De familie Dumont: driedelige roman op ... - Auteursdomein
De familie Dumont: driedelige roman op ... - Auteursdomein
De familie Dumont: driedelige roman op ... - Auteursdomein
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>De</strong> <strong>familie</strong> <strong>Dumont</strong>: <strong>driedelige</strong> <strong>roman</strong> <strong>op</strong> documentaire basis.<br />
Vervlecht de karakters en lotgevallen van een <strong>familie</strong> met de<br />
<strong>op</strong>komst en ondergang van een Nijmeegse kunstzijdefabriek,<br />
losjes tegen de achtergrond van de Eur<strong>op</strong>ese geschiedenis<br />
geplaatst.<br />
Projectbeurs van het Fonds voor de Letteren.<br />
<strong>De</strong> <strong>familie</strong> <strong>Dumont</strong>-2<br />
Fragment: winter 1944-45, eind van de gevechthandelingen, begin<br />
van de Russische bezetting van Boedapest. Voorgaand: Michels<br />
enige dochter Alice (Lily) <strong>Dumont</strong> is in 1939 getrouwd met een<br />
Hongaarse ambtenaar (Béla) en geëmigreerd naar Hongarije.<br />
Van de Viragárok is Béla <strong>op</strong> weg gegaan naar een collega van het<br />
ministerie, vrij ver weg in een al door de Russen bezet stadsdeel.<br />
Mihály Horváth woont met vrouw en twee kinderen bij zijn ouders,<br />
in een villa met een eigen bron aan de andere kant van de Pasaréte.<br />
Ze hadden samen rechten gestudeerd, Mihály had zijn anker<br />
uitgeworpen bij een medestudente <strong>op</strong> wie hijzelf ook een oogje had<br />
gehad, maar toen hij Lily had ontmoet kon hem dat niet meer<br />
schelen. Hoewel het huis vol is, neemt de <strong>familie</strong> hem gemeenzaam<br />
<strong>op</strong>. Mihály wijst hem een plaats <strong>op</strong> de droogzolder onder de<br />
waslijnen, stoffig maar warm, boven zijn hoofd zit een dakraam dat<br />
niet <strong>op</strong>en kan, maar als hij <strong>op</strong> zijn rug ligt kan hij de sterren zien.<br />
Een peloton soldaten heeft het huis en de tuin in beslag genomen,<br />
jonge mannen van de genie, meest studenten en boeren. Ze zijn niet<br />
onvriendelijk en delen hun voedsel en wijn met de bewoners. <strong>De</strong><br />
sfeer is gespleten. 's Morgens duwen ze de Hongaren met de punt<br />
van hun mitrailleur de deur uit om waterputten te slaan, 's avonds<br />
spelen ze vingt-et-un en blufpoker met ze. <strong>De</strong> oude heer Horváth,<br />
een bijbelse gestalte in een kaftan met een gele baard, verbaast zich<br />
erover dat de Russen geen logistieke organisatie van de troepen<br />
kennen. Ze leven van wat ze plunderen in bezet gebied, zoals de<br />
III.
legers in de middeleeuwen.<br />
"Ze noemen het niet 'roven' maar 'vinden'," stelt hij vast.<br />
Hoewel ze hem vaak uitnodigen, brengt Béla weinig avonden<br />
met de Horváths door. Huiselijk leven met kinderen is hem pijnlijk,<br />
hij mist zijn gezin. Liever zoekt hij gezelschap bij de Russen. Hij<br />
weet de aandacht van Bogdan te trekken, de kok, een kleine man met<br />
een gladde schedel en een bloederig voorschoot om zijn uitgezakte<br />
buik gebonden. Zoals Béla eet, zo aandachtig registrerend en met<br />
overgave, zwijgend, in Nijmegen had hij daarmee al het hart<br />
gestolen van de oude Käthe. Ook Bogdan is er gevoelig voor.<br />
Bedrijvig lo<strong>op</strong>t de baas van de oven naar de tafel en weer terug naar<br />
de oven, jagodhiy kissel aandragend, indeika, besjbarmak, sajaz<br />
tsjernoslivom, gerechten waarover hij een bekwaam oordeel verlangt<br />
en de lof die hem toekomt. Pas daarna schept hij ze uit grote<br />
gamellen in het vierentwintigdelig voorvaderlijk servies van de<br />
Horváths, dat hij tot zijn tevredenheid in de vitrinekast heeft<br />
aangetroffen. <strong>De</strong> soldaten lepelen het achteloos naar binnen terwijl<br />
ze over iets anders praten.<br />
"Pirosjki!" Met een zwaai zet Bogdan een dampend bord met<br />
zuurkoolpastei <strong>op</strong> de keukentafel. Béla zucht en eet, en zucht nog<br />
meer. Zijn oordeel is altijd hetzelfde, hij heeft het woord <strong>op</strong>gezocht<br />
in het Russische woordenboek dat mevrouw Horváth met een koord<br />
aan het Biedermijer tafeltje in de hal heeft gebonden om deze wilden<br />
in een paar woorden te kunnen verduidelijken dat ze geen<br />
voetlappen uit het fluweel van de gordijnen moeten snijden en dat de<br />
paarden niet mee naar binnen mogen. "Fkoesniy!" <strong>De</strong> kok drukt<br />
Béla's hand <strong>op</strong> tafel en steekt een vinger in de lucht - "Minotatsjko!"<br />
Hij zet twee glazen <strong>op</strong> tafel, giet de rode wijn er omzichtig in, de<br />
bodem van de fles t<strong>op</strong>zwaar uit de muis van zijn hand balancerend,<br />
en steekt zijn neus in het glas. Egri Bikaver uit een goed jaar, stelt<br />
Béla vast. Gevonden bij de buren.<br />
"Ah..." zegt de kok met een smartelijk genot.<br />
Eten en drinken vervullen Béla altijd al met dankbaarheid,<br />
maar bij Bogdan is die gemengd met ontroering. Niet alleen kookt<br />
de Rus wonderdadig, maar hij is ook aangenaam verrast dat de<br />
vijand hem eten voorzet terwijl zijn landgenoten hem met honger de<br />
deur hebben gewezen. Bizar, deze oorlog. Als de mensen maar<br />
samen zouden eten en drinken, ach, het zou altijd vrede zijn. Hij<br />
spreekt het eerste woord uit dat hij geleerd heeft, het toverwoord, het<br />
toegangswoord:
"Drook!" (vriend Rus.)<br />
Bogdan slaat hem <strong>op</strong> zijn schouder en herhaalt het in het<br />
Hongaars:<br />
"Barát!" Tevreden kijkt hij toe hoe Béla een goed gelukte<br />
kuriza eet, liefdevol toebereid uit vier kippen en de haan van de<br />
buren die hij, Bogdan, vanmorgen heeft gevonden in de moestuin,<br />
waar ze al uit zichzelf onderweg waren naar hun hemelse<br />
bestemming en eeuwige nagedachtenis in de keuken. Nadat Béla<br />
tevreden het bord van zich af heeft geschoven, lo<strong>op</strong>t hij naar de hal,<br />
kno<strong>op</strong>t het woordenboek los en gaat ermee aan de keukentafel zitten.<br />
Uit losse woorden rijgt hij de boodschap aan elkaar die de kuriza en<br />
het stierenbloed in hem hebben losgemaakt:<br />
"Vijand, soms Duitser, soms Rus, soms Hongaar."<br />
"Duitser: vijand," begrijpt Bogdan. "Duitser: weg. Oei-tie!<br />
Oe-tie!" Hij wappert met zijn hand.<br />
"Nee, nee ..." Béla bladert door het boek. "Volk niet vijand.<br />
Mens." Hij wijst <strong>op</strong> zichzelf, <strong>op</strong> de ander. Jij en ik.<br />
Ongelovig kl<strong>op</strong>t de kok <strong>op</strong> zijn ribben. "Vijand?"<br />
"Nee, nee!" Hij geeft het <strong>op</strong>.<br />
"Drook?"<br />
"Ja, vriend, vriend!"<br />
Bogdan leunt achterover, legt een pafferige bleke hand <strong>op</strong><br />
zijn voorschoot en tilt met de andere het glas een stukje <strong>op</strong>.<br />
"Jij praat tenminste niet terwijl je eet," zegt hij in het<br />
Russisch. Béla schuift hem het boek toe, maar hij duwt het van zich<br />
af, glimlacht meewarig en maakt een wegwerpend gebaar.<br />
"Slo-va..." (woorden, meerv.)<br />
Zo leven ze een maand in een gedeelde, met losse woorden<br />
besprenkelde liefde voor lekker eten. Bogdan is Béla's baken in het<br />
donker, het levende bewijs dat goed en kwaad niet in twee stapels<br />
gesorteerd <strong>op</strong> tafel liggen. Drie keer doet hij een poging de Ugocsa<br />
Utca te bereiken maar steeds stuit hij achter de burcht <strong>op</strong> patrouilles<br />
en moet hij rechtsomkeert maken. Het front ligt onveranderlijk <strong>op</strong><br />
dezelfde plaats.<br />
Op een ochtend als hij wakker wordt, heerst er een ongewone<br />
stilte in het huis. <strong>De</strong> Russen zijn weg - even geruisloos verdwenen<br />
als ze gekomen zijn. In de keuken zoekt hij naar een briefje, een<br />
groet, een los woord in het woordenboek desnoods. Vaarwel, vriend.<br />
Sjaslie va-va poetie.<br />
Er is niets.
