10.09.2013 Views

Download afstudeerscriptie Natalie Lorenz: 'naar oneindig'

Download afstudeerscriptie Natalie Lorenz: 'naar oneindig'

Download afstudeerscriptie Natalie Lorenz: 'naar oneindig'

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

naar oneindig


<strong>Natalie</strong> <strong>Lorenz</strong>, 2007<br />

Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten, Den Haag


I am incapable of conceiving infinity, and yet I do not accept finity.<br />

Simone de Beauvoir


Intro<br />

“Op zoek naar vogelnestjes was hij steeds verder van het pad geraakt en ten slotte uitgekomen bij<br />

een oude beukenboom, niet ver van de vijver. Had hij tot hier onverstoorbaar met zijn stok in het<br />

gebladerte van het lage struikgewas lopen wroeten, nu, staande voor de stokoude stam, werd zijn<br />

blik onverbiddelijk de hoogte in geleid, langs groeven en kloven, vochtige spleten, alle bochels<br />

voorbij, - en steeds hoger nog, tot in het onafzienbare, waar de fijnste vertakkingen vluchtig<br />

werden en oplost in de nevelige lucht van de namiddag. Prompt brak zijn buitbeluste stemming.<br />

Het was een schielijke overweldiging, de plotselinge indruk die deze boom op hem maakte, het<br />

benam hem voor een ogenblik de adem.<br />

(…) Timon ervoer de nabijheid van de ontzaglijke beuk nu haast als die van een persoon, het<br />

maakte hem verlegen, en de stilte beklemde hem als een ongemakkelijk stilzwijgen. De besloten<br />

ruimte onder de zwaar doorzakkende takken kwam hem evenredig bezield voor, en plotseling<br />

was het hem te moede alsof er een stil beroep op hem van kracht werd. Deze enge kring om de<br />

stam, ongerept, verzonken tussen de stugge hulst die overal neerhurkte hier in het beukenbosje,<br />

deze kring scheen zich niet alleen aan hem te tonen, maar zich ook volledig aan hem uit te leveren<br />

en aan hem te willen toebehoren, als een kuikentje dat in het eerste lichaam waarmee het in<br />

aanraking komt, zijn moeder meent te hebben gevonden en zegt: zorg voor mij.


(…) Maar hoe kon hij iets bezitten en bewaren dat oneindig veel groter en sterker was dan hijzelf?<br />

Ten derden male keek hij omhoog, naar het onnavolgbare spel van de dikke, gewrongen takken,<br />

de nieuwe scheuten, en het wattige blad in de hoogte dat, tot het uiterste uitgeplozen, haast zo fijn<br />

leek als het licht dat het zeefde. Hij weifelde. Tegenover deze geweldige beuk stelde hij slechts een<br />

nietigheid voor, maar toch voelde hij zich met hem verbonden in de afzondering.<br />

(…) Tegen zijn opwinding in zette Timon zijn stok tussen zijn voeten en legde hij bedaard zijn<br />

handen op het uiteinde, alsof het een spade was. Rustig begon hij de bestemming van zijn plekje<br />

te bepeinzen, want dit wist hij heel goed: alleen zo doende dat hij deze ruimte inrichtte voor een<br />

gesteld doel en hij er slechts nog met een bepaald oogmerk kwam, eerst door zó te doen zou hij<br />

deze zonderlinge plaats, die hem nu alleen nog maar was toegevallen, zich werkelijk toe-eigenen<br />

en bezitten…”<br />

Fragment uit: De mensen thuis – Thomas Rosenboom, 1983


Marsyas, Anish Kapoor, 2002


Voorgaand fragment uit het boekje De mensen thuis van Thomas Rosenboom geeft de essentie<br />

weer van het gevoel dat mij vaak overvalt tijdens het artistieke proces. Ik werk vaak in situ en<br />

maak ruimtelijke installaties. Het gevoel is een verlangen om de ruimte ter plaatse in te nemen,<br />

te beheersen, te veroveren. Een gevecht met de ruimte, met de immaterialiteit van de ruimte.<br />

Deze fascinatie voor het innemen van ruimte is denk ik – achteraf bezien – ooit begonnen met<br />

een bezoek aan de Tate Modern in 2002. In de zogenaamde Turbine Hall was het beeld van<br />

Anish Kapoor tentoongesteld: een verbijsterend reusachtig ruimtevullend beeld, getiteld Marsyas.<br />

Nooit eerder had ik zoiets gezien of ervaren, zoiets onmetelijks, van bovenmenselijke afmetingen<br />

en tegelijkertijd van een sierlijkheid in vorm en verhouding. Dit beeld was door zijn materiaal<br />

en kleur nauwelijks ‘immaterieel’ te noemen, eerder concreet en aards. Maar het had wel het<br />

hemelbestormende verlangen in zich van het jongetje Timon.


Christo, Wrapped Reichstag, collag


e, 1993<br />

In deze scriptie, getiteld ‘Naar oneindig’ richt ik mij op het gegeven dat vele kunstenaars (beeldend<br />

kunstenaars, schrijvers, dichters, filosofen) het dergelijk verlangen hebben om naar oneindigheid<br />

te reiken. Het gaat daarbij niet om het simpelweg bereiken van onmetelijke afmetingen<br />

van een kunstwerk of alleen om het fysiek innemen van ruimte. Het gaat mij om het motief dat<br />

achter dit verlangen zit: door naar een hoger, immaterieel niveau uit te willen reiken onthecht<br />

men zich van het alledaagse en ontsnapt men aan de aardse werkelijkheid. Een term die deze<br />

toestand mijn inziens goed beschrijft is ‘het Sublieme’.<br />

Honour & Fleming beamen in hun standaardwerk Algemene Kunstgeschiedenis (1988) dat ‘de<br />

idee van het goddelijke, als het menselijke begrip te boven gaande, niet tastbaar maar desalniettemin<br />

intuïtief levendig ervaren, altijd een belangrijke bron van inspiratie is geweest voor de<br />

beeldende kunst.’<br />

In haar proefschrift over Barnett Newman getiteld Een subliem gevoel van plaats (1992)<br />

omschrijft de filosofe Renée van de Vall het sublieme als volgt: ‘Er is iets immens,<br />

huiveringwekkends of onbegrijpelijks dat de eigen nietigheid, de eigen onmacht of het eigen<br />

onvermogen doet voelen, en dat desondanks, of juist daardoor, een intens gevoel van vreugde,<br />

kracht en inzicht geeft. Vaak gaat dat gepaard met een perspectiefwisseling: het positieve gevoel<br />

wordt in verband gebracht met iets “anders”, iets “hogers”, of iets “diepers” dan wat normaal<br />

ervaren wordt.’ (Het museum dat niet bestond, Janneke Wesseling, 2004).


Yves Klein, een van de meest bekende en belangrijkste van de “hemelbestormers”<br />

ooit, duidde het verlangen naar oneindigheid in 1959 als volgt:<br />

“Wat is sensibiliteit? Dat wat buiten ons wezen bestaat en ons desondanks steeds<br />

toebehoort. - Het leven behoort ons niet toe, alleen met de sensibiliteit, die ons toebehoort,<br />

kunnen we het kopen. De sensibiliteit is de munteenheid van het universum,<br />

van het heelal, van de grote natuur, die ons toestaat het leven te kopen als grondstof.<br />

De verbeelding is de drager van de sensibiliteit. Gedragen door de verbeelding<br />

geraken we tot het echte leven, dat de absolute kunst is.”<br />

Kunst is niet bedoeld om iets uit te leggen, maar om datgene te laten zien wat je<br />

onmogelijk uit kúnt leggen.<br />

Mario Merz, citaat uit Ad de Visser, de Tweede Helft<br />

Mensen moeten leren om aan hun werkelijkheid te ontstijgen. Ze moeten een<br />

spiritueel middel ontwikkelen waarmee zij een volstrekt ander standpunt in het<br />

universum kunnen bereiken.<br />

Joseph Beuys, citaat uit Kunst van de 20e eeuw, Ruhrberg e.a.


Het verlangen naar oneindigheid is per definitie een dionysisch, tragisch en romantisch verlangen:<br />

het hogere en de oneindigheid is nooit te bereiken, en toch komt dit verlangen steeds weer terug.<br />

We zijn als Icarus, die vergeefs de hemel bestormt en ongelukkigerwijs weer ter aarde stort. Toch<br />

komen we hier dicht bij het wezen van een kunstenaar: tussen het hier en nu, en de oneindigheid is<br />

nog zoveel, en kan juist door kunst worden verbeeld of benaderd. Kunst opereert in wezen altijd op<br />

een hoger niveau dan de werkelijkheid: het refereert altijd naar iets anders. In deze scriptie wil ik<br />

het hebben over kunst waarbij dit refereren bijna het doel op zich wordt en in zichzelf de kunst is.<br />

Een belangrijk referentiepunt voor dit onderwerp is de Romantiek. Tijdens de Romantiek stond<br />

de natuurverheerlijking centraal, waardoor oneindigheid als fenomeen voor het eerst voelbaar werd<br />

zonder de smet van religie. Caspar David Friedrich maakte de oneindigheid tot zijn onderwerp:<br />

de nietigheid van de mens versus de oneindigheid van de horizon, de onpeilbare natuurkracht,<br />

onmetelijke bergen en oneindige oceanen. Later, in de filosofische stroming van het Existentialisme<br />

probeert men antwoord te geven op de vraag waarom wij, nietige mensen überhaupt bestaan en<br />

of wij ooit de oneindigheid kunnen bereiken. Het antwoord van het Existentialisme wijst in de<br />

richting van vrijheid. De mens heeft de vrijheid, zowel in materiële als in immateriële zin, wanneer<br />

hij deze zelf zoekt. De zoektocht naar het hogere, het onbereikbare in de kunst gaat naar mijn<br />

mening in essentie over het vinden van de ultieme vrijheid als mens.


Maar wanneer we van al deze ‘hogere’ theorieën weer wakker worden in het heden, staat onze<br />

realiteit zeer ver af van die van de Romanticus of van de Existentialist. In onze alledaagse realiteit-<br />

van de alsmaar toenemende globalisering, de vervaging van grenzen wereldwijd door internet en<br />

de media en het steeds hogere levenstempo - krijgen wij iedere dag weer een behoorlijke portie<br />

oneindigheid voor onze kiezen. Iedere dag weer vindt de wereldwijde kruisbestuiving plaats van<br />

bewegingen, ideeën en informatie. Op ieder moment kan een niet-te-bevatten catastrofe plaatsvinden<br />

door de mens (11 september 2001) of de natuur (tsunami 2005).<br />

In de jaren tachtig beschrijft de filosoof Gilles Deleuze het proces van oneindige kruisbestuiving<br />

in zijn risoomtheorie. Hij doet dit vanuit een optimistisch perspectief: iedere verbinding leidt weer<br />

tot nieuwe inzichten, nieuwe kunstvormen en nieuwe mogelijkheden, waarbij niemand weet waar<br />

dit eindigt. Inmiddels alweer een kwart eeuw verder is de minder hoopvolle reactie hiertegen<br />

zichtbaar: we reageren allergisch tegen oneindige hoeveelheid informatie (‘we verzuipen’), we<br />

willen af van het snelle en oppervlakkige leven (vertraging), en de gemakkelijke kruisbestuiving<br />

leidt ook tot bedreigende bijverschijnselen (wereldwijde polarisering van de islam).


