13.09.2013 Views

Werkdocument Natura 2000 De Wieden & De Weerribben

Werkdocument Natura 2000 De Wieden & De Weerribben

Werkdocument Natura 2000 De Wieden & De Weerribben

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>Werkdocument</strong><br />

<strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong><br />

2009-2015<br />

Dit document is een tussentijds product van de werkgroep dat besproken is in de<br />

Stuurgroepvergadering van juni 2009. Dit werkdocument heeft geen juridische status. <strong>De</strong> oplossing van<br />

de stikstofproblematiek op nationaal en provinciaal niveau moet nog meer duidelijkheid bieden.<br />

Ook zal er over een aantal andere onderwerpen nog discussie plaatsvinden in de Stuurgroep.<br />

Het document biedt dus nog geen zekerheid over ‘bestaand gebruik’.<br />

LNL<br />

Versie 12 augustus 2009<br />

1


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Procedure<br />

<strong>De</strong> basis voor dit werkdocument bestaat uit de aanwijzingsbesluiten van de minister van LNV waarin de<br />

instandhoudingsdoelen op hoofdlijnen zijn geformuleerd. Voor het werkdocument is gebruik gemaakt van<br />

de concepten die in januari 2007 ter inzage hebben gelegen. Op het moment dat de definitieve<br />

aanwijzingsbesluiten beschikbaar zijn zal dit document daar aan worden aangepast.<br />

<strong>De</strong> definitieve vaststelling van dit beheerplan is een bevoegdheid van Gedeputeerde Staten van de<br />

provincie Overijssel en de minister van LNV. Aan dit besluit is de formele inspraakprocedure van de<br />

Algemene Wet Bestuursrecht gekoppeld.<br />

Meer informatie?<br />

www.provincie.overijssel.nl/natura<strong>2000</strong><br />

<strong>Natura</strong><strong>2000</strong>@overijssel.nl<br />

038-4998586<br />

Contactpersoon Provincie Overijssel: M.J.T. van der Weide<br />

Colofon<br />

Dit beheerplan is samengesteld door de Provincie Overijssel op basis van teksten en analyses van Bureau<br />

Waardenburg en Witteveen + Bos. Een tweetal achtergronddocumenten vormen de inhoudelijke<br />

onderbouwing van het beheerplan. <strong>De</strong>ze zijn geschreven door Bureau Waardenburg en Witteveen + Bos<br />

en maart 2008 afgerond.<br />

2


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Inhoudsopgave<br />

Samenvatting 5<br />

<strong>De</strong>el I Beschrijving van het gebied en <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> doelen 10<br />

1. Waarom een beheerplan? 11<br />

2. <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>: natuur 14<br />

2.1 Introductie van het gebied 14<br />

2.2 Instandhoudingsdoelen <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> aanwijzingsbesluit 14<br />

2.3 Uitwerking van de <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> doelen 16<br />

2.4 Vereiste condities 21<br />

2.5 Knelpunten 22<br />

3. <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>: economie, mens en cultuur 23<br />

3.1 <strong>De</strong> ontwikkeling van het gebied: Gebiedsperspectief 1997 23<br />

3.2 Nationaal Park <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> - <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> 24<br />

3.3 Landbouw 25<br />

3.4 Rietsector 25<br />

3.5 Recreatie 25<br />

3.6 Actueel waterregiem 26<br />

3.7 Kaderrichtlijn Water 29<br />

3.8 Natuurbeheer 29<br />

3.9 Overig 30<br />

<strong>De</strong>el II Maatregelen 32<br />

4. Verder werken aan behoud en herstel 33<br />

4.1 Evenwichtig systeem 33<br />

4.2 Compleetheid in ruimte en tijd 36<br />

4.3 Overjarig riet 39<br />

4.4 Plas-dras situaties 41<br />

4.5 Vochtige graslanden 41<br />

4.6 Rui- en rustplaatsen 41<br />

5. Bestaand gebruik en <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> 43<br />

5.1 Voortoets en consequenties 43<br />

5.2 Landbouw 46<br />

5.3 Rietsector 47<br />

5.4 Recreatie 48<br />

5.5 Waterbeheer 49<br />

5.6 Natuurbeheer 50<br />

5.7 Bestemmingsplannen 50<br />

5.8 Diverse sectoren 50<br />

6. Ruimte voor toekomstige ontwikkelingen 52<br />

6.1 Wanneer bestaat er een vergunningplicht? 52<br />

6.2 Algemene toelichting voorwaarden 54<br />

6.3 Landbouw 54<br />

6.4 Rietsector 55<br />

6.5 Recreatie 55<br />

6.6 Bedrijvigheid, woningbouw en infrastructuur 56<br />

6.7 Waterbeheer 57<br />

6.8 Natuurbeheer en natuurontwikkeling 57<br />

6.9 Ruimtelijke ingrepen 57<br />

6.10 Diverse ontwikkelingen 57<br />

3


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

<strong>De</strong>el III Realisatie 58<br />

7. Monitoring en onderzoek 59<br />

7.1 Instandhoudingsdoelen 59<br />

7.2 Gebruik in en rond het gebied 61<br />

7.3 Kennislacunes 62<br />

8. Uitvoering beheerplan 63<br />

8.1 Realisatie door samenwerking 63<br />

8.2 Voorlichting & handhaving 65<br />

8.3 Financiering 66<br />

8.4 Schadevergoeding 66<br />

8.5 Baten 67<br />

Literatuur 68<br />

Bijlage:<br />

1. Leden van de werk-, klankbord- en stuurgroep 70<br />

2. Uitwerking van de instandhoudingsdoelen 71<br />

3. Kaarten met de verspreiding van de habitattypen 85<br />

4. Kaarten belangrijkste voedselgebieden Zwarte stern, Purperreiger en Ganzenfoerageergebieden 89<br />

5. Kaart met kraamkolonies en verbindingsroutes Meervleermuis 91<br />

6. Vereiste condities instandhoudingsdoelen 93<br />

7. Huidig en noodzakelijk jaarlijks natuurbeheer 98<br />

8. Onderbouwing fasering daling stikstofdepositie 100<br />

9. Overzicht van maatregelen, uitvoerders en kosten 102<br />

4


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Samenvatting<br />

Uniek moerasgebied dankzij de mens<br />

<strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> vormen samen het grootste aaneengesloten en best ontwikkelde<br />

laagveenmoeras in West-Europa. Het bestaat uit moerassen met rietvelden, petgaten, legakkers,<br />

moerasbossen, afgewisseld met grote plassen en veenweiden. <strong>De</strong> kenmerkende landschappen in het<br />

gebied herbergen vele bijzondere soorten planten en dieren. <strong>De</strong>ze rijkdom is voor een groot deel te<br />

danken aan turfstekers, rietsnijders, beheerders en boeren. <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> zijn 2 van de<br />

162 natuurgebieden die de Nederlandse overheid heeft aangemeld in het kader van de Europese Vogel-<br />

en Habitatrichtlijn (<strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>). <strong>De</strong> begrenzing van beide gebieden staat in figuur 2.1 (blz. 13).<br />

<strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> beheerplan<br />

<strong>De</strong> Natuurbeschermingswet schrijft voor dat voor een <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> gebied een beheerplan moet worden<br />

opgesteld. Het plan is een instrument om a) duidelijkheid te geven over de natuurwaarden zoals<br />

genoemd in de Aanwijzingsbesluiten, b) de maatregelen te beschrijven die nodig zijn om de<br />

instandhoudingsdoelstellingen te handhaven en/of te bereiken die in deze besluiten zijn geformuleerd en<br />

c) duidelijkheid te geven welke bestaande activiteiten niet schadelijk zijn gezien de<br />

instandhoudingsdoelstellingen en op welke wijze toekomstige activiteiten mogelijk zijn.<br />

<strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>Weerribben</strong> hebben samen een omvang van 12.600 hectare en kennen een complexe<br />

ecologie, waterhuishouding en gebruik. Dit beheerplan beschrijft daardoor noodgedwongen op<br />

hoofdlijnen de uitwerking van de instandhoudingsdoelen en de noodzakelijke maatregelen. Bij het<br />

opstellen worden naast de wettelijke vereisten, de volgende uitgangspunten gehanteerd a) bij de te<br />

nemen maatregelen dient de focus te liggen op de sturende principes van beide natuurgebieden (het<br />

ecosysteem als geheel) en niet op het niveau van individuele habitattypen of soorten, b) bestaand<br />

gebruik dient zoveel mogelijk doorgang te kunnen vinden, eventuele individuele vergunningplicht dient<br />

zoveel mogelijk voorkomen te worden door het treffen van generieke maatregelen en c) de inzet is om<br />

eerst maatregelen daadwerkelijk uit te voeren waarover al is besloten voordat er nieuwe maatregelen<br />

worden voorgesteld. Dit plan sluit maximaal aan bij beleidsplannen en maatregelen die al in gang gezet<br />

zijn.<br />

Instandhoudingsdoelen<br />

<strong>De</strong> minister van LNV heeft aan beide gebieden samen 44 <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> instandhoudingsdoelen toegekend<br />

(zie tabel 2.1 blz. 15). In bijlage 2 is per instandhoudingsdoel te lezen hoe deze in tijd, ruimte en<br />

omvang is uitgewerkt. Om tot werkbare doelen te komen wordt er gebruik gemaakt van een zestal<br />

kernopgaven (evenwichtig systeem, compleetheid in ruimte en tijd, overjarig riet, plas-dras situaties,<br />

vochtige graslanden en rui- en rustplaatsen). <strong>De</strong> kernopgaven zijn gekoppeld aan landschapstypen om<br />

zo een ruimtelijke uitwerking te geven aan de doelen (zie figuur 2.2 blz. 20). Een kwantificering van de<br />

oppervlakte van de habitattypen en de aantallen broedparen bij de broedvogels staan in tabel 1 en 2.<br />

Tabel 1. Overzicht van de habitattypen met een instandhoudingsdoel met het huidige oppervlakte en de<br />

oppervlakte na de eerste beheerplanperiode. In bijlage 3 staan de verspreidingskaarten.<br />

Habitattype <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong><br />

Kranswierwateren H3140<br />

Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden H3150<br />

Vochtige heiden H4010_B<br />

Blauwgraslanden H6410<br />

Ruigten en zomen H6430_A<br />

Trilvenen H7140_A<br />

Veenmosrietland H7140_B<br />

Galigaanmoerassen H7210 (prioritair type)<br />

Veenbossen H91D0 (prioritair type)<br />

Doelstelling Doelstelling Doelstelling Doelstelling<br />

oppervlakte kwaliteit oppervlakte kwaliteit<br />

Uitbreiding:<br />

≥ 48 ha<br />

Verbetering Uitbreiding:<br />

? ha<br />

Verbetering<br />

Uitbreiding:<br />

≥ 46 ha<br />

Verbetering Uitbreiding:<br />

? ha<br />

Verbetering<br />

Uitbreiding:<br />

9 15 ha<br />

Behoud<br />

Uitbreiding:<br />

≥ 7 ha<br />

Behoud<br />

Behoud:<br />

≥ 10 ha<br />

Verbetering Behoud:<br />

54 ha !<br />

Verbetering !<br />

Behoud:<br />

648 ha<br />

Behoud<br />

Behoud:<br />

58 ha<br />

Behoud<br />

Uitbreiding:<br />

62 67ha! Behoud!<br />

Uitbreiding:<br />

Verbetering<br />

≥ 115 ha!<br />

!<br />

Behoud:<br />

177 ha !<br />

Behoud !<br />

Behoud:<br />

255 ha !<br />

Behoud !<br />

Uitbreiding:<br />

Uitbreiding:<br />

0,4 5 ha!<br />

Verbetering!<br />

≥ 5 ha<br />

Verbetering !<br />

Behoud:<br />

115 ha<br />

Verbetering Behoud:<br />

303 ha<br />

Verbetering<br />

5


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Tabel 2. Overzicht van de broedvogels met instandhoudingsdoelen met de aanwezige aantallen<br />

broedparen en de gewenste aantallen. Cursieve aantallen zijn een extrapolatie.<br />

Broedvogels <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong><br />

Aanwezige<br />

broedparen 2003<br />

t/m 2005<br />

Doelstelling<br />

broedparen<br />

Aanwezige<br />

broedparen<br />

Doelstelling<br />

broedparen<br />

Aalscholver 890-1176 > 1.000 0 n.v.t.<br />

Roerdomp >15-34 > 30 5-7 > 10<br />

Purperreiger 52-55 > 50 0-3 > 10<br />

Bruine kiekendief 7-12 > 20 0-1 n.v.t.<br />

Porseleinhoen 7-26 > 20 > 30<br />

Kwartelkoning 0-8 > 20 n.v.t.<br />

Watersnip 210 > 120 141-192 > 150<br />

Zwarte stern 161-193 > 200 11-28 > 40<br />

Paapje 0-1 > 5 n.v.t.<br />

Snor 319 > 100 > 100<br />

Rietzanger 1500 > 3.000 > 900<br />

Grote karekiet 0-1 > 20 > 20<br />

Meer dan alleen natuur<br />

Landbouw, recreatie en de rietsector zijn belangrijke economische dragers voor Noordwest-Overijssel. In<br />

een straal van tien kilometer zijn ruim 1100 landbouwbedrijven actief, waarvan het merendeel met<br />

melkveehouderij. Het belang van de recreatiesector wordt weerspiegeld in het feit dat de horeca goed is<br />

voor 1433 banen. Veel bewoners zijn van genoemde sectoren afhankelijk. Tevens voelen de bewoners<br />

zich nauw verbonden met beide gebieden en heeft hun inzet mede geleid tot de huidige natuurwaarden.<br />

Het streven is dan ook gericht op het duurzaam samengaan van natuur en menselijke activiteiten.<br />

Verder werken aan behoud en herstel<br />

Om de instandhoudingsdoelen op termijn te bereiken is het noodzakelijk de volgende knelpunten op te<br />

lossen:<br />

• de waterkwaliteit (met name fosfaat) is nog onvoldoende om de verlanding op voldoende<br />

plaatsen op gang te kunnen brengen;<br />

• de dynamiek van het peilbeheer is te beperkt voor een aantal natuurdoelen en onnatuurlijk. Dit<br />

punt heeft een nauwe koppeling met de waterkwaliteit;<br />

• de atmosferische stikstofdepositie is te hoog;<br />

• er is te weinig cyclisch beheer. Vooral het graven van petgaten gebeurt nog op te kleine schaal;<br />

• het niet optimaal uitvoeren van het reguliere beheer om daarmee verruiging en verbossing<br />

tegen te gaan;<br />

• er is onvoldoende rust voor de moerasbroedvogels, rust dient buiten het broedseizoen<br />

gewaarborgd te worden voor de niet-broedvogels.<br />

• het areaal overjarig riet en moerasvegetaties is onvoldoende om de moerasbroedvogels een plek<br />

te geven;<br />

• er treedt mechanische beschadiging van waterplanten op en opwerveling van slib;<br />

• de landschappelijke samenhang van waardevolle delen binnen <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>,<br />

tussen de beide gebieden en met andere <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> gebieden in de omgeving is onvoldoende;<br />

• het bestaan van kennislacunes maakt het moeilijk om met voldoende zekerheid en effectiviteit<br />

“aan de knoppen te kunnen draaien”. Dit geldt vooral voor de habitateisen van bepaalde<br />

soorten, de precieze effecten van peilbeheer en lokale water- en bodemkwaliteitsaspecten.<br />

Voor de eerste beheerplanperiode zijn maatregelen geformuleerd. Een overzicht staat in de tabel op de<br />

volgende bladzijde. Uitvoering van de maatregelen is afhankelijk van draagvlak en beschikbaarheid van<br />

financiële middelen. <strong>De</strong> kosten die samenhangen met de maatregelen en de partijen die verantwoordelijk<br />

zijn voor de uitvoering staan in bijlage 9.<br />

6


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Tabel 3 Overzicht van alle maatregelen en de koppeling aan de kernopgaven (blz. 19) en de<br />

belangrijkste landschapstypen (figuur 2.2 blz. 20). <strong>De</strong> kosten van de maatregelen en de partijen<br />

die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering staan in bijlage 9.<br />

Maatregelen 1ste beheerplanperiode<br />

Waterkwaliteit<br />

Kernopgaven<br />

Evenwichtig<br />

systeem<br />

Landschapstypen<br />

Compleetheid<br />

in ruimte en<br />

tijd<br />

Overjarig<br />

riet<br />

Kraggengebied,<br />

Open<br />

Kraggengebied Kraggengebied, wateren,<br />

& Open Open wateren Voedselrijk<br />

wateren en bos moeras<br />

lokaal defosfateren uitgeslagen polderwater<br />

( 1 of meerdere locaties)<br />

onderzoek (2009-2013) kennislacunes fosfaat<br />

x x<br />

en trilveenverlanding<br />

pilot intensieve beheersvisserij<br />

x x<br />

Schutsloterwijde<br />

baggeren vaarwegen (conform Baggerplan<br />

x x<br />

Waterschap) x x<br />

Plas-dras<br />

situaties<br />

Vochtige<br />

graslanden<br />

VeenweideVeenweidegebiedgebied Waterkwantiteit<br />

handhaven peilbeheer fase 0<br />

Watergebiedsplan<br />

onderzoek ecologische effecten natuurlijk<br />

x<br />

peilbeheer boezem x x x x<br />

Luchtkwaliteit<br />

saneren piekbelasters (1 <strong>Weerribben</strong>, 7<br />

<strong>Wieden</strong>) x x<br />

#PM x x<br />

Natuurbeheer<br />

jaarlijks uitvoeren cyclisch beheer <strong>Wieden</strong> (5<br />

ha begreppelen, 20 ha schrapen, 5 ha<br />

ontbossen en 10 ha graven petgaten)<br />

jaarlijks uitvoeren cyclisch beheer <strong>Weerribben</strong><br />

(6 ha graven petgaten)<br />

x x<br />

verhogen vergoedingen natuurbeheer x X<br />

Galigaan eens per 4/5 jaar maaien<br />

aangepast maaibeheer Waterzuring en<br />

x X<br />

hooilanden voor Grote Vuurvlinder<br />

vergroten opp. zomermaaibeheer Trilveen en<br />

x<br />

Veenmosrietland (#ha)<br />

vergroten opp. hooiland (#ha)<br />

realisatie Ecologische Hoofdstructuur<br />

x<br />

(conform Raamplan) x x<br />

schrapen verdroogd rietland (# ha)<br />

uitbreiden opp. overjarig riet <strong>Weerribben</strong><br />

x<br />

(#ha) x<br />

Rust<br />

Rui- en<br />

rustplaatsen<br />

Open<br />

wateren<br />

instellen rustgebieden moerasbroedvogels<br />

(779 ha <strong>Wieden</strong>, 349 ha <strong>Weerribben</strong>) x x<br />

7


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Bestaand gebruik en <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong><br />

Met een zogenoemde Voortoets is onderzocht of het bestaand gebruik in en om <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong><br />

<strong>Weerribben</strong> strijdig is met de <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> instandhoudingsdoelen. Onder bestaand gebruik wordt<br />

verstaan activiteiten die op 1 oktober 2005 plaatsvonden en sindsdien niet (of niet wezenlijk) zijn<br />

gewijzigd. Het gaat hierbij om gebruik dat op dat moment daadwerkelijk plaatsvond en niet om<br />

eventueel vergunde ruimte voor uitbreiding. Resultaat van de toetsing is als volgt:<br />

Landbouw: bestaand gebruik kan doorgang vinden op voorwaarde dat een bijdrage wordt geleverd aan<br />

de daling van de ammoniakdepositie (PM), bestaande mestwetgeving wordt uitgevoerd en de<br />

maatregelen voor de waterkwaliteit worden uitgevoerd. Voor nieuwe activiteiten geldt verder dat het<br />

gemiddelde areaal geschikt voedselgebied (o.a. ganzen) niet afneemt.<br />

Rietsector: bestaand gebruik kan doorgang vinden indien de werkzaamheden binnen de rustgebieden<br />

(zie figuur 4.1 blz. 41) op 15 maart zijn afgerond voor percelen met overjarig riet en de overige percelen<br />

voor 1 april, de rustgebieden minimaal uit 10% overjarig riet bestaan en er geen perceelsgewijze<br />

bevloeiing plaatsvindt of rietresten worden verbrandt op percelen die zijn gekwalificeerd als goed<br />

ontwikkeld veenmosrietland, trilveen en vochtige heide. Voor nieuwe activiteiten gelden aanvullend<br />

randvoorwaarden aan bevloeiing.<br />

Recreatie: bestaand gebruik en nieuwe activiteiten kan doorgang vinden mits er rustgebieden worden<br />

ingesteld (349 ha <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> en 779 ha <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>) en via monitoring wordt aangetoond dat nieuwe<br />

recreatieve uitbreidingen niet leiden tot een vergroting van de huidige beïnvloede gebieden (zie figuur<br />

4.1 blz. 41). Voor nieuwe activiteiten gelden aanvullend de voorwaarden dat er geen sprake is van een<br />

toename van de fosfaatlast, geen afname van het beschikbare areaal foerageergebieden, geen toename<br />

van de wegzijging en de toename van het wegverkeer beperkt blijft tot het huidige wegennet.<br />

Impressies van het recreatieve gebruik op 30 juli 2008.<br />

<strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> geeft ook in de toekomst alle ruimte om van<br />

de natuur in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> te genieten<br />

(foto M. van der Weide).<br />

Industrie: bestaand gebruik kan doorgaan binnen de kaders van het bestaande beleid voor luchtkwaliteit.<br />

Voor nieuwe activiteiten geldt dat ze niet moeten lijden tot een bijdrage aan de eerder genoemde<br />

knelpunten.<br />

Bewoners: bestaand gebruik kan doorgaan op voorwaarde dat het bestaande beleid ten aanzien van de<br />

waterkwaliteit (fosfaat) en luchtkwaliteit (stikstof) wordt uitgevoerd. Voor nieuwe activiteiten geldt dat ze<br />

niet moeten lijden tot een bijdrage aan de eerder genoemde knelpunten.<br />

8


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Natuurbeheer: bestaand gebruik kan doorgaan mits cyclisch beheer op een grotere schaal wordt<br />

uitgevoerd, en het huidige beheer wordt bijgesteld.<br />

Gebiedsperspectief<br />

In het kader van het Gebiedsperspectief Noordwest-Overijssel (1997, update 2007) zijn afspraken<br />

gemaakt waarmee het mogelijk is geworden ruim 1500 ha nieuwe natuur te realiseren. Tevens zou de<br />

landbouw toekomstperspectief krijgen en niet beperkt worden door natuur. Als alternatief voor verlies<br />

aan werkgelegenheid binnen de landbouw zijn er afspraken gemaakt over recreatieve ontwikkelingen.<br />

Het verbeteren van de leefbaarheid was een ander onderdeel van het Gebiedsperspectief. In 2008 is er<br />

een toets uitgevoerd naar de kaders die <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> stelt in relatie tot de uitvoering van het<br />

Gebiedsperspectief. Gebleken is dat binnen de kaders van het werkdocument <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> de realisatie<br />

van nog niet uitgevoerde onderdelen van het Gebiedsperspectief mogelijk is, waarbij voor landbouw de<br />

toets niet kon worden uitgevoerd. Het toekomstperspectief wordt vanuit <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> bepaald door het<br />

toetsingskader voor stikstof. Door dit kader kent natuur (niet de nieuwe natuur, maar de al voor 1997<br />

bestaande natuur) een externe werking.<br />

Zet <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> de economische ontwikkeling op slot?<br />

Dit beheerplan laat zien dat natuur met een hoge kwaliteit samengaat met wonen, werken en genieten in<br />

dit gebied. Vrijwel alle huidige activiteiten in het gebied kunnen worden voortgezet, slechts in enkele<br />

gevallen zijn hier voorwaarden aan verbonden. Voor nieuwe ontwikkelingen is ook ruimte, mits ze<br />

rekening houden met de natuurwaarde. Die ruimte is geschetst met kaders. <strong>De</strong>ze kaders zijn bedoeld als<br />

een middel om natuur en economie in Noordwest-Overijssel samen te laten optrekken en voor beide een<br />

duurzame toekomst te garanderen. Duidelijk wordt gemaakt wanneer activiteiten wel of niet getoetst<br />

dienen te worden aan de Natuurbeschermingswet.<br />

Monitoring en onderzoek<br />

Kennis en informatie spelen een belangrijke rol bij het kiezen van maatregelen en het beoordelen van de<br />

effecten van activiteiten op de beschermde natuurwaarden. Gezien de verantwoordelijkheid voor het<br />

bereiken van de instandhoudingsdoelen en het voorkomen van onnodige consequenties voor mensen en<br />

bedrijven moet er goede informatie beschikbaar zijn of komen. Om te weten hoe de natuur en de<br />

menselijke activiteiten zich in de tijd ontwikkelen binnen en buiten <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> is<br />

monitoring nodig. Daarnaast dient er onderzoek te worden gedaan naar de relatie tussen ingrepen en<br />

gevolgen daarvan.<br />

Uitvoering van dit beheerplan<br />

Voor de uitvoering van dit beheerplan zijn Gedeputeerde Staten van Overijssel en de minister van LNV<br />

verantwoordelijk. Hierbij wordt samenwerking gezocht met diverse partijen. Naast publiekrechtelijke<br />

middelen kunnen privaatrechtelijke middelen, zoals overeenkomsten of convenanten, worden ingezet.<br />

Indien nodig zal door het beschikbaar stellen van de financiële middelen, het mogelijk worden gemaakt<br />

dat anderen tot uitvoering kunnen over te gaan. Communicatie en handhaving zijn nodig om de<br />

strekking van dit beheerplan bekendheid te geven en op uitvoering toe te zien, daarom wordt er een<br />

communicatie- en handhavingplan opgesteld.<br />

9


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

<strong>De</strong>el I Beschrijving van het gebied en <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> doelen<br />

Het afwisselende landschap van <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> gezien vanuit de lucht. Goed te zien is het kenmerkende<br />

patroon van petgaten en legakkers (foto Waterschap Reest en <strong>Wieden</strong>).<br />

Jaarlijks komen er ruim een miljoen mensen naar <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> om te genieten van het<br />

landschap en de natuur (foto R. Messemaker).<br />

10


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

1. Waarom een beheerplan?<br />

Het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer<br />

en Voedselkwaliteit geven met de vaststelling van dit <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> beheerplan <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong><br />

<strong>Weerribben</strong>, een uitwerking aan de door de minister op ##-##-2009 vastgestelde <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong><br />

instandhoudingsdoelen. <strong>De</strong> looptijd van dit beheerplan is 2009 tot en met 2015. Het opstellen van<br />

het beheerplan volgt uit artikel 19a van de Natuurbeschermingswet 1998. Het beheerplan is<br />

vastgesteld na overleg met eigenaren, gebruikers en andere belanghebbenden. Bij de uitwerking<br />

van de doelen en maatregelen is rekening gehouden met economische, sociale en culturele<br />

belangen.<br />

Uniek moerasgebied dankzij de mens<br />

<strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> vormen samen het grootste aaneengesloten en best ontwikkelde<br />

laagveenmoeras in West-Europa. Het bestaat uit moerassen met rietvelden, petgaten, legakkers,<br />

moerasbossen, afgewisseld met grote plassen en veenweiden. <strong>De</strong> kenmerkende landschappen in het<br />

gebied herbergen vele bijzondere soorten planten en dieren. <strong>De</strong>ze rijkdom is voor een groot deel te<br />

danken aan turfstekers, rietsnijders, beheerders en boeren.<br />

<strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> zijn 2 van de 162 natuurgebieden die de Nederlandse overheid heeft<br />

aangemeld in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. <strong>De</strong>ze beide richtlijnen hebben als<br />

doel het behoud van de rijkdom aan soorten en habitattypen in Europa. <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong><br />

herbergen een scala aan habitattypen en soorten waarvan het behoud in Europees verband wenselijk is.<br />

In 2007 heeft de minister van LNV via de zogenaamde Aanwijzingsbesluiten bekend gemaakt welke<br />

<strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> doelen zijn toegekend aan de gebieden.<br />

<strong>De</strong> status van <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> gebied is niet de enige kwalificatie die beide gebieden hebben uit het oogpunt<br />

van natuurbescherming. Beide gebieden zijn kerngebieden van de Ecologische Hoofdstructuur, beide<br />

gebieden hebben de status van Wetland van internationale betekenis en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> is sinds 1992<br />

een Nationaal Park. Wat voegt <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> hier aan toe? Voor het eerst is expliciet geformuleerd welke<br />

natuurwaarden internationale bescherming vragen met daaraan gekoppeld een wettelijke verplichting om<br />

deze natuurwaarden te beschermen. <strong>De</strong>ze bescherming houdt niet op bij de grens van de gebieden en<br />

strekt zich uit tot daar waar activiteiten effect kunnen hebben op de beschermde natuurwaarden. <strong>De</strong><br />

Natuurbeschermingswet 1998 biedt daarmee een bescherming die een externe werking kent.<br />

<strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> beheerplan<br />

<strong>De</strong> Natuurbeschermingswet schrijft voor dat voor een <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> gebied een beheerplan moet worden<br />

opgesteld 1 . Het plan is een instrument om:<br />

• duidelijkheid te geven over de instandhoudingsdoelstellingen (natuurwaarden) zoals genoemd in<br />

de Aanwijzingsbesluiten;<br />

• de maatregelen te beschrijven die nodig zijn om de instandhoudingsdoelstellingen te handhaven<br />

en/of te bereiken die in deze besluiten zijn geformuleerd;<br />

• duidelijkheid te geven welke bestaande activiteiten niet schadelijk zijn gezien de<br />

instandhoudingsdoelstellingen en op welke wijze toekomstige activiteiten mogelijk zijn.<br />

<strong>De</strong> verantwoordelijkheid voor het opstellen van het beheerplan ligt voor <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> bij het ministerie<br />

van LNV en voor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> bij de provincie Overijssel. In onderling overleg is afgesproken dat er een<br />

gezamenlijk beheerplan onder verantwoordelijkheid van de provincie Overijssel zou worden opgesteld.<br />

Hierbij is dankbaar gebruikt gemaakt van de inbreng die diverse organisaties en belanghebbenden<br />

hebben geleverd. <strong>De</strong>ze inbreng is georganiseerd door het instellen van een werk-, klankbord- en<br />

stuurgroep. In bijlage 1 is de samenstelling van deze groepen opgenomen.<br />

In dit beheerplan wordt beschreven hoe menselijke activiteiten in het gebied samen kunnen gaan met<br />

een duurzame bescherming van de natuur. Hiermee bouwt het beheerplan voort op het<br />

Gebiedsperspectief Noordwest-Overijssel (Provincie Overijssel, 1997). In het Gebiedsperspectief zijn<br />

afspraken gemaakt over het verder versterken van de natuur en het ontwikkelen van mogelijkheden voor<br />

de economische activiteiten landbouw, recreatie en rietsector. Het beheerplan wil recht doen aan deze<br />

afspraken binnen de kaders van de Natuurbeschermingswet.<br />

1 Het opstellen van een beheerplan is een verplichting die volgt uit de Natuurbeschermingswet en niet uit de<br />

Europese Vogel- en Habitatrichtlijn.<br />

11


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Het beheerplan vormt ook het afwegingskader voor de vergunningverlening in het kader van de<br />

Natuurbeschermingswet. Vergunningverlening kan aan de orde zijn voor toekomstige activiteiten, maar<br />

ook voor bestaand gebruik. Het voorliggende beheerplan heeft een looptijd van zes jaar na vaststelling<br />

(2009-2015).<br />

Strategisch plan<br />

<strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>Weerribben</strong> hebben samen een omvang van 12.600 hectare en kennen een complexe<br />

ecologie, waterhuishouding en gebruik. Dit beheerplan beschrijft daardoor noodgedwongen op<br />

hoofdlijnen de uitwerking van de instandhoudingsdoelen en de noodzakelijke maatregelen. Nadere<br />

uitwerking zal moeten plaatsvinden in bijvoorbeeld de beheerplannen van Staatsbosbeheer en de<br />

Vereniging Natuurmonumenten, het Watergebiedsplan van het Waterschap Reest en <strong>Wieden</strong>, het<br />

Beheers- en Ontwikkelingsplan van het Nationaal Park i.o. en de bestemmingsplannen van de gemeenten<br />

Steenwijkerland en Zwartewaterland. Het beheerplan geeft het kader waarbinnen deze uitwerking dient<br />

plaats te vinden zodat de Natuurbeschermingswet op een juiste wijze wordt geïmplementeerd.<br />

Voor de bestaande activiteiten biedt dit beheerplan duidelijkheid of ze al dan niet strijdig zijn met de<br />

instandhoudingsdoelen. Voor toekomstige activiteiten staan in dit beheerplan de kaders waarop ze<br />

getoetst zullen worden. Initiatiefnemers kunnen daarmee tijdig rekening houden en zo ook desgewenst<br />

voorkomen dat zij een vergunning moeten aanvragen.<br />

Bij het opstellen van het beheerplan zijn naast de wettelijke vereisten, de volgende uitgangspunten<br />

gehanteerd:<br />

• bij de doelen en maatregelen dient de focus te liggen op de sturende principes van beide<br />

natuurgebieden (het ecosysteem laagveenmoeras als geheel) en niet op het niveau van<br />

individuele habitattypen of soorten;<br />

• bestaand gebruik dient zoveel mogelijk doorgang te kunnen vinden, eventuele individuele<br />

vergunningplicht dient zoveel mogelijk voorkomen te worden door het treffen van generieke<br />

maatregelen;<br />

• de inzet is om eerst maatregelen daadwerkelijk uit te voeren waarover al is besloten voordat er<br />

nieuwe maatregelen worden voorgesteld.<br />

<strong>De</strong> Grote vuurvlinder is één van de soorten van de<br />

Habitatrichtlijn waarvoor een doelstelling geldt<br />

voor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>. <strong>De</strong>ze<br />

ondersoort maakt Noordwest-Overijssel mede<br />

uniek, nergens anders in Nederland komt zij<br />

verder voor (foto bureau Waardenburg).<br />

Onzekerheden en lacunes<br />

Het beheerplan kan consequenties hebben voor overheden, bedrijven, andere organisaties en burgers.<br />

Het is dan ook belangrijk dat de consequenties zijn gebaseerd op objectieve gegevens en op de best<br />

beschikbare wetenschappelijke kennis. Bij dit beheerplan behoren twee achtergronddocumenten (deel 1<br />

Ecologie & Voortoets en deel 2 Bestaand gebruik) waarin deze informatie en kennis is verzameld. <strong>De</strong>ze<br />

zijn begin 2008 afgerond. Aangezien daarna nog verder is gewerkt aan dit beheerplan staan de laatste<br />

inzichten en informatie alleen in het voorliggende document.<br />

Onze kennis over het gebied, de natuurwaarden en de effecten van activiteiten op die waarden is echter<br />

niet compleet. <strong>De</strong>ze onzekerheden en kennislacunes zijn in het plan en de achtergronddocumenten<br />

duidelijk vermeld en indien mogelijk ingevuld op basis van een deskundigenoordeel. Hierbij is het<br />

zogenaamde voorzorgsprincipe toegepast; het zekere voor het onzekere nemen. Dit wil zeggen dat er<br />

niet alleen bepaald is of er significante effecten optreden, maar ook dat er een kans bestaat op<br />

significante effecten, ook als dit niet op voorhand met zekerheid kan worden vastgesteld. Op deze wijze<br />

kan worden voorkomen dat er een vergunningentraject moet worden gestart vanwege het gebrek aan<br />

kennis. <strong>De</strong>ze omissie in de kennis is immers opgevuld met het deskundigenoordeel.<br />

12


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Leeswijzer<br />

Het beheerplan bestaat uit drie onderdelen. Het eerste onderdeel is een beschrijving van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en<br />

<strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>. Hierin komen in hoofdstuk 2 de natuurwaarden aan de orde (uitwerking van de<br />

instandhoudingsdoelen) en de condities die hiervoor nodig zijn. Hoofdstuk 3 beschrijft de huidige<br />

menselijke activiteiten (bestaand gebruik) in het gebied. <strong>De</strong>el twee van het beheerplan beschrijft de<br />

maatregelen die nodig zijn om recht te doen aan de gestelde <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> doelen. Hoofdstuk 4 geeft een<br />

beeld van de beheers- en inrichtingsmaatregelen die al in gang zijn gezet en nog moeten worden<br />

genomen. Hoofdstuk 5 en 6 maken duidelijk hoe het bestaand gebruik zich verhoudt tot de<br />

instandhoudingsdoelen en wat de kaders zijn voor nieuwe activiteiten. <strong>De</strong> consequenties voor de diverse<br />

sectoren staan hier ook vermeld. Het derde deel beschrijft de wijze waarop het beheerplan kan worden<br />

gerealiseerd. Hiervoor is kennis noodzakelijk die beschikbaar moet komen via monitoring en onderzoek.<br />

In hoofdstuk 7 staat te lezen op welke wijze hier invulling aan wordt gegeven. Het beheerplan sluit af<br />

met een overzicht van de benodigde financiën en de wijze waarop de realisatie van het plan wordt<br />

vormgegeven.<br />

13


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

2. <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>: natuur<br />

GS en de minister geven hun uitwerking van de 44 <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> instandhoudingsdoelen in tijd,<br />

ruimte en omvang. Om tot werkbare doelen te komen wordt er gebruik gemaakt van een zestal<br />

kernopgaven, zoals Evenwichtig systeem en Compleetheid in tijd en ruimte.<br />

Geconstateerd is dat voor het behalen van de instandhoudingsdoelen de volgende randvoorwaarden<br />

onvoldoende aanwezig zijn:waterkwaliteit, natuurlijk peilbeheer, cyclisch natuurbeheer, rust,<br />

overjarig riet, luchtkwaliteit en landschappelijke samenhang. Tevens zijn er kennislacunes aanwezig.<br />

2.1 Introductie van het gebied<br />

<strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> zijn gelegen in Noordwest-Overijssel, grofweg tussen Steenwijk en de<br />

Noordoostpolder (figuur 2.1). Het grootste deel ligt in de gemeente Steenwijkerland en een klein deel in<br />

Zwartewaterland. Het gebied <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> is grotendeels in eigendom en beheer van de Vereniging<br />

Natuurmonumenten. Daarnaast zijn er zeer veel partijen die kleine terreindelen bezitten. <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong><br />

is voor 95% eigendom en beheer van Staatsbosbeheer, de rest is particulier bezit.<br />

Beide natuurgebieden behoren tot de best ontwikkelde laagveenmoerassen van Europa en herbergen een<br />

scala aan bijzondere vegetaties, planten- en diersoorten. In beide gebieden komen tal van zeldzame<br />

habitattypen voor, waaronder trilvenen, blauwgraslanden, vochtige heiden en veenmosrietlanden. Voor<br />

veel kenmerkende laagveensoorten is het gebied van internationale betekenis, en voor tal van soorten<br />

bevindt vrijwel de gehele Nederlandse populatie zich in het gebied. Voorbeelden hiervan zijn de Grote<br />

vuurvlinder, Gevlekte witsnuitlibel, Donkere waterjuffer, en de Noordse winterjuffer. Ook de bijzondere<br />

trilvenen en daaraan gebonden zeldzame soorten als Groenknolorchis en Slank wollegras komen binnen<br />

Nederland voornamelijk voor in de Kop van Overijssel. Tevens vormen <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> van<br />

oudsher een belangrijk broedgebied voor moerasvogels zoals Roerdomp, Purperreiger, Zwarte stern en<br />

Snor (Wymenga & Van Maanen, 2005).<br />

<strong>De</strong> natuur in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> is sterk verweven met andere functies van het gebied. Zonder<br />

turfwinning en rietcultuur zou het gebied er vandaag de dag heel anders uit hebben gezien. <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong><br />

en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> vormen de belangrijkste gebieden voor rietcultuur in Nederland. Tegelijkertijd heeft de<br />

aantrekkelijke natuur in de gebieden weer positieve uitstraling naar andere functies, zoals recreatie en<br />

wonen. Ieder jaar bezoeken meer dan een miljoen recreanten <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>. Vooral<br />

onder watersporters is het gebied populair, maar ook bij fietsers en wandelaars. Een groot deel van het<br />

omliggende buitengebied wordt gebruikt voor de melkveehouderij. In hoofdstuk 3 komen economie,<br />

mens en cultuur aan de orde.<br />

2.2 Instandhoudingsdoelen <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> aanwijzingsbesluit<br />

Het ministerie van LNV heeft voor <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> een document opgesteld waarin de doelen op landelijk<br />

niveau zijn geformuleerd (Ministerie van LNV 2006a). Het document geeft inzicht in het relatieve belang<br />

van de Nederlandse natuur en de staat van instandhouding op landelijk niveau. Met andere woorden;<br />

voor welke natuurwaarden heeft Nederland in Europees perspectief een grote verantwoordelijkheid en<br />

hoe goed of slecht gaat het met die natuurwaarden? <strong>De</strong> landelijke doelen zijn vervolgens vertaald naar<br />

doelen op gebiedsniveau. Hierbij is gekeken welke gebieden een bijdrage kunnen leveren aan de<br />

landelijke doelen. <strong>De</strong>ze bijdrage is per gebied uitgewerkt in de zogenaamde aanwijzingsbesluiten. In<br />

deze besluiten staat op hoofdlijnen welke habitattypen en soorten van belang zijn, in welke omvang zij<br />

dienen bij te dragen aan de landelijke doelstellingen en of behoud dan wel herstel noodzakelijk is. Herstel<br />

is aan de orde indien het habitattype of soort landelijk of op gebiedsniveau, in omvang of kwaliteit<br />

achteruitgaat. Het is uiteindelijk het ministerie van LNV die in de richting van de Europese Commissie<br />

verantwoordelijk is voor het op landelijk niveau bereiken van de ‘gunstige staat van instandhouding’ van<br />

alle habitattypen en soorten.<br />

14


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Figuur 2.1 Ligging van de <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> gebieden <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>.<br />

15


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

In de concept aanwijzingsbesluiten van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> (Ministerie van LNV 2006b) zijn<br />

algemene en specifieke instandhoudingsdoelstellingen opgenomen. <strong>De</strong> algemene instandhoudingsdoelen<br />

zijn abstract geformuleerd en richten zich op het behoud van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> als<br />

waardevolle natuurgebieden. <strong>De</strong> specifieke doelstellingen geven per habitattype of soort aan, wat het<br />

doel van de bescherming daarvan in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> is. <strong>De</strong> doelen hebben altijd twee<br />

onderdelen: oppervlakte en kwaliteit van het habitattype of leefgebied van de soort. Bij oppervlakte zijn<br />

doelen geformuleerd die gericht zijn op behoud of uitbreiding; vooral bij vogels is dit gekoppeld aan een<br />

populatie-omvang. Bij kwaliteit gaat het om behoud of verbetering. In tabel 2.1 staat een overzicht van<br />

alle 44 doelen. Twee habitattypen (veenbossen en galigaanmoerassen) hebben de aanvullende<br />

kwalificatie van prioritair habitattype gekregen. Dit betekent dat de Europese Unie daar een grote<br />

internationale verantwoordelijkheid voor heeft.<br />

2.3 Uitwerking van de <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> doelen<br />

Het grote aantal van 44 instandhoudingsdoelen weerspiegelt de rijkdom aan Europese natuur in <strong>De</strong><br />

<strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>. <strong>De</strong> veelheid aan doelen biedt echter geen praktisch handvat voor dit<br />

beheerplan. In de inleiding is al gesteld dat het wenselijk is om het functioneren van het ecosysteem<br />

laagveenmoeras centraal te stellen en niet de individuele doelen van habitattypen en soorten. <strong>De</strong><br />

gebiedendocumenten (Ministerie van LNV 2006c) beschrijven voor ieder gebied kernopgaven. <strong>De</strong><br />

kernopgaven hebben betrekking op verscheidene soorten en habitattypen, die op landschaps- en<br />

gebiedsniveau om een samenhangende aanpak vragen. <strong>De</strong> kernopgaven worden in dit beheerplan dan<br />

ook gebruikt om individuele doelen samen te nemen en te koppelen aan de sturende principes van het<br />

ecosysteem. In het kader op pagina 17 staan de kernopgaven beschreven. Een korte beschrijving staat<br />

hieronder. Bij de uitwerking van de 44 instandhoudingsdoelen is die samenhang ook ingevuld; bij ieder<br />

doel wordt de koppeling gelegd met de kernopgave. <strong>De</strong> beschrijving van alle doelen is opgenomen in<br />

bijlage 2.<br />

<strong>De</strong> eisen die soorten stellen kunnen onderling strijdig zijn, bijvoorbeeld de mate van voedselrijkheid die<br />

ze nodig hebben. Dit wordt opgelost door te streven naar een robuust ecosysteem, met gradiënten in<br />

voedselrijkdom en beheer op maat.<br />

<strong>De</strong> doelen moeten worden uitgewerkt in tijd (wanneer is het doel bereikt), ruimte (waar wordt het doel<br />

gerealiseerd) en omvang (hoeveel streef je na). Dit is nodig om duidelijk te maken wat de ambities zijn,<br />

hoe deze in de tijd zijn gespreid en waar ze worden gerealiseerd. Voor de toetsing van bestaande en<br />

toekomstige activiteiten is de uitwerking ook noodzakelijk. Door het strategische karakter van dit<br />

beheerplan is de uitwerking alleen op hoofdlijnen gemaakt.<br />

2.3.1 Uitwerking in de tijd<br />

<strong>De</strong> uitwerkingen van de instandhoudingsdoelen zijn gericht op een realisatie in circa een halve eeuw tijd.<br />

Rond 2060 moeten alle habitattypen en leefgebieden van soorten in oppervlakte en kwaliteit voldoen aan<br />

de doelstellingen. <strong>De</strong> lengte van de periode is vooral bepaald door de verlandingsreeks. Zo heeft trilveen<br />

onder de huidige omstandigheden een ontwikkeltijd van circa 30 jaar. Het zijn vooral de jonge<br />

verlandingsstadia die momenteel te beperkt voorkomen.<br />

Voor het bereiken van de doelen dienen eerst de water- en luchtkwaliteit op orde te zijn. Om het<br />

duurzaam realiseren van de instandhoudingsdoelen niet in gevaar te brengen is het bereiken van de<br />

milieucondities ook uitgezet in de tijd. Die fasering is, gekoppeld aan de instandhoudingsdoelen, te<br />

vinden in bijlage 2. Hierbij speelt landelijk beleid een belangrijke rol. Voor water is vastgesteld dat de<br />

doelen voor de Kaderrichtlijn Water uiterlijk in 2027 zijn gerealiseerd. Het Vierde Nationaal<br />

Milieubeleidsplan geeft 2030 als streefjaar voor de luchtkwaliteit (VROM 2001).<br />

2.3.2 Uitwerking in de ruimte<br />

Een indicatie van de meeste recente verspreiding van alle habitattypen is weergegeven in bijlage 3 en<br />

van de soorten in achtergronddocument 1 (hoofdstuk 2 en 3). <strong>De</strong> doelen dienen in eerste instantie<br />

zoveel mogelijk gerealiseerd te worden op de huidige locatie. Van veel doelen is de locatie echter<br />

tijdelijk; door de opeenvolging van de vegetatie verdwijnt het habitattype op de ene plek en ontstaat het<br />

weer op een andere. Hierdoor is het alleen mogelijk zeer globaal de ruimte aan te geven waarbinnen de<br />

doelen voor behoud en uitbreiding gerealiseerd gaan worden. Dit is gedaan door de kernopgaven te<br />

koppelen aan de belangrijkste landschapstypen (figuur 2.2).<br />

16


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Tabel 2.1 Concept instandhoudingsdoelstellingen voor habitattypen en soorten in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong><br />

<strong>Weerribben</strong> (Ministerie van LNV 2006b) en de kwantificering uit bijlage 2.<br />