Als hij het boek <strong>op</strong>zij legt, staat Jurka voor de keukendeur.<br />
Sneeuw kleeft kniehoog aan zijn laarzen, hij ziet er vaal en afgemat<br />
uit.<br />
"Niet schrikken, Béla..." Hij pauzeert om het nieuws te<br />
doseren. "Er is iets gebeurd... Maak je niet ongerust, Lily en de<br />
kinderen zijn in orde. Vader... vader is overleden."<br />
Zijn stem trilt. Ineengedoken gaat hij aan tafel zitten. "Een<br />
Rus kwam uit de woning van de huismeester en heeft zonder te<br />
kijken <strong>op</strong> hem geschoten. Hij is voor de stoep in de sneeuw blijven<br />
liggen. Een vrouw die terugkwam van 'rabota' heeft horen roepen en<br />
is naar de kelder gekomen. Een paar mannen hebben hem naar<br />
binnen gedragen..."<br />
"Waar hebben jullie...Waar is hij..."<br />
"In het gat in de tuin dat hij voor de oorlog zelf had laten<br />
graven, weet je nog... Hij zei, ik wist niet... ik wist niet dat..." Jurka's<br />
stem stokt.<br />
"...Ik wist niet dat het zo makkelijk was om te dood te gaan..."<br />
Béla staat <strong>op</strong> en slaat een arm om zijn schouder, hij voelt<br />
<strong>op</strong>eens hoe ver zijn broer en hij van elkaar af staan, dat Jurka's rouw<br />
dieper is dan de zijne, schoner, kinderlijker, ongecompliceerder.<br />
Maar dan, vader had hem ook ongecompliceerder en<br />
onvoorwaardelijker liefgehad. Iets kouds en bitters mengt zich met<br />
zijn verdriet, een gevoel van verlatenheid omdat de verhoudingen nu<br />
niet meer kunnen veranderen maar voorgoed zijn vastgelegd.<br />
"Hoe is moeder?"<br />
"Ze was de laatste tijd.... weet je, de Russen hebben..." Hij<br />
bedenkt zich. "Och, je hoort dat allemaal nog wel. Moeder slaat zich<br />
erdoorheen."<br />
"Hij hield niet van mij ..."<br />
"Zeg dat niet," zegt Jurka met verstikte stem. "Dat doet me<br />
verdriet als je dat zegt!"<br />
Ze zwijgen bedrukt.<br />
"Aldoor bleef hij naar het huis gaan..."<br />
"Om naar zijn gouden adelaars te kijken." Béla glimlacht mat.<br />
"Wat bedoel je?"<br />
"Hij was daar toch erg aan gehecht."<br />
"Ik weet niet of hij die nog had..." Jurka's handen zijn bleek<br />
en vochtig, gezwollen adertjes kronkelen blauw onder de huid.<br />
"Wat doe je hier eigenlijk?"<br />
Béla haalt zijn schouders <strong>op</strong>. Tot gisteren waren hier Russen
ingekwartierd. We moesten putten slaan."<br />
"Kom mee naar huis, alsjeblieft..."<br />
"Kunnen we erdoor? Hoe ben je gekomen?"<br />
"Met een omweg door de heuvels."<br />
"Eet eerst wat..." Opnieuw kijkt hij om zich heen. "Als er nog<br />
iets is, tenminste..."<br />
Het fornuis is leeg, de gamellen zijn verdwenen. In de korven<br />
voor eieren en uien zit alleen nog stro. Nadat hij alle kastjes heeft<br />
<strong>op</strong>engetrokken en teleurgesteld weer dichtgedaan, vindt hij achter<br />
het gordijn <strong>op</strong> de vensterbank, onder de vliegenstolp, een schotel<br />
schapenworstjes. Ze liggen <strong>op</strong> een bedje van gehakte munt,<br />
bestrooid met gedroogde basilicum en fijngesneden dragon, naast<br />
een brok niervet en een plat, rond panbrood dat zorgvuldig is<br />
afgedekt met neteldoek. In de hoek staan twee flessen stierenbloed<br />
van de buren. Hij glimlacht verdrietig, verhit het vet in de pan en<br />
braadt de worstjes spetterend gaar.<br />
"Vaarwel, vriend," fluistert hij. "Sjaslee va-va poetie..."<br />
<strong>De</strong> aanblik van de ravage naarmate ze de vertrouwde omgeving<br />
naderen, vervult hem met ontzetting. Op de met vuile sneeuw<br />
bedekte straten en in de goten liggen bevroren paarden, dode<br />
soldaten en burgers met kranten over hun gezicht gevouwen, hun<br />
identiteit <strong>op</strong>gelost onder ongebluste kalk. <strong>De</strong> huizen zijn doorzeefd<br />
met kogelgaten, sommige zijn uitgebrand of ingestort, andere<br />
branden nog. Alle ramen zijn kapot, overal ligt glas en huisraad. Een<br />
vuile brandlucht prikt in zijn keel en ogen.<br />
Ze passeren het hek aan de straat. Voorbij de kapotgeschoten<br />
flats staat hij <strong>op</strong>eens in de tuin, of wat daarvan over is. Hagen zijn<br />
weg, bomen gekapt. Hard en kaal wordt het bleke winterlicht<br />
weerkaatst door de sneeuw, alsof hij <strong>op</strong> de bodem van een doos staat<br />
waarvan iemand plotseling het deksel licht, zo onwerkelijk hard en<br />
grijs en koud is alles. Het huis is deels ingestort, de gevel pokdalig,<br />
vol kogelgaten en weggeslagen stucwerk. Alle ramen hangen <strong>op</strong>en,<br />
het glas is eruit geslagen. In de vuile sneeuw ligt macaroni en<br />
paardenmest. Op de tennisbaan staat een rijtje mitrailleurs met<br />
gescheurde Perzische kleden eroverheen, hij herkent de groene<br />
Kazak die vroeger in de eetkamer lag. Schuw kijkt hij in de richting<br />
waar Béla-pa gevonden is. <strong>De</strong> sneeuw is er bevlekt en omgewoeld.<br />
Na een kl<strong>op</strong>je wordt de branddeur ge<strong>op</strong>end. Een muffe geur<br />
van roet en ongewassen lichamen slaat hem tegemoet. Na de sneeuw
is de kelder aardedonker, hij ziet zelfs de vlammetjes van de<br />
vetlampjes niet, voelt alleen Lily's warme, vertrouwde lichaam<br />
onstuimig tegen het zijne, haar armen stijf om zijn nek. Ontroerd<br />
strijkt hij over haar haar. Haar rijzige lengte, tengere slankheid, de<br />
geur van haar haar, de druk van haar hoofd tegen zijn wang - haar<br />
lichaam zei hem alles. Op een onbegrepen manier hield het alle<br />
gedachten, alle gevoelens, alle gebeurtenissen die <strong>op</strong> hen betrekking<br />
hadden in zich besloten. Haar lichaam omhulde hun herinneringen,<br />
het zijne herkende en doorgrondde het in een duizendste seconde. Jij<br />
en ik - wij.<br />
Ze neemt zijn gezicht tussen haar handen, kijkt hem lang aan<br />
en zegt alleen "Goddank."<br />
Böskem omhelst hem, maar haar blik is ontwijkend, afwezig.<br />
Alsof ze door hem heen naar iets anders keek, haar ogen zijn naar<br />
binnen gericht en houden maar met moeite iets buiten haarzelf vast.<br />
<strong>De</strong> eerste nacht in de schuilkelder ligt hij dicht tegen Lily aan<br />
<strong>op</strong> de kolenberg, Beatrice's hoofdje rust in de holte van zijn arm,<br />
haar warme adem strijkt langs zijn gezicht. Pas als de anderen<br />
<strong>op</strong>staan, valt hij kort in slaap. Hier konden ze niet blijven, dat is hem<br />
duidelijk. In het permanente donker, <strong>op</strong>gesloten en onvrij in de<br />
vunzige kelderlucht, <strong>op</strong> een vochtig matras. Met de baby die almaar<br />
zijn hoofd heen en weer beweegt en omvalt als je hem recht<strong>op</strong><br />
probeerde te zetten.<br />
Dagelijks worden de pauzes tussen het schieten langer.<br />
Binnen houdt hij het niet uit, af en toe gaat hij de straat <strong>op</strong>. Ook de<br />
anderen wagen zich vaker buiten het hek en komen terug met nieuws<br />
van bewoners in andere kelders en gebeurtenissen in de stad. Hier en<br />
daar beginnen mensen terug naar hun woningen te keren. Ze zeggen<br />
dat er niet meer wordt gevochten. Sommigen beweren zelfs: de<br />
oorlog is voorbij. Het klinkt vermoeid, lusteloos.<br />
Voor het eerst na maanden gaan ze het huis binnen.<br />
Russische soldaten dragen dekens en munitie weg. Onwillekeurig<br />
drukt Lily zich tegen de muur. Vreemd was het, om langs ze heen te<br />
l<strong>op</strong>en zoals je langs elkaar heen liep in een winkelstraat, alle<br />
spanning gebroken, maar zo abrupt alsof je na een lange zeereis aan<br />
land stapte en de kade voelde deinen onder je voeten. Er is geen<br />
gevaar meer, alleen een onbeschrijfelijke chaos. <strong>De</strong> ramen zijn<br />
kapot, gescheurde vitrage waait in de wind, uitwerpselen van<br />
mensen en dieren liggen in alle kamers. Schilderijen slingeren<br />
vertrapt <strong>op</strong> de grond, uit het parket steken planken omhoog.