Leeswijzer<br />

Deze scriptie bestaat uit twee delen: het eerste deel bevat het onderzoeksgedeelte, gevolgd door het<br />

beschouwende tweede deel, de epiloog.<br />

Het eerste deel bestaat uit drie hoofdstukken, getiteld Het hogere licht, De sublieme ruimte, en Nu<br />

en de eeuwigheid. Deze drie hoofdelementen: licht, ruimte, en tijd heb ik als hoofdthema’s voor<br />

de scriptie genomen vanwege hun impliciete oneindige en niet-stoffelijke karakter. Alledrie spelen<br />

zij ook een wezenlijke rol in mijn werk. Ik probeer met deze scriptie de thematiek van mijn werk<br />

inhoudelijk te onderzoeken. Het gaat bij deze behandeling van licht, ruimte en tijd niet om het<br />

fysieke, ‘tastbare’ verschijnsel van licht, ruimte of tijd, maar om de betekenis die zij in de kunst in<br />

de loop der geschiedenis hebben gekregen en waarmee het Sublieme mogelijk kan worden bereikt.<br />

Deze scriptie is uiteraard niet allesomvattend bedoeld, maar ik behandel een aantal voor mij<br />

persoonlijk inspirerende kunstenaars.<br />

In een epiloog stel ik ter discussie of er op dit moment een nieuwe vorm van romantiek gaande is,<br />

waarin wij, eigenlijk vergelijkbaar met de negentiende eeuwse romantici, weer willen ontsnappen,<br />

maar nu niet naar de oneindigheid, maar aan de oneindigheid.


Het hogere licht


Het oculus in de van oorsprong heidense<br />

tempel het Pantheon in Rome


Intro<br />

In het joods-christelijke geloof staat licht voor Gods tegenwoordigheid. Licht is volgens de bijbel,<br />

na hemel en aarde, de eerste schepping van God. Honderden jaren voor Christus werd licht al<br />

door Plato gekenmerkt als de waarheid, het inzicht. En weer honderden jaren voor Plato (ongeveer<br />

1500 tot 900 voor Christus) vereerden de Hindoes de veda’s. Het woord veda is verwant met het<br />

Latijnse ‘deus’ en afgeleid van het oude Sanskritische woord div, dat helder licht betekent. Goden<br />

waren wezens die licht uitstraalden.


Waar het licht het helderst is<br />

zijn de schaduwen het diepst.<br />

Johann Wolfgang Goethe


“De zintuiglijk waarneembare wereld komt overeen met die woning in de<br />

gevangenis, het licht van het vuur met het vermogen van de zon. En als je in die<br />

tocht omhoog en de aanblik van de dingen daarboven de weg ziet waarlangs de<br />

psyche opstijgt naar de wereld van het denken, dan heb je begrepen wat in elk geval<br />

mijn eigen verwachtingen zijn, en die wilde je nu eenmaal graag horen. Alleen god<br />

zal weten of ze met de werkelijkheid overeenstemmen. Hoe het ook zij, wat ik me<br />

voorstel is dat in die kenbare wereld uiteindelijk na zeer veel moeite de ‘waarde’<br />

zichtbaar wordt. Als men die gezien heeft, zal men volgens mij tot de conclusie<br />

moeten komen dat die waarde het blijkbaar is, die altijd de oorzaak is van alles<br />

wat juist en goed is: dat zij [red. de waarde] in de zichtbare wereld het licht en de<br />

oorsprong van het licht heeft voortgebracht en zelf centraal staat in de wereld van<br />

het denken en inzicht in de waarheid mogelijk maakt.”<br />

Plato, ‘De Grot’ (vierde eeuw v. Chr.) – De tweede helft, Ad de Visser (2002)


Het licht doet me van tijd<br />

tot tijd herinneren<br />

aan het licht.<br />

Hans Andreus


En niet voor niets betekent ‘Verlicht’ zijn of ‘de Verlichting’ de toestand waarbij de mensheid<br />

tot wezenlijke nieuwe inzichten is gekomen, en de donkere, intellectueel minder verantwoorde<br />

toestand achter zich laat. De westerse Verlichting is voor ons moderne mens en in de kunstwereld<br />

dan ook een zeer belangrijk referentiepunt geweest: niet het geloof in de kerk of een hogere<br />

macht kon leiden tot waar inzicht, maar in ieder mens zelf kan men de waarheid vinden, door<br />

kritisch te denken. De Verlichting leidde tot belangrijke elementaire waarden van onze westerse<br />

samenleving, namelijk het gelijkheidsbeginsel, zelfbewustzijn en verantwoordelijkheidsbesef. De<br />

Verlichting heeft de grondslag van de kunst tot op de dag van vandaag veranderd: de individuele<br />

creativiteit van een kunstenaar, de uniciteit van zijn werk, zijn verhouding tot de rest van de<br />

samenleving en vooral ‘de macht van de kunstenaar om verder te reiken dan logische denkprocessen<br />

en regionen te verkennen die buiten het bereik van het menselijke verstand liggen’ (Honour &<br />

Fleming, 1988).


Johannes Vermeer, De geograaf, 1668-1669<br />

Johannes Vermeer,<br />

Lezende vrouw in het blauw,<br />

1662- 1664


Licht van Vermeer<br />

Het gebruik van licht speelt in de periode van vóór de (westerse) Verlichting, de Barok, een grote<br />

rol in de schilderkunst. Vermeer (1632-1675) is voor mij een belangrijke kunstenaar. Hij speelt<br />

als een god met het licht, alsof het niets is. Vermeers schilderijen hebben iets sprankelends en<br />

verhevens, terwijl ze vaak gewone burgers en alledaagse handelingen afbeelden (alhoewel hij wel<br />

altijd metaforen toepast).


video stills eigen werk,<br />

2005


Het licht van Vermeer is altijd daglicht: de pure, witte kracht van daglicht. “Bij Vermeer is het licht<br />

nooit kunstmatig: het is precies en normaal zoals in de natuur en zoals een scrupuleuze wetenschapper<br />

het zich niet preciezer kon wensen.” (uitspraak van Bürger-Thoré, 1806-1869). Beroemde<br />

filmmakers als Stanley Kubrick en Wim Wenders hebben zich laten inspireren door de schilderijen<br />

van Johannes Vermeer (bron: Volkskrant). En zo ook ikzelf.


Johannes Vermeer, detail van Het melkmeisje, 1658-1660


Het geniale van Vermeer zit ’m vooral in de wijze van schilderen van het licht. Hij was één van<br />

de eerste kunstenaars die met de techniek van pointillisme werkte. Wat zo mysterieus is aan zijn<br />

schilderijen is dat het lijkt alsof alles net nog bewoog, de schilderijen wekken de indruk zo weer tot<br />

leven te kunnen komen. Er heerst een vibratie in de schilderijen. De intimiteit van het moment.<br />

Ze zijn dus eigenlijk zeer impressionistisch: de impressionisten trachtten ook het ‘moment’ vast te<br />

leggen. Waarmee Johannes Vermeer misschien niet eens zozeer alleen met het aspect ‘licht’, als<br />

ook met het aspect ´tijd´ in verband moet worden gebracht.


Johannes Vermeer, Allegorie op het geloof, detail, 1671-1674


“Zo is de materie van de tijd in de schilderijen van Vermeer: de onbeweeglijkheid<br />

van het ogenblik, de eeuwigheid van het vluchtige. Doorzichtigheid van het<br />

heden, zonder het heldendom van de toekomst en de majesteit van het verleden.”<br />

Vermeer, Boek over Vermeer. Albert Blankert, John Micheal Montias, Gilles Aillaud


Vanuit dit idee van de beweeglijkheid in het schilderij is het treffend dat Vermeer als een van<br />

de eersten in ons land met de camera obscura werkte. Hij gebruikte het licht van de camera<br />

obscura als een cameraprojectie, en met de bijbehorende onscherpte ontstond de toepassing van<br />

pointillisme. En wanneer je bedenkt dat een camera obscura werkt als een filmprojector van de<br />

werkelijkheid (het projecteert alles wat er voor de opening gebeurt), dan weten we zeker dat<br />

Vermeer bewegende beelden zag, als een film, voordat de modellen zich in positie brachten. Voor<br />

die tijd moet dat een ontzettend bijzondere ervaring zijn geweest. Vermeer ging door het gebruik<br />

van de camera obscura werkelijk als fotograaf en regisseur te werk, en slaagde hij er misschien<br />

daarom zo goed in om de ‘vibratie’ van het moment te schilderen. In mijn ogen was hij een zeer<br />

moderne kunstenaar voor zijn tijd: hij maakte gebruik van moderne technieken én hij heeft bijna<br />

als een conceptueel kunstenaar een bepaalde immaterialiteit in zijn schilderijen weten te bereiken,<br />

namelijk die van het moment.


James Turrel, Elliptic Ecliptic, 1999


James Turrel<br />

Een hedendaagse kunstenaar, die een belangrijke plaats inneemt in deze scriptie, is de Amerikaan<br />

James Turrel. Het fascinerende in deze context is dat in zijn werk licht niet los gezien<br />

kan worden van ruimte. Turrel wil het licht als materiële substantie zichtbaar maken: ‘Licht<br />

neemt ruimte in, het bewóónt ruimte’, zegt hij. Turrel, zoon van een luchtvaartkundig<br />

ingenieur, was al op zestienjarig leeftijd in bezit van zijn vliegbrevet. Hij heeft het op zijn<br />

vliegtochten talloze malen beleefd. Zoals die ene keer, toen hij dwars door het noorderlicht<br />

heen vloog. De lichtgroene flonkeringen bleven als sluiers aan de vleugels van zijn toestel<br />

hangen. Het vliegen is eigenlijk zijn atelier. Lucht en licht zijn de materialen waarmee hij zijn<br />

kunstwerken maakt en de beleving ervan is voorwaarde om het werk te kunnen aanschouwen.


Ook al werkt Turrel in drie dimensies, zijn kunst sluit aan bij een schilderkunstige traditie.<br />

Zijn meditatieve benadering van het licht maakt zijn werk verwant met dat van de Colourfield<br />

painters als Mark Rothko en Barnett Newman, en met dat van de negentiende-eeuwse schilders als<br />

William Turner en Caspar David Friedrich. Al deze schilders waren op zoek naar het sublieme of<br />

verhevene. In haar proefschrift over Newman getiteld Een subliem gevoel van plaats (1992) omschrijft<br />

de filosofe Renée van de Vall het sublieme als volgt: ‘Er is iets immens, huiveringwekkends<br />

of onbegrijpelijks dat de eigen nietigheid, de eigen onmacht of het eigen onvermogen doet voelen,<br />

en dat desondanks, of juist daardoor, een intens gevoel van vreugde, kracht en inzicht geeft. Vaak<br />

gaat dat gepaard met een perspectiefwisseling: het positieve gevoel wordt in verband gebracht met<br />

iets “anders”, iets “hogers”, of iets “diepers” dan wat normaal ervaren wordt.’ (Het museum dat<br />

niet bestond, Janneke Wesseling, 2004). Bij Turrel gaat het hem om de zintuiglijke ervaring: ‘Bij<br />

Friedrich, of bij Monet die het licht schilderde, blijft de beschouwer een buitenstaander, hij kijkt<br />

toe. Bij mij is het anders. Het is het verschil tussen naar voetbal kijken op de televisie en het zelf<br />

spelen.’


Belangrijk aan het werk van Turrel is de ongrijpbaarheid. Zijn werk is eigenlijk niet<br />

te fotograferen en moeilijk om in woorden te vatten. Light Projections and Light<br />

Spaces in 1976 in het Stedelijk Museum in Amsterdam, bestond bijvoorbeeld onder<br />

meer uit vier ogenschijnlijk lege zalen die allemaal een andere kleur ademden. De<br />

toenmalige directeur van het Stedelijk, Eddy de Wilde schreef deze tekst erover:<br />

‘De intensiteit van het gekleurde licht was afhankelijk van de tijd van de dag, van de<br />

tijd van het jaar, de wolken, het weer. Elk vertrek was aan constante verandering<br />

onderhevig: een ruimte met wisselende dimensies, niet in te schatten; het licht leek<br />

als een soort materie in de ruimte te hangen.’


