23.11.2014 Views

De maatschappelijke betekenis van doorvoer - SEO Economisch ...

De maatschappelijke betekenis van doorvoer - SEO Economisch ...

De maatschappelijke betekenis van doorvoer - SEO Economisch ...

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Stichting voor <strong>Economisch</strong> Onderzoek<br />

der Universiteit <strong>van</strong> Amsterdam<br />

<strong>De</strong> <strong>maatschappelijke</strong><br />

<strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong><br />

Second opinion bij TNO Inro onderzoek<br />

Drs. Bert Hof<br />

Prof.dr. Carl Koopmans<br />

Opgesteld in opdracht <strong>van</strong> het<br />

ministerie <strong>van</strong> <strong>Economisch</strong>e Zaken<br />

Amsterdam, maart 2004


"Het doel der Stichting is het verrichten <strong>van</strong> economische onderzoekingen, zowel op het<br />

terrein der sociale economie als op dat der bedrijfseconomie, ten dienste <strong>van</strong> wetenschap en<br />

onderwijs, mede ten nutte <strong>van</strong> overheid en bedrijfsleven"<br />

(art. 2 der stichtingsakte)<br />

<strong>SEO</strong>-rapport nr. 736<br />

Copyright © 2004 <strong>SEO</strong> Amsterdam. Behoudens de in of krachtens de Auteurswet 1912<br />

gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd en/of openbaar<br />

gemaakt op welke wijze dan ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming <strong>van</strong> de<br />

Stichting voor <strong>Economisch</strong> Onderzoek te Amsterdam.


i<br />

Executive summary<br />

Dit rapport bevat een second opinion over de TNO Inro studie “<strong>De</strong> <strong>maatschappelijke</strong><br />

<strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong>”. We beantwoorden de vraag of met deze studie een volledig en<br />

betrouwbaar beeld wordt gegeven <strong>van</strong> de <strong>maatschappelijke</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong>. Daartoe<br />

evalueren we de onderzoeksmethoden en signaleren we eventuele tekortkomingen.<br />

Het TNO Inro rapport richt zich met name op “zuivere <strong>doorvoer</strong>”: <strong>doorvoer</strong> met<br />

overlading. Dit zijn alle goederen die afkomstig zijn <strong>van</strong> en bestemd zijn voor het<br />

buitenland, maar wel op Nederlands grondgebied worden overgeslagen en vervoerd zonder<br />

<strong>van</strong> eigenaar te wisselen.<br />

Cijfers over <strong>doorvoer</strong><br />

Het TNO Inro rapport bevat een groot aantal rele<strong>van</strong>te cijfers en andere informatie over de<br />

<strong>doorvoer</strong>. Daarmee zijn belangrijke economische gegevens over de <strong>doorvoer</strong> op een<br />

adequate en beleidsrele<strong>van</strong>te wijze in beeld gebracht.<br />

<strong>De</strong> belangrijkste conclusie die uit deze informatie kan worden getrokken is dat het (macro-)<br />

economische belang <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong> niet zeer groot lijkt te zijn. Daarbij dient echter te worden<br />

aangetekend dat het TNO Inro onderzoek niet volledig in kaart brengt welke relaties de<br />

<strong>doorvoer</strong> met andere bedrijvigheid heeft. Voor Nederland zijn vooral achterwaartse relaties<br />

(toeleveranciers, kennis) en relaties met andere havenactiviteiten <strong>van</strong> belang. Voor West-<br />

Europa zijn met name de voorwaartse relaties (met afnemers) belangrijk. Hierdoor ontstaat<br />

ook weer een belang voor Nederland.<br />

Analyse <strong>van</strong> de <strong>maatschappelijke</strong> kosten en baten aan de hand <strong>van</strong> twee beleidsmaatregelen<br />

<strong>De</strong> TNO Inro studie analyseert een tonkilometerheffing en een (fictieve) quotering <strong>van</strong> de<br />

<strong>doorvoer</strong>. Het doel <strong>van</strong> deze analyse is niet om aanbevelingen over dergelijke maatregelen te<br />

doen, maar om de <strong>maatschappelijke</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong> in beeld te brengen.<br />

Het onderzoek naar de tonkilometerheffing is voor het grootste deel gebaseerd op een<br />

expert opinion. <strong>De</strong>ze analyse is correct uitgevoerd, maar naar onze mening is een meer<br />

uitvoerige analyse vereist om de effecten goed in beeld te krijgen.<br />

<strong>De</strong> analyse <strong>van</strong> quotering is uitgevoerd met het ruimtelijk algemeen evenwichtsmodel<br />

RAEM. Op basis <strong>van</strong> deze analyse is vervolgens een beknopte kosten-batenanalyse<br />

opgesteld. Zowel bij het formuleren <strong>van</strong> de maatregel, als binnen RAEM en in de kostenbatenanalyse<br />

zijn daarbij veronderstellingen gemaakt die bepalend zijn voor de uitkomsten.<br />

<strong>De</strong> meeste <strong>van</strong> deze veronderstellingen zijn verdedigbaar, maar andere keuzes zijn ook


ii<br />

Executive Summary<br />

mogelijk en zouden tot andere uitkomsten hebben geleid. Voorbeelden <strong>van</strong> dergelijke<br />

veronderstellingen zijn:<br />

· de agglomeratievoordelen samenhangend met variëteiten in inputs in RAEM, die ook<br />

anders hadden kunnen worden gemodelleerd;<br />

· de veronderstelde aanpassingstermijn op de arbeidsmarkt <strong>van</strong> 15 jaar, die even goed 20<br />

of 25 jaar had kunnen zijn.<br />

Twee veronderstellingen zijn echter niet goed verdedigbaar:<br />

· het nulalternatief veronderstelt dat de <strong>doorvoer</strong> een blijvend lage productiviteit heeft.<br />

Een geleidelijke verbetering <strong>van</strong> de productiviteit is veel plausibeler;<br />

· RAEM veronderstelt dat arbeid homogeen is. Hierdoor wordt aangenomen dat<br />

werkenden in de relatief laagproductieve <strong>doorvoer</strong> kunnen worden ingezet in banen<br />

elders met een vaak hogere productiviteit. Het is twijfelachtig of een dergelijke<br />

verschuiving <strong>van</strong> arbeid in de praktijk kan plaatsvinden.<br />

Beleidsaanbevelingen?<br />

<strong>De</strong> analyses <strong>van</strong> beleidsmaatregelen zijn niet bedoeld voor beleidsaanbevelingen, en zijn<br />

daarvoor naar onze mening ook geen voldoende basis. Dit hangt samen met de beperkte<br />

opzet <strong>van</strong> de analyse <strong>van</strong> de tonkilometerheffing en de specifieke en soms moeilijk<br />

verdedigbare veronderstellingen in het onderzoek naar quotering.<br />

Meer in het algemeen geldt dat uit het onderzoek geen duidelijk economisch motief naar<br />

voren komt voor stimulerend of remmend beleid ten aanzien <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong>. Het<br />

(macro)economische belang <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong> lijkt voor Nederland niet groot te zijn, hoewel<br />

er nader onderzoek naar de samenhang met andere economische activiteiten nodig zou zijn<br />

om dit definitief vast te stellen. Daar staat echter tegenover dat er ook geen grote negatieve<br />

effecten optreden, bijvoorbeeld voor het milieu. TNO Inro stelt hierover: “<strong>De</strong> conclusie dat<br />

Nederland af moet <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong> is pertinent onjuist”.<br />

Onderzoeksvragen<br />

Bij deze second opinion staan twee onderzoeksvragen centraal:<br />

1. Zijn de meest rele<strong>van</strong>te maatschappelijk aspecten <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong> bekeken?<br />

2. Zijn de onderzochte aspecten op de juiste wijze vastgesteld/gekwantificeerd, met name<br />

als het gaat om de bepaling <strong>van</strong> de arbeidsmarkteffecten?<br />

<strong>De</strong> eerste vraag kan voorzichtig positief worden beantwoord. Er zijn weliswaar aspecten die<br />

meer aandacht verdienen, zoals de samenhang tussen zuivere <strong>doorvoer</strong> en andere<br />

havenactiviteiten (scopevoordelen), maar de TNO Inro studie geeft als geheel een vrij<br />

adequaat beeld <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong>. Het antwoord op de tweede vraag is dat de meeste<br />

aspecten op een correcte wijze zijn gekwantificeerd. Echter, de inschatting <strong>van</strong> de


iii<br />

arbeidsmarktverschuivingen, de ontwikkeling <strong>van</strong> de arbeidsproductiviteit in de<br />

<strong>doorvoer</strong>sector en de relatie met andere economische activiteiten, hadden beter kunnen<br />

worden ingevuld. Temeer omdat deze aspecten een sterk stempel drukken op het resultaat<br />

<strong>van</strong> de <strong>maatschappelijke</strong> kosten-batenanalyse.<br />

Vervolgonderzoek<br />

Een deel <strong>van</strong> de beperkingen <strong>van</strong> de TNO Inro studie kan worden weggenomen met<br />

vervolgonderzoek. Het gaat daarbij met name om:<br />

· een nader onderzoek naar de voorwaartse en achterwaartse effecten <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong>,<br />

waarbij de voorwaartse effecten op Europees niveau plaatsvinden;<br />

· de door TNO Inro geconstateerde lage productiviteit <strong>van</strong> de Nederlandse <strong>doorvoer</strong>;<br />

· de relaties tussen <strong>doorvoer</strong> en andere havenactiviteiten (scopevoordelen).


Inhoud<br />

Executive summary...............................................................................................................................i<br />

1 Inleiding........................................................................................................................................1<br />

2 Informatie over <strong>doorvoer</strong>..........................................................................................................3<br />

2.1 Feiten en cijfers..................................................................................................................3<br />

2.2 Literatuuroverzicht: schaal- en scopevoordelen............................................................4<br />

2.3 Conclusies ...........................................................................................................................5<br />

3 Beleidsmaatregelen .....................................................................................................................7<br />

3.1 Tonkilometerheffing .........................................................................................................7<br />

3.2 Quotering..........................................................................................................................10<br />

3.2.1 Positief welvaartseffect door inefficiënte <strong>doorvoer</strong>?...............................10<br />

3.2.2 <strong>De</strong> arbeidsmarkt ...........................................................................................11<br />

3.2.3 Andere onderzoeksaspecten .......................................................................12<br />

3.2.4 Beleidsconclusies TNO Inro ......................................................................13<br />

4 Conclusies ..................................................................................................................................15<br />

Bijlage Vragen en antwoorden ...............................................................................................17


1 Inleiding<br />

Het Ministerie <strong>van</strong> <strong>Economisch</strong>e Zaken en het Ministerie <strong>van</strong> Verkeer en Waterstaat hebben<br />

de <strong>SEO</strong> gevraagd een second opinion te geven over het TNO Inro onderzoek “<strong>De</strong><br />

<strong>maatschappelijke</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong>” 1 . <strong>De</strong> second opinion moet vaststellen of het<br />

onderzoek een correct beeld geeft <strong>van</strong> de <strong>maatschappelijke</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong>. Hierbij<br />

staan twee vragen centraal:<br />

· zijn de meest rele<strong>van</strong>te <strong>maatschappelijke</strong> aspecten <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong> bekeken?<br />

· zijn de onderzochte aspecten op de juiste wijze vastgesteld en gekwantificeerd, met name<br />

als het gaat om de bepaling <strong>van</strong> de arbeidsmarkteffecten?<br />

Het gaat hierbij om een evaluatie <strong>van</strong> toegepaste methoden en om het signaleren <strong>van</strong><br />

mankementen of tekortkomingen.<br />

<strong>De</strong> second opinion is gebaseerd op het genoemde TNO Inro rapport en op de<br />

beantwoording door de auteurs <strong>van</strong> een door de <strong>SEO</strong> opgestelde vragenlijst over het<br />

rapport. <strong>De</strong> vragen en antwoorden zijn in een bijlage opgenomen. Verder zijn de door de<br />

opdrachtgever <strong>van</strong> het TNO Inro onderzoek – i.c. het Ministerie <strong>van</strong> Verkeer en Waterstaat<br />

– opgestelde onderzoeksvragen in beschouwing genomen. Ook is commentaar <strong>van</strong> TNO<br />

Inro en <strong>van</strong> de Klankbordgroep Onderzoeken Havenvisie <strong>van</strong> de Nationale Havenraad op<br />

een concept second opinion verwerkt.<br />

Schets <strong>van</strong> het TNO Inro rapport<br />

Het Ministerie <strong>van</strong> Verkeer en Waterstaat werkt aan een herijking <strong>van</strong> het zeehavenbeleid.<br />

Daarbij is de vraag aan de orde hoe beleidsmatig moet worden omgegaan met de <strong>doorvoer</strong><br />

<strong>van</strong> goederen door de Nederlandse zeehavens. Het TNO Inro onderzoek is uitgevoerd als<br />

ondersteuning bij de beantwoording <strong>van</strong> die vraag. <strong>De</strong> primaire invalshoek <strong>van</strong> het TNO<br />

Inro onderzoek is het geven <strong>van</strong> inzicht in de <strong>maatschappelijke</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong><br />

via Nederlandse zeehavens en de bijdrage die <strong>doorvoer</strong> levert aan het functioneren <strong>van</strong> de<br />

Nederlandse maatschappij. Dit inzicht wordt gegeven door middel <strong>van</strong>:<br />

1. het presenteren <strong>van</strong> feiten en cijfers met betrekking tot <strong>doorvoer</strong>;<br />

2. het beschrijven <strong>van</strong> schaal- en scopevoordelen, de spin-off <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong> en de relatie<br />

met wederuitvoer;<br />

3. het analyseren <strong>van</strong> de effecten <strong>van</strong> een tonkilometerheffing en quotering <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong>;<br />

4. het doen <strong>van</strong> beleidsaanbevelingen.<br />

1 B. Kuipers et al., <strong>De</strong> <strong>maatschappelijke</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong>; een onderzoek naar de zuivere<br />

<strong>doorvoer</strong> <strong>van</strong> goederen door de Nederlandse zeehavens, TNO Inro rapport 2003-36, 26<br />

november 2003.


2 Hoofdstuk 1<br />

Het TNO Inro rapport richt zich met name op “zuivere <strong>doorvoer</strong>”: <strong>doorvoer</strong> met<br />

overlading. Hieronder worden alle goederen verstaan die afkomstig zijn <strong>van</strong> buiten<br />

Nederland en bestemd zijn voor gebruik of verbruik buiten Nederland en daarom niet in het<br />

Nederlandse economische verkeer komen, maar wel op Nederlands grondgebied worden<br />

overgeslagen en vervoerd zonder <strong>van</strong> eigenaar te wisselen.<br />

Het TNO Inro rapport is als volgt ingedeeld. Een hoofdstuk begripsbepaling (Hoofdstuk 2)<br />

bevat definities <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong> zonder overlading, <strong>doorvoer</strong> met overlading, wederuitvoer en<br />

uitvoer. Schaal- en scopevoordelen en relaties met andere sectoren vinden hun plaats in het<br />

literatuuroverzicht <strong>van</strong> Hoofdstuk 3. In Hoofdstuk 4 worden (in samenwerking met CBS en<br />

AVV) recente data over <strong>doorvoer</strong> (was: 1996) en samenhangende grootheden (toegevoegde<br />

waarde, werkgelegenheid en wederuitvoer) gepresenteerd. Dit betreft onder meer de<br />

<strong>doorvoer</strong> in waarde en vervoerde tonnen, de samenstelling en vervoerwijze <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong> en<br />

de geografie <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong>.<br />

<strong>De</strong> effecten <strong>van</strong> een tonkilometerheffing worden in Hoofdstuk 5 besproken aan de hand<br />

<strong>van</strong> een zogenaamde expert opinion. In Hoofdstuk 6 worden de gevolgen <strong>van</strong> quotering<br />

geanalyseerd met behulp <strong>van</strong> het ruimtelijk algemeen evenwichtsmodel RAEM en uitgedrukt<br />

in termen <strong>van</strong> een kengetallen kosten-batenanalyse (KKBA).<br />

Leeswijzer<br />

Onze beoordeling <strong>van</strong> het TNO Inro rapport is als volgt ingedeeld. Hoofdstuk 2 behandelt<br />

de door TNO Inro gepresenteerde informatie over <strong>doorvoer</strong>. In Hoofdstuk 3 gaan we in op<br />

de analyse <strong>van</strong> beleidsmaatregelen. Hoofdstuk 4 sluit deze second opinion af met conclusies;<br />

daarbij besteden we in het bijzonder aandacht aan de beleidsrele<strong>van</strong>tie <strong>van</strong> het TNO Inro<br />

onderzoek.