Stoffering is uit de meubels gesneden en een kruimelige laag kalk en<br />
stuc bedekt de vloeren. Alle kasten zijn <strong>op</strong>engebroken, de<br />
kroonluchter ligt in het midden van de kamer tussen de scherven.<br />
Voor de voorraadkast in de keuken liggen scheefgetrapte blikken.<br />
Naar binnen gewaaide sneeuw vormt richels <strong>op</strong> de vensterbanken en<br />
witte bergjes <strong>op</strong> de vloer.<br />
Böskem gaat in de enige fauteuil met haar handen in de<br />
schoot voor zich uit zitten kijken. Lily laat haar zitten en pakt snel en<br />
doortastend alles wat ze nodig hebben. Ze voelt zich sterker nu Béla<br />
er weer is en leeft helemaal <strong>op</strong> bij het vooruitzicht om weg te gaan,<br />
waar dan ook heen, in ieder geval uit de schuilkelder. <strong>De</strong><br />
eigendomspapieren moeten mee, ondergoed en warme kleren,<br />
bontjassen, voedsel. Op haar knieën veegt ze de erwten en bonen van<br />
de vloer en schept ze in een slo<strong>op</strong> terwijl een Rus vlak langs haar<br />
heen zijn paard naar buiten leidt. Als ze klaar is, lo<strong>op</strong>t ze naar boven<br />
<strong>op</strong> zoek naar Böskem. Voor de deur van Jurka's kamertje ligt nog de<br />
berg bevroren poep van na de bominslag. Door het gat in het plafond<br />
kan ze de lucht zien, donsveertjes dwarrelen in het rond.<br />
In de slaapkamer <strong>op</strong> haar bed wiegt Böskem zichzelf <strong>op</strong> en<br />
neer, ze heeft haar armen beschermend om haar buik gevouwen.<br />
Haar beweging worden in een eindeloze rij symetrische fragmenten<br />
herhaald in de gebroken spiegel van de kastdeur. <strong>De</strong> matrassen zijn<br />
weg. Afgekloven maïskolven bedekken de ijzeren bedbodem, het<br />
voeteneind is verdwenen. Kasten zijn overho<strong>op</strong> gehaald, kleren en<br />
boeken slingeren over de vloer, het raam klapt in de wind.<br />
"Böskem," zegt ze zacht, "we moeten <strong>op</strong>schieten..."<br />
"Gaan jullie maar."<br />
"Toe, dat gaat toch niet... We moeten weg, het wordt vroeg<br />
donker..." Met zachte drang probeert ze haar te laten <strong>op</strong>staan.<br />
Böskem slaat haar hand hard weg.<br />
"Laat me met rust, ik wil niet naar jouw huis."<br />
Hees en laag klinkt haar stem, boosaardig, ze herkent hem<br />
niet. Geschokt en gekwetst door de klap laat ze zich <strong>op</strong> het bed<br />
zakken.<br />
"Zitten jullie hier. We moeten weg... het is ver l<strong>op</strong>en." Jurka<br />
zet de slee neer, slaat een arm om Böskems schouders en helpt haar<br />
overeind. Ze begint stemloos te huilen. Bij de deur draait ze zich om<br />
en stribbelt tegen.<br />
"Kom... het is maar tijdelijk. We komen terug zodra het is<br />
<strong>op</strong>geknapt."
"Als het leeg staat, gaat iemand anders hier wonen..."<br />
"Niemand kan hier wonen, moeder. Alles is kapot."<br />
"Je vader heeft het van zijn eigen geld gekocht. Geen cent<br />
van de bank zit erin."<br />
"Vader zou niet willen dat je hier bleef."<br />
Voetje voor voetje laat ze zich naar beneden begeleiden.<br />
Er zijn twee sledes, een van Jurka en een van Béla.<br />
Jongenssleetjes met een touwtje, vroeger zijn ze ermee van de<br />
heuvel achter de burcht naar beneden gegleden. Ze binden de bundel<br />
kleren en de koffer met papieren vast en zetten de peuter er<strong>op</strong>. Lily<br />
trekt haar zwarte winterjas en laarzen aan, kno<strong>op</strong>t een doek om het<br />
hoofd en neemt de bontjas over haar arm. Zorgzaam bindt Béla de<br />
draagzak met de baby <strong>op</strong> haar rug.<br />
Het afscheid is stil en bedrukt. Böskem laat zich afwezig<br />
omhelzen. <strong>De</strong> huismeester lo<strong>op</strong>t mee tot het hek.<br />
"Wij zullen nu ook wel gauw weggaan... laat ons iets<br />
weten..."<br />
<strong>De</strong> lucht is bleek en licht bewolkt bij strenge vorst, er staat<br />
een vinnige wind. Ze is lang niet <strong>op</strong> straat geweest. <strong>De</strong> huizen zijn<br />
hier net zo gehavend als de flats <strong>op</strong> de binnenplaats, een desolaat<br />
gezicht, maar niet nieuw. <strong>De</strong> schok komt aan het eind van de straat,<br />
waar je naar beneden kunt kijken. Ontzet leunt ze over de balustrade.<br />
Zo ver het oog reikt, is alles kapot. In de richting van de rivier zijn<br />
flatgebouwen scheef tegen elkaar gezakt als een harmonica, de<br />
bewoners moeten dood in de kelders liggen. Huizen met holle zwarte<br />
gaten <strong>op</strong> de plaats waar ramen hebben gezeten doen haar denken aan<br />
een eindeloze rij schedels. Dat steen zo dood kon zijn. <strong>De</strong> bruggen<br />
over de Donau zijn <strong>op</strong>geblazen, brokstukken liggen verspreid in de<br />
bevroren rivier. Draaiierig wendt ze het hoofd af. Voorbij het<br />
plantsoentje waar Bandi woonde, steken ze over. Aangesneden<br />
karkassen van paarden liggen midden <strong>op</strong> straat of scheef over de<br />
stoep. Overal ligt stro en bloed, vuile sneeuw, dode soldaten roerloos<br />
in verwrongen houdingen, bestrooid met wit poeder. Over alles heen<br />
hangt een weeë stank van brand en rotting. Op de Böszörményi ut zit<br />
een Rus met over elkaar geslagen knieën <strong>op</strong> het bankje bij de<br />
tramhalte, zomaar <strong>op</strong> zijn gemak met zijn handen <strong>op</strong> de zitting en<br />
een sigaret in zijn mondhoek, alsof er zo meteen een tram zal<br />
komen. Het is zo'n onverwacht vriendelijk gezicht, zo alledaags en<br />
geruststellend dat ze blijft kijken. Als ze hem voorbij lo<strong>op</strong>t, het<br />
begin van een mat glimlachje als groet <strong>op</strong> de lippen, ziet ze met een
schok dat hij bevroren is.<br />
Naarmate de weg omhoog voert, liggen er minder lijken <strong>op</strong><br />
straat. Het felle licht van de lage winterzon schittert <strong>op</strong> de dikke<br />
sneeuw. <strong>De</strong> lucht trekt <strong>op</strong>en en wordt onwerkelijk, voorjaarsachtig<br />
blauw. Bij de Istenhedgyi útca maakt het pad een scherpe bocht.<br />
Om daar terug <strong>op</strong> de weg te komen moeten ze een steile heuvel <strong>op</strong>.<br />
Béla helpt haar naar boven en lo<strong>op</strong>t terug om de anderen te halen,<br />
zelfs Jurka is te verzwakt om <strong>op</strong> eigen kracht naar boven te<br />
klimmen. Voorbij de bocht, aan de overkant, staat een stenen<br />
borstwering, niet hoger dan een kwart meter. <strong>De</strong> bontjas is zwaar<br />
over haar arm, ze laat hem liggen en lo<strong>op</strong>t naar de binnenkant van de<br />
weg. Hier is ze helemaal alleen, hoog boven de verwoeste stad die<br />
oranje <strong>op</strong>licht in het warme middaglicht, doorsneden door het<br />
blikkerende ijs van de Donau. Bevrijd ademt ze de schone lucht in<br />
en veegt de sneeuw van de balustrade. Ze trekt haar winterjas uit en<br />
gaat <strong>op</strong> het muurtje zitten, neemt de baby in haar armen en geeft<br />
hem te drinken. Wat een licht. Het zinderende geel en blauw<br />
verdrong het kille grijs van de kelder alsof het nooit had bestaan. Je<br />
kon er<strong>op</strong> drijven, het over je heen laten spoelen als golven in de<br />
branding <strong>op</strong> een warme dag aan zee. Hoe had ze in het donker<br />
verlangd naar het licht en de zon, de zachte wind, de kleuren van de<br />
dag.<br />
Als ze <strong>op</strong>kijkt staat er een Rus voor haar. Een rijzige man<br />
met een lang hoofd en wit haar, zijn geweer losjes over de schouder<br />
en een nieuwsgierige, welwillende glimlach onder de <strong>op</strong>gebonden<br />
kleppen van zijn muts. Zijn blik grijpt vast in de hare, als een<br />
koorddanser die bang is zijn evenwicht te verliezen. Aarzelend komt<br />
hij nog een stap dichterbij. Welwillend tilt ze de doek <strong>op</strong> en toont de<br />
zogende baby. Zijn gezicht verstrakt, de glimlach verdwijnt, er komt<br />
iets zachts en kwetsbaars over, mengsel van weemoed en<br />
vertedering. Verwonderd, geraakt, kijkt ze ernaar. Met een slanke,<br />
benige hand streelt hij het hoofdje en vluchtig, in het voorbijgaan,<br />
als was het een groet, haar warme borst. Aandachtig, peinzend, kijkt<br />
hij haar aan, dan glimlachen beiden verlegen.<br />
"Kak vas za-voet...?"<br />
"Lily."<br />
"Arkadi."<br />
"Spaseeba, Lily..." (dank je wel)<br />
"Jó utat, Arkadi... Sok szerencsét." Hij draait zich om en<br />
verdwijnt om de bocht.