James Turrel, Wide Out, 1998


Olafur Eliasson, Your black horizon, Always a little further, 2005


Olafur Eliasson<br />

Een in dit verband belangrijke en actuele kunstenaar is Olafur Eliasson. Voordat hij recent zo<br />

bekend werd door zijn werk in de Tate Modern, werd ik zelf in 2003 al door zijn werk gegrepen<br />

door een groot artikel over hem in de Parkett van 2002, nr. 64. Eliasson (geboren in 1969 te<br />

Kopenhagen) is recent uitgegroeid tot een zeer bekend, gerenommeerd en ‘hippe’ kunstenaar. Hij<br />

wordt gevraagd door de grootste musea en exposities ter wereld en heeft een professioneel team<br />

aan mensen die het werk voor hem maken. Hij werkt voornamelijk met licht. In zijn werk stelt hij<br />

vragen over de wijze waarop wij waarnemen. Zoals de zon die hij in de Tate heeft laten schijnen<br />

(Tate Weather Project (2005)), zoals de installaties in het Boijmans met het spel van water en licht<br />

en zoals in de 51ste Biënnale van Venetië waar hij op een klein eilandje – Isola di San Lazzaro - in<br />

een paviljoen wederom een lichtinstallatie heeft gemaakt. De laatste vond ik het meest interessant:<br />

in een speciaal voor dit werk gebouwd paviljoen was als enige lichtbron een lijn van licht te zien,<br />

precies op ooghoogte. Je ogen konden er niet aan ontsnappen, maar kon ook geen vat krijgen op<br />

die lijn, alsof het in de lucht zweefde. De lijn was van daglicht gemaakt, maar veranderde elke paar<br />

minuten heel langzaam van kleur. Een werk dat je als kijker terugwerpt naar de essentie van kijken<br />

en ervaren.


Olafur Eliasson, Die organische und kristalline beschreibung, 1996


De installaties van Eliasson zijn vooral een plek van verwondering en ervaring. Met minimale middelen<br />

weten zijn installaties een sterke ervaring op te roepen. Eerder maakte hij eind jaren negentig<br />

zeer bijzondere installaties in de Neue Galerie am Landesmuseum in Graz, waarbij de zintuigen van<br />

het (tactiele) kijken een belangrijke rol speelden.


Olafur Eliasson, Notion Motion, 2005


Wat het ervaringsaspect betreft, is zijn werk sterk gerelateerd met dat van James Turrel. Bij hem<br />

is de thematiek echter minder ‘verheven’ als bij Turrel. Daar waar Turrel nog kind is van de Land<br />

art en van het modernisme, en nog gelooft in het bereiken van ‘het ware hogere’, zoekt Eliasson<br />

het veeleer in de individuele mens en zijn ervaring, karakteristiek voor het postmodernisme en<br />

de tijd van het persoonlijke engagement. Hij vraagt ons geen toeschouwer te zijn, maar actieve<br />

participant. Hij zegt daarover:<br />

“Ervaren betekent: de omgeving opnemen middels de zintuigen. De ogen functioneren daarbij als<br />

camera’s die de omgeving registreren. Maar naast camera’s zijn ze even goed projectoren. Ervaren<br />

betekent voor mij niet alleen maar de omgeving consumeren, of erop reflecteren zoals de romantische<br />

flaneur, maar participeren, engageren, verantwoordelijkheid nemen, daadwerkelijk dingen<br />

doen.” (Metropolis M, 03-04-2006, Interview met Nathalie Zonnenberg)


Veel van Eliassons installaties zijn gebaseerd op de vraag:´Waar in de samenleving<br />

kunnen we onze zintuigen nog steeds gebruiken om onze omgeving te definieren,<br />

in plaats van alleen maar gedefinieerd te worden door onze omgeving, waardoor<br />

onze lichamen steeds meer een product worden?´ Het feit dat er in Eliassons werk<br />

een directe relatie ontstaat tussen het individu en de omgeving, maakt dat deze zich<br />

bewust wordt van de mogelijkheden om die omgevingin te veranderen. Niet de<br />

omgeving staat centraal, maar het individu.<br />

Passage uit introductietekst Tentoonstelling Notion Motion, Museum Boijmans Van Beuningen, 2005


Olafur Eliasson, Notion Motion, 2005


Olafur Eliasson, The very large ice floor, 1998


Eliasson zoekt op deze wijze de grenzen op van minimale zintuigelijke sensitiviteit. In een wereld<br />

waarin we dagelijks bestookt worden met informatie, beelden, indrukken, signalen en effecten, wil<br />

hij zich verweren tegen de continue commerciële opdringerigheid, verspilling van onze zintuiglijke<br />

energie en de dreigende verlamming van onze zintuigen. Zo plaatst hij simpelweg een vloer van ijs<br />

in de hal van een museum, opdat de bezoekers van de Biennale in Sao Paulo uitvinden wat het is<br />

(de meesten komen daar zelden in aanraking met ijs van dit formaat), er van kunnen genieten (door<br />

erop te gaan liggen, terwijl het buiten tropisch heet is), het te laten smelten en het zo letterlijk te<br />

vervormen zodat de toeschouwers hun sporen nalaten in het werk.<br />

Mijn kritiek bij dit soort type werk (waaraan ook andere kunstenaars zich schuldig maken) dat ik<br />

mij afvraag of het wel legitiem is om je toeschouwer vragen te stellen over zijn omgeving en zijn<br />

participatie daarin (hoe staan wij in onze wereld, hoe willen wij leven, etc.), terwijl het werk zelf<br />

op uiterst onduurzame wijze met de wereld omspringt (in dit geval door de enorme energieverspilling<br />

van een vloer van ijs in een heet land). Als dat de vraag is die hij de kijker wil laten oproepen,<br />

is het werk per definitie niet integer. Ik geloof echter dat zijn inhoudelijke intenties verder gaan<br />

dan het puur aan de orde stellen van het thema duurzaamheid en energieverspilling, waarmee het<br />

acceptabeler wordt, al behoud ik toch mijn reserves.


Olafur Eliasson, Room for one color, 1998


Eliasson is dus vooral geïnteresseerd in het kijken. Hij roept de vraag op: zien we een beeld of de<br />

zien we de werkelijkheid? Hij stelt bijvoorbeeld, in het kader van de kunst niet onbelangrijk, het<br />

instituut van het museum ter discussie: hier wordt met een beeld of representatie een kunstmatige<br />

werkelijkheid opgehouden, waarbij het object ineens volledig geïsoleerd is van zijn eigen tijd,<br />

geschiedenis en context. Als museumbezoeker kun je je daar in principe gemakkelijk in verplaatsen,<br />

omdat het een museum betreft. Maar waar begint de werkelijkheid, en waar houdt het beeld<br />

op? Hij refereert aan de illusie van geschilderde plafonds in kerken, of The Truman Show, waar Jim<br />

Carey’s karakter zeilt naar het einde van de wereld, totdat alles een filmset blijkt te zijn. Hetzelfde<br />

gebeurt wanneer je in de bioscoop zit en naar en film kijkt. Je bent in staat om je volledig te<br />

laten opnemen in de verbeelding van de film, maar kunt tegelijkertijd in één seconde er weer uit<br />

stappen, wanneer je daar zelf voor kiest. In essentie gaat het dus weer om het bewust kijken van de<br />

toeschouwer.


Olafur Eliasson, Quasi brick wall, 2003


Daarnaast werkt hij vaak met het perspectief door subject en object om te draaien. Een mooi<br />

voorbeeld hiervan is het werk Your orange afterimage exposed (2000). Een blauw geprojecteerd<br />

vlak op een muur wordt steeds feller en feller, waarna het ineens verdwijnt, en je op je netvlies de<br />

complementaire kleur ziet. De toeschouwer wordt zo zelf de projector van het beeld. Zo werkt<br />

hij ook vaak met spiegels in zijn beelden, zoals Quasi brick wall (2003), waardoor het beeld vanuit<br />

ieder standpunt van de kijker volledig verandert. Zo is bij hem, net als Turrel, niet alleen met licht<br />

van belang, maar nadrukkelijk ook het gegeven van ruimte.


<strong>Natalie</strong> <strong>Lorenz</strong>, Weiss, 2007<br />

<strong>Natalie</strong> <strong>Lorenz</strong>, geen titel, 2004


Eigen werk<br />

In mijn werk speelt licht een wezenlijke rol. De installaties zijn insitu en komen voort uit het<br />

gegeven van de ruimte of de plek zelf, waaronder het licht. Ik wil dat er een spel ontstaat tussen het<br />

licht in de specifieke ruimte, de installatie en de kijker.


De sublieme ruimte


You cannot have an experience of a space outside of its<br />

context. The experience of sculpture resides totally within<br />

the confines of its defined space. In this instance a room. The<br />

placements of the arcs alter the rectilinear frame of the room<br />

into discrete curvilinear arcs volumes.<br />

Richard Serra over Wassende bogen/Waxing arcs, 1980, Museum Boijmans van<br />

Beuningen, Rotterdam


L’infinito<br />

Sempre caro mi fu quest’ermo<br />

colle, e questa siepe, che da<br />

tanta parte dell´ultimo orizonte<br />

il guardo esclude. Ma sedendo<br />

e mirando, interminati spazi di<br />

là da quella, e sovrumani silenzi,<br />

e profondissima quiete io nel<br />

pensier mi fingo; ove per poco il<br />

cor non si spaura.<br />

Morandi’s favoriete 19de eeuwse dichter Giacomo Leopardi


The infinite<br />

It was always dear to me, this<br />

solitary hill, and this hedge that<br />

shuts off the gaze from so large a<br />

part of the uttermost horizon. But<br />

sitting and looking out, in thought<br />

I fashion for myself endless<br />

spaces beyond, more-than-human<br />

silences, and deepest quiet, where<br />

the heart is all but terrified.


Intro<br />

In de periode van de Romantiek komt het gevoel van oneindigheid bij de moderne, nu Verlichte<br />

mens voor het eerst in de geschiedenis tot een hoogtepunt. Door de tegenbeweging op de Verlichting<br />

staan “trance en droom tegenover het heldere denken, visioen tegenover logica, harmonie<br />

tegenover analyse, intuïtie tegenover overweging, het onbewuste tegenover het wakend bewustzijn.”<br />

(Douwe Draaisma, de Metaforenmachine) Het existentialisme en haar existentiële vraag, wat<br />

doen wij nietige mensen hier in deze oneindige kosmos, krijgt steeds meer vorm. In de Romantiek<br />

wordt men zich voor het eerst bewust van de rol van het gevoel, zowel bij kunstenaar als<br />

toeschouwer. De dichter Charles Baudelaire, de grootste en meest ter zake kundige schrijver over<br />

de beeldende kunst van de Romantiek, merkte op dat ‘de romantiek niet nauwkeurig te situeren<br />

is in onderwerpkeuze of exacte waarheid, doch uitsluitend in een manier van voelen’. (Honour &<br />

Fleming, Algemene kunstgeschiedenis). Al deze ontwikkelingen waren de benodigde ingrediënten<br />

om het verlangen naar oneindigheid in de kunst en filosofie te laten ontstaan, zoals de opvatting van<br />

Burke over het Sublieme. Jos de Mul formuleert dit heel treffend in zijn boekje ‘Het romantische<br />

verlangen’ (1990): “Het romantische besef van de principiële eindigheid van het streven naar oneindigheid<br />

komt ook pregnant tot uitdrukking in het inzicht dat de nagestreefde identiteit van geest<br />

en natuur, voor zover deze in de esthetische ervaring al wordt benaderd, nooit volledig in de macht<br />

van het bewuste subject ligt, maar haar, ten minste ten dele, als een gunst van het lot toevalt.”


