Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>Memoriën</strong>
UITGAVE VAN HET NATIONAAL<br />
CENTRUM VOOR NA VORSINGEN OVER<br />
DE VLAAMSE PRIMITIEVEN, BRUSSEL<br />
III. BIJDRAGEN TOT DE STUDIE<br />
VAN DE VLAAMSE PRIMITIEVEN<br />
DE VLAAMSE PRIMITIEVEN<br />
1. Corpus van de vijftiende-eeuwse schilderkunst<br />
in de Zuidelijke Nederlanden<br />
II. Repertorium van de Vlaamse Schilderkunst van de vijftiende eeuw<br />
III. Bijdragen tot de studie van de Vlaamse Primitieven
TENTOONSTELLING GEORGANISEERD<br />
lN DE KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK ALBERT 1<br />
MEMORIËN<br />
van Anthonio de Succa<br />
CATALOGUS<br />
door Micheline Comblen-Sonkes<br />
en Christiane Van den Bergen-Pantens<br />
@<br />
BRUSSEL<br />
KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK ALBERT 1<br />
MCMLXXVII
De <strong>Memoriën</strong> van Anthonio de Succa, die in 1868 door de Koninklijke Bibliotheek<br />
zijn aangekocht, is een van de bekendste en meest geciteerde handschriften<br />
uit onze verzameling. ln tal10ze schoolboeken en geschiedkundige werken<br />
treft men een of andere tekening uit het Succa-handschrift aan. Het graf van<br />
Lodewijk van Male, de portretten van de koning van Frankrijk, Lodewijk XI<br />
en van Wenceslas van Lwremburg behoren tot de meest verspreide documenten.<br />
Gefotografeerd werd het Succa-handschrift misschien te veel, bestudeerd<br />
te weinig. Er bleven zoveel onbeantwoorde vragen: kon codicologisch onderzoek<br />
de plaatsopgaven staven? Waren de tekeningen waarheidsgetrouw? Welke<br />
plaatsen had Succa bezocht?<br />
Onder impuls van Mevr. Bonenfant, ere-archivaris van de Commissie van<br />
Openbare Onderstand van de stad Brussel, besloot het "Nationaal Centrum<br />
voor Navorsingen over de Vlaamse Primitieven" tot een grondige bestudering<br />
van de <strong>Memoriën</strong>. Dit project kreeg terstond de vol1e steun van de heer H. Liebaers,<br />
lid van de raad van beheer van het Centrum en destijds hoofdconservator<br />
van de Koninklijke Bibliotheek.<br />
De opdracht bleek al1esbehalve eenvoudig. Er moest op talrijke medewerkers<br />
een beroep gedaan worden. Spil van de onderneming waren Mevr. M. Comblen-Sonkes<br />
en Mevr. Chr. Van den Bergen-Pantens. Ze kregen opdracht de<br />
teksten van de <strong>Memoriën</strong> te ontcijferen en uit te geven met medewerking van<br />
de heer J.-P. Sosson. Zij bezorgden tevens de tekst van de catalogus. Mevr.<br />
P. Bonenfant nam het hoofdstuk over de historiografie ten tijde van Succa voor<br />
haar rekening. Dank zij zijn weergaloze kennis van het middeleeuws militair<br />
kostuum kon de heer C. Gaier, directeur van het Luikse Wapenmuseum, een<br />
aantal problemen oplossen, die de uitgeefsters tegenhielden. Het hoofdstuk dat<br />
hij schreef over de waarde van Succa's tekeningen aIs getuigenissen van de<br />
militaire geschiedenis getuigt overvloedig van zijn kunnen. De heren P. Cockshaw<br />
en L. Gilissen van de Afdeling Handschriften stonden in voor het codicologisch<br />
onderzoek van het handschrift. Zulk een omvangrijk werk veronderstelt<br />
tal10ze revisies, eindeloos col1ationeren en proeflezen. Verscheidene personeelsleden<br />
van de Afdeling Handschriften, onder wie voornamelijk Mevr.<br />
Th. Glorieux-De Gand, Mevr. C. Lemaire-De Vaere en de heer L. Vandevelde,<br />
hebben zich op dit stuk verdienstelijk gemaakt onder de bezielende leiding van<br />
de heerP. Cockshaw.
Zo beschikken we nu eindelijk over een systematische ontleding van de<br />
<strong>Memoriën</strong>, waardoor we een betere kennis van talrijke verdwenen historische<br />
monumenten krijgen en we ons een beter beeld van het zeventiende-eeuwse<br />
kunstgevoei kunnen vormen.<br />
Daar een restauratie van de gehavende band van het Succa-handschrift<br />
noodzakelijk bleek, werden hiertoe alle bladen Iosgemaakt. Dit bleek weI een<br />
unieke gelegenheid om alle tekeningen van Succa ten toon te stellen.<br />
Het kwam ons ook voor dat het Rubens-jaar zich bijzonder goed tot die<br />
tentoonstelling Ieende: Rubens is niet enkei een stad- en tijdgenoot van Succa,<br />
ook heeft hij de tekeningen van zijn medebroeder in het Antwerpse Sint-Luc asgilde<br />
aIs inspiratiebron gebruikt.
De catalogus bestaat uit twee delen. ln het eerste deel vindt men de inleidingen,<br />
de ontleding van de inhoud van het handschrift en de index; in het tweede, de<br />
volledige transcriptie van de tekst en de platen.<br />
Deel 1<br />
Aan elke plaats door Succa bezocht beantwoordt een katem. De inhoud van<br />
elk folio wordt afzonderlijk besproken. Elk monument of tekst kreeg een rangnummer<br />
dat overeenstemt met de plaats die tekst of tekening op het folio innemen.<br />
De katemen volgen elkaar op in de chronologische volgorde van Succa's<br />
reizen. Elk katem en alles wat ermee verband houdt wordt afzonderlijk<br />
beschreven. De niet lokaliseerbare of niet toewijsbare voorwerpen, die door<br />
Succa nagetekend of beschreven zijn, werden achteraan opgenomen. Daama<br />
volgen aanwijzingen over de aangewende tekentechniek, de summiere identificering<br />
van het voorwerp of van de gekopieerde tekst, de datum, de ligging, en<br />
eventueel de identificering van het wapenschild en een samenvatting van Succa's<br />
commentaar en de desbetreffende literatuur opgesteld aan de hand van<br />
de beste en recentste werken die we ter plaatse konden raadplegen. Er werd<br />
slechts een beroep gedaan op handschriften of op archivalia van de Koninklijke<br />
Bibliotheek of van het Rijksarchief te Brussel bij gebrek aan gepubliceerde<br />
bronnen. We hebben gelukkig op de welwiIlendheid van een aantal korrespondenten<br />
kunnen rekenen om bepaalde leemten in onze informatie aan te vullen.<br />
Inderdaad was het ons niet mogelijk persoonlijk buitenlandse opzoekingen te<br />
doen.<br />
De identificering van de personages steunt op de werken van von Isenburg,<br />
E. Strubbe en L. Voet. ln enkele gevallen werd op monografieën een beroep<br />
gedaan. Voor de wapenschilden werd J.B. Rietstap gevolgd. Wanneer wij van<br />
deze auteur afweken, hebben we dit telkens vermeld.<br />
Deel II<br />
Bevat de volledige transcriptie folio na folio van Succa's tekst en de integrale<br />
reproduktie ervan volgens de regels van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis.<br />
Tekstkritische aantekeningen vullen de transcriptie aan. Elk folio<br />
werd, van boven tot onder en van links naar rechts overgeschreven. De randaantekeningen<br />
werden van links onder naar boven en zo verder overge-<br />
6chreven.
etekent dat de aantekeningen am de tekening staan;<br />
betekent dat zij erin staan;<br />
betekent een wapen. Het bijgevoegde cijfer dient aIs herkenningsteken ter aanduiding<br />
van de plaats in de tekst waar dit wapen wordt geïdentificeerd.<br />
ln margine Sltaanhet nummer van het folio en de rangvolgorde van eik<br />
besproken onderwerp. Een dito verwijzing verschijnt in het eerste deel op de<br />
plaats waar dit onderwerp behandeid is. De blanco folio's en deze waarop alleen<br />
tekeningen staan worden er niet vermeid. Het tweede deel omvat eveneens de<br />
volledige reproduktie van het handschrift van Antonio de Succa.
ARA Algemeen Rijksarchief<br />
Hs Handschrüt<br />
KB Koninklijke Bibliotheek<br />
MBIZ Ministerie Buitenlandse Zaken<br />
Par. Parochieregister<br />
PK Privilegekamer<br />
RK Rekenkamer<br />
SAA Stadsarchief-Antwerpen<br />
SR Schepenregister<br />
Antwerpen Rijksarchief te Antwerpen<br />
Kerkarchief Sint-Michiels, nrs. 3 en 11.<br />
Stadsarchief Antwerpen<br />
Certificatieboek, nrs. 55 en 68. Collectanea, nr. 20. Collegiale<br />
Aktenboeken, 1599. Notariaat, nrs. 1172 en 1175. Parochieregister, nr. 129<br />
(Dopen Sint-Joris) - nr. 216 (Huwelijken Sint-Jacob). Privilegekamer, nr. 128,<br />
J.B. Van Der Straelen, Kronijk van Antwerpen. Rekwestboek nrs. 684 (1601),<br />
688 (1604) en 702 (1612). Rekenkamer, nrs. 39,48 en 119. Schepenregister,<br />
nrs. 404-410, 412, 419, 429,435, 436, 439, 448, 452,456,459,46 0,476,479,<br />
516 en 517. Weesmeesterkamer, 36, bundel6, 38, bundel6, 140, bundel5.<br />
Brussel Aigemeen Rijksarchief<br />
Rekenkamer, nrs. 142,773, 1837-1838,2419, 2de rekening. Privé raad,<br />
register nr. 42 (stuk 265) en nr. 768. Spaanse Privé raad, nr. 1174.<br />
Manuscriptenverzameling, nrs. 973 en 974,5162.<br />
Raad van Staten en Audiëntie, nr. 919: Onderzoek te Drongen betreffende de<br />
kiezing van de abt (1602) - nr. 1236: Stukken in verband met kunsten en<br />
wetenschappen. Stukken betreffende de historiograaf J.B. Gramaye - nrs.<br />
2564,2567 (map III) en 2568: Minuten van patenten van Brabant,<br />
kwijtschriften, ...<br />
Koninklijke Bibliotheek, Afde1ing Handschriften<br />
Archief van de Afdeling: Réserve de 122 manuscrits non inscrits au catalogue-<br />
Aanwinstenregister van de afdeling.<br />
9080: Livre de l'Ordre du Thoison d'or (16de eeuw). 16.605: E. Ma,ghe,<br />
Chronicum ecclesiae Bonae Spei. 19.464-19.468: Documens généalogique, I.<br />
22.483: C. de Rietwyck, Sigillographica <strong>Belgica</strong>. II 6448: J.B.
Houwaert, Liber collectaneorum Il.B. Il 6454: Fonds Houwaert, Collectanea<br />
Liber VIII.H (verschillende auteurs). Il 6506: J.B. Houwaert, Liber<br />
genealogicus, V. Il 6508: J.B. Houwaert, Liber VIl genealogicus. Il 6513:<br />
J.B.A. (Jean-Baptiste-Antoine de Grez), Epitaphia Liber Il. Il 6584: Fonds<br />
Houwaert, Quartiers X. III 712: Annales généalogiques de la maison ... de<br />
Megem. 1111252: Inventaire de la section des Manuscrits.<br />
Fonds Goetha1s: 70: R.P. Nicolas de le Ville, Heverleae Celestinae, z.d.<br />
750: E.A. Hellin, Genealogies (2de he1ft 18de eeuw). 789: Eeckman,<br />
Généalogies (2de he1ft 18de eeuw). 1507: Recherches par Lalou, Jean et à lui<br />
appertenant (17de eeuw). 1509: Monumens sépulchral de Flinne par Pierre<br />
d'Assignies, religieux à l'abbaye de Cambron (biechtvader te Flines, t 1642).<br />
1564: F.C.G. graaf de Cuypers, Recueil d'Epitaphes et d'inscriptions des églises<br />
et autres lieux des Pays-Bas ... Bruxelles, église des Grands Carmes<br />
(coIIectanea 17de - 18de eeuw). 1590: F.C.G. graaf de Cuypers, ... Louvain,<br />
église des Augustins. 1606: Recueils d'épitaphes et d'inscriptions copiées dans<br />
les églises, chapelles et couvents de Bruxelles et dans quelques localités des<br />
environs de cette ville. Bruxelles, Eglise des Carmes (Iaatste kwart 18de eeuw).<br />
1640: Elisium illustrium hoeroum. Cimmetiere des illustres personnes<br />
(17de eeuw). 1654: Corneille GaiIIiard en Jacques de Damhouder (1562 en<br />
1603), Superschripten ende memoriën van aile tomben sepulturen ende<br />
epitaphien ... binnen der stede van Brugge. 1655: Epitaphes de Flandre et de<br />
Hollande (17de eeuw).<br />
Fonds Merghelynck, nr. 34: Epitaphier des Flandres, Pays-Bas<br />
et Nord de la France formé et écrit vers l'année 1521 door Jacques le Boucq.<br />
Ministerie van Buitenlandse Zaken<br />
Afdeling Adel: nr. 2, d. 13: Jacques-Joseph-François de Grez, Fragments<br />
généalogiques (f"); nr. 11, d. 1: Généalogies; nr. 62: Recueil des actes<br />
authenticques (... ) de l'ancienne noblesse. Branches généalogiques et preuves (fO).<br />
Gent Stadsarchief<br />
Atlas Goetghebuer, doos 113: Album Van Wijnendae1e. Jaerregister 1527-28.<br />
Memorieboek der Stad Gent Il.66.<br />
Rijksuniversiteit, Centrale Bibliotheek.<br />
Hs 2466: Lucas de Heere, Théâtre de tous les peuples de<br />
la terre avec leurs habits et ornemens divers tant anciens que modernes<br />
diligemment depeints au naturel par Luc Dheere peintre et sculpteur gantois.<br />
Luik Archives de l'Etat<br />
Jean-Gilles en Jacques-Henri Le Fort, Recueil d'épitaphes (1676-1751).<br />
Bibliothèque de l'Université<br />
Fonds Joseph Van Den Berg, notes (19de eeuw).<br />
Doornik Archives du Chapitre cathédral<br />
dossier Villers, Denis de, 1656.<br />
Bibliothèque de la ville<br />
Ville, 230 (conservé n° 23): Album Amicorum van Denis de Villers.
Atrecht Archives départementales du Pas-de-Calais<br />
2L: district d'Arras, La Thieulloye, description des "titres et papiers" du<br />
couvent, 5°, inventaire dressé du 4 au 7 octobre 1790.<br />
Inventaire manuscrit partiel des archives hospitalières<br />
door A. Lavoisne en G. Tisson.<br />
Bibliothèque municipale<br />
Hs 266: Recueil d'Arras (toegeschreven aan Jacques le Boucq).<br />
Rijsel Archives départementales du Nord<br />
Recette générale des Finances<br />
B 1932 Portefeuille 3 octobre 1424 - 2 octobre 1425. B 2018 Portefeuille<br />
1 janvier 1454 - 31 décembre 1454. B 2022 Portefeuille 1 janvier 1455 •<br />
30 décembre 1455. B 2770, 1598. B 2776, 1599. B 2782, 1600.<br />
B 2788,1601. B 2794,1602. B 2800,1603. B 2806,1604. B 2812,1605.<br />
B 2824, 1607. B 2830, 1608. B 2836, 1609. B 2842, 1610. B 2848, 1611.<br />
B 2854, 1612. B 2860, 1613. B 2866, 1614. B 2872, 1614 (vervolg).<br />
B 2878,1615. B 2884,1616. B 2890, 1617. B 2901,1619. B 2907,1620.<br />
B 3375.<br />
Sint-Omaars Bibliothèque municipale et archives<br />
Hs 380.<br />
Londen British Museum<br />
Hs 1841.12.11.8: Costume-Book, toegeschreven aan P.P. Rubens.<br />
Acta Sanctorum Septembris tomus secundus. Die quinta, Parisiis/Romae, 1868.<br />
Adhémar, H., Le Musée National du Louvre. Paris (Les Primitifs flamands, 1. Corpus<br />
de la peinture des anciens Pays-Bas méridionaux au quinzième siècle, 5),<br />
Bruxelles, 1962.<br />
Adhémar, J., et DORDoR, G., Les tombeaux de la collection Gaignières, dessins<br />
d'archéologie du XVII' siècle, Gazette des beaux-arts, 6de reeks,<br />
LXXXIV, 1974, p. 1-192, afb.; LXXXVIII, 1976, p. 1-128, afb.<br />
Album de Villard de Honnecourt architecte du XIII" siècle. Manuscrit publié en<br />
fac-simile annoté [... ] door J.B.A. Lassus en A. Darcel, anastatische herdruk,<br />
Paris, 1968.<br />
Alvin, L., Iconographie princière des Pays-Bas, Bulletins de l'Académie royale des<br />
Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique, 2de reeks, XXV, 1868,<br />
p.389-393.<br />
André, V., Bibliotheca <strong>Belgica</strong>: de Belgis vita scriptisque claris praemissa, Lovanii,<br />
1643.<br />
Annales de la Société archéologique de Namur, XIX, 1891.
Anne de Molina, J., Généalogie de la famille Clutinc, Brabantica, III, 2, 1958,<br />
p.117-128.<br />
Archives Nationales. Inventaires et documents publiés sous la direction de M. Charles<br />
Braibant. Registres du Trésor des Chartes. T. I. Règne de Philippe le Bel.<br />
Inventaire analytique établi par les archivistes aux Archives Nationales sous<br />
la direction de M. Robert Fawtier, Paris, 1958.<br />
Arnould, M.A., Historiographie de la Belgique des origines à 1830, (Collection<br />
Nationale, 7de reeks, nr. 80), Bruxelles, 1947.<br />
Arnould, M.A., Le travail historique en Belgique des origines à nos jours, Bruxelles,<br />
1953.<br />
Asaert, G., De oudste certificatiën van de stad Antwerpen (1468-1482), in Handelingen<br />
van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis, CXXXII, 1966,<br />
p.261-296.<br />
Asselberghs, J.P., La tapisserie tournaisienne au XV' siècle. [Tentoonstellingscatalogus],<br />
Doornik, 1967, z.pl., 1967.<br />
Aulotte, R., Alexandre Le Blancq et sa collection de manuscrits au XVI" siècle,<br />
Revue du Nord, L, 1968, p. 301-316.<br />
Backmund, N., Monasticon praemonstratense, 1,1949; Il,1952; 111,1956.<br />
Baldass, L., Jan van Eyck, [London, 1952].<br />
Balten, P., zie Balthazar, P.<br />
Balthazar, P., zie Clariss.<br />
Barlande, H., Rerum gestarum a Brabantiae ducibus historia, Antwerpiae, 1526.<br />
Barlande, H., Hollandiae comitum historia et icones, Lugduni Batavorum, 1584.<br />
Barlande, H., Ducum Brabantiae chronica Hadriani Barlandi, item Brabantiados<br />
poema Melchioris Barlaei: iconibus nunc primum illustra ta, aere ac studio<br />
Ion. Bapt. Vrienti: opera quoque nobilis viri Antoni de Succa. Ad<br />
serenissimos principes Albertum et Isabellam, Brabantiae Duces, Antwerpiae,<br />
1600.<br />
Baron, F., Les sculpteurs de Mahaut comtesse d'Artois et de Bourgogne (1302-1329),<br />
Positions des thèses et des mémoires des élèves de l'Ecole du Louvre<br />
(1953-1959), p. 18-22.<br />
Baron, F., Un artiste du XIV' siècle: Jean Pépin de Huy. Problèmes d'attribution,<br />
Bulletin de la Société de l'histoire de l'art français, Année 1960, p. 89-94.<br />
Baron, F., La gisante en pierre de Tournai de la cathédrale de Saint-Denis,<br />
Bulletin monumental, CXXVIII, an. 3, 1970, p. 211-228.<br />
Bartlett Wells, H., Arms in Bruegel's "Slaughter of the Innocents", The Journal of<br />
the Arms and Armour Society, juni 1964, p. 193-209.<br />
Basilica Bruxellensis sive monumenta antiqua inscription es et coenotaphia insignis<br />
Ecclesiae Collegiatae SS. Michaeli Archangelo et Gudilae Virgini Sacrae,<br />
nieuwe uitgave, Mechliniae, 1743.<br />
Bauch, K., Bildnisse des Jan van Eyck, Sitzungsberichte der Heidelberger Akademie<br />
der Wissenschaften, Jahresheft 1961/62, p. 96-142, 8 afb.<br />
Bayley, F., The Bailleuls of Flanders, London, 1881.<br />
Bayot, A., zie de Hemricourt, J.<br />
Belgische Steden in Reliëf, Brussel, 1965 (pro Civitate).<br />
Bellesheim, A., Wilhem Cardinal Allen (1532-1594) und die englischen Seminare auf<br />
dem Festlande, Mainz, 1885.<br />
Beterams, G., Antwerpse schepenbrieven bewaard op het rijksarchief te Antwerpen<br />
1300-1794, Brussel, 1959.
Blair, C., European Armour, circa 1066 to circa 1700, London, 1958.<br />
Blanpain, J., Flines, Dictionnaire d'histoire et de géographie ecclésiastiques, XVII,<br />
Paris, 1971, koI. 492-496.<br />
Bled, O., Epigraphie ancienne de la ville de Saint-Omer, Mémoires ge la Société des<br />
Antiquaires de la Morinie, XXIII (1893-1896), 1896, p. 323-558.<br />
Bled, O., zie Haigneré, Chanoine, et Bled, O.<br />
Bode, W., Ein Bildnis der zweiten Gemahlin Kaiser Maximilians, Bianca Maria Sforza,<br />
von Ambrogio de Predis, Jahrbuch der koniglich Preussischen<br />
Kunstsammlungen, X, 1889, p. 71-79.<br />
Bohmer, J.F., Regesta imperii, inde ab anno MCCXLVI usque ad annum MCCCXIII.<br />
Die Regesten des Kaiserreichs unter Heinrich Raspe, Wilhelm, Richard,<br />
Rudolf, Adolf, Albrecht und Heinrich VII. 1246-1313, Stuttgart, 1844.<br />
Bohmer, J.F., Acta imperii selecta. Urkunden deutscher Konige und Kaiser mit einem<br />
Anhage von Reichssachen, Innsbruck, 1870.<br />
Bonenfant, P., La date de mort de Godefroid II, duc de Brabant, Miscellanea Historica<br />
in honorem Leonis van der Essen, Bru...•elles/Paris, 1,1947, p. 189-197.<br />
Bonenfant, P., La charte du chapitre de Sainte-Gudule à Bruxelles, Bulletin de la<br />
Commission royale d'histoire, CXV, 1950, p. 17-55.<br />
Bonenfant, P., L'origine du titre de duc de Brabant, Fédération archéologique et<br />
historique de Belgique. Annales. XXXIII" Congrès (Tournai, 1951-1952),<br />
III, p. 704-712.<br />
Bonenfant, P., Philippe le Bon, 3de uitg., Bruxelles, 1955.<br />
Bonenfant, P., Quelques faux actes princiers intéressant Bruxelles. La question des<br />
falsifications de Christophe Butkens, Annales de la Société royale<br />
d'archéologie de Bruxelles, LI (1962-1966), p. 135-156.<br />
Bonenfant, P., et Despy, G., La noblesse en Brabant aux XII" et XIII" siècles, Le<br />
Moyen-Age, 1958, p. 27-66.<br />
Boonen, W., Geschiedenis van Leuven geschreven in de jaren 1593 en 1594, uitgegeven<br />
door Ed. Van Even, Leuven, 1880.<br />
Bouly de Lesdain, L.A., Additions et corrections aux notices généalogiques<br />
tournaisiennes du Comte du Chastel de la Howarderie, L'intermédiaire des<br />
généalogistes, november 1960, p. 295-303.<br />
Braibant, Ch., zie Archives Nationales ...<br />
Brandt, K., Grundlegung einer deutschen Inschriftenkunde, Deutsches Archiv für<br />
Geschichte des Mittelalters, 1937.<br />
Brants, V., Scribani, Charles, Biographie Nationale, XXII, Bruxelles, 1914-1920,<br />
koI. 116-129.<br />
Braun, J., Die liturgische Gewandung im Occident und Orient, Freiburg, 1907.<br />
[anastatische herdruk, Darmstadt, 1964.]<br />
Buchanan, G., Opera omnia, historica, chronologica, juridica, politica, satyrica et<br />
poetica (... ), 2 delen, Lugduni Batavorum, 1725.<br />
Buchner, E., Das deutsche Bildnis der Spiitgotik und der frühen Dürerzeit, Berlin, 1953.<br />
Buntinx, J., Inventaris van het archief der abdij van Drongen, Brussel, 1971.<br />
Burchard, L., en d'Hulst, R.-A., Tekeningen van P.P. Rubens. Tentoonstelling (... ).<br />
Stad Antwerpen - Rubenshuis. 16 juni - 2 september 1956, Antwerpen, 1956.<br />
Burchard, L., en d'Hulst, R.-A., Rubens Drawings (Monographs of the "Nationaal<br />
Centrum voor de plastische Kunsten van de X VIde en XVIIde Eeuw"),<br />
2 delen, Brussels, 1963.
Butkens, Ch., Trophées tant sacrés que profanes du duché de Brabant, 4 delen, La Haye,<br />
1724-1726.<br />
C.-B. D.R., zie D.[e] R.[idder], C.-B.<br />
Canivez, J.-M., Clairmarais, Dictionnaire d'histoire et de géographie ecclésiastiques,<br />
XII, Paris, 1953, kol. 1046-1048.<br />
Cartulaire de l'abbaye de Saint-Vaast d'Arras rédigé au XIIe siècle par Guimann<br />
(uitg. door Kan. Van Drivai), Arras, 1875.<br />
Châtelet, A., Un artiste à la cour de Charles VI. A propos d'un carnet d'esquisses du<br />
XIve siècle conservé à la Pierpont Morgan Library, L'Œil, ur. 216,<br />
december 1972, p. 16-21 en 62.<br />
[Chronicon Trunchiniense.] Descriptio de origine conventus, postae abbatiae<br />
Trunchiniensis, in Corpus Chronicorum Flandriae, uitg. door J.-J. De Smet,<br />
l, Bruxelles, (Commission royale d'histoire), 1837, p. 589-734.<br />
City of Manchester Art Gallery. Works of Art from Private Collections ... September<br />
21st to October 30th 1960, [Manchester, 1960].<br />
Clariss. et ampliss. Domino. D.Ioanni Scheyfve LL. doctori Eq. aur. Brabantiae (... ) has<br />
advivum expressas illustrium Brabantiae Ducum imagines, Petrus Balthazarus<br />
gratitud. ergo dedicabat, s.l., 1575.<br />
Clemen, P., Lancelot Blondeel und die Anfange der Renaissance in Brügge, in<br />
Belgische Kunstdenkmaler, onder leiding van P. Clemen, II, München,<br />
1923, p. 1-40.<br />
Cloquet, L., zie de la Grange, A., en Cloquet, L.<br />
Cocheril, M., zie Dimier, A., en Cocheril, M.<br />
Cockx-Indestede, E., en Glorieux, G., <strong>Belgica</strong> typographica 1541-1600, 's Gravenhagen,<br />
1968.<br />
Code, J.B., Queen Elizabeth and the English Catholic Historians, Louvain, 1935.<br />
Coolen, G., Chocques, Dictionnaire d'histoire et de géographie ecclésiastiques, XII,<br />
Paris, 1953, kol. 754-756.<br />
Cooper, Th., F.S.A., Allen, William, Dictionary of National Biography, 1, London,<br />
1885, p. 314-322.<br />
Cooper, Th., F.S.A., Worthington, Thomas, Dictionary of National Biography, LXIII,<br />
London, 1900, p. 42-43.<br />
Coornaert, E., Les Français et le Commerce international à Anvers, Paris, 1961.<br />
Coppieters Stochove, H., Régestes de Thierri d'Alsace, comte de Flandre, Annales du<br />
Cercle historique et archéologique de Gand, IV, 1901-1902, p. 209-324.<br />
Cordonnier, J., Notice généalogique concernant la noble et ancienne maison van<br />
Zuutpeene au pays de Flandre, Bulletin du Comité flamand de France, IV,<br />
1866-1868, p. 295-311.<br />
Dallemagne, CI.-G., Le Manuscrit de l'Ecuyer Charles van Riedwijck. Source commune<br />
des travaux sigillographiques et archéologiques de Christophe Butkens<br />
et de Mgr P.F'x. de Ram, Annales de la Société Royale d'Archéologie de<br />
Bruxelles. Mémoires, rapports et documents, XLVI, 1942-43, p. 27-98.<br />
Dansaert, G., Guillaume de Croy-Chièvres dit le Sage. 1458-1521. Avec une étude<br />
iconographique par le Comte Th. de Limburg-Stirum, Paris/Courtrai/Bruxelles,<br />
z.d.<br />
Darcel, A., zie Album de Villard de Honnecourt ...<br />
Davies, M., The National Gallery. London (Les Primitifs flamands, I. Corpus de la<br />
peinture des anciens Pays-Bas méridionaux au quinzième siècle, 11),<br />
III, Brussels, 1970.
de Borchgrave d'Altena, J., L'église Notre-Dame de Bruges, Société française<br />
d'archéologie. Congrès archéologique de France, CXX' session, 1962,<br />
Flandre, 1962, p. 29-44.<br />
de Borman, C., zie de Hemricourt, J.<br />
De Bruyne, Ph., Histoire du règne de Jean 1er, duc de Brabant, Namur, 1855.<br />
De Busscher, Edm., Balthazar, Pierre, ou Balten, Balthazarus ou Baltenius, Biographie<br />
Nationale, I, Bruxelles, 1866, kol. 674-680.<br />
de Cardevacque, A., en Terninck, A., L'Abbaye de Saint- Vaast, 3 delen, Arras,<br />
1865-1869.<br />
De Coussemaker, E., Documents historiques sur la Flandre maritime, Bulletin du<br />
Comité flamand de France, V, 1869-1871, p. 64-90, 134-144, 175-192,<br />
269-288, 294-336, 426-431.<br />
Deér, J., Die Siegel Kaiser Friedrichs 1. Barbarossa und Heinrichs VI. in der Kunst und<br />
Politik ihrer Zeit, Festschrift Hans R. Hahnloser, BasellStuttgart, 1961,<br />
p.47-102.<br />
de Fortia d'Urban, zie de Guyse, J.<br />
Degenhart, B., et Schmitt, A., Ein Musterblatt des Jacopo Bellini mit Zeichnungen<br />
nach der Antike, Festschrift Luitpold Dussler, München/Berlin, 1972,<br />
p. 139-168.<br />
De Gray Birch, W., LLD, Catalogue of Seals in the department of manuscripts in the<br />
British Museum, V, London, 1898.<br />
de Guise, J., zie de Guyse.<br />
de Guyse, J., Annales historiques des nobles princes de Hainaut, in Histoire de Hainaut,<br />
XIV, livre vingtième, Paris/Bruxelles, 1832.<br />
de Guyse, J., Histoire de Hainaut, traduite en français, avec le texte latin en regard, et<br />
accompagnée de notes, par le marquis de Fortia d'Urban, 21 delen,<br />
Paris/Bruxelles, 1826-1838.<br />
Dehaisnes, Kan., Documents et extraits divers concernant l'histoire de l'art dans la<br />
Flandre, l'Artois et le Hainaut avant le XV' siècle. Première partie: 627-1373,<br />
Lille, 1886.<br />
Dehaisnes, Kan., Histoire de l'art dans la Flandre, l'Artois et le Hainaut avant le<br />
XV' siècle, Lille, 1886.<br />
Dehaisnes, C., Recherches sur le Retable de Saint-Bertin et sur Simon Marmion,<br />
Lille/Valenciennes, 1892.<br />
de Hemricourt, J., Œuvres, uitg. door C. de Borman, A. Bayot en E. Poncelet,<br />
3 delen, Bruxelles, 1910-1931.<br />
de Jonghe, B., Belgium dominicanum sive historia provinciae germaniae inferioris sacri<br />
ordinis FF. Praedicatorum, Bruxellis, 1719.<br />
de la Grange, A., en Cloquet, L., Etudes sur l'art à Tournai et sur les anciens artistes de<br />
cette ville, Tournai, 1887.<br />
de Laplane, H., Saint-Bertin ou compte-rendu des fouilles faites sur le sol de cette<br />
ancienne église abbatiale, 1844, Mémoires de la Société des Antiquaires de<br />
la Morinie, VII, 1844-1846, p. 1-285.<br />
de Laplane, H., Les Abbés de Saint-Bertin d'après les anciens monuments de ce<br />
monastère, 2 delen, Saint-Omer, 1854-1855.<br />
de Laplane, H., Noms des mayeurs par ordre chronologique, Bulletin de la Société des<br />
Antiquaires de la Morinie, Il, 1861, p. 838-864.<br />
de Laplane, H., L'Abbaye de Clairmarais d'après ses archives, Mémoires de la Société<br />
des Antiquaires de la Morinie, XI, 1861-1864, p. I-LVI, 1-414.
de Laplane, H., Les Abbés de Clairmarais, Mémoires de la Société des Antiquaires de la<br />
Morinie, XII, 1864-1868, p.I-VIII, 1-890.<br />
Delen, A.J.J., Histoire de la gravure dans les anciens Pays-Bas et dans les provinces<br />
belges des origines jusqu'à la fin du XVIII" siècle, 2de deel, Le XVI" siècle.<br />
Les graveurs-illustrateurs, Paris, 1934.<br />
de le Ville, N., Heverleae Celestinae, uitgegeven door A. Sanderus, Chorographia sacra<br />
Brabantiae, II, Hagae Comitum, 1727, p. 143-192.<br />
de Limburg-Stirum, Th., Guillaume de Croy-Chièvres dit le Sage (/458-1521). Etude<br />
iconographiqlle, Bruxelles, 1942. [Overdruk van de studie gepubliceerd in G.<br />
Dansaert.]<br />
de Loisne, A., Les tableaux de l'église d'Hesdigneul-Ies-Béthune, Bulletin archéologique<br />
du Comité des travaux historiques et scientifiques, 1901, p. 48-57.<br />
de Loisne, Comte, Procès-verbal d'enlèvement du tombeau du roi Thierry III de l'église<br />
de Saint-Vaast, le 10 avri/1747, Mémoires de la Commission<br />
départementale des Monuments historiques du Pas-de-Calais, II, 6de afl.,<br />
1905, p. 530-533.<br />
de Loisne, Comte, Epigraphie du Département du Pas-de-Calais. Canton de Lens,<br />
Arrondissement de Béthune [II, af!. 7], Arras, 1908.<br />
de Loisne, Comte A., [Tombe du XIII" siècle portant la signature d'un imagier flamand],<br />
Bulletin de la Société nationale des Antiquaires de France, 1908, p. 190-191.<br />
de Loisne, Comte, Diplomatique des actes de Robert II, comte d'Artois (/266-1302),<br />
Bulletin philologique et historique (jusqu'à 1715) [du] Comité des travaux<br />
historiques et scientifiques, année 1916, p. 184-224.<br />
de Loisne, Comte, Catalogue des actes de Robert 1", comte d'Artois (1237-1250),<br />
Bulletin philologique et historique (jusqu'à 1715) [du] Comité des travaux<br />
historiques et scientifiques, année 1919, p. 133-206.<br />
de Loisne, A., Iconographie des princes et princesses de la Jlvlaisond'Artois, Mémoires<br />
de la Commission départementale des Monuments historiques du<br />
Pas-de-Calais, III, 1935, p. 363-395.<br />
de Loisne, Comte A., zie Epigraphie ...<br />
De Maeyer, M., Albrecht en Isabella en de Schilderkunst. Bijdrage tot de<br />
Geschiedenis van de XVIIe-eeuwse Schilderkunst in de Zuidelijke<br />
Nederlanden. Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor<br />
Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Schone<br />
Kunsten, nr. 9, Brussel, 1955.<br />
Demay, G., Inventaire des sceaux de la Flandre, l, Paris, 1873.<br />
Demay, G., Inventaire des sceaux de l'Artois et de la Picardie, Paris, 1877.<br />
de Montfaucon, dom B., Les Monumens de la Monarchie françoise, 5 delen, Paris,<br />
1729-1733.<br />
de Moreau, E., Anvers (ville), Dictionnaire d'histoire et de géographie ecclésiastiques,<br />
III, Paris, 1924, ko!. 885-900.<br />
de Moreau, E., Bruges, Dictionnaire d'histoire et de géographie ecclésiastiques, X, Paris,<br />
1938, kol. 889-906.<br />
de Moreau, E., Histoire de l'Eglise en Belgique, 6 delen, Bruxelles, 1940-1952.<br />
Denis du Péage, P., Recueil de généalogies lilloises, Mémoires de la Société d'Etudes de<br />
la Province de Cambrai, XII-XV, 1906-1908.<br />
de Pas, J., Analyse d'une chronique du XVIII" siècle sur l'abbaye de Clairmarais,<br />
Bulletin de la Société des Antiquaires de la Morinie, X, 1897-1901, p. 248-270.
de Pas, J., Trois Recueils de portraits aux crayons ou à la plume représentant des<br />
souverains et des personnages de la France et des Pays-Bas [rapport verbal à<br />
propos du travail de M. L. Quarré-Reybourbon], Bulletin de la Société des<br />
Antiquaires de la Morinie, X, 1897-1901, p. 557-560.<br />
de Pas, J., L'anneau pastoral de François de Saint-Omer-Wallon-Cappel deuxième<br />
évêque de Namur (1579-1592), Bulletin de la Société des Antiquaires de la<br />
Morinie, XIII, 1912-1922, p. 469-476.<br />
de Pauw, N., Mirabello (Les), dits van Halen, Biographie Nationale, XIV, Bruxelles,<br />
1897, kol. 869-882.<br />
de Raadt, J. Tb., Sceaux armoriés des Pays-Bas et des pays avoisinants, l, 4de afl.,<br />
Bruxelles, 1898.<br />
De Ram, P.-F.-X., Recherches sur les sépultures des ducs de Brabant à Louvain,<br />
Nouveaux Mémoires de l'Académie royale des Sciences et Belles Lettres de<br />
Bruxelles, XIX, Bruxelles, 1845.<br />
De Ram, P.-F.-X., Notice sur les sceaux des comtes de Louvain et des ducs de Brabant<br />
(976-1430), Mémoires de l'Académie royale des Sciences, des Lettres et des<br />
Beaux-Arts de Belgique, XXVI, 1851, p. 1-52.<br />
De Ram, P.-F.-X., zie Molanus, J.<br />
de Ridder, A., Robles, Jaspar de, Biographie Nationale, XIX, Bruxelles, 1907,<br />
kol. 550-555.<br />
D.[e] R.[idder], C.-B., L'abbaye de Saint-Michel, à Anvers, vers la fin du XVI' siècle,<br />
Analectes pour servir à l'histoire ecclésiastique de la Belgique, X, 1873,<br />
p.418-422.<br />
de Riquer, M., L'arnès dei cavalier. Armes i armadures catalanes medievals, Barcelona,<br />
1968.<br />
de Riquer, M., L'estàtua d'argent de la capella de Saint Jordi, Miscellanea<br />
Barcinonensia, 7de jaargang, nr. XIX, 1968, p. 113-117.<br />
Deruelle, M., Schilderij afkomstig uit de Mariakapel der voormalige abdijkerk van<br />
St. Pieters, Bulletijn der Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde te<br />
Gent, XXXIX, 1931, p. 26-36.<br />
Deruelle, M.I.J., De St.-Pietersabdij te Gent. Archeologische studie, Gent, 1933.<br />
Deruelle, M.U., Vit de Sint-Pietersabdij te Gent, in Vlaamsche Kunst. Een Bundel<br />
Studies, Gent, 1942, p. 53-91.<br />
de Saint-Genois, J., Recherches sur le véritable nom, le lieu de naissance, la famille et<br />
les armoiries, la sépulture et les écrits de Cornille de Schepper, dit Scepperus,<br />
Messager des sciences historiques, des arts et de la bibliographie de Belgique,<br />
1856, p. 1-27.<br />
Deschamps de Pas, L., Sceaux des Comtes d'Artois, Annales archéologiques, XVI,<br />
1856, p. 360-371: XVII, 1857, p. 43-51.<br />
Deschamps de Pas, L., Notice descriptive des limites de la banlieue de Saint-Omer,<br />
Mémoires de la Société des Antiquaires de la Morinie, XIV, 1872-1874,<br />
p. 199-243.<br />
Deschamps de Pas, L., zie Hermand, A., en Deschamps de Pas, L.<br />
de Schepper, H., De Kollaterale Raden in de Katholieke Nederlanden van 1579 tot 1609 .<br />
.!l'tudievan Leden, Instellingen en algemene Politiek, Leuven, 1972<br />
[onuitgegeven doctoraal proefschrift].<br />
de Schepper, H., Regeringsbeslissingen in bestuurszaken, 16e-18e eeuw. De benoeming<br />
van hoge magistraten en ambtenaren ± 1550 - ± 1650, in De Besluitvorming<br />
vroeger en nu. ARA. Tentoonstelling 15 april- 17 mei 1975. Brussel 1975.