Ze kust het kind en staart een poosje gedachteloos naar de<br />
doorzichtige maan die verdwaald in de middaglucht staat. Zo licht en<br />
bescheiden als het leven kon zijn, ze was het bijna vergeten.<br />
Omhoog voert de weg met sluipwegen en kronkelpaden door<br />
de heuvels. Door de ongerepte sneeuw komen ze maar langzaam<br />
vooruit. Ze zijn halverwege als ze hoger in de heuvels terugkomen<br />
<strong>op</strong> een brede asfaltweg waar de vuile sneeuw geplet is door brede<br />
ribbelsporen van tanks en vertrapt door laarzen. <strong>De</strong> heldere, schone<br />
lucht wordt hoger naarmate er meer licht uit weg vloeit. Er heerst<br />
een diepe stilte, afgezien van de sporen is er geen teken van leven.<br />
Als ze oversteken naar de buitenkant van de weg wordt er plotseling<br />
gericht geschoten. In de invallende schemering lichten de tongetjes<br />
uit de geweerl<strong>op</strong>en vurig <strong>op</strong>. Er is geen dekking van bomen of<br />
huizen.<br />
"Niet schieten!" schreeuwt Béla in de richting van de<br />
donkere omtrek van de burcht.<br />
"Wij zijn burgers!"<br />
"Doorl<strong>op</strong>en moeder!" Het pakken heeft te lang geduurd, ze<br />
zijn te laat vertrokken. Ontredderd kijkt hij om zich heen en besluit<br />
de sledes naar het János Kórhasz ziekenhuis te trekken. In het<br />
invallende donker wachten de anderen voor de deuren van de eerste<br />
hulp. Een man met vermoeide zwarte ogen in een gesloten gezicht<br />
hoort zijn verzoek aan.<br />
"Voor één nacht. We zijn <strong>op</strong> weg naar Rószadóm... Maar we<br />
halen het niet."<br />
"Het spijt me." <strong>De</strong> man spreekt zacht en zonder hem aan te<br />
kijken. "Het is hier geen hotel. Hier logeren alleen zieken."<br />
"Alstublieft..." <strong>De</strong>ze keer kost het geen moeite te smeken.<br />
"<strong>De</strong> vrouwen zijn verzwakt. We hebben twee kleine kinderen bij<br />
ons. Er wordt geschoten." Hij aarzelt, het klinkt dramatisch maar het<br />
is de waarheid. "Het gaat om leven of dood."<br />
<strong>De</strong> man schudt het hoofd. "U bent zeker al de achtste<br />
vandaag."<br />
"Geen bedden, alleen onderdak voor de nacht... Het vriest<br />
twintig graden. Ik geef u alles wat we hebben..."<br />
"...Die verantwoording neemt u <strong>op</strong> u?" vraagt hij na een<br />
gespannen stilte. "Dat wij hier om de hoek worden doodgeschoten?<br />
Met een kind en een baby?"<br />
<strong>De</strong> man zucht en houdt de deur voor hem <strong>op</strong>en.<br />
Hij voelt geen woede, alleen een bedrukte gelatenheid. Met
een strak gezicht lo<strong>op</strong>t hij naar buiten.<br />
"Ze weigeren ons."<br />
Moedeloos keren ze de sleden.<br />
"Naar de <strong>familie</strong> Horváth," besluit hij.<br />
"Ik heb het koud, mammie..." Lily kno<strong>op</strong>t de baby van haar<br />
rug en slaat de deken om de rillende peuter <strong>op</strong> de slee.<br />
"Waar is je pelsjas?" vraagt Béla.<br />
Haar mooie warme pelsjas, Béla had er drie maanden voor<br />
gespaard. Hij moest nog <strong>op</strong> de balustrade liggen. Het spijt haar niet<br />
alleen vanwege de jas. <strong>De</strong> herinnering was niet meer zo onschuldig<br />
nu, bevlekt, alsof er iets verbodens was voorgevallen waarvoor ze<br />
werd gestraft. Jó utat, Arkadi, sok szerencsét... Zo licht mocht het<br />
dan toch niet zijn.<br />
Plotseling wordt er van dichtbij geschoten.<br />
"Njest relaaj!" (niet schieten) schreeuwt Béla in paniek. Hij<br />
duwt Lily voor zich uit en worstelt om de zware slede door de dikke<br />
sneeuw omhoog te trekken.<br />
"Wij zijn burgers!"<br />
Dat hierboven zo hevig wordt geschoten begrijpt hij niet, dit<br />
zou al weken veilig gebied zijn.<br />
Hij schreeuwt onafgebroken terwijl de kogels om hun oren<br />
vliegen en met een ketsend geluid inslaan in het asfalt. Ping! Ping!<br />
Ping!<br />
"Njest relaaj! Civielen!"<br />
Ze bereiken een landweg aan de andere kant van de heuvel,<br />
buiten het bereik van de schutters. In de plotselinge stilte klinkt het<br />
liefelijke geklingel van een windorgeltje dat in een donkere tuin aan<br />
een boom hangt zeldzaam sinister. Ze dalen af naar de villabuurt aan<br />
de overkant van de Pasaréte. Met een gevoel van verlichting herkent<br />
Lily de huizen.<br />
"Hier is het," zegt Béla eindelijk.<br />
Ze l<strong>op</strong>en door de tuin en bellen aan. Het huis is verduisterd,<br />
nergens brandt licht.<br />
"Wie is daar?" roept een mannenstem.<br />
<strong>De</strong> oude heer Horváth doet <strong>op</strong>en. Hij omhelst Béla, dan<br />
Böskem en Jurka. Iemand neemt de baby uit Lily's armen. Ze houdt<br />
zich vast aan de jurk van mevrouw Horváth en valt flauw.<br />
In het grote huis van de Horváths is veel veranderd sinds Bela er is<br />
vertrokken. Op de witte gevel is een groot, rood kruis geschilderd.