In het Chinese schrift betekent het karakter XIAN ‘onsterfelijk’. Het bestaat uit een combinatie<br />

van REN, het Chinese karakter voor ‘mens’ en SHAN, dat ‘berg’ betekent.<br />

Uit: Dada, Landschap, Kunsttijdschrift voor kinderen


Het Sublieme van Longinus en Burke<br />

Een belangrijke term die het thema van deze scriptie goed benadert is die van ‘het Sublieme’.<br />

De vroegste vermelding van het Sublieme stamt volgens Umberto Eco (De geschiedenis van de<br />

schoonheid) uit de eerste eeuw na Christus. Van de schrijver Pseudo-Longinus, die aan dit begrip<br />

een traktaat wijdt, noemt Longinus als belangrijkste aspect van het artistieke scheppingsproces<br />

de geestdrift: het Sublieme is in zijn ogen iets wat het poëtische betoog van binnenuit bezielt en de<br />

luisteraar of de lezer in extase doet geraken. Voor hem is het Sublieme het gevolg van kunst. In de<br />

aanloop naar de achttiende eeuw wordt het idee van het Sublieme niet langer in verband gebracht<br />

met de beleving van de kunst maar met die van de natuur. De natuur en het leven kunnen zowel mooi<br />

als gruwelijk en angstaanjagend zijn. De achttiende-eeuwse mens brandde van verlangen om nieuwe<br />

gebieden te ontdekken, niet om deze te veroveren, maar om nieuwe genoegens en nieuwe emoties<br />

te voelen. Zo ontwikkelt zich – Burke beschrijft dit ook in zijn A Philosophical Enquiry into our<br />

Ideas of the Sublime and the Beautiful (1757) – een voorliefde voor het verbazingwekkende.


“Twee genieën heeft de natuur ons als begeleiders in het leven meegegeven. Het ene, dat<br />

sociaal en lieflijk is, verkort met zijn opgewekte spel de vermoeiende reis, maakt de ketenen<br />

van de noodzakelijkheid lichter, en voert ons met vreugde en grappen naar de gevaarlijke<br />

plekken waar wij als zuivere geesten handelen en al het lichamelijke moeten afleggen,<br />

totdat we de waarheid hebben leren kennen en onze plicht doen. Daar verlaat hij ons, want<br />

alleen de zonnewereld is zijn gebied, verder dan daar kunnen zijn aardse vleugels hem niet<br />

dragen. Maar dan komt het andere genie erbij, ernstig en zwijgzaam, en met zijn sterke<br />

arm draagt hij ons over duizelingwekkende diepten. In het eerste van die genieën herkent<br />

men het gevoel voor Schoonheid, in het tweede het gevoel voor het hogere. Weliswaar is<br />

het schone al een expressie van vrijheid, maar dan niet van de vrijheid die ons boven onze<br />

macht van de natuur verheft en van alle lichamelijke invloed bevrijdt, maar van de vrijheid<br />

die wij als mens binnen de natuur genieten. We voelen ons vrij bij de Schoonheid omdat de<br />

zinnelijke driften harmoniëren met de wet van de rede; we voelen ons vrij bij het sublieme,<br />

omdat de zinnelijke driften geen invloed hebben op de wetten van de rede, aangezien de<br />

geest hier handelt alsof hij onder geen andere wetten valt dan die van hemzelf.”<br />

Friedrich Schiller, uit Umberto Eco, De geschiedenis van de Schoonheid


Het Sublieme van Kant, Schiller en Hegel<br />

Ook de filosofie van Immanuel Kant (1724-1804) over de Schoonheid en het Sublieme is in dit kader<br />

zeer relevant. In onder meer het werk Kritiek van de oordeelskracht (1790) komt Kant tot de<br />

conclusie dat in de schoonheidservaring de gewaarwording van een hogere of diepere werkelijkheid<br />

vervat is (‘het Sublieme’), een werkelijkheid die voorbij onze menselijke vermogens ligt. Er zit dus<br />

in de ervaring van schoonheid en in het esthetische oordeel een verwijzing naar een metafysisch<br />

niveau. Volgens Kant brengen kunstwerken ons in contact met het hogere sublieme werkelijkheidsniveau<br />

van de Dinge an sich – maar de aard van onze vermogens maakt het ons onmogelijk om ook<br />

kennis van dit niveau te verwerven. (Uit: Dictaat over Schoonheid volgens Kant, Onno Schilstra)<br />

Schiller (1759-1805) zal in ongeveer dezelfde periode schrijven dat het Sublieme een object is dat<br />

maakt dat we ons bij het verbeelden ervan bewust zijn van onze fysieke grens, terwijl we ons, waar<br />

het onze rede betreft, juist superieur en onafhankelijk van elke begrenzing wanen. Voor Hegel<br />

(1770-1831) is het Sublieme een poging om de oneindigheid uit te drukken zonder daarvoor in het<br />

rijk der fenomenen een voorwerp te hoeven zoeken dat aan het oneindige gestalte geeft. (Umberto<br />

Eco, De geschiedenis van de Schoonheid)<br />

Bij de laatste beschrijving kom ik dicht bij de kern van deze scriptie. Het zit ‘m vooral in ‘superieur<br />

en onafhankelijk van elke begrenzing’. Dát is in essentie waar het mij om gaat: wanneer kunst bij mij<br />

een sublieme ervaring teweeg brengt, voel ik mij als mens, in mijn diepste wezen, vrij.


Caspar David Friedrich, Der Monch am Meer, 1808-1810


Friedrich: schilder van het sublieme<br />

“Er valt eigenlijk geen beginpunt aan te wijzen, want gespeculeerd op duizeling en ontzag heeft<br />

de kunst eigenlijk altijd. (…) altijd was het de bedoeling dat de mens op de een of andere manier<br />

werd aangeraakt, getroffen door iets dat zijn begrip te boven ging. Er kan echter wel een moment<br />

worden aangewezen, waarop kunst zich niet meer in dienst stelt van geloof of een dogma, maar<br />

haar aangrijpende aanwezigheid gaat hanteren om eigen gezag te laten gelden. In het spoor van het<br />

verhevene, het sublieme zoals dat door de filosofen Burke en Kant in de loop van de achttiende<br />

eeuw aan de orde gesteld was, schildert Caspar David Friedrich zo rond 1800 de wereld als een<br />

huiveringwekkende en ongrijpbare gewaarwording. Geen coulisselandschap waar de toeschouwer<br />

in rustige tred wordt binnengeleid, maar een tot in het oneindige doorlopende horizon, die de<br />

toeschouwer het gevoeld heeft dat ‘zijn oogleden zijn afgesneden’ (Kleist). Neergeworpen in de<br />

wereld zoals de eenzame monnik in het landschap, ervaart de mens de nietigheid van zijn bestaan.”<br />

(citaat van Jeroen Boomgaard in De tweede helft gedocumenteerd, Ad de Visser)


Caspar David Friedrich, Frau in der Morgensonne, ± 1818


De psycholoog en wetenschapper Carl Gustav Carus, een goede vriend van Caspar David Friedrich,<br />

en zelf ook gedreven landschapsschilder, geldt als ontdekker - vóór Freud - van het onbewuste. Carus<br />

schreef in beeldspraak van natuur en landschap. In zijn ogen schilderde niemand het landschap<br />

van zijn ziel virtuozer van Caspar David Friedrich. Zijn zwaarmoedigheid werd voor de toeschouwer<br />

zichtbaar in zerken en avondrood, zijn wanhoop in de ruines van een abdij, zijn eenzaamheid<br />

in de verlatenheid van een arctische vlakte. Het uiterlijk van het landschap werd dus metafoor en<br />

weerspiegeling van ons innerlijke. Dat Friedrichs ‘Der Monch am Meer’ Von Kleist in de pen gaf<br />

dat de mensen er naar stonden te kijken ‘ alsof hun oogleden waren weggesneden’ is geen wonder:<br />

zij zagen hun introspectie geschilderd. Aan de wand hing hun eigen ziel, ingelijst en wel. (Douwe<br />

Draaisma, de Metaforenmachine).<br />

Caspar David Friedrich (1774-1840) heeft getracht om de ervaring van het Sublieme zoals eerder<br />

beschreven door Kant, te verbeelden. Op zijn schilderijen zijn menselijke wezens te zien die naar<br />

het Sublieme kijken. We zien de mens op de rug, zodat we niet náár hem kijken maar via hem, alsof<br />

we op zijn plaats staat en ziet wat hij ziet en net als hij een nietig element voelen in het grootste<br />

schouwspel van de natuur. Op deze doeken wordt niet zozeer getracht om (met behulp van) de<br />

natuur op een Subliem moment weer te geven, als wel om onze beleving van het Sublieme te verbeelden.<br />

Hier komen we op het gegeven beleving en ervaring, een aspect dat in de hedendaagse kunst een<br />

steeds grotere rol speelt. Hierop kom ik later in het epiloog op terug.


Naast de klaarblijkelijke sterk psychoanalytische waarde van de schilderijen van C.D. Friedrich,<br />

hebben zij echter ook nog een andere, heel duidelijke lading. Dit is, zoals Jeroen Boomgaard het<br />

noemt, het voelbaar maken van de nietigheid van het menselijk bestaan. Een filosofische stroming<br />

die probeert een antwoord op deze nietigheid te geven is het existentialisme.


Het existentialisme<br />

De filosoof Søren Kierkegaard (1813-1855) stond aan de oorsprong van het zogenaamde existentialisme.<br />

Hierna volgt een korte beschrijving van zijn theorie.<br />

Kierkegaard maakt onderscheid tussen ‘objectief denken’ en ‘subjectief denken’. Voor de eerste<br />

categorie bestaan objectieve maatstaven van waarheid. Wiskunde, wetenschap en geschiedenis zijn<br />

er voorbeelden van. Objectieve waarheden zijn echter ‘bestaansonverschillig’, dat wil zeggen dat<br />

ze geen band hebben met ons bestaan. Als je zou uitvinden dat een van die objectieve waarheden<br />

verkeerd was, zou je wel verrast zijn, maar je zou er geen andere persoon door worden.<br />

De subjectieve waarheden zijn des te meer wezenlijk voor het bestaan van de mens. Dat komt omdat<br />

we in sterke mate zijn wat we doen. Wat we doen – onze handelingen – is het gevolg van keuzen en<br />

die keuzen zijn de belichaming van waarden waarvoor we gekozen hebben. Deze waarden bieden<br />

ons echter geen zekerheid. Ze zijn altijd aangenomen op basis van geloof; een geloof in het onzekere.<br />

De onzekerheid van alles veroorzaken duizelingen en slaan de bodem onder je voeten vandaan.<br />

Het toont hoe gekweld, wanhopig en vertwijfeld de mens eigenlijk is. Alleen dan wanneer we de<br />

subjectieve waarheid ontdekken van ons bestaan, tegen deze achtergrond van de gapende diepten van<br />

de eeuwigheid kan de kwetsbaarheid van het bestaan worden begrepen.<br />

Door ontdekking van onze persoonlijke subjectieve waarheden wordt ons leven echter en dieper.<br />

Uit: Donald Palmer, Filosofie voor beginners


Der Zeit ihre Kunst, der Kunst ihre Freiheit.<br />

Citaat op het gebouw van de Wiener Sezession.


Jean Paul Sartre (1905-1980) haakt hier op in door te stellen dat de duizelingwekkende diepten<br />

van Kierkegaard een crisis zijn van ons bewustzijn. Daar waar Kierkegaard vanuit vertwijfeling en<br />

angst er uiteindelijk een gelovig en christelijk antwoord als uitweg op geeft, gaat Sartre verder met<br />

zijn filosofie. Hij stelt dat wij met de existentiële vraag (wat is het verband tussen de mens en de<br />

wereld) de nietsheid van het bestaan bloot leggen. Dit besef maakt ons ervan bewust dat wij in onze<br />

ultieme vrijheid subjectieve waarden kunnen creëren.<br />

Volgens Sartre is deze vrijheid helaas niet absoluut. De feitelijkheid van het bestaan kan in de weg<br />

zitten (door praktische problemen, zoals herkomst, geld, omstandigheden).<br />

Ik denk dat we hier zijn aangekomen bij de essentie van datgene waar kunstenaars naar op zoek zijn:<br />

volgens mij is onze vrijheid in het wezen van de kunst wel absoluut.<br />

En om nu terug te keren naar het werk van Caspar David Friedrich: in mijn ogen schildert hij -<br />

naast het Sublieme en onze ziel - ook de ultieme vrijheid van de kunstenaar. Door de natuur geketende<br />

en ingeperkte mens in al zijn eenzaamheid te schilderen, kijkt Friedrich naar hem, op de rug, en<br />

staat hij daar feitelijk boven, en is hij vrij.