2 Informatie over <strong>doorvoer</strong><br />

In dit hoofdstuk beoordelen we de informatie die het TNO Inro onderzoek geeft over de<br />

<strong>doorvoer</strong>. In Paragraaf 2.1 gaan we in op de cijfers over <strong>doorvoer</strong> uit Hoofdstuk 4 <strong>van</strong> het<br />

TNO Inro onderzoek. In Paragraaf 2.2 komen de schaal- en scopevoordelen en de spin-off<br />

<strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong> aan bod die in het literatuuroverzicht <strong>van</strong> Hoofdstuk 3 <strong>van</strong> het TNO Inro<br />

rapport worden beschreven. Paragraaf 2.3 bevat conclusies.<br />

2.1 Feiten en cijfers<br />

Internationale goederenstromen worden in het TNO Inro rapport onder meer ingedeeld in:<br />

· <strong>doorvoer</strong> zonder overlading (geen eigendomsoverdracht, geen bewerking);<br />

· ‘zuivere’ <strong>doorvoer</strong>: <strong>doorvoer</strong> met overlading (geen eigendomsoverdracht, geen<br />

bewerking);<br />

· wederuitvoer (eigendomsoverdracht, geen of beperkte bewerking); en<br />

· uitvoer (eigendomsoverdracht en bewerking of vervaardiging).<br />

In de TNO Inro studie wordt met name gekeken naar de <strong>doorvoer</strong> met overlading: de<br />

zuivere <strong>doorvoer</strong>. Hieronder worden alle goederen verstaan die afkomstig zijn <strong>van</strong> buiten<br />

Nederland en bestemd zijn voor gebruik of verbruik buiten Nederland en daarom niet in het<br />

Nederlandse economische verkeer komen, maar wel op Nederlands grondgebied worden<br />

overgeslagen en vervoerd. <strong>De</strong> reden dat <strong>doorvoer</strong> zonder overlading niet wordt<br />

meegenomen is dat die niet (of niet geheel) wordt opgenomen in statistieken. Ook richt de<br />

onderzoeksvraag op havens en het havenbeleid, hetgeen overslag impliceert.<br />

<strong>De</strong> zuivere <strong>doorvoer</strong> is een onderdeel <strong>van</strong> het goederenvervoer in en door Nederland, meer<br />

specifiek een onderdeel <strong>van</strong> het internationale vervoer <strong>van</strong> goederen. Uit de gepresenteerde<br />

cijfers (Tabel 4.2 in het TNO Inro rapport) blijkt dat in 2001 de zuivere <strong>doorvoer</strong> 37<br />

procent bedroeg <strong>van</strong> de aangevoerde hoeveelheid goederen in tonnen (invoer + wederinvoer<br />

+ inkomende <strong>doorvoer</strong>) en 49 procent <strong>van</strong> de afgevoerde hoeveelheid (uitvoer +<br />

wederuitvoer + uitgaande <strong>doorvoer</strong>). <strong>De</strong> uitspraken in het TNO Inro rapport over de<br />

zuivere <strong>doorvoer</strong> kunnen niet worden gegeneraliseerd tot andere nationale of internationale<br />

goederenstromen.<br />

Hoofdstuk 4 <strong>van</strong> het TNO Inro rapport bevat een schat aan gegevens over de <strong>doorvoer</strong>.<br />

Hierdoor ontstaat een goed beeld <strong>van</strong> de samenstelling <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong>stromen, <strong>van</strong> de<br />

ontwikkeling <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong> in de tijd, <strong>van</strong> de herkomst en bestemming <strong>van</strong> de goederen,


4 Hoofdstuk 2<br />

<strong>van</strong> de verdeling over Nederlandse havens en <strong>van</strong> de economische aspecten <strong>van</strong> de<br />

<strong>doorvoer</strong>. Cijfers over de vervoerswijze en over aanverwante stromen als in- en uitvoer en<br />

wederinvoer en wederuitvoer ontbreken evenmin. Het bestaan <strong>van</strong> achtergrondinformatie<br />

over deze gegevens in bijlagen A en B is een bijkomend pluspunt. Wèl moet worden<br />

aangetekend dat voor- en achterwaartse relaties niet cijfermatig in beeld worden gebracht<br />

(blz. 39 <strong>van</strong> het TNO Inro rapport).<br />

Uit Paragraaf 4.6 <strong>van</strong> het TNO Inro rapport blijkt dat de toegevoegde waarde <strong>van</strong> de<br />

Nederlandse <strong>doorvoer</strong> in 2001 2,1 miljard euro bedroeg: 15 procent <strong>van</strong> de toegevoegde<br />

waarde <strong>van</strong> de Nederlandse logistieke sector. Dit is de toegevoegde waarde <strong>van</strong> Nederlandse<br />

bedrijven inclusief hulpdiensten <strong>van</strong> het vervoer zoals overslagbedrijven. <strong>De</strong> toegevoegde<br />

waarde per doorgevoerde euro komt neer op 1,5 cent (gemiddeld over alle vervoerwijzen).<br />

Voor wederuitvoer en uitvoer zijn deze getallen groter: respectievelijk 10 en 60 cent. <strong>De</strong><br />

werkgelegenheid in de <strong>doorvoer</strong> bedroeg in 2001 29,7 duizend arbeidsjaren: 12,5 procent<br />

<strong>van</strong> de totale logistieke sector. Al met al bedraagt de toegevoegde waarde <strong>van</strong> de<br />

Nederlandse <strong>doorvoer</strong> ongeveer een half procent <strong>van</strong> de toegevoegde waarde <strong>van</strong> de<br />

Nederlandse economie.<br />

2.2 Literatuuroverzicht: schaal- en scopevoordelen<br />

Hoofdstuk 3 <strong>van</strong> het TNO Inro rapport betreft een quick scan <strong>van</strong> recente literatuur over<br />

<strong>doorvoer</strong>. Het hoofdstuk bespreekt allereerst een aantal publicaties waarover terecht wordt<br />

geconcludeerd dat ze veelal niet kwantitatief zijn onderbouwd en een diffuus beeld <strong>van</strong><br />

<strong>doorvoer</strong> geven. Oostenrijk en Zwitserland en Hong Kong en Singapore worden vervolgens<br />

ter vergelijking met Nederland onder de loep genomen. Daarna wordt onder meer het<br />

proces <strong>van</strong> substitutie <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong> naar wederuitvoer in verband met EDC’s (Europese<br />

Distributiecentra) besproken.<br />

Het belangrijkste onderdeel <strong>van</strong> Hoofdstuk 3 is naar onze mening de bespreking <strong>van</strong><br />

bestaande literatuur over de <strong>maatschappelijke</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong> in Paragraaf 3.6,<br />

waaronder het belang <strong>van</strong> schaal- en scopevoordelen en de spin-off <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong>.<br />

Scopevoordelen (“breedtevoordelen”) zijn voordelen die ontstaan doordat vervoer en op- en<br />

overslag <strong>van</strong> zowel <strong>doorvoer</strong>- als in- en uitvoerstromen plaatsvindt. TNO Inro stelt dat deze<br />

voordelen bij een aantal onderdelen <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong> een rol spelen, maar bij een aantal<br />

andere onderdelen niet (blz. 26-28 <strong>van</strong> het TNO Inro rapport). Scopevoordelen zijn<br />

duidelijk aanwezig bij het container hub-and-spoke netwerk: met name de<br />

containerinfrastructuur rond de Rotterdamse haven. Daarnaast is sprake <strong>van</strong> aanzienlijke


Informatie over <strong>doorvoer</strong> 5<br />

scopevoordelen gerelateerd aan de locatie <strong>van</strong> de om<strong>van</strong>grijke hoeveelheid EDC’s. EDC’s<br />

worden in het TNO Inro rapport (Paragraaf 3.5) voornamelijk in verband gebracht met<br />

wederuitvoer. Onduidelijk is hierdoor in hoeverre <strong>doorvoer</strong> en wederuitvoer voor<br />

aanzienlijke scopevoordelen bij EDC’s zorgen.<br />

In het algemeen ontbreekt een gedetailleerde bespreking <strong>van</strong> de aard en om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de<br />

scopevoordelen. Wèl worden in Hoofdstuk 6 ten behoeve <strong>van</strong> de analyse <strong>van</strong> een fictieve<br />

quoteringsmaatregel de gevolgen voor de transportsector <strong>van</strong> volledige uitval <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong><br />

geschat. <strong>De</strong> inschatting is dat de kosten <strong>van</strong> de transportsector met vijf procent zullen<br />

toenemen (blz. 93 <strong>van</strong> het TNO Inro rapport). Dit wordt als “relatief gering” gezien (blz.<br />

106 <strong>van</strong> het TNO Inro rapport). Hierbij dient te worden benadrukt dat het een globale<br />

inschatting <strong>van</strong> de orde <strong>van</strong> grootte <strong>van</strong> het effect op de kosten betreft.<br />

Schaalvoordelen treden vooral op in het transport <strong>van</strong> havens naar het achterland en dan<br />

binnen individuele segmenten. Dit betreft onder meer schaalvoordelen in de op- en overslag.<br />

Dit overlapt gedeeltelijk met de scopevoordelen, namelijk de op- en overslag <strong>van</strong> zowel<br />

doorgevoerde als in- of uitgevoerde containers in de Rotterdamse havens.<br />

Verder wordt geconcludeerd dat sprake is <strong>van</strong> een belangrijke spin-off <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong><br />

gerelateerd aan directe buitenlandse investeringen in Nederland (Subparagraaf 3.6.2).<br />

Beschreven is de relatie tussen EDC’s en de afgeleide vestiging <strong>van</strong> andere activiteiten. Zoals<br />

hierboven genoemd worden EDC’s hier en op andere plaatsen in het TNO Inro rapport<br />

(Paragraaf 3.5) voornamelijk in verband gebracht met wederuitvoer. <strong>De</strong> relatie tussen<br />

<strong>doorvoer</strong> en wederuitvoer wordt bovendien als substituerend gekenmerkt (Paragraaf 3.5).<br />

Daarmee is de conclusie dat <strong>doorvoer</strong> een belangrijke spin-off heeft niet overtuigend<br />

onderbouwd.<br />

2.3 Conclusies<br />

Het TNO Inro rapport bevat een groot aantal rele<strong>van</strong>te cijfers en andere informatie over<br />

<strong>doorvoer</strong> <strong>van</strong> goederen in Nederland. Daarmee zijn de meest rele<strong>van</strong>te economische<br />

aspecten <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong> op nationaal niveau op een adequate en beleidsrele<strong>van</strong>te wijze in<br />

beeld gebracht. <strong>De</strong> belangrijkste conclusie die uit deze informatie kan worden getrokken is<br />

dat het directe (macro-)economische belang <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong> niet zeer groot is. Daarbij dient<br />

echter te worden aangetekend dat het TNO Inro onderzoek de schaal- en scopevoordelen<br />

niet kwantitatief uitwerkt. Er ontbreekt een cijfermatige analyse <strong>van</strong> de scopevoordelen met<br />

betrekking tot <strong>doorvoer</strong> (d.w.z. kostenvoordelen voor in- en uitvoer als gevolg <strong>van</strong> het<br />

gezamenlijke vervoer en de gezamenlijke op- en overslag <strong>van</strong> goederen). Ook brengt het


6 Hoofdstuk 2<br />

TNO rapport niet in kaart welke voor- en achterwaartse relaties de <strong>doorvoer</strong> met andere<br />

bedrijven heeft. Aangezien de <strong>doorvoer</strong> voornamelijk levert aan het buitenland, zijn in<br />

Nederland vooral achterwaartse relaties (toeleveranciers, kennis) en relaties met andere<br />

havenactiviteiten <strong>van</strong> belang 2 . Voor West-Europa zijn met name de voorwaartse relaties (met<br />

afnemers) belangrijk. Hierdoor ontstaat ook weer een belang voor Nederland.<br />

2 TNO Inro, blz. xxi


3 Beleidsmaatregelen<br />

In dit hoofdstuk beoordelen we de TNO Inro analyses <strong>van</strong> twee beleidsmaatregelen: een<br />

tonkilometerheffing op <strong>doorvoer</strong> (3.1) en een (fictieve) quotering <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong> (3.2). <strong>De</strong><br />

analyses <strong>van</strong> deze beleidsmaatregelen zijn bedoeld om de <strong>maatschappelijke</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong><br />

<strong>doorvoer</strong> duidelijker in beeld te brengen. In het geval <strong>van</strong> quotering <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong> is sprake<br />

<strong>van</strong> een kengetallen kosten-batenanalyse (KKBA) <strong>van</strong> deze fictieve maatregel.<br />

3.1 Tonkilometerheffing<br />

<strong>De</strong> effecten <strong>van</strong> een tonkilometerheffing zijn door TNO Inro ingeschat met behulp <strong>van</strong> een<br />

expertsessie. Daarnaast zijn ze gecontroleerd met behulp <strong>van</strong> het model SMILE. Ook<br />

onderzoek <strong>van</strong> Runhaar 3 speelt een belangrijke rol in de analyse. <strong>De</strong> heffing heeft volgens de<br />

analyse nauwelijks effect (Tabel 5.2 op blz. 77-78 <strong>van</strong> het TNO Inro rapport). Kleine<br />

positieve effecten doen zich voor omdat de <strong>doorvoer</strong> efficiënter gaat werken en <strong>van</strong>wege de<br />

modal shift naar goedkope en milieuvriendelijke vervoerwijzen. Kleine negatieve effecten<br />

doen zich voor omdat de schaal <strong>van</strong> het transport afneemt.<br />

In Hoofdstuk 5 is niet duidelijk wat precies bedoeld wordt met een toename <strong>van</strong> de<br />

efficiëntie <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong>. Dit heeft te maken met de aard en presentatie <strong>van</strong> de analyses.<br />

In een expertsessie is niet altijd duidelijk wat de theorie achter de resultaten is en in hoeverre<br />

de praktijk aansluit bij de theorie. Door te verwijzen naar andere studies, zoals die <strong>van</strong><br />

Runhaar, blijft verborgen wat bedoeld wordt met inefficiënties en hoe en waarom een<br />

heffing leidt tot efficiëntieverbeteringen. In het navolgende bespreken we achtereenvolgens<br />

de redenen voor een heffing; het efficiëntie-effect <strong>van</strong> een heffing; het effect <strong>van</strong> een heffing<br />

op de concurrentiepositie; en de beleidsconclusies <strong>van</strong> het hoofdstuk.<br />

Redenen voor een tonkilometerheffing<br />

<strong>De</strong> effecten <strong>van</strong> een heffing worden geanalyseerd in het kader <strong>van</strong> een aanvulling op de<br />

resultaten <strong>van</strong> Hoofdstuk 6 (de analyse met RAEM: Ruimtelijk Algemeen<br />

EvenwichtsModel). Doorrekening in RAEM was niet mogelijk omdat geen kennis bestond<br />

over elasticiteiten en andere cruciale eigenschappen <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong>. In Paragraaf 5.1 <strong>van</strong><br />

het TNO Inro rapport is sprake <strong>van</strong> beleid gericht op het beperken <strong>van</strong> de schadelijke<br />

gevolgen <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong>. Als uitgangspunt worden hier de analyses <strong>van</strong> Runhaar genomen,<br />

3 H. Runhaar, Freight transport: at any price? Effects of transport costs on book and newspaper<br />

supply chains in the Netherlands, dissertatie, TRAIL Research School/<strong>De</strong>lft University Press,<br />

<strong>De</strong>lft, 2002.


