D9441 – april 2003 MEDEDINGING VERSUS DOMEINMONOPOLIE ...
D9441 – april 2003 MEDEDINGING VERSUS DOMEINMONOPOLIE ...
D9441 – april 2003 MEDEDINGING VERSUS DOMEINMONOPOLIE ...
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>MEDEDINGING</strong> <strong>VERSUS</strong><br />
<strong>DOMEINMONOPOLIE</strong> EN MINISTERIEPLICHT<br />
OVER DE GEVOLGEN VAN MARKTWERKING IN HET NOTARIAAT<br />
Den Haag, 17 <strong>april</strong> <strong>2003</strong> BERENSCHOT<br />
Drs. P.J. Plug, MA<br />
Drs. A.S.E. Dekker<br />
S.E. van der Hurk<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong><br />
SEO<br />
Dr. B.E. Baarsma<br />
Drs. F.A. Felsö
<strong>MEDEDINGING</strong> <strong>VERSUS</strong><br />
<strong>DOMEINMONOPOLIE</strong> EN MINISTERIEPLICHT<br />
OVER DE GEVOLGEN VAN MARKTWERKING IN HET NOTARIAAT<br />
INHOUD Blz.<br />
0. SAMENVATTING EN CONCLUSIES.........................................................1<br />
0.1 INLEIDING...............................................................................................1<br />
0.2 KNELPUNTEN VAN DE TOENMALIGE MARKTORDENING ..........................1<br />
0.3 HET BELEIDS- EN WETGEVINGSTRAJECT.................................................2<br />
0.4 RESULTATEN VAN MARKTWERKING.......................................................3<br />
1. INLEIDING EN ANALYSEKADER ..........................................................13<br />
1.1 DOEL EN VRAAGSTELLING....................................................................13<br />
1.2 ANALYSEKADER: STRUCTUUR-GEDRAG-PRESTATIE-MODEL................14<br />
2. TOENMALIGE MARKTORDENING (1990-1999)...................................16<br />
2.1 KENMERKEN VAN HET LATIJNSE NOTARIAAT.......................................16<br />
2.2 STRUCTUUR VAN DE TOENMALIGE MARKTORDENING...........................17<br />
2.3 GEDRAG BINNEN DE TOENMALIGE MARKTORDENING...........................24<br />
2.4 PRESTATIES BINNEN DE TOENMALIGE MARKTORDENING......................29<br />
2.5 KENMERKEN VAN DE TOENMALIGE MARKTORDENING .........................37<br />
2.6 AANLOOP TOT HET WETGEVINGSTRAJECT ............................................39<br />
3. BELEIDSPROCES: VAN WNA 1842 NAAR WNA 1999.........................43<br />
3.1 MARKTWERKING ALS BELEIDSMATIG ANTWOORD................................43<br />
3.2 VOORGESTELDE MARKTORDENING.......................................................44<br />
3.3 TOTSTANDKOMING VAN DE WNA 1999...............................................52<br />
3.4 ANALYSE VAN HET BELEIDSPROCES .....................................................57<br />
3.5 CONCLUSIE...........................................................................................62<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong>
INHOUD (vervolg) Blz.<br />
4 DE MARKTONTWIKKELING NA 1999...................................................65<br />
Bijlagen:<br />
4.1 INLEIDING.............................................................................................65<br />
4.2 STRUCTUUR..........................................................................................66<br />
4.3 GEDRAG SINDS DE WNA 1999.............................................................70<br />
4.4 PRESTATIES SINDS DE WNA 1999........................................................80<br />
4.5 CONCLUSIE.........................................................................................103<br />
1. De marktordening WNA 1842, het wetsvoorstel 1994 en de marktordening<br />
WNA 1999<br />
2. Geraadpleegde literatuur<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong>
0. SAMENVATTING EN CONCLUSIES<br />
0.1 INLEIDING<br />
Op 1 oktober 1999 is de nieuwe Wet op het notarisambt (WNA 1999) in werking<br />
getreden. Met de wet werd onder meer beoogd meer concurrentie te introduceren<br />
in de markt voor notariële diensten. In het onderhavige onderzoek zijn, voorzover<br />
mogelijk, de eerste resultaten van de introductie van meer marktwerking in het<br />
notariaat beschreven en geanalyseerd. Hiertoe is de huidige marktsituatie - de<br />
marktontwikkeling na 1 oktober 1999 - vergeleken met de marktordening die bestond<br />
voor de invoering van de nieuwe wet. Het onderzoek is gebaseerd op een<br />
analyse van bestaande literatuur, documentatie en onderzoeksresultaten. Dit betekent<br />
dat de onderzoekers geen veldwerk hebben verricht.<br />
In paragraaf 0.2 gaan we in op de knelpunten die werden ervaren in de 'oude'<br />
marktordening, en op de redenen om meer marktwerking te introduceren. In paragraaf<br />
0.3 geven we kort de belangrijkste discussiepunten in het beleids- en wetgevingstraject<br />
weer. Ook gaan we nader in op de rol van de belangrijkste belanghebbenden<br />
in het traject. Ten slotte beschrijven we in paragraaf 0.4 de belangrijkste<br />
resultaten van de introductie van meer marktwerking tot nu toe en gaan we<br />
kort in op aandachtspunten in de huidige markt voor notariële diensten.<br />
0.2 KNELPUNTEN VAN DE TOENMALIGE MARKTORDENING<br />
De 'oude' marktordening werd door de jaren heen steeds vaker bekritiseerd. Deze<br />
kritiek kreeg handen en voeten door verschillende onderzoeken waarin de notariele<br />
markt werd geanalyseerd. De kritiek richtte zich hoofdzakelijk op het tariefstelsel<br />
en daarnaast op de heersende toetredingsbarrières.<br />
De kritiek op het tariefstelsel betrof de volgende factoren:<br />
• vaste, niet-kostengerelateerde, hoge tarieven<br />
• hoge winsten<br />
• geen prikkels tot efficiëntie en innovatie<br />
• beperkte countervailing power van de consument.<br />
De vaste hoge tarieven leidden in combinatie met het domeinmonopolie tot hoge<br />
overwinsten. Hierdoor ontbraken prikkels tot efficiëntieverbetering en innovatie.<br />
Ook werd geconstateerd dat de consument een beperkte countervailing power<br />
had. Hoewel de consument in theorie kon kiezen tussen verschillende notarissen,<br />
kon hij de facto geen rationele keuze maken vanwege de afwezigheid van prijsconcurrentie<br />
en de problematiek van kwaliteitsconcurrentie.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 1
Voor consumenten is het lastig om vooraf, en soms zelfs achteraf, de kwaliteit van<br />
notariële diensten te beoordelen.<br />
Het tweede structurele knelpunt betrof de bestaande toetredingsbarrières:<br />
• de beperkte vestigingsmogelijkheden<br />
• de toepassing van strenge (soms officieuze) benoemingscriteria<br />
• het relatieve overaanbod van kandidaat-notarissen<br />
• de overmatige bescherming van de aanbieders.<br />
Het vestigings- en standplaatsenbeleid beperkte het aanbod op de markt en resulteerde<br />
in een relatief overaanbod van kandidaat-notarissen. Derhalve was er, volgens<br />
het kabinet, sprake van een overmatige bescherming van de aanbieders.<br />
Marktwerking als beleidsmatig antwoord<br />
Meer marktwerking zou niet alleen het probleem kunnen aanpakken van de<br />
hoogte van de tarieven en de hoge winsten in het notariaat, maar tevens een positieve<br />
impuls geven aan efficiëntieverbeteringen en innovatie-inspanningen.<br />
0.3 HET BELEIDS- EN WETGEVINGSTRAJECT<br />
Het beleids- en wetgevingstraject was een langdurig en complex proces. Het Ministerie<br />
van Justitie was reeds in 1990 begonnen met het wetsontwerp, dat vier<br />
jaar later aan de Kamer werd aangeboden. Daar ontstond een intensief debat over<br />
de mogelijke effecten van de voorgestelde liberalisering, en met name over het<br />
duale karakter van de notariële dienstverlening. De prijsliberalisering verhield<br />
zich in de gangbare visie slecht met de publieke belangen. Deze publieke belangen<br />
(kwaliteit en daaraan gerelateerd rechtszekerheid, toegankelijkheid en continuïteit)<br />
zouden door meer mededinging in het gedrang komen. Gedurende lange<br />
tijd pleitten verschillende fracties dan ook voor een vorm van overheidsbemoeienis<br />
met de tarieven.<br />
Ondanks het feit dat de fundamentele discussie niet werd beslecht in het debat,<br />
stemden de Tweede-Kamerleden uiteindelijk in met de wetswijziging. Ook de<br />
Eerste Kamer ging akkoord met de nieuwe wet, zij het met een krappe meerderheid.<br />
De instemming werd grotendeels bereikt dankzij toezeggingen over de overgangsbepalingen<br />
en de maximumtarieven voor minderdraagkrachtigen. Daarnaast<br />
speelde irritatie over de KNB-lobby een rol.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 2
Onderstaande box geeft de belangrijkste wijzigingen in het beleidstraject weer.<br />
Box 0.1 Belangrijkste wijzigingen in het beleids- en wetgevingstraject<br />
Wetsontwerp (1990) Wetsvoorstel (1994) WNA 1999<br />
Vrije vestiging Vrijere vestiging maar er moet<br />
een ondernemingsplan worden<br />
voorgelegd aan een commissie<br />
van deskundigen<br />
Vaste tarieven In beginsel vrije tarieven in de<br />
vastgoed- en familiepraktijk en<br />
de ondernemingspraktijk<br />
Vrijere vestiging maar er moet<br />
een ondernemingsplan worden<br />
voorgelegd aan een commissie<br />
van deskundigen<br />
In beginsel vrije tarieven in de<br />
vastgoed- en familiepraktijk en<br />
de ondernemingspraktijk<br />
Geen monitor Geen monitor Instelling van een Commissie<br />
Monitoring<br />
Het lobby- en beïnvloedingsgedrag van partijen vormt doorgaans een belangrijke<br />
factor bij het analyseren en verklaren van de complexiteit en de duur van besluitvormingsprocessen.<br />
Uit het onderzoeksmateriaal komt het beeld naar voren van<br />
een krachtige KNB-lobby, die intensief heeft getracht het politiek-bestuurlijke<br />
besluitvormingsproces te beïnvloeden. Dit werpt de vraag op in hoeverre er sprake<br />
is geweest van effectieve rent seeking door het notariaat.<br />
We concluderen enerzijds dat er sprake was van gerichte beïnvloedingspogingen<br />
van de KNB. Dit betekent echter niet dat we met zekerheid kunnen vaststellen dat<br />
er sprake is geweest van effectieve rent seeking. De complexiteit van het besluitvormingsproces<br />
maakt dat geen oorzakelijk verband kan worden aangetoond tussen<br />
de beïnvloeding en de wijzigingen in het traject. Bovendien kan niet worden<br />
vastgesteld dat alle wijzigingen in het belang waren van de KNB (bijvoorbeeld de<br />
vrije tarieven).<br />
0.4 RESULTATEN VAN MARKTWERKING<br />
In oktober 1999 werd de liberalisering van de markt voor notariële diensten een<br />
feit. In deze paragraaf beschrijven we, voorzover mogelijk, de effecten van meer<br />
marktwerking in de markt voor notariële diensten. De marktanalyses zijn gebaseerd<br />
op het Structuur-Gedrag-Prestatie-model (SGP-model).<br />
De onderstaande tabel geeft aan met behulp van welke aspecten de structuur, het<br />
gedrag en de prestaties beschreven zijn.<br />
Tabel 0.1: Nadere invulling van het SGP-model<br />
STRUCTUUR GEDRAG PRESTATIE<br />
• Het product en de vraag<br />
• Nieuwe institutionele<br />
setting en het aanbod<br />
• Prijszettingsgedrag<br />
• Differentiatiestrategieën<br />
• Consumentengedrag<br />
• Marktverdeling<br />
• Kwaliteit<br />
• Bedrijfsvoering<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 3
0.4.1 Veranderingen in de structuur van de notariële markt<br />
Box 0.2 De structuur van de huidige markt voor notariële diensten<br />
Het product en de vraag<br />
• Het domeinmonopolie is gehandhaafd.<br />
• De vraag in de onroerendgoedpraktijk neemt af.<br />
• Naar verwachting is de vraag naar de familiepraktijk gedaald, of zal nog dalen.<br />
Institutionele setting en het aanbod<br />
• Voortaan kan elke kandidaat-notaris die voldoet aan de benoemingsvereisten, aanspraak maken<br />
op benoeming.<br />
• Als nieuwe eis geldt dat een ondernemingsplan overlegd moet worden aan een commissie van<br />
deskundigen, waarin (in minderheid) ook notarissen zitting hebben.<br />
• De stageduur is verlengd van drie jaar naar zes jaar.<br />
• In de familiepraktijk gelden voor bepaalde producten maximumtarieven voor mindervermogenden<br />
en minderdraagkrachtigen.<br />
• In de onroerendgoedpraktijk worden de tarieven in drie jaar afgebouwd aan de hand van oplopende<br />
bandbreedtes.<br />
• De tarieven in de ondernemingspraktijk zijn vrijgelaten.<br />
• De KNB is een publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie geworden met verordenende bevoegdheid.<br />
Dit betekent onder meer dat de KNB het algemeen belang moet nastreven en niet het belang<br />
van het notariaat op de eerste plaats mag zetten.<br />
De belangrijkste endogene wijzigingen in de structuur van de notariële markt betreffen<br />
de nieuwe wettelijke institutionele setting en het aanbod. Hoofdzakelijk<br />
komen deze neer op vrijere vestigingsmogelijkheden en vrije tarieven. Hoewel<br />
belangrijke veranderingen zijn aangebracht in de structuur van de notarismarkt,<br />
zijn er tevens belangrijke structuurkenmerken gehandhaafd. Het domeinmonopolie<br />
is daarvan het belangrijkste.<br />
De vraag in de onroerendgoedpraktijk is gekrompen als gevolg van veranderde<br />
conjuncturele omstandigheden. Deze daling is dan ook niet toe te schrijven aan de<br />
wettelijke veranderingen, maar aan het feit dat de groei van de huizenmarkt na<br />
2000 tot stilstand is gekomen.<br />
Ten aanzien van de ontwikkeling van de omvang van de vraag in de familiepraktijk<br />
geeft een aantal factoren aanleiding tot de indruk dat ook de vraag naar deze<br />
praktijk is afgenomen en is de verwachting dat deze nog verder zal afnemen, met<br />
name als gevolg van het veranderde erfrecht.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 4
0.4.2 Veranderingen in het gedrag op de notariële markt<br />
Box 0.3 Gedrag op de huidige notariële markt<br />
Prijszettingsgedrag<br />
• Een relatieve prijsstijging in de familiepraktijk. De verwachting is dat de prijsstijging zal<br />
doorzetten.<br />
• Veertig procent van de kantoren past vrijwillige kruissubsidiëring toe. De verwachting is dat<br />
dit zal afnemen.<br />
• De onroerendgoedpraktijk laat soms prijsdalingen en soms prijsstijgingen zien<br />
• In de ondernemingspraktijk is geen duidelijke trend zichtbaar.<br />
• Een relatief grote spreiding in de prijzen.<br />
Differentiatie<br />
• Er is in toenemende mate sprake van differentiatie-inspanningen.<br />
• De trend van schaalvergroting zet door.<br />
Consumentengedrag<br />
• Vergelijking tussen notarissen neemt toe, maar is in absolute zin nog beperkt.<br />
• Er is nog ruimte voor vraagsturing.<br />
Prijszettingsgedrag<br />
Het loslaten van de tarieven in de familiepraktijk lijkt, zoals werd verwacht, inderdaad<br />
te hebben geleid tot een relatieve stijging van de tarieven. Ten aanzien<br />
van de prijzen in de onroerendgoedpraktijk constateren we een gemengd beeld:<br />
soms zien we een daling van de prijzen en soms een stijging. De scherpste concurrentie<br />
speelt zich af in het hogere segment van de vastgoedpraktijk. In de ondernemingsrechtpraktijk<br />
is geen duidelijke trend te signaleren bij vergelijking van de<br />
situatie voor en na de inwerkingstelling van de WNA 1999.<br />
In hoeverre de stijging in de familiepraktijk is toe te schrijven aan het verdwijnen<br />
van eventuele kruissubsidiëring van de onroerendgoedpraktijk naar de familiepraktijk<br />
kan op basis van het onderzoeksmateriaal niet eenduidig worden vastgesteld.<br />
1 De stijging kan ook toegeschreven worden aan een geringe prijselasticiteit<br />
in de familiepraktijk. Op basis van recent onderzoek wordt gesteld dat momenteel<br />
40% van de notariskantoren kruissubsidiëring toepast.<br />
Er is echter geen sprake van gedwongen kruissubsidiëring omdat de wettelijke<br />
maximumtarieven in de familiepraktijk hoog genoeg zijn.<br />
1 Dit omdat gegevens ontbreken over de kostendekkendheid van de oude familietarieven.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 5
De verwachting is dat deze vrijwillige kruissubsidiëring zal afnemen onder invloed<br />
van toenemende mededinging en de verwachte afname van de vraag. De<br />
verwachting dat de prijzen in de familiepraktijk verder zullen stijgen, wordt overigens<br />
tevens ingegeven door het veranderde erfrecht en de toegenomen complexiteit<br />
van familiale relaties.<br />
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat er sprake is van een grote spreiding in de<br />
tarieven, hetgeen niet wijst op effectieve mededinging als dit betekent dat notariskantoren<br />
met een lage productiviteit en bijbehorende hoge kosten kunnen blijven<br />
bestaan. Het SEOR/OCFEB-onderzoek toont wel dat de spreiding in de gemiddelde<br />
prijzen is afgenomen ten opzichte van de periode 1999-2001, hetgeen ceteris<br />
paribus wijst op een toename van de concurrentie.<br />
Differentiatiestrategieën<br />
Voor de niet-wettelijke taken is er ruimte voor productdifferentiatie en -innovatie.<br />
Deze ruimte lijkt tot op zekere hoogte ook benut te worden. De huidige schaalvergrotingstendens<br />
zou zo gedeeltelijk verklaarbaar kunnen zijn uit de motivatie om<br />
te innoveren. Deze schaalvergroting is overigens al ruim voor de liberalisering<br />
sinds 1999 ingezet.<br />
Een voorbeeld van een differentiatie-inspanning is de specialisatietendens van<br />
notarissen bij grote kantoren die met advocaten en belastingadviseurs samenwerken.<br />
Hierdoor is de concurrentie onder grote kantoren toegenomen en is de ondernemingsrechtsectie<br />
(nog) belangrijker geworden. Het contrast tussen 'breedalgemeen'<br />
en 'gespecialiseerd' notariaat is daarmee verscherpt. Hiernaast zijn er<br />
nieuwe producten ontwikkeld en worden er steeds meer samenwerkingsverbanden<br />
van notarissen opgericht. In welke mate de specialisatietendens samenhangt met<br />
de liberalisering is overigens niet duidelijk. Waarschijnlijk wordt deze tendens<br />
tevens ingegeven door een meer algemene globaliserings- en internationaliseringstrend<br />
en speelt ook het afnemen van de vraag naar de meer 'traditionele' notariële<br />
diensten in de familie- en vastgoedpraktijk een rol.<br />
Consumentengedrag<br />
Hoewel de consument vaker een 'belrondje' blijkt te houden langs een aantal notarissen,<br />
is het aantal consumenten dat een vergelijking maakt tussen notarissen in<br />
absolute zin nog steeds klein. Ook vinden sommigen dat de consumentenorganisaties<br />
meer dan nu het geval is de marktwerking kunnen bevorderen door bijvoorbeeld<br />
namens hun achterban collectieve consumentencontracten af te sluiten met<br />
een notariskantoor.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 6
0.4.3 Prestaties onder de nieuwe marktordening<br />
Box 0.4 Prestaties onder de nieuwe marktordening<br />
Marktverdeling<br />
• Toename in het aantal nevenvestigingen. We constateren een trendbreuk.<br />
• Geen structurele stijging van het aantal kantorenmaatschappen.<br />
• Toename van de gemiddelde grootte van kantoren en vestigingen.<br />
• Geen structurele stijging van het aantal notarissen en benoemingen.<br />
• Afvlakking van de groeivoet van het aantal kandidaat-notarissen. We constateren een trendbreuk.<br />
• Nog steeds een relatief groot aanbod van kandidaat-notarissen.<br />
• Een gering aantal kandidaat-notarissen dat zich zelfstandig vestigt.<br />
Kwaliteit<br />
• Het aantal klachten is onverminderd laag en lijkt zelfs te zijn gedaald sinds 1999.<br />
• Er blijft kwaliteitsonzekerheid bestaan. Dit maakt met de huidige mogelijkheid van prijsconcurrentie<br />
kwaliteitsborging nodig om het risico van adverse selection te voorkomen.<br />
Bedrijfsvoering<br />
• De winstgevendheid daalt door een daling van de vraag en door kostprijsstijgingen.<br />
• De familiepraktijk lijkt verliesgevend te blijven.<br />
• Het kostenbewustzijn lijkt te zijn toegenomen.<br />
• Er worden in toenemende mate inspanningen geleverd tot efficiëntieverbeteringen.<br />
Marktverdeling<br />
Vanaf 1999 constateren we een trendbreuk wat betreft het aantal vestigingen en<br />
het aantal kandidaat-notarissen. Tegelijkertijd zien we geen structurele wijziging<br />
in het aantal notarissen, het aantal benoemingen en het aantal nieuwe kantorenmaatschappen.<br />
Het aantal notarissen is, net als het aantal benoemingen en nieuwe<br />
kantorenmaatschappen, niet structureel toegenomen. Dit neemt niet weg dat notarissen<br />
de afgelopen jaren beter zijn verspreid over het land. Ten slotte zien we een<br />
geleidelijke stijging van de gemiddelde grootte van notariskantoren en<br />
-vestigingen gemeten naar het aantal (kandidaat-)notarissen.<br />
Notarissen sluiten zich over het algemeen dus eerder aan bij een bestaande maatschap<br />
dan dat zij een solitair kantoor oprichten. Deze ontwikkeling is echter al<br />
ingezet voor 1 oktober 1999 en derhalve niet zonder meer toe te schrijven aan de<br />
liberalisering. Deze tendens sluit ook aan op de algemene maatschappelijke trend<br />
van schaalvergroting en meer samenwerking.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 7
Daarnaast wordt deze ontwikkeling volgens de KNB verklaard door de toename<br />
van de minimale efficiënte schaal. Deze toename hangt onder meer samen met de<br />
toegenomen complexiteit van de werkzaamheden en met de <strong>–</strong> ook in de solitaire<br />
kantoren <strong>–</strong> toenemende mate van specialisatie. Er bestaan met andere woorden<br />
verschillende mogelijke oorzaken voor het gegeven dat notarismaatschappen nevenvestigingen<br />
opzetten.<br />
Een tweede belangrijke ontwikkeling is de geconstateerde trendbreuk wat betreft<br />
het aantal kandidaat-notarissen. De afname van de groei van deze groep wordt<br />
niet, zoals werd verwacht, veroorzaakt door een structurele wijziging in het aantal<br />
benoemingen. De trendbreuk vindt zijn oorsprong veeleer in factoren aan de inen<br />
uitstroomkant. Er blijft overigens nog steeds een relatief groot aanbod van<br />
kandidaat-notarissen bestaan. Dit zou erop kunnen wijzen dat nog steeds toetredingsbarrières<br />
bestaan. Uit onderzoek blijkt niet dat de wettelijke toetredingsbarrières<br />
(zoals de langere opleidingseisen en het ondernemingsplan) hieraan debet<br />
zijn, maar dat dit veeleer is toe te schrijven aan algemene economische toetredingsdrempels.<br />
Het benodigde kapitaal, de onzekerheid over de marktontwikkeling<br />
en de beperkte mogelijkheid om in deeltijd te werken zijn hiervan de belangrijkste.<br />
De toetredingsdrempels zijn in de perceptie van de kandidaat-notaris het<br />
hoogst bij het opzetten van een nieuw kantoor of het overnemen van een solitair<br />
kantoor. Daarom prefereert men in het algemeen toetreding tot een bestaande<br />
maatschap.<br />
Kwaliteit<br />
De nieuwe wet heeft geen effect gehad op de mogelijkheden van de consument<br />
om de kwaliteit te beoordelen. De consument kan zich weliswaar een oordeel<br />
vormen over de commerciële kwaliteit van de dienstverlening, de juridische kwaliteit<br />
en de integriteitscomponent blijven nauwelijks beoordeelbaar door de consument.<br />
(Zelf)regulering ten behoeve van kwaliteitsbewaking blijft derhalve nodig.<br />
Met de nieuwe wet zijn de waarborgen voor kwaliteitsbewaking vergroot. Het<br />
verbeterde tuchtrecht en toezicht en het interne preventieve toezicht door de beroepsgroep<br />
zelf zijn daarvan belangrijke aspecten. Desondanks bestaan er met de<br />
huidige vorm van toezicht (nog steeds) de nodige knelpunten. Deze komen onder<br />
andere neer op een gebrek aan uniformiteit en verbrokkeling, een te beperkte nadruk<br />
op preventie en onvoldoende functiescheiding tussen 'aanklager' en 'rechter'<br />
binnen de kamer van toezicht. Daarnaast vindt de Werkgroep Toezicht Notariaat<br />
dat systematische kwaliteitsbewaking binnen de beroepsgroep zelf nog onvoldoende<br />
van de grond komt.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 8
Bedrijfsvoering<br />
De winstgevendheid in de notariële markt is sterk afgenomen na 1999. Met name<br />
bij middelgrote kantoren viel die fors terug. Deze dalende winstgevendheid hangt<br />
samen met de afnemende groei van de vraag. Ondanks ongunstige ontwikkelingen<br />
op de huizenmarkt blijft de onroerendgoedpraktijk het belangrijkst voor het notariaat.<br />
Daarnaast blijkt dat de kostprijzen zijn gestegen. Mogelijke verklaringen<br />
daarvoor zijn stijgende loonkosten, hogere vaste kosten per akte en een toename<br />
van de gemiddelde complexiteit van dossiers, waardoor meer seniore en dus duurdere<br />
medewerkers worden ingezet. De familiepraktijk blijft veelal verliesgevend.<br />
Het kostenbewustzijn lijkt te zijn toegenomen na 1999. Er wordt in toenemende<br />
mate tijdgeschreven en geïnvesteerd in automatisering en efficiëntieverbeteringen<br />
van werkprocessen. Ook worden in toenemende mate financiële middelen vrijgemaakt<br />
voor marketing en publiciteit.<br />
Dit neemt niet weg dat de arbeidsproductiviteit op een aantal kantoren aan de lage<br />
kant is. Daarnaast blijkt uit onderzoek dat notarissen regelmatig te laat reageren<br />
op dalende omzetten. Dit zou betekenen dat geen sprake is van effectieve mededinging.<br />
In dat geval zouden kantoren met een lage productiviteit immers niet<br />
kunnen blijven voortbestaan. Naar onze mening zijn dan ook efficiëntiewinsten te<br />
behalen door de arbeidsproductiviteit te verhogen en medewerkers sneller te laten<br />
afvloeien.<br />
0.4.4 Conclusie: effecten van marktwerking op de markt voor notariële diensten<br />
De wetgever beoogde uiteenlopende effecten met de introductie van meer marktwerking.<br />
Het onderstaande schema geeft de belangrijkste verwachtingen van de<br />
wetgever weer.<br />
Vrijere toetreding<br />
Vrije tarieven<br />
Meer concurrentie<br />
Relatie prijs-geleverde prestatie:<br />
Lagere prijzen in de onroerendgoedpraktijk<br />
en enigzins<br />
toename in familiepraktijk<br />
Toename doelmatigheid<br />
Verhoogde kwaliteit<br />
(in termen van diens tverlening)<br />
Differentiatie dienstverlening<br />
(toename kwaliteit) en<br />
toegenomen innovatie<br />
Betere spreiding<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 9
Bij vergelijking van de beoogde effecten van de liberalisering met de onderzoeksbevindingen<br />
constateren we dat sommige verwachtingen (gedeeltelijk) lijken te<br />
zijn uitgekomen. Ook moeten we concluderen dat andere verwachtingen niet zijn<br />
uitgekomen.<br />
Positieve ontwikkelingen<br />
Positieve ontwikkelingen in de markt voor notariële diensten zijn:<br />
• meer concurrentie<br />
• betere spreiding van de vestigingen<br />
• meer kostenbewustzijn (tijdschrijven)<br />
• meer differentiatie<br />
• meer aandacht voor pr en marketing (informeren van consumenten).<br />
De prijzen in de familiepraktijk blijken inderdaad enigszins te zijn gestegen. Van<br />
eenduidige prijsontwikkelingen (lees: prijsdalingen) in de onroerendgoedpraktijk<br />
en de ondernemingspraktijk blijkt echter geen sprake. Wel is er, zoals werd verwacht,<br />
sprake van een betere spreiding van de vestigingen, meer kostenbewustzijn,<br />
een toename van differentiatie-inspanningen en meer concurrentie in het algemeen,<br />
zowel op prijzen als mogelijk op commerciële dienstverlening. Daarnaast<br />
lijkt de notaris de consument in toenemende mate te informeren. Dit komt tegemoet<br />
aan het ervaren knelpunt van de informatieasymmetrie.<br />
Ruimte voor meer marktwerking<br />
Wij constateren ook dat er (nog) ruimte is voor meer marktwerking.<br />
• er is nog ruimte om de toetredingsbarrières te verlagen<br />
• er is nog ruimte voor efficiëntieverbeteringen<br />
• er is nog ruimte om productinnovatie en differentiatiestrategieën toe te passen<br />
(in het kader van de niet-wettelijke werkzaamheden)<br />
• er is nog ruimte om de concurrentie te vergroten<br />
• er is nog ruimte voor vraagsturing.<br />
Zo blijkt 40% van de kantoren nog steeds vrijwillige kruissubsidiëring toe te passen,<br />
hetgeen niet duidt op kostenbewustzijn. Daarnaast concluderen we dat er nog<br />
mogelijkheden bestaan voor efficiëntieverbeteringen. Onder de huidige omstandigheden<br />
worden notarissen nog onvoldoende geprikkeld om te reageren op<br />
schommelingen in de markt en vroegtijdig hun kostenstructuur aan te pakken.<br />
Ook is er nog ruimte om de concurrentie te vergroten. Ondanks het feit dat het<br />
totaal aantal akten in de periode na de liberalisering is gedaald, heeft dit immers<br />
niet geleid tot prijsdalingen.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 10
Vanuit economisch oogpunt is dit opvallend, aangezien ondernemers als reactie<br />
op een afname van de vraag meestal hun prijzen verlagen om de vraag te stimuleren.<br />
Zelfs als de consument van notariële diensten minder prijsgevoelig is dan de<br />
consument van veel andere goederen, is er nog ruimte voor meer mededinging.<br />
Onder de huidige omstandigheden ontbreekt nog steeds een krachtige prikkel om<br />
de kostenstijgingen van de afgelopen jaren aan te pakken om zodoende de tarieven<br />
te kunnen verlagen. In dit kader is ook de (nog) beperkte vraagsturing van<br />
belang.<br />
De verwachtingen ten aanzien van de ruimere toetreding tot de markt lijken niet te<br />
zijn uitgekomen. Weliswaar vlakt de groeivoet van kandidaat-notarissen af, maar<br />
het aantal is nog steeds relatief groot. Voorts blijkt de afname van de groei niet het<br />
gevolg te zijn van een toename van het aantal benoemingen, maar veeleer van<br />
factoren aan de in- en uitstroomkant. Evenmin vinden we een structurele stijging<br />
van het aantal notarissen, het aantal benoemingen en het aantal nieuwe kantoren.<br />
Dit zou erop kunnen wijzen dat er nog sprake is van toetredingsbarrières.<br />
De ruimte voor meer marktwerking wordt mede bepaald door (potentieel) concurrentiebelemmerend<br />
gedrag. Een belangrijke factor hierbij is dat aan de rationele<br />
keuzemogelijkheden van de consument weinig is veranderd. Deze kan immers<br />
nog steeds geen geïnformeerde, rationele keuze maken op basis van prijskwaliteitvergelijkingen.<br />
Een tweede factor is de toenemende concentratie. Deze<br />
impliceert een verhoging van de toetredingsbarrières. In de toekomst zal toetreding<br />
van (kandidaat-)notarissen, die zich zelfstandig vestigen door de schaalvergroting<br />
verder afnemen. Toetreding zal dan nagenoeg uitsluitend betekenen dat<br />
wordt toegetreden tot een bestaande maatschap. Dit betekent dat in de toekomst<br />
een beleidsmatige afweging gemaakt zal moeten worden met betrekking tot de<br />
vraag in hoeverre deze ontwikkeling wenselijk is.<br />
Aandachtspunten en potentiële aanknopingspunten<br />
In de geliberaliseerde markt voor notariële diensten blijft een aantal aandachtspunten<br />
bestaan. Deze vloeien voort uit de onderkende publieke belangen van toegankelijkheid<br />
- zowel voor gekwalificeerde toetreders als voor minder draagkrachtige<br />
consumenten - en kwaliteit.<br />
In het kader van de kwaliteit vormt voldoende kwaliteitsborging een blijvend punt<br />
van aandacht. Een kwaliteitsinspectie is mogelijk een aanknopingspunt om deze<br />
kwaliteitsborging blijvend vorm te geven. Of dat werkelijk het geval kan zijn,<br />
dient echter nader te worden vastgesteld op basis van verder onderzoek.<br />
Naast kwaliteit blijft toetreding een aandachtspunt in de huidige markt voor notariële<br />
diensten. Uit onderzoek blijkt dat goodwill een belangrijke niet-wettelijke<br />
toetredingsdrempel vormt.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 11
Tevens blijkt dat er nog relatief weinig bekend is over de hoogte en de samenstelling<br />
van de goodwill. Meer informatie op basis van nader onderzoek is gewenst<br />
om hierover beleidsmatige aanbevelingen te kunnen formuleren.<br />
Een tweede potentieel aanknopingspunt om niet-wettelijke toetredingsdrempels<br />
aan te pakken is een notaris in loondienst (van een notaris) en de mogelijkheid om<br />
deze functie in deeltijd uit te oefenen. Ook hier geldt dat op basis van nader onderzoek<br />
moet worden vastgesteld op welke wijze en in welke mate dit bij zou<br />
kunnen dragen aan het verder borgen van de toegankelijkheid.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 12
1. INLEIDING EN ANALYSEKADER<br />
1.1 DOEL EN VRAAGSTELLING<br />
Deze rapportage beschrijft het onderzoek naar de resultaten van de introductie van<br />
meer marktwerking in het notariaat. Dit onderzoek is in opdracht van het Ministerie<br />
van Economische Zaken (EZ) uitgevoerd door Berenschot en de Stichting voor<br />
Economisch Onderzoek.<br />
Het doel van het onderzoek is om de resultaten van de introductie van meer<br />
marktwerking in het notariaat in kaart te brengen. Om te kunnen vaststellen wat<br />
die resultaten zijn, vergelijken we de huidige marktsituatie, de 'markt nu', met de<br />
situatie in het notariaat voordat er sprake was van (meer) marktwerking, de 'markt<br />
toen'. In het onderstaande kader is de vraagstelling voor dit onderzoek opgenomen.<br />
Onderzoeksvragen:<br />
1. Hoe zag de markt voor notariële diensten eruit vóór de doorvoering van het marktwerkingsbeleid?<br />
Hierbij wordt gekeken naar: de mate van concurrentie, relevante regelgeving en zelfregulering,<br />
aantal en kenmerken van aanbieders en vragers, prijzen, kwaliteit en variëteit van het aanbod,<br />
consumentenbescherming, et cetera.<br />
2. Welke aanleiding was er voor verandering van de marktordening in het notariaat? Zijn er<br />
schattingen van het welvaartsverlies als gevolg van regulering?<br />
3. Hoe zijn de veranderingen in het beleid totstandgekomen, inclusief het politieke besluitvormingsproces<br />
eromheen? Hoe zagen de voorstellen er in eerste instantie uit en hoe ziet het eindresultaat<br />
eruit? Zijn er in het proces duidelijke publieke belangen gedefinieerd, en zo ja, welke?<br />
Welke impliciete publieke belangen spelen eventueel een rol, welke argumenten voor en tegen zijn<br />
in de discussie gebruikt? Hierbij wordt ook aandacht geschonken aan de mate waarin tijdens dit<br />
proces politieke compromissen tot stand zijn gekomen.<br />
4. Welke resultaten werden verwacht (door de overheid en door andere relevante betrokkenen)<br />
van de beleidsverandering?<br />
5. Hoe ziet de markt er nu uit? Hierbij wordt gekeken naar: relevante regelgeving en zelfregulering,<br />
aantal en kenmerken van aanbieders en vragers, prijzen, kwaliteit en variëteit van het aanbod,<br />
eventuele effecten op toeleveranciers en afnemers, consumentenbescherming, mogelijke aanwijzingen<br />
voor rent-seeking-gedrag van de sector en hoe daarmee is omgegaan. Het antwoord op de<br />
vraag wordt zo veel mogelijk geformuleerd in kwantitatieve termen.<br />
6. Kan het transitietraject worden beschreven dat is afgelegd, of nog wordt afgelegd na de invoering<br />
van het marktwerkingsbeleid?<br />
7. In hoeverre kunnen veranderingen in de marktsituatie aan het gevoerde beleid toegeschreven<br />
worden? Indien mogelijk wordt een vergelijking gemaakt met andere landen.<br />
8. In hoeverre zijn de verwachte uitkomsten gerealiseerd?<br />
9. Wat is de huidige publieke beeldvorming ten aanzien van de processen in de markt?<br />
10. Hoe kunnen het beschreven proces en de uitkomsten ervan in economische termen worden<br />
geanalyseerd?<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 13
De onderstaande tabel bevat een overzicht van de hoofdstukken met daaraan gekoppeld<br />
de tien onderzoeksvragen die in bovenstaande tabel zijn geformuleerd.<br />
Markt toen<br />
Hoofdstuk 2<br />
Vraag 1<br />
Vraag 2<br />
Beleidsproces<br />
Hoofdstuk 3<br />
Vraag 2<br />
Vraag 3<br />
Vraag 4<br />
Markt nu<br />
Hoofdstuk 4<br />
Vraag 5<br />
Vraag 6<br />
Vraag 8<br />
Vraag 10<br />
Conclusie<br />
Hoofdstuk 5<br />
Vraag 7<br />
Vraag 8<br />
Vraag 9<br />
Vraag 10<br />
1.2 ANALYSEKADER: STRUCTUUR-GEDRAG-PRESTATIE-MODEL<br />
De economische analyses van de 'markt' nu en de 'markt toen' baseren wij op het<br />
Structuur-Gedrag-Prestatie-model (SGP-model). 2 Het SGP-model veronderstelt<br />
een wisselwerking tussen de structuur van de markt, het gedrag van de marktpartijen<br />
en het resultaat voor bedrijven en consumenten. Voor ieder onderdeel van<br />
het SGP-model zijn variabelen te benoemen. Het SGP-model biedt dan ook de<br />
mogelijkheid om de markt van notariële diensten op een geordende manier te beschrijven,<br />
zodat duidelijk wordt welke effecten marktwerking uiteindelijk heeft<br />
gehad.<br />
Structuur<br />
De structuur van een markt verwijst naar een set van condities en karakteristieken<br />
die de soort markt beschrijven en definiëren. Bij het analyseren van de structuur<br />
gaat het in eerste instantie om de aanbieders, om de verdeling van marktaandelen<br />
(toetredingseisen) en om de vragers. Daarnaast zijn kenmerken en de aard van het<br />
product van belang.<br />
Bij de structuuranalyse onderzoeken we hoe de structuurkenmerken aan de aanbodkant<br />
zich hebben ontwikkeld. Voorts zetten wij de kenmerken van de vraag<br />
uiteen. Ook besteden wij aandacht aan het wettelijke kader, onderscheiden we de<br />
verschillende typen notariële diensten en gaan we in op de kenmerken van het<br />
notarisproduct.<br />
Gedrag<br />
Gedrag verwijst in eerste instantie naar de gedragingen, de strategieën en het beleid<br />
van aanbieders in de markt. Tevens moet hierbij aandacht besteed worden aan<br />
het gedrag van consumenten.<br />
2 Het structure-conduct-performance-paradigma is ontwikkeld door Edward S. Mason, Joe S. Bain<br />
(Harvard University) en later uitgewerkt door economen als Frederick M. Scherer.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 14
Bij de analyse van het gedrag op een markt gaat het aan de aanbodzijde om factoren<br />
als prijszetting, promotionele activiteiten (voorlichting en reclame), de aan- of<br />
afwezigheid van collusie en dergelijke. 3<br />
Structuurveranderingen kunnen veranderingen in het gedrag van de marktpartijen<br />
teweegbrengen. Aandachtspunten in dit onderzoek zijn <strong>–</strong> gezien de prijsliberalisering<br />
die de Wet op het notarisambt van 1999 tot gevolg heeft gehad <strong>–</strong> prijszettingstrategieën<br />
en de inspanningen om tot productdifferentiatie te komen vóór en na<br />
de verandering in de regelgeving. Wat betreft dit laatste moet bedacht worden dat<br />
