17.09.2013 Views

Super Max 5 - Module 3 unité 5+6 - Averbode

Super Max 5 - Module 3 unité 5+6 - Averbode

Super Max 5 - Module 3 unité 5+6 - Averbode

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

TiMing<br />

15 min.<br />

MaTeriaal<br />

-<br />

-<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5 - <strong>Module</strong> 3 <strong>unité</strong> <strong>5+6</strong><br />

p. 2-3<br />

6 woordkaartjes met daarop de volgende woorden: 1. lettres 2. un T-shirt 3. merci 4. une photo 5. aïe 6. noir<br />

eventueel bordboek<br />

WoordenSchaT en Taalhandelingen<br />

une lettre, un T-shirt, noir, une photo, un vêtement, merci<br />

doelen<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

kennismaken met het thema van de module<br />

enkele nieuwe woorden leren<br />

<strong>Super</strong> Contrat: weten wat in de module aan bod zal komen en wat men gaat leren<br />

korte kennismaking met de <strong>Super</strong> Projet van deze module (+ praktische aanduiding: stofjes en karton meebrengen)<br />

SiTuering in eindTerMen en leerplannen<br />

1. Observe<br />

les documents.<br />

2. Écoute et montre<br />

le document.<br />

1 Observe les documents.<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

Str. 4: gebruik maken van ondersteunend<br />

visueel en auditief materiaal.<br />

Str. 4 hypothesen vormen over<br />

de inhoud van de tekst.<br />

Een beroep doen op hun voorkennis<br />

om zich op de luistertaak te oriënteren<br />

door na te gaan wat ze al over<br />

het onderwerp gelezen, gehoord en<br />

geleerd hebben (VVKBaO).<br />

1. Het onderwerp bepalen in narratieve<br />

teksten.<br />

De leerlingen hebben p. 2-3 van de Livre open liggen en/of kijken naar het bordboek.<br />

L 5.5 FR-LUI-03.11-12 5.4<br />

L 5.3 FR-LUI-03.13 5.4<br />

L 5.2 / 5.4<br />

L 2.2 FR-LUI-03.03 5.1<br />

LK : Observez les documents : qu’est-ce que vous voyez ? Vous pouvez le dire en néerlandais.<br />

De leerlingen formuleren in het Nederlands wat ze zien op de foto’s. De leerkracht herformuleert, in de mate van<br />

het mogelijke, in het Frans wat de leerlingen in het Nederlands opmerken. De leerkracht toont de zes woordkaarten:<br />

LK : À quel document associez-vous ces cartes ? Le numéro 1, c’est quel document ?<br />

(idem voor de anderwoordkaarten).<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

1


<strong>Module</strong><br />

3<br />

Oplossing: 1. lettres = document d; 2. un T-shirt = document a; 3. merci = document e; 4. une photo = document c;<br />

5. aïe = document f; 6. noir = document b<br />

Mogelijke uitspraken ter bevestiging van de antwoorden van de leerlingen:<br />

- Très bien.<br />

- Oui, c’est un T-shirt avec la tour Eiffel.<br />

- Le photographe vient prendre une photo. Il porte aussi un T-shirt ? (non).<br />

- Ce sont des vêtements noirs : ça, c’est un vêtement et ça, c’est aussi un vêtement.<br />

Les vêtements sont noirs. Qui porte aussi des vêtements noirs ? (naam van een leerling, ofwel :<br />

Personne ne porte des vêtements noirs ici.)<br />

- Aïe, Youssou a mal ! Il a mal à la jambe : aïe, aïe !<br />

- Ce sont des lettres, en grand et en petit, pour contrôler la vue (gebaar: ogen aanduiden).<br />

- Marie-Pierre (naam aantonen in document) a écrit une lettre pour dire « Merci ».<br />

De leerkracht toont aan dat ‘une lettre’ twee verschillende betekenissen heeft:<br />

LK : Regardez : des lettres (document d: gebaar om aan te duiden dat het allemaal letters zijn)<br />

une lettre (het hele document e aanduiden).<br />

2 Écoute et montre les documents.<br />

2 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

LK : Écoutez bien : on parle de quoi ? Indiquez (gebaar: verscheidene documenten op p. 2-3 aanduiden)<br />

le document. Vous pouvez écouter deux fois (gebaar: twee).<br />

Transcription<br />

1. Marie-Pierre : Vous êtes inscrits au concours Je suis un <strong>Super</strong> Héros.<br />

2. Youssou : Il est super ton T-shirt, <strong>Max</strong> !<br />

3. L’infirmière : Tu peux lire les petites lettres ?<br />

4. Le docteur : Tu as mal ?<br />

Youssou : Oui, j’ai mal à la jambe.<br />

5. Mme Lafleur : Il a un masque noir, un chapeau noir, une cape noire. Qui est-ce ?<br />

6. Le photographe : Attention ! Prêts pour la photo ?<br />

Eerste beluistering: zonder onderbreking.<br />

Tweede beluistering: na elke zin de opname op pauze zetten en vragen aan een leerling:<br />

LK : C’est quel document ? Tu es sûr(e) ? / Très bien.<br />

Oplossing: 1.e - 2.a - 3.d - 4.f - 5.b - 6.c<br />

<strong>Super</strong> Contrat<br />

De leerkracht overloopt de <strong>Super</strong> Contrat met de leerlingen. De leerkracht duidt een leerling aan om de tekst op<br />

p. 3 luidop te lezen (in het Nederlands):<br />

LK : X, tu veux lire le texte du <strong>Super</strong> Contrat à la page trois ? Qu’est-ce qu’on va apprendre dans ce module ?<br />

De leerkracht voeg eraan toe:<br />

LK : Dans ce module, nous allons présenter la tenue de notre super héros (toont foto van <strong>Super</strong> Projet,<br />

onderaan p. 2). Pour cela, il nous faut des tissus et du carton. Voici une lettre pour vos parents.<br />

De leerkracht deelt een brief voor de ouders uit waarin ze worden uitgenodigd om tegen datum x (= <strong>Super</strong> Projet,<br />

Livre p. 28-29, normaal gezien binnen de 17 lesuren) enkele stukken karton, oude stukjes textiel, oude kledij of<br />

vodden mee te geven met hun kind (om te verknippen). Deze mededeling kan ook op het bord komen en door de<br />

leerlingen in hun agenda genoteerd worden. Het kan ook later als u dit te lang op voorhand vindt.<br />

1


Vanaf <strong>unité</strong> 5 zijn de dialogen uitgeschreven in de Livre, naast de illustraties. De leerlingen zijn nu al meer vertrouwd<br />

met de overeenkomst tussen de spelling en de uitspraak van het Frans. Het risico is minder groot dat ze<br />

hun leesgewoontes uit het Nederlands (bv. elke letter uitspreken) gaan projecteren op het Frans. Nochtans blijven<br />

luisteractiviteiten heel belangrijk. We raden dan ook aan om de uitgeschreven dialogen te bedekken (boeken dicht!)<br />

tijdens de beluisteringen.<br />

TiMing<br />

25 min.<br />

MaTeriaal<br />

eventueel bordboek<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5 - <strong>Module</strong> 3 <strong>unité</strong> 5<br />

WoordenSchaT en Taalhandelingen<br />

absent présent<br />

Tout le monde est présent ?<br />

X est absent(e). X n’est pas là.<br />

doelen<br />

begrijpen en formuleren wie afwezig is<br />

Situation 1<br />

SiTuering in eindTerMen en leerplannen<br />

1. Observe le<br />

dessin et choisis<br />

la bonne phrase.<br />

2. Écoute. Vrai<br />

ou faux ?<br />

À toi ! Réponds<br />

à la question.<br />

p. 4<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

5. Het onderwerp bepalen in narratieve<br />

teksten.<br />

Str. 9:<br />

- de vermoedelijke betekenis van<br />

transparante woorden afleiden;<br />

- de vermoedelijke betekenis van onbekende<br />

woorden afleiden uit de context;<br />

- gebruik maken van ondersteunend<br />

visueel materiaal.<br />

3. Gevraagde informatie<br />

selecteren uit narratieve teksten.<br />

16. Deelnemen aan een gesprek door:<br />

- vragen, antwoorden en uitspraken te<br />

begrijpen;<br />

- erop te reageren;<br />

- zelf vragen te stellen, antwoorden te<br />

geven en uitspraken te doen.<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

Le 1.3 FR-LEZ-05. 04 5.5<br />

Le 5.5 FR-LEZ-05.18 5.9<br />

Le 5.6 FR-LEZ-05.19 5.9<br />

Le 5.4 FR-LEZ-05.16 5.9<br />

L 4 FR-LUI-03.8 5.3<br />

MI 2 FR-MOI-02.03/04 5.16<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

3


<strong>Module</strong><br />

3<br />

Vooraf<br />

Str. 18: het doel van de interactie bepalen.<br />

Een beroep doen op hun voorkennis om<br />

zich op de interactie te oriënteren door<br />

na te gaan wat ze al over het onderwerp<br />

gelezen, gehoord en geleerd hebben.<br />

(VVKBaO)<br />

MI 3.1 FR-MOI-02.10 5.18<br />

MI 3.2 FR-MOI-02.06 5.18<br />

Bij het begin van deze les gaat de leerkracht de aanwezigheden na in het Frans. Tel de afwezige leerlingen en schrijf<br />

hun naam op een blad of op het bord en zeg:<br />

LK : J’inscris le nom des élèves absents.<br />

Zeg vervolgens welke leerlingen afwezig zijn door hen bij naam te noemen. Als voorbereiding op de <strong>Super</strong> Lab van<br />

<strong>unité</strong> 6 (overeenkomst van het bijvoeglijk naamwoord), maakt de leerkracht duidelijk het onderscheid tussen mannelijk<br />

en vrouwelijk zonder hieraan echter bijzondere aandacht te schenken:<br />

LK : (naam van een jongen) est absent ; (naam van een meisje) est absente.<br />

Mocht een leerling dat onderscheid opmerken, dan kan de leerkracht hem/haar feliciteren voor de opmerkzaamheid<br />

en antwoorden dat we in deze module gaan leren waarom er een verschil is. Deze reactie mag in het Nederlands.<br />

Indien er geen leerlingen afwezig zijn, zegt de leerkracht:<br />

LK : Qui est absent ? (naam van een jongen) est absent ? Non. (Naam van een meisje) est absente ? Non.<br />

(Eventueel een paar keer herhalen. Vervolgens de leerlingen tellen.) Un, deux, trois, quatre ... vingttrois<br />

! Tout le monde est là ; tout le monde est présent ! Personne n’est absent.<br />

De leerkracht wijst de tekening aan op p. 4 en vraagt :<br />

LK : Qui est-ce ?<br />

LL : Youssou, madame Lafleur et un monsieur.<br />

1 Observe le dessin et choisis la bonne phrase.<br />

De leerkracht leest de opdracht en de drie zinnen luidop in het Frans. De leerlingen volgen in hun boek. Sommige<br />

woorden zijn nog niet gekend (bv. directeur), maar de leerlingen kunnen de betekenis afleiden uit de context of<br />

omdat het om transparante woorden gaat.<br />

Oplossing: zin a.<br />

2 Écoute. Vrai ou faux ?<br />

4 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

De leerkracht vraagt de leerlingen om de tekst van de dialoog op p. 4 te verbergen. De leerkracht kan ook vragen<br />

om de Livre te sluiten en gebruik te maken van het bordboek.<br />

LK : Cachez le texte. (De leerkracht doet voor wat de leerlingen moeten doen.)<br />

of LK : Fermez votre livre.<br />

De leerkracht leest de opdracht voor en de 3 zinnen. Normaal gezien moeten de leerlingen de drie zinnen begrijpen,<br />

omdat de leerkracht gebaren kan maken om de betekenis te verduidelijken: 'fabriquer' (doen alsof je iets samenstelt/maakt),<br />

'des vêtements' (wijzen naar je kleren). De leerkracht kan ‘inscrit’ eventueel vertalen.<br />

LK : Vous comprenez « Les enfants ne sont pas inscrits au concours » ?<br />

LL : (eventueel) Non.<br />

LK : Vous comprenez « un enfant », non ? <strong>Max</strong> est un enfant ?<br />

2


LL : Oui.<br />

LK : Youssou est un enfant ?<br />

LL : Oui.<br />

LK : Léa est un enfant ?<br />

LL : Oui.<br />

LK : Madame Lafleur est un enfant ?<br />

LL : Non.<br />

LK : Vous comprenez « un concours », n’est-ce pas ?<br />

LL : Oui.<br />

LK : Eh bien, les enfants sont inscrits au concours, ça veut dire : « De kinderen zijn ingeschreven voor<br />

de wedstrijd ». Mais attention : ici, la phrase dit «Les enfants ne sont pas inscrits au concours. Est-ce<br />

vrai ou faux ? On va écouter !<br />

De dialoogjes van de Situations zijn (in eerste instantie) luisterteksten. Zij brengen de woordenschat en structuren<br />

aan in een natuurlijke context. Het is niet noodzakelijk dat het luidop lezen ervan expliciet geoefend wordt. Het is<br />

voldoende dat de leerlingen de tekst (globaal) begrijpen, de bijbehorende luisteroefeningen maken en de basiswoordenschat<br />

correct uitspreken en leren schrijven (zie lijstjes in Cahier).<br />

De dialoogjes van de famille Aire in de <strong>Super</strong>dico worden wél luidop gelezen. Hier worden verder ook de bijbehorende<br />

luister-, spreek- en gespreksopdrachten uitgevoerd, de basiswoordenschat wordt grondig ingeoefend.<br />

Transcription<br />

Mme Lafleur : Youssou, tu veux lire ?<br />

Youssou : Oui ! « Chers enfants, merci pour votre bulletin d’inscription. Vous êtes inscrits au concours<br />

Je suis un super héros. » Maintenant, il faut fabriquer les vêtements de votre super héros …<br />

Mme Lafleur : Entrez !<br />

Le directeur : La classe est prête pour la visite médicale ? Tout le monde est présent ?<br />

Mme Lafleur : Non, <strong>Max</strong> House est absent.<br />

Eerste beluistering: zonder onderbreking. De leerkracht vraagt aan de leerlingen welke zinnen volgens hen waar<br />

zijn en noteert op het bord het aantal leerlingen, zonder de oplossing te geven.<br />

LK : « Les enfants ne sont pas inscrits au concours. « Qui pense que la première phrase est vraie ?<br />

Je compte les élèves : un, deux, trois. Trois élèves pensent que c’est vrai (op het bord schrijven: a-3).<br />

(idem voor de twee andere zinnen).<br />

Tweede beluistering: na de tweede beluistering vraagt de leerkracht opnieuw aan de leerlingen wie denkt dat<br />

de zinnen juist zijn (werkwijze: zie hierboven). Nu gaat de leerkracht wél zeggen welke zinnen juist zijn.<br />

Oplossing: a. faux - b. vrai - c. vrai<br />

Derde en laatste beluistering.<br />

De leerkracht laat de opname een derde keer horen, zodat de leerlingen aanvoelen dat ze de tekst al veel beter<br />

begrijpen. Bij deze derde beluistering kan de leerkracht eventueel aan de leerlingen vragen om hun Livre erbij te<br />

nemen om de tekst mee te volgen in hun boek.<br />

à<br />

toi !<br />

p. 4: Réponds à la question : « Tout le monde est présent ? »<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

De leerkracht stelt deze vraag aan een paar leerlingen individueel. Deze activiteit herneemt wat de leerkracht in<br />

het begin van <strong>unité</strong> 5 heeft gezegd i.v.m. de aanwezigheden.<br />

LK : Tout le monde est présent ? Tout le monde est là ? Non, X (jongen) est absent. Y (meisje) est absente.<br />

De leerkracht stelt deze vraag vervolgens aan enkele leerlingen, die het antwoord van de leerkracht herhalen.<br />

De leerkracht kan de leerlingen uitnodigen om synoniemen te zoeken voor deze zinnen. Eventueel schrijft de leerkracht<br />

(enkele van) deze zinnen op het bord en vraagt aan de leerlingen welke zinnen synoniem zijn:<br />

- Tout le monde est présent ?<br />

- Qui est absent ?<br />

- Tout le monde est là ?<br />

- Qui n’est pas là ?<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

5


<strong>Module</strong><br />

3<br />

- (Luc/Charlotte) est absent(e).<br />

- (Luc/Charlotte) n’est pas là.<br />

LK : Quelle phrase (rijtje aantonen) est synonyme de « Tout le monde est présent ? » ?<br />

Het is een goed idee om deze activiteit (aanwezigheidslijst overlopen) elke dag in het Frans te herhalen, als ritueel!<br />

TiMing<br />

50 min.<br />

MaTeriaal<br />

-<br />

-<br />

-<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5 - <strong>Module</strong> 3 <strong>unité</strong> 5<br />

p. 5<br />

Situation 2<br />

eventueel bordboek<br />

eventueel tekeningen van lichaamsdelen: tête, yeux, bras, main, jambe, pied<br />

zinnen ter inspiratie voor 'À toi !': ofwel geprojecteerd op bord, ofwel op het bord geschreven, ofwel op een<br />

groot blad dat op het bord gehangen wordt:<br />

o Tu peux dessiner … ?<br />

- un chien<br />

- un chat<br />

- une araignée<br />

o Tu peux réciter … ?<br />

- « Dans un cartable »<br />

- l’alphabet en français<br />

o Tu peux compter de 1 à 20 en français ?<br />

WoordenSchaT en Taalhandelingen<br />

le docteur, l’infirmière<br />

la tête, les yeux, le bras, la main, la jambe, le pied, des lunettes<br />

c’est facile c’est difficile<br />

doelen<br />

-<br />

-<br />

begrijpen wat de opdracht voor de wedstrijd is<br />

begrijpen wat Léa en Youssou te horen krijgen op het medisch onderzoek<br />

SiTuering in eindTerMen en leerplannen<br />

Livre<br />

6 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

3. Que dit un<br />

docteur ?<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

5. Het onderwerp bepalen in<br />

narratieve teksten.<br />

Een beroep doen op hun voorkennis<br />

om zich op de tekst te<br />

oriënteren door na te gaan wat ze<br />

al over het onderwerp gelezen,<br />

gehoord, gezien en geleerd hebben<br />

(VVKBaO).<br />

Le 1.3 FR-<br />

LEZ-05.04<br />

5.5<br />

Le 5.2 / 5.9


4. Écoute et<br />

complète avec<br />

…<br />

À toi ! Interroge<br />

un camarade.<br />

Il répond …<br />

Cahier<br />

1. Tu<br />

comprends ?<br />

Mets dans le<br />

bon ordre.<br />

3. Gevraagde informatie<br />

selecteren uit<br />

narratieve teksten.<br />

Str.4:<br />

- het luisterdoel bepalen;<br />

- zich blijven concentreren ondanks<br />

het feit dat ze niet alles<br />

begrijpen.<br />

16. Deelnemen aan een<br />

gesprek door:<br />

- vragen, antwoorden en<br />

uitspraken te begrijpen;<br />

- erop te reageren;<br />

- zelf vragen te stellen, antwoorden<br />

te geven en uitspraken te<br />

doen.<br />

L 4 FR-LUI-03.08 5.3<br />

L 5.1 FR-LUI-03.10 5.4<br />

L 5.8 FR-LUI-03.09 5.4<br />

MI 2 FR-<br />

OI-02.03/04<br />

23 a) Dagelijks leven DO 1.2 FR-<br />

DOD-01.06<br />

5.16<br />

5.23A<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

19. Een tekst foutloos<br />

overschrijven.<br />

21. Aan de hand van<br />

aangereikte bouwstenen<br />

een tekst samenstellen.<br />

Schr 1 FR-<br />

SCH-06.03<br />

Schr 3 FR-<br />

SCH-06.05<br />

Vóór de beluistering: de leerkracht vraagt de leerlingen hun Livre op p. 5 te nemen en/of toont de illustratie via<br />

het bordboek. De leerkracht vraagt welke personages de leerlingen herkennen.<br />

LK : Prenez votre livre à la page cinq. / Regardez les dessins. Qui est-ce ?<br />

LL : Léa et Youssou.<br />

LK : Très bien. Et ça, c’est qui ? C’est l’infirmière. C’est le docteur.<br />

Léa et Youssou sont là pour une visite médicale. On regarde, on contrôle la vue (ogen aanduiden), les<br />

oreilles (oren aanduiden), les dents (tanden aanduiden), le cœur (hartstreek aanduiden), la taille (hand<br />

plat op hoofd leggen en naar boven brengen, alsof men de lengte wil meten en/of de tekening met<br />

Youssou aanduiden), le poids (gebaar: dik, dun) …<br />

3 Que dit un docteur ?<br />

Deze oefening vindt nog steeds vóór de eerste beluistering plaats.<br />

LK : Que dit le docteur ? Trouvez la phrase que dit un docteur. Lisez les phrases en silence.<br />

De leerlingen krijgen even tijd om de zinnen in stilte te lezen en kunnen via deductie gemakkelijk het juiste<br />

antwoord afleiden.<br />

Oplossing: zin b<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

Aan de hand van de rubriek <strong>Super</strong> Dico (p. 8) « Pour parler de ta santé » en eventueel ook « Pour dire où tu as<br />

mal » (hier de zinnen dan in de 2e persoon enkelvoud zetten) kan de leerkracht samen met de leerlingen enkele<br />

zinnen doornemen die ook door een dokter kunnen gezegd worden.<br />

5.19<br />

5.21<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

7


<strong>Module</strong><br />

3<br />

LK : Prenez votre livre à la page huit. Là, vous voyez d’autres phrases que dit un docteur. Je lis une phrase<br />

et vous répétez.<br />

De leerkracht leest telkens één zin voor en laat de leerlingen klassikaal de zin herhalen. Dat procedé eventueel<br />

enkele keren herhalen en telkens een ander groepje leerlingen laten nalezen.<br />

LK : X, dis-moi une phrase que dit un docteur. Tu peux choisir laquelle.<br />

LL : kiest één van de zinnen uit en leest voor.<br />

Aanbrengen van nieuwe woordenschat: la tête, les yeux, le bras, la main, la jambe, le pied, des lunettes<br />

Voor het volgende onderdeel kan de leerkracht, naar keuze, al dan niet met prenten werken. Indien hij geen prenten<br />

gebruikt, duidt hij de desbetreffende lichaamsdelen bij zichzelf aan.<br />

LK : C’est la tête. La tête. La tête. Répétez.<br />

LL : La tête.<br />

LK : Ce sont les yeux. Les yeux. Les yeux. Répétez.<br />

Idem voor le bras, la main, la jambe, le pied.<br />

De leerkracht laat de leerlingen tussenin telkens herhalen: voordat een nieuw lichaamsdeel wordt aangeleerd, herhalen<br />

we de vorige woorden doordat de leerkracht één lichaamsdeel aanduidt (in een vrij snel, pseudo-competitief<br />

tempo) en de leerlingen dit lichaamsdeel in het Frans benoemen. Dat kan klassikaal, in koor.<br />

Indien met prenten gewerkt wordt, kan de leerkracht het visuele geheugen van de leerlingen aanscherpen door<br />

een prent aan te duiden en die door de leerlingen te laten benoemen (in koor), maar telkens ook een prent weg te<br />

nemen. Uiteindelijk hangen er geen prenten meer op het bord, maar benoemen de leerlingen de lege plaatsen (de<br />

plaatsen waar voordien de prenten hingen). Deze werkwijze heeft het voordeel dat het geheugen van de leerlingen<br />

wordt aangescherpt en dat ze worden aangesproken op andere capaciteiten dan alleen hun kennis van het Frans.<br />

De leerkracht duidt op de illustratie de dokter aan en zegt:<br />

LK : Le docteur porte des lunettes (+ gebaar). Qui porte aussi des lunettes dans le livre ?<br />

LL : Le directeur, Mère-Gram, Léa.<br />

LK : Et dans la classe ? Qui porte des lunettes ?<br />

LL : (noemen de namen van leerlingen die een bril dragen).<br />

LK : Très bien : X, Y et Z portent des lunettes.<br />

4 Écoute et complète avec « Léa » , « Youssou »<br />

8 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

ou « l’infirmière ».<br />

De leerkracht vraagt aan de leerlingen om de dialoog op p. 5 te bedekken en/of toont opdracht 4 op het bordboek<br />

zonder dat de tekst van de dialoog zichtbaar is. De leerlingen kunnen in dat geval hun boek sluiten.<br />

LK : Fermez votre livre.<br />

Transcription<br />

L’infirmière : Tu peux lire les petites lettres ?<br />

Léa : C’est difficile ! J’ai mal aux yeux.<br />

L’infirmière : La vue, c’est ton point faible. Il faut des lunettes !<br />

Le docteur : Tu mesures 1,50 m. Tu pèses 45 kilos. Je regarde tes oreilles, tes dents …<br />

Elles sont blanches, bravo ! Tu peux mettre tes vêtements et sortir.<br />

Youssou : Aïe !<br />

Le docteur : Tu as mal ?<br />

Youssou : Oui, j’ai mal à la jambe.<br />

Zinnen overlopen<br />

De leerkracht leest de opdracht en de zinnen op p. 5. Op de plaats van de puntjes zegt de leerkracht: « point point<br />

point ».<br />

3


Eerste beluistering<br />

Het fragment op de cd wordt integraal beluisterd. Nadien vraagt de leerkracht de antwoorden aan de leerlingen<br />

(maar zonder te zeggen of ze juist of fout zijn):<br />

LK : Qui a mal à la jambe ?<br />

LK : Qui dit : « Il faut des lunettes » ? Et à qui ?<br />

LK : Pour qui c’est difficile ?<br />

LK : On va écouter encore une fois pour voir si c’est correct !<br />

Tweede beluistering<br />

Na deze tweede integrale beluistering worden de antwoorden bevestigd of verbeterd.<br />

Oplossing: a. Youssou - b. l’infirmière / Léa - c. Léa<br />

Bij de laatste zin (Pour Léa, c’est difficile.) vraagt de leerkracht:<br />

LK : Qu’est-ce que ça veut dire « c’est difficile » ?<br />

LL : Het is moeilijk.<br />

LK : Oui, très bien. Le contraire, c’est facile.<br />

De leerkracht schrijft op het bord:<br />

c’est facile c’est difficile<br />

De leerkracht vat de situatie als volgt samen:<br />

à<br />

toi !<br />

LK : La classe de Madame Lafleur reçoit une lettre (gebaar met de hand van iets wat naar je toekomt en<br />

wat je daarna openvouwt om het te lezen) au sujet du concours et passe une visite médicale.<br />

De leerkracht zegt:<br />

p. 5 : Interroge un camarade. Il répond « c’est facile » ou « c’est difficile ».<br />

LK : Vous travaillez à deux. Un élève pose une question et l’autre élève répond avec « c’est facile » ou<br />

« c’est difficile ».<br />

Hier wordt de normale procedure gevolgd; de leerkracht herinnert de leerlingen aan de afspraken:<br />

LK : Donc, vous travaillez à deux. Par exemple, X et Y (leerkracht duidt twee leerlingen aan). X, tu poses<br />

une question, par exemple « Tu peux dessiner des mains ? ». Y, tu réponds « Oui, c’est facile ! »<br />

ou « Non, c’est difficile ! »<br />

X, tu veux lire la phrase s’il te plaît ?<br />

LL X : Tu peux dessiner des mains ?<br />

LK : Y, tu réponds ? Tu lis la suite ?<br />

LL Y : Oui, c’est facile !<br />

LK : Vous pouvez inventer (gebaar: hand maakt draaibewegingen naar boven toe, ter hoogte van het<br />

voorhoofd) des phrases. Mais vous pouvez aussi choisir une phrase au tableau.<br />

De leerkracht heeft van tevoren enkele zinnen getypt die op het digitale bord geprojecteerd kunnen worden, of hij<br />

heeft enkele zinnen op het bord of op een groot blad papier geschreven:<br />

o Tu peux dessiner … ?<br />

- un chien<br />

- un chat<br />

- une araignée<br />

o Tu peux réciter … ?<br />

- « Dans un cartable »<br />

- l’alphabet en français<br />

o Tu peux compter de 1 à 20 en français ?<br />

LK : Souvenez-vous: nous parlons uniquement français et nous parlons doucement !<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

9


<strong>Module</strong><br />

3<br />

Cahier ex. 1 p. 2 : Tu comprends ? Mets dans le bon ordre.<br />

De leerkracht leest samen met de leerlingen de grijze blokjes en de volledige zin die daarmee gevormd is. Dan werken<br />

de leerlingen individueel.<br />

TiMing<br />

25 min.<br />

MaTeriaal<br />

LK : Prenez votre Cahier à la page 2 l’exercice 1. Qui lit l’exemple ?<br />

Au travail ! Faites les autres phrases.<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5 - <strong>Module</strong> 3 <strong>unité</strong> 5<br />

p. 5<br />

<strong>Super</strong>club !<br />

prenten van de lichaamsdelen + ‘avoir mal à’ / 'ne pas avoir mal à'<br />

WoordenSchaT en Taalhandelingen<br />

les dents, la jambe, le nez, les pieds, les bras, les yeux, le cœur, le poil<br />

poil au … + j’ai mal au/à la/à l’/aux + j’ai mal au cœur<br />

doelen<br />

Chanson ‘Docteur, docteur’<br />

- al luisterend en zingend de woordenschat van de lichaamsdelen memoriseren<br />

- al luisterend en zingend de structuur ‘avoir mal à’ memoriseren<br />

SiTuering in eindTerMen en leerplannen<br />

Livre<br />

10 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

Chanson :<br />

Docteur,<br />

docteur !<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

De leerlingen herkennen en onderscheiden<br />

de Franse uitspraak in voor<br />

hen bestemde gesproken en gezongen<br />

teksten (VVKBaO).<br />

Aandacht geven aan de intonatie,<br />

het spreekritme en de lichaamstaal van<br />

de spreker (VVKBaO).<br />

Str. 9: hypothesen vormen over de inhoud<br />

van de tekst.<br />

10. Vooraf beluisterde woorden,<br />

zinnen nazeggen.<br />

11. Vooraf beluisterde en/of<br />

gelezen artistiek-literaire teksten<br />

luidop lezen.<br />

L 1 / /<br />

L 5.4 / /<br />

Le 5.3 FR-LEZ-05.17 5.9<br />

S 1 FR-<br />

SPR-04.3/4<br />

S 2 FR-<br />

SPR-04.08<br />

5.10<br />

5.11


Cahier<br />

2. Tu connais<br />

la chanson ?<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

21. Aan de hand van aangereikte<br />

bouwstenen een tekst samenstellen.<br />

Str. 9: gebruik maken van ondersteunend<br />

visueel materiaal.<br />

Schr 3 FR-SCH-06.03 5.19<br />

Le 5.4 FR-LEZ-06.16 5.9<br />

23 a) Persoonlijke gegevens DO 1.11 FR-DOD-01.05 5.23A<br />

Vooraf: lichaamsdelen benoemen of herhalen<br />

De leerlingen benoemen de gekende lichaamsdelen (tête, yeux, bras, main, jambe, pied) terwijl ze ze aanwijzen op<br />

een prent, een pop of op zichzelf.<br />

LK : Qu’est-ce que c’est ?<br />

LL : (C’est/Ce sont) la jambe, le pied, le bras, les yeux, la main, la tête.<br />

De leerkracht brengt de volgende lichaamsdelen aan terwijl hij ze aanwijst op een prent, een pop of op zichzelf.<br />

De leerlingen herhalen de woorden samen en individueel.<br />

LK : Voici les dents. / Ce sont les dents. Répétez (ensemble). Répète.<br />

Voici le nez. / C’est le nez. Répétez (ensemble). Répète.<br />

Voici des poils au bras. C’est un poil. Répétez (ensemble). Répète.<br />

De leerkracht laat deze woorden door de hele klas, door enkele groepjes of individuele leerlingen herhalen.<br />

De lichaamsdelen (woorden en/of tekeningen) staan op het bord gerangschikt in de volgorde waarin zij in het lied<br />

voorkomen (dent, jambe, poil, nez, pied, bras, yeux).<br />

Indien het voor sommige leerlingen moeilijk is om de lichaamsdelen zelf te benoemen, kan de leerkracht ook vragen<br />

of zeggen: 'Où est le bras / le nez / …?' of ‘Montre la jambe / les pieds /…’ of zelfs: ‘Montre ta jambe / tes dents<br />

etc.’ – ‘Montre la jambe de Jeroen’ enzovoort.<br />

Vooraf: de structuur ‘J’ai mal à la, à l’, au, aux / Je n’ai pas mal’<br />

De leerkracht verwijst naar de prent van de ‘Double page’.<br />

LK : Regardez Youssou. Il dit : « Aïe, j’ai mal. »<br />

De leerkracht toont bij zichzelf dat hij/zij pijn heeft aan zijn been en herhaalt:<br />

LK : Aïe, j’ai mal.<br />

De leerkracht toont bij zichzelf waar hij pijn heeft of geen pijn heeft. Hierbij wordt de volgorde van de lichaamsdelen<br />

in het lied gevolgd. Dat kan ook met behulp van prenten gebeuren: één prent die ‘pijn’ suggereert, een andere<br />

prent die ‘geen pijn’ suggereert en de prenten van de lichaamsdelen hierboven genoemd.<br />

De leerkracht brengt telkens de zinnetjes (vraag + antwoord) aan en laat herhalen door de hele klas, door enkele<br />

groepjes of door individuele leerlingen. De prenten worden aangewezen en dienen als ondersteuning van de inhoud.<br />

LK : Youssou a mal aux dents?<br />

Non, … il n’a pas mal aux dents (met het duidelijke gebaar van ‘neen’). Il a mal à la jambe !<br />

Thomas n’a pas mal au nez. Il a mal aux pieds.<br />

Léa n’a pas mal aux bras. Elle a mal aux yeux.<br />

De leerkracht toont de prent van een hart.<br />

LK : Voici le cœur. / C’est un cœur. Répétez (ensemble). Répète.<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

11


<strong>Module</strong><br />

3<br />

12 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

De leerkracht brengt de uitdrukking: ‘J’ai mal au cœur’ aan, eventueel ook met prent.<br />

LK : Et moi, j’ai mal au cœur ! (met het gebaar van misselijkheid)<br />

Qu’est-ce que ça veut dire ?<br />

En ik, ik ben misselijk. (Dat mag vertaald worden, om zeker te zijn dat de leerlingen het begrepen hebben<br />

vanuit het gebaar of de tekening.)<br />

Het verschil in à la / au / aux wordt hier niet uitgelegd. Als leerlingen erom vragen, kan de leerkracht.<br />

de opmerkzame leerlingen feliciteren en zeggen dat we dat in deze <strong>unité</strong> gaan leren (nog even geduld!). Dat mag in<br />

het Nederlands gezegd worden. Hetzelfde geldt voor de ontkenning met ‘ne … pas’.<br />