De Schryver, A., en Van de Velde, C., Stad Gent. Oudheidkundig Museum. Abdij van de<br />
Bijloke. Catalogus van de schilderijen, Gent, 1972.<br />
De Seyn, E., D'Heere ou de Heere, Lucas, Dictionnaire biographique des Sciences, des<br />
Lettres et des Arts en Belgique, Bruxelles, 1935, l, p. 391-392.<br />
de Smedt, J., Notice historique et critique sur Guillaume de Dampierre, comte de Flandre,<br />
Bulletins de l'Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de<br />
Belgique, XX, 2" partie, 1853, p. 330-349.<br />
De Smet, J., De h. Karel de Goede graaf van Vlaanderen, in West-Vlaanderen, VIII,<br />
1959, p. 62-64.<br />
De Smet, J.-J., De Schepper, Corneille-Duplicius, Biographie Nationale, V, Bruxelles,<br />
1876, koI. 709-718.<br />
De Smet, J.-J., zie [Chronicon Trunchiniense].<br />
De Smet, J.M., Bijdrage tot de Iconographie van de Glz. Karel de Goede, Graaf van<br />
Vlaanderen, in Studies over de kerkelijke en kunstgeschiedenis van<br />
West-Vlaanderen opgedragen aan Z.E.H. Michiel English (Album English),<br />
Brugge, 1952, p. 117-157.<br />
Despy, G., zie Bonenfant, P., en Despy, G.<br />
de Stein d'Altenstein, 1., Borchgrave d'Altena, Annuaire de la noblesse de Belgique,<br />
2de jaargang, Bruxelles, 1856, p. 73-79.<br />
de Stein d'Altenstein, 1, Gramay, Annuaire de la noblesse de Belgique, 26ste jaargang,<br />
Bruxelles, 1872, p. 190-200.<br />
de Sturler, J., L'"empeschement" du port de Calais par la flotte des Provinces Unies<br />
après la paix de Vervins (1598-1600), Album offert à Ch. Verlinden, Gand,<br />
1975.<br />
Detrez, L., Dame et seigneur de Bailleul au XIve siècle et leurs portraits d'après les<br />
Mémoriaux de Succa, Bulletin du Comité flamand de France, XVI, 1957,<br />
p.39-49.<br />
De Valkeneer, A., Inventaire des tombeaux et dalles à gisants en relief en Belgique.<br />
Epoques romane et gothique, Bulletin van de Koninklijke commissie voor<br />
monumenten en landschappen, XIV, 1963, p. 89-256.<br />
De Valkeneer, A., Iconographie des dalles à gisants de pierre en relief en Belgique:<br />
moyen âge roman et gothique, Revue des Archéologues et Historiens d'art de<br />
Louvain, V, 1972, p. 33-58.<br />
De Vigne, F., Vade-mecum du peintre ou recueil de costumes du Moyen Age, 2 delen,<br />
Gand, 1835-1840.<br />
Devigne, M., Un nouveau document pour servir à l'histoire des statuettes de Jacques de<br />
Gérines, La Revue d'Art, XXIII, 1922, p. 77-102.<br />
Devigne, M., Une collection d'œuvres d'art à Tournai au commencement du XVll e<br />
siècle, Fédération archéologique et historique de Belgique. Annales du<br />
XXIV" Congrès (Tournai, 1921), Tournai, 1927, p. 341-363.<br />
Devigne, M., Succa, Antoine de, Biographie Nationale, XXIV, Bruxelles, 1926-1929,<br />
kol. 233-236.<br />
Devigne, M., La sculpture mosane du Xlle au XVI' siècle. Contribution à ['étude de<br />
l'art dans la région de la Meuse Moyenne, Paris/Bruxelles, 1932.<br />
Devliegher, L., De opkomst van de kerkelijke gotische bouwkunst in West-Vlaanderen<br />
gedurende de XIlle eeuw, l, Bulletin van de Koninklijke Commissie voor<br />
Monumenten en Landschappen, V, 1954, p. 177-345; gedeeItelijk overgedrukt<br />
in West-Vlaanderen, XIV, 1965, p. 238-244, onder de titel De architectuur<br />
van de Onze-Lieve- Vrouwkerk te Brugge.
Devliegher, L., Het koor van de romaanse Sint-Donaaskerk te Brugge, Bulletin van de<br />
KoninkIijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, XIV, 1963,<br />
p.309-325.<br />
Devliegher, L., Kunstpatrimonium van West- Vlaanderen. Deell. Beeld van het<br />
kunstbezit.lnleiding tot een inventarisatie, Tielt/Den Haag, [1965].<br />
Devliegher, L., Bruges. Eglise Notre-Dame, Dictionnaire des Eglises. Vc. Belgique.<br />
Luxembourg, Paris, 1970, p. 22-23.<br />
Devliegher, L., Het graf van Graaf Robrecht van Bethune in de Sint-Maartenskatedraal<br />
te Ieper, Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis gesticht onder<br />
de Benaming "Société d'Emulation" te Brugge, CX, 1973, p. 178-185.<br />
de Vocht, H., History of the Foundation and the Rise of the Collegium trilingue<br />
Lovaniense (1517-1550), 4 delen, Louvain, 1951-1955.<br />
De Vries, K., zie Kalma, J.J., Spahr van der Hoek, J.J., en De Vries, K.<br />
Dhanens, E., Inventaris van het Kunstpatrimonium van Oostvlaanderen. V.<br />
Sint-Baafskathedraal Gent, Gent, 1965.<br />
Dhanens, E., Gand. Cathédrale Saint-Bavon, Dictionnaire des Eglises. Vc. Belgique.<br />
Luxembourg, Paris, 1970, p. 48-50.<br />
Dhanens, E., Gand. Eglise Notre-Dame-de-Saint-Pierre, Dictionnaire des Eglises. Vc.<br />
Belgique. Luxembourg, Paris, 1970, p. 51.<br />
d'Huis t, R.-A., zie Burchard, L., en d'Hulst, R.-A.<br />
Diercxsens, J.C., Antverpia Christo nascens et crescens seu acta ecclesiam<br />
Antverpiensem ... ,7 delen, Antverpiae, 1773.<br />
Dimier, A., Héraldique cistercienne, Cîteaux. Commentarii Cistercienses, 1973, an. 3-4,<br />
p.267-282.<br />
Dimier, A., en Cocheril, M., Les plus beaux blasons de l'Armorial cistercien,<br />
Collectanea Ordinis Cisterciensium reformatorum, XVIII, 1956, p. 151-157.<br />
Domanig, K., Alteste Medailleure im Osterreich, Jahrbuch der Kunsthistorischen<br />
Sammlungen des Allerhochsten Kaiserhauses, XIV, 1893, p. 11-36.<br />
Dony, E., Villers, Denis de, Biographie Nationale, XXVI, Bruxelles, 1936-1938,<br />
kol. 760-761.<br />
Dordor, G., zie Adhémar, J., en Dordor, G.<br />
Dornik-Eger, H., Kaiser Friedrich Ill. in Bi/dern seiner Zeit, in Ausstellung Friedrich Ill.<br />
Kaiserresidenz Wiener Neustadt. St. Peter an der Sperr. Wiener Neustadt.<br />
28. Mai bis 30. Oktober 1966, p. 64-86, 382, 398-400.<br />
d'Oudegherst, P., Annales de Flandre enrichies de notes et d'un discours préliminaire par<br />
Lesbroussart, Gand, 1789 (geraadpleegde uitgave).<br />
d'Oultreman, P., Tableaux des personnages signalés de la Compagnie de Jésus, Douai, 1623.<br />
Dramard, E., Le cartulaire de Gosnay, Société des Antiquaires de la Morinie, VII,<br />
1882-1886, p. 285-290.<br />
du Chastel de la Howarderie, P.A., Notices généalogiques tournaisiennes, dressées sur<br />
titres, 3 delen, Tournai, 1881-1887.<br />
Duchesne, A., Histoire généalogique de la Maison de Béthune, Paris, 1639.<br />
Duchet, zie Michelant, M., [en Duchet].<br />
Duclos, A., Bruges. Histoire et souvenirs, Bruges, 1910.<br />
d'Ddekem de Guertechin, R., Le château d'Héverlé et ses seigneurs, Louvain, 1948.<br />
Durand, D., zie Martène, E., en Durand, D.<br />
du Teil, J., Un amateur d'art au XV' siècle, Guillaume Fillastre, évêque de Tournai,<br />
abbé de Saint-Bertin, chancelier de la Toison d'Or. L'introduction de l'art<br />
français à Dunkerque et à Saint-Omer, Paris, 1920.
Duverger, J., De Meesters van het grafmonument van Maria van Boergondië te Brugge,<br />
Konink1ijke Vlaamsche Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schoone<br />
Kunsten van België. Jaarboek, VIII, 1946, p. 131.<br />
Duverger, J., Jan van Woluwe van Brussel en de portretten van Wenceslas van Bohemen,<br />
Jaarboek van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen, 1972,<br />
p.7-18.<br />
Ebner, J., Zum Werk des Hans Kels, Mitteilungen der Bayerischen Numismatischen<br />
Gesellschaft, XXVIII, 1910, p. 101-10,t<br />
De eeuw van Rubens - Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, Brussel,<br />
15 oktober - 12 december 1965, (Brussel), 1965.<br />
El Escorial. 1563-1963.1V Centenario de la fundaci6n dei Monasterio de San Lorenzo<br />
El Real, 2 delen, Madrid, [1963].<br />
Emmius, D., Rerum Frisicarum Historia,Lugduni Batavoruin, 1616.<br />
Enlart, c., Manuel d'archéologie française. III. Le Costume, Paris, 1916.<br />
Epigraphie du Département du Pas-de-Calais, Il, afl. 1, Arras, 1889; afl. 6, Arras, 1901;<br />
afl. 7, Arras, 1908.<br />
Epigraphie du Département du Pas-de-Calais, VII (Supplément au tome lor. Epigraphie<br />
ancienne de la ville d'Arras par le Comte A. de Loisne et R. Rodière), afl. 2,<br />
Fontenay-le-Comte, 1927-1931.<br />
Erlande-Brandenburg, A., Le tombeau de saint Louis, Bulletin monum~ntal, CXXVI,<br />
1968, p. 7-36.<br />
Erlande-Brandenburg, A., Le Roi est mort. Etude sur les funérailles, les sépultures et les<br />
tombeaux des rois de France jusqu'à la fin du XIII' siècle, Bibliothèque de la<br />
Société française d'archéologie, nr. 7, Genève, 1975.<br />
Evans, J., A History of Jewellery. 1100-1870, London, [1953].<br />
Ewald, W., Siegelkunde, IV, München/Berlin, 1914.<br />
Faider, P., en Van Sint Jan, P., Catalogue des manuscrits conservés à Tournai<br />
(Bibliothèquos de la ville et du Séminaire), Gembloux, 1950. (Catalogue général<br />
des manuscrits des bibliothèques de Belgique, VI).<br />
Faille, R., Iconographie des évêques et archevêques de Cambrai, Cambrai, 1974.<br />
Fansler, R.M., en Scherer, M.R., The Metropolitan Museum of Art - Painting in Flanders,<br />
New York, 1945.<br />
Feuchère, P., Etude sur l'écartelé plain en Artois aux XIII" et XIV" siècles, Archives<br />
héraldiques suisses, 1950, nrs. 2-3, p. 81-86; nr. 4, p. 116-121.<br />
Feudrix de Brequigny, L.G.O., en La Porte du Theil, F.J.G., Diplomata, chartae,<br />
epistolae, et alia documenta, ad res francicas spectantia, Pars Prima, tomus<br />
primus, Parisiis, 1791.<br />
Forcellini, A., Lexicon totius latinitatis, 4 delen, Patavii, 1940.<br />
Friedberg, R., Gold Coins of the World complete from 600 a.d. ta the Present. An<br />
lllustrated Standard Catalogue with Valuations, 2de uitg., New York, 1965.<br />
FriedIander, M.J., Die Leihausstellung in der Guildhall zu London - Summer 1906,<br />
Repertorium für Kunstwissenschaft, XXIX, 1906, p. 573-582.<br />
FriedHinder, M.J., Early Netherlandish Painting, 1. The Van Eycks - Petrus Christus,<br />
Brussels/Leyden, 1967.<br />
Gaguin, R., De Francorum regum gestis annales, Liber X. Rex Ludovicus undecimus,<br />
Parisiis, 1528.<br />
Gaier, C., Contribution à l'étude de l'armement au XV" siècle: à propos d'un bas-relief en<br />
terre cuite du Musée Curtius à Liège, Chronique archéologique du Pays de<br />
Liège, 1960, p. 37-55.
Gaier, C., L'évolution et l'usage de l'armement personnel défensif au pays de Liège du<br />
XIl" au XIV" siècle, Zeitschrift der Gesellschaft für historische Waffen- und<br />
Kostümkunde, 1962, p. 65-86.<br />
Gaier, C., L'apparition de l'épée à deux mains dans l'est de la Belgique (XIlI"-XIV"<br />
siècles) d'après quelques épitaphiers liégeois, Bulletin "Le Vieux-liège",<br />
VII, 1967, nr. 159, p. 226-230.<br />
Gailliard, J., Ephémérides brugeoises, Bruges, 1847.<br />
Gailliard, J., Bruges et le Franc ou leur magistrature et leur noblesse, avec des données<br />
historiques et généalogiques sur chaque famille, 6 delen, Bruges, 1857-1864.<br />
Gailliard, J., Inscriptions funéraires et monumentales de la Flandre occidentale.<br />
Arrondissement de Bruges. Tome premier. [Eglise Saint-Donat], Bruges,<br />
1861; Tome premier, deuxième partie. [Eglise Notre-Dame], Bruges, 1866.<br />
Galbreath, D.L., Manuel du Blason, Lausanne, 1942.<br />
Gallia Christiana, III, Parisiis, 1876.<br />
Ganshof, P.-L., lets over Brugge gedurende de preconstitutioneele periode van haar<br />
geschiedenis, Nederlandsche Historiebladen, 1, 1938, p. 281-303.<br />
Ganshof, F.L., zie Van Caeneghem, R.C., en Ganshof, F.L.<br />
Gardelles, J., Un grand édifice disparu: la collégiale Saint-Pierre à Lille, Bulletin<br />
monumental, CXXVI, 1968, p. 325-344.<br />
GardeIles, J., L'Art à Lille. Les Monuments, in Histoire de Lille, I. Lille, [1970],<br />
p. 419-456. (Publications de la Faculté des Lettres et Sciences humaines de<br />
Lille).<br />
Genicot, L.-Fr., Louvain, Eglise Saint-Michel, Dictionnaire des Eglises. Vc. Belgique.<br />
Luxembourg, Paris, 1970, p. 87.<br />
Genicot, L.-Fr., Louvain. Eglise Saint-Pierre, Dictionnaire des Eglises. Vc. Belgique.<br />
Luxembourg, Paris, 1970, p. 86-87.<br />
Genicot, L.-Fr., Louvain. Notre-Dame-aux-Dominicains, Dictionnaire des Eglises. Vc.<br />
Belgique. Luxembourg, Paris, 1970,p. 85-86.<br />
Giesebrecht, W.V., Friedrich l, Allgemeine deutsche Biographie, VII, Leipzig, 1878,<br />
p.401-436.<br />
GiIlès de Pélichy, Ch., Contribution à l'histoire des troubles politico-religieux des<br />
Pays-Bas au XVI" siècle, Annales de la Société d'Emulation de Bruges,<br />
LXXXVI, 1949, p. 90-144.<br />
Gilliodts-Van Severen, L., L'obituaire de Saint-Donatien de Bruges, Compte rendu des<br />
séances de la Commission royale d'histoire ou recueil de ses bulletins<br />
4de reeks, XVI, 1889, p. 283-371.<br />
Giry, A., Les châtelains de Saint-Omer (1042-1386), overdruk uit Bibliothèque de<br />
l'Ecole des Chartes, années 1874-1875, Paris, 1875, p. 1-57.<br />
Giry, A., Analyse et extraits d'un registre des Archives municipales de Saint-Omer.<br />
1166-1778, Mémoires de la Société des Antiquaires de la Morinie, XV,<br />
1874-1876, p. 65-317.<br />
Giry, A., Histoire de la ville de Saint-Omer et de ses institutions jusqu'au XIV" siècle,<br />
Paris, 1877.<br />
Giustiniano, B., Historie cronologiche della vera origine di tutti gl' ordini equestri, e<br />
religioni cavalleresche, ... di D. Carlo Il, Venetia, 1672.<br />
Glarbo, H., Dronning Elisabeths Gravmaele i Gent, Kunstmuseets Aarsskrift, XIII-XV,<br />
1926-1928, p. 67-79.<br />
Glorieux, G., zie Cockx-Indestege, E., en Glorieux, G.<br />
Goetghebuer, A., L'église cathédrale de Saint Bavon à Gand, Gand, 1893.
Goethals, P.-V., Miroir des notabilités nobiliaires de Belgique, des Pays-Bas et du Nord<br />
de la France, 2 delen, Bruxelles, 1857-1862.<br />
GoetschaIckx, P.J., Cartularium der abdij S. Michiels te Antwerpen, Bijdragen tot de<br />
geschiedenis, bijwnderlijk van het aloude hertogdom Brabant, IV, 1905,<br />
p. 549-600, akten 1-42; V, 1906, p. 297-391, akten 43-105; VI, 1907, p. 280-356,<br />
akten 106-176; VII, 1908, p. 359-412, akten 177-230; VIII, 1909, p. 209-236,<br />
akten 231-262, en p. 381-408, akten 263-290; IX, 1910, p. 345-364, akten<br />
291-314; X, 1911, p. 347-400, akten 315-371; XI, 1912, p. 527-536,<br />
akten 372-382; XIII, 1914, p. 88-120, akten 385-421; voortgezet in Antwerpen<br />
in de XlIlde eeuw, deel IV, p. 74-74, akten 422-427, en dan opnieuw in<br />
Bijdragen, XXII, 1931-1932, p. 19-41, akten 428-450.<br />
GoetschaIckx, P.J., De abdij van S. Michiels te Antwerpen tijdens de XIIe eeuw,<br />
Bijdragen tot de geschiedenis, bijzonderlijk van het a10ude hertogdom<br />
Brabant, IV, 1905, p. 29-65.<br />
Goetschalckx, P.J., Oorkondenboek der Witheerenabdij van S. Michiels te Antwerpen,<br />
Eekeren-Donk,1909.<br />
Gramaye, J.-B., Antiquitates illustrissimi ducatus Brabantiae ... , Bruxellae, 1608.<br />
Gramaye, J.-B., Antiquitates Antwerpiae, Bruxellae, 1610.<br />
Gramaye, J.-B., Africa illustrata, Tournay, 1622.<br />
Gramaye, J.-B., Specimen litterarum et linguarum universi orbis, Athi, 1622.<br />
Grancsay, S.V., The Armor of don Alvaro de Cabrera, Bulletin of the Metropolitan<br />
Museum of Art, june 1952, p. 275-285.<br />
Grandjean, P.B., Det Danske Rigsvaaben, Kj'Sbenhavn, 1926.<br />
Grandjean, P.B., Les armoiries royales de Danemark, Archives héraldiques suisses,<br />
XLIX, 1935, p. 1-7.<br />
Grierson, Ph., Les annales de Saint-Pierre de Gand et de Saint-Amand, Bruxelles, 1937.<br />
Gruy, H., Histoire d'Arras, Arras, 1967.<br />
Guerard, B., Cartulaire de l'Abbaye de Saint-Bertin, Paris, 1840.<br />
Guesnon, A., La trésorerie des chartes d'Artois avant la conquête française de 1640,<br />
Bulletin historique et philologique du comité des travaux historiques et<br />
scientifiques, année 1895, p. 423-469.<br />
Het Gulden Vlies. Vijf eeuwen Kunst en Geschiedenis. Tentoonstelling in het Stedelijk<br />
Museum voor Schone Kunsten, Groeningenmuseum, Dyver, 12, 14 juli-<br />
30 september 1962. Catalogus, Brugge, 1962.<br />
Habich, G., lnkunabeln der deutschen Medaille, Pantheon, IV, 1929, p. 312-315.<br />
Haigneré, Kan., en Bled, O., Les chartes de Saint-Bertin, 3 delen, Saint-Omer,<br />
1888-1893.<br />
Halbertsma, H., The Frisian kingdom, Berichten van de Rijksdienst voor het<br />
Oudheidkundig Bodemonderzoek, XV-XVI, 1965-1966.<br />
Halbertsma, H., Koning Radbod, Philologia Frisica, 5e Friese Filologenkongres,<br />
Leeuwarden, september 1969.<br />
Hautcœur, E., Cartulaire de l'abbaye de Flines, 2 delen, Lille/Paris/Bruxelles, 1873.<br />
Hautcœur, E., Histoire de l'abbaye de Flines, Iste uitg., ParisILille/DouailBruxelles, 1874.<br />
Hautcœur, E., Documents liturgiques et nécrologiques de l'église collégiale de<br />
Saint-Pierre de Lille, Lille/Paris, 1895.<br />
Hautcœur, E., Histoire de l'église collégiale et du chapitre de Saint-Pierre de Lille,<br />
3 delen, Lille/Paris, 1896-1899.<br />
Held, J.S., Rubens' Pen Drawings, Magazine of Art, november 1951, p. 286-291.<br />
HeJd, J .S., Rubens. Selected Drawings, 2 delen, London, 1959.
Held, J.S., Rubens' Designs for sepulchral Monuments, The Art Quarter1y, XXIII,<br />
1960, p. 247-270.<br />
Héliot, P., Les églises du moyen âge dans le Pas-de-Calais, Mémoires de la Commission<br />
départementale des Monuments historiques du Pas-de-Calais, VII, afl. 1,<br />
1951, p. 1-252.<br />
Héliot, P., Le chevet roman de Saint-Bertin à Saint-Omer et l'architecture<br />
franco-Iotharingienne, Revue belge d'archéologie et d'histoire de l'art, XXII,<br />
1953, p. 73-96.<br />
Henne, A., en Wauters, A., Histoire de la ville de Bruxelles, 3 delen, Bruxelles, 1845.<br />
Henrard, P., Mansfelt, Pierre-Ernest, comte de, Biographie Nationale, XIII, Bruxelles,<br />
1894-1895, kol. 382-394.<br />
Hermand, A., Dissertation sur les armoiries de la ville de St-Omer, les armoiries de<br />
l'Abbaye de St-Bertin et celles du chapitre, Mémoires de la Société des<br />
Antiquaires de la Morinie, III, 1836, p. 343-414.<br />
Hermand, A, Notice sur le château de Rihoult, Mémoires de la Société des Antiquaires de<br />
la Morinie, V, 1839-1840, p. 233-277.<br />
Hermand, A, en Deschamps de Pas, L., Histoire sigillaire de la ville de Saint-Omer,<br />
Paris, 1860.<br />
Hill, G.F., A Corpus of Italian Medals of the Renaissance before Cellini, 1 deel tekst,<br />
1 deel platen, London, 1930.<br />
Hind, AM., Catalogue of Drawings by Dutch and Flemish Artists preserved in the<br />
Department of Prints and Drawings in the British Museum, II. Drawings by<br />
Rubens, Van Dijck and other Artists of the Flemish School of the XVll<br />
Century, London, 1923.<br />
Hirschauer, Ch., Les Etats d'Artois de leurs origines à l'occupation française, 1, Paris/<br />
Bruxelles, 1923.<br />
Holder-Egger, O., zie Iperius.<br />
Houdoy, J., La Joyeuse Entrée des Altesses Sérénissimes Albert et Isabelle (1600). Lille<br />
au XVI" siècle, Bulletin de la Commission historique du Département du<br />
Nord, XII, 1873, p. 399-513.<br />
Houdoy, J., Tombeaux de Baudouin V et de Louis de Male, comtes de Flandres, Revue<br />
des Sociétés Savantes, 6de reeks, 111,1876, p. 517-522.<br />
Huguet, E., Dictionnaire de la langue française du seizième siècle, II, Paris, 1929.<br />
H.[ulin] de Loo, G., Bruges 1902. Exposition de tableaux flamands des XIV', XV' et<br />
XVI" siècles. Catalogue critique, Gand, 1902.<br />
Hulin de Loo, G., L'exposition d'art français, à Londres, en 1932. Notes sur quelques<br />
tableaux du XV' siècle, Académie royale de Belgique. Bulletin de la Classe<br />
des Beaux-Arts, XIV, 1932, p. 57-67.<br />
Hulin de Loo, G., Das Ratselhafte Gemalde von Ince-Hall, Pantheon, XI, 1933,<br />
p. 137-141.<br />
Huyghebaert, N., Het grafschrift van Diederik van den Elzas te Watene, Sacris Erudiri,<br />
X, 1958, p. 399-412.<br />
Huyghebaert, N., Une comtesse de Flandre à Béthanie, Les Cahiers de Saint-André,<br />
XXI, 1964, p. 1-15.<br />
Ingrams, R.A, Rubens and Persia, The Burlington Magazine, CXV, 1974, p. 190-197.<br />
Inscriptions funéraires et monumentales de la province de la Flandre orientale. 2' série.<br />
Eglises conventuelles. Gand, 1, Gand, 1866.<br />
L'intermédiaire des Généalogistes, XXIV, 1969.<br />
lperius (Iohanne Longo de Ipra), Chronica Monasterii Saneti Bertini, uitg. door
O. Holder-Egger, (Monumenta Germaniae Historica-Scriptorum, fO,XXV),<br />
Hannoverae, 1880, p. 736-866.<br />
Janssens, P.M., De gelukzalige Margareta van Brienne, gravin van Beveren, Het Land<br />
van Beveren, VIII, 1965,p.1l7-126.<br />
Jongelinus, G., Notitia abbatiarum ordinis cistertiensis per orbem universum, libros X<br />
complexa, Coloniae, 1640.<br />
Jourdain, G., Lille. Ancienne collégiale Saint-Pierre, Dictionnaire des Eglises de France,<br />
V. Nord et Est. Belgique. Luxembourg. Suisse, Paris, 1971, p. VB73-VB74.<br />
Kalma, J.J., Spahr van der Hoek, J.J. en De Vries, K. (onder de leiding van), Het Friese<br />
Koninkrijk, in Geschiedenis van Friesland, hoofdst. III, Drachten, 1968.<br />
Kenner, Fr., Die Portriitsammlung des Erzherzogs Ferdinand von Tirol, Jahrbuch der<br />
kunsthistorischen Sammlungen des Allerhochsten Kaiserhauses, XIV, 1893,<br />
p. 37-186; XV, 1894, p. 147-259; XVII, 1896, p. 101-274; XVIII, 1897,<br />
p. 135-261; XIX, 1898, p. 6-146.<br />
Kervyn de Volkaersbeke, P., Les églises de Gand, 2 delen, Gand, 1857-1858.<br />
Klietmann, K.G., Critical Remarks 10 the history of the order of the burgundian cross<br />
of Tunesia, The Medal Collector, XVIII, aprill967, p. 36.<br />
Kluit, A., Historia critica comitatus Hollandiae et Zeelandiae, 2 vol. in 4 delen,<br />
Medioburgi, 1777-1782.<br />
Kohlhaussen, H., Europiiisches Kunsthandwerk. Vorromanik und Romallik (Monumente<br />
des Abendlandes), Frankfurt am Main, 1969.<br />
Kreuter-Eggemann, H., Das Skizzenbuch des "Jacques Daliwe", München, 1964.<br />
Kurz, H., en O., The Turkish dresses in the Costume-Book of Rubens, Nederlands<br />
kunsthistorisch Jaarboek 1972, XXIII, p. 275-290.<br />
Ladner, G., Zur Portriitsammlung des Erzherzogs Ferdinand von Tirol, Mitteilungen des<br />
6sterreichischen Instituts für Geschichtsforschung, XLVII, 1933, p. 472-480.<br />
la Porte du Theil, F.J.G., zie Feudrix de Brequigny, L.G.O., en la Porte du Theil, F.J.G.<br />
Lassus, J.B.A., zie Album de Villard de Honnecourt ...<br />
Le Boucq de Ternas, A., Recueil de la noblesse des Pays-Bas, de Flandre et d'Artois,<br />
Douai, 1884.<br />
Lee, S., More, Sir Thomas, Dictionary of National Biography, XXXVIII, London, 1894,<br />
p.429-449.<br />
Leeuwenberg, J., De tien bronzen "plorannen" in het Rijksmuseum te Amsterdam, hun<br />
herkomst en de voorbeelden waaraan zij zijn ontleend, Gentse Bijdragen tot de<br />
Kunstgeschiedenis, XIII, 1951, p. 13-59.<br />
Leeuwenberg, J., Nogmaals de Amsterdamse gravenbeeldjes, Oud-Holland, LXXIII,<br />
1958, p. 156-159.<br />
Lefever, F.A., zie Reekmans, P., en Lefever, A.<br />
Lefèvre, M., Libraires belges en relations commerciales avec Christophe Plantin et Jean<br />
Moretus, De Gulden Passer, 4l!lte jaargang, 1963, p. 1-47.<br />
Lefrancq, P., Les coutumes locales et régionales invoquées à Lille au XVI" siècle à<br />
l'occasion d'un héritage contesté, Revue du NOI'd, LII, 1970, p. 136-137.<br />
Le Gentil, M.C., Epigraphie arrageoise, Mémoires de l'Académie des sciences, lettres et<br />
arts d'Arras, 2de reeks, XIV, 1883, p. 195-218.<br />
Le Glay, M., Catalogue descriptif des manuscrits de la Bibliothèque de Lille, Lille, 1848.<br />
Le Maire, O., Le mausolée de Francon de Mirabello, dit van Halen, chevalier de la<br />
Jarretière, par Jean van Mansdale, dit Keldermans (1391-1416), Bulletin des<br />
Musées royaux d'art et d'histoire, 40-42ste jaargang, 1968-70, p. 105-136.
Lemaire, R.M. (onder de leiding van), Le Patrimoine monumental de la Belgique,<br />
1. Province de Brabant. Arrondissement de Louvain, Liège, 1971.<br />
Le Roy, J., Notitia marchionatus sacri Romani imperii, hoc est urbis et agri Antverpiensis<br />
(... ), Amstelaedami, 1678.<br />
[Le Roy], Le Grand théâtre sacré du duché de Brabant, 2 delen, La Haye, 1734.<br />
Lesbroussart, zie d'Oudegherst, P.<br />
Lestocquoy, J., Notes pour servir à l'histoire de l'art en Artois. 2" Série. II. Plan de<br />
l'église Saint-Vaast du XIII" au XVII" siècle, Bulletin de la Commission<br />
départementale des Monuments historiques du Pas-de-Calais, 2de reeks, VII,<br />
1941, p. 59-65.<br />
Lestocquoy, J., Les évêques d'Arras. Leurs portraits, leurs armoiries, leurs sceaux,<br />
Mémoires de la Commission départementale des Monuments historiques du<br />
Pas-de-Calais, IV, 1942.<br />
Lestocquoy, J., Arras. Cathédrale Notre-Dame-et-Saint- Vaast, Dictionnaire des Eglises<br />
de France, V. Nord et Est. Belgique. Luxembourg. Suisse, Paris, 1971,<br />
p. VBI2-VBI5.<br />
Leuridan, Th., L'Abbaye de Flines de 1233 -1909, Les Questions ecclésiastiques, III,<br />
1910, p. 151-158.<br />
Leuridan, Th., Epigraphie ou recueil des inscriptions du Département du Nord ou du<br />
diocèse de Cambrai, VI, Arrondissement de Douai (2de deel), Lille, 1927.<br />
(Mémoires de la Société d'Etudes de la province de Cambrai, XXII.)<br />
Lindeman, C.M.A.A., De dateering, herkomst en identificatie der "Gravenbeeldjes"<br />
van Jacques de Gérines, Oud-Holland, LVlII, 1941, p. 49-57, 97-105,161-168,<br />
193-219.<br />
Lodge, E., Portraits of illustrious Personages of Great Britain with biographical and<br />
historical Memoirs, Part XIX, [London], 1826.<br />
Looten, C., Les seigneurs et l'église ancienne de Zuytpeene, Bulletin du Comité flamand<br />
de France, XI, 1938, p. 177-187.<br />
Luykx, Th., Johanna van Constantinopel, Gravin van Vlaanderen en Henegouwen,<br />
Antwerpen/Utrecht, 1946. (Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamsche<br />
Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schoone Kunsten van België, VIII,<br />
nr. 5.)<br />
Luyckx, Th., Over de geboorte en sterfdata van Gravin Margareta van Constantinopel en<br />
van hare kinderen, de Avesnes en de Dampierre, Antwerpen, 1950. (Bijdragen<br />
voor de geschiedenis der Nederlanden, V).<br />
Lyna, F., Uit en over handschriften, II. Portretten van Wenceslaus van Brabant, De<br />
Kunst der Nederlanden, 1, 1930-31, p. 321-326.<br />
Mâle, E., L'art religieux du XIII" siècle en France. Etude sur l'iconographie du moyen<br />
âge et sur ses sources d'inspiration, 3de uitg., Paris, 1910.<br />
Mansion, J., De brief van abt Othelboldus aan gravin Otgiva van Vlaanderen,<br />
Verslagen en mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal<br />
en Letterkunde, 1919, p. 325-326.<br />
Marlier, G., La Renaissance flamande. Pierre Coeck d'Alost, Bruxelles, 1966.<br />
Martène, E., en Durand, U., Voyage littéraire de deux Religieux bénédictins de la<br />
Congrégation de Saint Maur, 2 delen, Paris, 1717-1724.<br />
Martin, C., Généalogies et anciennes descentes des Forestiers et Comtes de Flandre ...<br />
par Corneille Martin Zélandoys et ornées de portraicts, figures et habitz selon<br />
les facons et guises de leurs temps, ainsi qu'elles ont este trouvees es plus
anciens tableaux, par Pierre Balthasar et par luimesme, mises en lumiere,<br />
Anvers, 1578.<br />
Martin, J.R., zie Stechow, W.<br />
Maurenbrecher, Maximilian Il, Allgemeine deutsche Biographie, XX, Leipzig, 1884,<br />
p.736-747.<br />
Meersseman, G., Jeanne de Constantinople et les Frères Prêcheurs. A propos d'un livre<br />
récent. II. La comtesse Jeanne et la fondation de Gand, Archivum Fratrum<br />
Praedicatorum, XIX, 1949, p. 132-139.<br />
Melchior de Ste-Marie, Carmel, Dictionnaire d'histoire et de géographie ecclésiastiques,<br />
XI, Paris, 1949, ko!. 1070-1104.<br />
Mertens, J., Quelques édifices religieux à plan central découverts récemment en Belgique,<br />
Genova, N.S., XI, 1963, p. 141-161 (Archaeologia <strong>Belgica</strong>, 73).<br />
Meyerus, J., Flandricarum rerum tomi X, Brugis, 1531.<br />
Meyerus, J., Commentarii sive Annales rerum Flandricarum libri septendecim,<br />
Antverpiae, 1561.<br />
Michelant, M., [en Duchet], Manuscrits de la Bibliothèque de Saint-Omer, z. pl., [na 1845].<br />
Molanus, J., Les quatorze livres sur l'histoire de la ville de Louvain, du docteur et<br />
professeur en théologie, Jean Molanus, uitg. door P.-F.-X. De Ram, 2 delen,<br />
Bruxelles, 1861.<br />
Molinet, J., Chroniques, uitg. door G. Doutrepont en O. Jodogne, III, Bruxelles, 1937.<br />
Morison, S., The Likeness of Thomas More. An /conographical Survey of three<br />
centuries, London, [1963].<br />
Mort, S.R., Coins of the Hapsburg emperors and related issues, /6/9 to /9/9,<br />
Melbourne, 1959.<br />
Müller Hofstede, J., Rubens und Tizian: das Bild Karls V, Münchner Jahrbuch der<br />
bi1denden Kunst, 3. Fol~, XVIII, 1967, p. 33-96.<br />
Mullie, R., Monuments de Bruges. 1re partie, Eglises et chapelles; 2e partie, Les grands<br />
monuments funéraires, Woluwé-Saint-Lambert, 1960.<br />
Mullie, R., Sépultures et monuments funéraires. Les Comtes de Flandre (jusque et y<br />
compris Louis de Male, t 1383), Woluwé-Saint-Lambert, z.d.<br />
Muret, Th., Le chapitre collégial des Saints-Michel-et-Gudule à Bruxelles [1596-1655],<br />
Liège, 1960. (Onuitgegeven licentiaatscriptie.)<br />
Naster, P., Trouvaille de monnaies des xve et XVIe siècles à Courtrai (1947), Revue<br />
belge de numismatique et de sigillographie, XCVII, 1951, p. 166-184.<br />
H et N ederlands Staatsieportret. Tentoonstelling georganiseerd onder auspiciën van het<br />
Bureau van de Rijksinspecteur voor Roerende Monumell1en, Den Haag,<br />
[Tentoonstellingscatalogus, Den Haag, 1973].<br />
Nickel, H., Der mittelalterliche Reiterschild des Abendlandes, Berlin, 1958.<br />
Norman, V., A rms and armour, London, 1972.<br />
Nowé, H., Le gisant de l'abbaye de Nieuwen Bossche à Heusden, Revue belge<br />
d'archéologie et d'histoire de l'art, XXI, 1952, p. 153-173.<br />
Oakeshott, R.E., The Archaeology of weapons. Arms and armour from prehistory to the<br />
age of chivalry, 2de uitg., London, 1963.<br />
Oberhammer, V., Die Bronzestandbilder des Maximiliangrabmales in den Hofkirche zu<br />
/nnsbrück,Innsbrück/Wien/München,1935.<br />
Onghena, M.J., De /conografie van Philips de Schone, Brussel, 1959. (Koninklijke<br />
Academie van België. Klasse der Schone Kunsten. Verhandelingen, verzameling<br />
in-8°, X, afl. 5).
Ordres de chevalerie et récompenses nationales. [Paris.] Musée monétaire. 20 mars-<br />
30 mai 1956. [Catalogus], Paris, 1956.<br />
P.C.V.D.M., Le couvent et l'oratoire des Dominicains, à Gand, Messager des sciences<br />
historiques, 1860, p. 149-155.<br />
Panofsky, B., Early Netherlandish Painting. Its Origins and Character, 2 delen,<br />
Cambridge-Mass., 1953.<br />
Perrichet, L., La grande Chancellerie de France des origines à 1328, Paris, 1912.<br />
Petit de Julleville, L., Histoire de la langue française et de la littérature française des<br />
origines à 1900, VI, Paris, 1898.<br />
Pietresson de Saint-Aubin, A.M., Répertoire numérique des Archives départementales<br />
du Nord. Série G, clergé séculier, 2 delen, Lille, 1960.<br />
Pinchart, A., Notice historique sur Pierre De Beckere, auteur du mausolée de Marie de<br />
Bourgogne, à Bruges, Bulletins de l'Académie royale des sciences, des lettres<br />
et des beaux-arts de Belgique, XVIII, 2de deel, 1851, p. 227-238.<br />
Pinchart, A., Archives des arts, sciences et lettres. Documents inédits, 3 delen, Gand,<br />
1860-1881.<br />
Pinchart, A., Jacques de Gérines, batteur de cuivre du XV· siècle, et ses œuvres,<br />
Bulletin des Commissions royales d'art et d'archéologie, V, 1866, p. 114-136.<br />
Pirenne, H., Histoire du meurtre de Charles le Bon, Paris, 1891.<br />
Pirenne, H., Histoire de Belgique, 3de uitg., IV, Bruxelles, 1927.<br />
Platelle, H., zie Trenard, L.<br />
Plon, B., Les maîtres italiens au service de la Maison d'Autriche. Leone Leoni sculpteur<br />
de Charles-Quint et Pompeo Leoni sculpteur de Philippe II, Paris, 1887.<br />
Poncelet, A., Histoire de la Compagnie de Jésus dans les anciens Pays-Bas, Bruxelles,<br />
1926. (Académie royale de Belgique, Classes des lettres et des sciences<br />
morales et politiques, Mémoires 8°, 2 e série, XXI, parties 1-2.)<br />
Poncelet, B., zie de Hemricourt, J.<br />
Pope-Hennessy, J., The Portrait in the Renaissance (The A.W. Mellon Lectures in the<br />
Fine Arts ,1963), Washington, 1966.<br />
Posse, O., Die Siegel der deutschen Kaiser und Konige, 5 delen, Dresden, 1909-1913.<br />
Prie m, F., Documents extraits du dépôt des archives de la Flandre occidentale à Bruges,<br />
2de deel, VII, Bruges, 1850.<br />
Prims, F., Antwerpsche Teksten uit den tijd van Hertog Jan III, Antwerpsch<br />
Archievenblad, 2de reeks, VIII, 1933, p. 39-76.<br />
Prims, F., Antwerpiensia, 1934, 8ste reeks. Losse bljdragen tot de Antwerpsche<br />
geschiedenis, Antwerpen, 1935.<br />
Quarré, P., Plaques de fondations d'Isabelle de Portugal, duchesse de Bourgogne, aux<br />
Chartreuses de Bâle et de Champmol-les-Dijon, Jahresbericht 1959 des,<br />
Historischen Museums, p. 29-38.<br />
Quarré-Reybourbon, L., Les Mémoriaux d'Antoine de Succa, Réunion des Sociétés des<br />
Beaux-Arts des Départements ... du 22 au 25 mai 1888 (Paris), 1888, p. 783-797.<br />
Quarré-Reybourbon, L., Trois recueils de portraits aux crayons ou à la plume<br />
représentant des souverains et des personnages de la France et des Pays-Bas,<br />
Bulletin de la Commission historique du Département du Nord, XXIII, 1900,<br />
p. 1-127.<br />
Quicke, F., Les circonstance~ de Ir. réclusion et de la mort de Marguerite de Brabant,<br />
comtesse de Flandre, Miscellanea Historica in honorem Leonis van der<br />
Essen, Bruxelles/Paris, 1947,1, p. 391-407.<br />
Radbod, in Winkler Prins Encyclopedie, XV, Amsterdam/Brussel, 1952, p. 734-735.
