREN,<br />
Hier zwijgen zij: daar hoger lied<br />
Weêrgalmt door de Amathisten zalen,<br />
Waar in niec min ons recht gefchied,<br />
Door onze daden op te halen.<br />
Dan, wat beproeft mijn Poüzij<br />
De tonen van deeze Englenrij,<br />
Te buigen naar mijn Cytherfnaren ?<br />
Der Vaadren kenmerk, hun beleid,<br />
Hun Oorlogsroem en Dapperheid,<br />
Mocht grootfeher Dichter lang verklaren.<br />
Dit was uvp taak, mijn EILDERDYK!<br />
Gevoelig Vriend, in Kunstvermogen,<br />
In WetenIchap, en Deugd, zo rijk?<br />
pit Helde uw Zangfter ons voor oogen.<br />
Mijn Vriend — mij dunkt, een Englenrij<br />
Herhaalt om hoog uw Poëzij:<br />
't Heelal waagt van den lof der Belgen:<br />
't Klinkt alles tot der Vaadren lof:<br />
En Wij, wij geven prijzens ftof,<br />
Als 't voegt, aan onze laatrcn telgen.<br />
Maar
•V IJ F D E Z A N G . 135<br />
Maar gij, ö Vaders, die hier woont,<br />
Wilt, wilt mij van dit Oord berichten!<br />
Word niet de wectlust licht verfchoond,<br />
In hun, die trachten nut te ftichten?<br />
Dit tracht ik, Vaders, en bedwing<br />
Die zucht niet: want in d'cngflcn kring<br />
Kan zig een braave 't Ecrfpoor banen.<br />
'k Stam meê uit vrije Vaadren, die<br />
Ik ook in uwe rijen zie:<br />
'k Stam meé uit wakkere Germanen.<br />
Ook mijn geboorte geeft mij 't recht;<br />
Qm naar dit Zielendal te dingen.<br />
Mijn hart, aan de oude zeën gehecht,<br />
Schijnt nog van blijdfehap op te fpringen,<br />
Waar Vrijheids toon heerscht in het woord,<br />
Of 't oor van zware flachten hoort.<br />
Schoon 't ftof des tijds de Schilden, Speeren,<br />
En Wapenkleuren heeft bedekt,<br />
Geen nood: het hart bleef onbevlekt,<br />
De moed durft tijd en dood trotfecren.<br />
\ 4 Geen
i$6 DE LOF DER. BATAVIEREN,<br />
Geen nood, fchoon 't groen of ravenzwart,<br />
Zijn van 't gevleugeld Schild verbeten.<br />
Dit valt een' eedlen zoon niet hard,<br />
Als hij van eerlijk bloed mag heeten.<br />
Indien de brave flechts gevoelt<br />
Het vuur, dat in zijn' boezem woelt,<br />
ïlij zal niet meer bewijzen vragen;<br />
Hij mint die hem het leven gaf,<br />
Doch zoekt geen luister bij het grafj<br />
Maar eerbied de asfehen zijner Magea.<br />
Mijn eerbied, ó mijn Vaders, vak<br />
V toe, ook u die de eiken planten,<br />
In 't noch befaamde Boezekswald:<br />
'k Behoor ook tot uw Bloedverwanten.<br />
!<br />
En hebt gij vopr dat heilig hout<br />
Het zaad den Duitfchen grond betrouwt,<br />
Tot luister van de Iaatre neeven;<br />
Dan is 't ook recht, om mij voortaan<br />
Een takje met zijn Eikenblaan,<br />
Ter aangedachtcnis te geven. .<br />
* Maar
V IJ F D E Z A N G /<br />
Maar hoe! wat Godfpraak roept mij toe:<br />
Keer — keer van langverloopen tijden: * i>«<br />
,, Klaag niet cm 's noodlots ijzren roê ,<br />
„ Of om verval uit brand, of drijden.<br />
,, Hij, die de ware deugd betracht,<br />
Behoeft geen glansrijk voorgedacht.<br />
Genoeg is hem zijn plichtbetrachtcn»<br />
Een fnode looft hem niet, o neen;<br />
Maar zal hem echter om zijn zeên<br />
Door eeir vei borgen kracht nog achten.<br />
„ Let, let. o Dichter, op dces dem,<br />
En bind uw oor aan deze woorden :<br />
Wat is de mensch, wat baat het hem,<br />
,, Van wien hij damt, of uit wat oorden?<br />
,, Van waar Homerus zo befaamd,<br />
Van waar werd Cicero vernaamd,<br />
„ Die 't puiklatijn aan 's aardrijks heerea<br />
„ In de ooren donderde? Van waar,<br />
„ Was Flakkus, wiens vergode fnaar<br />
p Zelfs Tejus Dichter dorst trotfeeren?<br />
I 5 Of
j 38 DE LOF DER BATAVIER JW,<br />
„ Of was Sefostris minde? groot,<br />
,, Voor wien Egypte lag gebogen,<br />
Wijl hij het licht dat hij genoot,<br />
„ Uit fchamele ouders had getogen ?<br />
„ Was Jesfes zoon geen rijkskroon waard ,<br />
Wiens moed met wijsheid was gepaard,<br />
Schoon hij voorheen de fchapen hoedde ?<br />
,, Heeft Catharyne, ook ongeacht,<br />
„ Niet Ruslands voorfpoed aangebracht ?<br />
„ Dien Staat gerukt uit 's oorlogs woede ?.<br />
j, Een oud, een braaf, een goed geflaeht<br />
,j Is wenschlijk; maar de ware luister<br />
„ Word flechts door deugden voortgebracht:<br />
„ Deugd is een flonkerbag in 't duister.<br />
,, Vooroordeel, waan, of hovaardij,<br />
„ Zette aan geboorte grootheid bij;<br />
„ 't Zijn wetenfehappen die ons lieren;<br />
„ Maar heldendeugd en burgertrouw,<br />
„ Zijn zuilen van een ftaatsgebouw<br />
„ En kranfen ons met eerlaurieren".<br />
Hier
V IJ F D E Z A N G . 135<br />
Hier zwijgt de C-odfpraak: en ik keer<br />
Van uit Walhalla-is rijke zalen<br />
Tot mijnen eigen'dampkring weêr,<br />
Om van mijn ;<br />
tocht weêr aam te halen.<br />
Maar hoe! wat heldre zonneglans<br />
Befchouwt mijn oog aan 'sHemels trans?<br />
Wat achtbre Vrouwe daalt daar neder,<br />
Verzeld van drie Bcvalligheên?<br />
Daalt gij, o Godvrucht, dan bcncên?<br />
o Ja, gij zijt het, ftier mijn veder!<br />
Ja, Batavieren, 't is haar wil:<br />
Ik zeg het u; 'k dorst Heil voprfpelkn :<br />
'k Zag lettende op des noodlots fpil,<br />
U vrij van banden die u knellen.<br />
Maar wilt gij dat mijn profecij,<br />
Geheel en al bewaarheid zij,<br />
Wacht u uw Heiligdom te onteeren :<br />
En zo gij dwaalde van uw' plicht,<br />
Tracht, tracht dan, tot Gods aangezicht<br />
Geheel boetvaardig weêr te keren.<br />
Werp
j:p DE LOF DER B A T A V I E R E N ,<br />
Werp verr' van u de flavernij,<br />
Waar meê de Gierigheid u kluistert,<br />
En maak u van de boei eens vrij,<br />
Die uwer daden glans ontluistert.<br />
Ontfluit uw' boezem voor 't gevoel:<br />
Ontvlucht, ontvlucht de jammerpoel,<br />
Waarin de gouddorst u zou florten:<br />
Volg de infpraak der natuur, cn let<br />
Alleen op haar verheven wet,<br />
Zij zal geen wormpjes recht verkorten.<br />
Volhard bij uwer vaadren zeen: „,<br />
Leer mannelijke kloekheid prijzen:<br />
't Is noodloos, welgevormde leên<br />
Te buigen naar uitheemfche wijzen. $<br />
Verban hunn' fchaamtelozen fmaak,<br />
Geen wakkre jongling fchept vermaak<br />
In 't zien van al te dartle vrouwen:<br />
De fchaamteblos, ik weet niet wat,<br />
Bezit iets achtbaars, grootsch, en dat<br />
Den dartle zelfs te rug kan houën.<br />
Maar
•<br />
V IJ F D E Z A N G. 141<br />
Maar 't is genoeg: dc Batavier,<br />
Beroemd voor ihedig, vat mijn reden.<br />
Welhaast, welhaast, en 'k zie hem fier<br />
Alle eereloze boei vertreden.<br />
'k Voorfpelde het, en 't zal gefchiên:<br />
Euroop* zal ons vcrwinnaars zien,<br />
En al de warcld ons eens eeren;<br />
En dus, de hoogde Majefteit,<br />
In macht en in rechtvaerdigheid,<br />
Door Batoos zonen kennen leren.
I n 'H ö Li ö.<br />
Wij hebben de- oorzaken der onlusten in Europa, "t gedrag<br />
der Batavieren in dezen Oorlog, hun kunsten, wetenfchappen<br />
wn hun vooruitzicht tot heil verhandeld. Wij trekken hier alles<br />
kort lijk te famen, en Jlrevcn naar 't eindperk: wij maken de.<br />
zucht van ons hart kennelijk, en zo een Geestvervoering mij deed<br />
uitroepen: Semper in orbp' canam , zo is deze een injpraak,<br />
aan alle Dichters gemeen, die met even dezelfde warme Uefle<br />
voor hun Vaderland zijn aangedaan: een liefde, zeker niet bekend<br />
bij hen , wie alleen winzucht aan een oord bind, of die uii<br />
kracht van dezelve de grootjte cn niet de rechtvaardigjle partij<br />
aankleven — en welken Commentarius de zodamgen aan mijnen<br />
text hangen, is mij om 'teven — Odi profanum vulgus, &<br />
( Deo voler.tej arcco — Ik ben ten uiterjle met al zulk eene<br />
infprauk voldaan. — Wij fpoeden, als gezegd is naar y<br />
t einde;<br />
billijk wijden wij onzen Bataafjehen zang aan 't Vaderland<br />
en billijk aan den Germaanfchen Stamaart; MWjk aan onze<br />
vrije Stamvaders; maar aller bülijkst, aan U, DOORLUCH-<br />
ÏIGSTÉ VORST, vim Wij hartelijk wenfchen 's Lands welieminde<br />
te mogen noemen, hoe teer ons hart tevens verre is vdri<br />
verbittering, voor hun die. anders denken: en fchoon wij haat<br />
diepe onkunde in 't geen 's Lands welvaart eischt verachten<br />
20 gehoven wij, na 't algemeen begin/el van ons Vaderland ,•<br />
zo min in deeze als in 't fluk van Godsdienst, gewetens<br />
rechters te mogen zijn. De zon der waarheid zal eens boven<br />
ée kimmen gerezen zijnde, hun den dag doen zien, en ons in<br />
pnze bepnjeUn verfterken; die wij is 't nood, loffelijk zullen<br />
bezegelen. — Hier mede waren wij wel aan 't eind , edoch hij<br />
wiens boezem gloeit voor 't Vaderland, hij moet voor Godsdienst<br />
gloeien: volgt mij, Batavieren, op dat men op ons nooit<br />
teepasfe:<br />
Delióta majorum immerifUs lues,<br />
Romane, doriec templa refeceris,<br />
Aedesque labences Deorura,<br />
Foeda nigro fimulacra fump.<br />
H OR ATIÜS.<br />
Neen, dankbaarheid aan God, en eerbied voor 's Lands Vaderen<br />
hejlieren onze daden! en zachte kalmte des gemoeds, zd<br />
onzefbeloning zijn.<br />
ZES-
U S D E ZANG.<br />
Cjfeluk, o Zangeres, daar wij<br />
Naar 't eindperk fpoên van ons verlangen!<br />
Dank, Hemel, dank! Gij ftond mij bij.<br />
Gij (berde mijne Maatgezangen!<br />
Het ftor'e dan mijn' Lezer niet«<br />
Als hij mij kort herhalen ziet,<br />
AI wat ik ruimer heb gezongen:<br />
Hij fla mijn' Geestverrukking toe,<br />
Eer ik den voorhang fluiten doe:<br />
Bataaffche Zang blijve ongedwongen!
i4i ÜE L O F DER BATAVIEREN^<br />
Wij zongen in den Eerden Zang,<br />
Het bloedverwantfchap der Germanen,<br />
Hunn' Godsdienst, en hun Staatsbelang;<br />
Hoe sich Beüone een fpoor kost banen: .<br />
Hoe, daar zich 't al ten krijg bereid,<br />
Gewapende Onpartijdigheid<br />
Bij Duitschlands groten wierdt gebooren:<br />
De Belgen noopte ik in dien Zang,<br />
k 'Meer naar hun waare Staatsbelang 1<br />
Dan 't hooggeboren Wicht te horen.<br />
Mijn Zangtoon fpoeide: ik zong, wat hoon<br />
De Brie mijn Volk deed wedervaren:<br />
Een dappre Vaderlandfche Zoon,<br />
Gefneuveld roemde ik op mijn fnaren<br />
Ik volgde hem in 't Stargewelf,<br />
En zong, hoe in Walhalla zelf<br />
Mijn CRUL verhaalde de onderdrukking;<br />
lk zong Germanjes Heldenrij,<br />
Hun vloek der Britfche dwinglandij:<br />
t Verloor mij-zeiv' in mijn verrukking.<br />
Maar
E E S D E Z A N G ;<br />
Maar toen ontfbrjkte ons Hemelglocd j<br />
Daar wij de Heilige Eendragt zongen^<br />
En 't kenmerk van Bataaffchen moed,<br />
Die nu tot weerftand werdt gedwongen,<br />
Mijn Derde Zang, was 't kort verhaal,<br />
Van Strijd eu Dood en Zeegepraal,<br />
't Blonk door den glans van Heldendaden l<br />
Een Heldenrij verfchafte (lof,<br />
Mijn Zangfter gaf haar billijk lof j<br />
In mijne Dichterlijke bladen;<br />
^Maar tot ?\ de eer van dezen tijd 4<br />
Werdt meer vereischt dan Krijgshuricren.;<br />
Dus zongen wij, hoe buiten ftrijd,<br />
Wij met der kunften Goud ons fleren}<br />
Hoe, in öns Eeuwig vrij geweesti<br />
Zich Pallas zetel heeft gevest;<br />
Hoe Majals Zoon van vreemde ftrandefl<br />
Ons fchatten halea doet,: hoe Wij^<br />
Geroerd door zuiv're melodij,<br />
In min voor de Eedlo Zangkunst brandènV<br />
i K Mbë
J 45 DE LOF DER BATAVIEREN,<br />
Hoe 't hart van Vaderlandfche min,<br />
Vervuld was, deed mijn Zang befpeuren, ,<br />
Geën enge kreitfen floot het in,<br />
Maar als de Nardus fpreid haar geuren,<br />
Zoo waasfemde mijn kokend bloed,<br />
En gaf mij tot voorfpellen moed:<br />
Ja Belgen, Belgen 'k prophetcerde,<br />
*t Stond me als der waarheid Priester vrij,<br />
Te melden wat u fchaadlijk zij,<br />
Daar ik u Deugt en Wijsheid leerde.<br />
Verdenkt *me, 6 Batavieren , niet,<br />
Zo 'k op den Duitfchen Stamaan boogde,<br />
Gij weet hoe ge in uw' Staats verdriet,<br />
Vaak op-hunn' reeden bijftand oogde;<br />
Met recht beroemt zig de eedle Rhijn,<br />
Eurbpa&s Stroomvorstin te zijn;<br />
Zou 'k óp den Stamaart der Germanen,<br />
Geen Glorie dragen, 'k waar ontaart,<br />
En 't vrije Vaderland onwaard,<br />
Onwaard de fchat uit bloed en traanen.<br />
Gij
Z E S D E Z A N G . 14?<br />
Gij dan Bellona die ik zach,<br />
Van uit des Afgronds duisternisfen,<br />
Op 't Aardrijk komen, die den dach<br />
Zijn blijden luister lang deed rnisfen;<br />
Vertrek naar 't Onderaardfche rijk 9<br />
Daar zijnde laat dan 't dampig flijfc,<br />
Van 't aaklig Styx u eeuwig kluistren, ,<br />
Zo worde de Aarde een Paradijs,<br />
|Zo Zingen we op verheevner wijs,<br />
Dat zelfs Gods Throonherauten luistren.<br />
Hoor vrij Bataaffche Jeugd, hoor vrij,<br />
Waarom deze eeuw die Eer' is waardig,<br />
Waarom ik haar mijn Lofzang wij,<br />
Ik ben , ik ben, volkomen vaardig,<br />
Om voor uw oog te recht te ftaan-, 1<br />
Van deze en al mijne andre da4n,<br />
'k Zong Krijgsroem, Handel, Weetenfehappen;<br />
Al 't zaam iri een vereenigt, en<br />
Van alle Volkren die ik ken,<br />
Kost geen ooit op die hoogte {tappen.<br />
K 2 4Js
i 43. Ds LOF DER BATAVIEREN,<br />
Als Rome boogde op Tullius,<br />
Ontftond een Caefar die haar drukte,<br />
Daar Maro, daar Horatius,<br />
Vast voor Augustus zetel bukte,<br />
En node had Minerve een ftoel,<br />
Bij ' t eeuwig drukke koopgewoel 5<br />
Hoe node is fmaak en kunst en vrijheid<br />
Vereent, maar in ons Vaderland,<br />
Klimt dit en 't ander blijft in (land,<br />
En alles aamt hier deugd en blijheid*<br />
Een Echte Zoon van 't Vaderland<br />
Zal met.zijn lot te vreeden wezen,<br />
't Word wijs beftuurd van hoger hand,<br />
En heeft geen wending ooit te vrezen,<br />
En hebben wij niet grote borg,<br />
In onzer Staten trouwe zorg.<br />
Veragt dan vrij 6 echte Zonen,<br />
Het laag gefpuis het welk hun gift,<br />
Verfpreid in naamloos lasterfchrift,<br />
Het is onteevcn wie zij hoonen.<br />
Een
'Z E S D E Z A N G. ' 149<br />
Een eerlijk man, hoe laag van flaat,<br />
Behoeft zich nooit zijn's naams te fchrqmen, S<br />
Steeds durft hij met een heusch gelaat, ><br />
Voor 't oog van 's Waerelds Grooten komen,<br />
Nooit klopt zijn hart, wie hem veracht,<br />
Word van, hem als een dwaas geacht,<br />
En die verachters zijn zulks waardig:<br />
Maar billijk bloost dat vuil gebroed,<br />
't Welk flil zijn lasterzugt voldoet, \<br />
En deugt zelfs honen durft vuilaardig.<br />
Ah hij die. in de Renbaan liep ,<br />
En tot den eindpaal is gekomen,<br />
Het volk befchouwt dat tot hem riep,<br />
Iets tusfchen 't hopen en het fchromen,<br />
Gevoelt, daar hij zijn oogen flaat,<br />
Op 't Volk en op den breden raad ,<br />
En haakt met uitgefirekt verlangen,<br />
Naar 't oordeel dat de Grijsheid velt,<br />
Zo, zo is ook mijn hart geflelt,<br />
Benieuwt wat prijs ik zal ontfangen.<br />
K 3 Maar
i5o DE LOF DIR BATAVIEREN,<br />
Maar dat de Hoop mijn Hart oncfonkt,<br />
Verwondre u niet ó Batavieren,<br />
Geen Dichter, die zij niet belonkt,<br />
Elk hoopt zich eens met mirth te fleren.<br />
En alles wat ik heb beftaan,<br />
Is voor mijn Vaderland gedaan,<br />
Voor 't Vaderland en laatre Neven:<br />
\ Is nuttig dat men in zijn dicht,<br />
Een zuil voor tijdgenooten ftïgt,<br />
'£ Kan moed aan later Helden geven.<br />
Gelooft mij vrij op \ woord van eer',<br />
Dat ik en Goed en Bloed en leven,<br />
Bij 't kleur'en van de legerlpeer,<br />
Voor 't lieve Vaderland zou geven:<br />
't ïs waar mij roept mijn flaat wel niet,<br />
Daar 't naenfchenbloed bij ftroomen vliet,<br />
Maar legt op mij gewijde plichten;<br />
Almachtig Vader hoedt mij, dat<br />
Ik 't rein gewisfe nooit beklad'<br />
Laat eigenbaat voor trouw vrij zwigtea.<br />
Daa
Z E S D E Z A N G. 151<br />
Dan prijkt mijn hoofd met Laüwerbla&ri,<br />
Oneindig meer dan fchatten waardig!<br />
Dan zal ik blij ten grave gaan,<br />
Dan ben ik daaglijks reizensvaardig.<br />
Ja, fchoon ook om des Aardrijks as,<br />
Mijn Eeuw mij zelfs ongunftig was;<br />
Geen nood de Naneef zou mij prijzen:<br />
Licht leide bij mijn needrig graf,<br />
Een vriend noch wel den Lijksplicht af,<br />
En zou mijne Asfchen eer bewijzen.<br />
o Mocht ik iets ten nut beftaan,<br />
En van mijn Hart de blijken geven,<br />
Eer ik naar beter oord zal gaan,<br />
Om daar in God en mij te leven!<br />
Mocht ik door trouw en deugd alleen,<br />
Door 't woên der laatre tijden heen,<br />
Mijn naam voor ondergang behoeden!<br />
Zo ware ik met mij • zelv' te vreên,<br />
Zo tartte ik alle tegenheón,<br />
Die hier op 't menschlijk leven wceden.<br />
K 4 Maar
15* DE LOF DER BATAVIEREN,<br />
I<br />
Maar zacht! ik voel, terwijl ik fchrijf,<br />
ïcn Hcmclfchc infpraak in het harte:<br />
'k Voel, dat ik in 't geheugen blijv',<br />
Na dat der Vrienden trouw met fmartc..<br />
Een' Handpalm aarde heeft befteld.<br />
Ik zal, fchooti door den dood geveld,<br />
|n 't hart van Batoos Zoonen leven.<br />
Gaat, Zangen, die ik hun durf bién,<br />
Gij, die na mij het licht zak zien,<br />
Zult lezers vinden bij de Nevea,<br />
Welaan dan, woed vrij boze nijdt '<br />
Gij kunt het fpil van 't lot niet wenden,<br />
Een zelfde God heerscht t'allen tijd,<br />
Wat komt, behaagt hem om te zendén.<br />
*k Heb, tot mijn heil, voorheen geleerd,<br />
Te vreên te zijn, hoe 't lot ook keert.<br />
Die recht zijn voorbefchikking huldigt,<br />
Die kruipt noch bromt; kent geen verdriet,<br />
Maar, voor al 't goed dat hem gefchied,<br />
Acht hij zich dank aan God verfchuldigd.<br />
Zo
Z E S D E Z A N G . 153<br />
Zo echter niet 5 dat om die réén,<br />
Dij zijnen dank zijn Vrienden weigert,<br />
En dat zijn moed als trotfche zeên,<br />
Als opgeruide baren ftcigert.<br />
Die zich in voorfpoed dus verheft,<br />
Is, ais des onfpoeds donder treft,<br />
Veel kruipender dan lage flaven:<br />
Heel anders hij, die God betrouwt,<br />
En op geen' mensch zijn fterkte bouwt,<br />
pie niemand vleit om aardfche gaven.<br />
Weg met de Goudeeuw van August!<br />
Zij zwichte vrij voor onze tijden 1<br />
Wie onze vrijheid llout ontrust,<br />
Ziet ons als leeuwenwelpen ftrijden.<br />
Deze Eeuw des Vijfden Willems, zal<br />
Den lof des Nancefs overal,'<br />
Weêrgalmen doen, wanneer de vrede,<br />
Weêr Janus Tempeldeuren fluit',<br />
En, bij het ftreelendst maatgeluid,<br />
Weêr de overvloed te voorfchjjn trede.<br />
K 5 Wat
J 5L DE LOF DER BATAVIEREN,<br />
Wat zal dan nutte Koopvaardij,<br />
Weêr fchatten zaamien en weêr zwoegen!<br />
Wat zal dan de Akkerman weêr blij<br />
Zijn' grond met eigene Osfen ploegen!<br />
Hoe zal dan IJ en Rotte llroom,<br />
Weêr zonder naar gepeins of fchroom,<br />
Aan 's Winds gena de Kielen wagen,<br />
En tierende met blij gcfchal,<br />
Den fchat zien in der Steeden'wal,<br />
In hunne voorraadfchuuren dragen.<br />
Ik wijde, o dierbaar Vaderland:<br />
Ik wijde u deze Lofgezangen,<br />
Op hope dat aan Itrand' bij lïrand,<br />
Verheevner Dichters mij vervangen.<br />
U komen deze Zangen toe,<br />
Gun dan, dat ik mijn' plicht voldoe,<br />
En voeg bij al u fchone Zeden,<br />
De heuschheid, dappre Landzaad, vrij,<br />
Op dat u niet wanfmaaklijk zij,<br />
Mijn toon, mijne ongedwongen reden»<br />
Ont-
Z E S D E Z A N G . 155<br />
Ontfang dit lied, dat tot uw' lof,<br />
o Eedle Belgen, is gefchreven!<br />
Wil fteeds door uwe deugden ftof,<br />
Tot Dichterlijke Zangen geven!<br />
Zo ziet gij, immermeer verrukt,<br />
Het Oost en West voor u gebukt,<br />
En gantsch Europa zal u eeren:<br />
Gij zult der Volkren oogelijn,<br />
En aller künften Kweekfchool zijn;<br />
En groter! — hun, hun plichten leeren.<br />
Maar hoe', zoude ik aan Duitschland niet,<br />
Mijn rond en vrij gezang bevelen?<br />
Ontfang, ontfang ook gij mijn lied,<br />
Die in mijn teêrheid diep meugt dcelen,<br />
o Dapper Heldenvolk! ontfang,<br />
Ontfang mijn' Lof en Vrijheids-Zang:<br />
Laat hij u om zijn' Stof behagen!<br />
Zo moet uw Vorftelijke Rhiju,<br />
Steeds vrij van boei en kluisters zijn,<br />
En blij den krans van Bacchus dragen!<br />
Nog
£56 DE LOF DER BATAVIEREN,<br />
Nog lang moet ik in 't Herfstfaizoen,<br />
Met de eedle Zonen der Germanen,<br />
Den blijden Bacchus hulde doen,<br />
En, bij het openen der kranen,<br />
Steeds zingen, Evoé! de Wijn,<br />
Gebied den Stervling blij te zijn.<br />
Gulharte Broeders, laat ons drinken,<br />
Op 't welzijn van 't Bataaffche Strand!<br />
En van het Duitfche Moederland!<br />
Laat ons den groenen roemer klinken J<br />
Of wilt gij 't nog naar de Oude wijs,<br />
Wel laat den Berkemeijer komen.<br />
't Zijn gulle Zeden die ik prijs,<br />
Meer dan den overvloed van Romen.<br />
't Zal 't welzijn der Thusnilden zijn,<br />
Der vrije Maagden aan den Rhijn,<br />
Die 't Duitfche bloed nog fpeek in de aad'ren.<br />
Wier flonkrend oog nog te aller uur,<br />
Zijn voedzel geeft aan 't Heldenvuur —<br />
Zo, Broeiicrs, dat's de toon der Vaadren.<br />
Ge-
Z E S D E Z A N G . [157<br />
Geloof het, zulk een vrije maagd r<br />
kan eenig Duitschlands Zonen drelen ,<br />
Wier bart gevoel van vrijheid draagt,<br />
Den Dwingland vloekt en zyn bevelen.<br />
Haar bart is teér, maar hel haar blik,<br />
En nooit beroerd door ijdlen fchrik:<br />
Zij gespen 't Harnas aan de leden<br />
Van die hun 't liefde zijn, haar mond<br />
Ontduit een' Heilwensch, gul en rond,<br />
Daar zij hem naar den ftrijd zien treden;<br />
Vaar wel, mijn Vriend, ja gij waart mijn:<br />
Nu roepen u verheevner plichten.<br />
Gij moet, wilt gij noch mijne zijn,<br />
Die als een man van Eer verrichten.<br />
Gij zult, als gij met luister keert,<br />
U van mij zien bemind, geëerd,<br />
'k Zou, waart gij blode, u wis verachten:<br />
Maar, als gij fneuvelt zal mijn trouw,<br />
Hoe 't Hart ook zij beklemd van rouw,<br />
Aan u zijn' jongden plicht betrachten.<br />
Nc
15-8 DE LOF DER BATAVIEREN,<br />
Nog lang, nog larg o Vriendenftoet,<br />
Wil ik aan u mijn Zangen wijden:<br />
Nog lang moet mij uw gul gemoed ,<br />
Aan Op- of Neder • Rhijn verblijden.<br />
Wij zijn toch allen van een teelt;<br />
En 't bloed, dat in onze aadïen fpeelt,<br />
Is een: ai laat dan mijne Zangen ,<br />
Waar in uw glans ook is verfpreid,<br />
Ook weêr, door uw gulhartigheid,<br />
liet wenschlijk Burgerrecht erlangen!<br />
Gij, die in beter oord den Staat,<br />
üws Nakroosts overweegt, o Vaadren,<br />
Daar u zijn heil ter harte gaat!<br />
Mijn Zangfter durft tot u ook naadrea»<br />
Ontfang, ontfang, o Heldenrij,<br />
Het Lied dat ik uw deugden wij!<br />
o Laat het in Walhalla klinken!<br />
Ja, weet gij iets van ons in 't ftof,<br />
't Is wis, dat dan mijn Zang u trof,<br />
Want nooit zal uwe kunstmin zinken.<br />
Wij
Z E S D E Z A N G . 15)<br />
Wij Hellen 't, ja, dat Heldental<br />
Slaat ook der Menfchen daden gade.<br />
. De Grote Schepper van 't Heelal,<br />
De volle Bronaar van genade,<br />
Vergunde aan deezen drom misfehien,<br />
Het Noodlot van hun kroost te zien:<br />
Ja Vaders, ja, gij ziet uw telgen,<br />
CDeez' (telling is mij toe tc (taan)<br />
Getroffen door de grote daan,<br />
Van echte, dappre, ware Belgen.<br />
Dus bied' ik mijne Zangen vrij<br />
Aan hen of aan hun dierbare Asfchen.<br />
Dat hunne Deugd fteeds Heilig zij<br />
Aan 't-Kroost, uit hunnen Stam gewasfen.<br />
Dit blijft mijn dierfte wensch en zucht,<br />
Dat Vrijheid, vrijheid fteeds de vrucht,<br />
Van Burgertrouw en Deugd moog blijven!<br />
Dit wenschc mijn Hart, op dat we, vrij,<br />
Gelijk wij zijn, ons eens weêr blij,<br />
Bekranffen met de Vreê • Olijven 1<br />
ó Vorst,
itfö DB LOF BÈR BATAVIEREN,<br />
ö Vorst, o Spruit van Heldenbloed,<br />
Zoon van Tui'sko, voortgefproten<br />
Uit Naslbuws Stamhuis, Stam! wiens moed,<br />
Doorluchtig blonk in alle loten!<br />
Die, door onheugbre Tijden heen,<br />
In Duitschland werd als aangebeên^<br />
Wien 't Graaflijk Goud reeds Eeuwen fierde.<br />
Die reeds voor Eeuwen aan zijn Kroon,<br />
De Vorsten Paarlen tot zijn loon,<br />
Mocht hechten, daar 't fteeds Zegevierde.<br />
Doorluchte Zoon Tuïskoös aan<br />
De Bloem der Kronen naauw verbonden,<br />
Zie in mijn Lied de merken ftaan,<br />
Met welk een Hare het wordt gezonden;<br />
't Is geen verachte waan, die mij,<br />
U aan doet bién mijn Poëzij.<br />