Habitattype <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong><br />

Kranswierwateren H3140<br />

Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden H3150<br />

Vochtige heiden H4010_B<br />

Blauwgraslanden H6410<br />

Ruigten en zomen H6430_A<br />

Trilvenen H7140_A<br />

Veenmosrietland H7140_B<br />

Galigaanmoerassen H7210 (prioritair type)<br />

Veenbossen H91D0 (prioritair type)<br />

Doelstelling Doelstelling Doelstelling Doelstelling<br />

oppervlakte kwaliteit oppervlakte kwaliteit<br />

Uitbreiding:<br />

≥ 48 ha<br />

Verbetering Uitbreiding:<br />

? ha<br />

Verbetering<br />

Uitbreiding:<br />

≥ 46 ha<br />

Verbetering Uitbreiding:<br />

? ha<br />

Verbetering<br />

Uitbreiding:<br />

9 15 ha<br />

Behoud<br />

Uitbreiding:<br />

≥ 7 ha<br />

Behoud<br />

Behoud:<br />

≥ 10 ha<br />

Verbetering Behoud:<br />

54 ha !<br />

Verbetering !<br />

Behoud:<br />

648 ha<br />

Behoud<br />

Behoud:<br />

58 ha<br />

Behoud<br />

Uitbreiding:<br />

62 67ha! Behoud!<br />

Uitbreiding:<br />

Verbetering<br />

≥ 115 ha!<br />

!<br />

Behoud:<br />

177 ha !<br />

Behoud !<br />

Behoud:<br />

255 ha !<br />

Behoud !<br />

Uitbreiding:<br />

Uitbreiding:<br />

0,4 5 ha!<br />

Verbetering!<br />

≥ 5 ha<br />

Verbetering !<br />

Behoud:<br />

115 ha<br />

Verbetering Behoud:<br />

303 ha<br />

Verbetering<br />

Soorten van Bijlage 2 <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong><br />

Doelstelling<br />

oppervlakte<br />

Doelstelling<br />

kwaliteit<br />

Doelstelling<br />

populatie<br />

Doelstelling<br />

oppervlakte<br />

Doelstelling<br />

kwaliteit<br />

Doelstelling<br />

populatie<br />

Platte schijfhoren Behoud Behoud Behoud Behoud Behoud Behoud<br />

Gevlekte witsnuitlibel Uitbreiding Verbetering Tenminste<br />

1.000 ex.<br />

Uitbreiding Verbetering Tenminste<br />

3.000 ex.<br />

Grote vuurvlinder Uitbreiding Verbetering Tenminste<br />

1.000 ex.<br />

Uitbreiding Verbetering Tenminste<br />

3.000 ex.<br />

Gestreepte waterroofkever Uitbreiding Verbetering Uitbreiding Uitbreiding Verbetering Uitbreiding<br />

Bittervoorn Behoud Behoud Behoud Behoud Behoud Behoud<br />

Grote modderkruiper Behoud Behoud Behoud Behoud Behoud Behoud<br />

Kleine modderkruiper Behoud Behoud Behoud Behoud Behoud Behoud<br />

Rivierdonderpad Behoud Behoud Behoud<br />

Meervleermuis Behoud Behoud Behoud Behoud Behoud Behoud<br />

Geel schorpioenmos Uitbreiding Verbetering Uitbreiding<br />

Groenknolorchis Behoud Behoud Behoud Behoud Behoud Behoud<br />

Broedvogels <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong><br />

Doelstelling Doelstelling Doelstelling Doelstelling Doelstelling Doelstelling<br />

oppervlakte kwaliteit populatie oppervlakte kwaliteit populatie<br />

Aalscholver Behoud Behoud<br />

> 1.000<br />

paren<br />

n.v.t. n.v.t. n.v.t.<br />

Roerdomp Behoud Behoud > 30 paren Uitbreiding Verbetering > 10 paren<br />

Purperreiger Behoud Behoud > 50 paren Uitbreiding Verbetering > 10 paren<br />

Bruine kiekendief Behoud Behoud > 20 paren n.v.t. n.v.t. n.v.t.<br />

Porseleinhoen Behoud Behoud > 20 paren Uitbreiding Verbetering > 30 paren<br />

Kwartelkoning Uitbreiding Verbetering > 20 paren n.v.t. n.v.t. n.v.t.<br />

Watersnip Behoud Behoud > 120 paren Behoud Behoud > 150 paren<br />

Zwarte stern Behoud Behoud > 200 paren Uitbreiding Verbetering > 40 paren<br />

17


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Paapje Uitbreiding Verbetering > 5 paren n.v.t. n.v.t. n.v.t.<br />

Snor Uitbreiding Verbetering > 100 paren Uitbreiding Verbetering > 100 paren<br />

Rietzanger Behoud Behoud<br />

> 3.000<br />

paren<br />

Behoud Behoud > 900 paren<br />

Grote karekiet Uitbreiding Verbetering > 20 paren Uitbreiding Verbetering > 20 paren<br />

Niet-broedvogels <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong><br />

Doelstelling<br />

oppervlakte<br />

Doelstelling<br />

kwaliteit<br />

Fuut Behoud Behoud 110<br />

Aalscholver Behoud Behoud -<br />

Kleine zwaan Behoud Behoud 8<br />

Kolgans Behoud** Behoud 3.800<br />

Grauwe gans Behoud** Behoud 1.100<br />

Smient Behoud Behoud 500<br />

Krakeend Behoud Behoud 150<br />

Tafeleend Behoud Behoud 210<br />

Kuifeend Behoud Behoud 430<br />

Nonnetje Behoud Behoud 30<br />

Grote zaagbek Behoud Behoud 20<br />

Visarend (seizoensmaximum) Behoud Behoud 2<br />

Doelstelling<br />

populatie***<br />

(seizoens-<br />

gemiddelde aantal<br />

vogels)<br />

** Enige achteruitgang in omvang foerageergebied is toegestaan ten gunste van vochtige heide en<br />

overgangs- en trilvenen.<br />

*** <strong>De</strong> formulering is "leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ... vogels<br />

(seizoensgemiddelde)".<br />

! Betreft habitattype waar een 'sence of urgency' voor geldt met betrekking tot maatregelen in de<br />

waterhuishouding en het beheer.<br />

2.3.3 Omvang<br />

In de uitwerking van de doelen is aangegeven wat het huidige oppervlakte met het habitattype is. Bij<br />

doelstellingen met behoud gaat het om het behouden van deze oppervlakte. Daar ligt ook de nadruk op<br />

voor de looptijd van dit eerste beheerplan. Bij uitbreidingsdoelstellingen vormt de huidige omvang het<br />

minimum areaal. Een nadere kwantificering is voor de lange termijn is niet mogelijk; de natuurlijke<br />

successie laat zich moeilijk kwantitatief voorspellen. Voor het eind van de eerste beheerplanperiode zijn<br />

wel oppervlakten genoemd die via het beheer zijn te realiseren.<br />

Bij de soorten zijn aantallen broedparen of exemplaren genoemd in de aanwijzingsbesluiten. In de<br />

uitwerking is aangegeven hoe groot het leefgebied moet zijn van de genoemde populatieomvang en wat<br />

de belangrijkste factoren zijn die de kwaliteit van het leefgebied bepalen.<br />

<strong>De</strong> doelstellingen voor kwaliteit bestaan uit behoud of verbetering. Kwaliteit is gedefinieerd in de<br />

profieldocumenten die voor alle habitattypen zijn opgesteld (Ministerie van LNV 2008). Hiervoor is het<br />

noodzakelijk te beschikken over inventarisatiegegevens. Aangezien deze op dit moment ontbreken is<br />

deze doelstelling niet gekwantificeerd. Wel is voor een indruk van de huidige situatie de<br />

kwaliteitstypering van KIWA Water Research/EGG-consult (2007a,b) overgenomen bij de uitwerking van<br />

de instandhoudingsdoelen.<br />

18


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

<strong>De</strong> zes kernopgaven als koepel voor de 44 instandhoudingsdoelen:<br />

1. Evenwichtig systeem<br />

Nastreven van een meer evenwichtig watersysteem wat betreft waterkwaliteit, waterkwantiteit en<br />

hydromorfologie. Dit is gunstig voor de instandhoudingsdoelen van waterplantengemeenschappen<br />

(kranswierwateren en meren met Krabbenscheer en fonteinkruiden), kritische habitattypen als<br />

trilveen – en galigaanvegetaties, en watergebonden soorten als Zwarte stern, Platte schijfhoorn,<br />

vissen zoals Bittervoorn, Grote modderkruiper, Kleine modderkruiper en diverse insecten zoals<br />

Gevlekte witsnuitlibel en Gestreepte waterroofkever. <strong>De</strong>ze kernopgave ligt vooral binnen de<br />

landschapstypen grote open wateren en kraggengebied.<br />

2. Compleetheid in ruimte en tijd<br />

Het streven is dat alle successiestadia van laagveenverlanding (zie kader p. 19) in ruimte en tijd<br />

vertegenwoordigd zijn. Dit betekent dat de successiestadia ruimtelijk verspreid in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong><br />

<strong>Weerribben</strong> voorkomen en dat ook jonge en oude stadia naast elkaar voorkomen. <strong>De</strong> stadia bestaan<br />

uit overgangs- en trilvenen (trilvenen en veenmosrietlanden) en vochtige heiden, blauwgraslanden,<br />

galigaan-moerassen en veenbossen waarbij er een samenhang is met gemeenschappen van open<br />

water. Veel soorten zoals Grote vuurvlinder, Groenknolorchis en moerasbroedvogels vinden in deze<br />

(afwisseling) van vegetaties hun leefgebied. <strong>De</strong>ze kernopgave ligt vooral binnen de landschapstypen<br />

grote open wateren, kraggengebied en bos.<br />

3. Overjarig riet<br />

Met deze kernopgave wordt het herstel van grote oppervlakten/brede zones overjarig riet inclusief<br />

waterriet langs oevers nagestreefd. Hiervoor is nodig het herstel van een natuurlijker peildynamiek<br />

en tegengaan verdroging. <strong>De</strong>ze kernopgave zorgt mede voor geschikte leefgebieden voor<br />

rietmoerasvogels zoals Roerdomp, Purperreiger, Snor en Grote karekiet. <strong>De</strong> opgave ligt ruimtelijk<br />

vooral binnen de landschapstypen grote open wateren, kraggengebied en voedselrijk moeras.<br />

4. Plas-dras situaties (geldt alleen voor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>)<br />

<strong>De</strong> aanwezigheid van plas-dras situaties wordt nagestreefd voor overwinterende smienten en<br />

broedvogels zoals Porseleinhoen. Tevens vormt het geschikt voedselgebied voor soorten als<br />

Purperreiger en Bruine kiekendief. <strong>De</strong>ze kernopgave ligt vooral binnen het landschapstype<br />

veenweidegebied.<br />

5. Vochtige graslanden (geldt alleen voor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>)<br />

Nastreven van herstel van inundatie en het behoud en nieuwvorming van blauwgraslanden. Hiervan<br />

profiteren Kwartelkoning en Watersnip. <strong>De</strong> opgave is vooral gelegen in het landschapstype<br />

veenweidegebied.<br />

6. Rui- en rustplaatsen (geldt alleen voor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>)<br />

Het streven is dat er voldoende ruiplaatsen en rustgebieden voor watervogels zoals fuut, ganzen en<br />

kuifeend zijn. <strong>De</strong>ze kernopgave ligt vooral binnen het landschapstype grote open wateren.<br />

2.3.4 'Sense of urgency'<br />

Voor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> geldt een 'sense of urgency' voor het verbeteren van de<br />

watercondities en het beheer (Min. van LNV 2006). Dat betekent dat zonder ingrijpen, binnen tien jaar<br />

een onherstelbare situatie kan ontstaan, waarin de kernopgaven ‘evenwichtig systeem’ en ‘compleetheid<br />

in tijd en ruimte’ niet meer te realiseren zijn. Het behoud van de bijbehorende habitattypen en soorten<br />

(zie tabel 2.1) is dan niet meer te garanderen. Kernopgaven met een 'sense of urgency' moeten middels<br />

(beheer)maatregelen voor het jaar 2015 op orde zijn gebracht. <strong>De</strong>ze conclusie is gebaseerd op een<br />

uitgebreide systeemanalyse en de ontwikkeling van de habitattypen (Kiwa Water Research/EGG-consult<br />

2007a,b). <strong>De</strong> 'sense of urgency' is voor de habitattypen kranswierwateren en meren met krabbenscheer<br />

en fonteinkruid in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> niet overgenomen omdat door de al genomen<br />

waterkwaliteitsmaatregelen de achteruitgang van beide habitattypen is omgebogen in een voorzichtig<br />

herstel (Kiwa Water Research/EGG-consult 2007a,b).<br />

19


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Figuur 2.2 <strong>De</strong> belangrijkste landschapstypen in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>.<br />

20


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Verlanding of successie in het laagveenmoeras: een petgat groeit dicht<br />

In dit beheerplan komen de termen verlanding en successie regelmatig voor. Hiermee wordt bedoeld<br />

de opeenvolgende veranderingen die zich in de plantengroei voltrekken, waarbij de ene vegetatie over<br />

gaat in de andere. Na het graven van een petgat ontstaat open water. In het water gaan waterplanten<br />

groeien zoals krabbenscheer en vanaf de oever dringt riet op. <strong>De</strong> plantengroei gaat verder tot er<br />

drijftillen ontstaan die vastgroeien aan de oever tot een kragge of trilveen. <strong>De</strong> ontwikkeling kan via<br />

veenmosrietland voort gaan tot er moerasbos is ontstaan. Beheermaatregelen, maar ook<br />

waterkwaliteit, hebben invloed op deze ontwikkeling.<br />

<strong>De</strong> consequentie van dit natuurlijke proces is dat het behoud van de verschillende stadia constant<br />

ingrijpen van de mens vraagt. Dit ingrijpen bestaat uit regulier beheer om het proces te vertragen en<br />

uit cyclisch beheer om het weer terug te zetten naar de uitgangssituatie.<br />

2.4 Ecologische vereisten<br />

Om de instandhoudingsdoelen te kunnen bereiken, is het nodig aan de ecologische vereisten te voldoen.<br />

<strong>De</strong>ze ecologische vereisten zijn zoveel mogelijk geconcretiseerd in water- , milieu- en ruimtelijke<br />

condities. Voorbeelden zijn de eisen aan de waterkwaliteit, de rust die noodzakelijk is voor<br />

moerasbroedvogels en de landschappelijke samenhang binnen en buiten de <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> gebieden. <strong>De</strong><br />

ecologische vereisten zijn opgenomen in bijlage 6. <strong>De</strong> onderbouwing van de vereisten is te vinden in<br />

achtergronddocument 1 (hoofdstuk 5).<br />

<strong>De</strong> vereiste condities voor het behalen van de instandhoudingsdoelen worden in dit beheerplan gebruikt<br />

bij het bepalen van de noodzakelijke maatregelen (hoofdstuk 4), de toetsing van bestaand gebruik<br />

(hoofdstuk 5) en vormen een handvat voor het bepalen van de voorwaarden voor nieuwe activiteiten<br />

(hoofdstuk 6).<br />

2.4.1 Optimale watercondities (OGOR)<br />

Het optimaal grondwater en oppervlaktewaterregiem (OGOR) voor <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> staat beschreven in het<br />

Watergebiedsplan (Waterschap Reest en <strong>Wieden</strong> 2005). <strong>De</strong>ze vereisten zijn overgenomen in bijlage 6 en<br />

achtergronddocument 1 (hoofdstuk 5).<br />

21


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

2.5 Knelpunten<br />

Op basis van de ecologische randvoorwaarden van de instandhoudingsdoelen en de resultaten van de<br />

voortoets zijn er voor de kernopgaven gezamenlijk acht grote knelpunten gesignaleerd. <strong>De</strong>ze knelpunten<br />

staan het duurzaam bereiken van de doelen in de weg. <strong>De</strong> knelpunten gelden meestal voor meerdere<br />

instandhoudingsdoelen en zijn terug te vinden in achtergronddocument 1 (hoofdstuk 7). Hier zijn ze per<br />

kernopgaven weergegeven.<br />

Knelpunten kernopgave 'evenwichtig systeem':<br />

• de waterkwaliteit is nog onvoldoende om de verlanding op voldoende plaatsen op gang te<br />

kunnen brengen;<br />

• de dynamiek van het peilbeheer is te beperkt voor een aantal natuurdoelen en onnatuurlijk. Dit<br />

punt heeft een nauwe koppeling met de waterkwaliteit;<br />

• de atmosferische stikstofdepositie is te hoog;<br />

• er treedt mechanische beschadiging van waterplanten op en opwerveling van slib;<br />

• het bestaan van kennislacunes maakt het moeilijk om met voldoende zekerheid en effectiviteit<br />

“aan de knoppen te kunnen draaien”. Dit geldt vooral voor de habitateisen van bepaalde<br />

soorten, de precieze effecten van peilbeheer en lokale water- en bodemkwaliteitsaspecten.<br />

Knelpunten kernopgave 'compleetheid in ruimte en tijd':<br />

• er is te weinig cyclisch beheer. Vooral het graven van petgaten gebeurt nog op te kleine schaal;<br />

• het niet optimaal uitvoeren van het reguliere beheer wat leidt tot verlies aan kwaliteit van de<br />

habitattypen (typische soorten), verruiging en lokaal verbossing;<br />

• de landschappelijke samenhang van waardevolle delen binnen <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>,<br />

tussen de beide gebieden en met andere <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> gebieden in de omgeving is onvoldoende;<br />

Knelpunten kernopgave 'overjarig riet':<br />

• er is onvoldoende rust voor de moerasbroedvogels;<br />

• het areaal overjarig riet en moerasvegetaties is onvoldoende om de moerasbroedvogels een plek<br />

te geven;<br />

• de dynamiek van het peilbeheer is te beperkt voor een aantal natuurdoelen en onnatuurlijk.<br />

Knelpunten kernopgave 'plas-dras situaties' (geldt alleen voor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>):<br />

• de dynamiek van het peilbeheer is te beperkt voor een aantal natuurdoelen en onnatuurlijk.<br />

• rust dient buiten het broedseizoen gewaarborgd te worden voor de niet-broedvogels.<br />

Knelpunten kernopgave 'vochtige graslanden' (geldt alleen voor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>):<br />

• de dynamiek van het peilbeheer is te beperkt voor een aantal natuurdoelen en onnatuurlijk. Dit<br />

punt heeft een nauwe koppeling met de waterkwaliteit;<br />

• de atmosferische stikstofdepositie is te hoog.<br />

Knelpunten kernopgave 'rui- en rustplaatsen' (geldt alleen voor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>):<br />

• rust dient buiten het broedseizoen gewaarborgd te worden voor de niet-broedvogels.<br />

In hoofdstuk 4 is uitgewerkt welke maatregelen voor de beheerplan periode 2009-2015 worden<br />

voorgesteld om verder te werken aan het oplossen van deze knelpunten.<br />

22


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

3. <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>: economie,<br />

mens en cultuur<br />

GS en de minister constateren dat landbouw, recreatie en de rietsector belangrijke economische<br />

dragers zijn voor Noordwest-Overijssel. Veel bewoners zijn hiervan afhankelijk. Tevens blijken de<br />

bewoners zich nauw verbonden te voelen met beide gebieden en heeft hun inzet mede geleid tot de<br />

huidige natuurwaarden. GS en de minister streven naar een duurzaam samengaan van natuur en<br />

menselijke activiteiten. GS en de minister geven een beeld van het belang van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong><br />

<strong>Weerribben</strong> voor economie, mens en cultuur. Dit beeld dient als basis om in dit beheerplan rekening<br />

te kunnen houden met economische, sociale en culturele belangen. Het is tevens een globale schets<br />

van het bestaand gebruik dat in dit beheerplan getoetst wordt aan de instandhoudingsdoelen.<br />

<strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> Weeribben hebben hun huidige karakter voor een groot deel te danken aan menselijke<br />

activiteiten in het gebied. Het zijn de turfstekers, vissers, rietsnijders, boeren en kooikers die hier tot<br />

enige decennia geleden hun brood verdienden en zo het landschap vormden. Van die groep zijn eigenlijk<br />

alleen de rietsnijders actief gebleven. Het economisch zwaartepunt heeft zich verplaatst naar recreatie en<br />

landbouw in het omliggende gebied. <strong>De</strong>ze en andere menselijke activiteiten staan in dit hoofdstuk<br />

centraal. Het beschrijft het gebied vanuit het perspectief van de mens. Het vorige hoofdstuk heeft een<br />

beeld gegeven van het gebied vanuit het perspectief van de (<strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>) natuur. <strong>De</strong>ze gescheiden<br />

beschrijving is gemaakt om praktische redenen. Het mag duidelijk zijn mens en natuur in Noordwest-<br />

Overijssel wederzijds afhankelijk van elkaar zijn en niet losgekoppeld kunnen worden. <strong>De</strong> natuurwaarden<br />

vertegenwoordigen immers via bijvoorbeeld recreatie even goed een economische factor en een deel van<br />

de natuur is weer afhankelijk van boeren en rietsnijders. <strong>De</strong> uitdaging van dit beheerplan is om de<br />

verschillende functies in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> op een robuuste en duurzame manier te<br />

vervlechten zodat er ruimte voor mens en natuur blijft.<br />

In het achtergronddocument 2 is een uitgebreidere beschrijving opgenomen van het huidige gebruik,<br />

inclusief een raming van de toekomstige ontwikkelingen. Daar wordt ook de relatie gelegd tussen de<br />

activiteiten en de gevolgen die dit heeft voor de instandhoudingsdoelen. <strong>De</strong> beschrijving in het<br />

achtergronddocument dient dan ook feitelijk als basis voor de toetsing van het bestaand gebruik. Hier<br />

volgt een samenvatting.<br />

3.1 <strong>De</strong> ontwikkeling van het gebied: Gebiedsperspectief 1997<br />

Het Gebiedsperspectief (Provincie Overijssel, 1997) geeft een visie op de toekomstige inrichting van een<br />

groot deel van Noordwest Overijssel. Het geeft een raamwerk voor de verhouding tussen de natuur en<br />

de verschillende gebruiksfunctie van Noordwest Overijssel. Het Gebiedsperspectief geeft hiermee een<br />

kader op een hoger ruimtelijk schaalniveau voor dit beheerplan. Het hoofddoel van het project is: ‘Het<br />

realiseren van één laagveenmoeras in Noordwest Overijssel met daarnaast een vitaal landbouwgebied,<br />

aantrekkelijke recreatiemogelijkheden en een landschapstructuur met een eigen identiteit’.<br />

<strong>De</strong> visie geeft aan dat recreatie een belangrijke economische pijler is voor het gebied. <strong>De</strong> sector is in<br />

hoge mate afhankelijk van de genietbare natuur en een aantrekkelijk landschap. Landbouw is een andere<br />

belangrijke economische pijler van het gebied. Er blijft ook in de toekomst ruimte voor de ontwikkeling<br />

van agrarische bedrijven. <strong>De</strong> rietsector blijft een onderdeel van het gebruik en beheer van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en<br />

<strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>. <strong>De</strong> bevolking van Noordwest Overijssel en het aangrenzend deel van Drenthe blijft<br />

groeien. <strong>De</strong>ze mensen wonen, werken en recreëren in de streek. Hiervoor zijn nieuwe woningen nodig,<br />

nieuwe vormen van bedrijvigheid en nieuwe infrastructuur.<br />

Een deel van de doelen van het Gebiedsperspectief is uitgewerkt in het Raamplan (DLG, 2003).<br />

Landinrichting vormt het belangrijkste uitvoeringsinstrument voor dit plan. In 1997 is dan ook een<br />

Landinrichtingscommissie ingesteld. Voor het Raamplan gelden de volgende hoofddoelstellingen:<br />

Realiseren van 1555 ha begrensde nieuwe natuur, waarvan 250 ha ingericht voor oogstbaar riet 2 ; het<br />

creëren van natuurverbindingen met de Rottige Meenthe, de Olde Maten en tussen <strong>Wieden</strong> en<br />

<strong>Weerribben</strong>;<br />

Ontwikkelen en versterken van een duurzame en vitale landbouw;<br />

Vergroten van aantrekkelijke en kwalitatief hoogwaardige recreatiemogelijkheden;<br />

2 In de Update Gebiedsperspectief (Provincie Overijssel 2007a) is voorgesteld om van vanwege de hoge<br />

kosten, niet 250 hectare rietland in nieuwe natuur te realiseren maar deze doelstelling in te vullen door het<br />

schrapen van bestaande oude rietlanden.<br />

23


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Realiseren van een duurzame landschappelijke structuur en vergroten van de beleving en identiteit van<br />

het landelijk gebied.<br />

Voor de maatregelen uit het Raamplan en uit de uitvoeringsmodules is een voortoets uitgevoerd aan het<br />

beschermingsregime van de Vogel- en Habitatrichtlijn (Wymenga & Van Maanen, 2005). Hieruit blijkt dat<br />

de uitvoering van het Raamplan als geheel, per saldo geen significante negatieve gevolgen heeft voor de<br />

instandhoudingsdoelen van het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied (brief LNV DRZO/2006/3957, dd. 11-10-2006). <strong>De</strong><br />

gele vlekken waren geen onderdeel van de toetsing. In 2008 is een globale toets uitgevoerd van het<br />

gehele maatregelenpakket uit het Gebiedsperspectief (Bruinzeel & van der Weide 2008). Uit deze toets is<br />

gebleken dat <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> voor de cluster woningbouw en leefbaarheid en recreatie geen beperkingen<br />

oplevert. Voor het cluster duurzame landbouw kon geen volledige toets worden uitgevoerd vanwege het<br />

ontbreken van een toetsingskader voor ammoniak.<br />

Op dit moment is van de 1555 ha nieuwe natuur 774 ha verworven. Rond 2018 moet de landinrichting<br />

afgerond worden waarbij ook alle nieuwe natuur gerealiseerd is.<br />

Nieuwe natuur, perspectiefvolle landbouw & buffers<br />

Uitvoering van het Gebiedsperspectief (1997, Update 2007) is mede gericht op het realiseren van<br />

nieuwe natuur en ruimte voor toekomstgerichte landbouw. Bij de besluitvorming speelde<br />

onderstaande passage uit het Gebiedsperspectief voor velen een centrale rol:<br />

“Het gebiedsgericht beleid streeft ernaar om de ontwikkelingen zodanig te lokaliseren dat negatieve<br />

beïnvloeding tussen natuur- en landbouwgebieden wordt vermeden. <strong>De</strong> natuurontwikkelings- en<br />

relatienotagebieden zijn zo gesitueerd dat deze een bufferfunctie kunnen vervullen. Daarbij wordt er<br />

van uitgegaan dat de buffer binnen de nieuwe natuurgebieden ligt, zodat de aanliggende<br />

landbouwgebieden geen nadelige invloeden ondervinden, bijvoorbeeld van een hoger waterpeil uit<br />

het natuurgebied.”<br />

Door deze maatregelen is gedurende de looptijd van het gebiedgericht beleid geen extra<br />

landbouwgrond nodig voor buffering van natuurgebieden.<br />

(Perspectief voor Noordwest-Overijssel, pagina 81).<br />

3.2 Nationaal Park <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> - <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong><br />

Sinds 1 januari 2009 zijn <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> en <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> gezamenlijk één Nationaal Park. <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong><br />

had deze status al vanaf 1992. Uitgangspunt van het functioneren van nationale parken is om te komen<br />

tot een door alle partijen gedragen gezamenlijke visie op de doelen van het nationaal park. Dit<br />

interactieve planvormingsproces heeft geleid tot een door alle partijen gedragen beheer- en<br />

ontwikkelingsplan (van der Hut & Altenburg 2008) met de volgende doelen:<br />

• hoogwaardige natuur met aandacht voor een gevarieerd laagveenlandschap;<br />

• hoogwaardig cultuurlandschap met aandacht voor dorpsgezichten, passende infrastructuur,<br />

rietlandbeheer en landbouw;<br />

• sterke locale economie met aandacht voor natuurgerichte kwaliteitsrecreatie, actieve bijdragen<br />

aan natuurbeheer en milieuvriendelijke bedrijvigheid;<br />

• functionele, aansprekende vormen van voorlichting en educatie;<br />

• adequate monitoring van natuurwaarden en natuurgerichte recreatie ten behoeve van evaluatie<br />

van beheer en beleid.<br />

<strong>De</strong>ze doelen leiden tot een groot aantal actiepunten die in veel gevallen ook een relatie hebben met het<br />

realiseren van de instandhoudingsdoelen <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> voor <strong>Weerribben</strong> en <strong>Wieden</strong>. Een voorbeeld<br />

daarvan zijn het stimuleren van duurzaam toerisme en het in 2008 opgestelde zoneringsplan (van der<br />

Hut et. al. 2009).<br />

24


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

3.3 Landbouw<br />

<strong>De</strong> landbouw in en rond <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> bestaat voornamelijk uit graslanden en<br />

maïsakkers, die worden gebruikt ten behoeve van de (intensieve) melkveehouderij. Op zeer beperkte<br />

schaal vindt akker- en tuinbouw plaats.<br />

In het gebied rond Scheerwolde bevinden zich vooral grote melkveebedrijven en een aantal<br />

akkerbouwbedrijven. In het gebied van Vollenhove-Blokzijl bevinden kleinere, meer extensieve<br />

bedrijven. Veel bedrijven hebben hier een neventak. Rond <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> zijn veel gespecialiseerde<br />

melkveebedrijven. In het gebied van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> bevindt zich kleinschalige landbouw<br />

met een relatieve lage melkproductie en bedrijfstypen met graasdieren als schapen, paarden en geiten.<br />

Neveninkomsten komen vooral uit rietsnijden en visserij (DLG 2003).<br />

Een overzicht van het aantal en de verschillende typen bedrijven in relatie tot de afstand van <strong>Natura</strong><br />

<strong>2000</strong> begrenzing van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> staat in tabel 3.1. Binnen drie kilometer rond de<br />

gebieden bevinden zich 211 landbouwbedrijven (situatie 2005).<br />

Tabel 3.1 Overzicht van het aantal landbouwbedrijven in relatie tot de afstand tot de <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong><br />

gebieden <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> (bron GIAB 2005, CBS landbouwtellingen).<br />

Ligging t.o.v. akkertuin- blijvende graashokgewassenveeteelt- akk./<br />

veeteelt-<br />

Provincie <strong>Weerribben</strong>/<strong>Wieden</strong> bouwbouw teelt dierendierencombinatiescombinatiecombinatie Totaal<br />

Overijssel 0 - 500m 2 29 3 34<br />

0.5 - 1 km 28 1 29<br />

1 - 3 km 11 3 2 122 2 2 6 148<br />

3 - 5 km 8 70 2 1 1 2 84<br />

5 - 10 km 7 1 1 168 3 3 10 193<br />

Drenthe 1 - 10 km 29 3 1 33<br />

Flevoland 1 - 3 km 10 2 1 17 2 1 4 37<br />

3 - 5 km 33 22 7 8 1 4 1 76<br />

5 - 10 km 131 23 13 19 3 8 6 203<br />

Friesland 1 - 3 km 22 2 1 25<br />

3 - 5 km 1 1 61 5 1 69<br />

5 - 10 km 6 1 201 11 4 223<br />

Totaal 209 51 26 774 33 15 8 38 1154<br />

3.4 Rietsector<br />

In beide <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> gebieden wordt sinds de jaren twintig van de vorige eeuw riet gesneden. In <strong>De</strong><br />

<strong>Weerribben</strong> zijn op dit moment ongeveer 115 pachters van rietlanden, voor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> betreft het 185<br />

pachters. In beide gebieden wordt het grootste deel van het huidige areaal rietland beheerd door deze<br />

pachters (beide ca. 1.000 ha). Het zijn vooral veenmosrietlanden en/of bloemrijk rietland waarvan het<br />

riet wordt gesneden en slechts een klein deel cultuurriet. Het rietsnijden vindt op de meeste percelen<br />

jaarlijks plaats van half december tot half april. Het riet wordt meest machinaal gesneden, ontdaan van<br />

de onbruikbare delen en in bossen per boot afgevoerd (uiterlijk tot 1 mei). Het onbruikbare deel (sluik of<br />

strijge) wordt op hopen achtergelaten of verbrand. Op vrijwillige basis worden er soms afspraken<br />

gemaakt tussen pachters en grondeigenaren (Staatsbosbeheer of Natuurmonumenten). Hieronder vallen<br />

afspraken om riet slechts eens in de twee of drie jaar te maaien. Rietsnijders voeren ook als aannemer<br />

een deel van het zomermaaibeheer uit.<br />

<strong>De</strong> sector heeft te kampen met teruglopende inkomsten door lagere opbrengsten vanwege voorwaarden<br />

die gekoppeld zijn aan vergoedingen en druk op de prijzen door import van riet uit centraal en oost<br />

Europa. Vanwege het zware werk en de slechte economische vooruitzichten, zijn er veel rietsnijders op<br />

leeftijd die geen opvolger hebben (AVRN 2006).<br />

25


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

3.5 Recreatie<br />

<strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> trekken jaarlijks meer dan een miljoen bezoekers. Velen komen vooral om<br />

van het landschap en de natuur te genieten, onder andere in de vorm van waterrecreatie. Jaarlijks<br />

vinden tienduizenden vaarbewegingen plaats, van plezierjachten en dergelijke. Daarnaast is er een<br />

vergelijkbaar aantal bewegingen van kano’s, roeiboten, kleine gemotoriseerde boten en dergelijke. Voor<br />

<strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> zijn concrete bezoekersaantallen bekend, deze staan in tabel 3.3. Voor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> is<br />

bekend dat per jaar 40.000 personen het bezoekerscentrum bezoeken. Een nadere specificatie van de<br />

aantallen fietsers en kanoërs ontbreken echter voor dit gebied. Het waterrijke gebied van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en<br />

<strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> is ook in trek bij de sportvisserij. <strong>De</strong> Hengelsport Federatie Oost Nederland huurt de<br />

visrechten van ruim 20 wateren in het gebied. Ongeveer 15.000 leden van de federatie wonen in de<br />

omgeving van beide gebieden. Voor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> geldt dat schubvisrecht en aalvisrecht niet is gescheiden<br />

maar uitgegeven is aan de Bond van Binnenvissers. <strong>De</strong> Bond mag beperkt en onder voorwaarden<br />

vergunningen uitgeven voor sportvissen.<br />

Het plaatsje Giethoorn trekt jaarlijks zeker één miljoen bezoekers. In winters met ijs worden er<br />

schaatsmarathons georganiseerd waaraan tussen de 60.000 en 70.000 schaatsers deelnemen. Er wordt<br />

ook op grote schaal ongeorganiseerd geschaatst.<br />

Tabel 3.3 Bezoekersaantallen <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> 2006 (Provincie Overijssel 2007b,c).<br />

Activiteit Aantal personen<br />

Bezoekerscentrum <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> 130.000 per jaar<br />

Fietsers 349.763 (totaal van 8 meetpunten)<br />

Kanoërs 63.198 (totaal van 4 meetpunten)<br />

<strong>De</strong> dagjesmensen zijn door hun bestedingen ook van economische betekenis. Zo laten de cijfers uit het<br />

Toeristisch Recreatief Actieprogamma Steenwijkerland zien dat wandelaars en fietsers gezamenlijk aan<br />

consumpties ruim €900.000,- besteden. Er is een ook een groot aantal bedrijven actief om bezoekers die<br />

willen overnachten te ontvangen. Tabel 3.4 geeft het aantal bedrijven en slaapplaatsen.<br />

In het Gebiedsperspectief zijn met de zogenaamde gele vlekken indicatief locaties aangewezen waar<br />

ontwikkeling van recreatieve voorzieningen kunnen plaatsvinden. Een deel daarvan kent al een concrete<br />

invulling, zoals recreatiepark Scheerwolde en de Beulakerpolder.<br />

Tabel 3.4 Toeristische-recreatieve accommodaties in Steenwijkerland (Gemeente Steenwijkerland<br />

2007).<br />

Soort accommodatie Aantal Slaapplaatsen<br />

Appartementen/zomerhuisjes 105 553<br />

Hotels 18 706<br />

Pensions/B&B’s 39 274<br />

Groepsaccommodaties 28 1.110<br />

Kampeerterreinen w.o.<br />

minicampings:<br />

- toeristische plaatsen<br />

- vaste standplaatsen<br />

103<br />

1.669<br />

4.518<br />

Totaal 293 8.830<br />

3.6 Actueel waterregiem (AGOR)<br />

3.6.1 Waterkwantiteit<br />

<strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> vormen het grootste deel van de boezem van Noordwest Overijssel<br />

(kortweg boezem NWO). Hierin wordt het water opgevangen dat uit de omliggende polders en via beken<br />

van het Drents Plateau wordt afgevoerd. In figuur 3.1 is aangegeven welke gebieden op de boezem NWO<br />

afwateren. Het water komt in de boezem via de kanalen Steenwijk – Ossenzijl, Steenwijkerdiep en<br />

Beukers – Steenwijk. <strong>De</strong> wateraanvoer in de boezem is op jaarbasis ongeveer gelijk verdeeld over drie<br />

bronnen: een derde is afkomstig van neerslag, een derde van de beken en een derde komt vanuit de<br />

omliggende polders. Ruim de helft verdwijnt weer uit de boezem via gemaal Stroink die het uitslaat naar<br />

het Vollenhovermeer, een derde verdampt, ongeveer tien procent zijgt weg naar de omliggende dieper<br />

gelegen polders en naar de Noordoostpolder.<br />

Sinds 1989 is het peilbeheer enigszins flexibel, met een maximumpeil van NAP -0,73 m (’s zomers) en<br />

een minimumpeil van NAP -0,83 m (’s winters). Doel van dit peilbeheer is het zoveel mogelijk beperken<br />

26


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

van inlaten en uitmalen. Onder natuurlijke omstandigheden zou het waterpeil in de winter hoger zijn dan<br />

in de zomer. Het omgekeerde peilbeheer is nodig om de mogelijkheden voor rietteelt en landbouw te<br />

verbeteren en om ruimte voor waterberging te creëren. In geval van een (dreigend) te hoog waterpeil<br />

wordt water uitgeslagen door Gemaal Stroink. Op dezelfde plek wordt in tijden van uitzonderlijke droogte<br />

water ingelaten uit het Vollenhovermeer. <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> heeft een functie als noodopslag voor overtollig<br />

water. Dit speelt onder zeer extreme omstandigheden (minder dan eens per 100 jaar) als bij hoge<br />

waterstanden het Meppeler Diep onvoldoende kan afvoeren en wateroverlast in Meppel dreigt.<br />

Het peilbeheer in de omliggende polders heeft ook invloed op de waterhuishouding in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong><br />

<strong>Weerribben</strong>. Omdat deze polders grotendeels voor landbouw in gebruik zijn, moet het peil hier relatief<br />

laag blijven. Overtollig water wordt uit de polders naar de boezem gepompt. Dit water lekt voor een deel<br />

weer uit het gebied terug naar de polders (wegzijging).<br />

Een deel van het rietland in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> kent een aangepast peilbeheer op perceelsniveau. <strong>De</strong><br />

pachters verlagen daar het peil vanaf oktober om het rietsnijden te vergemakkelijken. In de periode april<br />

– juli wordt op de geoogste percelen juist extra water opgezet, o.a. om de jonge uitlopers tegen<br />

nachtvorst te beschermen.<br />

Het waterpeil in het Vollenhovermeer wordt grotendeels bepaald door het peil van het IJsselmeer. Ook<br />

het IJsselmeer heeft in de zomer een hoger waterpeil dan in de winter.<br />

3.6.2 Watergebiedsplan Boezem NWO<br />

In 2002-2006 is door het waterschap in samenwerking met gebiedspartners gewerkt aan het opstellen<br />

van het Watergebiedsplan Boezem NWO (Waterschap Reest en <strong>Wieden</strong> 2005). Het doel van dit project<br />

is:<br />

• de waterhuishouding afstemmen op de functie die aan het gebied is toegekend (i.c. de<br />

hoofdfunctie natuur omdat het gebied voor 95% bestaat uit <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en de Weeribben);<br />

• het watersysteem zodanig inrichten dat het gebied minder gevoelig wordt voor extreme<br />

omstandigheden (zoals te veel of te weinig water).<br />

Het Watergebiedsplan Boezem NWO bevat tevens het Waterbesluit waarin duidelijkheid wordt gegeven<br />

over het te voeren peilbeheer en de daarbij behorende maatregelen, de uit te voeren maatregelen ter<br />

verbetering van de waterkwaliteit, de inrichtingsmaatregelen aan oevers en watergangen (inclusief<br />

verdediging), de uit te voeren baggerwerkzaamheden en het monitorings- en evaluatieprogramma.<br />

Dit Waterbesluit is door het Waterschap vastgesteld (januari 2006) en door de provincie Overijssel<br />

goedgekeurd (mei 2006). <strong>De</strong> kern van het Waterbesluit is het GGOR: het gewenst grond- en<br />

oppervlaktewaterregiem (GGOR). <strong>De</strong> realisatie van het GGOR vindt plaats in drie fasen, waarbij elke fase<br />

pas wordt ingezet als aan een aantal voorwaarden is voldaan. Bij het vaststellen van het GGOR zijn de<br />

<strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> instandhoudingsdoelen betrokken en is er een 'optimaal grond- en oppervlaktewaterregiem'<br />

(OGOR) opgesteld. Onderdelen daarvan zijn natuurlijker peilfluctuaties, hoger winterpeil, lager zomerpeil<br />

en een verbetering van de waterkwaliteit (Waterschap Reest en <strong>Wieden</strong> 2005).<br />

Het invoeren van fase 1 van het GGOR is na bezwaren door een uitspraak van de Raad van State tegen<br />

gehouden. <strong>De</strong> Raad van State heeft de goedkeuring vanuit de Natuurbeschermingswet voor fase 1 van<br />

het Waterbesluit in augustus 2007 vernietigd. Gesteld is dat er onvoldoende zekerheid was over<br />

uitblijven van negatieve effecten bij verdere fluctuaties in het waterpeil. Dit beheerplan constateert op dit<br />

punt een kennislacune en neemt deze vraag op bij de onderzoeksvragen in het hoofdstuk monitoring en<br />

onderzoek. Fase 0, het huidige peilbeheer, zoals beschreven in 3.6.1 blijft van kracht.<br />

3.6.3 Waterkwaliteit<br />

Voor het verbeteren van de waterkwaliteit in de boezem is het verplaatsen van het waterinlaatpunt naar<br />

gemaal Stroink in 1996 belangrijk geweest. Voor die tijd werd voedselrijk water uit Friesland in het<br />

noorden van <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> ingelaten. Door het inlaatpunt naar het westen van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> te<br />

verplaatsen wordt water uit het Vollenhovermeer ingelaten. Dit water is minder voedselrijk dan het water<br />

uit Friesland, maar nog steeds minder van kwaliteit dan het water in de boezem zelf. Ook wordt het<br />

inlaatwater nu niet langer door het hele gebied heen getrokken, aangezien het grotendeels in de<br />

Beulaker Wijde blijft. <strong>De</strong> laatste jaren heeft de waterinlaat geen effect op de fosfaatbelasting in <strong>De</strong><br />

<strong>Weerribben</strong> gehad en slechts lokaal (en zeer beperkt) in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> (Riegman in prep.) Daarnaast past<br />

het Waterschap een zorgvuldiger peilbeheer toe: er wordt meer geanticipeerd op het weer. Er wordt<br />

geen gebiedsvreemd water ingelaten als regen wordt verwacht. Ook worden er weer geringe<br />

peilfluctuaties toegestaan. Hierdoor is minder inlaat nodig.<br />

In 2007 heeft de gemeente Steenwijkerland de basisinspanning gerealiseerd en is door het waterschap<br />

bij de RWZI Steenwijkerland een zandinfiltratieinstallatie gebouwd. In de module "Polders rond de<br />

<strong>Weerribben</strong>" van de landinrichting wordt een gemaal verplaatst, zodat geen water wordt uitgeslagen op<br />

kwaliteitswater. Al deze maatregelen hebben een verbetering van de kwaliteit tot gevolg. Daarnaast zijn<br />

er ook activiteiten die de waterkwaliteit in de toekomst negatief kunnen beïnvloeden. Door<br />

natuurontwikkeling, anti-verdrogingsmaatregelen en het vasthouden en bergen van water, zullen<br />

voormalige landbouwgronden in de beekdalen en polders waarschijnlijk meststoffen naleveren aan het<br />

water van de boezem.<br />

27


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Figuur 3.1 Stroomgebied boezem van Noordwest Overijssel.<br />

Recente gegevens laten zien dat sinds 2005 het fosfaatgehalte in de boezem met 25% gedaald is tot<br />

0,08 mg/l (zomergemiddelde totaal-fosfaat 2005/2006; (Riegman in prep.). Dit is voor een belangrijk<br />

deel te danken aan het verscherpte mestbeleid van de laatste tien jaar. Belangrijkste fosfaatbronnen op<br />

dit moment zijn de beken, de omringende polders en de afspoeling van het omringende land. <strong>De</strong><br />

gemeenschappelijke oorzaak ligt in (voormalige) landbouwactiviteiten (Riegman in prep.).<br />

<strong>De</strong> waterkwaliteit van het Vollenhovermeer is de laatste decennia sterk verbeterd. Het water is helder en<br />

de bedekking met waterplanten is de laatste jaren fors toegenomen (Waterschap Zuiderzeeland 2006).<br />

Het gemiddelde totaal-fosfaatgehalte (zomergemiddeld) is 0,09 mg/l (gemiddeld over alle meetpunten,<br />

gegevens Waterschap Zuiderzeeland, periode 2002-2007). Water uit het Vollenhovermeer wordt gebruikt<br />

als inlaatwater voor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> in tijden van uitzonderlijke droogte.<br />

28


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

3.7 Kaderrichtlijn Water<br />

Volgens de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) moeten in 2015 alle Europese wateren (waterlichamen)<br />

een ‘goede ecologische toestand’ en een ‘goede chemische toestand’ bereikt hebben. Met goede<br />

argumenten is uitstel tot 2027 mogelijk. Voor beschermde gebieden, zoals <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebieden, stelt<br />

de KRW dat in 2015 aan alle normen en doelstellingen voldaan moet worden. <strong>De</strong> watergerelateerde<br />

<strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-doelstellingen gelden boven op de KRW-doelstellingen (van Splunder et al. 2006). <strong>De</strong><br />

<strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> zijn door mensenhanden ontstaan en hebben daarom de status “kunstmatig”.<br />

Dit betekent dat de doelen worden afgeleid van het meest gelijkende natuurlijk watertype. Dit is het<br />

watertype M27 3 : “matig grote, ondiepe laagveenplassen”. Dit watertype is aan de gehele boezem<br />

toegekend, omdat het als één waterlichaam is gedefinieerd (Waterschap Reest en <strong>Wieden</strong> 2008). <strong>De</strong><br />

KRW-doelen voor fosfaat, stikstof, chlorofyl en doorzicht staan vermeld in tabel 3.5. Voor het<br />

Vollenhovermeer wordt als KRW-norm voor fosfaat 0,10 mg/l P-totaal nagestreefd.<br />

Tabel 3.5 <strong>De</strong> KRW-doelen voor fosfaat, stikstof, chlorofyl en doorzicht in de boezem van Noordwest-<br />