Yves Klein<br />

Niet het romantische thema van de nietigheid van de mens, als wel de spirituele ervaring bij het<br />

gevoel van oneindigheid wordt veel later, in het Modernistische tijdperk van de jaren vijftig in de<br />

twintigste eeuw, gebruikt door twee zeer interesseante kunstenaars: Yves Klein en Mark Rothko.<br />

De hemelbestormer Yves Klein (1928-1962) voelde zich als kunstenaar ongelukkig met de beperkingen<br />

die het mens-zijn met zich mee brengt. Hij zocht aldoor naar vormen om ofwel de hoogte<br />

ofwel de diepte in te gaan, weg van de alledaagsheid en de materialiteit. Hij kiest, net als Rothko,<br />

kleur als pure uitdrukkingsvorm van een vrij zwevende sensibiliteit binnen de ruimte. Elke lijn of<br />

tekening is een beperking, gevangenschap. “De ziel te voelen zonder te duiden, zonder woorden,<br />

en dat gevoel uit te beelden, dat is, geloof ik, wat me tot monochromie heeft gevoerd.” Hierin komt<br />

ook Turrel heel dicht bij, die ons het blauw van de hemel en verder niets laat zien.


Yves Klein, International Klein Bleu, 1961


Yves Klein, als schilder van de kosmische ruimte, streefde naar een ruimte zonder grenzen in tijd<br />

en ruimte. Hij zocht iets in zijn leven ‘“wat nooit geboren en nooit gestorven is”, een absolute<br />

waarde, een archimedisch ijkpunt dat de te beperkte materiële wereld uit haar voegen tilt’. De<br />

allesomvattende atmosfeer van de hemel heeft Yves Klein altijd geïnspireerd. Blauw is de kleur van<br />

de hemel, de verte, het verlangen, de oneindigheid. Met het International Klein Bleu, IKB vond klein<br />

‘de incarnatie van zijn autonome levensgevoel’ tussen oneindige verte en grijpbare nabijheid. Voor<br />

de kunsthistoricus Thomas Mc Evilly, die sinds de jaren ’70 het dualisme van kunst en leven in het<br />

werk van Yves Klein onderzoekt, is de kunst van deze schilder niets minder dan de belichaming van<br />

de tegenstrijdigheid van de moderne kunst en daarmee van de twee dialectische principes van onze<br />

eeuw en onze cultuur: materie en geest, lichamelijkheid en spiritualiteit, tijd en oneindigheid.


Yves Klein, Saut dans le vide, 1960


Quand je pense à toi<br />

Le même rêve revient toujours<br />

Nous marchons enlacés<br />

Dans le chemin sauvage de nos vacances<br />

Et puis, peu à peu<br />

Tout semble disparaître autour de nous<br />

Les arbres, les fleurs, la mer<br />

Au bord du chemin<br />

Il n’y a rien non plus soudain<br />

Nous sommes à notre bout du monde<br />

Alors….Allons nous retourner?<br />

Non… Tu dis non je sais<br />

Viens avec moi dans le vide!<br />

Si tu reviens un jour<br />

Toi qui rêves aussi<br />

A ce vide merveilleux<br />

A cet amour absolu<br />

Je sais qu’ensemble<br />

Sans aucun mot à dire<br />

Nous nous jetterons<br />

Dans la réalité de ce vide<br />

Qui attend notre amour<br />

Comme moi je t’attends chaque jour:<br />

Viens avec moi dans le vide! Yves Klein, 1960


Later concentreerde Klein zich meer op de leegte, le Vide, zo te zeggen ‘de andere kant van de hemel’.<br />

Daarbij gaat het niet om het vacuüm in een luchtledig vertrek maar om de vrije, onzichtbare<br />

energieruimte, die leegte is weliswaar onzichtbaar, maar toch is haar belangrijkste element ‘lucht’,<br />

d.w.z. ‘pneuma’ de drager van energie in de vrije ruimte. In de Griekse filosofie is de ‘pneuma’ niet<br />

alleen de lucht, maar ook de ademtocht, de zucht, een luchtsubstantie die in de mens het ademen<br />

veroorzaakt en zodoende werd aangeduid als het levensprincipe of de zielskracht. (teksten deels uit<br />

Yves Klein, Hannah Weitemeier, 1994)


Rothko’s zoektocht naar de ruimtelijkheid in kleur berustte op “een werkelijke<br />

ervaring die hij op het uitgestrekte Amerikaanse platteland, in Oregon, onderging;<br />

daar werd hij geconfronteerd met een schijnbaar eindeloze ruimte waarin zijn eigen<br />

ego leek te verdwijnen. […] Rothko werd overweldigd door het idee van zijn eigen<br />

betekenisloosheid. Nooit vergat hij deze ervaring, en zijn werken vormen dan ook<br />

variaties op dit thema van oneindigheid.”<br />

Kunst van de 20e eeuw, Ruhrberg e.a.<br />

Afbeelding: Mark Rothko, Detail van Orange, Tan and Purple, 1954


Rothko<br />

Yves Klein voelde een zekere verwantschap met Mark Rothko (1903-1970). Dit is niet voor niets<br />

aangezien het Rothko lukt om evenals Yves Klein, Malevitsj en Mondriaan, een geestelijk-abstracte<br />

ruimte te schilderen, waarbij de omkadering van het schilderij wordt doorbroken en die voorbij<br />

gaat aan het stoffelijk-ruimtelijke verband (Janneke Wesseling, Het museum dat niet bestond).<br />

Rothko lijkt wat dat betreft sterk op Caspar David Friedrich: de schilderijen van beide kunstenaars<br />

zijn verzadigd van een bepaalde soort ‘lading’, die grote emoties bij je teweeg kunnen brengen.<br />

Mede onder invloed van Die Geburt der Tragödie aus dem Geiste der Musik (1872) van Nietzsche,<br />

voelde Rothko het grote verlangen om schilderkunst even aangrijpend te maken als muziek en<br />

poëzie. “I’m not interested in relationships of color or form or anything else….I’m interested only<br />

in expressing basic human emotions – tragedy, ecstasy, doom, and so on – and the fact that lots<br />

of people break down and cry when confronted with my pictures shows that I communicate these<br />

basic human emotions…The people who weep before my pictures are having the same religious<br />

experience I had when I painted them, and If you, as you say, are moved only by their color relationships,<br />

then you miss the point!” (The Rothko Chapel, An act of faith, Susan J. Barnes, 1989).<br />

Rothko laat hier ons weten dat hij de hogere ervaring nadrukkelijk opzoekt in de tragedie, in het<br />

Dionysische, in het moment van de menselijke ervaring. Yves Klein zoekt ook het Dionysische<br />

verlangen naar eeuwigheid, maar meer als universeel, altijd-geldend principe. Het verschil is denk<br />

ik dat je Rothko zou kunnen scharen onder Aristoteles (menselijke ervaring), en Yves Klein onder<br />

Plato (goddelijke ervaring).


Walter de Maria, Lightning Field, 1977


Land-art<br />

Aan het eind van de zestiger jaren krijgt de thematisering van ruimte een zeer belangrijke impuls<br />

door de verlegging van de grenzen van de normale ruimte naar de grenzenloze ruimte van het<br />

landschap (land art). Het bewustzijn van de oneindigheid van ruimte aan de ene kant en dat van<br />

de vergankelijkheid in tijd aan de andere kant, veroorzaken een intense en versterkte beleving van<br />

ruimte en tijd. In het bewustzijn van de nietigheid van de mens wordt in de relatie mens-natuur<br />

aangevochten: niets is de kunstenaar meer te gek. Friedrich zou stikjaloers zijn op de inpakwerken<br />

van Christo.<br />

Het werk van Walter de Maria’s the Lightning Field in New Mexico (1977) is in deze context een<br />

subliem en verbijsterend voorbeeld. Met een raster van vierhonderd roestvrij stalen palen uitgestrekt<br />

over een vlakte van 1,6 bij 0,5 kilometer, legt Walter de Maria letterlijk de relatie met het<br />

‘hogere’: hij maakt contact via de bliksemschichten uit de hemel.


James Turrel, Celestial Vault, 1996


Ook James Turrel, kind van de land art periode en een van de belangrijkste lichtkunstenaars ooit,<br />

gebruikt ruimte als materie: ‘Ik verander de vorm van de lucht’, zegt Turrell, en: ‘Licht neemt<br />

ruimte in, het bewóónt ruimte (uit: Janneke Wesseling, Het museum dat niet bestond). Het<br />

hemelgewelf en de lucht komt, als je in zijn werk Celestial Vault (Hemels gewelf) ligt, dichterbij en<br />

werkt, alsof je de hemel kunt aanraken en tastbare materie wordt.


Alles kan in het verlengde van alles liggen.<br />

Principe van de risoomtheorie van Deleuze


Oneindige processen<br />

In 1970 vond Mario Merz (1925), ook wel de ‘Italiaanse Beuys’ genoemd, de mogelijkheid ‘om<br />

de ruimte te begrijpen, de samenhangen te begrijpen en wie wij zijn – alles’. Hij hanteerde in de<br />

Fibonacci-reeks (1:1, 2, 3, 5, 8, 13, et cetera tot oneindig) de oneindige groei als een magisch<br />

gegeven. Een gegeven dat zich in de hele natuur manifesteert (in bomen, kristallen, slakkenhuizen)<br />

en in navolging daarvan ook in de architectuur en de kunst (gulden snede).<br />

Een andere zeer relevante beschrijving van oneindigheid als proces is die van de filosoof Gilles<br />

Deleuze (1925 – 1995). In zijn voor deze context meest relevante werk – Mille plateaux uit 1980<br />

(samen geschreven met Félix Guattari) – beschrijft hij de zogenaamde risoomtheorie. Dit werk<br />

geldt als de vooraankondiging van de huidige cybercultuur, waarin menging van alle mogelijke<br />

culturen en media en hoogtij viert. Zoals Deleuze het weergeeft is oneindigheid overal aanwezig in<br />

onze wereld: televisie, internet, massamediale communicatie, globalisering, etc. Door de enorme<br />

snelheid die in ons leven is gekomen en door de digitale mogelijkheden, ontstaat er verbindingen<br />

die eerder niet gelegd werden. Zo ontstaat een interessante kruisbestuiving: grenzen vervagen<br />

steeds meer, alles komt met elkaar in verbinding, alles wordt vloeibaar, alles wordt één.


<strong>Natalie</strong> <strong>Lorenz</strong>, Hotelkamer, 2005


Eigen werk<br />

In mijn persoonlijke werk is hetgeen in de land-art is bereikt, een belangrijk uitgangspunt: beperk<br />

je nooit tot enige ruimte, maar neem alles, neem de ruimte in, beteugel haar. Ik wil ons bewust<br />

maken van ruimte, en de schoonheid van ruimte laten zien.


Nu en de eeuwigheid


Marijke van Warmerdam, Skytypers, 1997


The end and the beginning were always there<br />

before the beginning and after the end.<br />

T.S. Eliot


Intro<br />

Eén van de beste benaderingen van het ongrijpbare fenomeen tijd is die van de cirkel. Waar wij<br />

in het westen denken vanuit een begin- en eindpunt, en met een lineaire voortzetting van de tijd,<br />

wordt de tijd in het oosten altijd gedacht vanuit een cirkel, zonder begin en zonder einde: de tijd<br />

is een continuüm van verschuivende cycli. De eindeloosheid van de tijd, maar ook de mysteries in<br />

het leven, zoals ik die eerder heb genoemd (het eeuwige voortgaan van geboorte, leven, dood, de<br />

seizoenen, de dag, de nacht, etc.) worden hiermee sterk benaderd.<br />

In dit hoofdstuk ga ik eerst in op deze eindeloosheid van tijd ofwel de eeuwigheid, zoals deze<br />

beschreven wordt in zeer oude oosterse filosofieën. Om daarna weer stil te staan bij het ‘nu’, een<br />

fenomeen dat vanwege zijn onmogelijkheid zo interessant is en dat in de actuele, hedendaagse kunst<br />

vaak thema is van kunstenaars.