Neen 't is gevoel van Deugd, en Plichten.<br />
'k Weet wie hij was, die door zijn trouw,<br />
In Utrecht 't groote Staatsgebouw,<br />
De grootfte Vrijheid - zuil mocht ftichten.<br />
Maar
Z E S D E Z A N G . 161<br />
Maar wie kan ieder groote daad,<br />
Van uwe, van 's Lands Vaadren melden?<br />
Al 't bloed geflord voor Neérlands Staat,<br />
Èn 't Sterflot veeier aehtbre belden — ?<br />
Verrader, die 's Lands Vader wond ' t<br />
De laatfte zucht uit Willems mond<br />
Stijgt tot Gods Throon, de Heemlen hooren!<br />
Waar Willem dervend de Almacht fmeekt,<br />
Daar is 't, dat door de Wolken breekt,<br />
Zijn bcê, herhaald bij de Englen Chcoren.<br />
Smeekt Jcfua voor Israël,<br />
Dat de aarde nalaat zich te wenden \<br />
En hoort hem God^ geeft aijn bevel<br />
De Zegepraal aan Isrels benden?<br />
Niet min flaat Hij uw bede gaa,<br />
Wanneer gij fmeekt om zijn genaö,<br />
o Stervend Vórst, voor Ncêrlands Scaaten."<br />
Gij mocht een ziel, die met dien zucht/<br />
Haar' engen Kerker blij ontvlucht,<br />
Gerust uw' Heiland overlaten.<br />
L 4 Mon'=
i6n D E LOF DER B A T A V I E R E N ,<br />
o Monitors! vuil en vuig gebroed,<br />
Die Helfehe Iasters uit durft braken,<br />
Eu dampen uit Gehennaas gloed!<br />
Schoon wij uw booze daden wraken,<br />
Omkleed met fnoo fchijnheiligheid!<br />
Vermeetlen die ons Volk misleidt,<br />
En veilt voor Vrijheid flaaffche banden:<br />
Door wicn, indien zulks kon gefchiên,!<br />
Men 't recht des Volks vergaan zou zien,<br />
Dat ge in zijn Hoofd reeds aan durft randen!<br />
Wijk, fnode hoop! — maar Gij, o Vorst,<br />
Voor wien de Vrijheidszonen blaken !<br />
Gij, die 't gezag met luister torscht,<br />
En 't Volk gelukkig tracht te maken!<br />
'k Wijde u mijn' Vadcrlandfchen Zang.<br />
Geen doemenswaardig zelfbelang<br />
Kent hij, die zich voelt vrij geboren.<br />
Ik heb één hoofd, één rechter hand —<br />
Maar beide zijn voor 't Vaderland:<br />
Niets zal die eedle geestdrift fmoren.<br />
Een
Z E S D E Z A N G . 163<br />
Een dwaas dient flaafsch de omftandighecn;<br />
Een Bloodaart fchike zich na de tijden:<br />
Een Wijze kan 't geval vertreén;<br />
Een Held ligt hoon om waarheid lijden.<br />
Men kent de trouw in tegenfpoed.<br />
Wel hem die ilcchts zijn'plicht voldoet!<br />
't Verwondre u niet, wat wij verrichten,<br />
o Vorst! wij hangen van geen' tijd,<br />
Of nootlot af, van gunst noch nijd:<br />
Genoeg, wij volgen onze plichten»<br />
Hij is, hij is geen echte Zoon,<br />
Die weigert om u eer te geven,<br />
En tast uw Stamhuis naar de KrcoAj<br />
Hij word door Helfche drift gedreven:<br />
Hij mag in 's Lands Hiflorieblaan ,<br />
Niet dan met fchaamte, dc cogcn fam;<br />
En, zuigt hij gift uit eedie Bloemen,<br />
De fiere waarheid, die nooit zwijgt,<br />
Door wie de lastraar loon verkrijgt.<br />
Zal hem en zijne daden doemen.<br />
L 2 Maar
i64 D E LOF DÉR BATAVIEREN,<br />
Maar ik, gevoelig aangedaan<br />
Door deugden, die uw Stamhuis deren,<br />
Ik durf mij veilig onderdaan<br />
U aan te bién mijn Dichtlaurieren.<br />
Zo ken mij 't gantfche Vaderland,<br />
En weet, zoo lang mijn Rechterhand<br />
Den veder zwaai, hoe ik zal fchrijveu:<br />
Maar, word het oirbaar dat mijn bloed<br />
Het g
Z E S D E Z A N G . x6 5<br />
Iloe 't zij, ik zie mijn' wcnsch voldaan,<br />
En voel mijn Borst van ijver gloeien.<br />
Een blijde erkentenis zet.mij aan,<br />
Om daar 'k mijn zang naar 't eind zie fpoeieii,<br />
Hem dank te bieden, die mijn' Toon<br />
Geleid heeft, van wiens hogen Throon,<br />
Een Rijkdom vloeit, een fchat van gaven.<br />
Het algenoegzaam Wezen, dat<br />
In zich wat is of was bevat,<br />
Dat viije Menfchen fchiep, geen Slaven.<br />
Hoor van een levend ftofje in *t (lof,<br />
Een reedlijk Wormtje, een Menschlijk wezen,<br />
Zoo kort van duur, een' zwakken lof,<br />
Dien 't u, ó Vader, nooit volprezen,<br />
(Hoe bevend' ook ons hart die loost)<br />
Behaagt te ontfangen van uw Kroost!<br />
Uw Kroost, dat eens hier na verengeld,<br />
Gekocht voor 't bloed van uwen Zoon,<br />
Zijn Lied zal zingen voer uw Throon, -<br />
Met dat van 's Hemels rei gemengeld.<br />
L 3 Hij
166 DE L O F DER B A T A V I E R E N ,<br />
Hij klink dan uit mijn holle borst,<br />
Mijn Dankbre toon! hij Aroom daar henen!<br />
Gij zelfs, geduchte Hemelvorst!<br />
Moet mij tot danken kracht verleenen.<br />
Ik breng uw Goedheid in dit uur<br />
Een Offer, maar uw' Hemelvuur,<br />
Moet dat op 't Hartaltaar ontfonken!<br />
Wie is de Mcnsch door zich? hoe vrij,<br />
Hij is der driften Haaf, zo hij<br />
Met kracht der deugd niet wordt hefchonken.<br />
Zoo vcrr' 't het ftcffiijk wezen duit,<br />
Gevoel ik, God, mijn onvermogen,<br />
Terwijl uw'grootheid mij vervult;<br />
En 'k wend half neèrgeflagene Oogen,<br />
Ten Hemel; niet door vrees, ö neen:<br />
Gevoel van Eerbied is 't alleen:<br />
*k Gevoel u fcbikking, *k voel uw orden;<br />
Dit maakt mijn' Toon zoo vrij, zo Hout,<br />
Door u, op wien ik heb gebouwd,<br />
Kan flcchts mijn Lied verzegeld worden.<br />
'k Dank
Z E S D E Z A N G . 167<br />
'k Dank u, dat mijne Ziel zoo vrij<br />
Zich in haar tonen uit durft drukken,<br />
En nog voor 's Aardrijks dwinglandij,<br />
Voor 't goud niet is gewoon te bukken:<br />
Dat de eedle Vrijheid haar behaagt;<br />
Dat zij 't getuigen met zich draagt,<br />
't Getuigen van £en rein gewisfe,<br />
Dat zij geen (tof tot blozen vind,<br />
En verre dat zij laster mint,<br />
Hem doemt tot 's Afgronds Duisternisfe.<br />
Heb dank, dat Gij 't ontfonkte vuur<br />
In weezen hielt door Almachts aasfem;<br />
Mij krachten gaaft van uur tot uur,<br />
Mijn ftoffe, als door een liefde waasfem,<br />
Deed vruchtbaar teelen toon op toon;<br />
Mijn Lied, aan 't zwellen ongewoon,<br />
Behoedde om al te laag te dalen!<br />
Heb driewerf, heb oneindig dank!<br />
Verhoed gij, dat nooit vuile klank,<br />
Vermag mijn Zangdrift te bepalen.<br />
L 4-
168 DE LOF DER BATAVIEREN,<br />
Bezegel, wat mijn ftout gezang<br />
Aan Batoos Nakroost dorst voorfpellen,<br />
Waak, waak voor Neérlands Staatsbelang,<br />
En help den wanklcn flaat herflellen:<br />
Gij kent — gij kent — ons Volk, ó God]<br />
Gij weet het, hoe het fteeds zijn lot,<br />
Beveelt aan uw geduchte handen?<br />
't Is waar, 't week vaak van uw bevel:<br />
Maar 't koomt als eertijds Israël,<br />
§taag weêr voor u 't Zoen • Offer branden.<br />
Aartsgoedheid! ja, mijn dankbaar Lied<br />
Zal met uw hulp mijn' Leeftijd duren.<br />
Als 't graf het zwijgen mij gebied,<br />
En influit in zijn donkre muuren,<br />
Rust toch mijn ftof flechts tot dien dach,<br />
Dat blinkend het verrijzen mach,<br />
Maar met onafgebroke klanken,<br />
Zal mijn onfloffelijke Geest,<br />
Die tijd, noch dood, noch afgrond vreest,<br />
Mijn God, den God van Neerland danken.<br />
Vaar-
Z E S D E Z A N G . 10*3<br />
Vaarwel dan, dierbaar Vaderland !<br />
Gods Liefdezorg moet voor hun waken,<br />
pie zich in eiken levensftand,<br />
Ooit tot uw welzijn nuttig maken!<br />
Maar wie uw Heilftaat ondermijnt,<br />
Wien gij te groot, te machtig fchijnt,<br />
Sla Ebals donder vrij te fehanden.<br />
Vaarwel! — vaarwel! — blijf rijk, blijf vrij,<br />
Zo lang als de aarde de aarde zij,<br />
Tot zij door 't Oordccivuur zal branden!<br />
L y Hoort
Hoort vrij, Batavieren, wat de Oudheid van u zeide.<br />
Omnium harum gentium virtute praecipui Batavi, non<br />
multum ex ripa, fed infulam Rheni aranis colunt, Cattorum<br />
quondam populus, et feditione domeftica in eas redes transgresrus,<br />
in quibus pars Romani imperii fierent. Manet honos<br />
& antiquae focietatis infigne, nam nee tributis contemnuntur,<br />
nee publicanus attent, exempti oneribus & collationibus,<br />
& tantum in uOim praeliorum repofiti, velut Tela atque<br />
arma, bellis refervantur.<br />
Doch weet ook wat men van de Chaucen zeide, en ö dat het<br />
in Eeuwigheid een Loffpraak voor ons mogt blijven l<br />
Populus inter Germanos nobiliffimus , quique magnitudinem<br />
fuam malit Juffitid tueri, fine cupiditate fine impotenna,<br />
qmeti fecretique, nulla provocant bella, nullis raptibusaut<br />
latroceniis populantur. Idque praecipuum virtutis ac<br />
virium argumentum eft, quod, ut luperiores agant, non per<br />
mjurias asrequuntur. Prompta tarnen omnibus arma, ac fi<br />
res pofcat, exercitus: plurimum Virörum equorumqu'e: et<br />
quiefcentibus eadem fania.<br />
T A C X T U S.
O 2><br />
A A N DE<br />
V R U H E I D.
Philofophiae fervias oportet, ut tibi contingat vera fi.<br />
bertas. Non differtur in diem, qui fe illi fubjecit & tra-<br />
didit. Statim circutnagitur. Hoe enim ipfum Philofcr<br />
phiae fervire, libertas eft.<br />
s E m c i.
O X.<br />
33 ij wiea — bij wien **• en ia<br />
Wat Achtbaar woud, Godin,<br />
Acht men uw luider heilig?<br />
Waar leert elk Terp aan 't nagedacht,<br />
Hoe Godlijk men uw gaven acht,<br />
Voor 't woen der Tijden veilig ?<br />
Waar fchone kan men zien<br />
Het vlien,<br />
Der Helfche dwinglandije —?<br />
Waar eedle Vrijheid blinkt uw gloor — ?<br />
Hier, hier bij Batoós Helden Choor,<br />
Uw Gloor dien ik mijn Zangen wije.<br />
Stroom
174- ODE AAN DE VRIJHEID.<br />
Stroom als de Rhijnftroom voort,<br />
Die de eedle Schaar bekoort<br />
Van Duitschlands vrije Neeven ;<br />
Zwel fumtijds uit uw bedding, zwel,<br />
Volg vrij o Toon! mijn Zielsgeftel,<br />
Toon door v/at geest gedreven,<br />
In ftreelend maatgeluit<br />
Een Zoon van vrije Vaadren.<br />
Zich uit,<br />
Geef, Vrijheid, aan mijn Tonen kragt,<br />
Voor 't Lied dat u word tocgebragt,<br />
'k Kome u bekranst met Rozen naadren.<br />
't.Zij dat met maatgeluit<br />
Uw' afkomst, Hemelfpruit,<br />
Wordt op een Toon gezongen,<br />
Als flechts een andre Flakkus teelt,<br />
Die Hemellingen lokt en ftreelt,<br />
Wen tot Gods throon.gedrongen,<br />
Van ijver vol, het hart<br />
Verwart<br />
Voor 't need'rig oor loost tonen:<br />
Maar vol gevoel voor hoger Choor,<br />
Dan ziet de Dichter u in gloor,<br />
o Vrijheid bij Gods reien woonen.<br />
God
ÓDE AAN DE VRIJHEID. xjs<br />
God fprcekt, de Hemel hoort,<br />
Hij ziet zijn dondrend woord,<br />
Bij al zijn Englen drommen;<br />
Uit vrije zugt en Godheids min,<br />
Gchoore, volbragt, gehoorzaamt, in<br />
Elk hart ten top geklommen,<br />
Elk roept ze is onbefmet<br />
o God! ja Heilig-Heilig!<br />
Uw Wet, '<br />
Elk voelt zich vrij en onbepaald:<br />
Want, Vrijheid, waar de Wijsheid ftraalt,<br />
Zijt ge in gehoorzaamheid ook veilig.<br />
o Wonder, wonder God,<br />
Bij 't allervrijst genot,<br />
Van hunnen wil en reden,<br />
Buigt, door uw Goddelijk beitel,<br />
De Hemel voor uw hoog bevel;<br />
Met u verloofde zeden ,<br />
Uw geest lokt hen tot vreugd<br />
Door deugd,<br />
'r Is fchikking, wijsheid, orden,<br />
Uw Choor door Heilige Eer bezield,<br />
Legt voor uw voetfchabel geknield,<br />
Om immer meer volmaakt te worden.<br />
U.v
i?6 ODE AAN DE VRIJHEID.<br />
IJw Hemels fnarenfpel,<br />
o Wijze Raphaël,<br />
Geleide mijne toonen;<br />
Leer mij, o Geest, hoe voor deez' tijd><br />
In de allereerften wreedften llrijd,<br />
Ncêrftortte, Magten, Throonen,<br />
Voor 's aardrijks Morgenftond<br />
Verwond<br />
Door 't Blixemvuur geteekent,<br />
Heeft Satan daar hij brult en vloekt,<br />
't Geboorten uur der dwang geboekt.<br />
Met regc een Hellewigt gerekent.<br />
Gevloekt is Dwinglandij,<br />
Gezeegend Heerfchappij J<br />
Cehoorzaamheid veradelt,<br />
Zij fteunt de Vrijheid, cn de kracht<br />
Der Ziel wordt, door haar Oppermagt*<br />
Zelfs voor Gods oog ontzwadelt,<br />
De donder rolt, daar wort<br />
Uit de Amathiste-zalen,<br />
Geftort<br />
De Haaf der trotsheid Lucifer,'<br />
Hij valt als een bezwalkte Ster,-<br />
Om in den Afgront neer te dalen.<br />
In
ODE AAN DE VRIJHEID.<br />
In de eeuwge duisternis,<br />
Waar niets, niets lichtend is,<br />
Dan 't heilloos zelfs verwijten;<br />
Waar donder, alzem, flank, en pijn j<br />
De Beulen van de zinnen zijn,<br />
En fteeds weef wonden bijten.<br />
Hij vloekt, en vreest Gods macht 9<br />
En tracht<br />
Vergeefsch den dwang te flaveni<br />
Zo vaak hij ih den zwarten poel<br />
Zich krimpt, ontdekt hij 't nieuw gevoel^<br />
Van pijn, en vrees, dat merk der flavên;<br />
o Vrijheid, welk een vaÜ<br />
Wat hoofddeel van 't HeeliUj<br />
In de afgrond neergedonderd 1<br />
Wat buiten de onbeperkte macht;<br />
Herftelt uw luifter door een kracht j<br />
Die de eeuwen houdt verwonderd!<br />
Hoe doch op 't grondloos niet<br />
Gelchiet,<br />
Het fcheppend wareid gronden!<br />
Ontzachlijk ruim, waar zwerf ik heen,<br />
Waar word iti 't rijk der Eeuwigheén,<br />
Een moeder voor den tijd gevonden!
ir8 O D E AAN D E VRIJHEID.<br />
God wil, genoeg, 't gefchiet,<br />
Beletzeis kent hij niet,<br />
Ik zie 't Heelal gefchapcn;<br />
Ik zie het wonder evenwicht,<br />
'k Zie wislend duisternis, cn licht,<br />
't Ontwaakt wat placht te flapen.<br />
Het eeuwig Rijk der deugd<br />
Doet duizend hallels hooren:<br />
Verheugd,<br />
Van 's Vrijheids rijk een deel,<br />
Een flipje van 't geheel,<br />
Onze aarde word geboren.<br />
Vrij, vrij is 't minfle flof,<br />
't Aemt alles 's hoogden lof,<br />
Niets kent het wederdreven;<br />
Vrij zijt ge, Aartsvader, vrij is God,<br />
Vrij blijft gij, fchoon 't een proefgebod,<br />
Hem u behaagt te geven:<br />
Waarom? — 't gaat vast, geen wet<br />
Of doort het vrij genieten,<br />
Belet,<br />
Hoe min behoeft gij, hoe veel goed<br />
Doet in den ruimden overvloed,<br />
God mildlijk op u nederviieten!<br />
Dan
Ö D E AAN DE VRIJ HEID. iry<br />
Dan Ach! — Helaas! — 't Heelal,<br />
Mensch, davert van uw' val,<br />
ja, 'k zie de Heemlen treuren,<br />
Nu ge onder pak van zeedlijk kwdad<br />
Gebukt, uw' Vrijheid varen laat,<br />
Öntfluit de hel haar deuren.<br />
Sta Wijsheid, Vrijheid bij,<br />
Dat zij<br />
Herfteld, gered door wondren,<br />
Niet voor de hel en afgrond zwicht,<br />
Neen dees tref eer een -<br />
blix:emfchicht,<br />
En voel op nieuw Gods vreeslijk dondren;<br />
Wat moet, wat kan gefchierii<br />
Om u het hooft te bien,<br />
ö Vorst der duisternisfe ?<br />
Moet, moet dees fchoone kreits vergaani<br />
Moet, moet een nieuw Heelal, ontflaan,<br />
Dien bloedvlak uit te wislchen?<br />
O Mensch, 0 Godlijk beeld,<br />
Van uwen val de wonden?<br />
Wie heeld i<br />
Wie heft de Vrijheid weer ten Troon?<br />
Wie zal met Gode, na dien hoon,<br />
Jn vast Tyras de Yriendfchap gronden.<br />
Ma 0é
i8o O D E AAN DE VRIJHEID.<br />
Pe loze Satan lacht,<br />
Uw val is, laas! volbracht,<br />
Uw' vrijheid is aan 't kwijnen;<br />
De trotfche hel heeft ketens reê,<br />
De mensch derft, laas! der zielen vreê,<br />
Kent wroeging, angst en pijnen.<br />
God roept den Hemelraad<br />
Meédogende oogen neder;<br />
En flaat<br />
Wie zegt hij, wie herflelt mijn' hoon?<br />
Wie brengt het menschdom tot mijn' throon,<br />
„ En, fpijt' de Hel, tot vrijheid weder?"<br />
God zelf, uit God geteeld,<br />
Des Vaders zichtbaar beeld,<br />
Het Lam Gods nooit geboren,<br />
Gods zelf, Gods kracht, Gods Zoon, Gods Held,<br />
Die Lucifer heeft neêrgeveld,<br />
Rijst op, doet dus'zich hooren;<br />
Laat mij het fchuldrant/.oen<br />
Voldoen,<br />
„ Dat twijffel vol na deezen,<br />
„ De fchepping vaag, of 't fcheppen', of<br />
„ Verlosfen van uw wraak, de {tof<br />
„ Moet vaa het hoogst verwondren weezen."<br />
Nu
ODE AAN DE VRIJHEID. 181<br />
Nu klinken hallels, — ja,<br />
De poel der ongena,<br />
Hoort die gewijde Toonen;<br />
De Satan krimpt om dat befluit,<br />
Hij voelt zijn' val, en feestgeluid,<br />
Doet daavren 's Hemels throonen,<br />
De vrijheid daar zij looft,<br />
Het hoofd,<br />
Op nieuw gebeurd naar boven,<br />
Roept uit, „ ik zal, ik zal beftaan ,<br />
„ En met gehoorzaamheid voortaan,<br />
„ Ten rije treên, om God te loven.<br />
Als Gods beloftenis,<br />
Aan ons gefchonken is,<br />
Kwaamt ge ook ó Vrijheid weder.<br />
Gehoorzaamheid, en Vrijheid Seth,<br />
Verbond u aan des hoogften Wet,<br />
En God zag op u neder.<br />
't Verbasterd Kroost cfcez' aard<br />
Onwaard,<br />
Om 't flaaffche Juk der zonden,<br />
Kwam ia den ouden Zondvloet omt<br />
Doch toen bleef Vrijheids eigendom,<br />
In de Ark van Noach , ongefchonden.<br />
M, 3<br />
De
18* O D E AAN DE VRIJHEID.<br />
De Vrijheid bleef beftaan,<br />
En deed de zielen aan,<br />
Der Godgewijde Vaadren;<br />
Geloof is vrijheid, door haar kracht,<br />
Is Abrams Offer zelf volbracht.<br />
Wie waar gevoel in de aadren<br />
Bezit, vlecht' Lauerbla&n,<br />
Uit vrije kenz' bedreven,<br />
Voor daan,<br />
Hier in rust deugd, dit is haar lof,<br />
Dat zij een waarheid, die haar trof.<br />
Kan, maar niet wil weerfïrcvem<br />
De vroeger tijd alom ,<br />
Wijdde u een Heiligdom ;<br />
Gij vondt in duistere Eeuwen,<br />
O Vrijheid minnaars, van uw glans,<br />
En bleekt op 't klaarst aan 's Hemelstrans,<br />
Gods Erfvplk de Hebreeuwen,<br />
Dfi Wet van plegtigheén,<br />
Of zcén,<br />
Aan Abrams Kroost gegeven,<br />
Liet wie 't geloof dier Vaders had,<br />
Volkomen vrij: maar boeide wat<br />
Zich fteide-tot het hels weerftreven.<br />
De
O D E AAN DE VRIJHEID. 183<br />
De Deugd maakte immer vrij,<br />
Voor niets, voor niets buigt hij,<br />
Hij kan als Vorst regeren. t<br />
Hij, die het dartel Zingedel,<br />
o Reden, onder uw bevel,<br />
Kan plichten oeftren leren,<br />
Hij ziet gehoorzaamheid<br />
Bereid,<br />
Vrijwillig nederbukken,<br />
Hij ziet den helfehen dwang verneert,<br />
Gehoorzaamheid, gij triumphecrt,<br />
In Satan zelfs zijn prooi te ontrukken.<br />
De deugd, de deugd alleen,<br />
Maakte onzer Vaadren zeên,<br />
Voor 't Nakroost, zo behoorlijk ,<br />
Daar Cham om 's Vaders naaktheid lacht,<br />
Heeft Sems en Japhets deugd betracht,<br />
Wat Kinderliefde keurt behoorlijk.<br />
Die 's Vaders vloek ontfing,<br />
Ontging,<br />
Geen flaaffche dwinglandijen,<br />
Geen lid van Cham zijn nagedacht,<br />
Heeft recht den glans der deugd betracht,<br />
Of trachteda om zich te bcvrijen.<br />
M 4 Heel
€$4 ODE AAN DE VIII) HEID.<br />
Heel 't flaaffche Oosten buigt,<br />
*t Welk Chams verneedring tuigt,<br />
Ook buigen zijn tijrannen;<br />
Van elk gevreest, vreest wien hij ziet ,<br />
Hij kent den glans der Vrijheid niet,<br />
Is van zijn throon verbannen.<br />
Van God beminden, wij<br />
Zijn vrij,<br />
Dank zij der Vaadren daden,<br />
Sprak niet Civilis, Eeuwen tuigt,<br />
Schoon *c Azië of Afryke buigt,<br />
Qns Belgen mpet geen dwang beladen.<br />
Hier eedle Vrijheid hier,<br />
In 't vrijde Staatsbeftier,<br />
Woont gij fints oude dagen,<br />
Qij., gij de tent van Scm ontvloón,<br />
Zaagt Japhets Huis en Altaar-goón,<br />
Op 's hoogden welbehaagen,<br />
Vernield, naar 't heilig hout,<br />
fiehout,<br />
Nog luister bij de Neven;<br />
Walhalla werd een Paradijs,<br />
Gods woord een gulden Zielenfpijs,<br />
En gij in wa^eid hoog verheven,<br />
o Pa-
O D E AAN D£ VRIJHEID. I?J<br />
o Paradijs gcbjoemt,<br />
o Vrijheid hoog geroemt,<br />
0 Schat van eedle Zielen,<br />
o Voedderling der reine deugd,<br />
Gij maakt hun vreugd tot hemelvreugd,<br />
Die meest gehoorzaam knielen,<br />
Voor hem, voor wien gedwee,<br />
De Zee<br />
Zich flik, voor wien de Winden,<br />
1 Scharp luistrend zwijgen, voor een' God,<br />
Die op den toon van zijn gehod,<br />
Orkanen kan doen woên, of binden.<br />
In 't ongenaakbaar licht,<br />
Waar hij zijn' Zetel dicht, 1<br />
Voor wien zich Serafs dekken ,<br />
Daar woont gij zichtbaar, hier verleent,<br />
Gij dralen met dat licht vereent,<br />
Dat God zich aandoet trekken:<br />
Dus kan u 't Schepzel zien,<br />
De ongefchapen luister<br />
Voor wien,<br />
Is blindend, doch voor zijn gezicht,<br />
Zijt gij, als God, bekleed met licht,<br />
Dat bij uw eigen glans is duister.<br />
M j o Adel
ÏS6 O D E AAN DE VRIJ HE fa<br />
o Adel van 't gemoed,<br />
o Eenig waarlijk goed,<br />
o Lust van hoger kringen,<br />
Gij woont op onze aarde, daar<br />
De God door deugd gewijde fchaar<br />
Is 't naast aan Hemelingen;<br />
Bij 't uitverkoren Kroost,<br />
Wiens troost,<br />
De hoop is van 't vereenen;<br />
Bij wien om hun gelijke zeên,<br />
God duit verfchil van plechtighcèn,<br />
Daar hun zijn gunst is toegefcheenen.<br />
Wij, wij van alle tijd<br />
Der Vrijheid toegewijd,<br />
Zijn vrijer dan voorhenen ,<br />
Waarom, 't volvoerde Vreéverbond,<br />
Bracht Kindsrecht op het Wareldrond,<br />
Als 't Knechtfchap is verdwenen.<br />
Gods uitverkooren Zoon,<br />
Ten throon,<br />
Aan 's Vaders zij gezeten,<br />
Die zelf heeft niet onwaard geacht,<br />
Elk Lid van Adams nagedacht,<br />
Zijn' Broeder door 't Geloof te heten.<br />
1<br />
De
ODE A A N DE VRIJHEID.' fg£<br />
Het Christendom bevrijd,<br />
Door hoop en min verblijd,<br />
En door geloof verkoren ,<br />
Is vrijer dan ooit Volk voorheen,<br />
En heeft door Godgewijde Zeên,<br />
Den Heldienst afgezworen.<br />
't Is waar deez' levenstijd,<br />
Geeft (trijd :<br />
Maar ftrijden is geen bukken,<br />
Gods engel (tiert ons vlammend zwaard,<br />
Tot met een Heiige legcrvaart,<br />
Wij voor Gods hogen Zetel rukken.<br />
Mijn Broeders, ja, wel haast-,<br />
Ziet gij Natuur verbaast,<br />
Als Bethlems wicht als Koning,<br />
Al de Aarde recht: de man van fraert —<br />
Een Vorst van eer — Gij, Broeders, werdt,<br />
Trawanten zijner woning.<br />
Een daavrend Feestgejuig<br />
Na 't einden aller ecuwen,<br />
Getuig,<br />
Van de oorzaak van de Schepping vrij:<br />
Doch. nooit moet valfche toon 'er bij,<br />
Den naam van Satan fchreeuwen.<br />
Nee»
igg ODE AAN DE VRIJHEID.<br />
Neen, eeuwig noodlot ftel<br />
De langgedoemde Hel,<br />
Vrij duizend Mijriaden<br />
Van (landen, van 't verwijderst licht,<br />
Dat in 't gezaligd aangezicht,<br />
In 't rijk blinkt van genaden.<br />
Ja, 't noodlot dat ontfing<br />
Een ring,<br />
Om Zegels meê te drukken,<br />
Wat het verzegelt, dat blijft vast,<br />
Gods Almacht heeft het dus belast,<br />
Wat minder macht zal 't hem ontrukken?<br />
Het zal verzeegfen ja ,<br />
6 Vrije eedle Broeders, dra,<br />
Den dwang in keetnen fluiten,<br />
Dan werpt het zelfs dien Zegelring ,<br />
Die 't van Gods Almacht eens ontfing,<br />
Van 't Rijk der dingen buiten,<br />
Voor eeuwig roest zij daar,<br />
Geen Seraf haar kan vinden:<br />
Alwaar,<br />
Maar Vrijheid, eedle Vrijheid, gij,<br />
Zult met gewijde Poëzij,<br />
Daat eeuwig harten binden.<br />
Daar
ODE AAN DE VRIJHEID.<br />
Daar zal geen dwang meer zijn,<br />
Geen nevel noch geen fchijn,<br />
En voor vcrengelde oogen,<br />
Zuk gij daar luistrijk praaien, gij»<br />
o Vrijheid, en de heerfchappij, *<br />
Van 't eeuwig alvermogen,<br />
Zal bloeijen. Eeuwigheid, —<br />
Waar leid,<br />
Uw' diepte mijne fchreeden! —<br />
Ëen één, — een punteloze lijn, —•<br />
God zal 'er al in alles zijn. —<br />
Zwijg Zaugfter! — zwicht o flaauwe re3en,<br />
Li-
LIEERTAS OMNI PRETIO, PRETIOSIÖR.<br />
ó Bona iibertas, pretio pretiofior omni!<br />
o Summum primumque decus, qua prorfus adempta<br />
Kil gratum, ni! dulce viris, & vivere mors cft!<br />
AR pauper nocte atque die fecurus ubique,<br />
Ét quo ferc animus, graditur: Sive ire per urbem<br />
Et varios luftrare locos , & cernere ludos ,<br />
Aut monumenta cupit: fivc extra moenia mavult<br />
Per cukos hortos, per fiorida prata vagarij<br />
Aut defiderio ruris torquetur amoeni,<br />
Nil prohibet, folus vadit, non indiget ullo<br />
Servorum ftrepitu , & cornitantüm nube clientum:<br />
Et, quoties ftimulis agitur famis & fitis, ore<br />
Haud dubio tutusque dapes ac pocula fumit:<br />
Viiibiis exiguisque cibis vcfcuntur in aids<br />
Liberae aves melius filvis: & dulcius cfcara<br />
Quacfitam ;n campis, muitoque labore paratam<br />
Accipiunt, quam fi cavea teneantur eburnea,<br />
-Au: in gcmmato, atque aurato carcere claufae<br />
Pinguefcant cpulis regalibus, uberibusque.<br />
P A L I H G E X I Q 4.