Lied: Docteur, docteur !<br />

De leerkracht zet de cd op. De leerkracht vraagt de leerlingen te luisteren (terwijl hij het gebaar maakt (handpalm<br />

achter de oren) om te luisteren) en te kijken (met het gebaar). Hij toont telkens het genoemde lichaamsdeel.<br />

Het lied wordt een tweede keer beluisterd terwijl de leerlingen ook de lichaamsdelen bij henzelf aanduiden.<br />

LK : Écoutez bien ! Regardez !<br />

LK : Écoutez encore une fois. Montrez les parties du corps. (De leerkracht toont wat hij hiermee bedoelt.)<br />

La chanson dit « Youssou n’a pas mal aux dents ». Alors, vous montrez vos dents. Où sont vos dents ?<br />

Très bien ! Compris ? On y va !<br />

Uitleg « poil au(x) ... »<br />

Aan de hand van tekeningen laat de leerkracht volgende zinnetjes herhalen: poil aux dents, poil au nez, poil aux<br />

bras. De leerkracht laat deze structuren door de hele klas, door enkele groepjes of individuele leerlingen herhalen.<br />

De prenten worden na iedere strofe, in volgorde van het lied opgehangen.<br />

LK : Poil aux dents. Répétez (ensemble). Répète.<br />

LK : Qu’est-ce que cela veut dire ? (Het is gewoon een rijmpje als grapje bedoeld.)<br />

(Idem pour : poil au nez, poil aux bras)<br />

Meezingen<br />

De leerkracht vraagt aan de leerlingen om mee te zingen. De leerlingen volgen de tekst in hun handboek of op het<br />

bord. Wanneer het zingen al vlot verloopt, vraagt de leerkracht het lied te zingen op de karaoke-versie. De leerkracht<br />

zingt nog mee zonder stem, zodat de leerlingen kunnen liplezen.<br />

De leerlingen kunnen samen zingen (tout le monde), in groepjes (ce groupe-ci): zin 1 wordt gezongen door groep<br />

1, zin 2 door groep 2 enzovoort. De tekeningen hangen op het bord; de leerkracht wijst de juiste tekening aan, de<br />

leerlingen zingen zonder naar de tekst te kijken, per rij (cette rangée), de jongens (les garçons), de meisjes (les filles),<br />

er kan luid (chantez fort) of stil (chantez bas) gezongen worden, de leerlingen kunnen zingend de lichaamsdelen<br />

aanduiden …<br />

LK : Chantez ! Chantez encore une fois.<br />

LK : Vous chantez bien (met opgestoken duim!).<br />

LK : Maintenant, c’est la musique seule. Chantez sans aide maintenant ; je ne chante plus avec vous.<br />

LK : Encore une fois. Montrez les parties du corps. (Leerkracht toont wat hij bedoelt.)<br />

Cahier ex. 2 p. 2 : Tu connais la chanson ? Complète.<br />

4


TiMing<br />

p.<br />

75 minuten<br />

MaTeriaal<br />

6-<br />

10<br />

eventueel bordboek<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5 - <strong>Module</strong> 3 <strong>unité</strong> 5<br />

<strong>Super</strong>dico !<br />

WoordenSchaT en Taalhandelingen<br />

(zie hieronder gespecifieerd per kleiner onderdeel)<br />

doelen<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

La famille Aire à l’hôpital, les parties du corps, dire où tu as mal<br />

begrijpen wat er gebeurt (pijn, ziek) met de famille Aire met ondersteuning van de tekeningen;<br />

lichaamsdelen benoemen;<br />

genoemde lichaamsdelen aanwijzen (bij zichzelf of op een tekening);<br />

nieuwe woordenschat i.v.m. pijn hebben en ziek zijn toepassen in mondelinge en schriftelijke oefeningen;<br />

begrijpen wie bedoeld wordt als over hem/haar gezegd wordt dat hij/zij een jongen of meisje is en de kleur van<br />

het haar genoemd wordt;<br />

iemand beschrijven door te zeggen of het een jongen of een meisje is en welke kleur haar hij/zij heeft;<br />

vragen/antwoorden of iemand aanwezig is en vragen/antwoorden of iemand ziek is;<br />

een fantasiewezen herkennen als het beschreven wordt;<br />

een fantasiewezen beschrijven door een aantal lichaamsdelen en kleuren te benoemen.<br />

SiTuering in eindTerMen en leerplannen<br />

Livre<br />

1. Observe et<br />

réponds à la<br />

question ...<br />

2. Écoute et<br />

observe les<br />

dessins.<br />

3a. Lis à voix<br />

haute les mots<br />

qui sont des<br />

parties du<br />

corps.<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

Str. 9: gebruik maken van ondersteunend<br />

visueel materiaal.<br />

Str. 9: gebruik maken van ondersteunend<br />

visueel en auditief<br />

materiaal.<br />

1. Het onderwerp<br />

bepalen in informatieve, narratieve<br />

en artistiek-literaire teksten.<br />

De leerlingen kunnen de hoofdgedachte<br />

achterhalen in informatieve<br />

en narratieve teksten (GO!).<br />

11. Vooraf beluisterde en/of gelezen<br />

narratieve teksten luidop<br />

lezen.<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

Le 5.4 FR-LEZ-05.16 5.9<br />

Le 5.4 FR-LEZ-05.16 5.9<br />

L 2.2 FR-LUI-03.03 5.1<br />

/ / 5.1 BIS<br />

S 2 FR-SPR-04.09 5.11<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

13


<strong>Module</strong><br />

3<br />

14 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

3b. Écoute<br />

pour vérifier.<br />

À toi !<br />

Jouez à deux.<br />

Tu nommes<br />

une partie du<br />

corps ...<br />

Pour dire<br />

comment<br />

tu es<br />

Pour dire où<br />

tu as mal<br />

Pour parler de<br />

ta santé<br />

Pour communiquer<br />

en<br />

classe<br />

4. Regarde les<br />

dessins, écoute<br />

et réponds<br />

à la question.<br />

Les parties du<br />

corps<br />

Pour parler de<br />

la maladie<br />

À toi !<br />

Choisis un(e)<br />

élève dans ta<br />

classe et<br />

dis …<br />

3. Gevraagde informatie selecteren<br />

uit informatieve teksten.<br />

3. Gevraagde informatie selecteren<br />

uit informatieve teksten.<br />

13. Met een vorm van ondersteuning<br />

een gebeurtenis, een verhaal,<br />

iets of iemand in de vorm van een<br />

opsomming beschrijven.<br />

23 a) Persoonlijke gegevens DO 1.1,<br />

DO 1.12<br />

L 4 FR-LUI-03.07 5.3<br />

L 4 FR-LUI-03.07 5.3<br />

S 4 FR-SPR-04.13 5.13<br />

FR-DOD-01.05 1<br />

23 a) Hoeveelheidsaanduidingen DO 3 FR-DOD-01.12 8<br />

23 a) Persoonlijke gegevens DO 1.11 FR-DOD-01.05 1<br />

23 a) Persoonlijke gegevens DO 1.10 FR-DOD-01.05 1<br />

23 a) Dagelijks leven DO 1.22,<br />

DO 1.29<br />

3. Gevraagde informatie selecteren<br />

uit informatieve teksten.<br />

10. Vooraf beluisterde woorden en<br />

zinnen nazeggen.<br />

23 a) Persoonlijke gegevens DO 1.2,<br />

DO 1.6<br />

FR-DOD-01.05 1<br />

L 4 FR-LUI-03.07 5.3<br />

S 1 FR-SPR-04.03/04 5.10<br />

FR-DOD-01.05 1<br />

23 a) Persoonlijke gegevens DO 1.2 FR-DOD-01.05 1<br />

23 a) Persoonlijke gegevens DO 1.10,<br />

DO 1.11<br />

16. Deelnemen aan<br />

een gesprek door:<br />

- vragen, antwoorden en uitspraken<br />

te begrijpen;<br />

- erop te reageren;<br />

- zelf vragen te stellen, antwoorden<br />

te geven en uitspraken te<br />

doen.<br />

23 a) Persoonlijke gegevens DO 1.2,<br />

DO 1.6<br />

FR-DOD-01.05 1<br />

MI 2 FR-MOI-02.03/04 5.16<br />

FR-DOD-01.05 1


À toi !<br />

Tu décris un<br />

monstre ...<br />

À toi !<br />

Pose les questions<br />

…<br />

Cahier<br />

3. Ils ont mal<br />

où ?<br />

5. Complète<br />

les dessins.<br />

13. Met een vorm van ondersteuning<br />

een gebeurtenis, een verhaal,<br />

iets of iemand in de vorm van een<br />

opsomming beschrijven.<br />

1. Het onderwerp bepalen in informatieve,<br />

narratieve en artistiekliteraire<br />

teksten.<br />

S 4 FR-SPR-04.13 5.12<br />

L 2.1 FR-LUI-03.02 5.1<br />

23 a) Persoonlijke gegevens DO 1.2 FR-DOD-01.05 1<br />

23 a) Hoeveelheidsaanduidingen DO 3 FR-DOD-01.12 8<br />

11. Vooraf beluisterde en/of gelezen<br />

informatieve, prescriptieve,<br />

narratieve en artistiek-literaire<br />

teksten luidop lezen.<br />

16. Deelnemen aan<br />

een gesprek door:<br />

- vragen, antwoorden en uitspraken<br />

te begrijpen;<br />

- erop te reageren;<br />

- zelf vragen te stellen, antwoorden<br />

te geven en uitspraken te<br />

doen.<br />

S 2.1 FR-SPR-04.05 5.11<br />

MI 2 FR-MOI-02.03/04 5.16<br />

ET VVKBaO OVSG GO !<br />

21. Aan de hand van aangereikte<br />

bouwstenen een tekst samenstellen.<br />

Str. 22:<br />

- zich blijven concentreren op<br />

de schrijftaak;<br />

Schr 3 FR-SCH-06.05 5.21<br />

Schr 4.4 FR-SCH-06.06 5.22<br />

- de eigen tekst nakijken. Schr 4.2 FR-SCH-06.08 5.22<br />

Nadenken over mogelijke oorzaken<br />

waarom de schrijftaak al dan<br />

niet vlot verlopen is (VVKBaO).<br />

8. Gevraagde informatie selecteren<br />

uit informatieve en narratieve<br />

teksten.<br />

9. Indien nodig passen de leerlingen<br />

volgende strategieën toe:<br />

- het leesdoel bepalen;<br />

- gebruik maken van ondersteunend<br />

visueel materiaal;<br />

Schr 4.5 FR-SCH-06.08 5.22<br />

Le 4.2 / /<br />

Le 5.1 FR-LEZ-05.15 5.9<br />

Le 5.4 FR-LEZ-05.16 5.9<br />

- herlezen wat onduidelijk is; Le 5.7 FR-LEZ-05.20 5.9<br />

- een woordenlijst of een woordenboek<br />

raadplegen.<br />

Nadenken over mogelijke oorzaken<br />

waarom een tekst al dan niet<br />

begrepen is (VVKBaO).<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

Le 5.8 FR-LEZ-05.21 5.9<br />

Le 5.10 / 5.9<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

15


<strong>Module</strong><br />

3<br />

6. Qui parle ?<br />

Relie.<br />

7 a) A toi!<br />

Montre une<br />

image. Ton<br />

voisin dit ce<br />

que c’est.<br />

7 b) et c):<br />

Écris le bon<br />

mot pour chaque<br />

dessin.<br />

5. Het onderwerp bepalen in prescriptieve<br />

teksten.<br />

Str. 9: hypothesen vormen over<br />

de inhoud van de tekst.<br />

Een beroep doen op hun voorkennis<br />

om zich op de tekst te<br />

oriënteren door na te gaan wat ze<br />

al over het onderwerp gelezen,<br />

gehoord, gezien en geleerd hebben<br />

(VVKBaO).<br />

Nadenken over mogelijke oorzaken<br />

waarom een tekst al dan niet<br />

begrepen is (VVKBaO).<br />

16. Deelnemen aan een gesprek<br />

door:<br />

- vragen, antwoorden en uitspraken<br />

te begrijpen;<br />

- erop te reageren;<br />

- zelf vragen te stellen, antwoorden<br />

te geven en uitspraken te<br />

doen.<br />

Str. 5.18: gedeeltelijk herhalen wat<br />

iemand zegt of iets aanwijzen om<br />

wederzijds begrip na te gaan (GO!).<br />

19. Een tekst foutloos<br />

overschrijven.<br />

Le 1.1 FR-LEZ-05.02 5.5<br />

Le 5.3 FR-LEZ-05.17 5.9<br />

Le 5.2 / 5.9<br />

Le 5.10 / 5.9<br />

MI 2 FR-MOI-02.03/04 5.16<br />

/ / 5.18<br />

Schr 1 FR-SCH-06.06 5.19<br />

Str. 22: de eigen tekst nakijken. Schr 4.2 FR-SCH-06.08 5.22<br />

Nadenken over mogelijke oorzaken<br />

waarom de schrijftaak al dan<br />

niet vlot verlopen is (VVKBaO).<br />

Woordenschat en taalhandelingen<br />

Schr 4.5 / 5.22<br />

Les parties du corps :<br />

- un genou, un ventre, un dos, une tête, une jambe, un œil (des yeux), un doigt, une bouche, une oreille,<br />

une main, un bras, un front, un nez, un pied<br />

Les cheveux :<br />

- avoir les cheveux roux<br />

Dire où tu as mal :<br />

- avoir mal, avoir mal au genou, au ventre, au dos, à la tête, aux jambes, à l’œil, au doigt, à la bouche<br />

Parler de ta santé :<br />

- être malade, avoir de la température, ce n’est pas bien, il ne faut pas pleurer, il faut un médicament<br />

1 Observe et réponds à la question. Qui parle à Ophélie ?<br />

16 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

De leerlingen krijgen even de tijd om de tekeningen van de famille Aire te bekijken p. 6. De leerkracht leest de opdracht<br />

luidop in het Frans. De leerlingen volgen in hun boek.<br />

LK : Regardez bien les dessins. Qui voyez-vous ?<br />

LL : Bulle, <strong>Max</strong>, Ophélie, Vincent, (un docteur, un malade, des infirmières / een dokter, een zieke, verpleegsters)<br />

LK : Qui parle à Ophélie ?<br />

LL : Vincent et un docteur / Vincent en een dokter.<br />

Oplossing: Vincent et un/le docteur.


2 Écoute et observe les dessins.<br />

De leerkracht vraagt de leerlingen om de tekeningen één na één te bekijken. Bij elke tekening wordt naar de cd<br />

geluisterd. Per tekening worden er vragen gesteld en enkele woorden of structuren aangebracht.<br />

De dialoogjes van de famille Aire in de <strong>Super</strong> dico worden achteraf (wél) luidop gelezen. Hier worden verder ook<br />

de bijbehorende luister-, spreek- en gespreksopdrachten gemaakt. De basiswoordenschat wordt grondig ingeoefend.<br />

Eerste tekening<br />

De leerkracht toont de eerste tekening (Bulle gevallen met fiets).<br />

Eerste beluistering van de dialoog op cd.<br />

Transcription<br />

Bulle : Aïe, aïe, j’ai mal au genou !<br />

Karim : Bulle, je suis là ! Il ne faut pas pleurer.<br />

LK : Regardez le dessin. Qui voyez-vous ?<br />

LL : Bulle, Karim.<br />

LK : Bulle a mal au genou. Le genou. Regardez : je montre le genou. (De leerkracht toont het eerst bij zichzelf<br />

en geeft dan de opdracht aan de leerlingen:) Montrez le genou.<br />

De leerlingen wijzen hun knie aan.<br />

LK : Qu’est-ce que c’est ?<br />

LL : Le genou.<br />

De leerkracht herhaalt deze vraag een paar keer. Verschillende leerlingen antwoorden.<br />

LK : Aïe, aïe, Bulle a mal au genou. (De leerkracht beeldt uit dat hij pijn aan de knie heeft.) Aïe, aïe, j’ai mal<br />

au genou. Montre que tu as mal au genou, (nom d’un élève).<br />

De leerkracht vraagt dit twee à drie keer aan verschillende leerlingen en laat ‘Aïe, aïe, j’ai mal au genou’ herhalen.<br />

LK : Karim dit : « Il ne faut pas pleurer, Bulle. » Pleurer. Regardez. (De leerkracht beeldt ‘pleurer’ uit.)<br />

De leerkracht roept een leerling voor de klas en vraagt eerst dat deze leerling Bulle nadoet (pijn aan de knie en<br />

wenen).<br />

LK : (Nom d’un élève), viens ici. Tu es Bulle. Fais comme Bulle.<br />

LL : (Aïe, aïe, j’ai mal au genou.) Leerling weent.<br />

LK : Il ne faut pas pleurer, Bulle. Répétez. Répète.<br />

Indien de leerkracht het nodig vindt, laat hij dat vertalen door de leerlingen.<br />

LK : Qu’est-ce que c’est en néerlandais « Il ne faut pas pleurer » ?<br />

LL : Je moet niet wenen, Bulle.<br />

Tweede beluistering van de dialoog op cd.<br />

Tweede tekening<br />

De leerkracht toont de tweede tekening (Ophélie in bed, Vincent).<br />

Eerste beluistering van de dialoog op cd.<br />

Transcription<br />

Ophélie : J’ai mal au ventre.<br />

Vincent : Tu es malade, Ophélie. Tu as de la température : 40°C. Ce n’est pas bien, ça.<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

5<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

17


<strong>Module</strong><br />

3<br />

18 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

LK : Regardez le dessin. Qui voyez-vous ?<br />

LL : Ophélie, Vincent.<br />

LK : Ophélie a mal au ventre. Le ventre. Regardez : je montre le ventre. (De leerkracht toont het eerst bij<br />

zichzelf en geeft dan de opdracht aan de leerlingen:) Montrez le ventre.<br />

De leerlingen wijzen hun buik aan.<br />

LK : Qu’est-ce que c’est ?<br />

LL : Le ventre.<br />

De leerkracht herhaalt deze vraag een paar keer. Verschillende leerlingen antwoorden.<br />

LK : Ophélie a mal au ventre. (De leerkracht beeldt uit dat hij buikpijn heeft.) Aïe, aïe, j’ai mal au ventre.<br />

Montre que tu as mal au ventre, (nom d’un élève).<br />

De leerkracht vraagt dat twee à drie keer aan verschillende leerlingen.<br />

LK : Vincent dit : « Tu es malade, Ophélie. » Malade. Qu’est-ce que c’est ?<br />

LL : Ziek.<br />

LK : Ophélie est malade. Répétez. Répète.<br />

LK : Vincent dit : « Tu as de la température. » De la température. Qu’est-ce que c’est ?<br />

LL : Koorts.<br />

LK : Ophélie a de la température. Répétez. Répète.<br />

LK : Vincent dit : « Ce n’est pas bien, ça. » Qu’est-ce que c’est ?<br />

LL : Dat is niet goed.<br />

LK : Ce n’est pas bien, ça. Répétez. Répète.<br />

Tweede beluistering van de dialoog op cd.<br />

Derde tekening<br />

De leerkracht toont de derde tekening (in het ziekenhuis).<br />

Transcription<br />

Docteur : Il faut un médicament.<br />

Infirmière 1 : Bulle AIRE, qui est-ce ?<br />

Vincent : C’est elle. Elle a les cheuveux roux.<br />

Infirmière 2 : Tu n’as pas mal ?<br />

Bulle : Moi, ça va. Et lui ?<br />

Un malade : Moi, j’ai mal au dos, à la tête, aux jambes, à l’oeil, au doigt et à la bouche.<br />

Eerste beluistering van de dialoog op cd.<br />

LK : Regardez le dessin. Qui voyez-vous ?<br />

LL : Ophélie, Bulle, een gekwetste/zieke/un malade, un docteur, twee verpleegsters / deux infirmières.<br />

LK: Voici le docteur. Le docteur dit : « Il faut un médicament ». Un médicament. Répétez. Répète. Il faut<br />

un médicament. Répétez. Répète. Qu’est-ce que c’est en néerlandais ?<br />

LL : Je hebt een geneesmiddel nodig.<br />

LK : Voici l’infirmière. Elle dit : « Bulle Aire, qui est-ce ? » Qui est-ce ? Répétez. Répète. Qu’est-ce que c’est<br />

en néerlandais ?<br />

LL : Wie is dat? (Wie is het?)<br />

LK : Vincent dit: « C’est elle. Elle a les cheveux roux. » Elle a les cheveux roux. Répétez. Répète. Regardez<br />

le dessin. Qu’est-ce que c’est les cheveux roux ?<br />

LL : Ros haar.<br />

LK : Qu’est-ce que l’infirmière demande à Bulle ?<br />

LL : Tu n’as pas mal ?<br />

LK : Répétez. Répète. (Indien nodig laat de leerkracht dat vertalen.)<br />

LK : Qu’est-ce que Bulle répond ?<br />

LL : Moi, ça va. Et lui ?<br />

LK : Moi, ça va. Et lui ? Répétez. Répète. (Indien nodig laat de leerkracht dat vertalen.)<br />

LK : Et le malade ? Il a mal où ?


LL : Il a mal au dos.<br />

LK : Le dos. Répétez. Répète. (Indien nodig laat de leerkracht dat vertalen.) Il a mal au dos. Répétez.<br />

Répète. (Indien nodig laat de leerkracht dat vertalen.) Montrez le dos.<br />

Op dezelfde manier: la tête – il a mal à la tête,<br />

les jambes – il a mal aux jambes,<br />

l’œil – il a mal à l’œil,<br />

le doigt – il a mal au doigt,<br />

la bouche – il a mal à la bouche.<br />

Herhaling van de hele dialoog op cd.<br />

Als alle woordenschat aangebracht is, worden de drie dialoogjes nog eens na elkaar beluisterd op de cd.<br />

De leerlingen oefenen het lezen van de dialoogjes in kleine groepen. De leerkracht gaat begeleidend rond in de klas.<br />

3 a) Lis à voix haute les mots qui sont des parties du corps.<br />

De leerlingen nemen oef. 3a p. 7 in de Livre. Zij lezen alle woorden in stilte. Daarna lezen ze enkel de lichaamsdelen<br />

luidop.<br />

LK : Prenez votre livre à la page sept, l’exercice 3a. Lisez les mots à voix basse. (De leerkracht leest fluisterend<br />

een paar woorden. De leerlingen krijgen even tijd om het lijstje woorden stilletjes te lezen.)<br />

LK : Lisez maintenant les parties du corps à voix haute.<br />

3 b) Écoute pour vérifier.<br />

LK : Écoutez les parties du corps.<br />

Oplossing : le genou - le ventre - le dos - la tête - la jambe - l’œil - le doigt - la bouche<br />

à<br />

toi !<br />

p. 7 : Jouez à deux. Tu nommes une partie du corps. Ton camarade montre la partie du<br />

corps.<br />

De leerlingen spelen per twee ‘À toi !'<br />

LK : Jouez à deux. Un élève nomme une partie du corps. Un élève montre la partie du corps.<br />

De leerkracht kan één voorbeeld klassikaal doen voor de duidelijkheid.<br />

Cahier ex. 3 p. 3 : Ils ont mal où ?<br />

De leerlingen nemen de Cahier oefening 3 p. 3 en vullen in waar iemand pijn heeft volgens de tekening.<br />

LK : Prenez votre Cahier à la page 3. Regardez les dessins. Écrivez où quelqu’un a mal.<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

De woordenlijst van de <strong>Super</strong> dico mag als ondersteuning dienen.<br />

Deze oefening kan klassikaal verbeterd worden of door de leerkracht achteraf.<br />

Bij de laatste tekening (= Achilles, in het Frans ‘Achille’ [aßil] kan de leerkracht eventueel het woord ‘le talon’<br />

vernoemen, maar dat is geen basiswoordenschat. De leerlingen hoeven het dus ook niet te onthouden. Zij kunnen<br />

noteren 'Il a mal au pied'.<br />

In de <strong>Super</strong> mémo dico van p. 30 komt dat terug. De leerkracht kan van de gelegenheid gebruik maken om een<br />

stukje antieke Griekse cultuur in de klas te brengen: ofwel hier, ofwel bij de <strong>Super</strong> mémo dico (zie uitleg aldaar).<br />

Ook de tekeningen van de Sfinx van Gizeh (Egypte) en van Vincent van Gogh kunnen aanleiding geven tot een korte<br />

culturele uitweiding.<br />

6<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

19


<strong>Module</strong><br />

3<br />

Encadré Les parties du corps<br />

Encadré Pour parler de la maladie p. 9<br />

De leerkracht kan eventueel de woordenschat in de lijstjes p. 6-7-8 (nog eens) overlopen met de leerlingen.<br />

De leerlingen krijgen even de tijd om de tekeningen, de woordenschat en de structuren te bekijken en te lezen in<br />

de kadertjes (encadrés).<br />

Derde beluistering van de dialoogjes van de famille Aire. Nu duiden de leerlingen in de kadertjes de lichaamsdelen<br />

en taalhandelingen aan die ze horen op de tekeningen van ‘Les parties du corps’ en ‘Pour parler de la maladie’.<br />

‘Un pansement’ is misschien nog niet expliciet aan bod gekomen, maar kan met de tekening of met een echte pleister<br />

of een verband even uitgelegd worden.<br />

(Bv. J’ai mal au bras. Il faut un pansement.)<br />

Cahier ex. 7a p. 6 : À toi ! Montre un dessin. Ton voisin dit ce que c’est.<br />

De leerlingen werken per twee. Een leerling toont een tekening van de encadré in de Cahier p. 6 en vraagt: 'Qu’est-ce<br />

que c’est?' De andere leerling antwoordt: 'C’est … (lichaamsdeel)'. De leerlingen wisselen een paar keer van rol. Zwakkere<br />

leerlingen kunnen de encadré in de Livre op p. 9 erbij nemen. De anderen sluiten hun Livre. Deze oefening kan<br />

zowel op de eerste ('Les parties du corps') als op de tweede encadré ('Pour parler de la maladie') toegepast worden.<br />

Cahier p. 6-7 ex. 7 b), c). Écris le bon mot pour chaque dessin.<br />

De leerkracht geeft de leerlingen de tijd om zelfstandig aan het werk te gaan met de encadrés. Zij kunnen elkaar<br />

nadien ‘ondervragen’: zie suggesties in de inleiding van deze handleiding.<br />

4 Regarde les dessins. Écoute et réponds à la question.<br />

De leerkracht neemt zowel de personages van de famille Aire als de leerlingen van de klas als voorbeeld.<br />

LK : Regardez Bulle. C’est une fille. Elle a les cheveux roux. Répétez. Répète.<br />

LK : Et Vincent ?<br />

LL : C’est un garçon. Il a les cheveux roux. Répétez. Répète.<br />

LK : Qui a les cheveux roux dans la classe ? (Hier worden de namen genoemd van de leerlingen met ros<br />

haar : « J’ai les cheveux roux. » , « X a les cheveux roux. »)<br />

LK : Regardez Ophélie. C’est une fille. Elle a les cheveux blonds. Répétez. Répète.<br />

Qui a les cheveux blonds dans la classe ? (Hier worden de namen genoemd van de leerlingen met<br />

blond haar : « J’ai les cheveux blonds. » , « X a les cheveux blonds. »)<br />

LK : Regardez Youssou. C’est un garçon. Il a les cheveux noirs. (zelfde werkwijze)<br />

LK : Regardez Léa. C’est une fille. Elle a les cheveux bruns. (zelfde werkwijze)<br />

De leerlingen nemen hun Livre op p. 9. Ze luisteren naar de beschrijving op de cd en combineren de beschrijving<br />

met een van de getekende personages.<br />

LK : Prenez votre Livre à la page 9, l’exercice 4. Écoutez bien.<br />

Transcription<br />

a. C’est un garçon. Il a les cheveux blonds. Qui est-ce ?<br />

b. C’est une fille. Elle a les cheveux blonds. Qui est-ce ?<br />

c. C’est un garçon. Il a les cheveux noirs. Qui est-ce ?<br />

d. C’est une fille. Elle a les cheveux roux. Qui est-ce ?<br />

e. C’est une fille. Elle a les cheveux bruns. Qui est-ce ?<br />

f. C’est un garçon. Il a les cheveux bruns. Qui est-ce ?<br />

Oplossing: a. <strong>Max</strong> – b. Ophélie – c. Youssou – d. Bulle – e. Léa – f. Vincent<br />

à<br />

20 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

toi !<br />

p. 10 : Choisis un(e) élève dans ta classe. Fais comme dans l’exemple. Ton camarade<br />

trouve de qui tu parles.<br />

9


Naar analogie met de vorige oefening beschrijft iedere leerling iemand van de klas. Deze oefening kan klassikaal verlopen<br />

of klassikaal starten en dan in groepjes van vier à vijf leerlingen verdergaan.<br />

Woordenschat en taalhandelingen<br />

- C’est un garçon. C’est une fille.<br />

- Il/elle a les cheveux blonds, bruns, roux, noirs.<br />

à<br />

toi !<br />

p. 10 : Tu décris un monstre. Ton camarade montre le monstre.<br />

De leerkracht start met enkele voorbeeldzinnen. Dan werken de leerlingen per twee. Eén leerling kiest een monster<br />

en beschrijft het, de andere leerling zegt over welk monster het gaat. Daarna wisselen de leerlingen van rol.<br />

LK : Prenez votre livre à la page dix. Regardez les trois monstres. Écoutez ! Il a trois têtes. Il a un œil. Il a<br />

six bras. Il est vert. … Qui est-ce ?<br />

LL : Le monstre deux.<br />

Woordenschat en taalhandelingen<br />

- Les parties du corps<br />

- Les nombres de 1 à 6<br />

- Les couleurs<br />

- Il a … Il est … Il y a …<br />

Cahier ex. 6 p. 5 : Qui parle ? Relie.<br />

à<br />

toi !<br />

p. 10 : Pose les questions. Ton camarade répond.<br />

Eén leerling stelt de vragen; de andere antwoordt. Ze wisselen van rol.<br />

De leerkracht en de leerlingen lezen eerst de vragen en antwoorden klassikaal. Daarna werken de leerlingen per<br />

twee. Het is ook mogelijk dat de leerlingen onmiddellijk per twee werken.<br />

TiMing<br />

50 min.<br />

MaTeriaal<br />

LK : Prenez votre Livre page 10. (Nom d’un élève), lis les questions. (Nom d’un autre élève), lis les réponses.<br />

Travaillez à deux. Changez de rôle.<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5 - <strong>Module</strong> 3 <strong>unité</strong> 5<br />

p. 10<br />

<strong>Super</strong>dico !<br />

- vergroot biljet van 20 euro en 9 geldstukken van 1 euro<br />

- 9 vergrote biljetten van 10 euro<br />

WoordenSchaT en Taalhandelingen<br />

de getallen van 20 tot 99<br />

doelen<br />

de getallen van 20 tot 99<br />

prijzen, gewicht, lengte, huisnummers, telefoonnummers begrijpen en formuleren<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

21


<strong>Module</strong><br />

3<br />

SiTuering in eindTerMen en leerplannen<br />

Livre<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

Pour compter 3. Gevraagde informatie selecteren<br />

uit informatieve en narratieve<br />

teksten.<br />

À toi !<br />

Combien tu<br />

mesures ?<br />

Cahier<br />

22 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

23 a) Persoonlijke gegevens DO 1.4, DO<br />

1.8, DO 1.9<br />

L 4 FR-LUI-03.07 5.3<br />

FR-<br />

DOD-01.05<br />

23 a) Hoeveelheidsaanduidingen DO 3 FR-<br />

DOD-01.12<br />

16. Deelnemen aan<br />

een gesprek door:<br />

- vragen, antwoorden en uitspraken<br />

te begrijpen;<br />

- erop te reageren;<br />

- zelf vragen te stellen, antwoorden<br />

te geven en uitspraken te<br />

doen.<br />

MI 2 FR-<br />

MOI-02.03/04<br />

23 a) Persoonlijke gegevens DO 1.2 FR-<br />

DOD-01.05<br />

23 a) Hoeveelheidsaanduidingen DO 3 FR-<br />

DOD-01.12<br />

1<br />

8<br />

5.16<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

4. a-e 3. Gevraagde informatie selecteren<br />

uit informatieve teksten.<br />

Str. 4:<br />

- zich blijven concentreren ondanks<br />

het feit dat ze niet alles<br />

begrijpen;<br />

L 4.1 FR-LUI-03.07 5.3<br />

L 5.8 FR-LUI-03.09 5.4<br />

- het luisterdoel bepalen. L 5.1 FR-LUI-03.10 5.4<br />

Te kennen geven dat ze iets niet<br />

begrepen hebben (VVKBaO).<br />

Nadenken over mogelijke oorzaken<br />

waarom een boodschap al<br />

dan niet begrepen is (VVKBaO).<br />

4.f 11. Vooraf beluisterde en/of gelezen<br />

informatieve teksten luidop<br />

lezen.<br />

Str. 15: zich blijven concentreren<br />

ondanks het feit dat ze niet alles<br />

kunnen uitdrukken.<br />

Nadenken over de mogelijke<br />

oorzaken waarom hun boodschap<br />

al dan niet goed overkomt<br />

(VVKBaO).<br />

L 5.7 FR-LUI-03.09 5.4<br />

L 5.9 FR-LUI-03.09 5.4<br />

S 2 FR-SPR-04.05 5.11<br />

S 6.5 FR-SPR-04.15 5.15<br />

S 6.6 / 5.15<br />

1<br />

8


Vooraf : de getallen van 0 tot 20 herhalen<br />

De leerkracht herhaalt op speelse wijze de getallen van 0 tot 20.<br />

De leerlingen tellen van 0 tot 20, van 20 tot 0, samen, in groepjes, individueel. Het tellen kan ook gebeuren met<br />

een springtouw of al hinkelend.<br />

LK : Comptez de 0 à 20.<br />

Comptez de 20 à 0.<br />

Sautez et comptez de 0 à 20. Sautez et comptez de 20 à 0.<br />

Compter de 20 à 29<br />

De leerkracht gebruikt een vergroot biljet van 20 euro en negen stukken van 1 euro. Hij telt luidop met de leerlingen<br />

van 20 tot 29.<br />

LK : Nous comptons (l’argent). Vingt euros, vingt et un euros, vingt-deux, vingt-trois, vingt-quatre,<br />

vingt-cinq, vingt-six, vingt-sept, vingt-huit, vingt-neuf.<br />

Uitspraak: de t in vingt wordt uitgesproken van 21 tot 29. In 20 wordt de t<br />

uitgesproken als een woord volgt dat begint met een klinker of een doffe h,<br />

bv. vingt élèves, vingt hommes of als vingt alleen gebruikt wordt. De t wordt<br />

niet uitgesproken in vingt personnes, vingt classes.<br />

Spelling: 21 wordt zowel vingt et un (traditionele spelling) als vingt-et-un<br />

(nieuwe spelling) geschreven. Dit is geen leerstof voor de leerlingen.<br />

De leerkracht visualiseert de telwoorden op het bord. Het is niet de bedoeling dat de leerlingen deze telwoorden<br />

in letters leren schrijven, wel dat het bordschema hun een houvast geeft als ze een telwoord zouden vergeten.<br />

20 vingt<br />

21 vingt et un<br />

22 vingt-deux<br />

23 vingt-trois<br />

24 vingt-quatre<br />

25 vingt-cinq<br />

26 vingt-six<br />

27 vingt-sept<br />

28 vingt-huit<br />

29 vingt-neuf<br />

De leerkracht laat de leerlingen op verschillende manieren tellen: luid en stil, samen en individueel, tien leerlingen<br />

tellen elk één getal verder, tellen van 29 naar 20, met springtouw, hinkelend …<br />

LK : Comptez de 20 à 29. Ensemble. Comptez à voix haute, à voix basse. Sautez à la corde. (…)<br />

Compter de 30 à 99<br />

De leerkracht heeft 9 vergrote biljetten van 10 euro. Hij telt zijn geld.<br />

LK : Regardez bien et écoutez ! Je compte : dix, vingt, trente, quarante, cinquante.<br />

De leerkracht herhaalt deze tientallen een paar keer. De leerlingen tellen mee.<br />

LK : Comptez avec moi.<br />

LL : Dix, vingt, trente, quarante, cinquante.<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

De leerkracht visualiseert deze tientallen op het bord. Het is niet de bedoeling dat de leerlingen deze telwoorden<br />

in letters leren schrijven, wel dat het bordschema hun een houvast geeft als ze een telwoord zouden vergeten.<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

23


<strong>Module</strong><br />

3<br />

24 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

20 vingt 10 dix<br />

21 vingt et un 20 vingt<br />

22 vingt-deux 30 trente<br />

23 vingt-trois 40 quarante<br />

24 vingt-quatre 50 cinquante<br />

25 vingt-cinq<br />

26 vingt-six<br />

27 vingt-sept<br />

28 vingt-huit<br />

29 vingt-neuf<br />

De leerkracht herneemt de vorige tientallen en telt verder tot 90.<br />

LK : Je compte : dix, vingt, trente, quarante, cinquante, soixante, septante, quatre-vingts, nonante.<br />

De leerkracht herhaalt deze tientallen een paar keer. De leerlingen tellen mee.<br />

LK : Comptez avec moi.<br />

LL : Dix, vingt, trente, quarante, cinquante, soixante, septante, quatre-vingts, nonante.<br />

De leerkracht visualiseert deze tientallen op het bord.<br />

20 vingt 10 dix<br />

21 vingt et un 20 vingt<br />

22 vingt-deux 30 trente<br />

23 vingt-trois 40 quarante<br />

24 vingt-quatre 50 cinquante<br />

25 vingt-cinq 60 soixante<br />

26 vingt-six 70 septante<br />

27 vingt-sept 80 quatre-vingts<br />

28 vingt-huit 90 nonante<br />

29 vingt-neuf<br />

Om de tientallen nog intensiever te herhalen kan weer op verschillende manieren geteld worden: luid of stil, samen<br />

of individueel, met het springtouw, hinkelend, dobbelstenen met de tientallen van 40 tot 90 (‘Lancez le dé’) …<br />

De leerkracht laat ook de eenheden tellen van 30 tot 40, van 40 tot 50 enzovoort. Hij maakt de leerlingen er even<br />

op attent dat 81 quatre-vingt-un is (zonder ‘et’).<br />

De leerkracht heeft de keuze om ook soixante-dix en quatre-vingt-dix aan te brengen. Dat verhoogt de moeilijkheidsgraad<br />

van de leerstof, zeker als ook de eenheden gekend moeten zijn. Het kan als differentiatie beschouwd<br />

worden en is geen basisleerstof voor alle leerlingen (cf. basiswoordenlijst bij de leerplannen).<br />

soixante et onze 61 quatre-vingt-onze 91<br />

soixante-douze 62 quatre-vingt-douze 92<br />

soixante-treize 63 quatre-vingt-treize 93<br />

… …<br />

soixante-dix-neuf 69 quatre-vingt-dix-neuf 99<br />

In Wallonië worden septante en nonante gebruikt. In Frankrijk gebruikt men<br />

soixante-dix en quatre-vingt-dix.<br />

Cahier ex. 4a p. 4 : Écoute. Entoure le chiffre que tu entends.<br />

De leerkracht leest een zestal getallen. Hij of een leerling herleest deze getallen. Eventueel kan een leerling ook<br />

nog de getallen lezen die niet genoemd zijn.<br />

LK : Prenez votre Cahier, l’exercice 4 a. Écoutez et entourez les chiffres que vous entendez.<br />

Trente-cinq, quarante-deux, soixante, septante-huit, quatre-vingts, nonante.<br />

LL : Trente-cinq, quarante-deux, soixante, septante-huit, quatre-vingts, nonante.<br />

LL : Vingt-sept, cinquante et un, soixante-trois, quatre-vingt-quatre.