Beneden is een eerste hulppost ingericht. Inderdaad zijn er twee<br />
artsen aanwezig. Als er Russen komen, stapt de oude heer Horváth<br />
met zijn lange baard samen met de artsen plechtig naar buiten. <strong>De</strong><br />
soldaten laten hen met rust. Op de begane grond en eerste verdieping<br />
zijn de ramen aan de straatkant afgedekt met planken die met<br />
klemmen aan de muur zijn bevestigd. Beneden jammert de lamme<br />
zuster van mevrouw Horváth onafgebroken over haar zoon, die<br />
volkomen veilig in Madrid zit. Naast haar bivakkeert een van de<br />
artsen, baron Huszár, een scheepsarts die met zijn <strong>familie</strong> is gevlucht<br />
uit Transsylvanië. Op de eerste verdieping wonen de oude heer en<br />
mevrouw Horváth, ernaast Romanowsky, een aan de <strong>familie</strong><br />
verwante kunstschilder, met zijn vrouw en twee kinderen. In de<br />
derde kamer, Mihály, de zoon van de <strong>familie</strong>, ook met vrouw en<br />
twee kinderen. Op de tweede verdieping: Béla, Lily, Böskem, Jurka,<br />
en de kinderen in éen kamer. In de kamer ernaast een KNO-arts met<br />
vrouw en twee kinderen. Daarnaast nog een <strong>familie</strong>lid. <strong>De</strong> meeste<br />
gezinnen hebben hun dienstmeisje meegenomen. In totaal zijn er<br />
tweeënvijftig bewoners.<br />
Het huis is nog in diepe rust als Russen binnendringen en de<br />
mannen van hun bed lichten.<br />
"Rabota! "<br />
Moet moeite herinnert Béla zich waar hij is, trekt zijn kleren<br />
aan en lo<strong>op</strong>t achter de anderen aan naar buiten.<br />
In de schemerige straten liggen veel dode Duitse soldaten.<br />
"Ze hadden zich in de burcht verschanst en hebben vannacht<br />
een vluchtpoging gedaan..." <strong>De</strong> lage stem van Romanowsky, de<br />
kunstschilder, een lange man met een scherp getekend gezicht en<br />
droeve ogen, is nog schor van de slaap. "Ze wilden uitbreken naar<br />
een Duitse legereenheid dertig kilometer buiten de stad."<br />
"Twaalfduizend man, schijnt het. Verraden, zoals je ziet...<br />
Neergeschoten als hazen <strong>op</strong> de jacht. <strong>De</strong> Russen hebben zich<br />
verschanst in de huizen langs de vluchtroute."<br />
Ze worden in twee groepen gedeeld. Béla en Romanowsky<br />
krijgen een sch<strong>op</strong> en een pikhouweel in de hand gedrukt. Mihály<br />
wordt ingedeeld bij de andere groep, die <strong>op</strong>dracht krijgt met<br />
kruiwagens de lijken <strong>op</strong> te halen en hun vracht te lossen langs de<br />
rand van het toegewezen perceel. Met springstof zijn er kraters<br />
geslagen. Ze leggen de dode soldaten erin en hakken in de bevroren<br />
grond, het is moeilijk om de aarde dicht te krijgen. Ze werken<br />
zwijgend, een groep van twintig mannen, de meeste afkomstig uit
het huis van de Horváth's. Een Rus dirigeert ze naar een villa in de<br />
buurt. In het kolenhok in de kelder liggen de lichamen van zes<br />
Duitse officieren die zich door het hoofd hebben geschoten. Ze laden<br />
ze <strong>op</strong> een platte kar en rijden ze naar de kuil. <strong>De</strong> zon schittert <strong>op</strong> de<br />
sneeuw. Nu en dan dwarrelen er verdwaalde ijsvlokken uit de<br />
blauwe, wolkenloze lucht.<br />
Béla blijft dicht bij Romanowsky. <strong>De</strong> aanraking van de<br />
steenharde, bevroren lichamen verdooft hem. Hij probeert hun ogen<br />
niet te zien. Met afgewend gezicht dragen ze het lichaam van een<br />
Duitse soldaat, een jongen van hooguit zestien jaar, in zittende<br />
houding bevroren onder een rechte hoek, naar de kuil. Hij weegt<br />
haast niets. Strak kijkt hij naar het jasje. In het linker voorpand, in de<br />
buurt van het hart, zit een klein rond gat met een donker randje. Zijn<br />
oog registreert beweging. Een onmogelijke gedachte gaat door hem<br />
heen. Hij kijkt nu toch <strong>op</strong>. <strong>De</strong> uitdrukking <strong>op</strong> het verstilde<br />
jongensgezicht schokt hem diep. Het straalt een grote, bijna onaardse<br />
ernst uit, de zekerheid dat het leven hier eindigt, een intense<br />
verlatenheid en droefheid daarover, een besmeurd spoortje van<br />
weggeveegde tranen <strong>op</strong> zijn wang. Zijn verdoving breekt, hij buigt<br />
zich over het kind heen en probeert zijn ogen dicht te drukken.<br />
Ach, zegt Romanowsky zacht. Hij wijst. Béla tast naar de zak<br />
van het modderige uniformjasje dat met een koord is dichtgebonden<br />
en voelt iets zacht en warms. Nieuwsgierig steekt een witte muis zijn<br />
snuit naar buiten en snuffelt aan de ruwe stof. Om zijn nek zit een<br />
lang touw dat binnen door de mouw aan de pols van de jongen is<br />
gekno<strong>op</strong>t. Voorzichtig strekt hij zijn hand uit. Het beestje is tam en<br />
laat zich gewillig strelen. Een poos blijft hij zo zitten. Hij ziet niets<br />
dan de muis die in argeloos vertrouwen bescherming zoekt onder<br />
zijn hand en voelt niets dan zijn warmte, adem en rusteloze<br />
beweging, zo klein, zo troostend in de bevroren hardheid rondom.<br />
Romanowsky bukt zich en trekt een mes uit zijn laars. Met<br />
een vlugge beweging snijdt hij het touw door. <strong>De</strong> muis maakt geen<br />
aanstalten om te vluchten. Hij trippelt naar de borst van het dode<br />
soldaatje en snuffelt. In het heldere licht lijkt hij bedekt met<br />
duizenden glanzende naaldjes, zijn poten en staart en het puntje van<br />
zijn snuit zijn roze, zijn snor glinstert in de zon. Béla kan zijn ogen<br />
niet van hem aflaten. Hoe hartverwarmend was zijn<br />
springlevendheid! Voorzichtig pakt hij hem <strong>op</strong>, lo<strong>op</strong>t naar de rand<br />
van de kuil en klimt eruit.<br />
"Ti! Astanavietjees! (jij. stilstaan.). Een soldaat die <strong>op</strong> een
kar over het werk uitzien, zwaait met zijn geweer.<br />
"Koeda jehet! Waar wou je heen. Onzeker blijft hij staan.<br />
"Padeej-die-tjeh sjoe-da! Hierkomen. <strong>De</strong> man legt aan en<br />
richt.<br />
Vlug wat.<br />
Met éen hand in de lucht lo<strong>op</strong>t hij naar de kar.<br />
Omdraaien, gebaart de bewaker.<br />
Gehoorzaam keert hij hem de rug toe. In de kuil staken<br />
sommige mannen het werk en kijken met een hand boven hun ogen<br />
in zijn richting. Achter hem springt de bewaker van de kar, met een<br />
plof landen zijn zware laarzen naast de zijne.<br />
<strong>De</strong> lo<strong>op</strong> van het geweer wijst naar Béla's arm, de vinger blijft<br />
aan de trekker. Langzaam steekt Béla zijn vuist uit. <strong>De</strong> snuit van de<br />
muis steekt er aan de ene kant uit, zijn staart aan de andere.<br />
<strong>De</strong> bewaker kijkt van Béla naar de muis en terug.<br />
"Yapanie majo." Ga, schiet <strong>op</strong>. Béla verroert zich niet.<br />
"Vam nada iettie!" Ga! Hij wuift achteloos naar de weg die<br />
langs de kuil lo<strong>op</strong>t.<br />
Aarzelend lo<strong>op</strong>t Béla in de richting die de man aanwijst. Bij<br />
de rand van de weg kijkt hij om.<br />
Verder, begrijpt hij nu, verder. Hij daalt de berm af naar de<br />
weg, steekt hem over, klimt aan de andere kant naar boven en kijkt<br />
vragend over zijn schouder.<br />
"Haroeshiy." Ja, daar.<br />
Hij hurkt en <strong>op</strong>ent zijn vuist. <strong>De</strong> muis maakt een klaaglijk<br />
piepgeluidje en verdwijnt tussen de struiken, een slordig spoor<br />
achterlatend in de sneeuw.<br />
"Padeejdietjeh sjoeda! Skarjehrjeh! En terugkomen, vlug wat.<br />
In drie dagen begraven ze honderdvijftig Duitse soldaten in<br />
een naamloos graf.<br />
"Wat doe je toch aldoor," vraagt Lily, ongerust over zijn<br />
zwijgzaamheid. "<strong>De</strong> vrouwen kletsen erover dat ik alleen de tuin in<br />
ga om de luiers in de sneeuw te wassen en water halen bij de bron.<br />
Ze vinden het te gevaarlijk."<br />
"Ik moet putten slaan."<br />
"Nog meer putten?"<br />
"<strong>De</strong> Russen zijn bang voor tyfus."<br />
Na het bergingswerk laten de soldaten hen weer een poosje<br />
met rust. Béla waagt het er<strong>op</strong> om naar het huis in de Viragárok te<br />
gaan. Het hek staat <strong>op</strong>en. Buiten staan Lily's twee dressoirs met
kromgetrokken fineer in de sneeuw. Ook hier ligt de tuin vol<br />
macaroni met gehakt. Alle ramen zijn kapot, de sponningen liggen in<br />
de tuin. Uit het balkon is een stuk muur weggeslagen. Binnen hangt<br />
een zware lucht van kruitdamp, roet en paardenmest. <strong>De</strong> meubels<br />
met rood pluche zijn door de paarden afgekloven, de wc ligt tot het<br />
plafond vol mest. Ze hebben een roestig potkacheltje aangesloten <strong>op</strong><br />
het buizensysteem van de heteluchtverwarming, hij stelt vast dat ze<br />