8 Hoofdstuk 3<br />

die onder meer uitgaan <strong>van</strong> “efficient pricing”: de heffing dient om de kosten <strong>van</strong> externe<br />

effecten in de prijs <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong> op te nemen. Volgens standaard economische theorie leidt<br />

dit tot een welvaartsverbetering omdat economische agenten dan in hun beslissingen<br />

rekening houden met de volledige <strong>maatschappelijke</strong> kosten <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong> (die nu onderdeel<br />

worden <strong>van</strong> de prijs). Dit positieve effect komt tot uiting in de modal shift naar goedkope en<br />

milieuvriendelijke vervoerwijzen (zie Tabel 5.2 op blz. 78 <strong>van</strong> het TNO Inro rapport). Dit<br />

effect is evenwel gering. Elders in het TNO Inro rapport wordt immers gesteld dat de<br />

<strong>doorvoer</strong> relatief milieuefficiënt is 4 .<br />

Efficiëntie-effecten <strong>van</strong> een heffing<br />

Vanwege afnemende schaal doet zich een negatief efficiëntie-effect voor in de productie <strong>van</strong><br />

<strong>doorvoer</strong>. Dit effect is gering omdat de <strong>doorvoer</strong>stromen slechts in beperkte mate zullen<br />

afnemen: het grootste deel is ‘captive’ (blz. 77).<br />

Daarnaast is sprake <strong>van</strong> een positief efficiëntie-effect. Op blz. 78 <strong>van</strong> het TNO Inro rapport<br />

wordt dit “wijziging consolidatiegraad” genoemd. Dit zou de indruk kunnen wekken dat de<br />

<strong>doorvoer</strong> inefficiënt werkt. TNO Inro verwijst naar Runhaar, die de reactie <strong>van</strong> een aantal<br />

Nederlandse bedrijven op een transportkostenverhoging bekijkt. Hier komt uit dat er weinig<br />

strategische veranderingen zoals locatiewijzigingen plaatsvinden en dat het transport<br />

efficiënter zal worden afgewikkeld. <strong>De</strong> term “efficiënter” houdt hier in dat de heffing een<br />

verandering <strong>van</strong> de productiestructuur uitlokt. Die verandering is echter alleen efficiënt als<br />

de heffing wordt ingevoerd. <strong>De</strong> resultaten <strong>van</strong> Runhaar tonen dus niet aan dat de <strong>doorvoer</strong><br />

in de huidige situatie – zonder heffing – inefficiënt is.<br />

Uit de antwoorden <strong>van</strong> TNO Inro op de vragen <strong>van</strong> de <strong>SEO</strong> blijkt dat een heffing niet<br />

wordt gezien als een manier om inefficiënties weg te nemen. Efficiëntieverbeteringen<br />

kunnen om andere redenen plaatsvinden dan als gevolg <strong>van</strong> een heffing en er is niet<br />

onderzocht of de heffing de meest geschikte methode is. Wel kan een heffing<br />

efficiëntieverbeteringen versnellen die ook zonder beleid zouden hebben plaatsgevonden.<br />

Op het al of niet bestaan <strong>van</strong> huidige inefficiënties komen we terug bij de beoordeling <strong>van</strong><br />

Hoofdstuk 6 (RAEM-analyse) hieronder.<br />

Het effect <strong>van</strong> een heffing op de concurrentiepositie<br />

Runhaar veronderstelt dat een heffing geldt voor alle West-Europese vervoerders. <strong>De</strong><br />

analyse in het TNO Inro onderzoek gaat er<strong>van</strong> uit dat de heffing op Nederlands<br />

4 In de conclusies <strong>van</strong> Hoofdstuk 3 <strong>van</strong> het TNO Inro rapport worden negatieve externe effecten<br />

als belangrijkste nadeel <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong> genoemd (paragraaf 3.7). Verwezen wordt naar Dings et al<br />

(1999), maar de effecten worden in Hoofdstuk 3 niet verder beschreven of gekwantificeerd. Uit<br />

Hoofdstuk 6 (analyse <strong>van</strong> fictieve quotering) blijkt evenwel dat <strong>doorvoer</strong> relatief milieuefficiënt<br />

is (blz. 104 <strong>van</strong> het TNO Inro rapport).


Beleidsmaatregelen 9<br />

grondgebied plaatsvindt (blz. 76). In het TNO Inro onderzoek is daarom sprake <strong>van</strong><br />

mogelijke concurrentieverslechteringen bovenop het directe effect <strong>van</strong> de heffingen.<br />

Onduidelijk is hierbij hoe een specifieke heffing op transport ten behoeve <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong> de<br />

concurrentiepositie kan verslechteren <strong>van</strong> andere onderdelen <strong>van</strong> de transportsector of<br />

andere sectoren <strong>van</strong> de Nederlandse economie. Zeker gezien de stellingen in Hoofdstuk 3,<br />

waar <strong>doorvoer</strong> lijkt “los” te staat <strong>van</strong> importen en exporten (zoals genoemd op bijvoorbeeld<br />

blz. 34-35) en waar de relatie met wederuitvoer (en EDC’s) als substituerend wordt gezien<br />

(o.a. blz. 21-22).<br />

Beleidsconclusies <strong>van</strong> Hoofdstuk 5<br />

In Paragraaf 5.4 lijkt de belangrijkste conclusie te zijn dat een heffing beperkte effecten zal<br />

hebben. Wel wordt gesteld dat een heffing efficiënter gedrag uitlokt en dat de indirecte<br />

effecten op de concurrentiepositie (<strong>van</strong> havens en EDC’s) “veel sterker” kunnen zijn (dan<br />

de directe effecten). Het “indirecte” effect op de concurrentiepositie is ons niet duidelijk. <strong>De</strong><br />

suggestie lijkt te zijn dat de <strong>doorvoer</strong> <strong>van</strong> groter belang is dan uit de cijfers <strong>van</strong> Hoofdstuk 4<br />

blijkt. <strong>De</strong>ze suggestie wordt evenwel niet nader onderbouwd en lijkt elders (Hoofdstuk 3) te<br />

worden tegengesproken. <strong>De</strong> stelling dat een heffing efficiënter gedrag uitlokt lijkt ons op zijn<br />

minst verwarrend en dient op zich niet gezien te worden als een beleidsaanbeveling.<br />

Hoofdstuk 5 geeft geen aanleiding om datgene dat in Hoofdstuk 4 al naar voren kwam bij te<br />

stellen: het (macro)economische belang <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong> lijkt voor Nederland niet groot te<br />

zijn, hoewel er nader onderzoek naar de samenhang met andere economische activiteiten<br />

nodig zou zijn om dit definitief vast te stellen. Het hoofdstuk geeft evenwel ook geen<br />

zwaarwegende reden tot ingrijpen. Het positieve effect <strong>van</strong> een heffing in de vorm <strong>van</strong><br />

goedkopere en milieuvriendelijkere vervoerwijzen is immers gering.<br />

Maatschappelijke <strong>betekenis</strong> in beeld?<br />

Naar onze mening geeft de analyse <strong>van</strong> een heffing op <strong>doorvoer</strong> slechts een beperkt beeld<br />

<strong>van</strong> de <strong>maatschappelijke</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong>. <strong>De</strong> analyse illustreert voornamelijk het<br />

geringe belang <strong>van</strong> milieu-effecten. Het effect <strong>van</strong> een heffing hangt samen met de vraag in<br />

hoeverre er voor de <strong>doorvoer</strong> substituten bestaan. <strong>De</strong> mate waarin dat het geval is, is slechts<br />

één aspect <strong>van</strong> de <strong>maatschappelijke</strong> <strong>betekenis</strong>. Bovendien hangen de effecten <strong>van</strong> een<br />

heffing sterk af <strong>van</strong> de concrete invulling, bijvoorbeeld wat betreft de terugsluizing <strong>van</strong><br />

heffingsopbrengsten.


10 Hoofdstuk 3<br />

3.2 Quotering<br />

In Hoofdstuk 6 <strong>van</strong> het TNO Inro rapport wordt modelmatig gekeken naar de effecten <strong>van</strong><br />

uitval (quotering) <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong>. In deze paragraaf bespreken we verschillende aspecten <strong>van</strong><br />

deze exercitie.<br />

Geen echte maatregel<br />

Een eerste opvallende eigenschap <strong>van</strong> de analyse <strong>van</strong> quotering is dat er geen concrete<br />

maatregel wordt geanalyseerd, maar een veronderstelling dat de <strong>doorvoer</strong> met 5 dan wel 100<br />

procent kan worden verminderd. In de praktijk is het de vraag of hiervoor überhaupt – in<br />

een EU-context - beleidsinstrumenten beschikbaar zijn. Als er al instrumenten kunnen<br />

worden bedacht die dergelijke effecten hebben, gaan deze instrumenten waarschijnlijk<br />

gepaard met extra kosten en neveneffecten. Het gaat daarom met nadruk niet om een<br />

concreet beleidsvoorstel, maar – zoals ook de opdracht was – om een fictieve beleidsmaatregel<br />

met als doel meer licht te werpen op de <strong>maatschappelijke</strong> waarde <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong>.<br />

In het vervolg <strong>van</strong> deze paragraaf bespreken we eerst de wijze waarop TNO Inro is<br />

omgegaan met de relatieve inefficiëntie <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong> (3.2.1). Daarna gaan we in op de<br />

arbeidsmarkteffecten (3.2.2) en op andere aspecten <strong>van</strong> de analyse <strong>van</strong> quotering (3.2.3).<br />

3.2.1 Positief welvaartseffect door inefficiënte <strong>doorvoer</strong>?<br />

Een inefficiënte <strong>doorvoer</strong>?<br />

Op basis <strong>van</strong> data voor 1996 schat TNO Inro dat de <strong>doorvoer</strong> relatief inefficiënt is<br />

vergeleken met andere sectoren. Hiermee wordt bedoeld dat de productiviteit in de<br />

<strong>doorvoer</strong> in vergelijking met andere sectoren relatief laag is. Dit is een situatie die in de<br />

praktijk niet kan blijven voortduren. Zoals al uit de beantwoording <strong>van</strong> TNO Inro blijkt, zal<br />

door aanpassingen in de <strong>doorvoer</strong> de sector productiever (en kleiner) worden. Blijkbaar zit<br />

de <strong>doorvoer</strong> in een aanpassingsproces <strong>van</strong> één evenwicht naar een ander. Omdat niet<br />

duidelijk is waardoor de “relatieve inefficiënties” worden veroorzaakt, wordt op blz. 103<br />

opgemerkt dat naar de verklarende factoren voor deze achterblijvende ontwikkeling nader<br />

onderzoek nodig is.<br />

Quotering en productiviteit<br />

Quotering blijkt uiteindelijk een klein maar positief effect te hebben op de welvaart. Het<br />

mechanisme wordt beschreven op blz. 103. Er is sprake <strong>van</strong> een prijsdaling (waardoor het<br />

reële BBP toeneemt) als gevolg <strong>van</strong> efficiëntiewinsten doordat arbeid die vrijkomt uit de<br />

<strong>doorvoer</strong> in een andere sector wordt ingezet waar grotere agglomeratievoordelen bestaan.<br />

Dit zou tot de volgende - verkeerde - conclusies kunnen leiden. Ten eerste: de <strong>doorvoer</strong>


Beleidsmaatregelen 11<br />

heeft een relatief lage productiviteit, veroorzaakt door relatief kleine agglomeratievoordelen.<br />

Ten tweede: er is een reden om de <strong>doorvoer</strong> te beperken omdat quotering leidt tot kleine<br />

maar positieve welvaartseffecten. Vooral uit de antwoorden <strong>van</strong> TNO Inro op de vragenlijst<br />

blijkt dat deze conclusies niet juist zijn. Dit heeft te maken met de interpretatie <strong>van</strong> de<br />

analyse met RAEM (Ruimtelijk Algemeen EvenwichtsModel).<br />

Wat gebeurt er in de op RAEM gebaseerde KKBA? Er worden twee situaties met elkaar<br />

vergeleken. Allereerst de geschatte situatie in 1996. Hier blijkt de <strong>doorvoer</strong> een relatief lage<br />

productiviteit te hebben. Vervolgens wordt de <strong>doorvoer</strong> met 5 procent (of 100 procent)<br />

gequoteerd. <strong>De</strong> analyse geeft daarom antwoord op de vraag: als de <strong>doorvoer</strong> een relatief lage<br />

productiviteit blijft houden, wat is dan het effect <strong>van</strong> een quotering? <strong>De</strong> <strong>doorvoer</strong> wordt als<br />

gevolg <strong>van</strong> de quotering kleiner en vrijgekomen arbeid komt in andere sectoren met een<br />

hogere productiviteit terecht. Het effect <strong>van</strong> de quotering is daarom positief. In de huidige<br />

formulering worden daarbij verschillen in agglomeratievoordelen en verschillen in<br />

productiviteit niet uit elkaar getrokken.<br />

In een kosten-batenanalyse is het niet correct om te doen alsof, zonder beleidsmaatregel (in<br />

het “nulalternatief”), de wereld niet verandert. Daarom worden KBA’s doorgaans uitgevoerd<br />

tegen de achtergrond <strong>van</strong> lange termijn scenario’s <strong>van</strong> het CPB. In de KKBA <strong>van</strong> TNO Inro<br />

had een nulalternatief moeten worden geformuleerd waarin zonder quotering de <strong>doorvoer</strong><br />

volgens een natuurlijk proces productiever (kleiner) zou worden totdat de sector even<br />

productief is als andere sectoren (zie beantwoording <strong>van</strong> TNO Inro, blz. 8). <strong>De</strong><br />

productiviteitsverbetering <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong> zou dan <strong>van</strong>zelf tot stand zijn gekomen, en de<br />

quotering zou deze hoogstens versnellen. <strong>De</strong> positieve effecten <strong>van</strong> quotering worden dan<br />

veel kleiner.<br />

3.2.2 <strong>De</strong> arbeidsmarkt<br />

In RAEM is op de arbeidsmarkt sprake <strong>van</strong> homogene arbeid: alle werknemers zijn overal<br />

inzetbaar. Door de RAEM uitkomsten <strong>van</strong> toepassing te verklaren op een periode <strong>van</strong> 15<br />

jaar veronderstellen de TNO Inro onderzoekers dat alle ex-werknemers <strong>van</strong> de gequoteerde<br />

<strong>doorvoer</strong> na 15 jaar elders werk hebben gevonden (of gepensioneerd zijn). Hier kunnen twee<br />

kanttekeningen bij worden geplaatst.<br />

1. In werkelijkheid is arbeid zeer heterogeen. Mensen verschillen bijvoorbeeld in termen<br />

<strong>van</strong> opleidingsniveaus en opleidingsrichtingen. Het opleidingsniveau in de <strong>doorvoer</strong> is<br />

naar verwachting relatief laag (bijv. binnenschippers). Bovendien hangt het<br />

opleidingsniveau, en de inzetbaarheid, deels samen met niet-veranderbare<br />

eigenschappen (aangeboren of aangeleerd). Daarom zullen ex-werknemers <strong>van</strong> de


12 Hoofdstuk 3<br />

<strong>doorvoer</strong>, voorzover zij elders aan de slag komen, ook in hun nieuwe werkkring een<br />

relatief lage productiviteit hebben vergeleken met de gemiddelde werknemer in<br />

Nederland. <strong>De</strong> veronderstelling in RAEM <strong>van</strong> homogene arbeid met een gemiddelde<br />

productiviteit, leidt tot een overschatting <strong>van</strong> de baten <strong>van</strong> quotering;<br />

2. Het is de vraag of een termijn <strong>van</strong> vijftien jaar genoeg is om het aanpassingsproces te<br />

voltooien. Dit veronderstelt onder meer dat na vijftien jaar alle mensen die eerst<br />

werkzaam waren in de <strong>doorvoer</strong>, nu werkzaam zijn in andere sectoren. Dit vereist onder<br />

meer om- en bijscholing. Naar alle waarschijnlijkheid zal een deel <strong>van</strong> de betrokkenen<br />

dat niet kunnen of willen. Het veronderstelt ook dat er voldoende vraag is naar<br />

dergelijke arbeid in de productievere sectoren.<br />

Geen verhuizingen<br />

Eén <strong>van</strong> de veronderstellingen <strong>van</strong> de gebruikte (“korte termijn”) versie <strong>van</strong> RAEM is dat<br />

mobiliteit <strong>van</strong> arbeid tussen regio’s (d.w.z. verhuizen) niet is toegestaan. Gegeven de termijn<br />

<strong>van</strong> 15 jaar lijkt dit geen realistische veronderstelling. Als verhuizen zou zijn toegestaan<br />

zullen verschillen in regionale spanning op de arbeidsmarkt kleiner worden. Regionale<br />

verschillen in effecten <strong>van</strong> quotering zullen mogelijk minder groot worden voor zover deze<br />

samenhangen met regionale verschillen in spanning op de arbeidsmarkt.<br />

3.2.3 Andere onderzoeksaspecten<br />

In deze subparagraaf wordt in meer detail op de RAEM-analyses ingegaan.<br />

Invloed <strong>van</strong> verschillen in agglomeratie-effecten<br />

Eén <strong>van</strong> de redenen dat een quotering in RAEM een positief effect heeft is dat andere<br />

sectoren dan de <strong>doorvoer</strong> grotere agglomeratievoordelen kennen. Als bedrijven in hun<br />

beslissingen rekening houden met agglomeratievoordelen die uit deze beslissingen<br />

voortkomen is geen beleid nodig om bedrijven de meest efficiënte oplossing te laten kiezen.<br />

<strong>De</strong> markt werkt dan “<strong>van</strong>zelf”. Een voorbeeld hier<strong>van</strong> in RAEM is dat een grotere markt<br />

transportkosten <strong>van</strong> het bedrijf naar de consument verkleint. Daarnaast bestaan<br />

agglomeratievoordelen die als “extern effect” kunnen worden gekenmerkt. In RAEM kent<br />

een markt met vele variëteiten (als inputs voor het productieproces) een efficiëntere<br />

productie. Een individueel bedrijf houdt geen rekening met het effect <strong>van</strong> het produceren<br />

<strong>van</strong> een extra variëteit op de productie <strong>van</strong> alle bedrijven in de sector. Een quotering op een<br />

sector met relatief kleine agglomeratievoordelen <strong>van</strong> dit type is eigenlijk een subsidie op<br />

sectoren met relatief grote agglomeratievoordelen <strong>van</strong> dit type, ofwel: relatief grote externe<br />

effecten. Vandaar het positieve effect <strong>van</strong> quotering via verschillen in<br />

agglomeratievoordelen. In het TNO Inro rapport wordt dit niet voldoende toegelicht.