het dienstenpakket van het notariaat voor een deel wettelijk vastligt: de notaris is<br />
geen 'gewone' vrije ondernemer. Desalniettemin is er ruimte voor productdifferentiatie<br />
en -innovatie wat betreft niet-wettelijke diensten. Naast de aandacht voor<br />
het gedrag van de aanbieders is het van belang om te kijken of, en zo ja, hoe de<br />
aanpassing van de regelgeving invloed heeft op het gedrag van consumenten. Het<br />
gedrag van de notarissen en de reactie daarop van de cliënten hebben op hun beurt<br />
weer invloed op de structuur van de markt.<br />
Prestatie<br />
Prestatie in een markt verwijst naar de economische uitkomsten die het resultaat<br />
zijn van de structuur van de markt en het gedrag van marktpartijen. Belangrijke<br />
resultaatkenmerken voor bedrijven zijn de winstgevendheid en de rendementen.<br />
Daarnaast zijn consumentenbelangen belangrijke resultaten. Ook de kwaliteit van<br />
de notariële dienstverlening <strong>–</strong> die is opgebouwd uit verschillende componenten <strong>–</strong><br />
is een belangrijke uitkomst van de structuur van de notariële markt en het gedrag<br />
van marktpartijen. Rechtszekerheid is binnen het notariaat bijvoorbeeld een belangrijk<br />
kwaliteitskenmerk en kan derhalve aangemerkt worden als een belangrijke<br />
prestatie.<br />
Door het SGP-kader te gebruiken om de oorspronkelijke en de nieuwe situatie te<br />
beschrijven, wordt duidelijk welke effecten de marktwerking heeft gehad op de<br />
markt van notariële diensten.<br />
3 Voor effectieve mededinging zou er geen sprake moeten zijn van collusie; bedrijven moeten<br />
proberen hun doelen onafhankelijk van andere bedrijven <strong>–</strong> zonder collusie <strong>–</strong> te bereiken.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 15
2. TOENMALIGE MARKTORDENING (1990-1999)<br />
2.1 KENMERKEN VAN HET LATIJNSE NOTARIAAT<br />
In dit hoofdstuk beschrijven we de ordening van het notariaat, zoals die bestond<br />
voor de introductie van (meer) marktwerking. Derhalve gaat het om de periode<br />
van voor 1 oktober 1999; op die dag werd de nieuwe Wet op het notarisambt<br />
(WNA) van kracht. We richten ons bij onze analyse op de periode 1990-1999.<br />
Voor een goed begrip van de marktordening van het notariaat en de ontwikkelingen<br />
daarbinnen is het vruchtbaar om eerst meer inzicht te geven in de specifieke<br />
karakteristieken van het (Nederlandse) notariaat. Dit systeem staat bekend als het<br />
Latijnse notariaat en heeft de volgende kenmerken: 4<br />
• Onafhankelijkheid en onpartijdigheid. De notaris dient de belangen van derden<br />
en de overheid in de gaten te houden en staat als onpartijdige deskundige<br />
tussen de partijen in.<br />
• Benoeming. Er is sprake van een gemaximeerd aantal benoembare kandidaatnotarissen.<br />
Het notarisambt is een openbaar ambt, waarvan de beoefenaar bij<br />
koninklijk besluit wordt benoemd, aan wie een standplaats wordt aangewezen.<br />
De benoeming is met wettelijke waarborgen omgeven, die met name betrekking<br />
hebben op de vakbekwaamheid.<br />
• Domeinmonopolie. Bepaalde juridische handelingen vereisen de inschakeling<br />
van een notaris. De notaris is hiertoe, op basis van de wet, uitsluitende bevoegdheid<br />
toegekend.<br />
• Toegankelijkheid en ministerieplicht. De toegankelijkheid van het notariaat<br />
wordt onder andere gewaarborgd door middel van de ministerieplicht. Deze<br />
wettelijke plicht betekent dat de notaris niemand zijn diensten mag weigeren,<br />
tenzij daar gegronde redenen voor zijn.<br />
Invulling van het SGP-model<br />
Zoals aangegeven gebruiken we in dit rapport het SGP-model als analysekader. In<br />
de onderstaande tabel is aangegeven aan de hand van welke zaken we de structuur,<br />
het gedrag en de prestaties ten aanzien van de 'markt toen' in het notariaat<br />
zullen omschrijven.<br />
4 De Wet op het notarisambt van 1842 was een uitvloeisel van opvattingen over het notarisambt<br />
die historisch zijn gegroeid (met name) in landen waar de 'code civil' de burgerlijke wetgeving<br />
heeft beïnvloed. Men spreekt over het 'Latijnse notariaat'.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 16
Tabel 2.1: Nadere invulling van het SGP-model<br />
STRUCTUUR GEDRAG PRESTATIE<br />
• Wettelijke kader<br />
• Product<br />
• Vraag<br />
• Aanbod<br />
• Tariefstelling<br />
• Beroeps- en gedragsregels<br />
• Consumentengedrag<br />
2.2 STRUCTUUR VAN DE TOENMALIGE MARKTORDENING<br />
• Kwaliteit<br />
• Marktverdeling<br />
• Prijsontwikkelingen<br />
• Winstgevendheid en<br />
productiviteit van notariskantoren<br />
De structuur van de toenmalige markt beschrijven we aan de hand van het wettelijk<br />
kader, de kenmerken van het product, de vraag en het aanbod.<br />
2.2.1 Wettelijk kader<br />
De Wet op het notarisambt van 1842 (WNA-oud) en de Tarievenwet van 1847<br />
vormden het wettelijke kader voor de marktordening die bestond tot 1 oktober<br />
1999. De Tarievenwet was weliswaar formeel van kracht tot 1999, maar was in<br />
materiële zin al 100 jaar niet meer van toepassing. Ook de WNA-oud had binnen<br />
en buiten het notariaat de naam sterk verouderd te zijn. Hoewel de WNA-oud<br />
door de jaren heen een aantal wijzigingen heeft ondergaan (zie box 2.2), is er aan<br />
de hoofdpunten van deze wet niets veranderd. Zo ontbraken bijvoorbeeld regels<br />
omtrent de benoemingsprocedure en wettelijke regels omtrent de onpartijdigheid<br />
van de notaris, een belangrijke pijler van het Latijnse notariaat. 5 De bescherming<br />
van derdengelden was weliswaar door tuchtrechtspraak geregeld, maar evenmin<br />
vastgelegd in de WNA-oud. 6<br />
Box 2.2 Wijzigingen in WNA 1842<br />
• Toezicht door het OM werd vervangen door Kamers van Toezicht (met beroepsgenoten);<br />
1904<br />
• Financieel toezicht op het notariaat neemt aanvang; 1931<br />
• Invoering leeftijdsgrens voor uitoefening notarisambt (eerst 70, later 65 jaar); 1958<br />
• Vervanging notarieel staatsexamen door universitaire opleiding; 1958<br />
• Herziening tuchtrecht met centraal punt voor hoger beroep (Hof Amsterdam); 1984<br />
5 De eis van onpartijdigheid en zorgvuldigheid was wel opgenomen in de door de KNB vastgestelde<br />
beroeps- en gedragsregels voor notarissen en in de tuchtrechtspraak.<br />
6 Sinds de Slis-Stroom-affaire (HR 03-02-1984 <strong>–</strong> NJ 1984, 751) werd op alle kantoren een stichting<br />
derdengelden opgericht, ten behoeve van cliëntengeld dat de notaris tijdelijk onder zich heeft<br />
(de zogenaamde derdengelden).<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 17
Het domeinmonopolie: geen concurrentie<br />
Het domeinmonopolie was wel geregeld in de WNA-oud. 7 Domeinmonopolie<br />
houdt in dat de notaris als enige de bevoegdheid heeft om bepaalde handelingen te<br />
verrichten. Deze exclusieve bevoegdheid heeft betrekking op rechtshandelingen<br />
betreffende registergoederen en andere rechtshandelingen in de vermogensrechtelijke<br />
sfeer (bijvoorbeeld testamenten en boedelscheidingen), rechtshandelingen<br />
betreffende rechtspersonen, en rechtshandelingen in de familierechtelijke sfeer<br />
(bijvoorbeeld huwelijkse voorwaarden). 8<br />
Door de tijd heen werd voor steeds meer rechtshandelingen een notariële akte<br />
voorgeschreven. Als wettelijke taken zijn er onder meer bijgekomen: de splitsing<br />
in appartementsrechten (1951), het transporteren van onroerend goed (1956), het<br />
oprichten van stichtingen (1956) en verenigingen (1976) en de overdracht van<br />
aandelen op naam (1992). 9 Deze veranderingen leidden ertoe dat het domeinmonopolie<br />
in de loop der tijd steeds verder is uitgebreid. Het domeinmonopolie betekent<br />
dat er ten aanzien van de bij wet opgedragen taken geen sprake kan zijn van<br />
concurrentie van buitenaf, omdat de toetreding tot de markt aan banden is gelegd.<br />
Anders gezegd, er is geen sprake van concurrentie van derden.<br />
Andere juridische werkzaamheden: wel concurrentie<br />
Naast de wettelijk voorgeschreven taken kan de notaris ook andere juridische<br />
werkzaamheden verrichten. Hierbij kan men denken aan voorbereidend en adviserend<br />
werk op notarieel-juridisch gebied, zoals het opstellen van (onderhandse)<br />
huurcontracten en aandeelhoudersovereenkomsten en het adviseren in het kader<br />
van de zogenaamde estate planning. 10<br />
Wat betreft deze buitenwettelijke taken van de notaris kan sprake zijn van enige<br />
concurrentie. In het geval van het opstellen van een koopovereenkomst kan de<br />
notaris concurrentie ondervinden van makelaars en particulieren. De notaris is in<br />
dit geval echter wel als enige bevoegd de akte te passeren. 11<br />
7 Artikel 1, WNA 1842.<br />
8 Nota n.a.v. het verslag, blz.9<br />
9 Nyfer, 1999, p. 170.<br />
10 Estate planning is een begrip dat wordt gebruikt voor de advisering die zich richt op de juridische<br />
en fiscale begeleiding van de overgang en instandhouding van (familie)vermogens. Estate planning<br />
heeft tot doel een opgebouwd vermogen fiscaal zo voordelig mogelijk over te dragen aan<br />
erfgenamen.<br />
11 Dat wil zeggen: iedereen kan in principe een koopovereenkomst opstellen, maar de notaris is als<br />
enige bevoegd ten aanzien van de eigendomsoverdracht van het onroerend goed. ('Laat de notaris<br />
werken voor zijn geld', ESB, 3 juli 1998).<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 18
Rol van de KNB<br />
De uitvoering van de WNA-oud en de nadere regulering van de markt voor notariële<br />
diensten werden overgelaten aan de Koninklijke Notariële Broederschap<br />
(KNB). De taak van de KNB bestond uit de belangenbehartiging van het notariaat.<br />
Door de jaren heen werd het werkgebied van de KNB echter breder. De KNB verzorgde<br />
de notariële beroepsopleiding <strong>–</strong> die overigens niet wettelijk verplicht was <strong>–</strong><br />
en regelde de verplichtingen waaraan de notaris en kandidaat-notaris bij het volbrengen<br />
van de stage moeten voldoen. 12 De KNB stelde ook de tarieven vast en<br />
adviseerde de minister van Justitie bij de vraag welke notaris waar moest worden<br />
benoemd en of de vestiging van nieuwe standplaatsen wenselijk was. 13 Ten slotte<br />
stelde de KNB beroeps- en gedragsregels voor notarissen vast.<br />
2.2.2 Het product<br />
Notariële diensten kunnen grofweg ingedeeld worden in de familiepraktijk, de<br />
onroerendgoedpraktijk en de ondernemingspraktijk. In de onderstaande tabel<br />
staan de belangrijkste wettelijke werkzaamheden per praktijkgebied.<br />
Tabel 2.2: Belangrijkste wettelijke werkzaamheden per praktijkgebied 14<br />
FAMILIEPRAKTIJK ONROERENDGOEDPRAKTIJK ONDERNEMINGSPRAKTIJK<br />
• Het maken of wijzigen<br />
van huwelijkse voor-waarden<br />
of partnerschaps-voorwaarden<br />
• Het maken of wijzigen<br />
van een testament<br />
• Het verdelen van bepaalde<br />
erfenissen*<br />
• Het doen en aannemen<br />
van bepaalde schenkingen*<br />
• Het overdragen van onroerend<br />
goed, zoals huizen<br />
• Het sluiten van een huurkoopovereenkomstbetreffende<br />
onroerend goed<br />
• Het splitsen van een<br />
gebouw in appartementsrechten<br />
• Het verlenen en doorhalen<br />
van hypotheken<br />
• Het oprichten [en het wijzigen<br />
van de statuten] van een<br />
naamloze vennootschap of een<br />
besloten vennootschap met<br />
beperkte aansprakelijkheid<br />
• Het overdragen en uitgeven<br />
van aandelen op naam in een<br />
B.V. of N.V.<br />
• Het oprichten [en wijzigen<br />
van de statuten] van een stichting<br />
of een vereniging met<br />
volledige rechts-bevoegdheid<br />
*Vanaf 1 januari <strong>2003</strong> zijn deze werkzaamheden veranderd als gevolg van de verandering in het<br />
erfrecht en het schenkingsrecht. Voor het doen van schenkingen is geen notariële akte meer verplicht.<br />
12 Dit was niet wettelijk opgedragen aan de KNB. Artikel 15 van de WNA-oud bepaalde dat de<br />
notaris(sen) voor wie was gewerkt een stageverklaring moest(en) afgeven. Daarnaast moest(en) de<br />
Kamer(s) van Toezicht in het ressort waarin gewerkt was, een verklaring afgeven.<br />
13 Het advies van de KNB aan de minister van Justitie om het besluit te nemen om een vestigingsplaats<br />
open te stellen, werd vrijwel altijd overgenomen.<br />
14 Bron: www.notaris.nl<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 19
Notariële akten kunnen nagenoeg alle rechtshandelingen betreffen, behalve die<br />
waarvoor de wet een speciale ambtenaar heeft aangewezen, zoals voor akten van<br />
de burgerlijke stand. De notariële akte biedt ten opzichte van de onderhandse akte<br />
(een akte die niet door een daartoe bevoegd ambtenaar is opgemaakt) verschillende<br />
voordelen:<br />
• De notariële akte wordt opgemaakt door een onpartijdige deskundige, die<br />
ernaar moet streven de akte zo op te stellen dat rechterlijke procedures worden<br />
voorkomen.<br />
• De dagtekening, de echtheid en de juistheid van de notariële akte staan terstond<br />
vast.<br />
• De akte wordt steeds bewaard en is eigendom van de staat. Deze akte wordt<br />
de minuutakte genoemd en blijft in het beheer van de notaris.<br />
• Van een notariële akte kan een zogenaamde grosse worden uitgegeven. Een<br />
grosse is een officieel gewaarmerkt bijzonder afschrift van een notariële<br />
akte met de woorden 'in naam der koningin'. De 'minuut' is het origineel van<br />
de akte. De rechthebbende daarop kan hiermee zonder rechterlijk vonnis<br />
zijn rechten uitoefenen.<br />
Voor de onroerendgoedpraktijk en de familiepraktijk golden tot 1999 vaste tarieven.<br />
15 Voor de ondernemingspraktijk golden adviesprijzen. Aangezien de tarieven<br />
van de familiepraktijk en de onroerendgoedpraktijk onderwerp van prijsliberalisering<br />
zijn sinds 1999, zullen wij ons in dit onderzoek met name op deze praktijkgebieden<br />
richten.<br />
Notariële diensten zijn vertrouwensgoederen<br />
Wat voor soort goed is de notariële dienst nu eigenlijk? Om de notariële dienst te<br />
kunnen karakteriseren, sluiten we aan bij een in de literatuur vaak voorkomende<br />
indeling, waarbij de verschillende soorten goederen zich onderscheiden in de mate<br />
waarin er sprake is van onzekerheid over de kwaliteit van het geleverde goed.<br />
Deze onzekerheid hangt samen met (1) het bestaan van een informatieasymmetrie<br />
tussen de cliënt en de notaris en (2) 'onervarenheid' van de cliënt.<br />
Ad (1):Er is sprake van informatieasymmetrie tussen de notaris en zijn cliënt. Het<br />
kennisniveau tussen hen is (over het algemeen) zeer verschillend en dat is<br />
cruciaal bij een complex goed als de notariële dienst. Gebreken in de kwaliteit<br />
hebben vaak pas op lange termijn gevolgen (soms zelfs pas na tientallen<br />
jaren).<br />
15 De Notariële tariefwet van 1847 werd in 1934 vervangen door een vaste tariefregeling in de<br />
KNB.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 20
Bovendien worden die gebreken dan vaak niet onderkend door de cliënt.<br />
Een cliënt weet bijvoorbeeld vaak niet dat het betalen van successierechten<br />
na het overlijden van de echtgenoot vermeden had kunnen worden als de<br />
huwelijkse voorwaarden destijds nauwkeuriger waren geformuleerd; in dit<br />
geval heeft de cliënt dus onnodig schade geleden, zonder het te weten.<br />
Ad (2):Voor een ander deel hangt deze onzekerheid samen met het feit dat de<br />
meeste mensen maar een beperkt aantal keren in hun leven in aanraking<br />
komen met notariële diensten. 'Onervarenheid' maakt het de consument<br />
moeilijk om de kwaliteit van het notarisproduct te beoordelen. 16<br />
Uitgaande van de mate van onzekerheid van kwaliteit als onderscheidend element,<br />
zijn er drie soorten goederen te noemen: 17<br />
1. Zoekgoederen (search goods): de kwaliteit kan al voor de aankoop worden<br />
beoordeeld door de consument; er is geen kwaliteitsonzekerheid.<br />
2. Ervaringsgoederen (experience goods): de werkelijke kwaliteit kan pas na de<br />
aankoop en het gebruik ervan worden beoordeeld. Voor de consument is met<br />
andere woorden sprake van ex ante kwaliteitsonzekerheid.<br />
3. Vertrouwensgoederen (credance goods): de kwaliteit is zelfs na aankoop of<br />
gebruik niet duidelijk voor de consument. Er is dus sprake van ex post kwaliteitsonzekerheid.<br />
Notariële diensten kunnen op basis van het voorgaande getypeerd worden als ervaringsgoederen<br />
met kenmerken van een vertrouwensgoed. Hierbij moet wel een<br />
onderscheid gemaakt worden tussen de verschillende notariële diensten, i.c. de<br />
onroerendgoedpraktijk en de familiepraktijk. Met name notariële diensten in de<br />
familiepraktijk hebben kenmerken van een vertrouwensgoed: de kwaliteit van<br />
diensten in de familiepraktijk is niet vooraf en veelal evenmin achteraf te beoordelen<br />
door de consument. Zo bleek ook uit het eerdere voorbeeld over successierechten.<br />
Omdat de omlooptijd in de vastgoedpraktijk veel korter is dan in de familiepraktijk<br />
<strong>–</strong> in de vastgoedpraktijk is de gemiddelde omlooptijd zeven jaar <strong>–</strong> is de kwaliteit<br />
van onroerendgoedakten vaak wel achteraf te beoordelen. Fouten zullen dan<br />
immers <strong>–</strong> vaak <strong>–</strong> blijken bij de verkoop van het vastgoed.<br />
16 Zie ook paragraaf 2.4.1. waarin ingegaan wordt op klachten. Klachten kunnen worden gezien als<br />
indicator van de (ervaren) kwaliteit van notariële diensten. Mede gezien de kwaliteitsonzekerheid<br />
is het echter de vraag hoe bepaalde klachten totstandkomen.<br />
17 Nelson, Philip (1970), Information and consumer behaviour, The Journal of Political Economy,<br />
78 (2), pp. 311-329. Zie ook bijvoorbeeld: Tirole, J. (1997), The Theory of Industrial Organization,<br />
ninth printing, MIT Press, Cambridge Massachussets.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 21
Hoewel notariële diensten in de vastgoedpraktijk dus wel ervaringsgoederen zijn<br />
(de kwaliteit is moeilijk vooraf te beoordelen), kunnen ze in mindere mate aangemerkt<br />
worden als vertrouwensgoed.<br />
2.2.3 De vraag<br />
Zoals gezegd had de consument een afnameverplichting bij de notaris, voorzover<br />
de wet een rechtshandeling tot exclusieve bevoegdheid van de notaris voorschreef<br />
(domeinmonopolie). Tegenover de afnameverplichting die de cliënt aan de notaris<br />
'bond', stond dat de notaris niemand zijn dienst mocht weigeren <strong>–</strong> de zogenoemde<br />
ministerieplicht. 18<br />
Vanwege de afnameverplichting is het aantal akten tevens een indicator voor de<br />
vraag. In de onderstaande figuur worden de aantallen akten die door notarissen<br />
zijn opgemaakt, naar typen weergegeven. In het algemeen wordt aangenomen dat<br />
het opmaken van een testament vaak wordt gecombineerd met de aankoop van<br />
een huis. Uit de onderstaande figuur komt de relatie tussen het aantal testamenten<br />
en onroerendgoedakten echter niet duidelijk naar voren. Er is geen duidelijke verklaring<br />
te vinden voor het feit dat deze relatie tussen vastgoedakten en testame nten<br />
met name sinds het begin van de jaren negentig niet uit de verf komt.<br />
Schema 2.1: Aantal akten naar type (*1000) 19<br />
1400<br />
1200<br />
1000<br />
800<br />
600<br />
400<br />
200<br />
0<br />
1978<br />
1980<br />
1982<br />
1984<br />
1986<br />
1988<br />
1990<br />
1992<br />
1994<br />
1996<br />
1998<br />
2000<br />
onroerendgoed<br />
akten<br />
testamenten<br />
overige akten<br />
Zoals uit de figuur blijkt, overstijgt het aantal onroerendgoedakten de overige typen<br />
akten. De vraag naar onroerendgoedakten is vooral in de jaren negentig van<br />
de 20-ste eeuw sterk toegenomen.<br />
18 Deze ministerieplicht betekende dat de notaris alleen mocht weigeren als daartoe gegronde redenen<br />
bestonden. Daarvan was sprake als de te verrichten rechtshandelingen in strijd waren met de<br />
wet, de openbare orde, de goede zeden en de beroeps- en gedragsregels (Artikel 6, WNA 1842).<br />
19 Ernst & Young, Bijlage 3.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 22
Hierbij speelde de boom in de huizenmarkt een belangrijke rol. Deze boom betekende<br />
enerzijds een belangrijke toename van het aantal onroerendgoedtransacties<br />
en anderzijds een stijging van de prijzen van vastgoed. Hiernaast nam de vraag<br />
naar tweede hypotheken sterk toe. In de vraag naar testamenten en overige akten<br />
valt niet zo'n grote structurele verandering waar te nemen.<br />
2.2.4 Het aanbod<br />
De notaris als ambtenaar en ondernemer<br />
De notaris als 'openbaar ambtenaar' was een waarborg voor de onpartijdigheid. De<br />
notaris was evenwel niet in dienst van de overheid. Hoewel de notaris dus enerzijds<br />
ambtenaar was, was hij tegelijkertijd een ondernemer met een domeinmonopolie.<br />
Zoals gezegd betekende het domeinmonopolie dat er geen sprake kon zijn<br />
van concurrentie van derden, omdat de markt alleen openstaat voor diegenen die<br />
hebben voldaan aan de toetredingseisen om notaris te kunnen worden.<br />
Toetredingseisen<br />
In de praktijk betekende deze toetredingseisen dat notarissen een uitgebreide opleiding<br />
moesten volgen. Na het verkrijgen van de meestertitel in de rechten volgde<br />
de kandidaat-notaris nog een postdoctorale opleiding, die was gekoppeld aan een<br />
driejarige stage. Hoewel de beroepsopleiding niet wettelijk verplicht was en dus <strong>–</strong><br />
formeel <strong>–</strong> vrijwillig was, kwam het er in de praktijk op neer dat het overgrote deel<br />
van de kandidaat-notarissen de opleiding volgde. Stage kon op een of meerdere<br />
notariskantoren gelopen worden. Om voor benoeming in aanmerking te komen,<br />
moest de kandidaat bovendien Nederlander zijn en tussen de 25 en 65 jaar oud.<br />
De notaris werd benoemd bij koninklijk besluit.<br />
Vestigingsbeleid<br />
Bij voltooiing van de opleiding kon de notaris zich niet zomaar vestigen. Hij kon<br />
zich slechts vestigen als:<br />
• een andere notaris terugtrad of overleed<br />
• er behoefte was aan een extra notaris op een bepaald kantoor<br />
• er behoefte was aan een nieuw kantoor op een bepaalde plaats.<br />
Onder de oude wet werd bij AMvB het maximum aantal notarissen per arrondissement<br />
vastgesteld, met een absoluut maximum van één notaris per 4.000 inwoners.<br />
Zoals gezegd deed de KNB de voorstellen tot het vestigen van nieuwe<br />
standplaatsen.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 23
De motivatie achter het standplaatsenbeleid was dat men wilde voorkomen dat in<br />
steden een overschot aan notarissen ontstond, terwijl er op het platteland een tekort<br />
zou ontstaan. Immers, wanneer wordt erkend dat een notaris een aantal essentiële<br />
publieke taken vervult, moet iedereen toegang hebben tot de notariële<br />
dienstverlening <strong>–</strong> zowel in de stad als op het platteland.<br />
De notaris was ook verplicht te wonen in de standplaats van vestiging. Dit vestigingsbeleid<br />
was een overblijfsel uit de tijd dat de alledaagse mobiliteit van me nsen<br />
nog vrij beperkt was. 20 Daarnaast werd het belangrijk gevonden dat een notaris<br />
kennis had van de lokale markt. Ook daarom zou het van belang zijn dat de<br />
notaris in de standplaats van vestiging woonde.<br />
2.3 GEDRAG BINNEN DE TOENMALIGE MARKTORDENING<br />
De structuur van de markt heeft effect op het gedrag van de marktpartijen. Omgekeerd<br />
heeft het gedrag van de marktpartijen effect op de structuur. In de volgende<br />
paragrafen gaan we in op de wijze waarop de tarieven voor de notaris werden bepaald<br />
(prijsbeleid), de beroeps- en gedragsregels van de KNB en het consumentengedrag.<br />
2.3.1 Tariefbepaling<br />
Onder de toenmalige marktordening was de tariefstructuur gebaseerd op artikel 59<br />
van de statuten van de KNB. De tarieven waren bindend voor de notarissen. In<br />
een uitspraak van het Hof van Amsterdam was bepaald dat het openbaar belang<br />
gediend was met een strikte naleving van de tariefvoorschriften door iedere beoefenaar<br />
van het vak. 21<br />
Vaste tarieven en adviestarieven<br />
De onderstaande box geeft de wijze weer waarop de tarifering in de verschillende<br />
praktijkgebieden van de notaris plaatsvond.<br />
Box 2.3 Praktijkgebieden en tarieven<br />
Familierechtpraktijk Over het algemeen vaste tarieven<br />
Onroerendgoedpraktijk Over het algemeen vaste tarieven (vast <strong>–</strong> degressief <strong>–</strong> percentage van<br />
de koopsom)<br />
Ondernemingspraktijk Adviestarief<br />
Overige praktijk Adviestarief of geen tarief 22<br />
20 In verband met de huidige vergrijzing zou dit argument volgens vertegenwoordigers van de<br />
KNB ook heden ten dage relevant zijn.<br />
21 19 januari 1995<br />
22 Nyfer, Moeite met de Markt, blz. 170.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 24
Zoals uit deze box blijkt golden voor de familie- en de onroerendgoedpraktijk<br />
vaste tarieven. Om verschillende redenen werd het hanteren van deze vaste tarieven<br />
in het belang van de klant geacht. 23 Een eerste reden was dat een zekere welstand<br />
vereist werd geacht om de deugd te beoefenen. Hiermee zou de onpartijdigheid<br />
van de notaris het beste zijn gewaarborgd. Een tweede reden voor de vaste<br />
tarieven hing samen met de monopoliepositie van de notaris. Men veronderstelde<br />
dat de vaste tarieven exorbitant hoge prijzen voorkwamen, zodat de toegankelijkheid<br />
van het publieke ambt niet in gevaar kwam. Daarnaast werd het van belang<br />
geacht dat de cliënt vooraf duidelijkheid had over de prijs en dus niet achteraf<br />
voor 'verrassingen' zou komen te staan. Voorts werd gevreesd dat onderhandelingen<br />
over de prijs van notariële diensten de onafhankelijke positie van de notaris<br />
zouden ondergraven.<br />
Kruissubsidiëring<br />
Met name voor de familiepraktijk werd toegankelijkheid belangrijk geacht. Ook<br />
mensen met lagere inkomens zouden testamenten en huwelijkse voorwaarden<br />
moeten kunnen laten opmaken. Dit betekende in de praktijk dat de tarieven op een<br />
zodanige manier werden vastgesteld, dat de lagere tarieven in de familiepraktijk<br />
werden gecompenseerd door de hogere tarieven in de onroerendgoedpraktijk<br />
(kruissubsidiëring).<br />
Zoals aangegeven was het tarief voor een onroerendgoedkoopakte gerelateerd aan<br />
de prijs van het onroerend goed. Het tarief was dus niet direct gerelateerd aan de<br />
daadwerkelijk gemaakte kosten. Dit heeft tot gevolg gehad dat de prijzen van deze<br />
akten tezamen met de huizenprijzen fors gestegen zijn, zonder dat de aan het opmaken<br />
van deze akten verbonden kosten in dezelfde mate stegen.<br />
Schema 2.2: Overzicht transactieprijzen woningen bestaande bouw 1985-2001<br />
Bron: www.nvm.nl<br />
250<br />
200<br />
150<br />
100<br />
50<br />
0<br />
1985<br />
1987<br />
1989<br />
1991<br />
1993<br />
1995<br />
23 T&t Wet op het Notarisambt, 1999, Blokland<br />
1997<br />
1999<br />
2001<br />
transactieprijzen<br />
woningen *1.000<br />
euro<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 25
Op deze situatie is van verschillende kanten kritiek geuit. De kern van de kritiek<br />
was dat deze situatie tot te hoge winsten voor de notarissen zou leiden. 24 Het notariaat<br />
reageerde hierop met het argument dat de prijzen in het onroerend goed<br />
noodzakelijk zouden zijn om de verliesgevende familiepraktijk te kunnen bekostigen<br />
(kruissubsidiëring).<br />
2.3.2 Beroeps- en gedragsregels<br />
De beroeps- en gedragsregels van de KNB bestonden uit een verzameling van<br />
aanwijzingen, voorschriften en aandachtspunten, die tot stand zijn gekomen op<br />
basis van casuïstiek 25 en (disciplinaire 26 ) rechtspraak. 27 De aanwijzingen en regels<br />
hadden betrekking op uiteenlopende zaken als (bij)scholing, de onafhankelijkheid<br />
en onpartijdigheid, geheimhouding, eisen aan het onderzoek in een zaak, de voorlichting<br />
aan de cliënt en waarschuwing, bewaring van derdengelden en dergelijke.<br />
De beroeps- en gedragsregels waren gericht op de kwaliteit van de notariële<br />
dienstverlening en de bescherming van de cliënt.<br />
Standplaatsenbeleid<br />
Zoals eerder aangegeven adviseerde de KNB de overheid over de standplaatsen.<br />
Het standplaatsenbeleid heeft tot gevolg gehad dat het aantal notarissen achterbleef.<br />
Hoewel er de facto ruimte was voor vestiging en nieuwe standplaatsen, was<br />
er in materiële zin maar beperkt sprake van uitbreiding van het aantal benoemde<br />
notarissen en van standplaatsen.<br />
Er bestaan verschillende redenen voor deze discrepantie. Allereerst heeft volgens<br />
de KNB het beleid dat het primaat van de zogenoemde solitaire standplaats als<br />
leidraad had, een belangrijke rol gespeeld. Al in de jaren zeventig van de 20-ste<br />
eeuw spraken het Ministerie van Justitie en de KNB af dat de laatste zich actief<br />
zou inzetten voor de creatie van meer standplaatsen. Justitie doelde, volgens de<br />
KNB, met haar beleid met name op de creatie van solitaire standplaatsen: kandidaat-notarissen<br />
zouden zich zelfstandig moeten vestigen op nieuwe standplaatsen.<br />
Binnen het notariaat bestond echter meer belangstelling voor de zogenoemde associatieve<br />
standplaats, aldus de KNB. Veel kandidaat-notarissen prefereerden zich<br />
aan te sluiten bij een bestaande standplaats, omdat hiermee onder andere het ondernemersrisico<br />
beperkt wordt. De interesse voor solitaire standplaatsen was kortom<br />
beperkt.<br />
24 Moeite met de markt, Nyfer, 171.<br />
25 Door (in de loop van de tijd opgebouwde) verschillende casussen is gepoogd om in alle mogelijk<br />
(voorkomende) gevallen te voorzien.<br />
26 Disciplinaire rechtspraak is tuchtrechtspraak. Een tuchtstraf of tuchtmaatregel wordt opgelegd<br />
door een hoger staand persoon of lichaam (dit in tegenstelling tot de door een rechter opgelegde<br />
straf). Het uit zich bijvoorbeeld in een berisping.<br />
27 Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, <strong>april</strong> 1998<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 26
In het algemeen is het, volgens verschillende betrokkenen, daarnaast een foutieve<br />
assumptie dat alle kandidaat-notarissen op een vestigingsplaats zouden wachten.<br />
Niet iedere kandidaat-notaris zou de ambitie hebben (gehad) om daadwerkelijk<br />
notaris te worden, dit onder andere gezien de risico's van het ondernemerschap.<br />
Bij het creëren van nieuwe standplaatsen speelden voorts economische criteria een<br />
rol. Enerzijds werd de rentabiliteit in verband gebracht met de noodzakelijke<br />
kwaliteit van de bediening, anderzijds kon die niet los worden gezien van de opvattingen<br />
over een ten minste te verdienen notarisinkomen (een toename in het<br />
aantal notarissen kon leiden tot lagere de inkomsten). 28 Daarnaast speelde volgens<br />
de SER bij de benoeming van een kandidaat-notaris tot notaris zijn of haar ancienniteit<br />
en de periode waarin een sollicitant had gewerkt op het kantoor waar de<br />
vacature was, een belangrijke rol. 29<br />
Voorlichtingsbeleid<br />
Reclame en publiciteit waren aan strikte voorwaarden verbonden. Reclame was<br />
toegestaan voorzover de inhoud zich beperkte tot naamsvermelding en vermelding<br />
van bereikbaarheidsgegeven, een zakelijke omschrijving van de gebruikelijke notariële<br />
diensten en de taakverdeling op een kantoor. Publiciteit was slechts dan<br />
toegestaan als deze functioneel was en mits er geen sprake was van wervende<br />
teksten. De notaris mocht anders gezegd wel voorlichting geven over notariële of<br />
andere onderwerpen, maar diende ervoor te zorgen 'dat hij door het bedrijven van<br />
publiciteit ook anderszins niet handelt in afwijking van hetgeen in zijn ambt betaamt,<br />
in strijd komt met de Beroeps- en Gedragsregels of op kennelijk onzorgvuldige<br />
wijze de goede collegiale verhoudingen verstoort'. 30<br />
2.3.3 Consumentengedrag<br />
De meeste consumenten bezoeken slechts een paar maal in hun leven een notaris.<br />
31 Dit doen zij met name bij een huwelijk, bij een erfenis of bij het kopen van<br />
een huis. In deze paragraaf bespreken we de volgende aspecten van het consumentengedrag<br />
onder de toenmalige marktordening: de wijze waarop consumenten<br />
een keuze maakten voor een bepaalde notaris, het prijsbewustzijn van de consumenten<br />
en de wijze waarop de belangen van de consumenten werden behartigd.<br />
28<br />
SER, Advies inkomensvorming vrije beroepen, 1985, p. 69.<br />
29<br />
SER, Advies inkomensvorming vrije beroepen, 1985, p. 69.<br />
30<br />
KNB, 1998, 20-21<br />
31<br />
ESB, Het notariaat van markt naar staat, 14 augustus 1998<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 27
Keuzeproces: consumenten 'shopten' weinig<br />
Bij het maken van een keuze voor een bepaalde notaris was bij veel mensen de<br />
vestigingsplaats van de notaris (26%) over het algemeen doorslaggevend; men<br />
koos een notaris in de buurt. Andere belangrijke redenen om voor een bepaalde<br />
notaris te kiezen waren:<br />
• op advies van de makelaar (15,8%)<br />
• op aanraden van kennissen, vrienden of familie (17%)<br />
• omdat men al eerder bij de betrokken notaris was geweest (17,7%).<br />
Slechts een zeer beperkt aantal consumenten (8%) vergeleek notariskantoren<br />
voordat men een keuze maakte. Dit gebeurde het meest bij huwelijkse voorwaarden,<br />
testamenten, aan- en verkoop van woningen en bij schenkingen. Ging het<br />
slechts om het afsluiten van een hypotheek, dan werd de moeite van het met elkaar<br />
vergelijken van notariskantoren niet genomen. Er werd met andere woorden<br />
weinig 'geshopt' door de consumenten. 32<br />
Weinig prijsbewustzijn<br />
Onder de oude marktordening toonden de meeste consumenten zich nauwelijks<br />
prijsbewust. In 1998 bleek dat ongeveer de helft van de consumenten niet vooraf<br />
met de notaris over de hoogte van de rekening gesproken had. Dit lijkt tevens te<br />
betekenen dat sommige notarissen hun cliënten niet van tevoren duidelijk inlichtten<br />
over de prijs van een dienst. Het is dan ook de vraag in hoeverre het argument<br />
steekhoudend is dat vaste tarieven vooraf duidelijkheid geven aan de consument,<br />
zodat die niet achteraf voor 'verrassingen' komt te staan.<br />
Van de 8% van de consumenten die vooraf een vergelijking tussen kantoren<br />
maakte, speelde bij 2% de prijs een rol bij de keuze van het kantoor.<br />
Belangenbehartiging<br />
De belangen van de consument werden behartigd door consumentenbelangenorganisaties.<br />
Vereniging Eigen Huis concentreerde zich op de vastgoedpraktijk en<br />
de Consumentenbond met name op de familiepraktijk. Deze consumentenorganisaties<br />
stelden zich voortdurend kritisch op ten aanzien van de toen bestaande<br />
marktordening. Zij hebben dan ook een belangrijke rol gespeeld in de aanloop<br />
naar het proces van de herziening van de WNA uit 1842. In paragraaf 2.6 komen<br />
we hierop uitgebreider terug.<br />
32 Gegevensverzameling ten behoeve van de Commissie Monitor Notariaat, EIM, 2000, Nulme-<br />
ting.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 28
2.4 PRESTATIES BINNEN DE TOENMALIGE MARKTORDENING<br />
De interactie tussen structuur en gedrag op een markt resulteert in prestaties in<br />
termen van prijs, kwaliteit, marktverdeling, rendementen, productiviteit en dergelijke.<br />
Consumentenbelangen zijn hierbij van groot belang. Immers, een van de<br />
specifieke kenmerken van het notariaat is dat de publieke belangen van kwaliteit<br />
en toegankelijkheid gewaarborgd dienen te worden. Tevens komt de ontwikkeling<br />
van de gemiddelde prijzen aan de orde. Eveneens worden de winstgevendheid en<br />
de productiviteit van notariskantoren nader onderzocht. Deze variabelen zijn gerelateerd<br />
aan bepaalde exogene factoren als de ontwikkeling in de huizenmarkt<br />
van de afgelopen jaren.<br />
2.4.1 Consumentenbelangen: de kwaliteit van de notariële dienstverlening<br />
De kwaliteit van de notariële dienstverlening wordt doorgaans aangemerkt als een<br />
publiek belang. Het is echter niet op voorhand eenvoudig om het begrip kwaliteit<br />
te definiëren. Wel kan worden vastgesteld dat kwaliteit in elk geval te maken<br />
heeft met de volgende drie componenten.<br />
• Integriteit is een belangrijke kwaliteitscomponent, die verwijst naar begrippen<br />
als onpartijdigheid, onafhankelijkheid en betrouwbaarheid.<br />
• Juridische ambachtelijkheid is een tweede belangrijke component, waarmee<br />
gedoeld wordt op de inhoudelijke (juridische) kwaliteit van de akten.<br />
• Dienstverlening is een derde component, waarbij het onder andere gaat om<br />
de manier waarop de notaris zijn cliënten ten dienst staat; neemt de notaris<br />
de tijd om dingen uit te leggen, vraagt hij goed door, houdt hij zich aan de<br />
gemaakte afspraken, et cetera.<br />
Zoals eerder aangegeven is de consument over het algemeen onervaren met het<br />
product en is er sprake van informatieasymmetrie tussen aanbieder en afnemer die<br />
vanwege de complexiteit van het product van groot belang is. Dit betekent dat de<br />
cliënt met name de meer juridische en ambachtelijke kwaliteitscomponent moeilijk<br />
kan beoordelen. Ook de onpartijdigheid van de notaris (integriteitcomponent)<br />
zal de cliënt niet altijd even gemakkelijk kunnen doorgronden, door zijn gebrek<br />
aan inhoudelijke kennis.<br />
In deze paragraaf brengen we in kaart welke onderzoeksmatige gegevens er bekend<br />
zijn over de kwaliteit van de notariële dienstverlening binnen de toenmalige<br />
marktordening. Hierbij gaan wij achtereenvolgens in op de onpartijdigheid van de<br />
notaris, de dienstbaarheid van de notaris en het aantal klachten.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 29
Onpartijdigheid<br />
De onpartijdigheid van de notaris is een van de pijlers van het Latijnse notariaat.<br />
Deze onpartijdigheid is echter niet altijd onbesproken gebleven. Het gezegde<br />
'Wiens brood men eet, diens woord men spreekt', is in dit kader wel eens geopperd.<br />
33 Uit het proefschrift van Kocken De hand van de notaris blijkt dat de notaris<br />
in Nederland in veel gevallen niet altijd geheel aan de (hoge) onpartijdigheidsnorm<br />