Cahier ex. 4b p. 4 : Écoute : ça coûte combien ?<br />

De leerkracht legt uit dat de leerlingen op de kaartjes de prijs gaan noteren die hij zegt.<br />

LK : Regardez les dessins. Ça coûte combien ?<br />

Écoutez et notez le prix.<br />

1) Le livre coûte trente-deux euros, madame.<br />

2) Ah, le cartable noir est super ! Il coûte combien ? Le cartable coûte nonante-deux euros.<br />

3) La trousse jaune coûte vingt-trois euros.<br />

Cahier ex. 4c p. 4 : Écoute : il mesure combien ? Il pèse combien ?<br />

LK : Combien mesure Victor et combien pèse-t-il ? Écoutez et notez.<br />

Victor mesure un mètre quarante et il pèse trente-quatre kilos.<br />

De leerkracht herhaalt indien nodig.<br />

Dezelfde werkwijze voor:<br />

Papa mesure un mètre quatre-vingts et il pèse quatre-vingt-neuf kilos.<br />

Ma sœur mesure un mètre soixante-cinq et elle pèse cinquante et un kilos.<br />

à<br />

toi !<br />

p. 10 : Réponds à la question : « Combien tu mesures ? »<br />

De leerlingen werken per twee à vier. De ene leerling stelt de vraag, de andere antwoordt. De leerlingen wisselen<br />

van rol.<br />

LK : Prenez votre livre page dix. Posez la question « Combien tu mesures ? » et répondez. Changez de rôle.<br />

Cahier ex. 4 d p. 4 : Écoute l’adresse. Note le numéro de la maison.<br />

LK : Écoutez et notez le numéro de la maison.<br />

1) Mon adresse, c’est rue de l’École septante-quatre.<br />

2) L’adresse, c’est rue du Château quarante-huit.<br />

3) J’habite au numéro trente-neuf.<br />

Er zijn twee mogelijkheden om een adres te vermelden:<br />

- In België wordt eerst de straat en dan het nummer genoemd en genoteerd:<br />

rue de la Poste 47<br />

- In Frankrijk wordt eerst het nummer en dan de straat genoemd en genoteerd:<br />

47, rue de la Poste.<br />

Cahier ex. 4e p. 4 : Écoute les numéros de téléphone.<br />

À qui est ce numéro de téléphone ?<br />

De leerkracht vertelt dat de leerlingen de telefoonnummers van de personages gaan horen.<br />

LK : Vous voyez Youssou, madame Lafleur, Manon et <strong>Max</strong>. Ils ont un numéro de téléphone.<br />

Qui a quel numéro ?<br />

1) Madame Lafleur a le numéro zéro dix, quatre-vingts, soixante et un, vingt-quatre.<br />

2) <strong>Max</strong> a le numéro zéro quatre, septante-trois, quarante-six, vingt, nonante et un.<br />

3) Le numéro de Manon, c’est zéro quatre, nonante huit, quatre-vingt-un, soixante, quarante.<br />

4) Le numéro de Youssou, c’est zéro quatre, trente-sept, cinquante-deux, quatre-vingt-huit, quatorze.<br />

Cahier ex. 4 f p. 5 : Lis le numéro de téléphone.<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

LK : Lisez les numéros de téléphone. Quel est le numéro de téléphone de madame Lafleur ?<br />

LL : zéro dix, quatre-vingts, soixante et un, vingt-quatre<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

25


<strong>Module</strong><br />

3<br />

Dezelfde werkwijze voor de drie andere telefoonnummers.<br />

Cahier ex. 5 p. 5 : Complète les dessins.<br />

De leerlingen zien de uitgeschreven getallen en vullen op de tekening de getallen in cijfers in. Ze vullen de tekening<br />

verder aan.<br />

Mogelijke bijkomende oefening: lire les numéros de téléphone des élèves de la<br />

classe et reconnaître son propre numéro<br />

De leerkracht geeft een kaartje / klein blaadje aan elke leerling. De leerlingen noteren hun telefoonnummer erop en<br />

in het klein ook hun naam. Alle kaartjes worden in een zak gestopt. Eén leerling komt naar voren, trekt een kaartje,<br />

leest het nummer. Wie zijn eigen telefoonnummer herkent, steekt zijn hand op.<br />

TiMing<br />

50 min.<br />

MaTeriaal<br />

LK : Voici une petite feuille. Notez votre numéro de téléphone. Notez aussi votre nom en toutes petites<br />

lettres. Mettez les feuilles dans le sachet / la boîte.<br />

(Nom d’un élève), viens ici. Choisis un numéro. Lis le numéro.<br />

LL : (lit le numéro de téléphone.)<br />

LK : À qui est ce numéro de téléphone ?<br />

eventueel bordboek<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5 - <strong>Module</strong> 3 <strong>unité</strong> 5<br />

p. 11<br />

WoordenSchaT en Taalhandelingen<br />

<strong>Super</strong>lab !<br />

verbes en -er<br />

De regelmatige werkwoorden op -er die in de woordenschatlessen aangeboden zijn, worden nu gebruikt om<br />

de vervoegingen te leren: regarder, mesurer, dessiner, montrer, chanter, parler, écoute.<br />

doelen<br />

de vervoeging van enkele regelmatige werkwoorden op -er in de indicatif présent kunnen opzeggen en toepassen<br />

SiTuering in eindTerMen en leerplannen<br />

Livre<br />

26 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

La famille -er :<br />

1-2-3-4<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

23 b)<br />

Werkwoordsvormen<br />

en de tijdmarkeerders i.f.v. communicatie<br />

in de tegenwoordige tijd en<br />

de 'futur proche';<br />

- persoonlijke voornaamwoorden<br />

als onderwerp.<br />

DO 5.6 FR-DOD-01.17 5.23b<br />

DO 5.2 FR-DOD-01.22 5.23b


Cahier<br />

8. Copie +<br />

traduis<br />

9. Fais comme<br />

dans l ‘exemple.<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

19. Een tekst foutloos overschrijven.<br />

Schr 1 FR-SCH-06.06 5.19<br />

Str. 22: eigen tekst nakijken. Schr 4.2 FR-SCH-06.08 5.22<br />

Nadenken over mogelijke oorzaken<br />

waarom de schrijftaak al dan<br />

niet vlot verlopen is (VVKBaO).<br />

23 b)<br />

Werkwoordsvormen<br />

en de tijdmarkeerders i.f.v. communicatie<br />

in de tegenwoordige tijd en<br />

de 'futur proche';<br />

- persoonlijke voornaamwoorden<br />

als onderwerp.<br />

21. Aan de hand van aangereikte<br />

bouwstenen een tekst samenstellen.<br />

Schr 4.5 / 5.22<br />

DO 5.6 FR-DOD-01.17 5.23b<br />

DO 5.2 FR-DOD-01.22 5.23b<br />

Schr 3 FR-SCH-06.05 5.21<br />

Str. 22: eigen tekst nakijken. Schr 4.2 FR-SCH-06.08 5.22<br />

Nadenken over mogelijke oorzaken<br />

waarom de schrijftaak al dan<br />

niet vlot verlopen is (VVKBaO).<br />

Str. 5.22 : de juiste schrijfwijze van<br />

een woord opzoeken (woordenlijst,<br />

woordenboek, internet ...)<br />

(GO!).<br />

23 b)<br />

Werkwoordsvormen<br />

en de tijdmarkeerders i.f.v. communicatie<br />

in de tegenwoordige tijd en<br />

de 'futur proche';<br />

- persoonlijke voornaamwoorden<br />

als onderwerp.<br />

1 Observe « regarder » (le singulier).<br />

Schr 4.5 FR-SCH-06.08 5.22<br />

/ / 5.22<br />

DO 5.6 FR-DOD-01.17 5.23b<br />

DO 5.2 FR-DOD-01.22 5.23b<br />

De leerkracht brengt één na één de vormen van de vervoeging van ‘regarder’ aan, eerst voor het enkelvoud, dan ook<br />

voor het meervoud. Hij beeldt uit en gebruikt de afbeeldingen in de Livre, eventueel vergroot aan het bord gebracht (al<br />

dan niet via het bordboek). Tijdens het aanbrengen worden de vormen op het bord geschreven/gevisualiseerd.<br />

De leerkracht beeldt uit en zegt:<br />

LK : Je regarde le livre. … Je regarde le livre.<br />

Répétez : Je regarde le livre.<br />

LL : Je regarde le livre.<br />

De leerlingen kunnen dit zinnetje enkele keren samen en/of individueel herhalen.<br />

De leerkracht brengt ‘je regarde’ ook aan op het bord. Er is een kolom voor de persoonlijke voornaamwoorden en<br />

een voor de stam en de uitgangen van de werkwoorden. In de laatste kolom kan ‘le livre’ staan.<br />

De uitgangen worden bij voorkeur in een andere kleur genoteerd.<br />

regarder : kijken<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

je regard - e le livre<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

27


<strong>Module</strong><br />

3<br />

28 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

LK : Le Petit Chaperon Vert demande : « Mère-Gram, qu’est-ce que tu regardes ? » …<br />

Qu’est-ce que tu regardes ? Répétez : qu’est-ce que tu regardes ?<br />

De leerlingen kunnen dit zinnetje enkele keren samen en/of individueel herhalen.<br />

De leerkracht brengt ‘tu regardes’ aan op het bord in de daartoe bestemde kolommen.<br />

je<br />

tu<br />

regarder : kijken<br />

regard - e<br />

regard - es<br />

De leerkracht toont de jongen die naar het boek kijkt dat hij vasthoudt.<br />

LK : Regardez le dessin. C’est un garçon. Il regarde le livre.<br />

Répétez : il regarde le livre.<br />

LL : Il regarde le livre.<br />

De leerlingen kunnen dit zinnetje enkele keren samen en/of individueel herhalen.<br />

De leerkracht brengt ‘il regarde’ aan op het bord in de daartoe bestemde kolommen.<br />

je<br />

tu<br />

il<br />

regarder : kijken<br />

regard - e<br />

regard - es<br />

regard - e<br />

LK : Regardez le dessin. C’est Mère-Gram. Elle regarde le livre.<br />

Répétez : elle regarde le livre.<br />

LL : Elle regarde le livre.<br />

(De leerlingen kunnen dit zinnetje enkele keren samen en/of individueel herhalen.)<br />

De leerkracht brengt ‘elle regarde’ aan op het bord in de daartoe bestemde kolommen.<br />

je<br />

tu<br />

il<br />

elle<br />

regarder : kijken<br />

regard - e<br />

regard - es<br />

regard - e<br />

regard - e<br />

De vormen van het enkelvoud herhalen en lezen<br />

le livre<br />

le livre<br />

le livre<br />

De leerkracht overloopt het schema van het enkelvoud. Het onderwerp + werkwoord worden uitsproken door<br />

alle leerlingen samen, door enkele groepjes leerlingen, door enkele individuele leerlingen. Hierbij mag van het bord<br />

afgelezen worden. De leerkracht kan vragen om de vervoeging uit het hoofd op te zeggen (differentiatie).<br />

LK : Fermez les yeux! (eventueel met bijbehorend gebaar: handen voor de ogen) Encore une fois: je …<br />

LL : Je regarde, tu …<br />

De vormen van het enkelvoud schrijven<br />

Cahier ex. 8 p. 8: Copie correctement les formes de « regarder ».<br />

De leerkracht vraagt de leerlingen hun Cahier te nemen p. 8 en het enkelvoud van de vervoeging van ‘regarder’ in<br />

te vullen met de vertaling.<br />

LK : Prenez votre cahier page huit. Copiez et traduisez en néerlandais. Uniquement la première partie<br />

(leerkracht duidt aan tot waar).


1 Observe « regarder » (le pluriel).<br />

De leerkracht overloopt de vier tekeningen met de bijbehorende zinnen in de Livre op p. 11, en volgt dezelfde<br />

werkwijze als voor het enkelvoud. Het schema op het bord wordt telkens aangevuld.<br />

je<br />

tu<br />

il<br />

elle<br />

nous<br />

vous<br />

ils<br />

elles<br />

regarder : kijken<br />

regard - e<br />

regard - es<br />

regard - e<br />

regard - e<br />

regard - ons<br />

regard - ez<br />

regard - ent<br />

regard - ent<br />

De vormen van het meervoud herhalen en lezen<br />

De leerkracht volgt dezelfde werkwijze als hierboven voor het enkelvoud.<br />

De vormen van het meervoud schrijven<br />

Cahier ex. 8 p. 8: Copie correctement les formes de « regarder ».<br />

le livre<br />

le chat<br />

De leerkracht vraagt de leerlingen hun Cahier te nemen op p. 8 en het meervoud van de vervoeging van ‘regarder’<br />

in te vullen met de vertaling.<br />

LK : Prenez votre cahier page huit. Copiez et traduisez en néerlandais.<br />

De hele vervoeging van 'regarder' herhalen en lezen<br />

De leerkracht laat de vervoeging in het geheel nog eens herhalen. De leerlingen mogen kiezen of ze ‘le chat’ of ‘le<br />

livre’ aanvullen. Sterkere leerlingen mogen zelf een voorwerp/persoon kiezen.<br />

LK : Répétez encore. Dites aussi : le chat ou le livre ou un autre mot, par exemple : il regarde le docteur.<br />

De leerlingen herhalen om de beurt één vorm van de vervoeging. Iemand of een groepje herhaalt het enkelvoud,<br />

iemand anders of een ander groepje herhaalt het meervoud. Ten slotte wordt de hele vervoeging herhaald.<br />

2 Où est la famille -er ?<br />

Deze oefening wordt mondeling gemaakt.<br />

LK : Prenez votre Livre à la page 11, exercice 2. Lisez les verbes. Quels sont les verbes de la famille -er ?<br />

LL : (lezen de volledige lijst en daarna de werkwoorden op -er.)<br />

Oplossing: regarder – dessiner – mesurer – montrer – chanter<br />

3 Complète avec « dessiner ».<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

Deze oefening wordt mondeling gemaakt. De leerlingen bereiden deze oefening even in stilte voor (individueel, per<br />

twee …).<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

29


<strong>Module</strong><br />

3<br />

Oplossing:<br />

LK : Prenez l’exercice 3 et complétez.<br />

LL : Je dessine un super héros.<br />

LL : <strong>Max</strong> dessine un rat.<br />

LL : Et toi, qu’est-ce que tu dessines?<br />

LL : Nous dessinons <strong>Max</strong> et Youssou.<br />

LL : Manon et max dessinent un chat.<br />

LL : Et vous, qu’est-ce que vous dessinez ?<br />

Cahier ex. 9 p. 8 : Fais comme dans l’exemple.<br />

Deze oefening wordt schriftelijk gemaakt.<br />

LK : Prenez votre Cahier p. 8 . Prenez l’exercice 9. Regardez l’exemple. Qui lit l’exemple ?<br />

LL : <strong>Max</strong> et Vincent montrent un chien.<br />

LK : Qui donne encore un exemple ?<br />

LL : …<br />

De leerlingen krijgen de nodige tijd om de oefening te maken. De leerkracht gaat begeleidend rond.<br />

TiMing<br />

25 min.<br />

MaTeriaal<br />

/<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5 - <strong>Module</strong> 3 <strong>unité</strong> 5<br />

p. 12<br />

WoordenSchaT en Taalhandelingen<br />

Non, (il) ne (verbe) pas (complément).<br />

doelen<br />

<strong>Super</strong>lab !<br />

ontkenning met ‘ne … pas’<br />

- formuleren dat iemand iets niet doet/heeft<br />

- enkelvoudige zinnen in de indicatif présent correct ontkennend maken met behulp van 'ne … pas'<br />

SiTuering in eindTerMen en leerplannen<br />

Livre<br />

30 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

À toi !<br />

Fais comme dans<br />

l’exemple …<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

16. Deelnemen aan<br />

een gesprek door:<br />

- vragen, antwoorden en uitspraken<br />

te begrijpen;<br />

- erop te reageren;<br />

- zelf vragen te stellen, antwoorden<br />

te geven en uitspraken te<br />

doen.<br />

MI 2 FR-MOI-02.03/04 5.16


Cahier<br />

10 a)<br />

Complète …<br />

et b) Réponds<br />

toujours …<br />

Cahier ex. 10a p. 9<br />

Vooraf<br />

23 b) Eenvoudige bevestigende,<br />

ontkennende en vragende zinnen.<br />

DO 5.1 FR-DOD-01.19/20/21 5.23b<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

21. Aan de hand van aangereikte<br />

bouwstenen een tekst samenstellen.<br />

Schr 3 FR-SCH-06.05 5.21<br />

Str. 22: de eigen tekst nakijken. Schr 4.2 FR-SCH-06.08 5.22<br />

Nadenken over mogelijke oorzaken<br />

waarom de schrijftaak al dan<br />

niet vlot verlopen is (VVKBaO).<br />

Str. 5.22 : de juiste schrijfwijze van<br />

een woord opzoeken (woordenlijst,<br />

woordenboek, internet ...)<br />

(GO!).<br />

23 b) Eenvoudige bevestigende,<br />

ontkennende en vragende zinnen.<br />

Schr 4.5 FR-SCH-06.08 5.22<br />

/ / 5.22<br />

DO 5.1 FR-<br />

DOD-01.19/20/21<br />

De leerkracht brengt de ontkenning aan door tegenstellingen. Dat kan met prenten aan het bord of door uit te<br />

beelden. De leerkracht geeft duidelijk aan met een gebaar dat iets niet zo is.<br />

LK : Regardez et écoutez bien, les élèves.<br />

Je montre le livre. Et (nom d’un élève) ? Il/Elle ne montre pas le livre.<br />

Répétez : je montre le livre.<br />

LL : Je montre le livre.<br />

LK : Répétez : Il/Elle ne montre pas le livre.<br />

LL : Il/Elle ne montre pas le livre.<br />

Dezelfde werkwijze voor:<br />

Je montre le cahier. Et (nom d’un élève) ? Il/Elle ne montre pas le cahier.<br />

Je montre le crayon. Et (nom d’un élève) ? Il/Elle ne montre pas le crayon.<br />

De leerkracht kan ook andere werkwoorden kiezen. (Je dessine le chat. Je mesure 1,50 m.)<br />

De leerkracht brengt de leerstof in een schema op het bord aan. De ontkenning wordt in kleur geschreven.<br />

Je montre le livre. Et elle ?<br />

Je montre le cahier. Et elles ?<br />

Elle<br />

Elles<br />

ne<br />

ne<br />

montre<br />

montrent<br />

pas<br />

pas<br />

le livre.<br />

le cahier.<br />

De leerkracht laat de leerlingen vaststellen dat ‘ne’ voor het werkwoord staat en ‘pas’ achter het werkwoord.<br />

LK : Où est « ne » ? (Waar staat 'ne' in de zin?)<br />

LL : Voor het werkwoord.<br />

LK : Où est « pas » ? (Waar staat 'pas' in de zin?)<br />

LL : Achter het werkwoord.<br />

Schema aanvullen in de Cahier<br />

De leerlingen vullen het schema in de Cahier van oef. 10a op p. 9 in.<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

5.23b<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

31


<strong>Module</strong><br />

3<br />

p. 12: Fais comme dans l’exemple.<br />

Deze oefening wordt mondeling gemaakt.<br />

LK : (Nom d’un elève), lis l’exemple. Très bien. Vous travaillez à deux. Un élève prend un mot dans<br />

la 1 re colonne, un mot dans la 2 e colonne et un nom dans la 3 e colonne. L’autre élève dit : Non !<br />

De leerkracht maakt nog een voorbeeld klassikaal als dat nodig is.<br />

De leerkracht gaat begeleidend rond als de leerlingen per twee werken. Eventueel schrijft de leerkracht de twee te<br />

gebruiken structuren op het bord.<br />

Cahier ex. 10b p. 9<br />

Deze oefening wordt schriftelijk gemaakt.<br />

De leerlingen werken individueel of per twee. De leerkracht kan eventueel het voorbeeld klassikaal lezen en<br />

de plaats van de ontkenning laten formuleren.<br />

De leerlingen krijgen de nodige tijd om de oefening te maken. De leerkracht gaat begeleidend rond.<br />

TiMing<br />

35 min.<br />

MaTeriaal<br />

/<br />

à<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5 - <strong>Module</strong> 3 <strong>unité</strong> 5<br />

p. 12<br />

WoordenSchaT en Taalhandelingen<br />

<strong>Super</strong>lab !<br />

vervoeging van être<br />

de vervoeging van être in de indicatif présent kunnen opzeggen en toepassen<br />

doelen<br />

De leerlingen formuleren waar iemand is / wie iemand is.<br />

SiTuering in eindTerMen en leerplannen<br />

Livre<br />

32 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

toi !<br />

5. Observe<br />

« être ».<br />

6. Complète.<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

23 b) Werkwoordsvormen<br />

en de tijdmarkeerders i.f.v. communicatie<br />

in de tegenwoordige<br />

tijd en de 'futur proche';<br />

- persoonlijke voornaamwoorden<br />

als onderwerp.<br />

DO 5.6 FR-<br />

DOD-01.17<br />

DO 5.2 FR-<br />

DOD-01.22<br />

5.23b<br />

5.23b


Cahier<br />

11. Complète avec « être ».<br />

12. Réponds toujours :<br />

« Non ! »<br />

ET VVK-<br />

BaO<br />

21. Aan de hand van aangereikte<br />

bouwstenen een<br />

tekst samenstellen.<br />

22. Indien nodig passen de<br />

leerlingen volgende strategieën<br />

toe: de eigen tekst<br />

nakijken.<br />

Nadenken over mogelijke<br />

oorzaken waarom de<br />

schrijftaak al dan niet vlot<br />

verlopen is (VVKBaO).<br />

Str. 5.22 : de juiste schrijfwijze<br />

van een woord<br />

opzoeken (woordenlijst,<br />

woordenboek, internet ...)<br />

(GO!).<br />

23b)<br />

Werkwoordsvormen<br />

en de tijdmarkeerders i.f.v.<br />

communicatie in de tegenwoordige<br />

tijd en de 'futur<br />

proche';<br />

- persoonlijke voornaamwoorden<br />

als onderwerp.<br />

Vooraf<br />

De leerkracht brengt het enkelvoud van 'être' aan.<br />

OVSG GO!<br />

Schr 3 FR-SCH-06.05 5.21<br />

Schr 4.2 FR-SCH-06.08 5.22<br />

Schr 4.5 FR-SCH-06.08 5.22<br />

/ / 5.22<br />

DO 5.6 FR-DOD-01.17 5.23b<br />

DO 5.2 FR-DOD-01.22 5.23b<br />

De leerkracht brengt één na één de vormen van de vervoeging van ‘être’ aan, eerst voor het enkelvoud, dan ook<br />

voor het meervoud. Hij beeldt uit waar mogelijk. Tijdens het aanbrengen worden de vormen op het bord geschreven/gevisualiseerd.<br />

De leerkracht beeldt uit en zegt:<br />

LK : Je suis monsieur/madame (+ familienaam). (2x)<br />

Et toi, tu es (voornaam van leerling)?<br />

LL : Oui, je suis (voornaam). (Eventueel zegt de leerkracht dit de eerste keer voor.)<br />

Dit wordt twee à drie keer herhaald met andere leerlingen.<br />

De leerkracht brengt ‘je suis’ ook aan op het bord. Er is een kolom voor de persoonlijke voornaamwoorden, een<br />

voor het werkwoord en in de laatste kolom kan een naam of een plaatsbepaling staan.<br />

je<br />

tu<br />

De leerkracht gaat verder met de derde persoon.<br />

être : zijn<br />

suis<br />

es<br />

LK : Où est <strong>Max</strong> ? Il est à Paris. Il est à Paris. Où est <strong>Max</strong> ?<br />

LL : Il est à Paris.<br />

LK : Où est Léa ? Elle est là ! Elle est là ! Où est Léa ?<br />

LL : Elle est là.<br />

De leerlingen kunnen deze zinnetje enkele keren samen en/of individueel herhalen.<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

madame (Lechat)<br />

(Laura)<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

33


<strong>Module</strong><br />

3<br />

De leerkracht brengt ‘il est’ en ‘elle est’ aan op het bord in de daartoe bestemde kolommen.<br />

je<br />

tu<br />

il<br />

elle<br />

être : zijn<br />

suis<br />

es<br />

est<br />

est<br />

De vormen van het enkelvoud herhalen en lezen<br />

madame (Lechat)<br />

(Laura)<br />

à Paris<br />

là<br />

De leerkracht overloopt het schema van het enkelvoud. Het onderwerp + werkwoord worden uitsproken door<br />

alle leerlingen samen, door enkele groepjes leerlingen, door enkele individuele leerlingen. Hierbij mag van het bord<br />

afgelezen worden. De leerkracht kan vragen om de vervoeging uit het hoofd op te zeggen (differentiatie).<br />

LK : Fermez les yeux ! (eventueel met bijbehorend gebaar : handen voor de ogen) Encore une fois : je …<br />

LL : Je suis, tu …<br />

De leerkracht brengt het meervoud van 'être' aan.<br />

De leerkracht volgt dezelfde werkwijze als voor het enkelvoud. Het schema op het bord wordt telkens aangevuld.<br />

je<br />

tu<br />

il<br />

elle<br />

nous<br />

vous<br />

ils<br />

elles<br />

être : zijn<br />

suis<br />

es<br />

est<br />

est<br />

sommes<br />

êtes<br />

sont<br />

sont<br />

De vormen van het meervoud herhalen en lezen<br />

De leerkracht volgt dezelfde werkwijze als hierboven voor het enkelvoud.<br />

5 Observe « être ».<br />

madame (Lechat)<br />

(Laura)<br />

à Paris<br />

là<br />

ici<br />

à la maison<br />

à Dinant<br />

dans la classe<br />

De leerkracht kan, naast het bordschema, ook het schema in de Livre overlopen met de leerlingen.<br />

De vervoeging van 'être' mondeling aanvullen.<br />

6 Complète.<br />

34 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

De leerkracht geeft de leerlingen even de tijd om individueel de oefening te lezen en aan te vullen. De oplossingen<br />

worden klassikaal en mondeling gegeven.<br />

Oplossing: a. sommes - b. êtes - c. sont - d. êtes - e. est/es/suis


De vervoeging van 'être' schrijven<br />

Cahier ex. 11 p. 9 : Complète avec « être ».<br />

De leerkracht vraagt de leerlingen hun Cahier te nemen op p. 9 en de vervoeging van ‘être’ in te vullen.<br />

LK : Prenez votre cahier p. 9 , exercice 11. Complétez avec « être ».<br />

De leerlingen mogen de juiste vormen kopiëren van het bord. Differentiatie: wie de vormen / het schriftbeeld al<br />

gememoriseerd heeft, mag proberen ze uit het hoofd op te schrijven.<br />

Deze oefening wordt individueel gemaakt.<br />

Zinnen met « être » ontkennend maken<br />

Cahier ex. 12 p. 10 : Réponds toujours « Non ! »<br />

De leerkracht beslist of hij herhaalt waar ‘ne’ en ‘pas’ worden geplaatst in de zin. Hierbij kan het volgende schema<br />

aangebracht worden op het bord:<br />

je NE suis PAS à Paris<br />

De leerkracht overloopt de vervoeging van être en wijst erop dat ‘ne’ verandert in ‘n’' als het werkwoord met ‘e’<br />

begint. De vervoeging met de ontkenning wordt aangevuld in het schema.<br />

je<br />

tu<br />

NE<br />

N’<br />

suis<br />

es<br />

PAS<br />

PAS<br />

à Paris<br />

LK : Attention : ‘ne’ wordt ‘n’’ voor ‘es’, omdat ‘es’ met een klinker (de ‘e’ begint). Bij welke vormen van<br />

être gaat dat ook zo zijn?<br />

LL : Bij ‘est’ en ‘êtes’.<br />

De leerkracht vult verder het schema aan met de leerlingen. Eventueel worden ‘ne’ en ‘pas’ in een andere kleur<br />

geschreven en wordt ‘n'' omcirkeld.<br />

je<br />

tu<br />

il/elle<br />

nous<br />

vous<br />

ils/elles<br />

NE<br />

N’<br />

N’<br />

NE<br />

N’<br />

NE<br />

suis<br />

es<br />

est<br />

sommes<br />

êtes<br />

sont<br />

PAS<br />

PAS<br />

PAS<br />

PAS<br />

PAS<br />

PAS<br />

à Paris<br />

De leerkracht kan de leerlingen volledig individueel laten werken. Er kan ook voor gekozen worden om het voorbeeld<br />

klassikaal te lezen, de schrijfopdracht per twee of individueel te laten oplossen, de oefening klassikaal te verbeteren<br />

en per twee te laten lezen als in een rollenspel (vraag en antwoord).<br />

LK : Qui lit l’exemple ?<br />

Notez les réponses. (Travaillez à deux.)<br />

Qui va lire la première question ? Qui répond ?<br />

Qui prend la deuxième question ?<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

De leerkracht kan het antwoord op het bord noteren of de oefening achteraf voor elke leerling verbeteren.<br />

De leerlingen krijgen de nodige tijd om de oefening te maken. De leerkracht gaat begeleidend rond.<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

35


<strong>Module</strong><br />

3<br />

TiMing<br />

50 min.<br />

MaTeriaal<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5 - <strong>Module</strong> 3 <strong>unité</strong> 5<br />

p. 12<br />

<strong>Super</strong>lab !<br />

Avoir mal à/au(x)<br />

eventueel prenten van de lichaamsdelen die hier genoemd worden, prenten van ‘Docteur, docteur’<br />

WoordenSchaT en Taalhandelingen<br />

Tu as / Il a / Elle a mal où ?<br />

J’ai / Tu as / Il a / Elle a mal à la … / à l’… / au …/ aux… pied/nez/jambe/tête/yeux/dents/œil/oreille/bras/cœur.<br />

doelen<br />

- De leerlingen formuleren waar iemand pijn heeft.<br />

- De leerlingen begrijpen waar iemand pijn heeft en tonen het lichaamsdeel.<br />