Réau, L., Iconographie de l'art chrétien, III. Iconographie des Saints, 2, Paris, 1958.<br />
Recueil des chartes qui se trouvent dans les archives des mayeur et échevins de la ville de<br />
Saint-Omer, Saint-Omer, 1739.<br />
Reekmans, P., en Lefever, F.A., De grafmonumenten en epitafen van de Leuvense<br />
Sint-Pieterskerk, Mededelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring<br />
voor Leuven en omgeving, XIII, 1973, p. 118-137,233-242; XIV, 1974,<br />
p. 55-60, 104-125.<br />
Reekmans, P., zie Spaey, F., en Reekmans, P.<br />
Reusens, E., Eléments d'archéologie chrétienne, l, Louvain, 1871.<br />
Reusens, E., Documents relatifs à l'histoire de l'Université de Louvain (1425-1797),<br />
5 delen, Louvain, 1881-1903.<br />
[Revillion], Dessin du tombeau de Guillaume Cliton, Bulletin de la Société des<br />
Antiquaires de la Morinie, X, 1897-1901, p. 596-597.<br />
Richard, Ch.L., Histoires du couvent des Dominicains de Lille en Flandre, et de celui<br />
des Dames dominicaines de la même ville, dites de Sainte Marie de l'Abbiette,<br />
Liège, 1782.<br />
Richard, J.-M., Inventaire sommaire des archives départementales du Pas-de-Calais<br />
antérieures à 1790. Pas-de-Calais, Archives civiles, série A, J, Arras, 1878.<br />
Richard, J.-M., Note sur les sceaux de Mahaut comtesse d'Artois (1302-1329), BulletÎ11<br />
de la Commission des Antiquités départementales (Pas-de-Calais), V,<br />
1879-1883, p. 27-33.<br />
Richard, J.-M., Une petite-nièce de saint Louis, Mahaut, comtesse d'Artois et de<br />
Bourgogne (1302-1329), Paris, 1887.<br />
Richard, J.-M., Cartulaire de l'hôpital Saint-lean-en-l'Estrée d'Arras publié avec<br />
d'autres documents et une étude sur le Régime intérieur de cette Maison et des<br />
Hôpitaux d'Hesdin et de Gosnay, Paris, 1888.<br />
Riedmann, J., Studien über die Reichskanzlei unter Friedrich Barbarossa in den lahren<br />
1156-1166, II. Teil, Mitteilungen des Institüts für ôsterreichische<br />
Geschichtsforschung, LXXVI, 1968, p. 23-105.<br />
Ring, G., Beitrage zur Geschichte Niederlandischer Bildnismalerei im 15. und 16.<br />
lahrhundert, Leipzig, 1913.<br />
Ring, G., La Peinture française du quinzième siècle, [Londres, 1949].<br />
Robert, Abbé, Histoire de l'abbaye de Chocques, ordre de Saint-Augustin, au diocèse<br />
de Saint-Omer, Mémoires de la Société des Antiquaires de la Morinie, XV,<br />
1874-1876, p. 345-568.<br />
Roblot-Delondre, L., Portraits d'infantes. XVI' siècle (Etude iconographique),<br />
Paris/Bruxelles, 1913.<br />
Rodière, R., Epigraphie du Département du Pas-de-Calais, V, an. 8, Pont-de-Briques,<br />
1922.<br />
Rodière, R., Arras (ville), Dictionnaire d'histoire et de géographie ecclésiastiques, IV,<br />
Paris, 1930, ko!. 688-699.<br />
Rodière, R., Les écussons des églises de Bezencourt (Commune du Tronchoy), de La<br />
Boissière et de Miannay, Bulletins de la Société des Antiquaires de Picardie,<br />
XXXIX, 1941-1942, p. 383-391.<br />
Rodière, R., zie Epigraphie ...<br />
Rothel, H.K., Die Ausstellung Flamischer Malerei in London, Kunstchronik, 1954,<br />
p.86-91.<br />
Roggen, D., Gentsche grafplastiek uit den tijd der Van Eyck's, Gentsche Bijdragen tot<br />
de kunstgeschiedenis, IX, 1943, p. 99-125.
Roggen, D., Prae-Sluteriaanse, Sluteriaanse, Post-Sluteriaanse Nederlandse sculptuur,<br />
Gentse Bijdragen tot de kunstgeschiedenis, XVI, 1955-1956, p. 111-191.<br />
Rogghé, P., Simon de Mirabello in Vlaanderen, Appeltjes van het Meetjesland, 1958,<br />
p.5-56.<br />
Rombaut, J.A., Bruxelles illustrée, ou description chronologique et historique de cette<br />
ville, 2 delen, Bruxelles, 1777-1779.<br />
Rombouts, Ph., en Van Lerius, Th., De liggeren en andere historische archieven der<br />
Antwerpsche Sint-Lucasgilde, onder zinspreuk: "Uut ion sten versaemt",<br />
deel l, Antwerpen/Den Haag, 1864-1876; [heruit,gave, Amsterdam, 1961].<br />
Ross, J.B., Rise and Fall of a Twelfth-Century Clan: the Erembalds and the Murder of<br />
Count Charles of Flanders, 1127-1128, Speculum, XXXIV, juli 1959, p. 367-390.<br />
Ross, J.B., The Murder of Charles the Good Count of Flanders by Galbert of Bruges,<br />
New-York, 1960.<br />
Rousseau, F., Henri l'Aveugle, comte de Namur et de Luxembourg. 1136-1196, Liège/<br />
Paris, 1921. (Bibliothèque de la Faculté de Philosophie et Lettres de l'Université<br />
de Liège, 27.)<br />
Rousseau, H., Frottis de tombes plates. Catalogue descriptif, Bruxelles, 1912.<br />
Rouvier, L., La Chancellerie et les sceaux de France, 2de uitg., Marseille, 1950.<br />
Rouzet, A., Adresses d'imprimeurs, libraires et éditeurs belges des XV' et XVI' siècles,<br />
De Gulden Passer, 40ste jaargang, 1962, p. 151-207.<br />
Rubbrecht, O., L'origine du type familial de la Maison de Habsbourg, Bruxelles, 1910.<br />
Saint Louis à la Sainte Chapelle. Exposition organisée par la Direction générale des<br />
Archives de France. Mai-août 1960, Paris, 1960.<br />
Salet, F., Chronique. Jean Pépin de Huy, Bulletin monumental, CXIX, 1961, p. 265-266.<br />
Salet, F., Les tombeaux de Bourgogne à Notre-Dame de Bruges, Société française<br />
d'archéologie. Congrès archéologique de France, CXX' session, 1962,<br />
Flandre, p. 45-54.<br />
Sanders, Fr., Stanley, Sir William, Dictionary of National Biography, LIV, London,<br />
1898, p. 82-84.<br />
Sanderus, A., Presbyteri Gandavum sive Gandavensium rerum libri sex, Bruxellis, 1627.<br />
Sanderus, A., Flandria illustra ta, 2 delen, Coloniae Agrippinae, 1641-1644.<br />
Sanderus, A., Chorographia sacra Brabantiae, II, Hagae Comitum, 1727.<br />
Scherer, M.R., zie Fansler, R.M., en Scherer, M.R.<br />
Schilling, E., en Wolfflin, H., Albrecht Dürer. Skizzenbuch der Reise nach den<br />
Niederlanden (1520-1521), 2de uitg., Basel, 1958.<br />
Schmitt, A., zie Degenhart, B., en Schmitt, A.<br />
Schulz, A., Blankwaffen und Rüstung der Minnezeit (11. bis 13. Jahrhundert), Nürnberg,<br />
z.d. (heruitgave van de uitgave van 1889).<br />
Scohier, 1., Généalogie et descendance de la très-illustre maison de Croy, Douai, 1589.<br />
Servranckx, G.J., Histoire de la commune de Héverlé et de ses seigneurs, Louvain, 1855.<br />
Siret, Ad., Les Franck ou Francken, Ambroise le Vieux, Biographie Nationale, VII,<br />
Bruxelles, 1883, kol. 243-244.<br />
Smets, G., Henri 1 er duc de Brabant, 1190-1235. Thèse présentée à la Faculté de<br />
Philosophie et Lettres de l'Université Libre de Bruxelles pour l'obtention du<br />
grade de docteur spécial en Histoire, Bruxelles, 1908.<br />
Smit, J.P.W.A., De Helmtekens der Hertogen van Brabant uit het Leuvense huis en in<br />
het bijzonder de gouden draak van hertog Jan l, De Brabantse Leeuw, 1952,<br />
p. 122-127, 137-142, 169-173,201-206; 1953, p. 1-5.
Smolderen, L., Le tombeau de Charles le Téméraire se présente-t-il-aujourd'hui tel qu'il<br />
était autrefois?, Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis gesticht<br />
onder de Benaming "Société d'Emulation" te Brugge, CIX, 1972, p. 218-225.<br />
Sommers Wright, G., The Tomb of Saint Louis, Journal of the Warburg and Courtauld<br />
Institutes, XXXIV, 1971, p. 65-82.<br />
Sonkes, M., Dessins du XV' siècle: groupe Van der Weyden (Les Primitifs flamands,<br />
Ill. Contributions à l'étude des Primitifs flamands, 5), Bruxelles, 1969.<br />
Sos son, J.-P., Gand, Dictionnaire<br />
p.48.<br />
des Eglises. Vc. Belgique. Luxembourg, Paris, 1970,<br />
Spaey, F., Het "Godshuis der Predikheren binnen Leuven", Leuven, 1961.<br />
Spaey, F., en Reekmans, P., Bijdrage tot de geschiedenis van de parochie van<br />
O.-L.- Vrouw-ten-Predikheren te Leuven, MededeIingen van de Geschied- en<br />
Oudheklkundige Kring voor Leuven en omgeving, VI, 1966, p. 91-105.<br />
Spahr van der Hoek, J.J., zie Kalma, J.J., Spahr van der Hoek, J.J., en De Vries, K.<br />
Staatliche Museen zu Berlin. Beschreibendes Verzeichnis der Gemiilde im<br />
Kaiser-Friedrich-Museum und Deutschen Museum, Berlin, 1931.<br />
Stallaert, K., Glossarium van verouderde Rechtstermen, kunstwoorden en andere<br />
uitdrukkingen uit Vlaamsche, Brabantsche en Limburgsche oorkonden,<br />
2 vol. in 1 deel, Leiden, 1890.<br />
Stecher, J., Gramaye, Jean-Baptiste, Biographie Nationale, VIII, Bruxelles, 1884-1885,<br />
kol. 179-184.<br />
Stechow, W., Sorne Thoughts on Rubens as a Copyist of Portraits, 1610-1620, in Rubens<br />
before 1620, uitg. door J.R. Martin, [Princeton, 1972], p. 23-44.<br />
Steingriiber, E., Alter Schmuck. Die Kunst des europiiischen Schmuckes, [München,<br />
1956].<br />
Sterling, Ch., La peinture de portrait à la Cour de Bourgogne au début du XV' siècle,<br />
Critica d'Arte, VI, 1959, p. 289-312.<br />
Stieve, Karl, Erzherzog von Innerosterreich, Allgemeine deutsche Biographie, XV,<br />
Leipzig, 1882, p. 318-322.<br />
Strong, R., National<br />
1969.<br />
Portrait Gallery, Tudor and Jacobean Portraits, 2 delen, London,<br />
Strubbe, E.I., De parochies te Brugge voor de XIIe eeuw, in Studies over de kerkeUjke en<br />
kunstgeschiedenis van West-Vlaanderen opgedragen aan Z.E.H. Michiel<br />
English (Album English), Brugge, 1952, p. 355-380.<br />
Strubbe, E.I., Van de eerste naar de tweede omwalling van Brugge, Handelingen van het<br />
Genootschap voor Geschiedenis ,gesticht onder de benaming "Société<br />
d'Emulation" te Brugge, C, 1963, p. 271-300.<br />
Strubbe, E., en Voet, L., De chronologie van de middeleeuwen en de moderne tijden in de<br />
Nederlanden, Antwerpen! Amsterdam, 1960.<br />
Suetens, 1., L'ordre de Barbarie dans les "Mémoriaux" d'Antoine de Succa (Bruxelles,<br />
B.R. Ms II 1862), Cercie d'Etudes numismatiques, VIII, 1971, p. 55-61.<br />
SWEERTIUS, Fr., Selectae Christiana orbis deliciae ex urbibus, templis, bibliothecis et<br />
aliunde, Coloniae Agrippinae, 1608.<br />
T.S. of V., Vox Populi, Part II, z.pl., z.d. [16201].<br />
Terninck, A., Arras. Histoire de l'architecture et des beaux-arts dans cette ville depuis les<br />
temps les plus reculés jusqu'à la fin du XVIII' siècle, Arras, 1879.<br />
Terninck, A., zie de Cardevacque, A., en Terninck, A.<br />
Tessier, G., Diplomatique royale française, Paris, 1962.
Thevet, A., Les vrais pourtraits et vies des hommes illustres grecz, latins et payens,<br />
recueilliz de leurs tableaux, livres, medalles antiques et modernes, 2 vol. in<br />
1 deel, Paris, 1584.<br />
Thielemans, M.R., Les Croij, conseillers des ducs de Bourgogne. Documents extraits de<br />
leurs archives familiales, 1357-1487, Bulletin de la Commission royale<br />
d'histoire, CXXIV, 1959, p. 1-141.<br />
Tiroux, Histoire du très célèbre monastère de Flines, Lille, 1732.<br />
Tourneur, V., La numismatique à l'Exposition de la Toison d'Or, Les Chefs-d'œuvre<br />
d'art ancien à l'Exposition de la Toison d'Or à Bruges en 1907, Bruxelles, 1908,<br />
p.235-253.<br />
Tourneur, V., Jehan de Candida, diplomate et médailleur au service de la Maison de<br />
Bourgogne, 1472-1480, Revue belge de numismatique, LXX, 1914, p. 381-411;<br />
LXXI, 1919, p. 7-48,251-300.<br />
Tourneur-Nicodème, M., Les sceaux du duc de Brabant Jean r', Revue belge de<br />
numismatique, XCVII, 1951, p. 121-128.<br />
Tourneur-Nicodème, M., A propos des sceaux d'Henri 1 er duc de Brabant (1190-1235),<br />
Mélanges Georges Smets, Bruxelles, 1952, p. 633-639.<br />
Traugott Schulz, F., Vogtherr, Heinrich, d. À'., Allgemeines Lexikon der bildenden<br />
Kiinstler von der Antike bis zur Gegenwart, gesticht door U. Thieme en<br />
F. Becker, o.l.v. H. Vollmer, XXXIV, Leipzig, 1940, p. 499-504.<br />
Trenard, L., Histoire des Pays-Bas français, Toulouse, 1972. (Coll. Univers de la France,<br />
série Histoire des Provinces).<br />
Trésors de l'abbaye de Saint-Bertin. Musée. Hôtel Sandelin. Saint-Omer. Du 13 juin au<br />
28 septembre, [Saint-Omer, 1970].<br />
Vaes, M., Les fondations hospitalières flamandes à Rome du XV' au XVIIr siècle,<br />
Bulletin de l'Institut historique belge de Rome, afl. 1,1919, p. 161-371.<br />
Vallée, G., Extraits des manuscrits n" 885 et 886 de la Bibliothèque de Douai ... ,<br />
Société des Antiquaires de la Morinie. Bulletin historique trimestriel, V,<br />
1872-1876, p. 423-436.<br />
Valvekens, E., De Sint-Michielsabdij te Antwerpen vanaf 1564 tot 1596, Analecta<br />
Praemonstratensia, l, 1925, p. 145-173,242-260; II, 1926, p. 273-293,<br />
337-356; III, 1927, p. 141-155.<br />
Van Acker, K.G., lconografische beschouwingen in verband met de 16e-eeuwse<br />
gegraveerde "portretten" der graven van Vlaanderen, Oud Holland, LXXXIII,<br />
1968, p. 95-116.<br />
Van Arenbergh, E., Huerne ou Heurne, Christophe Van, Biographie Nationale, IX,<br />
Bruxelles, 1886-1887, kol. 622.<br />
Van Caeneghem, R.C., en Ganshof, F.L., Encyclopedie van de Geschiedenis der<br />
Middeleeuwen, Gent, 1962.<br />
Van den Bergen-Pantens, Chf., Etude historique et iconographique de l'ordre de l'Epée<br />
de Chypre, in Mélanges offerts à Szabolcs de Vajay, Braga, 1971, p. 605-610.<br />
Van Den Branden, F.J., Geschiedenis der Antwerpsche schilderschool, Antwerpen, 1883.<br />
van der Aa, A.J., Radboud l, Biographisch woordenboek der Nederlanden, 16de deel,<br />
Haarlem, 1874, p. 25-28.<br />
van der Haeghen, V., Exhumation des cendres d'Isabelle d'Autriche, Messager des<br />
sciences historiques, 1886, p. 18-32.<br />
van der Haeghen, V., Mémoire sur des documents faux relatifs aux anciens peintres,<br />
sculpteurs et graveurs flamands, Bruxelles, 1899. (Mémoires couronnés et
autres mémoires publiés par l'Académie royale (. .. ) de Belgique, Collection 8°,<br />
LVIII).<br />
Vanderspeeten, H.P., Corneille Vishaven, premier Jésuite belge, Collection de Précis<br />
historiques, door E. Terwecoren, 11de jaargang, Bruxelles, 1862, p. 457-472.<br />
van der Wee, H., The Growth of the Antwerp Market, The Hague, 1963.<br />
Van de Velde, C., Portretten van Frans Francken de Oudere, Jaarboek Koninklijk<br />
Museum voor Schone Kunsten Antwerpen, 1962-1963, p. 175-186.<br />
Van de Velde, C., zie De Schryver, A., en Van de Velde, C.<br />
Van Orival, E., L'Abbaye de Saint- Vaast d'Arras. Description et histoire des bâtiments,<br />
Statistique monumentale du Département du Pas-de-Calais, III, 1877, p. 1-86.<br />
Van Orival, Chan., Nécrologue de l'abbaye de Saint-Vaast d'Arras, Arras, 1878.<br />
Van Orival, Chan., zie Cartulaire de l'abbaye de Saint-Vaast ...<br />
Van Eeghem, W., Stratius, Jacques, ou J. Van der Straeten, Biographie Nationale, XXIV,<br />
Bruxelles, 1926-1929, koI. 157-166.<br />
Van Even, E., Louvain monumental ou description historique et artistique de tous les<br />
édifices civils et religieux de la dite ville, 2 delen, Louvain, 1860.<br />
Van Even, E., Dévastations dans l'église des Célestins d'Heverlé-lez-Louvain, en 1796,<br />
Messager des sciences historiques, 1887, p. 278-292, 411-419.<br />
Van Even, E., Jean de Louvain, Biographie Nationale, X, Bruxelles, 1888-1889,<br />
koI. 411-412.<br />
Van Even, E., Louvain dans le passé et dans le présent. Formation de la ville - Evénements<br />
mémorables - Territoire - Topographie -Institutions - Monuments - Œuvres<br />
d'art, Louvain, 1895.<br />
Van Even, E., zie Boonen, W.<br />
Van Hende, E., Notice sur Guillaume le Blanc seigneur de Houchin, maître de la chambre<br />
des comptes de Lille et sur un jeton frappé à ses armes, Bulletin de la<br />
Commission historique du Département du Nord, XV, 1899, p. 5-36.<br />
Van Houtte, J.A., Bruges. Essai d'histoire urbaine, Bruxelles, 1967.<br />
Van Lerius, Th., zie Rombouts, Ph., en Van Lerius, Th.<br />
van Luttervelt, R., Les portraits de Philippe le Bon, Les Arts Plastiques, 1951, p. 182-196.<br />
van Luttervelt, R., Bijdragen tot de Iconographie van de Graven van Holland, naar<br />
aanleiding van de beelden uit de Amsterdamse Vierschaar, Oud-HolIand,<br />
LXXII, 1957, p. 73-91, 139-150 en 218-234.<br />
Vannérus, J., Inventaire des archives de l'abbaye de St-Michel à Anvers reposant aux<br />
Archives de l'Etat de cette ville, Analectes de l'Ordre de Prémontré, VIII,<br />
1912, en IX, 1913; [overdruk Louvain, 1913].<br />
Van Puyvelde, L., Rubens, 2de uitg., Paris/Bruxelles, 1964. (Les peintres flamands du<br />
XVIIe siècle, 2 e série, n° 9.)<br />
van Regteren AItena, I.Q., De Sint Pieters abdij te Gent, getekend voor 1534, Opus<br />
Musivum. Een bundel studies aangeboden aan Professor Doctor M.D. Ozinga<br />
ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag op la november 1962, Assen,<br />
1964, p. 161-173.<br />
van Werveke, H., Filips van de Elzas en Willem van Tyrus. Een episode uit de<br />
geschiedenis van de kruistochten, Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse<br />
Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België,<br />
XXXIII-2, 1971, p. 1-36.<br />
Varenbergh, E., La Cour de Tronchiennes, Messager des sciences historiques, 1871,<br />
p.333-344.<br />
Ve1ghe, H., La collégiale des Saints Michel et Gudule à Bruxelles, z.pI., 1925.
Verbruggen, J.F., Het leger en de vloot van de graven van Vlaanderen vanaf het ontstaan<br />
tot in 1305, Brussel, 1960. Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse<br />
Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België,<br />
Klasse der Letteren, Dr. 38.<br />
Vergilius, P., Anglicae historiae libri viginti sex, Basileae, 1546.<br />
Verhaeghen, A., Le château de Gérard-le-Diable à Gand, Messager des sciences<br />
historiques, 1886, p. 1-17.<br />
Verhulst, A., De Sint-Baafsabdij te Gent en haar grondbezit (VIl-XIVe eeuw), Brussel,<br />
1958. Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor<br />
Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Klasse der Letteren,<br />
nr.30.<br />
Verkooren, A., Inventaire des chartes et cartulaires des duchés de Brabant et de Limbourg<br />
et des Pays d'Outre-Meuse. Iste deel: Chartes originales et vidimées, l, Bruxelles,<br />
1910.<br />
Vermaseren, B.A., Het ambt van historiograaf in de Bourgondische Nederlanden,<br />
Tijdschrift voor Geschiedenis, LVI, 1941, p. 258-273.<br />
Vermeersch, M., De praalgraven van Maria van Bourgondië en Kare/ de Stoute in het koor<br />
van de O.-L.-Vrouwkerk te Brugge, Handelingen van het Genootschap voor<br />
Geschiedenis gesticht onder de Benaming "Société d'Emulation" te Brugge,<br />
CVII, 1970, p. 152-156.<br />
Vernulaei, N., Academia Lovaniensis, Lovanii, 1667.<br />
Viaene, A., De.historiograaf lan-Baptist Gramaye. Zijn rondreis in West-Vlaanderen,<br />
1608-1612, Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis gesticht<br />
onder de Benaming "Société d'Emulation" te Brugge, CVIII, 1971,<br />
p.319-330.<br />
Viaene, A., Abdijen en Kapittelkerken ais laatste rustplaats van de Graven van<br />
Vlaanderen 879-1455, Biekorf, LXXIV, 1973, p. 5-38.<br />
Virgilius, P., voir Vergilius, P.<br />
Visschers, P., Verzameling van grafschriften in de St Andries kerk te Antwerpen,<br />
Antwerpen, 1852.<br />
Visschers, P., Geschiedenis van St Andries kerk te Antwerpen sedert hare opkomst tot<br />
den huidigen dag, 1, Antwerpen, 1853.<br />
Voet, L., De brief van abt Othebold aan gravin Otgiva, over de relikwieën en het domein<br />
van de Sint-Baafsabdij te Gent (1019-1030), Brussel, 1949. (Koninklijke<br />
Belgische Academie. Koninklijke Commissie voor Geschiedenis.)<br />
Voet, L., zie Strubbe, E., en Voet, L.<br />
von lsenburg, W.F. Prinz, Stammtafeln zur Geschichte der europiiischen Staaten, 3 delen,<br />
Marburg, 1960-1964.<br />
von Wilckens, L., Das "historische" Kostüm im 16. lahrhundert. Spiegel des<br />
historischen Begreifens, Zeitschrift für historische Waffen- und Kostümkunde,<br />
1961, p. 28-46.<br />
Vosmer, M., Principes Hollandiae et Zelandiae, Domini Frisiae, Antwerpiae, 1578.<br />
Vredius, O., Sigilla comitum Flandriae et inseriptiones diplomatum ab iis editorum cum<br />
expositione historica ... , Brugis Flandrorum, 1639.<br />
Vredius, O., Les sceaux des comtes de Flandre, Bruges, 1641.<br />
Vredius, O., La généalogie des comtes de Flandre depuis Baudouin Bras de fer jusques à<br />
Philippe IV, Roy d'Espagne, 2 delen, Bruges, 1642-1644.
Wallet, E., Description de l'ancienne abbaye de Saint-Bertin, à Saint-Omer en Artois,<br />
autrefois l'abbaye de Sithiu, en Morinie, 1 deel tekst, 1 atlas, Paris/Saint-Omer/<br />
Douai, 1834.<br />
Ward-Jackson, P., Some rare Drawings by Melchior Lorichs in the Collection of<br />
Mr. John Evelyn of Wotton, and now at Stonor Park, Oxfordshire, The<br />
Connoisseur, CXXXV, maart 1955, p. 83-93.<br />
Warlop, E., De Keurbrief van het Brugse Vrije, Handelingen van het Genootschap voor<br />
Geschiedenis gesticht onder de Benaming "Société d'Emulation" te Brugge,<br />
XCIX, 1962, p. 161-186.<br />
Warlop, E., De Vlaamse Adel v66r 1300, 3 vol., z.pl. [Handzame], 1968.<br />
Wauters, A., Marguerite d'Alsace, Biographie Nationale, XIII, Bruxelles, 1894-1895,<br />
kol. 579-582.<br />
Wauters, A., Table chronologique des diplômes imprimés concernant l'histoire de la<br />
Belgique, IX, Bruxelles, 1896.<br />
Wauters, A., zie Henne, A., en Wauters, A.<br />
Weale, W.H.J., Bruges et ses environs, Bruges/London, 1862.<br />
[Weale, W.H.J.], Inventaires du trésor de la collégiale de Saillt Donatien à Bruges.<br />
1347-1539, Le Beffroi, l, 1863, p. 323-337.<br />
[Weale, W.H.J.], Le Palais du Franc à Bruges, Le Beffroi, IV, 1872-73, p. 46-92, 216-237.<br />
Wea1e, W.H.J., Hubert and John van Eyck. Their Life and Work, London/New York,<br />
1908.<br />
Weale, W.H.J., Lancelot Blondeel, l, The Burlington Magazine, XIV, 1908, p. 96-100.<br />
Wegele, Albrecht l, Allgemeine deutsche Biographie, l, Leipzig, 1875, p. 224-227.<br />
Westendorp, K., Die Anfange der franzosisch-niederlandischen Portraittafel.<br />
Inaugural-Dissertation, KOIn, 1906.<br />
Will, H., Maria von Burgund Herzogin von Kleve, Kleve, [1967].<br />
Willems, J.F., Chronique en vers de Jean Van Heelu ou relation de la bataille de<br />
Woeringen, Bruxelles, 1836. (Collection de chroniques belges inédites).<br />
WOIfflin, H., zie Schilling, E., en WOIfflin, H.
BIOGRAFIE VAN ANTHONIO DE SVCCA *<br />
door Chr. Van den Bergen-Pantens<br />
Een akte van 27 juni 1603 " opgesteld op verzoek van Antonio de Succa en<br />
uitgaande van de schepenen en raad der stad Antwerpen, erkende de oudheid<br />
en adel van zijn familie, afkomstig uit Castelnuovo in Piëmont. De vader van<br />
Antonio, Willem de Succa, ridder, heer van Verbeke in Brabant, was gehuwd<br />
met jonkvrouw Catharina van Mierop 2 en verbleef met haar meestal in een<br />
buitenverblijf te Brecht bij Hoogstraten of te Antwerpen 3. De broers van Willem<br />
hadden ook carrière gemaakt in de Nederlanden en verbleven te Antwerpen:<br />
Bernardin, Antonio, geneesheer in dienst van Maximiliaan graaf van<br />
Buren, en Jan, griffier bij de Antwerpse rekenkamer, nadien secretaris van<br />
de Raad van Brabant.<br />
Vit het huwelijk van Willem en zijn echtgenote ontsproten tien kinderen,<br />
van wie verscheidene in dienst traden van heren uit onze gewesten 4 en die<br />
* Deze korte biografie beoogt slechts enkele onuitgegeven elementen te voegen bij die<br />
welke reeds gepubliceerd werden door F.J. Van Den Branden, Geschiedenis, p. 591-595;<br />
M. Devigne, Succa, Antoine de, en M. De Maeyer, Albrecht en Isabella, p. 191-192.<br />
De oorspronkeIijke documenten waarop ze gebaseerd zijn, zouden onmogelijk vermeld<br />
kunnen worden zonder de uiterst vriendeIijke medewerking van de h. J. Van Roey,<br />
conservator bij het Antwerpse Stadsarchief, die in zijn verzamelingen nauwgelieHe opsporingen<br />
heeft verricht, en van de h. L. Van den Branden, wetenschappelijk medewerker<br />
bij de Koninklijke Bibliotheek Albert I. die ons de aantekeningen heeft meegedeeld<br />
die hij in diezelfde verzamelingen gemaakt had. Tenslotte stond de h. A. Vanrie,<br />
toenmalig assistent bij het Algemeen Rijksarchief, ons bij in het ontcijferen van bepaalde<br />
uitermate moeilijk te lezen akten.<br />
1 Antwerpen, SM, Col1ectanea 20, foIio's 153vo-156vo.Kopie gedateerd 10 mei 1648 in<br />
Brussel, MBZ, nr. 62, f. 66vo-7Ov°,sarnen met een aquarel van het wa,pen van de Succa<br />
"une courge d'or en porte de gueulle, au chef d'argent et sur le timbre un More ayant la<br />
teste bandée d'un sindal d'argent et une courge d'or en la main". Antonio voorziet dit<br />
wapen van een onderscheidingsteken met het wapen van zijn moeder (van Mierop) in het<br />
rechterkwartier.<br />
2 Zij waren reeds getrouwd op 29 januari 1558, toen ze een rente verkochten. Zie<br />
G. Beterams, Antwerpse schepenbrieven, p. 90.<br />
3 WaarschijnIijk geheten "huys van playsantien" in Antwerpen, SAA, Weesmeesterkamer<br />
36, bundel 6. Wij wijzen er onrniddeHijk op dat WiIIem de Succa in deze plaats verscheidene<br />
eigendommen bezat.<br />
4 ln volgorde: de meisjes: Catharina, Francesca (Franchina), Margareta; de jongens:<br />
WiIIem, Bernardus, Jacob, Jan, Antonio, Otto, Gabriël (Zie Antwerpen, SM, Weesmeesterkamer,<br />
nr. 38, bundel 6: 4 augustus 1582). WiIIem, die eerst in dienst had<br />
gestaan van Paus Gregorius XIII, stierf bij de belegering van Kallo in 1585 onder het<br />
bevel van Jaspar de Robles (Zie Antwerpen, SAA, Collectanea 20, f. 156vO).Bernardus was<br />
in 1592 al jezuïet (Zie Antwerpen, SAA, Weesmeesterkamer, 140, bundel 5: 7 september<br />
1592; SR 412, f. 95vo-96: 25 mei 1594). Jacob (soms Diego geheten) was vanaf 1603<br />
"fourrier mayor" van de Aartshertogen (Zie Antwerpen, SAA, Col1ectanea 20, f. 153).
vermeld worden naar aanleiding van het verlijden van akten voor notaris ".<br />
Antonio is de zevende onder hen.<br />
Slechts de doopdata van de twee jongste jongens, Otto en Gabriël, zijn<br />
ons bekend, respectievelijk 12 augustus 1568 6 en 24 september 1569 7 •<br />
Antonio wordt voor het eerst vermeld, aIs minderjarige, in een staat der<br />
goederen van 4 augustus 1582 8 na het overlijden van zijn vader Willem 9. Van<br />
deze successies zou elk kind 720 guIden 17 stuivers ontvangen.<br />
Catharina van Mierop stierf op 6 augustus 1592 te Antwerpen 10 in haar<br />
huis in de Lange Gasthuisstraat 11. De inventaris van haar goederen, geregistreerd<br />
in de Kamer voor minderjarigen en gedateerd 7 september 1592, bevat<br />
de omstandige uitgaven voor Antonio de Succa bij die gelegenheid: aankoop<br />
en vervaardiging van zwarte stof voor de rouwkleren, van een wambuis, een<br />
dolk en een rapier 12. Op die datum waren nog slechts zeven kinderen in leven 13.<br />
Alleen Otto en Gabriël waren nog minderjarig. Daar Otto toen 24 jaar oud<br />
was, is het mogelijk dat Antonio de Succa op die datum juist meerderjarig<br />
was geworden. Zijn geboortejaar zou dus ten laatste tot 1567 opklimmen.<br />
Na de dood van zijn vader kreeg Antonio de Succa een aanstelling in een<br />
groothandelszaak in granen. De blijkbaar zware werkzaamheden die hij daar<br />
te verrichten kreeg, veroorzaakten een breuk. Catharina van Mierop liet de<br />
Hij werd regelmatig betaald zoa1s de overige ambtenaren van het huis van de Aartshertogen<br />
(Zie Brussel, ARA, RK, 1837-1838: jaren 1612-1618 passim). Jan was 1egaat van de<br />
Zweedse infante bij Paus Clemens VIII in 1603, pa1tsgraaf en "goude ridder" (Zie M.<br />
Vaes, Les fondations hospitalières, p. 251 en Antwerpen, SAA, Collectanea 20, f. 153).<br />
Tens10tte was Otto schout in 1603 te Brecht (Zie Antwerpen, SAA, Collectanea 20, f. 153).<br />
" Voorgaande noot en Antwerpen, SAA, Weesmeesterkamer nr. 140, bunde1 5 (7 september<br />
1592); Weesmeesterkamer 36, bunde1 6 (4 augustus 1582); SR 410 (1593), f. 235-236<br />
(niet gedateerd, niet geparafeerd); SR 412 (1594), f. 95v"-96 (25 mei 1594); Certificatieboek<br />
55 (1594), f. 35vo-36 (4 mei 1594); SR 404 (1592), f. 261-263 (12 oktober 1592);<br />
SR 419 (1595), f. 136vo-137 (14 januari 1595). Ook verme1d in Brussel, K.B., Goetha1s<br />
750, f. 533.<br />
6 Antwerpen, SAA, Par. 129, f. 27.<br />
7 Antwerpen, SAA, Par. 129, fol. 51.<br />
8 Minderjarig, zoa1s alle overige kinderen, beha1ve Catharina die gehuwd is, cf. Antwerpen,<br />
SAA, Weesmeesterkamer 36, bunde16.<br />
9 Willem de Succa stierf op 23 maart 1582 te Antwerpen in zijn huis bij de Sint-Joriskerk<br />
waar zijn twee jongstgeborenen gedoopt werden. Van 3 tot 8 mei 1582 werd voor notaris<br />
een staat van zijn goederen gemaakt. Zie Antwerpen, SAA., Not. 1172, f. 243vo-259v".<br />
Vo1gens Antwerpen, SAA, Weesmeesterkamer 36, bunde1 6, bedroeg het fortuin van Willem<br />
13.017 gulden 14 stuivers, waarvan zijn vrouw de helft ontving en de rest onder zijn<br />
kinderen werd verdee1d.<br />
10 Zij had haar testament gemaakt op 3 juli 1592 (Zie Antwerpen, SAA., Not. 1175, akte<br />
nr. 117; 3 folio's). Erin worden vermeld de schilderijen uit haar bezit. Van 6 tot 13 augustus<br />
1592 werd een staat van haar goederen opgemaakt (Zie Antwerpen, SAA., Not. 1175,<br />
akte nr. 202, Il folio's). De verdeling van de goederen van Willem de Succa en Catharina<br />
van Mierop onder de kinderen komt voor in Antwerpen, SAA, SR 439, f. 237-241, geda-
gezworen geneesheren van de stad bij het ziekbed van haar zoon roepen in<br />
hun huis bij de Sint-Joriskerk. Zij stelden er een medisch getuigschrift op ter<br />
vaststelling van de kwaal en verboden de jonge man dergelijke bedrijvigheid<br />
op levensgevaar verder te zetten 14. Aldus kwam hij er waarschijnlijk toe,<br />
zoals vermeld wordt in verscheidene genealogieën, in dienst te treden van<br />
Pieter-Ernest van Mansfeld 15, gouverneur-generaal der Nederlanden, verzamelaar<br />
en liefhebber van antiek, vervolgens in de compagnie van lichtgewapende<br />
ruiters van don Juan-Felipe de Robles 16. Hoewel geen enkel officieel<br />
document dit vermeldt en het niet bekend is in welke hoedanigheid deze heren<br />
hem bij zich toelieten, kan toch verondersteld worden dat hij uit die tijd de<br />
lust voor het wapengedoe - wij hebben gezien dat hij op zijn rouwkledij dolk<br />
en rapier droeg -, en hun soms nauwkeurige kennis overgehouden heeft 17.<br />
Het is ook niet bekend wat er hem toe aanzette een kunstenaarsloopbaan<br />
te beginnen, tenzij de bovenvermelde gezondheidsproblemen en een natuurlijke<br />
begaafdheid voor het tekenen. ln 1598 liet hij zich onmiddellijk na P.P.<br />
Rubens in het Antwerpse Sint-Lucasgilde inschrijven 18 en maakte er kennis<br />
met Ambrosius Francken 19. Intussentijd traden de aartshertogen Albrecht en<br />
Isabella, in 1598 erkend aIs gouverneurs van onze gewesten 20, op aIs herstellers<br />
en vredestichters in onze landen en bezorgden zij een nieuwe ontplooiing<br />
aan de plaatselijke geschiedschrijving en aan die van de vorsten wier natuur-<br />
teerd 23 februari 1600.<br />
11 Antwerpen, SAA, Weesmeesterkamer 140, bundel 5 (7 september 1592).<br />
12 Zie voorgaande noot.<br />
13 Vit de opsomming van de kinderen blijkt dat zijn overleden: Willem (t 1585). Margareta<br />
en Catharina. Francesca (Franchina) is reeds gehuwd.<br />
14 Antwerpen, SAA, Schepenregister 373, f. 61-62. Vriendelijk uitgenodigd door de h.<br />
J. Van Roey tot Mevr. P. Bonenfant.<br />
15 Brussel, KB, II 6505, f. 384; GoethaIs 750, f. 533; H. De Schepper, De kollaterale<br />
Raden, p. 117-132. P. Henrard, Manslelt, Pierre-Ernest, comte de.<br />
16 Juan, zoon van Jaspar, was kolonel van een Duits infanterieregiment, grootbaljuw,<br />
kapitein en kastelein van de kasselrij Kortrijk, daarna gouverneur van Rijsel, Dowaai en<br />
Orchies, tot graaf van Anappes verheven door de Aartshertogen, zie A. De Ridder,<br />
Robles, Jaspar de, ko!. 555.<br />
17 Zie inleiding, p. 2, Mevrouw P. Bonenfant suggereert ons dat hij misschien in dienst<br />
was ais schildknaap.<br />
18 Ph. Rombouts en Th. Van Lerius, De Liggeren, Amsterdam, 1961, deel 1, p. 402<br />
"Anthoni Succa, scilder, vrijmeester".<br />
19 A. Siret, Les Franck ou Francken, Ambroise le Vieux, Schilder, omstreeks 1545 in<br />
Herentals geboren en in 1618 in Antwerpen overleden; hij werd in 1573 opgenomen aIs<br />
meester in het Sint-Lucasgilde. Antonio de Succa verkocht hem uit naam van de erfge-<br />
namen van Willem de Succa een rente over drie huizen in de Antwerpse Sint-Jansstraat<br />
(Zie Antwerpen, SAA, SR 435, f. 125-126 (28 augustus 1599».<br />
20 zij werden op 22 augustus 1598 benoemd en kwamen een jaar later in de Nederlanden<br />
aan (Zie M. De Maeyer, op. cif., met name p. 30, 197 en 296).