Beleidsmaatregelen 13<br />

Aansluiting bij OEI<br />

In de KKBA worden de effecten <strong>van</strong> quotering <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong>stromen onderverdeeld in:<br />

- “directe effecten” <strong>van</strong> het wegvallen <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong>stromen: negatief --<br />

- het kleiner worden <strong>van</strong> negatieve “externe effecten”: positief +<br />

- “indirecte effecten”: extra groei <strong>van</strong> andere sectoren positief +++<br />

<strong>De</strong> indirecte effecten zijn het grootst. Dit lijkt haaks te staan op de OEI-methode voor<br />

kosten-batenanalyses <strong>van</strong> infrastructuurprojecten. Daarbij was de conclusie <strong>van</strong> een congres<br />

met internationale deskundigen dat de directe effecten (transportkostenverlagingen) groter<br />

zijn dan de additionele indirecte effecten; deze laatste zijn doorgaans niet groter dan 20 à 30<br />

procent <strong>van</strong> de directe effecten 5 . <strong>De</strong> ongebruikelijke verhouding tussen indirecte en directe<br />

effecten komt voort uit het feit dat quotering niet goed vergelijkbaar is met een<br />

transportkostendaling door een infrastructuurproject. Hierdoor zijn – bij quotering – de<br />

termen “direct effect” en “indirect effect” voor meerdere uitleg vatbaar. Dit heeft echter<br />

geen invloed op de totale effecten.<br />

Iets dat wel invloed heeft op de totale uitkomsten betreft de termijn waarover de netto baten<br />

wordt berekend. Volgens de OEI-methodiek is dat 30 jaar terwijl het TNO Inro onderzoek<br />

15 jaar hanteert. Als in het TNO Inro onderzoek de OEI-termijn <strong>van</strong> 30 jaar zou zijn<br />

gebruikt, zouden de baten <strong>van</strong> quotering hoger uitvallen. Daarbij dienen echter ook de<br />

andere opmerkingen in deze paragraaf te worden betrokken: zij geven aan dat andere<br />

veronderstellingen juist tot een (te) positief beeld <strong>van</strong> quotering leiden.<br />

Voorwaartse en achterwaartse effecten<br />

In het TNO Inro rapport wordt geen expliciete aandacht besteed aan voor- en achterwaartse<br />

relaties (blz. xxi). Zodoende worden geen “definitieve uitspraken” gedaan over de<br />

<strong>maatschappelijke</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong>. In Hoofdstuk 6 echter wordt in RAEM ook de<br />

doorwerking <strong>van</strong> uitval <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong> op andere sectoren meegenomen (blz. 102-103). <strong>De</strong><br />

RAEM-berekeningen nemen de effecten op toeleveranciers en afnemers dus impliciet mee,<br />

maar het is niet duidelijk wat het belang <strong>van</strong> deze effecten is en welke sectoren en bedrijven<br />

het betreft.<br />

3.2.4 Beleidsconclusies TNO Inro<br />

<strong>De</strong> analyse met RAEM geeft aan dat de <strong>doorvoer</strong> in Nederland een relatief lage productiveit<br />

kent (ten opzichte <strong>van</strong> andere sectoren). Op blz. 108 lijkt te worden geconcludeerd dat<br />

maatregelen genomen zouden moeten worden om de sector te versterken. Aangezien het<br />

5 CPB, Twee jaar ervaring met OEEI: de discussie over indirecte effecten, januari 2003.


14 Hoofdstuk 3<br />

ook zou kunnen zijn dat de <strong>doorvoer</strong> op natuurlijke wijze productiever wordt is ons inziens<br />

het nemen <strong>van</strong> maatregelen niet op voorhand noodzakelijk.<br />

TNO Inro lijkt hier en daar conclusies te trekken die men niet zo bedoelt. Voorbeelden zijn<br />

“de economische effecten <strong>van</strong> het beperken of zelfs helemaal stopzetten <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong><br />

zijn positief - vooral door de veronderstelde arbeidsmarkteffecten” (blz. xx) en “Indien het<br />

<strong>doorvoer</strong>cluster […] verwijderd zou worden, heeft dit op lange termijn relatief gunstige<br />

baten voor de Nederlandse samenleving.” (blz. xxi). Dit wekt de indruk dat uit het<br />

onderzoek volgt dat de overheid beleid zou moeten voeren gericht op beperking of<br />

verbieding <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong>. Dit is - ook volgens TNO Inro - geenszins het geval. Dit blijkt<br />

bijvoorbeeld uit de beantwoording <strong>van</strong> TNO Inro (blz. 9): “<strong>De</strong> conclusie dat Nederland af<br />

moet <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong> is pertinent onjuist”.<br />

In het algemeen verandert de TNO Inro analyse <strong>van</strong> quotering niet de conclusie uit eerdere<br />

hoofdstukken dat het (macro)economische belang <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong> voor Nederland niet<br />

groot lijkt te zijn, hoewel er nader onderzoek naar de samenhang met andere economische<br />

activiteiten nodig is om dit definitief vast te stellen. Door overheidsingrijpen worden volgens<br />

de TNO Inro berekening positieve welvaartseffecten geboekt, maar het netto effect is<br />

gering. <strong>De</strong> positieve effecten worden allereerst veroorzaakt door de veronderstelling dat de<br />

<strong>doorvoer</strong>sector een relatief lage productiviteit blijft houden. Daarnaast hangen de positieve<br />

effecten samen met het verminderen <strong>van</strong> negatieve externe effecten <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong> en<br />

verschillen in agglomeratievoordelen tussen de <strong>doorvoer</strong> en andere sectoren.


4 Conclusies<br />

<strong>De</strong> belangrijkste conclusies <strong>van</strong> deze second opinion zijn:<br />

· Het is niet eenvoudig om de <strong>maatschappelijke</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> een sector te bepalen. Het<br />

toepassen <strong>van</strong> een <strong>maatschappelijke</strong> kosten-batenanalyse op een fictieve en een reële<br />

beleidsmaatregel is daarvoor een hulpmiddel maar kent beperkingen.<br />

· Het TNO Inro rapport bevat een groot aantal rele<strong>van</strong>te cijfers en andere informatie over<br />

de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong> <strong>van</strong> goederen in Nederland. Daarmee zijn belangrijke<br />

economische gegevens over de <strong>doorvoer</strong> op een adequate en beleidsrele<strong>van</strong>te wijze in<br />

beeld gebracht.<br />

· <strong>De</strong> indirecte economische effecten voor Nederland betreffen voornamelijk de<br />

achterwaartse relaties en de mate waarin export en wederuitvoer kunnen profiteren <strong>van</strong><br />

de scopevoordelen die de <strong>doorvoer</strong> genereert. Het TNO Inro onderzoek brengt niet<br />

expliciet in kaart welke relaties de <strong>doorvoer</strong> met andere bedrijvigheid heeft.<br />

· Aangezien de voorwaartse effecten zich op Europese schaal voordoen, ligt op dat niveau<br />

ook het grootste economische belang <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong> door Nederland. Een analyse op<br />

Europees niveau viel echter buiten de onderzoeksopdracht.<br />

· Het onderzoek naar de tonkilometerheffing is voornamelijk gebaseerd op een expert<br />

opinion. Naar onze mening is een meer uitvoerige en kwantitatieve analyse vereist om de<br />

effecten <strong>van</strong> een dergelijke maatregel goed in beeld te krijgen.<br />

· <strong>De</strong> analyse <strong>van</strong> quotering is uitgevoerd met het model RAEM; op basis daar<strong>van</strong> is een<br />

beknopte kosten-batenanalyse opgesteld. Binnen RAEM en in de kosten-batenanalyse<br />

zijn veronderstellingen gemaakt die bepalend zijn voor de uitkomsten. <strong>De</strong> meeste <strong>van</strong><br />

deze veronderstellingen zijn verdedigbaar, maar andere keuzes zijn ook mogelijk en<br />

zouden tot andere uitkomsten hebben geleid. Voorbeelden zijn de agglomeratievoordelen<br />

in RAEM en de veronderstelde aanpassingstermijn <strong>van</strong> 15 jaar. Twee zaken<br />

zijn echter niet goed verdedigbaar. Ten eerste veronderstelt het nulalternatief dat de<br />

<strong>doorvoer</strong> een blijvend lage productiviteit heeft. Een geleidelijke verbetering <strong>van</strong> de<br />

productiviteit is echter veel plausibeler. Ten tweede is arbeid in RAEM homogeen.<br />

Hierdoor wordt impliciet aangenomen dat werkenden in de laagproductieve <strong>doorvoer</strong><br />

kunnen worden ingezet in banen elders met een vaak hogere productiviteit. Het is<br />

twijfelachtig of een dergelijke verschuiving <strong>van</strong> arbeid in de praktijk kan plaatsvinden.


16 Hoofdstuk 4<br />

· <strong>De</strong> analyses <strong>van</strong> beleidsmaatregelen zijn – conform de opdracht <strong>van</strong> het ministerie <strong>van</strong><br />

Verkeer en Waterstaat aan TNO Inro – niet bedoeld voor beleidsaanbevelingen, en zijn<br />

daarvoor naar onze mening ook geen voldoende basis. Dit hangt samen met de beperkte<br />

opzet <strong>van</strong> de analyse <strong>van</strong> de tonkilometerheffing en de specifieke en soms moeilijk<br />

verdedigbare veronderstellingen in het onderzoek naar quotering.<br />

· In het algemeen geldt dat uit het onderzoek geen duidelijk economisch motief naar<br />

voren komt voor stimulerend of remmend beleid ten aanzien <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong>. Het<br />

directe (macro-)economische belang <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong> voor Nederland lijkt niet groot te<br />

zijn, maar er treden ook geen grote negatieve effecten op.<br />

· Het is wenselijk dat er vervolgonderzoek plaatsvindt naar a) de relaties tussen <strong>doorvoer</strong><br />

en andere havenactiviteiten; (b) voor- en achterwaartse relaties <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong>; en (c)<br />

de door TNO Inro geconstateerde lage productiviteit <strong>van</strong> de Nederlandse <strong>doorvoer</strong>.<br />

Onderzoeksvragen<br />

Bij deze second opinion staan twee onderzoeksvragen centraal:<br />

1. Zijn de meest rele<strong>van</strong>te maatschappelijk aspecten <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong> bekeken?<br />

Het antwoord is voorzichtig positief. Er zijn weliswaar aspecten die meer aandacht<br />

verdienen, zoals de samenhang tussen zuivere <strong>doorvoer</strong> en andere havenactiviteiten,<br />

maar de TNO Inro studie geeft als geheel een vrij adequaat beeld <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong>.<br />

2. Zijn de onderzochte aspecten op de juiste wijze vastgesteld/gekwantificeerd, met name als het gaat om de<br />

bepaling <strong>van</strong> de arbeidsmarkteffecten?<br />

<strong>De</strong> meeste aspecten zijn op een correcte wijze gekwantificeerd, maar bepaalde zaken<br />

hadden beter kunnen worden ingevuld. Dit betreft met name de inschatting <strong>van</strong> de<br />

arbeidsmarktverschuivingen, de ontwikkeling <strong>van</strong> de arbeidsproductiviteit in de<br />

<strong>doorvoer</strong>sector en de relatie met andere economische activiteiten. Temeer omdat deze<br />

aspecten een sterk stempel drukken op het resultaat <strong>van</strong> de <strong>maatschappelijke</strong> kostenbatenanalyse.


17<br />

Bijlage<br />

Vragen en antwoorden<br />

Op de volgende pagina’s geven we de reactie weer die TNO Inro heeft gegeven op een lijst<br />

met vragen <strong>van</strong> de <strong>SEO</strong>. Een concept <strong>van</strong> de beantwoording is op 10 februari 2004 door de<br />

auteurs <strong>van</strong> deze second opinion besproken met medewerkers <strong>van</strong> TNO Inro. Na deze<br />

verhelderende bespreking heeft TNO Inro onderstaande definitieve antwoorden verstrekt.


Notitie<br />

Aan<br />

<strong>SEO</strong><br />

Prof.dr. C. Koopmans<br />

Drs. B. Hof<br />

Van<br />

Dr. B. Kuipers<br />

Kopie aan<br />

Onderzoeksteam TNO Inro, Visser (EZ), Morsink (DGG), Hauwert (DGG).<br />

Onderwerp<br />

Reactie TNO Inro op vragenlijst <strong>SEO</strong> t.b.v. 2nd Opinion Doorvoerstudie<br />

Schoemakerstraat 97<br />

Postbus 6041<br />

2600 JA <strong>De</strong>lft<br />

www.tno.nl<br />

T 015 269 68 61<br />

F 015 269 68 54<br />

inro@inro.tno.nl<br />

Datum<br />

9 februari 2004<br />

Onze referentie<br />

04-N-000-00000<br />

E-mail<br />

bku@inro.tno.nl<br />

Doorkiesnummer<br />

015 269 68 85<br />

Inleiding<br />

Doorkiesfax<br />

015 269 68 54<br />

Dit document is de formele reactie <strong>van</strong> TNO Inro op de vragenlijst die <strong>SEO</strong>, Stichting<br />

voor <strong>Economisch</strong> Onderzoek der Universiteit <strong>van</strong> Amsterdam, op 30 januari<br />

jongstleden aan TNO Inro heeft gestuurd ten aanzien <strong>van</strong> de in opdracht <strong>van</strong> het<br />

Ministerie <strong>van</strong> EZ uitgevoerde Second Opinion betreffende het onderzoek ‘<strong>De</strong><br />

<strong>maatschappelijke</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong>’, een onderzoek dat TNO Inro medio 2003<br />

in opdracht <strong>van</strong> het Ministerie <strong>van</strong> V&W heeft uitgevoerd in voorbereiding op de<br />

Havenvisie die door dit ministerie op korte termijn zal worden gepubliceerd.<br />

Op dinsdag 10 februari heeft een uitvoerige gedachtewisseling tussen <strong>SEO</strong> en TNO<br />

Inro plaatsgevonden op basis <strong>van</strong> de door <strong>SEO</strong> geformuleerde vragen. Daarbij zijn<br />

enkele inhoudelijke achtergronden – vooral betreffende de veronderstelde inefficiëntie<br />

<strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong>sector en de wijze waarop de sector is meegenomen in het RAEMmodel<br />

– uitvoerig toegelicht.<br />

Belangrijke overwegingen betreffende de Doorvoerstudie<br />

Gerelateerd aan de veelal zeer gedetailleerde beantwoording <strong>van</strong> de vragen acht TNO<br />

Inro het zinvol om drie belangrijke overwegingen te geven aangaande het onderzoek.<br />

1. Het onderzoek had als doel om het ministerie <strong>van</strong> V&W munitie aan te leveren<br />

voor de visie-ontwikkeling ten aanzien <strong>van</strong> het opstallen <strong>van</strong> een Havenvisie. Het<br />

ging hierbij om een breed en verkennend onderzoek. Gedurende het onderzoek is<br />

de oorspronkelijk geoffreerde aanbieding op enkele onderdelen aanzienlijk<br />

gewijzigd, op basis <strong>van</strong> de wensen <strong>van</strong> de begeleidingscommissie die voor dit<br />

onderzoek is geformeerd. Geconstateerd kan worden dat de nadruk <strong>van</strong> het<br />

onderzoek sterk is komen te liggen op een gedetailleerde vakinhoudelijke<br />

discussie betreffende de wijze waarop de <strong>doorvoer</strong> modelmatig is geanalyseerd in<br />

plaats <strong>van</strong> een beleidsmatige discussie.<br />

TNO Inro<br />

Instituut voor Verkeer en Vervoer,<br />

Logistiek en Ruimtelijke<br />

Ontwikkeling


2. Een belangrijke uitkomst <strong>van</strong> het onderzoek is dat het niet goed gaat met de<br />

<strong>doorvoer</strong>sector wat betreft indicatoren als de productiviteitsontwikkeling. Zonder<br />

aanvullend beleid zal de sector naar verwachting de komende jaren verder<br />

wegzakken. Dit acht TNO Inro een zeer belangrijke uitkomst <strong>van</strong> het onderzoek<br />

en een aandachtspunt voor de beleidsontwikkeling.<br />

Datum<br />

9 februari 2004<br />

Onze referentie<br />

04-N-000-00000<br />

Blad<br />

2/18<br />

3. Een ander belangrijk onderzoeksresultaat is dat het functioneren <strong>van</strong> de havens ten<br />

behoeve <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong> relatief minder prioriteit behoeft dan de functie <strong>van</strong> de<br />

havens voor het Nederlandse in- en exporterende bedrijfsleven—inclusief EDC’s.<br />

Hieronder wordt de reactie <strong>van</strong> TNO Inro op de door <strong>SEO</strong> gestelde vragen per vraag<br />

weergegeven.