SiTuering in eindTerMen en leerplannen<br />

Livre<br />

7. Retiens<br />

aussi !<br />

A toi !<br />

Réponds aux<br />

questions …<br />

Cahier<br />

36 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

13. Classe les<br />

mots dans le<br />

cercle.<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

23 b) Lidwoorden DO 5.3 FR-DOD-01.14 /<br />

23 a) Persoonlijke gegevens DO 1.11 FR-DOD-01.05 5.23A/1<br />

16. Deelnemen aan een gesprek door:<br />

- vragen, antwoorden en uitspraken te<br />

begrijpen;<br />

- erop te reageren;<br />

- zelf vragen te stellen, antwoorden te<br />

geven en uitspraken te doen.<br />

MI 2 FR-MOI-02.03/04 5.16<br />

23 a) Persoonlijke gegevens DO 1.11 FR-DOD-01.05 5.23A/1<br />

23 b) Lidwoorden DO 5.3 FR-DOD-01.14 /<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

20. Een tekst aanvullen met gegeven<br />

woorden.<br />

Schr 2 FR-SCH-06.04 5.20<br />

Str. 22: het schrijfdoel bepalen. Schr 4.1 FR-SCH-06.07 5.22


Nadenken over mogelijke oorzaken<br />

waarom de schrijftaak al dan niet<br />

vlot verlopen is (VVKBaO).<br />

Vooraf: luisteren en herhalen waar iemand pijn heeft<br />

Schr 4.5 / /<br />

De leerkracht kiest vier lichaamsdelen (een vrouwelijk enkelvoud bv. la tête, een enkelvoud beginnend met een<br />

klinker, bv. l’œil, een mannelijk enkelvoud, bv. le bras, een meervoud, bv. les oreilles). De leerkracht kiest prenten<br />

waarop iemand aan een bepaald lichaamsdeel pijn heeft of roept een leerling voor de klas (Il/Elle a mal où ?). Met<br />

deze leerling is afgesproken dat hij het genoemde lichaamsdeel toont en dan doet alsof hij er pijn aan heeft.<br />

LK : (Nom d’un élève), viens ici. Montre la tête.<br />

LL : (C’est / voici) la tête.<br />

LK : (Nom d’un élève), montre que tu as mal à la tête. (De leerkracht doet het voor door hoofdpijn uit te<br />

beelden. De leerling beeldt ook uit.) Aïe, il/elle a mal à la tête. (Of met een tekening : Il/Elle a mal à la<br />

tête.) Il/Elle a mal où ?<br />

LL : Il/Elle a mal à la tête.<br />

De leerkracht laat deze structuur verscheidene keren herhalen door de hele klas, door enkele individuele leerlingen.<br />

Op het bord wordt volgend schema aangevuld:<br />

la tête<br />

Il a mal À LA tête<br />

Il/Elle a mal où ?<br />

De leerkracht herhaalt steeds dezelfde dialoog voor ‘l’œil’, ‘le bras’, ‘les oreilles’. Het schema wordt verder stap<br />

per stap aangevuld als volgt:<br />

la tête l’œil le bras les oreilles<br />

Il/Elle a mal où ?<br />

Elle a mal À LA tête Il a mal À L’oreille Elle a mal AU bras Il a mal AUX oreilles<br />

De lidwoorden worden in een kleur benadrukt (oranje voor vrouwelijk, blauw voor mannelijk, groen voor meervoud).<br />

Als de leerkracht over een bordboek beschikt, kan het schema van p. 12 ook geprojecteerd worden.<br />

Het schema aanvullen en de regel formuleren<br />

Cahier : oefening 13a/b p. 11: J’ai mal « au », « à la », « à l’ », « aux » ...<br />

Colorie les parties du cercle avec le code de couleurs. Puis classe les mots dans le<br />

cercle.<br />

De leerlingen ordenen de woorden in de cirkel. Daarna wordt het schema gelezen en aangevuld.<br />

LK : Prenez votre Cahier p. 10 exercice 13a. Coloriez les parties du cercle avec le code des couleurs.<br />

Classez les mots dans le cercle.<br />

Voor de zwakkere leerlingen kan de leerkracht eerst de bepaalde lidwoorden bij de opgesomde lichaamsdelen laten<br />

schrijven. De leerlingen krijgen de nodige tijd om deze woordenschat op de juiste plaats te schrijven. De oefening<br />

wordt klassikaal verbeterd.<br />

LK : Prenez « au » dans le cercle. Quels mots avez-vous classés sous « au » ?<br />

LL : Nez, bras, cœur, pied.<br />

LK : Donc, tu as mal où ?<br />

LL : J’ai mal au nez. J’ai mal au bras/cœur/pied.<br />

Dat kan door de hele klas of door enkele individuele leerlingen herhaald worden.<br />

Hetzelfde stramien wordt gevolgd voor ‘à l’’, ‘à la’ en ‘aux’.<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

37


<strong>Module</strong><br />

3<br />

LK : Lisez le schéma et complétez.<br />

De leerkracht laat nog eens vaststellen dat 'à + le' verandert in ‘au’, dat 'à + les' verandert in ‘aux’. De leerlingen<br />

vullen het schema aan in de Cahier (exercice 13b, p. 11).<br />

De leerkracht kan deze leerstof nog verder mondeling inoefenen. Hij wijst bij zichzelf een lichaamsdeel aan, laat<br />

het benoemen door een leerling. De leerkracht vraagt waar de leerling pijn heeft. De leerling antwoordt met dat<br />

genoemde lichaamsdeel.<br />

LK : Regardez. Je montre … ? (De leerkracht toont bijvoorbeeld zijn hoofd.)<br />

LL : La tête.<br />

LK : (Nom d’un élève), tu as mal où ?<br />

LL : J’ai mal à la tête.<br />

De leerkracht kiest nog enkele andere lichaamsdelen om steeds deze oefening te herhalen.<br />

De cirkel van de Cahier op p. 10 mag als ‘spiekbriefje’ gebruikt worden.<br />

LK : Si vous n’êtes pas sûrs, regardez le schéma dans votre cahier page 10.<br />

OF : Si tu n’es pas sûr(e), regarde le schéma dans ton cahier page 10.<br />

Un schéma juiste uitspraak: [œ~ ßema] (accent op de laatste lettergreep).<br />

p. 12 : Réponds à la question « Tu as mal (où) ? »<br />

De leerkracht geeft klassikaal een voorbeeld. Dan werken de leerlingen per twee. Zij mogen het schema in de Livre<br />

of de Cahier gebruiken. De sterkere leerlingen hebben deze ondersteuning wellicht niet meer nodig.<br />

LK : Prenez votre livre à la p. 12. On joue « À toi ! ». Vous répondez toujours avec « Oui ». (Nom d’un<br />

élève), tu as mal ?<br />

LL : Oui.<br />

LK : Tu as mal où ?<br />

LL : J’ai mal à …<br />

De leerkracht herhaalt dit eventueel een paar keer klassikaal om zeker te zijn dat de leerlingen per twee kunnen<br />

werken daarna.<br />

LK : Travaillez à deux. L’un pose la question « Tu as mal (où) ? » et l’autre répond « Oui, j’ai mal à … ».<br />

De leerlingen oefenen gedurende enkele minuten. De leerkracht gaat begeleidend rond.<br />

TiMing<br />

15 min.<br />

MaTeriaal<br />

eventueel bordboek<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5 - <strong>Module</strong> 3 <strong>unité</strong> 5<br />

WoordenSchaT en Taalhandelingen<br />

/<br />

à<br />

38 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

toi !<br />

p. 13<br />

<strong>Super</strong>[sons] !


doelen<br />

- het verschil horen tussen twee nasale klanken uit het Frans (de klanken [a~] en [ø~])<br />

- beide klanken kunnen associëren met het juiste gebaar (methode Borel-Maisonny)<br />

- deze klanken juist imiteren<br />

- inzien dat de klank [a~] op verschillende manieren kan geschreven worden<br />

SiTuering in eindTerMen en leerplannen<br />

Livre<br />

1. Écoute.<br />

2. Écoute et fais<br />

le bon geste.<br />

3. Écoute et<br />

répète.<br />

Cahier<br />

14. Classe<br />

les mots<br />

sous le bon<br />

geste.<br />

1 Écoute.<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

De leerlingen herkennen en<br />

onderscheiden de Franse uitspraak<br />

in voor hen bestemde gesproken en<br />

gezongen teksten (VVKBaO).<br />

10. Vooraf beluisterde woorden en<br />

zinnen nazeggen.<br />

*25. Bereidheid en durf tonen om<br />

te luisteren, te lezen, te spreken,<br />

gesprekken te voeren en te schrijven in<br />

het Frans.<br />

*26. Bereidheid tonen om te streven<br />

naar taalverzorging.<br />

L 1 / /<br />

S 1 FR-SPR-04.03 5.10<br />

S 7 FR-SPR-04.01* 5.25*<br />

S 8 FR-SPR-04.02* 5.26*<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

De leerlingen herkennen en onderscheiden<br />

de Franse uitspraak in voor hen bestemde<br />

gesproken en gezongen teksten (VVKBaO).<br />

L 1 / /<br />

19. Een tekst foutloos overschrijven. Schr 1 FR-SCH-06.03 5.19<br />

Str. 22: de eigen tekst nakijken. Schr 4.2 FR-SCH-06.08 5.22<br />

De leerkracht vraagt aan de leerlingen om beide tekeningen op p. 13 te bekijken.<br />

LK : Regardez les deux images à la page treize et écoutez bien.<br />

Daarna laat de leerkracht de eerste opname horen.<br />

Transcription :<br />

ma dent<br />

mon front<br />

De leerkracht maakt twee kolommen op het bord: links 'EN' en rechts 'ON', of de leerkracht projecteert de illustratie<br />

op p. 13 via het bordboek.<br />

De leerkracht laat de opname een tweede keer horen en toont de juiste kolom aan wanneer de klanken [a~] en [ø~]<br />

uitgesproken worden.<br />

Daarna herneemt de leerkracht beide woordgroepen.<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

8<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

39


<strong>Module</strong><br />

3<br />

Let er bij de uitspraak goed op dat u als leerkracht het goede voorbeeld geeft:<br />

men mag géén [n] of [m] horen na de nasale klank. Zorg ervoor dat de leerlingen<br />

de juiste klank goed imiteren.<br />

LK : ma dent (tik op uw tand) / mon front (wijs uw voorhoofd aan)<br />

LK : ma dent (wijs linkerkolom aan) / mon front (wijs rechterkolom aan)<br />

2 Écoute et fais le bon geste<br />

De leerkracht leert de leerlingen de gebaren voor beide klanken.<br />

LK : ma dent (open hand ter hoogte van neus) / mon front (hand vormt een rondje ter hoogte van de neus)<br />

Eerste beluistering: de leerkracht pauzeert de opname na elke letter, doet het juiste gebaar samen met de leerlingen.<br />

LK : Faites le geste avec moi.<br />

Transcription:<br />

a. Bonjour !<br />

b. - Youssou ?<br />

- Présent.<br />

c. Les enfants, j’attends !<br />

d. J’ai un crayon marron.<br />

e. J’ai mal au front.<br />

f. 30, 31, 32 ...<br />

g. J’ai mal au jambe.<br />

Tweede beluistering: idem als de eerste beluistering, maar probeer de pauzes tussen de verschillende zinnetjes<br />

zo klein mogelijk te houden.<br />

3 Écoute et répète.<br />

40 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

De leerkracht vraagt de leerlingen om aandachtig te luisteren en de zin te herhalen.<br />

LK : Écoutez bien ! Nous allons répéter chaque phrase.<br />

Transcriptie<br />

Manon a mal.<br />

Manon a mal aux dents.<br />

Manon a mal aux dents et au front.<br />

Manon a mal aux dents, au front et aux jambes également !<br />

De leerkracht pauzeert de opname na elke zin en laat de leerlingen herhalen. Zeg de zinnen zelf ook nog eens,<br />

maar dan telkens op een andere manier (luid, stil, met hoge stem, met diepe stem, vragend, bevestigend, kwaad,<br />

verbaasd enzovoort) en laat de leerlingen de zinnen met deze intonaties herhalen.<br />

De leerkracht wijst de leerlingen erop dat de klank [a~] op verschillende manieren geschreven kan worden.<br />

LK : « Jambes » : dans quelle colonne est-ce que je dois écrire ce mot ? À gauche ou à droite ?<br />

LL : À gauche.<br />

LK : Très bien. ('jambes' in linkerkolom schrijven)<br />

LK : Et le mot « appartement » ?<br />

LL : À gauche.<br />

LK : Très bien. ('appartement' in de linkerkolom noteren)<br />

Idem voor een paar andere woorden die de leerlingen al kennen, bv. absent, l’anglais, enfant, ventre,<br />

température enzovoort.<br />

9<br />

10


LK : Où est le son [a~] dans le mot « jambes » ? Ici ! (De letters AM onderstrepen of omcirkelen in een andere<br />

kleur.)<br />

LK : Qui vient souligner le son [a~] dans le mot « appartement » ? (Een leerling aanduiden die de klank komt<br />

onderstrepen of omcirkelen.)<br />

Idem voor de andere woorden. Let op : in 'enfant' zit de klank [a~] tweemaal: EN en ANT.<br />

De leerkracht vestigt de aandacht van de leerlingen op het feit dat de klank [a~] op verschillende manieren geschreven<br />

kan worden.<br />

LK : Attention : vous voyez cela ? On écrit [a~] de différentes façons : EN, ENT, EM, AN, ANT, AM.<br />

Aanvullende oefening : Cahier ex. 14 p. 11: AN ou ON ? Classe les mots sous le bon geste.<br />

TiMing<br />

35 min.<br />

MaTeriaal<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5 - <strong>Module</strong> 3 <strong>unité</strong> 5<br />

p. 13<br />

<strong>Super</strong> Coin lecture !<br />

- eventueel bordboek<br />

- eventueel kaartjes met kopie van de tekeningen en de tekstjes voor de leerlingen (individueel of per twee)<br />

- eventueel 1 kladblaadje per leerling<br />

WoordenSchaT en Taalhandelingen<br />

De nieuwe woordenschat die in deze rubriek aan bod komt, hoeven de leerlingen niet actief te kennen.<br />

TaakgerichTe doelen<br />

tekstjes over de vijf zintuigen combineren met de juiste tekeningen<br />

SiTuering in eindTerMen en leerplannen<br />

Livre<br />

Lis le<br />

document<br />

et associe.<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

8. Gevraagde informatie selecteren uit<br />

informatieve en narratieve teksten.<br />

Een beroep doen op hun voorkennis om zich op<br />

de tekst te oriënteren door na te gaan wat ze al<br />

over het onderwerp gelezen, gehoord, gezien en<br />

geleerd hebben (VVKBaO).<br />

Str. 9:<br />

- gebruik maken van ondersteunend visueel<br />

materiaal;<br />

- de vermoedelijke betekenis van transparante<br />

woorden afleiden.<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

Le 4.1 FR-<br />

LEZ-05.12<br />

5.8<br />

Le 5.2 / 5.9<br />

Le 5.4 FR-<br />

LEZ-05.16<br />

Le 5.6 FR-<br />

LEZ-05.19<br />

5.9<br />

5.9<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

41


<strong>Module</strong><br />

3<br />

Cahier<br />

42 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

ET VVKBaO OVSG GO !<br />

15. Lis ! 8. Gevraagde informatie selecteren uit<br />

informatieve en narratieve teksten.<br />

Str. 9:<br />

- zich blijven concentreren ondanks het feit dat<br />

ze niet alles begrijpen;<br />

Le 4.1 FR-LEZ-05.12 5.8<br />

Le 5.9 FR-LEZ-05.14 5.9<br />

- het leesdoel bepalen; Le 5.1 FR-LEZ-05.15 5.9<br />

- gebruik maken van ondersteunend visueel<br />

materiaal.<br />

Een beroep doen op hun voorkennis om zich op<br />

de tekst te oriënteren door na te gaan wat ze al<br />

over het onderwerp gelezen, gehoord, gezien en<br />

geleerd hebben (VVKBaO).<br />

16. Écris ! 21. Aan de hand van aangereikte bouwstenen<br />

een tekst samenstellen.<br />

Lis le document et associe<br />

Nadenken over mogelijke oorzaken waarom de<br />

schrijftaak al dan niet vlot verlopen is (VVKBaO).<br />

Le 5.4 FR-LEZ-05.16 5.9<br />

Le 5.2 / 5.9<br />

Schr 3 FR-SCH-06.05 5.21<br />

Schr 4.5 FR-SCH-06.08 5.22<br />

LK : Ici, on parle des cinq sens (wijs op titel door die aan te duiden in het boek of via het bordboek). Regardez<br />

les cinq dessins : quelle partie du corps est-ce qu’on voit surtout ? Dessin a (hand tonen aan<br />

leerlingen en met die hand een denkbeeldige kat strelen). C’est quelle partie du corps ?<br />

LL : La main.<br />

LK : Très bien : Manon caresse le chat avec sa main. Et le dessin b ?<br />

LL : Les yeux.<br />

LK : Très bien : Léa met ses lunettes sur ses yeux. Et le dessin c ?<br />

LL : Les oreilles.<br />

LK : <strong>Super</strong> ! Youssou a des écouteurs sur les oreilles. Et le dessin d ?<br />

LL : Le nez.<br />

LK : Fantastique : Thomas se pince le nez. Et le dessin e ?<br />

LL : Le ventre / La bouche.<br />

LK : Oui, <strong>Max</strong> aime le croissant. Mais avec quoi est-ce qu’il mange le croissant ? / Très bien : <strong>Max</strong> mange<br />

avec sa bouche.<br />

LK : Qu’est-ce que ça veut dire, les cinq sens ? Comment est-ce qu’on dit cela en néerlandais ?<br />

LL : De vijf zintuigen.<br />

LK : Très bien ! Maintenant, nous allons lire les cinq textes. Je lis les textes et vous les associez au bon dessin.<br />

Noot over de correcte uitspraak van de namen voor de vijf zintuigen in het Frans:<br />

- le goût : [goe]<br />

- le toucher : [toesjee]<br />

- la vue : [vuu]<br />

- l’odorat : [oddorraa]<br />

- l’ouïe : [wie]<br />

De leerkracht leest de vijf tekstjes voor in de volgorde waarin ze genummerd staan. Het associëren door de leerlingen<br />

kan op verschillende manieren gebeuren: de juiste combinaties op een kladblad laten noteren, pijlen laten<br />

trekken op het bordboek, kopieën van de tekeningen en de teksten op kaartjes bezorgen aan de leerlingen en hen<br />

de juiste combinaties laten samen leggen.<br />

Klassikale verbetering.<br />

Oplossing: a. 2 - b. 3 - c. 5 - d. 4 - e. 1<br />

Aanvullende oefening: Cahier ex. 15 p. 11 (Lis !), en eventueel ex. 16 p. 12 (Écris !) (voor sterkere leerlingen).


TiMing<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5 - <strong>Module</strong> 3 <strong>unité</strong> 5<br />

p. 14<br />

<strong>Super</strong>club !<br />

Jeu 1 : Le pendu<br />

5 à 10 min. Dit spel kan op elk moment gespeeld worden om de woordenschat te herhalen of om een vergeten<br />

woord te laten vinden door de klas.<br />

MaTeriaal<br />

- pen en papier<br />

- eventueel <strong>Super</strong> dico van Unité 5<br />

WoordenSchaT en Taalhandelingen<br />

-<br />

-<br />

-<br />

De letters van gekende woorden in het Frans benoemen (alfabet geleerd in <strong>unité</strong> 1: <strong>Super</strong> Club: La gym de<br />

l’alphabet).<br />

Oui (c’est correct) – Non (dommage)(il n’y a pas de (P))<br />

C’est facile – C’est difficile.<br />

TaakgerichTe doelen<br />

raden welke letters een woord bevat en op die manier in zo weinig mogelijk beurten het woord vinden<br />

SiTuering in eindTerMen en leerplannen<br />

Jeu : Le pendu :<br />

de instructies (lezen)<br />

Jeu : Le pendu :<br />

de instructies<br />

(luisteren)<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

7. De gedachtegang volgen van<br />

prescriptieve teksten.<br />

2. De gedachtegang volgen van<br />

prescriptieve teksten.<br />

Le 3.1 FR-LEZ-05.10 5.7<br />

L 3.1 FR-LEZ-05.05 5.2<br />

Jeu : Le pendu 23 a) Persoonlijke gegevens DO 1.2 FR-DOD-01.05 5.23A/1<br />

Uitleg van het spel<br />

De leerkracht legt het spel uit aan het bord. Er wordt klassikaal gewerkt met één voorbeeld.<br />

LK : Je choisis un mot dans « <strong>Super</strong> dico ». (De leerkracht fluistert:) Je choisis « bouche ». (De leerkracht<br />

telt één voor één de letters van het woord.)<br />

Il y a 1 (une), 2, 3, 4, 5, 6 lettres. Je dessine 6 traits au tableau. (Intussen trekt de leerkracht zes streepjes<br />

op het bord waarop hij de letters gaat aanvullen.)<br />

Qui dit une lettre ?<br />

LL : O.<br />

LK : Oui ! Très bien. J’écris le O ici. (De leerkracht schrijft de O op het tweede streepje.) Qui dit une autre<br />

lettre ?<br />

LL : P.<br />

LK : Non, (dommage) il n’y a pas de P. (De leerkracht tekent een eerste deeltje van de galg.)<br />

En zo verder tot het hele woord geraden is.<br />

Daarna toont de leerkracht uit hoeveel delen de galg bestaat.<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

43


<strong>Module</strong><br />

3<br />

LK : Regardez: une lettre fautive, c’est une partie comme ça (tekent). Deux lettres fautives, c’est comme ça<br />

(tekent). Trois lettres fautives (tekent). Quatre (tekent) …<br />

Zo gaat het verder tot 8.<br />

Leerlingen spelen het spel (2 of 3 spelers).<br />

LK : Et maintenant, jouez à deux: élève A et élève B, élève C et élève D …<br />

Prenez <strong>Super</strong> dico p. 6-7 et une feuille / un brouillon. Quand un élève a trouvé le mot, vous changez<br />

de rôle (gebaar van ‘wisselen’).<br />

Er kan gewerkt worden met ‘oui’ en ‘non’ om aan te geven dat een letter wel of niet in het gekozen woord voorkomt.<br />

Een andere mogelijkheid (iets moeilijker) is dat de leerkracht de structuren ‘oui, c’est correct’ en ‘non, (dommage)<br />

il n’y a pas de (P)’ zichtbaar aanbrengt op het bord.<br />

Hij gaat rond in de klas en begeleidt de leerlingen.<br />

De leerkracht concentreert zich hier op de groepjes van zwakke leerlingen.<br />

Het spel evalueren<br />

De leerkracht apprecieert de inzet van de leerlingen. Hij evalueert.<br />

TiMing<br />

10 à 15 min.<br />

MaTeriaal<br />

LK : Très bien, les élèves, super ! (met de duim omhoog!)<br />

C’est facile ? C’est difficile ?<br />

LL : C’est facile. / C’est difficile.<br />

kleurpotloden en papier<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5 - <strong>Module</strong> 3 <strong>unité</strong> 5<br />

p. 14<br />

WoordenSchaT en Taalhandelingen<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

<strong>Super</strong>club !<br />

Jeu 2 : Le Martien<br />

lichaamsdelen benoemen (p. 6-7)<br />

kleuren noemen (noir, bleu, rouge, jaune, orange, marron, roux, blond, brun (vert kennen de leerlingen van le<br />

Petit Chaperon Vert))<br />

kleine getallen (1 tot 10)<br />

korte zinnetjes formuleren om iemand (= fantasiewezen) te beschrijven, bv. 'Il a deux têtes bleues'.<br />

TaakgerichTe doelen<br />

-<br />

-<br />

44 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

De leerlingen begrijpen korte Franse zinnetjes die iemand beschrijven.<br />

De leerlingen tonen dat ze de beschrijving begrepen hebben door te tekenen hoe het beschreven fantasiewezen<br />

eruitziet.


SiTuering in eindTerMen en leerplannen<br />

Le Martien :<br />

dessine et dis à<br />

ton camarade …<br />

Le Martien : ton<br />

camarade<br />

écoute …<br />

Uitleg van het spel<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

13. Met een vorm van ondersteuning een<br />

gebeurtenis, een verhaal, iets of iemand in<br />

de vorm van een opsomming beschrijven.<br />

2. De gedachtegang volgen van<br />

prescriptieve teksten.<br />

S 4 FR-SPR-04.13 5.13<br />

L 3.1 FR-LEZ-05.05 5.2<br />

De leerkracht legt het spel uit aan het bord. Er wordt klassikaal gewerkt: eerst met het voorbeeld in de Livre op<br />

p. 14, daarna met een voorbeeld van de leerkracht. Bij het voorbeeld uit de Livre proberen alle leerlingen samen<br />

de beschrijving te formuleren. De leerkracht helpt indien nodig.<br />

Bij het tweede voorbeeld geeft de leerkracht de opdrachten. Een leerling tekent op het bord. De anderen luisteren<br />

en kijken.<br />

1) Voorbeeld uit het handboek:<br />

De leerkracht zegt/stelt vragen. De leerlingen antwoorden/beschrijven in de mate van het mogelijke:<br />

LK : Prenez <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> à la page 14. (De leerkracht schrijft p. 14 eventueel op het bord.) Regardez bien. Ce<br />

sont deux Martiens (Marsmannetjes!).<br />

'Le Martien' wordt uitgesproken als: [maar’sj e~]. Het mag voor de leerlingen vertaald worden:<br />

LK : Un Martien, qu’est-ce que c’est ?<br />

LL of LK : Een Marsmannetje!<br />

LK : Regardez la tête. Voici les yeux. Ils ont combien d’yeux ? Comptez avec moi :<br />

LK + LL : Un, deux, trois.<br />

LK : Ils ont trois yeux ! Et de quelle couleur ?<br />

LL : Rouge.<br />

LK : Très bien : les yeux sont rouges.<br />

Comptez les oreilles. Ils ont / il y a une, deux oreilles. Quelle est la couleur ? Les oreilles / Elles sont<br />

bleues. idem<br />

LK : (De leerkracht duidt enkele lichaamsdelen aan.) Qu’est-ce que c’est ?<br />

LL : La bouche.<br />

LK : Très bien !<br />

Qu’est-ce que c’est ?<br />

LL : Les bras et les mains.<br />

LK : Ils sont de quelle couleur ?<br />

LL : Jaune/vert.<br />

LK : Oui, les bras et les mains (ils) sont verts (jaunes ?).<br />

LK : Qu’est-ce que c’est ? Les jambes et les pieds. Quelle est la couleur ? Ils sont rouges. idem<br />

2) Voorbeeld door de leerkracht:<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

LK : X, viens au tableau. Dessine un autre Martien. Écoutez bien et regardez bien, les enfants.<br />

Le Martien a une tête. (De leerling tekent een hoofd.)<br />

La tête est jaune. (De leerling kleurt.)<br />

Il a deux bouches. (De leerling tekent.)<br />

Les bouches sont bleues.<br />

Il a trois yeux.<br />

Les yeux sont verts.<br />

Il n’a pas de nez.<br />

Il a trois bras très longs (grands). … (De leerkracht beeldt uit in de mate van het mogelijke.)<br />

LK : Oui ! Très bien. (Hij herhaalt met de leerlingen wat er getekend is: « Il a une tête. La tête est jaune. Il<br />

a deux bouches etcetera ... »)<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

45


<strong>Module</strong><br />

3<br />

Leerlingen spelen het spel (2 - 3 spelers).<br />

De uitleg hieronder is opgesteld voor twee spelers, maar het spel kan eventueel ook in groepjes van drie of vier<br />

leerlingen gespeeld worden. De leerlingen kunnen dan hun tekeningen vergelijken en controleren of de hoeveelheden<br />

en de kleuren kloppen.<br />

De leerlingen die de beschrijving formuleren, krijgen even de tijd om na te denken (hun marsmannetje tekenen en<br />

de beschrijving voor zichzelf formuleren).<br />

LK : Et maintenant, jouez à deux : élève A et élève B, élève C et élève D …<br />

Prenez une feuille et vos crayons de couleur. (De leerkracht toont wat hij hiermee bedoelt.)<br />

A, dis comment est ton Martien.<br />

B, dessine et colorie. (De leerkracht maakt het gebaar en toont de kleurpotloden.)<br />

C’est fini ? Regardez le(s) dessin(s). C’est correct ? Ce n’est pas correct ?<br />

LK : Changez de rôle (met bijbehorend gebaar) !<br />

De leerkracht gaat rond in de klas en begeleidt de leerlingen.<br />

Leerlingen die moeilijkheden ondervinden om zelf de zinnetjes te formuleren, mogen gebruik maken van volgend<br />

schema:<br />

Il a<br />

Elle a<br />

Het spel evalueren<br />

un, une<br />

deux<br />

trois<br />

quatre<br />

cinq<br />

six<br />

sept<br />

huit<br />

neuf<br />

dix<br />

De leerkracht apprecieert de inzet van de leerlingen. Hij evalueert.<br />

TiMing<br />

50 min.<br />

46 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

MaTeriaal<br />

/<br />

tête(s)<br />

oreille(s)<br />

œil / yeux<br />

bouche(s)<br />

chapeau(x)<br />

bras<br />

main(s)<br />

doigt(s)<br />

jambe(s)<br />

pied(s)<br />

LK : Très bien, les élèves, super ! (met de duim omhoog) C’est facile ? C’est difficile ?<br />

LL : C’est facile. / C’est difficile.<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5 - <strong>Module</strong> 3 <strong>unité</strong> 5<br />

p. 14<br />

WoordenSchaT en Taalhandelingen<br />

Ta mission Fiche santé super héros<br />

Il/Elle mesure …. m.<br />

Il/Elle pèse … kg.<br />

(La vue / L’ouïe / L’odorat) c’est son point fort/faible. C’est normal.<br />

noir<br />

bleu<br />

rouge<br />

jaune<br />

orange<br />

marron<br />

vert<br />

blond<br />

roux<br />

brun<br />

vert


doelen<br />

- de gezondheidsfiche van je superheld invullen<br />

- (mondeling) je superheld voorstellen aan de andere leerlingen<br />

SiTuering in eindTerMen en leerplannen<br />

1. Ton super<br />

héros est<br />

chez le<br />

docteur.<br />

Remplis<br />

sa fiche de<br />

santé.<br />

2. Présente<br />

la fiche<br />

santé.<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

21. Aan de hand van aangereikte bouwstenen<br />

een tekst samenstellen.<br />

Str. 22:<br />

- zich blijven concentreren op de schrijftaak;<br />

Schr 3 FR-SCH-06.05 5.21<br />

Schr 4.4 FR-SCH-06.06 5.22<br />

- de eigen tekst nakijken. Schr 4.2 FR-SCH-06.08 5.22<br />

Zorg besteden aan hun geschreven werk<br />

(VVKBaO).<br />

Nadenken over mogelijke oorzaken waarom<br />

de schrijftaak al dan niet vlot verlopen is<br />

(VVKBaO).<br />

13. Met een vorm van ondersteuning een<br />

gebeurtenis, een verhaal, iets of iemand in de<br />

vorm van een opsomming beschrijven.<br />

Str. 15:<br />

- zich blijven concentreren ondanks het feit<br />

dat ze niet alles kunnen uitdrukken;<br />

- gebruik maken van ondersteunende<br />

lichaamstaal.<br />

Nadenken over de mogelijke oorzaken<br />

waarom hun boodschap al dan niet goed<br />

overkomt (VVKBaO).<br />

Schr 4.3 / /<br />

Schr 4.5 FR-SCH-06.08 5.22<br />

S 4 FR-SPR-04.13 5.13<br />

S 6.5 FR-SPR-04.15 5.15<br />

S 6.3 FR-SPR-04.17 5.15<br />

S 6.6 / 5.15<br />

De leerlingen hebben in de vorige modules al een superheld gekozen en een poster van hem/haar gemaakt. Nu gaan<br />

ze zijn/haar gezondheidsfiche invullen. Aan de hand van deze fiche stellen zij hun held dan voor aan de andere leerlingen.<br />

1 Ton super héros est chez le docteur. Remplis sa fiche santé.<br />

(Livre p. 14)<br />

Prépare ta mission ! Remplis la fiche de santé de ton super héros.<br />

Cahier p. 12<br />

LK : Prenez votre Cahier p. 12. Préparez votre mission.<br />

Indien de leerkracht het nodig vindt, overloopt hij de in te vullen rubriekjes met de leerlingen. De leerlingen vullen<br />

individueel de fiche in. De leerkracht helpt waar nodig. Hij kan ook verwijzen naar het dialoogje van Situation 2 en<br />

naar de Coin Lecture, waarin alle woordenschat en structuren aan bod komen.<br />

2 Présente la fiche santé de ton super héros.<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

De leerlingen kunnen hun poster (Projet <strong>Module</strong> 2) tonen en de gezondheidsfiche presenteren. Eventueel presenteert<br />

de leerkracht zelf zijn superheld eerst als voorbeeld voor de leerlingen.<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

47


<strong>Module</strong><br />

3<br />

48 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

LK : Écoutez bien ! Je présente mon super héros. Il s’appelle (Rintin). Son nom de code est (Pédégé-3-2). Il<br />

mesure (un) mètre(s) (septante). Il pèse (nonante) kilos. La vue, c’est son point faible. L’ouïe est normale.<br />

L’odorat, c’est son point fort.<br />

À vous, maintenant. Qui commence ?<br />

LL : (présentation de son super héros)<br />

De leerkracht kiest hoeveel tijd hij nu besteedt aan de mondelinge presentatie. Deze presentaties kunnen ook over<br />

twee of drie lessen gespreid worden. De leerlingen worden steeds positief aangemoedigd.<br />

De leerkracht kan gebruik maken van de fiches op p. 49 om voor elke leerling de mondelinge presentatie te evalueren.<br />

Met deze fiche kan ook de nodige feedback gegeven worden aan de leerlingen. De leerkracht kan zelfs overwegen<br />

om de leerlingen (of: sommige leerlingen) aan de hand van deze fiche feedback te laten geven op de andere<br />

leerlingen die de gezondheidsfiche van hun superheld voorstellen.<br />

Het is altijd de bedoeling de leerlingen positief aan te moedigen, zodat zij Frans durven te spreken.<br />

De leerkracht heeft zelf de keuze om de versie met of zonder punten te gebruiken. Voor leerlingen die zwakker<br />

scoren, maar goed hun best doen, is het aangewezen om de versie zonder punten te hanteren. De leerkracht kan<br />

de feedback naar waarheid invullen, maar de leerling toch een aanmoedigende score geven. Het is hoe dan ook niet<br />

nodig om steeds met scores te werken. Kwalitatieve feedback is zeker even zinvol!