De hemel wordt voortgebracht door beweging en de aarde door rust.<br />

Door de afwisseling van beweging en rust wordt de loop van hemel<br />

en aarde volledig gerealiseerd. Bij het eerste verschijnen van beweging<br />

wordt yang voortgebracht, en als deze beweging haar uiterste heeft<br />

bereikt wordt yin voortgebracht.<br />

Shao Yung (1011-1077)


De eeuwigheid<br />

De grondslag van het Chinese gedachtegoed is het geloof in één enkel kosmisch universum, een<br />

Eenheid zonder begin of einde. Ouder dan welke Chinese filosofische stroming dan ook waren<br />

bepaalde basisopvattingen die de chinezen een kader boden voor hun relatie tot de wereld:<br />

aanvankelijk was de wereld een eindeloze leegte, Wu chi (het Ene) genaamd. Deze leegte werd<br />

beschreven als een lege cirkel, die gevormd werd door een stippellijn. Hieruit kwamen activiteit en<br />

inactiviteit voort, respectievelijk yang- uitgedrukt in een lege, witte cirkel – en yin – uitgedrukt in<br />

een zwartgekleurde cirkel. Deze Chinese filosofie is zeer oud: ongeveer van 3000 voor Christus.<br />

De wisselwerking tussen yang en yin wordt tai chi genoemd. De bijbel van het Chinese geloof,<br />

een soort handboek dat door alle eeuwen heen werd overgeleverd, is de I Ching (het Boek der<br />

Veranderingen). Verandering is in het boeddhisme essentieel: het geeft ons bewustzijn. Zij brengt<br />

onze aandacht tot ontwaken, werkt het stellen van vragen in de hand. Zonder verandering zou onze<br />

geest afstompen. Over de oorspronkelijke schrijven van het I Ching boek weten we niets, maar de<br />

I Ching wordt als een van de belangrijkste boeken van het confucianisme beschouwd en is ook deel<br />

gaan uitmaken van het taoïstische gedachtegoed.<br />

De I Ching is een systeem van wijsheid en profetie dat gebaseerd is op het idee van voortdurende<br />

wisselwerking van twee polaire krachten, yin en yang. De wereld in de I Ching is als een dans van<br />

deze polariteiten:


de man, de hemel,het<br />

scheppende, het licht<br />

de vrouw, de aarde,<br />

de ontvankelijke, het<br />

donkere


De oude Chinese beschouwden het universum als Chi. Alles was energie, of chi, een levenskracht<br />

in het universum die in alle facetten van het leven benut kon worden. De Chinese geneeskunde,<br />

oosterse vechtkunst, schilderkunst, alles was gebaseerd op de juiste toepassing van chi. Zij gingen<br />

ervan uit dat mensen, als ze stierven, voor een deel de aarde in gingen, maar dat hun geest als chi<br />

bleef doorleven in de Hemelen, om Een te worden met de kosmos. Alle mensen, levend of dood,<br />

maken dus deel uit van de universele kosmische energie. Hierdoor kunnen de levenden door middel<br />

van aanbidding, rituelen en ceremonieën in contact komen met hun voorouders. De voorouders<br />

kunnen invloed blijven uitoefenen op het leven op aarde, en zijn actief betrokken bij het dagelijkse<br />

leven van hun afstammelingen.<br />

De tijd is niet lineair, zoals in het Westen – met een begin, een midden en een eind. De tijd is een<br />

elkaar overlappende reeks van cirkels, een continuüm van verschuivende cycli. De dood is niet het<br />

einde, maar eerder een stap in het tijdscontinuüm, die de mogelijkheid biedt een hogere status als<br />

voorouderlijke geest te bereiken.<br />

Het hele universum is continu in beweging, verandert steeds en verschuift. De Chinezen geloofden<br />

dat de dingen op aarde wel bestaan, maar dat het bestaan begrensd is door de tijd binnen de cycli<br />

van de onvermijdelijke verandering. Chinese filosofieën zijn gebaseerd op de principes van Eenheid<br />

en voortdurende verandering. Iets is niet: iets is altijd in wording voor iets anders. Het (veel<br />

jongere) Oudgriekse Panta Rei-principe van Heraclites is dus oorspronkelijk van oosterse afkomst:


Panta Rhei,<br />

everything is in flux,<br />

It needs a notion of time,<br />

it needs notion of change,<br />

Upon those who step into the same rivers flow,<br />

other and yet other waters,<br />

reality is riddled with contradictions,<br />

there are no things, since nothing is ever the same between two<br />

instants of time,<br />

Nothing is,<br />

everything is becoming.<br />

(deel van citaat, bron: internet)


Het boeddhisme ontstond rond 500 voor Christus in Noord-India. De boeddhisten waren al veel<br />

eerder dan wij in staat tot abstractie in hun afbeeldingen. In het vroeg-Boeddhisme wordt Boeddha<br />

zelf afgebeeld als wiel of als zonnewiel. ‘Het wiel was in West-Azië al in vroege tijden geassocieerd<br />

met de zonneschijf, de allerhoogste godheid en de ‘kennis’. Het kreeg er in Voor-Indië nog<br />

een betekenis bij als het meervoudige symbool van geboorte, rijpheid, en dood, en van de grote<br />

kosmische wentelingen in de oneindige cyclus van reïncarnaties. Ook had het wiel nog een meer<br />

specifieke boeddhistische betekenis als het ‘dharmacackra’, het wiel van de leer, dat in beweging<br />

werd gezet toen de zojuist verlichte Boeddha zijn eerste prediking hield die, als het zonnerad alle<br />

uithoeken van de aarde verlichtte en geestelijk licht schonk aan alle wezens.’ (Algemene kunstgeschiedenis,<br />

Honour and Fleming (1988)).


Moderniteit is het voorbijgaande,<br />

het vluchtige, het incidentele,<br />

de ene helft van de kunst,<br />

waarvan de andere helft<br />

het eeuwige en onveranderlijke is.<br />

Charles Baudelaire


Het ‘nu’ vastleggen<br />

De greep naar de eeuwigheid bereikt in de kunstgeschiedenis volgens Boorstin in ´De Scheppende<br />

Mens´ een climax met de poging om het vluchtige moment te betrappen, namelijk door middel van<br />

de fotografie.


De mechanische herhaling die aan ieder apparaat eigen is, dus ook aan de camera,<br />

blokkeert de doorleefde tijd, ontwricht de geschiedenis en sluit iedere foto<br />

hermetisch op in een eeuwige herhaling van het nu, ongeacht of die foto vandaag<br />

werd gemaakt of een eeuw geleden.<br />

M.M.M. Vos in het boek Jan Dibbets, 1987


Impressionisten als fotografen<br />

Het waren de impressionisten die als eerste het moment tot kunst verhieven, en Claude Monet<br />

(1840-1926) liet zien hoe het gedaan moest worden. Cézanne vatte dit kunnen samen toen hij zei<br />

‘Monet is maar een oog, maar mijn Goed, wat een oog!’. De schilder, die buiten werkte, werkte<br />

onder hoge tijdsdruk. Terwijl Michelangelo vier jaar over het plafond van de Sixtijnse Kapel kon<br />

doen, moest een impressie van Monet met bijna fotografische snelheid worden geschilderd. Soms<br />

schilder hij slechts vijftien minuten achtereen op linnen. Als het licht een volgende dag voldoende<br />

overeenkomsten had met de vorige, kwam hij misschien terug. (David Summers, Real spaces)<br />

De fotografie kwam vrijwel tegelijkertijd met het impressionisme tot ontwikkeling. De eerste<br />

foto’s ooit genomen waren er echter al toen Monet nog geboren moest worden: ene Niépce maakte<br />

in 1826 of 1827 een opname die geldt als de eerste foto ooit (zie afbeelding hiernaast). Dit deed<br />

hij met een procédé dat hij toen ‘heliographie’ noemde en dat hij combineerde met een camera<br />

obscura. Een mislukte proef resulteerde echter in een opname die als eerste foto ooit de geschiedenis<br />

is ingegaan: hij legde vanuit zijn werkkamer op het familielandgoed met een belichtingstijd<br />

van 8 uren het uitzicht van de binnenplaats vast. Het was echter Louis Daguerre die de fotografie<br />

vervolmaakte als bruibaar en overtuigend fotografisch procédé. Een door hem gemaakte foto<br />

noemde hij een Daguerrotype. (Douwe Draaisma, De metaforenmachine)


Toen het nu kon worden vastgelegd, ontstond uiteraard de vraag of de schilderkunst niet overbodig<br />

werd. Naar wij nu weten, was dat niet het geval. De foto kon namelijk veel, maar niet alles: de<br />

snelheid van de bewegende mens bepaalde (en nog steeds) of hij werd vastgelegd in eeuwigheid<br />

of niet: een daguerrotype van een drukke Parijse boulevard oogt spookachtig stil en leeg. Door<br />

deze paradox stelden Niépce en Daguerre dat foto’s vanaf het begin hebben gelogen. Het is een<br />

bijna visionaire uitspraak, gezien de actuele discussie in de fotografie of foto’s nog enige band met<br />

werkelijkheid hebben gezien alle digitale bewerkingen en technieken. De fotografie - als vastlegger<br />

van het moment nu - laat dus helaas toch afweten.


David Claerbout, Kindergarten Antonio Sant’Elia, 1998


David Claerbout<br />

Een hedendaagse kunstenaar, waar ook de relatie tussen tijd en licht aanwezig is, is de jonge Belgische<br />

kunstenaar David Claerbout (1969). In het oeuvre van Claerbout worden foto’s in beweging<br />

gezet en komen videofilms tot stilstand. Grenzen tussen fotografie en videofilm vervagen, hij<br />

zoekt de ruimte op tussen foto en film. Hij wil zo de tijd kraken als een noot: het ‘nu’ van de foto<br />

wordt als het ware bezield. Hij laat de tijd vibreren in een soort bewogen stilstand. Verleden krijgt<br />

een heden. Licht, de ‘drager’ van beide media, speelt vaak een belangrijke rol in het beeld. Een<br />

prachtig voorbeeld hiervan is het werk Kindergarten Antonio Sant’Elia, 1932 (1998), waarin hij<br />

een beeld van een oude foto uit 1932 zodanig heeft bewerkt dat er een minimale beweging in zit: de<br />

bomen hebben bladeren gekregen en deze bewegen in de wind. Wat ik het meest fascinerende vind<br />

aan dit werk is de schaduw van de bal die te zien is op de grond: het ultieme moment ‘nu’ is toen<br />

geschoten, net toen de bal in de lucht zweefde.


David Claerbout, titel onbekend, 2005


In de expositie in 2005 in het Van Abbe Museum had hij een recent gemaakte, prachtige video,<br />

van een oneindig groot landschap, opgenomen in de Verenigde Staten geloof ik. De videoprojectie<br />

zelf was gigantisch van formaat: ik schat 10 bij 20 meter. Er heerst een enorme spanning in het<br />

beeld, omdat er net een onweersbui moet zijn langsgekomen. Dit is nog zichtbaar vanwege druppels<br />

die uit de takken in de plas op de voorgrond vallen. Het landschap begint enorm te leven door de<br />

continue verandering van het licht en de wolken. De wisselwerking van de oneindigheid versus de<br />

voelbaarheid van het nu door de voorgrond: prachtig! Voor mij maakt Claerbout hier eenzelfde<br />

soort werk als Caspar David Friedrich.<br />

Claerbout werkt verder met ‘lichtfoto’s’: foto’s in een extreem donker kabinet waar je geen hand<br />

voor ogen ziet. Langzaam doemt iets op dat foto’s blijken te zijn. Claerbout dwingt de kijker tot het<br />

openstaan voor een zekere mate van gevoeligheid, tot het letterlijk nemen van tijd en laat kijker dit<br />

fysiek ondergaan.