voldoet. Deze norm veronderstelt een zekere mate van pro-activiteit, omdat<br />
de onpartijdige notaris bij een zaak alle belangen van zijn cliënt en tevens van<br />
derden en de overheid in de gaten moet houden en dus actief moet onderzoeken.<br />
In de praktijk blijkt echter soms meer sprake van <strong>–</strong> een zekere mate van <strong>–</strong> passiviteit.<br />
Volgens Kocken stelt de notaris vaak te weinig vragen, stelt hij een te beperkt<br />
aantal juridische mogelijkheden voor en geeft hij adviezen die niet alle betrokkenen<br />
bij de zaak voldoende recht doen. Daarnaast zou de notaris in transacties<br />
tussen familieleden sterk neigen naar bescherming van ouders tegenover kinderen.<br />
Desondanks blijkt uit onderzoek van EIM naar het imago van de notaris, dat particulieren<br />
het er over het algemeen over eens zijn dat de notaris onpartijdig is.<br />
Hierbij gaat het om particulieren die geen contact, én om particulieren die wel<br />
contact met een notaris hebben gehad. 34 De onafhankelijkheid van de notaris komt<br />
tot uiting in de hoge waardering van cliënten voor de vertrouwelijke wijze waarop<br />
de notaris met informatie omgaat. 35<br />
Dienstbaarheid<br />
Op de dienstbaarheid van de notaris is wel eens kritiek geleverd. Zo zou de notaris<br />
niet geneigd zijn om alle relevante zaken voldoende aan de klant uit te leggen. 36<br />
Kritiek hierop zou het notariaat hebben afgedaan met: 'als we alles gaan uitleggen,<br />
zijn we morgen nog bezig'. 37<br />
Uit het EIM-onderzoek blijkt dat cliënten van notariskantoren onder de oude<br />
marktordening over het algemeen tevreden waren over aspecten als: het spreken<br />
van begrijpelijke taal, het geven van toelichting op de akte, het beantwoorden van<br />
vragen, luisteren en doorvragen, en interesse tonen. 38<br />
33 T&t Wet op het Notarisambt, 1999, Blokland<br />
34 EIM, nulmeting 2000<br />
35 Tweede rapportage Commissie monitoring notariaat, juli 2001<br />
36 Kocken, in Nyfer, 1999, blz. 172, 174-175.<br />
37 Nyfer, 172, 'onpartijdige notaris is een fictie', De Volkskrant, 1-2-1997<br />
38 Gegevensverzameling ten behoeve van de Commissie Monitor Notariaat, EIM, Nulmeting, blz.<br />
31- 32.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 30
De cliënttevredenheid over de manier waarop diensten werden geleverd in het<br />
notariaat was over het algemeen groot. Alleen het oordeel van de cliënten over de<br />
leesbaarheid van de opgemaakte akte bleef achter bij dit positieve beeld.<br />
Klachten<br />
Naast het tevredenheidsoordeel van cliënten kan de ontwikkeling van het aantal<br />
klachten gezien worden als een indicator van de (ervaren) kwaliteit van de notariele<br />
dienstverlening en daarmee indirect van de rechtszekerheid. Onder de WNA<br />
1842 bestonden in feite twee parallelle tuchtrechtelijke stelsels: de klagers konden<br />
zich wenden tot de Scheidsgerechten en tot de Kamers van Toezicht. In hoofdzaak<br />
hadden deze procedures dezelfde strekking en werd getoetst aan intrinsiek dezelfde<br />
normatuur. 39<br />
Het aantal cliënten dat in het EIM-onderzoek aangeeft klachten te hebben gehad,<br />
blijkt met 4% gering. 40 Hiervan heeft driekwart de klacht ook gemeld. Voorts<br />
concludeerde het EIM dat de klaagdrempel laag was (een groot aantal van de<br />
klachten werd gemeld) en dat de klachtenbehandeling goed geregeld was (er waren<br />
geen klachten die niet naar tevredenheid zijn behandeld).<br />
In 1998 zijn door de KNB 309 klachten ontvangen. In 1999 waren dit er 276. In<br />
beide jaren bleek een groot deel van de klachten door tussenkomst van de KNB<br />
opgelost te zijn. In 1995-1996 was het aantal schriftelijk ingediende klachten gemiddeld<br />
400 per jaar. 41 Naar de Kamers van Toezicht zijn in 1998 30 klachten<br />
doorgezonden. In 1999 waren dit 40 klachten. Ten slotte laten de Scheidsgerechten<br />
van de KNB voor 1999 een daling zien van het aantal in behandeling genomen<br />
klachten. Deze daling lijkt een gevolg van de afname in het totale aantal klachten<br />
en het grotere gedeelte dat na bemiddeling van de KNB is opgelost.<br />
39 Van oudsher heeft de nadruk bij de vrije (juridische) beroepsbeoefenaren, volgens de werkgroep<br />
Toezicht Notariaat, gelegen op repressief toezicht via het tuchtrecht. Volgens verschillende actoren<br />
levert deze nadruk op het repressieve toezicht via het tuchtrecht een probleem op, omdat 'tuchtrecht<br />
geen klachtrecht behelst maar veeleer strafrecht'. De tuchtrechter kan in de praktijk vrijwel<br />
nooit functioneren zonder dat bij hem een klacht is gedeponeerd. Omdat tuchtrechters onvoldoende<br />
mogelijkheden hebben om zelf op onderzoek uit te gaan, leunt de tuchtrechtspraak op de klager.<br />
Het tuchtrecht dient er in de eerste plaats echter niet toe om klagers tevreden te stellen, maar om de<br />
beroepsstandaard en de binnen de beroepsgroep levende gedragsregels te handhaven. Dit betekent<br />
dat klagers een proces aanhangig moeten maken bij de burgerlijke rechter als ze schadevergoeding<br />
of smartegeld willen vorderen, hetgeen doorgaans een lange, kostbare weg is, waarvan de uitkomsten<br />
onzeker zijn. (Toezicht Notariaat (1999), Ministerie van Justitie, p.4).<br />
Tuchtrecht schiet volgens de werkgroep niet alleen tekort ten opzichte van direct belanghebbende<br />
klagers, maar ook ter waarborging van een goede kwaliteit en een hoge standaard van beroepsbeoefening,<br />
omdat het een reactief handhavingsmechanisme is; de preventieve werking is beperkt tot<br />
afschrikking. (Toezicht notariaat (1999), Ministerie van Justitie, p. 32).<br />
40 EIM, nulmeting 2000<br />
41 Het verschil tussen 1995-1996 en 1998-1999 wordt volgens de KNB verklaard door verschillen<br />
in de manier van meten.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 31
In 1998 werd 57% van de klachten na bemiddeling van de KNB opgelost, terwijl<br />
dit in 1999 bij 74% van de gevallen zo was. 42<br />
Bij bestudering van het type klachten blijkt dat het grootste deel van de klachten<br />
in 1998, klachten over het onpartijdig handelen betrof (164 klachten). Over de<br />
dienstverlening waren er 76 klachten ingediend en over de inhoud 40 klachten.<br />
Ten slotte waren er in 1998 nog 27 klachten die niet in te delen waren in de rubrieken<br />
onpartijdig handelen, dienstverlening en inhoud. 43<br />
2.4.2 Marktverdeling<br />
De toegankelijkheid van notariële diensten is (evenals de kwaliteit ervan) aan te<br />
merken als een publiek belang <strong>–</strong> dit mede in het licht van het feit dat de burger<br />
voor bepaalde zaken verplicht is een notaris in te schakelen (domeinmonopolie).<br />
Enerzijds wordt de toegankelijkheid van notariële diensten gewaarborgd door de<br />
ministerieplicht, anderzijds is het noodzakelijk dat er voldoende notarissen zijn,<br />
die een voldoende breed pakket van diensten kunnen aanbieden. In dit kader is<br />
ook de toetreding van nieuwe notarissen van belang. In deze paragraaf brengen<br />
we daarom eerst de ontwikkeling van het aantal notarissen en notariskantoren in<br />
kaart.<br />
Ontwikkeling van aantal notarissen en kandidaat-notarissen<br />
Uit het volgende schema blijkt dat het aantal notarissen lange tijd stabiel was. Het<br />
aantal notarissen is in vergelijking met bijvoorbeeld het aantal advocaten sinds de<br />
jaren zestig van de 20-ste eeuw ver achtergebleven. 44 Ook de groei van het aantal<br />
kandidaat-notarissen was veel groter dan de groei van het aantal notarissen. 45 Het<br />
aantal kandidaat-notarissen lag structureel hoger dan het aantal notarissen. In<br />
1994 waren er 22% meer kandidaten dan notarissen en in 1998 waren er bijna<br />
anderhalf keer zo veel kandidaten als notarissen. Vanaf het begin van de jaren<br />
negentig van de 20-ste eeuw is echter sprake van een geleidelijke groei van het<br />
aantal notarissen. Hierbij varieerde het aantal notarisbenoemingen per jaar echter<br />
nauwelijks: in 1996 en 1997 werden er bijvoorbeeld 78 nieuwe notarissen benoemd<br />
en in 1998 waren dit er 81. 46<br />
42 EIM nulmeting, 2000, p. 36<br />
43 Duidelijk zal zijn dat bovenstaande indicatoren van de kwaliteit van de notariële dienstverlening<br />
geen harde gegevens betreffen: het zijn (subjectieve) percepties van klanten die verschillende<br />
aspecten van kwaliteit benaderen.<br />
44 Zie Eindrapport Commissie Monitoring Notariaat (februari <strong>2003</strong>), p. 20, figuur 4.<br />
45 EIM nulmeting, 2000, pp. 12-13<br />
46 KNB, in EIM, 2002, p.24.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 32
Schema 2.3: Ontwikkeling van het aantal notarissen<br />
1600<br />
1400<br />
1200<br />
1000<br />
800<br />
600<br />
400<br />
200<br />
0<br />
aantal notarissen<br />
1978 1980 1982 1984 1986 1988 1990 1992 1994 1996 1998 2000<br />
Bron: Ernst & Young, 2002, bijlage 3.<br />
Notariskantoren en vestigingen<br />
In de periode voor 1999 lag het aantal kantorenmaatschappen rond de 747. In de<br />
periode 1994-1998 boden deze kantoren in 800 tot 810 vestigingen hun diensten<br />
aan. 47 Het aantal vestigingen is in de periode 1994-1999 nauwelijks gegroeid. In<br />
de periode 1998-1999 is het aantal vestigingen wel relatief sterk gestegen. 48 Per<br />
vestiging werken gemiddeld 1,45 tot 1,56 notarissen, die werden bijgestaan door<br />
een toenemend aantal kandidaat-notarissen; in 1994 bedroeg het gemiddeld aantal<br />
kandidaat-notarissen per kantoor 1,8 en in 1998 was dit aantal uitgegroeid naar<br />
2,4. 49 Er kan dan ook <strong>–</strong> op basis van de ontwikkeling van het aantal (kandidaat-)notarissen<br />
per kantoor <strong>–</strong> geconstateerd worden dat de kantoren gemiddeld genomen<br />
in omvang toenamen. 50<br />
Groei aantal notarissen en standplaatsen versus bevolkingsgroei<br />
Het aantal notarissen is het afgelopen decennium (1991-2001) sterk toegenomen<br />
ten opzichte van de bevolkingsontwikkeling. In dat decennium nam het aantal<br />
notarissen toe met circa 35%, terwijl de bevolking ouder dan 20 jaar toenam met<br />
circa 7,5%. 51<br />
47<br />
KNB, in EIM, 2002, p.26.<br />
48<br />
KNB, in EIM, 2000, p. 11<br />
49<br />
KNB, in EIM, 2002, p.26, bewerking SEO/Berenschot.<br />
50<br />
EIM, 2000, p.12<br />
51<br />
De totale bevolking nam in die periode toe met iets minder dan 7%. Hier hebben we de bevolking<br />
vanaf 19 jaar genomen, omdat die de potentiële cliëntenpopulatie vormt voor de notaris. Data<br />
volgens CBS Statline.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 33
Deze constatering geldt niet voor de ontwikkeling van het aantal standplaatsen in<br />
de periode daarvoor; toen bleef de groei van het aantal standplaatsen sterk achter<br />
bij de bevolkingsgroei. Het Delfts onderzoeksbureau OTB berekende dat tussen<br />
1947 en 1988 het aantal standplaatsen met 11% was gestegen (van 846 naar 953),<br />
terwijl de bevolking met 53% was toegenomen. 52<br />
2.4.3 Prijsontwikkelingen<br />
Ontwikkeling van de hoogte van de tarieven<br />
In deze paragraaf brengen we de hoogte van de tarieven in kaart zoals die zich<br />
ontwikkelde binnen de toenmalige marktordening. De hoogte van de rekening van<br />
de notaris was bijna altijd gebaseerd op het standaardtarief van de KNB. In het<br />
geval van onroerendgoedtransacties betrof de hoogte van het tarief meestal een<br />
percentage van de koopsom. De conjunctuurontwikkeling en de prijsstijgingen op<br />
de huizenmarkt hebben ertoe bijgedragen dat de prijzen van de onroerendgoedtransacties<br />
in de loop der jaren sterk zijn toegenomen; dit ondanks de tussentijdse<br />
tariefverlagingen van de KNB.<br />
Met de tussentijdse tariefverlagingen in de vastgoedpraktijk werden tegelijkertijd<br />
de tarieven voor de familiepraktijk verhoogd. Dit betekent dat ook de prijzen in de<br />
familiepraktijk door de jaren heen zijn toegenomen. 53 Desondanks bleven de prijzen<br />
in de familiepraktijk volgens de KNB onder de kostprijs. In hoeverre dit inderdaad<br />
zo was is op basis van het bestaande materiaal niet duidelijk.<br />
Bevorderen van de toegankelijkheid<br />
De KNB stelde de tarieven vast. Het bevorderen van de toegankelijkheid was<br />
hiervoor een belangrijke reden. Door de tarieven vast te stellen zou worden voorkomen<br />
dat exorbitant hoge prijzen voor de wettelijk voorgeschreven notariële<br />
diensten zouden worden gerekend.<br />
Voor zogenoemde minderdraagkrachtigen was een aanvullende regeling getroffen<br />
om de toegankelijkheid te bevorderen. Onder de oude wet waren notarissen op<br />
last van de voorzitter van de rechtbank van het arrondissement waarin zij werkzaam<br />
waren, verplicht om diensten aan minderdraagkrachtigen kosteloos of voor<br />
de helft van het tarief te verlenen. 54<br />
52 OTB in Intermediair, februari 1995.<br />
53 Nyfer (1999), Moeite met de markt, 183-184.<br />
54 Men beschouwde als minderdraagkrachtigen diegenen die een verklaring, als bedoeld in artikel<br />
25 van de Wet op de rechtsbijstand (WRB), aan de notaris konden overleggen (artikel 6 WNA<br />
1842).<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 34
In hoeverre de hoogte van de tarieven in de praktijk invloed heeft gehad op de<br />
toegankelijkheid van het notariaat is niet eenduidig vast te stellen. Uit het KPMGonderzoek<br />
uit 1994 blijkt dat het gebruik van notariële diensten sterk samenhangt<br />
met inkomen en sociale klasse: hoe hoger het inkomen of de sociale klasse des te<br />
vaker maakt men gebruik van de notaris. De groep van mensen met een laag inkomen<br />
maakte nauwelijks gebruik van de diensten van de notaris: minder dan een<br />
procent van de afnemers van notariële diensten kon de kosten van een testament<br />
niet geheel dragen. 55 Of en in hoeverre bepaalde mensen geen gebruik maken van<br />
de notaris vanwege de hoogte van de tarieven is niet duidelijk.<br />
2.4.4 Winstgevendheid en productiviteit van notariskantoren<br />
Winstgevendheid<br />
Binnen de toenmalige marktordening realiseerde het notariaat het overgrote deel<br />
van zijn omzet door middel van onroerendgoedtransacties, waarvoor een domeinmonopolie<br />
gold. Ongeveer 75% van de omzet was afkomstig uit het opmaken<br />
van notariële akten. Tweederde van die akten had betrekking op onroerendgoedtransacties.<br />
De rest van de akten werd gegenereerd uit de familie- en ondernemingspraktijk.<br />
Als gevolg van de toename van het aantal onroerendgoedtransacties en een stijging<br />
van de huizenprijzen nam het inkomen van de notarissen sterk toe tijdens de<br />
jaren negentig van de 20-ste eeuw. 56 De opeenvolgende tariefsverlagingen hebben<br />
deze stijging van inkomsten niet kunnen voorkomen. 57 Uit informatie van het Bureau<br />
financieel toezicht over pensioenbijdragen van notarissen blijkt dat in 1994<br />
ongeveer 15% van de notarissen €227.000 (ƒ500.000) of meer verdiende. In 1995<br />
was dit gestegen tot 30% en in 1998 tot 51%.<br />
Productiviteit<br />
Er zijn verschillende manieren om de productiviteit van notarissen te meten. Men<br />
kan bijvoorbeeld naar de omzet per notaris kijken.<br />
55 KPMG (1994), Kosten en opbrengsten van het notariaat, p. 10, 73-76.<br />
56 Tussen 1990 en 2000 is de vraag naar akten in de onroerendgoedpraktijk gestegen van 600.000<br />
in 1990 naar bijna 1.200.000 in 2000 (zie schema 2.1) dat wil zeggen dat de vraag in de onroerendgoedpraktijk<br />
bijna is verdubbeld. Het aantal notarissen nam in dezelfde periode toe van circa<br />
900 tot circa 1.300 notarissen (zie schema 2.3). Dit betekent dat de vraag meer toenam dan het<br />
aanbod. Het is dan ook waarschijnlijk dat ook de toename in het aantal transacties op de huizenmarkt,<br />
die een toename in de vraag naar onroerendgoedakten tot gevolg had, heeft bijgedragen aan<br />
de inkomensstijging in het notariaat. Wij gaan er hierbij wel van uit dat alle notarissen zich bezighielden<br />
met de onroerendgoedpraktijk.<br />
57 T&T Wet op het notarisambt, 1999, Blokland.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 35
Hoewel wij deze cijfers niet tot onze beschikking hebben, vermoeden wij dat deze<br />
ontwikkeling in grote lijnen vergelijkbaar is met de omzet per werkzame persoon<br />
in zelfstandige notariskantoren. Uit het onderstaande schema valt af te lezen dat<br />
de gegenereerde omzet per werknemer een stijgende trend vertoont in de jaren<br />
negentig van de 20-ste eeuw. De indicator kent echter twee problemen: ten eerste<br />
is deze nog niet geïndexeerd en ten tweede is er nog geen rekening gehouden met<br />
deeltijdwerkers.<br />
Schema 2.4: Omzet per werkzame persoon in zelfstandige notariskantoren 58<br />
80000<br />
70000<br />
60000<br />
50000<br />
40000<br />
30000<br />
20000<br />
10000<br />
0<br />
1990<br />
1991<br />
1992<br />
1993<br />
1994<br />
1995<br />
1996<br />
1997<br />
1998<br />
1999<br />
Een andere manier om de productiviteit te schatten is het in kaart brengen van het<br />
aantal akten per notaris. Voor deze indicator beschikken we over cijfers over een<br />
langere periode. Uit het onderstaande schema blijkt dat het aantal afgehandelde<br />
akten de economische conjunctuur volgt.<br />
Schema 2.5: Productiviteit gemeten naar aantal akten per notaris 59<br />
1600<br />
1400<br />
1200<br />
1000<br />
800<br />
600<br />
400<br />
200<br />
0<br />
1978<br />
1980<br />
1982<br />
1984<br />
1986<br />
1988<br />
58 Bron: CBS, Statline.<br />
59 Ernst & Young, 2002, Bijlage 3.<br />
aantal akten per notaris<br />
1990<br />
1992<br />
1994<br />
1996<br />
1998<br />
2000<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 36
2.5 KENMERKEN VAN DE TOENMALIGE MARKTORDENING<br />
In de onderstaande box zijn de belangrijkste kenmerken van de marktordening<br />
van voor 1999 opgenomen.<br />
Box 2.4: Kenmerken van de toenmalige marktordening<br />
Structuur<br />
• Wet op het notarisambt uit 1842 & Tarievenwet uit 1847<br />
• Wettelijk vastgelegd domeinmonopolie<br />
• Zelfregulering door KNB<br />
• Benoemings- en standplaatsenbeleid<br />
• Het product is een ervaringsgoed met kenmerken van een vertrouwensgoed<br />
• De cliënt is gebonden en wordt beschermd door:<br />
− ministerieplicht<br />
− vaste tarieven<br />
− hoge opleidingseisen.<br />
Gedrag<br />
• Vaste tarieven voor familie- en vastgoedpraktijk bindend voorgeschreven door KNB; derhalve<br />
geen sprake van prijsconcurrentie<br />
• In de vastgoedpraktijk bedragen de tarieven een percentage van de prijs van het onroerend<br />
goed; derhalve zijn deze tarieven niet kostengerelateerd<br />
• Beroeps- en gedragsregels<br />
• Consument kiest voornamelijk op basis van standplaats notaris (kiest notaris in eigen buurt)<br />
en 'shopt' nauwelijks.<br />
Prestaties<br />
• Consument kan de facto geen 'rationele' keuze maken bij de selectie van een notaris op<br />
basis van prijzen (vanwege afwezigheid van prijsconcurrentie) en kan ook moeilijk een afweging<br />
maken op grond van een (ex ante) kwaliteitsbeoordeling<br />
• Oordeel over kwaliteit notariële dienstverlening is over het algemeen positief. Voorts geldt:<br />
− gering aantal klachten<br />
− lage klaagdrempel<br />
− goede klachtenafhandeling<br />
• In verhouding tot notarissen zijn er veel kandidaat-notarissen; er is sprake van een lange<br />
wachttijd tot benoeming<br />
• Gestegen prijzen als gevolg van hoogconjunctuur en het ontbreken van een kostengerelateerde<br />
tarifering<br />
• Winstgevendheid nam sterk toe.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 37
In hoeverre sprake kan zijn van concurrentie op de markt <strong>–</strong> tussen notarissen <strong>–</strong> is<br />
onder andere afhankelijk van de mogelijkheden van prijs- en kwaliteitconcurrentie<br />
en afhankelijk van de mogelijkheden van toetreding tot de markt door kandidaatnotarissen<br />
(het aanbod). Daarbij zijn de keuzevrijheid van de cliënt en de bereidheid<br />
van de cliënt om gebruik te maken van die keuzemogelijkheid van belang (de<br />
vraag).<br />
De vaste tarifering voor de belangrijkste werkzaamheden betekende dat er geen<br />
sprake kon zijn van prijsconcurrentie. De mogelijkheid van kwaliteitsconcurrentie<br />
hangt mede af van de mate waarin de afnemer de diensten kan beoordelen. Gezien<br />
de informatieasymmetrie tussen aanbieder en afnemer en de onervarenheid van de<br />
cliënt is het evenwel moeilijk om aspecten van kwaliteit, zoals de onpartijdigheid<br />
en de inhoud van de aangeboden dienst, te beoordelen. Kwaliteitsconcurrentie was<br />
kortom problematisch, terwijl de consument tegelijkertijd werd geconfronteerd<br />
met een afnameverplichting. De consument had anders gezegd geen exit-optie en<br />
het ontbrak hem dientengevolge aan countervailing power. Consumenten beslisten<br />
in de praktijk ook niet op basis van de kwaliteit tot het raadplegen van een<br />
bepaalde notaris, maar op basis van de vestigingsplaats en in mindere mate op<br />
basis van advies van een makelaar, vrienden en kennissen. Van een shoppende<br />
cliënt was over het algemeen geen sprake.<br />
De beperkte ontwikkeling in het aantal vestigingen en het aantal notarissen leek<br />
evenmin bevorderlijk voor de concurrentie. De KNB had met Justitie de afspraak<br />
om actief mee te werken aan de creatie van standplaatsen om de ruimte op te vullen<br />
die de facto bestond. Dit betekende dat de KNB trachtte het aantal vestigingsplaatsen<br />
uit te breiden.<br />
Het door Justitie voorgestane beleid van de solitaire standplaats kwam echter niet<br />
tegemoet aan de wensen van veel kandidaat-notarissen die volgens de KNB de<br />
voorkeur gaven aan associatieve standplaatsen. Sommige kandidaat-notarissen<br />
bleven dan ook liever kandidaat-notaris dan dat zij de risico's namen van het vrije<br />
ondernemerschap, die met name gemoeid zouden zijn met solitaire standplaatsen.<br />
De op deze wijze kunstmatig gecreëerde <strong>–</strong> en instandgehouden <strong>–</strong> schaarste van<br />
aanbieders in combinatie met de verplichte afname door consumenten kon resulteren<br />
in zeer hoge tarieven. Voor de onroerendgoedpraktijk kwam hierbij tevens een<br />
externe factor kijken: de ontwikkelingen op de huizenmarkt dreven de prijs verder<br />
omhoog, omdat geen sprake was van kostengerelateerde tarifering.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 38
2.6 AANLOOP TOT HET WETGEVINGSTRAJECT<br />
De hoge tarieven en daaruit voortvloeiende hoge winsten van notarissen leidden<br />
in toenemende mate tot politieke en maatschappelijke discussies. Het ging immers<br />
om winsten die voortvloeiden uit het vervullen van een exclusieve ambtelijke<br />
taak. In de pers werd (op basis van uitgelekte informatie) breed uitgemeten hoeveel<br />
de notaris verdiende. 60 Ook de toetredingsdrempels werden onderwerp van<br />
discussie.<br />
Zo concludeerde de SER dat onder meer sprake was van een gebrekkige marktwerking<br />
in het notariaat. Hieruit konden, aldus de raad, ook op lange termijn relatief<br />
hoge inkomens resulteren. De raad adviseerde het beleid primair te richten op<br />
de verbetering van de marktwerking via een mededingingsbeleid.<br />
De Vereniging Eigen Huis (VEH) startte in 1988 een felle campagne tegen de<br />
hoge tarieven, op basis van haar onderzoek naar de tarieven in het notariaat dat zij<br />
uitvoerde naar aanleiding van de toenemende twijfel over de effectiviteit en efficiency<br />
van de notariële bemoeienis met de markt van koopwoningen. 61 De VEH<br />
was van mening dat het notariaat misbruik maakte van zijn monopoliepositie. Het<br />
vaste tarievensysteem van de KNB achtte de Vereniging Eigen Huis in strijd met<br />
het anti-kartelbeding van de Europese mededingingsregelgeving. Dit leidde<br />
evenwel niet tot een verbod. 62<br />
Ook de Consumentenbond had kritiek op het tariefbeleid van de KNB en bleek<br />
voorstander van het doorbreken van het monopolie van de notaris bij vastgoedtransacties<br />
en standaardakten uit de familiepraktijk. 63<br />
Start van het wetgevingstraject<br />
Ondertussen was het Ministerie van Justitie in 1990 gestart met het ontwerp van<br />
een nieuwe Notariswet. Het wetsvoorstel voor de nieuwe WNA dat in 1992 aan de<br />
Raad van State werd voorgelegd, bevatte geen regeling van de tarieven voor<br />
ambtelijke werkzaamheden. Het kabinet had besloten dit onderdeel van het wetsvoorstel<br />
in een later stadium aan de Raad van State voor te leggen, omdat zij een<br />
zorgvuldige analyse van de problematiek, mede met betrekking tot de verhouding<br />
van een eventuele wettelijke tariefregeling tot de Wet economische mededinging,<br />
noodzakelijk vond. De notarissen waren in 1987, bij de wijziging van de WEM,<br />
onder de werking van deze wet gebracht.<br />
60 Zie bijvoorbeeld Parool, 11 november 1997, en Volkskrant, 8 maart 1996.<br />
61 De Notaris op de markt van koopwoningen, OTB, p. 1.<br />
62 De VEH heeft in 1996 bij de Europese Commissie een klacht ingediend tegen de KNB, waarbij<br />
bezwaar werd gemaakt tegen het misbruik van de machtspositie in geval van transporten en hypotheken<br />
door het tariefsysteem (Het Notariaat aan banden, ESB, 151).<br />
63 Moeite met de markt, Nyfer, blz.185<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 39
Bij deze wijziging werd tevens een AMvB vastgesteld, die inhield dat met ingang<br />
van 1 juli 1993 horizontale prijsregelingen <strong>–</strong> waaronder ook de KNB-tarieven <strong>–</strong><br />
onverbindend zouden worden verklaard. 64<br />
Het kabinet besloot daarom om een nieuw onderzoek te laten uitvoeren naar de<br />
kosten en opbrengsten in het notariaat. De resultaten van dit onderzoek zouden<br />
mede de basis vormen voor het besluit om al dan niet de tarieven te regelen in de<br />
nieuwe wet. Het onderzoek werd in opdracht van de ministeries van Justitie en<br />
Economische Zaken en in overleg met de KNB uitgevoerd door KPMG. 65<br />
Box 2.8 KPMG: Kosten en opbrengsten van het notariaat (1994)<br />
In maart 1994 kwam KPMG met de resultaten van het onderzoek. 66 Een van de belangrijkste bevindingen<br />
was dat het notariaat als geheel ongeveer 300 miljoen gulden (€ 136 miljoen) per jaar<br />
verdiende en dat het gemiddelde notariskantoor 250.000 gulden (€ 113.500) winst maakte op onroerendgoedtransacties<br />
(boven een basisinkomen van 190.000 gulden (€ 86.250). Tegelijkertijd<br />
werd op de familiepraktijk een winst van 19.000 gulden (€ 8.625) gemaakt. Het argument dat naar<br />
voren werd geschoven door het notariaat, dat hoge tarieven in de vastgoedpraktijk nodig waren om<br />
de verliesgevende familiepraktijk te bekostigen, werd in dit onderzoek dus aangevochten. Kruissubsidiëring<br />
tussen de vastgoedpraktijk en de familiepraktijk was niet nodig volgens KPMG. Wel<br />
bleek kruissubsidiëring binnen de familiepraktijk nodig (het verlies dat geleden werd op testamenten<br />
en huwelijkse voorwaarden werd gedekt door de rest van de familiepraktijk). Al met al<br />
werd het argument dat het bestaande tarievenstelsel gehandhaafd moest worden omdat kruissubsidiëring<br />
nodig zou zijn voor een toegankelijke familiepraktijk, door het onderzoek tegengesproken.<br />
Daarbij bleek voorts dat het gebruik van notariële diensten sterk samenhangt met inkomen en<br />
sociale klasse: hoe hoger het inkomen of de sociale klasse des te vaker maakt men gebruik van de<br />
notaris. De groep van mensen met lage inkomens maakte nauwelijks gebruik van de diensten van<br />
de notaris: minder dan een procent van de afnemers van notariële diensten kon de kosten van een<br />
testament niet geheel dragen.<br />
Ten slotte bleek met het vaste tarievenstelsel een prikkel tot efficiëntie te ontbreken. Uit het onderzoek<br />
van KPMG bleek dat bij vergelijkbare soorten kantoren grote verschillen in kosten voorkwamen.<br />
KPMG toonde aan dat sommige kantoren duidelijk efficiënter werkten dan andere. De<br />
gemiddelde kosten waren daardoor relatief hoog, terwijl zelfs de kantoren met hoge kosten nog<br />
winst maakten.<br />
De resultaten van dit onderzoek deed het kabinet ertoe besluiten om in het wetsvoorstel<br />
dat naar de Kamer gestuurd zou worden, geen regeling voor de tarieven<br />
op te nemen.<br />
64 Door het Besluit horizontale prijsbinding zouden in 1993 inderdaad de door de KNB vastgestelde<br />
tarieven onverbindend verklaard worden. De KNB diende daarop echter een ontheffingsverzoek<br />
in, zodat de toepassing van het besluit werd opgeschort. De beslissing hierover werd daarmee<br />
uitgesteld, maar het zou een rol spelen in het wetgevingstraject.<br />
65 Memorie van Toelichting, 23 706, p. 44.<br />
66 Binnen dit onderzoek werden verschillende deelonderzoeken uitgevoerd, waaronder een bevolkingsonderzoek<br />
naar het particuliere gebruik van notariële diensten, een econometrisch onderzoek<br />
op basis van jaarrekeningen uit het notariaat en een tijdschrijf- en administratieonderzoek bij een<br />
steekproef van notariskantoren. Er werd onder andere bij 27 kantoren bekeken wat men van minuut<br />
tot minuut deed, wat dat kostte en wat men daarvoor in rekening bracht.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 40
Hoewel de KNB zitting had in de begeleidingscommissie van het KPMGonderzoek,<br />
nam zij afstand van de onderzoeksresultaten. De KNB wilde een second<br />
opinion en vroeg daarom aan Moret Ernst & Young om een commentaar te<br />
schrijven op het KPMG-rapport. 67 De KNB diende naar aanleiding van de kritiek<br />
van Moret, die vooral betrekking had op de in het onderzoek van KPMG gehanteerde<br />
methoden, een klacht in bij de Raad van Tucht voor registeraccountants en<br />
accountantsadministratieconsulenten. De KNB sommeerde KPMG het rapport in<br />
te trekken of aan te vullen met de berekeningen van Moret. De tuchtraad verklaarde<br />
de klacht evenwel ongegrond. Ook in hoger beroep werd de klacht ongegrond<br />
verklaard. Desondanks bleef de KNB vasthouden aan haar standpunt over het<br />
KPMG-rapport.<br />
Discussie over toetredingsdrempels<br />
Naast het probleem van de tarieven speelde het probleem van de toetredingsdrempels.<br />
Zowel binnen als buiten het notariaat ontstond in toenemende mate de behoefte<br />
om het benoemingssysteem te wijzigen. Men vreesde dat het oude systeem<br />
van vaste standplaatsen een 'stuwmeer' van kandidaat-notarissen zou doen ontstaan.<br />
Het kabinet<br />
Volgens het kabinet was het belangrijkste knelpunt dat de invloed die de beroepsgroep<br />
door de jaren heen had gekregen op het toetredingsstelsel, tendeerde naar<br />
een kunstmatige beperking van het aantal standplaatsen. Zittende notarissen werden,<br />
volgens het kabinet, in dit systeem overmatig beschermd. Het stelsel liet te<br />
weinig ruimte voor het beginsel van vrije mededinging. Dit werd nog eens versterkt<br />
door het domeinmonopolie dat de wet de notaris verschafte. 68<br />
De combinatie van het domeinmonopolie met de kunstmatige beperking van het<br />
aantal standplaatsen beperkte de toegang tot het ambt en de instroom daarin van<br />
jonge kandidaat-notarissen.<br />
67 Het commentaar van ME&Y is dan ook niet gebaseerd op resultaten van een zelfstandig verricht<br />
onderzoek, maar vormt een commentaar op het KPMG-rapport. De belangrijkste punten van kritiek<br />
van Moret waren: de representativiteit van de steekproef, de tijdsdruk waaronder het onderzoek<br />
plaatsvond, het verschil tussen de in het onderzoek berekende kosten en de werkelijk gemaakte<br />
kosten van notariële diensten over 1992, de methodologische onderbouwing van de conclusies<br />
ten aanzien van interne subsidiëring in het deelonderzoek van het IOO en de conclusie ten<br />
aanzien van de kostendekkendheid van de familiepraktijk.<br />
68 Memorie van Toelichting, 23 706, p. 3.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 41
De gevolgen hiervan werden als volgt geformuleerd in de Memorie van Toelichting:<br />
De KNB<br />
'het stelsel leidt onherroepelijk tot een zekere stagnatie. Het feit dat zich een<br />
groot reservoir vormt van in beginsel benoembare kandidaat-notarissen, die<br />
geen duidelijk uitzicht hebben op een benoeming op een tijdstip dat dit in<br />
hun levensloop en op grond van verworven ervaring mag worden verwacht,<br />
is daarvan het bewijs. Menig notarieel jurist wordt pas notaris tussen de<br />
veertig en vijftig jaar. Naar de huidige maatschappelijke maatstaven is dan<br />
de meest energieke en dynamische leeftijdsperiode al voorbij.'<br />
De KNB vindt echter dat de in de argumentatie van het kabinet voorgestelde<br />
tweedeling tussen kandidaat-notarissen en notarissen genuanceerd moet worden.<br />
De bestaande cultuur binnen het notariaat zou mede bepalend zijn voor de vestigingsproblematiek.<br />
Veel kandidaat-notarissen willen volgens de KNB namelijk <strong>–</strong><br />
gezien de risico's van het vrije ondernemerschap <strong>–</strong> niet vrij ondernemer worden op<br />
een solitaire standplaats. Veel kandidaten zouden het kandidaatschap in de praktijk<br />
dan ook aantrekkelijker vinden dan het vrije ondernemerschap dat gemoeid is<br />
met het notarisvak.<br />
Belangrijkste knelpunten<br />
De belangrijkste ervaren knelpunten binnen de toenmalige marktordening betroffen:<br />
• Het tarievenstelsel. De niet aan de kosten gerelateerde prijsvorming, de gebonden<br />
tarieven en het domeinmonopolie leidden tot hoge tarieven en hoge<br />
overwinsten en tot de afwezigheid van prikkels tot efficiëntie en innovatie.<br />
• De toetredingsbarrières. De beperking van vestigingsmogelijkheden, het<br />
standplaatsensysteem, het beperkte aantal benoemingen van kandidaatnotarissen<br />
en de toepassing van strenge (officieuze) benoemingscriteria resulteerden<br />
in een relatief groot aanbod van kandidaat-notarissen in vergelijking<br />
met het aantal notarissen (men sprak wel van een 'stuwmeer') en in een<br />
overmatige bescherming van de zittende notarissen.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 42
3. BELEIDSPROCES: VAN WNA 1842 NAAR WNA 1999<br />
3.1 MARKTWERKING ALS BELEIDSMATIG ANTWOORD<br />
In het vorige hoofdstuk hebben we gezien dat de marktordening die bestond tot<br />
1 oktober 1999 in toenemende mate aanleiding gaf tot kritiek. Door de jaren heen<br />
werden verschillende onderzoeken gedaan die de voornaamste kritieken (de hoge<br />
winsten, hoge tarieven en toetredingsbarrières) meer invulling en richting gaven.<br />
In dit hoofdstuk gaan we in op het verloop van het beleids- en wetgevingsproces<br />
omtrent de nieuwe wetgeving. Allereerst bespreken we de aanleiding om marktwerking<br />
te introduceren als beleidsmatig antwoord op de ervaren knelpunten.<br />
Daarna staan we stil bij de toen voorgestelde marktordening en de beoogde effecten<br />
van meer marktwerking.<br />
Aanleiding voor marktwerking<br />
Zowel de tarievenproblematiek als de vestigingsproblematiek werd geanalyseerd<br />
in termen van mededinging.<br />
Box 3.1 Probleemanalyse omtrent het tarievenstelsel<br />
• Vaste, niet kostengerelateerde, hoge tarieven (geen prijsconcurrentie)<br />
• Hoge winsten<br />
• Geen prikkels tot efficiëntie<br />
• Geen prikkels tot innovatie 69<br />
• Zeer beperkte countervailing power consument<br />
De bedenkingen tegen marktwerking (lees: prijsconcurrentie) in het notariaat, die<br />
neerkwamen op de vrees dat de publieke belangen van toegankelijkheid en kwaliteit<br />
in het geding zouden kunnen komen, waren <strong>–</strong> volgens de ministerraad <strong>–</strong> door<br />
het KPMG-rapport sterk genuanceerd.<br />
Een minstens zo belangrijke factor om de ervaren knelpunten te willen pareren<br />
door middel van marktwerking was gelegen in het heersende politieke en maatschappelijke<br />
klimaat. Zo was het Paarse kabinet vanaf 1994 van start gegaan met<br />
een omvangrijk maatregelenpakket onder de noemer Marktwerking, deregulering<br />
en wetgevingskwaliteit. Hoewel het notariaat officieel geen onderdeel uitmaakte<br />
van dit MDW-project, was de doelstelling van het vergroten van marktwerking en<br />
het beperken van de rol van de overheid in de sector hetzelfde.<br />
69 Nota n.a.v. het verslag, Tweede Kamer, 23 706, blz. 17.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 43
3.2 VOORGESTELDE MARKTORDENING<br />
3.2.1 Aanloop tot het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer (1990-1994)<br />
Het Ministerie van Justitie was in 1990 van start gegaan met het ontwerp van een<br />
nieuwe Notariswet (zie ook hoofdstuk 2). De belangrijkste beoogde verandering<br />
in de ontwerpwet betrof de vrije toetreding tot de notariële markt door de opheffing<br />
van het bestaande standplaatsen- en benoemingsbeleid. Wat betreft het tarievenstelsel<br />
werden aanvankelijk geen wezenlijke wijzigingen voorgesteld.<br />
Gedurende de aanloop tot het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer werden enkele<br />
wezenlijke wijzigingen in het wetsontwerp aangebracht. Enerzijds kwamen die<br />
voort uit kritieken die afkomstig waren van het notariaat 70 , anderzijds ging naarmate<br />
het proces vorderde de doelstelling van meer marktwerking steeds meer als<br />
leidraad voor het veranderingstraject gelden.<br />
Vrije vestiging wordt vrijere vestiging<br />
Het voorontwerp van de wet (1990) bepaalde dat iedere kandidaat-notaris die voldeed<br />
aan de in de wet bepaalde voorwaarden met betrekking tot de geschiktheid<br />
voor het ambt, tot notaris kon worden benoemd. Dit voorstel stuitte in notariële<br />
kringen evenwel op weerstand. Vrije toetreding zou leiden tot een oncontroleerbare<br />
uitbreiding van het aantal notariskantoren. Men vreesde dat hiermee financieel<br />
slecht lopende praktijken zouden ontstaan <strong>–</strong> het zogenoemde achterkamertjesnotariaat<br />
<strong>–</strong> waardoor de kwaliteit en de continuïteit van de notariële dienstverlening in<br />
het geding zouden kunnen komen. 71<br />
De KNB en de voorzitters van de Kamers van Toezicht adviseerden derhalve om<br />
een regeling op te nemen waardoor een kandidaat-notaris pas dan tot notaris benoemd<br />
zou kunnen worden als hij een financieel-economisch plan van vestiging <strong>–</strong><br />
het zogenoemde ondernemingsplan <strong>–</strong> had ingediend. Hiermee zou de kans op het<br />