1. Fiche mét punten (kwantitatieve beoordeling)<br />

Naam: ……………………………………………………..…….. Datum: …………….…………..<br />

Gezondheidsfiche van je superheld presenteren<br />

<br />

Je vindt het nog erg moeilijk om je<br />

superheld te presenteren.<br />

Je vindt het moeilijk om de<br />

woorden van de gezondheidsfiche<br />

juist uit te spreken.<br />

1 punt of 2 punten<br />

Je geeft 0, 1 of 2x correct<br />

de gevraagde info.<br />

1 punt of 2 punten<br />

Je uitspraak van het Frans is niet zo<br />

duidelijk.<br />

2 punten<br />

Je mag meer geloven in jezelf om<br />

je superheld voor te stellen.<br />

2 punten<br />

Je presenteert je superheld maar je<br />

twijfelt nog (vaak).<br />

Je vindt het moeilijk om de<br />

woorden op de fiche in zinnen te<br />

gieten.<br />

3 punten<br />

Je geeft 3x correct de gevraagde<br />

info.<br />

3 punten<br />

Je spreekt al mooi Frans, maar er<br />

zitten nog wat foutjes in.<br />

3 punten<br />

Je stelt je superheld voor, maar het<br />

klinkt een beetje saai/aarzelend.<br />

3 punten<br />

2. Fiche zonder punten (kwalitatieve beoordeling)<br />

Je presenteert (lezend en/of<br />

vertellend) vlot je superheld.<br />

Je maakt goede zinnen.<br />

4 (lezend) of 5 (vertellend) punten<br />

Je geeft 4x of 5x correct<br />

de gevraagde info.<br />

4 (4x info) of 5 (5x info) punten<br />

Je spreekt al heel mooi Frans.<br />

5 punten<br />

Je stelt je superheld enthousiast/<br />

expressief voor.<br />

5 punten<br />

Totaal: ………………… / 20<br />

Naam: ……………………………………………………..…….. Datum: …………….…………..<br />

Gezondheidsfiche van je superheld presenteren<br />

<br />

Je vindt het nog erg moeilijk om je<br />

superheld te presenteren.<br />

Je vindt het moeilijk om de<br />

woorden van de gezondheidsfiche<br />

juist uit te spreken.<br />

Je geeft 0, 1 of 2x correct<br />

de gevraagde info.<br />

Je uitspraak van het Frans is niet zo<br />

duidelijk.<br />

Je mag meer geloven in jezelf om je<br />

superheld voor te stellen.<br />

Je presenteert je superheld maar je<br />

twijfelt nog (vaak).<br />

Je vindt het moeilijk om de<br />

woorden op de fiche in zinnen te<br />

gieten.<br />

Je geeft 3x correct de gevraagde<br />

info.<br />

Je spreekt al mooi Frans, maar er<br />

zitten nog wat foutjes in.<br />

Je stelt je superheld voor, maar het<br />

klinkt een beetje saai/aarzelend.<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

Je presenteert (lezend en/of<br />

vertellend) vlot je superheld.<br />

Je maakt goede zinnen.<br />

Je geeft 4x of 5x correct<br />

de gevraagde info.<br />

Je spreekt al heel mooi Frans.<br />

Je stelt je superheld enthousiast/<br />

expressief voor.<br />

In deze tweede fiche duidt de leerkracht de vakjes aan die van toepassing zijn. Hiermee kan eventueel feedback gegeven<br />

worden aan de individuele leerlingen.<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

49


<strong>Module</strong><br />

3<br />

TiMing<br />

50 min.<br />

MaTeriaal<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5 - <strong>Module</strong> 3 <strong>unité</strong> 6<br />

p. 15<br />

Situation 1<br />

- eventueel bordboek<br />

- eventueel gekleurde bladen papier (kleuren: zwart, blauw, rood, geel, oranje, bruin, groen, wit, roze, goudkleurig)<br />

of met de computer ingekleurde vlakken om via de beamer te projecteren<br />

- kledingstukken of tekeningen van kledingstukken<br />

- tekeningen van een fee, een heks en een vampier<br />

WoordenSchaT en Taalhandelingen<br />

les couleurs :<br />

- noir, bleu, rouge, jaune, orange, marron (reeds gekend uit <strong>unité</strong> 2)<br />

- vert, blanc, rose, doré (nieuw aan te leren kleuren)<br />

les vêtements :<br />

- un T-shirt, une veste, un pantalon, une jupe, des chaussettes<br />

doelen<br />

-<br />

-<br />

-<br />

50 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

kennismaken met nieuwe woordenschat i.v.m. kleding en verkleden<br />

op basis van de tekening de correcte zinnen aanduiden<br />

antwoorden met ‘vrai’ of ‘faux’ na beluistering van de dialoog<br />

SiTuering in eindTerMen en leerplannen<br />

1. Observe<br />

le dessin et<br />

choisis les<br />

deux phrases<br />

correctes.<br />

2. Écoute.<br />

Vrai ou faux ?<br />

A toi !<br />

Nomme des<br />

vêtements et<br />

la couleur.<br />

Dis …<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

5. Het onderwerp bepalen in<br />

narratieve teksten.<br />

Str. 9: hypothesen vormen over<br />

de inhoud van de tekst.<br />

11. Vooraf beluisterde en/of gelezen<br />

informatieve teksten luidop lezen.<br />

3. Gevraagde informatie selecteren uit<br />

informatieve en narratieve teksten.<br />

16. Deelnemen aan een gesprek door:<br />

- vragen, antwoorden en uitspraken te<br />

begrijpen;<br />

- erop te reageren;<br />

- zelf vragen te stellen, antwoorden te<br />

geven en uitspraken te doen.<br />

Le 1.3 FR-LEZ-05. 04 5.5<br />

Le 5.4 FR-LEZ-05.16 5.9<br />

S 2 FR-SPR-04.09 5.11<br />

L 4 FR-LUI-03.8 5.3<br />

MI 2 FR-MOI-02.03/04 5.16<br />

23 a) Persoonlijke gegevens DO 1.12 FR-DOD-01.05 5.23A/1


Vooraf<br />

Gekende kleuren herhalen en nieuwe kleuren leren<br />

De leerkracht herhaalt de reeds gekende kleuren (<strong>unité</strong> 2: noir, bleu, rouge, jaune, orange, marron). Dat kan op een<br />

eenvoudige manier: de leerkracht toont een voorwerp in een bepaalde kleur (of een gekleurd blad papier) en vraagt:<br />

LK : C’est de quelle couleur ?<br />

LL : C’est du rouge.<br />

Op dezelfde manier brengt de leerkracht de nieuwe kleuren (vert, blanc, rose, doré) aan:<br />

LK : C’est du vert. Du vert. C’est du vert. C’est de quelle couleur ?<br />

LL : C’est du vert.<br />

De leerkracht kan de leerlingen individueel, in kleine groepen en/of klassikaal laten herhalen.<br />

De leerkracht verdeelt de klas in tien groepjes (één groep per kleur) van 2 of 3 leerlingen. Hij draagt elk groepje op<br />

een voorwerp in de klas te vinden in een bepaalde kleur.<br />

LK : X, Y et Z, vous formez un groupe (idem voor de andere groepen). OF : Vous êtes le groupe un (idem<br />

voor le groupe deux, trois etcetera).<br />

(Groupe un), vous cherchez un objet rouge dans la classe. Par exemple : ça (leerkracht duidt een rood<br />

voorwerp in de klas aan). Compris ?<br />

Alors, groupe deux, vous cherchez un objet noir (etcetera).<br />

Nadien controleert de leerkracht of elke groep een voorwerp in de gevraagde kleur heeft gevonden:<br />

LK : Groupe un, vous avez trouvé un objet rouge ? Montrez-moi un objet rouge.<br />

LL : (Duidt een rood voorwerp aan.)<br />

LK : Très bien, X ! C’est de quelle couleur encore ?<br />

LL : C’est du rouge.<br />

LK : <strong>Super</strong> !<br />

Idem voor de andere kleuren.<br />

De leerkracht vraagt de leerlingen hun Livre te nemen op p. 15 en naar de tekening te kijken OF de leerkracht projecteert<br />

de tekening van p. 15 via het bordboek.<br />

LK : Prenez votre livre à la page quinze et regardez le dessin.<br />

OU : Regardez le dessin au tableau.<br />

Qui est-ce ?<br />

LL : Léa, Manon, Thomas, <strong>Max</strong>, Youssou et un photographe.<br />

LK : Qui porte du rouge ? Du bleu ? De l’orange ? Du rose ? (etcetera)<br />

LL : (Noemen de namen van de betrokken leerlingen op de tekening.)<br />

De leerkracht bevestigt de antwoorden van de leerlingen en vult ze, indien mogelijk, aan:<br />

LK : En effet, Manon porte du rose. Elle porte une jupe rose.<br />

Namen van kledingstukken leren<br />

De leerkracht toont een kledingstuk of de tekening van een kledingstuk en benoemt het in het Frans. De leerlingen<br />

herhalen.<br />

LK : C’est un T-shirt. Un T-shirt. C’est un T-shirt. Qu’est-ce que c’est ? (of : Répétez.)<br />

LL : C’est un T-shirt.<br />

Idem voor: une veste, un pantalon, une jupe, des chaussettes (« Ce sont des chaussettes. Qu’est-ce que c’est ? –<br />

Ce sont des chaussettes. »)<br />

Deze kledingstukken worden een paar keer herhaald vooraleer tot de volgende fase over te gaan. Aan de hand van<br />

de kledingstukken of de tekeningen stelt de leerkracht de vraag (in willekeurige volgorde):<br />

LK : Qu’est-ce que c’est ?<br />

LL : (C’est) une jupe.<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

51


<strong>Module</strong><br />

3<br />

Mogelijke variaties:<br />

- Een leerling toont een kledingstuk (of tekening) en stelt de vraag 'Qu’est-ce que c’est ?'; een andere leerling<br />

antwoordt.<br />

- De leerkracht vraagt aan een leerling:<br />

LK : X, tu portes un pantalon ?<br />

LL : Oui/Non.<br />

(Of, gecombineerd met de kleuren:)<br />

LK : X, tu portes un pantalon noir ?<br />

LL : Oui/Non. (Eventueel met verbetering: Je porte un pantalon bleu.)<br />

1 Observe le dessin et choisis les deux phrases correctes.<br />

De leerkracht leest de opdracht luidop in het Frans, geeft de leerlingen enkele minuten tijd om de vier zinnen in<br />

stilte te lezen en vraagt daarna welke leerling de vier zinnen wil voorlezen.<br />

LK : Observe le dessin et choisis les deux phrases correctes. Je vous donne un peu de temps pour lire les<br />

quatre phrases en silence.<br />

(ensuite :) Qui veut lire la première phrase à voix haute ? (idem voor de drie andere zinnen).<br />

Quelles sont les deux phrases correctes ?<br />

Oplossing: zinnen a en c<br />

2 Écoute. Vrai ou faux ?<br />

52 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

De leerkracht vraagt de leerlingen om de tekst van de dialoog op p. 15 te verbergen. De leerkracht kan ook vragen<br />

om de Livre te sluiten en gebruik maken van het bordboek.<br />

LK : Cachez le texte (de leerkracht doet voor wat de leerlingen moeten doen).<br />

of : LK : Fermez votre livre.<br />

De leerkracht leest de opdracht voor en de drie zinnen.<br />

De dialoogjes van de Situations zijn (in eerste instantie) luisterteksten. Zij brengen de woordenschat en de structuren<br />

aan in een natuurlijke context. Het is niet noodzakelijk dat het luidop lezen ervan expliciet geoefend wordt. Het<br />

is voldoende dat de leerlingen de tekst (globaal) begrijpen, de bijbehorende luisteroefeningen maken en de basiswoordenschat<br />

correct uitspreken en leren schrijven (zie lijstjes in Cahier).<br />

De dialoogjes van de famille Aire in de <strong>Super</strong> dico worden wél luidop gelezen. Hier worden verder ook de bijbehorende<br />

luister-, spreek- en gespreksopdrachten gemaakt. De basiswoordenschat wordt grondig ingeoefend.<br />

Transcription<br />

Youssou : Ouah ! Il est super ton T-shirt, <strong>Max</strong> !<br />

<strong>Max</strong> : Oui, c’est un cadeau de ma tante.<br />

Youssou : Elle est gentille ! Moi, j’ai une veste. C’est nul !<br />

Manon : Ah, il est super ton pantalon, <strong>Max</strong> !<br />

<strong>Max</strong> : C’est un cadeau de mon oncle !<br />

Manon : Il est gentil ! Regarde ma jupe rose et mes chaussettes vertes. C’est super, non ?<br />

Le photographe : Attention ! Prêts pour la photo ?<br />

Eerste beluistering: zonder onderbreking. De leerkracht vraagt aan de leerlingen welke zinnen volgens hen waar<br />

zijn, zonder evenwel de oplossing te geven.<br />

LK : « Le T-shirt de <strong>Max</strong> est un cadeau de son oncle. » Qui pense que la première phrase est vraie ?<br />

(Idem voor de twee andere zinnen.)<br />

Tweede beluistering<br />

Na de tweede beluistering vraagt de leerkracht opnieuw aan de leerlingen wie denkt dat de zinnen juist zijn. Nu<br />

gaat de leerkracht wél zeggen welke zinnen juist zijn.<br />

11


Oplossing: a. faux - b. faux - c. vrai<br />

Derde en laatste beluistering.<br />

De leerkracht laat de opname een derde keer horen, zodat de leerlingen aanvoelen dat ze de tekst al veel beter<br />

begrijpen. Bij deze derde beluistering kan de leerkracht eventueel aan de leerlingen vragen om hun Livre erbij te<br />

nemen om de tekst mee te volgen in hun boek.<br />

p. 15 : Nomme des vêtements et la couleur. Dis : « C’est nul ! » ou « C’est super ! »<br />

Woordenschat en taalhandelingen<br />

J’ai + kledingstuk + kleur.<br />

C’est nul !<br />

C’est super !<br />

De leerkracht leest de opdracht luidop in het Frans. Bij 'C’est super !' toont de leerkracht een duim omhoog<br />

('Waw !'). Bij 'C’est nul !' toont de leerkracht een duim naar beneden ('Beurk !').<br />

LK : Vous avez compris ? Qui donne un exemple ? Vous pouvez regarder les vêtements / les images au tableau.<br />

Après, vous changez de rôle (+ gebaar: wisselen).<br />

De kledingstukken/tekeningen en de gekleurde bladen papier (of de geprojecteerde dia met de kleuren) zijn ter beschikking<br />

van de leerlingen tijdens de oefening.<br />

De leerlingen werken per twee en wisselen telkens van rol. De leerkracht gaat rond in de klas om hier en daar te<br />

helpen, aan te moedigen, de uitspraak bij te sturen …<br />

Leerlingen die willen, mogen een minidialoog voor de klasgroep voorstellen.<br />

TiMing<br />

25 min.<br />

MaTeriaal<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5 - <strong>Module</strong> 3 <strong>unité</strong> 6<br />

p. 16<br />

Situation 2<br />

- eventueel bordboek<br />

- tekeningen van een fee, een heks en een vampier (of tekeningen Livre p. 16 projecteren via bordboek)<br />

WoordenSchaT en Taalhandelingen<br />

une fée, une sorcière, un vampire<br />

je me déguise en<br />

tu mets + kledingstuk: une robe, un chapeau, une cape, une ceinture, des chaussures<br />

maquiller son visage en + kleur<br />

doelen<br />

-<br />

-<br />

-<br />

à<br />

toi !<br />

kennismaken met nieuwe woordenschat i.v.m. kleding en verkleden<br />

op basis van de tekening de correcte zinnen aanduiden<br />

zinnen aanvullen met de correcte woorden na beluistering van de dialoog<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

53


<strong>Module</strong><br />

3<br />

SiTuering in eindTerMen en leerplannen<br />

Livre<br />

3. Observe le<br />

dessin et montre<br />

la fée …<br />

4. Écoute et<br />

complète avec …<br />

À toi !<br />

Observe les trois<br />

dessins. Choisis<br />

un dessin.<br />

Nomme les<br />

vêtements …<br />

Cahier<br />

54 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

1. Observe<br />

et<br />

complète<br />

le dessin.<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

5. Het onderwerp bepalen in<br />

prescriptieve teksten.<br />

Str. 4: hypothesen vormen over<br />

de inhoud van de tekst.<br />

Een beroep doen op hun voorkennis<br />

om zich op de luistertaak te<br />

oriënteren door na te gaan wat ze<br />

al over het onderwerp gelezen,<br />

gehoord en geleerd hebben<br />

(VVKBaO).<br />

3. Gevraagde informatie selecteren<br />

uit narratieve teksten.<br />

Str. 4:<br />

- zich blijven concentreren ondanks<br />

het feit dat ze niet alles begrijpen;<br />

Le 1.3 FR-LEZ-05. 04 5.5<br />

Le 5.4 FR-LEZ-05.16 5.9<br />

L 5.2 / /<br />

L 4 FR-LUI-03.8 5.3<br />

L 5.8 FR-LUI-03.09 5.4<br />

- luisterdoel bepalen. L 5.1 FR-LUI-03.10 5.4<br />

16. Deelnemen aan een gesprek<br />

door:<br />

- vragen, antwoorden en uitspraken<br />

te begrijpen;<br />

- erop te reageren;<br />

- zelf vragen te stellen, antwoorden<br />

te geven en uitspraken te doen.<br />

Str. 5.18: gedeeltelijk herhalen wat<br />

iemand zegt of iets aanwijzen om<br />

wederzijds begrip na te gaan (GO!).<br />

MI 2 FR-<br />

MOI-02.03/04<br />

5.16<br />

/ / 5.18<br />

23 a) Persoonlijke gegevens DO 1.12 FR-DOD-01.05 5.23A/1<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

20. Een tekst aanvullen met gegeven<br />

woorden.<br />

Str. 22:<br />

- zich blijven concentreren op de<br />

schrijftaak;<br />

Schr 2 FR-SCH-06.04 5.20<br />

Schr 4.4 FR-SCH-06.06 5.22<br />

- de eigen tekst nakijken. Schr 4.2 FR-SCH-06.08 5.22<br />

Nadenken over mogelijke oorzaken<br />

waarom de schrijftaak al dan niet vlot<br />

verlopen is (VVKBaO).<br />

Schr 4.5 FR-SCH-06.08 5.22


Woordenschat aanleren: fée, sorcière, vampire<br />

De leerkracht toont een tekening van een fee, een heks en een vampier en zegt telkens:<br />

LK : C’est une fée. Une fée. C’est une fée. Qu’est-ce que c’est ? (Ou : Répétez.)<br />

LL : C’est une fée.<br />

Idem voor 'une sorcière' en 'un vampire'.<br />

LK : Vous connaissez un exemple d’une fée / d’une sorcière / d’un vampire ? Vous pouvez le dire<br />

en néerlandais.<br />

LL : (Geven voorbeelden van zulke figuren uit sprookjes, boeken of films.)<br />

LK : Regardez maintenant l’image dans votre livre à la page seize.<br />

OU : Regardez maintenant l’image au tableau (indien met het bordboek gewerkt wordt).<br />

3 Observe le dessin et montre la sorcière, la fée et le vampire.<br />

LK : X, tu montres la sorcière ?<br />

LL : (Toont de heks in zijn/haar boek of op de geprojecteerde prent van het bordboek).<br />

LK : Très bien. Y, tu montres la fée ?<br />

(Idem voor le vampire.)<br />

Woordenschat aanleren: robe, chapeau, chaussures, cape, maquiller son visage en …<br />

LK : Regardez la fée : qu’est-ce qu’elle porte ? Elle porte une robe bleue. C’est une robe bleue. Une robe.<br />

C’est une robe. Qu’est-ce que c’est ? (ou : Répétez.)<br />

LL : C’est une robe.<br />

Idem voor la sorcière : un chapeau noir, des chaussures noires, (une robe noire).<br />

Idem voor le vampire: une cape noire.<br />

LK : Le vampire maquille son visage en blanc (+ gebaar voor ‘maquiller’).<br />

4 Écoute et complète avec « chapeau », « cape » ou « robe ».<br />

De leerkracht leest de opdracht luidop in het Frans.<br />

LK : Écoute et complète avec « chapeau », « cape » ou « robe ». Nous allons écouter le dialogue deux fois.<br />

Transcription<br />

Manon : Pour la fête, je me déguise en fée. Je mets une robe bleue et des chaussures dorées.<br />

Léa : Moi, je me déguise en sorcière. Je mets un chapeau noir, un T-shirt noir, une jupe noire et des collants<br />

noirs.<br />

Youssou : Et toi, <strong>Max</strong> ? J’ai une idée ! Tu mets une cape noire, deux grandes dents et tu maquilles ton<br />

visage en blanc !<br />

Manon : Oh non, pas en vampire !<br />

Eerste beluistering: integraal, zonder onderbreking.<br />

Tweede beluistering: de leerlingen geven hun antwoord. De leerkracht bevestigt of corrigeert.<br />

Oplossing: a. robe - b. cape - c. chapeau<br />

Om deze activiteit af te ronden, vat de leerkracht samen:<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

LK : (Tekening van situation 1 aanduiden :) La classe se prépare pour la photo. Les enfants parlent de leurs<br />

vêtements. (Tekening van situation 2 aanduiden:) Ils préparent une fête et parlent de leur déguisement.<br />

12<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

55


<strong>Module</strong><br />

3<br />

à<br />

p. 16 : Observe les trois dessins. Choisis un dessin. Nomme les vêtements et demande :<br />

« Qui est-ce ? »<br />

De leerkracht leest de opdracht luidop in het Frans en geeft eerst een voorbeeld met een leerling.<br />

Daarna gaan de leerlingen per twee aan de slag. De leerkracht gaat rond in de klas om hier en daar te helpen, aan<br />

te moedigen, de uitspraak bij te sturen, te verbeteren …<br />

LK : Souvenez-vous: nous parlons uniquement français et nous parlons doucement !<br />

Cahier ex. 1 p. 13 : Observe le dessin et complète.<br />

TiMing<br />

25 min.<br />

MaTeriaal<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5 - <strong>Module</strong> 3 <strong>unité</strong> 6<br />

p. 16<br />

<strong>Super</strong>club !<br />

Récitez 3, 2, 1, prêt ?<br />

- prenten van kleding: T-shirt, chaussettes, pantalon, ceinture, veste, chaussures<br />

- eventueel grote prenten voor op het bord, kleine voor de leerlingen (per twee leerlingen)<br />

WoordenSchaT en Taalhandelingen<br />

- Je mets – Tu enlèves<br />

- T-shirt – chaussettes – pantalon – ceinture – veste – chaussures<br />

doelen<br />

- al luisterend en lezend (sprekend) woordenschat van de kleding memoriseren<br />

- al luisterend en lezend (sprekend) de structuren ‘je mets’ en ‘tu enlèves’ memoriseren<br />

- mon/ma/mes en ton/ta/tes (Unité 4) herhalen<br />

SiTuering in eindTerMen en leerplannen<br />

Livre<br />

56 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

toi !<br />

Récitez :<br />

3, 2, 1, prêt ?<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

De leerlingen herkennen en onderscheiden<br />

de Franse uitspraak in voor hen bestemde<br />

gesproken en gezongen teksten (VVKBaO).<br />

De intonatie bij een mededeling, een vraag,<br />

een uitroep herkennen (VVKBaO).<br />

10. Vooraf beluisterde woorden en zinnen<br />

nazeggen.<br />

11. Vooraf beluisterde en/of gelezen artistiekliteraire<br />

teksten luidop lezen.<br />

L 1 / /<br />

L 1.3 / /<br />

S 1 FR-<br />

SPR-04.3/4<br />

S 2 FR-<br />

SPR-04.08<br />

5.10<br />

5.11


Cahier<br />

2. Complète<br />

« 3, 2, 1,<br />

prêt ? »<br />

ET VVKBaO OVSG GO !<br />

20. Een tekst aanvullen met gegeven woorden. Schr 2 FR-<br />

SCH-06.04<br />

Str. 22:<br />

- zich blijven concentreren op de schrijftaak;<br />

Schr 4.4 FR-<br />

SCH-06.06<br />

- de eigen tekst nakijken. Schr 4.2 FR-<br />

SCH-06.08<br />

Nadenken over mogelijke oorzaken waarom<br />

de schrijftaak al dan niet vlot verlopen is<br />

(VVKBaO).<br />

Vooraf : de gekende kledingstukken herhalen<br />

Schr 4.5 FR-<br />

SCH-06.08<br />

De leerlingen benoemen de gekende kledingstukken (T-shirt, chaussettes, pantalon, veste, chaussures) terwijl ze ze<br />

aanwijzen op een prent.<br />

LK : Qu’est-ce que c’est ?<br />

LL : (C’est / Ce sont) un T-shirt, des chaussettes, un pantalon, une veste, des chaussures.<br />

De leerkracht brengt ‘une ceinture’ aan terwijl hij ze aanwijst op een prent of op zichzelf. De leerlingen herhalen de<br />

woorden samen, individueel.<br />

LK : Voici une ceinture. / C’est une ceinture. Répétez (ensemble). Répète.<br />

De dagen van de week komen expliciet aan bod in Unité 8. Als de leerlingen de dagen van de week al kennen, worden<br />

deze herhaald. Als de leerkracht het wenst, kunnen de dagen van de week hier aangebracht worden.<br />

LK : Quels sont les jours de la semaine ? (Eventueel met weekkalender)<br />

LL : Lundi, mardi, mercredi, jeudi, vendredi, samedi, dimanche.<br />

LK : Quels sont les jours du week-end ?<br />

LL : Samedi et dimanche.<br />

LK : Nous sommes à l’école quand ? / quels jours ?<br />

LL : Lundi, mardi, mercredi, jeudi, vendredi.<br />

Indien de leerlingen de dagen van de week niet kennen, beperkt de leerkracht zich tot het benoemen van de zondag.<br />

De leerkracht neemt de kalender en toont daarop het eerstvolgende weekend en de zondag.<br />

LK : Regardez le calendrier. C’est le week-end. (De leerkracht duidt het eerstvolgende weekend aan op<br />

de kalender.)<br />

LK : Nous sommes à l’école le week-end ?<br />

LL : Non.<br />

LK : (De leerkracht duidt de eerstvolgende zondag aan op de kalender.) C’est dimanche. Dimanche, c’est<br />

quel jour en néerlandais ?<br />

LL : Zondag.<br />

Het versje beluisteren en de kledingstukken rangschikken<br />

Het versje wordt beluisterd tot aan ‘Prêt pour l’école’ (eventueel 2x tot daar beluisteren).<br />

De leerkracht rangschikt de grote prenten op het bord. De leerlingen gebruiken per twee de kleine prenten van<br />

de kledingstukken uit het versje, indien die ter beschikking zijn. De prenten worden in de volgorde gelegd waarin ze<br />

in het versje genoemd worden.<br />

De leerkracht kan ook ‘Je mets’ visualiseren op het bord.<br />

LK : Écoutez bien. Rangez les vêtements.<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

5.20<br />

5.22<br />

5.22<br />

5.22<br />

13a<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

57


<strong>Module</strong><br />

3<br />

Je mets<br />

De leerkracht vraagt of iemand weet wat er gaat gebeuren.<br />

LK : Qu’est-ce qui se passe ? Wie weet wat er nu gebeurt ?<br />

LL : (Suggesties van de leerlingen, bv. op die dag gaan we niet naar school!)<br />

LK : C’est le week-end ? Écoutez !<br />

Het versje in zijn geheel beluisteren<br />

De leerkracht vraagt de leerlingen te luisteren.<br />

Het versje wordt volledig beluisterd terwijl de leerlingen volgen met de tekeningen.<br />

LK : Écoutez bien ! Regardez !<br />

Quel est le problème ?<br />

LL : C’est dimanche !<br />

LK : Oui ! Alors, vite au lit. Tu enlèves … (De leerkracht maakt het gebaar van ‘kleren uitdoen’.)<br />

Intussen benoemt de leerkracht de tekeningen van de kleding in omgekeerde volgorde: tes chaussures, ta veste, ta<br />

ceinture, ton pantalon, tes chaussettes, ton T-shirt.<br />

Je mets<br />

58 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

Tu enlèves<br />

Het versje lezen/opzeggen<br />

De leerlingen zeggen het versje samen op, lezend, en sommigen stilaan uit het hoofd voor zover dat mogelijk is.<br />

Nr. 12 van de cd kan als begeleiding dienen. De tekst kan ook zonder begeleiding voorgedragen worden.<br />

Het voordragen kan op verschillende manieren gebeuren: klassikaal, in (grote en kleinere) groepjes, met veel gebaren<br />

(de kleren aanwijzend), heel expressief ('Zut! C’est dimanche!') of heel monotoon, traag of snel, luid of stil.<br />

De genoemde kleren kunnen echt of zogezegd aan- en uitgedaan worden, terwijl het versje wordt opgezegd.<br />

De leerkracht kan ook aan enkele leerlingen een tekening van een kledingstuk bezorgen. Wanneer dit zinnetje aan<br />

de orde is, staat de leerling op, toont zijn tekening en zegt het zinnetje. Dat kan ook door de leerlingen met een<br />

tekening vooraan te laten plaatsnemen.<br />

LK : On va lire ensemble. Montrez le vêtement. / Nous sommes expressifs ! / On parle très lentement/vite.<br />

On parle à voix basse / à haute voix. …<br />

Het versje aanvullen (schrijven)<br />

Cahier ex. 2 p. 13 : Complète « 3, 2, 1, prêt ? »<br />

LK : Prenez votre cahier à la page 13. Regardez les dessins et les mots. Écrivez les mots à côté des dessins.<br />

Ter controle kan het versje nog eens nagelezen worden. De leerlingen vullen aan wat eventueel nog ontbreekt in<br />

hun tekst.