D E<br />
VOORTREFFELIJKHEID,<br />
VAN DEN<br />
JD X JtZ W £ T<br />
AAN 'T<br />
VADERLAND^<br />
E E N<br />
L E E R G E D I C H T ,
Dulcé & decorum ert pro patria mofu<br />
Mors «Sc fugacem perfequitur virum:<br />
Nee parcit imbellis juventae,<br />
Poplicibus timidoq;ie tergo.<br />
H o R A I II) j, -
CjTelukkig Sterveling die de oorzaak aller dingen \<br />
En hün beftemming kent beneên dees wisfelkringen ;<br />
Die 't albeftier vereert en God uit liefde vreest,<br />
Zijn Heilig aanzijn voelt door de infpraak van zijn Geest s<br />
Voor ü beproeft riij niet, in aaklige oogenblikken,<br />
De Waereldftelzels door zijn donders te verfchrikken,<br />
Neen, Eedlen, gij gelooft, gij kent uw hogen ftand,<br />
En zijt alleen bekwaam tot dienst van 't Vaderland J<br />
Die niet verzekert is van leven ha dit leven,<br />
Is 't dwaas de zekerheid voor mooglijkheid te geven.'<br />
o Eedle Helden, die mijn Nimf verwinnaars groet,<br />
Gij die getuigen zijt van Neêrlands deugd en moed j><br />
o Boezems vrij van waan, o harten vol vertrouwen,<br />
Wie deed u dè oorlogs —, wie de zegevaan ontvouwen?<br />
N Spreek
i 94 DE VOORTREFFELIJKHEID VAN DEN<br />
Spreek dappre ZOUTMAN, was 't een blind of los geval.<br />
Of wel die God die fteeds de deugd bcfchermcn zal,<br />
Die 't krakend Lauwerloof tot eereprijs doet wasfen<br />
Voor u, die in den ftrijd, met helmen en rondasfen<br />
Gedekt, aan 't doodlijk loot de fiere boezems waagt,<br />
U wien geen dondertoon in rook en damp verzaagt,<br />
Nog dichte hekel van gevelde Legerfpeeren,<br />
Of Oorlogsblixcms, die in puin en asch verkeeren<br />
De heerlijkheid der fteên, dan als uw wakkre hand<br />
Voor de Eer, den Godsdienst van 't gezegend Vaderland,<br />
Of de oude Vrijheid ftrijd, en 't Vaderland den zegen<br />
Beftelt door 't zwaaijen van den zwaren Oorlogsdcgen:<br />
ïvlaar hoe wat vraag ik meer, ge erkent het en uw hoofd<br />
Is de allerccrfte prijs van 't Vaderland beloofd,<br />
Tuigt dit, die bij hem waart: zaagt gij den held verwijlen,<br />
Of zaagt gij hem den dood in 't grimmig aanzicht ijlen,<br />
Was zijn bedaardheid en Bataaffche mannenmoed<br />
Niet tot een voorbeeld aan den ganfehen Heldenftoet?<br />
Viert Zangeres deez' dag, ons voegt, ons voegt het zingen,<br />
De Watervoogd geeft ftof met al zijn Vlotelingen,<br />
Juich dierbaar Vaderland, en fta mijn juichen toe,<br />
Gun dar ik ook mijn Plicht als mij betaamt voldoe,<br />
'k Be
DIENST AAN 'T VADERLAND. 105<br />
'k Beproef voor 'c Vaderland almeê mijn kunstvermogen,<br />
Maar gun mijn Zangeres bij zulk een loflijk pogen,<br />
Dat zij de Zegenpraal, verheffend, u het groot,<br />
Het fchoon, het edel fehetze in een heldhaften dood,<br />
't Beftaan der eere toone in loffelijke daden!<br />
Maar wie ftrekt mij ten loots om 't ondiep te doorwaden ?<br />
Wie fchut de pijlen van den" laster, daar gewis<br />
Mijn teedre Zangeres voortaan het doel van is?<br />
Zijn 'c onze zecden nog de waarheid aan te kleven,<br />
En met het Vaderland te fterven of te leven ?<br />
o Al te ruime vraag — genoeg het Vaderland<br />
Heeft nog Befchermers, heeft nog Helden, ja rrien plarit<br />
Hier nog tropheën voor het doen van wakkre plichten.<br />
Dees dag ftrekke ook om u, mijn Zangfter, voor te lichten!<br />
Geduchte dag, wie kon, wie kon uw heil voerzien,<br />
Hoe weinig weet de Mensch in 't geen hij ziet gelchien j<br />
Wat de uitfiag wezen zal, hoe kan het lot zich keeren,<br />
Wie moest met Priams telg niet onheil profeteeren?<br />
Maar weinige, wier hart het Menschdom zo bemind,<br />
Dat het ligt ftof tot hoop in 's Broeders öogen vind,<br />
Maar gij verfchijnt, breekt aan, en wij, wij zegenvieren,<br />
En de oude roem herleeft der dappre Batavieren;<br />
N 2 Èn
i 96 DE VOORTREFFELIJKHEID VAN DE*<br />
En Gij mijn Vaderland ziet, daar men winnaar keert,<br />
Den dappren Heldenftoet door Volk en Vorst geëerd.<br />
Zie Eedle jonglingfchap hoe wappren hunne pluimen,<br />
Zo blank als 't vogt dat ze om hun kielen zagen fchuimen.<br />
Wat is 't een Edel loon het ftempel van den moed,<br />
In rodd of blank metaal, gekogt voor Heldenbloed!<br />
En gij, ö braven, die uw' deugden ziet belonen,<br />
Ai, gun een óogenblik uw' aandacht aan mijn tonen,<br />
V fier de losfc pluim of günflerend metaal,<br />
Die eedle Teekens van nog ecdler Zeegenpraal,<br />
Het kan bij de infpraak van het deugdzaam hart niet halen j<br />
Welks wellust door geen pen eens Dichters is te malen,<br />
'k Verheug mij in uw moed, maar mij ftreelt ook uw loon,<br />
'k Vind dankbaarheid, daar zij door teekens fpreekt, ook fchoon 5<br />
Maar kan men aardfehen lof, bezit van Koningrijken,<br />
Bij 't edelst loon der deugd, 0 helden, vergelijken,<br />
Bij 't hart met zich voldaan, als vrij van zelfsvcrwijt i<br />
't Geweten, immer in ons eigen voordeel plijt,<br />
o Staat Gods heilftaat na, gij zijt de Haat van Helden,-<br />
Bij wien hun plichten meer dan alle fchatten gelden,<br />
Gelukkige, wat heil! gij ziet, gij zegenviert,<br />
Gij keert, in 'C hart voldaan, van allen gelaurierd.<br />
Gij
DIENST AAN. 'T V A D E R L A N D . i 9/<br />
Gij veelt de wroeging nooie waar mede God, verbolgen<br />
De Bloodaarts die hun plicht verzuimen wil vervolgen,<br />
Elk ogenblik vernieuwt u, 't denkbeeld :.'k heb mijn plicht,<br />
Voor \ dierbaar Vaderland, als 't elk betaamt verricht,<br />
God zelf met uwe deugd, en met, 's volks ramp bewogen,<br />
Sloeg ©p uw daden in dat tiiddip gundige ogen;<br />
Hij - zelf bedierde uw' arm en heeft, op ons gebed, '<br />
Plet vlammend' ilagzwaard der Rechtvaardigheid gewet,<br />
En wat voorfpeld die hulp aan ons zoo mild gefchonken,<br />
Hoe moet zij 't Heldenvuur bij Batoos Kroost ontfouken ,<br />
Hoe. niet beveiligen in welgegronde Hoop,<br />
In 't eindloos delzel van den wondren samenloop<br />
Der dingen, ons doen zien: wjens arm ons recht zal fchaffen,<br />
En voor zijn euvelmoed het fnood Brittanje, (haffen,<br />
Ons erf befchuttcn, en door on?., niet door Bourbon,<br />
De hoogmoed tugtigen.van 't roekloos Albion,<br />
Door ons een vrije Zee aan gansch Europa geven,<br />
Indjen Wij flechts getrouw aan zijne wetten kleven.<br />
Gij die de voorzorg van de Godheid ftout ontkend,<br />
Sta (til vermeetle dwaas, waar toe ter vlucht gerend,<br />
Waar toe in heldren dag fpoorbijfter af te dwaalen,<br />
Of fchiet de Waarheidszpn voor u geen heldre dralen;<br />
N 3 Straalt,
198 D E VOORTREFFELIJKHEID VAN DEN<br />
Straalt, draalt zijn voorzorg u niet zelve in 't aangezicht,<br />
Wiens ongenaakbre throon bemanteld i 3 met licht,<br />
Wiens adem alles doet beftaan en dus volduurcn,<br />
D^e duizend Zonnen heeft, als zoo veel Outervuuren, *<br />
Ontdoken tot zijn eer, en u, o aardworm, fchiep,<br />
En tot fcefchouwen van dat wonder kunstduk riep;<br />
Door boven 't reedloos Vee, uw oog om hoog te heffen,<br />
^Geloof, eer nog uw hoofd zijn donderkloten treffen,<br />
Betragt dit tijdsgewrigt, hij, hij heeft ons gered.<br />
Leer hier de fterkte van een Christen daor 't Gebed.<br />
Gij Heerfcher, eindloos wijs! gij Vader, eindloos teder!<br />
Gij, gij daat nog uw oog op Batoös Zconen neder,<br />
Duld dan hoe onvolmaakt, dat met een blijden klank,<br />
Ik u voor Neerlands Volk, mijn Landgenoten, dank',<br />
Gij God! gij. Bondgod onzer Vaadren lang voor deczen!<br />
Verwaardig Ncêrlands volk om nog uw volk te wezen,<br />
Gij fchonkt de Zegenpraal; geen blind of los geval,<br />
Maar moed door u gekweekt deed hier het kleenst getal,<br />
Den krakenden laurier van fpitze deiltcn rukken,<br />
Zoo ziet men ons, den dap van onze Vaadren drukken,<br />
Zo onder 's Hoogden hulp ons nog in drijden groot,<br />
? n<br />
. v<br />
t rza:<br />
?S t<br />
!<br />
zc<br />
tfs in \ aanzien van de dood.<br />
1<br />
Gij
DIENST AAN 'r VADERLAND. 199<br />
Gij Helden die hij tot zijn ftrijd heeft uitverkoorcn,<br />
Dank hem die dankend word gevierd van d'Englen Choren,<br />
Dank hem. voor zijne hulp, voor uw behoudenis,<br />
Die Heer van Zegen, ftrijd, en dood, en leven is,<br />
Triumf ó Batavier, triumf wij Zegenvieren,<br />
Bekranfen wij ons hoofd met krakende lauwrieren,<br />
Ons moet geen loof ontftaan, wel aan dan zingen wij,<br />
Deez* dach gebied het: zijn wij vrolijk! zijn wij blij!<br />
Kom voegen wij 't muzijk daar wij elkaar onthalen,<br />
o Broeders bij den wijn die in cristalle fchalen,<br />
Blij flonkert aan den Disch, en zingen: niets op aard<br />
Is Batoos nakroost meer dan de eedle vrijheid waart.<br />
Dan ach in 't midden van die wel gepaste weelde,<br />
Die om de Zegenpraal ooit brave zielen ftreelde,<br />
Stoort ons een droeve maar, herhalend keer op keer,<br />
Helaas mijn Vaderland uw BENTIN* is niet meer,<br />
Moest hij dan fneuvlen, hij, tot heil des volks geboren!<br />
Hij, onherftelbaar voor het Vaderland verloren!<br />
Hij, roem zijns Stamhuis, roem van 't Adelijk genacht,<br />
Dat zoo veel Helden voor den Staat heeft voortgebragt;<br />
Van welkers grootheid wij alomme teekens vinden,<br />
Ja teekens, die 't altijd aan 't Vaderland verbindei:<br />
N 4<br />
H<br />
'
sco DE VOORXRFFELIJKHEID VAN DE»<br />
Hij moest dan fneuvlen hij, de pijl voor hem gefchikt,<br />
Zinkt uit de hand van 't fpook zoo dikwerf als het mikt,<br />
Maar 't treft in t eind gewis, ach moeten zij ook fneven,"<br />
Wiens deugd hier eindeloos op aard verdient te leven,<br />
Ja 't is een ftalen wet, de Bloodaart en de Held,<br />
Zijn beiden aan het woén van 't monfler blootgefteld;<br />
Een zoon van Inachus of van zoo duistre Vaadren,<br />
Dat tot het oor des volks geen fchijn zijn'? naams kwam oadren,<br />
Staan voor zijn pijlen bloot, het fterflot is gemeen,<br />
Doch hoe, is bij den Held en Bloodaart gantsch niet één,<br />
De Bloodaart vreest en vlagt, gij ziet hem nederploffen,<br />
Als 't fchigtig Wilt ter vlugt door Atalant getroffen,<br />
'tls als een werktuig zonder veerkragt of gewigt:<br />
De Held daar tegen ziet den dood in 't aangezigt,<br />
En *t ijslijk wangedrocht acht hem meer Glorij waardig,<br />
Het bied den ftrijd hem aan en velt hem edelaardig.<br />
Hij tart het, daagt het uit, en fchoon hij wort geveld,<br />
Hij blijft in 't uiterfte de fterke man, de Held,<br />
Zijn dood is zelfs een loon voor 't kloek en dapper leven,<br />
Als hij voor 't Vaderland of voor den roem mag fneven/<br />
Sneeft hij op 't bed van eer of fterft hij afgeleeft,<br />
Hoe't zij hij blijft een Held, ftandvastig daar faijftceft.<br />
Zoo
DIENST AAN 'T V A D E R L A N D . 5101<br />
Zoo waart ge, OBENTINK! daar gij bitter laagt te kwijnen»<br />
Eer nog u 't Sterflot trof gemarteld door veel pijnen,<br />
Z90 waart gij vol gcdult, zoo waart gij nooit verfchrikt,<br />
Maar met een ftil gemoed, en in uw' flaat gefchikt;<br />
En gij verkreegt het loqn van 't dapper Heldenleven,<br />
Het Waarlijk zoet, en fchoon, voor 't Vaderland te fheve^:<br />
Want als de Heldenziel flapt op de Starrenbaan,<br />
Zij ziet nog vaak te rugg' op haar voorleedne daan;<br />
Hoe zeer haar dan mishaag'.en moord en menfchcn flachting,<br />
Met lust herdenkt zij toch aan hare plichtbetrachting.<br />
Sta, v/ie gij ook meugt zijn , mijn Geest een uitflap toe,<br />
Gun dat ik hier een V.'ugt naar 't rijk der Geesten doe,<br />
Aldaar een zoete toon weergalmt van Pauken, Trommen,<br />
'k Zie bij Gods Englen Heïrcen reeks van Heldendrommen;<br />
'k Zie Salems Rijksmonarch, en Terachs vromen Zjon,<br />
'k Zie al de Zuilen hier van Isryls Glorijkroon;<br />
Een reeks van Zienders, en gewijde Pricstrenfchareq,<br />
Van Ovrigheeden iu Gods heiige Wet ervaren,<br />
'k Zie nog een Eedlen rei, doch min verlichten ftoct,<br />
Handhavers van de Wet die de Almagt in 't gemoed,<br />
Van al 't gefchaapne prent, en die na 't licht der reden,<br />
Hun Land en Volk ten nut, hun plicht bij 'tmeuschdom deden.<br />
N 5 Den
soa DE VOORTREFFELIJKHEID VAN BEH<br />
Den wijsgeer Socrates, in 't naadrcnd Sterfuur groot,<br />
Den Held , dien Marathon, dien Salami's vergoodt,<br />
Den milden Cimon — maar wier noemt al de eedle namen,<br />
Dier eedle Vaadren die den Naneef nog befchamen;<br />
Hier zie ik allen, die, aan hunnen plicht getrouw,<br />
Tot zuilen drekten van een nuttig Staatsgebouw,<br />
Ik zie op dit Toneel de hoog verheven Schaarcn,<br />
De Paarlen uit de kroon der Kerk, de Martelaaren,<br />
Met duizend Vorden door het Heilgeloof verlicht.<br />
Hij die 't Gemeenebest heeft met Gods hulp gedicht,<br />
Waar in ik 't licht ontfing, zie ik met luister blinken,<br />
En daar zijn eedle deugd zijn' naam op aard doet klinken,<br />
Daar galmt de Hemel zelfs, den lof van W I L L E M uit,<br />
Zijn nakroost dat zovaak 's Lands rampfpocd heeft gefluit,<br />
En fpijt de ondankbaarheid ons niet dan goed deed wagten,<br />
Pronkt hier met nog een reeks van dappere gedachten.<br />
Wie zelfs op aarde zonder luister leefde, gloort<br />
Hier, was zijn hart oprecht, als 't licht in de Oosterpoort:<br />
Hier kent men de eedlen eerst, hier vind de deugd beloning;<br />
Hier licht de Waarheid zelfs, Mesfias is hier Koning,<br />
De Held, de derke Held, die hel en dood verwon,<br />
De Leeuw uit Judaas Stam, de heldre Middagzon.<br />
Hier
DIENST AAN 'T VADERLAND. 205<br />
Hierheerscht hij, cn hier zal zijn goedheid eens verblijden,<br />
Hen, die thands voor het recht cn 't heil der Volkren ftrijden,<br />
s<br />
k Zie tot dat grootsch Toonecl van rijen zonder end,<br />
0it welker middenkreits de Heilzon ftralen zend,<br />
ü, BENTINK, toegevoegd, verwelkomd, opgenomen,<br />
En in een feestgewaad voor uwen Koning komen,<br />
Ik zie 't, maer 't is niet al; mijn geest, ontroerd, verrukt<br />
Ontflagen van het ftof dat haar op aarde drukt,<br />
Hoort zelfs een Englenzang, gevoelt de kracht dier tonen,<br />
En ziet de heldendeugd met luider daar belonen. —<br />
Ik zieu , BENTINK, ja —maar zagt! deChoorzangzwijgt,<br />
Mij dunkt dat de eedle Held bevel tot (preken krijgt,<br />
Pij buigt het hoofd, vangt aan, ik hoor, ik hoor hem (preken:<br />
„ Mijn Koning, ik ben de aarde, ik ben het ftof ontweken,<br />
Ik zie mij voor uw Throon , wiens glans alle oogen blind,<br />
„ Doch zuivren wellust voed in 't hart dat deugd bemind;<br />
„ o Deugd, ö reine deugd, mijn wellust, mijn verlangen,<br />
„ Hoe heeft aan u mijn hart van jongs af aan gehangen,<br />
„ Schoon gij ons menfehenmin gebied, toch word de Held<br />
„ Door u, waar 't nood vereischt, het zwaard ter hand gcfteld,<br />
„ 'tls deugdzaam, hen die u veragten, (Ireng te ftraffèn,<br />
„ En aan de braven door de Waapaen recht te fchaften;<br />
« Al-
*ot DE VOORTREFFELIJKHEID VAN B E. N<br />
„ Almachtig Vader, gij, gij fchaft des noods aan. de aard,<br />
„ WaarVorften twisten, recht door 't bloedig Oorlogszwaard.<br />
„ De Krijgsman is niet min van nut ten allen tijden,<br />
,, Als die met Waapnen van 't Geloof de Hel beftrijden,<br />
„ U roeping heeft mijn Haat bepaald, en ik voldaan,<br />
„ Ik heb, dit zegt mijn hart, ik heb mijn plicht gedaan,<br />
,, 'k Vogt voor de Vrijheid, door uw goedheid ons gefchonken,^<br />
„ Een vuur, door u gek weekt, deed mij de borst ontfonken,<br />
„ Ik ftreed voor \ Vaderlant, voor 't Vaderland, dat, vrij,<br />
„ Voor genen Zetel bukt, dan voor uw heerfchappij,<br />
„ Dat alle dwang vervloekt, waar ieder in zijn Woning,,<br />
„ In fchaduw uwer gunst met recht gezegd word Koning,<br />
„ Voor 't Vaderland dat nooit het recht der Volken fchond,<br />
„ Maar fteeds geftand deed aan elk wettig Staatsyerbpnd,<br />
„ 'k Streed voor een Volk en Land,berugt voor on verwinnend,<br />
„ Toch teftens voor oprecht en waarlijk vredeminnend,<br />
„ Ik heb met Heldenmoed mijn Staat, mijn Volk gedient,<br />
„ In't Oorlog Vreê gehoopt, dit past een Menfchen vriend;<br />
„ Gij, Eeuwige Almagt, ftroom en Bronaar van genaden,<br />
„ In welker goedheid glans zig mijne ziel mag baden,<br />
„ Gij zelf, gij keurt het goed, dat men zijn recht verweert,<br />
„ Gij zelf, gij hebt uw Volk des Oorlogs kunst gelcert,<br />
„ Wan-
DIENST AAN ;<br />
x VADERLAND, cojf<br />
i, Wanneer ge aan Gidcon bevel gaaft zig te weeren,<br />
„ Uw arm, deed zelf den Held van Isrël triumpheeren. 1<br />
,, Hoefmelt mijn dankbre geest van wellust! maar dit ftreeft,<br />
„ Alle andren wellust voor: 'k heb niet vergeefsch geleefd!<br />
„ Waar zou ik greoter prijs, "en fchooner lauwren winnen ?<br />
„ Ik flap door Heldendarin den zaalgeu Hernel binnen."<br />
Hier zwijgt hij — Silo wend een Blik van zijn gezigt,<br />
Op 't Vriendlijkst naar den Held, vol van genadelicht,<br />
En bied hem zelfs den palm der Eere daar de reien,<br />
Hun Zang wéér paren met de Hemelfche Schalmeien.<br />
Beklaag, mijn Vaderland, beklaagden Held niet meer,<br />
Die aan zijn wonden fterft, flerft op het bed van eer,<br />
Wijdt aan zijn fchim en die nog levend zijn , uw achting ,<br />
Vereeuwig hunr.en naam door eedle püchtbetragting,<br />
Nog zie ik 't fchoon Toneel, fchoon 't in 't verfchiet verflauwt,<br />
Gelijk het deinzend licht wanneer 't des avonds daauwt;<br />
Noch door een flaauwe ftraal houd' ik in 't oogde Woning,<br />
Van d'allerflerkflen Held van d'allergrootflen Koning,<br />
Daar, waar hij plaats bereid voor al de Heldenfchaar,<br />
Die nog voor 't Vaderland den ramp trotst eri 't gevaar —<br />
Genoeg, mijn geest, genoeg, keer, keer tot de aarde weder,<br />
Een oogenbük maar ach! daar valt het fchutdoek neder!<br />
><br />
Ik
-c6~ DE VOORTREFFELIJKHEID VAN DÈN<br />
Ik wend mijn Zang tot u, ó frisfche Jonglingfchap,<br />
Wier klimmende Ouderdom haast opftijgt tot dien trap,<br />
Dat ge aan het Vaderland kunt nutten dienst bewijzen,<br />
Beloon der Vaadren hoop, geef ftof om u te prijzen,<br />
Maar bij uitnemendheid, Gij, die uit Batoós jeugd,<br />
Uw roem, uw glorij Helt in moed en Heldendeugd,<br />
Tragt na bedaarden moed, doch om daar toe te komen,<br />
Zoo leer, hoe 't zij, den dood niet wenfchen, nog niet fchromen$<br />
Denk dat fchoon 't lichaam als een Wasklomp zal ontlatin,<br />
Uw eedle Geest toch Zal voor de eeuwigheid beftaan,<br />
Dat, dat ge op de aarde leeft, de Voorfmaak is van 't leven j<br />
Dat gij genieten zult ih d'Englenftand verheven:<br />
*t Is hier een Proefjaar voor uw Ziel op Gods bevel,<br />