ontstaan van 'achterkamertjespraktijken' beperkt worden.<br />
70 In 1991 vroeg het Ministerie van Justitie aan de KNB, de Kamers van Toezicht en het Centraal<br />
Bureau voor Bijstand advies over het voorontwerp van de Notariswet. Dit voorstel werd in overleg<br />
met de KNB nader uitgewerkt. In 1992 werd het voorontwerp, op basis van kritiek van de KNB, in<br />
samenwerking met de KNB nog eens volledig herzien.<br />
71 Omdat notarissen grote sommen cliëntengelden tijdelijk onder zich hebben, zouden dergelijke<br />
achterkamertjespraktijken grote risico's met zich meebrengen. Niet in de laatste plaats zou de integriteit<br />
van het notariaat in het geding kunnen komen, bij schandalen van noodlijdende kantoren die<br />
cliëntengelden hebben 'geleend'.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 44
Naar vrije tarieven<br />
Het oorspronkelijke conceptwetsvoorstel bevatte een wettelijke tariefregeling.<br />
Deze regeling hield in dat de KNB de tarieven bij AMvB zou vaststellen. 72 De<br />
notaris was (als vrije beroepsbeoefenaar) echter al in 1987 onder de werking van<br />
de toenmalige Wet economische mededinging (WEM) gebracht (zie hoofdstuk 2).<br />
Hoewel de WEM niet uitsloot dat de wet door een eigen wettelijke regeling van<br />
het notarisambt opzij zou kunnen worden gezet, woog voor de ministerraad de<br />
vrije marktwerking zwaarder. De staatssecretaris van Justitie en de minister van<br />
Economische Zaken kwamen tot de conclusie dat 'er gelet op de bijzondere aard<br />
van het notarisambt, geen dringende reden is om voor het notariaat af te wijken<br />
van de strekking van de WEM'. 73<br />
De ministerraad besloot derhalve niet akkoord te gaan met de voorgestelde regeling<br />
van de tarieven, die niet overeen zou komen met het kabinetsbeleid dat gericht<br />
was op marktwerking. Mede op basis van het KPMG-rapport werd daarom<br />
beslist dat in de nieuwe wet geen tariefregeling zou worden opgenomen. De<br />
toenmalige tariefregeling zou geleidelijk moeten worden afgebouwd, waardoor<br />
het prijsniveau geleidelijk en in toenemende mate door marktwerking tot stand<br />
zou kunnen komen. Met andere woorden, de vaste tarieven zouden vrijgegeven<br />
worden.<br />
3.2.2 Het wetsvoorstel (1994)<br />
In de volgende box staat een beknopt overzicht van de (belangrijkste) voorgestelde<br />
beleidsveranderingen in het wetsvoorstel dat op 2 mei 1994 <strong>–</strong> bijna vier jaar na<br />
het eerste ontwerp <strong>–</strong> werd aangeboden aan de Tweede Kamer.<br />
72 Nota n.a.v. het Verslag, 23 706, nr. 6, blz. 12<br />
73 Nota n.a.v. het Verslag, 23 706, nr. 6, blz. 12<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 45
Box 3.1 Voorgestelde beleidsveranderingen in het wetsvoorstel (1994)<br />
Vrijere vestiging<br />
• Snellere benoeming<br />
• Vrijere vestigingsmogelijkheden (onder andere vrije keuze van woonplaats)<br />
• Ruimere mogelijkheden om in deeltijd te werken<br />
Kwaliteitswaarborgen<br />
• Verdubbeling stageduur<br />
• Aanvullende driejarige beroepsopleiding en de vereiste van recente praktijkervaring<br />
• Voor benoeming dient een ondernemingsplan voorgelegd te worden, dat voorzien moet worden<br />
van een advies door een Commissie van Deskundigen<br />
• Het aantal notarissen mag in de komende vier jaar niet meer toenemen dan met tien procent<br />
van het aantal zittende notarissen per jaar en de minister kan voor deze overgangsperiode een<br />
limiet stellen aan het aantal notarissen in een arrondissement<br />
Vrije tarieven<br />
• De tarieven voor notariële verrichtingen zouden in beginsel vrij moeten zijn bij inwerkingtreding<br />
van de wet<br />
Kwaliteits- en toegankelijkheidswaarborgen<br />
• Stapsgewijs afbouwen tarieven aan de hand van maximumtarieven in de familiepraktijk en<br />
minimumtarieven in de onroerendgoedpraktijk, tot vrije tarieven (de ondernemingspraktijk wordt<br />
vrijgelaten)<br />
• Tarieven voor minderdraagkrachtigen worden niet vrijgelaten, maar bij AMvB vastgesteld<br />
• Artikel 50 bepaalt dat bij calamiteiten bij AMvB de tarieven kunnen worden vastgesteld<br />
De KNB als PBO<br />
• Openbaar lichaam met verordenende bevoegdheid<br />
• Taken: bevordering goede beroepsuitoefening door (kandidaat-)notarissen en hun vakbekwaamheid<br />
en de behartiging van hun gemeenschappelijk belang, voorzover het een publiek belang<br />
betreft dat gemoeid is met de uitoefening van het notarisambt<br />
• Geen verordenende bevoegdheid met betrekking tot tarieven<br />
• Geen verordenende bevoegdheid met betrekking tot vestiging<br />
Overige beleidsvoorstellen<br />
• Onafhankelijkheid en onpartijdigheid wettelijk geregeld 74<br />
• Bescherming van cliëntengelden wettelijk geregeld 75<br />
• Wettelijke regeling informatieplicht en geheimhoudingsplicht 76<br />
• Aanscherping toezicht en tuchtrechtspraak. 77<br />
74 De onpartijdigheid van de notaris was vastgelegd in de door de KNB vastgestelde beroeps- en<br />
gedragsregels, maar had geen wettelijke basis. In het wetsvoorstel werd daarom vastgelegd dat de<br />
notaris op onpartijdige wijze de belangen van alle bij rechtshandelingen betrokken personen behartigt.<br />
Voorts werd bepaald dat de notaris zijn ambt niet mag uitoefenen in dienstbetrekking of<br />
enig ander verband waardoor zijn onafhankelijkheid zou kunnen worden beïnvloed.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 46
3.2.3 Vrijere vestiging<br />
Het standplaatsen- en benoemingsbeleid zou in de nieuwe Notariswet opgeheven<br />
worden. Voortaan zou iedere kandidaat-notaris die aan de gestelde eisen voldoet<br />
ook benoemd moeten kunnen worden. Daarnaast zou de notaris ook ambtelijke<br />
werkzaamheden mogen gaan verrichten buiten zijn arrondissement. Deze werkzaamheden<br />
zouden dan echter wel een incidenteel karakter moeten hebben, om<br />
het fenomeen van de zogenoemde rondrijdende notaris te voorkomen. In het kader<br />
van vrijere vestiging werd het tevens mogelijk gemaakt om wijziging van vestiging<br />
te verzoeken zonder dat een nieuwe benoeming zou zijn vereist. 78 Ten slotte<br />
zou de notaris niet langer verplicht zijn om in zijn plaats van vestiging tevens zijn<br />
woonplaats te hebben.<br />
Voorwaarden aan vrijere toetreding<br />
Om de publieke belangen van de continuïteit van de notariële dienstverlening en<br />
de kwaliteit van het notariaat te waarborgen, werden aan de beoogde liberalisering<br />
van de notariële markt enkele voorwaarden gesteld.<br />
Het ondernemingsplan<br />
Omdat vrije vestiging volgens het notariaat zou kunnen leiden tot 'achterkamertjesnotariaat',<br />
werd als nieuwe benoemingseis bepaald dat notarissen bij hun verzoek<br />
een ondernemingsplan zouden moeten overleggen. Dit ondernemingsplan moet<br />
aantonen dat de aanvrager minstens drie jaar de aanloopkosten van het kantoor<br />
kan dragen, waarna de praktijk kostendekkend moet zijn. Het ondernemingsplan<br />
zou worden onderzocht door een commissie van deskundigen, waarin financieeleconomisch<br />
deskundigen en <strong>–</strong> in minderheid <strong>–</strong> ook notarissen zitting zouden hebben.<br />
79<br />
75 Omdat notarissen doorgaans grote sommen geld van derden tijdelijk onder zich hebben ter<br />
doorbetaling aan andere partijen, wordt een regeling voorgesteld die beoogt deze bedragen buiten<br />
het eigen vermogen van de notaris te houden.<br />
76 De geheimhoudingsplicht was in de beroeps- en gedragsregels uitgewerkt, maar had geen wettelijke<br />
basis. Nieuw in het wetsvoorstel is de informatieplicht, die bepaalt dat de notaris zo nodig<br />
duidelijk moet maken wat de gevolgen van de rechtshandeling voor de betrokken partijen zijn.<br />
77 De vernieuwingen in het tuchtrecht hebben met name betrekking op de samenstelling van de<br />
Kamers van Toezicht en de sanctiemogelijkheden. Essentieel voor het toezicht door andere instanties<br />
dan de klager is dat hun tevens klachtrecht toekomt. In de nieuwe wet wordt daarom ook aan<br />
het Bureau Financieel Toezicht (BFT) de bevoegdheid toegekend om via een klacht een tuchtrechtelijke<br />
procedure te beginnen (Toezicht notariaat (1999), Ministerie van Justitie, pp.19-21).<br />
78 Memorie van Toelichting, 23 706, nr. 3, p. 21<br />
79 Memorie van Toelichting, 23 706, nr. 3, p. 6-7.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 47
De stage<br />
De duur van de stage zou worden verhoogd van drie jaar naar zes jaar. Deze verlenging<br />
zou evenwel geen verzwaring van de benoembaarheidsvereisten betekenen.<br />
In de praktijk zou het namelijk nauwelijks voorkomen dat een kandidaatnotaris<br />
met minder dan zes jaar praktijkervaring tot notaris werd benoemd. 80<br />
Hiernaast werd bepaald dat men in de periode van de twee jaar voor het verzoek<br />
tot benoeming als kandidaat-notaris in de notariële praktijk werkzaam geweest<br />
moet zijn.<br />
Limiet aan de groei van het aantal notarissen<br />
Als er te veel kandidaten voor benoeming in aanmerking komen, zou de benoeming<br />
moeten geschieden naar volgorde van binnenkomst van het verzoek tot benoeming.<br />
Tot vier jaar na het tijdstip van de inwerkingtreding van de nieuwe wet<br />
worden voorts niet meer notarissen benoemd dan een aantal dat overeenkomt met<br />
eentiende van het totaal aantal notarissen. Daarbij kan de minister voor de overgangsperiode<br />
regels stellen met betrekking tot het aantal notarissen dat ten hoogste<br />
in ieder arrondissement kan worden benoemd. 81<br />
3.2.4 Vrije tarieven<br />
De notariële tarieven zouden in beginsel vrij moeten zijn bij inwerkingtreding van<br />
de wet. Echter, ook aan de prijsliberalisering werden voorwaarden gesteld om de<br />
kwaliteit en de continuïteit van het notariaat te waarborgen. Daarbij moest in het<br />
kader van de vrije tarieven het publieke belang van toegankelijkheid van de notariële<br />
dienstverlening gewaarborgd worden.<br />
80 Memorie van Toelichting, 23 706, nr. 3, p. 36.<br />
81 Hiervan is overigens geen sprake geweest.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 48
Geleidelijke overgang naar vrije tarieven: minimum- en maximumtarieven<br />
Alleen de tarieven van de familiepraktijk en de vastgoedpraktijk (die samen 80<br />
procent van de omzet van het notariaat voor hun rekening nemen) zouden (voorlopig)<br />
niet geheel worden vrijgelaten. Voor de familiepraktijk zou uitsluitend een<br />
systeem van maximumtarieven gelden en voor de onroerendgoedpraktijk uitsluitend<br />
een systeem van minimumtarieven. 82 De minimum- en maximumtarieven<br />
zouden worden opgehangen aan de 'oude' tarieven van de KNB. Deze tarieven<br />
zouden in een aantal stappen moeten worden verhoogd, respectievelijke verlaagd,<br />
opdat geleidelijk zou kunnen worden toegegroeid naar vrije prijzen.<br />
Minderdraagkrachtigen en continuïteit<br />
De tarieven voor minderdraagkrachtigen zouden met het oog op het publieke belang<br />
van toegankelijkheid in de familiepraktijk niet vrijgelaten worden. Deze tarieven<br />
zouden bij AMvB vastgesteld worden. Met het oog op eventuele marktimperfecties<br />
werd tevens besloten dat bij AMvB zou kunnen worden ingegrepen in<br />
de vrije tarieven als de continuïteit van een toegankelijke notariële dienstverlening<br />
in gevaar zou komen. Hierbij werd bijvoorbeeld gedacht aan een situatie waarin<br />
veel kantoren hun deuren zouden moeten sluiten als gevolg van te scherpe concurrentie.<br />
3.2.5 De KNB als publiekrechtelijk lichaam<br />
In het voorgestelde wettelijke bestel neemt de broederschap een centrale plaats in<br />
als besturend en regulerend lichaam. De KNB zou een publiekrechtelijk lichaam<br />
worden met verordenende bevoegdheden, als bedoeld in artikel 134 (lid 1 en 2)<br />
van de grondwet. De beroepsgroep zou dus zelf verbindende regelingen kunnen<br />
treffen als opleiding, vorming, gedragsregels en dergelijke. Ze zou als taak krijgen:<br />
de bevordering van een goede beroepsuitoefening door (kandidaat-)notarissen<br />
en van hun vakbekwaamheid alsmede de behartiging van hun gemeenschappelijke<br />
belang. Met dit laatste werd gedoeld op publieke belangen die met de<br />
uitoefening van het notarisambt gemoeid zijn. 83<br />
82 Dit werd voorgesteld in het kader van de verwachting dat vrijere tarieven zouden leiden tot een<br />
stijging van de prijzen in de familiepraktijk (met name voor de verliesgevende diensten als testamenten,<br />
huwelijkse voorwaarden en samenlevingscontracten) en een daling van de tarieven in de<br />
onroerendgoedpraktijk.<br />
83 In het wetgevingstraject in de Tweede Kamer is de taak van de behartiging van het gemeenschappelijk<br />
belang van het notariaat geschrapt naar aanleiding van het amendement-De Koning<br />
(Tweede Kamer, vergaderjaar 1997-2998, 23 706, nr. 23). De behartiging van gemeenschappelijke<br />
belangen - en met name economische belangen - van het notariaat behoorde daarmee niet langer<br />
tot de taak van de KNB.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 49
3.2.6 Beoogde effecten van de voorgestelde marktordening<br />
Met de introductie van de genoemde beleidswijzigingen zou tegemoetgekomen<br />
worden aan de doelstellingen van deregulering en van een kwalitatief betere wetgeving.<br />
Door de invoering van een vrijer notariaat (de vrijere vestiging en de vrije<br />
tarieven) zou de overheidsbemoeienis ten aanzien van de notarissen sterk teruggedrongen<br />
worden. De omzetting van de KNB in een openbaar lichaam met verordenende<br />
bevoegdheid zou als voordeel hebben dat de overheid met de onderwerpen<br />
die de broederschap zelf kan regelen niet langer directe bemoeienis zou hebben.<br />
84<br />
Bovendien zou de borging van het publieke belang van (kostprijsgerelateerde)<br />
reële prijsvorming overgelaten worden aan de markt. Ook de vrijere toetreding<br />
werd vanuit het oogpunt van mededinging <strong>–</strong> de bescherming van toetreders <strong>–</strong> bekeken.<br />
De wettelijke regeling van onpartijdigheid en onafhankelijkheid, de informatieplicht<br />
en de aanscherping van het toezicht en het tuchtrecht zouden ten slotte<br />
de kwaliteit van het notariaat bekrachtigen.<br />
Met de voorgestelde wijzigingen zou kortom tegemoetgekomen worden aan de<br />
nadelen van de WNA 1842. In de volgende box is dat weergegeven.<br />
BOX 3.2 MARKTWERKING ALS OPLOSSING VOOR DE KNELPUNTEN VAN WNA 1842<br />
Ervaren knelpunten van WNA 1842 Voordelen van de introductie van de nieuwe<br />
marktordening<br />
Groot aanbod van kandidaat-notarissen en de<br />
toepassing van officieuze benoemingscriteria<br />
(als anciënniteit en de periode die een sollicitant<br />
op een bepaald kantoor heeft gewerkt).<br />
Overmatige bescherming van de zittende notarissen.<br />
Voortaan zou iedere kandidaat-notaris die voldoet<br />
aan de wettelijke eisen met betrekking tot<br />
de geschiktheid voor het beroep benoemd<br />
moeten kunnen worden. Deze vereenvoudiging<br />
zou de toestroom van kandidaat-notarissen<br />
aanzienlijk verruimen.<br />
Door marktwerking zou op den duur sprake zijn<br />
van voldoende spreiding en toegankelijkheid. 85<br />
De toename van het aanbod zou ten goede komen<br />
aan de mededinging in het notariaat en<br />
zodoende (in combinatie met de prijsliberalisering)<br />
aan de prijs voor de consument.<br />
84 Memorie van Toelichting, 23 706, nr. 3, blz. 14<br />
85 Doordat de plaats van vestiging niet meer is verbonden aan de woonplaats, zou de eventuele<br />
onaantrekkelijkheid van de desbetreffende vestigingsplaats als woonplaats geen doorslaggevende<br />
negatieve invloed op deze keuze hebben. Dit zou eveneens ten goede komen aan de spreiding van<br />
de notarissen. Verwacht wordt dat notarissen zich hierdoor meer zullen gaan vestigen buiten de<br />
stedelijke agglomeraties. De voldoende spreiding zou ook verzekerd zijn doordat de vereiste van<br />
het voorleggen van een ondernemingsplan te hoge concentraties van notarissen in de weg zou<br />
staan (immers, er dient te worden aangetoond dat de praktijk binnen drie jaar winstgevendheid is,<br />
hetgeen moeilijk is wanneer de markt (het aanbod) al verzadigd is in een bepaald gebied).Memorie<br />
van Toelichting, 23 706, nr.3, blz. 8<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 50
Hoge tarieven door de afwezigheid van prijsconcurrentie<br />
(gebrekkige countervailing power<br />
consument) en de niet-kostengerelateerde tarifering.<br />
De onaantrekkelijkheid van de weinig renderende<br />
familiepraktijk (kruissubsidiëring).<br />
Hoge overwinsten in het notariaat als gevolg<br />
van het tariefstelsel in combinatie met het domeinmonopolie.<br />
De afwezigheid van prikkels tot efficiëntie en<br />
innovatie.<br />
Informatieasymmetrie tussen aanbieders en<br />
consumenten (de notaris op een voetstuk).<br />
86 Nota n.a.v. het Verslag, 23 706, nr. 6, blz. 17.<br />
Als gevolg van de mogelijkheid van prijsconcurrentie<br />
(toename van de countervailing power<br />
van de consument) die ontstaat met het vrijlaten<br />
van de tarieven, worden de prijzen gerelateerd<br />
aan de geleverde prestatie. De tarieven in de<br />
familiepraktijk zouden daardoor enigszins toenemen.<br />
De tarieven van de onroerendgoedpraktijk<br />
zouden dalen door het vrijlaten van de tarieven.<br />
Deze prijsdaling zou ten goede komen<br />
aan de consument.<br />
Door de lichte prijsstijgingen in de familiepraktijk<br />
zou de noodzaak van kruissubsidiëring<br />
<strong>–</strong> voorzover die bestond — opgeheven worden.<br />
Ook zou door de hogere (kostengerelateerde)<br />
prijzen het animo om de familiepraktijk te gaan<br />
behandelen toenemen. Enige differentiatie en<br />
specialisatie binnen en tussen kantoren zou ten<br />
goede kunnen komen aan de kwaliteit van de<br />
dienstverlening en tevens aan de efficiëntie en<br />
zo indirect aan de prijs van diensten.<br />
Over het algemeen zouden de winsten dalen<br />
door de prijsconcurrentie en de vrijere toetreding.<br />
Door de vrijere toetreding en de overgang naar<br />
marktconforme tarieven zouden notarissen<br />
worden gedwongen te concurreren en daardoor<br />
efficiënter te werken. De toename in efficiëntie<br />
komt weer ten goede aan de prijsstelling. Ook<br />
gaan van toegenomen concurrentie prikkels uit<br />
tot innovatie 86 . Door de marktwerking zou de<br />
trend van schaalvergroting zich voortzetten.<br />
Schaalvergroting zou eveneens ten goede komen<br />
aan de doelmatigheid en innovatie in de<br />
sector.<br />
De kwaliteit van de dienstverlening zou verbeteren<br />
door de concurrentie. De notaris zou meer<br />
als gewone ondernemer een relatie aangaan met<br />
de consument, waardoor cliënt en notaris gelijkwaardiger<br />
zouden worden.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 51
3.2.7 Beoogde resultaten van marktwerking<br />
In het volgende schema zijn de beoogde resultaten van marktwerking in het notariaat<br />
schematisch weergegeven.<br />
Vrijere toetreding<br />
Vrije tarieven<br />
Meer concurrentie<br />
3.3 TOTSTANDKOMING VAN DE WNA 1999<br />
In deze paragraaf brengen we het verloop van het wetgevingsproces in kaart. Het<br />
voortraject bij de totstandkoming van het wetsvoorstel kostte, zoals gezegd, vier<br />
jaar en leverde wezenlijke veranderingen op ten aanzien van de belangrijkste beleidsvoorstellen:<br />
de vrijere vestiging en het loslaten van het tarievenstelsel. Ook in<br />
de Tweede Kamer bleek het wetsvoorstel geen hamerstuk. 87 In deze paragraaf<br />
worden de belangrijkste discussiepunten uiteengezet die tijdens het beleidsproces<br />
speelden.<br />
3.3.1 De verhouding van de vrije tarieven tot het Latijnse notariaat<br />
Relatie prijs-geleverde prestatie:<br />
Lagere prijzen in de onroerendgoedpraktijk<br />
en enigzins<br />
toename in familiepraktijk<br />
Toename doelmatigheid<br />
Verhoogde kwaliteit<br />
(in termen van diens tverlening)<br />
Differentiatie dienstverlening<br />
(toename kwaliteit) en<br />
toegenomen innovatie<br />
Betere spreiding<br />
Het fundamentele discussiepunt met betrekking tot de voorgestelde ordening die<br />
gedurende jaren werd gevoerd in de Tweede Kamer (1996-1998), betrof de ervaren<br />
discrepantie tussen het nieuwe tarievenbeleid en het Latijnse notariaat. Kort<br />
gezegd zou marktwerking (mededinging) niet verenigbaar zijn met de eisen die<br />
gezien de publieke belangen (kwaliteit, toegankelijkheid en continuïteit) aan het<br />
notariaat moeten worden gesteld. 88<br />
87 Er moesten vier nota's van wijzigingen van het wetsvoorstel en een nader verslag aan te pas<br />
komen, verspreid over de jaren 1996 tot en met 1998.<br />
88 De discussie concentreerde zich met name op de familiepraktijk en de vastgoedpraktijk. De<br />
meeste fracties vonden dat de tarieven in de ondernemingspraktijk konden worden losgelaten.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 52
Volgens de verschillende fracties zouden de diverse kwaliteitsaspecten van de<br />
notariële dienstverlening het beste worden gewaarborgd door enige overheidsbemoeienis<br />
ten aanzien van de tarieven (lees: een wettelijke tariefregeling). In de<br />
onderstaande subparagrafen worden de belangrijkste argumenten tegen de vrije<br />
tarieven die in het politieke en maatschappelijke debat gehoord werden, beschreven.<br />
De berekenende ondernemer versus de onafhankelijke, onpartijdige deskundige<br />
In de discussie werd verwezen naar een dualiteit die de beroepsgroep, de consument<br />
en zelfs de gehele samenleving voor problemen zou kunnen stellen: de notaris<br />
als onafhankelijke, onpartijdige en juridisch deskundige ambtenaar enerzijds<br />
en als vrije beroepsbeoefenaar op de dienstenmarkt anderzijds. Men was over het<br />
algemeen van mening dat vrije tarieven niet goed passen in een wetsvoorstel dat<br />
uitgaat van een striktere regeling van het ambt (een ministerie- en informatieplicht<br />
en een domeinmonopolie). Deze regelingen zouden vanuit het oogpunt van mededinging<br />
beperkende maatregelen zijn, die andere gedragingen veronderstellen dan<br />
die gestimuleerd zouden worden door prijsconcurrentie.<br />
De voorgestelde tarievenpolitiek zou binnen de gangbare visie een gevaar kunnen<br />
vormen voor de eisen van onafhankelijkheid en onpartijdigheid. De notaris zou<br />
gedwongen door concurrentie meer op gaan treden als ondernemer dan als openbaar<br />
functionaris en economische belangen zouden (bij sommige notarissen) de<br />
overhand kunnen krijgen boven professioneel-ethische belangen. 89 In dit kader<br />
zou het ook maar de vraag zijn of de notaris, die geacht wordt ook de belangen<br />
van derden en de overheid in de gaten te houden, dit daadwerkelijk, op dezelfde<br />
wijze zou blijven doen.<br />
De vertrouwensfunctie van de notaris<br />
Commercialisering van het notariaat zou tevens het vertrouwen ondermijnen dat<br />
de consument stelt in de notaris als onafhankelijke, onpartijdige behartiger van<br />
publieke belangen. Verschillende partijen vreesden dat partijen dientengevolge<br />
alleen voor de behartiging van hun eigen belangen zouden willen betalen. 90 Er zou<br />
een verschuiving naar het Angelsaksische sollicitor-systeem plaatsvinden, waarbij<br />
de notaris 'partijnotaris' zou worden zoals in het Engels-Amerikaanse systeem. 91<br />
Een dergelijke verschuiving zou onder andere kunnen betekenen dat de kosten<br />
voor de consument omhoog zouden gaan in plaats van omlaag. 92<br />
89 Men vreesde bijvoorbeeld een te grote afhankelijkheid van het notariaat van banken en de grote<br />
'onroerendgoedboeren'. Het gezegde 'wiens brood men eet, diens woord men spreekt' geeft het<br />
achterliggende gedachtegoed aardig weer.<br />
90 Nyfer, 190-191<br />
91 Deze vrees werd gedeeld door de KNB. Verslag, nr. 5<br />
92 Nota n.a.v. het verslag, nr. 6, blz.18.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 53
Kwaliteit en toegankelijkheid van de familiepraktijk<br />
De adviserende rol van de notaris <strong>–</strong> juist zo van belang voor 'in emotioneel opzicht<br />
gewichtige zaken' in de familiepraktijk <strong>–</strong> zou door de toegenomen aandacht<br />
voor winstmaximalisatie eveneens in het gedrang kunnen komen. Niet alleen de<br />
kwaliteit in termen van dienstverlening in de familiepraktijk zou daarmee dus<br />
achteruitgaan, ook de kwaliteit van het advies (zijn alle mogelijkheden onderzocht,<br />
is de cliënt goed voorgelicht?) zou daaronder kunnen lijden. Ook de toegankelijkheid<br />
van de familiepraktijk zou door het vrijlaten van de tarieven in het<br />
geding kunnen komen. Omdat de tarieven in de familiepraktijk niet kostendekkend<br />
zouden zijn, zouden de prijzen door marktwerking sterk stijgen. Volgens de<br />
KNB zou vraaguitval in de familiepraktijk daarvan het gevolg kunnen zijn. 93<br />
Kwaliteit van de kadastrale registratie: rechtszekerheid<br />
Als concurrentie bij het notariaat tot kwaliteitsvermindering zou leiden, zou dit tot<br />
negatieve effecten leiden voor de kwaliteit van de kadastrale registratie en de<br />
rechtszekerheid. 94 De hoge mate van zekerheid in het rechtsverkeer in Nederland<br />
en de hoge kwaliteit van informatievoorziening die daaraan ten grondslag ligt,<br />
berust in belangrijke mate op een goed functionerend notariaat en kadaster. 95 De<br />
volledigheid en de betrouwbaarheid van het Nederlandse kadaster zouden in hoge<br />
mate afhangen van de onafhankelijkheid, volledigheid en betrouwbaarheid waarmee<br />
de notaris zijn werk doet. Bij een hoge kwaliteit van het notariaat zijn zowel<br />
kopers als verkopers van vastgoed gebaat en dus indirect de gehele economie. 96<br />
Een juist en volledig inzicht in de rechtstoestand van onroerende zaken vergt<br />
voorts dat in de kadastrale registratie ook stukken worden ingeschreven waarvan<br />
de inschrijving niet wettelijk vereist is.<br />
93 De waarborg die in het wetsvoorstel was opgenomen om de toegankelijkheid van de familiepraktijk<br />
te waarborgen <strong>–</strong> de instelling van maximumtarieven <strong>–</strong>, werd door sommigen eveneens<br />
discutabel gevonden. De KNB vond het fundamenteel onjuist om enerzijds door middel van de<br />
ministerieplicht notarissen te dwingen diensten te verlenen en anderzijds notarissen te dwingen om<br />
deze diensten onder de kostprijs te verrichten.<br />
94 Consument gebaat bij vaste tarieven, Volkskrant 6 maart 1998<br />
95 Notariswet: Rechtszekerheid in een vrije markt, opstellen bij het ontwerp van de Wet op het<br />
notarisambt, Stichting tot bevordering der Notariële Wetenschap (1996), 39-41.<br />
96 De notaris maakt de akten op en levert die aan bij het kadaster, hij doet bij kadaster research<br />
naar eventuele belemmeringen en verstrekt zijn klanten informatie uit de kadastrale registratie.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 54
Dat is bijvoorbeeld het geval met verklaringen van erfrecht, maar geldt ook voor<br />
arbeidsintensieve en economisch beperkte transacties, zoals groenstrookjes in het<br />
stedelijk gebied, kleine grenswijzigingen en correcties. 97 Als de prijzen voor dergelijke<br />
handelingen sterk zouden stijgen, zouden consumenten deze diensten niet<br />
langer afnemen, hetgeen niet ten goede zou komen aan de rechtszekerheid. In het<br />
algemeen werd gevreesd dat een afname van <strong>–</strong> het vertrouwen in <strong>–</strong> de kwaliteit<br />
van de notariële dienstverlening zou resulteren in een toenemende druk op de<br />
rechterlijke macht door een toename in geschillen en claims. Dit zou uiteraard<br />
leiden tot hogere kosten.<br />
Repliek van het kabinet<br />
Het kabinet beargumenteerde dat er voldoende kwaliteits- en toegankelijkheidswaarborgen<br />
opgenomen waren in het wetsvoorstel. 98 De KNB zou daarbij instrumenten<br />
in handen krijgen om de wettelijke waarborgen via nadere verordeningen<br />
uit te werken. Naleving zou ten slotte kunnen worden afgedwongen door middel<br />
van aangescherpt toezicht en tuchtrecht. Het kabinet stelde daarnaast dat aan vaste<br />
tarieven te veel bezwaren zouden kleven. Zo zou de stimulans voor het verbeteren<br />
van de productiviteit en innovatie <strong>–</strong> zaken die als gevolg van de nieuwe tariefregeling<br />
wel aangepakt zouden worden <strong>–</strong> ontbreken bij vaste tarieven. Ook zou het<br />
door de overheid ontwerpen van een aan de kostprijs gerelateerd tarievensysteem,<br />
onafhankelijk van de beroepsgroep, een complexe opgave zijn. Op basis van een<br />
dergelijk systeem zou het immers nodig zijn om tarieven periodiek vast te stellen<br />
en zou periodiek bedrijfseconomisch onderzoek nodig zijn. 'In een tijd dat van de<br />
overheid een terughoudende opstelling wordt verwacht, het stimuleren van de<br />
marktwerking kabinetsbeleid is en de tijd van de inkomenspolitiek voor vrije beroepsbeoefenaren<br />
ver achter ons ligt, ligt het niet erg voor de hand dat een dergelijke<br />
taak weer opgenomen wordt door de overheid'. 99<br />
97 Omdat het om diensten gaat die onafhankelijkheid en onpartijdigheid vereisen en die van invloed<br />
zijn op de rechtsbescherming, was het kadaster van mening dat de burger beter af is met een<br />
door de overheid gecontroleerd tarievenstelsel dan met vrije en dus concurrerende tarieven. Enerzijds<br />
kan de overheid op deze manier maatregelen treffen tegen de hoge tarieven in de onroerendgoedpraktijk<br />
en kan zij invloed uitoefenen op het inkomen van de notaris. Anderzijds kan zij de<br />
burger beschermen tegen onvoldoende kwaliteit.<br />
98 Enkele van die wettelijke waarborgen zijn: de wettelijke regeling van onafhankelijkheid en onpartijdigheid;<br />
de geheimhoudingsplicht, informatieplicht en de bescherming van cliëntengelden<br />
worden wettelijk geregeld, de benoemingsvereisten, de benoeming bij koninklijk besluit, de beroeps-<br />
en gedragsregels en dergelijke.<br />
99 Nota n.a.v. het verslag, 23 706, nr. 6, blz.17.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 55
3.3.2 Overgangsbepalingen en waarborgen<br />
De impasse rond de principiële discussie over de (on)verenigbaarheid van prijsliberalisering<br />
en de bouwstenen van het Latijnse notariaat werd niet (fundamenteel)<br />
doorbroken. 100 Derhalve richtte de verdere discussie zich op de materiële invulling<br />
van waarborgen die de mogelijke negatieve effecten van prijsliberalisering<br />
zouden moeten beperken. De in het wetsvoorstel voorgestelde waarborgen werden<br />
onvoldoende krachtig bevonden in de Tweede Kamer. Het loslaten van de tarieven<br />
zou alleen aanvaardbaar zijn als dit gepaard zou gaan met kwaliteits- en toegankelijkheidswaarborgen<br />
en als er een zeer zorgvuldige overgangsregeling zou<br />
komen 101 . Dit betekende dat uitgebreid gesproken werd over de inhoud van de<br />
overgangsregeling: de invulling van de bandbreedtes, de duur van de overgangsperiode,<br />
de invulling van de maximumtarieven, de vormgeving van de evaluatie<br />
en dergelijke. 102<br />
De reserves van de verschillende partijen werden door toezeggingen omtrent de<br />
maximumtarieven en de monitoring gedurende de overgangsperiode van 3 jaar<br />
uiteindelijk weggenomen. In <strong>april</strong> 1998 ging een meerderheid van de Tweede<br />
Kamer akkoord met de nieuwe wet.<br />
100 Een ander punt van discussie was de discrepantie die door het nieuwe tariefbeleid zou ontstaan<br />
tussen Nederland en de andere lidstaten met het Latijnse notariaat. Het feit dat alle lidstaten (met<br />
uitzondering van Denemarken en het Verenigd Koninkrijk) het Latijnse notariaat kennen en tarifering<br />
overlaten aan de overheid, vormde dan ook een verdere aanleiding om de prijsliberalisering<br />
ter discussie te stellen. Het verschil dat gecreëerd zou worden met de vrijere tarifering ten opzichte<br />
van andere Europese landen vormde voor de regering echter evenmin aanleiding om haar visie te<br />
wijzigen. Nederland was lange tijd internationaal, nationaal en vanuit de Kamer, ernstig bekritiseerd<br />
als kartelparadijs vanwege zijn liberale mededingingswet, die <strong>–</strong> in tegenstelling tot vergelijkbare<br />
wetgeving in andere Europese landen <strong>–</strong> uitging van een misbruiksysteem. Juist om deze<br />
discrepantie ten opzichte van andere Europese landen aan te pakken werd in Nederland gewerkt<br />
aan de nieuwe Mededingingswet, die uit zou gaan van een verbodssysteem. Hiermee zou volledig<br />
aangesloten worden bij het uitgangspunt dat ook andere EU-landen in hun mededingingswet hanteren.<br />
Het besluit van de regering om ten aanzien van de nieuwe Mededingingswet niet af te wijken<br />
door een wettelijke tariefregeling in het notariaat, zou dan ook van een consequent beleid<br />
getuigen. Verslag van een schriftelijk overleg, 23 706, nr. 16, p. 29<br />
101 ESB, Het notariaat aan banden, p. 152<br />
102 De nota's van wijziging betreffen dan ook met name wijzigingen met betrekking tot deze kwaliteits-<br />
en toegankelijkheidswaarborgen.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 56
De wet trad op 1 oktober 1999 in werking. 103 Daarmee kwam er een einde aan de<br />
vaste tarieven en ging het stringente vestigingsbeleid op de helling.<br />
3.4 ANALYSE VAN HET BELEIDSPROCES<br />
Het wetsvoorstel dat in 1994 werd aangeboden aan de Tweede Kamer werd, zoals<br />
bleek in de vorige paragraaf, allerminst een hamerstuk. Desondanks zijn er geen<br />
diepgaande wijzigingen doorgevoerd in de WNA 1999 De wijzigingen betroffen<br />
met name nadere uitwerkingen van de waarborgen die werden opgenomen om de<br />
risico's te voorkomen of te beperken, die gemoeid zouden kunnen zijn met de liberalisering.<br />
In bijlage I zijn de verschillen tussen de WNA 1842, het wetsvoorstel<br />
en de WNA 1999 tegen elkaar afgezet.<br />
Hoewel er dus slechts beperkte verschillen bestonden tussen het wetsvoorstel<br />
(1994) en de uiteindelijke WNA 1999, werden er wel wezenlijke veranderingen<br />
doorgevoerd in het wetsvoorstel vóórdat het aan de Kamer werd aangeboden. Het<br />
aanvankelijke wetsontwerp (1990) voorzag in vrije vestiging en vaste tarieven<br />
(die zouden worden vastgesteld door de KNB). In het wetsvoorstel (1994) maakten<br />
deze voorstellen echter plaats voor vrijere vestiging en vrije tarieven.<br />
103 In de Eerste Kamer werd de discussie over de wenselijkheid van vrije tarieven in het licht van<br />
de kenmerken van het Latijnse notariaat nog eens dunnetjes overgedaan. Volgens de VVD zouden<br />
dogmatische overwegingen vanuit de economie een te grote rol hebben gespeeld. Het belang van<br />
het handhaven van een goede werking van het Latijnse notariaat zou daarbij een te beperkte rol<br />
hebben gespeeld. Ook CDA-Kamerlid Van Wijmen had kritiek op de economische overwegingen:<br />
'Ik vind marktwerking een modieus verschijnsel, dat we niet moeten loslaten op bepaalde situaties<br />
in de sfeer van collectieve goederen.' De Eerste-Kamerleden van PvdA, RPF, GPV en SGP spraken<br />
eveneens hun zorg uit over de mogelijk negatieve effecten van vrije tarieven voor de onpartijdigheid<br />
van de notaris. Voor D66 duurde het proces evenwel te lang en waren de maatregelen niet<br />
voldoende vergaand. In het kader van de uitgebreide overgangsregeling zou deregulering volgens<br />
D66 ver te zoeken zijn. Uiteindelijk stemde echter ook de Eerste Kamer - zij het met een krappe<br />
meerderheid - in met nieuwe wet.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 57
In de onderstaande box zijn de belangrijkste verschillen tussen het wetsontwerp<br />
en het wetsvoorstel en tussen het wetsvoorstel en de uiteindelijke WNA 1999<br />
aangegeven.<br />
BOX 3.3 BELANGRIJKSTE WIJZIGINGEN IN HET BELEIDS- EN WETGEVINGSTRAJECT<br />
Wetsontwerp (1990) Wetsvoorstel (1994) WNA 1999<br />
Vrije vestiging Vrijere vestiging, maar er<br />
moet een ondernemingsplan<br />
worden voorgelegd aan een<br />
commissie van deskundigen<br />
Vaste tarieven In beginsel vrije tarieven in de<br />
vastgoed- en familiepraktijk en<br />
de ondernemingspraktijk<br />
Vrijere vestiging, maar er<br />
moet een ondernemingsplan<br />
worden voorgelegd aan een<br />
commissie van deskundigen.<br />
In beginsel vrije tarieven in de<br />
vastgoed 104 - de familie- 105 en<br />
de ondernemingspraktijk<br />
Geen monitor Geen monitor Instelling van een Commissie<br />
Monitoring 106<br />
In deze paragraaf proberen wij te verklaren hoe het beleids- en wetgevingstraject<br />
(1990-1999) verlopen is. Bij het beleidstraject waren verschillende groepen actoren<br />
betrokken, waarvan de belangen en opvattingen niet altijd congruent en soms<br />
tegengesteld waren aan elkaar. Daarbij kunnen oppositiepartijen en marktpartijen<br />
er baat bij hebben het regeringsbeleid kritisch te benaderen. Tenslotte vormt de<br />
liberalisering van het notariaat een complex proces, waarbij het vrijwel onmogelijk<br />
is om van tevoren alle effecten van het beleid te bepalen.<br />
104 Na een periode van drie jaar zullen de tarieven in de vastgoedpraktijk in beginsel worden vrijgelaten.<br />
Gedurende de overgangsperiode zal de (oude) regeling van vaste tarieven aan de hand van<br />
steeds groter wordende bandbreedtes tussen maximum- en minimumtarieven jaarlijks worden<br />
afgebouwd. Deze zullen bij ministeriele regeling worden vastgesteld. De tarieven zullen daarna<br />
worden vrijgelaten, tenzij ontwikkelingen ter zake van de kwaliteit, de toegankelijkheid en de<br />
continuïteit zich daarentegen zouden verzetten (art127-3 WNA-nieuw). Artikel 54 bepaalt dat<br />
direct na afloop van de overgangsperiode de tarieven bij AMvB worden bepaald. Dit betekent dat<br />
nog voordat de tarieven worden vrijgelaten, ingegrepen kan worden als tijdens de overgangsperiode<br />
zou blijken dat de continuïteit en toegankelijkheid van de notariële dienstverlening in het geding<br />
zijn. Over de wenselijkheid om artikel 54 toe te passen zal de Commissie Monitoring na drie<br />
jaar een oordeel uitbrengen.<br />
105 In de familiepraktijk gelden vrije tarieven en maximumtarieven. Voor mensen met een eigen<br />
vermogen van meer dan € 226.890 zijn de tarieven vrij. Voor burgers die buiten de WRB vallen,<br />
maar geen vermogensbelasting verschuldigd zijn, geldt een maximumtarief voor testamenten,<br />