Overijssel ( van der Molen & Pot 2007).<br />

Parameter KRW-doelen (GEP)<br />

Fosfaat<br />

(totaal)<br />

zomer: 0,09 mg/l<br />

Stikstof<br />

(totaal)<br />

zomer: 1,3 mg/l<br />

Chlorofyl zomer: 25 µg/l<br />

Doorzicht 0,9 m<br />

3.8 Natuurbeheer<br />

Staatsbosbeheer en de Vereniging Natuurmonumenten zijn actief met het behoud en herstel van de<br />

kenmerkende milieu-omstandigheden en de bijbehorende natuurwaarden. Veel van het natuurbeheer<br />

bestaat uit maatregelen die vroeger uit economisch oogpunt werden uitgevoerd, zoals rietsnijden, hooien<br />

en bos rooien. Tegenwoordig wordt daar geld op toegelegd. Resultaat is een landschap dat zowel hoge<br />

natuurwaarden als hoge recreatieve waarden heeft.<br />

Tabel 3.6 Huidig beheer in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>.<br />

Beheermaatregel Waar Frequentie Specificaties<br />

Hooilandbeheer <strong>Wieden</strong> + <strong>Weerribben</strong> 1-3 x per jaar Incl. verwerking en transport.<br />

Rietlandbeheer <strong>Wieden</strong> + <strong>Weerribben</strong> 1 x per jaar Incl. verwerking en transport of<br />

verbranden.<br />

Kalken hooilanden <strong>Wieden</strong> 1 x per jaar Bekalking precies afstemmen op<br />

behoefte.<br />

Weidevogelbeheer <strong>Wieden</strong> Beweidding, maaien, bemesten<br />

met stalmest of compost.<br />

Plaagbestrijding <strong>Wieden</strong> + <strong>Weerribben</strong> Hele jaar Bestrijden plaagsoorten zoals<br />

pitrus en ridderzuring.<br />

Inunderen weilanden <strong>Wieden</strong> Voorjaar<br />

Openhouden/ graven<br />

greppels en sloten<br />

<strong>Wieden</strong> + <strong>Weerribben</strong> Periodiek<br />

Meerjarig maaibeheer <strong>Wieden</strong> + <strong>Weerribben</strong> Twee – vijf jaar Bijvoorbeeld overjarig riet,<br />

galigaanvegetaties.<br />

Schrapen van (oude)<br />

kraggen<br />

<strong>Wieden</strong> + <strong>Weerribben</strong> Periodiek Verzuring door sulfaat tegengaan<br />

door bevloeiing en begreppeling of<br />

door kalken; daarna maaibeheer<br />

<strong>Wieden</strong> + <strong>Weerribben</strong> Periodiek Incl. verwerking en transport,<br />

daarna in maaibeheer.<br />

<strong>Wieden</strong> Periodiek Incl. verwerking en transport.<br />

Ontbossen van<br />

kraggen<br />

Terugzetten van halfverlande<br />

petgaten<br />

Petgaten graven <strong>Wieden</strong> + <strong>Weerribben</strong> Periodiek Incl. verwerking en transport.<br />

Verzorgen excursies <strong>Wieden</strong> + <strong>Weerribben</strong> Hele jaar Vooral voorjaar en zomer.<br />

Monitoring <strong>Wieden</strong> + <strong>Weerribben</strong> Hele jaar<br />

Toezicht <strong>Wieden</strong> + <strong>Weerribben</strong> Hele jaar<br />

3 Het watertype voor de boezem is in september 2008 veranderd van M25 in M27.<br />

29


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Het natuurbeheer kan in twee groepen worden verdeeld in regulier beheer en cyclisch beheer. Met<br />

regulier beheer bedoelen we het beheer dat jaarlijks wordt uitgevoerd (zie tabel 3.6). Cyclisch beheer<br />

heeft een herhalingsfrequentie van meer dan een jaar. Dat kan van maaien van overjarig riet zijn (eens<br />

in de twee tot drie jaar) tot het graven van nieuwe petgaten (eens in de tachtig jaar).<br />

Om alle facetten van de verlandingscyclus te behouden, moet periodiek flink ingegrepen worden in het<br />

systeem. Dit zijn kostbare herstelmaatregelen, die tot nu toe op zeer beperkte schaal zijn uitgevoerd. <strong>De</strong><br />

afgelopen jaren is het dankzij Europese LIFE-Natuur subsidies (LIFE-OBN 1) mogelijk geweest om 160<br />

hectare verzuurd rietland te plaggen en 40 hectare open water te creëren om jonge<br />

verlandingsvegetaties een kans te geven. In 2006 is financiering verworven voor een soortgelijk project<br />

dat in 2007 is gestart (LIFE-OBN 2). Hiermee is het mogelijk circa 46 hectare open water te graven, 40<br />

hectare rietland te plaggen en 30 hectare moerasrietland te creëren (Raeymaekers et al. 2006).<br />

3.9 Overig<br />

Waterwinning<br />

In de omgeving van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en Weeribben wordt drinkwater gewonnen. <strong>De</strong> grootste onttrekking vindt<br />

plaats op pompstation St. Jansklooster: drinkwaterbedrijf Vitens heeft daar een vergunning voor de<br />

onttrekking van vijf miljoen m 3 per jaar. In 2005 is er 4,8 miljoen m 3 onttrokken. Daarnaast wordt door<br />

de kunststoffabriek Dijka Steenwijk 1,4 miljoen m 3 grondwater per jaar onttrokken én geïnfiltreerd voor<br />

koude-warmteopslag. Bij St. Jansklooster wordt tot 2010 130.000 m 3 grondwater per jaar onttrokken<br />

voor de sanering van een grondwaterverontreiniging.<br />

Faunabeheer, jacht en schadebestrijding<br />

Jacht is in Vogelrichtlijngebieden niet toegestaan en vindt in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> dan ook niet<br />

plaats. Het maakt dus geen onderdeel uit van bestaand gebruik. Beheer en schadebestrijding vinden in<br />

<strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> plaats door jachtaktehouders op basis van door GS verleende ontheffingen,<br />

op zogenaamde landelijk of provinciaal vrijgestelde soorten en onbeschermde soorten. Beheer en<br />

schadebestrijding wordt uitgevoerd door jacht(akte)houders met toestemming van de grondgebruiker.<br />

Faunabeheer en schadebestrijding maken deel uit van het terreinbeheer in het belang van bescherming<br />

kwetsbare soorten (weidevogels, moerasvogels), verkeersveiligheid, dierenwelzijn, schade aan<br />

waterkeringen en schade aan landbouwgewassen. <strong>De</strong> Vos wordt beheerd vanwege de ongewenste<br />

predatie van broedvogels of nesten van bijvoorbeeld Roerdomp, Bruine kiekendief, Purperreiger en<br />

Watersnip en om het voorkomen van schade buiten de <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> gebieden. Het Ree wordt beheerd<br />

vanwege populatiebeheer en verkeersveiligheid. GS heeft het Waterschap op grond van de Flora- en<br />

faunawet aangewezen als organisatie voor de bestrijding van muskusrat en beverrat. In <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en<br />

<strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> zijn vijf respectievelijk twee in functie zijnde eendenkooien.<br />

Industrie<br />

Er is geen industrie gevestigd in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> of <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>. <strong>De</strong> belangrijkste industriële bedrijven in<br />

de regio zijn de kunststoffabriek Dijka, kunststoffabriek Cornelis Kunsthars, betoncentrale Concrelit,<br />

gasbehandelingsstation Gasthuisdijk (affakkelen), Royal Huisman Shipyard (Vollenhove) en<br />

veevoederfabrieken Meppel.<br />

#Asfaltcentrale KWS/Heijmans<br />

Infrastructuur en verkeer<br />

<strong>De</strong> belangrijkste provinciale wegen en hun verkeersintensiteiten staan vermeld in tabel 3.7.<br />

Tabel 3.7 Provinciale wegen, verkeersintensiteiten in 2004.<br />

Baanvak Aantal voertuigen % %<br />

%<br />

per dag<br />

licht middelzwaar zwaar<br />

N331 Zwartsluis-Kadoelerweg 5.200 89 6,7 4,3<br />

N333 Marknesse-Steenwijk 4.750 91 6,7 2,3<br />

N334 Giethoorn-Zwartsluis 4.875 89,8 5,5 4,8<br />

N762 St. Jansklooster-Wanneperveen 3.800 89 8,4 2,6<br />

N375 Beukers-Meppel 5.550 89 5,5 5,5<br />

Beroepsscheepvaart<br />

Scheepvaart (anders dan recreatievaart) vindt op beperkte schaal plaats, vooral door de grote kanalen<br />

en over de Belter- en Beulakerwieden. <strong>De</strong> drukste punten zijn de Beukersschutsluis en de Blauwe Hand,<br />

met jaarlijks ruim 1.000 passerende beroepsvaartuigen.<br />

Bewoning<br />

30


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

In de gemeenten Steenwijkerland en Zwartewaterland wonen ongeveer 64.000 mensen. Daarnaast is<br />

Meppel een belangrijke nabij gelegen kern met ca. 26.500 inwoners. Belangrijke bouwopgaven liggen er<br />

voor Steenwijkerland (3.150 nieuwe woningen tot 2012), Zwartewaterland (2.075 woningen tot 2020) en<br />

Meppel (2.500 woningen tot 2020). In <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> liggen de dorpen Muggenbeet, Dwarsgracht, Ronduite<br />

en Belt-Schutsloot. In <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> liggen Kalenberg en een deel van Ossenzijl binnen de begrenzing.<br />

<strong>De</strong>ze dorpen maken geen deel uit van de <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebieden, maar zijn er wel door omgeven.<br />

Beroepsvisserij<br />

In <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> zijn op dit moment acht tot vijftien beroepsvissers actief, in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> betreft dit<br />

zeven beroepsvissers. Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer hebben als eigenaren van het water via<br />

Visserijwetvergunningen vastgelegd waar wel en waar niet gevist mag worden.<br />

Militaire activiteiten<br />

Binnen of nabij de <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebieden van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> vinden geen militaire<br />

activiteiten plaats. Wel geldt de Kop van Overijssel als laagvlieggebied voor militaire vliegtuigen. Het<br />

gebruik hiervan is sinds november 2005 opgeschort, maar vindt incidenteel nog wel steeds plaats.<br />

<strong>De</strong>lfstoffenwinning<br />

Onder <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> vindt gaswinning door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) plaats. In 2019 zal<br />

de winning worden beëindigd. <strong>De</strong> verwachte bodemdaling bedraagt tot 2019 minder dan 2 cm.<br />

Windturbines<br />

Op dit moment staan er geen windturbines in of nabij <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>. Er zijn wel twee<br />

initiatieven voor het plaatsen van windturbines nabij de beide gebieden.<br />

31


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

<strong>De</strong>el II Maatregelen<br />

Open water dat langzaam dichtgroeit, dat is de motor achter de natuurwaarden van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong><br />

<strong>Weerribben</strong> (foto Waterschap Reest en <strong>Wieden</strong>).<br />

In de zomer is er veel pleziervaart in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> en daar blijft ook ruimte voor met de<br />

status van <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> gebied. Hier de jachthaven van Blokzijl (foto VVV Steenwijk).<br />

32


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

4. Verder werken aan behoud en herstel<br />

GS en de minister stellen maatregelen voor die nodig zijn om op termijn de instandhoudingsdoelen te<br />

behalen, in aansluiting op het beleid dat al wordt gevoerd. Gezien de doelen die prioriteit hebben voor de<br />

looptijd van dit beheerplan (2009-2015) is het noodzakelijk dat de volgende maatregelen worden<br />

genomen:<br />

• lokaal defosfateren uitgeslagen polderwater;<br />

• het omlaag brengen van de atmosferische stikstofdepositie;<br />

• het jaarlijks uitvoeren van het noodzakelijke cyclische natuurbeheer;<br />

• het implementeren van de zonering;<br />

• het realiseren van minimaal 10% overjarig riet op natte locaties;<br />

• het ontwikkelen van nieuwe moerassen (conform Raamplan);<br />

• het versterken van de verbinding tussen beide gebieden voor de Grote vuurvlinder;<br />

• het oplossen van kennislacunes, onder andere rond de fosfaatbelasting.<br />

GS en de minister erkennen dat de maatregelen niet alleen nodig zijn voor de instandhoudingsdoelen,<br />

maar ook van belang zijn om vergunningplicht voor bestaande en toekomstige menselijke activiteiten in en<br />

rond <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> te vermijden.<br />

<strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> hebben al lange tijd een speciale status vanwege de bijzondere<br />

natuurwaarden. <strong>De</strong> afgelopen decennia was de inzet van beheerders, gebruikers en overheden gericht op<br />

het behouden en herstellen van die natuurwaarden. Een groot succes is bijvoorbeeld de Hoogwaterzone<br />

bij Giethoorn die in het kader van de ruilverkaveling Giethoorn-Wanneperveen is gerealiseerd. Dit is een<br />

zeer belangrijk broedgebied geworden voor moerasvogels als Purperreiger en Roerdomp. Een grote stap<br />

was ook de verplaatsing van het waterinlaatpunt naar het gemaal Stroink in 1996 waardoor de<br />

waterkwaliteit aanzienlijk is verbeterd. Op dit moment is de ontwikkeling van 1550 ha nieuwe natuur in<br />

volle gang. Dit is een afspraak uit het Gebiedsperspectief die het mogelijk maakt om <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong><br />

<strong>Weerribben</strong> robuuster te maken en de onderlinge verbinding te versterken. <strong>De</strong>ze voorbeelden laten zien<br />

dat er al belangrijke stappen zijn gezet om de <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> natuurwaarden veilig te stellen. Dit<br />

beheerplan wil verder werken op de al ingeslagen weg.<br />

Hoofdstuk 2 is geëindigd met een overzicht van alle knelpunten die horen bij de kernopgaven. Nu worden<br />

de maatregelen uitgewerkt die de knelpunten moeten wegnemen die samenhangen met het bestaand<br />

gebruik en de huidige staat van instandhouding. Voor de maatregelen geldt dat ze ‘haalbaar en<br />

betaalbaar’ moeten zijn en geprobeerd is aan te sluiten bij maatregelen die al in andere kaders zijn<br />

afgesproken. Voorbeelden zijn het Raamplan, het Watergebiedsplan en het Beheer- en Inrichtingsplan<br />

van het Nationaal Park. Getracht is een balans te vinden tussen de ecologische urgentie om maatregelen<br />

te nemen (om de duurzame instandhouding niet in gevaar te brengen) en de maatschappelijke<br />

consequenties (kosten en beperkingen voor het gebruik).<br />

Voor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> geldt een 'sense of urgency' voor het verbeteren van de<br />

watercondities en het beheer. Om deze verbetering te realiseren zijn de komende zes jaar maatregelen<br />

nodig. Die maatregelen zijn in dit hoofdstuk terug te vinden in paragraaf 4.1.1 (waterkwaliteit) en 4.2.1<br />

(cyclisch natuurbeheer).<br />

Aan het eind van het hoofdstuk is een tabel opgenomen met daarin alle maatregelen en de koppeling aan<br />

de kernopgaven. <strong>De</strong> kosten die samenhangen met de maatregelen en de partijen die verantwoordelijk<br />

zijn voor de uitvoering staan in bijlage 9.<br />

4.1 Evenwichtig systeem<br />

Voor het nastreven van een meer evenwichtig watersysteem wat betreft waterkwaliteit, waterkwantiteit<br />

en hydromorfologie moeten maatregelen worden getroffen om de volgende knelpunten op te lossen:<br />

• de waterkwaliteit is nog onvoldoende om de trilveenverlanding op voldoende plaatsen op gang te<br />

kunnen brengen;<br />

• de dynamiek van het peilbeheer is te beperkt voor een aantal natuurdoelen en onnatuurlijk. Dit<br />

punt heeft een nauwe koppeling met de waterkwaliteit;<br />

33


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

• de atmosferische stikstofdepositie is te hoog;<br />

• er treedt mechanische beschadiging van waterplanten op en opwerveling van slib;<br />

• het bestaan van kennislacunes maakt het moeilijk om met voldoende zekerheid en effectiviteit<br />

“aan de knoppen te kunnen draaien”. Dit geldt vooral voor de habitateisen van bepaalde<br />

soorten, de precieze effecten van peilbeheer en lokale water- en bodemkwaliteitsaspecten.<br />

4.1.1 Waterkwaliteit<br />

Fosfaat<br />

<strong>De</strong> waterkwaliteit is de afgelopen jaren merkbaar verbeterd. Recente gegevens laten zien dat sinds 2005<br />

het fosfaatgehalte in de boezem met 25% gedaald is tot 0,08 mg/l (zomergemiddelde over alle<br />

meetpunten; (Riegman in prep.). Dit is voor een belangrijk deel te danken aan het verscherpte<br />

mestbeleid van de laatste tien jaar, het verleggen van de inlaat van water en maatregelen op de RWZI in<br />

Steenwijk.<br />

<strong>De</strong> hoge belasting van de boezem met fosfaat vormt één van de belangrijkste knelpunten voor het op<br />

gang komen en blijven van de verlanding. <strong>De</strong> waterkwaliteit wat betreft fosfaat is (waarschijnlijk)<br />

onvoldoende op de plekken waar verlanding wordt nagestreefd. Er zijn sterke aanwijzingen dat<br />

verlandingsvegetaties vooral voorkomen bij lage fosfaatconcentraties. Uit het overzicht zoals<br />

gepresenteerd in bijlage 6, blijkt dat de fosfaatconcentraties (ortho-P) voor verlandings- en soortenrijke<br />

kranswiervegetaties een range kennen van 0,01-0,03 mg/l (Lamers & Kooijman 2008).<br />

Rond de genoemde fosfaatwaarden zijn wel een aantal onzekerheden. Bekend is dat fosfaat hierbij een<br />

belangrijke rol speelt bij de trilveenverlanding. Niet duidelijk is wat de kritische belasting is voor de<br />

verschillende delen van de boezem. Hoe gedraagt fosfaat zich en hoe beweegt het zich door de boezem?<br />

Naast fosfaat spelen ook andere factoren een rol zoals stikstof en het peilbeheer. <strong>De</strong>ze factoren<br />

beïnvloeden elkaar onderling waarbij nu niet bekend is hoe bepalend de onderlinge verhouding is. Door<br />

deze vragen is het op dit moment niet mogelijk om met voldoende zekerheid de juiste maatregelen te<br />

nemen. Langjarig onderzoek in de komende jaren (2009-2013) zal hier duidelijkheid in moeten brengen<br />

(zie paragraaf 7.3). Noodzaak en haalbaarheid zijn dan in beeld gebracht.<br />

In het kader van het voorbereiden van het KRW-maatregelenpakket zijn verschillende maatregelen<br />

overwogen om de fosfaatconcentraties verder te verlagen. In afwachting van het vaststellen van het<br />

voorliggende <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> beheerplan is er in het kader van de Kaderrichtlijn Water nog geen keuze<br />

gemaakt (Waterschap Reest en <strong>Wieden</strong> 2008).<br />

Ondanks de kennisvragen zijn er op korte termijn al wel zinvolle maatregelen te nemen. Om de<br />

fosfaatproblematiek verder te verkleinen wordt ingezet op lokale ‘end of pipe’ maatregelen. Maatregelen<br />

gericht op de bronnen zijn deels niet mogelijk omdat het om een belasting uit het verleden betreft in de<br />

vorm van (over-) bemesting van landbouwgronden en anderzijds gaat het om een zeer groot aantal<br />

individuele bronnen (o.a. huishoudens, landbouwbedrijven). Op termijn dient vooral het mestbeleid te<br />

leiden tot een lagere belasting van het watersysteem. Als tijdelijke, lokale maatregel lijkt het chemisch<br />

defosfatering van uitgeslagen polderwater een effectieve maatregel te zijn om een verbetering van de<br />

waterkwaliteit te bereiken (Torenbeek 2008). Wel wordt aangetekend dat chemisch defosfateren een<br />

onnatuurlijke maatregel is waarbij chemische middelen worden toegepast. Wegens het ontbreken van<br />

alternatieve maatregelen en de positieve ervaringen in vergelijkbare natuurgebieden is toch gekozen<br />

voor deze maatregel. Op één of meerdere locaties zal een defosfateringsinstalatie worden aangebracht.<br />

<strong>De</strong> volgende vier bronnen zijn geclassificeerd als bron met een zeer grote mate van beïnvloeding<br />

(Torenbeek 2008): Polder Nijeveen/Kolderveen, Lokkenpolder, Wiertoom en Kerkgracht.<br />

<strong>De</strong> opwerveling van slib leidt naast vertroebeling, ook tot het beschikbaar komen van extra fosfaat. Om<br />

dit probleem tegen te gaan wordt als maatregel het baggeren van slib. Voor de uitwerking van het<br />

baggeren wordt verwezen naar het baggerplan van het Waterschap Reest en <strong>Wieden</strong> (Slats 2002). Het<br />

waterschap voert in een tienjarige cyclus reguliere onderhoudsbaggerwerkzaamheden uit binnen <strong>De</strong><br />

<strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>. Recent is ook een initiatief gestart om te komen tot een gezamenlijk<br />

baggerproject waarbij gemeenten, provincie, waterschap en terreinbeheerders samen de<br />

baggerwerkzaamheden aanpakken. Dit initiatief heeft als titel "kwaliteitsverbetering van alle vaarwateren<br />

in NW Overijssel" en moet leiden tot een verdere toename van de waterkwaliteit en de beleving van het<br />

gebied.<br />

Sulfaat<br />

Sulfaat draagt bij aan de voedselrijkdom doordat het ervoor zorgt dat meer fosfaat in het watersysteem<br />

beschikbaar komt. Ter beperking van de sulfaatlast wordt de inlaat van gebiedsvreemd water tot nu toe<br />

zo veel mogelijk vermeden (fase 0 watergebiedsplan). <strong>De</strong> fasen 2 en 3 van het watergebiedsplan zullen<br />

dergelijke inlaat verder terug kunnen dringen. Onderzoek moet uitwijzen of aanpassing van het<br />

peilbeheer nadelige ecologische effecten heeft (zie ook §4.1.2).<br />

34


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Nitraat<br />

Er worden geen extra instandhoudingsmaatregelen geformuleerd voor het verlagen van het<br />

nitraatgehalte van het oppervlaktewater. Fosfaat is op dit moment bepalend voor de voedselrijkdom in<br />

het water. Als de fosfaatgehaltes afnemen, kan in de toekomst stikstof een knelpuntvormen.<br />

Aangenomen wordt dat door het landelijke mestbeleid het nitraatgehalte verder zal reduceren.<br />

Doorzicht<br />

Helder water met voldoende doorzicht is belangrijk voor veel water- en oeverplanten. Vertroebeling van<br />

het water wordt bestreden door vermindering van de voedselrijkdom (tegengaan algengroei) en het<br />

verminderen van het opwervelen van slib. Dat laatste kan door te baggeren en door lokaal brasems weg<br />

te vangen (actief biologisch beheer). In de periode 2006-2009 wordt een pilot met intensieve<br />

beheersvisserij uitgevoerd in de Schutsloter Wijde.<br />

Mestbeleid<br />

Het landelijke mestbeleid draagt bij aan de vermindering van de nutriëntenlast van het oppervlaktewater.<br />

Het stelsel van gebruiksnormen, dat in 2006 is ingevoerd, kan op termijn als instandhoudingsmaatregel<br />

gelden. Voor ieder bedrijf gelden drie soorten gebruiksnormen: een gebruiksnorm<br />

dierlijke mest, een fosfaatgebruiksnorm en een stikstofgebruiksnorm. Voor fosfaat en stikstof houden de<br />

gebruiksnormen op hoofdlijnen het volgende in:<br />

voor fosfaat wordt gestreefd naar evenwichtsbemesting op grasland. Hierbij is de aanvoer met bemesting<br />

gelijk aan de afvoer met gewas. <strong>De</strong> voorgenomen norm voor 2009 is 95 kg fosfaat/ha. <strong>De</strong>ze norm voor<br />

2009 en volgende jaren moet nog definitief vastgesteld worden;<br />

binnen de gebruiksnormen is het toegestaan om 170 kg stikstof/ha/jaar toe te dienen met dierlijke mest.<br />

Voor bedrijven waarvan minimaal 70 % van de cultuurgrond grasland is, bestaat er de mogelijkheid om<br />

ontheffing aan te vragen en is het dan toegestaan om 250 kg N/ha/jaar uit dierlijke mest toe te dienen.<br />

Naast de begrenzing van de hoeveelheid dierlijke mest is de hoeveelheid werkzame stikstof beperkt.<br />

Hierin wordt de stikstof uit dierlijke mest meegerekend met een wettelijk vastgestelde<br />

werkingscoëfficiënt en de rest kan aangevuld worden met stikstof uit kunstmest.<br />

Omdat het landelijke mestbeleid vanwege derogatie pas in 2015 zal leiden tot evenwichtsbemesting, zal<br />

dit niet een bijdrage leveren aan het verminderen van de fosfaatlast voor 2015. Ook door nalevering uit<br />

de gronden elders in het stroomgebied zal pas op termijn het mestbeleid leiden tot verlaging van het<br />

fosfaatgehalte in de boezem.<br />

4.1.2 Peilbeheer<br />

Het peilbeheer is recent in het Watergebiedsplan (Waterschap Reest en <strong>Wieden</strong> 2005) vastgelegd, na een<br />

uitgebreid overleg met de diverse belanghebbenden. Dit plan voorziet in een op termijn dynamischer<br />

peilbeheer dan het huidige peilbeheer, het geen voor een aantal instandhoudingsdoelen is gewenst (Kiwa<br />

Water Research/EGG-consult 2007a,b). Bij de huidige waterkwaliteit is echter winterinundatie van onder<br />

andere blauwgraslanden en trilvenen niet onomstreden. Herstel van inundaties conform de kernopgave<br />

Vochtige graslanden (in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>) zal gedurende de looptijd van het beheerplan daarom slechts lokaal<br />

kunnen plaatsvinden, dankzij een uitgekiende detailwaterhuishouding (zie maatregelen cyclisch beheer).<br />

Onder de huidige omstandigheden (bijv. veel kraggen vastgegroeid aan de bodem, lage basenrijkdom) is<br />

het ver uitzakken van het zomerpeil voor bepaalde habitattypen mogelijk ook een probleem.<br />

Voor de looptijd van het eerste beheerplan (2009-2015) wordt daarom afgezien van maatregelen om te<br />

komen tot een ander peilbeheer zoals dat nodig is voor de kernopgave Evenwichtig systeem, tenzij uit<br />

het langjarige onderzoek (2013) blijkt dat er met de huidige waterkwaliteit geen nadelige ecologische<br />

effecten zijn te verwachten. Natuurmonumenten is in samenwerking met het waterschap al gestart met<br />

een onderzoek (praktijkproef in de Kiersche wijde) om de wenselijkheid en mogelijkheden voor een meer<br />

natuurlijk peilbeheer te verkennen. Staatsbosbeheer is samen met de Universiteit van Amsterdam met<br />

een vergelijkbaar onderzoek gestart (praktijkproef vak 60 <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>). Het onderzoekt betreft naast<br />

de praktijkproeven de gehele boezem.<br />

4.1.3 Stikstofdepositie<br />

Vermindering van de atmosferische stikstofdepositie is belangrijk om voor behoud en herstel van<br />

veenmosrietlanden, blauwgraslanden, galigaanmoerassen en trilvenen te kunnen zorgen. Voor het<br />

duurzaam bereiken van de instandhoudingsdoelen dient de atmosferische stikstofdepositie op termijn te<br />

dalen tot de meest kritische depositiewaarden (700 mol N/ha/jaar; zie bijlage 6), tenzij uit monitoring<br />

blijkt dat de instandhoudingsdoelen al bij een hogere belasting zijn bereikt.<br />

<strong>De</strong> stikstofdepositie is voor tweederde afkomstig van de landbouw (ammoniak) en heeft voor éénderde<br />

als herkomst het verkeer en industrie. <strong>De</strong> depositie is voor 24% (<strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>) of 21% (<strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>)<br />

afkomstig van agrarische bronnen (stal en opslag) binnen tien kilometer rond de beide gebieden. <strong>De</strong> rest<br />

van de depositie komt uit de rest van Nederland of zelfs uit het buitenland. <strong>De</strong> actuele stikstofdepositie<br />

bedraagt in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> 1881 en in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> 1795 mol N/ha/jaar (Gies et al. 2009).<br />

35


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Gezien de omvang van reductie-opgave en de consequenties voor met name de landbouwsector is er een<br />

fasering uitgewerkt (tabel 4.1). <strong>De</strong> fasering is gebaseerd op de huidige kwaliteit en omvang van de<br />

habitattypen en de mogelijkheden om met effectgerichte maatregelen onherstelbare schade aan natuur<br />

te voorkomen (zie bijlage 8).<br />

Tabel 4.1 Overzicht van de fasering in de reductie van de stikstofdepositie. <strong>De</strong> actuele stikstofdepositie<br />

bedraagt in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> 1881 en in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> 1795 mol N/ha/jaar(Gies et al. 2009).<br />

#PM<br />

# PM maatregelenpakket<br />

Lokaal verkeer levert tevens een bijdrage aan de stikstofdepositie. Het effect is zeer lokaal, buiten de<br />

afstand van 1000m overheerst de achtergrondconcentratie. Voor de provinciale wegen is in<br />

achtergronddocument 2 (tabel 3.4) onderbouwd dat er door technische ontwikkelingen voor 2015 een<br />

afname van NOx wordt verwacht (ongeveer 20%), ondanks de toename van de verkeersintensiteit. Voor<br />

lokale wegen is de inschatting dat dit niet anders zal zijn. Het maatregelenpakket voor verkeer bestaat<br />

dan ook uit het voorkomen van aanpassingen van wegen in de beide <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> gebieden, voor zover<br />

die leiden tot een capaciteitsvergroting gepaard met een verhoging van de stikstofdepositie.<br />

Voor het realiseren van de boven lokale reductie-opgave is landelijk generiek beleid noodzakelijk. Zonder<br />

dit beleid kan de gewenste daling niet bereikt worden.<br />

4.1.4 Mechanische beschadiging waterplanten en opwerveling slib<br />

Vaarbewegingen in het gebied hebben tot gevolg dat waterplanten beschadigd worden. Het gaat<br />

bijvoorbeeld om kranswieren en waterplanten nabij oevers die het begin vormen van de verlanding. Door<br />

de uitbreidingsdoelen voor de habitattypen meren met kranswieren en meren met krabbenscheer en<br />

fonteinkruiden na te streven op de locaties waar de vegetaties nu voorkomen, en daarmee buiten de<br />

beinvloedingszone van de recreatie (zie figuur 4.1), vormt dit knelpunt geen belemmering voor het<br />

bereiken van de instandhoudingsdoelen.<br />

Vaarbewegingen leiden ook tot opwerveling van slib. Dit verlaagt de doorzicht van het water waardoor de<br />

groei van waterplanten wordt verhinderd. Daarnaast komt er fosfaat beschikbaar. Zie §4.1.1 voor<br />

toelichting.<br />

4.2 Compleetheid in ruimte en tijd<br />

Voor het streven naar de vertegenwoordiging van alle stadia van laagveenverlanding in ruimte en tijd<br />

moeten maatregelen worden getroffen om de volgende knelpunten op te lossen:<br />

• er is te weinig cyclisch natuurbeheer. Vooral het graven van petgaten gebeurt nog op te kleine<br />

schaal;<br />

• het niet optimaal uitvoeren van het reguliere beheer wat leidt tot verlies aan kwaliteit van de<br />

habitattypen (typische soorten), verruiging en lokaal verbossing;<br />

• de landschappelijke samenhang van waardevolle delen binnen <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>,<br />

tussen de beide gebieden en met andere <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> gebieden in de omgeving is onvoldoende.<br />

4.2.1 Cyclisch natuurbeheer<br />

<strong>De</strong> afgelopen jaren was het dankzij Europese LIFE-Natuur subsidies mogelijk op projectbasis cyclisch<br />

beheer uit te voeren. Voor het behoud op lange termijn van de (mesotrofe) verlandingshabitats is het<br />

echter noodzakelijk om jaarlijks structureel maatregelen te nemen (en financiering voor te krijgen). Een<br />

deel van de ingrepen is gericht op het op korte termijn overleven van vegetaties en soorten en het<br />

behouden van de kwaliteit op de huidige locaties (bijv. schrapen rietlanden of ontbossen). Het graven<br />

van nieuwe petgaten is een ingreep voor de lange termijn, daarmee krijgt de successie een kans vanaf<br />

het nulpunt te starten. Beide typen maatregelen zijn nodig. In achtergronddocument 1 is in hoofdstuk 5<br />

een onderbouwing gegeven van de noodzakelijke omvang van de maatregelen. Voor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> betekent<br />

dit dat tot 2015 de volgende maatregelen jaarlijks noodzakelijk zijn:<br />

• 5 ha rietland begreppelen of voorzien van sloten;<br />

• 20 ha rietland schrapen;<br />

• 5 ha ontbossen van half-verlande petgaten;<br />

• 10 ha nieuwe petgaten graven.<br />

Voor <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> is berekend dat de komende 25 jaar jaarlijks ca. 27,4 ha petgat gegraven zou<br />

moeten worden. In de praktijk is het de komende zes jaar mogelijk 6 hectare per jaar te graven. Daarna<br />

is het streven jaarlijks 20 hectare petgaten te graven.<br />

36


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

<strong>De</strong> effectiviteit van de beheermaatregelen wordt in hoge mate bepaald door de<br />

instandhoudingmaatregelen op het gebied van waterkwaliteit, waterpeilbeheer, rust en luchtkwaliteit.<br />

Het aanleggen of schonen van greppels en sloten dient bijvoorbeeld alleen te worden uitgevoerd op<br />

plaatsen waar het fosfaatgehalte van het water laag is.<br />

4.2.2 Regulier jaarlijks beheer<br />

Voor het bereiken van de instandhoudingsdoelen (oppervlakte en kwaliteit) is jaarlijks natuurbeheer<br />

noodzakelijk in de vorm van maaien van rietlanden en hooilanden. Het niet uitvoeren van dit beheer leidt<br />

tot verlies aan kwaliteit van de habitattypen (typische soorten), verruiging en verbossing van het gebied.<br />

<strong>De</strong> afgelopen jaren is er een terugloop geconstateerd in de uitvoering van het beheer. <strong>De</strong> achtergrond<br />

wordt hierbij gevormd door dat de vergoedingen te laag zijn in vergelijking tot de kosten (Buro Natuur +<br />

Water 2008). Een noodzakelijke maatregel is dus een structurele verhoging van de vergoedingen voor<br />

het natuurbeheer.<br />

Een overzicht van de omvang van het huidige en gewenste jaarlijkse beheer staat in bijlage 7. Voor het<br />

behalen van de <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> doelen is het noodzakelijk wijzigingen door te voeren in beheer van<br />

Galigaan, veenmosrietlanden en trilveen. Tevens moet bij het beheer rekening worden gehouden met de<br />

Grote vuurvlinder.<br />

Trilveen & Veenmosrietland<br />

Voor de percelen met (en potenties voor) veenmosrietland en trilveen geldt dat met het maaien van de<br />

vegetaties in de zomer er kansen zijn om de oppervlakte te laten uitbreiden en de kwaliteit te<br />

verbeteren. In onderstaand kader wordt de winst van zomermaaien toegelicht.<br />

Voor veenmosrietland geldt voor oppervlakte en kwaliteit een doelstelling tot behoud. Toch is actief<br />

beheer noodzakelijk om de doelstelling te realiseren. Veenmosrietland ontstaat in de verlandingsreeks<br />

(zie p. 19) uit trilveen. Gezien de geringe oppervlakte trilveen is nieuwvorming uit trilveen de komende<br />

jaren te beperkt om het verlies door de successie te compenseren. Door de te hoge stikstofdepositie<br />

treedt er ook verlies van kwaliteit op. Verzuring en vermesting zorgen voor verruiging met pijpenstrootje<br />

en dominantie van mossen. <strong>De</strong> successie en het verlies aan kwaliteit kan worden vertraagd door jaarlijks<br />

maaibeheer, graven van greppels en sloten om zo verdroging tegen te gaan en door rietland te schrapen<br />

waardoor er weer verjonging kan optreden. Om het huidige oppervlakte en kwaliteit te behouden is het<br />

daarmee noodzakelijk niet alleen de bestaande veenmosrietlanden optimaal te beheren, maar ook in te<br />

zetten op nieuwvorming. Dit kan door een deel van het rietland te gaan beheren als veenmosrietland.<br />

Hiervoor is het nodig dat #####.<br />

Bijdrage zomermaaibeheer aan instandhoudingsdoelen<br />

Zomermaaibeheer kan leiden tot uitbreiding van het oppervlakte of verbetering van de kwaliteit van<br />

trilveen en veenmosrietland. <strong>De</strong> volgende aspecten spelen daarbij een rol:<br />

Reservestoffen Riet wordt in de winter gemaaid. Op het moment van maaien heeft het riet zijn blad<br />

verloren en zijn voedselreserves opgeslagen in de wortels. Wanneer het gewas in de zomer wordt<br />

gemaaid, worden de meeste helofyten (zoals riet) en hoge kruiden geremd in hun ontwikkeling en<br />

daarmee in de opbouw van reservestoffen in de wortels. Maaien in de winter leidt zo tot versnelde<br />

verruiging en het versneld dikker worden van de kragge.<br />

Drijfvermogen kragge Rietwortels hebben een groot drijfvermogen doordat zij grote luchtkanalen<br />

hebben. Een drijvende mat van rietwortels zal hierdoor wat hoger opdrijven dan een kragge waarin<br />

kleinere planten, zoals zeggen, domineren. Poeltjes in de kragge verdwijnen als rietwortels<br />

domineren. Poeltjes op een kragge vormen een unieke levensgemeenschap. Hierin komen zeer veel<br />

(ernstig) bedreigde soorten voor, als rood- en groen schorpioenmos, klein- en plat blaasjeskruid,<br />

groenknolorchis, trilveenveenmos, trilveen specifieke sieralgen e.a.<br />

Concurrentie Riet is een hoge plant, die door zijn groeivorm de bodem effectief beschaduwd. Een<br />

vegetatie gedomineerd door riet is dan ook arm aan kleine planten die pas later tot ontwikkeling<br />

komen. Het gaat hierbij vaak om typische planten van tril- en overgangsveen, zoals bijvoorbeeld<br />

parnassia, moeraswespenorchis, kleine valeriaan en welriekende nachtorchis. Om deze soorten een<br />

kans te geven moet er in de zomer gemaaid worden. Tevens profiteren hiervan enkele rozetplanten<br />

en pioniersplanten die typisch zijn voor tril- en overgangsveen, zoals echte koekoeksbloem en<br />

armbloemige waterbies.<br />

Opheffen interne versnippering Voor insecten als Grote vuurvlinder, Zilveren maan en Gouden<br />

sprinkhaan is een mozaïek van hooilanden verspreid in het hele gebied noodzakelijk voor duurzame<br />

populaties. Door meer beheer in de zomer uit te voeren neemt het oppervlakte hooilanden en<br />

daarmee de variatie in landschap toe.<br />

37


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Galigaanmoeras<br />

Voor de uitbreiding van Galigaan dienen deze vegetaties slechts eens in de drie - vijf jaar in de zomer of<br />

nazomer te worden gemaaid.<br />

Overjarig rietland<br />

## PM<br />

Grote vuurvlinder<br />

Voor behoud van de Grote vuurvlinder is het nodig om Waterzuring met rupsen niet te maaien en<br />

hooilanden binnen het leefgebied na half september te maaien.<br />

4.2.3 Landschappelijke samenhang<br />

<strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> zijn beide relatief grote natuurgebieden. Om duurzame populaties te<br />

herbergen dienen er verspreid geschikt leefgebied te zijn dat onderling in verbinding staan. Daarvoor is<br />

(intern) een gevarieerd landschap nodig en dat vraagt om een diversiteit aan beheertypen. Tevens is de<br />

verbinding tussen beide gebieden en omliggende natuurgebieden (Rottige Meenthe en Oldematen &<br />

Veerslootslanden) nodig. Hierin wordt voorzien door de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur<br />

(EHS).<br />

Samenhang binnen <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>: gevarieerd landschap<br />

Een gevarieerd landschap zorgt voor een ruimtelijke verdeling van leefgebied voor soorten waardoor er<br />

een betere verbinding is tussen deelpopulaties. Hiermee wordt interne versnippering tegen gegaan.<br />

Voorbeelden zijn zaden van planten die een rol spelen bij de eerste stadia van de verlanding. Die moeten<br />

overal in het gebied aanwezig kunnen zijn om kansen te benutten. Ook voor dagvlinders zijn<br />

verbindingen van belang. Naast het aspect van verbindingen is een mozaïek patroon van habitats een<br />

belangrijk onderdeel van een gevarieerd landschap. Het leefgebied van veel soorten bestaat uit<br />

verschillende habitats die vervolgens wel bij elkaar in de buurt moeten liggen. Zo hebben vlinders<br />

nectarplanten nodig voor voedsel en waardplanten voor het afzetten van hun eieren. Diverse soorten die<br />

gelden als kwaliteitsindicatoren (typische soorten) voor de <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> habitattypen hebben een<br />

gevarieerd landschap als voorwaarde. Het gaat bijvoorbeeld om Groene glazenmaker, Zilveren maan en<br />

Zwarte stern<br />

Maatregelen die bijdragen aan een gevarieerd landschap is de omvorming van rietlanden en bossen naar<br />

hooilanden. <strong>De</strong> hooilanden kunnen bestaan uit dotterbloemhooiland, blauwgrasland, trilveen en<br />

veenmosrietland (indien in de zomer gemaaid). Het maaien van hooilanden dient gefaseerd te worden<br />

uitgevoerd zodat altijd een deel van de vegetatie ongemaaid is. Zie bijlage 7 voor concretisering in<br />

hectares.<br />

In delen van het buitengebied rond <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> is aangepast beheer als voedsel- en<br />

rustgebied voor vogels van belang. Voor de meervleermuis is het behoud van (donkere)<br />

landschapselementen tussen bebouwingskernen en de plassen en moerassen van belang.<br />

Samenhang omgeving: realisatie Ecologische Hoofdstructuur<br />

<strong>De</strong> noodzaak voor de realisatie van de EHS kan goed worden geïllustreerd aan de hand van de Grote<br />

vuurvlinder. <strong>De</strong> grootste populatie bevindt zich in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>. Uitbreiding in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en het nabij<br />

gelegen Rottige Meenthe is een doel van <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>. Naast een goede interne samenhang (zie vorige<br />

paragraaf) draagt versterking van de verbinding tussen <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> en <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en de Rottige<br />

Meenthe bij aan het ontstaan van robuuste populaties. <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> dient daarbij als bronpopulatie.<br />

Dit is ook een doelstelling van het Raamplan. <strong>De</strong> natuurontwikkeling in de deelgebieden<br />

Muggenbeet/Leeuwterveld/Duinigermeer, Polder Wetering-West, Roomsloot-Veldhuisweg en Verbinding<br />

<strong>Weerribben</strong>-<strong>Wieden</strong> (Hevenweg) voorzien hierin. Bij de inrichting van deze deelgebieden dient dan ook<br />

voorrang gegeven aan de realisatie van een verbindingszone voor soorten van de jonge (mesotrofe)<br />

verlandingsstadia. Voor de Grote vuurvlinder is deze urgent, voor andere kenmerkende soorten op<br />

termijn belangrijk. <strong>De</strong> verbinding tussen <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> wordt gerealiseerd binnen de<br />

grenzen van de <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebieden.<br />

38


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

4.3 Overjarig riet<br />

Voor het herstel van grote oppervlakten/brede zones overjarig riet, inclusief waterriet langs de oevers,<br />

moeten maatregelen worden getroffen om de volgende knelpunten op te lossen:<br />

• er is onvoldoende rust voor de moerasbroedvogels;<br />

• het areaal overjarig riet en moerasvegetaties is onvoldoende om de moerasbroedvogels een plek<br />

te geven;<br />

• de dynamiek van het peilbeheer is te beperkt voor een aantal natuurdoelen en onnatuurlijk.<br />

4.3.1 Rust<br />

Zonering van vooral waterrecreatie en beheeractiviteiten levert een belangrijke bijdrage aan het<br />

garanderen van voldoende rust voor moerasbroedvogels (met name Roerdomp, Purperreiger en Bruine<br />

kiekendief). In opdracht van het Nationaal Park <strong>Weerribben</strong> <strong>Wieden</strong> is een voorstel ontwikkeld voor een<br />

zonering van het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> gebied (van der Hut et al. 2009). Bij het opstellen van het voorstel zijn de<br />

volgende kaders vanuit <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> gehanteerd:<br />

• het huidige voorkomen van de habitattypen en soorten;<br />

• afstemmingskaart recreatiekaart Noordwest-Overijssel (2001);<br />

• voor moerasbroedvogels is in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> 750 hectare en in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> 250 hectare<br />

rustgebied noodzakelijk (dit hoeft niet aaneengesloten te zijn, het rustgebied dient te bestaan uit<br />

voor de soorten geschikt habitat).<br />

Onder geschikt habitat binnen de rustgebieden wordt verstaan dat er maximaal 10% groot open water<br />

en maximaal 10% gesloten bos staat. Verder dient er minimaal 10% overjarig riet met water op het<br />

maaiveld voor te komen. In bijlage 6 staat een volledig overzicht van het gewenste samenstelling van<br />

het habitat. Figuur 4.1 4 geeft de ligging van de rustgebieden weer zoals die voor het behalen van de<br />

instandhoudingsdoelen noodzakelijk zijn.<br />

Voor de in kolonies broedende vogels is rust ook van belang. Voor de Aalscholver geldt dat de huidige<br />

kolonie van de Aalscholver in de Bakkerskooi al in ontoegankelijk gebied ligt zodat opname in het<br />

rustgebied niet noodzakelijk is. <strong>De</strong> regelmatig bezette broedplaatsen van de Purperreiger liggen binnen<br />

de rustgebieden. Voor de Zwarte stern geldt dit maar gedeeltelijk. Door de nestvlotten op locaties te<br />

leggen met een geringe invloed van recreatie kan ook voor deze soort voldoende rust worden<br />

gegarandeerd.<br />

Om rust te garanderen binnen de rustgebieden staan voor activiteiten voorwaarden beschreven in<br />

hoofdstuk 5.<br />

4.3.2 Areaal overjarig riet<br />

Het snijden van riet voorkomt dat rietlanden zich ontwikkelen tot moerasbos dat ongeschikt is voor<br />

broedvogels als Roerdomp, Snor en Purperreiger. Het riet dient dus gesneden te worden. Overjarig riet is<br />

in drie typen noodzakelijk:<br />

• rietland met water op het maaiveld (inundatierietland) voor o.a. Roerdomp en Snor;<br />

• rietkragen langs plassen en watergangen (waterriet) voor Grote karekiet;<br />

• droog rietland voor o.a. Rietzanger.<br />

Getuige de aantallen broedparen van Roerdomp, Purperreiger en Snor in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> zijn de<br />

omstandigheden daar reeds gunstig voor het behalen van de doelen. <strong>De</strong> instandhoudingsdoelen van<br />

Bruine kiekendief en Rietzanger zijn hier echter nog niet bereikt. Het huidige areaal jaarlijks gesneden<br />

rietland is naar schatting 950 ha (excl. particuliere eigenaren) en 145 hectare overjarig riet (Van der Hut<br />

et al. 2009).Om een duurzame instandhouding te borgen zijn, naast het cyclisch natuurbeheer,<br />

maatregelen noodzakelijk. Zo dient het cyclisch maaibeheer van de rietlanden (eens per twee – drie jaar<br />

maaien) te worden uitgebreid (# PM ha) en is rust verzekerd door de implementatie van de<br />

rustgebieden. <strong>De</strong> geplande natuurontwikkeling in de Beulakerpolder en Polder Giethoorn (Provincie<br />