lijke opvolgers ze waren 21. Succa zag hier de mogelijkheid Om zijn talent naar<br />
eigen smaak en naar die van het publiek uit te oefenen.<br />
Voortaan wijdde hij zich geheel aan de uitvoering van de portretten van<br />
de hertogen en hertoginnen in onze gewesten en van hun verwanten, en haalde<br />
hij voordeel uit het verhandelen van deze beeltenissen, waarbij hij krachtig<br />
zijn auteursrecht wist te verdedigen. ln 1599 was in het Antwerpse stadhuis een<br />
reeks van 25 schilderijen aanwezig, door hem geschilderd met een afbeelding<br />
van de voorouders van de koning van Spanje 22. Terzelfdertijd wendde Jan-<br />
Baptist Vrients, een Antwerps uitgever zich tot hem aIs specialist in dat genre,<br />
om gedeeltelijk de eerste uitgave met prenten te illustreren van de Kroniek der<br />
hertogen van Brabant van Adriaan Barlande, die in 1600 in Antwerpen<br />
verscheen 23.<br />
Zoals verscheidene andere kunstenaars die belast werden met het illustreren<br />
van kronieken 24 heeft de Succa gepoogd modellen te vinden die geloofwaardig<br />
waren en, volgens hem, dicht bij de werkelijkheid. De <strong>Memoriën</strong> zijn<br />
bezaaid met raadgevingen in die zin en reeds in Barlande zijn sommige gravures<br />
waarvan hij de auteur zou zijn, geïnspireerd op beeldjes die het graf van<br />
Isabella van Bourbon versierden, dat zich toentertijd in de Antwerpse Sint-<br />
Michielsabdij bevond 25. Maar deze werkmethode, gebaseerd op directe waarneming<br />
van de werken, vereiste van de kunstenaar een grote reisvaardigheid.<br />
De eerste, ons bekende reis van de Succa valt in 1599, toen hij het Album<br />
Amicorum ondertekende van de Doomikse kanunnik en verzamelaar Denis<br />
de Villers. Dit album is thans nog bewaard 26.<br />
21 Voor het geheel van de geschiedschrijving van dit tijdperk, zie Inleiding, p. 15, alsmede<br />
M.A. Arnould, Historiographie, p. 31-55 en Het Nederlandse staatsieportret, p. 8-9 en<br />
passim.<br />
22 Antwerpen, SAA, Rekenkamer 39, rekening 112/1599 - 3111(1600. f. 321, vermeldt de<br />
eerste betaling voor tweeëntwintig portretten. ln datzelfde jaar werd Suœa betaald voor<br />
de uitvoering van drie overige schilderijen die op dezelfde plaats werden opgehangen<br />
(Ibidem, f. 33Ov°-33I). Dit document identificeert niet de afgebeelde vorsten. We kunnen<br />
hier een overzicht van krijgen dank zij een Iijst van 24 namen die op het einde van de<br />
<strong>Memoriën</strong> ingevoegd was, maar met deze bundel weinig uit te staan hebben.<br />
23 [A. BarIandel, Ducllm Brabantiae chronica. De vergunning van de censor was gedateerd<br />
V der Iden van september 1599. Het werk was toen dus voltooid. Op p. 2 van de<br />
inleiding, wijst J.B. Vrients op: "Adscito in laboris partem Nob. viro Antonio de Succa,<br />
artis pictoriae, <strong>Belgica</strong>eque antiquitatis in primis gnaro". Dit wordt ook vermeld door<br />
W. Stechow, Some thoughts, p. 35.<br />
24 De uitgave van BarIande uit 1600 was ingebonden sarnen met de Généalogies et anciennes<br />
descentes des forestiers et comtes de Flandre ... par Corneille Martin Zelandoys en<br />
met een ander werk van BarIande, Hollandiae comitum historia et icones, dat eveneens<br />
geïIlustreerd was. Zie Inleiding, p. 45.<br />
25 J. Leeuwenberg, De tien bronzen "plorannen", p. 16 en 27.<br />
26 Doornik, Bibliothèque de la ville, Album Amicorum van kanunnik Denis de Villers,<br />
f. 57. Vriendelijk overgeschreven door A. Depoître, hoofdconservator.<br />
27 Antwerpen, SAA, Par. 216 (Geboden van de Sint-Jacobskerk), f. 280, juli 1599. Het
De twee spreuken bij de handtekening. "Desir n'a repos" en "L'Espoir<br />
faiet vivre" alluderen misschien op zijn huwelijk met Madeleine de Cocquiel,<br />
waarvan de ondertrouw in juli van gatgelfde jaar te Antwerpen werd afgekondigd<br />
27. Door dit huwelijk trad hij in de familie Gramaye, waartoe de bekende<br />
historiograaf Jan-Baptist behoorde 28. De steun van de familie van zijn echtgenote,<br />
haar relaties 29, de faam die hij te danken had aan de verspreiding van<br />
het werk van Barlande en de reeks portretten tentoongesteld in het stadhuis,<br />
verklaren allicht de thans verdwenen patentbrief die de Aartshertogen hem in<br />
1600 verleenden 30 en waarvan de inhoud ons door het volgende onuitgegeven<br />
document bekend is:<br />
Comparut en sa personne Anthoine de Succa, inhabitant de ceste ville, lequel<br />
nous a monstré et exhibé certaines lettres patentes de leurs Altezes Serenissimes<br />
les Archiducqz d'Austrice, ducqz de Brabant etc, seellees du seel de leurs<br />
susdites Altezes en cyre vermeille et signees de Grimaldi, en datte du onziesme<br />
d'octobre l'an seize cens, par lesquelles ledit Anthoine de Succa comparant,<br />
par icelles leurs Altezes est commis et authorisé pour faire la recherche des<br />
genealogies effigionaires des Princes et Princesses des trés illustres maisons<br />
d'Austrice, de Bourgoigne, de Brabant, Flandres etc, et a dict et affirmé ledit<br />
seigneur comparant, qu'ayant recherché plusieurs vielles effigies et paintures<br />
auctenticques, il a, entre plusieurs aultres, trouvé et colligé celles des Princes<br />
et Princesses de ladite illustre maison de Bourgoigne ressemblantes le plus qu'il<br />
a esté possibles aux faces vives et naturelles, selon que les anciennes escrip-<br />
huwelijk, waarvan de datum in deze bundel niet gepreciseerd wordt, had waarsehijn1ijk<br />
plaats in de parochie van Magdeleine de Cocquiel (Sint-Joris). De registers van deze<br />
parochie zijn voor dit jaar verdwenen. Volgens L. Van den Branden, die ons deze in-<br />
Iichting bezorgde, berust de datum van 3 augustus 1599 in F.J. Van Den Branden,<br />
Geschiedenis, p. 592, op een verkeerde interpretatie.<br />
28 Magdeleine de Cocquiel was de dochter van Karel de Cocquiel en van Maria Gramaye.<br />
Deze was de dochter van Jacob, raadsheer, algemeen ontvanger van de Staten<br />
van Brabant en van Maria Stalpaert van de Wiele, kleindochter van Thomas Gramaye,<br />
schildknaap van Margarita van Savoie, en van Catharina Pels. De broer van Jacob,<br />
Thomas, werd de vader van de geschiedschrijver Jan-Baptist Gramaye, zie Baron I. de<br />
Stein d'Altenstein, Gramaye, p. 190-196. Misschien gaat het om Gerard Gramaye,<br />
een befaamd diamanthandelaar en meester van Christoffel Plantin, die de schuldenaar<br />
was van Catharina van Mierop (Zie de staat der goederen van deze laatste, Antwerpen,<br />
SAA, Weesmeesterkamer 140, bundel 5, 7 september 1592, "schuld van Geeraert Grammaye,<br />
pro memorie").<br />
29 Op 6 maart 1600 (Antwerpen, SAA, SR 439, f. 125-126), erkent hij een sehuld aan Karel<br />
Scribani, die toentertijd rector was van het Antwerpse jezuïetencollege, de latere zetel<br />
der Bollandisten. Hij was een vooraanstaand man en zeer vruchtbaar schrijver, hij werd<br />
op 21 november 1561 te Brussel geboren, en stierf op 24 juni 1629, zie V. Brants, Scribani,<br />
Charles. Hij had met hem kennis gemaakt via zijn broer Bernardin de Succa, S.J.<br />
(Zie Antwerpen, SAA, SR 439 (1600), f. 237).<br />
30 Antwerpen, SAA, Certificatieboek 68, f. 201 (11 januari 1607).
tures en font foy, et que les effigies de ladite maison de Bourgoigne, et encores<br />
de quelques aultres Princes et Princesses tant du pays bas qu'aultres, il a délivré<br />
les copies a lehan Govaerts, marchand, suivant le catalogue escript de la<br />
main propre du comparant, faites et pourtraictes 31, en sa maison 32, sans qu'il<br />
y ayt du sien riens adjousté ny diminué, ains qu'en tout et partout il a suyvy et<br />
observé les traictz, pourtraictz, lineamens, ressemblances et 33 accoustrementz<br />
qu'il a trouvé es pourtraictz anciens SJ, le plus qu'il luy a esté possible, pour<br />
par ledit Govaerts icelles copies estre divulguees, vendues, beneficiees et<br />
alienees a son plaisir et plus grand advantaige, saulf qu'icelluy lehan Govaerts<br />
ne les polra faire copier sans le sceu et consentement de luy comparant.<br />
XI januarii 1607.<br />
Deze opdracht is soms verkeerdelijk geïnterpreteerd, alsof Antonio de Succa<br />
belast werd met een officiële opdracht of missie 35. Dit is totnogtoe niet<br />
bewezen 36; gelet op de handel die Succa met zijn schilderijen dreef, menen we<br />
dat de oorspronkelijke patentbrief qua vorm en inhoud te vergelijken is met<br />
die van 30 januari 1595 die Filips IIaan Jan Govaerts verleende. De duur en<br />
de omvang van het octrooi, de wijze van verkoop, het soort voorwerpen die<br />
tentoongesteld mochten worden en tenslotte de rechten die de handelaar op<br />
elk van zijn markten diende te betalen, waren er bij bepaald 37 • Ret is haast<br />
zeker, behoudens een geval van homonymie, dat deze het is aan wie de Succa in<br />
1607 enkele van zijn schilderijen toevertrouwde 38.<br />
De aan de Succa verleende patentbrieven bevatten misschien, behalve de<br />
onbekende bepalingen, in voIle letters de verplichting om bij zijn tekeningen<br />
31 ••• approbo: in de rand.<br />
32 Drie woorden erboven geschreven.<br />
33 Een woord doorstreept.<br />
34 Erboven geschreven, doorstreept: histoires, gecorrigeerd: anciens.<br />
35 Dit is met name de interpretatie van F.J. Van Den Branden, Geschiedenis, op. cit.,<br />
p. 592, in de mening dat Succa belast was met het opmaken van geïl1ustreerde stambomen.<br />
Rekening van de ontvanger-generaal van al1eFinanciën (Brussel, ARA, nagekeken van 1598<br />
tot 1620) en de Papieren van de Raad van Staat en van Audiëntie, maken van geen<br />
enkele officiële vergoeding gewag, wat onze interpretatie bevestigt.<br />
36 Wij willen de h. H. De Schepper dankzeggen, die toen eerste-assistent was te Brussel,<br />
ARA, en die met ons over deze conclusie gesproken heeft.<br />
37 Brussel, ARA, RK 142, f. 180-181vo. Akte geschreven te Brussel op 30 januari 1595.<br />
Eensluidend afschrift door J. de Waelhem, ingeschreven op 1 maart van het jaar nadien<br />
in de Brabantse Rekenkamer. Verzegeld met het grote majesteitszegel in rood was. "Jean<br />
Govaerts, bourgeois d'Anvers, natif de cette ville, est autorisé à organiser des loteries de<br />
verres et de miroirs de cristal, d'objets en albâtre, etc ... dans toutes les franches fêtes,<br />
foires etc... sur l'étendue des duchés de Brabant, Limbourg et Outre-Meuse, pour une<br />
durée de six ans,en contrepartie du paiement du centième denier et avec l'obligation de<br />
faire enregistrer ces patentes à la Chambre des Comptes de Brabant et au Conseil des<br />
Finances".<br />
38 Wij vermelden nog dat een bepaalde Jan Goyvaerts Willem de Succa 51 florijn 5
attesten te voegen van de verantwoordelijken of eigenaars der bezochte plaatsen.<br />
ln ieder gevai zagen ze er beslist ook uit aIs aanbevelingsbrieven die de<br />
opsporingen van de kunstenaar zouden vergemakkelijken, hem deuren openen<br />
die anders gesloten zouden gebleven zijn 39. Rij kan dus onmogelijk verward<br />
worden met de geschiedschrijver van het hof 40 en nog minder is het aan te<br />
nemen dat Rubens hem in 1609 bij zijn terugkeer uit Italië uit zijn ambt verdreven<br />
zou hebben 41.<br />
Ret is dan ook niet te verwonderen dat de Succa siechts aIs "commis a la<br />
recherche effigionaire de princes" vermeld wordt in prestigeakten, die van hem<br />
uitgaan, of in bezoeksattesten die de termen herhaalden van het introductieschrijven<br />
dat de kunstenaar had moeten vertonen 42. ln al1e andere officiële<br />
documenten wordt deze titei nooit vermeld, ook niet in akten die rechtstreeks<br />
van de Aartshertogen uitgaan.<br />
Ondanks het geringe aantai authentieke documenten over de Succa, die<br />
tot nu toe aan het licht gebracht zijn, geeft de voigende tabei een overzicht van<br />
zijn bedrijvigheid en reizen over een periode van een twintigtai jaren:<br />
1567 (ten Iaatste)<br />
4 augustus 1582<br />
Antwerpen<br />
Antwerpen<br />
Geboorte van Antonio de Succa.<br />
Staat der verdeling der goederen van<br />
Willem de Succa. Antonio wordt aIs<br />
minderjarig vermeld 43.<br />
De gezworen chirurgen van de stad<br />
Antwerpen worden bij het ziekbed van<br />
schellingen schuldig was, maar misschien betreft het niet dezelfde persoon (Zie Antwerpen,<br />
SAA, Weesmeesterkamer 36, bundel 6. 4 augustus 1582).<br />
39 J.B. Gramaye, had voor dezelfde redenen ook van de Aartshertogen een introductieschrijven<br />
verkregen, cf. J. Stecher, Grarnaye, Jean-Baptiste, kol. 180, M.A. Arnould,<br />
Historiographie, op. cit., p. 38, en A. Viaene, De historiograaf, p. 319-322.<br />
40 Volgens M.A. Arnould, Historiographie, op. cit., zijn de officiële historiografen achtereenvolgens<br />
Justus Lipsius (1595-1606), J.B. Gramaye (1606-1608), vervolgens Puteanus,<br />
in de ons betreffende tijd.<br />
41 W. Stechow, Sorne thoughts, p. 31.<br />
42 Aldus, in de inleiding tot de uitgave van A. Barlande uit 1603 "Jan Vrients ... estant<br />
assisté d'Antoine de Succa, gentilhomme aussi natif d'Anvers, comis de vos Alteses<br />
Serenissimes a la recherche des genealogies effigionnaires de Princes ... "; de erkenning<br />
door de Antwerpse magistraat van de adeldom der familie de Succa, op 27 juli 1603 (Brussel,<br />
M.B.Z., nr. 62, f. 68 en Antwerpen, SAA, Col1ectanea 20, f. 155-156v G , Certificatieboeck<br />
68, f. 201 (11/1/1607); een verklaring van 16 maart 1617 inzake zijn wapen,<br />
ondertekend door de Succa (kopie in Brussel, KB, TI 6448, f. 7); een akte van P. de Launay,<br />
wapenkoning van het hertogdom Brabant, gedateerd 1 april 1648 (Zie Brussel, M.B.Z.,<br />
nr. 62, f. 65vO); zijn grafschrift in de Antwerpse Sint-Andrieskerk. ln de tekst der<br />
Mernoriën wordt hij door de attesten op dezelfde wijze genoemd.<br />
43 Antwerpen, SAA, Weesmeesterkamer 38, bundel6.
7 september 1592 Antwerpen<br />
12 oktober 1592 Antwerpen<br />
1593 Antwerpen<br />
14 januari 1595 Antwerpen<br />
14 september 1598 Antwerpen<br />
1598 Antwerpen<br />
juli 1599 Antwerpen<br />
28 augustus 1599 Antwerpen<br />
1599<br />
1599-1600<br />
Doornik<br />
Antwerpen<br />
Antonio de Succa geroepen en constateren<br />
dat hij een breuk opgelopen heeft<br />
in de groothandel in kmiden waar hij<br />
werkzaam is. Zij verbieden hem<br />
voortaan dit soort aktiviteit 44.<br />
Staat der goederen, do or Catharina van<br />
Mierop nagelaten. Vermelding van<br />
Antonio aIs meerderjarige 45.<br />
De Succa neemt deel aan de erkenning<br />
van een legaat, sarnen met zijn broers<br />
en zusters 46.<br />
Succa neemt deel aan een mil van een<br />
rente, sarnen met zijn broers en<br />
zusters 47.<br />
Hij doet met hen de belofte tot<br />
aankoop van een huis 48,<br />
en van drie andere huizen in de Sint-<br />
Jansstraat 49.<br />
Inschrijving in het Antwerpse<br />
Sint-Lucasgilde 50.<br />
Afkondiging van de ondertrouw van<br />
Antonio en Madeleine de Cocquiel 51.<br />
Aankoop door Antonio de Succa uit<br />
naam van de erfgenamen van Willem<br />
de Succa van de drie huizen in de<br />
Sint-] ansstraat, verkoop van een rente<br />
erop aan de schilder Ambrosius<br />
Francken 52.<br />
Bezoek hi j kanunnik Denis de Villers 53.<br />
Betaling voor het uitvoeren van 22<br />
schilderijen in het Antwerpse<br />
44 Antwerpen, SAA, Schepenregister 373, f. 61-62.<br />
45 Antwerpen, Weesmeesterkamer 140, bundel 5 (7 september 1592).<br />
46 Antwerpen, SAA, SR 404, f. 261-263.<br />
47 Antwerpen, SAA, SR 410, f. 235-236.<br />
48 Antwerpen, SAA, SR 419, f. 136vo-137.<br />
49 Antwerpen, SAA, SR 429, f. 169vO.<br />
50 Ph. Rombouts en Th. Van Lerius, De Liggeren, p. 402.<br />
51 Antwerpen, SAA, Par. 216 (St.-Jacob), f. 280.<br />
52 Antwerpen, SAA, SR 435, f. 123vo-124vo-125-126.<br />
53 Doornik, Bibliothèque de la ville, Album Amicorum van Denis de Villers, f. 57.<br />
54 Antwerpen, SAA, Rekenkamer 39 (Rekening 11211599-3111/1600), f. 321.<br />
55 Antwerpen, SAA, Rekenkamer 39, op. cir., f. 330vo-331.
5 december 1601<br />
11 december 1601<br />
16 december 1601 tot<br />
4 januari 1602<br />
22 december 1601<br />
Doomik<br />
Flines<br />
Atrecht en<br />
omgeving<br />
La Thieulloye<br />
56 Zie de tekst van de Biografie hierboven.<br />
stadhuis 54. Verdere betaling voor drie<br />
andeœ schilderijen voor hetzelfde<br />
gebouwbestemd 55.<br />
Deelname aan de uitgave der Chroniken<br />
van Adriaan de Barlande door<br />
J.B. Vrients 56.<br />
Akte van verdeling der goederen van<br />
Willem de Succa en Catharina van<br />
Mierop. Antonio ontvangt in voIle<br />
eigendom een huis geheten Hoochhuijs<br />
op de Paardenmarkt en de drie huizen<br />
in de Sint-J ansstraat 51.<br />
Hij erkent een schuld van 300 florijn<br />
tegenover Karel Scribani, s.j. 58.<br />
Verkoop door Antonio van het<br />
Hoochhuijs, Paardenmarkt aan<br />
Jeroen Peffer 59.<br />
Patentbrief van octrooi der<br />
Aartshertogen 60.<br />
Onderzoek van de Antwerpse<br />
magistraat op verzoek van Antonio,<br />
die een klacht heeft ingediend dat hij<br />
benadeeld zou zijn in het contract met<br />
J.B. Vrients ter illustratie van personages,<br />
wapenschilden enz. van de<br />
Chronique des Ducs de Brabant 61.<br />
<strong>Memoriën</strong> 62.<br />
<strong>Memoriën</strong> 63.<br />
<strong>Memoriën</strong> 64.<br />
51 Antwerpen, SAA, SR 439 (1600), f. 238v·-239v·. Datum vermeld in de verkoopsakte van<br />
deze drie huizen. Antwerpen, SAA, SR 459, f. 218v· (24/1/1605).<br />
58 Antwerpen, SAA, SR 439, f. 125v·-126; over deze jezuïet, zie hierboven.<br />
59 Antwerpen, SAA, SR 436, f. 447v·-448v·.<br />
60 Opnieuw vermeld in een akte van 11 januari 1607. Antwerpen, SAA, Certificatieboek<br />
68, f. 201.<br />
61 Antwerpen, SAA, Rekwestboek 1601, PK 684, f. 192r·-v·. J.B. Vrient was reeds oneer-<br />
Iijk opgetreden tegenover een ander medewerker, de graveur P. Baltens; zie E. De Bus-<br />
scher, Balthazar, Pierre, ou Balten, ko!. 677.<br />
62 <strong>Memoriën</strong>, f. 1 en 2.<br />
63 <strong>Memoriën</strong>, f. 3 tot 20v·.<br />
64 <strong>Memoriën</strong>, f. 21 tot 27v·.<br />
65 <strong>Memoriën</strong>, f. 28 tot 37v·.
6 januari 1602<br />
11-30 januari 1602<br />
25 januari 1602<br />
7 februari 1602<br />
12 februari 1602<br />
Februari 1602<br />
15-20 juni 1601<br />
Eind novemberbegin<br />
december 1602<br />
30 november 1602<br />
27juni1603<br />
22 augustus 1603<br />
66 <strong>Memoriën</strong>, f. 38 tot 39v Q<br />
•<br />
Chocques<br />
Sint-Omaars<br />
Clairmarais<br />
Gosnay<br />
Rijsel<br />
Gent<br />
Leuven<br />
Brussel<br />
Antwerpen<br />
(Antwerpen)<br />
67 <strong>Memoriën</strong>, f. 40 tot 47vO.<br />
68 <strong>Memoriën</strong>, f. 48.<br />
69 <strong>Memoriën</strong>, f. 49 tot 52.<br />
74 Brussel, M.B.Z., nr. 62, f. 80vO.<br />
<strong>Memoriën</strong> 66.<br />
<strong>Memoriën</strong> 67.<br />
<strong>Memoriën</strong> 68.<br />
<strong>Memoriën</strong> 69.<br />
<strong>Memoriën</strong> 70.<br />
<strong>Memoriën</strong> 71.<br />
<strong>Memoriën</strong> 72.<br />
<strong>Memoriën</strong> 73.<br />
Persoonlijk onderzoek in het augustijnenklooster:<br />
hij kopieert het grafschrift<br />
van ComeHs-Vincentius van Mierop 74.<br />
Geldgift van de Aartshertogen aan de<br />
Succa voor de verzorging van zijn zieke<br />
vrouw 75.<br />
Aanvraag van attest van adeldom 76.<br />
Geldgift van de Aartshertogen aan de<br />
Succa voor de verzorging van zijn zieke<br />
vrouw 77.<br />
De Succa verricht uit naam van zijn<br />
broers en zusters de terugbetaling van<br />
een levensrente 78.<br />
Hij klaagt erover dat sommige<br />
portretten van vorsten, door hem<br />
geschilderd, en uitgehangen in de grote<br />
zaal van het stadhuis, uitgeleend zijn en<br />
beschadigd; de magistraat beslist de<br />
werken niet meer in bruikleen te<br />
geven 79.<br />
Aankoop door de Succa van het Sint-<br />
Andrieshuis bij de Sint-Andrieskerk,<br />
van de Antwerpse stadssecretaris Denis<br />
Van der Neeschen 80.<br />
70 <strong>Memoriën</strong>, f. 53 tot 59vo.<br />
71 <strong>Memoriën</strong>, f. 60 tot 65v Q<br />
•<br />
7:2 <strong>Memoriën</strong>, f. 66 tot 73.<br />
73 <strong>Memoriën</strong>, f. 74-75.<br />
75 Brussel, ARA, Papieren van de Raad van Staat en van Audiëntie, 2568.<br />
76 Antwerpen, SAA, Collectanea 20, f. 153-154vO.<br />
77 Rijse!, ADN, B 2800, f. 642-647: Rekeningen van de ontvanger-generaal van alle financiën,<br />
boekjaar 1603.<br />
78 Antwerpen, SAA, SR 448, f. 373ro-vo.
Hij verkoopt de drie huizen in de<br />
Sint-Jansstraat te Antwerpen aan<br />
Abraham Luthon, een koopman uit<br />
Valenciennes 81.<br />
Hij erkent een schuld van 406 florijn<br />
aan de koopman Jan van<br />
Papenbroeck 82.<br />
Hij verkoopt een levensrente aan zijn<br />
schoonbroer Jan Fragia 83.<br />
Hij treedt op aIs voogd, sarnen met Jan<br />
van Papenbroeck, Clara en Suzanna<br />
van Mierop, dochters van wijlen<br />
Adriaan en Martha vanPapenbroeck 84.<br />
Hij levert portretten van vorsten aan de<br />
koopman Jan Govaerts, op<br />
voorwaarde dat ze niet gekopieerd<br />
zullen worden 85.<br />
De magistraat stelt de Succa<br />
schadeloos voor het wederrechtelijk<br />
kopiëren van sommige van zijn<br />
portretten van vorsten, uitgehangen in<br />
de grote zaal van het stadhuis 86.<br />
Antwerpen, Sint-<strong>Memoriën</strong> 87.<br />
Michielsabdij<br />
(Antwerpen,) Martha van Mierop, echtgenote van<br />
Franciscus Gailliard, schilder en haar<br />
zuster Clara, echtgenote van Balthazar<br />
van Perre, notaris, zijn tevreden over<br />
het voogdijrecht, uitgeoefend door<br />
Antonio de Succa en Jan van<br />
Papenbroeck 88.<br />
Suzanna van Mierop verklaart zich<br />
tevreden over het door Antonio de<br />
79 Antwerpen, SAA, PK 688, Rekwestboeken, f. 191vO.<br />
80 Antwerpen, SAA, SR 452, f. 260ro-vo. Hij was op die datum nog 772 florijnen schuldig<br />
welke som hij op een onbepaalde datum kwijtte.<br />
81 Antwerpen, SAA, SR 459, f. 218vO.<br />
82 Antwerpen, SAA, SR 456, f. 286. 83 Antwerpen, SAA, SR 460, f. 400vo-401.<br />
84 Antwerpen, SAA, SR 460, f. 496vo-470.<br />
85 Antwerpen, SAA, Certificatieboek 68, f. 201. Zie over deze figuur de voûrgaande blz.<br />
86 Antwerpen, SAA, Rekenkamer 48, f. 411vO.<br />
87 <strong>Memoriën</strong>, f. 76 tût 82.<br />
88 Antwerpen, SAA, SR 479, f. 107ro-vo; betreffende de zelve: SR 460, f. 469vo-470.
10mei 1615<br />
18 juli 1615<br />
Brugge<br />
Antwerpen<br />
Succa en Jan van Papenbroeck<br />
uitgeoefende voogdijrecht 89.<br />
De Succa legt een klacht neer bij de<br />
magistraat aIs gevolg van het wederrechtelijk<br />
kopiëren van zijn in het<br />
Antwerpse stadhuis aanwezige<br />
schilderijen 90.<br />
De magistraat koopt het geheel van<br />
deze portretten voor 240 florijnen af 91.<br />
<strong>Memoriën</strong> 92.<br />
De Sucea verpandt zijn huis van<br />
Sint-Andries 93.<br />
De Succa betaalt de schuld terug die<br />
hij op 15 juli 1605 op zich had<br />
genomen 94.<br />
Elizabeth SIijsmans erkent van<br />
Antonio de Succa een rente ontvangen<br />
te hebben op het hem toebehorende<br />
Sint-Andrieshuis 95.<br />
Verklaring van de Succa inzake zijn<br />
wapen 96.<br />
Dood van Antonio de Succa 97. Hij<br />
werd begraven in de Sint-Andrieskerk<br />
te Antwerpen.<br />
Van het privéleven van de Succa is slechts weinig bekend 98. Zijn verzoek tot<br />
verheffing tot de adelstand en de titel die hem werd toegestaan wijzen op zijn<br />
belangstelling voor prestigebenamingen. Zoals velen van zijn verwanten die<br />
in de invloedssfeer leefden van een heer of een hof, genoot hij waarschijnlijk<br />
het vertrouwen van de Aartshertogen, in wier dienst zijn broer Diego stond.<br />
Zijn schoonmoeder schijnt zelfs persoonlijke betrekkingen met hen onder-<br />
89 Antwerpen, SAA, SR 476, f. 269ro-v·, zie 8 juni 1606.<br />
90 Antwerpen, SAA, Rekwestboeken 1612, PK 702, f. 53.<br />
91 Antwerpen, SAA, Rekwestboeken 1612, PK 702, f. 52vO.<br />
92 <strong>Memoriën</strong>, f. 83 tot 10Iv·. 95 Antwerpen, SAA, SR 516, f. 260v·-261.<br />
93 Antwerpen, SAA, SR 517, f. 248. 96 Brussel, KB, II 6448, f. 7.<br />
94 Antwerpen, SAA, SR 456, f. 286. 97 Datum op zijn grafschrift.<br />
98 Het zeer rijke Antwerpse stadsarchief is tot nog toe slechts gepeild geworden.<br />
99 Brussel, ARA, Papieren van de Raad van Staat en van Audiëntie, 2568 (16/1211602:<br />
gift aan Antonio de Succa); ibidem. 2564, bundel: Particuliers (14/311602: Gift aan<br />
Maria Gramaye); ibidem, 2567 (16/10/1603). Tot 1608 werden uitbetalingen verricht.<br />
100 Rijsel, ADN, B 2800, f. 642-647: Rekeningen van de ontvanger-generaal van aIle
houden te hebben aangezien zij regeimatig een bijzondere toelage kreeg uit hun<br />
persoonlijke kas 99.<br />
Wij weten dat Antonio de Succa uit diezelfde kas trok en eens zelfs een<br />
som ter verzorging van zijn vrouw die een ziekte had aan de borst 100. Waarschijnlijk<br />
had hij deze uitzonderlijke toelage te danken aan zijn schoonmoeder.<br />
Deze aandoening, die zowei haar moeder aIs haar echtgenoot bezorgd gemaakt<br />
schijnt te hebben, belette nochtans Madeleine de Cocquiel niet verscheidene<br />
kinderen ter wereld te brengen, van wie er vier jong stierven 101, en<br />
na haar man te sterven op 4 oktober 1646 102.<br />
Men kan zich ook niet voorstellen hoe het gezin van Antonio de Succa<br />
de troebele tijden trotseerde die het einde van de 16de eeuw kenmerkten. Vit<br />
enkele zwakke tekens blijkt dat zelfs gegoede families, zoais de zijne er onder<br />
Ieden: de staat der goederen bij de dood van zijn vader in 1582 sloot met een<br />
bonus van 13.017 florijnen 14 schellingen 103; tien jaar Iater wees de staat bij<br />
het overlijden van zijn moeder een negatief saido aan van 467 florijn, te wijten<br />
aan het niet voldoen van renten en huren 104. Niettemin beliep het geheel van<br />
de erfenis bij de deling in 1600 nog 11.833 florijn 9 schellingen 1 duit, waarvan<br />
elk der acht erfgenamen 1.479 florijn 3 schellingen 2 penningen ontving<br />
105. Antonio kreeg na het uitioten van de partij die de Ietter E droeg:<br />
- een stenen huis geheten Hoochhuys op de Paardenmarkt met bijgebouwen;<br />
drie huizen in de Sint-J ansstraat;<br />
een grondpacht van vier capoenen, op een grond te Brecht met achterstallen;<br />
14 florijn 7 schellingen 2 penningen die hij moest krijgen op het aandeel<br />
van Catharina Trutius.<br />
Ongelukkig is het geIijksoortige document, opgemaakt bij de dood van<br />
Antonio de Succa, onlangs verdwenen; wij moeten ons dus verlaten op wat<br />
M. Devigne erover zegt 106 en hoewei wij uit zijn beschrijving de indruk overhouden<br />
dat de familie weigesteld Ieefde, kunnen wij geen echte vergelijking<br />
maken met de bovenvermeide archiefstukken. Wij hebben evenmin de staat<br />
der goederen teruggevonden die Catharina van Mierop naliet; wij weten siechts<br />
financiën, boekjaar 1603 (Gift aan Antonio de Succa "pour subvenir aux fraiz et despens<br />
que 1uy convenoit supporter a faire enver sa femme detenue d'une maladie continuelle<br />
de la chancre es mammelles ... ").<br />
101 Brussel, KB, Goethals 750, f. 533.<br />
102 Datum op zijn grafschrift, met name gepubliceerd door M. De Maeyer, Albrecht en<br />
Isabella, p. 191 noot 6; P. Visschers, Geschiedenis van St Andries kerk, p. 81; Verzameling<br />
van grafschriften, p. 23.<br />
103 Antwerpen, SAA, Weesmeesterkamer 36, bundel6 (4/8/1582).<br />
104 Antwerpen, SAA, Weesmeesterkamer 140, bundel5 (7/9/1592).<br />
105 Antwerpen, SAA, SR 439 (1600), f. 238vo-239vO.<br />
106 Succa, Antoine de, koI. 234-235.
dat haar moeder in het begin van de eeuw te kampen had met misschien voorbijgaande<br />
geldmoeilijkheden 107.<br />
Behalve enkele namen uit de geraadpleegde archiefstukken die zo nu en<br />
dan een licht werpen op bepaalde aspecten van het leven van de schilder, kan<br />
op grand ervan geen voorstelling verkregen worden van het kunstenaarsmilieu<br />
waarin hij leefde en van de meesters die hem eventueel beïnvloedden 108. De<br />
volgende hoofdstukken zulIen overvloedig ingaan op de algemene tendensen<br />
die hij belichaamde.<br />
De werken van de kunstenaar hebben evenmin sporen nagelaten: de<br />
inventaris die na zijn overlijden werd opgesteld en die zijn rijke verzamelingen<br />
opsomde, schijnt verloren gegaan te zijn 109; geen enkel van zijn goederen lijkt<br />
tot op onze tijd bewaard te zijn gebleven; evenmin de schilderijen in het stadhuis<br />
die nog eens in 1685 werden opgetekend bij hun restauratie door Jan van<br />
HelIemont 110, ze gingen waarschijnlijk met andere verloren bij de plundering<br />
van het stadhuis in 1799 lll. Een portret dat werd toegeschreven aan de Succa,<br />
bewaard in het Antwerpse Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, is aan<br />
een andere hand toegeschreven 112; eenzelfde toeschrijving van de portretten<br />
van Barthelemy a la Truye en van Maria de Pacy, in de Koninklijke Musea voor<br />
Schone Kunsten te Brussel, is eveneens louter hypothetisch 113. Totnutoe blijven<br />
dus de <strong>Memoriën</strong> het enige authentieke werk van de kunstenaar, waaruit<br />
zijn werkmethode, zijn talent en daarin de smaak van een heel tijdperk<br />
spreken.<br />
107 Brussel, ARA, Papieren van de Raad van Staat en van Audiëntie, 2564, bundel:<br />
Particuliers (14 maart 1602). Gift aan Maria Gramaye, weduwe van Karel de Cocquiel,<br />
van 500 fiorijn, "en consideration de la pauvreté ou elle est et de la grande charge d'enfans<br />
que eUe at".<br />
108 Zoais bekend, kende hij Ambrosius Francken. Een schiiderij van Frans Francken<br />
werd hem op zeker ogenblik toegeschreven (zie hieronder). Hij kan ook de schilder<br />
Franciscus GaiIIiard (zoon van de gelijknamige genealoog-heraldicus) gekend hebben.<br />
Zie Antwerpen, SAA, SR 479, f. 107ro-vo.<br />
109 M. Devigne, Succa, Antoine de, kol. 234-235.<br />
110 Antwerpen, SAA, Rekenkamer 119, f. 476vo-477 (16 januari 1686). Rubriek der buitengewone<br />
uitgaven.<br />
111 F. Prim s, Antwerpiensa, p. 248-249, gebaseerd op J.B. Van Der Straelen, Kronijk<br />
van Antwerpen, Antwerpen, SAA, PK 128, f. 32.<br />
112 C. Van de Velde, Portretten en meer speciaal p. 183; vriendelijke verwijzing van<br />
mej. Nora De Poorter, Adjunct-conservator aan de Kunsthistorische Musea Rubenianum,<br />
Antwerpen.<br />
113 M. Devigne, Succa, Antoine de, kol. 235-236.
ANTHONIO DE SVCCA<br />
EN DE TOENMALIGE GESCHIEDSCHRIJVING<br />
door A.-M. Bonenfant-Feytmans<br />
Vit de biografie van de Sucea hebben we vernomen dat onze kennis van zijn<br />
activiteiten berust op slechts twee overgebleven werken, een druk, de Ducum<br />
Brabantiae Chronica van Adriaan Barlandus (1600) waarvoor hij gedeeltelijk<br />
de illustratie bezorgde, en een handschrift, bestaande uit een verzameling tekeningen<br />
en teksten, dat in drie verschillende etappes tot stand kwam: in 1601-<br />
1602 tijdens een reis door Doornik, Vlaanderen, Artesië en Brabant, in 1608<br />
bij een bezoek aan de St.-Michielsabdij te Antwerpen, waar hij negen oorkonden<br />
met hun zegels uit de oorkondenverzameling natekende, en ten slotte in<br />
1615, bij een bezoek aan Brugge, waar de Succa verscheidene grafmonumenten<br />
tekende waarvan sommige nu nog tot de roem van Brugge bijdragen.<br />
Want dit is het doel dat Anthonio de Succa voor ogen heeft: een voorstelling<br />
geven van de groten der aarde die de lotsbestemming van onze vorstendommen<br />
in handen hadden: keizers, koningen en koninginnen, prinsen en<br />
prinsessen, en vooraanstaanden uit het kerkelijk en burgerlijk leven. Beide<br />
werken, de illustratie van Barlandus enerzijds, en zijn opzoekingen anderzijds,<br />
getuigen echter van zulke afwijkende historische opvattingen dat het nodig is<br />
ze terug te plaatsen in de produktie van de eerste helft van de 17de eeuw, een<br />
tijd waarin de historiografie een beslissende wending nam.<br />
De Succa's gekende activiteiten situeren zich tijdens de regering van de aartshertogen<br />
Albrecht en Isabella. Na de godsdienstoorlogen komt een periode<br />
van vrede opnieuw de beoefening van een humanistisch gericht onderzoek ten<br />
goede 1. Maar die vrede draagt nog de sporen van de 16de-eeuwse verdeeldheid<br />
en wordt ook gekenmerkt door een strenge ceusuur 2 die toezicht houdt<br />
op de ontwikkeling der ideeën. Dit oriënteert het wetenschappelijk onderzoek<br />
eerder naar het verleden dan naar het heden. ln tegenstelling echter tot de 16de<br />
eeuw, hoofdzakelijk gericht op de kennis van de oudheid, gaat men nu de<br />
middeleeuwen bestuderen met de kritische methode die door het humanisme<br />
had vormgekregen. AIs voorganger en voorbeeld kan de grote figuur Justus<br />
Lipsius gelden.<br />
1 De gegevens over de evolutie van de geschiedschrijving in dit tijdperk ontleenden we<br />
bijna volledig aan M.A. Arnould, Historiographie de la Belgique, Brussel, 1947, p. 35 ev.<br />
en Id., Le travail historique en Belgique, Brussel, 1953, p. 31 ev., die we bijna op elke<br />
bladzijde zouden moeten citeren. Eveneens een basiswerk: R.C. Van Caeneghem en<br />
F.L. Ganshof, Encyclopedie van de Geschiedenis der Middeleeuwen, Gent, 1962, p.<br />
149 ev. Zie ook nog B.A. Vermaseren, Het ambt van historiograaj, p. 258 ev.<br />
2 H. Pirenne, Histoire de Belgique, dl. IV, 3de uitg., Brussel, 1927, p. 453 en M.A. Arnould,<br />
Le travail historique, p. 41.
Ret album van de Succa kwam dus tot stand in een periode waarvan<br />
de geest sterk verschilde van die van de vorige eeuw.<br />
ln welk historisch milieu zich de Succa bewoog, over welke informatie<br />
hij beschikte om zijn opzoekingen te volbrengen en uit welken hoofde hij<br />
deze deed en wat tenslotte de draagwijdte is van zijn arbeid zijn de vragen<br />
die ons verder zullen bezighouden.<br />
H et historisch milieu in de 17de eeuw<br />
De 17de eeuw wordt, terecht, beschouwd aIs de eeuw van de eruditie. De voorkeur<br />
wordt immers gegeven aan "wetenschappelijke nauwkeurigheid en documentaire<br />
precisie" (Arnould) boven omvangrijke uiteenzettingen. Bibliografie,<br />
uitgaven van archiefstukken, chronologie en sigillografie leggen de blijvende<br />
grondslagen van de middeleeuwse heuristiek. Op het ogenblik dat de Succa<br />
met zijn opzoekingen begint, is van dit alles nog maar weinig duidelijk. De<br />
eerste oorkondenuitgaven door Aubertus Miraeus (1573-1640) verschijnen<br />
in 1606, sarnen met de eerste werken van J.-B. Gramaye (1580-1635). Datzelfde<br />
jaar sterft ook Justus Lipsius. Pas in 1607 publiceert de jezuïet Rosweyde<br />
(1569-1629) zijn plannen voor een kritische uitgave van aIle documenten<br />
in verba,nd met de levens der heiligen, waaruit, vanaf 1643 slechts, de Acta<br />
Sanctorum zullen ontstaan. De Sigilla comitum Flandriae van Olivier de Wree<br />
verschijnen in 1639 en twee jaar later Trophées de Brabant van Chr. Butkens<br />
en Flandria illustrata van A. Sanderus; de Bibliotheca belgica van Valerius<br />
Andreas dagtekent van 1642. Er is ook nog geen sprake van kritische werken<br />
over de waarde van de zo talrijke litteraire bronnen uit de middeleeuwen,<br />
waarvan een deel - en niet altijd het beste - een nieuwe verspreiding kende<br />
dank zij de boekdrukkunst. Slechts diep in de 19de eeuw zullen we dergelijke<br />
kritische geschriften aantreffen.<br />
Ondertussen zullen deze kronieken, met hun soms hardnekkige fabulatie,<br />
nog lang hun schadelijke invloed doen gelden. Ret archeologisch onderzoek<br />
is vooral op de Romeinse oudheid gericht. ln 1605 verschijnt van de<br />
hand van Justus Lipsius - nog maar eens hij - een beschrijving van de<br />
Kesselberg, een vindplaats bij Kessel-Lo, waarheen hij zich rond 1575 met<br />
enkele vrienden, waaronder Divaeus, had begeven om er de ruïnes te bezichtigen<br />
die door sommigen aIs Romeins werden beschouwd. Dit is een voor die<br />
tijd zeldzaam feit dat aIs dusdanig ook in de geschiedenis van de archeologie<br />
staat aangestreept 3. Natuurlijk worden belangrijke middeleeuwse vondsten<br />
niet verzwegen, en dit zal het geval zijn met het graf van Childeric, een halve<br />
eeuw later, in 1655. ln de naburige landen, behalve misschien in Engeland<br />
waar reeds in de Elizabethaanse periode enkele prehistorische monumenten<br />
belangstelling genoten 4, gaat de aandacht van amateurs en vorsers vooral naar<br />
overblijfselen uit de klassieke oudheid 5. Maar aan een middeleeuwse archeologie<br />
wordt gewoon niet gedacht.