het hebben gestookt met een deel van zijn bibliotheek en met<br />
kastplanken. Overal waar de buizen warme lucht lozen, is het roet<br />
dik aangekoekt. Op de vloer van de slaapkamer liggen dekens,<br />
paplans en kussens die hij niet herkent. Boven in de muurkast staat<br />
tot zijn verrassing de kist met meel onaangebroken.<br />
"Meel," zucht Lily ongelovig, als hij de zak met een plof bij<br />
de Horváths <strong>op</strong> de keukentafel laat vallen. "Alles nog?"<br />
"Honderd kilo. Blijkbaar hebben de Russen daar geen<br />
belangstelling voor."<br />
"Hoe staat ons huis erbij?"<br />
"Niet zo slecht. Als het me lukt de ramen te repareren,<br />
kunnen we terug."<br />
"Naar huis!" Ze zingt het. Terug naar het schip in de heuvels!<br />
Alle bewoners kijken toe terwijl ze tweeënvijftig<br />
pannenkoeken bakt. <strong>De</strong> hele straat ruikt naar knoflook. Niet dat er<br />
geen voedsel is - er is genoeg, maar meel is schaars en ingemaakte<br />
knoflook nog meer.<br />
"Ik ga niet mee naar jullie huis," zegt Böskem klaaglijk.<br />
"Jurka brengt mij terug naar de Ugocsa Utca."<br />
Een paar dagen later wordt ze wakker van een vreemd geluid. Met<br />
haar gezicht naar het raam luistert ze naar wat onmiskenbaar het<br />
morrende, ontevreden loeien van koeienis. Zacht, om de kinderen<br />
niet te wekken, staat ze <strong>op</strong> en kijkt naar buiten. Overal ligt stro.<br />
Russische soldaten met stokjes in hun hand drijven een grote kudde<br />
vuile koeien de helling af. Ze kijkt er met afschuw naar. Zo smerig is<br />
alles! <strong>De</strong> grove laarzen met de stompe neuzen, de modderige dieren,<br />
de doordringende ammoniakstank die de kamer binnendringt, de<br />
plof-plof broeken van de mannen, hun ruwe, zak-achtige kaki<br />
hemden met een ceintuur om het middel gebonden. <strong>De</strong> bonkige<br />
mutsen boven vale gezichten, de kleppen <strong>op</strong>gebonden met een<br />
gerafeld touwtje. Zo'n alles doordringende grauwheid! Wat een<br />
afkeer had ze ervan, wat verlangde ze naar pr<strong>op</strong>ere, goed gesneden
kleren, zindelijke vitrage waar de losse wind doorheen blies,<br />
bloemen in een vaas geschikt, het zilver gepoetst, het haar gekapt en<br />
gekamd en besprenkeld met haarwater, de tanden gepolijst met<br />
tandpoeder, de mond gespoeld met Odol, een keuken met<br />
vlokkenzeep en stromend water, ligbaden, lakens die naar het<br />
bleekveld roken... Heel het kraakheldere, reine, vlekkeloze leven<br />
zoals het geweest was en hoorde te zijn - wanneer kwam het terug...<br />
Béla is ook uit bed gekomen.<br />
"Ze lijken weg te trekken..."<br />
"Vlug! Kleed je aan! Pak onze spullen bij elkaar! Vraag het<br />
meisje van mevrouw Horváth of ze <strong>op</strong> de kinderen wil passen. Maak<br />
je klaar om te vertrekken." Met éen been in zijn broek springt hij<br />
door de kamer.<br />
"Waar gaan we heen...?"<br />
"Niet praten. Opschieten!"<br />
Nauwelijks zijn de Russen uit de straat verdwenen of ze<br />
staan buiten. <strong>De</strong> zon schijnt lauw. Onwillekeurig versnelt ze haar<br />
pas. Naar huis! Bij het steile begin van de Viragarok begint ze te<br />
rennen. Eindelijk, daar was het huis van de commissaris, de<br />
walnotenboom, het appelboompje, de bloeiende mahonie langs het<br />
hek, het stenen muurtje.<br />
Thuis, thuis!<br />
Het hek staat <strong>op</strong>en. Met twee treden tegelijk springt ze de<br />
stoep <strong>op</strong>, de voortuin door, blijft dan abrupt staan. Bela had haar<br />
gewaarschuwd maar ze had zich er maar een vage voorstelling van<br />
gemaakt, als je ervoor stond was het heel anders... een stuk muur<br />
boven de werkkamer weggeschoten, een hoek van het dak ingestort,<br />
de ramen weg - veel schade. <strong>De</strong> voordeur staat <strong>op</strong>en. Haastig lo<strong>op</strong>t<br />
ze naar binnen. In de woonkamer l<strong>op</strong>en mensen. Ze dragen<br />
boodschappentassen. Aandachtig betasten ze kussens, tafelkleden,<br />
bestek. Alle kasten en laden staan <strong>op</strong>en.<br />
Verbaasd kijkt ze om zich heen. "Afblijven," roept ze<br />
verontwaardigd. "Dat is van ons."<br />
Twee mannen staan voor de boekenkast, bekijken een paar<br />
leren banden, knikken goedkeurend en doen ze in een kalebas<br />
waarvan ze elk een beugel vasthouden. Links en rechts trekt Lily<br />
spullen uit gretige handen, stapelt losse bezittingen <strong>op</strong> de bank en<br />
gaat er boven<strong>op</strong> zitten, de armen beschermend uitgespreid. Nog<br />
steeds komen er mensen binnen, het lijkt wel de kijkdag voor een<br />
veiling of een uitverko<strong>op</strong>. Voor de kussens met de rode kersen is
veel belangstelling, alle vrouwen trekken eraan.<br />
"Hee, hee, die zijn van mij."<br />
"Weet u het zeker?" vraagt een knappe brunette die ze<br />
herkent als de vrouw van de augurkenhandel in de Duna straat.<br />
<strong>De</strong> voordeur kan niet dicht, het slot is geforceerd. Béla sjort<br />
er een kast voor. Beleefd leidt hij de menigte via de keuken naar<br />
buiten.<br />
"Hierheen graag, hierheen." Met zachte drang neemt hij hier<br />
een tafelkleed uit handen en daar een juskom.<br />
"Dit is niet van u, denk ik..?" Als iemand brutaalweg 'jawel'<br />
zegt, laat hij het meenemen.<br />
Eindelijk is iedereen weg.<br />
"Welkom thuis." Haar stem klinkt mat.<br />
"<strong>De</strong> matrassen zijn weg," zegt Béla somber. "En drie van<br />
mijn mooie banden van de brieven van Madame de Sévigné..."<br />
"Waarom liet je de huismeester van de buren de spiegel van<br />
mijn toiletgarnituur meenemen? Die had ik van oom Door en tante<br />
Adèle voor ons trouwen..."<br />
"Het heeft toch geen zin daarover een scène te maken, Kat.<br />
Nu weet je wie er wel en niet te vertrouwen zijn, daar heb je wat aan.<br />
Die spiegel komt wel terug. <strong>De</strong> brieven van Madame de Sévigné<br />
kwamen uit Parijs, dat is wat anders... Drie. Wie doet zoiets, dat is<br />
toch barbaars... Als ze nou alle dertien delen hadden genomen...<br />
Kom, haast je."<br />
Ze sluiten zich aan bij een stoet mensen die van huis naar<br />
huis trekt <strong>op</strong> zoek naar gestolen bezittingen. <strong>De</strong> Russen hebben hier<br />
dit geplunderd, daar dat. Als ze iets tegenkwamen dat ze beter<br />
beviel, werd het eerste achtergelaten. Op zoek naar hun<br />
eigendommen doen de bewoners hetzelfde. Overal slingert<br />
beddengoed met Lily's initialen, haar groene Herend porselein met<br />
gouden randje, messenleggers en bestek. In een flatgebouw in de<br />
buurt vinden ze twee matrassen terug. Het ene zit vol bloedvlekken.<br />
Moeizaam sjouwen ze ze naar huis en de trap <strong>op</strong> naar boven.<br />
"Geef mij die vieze maar. Het bloed van zo'n dappere Rus,<br />
dat moet wel magische krachten geven."<br />
Duizelig van moeheid gaan ze <strong>op</strong> bed liggen. Buiten valt de<br />
schemering, de wind blaast door de kamer.<br />
Hand in hand kijken ze een poosje naar het plafond. Ze legt<br />
haar hoofd <strong>op</strong> zijn arm en vouwt een been over het zijne.<br />
"Ik zou altijd zo kunnen blijven liggen..." Hij slaat zijn armen
om haar heen en zucht.<br />
Ze richt zich <strong>op</strong> haar elleboog.<br />
"In de kelder... Ik dacht altijd aan je. Elke minuut van de dag.<br />
Waar ben je, wat doe je, denk je ook aan ons. Leef je nog! Ik was zo<br />
bang dat je iets zou overkomen... Elke keer als er iemand <strong>op</strong> de<br />
branddeur kl<strong>op</strong>te kon het zijn... Die angst aldoor... Ik verbeeldde me,<br />
als ik heel hard aan je dacht, dat je niets kon gebeuren. Ik kon je<br />
gezicht haarscherp voor me zien. Kon je het voelen? Dat ik altijd aan<br />
je dacht?"<br />
"Natuurlijk kon ik het voelen, Kat."<br />
Ze zwijgen een poos.<br />
"Nu wordt alles weer zoals het was," fluistert ze. " Ik trek<br />
mijn Zevenburgse laarzen aan en doe een hoofddoek om, dan geeft<br />
de coöperatieve tuinbouwraad me een heleboel plantenzaadjes. Ik ga<br />
sla planten en bonen en tomaten. Een kerstboom in het gras.<br />
Hoenders in de perken."<br />
"<strong>De</strong> Russen gaan niet meer weg, Lily..."<br />
"Ach, de Russen... de oorlog is voorbij. Samen kunnen we<br />
alles."<br />
Met kapotte borden schept ze de paardenpoep naar de tuin. Er is<br />
geen stromend water, schoonmaken moet met gesmolten sneeuw. In<br />
andere huizen in de buurt komen ze nog veel ontvreemde spullen<br />
tegen. Niet haar twee zijden avondjurken. Wel de zilveren spiegel -<br />
de huismeester van de buren staat zich erin te scheren. Ook toevallig,<br />