Overijssel 2005) zullen vermoedelijk leiden tot nieuwe kansen voor moerasvogels. Voor de Grote<br />

karekiet geldt dat een natuurlijk waterpeilbeheer mogelijk een belangrijke bijdrage kan leveren aan het<br />

ontwikkelen van waterriet. Voor veenbodems is niet zeker of deze relatie geldt (wel bij minerale<br />

bodems).<br />

<strong>De</strong> situatie van de moerasbroedvogels in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> is minder gunstig. Er gelden<br />

uitbreidingsdoelstellingen voor Roerdomp, Purperreiger, Snor en Grote karekiet. Het huidige areaal<br />

jaarlijks gesneden rietland is naar schatting 938 ha (excl. particuliere eigenaren) en 71 hectare overjarig<br />

riet (Van der Hut et al. 2009). <strong>De</strong> onderverdeling naar natte en droge rietlanden is niet bekend. Indien<br />

4 <strong>De</strong> stuurgroep van 12 juni 2009 heeft bij de kaart het voorbehoud gemaakt dat er (a)<br />

gesprekken met de rietsector moeten worden gevoerd over de haalbaarheid en (b) er gekeken moet<br />

worden naar de noodzaak van particulier grasland binnen de begrenzing.<br />

39


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Figuur 4.1 Ligging van de rustgebieden in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> (779 ha) en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> (349 ha). <strong>De</strong> volgende<br />

voorwaarden zijn hier van kracht: maaien van overjarig riet tot 15 maart, overige activiteiten<br />

rietsnijden tot 1 april, alle wateren zijn afgesloten voor recreanten, geen excursies en slechts<br />

zeer beperkt beheer- en onderzoeksactiviteiten.<br />

40


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

wordt uitgegaan van de benodigde oppervlakten droog en nat overjarig rietland van genoemde soorten<br />

(zie hoofdstuk 5 achtergronddocument 1) is ongeveer 250 ha nat rietland en 115 ha droog rietland<br />

noodzakelijk. Op de lange termijn zal het weer op gang komen van de successie via het cyclisch<br />

natuurbeheer daarin moeten voorzien. <strong>De</strong> geplande moerasontwikkeling zoals in Polder Wetering<br />

(Provincie Overijssel 2005) kan op de korte termijn een belangrijke bijdrage leveren, maar deze valt niet<br />

binnen de <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> begrenzing. Aanvullend is het noodzakelijk om in te zetten op het schrapen van<br />

rietlanden (##ha), het creëren van openheid door ontbossen, het realiseren van minimaal 10% overjarig<br />

riet binnen het totale areaal rietland en het garanderen van rust door de implementatie van de<br />

rustgebieden. Ook voor <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> geldt dat voor de Grote karekiet een natuurlijk waterpeilbeheer<br />

mogelijk een belangrijke bijdrage kan leveren aan het ontwikkelen van waterriet.<br />

4.3.3 Peilbeheer<br />

Zie § 4.1.2.<br />

4.4 Plas-dras situaties<br />

Voor de aanwezigheid van plas-dras situaties (alleen in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>)moeten maatregelen worden<br />

getroffen om de volgende knelpunten op te lossen:<br />

• de dynamiek van het peilbeheer is te beperkt voor een aantal natuurdoelen en onnatuurlijk (zie<br />

§ 4.1.2);<br />

• rust dient buiten het broedseizoen gewaarborgd te worden (zie § 4.6).<br />

4.5 Vochtige graslanden<br />

#PM dotterbloemhooiland<br />

Voor het streven van herstel van inundatie en het behoud (en nieuwvorming) van blauwgraslanden<br />

moeten maatregelen worden getroffen om de volgende knelpunten op te lossen (alleen in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>):<br />

• de dynamiek van het peilbeheer is te beperkt voor een aantal natuurdoelen en onnatuurlijk (zie<br />

§ 4.1.2);<br />

• de atmosferische stikstofdepositie is te hoog (zie § 4.1.3).<br />

4.6 Rui- en rustplaatsen<br />

Voor het streven naar voldoende ruiplaatsen en rustgebieden (alleen in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>) moeten maatregelen<br />

worden getroffen om het volgende knelpunt op te lossen:<br />

• rust dient buiten het broedseizoen gewaarborgd te worden.<br />

Voor de watervogels buiten het broedseizoen zijn geen rustgebieden aangewezen. Er is maar beperkte<br />

overlap tussen waterrecreanten en de watervogels. <strong>De</strong> maanden april en september vormen de<br />

overgangsperioden met overlap. Op het moment dat de aantallen vogels toenemen daalt het aantal<br />

waterrecreanten en vice versa (van der Hut et al. 2009). Indien in de toekomst het waterseizoen zich<br />

verbreed, kan het noodzakelijk zijn ook voor watervogels rustgebieden in te stellen. Bij de herziening van<br />

het beheerplan dient dit te worden bepaald.<br />

41


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Tabel 4.1 Overzicht van alle maatregelen en de koppeling aan de kernopgaven. <strong>De</strong> kosten van de<br />

maatregelen en de partijen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering staan in bijlage 9.<br />

Maatregelen 1ste beheerplanperiode<br />

Waterkwaliteit<br />

Kernopgaven<br />

Evenwichtig<br />

systeem<br />

Landschapstypen<br />

Compleetheid<br />

in ruimte en<br />

tijd<br />

Overjarig<br />

riet<br />

Kraggengebied,<br />

Open<br />

Kraggengebied Kraggengebied, wateren,<br />

& Open Open wateren Voedselrijk<br />

wateren en bos moeras<br />

lokaal defosfateren uitgeslagen polderwater<br />

( 1 of meerdere locaties)<br />

onderzoek (2009-2013) kennislacunes fosfaat<br />

x x<br />

en trilveenverlanding<br />

pilot intensieve beheersvisserij<br />

x x<br />

Schutsloterwijde<br />

baggeren vaarwegen (conform Baggerplan<br />

x x<br />

Waterschap) x x<br />

Plas-dras<br />

situaties<br />

Vochtige<br />

graslanden<br />

VeenweideVeenweidegebiedgebied Waterkwantiteit<br />

handhaven peilbeheer fase 0<br />

Watergebiedsplan<br />

onderzoek ecologische effecten natuurlijk<br />

x<br />

peilbeheer boezem x x x x<br />

Luchtkwaliteit<br />

saneren piekbelasters (1 <strong>Weerribben</strong>, 7<br />

<strong>Wieden</strong>) x x<br />

#PM x x<br />

Natuurbeheer<br />

jaarlijks uitvoeren cyclisch beheer <strong>Wieden</strong> (5<br />

ha begreppelen, 20 ha schrapen, 5 ha<br />

ontbossen en 10 ha graven petgaten)<br />

jaarlijks uitvoeren cyclisch beheer <strong>Weerribben</strong><br />

(6 ha graven petgaten)<br />

x x<br />

verhogen vergoedingen natuurbeheer x X<br />

Galigaan eens per 4/5 jaar maaien<br />

aangepast maaibeheer Waterzuring en<br />

x X<br />

hooilanden voor Grote Vuurvlinder<br />

vergroten opp. zomermaaibeheer Trilveen en<br />

x<br />

Veenmosrietland (#ha)<br />

vergroten opp. hooiland (#ha)<br />

realisatie Ecologische Hoofdstructuur<br />

x<br />

(conform Raamplan) x x<br />

schrapen verdroogd rietland (# ha)<br />

uitbreiden opp. overjarig riet <strong>Weerribben</strong><br />

x<br />

(#ha) x<br />

Rust<br />

Rui- en<br />

rustplaatsen<br />

Open<br />

wateren<br />

instellen rustgebieden moerasbroedvogels<br />

(779 ha <strong>Wieden</strong>, 349 ha <strong>Weerribben</strong>) x x<br />

42


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

5. Bestaand gebruik en <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong><br />

GS en de minister hebben via een Voortoets onderzocht of het bestaand gebruik in en om <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong><br />

en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> strijdig is met de <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> instandhoudingsdoelen. Zij verstaan onder bestaand<br />

gebruik activiteiten die op 1 oktober 2005 plaatsvonden en sindsdien niet (of niet wezenlijk) zijn<br />

gewijzigd. Het gaat hierbij om gebruik dat op dat moment daadwerkelijk plaatsvond en niet om<br />

eventueel vergunde ruimte voor uitbreiding. Met de Voortoets wordt vastgesteld dat de volgende<br />

vormen van bestaand gebruik voort kunnen gaan:<br />

• landbouw, mits een bijdrage wordt geleverd aan de reductie van de stikstofdepositie en<br />

maatregelen worden getroffen om de waterkwaliteit te verbeteren;<br />

• rietsector, met voorwaarden zoals rustgebieden;<br />

• recreatie, met het instellen zonering en maatregelen om waterkwaliteit te verbeteren;<br />

• beheer waterkwantiteit;<br />

• beheer waterkwaliteit, waarbij nader onderzoek en lokale maatregelen om instroom fosfaat te<br />

beperken noodzakelijk zijn;<br />

• natuurbeheer, maatregelen voor het op gang brengen van de successie moeten op grote schaal<br />

uitgevoerd worden.<br />

Tevens is vastgesteld dat diverse sectoren een positieve bijdrage leveren aan de<br />

instandhoudingsdoelen. Bij uitvoering van de voorgestelde (mitigerende) maatregelen of voorwaarden<br />

is vergunningplicht of beëindiging van bestaand gebruik niet aan de orde.<br />

<strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> zijn natuurgebieden met hoge natuurwaarden en ook een gebied met veel<br />

menselijke activiteiten. Een belangrijke taak van het beheerplan is om duidelijk te maken of de huidige<br />

menselijke activiteiten schadelijke effecten hebben op de beide <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> gebieden. Met schadelijke<br />

wordt bedoeld dat het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen moeilijker of onmogelijk wordt<br />

gemaakt 5 . Dit hoofdstuk geeft per sector een beeld van het wel of niet optreden van negatieve effecten<br />

en de consequenties die dit heeft voor de sector.<br />

<strong>De</strong> Natuurbeschermingswet spreekt van bestaand gebruik en niet van huidige menselijke activiteiten.<br />

Bestaand gebruik zijn activiteiten die op 1 oktober 2005 plaatsvonden en sindsdien niet (of niet<br />

wezenlijk) zijn gewijzigd. Het gaat hierbij om gebruik dat op dat moment daadwerkelijk plaatsvond en<br />

niet om eventueel vergunde ruimte (brief minister LNV aan Tweede Kamer 01-09-2006). <strong>De</strong> beschrijving<br />

en beoordeling van illegale of niet-correct vergunde activiteiten in dit beheerplan, betekent niet dat<br />

daarmee een legalisering van die activiteiten plaatsvindt of beoogd wordt. In dit beheerplan is geen toets<br />

uitgevoerd van op 1 oktober 2005 vergunde ruimte die op dat moment nog niet was ingevuld. Het<br />

opvullen van reeds vergunde ruimte valt onder nieuwe activiteiten. In hoofdstuk 6 staan de voorwaarden<br />

genoemd waarbinnen nieuwe activiteiten wel mogelijk zijn. Aangezien voor de recreatiesector de<br />

voorwaarden voor bestaande en nieuwe activiteiten gelijk zijn is het verschil feitelijk en vergund gebruik<br />

niet relevant; los van de omvang op 1 oktober 2005 of de huidige omvang gelden dezelfde voorwaarden.<br />

5.1 Voortoets en consequenties<br />

Voor bestaand gebruik geldt dat de effecten moeten worden bekeken in samenhang met de effecten van<br />

andere handelingen, plannen en projecten 6 . Er moet met andere woorden gekeken worden naar de<br />

“cumulatieve effecten”. Bij de toetsing wordt op basis van best beschikbare kennis een inschatting<br />

gemaakt van de ernst van de effecten van de menselijke activiteiten op de habitattypen en soorten van<br />

<strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>. <strong>De</strong>ze toetsing wordt aangeduid met de term Voortoets. <strong>De</strong> complete<br />

Voortoets is opgenomen in achtergronddocument 1 (hoofdstuk 7).<br />

5 Of dat de natuurlijke kenmerken worden aangetast. In dit beheersplan wordt er van uit gegaan dat als er<br />

sprake is van aantasting van natuurlijke kenmerken er ook altijd sprake is van strijdigheid met de<br />

instandhoudingsdoelstellingen. Het aantasten van natuurlijke kenmerken is dus geen zelfstandig<br />

toetsingsaspect dat iets toevoegt aan de toetsing aan de instandhoudingsdoelstellingen.<br />

6 Zie art. 19d Natuurbeschermingswet 1998.<br />

43


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Voor de relatie tussen recreatie en natuurwaarden is een nadere, deels gebiedsspecifieke analyse,<br />

uitgevoerd als onderdeel van het Visitorsmanagementplan (van der Hut et al. 2009 7 ).<br />

Bij het toetsen van het bestaand gebruik is gebruik gemaakt van de ecologische randvoorwaarden voor<br />

het halen van de instandhoudingsdoelen (zie bijlage 6 en hoofdstuk 5 achtergronddocument 1). <strong>De</strong><br />

ecologische randvoorwaarden vormen in principe de toetsingscriteria. Activiteiten binnen en buiten <strong>De</strong><br />

<strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> die mogelijk een negatieve invloed hebben op de instandhoudingsdoelen zijn<br />

in de toetsing betrokken.<br />

Figuur 5.1 laat de stappen zien die horen bij het beoordelen van bestaand gebruik. Op basis hiervan is<br />

het bestaand gebruik ingedeeld in vier categorieën:<br />

I Bestaand gebruik heeft geen negatieve effecten en kan zonder voorwaarden verder.<br />

II Bestaand gebruik heeft (significant) negatieve effecten en kan verder met voorwaarden of<br />

algemene mitigerende maatregelen.<br />

III Bestaand gebruik heeft (significant) negatieve effecten die niet met voorwaarden of mitigerende<br />

maatregelen zijn tegen te gaan. Bestaand gebruik is vergunningplichtig.<br />

IV Bestaand gebruik heeft significant negatieve effecten waarvoor het niet mogelijk is een<br />

vergunning te verlenen. Dit gebruik dient beëindigd te worden.<br />

Zoals eerder is uitgesproken, is een belangrijk uitgangspunt van dit beheerplan dat bestaand gebruik<br />

zoveel mogelijk ongehinderd voort moet kunnen gaan. Veel knelpunten worden vooral veroorzaakt door<br />

cumulatie van diffuse bronnen in een zeer wijde omgeving van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>. Dit geldt<br />

voor de waterkwaliteit (vooral fosfaatuitspoeling uit de landbouw) en luchtkwaliteit (wegverkeer,<br />

industrie, landbouw lokaal en landelijk, buitenlandse bronnen). Ook de verstoring door recreatie, scheep-<br />

en wegverkeer wordt veroorzaakt door zeer vele minieme bronnen. Omdat de individuele bijdrage aan de<br />

verslechtering van de water- en luchtkwaliteit en de verstoring zo klein is, is vergunningplicht<br />

onwenselijk. Om deze reden wordt bij bestaand gebruik dat valt binnen categorie II, ingezet op<br />

(generieke) mitigerende maatregelen (zoals beschreven in hoofdstuk 4) of het hanteren van<br />

voorwaarden om zo het bestaand gebruik veilig te stellen (dit hoofdstuk). <strong>De</strong> voorwaarden zijn zo<br />

opgesteld dat er voldoende zekerheid bestaat dat de activiteiten dan geen negatieve effecten op <strong>De</strong><br />

<strong>Wieden</strong> en/of <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> kunnen hebben. Ook niet als de effecten worden opgeteld bij de effecten<br />

van andere plannen. Er is geen noodzaak tot het beëindigen van bestaand gebruik vastgesteld.<br />

Bij het maken van de inschatting of en in hoeverre aanvullende beperking en voorwaarden moeten<br />

worden opgelegd, is rekening gehouden met de autonome ontwikkeling van de gebruiksvormen en met<br />

de verwachte effecten van de instandhoudingsmaatregelen.<br />

Wat is significant? (Toepassing begrippenkader Nb-wet, Steunpunt <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>.)<br />

" Een significant negatief effect is een wezenlijke verslechtering van de kwaliteit en/of vermindering<br />

van de omvang van een habitattype zoals bedoeld in het instandhoudingsdoel ten gevolge van<br />

menselijk handelen, afhankelijk van de staat van instandhouding en de trends en natuurlijke<br />

fluctuaties in omvang/kwaliteit van habitattypen dan wel in populatie-omvang van soorten".<br />

<strong>De</strong> specifieke omstandigheden, de precieze instandhoudingsdoelstelling voor een gebied en de aard<br />

van de handelingen bepalen of iets significant is of niet.<br />

Bij de behouddoelstelling betekent de definitie dat er geen 'wezenlijke' vermindering van kwaliteit,<br />

oppervlakte, populatie of leefgebied mag plaatsvinden, al dan niet na toepassing van mitigerende<br />

maatregelen. Echter, niet elke vermindering is significant: Wat in het ene gebied wordt aangeduid<br />

als significant, betekent niet per definitie dat dit ook in een ander gebied significant is. Dat is<br />

afhankelijk van de verhouding tussen het verlies en het totale oppervlakte van het habitat of<br />

leefgebied.<br />

Bij hersteldoelstellingen betekent de definitie dat de realisatie op termijn van de verbeterings- of<br />

uitbreidingsdoelstelling niet in gevaar mag komen.<br />

7 Van der Hut et al. 2009 hebben voor de Roerdomp een verstoringsafstand van 50 of 100 meter gehanteerd,<br />

terwijl in achtergronddocument 1 een afstand van 200 meter gekoppeld aan de nestplaats staat vermeld. Uit<br />

analyse van de broedplaatsen in beide <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> gebieden blijkt dat 80-90% van de territoria is gevestigd op<br />

een afstand van groter dan 50 meter. Hiermee is gemotiveerd afgeweken van de generieke norm van 200<br />

meter.<br />

44


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Figuur 5.1 Stappenschema bij het beoordelen van bestaand gebruik.<br />

Bestond het gebruik op 1 oktober<br />

2005 en is het sindsdien niet of niet in<br />

betekenisvolle mate gewijzigd?<br />

Ja<br />

Is er een toetsingsmoment in het<br />

kader van een andere procedure?<br />

(vergunning, ontheffing,<br />

toestemmingsvereiste)<br />

Nee<br />

Voortoets (per sector):<br />

Zijn er (cumulatief) negatieve effecten<br />

te verwachten?<br />

Ja<br />

Zijn met voorwaarden (zie § 5.2 t/m<br />

5.9) en/of door de instandhoudingsmaatregelen<br />

(hoofdstuk 4) de effecten<br />

te mitigeren?<br />

Nee<br />

Categorie III of IV: dit beheerplan<br />

geeft geen vrijstelling van de<br />

vergunningplicht. Nadere toetsing is<br />

noodzakelijk (Passende beoordeling).<br />

Nee<br />

Ja<br />

Nee<br />

Ja<br />

Behandelen als nieuwe activiteit,<br />

zie hoofdstuk 6.<br />

Behandelen als nieuwe activiteit,<br />

zie hoofdstuk 6.<br />

Categorie I: Geen beperkingen<br />

of verplichtingen.<br />

Categorie II: Bestaand gebruik<br />

kan onder voorwaarden verder.<br />

45


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

5.2 Landbouw 8<br />

Het omliggende gebied is grotendeels in landbouwkundig gebruik. Hierdoor heeft het landschap een open<br />

karakter wat goed aansluit bij de natuurgebieden. Het landbouwgebied draagt direct bij aan de<br />

instandhoudingsdoelen doordat het voedselgebied vormt voor overwinterende ganzen, Purperreiger en<br />

Zwarte stern. Daarnaast wordt in het kader van het Raamplan 1550 hectare nieuwe natuur gerealiseerd<br />

op voormalige landbouwgrond. Hiermee worden de natuurgebieden robuuster en kunnen de<br />

milieucondities worden verbeterd.<br />

Een overzicht van alle dagelijkse landbouwkundige activiteiten is weergegeven in tabel 5.1. <strong>De</strong><br />

activiteiten grondbewerkingen, grondwateronttrekkingen, scheuren van grasland, gewaskeuze en<br />

onderhoud gebouwen etc. vallen binnen het bestaand gebruik categorie I (geen nadere voorwaarden of<br />

maatregelen noodzakelijk). Uit de Voortoets komt verder naar voren dat de landbouw significant<br />

negatieve effecten veroorzaakt door de activiteiten die leiden tot:<br />

• de uitstoot van ammoniak, deze levert een aanzienlijke bijdrage aan de verslechtering van de<br />

kwaliteit van de habitattypen;<br />

• de uitspoeling van fosfaat en nitraat door het uitrijden van mest (in de omliggende polders en<br />

het stroomgebied binnen Drenthe, figuur 3.1), dit vormt de belangrijkste bron van verrijking van<br />

het boezemwater.<br />

# PM ammoniak<br />

Het fosfaatgehalte van het water in de boezem (zomergemiddelde over alle meetpunten) bedraagt 0,08<br />

mg/l. Dit gehalte is te hoog voor het realiseren van de instandhoudingsdoelen. Belangrijkste<br />

fosfaatbronnen op dit moment zijn de beken, de omringende polders en de afspoeling van het<br />

omringende land. <strong>De</strong> gemeenschappelijke oorzaak ligt in (voormalige) landbouwactiviteiten (Torenbeek<br />

2008).<br />

Tabel 5.1 Overzicht van dagelijkse landbouwkundige activiteiten, hun relatie met de<br />

instandhoudingsdoelen en eventuele beperkingen na uitvoering van voorgestelde<br />

maatregelen.<br />

Activiteit Effect Maatregel Beperkingen?<br />

Aan- en afvoer van producten en Beperkte bijdrage aan Instellen zonering Geen<br />

dieren (transport)<br />

verstoring, versnippering<br />

en NOx<br />

Het houden en verzorgen van dieren Verslechtering water- en # PM Generiek beleid # PM<br />

luchtkwaliteit<br />

(Mestwetgeving),<br />

waterkwaliteitsbeheer<br />

Bemesten Verslechtering<br />

Generiek beleid<br />

Geen<br />

waterkwaliteit<br />

(Mestwetgeving), lokaal<br />

tijdelijk chemisch<br />

defosfateren.<br />

Grondbewerkingen, zoals ploegen, Verstoring; foerageer- Geen Geen<br />

egaliseren, zaaien, oogsten, ondiepe<br />

drainage<br />

gebied (positief)<br />

Grondwateronttrekkingen t.b.v. bijv.<br />

beregening<br />

Versterking wegzijging Geen Geen<br />

Gebruik van gewasbeschermings- Verslechtering habitats Generiek beleid<br />

Geen<br />

middelen en meststoffen<br />

en leefgebied soorten (Mestwetgeving),<br />

(door uit- en afspoeling) waterkwaliteitsbeheer<br />

Scheuren van grasland Minimale verstoring;<br />

beschikbaarheid<br />

foerageergebied<br />

(positief)<br />

Geen Geen<br />

Gewaskeuze, i.h.b. de verhouding Beschikbaarheid<br />

Geen Geen wijziging<br />

grasland / akkerland<br />

foerageergebied voor<br />

gemiddeld<br />

grasetende vogels<br />

areaal<br />

Onderhoud gebouwen, machines,<br />

drainagevoorzieningen e.d.<br />

Minimale verstoring Geen Geen<br />

8 Hieronder vallen alle bedrijven met de code 01 uit de bedrijvenlijst van de VNG: landbouw en<br />

dienstverlening t.b.v. de landbouw.<br />

46


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

<strong>De</strong> activiteiten die samenhangen met de uitstoot van ammoniak en de uitspoeling van fosfaat vallen in<br />

de categorie II (voorwaarden of maatregelen zijn noodzakelijk). Voor de uitstoot van ammoniak # PM<br />

maatregelen ammoniak<br />

Om de effecten van uitspoeling van fosfaat tegen te gaan worden op één of meerdere locaties als<br />

maatregel het (tijdelijk) chemisch defosfateren ingezet. Hiermee wordt water gezuiverd wat afkomstig is<br />

van de nabij gelegen diepe polder. <strong>De</strong>ze polder is in landbouwkundig gebruik.<br />

Het bestaand gebruik heeft geen negatieve gevolgen voor de beschikbaarheid van voldoende<br />

voedselgebied voor overwinterende ganzen, Kleine zwaan en Smient. Vandaar dat voor er geen<br />

voorwaarden gelden voor de dagelijkse werkzaamheden of beperkingen in de gebruiksmogelijkheden van<br />

deze gronden.<br />

# PM negatieve gevolgen door dit beheerplan voor de sector<br />

5.3 Rietsector 9<br />

<strong>De</strong> rietsector draagt met haar activiteiten sterk bij aan vertragen van de opeenvolging van de<br />

habitattypen en de landschappelijke openheid. Het tegengaan van verruiging en verbossing zijn daarvan<br />

concrete voorbeelden. Door het uitgevoerde beheer zijn belangrijke natuurwaarden ontstaan en<br />

behouden. Een groot deel van zowel <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> als <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> wordt jaarlijks door de sector<br />

beheerd. Met het oogsten van riet wordt jaarlijks 3,2 ton fosfaat afgevoerd, wat een belangrijke positieve<br />

bijdrage is aan de waterkwaliteit. Een ander positief effect is het ontstaan van geschikt broedhabitat voor<br />

Porseleinhoen en Watersnip in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> door de perceelsgewijze bevloeiing van rietlandpercelen.<br />

Uit de voortoets zijn ook belangrijke negatieve effecten naar voren gekomen, te weten:<br />

• de verstoring van moerasbroedvogels (met name Roerdomp, Purperreiger en Bruine kiekendief)<br />

in de periode van vestiging in de periode tussen 15 maart en 15 april;<br />

• het onvoldoende overjarig riet laten staan als onderdeel van broedhabitat moerasbroedvogels;<br />

• de perceelsgewijze bevloeiing ten behoeve van rietteelt (komt alleen voor in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>) op<br />

die percelen waar de habitattypen trilveen, veenmosrietland, vochtige heide voorkomen;<br />

bevloeiing zorgt gezien de waterkwaliteit voor verslechtering van habitatkwaliteit;<br />

• het vaker dan eens per 3-5 jaar maaien van galigaanvegetaties.<br />

Een beperkt negatief effect treedt op vanwege het verbranden van rietresten.<br />

<strong>De</strong> inzet van de rietsector bij het natuurbeheer is noodzakelijk voor het behalen van de<br />

instandhoudingsdoelen. Met het hanteren van voorwaarden is het mogelijk om de negatieve effecten te<br />

mitigeren. Hiermee valt het snijden van riet in bestaand gebruik categorie II. Het snijden van riet kan<br />

dan zonder Nb-wet vergunning worden voortgezet, onder de volgende voorwaarden:<br />

• er wordt gewerkt conform de gedragscode natuurbeheer (Flora- en faunawet);<br />

• rietresten worden niet verbrand op percelen die zijn geclassificeerd als kwalitatief goed<br />

ontwikkeld veenmosrietland, trilveen of vochtige heide;<br />

• in percelen die gelegen zijn in de rustgebieden (zie kaart 4.1) zijn alle activiteiten die<br />

samenhangen met het maaien en afvoeren van riet uiterlijk 1 april afgerond, overige activiteiten,<br />

zoals het bedienen van pompen bij bevloeiing, vinden plaats vanaf de rand van de rustgebieden.<br />

• binnen de rustgebieden bestaat minimaal 10% van het areaal rietland met water op het<br />

maaiveld jaarlijks uit overjarig riet, in deze stukken zijn alle activiteiten voor 15 maart afgerond;<br />

• geen perceelsgewijze bevloeiing op percelen met die zijn geclassificeerd als kwalitatief goed<br />

ontwikkeld trilveen, veenmosrietland of vochtige heide;<br />

• bij de perceelsgewijze bevloeiing in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> worden buiten het perceel zelf geen sloten<br />

(tijdelijk) dichtgezet; voorkomen dient te worden dat door bevloeiing in een groter gebied water<br />

wordt vastgehouden;<br />

• er worden geen chemische bestrijdingsmiddelen, anders dan MCPA, en geen bemesting<br />

toegepast (uitsluitend via ontheffing op cultuurrietlanden);<br />

• galigaanvegetaties worden eens per 3-5 jaar gemaaid.<br />

Op korte termijn is het voor de sector echter niet mogelijk de voorwaarden van het tijdig snijden en<br />

afvoeren in de rustgebieden in de bedrijfsvoering op te nemen. Dat vraagt om een aanpassing van het<br />

werkschema, het eventueel ruilen van percelen en aanpassen van afspraken met terreineigenaren. Door<br />

het afsluiten van een convenant tussen rietsector, terreinbeheerders en beide bevoegde gezagen wordt<br />

gegarandeerd dat het bestaand gebruik uiterlijk in 2012 wordt uitgevoerd conform de voorwaarden. Het<br />

uitstel tot 2012 veroorzaakt geen onomkeerbare schade aan de instandhoudingsdoelen. Allereerst omdat<br />

het beheer van de sector nodig is en daarnaast is de periode beperkt.<br />

9 Onder bestaand gebruik vallen alle op 1 oktober 2005 lopende pachtcontracten.<br />

47


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

5.4 Recreatie 10<br />

Met ruim een miljoen bezoekers per jaar is het duidelijk dat de landschappelijke en natuurwaarden zeer<br />

gewaardeerd worden. <strong>De</strong>ze waardering vormt een belangrijke basis motivatie om die waarden ook te<br />

beschermen. Maar de natuur moet ook beleefbaar zijn. Veel recreatieondernemingen leveren daar in<br />

brede zin een bijdrage aan. Daarmee is de stroom bezoekers een belangrijke economische factor; de<br />

omzet van een groot aantal recreatieondernemingen is hiervan afhankelijk (Bade et al. 2008).<br />

Een overzicht van de verschillende recreatieve activiteiten staat in tabel 5.2. Met uitzondering van<br />

verblijfsrecreatie die in categorie I valt, vallen alle overige activiteiten in categorie II. Uit de voortoets<br />

blijkt dat het niet uit te sluiten is dat recreatie (vooral waterrecreatie) gepaard gaat met cumulatieve<br />

significant negatieve effecten. Het gaat hierbij om:<br />

• verstoring van nest-, voedsel- en slaapplaatsen van vogels;<br />

• vertroebeling van het water door opwerveling slib wat bijdraagt aan een verslechtering van het<br />

doorzicht van het water en het beschikbaar komen van fosfaat.<br />

<strong>De</strong>ze negatieve effecten kunnen worden weggenomen met algemene mitigerende maatregelen. Hiermee<br />

kan het bestaand gebruik zonder voorwaarden of vergunningplicht worden voortgezet.<br />

<strong>De</strong> maatregel om van verstoring te voorkomen is het implementeren van de rustgebieden (zie figuur<br />

4.1). Binnen de rustgebieden gebieden ontbreken momenteel al gemarkeerde routes. Wateren die nu<br />

nog toegankelijk zijn worden fysiek afgesloten, hierbij gaat het veelal om kleine wateren die incidenteel<br />

worden gebruikt. Buiten de rustgebieden gelden de huidige voorwaarden voor het recreatief gebruik.<br />

Het beheer van de waterkwaliteit (o.a. baggeren van slib, zie hoofdstuk 4) is noodzakelijk om<br />

vertroebeling van water te voorkomen.<br />

Georganiseerde vormen van recreatie zoals festivals en schaatswedstrijden vallen niet onder bestaand<br />

gebruik. Voor het organiseren van een jaarlijks evenement moet telkens opnieuw worden beoordeeld of<br />

een vergunning noodzakelijk is (zie § 6.5).<br />

Voor de recreatiesector heeft dit tot gevolg dat het beheerplan nagenoeg geen beperkingen oplegt aan<br />

de omvang van het huidige recreatieve gebruik van het gebied. Naar verwachting hebben de<br />

maatregelen een positief economisch effect omdat het gebied zowel toegankelijk blijft als ook de<br />

natuurwaarden beschermd worden. Hiermee wordt het gebied nog aantrekkelijker voor bezoekers.<br />

Tabel 5.2 Overzicht van recreatieve activiteiten die vallen onder bestaand gebruik, hun relatie met de<br />

instandhoudingsdoelen en eventuele beperkingen na uitvoering van voorgestelde<br />

maatregelen.<br />

Activiteit Effect Maatregel Beperking?<br />

Verblijfsrecreatie, incl.<br />

kamperen<br />

Zeer beperkte bijdrage fosfaat<br />

belasting<br />

Geen Geen<br />

Zeilen Verstoring vogels Instellen zonering Geen<br />

Kanoën Verstoring broedvogels (vooral<br />

vestigingsfase)<br />

Motorpleziervaart Verstoring vogels, aanzienlijke<br />

(verbrandingsmotoren; bijdrage opwerveling slib,<br />

sloepen, jachten enz.) beschadiging waterplanten<br />

Tourvaart<br />

(rondvaartboten<br />

doorgaans<br />

fluisterboten)<br />

Verstoring vogels, aanzienlijke<br />

bijdrage opwerveling slib,<br />

beschadiging waterplanten<br />

Instellen zonering Geen<br />

Instellen zonering,<br />

waterkwaliteitsbeheer<br />

Instellen zonering,<br />

waterkwaliteitsbeheer<br />

Geen<br />

Geen<br />

Windsurfen Beperkte verstoring vogels Instellen zonering Geen<br />

Waterskiën Verstoring rond waterskibaan,<br />

opwerveling slib<br />

Instellen zonering,<br />

waterkwaliteitsbeheer<br />

Alleen toegestaan op<br />

waterskibaan<br />

Belterwijde<br />

10 Hieronder vallen alle bedrijven met de code 55 en 714 uit de bedrijvenlijst van de VNG:<br />

logies-, maaltijden- drankenverstrekking en verhuurbedrijven roerende goederen.<br />

48


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Kite-surfen Zeer beperkte verstoring<br />

vogels, lokaal groot<br />

Fietsen Zeer beperkte verstoring<br />

broedvogels en voedselgebied,<br />

lokaal groot.<br />

Wandelen Beperkte verstoring<br />

broedvogels, lokaal groot<br />

Schaatsen Verstoring niet-broedvogels,<br />

roerdomp<br />

Instellen zonering Alleen toegestaan op<br />

Beulakerwijde<br />

Instellen zonering Geen<br />

Instellen zonering Geen<br />

Instellen zonering Geen<br />

Zwemmen Zeer beperkte verstoring Instellen zonering<br />

Sportvissen Zeer beperkte verstoring<br />

vogels, opwerveling slib<br />

5.5 Waterbeheer<br />

Instellen zonering,<br />

waterkwaliteitsbeheer<br />

Geen, nachtvissen niet<br />

toegestaan in de<br />

maanden oktober -<br />

maart<br />

Het waterbeheer vormt een zeer belangrijke factor voor de natuurwaarden. Dankzij inspanning van het<br />

Waterschap, gemeente Steenwijkerland en landelijk beleid is de waterkwaliteit al zeer verbeterd. Dit is te<br />

zien aan de toename in waterplanten op verschillende locaties. Het huidige peilbeheer lijkt positief te zijn<br />

voor de Grote vuurvlinder.<br />

5.5.1 Waterkwantiteit<br />

<strong>De</strong> voortoets laat zien dat het huidige beheer van de waterkwantiteit mogelijk significant negatieve<br />

effecten heeft vanwege:<br />

• het onnatuurlijke peilbeheer van de boezem met relatief lage waterstanden in de winter en hoge<br />

in de zomer;<br />

• het optreden van verdroging in delen van <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>.<br />

Bij de huidige waterkwaliteit is echter winterinundatie van onder andere blauwgraslanden en trilvenen<br />

niet onomstreden. Onder de huidige omstandigheden (bijv. veel kraggen vastgegroeid aan de bodem,<br />

lage basenrijkdom) is het ver uitzakken van het zomerpeil voor bepaalde habitattypen mogelijk ook een<br />

probleem. Gezien de kennisvragen over het peilbeheer valt het huidige waterpeilbeheer in de categorie<br />

II. Als voorwaarde geldt het uitvoeren van onderzoek naar de gevolgen van een ander, meer natuurlijk<br />

peilbeheer bij de huidige waterkwaliteit. Dit onderzoek is gestart (Kiersche Wijde in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en vak 60<br />

in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>) en zal in 2013 zijn afgerond. Een nadere beschrijving staat in hoofdstuk 7. In de<br />

tussenliggende periode kan het huidige peilbeheer worden voortgezet.<br />

Vanwege de hoge mate van onzekerheid over de effecten kan geen uitspraak worden gedaan over de<br />

vormen van het bestaand gebruik die de wegzijging (in beperkte mate) beïnvloeden, namelijk het<br />

peilbeheer in de omliggende polders en grondwateronttrekkingen in de omgeving van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong><br />

<strong>Weerribben</strong>. <strong>De</strong> effecten van wegzijging kunnen positief en negatief zijn, mede afhankelijk van de<br />

waterkwaliteit en de successie in het gebied. Het is bij de huidige stand van de kennis niet mogelijk aan<br />

te geven of de mate van wegzijging optimaal is, dan wel te groot of te klein. Bij een verdere verbetering<br />

van de waterkwaliteit lijken de negatieve effecten van wegzijging vanwege (risico op) verdroging groter<br />

dan de effecten van te hoge aanvoer van voedingsstoffen of de vermindering van de aanvoer van<br />

basenrijk water. <strong>De</strong>ze kennisvraag wordt meegenomen in het onderzoek naar de effecten van een<br />

flexibeler waterpeilbeheer.<br />

5.5.2 Waterkwaliteit<br />

Uit de voortoets komt naar voren dat de huidige waterkwaliteit leidt tot (significant) negatieve effecten<br />

vanwege:<br />

• het te hoge niveau van voedselrijkdom (vooral fosfaat) waardoor de verlanding op onvoldoende<br />

schaal optreedt;<br />

• de aanwezigheid van fosfaatrijk slib dat leidt tot vertroebeling van het water.<br />

Het waterkwaliteitsbeheer valt daarmee in categorie II. <strong>De</strong> negatieve effecten kunnen worden<br />

weggenomen met de algemene mitigerende maatregelen zoals die zijn voorgesteld in § 4.1.1. Om te<br />

bepalen welke maatregelen daar voor het meest geschikt zijn wordt gestart met een langjarig onderzoek.<br />

Dit staat nader beschreven in hoofdstuk 7. Op basis van de onderzoeksresultaten kan in 2013 bepaald<br />

worden of extra maatregelen noodzakelijk en effectief zijn. Op korte termijn worden al maatregelen<br />

49


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

uitgevoerd in de vorm van het (tijdelijk) chemisch defosfateren op één of meerdere locaties. Hiermee<br />

dient lokaal, nabij kwetsbare habitattypen, een verbetering van de waterkwaliteit worden gerealiseerd.<br />

Met dit pakket van nader onderzoek en concrete maatregelen kan de vergunningplicht voor bestaand<br />

gebruik worden voorkomen. Het bestaand gebruik betreft een groot aantal bronnen, waaronder<br />

honderden landbouwbedrijven binnen het stroomgebied van de boezem.<br />

5.7 Natuurbeheer<br />

<strong>De</strong> inzet van terreinbeheerders zoals Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten is van groot belang voor<br />

het beheer van de huidige natuurwaarden. <strong>De</strong> ontwikkeling van de hoogwaterzones in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> heeft<br />

een duidelijk positief effect gehad op de moerasbroedvogels. <strong>De</strong> natuurontwikkeling die uitgevoerd wordt<br />

via het Raamplan draagt sterk bij aan het realiseren van de instandhoudingsdoelen.<br />

Het huidige beheer van de natuur heeft volgens de voortoets belangrijke negatieve effecten. Dit<br />

vanwege:<br />

• het op te kleine schaal uitvoeren van het cyclische beheer dat nodig is om de verlanding<br />

opnieuw op te starten;<br />

• het niet optimaal uitvoeren van het reguliere beheer om daarmee verruiging tegen te gaan;<br />

• het ontbreken van "stapstenen" voor de Grote vuurvlinder staan de populatie in beide gebieden<br />

onvoldoende met elkaar in contact.<br />

Het huidige natuurbeheer kan worden voortgezet onder voorwaarde dat er intensivering van het beheer<br />

wordt doorgevoerd. Hiermee kunnen de negatieve effecten worden voorkomen. <strong>De</strong> door te voeren<br />

intensivering staat beschreven in § 4.2.<br />

Binnen de rustgebieden (zie kaart 4.1) geldt de voorwaarde dat er geen excursies plaatsvinden en<br />

beheer- en onderzoeksactiviteiten worden tot een minimum beperkt gedurende het broedseizoen van de<br />

moerasbroedvogels (1 april t/m 31 juli).<br />

5.8 Bestemmingsplannen<br />

In de gemeente Steenwijkerland en Zwartewaterland zijn diverse bestemmingsplannen geldig waarvan<br />

bij de vaststelling geen toets aan de NB-wet heeft plaatsgevonden. Het ontwikkelen van activiteiten op<br />

basis van het vastgestelde bestemmingsplan kan dan ook strijdig zijn met de NB-wet, waardoor toetsing<br />

aan de orde is. Omdat de concrete initiatieven op grond van de bestemmingsplannen nog niet bekend<br />

zijn, is het alleen mogelijk een voortoets uit te voeren op basis van de maximale mogelijkheden die het<br />

bestemmingsplan toelaat. <strong>De</strong>ze toets is niet uitgevoerd en dit beheerplan kan daardoor de toekomstige<br />

bouwinitiatieven die passen binnen de geldende bestemmingsplannen niet scharen onder bestaand<br />

gebruik die zonder toetsing door kunnen gaan. In hoofdstuk 6 staan echter duidelijke voorwaarden<br />

geformuleerd wanneer toetsing niet aan de orde is.<br />

5.9 Diverse sectoren<br />

Waterwinning<br />

<strong>De</strong> drinkwaterwinning Vitens St. Jansklooster (5.000.000m 3 ), kunststoffabiek Dijka Steenwijk (1.400.000<br />

m 3 ) en sanering grondwaterverontreiniging St. Jansklooster (130.000 m 3 ) kunnen voortgaan onder<br />

voorwaarde van nader onderzoek (categorie II). Waterwinning kan een effect hebben op de wegzijging.<br />

Uit nader onderzoek (zie hoofdstuk 7) moet blijken hoe groot die invloed is.<br />

Infrastructuur en verkeer<br />

Bestaand gebruik heeft negatieve effecten aangezien het een bijdrage levert aan de (achtergrond-)<br />

depositie van stikstof (categorie II). Verkeer en industrie binnen Overijssel leveren gezamenlijk een<br />

bijdrage van 4% aan de totale stikstofdepositie, buiten Overijssel betreft de bijdrage van deze bronnen<br />

23% (Gies et al. 2009). Als voorwaarde geldt het bestaande landelijke beleid om de uitstoot van stikstof<br />

door het verkeer te reduceren. Het autoverkeer heeft geen belangrijke versnipperende effecten op de<br />

soorten waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd.<br />

Militaire activiteiten<br />

Er is geen sprake van bestaand gebruik vanwege het opschorten van het gebruik van de laagvliegroute<br />

in 2005. Toetsing heeft dan ook niet plaatsgevonden.<br />

50


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Faunabeheer, schadebestrijding<br />

Bestaand gebruik, inclusief muskusrattenbestrijding, heeft geen negatieve effect op de<br />

instandhoudingsdoelen (categorie I).<br />

Industrie<br />

<strong>De</strong> kunsstoffabrieken Dijka en Cornelis Kunsthars, betoncentrale Concrelit en de veevoederfabrieken<br />

Meppel hebben mogelijk negatieve effecten aangezien het een bijdrage levert aan de atmosferische<br />

depositie van verzurende en vermestende stoffen (categorie II). Als voorwaarde geldt het bestaande<br />

landelijke beleid om de luchtkwaliteit door de industrie te verbeteren. Verkeer en industrie binnen<br />

Overijssel leveren gezamenlijk een bijdrage van 4% aan de totale stikstofdepositie, buiten Overijssel<br />

betreft de bijdrage van deze bronnen 23% (Gies et al. 2009).<br />

Bewoning<br />

Bewoners van huizen in en rond beide gebieden leveren een bijdrage aan de fosfaatbelasting (categorie<br />

II) en veroorzaken daarmee negatieve effecten. Als voorwaarde gelden de maatregelen voor de<br />

waterkwaliteit (zie §5.5).<br />

Beroepsscheepvaart & beroepsvisserij 11<br />

Bestaand gebruik heeft op zeer beperkte schaal negatieve effecten aangezien het een bijdrage levert aan<br />

vertroebeling van het water, (mogelijk) mechanische beschadiging van waterplanten en verontrusting<br />

van vogels (categorie II). Als voorwaarde geldt het zoneringsplan.<br />

Gebruik eendenkooien<br />

<strong>De</strong> zeven kooien die in beide gebieden in gebruik zijn (zie tabel 3.20 en figuur 3.13<br />

achtergronddocument 2) dragen niet bij aan de knelpunten en hebben daarmee geen negatieve effect op<br />

de instandhoudingsdoelen (categorie I).<br />

Gaswinning<br />

<strong>De</strong> gaswinning bij Wanneperveen (Gasthuisdijk) heeft geen negatieve effect op de<br />

instandhoudingsdoelen (categorie I).<br />

11 Onder beroepsvisserij vallen alle bedrijven met de code 0501.2 uit de bedrijvenlijst van de<br />

VNG: binnenvisserijbedrijven<br />

51


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

6. Ruimte voor toekomstige ontwikkelingen<br />

GS en de minister geven stellen hierbij kaders vast die ruimte aangeven voor toekomstige<br />

ontwikkelingen in en rond <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>. <strong>De</strong>ze kaders maken het mogelijk dat natuur<br />

en economie zich beide duurzaam kunnen ontwikkelen. GS en de minister geven aan wanneer<br />

activiteiten wel of niet getoetst dienen te worden aan de Natuurbeschermingswet. <strong>De</strong> provincie<br />

Overijssel hanteert de kaders uit dit hoofdstuk bij het beoordelen van vergunningaanvragen.<br />

Dit beheerplan laat zien dat natuur met een hoge kwaliteit samengaat met wonen, werken en genieten in<br />

dit gebied. In hoofdstuk 5 is geschetst dat vrijwel alle huidige activiteiten in het gebied kunnen worden<br />

voortgezet, slechts in enkele gevallen zijn hier voorwaarden aan verbonden. Voor nieuwe ontwikkelingen<br />

is ook ruimte mits ze rekening houden met de natuurwaarden. Die ruimte is geschetst met kaders die<br />

centraal staan in dit hoofdstuk. Indien in de planvorming tijdig rekening wordt gehouden met deze<br />

kaders kunnen natuur en economie in Noordwest-Overijssel samen optrekken en is voor beide een<br />

duurzame toekomst te garanderen.<br />

6.1 Wanneer bestaat er een vergunningplicht?<br />

Nieuwe activiteiten 12 13 mogen niet leiden tot aantasting van de wezenlijke kenmerken van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en<br />

<strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> en van de habitats en leefgebieden van soorten, waarvoor ze zijn aangewezen. Voor<br />

activiteiten die wel negatieve effecten kunnen hebben, moet vergunning worden aangevraagd.<br />

Doorgaans wordt in een Voortoets bepaald of een activiteit (in samenhang met andere activiteiten -<br />

cumulatie) mogelijk (significant) negatieve gevolgen kan hebben. Als er een kans op significante<br />

negatieve effecten aanwezig is, moet een passende beoordeling worden opgesteld, om de precieze aard<br />

en omvang van de effecten te beoordelen. Een vergunning voor activiteiten met (mogelijk) significante<br />

effecten kan alleen worden verkregen indien voldaan is aan de ADC-criteria: er zijn geen redelijke<br />

Alternatieven, er is sprake van Dwingende redenen van groot maatschappelijk belang (waaronder<br />

redenen van sociale of economische aard) en er vindt Compensatie van schade plaats.<br />

Omdat <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> beide mede zijn aangewezen voor de prioritaire habitattypen<br />

galigaanmoerassen en veenbossen, geldt voor aantasting van deze typen een verscherpte eis ten<br />

aanzien van de dwingende redenen van groot maatschappelijk belang. Zonder nader advies van de<br />