Gebod dat fteeds voor u aanbidlijk is, efi wel,<br />
Onthou ? hoe 't u moog gaan, onthou u fteeds van klagen,<br />
Leer met een ftil gemoed, wat ge ook moet lijden, dragen ~<br />
Leer eindlijk, brave jeugd, geen fterflot is zoo ligt,<br />
Als de allerfchoonfte dood in 't oefnen van zijn plicht,<br />
o Vrijgeboornen, gij! gij eedle Heldenzielen!<br />
Wat kan toch uw beftaan, wat toch uw hoop vernielen,<br />
Wat is dit leeven! dan een ijdle rook! een droom —!<br />
Een onvermijdlijk kwaad baart aan geen wijze fchroom;<br />
Zo*
DIENST AAN >T VADERLAND. 2:7<br />
Zodanig is de dood, geen vlugt van hondert jaaren,<br />
Zult ge immer met de Hoop, o Stervling evenaaren,<br />
Vest, vest uw uitzicht dan in 't rijk der eeuwigheén,<br />
Wat is een deelbrc tijd bij dat ondeelbaar één.<br />
o Eindelooze hoop! gij zijt niet te evenaaren<br />
Met oogcnblikken, die als ongcftuime baren,<br />
Zich immer volgen, die, hoe ze ook gefchakelt flaan,<br />
Noch deelbaar blijven tot z' in 't kleinfte niet, vergaan.<br />
o Hoop, beftendigst goed, ó wisfelvolle tijden,<br />
o Oorfprong van ons heil, ö bronnen van ons lijden,<br />
't Beftendigst is ons heil; het licht vervliegende is<br />
Van fmertclijk gevoel, van werkelijk gemis<br />
Een bron: de wijze mensch moet fteeds na 't goede trachten;<br />
Dit is ereuegel, waard in alles hoog te achten.<br />
Zoekt iets, mijn vrienden, iets, in duur uw hoop gelijk,<br />
Op aard teftigten, heft uw' namen uit het (lijk,<br />
Tragt hier bij de Edelften der Schepzlen uit te blinken,<br />
Bouwt Eertropheên, die fchoon ge ook in't Graf meugt zinken,<br />
üw lof bepleiten bij den Naneef, denkt, hoe klinkt,<br />
Uitmuntend zijn bij 't Volk dat in zich• zeiven blinkt!<br />
Bij dapper Heldenvolk, beroemd door brave zeden,<br />
Beftierd door Wetten, op de grondflag van de reden<br />
Ge-
sb$ DE VOORTREFFELIJKHEID VAN DEM<br />
Gebouwd, waar kiefche fmaak 'op haren zetel zit,<br />
En waar 's Volks vrijheid dient aan de Ovrighcid ter wit,<br />
Om bij een Helden volk gelijk een flar te gloren,<br />
Dat tot zijn eigen Heil flegts wil naar wetten horen,<br />
En munt ons Volk niet uit? ja gantsch Europa ftaart,<br />
Op ons, aan wien geen Volk ter Waereld evenaart.<br />
Wij waren 't niet voorheen; neen toonèn w' ons ook heden,<br />
In Vreê en Oorlogstijd, gehegt aan d'dude zeden,<br />
Spaart dan door 't zout der eere uw' namen voor bederf,<br />
Leeft voet uw Vaderland, maar, êischt dé nood het, fterf.<br />
Maar worf gé eens mannen, ziet gij eens uw wettige erven,<br />
Onttrekt u de eer dan niet, voor 't Vaderland te fterven,<br />
Hoopt gij uvv naam te zien vereeuwigt in uw Kroost,<br />
Zorgt dat het nergens voor den naam zijns Vaders bloost:<br />
't Is waar, 't is waan, die 't Kroost doet om den Vader lijden,<br />
Maar toch gewettigd door 't verloop van zoo veel tijden,<br />
Ook heeft hij fchijn van recht: het Kroost wordnaar den Stam<br />
Gerekend, uit welk> tronk het eerst te voorfchijn kwam;<br />
Gij zijt dan wie gij zijt, boogt ge op uw laatre looten,<br />
Treedt ih het Chbor der Eer', voor niemant is 't gefloten :<br />
Dingt, dingt, paart kragt van' ziel met grootheid van't gemoed,<br />
En zijt ge ook voortgeteeld uit eèn Doorluchtig bloed;<br />
Tracht
DIENST A A N 'x VADERLAND. 009<br />
Tracht dan door grootheid bovën 't groote u zelfs te heffen,<br />
Ja uwe Vaadren noch ih deugden te overtreffen,<br />
Volgt, dit voegt Neêrlands jcugt, een ZOUTMAN ging u voor,;<br />
Een BENTINK , KINSBERG en een DEDEL baanden 't fpoor,<br />
Doet, doet als zij uw naam in zegening beklijven,<br />
Dat we ook uw Heldeudaan In 's Lands Gcfchicdboek fchrijveq><br />
Dingt ook naar eeuwige Eer; blijft bij den Nazaat groot.<br />
Niets, Broeders, is zoo fchoon als de eedle Heldendood,<br />
De dood voor 't Vaderland — vraagt niet wat zal 't mij baten s<br />
Als ik niet meer zal zijn? denkt wie gij na zult laten,<br />
Afzetzels van u zelfs, gij zelfs, ja gij, gij leeft,<br />
In 't Kroost dat God door u den Staat gefchonken heeftl<br />
Denkt fchoon ge uw tijd al rekt, eens moet uw derf uur komen»<br />
Dê rijke Krezus heeft niet min dien flag te fchromen *<br />
Schoon hij in fchatten zwemt op zijnen gulden Throon s<br />
Als in het Oorlogs Veld Philippus groote Zoon.<br />
Den Bloodaart zal geen eer, geen tranen, geen beklagen 5<br />
Verzeilen , daar hij word naaf 't duister graf gedragen,<br />
Geen Naneef zou üw Asch dan zeegncn, heen ó neen,<br />
Gij wiert geboren, had geleeft, waart o-rerleên,<br />
Geen Sterfling zou met lof daar na van u nog fpreken;<br />
Maar door den Heldendood zijt gij het graf ontwaken,'<br />
O Èen
aio DE VOORTREFFELIJKHEID VAN DE*<br />
Een (terflot kunt gij niet ontvliên, 't gaat vast: wel nu,<br />
Kiest, daar gij (terven moet, het cêlfte, 't (Iaat aan u.<br />
'k Beken, het denkbeelt van te fcheiden uit dit leven<br />
Kan op den eerden blik geen fchepzel wellust geven,<br />
Niet zijn is ijsfelijk, maar (ta dat denkbeeld af,<br />
Zijt, zijt gij Christenen , zo fchroomt niet meer voor 't graf;<br />
Is de Aard uw moeder niet? nam ze in haar fchoot denbraveil,<br />
Den Godsheld niet? wierd niet Mcsfias ook begraven?<br />
Zij is weer van den vloek gezuivert, ja zij lag<br />
Al haar verfchrikking af op dien gewenschten dag,<br />
Toen wierd, toen wierd het graf de weg tot beter leven,<br />
Toen wierd de Satan aan een eeuwgen boei gegeven,<br />
Toen wierd de Hemel eerst een Hemel, en de dood,<br />
Van 't grievend werktuig, van zijn prikkel gantsch ontbloot;<br />
Toont dat gij Christncn zijt; het word door daan bewezen,<br />
Hij, die ontfterflijk is, heeft niet voor 't graf te vrezen.<br />
Bedenk dan Heldenkroost, bedenk dan, na den dood<br />
Word uwe Ziel eerst recht volkomen, eerst recht groot;<br />
Wat Wellust moet het haar niét in den HeiKtaat baren,<br />
Als zij zo luisterrijk ter Starren is gevaren,<br />
Maal u den wellust van een ziel in zegenpraal,<br />
Zo uit den ftrijd geflapt in de Qpperhemclzaal,<br />
Maar
DIENST AAN 'T VADERLAND. 211<br />
Maar keert gij in Triumf te rug^' na grote daden,<br />
Zoo flijt ge u levensrest in fchaauw van lauwerbladen a<br />
De grijsheid ftaart op u, de jeugt rijst uit haar flcó,<br />
En gij geniet op aard een waren Hemelvreê ,<br />
IZijt gij Olijmpicrs, gekroont in alle ftrijden,<br />
!Zo blijft uw naam het woén trotfeeren aller tijden;<br />
£00 vint ge als zij op aard alreeds het Heldenloon,<br />
En ziet u in een rang geftcld als halve Goón,<br />
Uw Zonen volgen u , daar zij ten ftrijde ftreven,<br />
En is de loop voleind van 't dapper Heldenleven,<br />
Dan boogt uw ziel op 't heil, dat immer zal beftaan,<br />
Schoon Aard en Hemel, ja de Zon voorbij mogt gaan,<br />
't Volk, dat u heeft gekent zal bij u Doodbus weenen,<br />
Terwijl 's Lands dankbaarheid in kostbre raarmerfteenen ,<br />
Uw namen bijtien doet bij al uw Heldendaan,<br />
Op dat uw lof fteeds bij den Naneef blijf beftaan»<br />
Volhard dan Heldenjeugt, betoon u in gevaren<br />
Een Ringmuur voor den Staat voor Haardfteên cn Altaren.<br />
Maar 'k zing hier niet alleen voor u, wien mannemoed<br />
In 't vuur der oogen blinkt, en fpreekt in 't zieden! bloed,<br />
Het is niet min voor uo Broeders, dat wij fchiijven,<br />
Die nut zijt voor den Staat fchoon wars van Krijgsbedrijven<br />
O % Wij
212 DE VOORTREFFELIJKHEID VA.X ofeftt<br />
Wij zijn die lieden niet gelijk die, te eng bepaald,<br />
Ni-ts fchoonszien dan in 't beeld, dat voor hunne oogen dwaalt *<br />
Neen, wordt de glans van 'teen ook voor ons oog ontzwadcld,<br />
Het anders nuttige blijft niet te min veradelt,<br />
Niet om haar zelfs prijs ik de dapperheid, o neen,<br />
Om haar gevolg, om 't heil, om 't nut van 't algemeent<br />
Kent, kent de reden vrij, waarom wij Helden loven,<br />
En komt 't vooroordeel door gezont verftand te bovenj.<br />
De dood voor 't Vaderland is nuttig; daarom fchoon,<br />
't Gevoel van wel te doen, zie hier het Heldenloon j<br />
De Mensch, in al wat hij beftaat, beoogt zig zelvcn,<br />
En wilt gij zien uw naam geplaatst aan Stargewelven,<br />
Roert billijke eerzucht u, leert vrienden, leert van mij *<br />
Z' is niet in u: maar in 't belang der Maatfchappij,<br />
't Livrei van 't Vaderland, hoe zeer 't ons mag behagen,<br />
Zet nimmer luister bij aan hun, die 't zelve dragen,<br />
Geen zwevend Vederbosch geeft eere , o brave jeugd,<br />
Neen de eer, mijn vrienden, is de fchaduw van de deugd*<br />
De dood voor 't Vaderland is fchoon, nadien zulk fneven<br />
Het heil bewerkt van hun, die met of na ons leven,<br />
En 't kleed is achtbaar door den brave die het draagt.<br />
De Zweedfche Karei, hoe beroemt voor onverzaagt,<br />
Hoort
DIENST AAN 'T V A D E R L A N D . 213<br />
Hoort gij oneindig min verheffen dan wel laken,<br />
Dat men uw naam gedenkt, kan nooit uw roem volmaken,<br />
Maar dat men fteeds u naam gedenkt in zegening,<br />
Dit '5. Eer , die maakt u groot, meer vrij, meer zonderling.<br />
Bepeins hoe nut te zijn, leer-, hoe met ziel en zinnen,<br />
Al 't Mcnschdom als één Volk teerhartig te beminnen.,<br />
Bepaal dan, 't ftaat u vrij, uw zucht voor 't Vaderland,<br />
Werk daadlijk tot zijn heil in een of- andren ftaruh<br />
Wie dar gij ook meugt zijn , wilt ge eenmaal-zijn geprezen,<br />
Gij moet de Maatfchappij-ten nut en welftand wezen,<br />
't Heil van 't geheel' zij al uw wenfchen al uw lust,<br />
Stoor nooit, bevorder fteeds, de zachte kalmte ea rust,<br />
Eet, let in ieder ftaat op trouw en burger-plichten,<br />
En acht u nooit te klein om waarlijk nut te ftichten;<br />
Volg welk beroep 't u lust, wees nuttig, zijt gewis,<br />
Dat ware roem en eer voor u te hopen is;-<br />
Want buiten 't Oorlogsveld zijn duizend' eedle daden,.<br />
Waar voor men kransfen vlecht van onverwelkbre bladen,<br />
Om nut te zijn is eer, 't is eer daar na te flaan,<br />
Daar is g?en ftaat, waar meé-geen eer-gepaart kan gaan,<br />
De ware Grootheid is aan 't Kroonrecht niet gebonden,<br />
Maar heeft vaak ia de hut-een wis verblijf gevonden;<br />
0<br />
3 Zij
2r 4 D E VOORTREFFELIJKHEID, VAN DEN<br />
Zij huist in 't hart alleen, de zielsgcfteltcnis,<br />
Geen Tijtel, maakt, dat men of prijs of laakbaar is:<br />
Wil dan, o edel Kroost van B,ato, blijken geven,<br />
Hoe iemand groot kan zijn in ieder ftaat van 't leven,<br />
Denk aan de Vrijheid fteeds en hem, die haar befchut,<br />
En zoekt gij lof, zoo leef het Vaderland ten nut.<br />
't Is nochthands waar, dat gij den nijd dus hebt tefchroomen,<br />
Maar deugt, die kracht der ziel, kan dieu te boren komen,<br />
Ledenk toch altoos, dat ge op aarde leven moet,<br />
Met heel het mcnschdom, wel of kwalijk opgevoed:<br />
De drieste Domheid zal verdienden in u honen,<br />
't Laaghartigfte gebroed u 't meest verachting tonen;<br />
Betoon hier kracht van geest, weet, dat bij 't fchoonst fchildrij<br />
Zal men de rondheid zien, de fchaduw nuttig zij,<br />
De Zonneglans boort fchoonst door dikke neevlen henen,<br />
En is dat hemelsch oog recht voor ons oog verfcheenen,<br />
't Strijkt dan de neevlen weg, zo, zo, o brave jeugd.<br />
Zoo zegenpralen ook en wetenfehap en deugd;<br />
De lage laster om haar zuivren glans verbolgen,<br />
Vermoeit zich te vergeefs om deugden te vervolgen,<br />
De deugd heeft vleugelen, vindze onbegangbre paan,<br />
Dan kiest zij hoger viuehï in ftcê van ftil te ftaan,<br />
En
DIENST AAN 'T VADERLAND.. 215<br />
En kon zij treuren, zij zou wenende betrachten<br />
Dc dwazen, die zoo vuil als boos haar hier verachten,<br />
Ontfang ,Bataaffche jeugd, deez les, ga ongcftoord,<br />
Waar loflijke eerzucht roept met mannenftappcn voort;<br />
Ga voort en fta niet ftil, ding naar den iof der wijzen,<br />
En de infpraak van uw hart zal dat volharden prijzen,<br />
Uw ziel, haar grootheid vol, zal hier een Hemelvreugd<br />
Genieten tot een loon van onbezwalkte Deugd.<br />
Ik eind, maar eer ik eind, ? moet ik, o dappre Helden,<br />
En u, o jongelingfchap, mijn dierite wenfchen melden ;<br />
Dan moet, ó Heldenrei, uw luister fteeds beftaan,<br />
Zo, kmg in 't blozende Oost de Dagtoorts op zal gaan,<br />
En voor ons kortziend oog in 't Westen nederzinken,<br />
Zo lang de zilvren Maan aan 's Hemels trans zal blinken,<br />
Zo lang'tGeftarnt,of't waar de kroon der Godheid , gloort,<br />
En al 't gefchapendom de ftem des Donders hoort;<br />
En eindlijk moeten onverwelkbare Eerlauwriercn,<br />
In 't zalig Geestenrijk, u voor Gods troon verfieren;<br />
Volg gij in nut te zijn, o jeugd hun voorbeek na,<br />
Zo kome ook eens uw deugd het Vaderland te ftaa,<br />
Dit zij elks fpreuk, daar ge eens wilt Heldeneer verwe-ven:<br />
't Is zoet, en fchoon, in ncod, voor 't Vaderlani te fte.ven.<br />
O 4 Ert
ti6 DE VOORTR. VAN DEN DIENST AAN »T VADERL;<br />
En Gij, wiens Vaderzorg zoo wel her. minde dof,<br />
Als 't blinkend Eurgerheir van 'c Opperhemclhof,<br />
Met een gelijke maat van teerheid begenadigt,<br />
En Engel, Mensch en Mier gelijklijk mild verzadigt,<br />
Doch elk na zijn natuur, en de eisfchen van zijn' dand,<br />
*k Beveel aan ü de zorg van 't lieve Vaderland,<br />
1c Weet alles is bepaalt, maar Gij fchept welbehagen,<br />
In alles wat U word met eerbied opgedragen,<br />
Ach 1 onze Vrijheid is Uw dierst genadepand,<br />
Befcherm die, Vader, door Uw Hemelfche onderdand,<br />
Tot we ons de kluisters der verganklijkheid ontwringen,<br />
Q.m 't Hemelsch Hallel voor Uw hoogen troon te zingen.<br />
U I T.
UITBREIDING<br />
V A N D E<br />
II. ODE VAN H E T 3. BOEK<br />
V A N<br />
H O R A T I U S,<br />
i^ataven, hoort mijn Zang! men maak al vroeg zijn Zoon,<br />
Bij 't dreunen van de Trom en vliegende Cornetten,<br />
Aan nuttige Armoede en aan flrenge tucht gewoon,<br />
Zoo leer hij na den last te bet de fchouders zetten:<br />
Hij menn' het moedig ros, hij zwaai de Legerbijl,<br />
Dat Theems en Taag en Rhijn en Iber voor hem beven,<br />
En fchoon ge al leeft in vree., nog moet gij onderwijl<br />
Uw Jongling zien , gehard in nat en kou te leven,<br />
0 5 E,
*x8 P D E,<br />
En, zal hij dapper zijn, waag hem aan doods gevaar,;<br />
Verflaaf hem aan geen rust op zachte Ledikanten,<br />
Zijn Paviljoen bedaa, wort hij de rust gewaar,<br />
ïu 't dekkleed, fchittreude van gloênde Diamanten.<br />
Dat vrij, dat vrij op hem, van 's Vijands legerwal,<br />
Op hem, op hem alleen uit al de drijdbre drommen<br />
Het Oog der Moeder des hcvogtnen Vijands vall',<br />
Zijn Heldenmoed doe vrij des Vijands Bruid verdommen,<br />
Het hart door angst gefchroeft looze uit de holle borst<br />
Een drom van zuchten, dat haarzwoegcnt hart niet ruste,<br />
Hem ziende, die na 't bloed van haren Bruigom dorst;<br />
Z'j kwetze 't malsch Albast gevormt voor teedren luste,<br />
Zij fcheur het Vorstlijk Kleed van gloeijcnd Inkarnaat,<br />
Bn kenn' mijn Batavier aan 't oog vol Blixcmdralen ;<br />
Hij fpreekt, de Donder rolt, fchrik moet op haar gelaat<br />
De nare trekken van de jongde duipen malen;<br />
Men hoor deez' wreede taal, deez' zucht vrij uit haar mond:<br />
o Hemel! hoed, dat niet in 't midden van het drijden,<br />
Mijn Koninglijke vriend worde in den dagt gewond!<br />
Laat, laat mijn Bruidegom vooral dien Krijgsleeuw' mijden,<br />
Wien de Oorlogswoede drijft, waar door hij ijslijk treft!<br />
Hij verwt met Menfchenbloed 2ijn klauwen, fchud zijn manen,<br />
Hij
Hij krult , hij krult den Haart, dien hij in 't woên verheft —<br />
Mijn Bruidegom, uit vrees voor u zjjn deze tranen,<br />
Gij zijt een Held, maar bij den dapp'ren Batavier<br />
Als 't teder wicht bij u; zijn Blik zelfs zou u flachten,<br />
Wat breede fchoudercn; 'k befpeur in ieder fpier<br />
Baarblijklijk afgedrukt Alcides Reuzenkrachten.<br />
Dus klage vrij een Maagd, 'sHelds aanfchijn gloeie als vuur»<br />
Hij ftrij, hij overwin, doe 't bloed des Vijands Itromen,..<br />
En, naakt hem in het eind ook zijn noodlottig uur,<br />
:<br />
t Bevinde hem een Held of 't vroeg of laat mag komen.<br />
't Is zoet, 't is waarlijk fchoon, den dood, den wreedften dood,<br />
Voor 't dierbaar Vaderland, gelijk een Held tefterven;<br />
liet aaklig fpook is meest in woên cn wreedheid groot,<br />
En doet ook zonder ftrijd den blode 't leven derven,<br />
Het treft, waar 't treffen kan, 't ontrukt het levenslicht,<br />
In fpijt van fmeken cn van ouderlijke tranen,<br />
Den jonggeborenen, 't zo lief, zo teder wicht,<br />
En fcheurt het van hun hart: 't fpaart Vorst nog Onderdanen.<br />
Deugd, deugd, oneindig verr' van alle laagheid af,<br />
Blinkt als der Starren glans met onbezwalkten luister,<br />
Zij is zich zelfs, fchoon niets haar eer of glorij gaf,<br />
Ten zeker loon; zij, zij alleen erkent geen kluister,<br />
Zij
S4
'O D E. VZ*<br />
Bcdaat zijn loon, gegrift met blinkcnt hagelwit,<br />
ïn zuivren tóetdcen van een ongekreukt gewisfen. }<br />
o Reine deugt ik zie, ik zie uw heldren glans,<br />
Uw, uw bezitting zij vrij pijniging op aarde,<br />
Uw oefning ftraf; ik oog op een vcrheev'nen trans,<br />
Wees toch mijn deel! ik voel, ik ken uw hoge waarde.<br />
Wijk ver, wijk ver van mij, boosaartig fchandlijk rot,<br />
Dat alle gruwlcn teelt, van bloed en tranen dronken,<br />
Wier Gouddorst vuig metaal verheft tot uwen God,<br />
Aan gulden Kectenen der gierigheid geklonken!<br />
Gij die tot walgens toe geniet, maar nooit voldaan,<br />
In d'overvloed door naar gebrek fchijnt om te komen,<br />
Gij, zijt gij Britten? wijkt — Gods wraakvuur fel in 't liaan.<br />
Heeft tot in eeuwigheid, wie zich vergrijpt, te fchromen;<br />
Verachters van Gods wet, van't allerhoogst gebod,<br />
ö Schenders, fchenders vari de Heiligde verbonden,<br />
Die uwe Broedïen doort in 't eeuwig vrij genot,<br />
Vergruist de Zuil die we op den reinden Godsdienst gronden,<br />
Nooit zeilen we in één Boot, nooit dekke ons 'c zelfde dak,<br />
Ik vrees altoos in 't gras voor 't bijten van een Adder,<br />
Hij dreigt zoo lang men hem den bovenkop niet brak,<br />
De boosheid heeft voor deugt een te gevaarlijk zwadder,<br />
i<br />
Hoe
322 O D E .<br />
Hoe fterk de deugt ook zij, zij ducht Sireenenzang,<br />
Zij kan des Menfchen geest verlaten in dit leven,<br />
De Ziel, op Aard' ter School, heeft op haar waar belang,<br />
Dit zij enze eerde les, voornaamüjk acht tè geven.<br />
O.VER-
OVERDENKINGEN.