Marijke van Warmerdam, Handstand, 1993


Marijke van Warmerdam<br />

Marijke van Warmerdam, mijn grote inspiratiebron, kiest in haar werk vaak voor onderwerpen<br />

die te omschrijven zijn als ‘momenten uit het dagelijks leven waar we meestal aan voorbijgaan’.<br />

Juist door een overbekend beeld te isoleren en in een niet-alledaagse context te plaatsen, wordt het<br />

bijzonder. Als medium kiest zij vaak de filmloop: de cirkelbeweging staat centraal in haar werk.<br />

Haar films bewerkstelligen bijna een afwezigheid van tijd, zo hypnotiserend is het.<br />

Het nu is een belangrijk gegeven in hedendaags postmodernisme. Ik merk het ook in mijn eigen<br />

werk, dat ik geboeid ben door het gegeven nu, nu, nu. Voor mij zou het ultieme werk de tijd<br />

moeten stilzetten.


<strong>Natalie</strong> <strong>Lorenz</strong>, En temps clair, 2007


Eigen werk<br />

In mijn werk komt het thema tijd vaak terug. Ik ben geïnteresseerd in het bereiken van een<br />

vertraging door middel van het beeld. Ik vraag om een zekere concentratie, aandacht en verstilling,<br />

waardoor men in het moment gaat zitten. De wijze waarop Claerbout en Van Warmerdam deze<br />

concentratie weten af te dwingen met hun werk is voor mij een belangrijke inspiratiebron.


Epiloog:<br />

Oneindigheid en de nieuwe<br />

romantiek


Carsten Höller, Test site, 2006


Intro<br />

Ik wil in deze epiloog ingaan op een trend in de kunstwereld, die zich, althans in mijn optiek, de<br />

laatste jaren steeds nadrukkelijker profileert. Ik doel daarbij op het fenomeen van de belevingskunst.<br />

Deze kunstvorm stelt de ervaring centraal, actief-fysieke ervaring maar ook de innerlijke beleving en<br />

het gevoel dat daarbij ontstaat.<br />

De vraag is nu hoe de thematiek, die ik hiervoor heb beschreven, waarvan de bron van het<br />

(post)modernisme in de Romantiek ligt, en die in het existentialisme werd voortgezet, in relatie<br />

staat tot deze trend. Ik vraag mij dus af of het hier niet gaat om een nieuwe golf van Romantiek,<br />

een soort neo-Postmodernistische Romantiek, om het maar een naam te geven.<br />

Na een aantal voorbeelden van werk en van actuele kunstkritieken, zal ik proberen te duiden wat<br />

ten grondslag ligt aan deze trend en waarom het zo verbonden is met onze tijd.


Expositie Perception of Space, Boijmans Van Beuningen, 2004


Voorbeelden belevingskunst<br />

De belevingskunst waar ik op doel wil de bezoeker van het werk bewust laten worden van zijn<br />

ruimte, zijn tijd, en zijn positie daarbinnen, letterlijk en uiteraard figuurlijk. Tal van voorbeelden<br />

kan ik van de genoemde trend geven. Een aantal relevante voorbeelden zijn de volgende:<br />

- De Unilever Series in de Tate Modern, zoals Anish Kapoors Marsyas (zie Intro), Olafur Eliassons<br />

Weather Project (2005) en het werk Test site van Carsten Höller in 2006. De ruimte van de<br />

Turbine Hall wordt actief ervaren en ‘in bezit genomen’ door de mensen zelf, die door de ruimte<br />

kunnen vliegen via glijbanen.<br />

- The Perception of Space, expositie in het Boijmans van Beuningen, augustus 2004. Een expositie<br />

waarbij de zintuiglijke beleving van ruimte centraal staat. Niet alleen de fenomenologische of optische<br />

perceptie van de ruimte speelt een rol, maar evenzeer de mentale en fysieke beleving ervan.<br />

- Slow Motion, een expositie in oktober/november 2006 van recente aanwinsten van video en<br />

fotografie van het Museum Boijmans Van Beuningen, van onder meer David Claerbout, Aernout<br />

Mik, en Driessen/Verstappen. De werken draaien sterk rond het ervaren van het begrip tijd en<br />

vertraging van beeld, als reactie op de steeds voortschrijdende aanwezigheid van het gemediatiseerde<br />

beeld in onze maatschappij. Als bezoeker moet je de moeite nemen, om het werk te kunnen<br />

ervaren, namelijk door de tijd ervoor te nemen.


Olafur Eliasson, Weather Project, 2005


- Het werk van Olafur Eliasson, wiens visie en werk ik in het eerste hoofdstuk uitgebreid heb<br />

behandeld, refereert sterk aan onze perceptie hoe wij ons in de ruimte bevinden. Hij laat ons<br />

ruimte maar ook andere natuurfenomenen ervaren. Hij wil ons bewust maken van onze omgeving<br />

en de mogelijkheid om onze omgeving te veranderen. Hierin bespeur ik ook een zekere mate van<br />

existentialisme: ieder mens heeft de keuze om actief te worden.<br />

- Ruimtelijke installaties van Job Koelewijn, dat sterk gericht is op zintuiglijke waarneming (vaak<br />

van geur).<br />

- De expositie van Hans op de Beeck in het Gem in 2004, in samenwerking met de KABK. Zijn<br />

werk toont de vervreemding van het moderne leven en unheimische plekken niemandsland. Als<br />

bezoeker kon je zelf in een snelwegrestaurant zitten, met de trieste aanblik van een lege snelweg.


Actuele kunstkritieken<br />

In het artikel in de Volkskrant ‘Hoofd versus onderbuik’ signaleert Rutger Ponzen deze beweging<br />

ook, maar is negatief en noemt het sentimenteel en weinig vooruitstrevend. Ik vind zijn veroordeling<br />

echter eerder verwant met de reactie op het Postmodernisme zelf (dat het oppervlakkig zou<br />

zijn: “Everything goes”). Hij probeert zich te weinig te verdiepen in de redenen die eraan ten<br />

grondslag kunnen liggen.<br />

Ook in de schilderkunst wordt de Neo-romantische beweging duidelijk gesignaleerd. Het artikel<br />

‘Don’t call it a comeback (I’ve been here for years)’ in de Catalogus Koninklijke Prijs voor Vrije<br />

schilderkunst 2006 wordt gezegd: “Na een periode waarin de kunst middels documentaire<br />

strategieën de werkelijkheid zo dicht mogelijk op de huid trachtte te zitten, of zich fysiek een<br />

plaats in de sociale realiteit toeeigende door de toeschouwer direct aan te spreken en in het werk te<br />

betrekken (‘ontmoetingskunst’) [ook: de Documenta 11], is er nu een beweging zichtbaar die zich<br />

van de realiteit afwendt en zich nadrukkelijk ophoudt binnen het domein van de verbeelding. […]<br />

De politiekrevolutionaire capaciteiten van de schilderkunst mogen dan inmiddels uitgeput zijn, tot<br />

revoluties binnen het domein van de particuliere verbeelding is ze nog altijd ruimschoot in staat.”


Ook is in okt. 2006 - jan. 2007 in het Gem in Den Haag een expositie geweest over de neoromantische<br />

stroming (Schilderkunst Nederland – Deutschland Malerei), waarbij ‘de koorts van de tijd<br />

doorklinkt’ en die ‘de onzekerheid van het bestaan’ schetst.<br />

Een artikel van de kunstcritica Janneke Wesseling ‘Hedendaagse beeldenstorm, Videokunst en<br />

documentaire’ (gepubliceerd in het NRC Handelsblad en in het boek het Museum dat niet bestond),<br />

geeft ook trefzeker aan wat er in de kunstwereld aan de hand is, ook al is het vorbeeld alweer van<br />

een paar jaar geleden. Zij bespreekt de tentoonstelling [based upon] True Stories van Catherine<br />

David in de Witte de With in 2003 (die ik zelf toen ook heb bezocht):<br />

“Dit verklaart de paradox van tentoonstellingen als [based upon] True Stories en Documenta 11.<br />

Aan de ene kant zijn curatoren als David, Rehm en Enwezor begaan met de misstanden van de<br />

wereld waarin velen van ons zich bij betrokken voelen, zoals de armoede in de derde wereld, de<br />

economische hegemonie van het Westen, racisme, enzovoorts. Aan de andere kant is de manier<br />

waarop ze opereren elitair en arrogant. Hun discours is, evenals de kunst die ze tonen, ontoegankelijk<br />

en hermetisch. […] Maar wat deze ‘documentairekunstenaars’ toevoegen of scheppen is<br />

onduidelijk. Zij gaan voorbij aan de intrinsieke betekenis van het beeld. Als de kunst haar taak om<br />

de wereld te verbeelden opgeeft, dreigt zij zichzelf overbodig te maken. Een kunstwerk gaat hoe<br />

dan ook, welke vorm het ook heeft, om de transformatie van de waarneming. Een goed kunstwerk<br />

biedt meer dan het visueel waarneembare. Er is nog een werk dat zich onttrekt aan de negatieve<br />

spiraal van fragmentering en onvermogen tot verbeelden.”


“De vier minuten durende film North Circular van de Engelse kunstenaar Mark<br />

Lewis toont een groot leeg terrein met op de achtergrond een verlaten kantoorgebouw.<br />

Plotseling beweegt de camera zich naar voren en gaat omhoog, het is alsnog<br />

je met de camera halsreikend meekijkt naar wat zich daar afspeelt op een van de<br />

verdiepingen in het gebouw. Donkere figuren bewegen zich snel heen en weer, ze<br />

maken grote armbewegingen. Is het een vechtpartij, vermoorden ze elkaar? Langzaam<br />

komt de telelens dichterbij. Dan zie je dat een van de mannen, jongens, een<br />

skateboard onder zijn arm heeft; een ander skate kriskras over de verdieping heen.<br />

Een van hen zwiept met zijn zwaaiende arm een tol in beweging, het zonlicht doet<br />

de witte mouw van zijn trui oplichten. De camera zoomt in op een draaiende tol in<br />

de vensterbank. Even is de tol het centrum van de wereld.<br />

North Circular is een prachtig en eenvoudig werk. [based upon] True stories laat<br />

zien hoe zogenaamd complexe gefragmenteerde werken met een overdaad aan snelle<br />

beelden doorgaans leeg zijn van betekenis, of het moest een politiek correcte boodschap<br />

zijn. En dat een eenvoudig werk met een duidelijke vorm rijk en genuanceerd<br />

kan zijn.”


Mark Lewis, still van North Circular, 2000


Janneke Wesseling vertegenwoordigt hier de kritische reactie op de stroming in de beeldende<br />

kunst van de sterk politiek geëngageerde, realistische documentairekunst. De video die haar wel<br />

– en mij ook – aanspreekt, zegt eigenlijk hetzelfde en is sterker vanwege zijn poëtische werking en<br />

de gelaagdheid die er van uit gaat (en dat is precies wat kunst kunst maakt): je ziet jezelf naar de tol<br />

staren, de essentie van in alle onschuld spelende kinderen, terwijl je even daarvoor nog dacht dat<br />

mensen elkaar misschien genadeloos aan het afslachten waren. Het geeft accuraat weer hoe angst en<br />

dreiging ons in de greep heeft, en hoe wij daarin zijn afgestompt: het is in onze gedachten “logischer”<br />

om moordende mensen te zien, dan spelende kinderen…. Het beeld straalt ook een positieve<br />

boodschap uit: de wereld lijkt soms zo dreigend en onzeker, maar ondertussen kunnen we ook onze<br />

achterdocht en angst loslaten en gewoon weer positief en hoopvol zijn.