Europese Commissie zijn alleen dwingende redenen acceptabel die te maken hebben met<br />

volksgezondheid of veiligheid, of als er sprake is van voor het milieu wezenlijk gunstige effecten. Het is<br />

de minister van LNV die een dergelijk advies aan de Europese Commissie moet aanvragen.<br />

Dit beheerplan kan niet voor nieuwe activiteiten op voorhand bepalen of die een vergunning nodig<br />

hebben, want dat hangt af van de uitkomst van de toetsing van effecten. Een dergelijke toetsing moet<br />

dus per geval worden uitgevoerd. Wel wordt aangegeven van welke categorieën van activiteiten onder<br />

voorwaarden wordt verwacht dat ze redelijkerwijs geen effecten hebben. Als zij aan die voorwaarden<br />

voldoen, zijn die nieuwe activiteiten dus niet vergunningplichtig. <strong>De</strong> voorwaarden worden hieronder<br />

beschreven. In figuur 6.1 is een schema opgenomen waarin de verschillende stappen zijn weergegeven.<br />

Nieuwe activiteiten die niet vermeld staan in onderstaande overzichten zijn in principe toetsingsplichtig.<br />

Dat geldt ook voor alle plannen en projecten die m.e.r.-plichtig zijn. Voor het uitvoeren van de<br />

instandhoudingsmaatregelen zoals in dit beheerplan beschreven, geldt geen toetsings- en<br />

vergunningplicht.<br />

12 Plannen, projecten en andere handelingen, met inbegrip van wezenlijke aanpassingen van bestaand gebruik.<br />

Onder projecten vallen ook vormen van bestaand gebruik die in het kader van andere wetten en regels een<br />

(nieuwe) vergunning nodig hebben.<br />

13 Ook bestaand gebruik dat in het kader van een andere procedure een vergunning of ontheffing nodig heeft,<br />

moet als een project worden beschouwd, dus als een nieuwe activiteit. Dat geldt bijvoorbeeld voor jaarlijkse<br />

evenementen, die een gemeentelijke vergunning nodig hebben of landbouwbedrijven die ieder tien jaar een<br />

nieuwe Milieuvergunning nodig hebben. Dit is een rechtstreeks gevolg van het Kokkelvisserij-arrest (HvJEG 7<br />

september 2004, zaak C-127/02; zie www.curia.eu.int). Ook “wezenlijke aanpassingen” van bestaand gebruik<br />

vallen hieronder.<br />

52


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Figuur 6.1 Stappenschema bij het beoordelen van nieuwe activiteiten.<br />

Voortoets Vindt de nieuwe activiteit plaats<br />

binnen de voorwaarden / beperkingen<br />

in § 6.3 t/m 6.9?<br />

Nee<br />

Voortoets:<br />

Zijn negatieve effecten uitgesloten?<br />

Nee<br />

Passende beoordeling:<br />

Zijn (cumulatief) significant negatieve<br />

effecten uitgesloten?<br />

Nee<br />

Voldoet de nieuwe activiteit aan ADCcriteria?<br />

Ja<br />

Zijn er negatieve effecten op<br />

prioritaire habitattypen<br />

Galigaanmoerassen of Veenbossen?<br />

Ja<br />

Dwingende reden in verband met<br />

veiligheid, volksgezondheid of<br />

wezenlijk gunstige effecten voor het<br />

milieu?<br />

Ja<br />

Minister van LNV vraagt om advies<br />

aan Europese Commissie.<br />

Is dit advies positief?<br />

Ja<br />

Ja<br />

Ja<br />

Nee<br />

Nee<br />

Nee<br />

Nee<br />

Ja<br />

Geen nadere beperkingen of<br />

verplichtingen.<br />

Geen nadere beperkingen of<br />

verplichtingen.<br />

Vergunning kan verleend<br />

worden met nadere beperkingen<br />

of verplichtingen.<br />

Geen vergunning: activiteit is<br />

niet toegestaan.<br />

Vergunning kan verleend<br />

worden met nadere beperkingen<br />

of verplichtingen.<br />

Geen vergunning: activiteit is<br />

niet toegestaan.<br />

Geen vergunning: activiteit is<br />

niet toegestaan.<br />

Vergunning kan verleend<br />

worden met nadere beperkingen<br />

of verplichtingen.<br />

53


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Dit beheerplan geeft middels het hanteren van voorwaarden voor nieuwe activiteiten aan wanneer er<br />

geen Nb-wet vergunning nodig is. Als niet voldaan wordt aan deze voorwaarden is toetsing van nieuwe<br />

activiteiten aan de Nb-wet noodzakelijk is. Het feit dat er getoetst moet worden betekend niet<br />

automatisch dat er een vergunning noodzakelijk is. Als er wel een vergunning noodzakelijk is betekent<br />

dit dat de activiteit onder voorwaarden of in gewijzigde vorm mogelijk wel door mag gaan. Een weigering<br />

is aan de orde bij significante negatieve effecten en het niet voldoen aan de eerder genoemde ADCcriteria.<br />

Voorbeeld ter verduidelijking: cumulatie<br />

Een ingreep in of nabij een <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> gebied moet getoetst worden op mogelijke negatieve<br />

effecten. Bij deze toetsing moeten ook de gevolgen van andere ingrepen worden meegenomen.<br />

Diverse kleine, niet significante effecten, kunnen samen wel tot leiden tot een significant effect. <strong>De</strong><br />

eerste activiteit die de druppel veroorzaakt die de emmer doet overlopen kan dan niet doorgaan; er<br />

is immers sprake van een significant effect in samenhang met andere ingrepen. Het principe van<br />

'wie het eerst komt wie het eerst maalt' is hierbij van toepassing. Bij populaties die zich in een<br />

slechte staat bevinden wordt de grens eerder overschreden dan bij florerende soorten!<br />

6.2 Algemene toelichting voorwaarden<br />

In dit hoofdstuk zijn voorwaarden opgenomen waaronder activiteiten zonder NB-wet vergunning kunnen<br />

plaatsvinden. <strong>De</strong> voorwaarden zijn zo opgesteld dat er voldoende zekerheid bestaat dat de activiteiten<br />

geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen waarvoor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en/of <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> zijn<br />

aangewezen. Ook niet als de effecten worden opgeteld bij de effecten van andere plannen en projecten<br />

(cumulatieve effecten). Daarbij is het voorzorgsbeginsel toegepast: de voorwaarden zijn zodanig strikt<br />

dat het bevoegd gezag de zekerheid heeft dat negatieve effecten zijn uitgesloten.<br />

6.3 Landbouw<br />

Nieuwe landbouwactiviteiten (uitbreidingen, wezenlijke wijzigingen en nieuwvestigingen) in en nabij <strong>De</strong><br />

<strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> zijn mogelijk zonder NB-wet vergunning, als zij voldoen aan onderstaande<br />

voorwaarden:<br />

• geen toename van ammoniakdepostitie op de kwetsbare habitattypen (# PM bijdrage reductie);<br />

• geen toename fosfaatlast in de boezem via bestaande mestwetgeving;<br />

• geen afname van het gemiddelde areaal geschikt foerageergebied van Zwarte Stern en<br />

Purperreiger binnen een afstand van 5 kilometer van de grens van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong><br />

(zie bijlage 4 voor kaarten belangrijkste voedselgebieden);<br />

• geen aantasting van verblijfplaatsen en verbindingsroutes van meervleermuizen binnen een<br />

afstand van 10 km van de grens van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> (zie bijlage 5).<br />

Voor de landbouwsector in zijn geheel geldt de voorwaarde dat nieuwe activiteiten niet mogen leiden tot<br />

een vermindering van het areaal geschikt foerageergebied voor zwanen, ganzen en eenden binnen een<br />

afstand van 5 kilometer van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>. Het op grote schaal omzetten van grasland naar akkers is<br />

ongunstig omdat hiermee minder voedsel beschikbaar is voor ganzen. Op dit moment is de verhouding<br />

grasland en akkerland in een straal van 5 kilometer rond <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> geen knelpunt voor de ganzen. <strong>De</strong><br />

verwachting is dat de komende zes jaar de verhouding niet zal wijzigen. Via monitoring zal bekeken<br />

worden of deze verwachting juist is. Tot die tijd kunnen individuele boeren zonder toetsing aan de<br />

Natuurbeschermingswet grasland scheuren. Daarmee gelden er geen voorwaarden voor de dagelijkse<br />

werkzaamheden of beperkingen in de gebruiksmogelijkheden van deze gronden.<br />

Bij toepassing van deze voorwaarden worden negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen<br />

voorkomen.<br />

54


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

6.4 Rietsector<br />

Nieuwe activiteiten binnen de grenzen van de <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebieden <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong><br />

kunnen zonder NBwet-vergunning worden uitgevoerd, als zij bij aanvang aan de voorwaarden voor<br />

bestaand gebruik voldoen:<br />

• er wordt gewerkt conform de gedragscode natuurbeheer (Flora- en faunawet);<br />

• rietresten worden niet verbrand op percelen die zijn geclassificeerd als kwalitatief goed<br />

ontwikkeld veenmosrietland, trilveen of vochtige heide;<br />

• in percelen die gelegen zijn in de rustgebieden (zie kaart 4.1) zijn alle activiteiten die<br />

samenhangen met het maaien en afvoeren van riet uiterlijk 1 april afgerond, overige activiteiten,<br />

zoals het bedienen van pompen bij bevloeiing, vinden zo mogelijk plaats vanaf de rand van de<br />

rustgebieden.<br />

• binnen de rustgebieden bestaat minimaal 10% van het areaal rietland met water op het<br />

maaiveld jaarlijks uit overjarig riet, in deze stukken zijn alle activiteiten voor 15 maart afgerond;<br />

• er worden geen chemische bestrijdingsmiddelen, anders dan MCPA, en bemesting toegepast<br />

(uitsluitend via ontheffing op cultuurrietlanden);<br />

• galigaanvegetaties worden eens in de drie tot vijf jaar gemaaid;<br />

• percelen met trilveen, veenmosrietland van goede kwaliteit en vochtige heiden in de zomer<br />

maaien.<br />

Perceelsgewijze bevloeiing op nieuwe percelen is mogelijk indien:<br />

• dit niet gebeurt op percelen met trilveen, veenmosrietland van goede kwaliteit en vochtige<br />

heiden;<br />

• er geen toename is van het totale gemiddelde areaal perceelsgewijs bevloeid rietland;<br />

• er geen beperking van aan- en afvoer van water van omliggende percelen (geen sloten<br />

dichtzetten) optreedt.<br />

Bij toepassing van deze voorwaarden worden negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen<br />

voorkomen.<br />

6.5 Recreatie<br />

Individuele, niet georganiseerde nieuwe recreatieve in (en nabij) <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> zoals<br />

fietsen, kanoën, zeilen, schaatsen kunnen plaatsvinden zonder NB-wet vergunning, met de voorwaarde<br />

dat ze niet leiden tot een vergroting van de huidige verstoringszones (zie kaart 4.1).<br />

Projecten die m.e.r. plichtig zijn dienen altijd te worden getoetst. Alle overige activiteiten die gericht zijn<br />

op recreatieve ontwikkelingen, waaronder georganiseerde activiteiten en de invulling van de gele vlekken<br />

uit het Gebiedsperspectief, hebben geen Nb-wet vergunning nodig indien ze voldoen aan de volgende<br />

voorwaarden:<br />

• geen toename van fosfaat in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> of binnen het stroomgebied dat<br />

afwatert op beide gebieden, o.a. door ongewenste schutverliezen;<br />

• een toename van de recreatiedruk (inclusief opwerveling slib) leidt niet tot een vergroting van<br />

de huidige beinvloedingszones (zie kaart 4.1) 14 ; uit monitoring moet blijken of dit gebeurt,<br />

indien dat niet het geval is volgt aanpassing van de zonering;<br />

• geen afname van het areaal beschikbare foerageergebieden binnen een afstand van 5 kilometer<br />

voor Purperreiger, Zwarte stern en de niet-broedvogels (o.a. ganzen) waarvoor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en/of<br />

<strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> zijn aangewezen (zie bijlage 4 voor kaarten belangrijkste voedselgebieden);<br />

• geen toename van de wegzijging uit <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> of afname van de directe<br />

toestroom van kwelwater in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> Weerriben;<br />

• een toename van wegverkeer beperkt blijft tot het huidige wegennet; aanleg van nieuwe wegen<br />

of verbreding om zo de capaciteit te vergroten dienen altijd te worden getoetst als deze binnen 1<br />

km van de grens van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> plaatsvinden;<br />

• geen aantasting van verblijfplaatsen en verbindingsroutes van meervleermuizen binnen een<br />

afstand van 10 km van de grens van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> (zie bijlage 5);<br />

14 Op de lange termijn kan de situatie zich voordoen dat door een verlenging van het watersportseizoen tot in<br />

de herfst het nodig is ook voor watervogels rustgebieden aan te wijzen (Van der Hut et al. 2009).<br />

55


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

• bij schaatswedstrijden of tourtochten geldt, dat betreding van rustgebieden niet is toegestaan,<br />

mits minimaal 200 m. afstand van open water wordt gehouden.<br />

Voor evenementen geldt dat als bovenstaande voorwaarden in het draaiboek zijn geborgd er geen<br />

nadere toetsing noodzakelijk is.<br />

Bij toepassing van deze voorwaarden worden negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen<br />

voorkomen.<br />

Duurzame ontwikkeling recreatie<br />

Europarc charter for sustainable tourism<br />

Europarc is een Europese koepelorganisatie voor Nationale Parken. Zij heeft een handvest opgesteld<br />

dat zich richt op een duurzame ontwikkeling van toerisme in beschermde natuurgebieden. Het<br />

handvest is een keurmerk dat een Nationaal Park kan voeren als zij zich richt op duurzaamheid.<br />

Hierdoor zijn er voordelen te behalen op economisch en sociaal vlak. Zie voor meer informatie:<br />

http://www.europarc.org/european-charter.org/index.htm<br />

Dit 'charter' is een voorbeeld van een duurzaam samen gaan van recreatie en natuur zoals dat op<br />

verschillende Nationale Parken in Europa al de praktijk is. Met deze benadering is de kans groot dat in<br />

een vroeg stadium al wordt nagedacht over het voorkomen van activiteiten die strijdig zijn met de NBwet.<br />

Het Nationaal Park <strong>Weerribben</strong>-<strong>Wieden</strong> streeft in 2009 certificering als 'charter' park na.<br />

6.6 Bedrijvigheid, woningbouw en infrastructuur<br />

Nieuwe activiteiten met betrekking op het gebied van bedrijvigheid, woningbouw en infrastructuur buiten<br />

de grenzen van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> kunnen zonder NBwet-vergunning worden uitgevoerd, als<br />

zij aan de onderstaande voorwaarden voldoen:<br />

• geen toename van fosfaat in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> of binnen het stroomgebied dat<br />

afwatert op beide gebieden;<br />

• geen toename van de wegzijging uit <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> of afname van de directe<br />

toestroom van kwelwater in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> Weerriben;<br />

• geen toename van de stikstofdepositie op het kraggengebied en het veenweidegebied voor zover<br />

het Habitatrichtlijngebied is;<br />

• een toename van de recreatiedruk (inclusief opwerveling slib) leidt niet tot een vergroting van<br />

de huidige verstoringszones (zie kaart 4.1); uit monitoring moet blijken of dit gebeurt, indien dat<br />

niet het geval is volgt aanpassing van de zonering;<br />

• een toename van wegverkeer beperkt blijft tot het huidige wegennet; aanleg van nieuwe wegen<br />

of verbreding om zo de capaciteit te vergroten dienen altijd te worden getoetst als deze binnen 1<br />

km van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> plaatsvinden;<br />

• geen afname van het areaal beschikbare foerageergebieden binnen een afstand van 5 kilometer<br />

voor Purperreiger, Zwarte stern en de niet-broedvogels (o.a. ganzen) waarvoor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en/of<br />

<strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> zijn aangewezen (zie bijlage 4 voor kaarten belangrijkste voedselgebieden);<br />

• geen aantasting van verblijfplaatsen en verbindingsroutes van meervleermuizen binnen een<br />

afstand van 10 km van de grens van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> (zie bijlage 5);<br />

• geen slachtoffers veroorzaken uit de populaties van de soorten waarvoor instandhoudingsdoelen<br />

zijn geformuleerd.<br />

Grote plannen en projecten m.e.r.-plichtig zijn en vallen dus buiten deze voorwaarden.<br />

Bestemmingsplannen worden getoetst aan de NB-wet. Na goedkeuring van het bestemmingsplan (Plantoets)<br />

is het ontwikkelen van activiteiten op basis van dit plan mogelijk zonder nieuwe toetsing aan de<br />

NB-wet (Project-toets). Hierbij is het wel van belang dat de concrete uitvoering van de activiteit niet<br />

afwijkt van de planuitwerking.<br />

Bij toepassing van deze voorwaarden worden negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen<br />

voorkomen.<br />

Voorbeeld ter verduidelijking: woningbouw<br />

Het uitbouwen van een bestaand huis in Belt-Schutsloot of het neerzetten van een schuurtje in<br />

een achtertuin in Kalenberg kan zonder NB-wetvergunning gedaan worden. <strong>De</strong>ze ingrepen passen<br />

immers binnen bovenstaande voorwaarden. Dat geldt ook voor de uitbreiding van een omliggend<br />

dorp met bijvoorbeeld 10 woningen binnen de bebouwde kom. Buiten de bebouwde kom moet<br />

nagegaan worden of er bijvoorbeeld foerageergebieden beïnvloed worden.<br />

56


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

6.7 Waterbeheer<br />

Voor het waterbeheer (kwaliteit en kwantiteit) geldt dat plannen altijd getoetst moeten worden aan de<br />

NB-wet. Het betreft dan plannen die betrekking hebben op (een deel van) <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en/of <strong>De</strong><br />

<strong>Weerribben</strong> of het stroomgebied dat op <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en/of <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> afwatert. Voorbeelden van deze<br />

plannen zijn Waterbesluiten, watergebiedsplannen, stroomgebiedsplannen en uitwerkingen daarvan.<br />

6.8 Natuurbeheer en natuurontwikkeling<br />

Voor het uitvoeren van de instandhoudingsmaatregelen, zoals beschreven in hoofdstuk 4, is geen Nbwetvergunning<br />

noodzakelijk, op voorwaarde dat uitvoering plaatsvinden op een wijze en op een tijdstip<br />

die minimale negatieve effecten tot gevolg hebben op soorten en habitattypen. Nieuwe activiteiten op<br />

het vlak van natuurbeheer, voorzover niet opgenomen in dit beheerplan, dienen altijd getoetst te worden<br />

aan de NB-wet.<br />

Nieuwe natuurontwikkelingsprojecten (anderen dan uit het Raamplan), gelegen in het gebied dat<br />

afwatert op de boezem van NWO of binnen 5 km van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, moeten altijd<br />

worden getoetst. Daarbij dient vooral rekening te worden gehouden met fosfaatuitspoeling en<br />

ruimtebeslag (vooral beschikbaarheid foerageergebieden).<br />

6.9 Ruimtelijke plannen<br />

Voor bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen en wijzigingen daarvan geldt dat plannen altijd<br />

getoetst moeten worden aan de NB-wet.<br />

6.10 Diverse ontwikkelingen<br />

Grondwateronttrekkingen<br />

Nieuwe grondwateronttrekkingen buiten de grenzen van de <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebieden is<br />

toetsing aan de NB-wet is noodzakelijk als het invloedsgebied van een onttrekking en/of infiltratie, dit is<br />

het gebied met een verlaging of verhoging van de grondwaterstand en of stijghoogte van 5 cm of meer,<br />

ligt in het gebied van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en/of <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>.<br />

Faunabeheer, jacht en schadebestrijding<br />

Binnen de grenzen van de Vogelrichtgebieden is jacht niet toegestaan. Nieuwe activiteiten op het gebied<br />

van faunabeheer en schadebestrijding binnen de grenzen van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> en in de<br />

periode van 1 oktober tot 1 april binnen de Ganzenfoerageergebieden (gelegen binnen 5 km van de<br />

grens van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>) kunnen zonder Nb-wetvergunning worden uitgevoerd, als zij aan de onderstaande<br />

voorwaarde voldoen:<br />

• Uitvoering conform een vastgesteld Faunabeheerplan die getoetst is aan de NB-wet. <strong>De</strong><br />

onderdelen in een nieuw faunabeheerplan die een voortzetting inhouden van het bestaande<br />

gebruik, hoeven niet opnieuw getoetst te worden. <strong>De</strong> onderdelen die wel een wijziging inhouden<br />

moeten een voortoets ondergaan.<br />

Indien nieuwe activiteiten voldoen aan de volgende voorwaarden, is geen toetsing aan de Nb-wet nodig<br />

en ook geen vergunning noodzakelijk:<br />

• Er geen verstoring plaatsvindt van broedende, foeragerende, rustende of slapende vogels<br />

waarvoor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en/of <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> zijn aangewezen;<br />

• Er geen betreding plaatsvindt van de broed-, voedsel- en rustgebieden (incl. slaapplaatsen) of<br />

kwetsbare habitattypen waarvoor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en/of <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> zijn aangewezen in de<br />

periode dat er negatieve effecten kunnen optreden.<br />

Nieuwe activiteiten die betrekking hebben op faunabeheer, schadebestrijding en jacht buiten de grenzen<br />

van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> en in de periode van 1 oktober tot 1 april buiten de<br />

Ganzenfoerageergebieden (gelegen binnen 5 km van de grens van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>) plaatsvinden kunnen<br />

zonder Nbw-vergunning worden uitgevoerd, als zij aan de onderstaande voorwaarde voldoen:<br />

• Geen afschot plaatsvindt van vogelsoorten waarvoor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en/of <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> zijn<br />

aangewezen, tenzij het verontrusting (incl. ondersteunend afschot) in het kader van<br />

schadebestrijding betreft zover toegestaan in de Flora en Fauna wet.<br />

Bij toepassing van deze voorwaarden worden negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen<br />

voorkomen.<br />

57


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

<strong>De</strong>el III Realisatie<br />

Meer overjarig riet voor moerasvogels als Roerdomp en Snor is een wens uit de beheerplan. Om deze<br />

wens te realiseren is samenwerking met de rietsnijders nodig. Als de rietsnijders zich willen en kunnen<br />

verbreden tot rietlandbeheerder zijn er zeker kansen (foto ##).<br />

<strong>De</strong> Kaderrichtlijn Water streeft naar een goede kwaliteit van het water. Maatregelen in dit spoor dagen<br />

bij aan het bereiken van de doelen van <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> (foto ##).<br />

58


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

7. Monitoring en onderzoek<br />

GS en de minister erkennen dat kennis en informatie van groot belang is bij de keuze van maatregelen<br />

en het beoordelen van de effecten van activiteiten. Daarnaast moet er zicht zijn op de ontwikkeling<br />

van de instandhoudingsdoelen en het gebruik van het gebied. <strong>De</strong>ze informatie moet beschikbaar zijn<br />

voor de vergunningverlening en een volgend beheerplan. Bij het verzamelen van de gegevens zal<br />

zoveel mogelijk worden aangesloten bij al bestaande monitoring- en onderzoeksprogramma's. Als<br />

aanvulling hierop is het nodig dat:<br />

de kwaliteit van de habitattypen systematisch wordt gevolgd;<br />

er tellingen worden verricht op slaapplaatsen van wintervogels;<br />

de verspreiding van soorten van de Habitatrichtlijn beter bekend wordt;<br />

het meetnet voor de waterkwaliteit uitbreiden met meetpunten in de petgaten;<br />

de toepassing van defosfatering wordt geevalueerd;<br />

de metingen van de luchtkwaliteit worden uitgebreid;<br />

de zonering gemonitoord wordt;<br />

in 2012 een voortgangsrapportage wordt opgesteld met de vorderingen van de utvoering van dit<br />

beheerplan<br />

de effecten van wijzigingen in het bestaand gebruik en van nieuwe activiteiten worden bijgehouden in<br />

zogenoemde “cumulatieboekhouding”;<br />

onderzoek gedaan wordt om de kennislacunes op te lossen.<br />

<strong>De</strong> verantwoordelijkheid voor het verzamelen van informatie ligt bij de Provincie Overijssel voor <strong>De</strong><br />

<strong>Wieden</strong> en de minister van LNV voor <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>. Om tot een goede monitoring te komen dient een<br />

monitoringsplan te worden opgesteld.<br />

Kennis en informatie spelen een belangrijke rol bij het kiezen van maatregelen en het beoordelen van de<br />

effecten van activiteiten op de beschermde natuurwaarden. Gebleken is dat die kennis en informatie niet<br />

altijd voldoende beschikbaar is. Gezien de verantwoordelijkheid voor het bereiken van de<br />

instandhoudingsdoelen en het voorkomen onnodige consequenties voor mensen en bedrijven, moet er<br />

goede informatie beschikbaar zijn of komen. Om te weten hoe de natuur en de menselijke activiteiten<br />

zich in de tijd ontwikkelen binnen en buiten <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> is monitoring nodig. Daarnaast<br />

dient er onderzoek te worden gedaan naar de relatie tussen ingrepen en gevolgen daarvan. Al deze<br />

gegevens zijn nodig voor de evaluatie van dit beheerplan (zijn de doelen gehaald en zijn de maatregelen<br />

effectief) en tussentijds bij het beoordelen van vergunningaanvragen.<br />

Uitgangspunt is dat bij de monitoring zoveel mogelijk wordt uitgegaan van bestaande<br />

monitoringsprogramma’s. <strong>De</strong> verantwoordelijkheid voor het verzamelen van informatie ligt in beginsel bij<br />

het gezag dat bevoegd is tot het vaststellen van het beheerplan. Dat wil zeggen bij de Provincie<br />

Overijssel voor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en de minister van LNV voor <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>. Het is wenselijk om halverwege<br />

de looptijd van het beheerplan (2012) een voortgangsrapportage op te stellen om zo de voortgang en<br />

het effect van de maatregelen te bewaken.<br />

Op basis van dit hoofdstuk zal een monitoringplan worden opgesteld. Dit zal afgestemd worden met de<br />

andere beheerplannen in provincie Overijssel en met landelijke afspraken over monitoring.<br />

7.1 Instandhoudingsdoelen<br />

Dit beheerplan is gericht op het behalen van de instandhoudingsdoelen en die vormen dan ook het<br />

belangrijkste onderwerp van monitoring. Concreet betekent dit dat er informatie beschikbaar moet zijn<br />

over de oppervlakte en kwaliteit van de habitattypen en de aantallen/dichtheden en verspreiding van de<br />

Habitatrichtlijnsoorten en vogels. Om inzicht te krijgen in het effect van de voorgestelde maatregelen is<br />

het daarnaast nodig te weten hoe de abiotische randvoorwaarden zich ontwikkelen (water- en<br />

luchtkwaliteit) en wat de voortgang is van de uitvoering van de maatregelen. Kennis over de recente<br />

verspreiding en ontwikkeling van de habitattypen en soorten dient ook beschikbaar te zijn voor het<br />

beoordelen van vergunningaanvragen.<br />

Staat van instandhouding<br />

<strong>De</strong> bestaande monitoringprogramma’s zijn:<br />

• Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) van het ministerie van LNV;<br />

59


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

• monitoringsprogramma’s van Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten;<br />

• watervogeltellingen van de Provincie Overijssel;<br />

• hydrobiologische monitoring door Waterschap Reest en <strong>Wieden</strong> en Waterschap Zuiderzeeland.<br />

Uit de analyse van de bestaande monitoringsprogramma’s blijkt dat deze voldoen, behalve voor de<br />

kwaliteit van de habitattypen, de niet-broedvogels en een aantal soorten van de Habitatrichtlijn (alle<br />

soorten met uitzondering van Grote vuurvlinder en Geel schorpioenmos).<br />

Monitoring van de kwaliteit van habitattypen is van belang om te weten of de instandhoudingdoelen<br />

bereikt worden en of er een effect is vast te stellen van het verbeteren van de water- en luchtkwaliteit.<br />

Gezien de omvang van beide gebieden is het zeer kostbaar om iedere zes jaar een volledige<br />

vegetatiekartering uit te voeren. Het is wenselijk tot een steekproefopzet te komen zodat inzicht ontstaat<br />

in de ontwikkeling van de kwaliteit op basis van de vegetatietypen, typische soorten en de kenmerken<br />

van een goede structuur en functie (conform Ministerie van LNV 2008). Gezien de fasering van de<br />

verbetering van de lucht- en waterkwaliteit is dit een belangrijke opgave.<br />

Bij de niet-broedvogels ontbreekt monitoring van de slaapplaatsen Aalscholvers, zwanen en ganzen. Voor<br />

monitoring van de soorten van de Habitatrichtlijn is een zeer grote inspanning nodig. Daarom wordt er<br />

volstaan met monitoring van het leefgebied al dan niet aangevuld met steekproefsgewijze vaststelling of<br />

de soort nog steeds aanwezig is. Voor soorten met een ruime verspreiding (Platte schijfhoren,<br />

Gestreepte waterroofkever, Bittervoorn, Kleine modderkruiper en Rivierdonderpad) wordt als vuistregel<br />

aangehouden dat 2-5% van het leefgebied eens per zes jaar steekproefsgewijs onderzocht wordt. Voor<br />

soorten die zeer geclusterd of schaars zijn wordt een groter deel van het leefgebied (tot 25%)<br />

steekproefsgewijs onderzocht. Het achtergronddocument 2 geeft in hoofdstuk 11 een meer<br />

gedetailleerde beschrijving van de gewenste monitoring voor deze soorten. Voor <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> is een<br />

monitoringplan opgesteld waar <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> een belangrijk onderdeel vormt (Altenburg et al. in prep).<br />

Abiotische randvoorwaarden<br />

<strong>De</strong> bestaande monitoringprogramma’s zijn:<br />

• Waterkwaliteits- en -kwantiteitsmetingen door Waterschap Reest en <strong>Wieden</strong> en Waterschap<br />

Zuiderzeeland;<br />

• Luchtkwaliteitsmetingen van het RIVM.<br />

<strong>De</strong> waterkwaliteit wordt grotendeels voldoende gevolgd. Zo worden alle voor de instandhoudingsdoelen<br />

relevante waterkwaliteitselementen gemeten door het Waterschap. Het is wenselijk het aantal<br />

meetpunten voor fosfaat uit te breiden met enkele representatieve meetpunten in de petgaten.<br />

Voor de luchtkwaliteit is het noodzakelijk meetpunten in het gebied te realiseren om zo meer informatie<br />

te krijgen over de stikstofdepositie op verschillende locaties binnen het gebied. Hierbij wordt aangesloten<br />

bij een meetprogramma voor de provincie Overijssel.<br />

Hand aan de kraan: water- en luchtkwaliteit<br />

Het verbeteren van de water- en luchtkwaliteit is voor de <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> doelen van groot belang.<br />

Hiervoor is meer tijd nodig dan alleen de eerste beheerplanperiode. Om achteruitgang van de<br />

kwaliteit en het ontstaan van onomkeerbare schade te voorkomen, is inzicht in de ontwikkeling van<br />

de kwaliteit van de habitattypen cruciaal. Hiervoor is het noodzakelijk:<br />

een meetnet in de vorm van een representatieve steekproef op te zetten voor de kwaliteit van de<br />

habitattypen;<br />

het aantal meetpunten voor het meten van de luchtkwaliteit (stikstof) uit te breiden;<br />

de waterkwaliteit (fosfaat) nauwkeurig te volgen.<br />

Op basis van deze informatie kan zo nodig versneld worden ingegrepen.<br />

Instandhoudingsmaatregelen<br />

Voor de instandhoudingsmaatregelen uit dit beheerplan bestaat geen monitoringprogramma. Het is wel<br />

van groot belang de voortgang en het effect van die maatregelen te bewaken. Daarom wordt voorgesteld<br />

halverwege de komende beheerplanperiode (2012) een overzicht op te stellen met daarin de volgende<br />

elementen:<br />

• een overzicht van uitgevoerde maatregelen;<br />

• een overzicht van maatregelen die in voorbereiding zijn;<br />

• een overzicht van de maatregelen die geen doorgang hebben gevonden, met een beschrijving<br />

van de redenen waarom zij niet zijn doorgegaan;<br />

• een oordeel over het effect van de uitgevoerde maatregelen;<br />

60


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

• een overzicht van de verleende vergunningen.<br />

Bij het beoordelen van de effectiviteit gaat het er om, om op relatief eenvoudige en snelle wijze een<br />

indruk te geven van de mate waarin maatregelen ook daadwerkelijk hebben bijgedragen aan behoud of<br />

verbetering van de staat van instandhouding van aangewezen habitattypen en/of soorten. Voor een<br />

gedegen analyse is specifiek onderzoek noodzakelijk. Het toepassen van chemisch defosfateren is nieuw<br />

in het gebied en vraagt om een gedegen evaluatie om voor het volgende beheerplan te weten hoe<br />

effectief en efficiënt deze maatregel is. <strong>De</strong> opzet van de evaluatie moet onderdeel uitmaken van het nog<br />

op te stellen monitoringsplan.<br />

7.2 Gebruik in en rond het gebied<br />

<strong>De</strong> bestaande monitoringprogramma’s zijn:<br />

• Registratie van verleende vergunningen door de Provincie Overijssel;<br />

• Fiets en kanotellingen in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>;<br />

• Brug- en sluistellingen;<br />

• Landbouwtellingen CBS;<br />

• Verkeerstellingen door provincie en gemeenten.<br />

Het menselijke gebruik van de Kop van Overijssel kan invloed hebben op de ecologische ontwikkeling<br />

van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>. Het kan direct invloed hebben op leefgebieden van soorten en ook via<br />

de abiotische voorwaarden. Om te weten of de ontwikkelingen duurzaam zijn en niet op termijn strijdig<br />

kunnen worden met de instandhoudingsdoelen dient er zicht te zijn op het gebruik in en rond het gebied.<br />

<strong>De</strong> monitoring heeft betrekking op de volgende elementen:<br />

• ontwikkelingen van het gebruik in en om <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>. Het gaat hierbij om<br />

recreatieve activiteiten, verkeer, landbouw, rietsector en andere activiteiten;<br />

• de nieuwe plannen en projecten in en om <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, die bij de provincie<br />

bekend worden via het vooroverleg in het kader van de NB-wet;<br />

• de ruimtelijke ontwikkelingen in en om <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>.<br />

<strong>De</strong> ontwikkelingen van het gebruik kunnen grotendeels gevolgd worden met bestaande<br />

monitoringsprogramma's. Voor de recreatietellingen geldt dat deze uitgebreid moeten worden tot <strong>De</strong><br />

<strong>Wieden</strong>. Met luchtfoto’s is het mogelijk zicht te krijgen of de waterrecreatie plaatsvindt in lijn met het<br />

zoneringsplan. Nieuwe plannen, projecten en ruimtelijke ontwikkelingen die een negatief effect hebben<br />

op de instandhoudingsdoelen kunnen worden gevolgd via het vooroverleg in het kader van de NB-wet en<br />

de aanvragen van vergunningen (ook milieuvergunningen). <strong>De</strong> Provincie Overijssel zet een systematiek<br />

op om de effecten van wijzigingen in het bestaand gebruik en van nieuwe activiteiten te kunnen<br />

bijhouden. Dit wordt aangeduid met een “cumulatieboekhouding”. <strong>De</strong> Provincie Overijssel zorgt voor een<br />

goede ontsluiting van de cumulatieboekhouding, zodat deze door alle belanghebbenden kan worden<br />

gebruikt.<br />

Hand aan de kraan: zonering<br />

Door het instellen van een zonering blijft er ruimte voor recreatieve ontwikkelingen. Om het<br />

voorkomen van negatieve effecten te waarborgen, dient het nog op te stellen monitoringplan te<br />

voorzien in de volgende informatie:<br />

• Jaarlijks verspreidingsbeeld van de territoria van de meest voor verstoring gevoelige<br />

broedvogels;<br />

• Meerjarig verspreidingsbeeld van waterplanten op representatieve locaties.<br />

• Ruimtelijke spreiding en spreiding door het jaar heen van het recreatief gebruik van beide<br />

gebieden;<br />

• Veranderingen in de aard van de recreatie.<br />

Bij een volgend beheerplan dient te worden vastgesteld hoe de instandhoudingsdoelen, waarbij<br />

verstoring (vogels) en beschadiging (waterplanten) een rol spelen, zich ontwikkelen. Indien die<br />

ontwikkeling ongunstig is, en te relateren is aan het niet functioneren van de rustgebieden of een<br />

uitbreiding van de verstoringszones, zal de zonering worden bijgesteld.<br />

61


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

7.3 Kennislacunes<br />

Er is nog diverse onduidelijkheden over de effecten van beheer en maatregelen op het niveau van<br />

specifieke soorten en aantallen. <strong>De</strong> bestaande kennislacunes leiden er toe dat het beheer niet altijd<br />

optimaal gevoerd kan worden en effectbeoordelingen moeilijk zijn. Bij het samenstellen van dit<br />

beheerplan en de beide achtergronddocumenten zijn diverse lacunes in de kennis vastgesteld. <strong>De</strong><br />

looptijd van dit beheerplan moet benut worden om onderzoek te doen naar de volgende punten<br />

onderzoek moeten worden gedaan:<br />

• Wat zijn de randvoorwaarden voor de ontwikkeling van kranswier- en trilveenvegetaties in<br />

relatie tot waterkwaliteit en -kwantiteit? Bekend is dat fosfaat hierbij een belangrijke rol speelt,<br />

maar niet duidelijk is wat kritische concentraties en kritische belasting zijn voor de verschillende<br />

delen van de boezem.<br />

• Hoe gedraagt fosfaat zich en hoe beweegt het zich door de boezem? Naast fosfaat spelen ook<br />

andere factoren een rol, zoals stikstof, calcium en het peilbeheer. <strong>De</strong>ze factoren beïnvloeden<br />

elkaar onderling, waarbij nu niet bekend is hoe bepalend de onderlinge verhouding is. Is<br />

bijvoorbeeld verlaging van de stikstofbelasting werkelijk nodig?<br />

• Wat zijn de effecten van een meer natuurlijk peilbeheer op de beschermde habitats en soorten<br />

(o.a. Grote vuurvlinder)? Bij de huidige waterkwaliteit is echter de winterinundatie van o.a.<br />

blauwgraslanden en trilvenen niet onomstreden. Ook vormt bij veel neerslag de afstroom van<br />

fosfaat vanuit de oever mogelijk een probleem. Onder de huidige omstandigheden (bijv. veel<br />

kraggen vastgegroeid aan de bodem, lage basenrijkdom) is het ver uitzakken van het zomerpeil<br />

voor bepaalde habitattypen mogelijk ook een probleem. Nader onderzoek moet uitwijzen welke<br />

nadelige ecologische effecten zijn te verwachten.<br />

• Welk betekenis hebben de grondwaterstromen en de huidige wegzijging voor de verschillende<br />

habitattypen?<br />

• Wat zijn de gevolgen van de klimaatverandering op de instandhoudingsdoelen? <strong>De</strong> komende<br />

beheerplanperiode moet ook gebruikt worden om te concretiseren wat de te verwachten<br />

gevolgen van klimaatverandering zijn. Op basis van concrete informatie kan dan een visie<br />

worden ontwikkeld met bijbehorende concrete maatregelen en bestuurlijke afspraken.<br />

Daarnaast is nog op allerlei kleinere punten onderzoek gewenst, bijvoorbeeld naar de habitateisen van<br />

de Gestreepte waterroofkever.<br />

62


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

8. Uitvoering beheerplan<br />

GS en de minister zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van dit beheerplan. Hierbij zoeken zij de<br />

samenwerking met diverse partijen. Naast publiekrechtelijke middelen zullen privaatrechtelijke<br />

middelen, zoals overeenkomsten of convenanten, worden ingezet. Indien nodig zullen zij door het<br />

beschikbaar stellen van de financiële middelen, het mogelijk maken dat anderen tot uitvoering<br />

kunnen over te gaan.<br />

GS en de minister erkennen dat communicatie en handhaving nodig is om de strekking van dit<br />

beheerplan bekendheid te geven en op uitvoering toe te zien. Door het opstellen van een<br />

communicatie- en handhavingsplan wordt hier vorm aan gegeven.<br />

GS en de minister verwachten dat de voorgestelde aanpassingen en voorwaarden aan bestaand<br />

gebruik niet leiden tot extra kosten of verlies van inkomsten voor bedrijven.<br />

<strong>De</strong> realisatie van de instandhoudingsdoelen is voorzien in een periode van 50 jaar. Als start van deze<br />

periode zijn voor de looptijd (6 jaar) van dit eerste beheerplan duidelijke prioriteiten gesteld en<br />

maatregelen geformuleerd. Voor de uitvoering zijn GS (<strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>) en de minister (<strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>)<br />

verantwoordelijk. Op hun beurt zijn zij mede afhankelijk van de medewerking van verschillende<br />

organisaties zoals grondeigenaren, bedrijven, waterschap en gemeenten. Draagvlak en financiële<br />

middelen zijn hierbij onontbeerlijk. Daarmee wordt recht gedaan aan het principe 'haalbaar en<br />

betaalbaar'.<br />

<strong>De</strong> uitvoering van het beheerplan is niet vrijblijvend. Indien maatregelen achterwege blijven en de staat<br />

van instandhouding verslechterd, kunnen GS en de minister ingrijpen.<br />

Het uitvoeren van de maatregelen zoals genoemd in dit plan, is ook van belang om vergunningplicht voor<br />

bestaand gebruik te voorkomen en ruimte te houden voor nieuwe ontwikkelingen. Om de uitvoering te<br />

garanderen is het mogelijk een convenant af te sluiten om zo afspraken te maken over de realisatie van<br />

de maatregelen en het in acht nemen van de voorwaarden.<br />

Voorlichting is nodig om organisaties en individuele burgers kennis te laten nemen van de maatregelen<br />

voor de bescherming van de natuurwaarden. Door handhaving wordt naleving van afspraken en regels<br />

ter bescherming van het gebied bevorderd. Aan de uitvoering van het beheerplan zijn kosten verbonden.<br />

Naast kosten zorgen de aanwezige natuurwaarden ook voor economische baten. Beiden worden in beeld<br />

gebracht.<br />

8.1 Realisatie door samenwerking<br />

Dit beheerplan geeft kaders en niet in detail een uitwerking wat waar en hoe moet worden gedaan. Die<br />

uitwerking zal moeten gebeuren in andere (beleids-)plannen. In tabel 8.1 staan voorbeelden van plannen<br />

en regelingen waarin het beheerplan dient door te werken. Die doorwerking is noodzakelijk om op die<br />

manier ook administratieve lasten bij burgers en bedrijven te voorkomen. Indien deze doorwerking<br />

namelijk niet goed plaatsvindt, kan het tot gevolg hebben dat er bij de uitvoering van concrete projecten<br />

en initiatieven eerder sprake is van strijdigheid met de Natuurbeschermingswet.<br />

Tabel 8.1 Voorbeelden van (beleids-)plannen en regelgeving waarin dit beheerplan zijn doorwerking zal<br />

moeten vinden.<br />

Actor Regelgeving Beleidsplannen<br />

Ministerie van LNV Nitraatrichtlijn<br />

Besluit MER<br />

Subsidieregeling Nationale Parken<br />

Flora en Faunawet<br />

Provincie Overijssel Wet op de Ruimtelijke Ordening<br />

Besluit MER<br />

Investeringsbudget Landelijk Gebied<br />

Landinrichtingswet / WILG<br />

Instellen Nationaal Park<br />

<strong>Weerribben</strong>-<strong>Wieden</strong><br />

Prestatiecontract Staatsbosbeheer<br />

Beleidskader faunabeheer<br />

Omgevingsvisie<br />

Natuurgebiedsplan<br />

Gebiedsprogramma Noordwest-<br />

Overijssel (PMJP)<br />

63


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Waterschap Reest en<br />

<strong>Wieden</strong><br />

Gemeente<br />

Steenwijkerland en<br />

Zwartewaterland<br />

Reconstructiewet<br />

Natuurbeschermingswet<br />

Boswet<br />

Programma Beheer<br />

Programma Groen-blauwe diensten<br />

Wet Verontreiniging oppervlaktewateren<br />

Gedragscode Flora en Faunawet<br />

Wet op de Ruimtelijke Ordening<br />

Besluit MER<br />

Wet Milieubeheer<br />

Wet Ammoniak en Veehouderij<br />

AMvB Huisvesting veehouderij<br />

Wet Algemene Bepalingen<br />

Omgevingsvergunning<br />

Algemene Plaatselijke Verordening<br />

Raamplan Strategische<br />

Groenproject Noordwest Overijssel<br />

KRW maatregelpakket<br />

Watergebiedsplan, GGOR<br />

Baggerplan<br />

Verordening<br />

Bestemmingsplan<br />

Milieuvergunning<br />

Nationaal Park<br />

Beheers- en Ontwikkelingsplan<br />

<strong>Weerribben</strong>-<strong>Wieden</strong><br />

‘Charter voor sustainable tourism'<br />

Staatsbosbeheer<br />

Natuurvisie <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong><br />

& Natuurmonumenten<br />

Beheerplan <strong>Weerribben</strong><br />

Agrarische bedrijven Investeringsplannen<br />

Agrarisch natuurbeheer<br />

Rietsector Werkschema’s<br />

Recreatiebedrijven Investeringsplannen<br />

‘Charter voor sustainable tourism'<br />

Spelregels voor recreanten<br />

Staatsbosbeheer en Vereniging Natuurmonumenten<br />

<strong>De</strong> terreinbeheerders Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten zijn vanuit hun eigen doelstelling actief<br />

met het behouden van de natuurwaarden in het gebied en zetten zich daarmee in voor het bereiken van<br />

de <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> doelstellingen. Hun inzet staat beschreven in de eigen beheerplannen (Natuurvisie <strong>De</strong><br />

<strong>Wieden</strong> respectievelijk uitwerkingsplan <strong>Weerribben</strong>). Dit <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> beheerplan geeft aan dat op<br />

bepaalde punten het reguliere beheer moet worden aangepast. <strong>De</strong>ze aanpassingen zullen moeten<br />

worden doorgevoerd in de beheerplannen van de terreinbeheerders.<br />

Voor het cyclische natuurbeheer is een intensivering nodig; het dient op een grotere schaal en op<br />

structurele basis te worden gedaan. Ook deze inspanning dient te worden opgenomen in de eigen<br />

beheerplannen.<br />

Rietsector<br />

<strong>De</strong> rietsector wordt uitgenodigd om een werkwijze te ontwikkelen, en daarover afspraken te maken met<br />

de provincie Overijssel, waardoor de werkzaamheden worden uitgevoerd in overeenstemming met de<br />

Natuurbeschermingswet. <strong>De</strong> afspraken worden vastgelegd in een convenant. Het bestaand gebruik van<br />

de rietsector is zeker gesteld op het moment dat aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan. Het<br />

streven is dat de rietsnijders uiterlijk in 2011 werken conform de voorwaarden. Bij het aanpassen<br />

van de werkzaamheden wordt aansluiten gezocht bij de omvorming van de sector van rietlandbeheerders<br />

naar natuurbeheerders. Hier hoort ook een reële vergoeding voor geleverde maatschappelijke diensten<br />

bij.<br />

Recreatiesector<br />

Voor de recreatiesector is het bestaand gebruik veiliggesteld op het moment dat de zonering is<br />

geïmplementeerd. Via het Overlegorgaan Nationaal Park is er directe betrokkenheid bij het opstellen van<br />

het Visitorsmanagementplan.<br />

Het zoneringsplan sluit aan bij het initiatief van de sector om samen met het Nationaal Park te gaan<br />

voldoen het 'charter voor sustainable tourism'. In 2008 is als eerste concrete stap een cursus<br />

gastheerschap voor recreatieondernemers gestart. Doel van de cursus is het vergroten van het<br />

bewustzijn, kennis van en draagvlak voor de grote natuurlijke en landschappelijke waarden van het<br />

gebied en het belang van het behoud van die kwaliteit voor de ondernemer (natuur maakt deel uit van<br />

het bedrijfskapitaal). Indien de sector voor deze insteek kiest, levert dit kansen op voor nieuwe<br />

economische activiteiten. Voor de sector is ook een belangrijke rol weggelegd bij de voorlichting naar<br />

bezoekers.<br />

Nationaal Park <strong>Weerribben</strong>-<strong>Wieden</strong><br />

Het Nationaal Park is een belangrijk platform voor de doorwerking van dit beheerplan. Het Nationaal Park<br />

initieert, in overleg met het Overlegorgaan, immers projecten die gericht zijn op behoud van de<br />

hoogwaardige natuur en natuurgerichte kwaliteitsrecreatie. Daarvoor biedt het beheerplan een belangrijk<br />

kader. Bij de uitvoering van het door het Nationaal Park in 2008 opgestelde zoneringsplan is de<br />