Vragen met betrekking tot de beperking tot ‘zuivere’ <strong>doorvoer</strong>.<br />

A1. Goederenstromen worden in het TNO-Inro rapport ingedeeld in:<br />

- <strong>doorvoer</strong> zonder overlading;<br />

- “zuivere” <strong>doorvoer</strong>: <strong>doorvoer</strong> met overlading;<br />

- wederuitvoer (eigendomsoverdracht); en<br />

- uitvoer (bewerking).<br />

In de studie wordt met name gekeken naar de zuivere <strong>doorvoer</strong>. Reden is dat de<br />

<strong>doorvoer</strong> zonder overlading niet (of niet geheel) wordt opgenomen in statistieken. Ook<br />

richt de onderzoeksvraag op havens en het havenbeleid, wat overslag impliceert. In het<br />

rapport wordt gesteld dat de <strong>doorvoer</strong> zonder overlading “niet onaanzienlijk” is (p. 6).<br />

Hoe belangrijk voor de Nederlandse economie zou de <strong>doorvoer</strong> zonder overlading<br />

kunnen zijn? Welke consequenties kan dit hebben voor de reikwijdte <strong>van</strong> de<br />

conclusies <strong>van</strong> het rapport?<br />

Datum<br />

9 februari 2004<br />

Onze referentie<br />

04-N-000-00000<br />

Blad<br />

3/18<br />

Reactie A1<br />

<strong>De</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong> zonder overlading is niet onaanzienlijk, gebaseerd op de<br />

volumes die door de binnenvaart en het wegtransport worden vervoerd.<br />

Bij de binnenvaart gaat het om de goederenstromen tussen België en Duitsland via het<br />

Nederlandse rivierenstelsel. <strong>De</strong> om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong> zonder overlading is in<br />

tonnen gemeten een kwart <strong>van</strong> de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong> met overlading die via de<br />

binnenvaart door ons land wordt vervoerd—dit is in de rapportage “niet onaanzienlijk”<br />

genoemd. Indien er<strong>van</strong> uit zou worden gegaan dat de inzet <strong>van</strong><br />

binnenvaartondernemingen ten behoeve <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong> zonder overlading volledig<br />

door Nederlandse bedrijven zou plaatsvinden, zou het—indien wederom een kwart<br />

<strong>van</strong> de toegevoegde waarde en werkgelegenheid <strong>van</strong> de totale binnenvaartsector als<br />

uitgangspunt zou worden genomen—om 0,2 miljard euro, respectievelijk om 425<br />

arbeidsjaar gaan. In werkelijkheid zal de <strong>doorvoer</strong> zonder overlading echter voor een<br />

groot deel door buitenlandse ondernemingen worden uitgevoerd.<br />

AVV heeft recentelijk onderzoek gedaan naar de effecten <strong>van</strong> een toename <strong>van</strong> de<br />

<strong>doorvoer</strong> zonder overlading over de weg door de invoering <strong>van</strong> de Maut. AVV schat<br />

op basis <strong>van</strong> dit onderzoek in dat de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong> zonder overlading via het<br />

wegtransport gering is. Voor het onderzoek zijn met behulp <strong>van</strong> het door NEA<br />

ontwikkelde NEAC model een aantal routes geanalyseerd die door het<br />

goederenwegvervoer in Europa worden gebruikt. Ook de economische <strong>betekenis</strong> is<br />

gering; het gaat om een eventueel verblijf in Nederland of het gaat om het tanken <strong>van</strong><br />

diesel.


Vragen met betrekking tot de vaststelling <strong>van</strong> de gevolgen <strong>van</strong> een tonkilometerheffing<br />

door middel <strong>van</strong> een expertsessie (hoofdstuk 5)<br />

B1. Algemeen. Hoe ervaren de auteurs de betrouwbaarheid <strong>van</strong> een expertsessie voor<br />

het doen <strong>van</strong> beleidsaanbevelingen? Het is immers niet altijd duidelijk wat de theorie<br />

achter de resultaten is en in hoeverre de praktijk aansluit bij de theorie. Waarom is er<br />

niet voor gekozen de effecten <strong>van</strong> een tonkilometerheffing in RAEM te onderzoeken?<br />

Volgens de tekst op p. 74 is de reden dat RAEM geen buitenland kent. <strong>De</strong>ze beperking<br />

<strong>van</strong> RAEM geldt toch ook voor de effecten <strong>van</strong> quotering? Op pp. 74-75 is sprake <strong>van</strong><br />

analyses met het model SMILE. Kent dit model een buitenland?<br />

Datum<br />

9 februari 2004<br />

Onze referentie<br />

04-N-000-00000<br />

Blad<br />

4/18<br />

Reactie B1<br />

In de oorspronkelijk door TNO Inro geoffreerde opzet <strong>van</strong> het onderzoek was slechts<br />

sprake <strong>van</strong> een analyse op de lange termijn welvaartseffecten voor Nederland <strong>van</strong> de<br />

uitval <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong> door Nederland—door wat voor reden ook—met behulp <strong>van</strong><br />

RAEM. Als optie is een analyse op Europees niveau aangeboden door gebruik te<br />

maken <strong>van</strong> de modellen SCENES en CGEurope. <strong>De</strong> opdrachtgever heeft niet voor<br />

deze optie gekozen, en heeft het onderzoek willen beperken tot de RAEM-analyse.<br />

Gedurende het onderzoek heeft de begeleidingscommissie de wens te kennen gegeven<br />

om toch ook inzicht te krijgen in de gevolgen <strong>van</strong> uitval <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong> in de Europese<br />

context. Daartoe is, in overleg met de begeleidingsgroep, gekozen voor de uitvoering<br />

<strong>van</strong> twee beperkte acties: een expertsessie en een analyse met behulp <strong>van</strong> het<br />

logistieke beleidsanalysemodel SMILE. Uit een veelheid <strong>van</strong> effecten is gekozen om<br />

de analyse die Runhaar in zijn proefschrift heeft toegepast, door te trekken voor de<br />

<strong>doorvoer</strong>stromen. Ook de SMILE-analyse is op gegevens <strong>van</strong> Runhaar gebaseerd.<br />

<strong>De</strong> expertsessie moet beoordeeld worden als een ‘expert opinion’ door een goed<br />

ingewerkt team <strong>van</strong> onderzoekers, met als doel om, beperkte, op de RAEM-analyse<br />

aanvullende uitspraken te doen. Ook de analyse met SMILE, waarin een Europees<br />

netwerkmodel is opgenomen, had dit aanvullende karakter. <strong>De</strong> twee aanvullende<br />

onderzoeksacties die in nauw overleg met de opdrachtgever zijn uitgevoerd zijn echter<br />

niet geoffreerd en hebben daarmee een beperkte om<strong>van</strong>g. <strong>De</strong> uitvoering <strong>van</strong> een<br />

‘<strong>De</strong>lphi-analyse’, zoals Runhaar zelf heeft uitgevoerd, zou de betrouwbaarheid <strong>van</strong> de<br />

aanbevelingen uiteraard aanzienlijk hebben vergroot. Voorts is het onderzoek te<br />

beperkt <strong>van</strong> opzet geweest om de effecten <strong>van</strong> een tonkilometerheffing met RAEM<br />

door te kunnen rekenen, omdat er geen kennis is over elasticiteiten en andere cruciale<br />

eigenschappen <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong>sector. Het scenario betreffende de 5%<br />

vraaguitval/quotering komt echter grofweg overeen met de inschatting <strong>van</strong> het TNO<br />

Inro expertpanel <strong>van</strong> de effecten <strong>van</strong> een tonkilometerheffing op de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de<br />

<strong>doorvoer</strong>stromen.<br />

B2. Redenen <strong>van</strong> een <strong>doorvoer</strong>heffing. In paragraaf 5.1 is sprake <strong>van</strong> beleid gericht op<br />

het beperken <strong>van</strong> de schadelijke gevolgen <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong>. Elders (p. 104) wordt<br />

beweerd dat de negatieve baten <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong> gering zijn. Over welke schadelijke<br />

gevolgen gaat het in paragraaf 5.1?


Reactie B2<br />

<strong>De</strong>ze negatieve baten zijn relatief gering, het gaat dan om externe effecten als emissie,<br />

geluidshinder, verkeersongevallen e.d. en de invloed <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong> op congestie.<br />

B3. Selectiviteit <strong>van</strong> de tonkilometerheffing. Uit o.a. p. 76 blijkt dat de heffing alleen<br />

geldt voor <strong>doorvoer</strong>, niet voor andere soorten goederenvervoer. <strong>De</strong>ze keuze is gemaakt<br />

om het specifieke belang <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong> te illustreren?<br />

Datum<br />

9 februari 2004<br />

Onze referentie<br />

04-N-000-00000<br />

Blad<br />

5/18<br />

Reactie B3<br />

Inderdaad.<br />

B4. Keuze <strong>van</strong> vervoerwijzen. Op p. 76 worden de vervoerwijzen genoemd die in<br />

hoofdstuk 5 worden geanalyseerd. Dit zijn weg, spoor en binnenvaart en niet pijp,<br />

lucht en zee. Waarom is hiervoor gekozen? Een vergelijking met de cijfers genoemd<br />

op pp. 48-49 leert het volgende. In tonnen betreft de <strong>doorvoer</strong> over weg, spoor en<br />

binnenvaart slechts 13% (inkomend) terwijl voor uitgaande <strong>doorvoer</strong> pijp en zee 51%<br />

voor hun rekening nemen. In waarde geldt dat zee 53% (inkomend) en 46% (uitgaand)<br />

beslaat. Wat is het gevolg voor de reikwijdte <strong>van</strong> de conclusies gebaseerd op deze<br />

beperkingen?<br />

Reactie B4<br />

<strong>De</strong> veronderstelde negatieve effecten <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong> hebben vooral betrekking op het<br />

wegtransport. Zeetransport en pijpleidingtransport hebben zeer beperkte externe<br />

effecten. Daarnaast kennen weg, spoor en binnenvaart voor diverse markten een<br />

belangrijk substitutiepotentieel. Het is dit potentieel, aangevuld met een<br />

veronderstelde vraaguitval, die in de uitgevoerde analyse centraal stond.<br />

B5. Tonkilometerheffing en efficiënter gedrag. In hoofdstuk 5 wordt gesteld dat een<br />

tonkilometerheffing leidt tot efficiënter gedrag <strong>van</strong> ‘<strong>doorvoer</strong>ders’. Wat is de theorie<br />

achter deze relatie? Als efficiency-verbeteringen mogelijk zijn in de <strong>doorvoer</strong>sector,<br />

waarom is daar dan een heffing voor nodig om ze tot stand te brengen? Welke<br />

aanwijzingen zijn er dat zulke efficiency-verbeteringen mogelijk zijn en dat een<br />

heffing een de beste manier is om deze tot stand te brengen?<br />

Reactie B5<br />

Voor de theoretische achtergronden wordt verwezen naar de proefschriften <strong>van</strong><br />

Runhaar en Muilerman. Daarbij wordt met name ingegaan op efficient pricing en zijn<br />

de factoren achter het logistieke keuzegedrag uitvoerig besproken.<br />

<strong>De</strong> mogelijkheden tot efficiencyverbeteringen zijn uitvoerig onderzocht door Runhaar,<br />

waarbij een aantal typerende <strong>doorvoer</strong>trajecten—Rotterdam-Mannheim<br />

bijvoorbeeld—onderdeel uitmaakten <strong>van</strong> zijn analyse. Efficiency-verbeteringen<br />

kunnen uiteraard ook door andere redenen plaats vinden, bijvoorbeeld door een sterke<br />

toename <strong>van</strong> de brandstofprijzen of door de toetreding <strong>van</strong> low cost-carriers uit landen<br />

<strong>van</strong> Oost Europa tot de markt. Of een heffing de beste manier is om efficienyverbeteringen<br />

mogelijk te maken is niet onderzocht: het maakte geen onderdeel uit <strong>van</strong><br />

de onderzoeksvraag zoals geformuleerd door de opdrachtgever.


Datum<br />

9 februari 2004<br />

B6. Opbrengsten <strong>van</strong> de tonkilometerheffing. Wat wordt in tabel 5.7 (p. 85) bedoeld<br />

met “5% vraaguitval door tonkilometerheffing” en “gemiste terugvloei naar de<br />

overheid door 5% uitval”? Wat is het name het verschil tussen deze twee (de laatste<br />

heeft betrekking op gemiste belasting- en premieopbrengsten) en hoe is het bedrag <strong>van</strong><br />

-23 bij 5% vraaguitval door tonkilometerheffing berekend?<br />

Onze referentie<br />

04-N-000-00000<br />

Blad<br />

6/18<br />

Reactie B6<br />

Uitgaande <strong>van</strong> de resultaten <strong>van</strong> de expertsessie, is geschat dat een<br />

tonkilometerheffing, zoals door Runhaar geoperationaliseerd, een effect heeft waarbij<br />

1-5 procent <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong>stromen zich zal verleggen. Dit betekent een maximale<br />

vraaguitval <strong>van</strong> 5 procent. In tabel 5.7 zijn de totale geschatte inkomsten <strong>van</strong> de<br />

invoering <strong>van</strong> een tonkilometerheffing vastgesteld op 450 miljoen euro, op basis <strong>van</strong><br />

de totale <strong>doorvoer</strong>stromen in 2001. Hier<strong>van</strong> moet echter de uitval worden afgetrokken<br />

en gemiste terugvloei <strong>van</strong> de tonkilometerheffing naar de overheid <strong>van</strong> deze 5 procent<br />

uitval. Het verschil is dat er enerzijds 5 procent minder transport is waarop een heffing<br />

<strong>van</strong> toepassing is en dat dit anderzijds resulteert in een afname <strong>van</strong> de opbrengsten<br />

door de heffing <strong>van</strong> 23 miljoen euro.<br />

<strong>De</strong> totale inkomsten <strong>van</strong> de tonkilometerheffing bedragen 450 miljoen, 5% daar<strong>van</strong> is<br />

23 miljoen euro (22,5 miljoen euro).<br />

B7. Belastingen werken verstorend. Op welke manier komt in tabel 5.2 (pp. 77-78:<br />

overzicht effecten tonkilometerheffing) de verstorende werking <strong>van</strong> belastingheffing<br />

en de daarmee gepaard gaande welvaartskosten naar voren?<br />

Reactie B7<br />

<strong>De</strong> verstorende werking <strong>van</strong> belastingheffing komt in de tabel naar voren door<br />

verschuivingen binnen de verschillende transportsegmenten en door verschuivingen<br />

<strong>van</strong> de uitvoering <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong>diensten naar het buitenland. <strong>De</strong> effecten zijn door de<br />

TNO Inro-experts als gering beoordeeld. <strong>De</strong> welvaartskosten zijn in deze tabel niet<br />

expliciet benoemd.<br />

B8. Relatie tussen hoofdstuk 5 en 6. In paragraaf 5.4 (p. 86) wordt gesteld dat<br />

hoofdstuk 5 (gevolgen <strong>van</strong> een tonkilometerheffing) een “gevoeligheidsanalyse” is “in<br />

aanvulling op de in hoofdstuk 6 uitgevoerde analyses”. In paragraaf 5.2 wordt<br />

aangegeven dat de hoofdstukken “niet rechtstreeks met elkaar vergeleken” kunnen<br />

worden. In hoeverre en op wat voor manier is er sprake <strong>van</strong> elkaar aanvullende<br />

hoofdstukken?<br />

Reactie B8<br />

Uitgaande <strong>van</strong> de mening <strong>van</strong> het TNO Inro-expertpanel, en op basis <strong>van</strong> de<br />

verkennende analyse met SMILE, blijkt dat de vraaguitval <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong>stromen door<br />

toepassing <strong>van</strong> een tonkilometerheffing gering is; maximaal vijf procent <strong>van</strong> de<br />

stromen wordt ingeschat, zal zich verleggen naar het buitenland. <strong>De</strong>ze vraaguitval <strong>van</strong><br />

vijf procent komt overeen met het vijf-procent scenario dat in RAEM wordt<br />

uitgewerkt. In de RAEM-exercitie in hoofdstuk 6 wordt uitgegaan <strong>van</strong> het vaststellen<br />

<strong>van</strong> de effecten <strong>van</strong> een bepaalde uitval <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong>, door wat voor maatregel dan<br />

ook (in het rapport wel omschreven als het ‘neerlaten <strong>van</strong> een fictieve slagboom’). In


hoofdstuk 5 blijkt dat het resultaat <strong>van</strong> een daadwerkelijke beleidsmaatregel in een<br />

vraaguitval <strong>van</strong> maximaal zo’n 5 procent zal resulteren. Het zou inderdaad een<br />

interessante verdere uitwerking zijn geweest om de opbrengsten <strong>van</strong> de<br />