In een artikel in de Volkskrant van oktober 2006 wordt een ‘existentiële golf’ in de kunst gesignaleerd<br />

(over de Quadriennale 06 te Düsseldorf en Mens, verhaal-van-een-wonde, te Leuven).<br />

“Niet langer wordt de kunstmatigheid van het bestaan gevierd, maar we zijn weer sterfelijk. […]<br />

Het lijkt, als we de tentoonstellingen moeten geloven, alsof de mens weer vooral gewoon mens<br />

moet zijn, met een innerlijk leven, met emoties en pijn en liefst lekker veel menselijk tekort. Zult u<br />

zeggen: dat wisten we toch al van de voorbije Documenta’s en biënnales waarin het lot van de mens<br />

breed werd uitgemeten. Maar dat was een afstandelijk soort lijden van anderen van elders, meestal<br />

uit niet-westerse regio’s. Dit keer slaat de kunst op onszelf terug, wij rijke mazzelaars, die zojuist<br />

toen we de tentoonstellingszaal binnenliepen nog genoten van het luxe leventje van de welgestelde<br />

hoger opgeleide […] Pijn van het leven? Nooit van gehoord. […] Dienen deze tentoonstellingen<br />

misschien als een moralistische correctie op de consumptiemaatschappij en haar breed uitgedragen<br />

beeld van oneindige en onmiddellijk beschikbare perfectie?”


Volgens Herman Franke (Kellendonklezing 2000) is in de literatuur een Romantisch Realisme<br />

gaande die “uit een verstikkende mediawerkelijkheid vlucht in een private werkelijkheid met eigen<br />

emotionele schakeringen en verbindingen, waar nog ruimte is voor intieme gekte, subjectieve<br />

logica, fantasie, angst voor de angst, verwondering, ongerijmd geluk, mysterie en, inderdaad, stille<br />

vertwijfeling.” [Red.: Franke refereert hier naar de vertwijfeling van Kierkegaard.] Hij spreekt van<br />

“de unieke logica van hoogstpersoonlijke binnenwerelden, waar het straatrumoer kan klinken als<br />

het ruisen van een afgelegen beekje en de mediawerkelijkheid oplost in een intiem amalgaam van<br />

ervaringsfeiten en droombeelden. De literatuur die dat doet is de romantische literatuur van onze<br />

tijd.”


Ik geloof in een collectief bewustzijn. Als je je omgeving gebruikt, kun je veel<br />

over jezelf leren. Onze omgeving, onze maatschappij is gericht op het presenteren<br />

van gelijkheid; het genereren van gelijkvormigheid. Winkels die spijkerbroeken<br />

verkopen, suggereren dat het beter is om allemaal dezelfde spijkerbroek te kopen.<br />

Politieke en maatschappelijke systemen functioneren op dezelfde wijze. Dat komt<br />

omdat gelijkvormigheid functioneler is dan verschil. Het concept van onderscheid<br />

wordt gezien als een bedreiging, niet als een kwaliteit. Wat je je moet afvragen<br />

is wie het concept van onderscheid in onze maatschappij construeert. De culturele<br />

productie, de kunst, die in feite bestaat uit het creëren van ervaringstechnieken, is<br />

misschien wel de enige plek waar dat kan. Waar het om gaat is dat er een verschil is<br />

tussen jouw en mijn ervaring. Het enige wat we overeenkomstig hebben, is dat we<br />

niet hetzelfde zijn.<br />

Olafur Eliasson


Discussie<br />

In mijn ogen is datgene dat Herman Franke in zijn prachtige verwoordingen signaleert in de<br />

literatuur, ook aan de hand in de kunstwereld. In onze consumptiewereld, waarin bijna alles binnen<br />

één muisklik te koop of te bereiken is, is een ervaring in wezen iets dat zich hieraan onttrekt: je<br />

kunt een ervaring nooit kopen. Alleen in onze persoonlijke binnenwereld kunnen wij een zuivere,<br />

puur intieme ervaring vinden. In de ‘normale’ wereld immers worden we al dagelijks bestookt<br />

met beelden, informatie, dreigingen, etc. waarvoor we bijna immuun zijn geraakt; we kunnen het<br />

allemaal niet meer verwerken. We hebben ook genoeg van zware politiekgeladen documentaires<br />

die pretenderen kunst te zijn. Het kunnen zeer relevante en belangrijke documentaires zijn, maar<br />

het is daarmee nog geen kunst.<br />

De globalisering, de welvaart en de verzadiging van bijna al onze verlangens (geld, ultieme kicks,<br />

sex, drugs and rock and roll) kan ertoe geleid hebben dat wij alles wel gezien hebben. De nieuwe<br />

romantiek gaat weer om het jezelf afschermen en afscheiden, het terugtrekken in een persoonlijke,<br />

stille beleving van oneindigheid.


Interessant is ook om te kijken wat er bij de inhoudelijke voorbereidingen van de Documenta 12<br />

wordt gezegd: “Um einen solchen produktiven Austausch anzustossen, stellt die Documenta 12 der<br />

Kunst, aber auch ihrem Publikum, drei Fragen: Ist die Menschheit imstande, über alle Differenzen<br />

hinweg, einen gemeinsamen Horizont zu erkennen? Ist die Kunst das Medium dieser Erkenntnis?<br />

Was ist zu tun, was haben wir zu lernen, um der Globalisierung seelisch und intellektuell gerecht zu<br />

werden? Ist das eine Frage ästhetischer Bildung? Was eigentlich macht das Leben aus, wenn man all<br />

das abzieht, was nicht wesentlich zum Leben gehört? Hilft uns die Kunst auf die Sprünge, um zum<br />

Wesentlichen zu gelangen?”<br />

“Was ist das blosse Leben? Diese zweite Frage gilt der absoluten Verletzlichkeit und Ausgesetztheit<br />

menschlichen Lebens. Sie richtet sich auf den Teil unserer Existenz, den keine wie auch immer<br />

geartete Sicherheitsmassnahme je schützen wird. Doch wie in der Sexualität können absolute<br />

Verletzlichkeit und unendliche Lust unbehaglich dicht beieinander wohnen. Das blosse Leben<br />

kennt eine apokalyptische und unmissverständlich politische Dimension, an deren Ende die Folter<br />

und das Konzentrationslager stehen. Es lässt sich auf diesen apokalyptischen Aspekt aber nicht<br />

reduzieren, denn es kennt auch eine lyrische oder sogar ekstatische Seite – eine Freiheit für neue<br />

und unerwartete Möglichkeiten (in zwischenmenschlichen Beziehungen ebenso wie in unserem<br />

Verhältnis zur Natur oder, noch allgemeiner, zur Welt, in der wir leben). Mitunter gelingt es der<br />

Kunst, die Trennung zwischen schmerzvoller Unterwerfung und jauchzender Befreiung vergessen zu<br />

machen.”


“Die Ausstellung wird ihr Publikum fordern und auffordern, sich auf die ästhetische Erfahrung und<br />

mit ihr verbundenden Entdeckungen einzulassen. In der Documenta 12 werden die BesucherInnen<br />

angehalten, ihre eigene Wahrnehmungsgewohnheiten zu betrachten und an sich selbst zu arbeiten.<br />

Das ist mühsam, irritierend, aber auch lustvoll und befriedigend. Dass das Vergnügen und die<br />

Herausforderung des Ausstellungsbesuch jenseits rationalen Verstehens liegt, ist eine Erfahrung,<br />

die viele BesucherInnen der vergangenen documenta-Ausstellungen gemacht haben. Gerade auf die<br />

Bereitschaft des Publikums, sich auf so eine Begegnung einulassen, setzen die Ausstellungmacher<br />

– und auf die Kraft der Kunst. Im jedem Fall ist die Documenta 12 ein Ort der Affekte, ein Ort<br />

der hitzige Debatte ebenso provozieren will wie entrückte Kontemplation.”


Duidelijk hieruit wordt dat de behoefte groot is om als toeschouwer actief in het werk betrokken<br />

te worden, zowel vanuit de kunstenaars als vanuit het kunstpubliek. Actieve communicatie over en<br />

weer gaat samen met een publiek dat zijn verantwoordelijkheid neemt voor de wereld waarin we<br />

leven. Ten opzichte van de vorige Documenta is er met het engagement ook ruimte voor contemplatie<br />

en persoonlijke inbeelding.


Slotwoord<br />

Je zou uit het voorgaande kunnen concluderen dat we weer een grotere behoefte aan het beleven<br />

van subjectieve ervaringen, dat onze innerlijke poëzie wordt aangesproken en dat we ons kunnen<br />

onttrekken aan het alledaagse materiële leven. Het zoeken naar het Sublieme gaat misschien ook<br />

wel gepaard met het zoeken naar verstilling en vertraging, of het voelen van de essentie van het leven.<br />

Daar waar vroeger de kerk zorgde voor het vinden van een moment van bezinning, een moment<br />

van stilte, kan in deze ontkerkelijkte wereld een spirituele en contemplatieve beleving door kunst<br />

worden ervaren. En dit heeft niets te maken met goedkoop en makkelijk sentiment of effectbejag,<br />

maar alles met een antireactie op onze tijd, waarin een overkill aan snelheid, informatie en angst<br />

dreigt te zegevieren. Zo willen we weer ontsnappen, maar nu niet naar de oneindigheid, maar aan<br />

de oneindigheid.


Geraadpleegde literatuur


Barnes, Susan J. The Rothko Chapel, An act of faith, 1989<br />

Boorstin, Daniel De scheppende mens, Artistieke doorbraken in de wereldgeschiedenis,<br />

1992<br />

Burke, Edmund Een filosofisch onderzoek naar de oorsprong van onze denkbeelden<br />

over het Sublieme en het Schone. Vertaald, van aantekeningen<br />

voorzien en ingeleid door Wessel Krul, 2004.<br />

Cerver, F. A. Hedendaagse architectuur, 2000<br />

Dempsey, Amy Encyclopedie van de moderne kunst, Stijlen-scholen-stromingen,<br />

2002<br />

Draaisma, Douwe De metaforenmachine. Een geschiedenis van het geheugen, 1993<br />

Grynsztejn, M. e.a. Olafur Eliasson, 2002<br />

Hockney, David Geheime kennis, 2002<br />

Honour & Fleming Algemene kunstgeschiedenis, tiende druk 2002, eerste druk 1988<br />

Franke, Herman Kellendonk-lezing 2000, De ironie van de romantiek<br />

Kemp, Martin Visualizations. The nature book of art and science, 2000<br />

Leeuw, K. van der Geschiedenis van de Chinese filosofie in hoofdlijnen, 1994<br />

Mauritshuis Vermeer in het Mauritshuis, 2005<br />

Mul, Jos de Het romantisch verlangen in de (post)moderne kunst en filosofie,<br />

1990<br />

Ruhrberg, K. e.a. Kunst van de 20e eeuw, deel I, 1999.


Schilstra, Onno Schoonheid volgens Kant, dictaat voor kunstfilosofie, KABK<br />

Schneider, Norbert Vermeer, alle schilderijen, 2001<br />

Simpkins, A. Basisgids Taoïsme, 1999<br />

Stroom James Turrel, Hemels Gewelf in Kijkduin, 1996<br />

Summers, David Real Spaces, 2003<br />

Vanbelleghem, Kurt David Claerbout, Videoworks, Photographic installations, Sound<br />

installations, Drawings, 1996-2002, 2002<br />

Visser, Ad de De tweede helft gedocumenteerd, 2002<br />

Visser, Ad de De tweede helft, beeldende kunst na 1945, 1998<br />

Wilkin, Kanen Giorgio Morandi, 1997<br />

Weitemeier, Hannah Yves Klein, 1928-1962 International Klein Blue, 1994<br />

Wesseling, Janneke Het museum dat niet bestond, 2004<br />

Tevens is gebruik gemaakt van het internet.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!