64


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

medewerking van o.a. recreatie-ondernemers, terreineigenaren en gemeenten nodig. Het Nationaal Park<br />

vormt dan ook een geschikt platform om hierover afspraken te maken.<br />

Landbouw<br />

<strong>De</strong> landbouwsector wordt uitgenodigd om samen met de provincie Overijssel naar mogelijkheden om,<br />

ondanks de restricties die volgen uit dit beheerplan, ruimte te houden en te creëren voor<br />

toekomstgerichte bedrijven. Daarnaast moet het medegebruik van het landbouwgebied door<br />

voedselzoekende ganzen, Zwarte Sterns en Purperreigers inpasbaar in de bedrijfsvoering blijven.<br />

Belangrijk hierbij zijn het Beleidskader faunabeheer (schaderegeling ganzen) en Programma beheer<br />

(subsidies agrarisch natuurbeheer).<br />

Waterschap Reest en <strong>Wieden</strong><br />

Het waterschap heeft als taak: het watersysteem duurzaam inrichten, beheren en onderhouden, zodanig<br />

dat veiligheid en functies zo optimaal mogelijk worden gerealiseerd (Waterbeheerplan 2007-2012,<br />

Reest&<strong>Wieden</strong>).<br />

Het beheerplan geeft invulling aan de voorwaarden die vanuit <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> worden gesteld aan het<br />

beheer van het water. <strong>De</strong>ze voorwaarden dienen geïntegreerd te worden in het lopende beleid zoals<br />

opgenomen in het Watergebiedsplan en de maatregelenpakketten van de Kaderrichtlijn Water. Aangezien<br />

de waterkwaliteit een centrale rol speelt bij het realiseren van de instandhoudingsdoelen ligt er een<br />

duidelijke opgave en regierol bij het waterschap.<br />

Landinrichtingscommissie<br />

Verschillende onderdelen van het eerder vastgestelde Raamplan zijn in dit beheerplan overgenomen<br />

omdat ze bijdragen aan het realiseren van de instandhoudingsdoelen. Daarmee draagt het werk van de<br />

landinrichtingscommissie direct bij aan <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>.<br />

Het Raamplan is een pakket van maatregelen gericht op verbeteringen voor de landbouw en<br />

natuurontwikkeling. <strong>De</strong> goedkeuring van de Natuurbeschermingswet is gekoppeld aan de uitvoering van<br />

het gehele voorgenomen pakket. Bij wijzigingen van de uitvoering ten opzichte van het Raamplan is een<br />

nieuwe toetsing aan de NB-wet van de gewijzigde onderdeel noodzakelijk.<br />

Gemeente Steenwijkerland, Zwartewaterland en omliggende gemeenten<br />

Gemeenten geven via bestemmingsplannen ruimte voor activiteiten. Daarmee is het een belangrijk<br />

instrument voor de uitvoering van het beheerplan. Bestemmingsplannen zijn bindend voor burgers en<br />

organisaties en indien het beheerplan hierin zijn doorwerking kent, vindt er ook een juridische<br />

verankering plaats. Als deze doorwerking achterwege blijft, dan vindt doorwerking via het<br />

instrumentarium van de NB-wet plaats.<br />

Na de invoering van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (WABO) wordt de gemeente bevoegd<br />

gezag voor het afgeven van de omgevingsvergunning. <strong>De</strong>ze vergunning vervangt een 25-tal<br />

vergunningen en toestemmingen op het gebied van bouwen, ruimte, milieu en natuur. <strong>De</strong><br />

Natuurbeschermingswet zal hier zeer waarschijnlijk bij aangehaakt worden. <strong>De</strong> inhoudelijke beoordeling<br />

voor de NB-wet blijft dan bij de provincie waarbij de beschikking wordt vervangen door een ‘verklaring<br />

van geen bedenkingen’. Met de WABO krijgt de gemeente dus een grotere rol bij het beoordelen van<br />

schadelijke gevolgen voor natuurwaarden.<br />

8.2 Communicatie & handhaving<br />

Communicatie<br />

<strong>De</strong> Natuurbeschermingswet kent een zorgplicht. <strong>De</strong> zorgplicht richt zich op een ieder en behelst het<br />

voorkomen van schade aan de natuurgebieden. Naast het voorkomen van schade, geldt de plicht ook<br />

voor het beperken en ongedaan maken van negatieve gevolgen. Om hier inhoud aan te kunnen geven is<br />

het wel nodig dat goed bekend is waar die zorg uit bestaat. Het beheerplan heeft dit ingevuld met een<br />

overzicht van schadelijke handelingen en voorwaarden die aan activiteiten worden verbonden. Om deze<br />

in de praktijk tot uiting te laten komen is communicatie en handhaving van groot belang. Een onderdeel<br />

van de communicatie is ook dat gebruikers, ondernemers, bewoners, organisaties en overheden op de<br />

hoogte zijn van het belang van het <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> gebied.<br />

Na vaststelling van het beheerplan zal er verder gewerkt worden aan verspreiding van de kennis over de<br />

betekenis van dit beheerplan. Hiervoor is voorlichting nodig die zich specifiek richt op <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong><br />

<strong>Weerribben</strong> en daarnaast meer algemene informatie die moet leiden tot bekendheid van de<br />

Natuurbeschermingswet. Voor de gebiedsgerichte communicatie zal een communicatieplan worden<br />

opgesteld door de provincie Overijssel. Voor het ministerie van LNV is een duidelijke rol weggelegd voor<br />

het bereiken van algemene bekendheid van <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>.<br />

In het communicatieplan zal er specifieke aandacht moeten zijn voor recreanten. Om de beoogde<br />

bescherming van het zoneringsplan ook daadwerkelijk tel laten plaatsvinden, is gerichte voorlichting naar<br />

recreanten noodzakelijk. In het plan zelf moet hier een aanzet voor worden gegeven. Het Nationaal Park,<br />

65


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

het bezoekerscentrum, de recreatiesector en de terreinbeheerders spelen een belangrijke rol bij de<br />

communicatie met de recreanten.<br />

Bewoners en bedrijven zijn eveneens een belangrijke doelgroep. <strong>De</strong> provincie Overijssel heeft als<br />

vergunningverlener de eerste verantwoordelijkheid voor de communicatie naar hen over de specifieke<br />

gevolgen van het beheerplan en de vergunningverlening op grond van de Natuurbeschermingswet. <strong>De</strong><br />

gemeente is ook een belangrijke partij in de naleving van de Natuurbeschermingswet, omdat zij meestal<br />

de eerste overheidsinstantie is die op de hoogte is van mogelijke nieuwe initiatieven en daarmee ook de<br />

eerste instantie is die initiatiefnemers kan wijzen op de consequenties van de Natuurbeschermingswet.<br />

Dit sluit ook goed gaat aan bij de invoering van de WABO.<br />

Handhaving<br />

<strong>De</strong> provincie Overijssel heeft enkele fte beschikbaar voor het handhaven van de Natuurbeschermingswet.<br />

In het veld zijn voor de handhaving verder van belang de toezichthouders van de terreineigenaren<br />

Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten en de politie. Op ad-hoc basis kan ook een beroep worden<br />

gedaan op de Algemene Inspectie Dienst van het ministerie van LNV. Op dit moment bestaat er geen<br />

planmatige handhaving van de Natuurbeschermingswet. Het is wenselijk na vaststelling van dit<br />

beheerplan een handhavingsplan op te stellen dat zoveel mogelijk gericht is op integratie met ander<br />

toezicht. <strong>De</strong> provincie Overijssel is hiervoor verantwoordelijk.<br />

8.3 Financiering<br />

Bij het opstellen van de instandhoudingsdoelen was één van de uitgangspunten dat de maatregelen<br />

gefinancierd kunnen worden uit bestaande budgetten (Ministerie van LNV 2006). Er zijn verschillende<br />

subsidieregelingen waar overheden, terreineigenaren en terreinbeheerders, agrarische bedrijven en<br />

andere particulieren gebruik van kunnen maken. Rijk en provincie dienen zodanig deze regelingen uit te<br />

werken en toe te passen dat maatregelen die in dit plan zijn genoemd er mee kunnen worden bekostigd.<br />

Op deze wijze worden de instanties in het gebied gestimuleerd om een beroep te doen op deze<br />

regelingen en te handelen conform de maatregelen.<br />

Provincie<br />

Met de komst van het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) is de regierol van de gebiedsgerichte<br />

inrichting van het landelijk gebied bij de provincies gekomen. Het gaat hierbij om een bundeling van<br />

financiële middelen. In het Provinciaal Meerjarenprogramma (pMJP, Provincie Overijssel 2006) is<br />

uitgewerkt waaraan het ILG-budget besteed gaat worden. <strong>De</strong> volgende prestaties maken daar onderdeel<br />

van uit:<br />

• Programma beheer (SAN en SN);<br />

• Groen-blauwe diensten;<br />

• 1.1.5: Verbetering ruimtelijke structuur grondgebonden landbouw<br />

• 1.2.2: Stimuleren toekomst gericht ondernemerschap<br />

• 1.3.2: Stimuleren innovatieve technieken<br />

• 2.1.1: verwerven areaal nieuwe natuur voor Ecologische Hoofdstructuur (EHS)<br />

• 2.1.4: inrichten areaal EHS conform natuurdoelen<br />

• 2.2.1: uitvoering soortenbescherming<br />

• 2.2.3: versterking Nationaal Park<br />

• 2.2.6: realiseren van de gewenste milieukwaliteit EHS m.b.t. ammoniakemissie en waterregime<br />

• 2.2.1: uitvoeringsmaatregelen soortenbeschermingsplannen<br />

• 5.2.4: Kaderrichtlijn Water: realiseren helofytenfilters<br />

• 5.2.5: Kaderrichtlijn Water: natuurvriendelijke oevers<br />

• 6.1.1: Plan- en gebiedsuitwerkingen en uitvoeringsmodules<br />

Rijk<br />

• EGM-subsidies (onderdeel Ontwikkeling Beheer Natuurkwaliteit): Regeling om de effecten van<br />

verzuring, verdroging en vermesting van de bodem in (potentiële) natuurgebieden terug te<br />

dringen;<br />

• Subsidie Nationale Parken;<br />

• financiering van Staatsbosbeheer.<br />

Europa<br />

• Life+: Regeling op het gebied van natuur, biodiversiteit, milieu en communicatie.<br />

• POP2 2007-2013: Het POP is de Nederlandse invulling van de Europese Plattelandsverordening<br />

uit 2005. Het is een 7-jarig subsidieprogramma voor duurzame landbouw en natuur.<br />

66


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

In bijlage 9 is een samenvattend overzicht opgenomen van alle actiepunten met de verantwoordelijken<br />

voor de uitvoering, de geschatte kosten en de financieringsbronnen. <strong>De</strong> kostenramingen zijn grotendeels<br />

gebaseerd op een analyse van Witteveen + Bos (2008) en de notitie ‘Met een kluitje in het riet? of ….’<br />

die is opgesteld door het Overlegorgaan Nationaal Park (2008). Op dit moment is er nog geen zekerheid<br />

over de financiële dekking van alle maatregelen.<br />

8.4 Schadevergoeding<br />

In het beheerplan wordt het bestaand gebruik zoveel als mogelijk gerespecteerd. Soms worden<br />

aanpassingen van het gebruik voorgeschreven en/of worden voorwaarden gesteld aan het gebruik. <strong>De</strong><br />

verwachting is dat deze aanpassingen en voorwaarden niet leiden tot extra kosten of verlies van<br />

inkomsten. Bij de vaststelling van dit beheerplan wordt daarom niet gelijktijdig een besluit genomen over<br />

schadevergoedingen voor bestaand gebruik.<br />

Als onverhoopt blijkt dat een belanghebbende toch schade lijdt, dan kan op grond van artikel 31 van de<br />

Natuurbeschermingswet een verzoek tot schadevergoeding worden ingediend. Indien een<br />

belanghebbende ten gevolge van een besluit krachtens hoofdstuk 3 van de NB-wet schade lijdt of zal<br />

lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding<br />

niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, kan op zijn verzoek een<br />

schadevergoeding naar billijkheid worden toegekend. Het verzoek om schadevergoeding moet worden<br />

ingediend bij het orgaan dat het "schadeveroorzakende" besluit heeft genomen.<br />

Bij de beoordeling van schadevergoedingsverzoek zal er moeten worden bekeken of het gaat om<br />

aantoonbare, onevenredig grote inkomensschade of vermogensschade in verhouding tot het te dienen<br />

beschermingsdoel. Verder mag deze schade niet verwijtbaar zijn aan de ondernemer of behoren tot het<br />

maatschappelijke risico van de ondernemer. Bestaande jurisprudentie laat zien dat iedere potentiële<br />

schade eigen onderzoek vergt, waarbij alle details over bestemmingsplanmogelijkheden en<br />

voorzienbaarheid van de beperking onderzocht moeten worden.<br />

8.5 Baten<br />

In dit laatste hoofdstuk van het beheerplan is een overzicht gepresenteerd van de kosten die gemaakt<br />

moeten worden om de natuurdoelen te halen. Natuur kost echter niet alleen geld, het levert ook geld op<br />

zoals de studie 'Kop en Munt' zien (Bade et al. 2008). Het Nationaal Park <strong>Weerribben</strong>-<strong>Wieden</strong> blijkt te<br />

fungeren als drager van de regionale economie. Ondernemers weten jaarlijks een bruto winst van bijna<br />

50 miljoen euro te genereren en 3.897 banen zijn te herleiden tot beide natuurgebieden. <strong>De</strong> horeca<br />

creëert de meeste arbeidsplaatsen. Al met al een mooi resultaat waarbij de jaarlijkse opbrengsten de<br />

jaarlijkse kosten ruim overstijgen.<br />

67


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Literatuur<br />

Algemene Vereniging voor de Rietcultuur in Nederland 2006. Natuurlijk Rietsnijden! Toekomstvisie voor<br />

de rietcultuur in de Nederlandse laagveenmoerasgebieden.<br />

Altenburg, W, J. Schut & G. van Wirdum, in prep.. Monitoringsplan de <strong>Weerribben</strong>.<br />

A&W rapport nr. 889. Altenburg & Wymenga, Veenwouden.<br />

Arcadis 2007. Natuurtoets Beulakerpolder. Toetsing aan de FF-wet en de NB-wet. Projectgroep<br />

Beulakerpolder-Giethoornpolder.<br />

Bade T, Enzerink R. & Smid G. 2008. Kop en Munt. Nationaal Park <strong>Weerribben</strong>-<strong>Wieden</strong> als drager van de<br />

regionale economie. Kenniscentrum Triple E, Arnhem.<br />

Bobbink, 2006. Cursus ecologische herstelbeheer. Heide, vennen en natuurontwikkeling in het<br />

zandgebied. B-ware research centre/ Radboud Universiteit Nijmegen, Nijmegen.<br />

Bos D. & Davids L. 2007. Cumulatieve effecten van ruimtelijke ingrepen rond <strong>Wieden</strong> en <strong>Weerribben</strong>. <strong>De</strong><br />

bijdrage van de ontwikkeling nabij Scheerwolde. A&W rapport 939. Altenburg & Wymenga,<br />

ecologisch onderzoek bv, Veenwouden.<br />

Bruinzeel L.W. & van der Weide M. 2008. Quick scan: Toetsing Gebiedsperspectief Noordwest Overijssel.<br />

Toetsing aan het werkdocument <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>Wieden</strong>-<strong>Weerribben</strong>. A&W rapport 1148. Altenburg<br />

& Wymenga, ecologisch onderzoek bv, Veenwouden.<br />

Buro Natuur + Water 2008. <strong>De</strong> inzet van rietsnijders bij het realiseren van natuurdoelen,<br />

waterkwaliteitsdoelen en landschapswaarden in de voor <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> aangemelde<br />

laagveenmoerassen. Advies op verzoek van de minister van LNV. <strong>De</strong> Wijk.<br />

Dienst Landelijk Gebied 2003. Concept Raamplan Strategische Groenproject Noordwest-Overijssel.<br />

Zwolle.<br />

van Dobben H. & van Hinsberg A. 2008. Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof,<br />

toegepast op habitattypen en <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebieden. Alterra-rapport 1654. Alterra, Wageningen.<br />

Evers C.H.M. 2007. Getalswaarden bij de Goede Ecologische Toestand voor oppervlaktewater voor de<br />

algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen temperatuur, zuurgraad, doorzicht, zoutgehalte<br />

en zuurstof. Rapport nr. 2007-01, STOWA, Utrecht.<br />

Gies T.J.A., Kros J., Voogd J.C., Schmidt R. & van Rooij B.J.R. 2009. Effectiviteit ammoniakmaatregelen<br />

in een 10 km zone rondom de <strong>Natura</strong><strong>2000</strong>-gebieden in de provincie Overijssel. <strong>De</strong>el 2:<br />

Aanvulling op Alterra-rapport 1682. Alterra-rapport 1893. Alterra, Wageningen.<br />

Gemeente Steenwijkerland 2007. Discussienotitie beleid verblijfsaccommodaties gemeente<br />

Steenwijkerland, Steenwijk.<br />

Heijnis F. & C.H.M. Evers 2007 a. Afleiding getalswaarden voor nutriënten voor de goede ecologische<br />

toestand van natuurlijke wateren. Rapport nr. <strong>2000</strong>7-02, STOWA, Utrecht.<br />

Heijnis F. & C.H.M. Evers 2007 b. Toelichting op ecologische doelen voor nutriënten in<br />

oppervlaktewateren. Rapport nr. <strong>2000</strong>7-18, STOWA, Utrecht.<br />

van der Hut, R.M.G, 2007. Ecologische toetsing van ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van<br />

Meppel. Passende beoordeling Masterplan Nieuwveense Landen en Voorontwerp<br />

Bestemmingsplan Buitengebied. A&W-rapport 919. Altenburg & Wymenga, ecologisch onderzoek<br />

bv, Veenwouden.<br />

van der Hut R.M.G. & Altenburg W. 2008. Beheer- en ontwikkelingsplan Nationaal Park <strong>Weerribben</strong>-<br />

<strong>Wieden</strong>. A&W-rapport 1050. Altenburg & Wymenga, ecologisch onderzoek bv, Veenwouden.<br />

van der Hut R.M.G., de Jonge C.J., Berkers R.F.A. & Davids L. 2009. Visitorsmanagementplan Nationaal<br />

Park <strong>Weerribben</strong>-<strong>Wieden</strong>. Altenburg & Wymega ecologisch onderzoek, Veenwouden en<br />

Kenniscentrum Recreatie, <strong>De</strong>n Haag.<br />

Kiwa Water Research/EGG-consult 2007a. Knelpunten- en kansenanalyse <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied 34-<br />

<strong>Weerribben</strong>. www.minlnv.nl<br />

Kiwa Water Research/EGG-consult 2007b. Knelpunten- en kansenanalyse <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebied 35-<br />

<strong>Wieden</strong>. www.minlnv.nl<br />

Kuiper D.P.J., J. Schut, A.-J. Haarsma, J. Oudehand, H.G.J.A. Limpens & D. van Dullemen, 2006.<br />

Meervleermuizen in Fryslân; kennisontwikkeling voor soortbescherming. A&W rapport 748.<br />

Altenburg en Wymenga en Zoogdiervereniging VZZ, Veenwouden/Arnhem.<br />

Lamers, L.P.M. (red.), J. Geurts, B. Bontes, J. Sameel, H. Pijnappel, H. Boonstra, J. Schouwenaars, M.<br />

Klinge, J. Verhoeven, B. Ibelinks, E. van Donk, W. Verberk, B. Kuiper, H. Esselink & J. Roelofs,<br />

2006. Onderzoek ten behoeve van herstel en beheer van Nederlandse laagveenwateren.<br />

Eindrapportage 2003-2006 (fase 1). Directie Kennis, Ministerie van LNV, Ede.<br />

Lamers L.P.M. & Kooijman 2008. Notitie met betrekking tot mesotrofe verlanding in laagveen. Voorlopig<br />

advies OBN <strong>De</strong>skundigenteam Laagveen- en Zeekleilandschap.<br />

Ministerie van LNV 2006a. <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> doelendocument. Duidelijkheid bieden, richting geven en ruimte<br />

laten. <strong>De</strong>n Haag.<br />

Ministerie van LNV 2006b. Ontwerpbesluit <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> gebied 35-<strong>Wieden</strong> & 36-<strong>Weerribben</strong>.<br />

www.minlnv.nl<br />

68


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Ministerie van LNV 2006c. Gebiedendocumenten <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> gebied 35-<strong>Wieden</strong> & 36-<strong>Weerribben</strong>.<br />

www.minlnv.nl<br />

Ministerie van LNV 2008 Profielen habitattypen, versie 1 september 2008. www.minlnv.nl<br />

Ministerie van VROM 2001. Nationaal Milieubeleidsplan 4. Een wereld en een wil, werken aan<br />

duurzaamheid. <strong>De</strong>n Haag.<br />

van der Molen, D.T. & R. Pot, 2007. Referenties en concept-maatlatten voor rivieren voor de<br />

Kaderrichtlijn water. update december 2007. STOWA, Utrecht.<br />

Overlegorgaan Nationaal Park <strong>Weerribben</strong>-<strong>Wieden</strong> 2008. ‘Met een kluitje in het riet? Of …’. Naar een<br />

nieuwe samenwerking voor het natuur(rietland)beheer in Nationaal Park <strong>Weerribben</strong>-<strong>Wieden</strong>.<br />

Provincie Overijssel 1997. Gebiedsperspectief Noordwest-Overijssel. Zwolle.<br />

Provincie Overijssel 2005. Natuurgebiedsplan Kop van Overijssel. Zwolle.<br />

Provincie Overijssel 2007a. Update Gebiedsperspectief Noordwest Overijssel. Bouwsteen voor het<br />

Gebiedsprogramma Noordwest Overijssel 2008-2013. Versie september 2007. Zwolle.<br />

Provincie Overijssel 2007b. Kanometingen 2006 Nationaal Park <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>. Zwolle.<br />

Provincie Overijssel 2007c. Fietsmetingen 2006 Nationaal Park <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>. Zwolle.<br />

Raam J.C. van & E.X. Maier, 1989. Nederlandse kranswieren. 1: Sterkranswier (Nitellopsis obtusa<br />

(<strong>De</strong>sv.) J. Groves). Gorteria 15:108-117.<br />

Raymaekers G., Sundseth K. & Kranenburg P. 2006. 15 jaar LIFE-Natuur in Nederland. Europese<br />

participatie in natuurherstelprojecten. Ministerie van LNV, <strong>De</strong>n Haag.<br />

Riegman, R. 2007a. Vijftien jaar Actief Biologisch Beheer (ABB) in het Duinigermeer. Evaluatierapport.<br />

Waterschap Reest en <strong>Wieden</strong>, Meppel.<br />

Riegman, R. in prep. Ecologie en waterkwaliteit van de boezem van Noordwest Overijssel: Verplaatsing<br />

van de waterinlaat en andere maatregelen. Evaluatierapport. Waterschap Reest en <strong>Wieden</strong>,<br />

Meppel.<br />

Sanders M.E., A.H. Prins, E.P.A.G. Schouwenberg, R.M.A. Wegman, 2004. Identificatie van geschikt<br />

leefgebied voor de Grote vuurvlinder; Een ecohydrologisch effectvoorspellingsmodel. Alterrarapport<br />

1073. Alterra, Wageningen.<br />

Schaminee J.H.J., E.J. Weeda, V. Westhoff, 1995. <strong>De</strong> vegetatie van Nederland. <strong>De</strong>el 2: Wateren,<br />

moerassen, natte heiden. Opulus Press, Uppsala, Leiden.<br />

Slats G. 2002. Rapport inzake het baggerplan 2002-2012 voor het Waterschap Reest en <strong>Wieden</strong>.<br />

Oranjewoud.<br />

van Splunder I., T.A.H.M. Pelsma en A. Bak (red.) (2006). Richtlijnen Monitoring Oppervlaktewater<br />

Europese Kaderrichtlijn Water. Versie 1.3. Landelijk Bestuurlijk Overleg Water (LBOW).<br />

Torenbeek R. 2008. Fosfaat in de boezem van Noordwest-Overijssel. Belasting, verspreiding en<br />

maatregelen voor reductie. Torenbeek Consultant.<br />

de Vries H.H., S.H. Ens, M. van Kessel & I.M.M.S. Silva, 2007. Meer ecologische kennis over de grote<br />

vuurvlinder. Eindrapportage. Rapport VS2007.004. <strong>De</strong> Vlinderstichting, Wageningen.<br />

Waterschap Reest en <strong>Wieden</strong> 2005. Watergebiedsplan Boezem NWO (ontwerp). Waterschap Reest en<br />

<strong>Wieden</strong>, Meppel.<br />

Waterschap Reest en <strong>Wieden</strong> 2008. Op weg naar schoon en gezond water, resultaten van het<br />

gebiedsproces Kaderrichtlijn water in het beheergebied van Waterschap Reest en <strong>Wieden</strong>.<br />

Meppel.<br />

Waterschap Zuiderzeeland 2006. Watersysteembeheer jaarrapportage 2005. Lelystad.<br />

van der Winden, J., R. Foppen & R.M.G. van der Hut, 2002. Provinciale streefwaarden moerasvogels. BW<br />

rapportnr. 01-129. Bureau Waardenburg bv, Culemborg.<br />

Witteveen + Bos 2008. Concept hoofdstuk Financiering beheerplan. <strong>De</strong>venter.<br />

Wymenga E. & E. Van Maanen 2005. Ecologische voortoets Raamplan SGP Noordwest-Overijssel. A&Wrapport<br />

492. Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek bv, Veenwouden.<br />

69


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Bijlage 1. Leden van de werk-, klankbord- en<br />

stuurgroep<br />

Organisaties die deel uitmaken van de werkgroep (ingesteld in maart 2006) en de stuurgroep (ingesteld<br />

juli 2007):<br />

Natuurmonumenten<br />

Staatsbosbeheer<br />

Waterschap Reest en <strong>Wieden</strong><br />

Dienst Landelijk Gebied / Landinrichtingscommissie<br />

Gemeente Steenwijkerland<br />

Ministerie van LNV Directie Oost<br />

Provincie Overijssel<br />

LTO-Noord (vanaf mei 2007)<br />

Vereniging KOPTOP (vanaf augustus 2007)<br />

Rietsector (vanaf september 2007)<br />

<strong>De</strong> Business Club Steenwijkerland is adviserend lid van de stuurgroep.<br />

Organisaties die zijn uitgenodigd voor de klankbordgroep:<br />

Waterschap Zuiderzeeland<br />

Kamer van Koophandel Oost-Nederland<br />

Vitens<br />

WBE Noordwest Hoek<br />

WBE <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong><br />

Provincie Drenthe<br />

Provincie Friesland<br />

Provincie Flevoland<br />

Gemeente Meppel<br />

Gemeente Weststellingwerf<br />

Gemeente Noordoostpolder<br />

Gemeente Zwartewaterland<br />

Vereniging Natuurmonumenten<br />

Staatsbosbeheer<br />

Algemene Vereniging voor de Rietcultuur in Nederland<br />

Riettelers Vereniging <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong><br />

Vereniging voor Rietlandbeheer <strong>Weerribben</strong> e.o.<br />

Bond van Binnenvissers<br />

Hengelsport Federatie Oost-Nederland<br />

Vereniging Agrarische Ondernemers Wanneperveen<br />

LTO-noord afd. Steenwijkerland<br />

Business Club Steenwijkerland<br />

Vereniging KOPTOP<br />

VVV Kop van Overijssel<br />

HISWA Noord<br />

Nederlandse Kanobond<br />

<strong>De</strong> Vlinderstichting<br />

Vogelbescherming Nederland<br />

Natuurvereniging de Noordwesthoek<br />

Landinrichtingscommissie<br />

70


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Bijlage 2. Uitwerking van de instandhoudingsdoelen<br />

In onderstaande beschrijving zijn de specifieke instandhoudingsdoelstellingen overgenomen uit de<br />

concept aanwijzingsbesluiten van de minister van LNV (Ministerie LNV, november 2006). <strong>De</strong>ze doelen<br />

zijn al gespecificeerd in behoud of uitbreiding van oppervlakte en/of kwaliteit (habitattypen) of<br />

gekwantificeerd in aantallen (soorten). In deze bijlage is het doel met de behulp van volgende kopjes<br />

nader geconcretiseerd:<br />

Wat? Daarin wordt aangegeven wat de huidige omvang van het habitattype 15 , leefgebied of populatie is.<br />

Uitbreidingsdoelstellingen zijn alleen gekwantificeerd indien ze voor 2015 gerealiseerd kunnen worden.<br />

Voor de kwaliteit kan vaak geen kwantificering worden gemaakt. <strong>De</strong> kwaliteitstypering van KIWA Water<br />

Research/EGG-consult (2007a,b) staat vermeld.<br />

Waar? <strong>De</strong> ruimtelijke uitwerking is gemaakt op het niveau van de belangrijkste landschapstypen (zoals<br />

aangegeven in figuur 2.2).<br />

Wanneer? Het behalen van de doelstelling wordt hier in de tijd uitgezet. Daarbij is aangegeven in welke<br />

periode de instandhoudingsdoelen duurzaam bereikt kunnen worden.<br />

Hoe? Hier wordt kort aangegeven hoe de doelen gerealiseerd worden, een verdere uitwerking is te<br />

vinden in hoofdstuk 4. Realisatie loopt in principe via de genoemde kernopgaven gelegd. Indien er voor<br />

de korte termijn effectgerichte maatregelen noodzakelijk zijn staat dat vermeld.<br />

<strong>De</strong>ze indeling is gehanteerd bij de habitattypen en bij soorten waarvan voldoende kennis beschikbaar is.<br />

Voor de overige soorten is de uitwerking beperkt tot een alinea.<br />

Voor de overzichtelijkheid worden de instandhoudingsdoelen in de volgende indeling gepresenteerd:<br />

1 Habitattypen van Bijlage 1 Habitatrichtlijn;<br />

2 Soorten van Bijlage 2 Habitatrichtlijn;<br />

3 Broedvogels;<br />

4 Niet-broedvogels.<br />

1. Habitattypen van Bijlage 1 Habitatrichtlijn<br />

Meren met kranswieren (H3140)<br />

“Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit.”<br />

Wat?<br />

<strong>De</strong> kranswierrijke wateren zijn in drie subtypen ingedeeld: (1) de gemeenschap van sterkranswier, (2)<br />

de gemeenschap van ruw kransblad en (3) de gemeenschap van stekelharig kransblad. <strong>De</strong><br />

uitbreidingsdoelstelling is niet gekwantificeerd, wel behoud van de uitgangssituatie:<br />

- Behoud van het huidige areaal van kranswierwateren (48 ha <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>). Het oppervlakte in <strong>De</strong><br />

<strong>Weerribben</strong> is onbekend.<br />

<strong>De</strong> doelstelling van verbetering kwaliteit kan op basis van de huidige informatie niet worden<br />

gekwantificeerd. KIWA typeert de kwaliteit voor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> als 'voornamelijk minder goed ontwikkelde<br />

typen en zeer plaatselijk goed ontwikkeld', voor <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> als 'in klein oppervlakte goed<br />

ontwikkeld.'<br />

Waar?<br />

Behoud en uitbreiding dient plaats te vinden in het kraggengebied en het veenweidegebied (in <strong>De</strong><br />

<strong>Wieden</strong>). <strong>De</strong> kranswieren kunnen zich vooral goed ontwikkelen in sloten met een zandbodem en enkele<br />

grote wateren (Duinigermeer, Zuiderdiep en Zuideindiger wijde). Potenties zijn er op locaties waar weinig<br />

of niet gevaren wordt - bijv. Schutsloterwijde) hebben potenties voor kranswierrijke wateren. <strong>De</strong> Beulakerwijde<br />

en Belterwijde zijn niet geschikt voor de ontwikkeling van dit habitattype door de negatieve<br />

effecten van de intensieve scheepvaart.<br />

Wanneer?<br />

Het behalen van de uitbreidingsdoelstellingen is op korte termijn niet mogelijk vanwege te hoge<br />

fosfaatconcentraties in het water. Tot 2015 is het streven dan ook gericht op behoud van het huidige<br />

areaal en lokaal de voorzichtige start van enig herstel. Voor een duurzame instandhouding is uitbreiding<br />

van het oppervlakte en verbetering van de kwaliteit in de periode 2015 tot 2030 noodzakelijk.<br />

15 Voor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> zijn de oppervlakten ontleend aan de kartering die is uitgevoerd in de jaren 2005 t/m 2007.<br />

Voor <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> zijn de oppervlakten vooralsnog ontleend aan de kartering uit 1999.<br />

71


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Hoe?<br />

Het verwezenlijken van dit instandhoudingsdoel is onderdeel van de kernopgave Evenwichtig systeem en<br />

Compleetheid in ruimte en tijd. <strong>De</strong> verbetering van de waterkwaliteit staat daarbij centraal.<br />

Meren met krabbenscheer (subtype A), groot blaasjeskruid (subtype B) en fonteinkruiden<br />

(subtype C) (H3150)<br />

“Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit.”<br />

Wat?<br />

<strong>De</strong> meren met krabbenscheer en fonteinkruiden zijn in drie subtypen ingedeeld: (1) de gemeenschap<br />

van krabbenscheer (subtype A), (2) de gemeenschap van groot blaasjeskruid (subtype B), (3) de<br />

gemeenschap van glanzig fonteinkruid en de gemeenschap van doorgroeid fonteinkruid (beide subtype<br />

C). <strong>De</strong> uitbreidingsdoelstelling is niet gekwantificeerd, wel behoud van de uitgangssituatie:<br />

- Behoud van het huidige areaal meren met krabbenscheer en fonteinkruiden (46 ha <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>).<br />

Het oppervlakte in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> is onbekend.<br />

<strong>De</strong> doelstelling van verbetering kwaliteit kan op basis van de huidige informatie niet worden<br />

gekwantificeerd. KIWA typeert de kwaliteit voor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> als 'grote oppervlakte matig ontwikkeld en<br />

een klein oppervlakte goed ontwikkeld', voor <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> als 'voornamelijk matig ontwikkeld.'<br />

Waar?<br />

Dit habitattype komt voor in het kraggengebied (sloten en petgaten), de grote wateren en het<br />

veenweidegebied. <strong>De</strong> beoogde uitbreiding kan plaatsvinden in al bestaande en nieuwe petgaten in het<br />

kraggenlandschap en in de oeverzone van middelgrote wateren, zoals de Schutsloterwijde en Kiersche<br />

<strong>Wieden</strong>.<br />

Wanneer?<br />

Het behalen van de instandhoudingsdoelen op een grotere schaal is op korte termijn niet mogelijk<br />

vanwege beschadiging door motorvaartuigen en te hoge fosfaatconcentraties in het water. Tot 2015 is<br />

het streven dan ook gericht op behoud van het huidige areaal en lokaal mogelijk de voorzichtige start<br />

van enig herstel (2 ha.). Voor een duurzame instandhouding is uitbreiding van het oppervlakte en<br />

verbetering van de kwaliteit in de periode 2015 tot 2030 noodzakelijk.<br />

Hoe?<br />

Het verwezenlijken van dit instandhoudingsdoel is onderdeel van de kernopgave Evenwichtig systeem en<br />

Compleetheid in ruimte en tijd. <strong>De</strong> uitbreiding kan worden gerealiseerd door de verbetering van de<br />

waterkwaliteit en de aanleg van petgaten. Een gecombineerde aanpak is nodig.<br />

Vochtige heiden (H4010)<br />

“Uitbreiding oppervlakte en behoud kwaliteit vochtige heiden, laagveengebied (subtype B).”<br />

Wat?<br />

Behoud van het huidige areaal vochtige heide (9 ha <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en 7 ha <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>). Uitbreiding is<br />

op de lange termijn afhankelijk van de successiereeks en daardoor niet te kwantificeren. Op de korte<br />

termijn (zes jaar) is in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> een uitbreiding met 6 ha mogelijk.<br />

Het habitattype vochtige heiden heeft in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> bij de huidige milieucondities en<br />

geschikt beheer een levensduur van ca. 60 jaar. Dat betekent dat gedurende de looptijd van dit<br />

beheerplan door natuurlijke successie ca. 10% van het huidige areaal verloren zal gaan. Dit wordt naar<br />

verwachting slechts den dele gecompenseerd door de ontwikkeling van nieuwe vochtige heiden vanuit de<br />

veenmosrietlanden.<br />

<strong>De</strong> doelstelling van behoud kwaliteit kan op basis van de huidige informatie niet worden gekwantificeerd.<br />

KIWA typeert de kwaliteit voor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> als 'klein oppervlakte goed ontwikkeld, voor <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong><br />

als 'deels goed en voornamelijk matig ontwikkeld.'<br />

Waar?<br />

Dit habitattype komt voor in het kraggengebied. <strong>De</strong> benodigde uitbreiding kan worden gerealiseerd in het<br />

kraggenlandschap in delen met relatief droog veenmosrietland en andere plekken waar<br />

regenwaterinvloed overheerst. Aangezien het vele decennia kost voordat dit type tot ontwikkeling komt,<br />

ligt voor dit beheerplan de prioriteit bij het behoud van het areaal en de kwaliteit van de bestaande<br />

vochtige heiden. <strong>De</strong> ontwikkeling van gunstige randvoorwaarden dient vooral in de nabijheid van de<br />

huidige vindplaatsen te gebeuren.<br />

Wanneer?<br />

Het behalen van de instandhoudingsdoelen is op korte termijn niet mogelijk vanwege te hoge<br />

stikstofdeposities uit de lucht. Tot 2015 is het streven dan ook gericht op behoud van het huidige areaal.<br />

72


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Voor een duurzame instandhouding is uitbreiding van het oppervlakte en verbetering van de kwaliteit in<br />

de periode 2015 tot 2030 noodzakelijk.<br />

Hoe?<br />

Het verwezenlijken van dit instandhoudingsdoel is onderdeel van de kernopgave Evenwichtig systeem en<br />

Compleetheid in ruimte en tijd. In de komende periode zijn effectgerichte maatregelen noodzakelijk.<br />

Tevens is een aanpassing van het huidige maaibeheer nodig. <strong>De</strong>ze dient bij vochtige heide minder<br />

frequent te zijn (eens in de twee tot vier jaar). Opslag dient echter voorkomen te worden, zodat extra<br />

maaien in bepaalde jaren nodig kan zijn.<br />

Blauwgraslanden (H6410)<br />

“Behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit.”<br />

Wat?<br />

Behoud van de uitgangssituatie betreft:<br />

- Behoud van huidige oppervlakte blauwgrasland (10 ha <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en 54 ha <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>).<br />

Gezien de slechte kwaliteit van het habitattype is het voor de behouddoelstelling noodzakelijk te streven<br />

naar de uitbreiding van het oppervlak blauwgraslanden met enkele hectares in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>. Het huidige<br />

areaal blauwgrasland is te klein om een duurzaam behoud te garanderen<br />

<strong>De</strong> doelstelling van verbetering kwaliteit kan op basis van de huidige informatie gedeeltelijk worden<br />

gekwantificeerd. KIWA typeert de kwaliteit voor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> als 'matig groot areaal', voor <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong><br />

als 'vooral een matige kwaliteit en voor een klein deel een goede kwaliteit.'<br />

Waar?<br />

In <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> is het areaal blauwgraslanden beperkt tot de ribben in het kraggenlandschap in <strong>De</strong><br />

<strong>Weerribben</strong>. In <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> komt blauwgrasland voor in het kraggengebied (#ha) en in het<br />

veenweidegebied (#ha). Uitbreiding is wellicht mogelijk in het veenweidegebied van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>. In het<br />

zuidoosten van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> zal een proef plaatsvinden om nieuw blauwgrasland te ontwikkelen. <strong>De</strong><br />

kwaliteit gaat over het algemeen nog steeds achteruit. Op enkele plaatsen hebben ingrepen echter geleid<br />

tot de ontwikkeling van een nat schraalland, waarin enkele soorten van het blauwgrasland voorkomen.<br />

Er hebben zich daar soorten gevestigd die elders in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> achteruit gaan. En er hebben zich soorten<br />

gevestigd die niet eerder bekend waren uit <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>.<br />

Wanneer?<br />

Gezien de teruglopende kwaliteit van de blauwgraslanden is herstel urgent. Hiervoor is allereerst het<br />

beperken van de hoeveelheid stikstof uit de lucht tot 1200 mol per ha per jaar in 2015 noodzakelijk om<br />

zo de verzuring en vermesting te minimaliseren. Behoud van de huidige kwaliteit is de doelstelling voor<br />

de eerste beheerplanperiode om vervolgens een zo spoedig mogelijk een verbetering te bereiken. Voor<br />

een duurzame instandhouding is uitbreiding van het oppervlakte en verbetering van de kwaliteit in de<br />

periode 2015 tot 2020 noodzakelijk.<br />

Hoe?<br />

Het verwezenlijken van dit instandhoudingsdoel is onderdeel van de kernopgave Evenwichtig systeem,<br />

Compleetheid in ruimte en tijd en Vochtige graslanden. In de komende periode zijn effectgerichte<br />

maatregelen noodzakelijk. Het areaal van blauwgrasland kan uitgebreid worden door lokale inundatie<br />

met voedselarm, basenrijk water tijdens de wintermaanden. Maaien in de nazomer of herfst met afvoer<br />

van het maaisel kan de kwaliteit van blauwgraslanden verbeteren.<br />

Ruigten en zomen (H6430)<br />

“Behoud oppervlakte en kwaliteit ruigten en zomen, moerasspirea (subtype A).”<br />

Wat?<br />

In <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> worden alleen Filipendulion-ruigtes, waarin moeraswolfsmelk groeit tot<br />

dit type gerekend. Moeraswolfsmelk groeit echter ook in rietlanden die niet tot Filipendulion-ruigtes<br />

behoren; deze vallen buiten dit habitattype. Filipendulion-ruigtes zonder moeraswolfsmelk behoren tot<br />

matig ontwikkelde vormen van dit type. Behoud van de uitgangssituatie betreft:<br />

- Behoud van huidige oppervlakte (648 ha <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en 58 ha <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>).<br />

Nader onderzoek naar de ecologie is nodig om te bepalen wat er nodig is voor behoud van oppervlakte<br />

en kwaliteit. KIWA typeert de kwaliteit voor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> als 'groot oppervlakte goed tot matig ontwikkeld',<br />

voor <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> als 'in klein oppervlakte met een matige tot goede kwaliteit.'<br />

Waar?<br />

Dit habitattype is gebonden aan het kraggenlandschap. Het komt onder andere voor op plaatsen waar<br />

strooiselresten zijn blijven liggen of zijn verbrand. Behoud op specifieke locaties heeft vermoedelijk<br />

73


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

weinig zin. Het is van belang ervoor te zorgen dat de omstandigheden waaronder deze vegetaties<br />

ontstaan, op ruime schaal aanwezig zijn en telkens weer opnieuw kunnen ontstaan. Het habitattype lijkt<br />

gebonden aan de rietcultuur.<br />

Wanneer?<br />

Ondanks de onzekerheden rond de ecologie van dit habitattype lijkt het mogelijk de<br />

instandhoudingsdoelen voor 2015 te behalen.<br />

Hoe?<br />

Het verwezenlijken van dit instandhoudingsdoel is onderdeel van de kernopgave Evenwichtig systeem en<br />

Compleetheid in ruimte en tijd. Voortzetting van de rietcultuur lijkt belangrijk voor het behoud.<br />

Overgangs-en trilveen (H7140), subtype A: trilveen<br />

“Uitbreiding oppervlakte en behoud kwaliteit overgangs- en trilvenen, trilvenen (subtype A) in <strong>De</strong><br />

<strong>Wieden</strong>.<br />

Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit overgangs- en trilvenen, trilvenen (subtype A) in <strong>De</strong><br />

<strong>Weerribben</strong>.”<br />

Wat?<br />

Het gaat hier om het subtype A: de gemeenschap van schorpioenmos en ronde zegge.<br />

Behoud van het huidige areaal in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> (62 ha) en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> (115 ha). Uitbreiding is op de<br />

lange termijn afhankelijk van de successiereeks en daardoor niet te kwantificeren. Op de korte termijn<br />

(zes jaar) is in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> een uitbreiding met 5 ha mogelijk.<br />

<strong>De</strong> doelstelling van verbetering kwaliteit kan op basis van de huidige informatie gedeeltelijk worden<br />

gekwantificeerd. KIWA typeert de kwaliteit voor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> als 'matig groot oppervlakte, waarvan een<br />

deel goed ontwikkeld aanwezig is', voor <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> als 'vrij groot oppervlakte matig tot goed<br />

ontwikkeld.'<br />

Waar?<br />

Behoud en uitbreiding vindt plaats binnen het kraggenlandschap. Door natuurlijke successie gedurende<br />

de looptijd van het beheerplan ca. 20% van het areaal verloren zal gaan doordat het overgaat in andere<br />

(vaak ook waardevolle) vegetaties. Om de duurzame instandhouding niet in gevaar te brengen is het op<br />

korte termijn noodzakelijk rietlanden die trilveensoorten bevatten in zomermaaibeheer te nemen.<br />

Mogelijk is hierdoor omvorming naar trilveen mogelijk waardoor het huidige areaal behouden kan blijven.<br />

Wanneer?<br />

Trilveen ontstaat uit verlandingsvegetaties en in de huidige situatie komt verlanding slechts langzaam op<br />

gang. Uitbreiding van het areaal via natuurlijk successie is daarmee op de korte termijn uitgesloten,<br />

waardoor behoud van bestaande oppervlakte en kwaliteit uiterst noodzakelijk is. Vandaar dat aan dit<br />

habitattype de 'sence of urgency' is gekoppeld. Uitgaande van de aanname dat met<br />

waterkwaliteitsmaatregelen en hydrologische maatregelen de aanvoer van stikstof door oppervlaktewater<br />

tot een minimum kan worden beperkt, is een beperking van de luchtkwaliteit tot 1200 mol per ha per<br />

jaar in 2015 noodzakelijk. Voor een duurzame instandhouding is na 2015 uitbreiding van het oppervlakte<br />

en verbetering van de kwaliteit noodzakelijk. Aangezien trilveen zich pas na circa 30 jaar ontwikkelt, kan<br />

in eerste instantie slechts een geringe toename gerealiseerd worden.<br />

Hoe?<br />

Het verwezenlijken van dit instandhoudingsdoel is (op de lange termijn) onderdeel van de kernopgave<br />

Evenwichtig systeem en Compleetheid in ruimte en tijd. Op de korte termijn kunnen trilveenachtige<br />

vegetaties worden behouden door het schrapen en/of begreppelen van hooi- en rietlanden (verbetering<br />

detailwaterhuishouding) en het in zomermaaibeheer nemen van rietlanden met trilveensoorten.<br />

Overgangs-en trilveen (H7140), subtype B: Veenmosrietlanden<br />

“Behoud oppervlakte en kwaliteit overgangs- en trilvenen, veenmosrietlanden (subtype B).”<br />