<strong>doorvoer</strong>heffing mee te nemen in de RAEM-exercitie. Door de korte doorlooptijd,<br />

doordat veel <strong>van</strong> de werkzaamheden gelijktijdig zijn uitgevoerd, door het beperkte<br />

budget en door de verkennende aard <strong>van</strong> de werkzaamheden zijn dergelijke meer<br />

diepgaande en aanvullende analyses echter niet uitgevoerd.<br />

Datum<br />

9 februari 2004<br />

Onze referentie<br />

04-N-000-00000<br />

Blad<br />

7/18<br />

B9. Gevoeligheid voor gebruikte cijfers. In hoeverre zijn de conclusies <strong>van</strong> hoofdstuk<br />

5 gevoelig voor de juistheid <strong>van</strong> de cijfers <strong>van</strong> Runhaar die in dit hoofdstuk als basis<br />

dienen?<br />

Reactie B9<br />

We gaan bij de beantwoording <strong>van</strong> deze vraag er<strong>van</strong> uit dat bedoeld wordt, dat indien<br />

andere cijfers gebruikt zouden worden dan die <strong>van</strong> Runhaar tot andere conclusies zou<br />

worden gekomen.<br />

<strong>De</strong> cijfers die Runhaar heeft gebruikt zijn enerzijds afkomstig <strong>van</strong> het Centrum voor<br />

energiebesparing en schone technologie (CE) en de EU en zijn anderzijds gebaseerd<br />

op een zeer uitvoerige <strong>De</strong>lphi-analyse uitgevoerd door Runhaar zelf. <strong>De</strong> juistheid <strong>van</strong><br />

de cijfers <strong>van</strong> CE blijkt ondermeer uit de grote reputatie <strong>van</strong> dit bureau betreffende<br />

deze problematiek en uit het feit dat deze cijfers door mening andere expert worden<br />

toegepast. Voorts komen de cijfers <strong>van</strong> Runhaar uit zijn proefschrift, dat de<br />

gebruikelijke, strenge wetenschappelijke beoordeling heeft gehad, en heeft Runhaar<br />

hier internationaal over gepubliceerd.<br />

B9. Conclusies. In paragraaf 5.4 lijkt niet te worden teruggekoppeld naar de centrale<br />

kwestie <strong>van</strong> het rapport: de bepaling <strong>van</strong> de <strong>maatschappelijke</strong> waarde <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong>.<br />

Wat kan er naar aanleiding <strong>van</strong> de analyses <strong>van</strong> hoofdstuk 5 geconcludeerd worden<br />

over de <strong>maatschappelijke</strong> waarde <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong>?<br />

Reactie B9.a<br />

In paragraaf 3 staat als een belangrijk beleidsissue voor het Ministerie <strong>van</strong> V&W<br />

vermeldt: “<strong>De</strong> toekomst <strong>van</strong> de concurrentiepositie <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong> is onzeker door de<br />

introductie <strong>van</strong> infrastructuurheffingen. <strong>De</strong>rgelijke kostenverhogingen zouden de<br />

concurrentiepositie <strong>van</strong> de Nederlandse havens kunnen beïnvloeden en daarmee<br />

verschuivingen in <strong>doorvoer</strong>stromen in Europa kunnen veroorzaken.”<br />

Op basis <strong>van</strong> hoofdstuk 5 kan geconcludeerd worden dat deze effecten daadwerkelijk<br />

zullen optreden, maar waarschijnlijk gering zullen zijn. Nogmaals wordt benadrukt dat<br />

de analyse die in hoofdstuk 5 is uitgevoerd aanvullend op de oorspronkelijke offerte is<br />

en verkennend <strong>van</strong> karakter en dat deze analyse—doordat het onderzoeksbudget niet is<br />

verhoogd—daarom beperkt is gebleven. Op dit moment zou deze analyse op een meer<br />

diepgaande wijze uitgevoerd kunnen worden, omdat een aangepaste en verbeterde<br />

versie <strong>van</strong> het SMILE-model inmiddels is opgeleverd—het zogenaamde SMILEplus<br />

model. Dit model is beter geschikt voor een uitvoering <strong>van</strong> de in hoofdstuk 5 centraal<br />

staande vraagstelling dan de voorganger; het oorspronkelijke SMILE-model. Doordat<br />

SMILEplus nog niet operationeel was, is op de uitgevoerde analyse met SMILE, op<br />

verzoek <strong>van</strong> het Ministerie <strong>van</strong> V&W, verder niet ingegaan in de rapportage <strong>van</strong> het<br />

onderzoek.


Datum<br />

9 februari 2004<br />

Vragen met betrekking tot de oorzaken <strong>van</strong> een (geringe) netto toename <strong>van</strong> de<br />

welvaart als gevolg <strong>van</strong> quotering in RAEM (hoofdstuk 6)<br />

Inleiding<br />

In het eerste deel <strong>van</strong> het onderzoek is berekend wat in de uitgangssituatie 1 <strong>van</strong> RAEM<br />

aan omzet wordt gegenereerd in de <strong>doorvoer</strong>sector. Vervolgens is binnen RAEM<br />

bepaald welke <strong>betekenis</strong> deze sector heeft voor Nederland. Daarbij is de volgende<br />

methodiek gehanteerd. <strong>De</strong> <strong>doorvoer</strong> is verondersteld direct of indirect (als een markup<br />

over de prijs <strong>van</strong> andere goederen) te worden betaald door het buitenland. Met<br />

andere woorden, de <strong>doorvoer</strong> wordt geëxporteerd (voor zover het door Nederlandse<br />

bedrijven gebeurt). Het geld dat hiermee verdiend wordt gebruikt Nederland om<br />

goederen te importeren.<br />

Onze referentie<br />

04-N-000-00000<br />

Blad<br />

8/18<br />

In de simulatieanalyse vragen wij ons af wat er, ceteris paribus, gebeurt als wij minder<br />

<strong>doorvoer</strong> exporteren en dus minder goederen kunnen importeren. Hiertoe bepalen wij<br />

hoeveel wij verdienen aan <strong>doorvoer</strong> en hoeveel wij hiermee in het buitenland kunnen<br />

kopen. Vervolgens wordt er gegeven de productiefunctie <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong> bepaald wat de<br />

gevolgen zijn <strong>van</strong> een vermindering <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong> voor wat betreft zowel de<br />

productie als de exportopbrengst voor Nederland. Het blijkt uit de analyse dat<br />

Nederland er dan op vooruit gaat. Met andere woorden: we kunnen in Nederland meer<br />

goederen produceren (en consumeren) als wij minder <strong>doorvoer</strong> produceren en in plaats<br />

<strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong> andere goederen gaan produceren.<br />

<strong>De</strong> economische interpretatie die hier aan gegeven dient te worden is dat het in<br />

efficiencytermen niet goed gaat in de <strong>doorvoer</strong>sector in 1996. <strong>De</strong> sector is voor wat<br />

betreft de export inefficiënt vergeleken met andere sectoren in de Nederlandse<br />

economie. In de praktijk zou dit zich moeten uiten door een kleiner wordend aandeel<br />

<strong>van</strong> Nederlandse bedrijven die <strong>doorvoer</strong> produceren. In het geval dat de<br />

<strong>doorvoer</strong>stroom afneemt of gelijk blijft moet dit dus gepaard gaan met bedrijven in de<br />

transportsector die slechts kunnen overleven door minder dan de ‘normale’ winst te<br />

accepteren en bedrijven die failliet gaan. In het geval dat de <strong>doorvoer</strong>stroom toeneemt,<br />

moet dit gepaard gaan met een toenemend aantal buitenlandse bedrijven die de<br />

<strong>doorvoer</strong> productie voor hun rekening nemen.<br />

Wat zijn nu de implicaties voor de <strong>doorvoer</strong> sector? Er zijn drie mogelijke scenario’s:<br />

1. Geen actie (natuurlijk economisch verloop): het hierboven omschreven proces<br />

gaat zich voltrekken. <strong>De</strong> <strong>doorvoer</strong> sector zal relatief kleiner worden totdat het<br />

evenwicht zich heeft hersteld en de <strong>doorvoer</strong> relatief even efficiënt is als andere<br />

exportsectoren. Hierbij zal het verlaagde aanbod <strong>van</strong> Nederlandse bedrijven zich<br />

verkleinen wat zal leiden tot een prijsopdrijvend effect. Dit proces zal doorgaan<br />

tot dat een nieuw evenwicht wordt bereikt en de <strong>doorvoer</strong>sector comparatief net<br />

zo winstgevend is als andere sectoren in de Nederlandse economie. Naast de<br />

evenwichtseffecten in een kernperiferie model zoals RAEM, zal dit effect nog<br />

versterkt kunnen worden doordat de minst efficiënte bedrijven failliet zullen gaan<br />

(de sector wordt dan efficiënter).<br />

1 Onze uitgangssituatie heeft betrekking op het jaar 1996.


2. Prijsverhoging via belastingheffing (levert ons direct meer op): Bij een voldoende<br />

hoge belastingheffing en een prijs-inelastische vraag naar <strong>doorvoer</strong> zal de sector<br />

voor Nederland zoveel gaan opleveren dat een vermindering <strong>van</strong> de<br />

<strong>doorvoer</strong>productie niet langer voordelig is voor Nederland. <strong>De</strong> natuurlijke krimp<br />

<strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong>sector zoals omschreven bij punt 1 zal echter nog steeds<br />

plaatsvinden aangezien dit geen invloed zal hebben op de relatieve concurrentie<br />

positie (beide worden belast). <strong>De</strong> Nederlands <strong>doorvoer</strong>sector zou wel in zijn<br />

huidige om<strong>van</strong>g kunnen worden behouden als de belastingopbrengst (gedeeltelijk)<br />

wordt teruggesluisd naar de <strong>doorvoer</strong>sector. <strong>De</strong> belasting zal in dat geval namelijk<br />

de concurrentieverhouding <strong>van</strong> Nederlandse bedrijven t.o.v. buitenlandse<br />

bedrijven beïnvloeden. Wanneer er echter geen belastinggeld naar de Nederlandse<br />

<strong>doorvoer</strong> sector gaat zal het uiteindelijke gevolg zijn dat het belastinggeld uit de<br />

<strong>doorvoer</strong>sector tot extra winsten voor de Nederlandse samenleving zal leiden (en<br />

verliezen voor onze buurlanden).<br />

Datum<br />

9 februari 2004<br />

Onze referentie<br />

04-N-000-00000<br />

Blad<br />

9/18<br />

3. Efficiencyverhoging: de overheid zou investeringen kunnen doen waarmee de<br />

efficiency <strong>van</strong> de Nederlandse <strong>doorvoer</strong>sector zou kunnen worden verbeterd. Een<br />

voorbeeld hier<strong>van</strong> is de aanleg <strong>van</strong> de Betuwelijn en de Tweede Maasvlakte. <strong>De</strong><br />

grote vraag hierbij is in hoeverre deze projecten kunnen bijdragen aan een<br />

verbetering <strong>van</strong> de efficiency <strong>van</strong> Nederlandse bedrijven ten opzichte <strong>van</strong><br />

buitenlandse bedrijven. 2<br />

<strong>De</strong> conclusie dat Nederland af moet <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong> is pertinent onjuist, en het is niet<br />

terecht een dergelijke conclusie te baseren op het onderzoek <strong>van</strong> TNO Inro. Een juiste<br />

conclusie is dat het momenteel niet goed gaat met de <strong>doorvoer</strong>sector in Nederland.<br />

Willen we deze sector in de huidige om<strong>van</strong>g minimaal behouden dan zal er dus wat<br />

moeten gebeuren.<br />

Conclusies uit de RAEM simulatie en de KBA<br />

Met RAEM is gesimuleerd wat de gevolgen zijn <strong>van</strong> het verminderen <strong>van</strong> de<br />

<strong>doorvoer</strong>productie zonder dat dit gevolgen heeft voor de prijs <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong> en zonder<br />

dat dit effect heeft op de efficiency <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong>productie zelf (let op: de<br />

gevoeligheidsanalyse heeft betrekking op een mogelijke vermindering <strong>van</strong> de<br />

efficiency in de totale transportsector).<br />

Welke conclusies kunnen getrokken worden uit de RAEM simulatie?<br />

Ten eerste geeft RAEM duidelijk aan dat er een probleem is voor de <strong>doorvoer</strong>sector<br />

voor wat betreft de comparatieve voordelen <strong>van</strong> Nederland. Met andere woorden, er<br />

wordt in Nederland te weinig verdiend aan <strong>doorvoer</strong> als wij de productiekosten in de<br />

analyse betrekken.<br />

Ten tweede volgt uit de simulatieanalyse de consequentie <strong>van</strong> het verminderen <strong>van</strong><br />

<strong>doorvoer</strong> waarbij geen prijsverandering of efficiencyverbetering optreedt. Dit is<br />

slechts mogelijk bij een zeer prijselastische vraag waar een vermindering <strong>van</strong> het<br />

aanbod geen effect heeft op de prijs. Dit is een economisch zeer onwaarschijnlijk<br />

toekomstscenario gezien de (relatieve) grootte <strong>van</strong> de Nederlands <strong>doorvoer</strong>sector.<br />

Bovendien is er geen overheidsingrijpen nodig om dit te bewerkstelligen. Het<br />

2 Merk op dat hier dus geen uitspraak wordt gedaan over de kosten en baten <strong>van</strong> één <strong>van</strong> deze<br />

projecten. Dat is een geheel andere vraag.


hierboven omschreven ‘natuurlijk economisch proces’ zal namelijk zorgen voor een<br />

afslanking <strong>van</strong> de sector.<br />

Wat wordt er in de KBA precies berekend? Dat zijn de kosten en baten <strong>van</strong> het<br />

‘kunstmatig’ in stand houden <strong>van</strong> de huidige inefficiënte <strong>doorvoer</strong>sector. Gezien de<br />

aannames <strong>van</strong> geen efficiency- en geen prijsverandering wekt het dus geen verbazing<br />

dat de effecten vrijwel lineair zijn voor de verschillende gradaties waarin de <strong>doorvoer</strong><br />

sector in stand zal worden gehouden.<br />

Datum<br />

9 februari 2004<br />

Onze referentie<br />

04-N-000-00000<br />

Blad<br />

10/18<br />

Een vraag die zeker gesteld mag worden is waarom de scenario’s zoals omschreven in<br />

de vorige paragraaf hier niet zijn onderzocht. Dat is het gevolg <strong>van</strong> het stadium <strong>van</strong> dit<br />

onderzoek. <strong>De</strong> grootte en richting <strong>van</strong> de in de scenario’s omschreven effecten zijn in<br />

grote mate afhankelijk <strong>van</strong> de productiefunctie <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong> en de prijselasticiteit <strong>van</strong><br />

de <strong>doorvoer</strong>productie. Om beide te kunnen bepalen moet eerst duidelijk in beeld zijn<br />

gebracht wat <strong>doorvoer</strong> precies is en welke economische stromen <strong>van</strong> belang zijn voor<br />

het bepalen <strong>van</strong> prijs- en productie-effecten. Gezien de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> het onderzoek viel<br />

dit duidelijk buiten de mogelijkheden. Het moet wel benadrukt worden dat dit gezien<br />

moet worden als een belangrijk onderwerp dat nader onderzocht dient te worden. Dat<br />

geldt ook voor een meer uitgebreide MKBA. Nader onderzoek naar de gevoeligheid<br />

<strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong>productie voor de prijs en voor de efficiency in zowel de<br />

<strong>doorvoer</strong>sector als de gehele transportsector is <strong>van</strong> groot belang om vervolgens een<br />

betere analyse met RAEM te kunnen uitvoeren.<br />

Aanvullende conclusie: <strong>De</strong> extra belastingopbrengsten uit <strong>doorvoer</strong> zouden wellicht<br />

kunnen worden gezien als compensatie voor de extra investeringen die gedaan moeten<br />

worden om een meer efficiënte <strong>doorvoer</strong>productie tot stand te brengen. Een<br />

vergelijkbare redenering wordt gebruikt voor de onderbouwing <strong>van</strong> de Maut.<br />

Antwoorden op vragen (RAEM en KBA)<br />

C1. In hoofdstuk 6 wordt aan de hand <strong>van</strong> RAEM een KKBA opgesteld <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong><br />

in Nederland. <strong>De</strong> effecten <strong>van</strong> een quotering <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong>stromen worden daar<br />

onderverdeeld in:<br />

- “directe” effecten <strong>van</strong> het wegvallen <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong>stromen: --<br />

- het kleiner worden <strong>van</strong> negatieve “externe effecten”: +<br />

- “indirecte” effecten: +++<br />

Zoals te zien zijn de indirecte effecten in absolute zin het grootst. Bij de ontwikkeling<br />

<strong>van</strong> de OEI-methode voor kosten-batenanalyses <strong>van</strong> infrastructuurprojecten was de<br />

conclusie <strong>van</strong> een congres met internationale deskundigen dat de directe effecten<br />