TiMing<br />

75 min.<br />

MaTeriaal<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5 - <strong>Module</strong> 3 <strong>unité</strong> 6<br />

p.<br />

17-<br />

21<br />

<strong>Super</strong>dico !<br />

- eventueel bordboek<br />

- eventueel echte kledingstukken: short, jeans, pull, hemd, pyjama, sportschoenen, laarzen<br />

- in plaats van (of aanvullend bij) echte kledingstukken kunnen ook flashcards gebruikt worden<br />

WoordenSchaT en Taalhandelingen<br />

(zie hieronder gespecificeerd per kleiner onderdeel)<br />

doelen<br />

nieuwe woordenschat i.v.m. kleding en verkleden (+ de kleuren) toepassen in mondelinge oefeningen:<br />

- de juiste tekening van een kledingstuk aanduiden wanneer dat voorkomt in een dialoog (of wanneer iemand het<br />

noemt);<br />

- aanduiden welk woord niet past in een lijstje met kledingstukken;<br />

- de namen van kledingstukken invullen in een kruiswoordraadsel;<br />

- in een mindmap aanduiden welke kleren je draagt voor een feest, voor school, om te sporten;<br />

- zeggen welke kleren je draagt voor een feest, voor school, om te sporten;<br />

- het juiste lichaamsdeel aanduiden wanneer iemand een kledingstuk noemt;<br />

- in een anagram de naam van een kleur vinden en een druppel in die kleur kleuren;<br />

- kledingstukken in een bepaalde kleur kleuren, volgens de aanwijzingen in een schriftelijke tekst;<br />

- zeggen wat je lievelingskleur is;<br />

- zeggen waarin je je wilt verkleden en welke kleren je daarvoor moet aantrekken.<br />

SiTuering in eindTerMen en leerplannen<br />

Livre<br />

1. Observe et<br />

réponds à la<br />

question. Qui<br />

choisit des<br />

baskets ?<br />

2. Écoute et<br />

observe les<br />

dessins.<br />

3. Pour parler de<br />

tes vêtements<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

3. Gevraagde informatie selecteren<br />

uit informatieve teksten.<br />

Str. 4: gebruik maken van<br />

ondersteunend visueel en auditief<br />

materiaal.<br />

De leerlingen kunnen de<br />

hoofdgedachte achterhalen in<br />

narratieve teksten.<br />

L 4 FR-LUI-03.07 5.3<br />

L 5.5 FR-<br />

LUI-03.11-12<br />

5.4<br />

/ / 5.1BIS<br />

23 a) Persoonlijke gegevens DO 1.12 FR-DOD-01.05 5.23A/1<br />

23 a)<br />

- Persoonlijke gegevens;<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

DO 1.12 FR-DOD-01.05 5.23A/1<br />

- relatie tot anderen. DO 1.12 FR-DOD-01.05 5.23A/1<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

59


<strong>Module</strong><br />

3<br />

3. Trouve<br />

l’intrus / À toi !<br />

Complète … /<br />

Tu nommes un<br />

vêtement …<br />

À toi! Réponds<br />

à la question :<br />

Quelle est ta<br />

couleur<br />

préférée ?<br />

Pour parler de<br />

quelqu’un<br />

Pour<br />

communiquer en<br />

classe<br />

Pour parler<br />

d’une fête<br />

Encadrés : les<br />

vêtements, les<br />

déguisements<br />

4. Complète /<br />

À toi ! Tu te<br />

déguises en …<br />

Cahier<br />

60 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

3. Les couleurs/<br />

4a) Les<br />

vêtements 4b)<br />

Complète …<br />

23 a) Persoonlijke gegevens DO 1.12 FR-DOD-01.05 5.23A/1<br />

11. Vooraf beluisterde en/of gelezen<br />

informatieve teksten luidop lezen.<br />

S 2 FR-SPR-04.09 5.11<br />

23 a) Relatie tot anderen DO 1.29 FR-DOD-01.07 5.23A/3<br />

16. Deelnemen aan<br />

een gesprek door:<br />

- vragen, antwoorden en uitspraken<br />

te begrijpen;<br />

- erop te reageren;<br />

- zelf vragen te stellen, antwoorden<br />

te geven en uitspraken te doen.<br />

MI 2 FR-<br />

MOI-02.03/04<br />

5.16<br />

23 a) Persoonlijke gegevens DO 1.2 FR-DOD-01.05 5.23A/1<br />

23 a) Relatie tot anderen DO 1.29 FR-DOD-01.03 5.23A/3<br />

23 a) Relatie tot anderen DO 1.29 FR-DOD-01.03 5.23A/3<br />

23 a) Persoonlijke gegevens DO 1.2,<br />

DO 1.12<br />

FR-DOD-01.05 5.23A/1<br />

23 a) Persoonlijke gegevens DO 1.12 FR-DOD-01.05 5.23A/1<br />

16. Deelnemen aan een gesprek<br />

door:<br />

- vragen, antwoorden en uitspraken<br />

te begrijpen;<br />

- erop te reageren;<br />

- zelf vragen te stellen, antwoorden<br />

te geven en uitspraken te doen.<br />

17. Gebruik maken van<br />

elementaire omgangsvormen en<br />

beleefdheidsconventies.<br />

Str. 18: het doel van de interactie<br />

bepalen.<br />

MI 2 FR-<br />

MOI-02.03/04<br />

5.16<br />

MI 1 FR-MOI-02.03 5.17<br />

MI 3.1 FR-MOI-02.10 5.18<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

23 a) Persoonlijke gegevens DO 1.12 FR-DOD-01.05 5.23A/1<br />

23 a) Dagelijks leven DO 1.12 FR-DOD-01.06 5.23A/2<br />

21. Aan de hand van aangereikte<br />

bouwstenen een tekst samenstellen.<br />

Schr 3 FR-SCH-06.05 5.21<br />

Str. 22: het schrijfdoel bepalen. Schr 4.2 FR-SCH-06.08 5.22<br />

Nadenken over mogelijke oorzaken<br />

waarom de schrijftaak al dan niet<br />

vlot verlopen is (VVKBaO).<br />

Schr 4.5 FR-SCH-06.08 5.22


4c) Lis et<br />

colorie.<br />

5a), b), c)<br />

Encadrés : les<br />

vêtements, les<br />

déguisements<br />

8. Gevraagde informatie selecteren<br />

uit informatieve en narratieve<br />

teksten.<br />

Le 4.2 / /<br />

23 a) Persoonlijke gegevens DO 1.12 FR-DOD-01.06 5.23A/2<br />

19. Een tekst foutloos<br />

overschrijven.<br />

Woordenschat en taalhandelingen<br />

Schr 1 FR-SCH-06.03 5.19<br />

Str. 22: het schrijfdoel bepalen. Schr 4.2 FR-SCH-06.08 5.22<br />

Nadenken over mogelijke oorzaken<br />

waarom de schrijftaak al dan niet<br />

vlot verlopen is (VVKBaO).<br />

Les vêtements :<br />

- un short, un jean, un pull, une chemise, un pyjama, des bottes, des baskets<br />

Schr 4.5 FR-SCH-06.08 5.22<br />

1 Observe et réponds à la question. Qui choisit des baskets ?<br />

De leerkracht vraagt de leerlingen hun Livre te openen op p. 17 en/of projecteert de tekeningen via het bordboek.<br />

LK : Prenez votre livre à la page dix-sept et observez les images. Qui choisit des baskets ?<br />

ou : Observez les images sur l’écran. Qui choisit des baskets ?<br />

De leerkracht leest de opdracht luidop in het Frans. De leerlingen antwoorden.<br />

Oplossing: Vincent<br />

2 Écoute et observe les dessins<br />

LK : Prenez votre livre à la page dix-sept (ou : regardez l’écran). Écoutez bien et observez les images.<br />

De dialoogjes van de famille Aire in de <strong>Super</strong> dico worden (wél) luidop gelezen. Hier worden verder ook de bijbehorende<br />

luister-, spreek- en gespreksopdrachten gemaakt. De basiswoordenschat wordt grondig ingeoefend.<br />

Eerste beluistering<br />

Transcription<br />

Ophélie : Bulle, tu choisis un short ou un jean ?<br />

Bulle : Moi, j’achète un short, un jean, un pull gris, une chemise, un pyjama mauve …<br />

Ophélie : Bulle, tu n’es pas sérieuse !<br />

Vincent : Moi, j’ achète des baskets.<br />

Karim : Et moi, des bottes.<br />

Vincent : C’est super : on est prêts ! Et les filles, elles sont prêtes ?<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

De leerkracht herneemt de kledingstukken die genoemd worden in de dialogen en ondersteunt visueel aan de hand<br />

van echte kledingstukken, de tekeningen op p. 17 of flashcards.<br />

LK : Ophélie dit : « Bulle, tu choisis un short ou un jean ? « Un short (toont) ou un jean (toont) (uitspraak:<br />

[œ~ dΩin]. C’est un short (toont). Un short. Ensemble.<br />

13b<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

61


<strong>Module</strong><br />

3<br />

LL : Un short.<br />

LK : C’est un jean. Un jean. Ensemble.<br />

LL : Un jean.<br />

Idem voor un pull, une chemise, un pyjama, des baskets (één tonen = une basket) (uitspraak : [bask´t],<br />

des bottes (één tonen = une botte).<br />

Tweede beluistering. De leerlingen zullen de dialoog nu al veel beter begrijpen.<br />

Oefening in Cahier: ex. 5a p. 16: Montre le dessin.<br />

Derde beluistering. De leerlingen duiden op de tekeningen van de encadré in hun Cahier (p. 16) het kledingstuk<br />

aan dat genoemd wordt in de dialoog.<br />

Woordenlijst: les vêtements – acheter des vêtements<br />

Voor de aanpak van de tweetalige woordenlijst: zie inleiding.<br />

Eventueel: Oefening in Cahier: ex. 5a p. 16: Écoute et montre le dessin.<br />

De leerkracht kan deze oefening uitbreiden door zelf een aantal kledingstukken te noemen, die de leerlingen moeten<br />

aanduiden in de encadré in hun Cahier op p. 16.<br />

De leerlingen kunnen ook per twee werken: iemand zegt de naam van het kledingstuk, de andere toont het op<br />

de tekening. Ze wisselen van rol. De encadré in de Livre op p. 20 kan als hulpmiddel dienen indien nodig.<br />

Cahier, ex. 4 p. 14: Les vêtements. a) Observe les dessins et complète la grille.<br />

Pour parler de tes vêtements (Livre p. 18)<br />

Woordenschat en taalhandelingen<br />

Pour parler des vêtements :<br />

- je mets, je porte, j’enlève<br />

De leerkracht neemt een kledingstuk, bv. een jas/vest, en zegt:<br />

LK : Je mets ma veste (trekt vest aan). Je mets ma veste. Répétez.<br />

LL : Je mets ma veste.<br />

LK : Maintenant, je porte une veste (toont vest, die de leerkracht nog steeds aan heeft). Je porte une veste.<br />

Répétez.<br />

LL : Je porte une veste.<br />

LK : Oh, j’ai trop chaud. J’enlève ma veste (trekt vest uit). J’enlève ma veste. Répétez.<br />

LL : J’enlève ma veste.<br />

De leerkracht noteert op het bord:<br />

je mets<br />

je porte<br />

j’enlève<br />

Daarna wordt de bovenstaande procedure met het aan- en uittrekken van de vest + de zinnetjes herhaald. Het<br />

enige verschil is dat de leerkracht nu telkens, net voordat de leerlingen het zinnetje herhalen, het juiste werkwoord<br />

aanduidt aan bord.<br />

3 Trouve l’intrus (Livre p. 18).<br />

62 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

LK : Qui veut lire l’exemple ?<br />

LL : Des chaussures, des chaussettes, des lunettes, des bottes.<br />

LK : Merci. Et quel est l’intrus ?


LL : L’intrus, c’est « des lunettes ».<br />

LK : Oui. Qui veut lire la première règle, les mots de « a » ?<br />

Quel est l’intrus, tu penses ?<br />

LL : L’intrus, c’est …<br />

De leerkracht stimuleert de leerlingen om hun antwoord, zoals in het voorbeeld, te beginnen met 'L’intrus, c’est ...'<br />

en valideert de antwoorden van de leerlingen.<br />

Oplossing: a. une robe (parce que c'est le seul vrai vêtement, les autres sont des accessoires); b. un short (parce que<br />

c’est le seul vêtement à jambes/manches courtes) ou un pull (parce que c’est le seul vêtement qu’on porte au torse); c. un<br />

T-shirt (parce que c’est le seul vêtement d’été) ou des collants (parce que c’est le seul vêtement qu’on porte aux jambes).<br />

à<br />

toi !<br />

p. 18 : Complète.<br />

LK : Quels vêtements est-ce qu’on met pour une fête, pour l’école, pour le sport ? Si vous voulez, vous pouvez<br />

regarder la liste à la page dix-huit. Vous préparez d’abord cet exercice dans votre Cahier à la page 15.<br />

Cahier, ex. 4 p. 15: Les vêtements<br />

b) Complète la carte mentale avec les mots de l’exercice a.<br />

Eventueel doet de leerkracht even voor hoe de leerlingen aan de oefening kunnen beginnen. Er zijn meerdere oplossingen<br />

mogelijk.<br />

Na de oefening in de Cahier volgt een mondelinge samenvatting door enkele leerlingen.<br />

LK : X, qu’est-ce que tu mets pour une fête ?<br />

LL : Pour une fête, je mets …<br />

Idem voor de andere zinnen. De leerkracht laat meerdere leerlingen aan het woord.<br />

Suggestie: deze oefening kan eventueel hernomen worden na de <strong>Super</strong> lab. Dan kan de leerkracht de leerlingen ook<br />

aansporen om een kleur toe te voegen.<br />

Denk eraan: de kleuren staan steeds na het zelfstandig naamwoord en passen<br />

zich aan het zelfstandig naamwoord aan.<br />

Bv. une chemise verte<br />

Enkel marron en orange blijven onveranderlijk (maar dat hoeven de leerlingen<br />

nog niet te kennen).<br />

Mogelijke oplossing: Pour une fête, je mets une robe (noire). Pour l’école, je mets un pantalon (marron) et un pull (vert).<br />

Pour le sport, je mets un short (bleu) et un T-shirt (blanc).<br />

à<br />

toi !<br />

p. 18 : Nomme un vêtement. Ton camarade montre la partie du corps.<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

LK : Regardez le dessin à la page dix-huit. (De leerkracht leest de opdracht luidop in het Frans). Vous comprenez<br />

l’exercice ? Par exemple, X, si je te dis : « des baskets », quelle partie du corps est-ce que tu<br />

montres ?<br />

LL : Toont voeten en/of zegt: 'Les pieds.'<br />

LK : Très bien. Vous avez compris ? Vous travaillez à deux.<br />

Woordenschat en taalhandelingen<br />

Les couleurs : vert, rose, blanc, doré, gris, mauve, bleu, noir, orange, marron, rouge, jaune<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

63


<strong>Module</strong><br />

3<br />

La couleur<br />

Dit kader hoeft niet noodzakelijk in de klas overlopen te worden, vermits de kleuren al aangeleerd zijn in Situation<br />

1. De leerlingen kunnen dit kader gebruiken om de kleuren in te studeren. Ze kunnen het eventueel bij zich houden<br />

tijdens de oefening in hun Cahier:<br />

Cahier, ex. 3 p. 14 : Les couleurs : Trouve la bonne couleur et colorie la goutte.<br />

Cahier, ex. 4c p. 14 : Les vêtements. Lis et colorie.<br />

à<br />

64 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

toi !<br />

Woordenschat en taalhandelingen<br />

Ma couleur préférée, c’est le …<br />

p. 19 : Réponds à la question : « Quelle est ta couleur préférée ? »<br />

De leerkracht vestigt de aandacht van de leerlingen op het feit dat in deze context de naam van de kleur moet<br />

voorafgegaan worden door 'le'. Bv. 'Ma couleur préférée, c’est le bleu.'<br />

Suggestie: de leerlingen kunnen een enquête houden in de klas, waarbij ze elk tien leerlingen ondervragen. Op een<br />

blad noteren ze telkens de naam van de ondervraagde leerling en de lievelingskleur van die leerling. Die ondervraging<br />

gebeurt in het Frans, zoals aangegeven in deze rubriek 'À toi !' De verwerking van de resultaten kan aanleiding<br />

geven tot procentberekening: zo veel procent van de leerlingen van onze klas heeft rood als lievelingskleur enzovoort.<br />

Bv. Pour trente-deux pour cent des élèves de notre classe, la couleur préférée, c’est le rouge.<br />

Pour parler de quelqu’un<br />

Pour communiquer en classe<br />

Pour parler d’une fête<br />

De leerkracht leest de voorbeeldzinnen luidop in het Frans, de leerlingen volgen in hun Livre op p. 19.<br />

Deze uitdrukkingen kwamen eerder reeds aan bod; normaal gezien kennen de leerlingen ze al. Het is aangewezen<br />

dat de leerkracht de uitdrukking 'Vous êtes prêts ?' regelmatig gebruikt in de klas om te controleren of de leerlingen<br />

al klaar zijn wanneer ze bijvoorbeeld zelfstandig oefeningen maken. Deze opmerking geldt ook voor de uitdrukkingen<br />

van ‘Pour communiquer en classe’.<br />

De leerkracht legt goed de nadruk op de uitdrukkingen van ‘Pour parler d’une fête’. Laat de leerlingen voldoende<br />

herhalen en let op de juiste, vlotte uitspraak (bv. ‘Tu te déguises en …’: maak de verbinding). Het is een voorbereiding<br />

op de 'À toi !' van p. 21.<br />

Encadré: les vêtements<br />

Encadré: les déguisements<br />

De leerkracht geeft de leerlingen de tijd om zelfstandig aan de slag te gaan met de encadrés van p. 16 en p. 17 in hun<br />

Cahier. Ze kunnen elkaar nadien ‘ondervragen’: zie suggesties in de inleiding.<br />

Cahier p. 16-17 ex. 5a), 5b), 5c) (= encadré)


5 Complète.<br />

Woordenschat en taalhandelingen<br />

Je me déguise en … (fée, vampire, sorcière, Mère-Gram, super héros, Michael Jackson …).<br />

Alors tu mets … (un T-shirt, une veste, un pantalon, une jupe, des chaussettes, une robe, un chapeau, une<br />

cape, une ceinture, des chaussures, un short, un jean, un pull, une chemise, un pyjama, des baskets, des bottes,<br />

des collants).<br />

Het overlopen van de tekeningen laat de leerlingen toe de namen van de verklede personages te herhalen (Je me<br />

déguise en fée, en sorcière …). Deze standaardzinnetjes en vermommingen worden verder gebruikt in 'À toi !’ hieronder.<br />

Oplossing (van links naar rechts en van boven naar onderen): Je me déguise en féé / en sorcière / en vampire / en Zorro<br />

/ en Petit Chaperon Vert.<br />

p. 21 : Tu te déguises en … ?<br />

De leerkracht vraagt twee leerlingen om de dialoog van p. 21 hardop te lezen. Daarna oefenen de leerlingen per twee.<br />

LK : X et Y, vous voulez lire le dialogue à la page vingt en un ?<br />

LL : (lezen de dialoog)<br />

LK : Très bien, merci. Maintenant, vous faites cet exercice à deux. La première personne dit :<br />

« Je me déguise en ... (point point point) », et la deuxième personne répond :<br />

« Alors, tu mets … (point point point). »<br />

Leerlingen die sneller klaar zijn, kunnen de oefeningen uit de <strong>Super</strong> rapido maken: zie p. 24.<br />

TiMing<br />

25 min.<br />

p. 22<br />

MaTeriaal<br />

/<br />

à<br />

toi !<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5 - <strong>Module</strong> 3 <strong>unité</strong> 6<br />

<strong>Super</strong>lab !<br />

WoordenSchaT en Taalhandelingen<br />

het vrouwelijk en het meervoud van de bijvoeglijke naamwoorden<br />

Lichaamsdelen, kleren en personen/voorwerpen worden beschreven aan de hand van de bijvoeglijke naamwoorden<br />

‘grand’, ‘petit’, ‘beau’, ‘prêt’ en de kleuren.<br />

doelen<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

- de uitgangen van adjectieven herkennen als enkelvoud of meervoud, als mannelijk of als vrouwelijk<br />

- het vrouwelijk en/of het meervoud van de bijvoeglijke naamwoorden vormen<br />

- het bijvoeglijk naamwoord aanpassen aan het geslacht en getal van het zelfstandig naamwoord<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

65


<strong>Module</strong><br />

3<br />

SiTuering in eindTerMen en leerplannen<br />

Livre<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

1, 2, 3 (p. 22) 23 b) Zelfstandige naamwoorden; DO 5.4 FR-DOD-01.13 5.23B<br />

Cahier<br />

bijvoeglijke naamwoorden. DO 5.5 FR-DOD-0115 5.23B<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

Exercice 6a-b-c 21. Aan de hand van aangereikte<br />

bouwstenen een tekst samenstellen.<br />

Str. 22: zich blijven concentreren<br />

op de schrijftaak.<br />

Nadenken over mogelijke oorzaken<br />

waarom de schrijftaak al dan niet<br />

vlot verlopen is (VVKBaO).<br />

Schr 3 FR-SCH-06.05 5.21<br />

Schr 4.4 FR-SCH-06.06 5.22<br />

Schr 4.5 FR-SCH-06.08 5.22<br />

De Livre en de Cahier worden afwisselend gebruikt, omdat de schema’s van de Livre in de Cahier terugkomen en<br />

aangevuld worden. De oefeningen in de Livre zijn mondeling, die in de Cahier zijn schriftelijk.<br />

1 Observe.<br />

66 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

De leerkracht beschrijft de tekening van Mère-Gram. De leerlingen bekijken de tekening in hun Livre of een vergrote<br />

prent op het bord. De leerlingen luisteren naar de beschrijving.<br />

Tijdens de beschrijving worden de vormen op het bord gevisualiseerd.<br />

LK : Prenez votre livre à la page 22. Regardez Mère-Gram et écoutez bien.<br />

Mère-Gram a un grand nez.<br />

Mère-Gram a une grande bouche. Elle a un grand nez et une grande bouche.<br />

Mère-Gram<br />

un grand nez une grande bouche<br />

LK : Regardez Mère-Gram. Qu’est-ce qu’elle a ?<br />

LL : Un grand nez et une grande bouche.<br />

LK : Regardez encore Mère-Gram. Elle a des grands pieds. Elle a des grands pieds et des grandes jambes.<br />

Qu’est-ce qu’elle a encore ?<br />

LL : Elle a des grands pieds et des grandes jambes.<br />

Mère-Gram<br />

un grand nez une grande bouche<br />

des grands pieds des grandes jambes<br />

De leerkracht kan deze vormen van ‘grand’ nog eens laten herhalen door de lichaamsdelen op de tekening aan te tonen.<br />

LK : Regardez. Qu’est-ce que je montre ?<br />

LL : Une grande bouche.<br />

Dit kan ook gebeuren door de tekst die le Petit Chaperon Vert zegt over Mère-Gram, samen te lezen.


Cahier ex. 6a p. 18 : Complète le schéma.<br />

De leerlingen vervolledigen het schema in de Cahier op p. 18. De leerkracht stelt vragen om de leerlingen de regel<br />

te laten ontdekken. Dat gebeurt zo veel mogelijk in het Frans. Als de metataal (= grammaticale taal) te moeilijk<br />

wordt, mag hier ook beperkt Nederlands gesproken worden.<br />

LK : Prenez votre cahier à la page 18. Regardez le schéma. Il y a deux colonnes. Pourquoi ?<br />

Indien de leerlingen het antwoord niet vinden, stelt de leerkracht bijkomende vragen.<br />

LK : C’est un ou une nez / bouche ? C’est un ou une pied/jambe ?<br />

LL : In één kolom staan mannelijke woorden, in de andere staan vrouwelijke woorden.<br />

Mère-Gram<br />

UN, LE : mannelijk UNE, LA : vrouwelijk<br />

un grand nez une grande bouche<br />

des grands pieds des grandes jambes<br />

LK : Il y a deux exemples : un grand nez et des grands pieds. Pourquoi ?<br />

Il y a une grande bouche et des grands jambes. Pourquoi ?<br />

Indien de leerlingen het antwoord niet vinden, stelt de leerkracht bijkomende vragen.<br />

LK : C’est un nez ou deux ? C’est un pied ou deux ? C’est une bouche ou deux ? C’est une jambe ou deux ?<br />

LL : De rij met 'un' en 'une' is enkelvoud, de rij met 'des' is meervoud.<br />

Mère-Gram<br />

UN, LE : mannelijk UNE, LA : vrouwelijk<br />

enkelvoud un grand nez une grande bouche<br />

meervoud des grands pieds des grandes jambes<br />

Cahier ex. 6b p. 18: Retiens !<br />

De leerkracht vult samen met de leerlingen het kadertje (p. 18) aan waarin de regel geformuleerd wordt.<br />

Daarbij kunnen zowel het bordschema als de kaders in de Livre op p. 22 (2. Retiens !) als ondersteuning dienen.<br />

3 Choisis la bonne réponse (Livre p. 22)<br />

De leerkracht maakt samen met de leerlingen mondeling de invuloefening in de Livre (p. 22) . De leerlingen krijgen<br />

even de tijd om de zinnen te lezen en de juiste vorm te kiezen.<br />

LK : Regardez l’exercice 3. Lisez les phrases. Choisissez la bonne réponse.<br />

Oplossing: a. 2 – b. 3 – c. 3 – d. 4<br />

Cahier ex 6c p. 18: Complète.<br />

De leerkracht laat oefening 6c op p. 18 in de Cahier invullen door de leerlingen. Iedereen doet dat individueel en<br />

schriftelijk, daarna wordt de oefening klassikaal verbeterd.<br />

LK : Regardez l’exercice 6c. Lisez les phrases. Notez la bonne réponse.<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

De leerlingen krijgen de nodige tijd om de oefening te maken. De leerkracht gaat begeleidend rond.<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

67


<strong>Module</strong><br />

3<br />

TiMing<br />

25 min.<br />

MaTeriaal<br />

/<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5 - <strong>Module</strong> 3 <strong>unité</strong> 6<br />

p. 22-<br />

23 <strong>Super</strong>lab ! enkele speciale vormen van het bijvoeglijk naamwoord:<br />

- het vrouwelijk van woorden die al op een -e eindigen<br />

- het vrouwelijk van ‘blanc’<br />

WoordenSchaT en Taalhandelingen<br />

Kleren, lichaamsdelen en andere voorwerpen worden beschreven aan de hand van de bijvoeglijke naamwoorden<br />

van kleur.<br />

doelen<br />

- de bijvoeglijke naamwoorden ‘blanc’, ‘rouge’, ‘jaune’ aanpassen aan het geslacht en het getal van het zelfstandig<br />

naamwoord<br />

- aantonen waarin de vrouwelijke vormen van ‘blanc’, ‘rouge’ en ‘jaune’ afwijken van de eerder geziene regel<br />

(vr. = ml. + e)<br />

SiTuering in eindTerMen en leerplannen<br />

Livre<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

4-5-6 (p. 22-23) 23 b) Zelfstandige naamwoorden; DO 5.4 FR-DOD-01.13 5.23B<br />

Cahier<br />

- bijvoeglijke naamwoorden. DO 5.5 FR-DOD-0115 5.23B<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

7a, 7b, 7c, 7d 20. Een tekst aanvullen met gegeven<br />

woorden.<br />

Schr 2 FR-SCH-06.04 5.20<br />

Str. 22: schrijfdoel bepalen. Schr 4 .1 FR-SCH-06.07 5.22<br />

Nadenken over mogelijke oorzaken<br />

waarom de schrijftaak al dan niet vlot<br />

verlopen is (VVKBaO).<br />

Schr 4.5 FR-SCH-06.08 5.22<br />

De Livre en de Cahier worden afwisselend gebruikt, omdat de schema’s van de Livre in de Cahier terugkomen en<br />

aangevuld worden. De oefeningen in de Livre zijn mondeling, die in de Cahier zijn schriftelijk.<br />

4 Observe.<br />

68 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

De leerkracht beschrijft de tekening van Chaperon Vert. De leerlingen bekijken de tekening in hun Livre of een vergrote<br />

prent op het bord. De leerlingen luisteren naar de beschrijving.<br />

Tijdens de beschrijving worden de vormen op het bord geschreven/gevisualiseerd.<br />

LK : Prenez votre livre à la page 22. Regardez le petit Chaperon Vert et écoutez bien.<br />

Le Petit Chaperon Vert a un chapeau vert. Le Petit Chaperon Vert a une bouche rouge.<br />

Elle a un chapeau vert et une bouche rouge.


Le Petit Chaperon Vert<br />

un chapeau vert une bouche rouge<br />

LK : Regardez le Petit Chaperon Vert. Qu'est-ce qu'elle a ?<br />

LL : Un chapeau vert et une bouche rouge.<br />

LK : Regardez encore le Petit Chaperon Vert. Elle a des collants blancs. Elle a des collants blancs et des<br />

dents blanches. Qu’est-ce qu’elle a encore ?<br />

LL : Elle a des collants blancs et des dents blanches.<br />

Le Petit Chaperon Vert<br />

un chapeau vert une bouche rouge<br />

des collants blancs des dents blanches<br />

De leerkracht kan deze woorden nog eens laten herhalen door de lichaamsdelen en kleren op de tekening aan te<br />

tonen.<br />

LK : Regardez. Qu’est-ce que je montre ?<br />

LL : Une bouche rouge.<br />

Dit kan ook gebeuren door de tekst die Mère-Gram zegt over le Petit Chaperon Vert, samen te lezen.<br />

Cahier ex. 7a p. 19 : Complète le schéma.<br />

De leerlingen vervolledigen het schema in de Cahier op p. 19. De leerkracht stelt vragen om de leerlingen de regel<br />

te laten ontdekken. Dat gebeurt zo veel mogelijk in het Frans. Als de metataal (= grammaticale taal) te moeilijk<br />

wordt, mag hier ook beperkt Nederlands gesproken worden.<br />

Indien de leerlingen het antwoord niet vinden, stelt de leerkracht bijkomende vragen.<br />

LK : Un chapeau vert, c’est correct ? Une robe vert, c’est correct ? Qu’est-ce qu’il faut ajouter ?<br />

LL : -e, verte<br />

LK : Un stylo rouge, c’est correct ? Une bouche rouge, c’est correct ?<br />

LL : Oui.<br />

LK : Un chien blanc, c’est correct ? Une souris blanc, c’est correct ? Qu’est-ce qu’il faut ajouter ?<br />

LL : -he, blanche<br />

Cahier ex. 7b p. 19: Retiens !<br />

De leerkracht vult samen met de leerlingen het kadertje (p. 19) aan waarin de regel geformuleerd wordt.<br />

5 Retiens ! (Livre p. 23)<br />

Dit schema kan samen met het bordschema als ondersteuning dienen en eventueel apart overlopen worden. Dat<br />

hoeft evenwel niet, want de leerlingen hebben dit schema ook in hun Cahier staan (7a). In de Livre hebben ze er<br />

wel de kleuren (ml., vr., mv.) bij. De leerlingen die het wensen, kunnen de kleuren ook aanbrengen in het schema in<br />

hun Cahier (7a). Dat is afhankelijk van de leerstijl van elke individuele leerling.<br />

6 Choisis la bonne réponse.<br />

De leerkracht lost samen met de leerlingen de invuloefening in de Livre (p. 22) mondeling op. De leerlingen krijgen<br />

even de tijd om de zinnen te lezen en de juiste vorm te kiezen.<br />

LK : Regardez l’exercice 6. Lisez les phrases. Choisissez la bonne réponse.<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

69


<strong>Module</strong><br />

3<br />

Oplossing: a. 1 – b. 2 – c. 4 – d. 2<br />

Cahier ex. 7c, 7d p. 19-20<br />

De leerkracht laat oefeningen 7c en 7d op p. 19-20 in de Cahier invullen door de leerlingen. Iedereen doet dat individueel<br />

en schriftelijk, daarna wordt de oefening klassikaal verbeterd.<br />

De leerlingen krijgen de nodige tijd om de oefening schriftelijk te maken. De leerkracht gaat begeleidend rond.<br />

De oefeningen kunnen mondeling en klassikaal verbeterd worden. De leerkracht kan ook kiezen om zelf de oefeningen<br />

na te kijken.<br />

TiMing<br />

25 min.<br />

MaTeriaal<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5 - <strong>Module</strong> 3 <strong>unité</strong> 6<br />

p. 22<br />

twee tekeningen:<br />

- een grote groene hoed<br />

- een kleine witte muis<br />

<strong>Super</strong>lab !<br />

WoordenSchaT en Taalhandelingen<br />

de plaats van de bijvoeglijke naamwoorden<br />

Kleren, lichaamsdelen en andere voorwerpen worden beschreven aan de hand van de bijvoeglijke naamwoorden<br />

'grand', 'petit', 'beau' en de bijvoeglijke naamwoorden van kleur.<br />

doelen<br />

- begrijpen wanneer het bijvoeglijk naamwoord voor of achter het zelfstandig naamwoord staat<br />

- het bijvoeglijk naamwoord voor of achter het zelfstandig naamwoord plaatsen<br />

SiTuering in eindTerMen en leerplannen<br />

Livre<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

7-8 (p. 23) 23 b) Zelfstandige naamwoorden; DO 5.4 FR-DOD-01.13 5.23B<br />

Cahier<br />

70 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

7 e)<br />

Copie le<br />

mot …<br />

- bijvoeglijke naamwoorden. DO 5.5 FR-DOD-0115 5.23B<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

20. Een tekst aanvullen met gegeven<br />

woorden.<br />

Schr 2 FR-SCH-06.04 5.20<br />

Str. 22: schrijfdoel bepalen. Schr 4 .1 FR-SCH-06.07 5.22<br />

Nadenken over mogelijke oorzaken<br />

waarom de schrijftaak al dan niet vlot<br />

verlopen is (VVKBaO).<br />

Schr 4.5 FR-SCH-06.08 5.22


7 Retiens !<br />

Observeren<br />

De leerkracht beschrijft de tekening (of eventueel het echte voorwerp) van een grote, groene hoed en van een<br />

kleine, witte muis. De leerlingen bekijken de tekening of het voorwerp. De leerlingen luisteren naar de beschrijving.<br />

Tijdens de beschrijving worden de vormen op het bord geschreven/gevisualiseerd.<br />

LK : Regardez le chapeau et écoutez bien. Voici un grand chapeau. C’est un chapeau vert.<br />

Répétez : Voici un grand chapeau.<br />

LL : Voici un grand chapeau.<br />

LK : C’est un chapeau vert.<br />

LL : C’est un chapeau vert.<br />

Idem voor: 'Voici une petite souris. C’est une souris blanche.'<br />

le chapeau la souris<br />

C’est un grand chapeau C’est une petite souris<br />

C’est un chapeau vert C’est une souris blanche<br />

De leerkracht kleurt of omcirkelt de woorden ‘chapeau’ en ‘souris’. Hij onderstreept ‘grand’, ‘petite’, ‘vert’ en ‘blanche’.<br />

De regel formuleren<br />

LK : Regardez bien. Où est « grand » ? Où est « petite » ?<br />

LL : ‘Grand’ staat vóór ‘chapeau’ en ‘petite’ staat vóór ‘souris’, ‘vert’ staat achter chapeau en ‘blanche’ staat achter<br />

‘souris’.<br />

De leerkracht tekent de bijbehorende pijlen (vertrekkend van het bijvoeglijk naamwoord naar het zelfstandig naamwoord<br />

toe) in een opvallende kleur op het bord.<br />

De leerlingen lezen samen met de leerkracht het schema 7) Retiens op p. 23 in de Livre.<br />

De leerkracht laat telkens vaststellen op welke plaats ‘grand’, ‘petit’ en ‘vert’, ‘noir’ en 'blanc’ staan.<br />

LK : Où sont les couleurs ?<br />

LL : Achter het zelfstandig naamwoord.<br />

LK : Où sont « petit », « grand » et « beau » ?<br />

LL : Voor het zelfstandig naamwoord.<br />

De leerkracht laat de leerlingen de regel lezen onder het schema.<br />

8 Mets l’adjectif à la place correcte.<br />

De leerkracht maakt samen met de leerlingen mondeling de invuloefening (nr. 8) in de Livre (p. 23). De leerlingen<br />

krijgen even de tijd om de zinnen te lezen en na te denken over de juiste plaats van het bijvoeglijk naamwoord.<br />

LK : Prenez l’exercice 8. Lisez les phrases. Mettez l’adjectif à la place correcte.<br />

Oplossing: a. une petite jupe – b. un pantalon rouge – c. mes chaussures blanches – d. les grands chapeaux – e. un beau T-shirt<br />

Cahier ex. 7e p. 20 : Copie le mot. Attention : tu le copies où ?<br />

De leerkracht laat oefening 7e invullen in de Cahier op p. 20. Iedereen doet dat individueel en schriftelijk, daarna<br />

wordt de oefening klassikaal verbeterd.<br />

LK : Regardez l’exercice 7e. Lisez les phrases. Mettez l’adjectif à la place correcte<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

71


<strong>Module</strong><br />

3<br />

TiMing<br />

25 min.<br />

MaTeriaal<br />

/<br />

p. 24-<br />

26<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5 - <strong>Module</strong> 3 <strong>unité</strong> 6<br />

<strong>Super</strong>lab !<br />

WoordenSchaT en Taalhandelingen<br />

overeenkomst van de bijvoeglijke naamwoorden met<br />

het onderwerp (persoonlijk voornaamwoord) en être<br />

persoonlijk voornaamwoord (je, tu, il, elle, nous, vous, ils, elles) + être + bijvoeglijk naamwoord (prêt, grand, petit,<br />

beau en de kleuren)<br />

doelen<br />

- de persoonlijke voornaamwoorden als onderwerp (je, tu, il, elle, nous, vous, ils, elles) gebruiken<br />

- het werkwoord 'être' vervoegen overeenkomstig met het onderwerp<br />

- het vrouwelijk en/of het meervoud van de bijvoeglijke naamwoorden vormen, zodat ze overeenkomen met<br />

het onderwerp<br />

SiTuering in eindTerMen en leerplannen<br />

Livre<br />

Exercice<br />

9-10-11<br />

Cahier<br />

Exercice<br />

8a-8b<br />

9 Retiens !<br />

72 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

23 b) Zelfstandige naamwoorden; DO 5.4 FR-DOD-01.13 5.23B<br />

- bijvoeglijke naamwoorden. DO 5.5 FR-DOD-0115 5.23B<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

23 b) Bijvoeglijke naamwoorden DO 5.4 FR-DOD-01.13 5.23B<br />

20. Een tekst aanvullen met gegeven woorden. Schr 2 FR-SCH-06.04 5.20<br />

Str. 22: zich blijven concentreren op de<br />

schrijftaak;<br />

Schr 4.4 FR-SCH-06.06 5.22<br />

- de eigen tekst nakijken. Schr 4.2 FR-SCH-06.08 5.22<br />

Nadenken over mogelijke oorzaken waarom<br />

de schrijftaak al dan niet vlot verlopen is<br />

(VVKBaO).<br />

26* Bereidheid tonen om te streven naar<br />

taalverzorging.<br />

Schr 4.5 FR-SCH-06.08 5.22<br />

Schr 6 FR-SCH-06.02* 5.25*<br />

De leerkracht bekijkt de tekeningen op p. 24 met de leerlingen, stelt vragen en leest de bijbehorende zinnetjes.<br />

Eventueel worden de vormen op het bord gevisualiseerd.