Om het werk van Antonio de SUcca onpartijdig te beoordelen en in zijn<br />
juist historisch perspektief te plaatsen, mogen we ook een andere discipline niet<br />
over het hoofd zien: de geschiedenis van de kledij, een hulpwetenschap van de<br />
geschiedenis die slechts la~t tot ontwikkeling kwam. Camille Enlart wijst hierop<br />
in zijn pregnante inleiding tot Le Costume (1916), deel III van zijn Manuel<br />
d'Archéologie. Een uitzondering vormt weliswaar het werk Monumens de la<br />
Monarchie françoise van dom Bernardus de Montfaucon (1729-1733) die de<br />
geschiedenis van het kostuum heeft bestudeerd aan de hand van de kostbare<br />
verzameling afbeeldingen van graven (meer dan 3000!) hiertoe bijeengebracht<br />
door Rogier de Gaignières 6 vanaf 1690: 89 jaar dus na de Succa. Deze opzoekingen<br />
van de Gaignières bereikten, net aIs die van de Succa niet de openbaarheid.<br />
Pas tussen 1804 en 1810 verschijnen in Oostenrijk, Frankrijk en Engeland<br />
de eerste werken over dit onderwerp. Uit dit alles blijkt dus dat omstreeks<br />
1600 nog niets merkbaar was van nieuwe oriënteringen in de historische<br />
wetenschappen die voor ons vandaag vanzelfsprekend lijken.<br />
Heeft de aankomst van de aartshertogen met hun oktrooifaciliteiten, de studie<br />
van de geschiedenis in de Nederlanden een nieuwe stoot gegeven?<br />
Sedert Filips de Goede bestonden er alvast, naar Frans voorbeeld, ambten<br />
van officieel kroniekschrijver. De hertog had "a ses geiges plusieurs translateurs,<br />
grans clers, experts orateurs, historiens et escripvains ... diligemment<br />
labourans" 7. Voor Georges Chastellain (1415-1475) werd, in 1455, het<br />
eerste officiële ambt van historiograaf opgericht. Onder zijn talrijke opvolgers<br />
vermelden we Jan Molinet. Karel V die minder in de Nederlanden verbleef,<br />
nam geen kroniekschrijvers uit onze gewesten meer in dienst, maar werd op<br />
zijn verplaatsingen vergezeld door Italiaanse of Spaanse geschiedschrijvers.<br />
Zo verdween het ambt van historiograaf in onze gewesten. Het werd pas opnieuw<br />
in het leven geroepen in 1595, door Filips II, die zo probeerde de pas<br />
tot het katholicisme bekeerde Justus Lipsius in het land te houden, ondanks<br />
de vele aanbiedingen uit Duitsland en Italië. ln tegenstelling tot vroegere<br />
historiografen echter kreeg hij geen enkele officiële taak toegewezen. Hij maakte<br />
geen deel uit van het koninklijk gevolg en was ook niet belast met het schrijven<br />
van de rijkskronieken. Werd hij geacht de roemrijke feiten uit het bewind<br />
van de koninklijke voorouders te beschrijven? Er is niets dat hier op wijst, en de<br />
eerstvolgende jaren zet Lipsius zijn gewone activiteiten verder. De aankomst<br />
van de aartshertogen, vier jaar later, brengt echter een ommekeer. De bijzondere<br />
devotie van de aartshertogen tot de H. Maagd lag aan de oorsprong van<br />
een nieuw soort geschiedschrijving. Om hen te behagen schreef Lipsius de<br />
geschiedenis van O.-L.-Vrouw van Halle, waarvoor de vorsten een bijzondere<br />
3 J. Vannerus, Le Limes, p. 146-147.4 Gl. Daniel, The origin, p. 35.<br />
5 A. Leming-Emperaire, L'archéologie, p. 32-33. 6 J. Adhémar, Les tombeaux.<br />
7 Tekst gepubliceerd door P. Bonenfant. Philippe le Bon, 3de uitg., Brussel, 1955, p. 24.
verering koesterden, en voor wiens miraculeuze beeld ze haIt hielden v66r hun<br />
intronisatie 8. Lipsius kende hierin veel navolging. Zijn werkmethode is merkwaardig<br />
genoeg om te worden vermeld: hij liet zijn materiaal samenbrengen<br />
door een jong vorser, een neef van zijn vriend de Antwerpse bisschop Aubertus<br />
Miraeus (1573-1640). Het volgende jaar publiceerde Lipsius ook nog een<br />
geschiedenis van O.-L.- Vrouw van Scherpenheuvel. Tot deze twee werken<br />
beperkte zich de hulde van de geschiedschrijver aan zijn nieuwe vorsten. Voor<br />
een gedialogeerd gedicht over de geschiedenis van Leuven, opgedragen aan de<br />
memorialist Karel de Croy, doet Lipsius niet meer aan bronnenonderzoek,<br />
maar gaat hij terug op twee werken uit de vorige eeuw, om politieke redenen<br />
onuitgegeven gebleven, een van Petrus van Dieve of Divaeus (1535-1581)<br />
en een van Jan Vermeulen of Molanus (1533-1585), gewezen rektor van de<br />
Leuvense universiteit. Deze twee werken gingen weliswaar zelf op archiefbronnen<br />
terug 9. Heeft deze produktie niet de waarde van zijn studies over de klassieke<br />
oudheid, toch heeft zijn humanistische methode en de vriendschap die<br />
hem verbond met de historici uit de vorige eeuw die door de politieke gebeurtenissen<br />
werden verdreven, een zekere invloed uitgeoefend. ln de eerste jaren<br />
van de 17de eeuw zullen bv. Miraeus en Gramaye opnieuw de bronnen gaan<br />
opzoeken ter plaatse in abdijen en kloostergemeenschappen, zoals de vroegere<br />
vrienden van Lipsius deden.<br />
Het prestige van de werken uit de renaissance bleef dus zeer groot. Zo<br />
is het te verklaren dat de Antwerpse uitgever Jan-Baptist Vrients, later bekend<br />
geworden aIs kosmograaf, ter gelegenheid van de Blijde Intrede van de aartshertogen<br />
te Antwerpen in 1599, besloot tot de heruitgave van Adriaan Barlandus'<br />
Rerum gestarum a Brabantiae historica, dat verschenen was in 1525 en<br />
een werkelijk sukses kende, niet alleen in de Spaanse Nederlanden, maar ook in<br />
de Verenigde Provincies. Dit blijkt uit de verscheidene goedkope uitgaven<br />
in-l2o, met dicht gezette tekst en met slechts enkele houtgravures gei1lustreerd.<br />
De aanleiding tot deze nieuwe uitgave verkIaart het uitzicht ervan. Met<br />
zijn groot formaat (in-4°), gezet bij Jan Moretus in de mooie Plantijnletters<br />
en met brede marges, is het een ware luxe-uitgave, opgelucht met talrijke kopergravures<br />
die de voorgangers van Albrecht en Isabella in het hertogdom Brabant<br />
portretteren. Voor de realisatie van het merendeel van deze gravures<br />
wendde Vrients zich tot Antonio de Succa, bij wie ook de stad Antwerpen<br />
voor de versiering van het stadhuis ter gelegenheid van dezelfde Blijde Intrede<br />
vijfentwintig "portretten" van voorouders van de aartshertogen had besteld 10,<br />
en zo een eeuwenoude traditie respecteerde (zie verder, Mevr. Comblen-Sonkes).<br />
Het grootste gedeelte van deze "portretten" werden waarschijnlijk naar<br />
schilderijen weergegeven.<br />
Vit een eerste blik blijkt reeds dat deze voorstellingen van veel fantasie<br />
getuigen, en, naar middeleeuwse traditie, ver van de werkelijkheid verwijderd
staan. Dergelijke afbeeldingen zullen echter niet in de smaak gevallen zijn van<br />
de talrijke Antwerpse geleerden die streefden naar een grotere historische<br />
geloofwaardigheid steunend op betere informatie, en erg wantrouwend stonden<br />
tegenover ongefundeerde afbeeldingen van personages uit het verre verleden,<br />
zoals deze van de Pepijns. De Succa moet dit milieu trouwens hebben<br />
gekend: door zijn huwelijk, op 3 augustus 1599, was hij een verwante geworden<br />
van Jan-Baptist Gramaye, een neef van zijn schoonmoeder Il. Gramaye<br />
is een opmerkelijke figuur in de toenmalige historische beweging en zijn<br />
bewogen levensloop, die we in het kort zullen schetsen, getuigt van een zeer<br />
ontvankelijke geest. Net zoals de Succa's waren de Gramaye's afkomstig uit<br />
Piëmont, en hadden zij zich hier tijdens de regering van Margareta van Oostenrijk<br />
- door haar huwelijk hertogin van Savoye, waarvan Piëmont afhing -<br />
een plaats veroverd in de financiële wereld weliswaar op een hoger niveau dan<br />
de Succa's. De tweede generatie Gramaye werd te Antwerpen schitterend vertegenwoordigd<br />
door drie broers: Gerard, zakenman met internationale<br />
faam 12; Jacob, ontvanger van de beden van Brabant, wiens dochter Maria,<br />
echtgenote van Karel de Cocquiel (eveneens zakenman en financier), de<br />
moeder is van Madeleine, de vrouw van Antonio de Succa; tenslotte Thomas,<br />
voorzitter van de Rekenkamer van Gelderland. Deze laatste had uit een derde<br />
huwelijk een zoon, Jan-Baptist, die proost werd van Sint-Walburgis te Arnhem,<br />
maar later deze stad moest verlaten en terugkeerde naar de Spaanse<br />
Nederlanden. Hier doceerde hij, op jeugdige leeftijd nog, literatuur en retorika<br />
aan de Universiteit van Leuven, op het ogenblik dus dat Justus Lipsius deze<br />
de hoognodige nieuwe luister gaf. Bij de dood van Lipsius poogt Gramaye<br />
het ambt van historiograaf te bekomen en stuurt daarom een verzoekschrift 13,<br />
waarin hij verklaart zich reeds acht jaar (sedert 1598 dus) te hebben toegelegd<br />
op de geschiedenis van de "oudheden van Brabant", "tenant compte des informations<br />
orales (... ) et de ce qui apparaît dans les chartes". Van dan af<br />
begeeft hij zich dus ter plaatse om correcte informaties in te winnen en hij legt<br />
de nadruk op het onderscheid tussen zijn methode en deze van hen die "pour<br />
le parfait de leurs escriptz n'ont besoing bouger de leur comptoir" 14. Ook in<br />
de inleiding van zijn Brabantsche Oudheden wijst hij op het nut van zijn ge-<br />
8 E. de Moreau S.J., Histoire de l'Eglise en Belgique, dl. V, Brussel, 1952, p. 354-355.<br />
9 Divaeus verscheen te Leuven bij van der Haert in 1757 en Molanus in 1851 door de<br />
zorgen van Mgr. de Ram.<br />
10 Op 26 augustus 1599 had het stadsmagistraat inderdaad beslist 50.000 pond te besteden<br />
aan de schilderijen, triomfbogen en andere manifestaties ter gelegenheid van de Blijde<br />
Intrede, ASA, Collegiale Aktenboeken, 1599, f. 22vO.Zie ook p. 4.<br />
11 De moeder van Madeleine de Cocquiel, Maria Gramaye, was een voile nicht van<br />
J.B. Gramaye, Intermédiaire des généalogistes, dl. XXIV, 1969, p. 43. Zie oak p. 4.<br />
12 E. Coornaert, Les Français en H. Van der Wee, The growth.<br />
13 Brussel, ARA, Audiëntie 1236, bundel Gramaye.<br />
14 Brussel, ARA, Audiëntie 1236, request van 3 maart 1608.
woonte zijn bronnen te vermelden: hij die na mij komt zal kunnen nagaan in<br />
hoeverre zij (zijn geschriften) de waarheid bevatten; en wat verder: van hen<br />
die mij geholpen hebben noem ik de namen, uit erkentelijkheid, maar ook om<br />
elk te geven wat hem toekomt 15. Een dergelijke geesteshouding is natuurlijk<br />
erg verwijderd van deze van de Succa en zijn commerciële vorsten-"portretten".<br />
Nochtans, in datzelfde jaar 1600, dadelijk dus nadat hij aan de stad<br />
Antwerpen en de uitgever Vrients deze fantasieportretten heeft geleverd, vat<br />
de Succa zelf ook de idee op ter plaatse oude prinselijke afbeeldingen op te<br />
zoeken waarvan de autenticiteit door onweerlegbare eigentijdse teksten zou<br />
worden gestaafd. Dit wijkt volledig af van wat hij vroeger realiseerde en tot<br />
wat hij was opgeleid. De Succa was zeker geen archievensnuffelaar. We kunnen<br />
ons dan ook afvragen of hij weI zelf tot deze studie is gekomen, onafhankelijk<br />
van de voorbeelden van zijn tijdgenoten-historici die "bewijzen" zochten<br />
en te Antwerpen vrij talrijk waren. Dit soort werk is immers onbetwistbaar<br />
analoog aan het hunne, alhoewel het een toepassen op monumenten betreft<br />
van een methode die gewoonlijk voor teksten werd gebruikt. Ret zijn opvattingen<br />
die vrij nieuw zijn voor deze periode ... en dit nog lang zullen blijven.<br />
Mogen we veronderstellen dat Gramaye de inspirator ervan was? We beschikken<br />
niet over bewijzen, maar de opzoekingen die hij later deed in opdracht<br />
van Filips IV in Noord-Afrika laten hem kennen aIs een vernieuwde geest en<br />
zijn familiebanden met de Succa maken enige invloed weI aannemelijk.<br />
Een officiële opdracht voor de Succa?<br />
Reeft de Succa zijn reis ondernomen met de steun van de aartshertogen? Er<br />
zijn sporen van een patent met zegel van Il oktober 1600 waarin de Succa<br />
toelating krijgt om opzoekingen te doen over de beeltenissen van hun voorouders.<br />
Jammer genoeg is dit patent niet bewaard gebleven zodat er heel wat<br />
onduidelijkheden blijven bestaan. Een indrukwekkend aantal uittreksels ervan,<br />
naar uiteenlopende "vidimus" (gelegaliseerde afschriften), kwam tot ons,<br />
ondermeer in 17de- en 18de-eeuwse genealogieën. De Succa wordt hierin genoemd<br />
aIs "commis" van de aartshertog, wat een officiële functie veronderstelt<br />
16. Vermits het om een patent gaat, dus een document dat uitgaat van de<br />
centrale administratie, zouden we hiervan sporen moeten vinden in de archieven<br />
van de Geheime Raad, de Audiëntieraad of de Raad van Financiën. Doch,<br />
behalve de genealogieën, zijn er slechts twee documenten die van het bestaan<br />
ervan getuigen, maar deze zijn niet afkomstig van deze centrale organismen.<br />
Ret eerste meest expliciete dateert van 1607, zeven jaar later al dan de akte<br />
waarvan sprake en komt voor in de Certificatieboeken van de stad Antwerpen.<br />
Er wordt in vermeld dat Succa dit patent voorlegde om te getuigen van de<br />
kwaliteit van de historische portretten die hij moest leveren aan de schilderijenhandelaar<br />
Jan Govaerts 17. Er wordt gepreciseerd dat de Succa in 1600<br />
was "commis et authorisé pour faire la recerche des généalogies effigionnai-
es des princes et princesses des très illustres maisons d'Autrice, de Bourgogne,<br />
du Brabant, Flandre etc.". Maar het woord "commis" is hier geen substantief<br />
en slaat dus niet op een officiële functie. Dit uittreksel spreekt verder ook<br />
niet over de duur van de opdracht en of er al dan niet een vergoeding werd<br />
betaald. Nochtans wordt dit meestal gepreciseerd, zoals bijvoorbeeld bij de<br />
benoeming van Gramaye aIs historiograaf in 1608. De duisternis die dit patent<br />
omringt noopt ons tot omzichtigheid. De geloofwaardigheid van een uittreksel<br />
hangt af van het gezag van de instelling die het attest ervoor heeft afgeleverd.<br />
Teoretisch worden deze kontrakten afgesloten door het schepencollege, zodat<br />
de "grosse" (het eerste exemplaar) ervan het stadszegel draagt. ln praktijk echter<br />
werden deze akten opgesteld door de klerken van het secretariaat. Dit<br />
waren in die tijd allen notarissen die part-time op het stadhuis in gemeentelijke<br />
dienst werkten, maar thuis oak een eigen s1udie hadden 18. Ret hoeft ons dus<br />
niet te verwonderen dat zij technische omschrijvingen weten te geven van de<br />
voorgelegde stukken: "Succa... nous a monstré et exhibé certaines lettres<br />
patentes de leurs Altezes Serenissimes, les Archiducqz d'Austriche, ducqz de<br />
Brabant etc. scellées du seel de leurs Serenissimes Altezes en cyre vermeille et<br />
signées de Grimaldi en date du onziesme d'octobre l'an seize cens ... ". Deze<br />
gegevens kunnen trouwens worden nagegaan: Simon de Grimaldi-Morosana<br />
was inderdaad van 1575 tot aan zijn dood op 4 januari 1618 secretaris van de<br />
Geheime Raad 19, een van de belangrijkste stadia in het raderwerk van de<br />
benoemingen 20. De vermelding van deze handtekening en van het groot zegel<br />
van de aartshertogen in rode was, dat aIle belangrijke benoemingsakten moest<br />
bekrachtigen, maar ook op minder belangrijke akten voorkwam, vormen<br />
genoeg elementen om aan te nemen dat zulke akte inderdaad werd voorgelegd<br />
aan de gevolmachtigden van het Antwerpse schepencollege, die toch in staat<br />
mogen worden geacht de waarmerkingen van een autentieke akte te herkennen.<br />
Bij gebrek aan enige verificatiemogelijkheid mogen we echter ons wantrouwen<br />
niet laten varen. We weten dat in die periode vervalsingen niet uit de<br />
lucht waren, en dat zelfs een ervaren man aIs Alexander Butkens zich eraan<br />
heeft laten vangen 21.<br />
15 Viaene, De historiograaf, p. 319-330.<br />
16 Recueil des actes nuthenticques ... de l'ancienne noblesse ... de Succa (kopie van 1754-<br />
1787, Ministerie van Buitenlandse Zaken, or. 62, f. 66): Vidimus van de stad Antwerpen<br />
van 29 juni 1603 van een akte uitgaande van "des nobles de Castenuovo" voorgelegd door<br />
Antonio de Succa, "commis à la recherche des généalogies des Princes". Zie ook, rond<br />
1670-1680, J.B. Houwaert, Liber genealogicum, V (Brussel, KB, II 6506, p. 384) volgens<br />
hetwelk Succa "au service de son Alteze" "commis" was "à la recherche des généalogies<br />
effigionnaires des princes". 17 Zie hoger, Biografie, p. 5-6.<br />
18 Inlichtingen ontvangen van de Heer Van Roey, archivaris van de stad Antwerpen. Zie<br />
eveneens G. Asaert, De oudste certificatieboeken, p. 261 ev.<br />
19 ARA, Geheime Raad, Ledenlijst, 768, f. 207.<br />
20 H. de Schepper, Regeringsbeslissingen, p. 71 ev.<br />
21 P. Bonenfant, Quelques faux actes princiers, p. 135.
We zouden dus verwachten dat de Succa gebruik zou hebben gemaakt van<br />
zijn patent bij zijn reis in 1601-1602. Maar van het vijftiental attesten dat men<br />
terugvindt in het eerste deel van zijn album is er geen enkel dat melding maakt<br />
van zulk een document dat door de Succa zou zijn getoond. Zij bevestigen<br />
alleen (hij heeft) "tiré", "levé", "extraict" kopieën van monumenten of documenten.<br />
Op twee plaatsen echter verschilt de formule: te la Thieulloye (f. 30vO)<br />
en bij de Sint-Bertijnsabdij te St.-Omaars (f. 43) wordt gepreciseerd dat de<br />
Succa is gekomen "par ordonnance" of "par ordre" van de aartshertogen.<br />
Een meer uitdrukkelijke formule wordt gebruikt op 25 november 1608,<br />
- één jaar dus na het kontrakt in het Certificatieboek -, door de akte van de<br />
St.-Michielsabdij te Antwerpen. Dit is dus het tweede document waarvan we<br />
spraken. De abt verklaart (f. 82, nr. 4) dat de Succa tien charters met zegel<br />
"uitghetrocken" had en deze op hogervermelde datum ook terugbezorgde:<br />
"op heden, heeft my [Succa] wederom ghebroockt de voorgaende seghelken<br />
in 't was met de briven" en dit "uit wyzende sijne comissie van haere<br />
Hoocheden". De Succa toonde dus het patent waarvan de authenticiteit het<br />
jaar voordien door de Antwerpse stadsadministratie was erkend.<br />
De eerste reis had plaats in 1601-1602. Indien de Succa hiervoor werd<br />
vergoed zou men hiervan melding moeten vinden in de rekeningen van de<br />
Algemene Ontvangerij van het jaar 1602-1603. De naam van de Succa komt<br />
hier weI in voor, maar voor een gans andere reden dan men weI had verwacht.<br />
ln de rubriek "Giften" kent een patent van 16 december 1602 hem 200 pond<br />
toe, die hij zes maand later, op 24 augustus 1603, zOUopnemen op het ontvangstkantoor<br />
van de beschermde koopwaar te Antwerpen, niet in de hoedanigheid<br />
van "commis à la recherche effigionnaire des princes", maar aIs<br />
"bail et mary de Madeleine de Cocquiel, fille de Charles et Marie Gramaye",<br />
omdat zijn vrouw aan een kwaadaardig gezwel leed 22. Daarnaast vermeldt<br />
dezelfde rubriek van dezelfde rekening nog herhaaldelijk Maria Gramaye: op<br />
14 maart wordt haar 500 pond toegekend "overwegend de armoede waarin<br />
zij verkeert om te helpen bij de genezing van een van haar dochters die lijdt<br />
aan een gezwel"; op 12 augustus noteert men "aIs speciale gunst" een nieuwe<br />
gift van dezelfde omvang voor de "arme weduwe met kinderlast". Vermits het<br />
om sommen boven de 100 pond ging, gebeurden deze giften telkens krachtens<br />
patent. Sommen beneden de 100 pond werden uitbetaald krachtens een betalingsbevel<br />
en werden in rekening gebracht onderaan de rubriek. Men dient<br />
hierbij op te merken dat giften om gezondheidsredenen uitzonderlijk waren.<br />
Waren Maria Gramaye en Antonio de Succa dan zulke bedelaars? Het archieffonds<br />
van de Audiëntieraad te Brussel 23 toont ons een gans andere realiteit.<br />
Op 16 oktober 1603 ontvangt Maria Gramaye nogmaals een patent, waarin het<br />
ditmaal niet gaat om een gift, maar om een jaarlijkse rente van 250 pond, verhoogd<br />
met 100 pond jaarlijks voor elk van haar kinderen, dit alles op te halen<br />
op het kantoor van ontvangsten van het domein van Cassel en het bos van
Nieppe. Deze rente werd toegekend ten gevolge van een proces voor de Raad<br />
van Brabant ingespannen door Maria Gramaye tegen de procureur-generaal<br />
van de erven van Filips II (dus Filips III). Deze werd verplicht tot terugbetaling<br />
van een "grote en aanzienlijke som" van meer dan 200000 pond, door<br />
haar vader, Jacob Gramaye, ontvanger van de beden van Brabant, in 1571,<br />
dertig jaar eerder, voorgeschoten aan Filips II. De som werd bij rechtsbesluit<br />
van 15 januari 1591 vastgesteld op 363765 pond en 8 schelling.<br />
Diezelfde 16 oktober 1603 werd, ten gevolge van een tweede proces,<br />
ditmaal voor de schepenkamer van Brussel, aan Maria Gramaye nog een rente<br />
toegekend, op te halen op hetzelfde fonds en ten bedrage van 50 pond, verhoogd<br />
met 100 pond voor elk van haar kinderen. Tenslotte ontvangt Maria<br />
Gramaye op 28 oktober, toen ze nog niets getrokken had van hogergenoemde<br />
domeinen, de direkte uitbetaling van 1 800 pond.<br />
Zo de documenten van de centrale administratie, en vooral dan de rekeningen,<br />
ons bijkomende informatie leveren over het sociaal-economisch leven<br />
van de Succa's, zij maken ons helaas niets wijzer over de opdracht van de<br />
schilder zelf.<br />
Het belang van de <strong>Memoriën</strong> van de Succa<br />
Of het album van de Succa nu al dan niet in officiële opdracht werd samengesteld,<br />
dienen we na te gaan in hoeverre het bijdraagt tot onze kennis.<br />
Zoals reeds gezegd waren er drie opzoekingscampagnes: in 1601-1602 in<br />
Vlaanderen, Artesië en Brabant, in 1608 te Antwerpen en in 1615 te Brugge.<br />
Gespreid in de tijd, verschillen zij onderling grondig. Bij de eerste werd gebruik<br />
gemaakt van monumentale, literaire en archivalische bronnen. De tweede was<br />
speciaal toegespitst op oorkonden en uittreksels hieruit. De laatste betreft<br />
voomamelijk belangrijke monumenten, met daamaast ook enkele literaire<br />
teksten en een enkel charter, gekopieerd van Meyerus. Bij geen van de drie<br />
dus mag het aandeel van de geschreven bronnen worden verwaarloosd.<br />
Een der belangrijkste karakteristieken van deze <strong>Memoriën</strong> - en dat<br />
mag worden beklemtoond - is het feit dat op het einde van elke enquete op<br />
elke plaats een gedateerd attest, afgeleverd door een verantwoordeli jke van de<br />
bezochte instelling, ons in staat stelt te weten waar en wanneer een bepaald<br />
monument of voorwerp werd gezien. Dit verleent het manuscript een waarde<br />
die men eerder aIs uitzonderlijk mag bestempelen.<br />
Zijn deze attesten ontegensprekelijk erg belangrijk voor ons, zij waren<br />
het nog meer voor de Succa: leverden zij niet het bewijs van zijn doortocht!<br />
Daarop slaan deze attesten immers terug, zonder daarbij tekeningen of teksten<br />
te willen waarmerken. Zij passen dus in de zienswijze van Gramaye die reeds<br />
werd vermeld: de nakomelingen in staat te stellen na te gaan in hoeverre deze<br />
22 Rijsel, Arch. dép. du Nord, B 2800, f. 646vo. Zie ook p. 13, n. 100.<br />
23 ARA, Audiëntie 2567, bundel III. Zie ook p. 13-14.
tekeningen de waarheid bevatten. ln dezelfde geest ook verklaart de Succa in<br />
de overeenkomst van 1607 met de kunsthandelaar Govaerts dat hij "ayant<br />
recerché plusieurs vieilles effigies et paintures authentiques" hiernaar ook<br />
kopieën kan leveren.<br />
ln de periode dat de Succa zijn reis voorbereidde (1600), was een tocht<br />
door Frans-Vlaanderen niet zonder gevaren. De Vrede van Vervins, getekend<br />
op 2 mei 1598, had nog geen einde kunnen stellen aan de strooptochten in het<br />
achterland. Hollanders en Engelsen, gelegerd te Oostende, gingen er aan het<br />
plunderen. Schermutselingen tussen Spanjaarden, Fransen en horigen van de<br />
Prins van Oranje voor de muren van Calais, Nieuwpoort en Oostende, belegerd<br />
door aartshertog Albrecht, maakten de kuststreek onveilig. Anderzijds hadden<br />
de godsdienstoorlogen die deze "vrede" voorafgingen talrijke abdijen verwoest,<br />
zoals deze van Clairmarais, Watene, Cassel 24.<br />
De eerste etappe van zijn reis bracht de Sucea naar Doornik bij kanunnik<br />
Denis de Villers die een privé-collectie bezat die de schilder reeds kende. Hij<br />
bracht er erg interessante tekeningen uit mee, die nog zullen ter sprake komen.<br />
Over hun herkomst worden door de Succa geen aanwijzingen gegeven.<br />
Dat hoeft ons echter niet te verwonderen, want verzamelaars, ook nu nog,<br />
zijn niet haastig met zulke inlichtingen.<br />
Van bij de aankomst in de abdij van Flines, waar zich volgens Meyerus<br />
de graven van Margareta van Constantinopel en Gwijde van Dampierre<br />
bevonden, doken de vele en moeilijk op te lossen problemen op. Er bevonden<br />
zich hier immers verscheidene graven, soms, maar niet altijd, met inscripties,<br />
soms ook met muurschilderingen of glasramen die in latere tijden werden<br />
toegevoegd. Kunnen bepalen of een bepaalde sculptuur of schildering dateert<br />
uit de 12de, 14de, 16de eeuw veronderstelt echter een stijlkennis en noties<br />
van techniek en kostuumgeschiedenis die ondenkbaar zijn in 1601-1602.<br />
De manier waarop de Succa deze moeilijkheid oplost is voor ons de<br />
interessantste: hij noteert alles, zonder onderscheid, en gaat dan op zoek naar<br />
geschreven informatie. Voor de graven van onbekenden merkt hij op dat het<br />
ontbreken van de identificatie te wijten is aan de opschriften "n'ayant esté<br />
engravées ains seullement peinctes" (f. 6vo). Sommige weet hij te dateren aan<br />
de hand van het schrift: "cette escripture monstre avoir été faite depuis 30<br />
ou 40 ans environ" (f. 7, DI. 3). Hij tracht dan de herkomst te achterhalen door<br />
terug te gaan op andere inscripties, kronijken en oorkonden. Zo ziet hij te<br />
Flines muren beschilderd, in 1534, preciseert hij, met uittreksels uit het werk<br />
De Francorum regum gestis annales van Robrecht de Gaguin, waarvan de Latijnse<br />
uitgave verscheen in 1528. Merken we terloops op dat het niet de enige<br />
keer is dat de Succa het bestaan meldt van ganse kerkwanden in de vorige<br />
eeuw m~t lange teksten beschilderd, een vorm van versiering waarvan men nog<br />
nauwelijks voorbeelden kent. De Succa kon te Flines ook nog andere literaire<br />
bronnen raadplegen, zoals de Annales et Histoires authentiques en een ander
dat hij slechts omschrijft aIs "ex cronicis veteribus". De teksten die de Succa<br />
hieruit overneemt vertonen veel gelijkenis met deze van Robrecht de Gaguin,<br />
althans met de eerste Latijnse editie evan, want de Franse uitgave wijkt weI<br />
enigszins af. De Succa haaIde uit beide kronijken, Annales en Cronica vetera<br />
een aantal details die dom Gaguin werden weggelaten 25. Heeft hij de oude<br />
kronijken onder ogen gehad die ook Gaguin aIs bron hebben gediend? De<br />
Succa kon te Flines ook het werk van Meyerus raadplegen en hij maakte hiervan<br />
overvloedig gebruik, ook al interpreteert hij hem weI eens foutief. Mogelijk<br />
heeft de Succa ook gebruik gemaakt van het werk van Jacob de Guise,<br />
alhoewel het niet duidelijk is of hij werkelijk de Chroniques du Hainaut onder<br />
ogen heeft gehad, ofwel gebruik maakt van uittreksels die voorkomen bij<br />
Meyerus 26.<br />
Voor de ontstaansgeschiedenis van de abdij had de Succa ook toegang<br />
tot de archieven van de abdij. Hij heeft er "aulcuns anciens lettraiges" Cf.8)<br />
kunnen raadplegen: waarschijnlijk het cartularium waaruit hij lange stukken<br />
overnam die, zowel wat de lezing aIs de transcriptie betreft, geen haperingen<br />
vertonen. Hij kopieerde integraal de stichtingsoorkonde van 1234 uitgevaardigd<br />
door Margareta, domina de Dampietra, zoals zij werd genoemd voor de<br />
samenvoeging van Henegouwen met het graafschap Vlaanderen. Hij maakte<br />
ook gedeeltelijke kopieën van twee andere akten. Verder noteert hij ook<br />
mondelinge overleveringen: "pour quelque petit bruict qu'ay ressenti d'aulcunes<br />
religieuses... qu'elles tiennent d'ancienne tradition" Cf.7, nr. 3).<br />
De monumenten der graven en gravinnen van Vlaanderen die de Succa<br />
te Flines aantrof waren talrijker dan verwacht, want naast de ligbeelden van<br />
Margareta van Constantinopel Ct 1278) en haar zoon Gwijde van Dampierre,<br />
waarvan Meyerus spreekt, waren er ook nog deze van Machteld van Bethune<br />
Ct 1263), echtgenote van Gwijde van Dampierre, en van hun schoondochter<br />
Bianca van Sicilië Ct 1269), echtgenote van graaf Robrecht van Bethune. Aan<br />
de grafmonumenten van Machteld van Bethune en van Bianca van Sicilië<br />
besteedt hij meer aandacht dan aan dat van Margareta, waarvan hij enkel de<br />
buste natekent Cf.13). Deze laatste grafplaat, waarop de gravin wordt aangeduid<br />
met de titel die ze slechts kort heeft gedragen domina de Dampietra,<br />
gelijkt sterk op deze van haar dochter Maria Ct 1302) Cf.6vO)en van haar<br />
kleindochter Johanna van Vlaanderen Ct 1296) Cf. 13vo), allebei kloosterlinge<br />
te Flines.<br />
24 L. Trenard in Histoire des Pays-Bas français, p. 262 ev. Zie ook J. de Sturler,<br />
L' "empeschement", p. 144, evenals de nota's over Oostende en Nieuwpoort in Reliëfkaarten<br />
van de Belgische steden, Pro Civitate, 1965.<br />
25 F. 3vOMariam postea in Flinem sanctimonialem; of over Margareta van Konstantinopel:<br />
fundavit monasterium in 't Oostekelo, Predictos Duaci, Valencinis.<br />
26 Wat betreft Burchard van Avesnes schrijft de Succa "aultres disent entre lesquels est<br />
Jacobus Meyerus ... ". Over dezelfde feiten zegt Meyerus in zijn Annales sive Commentarii,<br />
p. 70: simodo veri sunt Hanonie scriptores quibus non libenter accedo".
Om al deze personages te identificeren beschikte Sllcca natuurlijk over<br />
de grafschriften, maar hij verkreeg ter plaatse ook inlichtingen uit documenten<br />
van de abdij zelf. Het is trouwens karakteristiek voor de Succa's opzoekingen<br />
dat hij voor zijn informatie afhankelijk is van de inlichtingen die men hem<br />
geeft en vooral van hen die deze geven. Waardoor hij, zoals we zullen zien,<br />
niet altijd eenzelfde niveau houdt.<br />
Men kan het reeds vaststellen te Atrecht, meer bepaald in de St.-Vaastabdij<br />
waar hij vervolgens verblijft, en waar hij duidelijk geen enkele hulp heeft<br />
gekregen bij de diverse moeilijkheden die hij er ontmoette. De Succa zocht er<br />
het graf van Robrecht II van Jeruzalem, graaf van Vlaanderen, gestorven in<br />
1111 tijdens een krijgstocht ondernomen door zijn suzerein Lodewijk VI tegen<br />
Champagne. Hij ontdekt weI een ligbeeld waarvan hij zegt "ceste figure ai<br />
opinion que se soyt Robert le Jeune de Flandre pour ce que n'i at au1cun<br />
escript" (f. 25vo, nr. 2). Maar toevalIig vlak ernaast tekent hij een ander grafmonument<br />
(f. 25vo, nr. 1) zonder het opschrift ervan op te nemen, alhoewel<br />
het bestond. Dit laatste weten we dank zij een facsimile gemaakt rond 1680<br />
door een monnik van St.-Vaast, dom Etienne le Pez 27, die een gedicht "tekent"<br />
in Latijnse hexameters in gothisch schrift waarin hij de roem verkondigt van<br />
ridder Reinhoud en waarin hij ook de naam noemt van de beeldhouwer Denis.<br />
Dit monument hoort dus niet thuis in de studie van de beeItenissen der vorsten.<br />
Maar Succa, die deze verzen kon lezen noch begrijpen bij gebrek aan voldoende<br />
kennis van de middeleeuwse epigrafie, en bij gebrek oak aan ernstige<br />
medewerking, noteerde oak de figuur van deze ridder, voorraile :œkerheid.<br />
Oplettend en nauwgezet was de Succa overigens weI, en hij bewijst dat<br />
op een domein waarmee hij meer vertrouwd was: de heraldiek (wat nog niet<br />
betekent dat hij ook hier geen vergissingen heeft begaan). Men kan dit vaststellen<br />
bij het eerste liggend grafbeeld (f. 25vo,nr. 2), dit zonder opschrift. Hij<br />
tekent de dode beschermd door een ledig wapenschild, d.w.z. niet gedeeld en<br />
zonder wapenfiguren. Op het voetstuk duidt hij echter kleine schildjes aan<br />
met sinopel veld (hij schrijft tweemaal dit woord en doorstreept het dan) en<br />
gouden dwarsbaIk 28. Hij wist dat dit niet het wapen van Bethune kon zijn,<br />
dat een rode dwarsbalk heeft. ln de Histoire généalogique de la Maison de<br />
Béthune van André Duchesne van 1639 is hetzelfde grafbeeld voorgesteld op<br />
een gravure op bladgrootte aIs zijndedit van Robrecht van Bethune, voogd<br />
van Atrecht. Het wapenschild van dit personage voert een zeer brede dwarsbalk.<br />
Vanwaar komt deze gravure en wie is er de auteur van? Vermeiden we<br />
ook dat de getuigenis van de Succa wordt gestaafd door een andere verzameling<br />
grafschriften, namelijk deze samengebracht door een kanunnik van de<br />
kathedraai van Atrecht, Lucas Lestocquart (t 1638) voigens wie het Iiggend<br />
grafbeeld "sans escriture" wapenschilden draagt die hij echter niet identificeert.<br />
Dit had hij vast weI gedaan indien hij er deze van Bethune had in herkendo<br />
De vaststellingen van de Succa brengen dus de geIoofwaardigheid van<br />
André Duchesne of zijn illustrator in het gedrang.