huwelijkse voorwaarden, partnerschapsvoorwaarden en samenlevingsovereenkomsten. Daarnaast<br />
geldt ook dat minderdraagkrachtigen (in de zin van de WRB) de mogelijkheid hebben om een<br />
bepaalde akten op te laten maken tegen een vastgelegd tarief.<br />
106 De Commissie Monitoring heeft op grond van artikel 128 van de WNA 1999 tot taak gedurende<br />
de overgangsperiode van drie jaar ieder jaar aan de ministers van Justitie en EZ en aan de Staten-Generaal<br />
een rapport uit te brengen over de gevolgen van de wet. Dit in het bijzonder met<br />
betrekking tot de doeltreffendheid van de wet ten aanzien van de bedrijfsvoering van het notariaat,<br />
de kwaliteit van de notariële dienstverlening, de continuïteit en toegankelijkheid van het notariaat<br />
en de ontwikkeling van de tarieven.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 58
Het politieke en maatschappelijke debat heeft daarentegen juist speculaties over<br />
de onzekere toekomst tot onderwerp. Het is vaak moeilijk om de verschillende<br />
toekomstprojecties en opvattingen te onderbouwen, zodat debatten niet zelden<br />
gaan over gevoelens.<br />
3.4.1 De rol van het notariaat in het beleidstraject<br />
Het is van belang om oog te hebben voor het feit dat marktwerking de belangen<br />
van zittende partijen raakt. Volgens Chicago-economen als Stigler 107 en Becker 108<br />
zal regulering niet louter gericht zijn op het corrigeren van marktfalen, maar tevens<br />
<strong>–</strong> of wellicht zelfs uitsluitend <strong>–</strong> op de belangen van aanbieders. Deze belanghebbenden<br />
zullen voortdurend trachten winsten (zogenoemde rents) te behalen. 109<br />
Hoe sterker de concurrentie op een markt is, des te lager zullen de rents zijn.<br />
(Zelf)regulering die de concurrentie tussen aanbieders beperkt, zal de mogelijkheid<br />
om rents te behalen daarentegen vergroten. Bestaande spelers zullen dus voor<br />
hun belangen opkomen en zullen gedrag vertonen dat kan worden aangemerkt als<br />
rent seeking. Zij zullen trachten een voor henzelf zo gunstig mogelijke vorm van<br />
regulering te bedingen.<br />
Olson geeft aan dat rent seeking het meeste succes zal hebben als:<br />
• er sprake is van een kleine groep aanbieders ten opzichte van potentiële afnemers<br />
• de groep aanbieders goed georganiseerd is<br />
• de belangen van de aanbieders duidelijk op een bepaald gebied liggen. 110<br />
Het notariaat bleek in ieder geval aan de eerste twee criteria van Olson te voldoen.<br />
Als gevolg van het domeinmonopolie en het standplaatsen- en benoemingsbeleid<br />
was het aanbod in verhouding tot de potentiële afnemers (alle consumenten) immers<br />
beperkt (zie hoofdstuk 2). Daarnaast waren de notarissen georganiseerd in de<br />
KNB, die voor de wetswijziging als privaatrechtelijke vereniging tot taak had de<br />
belangen van het notariaat te vertegenwoordigen en te behartigen.<br />
De notarissen hebben zich intensief ingezet tegen vrije notaristarieven en een liberaler<br />
vestigingsbeleid. Zij hebben in het traject verschillende middelen aangewend<br />
om de Tweede Kamer te beïnvloeden.<br />
107<br />
Stigler, G.J. (1971), The theory of economic regulation, Bell Journal of Economics and Management<br />
Science, 2, pp. 3-21.<br />
108<br />
Becker, G.S. (1983), A theory of competition among pressure groups for political influence,<br />
Quarterly Journal of Economics, 98, pp. 371-400.<br />
109<br />
Men noemt dit ook wel de rent-seeking-hypothese.<br />
110<br />
Olson, M. (1965), The Logic of Collective Action: Public Goods and the Theory of Groups,<br />
Harvard University Press, Cambridge.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 59
De KNB heeft een professionele lobbyist ingeschakeld om ambtenaren en Kamerleden<br />
te overtuigen van hun standpunten. 111 In de argumentatie van de KNB<br />
werd verwezen naar een dualiteit tussen het vrije ondernemerschap enerzijds en<br />
de onafhankelijke, onpartijdige juridische deskundige anderzijds. Het middel van<br />
marktwerking zou kort gezegd erger zijn dan de kwaal (van te hoge tarieven en te<br />
hoge winsten). Hoewel de KNB het ermee eens was dat de overheid het notariaat<br />
ter wille van de rechtszekerheid een strak wettelijk keurslijf aanmat, viel dat volgens<br />
haar niet te combineren met vrije marktwerking op tariefgebied. 112 Het wetsvoorstel<br />
werd van verschillende kanten bekritiseerd als hinkend op twee gedachten.<br />
113 Het wetsvoorstel zou een compromis zijn tussen twee sterk verschillende<br />
zienswijzen: de <strong>–</strong> strikt <strong>–</strong> economische zienswijze en de juridische.<br />
Volgens Nyfer zette de KNB ook prijsverlagingen in als middel tot beïnvloeding<br />
van de Tweede Kamer. 114 De tariefverlagingen door de KNB werden overigens<br />
niet altijd in dank afgenomen door de beroepsgroep zelf. De KNB leverde daarnaast<br />
gedurende het wetgevingstraject veel technisch commentaar 'De broeders<br />
begeleiden iedere fase in de parlementaire behandeling van de nieuwe notariswet<br />
met een spervuur van honderden vragen dat Schmitz' ambtenaren van hun werk<br />
houdt en pro-notariële betogen door juristen van naam waar de meeste Kamerleden<br />
zich door laten imponeren'. 115 Tegelijkertijd had Justitie, volgens de KNB,<br />
een beperkte capaciteit vrijgemaakt voor het notariaatdossier. Dit betekende dat<br />
de voortgang van het proces traag was.<br />
Ook brachten hoogleraren en ambtsdragers die veelal nauw verbonden waren aan<br />
het vak, de leden van de Tweede Kamer lange tijd in twijfel. Het kadaster wees de<br />
Tweede Kamer op de mogelijke risico's voor de rechtszekerheid, wanneer <strong>–</strong>ten<br />
gevolge van te scherpe concurrentie<strong>–</strong> de kwaliteit van de notariële dienstverlening<br />
minder zou worden. De notarissen haalden ten slotte iemand uit Canada om de<br />
Tweede Kamer te informeren over de gevaren van vrije tarieven. 116<br />
111<br />
Volgens betrokkenen heeft de lobby geduurd tot op de dag waarop in de Eerste Kamer gestemd<br />
werd over het wetsvoorstel.<br />
112<br />
Het keurslijf dwingt de notaris als onpartijdig deskundige tussen de partijen te staan. Daarbij<br />
mag hij niemand zijn diensten weigeren en moet hij bij elke transactie de belangen van derden en<br />
de overheid in de gaten houden: 'handhaving van deze verplichtingen is vrijwel onmogelijk als<br />
Schmitz vasthoudt aan de invoering van de vrije tarieven'.<br />
113<br />
Klamer (1996), Een cultureel-economisch perspectief op de Wet op het notarisambt, Notariswet<br />
rechtszekerheid in een vrije markt, 33-37.<br />
114<br />
Nyfer, blz. 183.<br />
115<br />
De Volkskrant, In de wachtkamer van de notaris, 10-01-98.<br />
116<br />
Trouw, Juist nu is de tijd gunstig voor vrije notaristarieven, 7 <strong>april</strong> 1998.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 60
Vrije tarieven zouden in Quebec hebben geleid tot een toename van misbruik van<br />
cliëntengelden door notarissen, een toename van claims tegen notarissen en een<br />
algemene toename van rechtszaken (ook tussen partijen onderling), en een algehele<br />
afname van de kwaliteit, die onder andere tot uiting kwam in de toename van<br />
het zogenaamde achterkamertjesnotariaat. 117<br />
Al voordat het wetsvoorstel werd aangeboden aan de Tweede Kamer slaagden de<br />
notarissen erin om ervoor te zorgen dat de echte vrije vestiging waarin het wetsontwerp<br />
voorzag, plaatsmaakte voor een regeling waarbij een commissie van deskundigen<br />
verzoeken om vestiging van notarissen in spe beoordeelt. De notarissen<br />
waren dan ook nauw betrokken bij het wetsontwerp. Ook het voorstel voor de<br />
manier waarop zou worden bepaald welke tarieven zouden gaan gelden na de invoering<br />
van de wet, wist de KNB te amenderen. 118<br />
De Tweede Kamer<br />
De stellingen van de notarislobby vormden belangrijke input voor de discussies in<br />
de Tweede Kamer (zie ook paragraaf 3.3). De 'angst' die werd opgeroepen in de<br />
Tweede Kamer voor de mogelijkheid dat publieke belangen als rechtszekerheid,<br />
continuïteit en toegankelijkheid zouden worden aangetast door te scherpe concurrentie,<br />
werd uiteindelijk (gedeeltelijk) weggenomen door de uitgebreide overgangsregeling.<br />
De Kamer was verdeeld over de notarissen. Volgens Nyfer waren<br />
er verschillende scheidslijnen tussen en binnen fracties, die een rol speelden bij de<br />
oordeelsvorming in de Tweede Kamer. Enerzijds waren dit voor- en tegenstanders<br />
van marktwerking in het algemeen. Onlangs hebben enkele politici de observatie<br />
geventileerd dat besluitvorming in het Paarse kabinet over bepaalde onderwerpen<br />
moeizaam verliep als gevolg van uiteenlopende onderliggende ideologische opvattingen.<br />
Marktwerking was een onderwerp waarover de ideologische opvattingen<br />
duidelijk uiteenliepen. Anderzijds was er sprake van een scheiding tussen<br />
juristen (die over het algemeen niet voor marktwerking waren) en economen (die<br />
wel voor marktwerking waren). De Tweede Kamer in het algemeen en de vaste<br />
Kamercommissie voor Justitie in het bijzonder bestonden voor het grootste deel<br />
uit juristen. Die waren, volgens Nyfer, gevoelig voor de juridische argumentatie<br />
van de KNB.<br />
117 Verslag van een hoorzitting, 23 706, nr.10, p. 5.<br />
118 Moeite met de markt, vijf marktwerkingsprojecten onder de loep, Nyfer, september 1999.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 61
De ministeries<br />
Binnen het Ministerie van Justitie kon men twee stromingen onderscheiden: 119 de<br />
'wetgevingstak', die zich keerde tegen de marktwerkingsgedachte, en de 'beleidstak',<br />
die voor marktwerking was. De wetgevingstak zou veel meer gespitst<br />
zijn geweest op juridische discussie dan op economische debatten: vrije tarieven<br />
zouden ingaan tegen de onafhankelijke positie van de notaris; het Latijnse notariaat<br />
mocht niet in het geding komen.<br />
'De KNB maakte dankbaar gebruik van deze verschillende oriëntaties en<br />
ging vooral in discussie met Justitie en probeerde EZ zo veel mogelijk aan<br />
de zijlijn te houden. Het lukte dan ook regelmatig om een tegenstelling tussen<br />
Economische Zaken en Justitie te creëren, waarbij de minister van EZ<br />
gedwongen werd in te binden. Economische Zaken raakte evenwel wel<br />
steeds meer betrokken bij het dossier, hetgeen de toon van de discussie met<br />
de Kamer aanzienlijk veranderde. Antwoorden werden steeds korter met<br />
verwijzingen om duidelijk te maken dat de Kamer in de herhaling viel'. 120<br />
Hier moet opgemerkt worden dat het voor de hand ligt dat de KNB met name in<br />
discussie ging met Justitie, aangezien dat het verantwoordelijke ministerie is.<br />
De consumentenorganisaties<br />
Van oudsher waren de VEH en de Consumentenbond de voornaamste partijen uit<br />
het middenveld, die zich tegenover het notariaat plaatsten. Zij hadden veel kritiek<br />
op het tariefbeleid van de KNB en bekritiseren de monopoliepositie die het notariaat<br />
bekleedt. De VEH had in het verleden niet alleen de publiciteit opgezocht,<br />
maar ondernam tevens juridische stappen tegen het notariaat. Zo diende zij een<br />
klacht in tegen de vaste tarieven bij de Europese Commissie. Tevens stapte VEH<br />
naar de NMa. Hoewel deze organisaties het wetsvoorstel positief benaderden,<br />
ging het proces te langzaam en gingen de stappen niet ver genoeg. Opvallend is<br />
ten slotte dat de publieke opinie nauwelijks invloed lijkt te hebben gehad op het<br />
traject. 121<br />
3.5 CONCLUSIE<br />
De liberalisering van de notariële markt kwam tot stand na een complex en langdurig<br />
beleids- en besluitvormingstraject. Een belangrijke factor bij het analyseren<br />
en verklaren van de complexiteit en de duur van deze besluitvormingsprocessen is<br />
het lobby- en beïnvloedingsgedrag van belanghebbende partijen.<br />
119 Nyfer, p. 179.<br />
120 Nyfer, p. 179.<br />
121 Nyfer, p. 198.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 62
Een belangrijke belanghebbende partij was en is uiteraard het notariaat zelf. Uit<br />
eerder onderzoek komt het beeld naar voren van een krachtige notariaatlobby, die<br />
intensief invloed heeft trachten uit te oefenen op het politiek-bestuurlijke besluitvormingsproces.<br />
De vraag is dan in hoeverre deze lobbyactiviteiten 'succesvol'<br />
zijn geweest. Met andere woorden, is er sprake geweest van effectieve rent<br />
seeking?<br />
Deze vraag is extra interessant omdat de bestaande politiek-economische literatuur<br />
suggereert dat aan enkele belangrijke voorwaarden voor effectieve rent<br />
seeking zou zijn voldaan. Olson brengt naar voren dat rent seeking het meest succesvol<br />
zal zijn als er sprake is van een kleine groep aanbieders ten opzichte van<br />
potentiële afnemers, de groep aanbieders goed georganiseerd is en de belangen<br />
van de aanbieders duidelijk op een bepaald gebied liggen. We signaleerden dat het<br />
notariaat in ieder geval voldoet aan de eerste twee criteria.<br />
Om te kunnen vaststellen dat er sprake is geweest van effectieve rent seeking,<br />
moeten we echter de volgende zaken kunnen aantonen, of aannemelijk maken:<br />
• Er moet sprake zijn geweest van (pogingen tot) gerichte beïnvloeding door de<br />
KNB.<br />
• Er moeten inhoudelijke veranderingen zijn aangebracht in de wets- en beleidsvoorstellen.<br />
• Deze veranderingen moeten in het belang zijn van het notariaat.<br />
• Er moet tussen de beïnvloeding en de veranderingen een oorzakelijk verband<br />
bestaan.<br />
We kunnen vaststellen dat er sprake is geweest van gerichte beïnvloedingspogingen<br />
van de KNB. De intensieve lobby van de KNB wekte zelfs hier en daar enige<br />
irritatie. 122 Voorts kunnen we vaststellen dat een aantal belangrijke wijzigingen<br />
zijn aangebracht in de wets- en beleidsvoorstellen; met name zijn er veranderingen<br />
te constateren tussen het oorspronkelijke wetsontwerp uit 1990 en het uiteindelijke<br />
wetsvoorstel dat in 1994 naar de Kamer werd gestuurd. Tijdens het parlementaire<br />
behandelingstraject zijn er geen grote, wezenlijke wijzigingen aangebracht.<br />
Er kan niet eenduidig worden vastgesteld dat de wijzigingen alle in het belang<br />
waren van het notariaat.<br />
122 'Diverse Kamerleden lieten […] hun irritatie blijken over de wijze waarop de KNB de strijd<br />
tegen de nieuwe notariswet heeft gevoerd.' De lobby werd 'massief' genoemd. Minister Wijers<br />
gebruikte zelfs het woord 'ongehoord', Het Financieele Dagblad (10/4/1998), Notariaat mist durf<br />
om te gaan ondernemen.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 63
Wat betreft de verandering ten aanzien van de vrije vestiging <strong>–</strong> c.q. de nieuwe<br />
vestigingseis van het ondernemingsplan <strong>–</strong> zou gesteld kunnen worden dat de KNB<br />
dit van belang achtte en dus in het belang van de KNB is. Immers, deze nieuwe<br />
eis werd onder andere gesteld naar aanleiding van kritiek uit de KNB en de Kamers<br />
van Toezicht. Anderzijds lijkt het loslaten van de tarieven in het wetsvoorstel<br />
niet in het belang te zijn van het notariaat. De KNB-lobby zette zich immers<br />
hoofdzakelijk in tegen de prijsliberalisering, hetgeen suggereert dat prijsliberalisering<br />
tegen het belang van de notarissen inging.<br />
We kunnen dan ook niet met zekerheid vaststellen dat er sprake is geweest van<br />
effectieve rent seeking. Dit temeer omdat de complexiteit van het besluitvormingsproces<br />
maakt dat er geen oorzakelijk verband kan worden aangetoond tussen<br />
de beïnvloeding en de wijzigingen in het beleids- en besluitvormingstraject.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 64
4 DE MARKTONTWIKKELING NA 1999<br />
4.1 INLEIDING<br />
In dit hoofdstuk beschrijven we de markt van notariële diensten zoals die zich<br />
ontwikkeld heeft na de inwerkingstelling van de WNA 1999. Om de oorzaken van<br />
eventuele verschillen tussen de markt onder de oude marktordening en de huidige<br />
notariaatmarkt te kunnen verklaren, is het nodig deze te beschouwen in de context<br />
van het transitieproces. Hierbij gaat het om het proces dat zich heeft voltrokken in<br />
de overgang van de markt toen naar de geliberaliseerde markt nu.<br />
Over het algemeen is het nog te vroeg om conclusies te trekken over de resultaten<br />
van de liberalisering van de notariële markt. We beschrijven daarom de eerste<br />
resultaten van de introductie van meer marktwerking wat betreft de structuur van<br />
de markt, het gedrag van de marktpartijen en de prestaties. In de conclusie van dit<br />
hoofdstuk gaan we in op de vraag in hoeverre deze eerste resultaten binnen het<br />
nieuwe marktregime tegemoetkomen aan de ervaren knelpunten onder de oude<br />
marktordening. Hierbij gaan we tevens in op mogelijke redenen voor eventuele<br />
suboptimale resultaten. 123<br />
In het onderstaande schema hebben we aangegeven welke zaken aan de orde komen<br />
om de ontwikkeling van de markt voor notariële diensten na de inwerkingtreding<br />
van de WNA 1999 te beschrijven en analyseren.<br />
STRUCTUUR GEDRAG PRESTATIE<br />
• Het product en de vraag<br />
• Nieuwe institutionele<br />
setting en het aanbod<br />
• Prijszettingsgedrag<br />
• Differentiatiestrategieën<br />
• Consumentengedrag<br />
• Marktverdeling<br />
• Prijs<br />
• Kwaliteit<br />
• Rendement voor de aanbieders<br />
123 Hier maken wij wel het voorbehoud dat de gepresenteerde resultaten gebaseerd zijn op literatuuronderzoek<br />
en deskresearch: het gaat met andere woorden om een bundeling en analyse van<br />
inzichten en data die in andere onderzoeken naar voren zijn gebracht. Er zijn voor dit onderzoek<br />
dan ook geen eigen primaire data verzameld.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 65
4.2 STRUCTUUR<br />
4.2.1 Het product en de vraag<br />
Hoewel de invoering van de Wet op het notarisambt 1999 belangrijke institutionele<br />
veranderingen met zich mee heeft gebracht, is de aard van het product niet<br />
wezenlijk veranderd. De notariële dienst blijft als gevolg van de complexiteit van<br />
het product en de 'onervarenheid' van de consument een ervarings- en vertrouwensgoed.<br />
De aard van de vraag is evenmin wezenlijk veranderd. Omdat het domeinmonopolie<br />
van de notaris is blijven voortbestaan, wordt de consument immers<br />
nog steeds geconfronteerd met een afnameverplichting: in veel gevallen kan<br />
men niet om de notaris heen.<br />
Daarentegen is de omvang van de vraag sinds oktober 1999 wel veranderd. Deze<br />
verandering heeft echter niet zozeer te maken met de wettelijke veranderingen,<br />
maar veeleer met veranderde conjuncturele omstandigheden. De ontwikkeling van<br />
de vraag wordt hieronder per praktijkgebied kort geschetst. Op deze wijze kunnen<br />
ontwikkelingen aan de aanbodzijde, die in de rest van dit hoofdstuk centraal staan,<br />
beter beoordeeld worden (in termen van structuur, gedrag en prestaties op de notariële<br />
markt).<br />
De vastgoedpraktijk<br />
De toename van het aantal transacties op de huizenmarkt suggereert dat de vraag<br />
naar onroerendgoedakten tot 2001 een zeer sterke groei heeft doorgemaakt (zie<br />
figuur 2.1 in hoofdstuk 2). Daarnaast is in figuur 2.1 te zien dat de familiepraktijk<br />
en vooral de overige segmenten - waaronder de ondernemingspraktijk - minder<br />
conjunctuurgevoelig zijn.<br />
Deze ontwikkeling zien we terug in tabel 4.1, die een index geeft van het aantal<br />
geregistreerde akten. In de tabel is te zien dat dit aantal akten vanaf 2000 een forse<br />
daling vertoont. Deze daling is het gevolg van de zeer sterke daling van het aantal<br />
akten in de onroerendgoedpraktijk.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 66
Tabel 4.1: Index van aantallen akten (exclusief testamenten) geregistreerd bij de<br />
Belastingdienst voor heel Nederland<br />
1997 1998 1999 2000 2001<br />
Registergoedpraktijk, 100 105 115 95 92<br />
waarvan:<br />
transport registergoed 100 102 105 95 93<br />
hypotheken 100 106 121 94 90<br />
Familiepraktijk 100 102 104 101 104<br />
Ondernemingspraktijk 100 103 105 105 115<br />
Overige akten 100 101 109 105 112<br />
Totaal aantal akten 100 104 113 97 96<br />
Bron: Belastingdienst, 1997-2001, in: EIM, 2002, p. 29<br />
De achtergrond van de daling van het aantal akten in de onroerendgoedpraktijk<br />
wordt gevormd door een externe factor: de halt in de groei van de huizenmarkt.<br />
De onderstaande cijfers tonen aan dat de hausse in de huizenmarkt na 2000 begon<br />
te haperen.<br />
Tabel 4.2: Prijsontwikkeling landelijk 1997-2001 in euro.<br />
Jaar eengezinswoning verandering (in %) appartementen verandering (in %)<br />
1997 122.738 79.890<br />
1998 134.720 9,8% t.o.v. '97 91.417 14,4% t.o.v. '97<br />
1999 156.233 16,0% t.o.v. '98 105.866 15,8% t.o.v. '98<br />
2000 188.148 20,4% t.o.v. '99 124.024 17,2% t.o.v. '99<br />
2001 205.666 9,3% t.o.v. '00 138.390 11,6% t.o.v. '00<br />
Bron: www.kadaster.nl<br />
Hoewel de cijfers voor het jaar 2002 nog niet tot uitdrukking komen in deze tabel,<br />
werd verwacht dat de huizenprijzen in 2002 nog minder snel zouden stijgen. En<br />
inderdaad kwam de stijging met name in het tweede en derde kwartaal van 2002<br />
nagenoeg tot stilstand. Een koophuis kostte in het derde kwartaal van 2002 gemiddeld<br />
206.000 euro, zo blijkt uit cijfers van de NVM. Belangrijk is daarbij dat<br />
er minder huizen worden verhandeld, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat<br />
huizen langer te koop staan. De dalende ontwikkelingen in de groei op de huizenmarkt<br />
hebben een duidelijke invloed op de vraag naar notariële diensten. Een<br />
belangrijke bijkomende factor is dat het aantal tweede hypotheken als gevolg van<br />
wijzigingen in de belastingwetgeving is teruggelopen ten opzichte van het topjaar<br />
1999. Ditzelfde geldt voor oversluitingen van hypotheken.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 67
De familiepraktijk<br />
In het algemeen gaat men ervan uit dat het aantal akten in de onroerendgoedpraktijk<br />
in zekere mate samenhangt met het aantal akten in de familiepraktijk. Als men<br />
toch bij de notaris is, zou men meteen een (nieuw) testament of samenlevingscontract<br />
(met verblijvensbeding) laten opstellen. 124 Overigens zou dit voornamelijk<br />
gelden bij de aankoop van het eerste huis.<br />
Als er inderdaad sprake zou zijn van deze samenhang, zou men een daling in de<br />
familiepraktijk verwachten. Het feit dat minder mensen een huis kochten en er dus<br />
minder mensen bij de notaris kwamen, zou er dan immers ook toe geleid moeten<br />
hebben dat de vraag naar akten in de familiepraktijk in zekere mate afnam.<br />
In tabel 4.1 zien we echter geen aanwijzingen voor de verwachte relatie tussen het<br />
aantal akten in de familiepraktijk en het aantal akten in de onroerendgoedpraktijk.<br />
125 Uit tabel 4.1 volgt dat de familiepraktijk tot 2002 niet in omvang daalde,<br />
maar zelfs enigszins steeg. Uit onderzoek van SEOR/OCFEB komt op het eerste<br />
gezicht een tegengesteld beeld van de ontwikkeling van het aantal akten in de familiepraktijk<br />
naar voren. Uit dat onderzoek volgt dat de familiepraktijk na 1999 in<br />
omvang is gedaald ten opzichte van de periode 1990-1997. Het gemiddelde aantal<br />
akten in de familiepraktijk bedroeg voor de periode 1990-1997 668 per jaar, maar<br />
daalde in de periode 1999-2001 naar 606. Omdat het SEOR/OCFEB-onderzoek<br />
echter voor andere perioden meet dan het EIM-onderzoek, is het niet mogelijk de<br />
twee onderzoeken zonder meer te vergelijken. We kunnen dan ook op basis van<br />
de bestaande empirische gegevens geen uitspraken doen over een eventuele samenhang<br />
tussen de familie- en onroerendgoedpraktijk.<br />
Op basis van de EIM-gegevens is het aannemelijk dat de omvang van de familiepraktijk<br />
licht toenam. Dit neemt niet weg dat er naast bovengenoemde reden nog<br />
twee redenen zijn die aanleiding geven tot de verwachting dat de groei van de<br />
familiepraktijk is afgeremd in de afgelopen periode, of nog zal afremmen. Ten<br />
eerste vormt het veranderende erfrecht een remmende factor: de <strong>–</strong> per 1 januari<br />
<strong>2003</strong> ingevoerde <strong>–</strong> verandering van het erfrecht kan ceteris paribus leiden tot een<br />
daling van het aantal akten in de familiepraktijk. Door het nieuwe erfrecht is het<br />
immers minder vaak nodig om een akte op te stellen. 126<br />
124 Zie bijvoorbeeld Ernst & Young, 2002.<br />
125 Een mogelijke verklaring voor het feit dat de verwachte relatie niet tot uiting komt in tabel 4.1<br />
zou kunnen zijn dat in de tabel geen testamenten zijn betrokken. Op basis van het bestaande materiaal<br />
kunnen we deze mogelijkheid echter bevestigen noch verwerpen.<br />
126 Bijvoorbeeld omdat het onder het nieuwe erfrecht voor veel mensen niet langer nodig is een<br />
testament op te stellen om te zorgen dat de langstlevende ouder in het huis kan blijven wonen als<br />
de kinderen al hun deel van de erfenis zouden willen hebben.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 68
Ten tweede kunnen de recente prijsstijgingen <strong>–</strong> die nader worden beschreven in<br />
paragraaf 4.3.2 <strong>–</strong> ook bijdragen aan een dalende vraag in de familiepraktijk.<br />
De ondernemingspraktijk<br />
De ondernemingspraktijk laat een ander beeld zien dan de familie- en vastgoedpraktijk.<br />
De omvang van deze praktijk neemt gestaag toe zoals te zien is aan het<br />
aantal akten in tabel 4.1. Hetzelfde blijkt uit onderzoek van Ernst & Young. De<br />
KNB merkt hierbij op dat de stijging van het aantal akten sinds 1999 niet zozeer<br />
samenhangt met een elasticiteitseffect door dalende prijzen 127 , maar voor een belangrijk<br />
deel samenhangt met allerlei wetswijzigingen op grond waarvan ondernemingen<br />
meer zaken via de notaris moeten regelen.<br />
4.2.2 De nieuwe institutionele setting en het aanbod<br />
Hoewel de productkenmerken en de kenmerken van de vragers niet veel zijn veranderd<br />
door de invoering van de nieuwe WNA, heeft deze wet wel (per definitie)<br />
invloed gehad op de institutionele setting en op het aanbod. In de onderstaande<br />
box worden de belangrijkste effecten nog eens kort weergegeven.<br />
Box 4.1 Belangrijkste wijzigingen in de institutionele setting<br />
Overgang naar vrije tarieven<br />
Binnen een periode van drie jaar worden geleidelijk vrije tarieven ingevoerd. Hierbij gelden<br />
maximumtarieven voor de familiepraktijk om de toegankelijkheid te waarborgen.<br />
Vrijere vestiging<br />
De wet stelt niet langer de voorwaarde van een vacature of een nieuwe standplaats bij de benoeming<br />
tot notaris. Iedere kandidaat-notaris met voldoende ervaring die aan de hand van een ondernemingsplan<br />
aannemelijk kan maken dat hij binnen een bepaalde gemeente een praktijk kan openen<br />
die na drie jaar kostendekkend is, kan aanspraak maken op benoeming. Dit ondernemingsplan<br />
wordt getoetst door een commissie van deskundigen, waarin ook notarissen zitting hebben, in een<br />
minderheidpositie. 128 Ook wordt het verbod op het verrichten van ambtshandelingen buiten het<br />
eigen arrondissement van vestiging afgeschaft. De notaris mag handelingen verrichten buiten zijn<br />
arrondissement mits deze een incidenteel karakter hebben.<br />
127 Zie paragraaf 4.3.1 voor de recente prijsveranderingen.<br />
128 Deze commissie wordt ingesteld door het Ministerie van Justitie. Normaal gesproken wordt een<br />
ondernemingsplan (primair) voorgelegd aan een kapitaalverstrekker, zoals een bank. De reden<br />
waarom er bij het notariaat van deze gewoonte wordt afgeweken, is gelegen in de onafhankelijkheid<br />
van het notariaat en de verantwoordelijkheid van de notaris voor vaak grote sommen geld van<br />
derden. Bovendien, zo voegt de KNB toe, heeft de Kamer van Toezicht er belang bij dat zij niet<br />
binnen korte tijd met een notaris in financiële problemen wordt geconfronteerd. Dit laatste geldt<br />
echter evenzeer voor een (commerciële) kapitaalverstrekker.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 69
Opleidingseisen<br />
De wettelijke stageperiode is van drie naar zes jaar verlengd. De eerste drie jaar wordt een verplichte<br />
vakopleiding gevolgd. De tweede drie jaar zijn bedoeld om praktijkervaring op te doen en<br />
ervaring op te doen als manager en zelfstandig opererend ondernemer (bijvoorbeeld door waarnemen<br />
van de zaken in het geval de notaris afwezig is). Overigens zijn er geen verplichte cursussen<br />
om de ondernemerskwaliteiten op te bouwen noch toetsen om deze te controleren. Een veel gehoord<br />
argument voor de verlenging van de stageduur is dat kandidaat-notarissen in de praktijk toch<br />
niet binnen die periode werden benoemd. Een andere, meer inhoudelijke overweging is dat de<br />
kandidaat-notaris in zes jaar meer gelegenheid zal hebben om waar te nemen en zo ervaring op te<br />
doen als manager en ondernemer. Er lijkt met de stageverlenging sprake te zijn van een extra toetredingsdrempel<br />
voor afgestudeerde juristen.<br />
De KNB als PBO<br />
De KNB is nu een publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie met verordenende bevoegdheid. Derhalve<br />
kan de KNB bindende richtlijnen geven ter waarborging van een goede beroepsuitoefening, de<br />
vakbekwaamheid, de financiële administratie en andere onderwerpen die voor (de handhaving<br />
van) een goede praktijkvoering van belang zijn. Het feit dat de KNB een publieksrechtelijke bedrijfsorganisatie<br />
is geworden, betekent dat de KNB het algemeen belang moet nastreven en niet<br />
het belang van het notariaat op de eerste plaats mag zetten.<br />
4.3 GEDRAG SINDS DE WNA 1999<br />
De veranderingen in de institutionele setting hebben enkele veranderingen in het<br />
gedrag van de marktpartijen teweeggebracht. Aandachtspunten met betrekking tot<br />
het gedrag van marktpartijen zijn met name:<br />
• de prijszettingstrategieën<br />
• de differentiatie-inspanningen<br />
• het consumentengedrag.<br />
Zaken die aan bod komen in het kader van prijszettingsgedrag zijn bijvoorbeeld<br />
de vragen in hoeverre er kruissubsidiëring plaatsvindt tussen verschillende praktijkonderdelen<br />
en of er wel of niet onderhandelingen plaatsvinden tussen de notaris<br />
en een cliënt. Met betrekking tot de differentiatie-inspanningen wordt bijvoorbeeld<br />
ingegaan op de vraag of er in toenemende mate sprake is van gespecialiseerde<br />
kantoren. In de onderstaande subparagrafen worden achtereenvolgens het<br />
prijszettingsgedrag (paragraaf 4.3.1), het differentiatiegedrag (4.3.2) en het consumentengedrag<br />
(4.3.3) beschreven en geanalyseerd.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 70
4.3.1 Prijszettingsgedrag<br />
Het publieke debat over marktwerking concentreert zich voornamelijk op de<br />
hoogte van de tarieven. De Commissie Monitoring Notariaat heeft dan ook veel<br />
aandacht aan het volgen van prijsontwikkelingen besteed. 129 Er blijken steeds<br />
meer kantoren te zijn die zich willen onderscheiden met lagere tarieven. 130<br />
In de meest recente rapportage van de Commissie Monitoring werden acht cases<br />
geselecteerd en werden 265 kantoren gevraagd een prijsopgave te geven voor elke<br />
situatie. In box 4.2 worden de verschillende situaties samengevat. De cases 1-3<br />
zijn representatieve voorbeelden uit de familiepraktijk en de cases 4-8 voor de<br />
vastgoedpraktijk. De gemiddelde tarieven, de spreiding daarvan en de vergelijking<br />
met de vaste tarieven van voor 1-10-1999 worden in tabel 4.3 weergegeven.<br />
Box 4.2 De door EIM onderscheiden cases<br />
Situatie 1: Het opstellen van huwelijkse voorwaarden vóór het huwelijk met uitsluiting van elke<br />
huwelijksgoederengemeenschap, inclusief het opmaken van gelijkluidende testamenten. De partners<br />
hebben geen van beiden kinderen en zijn niet eerder gehuwd geweest.<br />
Situatie 2: Het opstellen van een samenlevingscontract zonder testamenten. Beide partners zijn<br />
ongehuwd.<br />
Situatie 3: Het opstellen van een los testament met het doel een goede vriend enig erfgenaam te<br />
maken. De testateur is ongehuwd en heeft geen kind.<br />
Situatie 4:Het transport van een huis van €145.000 in volle eigendom, inclusief het opmaken van<br />
een hypotheekakte voor hetzelfde bedrag. Beide akten passeren op dezelfde dag. De koopakte is<br />
opgemaakt door de makelaar. Het minimumtarief inclusief vaste kosten is €827, het maximumtarief<br />
€2.373 (beide <strong>april</strong> 2002).<br />
Situatie 5: Het transport van een huis van €113.445, inclusief het opmaken van een hypotheekakte<br />
voor hetzelfde bedrag, inclusief het opmaken van twee gelijkluidende testamenten op de langstlevende.<br />
De akten passeren op dezelfde dag. De koopakte moet ook door de notaris worden opgemaakt.<br />
De partners zijn gehuwd en hebben twee kinderen. Het minimumtarief inclusief vaste kosten<br />
is €1.322, het maximumtarief €2.672 (beide <strong>april</strong> 2002).<br />
Situatie 6: Het transport van een tuinpad (groenstrook) gekocht van een buurman voor €1.815 met<br />
een oppervlakte van 80m 2 . Voor het tuinpad dienen geen erfdienstbaarheidsrechten te worden<br />
gevestigd. Partijen willen geen koopakte en willen direct overdragen. Het minimumtarief is €298,<br />
het maximumtarief is €676 (beide <strong>april</strong> 2002).<br />
Situatie 7: Het transport van een huis van €363.024 in volle eigendom, inclusief het opmaken van<br />
een hypotheekakte voor hetzelfde bedrag. Beide akten passeren op dezelfde dag. De koopakte is<br />
opgemaakt door de makelaar. Het minimumtarief inclusief vaste kosten is €985, het maximumtarief<br />
€2.927 (beide <strong>april</strong> 2002).<br />
Situatie 8: Het transport van een huis van €589.914 in volle eigendom, inclusief het opmaken van<br />
een hypotheekakte voor hetzelfde bedrag. Beide akten passeren op dezelfde dag. De koopakte is<br />
opgemaakt door de makelaar. Het minimumtarief inclusief vaste kosten is €1.547, het maximumtarief<br />
€4.555 (beide <strong>april</strong> 2002).<br />
129 EIM, 2002, pp. 12-16.<br />
130 De 'prijsstunters' zijn te vinden op de website www.degoedkoopstenotaris.nl, een initiatief van<br />
twee rechtenstudenten, of op de websites www.notariscompare.nl en www.notarisinfo.nl.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 71
Tabel 4.3: Tarieven van vóór en na de invoering van de Wet op het notarisambt<br />
1999 in euro's, voor acht situaties, peildatum maart-<strong>april</strong> 2002 (n=265).<br />
Tarief dat gold<br />
voor<br />
1-10-99<br />
Huidige gemiddelde<br />
tarief (in % van het<br />
tarief van 1999)<br />
Eerste<br />
kwartiel 1<br />
(in %)<br />
Mediaan<br />
(in %)<br />
Situatie 1 541 140 121 135 157<br />
Situatie 2 279 127 110 124 138<br />
Situatie 3 145 169 138 159 191<br />
Situatie 4 1.779 97 92 98 101<br />
Situatie 5 1.711 119 112 118 126<br />
Situatie 6 280 178 156 169 202<br />
Situatie 7 2.196 96 87 97 100<br />
Situatie 8 3.554 85 70 85 100<br />
Derde kwartiel<br />
2<br />
(in %)<br />
Bron: EIM, 2002, p. 13, bewerking SEO<br />
1 25% van de notarissen brengt dit tarief of een lager tarief in rekening.<br />
2 75% van de notarissen brengt dit tarief of een lager tarief in rekening.<br />
Leeswijzer: In situatie 1 is het gemiddelde tarief met 40% gestegen ten opzichte van 1999. Een<br />
kwart van de notarissen hanteert een tarief dat 21% hoger ligt dan het tarief in 1999, de helft hanteert<br />
een tarief dat 35% hoger ligt en driekwart hanteert een tarief dat 57% hoger ligt.<br />
Tabel 4.4: Prijs per akte (in euro's) 1<br />
Gemiddelde prijs per akte<br />
familiepraktijk<br />
Gemiddelde prijs per akte<br />
onroerend goed praktijk<br />
1999 242 590 655<br />
2000 291 601 700<br />
2001 272 608 718<br />
1999-2001 269 600 692<br />
Gemiddelde prijs per akte<br />
ondernemings-praktijk<br />
Bron: SEOR/OCFEB.<br />
1 De gemiddelde prijzen per akte zijn berekend door de omzet per praktijk van een notariskantoor<br />
te delen door het aantal akten per praktijk. Ten overvloede, dit betreft een gemiddelde van alle<br />
typen akten uit de familiepraktijk.<br />
Tarieven in de familiepraktijk en kruissubsidiëring<br />
Het eerste wat opvalt in tabel 4.3 is dat de tarieven van de familiepraktijk gestegen<br />
zijn sinds de invoering van de nieuwe wet, terwijl de tarieven voor de vastgoedpraktijk<br />
soms gedaald en soms gestegen zijn.<br />
De studie van SEOR/OCFEB geeft inzicht in de ontwikkeling van de gemiddelde<br />
prijs per akte voor de jaren 1999-2001 <strong>–</strong> zie tabel 4.4. De forse stijging van de<br />
prijzen in de familiepraktijk tussen 1999 en 2000 en daarna de daling in 2001 zijn<br />
opvallend. Tussen 1999 en 2001 is de prijs van een akte in de familiepraktijk per<br />
saldo reëel met circa 12 procent gestegen.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 72
Het lijkt erop dat het loslaten van de tarieven inderdaad tot een relatieve stijging<br />
van de familiepraktijktarieven leidt, zoals de sector had voorspeld. Hiermee is<br />
echter niet gezegd dat de relatieve stijging het resultaat is van het verdwijnen van<br />
kruissubsidiëring van de vastgoed- naar de familiepraktijk. Van kruissubsidiëring<br />
in het verleden kun je pas spreken als is aangetoond dat de oude tarieven voor de<br />
familiepraktijk niet kostendekkend waren. 131 Zolang dit niet aangetoond is, kan de<br />
prijsstijging gewoon betekenen dat de prijselasticiteit voor diensten uit de familiepraktijk<br />
laag is en dat er ruimte was voor een tariefstijging. Een lage prijselasticiteit<br />
impliceert overigens ook dat er geen reden is om een kruissubsidiesysteem in<br />
stand te houden.<br />
Dit neemt niet weg dat het aannemelijk is dat kruissubsidiëring werd en nog wordt<br />
toegepast door een deel van de kantoren. Zo blijkt uit de studie van SE-<br />
OR/OCFEB dat 40% van de notariskantoren in de periode 1999-2001 kruissubsidiëring<br />
toepaste. Bij het merendeel van de kantoren is er dus geen sprake (meer)<br />
van kruissubsidiëring. 132 De auteurs van het rapport merken op dat de wettelijke<br />