LK : Prenez votre livre à la page 24. Regardez le premier dessin.<br />

Qui est-ce ?<br />

LL : C’est <strong>Max</strong>.<br />

LK : <strong>Max</strong> est un garçon ou une fille ?<br />

LL : Un garçon.<br />

LK : Oui, c’est un garçon. Je dis « il ».<br />

un garçon<br />

<strong>Max</strong> = il est prêt, grand, petit …<br />

LK : Regardez le deuxième dessin.<br />

Qui est-ce ?<br />

LL : C’est Manon.<br />

LK : Manon est un garçon ou une fille ?<br />

LL : Une fille.<br />

LK : Oui, c’est une fille. Je dis « elle ».<br />

un garçon<br />

<strong>Max</strong> = il est prêt, grand, petit …<br />

une fille<br />

Manon = elle est prête, grande, petite …<br />

LK : Regardez le troisième dessin.<br />

Qui est-ce ?<br />

LL : C’est Youssou. C’est <strong>Max</strong>.<br />

LK : Youssou est un garçon ou une fille ?<br />

LL : Un garçon.<br />

LK : Et <strong>Max</strong>, c’est un garçon ou une fille ?<br />

LL : Un garçon.<br />

LK : Oui, ce sont des garçons. Je dis « ils ».<br />

un garçon<br />

<strong>Max</strong> = il est prêt, grand, petit …<br />

une fille<br />

Manon = elle est prête, grande, petite …<br />

des garçons<br />

Youssou et <strong>Max</strong> = ils sont prêts, grands, petits …<br />

LK : Regardez le quatrième dessin.<br />

Qui est-ce ?<br />

LL : C’est Manon. C’est Léa.<br />

LK : Manon est un garçon ou une fille ?<br />

LL : Une fille.<br />

LK : Et Léa, c’est un garçon ou une fille ?<br />

LL : Une fille.<br />

LK : Oui, ce sont des filles. Je dis « elles ».<br />

un garçon<br />

<strong>Max</strong> = il est prêt, grand, petit …<br />

une fille<br />

Manon = elle est prête, grande, petite …<br />

des garçons<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

73


<strong>Module</strong><br />

3<br />

Youssou et <strong>Max</strong> = ils sont prêts, grands, petits …<br />

des filles<br />

Manon et Léa = elles sont prêtes, grandes, petites …<br />

LK : Regardez le dernier dessin.<br />

Qui est-ce ?<br />

LL : C’est <strong>Max</strong>. C’est Manon.<br />

LK : Manon est un garçon ou une fille ?<br />

LL : Une fille.<br />

LK : Et <strong>Max</strong>, c’est un garçon ou une fille ?<br />

LL : Un garçon.<br />

LK : Oui, un garçon et une fille. Je dis « ils ».<br />

un garçon<br />

<strong>Max</strong> = il est prêt, grand, petit …<br />

une fille<br />

Manon = elle est prête, grande, petite …<br />

des garçons<br />

Youssou et <strong>Max</strong> = ils sont prêts, grands, petits …<br />

des filles<br />

Manon et Léa = elles sont prêtes, grandes, petites …<br />

un garçon (des garçons) et<br />

une fille (des filles)<br />

<strong>Max</strong> et Manon = ils sont prêts, grands, petits …<br />

De zinnetjes onder de tekeningen overlopen<br />

De leerkracht laat de zinnen onder de tekeningen door de leerlingen lezen of leest ze eventueel zelf en laat ze herhalen.<br />

Hij laat de leerlingen dezelfde vaststellingen doen (<strong>Max</strong> = un garçon = il + est + mannelijk enkelvoud van het<br />

bijvoeglijk naamwoord enzovoort).<br />

LK : (Nom d’un élève), lis les phrases sous le dessin de <strong>Max</strong>.<br />

LL : (leest)<br />

LK : Pourquoi « il est prêt » ?<br />

LL : <strong>Max</strong> est un garçon.<br />

LK : Tu es prêt, Youssou ? « Tu », c’est un garçon ?<br />

LL : Oui, c’est Youssou.<br />

LK : Donc : « prêt » (mannelijk enkelvoud).<br />

Et « je » ?<br />

LL : C’est Youssou aussi.<br />

LK : Donc : « prêt » (mannelijk enkelvoud).<br />

Dezelfde werkwijze voor de volgende tekeningen waarbij ook 'je', 'tu' en 'vous', 'nous' toegelicht worden.<br />

10 Choisis la bonne réponse.<br />

74 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

De leerkracht lost samen met de leerlingen de invuloefening in de Livre (p. 25) mondeling op. De leerlingen krijgen<br />

even de tijd om de zinnen te lezen en de juiste vorm te kiezen.<br />

LK : Regardez l’exercice 10. Lisez les phrases. Choisissez la bonne réponse.<br />

Oplossing: a. 2 (2x) – b. 3 (2x) – c. 4 (2x) – d. 3 (2x)


p. 25: Fais comme dans l’exemple.<br />

De leerkracht laat oefening 11 in de Livre mondeling maken door de leerlingen. Ze werken per twee. Eén leerling<br />

geeft de mannelijke versie, de andere geeft de vrouwelijke versie. Eventueel worden een tweetal voorbeelden klassikaal<br />

gemaakt.<br />

LK : Regardez l’exercice 11. Travaillez à deux. Un élève dit « il », l’autre élève dit « elle ».<br />

Par exemple : Il est grand, elle est grande. Le T-shirt est blanc, la jupe est blanche.<br />

Cahier ex. 8a-b p. 20-21<br />

De leerlingen krijgen de nodige tijd om de oefening te maken. De leerkracht gaat begeleidend rond.<br />

TiMing<br />

25 min.<br />

MaTeriaal<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

-<br />

à<br />

toi !uniTé <strong>5+6</strong><br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5 - <strong>Module</strong> 3 <strong>unité</strong> 6<br />

p. 26<br />

eventueel bordboek<br />

eventueel zes grote woordstroken met de volgende tekst:<br />

un empereur<br />

un vampire<br />

sans vêtements<br />

sans dents<br />

c’est amusant<br />

c’est encore plus amusant<br />

WoordenSchaT en Taalhandelingen<br />

<strong>Super</strong>[sons] !<br />

Het woord ‘empereur’ hoeven de leerlingen niet actief te kennen. De andere woorden kennen ze, behalve<br />

‘amusant’, maar dat is een transparant woord.<br />

doelen<br />

- de klank [a~] juist uitspreken<br />

- plezier beleven aan het verplaatsen van zinsdelen zodat grappige zinnen ontstaan<br />

- inzien dat de klank [a~] op verschillende manieren kan geschreven worden<br />

SiTuering in eindTerMen en leerplannen<br />

1. Écoute<br />

et répète.<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

De leerlingen herkennen en onderscheiden<br />

de Franse uitspraak in voor hen bestemde<br />

gesproken en gezongen teksten (VVKBaO).<br />

Str. 4: de vermoedelijke betekenis van<br />

transparante woorden afleiden.<br />

L 1 / /<br />

L 5.6 FR-LUI-03.14 5.4<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

75


<strong>Module</strong><br />

3<br />

2. Change<br />

l’ordre des<br />

mots<br />

1 Écoute et répète.<br />

10. Vooraf beluisterde woorden en zinnen<br />

nazeggen.<br />

10. Vooraf beluisterde woorden en zinnen<br />

nazeggen<br />

11. Vooraf beluisterde en/of<br />

gelezen artistiek-literaire teksten luidop lezen.<br />

Str. 15:<br />

- het spreekdoel bepalen;<br />

- gebruik maken van ondersteunend visueel<br />

materiaal.<br />

S 1 FR-SPR-04.3/4 5.10<br />

S 1 FR-SPR-04.3/4 5.10<br />

S 2 FR-SPR-04.08 5.11<br />

S 1 FR-SPR-04. 16 5.15<br />

S 6.4 FR-SPR-04.18 5.15<br />

De leerkracht vraagt de leerlingen hun Livre te openen op p. 26 en/of toont de rubriek <strong>Super</strong> Sons via het bordboek.<br />

LK : Prenez votre livre à la page vingt-six et regardez les deux personnages. Un des deux personnages n’a<br />

pas de vêtements. Qui est-ce ?<br />

LL : (wijzen linkse personage aan)<br />

LK : Très bien : C’est un empereur… mais c’est un empereur sans vêtements !<br />

Vous comprenez « un empereur » ? Comment est-ce qu’on dit cela en néerlandais ?<br />

LL : Koning/Keizer.<br />

LK : Oui, empereur, c’est « keizer » en néerlandais.<br />

LK : Un personnage n’a pas de dents. Qui est-ce ? Maintenant, vous pouvez répondre en français !<br />

LL : Le vampire !<br />

LK : Oui, très bien : c’est un vampire … mais c’est un vampire sans dents ! Un empereur sans vêtements,<br />

un vampire sans dents … C’est amusant ! (lacht)<br />

Transcription<br />

Un empereur sans vêtements, c’est amusant !<br />

Un vampire sans dents, c’est encore plus amusant !<br />

De leerkracht laat de opname horen en nodigt de leerlingen uit om beide zinnen te herhalen. Dat kan klassikaal, per<br />

rij, enkele leerlingen individueel of per twee …<br />

2 Change l’ordre des mots.<br />

76 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

De leerkracht kan op voorhand zes grote woordstroken maken met de verschillende woordgroepen van deze oefening:<br />

- un empereur<br />

- un vampire<br />

- sans vêtements<br />

- sans dents<br />

- c’est amusant<br />

- c’est encore plus amusant<br />

Deze oefening is ook mogelijk zonder deze woordstroken, maar het visuele aspect ervan vergemakkelijkt het begrip<br />

van de leerlingen. Bovendien is het dan niet nodig dat de leerkracht het principe in detail uitlegt; de leerlingen zullen<br />

snel begrijpen hoe het in elkaar zit!<br />

De woordstroken hangen aan het bord. De leerkracht kiest er drie uit om een zin mee te maken, bv.<br />

C’est amusant, un empereur sans dents !<br />

Door de woordstroken van plaats te veranderen, kan de leerkracht aantonen dat meerdere combinaties mogelijk<br />

zijn en dat de woordstroken onderling omwisselbaar zijn.<br />

Enkele voorbeelden:


Sans vêtements, un empereur, c’est amusant !<br />

C’est amusant, un empereur sans vêtements !<br />

De leerkracht leest elke zin luidop voor en laat de leerlingen herhalen. Daarna is het de beurt aan de leerlingen om<br />

zelf zinnen te vormen met de woordgroepen.<br />

LK : Maintenant, c’est à vous ! Fabriquez des phrases avec ces bouts (wijst woordstroken aan bord aan).<br />

Changez-les de place et formez des nouvelles phrases amusantes !<br />

De leerlingen krijgen even tijd om, per twee, nieuwe zinnen te vormen. Daarna nodigt de leerkracht enkele leerlingen<br />

uit om hun creaties voor te lezen / op te zeggen:<br />

LK : Qui veut dire (lire) une phrase à voix haute ?<br />

De leerkracht kan nogmaals de aandacht vestigen op het feit dat de nasale klank [a~] op verschillende manieren kan<br />

gespeld worden (zie <strong>unité</strong> 5). Sterkere leerlingen kunnen de differentiatieoefening maken.<br />

TiMing<br />

25 min.<br />

MaTeriaal<br />

eventueel bordboek<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5 - <strong>Module</strong> 3 <strong>unité</strong> 6<br />

p. 26<br />

WoordenSchaT en Taalhandelingen<br />

<strong>Super</strong> Coin lecture !<br />

De nieuwe woordenschat die in deze rubriek aan bod komt, hoeven de leerlingen niet actief te kennen.<br />

doelen<br />

-<br />

-<br />

-<br />

zonder alles uit het document te begrijpen, kunnen antwoorden op de vragen<br />

het sprookje van ‘De nieuwe kleren van de keizer’ in dit document herkennen<br />

de inhoud van het sprookje leren kennen of opfrissen<br />

SiTuering in eindTerMen en leerplannen<br />

Livre<br />

1. Lis le<br />

document.<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

5. Het onderwerp bepalen in narratieve<br />

teksten.<br />

Str. 9:<br />

- het leesdoel bepalen;<br />

- gebruik maken van ondersteunend visueel<br />

materiaal;<br />

- hypothesen vormen over de inhoud van<br />

de tekst;<br />

- de vermoedelijke betekenis van transparante<br />

woorden afleiden.<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

Le 1.3 FR-LEZ-05.<br />

04<br />

Le 5.1 FR-<br />

LEZ-05.15<br />

Le 5.4 FR-<br />

LEZ-05.16<br />

Le 5.3 FR-<br />

LEZ-05.17<br />

Le 5.5 FR-<br />

LEZ-05.18<br />

5.5<br />

5.9<br />

5.9<br />

5.9<br />

5.9<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

77


<strong>Module</strong><br />

3<br />

2. Choisis<br />

la bonne<br />

réponse.<br />

Cahier<br />

Een beroep doen op hun voorkennis om zich<br />

op de tekst te oriënteren door na te gaan wat<br />

ze al over het onderwerp gelezen, gehoord,<br />

gezien en geleerd hebben (VVKBaO).<br />

Nadenken over mogelijke oorzaken waarom<br />

een tekst al dan niet begrepen is (VVKBaO).<br />

5. Het onderwerp bepalen in artistiek-literaire<br />

teksten.<br />

8. Gevraagde informatie selecteren uit<br />

informatieve teksten.<br />

27* De leerlingen tonen belangstelling voor<br />

de aanwezigheid van moderne vreemde talen<br />

in hun leefwereld, ook buiten de school, en<br />

voor de socioculturele wereld van<br />

de taalgebruikers.<br />

Le 5.2 / 5.9<br />

Le 5.10 / 5.9<br />

Le 1.4 FR-<br />

LEZ-05.05<br />

Le 4.1 FR-<br />

LEZ-05.12<br />

DO 9 FR-<br />

DOD-01.03<br />

5.5<br />

5.8<br />

5.27*<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

9. Lis ! 8. Gevraagde informatie selecteren uit<br />

informatieve teksten.<br />

10. Écris.<br />

Complète<br />

...<br />

1 Lis le document.<br />

78 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

Str. 9:<br />

- zich blijven concentreren ondanks het feit<br />

dat ze niet alles begrijpen;<br />

Le 4.1 FR-LEZ-05.12 5.8<br />

Le 5.9 FR-LEZ-05.14 5.9<br />

- het leesdoel bepalen. Le 5.1 FR-LEZ-05.15 5.9<br />

Een beroep doen op hun voorkennis om zich<br />

op de tekst te oriënteren door na te gaan wat<br />

ze al over het onderwerp gelezen, gehoord,<br />

gezien en geleerd hebben (VVKBaO).<br />

21. Aan de hand van aangereikte bouwstenen<br />

een tekst samenstellen.<br />

Nadenken over mogelijke oorzaken waarom<br />

de schrijftaak al dan niet vlot verlopen is<br />

(VVKBaO).<br />

Le 5.2 / 5.9<br />

Schr 3 FR-<br />

SCH-06.05<br />

Schr 4.5 FR-<br />

SCH-06.08<br />

Str. 22: het schrijfdoel bepalen. Schr 4.1 FR-<br />

SCH-06.07<br />

De leerkracht laat de leerlingen het document observeren.<br />

LK : Observez le document à la page vingt-six. Qui veut lire le titre ?<br />

LL : Le bibliobus.<br />

LK : Très bien. Quels sont les deux mots que vous voyez dans « bibliobus » ?<br />

(gebaar: tweemaal een stukje aanduiden met duim en wijsvinger).<br />

LL : Biblio et bus.<br />

LK : Excellent ! « Biblio », ça vient de quoi ? Vous connaissez un mot qui commence par « biblio » ?<br />

Biblio … ?<br />

LL : ... theek !<br />

LK : Oui ! En français, on dit « bibliothèque ». Et l’autre mot, c’est « bus ». C’est le même mot en néerlandais.<br />

Un bibliobus, c’est une bibliothèque dans un bus. Vous comprenez ?<br />

Ici (leerkracht wijst op gekleurde bollen links), vous voyez les titres de quelques histoires. On va les<br />

lire ensemble.<br />

5.21<br />

5.22<br />

5.22


De leerkracht leest de titels voor in de vier gekleurde bollen aan de linkerkant van het document. Het is zeker<br />

niet de bedoeling alle woorden uit te leggen. De leerlingen hoeven niet alles te begrijpen. De leerkracht<br />

beperkt zich tot de volgende uitleg (uitleg te geven wanneer de titel in kwestie luidop voorgelezen wordt):<br />

LK : Les habits, c’est un synonyme pour « les vêtements ». Et « neuf », ça veut dire « nieuw ».<br />

Le Moyen Âge, c’est « de middeleeuwen ».<br />

2 Choisis la bonne réponse.<br />

De leerkracht overloopt de drie eerste vragen samen met de leerlingen. Bij vraag b kan de leerkracht eventueel<br />

verwijzen naar de vier gekleurde bollen waarvan de titels werden voorgelezen.<br />

Bij vraag c kan de leerkracht eventueel verwijzen naar de in het groen aangeduide titel 'Les habits neufs de<br />

l’empereur'. De leerkracht kan ook vragen, wijzend op de centrale prent:<br />

LK : Qu’est-ce que tu vois ici ? Tu peux le dire en néerlandais.<br />

LL : Koning / keizer / kroon / trots / dik / chique kleren / wandelstok<br />

LK : Oui … c’est qui ? Vous pouvez répondre en français ?<br />

LL : L’empereur !<br />

LK : Très bien !<br />

Vervolgens kan de leerkracht overgaan naar vraag d:<br />

LK : « Les habits neufs de l’empereur » : vous connaissez cette histoire en néerlandais ?<br />

LL : De nieuwe kleren van de keizer.<br />

LK : Très bien !<br />

De leerkracht kan eventueel aan de leerlingen vragen waarover dit verhaal gaat (in het Nederlands). Indien nodig,<br />

kan de leerkracht aanvullen.<br />

'De nieuwe kleren van de keizer' is een sprookje opgetekend door Hans Christian Andersen.<br />

Het verscheen in 1837.<br />

Tegenwoordig is 'de nieuwe kleren van de keizer' of 'de kleren van de keizer' een algemeen gebruikte uitdrukking<br />

voor een dwaze gewoonte of beslissing, die iedereen afkeurt, maar waartegen niemand protesteert uit<br />

angst om tegen het collectief en/of zijn leiders in te gaan.<br />

Het sprookje verhaalt van een keizer die erg op zijn uiterlijk is gesteld. Zijn kleermakers maken steeds duurdere<br />

gewaden, maar de keizer raakt steeds sneller verveeld. Uiteindelijk wil hij iets heel bijzonders en beveelt<br />

hij zijn kleermakers een gewaad te maken uit 'de stof die niet bestaat'.<br />

Dan komen er een paar rondreizende kleermakers aan het hof die zeggen helemaal aan zijn wensen te kunnen<br />

voldoen. Zij hebben een uniek, nog nooit vertoond concept: een stof die alleen zichtbaar is voor slimme mensen.<br />

In werkelijkheid zijn het natuurlijk oplichters. Die stof bestaat helemaal niet, maar de kleermakers vertrouwen<br />

erop dat niemand zal durven toe te geven dat ze de stof niet zien, uit angst om dom gevonden te worden.<br />

De keizer huurt de kleermakers in. Ze sluiten zich enkele dagen op in hun atelier en doden de tijd. Het ontbreekt<br />

ze aan niets. Daarna komen ze met veel misbaar en flauwekul naar de keizer en doen alsof ze een heel bijzonder<br />

kleed in hun handen hebben. Ze voeren een fantastische pantomime op en trekken de keizer het kleed<br />

aan dat alleen gezien kan worden door slimme mensen. De keizer aarzelt even, want hij ziet zijn eigen kleed<br />

niet, maar door de verrukte kreten van zijn kleermakers gaat hij er zelf ook in geloven. Zeker als ook de eerste<br />

minister zegt dat het kleed hem prachtig staat! De keizer waant zich in peperdure kleren en hij wil natuurlijk<br />

niet dat mensen denken dat hij dom is. Hij vertoont zich dus aan zijn hovelingen, en ook zij, bevreesd voor zijn<br />

woede-uitbarstingen, prijzen zijn nieuwe kleren de hemel in en loven zijn uitgekiende smaak.<br />

Zodoende besluit de keizer zich te vertonen aan het hele volk. Trots flaneert hij in de optocht – geheel naakt<br />

– terwijl het volk omvalt van verbazing, angst en plaatsvervangende schaamte. Totdat een jongetje in het<br />

publiek roept: 'Hé kijk, de keizer loopt in zijn blootje!' Iedereen houdt de adem in voor de toorn van de vorst,<br />

maar plots wordt zijn kreet beantwoord. 'Hij heeft gelijk! Hij loopt in zijn blootje!' Spoedig roept iedereen dat,<br />

maar de keizer weet niets anders te doen dan trots door te lopen, zelfs al ziet ook hijzelf de kleren niet. En<br />

de dienaren blijven zijn sleep dragen ... die er niet is.<br />

Naar: Wikipedia, http://nl.wikipedia.org/wiki/De_nieuwe_kleren_van_de_keizer.<br />

Cahier ex. 9 + 10 p. 21<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

Oefening 9 is een aanvullende oefening, oefening 10 een aanvullende oefening voor sterkere leerlingen.<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

79


<strong>Module</strong><br />

3<br />

TiMing<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5 - <strong>Module</strong> 3 <strong>unité</strong> 6<br />

p. 27<br />

<strong>Super</strong>club !<br />

Jeu 1 : Les dominos<br />

25 min. Dit spel kan op elk moment gespeeld worden om de woordenschat te herhalen.<br />

MaTeriaal<br />

- eventueel de vergrote dominokaartjes van de Livre<br />

- een blad met vijf lege dominokaartjes<br />

- een schaar – kleurpotloden of stiften<br />

WoordenSchaT en Taalhandelingen<br />

- Je mets + vêtement + couleur<br />

doelen<br />

80 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

- kledingstukken en kleuren combineren<br />

- met behulp van de tekeningen van een dominospel beschrijven welke kleren iemand aantrekt<br />

SiTuering in eindTerMen en leerplannen<br />

1. Associe dessin<br />

+ adjectif<br />

2. Fais une<br />

phrase pour dire<br />

ce que tu mets.<br />

Uitleg van het spel<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

23 a) Persoonlijke gegevens DO 1.11 FR-<br />

DOD-01.05<br />

13. Met een vorm van ondersteuning een<br />

gebeurtenis, een verhaal, iets of iemand in<br />

de vorm van een opsomming beschrijven.<br />

S 4 FR-<br />

SPR-04.13<br />

5.23A<br />

De leerkracht legt het spel uit (aan het bord, indien er vergrote dominokaartjes zijn). Er wordt klassikaal gewerkt<br />

met één voorbeeld.<br />

LK : On va jouer aux dominos. Voici des couleurs : verte, blanches, noirs, bleu. Voici des vêtements.<br />

Ce sont quels vêtements ?<br />

LL : Un pantalon, des collants, des chaussures, une veste.<br />

LK : Regardez bien. On joue !<br />

Je mets un pantalon (1) … bleu (5).<br />

Je mets une veste (5) … verte (3).<br />

Je mets des chaussures (3) … blanches (2).<br />

Je mets des collants (2) … noirs (4).<br />

De leerlingen zullen de laatste zinnetjes zelf kunnen meezeggen. De grote domino’s blijven als voorbeeld op het bord.<br />

Zelf een dominospel samenstellen<br />

De leerkracht geeft aan elk groepje vijf lege dominokaartjes. De leerlingen tekenen hierop kleding en schrijven de<br />

naam van de kleuren.<br />

5.13


LK : Fabriquez des dominos avec des vêtements et des couleurs. Dessinez les vêtements, écrivez<br />

les couleurs.<br />

De leerkracht gaat rond in de klas en begeleidt de leerlingen.<br />

Het dominospel spelen<br />

De leerlingen spelen nu het spel in hun groepje zoals de leerkracht dat heeft voorgedaan. Zij formuleren steeds het<br />

zinnetje: je mets + vêtement + couleur. Dit stramien kan eventueel ter ondersteuning op het bord komen.<br />

Als de vijf kaartjes gebruikt zijn, vormt het geheel de beschrijving van de kledij van iemand. Iemand uit het groepje<br />

kan eventueel alle kaartjes na elkaar beschrijven.<br />

LK : Et maintenant, jouez à quatre.<br />

De kaartjes van elke groep kunnen uitgewisseld worden met de andere groepjes. Zij kunnen nog in hoekenwerk<br />

gebruikt worden nadien.<br />

Het spel evalueren<br />

De leerkracht apprecieert de inzet van de leerlingen. Hij evalueert.<br />

TiMing<br />

LK : Très bien, les élèves, super ! (met de duim duidelijk omhoog)<br />

C’est facile ? C’est difficile ?<br />

LL : C’est facile. / C’est difficile.<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5 - <strong>Module</strong> 3 <strong>unité</strong> 6<br />

p. 27<br />

<strong>Super</strong>club !<br />

Jeu 2 : Qui est-ce ?<br />

15 min. Dit spel kan op elk moment gespeeld worden om de woordenschat te herhalen.<br />

MaTeriaal<br />

eventueel het volledige spel ‘Wie is het?’ / ‘Qui est-ce?’<br />

WoordenSchaT en Taalhandelingen<br />

- Il a + vêtement (+ couleur) ?<br />

- C’est un garçon / une fille ?<br />

- Oui/Non.<br />

doelen<br />

- informeren/vragen welke kleren iemand draagt<br />

- informeren/vragen of iemand een jongen of een meisje is<br />

- antwoorden met ‘oui’ of ‘non’<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

81


<strong>Module</strong><br />

3<br />

SiTuering in eindTerMen en leerplannen<br />

Pose des<br />

questions pour<br />

trouver le<br />

personnage.<br />

Uitleg van het spel<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

16. Deelnemen aan een gesprek door:<br />

- vragen, antwoorden en uitspraken te<br />

begrijpen;<br />

- erop te reageren;<br />

- zelf vragen te stellen, antwoorden te<br />

geven en uitspraken te doen.<br />

MI 2 FR-<br />

MOI-02.03/04<br />

23 a) Persoonlijke gegevens DO 1.11 FR-<br />

DOD-01.05<br />

5.16<br />

5.23A<br />

De leerkracht legt het spel uit (met de prenten in het handboek of met het echte spel). Er wordt klassikaal gewerkt<br />

met één voorbeeld.<br />

LK : On va jouer à « Qui est-ce ? ». (Nom d’un élève), choisis un dessin. (Nom d’un autre élève), pose une<br />

question.<br />

De leerkracht speelt eventueel mee, als voorbeeld. Eerst kan het voorbeeld van de Livre gebruikt worden.<br />

Het spel spelen<br />

De leerlingen spelen nu het spel in de Livre per twee. Eén leerling formuleert een vraag (Il a + vêtement ? C’est un<br />

garçon ? …). De andere leerling antwoordt steeds met ‘oui’ of ‘non’. De leerlingen wisselen daarna van rol.<br />

LK : Et maintenant, jouez à deux. Un élève pose les questions. L’autre élève répond « oui » ou « non ».<br />

Après vous changez de rôle (+ gebaar van wisselen).<br />

Het spel evalueren<br />

De leerkracht apprecieert de inzet van de leerlingen. Hij evalueert.<br />

TiMing<br />

25 min.<br />

82 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

MaTeriaal<br />

LK : Très bien, les élèves, super ! (met de duim duidelijk omhoog)<br />

C’est facile ? C’est difficile ?<br />

LL : C’est facile. / C’est difficile.<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5 - <strong>Module</strong> 3 <strong>unité</strong> 6<br />

p. 27<br />

Missions<br />

liste des vêtements que tu mets dans ton sac<br />

eventueel een echte reistas met kleding om de situatie levensecht te maken, eventueel prenten van kleding<br />

WoordenSchaT en Taalhandelingen<br />

kledingstukken


doelen<br />

De leerlingen schrijven een lijstje met kledingstukken die ze meenemen als ze bij een vriend(in) gaan logeren.<br />

SiTuering in eindTerMen en leerplannen<br />

Cahier<br />

Écris la<br />

liste des<br />

vêtements<br />

que tu mets<br />

dans ton<br />

sac.<br />

Prépare ta mission (Cahier p. 22).<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

19. Een tekst foutloos overschrijven. Schr 1 FR-SCH-06.03 5.19<br />

Str. 22:<br />

- zich blijven concentreren op de schrijftaak;<br />

Schr 4.4 FR-SCH-06.06 5.22<br />

- de eigen tekst nakijken. Schr 4.2 FR-SCH-06.08 5.22<br />

Zorg besteden aan hun geschreven werk<br />

(VVKBaO).<br />

Nadenken over mogelijke oorzaken waarom<br />

de schrijftaak al dan niet vlot verlopen is<br />

(VVKBaO).<br />

Schr 4.3 / /<br />

Schr 4.5 FR-SCH-06.08 5.22<br />

1 Barre ce que tu ne mets pas dans un sac pour aller chez un(e) ami(e).<br />

Als inleiding vertelt de leerkracht dat hij gaat logeren bij een vriend(in). Hij noemt (en toont) een paar kledingstukken<br />

die hij meeneemt.<br />

LK : Je vais chez un camarade. Il s’appelle … Je prends mon sac et je mets un pantalon, un pull, deux Tshirts<br />

…<br />

Prenez votre cahier p. 22.<br />

Lisez les mots. Qu’est-ce que vous ne mettez pas dans votre sac ?<br />

De leerkracht toont aan het bord wat ‘barrer’ betekent.<br />

LK : J’écris « livre ». Je barre « livre » (met de bijpassende beweging).<br />

Indien de leerkracht het nodig vindt, overloopt hij de woorden met de leerlingen. De leerlingen krijgen even de tijd<br />

om te doorstrepen wat ze niet meenemen. Deze oefening kan klassikaal verbeterd worden.<br />

Oplossing: un bulletin d’inscription – un oiseau – un docteur – un déguisement – des ciseaux – une sorcière<br />

2 Écris la liste des vêtements que tu mets dans ton sac.<br />

De leerlingen krijgen de tijd om enkele kledingstukken op te schrijven. Zwakkere leerlingen mogen de woordenlijst<br />

raadplegen, sterkere leerlingen schrijven de woorden uit het hoofd.<br />

De leerlingen worden aangespoord om hun lijstje aandachtig na te kijken, eventueel om het lijstje van hun buur na<br />

te kijken (Regardez bien ! Contrôlez bien !), te vergelijken met de woordenlijst in de Livre.<br />

LK : X, maintenant tu contrôles le cahier de Y. Y contrôle le cahier de X.<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

De leerkracht kan kiezen om de geschreven lijstjes al dan niet te laten voorlezen in de klas. Hij kan ook de Cahiers<br />

ophalen en de oefening verbeteren.<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

83


<strong>Module</strong><br />

3<br />

TiMing<br />

25 min. – 50 min. – 25 min.<br />

MaTeriaal<br />

stukjes stof, karton, lijm, schaar<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5 - <strong>Module</strong> 3 <strong>unité</strong> 5-6<br />

p. 28-<br />

29 <strong>Super</strong>projet ! 1) À Paris, dans la classe de madame Lafleur<br />

2) La tenue de mon super héros<br />

3) À toi ! Comme Youssou, présente ton super héros.<br />

WoordenSchaT en Taalhandelingen<br />

Mon super héros s’appelle … Il porte … Son point fort/faible est …<br />

dessiner, découper, poser, coller<br />

les vêtements, la tenue<br />

une feuille de carton, des ciseaux, un tissu, de la colle<br />

doelen<br />

de outfit van je superheld voorstellen<br />

SiTuering in eindTerMen en leerplannen<br />

Livre<br />

84 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

1. Écoute. Vrai<br />

ou faux ?<br />

2. Parle de<br />

Zorro.<br />

3. Écoute. …<br />

Qu’est-ce qu’il<br />

dit ? Choisis la<br />

bonne réponse.<br />

A toi ! Présente<br />

ton super héros.<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

3. Gevraagde informatie selecteren uit<br />

narratieve teksten.<br />

3. Gevraagde informatie selecteren uit<br />

narratieve teksten.<br />

13. Met een vorm van ondersteuning<br />

een gebeurtenis, een verhaal, iets of<br />

iemand in de vorm van een opsomming<br />

beschrijven.<br />

3. Gevraagde informatie selecteren uit<br />

narratieve teksten.<br />

12. Met een vorm van ondersteuning<br />

narratieve teksten in de vorm van een<br />

opsomming navertellen.<br />

13. Met een vorm van ondersteuning<br />

een gebeurtenis, een verhaal, iets of<br />

iemand in de vorm van een opsomming<br />

beschrijven.<br />

Str. 15:<br />

- zich blijven concentreren ondanks het<br />

feit dat ze niet alles kunnen uitdrukken;<br />

L 4 FR-LUI-03.8 5.3<br />

S 3 FR-SPR-04.10 5.12<br />

S 4 FR-SPR-04.13 5.13<br />

L 4 FR-LUI-03.8 5.3<br />

S 3 FR-SPR-04.10 5.12<br />

S 4 FR-SPR-04.13 5.13<br />

S 6.5 FR-SPR-04.15 5.15<br />

- spreekdoel bepalen; S 1 FR-SPR-04. 16 5.15


Cahier<br />

1. Youssou<br />

prépare … Voici<br />

la présentation<br />

…<br />

2. Fais come<br />

Youssou.<br />

Prépare ta<br />

présentation!<br />

- gebruik maken van ondersteunende<br />

lichaamstaal;<br />

- gebruik maken van ondersteunend<br />

visueel materiaal.<br />

Nadenken over de mogelijke oorzaken<br />

waarom hun boodschap al dan niet goed<br />

overkomt (VVKBaO).<br />

S 6.3 FR-SPR-04.17 5.15<br />

S 6.4 FR-SPR-04.18 5.15<br />

S 6.6 / 5.15<br />

ET VVKBaO OVSG GO !<br />

7. De gedachtegang volgen van<br />

narratieve teksten.<br />

2. De elementaire gedachtegang volgen<br />

van narratieve teksten.<br />

21. Aan de hand van aangereikte<br />

bouwstenen een tekst samenstellen.<br />

Le 3.2 FR-LEZ-05.11 5.6<br />

L 3.2 FR-LUI-03.06 5.2<br />

Schr 3 FR-<br />

SCH-06.05<br />

De leerlingen hebben in de vorige modules al een superheld gekozen, een poster van hem/haar gemaakt en zijn/haar<br />

gezondheidsfiche ingevuld en voorgesteld. De leerlingen gaan in dit ‘<strong>Super</strong> projet’ de outfit van hun superheld leren<br />

voorstellen.<br />

De leerlingen luisteren eerst hoe je een superheld voorstelt (À Paris, dans la classe de madame Lafleur). Hier stellen<br />

zowel madame Lafleur als Youssou hun superheld voor.<br />

Dan knutselen de leerlingen zelf de outfit van hun eigen superheld, begeleid door het stappenplan in de Livre<br />

op p. 29 (La tenue de mon super héros).<br />

Wanneer de outfit gemaakt is, stelt elke leerling zijn/haar superheld voor aan de andere leerlingen van de klas<br />