Dat het graf van graaf Robrecht II niet kon worden teruggevonden in<br />
1601 valt licht te verklaren, want de abdijkerk door de Succa bezocht was een<br />
reconstructie begonnen in 1259. En toen reeds kon men de rustplaats van de<br />
graaf niet meer lokaliseren. ln de Ilde en 12de eeuw was het immers de gewoonte<br />
de graven slechts af te dekken met een plaat uit één stuk in hardsteen<br />
of marmer, zoals men er nu nog een kan zien op het graf van koningin Mathilda,<br />
vrouw van Willem de Veroveraar, te Caen 29. Andere voorbeelden zullen<br />
we verder nog ontmoeten, o.m. te Sint-Bertijn.<br />
Te St.-Vaast kon de SUcca dus weinig rekenen op medewerking van de<br />
monniken, en dat terwijl de abdijarchieven nochtans uitzonderlijk rijk waren.<br />
ln de Oorkondenkamer van de graven van Artesië zal de Succa een nieuwe<br />
iconografische bron aanspreken: voor het eerst tekent hij de zegels van<br />
oorkonden. Maar net zoals bij de grafmonumenten tekent hij ze niet volledig<br />
af, maar neemt hij slechts de beeldenaar over, zonder legende. Hij kopieert weI<br />
de charters die namen en data leveren. Zo verschijnen voor ons Machteld van<br />
Artesië en Johanna van Frankrijk, staande in fijn gesneden gothische nissen<br />
(f. 21), of Robrecht van Artesië en de hertog Eudes IV van Bourgondië (f. 21vo<br />
en f. 21), volledig geharnast met paard in galop. Men moet de uitzonderlijke<br />
verfijning bewonderen van deze geslaagde tekeningen. Even exact en precies<br />
is de tekening van het majesteitszegel van Filips IV de Schone, koning van<br />
Frankrijk (f. 21va), gezeten op een troon versierd met leeuwekoppen en met<br />
een lelie in de ene en een scepter in de andere hand. De transcripties vertonen<br />
geen haperingen, weI een enkele schrijffout, geen leesfout. Hij kende nI. slechts<br />
één afkorting voor de letter p, of het nu was voor pro, per of. .. Pierre. Deze<br />
simplificatie valt vooral op op de omslag van het koninklijk diploma: op de<br />
door de kanselarij daarvoor voorziene plaats kan men de formule lezen<br />
pro domina comitissa Attrebatense, per vos (d.w.z. de opdracht gegeven door<br />
de koning aan zijn zegelbewaarder Nogaret) en, afgekort, de handtekening<br />
van koninklijk notaris Pieter de Albigny 30. Dergelijke kennis van de nieuwste<br />
koninklijke diplomatieke gebruiken kan men bij de Succa niet veronderstellen;<br />
zij moet van een beamte van de Oorkondenkamer komen.<br />
Atrecht hield voor de Succa ook nog andere problemen in. Het hospitaal,<br />
opgericht ten tijde van bisschop Frumault (t 1180), gekend door zijn prach-<br />
21 Cf. de Loisne en Rodière, Epigraphie du Pas-de-Calais, dl. VII, 2, 1927, p. 447.<br />
Zie eveneens, over de waarde van het album van Le Pez, de inleiding.<br />
28 De lezing van het woord "sinople" wordt beve~tigd door een verzameling grafschriften<br />
in de Bibliotheek van Besançon (Id. ibid., p. 918) waarin eveneens wordt vermeld clat het<br />
ochild een veld heeft van sinopel met een dwarsbalk van zilver "comme j'ai peu veoir".<br />
Ongelukkiglijk geeft men in dit supplement bij de Epigraphie du Pas-de-Calais geen<br />
autEur of datum op van dit handochTift, wat ons belet het beter te situeren in het geheel<br />
van getuigenissen die we hebben verzameld.29 N. Huyghebaert, Het grafschrift, p. 406.<br />
30 Over deze verschillende karakters, zie G. T~ier, Diplomatique, p. 192 ev.
tige grafplaat in mozaïek, in het stadskwartier dat raakte aan de bisschoppelijke<br />
residentie, droeg in de gevel de beelden van Filips van de Elzas, graaf van<br />
Vlaanderen, en zijn echtgenote. Waren zij de stichters van het hospitaal? Ret is<br />
niet bewezen. WeI behoorden zij tot de eerste weldoeners, zoals het oudste<br />
charter van het hospitaal ons leert. De Succa maakte er een transcriptie van<br />
naar "een oud register", aanduiding die doar de kapelaan die het attest tekende<br />
nader wordt omschreven aIs cartularium (f. 24). Tussen 1477 en 1492 werd<br />
het gebouw verminkt doar oorIogstroebelen en niet aflatende be1egeringen.<br />
Ret werd gerestaureerd na de Vrede van Atrecht (1526). Op dat ogenblik ging<br />
de stad over van het koninkrijk Frankrijk in de handen van Karel V. Bij de<br />
verbouwingen werd daarom een ereplaats voorbehouden aan de voorouders<br />
van de keizer, weergegeven in de kledij van de 16de eeuw. Dit anakronisme<br />
kwam regelmatig voor in die tijd. Zonder hierop te letten dacht de Succa de<br />
laattijdige afbeelding van Filips van de Elzas, graaf van Vlaanderen, te kunnen<br />
dateren doar een onweerlegbaar document: een oktrooi door deze verleend<br />
aan het hospitaal in 1186 (f. 24). Eens te meer een stap vooruit naar een werkelijke<br />
histarische kritiek. Maar Succa zag niet in dat hiermee dit monument nog<br />
aItijd niet gedateerd was want dat het van meer of minder late datum kon zijn.<br />
Wanneer we Succa blijven volgen van halte tot halte, beginnen we stilaan<br />
klaar te zien in wat we toch moeilijk zijn "werkmethode" kunnen noemen.<br />
Te la Thieulloye, een dominikanenklooster nabij Atrecht, werden de Succa<br />
archiefdocumenten getoond, uitgezocht in funktie van de gebeeldhouwde<br />
of geschilderde personages die hij tekent: Machteld van Artesië en Eudes IV.<br />
Door een gelukkig toeval is hier zo goed aIs geen chronologisch hiaat, want<br />
meer bepaald de sculpturen zijn zo goed aIs eigentijds aan de afgebeelde personages.<br />
De oorkonden werden gekopieerd zonder veel haperingen.<br />
Een zo goed aIs onbekende muurschildering stelt de jonge Filips de Goede<br />
voor (f. 34). Geen enkel van de gekopieerde documenten verklaart nochtans<br />
aanwezigheid ervan te la Thieulloye. Toch bestond er een. De lacune<br />
werd opgevuld door de erg recente ontdekking in het Fonds la Thieulloye van<br />
de Archieven van het Departement du Nord, van een oorkonde waarin de<br />
hertog een gift doet van 400 pond bestemd voor de aankleding van de abdij.<br />
De vondst werd gedaan door de heer Bougard, directeur van de Archives du<br />
Département du Pas-de-Calais. Ret is een zeldzaam voorbeeld van een oorkonde<br />
die de aanwezigheid van een kunstwerk verklaart.<br />
Tijdens de volgende etappes van zijn reis tekent de Succa minder in detail<br />
de geschiedenis op van de abdijen waar hij haIt houdt, vandaar minder kroniekteksten.<br />
Voor zijn informatie blijft hij echter even schatplichtig aan de<br />
hem ontvangende monnik of abt aIs voorheen. Zo zien we op de eerste bladzijde<br />
van zijn geschrift over de St.-Bertijnsabdij te St.-Omaars (f. 40) meerdere<br />
schetsen van wapenschilden. Ret zijn deze van de abdij zelf, zoals ze<br />
gedurende twee- of driehonderd jaar elkaar opvolgen en veranderen: met
armig kruis overgaand in staf, later staf in paal achter het schild geplaatst,<br />
enz. 31. ln feite getuigt deze bladzijde van de bekommernis die in de abdij<br />
bestond sedert de 14de eeuw en die tot uiting komt in de Chronique de Saint-<br />
Bertin van abt Jan le Long genoemd Iperius 32, volgens dewelke hun wapenschilden<br />
identiek zouden zijn aan de vroegste wapens van de graven van<br />
Vlaanderen, die verondersteld werden eveneens gegeerd te zijn. Deze overeenkomst<br />
werd verklaard uit het feit dat de eerste graven tegelijkertijd leke-abt<br />
waren van St.-Bertijn. Het bewijs bevindt zich in het wapen op de grafplaat<br />
van Willem van Normandië, graaf van Vlaanderen (t 1128), die de abdijkerk<br />
versierde en door de Succa werd getekend (f. 43). De eerste om de valsheid van<br />
deze zogezegde vroegste grafelijke wapens aan te tonen was in 1639 Olivier<br />
de Vree of Vredius, die ter staving van zijn argumentatie een afbeelding gaf<br />
van het graf van graaf Willem, naar een tekening uitgevoerd door een prior<br />
van St.-Bertijn, Jacob-Philippus de Hannon de Bavinckhove 33. We kunnen<br />
dus beide tekeningen met elkaar vergelijken, wat belangrijk is, want in beide<br />
gevallen geeft het gehouwen grafschrift rondom de grafplaat een foutieve datum<br />
aan. De graaf overleed immers niet in 1127, zoals staat te lezen op beide<br />
afbeeldingen, maar eind juli 1128. Vanwaar deze vergissing? Eerst en vooral<br />
omwille van het ogenblik waarop deze sculptuur werd gerealiseerd. Inderdaad,<br />
zoals de heer Gaier verder nog zal aantonen op basis van een studie van<br />
de wapendracht, dateert dit monument zowat van een halve eeuw later aIs<br />
het overlijden van de graaf. Deze bevindingen worden ook bevestigd door het<br />
lettertype van dit opschrift zoals beide tekeningen dit trachten weer te geven:<br />
in epigrafische kapitaal met invloeden van unciaalschrift 34 alsook door de<br />
handschrifttraditie die in de abdij werd bewaard. De kroniek, samengesteld<br />
kort v66r 1145 door abt Simon, zegt dat op dat ogenblik eorum sepulchra<br />
(te weten de tomben van de graven Boudewijn VII (t 1117) en Willem, opgesteld<br />
in de kruisbeuk van de abdijkerk) non apparent propter frequentiam<br />
ecclesie inaltationem sive mutationem 35. Minder dan twintig jaar dus na het<br />
overlijden van Willem kende men niet meer de juiste liggingvan beide graven.<br />
De oorzaak hiervan is dezelfde aIs reeds eerder aangehaald voor het graf van<br />
Robrecht II van Jeruzalem te St.-Vaast bij Atrecht: slechts eenvoudige platen<br />
die, in elk geval te St.-Bertijn, geen inscripties droegen, dekten de grafkamers<br />
af. Weinig later, rond 1150, vernielde een brand de abdijkerk 36 waarvan de<br />
reconstructie werd aangevat door de volgende abt, Leon (t 1163). Het is dus<br />
aIs versiering van dit nieuwe heiligdom dat een grafmonument voor de graaf<br />
werd opgericht. Deze laattijdige oprichting is niet de enige verklaring voor de<br />
31 D.L. Galbreath, Manuel du Blason, Lausanne, 1942, p. 199-200.<br />
32 Ed. Holder-Egger, M.G.H., 88., dl. XXV, 1880, p. 765.<br />
33 Tekst overgenomen uit de Franse uitgave van 1641: O. Vredius, Les sceaux, p. 11.<br />
34 K. Brandt, Grundlegung, pl. Ill, nr. 3 van 1173.<br />
35 M.G.H., SS., dl. XXV, p. 795. 36 B. Guérard, Carlulaire, p. 299-300.
foutieve datering. Die resulteert ook uit de elementen waarover men dat<br />
laatste kwart van de l2de eeuw te St.-Bertijn heeft kunnen beschikken oro het<br />
grafschrift op te stellen. De kroniek van abt Simon geeft immers hieromtrent<br />
geen chronologische gegevens. Zonder twijfel was het ook de bedoeling het<br />
grafschrift nog aan te vullen. Want al verschillen beide tekeningen wat de<br />
schikking der woorden betreft, ze stemmen hierin overeen dat zowat de helft<br />
van de boord van de grafsteen, waarop het epitaaf zou moeten doorlopen,<br />
zonder inscriptie is gebleven. Wat het sculpturaal effect van dit grafmonument<br />
is geweest, daarvan kunnen we ons een beeld vormen wanneer we het vergelijken<br />
met dit van Matthias van de Elzas, graaf van Boulogne (t 1173), dat in<br />
dezelfde periode ontstond en dat men, weliswaar verminkt, nog kan gaan zien<br />
in het museum van Boulogne. Het is herkomstig van de abdij van St-Jossesur-Mer,<br />
niet zo ver daarvandaan (Pas-de-Calais, nabij Montreuil) 37. Sommige<br />
overeenkomsten in de bewapening, de architektuur en het grafschrift stemmen<br />
tot nadenken. Zijn zij louter toeval?<br />
Een gans ander karakter heeft een andere, overigens minder belangrijke<br />
grafelijke beeltenis die door de Succa te St.-Bertijn werd opgetekend (f. 43vO).<br />
Het is een merkwaardige voorstelling van Filips van de Elzas naar een wandtapijt<br />
van omstreeks 1400. De graaf is rechtstaande afgebeeld en houdt in de<br />
hand een heuveltje met bomen beplant, symbool van de overdracht van leengoed<br />
zoals deze functioneerde in de middeleeuwen. Een korte uitweiding over<br />
de schenking van een bos in 1191, door de graaf aan de abdij, getrokken uit<br />
een "oud register" (wat wijst op de tussenkomst van een monnik-bibliothecaris)<br />
getuigt in de ogen van de Succa, en wellicht ook in die van zijn raadgever,<br />
voor de kronologische juistheid van deze voorstelling... , nochtans nauwelijks<br />
honderd jaar ouder dan het beeld gezien in het portaal van de kerk St-Jean<br />
en l'Estrée te Atrecht.<br />
De tussenkomst van een persoon met ervaring wordt ook duidelijk in de<br />
kopie van een oorkonde met zegel van Robrecht J, graaf van Artesië (1216-<br />
1250) (f. 44 en 44vo), die de reeks begonnen in de Oorkondenkamer van<br />
Atrecht aanvult. Ditmaal en voor 't eerst, werd het zegel volledig overgetekend,<br />
met zijn onvolledige legende, kleur- en materiaalaanduidingen, tegen-zegel,<br />
aard en kleur van de lak, en niet te vergeten de aantekeningen op de keerzijde.<br />
Ongetwijfeld zijn deze nauwkeurige details te danken aan de raadgevingen<br />
van iemand die bedreven was in de studie van oorkonden.<br />
Daarentegen ontving de Succa te Rijsel, de volgende etappeplaats, geen<br />
enkele hulp van een ervaren gids. Het was nochtans de zetel van een der belangrijkste<br />
administratieve instellingen der Nederlanden: de Rekenkamer met<br />
zijn archieven. De Succa werkte er niet. Daarentegen worden verscheidene<br />
bladzijden gewijd aan de kollektie du Bosquel. De overige bladzijden van dit<br />
schrift behandelen twee merkwaardige monumenten in de kollegiale kerk van<br />
het kasteel van de graven van Vlaanderen: de grafbeelden van Boudewijn V
enerzijds (f. 55vO)en van Lodewijk van Male, zijn echtgenote en hun dochter<br />
anderzijds (f. 55).<br />
"Au mitan du cheur", op de ereplaats, bevond zich het ligbeeld van Boudewijn<br />
V (t 1067). Dit was uiteraard niet eigentijds, maar dateert uit de 14de<br />
eeuw. De late middeleeuwen worden immers gekenmerkt door een uitgesproken<br />
belangstelling voor grafmonumenten, zowel vanwege adel en burgerij aIs<br />
vanwege de vorsten 38. Ongetwijfeld deelde ook Lodewijk van Male (1356-<br />
1384) deze belangstelling, zoals uit zijn rekeningen blijkt. Tussen 1358 en<br />
1362, kort na zijn troonsbestijging, laat hij het stoffelijk overschot van zijn<br />
vader Lodewijk van Crécy (t 1346) (zie verder, f. 90), voorheen begraven in<br />
de abdij van St-Riquier nabij Abbeville, overbrengen naar Brugge, naar de<br />
slotkapel waar hij hem een mausoleum opricht 39. Men weet niet wie het werk<br />
uitvoerde, maar enkele teksten geven aanleiding tot hypothesen. Enkele jaren<br />
later, rond 1374, kiest Lodewijk van Male zijn nieuw kasteel te Kortrijk aIs<br />
zijn begraafplaats en hij laat er zijn (eigen) grafmonument klaarmaken. Hier<br />
weet men dat hij de uitvoering toevertrouwde aan de beeldhouwer uit Valenciennes,<br />
André Beauneveu, die in de rekeningen wordt omschreven aIs "faisem"<br />
of "maître ouvrier de tombes" 4'0. Een belangrijke kwalificatie gelet op de<br />
talrijke realisaties van Lodewijk van Male op dit terrein: het project te Kortrijk,<br />
en de grafbeelden van Lodewijk van Crécy te Brugge en van Boudewijn V te<br />
Rijsel, alle in collegiale kerken van grafelijke steden en niet langer, zoals voorheen,<br />
in een of andere abdij. Het graf van Boudewijn V is trouwens ook om een<br />
andere reden nog betekenisvol. Het werd immers opgericht door Lodewijk<br />
van Male op "la terre reconquise par son entremise" (Platelle).<br />
Onder de teksten opgetekend door Pinchart is er een die vandaag een<br />
nieuwe betekenis krijgt. Hij betreft het andere monument in de kollegiale van<br />
Rijsel dat door de Succa werd getekend (f. 55). Het werd opgericht in 1455<br />
door Filips de Goede, hertog van Bourgondië, voor zijn overgrootvader Lodewijk<br />
van Male, diens echtgenote en hun dochter Margareta van Male, gravin<br />
van Vlaanderen en hertogin van Bourgondië. Het draagt drie prestigieuze bronzen<br />
beeltenissen, geplaatst op één plaat en gegoten door Jacob van Gérines. De<br />
heer Gaier kwam bij de studie van deze graftombe tot de conclusie dat,<br />
alhoewel gerealiseerd in de 15de eeuw, er een ouder mode! moet zijn geweest.<br />
Een tekst die door Pinchart werd overgenomen uit een Inventoire des garnisons<br />
[meubilair] estans au chastel de Lille deelt mee dat men na de dood van<br />
Lodewijk in 1388 in een zaal van het kasteel enkele sculpturen vond die werden<br />
overgemaakt door Beauneveu en ongebruikt waren gebleven 41. Het is<br />
mogelijk dat Gérines zich heeft laten inspireren door Beauneveu.<br />
37 Nu in het Museum van Boulogne: Histoire des Pays-Bas français, pl. VI, p. 97.<br />
38 H. PlateIle, in Histoire des Pays-Bas français, p. 218-219.<br />
39 A. Pinchart, Archives des Arts, dl. 1, p. 127. 40 Id., ibid., dl. II, p. 142 ev.<br />
41 Id., ibid., dl. III, p. 9.
Te Gent, laatste etappeplaats in een lange reis, beperkt de Succa zich tot<br />
de St.-Pietersabdij, de verzameling Van Huerne en het refugehuis van Drongen.<br />
De dominikanenkerk en de St.-Baafskathedraal doet hij niet aan. De<br />
tekeningen van de grafmonumenten die zich hier bevonden werden gekopieerd<br />
naar tekeningen uit de verzameling Van Huerne. Nochtans had hij in<br />
de kathedraal het grafbeeld kunnen zien van Michèle van Frankrijk, eerste echtgenote<br />
van Filips de Goede. Dit beeld werd er overgebracht van de St.-Baafsabdij<br />
na de verwoesting ervan tijdens de regering van Karel V 42. ln de aloude<br />
St.-Pietersabdij, die met deze van St.-Bertijn te Sint-Omaars aIs vroegste begraafplaats<br />
voor de graven van Vlaanderen had gediend (9de - 12de eeuw),<br />
was geen enkel van deze graven meer te zien. De oorzaak hiervoor werd reeds<br />
eerder aangeduid. Men volgde er echter de vogue van geschilderde "portretten",<br />
opgekomen in de 14de eeuw. Zo kennen we nu nog een paneel met zes<br />
personages, nu in het Bijlokemuseum, met twee portretten van graven van<br />
Vlaanderen uit de IOde en 11de eeuw, namelijk Arnold II en Boudewijn IV,<br />
die volgens een weinig betrouwbare overlevering, steunend op de Annales Elmarenses,<br />
op de Blandijnberg zouden begraven zijn 43. Dezelfde personages komen<br />
ook voor in de 16de-eeuwse tekeningen uit de verzameling Van Huerne.<br />
Het is in het Hertogdom Brabant dat de Succa zijn opzoekingen betreffende<br />
beeltenissen van hertogen verderzet en in de eerste plaats te Leuven<br />
Quni 1602). Na zich hier en daar in kerken en bij particulieren geïnteresseerd<br />
te hebben aan portretten en grafschriften zoals deze van Thomas Morus,<br />
William Allen, Thomas Worthington en Sir William Stanley (f. 69 en 69v")<br />
die herinneren aan het toevluchtsoord dat de universiteitsstad voor de Engelse<br />
katholieken was, richtte de Succa zijn aandacht op de hertogelijke beeltenissen<br />
in de collegiale St.-Pieterskerk en in de collegiale dominikanenkerk. Het<br />
betreft tekeningen van Hendrik 1, zijn vrouw en zijn dochter en van Hendrik II<br />
en zijn echtgenote Adelheid van Bourgondië, aangevuld met grafschriften,<br />
muurschilderingen en glasramen. Dit ensemble is gekend door een ander<br />
handschrift van omstreeks 1637 van de hand van ridder Karel van Riedwyck<br />
(1580-1646) 44 dat eveneens bewaard wordt in de Koninklijke Bibliotheek.<br />
Getiteld Sigillographia belgica, handelt dit manuscript vooral over heraldiek,<br />
genealogie en sigillografie. De vrij methodische opzoekingen zijn vooral van<br />
historische aard. Het gebruik dat van Riedwyck maakte van zijn Sigillographia<br />
maakt van hem meer dan een onderlegd verzamelaar: zijn bundel werd door<br />
zijn vriend ChristoUel Butkens gebruikt om aIs illustratie te dienen voor diens<br />
belangrijke werk uit 1641 Trophées tant sacrés que prophanes de la Duché de<br />
Brabant.<br />
ln de kollegiale St.-Pieterskerk vond de Succa de graven van de hertogen<br />
Godfried II (t 1142) en Godfried III (t 1191) niet. Bij zijn opzoekingen werd<br />
hij, misschien gewoon door de deken van de kerk Reynerus, verwezen naar de<br />
drukker Zangrius bij wie zich een manuscript bevond met de geschiedenis van
de stad Leuven, opgesteld door de voormalige rektor van de universiteit Jan<br />
Vermeulen (Molanus). Zangrius kopieerde eigenhandig het gedeelte dat de<br />
Succa aanbelangde (f. 70vO)45. Het manuscript van Molanus bleef lange tijd<br />
onuitgegeven en werd uiteindelijk in 1861 door Mgr. de Ram gepubliceerd.<br />
Deze vertelt in zijn inleiding dat Molanus bij zijn dood in 1585 een van zijn<br />
leerlingen, Cuyckius, opdracht had gegeven de publikatie van zijn talrijke in<br />
manuscript bewaarde werken te verzekeren. Wat ook gebeurde, maar de<br />
benoeming van Cuyckius tot bisschop van Roermond stelde een eind aan de<br />
reeks publikaties. Voigens de Ram bleven de Rerum Lovaniensium in handen<br />
van Cuyckius te Roermond tot aan zijn dood in 1609 46. De vermelding opgetekend<br />
door de Succa toont dus echter aan dat het manuscript van Molanus<br />
zieh bij de drukker Zangrius bevond, uit wiens atelier in 1595 nog door de<br />
zorgen van Cuyckius en Pieter Louwis twee werken van Molanus waren verschenen<br />
47. Het is waarschijnlijk eveneens met het oog op een uitgave dat<br />
deze drukker de geschiedenis van Leuven bij zich hield. De promotie van<br />
Cuyckius tût bisschop zou deze uitgave dus 266 jaar vertragen. Het was ook<br />
te Leuven dat rond 1605 eerst Justus Lipsius, nadien Gramaye (die vermeldt<br />
ex musaeo Philippi Zangrii) en Miraeus dit werk zagen.<br />
Te Brussel, waarheen de Succa zich enkele maanden later begaf, tekent<br />
hij met zorg het ligbeeld dat Filips de Goede in de carmelietenkerk liet plaatsen<br />
voor zijn oudtante hertogin Johanna van Brabant. Of hij zich inderdaad<br />
begaf naar de kollegiale van Ste-Goedele, zoals de naam van de tresaurier<br />
ervan, Maximiliaan van Winghe, neergeschreven op het laatste blad van het<br />
Leuvense schrift zou laten vermoeden, weten we niet. We beschikken over<br />
geen spoor van een tekening gemaakt in de kollegiale kerk. Nochtans bevond<br />
zieh in het midden van het koor de zogenaamde grafkelder van de hertogen<br />
van Brabant waar hertog Jan II (t 1312) en zijn echtgenote Margareta van<br />
York hun rustplaats hadden. We hadden gewenst dat de Succa ons had ingelicht<br />
over dit graf want in 1610 liet aartshertogin Isabella door de beeldhouwer<br />
Jan van Montfort een nieuwe constructie oprichten. "Un asses magnifie tombeau<br />
relevé de marbre richement orné de taille ou par dessus est gisant un lion<br />
de bronse doré, tenant en ses pates un escusson armoyé des armes de Brabant<br />
de sable au lion d'or", zo wordt het beschreven door Chr. Butkens in 1641,<br />
42 Id., ibid., dl. l, p. 129.<br />
43 Ph. Grierson, Les annales, p. XXXII, XLIII, 86 en nr. 90.<br />
44 CI. Dallemagne, Le manuscrit, p. 73-74. De tekeningen in dit handschrift zijn niet<br />
gedateerd. Maar uit de commentaar van van Riedwyck betreffende de glasramen in de<br />
Dominikanenkerk die hij nog heeft kl1nnen tekenen. kunnen we opmaken dat ze in 1637<br />
niet meer op hun oorspronkelijke plaats waren.<br />
45 Er ontbreekt een zin: antea enim habebant tumbas distinctas. Uitg. de Ram, p. 360.<br />
46 Id., ibid., p. XC.<br />
47 lbid., p. XXXVII en XXIX.
en zo kan men het nog steeds gaan zien in de St.-Michielskathedraal 48. Met<br />
de oprichting van dit monument zetten de aartshertogen alvast de traditie<br />
voort die werd ingezet door Filips de Goede. Maar het is symptomatisch te<br />
moeten vaststellen dat, waar men nog in het midden van de 15de eeuw er niet<br />
voor terug schrok naar oude traditie beeItenissen te maken los van de realiteit<br />
en anakronistisch, dit in 1610 niet meer het geval was. Alhoewel de laatste<br />
twee reisetappes van Succa zich verscheidene maanden na de rondreis doorheen<br />
Vlaanderenen Artesië situeren, is zijn opzet nagenoeg dezelfde:een verzamelen<br />
van voornamelijk beeltenissen en occasioneel ook archiefdocumenten<br />
ter ondersteuning. Deze werkwijze is net omgekeerd van deze van Karel van<br />
Riedwyck die zijn activiteiten toespitst op zegels en grafmonumenten hieraan<br />
toevoegt.<br />
Slechts zes jaar later wordt een nieuw schrift aan de reeds bestaande<br />
toegevoegd. Men weet slechts dat de Succa zich gedurende deze tussenperiode<br />
heeft beziggehouden met de verkoop van de schilderijen die hij realiseerde<br />
naar de documenten in zijn bezit.<br />
Afwijkend van wat de SUiCcaoptekende in 1601-1602 bevat dit nieuwe<br />
schrift uitsluitend oorkonden, op één uitzondering na, een portret van Maria<br />
van Portugal, infante van Spanje. Al deze oorkonden waren afkomstig uit<br />
de oorkondenverzameling van de St.-Michielsabdij te Antwerpen en dateren<br />
uit de periode 1167-1336. Wanneer we ons betrouwen op de handgeschreven<br />
v-erklaringvan de abt van St.-Michiels,Denys Feijtens, onderaan het laats,te<br />
blad van dit schrift, dan leverde de Succa tien door hem ontIeende akten terug<br />
in. Het schrift zelf teIt er echter slechts negen. We zouden hieruit kunnen afleiden<br />
dat het onvolledig is. Zo zou meteen ook verklaard kunnen worden<br />
waarom er geen enkele tekening in voorkomt naar het mausoleum van Isabella<br />
van Bourbon, gravin van Charolais (t 1465), in deze abdij in 1476 opgericht<br />
door de zorgen van haar dochter Maria van Bourgondië, en later overgebracht<br />
naar de kathedraal waar het nu nog staat opgesteld.<br />
Maar er is ook een andere verklaring mogelijk. Op f. 82 is een akte van<br />
Hendrik 1 van Brabant uit 1205 49 gekopieerd waarvan het origineel is verloren<br />
gegaan. Een studie uit 1952 50 toonde aan dat gedurende de regering<br />
van deze vorst achtereenvolgens drie verschillende zegels in gebruik waren. Op<br />
het regentschapszegel volgde, tussen 1190 en 1220, een ruiterzegel waarop de<br />
hertog, volledig geharnast, een hoge cylindervormige en bovenaan afgeronde<br />
helm draagt. Na 1220 en tot aan de dood van de hertog in 1235 was er een<br />
derde zegel in gebruik waarop de helm hoog en afgeplat is terwijl de legende<br />
verscheidene wijzigingen vertoont. Aan de akte van 1205 die door de Succa<br />
werd getekend hangt een zegel van het derde type (1220-1235). Er zijn diverse<br />
verklaringen mogelijk. Ofwel droeg de akte werkelijk dit zegel en is ze verdacht,<br />
ofwel moet het sigillografisch klassement van 1952 in vraag worden<br />
gesteld 51. Of nog een derde mogelijkheid, en hier duikt het probleem van de
tiende akte die niet voorkomt in de Succa's nota's weer op: de Succa heeft<br />
onderaan de akte van 1205 het zegel getekend van een akte van Rendrik 1<br />
voor St.-Michielsvan na 1220. Zo bestaan er twee van 1226. ln dit geval is het<br />
de waarheidsgetrouwheid van de Succa die in vraag wordt gesteld. Met onze<br />
huidige kennis is het niet mogelijk een oplossing te geven aan dit prableem,<br />
en het vertrouwen in de nota's van de Succa zal moeten steunen op een kontraIe<br />
van zijn gegevens.<br />
De originelen van de akten die door de Succa werden getekend zijn vandaag<br />
verloren, behalve één die bewaard wordt in het fonds St.-Michiels van<br />
het rijksarchief te Antwerpen. Ret is een diploma van de Roomse koning<br />
Albrecht 1 van 15 februari 1299, waarvan het zegel is verloren gegaan. Ret is<br />
in zijn geheel afgebeeld door de Sucea op f. 78 52. Al deze aktes zijn echter<br />
gekend door kopieën in twee cartularia, het ene uit de 14de, het andere uit<br />
de 17de eeuw. Dit laatste is het belangrijkste want het is samengesteld uit<br />
kopieën die werden gewaarmerkt door notaris Bredael (1684) 53. Bijna al1e<br />
publikaties zijn gemaakt naar deze cartularia, alhoewel enkele ervan reeds<br />
dateren van voor de verdwijning van het oorkondenboek 54.<br />
Om de waarde van Antonio de Succa's transcripties na te gaan en ze te<br />
situeren in de historische produktie van zijn tijd, is het belangrijk enkele<br />
steekpraeven te doen aan de hand van de gegevens die we zopas bij mekaar<br />
brachten.<br />
Letten we eerst even op de transcripties. Van de negen akten zijn er drie<br />
slechts gedeeltelijk overgenomen. F. 77, een akte van Jan III (1336) eindigt<br />
met een vrij verdacht noverate 55; f. 80, akte van Godfried III, ongedateerd,<br />
48 H. Velge, La collégiale, p. 379, pl. XCVI, 2; Butkens, op. cit., p. 368.<br />
49 Door deze akte schenkt Hendrik 1 aan de abdij negen "hont" (oppervlaktemaat: K.<br />
Stallaert, Glossarium van verouderde Rechtstermen, 1891, p. 607) ge1egen in de parochie<br />
Lillo, met hun waterloop (oploep).<br />
50 M. Tourneur-Nicodème, A propos des sceaux, p. 635.<br />
51 Enkele verificatieoooerzoeken gedaan in bestaande publikaties die niet werden vermeld<br />
in dit artikel leiden tot contradicties waarvan de verificatie zou voeren tot een<br />
hernemen van de studie van het ganse probleem.<br />
52 Werd gepubliceerd naar het origineel door Goetschalckx, Oorkondenboek, dl. XXII,<br />
p. 32. Werd door verstrooidheid gedateerd op 15 februari 1297, daar waar<br />
de tekst vermeldt "XV KaI. martii MOCcoLXXXX· nono", dus 15 februari 1299 (Kerstmis-stijl).<br />
De originele akte van Filips van de Elzas, bewaard in de Archieven van de abdij<br />
van Averbode (sektie III, charter m. 10), zoDiderdatum (vôôr 1190) verschilt van deze<br />
getekend door de Succa (f. 80vO).Wij danken kanunnik Caeyers, archivaris van de abdij<br />
van Averbode, voor de fotokopij die hij ons bezorgde van dit document.<br />
53 Bewaard in het Rijksarchief te Antwerpen, Kerk. arch., St.-Michiel, ms. 3 en 11.<br />
54 Dit is juist het geval voor de akte van Hendrik 1 van 1205 waarover we hebben gesproken:<br />
A. Kluit, Historia, dl. II, 1, p. 284.<br />
55 De uitgave van F. Prims, Antwerpsche Teksten, nr. 178, p. 51-52, naar het cartularium<br />
van de 14de eeuw, geeft het meer gewone noveritis. Het is het afschrift voor St.-Michiels<br />
van een algemene overeenkomst waarvan het originee1 wordt bewaard bij de Charters van
esluit met terminaverunt waarvan de afkorting schijnbaar enige problemen<br />
inhieid voor de tekenaar 56; f. 81, akte van Jan II van 1298, eindigt op vijf<br />
doorgehaalde lijnen waarop nogal bruusk een "etc." voigt 57. Overigens valt<br />
zowel in deze drie als in de andere transcripties duidelijk een vreemde hand te<br />
herkennen waarvan het kleine, goed aangesioten regelmatige en zeer cursieve<br />
schrift getuigt van een grotere ervaring dan deze van de Succa. We zullen het<br />
hand B noemen. Ze verschijnt voorai in de eerste folio's van het schrift. Op<br />
f. 77 bijvoorbeeld, de reeds genoemde akte van Jan III, komt in de derde<br />
regel een zeer karakteristiek ejusdem voor 58. Maar ook hand B begaat fouten<br />
(affecientes voor affectantes, of karissima voor karissimo, f. 78, 1.2) en merkt<br />
niet aIle leesfouten op. We citeerden reeds het noverate van f. 77 en in het<br />
diploma van de Roomse koning Albertus voor abbatis, genè voor quatenus<br />
of dat voor datum (f. 78, rr. 3, 7, 11).<br />
Vanaf f. 80 schijnen de correcties door de Succa zelf te zijn aangebracht,<br />
en soms lijken de laatste regels sneller geschreven, alsof ze gedikteerd werden<br />
(folio's 81 en 82). Alles bij mekaar lijkt het de Succa te ontbreken aan ervaring<br />
in de paleografie en zijn transcripties zijn, ondanks de aangebrachte correcties,<br />
alles behalve betrouwbaar. Er is nochtans één uitzondering, een charter van<br />
Godfried III van 1167 (f. 77vO)dat met grotere nauwkeurigheid werd weergegeven.<br />
Het schrift van de 12de eeuw werd nagebootst met zijn afgeronde<br />
hoofdletters en de decoratieve verticale strepen bij sommige letters (d, b, h),<br />
of ook nog in de gekruide haal van een titulus. De met zorg weergegeven archivalische<br />
rugnoteringen, de knoop van het zegellint en het in reliëf weergegeven<br />
zegel zelf, kortom het geheel kan worden gekwalificeerd aIs een "copie<br />
figurée" om een diplomatieke term te gebruiken.<br />
Onder deze transcripties zijn er dus goede en minder goede, en dat ondanks<br />
de tussenkomst van de vreemde hand B. Kunnen we deze hand identificeren?<br />
Het kan in elk geval niet gaan om de bedachtzame Gramaye - van<br />
hem zullen we verder nog een voorbeeld zien - want in november 1608 was<br />
deze niet te Antwerpen. Hij deed toen opzoekingen in de archieven van Veurne<br />
en Diksmuide en begaf zich nadien naar een verwante te Brugge 59. Anderzijds<br />
is het zeker dat Gramaye de oorkonden van St.-Michiels te Antwerpen<br />
kende en dit v66r de Succa, want zijn Antiquitates Antwerpiae, waarin hij er<br />
gebruik van maakt en waarin hij zijn erkentelijkheid betuigt tegenover abt<br />
Feyten, waren reeds de censuurraad gepasseerd in 1607, ook al verschenen ze<br />
slechts in 1610 bij Mommaerts te Brussel. Het is dus mogelijk dat Gramaye<br />
de aanstoker is geweest van deze nieuwe reeks tekeningen, die zeer homogeen<br />
is van karakter en sterk verschilt van de vorige bundels. De Succa streeft hier<br />
nog meer naar authentieke en gedateerde voorstellingen. Het is dus aan de<br />
sigillografie dat de Succa de meeste aandacht wijdt, zodat we hem vooral op<br />
dit terrein moeten beoordeien.
Een eerste bemerking: om de authenticiteit van zijn afbeeldingen te waarborgen<br />
tekent de Succa steeds het zegel, zoals het aan de akte hangt. Zo wordt<br />
de verzegelaar geïdentificeerd, en soms ook de datum van het document. Hij<br />
besteedt bijzondere aandacht aan de wijze van bevestiging van het zegel, een<br />
van de elementen die toelaten de authenticiteit ervan na te gaan. Alles wordt<br />
met de meeste nauwkeurigheid en bekwaamheid afgebeeld: lederen riempjes,<br />
zijdelak waarvan de kleur is gepreciseerd, de fijn gevlochten koordjes, de<br />
knopen ... Ook aan de beeldenaars van de zegels besteedt de Succa al zijn<br />
zorgen. Of het nu gaat om zegels uit de 12de of de 14de eeuw, romaans of<br />
gotisch, het stijlverschil is duidelijk weergegeven. Van de tekening van de<br />
stapvoets schrijdende miter (Godfried III in 1167) tot de ridders in galop met<br />
wapperende met wapenschilden versierde dekkleden, zoals op de zegels van<br />
Jan 1, Jan II en Jan III (1336), alle zijn weergegeven met bedreven hand,<br />
bedacht voor het detail, gevoelig voor de elegantie en de fijnheid van het snijwerk<br />
van deze ware meesterwerkjes van ede1smeedkunstdie de zegels uit deze<br />
periode toch zijn.<br />
Maar naast het esthetisch karakter, moeten we ook naar de juistheid van<br />
de tekening kijken. Voor de preciesheid pleit het feit dat de meeste van deze<br />
zegels gehavend en de legenden onvolledig zijn weergegeven. We moeten hieruit<br />
afleiden dat deze die hij in hun geheel heeft voorgesteld dit ook moeten<br />
geweestzijn toen hij ze heeft gezien.Dit is het geval met het zegel van een bevelschrift<br />
van Frederik 1Barbarossa (1152-1190) (f. 79). De Succa geeft erg goed<br />
de oosters geïnspireerde hiëratische waardigheid weer die van dit stuk uitgaat,<br />
dat van zulke schoonheid is dat het lange tijd de zegels van de opvolgers<br />
van deze keizer zal beïnvloeden. Het exemplaar dat door de Succa werd afgetekend,<br />
draagt een volledige legende. De akte, in zijn geheel gekopieerd en<br />
verbeterd door hand B, is een schrijven dat de keizer richtte aan de hertog van<br />
Brabant Hendrik 1 en aan de burgers van de stad Antwerpen om hen te bedanken<br />
voor de verdediging van het Antwerpse markland en voor hun vrij-<br />
Brabant in het ARA (A. Verkooren, Inventaire, p. 309) waarin de hertog een akkoord<br />
sluit met een veertigtal kerkelijke instellingen om de herendiensten verhoudingsgewijs<br />
te verdelen. Elk van deze instellingen moet in zijn oorkondenboek een dergelijke oorkonde<br />
bezitten.<br />
56 Het origineel gezien door de Succa, bestond nog in 1684 toen het werd overgeschreven<br />
door notaris Bredael.<br />
57 R.2 noverit (buiten de omlijsting geschreven in de plaats van pro ut, universitas; r. 3:<br />
premonstratensis, evenals de regels 4 en 5.<br />
58 F. 78, r. 2: Karissima gratiam suam; f. 78, r. 6: recommittimus, r. 10: sinceritati, r. Il:<br />
ipsos et aliquatenus, r. 12: het einde van het wooro Freingenfurt en nono; f. 79: al de<br />
foutieve lezingen van in verbeterd ais et, behalve op twee plaatsen waar dit aan de aandacht<br />
van de verbeteraar is ontsnapt; r. 4: augendo in conservando en r. 5: ad honorem<br />
nostrum in imperii, r. Il: nostra et, en r. 15: et immunem.<br />
59 Op. cit., noot 15, Ibid.
gevigheid tegenover de St.-Michielsabdij. Hij verklaart ook deze laatste onder<br />
zijn bescherming te nemen en haar het genot van verschillende vrijdommen<br />
toe te kennen. Alle diplomatische karakteristieken van dit soort akte - een<br />
bevelschrift - zijn hier terug te vinden: de formules werden afgekort, er is<br />
geen aanspreking, er zijn geen getuigen, slotformules of dateringen 60. Hierdoor<br />
ontstond een probleem van datering dat de Succa heeft menen op te lossen<br />
door naast het zegel de jaartallen 1440-1493 te plaatsen, te weten de<br />
regeringstermijn van Frederik III. Deze vergissingwerd niet begaan door Gramaye<br />
die deze akte gebruikt zonder ze te dateren, maar ze weI juist situeert<br />
onder het bewind van Frederik 1 61. Slechts driekwarteeuw later zal Jacob<br />
Leroy een datering opgeven en de termijn die hij vooropstelt, 1186-1189, is<br />
aanvaardbaar, in die zin dat iedereen er zich nog steeds aan houdt 62. Jacob<br />
Leroy was ook zo getroffen door de schoonheid van het zegel van Frederik 1<br />
dat hij het liet graveren en afbeelden in zijn boek. Zo beschikken we over<br />
een vergelijkingselement. Het is onmiddellijk duidelijk dat de stijlkarakteristieken<br />
beter werden gerespecteerd bij de Succa, maar ook dat de legenden<br />
verschillen. Bij de Succa eindigt deze op IM(PERATOR) SEMPER Ava(vsTVS),<br />
bij Leroy op IMPERATOR Ava(vsTVs). Welke van beide legenden is exact?<br />
Een opmerking van de Succa brengt ons op een spoor. Wanneer hij de<br />
kleur van de was wil preciseren, maakt hij een onderscheid tussen deze van<br />
het vlak en deze van de scherf. Dat betekent dat het zegel niet meer heel was.<br />
Dit wordt door Leroy bevestigd: hij verklaart dat het zegel dat hij heeft laten<br />
afbeelden niet dit van deze brief is maar dat van een diploma van Frederik 1<br />
van 3 juni 1157 voor de O.-L.-Vrouwkerk te Antwerpen, gepubliceerd door<br />
dignissimus decanus ecclesie Aubertus Miraeus. Maar dan stelt zich weI de<br />
vraag of het zegel gebruikt voor een bevelschrift weI hetzelfde is aIs dit voor<br />
diploma's. Waren er geen twee zegels met verschillende legendes? De sigillografische<br />
werken zijn op dit punt formeel 63: Frederik gebruikte een matrix die<br />
de legende draagt door Leroy afgebeeld en gebruikte geen andere. Moet dit<br />
ons verwonderen? Een belangrijke studie van Joseph Deér 64 schenkt aan dit<br />
majesteitszegel nieuwe betekenis door het in onmmiddellijk verband te brengen<br />
met de artistieke produktie van de edelsmeedkunst van de 12de eeuw.<br />
Daarover willen we nu iets meer zeggen. Kort na zijn troonsbestijging gelast<br />
Barbarossa zijn kanselier, de befaamde Wibald, abt van Stavelot, twee zegelmatrix<br />
te laten graveren, één voor de goud-zegels en één voor de was-zegels<br />
die hij wou gebruiken voor zijn akten. Ais groot beschermer van de kunsten<br />
en meer speciaal van de edelsmeedkunst die in zijn streek bloeide, wendde<br />
Wibald zich tot aurifex G, bij wie hij reeds het reliekhoofd van de H. Alexander<br />
had besteld, nu in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis te<br />
Brussel, evenals de arm-reliekhouder van Karel de Grote, nu in het Louvre<br />
te Parijs. Deze aurifex G, vir in auri fabricatura suo tempore nulli secondus<br />
is niemand anders dan Godfried van Hoei. De inscriptie op de arm-reliekhou-
der is identiek aan de legende op het keizerlijk zegel 65. Dit zegel, zoals de<br />
Succa het heeft getekend, kon dus niet de legende dragen die de Succa er heeft<br />
op geplaatst, zich voor de aanvulling van deze lacune inspirerend op de keizerlijke<br />
titulatuur gebruikt in het bevelschrift.<br />
Andere tekeningen verdienen evenzeer een aandachtig onderzoek (o.m.<br />
het bevelschrift van Filips van de Elzas of het charter van Godfried III). We<br />
zullen het echter hierbij houden. Men zal zich trouwens nog herinneren dat de<br />
tekening van het zegel van Hendrik 1 reeds aanleiding gaf tot een zeker wantrouwen<br />
ten overstaan van de sigillografische voorstellingen van de Succa.<br />
Aan deze vaststellingen had men zich echter helemaal niet kunnen verwachten,<br />
want voorheen, te Atrecht of Sint-Omaars was zoiets niet voorgekomen.<br />
Het betekent dat de raadgevers van de Succa hem met overleg hebben<br />
geleid, niet alleen in de keuze van de documenten, wat we reeds konden vaststellen,<br />
maar zeker ook in de realisatie van de transcripties en de tekeningen<br />
van de zegels. Zij waren ook de eersten om hem te wijzen op het iconografisch<br />
belang van de sigillografie.<br />
Dreven de moeilijkheden die de Succa te Antwerpen moest overwinnen<br />
hem weg van dit type van onderzoek? ln elk geval tekende hij, wanneer hij<br />
zich in 1615 naar Brugge begaf geen enkel archiefdocument meer.<br />
Besluiten<br />
Heeft de Succa het doel bereikt dat hij zich had gesteld: het opzoeken van de<br />
genealogie in beeltenissen van de vorsten en vorstinnen van de zeer illustere<br />
huizen van Oostenrijk, Bourgondië, Brabant, Vlaanderen, enz.? Beseffend<br />
dat werkelijke portretten niet bestonden v66r de 14de eeuw en dat deze die uit<br />
deze periode tot ons kwamen zeldzaam zijn, beseffend ook dat grafmonumenten<br />
slechts hun intrede deden kort voor 1200 en dat uit de voorgaande eeuwen<br />
geen eigentijdse voorstellingen bestaan, kunnen we bevestigend antwoorden.<br />
Daarentegen valt het te betwijfelen of de resultaten van zijn opzoekingen de<br />
60 De eerste officiële beve1schriften van Frederic Barbarossa die we in originee1 bezitten<br />
zijn van 1161-1166: J. Riedmann, Studien, p. 77-84.<br />
61 J.B. Gramaye, Antiquitates illustrissimi ducatus Brabantiae, p. 73: Antiquitates Antwerpiae:<br />
"Antwerpiam imperialem esse".<br />
62 J. Leroy, Notitia, p. 14. De akte is in zijn gehee1 overgenomen naar Leroy door J.C.<br />
Diercxsens, Antwerpia ... , p. 179; J.R. Bohmer, Regesta, p. 154-155 heeft de akte<br />
gepubliceerd naar een kopie gemaakt door Serrure van het cartu1arium van de 14de eeuw,<br />
terwij1 Goetscha1ckx, Oorkondenboek, p. 64, ze publiceert direkt naar ditzelfde cartu-<br />
1arium; het beve1schrift van Frederik komt niet voor in het cartu1arium van Bredae1<br />