maximumtarieven voor de familiepraktijk zo hoog zijn dat er geen sprake is van<br />
gedwongen kruissubsidiëring, maar van vrijwillige kruissubsidiëring.<br />
Nu de marktvraag vanwege conjuncturele factoren afneemt en de concurrentie<br />
sterker wordt, is het te verwachten dat het aantal kantoren dat vrijwillig kruissubsidiëring<br />
toepast, afneemt en dus lager komt te liggen dan de huidige 40%. Zonder<br />
kostenverlagende maatregelen zal dit leiden tot verdere prijsstijgingen in de familiepraktijk.<br />
Maar ook als dergelijke kostenverlagende maatregelen worden genomen,<br />
zijn prijsstijgingen in de familiepraktijk te verwachten. De gemiddelde akte<br />
in de familiepraktijk zal namelijk complexer worden door het nieuwe erfrecht,<br />
aldus de KNB. Derhalve zullen deze akten tijdsintensiever en dus duurder worden.<br />
Voor de 'gewone' gevallen is de gang naar de notaris niet altijd meer noodzakelijk,<br />
zodat er in de familiepraktijk in toenemende mate sprake zal zijn van<br />
maatwerk in vaak ingewikkelde familiezaken. Bovendien zijn familiale relaties de<br />
laatste decennia over het algemeen complexer geworden.<br />
Tarieven in de vastgoedpraktijk<br />
Wat de vastgoedpraktijk betreft zijn volgens het EIM-onderzoek (zie tabel 4.3) de<br />
tarieven soms gedaald en soms gestegen. In grote lijnen geldt dat hoe hoger de<br />
waarde van een registergoed, hoe voordeliger het nieuwe tarief is ten opzichte van<br />
het oude, vaste tarief.<br />
131 Kruissubsidiëring betekent dat de prijs voor een akte in de familiepraktijk lager wordt gesteld<br />
dan de marginale kosten op lange termijn van die akte en dat de kosten gedekt worden door andere,<br />
meer winstgevende praktijken.<br />
132 Overigens zijn nog altijd nagenoeg alle notarissen in enige mate actief op het terrein van de<br />
familiepraktijk (EIM, 2002, p. 31).<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 73
Het lijkt er dan ook op dat notariskantoren inspelen op de prijselasticiteit van de<br />
vraag naar huizen: bij hogere bedragen (hogere waarde van een registergoed)<br />
wordt meer op prijs geconcurreerd dan bij transacties met een lage registerwaarde.<br />
Uit tabel 4.4 (SEOR/OCFEB) blijkt dat de prijs die het notariaat voor een akte in<br />
de onroerendgoedpraktijk in rekening brengt, licht gestegen is. 'Deze cijfers zijn<br />
in tegenspraak met de communis opinio dat de prijzen in de onroerendgoedpraktijk<br />
sinds 1999 onder druk zijn komen te staan. Een mogelijke verklaring hiervoor<br />
is dat de tarieven als percentage van de huizenprijs wel fors zijn gedaald. Doordat<br />
de huizenprijzen zijn blijven stijgen, is de prijs per akte per saldo toch gestegen',<br />
aldus SEOR/OCFEB.<br />
Tarieven in de ondernemingsrechtpraktijk<br />
Over het algemeen geldt dat de cliënten in de ondernemingsrechtpraktijk prijsgevoelig<br />
zijn. Dat gold al voor de liberalisering (toen de tarieven overigens ook vrij<br />
waren). Sinds de liberalisering in 1999 zijn volgens het SEOR/OCFEB-onderzoek<br />
de gemiddelde prijzen per akte in de ondernemingsrechtpraktijk gestegen van 655<br />
euro in 1999 naar 718 euro in 2001 (zie tabel 4.4). In de periode 1990-1997 was<br />
de gemiddelde akteprijs echter hoger, namelijk 833 euro. Er is dan ook geen duidelijke<br />
trend in de gemiddelde prijzen te signaleren wanneer we de situatie voor<br />
en na de inwerkingstelling van de WNA 1999 vergelijken.<br />
Spreiding van tarieven<br />
In tabel 4.3 kan de spreiding van de tarieven worden vastgesteld door te kijken<br />
naar de gemiddelde waarde in combinatie met de mediaan, het eerste en het derde<br />
kwartiel. Uit de tabel blijkt dat er behoorlijk grote verschillen zijn tussen de tarieven<br />
van notarissen. Ook in het Ernst & Young-rapport (2002) komt de relatief<br />
grote spreiding van tarieven aan de orde. Ditzelfde geldt voor het SEOR/OCFEBrapport,<br />
waarin de gemiddelde prijzen per akte in de periode 1999-2001 zijn bekeken:<br />
• De familiepraktijk: de gemiddelde prijs is 269 euro, de prijs ligt tussen 34 en<br />
723 euro.<br />
• De onroerendgoedpraktijk: de gemiddelde prijs is 600 euro, de prijs ligt tussen<br />
76 en 2.372 euro.<br />
• De ondernemingsrechtpraktijk: de gemiddelde prijs is 692 euro, de prijs ligt<br />
tussen 77 en 3.923 euro.<br />
Een grote spreiding van prijzen duidt zelden op effectieve concurrentie. Met effectieve<br />
concurrentie zouden de notariskantoren met een lage productiviteit en<br />
bijbehorende hoge tarieven immers niet kunnen voortbestaan. Er moet overigens<br />
een kantekening gemaakt worden bij de bevindingen van SEOR/OCFEB.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 74
Een deel van de spreiding kan namelijk ook verklaard worden door de verschillen<br />
in kenmerken <strong>–</strong> en met name de complexiteit- van de op te stellen akten: is er<br />
sprake van maatwerk of van standaardwerk? Hoe complexer de akte, hoe hoger de<br />
tarieven zullen zijn. Dit argument gaat echter niet op bij de interpretatie van tabel<br />
4.3 en 4.5, aangezien in het EIM-onderzoek per situatie <strong>–</strong> die dus voor elk kantoor<br />
hetzelfde is <strong>–</strong> wordt gekeken.<br />
Overigens vinden de SEOR/OCFEB-onderzoekers dat de spreiding in de gemiddelde<br />
prijzen in de periode 1999-2001 is afgenomen ten opzichte van de periode<br />
1990-1997. 133 Dit duidt ceteris paribus op een toename van de concurrentie.<br />
Uit het EIM onderzoek (2002) blijkt dat kleinere kantoren gemiddeld de laagste<br />
prijzen in rekening brengen (zie tabel 4.5). Merk op dat in tabel 4.3 de gemiddelde<br />
prijs over alle akten wordt gegeven; deze twee kunnen niet zonder meer vergeleken<br />
worden, omdat grote kantoren gemiddeld hogere tarieven over alle transacties<br />
berekenen.<br />
Tabel 4.5:Indexcijfers om de spreiding van de gehanteerde tarieven naar grootteklasse<br />
uitgedrukt in aantal notarissen aan te geven, peildatum maart<strong>april</strong><br />
2002 (n=265)<br />
1 notaris 2 notarissen 3 notarissen 4 of meer<br />
notarissen<br />
Situatie 1 97 102 104 120 100<br />
Situatie 2 99 99 103 115 100<br />
Situatie 3 99 96 107 131 100<br />
Situatie 4 100 100 103 99 100<br />
Situatie 5 100 99 101 112 100<br />
Situatie 6 100 95 109 117 100<br />
Situatie 7 100 99 103 102 100<br />
Situatie 8 100 97 109 105 100<br />
Totaal over alle<br />
notarissen<br />
Bron: EIM, 2002, p. 15, bewerking SEO<br />
Leeswijzer: In situatie 1 is het gemiddelde tarief bij een kantoor met 1 notaris 3% lager dan bij een<br />
gemiddeld kantoor (uitgedrukt als 100, zie de laatste kolom), het gemiddelde tarief ligt bij een<br />
kantoor met 2 resp. 3 notarissen 2% resp. 4% boven het gemiddelde. Grote kantoren met 4 of meer<br />
notarissen hebben in situatie 1 gemiddeld 20% hogere tarieven.<br />
133 Omdat SEOR/OCFEB dus geen vergelijking heeft gemaakt tussen exact dezelfde eenheden<br />
(dezelfde akten in termen van complexiteit), is het mogelijk dat er spreiding werd gevonden in<br />
1990-1997: immers, daarbij zijn niet exact dezelfde situaties <strong>–</strong>die per kantoor hetzelfde zijn- vergeleken.<br />
Dit in tegenstelling tot het onderzoek van EIM.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 75
4.3.2 Differentiatiestrategieën<br />
Ondanks het feit dat het dienstenpakket van het notariaat voor een deel wettelijk<br />
vastligt, bestaat er ruimte voor productdifferentiatie en -innovatie wat betreft nietwettelijke<br />
diensten. Naast de wettelijk voorgeschreven taken kan de notaris ook<br />
andere juridische werkzaamheden verrichten. 134 Hierbij kan men denken aan<br />
voorbereidend en adviserend werk op notarieel-juridisch gebied, zoals het opstellen<br />
van (onderhandse) huurcontracten en aandeelhoudersovereenkomsten en het<br />
adviseren in het kader van de zogenaamde estate planning. Er lijkt dus ruimte te<br />
zijn om te innoveren en te differentiëren. In deze paragraaf gaan we in op de vraag<br />
in hoeverre en hoe het notariaat deze ruimte benut.<br />
Om te kunnen innoveren en differentiëren is een bepaalde schaalomvang vereist.<br />
De huidige tendens van schaalvergroting in het notariaat <strong>–</strong> die overigens al veel<br />
eerder dan de liberalisering van 1999 is ingezet <strong>–</strong> zou dan ook mede te verklaren<br />
zijn uit de motivatie om te innoveren. 135 De algemene verwachting van de wetgever<br />
was dat de notaris, in reactie op de grotere vrijheden onder de nieuwe wet, in<br />
toenemende mate differentiatiestrategieën zou gaan toepassen. Voorlopig lijkt dat<br />
vooral te zijn gebeurd doordat een deel van de kantoren zich probeert te onderscheiden<br />
door prijsstrategieën. Differentiatie in de zin dat kantoren zich op een<br />
andere manier in de markt trachten te positioneren en zich gaan specialiseren in<br />
andere diensten, komt eveneens voor. Zoals blijkt in de onderstaande subparagraaf,<br />
worden deze ontwikkelingen echter enigszins geremd door de nog op te<br />
stellen regelgeving om de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de notaris in<br />
samenwerkingsverbanden te waarborgen.<br />
Enkele aspecten van differentiatiestrategieën zijn:<br />
• specialisatie- en samenwerkingstendens binnen met name grote kantoren<br />
• nieuwe producten zoals mediation, estate planning en het IT-notariaat<br />
• samenwerkingsverbanden tussen notarissen<br />
• samenwerkingsverbanden van notarissen met andere partijen<br />
134 De SER is van mening dat deze diensten een grotere plaats innemen dan de wettelijk voorgeschreven<br />
werkzaamheden, SER, 85/02, Advies inkomensvorming vrije beroepen.<br />
135 Schaalvergroting kan ook worden opgevat als het opzetten van nevenvestigingen van notarismaatschappen<br />
om zo tot een betere regionale spreiding te komen. In de hoofdtekst wordt niet gedoeld<br />
op deze interpretatie van schaalvergroting (zie paragraaf 4.4.1).<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 76
Specialisatie- en samenwerkingstendens binnen met name grote kantoren 136<br />
Er is een specialisatietendens op gang gekomen onder notarissen die verbonden<br />
zijn aan grote kantoren en die met advocaten en belastingadviseurs samenwerken.<br />
Zij richten zich op de zakelijke markt. Dankzij de knowhow en samenwerkingsorganisatie<br />
is dit notariaat in staat zijn diensten aan te bieden aan grote ondernemi ngen<br />
en beursgenoteerde multinationals. Op de kleine en middelgrote notariskantoren<br />
houden notarissen zich naast een klein gedeelte ondernemingsrecht voornamelijk<br />
met meer 'alledaagse' familie- en vastgoedwerkzaamheden bezig.<br />
De laatste tijd is het contrast tussen het 'breed-algemeen' en het 'gespecialiseerd'<br />
notariaat sterker geworden. De concurrentie tussen de grote zakelijke kantoren is<br />
toegenomen door het ontstaan van notarispraktijken onder de paraplu van verschillende<br />
accountantsfirma's en adviesorganisaties en door de toetreding van de<br />
'Londense' advocatenkantoren op de Nederlandse markt. De strategische focus<br />
richt zich hierbij meer en meer op rendement, waardoor de ondernemingsrechtsectie<br />
(nog) dominanter is geworden. 137 Aangezien deze tendens twijfel deed ontstaan<br />
over onafhankelijkheid en onpartijdigheid, wordt nu <strong>–</strong> mede op basis van<br />
artikel 18 van de Notariswet <strong>–</strong> gewerkt aan het aanpassen van de Verordening<br />
interdisciplinaire samenwerking..<br />
Met het voorgaande is overigens niet gezegd dat het gesignaleerde contrast tussen<br />
breed-algemeen en gespecialiseerd notariaat voornamelijk samenhangt met de<br />
liberalisering van 1999. Dit hangt tevens samen met de meer algemene globaliserings-<br />
en internationaliseringstrend, alsmede met het verslappen van de vraag naar<br />
'traditionele' notariële diensten op het gebied van de onroerendgoed- en familiepraktijk.<br />
De gesignaleerde trend verscherpt echter wel de noodzaak om de regels<br />
te veranderen.<br />
Nieuwe producten zoals mediation, estate planning en het IT-notariaat<br />
De liberalisering in 1999 heeft het notariaat geprikkeld om initiatieven te ontplooien,<br />
waardoor men minder afhankelijk werd van het domeinmonopolie. Zo<br />
zijn drie nieuwe producten geïntroduceerd binnen het notariaat, te weten: mediation,<br />
estate planning en het IT-notariaat. In de onderstaande box wordt de ontwikkeling<br />
van deze producten beschreven.<br />
136 Uiteraard zijn er ook binnen de middelgrote en kleine kantoren gespecialiseerde (kandidaat-)notarissen<br />
werkzaam. Zo zijn er specialisten op het gebied van bijvoorbeeld mediation en agrarisch<br />
recht. In mei 2000 is de VASN (Vereniging van Agrarisch Specialisten) in het notariaat opgericht,<br />
met op dit moment 90 leden. Deze leden voldoen allen aan bepaalde eisen die de vereniging<br />
stelt op het gebied van (bij)scholing.<br />
137 Notaris kan ook goed partijadviseur zijn, NRC Handelsblad, 22 januari 2002.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 77
Box 4.3 Mediation, estate planning en het IT-notariaat<br />
Mediation<br />
Mediation is het tijdig bij elkaar brengen van partijen die onenigheid hebben, om zo een eventuele<br />
rechtsgang met alle daaraan verbonden kosten te vermijden. In <strong>april</strong> 1999 is de Vereniging van<br />
Mediators en Scheidingsbemiddelaars in het Notariaat (VMSN) opgericht. Op dit moment heeft<br />
deze specialistenvereniging ongeveer 80 leden (individuele (kandidaat-)notarissen). Deze leden<br />
hebben allen een mediation training gevolgd, volgen bijscholingscursussen en blijven via de vereniging<br />
op de hoogte van de laatste ontwikkelingen op het werkgebied (mediation, flitsscheidingen).<br />
Estate planning<br />
Estate planning betreft de juridische en fiscale begeleiding van de overgang en instandhouding van<br />
(familie)vermogens. In juni 1999 is de Vereniging van Estate Planners in het Notariaat (EPV)<br />
opgericht. Op dit moment heeft de EPN ongeveer 420 leden (individuele (kandidaat-)notarissen).<br />
Deze leden zijn allen getoetst door de EPN op hun kennis op het terrein van erfrecht, huwelijksvermogensrecht<br />
en fiscale wetgeving. De EPN-notarissen moeten jaarlijks cursussen, trainingen en<br />
discussiebijeenkomsten volgen om hun kennis te verversen.<br />
Het IT-notariaat<br />
Hieronder vallen bijvoorbeeld de gespecialiseerde notarissen die een vertrouwensrol vervullen op<br />
internet, de zogenoemde TTT (Trusted Third Party). Zij garanderen de identiteit van handelspartners<br />
op het internet door personen, bedrijven en instellingen te voorzien van een digitale handtekening<br />
en zij zijn leverancier van certificaten voor beveiligd dataverkeer via het internet. 138 Deze<br />
notarissen opereren onder de naam DigiNotar. Een andere vorm van IT-notariaat zijn de Escrownotarissen.<br />
Zij nemen broncodes van programmatuur in bewaring en leggen vast bij wie het auteursrecht<br />
berust en wie in geval van calamiteiten toegang heeft tot de broncode. Zowel de Digi-<br />
Notar- en de Escrow-notarissen zijn aangesloten bij de Vereniging voor Notariaat en Informatietechnologie<br />
(VNI). Deze vereniging ontplooide met name vanaf 1996 allerlei initiatieven om het<br />
bewustzijn in het notariaat omtrent digitale toepassingen te vergroten. 139 Naast deze meer algemene<br />
toepassing van IT-mogelijkheden wordt er binnen de VNI (met de KNB) gedacht over grootschalige<br />
IT-projecten waarbij de relatie van primaire processen met het kadaster en hypotheekbanken<br />
geautomatiseerd kan worden. Momenteel heeft de VNI ongeveer 25 leden, die allen voldoen<br />
aan de opleidingseisen van de vereniging.<br />
138 Ondernemen, 1 november 1999.<br />
139 Het notariaat heeft uiteraard net als andere economische actoren geprofiteerd van het toenemend<br />
gebruik van de pc in het productieproces. Daardoor is een deel van de werkzaamheden in de<br />
afgelopen 15 jaar meer gestandaardiseerd en is het eenvoudiger geworden om wijzigingen in akten<br />
door te voeren. Echter, er is geen sprake van dat een contract wordt opgesteld met 'één druk op de<br />
knop'. Daarvoor bestaan er immers te veel verschillende soorten akten. Maatwerk (bijvoorbeeld<br />
wanneer te kiezen voor welke constructie?) maakt standaardisatie dus slechts tot op bepaalde<br />
hoogte mogelijk.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 78
Samenwerkingsverbanden tussen notarissen<br />
Er zijn steeds meer notarissen die op basis van zelfstandigheid deelnemen aan een<br />
samenwerkingsverband om gezamenlijke activiteiten te ontplooien op het gebied<br />
van public relations (pr), kennisvergroting (cursussen, trainingen en deelname aan<br />
een kennisnetwerk) en collegiaal overleg. Voorbeelden van dergelijke samenwerkingsverbanden<br />
zijn Netwerknotarissen en Formaat notarissen.<br />
Samenwerkingsverbanden van notarissen met andere partijen<br />
Samenwerkingsverbanden van notarissen met een andere partij komen nog niet<br />
veel voor. Vanuit het oogpunt van mededinging is dat jammer te noemen. Het<br />
'traditionele' kantoor zal immers geprikkeld worden door concurrentie met de samenwerkende<br />
kantoren. Een voorbeeld van een dergelijk samenwerkingsverband<br />
is de actie van de notarissen van Actus om samen te werken met Frisia financieringen<br />
op het gebied van hypotheken en om samen te werken met de Vereniging<br />
Eigen Huis. De leden van de VEH krijgen hierbij 10 tot 15% korting bij het laten<br />
opmaken van een levering of hypotheek. 140 De activiteiten van Actus zijn mede<br />
mogelijk doordat de van oorsprong Noord-Hollandse notarisgroep samenwerkt<br />
met een landelijk netwerk van kantoren.<br />
4.3.3 Consumentengedrag<br />
De consument blijkt steeds vaker een 'belrondje' langs een aantal notarissen te<br />
houden om de tarieven naast elkaar te zetten en vervolgens de goedkoopste te kiezen.<br />
Dit neemt niet weg dat uit het EIM-onderzoek blijkt dat slechts een klein deel<br />
van de mensen die gebruik hebben gemaakt van de diensten van een notaris een<br />
vergelijking heeft gemaakt tussen verschillende notariskantoren. Het percentage<br />
dat een vergelijking maakte lag zowel in 2000 als in 2001 op 7%. In absolute zin<br />
is het aantal cliënten voor wie de prijs de doorslaggevende factor is bij de keuze<br />
van een kantoor nog niet groot. Dezelfde conclusie wordt getrokken door het<br />
Centrum voor Marketing Analyses. Wel neemt een aanzienlijk deel van de consume<br />
nten (in 2001 53 %) de moeite om de kosten vooraf door te nemen. 141<br />
Het is opvallend dat er zo weinig initiatieven als het genoemde samenwerkingsverband<br />
tussen de VEH en de notarissen van Actus, worden genomen aan de<br />
vraagzijde. Consumentenorganisaties zouden meer dan nu het geval is zelf<br />
marktwerking kunnen bevorderen door namens hun achterban collectieve consumentencontracten<br />
af te sluiten met een notariskantoor.<br />
140<br />
Omdat het standaardtarief ons niet bekend is, kan niet beoordeeld worden of de uiteindelijke<br />
prijs hoog of laag is.<br />
141<br />
Gegevensverzameling ten behoeve van de Commissie Monitor Notariaat, Eindrapportage, EIM,<br />
2002, p. 36-37.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 79
Zij zijn ook beter dan de individuele consument in staat om de kwaliteit van de<br />
dienstverlening in de gaten te houden en gunstige prijs-kwaliteitverhoudingen te<br />
bedingen. 142 Daarmee is niet gezegd dat de individuele consument niet ook een<br />
actievere rol zou kunnen spelen als het gaat om vraagsturing. De consument zou<br />
kunnen aandringen op duidelijke voorlichting door de notaris ('wat krijg ik eigenlijk<br />
voor mijn geld?', 'wat krijg ik bij een ander kantoor voor hetzelfde geld?').<br />
Hierbij moet overigens opgemerkt worden dat het om een betere, meer volledige<br />
vraagsturing mogelijk te maken, van groot belang is dat de kwaliteit van de notariële<br />
dienstverlening transparanter wordt (zie paragraaf 4.4.3).<br />
4.4 PRESTATIES SINDS DE WNA 1999<br />
Met de veranderingen in de institutionele setting werden belangrijke veranderingen<br />
in de prestaties op de markt van notariële diensten verwacht (zie hoofdstuk 3).<br />
De prestaties van de markt worden in deze paragraaf beschreven aan de hand van<br />
de volgende thema's:<br />
• de marktverdeling (zie paragraaf 4.4.1)<br />
• de prijs (zie paragraaf 4.4.2)<br />
• de kwaliteit (zie paragraaf 4.4.3)<br />
• het rendement voor de aanbieders (zie paragraaf 4.4.4).<br />
4.4.1 Marktverdeling<br />
De wetgever verwachtte van de veranderingen in de institutionele setting met name<br />
veel van aanpassingen aan de aanbodkant. Met de voorgestelde wijzigingen<br />
omtrent de vestiging werd onder andere verwacht dat de toestroom van kandidaatnotarissen<br />
<strong>–</strong> het aanbod - zou toenemen. Dit zou ten goede komen aan de mededinging<br />
en daarmee zouden onder meer een voldoende spreiding van notariskantoren<br />
en toegankelijkheid verzekerd zijn. In deze paragraaf beschrijven we de aanbodkant<br />
in termen van het aantal kantoren en vestigingen en vervolgens in termen<br />
van het aantal notarissen.<br />
Kantoren en vestigingen<br />
In figuur 4.1 zien wij dat er, zoals verwacht werd, inderdaad een trendbreuk is wat<br />
betreft het aanbod.<br />
142 Nick Huls, hoogleraar rechtssociologie aan de Erasmus Universiteit in de Volkskrant van 15<br />
mei 2002.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 80
Figuur 4.1 Aantal kantorenmaatschappen en aantal vestigingen<br />
900<br />
850<br />
800<br />
750<br />
700<br />
650<br />
1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002<br />
Aantal kantoren-maatschappen Aantal vestigingen<br />
Bron: KNB, in: EIM, 2002, p. 20-23, bewerking SEO<br />
Het aantal vestigingen van notariskantoren groeide in de periode 1994-1998 nauwelijks,<br />
maar nam een vlucht na 1999. Het aantal vestigingen is sinds 1999 ieder<br />
jaar met 20 toegenomen tot 847 in 2001. In veel gevallen gaat het om nevenvestigingen<br />
van een kantoor, getuige de veel vlakker lopende lijn van aantal kantorenmaatschappen.<br />
Tussen de datum van invoering van de nieuwe wet en medio juli<br />
2002 zijn er slechts 10 zelfstandige maatschappen bijgekomen. 143<br />
De ontwikkeling dat notarissen eerder geneigd zijn om zich aan te sluiten bij een<br />
maatschap dan om een solitaire maatschap op te richten, is overigens al ingezet<br />
voor 1 oktober 1999. Deze ontwikkeling past ook voor een belangrijk deel bij de<br />
algemene maatschappelijke trend van het vaker kiezen van schaalvergroting en<br />
samenwerking. Voorts heeft dit volgens de KNB te maken met de cultuur in het<br />
notariaat, waarbij (kandidaat-)notarissen associatieve vestiging prefereren boven<br />
(de risico's van) een solitaire vestiging (zie hoofdstuk 2). Daarnaast is volgens de<br />
KNB de minimale efficiënte personeelsomvang sinds de jaren zeventig van de 20ste<br />
eeuw gestegen. 144 Daar waar vroeger drie personen <strong>–</strong> een notaris, klerk en secretaresse<br />
<strong>–</strong> een 'solitair' kantoor vormden, ligt dat aantal nu rond de acht <strong>–</strong> een<br />
notaris, twee kandidaten, secretaresses, een boekhouder, een op hbo-niveau opgeleide<br />
medewerker (klerk) en overige ondersteuning. Ten slotte is het opleidingsniveau<br />
van de werknemers in de afgelopen decennia gestegen. De toename<br />
wat betreft de minimaal efficiënte schaal hangt samen met de toegenomen complexiteit<br />
van de werkzaamheden en met de <strong>–</strong> ook in de solitaire kantoren <strong>–</strong> toenemende<br />
mate van specialisatie.<br />
143 De Stand van de Advocatuur 2001 en 2002 van Uitgeverij KSU.<br />
144 Gesprek met KNB, 22 januari <strong>2003</strong>.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 81
Het feit dat notarismaatschappen nevenvestigingen opzetten, kan op verschillende<br />
manieren geduid worden. Hieronder noemen we 6 mogelijke interpretaties:<br />
1. Het kan betekenen dat er voldoende groei in de markt was.<br />
2. Het kan duiden op een intensivering van de concurrentie.<br />
3. Het kan een teken zijn dat kantorenmaatschappen rekening proberen te houden<br />
met bijvoorbeeld de bereikbaarheid voor de consument.<br />
4. Het kan duiden op een toenemende mate van specialisatie (een of enkele specialismen<br />
geclusterd per vestiging).<br />
5. Het kan komen door een toename van het aantal kantoren dat fuseert tot één<br />
kantoor, waarbij de voormalige zelfstandige kantoren als aparte vestiging blijven<br />
bestaan. 145<br />
6. Het kan duiden op strategische overwegingen, waarbij men regionale spreiding<br />
zoekt om zogenaamde witte vlekken (plekken met relatief weinig (gespecialiseerde)<br />
notarissen) op te vullen.<br />
Spreiding van de vestigingen<br />
De groei van het aantal vestigingen concentreerde zich in de grote steden Amsterdam,<br />
Utrecht en Rotterdam. 146 Dit was overigens geen inhaalslag, het aantal inwoners<br />
per notaris was al niet laag in die steden. Het aantal (postcode)gebieden<br />
waar relatief veel inwoners onder één notaris vallen, neemt af. 147 Als men de notarisdichtheid<br />
over heel Nederland bekijkt, blijkt dat notarissen de afgelopen jaren<br />
beter verdeeld zijn over het land. 148 Dit is mede in het licht van de verwachtingen<br />
van de wetgever een positieve ontwikkeling te noemen.<br />
Aantal notarissen en benoemingen<br />
Naast het aantal kantoren is het interessant om te kijken naar de ontwikkeling in<br />
het aantal notarissen. Het aantal notarissen laat een geleidelijke groei zien over de<br />
periode 1994-2002 (zie figuur 4.2). In 2002 waren er 23% meer notarissen ingeschreven<br />
dan in 1994. Het is echter opvallend dat er geen trendbreuk te zien is na<br />
1999, maar dat de geleidelijke groei van de jaren daarvoor wordt voortgezet.<br />
Het is, naast het aantal ingeschreven notarissen, tevens interessant om te kijken<br />
naar het aantal benoemde notarissen (dit is immers iets anders dan het aantal ingeschreven<br />
notarissen). Voor de invoering van de nieuwe wet was de toetreding <strong>–</strong><br />
gemeten naar het aantal nieuw benoemde notarissen <strong>–</strong> vrij stabiel.<br />
145 Uit het EIM-onderzoek blijkt dat 7% van de kantoren sinds 1 oktober 1999 gefuseerd is met<br />
andere kantoren (2002, p. 77). Dit percentage ligt hoger dan in eerdere jaren.<br />
146 EIM, 2002, p. 20.<br />
147 EIM, 2002, p. 21.<br />
148 Aantal inwoners per notaris in een regio.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 82
In het jaar na de invoering van de nieuwe vestigingsregels zien we een grote<br />
sprong in het aantal benoemingen. Dit is een inhaalslag geweest. Vanaf 1 mei<br />
1999 was de mogelijkheid om nog volgens de oude wet en procedure benoemd te<br />
worden stopgezet, omdat men vanwege de doorlooptijd van deze procedure moest<br />
wachten op de nieuwe wet. In 2001 is het aantal benoemingen gedaald tot het oude<br />
niveau en de voorlopige cijfers over 2002 suggereren dat het aantal benoemi ngen<br />
niet structureel is gestegen. 149<br />
Figuur 4.2 Aantal benoemingen<br />
150<br />
100<br />
50<br />
0<br />
Aantal benoemingen<br />
1996 1997 1998 1999 2000 2001<br />
Bron: KNB, in: EIM, 2002, p. 24, bewerking SEO<br />
Aantal kandidaat-notarissen<br />
Er was wel sprake van een trendbreuk wat betreft het aantal kandidaat-notarissen:<br />
de groeivoet van deze groep vlakte af na 1999. Voor een deel komt dit doordat er<br />
in 2001 en 2002 meer kandidaten werden benoemd tot notaris dan er nieuwe kandidaten<br />
bijkwamen. Omdat er echter geen sprake is van een werkelijke sprong in<br />
het aantal notarissen, vermoeden wij dat de genoemde trendbreuk zijn oorsprong<br />
vooral vindt in de instroomkant. Dat wil zeggen in een afname in het aantal kandidaat-notarissen<br />
dat van de universiteit komt. Dit blijkt ook uit de cijfers in<br />
schema 4.1. Daarnaast speelt de uitstroom van kandidaat-notarissen een belangrijke<br />
rol. Zo blijkt uit het EIM-onderzoek dat 20% van de huidige vrouwelijke kandidaat-notarissen<br />
verwacht dat zij in 2008 niet meer binnen het notariaat zullen<br />
werken; voor mannelijke kandidaat-notarissen ligt dat percentage met 12 % wat<br />
lager. 150<br />
149 52 benoemingen tot 2 juli 2002.<br />
150 2002, p. 54.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 83
Schema 4.1: Aantal studenten en aantal afgestudeerden notarieel recht 151<br />
400<br />
350<br />
300<br />
250<br />
200<br />
150<br />
100<br />
50<br />
Het aantal studenten notarieel recht neemt gestaag af van 1.219 in 1998 tot 848 in 2002<br />
(Commissie Monitoring Notariaat, <strong>2003</strong>, p. 18).<br />
Ondanks het voorgaande is er nog steeds een relatief groot aanbod van kandidaatnotarissen:<br />
in 2000 en 2001 waren er anderhalf keer zo veel kandidaten als benoemde<br />
notarissen. Dit kan erop duiden dat er na 1999 nog altijd toetredingsbarrières<br />
bestaan bij de benoeming tot notaris. De vraag is welke barrières dit zouden<br />
kunnen zijn. Uit het EIM-onderzoek blijkt dat de wettelijke toetredingsbarrières,<br />
zoals de langere opleiding en het gevraagde ondernemingsplan, een ondergeschikte<br />
rol spelen. 152 De belangrijkste toetredingsbarrières vormen het benodigde<br />
kapitaal (voor investeringen, goodwill en/of inkopen in de maatschap) en de onzekerheid<br />
over de ontwikkeling van de markt voor notariële diensten. Goede derde<br />
is de beperkte mogelijkheid om parttime te werken. Deze drie barrières hangen<br />
niet samen met de wettelijke regelingen voor het notariaat, maar zijn algemeen<br />
economisch van aard.<br />
151 EIM, 2002, p. 71.<br />
152 2002, p. 55.<br />
0<br />
1996/97 1997/98 1998/99 1999/00 2000/01<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 84
Figuur 4.3 Aantal notarissen en kandidaat-notarissen<br />
2500<br />
2000<br />
1500<br />
1000<br />
500<br />
0<br />
1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002<br />
kandidaat-notarissen notarissen<br />
Bron: KNB, in: EIM , 2002, p. 26, bewerking SEO<br />
Kandidaat-notarissen en solitaire vestiging<br />
Van de vrijere vestigingsmogelijkheden verwachtte de wetgever dat er veel kandidaat-notarissen<br />
zelfstandige kantoren zouden starten. Dit is echter in geringe<br />
mate gebeurd. 153 Een kleinschalig kantoor heeft volgens startende notarissen geen<br />
goede toekomst. Het beroep is hiervoor te complex, niet alleen inhoudelijk, maar<br />
ook wat betreft de bedrijfsvoering. In de belevingswereld van de kandidaatnotarissen<br />
zijn de toetredingsdrempels bij het opzetten van een nieuw kantoor of<br />
het overnemen van een solitair kantoor veel hoger en talrijker dan bij toetreding<br />
tot een bestaande maatschap. 154 Vooral het ontbreken van schaalvoordelen, de<br />
hoogte van de benodigde investeringskosten, de grotere ondernemingsrisico's, de<br />
vereiste breedte van vakkennis, de beperktere mogelijkheden om zich te specialiseren<br />
en het vinden van goed gekwalificeerd personeel spelen de startende notaris<br />
parten bij het opzetten van een nieuw kantoor of het overnemen van een solitair<br />
kantoor. Daarnaast beschouwt men het krijgen van een goede positie in de markt<br />
voor nieuwe kantoren als problematisch. 155<br />
153 EIM, 2002, p. 49.<br />
154 Vergelijk hierbij figuur 15 en 17 in het EIM-onderzoek, 2002.<br />
155 EIM, 2002, p. 52.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 85
De omvang van notariskantoren en vestigingen<br />
Uit de onderstaande cijfers kunnen we afleiden dat de gemiddelde grootte van<br />
notariskantoren en -vestigingen gemeten naar aantal (kandidaat-)notarissen geleidelijk<br />
stijgt. De stijging komt voornamelijk voor rekening van kandidaatnotarissen.<br />
Vooral de 'grootste' notariskantoren hebben veel kandidaat-notarissen<br />
in dienst. De top-30 notariskantoren telden 629 kandidaat-notarissen, ruim twee<br />
en een half keer zo veel als benoemde notarissen (239). 156<br />
Figuur 4.4. Gemiddeld aantal (kandidaat-)notarissen per vestiging en per kantoor<br />
3<br />
2.5<br />
2<br />
1.5<br />
1<br />
0.5<br />
0<br />
3<br />
2.5<br />
2<br />
1.5<br />
1<br />
0.5<br />
0<br />
notaris per vestiging kandidaat per vestiging<br />
1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002<br />
notaris per kantoor kandidaat per kantoor<br />
1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002<br />
Bron: KNB, in: EIM, 2002, p. 26, bewerking SEO.<br />
156 De Stand van de Advocatuur 2001 en 2002 van Uitgeverij KSU. De top-30 van de notariskantoren<br />
zoals uitgeverij KSU die samenstelt, wordt geteld op basis van het aantal werkzame notarissen<br />
plus de kandidaat-notarissen.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 86
Marktverdeling<br />
Op basis van de gegevens in de voorgaande subparagrafen vinden we kort gezegd<br />
de volgende effecten:<br />
• een toename van het aantal vestigingen van kantorenmaatschappen<br />
• een betere spreiding van de vestigingen<br />
• geen stijging in de groeivoet wat betreft het aantal notarissen<br />
• het aantal kandidaat-notarissen stijgt niet. Dit is evenwel niet het resultaat van<br />
extra benoemingen, zoals werd verwacht door de wetgever, maar van factoren<br />
aan de in- en uitstroomkant.<br />
4.4.2 Prijs 157<br />
Ook ten aanzien van de wijzigingen van het tariefstelsel had de wetgever verschillende<br />
verwachtingen (zie hoofdstuk 3). De prijzen zouden als gevolg van de<br />
mededinging - met name in de onroerendgoedpraktijk - dalen. In de familiepraktijk<br />
zouden de prijzen enigszins stijgen. In het algemeen zouden de prijzen voor<br />
de consument gunstig beïnvloed worden door een (verwachte) toename van de<br />
efficiëntie en van een zekere mate van differentiatie en specialisatie.<br />
Er is duidelijk sprake van tariefdifferentiatie, zoals blijkt uit tabel 4.3 in paragraaf<br />
4.3.1. De prijzen van de familiepraktijk zijn zoals verwacht gestegen. Bij de onroerendgoedpraktijk<br />
zien we echter een gemengd beeld. De hevigste concurrentie<br />
vindt plaats op het hoge segment van de vastgoedmarkt. Uit tabel 4.5 kunnen we<br />
afleiden dat de grootste kantoren hogere tarieven hanteren. Omdat deze kantoren<br />
meer zaken afhandelen, moeten de gemiddelden van tabel 4.3 naar boven bijgesteld<br />
worden, willen we een uitspraak kunnen doen over de gemiddelden op de<br />
markt.<br />
De bestudeerde rapporten en literatuur overziend, vinden we geen reden om aan te<br />
nemen dat de prijzen van notariële diensten zijn gedaald sinds de liberalisering. Er<br />
lijken eerder aanwijzingen te zijn dat de prijzen van notariële diensten grosso modo<br />
zijn gestegen. Het hogere segment van de onroerendgoedmarkt vormt hierop<br />
wellicht de uitzondering.<br />
157 Deze alinea vormt een samenvatting van eerder gepresenteerde data uit verschillende bronnen<br />
(EIM (2002), Ernst & Young (2002), SEOR/OCFEB (2002)).<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 87
4.4.3 Kwaliteit<br />
Een belangrijke reden voor de lange duur van het wetgevingstraject was de vrees<br />
van verschillende partijen dat het publieke belang van de kwaliteit van de notariele<br />
dienstverlening (en daarmee de rechtszekerheid) in het geding zou kunnen<br />
komen door een te scherpe concurrentie. Te scherpe concurrentie zou bijvoorbeeld<br />
kunnen leiden tot kwalitatief slechtere adviezen in de (arbeidsintensieve)<br />
familiepraktijk (zie hoofdstuk 3). Anderzijds verwachtte de wetgever dat meer<br />
concurrentie zou leiden tot een betere kwaliteit in termen van dienstverlening. In<br />
deze paragraaf gaan we nader in op de kwaliteit. Het blijkt overigens niet eenvoudig<br />
om een definitie te geven van kwaliteit van notariële diensten. In discussies<br />
wordt met de term veelal verwezen naar uiteenlopende zaken. Wij onderscheiden<br />
een integriteitscomponent (onafhankelijkheid en onpartijdigheid), een juridischambachtelijke<br />
component en de wijze van dienstverlening (ook wel de commerciele<br />
kwaliteit) (zie ook hoofdstuk 2).<br />
Juridische ambachtelijkheid versus commerciële kwaliteit<br />
De juridische kwaliteit verschilt niet erg sterk tussen notariskantoren, aldus de<br />
KNB. 158 Als het goed is, zijn immers alle notarissen vakbekwaam. 159 De rechtszekerheid<br />
<strong>–</strong> een belangrijke kwaliteitsdimensie <strong>–</strong> is mede hierdoor gewaarborgd.<br />
Verschillen wat betreft deze kwaliteitscomponent hebben betrekking op de mate<br />
waarin een kantoor is gespecialiseerd op een bepaald terrein en de mate waarin de<br />
notaris goed en gericht 'doorvraagt' om de behoefte van de cliënt en de daarbij<br />
passende oplossingen in kaart te brengen. Verschillen in commerciële kwaliteit<br />
(wijze van dienstverlening) komen volgens de KNB veel vaker voor. Het gaat<br />
hierbij om de bereidheid om kennis te delen, de motivatie om alle mogelijke opties<br />
en terreinen af te dekken, de stiptheid van de dienstverlening en nog een hele<br />
reeks algemene dienstverlenende aspecten (kopje koffie, vriendelijkheid et cetera).<br />
Hoewel de consument de commerciële kwaliteit over het algemeen wel kan beoordelen,<br />
ligt dat anders voor de juridische - en de integriteitscomponent van -<br />
kwaliteit. Deze wordt bijvoorbeeld in de onroerendgoed- en ondernemingspraktijk<br />
pas na verloop van tijd duidelijk, en in de familiepraktijk soms zelfs in het geheel<br />
niet duidelijk. Het is dus moeilijk voor de consument (en daarmee ook voor ons)<br />
om de juridische kwaliteit van diensten te beoordelen. Dat was al zo vóór de invoering<br />
van de nieuwe wet en het is sindsdien niet veranderd.<br />
158 Gesprek met de KNB, 22 januari <strong>2003</strong>.<br />
159 Door middel van de verordening op basis van artikel 61 lid 2 zijn bijvoorbeeld regels opgesteld<br />
ter bevordering van de vakbekwaamheid (Regeling inzake verplichte nascholing notariaat) (Toezicht<br />
Notariaat, 1999, Ministerie van Justitie, pp.24-25).<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 88
Klachten<br />
Omdat de consument de commerciële kwaliteit het best kan beoordelen, kan het<br />