had Béla gezegd, daar zal mijn vrouw blij mee zijn! Hij hoort bij een<br />
toiletgarnituur dat ze voor haar huwelijk had gekregen... wacht, ik<br />
zal het u laten zien. <strong>De</strong> man had zogenaamd niet geweten waar de<br />
spiegel vandaan kwam en hem meegegeven. Béla bedankt hem<br />
hartelijk. Later schrijft hij nog een kaartje dat Lily mee moet<br />
ondertekenen.<br />
"Die dief nog een bedankje sturen ook!"<br />
"Ach, de mensen hebben niks meer, ze nemen wat ze nodig<br />
hebben. Beter niet onnodig vijanden te maken."<br />
Alle huizen in de wijde omtrek hebben zich het servies<br />
toegeëigend met de gouden initialen 'LB' van László Bárdossy,<br />
Lily's voormalige overbuurman, de pro-Duitse, antisemitische oudpremier.<br />
Het verhaal gaat dat hij <strong>op</strong> de vlucht naar Zwitserland met<br />
zijn hele gezin zou zijn doodgeschoten, en dat hij er dus immers toch<br />
geen plezier meer aan beleeft. Gretig graaien de buurtbewoners
tussen de houtwol in de kratten. Lily neemt twee kristallen glazen<br />
mee.<br />
"Praatjes, de Bárdossy's zijn niet doodgeschoten. Ik wil het<br />
niet hebben, Kat, breng ze terug."<br />
"Maar we hebben alleen maar twee kommen om uit te<br />
drinken..."<br />
Ze brengt de glazen terug en ontfermt zich over het glas uit<br />
de ramen die in de tuin van de Bárdossy's in de sneeuw liggen. Béla<br />
verbiedt dat ook, maar deze keer trekt ze zich er niets van aan.<br />
Vensterglas is nergens te krijgen, als zij het niet neemt, doet een<br />
ander het. Het huis moet dicht.<br />
Ook in hun eigen huis vinden ze spullen die anderen hebben<br />
achtergelaten. In het zwakke licht van het stortraam in de kelder ziet<br />
ze acht platte kartonnen dozen <strong>op</strong> de kolen liggen. Nieuwsgierig<br />
maakt ze er een <strong>op</strong>en. Hij zit vol gouden puntjes. Ze neemt er een<br />
uit. Een langwerpig, conisch toel<strong>op</strong>end metalen staafje. Mooi<br />
gestroomlijnd, vriendelijk glanzend. Ze rolt het heen en weer over de<br />
palm van haar hand. Dat kogels eruit zagen als sieraden had ze niet<br />
geweten, ook niet dat ze stuk voor stuk werden verpakt in kartonnen<br />
dozen, elke kogel in een eigen vakje, feestelijk, als juwelen in een<br />
foedraal. Een mensenleven per vakje, zestig levens in een doos.<br />
Verder naar achteren liggen meer dozen. Omgevallen, de<br />
kogels verspreid door de kolen. Overal lichten gouden puntjes <strong>op</strong>. Ze<br />
begint ze bij elkaar te zoeken maar moet het al gauw <strong>op</strong>geven. Het<br />
zijn er teveel. Ze brengt de dozen en de verzamelde kogels naar<br />
buiten en stookt met stukjes hout een vuurtje in de stenen oven van<br />
de cv. Als het vuur hoog <strong>op</strong>vlamt gooit ze er voorzichtig een schepje<br />
kolen <strong>op</strong> en springt <strong>op</strong>zij. Peng! Peng! Peng! klinkt het.<br />
Ze gooit er nog een schep <strong>op</strong>, en nog een. Peng! Peng! Peng! Een<br />
salvo van schoten weerkaatst door de kelder. Een koninklijk geluid<br />
was het, licht benevelend, alsof je vlug achterelkaar een paar glazen<br />
champagne had gedronken.<br />
Peng! Peng! Peng! Dat lawaai zo orgastisch heerlijk kon zijn!<br />
<strong>De</strong> deur wordt <strong>op</strong>engerukt, Béla komt buiten adem de<br />
keldertrap af.<br />
"Lily! Wat gebeurt er!"<br />
"We stoken <strong>op</strong> kogels! Cadeautje van de Russen." Ze kijkt <strong>op</strong><br />
en ziet zijn bleke gezicht. Met een slappe hand zoekt ze steun <strong>op</strong> het<br />
hakblok.<br />
"Oooh, lieverd... ben je erg... Ben je erg... -" ze schatert het
uit.<br />
Hij gaat <strong>op</strong> de trap zitten en doet zijn ogen dicht. Na een<br />
poosje zegt hij:<br />
"Je schiet de hele oven van binnen kapot."<br />
"Welnee."<br />
"Jawel, Kat."<br />
"Welnee, Beeltje."<br />
Hij staat <strong>op</strong> en lo<strong>op</strong>t naar buiten.<br />
"Als je maar niet zegt dat ik je niet gewaarschuwd heb."<br />
In de lo<strong>op</strong> van maart komt er het bericht dat het water is aangesloten.<br />
Ze zet de kraan <strong>op</strong>en. Een hele tijd gebeurt er niets. Dan een zacht<br />
geroest en geborrel, een <strong>op</strong>risping, allengs aanzwellend gesputter.<br />
Kleine explosies van lucht. Uitgebraakte druppels.<br />
Stromend water.<br />
Ze staat over het aanrecht gebogen, kijkt en kijkt naar het<br />
water dat nu geruisloos uit de kraan lo<strong>op</strong>t in een ijskoude, kristallen,<br />
parelheldere stroom. Ze vangt het <strong>op</strong> in haar handen en laat het<br />
vermengd met een paar dampende tranen van geluk wegl<strong>op</strong>en door<br />
de gootsteen.<br />
<strong>De</strong> komst van het water maakt alles licht. Zo was het in de<br />
schuilkelder geweest en ook nu doet het de ho<strong>op</strong> <strong>op</strong>vlammen dat het<br />
leven van alledag wordt hervat als vanouds, vol futiele, lichtvoetige,<br />
onnozele zorgen over de boodschappen, de post, de reparatie van de<br />
dakgoot. Ze heeft nog meer geluk. Haar huis staat aan de zuidkant<br />
van Rószadóm, aan de voorname noordkant zijn de Amerikaanse en<br />
Engelse missies neergestreken met harde munten en goede<br />
connecties. Behalve het water komt ook de elektriciteit in dat stuk<br />
van Boeda met voorrang <strong>op</strong> gang. Ze heeft al water en stroom als de<br />
omgeving nog maandenlang in het donker zit.<br />
Als eerste kl<strong>op</strong>t <strong>op</strong> een zonnige ochtend in maart mevrouw<br />
Forgách aan. Met éen hand balanceert ze een emaillen braadpan <strong>op</strong><br />
haar knie en met de andere tilt ze het deksel <strong>op</strong>. Er zitten<br />
kippenbouten in, een brok vet, in stukken gesneden groene paprika's,<br />
tomaten en uien, alles rauw. Mevrouw Forgách vroeg zich af of ze<br />
het bij Lily <strong>op</strong> het fornuis zou mogen zetten? Het moet eerst even<br />
aanbraden en dan twee uur en een kwartier pruttelen, ze is natuurlijk<br />
bereid de stookkosten <strong>op</strong> zich te nemen. Het zou een uitkomst zijn,<br />
bij haar is de elektra nog niet aangesloten. Het gas komt van de<br />
zomer pas, zeggen ze.
Mevrouw Forgách stooft haar tejfeles csirkepaprikás <strong>op</strong><br />
Lily's fornuis, blust hem af met water en room en is wel zo trots <strong>op</strong><br />
het eindresultaat dat ze er een bordje van achterlaat, plus de<br />
stookkosten, en ook nog de laatste roddels. Weet Lily dat alle<br />
dienstbodes uit de buurt zijn ingetrokken in het laatste huis van de<br />
straat, schuin tegenover? Jawel, huize Bárdóssy is een bordeel<br />
geworden, een huis van plezier! Dokter Wenkheim stuurt de<br />
soldaten erheen, hij behandelt ze tegen alle mogelijke - mevrouw<br />
Forgách laat haar stem zakken tot fluistertoon - "aandoeningen".<br />
Dat wist Lily niet. "Misschien zijn daar dan ook mijn zijden<br />
avondjurken," denkt ze.<br />
"O, vast en zeker!" zegt mevrouw Forgách. "Die sloeries<br />
l<strong>op</strong>en erbij als hofdames."<br />
<strong>De</strong> volgende dag belt mevrouw Lonyáy aan. Ze draagt een<br />
schotel met zuurkool, een brok vet, varkenspoulet en uien en rode<br />
paprika's. Het hoeft maar even te worden aangebraden en moet dan<br />
anderhalf uur stoven. Zou dat kunnen? Ze betaalt natuurlijk dezelfde<br />
stookkosten als mevrouw Forgách. Bij haar is nog geen elektra en<br />
geen water en ze kookt <strong>op</strong> gas. Het gas komt van de zomer pas,<br />
zeggen ze.<br />
Mevrouw Lonyáy stooft haar székedy gulyás <strong>op</strong> Lily's<br />
fornuis. <strong>De</strong> soldaten ontsnappen uit de kazerne, zegt ze. Ze klimmen<br />
over de muren en denken maar dat ze kunnen roven en vrijen en<br />
plunderen wat hun maar onder de vingers komt. Weet Lily wel dat<br />
ze bij mevrouw Andrássy van de kersen wilden eten maar er niet bij<br />
konden? En dat ze toen de hele boom maar hebben omgehakt? Ik<br />
vraag je.<br />
"Maar er zijn toch nog lang geen kersen," zegt Lily verbaasd.<br />
"<strong>De</strong> bomen komen pas in bloesem."<br />
"Kun je nagaan," zegt mevrouw Lonyáy zonder blikken of<br />
blozen. "Wat een sukkels het zijn."<br />
"<strong>De</strong> dienstbodes uit de buurt zijn een bordeel begonnen in<br />
het laatste huis van de straat, vertelt Lily. "Hier schuin tegenover,<br />
waar vroeger de Bárdossy's woonden."<br />
"Echt waar? Tsss... het wordt alle dagen gekker. Van de<br />
andere kant, Lily, ik zeg altijd maar zo, je bent blij als je die<br />
kabouters ergens heen kunt sturen. Dan zijn wij ten minste van ze<br />
af!"<br />
"Dat is ook weer zo," beaamt Lily. " Ik gun ze al mijn zijden<br />
avondjurken."