(transportkostenverlagingen) groter zijn dan de additionele indirecte effecten; deze<br />

laatste zijn doorgaans niet groter dan 20 à 30% <strong>van</strong> de directe effecten . <strong>De</strong> in RAEM<br />

geanalyseerde maatregel lijkt in zekere zin op te vatten als het spiegelbeeld <strong>van</strong><br />

infraprojecten (beperking <strong>van</strong> transport en daardoor verhoging <strong>van</strong> de kosten). Wat is<br />

de oorzaak <strong>van</strong> dit verschil in belang <strong>van</strong> directe en indirecte effecten?<br />

Reactie C1<br />

We zijn op de hoogte <strong>van</strong> deze 20%. Dit percentage betekent echter niet dat het voor<br />

elk type KBA ook daadwerkelijk zo is. Bij grote investeringen in infrastructuur met


grote reistijdwinsten (direct effect) zullen de indirecte effecten waarschijnlijk niet<br />

hoger zijn dan 20% <strong>van</strong> de directe effecten, maar in dit geval is dat op voorhand<br />

moeilijk in te schatten. Bovendien is nog maar weinig empirisch onderzoek verricht<br />

met RAEM-achtige modellen. <strong>De</strong> definitie <strong>van</strong> wat directe effecten en wat indirecte<br />

effecten zijn in deze specifieke analyse bepaalt weliswaar de relatieve verhoudingen<br />

tussen deze effecten maar is niet <strong>van</strong> invloed op de uiteindelijke uitkomst.<br />

Datum<br />

9 februari 2004<br />

Onze referentie<br />

04-N-000-00000<br />

Blad<br />

11/18<br />

C2. Oorzaak <strong>van</strong> uitval <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong>. In paragraaf 6.2 wordt beweerd: “hoe de uitval<br />

[<strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong>] tot stand komt is niet <strong>van</strong> belang”. <strong>De</strong>ze uitspraak kan toch niet<br />

(letterlijk) juist zijn? Een verschuiving <strong>van</strong> de vraagcurve, dat wil zeggen een<br />

afgenomen vraag uit het buitenland die zijn oorsprong niet heeft in de (relatieve) prijs<br />

<strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong>, heeft bijvoorbeeld een ander effect op de welvaart dan een quotering die<br />

tot een ander verloop <strong>van</strong> de aanbodcurve leidt. En een heffing zou bijvoorbeeld<br />

belastingopbrengsten genereren, die het mogelijk maken om andere belastingen te<br />

verlagen. Klopt het dat de uitval <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong> in RAEM wordt gemodelleerd als een<br />

beperking op de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de productie <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong>sector?<br />

Reactie C2<br />

Uitspraak is letterlijk niet juist, maar is wel letterlijk door de opdrachtgever<br />

uitgesproken om aan te geven dat de betreffende maatregel voor het onderzoek niet<br />

belangrijk was. Uitval <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong> is gemodelleerd als een rantsoenering <strong>van</strong> de<br />

vraag en een daarmee gepaard gaande verlaging <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong>productie, met<br />

inachtneming <strong>van</strong> de afname in de exportopbrengst en dus ook in de importen zoals<br />

beschreven in inleiding (en in rapportage).<br />

In het algemeen dient te worden opgemerkt dat men zeer voorzichtig moet zijn met het<br />

denken in eenvoudige aanbod- en vraagcurven binnen algemene evenwichtsmodellen<br />

in de traditie <strong>van</strong> de nieuwe economische geografie. <strong>De</strong> productiviteit <strong>van</strong> een sector<br />

wordt in deze modellen namelijk beïnvloed door de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de productie in de<br />

regio (en de omliggende regio’s).<br />

C3. Modellering <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong>. Op p. 122 staat dat RAEM is aangepast zodat de<br />

<strong>doorvoer</strong> als aparte sector in het model komt. Wat zijn de verschillen in modellering<br />

tussen de <strong>doorvoer</strong>sector en de rest <strong>van</strong> de transportsector?<br />

Reactie C3<br />

“Doorvoer als aparte sector” is niet terug te vinden op p.122. Voor wat betreft de<br />

productie is de <strong>doorvoer</strong>sector hetzelfde behandeld als de gehele transportsector. Dit<br />

wil dus zeggen dat er sprake is <strong>van</strong> een zelfde productiefunctie. Voordat een aparte<br />

productiefunctie voor deze sector kan worden geschat dient deze sector eerst veel beter<br />

in beeld te worden gebracht (het eerste deel <strong>van</strong> het TNO rapport).<br />

Aan de vraagkant is de <strong>doorvoer</strong>sector echter wel uit de transportsector gehaald en<br />

apart behandeld. Immers, het RAEM-model kent geen expliciete modellering <strong>van</strong> de<br />

export- en importfuncties. Export en import zijn dus ‘naar binnen gewerkt’ in het<br />

model (standaard procedure bij input-output modellering). Om de analyse uit te<br />

kunnen voeren diende dus de <strong>doorvoer</strong> (wat een Nederlands exportproduct is) expliciet<br />

gemodelleerd te worden.


C4. Tijdspad <strong>van</strong> 15 jaar. In de analyses <strong>van</strong> hoofdstuk 6 is sprake <strong>van</strong> een tijdspad<br />

<strong>van</strong> 15 jaar. Hoe is dit tijdspad berekend <strong>van</strong>uit RAEM? Gesproken wordt <strong>van</strong> een<br />

“lineair” pad (p. 90). Hoe blijkt deze lineariteit uit tabel 6.3 op p. 104?<br />

Reactie C4<br />

RAEM berekent geen tijdspad. Het is een comparatief statisch model. Wij<br />

veronderstellen dat de middellange termijn effecten na ca. 15 zijn uitgewerkt (zoals<br />

ruiming <strong>van</strong> de arbeidsmarkt). In de KBA worden de effecten voor elk tussenliggend<br />

jaar verdisconteerd en opgeteld. RAEM berekent een groei <strong>van</strong> de toegevoegde<br />

waarde (TW) na 15 jaar. Vanuit het startjaar (TW 1996 minus uitval <strong>doorvoer</strong>) laten<br />

we de TW lineair groeien naar de situatie na 15 jaar met hetzelfde (reële)<br />

groeipercentage. Omdat daardoor <strong>van</strong> jaar op jaar de absolute toename niet exact<br />

gelijk is, en dit bedrag bovendien nog verdisconteerd wordt en onderverdeeld naar<br />

direct en indirect effect, is deze lineariteit niet terug te vinden in tabel 6.3 op p. 104.<br />

Datum<br />

9 februari 2004<br />

Onze referentie<br />

04-N-000-00000<br />

Blad<br />

12/18<br />

Oorzaken <strong>van</strong> het positieve effect <strong>van</strong> quotering (indirecte effecten). In paragrafen 6.4<br />

en 6.5 wordt beschreven hoe quotering <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong> uiteindelijk een positief effect<br />

kan hebben op de welvaart. Er is sprake <strong>van</strong> een prijsdaling (waardoor het reële BBP<br />

toeneemt) als gevolg <strong>van</strong> efficiencywinsten doordat arbeid die vrijkomt uit de<br />

<strong>doorvoer</strong>sector in een andere sector wordt ingezet waar grotere agglomeratievoordelen<br />

bestaan (p. 103). Blijkens de beschrijving <strong>van</strong> RAEM in Thissen (2003) zijn de hier<br />

rele<strong>van</strong>te agglomeratievoordelen: (a) een grote markt verkleint transportkosten (<strong>van</strong><br />

het bedrijf naar de consument) en (b) een markt met vele variëteiten (als inputs voor<br />

het productieproces) kent een efficiëntere productie. Met het genoemde onder (a)<br />

wordt rekening gehouden door individuele bedrijven, maar met het genoemde onder<br />

(b) niet. Dit roept de volgende vragen op:<br />

C5. - Hoe werkt het mechanisme genoemd onder (b)? Kunnen hier<strong>van</strong> concrete<br />

voorbeelden worden gegeven?<br />

Reactie C5<br />

Het statement dat met het genoemde onder (b) geen rekening wordt gehouden door<br />

bedrijven is in strijd met de literatuur in het kader <strong>van</strong> de Nieuwe <strong>Economisch</strong>e<br />

Geografie. Het RAEM model valt in de categorie nieuwe economische geografie<br />

modellen en om meer specifiek te zijn gaat het hier om een kern-periferie model met<br />

zogenaamde vertical linkages. Hierbij geldt dat bedrijven in een agglomeratie niet<br />

alleen profiteren <strong>van</strong> lagere transportkosten <strong>van</strong> intermediaire inputs maar ook <strong>van</strong> een<br />

breder assortiment <strong>van</strong> inputs die zij tot hun beschikking hebben. Zij kunnen dus de<br />

voor hun productieproces betere inputs kiezen. Een andere zeer belangrijke stroming<br />

binnen deze literatuur interpreteert dit effect op basis <strong>van</strong> kennis-spillovers. Dit maakt<br />

modeltechnisch overigens niets uit, is alleen <strong>van</strong> belang voor de interpretatie <strong>van</strong> de<br />

optredende effecten. Het meest recente concrete voorbeeld voor Nederland is gericht<br />

op de ICT en zakelijke dienstverlening (zie de recent verschenen RPB-publicatie<br />

hierover).<br />

<strong>De</strong> mate waarin dit effect een rol speelt wordt overigens niet aangenomen maar wordt<br />

geschat met behulp <strong>van</strong> een entropie methode. Het is dus niet zo dat dit effect wordt<br />

opgelegd en als de data geen variëteiten aangeven spelen ze ook geen rol.


Datum<br />

9 februari 2004<br />

C6. - Als arbeid productiever is in sectoren anders dan <strong>doorvoer</strong>, waarom is dan een<br />

quotering nodig om die arbeid te verplaatsen naar die productievere sectoren? Met<br />

andere woorden, welk marktfalen of welke bestaande verstoringen zorgen in het model<br />

voor de uitkomst dat een quotering een positief effect heeft op de welvaart?<br />

Onze referentie<br />

04-N-000-00000<br />

Blad<br />

13/18<br />

Reactie C6<br />

Bij deze specifieke modellering <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong> is er voor gekozen te kijken naar de<br />

data en niet de uitkomst te laten bepalen door een aanname betreffende de export <strong>van</strong><br />

<strong>doorvoer</strong>. Er is dus gekeken naar wat deze sector precies verdient op dit moment en<br />

hoeveel importen we hiervoor kunnen krijgen. Er wordt dus niet uitgegaan <strong>van</strong><br />

marktfalen, maar <strong>van</strong> een onevenwichtssituatie voor wat betreft deze sector in het<br />

uitgangspunt. Zie dan ook de toekomstvisie zoals omschreven bij punt 1 in de<br />

inleiding. Overigens is het natuurlijk zo dat de effecten die optreden in een kernperiferie<br />

model zoals RAEM niet hetzelfde zijn als de effecten die optreden in een<br />

standaard algemeen evenwichtsmodel .<br />

C6.a - Gezien de tekst in het rapport en de RAEM-beschrijving spelen<br />

agglomeratievoordelen hier een rol. Op welke manier zorgt vrijgekomen arbeid voor<br />

de mogelijkheid meer gebruik te maken <strong>van</strong> agglomeratievoordelen? Dit zouden dan<br />

de voordelen genoemd onder (b) moeten zijn; met de voordelen genoemd onder (a)<br />

wordt immers door bedrijven al rekening gehouden. In hoeverre is de veronderstelling<br />

dat agglomeratievoordelen in de “andere” sectoren” (dan <strong>doorvoer</strong> of transport) groter<br />

zijn getoetst aan de werkelijkheid?<br />

Reactie C6a<br />

Het is niet duidelijk hoe, zoals hier gesteld, een bedrijf al met (a) rekening kan houden<br />

bij een schok en hiermee gepaard gaande productie en productiviteitsveranderingen.<br />

Zowel (a) als (b) spelen hier dus een rol.<br />

Het is geen veronderstelling dat agglomeratievoordelen in andere sectoren groter of<br />

kleiner zijn. Dit wordt geschat op basis <strong>van</strong> de data. Zie ook de beantwoording <strong>van</strong><br />

vraag C5.<br />

C7. Werking <strong>van</strong> de arbeidsmarkt. In het rapport staat: “Arbeid komt vrij in regio’s<br />

met grote spanning op de arbeidsmarkt”, zodat relatief grote productiviteitswinsten<br />

worden gemaakt bij het verruimen <strong>van</strong> de arbeidsmarkt <strong>van</strong> de “andere sectoren” (o.a.<br />

p. 102). Op welke manier is het maken <strong>van</strong> productiviteitswinsten afhankelijk <strong>van</strong><br />

spanning op de arbeidsmarkt?<br />

Reactie C7<br />

<strong>De</strong>ze vraag is niet duidelijk. Echter waarschijnlijk komt dit dan doordat het niet<br />

duidelijk in het rapport is opgeschreven. Het maken <strong>van</strong> productiviteitswinsten is<br />

natuurlijk niet direct gerelateerd aan spanning op een regionale arbeidsmarkt maar<br />

hangt hier wel mee samen. <strong>De</strong> zin moet dan ook gelezen worden in de context <strong>van</strong> de<br />

algehele interpretatie <strong>van</strong> wat er gebeurt. Bij een krapte op de regionale arbeidsmarkt<br />

geldt dat lonen hoog worden en aangezien het model in algemeen evenwicht is geldt<br />

dan ook dat de arbeidsproductiviteit daar hoger is. <strong>De</strong> relatieve loonkosten zijn in deze<br />

regio dan ook hoger dan in andere regio’s. Bij een vraaguitval in een sector (zoals hier


gebeurt) en de daarmee gepaard gaande productieverlaging komt er arbeid ‘vrij’ voor<br />

andere sectoren in die regio die daar in deze regio meer <strong>van</strong> profiteren dan in een regio<br />

waar er geen krapte is op de arbeidsmarkt.<br />

C8. Volgens Thissen (2003) bestaat RAEM uit een korte termijn en een lange<br />

termijnmodel. Op lange termijn is mobiliteit tussen regio’s (d.w.z. verhuizen)<br />

toegestaan. Transportkosten en factoren als verschillen in woningprijzen zorgen dan<br />

nog steeds voor mogelijke verschillen in spanning op de arbeidsmarkt, maar die<br />

worden dus beperkt door de mogelijkheid tot verhuizing. Gebruikt het TNO-Inro<br />

rapport inderdaad deze lange-termijn versie? Zo ja, waardoor worden grote<br />

spanningen op de arbeidsmarkt dan veroorzaakt? Zo nee, waarom is gekozen voor de<br />

korte-termijn versie?<br />

Datum<br />

9 februari 2004<br />

Onze referentie<br />

04-N-000-00000<br />

Blad<br />

14/18<br />

Reactie C8<br />

Voor dit onderzoek is de korte termijn versie gebruikt, omdat bij aan<strong>van</strong>g <strong>van</strong> het<br />

project de lange termijnversie nog niet gereed was. Overigens is gedurende de<br />

presentatie <strong>van</strong> RAEM aan de begeleidingscommissie wel kenbaar gemaakt dat de<br />

lange termijn versie gereed was, maar de opdrachtgever achtte een nadere aanpassing<br />

niet noodzakelijk.<br />

C9. In RAEM is op de arbeidsmarkt sprake <strong>van</strong> homogene arbeid. In werkelijkheid is<br />

arbeid echter heterogeen en verschillen mensen bijvoorbeeld in termen <strong>van</strong><br />

opleidingsniveaus. Is een termijn <strong>van</strong> vijftien jaar genoeg om alle mensen die eerst<br />

werkzaam waren in de <strong>doorvoer</strong>sector om te scholen voor werk in andere sectoren?<br />

Reactie C9<br />

15 jaar is op zich een redelijke termijn. Over het algemeen wordt 15 jaar bezien als<br />

een halve generatie. Voor de helft <strong>van</strong> de werknemers geldt dus dat zij nieuw zijn op<br />

de arbeidsmarkt en dus niet werkloos zijn ten gevolge <strong>van</strong> een krimpende<br />

<strong>doorvoer</strong>sector. Alleen voor de overige 50 procent geld dus dat zij een nieuwe baan<br />

moeten vinden. Wij kunnen ook kijken naar gerelateerde literatuur voor de<br />

arbeidsmarkt zoals bijvoorbeeld over de Phillips-curve. Een niet verticale Phillipscurve<br />

over een periode <strong>van</strong> 15 jaar wordt als niet acceptabel beschouwd. Met andere<br />

woorden, een niet ruimende arbeidsmarkt over een periode <strong>van</strong> 15 jaar wordt binnen<br />

de mainstream economie literatuur theoretisch niet verantwoord geacht.<br />

C10. Schaalvoordelen en agglomeratievoordelen. Op pagina 106 wordt beweerd dat<br />

“schaalnadelen” in de transportsector geen rol spelen, omdat een uitval <strong>van</strong> 5% weinig<br />

zou zijn. <strong>De</strong>ze uitval <strong>van</strong> 5% leidt tot een uitstoot <strong>van</strong> arbeid uit de <strong>doorvoer</strong>sector<br />

naar andere sectoren. Hoe kunnen de agglomeratievoordelen in die andere sectoren als<br />

gevolg <strong>van</strong> de toegenomen inzet <strong>van</strong> vrijgekomen arbeid relatief groot zijn?<br />

Reactie C10<br />

Bbij 5% uitval <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong> zijn alle effecten gering, dus ook de<br />

agglomeratievoordelen in andere sectoren. Echter, relatief ten opzichte <strong>van</strong> de directe<br />

effecten vallen ze groot uit.