(Comme Youssou, présente ton super héros.). Hierbij wordt stapsgewijze ondersteuning geboden in<br />

de Cahier op p. 23.<br />

Zij kunnen ook in de klas opgehangen worden in de ‘Franse hoek’, of gewoon een ‘Franse touch' in de klas aanbrengen.<br />

Deel 1: Dans la classe de Madame Lafleur<br />

Vooraf: de tekeningen bekijken<br />

De leerkracht vraagt de leerlingen de tekeningen op p. 28 te bekijken. Per tekening stelt hij/zij enkele eenvoudige<br />

vragen.<br />

LK : Prenez votre livre p. 28. Regardez bien les dessins.<br />

Regardez le 1 er dessin. Qui voyez-vous ? (Qui est là ?)<br />

LL : Madame Lafleur et Léa.<br />

LK : Où sont-elles ?<br />

LL : Dans la classe.<br />

LK : Regardez le 2 e dessin. C’est qui ?<br />

LL : Madame Lafleur.<br />

LK : Qu’est-ce que vous voyez encore ?<br />

LL : Le tableau, une affiche, un cheval, (une épée)<br />

LK : Et le dessin numéro 3 ?<br />

LL : Un masque.<br />

LK : Qui voyez-vous ici ?<br />

LL : Madame Lafleur, Youssou, Léa, <strong>Max</strong>.<br />

(Léa et Youssou lèvent la main, veulent répondre.)<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

5.21<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

85


<strong>Module</strong><br />

3<br />

1 Écoute. Vrai ou faux ?<br />

86 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

De leerlingen beluisteren het geheel.<br />

Transcription<br />

1<br />

Léa : Madame, il faut fabriquer la tenue de notre super héros ! On commence ?<br />

Madame Lafleur : C’est vrai, Léa. Mais avant, un jeu.<br />

Léa : Moi, je veux dessiner ...<br />

2<br />

Madame Lafleur : Le jeu s’appelle Comment ’s appelle le héros ? Il est grand. Il a un animal, c’est<br />

un cheval. Il a une epéé.<br />

3<br />

Manon : C’est difficile !<br />

Madame Lafleur : Il a un masque noir, un chapeau noir, une cape noire ...<br />

Léa : Il parle espagnol ?<br />

Madame Lafleur : Oui !<br />

4<br />

Youssou : Il écrit un grand Z avec son epée ?<br />

<strong>Max</strong> (a voix basse) : Je ne sais pas !<br />

Léa : Madame, madame, moi je sais ... Il s’appelle Zorro !<br />

Madame Lafleur : Bravo Léa !<br />

LK : Écoutez bien!<br />

De leerkracht vraagt de leerlingen de opgave van oefening 1 te lezen evenals de zinnetjes a. t.e.m. h. Hij legt ‘vrai’ en<br />

‘faux’ uit. De begrippen ‘vrai’ en ‘faux’ kunnen ook door een groen (vrai) en een rood (faux) kaartje getoond worden.<br />

LK : Lisez l’exercice 1. Lisez de a. à h.<br />

De leerkracht toont dit in de Livre. Dit kan klassikaal en luidop gelezen worden of in stilte.<br />

LK : Écoutez encore une fois.<br />

De leerkracht laat deel 1 horen.<br />

LK : Répondez à a. Si c’est vrai, levez la carte verte. Si c’est faux, levez la carte rouge.<br />

De leerkracht toont intussen wat hij zegt door het groene en rode kaartje op te steken.<br />

De leerkracht laat deel 2 horen.<br />

LK : Répondez à b. et c.<br />

De leerkracht laat deel 3 horen.<br />

LK : Répondez à d., e. et f.<br />

De leerkracht laat deel 4 horen.<br />

LK : Répondez à g. et h.<br />

Oplossing: a. faux – b. faux – c. vrai – d. vrai – e. faux – f. vrai – g. vrai – h. faux<br />

15


2 Parle de Zorro<br />

De leerkracht spoort de leerlingen aan te vertellen over Zorro aan de hand van de tekeningen en van de zinnetjes<br />

in oefening 1. Zo nodig stelt de leerkracht enkele vraagjes om de leerlingen op weg te helpen.<br />

LK : Parlez de Zorro. Regardez les dessins. Mogelijke vraagjes : Quels sont les vêtements de Zorro ? Ils<br />

sont de quelle couleur ? Qu’est-ce qu’il dessine (avec son épée) ? …)<br />

LL : Le cheval de Zorro est noir. Il porte une cape noire. Il a un masque. Il dessine « Z » (avec son épée).<br />

3 Écoute. Youssou présente son super héros.<br />

Qu’est-ce qu’il dit ? Choisis la bonne réponse.<br />

De leerkracht laat de tekst eerst volledig beluisteren.<br />

Transcription<br />

Madame Lafleur : À toi Youssou ! Présente ton super héros !<br />

Youssou : Mon super héros s’ appelle Souyou.<br />

Madame Lafleur : Qu’est-ce qu’il porte ?<br />

Youssou : Il porte un T-shirt noir avec la lettre S blanche ... S pour Souyou ! Il a un pantalon marron et<br />

des chaussures de sport. Il a un point faible : c’est la vue. Il porte des lunettes noires.<br />

Léa : Et en orange, qu’est-ce que c’est ?<br />

Youssou : C’est sa cape, c’est son point fort : il peut voler comme un oiseau.<br />

Manon : <strong>Super</strong> !<br />

LK : Écoutez bien! Youssou présente son super héros.<br />

De leerkracht vraagt de leerlingen de opgave van oefening 3 te lezen evenals de zinnetjes a. t/m c.<br />

LK : Lisez l’exercice 3. Lisez de a. à c.<br />

De leerkracht toont dit in de Livre. Het kan klassikaal en luidop gelezen worden of in stilte.<br />

LK : Écoutez encore une fois.<br />

De leerkracht laat het fragment in drie delen horen: vraag + antwoord.<br />

De leerkracht laat deel 1 horen.<br />

LK : Choisissez la bonne réponse de a.<br />

De leerkracht laat deel 2 horen.<br />

LK : Choisissez la bonne réponse de b. et c.<br />

De leerkracht laat deel 3 horen.<br />

Als voorbereiding op de eigen presentatie herlezen de leerlingen de drie correcte antwoorden.<br />

LK : Nous lisons les bonnes réponses.<br />

LL + LK : Il s’appelle Souyou. Il porte un T-shirt noir. Il a un point faible, c’est la vue.<br />

Deel 2: La tenue de mon super héros<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

Voortaak: de leerlingen brengen stukjes stof mee, karton. De leerkracht zorgt eventueel voor karton waarin geknipt<br />

kan worden.<br />

16<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

87


<strong>Module</strong><br />

3<br />

88 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

De foto’s bekijken op p. 29<br />

De leerkracht bekijkt de foto’s samen met de leerlingen en stelt vragen, beeldt uit wat ze zien en benoemt de activiteit.<br />

LK : Regardez bien la 1 re photo. C’est qui ?<br />

LL : Youssou.<br />

LK : Qu’est-ce qu’il fait ?<br />

LL (of LK) : Il dessine.<br />

LK : Regardez la 2 e photo. Qu’est-ce que Youssou fait ?<br />

LL of LK : Il découpe.<br />

Enzovoort voor de drie volgende foto’s:<br />

photo 3 : il met le carton (sur le tissu).<br />

photo 4 : il colle.<br />

photo 5 : il découpe.<br />

Het materiaal overlopen<br />

De leerkracht controleert of alle leerlingen het nodige materiaal op hun bank hebben. Hij benoemt het materiaal en<br />

toont het tegelijkertijd.<br />

LK : Pour dessiner, il faut un crayon. Montrez votre crayon ! ((Nom d’un élève), tu n’as pas de crayon ? Qui<br />

a un crayon pour … ?)<br />

Pour découper, il faut des ciseaux. Montrez vos ciseaux !<br />

Pour coller il faut de la colle. Montrez votre colle ! Voici encore des feuilles de carton.<br />

Het stappenplan lezen<br />

Als de leerlingen in punt 1 al goed begrepen hebben wat ze moeten doen, is het lezen van de opdrachten minder<br />

noodzakelijk. De leerkracht beslist of dat nog gebeurt of niet.<br />

LK : Nous lisons le texte sous les photos.<br />

Allez, au travail !<br />

De leerlingen krijgen de nodige tijd om de outfit te ontwerpen, te knippen en te plakken. De leerkracht gaat begeleidend<br />

rond en moedigt aan: ‘très bien, c’est très joli, que c’est beau, quelle belle couleur, j’adore ce pantalon ...'<br />

De leerlingen die sneller klaar zijn, ruimen op en vullen de <strong>Super</strong> rapido in de Cahier op p. 24 in.<br />

Deel 3 : À toi ! Comme Youssou, présente ton super héros !<br />

De presentatie van Youssou bekijken/beluisteren als voorbeeld<br />

De leerkracht laat de leerlingen hun Cahier nemen op p. 23. Hij overloopt de verschillende stapjes van de presentatie<br />

met de leerlingen. Eventueel wordt nr. 16 van de cd nog eens beluisterd.<br />

LK : Prenez votre cahier à la page 23. Regardez les dessins. Lisez la présentation de Youssou.<br />

(Écoutez encore une fois la présentation de Youssou.)<br />

Eventueel kan de leerkracht zelf de presentatie van Youssou luidop hernemen en ondertussen de juiste vakjes in de<br />

Cahier op p. 23 aanduiden (of op het bordboek).<br />

De etiketten invullen naar het voorbeeld van Youssou<br />

De leerkracht geeft enkele minuten tijd aan de leerlingen om verschillende elementen van hun superheld te tekenen,<br />

zoals Youssou gedaan heeft. Deze tekeningen zijn dan de leidraad bij de mondelinge voorstelling.<br />

LK : Dessinez et écrivez comme Youssou.


De outfit van je superheld voorstellen.<br />

De leerkracht laat iedereen zijn superheld voorstellen. Dat kan over een paar lessen gespreid worden. Het is ook<br />

mogelijk dat de leerlingen in groepjes werken en hun held aan de andere leerlingen van het groepje voorstellen. De<br />

leerkracht probeert zo goed mogelijk te begeleiden.<br />

LK : Qui présente son super héros ?<br />

Viens ici (nom d’un élève). Nous écoutons.<br />

LL : …<br />

LK : Bravo ! Très bien ! Quel joli/beau super héros !...<br />

Minder sterke leerlingen mogen iets noteren. Zij kunnen ook de tekst van Youssou als houvast gebruiken.<br />

Voorbeelden van een presentatie:<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

Mon super héros s’appelle Constantin. Il porte un T-shirt blanc avec la lettre C noire. Il a des lunettes rouges et des collants<br />

bleus. Il a un point faible : c’est la vue. Il a un point fort : il dessine bien.<br />

Mon super héros s’appelle Calculator. Il porte un T-shirt vert avec la lettre C jaune. Il a des lunettes dorées et des collants<br />

blanc. Il a un point faible : c’est la vue. Il a un point fort : il peut compter très vite.<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

89


<strong>Module</strong><br />

3<br />

90 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

Evaluatiefiche<br />

Naam: ........................................................................................................................................... Datum: ........................................<br />

La tenue de mon super héros<br />

De outfit van je superheld presenteren<br />

<br />

Je vindt het nog erg moeilijk om<br />

de outfit van je superheld te<br />

presenteren.<br />

Je vindt het moeilijk om de<br />

woorden juist uit te spreken of om<br />

de woorden van de tekeningen in<br />

het Frans te zeggen.<br />

1 punt of 2 punten<br />

Je geeft 0, 1 of 2x correct<br />

de gevraagde info.<br />

1 punt of 2 punten<br />

Je uitspraak van het Frans is niet zo<br />

duidelijk.<br />

2 punten<br />

Je mag meer geloven in jezelf om je<br />

superheld voor te stellen.<br />

2 punten<br />

Je presenteert de outfit van je<br />

superheld, maar je twijfelt nog<br />

(vaak).<br />

Je vindt het moeilijk om de<br />

woorden op de fiche in zinnen te<br />

gieten.<br />

3 punten<br />

Je geeft 3x of 4x correct<br />

de gevraagde info.<br />

3 punten<br />

Je spreekt al mooi Frans, maar er<br />

zitten nog wat foutjes in.<br />

3 punten<br />

Je stelt de outfit van je superheld<br />

voor, maar het klinkt een beetje<br />

saai/aarzelend.<br />

3 punten<br />

Je presenteert vlot de outfit<br />

van je superheld, op basis van je<br />

tekeningen (Cahier p. 23).<br />

Je maakt goede zinnen.<br />

4 (met een beetje hulp) of<br />

5 (helemaal alleen) punten<br />

Je geeft 5x of 6x correct<br />

de gevraagde info.<br />

4 (5x info) of 5 (6x info) punten<br />

Je spreekt al heel mooi Frans.<br />

5 punten<br />

Je stelt de outfit van je superheld<br />

enthousiast/expressief voor.<br />

5 punten<br />

Totaal: ………………… / 20


TiMing<br />

35 min.<br />

MaTeriaal<br />

-<br />

-<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5 - <strong>Module</strong> 3 <strong>unité</strong> <strong>5+6</strong><br />

p. 30<br />

<strong>Super</strong>Mémodico !<br />

eventueel bordboek<br />

eventueel voor de kleding werken met echte kleren, een aangeklede pop, grote prenten …<br />

WoordenSchaT en Taalhandelingen<br />

lichaamsdelen: la tête, les cheveux, l’oreille, la main, le bras, (les muscles niet actief te kennen), la jambe, le front,<br />

les yeux, le nez, la bouche, le pied, (le talon niet actief te kennen)<br />

kleding: un chapeau, un T-shirt, une ceinture, une jupe, des chaussettes, des chaussures, une veste, un pantalon<br />

doelen<br />

-<br />

-<br />

geleerde woordenschat i.v.m. lichaamsdelen en kleding herhalen<br />

kort kennismaken met een typische Franse stripheld (Asterix) en met een personage uit de antieke oudheid<br />

(Achilles)<br />

SiTuering in eindTerMen en leerplannen<br />

1. Astérix et<br />

Achille<br />

2. Manon<br />

et Youssou,<br />

Léa et<br />

Thomas<br />

Le français<br />

et moi<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

23 a) Persoonlijke gegevens DO 1.11 FR-<br />

DOD-01.05<br />

27* De leerlingen tonen belangstelling voor de<br />

aanwezigheid van moderne vreemde talen in<br />

hun leefwereld, ook buiten de school, en voor<br />

de socioculturele wereld van de taalgebruikers.<br />

DO 9 FR-<br />

DOD-01.03<br />

23 a) Persoonlijke gegevens DO 1.11 FR-<br />

DOD-01.05<br />

24. De leerlingen reflecteren over taal<br />

en taalgebruik binnen de vermelde<br />

taalgebruikssituaties om zo hun functionele en<br />

ondersteunende kennis uit te breiden.<br />

DO 6 FR-<br />

DOD-01.06<br />

1 a. Mémorise les parties du corps avec Astérix. Quel est son point fort?<br />

5.23A<br />

5.27*<br />

5.23A<br />

De leerkracht leest de opdracht luidop. De leerkracht toont een lichaamsdeel van Asterix en vraagt aan een leerling<br />

om dat lichaamsdeel in het Frans te benoemen. Dat kan gemakkelijk via het bordboek. Eventueel kan de leerkracht<br />

ook zonder het bordboek werken door een lichaamsdeel van Asterix in het boek aan te duiden en bij zichzelf.<br />

LK : Qu’est-ce que c’est ? (lichaamsdeel aanduiden)<br />

LL : (bijvoorbeeld) Les yeux.<br />

De leerkracht verbetert eventueel fout uitgesproken woorden.<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

5.24<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

91


<strong>Module</strong><br />

3<br />

De leerlingen krijgen even tijd om de woordenschat goed te memoriseren.<br />

LK : Je vous donne cinq minutes [s´~ minyt] pour bien mémoriser les mots (van beide handen de vingers<br />

naar de slapen brengen; wenkbrauwen fronsen). Après (gebaar met wijsvinger: boogje naar voren<br />

maken), nous ferons l’exercice avec Achille [aßil].<br />

LK : Vous connaissez Astérix ? Qu’est-ce que vous savez de lui ? Vous pouvez le dire en néerlandais.<br />

Eventueel brengt de leerkracht een strip mee van Asterix en vult indien nodig de antwoorden van de leerlingen aan.<br />

Dat mag in het Nederlands.<br />

Asterix:<br />

- stripreeks geschreven en getekend door René Goscinny en Albert Uderzo, allebei Fransen;<br />

- Asterix is een Galliër;<br />

- hij is de beste vriend van Obelix;<br />

- hun dorp biedt weerstand tegen de Romeinen dankzij een toverdrank die hen sterk maakt.<br />

LK : Quel est le point fort d’Astérix ?<br />

LL : Les muscles. (Ook goed: sa force, il est fort, la potion magique.)<br />

LK : Très bien !<br />

‘Les muscles’ is een nieuw woord. De leerlingen hoeven dat niet te studeren.<br />

1 b. Cache le dessin d’Astérix et nomme les parties du corps d’Achille.<br />

92 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

Quel est son point faible ?<br />

LK : Cachez maintenant le dessin d’Astérix. (Of : Fermez votre livre.)<br />

De leerkracht kan deze oefening namelijk ook laten plaatsvinden met behulp van het bordboek.<br />

De leerkracht duidt een lichaamsdeel van Achilles aan en vraagt aan een leerling om het te benoemen.<br />

LK : Qu’est-ce que c’est ?<br />

LL : (Bijvoorbeeld) le nez.<br />

LK : (aan de klasgroep:) C’est correct ?<br />

Indien een leerling het antwoord niet kent, zal de leerkracht de hulp van de groep inroepen.<br />

LK : Qui peut aider ?<br />

LK : Vous connaissez Achille ? Qu’est-ce que vous savez de lui ? Vous pouvez le dire en néerlandais.<br />

De leerkracht vult indien nodig de antwoorden van de leerlingen aan. Dat mag in het Nederlands.<br />

Achilles:<br />

- personage uit de Griekse mythologie;<br />

- Ilias van Homeros (Trojaanse oorlog);<br />

- volgens de legende dompelde zijn moeder Thetis hem in de rivier de Styx (rivier van de<br />

onderwereld) om hem onkwetsbaar te maken; ze hield hem echter vast bij de hiel, waardoor<br />

dat deel kwetsbaar bleef. Hij stierf omdat hij een speer in zijn hiel kreeg. Hij mocht<br />

kiezen tussen een lang en vreedzaam, maar roemloos leven of een vroegtijdige, maar beroemde<br />

dood. Tot grote droefheid van zijn moeder koos hij het laatste.<br />

LK : Quel est le point faible d’Achille ?<br />

LL : Le talon.<br />

LK : Très bien !<br />

‘Le talon’ is een nieuw woord. De leerlingen hoeven dat niet actief te kennen.<br />

Dezelfde werkwijze wordt gevolgd om de kleding te herhalen.<br />

Hiervoor kunnen de tekeningen van de Livre gebruikt worden of grote tekeningen aan het bord of echte<br />

kledingsstukken.


Wat is een portfolio?<br />

Mijn superportfolio<br />

Mijn portfolio helpt mij om te weten wat ik al kan in het Frans en toont mij mijn<br />

vooruitgang. Ik vul mijn portfolio regelmatig in, na elke module. Ik weet dan ook waarop ik<br />

vooral moet letten.<br />

Ik kan mijn portfolio tonen aan mijn familie, aan mijn vrienden, aan leerkrachten. Wat ik<br />

al kan doen of maken in het Frans, verzamel ik in het ‘dossier’ van mijn superportfolio,<br />

bijvoorbeeld een werkje van mijn ‘<strong>Super</strong> Projet’.<br />

Mijn voornaam en mijn naam:<br />

..........................................................................................................................................................................<br />

Mijn moedertaal (of moedertalen):<br />

..........................................................................................................................................................................<br />

Talen en ik<br />

Mijn dagelijks leven<br />

- Met mijn familie spreek ik ..............................................................................................................<br />

- In de klas spreek, lees, schrijf ik in het .......................................................................................<br />

- Ik ken nog andere talen, namelijk ................................................................................................<br />

- Ik leer ook nog andere talen, namelijk .......................................................................................<br />

In mijn dossier kan ik een foto van mijn familie stoppen om mijn familie voor te stellen, de<br />

vlag van de landen waarvan ik de taal spreek, een kopie van de kaft van mijn klasboeken …<br />

Mijn contacten met andere culturen<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

- Ik heb al gerechten uit andere landen gegeten: ........................................................................<br />

.. .............................................................................................................................................................<br />

- Ik ken beroemde mensen uit andere landen: ............................................................................<br />

.... ...........................................................................................................................................................<br />

- Ik luister naar liedjes en kijk naar films in andere talen, namelijk in het ............................<br />

.... ...........................................................................................................................................................<br />

- Ik luister naar de radio en kijk naar tv-programma’s in andere talen, namelijk in het<br />

.... ...........................................................................................................................................................<br />

In mijn dossier kan ik uitgeknipte prenten van buitenlandse gerechten stoppen, foto’s van<br />

beroemde mensen uit het buitenland, internetlinks om liedjes in andere talen te beluisteren …<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

93


<strong>Module</strong><br />

3<br />

Mijn contacten met mensen uit andere landen<br />

- Ik heb gereisd of gewoond in landen waar men .......................................................................<br />

... ........................................................................................................................................... spreekt.<br />

- Ik heb vrienden of familie in andere landen, namelijk in .........................................................<br />

.... ...........................................................................................................................................................<br />

- Ik heb al mensen uit andere landen ontmoet, namelijk ..........................................................<br />

.... ...........................................................................................................................................................<br />

<strong>Module</strong> 3 – Mon portrait<br />

‘Le français et moi’: hoe enthousiast ben ik voor Frans?<br />

1. Ik luister graag naar iemand die Frans spreekt.<br />

2. Ik begrijp iemand (de juf/meester/stem op cd) die<br />

Frans spreekt.<br />

3. Ik spreek zelf graag Frans.<br />

4. Ik werk mee in de Franse les.<br />

5. Ik werk thuis ook aan Frans.<br />

6. Ik speel graag spelletjes in het Frans.<br />

Als ik luister naar iemand die Frans spreekt, begrijp ik ...<br />

7. waar iemand pijn heeft.<br />

8. de getallen van 0 tot 99.<br />

9. de kleuren die genoemd worden.<br />

10. een eenvoudige beschrijving.<br />

11. de woordenschat van de lichaamsdelen.<br />

12. de woordenschat van de kleding.<br />

13. de voorstelling van de gezondheidsfiche van<br />

iemands superheld.<br />

14. de voorstelling van de outfit van iemands<br />

superheld.<br />

15. Als ik luister naar iemand die Frans spreekt,<br />

hoor ik het verschil tussen ‘en’ en ‘on’.<br />

94 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5


Als ik een Franse tekst lees, begrijp ik ...<br />

16. gekende woorden.<br />

17. eenvoudige documenten in het algemeen.<br />

18. een korte brief.<br />

19. een uitnodiging per e-mail.<br />

Als ik deelneem aan een gesprek in het Frans, kan ik ...<br />

20. vragen aan iemand of iets gemakkelijk of moeilijk is.<br />

21. vragen aan iemand of hij pijn heeft en waar hij pijn<br />

heeft.<br />

22. vragen aan iemand hoe groot hij is en hoeveel hij<br />

weegt en antwoorden op deze vragen.<br />

23. deelnemen aan een spel.<br />

Als ik Frans spreek, kan ik ...<br />

24. over mijn kleren/iemands verkleedkleren vertellen.<br />

25. een versje voordragen of een lied zingen.<br />

26. de gezondheidsfiche van mijn superheld voorstellen.<br />

27. de outfit van mijn superheld voorstellen.<br />

28. de klanken ‘en’ en ‘on’ uitspreken en zinnen<br />

herhalen met aandacht voor de juiste uitspraak.<br />

Als ik Frans schrijf, kan ik ...<br />

29. woorden en zinnetjes zonder fouten overschrijven.<br />

30. een korte, eenvoudige brief schrijven.<br />

31. de gezondheidsfiche van mijn superheld invullen.<br />

32. een eenvoudige uitnodiging schrijven.<br />

33. een lijstje met kledingstukken opstellen.<br />

Ik weet iets typisch over Frans en Frankrijk.<br />

34. Ik herken namen van beroepen in een Franse school.<br />

35. Ik ken volwassenen in mijn school en hun beroep.<br />

36. Ik weet wanneer ik ‘tu’ of ‘vous’ gebruik.<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

95


<strong>Module</strong><br />

3<br />

Verder kan ik ook …<br />

37. de lichaamsdelen en de kleding begrijpen en<br />

benoemen.<br />

38. de kleding begrijpen en benoemen.<br />

39. de kleur van iets begrijpen en benoemen.<br />

40. de werkwoorden op -er vervoegen<br />

41. zinnen ontkennend maken met ‘ne … pas’.<br />

42. de uitdrukking ‘avoir mal au/à la/à l’/aux’ +<br />

lichaamsdeel gebruiken.<br />

43. être vervoegen.<br />

44. tellen van 0 tot 99.<br />

45. het bijvoeglijk naamwoord laten overeenkomen<br />

met het zelfstandig naamwoord.<br />

<br />

<strong>Super</strong>dico ! <strong>Super</strong>lab !<br />

Dit kan ik ook in het Frans: ...............................................................................................................<br />

..........................................................................................................................................................................<br />

Dit stop ik in mijn dossier: .................................................................................................................<br />

..........................................................................................................................................................................<br />

Na deze module neem ik de volgende beslissingen over mezelf.<br />

96 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

Dit ging al goed: Dit ging minder goed:<br />

Dit onthoud ik voor de volgende keer en zo ga ik het aanpakken:


TiMing<br />

25 min.<br />

MaTeriaal<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5 - <strong>Module</strong> 3 <strong>unité</strong> <strong>5+6</strong><br />

p. 30-<br />

31<br />

Zoom !<br />

- eventueel een atlas/kaart van Frankrijk met Parijs en Lyon erop aangeduid en eventueel enkele andere steden<br />

(dat is niet strikt noodzakelijk, omdat de kaart van Frankrijk ook op p. 31 staat)<br />

- eventueel enkele foto’s van volwassenen op school (leerkracht, directie ...)<br />

WoordenSchaT en Taalhandelingen<br />

C’est le directeur, le professeur, le docteur, l’infirmière<br />

doelen<br />

- volwassenen die werken in een school herkennen<br />

- Parijs en Lyon vinden op een kaart van Frankrijk<br />

- ‘tu’ en ‘vous’ correct gebruiken<br />

- volwassenen van de school aanspreken en hun vragen stellen (interview)<br />

SiTuering in eindTerMen en leerplannen<br />

1. Dans une<br />

école …<br />

2. Voici d’ autres<br />

adultes …<br />

ET VVKBaO OVSG GO!<br />

27* De leerlingen tonen belangstelling<br />

voor de aanwezigheid van moderne<br />

vreemde talen in hun leefwereld,<br />

ook buiten de school, en voor<br />

de socioculturele wereld van de<br />

taalgebruikers.<br />

3. Attention ! 27* De leerlingen tonen belangstelling<br />

voor de aanwezigheid van moderne<br />

vreemde talen in hun leefwereld,<br />

ook buiten de school, en voor<br />

de socioculturele wereld van de<br />

taalgebruikers.<br />

Ton zoom : Écris<br />

la liste …<br />

21. Aan de hand van aangereikte<br />

bouwstenen een tekst samenstellen.<br />

27* De leerlingen tonen belangstelling<br />

voor de aanwezigheid van moderne<br />

vreemde talen in hun leefwereld,<br />

ook buiten de school, en voor<br />

de socioculturele wereld van de<br />

taalgebruikers.<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

DO 9 FR-DOD-01.03 5.27*<br />

DO 8 FR-DOD-01.01 5.27*<br />

Schr 3 FR-SCH-06.05 5.21<br />

DO 8 FR-DOD-01.01 5.27*<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

97


<strong>Module</strong><br />

3<br />

Ton zoom : Pose<br />

des questions …<br />

16. Deelnemen aan een gesprek door:<br />

- vragen, antwoorden en uitspraken te<br />

begrijpen;<br />

- erop te reageren;<br />

- zelf vragen te stellen, antwoorden te<br />

geven en uitspraken te doen.<br />

17. Gebruik maken van<br />

elementaire omgangsvormen en<br />

beleefdheidsconventies.<br />

Str. 18:<br />

- het doel van de interactie bepalen;<br />

MI 2 FR-<br />

MOI-02.03/04<br />

5.16<br />

MI 1 FR-MOI-02.03 5.17<br />

MI 3.1 FR-MOI-02.10 5.18<br />

- gebruik maken van lichaamstaal. MI 3.3 FR-MOI-02.08 5.18<br />

Gedeeltelijk herhalen wat iemand zegt<br />

of iets aanwijzen om wederzijds begrip<br />

na te gaan (GO!)<br />

/ / 5.18<br />

In deze Zoom herkennen de leerlingen de volwassenen op school. Zij leren volwassenen en kinderen op de juiste<br />

manier aanspreken. Zij zoeken twee steden op de kaart van Frankrijk.<br />

1 a) Cherche Paris sur la carte de France.<br />

Opgave 1 wordt door de leerkracht gelezen. Parijs wordt op de kaart gezocht.<br />

LK : Regardez la carte. C’est la France. Où est Paris ? (Nom d’un élève), tu viens montrer Paris ? … Voici<br />

Paris. L’école Zinédine Zidane est à Paris.<br />

1 b) Réponds aux questions.<br />

De leerkracht legt uit wat ‘un adulte’ is. Dan bekijken de leerlingen de foto’s en antwoorden op de vragen van oefening<br />

1b).<br />

LK : À l’école, il y a des enfants. Ce sont les élèves. Vous êtes des enfants, des élèves.<br />

Il y a aussi des professeurs, un directeur, parfois un docteur … Ce sont des adultes (met het gebaar<br />

van ‘groot’).<br />

Qu’est-ce que c’est un adulte ?<br />

LL : Een volwassene.<br />

LK : Regardez les quatre photos.<br />

De leerkracht leest de vragen van oefening 1b) en geeft de leerlingen telkens de tijd om even te zoeken.<br />

LK : Le directeur de l’école, c’est quelle photo ? (...)<br />

Oplossing: 1. d – 2. a – 3. c – 4. b<br />

2 a) Cherche Lyon sur la carte de France.<br />

Opgave 2 wordt door de leerkracht gelezen. Lyon wordt op de kaart gezocht.<br />

LK : Regardez la carte. C’est la France. Où est Lyon ? (Nom d’un élève), tu viens montrer Lyon ? … Voici<br />

Lyon. C’est une école à Lyon.<br />

2 b) Lis et associe : c’est quelle photo ?<br />

98 <strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

LK : Regardez les cinq photos. Ce sont des adultes.<br />

De leerkracht leest de vijf zinnen voor en geeft de leerlingen telkens de tijd om even te zoeken.


LK : Madame Bouquin travaille à la bibliothèque. Il est bibliothécaire. C’est quelle photo ? (…)<br />

Eventueel kunt u hier met de leerlingen blijven stilstaan bij de verschillen tussen deze Franse school en uw school.<br />

Oplossing: 1. d – 2. b – 3. a – 4. e – 5c<br />

3 Attention ! Fais comme dans l’exemple.<br />

‘Tu’ wordt gebruikt als iemand zich tot één persoon richt en als deze persoon<br />

een goede bekende is of een kind.<br />

‘Vous’ wordt gebruikt als iemand zich tot twee of meer personen richt.<br />

‘Vous’ wordt ook gebruikt als iemand zich tot één persoon, meestal een volwassene,<br />

richt die hij niet (goed) kent of wanneer een kind zich tot een volwassene richt.<br />

Wanneer iemand wordt aangesproken met ‘monsieur’ of ‘madame’ gevolgd door<br />

de familienaam, wordt ‘vous’ gebruikt, bijvoorbeeld: Monsieur Châtelet, vous êtes à<br />

Paris? Madame Évrard, vous chantez bien! …<br />

Houd er rekening mee dat Franstaligen veel gevoeliger zijn voor het gebruik van<br />

‘tu’ dan Nederlandstaligen voor het gebruik van ’jij’!<br />

In oefening 3 wordt op het gebruik van deze aanspreking met de bijhorende ‘tu’ of ‘vous’ geoefend.<br />

Het voorbeeld wordt klassikaal gelezen. De leerkracht trekt de aandacht op ‘tu’ en op ‘madame’ en ‘Lafleur’. Hij<br />

kan het voorbeeld nog eens herhalen met de voornaam van een leerling en met 'monsieur/madame' en de familienaam<br />

van de leerkracht zelf of bijvoorbeeld van de directie van de school.<br />

De oefening kan klassikaal of per twee gemaakt worden. De rollen worden gewisseld.<br />

LK : <strong>Max</strong>, tu as les livres ? Madame Lafleur, vous avez les livres ?<br />

Eventueel wordt dit schematisch op het bord weergegeven:<br />

<strong>Max</strong> tu<br />

Madame<br />

Monsieur<br />

Ton zoom<br />

Lafleur<br />

London<br />

vous<br />

vous<br />

De leerkracht legt uit dat de leerlingen per twee een lijstje maken van de volwassenen op school die zij kunnen benoemen<br />

in het Frans. Dat zullen meestal de leerkrachten en de directie zijn. De leerlingen kiezen één persoon die ze<br />

interviewen. Indien mogelijk, wordt deze persoon echt geïnterviewd. Als dat niet mogelijk is, speelt één leerling de rol<br />

van journalist, de andere leerling speelt de volwassene. Ze denken beiden na welke (drie) vragen ze kunnen stellen.<br />

LK : Travaillez à deux. Qui sont les adultes à l’école ?<br />

Choisissez un adulte.<br />

Posez trois questions à l’adulte. Dites : monsieur/madame + nom de famille + vous.<br />

LK : (Nom d’un élève), tu es l’élève. (Nom d’un élève), tu es l’adulte.<br />

uniTé <strong>5+6</strong><br />

De leerkracht verwijst hierbij eventueel naar het schema op het bord. De leerlingen krijgen de tijd om enkele vragen<br />

te bedenken (huisdieren, kleding, woonplaats, leeftijd …) en het eigenlijke interview te doen.<br />

Het is mogelijk een collage te maken van de geïnterviewde volwassenen met enkele trefwoorden uit het interview<br />

bij elke foto. De leerlingen kunnen ook de verzamelde info aan de klas vertellen.<br />

<strong>Super</strong> <strong>Max</strong> 5<br />

99

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!