Wanjt mijn gehemelte zal de waarheid voorbedachteiijfc<br />
uitfpreken, en de godloosheid is mijne lippen een<br />
grouweh<br />
S U o M d
-Pag. 2*5<br />
EERSTE FRAGMENT.<br />
Qiiod fl me lyrhis Vatibus inferes',<br />
Sublimi ferlam Jidefa vertice.<br />
HORAT ius;<br />
ó ï~Ïeiligé Oogenblikken! o Tijd voor gevoelen, voo fe<br />
zuiver gewaarworden gemaakt! Wat ondervindt mijne zie!<br />
al hemelfche zoetheden, wanneer ik v/ake, daar andere flapen!<br />
Noemt het geen vermetelheid, o gij ftrenge Kunstrech'.<br />
ters, als ook de Dichter 'tordenslint der Wijsbegeerte meerit<br />
te üraagen, maar van eene warme eindeloos Veel gevoelende,<br />
uitltortende, overwinnende nog meer dan overtuigende<br />
Wijsbegeerte, waardoor men geniet en doet genieten<br />
; maar, bid ik u, wacht van hem min aaneenfchakeler.de<br />
waarheid, dan wel eene menigte waarheden op zich zelvé<br />
ftaande bewezen voor 't gevoel en dikwerf raadzels voelde<br />
zinnen. — Gij zoudt te recht, o Kunstrechters, van*<br />
mij kunnen vorderen fchakel, bewijs, wen ik koekler minnaar,<br />
onbeftemder vriend, en werkeloozer lkl in de huishouding<br />
der menfchelijkheid was,- nu wacht in mijne overdenkingen<br />
eene vlucht van gedachten, die ik fchri/ve ömsfe:<br />
aan 't hart mijner Lezeren medetedeelen, aan 't hart, dtff<br />
gevoelen kan, dat open, dat ruim genoeg is om tèóntvan
1*5 O V E R D E N K I N G E N .<br />
gen, evea als eene wond, waar bij geen ontfteking plaats<br />
vindt, cn wie alle balfem verzacht, terwijl zelfs de pijnigende<br />
prikkeling een aangenaam gevoel achterlaat.<br />
Sta af gij, die nog ongewijd zijt, en 't zal een eerst teken<br />
van uwe verbetering zijn, mij en 't gehcele denkbeeld<br />
van mijn beftaan van u te verwijdereri, tot dat gij 't u kunt<br />
vertegenwoordigen, als met het oog, waarmede een Engel<br />
ziet, die de ziel betracht door hét kleed heen, dat haar omhangt,<br />
die in de donkerfte plooijcn ook nog dc zuivere kleur<br />
ontwaart; en werp mij niet tegen, dat het onmogelijk is<br />
dus te zien, öndetfeheidende kennis van licht en fchaduw kunt<br />
gij erlangen, en de ziel tekent zich door daden en tekenö<br />
naar buiten. Leer zieri of zwijg ; zie niet meer of minder «ian<br />
'cr is, als een Engel, zeg ik, die voor eerst oorfprongelij'.é<br />
kracht ziet, en alle zwakheid gaarne door hooger licht herfchiep,<br />
of in eeuwigheid verftak, en, nog eens, dat oog is<br />
ook het oog van een' mensch; of kan 't oog van 't beeld der<br />
Godheid anders gefield zijn ? Neen, neen, in den oorfprongelijken<br />
ftaat, velt Liefde het oordeel. — Maar'toog van<br />
hem , die 't licht vreest en niet meer licht geniet dan om dé<br />
diepte van zijn' jammerftaat te zien, dat oog, dat onhefftelbaar<br />
met het onhcrftelbaar hart bedorven is, verzuimt de<br />
zon te zien, en bepaalt zich bij haare vlekken, het oog des-<br />
Satans. Mensch, wat contrast! — Hoe verheffend is het<br />
vcor de rnenfchelijke natuur 't ftof met de Godheid te verbinden<br />
en te vereenigen 5 het dierlijk leven met dat der 1<br />
Geesten, en het teêr gevoel van 'c hart met de aandoening<br />
der zinnen! Maar o hoe diep vernederend is 't voor even die<br />
zelfde natuur een band te zijn, die hel en aarde aaneenhecht,<br />
het verflaauwend dierlijk leven aan den geestelijken dood<br />
cn bedorven zinnen beftemt, om het edel gevoel van 't hart<br />
te verflikken, en uit die verflikte bedorven zaden vruchten
O V E R D E N K I N G E N. 227.<br />
ten voprttebtengen, die 't geheel uitwendig bcklcedfel misvormen.<br />
Laster, Nijd en Haat kunnen hem, die recht doet, grieven<br />
, maar alleen in 't voorbijgaan; waarheid klaart haast<br />
alle nevelen op; ondeugden verwekken, bij den Herken geen<br />
yolglust maar medelijden. Een belasterde, benijde, gehate<br />
zwakke dekt zig met hetzelfde wapentuig: maar de fterke<br />
van natuur gebruikt een dadelijk geweer doch fteunt op<br />
zijne knods niet (a). Eene zelfde oorzaak noopt de hongerige<br />
Leeuwin uit het nest van haar welpen opteftaan, en<br />
door 't woud om fpijze te brullen en den Adelaar, om fcherp.<br />
ziende in de lucht herom te zwerven en te klapwieken,<br />
maar ook den Vos, om op roof te loeren, en den Naphtuil<br />
in 't geheim te fluipcn. Maar hoe verfchillend is hier de<br />
uitvoering! — Hier is werking, grootheid, kracht en daad;<br />
daar loeren, zwakheid, Tist. —, o Krachteloze boosheid,<br />
gij verwekt bij den Herken , wel hetzelfde als bij den<br />
zwakken, maar overtuigt hem te gelijk van. zijne meerder-,<br />
beid. De toom van den Edelen maakt befchaamd, van den<br />
Welgezindeh baart berouw; droefheid geeft aan den Bedaarden<br />
een weinig meer ernst, de liefde van den welbefchaafden<br />
opent zijn voorhoofd , maakt hem ernftig ftari<br />
oogend, en zijne lippen befpraakt. — Deugd, deugd is<br />
kracht; zij is een boom van.hemelfche planting; zij woont<br />
in 't verhevene der menfchelijke natuur en ziet !pmet verfmading<br />
op de vruchten der vernederde menfchclijkheid. 1, .<br />
Ik herhale 't. met reden nog eens, ik fchrijf voor 't hart,<br />
en dit mijn befluitend ftuk za"I vol waarheid zijn, enkel waarheid<br />
wezen; vrij, maar niet ordenloos en een hartstocht-,<br />
teke<br />
O) Penes malos malcdicere, penes juftos itüe facers, cf desgelijks<br />
iets bij L A C H T.<br />
Pa
oofj O V E R D E N K I N G E N .<br />
tekenende (fr) wenk voor die mij niet kent, maar eert<br />
geheel zedelijk gelaat - tekenende (c) voor alle die mij<br />
kennen.<br />
Het is nacht, maar, o God, verwijder van mij alle ontkennende<br />
duisternis, cn laat den nacht gcenen kwetfenden<br />
invloed op mijne zinnen hebben! Dat veeleer mij de ftilte<br />
bepale, en hooger geest mij ibms ter vlucht geleide! want<br />
het onderwerp dat mij bepaalt, cischc niet zelden een' verheftenden<br />
toon. — V ADER LA N DSCH E GEDENKSTUK-'<br />
KEN. — Maar hoe! Is 't niet vernieten van u, die ons<br />
gewrocht zijt, dus te fpreken ? — Wel vei— zijt-ge ons<br />
gewrocht? Neen, neen, ik bracht Hechts weinigen van u<br />
tot een punt. Hemel! zuo dit mijn onderwerp geen grootheid<br />
had, wat zou mijn zang hebben! — LINNE' fchaart<br />
het rijk der natuur, NEWTON bepaalt hare wetten,<br />
WOLF regelt cn vergelijkt verlchillende getallen, LEIS-<br />
NITZ leert de wegen der Godheid met de menfehen, LA-<br />
VATER de geichiktfte woning voor de fchoonfte ziel kennen;<br />
maar was 'er in 't rijk der natuur minder orde, minder<br />
wet cn regel ? Was 'er minder ware overeenkomst tusfchen<br />
fchijnbare verfchillen , of de wegen der Godheid<br />
voorheen minder zeker ? Of tekende het gelaat des menfehen<br />
minder waarachtig de ziele voor hare bepaling? —<br />
Wat vragen! — Waarheid, Verhevenheid , Grootheid liggen<br />
in 't onderwerp zelf, maar de aandoening, dieze op<br />
ons verwekt, in de behandeling des Schrijvers.<br />
De lof der Batavieren in het tegenwoordig tijds gewricht!<br />
Verwondert ü niet, mijn Landgenooten, over den plicht j<br />
tlien ik mij hier te vervullen verbiude, dien van een' Lof-zia-<br />
fl} Patliogiroftrisel:.<br />
O V E R D E N K I N G E N. «29<br />
d i e<br />
rihger (''O» ' m<br />
uitgeftrektheid voor dien van een'<br />
Lofredenaar (e) niet wijkc. De Lofzanger, die zijn onderwerp<br />
niet kent in alle kleuren, lastert, die te veel zegt,<br />
fchendt de waarheid; die te min zegt, fïeelt; die gevolgen<br />
ziet zonder oorzaken, is krank, en ijlt: maar die oorzaken<br />
ontwaart en tot geen gevolgen durft befïuiten, handelt<br />
beneden de waardigheid van 't beeld, dat in hem woont. —<br />
Hij is zwak, en hoe gevaarlijk is die ftaat voor de deugd!<br />
zwak, en o zwakheid is de moeder aller afwijking; kracht,<br />
alleen houdt de balans tegen zinbstoverende verlokzelen,<br />
tot ondeugd. — Broeders, weest fterk en duit, dat ik het<br />
trachte te zijr. Ziet hier den inhoud mijner zes Lierzangen<br />
, het Oorlog, de Zegepraal, de Staat der Kunften en<br />
die zedelijke Gemoeds-gefteldheid van ons Volk; nu onderzoekt,<br />
zijn 't ftoffe voer 't Lierdicht? doorleest, weegt<br />
e n wikt. — Heb ik 't evenwicht getroffen: vindt gij waarheid,<br />
volheid, genoegzaamheid; dan erkent, dat het onderwerp<br />
een' lofzang waardig is, en als ik 'c licht en bruin<br />
getroffen, niet'te veel, niet te min gezegd heb, dan doet<br />
mij recht en weigert mij mijne plaats onder de Vaderlandfche<br />
Lierdichters niet.<br />
Nu volgt mij in deel voordeel van dit ftuk te.betrachten,<br />
opdat 'er geen bewijs van mantel overblijvc, waaronder<br />
een ander hart zoude kunnen fchuilen, dan 't hem betaamt<br />
te hebben, die zich van braafheid beroemt,<br />
(_d~) Hymnologiis.<br />
Panegyriftüi<br />
TWEEDE
=3o O V E R D E N K I N G E N .<br />
T W E E D E FRAGMENT.<br />
jPukmm etiamfcitu ejl, an conveniat fapienti<br />
Horrida Mavorth tra&ari ferociter arma.<br />
PALINGENITJS.<br />
In 's Warelds morgcnftond was het ondier oorlog nog niet<br />
uit de Helle losgebroken, maar 't verfchecn echter in's^aardrijks<br />
jeugd en veel te vroeg. De ftaat des oorlogs is eert<br />
ftaat tegen de natuur, en,'zonder tusfcbenkomftitre gevallen,<br />
zou die ftaat op den Zangberg alleen ftoffe a"an treurtoonen<br />
geven: maar gelijk zij of aanvallende of vcrdedigende<br />
is, en de aanval verfchillcnde oorzaken, en tot verdediging<br />
de partij verfchillende rechten hebben kan béhalven<br />
't recht, dat de reden aan den mensch, den'muil<br />
aan den leeuw, en klaauw eri fnavel aan 't roofgevogelte<br />
en aan de zwakkeren de list gaf, 't recht, zeg ik, om al<br />
\ hatelijke van zich te verwijderen, en lijf en leven te bcfchermen,<br />
even zo kan ook, om tusfehenkomftige gevallen,<br />
een treurlieden lofzang worden. —"> Ik ben, 't is<br />
waar, niet geroepen, Qm de handelwijs van de Mogendheden<br />
van Europa op een' gezagvoerenden toon te beflisicn;<br />
en o dar het niemand fterk'Gr deed dan ik! Maar de 'reden<br />
is ook mijn deel, cn 't gebruik der zintuigen is ook<br />
mij vergund. Daden voor 't oog der gehccle Wareld ge-<br />
# beurd
O V E R D E N K INGE N, pi<br />
bcurd , gezien van allen, zijn onder 't oog van allen , en om<br />
die te beoordeelen, behoeft de mensch geen meerder gezach<br />
dan de reden, en dit is op G.ods gezach.<br />
• Wanneer de nagebuur in eenen gevaarlijken oorlog is ingewikkeld,<br />
maar zijngebuur voor onvermogend kent tot hulp,<br />
ten zij ten kosten van zijne veiligheid, cn hem fmaadt, zijn'<br />
bijftand afdwingt, al is 't ook onder fchijn van recht, zo zal<br />
'tin eeuwjgheid geen billijkheid zijn. o Hoe trachtte niet onze<br />
Staat zijn' regel van ftipte onzijdigheid te houden! Hoe<br />
evenmatig handelden 's Lands Hooge Machten! Maar kan<br />
ook 't hoofd verantwoorden voor ieder' fplinter, die in de<br />
ledenmaten fteekt , of, om klaarder te fprekea, kan 't<br />
hoofd 'er voor verantwoorden, wen de ledenmaten zondigen<br />
niet door voortbrengzelen van 't verftand, maar door<br />
driften, die geen hooger' zetel bereiken dan het hart. Ik<br />
beken het, het oordeel kan de driften matigen; maar, o gij,<br />
die zo wel de mcnfchelijkc daden weet te ziften, die<br />
het tijdftip van verkiezing, het befluit en de daad zo wel<br />
weet te onderfcheiden, ook in de meest verhaaste daaden,<br />
kenners van 't hart, kenners van den mensch, oordeelt gij,<br />
hoe moeijelijk 't is de hartstochten te teugelen; en is dit<br />
zwaar bij een' mensch, hoe eindeloos moeijeiijker in 't<br />
lichaam van een' Staat, en is de wil niet.reeds eene deugd!<br />
de wil van de hartstochten te temmen ? — Neen, men ziet,<br />
dat de hartstocht van eigen belang bij de handeldrijvende<br />
menigte dikwerf de ftem van Vaderlandsliefde fmoort, dat<br />
dat edele inftindt, dat de teugel van recht, die 't algemeen<br />
belang is, dikwerf niet fterk genoeg werkt, is u niet te<br />
wijten, en — maar ik zet hier liefst een punt.<br />
Lang en lafhartig genoeg had ons Groot. Brittanje getergd,<br />
om te morren, en zijn aanval geeft recht genoeg<br />
tot onze verdediging , wreed en hatelyk genoeg is zijn<br />
P 4. ge-
232 O V E R D E N K I N G E N .<br />
gedrag , om ons te rechtvaardigen, en de voorzorg van<br />
den Souverain is zoo flipt geweest in dezen, dat wij<br />
zonder Brittanje te beledigen ( want ook dit behoort men<br />
geen' vrjand te doen; men flrijde, men doe afbreuk in 't<br />
openbaar, dit voegt aan braven; fchelden, lasteren en honen<br />
is 't werk van boosdoenders, die de galg maar naauwl.jks<br />
ontloopen.cn zulks beflaan, om de aandacht des<br />
volks van hare lasterlijke daden te verwijderen, Alexanders<br />
beflnjdcn alleen gewapenden)zonder Brittanje te beledigen,<br />
zeg ik, kunnen wij uit dit oorlog een' Lofzang trekken<br />
Ja op zodan.g eene wijze, o Landgenoten, kan een<br />
oorlogzang voor een volk een lofzang zijn, als 't volk eedworgen<br />
zijnde, echter in alles rechtmatig handelt, o Hoe<br />
zeer hebben wij de onzijdigheid betracht! Kan Groot-Britt.anje<br />
z.ch beklagen, dat wij, als Frankrijk, de Noord-<br />
Amencaanen in den opfland tegen hynnen wettigen Heer getokt<br />
hebben ? Neen, neen, hunne handelwijs met on,<br />
i f zonder enig betamen, maar ze is een gevolg van hunne<br />
DERDE
O V E R D E N K I N G E N , ' 133<br />
DERDE FRAGMENT,<br />
Er ene Geestvervoering (ƒ) kan uit verfchiflende beginfelen<br />
voortkomen, en of ze is fchoon, of vergeeflijk of<br />
fchadelijk; dnurtze te lang en wisfeltze met de bedaarde<br />
befchouwing niet af, die de ziel doet redenkavelen cn de<br />
driften of hartstochten (g), welke een' rechtfehapen grond<br />
hebben door de reden beflendig tot het voorwerp der geestvervoering<br />
doet overhellen, dan wordtze ligt razernij.<br />
In een' vrijen burger in een Gemeenebest is 't uitmuntend,<br />
dat hij zijne rechten handhaaft, de liefde voort Vaderland is,<br />
bij 't eerst ontdaan van 't ware gevoel 'er van , eene geestvervoering<br />
niet minder flerk, dan de liefde tot eene fchonc,<br />
en deze geesvervoering is fchoon: want niets is 'er in dc<br />
patuur dat haar tegenfpreekt: Wij behoeven daarom nietoptehouden<br />
wareldburgers te zijn. De zucht tot vrijheid<br />
midden in 't gepot van dezelve, voor ons zelve, is om even<br />
die reden voortreffelijk: maar dat die vrijgeboren man üiz<br />
beginfels van vrijheidszucht en menschiiefde, met eene geestvervoering<br />
van een' oogenbljk voor een ander volk, tegen<br />
recht verdedigt, hetgeen aan zijn volk bij uitneementheid met<br />
recht behoort,ten kosten vaneen derde volk, dat hem even<br />
(/) Entliuliasnnis.<br />
Pasftones,<br />
EJl mfflits in Rebus.<br />
na,
É34 O V E R D E N K I N G E N .<br />
aa, zo niet (de onlusten ter zijde gefield ) nader is, dat is<br />
flechts eene verfchonelijke geestvervoering: doch wanneer,<br />
een man zoo ver verrukt is , dat hij tusfchen twee perfonen,<br />
die beide door 't zwaard een oogmerk trachten oftrachteden<br />
te bereiken op een' derden, waartoe de eene uit<br />
aloude grondbrieven recht heeft, en de tweede alleen *c<br />
recht van flerkte, eene gelijke grootheid vindt, omdatze.<br />
beide hun plan moedig uitvoeren, die geestvervoering r.oem<br />
ik fchadelijk, omdat de op zodanig eene wijs verrukte,<br />
maar een ftro behoeft overteflappen, om den moed*<br />
waarmede Thomas Morus (h) voor den bijl knielt, gelijkteftellen,<br />
met de verfloktheid, waarmede een JÜCO de pijnbank<br />
doorflaat.<br />
De fchoone Geestverrukking, als zij de hartstochten in<br />
beweging zet, zo dat de zenuwen fpannen , dan is 't oogenblik<br />
daar, dan begint men te redcnkavelen; befluiten en<br />
daden volgen, cn verkoelt de eerfte aandoening al iets, geen<br />
nood, de kloppende, de prikkelende beweging van 't hart,<br />
die vluchtig was, maakt plaats voor eene bedaarde welgevvikte<br />
aandoening, die door de reden als eene werking van<br />
ziel en zinnen te famen verfterkt wordt en beftendig is,<br />
zo dat de hartstocht gematigd, eene befleudige overhelling<br />
der ziele wordt, welke de zedekundige kenders van 't<br />
menfchelijk hart inclinatie noemt.<br />
Zodanig is 't ook gelegen met de vergeve] ij ke Geestvervoering<br />
; maar de werking van de reden is geheel anders,<br />
die hartstocht verkoelt door 't waar gebruik derzelve niet<br />
alleen, maar vervalt, en voor zo verre zij onbeflendig is,<br />
is zij vergevelijk. 't Geweten is hier in een groot vriend<br />
van de reden en 't zedelijk gevoel, maar 't hcirleger van<br />
nieu-<br />
(A) Groot-Cancelier van Engeland in dc XVI. Eeuw, onder Hendrik<br />
Jen VIII. onthalsd A.O, 1535.
O V E R D E N K I N G E N . 235<br />
'nieuwe driften zijn ijsfelijk geduchte vijanden van den mensch,<br />
wanneer zij met eene vergevelijke vervoering famenfpannen;<br />
bij voorbeeld, de mensch ziet, dat hij in zijne verrukking<br />
afwijkt van de overeenftemming, die in 't zedelijke<br />
rijk der natuur niet min dan in 't zichtbare is, hij gevoelt I<br />
zijne verplichting, om tot die volkomenheid medetcwerken,<br />
maar door eene geestverrukking is hij afgedwaald en<br />
zijn hoogmoed belet hem terugtekeeren: dan wordt de<br />
vergevelijke geestvervoering geen overhelling van dc ziel<br />
zo lang 'er een grein reden is, maar eene verlokking van<br />
't hart en houdt op verfchoonelijk te zijn voor hem, voor<br />
wien alle plichten volkomen zijn, om dat alle wetten der<br />
billijkheid in 't menfchelijk hart met denzelfden vinger der<br />
Godheid gefchreven zijn.<br />
Eindelijk de fchadelijke Geestvervoering is een kind van<br />
de dwaling 't zij wezenlijke of toevallige, de redenkaveling<br />
baat 'er niet; want in 't fundament van de redenering<br />
zelve ligt de dwaling cn 't ganfche gebouw zou moeten<br />
oinvergerukt vyorden, om 'er een nieuw en goed in de<br />
plaats te zetten; en is 't 'er nu zoo meê gelegen, dat op<br />
't gemoed van hem, die uit goede beginfelcn dwaalt, de<br />
driften eene zo overheerfchende macht hebben , dat hec<br />
vei beteren zwarigheden inheeft, hoe veel meer daar, waar<br />
eene volftrekte vernietiging van beginfelcn moet plaats vinden!<br />
Vandaar komt het dan ook, dat de fchadelijke Geestvervoering<br />
, zo als wij die gefchetst hebben , als eene ijlkoorts<br />
woedt. Langdurig en gellreng onderzoek van zaken,<br />
'tdikwerf vragen, wat is waarheid? het geheel veranderen<br />
van befchouwen, kunnen alleen genezing aanbrengen; en, opdat<br />
ik dat geene, wat ik van de Geestvervoering gezegd<br />
hebbe, hier tegens alle vervolgers eene rusting aandoe, zo<br />
zeg ik u , Lezer, dat de fchoone Geestvervoering ook 'e<br />
be-
ïtf O V E R D E N K I N G E N .<br />
beginfel van de liefde Gods en zijns evennaastens is; d#<br />
de vergevelijke de ftaat is van volkeren aan veelgoderij (f)<br />
fchuldig, die echter op de minfte roeping zich der verkiezing<br />
waardig maaken; en eindelijk de fchadelijke Geestvervoering,<br />
zo als wij die befchreven hebben, is de volkomen<br />
verdorven ftaat van 't hart, welke zonder volkomen<br />
wedergeboorte onherftelbaar is; en, indien ik het vernietigen<br />
van 't geheel Stelfel (Systema) der redencringe, in<br />
een' mensch van dwaling tot waarheid, eens in een woord<br />
befchrijven zoude, zou 'er dan een woord te fmedenzijn,<br />
(dat beter mijne gedachten uitdrukte dan WEDERGEBOORTE V<br />
Dat tusfchcnvoegfel, Lezers, verwondert u misfehien,<br />
maar leest het als eene waarheid, die op zich zelve ftaat;<br />
en wilt gij weten, waaraan gij bet te danken hebt, aan vergelijken<br />
van 't recht tot vrijmaking van de Vcreenigde Nederlanden<br />
en Noord - America , die ik fomtijds met fmert<br />
heb moeten aanhooren, en welker dwaling te grof is, om<br />
tegentegaan.<br />
(O Polythcisnius.<br />
VIERDE
O V E R D E N K I N G E N . $jf<br />
VIERDE FRAGMENT»<br />
Vicia Cadit Sphinx.<br />
H p mij nu, d ftilte, een* oogenblik önze zegepraal betrachten<br />
, cn doe mijne aanmerkingen gegrond zijn!<br />
o Gij Burgers in Heden, Ledenmaaten der maatfehappij,<br />
fints zoo lang aan de levenswijs en burgerfchappen gewoon<br />
bij wien de liefde en bevalligheden zoo vele Tempelen hebben<br />
opgericht, en die zoo gemeenzaam in de heiligdommen<br />
der Zanggodinnen verkeert, kan 't bij u eene vraag wezen,<br />
of eene Zegepraal ftof voor een' Lofzang is? Neen. —-<br />
Maai- df Zegepraal, op Doggcrsbank? — Ja —• o Belgen<br />
üaat niet op met ganfche héiilegers van tegenwerpingen.' Ik<br />
jbijt het u niet zacht in het oor, maar ik zeg het met luider<br />
ftemme, en o mogtze, als de bazuin van een'Aartsengel,<br />
klinken, van 't eene tot het andere uiterfte des Aardbodems!<br />
— Dit is waarheid, eene bittere waarheid voor Groot:<br />
Brittanje, zij kwamen, aagen , vloden. DOGCERS-<br />
HANK was voor hen, wat ROSBACH voor Gallië was.<br />
Zegepraal, o Eer der Helden! o Eer des Volks! o Zegepraal!<br />
't is te vergeefsch, dat fchreeuwers opftaan, cn u<br />
n'-ci beflisfend noemen. Gij hebt wel ons oorlogslot niet beflist;<br />
maar waar heeft zulks ooit een enkel treffen van gedeelten<br />
van legers of vloten gedaan? Gij echter beflist ons<br />
genoeg — en wat ? Dat de oude moed nog niet is uitgedoofd.<br />
— Dat wij nog met het gewaad der Vaderen hun hart<br />
niet afgelegd hehben. —- Dat de kracht van ziel nier. door<br />
de
è$S O V E R D E N K I N G E N .<br />
de plooijen van 't kleed, maar door die van 't gelaat nog<br />
blijkt. — Maar gij beflist nog meer door de gevolgen. De<br />
eermunt met het .randfchrift , MILDDADIGHEID DES<br />
PRINSEN VAN ORANJE(T) fpac den Laster voor't voorhoofd,<br />
heet hem kort te zwijgen, en maakt dc Zegcnpraaï<br />
volkomen.<br />
o Eer der Helden èn der Volken., eene eer, die ik nooit<br />
kon vrezen, dat door eenige omflandigheden in de dille<br />
ouren des Nachts eenige overdenkingen mij zouden kunnen ,<br />
of voor 't volk van .Nederland behoeven te nopen om te<br />
verdedigen. Maar Gij, o God, die ons hoort , die ons<br />
ziet, wanneer ons niemand hoort, en wij voor 't oog van<br />
Él de Wacreld verdoken zijn, o geef mij licht en kracht!<br />
Het monfler immers, dat zich verheft, en waartegen men<br />
een enkel woord dient te zeggen, is, wel is waar, ligt te<br />
wederleggen; maar 'cis echter al weder een voortbrengfel van<br />
den ouden doodvijand van 't menfchelijk gedacht, Satan, die<br />
hoe zeer hij door den blikfem der waarheid gebrandmerkt is,<br />
echter nog zijn flalen voorhoofd durft optieken. Het is<br />
bij al de Wareld bekend, dat geen Legerhoofd de fouve-<br />
Jaine Ipflructien mag overtreden, of'er tegen handelen,<br />
veel minder die als kleinigheden over 't hoofd zien; doch,<br />
om hier iets meer van te zeggen, wenk ik mijne Lezers tot<br />
het doodvonnis aan T Manlius uitgevoerd, en weinige ja'ren<br />
daarna ook tegen Q. Maximus Kullianus uitgefproken.<br />
Zie hier wat hun gebeurd is: T. Manlius Torquatus, vader<br />
van den eerden cn P. Decius Confules, in een' oorlog tegen<br />
de Sabijnen, herhalen de flrenge krijgswet, dat niemand<br />
der overige opperhoofden door uitdagingen ofte anderzins<br />
tot handgemeenfehap met de vijanden zoude mogen komen,<br />
ik~) Munificentia Principis Auriaci.<br />
dan
O V E R D E N K I N G E N . E39<br />
'dan met uitdrukkelijk- bevel der Confules: T. Manlius, ten<br />
uit er (te getergd door de vijanden, overtreedt het bevel;<br />
keert als vcrwinnaar weder; wordt door zijn' Vader ter dood<br />
gedoemd en llerft. Dat dit vonnis en opgevolgde draf van<br />
een' vader omtrent zijn' zoon veel hardigheid lchijnt te hebben<br />
, is niet te ontkennen; maar gelijk de wetten in de hand<br />
der Aardrijks - Heeren tot heil der volkeren zijn, nademaal<br />
bod door zijne huishouding zelve deze leering geeft, die<br />
ichrandcre mensch - en - zedekenners, als DE GROOT,<br />
BURI.AMAC|UI en VATEL (en ik zou thands nog levende<br />
kunnen noemen, vreesde ik hunne zedigheid niet te<br />
kwetfen) als een' regel aangetekend hebben, te weten,<br />
dat de band der famenleving, 't geluk, de veiligheid en<br />
rust der bijzondere leden te befchermen tot grondflag moet<br />
hebben; zo is 't ook gewis, dat eene overigheid zich behoort<br />
aantemerken als Gods dienaresfe en alle perfonen in<br />
't Huk van recht of billijkheid als leden van 't zelfde lichaam,<br />
cn tot het Gcmeenebest in eèn en 't zelfden verband ftaande,<br />
en zodanig befchouwd, behoort geen vader-of zoorjfchap<br />
in aanmerking te komen'.<br />
In': Conlulaat van Z,. Furius Camillus en D. Junius Bruins<br />
Scaeva Rome, met de Samniten in oorlog, befloot ook<br />
tot eene oorlogsverklaring tegen de Veftiniers', Camillus<br />
Wordt tot den eerden, Bruius tot den laatften gezonden; Camillus<br />
, door eene krankheid overvallen, buiten ftaat gefteld<br />
te vertrekken, krijgt bevel een' Diclator te kiezen: hij verkiest<br />
L. Papyrius Curfor en deze ftelt tot opperhoofd van<br />
't paarden-volk. Q\ Fabius Maximus Kullianus aan. De Dictator<br />
wordt genoodzaakt naar Rome te keeren, maar laat<br />
een ftrikt bevel achter, in zijn afwezen, op geene wijze te<br />
ftrijden; maar Fabius, na zijn vertrek, ziet de kans fchoon,<br />
overtreedt het bevel en zegepraalt; bericht zulks naar<br />
Ro-
s 42> ÖVERDÈNKINGËN;<br />
Rome; verbindt het krijgsvolk aan zich, wel gevoelende zijne<br />
misdaad. De Dictator keert te rug; roept Fabius in 't<br />
gericht; verhoort hem op vraagpunten: deze niet kunnende<br />
beantwoorden, en op eene hoeende wijze zich van den<br />
Diftator beklagende , geeft deze de Roedendragers last<br />
hem vasttehoudcn: door de Soldaaten befchermd een foorè<br />
van oproer ontflaande, wordt het vonnis tot den anderen<br />
dag uitgefleld. Fabius, op raad van zijne vrienden, neemt<br />
den tijd waar, vlucht naar Rome. De Diftator volgt hem,<br />
handhaaft zijn recht. NoCb de redenvoering des vaders van<br />
M. Fabius, noch het beroepen op 't volk baat; de Dictator<br />
fpreekt na hem voor 't volk; eistht, dat zijn gefchonden<br />
hooggezag herfleld worde. Fabius ± offchoon hij de grootheid<br />
van den Raad, de liefde des volks voor zich had; de<br />
befcherming der Gemeensmannen, ja al wat maar gezag bezat,<br />
alleen het fterkfle niet, te weten, de wet; Fabius<br />
fcheen verloren. De redenvoering des Dictators vermaste<br />
de gemoederen door den donder der wetten. De Raad zweeg<br />
de Gemeenslieden lieten af; maar 't volk ving aan te fmefcen:<br />
nu kon de Dictator uitvvisfching en vergiffenis verlenen<br />
; nu mogt de wet zwijgen, daar zij fpraken, om wier<br />
geluk alleen de wetten zijn. Zie hier dan twee voorbeelden,<br />
hoe ftreng men de krijgstucht vervolgt, en zulks is<br />
recht, en die de geftrengheid van de krijgswetten bij ons<br />
begeert te weten, behoeft alleen de krijgsartikelen te lezen.<br />
Merkt nu op, mijne waarde Lezers, wat monfler<br />
die Harmodius Frifo is, die om 't uitmuntend Ho.jfd (/)<br />
van 't Gemeenebest (vermogt de Boosheid zulks) zwarttemaaken,<br />
't volk verhaalt, dat de Helden, op Doggersbank,<br />
zijn bevel niet waargenomen hebben; dat zijne hoge<br />
(/) Capst Erainens.