(17de eeuw).<br />
63 O. Posse, Die Siegel, dl. 1, p. 17 (pl. 21-22): afbee1dingen van 5 zege1s van 1154 tot<br />
1168; W. Ewald, Siegelkunde, dl. IV, p. 190, pl. 17.<br />
64 J. Deér, Die Siegel, p. 62.<br />
65 Id., Ibid., p. 67.
Succa's tijdgenoten volledig voldoening hebben geschonken. We kunnen er<br />
echter aan toevoegen dat ook een meer onderlegd onderzoeker dan de Sucea<br />
op dat ogenblik geen beter resultaat had kunnen voorleggen. ln dit perspektief<br />
geldt hij aIs een pionier voor een bepaald onderdeel van de kunstgeschiedenis.<br />
Anderzijds, wanneer we de Succa terugplaatsen in de historische beweging<br />
van 1600, dan verschillen de meningen. Zijn beperkte ervaring in de<br />
paleografie, zijn gebrek aan nauwkeurigheid op het terrein van de sigillografie<br />
en zijn onkunde op het gebied van de epigrafie verhinderen ons hem te beschouwen<br />
aIs een geleerde, en zeker om hem op gelijke rangorde te stellen met<br />
hen die opklommen tot officiële ambten met de funktie van al dan niet bezoldigd<br />
historiograaf. Het laat ons ook niet toe hem gelijk te stellen met de talrijke<br />
geestelijken, kanunniken, abten of jezuïeten, die met hun voortdurende bronnenstudie<br />
in ruime mate en op efficiënte wijze hebben bijgedragen tot de kennis<br />
en interpretatie van middeleeuwse teksten. Zo hij niet de kapaciteiten<br />
bezat die hem tot een geleerde maken, was hij een begaafd tekenaar, gevoelig<br />
voor stijlnuances, wat uitzonderlijk is voor zijn tijd. Om zich hiervan te overtuigen<br />
volstaat het zijn tekeningen te vergelijken met de realisaties naar dezelfde<br />
monumenten door eigentijdse graveurs.<br />
Nochtans zou de kwaliteit alleen van deze tekeningen onvoldoende zijn<br />
geweest om deze M emoriën hun totaal eigen plaats te verzekeren, aIs ze zich<br />
niet tevens onderscheidden door de geest zelf die aan de uitwerking ervan<br />
ten grondslag lag: het terugvinden van oude voorstellingen waarvan de authenticiteit<br />
was bewezen.<br />
Het gebrek aan geschiedkundige voorbereiding van de Succa brengt er<br />
ons toe te veronderstellen dat het initiatief voor deze operatie van eIders<br />
kwam. Een samenloop van gebeurtenissen suggereert zonder meer de mogelijke<br />
invloed van Gramaye 66. Hieruit volgt de paradox dat de Succa aIs niethistoricus<br />
een der eersten was om aan te tonen wat oude monumenten kunnen<br />
bijdragen tot de geschiedenis, zonder zich evenwel rekenschap te kunnen<br />
geven van de latere doorbraak van deze wetenschappelijke praktijk in de vorm<br />
van de archeologie. Anderen zouden na hem hetzelfde doen, ondermeer Charles<br />
van Riedwyck, twintig jaar later, of Rogier de Gaignières, tachtig jaar later.<br />
Zij kenden mekaar niet, maar bedreven, net zoals de Succa, archeologie zonder<br />
het te weten. De term zelf zou slechts verschijnen in de 18de eeuw 67. AIs<br />
archeologisch album konden deze <strong>Memoriën</strong> destijds niet dezelfde draagwijdte<br />
hebben aIs nu. We mogen echter niet zonder meer zeggen dat ze zonder<br />
weerslag bleven. De interesse die Rubens ervoor betoonde, getuigt hiervan.<br />
Wanneer de aartshertogen hem "portretten" van hun voorouders bestellen,<br />
breekt hij totaal met de traditie. Hij legt niet langer het accent op vestimentaire<br />
nauwkeurigheid en kleedt de oudste personages met een eenvoudige tijdeloze<br />
kledij en brede plooien. Hij maakt er gewone mensen van wier fysionomie trouwens<br />
dikwijls accenten mist. Deze voorzichtigheid is niet uniek. ln 1622,
wanneer Rubens voor Lodewijk XIII de geschiedenis van Konstantijn de<br />
Grote voorbereidt, bevat een commissie aangeduid door de koning, een soort<br />
voorloper van de archeologie, Peiresc, die de ontwerpen controleert 68. Vermelden<br />
we ook dat in 1610 in de collegiale Ste-Goedele te Brussel, het nieuwe<br />
monument opgericht door de aartshertogen boven het graf van hertog Jan II<br />
(t 1312) en Margareta van York geen enkele menselijke voorstelling draagt.<br />
Men heeft er een monument van gemaakt voor de hertogen van Brabant,<br />
voorgesteld door hun symbool: de leeuw van Brabant. Daarentegen herdenkt<br />
in 1601 in dezelfde collegiale kerk een grafbeeld aartshertog Ernest van Oostenrijk<br />
(t 1595). Ret ging hier echter om een eigentijds werk wat een meer<br />
waarheidsgetrouwe voorstelling van de overledene toeliet. Dit alles wijst op<br />
een wantrouwen ten overstaan van de tot dan toe gevolgde gebruiken. Ret<br />
album van de Succa is, volgens de huidige stand der wetenschap een der eerste<br />
weerspiegelingen hiervan.<br />
Tenslotte willen we nog wijzen op een andere kwaliteit van de Succa's<br />
werk: het gaat om zijn originele reisschetsen zelf. Indien men van dit schetsboek<br />
een "net" had gemaakt op gelijk formaat om het geheel een meer homogeen<br />
artistiek karakter te geven, dan zou deze kopie onbetwistbaar minder<br />
waarde hebben gehad en misschien zouden zelfs de zo belangrijke dateringen<br />
en gegevens van plaats, afmeting of kleur zijn wegge1aten. Zulk ontbreken<br />
betreurt men in het Recueil d'Arras van Jacob Le Boucq (1573), zoals men<br />
ook de levenloze gelijkvormigheid betreurt in de graffiguren van Rogier de<br />
Gaignières. Bij de Succa hebben we het zeldzaam voorrecht te kunnen beschikken<br />
over het origineelwat een ware historische bron oplevert.<br />
66 Zijn veelzijdige loopbaan laat hem kennen aIs een man met open geest, leergierig en<br />
avontuurlijk. Benoemd aIs - onbezoldigd - historiograaf in 1606, vervulde Gramaye<br />
verscheidene zendingen. Hij ging na 1612 (?) voor de koning van Spanje naa:r Algiers,<br />
waar hij werd gevangen gezet, en bij zijn terugkeer publiceerde hij Africa illustra ta<br />
(Doornik, 1622) en Specimen litterarum et linguarum universi orbis (Ath, 1622). Hij,<br />
stelde voor door verhoogde belastingen de rijkdommen der religieuze huizen der Nederlanden<br />
in te zetten voor een aanval op de Islam. Voor de aartshertog volbracht hij zendingen<br />
in de Nederlanden en in Duitsland om de relieken te rekupereren die hier nog<br />
waren overgeblevn, enz. Hij gaat ook naar Silezië en Moravië. Benoemd aIs bisschop van<br />
Uppsala sterft hij te Lübeck (Arnould, op. cit., p. 38; Pirenne, Histoire de Belgique,<br />
dl. IV, p. 251, 382, 385; Stecker in Biographie Nationale).<br />
67 "Le XVIIIe siècle est l'époque où se développe avec ampleur le lexique scientifique ...<br />
Des matières longtemps étudiées se sont éclairées d'un jour tout nouveau: par exemple<br />
les études antiques, renouvelées par l'archéologie (le mot app.araît autour de 1780)"...<br />
L. Petit de Julleville, Histoire, p. 846-847.<br />
68 L. Van Puyvelde, Rubens, 2de uitg., 1964, p. 172; vermeld in De Eeuw van Rubens,<br />
Koninklijke Musea voor Schone Kunsten, Brussel, 1965, p. 213.
ANTHONIO DE SUCCA<br />
EN DE VORSTELIJKE ICONOGRAFIE: HISTORIOGRAFIE<br />
door M. Comblen-Sonkes<br />
De belangstelling die Anthonio de Succa betoont voor beeltenissen van vorsten<br />
uit het verleden, is niet nieuw voor zijn tijd. Enkele voorbeelden van verzamelingen<br />
kunstensembles die in onze streken en in de naburige landen gedurende<br />
de voorgaande eeuwen ontstonden, zullen volstaan om aan te tonen dat in de<br />
17de eeuw deze smaak beantwoordde aan een lang gevestigde traditie. ln de<br />
mate van het mogelijke zal de manier waarop deze verzamelingen opgevat<br />
werden, in het kort weergegevenworden.<br />
ln de 13de eeuw werden de bovenste vensters van het schip van de kathedraal<br />
van Reims voorzien van glasramen. Hierop werden twintig koningen<br />
van Frankrijk, sarnen met de bisschop die hen wijdde, voorgesteld. Het gaat<br />
hier om volledig symbolische afbeeldingen aangezien er geen karakteristieken<br />
voorhanden zijn om ze te identificeren 1.<br />
ln het begin van de 14de eeuw was de kamer van graaf Otto van Bourgondië,<br />
in het kasteel van Hesdin, versierd met een reeks hoofden in plaaster<br />
"à l'image des rois de France" zoals J.-M. Richard het nogal dubbelzinnig<br />
uitdrukt 2 ; moet men hieronder verstaan dat het afgietsels van beroemde<br />
beelden betrof? Enkele jaren later werden ze geschilderd en voorzien van<br />
kronen in verguld tin. Deze verzameling werd bijgehouden: d.w.z. zij werd<br />
vervolledigd bij een regeringswisseling. Wat er later mee gebeurde is niet<br />
bekend.<br />
Tussen 1374 en 1382 belastte Lodewijk van Male zijn schilder Jan van<br />
Hasselt met de versiering van de wanden van de Catharinakapel in de O.-L.-<br />
Vrouwkerk te Kortrijk. Hij schilderde er tweeëndertig graven van Vlaanderen<br />
a. ln 1407 kreeg Melchior Broederlam de opdracht er de portretten van<br />
Margareta van Male en Filips de Stoute aan toe te voegen. Later werd de<br />
verzameling voortgezet: in de tijd van de Succa waren er veertig afbeeldingen.<br />
Ongelukkig zijn de oudsten volledig verdwenen of zodanig gerestaureerd in<br />
de 19de eeuw, dat het onmogelijk is zich een idee te vormen van de manier<br />
waarop Jan van Hasselt en Melchior Broederlam hun werk hadden opgevat.<br />
Het schijnt dat hertog Jan van Berry op het einde van de 14de eeuw, in<br />
zijn kasteel van Bicêtre bij Vincennes, een verzameling geschilderde portretten<br />
van vorsten, pausen en aanzienIijke heren bezat; zij zou verdwenen zijn tijdens<br />
een opstand in 1412 4.<br />
Wij vermelden voor deze periode tevens de versiering van het schepenhuis<br />
te Gent dat herschilderd werd in 1419 door Jan Martins en WiIIem van<br />
Axpoele en waarvan de decoratie door eerstgenoemde werd voortgezet in<br />
1431-1432. De graven van Vlaanderen werden in nissen afgebeeld, alleen of<br />
met hun echtgenote; misschien vormde een historisch tafereel de achtergrond.<br />
Deze versiering werd reeds in 1519-1520 verwijderd 5.
De praalgraven, opgericht in de 15de eeuw door Jacob van Gérines te<br />
Rijsel ter ere van Lodewijk van Male, Margareta van Brabant en hun dochter<br />
Margareta van Male 6 en te Brussel ter herdenking van Johanna van Brabant<br />
7, alsook het grafmonument van Isabella van Bourbon te Antwerpen 8,<br />
met op hun zijwanden beeldjes die ofwel de voorouders ofwel het nakomelingschap<br />
van die prinsen voorstellen, zijn in diezelfde beweging onder te brengen.<br />
Voor het praalgraf te Rijsellaat de thans nog bewaarde documentatie toe te<br />
beweren dat Jacob van Gérines de beeltenissen van de rouwdragers niet zander<br />
meer heeft uitgevonden, maar geïnspireerd was door standbeelden of geschilderde<br />
portretten: men heeft de identificatie van negen van de twaalf mannelijke<br />
beeldjes en twee van de vrouwelijke kunnen nagaan 9.<br />
De "Vierschaar", zetel van de rechtbank, gevestigd in het voormalige<br />
raadhuis van Amsterdam, was versierd met houten beelden van het derde of<br />
vierde kwart van de 15de eeuw. De beelden van Willem VI van Rolland,<br />
Jacoba van Beieren, Filips de Goede (?) en Isabella van Portugal (?) bestaan<br />
nog altijd en worden tentoongesteld in het Rijksmuseum te Amsterdam; zij<br />
kunnen vergeleken worden met portretten van deze prinsen waarvan de identificatie<br />
vrijwel zeker is 10.<br />
De schepenzaal van de Rallen van Ieper werd na 1478 versierd met<br />
muurschilderingen die de hertogen van Bourgondië voorstelden 11. De reprodukties<br />
die men bezit van de nu verdwenen schilderijen tonen duidelijk aan<br />
dat de figuren te herkennen waren.<br />
ln het Bisschoppelijk Seminarie te Brugge worden nog de luiken bewaard,<br />
afkomstig van de bibliotheek van de voormalige abdij Ter Duinen; geschilderd<br />
in grisaille stellen deze panelen de graven van Vlaanderen en de abten van<br />
1 E. Mâle, L'art religieux, p. 397-398.<br />
2 J.-M. Richard, Une petite-nièce, p. 331.<br />
3 K.O. Van Acker, Iconografische beschouwingen, p. 111; ook de voorbeelden aangehaald<br />
door R. Van Luttervelt, Bijdragen tot de Iconographie, p. 77-91 en in de tentoonstellingscataloog<br />
Het Nederlands Staatsieportet, 1973, die hoofdzakelijk Nederland 00treft,<br />
alsook de bibliografie vermeld door M.J. Onghena, De Iconografie, p. 7-10.<br />
4 Ch. Sterling, La peinture de portrait, p. 299.<br />
5 K.O. Van Acker, Iconografische beschouwingen, p. 112-114.<br />
6 Collegialekerk Sint-Pieter, grafmonument thans verwoest; opgericht op bevel van<br />
Filips de Ooede, werd he,tmonument voltooid in 1455; zie de cataloog f. 54vO.<br />
7 Karmelietenkerk, grafmonument thans verwoes1:; eveneens gebouwd op bevel van<br />
Filips de Ooede in 1458-1459; zie cataloog f. 74.<br />
8 Opgericht in de St.-Michielsabdij te Antwerpen; het grafmonument is heden ten dage<br />
verspreid: het ligbeeld bevindt zich in de kathedraal en tien beeldjes van rouwdragers zijn<br />
bewaard in het Rijksmuseum te Amsterdam; zie J. LeeuwenOOrg,De tien bronzen "Plorannen",<br />
p. 13-59, afb.<br />
9 Zie de cataloog, p. 166 en de voetnota's 21 en 25.<br />
10 R. Van Luttervelt, Bijdragen tot de Iconographie, p. 73-76, 218-234, en J. Leeuwenberg,<br />
Nogmaals, p. 156-159, afb.<br />
11. K.G. Van Acker, Iconografische beschouwingen, p. 110-111, afb. 38, 40, 42 en 44.
Ter Duinen voor; één van de oudste panelen vermeldt de datum 1480 12. De<br />
hertogen van Bourgondië gelijken op andere portretten die van hen bekend<br />
zijn. Hun voorouders daarentegen worden voorgesteld in wapenrusting, het<br />
gelaat vaak volledig verborgen door een helm; sommige van hun echtgenoten<br />
herinneren aan de beeldjes van de rouwdragers van het praalgraf van Lodewijk<br />
van Male.<br />
Vit de 16de eeuw dateren verschillende opmerkelijke iconografische<br />
verzamelingen 13. Het Recueil d'A rras 14, toegeschreven aan de heraldische<br />
schilder en genealoog Jacob Le Boucq (t 1573), van Valenciennes, bevat nu<br />
nog 280 bustes van vorsten, prinsen, pausen, ridders van het Gulden Vlies,<br />
politici, kunstenaars enz., getekend vooral met loodstift of rood tekenkrijt en<br />
geïdentificeerd. De gedeeltelijke studies die hieraan gewijd werden, tonen aan<br />
dat Le Boucq zich uit goede bron gedocumenteerd heeft. ln de hiernavolgende<br />
bladzijden zal er verscheidene malen melding gemaakt worden van het Recueil<br />
d'Arras, waarvan sommige portretten overeenkomen met deze van Anthonio<br />
de Succa, andere een verschillende identificatie voorstellen. Het is ze1fswaarschijnlijk<br />
dat de Succa de bundel in handen gehad heeft, daar hij blijkbaar<br />
toebehoord heeft aan de verzamelaar Alexander II Le Blanc, heer van Meurchin,<br />
bij wie de kunstenaar geweestis 15.<br />
Aartshertog Ferdinand van Tirol (t 1595), oom van aartshertog Albrecht<br />
van Oostenrijk, heeft in zijn kasteel van Ambras opeenvolgend twee stambomen,<br />
bestaande uit geschilderde portretten, samengesteld: tussen 1576 en<br />
1578, een reeks van middelmatig formaat - waarvan er nog 48 overblijven<br />
- en tussen 1578 en 1590, een reeks van klein formaat - waarvan er 913 in<br />
de Staatsgalerie te Wenen worden bewaard 16. De prinselijke portretten, de<br />
talrijkste groep, waren gekopieerd naar schilderijen die de aartshertog bezat<br />
of naar beroemde geschilderde of gebeeldhouwde originelen uit het buitenland.<br />
Eén van deze portretten is aangehaald in de cataloog aIs vergelijkingspunt<br />
17.<br />
Het graag uitbeelden van vroegere vorsten was niet alleen het voorrecht van<br />
een bepaalde sociale klasse; men hield ervan hen ook te zien optreden bij de<br />
manifestaties ter gelegenheid van de blijde inkomsten. Om de komst van Filips<br />
II in 1549 te begroeten, werden te Gent Arnolf de Oude, Boudewijn Hapkin,<br />
Karel de Goede, Boudewijn 1, Robrecht van Jeruzalem, Boudewijn van<br />
Rijsel, Dirk en Filips van de Elzas op de planken vertoond 18.<br />
Tijdens de blijde inkomst van de aartshertogen Albrecht en Isabella te<br />
Rijsel in 1600 werd de geschiedenis van de stad op het toneel uitgebeeld. Hierbij<br />
werden de aartshertogen en de overleden leden van de koninklijke familie<br />
uit Spanje op schilderijen en in levende taferelen afgebeeld. Door inwoners<br />
van Rijsel, uitgekozen wegens hun gelijkenis, werden ze voorgesteld "accous-
trés d'habits de drap de soye faicts à propos et à la façon que les peintures et<br />
médailles les renseignent", zoals een eigentijds kroniekschrijver verhaalt 19.<br />
De interesse voor afbeeldingen van prinsen blijkt in de 16de eeuw ook uit<br />
het verschijnen van talrijke albums met gravures. Verscheidene werden te<br />
Antwerpen gedrukt, meer bepaald door Christoffel Plantin en Jan Moretus en<br />
kenden opeenvolgende uitgaven.<br />
Van 1575 dateert Clariss. et ampliss. Domino. D. Ioanni Scheyfve LL.<br />
doctori Eq. aur. Brabantiae (... ) has advivum expressas illustrium Brabantiae<br />
Ducum imagines, Petrus Balthazarus gratitud. ergo dedicabat 20, dat eU portretten<br />
van vorsten bevat waaronder Filips de Goede en zijn nakomelingen tot<br />
Filips II, in het staatsiegewaad van de orde van het Gulden Vlies. ln 1578<br />
werden in Antwerpen de Généalogies et anciennes descentes des Forestiers et<br />
Comtes dp Flandre (. ..) par Corneille Martin Zélandoys et ornées de portraicts,<br />
figures et habitz selon les facons et guises de leurs temps, ainsi qu'elles<br />
ont este trouvees es plus anciens tableaux, par Pierre Balthasar, et par luimesme,<br />
mises en lumière, gepubliceerd 21. Pierre Balthasar (1598), beter bekend<br />
onder de naam Pieter Baltens, haalde de modellen voor zijn gravures uit<br />
verschillende bronnen. De portretten van de hertogen van Brabant zijn afkomstig<br />
uit het werk Livre de l'Ordre du Thoison d'or 22, terwijl die van de<br />
graven van Vlaanderen herinneren aan de rouwdragers van één van de praalgraven<br />
van Rijsel, Brussel of Antwerpen 23, aan twee schilderijen vroeger<br />
bewaard in de Sint-Pietersabdij te Gent 24 of aan muurschilderingen, meer<br />
bepaald die te Ieper 25.<br />
12 G. H[ulin] de Loo, Bruges 1902, ms. 408-413, p. lll, en K.G. Yan Acker, 1conografische<br />
beschouwingen, p. lll. Deze panelen zijn verscheidene malen gerestaureerd.<br />
13 Zie onder andere de voorbeelden aangehaald door G. Ladner, Zur Portriitsammlung,<br />
p.472-480.<br />
14 Atrecht, Bibliothèque municipale, ms. 266; zie L. Quarré-Reybourbon, Trois recueils,<br />
p. 5-42 en 67-95.<br />
15 Zie de schetsbundel van Atrecht, p. 121, en R. Aulotte, Alexandre Le Blancq, p. 305-<br />
316.<br />
16 Fr. Kenner, Die Portriitsammlung en G. Ladner, Zur Portriitsammlung, p. 470-482.<br />
17 Zie het portret van Maria van Portugal in het schetsboek van Antwerpen, p. 225 en<br />
nota 4.<br />
18 K.G. Yan Acker, lconografische beschouwingen, p. 115, voetnota 44.<br />
19 J. Houdoy, La Joyeuse Entrée, p. 399-513 en speciaal p. 439.<br />
20 E. De Busscher, Balthazar, Pierre, col. 674.<br />
21 Zie de biografie, p. 4, en A.J.J. Delen, Histoire de la gravure, tweede deel, 1934, p. 167.<br />
22 Brussel, K.B., 9080; zie K.G. Van Acker, lconografische beschouwingen, p. 97.<br />
23 K.G. Yan Acker, lconografische beschouwingen, p. 98, 107, 108, meent dat de hypothese<br />
in verband met het praalgraf van Antwerpen onmogelijk is, aangezien de Beeldenstorm<br />
in 1566 in de abdij gewoed heeft.<br />
24 K.G. Yan Acker, lconografische beschouwingen, p. 109. Eén van deze schilderijen is<br />
verdwenen, het andere, dat eveneens door de Succa nagetekend werd, bevindt zich heden<br />
ten dage in het Bijlokemuseum te Gent; zie het schetsboek van Gent, f. 60v·.<br />
25 K.G. Yan Acker, lconografische beschouwingen, p. 1l0-1ll.
Filips Galle (t 1612) is de graveur van zesendertig portretten van de<br />
graven van Holland voor de illustratie van Principes Hollandiae et Zelandiae,<br />
Domini Frisiae, van Michel Vosmer, verschenen in 1578 bij Plantin. Zijn<br />
gravures werden uitgevoerd naar kopieën van muurschilderingen die de<br />
kloostergang van het klooster der karmelietessen te Haarlem versierden; begonnen<br />
omstreeks 1420, werd de reeks schilderijen voortgezet tot in de 16de<br />
eeuw 26; de beeltenissen van Jacoba van Beieren, Filips de Goede en Maximiliaan<br />
van Oostenrijk zijn herkenbaar.<br />
De Hadriani Barlandi Hollandiae comitum historia et icones kende in<br />
1584 een geïllustreerde uitgave bij Christoffel Plantin te Leiden. ln 1600 verscheen<br />
de Ducum Brabantiae Chronica van Barlandus, uitgegeven door Jan-<br />
Baptist Vrients en gedrukt bij Plantin-Moretus te Antwerpen 27 en waarvan<br />
Anthonio de Succa een deel van de illustraties verwezenlijkte. Men heeft erop<br />
gewezen dat hij voor sommige gravures rechtstreeks of onrechtstreeks geïnspireerd<br />
was door de beeldjes van de rouwdragers van het praalgraf van Isabella<br />
van Bourbon. Waren deze beeldjes in zijn tijd niet meer te identificeren? Had<br />
hij slechts vroegere kopieën ter zijner beschikking? Het is zo dat hij de voorouders<br />
van Isabella van Bourbon, gekleed in de klederdracht van de 14de<br />
en 15de eeuw, veranderd heeft in "Pipinus senior", "Grimoaldus pipinus",<br />
"Bègue" enz.; hij wenste dus een ouder uitzicht te geven aan de personages die<br />
hij uitbeeldde maar was hierbij niet attent op anachronismen 28. Door deze<br />
werkwijze verschilt hij geenszins van zijn voorgangers, bij wie men in het algemeen<br />
de afbeeldingen van prinsen die enkele generaties voor hen geleefd<br />
hebben, kan identificeren, maar wiens zin voor historische juistheid faalt wanneer<br />
het gaat om het uitbeelden van nog oudere personages.<br />
Deze opsomming van enkele iconografische verzamelingen over vorstelijke<br />
families zal eindigen met een kort hoofdstuk over een album getekend in het<br />
begin van de 17de eeuw en dat de aandacht verdient wegens zijn nauwe verwantschap<br />
met de <strong>Memoriën</strong>; het gaat om het Costume-Book van Pieter-<br />
Pauwel Rubens, bewaard in het British Museum 29. De eerste eenendertig<br />
folio's bevatten schetsen van vroegere vorsten van de Nederlanden, vooraanstaande<br />
en niet-geïdentificeerde personages; zij zullen vaak aangehaald worden<br />
aIs vergelijkingsdocumenten in de hiernavolgende bladzijden. Ten overstaan<br />
van de <strong>Memoriën</strong> zijn drie hypotheses mogelijk: het Costume-Book zou<br />
een kopie van de <strong>Memoriën</strong> zijn; het Costume-Book zou de <strong>Memoriën</strong> geïnspireerd<br />
hebben; of nog dat beide bundels zouden teruggrijpen naar een nu verdwenen<br />
derde 30. Ondanks het verwonderlijke karakter van het a priori gegeven<br />
- nI. dat de grote Rubens er belang in vond tekeningen van Anthonio de Succa<br />
na te tekenen - is het deze eerste hypothese die moet weerhouden worden. ln<br />
de <strong>Memoriën</strong> zijn de tekeningen gegroepeerd per bewaarplaats; de getuigenissen<br />
zijn voldoende talrijk om te bewijzen dat de gekopieerde werken werkelijk
op deze plaatsen waren en de attesten die de Succa zich laat afleveren, bewijzen<br />
dat hij zelf ter plaatse is geweest. ln het Costume-Book daarentegen zijn de<br />
tekeningen eerder gegroepeerd per genre: krijgers, dames, personages in buste,<br />
hoofden, enz., wat aantoont dat Rubens verscheidene schetsboeken van de<br />
<strong>Memoriën</strong> tegelijkertijd ter zijner beschikking had. ln de <strong>Memoriën</strong> zijn de<br />
aantekeningen overvloedig: naam van personages, aard van het monument,<br />
materie, kleur ... ; in het Costume-Book zijn ze minder talrijk en zij bieden geen<br />
supplementaire gegevens. ln de <strong>Memoriën</strong> zijn de personages weergegeven in<br />
de houdingen zoals de Succa ze gezien heeft - de nog bewaarde monumenten<br />
bewijzen dit - terwijl Rubens zeer vaak hun houding wijzigt. Indien de<br />
auteurs, die zich over dit probleem gebogen hebben, akkoord gaan over het feit<br />
dat het Costume-Book is afgeleid van de <strong>Memoriën</strong> 3\ dan is dit minder het<br />
geval voor wat de datering van het eerste betreft: op te merken valt dat Rubens<br />
de schetsboeken van 1601 en 1602 in handen gehad heeft, wat toelaat het<br />
Costume-Book na deze datum te situeren.<br />
26 A.J.J. Delen, Histoire de la gravure, tweede deel, 1934, p. 157-158, R. Van Luttervelt,<br />
Bijdragen tot de Iconographie, p. 79, 85, 224 en de tentoonstellingscataloog Het Nederlands<br />
Staatsieportret, p. 31-32, pl. 10.<br />
27 Zie de biografie, p. 4.<br />
28 Zie p. 7, 8 en 9 van Ducum Brabantiae chronica; deze gravures zijn ook weergegeven<br />
in J. Leeuwenberg, De tien bronzen "Plorannen", respectievelijk p. 46,41 en 54.<br />
29 Inv. nr. 1841.12.11.8: het bestaat uit 40 folio's, waaraan men er nog twee moet toevoegen<br />
geïnventariseerd onder de nrs. 5237.92 en 93; cf. A.M. Hind, Catalogue of Drawings,<br />
p. 33-44, 156-160. Op de overeenkomst met de <strong>Memoriën</strong> van de 5ucca is reeds in<br />
deze cataloog gewezen, maar de raakpunten zijn talrijker dan diegene die er vermeld<br />
worden. Aparte bladen hebben misschien behoord tot het Costume-Book, in ieder geval<br />
getuigen zij van dezelfde bezorgdheid; zij worden bewaard onder andere in het Musée<br />
Bonnat te Bayonne, in het Kupferstichkabinett te Berlijn, in het Herzog-Anton-Ulrich-<br />
Museum te Braunschweig (inv. nr. 171), in de verzameling L. Burchard te Londen, bij<br />
Wildenstein en Cie in New York (in 1951), in het Musée du Louvre te Parijs (inv. nrs.<br />
20.260, 20.261 en 21.191), in het Museum Boymans - van Beuningen te Rotterdam (inv.<br />
nrs. 48.530, V.IOO en V.lOl) en in de Albertina te Wenen.<br />
30 ln een brief op 11 juli 1970 gericht aan het Nationaal Centrum voor Navorsingen<br />
over de "Vlaamse Primitieven" sluit prof. Julius 5. Held categorisch de tweede en derde<br />
hypothese uit.<br />
31 De bibliografie in verband met het Costume-Book is zeer overvloedig; onder de meest<br />
recente publikaties kan men de volgende aanhalen: J.S. Held, Rubens' Pen Drawings,<br />
afb.; L. Burchard en R.-A. D'HuIst, Tekeningen van P.P. Rubens, p. 28-30, nrs. 2, 3 en 6;<br />
J.5. Held, Rubens. Selected Drawings, dl. 1, p. 53-57, 159-160, fig. 26 en 28, dl. 2, fig.<br />
165, 175-176; L. Burchard en R.-A. D'HuIst, Rubens Drawings, dl. 1, p. 11-19, dl. 2,<br />
pl. 1-3, 5; J. Müller Hofstede, Rubens und Tizian, p. 36, 38, 77-78, 83-84 en 95; H. en<br />
O. Kurz, The Turkish dresses; W. Stechow, Sorne Thoughts on Rubens, p. 28, 30-40;<br />
R.A. Ingrams, Rubens and Persia, afb. Miss K.L. Belkin beëindigt de voorbereiding van<br />
de publikatie van het Costume-Book voor do::re.ks Corpus Rubenianum Ludwig Burchard<br />
(Copies and Adaptations from Renaissance and Late Artists, te verschijnen in<br />
1977).
DOEL EN WERKWIJZE<br />
door M. Comblen-Sonkes<br />
De <strong>Memoriën</strong> zijn reisboeken waarin Anthonio de Succa teksten en beeltenissen<br />
gekopieerd heeft. Bij gebrek aan bewaarde kunstwerken die hem met<br />
zekerheid kunnen toegeschreven worden en die naar de <strong>Memoriën</strong> zouden<br />
gemaakt zijn, is het onbekend wat de kunstenaar ermee voorhad. Hetzelfde<br />
geldt voor de overgenomen teksten - charters, uittreksels uit kronieken, enz.<br />
- die blijkbaar niet tot een vorm van publikatie hebben geleid.<br />
ln hun huidige vorm komen in de <strong>Memoriën</strong> - alles bij elkaar niet meer<br />
dan een kladboek - herhalingen voor zowel van teksten (folio's 5 nr. 2 en<br />
14 nr. 4; folios' 5voen 12vo;folio's 7vonr. 2 en 15 nr. 1; folio's 7vonr. 3 en 18;<br />
folio's 88 nr. 2 en 92; folio's 96, 97 nr. 1 en 100; folio's 98 en 99), aIs van<br />
tekeningen, nu eens met potlood, dan weer met de pen getekend (folio's Il en<br />
15,85 en 86, 93voen 94). De reden van deze dubbele of drievoudige herhalingen,<br />
vooral in de schetsboeken van Flines en van Brugge, ontgaat ons.<br />
Niets wijst erop dat de Succa na zijn reizen zijn schetsboeken in het net<br />
zou hebben overgetekend met het doel ze voor te leggen aan een opdrachtgever<br />
of aan de aartshertogen. De bewijsstukken van zijn verblijf, die hij zich<br />
liet afleveren op elke etappeplaats, lijken nochtans aan te tonen dat hij aan<br />
iemand rekenschap diende te geven, tenzij hij ernaar gevraagd zou hebben om<br />
een groter profijt te maken bij een eventuele aankoop van zijn reisboeken door<br />
een uitgever 1. Toch schijnen die werkschriften, in hun oorspronkelijke toestand<br />
in omloop geweest te zijn vermits Pieter-Pauwel Rubens ze in handen<br />
heeft gehad 2, althans die van Doornik, Sint-Omaars, Gosnay, Rijsel en Gent,<br />
waaruit hij talrijke kopieën heeft gemaakt.<br />
Reis- en schetsboeken hebben altijd bestaan maar weinig zijn bewaard<br />
gebleven. Zeer dikwijls werden bladen ervan afzonderlijk verspreid. Onder de<br />
meest beroemde reisboeken kan men die vermelden van Villard de Honnecourt,<br />
uit de 13de eeuw 3. Eveneens te vernoemen zijn de schetsboeken van<br />
Jacquemart van Hesdin of van André Beauneveu, uit de 14de eeuw', van<br />
Jacob Daliwe, begin 15de eeuw 5, iets later die van Jacopo Bellini 6 en tenslotte<br />
van Albrecht Dürer in de 16de eeuw. Wat de inhoud betreft kan één van<br />
diens schetsboeken, daterend van een reis in de Nederlanden in 1520-1521 7,<br />
vergeleken worden met de <strong>Memoriën</strong>: zo maakte Dürer een schets van een<br />
beeldje van een pleurant die het praalgraf versierde van Isabella van Bourbon<br />
dat zich toen bevond in de Sint-Michielsabdij te Antwerpen 8. Anthonio de<br />
Succa moet ditzelfde beeldje hebben gekopieerd daar het opnieuw verschijnt<br />
aIs één van zijn gravuren voor het album van Barlandus 9. Dit schetsboek van<br />
Dürer bevat vooral tekeningen van monumenten en portretten die vaak stadsgezichten<br />
aIs achtergrond hebben. Verscheidene schetsen van dieren en losse
studies tonen bovendien de verscheidenheid in de belangstelling van Dürer:<br />
een vijzel, motieven van bevloeringen, een koffer, een haardijzer, enz. De<br />
tekeningen zijn slechts uiterst bondig geïdentificeerd omdat Dürer er tegeHjkertijd<br />
een zeer nauwkeurig dagboek bijhield.<br />
Vergeleken met Dürer gaat Succa op een lichtjes verschillende wijze tewerk,<br />
want enerzijds neemt hij ook teksten in zijn <strong>Memoriën</strong> op, maar anderzijds<br />
schijnt hij een precies doel te hebben. ln tegenstelling met Dürer toont hij<br />
geen belangstelling voor de architectuur of voor de bezochte plaatsen.<br />
Hij tekent hoofdzakelijk beeltenissen vooral naar grafmonumenten (folio's<br />
12, 25vo, 38,43,49, 54vo tot 58vo... ) maar ook naar beelden (foHo's 23vo,<br />
35vo, 62, 85, 104vo-105 ... ), muurschilderingen (folio's 11, 34,48, 67vo), kleine<br />
schilderijen of getekende portretten (folio's 1, 2, 22-23, 46vo, 65), naar glasramen<br />
(folio's 41-42, 46vo, 68), een wandtapijt (f. 43vo), miniaturen (foHo's<br />
60vO-61vo),zegels (folio's 21-21vo, 44, 77 tot 82), twee medailles (f. 1) en een<br />
muntstuk (f. 54). Van een reeks tekeningen blijft het model onbekend (foHo's<br />
42vo, 46vo, 47, 62vo, 76, enz.). Hij neemt wapenschilden over, in het algemeen<br />
van pen,onages die hij afgebeeld heeft, verder een obit (f. 62) en tooslotte blazoenen<br />
die afgebeeld staan op niet-geïdentificeerde monumooten (foHo's 3, 40,<br />
83). Hij tekent juwelen van ridderorden, en een medaille, naar wapenboeken<br />
(f. 63-63vO). Hij geeft ook een pendentief in kruisvorm weer (f. 87vo).<br />
De interesse van Anthonio de Succa schijnt zich lichtjes te wijzigen naargelang<br />
van de reis. Tijdens de eerste reis die hem tussen december 1601 en<br />
februari 1602 van Doornik naar Gent brengt, tekent hij beeltenissen van prinsen<br />
of van de plaatselijke adel. ln juni 1602 verwezenlijkt hij te Leuven tevens<br />
talrijke tekeningen van humanisten en vreemdelingen (zie f. 69, Thomas Morus,<br />
69vo, Franciscus Strada, op dezelfde folio vermelding van de thans verdwenen<br />
portretten van William Allen, van William Stanley en van Thomas<br />
Worthington). Resten van het schetsboek tonen aan dat hij te Brussel, einde<br />
1602, terugkeert naar de interesse die hij tijdens zijn eerste reis betoond had,<br />
terwijl hij zich te Antwerpen, november 1608 op één uitzondering na, beperkte<br />
1 Zie Inleiding, p. 4. 2 Zie Inleiding, p. 46-47.<br />
3 Het album is bewaard in de Bibliothèque Nationale te Parijs, zie Album de Villard ...<br />
4 New York, Pierpont Morgan Library; A. Châtelet, Un artiste, p. 16-21 en 62.<br />
5 Berlijn, Ehemalige Preussische Staatsbibliothek; H. Kreuter-Eggemann, Das Skizzen-<br />
buch.<br />
II Naast afzonderlijke bladzijden, bevindt een deel zich in het British Museum te Londen<br />
en een andere in het Louvre te Parijs; B. Degenhart en A. Schmitt, Ein Musterblatt.<br />
7 De folio's zijn heden verspreid tussen het Kupferstichkabinett te Berlijn, het Musée<br />
Condé te Chantilly, het British Museum te Londen, het Stadelsches Kunstinstitut te<br />
Frankfort, de Albertina te Wenen, de Kunsthalle te Bremen en de verzameling E. Blasius<br />
te Bad Gaudersheim; E. Schilling en H. WOlfflin, Albrecht Dürer.<br />
8 F. 4vO,bewaard in het British Museum te Londen. Het nagetekende beeldje bevindt<br />
zich heden in het Rijksmuseum te Amsterdam. 9 Zie Inleiding, p. 4.