Wat?<br />

Het gaat hier om het subtype B: de gemeenschap van veenmosrietland. Behoud van de uitgangssituatie<br />

betreft:<br />

- Behoud van huidige oppervlakte (177 ha <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en 255 ha <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>).<br />

<strong>De</strong> doelstelling van verbetering kwaliteit kan op basis van de huidige informatie gedeeltelijk worden<br />

gekwantificeerd. KIWA typeert de kwaliteit voor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> als 'groot oppervlakte goed tot matig<br />

ontwikkeld', voor <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> als 'grote oppervlakte met een goede en matige kwaliteit'.<br />

Waar?<br />

74


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Behoud vindt plaats binnen het kraggenlandschap, op de huidige locaties. Bij de huidige milieucondities<br />

kan het habitattype ca. 60 jaar in stand blijven. Dat betekent dat door natuurlijke successie gedurende<br />

de looptijd van het beheerplan ca. 10% van het areaal verloren zal gaan doordat het overgaat in andere<br />

(vaak ook waardevolle) vegetaties. Er vindt momenteel echter nauwelijks aanwas plaats.<br />

Wanneer?<br />

Het bereiken van een situatie waarin duurzaam behoud is gegarandeerd is op de middellange termijn<br />

niet mogelijk door ontoereikende milieucondities (met name luchtkwaliteit). Onomkeerbare schade kan<br />

echter voorkomen worden. Hoewel veenmosrietlanden een lagere kritische depositiewaarde hebben dan<br />

trilvenen, is het nemen van maatregelen op dit punt minder urgent. Dat komt doordat<br />

veenmosrietlanden zich makkelijker ontwikkelen en ze dus een groter deel van het kraggenlandschap<br />

kunnen benutten. Daarnaast kunnen ze met effectgerichte maatregelen teruggezet worden in de<br />

successie en op die wijze op korte termijn behouden blijven.<br />

Hoe?<br />

Het verwezenlijken van dit instandhoudingsdoel is (op de lange termijn) onderdeel van de kernopgave<br />

Evenwichtig systeem en Compleetheid in ruimte en tijd. <strong>De</strong> ontwikkeling van nieuwe kraggen is<br />

essentieel, om nieuwe aanwas door natuurlijke successie te garanderen. Tot die tijd is het periodiek<br />

schrapen van verzuurd rietland een noodzakelijke effectgerichte maatregel. Daling van de atmosferische<br />

stikstofdepositie zal leiden tot een vertraging van de successie.<br />

Galigaanmoerassen (H7210*)<br />

“Uitbreiding van het oppervlak en verbetering van de kwaliteit.”<br />

Wat?<br />

Uitbreiding van het oppervlak vindt plaats door:<br />

- Behoud van het huidige areaal in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> (0,4 ha) en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> (8 ha).<br />

- Uitbreiding van het areaal met 1 tot 5 hectare in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en 5 hectares in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>.<br />

<strong>De</strong> doelstelling van verbetering kwaliteit kan op basis van de huidige informatie gedeeltelijk worden<br />

gekwantificeerd. KIWA typeert de kwaliteit voor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> als 'komt met een klein oppervlakte voor en<br />

is matig ontwikkeld', voor <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> als 'komt over een klein oppervlak matig ontwikkeld voor'.<br />

Waar?<br />

Behoud vindt plaats binnen het kraggenlandschap. Bij de huidige milieucondities kan het habitattype ca.<br />

30-60 jaar in stand blijven. Dat betekent dat door natuurlijke successie gedurende de looptijd van het<br />

beheerplan ca. 10-20% van het areaal verloren zal gaan (c.q. overgaat in andere waardevolle moerasvegetaties).<br />

Wanneer?<br />

Het instandhoudingsdoel kan in 2015 zijn bereikt, mits de noodzakelijke verbetering van de luchtkwaliteit<br />

is opgetreden. Voor kwaliteitsverbetering is het een voorwaarde dat de luchtkwaliteit verbeterd en een<br />

N-depositie van in ieder geval 1200 mol in 2015 bereikt wordt. <strong>De</strong> 'sence of urgency' is daarmee<br />

opgeheven.<br />

Hoe?<br />

Het verwezenlijken van dit instandhoudingsdoel is onderdeel van de kernopgave Evenwichtig systeem en<br />

Compleetheid in ruimte en tijd. <strong>De</strong> uitbreiding en tevens verbetering van de kwaliteit komt tot stand door<br />

aanpassing van het maaibeheer (eens per drie tot vijf jaar). Aangenomen wordt dat hiermee een snelle<br />

uitbreiding van het habitattype kan worden gerealiseerd.<br />

Veenbossen (H91D0*)<br />

“Behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit.”<br />

Wat?<br />

Dit prioritaire habitattype omvat loofbossen op venige ondergrond met een constant hoge<br />

grondwaterstand. In <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> gaat het om gemeenschap van het Zompzegge-<br />

Berkenbroek (Carici curtae-Betuletum pubescentis). Hierin groeien de veenmossen Sphagnum<br />

squarrosum en Sphagnum palustre en moerasplanten als zompzegge, moerasstruisgras, grote wederik,<br />

wolfspoot, hennegras, melkeppe en ook riet. Behoud van de uitgangssituatie betreft:<br />

- Behoud van het huidige areaal in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> (115 ha) en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> (303 ha).<br />

<strong>De</strong> kwaliteit zal naar verwachting met de leeftijd vooral toenemen. KIWA typeert de kwaliteit voor <strong>De</strong><br />

<strong>Wieden</strong> als 'komt in klein oppervlakte voor en is vooral matig ontwikkeld en voor een klein deel goed<br />

ontwikkeld', voor <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> als 'komt over een groot oppervlakte voor met voornamelijk een matige<br />

en deels goede kwaliteit.'<br />

75


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Waar?<br />

Behoud vindt plaats binnen het kraggenlandschap en binnen het boslandschap. Een deel van het huidige<br />

areaal veenbos zal verdwijnen om de overige instandhoudingsdoelen te kunnen realiseren. <strong>De</strong>ze afname<br />

wordt gecompenseerd door via successie nieuw ontwikkelt areaal.<br />

Wanneer?<br />

Het instandhoudingsdoel kan wat betreft oppervlakte in 2015 zijn bereikt. Veenbossen hebben onder de<br />

huidige milieucondities een zeer lange levensduur, in de orde van 120-240 jaar. Dat betekent dat er door<br />

natuurlijke successie gedurende de looptijd van het beheerplan nauwelijks of geen veenbossen verloren<br />

zullen gaan. Verbetering van de kwaliteit is een kwestie van tijd.<br />

Hoe?<br />

Het verwezenlijken van dit instandhoudingsdoel is onderdeel van de kernopgave Evenwichtig systeem en<br />

Compleetheid in ruimte en tijd. Voor verbetering van de kwaliteit van de veenbossen moet de invloed<br />

van het boezemwater beperkt worden door hydrologische isolatie. Tegelijk moet verdroging voorkomen<br />

worden.<br />

2. Soorten van bijlage 2 Habitatrichtlijn<br />

Platte schijfhoren<br />

“Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie.”<br />

Op basis van de beperkt beschikbare ecologische kennis is de verwachting dat de platte schijfhoren<br />

profiteren van de verbetering van de waterkwaliteit en het graven van nieuwe petgaten in het<br />

kraggenlandschap. Het doel kan daarmee op de middellange termijn worden bereikt, als onderdeel van<br />

de kernopgave Evenwichtig systeem.<br />

Gevlekte witsnuitlibel<br />

“Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie tot een duurzame<br />

populatie van tenminste 1.000 volwassen individuen in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en tenminste 3.000 volwassen<br />

individuen in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>.”<br />

Het is niet duidelijk wat de huidige populatieomvang is en of de genoemde aantallen haalbaar zijn. <strong>De</strong><br />

verwachting is dat het leefgebied van de gevlekte witsnuitlibel op de middellange termijn zal toenemen<br />

en verbeteren door de verbetering van de waterkwaliteit en cyclisch beheer in het kraggenlandschap. Het<br />

verwezenlijken van dit instandhoudingsdoel is onderdeel van de kernopgave Evenwichtig systeem.<br />

Grote vuurvlinder<br />

“Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie tot een duurzame<br />

populatie van ten minste 1.000 volwassen individuen in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en van ten minste 3.000 volwassen<br />

individuen in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>.”<br />

Wat?<br />

Het is niet duidelijk wat de huidige populatieomvang is in beide gebieden; naar schatting gaat het<br />

inclusief de Rottige Meenthe om een populatie van minimaal 50 en maximaal 400 vlinders. Alleen in <strong>De</strong><br />

<strong>Weerribben</strong> bevindt zich een levenskrachtige populatie. Het is onbekend waarom de soort het in <strong>De</strong><br />

<strong>Wieden</strong> veel slechter doet dan in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>. Het areaal potentieel leefgebied met waterzuring, de<br />

waardplant, lijkt groot genoeg voor een veel grotere populatie. Mogelijk is <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>-populatie nu te<br />

klein om zelfstandig te functioneren, mede door versnippering van het leefgebied.<br />

<strong>De</strong> mannetjes hebben grote territoria. Voor genoemde populaties is dan ook een groot oppervlakte<br />

moerasgebied noodzakelijk, met een mozaïekbegroeiing van ijl veenmosrietland en hooiland. Op basis<br />

van buitenlandse gegevens is bekend dat er gemiddeld 4 vlinders per hectare vliegen. Voer genoemde<br />

populaties zou dan 750 ha leefgebied in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> en 250 ha in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> nodig zijn.<br />

Waar?<br />

Het leefgebied is een onderdeel van het kraggenlandschap. Met name daar waar grote oppervlakten<br />

veenmosrietlanden bestaan in combinatie met kruidenrijke, vochtige ruigten. <strong>De</strong> waardplant voor de<br />

rupsen is Waterzuring.<br />

Wanneer?<br />

Op korte termijn kan de populatie in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> in stand gehouden worden met gefaseerd<br />

maaibeheer, waarbij de waardplanten met rupsen gespaard blijven. Voor het bereiken van de<br />

instandhoudingsdoelen zijn minstens twee beheerplanperioden noodzakelijk .<br />

76


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Hoe?<br />

Het verwezenlijken van dit instandhoudingsdoel is onderdeel van de kernopgave Compleetheid in ruimte<br />

en tijd. Op de korte termijn kunnen de condities voor deze soort verbeterd worden door het selectief<br />

laten staan van Waterzuring, het tegengaan van verzuring en verdroging van (jonge)<br />

veenmosrietlanden, het verwijderen van bosopslag en het maaien van hooiland na half september.<br />

Potentieel geschikte leefgebieden kunnen door middel van ecologische verbindingszones met elkaar<br />

verbonden te worden; hiermee is in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> al een begin gemaakt. Hiernaast zal deze soort op de<br />

langere termijn profiteren van de aanleg van nieuwe petgaten, waaruit geschikt leefgebied (vooral jonge<br />

veenmosrietlanden) ontstaat. Aanvullend onderzoek is nodig naar de overleving van rupsen en poppen<br />

bij een fluctuerend waterpeil en het belang van nectarplanten voor deze soort.<br />

Gestreepte waterroofkever<br />

“Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie.”<br />

Er is weinig bekend over de habitateisen van deze soort. <strong>De</strong> verwachting is dat de gestreepte<br />

waterroofkever zal profiteren van een verbetering van de waterkwaliteit en het graven van nieuwe<br />

petgaten in het kraggenlandschap. Het doel kan daarmee op de middellange termijn worden bereikt, als<br />

onderdeel van de kernopgave Evenwichtig systeem.<br />

Bittervoorn<br />

“Behoud verspreiding, omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>.<br />

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>.”<br />

<strong>De</strong>ze soort zal waarschijnlijk profiteren van een verbetering van de waterkwaliteit en heeft baat bij het<br />

open houden van de watergangen. <strong>De</strong> soort ontwikkelt zich recent goed in de <strong>Wieden</strong> en de <strong>Weerribben</strong><br />

en volgt daarmee het landelijke beeld. Bittervoorn lijkt gevoelig te zijn voor lage temperaturen in het<br />

voorjaar en zal daarom naar verwachting profiteren van de klimaatverandering. Het doel kan daarmee op<br />

de korte termijn worden bereikt, als onderdeel van de kernopgave Evenwichtig systeem.<br />

Grote modderkruiper<br />

“Behoud verspreiding, omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>.<br />

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>.”<br />

Naar verwachting zal deze soort profiteren van verbetering van de waterkwaliteit en verlanding van<br />

sloten. Bij het slootbeheer in het veenweidegebied moet met deze soort rekening gehouden worden. Het<br />

doel kan daarmee op de middellange termijn worden bereikt, als onderdeel van de kernopgave<br />

Evenwichtig systeem.<br />

Kleine modderkruiper<br />

“Behoud verspreiding, omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>.<br />

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>.”<br />

<strong>De</strong> verwachting is dat deze soort zal profiteren van de verbetering van de waterkwaliteit en andere<br />

maatregelen gericht op het herstel van natuurwaarden. Het doel kan daarmee op de middellange termijn<br />

worden bereikt, als onderdeel van de kernopgave Evenwichtig systeem.<br />

Rivierdonderpad<br />

“Behoud verspreiding, omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>).”<br />

<strong>De</strong> soort zal waarschijnlijk profiteren van een verbetering van de waterkwaliteit. Er zijn geen aanvullende<br />

soortspecifieke maatregelen nodig. Het verwezenlijken van dit instandhoudingsdoel is onderdeel van de<br />

kernopgave Compleetheid in ruimte en tijd.<br />

Recent onderzoek laat zien dat in Nederland sprake is van twee soorten donderpadden, die ook kunnen<br />

hybridiseren. In <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> komt vermoedelijk de hybride vorm voor. Het is onzeker of deze vorm onder<br />

de bescherming van Bijlage 2 van de Habitatrichtlijn valt.<br />

Meervleermuis<br />

“Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie.”<br />

<strong>De</strong> verwachting is dat de geschiktheid van het gebied als foerageergebied voor de meervleermuis in<br />

stand blijft dankzij maatregelen om het gebied open en waterrijk te houden. Het verwezenlijken van dit<br />

instandhoudingsdoel is onderdeel van de kernopgave Compleetheid in ruimte en tijd en Evenwichtig<br />

systeem en kan op korte termijn gehaald worden, indien verblijfplaatsen (vooral in woningen buiten <strong>De</strong><br />

<strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>) en verbindings-routes (boven kanalen en sloten, langs bomenrijen, hagen en<br />

bosranden) behouden blijven.<br />

77


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Geel schorpioenmos<br />

“Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit biotoop voor uitbreiding populatie in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>.”<br />

Geel schorpioenmos komt is van drie locaties bekend: de Meppelerdieplanden, het Kiersche Wiede gebied<br />

en in een perceel langs de Veldweg. Naar verwachting zal het areaal geschikt biotoop voor deze soort<br />

uitbreiden door maatregelen, die de vorming van trilveen (subtype A) en de kwaliteit van natte,<br />

mesotrofe overstromingshooilanden bevorderen. <strong>De</strong> kwaliteit van het biotoop kan verbeteren door<br />

vermindering van de atmosferische stikstofdepositie en (langs het Meppeler Diep) inundatie met niet te<br />

voedselrijk oppervlaktewater. Het verwezenlijken van dit instandhoudingsdoel is onderdeel van de<br />

kernopgave Compleetheid in ruimte en tijd en Vochtige graslanden.<br />

Groenknolorchis<br />

“Behoud omvang en kwaliteit biotoop voor behoud populatie.”<br />

<strong>De</strong> verwachting is dat deze soort op langere termijn zal profiteren van de maatregelen voor verbetering<br />

van de waterkwaliteit en cyclisch beheer (graven van nieuwe petgaten), waardoor het areaal met jonge<br />

fasen van trilveen (subtype A) zal toenemen. Op de korte termijn kan deze soort profiteren van het<br />

plaggen of schrapen van rietlanden en het vrijzetten van drijftillen. Het areaal geschikt biotoop zal<br />

daardoor jaarlijks met enkele hectares kunnen toenemen. Het verwezenlijken van dit<br />

instandhoudingsdoel is onderdeel van de kernopgave Compleetheid in ruimte en tijd.<br />

3. Broedvogels<br />

Alle soorten broedvogels waarvoor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en/of <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> zijn aangewezen, leven in het<br />

mozaïek van open water, moerassen in allerlei vormen, moerasbossen in verschillende stadia en vochtige<br />

weilanden. <strong>De</strong> broedvogels hebben baat bij de maatregelen voor het behoud en de ontwikkeling van de<br />

mesotrofe laagveenmoerassen. Daarnaast kunnen ze ook profiteren van de ontwikkeling van<br />

voedselrijkere moerassen, bijvoorbeeld in de nieuwe natuur en de hoogwaterzones, van overjarig riet en<br />

van plas-dras situaties (in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>). Belangrijk is het instellen van rustzones in geschikte broed- en/of<br />

foerageergebieden. Vooral de grotere soorten zijn zeer gevoelig voor verstoring van de nestplaatsen.<br />

Aalscholver (broedvogel)<br />

“Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 1.000<br />

paren in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>.”<br />

Het behoud van het huidige aantal van ongeveer 1.000 broedpaar is vooral afhankelijk van de<br />

hoeveelheid vis in de belangrijke foerageergebieden in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>, het Zwarte Water en het ketelmeer.<br />

Omdat de voedselrijkdom van deze wateren afneemt, wordt een daling van de visstand verwacht.<br />

Waarschijnlijk heeft dit geen effect op het aantal broedparen.<br />

Binnen het beheergebied van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> zijn de instandhoudingsdoelstellingen als volgt uitgewerkt:<br />

Behoud van de beschikbaarheid van ongestoorde kolonieplaats(en).<br />

Behoud van beschikbare ruimte in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> om te foerageren.<br />

Het verwezenlijken van dit instandhoudingsdoel is onderdeel van de kernopgave Evenwichtig systeem.<br />

Roerdomp<br />

“Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 30<br />

paren in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>.<br />

Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van<br />

ten minste 10 paren in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>.”<br />

Wat?<br />

Het optimale habitat van de roerdomp bestaat uit een combinatie van open water, waterriet, droger riet<br />

en grazige delen. In <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> is voor de beoogde populatie 363 ha optimaal habitat of 850 ha habitat<br />

in mozaïek nodig, in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> 121 ha optimaal habitat of 283 ha habitat in mozaïek. <strong>De</strong> Roerdomp<br />

geldt als zeer verstoringsgevoelig in zijn broedgebied.<br />

Waar?<br />

Behoud en uitbreiding van het broedgebied van de Roerdomp vindt plaats binnen het kraggengebied en<br />

de voedselrijke moerassen. Nieuwe voedselrijke moerassen zullen ontstaan door natuurontwikkeling<br />

(conform Raamplan).<br />

78


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Wanneer?<br />

In <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> is het instandhoudingsdoel voor 2015 te bereiken door het aspect rust in het leefgebied te<br />

garanderen. <strong>De</strong> uitbreiding van de populatie in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> vraagt een langere periode. Op de korte<br />

termijn dient de achteruitgang te worden gestopt. Voor een duurzame instandhouding is ook een<br />

natuurlijker peilbeheer noodzakelijk. Het peilbeheer wordt voor 2015 echter niet wezenlijk aangepast.<br />

Hoe?<br />

Het verwezenlijken van dit instandhoudingsdoel is onderdeel van de kernopgave Overjarig riet,<br />

Compleetheid in ruimte en tijd, Evenwichtig systeem en Plas-dras situaties. Naast het creëren van rust,<br />

dient ook het areaal overjarig riet te worden vergroot. <strong>De</strong> ontwikkeling van grote randlengtes van<br />

waterriet is gediend van een meer natuurlijker peilbeheer<br />

Purperreiger<br />

“Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 50<br />

paren in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>.<br />

Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van<br />

ten minste 10 paren in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>.”<br />

Wat?<br />

Voor een broedkolonie is in beide gebieden zo’n 20 ha overjarig waterriet of verdronken moerasstruweel<br />

nodig (ontoegankelijk voor grondpredatoren als de vos). Daarnaast is binnen een straal van 10 kilometer<br />

voldoende foerageergebied nodig. Dit zijn oevers van sloten of petgaten. Voor de <strong>Wieden</strong> is zo’n 1.000<br />

kilometer sloot van goede kwaliteit nodig (zoals in de hoogwaterzone). Voor sloten van minder goede<br />

kwaliteit is het dubbele nodig om voldoende voedsel te kunnen bieden. Voor de <strong>Weerribben</strong> is 200<br />

kilometer slootlengte van goede kwaliteit nodig. Petgaten zijn nog geschikter om te foerageren, maar<br />

ook daarbij gaat het om de oeverlengte. <strong>De</strong> soort is gevoelig voor verstoring in de buurt van het nest,<br />

vooral in de vestigingsfase.<br />

Waar?<br />

Purperreigers broeden in het kraggenlandschap en in de voedselrijke moerassen. Nieuwe voedselrijke<br />

moerassen zullen ontstaan door natuurontwikkeling (conform Raamplan). Om de populatie in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong><br />

wezenlijk te verstevigen is het beter nog een tweede kolonielocatie te realiseren van de kwaliteit van de<br />

hoogwaterzone zodat er meer risicospreiding ontstaat. <strong>De</strong> Barsbeker Binnenpolder in het zuidwesten van<br />

<strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> heeft deze potenties. Voedsel wordt tevens gezocht in het veenweidegebied en de<br />

omliggende polders.<br />

Wanneer?<br />

In <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> is het instandhoudingsdoel voor 2015 te bereiken door het aspect rust in het leefgebied te<br />

garanderen. Voor <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> is uitbreiding en verbetering van de kwaliteit van het broedgebied<br />

nodig gedurende de looptijd van dit beheerplan (zes jaar).<br />

Hoe?<br />

Het verwezenlijken van dit instandhoudingsdoel is onderdeel van de kernopgave Overjarig riet,<br />

Compleetheid in ruimte en tijd, Evenwichtig systeem en Plas-dras situaties. In de huidige situatie is er<br />

voldoende geschikt foerageergebied in en om <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, maar ontbreekt het aan<br />

geschikt broedgebied. Dit komt vooral door predatie door vossen. <strong>De</strong> hoogwaterzone in het noorden van<br />

<strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> laat zien hoe gemakkelijk het is om geschikt broedgebied te realiseren: terwijl de<br />

purperreigers elders in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> bijna verdwenen zijn, is hier de kolonie snel<br />

gegroeid naar ca. 50 paar. Dit is een ideaal broedterrein van struweel in diep water, ontoegankelijk voor<br />

grondpredatoren als de vos.<br />

In <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> is ten minste één locatie nodig van ten minste 20 ha overjarig waterriet of verdronken<br />

struweel, dat voor vossen niet goed toegankelijk is. Hiervoor kan gedeeltelijke hydrologische isolatie met<br />

een aangepast perceelsgewijs peilbeheer noodzakelijk zijn.<br />

Bruine kiekendief<br />

“Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 20<br />

paren in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>.”<br />

<strong>De</strong> bruine kiekendief broedt in open tot half open landschappen met een redelijk oppervlakte nat tot<br />

droger riet. Bij het huidig beheer kan het broedbiotoop in stand blijven. Het foerageergebied bestaat<br />

deels uit de diverse moerasvegetaties, deels uit de graslanden in en om <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>. Voor deze soort zijn<br />

geen aanvullende maatregelen nodig. <strong>De</strong> bruine kiekendief is zeer gevoelig voor verstoring van het nest,<br />

vooral in de vestigingsfase.<br />

Het verwezenlijken van dit instandhoudingsdoel is onderdeel van de kernopgave Overjarig riet,<br />

Compleetheid in ruimte en tijd en Plas-dras situaties.<br />

79


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Porseleinhoen<br />

“Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 20<br />

paren in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>.<br />

Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van<br />

ten minste 30 paren in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>.”<br />

Het porseleinhoen komt voor in jonge verlandingsstadia met veel zeggen, in geïnundeerde ruige<br />

graslanden en in percelen rietland, die in het voorjaar geïnundeerd worden. In <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> is voor de<br />

beoogde populatie 375 ha optimaal habitat of 1.500 ha habitat in mozaïek nodig, in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> 563<br />

ha optimaal habitat of 2.250 ha habitat in mozaïek.<br />

Het behoud en de uitbreiding van het leefgebied van het porseleinhoen is afhankelijk van het bestaande<br />

rietlandbeheer, van cyclisch beheer en het creëren van geïnundeerde graslanden met een open<br />

opgaande grazige vegetatiestructuur. Een natuurlijker peilbeheer met hoge waterstanden in het voorjaar<br />

geeft een grotere kans op het ontstaan van (tijdelijk geïnundeerd) geschikt broedhabitat.<br />

Het verwezenlijken van dit instandhoudingsdoel is onderdeel van de kernopgave Plas-dras situaties en<br />

Compleetheid in tijd en ruimte.<br />

Kwartelkoning<br />

“Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van<br />

ten minste 20 paren in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>.”<br />

Kwartelkoningen komen voor in soortenrijke, licht verruigde graslanden zoals in de randgebieden en de<br />

omliggende polders van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>. Hun territorium is groot: enkele hectares. Ze kunnen alleen<br />

succesvol broeden als op het moment van vestiging habitat beschikbaar is en het habitat tot in augustus<br />

aanwezig blijft. Tot 15 augustus mag in de betreffende percelen dus niet gemaaid worden.<br />

Het uitbreidingsdoel lijkt op korte termijn niet haalbaar, gezien de beperkte oppervlakte (potentieel)<br />

geschikt habitat in het gebied. Daarom wordt er gedurende de looptijd van dit beheerplan naar gestreefd<br />

het leefgebied zodanig uit te breiden en te verbeteren dat er in goede jaren ruimte is voor 15<br />

broedparen. Bekeken moet worden of het mogelijk en gewenst is om op termijn meer geschikte<br />

graslanden in het veenweidegebied te ontwikkelen.<br />

Het verwezenlijken van dit instandhoudingsdoel is onderdeel van de kernopgave Vochtige graslanden.<br />

Watersnip<br />

“Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 120<br />

paren in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en van ten minste 150 paren in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>.”<br />

Watersnippen broeden in twee habitats: in (verdroogde en verzuurde) rietlanden en in ruige graslanden<br />

die in het voorjaar plas-dras staan en laat worden gemaaid. In <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> is het eerst<br />

genoemde habitat veruit het belangrijkste. In <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> is voor de beoogde populatie 400 ha optimaal<br />

habitat of habitat in mozaïek nodig, in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> 500 ha optimaal habitat of habitat in mozaïek. Er<br />

zijn geen aanvullende soortspecifieke maatregelen nodig.<br />

Het verwezenlijken van dit instandhoudingsdoel is onderdeel van de kernopgave Vochtige graslanden.<br />

Zwarte stern<br />

“Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 200<br />

paren in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>.<br />

Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van<br />

ten minste 40 paren in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>.”<br />

<strong>De</strong> zwarte stern broedt tegenwoordig vrijwel uitsluitend op nestvlotjes. Om te foerageren heeft de soort<br />

een voorkeur voor kruidenrijke stroken langs water (insecten) of mesotroof water met kleine vis. In<br />

totaal is voor de beoogde populatie 1.000 ha optimaal habitat of 5.917 ha habitat in mozaïek nodig, in<br />

<strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> 200 ha optimaal habitat of 1.183 ha habitat in mozaïek nodig. Dit is inclusief het<br />

foerageergebied dat deels buiten <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> ligt.<br />

Verbetering van de waterkwaliteit en vergroting van de oppervlakte jonge verlandingsstadia zijn nodig<br />

voor de ontwikkeling van natuurlijke nestgelegenheid. Extensivering van het graslandgebruik in de<br />

omgeving, het terugzetten van moerasbossen en een verbetering van de waterkwaliteit zijn positief voor<br />

de foerageermogelijkheden van de zwarte stern. Daarnaast is het handhaven van rust rond de<br />

broedplaatsen van groot belang.<br />

80


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Het verwezenlijken van dit instandhoudingsdoel is onderdeel van de kernopgave Evenwichtig systeem.<br />

Paapje<br />

“Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van<br />

ten minste 5 paren in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>.”<br />

Paapjes worden aangetroffen in extensief gebruikte graslanden met een ruige stroken en enig struweel.<br />

Op de korte termijn is behoud van insectenrijke graslandjes cruciaal. Overwogen moet worden of het<br />

mogelijk is meer geschikte graslanden te ontwikkelen.<br />

Bij vijf paar kan niet van een zelfstandige populatie gesproken worden. Behoud of uitbreiding van de<br />

populatie kan alleen bereikt worden als de broedcondities in een wijde omgeving van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong><br />

verbeteren en daardoor de populatie van Noord-Oost Nederland groeit.<br />

Het verwezenlijken van dit instandhoudingsdoel is onderdeel van de kernopgave vochtige graslanden.<br />

Snor<br />

“Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van<br />

ten minste 100 paren in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>.”<br />

<strong>De</strong> soort is aangewezen op overjarig riet dat gedurende het broedseizoen grotendeels geïnundeerd is. In<br />

<strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> is voor de beoogde populatie 250 ha optimaal habitat of 1.000 ha<br />

habitat in mozaïek nodig. <strong>De</strong> huidige omvang en kwaliteit van het leefgebied is – dankzij de ontwikkeling<br />

van de moerassen in de hoogwaterzones – reeds voldoende om duurzaam 100 paar te herbergen.<br />

<strong>De</strong> snor zal kunnen profiteren van de ontwikkeling van nieuwe natte natuur, zoals voorzien in het<br />

Raamplan.<br />

Het verwezenlijken van dit instandhoudingsdoel is onderdeel van de kernopgave Overjarig riet.<br />

Rietzanger<br />

“Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 3.000<br />

paren in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en ten minste 900 paren in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>.”<br />

Hoewel de doelstelling geformuleerd is als behoud van de omvang en kwaliteit van het leefgebied, is het<br />

nagestreefde aantal broedpaar (veel) hoger dan het huidige aantal in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>. Aangenomen wordt dat<br />

door de realisatie van nieuwe natuur en de verbetering van de mesotrofe laagveenmoerassen de omvang<br />

en kwaliteit van het leefgebied ook voor de rietzanger zal toenemen. Daarmee krijgt <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> op lange<br />

termijn wellicht draagkracht voor het ondersteunen van een populatie van 3.000 broedparen. Naar<br />

verwachting zullen de ontwikkeling in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> leiden tot een leefgebied dat ca. 2.000 paar<br />

rietzangers kan huisvesten.<br />

<strong>De</strong> Rietzanger zal kunnen profiteren van de ontwikkeling van nieuwe natte natuur, zoals voorzien in het<br />

Raamplan.<br />

Het verwezenlijken van dit instandhoudingsdoel is onderdeel van de kernopgave Overjarig riet.<br />

Grote karekiet<br />

“Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van<br />

ten minste 20 paren in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>.”<br />

Waterriet is evenwel een onmisbaar element in het leefgebied van de grote karekiet. In totaal is voor de<br />

beoogde populatie 75 ha optimaal habitat of 750 ha habitat in mozaïek nodig. Gedurende de looptijd van<br />

dit beheerplan wordt gestreefd naar een uitbreiding van het areaal leefgebied van goede kwaliteit,<br />

zodanig dat in beide gebieden tenminste 10 broedparen jaarlijks tot broeden kunnen komen.<br />

<strong>De</strong> rietzone aan de oostzijde van het Vollenhovermeer speelt thans een zeer belangrijke rol in het<br />

behoud van de populatie in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>. Het behoud van deze rietkraag en van de rust aldaar is van groot<br />

belang voor het behalen van het instandhoudingsdoel. Beheer en inrichting dient gericht te zijn op de<br />

beschikbaarheid van een brede zone (15 meter) van waterriet. Bij afwezigheid van een natuurlijk<br />

peilbeheer is het noodzakelijk winddynamiek de ruimte te geven.<br />

Het verwezenlijken van dit instandhoudingsdoel is onderdeel van de kernopgave Overjarig riet en<br />

Evenwichtig systeem.<br />

81


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

4. Niet-broedvogels van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong><br />

<strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> is aangewezen voor een aantal soorten niet-broedvogels, vanwege het belang als rust- en<br />

foerageergebied tijdens de trektijd en de winter. Dat heeft dus betrekking op een deel van het jaar, niet<br />

op het broedseizoen. In het aanwijzingsbesluit zijn instandhoudingsdoelstellingen opgenomen voor het<br />

aantal individuen per soort, gemiddeld over twaalf maanden. In dit beheerplan worden die doelstellingen<br />

beperkt tot de maanden waarin de trekkende of overwinterende vogels daadwerkelijk aanwezig zijn.<br />

<strong>De</strong> instandhoudingsdoelstellingen hebben dus geen betrekking op de overzomerende (in veel gevallen:<br />

broed-) populaties. Al kan er wel sprake zijn van een aanzienlijke overlap tussen de broedvogels en de<br />

winterpopulatie. Vooral bij grauwe gans is dit het geval.<br />

Tot de visetende niet-broedvogels worden gerekend: fuut, aalscholver (buiten het broedseizoen),<br />

nonnetje, grote zaagbek en visarend. Voor al deze soorten is behoud van rust en helder, visrijk water<br />

essentieel. Door een afname van de voedselrijkdom van het water, kan een teruggang in de visstand<br />

worden verwacht, die mogelijk op termijn negatief uitwerkt. Het helderder worden van het water kan<br />

juist positief uitwerken. Aangezien de afname van de voedselrijkdom voor het behoud van het mesotrofe<br />

laagveensysteem essentieel is, worden er geen maatregelen genomen om dit proces te stoppen. Een<br />

mogelijke beperkte achteruitgang van de visetende niet-broedvogels wordt acceptabel geacht.<br />

Tot de plantenetende niet-broedvogels, waarvoor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> als Vogelrichtlijngebied is aangewezen,<br />

horen: kleine zwaan, kolgans, grauwe gans, smient en krakeend. <strong>De</strong>ze soorten slapen en rusten in <strong>De</strong><br />

<strong>Wieden</strong>, het behoud van rust op hun rustplaatsen is essentieel. Ze foerageren op graslanden en in<br />

mindere mate op akkers binnen en buiten <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>. Voor het behoud van deze soorten is ook de<br />

aanwezigheid van onverstoorde foerageergebieden essentieel. <strong>De</strong> (blijvende) omzetting van graslanden<br />

naar akkers of andere gebruiksvormen heeft een negatief effect. <strong>De</strong> smient kan ook profiteren van de<br />

ontwikkeling van plas-dras situaties.<br />

Fuut<br />

“Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 110<br />

vogels (seizoensgemiddelde).”<br />

<strong>De</strong> soort is het hele winterhalfjaar in min of meer gelijk aantal aanwezig met maxima in najaar en<br />

voorjaar van ruim 100 ex. Het instandhoudingsdoel geldt voor de periode 1 augustus tot en met 30 april.<br />

<strong>De</strong> beoogde populatie is in die periode gemiddeld 147 vogels. Bijna alle open wateren zijn geschikt als<br />

leefgebied.<br />

Behoud van rust en helder, visrijk water is essentieel voor het instandhoudingsdoel. Door een afname<br />

van de voedselrijkdom van het water, kan een teruggang in de visstand worden verwacht, die mogelijk<br />

op termijn negatief uitwerkt. Het helderder worden van het water kan juist positief uitwerken. Aangezien<br />

de afname van de voedselrijkdom voor het behoud van het mesotrofe laagveensysteem essentieel is,<br />

worden er geen maatregelen genomen om dit proces te stoppen.<br />

Het verwezenlijken van dit instandhoudingsdoel is onderdeel van de kernopgave Rui- en rustplaatsen.<br />

Aalscholver<br />

“Behoud omvang en kwaliteit leefgebied.”<br />

<strong>De</strong> aalscholver is de hele winter aanwezig, met maxima in het najaar van ca. 150 exx. Het<br />

instandhoudingsdoel geldt voor de periode van 1 september tot 1 maart.<br />

Behoud van rust en helder, visrijk water is essentieel voor het instandhoudingsdoel. Door een afname<br />

van de voedselrijkdom van het water, kan een teruggang in de visstand worden verwacht, die mogelijk<br />

op termijn negatief uitwerkt. Het helderder worden van het water kan juist positief uitwerken. Aangezien<br />

de afname van de voedselrijkdom voor het behoud van het mesotrofe laagveensysteem essentieel is,<br />

worden er geen maatregelen genomen om dit proces te stoppen.<br />

Handhaven van de rust rond de slaapplaatsen is van belang. Het verwezenlijken van dit<br />

instandhoudingsdoel is onderdeel van de kernopgave Rui- en rustplaatsen.<br />

Kleine zwaan<br />

“Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 8 vogels<br />

(seizoensgemiddelde).”<br />

82


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Het voorkomen is beperkt tot hartje winter met in januari of februari maximaal enkele tientallen<br />

exemplaren. Het instandhoudingsdoel geldt voor de periode van 1 september tot en met 30 april. <strong>De</strong><br />

beoogde populatie is in die periode gemiddeld 12 vogels.<br />

Er is ongeveer 4 – 7 ha geschikt foerageergebied nodig voor de beoogde populatie. Mogelijk wordt in het<br />

Vollenhovermeer (waar ook een slaapplaats is) op kranswieren gefoerageerd.<br />

Het verwezenlijken van dit instandhoudingsdoel is onderdeel van de kernopgave Rui- en rustplaatsen.<br />

Kolgans<br />

“Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 3.800<br />

vogels (seizoensgemiddelde). Enige achteruitgang in aantallen ten gunste van habitattypen H4010<br />

vochtige heiden en H7140 overgangs- en trilvenen is toegestaan.”<br />

<strong>De</strong> soort is tussen oktober en maart aanwezig met maxima van ruim 8.000 ex. in januari en/of februari.<br />

Het instandhoudingsdoel geldt voor de periode 1 september tot en met 30 april. <strong>De</strong> beoogde populatie is<br />

in die periode gemiddeld 5.700 vogels. Er is ongeveer 1.067 – 1.789 ha geschikt foerageergebied nodig<br />

voor de beoogde populatie.<br />

Het verwezenlijken van dit instandhoudingsdoel is onderdeel van de kernopgave Rui- en rustplaatsen.<br />

Grauwe gans<br />

“Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 1.100<br />

vogels (seizoensgemiddelde). Enige achteruitgang in aantallen ten gunste van habitattypen H4010<br />

vochtige heiden en H7140 overgangs- en trilvenen is toegestaan.”<br />

<strong>De</strong> soort is het hele jaar aanwezig met in najaar en winter maxima van ca. 3.000 ex. Het<br />

instandhoudingsdoel geldt voor de periode 1 september tot en met 30 april. <strong>De</strong> beoogde populatie is in<br />

die periode gemiddeld 1.650 vogels. Er is ongeveer 356 – 597 ha geschikt foerageergebied nodig voor de<br />

beoogde (winter)populatie.<br />

<strong>De</strong> zomerpopulatie telt niet mee voor het behalen van het instandhoudingsdoel. <strong>De</strong> bescherming van<br />

<strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> geldt ook niet primair de zomerpopulatie. Doordat er echter een aanzienlijke mate van<br />

overlap is (de broedvogels verblijven ook buiten het broedseizoen in het gebied), kunnen effecten op de<br />

zomerpopulatie ook effecten hebben op de instandhoudingsdoelen.<br />

Het verwezenlijken van dit instandhoudingsdoel is onderdeel van de kernopgave Rui- en rustplaatsen.<br />

Smient<br />

“Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 500<br />

vogels (seizoensgemiddelde).”<br />

<strong>De</strong> smient is aanwezig van september tot in april met maxima van enkele duizenden vogels in hartje<br />

winter. Het instandhoudingsdoel geldt voor de periode 1 september tot en met 30 april. <strong>De</strong> beoogde<br />

populatie is in die periode gemiddeld 750 vogels. Er is ongeveer 63 – 106 ha geschikt foerageergebied<br />

nodig voor de beoogde populatie. Smienten rusten overdag in de uithoeken van de grotere wateren in <strong>De</strong><br />

<strong>Wieden</strong>. Behoud van de rust is dus van groot belang.<br />

Het verwezenlijken van dit instandhoudingsdoel is onderdeel van de kernopgave Rui- en rustplaatsen en<br />

Plas-dras situaties.<br />

Krakeend<br />

“Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 150<br />

vogels (seizoensgemiddelde).”<br />

<strong>De</strong> soort is het hele jaar aanwezig met een maximum in het najaar van bijna 300 ex. <strong>De</strong> beoogde<br />

populatie is in die periode gemiddeld 225 vogels. Het leefgebied binnen <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> bestaat uit de grote<br />

open wateren en de kleinere wateren in het kraggengebied, veenweidegebied en de hoogwaterzones. <strong>De</strong><br />

kwaliteit wordt bepaalt door de helderheid van het water, het voorkomen van waterplanten en de<br />

aanwezigheid van rust. Geen aanvullende maatregelen nodig.<br />

Het verwezenlijken van dit instandhoudingsdoel is onderdeel van de kernopgave Rui- en rustplaatsen.<br />

Tafeleend<br />

“Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 210<br />

vogels (seizoensgemiddelde).”<br />

83


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

<strong>De</strong> soort is aanwezig van augustus tot en met maart met een maximum in de winter van 2.000 ex.. Het<br />

instandhoudingsdoel geldt voor de periode 1 augustus tot en met 31 maart. <strong>De</strong> beoogde populatie is in<br />

die periode gemiddeld 315 vogels. <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> levert een marginale bijdrage aan de landelijke – zeer<br />

ongunstige – staat van instandhouding. <strong>De</strong> aantallen liggen thans hoger dan in de jaren tachtig.<br />

<strong>De</strong> Tafeleend foerageert op schelpdieren, die van de bodem worden opgedoken. Behoud van het<br />

moerassysteem met voldoende rust en voldoende helder water is essentieel voor het behoud van deze<br />

soorten. Er zijn geen aanvullende maatregelen nodig.Het verwezenlijken van dit instandhoudingsdoel is<br />

onderdeel van de kernopgave Rui- en rustplaatsen.<br />

Kuifeend<br />

“Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 430<br />

vogels (seizoensgemiddelde).”<br />

<strong>De</strong> soort is aanwezig van augustus tot maart met een maximum in de winter van 3.000 ex. Het<br />

instandhoudingsdoel geldt voor de periode 1 augustus tot en met 31 maart. <strong>De</strong> beoogde populatie is in<br />

die periode gemiddeld 645 vogels.<br />

<strong>De</strong> kuifeend foerageert op schelpdieren, die van de bodem worden opgedoken. Behoud van het<br />

moerassysteem met voldoende rust en voldoende helder water is essentieel voor het behoud van deze<br />

soorten. Er zijn geen aanvullende maatregelen nodig. Het verwezenlijken van dit instandhoudingsdoel is<br />

onderdeel van de kernopgave Rui- en rustplaatsen.<br />

Nonnetje<br />

“Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 30<br />

vogels (seizoensgemiddelde).”<br />

<strong>De</strong> soort pleistert in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> van eind november tot in maart, met maxima van enkele honderden ex.<br />

in februari en soms al januari. Het instandhoudingsdoel geldt voor de periode 1 september tot en met 30<br />

april. <strong>De</strong> beoogde populatie is in die periode gemiddeld 45 vogels. Het nonnetje gebruikt vooral de grote<br />

open wateren.<br />

Behoud van rust en helder, visrijk water is essentieel voor het instandhoudingsdoel. Door een afname<br />

van de voedselrijkdom van het water, kan een teruggang in de visstand worden verwacht, die mogelijk<br />

op termijn negatief uitwerkt. Het helderder worden van het water kan juist positief uitwerken. Aangezien<br />

de afname van de voedselrijkdom voor het behoud van het mesotrofe laagveensysteem essentieel is,<br />

worden er geen maatregelen genomen om dit proces te stoppen. Het verwezenlijken van dit<br />

instandhoudingsdoel is onderdeel van de kernopgave Rui- en rustplaatsen.<br />

Grote zaagbek<br />

“Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 20<br />

vogels (seizoensgemiddelde).”<br />

<strong>De</strong> Grote zaagbek is van oktober tot maart aanwezig met een maximum van 100 ex. hartje winter. Het<br />

instandhoudingsdoel geldt voor de periode 1 september tot en met 30 april. <strong>De</strong> beoogde populatie is in<br />

die periode gemiddeld 30 vogels. <strong>De</strong> Grote zaagbek gebruikt vooral de grote open wateren.<br />

Behoud van rust en helder, visrijk water is essentieel voor het instandhoudingsdoel. Door een afname<br />

van de voedselrijkdom van het water, kan een teruggang in de visstand worden verwacht, die mogelijk<br />

op termijn negatief uitwerkt. Het helderder worden van het water kan juist positief uitwerken. Aangezien<br />

de afname van de voedselrijkdom voor het behoud van het mesotrofe laagveensysteem essentieel is,<br />

worden er geen maatregelen genomen om dit proces te stoppen. Het verwezenlijken van dit<br />

instandhoudingsdoel is onderdeel van de kernopgave Rui- en rustplaatsen.<br />

Visarend<br />

“Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld twee<br />

vogels (seizoensmaximum).”<br />

In nazomer en voorzomer kunnen geruime tijd een of meer exemplaren in het gebied pleisteren. <strong>De</strong>ze<br />

maken gebruik van de grote open wateren. Het instandhoudingsdoel geldt voor de periode 1 augustus<br />

tot en met 31 mei. Het verwezenlijken van dit instandhoudingsdoel is onderdeel van de kernopgave<br />

Evenwichtig systeem.<br />

84


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Bijlage 3. Kaarten met de verspreiding van de<br />

habitattypen.<br />

A. <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong><br />

Verspreiding van de habitattypen op basis van de kartering in de jaren 2005 t/m 2007.<br />

85


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

86


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

B. <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong><br />

Verspreiding van de habitattypen op basis van de kartering in 1999.<br />

87


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

88


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Bijlage 4a. Kaarten belangrijkste voedselgebieden<br />

Zwarte stern en Purperreiger<br />

Op de kaarten staan de belangrijkste voedselgebieden van de Zwarte stern en Purperreiger. Naast de op<br />

de kaart aangegeven gebieden zoeken de broedvogels uit <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> in de omgeving<br />

van vijf kilometer hun voedsel. Purperreigers kunnen zelfs tot 10 km vliegen naar voedselgebieden.<br />

Aangenomen is dat er niet of niet noemswaardig verder dan 5 km buiten de grenzen van beide gebieden<br />

naar voedsel wordt gezocht. <strong>De</strong> kaarten zijn opgenomen als verduidelijking van de voorwaarden die<br />

genoemd staan in hoofdstuk 6.<br />

89


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

90


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Bijlage 4b. Kaart ganzenfoerageergebied (beleidskader<br />

faunabeheer).<br />

91


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Bijlage 5. Kaart met kraamkolonies en<br />

verbindingsroutes Meervleermuis<br />

92


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Bijlage 6. Vereiste condities instandhoudingsdoelen<br />

Voor het behalen van de instandhoudingsdoelen is noodzakelijk inzicht te hebben in de randvoorwaarden<br />

die de verschillende habitattypen en soorten stellen aan hun omgeving. <strong>De</strong>ze bijlage geeft een beknopt<br />

overzicht van de vereiste condities. Een uitgebreide beschrijving is te vinden in hoofdstuk 5 van<br />

achtergronddocument 1.<br />

Waterkwaliteit<br />

Twee van de beschermde habitattypen in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> zijn waterplantenvegetaties: de<br />

kranswieren en krabbenscheer en fonteinkruiden. <strong>De</strong>ze vegetaties gedijen in zeer tot matig voedselarm,<br />

helder water. <strong>De</strong> trilvenen en daarop volgende successiestadia, zijn op lange duur afhankelijk van het<br />

steeds opnieuw verlanden van open water. <strong>De</strong>ze verlanding treedt vooral op in tamelijk voedselarm en<br />

helder water. Door- of overspoeling met basenrijk water is nodig om verzuring tegen te gaan.<br />