's middags komt mevrouw Erkenés met een pan szilvás<br />
gombócs. Zou ze de deegbollen bij Lily in kokend water mogen<br />
leggen en ze, als ze eenmaal aan de <strong>op</strong>pervlakte komen drijven, een<br />
paar minuten doorkoken? Ze betaalt het standaardtarief voor de<br />
stookkosten natuurlijk. Lily helpt vlijtig de pruimenbollen door het<br />
gefruite paneermeel te wentelen. Mevrouw Erkenés laat er graag een<br />
schoteltje van achter - het recept is geheim. Zeg, en weet Lily dat er<br />
gisteren alweer soldaten uit de kazerne zijn ontsnapt? Ze zijn via de<br />
kersenboom van de <strong>familie</strong> Andrássy de slaapkamer van de oudste<br />
dochter binnengedrongen. En bijna... hoe zal ze het zeggen... bij de<br />
dochter zelf, als Lily haar kan volgen. Het scheelde maar een haar.<br />
<strong>De</strong> ouders hebben hard met pannendeksels geslagen en alle buren<br />
hebben het overgenomen. Ze moesten het wel horen, die<br />
ketelmuziek, bij de politiepost onder aan de straat. Het was een<br />
oorverdovende herrie. En nóg kwamen ze niet!<br />
"Ze klimmen via de boom over de muur van de kazerne, die<br />
kabouters," zegt Lily.<br />
"Raad eens wat de Andrássy's gedaan hebben..."<br />
"Wat?"<br />
"<strong>De</strong> boom omgehakt! Die mooie kersenboom! Wat zeg je<br />
daarvan?"<br />
"Ontzettend, hij kwam juist in bloei!"<br />
"Is er al nieuws over het gas?"<br />
"Het gas komt van de zomer pas."<br />
Béla heeft geen bezwaar tegen de nieuwe bedrijvigheid in<br />
huis. Aandachtig keurt hij de kookkunsten die de vrouwen <strong>op</strong><br />
schoteltjes en in potjes hebben achtergelaten.<br />
"Zzzz... mondje <strong>op</strong>en, daar komt hij aangevlogen. Een bol<br />
voor Bea..."<br />
"Zzzz... en een bol voor papa ... Wat een lekkere<br />
pruimenbollen, Lily, je moet mevrouw Erkenés eens om het recept<br />
vragen."<br />
Naarmate het voorjaar vordert begint het leven weer gewoon te<br />
worden. Béla hervat zijn werk. Het ministerie betaalt in natura,<br />
kleine hoeveelheden levensmiddelen en lappen stof. Voor het eerst<br />
na lange tijd gaat Lily de stad in. In de markthallen verko<strong>op</strong>t ze een<br />
tafelkleed voor een levende kip. Het is druk, iedereen bemoeit zich<br />
ermee.<br />
"Voel toch, die poot! Hij is veel te dun voor dat tafellaken!"
"Dat laken is twee kippen waard!"<br />
"Die kip heeft de eerste wereldoorlog nog meegemaakt!"<br />
schampert een lange man.<br />
"<strong>De</strong> Eerste Wereldoorlog? <strong>De</strong> zondvloed zul je bedoelen. <strong>De</strong><br />
ark van Noach!"<br />
<strong>De</strong> kip zit stil in haar mand als Lily haar wegdraagt. Het is<br />
koud en zonnig, zonder doel of richting wandelt ze door de kapotte<br />
stad en klimt naar boven naar de Pálota burcht. Hier en daar staat<br />
nog een muurtje van het mooie paleis overeind, vreemd genoeg ook<br />
het torentje nog. Er zijn geen obstakels, je kunt ver kijken. <strong>De</strong> straten<br />
zijn leeg, overal puin, afbraak en slo<strong>op</strong>. <strong>De</strong> mooie huizen uit de tijd<br />
van de Turken, de kleine paleizen van de adel, de voorname<br />
restaurants waar ze onder het dak van oude linden hebben gezeten,<br />
groene wijn drinkend aan met damast gedekte tafeltjes, toegespeeld<br />
door zigeunerstrijkjes in zoele zomernachten, ondergedompeld in het<br />
vredige gelach en geroezemoes van mensen die alleen maar<br />
vriendelijke dingen met elkaar te bespreken hebben, de Donau met al<br />
haar mooie bruggen zilverachtig in de diepte.<br />
Niets is ervan over.<br />
Er is niemand. Het is heel stil. Alleen de wind suist door<br />
brokken steen.<br />
Ze zet de mand met de kip <strong>op</strong> een muurtje en probeert haar<br />
tranen binnen te houden.<br />
Van boven is goed te zien dat beide kanten van de Donau<br />
zijn vernield. Aan de ene oever het corso met de lange rij voorname<br />
hotels, het statige Duna Pálota waar ze met papa en mama had<br />
gelogeerd toen ze zich met Béla kwam verloven, indrukwekkend<br />
groot en grijs in de regen destijds. Een berg vergruizelde steen is<br />
alles nog. Een rij kapotgeschoten linden vormt een kruiswegstatie<br />
van zwarte takken die wanh<strong>op</strong>ig in de lucht grijpen. Aan de andere<br />
oever zijn de flatgebouwen uitgebrand of weggeslagen, in de hogere<br />
verdiepingen kleven de resten van intieme binnenkamers langs<br />
overeind gebleven wanden en vloeren. Alle bruggen zijn verdwenen,<br />
hier en daar steken grijze brokken steen uit het ijs. Van kleine boten,<br />
zij aan zij tegen elkaar aangemeerd, hebben de Russen een<br />
pontonbrug aangelegd. Er liggen planken overheen van de ene oever<br />
naar de andere. Onder het l<strong>op</strong>en en vooral onder de wielen van auto's<br />
en karren bolderen ze tegen elkaar. Nu het overdag dooit, begint het<br />
ijs te kruien en worden er voorzorgen getroffen dat de boten niet lek<br />
stoten en zinken.
Als ze om vier uur voor de brug staat, wordt de ijzeren<br />
ketting juist gesloten.<br />
"Pazha loesta!" Wachten, schreeuwt de brugwachter. Ze<br />
volgt het voorbeeld van de anderen en lo<strong>op</strong>t achteruit, steekt haar<br />
vingers in haar oren en <strong>op</strong>ent haar mond. Een serie oorverdovende<br />
knallen doet de grond trillen. Water en aan splinters geschoten<br />
ijsschotsen spuiten omhoog, een huizenhoge witte zuil verheft zich<br />
in de blauwe lucht. <strong>De</strong> kip barst in verontwaardigd gekakel uit. In<br />
lange, vertragende golven dreunen de klappen van het dynamiet na<br />
door haar lichaam. IJskoud water spet <strong>op</strong> haar gezicht. In de<br />
verdoofde stilte die er<strong>op</strong> volgt, zet brugwachter het <strong>op</strong> een holletje<br />
om de ketting weg te halen. Aan de overkant daalt een stel Russen<br />
met mestkarren in volle vaart over de Gellért heuvel naar beneden.<br />
Met touwen hebben ze de paarden voor de karren gespannen, zelf<br />
tronen ze hoog <strong>op</strong> planken die over de zijkant van de wagens zijn<br />
gelegd. Zwepen zwaaien door de lucht, luid lachend en zingend in<br />
hun kaki pakjes met bontmutsen en laarzen stormen ze de<br />
pontonbrug <strong>op</strong>. Klets! Klets! Klets! knallen de zwepen. Met<br />
wapperende manen gal<strong>op</strong>peren de paarden over de planken die<br />
dreunend tegen elkaar slaan. Hun juichen en zingen werkt<br />
aanstekelijk, ze lacht hard<strong>op</strong> met haar hoofd in de nek, alles kl<strong>op</strong>t<br />
even, alles past.