aantal klachten van afnemers als een indicator voor deze kwaliteit worden genomen.<br />
Het EIM meldt dat het ernaar uitziet dat er sinds 1998 steeds minder klachten<br />
worden ingediend. 160 De klachten betreffen veelal de dienstverlening en niet<br />
zozeer de inhoud van de akten. De inhoud van de akten <strong>–</strong> een indicator van de<br />
juridische kwaliteit - kan doorgaans pas veel later beoordeeld worden en het is<br />
dan ook de vraag of men na tientallen jaren nog overweegt een klacht in te dienen.<br />
De formele klachtenprocedure loopt via de Kamers van Toezicht. In 2000 ontvingen<br />
de Kamers van Toezicht 28% meer klachten. 161 Het aantal klachten is in absolute<br />
zin echter nog altijd zeer gering te noemen. Dit blijkt uit het feit dat er in<br />
2000 slechts bij één op 6.250 akten een klacht werd ingediend.<br />
In 2000 ontving de KNB 276 klachten, 162 waarvan 179 betrekking hadden op de<br />
dienstverlening. 163 In 2001 ging het om 277 klachten, waarvan 153 betrekking<br />
hadden op de dienstverlening. Een vergelijking met het aantal klachten dat voor<br />
1999 werd ingediend, wordt bemoeilijkt door het feit dat de KNB de registratie<br />
van de klachten heeft veranderd. Het lijkt erop dat het aantal klachten sinds 1999<br />
is afgenomen.<br />
Publiciteit<br />
Het beoordelen van de juridische kwaliteit van notariële diensten is, zoals duidelijk<br />
zal zijn, niet eenvoudig. In de praktijk zijn er wel websites voor prijsvergelijking,<br />
maar er is geen medium waarin de beste notarissen worden aangewezen.<br />
Ondanks het opheffen van het verbod op reclame is er geen cultuur ontstaan van<br />
wervende brochures. Dat is overigens niet verbazingwekkend, aangezien reclame<br />
geen soelaas biedt voor ervaringsgoederen en zeker niet voor vertrouwensgoederen<br />
zoals notariële diensten. Het is wat betreft deze goederen gemakkelijker om<br />
informatie over prijzen te verkrijgen dan over kwaliteit. Reclame met louter<br />
prijsinformatie leidt <strong>–</strong> ceteris paribus <strong>–</strong> tot een ontmoediging van de concurrentie<br />
op kwaliteit. Hierdoor daalt het gemiddelde kwaliteitsniveau op de markt (hier<br />
komen we op terug in de volgende subparagraaf).<br />
160 EIM, 2002, p. 65.<br />
161 Dit zou overigens wellicht kunnen samenhangen met het afschaffen van de scheidsgerechten.<br />
De mogelijkheid voor klagers om zich (ook) tot een scheidsgerecht te wenden is verdwenen als<br />
uitvloeisel van de omvorming van de KNB tot publiekrechtelijk lichaam.<br />
162 Daarnaast was er nog een aantal klachten over declaraties. Deze klachten worden in eerste<br />
aanleg aan de ringvoorzitter voorgelegd.<br />
163 De eerste opvang en bemiddeling van klachten door de KNB blijft, ondanks het afschaffen van<br />
de scheidsgerechten, als zeef gehandhaafd (Toezicht notariaat, 1999, Ministerie van Justitie, p.32).<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 89
Zonder (prijs)reclame zijn de kosten van de consument voor het zoeken van een<br />
geschikte notaris echter hoger. Het is derhalve van belang om, voorzover dat mogelijk<br />
is, de kwaliteit transparanter te maken, zodat reclame of andere productinformatie<br />
op een evenwichtige manier kan worden gebruikt om de zoekkosten voor<br />
de consument te verlagen. Overigens kan het bij sommige notariële diensten wel<br />
degelijk van belang zijn om 'algemene' reclame te maken (het bekendmaken van<br />
naam en soort dienstverlening van een notariskantoor). Dit geldt met name voor<br />
die diensten die meer dan één keer door de afnemer worden afgenomen. Men<br />
spreekt dan van repeat buying, bijvoorbeeld in het geval van ondernemingen in de<br />
ondernemingspraktijk of professionele partijen in de onroerendgoedpraktijk (woningcorporaties,<br />
gemeenten, projectontwikkelaars).<br />
Het risico van adverse selection<br />
Omdat de juridische kwaliteit van de notariële dienst niet transparant is, bestaat<br />
het risico van zogenoemde adverse selection (averechtse selectie). 164 In de onderstaande<br />
box (4.4) wordt dit concept geïntroduceerd.<br />
Box 4.4 Adverse selection 165<br />
Adverse selection werd in 1970 al door Akerlof beschreven aan de hand van het voorbeeld van de<br />
markt voor tweedehands auto's. Consumenten zijn veelal bereid een prijs te betalen die overeenkomt<br />
met het gemiddelde kwaliteitsniveau; zij betalen dan te veel voor een slechte auto, maar te<br />
weinig voor een goede auto. Op een ongereguleerde markt met informatieasymmetrie t aanzien<br />
van kwaliteit tussen aanbieders en consumenten zullen de kwalitatief slechte aanbieders de kwalitatief<br />
goede aanbieders dus uit de markt prijzen, waardoor de kwaliteit van de dienstverlening een<br />
steeds lager peil bereikt.<br />
Om het probleem van de informatieasymmetrie aan te pakken, wordt in de literatuur veelal voorgesteld<br />
om de markt te reguleren <strong>–</strong>door de overheid of door zelfregulering<strong>–</strong> door het instellen van<br />
bijvoorbeeld minimumkwaliteitseisen, erkennings- en vestigingsregels, of certificering. Deze<br />
(zelf)regulering kan uit het oogpunt van marktwerking te hoog worden ingezet, terwijl vanuit het<br />
oogpunt van de reductie van de informatiescheefheid juist het gevaar van een te laag ingezette<br />
regulering dreigt.<br />
Overigens is de kans bij zelfregulering groot dat de regulator die namens de aanbieders optreedt,<br />
de standaard te hoog stelt om zo het producentensurplus (kortweg: de winst) te maximaliseren.<br />
Als we de notariële markt op basis van het risico van adverse selection analyseren,<br />
ontstaat het volgende beeld.<br />
164 Dit risico wordt tevens door de Consumentbond en onderzoeksbureau Nyfer onderkend.<br />
165 Akerlof, G. (1970), The market for lemons: Quality, uncertainty and the market mechanism,<br />
Quarterly Journal of Economics, pp. 488-500.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 90
Wanneer consumenten de juridische kwaliteit van de dienstverlening niet kunnen<br />
beoordelen, maar slechts kunnen onderscheiden op prijsniveau (wat na 1 oktober<br />
1999 mogelijk is geworden), ontbreekt een prikkel voor notarissen om diensten<br />
van een hoge juridische kwaliteit te leveren. De notaris kan zich immers niet onderscheiden<br />
op grond van die kwaliteit. De marktprijs zal dan tenderen naar de<br />
prijs die hoort bij het gemiddelde kwaliteitsniveau. Notarissen die een hogere juridische<br />
kwaliteit bieden, worden in dat geval verlieslijdend en zullen derhalve<br />
verdwijnen. Hierdoor zal de gemiddelde kwaliteit nog minder worden, waardoor<br />
ook de marktprijs weer verder zakt, et cetera. Op een ongereguleerde markt zou<br />
het resultaat van adverse selection zijn dat slechte notarissen overblijven en de<br />
goede uit de markt worden geduwd.<br />
Het risico van adverse selection is het grootst in de familiepraktijk, omdat de<br />
kwaliteit daar vaak pas na lange tijd of zelfs niet beoordeeld kan worden ('het product'<br />
is een ervaringsgoed met kenmerken van een vertrouwensgoed). In de onroerendgoedpraktijk<br />
kan de kwaliteit vaak eerder worden beoordeeld, aangezien de<br />
omloopsnelheid van een huis gemiddeld zeven jaar is ('het product' is een ervaringsgoed).<br />
Om het risico van averechtse selectie te voorkomen, is<br />
(zelf)regulering nodig ten behoeve van kwaliteitsbewaking. In de volgende subparagrafen<br />
gaan we daarom verder in op de borging van de kwaliteit van de notariële<br />
dienstverlening.<br />
Het waarborgen van kwaliteit van de notariële dienstverlening<br />
De elementen van de juridische en de integriteitscomponent van kwaliteit worden<br />
noch met vaste tarieven noch met de huidige prijsderegulering gewaarborgd. De<br />
vraag is hoe deze componenten van kwaliteit dan wel worden gewaarborgd. Er<br />
bestaan verschillende regels die de juridische en integriteitscomponent van kwaliteit<br />
trachten te verwezenlijken en te waarborgen. Zo is er de eed die notarissen af<br />
moeten leggen en zijn de onpartijdigheid en de onafhankelijkheid wettelijk vastgelegd.<br />
Daarnaast is er de regeling inzake verplichte nascholing notariaat, de Administratieverordening<br />
166 , de academische opleiding, de beroepsopleiding 167 , de<br />
stage-eisen 168 , en dergelijke. De waarborgen zijn met de invoering van de nieuwe<br />
wet dan ook niet weggenomen, maar eerder vergroot (i.c. de langere stageduur).<br />
De oude waarborg voor de juridische kwaliteit is met andere woorden nog steeds<br />
(en zelfs versterkt) van kracht. Hier staat tegenover dat de geschiktheidstoets die<br />
elke kandidaat-notaris vroeger moest doorstaan, is afgeschaft.<br />
166 Deze verordening stelt voorschriften aan de wijze waarop de kantoor- en privé-administratie<br />
moeten worden ingericht, bijgehouden en bewaard (artikel 24 lid 3).<br />
167 Van 200 uur per jaar gedurende drie jaren.<br />
168 Punten te behalen in het kader van de permanente educatie en beroepsopleiding.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 91
In deze toets werden niet alleen allerlei inhoudelijke aspecten getoetst, maar er<br />
was tevens aandacht voor de persoonlijke eigenschappen van de kandidaat (aan de<br />
hand waarvan een antwoord gegeven moest worden op de vraag: 'is dit een geschikte<br />
notaris?'). Met het wegvallen van deze deels subjectieve toets is een deel<br />
van de kwaliteitsbewaking verdwenen.<br />
De WNA 1999 voorziet niet in een toetsing of de kandidaat-notaris geschikt is om<br />
tot notaris te kunnen worden benoemd. Voor benoeming wordt weliswaar bij de<br />
Kamers van Toezicht geïnformeerd of er klachten zijn gedeponeerd gedurende de<br />
stageperiode (werkperiode), maar dit is geen alternatief voor de vroegere 'geschiktheidstoets'.<br />
De KNB vindt deze toetsing bij de Kamers van Toezicht onvoldoende en acht het<br />
van belang om instrumenten te ontwikkelen waardoor kandidaat-notarissen tijdens<br />
hun stageperiode hun 'geschiktheid' voor het vak kunnen verbeteren. Dit bijvoorbeeld<br />
met behulp van vaardigheidstrainingen. In dit kader werd in 1999 gewerkt<br />
aan de ontwikkeling van een (vrijwillig) loopbaanonderzoek voor (in het bijzonder)<br />
kandidaat-notarissen. Dit houdt in dat de kandidaat-notaris wordt onderzocht<br />
op zijn persoonlijkheidstructuur, zijn intelligentie en zijn gedragsvaardigheden.<br />
Het resultaat van dit onderzoek is een conclusie over verbeterpunten, de wijze<br />
waarop deze verbeterpunten kunnen worden opgepakt, en de termijn waarbinnen<br />
de verbetering naar verwachting kan plaatsvinden. 169<br />
Toezicht en tuchtrecht<br />
Belangrijke aspecten van kwaliteitsborging van de notariële dienstverlening zijn<br />
het tuchtrecht en het toezicht. 170 In de WNA 1999 wordt ten opzichte van de<br />
WNA 1842 een duidelijker onderscheid gemaakt tussen de tuchtrechtspraak enerzijds<br />
en het uitoefenen van toezicht anderzijds. Juist toezicht zou volgens de<br />
werkgroep Toezicht Notariaat van belang zijn, ter waarborging van een goede<br />
kwaliteit en een hoge standaard van beroepsbeoefening. Een belangrijk doel van<br />
toezicht ligt immers in de preventieve werking die ervan uitgaat. 171 Tuchtrecht<br />
schiet wat dit betreft tekort, aldus de werkgroep, omdat het een reactief handhavingsmechanisme<br />
is: de preventieve werking is beperkt tot afschrikking.<br />
169 Toezicht notariaat (1999), Ministerie van Justitie, p. 39.<br />
170 De behoefte aan toezicht in het notariaat wordt, volgens de werkgroep Toezicht Notariaat, met<br />
name verklaard door de relatie van het vrije ondernemerschap met een aantal andere kenmerken<br />
van die beroepen: het domeinmonopolie en de hieruit voortvloeiende afhankelijkheid van consumenten;<br />
de aanwezigheid van een vertrouwensrelatie met de cliënten; het belang van het handhaven<br />
van gedragsrichtlijnen (waaronder ethische en morele) bij de beroepsuitoefening; de complexiteit<br />
van het handelen en de grote (geldelijke) belangen die daarmee gemoeid zijn.<br />
171 Toezicht notariaat (1999), Ministerie van Justitie, p. 23.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 92
Beide taken zijn opgedragen aan de Kamers van Toezicht. 172 De toezichtfunctie<br />
wordt geconcentreerd bij de voorzitter van de Kamer van Toezicht. Het toezicht is<br />
overigens in de wet (en in andere wetten) ook opgedragen aan andere instanties:<br />
• de KNB: de KNB houdt toezicht op de naleving van haar beroeps- en gedragsregels<br />
en haar verordeningen. De KNB kan ook in het algemeen de voorzitter<br />
van de Kamer van Toezicht verzoeken een onderzoek in te stellen. 173<br />
• het Bureau Financieel Toezicht (BFT): het BFT ziet toe op het financiële beheer<br />
van de notariële praktijk. In dit kader bezoekt het BFT de notariskantoren<br />
onverwacht en regelmatig. De notaris is daarnaast verplicht jaarlijks aan het<br />
bureau zijn jaarstukken te zenden. 174<br />
• de inspectie der registratie en successie: het toezicht door deze inspectie is van<br />
belang voor de belastingdienst in verband met een geordend en inzichtelijk<br />
rechts- en geldverkeer. Dit in het bijzonder bij onroerendgoedtransacties en in<br />
de successiesfeer.<br />
• de minister van Justitie/de Kroon: op de verordeningen van de KNB is sprake<br />
van preventief toezicht door de minister van Justitie. Daarnaast beschikt de<br />
minister over repressief toezicht ten aanzien van de besluiten van de ledenraad,<br />
van het bestuur of van andere organen.<br />
Essentieel voor het toezicht door andere instanties is dat zij ook klachtrecht hebben.<br />
Het toezicht strekt zich formeel uit over alle onderwerpen die in de nieuwe<br />
Notariswet of hierop gebaseerde regelingen aan de orde zijn. Hiertoe zijn de bevoegdheden<br />
en toezichthoudende taken van de voorzitter in de WNA 1999 uitgebreid.<br />
In werkelijkheid houden de meeste toezichtinstanties zich bezig met financiële<br />
aspecten van de notariële markt en in veel mindere mate met bredere aspecten<br />
zoals de juridisch-ambachtelijke en integriteitscomponent van kwaliteit.<br />
172 Klachten over de declaratie moeten in eerste instantie worden voorgelegd aan de ringvoorzitter.<br />
173 Behalve door de KNB zelf, wordt toezicht gehouden op de naleving van de KNBverordeningen<br />
door de Kamers van Toezicht. Wanneer de verordeningen overtreden worden, kan<br />
de KNB de tuchtrechter inschakelen door een klacht in te dienen bij de Kamer van Toezicht. Met<br />
de omvorming van de KNB tot publiekrechtelijk lichaam is de mogelijkheid voor klagers om zich<br />
ook te richten tot een scheidsgerecht verdwenen. Wel heeft de KNB haar 'zeeffunctie' behouden,<br />
zodat de KNB nog steeds de eerste opvang van klachten en informele bemiddeling verzorgt.<br />
174 Het BFT is ontstaan door omzetting van het oude Centraal Bureau van Bijstand. Het BFT is<br />
onder de WNA 1999 -in tegenstelling tot het oude Centraal Bureau van Bijstand- niet langer een<br />
aan de Kamers van Toezicht ondergeschikt uitvoeringsorgaan, maar heeft een eigen verantwoordelijkheid.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 93
Intern preventief toezicht: kwaliteitszorg en -bewaking<br />
In verband met de kwaliteitsbewaking is het tevens van belang om de initiatieven<br />
van de KNB op het gebied van kwaliteitsbeleid te vermelden. 175 De werkgroep<br />
Toezicht Notariaat benadrukt ook juist het belang van een systeem van integraal<br />
toezicht, waarin niet alleen extern repressief (tuchtrecht) en preventief toezicht<br />
(toezicht door instanties als de Kamers van Toezicht, het BFT, de KNB en dergelijke)<br />
een plaats moet hebben, maar waarin tevens een belangrijke rol is weggelegd<br />
voor intern preventief toezicht. Dat wil zeggen toezicht door en vanuit de<br />
beroepsgroep zelf, met als doel kwaliteitsborging. Volgens de werkgroep zou juist<br />
voor vrije beroepsbeoefenaren met hun professionele autonomie gelden dat zij<br />
zelf het best kunnen zorgen voor een vorm van kwaliteitsbewaking. Dit omdat bij<br />
de beroepsgroep zelf het vereiste kennisniveau aanwezig is. Daarnaast zou het<br />
karakter van vertrouwensberoep een meer formele toetsing door derden in de weg<br />
kunnen staan: collega's of gelijkwaardige beroepsbeoefenaren hoeft de geheimhoudingsplicht<br />
niet te worden opgelegd. 176<br />
Sinds een aantal jaren is de KNB begonnen met de opzet van een kwaliteitsproject,<br />
waarmee beoogd wordt de implementatie van kwaliteitszorgsystemen op de<br />
notariskantoren te bevorderen. Zo'n systeem zou kunnen leiden tot systematische<br />
kwaliteitsbewaking, onder meer door het behalen van een (ISO-)certificaat. Het<br />
kwaliteitsproject bestaat uit vijf pijlers:<br />
• het bevorderen van de vakbekwaamheid door het instellen van een systeem<br />
van verplichte scholing 177<br />
• het onderzoeken van de cliënttevredenheid<br />
• het opstellen van een kwaliteitshandboek en de implementatie van kwaliteitszorgsystemen<br />
op de notariskantoren<br />
• het ontwikkelen van een systeem van intercollegiale toetsing<br />
• het ontwikkelen van loopbaanonderzoeken.<br />
In 1996 heeft de KNB een kwaliteitshandboek uitgegeven, om de notariskantoren<br />
te stimuleren zelf een kwaliteitshandboek te ontwikkelen. 178<br />
175 Uit interne stukken van de KNB.<br />
176 Toezicht Notariaat (1999), Ministerie van Justitie, p. 13.<br />
177 Dit is in 1996 van start gegaan: elke (kandidaat-)notaris is jaarlijks verplicht een door het bestuur<br />
van de KNB vast te stellen aantal uren gekwalificeerd onderwijs te volgen. Het doel is om de<br />
kwaliteit van de juridische dienstverlening te bevorderen.<br />
178 Het kwaliteitshandboek geeft een helder beeld van hoe een eigen kantoorkwaliteitshandboek<br />
eruit zou kunnen zien en heeft de functie van hulpbron. Bovendien kan het handboek dienen als<br />
toetssteen, doordat het voorwaarden aangeeft waaraan moet worden voldaan. Een belangrijk<br />
hoofdstuk van het kwaliteitshandboek is de beschrijving van normen waaraan het bedrijfsproces<br />
op een notariskantoor zou behoren te voldoen. Het is volgens de werkgroep Toezicht Notariaat<br />
niet uitgesloten dat deze normen in de toekomst verplicht zullen worden gesteld door de KNB.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 94
In het kwaliteitshandboek zijn voor verschillende fasen van het primaire proces en<br />
voor verschillende aandachtsgebieden in de ondersteunende processen normen<br />
opgesteld. Onderzoek door de stichting Certiked heeft uitgewezen dat een kantoor<br />
dat voldoet aan en werkt volgens deze normen in aanmerking komt voor een ISO-<br />
9001-certificaat. 179 Een knelpunt bij de bevordering van een gestructureerd kwaliteitszorgsysteem<br />
is volgens de werkgroep Toezicht Notariaat echter dat de notariskantoren<br />
weliswaar (vaak) de noodzaak van zo'n systeem inzien, maar niet tot<br />
invoering daarvan komen door grote kantoordrukte en onbekendheid met de materie.<br />
180<br />
De knelpunten van het toezichtssysteem<br />
Preventief toezicht heeft een (potentieel) essentiële rol bij kwaliteitsborging in de<br />
notariële dienstverlening. Desondanks kent de huidige vorm van het toezicht volgens<br />
de werkgroep Toezicht Notariaat verschillende knelpunten:<br />
• de (personele) onmogelijkheid van de Kamers van Toezicht om de gewenste<br />
inhoud te geven aan de bij hen geconcentreerde toezichtsfunctie<br />
• geen uniformiteit in het toezicht<br />
• verbrokkeld toezicht, c.q. geen centrale instantie die uitgerust is met dusdanige<br />
bevoegdheden dat informatie van alle toezichthouders daar samenkomt dan<br />
wel door deze instantie verkregen kan worden<br />
• geen eenvoudige wijze om in concrete gevallen een verscherpt toezicht te bereiken<br />
• het accent van toezicht ligt onvoldoende op preventie<br />
• onvoldoende functiescheiding tussen 'aanklager' en 'rechter' binnen de Kamer<br />
van Toezicht. 181<br />
Het huidige toezicht is verbrokkeld - er zijn acht verschillende instanties met toezicht<br />
belast. Dit brengt in combinatie met het ontbreken van een gestructureerde<br />
en vaste informatie-uitwisseling het gevaar met zich mee dat eenduidige aansturing,<br />
prioriteitenstelling en doelmatigheid worden belemmerd. De als centrale<br />
toezichtorganen aangewezen (voorzitters van de) Kamers van Toezicht zijn in<br />
belangrijke mate afhankelijk van informatie van de andere toezichthoudende instanties.<br />
Daarnaast bestaan er 19 Kamers van Toezicht, hetgeen de uniformiteit<br />
van het toezicht verder beperkt. 182<br />
179 In 1999 waren er voor zover bekend drie notariskantoren die met behulp van het kwaliteitshandboek<br />
een kwaliteitszorgsysteem hebben geïmplementeerd en daarmee een ISO-certificaat<br />
hebben gekregen.<br />
180 De KNB wil om deze reden een 'kwaliteitsmanager' aanstellen, die kantoren hierbij moet helpen.<br />
Er wordt op dit moment tevens gewerkt aan een audit-systeem als onderdeel van het kwaliteitszorgsysteem.<br />
181 Toezicht notariaat (1999), ministerie van Justitie, pp. 40-44, 51.<br />
182 Toezicht notariaat (1999), ministerie van Justitie, pp. 40-41.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 95
Afgezien van incidentele informatiestromen van het BFT en de KNB naar de Kamers<br />
van Toezicht is er geen wettelijke basis voor uitwisseling van informatie<br />
tussen de toezichthoudende instanties, zodat een centraal punt waar alle informatie<br />
samenkomt ontbreekt. Tegelijkertijd is de werkdruk op de Kamers van Toezicht<br />
door het wegvallen van de scheidsgerechten groter geworden. Derhalve<br />
komt de werkgroep tot de conclusie dat bij het toezicht een instantie ontbreekt die<br />
voldoende is toegerust met tijd, middelen en (landelijk) overzicht om de coördinatie<br />
van het toezicht over de hele linie inhoud te geven.<br />
Een volgend knelpunt betreft de vervlechting van de functies van 'aanklager' en<br />
'rechter'. Op dit moment is het veelal de voorzitter van de Kamer van Toezicht die<br />
naar aanleiding van een klacht opdracht geeft tot het vooronderzoek dat vervolgens<br />
kan leiden tot een tuchtrechtelijke klacht bij diezelfde Kamer van Toezicht.<br />
Hoewel het vooronderzoek wordt uitgevoerd door een plaatsvervangend voorzitter,<br />
is het de vraag of dit vanuit het oogpunt van de scheiding van functies voldoende<br />
garanties biedt. 183 Het is wenselijker dat de functies van aanklager en<br />
rechter uit elkaar worden getrokken.<br />
De klachtenbehandeling vindt evenmin geconcentreerd plaats, hetgeen niet ten<br />
goede komt aan de doorzichtigheid voor de (ontevreden) consument. 184 Het bestaan<br />
van meerdere klachteninstanties vormt op zich geen probleem, omdat het<br />
vanuit het oogpunt van de klachtbehandeling voornamelijk gaat om toegankelijkheid<br />
en om de adequate afhandeling. Dit betekent dat de klager de keus heeft om<br />
voor een bepaalde route te kiezen. Hier staat dan wel tegenover dat het een logisch<br />
systeem moet zijn, dat duidelijk is voor de klager. 185 Daarnaast moet vermeden<br />
worden dat 'forumshopping' - met het risico van tegenstrijdige uitspraken -<br />
gaat plaatsvinden.<br />
De procedure bij de Kamers van Toezicht is ten slotte (ondanks aanpassingen)<br />
toch voornamelijk tuchtrechtelijk gebleven. Dit betekent dat er geen adequate<br />
voorziening bestaat voor consumentenklachten die 'minder goed' binnen het tuchtrecht<br />
passen. In het algemeen concludeert de werkgroep dat het accent van het<br />
toezicht onvoldoende op preventie ligt. Het toezicht is geen onderdeel van een<br />
integraal systeem dat gericht is op kwaliteitsborging. Daarnaast is de systematische<br />
kwaliteitsbewaking binnen het notariaat zelf nog onvoldoende van de grond<br />
gekomen.<br />
183<br />
Daarnaast kan een klacht in het algemeen ook door de KNB, het Bureau Financieel Toezicht of<br />
een cliënt worden geformuleerd.<br />
184<br />
Naast de notaris zelf zijn er drie en mogelijk zelfs vier instanties (Kamer van Toezicht, KNB,<br />
ringvoorzitter, nationale ombudsman) die zich met klachtbehandeling in eerste aanleg bezighouden.<br />
In het verlengde hiervan kunnen verschillende instanties in hoger beroep een rol spelen.<br />
Daarnaast is er nog de mogelijkheid van de gang naar de burgerlijke rechter.<br />
185<br />
Toezicht notariaat (1999), Ministerie van Justitie, pp. 41-42.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 96
Inspectie<br />
Een mogelijkheid om de kwaliteitsbewaking te versterken, die overigens tevens<br />
door de werkgroep Toezicht Notariaat wordt geopperd, is het instellen van de<br />
door de sector voorgestelde inspectie. 186 Een dergelijke onafhankelijk, landelijk<br />
opererende instantie zou tegemoet kunnen komen aan de knelpunten van de huidige<br />
toezichtstructuur: de scheiding van functies van 'aanklager' en 'rechter', uniformiteit<br />
in het toezicht, et cetera. Deze zou tevens (preventief) moeten toezien op<br />
de juridisch-ambachtelijke en de integriteitcomponent van kwaliteit. De door de<br />
sector voorgestelde inspectie is een onafhankelijke inspectie die beduidend breder<br />
georiënteerd is dan de huidige (hoofdzakelijk) financiële controle en ook (preventief)<br />
toezicht uitvoert als het gaat om, bijvoorbeeld, integriteit (het opsporen van<br />
fraude en witwaspraktijken).<br />
4.4.4 Bedrijfsvoering<br />
Een van de belangrijkste kritieken op de markt onder de oude marktordening betrof<br />
de winsten die in het notariaat werden behaald als gevolg van het tariefstelsel<br />
in combinatie met het domeinmonopolie. Over het algemeen verwachtte men een<br />
winstdaling als gevolg van meer mededinging. Daarnaast zouden de overgang<br />
naar marktconforme tarieven en de vrijere toetreding het kostenbewustzijn en de<br />
efficiëntie stimuleren (zie hoofdstuk 3). In deze paragraaf gaan we in op de ontwikkeling<br />
van de winstgevendheid en op de productiviteit.<br />
Winstgevendheid en omzet<br />
In 1999 realiseerden de kantoren in alle grootteklassen een forse toename in hun<br />
winstgevendheid. 187 In dat jaar nam de winstgevendheid per vennoot op de grote<br />
kantoren toe met 29% en op de kleine kantoren met 27%. De middelgrote kantoren<br />
bleven achter met een stijgingspercentage van 18. Na 1999 is de winstgevendheid<br />
fors afgenomen: in 2001 daalde de winstgevendheid per vennoot met 4% ten<br />
opzichte van 1999, en de winstgevendheid per werkzame kracht daalde nog sterker,<br />
namelijk met 12%. Het jaar 2000 geeft met uitzondering van de grote kantoren<br />
een heel ander beeld te zien dan het succesvolle jaar 1999. De winstgevendheid<br />
per vennoot liep bij de kleine kantoren in 2000 vergeleken met 1999 weliswaar<br />
terug, maar lag nog altijd 18% hoger dan in 1998. De winstgevendheid per<br />
vennoot bij de middelgrote kantoren is in 2000 fors teruggevallen en ligt nu 3%<br />
onder het niveau van 1998.<br />
186 Deze kwaliteitsinspectie is uiteraard iets anders dan de huidige inspectie der registratie en suc-<br />
cessie.<br />
187 EIM, 2002, p. 86.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 97
De prestaties van de grote kantoren vallen op. In tegenstelling tot de overige<br />
grootteklassen is in deze categorie de winstgevendheid per vennoot opnieuw fors<br />
gestegen. De winstgevendheid bedroeg in 2000 41% meer dan in 1998 en steeg<br />
ook ten opzichte van 1999. In 2001 klom de winstgevendheid per vennoot van de<br />
kleine kantoren weer omhoog tot 38% boven het niveau van 1998, terwijl de situatie<br />
voor de middelgrote in 2001 hetzelfde bleef als in 2000. De winstgevendheid<br />
per vennoot van de grote kantoren kelderde in 2001 enigszins ten opzichte van<br />
2000, maar was nog altijd 38% hoger dan in 1998.<br />
Opvallend is dat dit beeld van de ontwikkeling van de winstgevendheid naar<br />
grootteklassen wat verandert als we niet naar de data per vennoot maar per kracht<br />
(alle werkzame personen) kijken. Vanuit dit perspectief komen de kleine kantoren<br />
er het best van af met een stijging van de winstgevendheid per kracht in 2000 van<br />
18% ten opzichte van 1998 en in 2001 zelfs van 37%. De middelgrote kantoren<br />
deden het onverminderd slecht (een daling van 7% in 2000 ten opzichte van 1998<br />
en van 2% in 2001). De winstgevendheid per kracht van de grote kantoren steeg<br />
in 2000 nog sterk: 26% ten opzichte van 1998, maar nam af tot 16% in 2001.<br />
Ook uit het SEOR/OCFEB-rapport blijkt dat de bruto-inkomsten tussen 1999 en<br />
2001 zijn gedaald (van € 305.000 naar € 254.000). De auteurs van het rapport<br />
geven aan dat deze daling 'vrijwel volledig is toe te schrijven aan de daling van<br />
het aantal akten in de onroerendgoedpraktijk, en dus gezien kan worden als een<br />
natuurlijke correctie op de 'vette' jaren'.<br />
De dalende winstgevendheid hangt samen met afnemende <strong>–</strong> en soms zelfs negatieve<br />
<strong>–</strong> groei van de vraag. Ondanks de ongunstige ontwikkelingen op de huizenmarkt<br />
blijft dit segment het belangrijkst voor de notaris. In de registergoedpraktijk<br />
wordt relatief veel omzet gerealiseerd in verhouding tot personeelsinzet (zie tabel<br />
4.6). De familiepraktijk vormt hiervan de tegenpool. De cijfers in tabel 4.6 suggereren<br />
dat er een scheve verhouding is tussen de registergoedpraktijk en de familiepraktijk,<br />
maar dat deze scheefheid in de tijd minder wordt. 188 Het resterende<br />
deel is de ondernemingspraktijk, waarover het interessant is te vermelden dat dit<br />
voornamelijk een inkomstenbron is voor grote en/of gespecialiseerde kantoren.<br />
Tabel 4.6:Omzetaandeel en personeelsinzet in de verschillende praktijken van de<br />
notaris 1998 versus 2001<br />
Registergoed-praktijk<br />
Familiepraktijk<br />
1998 2001<br />
Omzetaandeel van 67,9% met een<br />
personeelsinzet van 55%<br />
Omzetaandeel van 12,2% met een<br />
personeelsinzet van 21%<br />
Bron: EIM, 2002, p. 26, bewerking SEO<br />
188 EIM, 2002, p. 26.<br />
Omzetaandeel van 62,1% met een<br />
personeelsinzet van 54%<br />
Omzetaandeel van 15% met een<br />
personeelsinzet van 23%<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 98
In 2000 zijn de gemiddelde omzetten van de panelkantoren, ondanks de daling<br />
van het aantal akten, ten opzichte van 1999 toch nog met 1% toegenomen. In de<br />
onroerendgoedpraktijk was sprake van een daling van de omzet met circa 6%. In<br />
de familie- en ondernemingspraktijk daarentegen wisten de panelkantoren hogere<br />
omzetten te realiseren. 189<br />
Ernst & Young concludeert dat de familiepraktijk een verliesgevende activiteit is:<br />
dat was zo in 1999 en het is nog steeds zo anno 2001 - zij het in iets mindere mate.<br />
190 Uit het SEOR/OCFEB-rapport blijkt dat 40% van de kantoren kruissubsidiëring<br />
toepast, hetgeen zou kunnen betekenen dat de familiepraktijk voor de overige<br />
60% niet verliesgevend is. Ernst & Young constateert tevens een margedaling<br />
over de hele linie in de onroerendgoedpraktijk over de periode 1999-2001. Deze<br />
onderzoekers zijn positiever over de ondernemingspraktijk: 'een notaris kan nu<br />
nog een redelijke prijs rekenen met een normale marge', aldus de auteurs. 191 .<br />
Kostprijzen en productiviteit<br />
Winstgevendheid wordt voor een belangrijk deel door kostenbewustzijn bepaald.<br />
Voor kostenbewustzijn is kennis over de kosten en daarmee tijdschrijven van essentieel<br />
belang. De WNA 1999 heeft vanuit dit perspectief een positieve invloed<br />
gehad. Daar waar in 1999 nog slechts één op de vier kantoren tijdschreef, steeg<br />
dat naar één op de drie kantoren in 2000 tot de helft van de kantoren in 2001. 192<br />
Ook wordt er in toenemende mate geïnvesteerd in automatisering en efficiëntieverbeteringen<br />
van werkprocessen. Een derde positief effect van de liberalisering<br />
op dit gebied is dat in toenemende mate financiële middelen worden vrijgemaakt<br />
voor marketing en publiciteit. 193<br />
Door Ernst & Young is bekeken hoe de kostprijzen van verschillende notariële<br />
diensten zich na de liberalisering hebben ontwikkeld. In 2000 steeg de kostprijs<br />
ten opzichte van 1999 doordat de gemiddelde tijdsbesteding per akte toenam. Deze<br />
stijging is waarschijnlijk het gevolg van een verminderde werkdruk na de<br />
voorgaande drukke jaren, waardoor de notaris meer tijd per akte had en de kostprijs<br />
per akte steeg. Voor 2001 liggen de tijdschrijfbevindingen dicht in de buurt<br />
van de data van 2000. Ondanks het feit dat er per akte niet meer tijd werd geschreven<br />
dan in 2001, steeg de kostprijs van verschillende akten in de onroerendgoed-<br />
en familiepraktijk in 2001 wel ten opzichte van 2000 <strong>–</strong> soms zelfs vrij fors.<br />
189 EIM, 2002, p. 90.<br />
190 Ernst & Young, 2002, p. 14 en p 11.<br />
191 In Notariaat Magazine, 2002, p. 31.<br />
192 Ernst & Young, 2002; EIM, 2002.<br />
193 EIM, 2002, p. 74.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 99
Het is de vraag hoe deze discrepantie verklaard kan worden. Ernst & Young geeft<br />
aan dat enkele mogelijke oorzaken liggen in stijgende loonkosten, hogere vaste en<br />
loonkosten per akte, en een toename van de gemiddelde complexiteit van dossiers<br />
waardoor meer seniore, en dus duurdere medewerkers werden ingezet.<br />
Het beeld van relatief stijgende personeelskosten komt eveneens naar voren in het<br />
SEOR/OCFEB-rapport: de totale kosten per notariskantoor zijn in de periode<br />
1999-2001 in reële termen met bijna 9% toegenomen (van 941.000 euro naar<br />
1.022.000 euro). Ruim de helft van de stijging wordt veroorzaakt door een stijging<br />
van de personeelskosten. Tabel 4.7 geeft deze kostprijsstijging weer (merk op dat<br />
een kostprijs niet hetzelfde is als een tarief; zo is in de kostprijs geen winstmarge<br />
opgenomen). Zoals reeds gezegd, hebben de stijgende kostprijzen in combinatie<br />
met de stagnerende groei van de vraag naar deze praktijkonderdelen geleid tot<br />
druk op de winstmarges in de onroerendgoed- en familiepraktijk.<br />
Tabel 4.7:De gemiddelde kostprijs in 2000 en 2001 in de onroerendgoed- en familiepraktijk<br />
voor verschillende akten (n=25 aan de benchmark van<br />
Ernst &Young deelnemende kantoren)<br />
Familiepraktijk<br />
Kostprijs in<br />
2000 in euro's<br />
Kostprijs in 2001<br />
in euro's (tussen<br />
haakjes stijging in<br />
%)<br />
Los testament 338 371 (9,8%)<br />
Huwelijkse voorwaarden 386 433 (12,1%)<br />
Samenlevingsovereenkomst 285 288 (1,1%)<br />
Huwelijkse voorwaarden met gelijkluidende testamenten 524 657 (25,4%)<br />
Testamenten gelijkluidend 360 423 (17,5%)<br />
Testamenten niet-gelijkluidend 460 528 (14,8%)<br />
Verklaring van erfrecht 386 418 (8,3%)<br />
Onroerendgoedpraktijk<br />
Losse hypotheek 386 396 (2,6%)<br />
Hypotheek uitbreiding, oversluiting, verhoging 430 461 (7,1%)<br />
Transport/hypotheek 671 782 (16,5%)<br />
Transport/hypotheek met notariële koopovereenkomst 704 899 (27,6%)<br />
Los transport 664 702 (5,7%)<br />
Los transport met notariële koopovereenkomst 789 864 (9,5%)<br />
Levering uit bouwcomplex/project met/zonder hypotheek 522 559 (7,0%)<br />
Bron: Ernst & Young, 2002 en Notariaat Magazine, 2002, p. 24.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 100
De onderzoekers van Ernst & Young vinden een grote spreiding in de bestede tijd<br />
per aktesoort. Voor een deel hangen deze verschillen in tijdsbesteding samen met<br />
de vragen, wensen en specifieke omstandigheden van de cliënt (hoe complexer de<br />
zaak, hoe meer tijd die kost). Voor een ander deel hangen deze verschillen samen<br />
met inefficiënte werkwijzen van sommige notariskantoren. In de woorden van de<br />
auteur van het Ernst & Young-rapport: 'Er is geconstateerd dat de arbeidsproductiviteit<br />
op een aantal kantoren wat aan de lage kant is. [….] Kennelijk kan er nog<br />
wel wat efficiënter gewerkt worden. […] En er blijkt regelmatig dat notarissen te<br />
laat reageren op dalende omzetten'. 194 Grote spreiding van prijzen en de bestede<br />
tijd duidt in die laatste gevallen niet op effectieve concurrentie. Met effectieve<br />
concurrentie zouden de notariskantoren met een lage productiviteit immers niet<br />
kunnen voortbestaan.<br />
Productiviteit en kosten in de familiepraktijk<br />
Wat betreft de familiepraktijk wordt het bovenstaande in een recent onderzoek<br />
tegengesproken. In het SEOR/OCFEB-rapport wordt opgemerkt dat de notariskantoren<br />
met betrekking tot de familiepraktijk hun kosten niet veel verder kunnen<br />
verlagen. Veel efficiënter werken dan men nu doet kan niet volgens de auteurs<br />
van het rapport. Zij baseren deze uitspraak op een frontier-analyse. Dat is een<br />
analyse die uitgaat van de minimale kosten die bij een gegeven omvang en samenstelling<br />
van de productie in de praktijk haalbaar zijn; kortom, een benchmark<br />
ten opzichte van de best practice. Zo concluderen de onderzoekers dat er niet echt<br />
sprake is van inefficiëntie. In de analyse zijn notariskantoren onderling vergeleken,<br />
zodat niet is uitgesloten dat alle <strong>–</strong> en dus ook de beste <strong>–</strong> notariskantoren in<br />
enige mate inefficiënt werken.<br />
Daarnaast merken de auteurs op dat de productiviteit niet erg verschilt tussen notariskantoren,<br />
omdat de productie van veel akten in de familiepraktijk een standaardpatroon<br />
volgt. Ten slotte stellen de auteurs dat de kosten niet verder verlaagd<br />
kunnen worden, omdat de hoge kosten veroorzaakt worden door exogene factoren:<br />
zeker op het platteland is er sprake van een te kleine schaal en een suboptimale<br />
mix van verschillende soorten akten.<br />
Uit tabel 4.5 in paragraaf 4.3.1 blijkt echter dat de tarieven <strong>–</strong> en dus waarschijnlijk<br />
ook de kosten <strong>–</strong> van de familiepraktijk voor een klein kantoor met één notaris veel<br />
lager zijn dan voor een groter kantoor met vier of meer notarissen. Deze bevindingen<br />
van het EIM zijn dus in tegenspraak met de conclusies van het SE-<br />
OR/OCFEB-rapport. Hieronder zullen wij beschrijven dat er onzes inziens wel<br />