O V E R D E N K I N G E N . 241<br />
ge bevelen volkomen ftrijdig waren; en dus willende de Hel<br />
den prijzen, begaat hij de dwaasheid, om hun daden opte-<br />
dringen, gelijk met die der beide aangehaalde voorbeelden,<br />
denkende niet, dat zijne loftuiting een laster is, en in zich<br />
eene befchuldiging van gekwetfte Majefleit vervat (wz).<br />
Maar, Broeders, zoo verraadt zich altoos de domme hel.<br />
Men behoeft, om de eer der Helden hier te verdedigen aan 't<br />
volk alleen de fnode werktuigen des Satans te leren kennen,<br />
cn dan hun gezicht weder te bepalen op de wijs, hoe zij<br />
in 't Vaderland en bij den Vorst ontvangen zijn; dat einde<br />
loos verfchilt met het onthaal van de beide voorbeelden.<br />
En, o mijne Vaderlandfche Medeburgers, dit is u eer, gij<br />
gruuwt voor zulk flag van Harmodiusfen, en rekt uw ge<br />
duld een' oogenblik, en gij zult hem nog meer verfoeijen.<br />
Pififtratus, door list meester van den burg van Athene<br />
geworden, na in de dertig jaren, die hij geregeerd had,<br />
de zeventien laatfte in rust te hebben doorgebracht, ftierf<br />
in vrede met den lof van de fchoone kunften in Athene te<br />
hebben doen bloeijen en zeer zachtzinnig geregeerd te heb<br />
ben. CICERO (n) geeft hem de eer van de Dichtüukken<br />
van Homerus tot de kennis der Athenienzers gebracht te<br />
hebben. Hij overliet de regering aan zijne Zoonen Hip<br />
pias en Hipparchus, dewelke altoos voortgingen de Athe<br />
nienzers te befchaven, te verbeteren en dus gelukkiger te<br />
maken; zo 't anderzins waarachtig is, dat de fraaije we<br />
tenschappen iets tot ons geluk doen; en dat geluk ftrekte<br />
zich tot bij de veldelingen toe uit. De Prins Hipparchus werd<br />
door een' zekeren Harmodius C let wel, dat deze de aanlegger<br />
was) beledigd, die daarop deszelf zuster een' openbaaren<br />
hoon<br />
Of wat wil dit Wootd van Marciznus, eadem k^e tenerur qui<br />
injuffu principis bellum gefitrit.<br />
(n) In Lib, Ai Orat. 3. ». 137.<br />
Q.
2 42 O V E R D E N K I N G E N.<br />
hoon aandeed. Dit was wel niet te pi-ijzen; maar 't gaf'Hatmodius<br />
geen recht tot zijn volgend gedrag. Harmodius neemt<br />
zijn' vriend (zo fehelmen vrjcnècn hebben kunnen, dat<br />
ik ontken) hij neemt, laat ik liever zeggen, zijn' fchendbroeder<br />
Arijhgiio j n derr arm, wraak bcflierdc beiden; cn zij<br />
befluitcn tot vorflenmoorden, op een zeker feest uittevoeren;<br />
een feest, hetwelk te Athene, om de vijf jaaren ter<br />
cere van Minerva gevierd werd O). — Dc boosdoenders,<br />
op den beftemden dag, gaan vroeg uit; zij zien Hippias,<br />
maar willen zich eerst van Hipparchus wreken; dezen vinden<br />
zij, vermoorden hem, maar worden gegrepen cn komen<br />
om. Merk hier bij aan, dat alle wanbedrijven, dewelken<br />
dc getrouwde GefehicJfchrijvcrs Hippias celajt leggen,<br />
eerst na deze daad, cn als een gevolg uit dezelve<br />
voortkomen. Nu, dierbare Landgenoten, die dit leest,<br />
weet gij wie, cn wat, de Harmodius van Athene geweest is,<br />
die 't veel ligt ook te voren niet geweten hebt. Maar<br />
welk eene Pest van de famenleving is nu de Harmodius Frifo t<br />
een kind van den vader der leugenen, een muiter tegen het<br />
gezag, dat uit onze Conftitutie voortkomt, en waarmede<br />
's lands welvaart verbonden is, een valfche vergel ijker, en,<br />
om dit te tonen, zal ik alleen zeggen, dat Pififtraius door<br />
list en daarna door geweld zich meester van 't vrije volk gemaakt<br />
had, en zonder 't volk regeerde; en, mijne Bataven,<br />
nu vraag ik u, voor God en uw gewisfen, wie de Grondlegger<br />
van uw Gemeenebest was? Ik beroep mij op de grondwet,<br />
de Unie te Utrecht gefloten, op 't Graffchrift w.or<br />
t n<br />
Willem den I , te Delft, op uw' behouder in 't hachgelijkfle<br />
tijditip, Willem den derden, op de drift, waarmede<br />
gij Willem den vierden verkoost; op de liefde, waarmede<br />
(O r^itiene*.<br />
gij'
O V E R D E N K I N G E N . 24.3<br />
gij onzen tegenwoordigen gezegenden Erf-Stadhouder in alle<br />
fleden ontvangen hebt; op uwe natuurlijke zucht vobr de<br />
ftadhouderlijke regering , en het doorluchtig Huis van<br />
Oranje. Zegt mij, mijne Broeders, waar is 't vergelijk tusfchen<br />
dat Huis en dat van Pijïftratus? en even zoomin,<br />
hoop ik, zal 'er eene vergelijkenis metderdaad tusfchen<br />
die beide Harmodiusfeit komen , en dit is ook weinig te<br />
duchten in een' lafhartig' fchotfchrijver. Maar, waarde<br />
Landgenoten, als gij dit alles fameri betracht, hoe groot<br />
moeten dan in uwe oogen worden de perfonen, die in die<br />
fchendfehrift gelasterd worden, al is 't in de Aantekeningen,<br />
een Hofltde, Luzac en Bilderdijk'. Ten minflcn ik zou<br />
wanen dat het een ware eer voor mij was, zo ik van zulk<br />
een Monfler niet minder, dan van anderen van dat foort tot<br />
de afgrond gelaakt wierd.<br />
Q2 VIJF DL
Ï244 O V E R D E N K I N G E N .<br />
VIJFDE FRAGMENT.<br />
Faio prudentia major,<br />
VlRGILIUS.<br />
\r<br />
o JL oung, nog gedenk ik met wellust, dat, in de gevaat<br />
lijkfte jaren mijner jongelingfchap, de lezing uwer nachten,<br />
zo ze mij al niet volkomen deugdzaam maakten, mrj<br />
ten minde vaak deden wenfchen deugdzaam te zijn. Ik<br />
voel nog eene zekere dankbaarheid voor uwen Nederduitfchen<br />
Vertaler (p), die mij te ftade kwam, toen ik uwe<br />
eigen taal niet verflond, en, daar ik hier ettelijke woorden<br />
van u moet inrukken, wil ik mij van zijne Vertaling nog<br />
bedienen.<br />
Dus fpreekt die Dichter met bewoners van zalige gewesten<br />
en vraagt hen: „ Hebt gij nimmer gehoord van den<br />
„ mensch, noch van de aarde, het dolhuis van 't Heel - al,<br />
„ waar de Reden, die bij u gezond bleef, dol is, het kroost<br />
„ der waarheid opvoedt als was 't haar eigen en de affchu-<br />
„ welijkfte het tederfte bemint: zelfs op dien ge wijden ber.?,<br />
a, waar een Heiligheid woont, waar de Reden voor onfeü-<br />
„ baar word verklaart, en gelijk een God dondert, zelfs<br />
9, daar worden de duivelen in fnoodheid door heiligen overs,<br />
troffen. Wat de duivelen voor onrecht houden, weeten<br />
„ onze heiligen tot recht te louteren, en leeren dus vrien-<br />
„ delijk aan de domme hel hunne eigen zwarte kunflen; ter-<br />
„ wijl de onderwezen Satan cm hunne zedelcer grimlacht."<br />
00 Den Beer l, Mnh<br />
M
O V E R D E N K I N G E N . 245<br />
Maar ik behoef hier op Romes banblikfems niet te zien (q),<br />
o neen, maar dit verzucht ik tot U, volkomen Godmensen,<br />
verwinnaar des Afgronds, Mosfias, fla gij in genade<br />
het oog neder op onze vaderlandfche rechtzinnige Kerk;<br />
verhoed gij, dat niet daar een hclfche toverdamp de Leraars<br />
benevele, om de muiters van Israël, als befchermers van<br />
ftaat, of een' heerschzuchtigen Haaf, die razernij genoeg<br />
heeft, om een' dollen hoop voortegaan, voor een' wettigen<br />
Koning uitteroepen. o Laat bij ons het woord, dat de zegen<br />
van Girzim en den vloek van Ebal draagt, dus niet tot<br />
eene leuze des oproers misbruikt worden ; laat dc rechtzinnige<br />
Kerk altoos in de zaligheid belang blijven ftellen, en<br />
offchoon geen vrees de deugd kan kweken, laat echter de<br />
verdoemenis niet al hare affchrik verliezen'. — Vrienden<br />
der Waarheid, Minnaars van uw Vaderland, van Volk ca<br />
Vorst, bidt met mij, en fchroomt niet voor de Waarheid,<br />
voor de Eendracht rondborstig uittekomen; denkt 'er aan,<br />
hoe ftoutmoedig een groot Verdediger van goddelijke waarheid<br />
(r) zeide, dezelve openbaar te zullen verdedigen,<br />
fchoon in de ftad, waar hij fpreken moest, meer duivels<br />
dan dakpannen waren. Ik beken, Vrienden der Waarheid,<br />
'c is mij een raadfel, dat men overtuigd, gevoelig aangedaan<br />
van een eeuwig beftaan, nog fchroomt. Wat kunnen<br />
wij, mijne Broeders, in dit land van vreemdelingfchap verliezen<br />
? tewijl wij de eeuwige zaligheid winnen , dervende te<br />
midden in 't voldoen van onze vaderlandfche plichten.<br />
C q ) Zie de Aantekening van den Heer Lublink L. d. onder dit Fragraent.<br />
(r) Maniniis Lutlieros.<br />
Q3 ZESDE
O V E R D E N K I N G E N .<br />
ZESDE FRAGMENT.<br />
Ergo ne injuflus Deus fip crudelis haberi<br />
Ac dicl mcrito poffït, fateare mceffe eft,<br />
Nou aboleri animas leto, fed virere femper*<br />
Non fecus ac Divi in coelo. vel in a'ère vivunt,<br />
Corporis expert es, nee non fomnique cibique.<br />
PALINGENIUS,<br />
3N(u volgt mij, o gij, die geduld hebt, om waarheid tc<br />
betrachten, Vrienden van de Waarheid, tot u vervoeg ik;<br />
mij, en zeg 't u , de Kunften en Wetenfchappen, in dit Gemeenehest<br />
bloeijende, zijn waarlijk doffen voor een Lierzang.<br />
Vraagt niet, of dit een fhik van verfchil kan worden? —<br />
Of mijn, fchrijven hier niet nodeloos is ? Het is ten minste<br />
te wenfchen, dat een gedeelte van dit invoegfel eens geheel<br />
te ontberen worde; maar nu nog moet ik over 't ftuk<br />
der kunften fchrijven, om mijn hart te voldoen, en de eer<br />
van den Landzaat tegen den bedorven fmaak recht te handhaven,<br />
o Kunften, hoe vele zijn 'er, die geheel van de<br />
zeden der Voorvaderen afgedwaald, alle vruchten van eigen<br />
grond verachten! Dus word het tijd, dat eens die vruchten<br />
eene hoofddolfc voor den Lofzang worden. Met recht<br />
3.jïoeat de toon, die den Lierzang voegde, zwellen; ja ik<br />
iTiogt wel voor mijn Vaderland wenfchen, fchoon 't geen<br />
belangeloze wensch is, uwe lier, o Lesbifche Zangeres!<br />
Of heb jk minder recht dan Flakkus (s)'? Vrienden der<br />
Waarheid., ik moet bij deze nieuwe Verhandeling u weder<br />
herinneren, wat gij van mij te wachten hebt; of volgt<br />
mijn gevoel, of wacht mij hier "te rug en ftaat toe, dat ik<br />
CO tkt.il. i. o. i. yf. 33.<br />
a a a
O V E R D E N K I N G E N. -A7<br />
jTatl mijne gedachten eene vlucht tocfh, die boven dc Alpen<br />
ftij*£, waarop men gemeenlijk het TOT HIER TOE zet ( t ).<br />
Help God! te veel licht verblindt; maar 't oog, door<br />
uwe genade verlicht, bezit een moederlicht in zich en trekt<br />
het van de voorwerpen niet tot zich. Oorfprongclijk Licht,<br />
gij zijt ten minde een afdraalzel van 't voorhangzel des Heiligdom?.<br />
Sterveling, welk eene kunstkamer is de gehele<br />
Natuur! Alles is 'er oorfprongclijk in, niets onderling afdrukzel;<br />
zelfs de oogenblikken zijn elkander' niet gelijk, en<br />
hoe de fchepping ieder oogenblik vcroudt ; het toneel<br />
is nieuw, cn geen voormalig keert weêr in cevwighcid!<br />
o Onuitputtelijke Rijkdom van Orde en Wijsheid! en echter,<br />
o Wonder! draagt ieder toneel dezelfde overeenkomst met<br />
dezelfde eeuwige eenheid! Nog eens, alles is oorfpronkelijk;<br />
de Natuur, die goddelijke kunstkamer, duldt geen onderlinge<br />
afdrukfels , en 't minde deeltje draagt, zoowel als<br />
't geheel, een volkomen, een ondeelbaar afdrukfei van eene<br />
eenige Godheid, o Wonder Keten van het gefchapendom!<br />
zichtbaar beeld van een' onzichtbaren God! van den onzichtbaaren<br />
God, die in alles gezien word, met oogen gezien,<br />
door al wat is! Maar, o Natuur, indien ik minder<br />
gevoel was, en deelswijze in uwe wondere kunstkamer wilde<br />
rondgaan, nafporend rondgaan, en 't beeld der Godheid<br />
van inden eerdenThroons Seraf tot in 't minde dof opfporen,<br />
wat boek van goddelijke algenoegzaamheid («)<br />
zou ik te fchrijven vinden ! Maar o alle menfchelijke gedachten<br />
van dat tijddip af, toen Adam nog rechtvaardig voor<br />
God dond, en gedachten dacht, zuiver als de Cherub, die<br />
zich in dankbaarheid verliest tot het oogenblik toe, dat het<br />
eeuwige noodlot het laatde zegel aan de bedemming van Hel<br />
(t) Non plus ultra.<br />
(«3 Diviua autarkeia.<br />
en
248 O V E R D E N K IN GE N.<br />
•cn Hemel hecht; alle die gedachten zeg ik te famcn vcrcemgd<br />
denken dit onderwerp niet door, en God alleen kan God ver-<br />
•ftaan. In dit ontzaglijk onderwerp, o Leibnits, drijft uwe<br />
Iheodieea om, als de kltinfle diamant van den gordel des<br />
nachts m 't eindeloos Heel-al. — Dit zou het groot geboel<br />
de fleutel tot alle godfpraken zijn ; dit was wijsheid,<br />
volkomen wijsheid; ja de eerstgeboren Throons - Heraut was<br />
met vatbaar voor meer. — Wat boek! en echter de ftof<br />
voor dat gefchrift, Menfchen! Natuurgenoten, ligt bloot<br />
voor ons gevoel; de mogelijkheid en trek te fchrijven huist<br />
m onze eigen Ziele. — Maar hoe is dit waarheid? oGij,<br />
die gevoelen kunt, zegt mij, gevoelt gij de aanwezende<br />
Godheid? Gevoelt gij de orde in 't Rijk der Natuur?<br />
Gevoelt gij uw' trek tot weten? uw vermogen tot<br />
vorderen? uwe ontwikkelende kracht van uitvoeren? Weet<br />
gij, wat waarheid in God is, Broeders? en blijft u nu nog<br />
twijfel over? Zijn dit geen Onweerftaanbare bewijzen voor<br />
deonfterfehjkheid uwer ziel?onweerftaanbare bewijzen, dat<br />
dit leven een fchooltijd is, dat [onze ziel hier in eene onderfte<br />
Claflc van hare ontdekkingen is; dat, daarze hier eindeloos<br />
klimt, en tusfchen de meest verlichte ftervende Christen,<br />
cn de oppervlakkigdenkendfteSeraph nog een afftand is, wijder<br />
dan de fnelfte zonneftraal in eeuwen zou kunnen bereiken,<br />
dat daar zeg ik nog een' Eeuwigheid voor handen moet zijn, zal<br />
zij ooit tot die volkomenheid opftijgen, waartoe de ganfche<br />
natuur bewijst dat zij voor gefchikt is. Ik moet u hier niet<br />
fchijnen bij vergroting te fpreken: denkt, wat de aarde nog<br />
voor onze vordering heeft. De blote kennis v*p 't menfchelijk<br />
hart, nog die, die in ieder Aa van zijne hand gefchreven, in<br />
ieder punt en flip van hem gezet, zichtbare teekens toont van<br />
de ziel cn 'c bedrog der veinzerij verijdelt, o Daar is nog eene<br />
ecafzicnelnke lengte! en om alle twijfel wegtenemen , ziet het<br />
rijk
O V E R D E N K I N G E N . 24?<br />
rijk der dingen in, betracht u zeiven de waarheid in God, en<br />
roept uit, dat het geen tot de bevordering van uwe volkomenheid<br />
voorhanden is, en de eeuwigheid alleen elkander<br />
opwegen; cn tegens elkander in de fchaal gelegt alleen de<br />
evenaar juist in een punt , als de Goddelijke Wijsheid<br />
bepalen, En fchijnt deze uitroeping aanvangs eene geestvervoering<br />
, geen nood, nadere befchouvving zal u doen<br />
zien , dat het gevoel van deze waarheid eene onaffebeidelijke<br />
eigenfehap (v) in uwe ziele is, even als de zucht<br />
tot behoud gehecht is aan uw dierlijk leven. o Kweken<br />
wij die eigenfehap' Laten wij niet meer twijfelen, maar<br />
in onze vordering tot volkomenheid voortgaan, immer aan<br />
de voorbereidfelen tot dat grote boek (w) te arbeiden, hst<br />
onvergangelijke in iedere vergangelijke te befchouwen! Hoger<br />
geest zal ons moed verlenen; de krachten onzer ziele<br />
zullen zich fnel en fneller ontwikkelen; wij zullen, als gevorderde<br />
leerlingen, van het veranderend toneel afflappen;<br />
en gelooven wij vrij ons hart, ons gevoel, daar ons geen ftof<br />
ontbreekt, om den arbeid voorttezetten, zal onsgcendrift tot<br />
voltooijen, noch geen eeuwigheid, om te arbeiden , ontbreken.<br />
De kunften, waardoor ik gelegenheid nam dit Stuk interukken,<br />
brachten mij op de kunstkamer van 't Heel-al,<br />
en deed mij redenkavelen tot de onfterfciijkheid der<br />
ziele, een leerftuk, dat ik in deze dagen niet mag achterlaten<br />
te behandelen, daar 't veel wederfpraak in Europa<br />
ontmoet, en veler anderen gedrag toont, dat zij 't of geheel<br />
niet gelooven of 'er ten minfte, aan twijfelen; fchoon<br />
zij 't al niet wederfpreken: ten minfte ik ftel vast, dat<br />
geen fchotfehriften van menfehen. die aan God, onfterfeiijkheid<br />
der ziele of oordeelsdag gelooven, komen kunnen.<br />
Daar<br />
Cv) Waar van te voren gefproken is, te wee ten Godin al!es.<br />
(w) Pe divina autaikala.<br />
Q.5
$5o O V E R D E N K I N G, E N.<br />
Daar het nu gewis is, dat dat leerftuk een allergrootftc<br />
waarborg voor onze veiligheid onderling is; voor 'c behoud<br />
van de Eendracht, en tegelijk eene waarheid is, die wij ge-,<br />
voelen, zo niet ons gevoel geheel en al verbastert is; daar<br />
denke het volk vrij, wat ijsfelijkheden te wachten ftonden,<br />
als men 'er gehoor aan die wanflalligcn ontkenning gaf, dit<br />
God verhoede!— Maar 't word tijd van dezen uitftap ror<br />
de vaderlandfche kunften wedertekeren»<br />
ZEVENDE
O V E R D E N K I N G E N . 35/<br />
ZEVENDE FRAGMENT.<br />
Quid fapiunt melius qimm Caetera turba fe-<br />
rarm\.<br />
P ALINGENIUS.<br />
t?<br />
4\_unst is nabootzing der Natuur; Natuur de kunstkamer;<br />
der Godheid; het beeld der Godheid, kenbaar in trekken,<br />
die 't gevoel aandoen; is de voortreffelijkheid der kunst nu eene<br />
Vraag? en zijn nu alle kunlt.cn voortreffelijk? Dringen zij<br />
niet alle tot een geheel? Wat zouden voortreffelijker wezens<br />
dan menfehen niet met verachting moeten ncderzicn op<br />
dezen of geenen geleerden dichter of kunflenaar, die zo<br />
weinig Wijsgeer was, dat hij zijn weten van eene hoogte<br />
beziende, met verachting van't andere oordeelde, en door die<br />
rrotfche dwaasheid, de bekrompenheid van zijne ziel te,<br />
kennen gaf! Alle immers arbeiden wij aan een geheet AlJergevorderdfte,<br />
roept hier uit, het is flukwcrk; maar eerbiedigt<br />
de kunften aan alle oorden, voornamenlijk is uw Vaderland;<br />
en gij, zo gij 'er zijt, die geen lof voor menfehen<br />
kunst gedoogt, ftaaf, gij zijc in de famenleving ongewijd;<br />
en gij, die de voorrang niet wilt geven aan uw volk, waar 'c<br />
met reden beftaan kan, gij hebt uw land en volk niet lief; e»<br />
wil het volk u al niet als een onnut lid affnijden , 't wachte<br />
zich echter vooral wel u niet in werking te ftellen; gij zoude<br />
fchaden, en zo niet al door kwaadhartigheid, ten minfte<br />
door
O V E R D E N K I N G E N .<br />
door onverfchilligheid en koelheid. Gij verrukte minnaars<br />
van vreemde vruchten, gij zijt in uw Vaderland vreemde,<br />
lingen, en hebt geen deel aan ons volk. Siert u met uitheemfche<br />
pluimen; en ach dat het geloogen was, wat ik<br />
zo vaak gehoord hebbe! — o die Energie der Franfche<br />
Taal! — Hoe zacht fluisterend blaast het Engelsch in 'c<br />
oor! —i Ik kan gten Necrduitsch Huk met fmaak lezen. —<br />
Ja, wat dit^alles overfchreeuwt, onze landtaal is eene taal<br />
voor 't gepeupel. — Maar kan ik zulke lieden voor met<br />
gezond verftand begaafd achten V — Weten zij dan niet,<br />
dat de talen flechts dienaresfen van 't verfland zijn, om<br />
onze begrippen naar buiten aan onze medemenfehen mede,<br />
tedeelen ? Is men op fchoonheid, orde en rangfehikking gefield,<br />
goed; men betrachte die in 't verfland; men verza*<br />
mele veel juiste, veel klare, veel evenmatige begrippen;<br />
de wijze van die aangenaam aan anderen overtebrengen volgt,<br />
even als goede voortbrengfelen door een welbefhierd goed<br />
werktuig voortkomen. Nopens de landtaal is ditwel, u, zo gij<br />
'er waart die haar veracht, zou ik moeten ten uiterfle verachten;<br />
en hoe wenscht mijn hart, dat 'er niemand mag zijn, die zich<br />
behoeft te ergeren, dat ik alle zodanige, die hier in Nederland<br />
volop genieten, en met hunne ziel en zinnen, ja tederfle<br />
aandoeningen, in vreemde gewesten zijn, onder het laagfte<br />
gepeupel ftelle, en dit echter niet uittezondere, dat 'cr eene<br />
zucht bij een' vreemdeling voor zijn geboorten - oord moet<br />
overblijven, mits hij 't land van verkiezing in liefde voor<br />
't land van beftemming flellc. Mijn hart is vrij en dit vonnis<br />
Vaderlandsch.<br />
ACHTSTE
O V E R D E N K I N G E N . aft<br />
ACHTSTE FRAGMENT.<br />
Quis porro, praeter periculum horridi CJ? ignott<br />
mar is, Afia, aut Africa, aut Italia reli&a,<br />
Germaniam peteret? informen terris,<br />
afperam Coelo, triftem cultu afpetluque, nifi<br />
(en die voldoet) Jïpatrio- fit.<br />
TACITUS.<br />
M aar waarom is het Vaderland zoo zeer te verkiezen?<br />
Bataven , laat deze mijne reden aan 't Vaderland aan uheden<br />
u tot antwoord verftrekken; ik hoope dat zij alles in eens<br />
afdoen zal,<br />
o Mijn Vaderland, mij dierbaarder en nader aangaande<br />
dan mijn beftaan! dierbaarder, daar gij ligt zonder mij kost<br />
en zoudt beftaan, ik echter zonder LI niet; dierbaarder,<br />
daar gij min om mijn zijt, dan ik u toebehorend ben, en<br />
alevenwel eindeloos meer doet tot mijne volkomenheid dan<br />
ik tot de uwe. Gij maakt mijn waar geluk. Minnaars der<br />
Waarheid, vermengd dit niet met voorfpoed (x). Het<br />
eerfte<br />
(;r)
SS4 O V E R D E N K I N G E N .<br />
eerfte is ten allen tijden het aandeel van die recht doet, hcï<br />
laatfte zeer zelden, en ook dien afgod te aanbidden is het werk<br />
van nederige fhven van dit leven.<br />
Heel 't aardrijk kan geen enkel volk zijn, en offchoon<br />
God beveelt heel 't Menschdom te beminnen, belet ons dit niet<br />
bij uitnemenheid verbonden te zijn met hen, met wien de<br />
tuur en onze omdandigheden ons bij uitnemenheid verbinden.<br />
— Dc liefde aan God vcrfchuldigd fpreekt te fterk in<br />
't hart van ieder levendig fchepfel, dan dat ik 'er iets van<br />
zeggen wil. Alleen dit wil ik flechts aanmerken, dat offchoon<br />
wij menfehen van eenen vader afdammen, onze<br />
broederlijke liefde, in zo lang eene reeks van gedachten*<br />
tot ongevoel toe verfiaauwd moet zijn, of geheel uitgedoofd<br />
wezen. De liefde des evennaasten fteunt min óp<br />
eenebrocderfchap met betrekking tot den Stamvader, dan op<br />
eene gemeene betrekking onderling, door 't gelijk verband;<br />
waarin wij menfehen te famen tot God daan. Dit verband<br />
of de liefde des evennaasten kan immer onder enkele perfonen,<br />
om verfchillende oorzaken, nader toegehaald worden.<br />
Zo verbindt ons Christenen een naauwer band om<br />
't bloed van U, MesGas! Maar gelijk ook wij nog tot<br />
denzelfden daat- of kerkhuishouding niet alle behoren: zo<br />
is met de geloofsgenoten het verbond naauwer, die uic<br />
het punt hunner beginfelcn tot het algemeene doel der Christenen<br />
langs denzelfden regel gaan,- welke regel korter, gemakkelijker<br />
en zekerder is, naar mate dat ze rechter is (y) t<br />
en even zoo met landgenoten, om de oorzaken, die hen<br />
onderling binden, als eene zelfde opperde macht, gemeen<br />
belang, op de eigen grondwet deunende, en door dezelfde<br />
bij-<br />
O) En welke regel kan gefcliikter zyn dan die, dewelke uit begin,<br />
feten werkt, waardoor God alles den Mensch niets word, en zonfler<br />
iea eersten een* Tjfran of den laatften een bloot werktuig t» Binken»
O V E R D E N K I N G E N . *> 5$<br />
bijzondere wetten gezocht, verkregen en befchermd; en<br />
onder die landgenoten weder naauwer de geloofsgenoten bij<br />
e'cze! ven; cn, men (la mij hier een' uitflap toe, onder geheel<br />
het Christendom , is dit een zekere regel, dat eene wijze van<br />
God te dienen, volgens deze of geene geloofsbelijdenis; eene<br />
kerkvergadering , die men 's lands openbaren kerk als den Eerflcn<br />
in rang hoemt (z) , beflaat offchoon dc overigen gevoelens<br />
, welke geene kettc-rjje ofte lasterlijke Jecrflellingcn hebben<br />
, word vrije godsdienstoefening vergund. De onbepaalde<br />
macht des lands behoort altoos tot de openbaren (Ü) kerk. Het<br />
Is van een alleruiterst belang, zelfs voor de andersgevoelenden<br />
cn 't geheel gemeene wezen in ieder land, dat alle, die met<br />
eenig gezag bekleed zijn, tot eene zelfde, dat is, tot die<br />
openbare kerk behoren, cn dat alle met hart en ziel die<br />
kerk C echter zonder bijgeloof) toegedaan zijn, waaruit bij<br />
olie regerende lieden van elk land behoort voorttevloeijen<br />
eene bijzondere befcherming en zo veel in hen is vermeerdering<br />
van den openbaren godsdienst, ver van alle onderdrukking<br />
der andersgezinden; en voorts, daar de redelijke<br />
mensch met God en zijn' wil bekend behoort te wezen,<br />
daar word in alle redelijke fchepfelcn vouronderfteld, dat<br />
zij, bij 't omhelzen van eenig gevoelen ofte partij, met hun<br />
gevoelen raadplegen, en de drangreden van dat gene, hét-<br />
Welk zij verkiezen, voor overtuigend houden, en de andere<br />
als dwalingen verwerpen, de dwalende beklagen, zachtzinnig<br />
en naar de leer der liefde behandelen, maar de dwaling<br />
!<br />
(?) lk heb iiefst praedo;iiincrend dus gebruikt en to 't overheerfiJieiid<br />
zou moeten zijn, behooit tlie uitdrukking 'er alleen optezieu.<br />
dat de regerende leden van ftaat tot die Kerkvergadering moeten behoren,<br />
(«) Men zou hier zeer dwaas doen, dit te ontkennen, en de ontken,<br />
tiing met voorbeelden van Kt UT - Saxen en IVurtcnburg te (laven, u\za<br />
de Vorsten vaa 't Duitfche R :<br />
jk geen onbepaalde macht hebben, maar ne.<br />
vens hunne Steuden regeren. Zie Smitli Jus Rom. Gcrui. Tit. de i'erfon.