<strong>De</strong> waterplanten- en verlandingsvegetaties stellen dus eisen aan de waterkwaliteit. <strong>De</strong>ze eisen kunnen<br />

gespecificeerd worden naar eisen aan de hoeveelheden fosfaat en nitraat, aan de chlorofylconcentratie<br />

(hoeveelheid algen) en het doorzicht van het water van de boezem. <strong>De</strong> basenrijkdom van het water is<br />

goed en kan verder buiten beschouwing blijven.<br />

In de meeste Nederlandse zoete wateren, waar onder <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, is fosfaat de<br />

belangrijkste beperkende factor voor de groei van waterplanten (Heijnis & Evers 2007b, Lamers et al.<br />

2001). Dit betekent dat als er meer fosfaat beschikbaar komt, de planten harder gaan groeien. Het zijn<br />

vooral algen en andere snelle groeiers die hiervan profiteren, waardoor het water vertroebelt.<br />

Kenmerkende soorten van voedselarm water verdwijnen hierdoor.<br />

<strong>De</strong> hoge belasting van de boezem met fosfaat vormt één van de belangrijkste knelpunten voor het op<br />

gang komen en blijven van de verlanding. Er zijn sterke aanwijzingen dat verlandingsvegetaties vooral<br />

voorkomen bij lage fosfaatconcentraties. Uit het overzicht zoals gepresenteerd in tabel 1, blijkt dat de<br />

fosfaatconcentraties (ortho-P) voor verlandings- en soortenrijke kranswiervegetaties een range kennen<br />

van 0,01-0,03 mg/l. Een soort als Krabbenscheer kan een hogere fosfaatconcentratie aan, maar is weer<br />

erg gevoelig voor ophoping van toxische stoffen of een te lage kooldioxide-concentraties in de bodem<br />

(Lamers & Kooijman 2008).<br />

Tabel 1. Overzicht van ortho-fosfaatconcentraties waarbij verschillende vegetatietypen voorkomen<br />

(ontleend aan Lamers & Kooijman 2008).<br />

Locatie/vegetatietype (ortho) fosfaatconcentraties<br />

(mg/l)<br />

Originele bron<br />

Laagveenplas Het Hol 0,03 Higler 1972<br />

Verspreiding mesotrafente<br />

verlandingssoorten<br />

0,02-0,03 <strong>De</strong> Lyon & Roelofs 1986<br />

Schorpioenmostrilveen 0,01-0,03 Kooijman 1993; Kooijman &<br />

Paulissen 2006<br />

Kranswiervegetaties 0,01-0,03 Schamineé et al. 1995<br />

Laagveenplas Botshol 0,02 Rip 2008<br />

Mesotrafente verlandingssoorten 0,02 Lamers et al. 2006; lopend OBNonderzoek<br />

Galigaan Niet bekend<br />

<strong>De</strong> fosfaatconcentraties in tabel 1 horen bij de standplaats van de vegetaties. Op dit moment is<br />

onvoldoende duidelijk wat de relatie is met de fosfaatbelasting van de verschillende delen van de<br />

boezem. Hierover zijn in hoofdstuk 7 kennislacunes geformuleerd. Het is dan ook niet mogelijk<br />

waterkwaliteitseis voor fosfaat te formuleren. Wel is duidelijk dat de fosfaatconcentraties op de plekken<br />

waar verlanding wordt nagestreefd (waarschijnlijk) onvoldoende is.<br />

Naast het fosfaatgehalte kan ook het stikstofgehalte invloed hebben op de ecologische kwaliteit van de<br />

wateren in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>. Het valt niet uit te sluiten dat de huidige gehaltes in de boezem<br />

NWO (rond 2 mg/l, Riegman in prep.) een negatief effect hebben op de groei van waterplanten (zie<br />

achtergronddocument 1). Naarmate het fosfaatgehalte daalt, wordt het stikstofgehalte een steeds<br />

belangrijkere factor. Ook zijn er aanwijzingen dat de verlanding geremd kan worden door (te) hoge<br />

stikstofgehaltes. Vooralsnog zijn hier geen exacte grenswaarden van bekend. Stikstof is vooral een<br />

belangrijke voedingsstof voor (semi-)terrestische vegetaties zoals in trilvenen. Omdat deze vegetaties<br />

deels gevoed worden met oppervlaktewater, bijvoorbeeld als het onder de kragge door stroomt, is de<br />

concentratie stikstof in het boezemwater ook via deze route mede bepalend voor het halen van de<br />

93


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

instandhoudingsdoelen. Voor de meest gevoelige habitattypen (kranswierwateren en meren met<br />

krabbenscheer en fonteinkruiden) is uitgegaan van een totale stikstofconcentratie van 1 mg/l (van der<br />

Molen & Pot 2007) in de grotere wateren. Dit komt overeen met de zeer goede ecologische toestand voor<br />

de KRW. Door natuurlijke gradiënten ontstaat lokale variatie in de nutriëntengehaltes. Aangenomen<br />

wordt dat in delen van het kraggengebied de gehaltes hierdoor nog lager zullen liggen.<br />

Voorwaarde voor een goede ontwikkeling van de kranswierrijke wateren en de meren met krabbenscheer<br />

en fonteinkruid is verder een laag chlorofylgehalte. Voor de kraggen wordt hiervoor de referentiewaarde<br />

van de KRW overgenomen, voor de grotere wateren worden hogere gehaltes aangehouden. Het streven<br />

is hiermee, in elk geval in het kraggenlandschap, een doorzicht tot op de bodem te bereiken, zodat<br />

waterplanten onbeperkt kunnen kiemen en tot ontwikkeling komen.<br />

Naast de voedselrijkdom is de basenrijkdom van belang. Basenrijk water voorkomt verzuring van de<br />

laagveenvegetaties. Verzuring treedt op als gevolg van natuurlijke processen in het veen, door aanvoer<br />

van verzurende stoffen in de regen en door het vrijkomen van zwavel, bijvoorbeeld bij<br />

beheersmaatregelen (plaggen). Historisch stroomt basenrijk oppervlaktewater vanuit het Drents plateau<br />

<strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> in. Het is van belang dat de basen in het oppervlaktewater het<br />

kraggengebied goed kunnen bereiken, zowel door de slootsystemen als onder de kragge door. In<br />

percelen met dichtgegroeide sloten of vastgegroeide kraggen treedt verzuring door regenwater op<br />

(Lamers et al. 2006). Hiervoor zijn geen waterkwaliteitsnormen geformuleerd, maar zal bij beheer en<br />

inrichting wel rekening mee moeten worden gehouden. Voor alle andere waterkwaliteitsparameters<br />

gelden de normen van de KRW.<br />

Het Vollenhovermeer maakt geen deel uit van de Boezem van NWO en heeft een afwijkende<br />

waterkwaliteit. Het Waterschap Zuiderzeeland heeft hiervoor een KRW-norm van 0,10 mg/l voor het<br />

zomergemiddelde gehalte totaal-fosfaat vastgesteld. Het Vollenhovermeer is alleen Vogelrichtlijngebied<br />

en heeft voor het behoud van het leefgebied van de vogels een toereikende waterkwaliteit. Het water<br />

wordt bij uitzonderlijke droogte ook gebruikt als inlaatwater voor de Boezem. Daarvoor zou een lager (zo<br />

laag mogelijk) fosfaatgehalte wenselijk zijn. Vanwege de lage gemiddelde bijdrage aan de fosfaatlast<br />

wordt vooralsnog geen scherpere norm noodzakelijk geacht.<br />

Waterkwantiteit<br />

<strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> hebben momenteel een peilbeheer, met beperkte fluctuaties en een hoger<br />

waterpeil in de zomer dan in de winter. Het is nog niet duidelijk in welke mate meer peilfluctuaties en<br />

een natuurlijker peil (’s winters hoger, ’s zomers lager) ecologisch wenselijk zijn. Dat is onder meer<br />

afhankelijk van de waterkwaliteit en bovendien verschillend voor verschillende habitats en soorten.<br />

Dit beheerplan gaat er van uit dat de waterkwaliteit gedurende de looptijd van dit beheerplan zo ver<br />

verbetert, dat een natuurlijker peil in de boezem kan worden ingevoerd, zonder nadelige gevolgen voor<br />

het behoud van watervegetaties en verlandingsvegetaties (zie Watergebiedsplan), waterriet en<br />

blauwgraslanden en de soorten die van deze vegetaties afhankelijk zijn. Op de lange termijn zijn bijna<br />

alle vegetaties afhankelijk van het op gang komen van de (mesotrofe) verlanding.<br />

Aandachtspunt hierbij is dat voor de grote vuurvlinder hogere winterpeilen mogelijk leiden tot een<br />

grotere sterfte onder de rupsen die in de strooisellaag overwinteren (<strong>De</strong> Vries et al., 2007). <strong>De</strong>ze<br />

overleving wordt juist van doorslaggevend belang gezien in het behoud van deze soort (Sanders et al.,<br />

2004). <strong>De</strong> grote vuurvlinder is echter op de lange termijn ook afhankelijk van de ontwikkeling van<br />

nieuwe trilvenen, die mogelijk een natuurlijker peil prefereren.<br />

Een ander aandachtspunt is dat de (vast geslagen) kraggenvegetaties zeer gevoelig zijn voor verdroging<br />

(in de zomer). Dit kan tot een snelle verruiging en verzuring leiden (Lamers et al. 2006). <strong>De</strong> peilen<br />

mogen ’s zomers dus zeker niet te laag worden of aanvulling met water van goede kwaliteit moet<br />

mogelijk zijn. Er is momenteel sprake van lokale verdroging in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>.<br />

<strong>De</strong> verdroging is voor een belangrijk deel een gevolg van de wegzijging naar de omliggende polders en<br />

de Noordoostpolder. <strong>De</strong> wegzijging heeft als gunstig nevengevolg, dat het basenrijke water de kraggen<br />

ingezogen wordt. Een nadeel is echter dat bij de huidige waterkwaliteit hiermee ook (veel)<br />

voedingsstoffen de kraggen bereiken. Om te zien hoe de balans in dit gebied uitpakt is nader onderzoek<br />

nodig. Voor een duurzaam en natuurlijk systeem (kernopgave evenwichtig systeem), lijkt het handhaven<br />

van een wegzijgingspost als motor voor natuurwaarden niet voor de hand liggend.<br />

Voor de hoogwaterzones en het Vollenhovermeer en de Vollenhoofsche Uiterdijken gelden andere<br />

peilbeheren. <strong>De</strong>ze gebieden hebben een eutrofe moerasvegetatie. <strong>De</strong>ze vegetaties gedijen bij het huidige<br />

peilbeheer, maar zouden zich kunnen uitbreiden bij een natuurlijker peilbeheer, in combinatie met een<br />

meer natuurlijk oeverzone.<br />

94


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Luchtkwaliteit<br />

Net als fosfaat is stikstof en voedingsstof die in overmaat een negatief effect heeft op gevoelige, in dit<br />

geval terrestrische, vegetaties. Vooral voor trilveenvegetaties is het belangrijk dat de<br />

stikstofconcentraties laag blijven. Stikstof komt beschikbaar via het oppervlaktewater, door<br />

atmosferische depositie en door bodemprocessen.<br />

<strong>De</strong> atmosferische depositie is in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> de belangrijkste bron van stikstof voor de<br />

terrestrische vegetaties. <strong>De</strong> gevoeligheid voor stikstofdepositie kan worden uitgedrukt in de kritische depositiewaarde<br />

(critical load). Dat is een schatting van de belasting aan luchtverontreiniging, waaronder<br />

geen schadelijke effecten bij een specifiek gevoelig deel van een ecosysteem optreden (Bobbink, 2006).<br />

Volgens de meest recente inzichten zijn veenmosrietlanden, blauwgraslanden, galigaanmoerassen,<br />

trilvenen en vochtige heiden het meest gevoelig in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> (tabel 3). <strong>De</strong> actuele<br />

depositie bedraagt in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> 1881 en in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> 1795 mol N/ha/jaar (Gies et al. 2009).<br />

Tabel 3. Kritische depositiewaarden voor de habitattypen in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> (van Dobben &<br />

van Hinsberg 2008).<br />

Habitattype Kritische<br />

depositiewaarde<br />

(kg N/ha/jaar)<br />

Kranswierwateren (H4010) 30 2.100<br />

Krabbenscheer & fonteinkruiden (H3150) 30 2.100<br />

Vochtige heiden (H4010) 18 1.300<br />

Blauwgraslanden (H6410) 15 1.100<br />

Ruigten en zomen (H6430) > 34 > 2.400<br />

Trilveen (H7140 subtype A) 16,8 1.200<br />

Veenmosrietlanden (H7140 subtype B) 10 700<br />

Galigaanmoerassen (H7210) 15 1.100<br />

Veenbossen (H91D0) 25 1.800<br />

Kritische depositiewaarde<br />

(mol N/ha/jaar)<br />

Compleetheid van de verlandingsreeks<br />

Om op lange termijn alle stadia van de verlandingsreeks in voldoende mate te behouden, is het nodig<br />

steeds opnieuw bij het begin te beginnen: open water. Dit gebeurt door het graven van nieuwe petgaten,<br />

waarmee de vegetatiesuccessie in de tijd wordt teruggezet. Ook op andere manieren wordt de successie<br />

vertraagd of gedeeltelijk teruggezet; bijvoorbeeld door begreppelen (aanvoer van basenrijk water naar<br />

kraggevegetaties), maaien (’s zomers of ’s winters), schrappen, plaggen en ontbossen. <strong>De</strong>rgelijk cyclisch<br />

beheer is noodzakelijk voor alle laagveenhabitats en de laagveensoorten. Het cyclisch beheer kan in die<br />

zin worden opgevat als een ecologische voorwaarde voor het behoud van de laagveenmoerassen.<br />

Randvoorwaarde voor het op gang komen van het (mesotrofe) verlandingsproces is dat de concentraties<br />

voedingsstoffen voldoende laag zijn.<br />

Habitateisen soorten Habitatrichtlijn<br />

<strong>De</strong> planten, ongewervelden en vissen van bijlage 2 van de Habitatrichtlijn waarvoor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong><br />

<strong>Weerribben</strong> zijn aangewezen, zijn afhankelijk van het voldoende voorkomen van helder, fosfaatarm<br />

water, met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties. Ook is voldoende areaal jonge<br />

verlandingsvegetaties nodig. Voor de rivierdonderpad is de aanwezigheid van stortstenen van belang,<br />

voor de grote modderkruiper de aanwezigheid van verlandende kleine wateren. Voor de meervleermuis is<br />

de aanwezigheid van voldoende voedsel (m.n. dansmuggen en nachtvlinders), bewoonbare gebouwen en<br />

onverlichte verbindingsroutes (kanalen, sloten, lanen, hagen) van belang.<br />

Habitateisen broedvogels<br />

Op basis van habitateisen van moerasvogels (Van der Winden et al. 2002) is een inschatting gemaakt<br />

van de oppervlakten en vegetatietypen, die voor de beoogde omvang van de populaties van de<br />

verschillende soorten broedvogels nodig zijn (voor een samenvatting zie tabel 4. Een nadere toelichting<br />

staat in achtergronddocument 1).<br />

Bij het opstellen van deze berekening is er van uit gegaan, dat er voldoende open water (van kleine<br />

slootjes tot grote meren) aanwezig is. En dat de genoemde essentiële biotopen in mozaïek voorkomen<br />

met voor de moerasvogels marginale biotopen. Voor de kleinere soorten zijn de genoemde arealen<br />

inclusief hun hoofdfoerageergebied. <strong>De</strong> grotere soorten foerageren over een veel groter gebied.<br />

Overigens zijn natte polders met natuurlijke sloten net buiten de <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebieden ook heel<br />

geschikt als foerageergebied voor een soort als de purperreiger.<br />

95


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Tabel 4. Overzicht van de oppervlakten essentiële vegetatietypen die nodig zijn voor de beoogde<br />

populaties van moerasbroedvogels.<br />

<strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong><br />

Velden krabbenscheer 2-5 ha 1-3 ha<br />

Velden drijvende waterplanten 5 ha 3 ha<br />

Lage helofytenvegetaties 250-500 ha 375-500 ha<br />

Droog rietland 375 ha 112 ha<br />

Randen met waterriet 2 km 2 km<br />

Inundatierietland 375 ha 250 ha<br />

Verdronken struweel 20 ha 20 ha<br />

Lage kruidenvegetaties 200 ha 250 ha<br />

Inundatierietland is rietland dat drie tot twintig jaar oud is en dat in ieder geval in de winter en het<br />

voorjaar (tot in juni) in ondiep water (20-50 cm) staat. Het rietland wordt afgewisseld met sloten en<br />

poelen.<br />

Habitateisen niet-broedvogels<br />

Voor de kwalificerende niet-broedvogels van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> dient voldoende oppervlak voedselgebied van<br />

voldoende kwaliteit aanwezig te zijn en voldoende rust op de grote open wateren. Bovendien mag de<br />

afstand tussen de rust- en voedselgebieden niet te groot zijn.<br />

Plantenetende watervogels: kleine zwaan, kolgans, grauwe gans, smient en krakeend<br />

Kleine zwaan, kolgans, grauwe gans en smient foerageren op agrarisch grasland; de twee eerste soorten<br />

daarnaast ook op bouwland. Op basis van het gewicht en de dagelijkse energiebehoefte kan de<br />

voedselbehoefte van de verschillende plantenetende watervogels via een wegingsfactor omgerekend<br />

worden naar kolgansdagen (zie Van der Hut 2007). Uit het seizoensgemiddelde aantal kan het aantal<br />

vogeldagen worden berekend. Op basis van het aantal vogeldagen, de wegingsfactor en<br />

draagkrachtschatting voor grasland (lage draagkracht 775 kolgansdagen/ha en hoge draagkracht 1.300<br />

kolgansdagen/ha) kan per soort de benodigde oppervlakte grasland in ha worden berekend (Van der Hut<br />

2007). Dit grasland dient wel voldoende verstoringsvrij te zijn: met ander woorden op enige afstand van<br />

wegen, bomen en huizen. Akkerland wordt vrijwel alleen benut door kleine zwanen en grauwe ganzen en<br />

heeft een lagere draagkracht dan grasland, zodat hiervan in verhouding een grotere oppervlakte<br />

benodigd is.<br />

Met uitzondering van de smient foerageren de vogels overdag en slapen ’s nachts op de plassen. Tussen<br />

de slaapplaatsen en de foerageergebieden is de afstand 5-10 km. <strong>De</strong> smient rust overdag op de plassen<br />

en foerageert in de nacht.<br />

<strong>De</strong> krakeend foerageert vooral op draadalgen en fijnere waterplanten, waarschijnlijk vrijwel volledig<br />

binnen <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>. Een goede waterkwaliteit en een goed doorzicht zijn bepalend voor het voorkomen<br />

van de voedselplanten van deze soort.<br />

Schelpdieretende duikeenden: kuifeend en tafeleend<br />

Rustende groepen worden vooral op wateren in de luwte van oevervegetaties en bossen gevonden. <strong>De</strong><br />

afstand tussen rustplaats en foerageerplek bedraagt maximaal 10 km. <strong>De</strong> foerageergebieden van<br />

kuifeend en tafeleend uit <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> zijn onbekend.<br />

Tabel 5. Benodigd areaal grasland voor plantenetende niet-broedvogels in en om <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>. <strong>De</strong><br />

berekeningswijze is ontleend aan Van der Hut (2007). Zie voor verdere toelichting<br />

achtergronddocument 1.<br />

Soort Doel:seizoensgemiddelde<br />

aantal vogels<br />

Aantal<br />

vogeldagen<br />

Wegingsfactor<br />

Benodigd<br />

areaal<br />

grasland<br />

(ha) met<br />

lage<br />

draagkracht<br />

Kleine zwaan 8 2.920 1,93 7 4<br />

Kolgans 3.800 1.387.000 1 1.789 1.067<br />

Grauwe gans 1.000 365.000 1,27 597 356<br />

Smient 500 182.500 0,45 106 63<br />

Totaal benodigd 2.500 1.490<br />

Benodigd areaal<br />

grasland (ha)<br />

met hoge<br />

draagkracht<br />

96


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Visetende watervogels: fuut, aalscholver, nonnetje, grote zaagbek en visarend<br />

Fuut, aalscholver nonnetje, grote zaagbek en visarend prefereren visrijke wateren met een redelijk tot<br />

goed doorzicht. <strong>De</strong>ze soorten zijn alle dagactief en brengen de nacht door nabij hun foerageerplekken;<br />

bij voorkeur in de luwte van oevervegetatie of geboomte op de kant.<br />

Rust<br />

Rust wordt beschouwd als de afwezigheid van verstoring. Verstoring kan veroorzaakt worden door<br />

betreding, beschadiging, beweging, geluid en licht. In het broedgebied van verschillende soorten<br />

broedvogels, waarvoor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> zijn aangewezen, dient voldoende rust te heersen.<br />

Dat betekent ca. 750 resp. 250 ha zeer rustig moerasgebied in het broedseizoen. Daarnaast dient er rust<br />

te zijn bij de kolonieplaatsen van aalscholver, purperreiger en zwarte stern. Voor de niet-broedvogels<br />

dient voldoende rust gewaarborgd te zijn op de voedsel- en slaapplaatsen. Voor de ondergedoken<br />

waterplantenvegetaties, verlandingsvegetaties en oevervegetaties is het van belang beschadiging door<br />

boten te voorkomen.<br />

Voor meervleermuizen zijn onverlichte verbindingsroutes tussen dagverblijven en foerageergebieden<br />

over watergangen en langs lijnvormige landschapselementen van groot belang (Kuiper et al. 2006).<br />

Landschappelijke samenhang<br />

Binnen <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> moeten voor planten- en diersoorten voldoende<br />

dispersiemogelijkheden te zijn. Voor een aantal soorten planten en vlinders (waaronder de Grote<br />

vuurvlinder) zijn de leefgebieden momenteel te veel versnipperd. Vergroting, verbinding en verbetering<br />

van het areaal leefgebied van dergelijke soorten (vooral in de jonge verlandingsstadia) is noodzakelijk<br />

om de instandhoudingsdoelen te kunnen halen.<br />

Concreet zijn stapstenen nodig voor laagveensoorten om tussen <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> kunnen<br />

uitwisselen. Ook verbinding met nabijliggend moerasgebied <strong>De</strong> Rottige Meenthe versterkt het ecologische<br />

netwerk. Voor de <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> soorten geldt dit vooral voor de grote vuurvlinder. Voor vissen moeten er<br />

goede migratiemogelijkheden zijn, bijvoorbeeld door vispassages, aangepast sluisbeheer of aalgoten.<br />

Broedvogels als purperreiger, bruine kiekendief en zwarte stern zoeken hun voedsel deels in de<br />

agrarische gebieden buiten de <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong>-gebieden. <strong>De</strong>ze foerageergebieden mogen niet te ver weg<br />

liggen (niet meer dan ca. 5 km). Dit geldt ook voor de niet-broedvogels (o.a. Kol- en Grauwe gans), die<br />

in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> rusten en buiten het gebied foerageren. Aalscholvers (zowel in als buiten de broedtijd)<br />

vliegen veel verder om voedsel te zoeken.<br />

97


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Bijlage 7. Huidig en gewenst jaarlijks natuurbeheer<br />

Toelichting verschil oppervlakten habitattypen en beheerd oppervlakte<br />

Het oppervlakte van een habitattype is bepaald door de aanwezigheid van verschillende vegetatietypen<br />

in het veld. Het beheer is afgestemd op percelen, vakken of afdelingen. Dat zijn twee verschillende<br />

ruimtelijke eenheden. Veelal behoord een deel van een perceel tot een <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> habitattype en<br />

bestaat de rest uit andere vegetaties. Het beheer van het volledige perceel is echter afgestemd op het<br />

habitattype. Daardoor dient dus er een groter areaal te worden beheerd dan dat het oppervlakte<br />

habitattype suggereert. Het gaat echter om twee 'talen'. Zo is het beheertype veenmosrietland groter<br />

dan het oppervlakte veenmosrietland (H7140B).<br />

#PM<br />

98


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

99


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Bijlage 8. Onderbouwing fasering daling<br />

stikstofdepositie<br />

#PM Nog aan te passen.<br />

In <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> worden bij vijf van de negen habitattypen de kritische<br />

depositiewaarden 16 voor stikstof overschreden. Dit vormt een knelpunt voor het behalen van de<br />

instandhoudingsdoelen. Voor het terugdringen van de atmosferische stikstofdepositie is een tijdspad<br />

opgesteld (zie tabel 4.1). Daarbij is tevens gekeken naar andere maatregelen die bijdragen aan het<br />

bereiken van de instandhoudingsdoelen. <strong>De</strong> reductieopgave is zo gekoppeld aan wat in de tijd ecologisch<br />

noodzakelijk is voor het bereiken van de instandhoudingsdoelen. Als ondergrens geldt dat het perspectief<br />

om op termijn de instandhoudingsdoelen te realiseren niet mag afnemen. Het streven is dan ook om de<br />

stikstofdepositie terug te dringen tot kritische depositiewaarden, tenzij uit monitoring blijkt dat de<br />

instandhoudingsdoelen al bij hogere depositiewaarden zijn bereikt.<br />

<strong>De</strong>ze bijlage geeft per habitattype een onderbouwing voor de fasering. Naast de habitattypen komen ook<br />

Geel schorpioenmos en Groenknolorchis aan de orde, aangezien voor deze voor stikstof gevoelige<br />

soorten eveneens instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd.<br />

Belangrijke bronnen die zijn gehanteerd zijn Kiwa Water Research/ECG consult 2007a en b (Knelpunten<br />

en kansenanalyse) en Ministerie van LNV 2008 (Profielendocumenten). <strong>De</strong> kritische de positiewaarden<br />

zijn ontleend aan Van Dobben & Van Hinsberg (2008).<br />

Vochtige heide (H4010b)<br />

<strong>De</strong> vochtige heide op laagveen is in Europa tot nu toe alleen bekend uit moerasgebieden van het laag<br />

gelegen deel van Nederland. Het Nederlandse aandeel is in Europees perspectief daarmee van zeer groot<br />

belang. <strong>De</strong> landelijke staat van instandhouding is matig ongunstig. KIWA typeert de kwaliteit voor <strong>De</strong><br />

<strong>Wieden</strong> als 'klein oppervlakte goed ontwikkeld, voor <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> als 'deels goed en voornamelijk<br />

matig ontwikkeld.'<br />

Vochtige heide ontwikkelt zich uit eerdere successiestadia (trilveen en veenmosrietland) doordat bij het<br />

dikker worden van de kragge geleidelijk een dikkere regenwaterlens ontstaat en de bereikbaarheid van<br />

de bovengrond voor basenrijker water onder de kragge afneemt. Ook op vast veen kan verzuring door<br />

regenwaterlenzen leiden tot ontwikkeling van Moerasheide, bijvoorbeeld vanuit voorheen bevloeide<br />

rietlanden. <strong>De</strong> vegetatie wordt gedomineerd door ondiep wortelende zuurminnende soorten.<br />

Stikstofdepositie heeft een negatieve invloed omdat het door vermesting de verbossing versneld. Met<br />

maaibeheer is dit echter in voldoende mate tegen te gaan. Het op korte termijn bereiken van de kritische<br />

depositiewaarde (1300 mol N/ha/jaar) is dan ook niet noodzakelijk. Bij de fasering van de reductie speelt<br />

dit habitattype geen rol.<br />

Blauwgrasland (H6410)<br />

Het oppervlakte blauwgrasland is in Nederland in de loop van de 20e eeuw enorm achteruitgegaan. In<br />

Europees perspectief is de bijdrage van groot belang vanwege de soortensamenstelling, de geografische<br />

ligging en de oppervlakte. <strong>De</strong> landelijke staat van instandhouding is zeer ongunstig. KIWA typeert de<br />

kwaliteit voor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> als 'matig groot areaal', voor <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> als 'vooral een matige kwaliteit en<br />

voor een klein deel een goede kwaliteit.'<br />

Blauwgraslanden in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> zijn ontstaan door jaarlijks in de zomer maaien en<br />

afvoeren (hooi) van onvergraven veengronden. Blauwgraslanden ontstaan in situaties waarbij er sprake<br />

is van kwel tot in de wortelzone. Bij afwezigheid van kwel moet er tenminste gedurende een periode van<br />

het jaar grond- of oppervlaktewater in de wortelzone komen. Dit is noodzakelijk om het<br />

adsorptiecomplex op te laden met basen. In het geval van de blauwgraslanden in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> en<br />

<strong>Weerribben</strong> zal het heel vroeger gegaan zijn om kwel, maar recentelijk zijn de blauwgraslanden<br />

afhankelijk geworden van winterse inundaties en capillaire opstijging van grondwater.<br />

<strong>De</strong> achteruitgang van de kwaliteit van de Blauwgraslanden is zeer actueel. <strong>De</strong> onderstaande tabel<br />

(1)maakt dit zichtbaar. Hierin staat het aantal groeiplaatsen van enkele typische planten van de<br />

Blauwgraslanden van <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>. Daarnaast zijn er ook al een drietal soorten verdwenen: Geelhartje,<br />

Tweehuizige zegge en Sierlijke vetmuur.<br />

16 <strong>De</strong> kritische depositiewaarde (kdw) is een indicatie voor de luchtkwaliteit waarbij het natuurlijke systeem in<br />

evenwicht is en er geen effectgerichte maatregelen door beheer noodzakelijk zijn. Overige condities zoals<br />

waterkwaliteit en peilbeheer zijn dan ook optimaal.<br />

100


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Tabel 1. Veranderingen in het aantal groeiplaatsen van kenmerkende plantensoorten van de Rode Lijst<br />

van Blauwgrasland in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> (bron Vereniging Natuurmonumenten).<br />

Soort 1995 2007<br />

Blonde zegge 4 9<br />

Vlozegge 11 2<br />

Spaanse ruiter 40 29<br />

Parnassia 97 39<br />

Knotszegge 34<br />

38<br />

toe-/afname<br />

toename 25%-50%<br />

afname meer dan 50%<br />

afname 25%-50%<br />

afname meer dan 50%<br />

minder dan 25% toename<br />

Klokjesgentiaan 1 1 min of meer gelijk<br />

Blauwe knoop 234 210<br />

afname minder dan 25%<br />

Borstelgras 4<br />

1<br />

afname meer dan 50%<br />

Hondsviooltje 3 3 min of meer gelijk<br />

Bij de achteruitgang van de kwaliteit spelen twee processen een rol: verzuring en vermesting. <strong>De</strong><br />

depositie draagt aan beide processen bij. Verzuring zorgt voor een verandering van de bodemkwaliteit.<br />

Samen met het vermestende effect van stikstof leidt dit tot een sterke vergrassing. Snel groeiende<br />

grassen zoals Pijpenstrootje en Gestreepte witbol gaan domineren ten koste van de langzaam groeiende<br />

soorten. In die categorie vallen juist de typerende soorten van het Blauwgrasland.<br />

Gezien de teruglopende kwaliteit is beperking van de stikstofdepositie noodzakelijk omdat anders de<br />

instandhoudingsdoelen niet meer te halen zijn. Dit betekent allereerst een reductie tot 1200 mol<br />

N/ha/jaar in 2015, gevolgd door een verdere afname in de tweede beheerplanperiode. Het probleem van<br />

de verzuring dient ook te worden opgelost door herstel van winterse inundaties. Dit is pas mogelijk nadat<br />

nader onderzoek heeft uitgewezen dat hier geen negatieve gevolgen aan zijn verbonden. Verbetering van<br />

de waterkwaliteit is daarbij ook een voorwaarde. Het onderzoek is in 2013 afgerond. Het herstel van<br />

winterse inundaties kan dan mogelijk de jaren er na plaatsvinden. <strong>De</strong> milieucondities in lucht en water<br />

kunnen dan in het begin van de tweede beheerplanperiode op orde zijn. Er zijn geen effectgerichte<br />

maatregelen mogelijk om de kwaliteit te behouden.<br />

Trilveen (H7140a)<br />

Trilveen is op Europese schaal een zeldzaam en bedreigd habitattype. Nederland heeft een grote<br />

verantwoordelijkheid voor het behoud van deze vegetaties. <strong>De</strong> landelijke staat van instandhouding is<br />

zeer ongunstig. <strong>De</strong> kwaliteit van het trilveen is door KIWA voor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> beschreven als 'matig groot<br />

oppervlakte, waarvan een deel goed ontwikkeld aanwezig is', voor <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> als 'vrij groot<br />

oppervlakte matig tot goed ontwikkeld.' Er zijn geen meetreeksen beschikbaar om zicht te krijgen op de<br />

ontwikkeling van de kwaliteit. Op basis van terreinkennis is de indruk dat de kwaliteit in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> #PM<br />

beschrijving van de ontwikkeling en in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> #PM beschrijving van de ontwikkeling.<br />

Trilveen ontstaat uit verlandingsvegetaties en in de huidige situatie komt verlanding slechts zeer beperkt<br />

op gang. Knelpunten zijn waterkwaliteit (fosfaatconcentratie) en troebelheid. Nieuwvorming van het<br />

areaal via natuurlijk successie is op de korte termijn uitgesloten omdat, na aanwezigheid van de juiste<br />

milieucondities, hier minimaal 30 jaar voor nodig is. Behoud van bestaande oppervlakte en kwaliteit is<br />

dan ook uiterst noodzakelijk om nieuwvorming om termijn mogelijk te maken. <strong>De</strong> aanwezigheid van de<br />

kenmerkende plantensoorten in het gebied is daarvoor een randvoorwaarde.<br />

Trilvenen kunnen in principe decennia lang in stand gehouden worden met een maaibeheer, omdat de<br />

voedselrijkdom van nature zo laag is. In voedselrijkere omstandigheden, zoals vandaag de dag in<br />

Noordwest-Overijssel, treedt echter verzuring en verdroging op waardoor de successie zich versneld.<br />

Bepaalde snelgroeiende, stikstofminnende veenmossen krijgen de overhand. Ammoniak zorgt voor<br />

verzuring van het milieu, en fosfaat en stikstof zorgen voor vestiging en uitbreiding van de ongewenste<br />

veenmossen. Fosfaat is momenteel de sturende factor in de waterkwaliteit. Om de kwaliteit van het<br />

trilveen te behouden is op korte termijn vertraging van de successie nodig door de aanvoer van fosfaat<br />

(water) en stikstof (lucht) te beperken. <strong>De</strong> maatregelen zoals genoemd in hoofdstuk 4 zijn gericht op<br />

beperking van de beschikbaarheid van deze voedingsstoffen tot de kritische niveaus. Voor de<br />

stikstofdepositie betekent dit een reductie tot 1200 mol N/ha/jaar in 2015. Er zijn geen effectgerichte<br />

maatregelen mogelijk om de kwaliteit te behouden. Trilveenachtige vegetaties worden behouden door<br />

het schrapen en/of begreppelen van hooi- en rietlanden en het in zomermaaibeheer nemen van<br />

rietlanden met trilveensoorten. <strong>De</strong>ze maatregelen zijn nodig om te komen tot behoud van het<br />

oppervlakte.<br />

Veenmosrietland (H7140b)<br />

Veenmosrietland is in Nederland een minder bedreigde levensgemeenschap dan trilveen. Dat komt<br />

voornamelijk omdat veenmosrietland uit diverse andere vegetaties kan ontstaan, onder andere uit de<br />

verzuring van rietland. <strong>De</strong> landelijke staat van instandhouding is matig ongunstig. KIWA typeert de<br />

101


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

kwaliteit voor <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> als 'groot oppervlakte goed tot matig ontwikkeld', voor <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> als<br />

'grote oppervlakte met een goede en matige kwaliteit'.<br />

Bij de huidige milieucondities kan het habitattype ca. 60 jaar in stand blijven. Dat betekent dat door<br />

natuurlijke successie gedurende de looptijd van het beheerplan ca. 10% van het areaal verloren zal gaan<br />

doordat het overgaat in andere (vaak ook waardevolle) vegetaties. Er vindt momenteel echter nauwelijks<br />

aanwas plaats. Zonder het tegengaan of weer terugzetten van de successie is de doelstelling van behoud<br />

oppervlakte en kwaliteit dan ook niet te bereiken.<br />

Onder natuurlijke omstandigheden verzuurt het rietland, of het trilveen waaruit eveneens<br />

veenmosrietland ontstaat, langzaam en is een losse veenmoslaag aanwezig, waartussen de kruiden zich<br />

kunnen handhaven. Maaibeheer is noodzakelijk want ook bomen kunnen zich vestigen en zorgen voor<br />

successie naar bos. Bevloeiing van rietland met eutroof oppervlaktewater werkt paradoxaal. Enerzijds<br />

worden voedingsstoffen en basen aangevoerd die de successie ogenschijnlijk kunnen vertragen,<br />

anderzijds reageren de veenmossen in het rietland sterker dan hogere planten op de aangevoerde<br />

voedingsstoffen, waardoor het milieu sneller verzuurd en een dikker veenmostapijt ontstaat. Het staken<br />

van de bevloeiing leidt dan ook binnen zeer korte tijd tot dominantie van het arme, verzuurde type. Ook<br />

de depositie van ammoniak levert een grote bijdrage aan de versnelde successie, enerzijds chemisch<br />

doordat ammoniak de bodem zelf verzuurd, anderzijds doordat zij de groei van de veenmossen<br />

stimuleert.<br />

Met maaibeheer worden voedingsstoffen afgevoerd zodat de successie vertraagd wordt. Toch vindt er<br />

tevens verlies van kwaliteit plaats door te hoge stikstoflast die uit de lucht komt. Maaibeheer alleen kan<br />

niet tegengaan dat mossen steeds dominanter worden in de vegetatie en daarmee gaat de kwaliteit van<br />

het veenmosrietland achteruit. Verlies van kwaliteit treedt ook op door verdroging; Haarmos en<br />

ruigtekruiden gaan dan overheersen.<br />

Voor behoud is dus naast adequaat beheer ook een daling van de stikstofbelasting noodzakelijk. Hoewel<br />

veenmosrietlanden een lagere kritische depositiewaarde hebben dan trilvenen, is het nemen van<br />

maatregelen op dit punt minder urgent. Dat komt doordat veenmosrietlanden zich makkelijker<br />

ontwikkelen en ze dus een groter deel van het kraggenlandschap kunnen benutten. Daarnaast kunnen ze<br />

met effectgerichte maatregelen (periodiek schrapen van verzuurd rietland, graven van sloten en<br />

greppels) teruggezet worden in de successie en op die wijze op korte termijn behouden blijven. Om de<br />

duurzame instandhouding niet in gevaar te brengen dient in 2027 de kritische depositiewaarde (700 mol<br />

N/ha/jaar) te zijn bereikt.<br />

Galigaanmoeras (H7210)<br />

Galigaanmoeras is in Europa wijd verspreid, maar komt doorgaans over kleine oppervlakten voor. <strong>De</strong><br />

Nederlandse begroeiingen onderscheiden zich niet door omvang, ligging of het voorkomen van bijzondere<br />

soorten. <strong>De</strong> landelijke staat van instandhouding is matig ongunstig. KIWA typeert de kwaliteit voor <strong>De</strong><br />

<strong>Wieden</strong> als 'komt met een klein oppervlakte voor en is matig ontwikkeld', voor <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> als 'komt<br />

over een klein oppervlak matig ontwikkeld voor'.<br />

In laagveenmoerassen komt Galigaan als kraggevormer voor op dunne kraggen in petgaten en langs<br />

beschutte, kragge-achtige oevers. Eenmaal gevestigd kan galigaan zich lang handhaven, ook bij minder<br />

optimale ecologische condities. Met gericht beheer van de vegetaties rond de bestaande galigaanplanten<br />

kan relatief snel een flink areaal worden ontwikkeld. Aanpassing van het maaibeheer bestaat uit het<br />

maar eens in de drie tot vijf jaar maaien van de vegetaties (in de zomer) of het gericht tegengaan van<br />

verbossing door bijvoorbeeld uitsteken van boompjes. Het op korte termijn bereiken van de kritische<br />

depositiewaarde (1100 mol N/ha/jaar) is dan ook niet noodzakelijk. Bij de fasering van de reductie speelt<br />

dit habitattype geen rol<br />

Geel schorpioenmos<br />

<strong>De</strong> belangrijkste Nederlandse groeiplaats bevindt zich in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong>. <strong>De</strong> landelijke staat van<br />

instandhouding is zeer ongunstig. Hydrologie en ijlheid van de vegetatie zijn belangrijke factoren bij het<br />

verklaren van het voorkomen van deze soort. Over de invloed van stikstofdepositie is geen kennis<br />

beschikbaar. <strong>De</strong> soort zal vermoedelijk profiteren van de verdere daling van de depositie.<br />

Groenknolorchis<br />

<strong>De</strong> Groenknolorchis is een kenmerkende soort van het habitattype trilveen. Gezien de sterke koppeling<br />

vraagt deze soort geen andere fasering van de stikstofdepositie.<br />

102


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

9. Overzicht van maatregelen, uitvoerders en kosten.<br />

Een deel van de maatregelen zijn onderdeel van initiatieven waartoe al besloten is en waarvoor ook<br />

financiële dekking bestaat. <strong>De</strong>ze maatregelen zijn wel opgenomen in de tabel als ze in dit beheerplan zijn<br />

betiteld als instandhoudingsmaatregel. Maatregelen die noodzakelijk zijn voor het behalen van de<br />

instandhoudingsdoelen en geheel nieuw zijn staan groen gemarkeerd in de lijst. Dit zijn de kosten die<br />

voortkomen uit dit beheerplan. <strong>De</strong> kosten zijn weergegeven als totaal voor de periode 2009-2015.<br />

Om de natuurwaarden in algemene zin in stand te houden voeren waterschap en terreinbeheerders ook<br />

een basis beheer uit. Ook dit is van belang voor de <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> opgave. <strong>De</strong>ze kosten zijn niet<br />

opgenomen.<br />

103


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Maatregelen: Uitvoering door: Periode Kosten Financiële dekking via: Zeker?<br />

1. Waterkwaliteit<br />

1. Lokaal terugbrengen fosfaatgehalte<br />

a. lokaal chemisch defosfateren Waterschap Reest en <strong>Wieden</strong> < 2015 € 200.000 Begroting Waterschap Ja<br />

2. Tegengaan opwervelen slib<br />

a. reguliere onderhoudsbaggerwerkzaamheden Waterschap Reest en <strong>Wieden</strong> 2008-2013 € 661.626 Begroting Waterschap ja<br />

b. opstellen zoneringsplan (zie rust)<br />

2. Waterkwantiteit<br />

1. Handhaven huidig peilbeheer Waterschap Reest en <strong>Wieden</strong> 2009-2015 PM Begroting Waterschap ja<br />

3. Cyclische natuurbeheer<br />

1. <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong><br />

a. begreppelen Vereniging Natuurmonumenten 2009-2015 € 750.000 Programma Beheer of LIFE+/EGM deels*<br />

b. schrapen rietland Vereniging Natuurmonumenten 2009-2015 € 3.000.000 Programma Beheer of LIFE+/EGM deels*<br />

c. ontbossen Vereniging Natuurmonumenten 2009-2015 € 1.500.000 Programma Beheer of LIFE+/EGM deels*<br />

d. graven petgaten Vereniging Natuurmonumenten 2009-2015 € 4.800.000 Programma Beheer of LIFE+/EGM deels*<br />

2. <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong><br />

a. graven petgaten (zie opmerking #) Staatsbosbeheer 2009-2015 € 2.880.000 Programma Beheer of LIFE+/EGM deels*<br />

4. Regulier natuurbeheer**<br />

a. tekort structurele beheerkosten <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> SBB, rietlandbeheerders < 2015 € 6.960.000 deels**<br />

a. tekort structurele beheerkosten <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> NM, rietlandbeheerders < 2015 € 4.596.000 deels**<br />

(incl. 10% overjarig riet en beperkt maaien galigaanvegetaties)<br />

5. Rust<br />

1. Opstellen zoneringsplan Nationaal Park 2008 € 25.000 Bestedingenplan NP 2008 ja<br />

2. Uitvoering zonering zie communicatie & handhaving<br />

104


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Maatregelen: Uitvoering door: Periode Kosten Financiële dekking via: Zeker?<br />

6. Overjarig riet en moerassen<br />

a. schrapen oud rietland ipv aanleg 125 ha Vereniging Natuurmonumenten 2009-2013 € 400.000 Bestedingenplan NP 2009-2014 nee<br />

b. schrapen oud rietland ##ha Staatsbosbeheer 2009-2015 ? ? nee<br />

c. aanleg 125 nieuw rietland Landinrichtingscommissie


<strong>Werkdocument</strong> <strong>Natura</strong> <strong>2000</strong> <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> & <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong>, versie 12 augustus 2009<br />

Maatregelen: Uitvoering door: Periode Kosten Financiële dekking via: Zeker?<br />

11. Onderzoek / pilots<br />

1. Onderzoek effecten natuurlijker peilbeheer<br />

a. proef Kiersche Wiede NM + Waterschap < 2015 € 30.000 Begroting Waterschap ja<br />

b. proef vak 60 <strong>Weerribben</strong>, onderzoek gehele boezem SBB & Universiteit v. A'dam 2008-2011 € 340.000 O+BN ja<br />

c. effecten op Grote Vuurvlinder SBB & <strong>De</strong> Vlinderstichting 2008-2010 € 52.000 LNV ja<br />

2. Onderzoek fosfaat en trilveenverlanding Ministerie LNV & Provincie Ov. < 2015 € 395.000 LNV, provincie & waterschap deels<br />

3. Effecten klimaatverandering Provincie Overijssel < 2015 Begroting provincie Overijssel<br />

4. Pilot wegvangen witvis Waterschap Reest en <strong>Wieden</strong> 2006-2009 € 300.000 Begroting Waterschap ja<br />

12. Communicatie<br />

1. Opstellen communicatieplan Ministerie LNV & Provincie Ov. 2009 € 30.000 Begroting provincie & Min. LNV nee<br />

2. Uitvoering communicatie diverse 2009-2015 PM diverse nee<br />

13. Handhaving (regulier)<br />

1. Opstellen handhavingsplan Provincie Overijssel e.a. 2009 € 20.000 Begroting provincie Overijssel nee<br />

2. Uitvoering handhaving (regulier) Provincie Overijssel e.a. 2009-2015 PM Begroting provincie Overijssel ja<br />

14. Schadevergoeding Ministerie LNV & Provincie Ov. < 2015 PM Nog in onderhandeling ?<br />

Opmerkingen:<br />

deels* In het kader van LIFE-OBN 2 is er (€4.500.000) subsidie beschikbaar in de periode t/m 2010; totaal noodzakelijk is €12.312.000<br />

nee* Realisatie Raamplan is geprogrammeerd, maar besluit over financiering gebeurd per module.<br />

** Voor het structurele beheer in <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> is jaarlijks € 1.725.000 noodzakelijk terwijl via Programma Beheer € 959.000 beschikbaar. Voor het structurele<br />

beheer in <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> is jaarlijks € 2.017.000 noodzakelijk terwijl het beschikbare budget € 857.000 bedraagt (Overlegorgaan Nationaal Park<br />

<strong>Weerribben</strong>-<strong>Wieden</strong> 2008).<br />

deels** In 2009 is via een amendementen (Tweede kamer, Provinciale Staten) eenmalig €4 miljoen beschikbaar gekomen voor het natuurbeheer.<br />

# Het beheerplan gaat voor <strong>De</strong> <strong>Weerribben</strong> uit van 6 ha petgaten tot 2015, daarna dient jaarlijks 27 ha petgaten te worden gegraven. <strong>De</strong> kosten bedragen<br />

in die situatie jaarlijks € 2.160.000. Samen met <strong>De</strong> <strong>Wieden</strong> komen de jaarlijkse kosten voor het graven van petgaten op € 2.960.000.<br />

106

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!