C11. Modellering buitenlandse vraag. Op p. 123 wordt toegelicht hoe de buitenlandse<br />

vraag in het aangepaste RAEM-model is gemodelleerd. Er geldt: waarde export<br />

<strong>doorvoer</strong> = waarde import. Wat wordt hier precies mee bedoeld? Wordt met <strong>doorvoer</strong><br />

bedoeld: de diensten die samenhangen met <strong>doorvoer</strong>? Als dat niet het geval is geldt<br />

toch de gelijkheid waarde <strong>van</strong> inkomende <strong>doorvoer</strong> = waarde <strong>van</strong> uitgaande <strong>doorvoer</strong>?<br />

Datum<br />

9 februari 2004<br />

Onze referentie<br />

04-N-000-00000<br />

Blad<br />

15/18<br />

Reactie C11<br />

Zie inleiding voorafgaand aan deze vragen, allereerste alinea. Er wordt niets anders<br />

bedoeld dan de ‘normale’ macro-economische conditie voor het evenwicht op de<br />

handelsbalans.<br />

C12. Efficiencyverlies transportsector (directe effecten). In bijlage D op p. 128 is<br />

sprake <strong>van</strong> efficiencyverlies in de transportsector ten gevolge <strong>van</strong> vermindering <strong>van</strong> de<br />

<strong>doorvoer</strong>productie. Welk efficiencyverlies wordt hier bedoeld? Onderaan de pagina is<br />

sprake <strong>van</strong> “negatieve agglomeratie-effecten door de uitval <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong>”. Welke<br />

agglomeratie-effecten worden hier bedoeld? Een effectieve quotering leidt normaal<br />

gesproken tot aanpassing <strong>van</strong> de aanbodcurve en een deadweight loss (netto<br />

welvaartsverlies). Hoe komt dit welvaartsverlies tot uiting in berekeningen <strong>van</strong> de<br />

directe effecten?<br />

Reactie C12<br />

Er is sprake <strong>van</strong> negatieve agglomeratie-effecten zoals in de inleiding en bij<br />

verscheidene vragen reeds omschreven. Uitval <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong> betekent verder voor de<br />

transportsector een efficiencyverlies omdat een aantal diensten (laden/lossen e.d.) nu<br />

minder productief ingezet kunnen worden. Hetzelfde geldt voor de negatieve<br />

agglomeratie-effecten. Het netto welvaartsverlies als gevolg <strong>van</strong> de directe effecten<br />

komt enkel tot uitdrukking door afname productie <strong>doorvoer</strong>. En uiteraard past ook de<br />

aanbodcurve zich aan. Zie ook beantwoording vraag C2 (en overige vragen).<br />

C13. Prijs <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong>productie. Op p. 108 is sprake <strong>van</strong> het in RAEM verminderen<br />

<strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong>productie zonder gevolgen voor de prijs <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong> en de efficiency<br />

<strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong>. Als de <strong>doorvoer</strong>productie vermindert heeft dat toch gevolgen voor de<br />

prijs <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong>? In een algemeen-evenwichtsmodel ruimen prijzen immers<br />

markten?<br />

Reactie C13<br />

Zie inleiding voorafgaand aan deze vragen, 2 e pagina, alinea beginnend met “Ten<br />

tweede”. <strong>De</strong> efficiency <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong> verandert wel ten gevolge <strong>van</strong> agglomeratie<br />

effecten. Een algemeen evenwichtsmodel kent slechts relatieve prijzen. <strong>De</strong> prijs <strong>van</strong><br />

<strong>doorvoer</strong> is hier gekozen als numerair.<br />

C14. Onzekerheid en effecten. Op p. 97 lezen we: “de effecten [<strong>van</strong> 5% quotering] op<br />

het gemiddeld reëel inkomen zijn nihil [...] Gegeven de vele onzekerheden […] moet<br />

daarom geconcludeerd worden dat de effecten gering zijn”. Onzekerheid impliceert<br />

dat er spreiding rondom de uitkomst is. Een grote spreiding zou betekenen dat de<br />

uitkomst <strong>van</strong> het model wellicht “nihil” is, maar dat in werkelijkheid significante<br />

positieve of negatieve effecten kunnen optreden. Wat wordt hier met “onzekerheid”


edoeld, en waarom wordt gegeven die onzekerheid geconcludeerd dat de effecten te<br />

verwaarlozen zijn?<br />

Reactie C14<br />

Bij 5% uitval zijn de effecten sowieso gering. Of het netto resultaat positief danwel<br />

negatief uitvalt, dát is onzeker. Of met andere woorden: het geschatte resultaat is niet<br />

significant afwijkend <strong>van</strong> “nul”.<br />

Datum<br />

9 februari 2004<br />

Onze referentie<br />

04-N-000-00000<br />

Blad<br />

16/18<br />

C15. Achterblijvende <strong>doorvoer</strong>sector. Op p. 103 wordt vastgesteld dat in RAEM de<br />

<strong>doorvoer</strong>sector relatief achterblijft. Vervolgens: “Naar de verklarende factoren voor<br />

deze achterblijvende ontwikkeling is nader onderzoek nodig, zodat maatregelen<br />

genomen kunnen worden om de sector te versterken”. Voor een model geldt: wat eruit<br />

komt, is er ook ingestopt. Als dus de <strong>doorvoer</strong>sector in RAEM achterblijft is dat een<br />

resultaat <strong>van</strong> de opzet <strong>van</strong> het model. Wat wordt tegen dit licht bedoeld met “nader<br />

onderzoek”? En waarom zijn maatregelen nodig?<br />

Reactie C15<br />

Zie inleiding, o.a. 2 e alinea op p. 2<br />

C16. Conclusies. Kan uit de RAEM-analyses worden geconcludeerd dat er een<br />

economische basis is om de <strong>doorvoer</strong>sector in Nederland te beperken of zelfs te<br />

verbieden? Meer in het algemeen: is er een economische basis om sectoren waar<br />

productiviteitsvoordelen (hier in de vorm <strong>van</strong> (externe) agglomeratievoordelen) voor<br />

te trekken, bijvoorbeeld door middel <strong>van</strong> subsidies? Dit omdat individuele bedrijven in<br />

hun productiebeslissingen geen rekening houden met deze agglomeratievoordelen die<br />

voor alle bedrijven in de sector gelden. Zo ja, bij welke sectoren in Nederland zijn<br />

deze agglomeratievoordelen relatief hoog?<br />

Reactie C16<br />

<strong>De</strong> RAEM-analyse heeft een signaalfunctie, in die zin dat het model aangeeft welke<br />

sectoren in 1996 (!) comparatieve voordelen hebben. Gebeurt er niks, dan zullen deze<br />

sectoren naar verwachting <strong>van</strong>zelf krimpen tot een evenwicht is bereikt. Een subsidie<br />

kan krimp voorkomen, maar kan ook contraproductief werken, en is in<br />

welvaartseconomische termen ‘verstorend’. Echter, investeringen in bijvoorbeeld<br />

infrastructuur beïnvloeden de <strong>doorvoer</strong> sector en vallen buiten de redenering<br />

betreffende subsidies. Binnen een ‘normaal’ werkende economie komen de efficiënte<br />

sectoren <strong>van</strong>zelf bovendrijven en verdwijnen de andere na verloop <strong>van</strong> tijd (denk in<br />

Nederland aan de textielindustrie, scheepvaartindustrie, Fokker etc.). Wij denken<br />

overigens niet dat <strong>doorvoer</strong> zal verdwijnen. <strong>De</strong> sector zal zonder maatregel krimpen en<br />

efficiënter worden, totdat comparatief nadeel verdwenen is. Zie ook de inleiding bij de<br />

beantwoording <strong>van</strong> deze vragen.


Vragen betreffende de beleidsaanbevelingen (pp. xx-xxi)<br />

D1. Heffing. Het wordt als zinvol gezien om een discussie te starten over de<br />

wenselijkheid <strong>van</strong> een heffing op <strong>doorvoer</strong> (p. xx). Waarom zou zo’n heffing<br />

wenselijk zijn? Zowel de positieve als de negatieve effecten blijken uit de analyses<br />

immers gering te zijn. Betreft het een heffing op Nederlands grondgebied of op<br />

Europees niveau? Wat is de politieke haalbaarheid <strong>van</strong> zo’n heffing?<br />

Datum<br />

9 februari 2004<br />

Onze referentie<br />

04-N-000-00000<br />

Blad<br />

17/18<br />

Reactie D1<br />

Alhoewel de negatieve effecten <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong> relatief gering zijn, onder anderen<br />

door het grootschalige karakter <strong>van</strong> de transporten ten behoeve <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong> en<br />

door het om<strong>van</strong>grijke gebruik <strong>van</strong> relatief milieuvriendelijke transportwijzen als<br />

pijpleiding, zee en binnenvaart, komen deze effecten voor een aanzienlijk deel niet<br />

terecht bij de baathebbers <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong>: het voor- en achterland <strong>van</strong> de<br />

Nederlandse zeehavens; met name Duitsland. Door een tonkilometerheffing in te<br />

voeren, die op basis <strong>van</strong> onderzoek en op basis <strong>van</strong> de bestaande praktijk in onder<br />

anderen Zwitserland en Oostenrijk voor een groot deel zal worden doorberekend aan<br />

de opdrachtgevers <strong>van</strong> het transport, komen <strong>maatschappelijke</strong> kosten en baten meer in<br />

evenwicht.<br />

<strong>De</strong> meest optimale uitvoering <strong>van</strong> deze heffing—op Nederlands grondgebied of op<br />

Europees niveau—moet worden bepaald door de in het rapport aanbevolen<br />

beleidsdiscussie te voeren. <strong>De</strong> visie <strong>van</strong> TNO Inro is dat een dergelijke heffing op<br />

Europees niveau zou moeten worden uitgevoerd.<br />

Wat betreft uitspraken over de haalbaarheid <strong>van</strong> een dergelijke heffing wordt<br />

gerefereerd aan Europese beleidsdocumenten op dit vlak, aan recente uitspraken <strong>van</strong><br />

de voor deze problematiek verantwoordelijk zijnde eurocommissaris en aan hetgeen is<br />

gesteld in de op pagina 15 en 16 <strong>van</strong> de in het rapport besproken notitie <strong>van</strong> het<br />

Ministerie <strong>van</strong> V&W betreffende het economische belang <strong>van</strong> mainport Rotterdam.<br />

D2. Beleid op <strong>doorvoer</strong>stromen. Omdat de <strong>maatschappelijke</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong><br />

gering is ten opzichte <strong>van</strong> in- en uitvoer (p. xx) is een “beleid op <strong>doorvoer</strong>stromen”<br />

gewenst. Welk beleid wordt hier bedoeld? Waarom is beleid gewenst? Zal zonder<br />

beleid meer <strong>doorvoer</strong> ten opzichte <strong>van</strong> in- en uitvoer plaatsvinden in Nederland dan<br />

maatschappelijk gezien optimaal is?<br />

Reactie D2<br />

<strong>De</strong> recente visie <strong>van</strong> DGG betreffende goederenvervoer staat verwoord in het<br />

document ‘Nieuwe ruimte voor groei <strong>van</strong> het goederenvervoer’. Hierin staat onder<br />

meer:<br />

− “DGG behartigt het brede economisch belang <strong>van</strong> goederenvervoer voor de<br />

samenleving. Niet vervoerssectoren, maar ‘distributiefunctie’ en<br />

‘productiefunctie’ zijn daarbij het uitgangspunt.”<br />

− “DGG bevordert efficiënter, veiliger en duurzamer goederenvervoer ten behoeve<br />

<strong>van</strong> de economische ontwikkeling <strong>van</strong> ons land.”<br />

− “Scherp onderscheid tussen nationaal (intern, in- en uitvoer) en internationaal<br />

(<strong>doorvoer</strong>) <strong>van</strong>uit effect op de Nederlandse economie.”


Dit onderscheid tussen de distributie- en productiefunctie enerzijds en de<br />

<strong>doorvoer</strong>functie anderzijds staat ook centraal in de genoemde beleidsaanbeveling.<br />

Beleid is gewenst indien maatschappelijk waardevolle functies in ons land in de knel<br />

komen door, bijvoorbeeld, een veel sterkere toename <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong>, dan verwacht.<br />

Dan zou prioriteit gegeven moeten worden aan het functioneren <strong>van</strong> de zeehavens<br />

voor de Nederlandse in- en uitvoer in plaats <strong>van</strong> de functie <strong>van</strong> onze havens voor de<br />

economische ontwikkeling <strong>van</strong> het achterland (<strong>doorvoer</strong>). Een dergelijk beleid zou<br />

bijvoorbeeld het voeren <strong>van</strong> heffingen op de <strong>doorvoer</strong> kunnen zijn, maar er is een<br />

veelheid <strong>van</strong> alternatieve beleidsvormen mogelijk: bijvoorbeeld het stimuleren <strong>van</strong> de<br />

innovatie of het versterken <strong>van</strong> clusterbeleid gerelateerd aan de voor de <strong>doorvoer</strong><br />

belangrijke transportsectoren.<br />

Datum<br />

9 februari 2004<br />

Onze referentie<br />

04-N-000-00000<br />

Blad<br />

18/18<br />

Over de optimale om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong> door Nederland, uitgaande <strong>van</strong> een<br />

maatschappelijk optimum, zou een afzonderlijke studie verricht moeten worden. In de<br />

Doorvoerstudie wordt gerefereerd aan een advies <strong>van</strong> de VROM-raad uit 1999 waarin<br />

het Europese schaalniveau het uitgangspunt vormt en waarin wordt gesteld dat<br />

transport via Nederland logistiek en ecologisch gezien relatief efficiënt is. TNO Inro<br />

kan zich daarom goed voorstellen dat <strong>doorvoer</strong>stromen <strong>van</strong>uit een Europees standpunt<br />

daarom in toenemende mate via Nederland worden geleid, <strong>van</strong>wege de<br />

milieuefficiënte <strong>doorvoer</strong>sector. Of dit ook daadwerkelijk zou moeten, zou uiteraard in<br />

de genoemde beleidsdiscussie afgewogen dienen te worden. Nadrukkelijk wordt nog<br />

maar weer eens gesteld dat het onderzoek vooral de effecten op Nederland heeft<br />

beschouwd, in plaats <strong>van</strong> dat Europa het uitgangspunt vormde.<br />

Ook is geconcludeerd op basis <strong>van</strong> het onderzoek, en daar is hierboven reeds uitvoerig<br />

op ingegaan, dat het economische functioneren <strong>van</strong> de <strong>doorvoer</strong>sector onder druk<br />

staat. Op basis <strong>van</strong> nadere beleidsafwegingen zou er ook voor gekozen kunnen worden<br />

om beleid te ontwikkelen gericht op de versterking <strong>van</strong> de Nederlandse<br />

<strong>doorvoer</strong>sector—bijvoorbeeld uitgaande <strong>van</strong> het hiervoor genoemde Europese<br />

perspectief.<br />

D3. Voor- en achterwaartse effecten. In het rapport zou geen aandacht zijn besteed<br />

aan voor- en achterwaartse relaties (p. xxi). Zodoende worden geen “definitieve<br />

uitspraken” gedaan over de <strong>maatschappelijke</strong> <strong>betekenis</strong> <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong>. In hoofdstuk 6<br />

echter wordt in RAEM “ook de doorwerking <strong>van</strong> uitval <strong>van</strong> <strong>doorvoer</strong> op andere<br />

sectoren […] meegenomen” (pp. 102-103). Betekent dit dat de relativering die op p.<br />

xxi wordt genoemd kan worden afgezwakt?<br />

Reactie D3<br />

<strong>De</strong>ze relativering kan inderdaad worden afgezwakt.<br />

<strong>De</strong> specifieke om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de voor- en achterwaartse relaties, in aanvulling op de<br />

directe werkgelegenheid en toegevoegde waarde, zoals gepresenteerd in de tabellen<br />

4.29 en 4.30, is echter niet vastgesteld.


Stichting voor <strong>Economisch</strong> Onderzoek<br />

der Universiteit <strong>van</strong> Amsterdam<br />

Roetersstraat 29<br />

1018 WB Amsterdam

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!