degelijk sprake kan zijn van inefficiëntie, zoals de cijfers over de spreiding van<br />
tarieven (tabel 4.3) en de spreiding van kantoorgrootte (tabel 4.5) aantonen.<br />
194 Wim Hamming in Notariaat Magazine, 2002, p. 31.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 101
Kostenstructuur en efficiëntie<br />
Inefficiëntie (of een te lage arbeidsproductiviteit) heeft te maken met de mate<br />
waarin notariskantoren anticiperen op veranderingen in de markt en hun kostenstructuur<br />
aanpassen. Kosten kunnen vast of variabel zijn. In de economische theorie<br />
gaat men ervan uit dat gebouwen, fabrieken en machines in het algemeen vaste<br />
kosten zijn en dat arbeidskosten onder de variabele kosten vallen. Het notariaat<br />
wordt wel eens als een sector met hoge vaste kosten aangemerkt: 95% van de totale<br />
kosten zijn volgens Ernst & Young vast. Ernst & Young stelt echter tegelijkertijd<br />
dat arbeid de belangrijkste productiefactor en ook de belangrijkste kostenpost<br />
is in het notariaat. 195 Ditzelfde beeld komt naar voren uit het SEOR/OCFEBonderzoek.<br />
196 Een sector waar de belangrijkste kostenpost arbeid is, kan men niet<br />
zonder meer aanmerken als een sector met hoge vaste kosten <strong>–</strong> dit ondanks het feit<br />
dat een deel van de arbeidskosten wel als vast is aan te merken. Er zijn dus efficientiewinsten<br />
te behalen door de arbeidsproductiviteit te verhogen en sneller 'me nsen<br />
de laan uit te sturen' op het moment dat het 'slechter' gaat. 197<br />
Ook tabel 4.5 in paragraaf 4.3.1 lijkt de aanname te ontkrachten dat de hoge vaste<br />
kosten van een notariskantoor (zoals het instandhouden van een bibliotheek) een<br />
kostengeoriënteerde tariefstelling in de weg zou staan. Als hoge vaste kosten een<br />
probleem zouden vormen, zouden kleine notariskantoren immers niet kunnen<br />
concurreren op de prijs met grotere notariskantoren. Uit de cijfers blijkt echter dat<br />
dit wel het geval is. Ook uit andere cijfers van het EIM blijkt dat kleine kantoren<br />
zich over het algemeen prima staande weten te houden: het resultaat per euro omzet<br />
stijgt sterker (14% in 2001 ten opzichte van 1998) dan voor de middelgrote en<br />
grote kantoren (minus 10% respectievelijk plus 1% in 2001 ten opzichte van<br />
1998). 198 Dit is des te opvallender omdat het voor kleine kantoren vaak ingrijpender<br />
is om een werknemer te ontslaan. Deze werknemer zal vaker dan bij een groter<br />
kantoor de enige zijn die een bepaalde taak vervult (bijvoorbeeld boekhouder)<br />
of bepaalde kennis in huis heeft (bijvoorbeeld een kandidaat-notaris met veel kennis<br />
op het gebied van de familiepraktijk).<br />
195 Ernst & Young, 2002, p. 12.<br />
196 Van de totale kosten van een notariskantoor bestaat in de periode 1999-2001 70% uit personeelskosten,<br />
17% uit kantoorkosten, 5,5% uit huisvestingskosten, 4,5% uit afschrijvingskosten en<br />
3% uit rentekosten.<br />
197 Wim Hamming van Ernst & Young in Notariaat Magazine, 2002. Overigens is het argument<br />
dat er perioden van topdrukte zijn (december) niet valide, in die zin dat het geen reden is om daarvoor<br />
het hele jaar een overcapaciteit in te bouwen. Topdrukte komt immers in meer bedrijfstakken<br />
voor en leidt ook daar niet tot structurele overcapaciteit.<br />
198 2002, p. 87.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 102
4.5 CONCLUSIE<br />
'Marktwerking en notariaat gaan niet samen', aldus notaris Kortlang in Notariaat<br />
Magazine. 199 De markt van notariële diensten wordt vaak voorgesteld als een januskop<br />
met aan de ene kant een markt van vrije ondernemers en aan de andere<br />
kant een (door domeinmonopolie en ministerieplicht) gesloten markt van ambtenaren.<br />
Dit dualisme heeft ook jarenlang de nodige stof voor discussie gegeven,<br />
waarbij het publieke belang van marktconforme notariële prijzen meer dan eens<br />
werd geplaatst tegenover de publieke belangen van toegankelijkheid, continuïteit<br />
en kwaliteit van de notariële markt. Het ontbreken van een correctiemechanisme<br />
voor kwaliteit <strong>–</strong> als de kwaliteit van de geleverde dienst slecht is, wordt de notaris<br />
hier immers niet op afgerekend in de markt 200 <strong>–</strong> heeft de complexiteit van deze<br />
discussie evenmin beslecht en lijkt de argumenten tegen marktwerking te bekrachtigen.<br />
Toch lijkt er wel ruimte te bestaan voor meer marktwerking in de<br />
markt van notariële diensten. Hieronder vullen we deze ruimte in aan de hand van<br />
de tot nu toe bereikte resultaten.<br />
4.5.1 Potentiële concurrentiebelemmering en ruimte voor marktwerking<br />
Alvorens de resultaten van meer marktwerking te analyseren, gaan we nader in op<br />
de potentiële ruimte voor concurrentiebelemmerend gedrag, om de 'ruimte voor<br />
meer marktwerking' te analyseren. Wanneer die potentiële ruimte voor concurrentiebelemmerend<br />
gedrag groot is, betekent dit tevens dat de potentiële ruimte voor<br />
meer marktwerking groot is. In het algemeen geldt dat concurrentie kan worden<br />
belemmerd door collusie (kartels), misbruik van machtspositie en concentraties.<br />
Bij het beoordelen van de resultaten van marktwerking dienen dan ook deze punten<br />
in ogenschouw te worden genomen.<br />
Prijsafspraken<br />
Prijsafspraken leiden al snel tot onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen<br />
concurrenten. Dit werd tevens als een van de belangrijkste knelpunten ervaren<br />
in de markt 'toen'. Het gevolg van de vaste tariefstructuur, het gebrek aan kostengerelateerde<br />
prijsvorming en het domeinmonopolie was hoge tarieven, hoge<br />
overwinsten en de afwezigheid van prikkels tot efficiëntie en innovatie. De geleidelijke<br />
invoering van vrije tarieven heeft geleid tot een meer kostengerelateerde<br />
prijsvorming - de helft van de notarissen schrijft momenteel tijd. Dit betekent dat<br />
de tarieven in de familiepraktijk zijn gestegen en de tarieven in de onroerendgoedpraktijk<br />
soms zijn gedaald en soms zijn gestegen.<br />
199 2002, p. 11.<br />
200 Dit heeft te maken met het karakter van elk ervarings- en vertrouwensgoed: de kwaliteit is<br />
slecht of zelfs geheel niet te beoordelen. Dat ligt anders bij vergelijkbare dienstverleners, zoals<br />
advocaten: een advocaat die relatief veel procedures verliest, zal marktaandeel verliezen.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 103
Al met al lijkt een gemiddelde tariefstijging waarschijnlijker dan een gemiddelde<br />
tariefdaling. Sinds de liberalisering zijn de overwinsten sterk afgenomen. Dit is<br />
echter niet het resultaat van de liberalisering, maar veeleer van het inkrimpen van<br />
de vraag (de conjunctuur) en door de gestegen kosten per akte (zie tabel 4.7) en de<br />
gestegen kosten per kantoor (zoals blijkt uit het SEOR/OCFEB-rapport). Er lijkt<br />
geen sprake te zijn van een <strong>–</strong> door sommigen aanvankelijk gevreesde <strong>–</strong> prijsoorlog<br />
met vele slachtoffers. Volgens de KNB heeft de prijsconcurrentie slechts in een<br />
enkel lokaal geval geleid tot faillissementen. 201 Ten slotte lijkt er nog ruimte te<br />
zijn voor efficiëntieverbeteringen (met name verhoging van de arbeidsproductiviteit)<br />
en innovatie wat betreft de niet-wettelijke notariële diensten.<br />
Machtspositie<br />
Een belangrijke vraag is of notarissen een machtspositie hebben. Vanwege het<br />
domeinmonopolie en vanwege de nog geringe toetreding op de notariële markt<br />
moet deze vraag positief bevestigd worden. 202 Marktwerking heeft geen wezenlijke<br />
veranderingen teweeggebracht in het bestaan van de machtspositie van notarissen.<br />
Het domeinmonopolie is immers niet afgeschaft en het aantal nieuwe kantoren<br />
is niet duidelijk toegenomen. Daarnaast is aan de keuzemogelijkheid van de<br />
consument niet veel veranderd. De consument kan weliswaar kiezen tussen verschillende<br />
notariskantoren, maar van een geïnformeerde, rationele keuze, die de<br />
concurrentie tussen kantoren zou kunnen stimuleren, is vooralsnog niet echt sprake.<br />
Daarvoor ontbreekt de vereiste informatie: consumenten zouden immers prijsén<br />
kwaliteitsvergelijkingen moeten kunnen maken om te kunnen beoordelen welke<br />
prijs-kwaliteitverhouding men wenst.<br />
Nu de vraag of notarissen een machtspositie hebben bevestigend beantwoord is, is<br />
het van belang om te bekijken of notarissen ook misbruik maken van deze<br />
machtspositie. 203 In het SEOR/OCFEB-rapport wordt de mogelijkheid geopperd<br />
voor de familiepraktijk.<br />
201 Gesprek met KNB, 22 januari <strong>2003</strong>. Zo meldt de KNB dat drie kantoren sinds de liberalisering<br />
failliet zijn en dat er 48 onder toezicht van het Bureau Financieel Toezicht zijn geplaatst.<br />
202 Met een machtspositie in de zin van artikel 82 EG wordt gedoeld op een economische machtspositie<br />
van één (of meer) onderneming(en), die haar in staat stelt de instandhouding van een daadwerkelijke<br />
mededinging op de relevante markt te verhinderen en het haar mogelijk maakt zich<br />
jegens haar concurrenten, haar afnemers en uiteindelijk de consumenten in belangrijke mate onafhankelijk<br />
te gedragen. HvJEG 14 februari 1978, zaak 27/76 (United Brands), Jur. 1978, 207, r.o.<br />
65; HvJEG 13 februari 1979, zaak 85/76 (Hoffmann-La Roche), Jur. 1979, 461, r.o. 38; HvJEG 9<br />
november 1983, zaak 322/81 (Michelin), Jur. 1983, 3461, r.o. 30.<br />
203 Een machtspositie is niet verboden, slechts het misbruik daarvan. De vaststelling van het bestaan<br />
van een machtspositie houdt of zichzelf geen verwijt jegens de betrokken onderneming in,<br />
doch betekent alleen dat los van de oorzaken van die positie op de onderneming een bijzondere<br />
verantwoordelijkheid rust om niet door haar gedrag inbreuk te maken op een daadwerkelijke en<br />
onvervalste mededinging op de gemeenschappelijke markt. HvJEG 9 november 1983, zaak 322/81<br />
(Michelin), Jur. 1983, 3461, r.o. 57 (cursivering toegevoegd); GEA 1 <strong>april</strong> 1993, zaak T-65/89<br />
(BPB Industries and British Gypsum / Commissie), Jur. 1993, II-389, r.o. 67.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 104
De prijsstijging in de familiepraktijk kan volgens de auteurs van dit rapport komen<br />
door de afname van kruissubsidiëring en/of door de misbruik van marktmacht:<br />
'door gebrekkige concurrentie zouden notariskantoren in staat zijn om een<br />
excessieve winst te maken op de familiepraktijk'. In hoeverre dit inderdaad zo is,<br />
kunnen wij op basis van het bestudeerde materiaal niet vaststellen.<br />
Toenemende concentratie<br />
In het notariaat is in toenemende mate sprake van schaalvergroting, die plaatsvindt<br />
langs twee lijnen. 204 Ten eerste is er de concentratie van categorale notariskantoren.<br />
Er ontstaan steeds meer samenwerkingsverbanden van kantoren. In de<br />
top-20 van de grootste kantoren zijn drie nieuwe regionale samenwerkingsverbanden<br />
opgenomen. Ten tweede zijn er de toetreders van buiten; kantoren die gelieerd<br />
zijn aan accountants veroveren langzaam een plek in de top-20.<br />
Notariskantoren worden dus steeds groter. Dit impliceert een verhoging van de<br />
toetredingsbarrières. Onder de huidige omstandigheden blijkt reeds dat toetreding<br />
van kandidaten die een eigen kantoor opzetten nauwelijks (meer) voorkomt. Dit<br />
zal in de toekomst als gevolg van de schaalvergroting alleen maar moeilijker worden.<br />
Toetreding zal dan nagenoeg uitsluitend betekenen dat wordt toegetreden tot<br />
een bestaande maatschap. Volgens het EIM-rapport verwacht slechts 1% van de<br />
huidige vrouwelijke kandidaat-notarissen dat zij in 2008 een notaris zal opvolgen<br />
in een solitaire vestiging. Er zijn geen vrouwelijke kandidaat-notarissen die verwachten<br />
in 2008 zelf een solitaire vestiging op te zetten. Bij de mannen liggen<br />
deze percentages iets hoger: 9% respectievelijk 1%. 205<br />
De Commissie Monitoring Notariaat merkt op dat de ondernemingsplannen die<br />
niet zijn goedgekeurd (op enkele na) allemaal plannen waren die betrekking hadden<br />
op nieuwe solitaire vestigingen. De commissie concludeert: 'De wet is kennelijk<br />
niet bij machte het monopolie van de zittende notarissen te doorbreken'. 206<br />
Gezien het grotere financiële risico dat is verbonden aan het opzetten van een solitaire<br />
praktijk ten opzichte van het opvolgen van een notaris in een bestaande<br />
maatschap, is het echter niet verbazingwekkend dat ondernemingsplannen voor<br />
een solitaire praktijk eerder worden afgekeurd. Ook dit wijst erop dat de trend van<br />
schaalvergroting zal doorzetten. Dit betekent dat een beleidsmatige afweging gemaakt<br />
zal moeten worden met betrekking tot de vraag in hoeverre dit wenselijk is.<br />
Enerzijds is schaalvergroting ook in andere sectoren een gangbare ontwikkeling.<br />
De ontwikkeling wordt mede ingegeven door een toename van de minimale<br />
schaalgrootte. Anderzijds impliceert toenemende concentratie een verhoging van<br />
de toetredingsdrempels, waarmee de mededinging niet gebaat is.<br />
204 De Stand van de Advocatuur 2001 en 2002 van Uitgeverij KSU.<br />
205 2002, p. 54.<br />
206 <strong>2003</strong>, p. 21.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 105
4.5.2 Positieve effecten van meer marktwerking<br />
Het bovenstaande en de resultaten van dit onderzoek overziend, kunnen we stellen<br />
dat de introductie van meer marktwerking in de markt van notariële diensten op<br />
sommige punten succesvol is geweest.<br />
Hieronder geven we een overzicht van de succesvolle effecten van marktwerking<br />
die wij onderscheiden:<br />
• betere spreiding van de vestigingen<br />
• meer concurrentie (op prijzen en mogelijk ook op commerciële dienstverlening)<br />
• meer kostenbewustzijn (tijdschrijven)<br />
• meer aandacht voor kwaliteitszorg<br />
• meer aandacht voor pr en marketing (informeren van consumenten).<br />
4.5.3 Ruimte voor meer marktwerking<br />
Ook zien we dat er nog ruimte bestaat voor meer marktwerking:<br />
• er is nog ruimte om de toetredingsbarrières te verlagen<br />
• er is nog ruimte voor efficiëntieverbeteringen<br />
• er is nog ruimte om productinnovatie en differentiatiestrategieën toe te passen<br />
in het kader van de niet-wettelijke werkzaamheden<br />
• er is nog ruimte om de concurrentie te vergroten<br />
• er is nog ruimte voor vraagsturing.<br />
Hierna gaan we dieper in op deze mogelijkheden.<br />
Toetredingsbarrières<br />
Een van de belangrijkste ervaren knelpunten in de markt onder de oude institutionele<br />
setting vormden de toetredingsbarrières. Men sprak van een kunstmatige beperking<br />
van vestigingsmogelijkheden door een standplaatsensysteem, een beperkt<br />
aantal benoemingen van notarissen en de toepassing van officieuze benoemingscriteria.<br />
Dit resulteerde in een overaanbod van kandidaat-notarissen ten opzichte<br />
van het aantal notarisplaatsen en in een overmatige bescherming van de zittende<br />
notarissen. De huidige marktwerking blijkt niet voldoende om dit overaanbod te<br />
verkleinen. In paragraaf 4.5.5 wordt uitgebreider stilgestaan bij de toetredingsbarrières.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 106
Efficiëntieverbeteringen<br />
Marktwerking zou onder andere resulteren in een betere efficiëntie. Notarissen<br />
worden onder de huidige omstandigheden echter nog onvoldoende geprikkeld om<br />
meer te anticiperen op schommelingen in de markt en vroegtijdig hun kostenstructuur<br />
aan te passen.<br />
Innovatie<br />
Naast de ruimte die bestaat voor efficiëntieverbeteringen bestaat er nog ruimte om<br />
productinnovatie en differentiatiestrategieën toe te passen als het gaat om de nietwettelijke<br />
werkzaamheden. Kennelijk prikkelt de huidige marktwerking de notarissen<br />
nog onvoldoende. De Commissie Monitoring Notariaat merkt in dit verband<br />
op dat de innovatie verder beperkt blijft doordat slechts in beperkte mate<br />
nieuwe kantoren toetreden; het zijn immers vaak 'nieuwe ondernemingen die zich<br />
vestigen vanuit de motivatie om aan productontwikkeling te doen'. 207<br />
Concurrentie<br />
Er blijkt nog ruimte te bestaan om de concurrentie te vergroten. Ondanks het feit<br />
dat het totaal aantal akten in de periode na de liberalisering is gedaald (zie tabel<br />
4.1), zijn de prijzen niet gedaald. Dit is vanuit een economisch perspectief opvallend,<br />
aangezien een ondernemer meestal zijn prijzen zal verlagen als reactie op<br />
een teruglopende vraag - in de hoop daarmee de vraag te stimuleren. Ook al is de<br />
consument van notariële diensten minder prijsgevoelig dan de consument van veel<br />
andere goederen, dan nog is er ruimte voor sterkere concurrentie. Zo kunnen in de<br />
huidige situatie de kostenstijgingen van de laatste jaren (tabel 4.7) nog in de tarieven<br />
doorwerken en is er nog geen voldoende sterke prikkel om die kostenstijging<br />
aan te pakken om daarmee de tarieven te verlagen (zie ook de twee hierboven<br />
genoemde punten).<br />
Vraagsturing<br />
In het kader van bovenstaande is de vraagsturing ook van belang: er bestaat nog<br />
ruimte voor vraagsturing. De consumentenorganisaties en de individuele consumenten<br />
beschikken over een aanzienlijke countervailing power, maar hebben die<br />
tot op heden grotendeels onbenut gelaten. 208<br />
207 <strong>2003</strong>, p. 20.<br />
208 Nick Huls, hoogleraar rechtssociologie aan de Erasmus Universiteit in de Volkskrant van 15<br />
mei 2002.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 107
4.5.4 Potentieel ongewenste effecten van marktwerking<br />
We zien punten waarop marktwerking mogelijk ongewenste effecten kan hebben.<br />
• de nadruk op prijzen kan te ver worden doorgevoerd (door zowel de aanbieders<br />
zelf als door de institutionele partijen en de vragers), hetgeen kan resulteren in<br />
adverse selection<br />
• stijging van de tarieven in de familiepraktijk kan als problematisch ervaren<br />
worden in het kader van het publieke belang van toegankelijkheid.<br />
Adverse selection en kwaliteitsborging<br />
Om het gevaar van averechtse selectie door eenzijdige aandacht voor prijzen te<br />
verminderen, is het van belang dat de kwaliteit gewaarborgd blijft. Het gaat dan<br />
om waarborgen die niet tegelijkertijd als (sterke) toetredingsdrempel fungeren.<br />
Kwaliteitsborging is in dit kader van groot belang. De Werkgroep Toezicht Notariaat<br />
merkt dan ook op dat het hier zou moeten gaan om een integraal systeem<br />
waarin naast repressief toezicht door het tuchtrecht in het bijzonder ook aandacht<br />
besteed moet worden aan preventief toezicht. Een kwaliteitsinspectie is mogelijk<br />
een aanknopingspunt om voor deze kwaliteitsborging blijvend zorg te dragen. De<br />
nadruk zou hierbij meer dan nu het geval is kunnen liggen op preventief toezicht<br />
en een dergelijke inspectie zou zich tevens breder kunnen oriënteren. Naast aandacht<br />
voor financieel toezicht zou het bevorderlijk kunnen zijn voor de kwaliteitsborging<br />
in de markt van notariële diensten om het vizier tevens te richten op de<br />
diffusere kwaliteitscomponent van integriteit en juridische (en commerciële)<br />
kwaliteit. Of dit daadwerkelijk het geval kan zijn, dient echter nader te worden<br />
vastgesteld op basis van verder onderzoek.<br />
Met het verdwijnen van de vroegere subjectieve 'geschiktheidstoets' lijkt een deel<br />
van de vroegere kwaliteitsbewaking te zijn verdwenen. Enerzijds suggereren<br />
sommige partijen daarom een objectieve variant van de vroegere subjectieve geschiktheidstoets<br />
. Onder de WNA 1999 ontbreekt een 'geschiktheidstoets' in zijn<br />
geheel. Dit zou volgens sommige betrokkenen kunnen betekenen dat personen die<br />
weliswaar voldoen aan de benoembaarheidsvereisten, notaris kunnen worden terwijl<br />
ze (nog) ongeschikt zijn voor het vak. Loopbaanonderzoek en coaching vormen<br />
weliswaar een mogelijk alternatief voor de vroegere subjectieve geschiktheidstoets,<br />
maar zijn vrijwillig.<br />
Andere betrokkenen suggereren dat de verlengde stageduur een belangrijke functie<br />
vervult in het kader van kwaliteitsborging. Deze geeft ruimte aan kandidaatnotarissen<br />
om ervaring op te doen en functioneert op die wijze impliciet als 'geschiktheidstoets.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 108
De stage maakt het ook beter mogelijk om op basis van objectieve gronden (zijn<br />
er bijvoorbeeld klachten geweest?) een advies uit te brengen voor de benoeming<br />
van de kandidaat-notaris.<br />
Bepalen wie een geschikte kandidaat is, is per definitie een (inter)subjectieve aangelegenheid.<br />
Het in ere herstellen van een geschiktheidstoets zou daarom risico's<br />
met zich mee kunnen brengen. Een dergelijke toets zou opnieuw als toetredingsdrempel<br />
kunnen gaan functioneren. Het voert te ver om binnen het kader van dit<br />
onderzoek een oordeel te vormen over deze afwegingen. Deze discussie zou<br />
moeten worden meegenomen in nadere onderzoeken naar mogelijke wijzen van<br />
kwaliteitsborging in het notariaat.<br />
Stijgende tarieven in de familiepraktijk<br />
Als de overheid de stijgende tarieven in de familiepraktijk als problematisch ervaart,<br />
hetgeen overigens aangemerkt moet worden als een 'gewoon' gevolg van<br />
marktwerking, kan zij overwegen additionele instrumenten in te zetten om de toegankelijkheid<br />
van deze praktijk te waarborgen. De huidige regelingen (op basis<br />
van artikel 56 van de Notariswet), de speciale tarieven voor minderdraagkrachtigen<br />
en minvermogenden, zouden bijvoorbeeld meer dan nu het geval is onder de<br />
aandacht van de consument gebracht kunnen worden.<br />
4.5.5 Notaris in loondienst en goodwill<br />
Notaris in loondienst<br />
De liberalisering heeft de belangrijkste (niet-wettelijke) toetredingsdrempels niet<br />
verlaagd (zie paragraaf 4.4.1): het benodigde kapitaal, de onzekerheid over de<br />
marktontwikkeling en de beperkte mogelijkheid om parttime te werken. Een van<br />
deze drempels zou verlaagd kunnen worden door het de notaris mogelijk te maken<br />
in loondienst te werken. Hierbij zou het domeinmonopolie niet doorbroken hoeven<br />
te worden als men kiest voor de constructie van een notaris in loondienst van<br />
een andere notaris.<br />
De belangrijkste knelpunten liggen bij toetreding bij de te betalen goodwill en<br />
andere kosten en bij de vrees voor onzekere marktontwikkelingen. Derhalve is een<br />
notaris in loondienst mogelijk een aanknopingspunt om de toegankelijkheid verder<br />
te borgen.<br />
De mogelijkheid om deze functie parttime te beoefenen is een aanvullend potentieel<br />
aanknopingspunt om niet-wettelijke toetredingsdrempels aan te pakken. Op<br />
welke wijze en in welke mate deze zaken bij zouden kunnen dragen aan het verder<br />
borgen van de toegankelijkheid, zou echter moeten worden vastgesteld door middel<br />
van nader onderzoek.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 109
Goodwill<br />
Zoals hiervoor al werd gesteld, vormt de te betalen goodwill een belangrijke nietwettelijke<br />
toetredingsbarrière. Het gaat hier om een bedrag dat de commerciële<br />
waarde van een kantoor als winstgevende onderneming weergeeft, voorzover die<br />
berust op verworven positie, status, clientèle, et cetera. In feite betaalt de startende<br />
notaris dan ook voor de naamsbekendheid en klantenkring van de voorganger. De<br />
voorganger heeft deze goodwill echter mede opgebouwd door wettelijke of publieke,<br />
en dus niet primair commerciële taken uit te voeren. De Commissie Monitoring<br />
Notariaat stelt dan ook de vraag of het betalen van goodwill wel past bij<br />
het openbare ambt van de notaris. Nader onderzoek naar de hoogte van de goodwill,<br />
naar de samenstelling ervan ('welke investeringen worden met de betaling<br />
van goodwill terugbetaald?') en naar ontwikkelingen in de hoogte van de goodwill<br />
in de laatste decennia, is wenselijk alvorens hierover beleidsmatige aanbevelingen<br />
kunnen worden geformuleerd. Bij een dergelijk onderzoek kan gedifferentieerd<br />
worden naar verschillende soorten praktijken. Zo speelt naamsbekendheid in de<br />
ondernemingsrechtpraktijk een belangrijker rol dan bij de overige deelmarkten.<br />
Bij de onroerendgoedpraktijk werkt de naamsbekendheid vaak indirect door: de<br />
makelaar die een bepaalde notaris aanbeveelt aan de huizenkoper, in plaats van<br />
een huizenkoper die zelf op basis van naamsbekendheid kiest.<br />
Wettelijke toetredingsdrempels<br />
Van verschillende kanten wordt wel eens geopperd dat toetreding gestimuleerd<br />
kan worden door de wettelijke toetredingsdrempels aan te pakken, dat wil zeggen<br />
het domeinmonopolie, de ministerieplicht en de stageduur. 209 In dit onderzoek<br />
kunnen we echter geen uitspraken doen over de vraag of het wenselijk is om deze<br />
als zodanig aan te pakken. Dit blijft immers primair een beleidsmatig vraagstuk.<br />
209 De Consumentenbond, de Vereniging Eigen Huis en anderen pleiten ervoor het bestaande domeinmonopolie<br />
van de notaris alsnog te doorbreken. Consumenten moeten keuzemogelijkheden<br />
krijgen. 'De consument met een meer specifieke behoefte kan dan alsnog terecht bij een zelfstandig<br />
gevestigde notaris. Hierdoor blijft het karakter van de notariële dienstverlening in stand, heeft<br />
de consument voldoende keuzemogelijkheden en kan de notaris het tarief vragen voor de kwaliteit<br />
die hij daadwerkelijk biedt.'<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 110
BIJLAGE I<br />
DE MARKTORDENING WNA 1842, HET WETSVOORSTEL 1994 EN DE<br />
MARKTORDENING WNA 1999<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong>
Beginselen Latijnse Notariaat<br />
MARKTORDENING OP BASIS VAN WNA 1842 MARKTORDENING ZOALS<br />
• Onafhankelijkheid & onpartijdigheid<br />
niet wettelijk vastgelegd<br />
• Toegankelijkheid: ministerieplicht<br />
• Domeinmonopolie: afnameverplichting<br />
• Gesloten benoeming, vestiging<br />
VOORGESTELD IN HET WETSVOORSTEL<br />
1994 210<br />
• Vrijere vestiging.<br />
• Onafhankelijkheid en onpartijdigheid<br />
wettelijk vastleggen<br />
• Overige beginselen handhaven<br />
MARKTORDENING OP BASIS VAN WNA<br />
1999<br />
• Vrijere vestiging.<br />
Toetreding Hoge toetredingsdrempels Vrijere toetreding Vrijere toetreding<br />
Benoemingsvereisten • Rechtenstudie<br />
• (Formeel vrijwillige) postdoctorale<br />
opleiding (gekoppeld aan een)<br />
• 3-jarige stage<br />
Benoeming Een kandidaat-notaris werd benoemd als:<br />
210 Wetsvoorstel, nr. 2, 23 706<br />
• Een notaris terugtrad<br />
• Een notaris overleed<br />
• Er behoefte was aan een extra notaris<br />
op een bepaald kantoor<br />
• Er behoefte was aan een nieuw kantoor<br />
op een bepaalde plaats<br />
• Rechtenstudie<br />
• 6-jarige stage<br />
• Beroepsopleiding<br />
• Goedkeuring ondernemingsplan door<br />
commissie van deskundigen<br />
• Verklaring goed gedrag (Justitie)<br />
Benoeming tot notaris mogelijk als voldaan<br />
is aan de benoembaarheidvereisten<br />
• Onafhankelijkheid en onpartijdigheid<br />
opgenomen in de WNA 1999<br />
• Overige beginselen blijven gehandhaafd.<br />
• Rechtenstudie<br />
• 6-jarige stage<br />
• Beroepsopleiding<br />
• Goedkeuring ondernemingsplan<br />
door commissie van deskundigen<br />
• Verklaring goed gedrag (Justitie)<br />
Benoeming mogelijk als wordt voldaan<br />
aan de benoembaarheidvereisten in artikel<br />
6 WNA 1999<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 1
Vestigingsplaats • Als er behoefte was aan een nieuw<br />
kantoor op een bepaalde plaats<br />
Toegestaan aantal<br />
notarissen<br />
• Vestigingsplaats o.b.v. 2-fasenbenoemingsstelsel<br />
bepaald door KNB<br />
• Plaats van vestiging was verbonden<br />
aan woonplaats<br />
• Vestigingsplaats naar keuze, mits uit het<br />
ondernemingsplan blijkt dat er 'economische<br />
ruimte' bestaat in de betreffende plaats<br />
• Plaats van vestiging niet verbonden aan<br />
de woonplaats<br />
• Toegestaan om incidenteel buiten het<br />
arrondissement waar de notaris benoemd is<br />
diensten te verlenen<br />
• Maximaal 1 notaris op 4000 inwoners • Het aantal notarissen mag de eerste vier<br />
jaar na de inwerkingtreding van de nieuwe<br />
wet met niet meer dan 10% per jaar stijgen<br />
• Vestigingsplaats naar keuze, mits uit<br />
het ondernemingsplan blijkt dat er 'economische<br />
ruimte' bestaat in de betreffende<br />
plaats<br />
• Plaats van vestiging niet verbonden<br />
aan de woonplaats<br />
• Toegestaan om incidenteel buiten het<br />
arrondissement waar de notaris benoemd is<br />
diensten te verlenen<br />
• Het aantal notarissen mag de eerste<br />
vier jaar na de inwerkingtreding van de<br />
nieuwe wet met niet meer dan 10% per<br />
jaar stijgen. Het is mogelijk om dit maximum<br />
daarna met twee jaar te verlengen<br />
(artikel 124)<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 2
Tarieven<br />
Familiepraktijk en minderdraagkrachtigen<br />
• Vaste tarieven, bindend voorgeschreven<br />
door de KNB.<br />
• De voorzitter van de rechtbank kan een<br />
notaris opdragen zijn diensten aan minderdraagkrachtigen<br />
kosteloos of tegen de helft<br />
van het geldend tarief te verlenen<br />
• Tarieven moeten bij inwerkintreding in<br />
beginsel vrij zijn<br />
• Voor een geleidelijke overgang zullen<br />
maximumtarieven worden ingesteld<br />
• Tarieven voor minderdraagkrachtigen<br />
worden niet losgelaten, maar bij AMvB<br />
vastgesteld<br />
• Vrije tarieven en maximumtarieven<br />
• Voor mensen met een eigen vermogen<br />
van meer dan € 226.890 zijn de tarieven<br />
vrij<br />
• Voor burgers die buiten de WRB<br />
vallen, maar geen vermogensbelasting<br />
verschuldigd zijn, geldt een maximumtarief<br />
voor testamenten, huwelijkse voorwaarden,<br />
partnerschapsvoorwaarden en<br />
samenlevingsovereenkomsten.<br />
Op 1 oktober 1999 is de Regeling notariële<br />
tarieven familiepraktijk minderdraagkrachtigen<br />
in werking getreden. Deze<br />
regeling biedt aan minderdraagkrachtigen<br />
(in de zin van de WRB) de mogelijkheid<br />
een bepaalde akte (testamenten, huwelijkse<br />
voorwaarden, partnerschapsvoorwaarden,<br />
samenlevingsovereenkomsten en verdelingen<br />
van een negatief vermogen) op te laten<br />
maken tegen een vastgelegd tarief. De<br />
notaris mag niet meer in rekening brengen<br />
dan het in de regeling vastgelegde maximum<br />
tarief.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 3
Vastgoedpraktijk en overgangsperiode<br />
• Vaste tarieven, bindend voorgeschreven<br />
door de KNB<br />
• Vrije tarieven bij inwerkingtreding van<br />
de wet<br />
• Voor een geleidelijke overgang zal een<br />
systeem van minimumtarieven worden ingesteld<br />
• Als duidelijk zou worden dat de toegankelijkheid<br />
en de continuïteit van het notariaat<br />
in gevaar komen, kan de regering via de<br />
AMvB van artikel 54 (WNA-nieuw) ingrijpen<br />
Ondernemingspraktijk Adviestarieven Vrije tarieven Vrije tarieven<br />
211 In het eerste jaar 80-120%, in het tweede jaar 60-140% en in het derde jaar 40-160%.<br />
• Na een periode van 3 jaar zullen de<br />
tarieven in beginsel worden vrijgelaten<br />
• Gedurende de overgangsperiode zal de<br />
(oude) regeling van vaste tarieven aan de<br />
hand van steeds groter wordende bandbreedtes<br />
tussen maximum- en minimumtarieven<br />
jaarlijks worden afgebouwd. 211<br />
Deze zullen bij ministeriële regeling worden<br />
vastgesteld<br />
• De tarieven zullen worden vrijgelaten<br />
tenzij ontwikkelingen terzake van de kwaliteit,<br />
de toegankelijkheid en de continuïteit<br />
zich daarentegen zouden verzetten<br />
(art127-3 WNA-nieuw)<br />
• Artikel 54 bepaalt dat direct na afloop<br />
van de overgangsperiode de tarieven bij<br />
AMvB worden bepaald. Dit betekent dat<br />
nog voordat de tarieven worden vrijgelaten<br />
ingegrepen kan worden als tijdens de<br />
overgangsperiode zou blijken dat de continuïteit<br />
en toegankelijkheid van de notariële<br />
dienstverlening in het geding zijn<br />
• Over de wenselijkheid om artikel 54<br />
toe te passen zal de Commissie Monitoring<br />
na drie jaar een oordeel uitbrengen<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 4
Regulering • Koninklijke Notariële Broederschap:<br />
Beroeps- en gedragsregels<br />
Structuur KNB • Privaatrechtelijke vereniging, niet bij<br />
wet geregeld<br />
Taak KNB • Het verzorgen van de notariële beroepsopleiding<br />
en het regelen van de verplichting<br />
waaraan de notaris en kandidaat-notaris bij<br />
het volbrengen van de stage moeten voldoen<br />
Rol KNB • Beroepsbelang notariaat voorop (vaststellen<br />
tarieven en bepalen vestigingsbeleid)<br />
• Koninklijke Notariële Broederschap:<br />
Beroeps- en gedragsregels<br />
• Openbaar lichaam<br />
• Verordenende bevoegdheden<br />
• Bevordering van een goede beroepsbeoefening<br />
door de leden en hun vakbekwaamheid.<br />
Zorg voor eer en aanzien<br />
• Algemeen belang boven beroepsbelang<br />
notariaat<br />
• Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie:<br />
Beroeps- en gedragsregels<br />
• Openbaar lichaam (art. 134 GW),<br />
bij wet geregeld<br />
• Verordende bevoegdheden<br />
• Bevordering van een goede beroepsbeoefening<br />
door de leden en hun vakbekwaamheid.<br />
Zorg voor eer en aanzien.<br />
• Algemeen belang boven beroepsbelang<br />
notariaat<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 5
BIJLAGE II<br />
GERAADPLEEGDE LITERATUUR<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong>
GERAADPLEEGDE LITERATUUR<br />
Akerlof, G. (1970). The market for lemons: Quality, uncertainty and the market<br />
mechanism, Quarterly Journal of Economics, pp. 488-500.<br />
Becker, G.S. (1983), A theory of competition among pressure groups for political<br />
influence, Quarterly Journal of Economics, 98, pp. 371-400.<br />
Blokland, P. (1999). Teksten en toelichting op de Wet op het notarisambt. Lelystad:<br />
Koninklijke Vermande.<br />
Brouwer, W. & I. van Exel. Het notariaat aan banden. ESB, 22 februari 2002.<br />
Commissie Monitoring Notariaat (2000). Rapportage Commissie Monitoring Notariaat.<br />
Commissie Monitoring Notariaat (2001). Tweede rapportage Commissie Monitoring<br />
Notariaat.<br />
Commissie Monitoring Notariaat (<strong>2003</strong>). Eindrapport Commissie Monitoring<br />
Notariaat: periode 1999-<strong>2003</strong>.<br />
De Volkskrant (6 maart 1998). Consument gebaat bij vaste tarieven.<br />
Dykstra, M. (SEOR bv) & R. Aalbers (OCFEB) (2002). Kruissubsidiëring in de<br />
familiepraktijk: een empirische studie naar de kosten en opbrengsten in de familiepraktijk<br />
van het notariaat.<br />
EIM (2000). Gegevensverzameling ten behoeve van de Commissie Monitor Notariaat:<br />
nulmeting.<br />
EIM (2000). Gegevensverzameling ten behoeve van de Commissie Monitor Notariaat:<br />
eerste meting.<br />
EIM (2001). Gegevensverzameling ten behoeve van de Commissie Monitor Notariaat:<br />
tweede meting.<br />
EIM (2002). Gegevensverzameling ten behoeve van de Commissie Monitor Notariaat:<br />
eindrapportage.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 1
Ernst & Young (2002). KPVS onderzoek notariaat 2002.<br />
Hage, G. We hebben een prachtig beschermde positie. Intermediair, 24 februari<br />
1995.<br />
Houben, M. Het notariaat mist durf om te gaan ondernemen. Het Financieele<br />
Dagblad, 10 <strong>april</strong> 1998.<br />
KPMG (1994). Kosten en opbrengsten van het notariaat.<br />
Loon van, J. Juist nu is de tijd gunstig voor vrije notaristarieven. Trouw, 7 <strong>april</strong><br />
1998.<br />
Nelson, Philip (1970). Information and consumer behaviour, The Journal of Political<br />
Economy, 78 (2), pp. 311-329.<br />
Olson, M. (1965), The Logic of Collective Action: Public Goods and the Theory of<br />
Groups, Harvard University Press, Cambridge.<br />
Quay de, P. Notaris kan ook goede partijadviseur zijn. NRC Handelsblad, 22 januari<br />
2002.<br />
Ramaer, J. In de wachtkamer van de notaris. De Volkskrant, 10 januari 1998.<br />
Ruyter van Steveninck de, M.A.. Laat de notaris werken voor zijn geld. ESB, 3<br />
juli 1998.<br />
Schuurman, A. e.a. (1999). Moeite met de markt: vijf marktwerkingsprojecten<br />
onder de loep. Breukelen: Nyfer.<br />
SER (1985). Advies inkomensvorming vrije beroepen.<br />
Stichting tot bevordering der Notariële Wetenschap (1996). Notariswet: rechtszekerheid<br />
in een vrije markt. Opstellen bij het ontwerp van de Wet op het notarisambt.<br />
Amsterdam.<br />
Stigler, G.J. (1971), The theory of economic regulation, Bell Journal of Economics<br />
and Management Science, 2, pp. 3-21.<br />
TK 23 706, nr. 3 (1993-1994). Memorie van Toelichting.<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 2
TK 23 706, nr. 5 (1994-1995). Verslag.<br />
TK 23 706, nr. 6 (1995-1996). Nota naar aanleiding van het verslag.<br />
TK 23 706, nr. 7 (1995-1996). Nota van wijziging.<br />
TK 23 706, nr. 10 (1996-1997). Verslag van een hoorzitting.<br />
TK 23 706, nr. 13 (1996-1997). Tweede nota van wijziging.<br />
TK 23 706, nr. 16 (1997-1998). Verslag van een schriftelijk overleg.<br />
TK 23 706, nr. 20 (1997-1998). Derde nota van wijziging.<br />
TK 23 706, nr. 23 (1997-1998). Amendement-De Koning.<br />
TK 23 706, nr. 31 (1997-1998). Vierde nota van wijziging.<br />
Uitgeverij KSU (2001 & 2002). De stand van de advocatuur en het notariaat 2001,<br />
2002 (via internet beschikbaar:<br />
http://www.rechtenstudie.nl/carriere/top30a<strong>2003</strong>.shtml of<br />
http://www.ksu.nl/stand/Stand1996.shtml).<br />
Veeken van der, T.. Na 156 jaar marktwerking in het notariaat. Ondernemen, 1<br />
november 1999.<br />
Ven van de, B. (1992). De notaris op de markt van koopwoningen. OTB, Technische<br />
Universiteit Delft.<br />
Waarden van, F. Het notariaat van markt naar staat. ESB, 14 augustus 1998.<br />
Werkgroep Toezicht Notariaat, Ministerie van Justitie & KNB (1999). Toezicht<br />
notariaat.<br />
Wet op het notarisambt (3 <strong>april</strong> 1999).<br />
Wet op het Notarisambt (1842) & Tarievenwet (1847).<br />
<strong>D9441</strong> <strong>–</strong> <strong>april</strong> <strong>2003</strong> 3