'fc5«S O V E R D E N K I N G E N .<br />
ling geen' voet geeven, en is dit de algemeene menfehenplicht,<br />
en dat wel niet blotelijk in de natuur, maar door<br />
een werkdadig verbond naauwer toegehaald tusfchen God<br />
en den Christen, zo door de leer als door 't genot der zichtbare<br />
teekenen in 't facrament des Heiligen Avondmaals, zo<br />
is 't ook een plicht voor alle Regenten : ten einde de drangredenen,<br />
die hen gewonnen hebben, door hun voorbeeld<br />
van hoogachting voor den Heiligen Godsdienst, vele zielen<br />
voor God in Christus winnen.<br />
Behalven de banden nu opgegeven, zijn 'er nog banden,<br />
die ons naauwer verbinden dan die van land- of geloofsgenootfehap,<br />
te weten, de zachte banden des bloeds; zij<br />
binden naauwer, en de Apostel der Heidenen, Paulus, erkent<br />
ook dit: want zonder dat ik aan wil roeren de infpraak van<br />
't bloed of de goddelijke wetten omtrent de bloedverwanten<br />
van eerbied of liefde, waarop ook fteunt de toegedane bloedwraak<br />
aan een' naastbedaanden van een' doodgeflagenen bij<br />
de Joden (b), of huwelijkswetten in algemeene voorvallen,<br />
zo wil ik liever dit daven met zijne oplosling van<br />
eene gewichtige zwarigheid, te weten, wanneer de godsdienst<br />
fcheidt perfonen voor God in den echt verbonden<br />
en wel voor een van beider bekering; en door den Heiligen<br />
Geett voorgelicht, zegt hij, zij zullen niet fcheiden;<br />
want het geloof van dezen, zal ook genen tot zaligheid<br />
zijn (c). Dus zijn wij in de liefde des naasten wel algemeen<br />
aan 't menfchelijk gcflacht, maar bepaalder aan onze<br />
broeders in Christus, nog derker aan onze geloofs en noodwendiger<br />
aan onze lands, nader bijzonder aan lands en geloofsgenoten<br />
in dezelfde perfonen vereend, en onverbreekbaar<br />
(l>) Zie Michaëlïs i Deel van den bloedwreker Goel.<br />
CO Zie den len Zendbrief Pauli aan de Corintb. C.7. vs. 10-13. •
GVERDENKiNGÈN. 2$;<br />
baar allernaast aan onze bloedverwanten naar hun rang. Échten<br />
vriendfchaps verbintenisfen zijn bij uitnemendheid<br />
heilig in de oogen der Godheid. Wij houden dus niet op<br />
Wareldburgcrs te zijn door leden van een' Haat te worden j<br />
even zo min als men ophoudt aan 't Vaderland te behoren door<br />
inwoning en bijzondere burgerfchap vart eene üad; en, orri<br />
hier nog een wiskundig bewijs bijtebrcngen, zeg ik, dat<br />
om een volkomen Alphabeth te hebben, 'er alle Letters behoren<br />
te zijn; dat zo 'er eens eene rangfchikkihg is, dé<br />
eerde letter met dc tweede en derde nader verband zal hebben<br />
dan met de middelde of laatfle; dat echter alle tot de<br />
volkomenheid van 't Alphabeth behoren, en het thands<br />
niet anders zijn kan, behoudens die zelfde orde, of ook de"<br />
graden van afftand behoren 'er toe. Ik acht het nu genoegd<br />
zaam te zijn, wat ik met betrekking tot de verfchilleè»<br />
de verbanden gezegd heb, maar nu , om alle dubbelzinnigheid<br />
te ontgaan, moet ik aanmerken, dat, offchoon ik 't verband<br />
,van't bioed , echt - en vriendfehap nader acht (zo als 't zei*<br />
ve ook in waarheid is) dan landgcnootfchap ofte eenig ander<br />
verband, zo is dit met betrekking tot de enkele perfonen<br />
van land of geloofsgenoten : maar eene andere is de betrekking<br />
aangaande het gemeene v/ezen van daat of kerk. Hier<br />
zwijgt bloedverwantschap j hier zwijgen alle enkele deelen,<br />
wanneer 't geheel fprcekt. li. V. met betrekking tot het<br />
verband met de kerk of den daat vallen nimmer vergelijkingen<br />
omtrent andere enkele perfonen of leeden; want in die beidfe<br />
is eene hoofdbedoeling, die volkomen met onze natuur overeendemt,<br />
zodat de enkele hier van afdwalende leden offchoon,<br />
met betrekking van haar verband töt ons* door bloed-»<br />
verwantfehap of ander verbond zeer na, hier nooit te vergelijken<br />
zijn; want het naast verbindende verbindt niet zo<br />
zeer als ons geluk, en verfe, dat wij om eenig verbond óns<br />
R gehtis
=58 O V E R D E N K I N G Ë 3SL<br />
geluk zouden opofFercn, behoort ieder verbond tot ons ggluk<br />
te dienen > Die voortreffelijke hoofdbedoeling vankerk<br />
en flaat is, met betrekking tot alle leden en onderhorigen,<br />
'c geluk met de eer der Godheid verbonden; het ware<br />
zelfs belang. En wat is overcenkomftiger onze natuur dan<br />
ons zelve te beminnen ? Ieder fchepfel voelt een' trek naar<br />
geluk, en eene liefde voor de oorzaak van dat geluk, dus<br />
moeten de middelen, die ons tot hetzelve geleiden voor alles<br />
ons dierbaar zijn, en in kerk en in ftaat leggen deze. Geen<br />
wonder, als een rechtfehapen burger zijn vaderland of die<br />
gemcenfehap van menfehen zich dierbaarder noemt dan zijn<br />
tegenwoordig beftaan. Zelf kerk en ftaat befchikken de middelen<br />
tot geluk, in ben liggen die middelen, ja, 't geluk zelf;<br />
in ons een vermogen van deszelfs genieting cn aanwending<br />
en ons huidig beflaan is niet meer dan een tijd , waarin. Houdt<br />
dat beflaan op, weinig verlies in zich zelve voor ons, 't<br />
wisfelt met eene eeuwigheid af, eens zijnde, zijn wij voor<br />
de eeuwigheid; maar 't geluk en de middelen ter bereiking<br />
en de wijs, hoe wij de eeuwigheid zullen genieten, gevoel<br />
ik, en ó minnaars der waarheid, gij gevoelt het met mij,<br />
moet ons eindeloos dieibrarder zijn, het gaat ons nader aan<br />
dan ons tegenwoordig leven. — Maar nu tot het Vaderland.<br />
Zie hier, waaronV't ons zo dierbaar behoort te zijn;<br />
Die famenleving bevestigt ons in 't genot van de fchatten<br />
der natuur voor anderen, die opent onze ziel voor de<br />
begrippen van den godsdienst, welke een onfeilbaar middel<br />
tot de zaligheid is, die verwijdt ons hart voor 't<br />
warme gevoel van edele, aandoeningen, voorfmaken van<br />
eeu-<br />
ié) NB. Ik verzoek mijn Lezer, om 'c verfcbil msfeheri geluk en voor.<br />
Z 1 > Ei<br />
; Da<br />
! f S g r a i C O m S & 2 c , f s<br />
' c<br />
P^ nudam in de na-<br />
«ar om t welk gefland te doen, wy onzen voorfpoed niet mogen en<br />
moeten opofferen; maar ons geluk is van hier niet, en ook eer, pian,<br />
daar tegen aai?;e,aan . verbindt 11 e-.
Ö V E R D E N K I N G E N.
£f5o O V E R D E N K I N G E N .<br />
vlucht van weinige jarenl ja wat eene eeuw! en de Rechter<br />
van alles, de geduchte Rechter beklimt zijn' zetel ook voormij.<br />
Wee mij! Wee u! dan alle, die hier vooraf de goddelijke<br />
infpraak in uw geweten gefmoord hebt! Triumf<br />
dan de verdedigers der waarheid en minnaars van hun vaderland!<br />
En hoe zal daar de voormalige tijd van mijn<br />
beftaan mij baten , om te bewijzen , dat ik deel aan 't<br />
goddelijk bloed uit genade te vorderen heb. Niet door<br />
de befcherming van dit ftof der verwezing, voor ieder<br />
ftofje voor ieder tochtje en windje ; niet door de opzamcling<br />
van fchatten, die vergaan ,- niet door de eerzucht,<br />
waaronder wareldfteden tot puinhoopen worden en de yferen<br />
zool het golvende graan, der lachende akkers vertreedt; wen<br />
r<br />
t zuchtende landvolk met gewrongen handen de oogen ten<br />
hemel flaat, als vroegen zij den Almacht, hoe zijn zucht naar<br />
orde zulk eene verwoeftende wanorde gedogen kan, Neen,<br />
neen, door alle deze niet! Door uitgeoefende plichten, door<br />
zucht naar volkomenheid, door liefde voor volk en vaderland<br />
en door onbefchroomde befcherming der waarheid. — Ja,<br />
't vaderland zal pleiten, en deze uuren waarin niet, niet dit beftaan.<br />
Verre! Dit huidig beftaan zal onderzocht worden. Rechtvaardigheid<br />
houdt de Balans, dnden en vermogens worden gewogen<br />
en de Evenaar beflist onherroepelijk voor de eeuwigheid.<br />
Het Vaderland zal'er pleiten. Terecht dan, al was mijne<br />
dankbaarheid flapende, waakt mijn belang (het rechtfehapen<br />
'zelfsbelang, welks uitzichten aan de andere zijde van 't graf<br />
zijn) en dat noopt mij, mij van dien voorfpraak te verzekeren.<br />
Uit deze beginfelen, o Broeders, betaamt het ons allen<br />
te handelen; en o, dit zucht mijne ziel tct u , o God,<br />
laat mij rechtfehapen leven! Laat ook mij de aarde zacht<br />
bedekken; maar dan eerst, dan , als ik mijne plichten in<br />
c gemeen aan de Menfchelijkheid en in 't bijzonder aan 't<br />
Va-
O V E R D E N K I N G E N . 2.61<br />
Vaderland betracht hebbc, en mijne fchuld betaald is, op.<br />
dat een gewichtige voorfpraak uwe genadegift voor mij<br />
verkrijgbaar, make.<br />
Broeders, Vrienden der Waarheid, dit is eene luidklinlende<br />
uitfpraak, alles wat van *t Vaderland is, llrijdt het<br />
tegen de zedelijke deugd niet, is te verkiezen , en uwe<br />
dankbaarheid aan 't Vaderland, en uw belang met hetzelve,<br />
en 't belang van den grootllen dag, alles, alles noopt u toe<br />
de plichten, die 'k hier heb trachten aanteprijzen.<br />
R 3<br />
NEGENDE
z6i O V E R D, E N K I N G E ï$.<br />
NEGENDE: FRAGMENT.<br />
Ergo feftina mor bi Cognofcere caufam;<br />
Ütque Mi £acik occurras, Contraria fuine..<br />
PALINGENIUS.<br />
Ji acitus befchrijft den Batavier, als getrouw en braaf,<br />
zonder heb - of dwangzucht, en alle tijden getuigen, dat<br />
dit waarachtig is; en o hoe moet mijn hart dan het toeval zegenen<br />
, zo 'e anderzints een toeval is, dat mijn beftaan<br />
bepaalde tot dit land, en dus mijn lot aan dit Batavië hechtte<br />
, en aan een Volk, wiens loffpraak ik hier opmake, offchoon<br />
met klachten vergezeld.<br />
Maar nu Rijgen mijne gedachten ter vlucht, hoger dan<br />
'e Aonischgebergt, of 't ftelfel der Wareld, en een'ftroorn<br />
van zachter geruisch dan verdichte Aganippen, van groter<br />
fchatten dan de Pizon, van meerder genezing dan de beek<br />
Siloach , ftromende langs verhevener' erakei dan dat van<br />
jèrufalem, een ftroom, die eeuwige liederen nabauwt,<br />
een' fchat der zaligheid ook in de zielen der menfehen uitgiet,<br />
wonden geneest? die dieper verholen zitten dan de<br />
bodem des afgronds, en vlietende voorbij 't Altaar van<br />
den God - mensch, alwaar 't geheim van den toekomstigen<br />
dag des zegenpralendén Konings verborgen ligt, in archivcn,<br />
noit door gefchaperi wezens ingezien, maar altoos<br />
oren voor 'c oog van een' drieënig God; en hier, hier<br />
lande ik aan cn kornc tos u, o juichende Reiën, die vrolijk
O V E R D E N K I N G E N . e
¥4 O V E R D E N K I N G E N .<br />
„ vetfchrikkelijke wanorde zijner fcharcn; maar ook gij<br />
3, zaagt, hoe 't ganfche heir in de eeuwige duisternis ftor-<br />
„ tcde; Ulicden heugt dit. Maar o herinnert u ook ons ge-<br />
» flacht! Menfehen kunnen hier niet onbekend zijn, beft<br />
woonders van een gedarnte, dat later oorfprong, een<br />
gedacht, u nabedaande, in zich zelve vol oorfprongehjke<br />
onfchuld, bedorven door de Hel, genacht bij ons<br />
» het eind en de kroon der fchepping, gefiacht, gevormd<br />
„ om alles te genieten, alles te finaken. Maar waartoe<br />
* verhaal ik Uliedcn dit, Hemellingen! Immers hier bij dezen<br />
„ altaar is reeds de tweede Sabath (ƒ) gevierd, o Gij kent<br />
s, ons, ja.,gij kunt meólijden hebben met het lot van Adams<br />
zonen ; en even als zij, wier geloof op aarde levende<br />
« is, ziet gij naar den geheimvollen tijd van den derden,<br />
„ den grootden en aibepalepden Sabath uit; en Satan zelf<br />
s, ziet dien geduchten. dag reeds als nabij te gemoet: Dus<br />
5, woedt hij te derker, en wel onder ons, om 't Rijk van<br />
„, Hem bij ons te verdoren, dien gijlieden geknield aan-<br />
„• bidt. Hij, woedt alom , maar ik klaag bijzonder over<br />
s x zijne woede bij. mijn volk, en gij, die door God ver-<br />
„ licht, het delzel van duizend Warelden in uwe gedachten<br />
», ligter met alle bijzonderheden overziet, dan ons oog een<br />
* warel ideclrje op eene Landkaart, gij, gij keat van mijne'<br />
v woonplaats ibp voor dip en uwe gelaatkundige oogen door-<br />
fifA n, . »» ZI<br />
" ef<br />
l<br />
e t w t d e S a b a t ! l<br />
«n mZn * "** " *<br />
Or -.o?l<br />
Re geachte is,<br />
k in mijne Ode aan de Vrijheid tot grond gegev<br />
SS^^S* da<br />
V' cuwe red<br />
^ ,:e<br />
Schepre,en in 'i bijzonder<br />
1 ,S , f f^PP'H m 't algemeen % rijk des lichts vermeerderd was*<br />
1-, weedc Sabath ,,, waar de beeuk, door de Hel veroorzaakt gehield<br />
^ ^ * tornen ondergang
O V E R D E N K I N G E N . 2G5<br />
.zien door een' trek van ieders wezen, in welk eene lijn<br />
j, hij van den Stamvader der menfehen afdaalt; o kent dan<br />
„ ook mij, leest uit mijn gelaat mijne gefchokte ziel! Of<br />
s, zou ik van Batavië, mijn Vaderland geen teekens dra-<br />
„ gen V O gij verlichte Engelen, duldt, dat ik u bijzon-<br />
„ der verhale den ftaat mijns lands ! en hoe, (maar ook<br />
„ hoe vruchteloos) hij, wien God verdoemde en met zijnen<br />
blikfem brandmerkte en dien gij veracht, aldaar woedt»<br />
Mijn Vaderland, door de onvermoeide zorg en vlijt van<br />
Prinfen ( zoo noemen wij eerften op aarde) groot enaanzienelijk,<br />
met betrekking tot de aarde, cn vrij, zo gij,<br />
„ o Hemellingen, anderszins vrij zijt, was gelukkig; doch<br />
„ ziet ons nu in oorlog (in 't klein een afdrukfel van den<br />
„ ftaat, waarvan gij door den opftand des Duivels kennis<br />
,, verkreegt)in oorlog en niet genoegzaam gewapend. Voor-<br />
,j zichtigheid alleen kon ons befchermen en gewin van tijj<br />
„ was goud, en dit wss eene gelegenheid voor den Koning<br />
der Duisternis ; deze wilde hij zich niet laten ontflip-<br />
,, pen. Hier kon hij 't zaad van oproer zaijen, om, of het<br />
„ hem gelukte, of het wortels fchoot, duizend te doen omkomen,<br />
burgerbloed te doen ftromen, ten einde vele<br />
„ ach ! vele onverzoend met God in 'E midden der flach-<br />
„ ting fneuvelende, hem ten prooi wierden, om zijn Kijf;<br />
„ te vermeerderen, en 't Rijk van Hem, bij wiens altaar<br />
m e r<br />
*> gij ftaat, waarbij ik u bezweer, hebt mijn volk<br />
„ lief! te verkleinen. Geen middel bleef onbeproefd, een<br />
„ gefchrift, waarvan het ontwerp in de hel zelve gefmeecr<br />
was , werd alomme verfpreid, en, o gruwel! betjjteld<br />
,, aan Neèrlands Volk. En welk eene gruwelijke aanmoedi-<br />
3, ging volgde hier niet op! Zelf de boze Satan bediende<br />
„ zich van de kunst, die alleen den Hemel behoort. Gru-<br />
?, wel over gruwel, tot dat eindelijk de laatfte aanfpraafc<br />
R 5 « volgde,
06 O V E R D E N K I N G E N ,<br />
„ volgde, o fchande! Dc hoofdbedoeling des Duivels heh<br />
„ ik u voorheen gezegd, maar gelijk de duizeling zijns<br />
„ vals zijn verfland beneveld heeft, zo is hij, fchoon hij<br />
„ zijne.monsters vervormt, niet kundig genoeg, om hun den<br />
„ fchijn van deugden te doen aanneemcn. Wij alle za^en,<br />
„ dat hij de boze ondankbaarheid gebruikte, wij fidderden,<br />
„ niet uit vreze, maar door eene trilling in 't bloed; veroor-<br />
„ zaakt door eene drift, om dien Helhond tekeertegaan;<br />
v en gruuwt, ja gruuwt, gij Engelen' Het midde? om<br />
„ zijn doel te bereiken was een boze laster tegen een'<br />
„ Zoon en Erfgenaam van deugden en waardigheden der<br />
„ Prinfen, zijne Voorvaderen, Zuilen der Kerk en des Staats,<br />
5» ja» greep moeds genoeg, om in hem de hoge opper-<br />
., macht te honen , ja God zelf; cn van alles diende in<br />
„ 't gruwelijke plan, zelf de vrijheid , dc hcmelfche vrij-<br />
„ heid; even of een volk niet vrij kon zijn cn een' Jofua<br />
„ aap 't hoofd hebben; en o ! maar dit fchreeuwt, ver-<br />
„ fcheurende wolven gaan om ^ niet in fchaapsklederen,<br />
„ maar in die van Herders l Ja, 't geloof, uit den brand'<br />
„ gered, is in 't uiterde gevaar op aarde bij ons, en Gods<br />
„ genade verfchopt wordende, zal zodanig een vrije wil nog<br />
„ eens geleerd worden, waardoor men 't eeuwig befluit<br />
„ ontkent? En wee u, toekomende tijden! Stuit men dit<br />
„ kwaad niet, wacht dan een nakroost, waaronder eene<br />
„ volkomen verwoesting overhand zal hebben. Maar neen ,<br />
„ ging de Duivel weleer-, als ik een' Dichter (g) geloo'<br />
„ ven mag, in 't gelaat van een' Eaals Priester, om, cn<br />
M vermogt hij tegen Gideon niets, dan zal hij ook nu<br />
„ niets vermogen: en zekere Godgeleerde van de zuivere<br />
„ ware Kerk zeide voor ecnigen tijd te recht, de Duivel<br />
Cf) F. v. Steiawijk in jjjy Girfecm.<br />
» is
O V E R D E N K I N G E N . 2ê><br />
9J is een verwonnen ( maar laat ik liever met betrekking tot<br />
Sj ons zeggen) vaak verflagen vijand. Ja, Hemellingen,<br />
j, een Vorsten-Verdediger een Verdediger der grondwet is<br />
3, genoeg ( h), waarheid fchuift alle nevelen weg; en ook<br />
,, dit wil ik tot lof des Volks zeggen, het eerst ontftane<br />
„ monster werd ten ftrengfle vervolgd, en in 't algemeen.<br />
,, deden geene lochen wichelaars het kwaad , dat zij zochten.<br />
„ Het was alles te vergeefsch, geen woedende Satan ver-<br />
3, mogt iets, en zie hier den Lof, dien ik aan 't zedelijk<br />
,, Caracler des Volks wijde, ik zwaai dien mild toe, hij<br />
behoort mijnen Landgenoten dubbeld. — Alles is te<br />
„ vergeefsch; want mijne Broeders gedragen zich als 't<br />
3, aan verlosten betaamt; zij volgen de eerfte les, Hebt<br />
elkander lief; geen muitzucht rukt het zwaard uit de<br />
fchede, noch geeft het eene verdoemelijke Veerkracht (i),<br />
om te woeden tegen zijn eigen heil, tegen de Voorflanders<br />
3, van de aloude voorrechten des Volks of hunne Zop,<br />
nen (k). N^og geven wij den Keker, v/at des Keizers<br />
(h~) Zie het Boekje de Stadhouderlijke E.egetitig en 't Stadhouderlijke<br />
ijuis verdedigd.<br />
CO Verdoemelijke veerkracht te recht! Maar veerkracht van waar dat<br />
\yoord? vraagt gij , Lezer. Het is een mode • woord en gebnrkt rnisfehien,<br />
om gelegenheid te hibben 't belachelijke misbruik aantctoncn. Wat is<br />
Veerkracht ? Eene natuurlijke wèderwerking tegen eene onnatuurlijke bifgih'g;<br />
een lichaam dus een gelijk vermogen aan beide zijden hebbende, uit<br />
2'ijne richting gebracht door eenig van buiten afkomend vermogen , word<br />
aan de eene zijde gedrukt, aan de andere zijde gerekt , dat werkend<br />
vermogen weggenomen, boude de drukking op; de krachten worden gelijk,<br />
en 't lichaam keert tot zijne natuurijke richting; en wat begrip<br />
men dus aan veerkracht hecht, 'er komen altoos begrippen van vanbuitenwerkende<br />
vermogens bij, en in't veerkrachtig lichaam nooit geen ander<br />
begrip dan van lijdelijke eigenfehap.<br />
C*) Als Willem den Eerden fchier het Graaffchap van Holland werd opgedrongen<br />
, verwees hij zulks en wilde het niet aannemen , zonder dat de<br />
Gildens en Schutterijen 'er mede in bewilligden , ziende op de oude rechten ,<br />
«Jfiwelken dieBroedeifchappen in ons land cn in deViije Rijksfteden hebben.<br />
is,
*68 O V E R D E N K I N G E N .<br />
„ is, en nog op de goddelijke genade hopende, Gods<br />
„ wat Godes is. Nu heb ik, o Hemeliingen, u mijne<br />
„ klachten ingebracht, o doet mij hem nu zien, dien wij<br />
„ Eloa noemen! dat hij mij lere de wegen der Godheid!<br />
„ Want, o gij Kinderen des Lichts, gij ongevallenen, die<br />
„ kracht, die kracht, die u de hel deed weerhaan, die<br />
kracht helpt ook mijn volk. o Dat hij mij dan lere,<br />
s, opdat ik een lied bare tot bevestigiug van deze volko-<br />
„ menheid.'"<br />
Maar ach! wat wolken omgeven mij en voeren mijn' geest<br />
als op den wagen des Propheets, in mijnen kerker! Alles,<br />
alles zwijgt voor mijne zinnen, maar mijn gevoelig hart<br />
keert vol waarheid te rug. Aan mijn gevoel is de lering<br />
gefchied, en mijn hart klopt van de waarheid. Mijne vraag<br />
is beantwoord, als ik vroeg, wat de kinderen des lichts behield?<br />
en een ogenblik dat ik adem hale! dan, dan, Vrienden<br />
der waarheid, zal ik ook u beantwoorden, ook voor u<br />
doen horen, wat het Rijk des Lichts behield.<br />
TIENDE
O V E R D E N K I N G E N . 263<br />
TIÈNDE FRAGMENT.<br />
Virtus in aflra tendit, in tnortem timor.<br />
SENEC. in HERCUL.<br />
D at Heersch-en Dwangzucht, gevoegd bij den verdoemelijken<br />
Hoogmoed van geen meerder' te willen erkennen, de<br />
naaste oorzaak van den opdand des Duivels was, is klaar.<br />
Dat hij zijne boze fchaaren de vrijheid des Hemels eerst<br />
deed min-, daarna verachten, is buiten twijfel. Maar hoe]<br />
de Vrijheid? Ja, en wel na haar eerst van dezelve en van<br />
hare rechten , als onderfelijke wezens, valfche begrippen<br />
ingcboezend, en ware Vrijheid met wet - en hoofdeloosheid<br />
vermengd te hebben.<br />
Nu, beken ik, kunt gij meer en gewichtiger vragen doen,<br />
dan de Sphinx, en mij dunkt alle deze rollen mij te gemoet. —<br />
Wat kan dc moeder • oorzaak geweest zijn ? want uwe naaftopgegevcne<br />
is geen eerde. Vanwaar die Kinderen der Boosheid,<br />
daar geen boosheid is? Gij zoudt ons fchier tot Perfen<br />
maken en twee oorzaken doen dellen ; en vanwaar de<br />
mogelijkheid om valfche begrippen "an eene eenheid te ver-<br />
Wekken, daar geen nevel is, die 'er een' verduisterenden<br />
fchuidoek voorhangt? — lk beken het, dit al zijn tegenwerpingen<br />
van gewicht, maar zij laten zich, na eenige aanmerkingen,<br />
beantwoorden. De grondoorzaak van ieder uitwerking<br />
is boven de vatbaarheid van gefchape wezens omtrent<br />
alle dingen, en de kennis van die (fcientiu caufarum primati-<br />
*varum) is nog eindeloos boven de (Auturkeia divina) be-<br />
trach-
è?o OVERDENKINGEN.<br />
trachting van Gods algenoegzaamheid in alles verheven , cn<br />
Wij immers kennen geene eerde tusfchen oorzaak, waarvan 'c<br />
ook zij. Wij kennen God door de zichtbare Wareld als eene<br />
oorzaak van alle orde, wy kennen Hem als den onzichtbaren,<br />
van wien al 't zichtbare en onzichtbare; als den Geest, vari<br />
wien al 't lichamelijke, maar ook 't geestelijke afhangt, maar<br />
wij vallen veelal direct van Hem op de naaste oorzaak van 't<br />
geen wij zien, en daarom dewijl juist de middelwegen tusfchen<br />
eene moederoorzaak en uiterst gewrocht ons raadzelen<br />
zijn, en diepverborgen. Gij, vrager, zult nu ligt befluiten,<br />
dat ook in Hem, in wien wij de moederoorzaken<br />
alles goeds dellen , zonder de middelwegen alle te kennen ,<br />
ook de oorzaak van 't kwaad is; maar ik bid u niet te haastig;<br />
waarom befloten, eer men aan de Reden gevraagd heeft i<br />
of men dus beiluiten kan? en deze verwerpt het, omdat geene<br />
ftrijdige eigenfehappen in God te dulden zijn. En waarom<br />
? Wijl die drijdige eigenfehappen te famen een voortbrengfel<br />
zouden moeten Voortbrengen om gekend te worden,<br />
en tegen elkander' een gelijk gewicht houden, en dus God<br />
zelf wederom ophouden, zoude eene opperde eerde oorzaak;<br />
zelf door oorzaak van 't kwaad te zijn, te kunnen wezen. 'Er<br />
is dus iets anders oorzaak van, gelijk gij gevoelt, o Vrager<br />
! — Maar wat! Ik zal met Socrates u Zelf doen antwoorden,<br />
na nog eene gemaakte aanmerking: Stel u tusfchen'<br />
den Wijsgeer en Landbouwer in, Vraag den laatden, waarom<br />
de vruchten op dien en geen anderen tijd ivasfen ? Hij<br />
zal u zeggen, omdat 'er wasdom in de lucht is, en niets is<br />
gemeenzamer dan zijn fpreekwoord 't is groeizaam weêr;<br />
terwijl de natuurkundige u de eigenfehap van uitdijing dooide<br />
warmte leert kennen in alle 'lichamen, en del, dat hij<br />
u zegt, wij willen ons bij een weinig bepalen , om te beter<br />
te zien, hóe 'c met den wasdom gaat, alle lichamen zijn<br />
uit
O V E R D E N K I N G E N . tft<br />
bit de vier Hoofdftoffen faamgefleld; alles is in eene eeu><br />
wige beweging; in 't rijk der dingen word niets vernietigd,<br />
en zeif 't geen wij bederf noemen is vruchtbaarheid;<br />
de lichamen tot in de kleinfte deeltjes toe zijn met aderen<br />
doorfneden , en vol buisjes, waar de verfchillende hoofdftoffen<br />
op eindeloos verfchillende wijzen, naar 't verfchil der<br />
iichamen, vergaderen en gekleinst worden, welke verfchil.<br />
lende famenmenging de verfcheiden aandoeningen verwekt,<br />
dieze op onze zinnen hebben ; de famenkomst der hoofdftoffen<br />
komt voort door eene aantrekkende kracht, zo als wij.<br />
door 't voortbrengfel zien , en waarvan de oorzaak behalvcn<br />
die wij in God ftellen, en wij de onderhouding noemen,<br />
verborgen is; Dus de eene opzodanig eene wijze<br />
, dc andere dus redenkavelend , en wel ingezien, is de<br />
eerfte een leerling in dc onderfte, de tweede nauwelijks<br />
in de derde clasfe ; deze ontwikkelt tot üan zijn zinnelijk<br />
gevoel, gene gaat een paar flappen wijder, en komt tot<br />
de hoofdftoffen en derzelver famenkomst toe; maar beide<br />
hebben zij aandoening van 't wezen , dat de dode ftof<br />
in beweging zet. Ziet gij nu niet, dat tusfchen de hoogfte<br />
middeloorzaak, die wij bereiken en de wijze hoe God<br />
tot daar werkt , nog duizend middelwegen zijn? cn deze,<br />
die ter zaak dienen, bevatten wij niet, maar voelen de gewrochten.<br />
Wat zullen wij nu begrijpen van iets, waar- 1<br />
van de oorzaak der oorzaken geen oorzaak zijn kan, dat<br />
ook geen eeuwige grondoorzaak hebben kan, das wij echter<br />
ontdekken te zijn, dat wij zeker weten dat is? Wat zr>ders,<br />
o Vragen?, maar tcfrens Vrienden der Waarheid,<br />
gij antwoordt; nw hart fpreekt; wat zegt het? Dat het<br />
niet begrijpen van dit geheim 't eigen van een gefchapen<br />
wezen is; dat hier geloof te hulp komen moet; dat dit in<br />
de geheimfte arebiven der Godheid opgcfloten; voor den<br />
ver-
f?É O V E R D E N K I N G E N .<br />
OVERDENKINGEN.<br />
Gods het behoud der zegenpralende rijen was, en trek<br />
tot gevolg, dat alles wat tot behoud van orden en, bevorde»<br />
ring tot volkomenheid onzer aller beftemming dient, waartoe<br />
eene gehoorzaamheid aan de wetten en eerbied voor de<br />
perfonen di.eze dadelijk doen werken, als ook aan Hen, die<br />
onder hen Regenten zijn, hogelijk dient, dat die gehoorzaamheid<br />
de ziel der famenleving is; de famenleving een<br />
band der menfchelijkheid is; ja dat 't. eerde middel,, orn bij<br />
God een Engel te worden, is, hier op aarde een mensch te zijn.<br />
Weg met het boozen rot, dat alkr daden doemt t<br />
En alle kundigheid uit dweepzucht ij del noemt;<br />
God haat die dwaasheid, en naar zijner wijsheids orden £<br />
Zal die hier leeft als mensch, bij hem een Engel worden.<br />
FRAGMENT uit een van mijne nog ongedrukte Stukken<br />
o Vrienden der Waarheid , is deze gevolgtrekking recht,<br />
zo vermaan ik u, blijft gelukkig, blijf beftaan even zoo als<br />
't rijk des Lichts bleef beftaan; verwerpt hem onder wat<br />
gewaad hij u verfchijnt, die anders leert, al was hij een<br />
Engel. Of, Broeders, zijn deze lesfen valsch , doet dan de<br />
zonde weg uit het midden van u, en fpaart ons geen' oogenblik.<br />
S , ELFDE'
a?4 O V E R D E N K I N G E NV<br />
ELFDE FRAGMENT.<br />
emitür fola vertute poteftas-<br />
CLAUDIAN Ü S.<br />
R<br />
-Llrocders, Zonen van 't Geluk, wien dikwerf de<br />
voorfpoed ontvlucht, zoude ik mij ophouden u in een bijzonder<br />
Fragment de Vrijheid te fchilderen, of hebt gijze<br />
niet genoeg gevat, toen ik over den Staat der Hemelüngen<br />
fprak? Ziet gij niet duidelijk genoeg, dat de gehoorzaame<br />
Hemel vrij, de oproeri-c Hel dwangzuchtich en flaafsch is?<br />
Neen,neen eencpolitique befchrijving van Vrijheid moet gij<br />
van mij niet wachten. Wilt gij echter hier van iets, 'er<br />
zijn doorluchtiger Schrijvers (O, zij kunnen cn zullen u<br />
voldoen. Ik zal u nog een wenk voor 't laatfte ftuk geven,<br />
de Voortreffelijkheid van den dienst aan Vaderland. Dit is<br />
een Leergedicht; maar ik wil mij met geen regels ophouden<br />
in Fragmenten voor 't hart gefchrevcn; maar hoort vrij,<br />
wat leer ik 'er in gegeven hebbe. Voor eerst, dat voor den<br />
dienst van 't land alleen gefchikt zijn zij, die 't liefhebben,<br />
niet met de drift van een patiïotismus als da: van dc fchreéowers<br />
in openbaare Koffi -"Huizen, die geen Volks noch Wareldkennis<br />
bezitten, dat van hen ook niet te vorderen is, die<br />
zeer nuttige ten minfte onfchadelijke wezens in de Maatfc'hap.<br />
pij<br />
CO P'W in Coranienurio de Kepublka Batava en Luzac Hollands Rijkdom<br />
ij] c Ucrde Deel,
O V E R D E N K I N G E N .<br />
pij zouden kunnen zijn, behalven dit fchadeh'jlc gefcbreeuw;<br />
maar die 't land in de gefielde form van regeering liefhebben<br />
uit zucht tot orden ; die 'er Goed en Bloed , is 't nood ,<br />
vrolijk voor opofferen kunnen; en wie kan 't 'er voer opofferen<br />
? Die, volgens een flip van ons eerften Fragment, de<br />
boosheid-uit kracht van geweten verfmaden kan; die met<br />
de fchone Geestvervoering van liefde , in 't derde Fragment<br />
befchreeven, aangedaan is, met den moed van den Held<br />
voor de waarheid, in 't vijfde Fragment aan geflipt, aangedaan<br />
, gevoelig overtuigd van de waarheid der onfterfelijkheid;<br />
die ik in 't zesde Fragment heb aargedrongen , een Voorftander<br />
van de Vaderlandfche Kunst, en niet een verachter van<br />
de fchoonheden onzes arbeids, dien ik in 't zevende Fragment<br />
heb trachten te befchamen; die aan alle zijne verbintenisfen<br />
voldoet, en inzonderheid; die door zijn gedrag de<br />
algemeene kerk vermeerdert en den heerfchenden Godsdienst<br />
, ook voor andersgezinden beminnelijk maakt; die bij<br />
alles, wat wij in 't achtfte Fragment gezegd hebben, een<br />
levendig voorgevoel van den haast aannaderenden dach cn van<br />
het uiterfte gericht heeft; wiens hart voor de gruwelen, in<br />
•r negende Fragment aan Hemellingen verhaald, een' affchrik<br />
heeft; maar die even als daar van mijne landsgenoten verhaald<br />
wordt, de woelende hel vruchteloos laat arbeiden, en<br />
die in een algemeen verval beftand is, als de Engelen des<br />
Lichts, welker behoud in het tiende Fragment behandeld is.<br />
En wat foort van een' mensch is dit'? Een mensch, die door<br />
eene rechtfehapen opvoeding boven den nevel van onkunde<br />
is; geen Christen, omdat zich dc voorzaten Christenen<br />
noemden; neen, een Christen, in wiens ziel het bloed van<br />
Golgotha fpreekt ; die door u, Mesfias, tot den Vader<br />
komt; geen verachtelijk navolger van den fchadeiijken Soeinw,<br />
welke bij geene Mogendheden geduld word. Een<br />
S 2 wel
2?6 O V E R D E N K I N G E N .<br />
wel opgevoed en onverzaaod en groot Christen is allee»<br />
een Patriot, alleen te vertrouwen! En deze ook alleen S<br />
zeggen:<br />
't Is zoet en fchoon zoor ft Vaderland ts fneevenl.<br />
Doch gelijk Vrienden der Waarheid, dit eene gronddeil.ng<br />
is meer beweezen door 't gevoel als wel voor de zinnen;<br />
want, om het als een Christen te zeggen, bij wien<br />
eerzucht tot naroem 't laatst behoort in aanmerking te ko.'<br />
men, moet het gezegd worden, uit aanmerking van Gods<br />
volkomenheid in wijze huishouding en verplichting tot de<br />
bevordering van 't geluk zijns evennaasten, en zijne rechtmaatige<br />
hoope op zaligheid, daar hij in \ uitoefenen zijner<br />
plichten fneeft, zoo is dat die dof ook wel'eens voor de<br />
zinnen mogt uitgearbeid worden; want de Christen heeft'<br />
niet altoos 't geheeld plan der Goddelijke huishouding voo*<br />
oogen, en offchoon dit zoo ware, 'c verdient echter uit-"<br />
arbeiding;_ foortgelijke waarheden, hoe vaak herhaald, he<br />
houden nog altoos dèn fmaak van nieuwheid. Een verborgen<br />
trek in mij heeft mij lang genoopt, hier van gelei,*<br />
keld te fchrijven, maar bij moed tot die onderneeming word<br />
iets meer bedaardheid vereischt, dan j n deeze jaaren tot no
O V E R D E K K I N G E N .
2 75 O V E R D E N K I N G E N.<br />
chter niet om zijne principes behoefde te doen, die allervoortreffelijkst<br />
zijn; dus zou het hiftorifche hier overbodig<br />
zijn: Edoch, opdat men zie, dat die geene, die belangeloos<br />
de waarheid willen verdedigen ftof tot in 't oneindige<br />
hebben, wil ik de tegenftrevers van dat doorluchtige<br />
Huis met wapenen tekeergaan, waar voor ook de booste<br />
üdderen ,• is 't niet terftond, ten minfte als zij. op hun fterfhed<br />
liggen, maar hoe? Gereed, ja gereed om dadelijk voor<br />
God te verfchijnen - ja te verfchijnen: - maar niet bereid.<br />
In 't jaar 1748, o geduchte God, voor wien ik wane in mijn<br />
oorfprongelijk niet te verzinken, als ik aan u denk, voor u<br />
6 God bekende doen ons volk, dat gij, door den eerjlen<br />
Willem, ons ujt den diensthuize van Spanje geleid had, ajs<br />
door een anderen Aiozes; dat Maurits een tweede Jofua geweest<br />
was; dat we onder Frederik Hendrik een' tweeden Da.<br />
vid, een' man naar Gods" harte, rust genoten hadden; dat<br />
gij, om onze misdaden, dien Vader des Vaderlands en kort<br />
daarna z.jn zone Willem den II. ons ontrukte; ja datge, om ons<br />
te kaftijden, Crómveï, die van 't bloed van uwen gezalfden<br />
den moordbijl had doen druipen, verwekte; voorts dat wij<br />
v o God, verworpcq hadden in den perfoon van Willem dm<br />
Derden; dat gij^de vijanden uwes naams zelf tegen ons<br />
verwekte, om onze ondankbaarheid te ftraffen, te weten<br />
Lodewijk den Veertienden, Koning van Frankryk, Karei den<br />
1 weeden, Koning van Engeland, en Barend van Galen, Bisfchop<br />
O) van Munfter; dat gij, na onze vernedering ons<br />
barmhartig waart., ons de oogen deed openen, een' anderen<br />
Salomon, Willem, den Derden, deed verkiezen ; dat wij ook<br />
toen
OVERDENKINGEN. 479<br />
fcoen reden gehad hadden uw' naam te looven en Pfalm të<br />
zingen en wat al meer zij: doch dat gij, God, dien Vorst<br />
nauwelijks de aardfche voor de hemelfche kroon had doen<br />
verruilen, of dat wij ons wederom omkeerden en onze nekken<br />
verhardden; dat gij, God, ons ja op den Veertienden<br />
Lodewijk, deed genadig zegenpraalcn, maar dat wij daar door<br />
hoogmoedig werden; waarom dan gij ook, o God, ons de<br />
vruchten onzer zegenpraal benam , door 't verraad van Enge-<br />
' land, en wij gedwongen werden een' fchandelijkcn vredeaantegaan,<br />
waarin wij van ieder gehoond werden. Alverdcr<br />
bcfchuldigden wij ons daar van blind genoeg gewecfr. te zijn,<br />
om naar geen befchermer om te willen zien. Wij erkenden<br />
dat in de Stadhouderloze regering onze fchatkift uitgeput<br />
en ons gebeente uitgezogen werd door Pachters ;• dat<br />
de onderdaan verarmd, dat onze vrijheid en voorrechten<br />
vertrapt werden, onze achting buiten 't land verlooren ging;<br />
nog meer, dat toen onze Grensfteden in handen der vijanden<br />
vielen, onze voorgangers verblind bleven, als of men liever<br />
het Vaderland verloren zag gaan, dan dat hetzelve behouden<br />
zoude worden door de verheffing van uwen uitverkoren<br />
knecht Willem den Vierden, Prins van Oranje Nasfau,<br />
tot de hoge eeramp.ten, die de Vorften van dat Pluis met veel<br />
glorie bekleed hadden, en door wienge ons altoos , o God.<br />
uit gevaren gered had. Dit alles bekenden wij, Ioovcnde<br />
God, dat hij ons de oogen geopend had en Willem den Vierden<br />
doen verkiezen, en ik flip niets meer uit die gebeden<br />
aan, dan alleen dit, dat wij nooit heviger fmeekten dan<br />
toen , en wel voor 't Stadhouderlijke Huis, voor dezen tetenwoordigen<br />
Stadhouder in 't bijzonder, toen Graaf van<br />
huur en , zodanige verzuchtingen degen tot Gods throon,<br />
ea dat derzelver inhoud waarachtig was, blijkt, cn omdat<br />
God geen leugenbede verhoren kan, gelijk lyj deze ver-<br />
S 4 hoord
aSo O V E R D E N K I N G E N.<br />
boord heeft, tweedens, omdat zodanig een gebed met leugenen<br />
vervuld zijnde, voor God eene zonde tegen den Heiligen<br />
Geest zoude geweeft zijn, dewelke ons het gefchiedl<br />
verhaal des Nieuwen Tedaments leert, dat voorbeeldig en<br />
blijkbaar gedraft word («) en niet langzaam. Hoe zou de.<br />
geduchte God zo zijn Heiligdom onteerd gezien hebben<br />
en vandaar onwaarheden voor zijn' throon gebragt cn zijn"<br />
geduchten blikfemniet op het hoofd van de Vchuldigen doen<br />
nederdalen? Neen, Landgenoten, die fchuldbekentenisfen<br />
waren waarachtig, de boete behaagde God; want hij.,<br />
verhoorde ons gebed: En dit, dit is eene verdediging voor<br />
uwe Stadhouders, uit den Hemel zelve.<br />
De ijzing en affchrik, die iemand moet treffen op het denk.<br />
beeld, van zoo veel, ondankbaarheid als dat huis heeft ondergaan,<br />
bij de zucht tot deszelfs grootheid en behoud, die<br />
uit de befchouwing van deszelfs nut moet ontdaan; maar<br />
nog iets meer, de wijze, waarop wij dien Vorst zien mishandeld<br />
in openbare gefchriften , zoo dat wij dien door<br />
luchtigen perfoon in 't einde zijner memorie 'cr zelf overhoren<br />
klagen, klagen met woorden, die ieder eerlijk hart<br />
treffen moeten, zie hier de oorzaaken, die mij tot een'ongemeenen<br />
dap aangezet hebben, te weten tot dien, om dit<br />
werk in de befcherming des Stadhouders tc bcveelen ja zonder<br />
vooraf daar toe verlof te vragen bedienende mij van<br />
een gewoon Autheur recht, erkennende dat die Vorst die<br />
kracht te befchermen heeftin ons Vaderland, zo lang God<br />
genadig over ons is, en ons niet in den grondelozen poel<br />
onzes verderfs dort; hetgeen te duchten is, zoo de boosheid<br />
der eeuw zegenpraalt; maar ook dan heeft mijn werk<br />
geen befcherming meer nodig. Geluk! ja heil ons! zoo wij<br />
CO & 't geval van Anaaias in actio apoftoloruru»<br />
daa
O V E R D E N K I N G E N . 23t<br />
dan een van die rechtvaardigen zijn, die afgemaaid worden ,<br />
cm den bozen dag niet te zien.<br />
En o Gij, geduchte drieëenige, driemaal Heilige God,<br />
die in barnende gevaren hem befchermt, dien uwe Genade<br />
beeft verkooren om rechttedenken, en van hem geen traan<br />
vruchteloos op dc aarde vallen laat, noch hem als een middel<br />
zonder oorzaak of tweede oorzaak zonder voortbrcngzel<br />
zijn laat; ja zelf daar Gij, als hij fneuvelt, met zijn dromend<br />
bloed een' geur van Nardus verfpreidt, die meer<br />
anderen verwekt om hem te volgen in recht te doen, en<br />
dus ook zijn derven vaak den lande gewin laat zijn;<br />
o Gij, dien wij niet beminnen of vrezen kunnen zo lang<br />
eene iedele menfehen vrees, ofte vrees voor de werken<br />
yan den Vorst der Duisternis ons yan 't goede en openbaar<br />
verdedigen der Waarheid te rug houdt, die ons een leven<br />
gefchonken hebt, om ons te dienen tot een'.rijd van voorbereiding<br />
tot een'zaliger daat, en dus niet wilt, dat wij<br />
't verroekeloozen, maar ook niet, dat wij het als ons eenigSf<br />
goed befchou wen, en al ons heil aan deze zijde van 't graf dellen,<br />
maar dat wij 't met voorzichtigheid bewaren als het met<br />
dc orden der dingen tot uwe hoge bedemming beantwoordt,<br />
alzo ieder oogenblik dienen kan, om onze volkomenheid te bevorderen,<br />
cm gefchikter tot den daat der Hemellingcn tc werden<br />
; edoch wanneer 't uws naams cereof 't heil van het lieve<br />
vaderland vordert, vrolijk weg fchenken, en aldus met een'<br />
tien dubbelen dap ter volkomenheid vele dappen afleggen;<br />
o Gij, voor wien de moed in nijpende gevaren niet minder<br />
zaligend is, dan het verwaarlozen des levens verwerpelijk<br />
, die alle deelen uwes Rijks tot volkomen, geluk van 't<br />
geheel bediert en van uwe redelijke fchepfclen vordert, dat<br />
zij, zo veel in hen is, uwe huishouding betrachtende, tot de<br />
grote volkonjenheid medewerken, en, om dat wijze oogmerk
s8a O V E R D E N K I N G E N.<br />
te bereiken, 't gcflacht der menfehen in vele maatfchappijeri<br />
verdeeld hebt, en dus zichtbaar getoond, dat gij wilt, dat<br />
wij wel in 't algemeen der menfchelijke maatfehappij, maar<br />
in 't bijzonder den Vaderlands dienen moeten , en, bij alle<br />
uitheemfche aanvallen, dat deel, als ons eigen befchermen;<br />
cn gelijk ieder rijk, dat in zich zelve verdeeld is, verlloord<br />
word (o) ,en geen rampzaliger ftaat is dan daar men ophoudt<br />
een volk te zijn, zo is 't de eerfte zichtbaarfte plicht van een'<br />
burger en ook in 't hart gefchreven, de eendracht te bevorderen<br />
tot aller heil, waarmede zijn heil verbonden is, en<br />
veel eer te derven, en dus zich tot den dood voorbereid<br />
cn behoudens uwe genade, van zijne zaligheid verzekerd<br />
te houden , dan zo vele wezens te wagen, van welkers<br />
doodsbereidvaardigheid hij niet kan verzekerd zijn , en<br />
voor welker verlies, zo zij door zijne ophitfing gefneuveld<br />
waren, hij voor uw gerecht zou moeten verantwoorden,<br />
waar niemand ook voor zich zelve beftaan kan; oGij<br />
geduchte God, u fmeck ik voor mijn dierbaar Vaderland,<br />
in dit ftillc uur, van uw aanzijn, van dc gedachten des<br />
doods en der eeuwigheid vol. o Laten ook mijne tranen niet<br />
vruchteloos op de aarde vallen, cn met het ftof vertreden<br />
worden ! Weer alle iedelc vrees! Zegen gij de wapenen, in<br />
alle, die gij gegeven hebt om't rijk der duisternisfe te beftrijden!<br />
Geef, dat heel 't volk van Nederland, het kostbare<br />
leven, dien tijd van genade niet ver waarloze, maar mank<br />
ons ook bereidwillig, om uws naams cere of ten dienfte<br />
des Vaderlands Goed, Bloed en Levenopteofferen ! Help ons<br />
uwe wijze beftemming inzien, en tot de algemeeBe ruste medewerken<br />
, als tot het plan der volkomenheid! Dat iede? van<br />
(e>) Dit zijn de uitdrukkelijke woorden in de aanvang der üulle van Karei<br />
de IV., E.in 'jegl\ch Rich das in im felbea, zertheilt ijl , das -vurt zerfiort,<br />
,Vel omne rejnum in fc divifum diflblabitur. — Ia initio Bullae auriae.<br />
ons
OVERDENKINGEN, Ê8$<br />
ens de Eendracht bevordere, en in zijn hart eene nieuwe<br />
hulde aan den knoop der Eendracht, welken wij in onzen,<br />
gczeegendcn Erf Stadhouder erkennen, zweere! Bekeer, bekeer,<br />
o God, alle die kwaalijkgezind , die het rechtfchapen<br />
burgerbloed niet ftromen voelen 1 Vermeerder onze algemeene<br />
rechtgezinde Kerk! Weer af alle dwalingen, die hoe<br />
langs hoe meer influipen! Geef dat wij door den wensch deugdzaam<br />
te zijn deugdzamer worden; en dus een genoegzaam deel<br />
aan 't zoenbloed verkrijgen, om in uw gericht voor u te beflaan!<br />
En, o mogt mijne bede hier baten! o God vergun ons allen<br />
zaligheid uit genade ! — Maar nu roept een hoger plicht dan dd<br />
plicht vanmenfchelijkheiddie van een Christen mij, oGod, ik<br />
fmeek ü voor allen, ook voor mijne vijanden, verdelgze niet,<br />
maar help, dat zij leeren inzien hoe vruchteloos ze woeden,<br />
dat alle laster wen zij mij wanen kwaad te doen, een wezentlijk<br />
Goed aan mij, maar leed aan hun doet: want wen al mijn<br />
broeders het kwaad met mij gedacht hebben: gij doch befchikt<br />
het goed o God. Ja dat wat meer wat Schrceuwender dan Laster<br />
is; dat ook hun gewet zwaart, op mijne onfchult fchaart,<br />
immers zij behoorden, dit in te zien, alleen wen zij opletten<br />
dat of fchoon ik niet in 't vuur lope, ik voor hun oog echter<br />
openbaar, zo nachts als daags ga, en wat zou 't geweer mij<br />
baten, wen mijn borst niet met den driedubbclen koperen<br />
Pantzér van onfchult gedekt was, uwc'voorzorg oGod behoed<br />
mij en des ben ik gerust, Gij doet het dreigen der boosheid<br />
in dunne lucht verteert worden, o Breng de boosheid van<br />
eenige weinige te rugg', en verlicht de jongelingen in wien<br />
'teen verkeerd ingezien PATRIOTISMUS is, verkeert ingezien<br />
door 't blindwerk van 't valsch vernuft misleid,<br />
of zal ik omkomen, laat dan mijn dood een zeegenpraal<br />
zijn: o God 1 God! Geef, kan en mag 't beftaan, vrede aan<br />
al dc aarde, opdat zij een voorbeeld van den Hemel worde.<br />
Vaart
OVERDENKINGEN;<br />
Vaart #el, Vrienden der Waarheid, vaart wel, bemint<br />
mij als uwen broeder, die alleen zo verre uwe liefde vordert,<br />
als hij onbefchroomd de waarheid geltand doet; zijn<br />
deze Fragmenten niet genoeg befcbaafd , zoo overziet het<br />
gunftig in (tukken, die geen uitftel leden, en waartoe ik<br />
Öechts weinige nachten aanwenden kon , en welken te fchrij-<br />
*fcïi mijn hart rrtij echter als een' plicht opleide. Vaart wel.