tot de charters van de Sint-Michielsabdij; wij weten via een andere bron dat<br />
hij enkele jaren voordien de beeldjes van het praalgraf van Isabella van Bourbon<br />
heeft nagetekend 10. Te Brugge, naast de beelden en glasramen, waarvan hij<br />
de schetsen op de gebruikelijke manier uitvoert, bestudeert hij zeer nauwkeurig<br />
de praalgraven van Margareta van de Elzas (f. 87) en van Lodewijk van Nevers<br />
(f. 90 recto-verso). De praalgraven van Karel de Stoute (folio's 95vo, 96vo en<br />
97) en van Maria van Bourgondië (folio's 93vo, 94, 94vo, 101 en 101vo) worden<br />
zelfs onder verschillende gezichtshoeken weergegeven. Aan te stippen valt dat<br />
dit laatste schetsboek geen enkel getuigschrift bevat; had de Succa deze reis<br />
voor een andere reden ondernomen?<br />
De bijzonderheden die de Succa tracht te noteren, tonen aan dat hij de<br />
beeltenissen niet alleen natekende voor de identiteit van het voorgestelde personage<br />
maar ook voor hun kledij, burgerlijk of militair. Het is dat aspect dat<br />
de aandacht trok van P.-P. Rubens 11 - zijn kanttekeningen in het Costume-<br />
Book tonen dit duidelijk aan -: hij identificeert de personages die hij weergeeft<br />
minder dan Succa het doet, maar preciseert vaak materie en kleur.<br />
De belangstelling voor kledij, zowel voar de vraegere ais vaar de exotische,<br />
bestond reeds in de 16de eeuw: verschillende reeksen tekeningen en<br />
gravures van het kostuum werden vanaf die tijd in omloop gebracht. Tot de<br />
oudste behoren de tekeningen die Gentile Bellini en Pieter Coecke van Aalst<br />
meebrachten van hun reis naar Constantinopel, respectievelijk in 1479-1480<br />
en in 1533 12 • Meer dan een twaalftal delen, daterend van de 16de eeuw, werden<br />
reeds teruggevonden 13. Tenminste twee ervan waren in het Antwerps<br />
milieu goed gekend, gezien Pieter-Pauwel Rubens er, direct of door tussenkomst<br />
van replieken, verscheidene etsen of tekeningen uit ovemam en ze natekende<br />
in zijn Costume-Book, en op een blad dat er misschien deel van uitmaakte<br />
14: een eerste deel gedateerd 1587 en eveneens gewijd aan Turkije 15<br />
en het tweede het Kunstbüchlein van Heinrich Vogtherr de Oudere, uitgegeven<br />
te Straatsburg in 1537 en dat voar 1611 een tiental uitgaven kende,<br />
zonder de nabootsingen met Franse en Spaanse titels, die vanaf 1540 te<br />
Antwerpen verschenen, te tellen 16.<br />
De Succa voert de schetsen van zijn personages uit zoals deze op de modellen<br />
voorgesteld zijn, ten voeten uit of in buste (folio's 12, 22-23, 43, 43vo, enz.).<br />
Soms kopieert hij alleen de buste van een volledig beeld (folio's 13, 13vo, 14,<br />
45, 46vo, enz.). Dikwijls zondert hij de afbeeldingen af uit hun omgeving (de<br />
gevoigen van deze handeIwijze zullen verder aan bod komen wanneer wij handelen<br />
over de archeologische waarde van zijn getuigenis). Hieruit voigt dat de<br />
bronnen van een reeks van zijn tekeningen niet kunnen teruggevonden worden<br />
(voorai in het schetsenboek van Sint-Omaars, bv. foIio's 42v", 45, 46, 46vo, 47).<br />
Hij wijzigt soms het voorkomen van zijn personages door schaduwen te<br />
verplaatsen of toe te voegen: de afbeeldingen van Robrecht van Vlaanderen<br />
en Pieterkin van Vlaanderen (f. 67vo) b.v. waren gegraveerd op grafpIaten,
zoals het duidelijk zichtbaar is op tekeningen in het album Van Wijnendaele 17;<br />
Succa voegt er naast de voeten slagschaduw aan toe en geeft reliëf aan de gestalten,<br />
zodat zij eerder een ligbeeld in drie dimensies laten veronderstellen.<br />
Hetzelfde geldt voor het beeld van Maria van Bourgondië, behorend tot de<br />
Schouw van het Vrije van Brugge; hij heeft het tweemaal getekend (folio's 85<br />
en 86): op de eerste schets, in potlood, waarschijnlijk getekend naar de natuur,<br />
geeft de schaduwing die achter het personage en over zijn gehele hoogte aangebracht<br />
is een beeld weer dat tegen een wand aanleunt, wat trouwens het geval<br />
is; op de tweede tekening daarentegen, een pentekening, waarschijnlijk naar<br />
de eerste gemaakt, is ze slechts een slagschaduw. Zij is aan de voeten geplaatst,<br />
zeer lang en onrealistisch zodat het beeld geheel los komt uit zijn omgeving.<br />
Nochtans geeft de Succa de personages weer in de houdingen waarin hij ze<br />
ziet. Rubens is minder getrouw in zijn copies in het Costume-Book, maar zijn<br />
afbeeldingen zijn levendiger omdat hij de houding van de figuren geheel verandert:<br />
de ligbeelden van Lodewijk van Male en Boudewijn V (f. 55-55\"') worden<br />
bij hem (f. 1) rustende krijgers, lichtjes in heupstand, één hand verstopt<br />
door het schild, de andere rustend op de degenknop of achter de rug. Zie ook<br />
bijvoorbeeld Willem CUto en Filips van de Elzas, voorgesteld door de Succa<br />
(f. 43-43vo) en door Rubens (folio's 2 en 27) 18: bij Rubens is elke hiëratische<br />
houding verdwenen.<br />
Voor de grafmonumenten kiest de Succa een welbepaalde gezichtshoek:<br />
bijna al de ligbeelden worden van boven gezien voorgesteld. Dit geeft een<br />
technische moeilijkheid want, geplaatst aan de voet van het monument, misschien<br />
lichtjes hoger, zag de kunstenaar de ligbeelden in verkorting en heeft<br />
hij ze hun werkelijke verhoudingen moeten teruggeven. De keuze van deze<br />
gezichtshoek is te herkennen op sommige schetsen waar het onderste van de<br />
plooien zichtbaar is aan de voeten (folio's 12, 71, 74) of aan de knieën (folio's<br />
43, 46, 55, 55vo). De Succa heeft geprobeerd de ligbeelden frontaal voor te<br />
10 Zie Inleiding, p. 4. 11 Zie J.S. Held, Rubens. Selected Drawings, dl. 1,p. 55-57.<br />
12 De tekeningen van Pieter Coecke van Aalst waren gegraveerd en gepubliceerd in 1553<br />
onder de titel Les Mœurs et Facholls de faire des Turcs; cf. P. Ward-Jackson, Sorne rare<br />
Drawings, p. 88, en G. Marlier, La Renaissance flamande, p. 55-74, afb.<br />
13 P. Ward-Jackson, Sorne rare Drawings, p. 89; tussen de meest beroemde citeren wij de<br />
gravures van Enea Vico, de Recueil de la Diversité des Habits, gepubliceerd te Parijs in<br />
1562, het Trachtenbuch van Hans Weigel, uitgegeven in 1572 (H. en O. Kurz, The<br />
Turkish dresses, p. 287) en de tekeningen van de Deen Melchior Lorichs. Deze laatsten<br />
stel1en hetzij taferelen uit het 1even van de Turken (1555-1556), hetzij de Europese kledij,<br />
vooral de Duitse (1567-1573) voor, sommige ervan werden door de kunstenaar geëtst<br />
tussen 1570 en 1583 (p. Ward-Jackson, op. cit., p. 83-93, afb.).<br />
14 Braunschweig, Herzog Anton Ulrich-Museum, Kupferstichkabinett, inv. nr. 171.<br />
15 Heden bewaard te Jeruza1em, L.A. Mayer Memorial; cf. H. en O. Kurz, The Turkish<br />
dresses, p. 275-290, afb. Rubens kopieerde zevenentwintig van deze tekeningen.<br />
18 Cf. F. Traugott Schulz, Vogtherr, Heinrich, p. 501, en J.S. Held, Rubens' Designs,<br />
p. 264-266, 269. 11 Gent, Stadsarchief; zie schetsboek van Gent, p. 176.<br />
18 Cf. J.S. Held, Rubens. Selected Drawings, dl. 1, p. 54-55.
stellen (folio's 12, 15,43, 55vo); dit is niet aItijd mogelijk geweest en dan heeft<br />
hij ze een beetje van driekwart getekend (folio's 64, 71, 93vo, 94). De schets<br />
van het grafmonument van Lodewijk van Male (f. 55) toont aan dat de kunstenaar<br />
el"niet in geslaagd is de drie ligbeelden vanuit éénzelfde gezichtshoek te<br />
schetsen: de twee vrouwen zijn lichtjes naar links gedraaid, de graaf is driekwart<br />
naar rechts voorgesteld terwijl ze aIle drie evenwijdig op de mg lagen.<br />
ln de zeldzame gevallen waal" de Succa de zijwand van de sokkel sarnen<br />
met het ligbeeld heeft getekend, heeft hij het ligbeeld vertikaal geprojecteerd<br />
boven de zijwand weergegeven, alsof ze allebei frontaal gezien werden (folio's<br />
38, 71, 74, 87); alleen de schets van het grafmonument van Lodewijk van<br />
Nevers (f. 90) schijnt uit eenzelfde gezichtshoek weergegeven; dit geldt tevens<br />
voor de twee praalgraven die zuiver in profiel gezien zijn (folio's 15vo en 95vo).<br />
Tenslotte heeft de Succa zijn tekeningen overvloedig voorzien van kanttekeningen:<br />
vermelding van het voorgestelde personage - veelvuldig voorkomend,<br />
identificatie van het monument - soms nogal duister (folio's 32,<br />
42vo, 48), tenslotte vooral inlichtingen over de materie en de stoffen van de<br />
kledij (doek, pels, fluweel, "sac de maille", enz.), over hun versiering (parels<br />
en "perlettes", ringen, bloemen, diamanten, enz.) en over hun kleuren ("incornadin",<br />
robijn, keel, goud, zilver, violet, azuur, enz.). Hij beschrijft soms de<br />
kleur van de ogen, van de haren en de vleeskleur. Het aanbrengen van notities<br />
bij tekeningen was een traditie: het volstaat te herinneren aan het portret<br />
geschilderd door Jan Van Eyck en meestal geïdentificeerd aIs zijnde dit van<br />
Kardinaal Albergati: dit portret is, links van het gelaat, bedekt met gegevens<br />
over de kleuren 19. De Succa maakt zijn aantekeningen in het Frans en het<br />
Nederlands. Het herhaald overschakelen van de ene taal naar de andere<br />
getuigt van zijn volmaakte tweetaligheid.<br />
Wat eigen aan Anthonio de Succa schijnt te zijn, is de verkorte vermelding<br />
van de kleuren in de vorm van cijfers 20. Ziehier de betekenis van deze cijfers:<br />
1. zilverkleurig 3. sabel 5. groen<br />
2. keel 4. azuur 6. goudkleurig<br />
De relatie tussen cijfers en kleuren werd niet door Succa zelf meegedeeld. Zij<br />
kon vastgesteld worden door de identificatie van wapenschilden, waarvan de<br />
bijzondere kleuren, dikwijls onveranderlijk, een veilige basis verschaften 31.<br />
(Vertaald door W. Janssens)<br />
19 Dresden, Kupferstichkabinett; L. Baldass, Jan van Eyck, cat. nr. 28, pl. 133.<br />
20 Deze vaststelling werd gedaan door Mw. C. Van den Bergen-Pantens .<br />
.21 ln sommige geval1en zijn Succa's tekeningen niet van de juiste aantekeningen voorzien.<br />
Men moet hieruit afleiden dat soms het model zelf foutief was, dat de kunstenaar<br />
zich kan vergist hebben, of nog dat de staat van bewaring van het monument aanleiding<br />
gaf tot verwarring. Zo zijn bijvoorbeeld vaak het blauw en het zwart, het zilver en het<br />
goud met elkaar verward. Uiteraard kon dit al1een maar nagegaan worden voor de<br />
wapenschilden, aangezien de originele voorwerpen die de Succa getekend heeft, vaak<br />
verdwenen zijn.
WAARDE EN BELANG VAN RET VERZAMELD MATERIAAL<br />
door M. Comblen-Sonkes<br />
Anthonio de Succa wil een documentatie uit de eers.te hand verenigen door<br />
zelf te gaan naar de verschillende plaatsen waar de afbeeldingen van vorsten<br />
bewaard zijn; de reeks getuigschriften die hij zich laat afleveren bewijzen dit.<br />
Bovendien laat hij vaak de aanwezigheid van de monumenten en de teksten<br />
die hij kopieert bevestigen (bv. f. 1 nr. 5, f. 8vonr. 2, f. 23vo nr. 2, f. 30vo nr. 1),<br />
de identificatie van een beeltenis die hij tekent preciseren (f. 69vo nr. 4) en de<br />
juistheid van een van zijn transcripties nagaan (f. 24 nr. 3).<br />
Indien in de <strong>Memoriën</strong> de reden van herhaling van sommige figuren<br />
ons ontsnapt, dan toont de herhaling van sommige details toch de bezorgdheid<br />
van de Succa om juist te zijn: hij wil de werkelijkheid dichterbij benaderen door,<br />
op dezelfde of op grotere schaal, schetsen van bustes (folio's 13, 21, 21va, 23vo,<br />
34, 41, 64vo), van delen van het gelaat (folio's 2, 35), van bijzonderheden van<br />
de wapenrusting (folio's 17, 45vo, 46, 90vo, 97) of van kledingstukken, passementwerk<br />
en juwelen (folio's 11, 11va, 42vo, 57vo, 89, 94vO)te hernemen.<br />
De confrontatie van zijn tekeningen met de bewaarde werken staat toe<br />
te beweren dat men in het algemeen vertrouwen kan schenken aan zijn getuigenis.<br />
Dit is zo voor de medailles van Anton van Bourgondië en don Carlos<br />
(f. 1), voor de zes portretten van graven van Vlaanderen (folio's 60vo, 61, 61va),<br />
voor de ligbeelden van Rendrik l, Mathilde van Boulogne en Maria van Brabant<br />
(f. 71) t, voor de praalgraven van Karel de Stoute en Maria van Bourgondië<br />
(folio's 93vo tot 97, 101-101 va) 2 en voor bijna al de zegels 3. ln de kopies<br />
van portretten echter is de graad van gelijkenis, bereikt door de Succa,<br />
niet altijd uitstekend zoals men verder kan lezen.<br />
Desondanks wordt het belang van de getuigenis van de Succa verminderd door<br />
het feit dat hij geen enkel idee had van de archeologische waarde van de<br />
werken die hij natekende. Voor verschillende personages uit de dertiende<br />
eeuw, begraven in de abdij van Flines, tekent hij zowel de muurschildering van<br />
de 16de eeuw die zonder twijfel de grafkapel versierde, aIs het 13de-eeuwse<br />
ligbeeld; zo worden van Bianca van Sicilië (folio's Il en 15), van Mathilde<br />
1 Het grafmonument van Hendrik 1 is gerestaureerd geweest; dat van Mathilde van<br />
Boulogne en van Maria van Brabant is zeer beschadigd. Zie de gedetailleerde vergelijkende<br />
studie van CI.-G. Dallemagne, Le Manuscrit, p. 58-59 en 62-64.<br />
2 Men moet er nochtans op wijzen dat bijvoorbeeld op f. 96v", het ligbeeld van de hertog<br />
voorgesteld is met opengeSIPreide benen, terwijl ze in werkelijkheid samengevoegd zijn;<br />
op de twee tekeningen van boven gezien, op folio's 93v" en 94, zijn het voorhoofd, de<br />
kroon, het kussen en de mouwen van de hertogin te klein.<br />
3 Er is een verschil in de vorm bij het tegenzegei van Robrecht II van Artesië (f. 21vO)<br />
en bij het zegel van Godefried III (f. 77v") ten overstaan van de bewaarde exemplaren;<br />
in het laatste voorbeeld schijnt er ook een vergissing in de legende te zijn.
van Bethune (folio's 11VOen 12) en van Gwijde van Dampierre (fO13vo) telkens<br />
een 13de en een 16de-eeuwse afbeelding gekopieerd. Hetzelfde gebeurde<br />
in de kerk O.-L.- Vrouw ter Predikheren te Leuven waar de Succa naast de<br />
ligbeelden van Hendrik III en Alix van Bourgondië, daterend van de 13de<br />
eeuw (f. 67vO)ook een muurschildering die hen voorstelde uit het einde van de<br />
14de eeuw, tekende. ln de abdij van Clairmarais geeft de Succa de details<br />
weer van een muurschildering, waarschijnlijk van 1547, waarop graven van<br />
Vlaanderen uit de 12de eeuw afgebeeld zijn: Diederik van de Elzas, Sibylla van<br />
Anjou en hun zoon Filips van de Elzas (f. 48). Deze laatste is ook afgebeeld<br />
op een wandtapijt bewaard in de Sint-Bertijnsabdij te Sint-Omaars; naar de<br />
kledij te oordelen kan dit wandtapijt niet voor de tweede helft van de 14de<br />
eeuw geweven zijn, hoewel de Succa of zijn gids ze meer dan 300 jaar oud<br />
schatten (f. 43vo). De afbeelding van Filips van de Elzas is een derde maal door<br />
de Succa getekend (f. 23vO)aIs pendant van die van zijn eerste echtgenote Elizabeth<br />
van Vermandois en dit naar twee beelden die het portaal van het hospitaal<br />
van Saint-Jean-en-l'Estrée versierden; nochtans wijzen de wapenuitrusting<br />
en de kledij duidelijk op de 16de eeuw: de Succa was zich dus niet bewust van<br />
anachronismen.<br />
Andere restrictie: de Succa tekent de beeltenissen geïsoleerd uit hun kader.<br />
Vandaar dat men zich slechts zelden een precies idee kan vormen van de<br />
monumenten, vooral de grafmonumenten waartoe ze behoorden. ln de zeven<br />
folio's die de kunstenaar besteedt aan de praalgraven van Flines, is het soms<br />
moeilijk uit te maken of hij een ligbeeld of een rechtopstaand beeld van hetzelfde<br />
personage getekend heeft. Bijvoorbeeld op folio's 13vo en 14: het zijn<br />
elementen, buiten de tekeningen om, die toegelaten hebben de knoop door te<br />
hakken: een tekst van Succa (f. 5 ur. 2), en een ander handschrift 4. AIleen het<br />
grafmonument van Bianca van Sicilië is goed voorgesteld (folio's 15ro-voen 16).<br />
Te Rijsel voert hij verscheidene mooie schetsen uit van het praalgraf van Lodewijk<br />
van Male (folio's 54vo-55, 56-58vo) maar alleen van de beelden hiervan;<br />
het enige architecturaal element dat hij noteert, is de zeshoekige sokkel van de<br />
pleuranten. ln dezelfde tijd nochtans, of kort daama, zijn anderen anders te<br />
werk gegaan. Wanneer de schildknaap Kare! van Rietwyck (t 1656) gekleurde<br />
tekeningen van grafmonumenten te Leuven en te Brussel uitvoerde of liet<br />
uitvoeren 5 ging zijn bekommemis uit naar monumenten in hun geheel en<br />
hoewel de kwaliteit van deze tekeningen minder goed is dan die van de <strong>Memoriën</strong>,<br />
zijn ze uit architecturaal oogpunt vollediger. En toen, op het einde<br />
van de 17de eeuw, Rogier de Gaignières Franse grafmonumenten liet natekenen,<br />
wilde hij verzorgde schetsen, die zowel de grafkelder of het nisgewelf aIs<br />
details van de kledij of van de wapenrusting weergeven 6. Zoals hoger vermeld<br />
vormt de schetsbundel van Brugge een uitzondering in de <strong>Memoriën</strong>. Het<br />
grafmonument van Karel de Stoute is in profiel getekend (f. 95vo) en van boven<br />
gezien (f. 96vO);de Succa levert ook schetsen van de cartouche gedragen door<br />
allegorische figuren en van de rechterarm en het rechterbeen van het ligbeeld
(f. 97). Van het grafmonument van Maria van Bourgondië heeft de kunstenaar<br />
het ligbeeld geschetst van boven af gezien sarnen met de grafzerk waarop<br />
het rust (folio's 93voen 94), met het kussen en de kruin van het hoofd (f. 94vo),<br />
met details van het kapsel en de gegraveerde versieringen van de mantel (f.<br />
94vO)alsook de kwartieren van moederszijde afgebeeld op een zijde van de<br />
sokkel (f. 101).<br />
Een reeds vermeld karakteristiek van de werkwijze van de Succa, vermindert<br />
eveneens de waarde van zijn getuigenis: het feit namelijk dat hij graag<br />
schaduwen verplaatst of toevoegt. Zo vervalst hij het uitzicht van het monument:<br />
personages afgebeeld op grafplaten schijnen driedimensionale ligbeelden<br />
te zijn (f. 64vo); de vlak uitgesneden houten voorstelling van Karel de<br />
Goede schijnt in de <strong>Memoriën</strong> een volbeeld te zijn (f. 89). Vanuit dit standpunt<br />
heeft de getuigenis van de Succa duidelijk minder waarde dan die van<br />
Arent Van Wijnendaele (t 1592), wiens tekeningen hem meermaals aIs model<br />
gediend hebben (folio's 60vo,61, 61vo,62, 62voen misschien ook f. 64-64vo).<br />
Van waarde blijft toch dat de <strong>Memoriën</strong> aan de historicus van de sculptuur<br />
een indrukwekkende reeks verdwenen ligbeelden laat kennen: meer bepaald<br />
het verbazend geheel van de abdij van Flines, het Saint-Denis van de Dampierres.<br />
De kwaliteit van sommige ervan werd vertolkt door de SUcca die in de<br />
ligbeelden van Mathilde van Bethune (f. 12) en van Bianca van Sicilië (f. 15)<br />
te Flines, van Hendrik III en Alix van Bourgondië te Leuven (f. 67vO),<br />
bijvoorbeeld de gratie en de sereniteit van de 13de eeuw heeft kunnen weerge,ven.<br />
De tekening van een grafmonument van het begin van de 13de eeuw is<br />
intrigerend: dat van Margareta van de Elzas (f. 87), vroeger in de Sint-Donaaskerk<br />
te Brugge (zie p. 242, voetnoot 10). ln deze tijd zijn de zijwanden van de<br />
grafmonumenten meestal geritmeerd door nissen versierd met wapenschilden<br />
of afzonderlijke figuren die een wapenschild dragen 7. Succa daarentegen stelt<br />
een zijwand voor met kleine taferelen en deze zijn weI eigentijds: de wapenrusting<br />
bewijst dit. Deze afwijkingis bij ons weten enig.<br />
De geknielde beelden van Machteld van Artesië (f. 33) en Otto IV van<br />
Bourgondië (folio's 33 en 35) vormden pendanten in het portaal van het klooster<br />
van La Thieulloye, heel waarschijnlijk rechts en links van een beeld van<br />
O.-L.-Vrouw, geleund tegen een middenpijler. De kopie van de beeltenissen<br />
van het echtpaar heeft veel belangstelling gewekt omdat zij getuigt van het<br />
bestaan, tenminste vanaf het tweede kwart van de 14de eeuw, van een sculpturale<br />
compositie die Jan de Marville en Claus Sluter zullen hernemen op het<br />
4 Brussel, K.B., Goethals 1509, f. 10, eerste helft van de 17de eeuw.<br />
5 Brussel, K.B., 22483, C. de Rietwyck, Sigillographica <strong>Belgica</strong>; el.-G. Dallemagne,<br />
Le Manuscrit, p. 63-65, 68.<br />
6 De systematische publikatie van de archeologische tekeningen van Rogier de Gaignières<br />
werd ondernomen door J. Adhémar, Les tombeaux.<br />
7 Zie A. De Valkeneer, Iconographie, p. 48, 50-56.
einde van de eeuw in het portaal van het kartuizerklooster van Champmol,<br />
bij Dijon 8.<br />
Verschillende etsen en reeksen van tekeningen laten met voldoende juistheid<br />
de beeldjes van de pleuranten kennen van het beroemde praalgraf van<br />
Lodewijk van Male, opgericht te Rijsel in 1455 door Jacob van Gérines 9,<br />
maar de tekeningen die Anthonio de Succa van de ligbeeld~n nagelaten heeft,<br />
zijn de meest interessante (folio's 54vo en 55). Hetzelfde geldt voor de graffiguur<br />
van Johanna van Brabant (f. 74), wier tombe eveneens door Jacob van<br />
Gérines te Brussel in 1458-59 opgericht werd.<br />
Onder de glasramen afgebeeld in de <strong>Memoriën</strong> bevindt zich de reeks<br />
glasramen die door Guillaume Fillastre (t 1473) aan de abdijkerk van Sint-<br />
Bertijn te Sint-Omaars werd geschonken en die Sibyllen voorstelden: wij menen<br />
er vier op folio's 45 en 46vote kunnen identificeren 10.<br />
Verscheidene muurschilderingen werden weergegeven. Indien sommige<br />
dateren van de 16de eeuw en een nogal miniem belang boden, tenminste wat<br />
de nagetekende details betreft (bv. folio's 11, llvo, 15, 48), want van het<br />
geheel van de compositie kunnen wij ons geen idee vormen, verdienen andere<br />
daarentegen gesignaleerd te worden. ln de kapel van O.-L.-Vrouw Hemelvaart<br />
in de abdijkerk van St.-Bertijn, is de graaf van Artesië Robrecht 1 geknield<br />
in gebed voorgesteld. Hij draagt de kledij van de jaren 1340-1350 en<br />
is blijkbaar beschermd door een heilige die door de Succa vaag geschetst werd<br />
(f. 47). Zijn tekening van de muurschildering van Hendrik III van Brabant en<br />
van Alix van Bourgondië, vroeger in het koor van de kerk O.-L.-Vrouw ter<br />
Predikheren te Leuven (f. 67vo), is meer verzorgd; de Succa heeft de iets of<br />
wat gekunstelde aristocratische elegantie van deze twee afbeeldingen uit het<br />
einde van de 14de eeuw goed aangevoeld en weergegeven.<br />
Tenslotte laten de <strong>Memoriën</strong> een reeks geschilderde en getekende portretten<br />
kennen waarvan enkele dateerden uit die belangrijke periode, die het<br />
einde van de 14de eeuw en het begin van de 15de was voor de geschiedenis<br />
van het portret in de westerse kunst. Het portret in profiel van Lodewijk van<br />
Male (f. 22) zou kunnen afgeleid zijn van een origineel, geschilderd naar natuur,<br />
dus v66r 1384, en zou dan sarnen met dit van de koning van Frankrijk<br />
Jan Il de Goede, een van de oudst gekende portretten zijn 11. Van Jan II de<br />
Goede bestaat er ook een afbeelding gezien van driekwart en dit tussen zes<br />
portretten van prinsen die bijna allemaal gedurende het tweede derde van de<br />
14de eeuw overleden zijn (f. 53rO-vO).Er zijn geen anachronismen aan te wijzen<br />
wat hun kledij betreft maar het is niet denkbaar, naar hun stijl te oordelen,<br />
dat de modellen al dan niet direct nagetekend door de Succa zouden kunnen<br />
geschilderd zijn naar natuur. Waarschijnlijk zijn deze modellen afgeleid van<br />
eigentijdse beelden van deze vorsten. Was het origineel van het portret van<br />
Wenceslas 1 (f. 102) eveneens een posthuum werk, zijn stijllaat toch toe het in<br />
een welbepaalde periode te situeren: het hoofd nog gezien in profiel maar de<br />
buste reeds drie kwart gedraaid en de aanwezigheid van de hand met de bloem
en de kaproen wijzen op het begin van de 15de eeuw. Dit verlorengegaan schilderij<br />
kan vergeleken worden met sommige geschilderde kopieën van portretten<br />
van Filips de Stoute en Jan zonder Vrees 12. De tekening van de Succa is<br />
dus een belangrijke getuige van de overgangsfase tussen de portretten in profiel<br />
en deze in driekwart. De <strong>Memoriën</strong> bewaren ook de herinnering van enkele<br />
vrouwenportretten: die van Margareta van Brabant (f. 22), van Margareta<br />
van Male (f. 22vO)en Margareta van Beieren (folio's 22vo en 60), allen in driekwart<br />
voorgesteld. Zijn ze afgeleid van originel en uitgevoerd tijdens het leven<br />
van deze prinsessen? Bij gebrek aan portretten van de 14de eeuw van dit type<br />
bewaard in West-Europa, is deze hypothese weinig waarschijnlijk voor het<br />
eerste portret. Ze blijkt aanvaardbaar voor de anderen; in ieder geval hun<br />
kledij, waarvan de vormen lange tijd standvastig zijn gebleven, levert geen<br />
juiste aanwijzingen.<br />
Vit iconografisch standpunt is de inbreng van de tekeningen van de Succa van<br />
zeer wisselvallig belang: niet door gebrek aan goede trouw van zijn zijde,<br />
maar omdat hij, zich niet bewust van de anachronismen, zelden de identificatie<br />
van de personages betwist die voorgesteld wordt door de bezitters van de<br />
werken.<br />
Hij heeft volledig faIlltaisistische beeltenissen nagetekend van personages<br />
die verschillende eeuwen vroeger geleefd hebben, bv. de zes graven van Vlaanderen<br />
van de IOde - llde eeuw, afgebeeld op een schilderij van de 15de (folio's<br />
60vo, 61, 61vO), en Boudewijn V van Henegouwen en zijn echtgenote<br />
Margareta van de Elzas in kledij van het einde van de 14de of begin 15de<br />
(f.60).<br />
Sommige van deze tekeningen vertonen tegenstrijdigheden wat betreft de<br />
identificatie van voorgestelde personages met andere kopies van dezelfde documenten,<br />
zonder dat het mogelijk blijkt te bepalen wie gelijk heeft; dit is het<br />
8 Zie M. Devigne, La sculpture mosane, p. 73-74.<br />
9 Zie de fotografische documentatie gepubliceerd door J. Leeuwenberg, De tien bronzen<br />
"Plorannen", p. 38-57.<br />
10 Zie p. 147, voetnoot 3. Ten titel van vergelijking kan men het bestaan aanwijzen van<br />
zes bladen met tekeningen, recto en verso, waarschijnlijk door de Meester van de "Gewandstudien",<br />
een Duits kunstenaar van het einde van de 15de eeuw. Deze bladen,<br />
bewaard te Berlijn (Kupferstichkabinett), Chantilly (Musée Condé), Koburg (Kunstsammlungen)<br />
en Hamburg (Kunsthalle), zijn kopies naar muurschilderingen, geschilderde<br />
doeken of glasramen beïnvloed door de stijl van Rogier van der Weyden, cf. M. Sonkes,<br />
Dessins du XV' siècle,p. 180-195, pl. XLIV-IL. Zij stellen de Apostolische geloofsbelijdenis<br />
voor. Op het onderste register van de twaalf composities zijn twee mannelijke<br />
personages voorgesteld: een apostel en een profeet, ,gezeten aan weerszijden van een cartouche<br />
die een zinsnede uit het Credo draagt en een aangepaste tekst uit het Oude<br />
Testament. Hun houding gelijkt wonderwel op deze van de vier vrouwelijke figuren,<br />
getekend door de Succa.<br />
11 Parijs, Louvre; G. Ring, La Peinture française, p. 19, fig. Il en p. 191, nr. 1.<br />
12 Kopies respectievelijk bewaard in het Paleis van Versailles en in het Musée Condé te<br />
Chantilly; Ch. Sterling, La peinture de portrait, p. 295-296, iII. 188 en 189.
geval met de portretten van Filips V de Lange en zijn echtgenote Johanna van<br />
Bourgondië, gravin van Artesië (f. 23), die in het Recueil d'Arras 13 de portretten<br />
worden van Filips VI de Valois en zijn echtgenote Johanna, hertogin<br />
van Bourgondië.<br />
Andere nagetekende portretten zouden, te oordelen naar de stijl, min of<br />
meer gelijktijdig zijn met de voorgestelde personages, maar de identificatie,<br />
voorgesteld door de Succa, is moeilijk te aanvaarden, er is bijvoorbeeld het<br />
gebrek aan overeenstemming met de gebruikelijke iconografie van die personages:<br />
op folio 1 lijkt de beeltenis met de vermelding Jacoba van Beieren in<br />
het geheel niet op andere portretten van de gravin, en op f. 60 zou een jonge<br />
vrouw, gekleed naar de Vlaamse mode, zogezegd Bianca Maria Sforza zijn,<br />
terwijl deze normaalltaliaanse of Duitse kledij draagt. Soms is er een chronologisch<br />
verschil tussen de leeftijd die de personages schijnen te hebben en de<br />
kledij die ze dragen: op f. 23 heeft een jong meisje, Catharina van Frankrijk<br />
genaamd, een mantel die dateert van de tijd van de geboorte van de prinses,<br />
maar die niet meer gedragen werd vijftien of achttien jaar later, de leeftijd die<br />
men toekent aan het jonge meisje op de tekening.<br />
Maar de <strong>Memoriën</strong> bewaren ook de herinnering aan verscheidene verdwenen<br />
portretten, overeenstemmend of vergelijkbaar met andere afbeeldingen<br />
van dezelfde personages: genieten onder andere van deze verrijking van<br />
hun iconografie: Isabella van Portugal (f. 1), Jan IV van Brabant (f. 2), Filips<br />
van Sint-Pol (f. 2), Lodewijk van Male (f. 22), Filips de Goede (f. 34), Willem<br />
van Croy (f. 67), Filips de Schone en Johanna de Krankzinnige (f. 75),<br />
Wenceslas 1(f. 102) en Frederik III (f. 106).<br />
De <strong>Memoriën</strong> en de studie van de burgerlijke kledij<br />
De burgerlijke kledij laat slechts een vage datering toe van sommige monumenten,<br />
nagetekend in de <strong>Memoriën</strong> (folio's 12, 12vo, 13, 22vo, 41-42, enz.)<br />
daar de mode soms gedurende driekwart eeuw zeer weinig verandert en de<br />
staatsiekledij zich nog langer kan handhaven. Maar het onderzoek van de<br />
kopieën brengt eveneens weinig nieuws bij aan de kennis van de geschiedenis<br />
van de kledij. Enerzijds moet men er rekening mee houden dat de tekening van<br />
de kledij zeer vaag kan zijn (folio's Il, Il vo,49, 64, 68, 73v o bv.). Anderzijds,<br />
zonder de juiste datum van uitvoering van een kunstwerk te kennen, kan men<br />
niet bevestigen er een nieuwe vorm van kledij aan te treffen; in de volgende<br />
bladzijden zal het duidelijk worden dat de monumenten, vooral de grafmonumenten,<br />
een belangrijk chronologisch verschil kunnen vertonen met de datum<br />
van overlijden van de personen voor wie zij werden opgericht. Het volstaat te<br />
herinneren aan het grafmonument van Karel de Stoute, opgericht door Filips<br />
II, dus vier generaties later. Deze restricties zullen later meer uiteengezet<br />
worden in de studie van de militaire kledij. (Vertaald door W. Janssens)
DE MEMORIEN VAN SUCCA<br />
EN DE ARCHEOLOGIE VAN DE MILITAIRE DRACHT<br />
VAN DE 12de TOT DE 16de EEUW<br />
door C. Gaier<br />
De gedenkschriften van Succa bevatten een vijftigtal tekeningen van monumenten<br />
en voorwerpen die voorstellingen van gewapenden bevatten. Tachtig<br />
procent van deze monumenten zijn intussen verloren gegaan. Het oudheidkundig<br />
belang van de tekeningen is dus groot. Meer dan de helft van de getekende,<br />
verdwenen monumenten was versierd met ligfiguren in reliëf die van<br />
belang zijn voor de kennis van de wapenrusting v66r de 16de eeuw. Daarnaast<br />
zijn schilderijen, beelden en andere afbeeldingen weergegeven. Een geval apart<br />
is de enige afbeelding van een werkelijk wapen: het schild van Boudewijn van<br />
Gonstantinopel.<br />
De betrouwbaarheid van Succa's tekeningen is nauwelijks aanvechtbaar, ze<br />
munten niet alleen uit in exacte weergave, ze zijn ook minutieus en gedetailleerd.<br />
Succa bezat zichtbaar begrip voor de oude militaire dracht, die hij intelligent<br />
en nauwkeurig weergeeft. Dit kan men niet van al zijn navolgers zeggen<br />
die, minder goed geïnformeerd, ernstige interpretatiefouten maakten 1.<br />
Succa had per slot van rekening een militaire carrière achter de rug, zodat hij<br />
bekend was met de verdedigings- en blanke wapens van zijn tijd, die vaak nog<br />
sterk leken op de wapens van voorafgaande generaties.<br />
De kunstenaar beschouwde zichzelf bepaald niet aIs archeoloog; hij<br />
tekende wat hem interesseerde vanuit een praktische belangstelling, die gericht<br />
was op het verzamelen van informatie over de portretten en stambomen van<br />
oude vorsten uit de Nederlanden. Met het oog hierop zijn de tekeningen van<br />
Succa vaak heel precies bij het weergeven van gezichten en heraldische bijzonderheden,<br />
terwijl de rest van het onderwerp vaak summier is behandeld.<br />
Gelukkig is zijn werkwijze zo zeker, dat een enkele pen of potloodstreek voldoet<br />
om vormen aan te geven, die een hedendaagse kenner nog interpreteren<br />
kan.<br />
De bestudering van de tekeningen van gewapenden in Succa's werk is in oudheidkundig<br />
opzicht de moeite waard. Het is namelijk mogelijk een aantal monumenten<br />
te dateren, die wegens het ontbreken van genealogische of chronologische<br />
aanduidingen tot dusver niet te dateren waren.<br />
1 Dit was het geval bij de wapenherauten Jean-Gilles en Jacques-Henri Le Fort (1676-<br />
1751) in hun Recueil d'épitaphes des Arch. Etat Liège, van de ewdiete Joseph Van Den<br />
Berg (l9de eeuw) wiens aantekeningen bewaard worden in Luik, Bibliothèque de l'Université.<br />
Dezelfde interpretatiefouten in F. de Vigne, Vade-mecum.
De geschiedenis van de bewapening vormt een referentiekader dat van<br />
periode tot periode niet altijd even precies is 2. Ret is weI zo dat de ontwikkeling<br />
van het harnas voor dateringsdoeleinden een veel zekerder criterium<br />
biedt dan de ontwikkeling van het kostuum. Rarnassen worden vaak afgebeeld,<br />
omdat ze nu eenmaal tot in de 16de eeuw tot de normale uitrusting van<br />
de krijgsman behoorden. De ontwikkeling loopt zo vanaf de 12de eeuw via<br />
diepgaande veranderingen in de 13de eeuw, en de grote ontwikkelingen in de<br />
14de eeuw, naar de evolutie van de 15de en 16de eeuw.<br />
Wanneer men de typologie van de verschillende harnasonderdelen<br />
bestudeert zoals helm, armstukken, handbeschermers, borst- en rugstuk,<br />
schaamplaat, been- en scheenstukken en sporen, dan vindt men een menigte<br />
gegevens, die ieder afzonderlijk een nauwkeurige datering mogelijk maken.<br />
Deze methode heeft haar bruikbaarheid al bewezen in de archeologie en de<br />
iconografie 3 en zal ook op andere gebieden haar nut kunnen bewijzen. Wij<br />
zullen er gebruik van maken bij het dateren van enkele tekeningen van Succa.<br />
Twee opmerkingen vooraf: kunstenaars stelden in de middeleeuwen historische<br />
personages meestal voor aIs tijdgenoten. Deze gewoonte, die te maken<br />
kan hebben met een gebrek aan documentatie over het verleden en een<br />
statische wereldbeschouwing, bleef in zekere mate tot in de 18de eeuw bestaan.<br />
Men ziet evenwel soms dat kunstenaars om het historische karakter van<br />
bepaalde personages te onderstrepen, deze afbeelden in uit de mode geraakte<br />
of ronduit gefantaseerde kledij 4. Deze pogingen tot vervreemding komen ons<br />
nu dermate onhandig voor, beladen aIs wij zijn met anderhalve eeuw historisch<br />
en archeologisch onderzoek, dat ze ons niet gauw zullen bedriegen. ln zulke<br />
gevallen is de datering van het betreffende monument bijna steeds duidelijk<br />
door opvallende anachronismen. Ret voorbeeld van de ligfiguur van Boudewijn<br />
V van Vlaanderen (f. 55vO)dat in het navolgende ter sprake komt, is in<br />
dit opzicht representatief. Maar ook buiten de militaire voorstellingen zijn er<br />
voorbeelden in Succa's werk.<br />
De tweede opmerking betreft vooral deligfiguren: grafmonumenten die<br />
niet noodzakelijkerwijs tegelijkertijd met het overlijden van de begravene zijn<br />
uitgevoerd. Soms zijn ze reeds bij het leven besteld en uitgevoerd, soms ook<br />
veellater op bestelling door een nakomeling bijvoorbeeld. Verder aIs het om<br />
ligfiguren van een echtpaar gaat, is het beeldhouwwerk vaak uitgevoerd na<br />
het overlijden van de langstoverlevende echtgenoot. De afgebeelde mode is dan<br />
niet die uit de tijd van het sterven van de eerst overledene 5.<br />
Ret bovenstaande geldt natuurlijk ook voor monumenten waarop personen<br />
uit verschillende generaties zijn afgebeeld 6.<br />
Wat geldt bij het bezien van grafmonumenten, die bewaard zijn gebleven,<br />
geldt ook indirect bij het bezien van de door Succa afgebeelde monumenten.<br />
Chronologische criteria kunnen zo de archeologische documentatie van<br />
Succa aanvullen en op waarde toetsen.
Het zou overdreven zijn te stellen dat de tekeningen van Succa de kennis van<br />
de middeleeuwse bewapening vergroten. Desondanks verschaffen ze op verschillende<br />
details opheldering en dragen ze bij tot een completer beeld wat de<br />
Belgische vorstendommen betreft.<br />
Zonder te verwijlen bij exemplaren die reeds voldoende bekend zijn,<br />
willen wij speciaal letten op zaken die interessant zijn voor de kennis van de<br />
oude bewapening en vooral op twistpunten ten aanzien van de datering van de<br />
afgebeelde monumenten.<br />
F. 17, H et schild van Boudewijn IX, keizer van Constantinopel<br />
Dit schild is het enige werkelijke wapen afgebeeld en beschreven door Succa<br />
in zijn gedenkschriften. Hij heeft het schild in 1601 gezien, toen het zich nog<br />
in de schatkamer van het klooster van l'Honneur-Notre-Dame te Flines bij<br />
Dowaai bevond, waar het tot 1732 te zien was; sindsdien is het verdwenen. ln<br />
tegenstelling tot wat Succa zegt, kan het schild niet rechtstreeks door de keizer<br />
van Constantinopel aan het klooster in Flines geschonken zijn, want dit<br />
klooster werd pas 29 jaar na de dood van de keizer gesticht. De veronderstelling<br />
van Martène en Durand, overgenomen door E. Hautcœur, dat het voorwerp<br />
het eigendom is geweest van Gwijde van Dampierre (t 1305), de kleinzoon<br />
van de keizer, is eveneens ongefundeerd. De mening van Tiroux volgens<br />
welke het schild kan hebben behoord tot de relieken van Boudewijn IX die<br />
door zijn dochter Margareta van Constantinopel aan het klooster zouden zijn<br />
geschonken, is veel waarschijnlijker.<br />
2 Zie: C. Blair, European Armour c. 1066 to c. 1700, Londen, 1958; R.E. Oakeshott,<br />
The archaeology of weapons, 2de 00., Londen, 1963.<br />
3 Zie: C. Gaier, Contribution, p. 37-55.<br />
4 a. De ligfiguur van Ramon Berenguer II (t 1082) werd in 1385 à l'antique uitgevoerd,<br />
d.w.z. gekleed volgens de mode van ca. 1300. Zie M. de Riquer, L'arnès dei cavalier,<br />
Barcelona, 1968, p. 78, fig. 107.<br />
b. De "Kindermoord" van Pieter Bruegel (Wenen, Kunsthistorisches Museum) geschilderd<br />
rond 1565 vertoont wapens en costuums een halve eeuw vroeger dan de tijd waarin<br />
het werk geschilderd werd.<br />
Zie: H. Barlett Wells, Arms in Bruegels Slaughter of the Innocents, Journal Arms &<br />
Armour Soc., 1964, p. 193-209. L. von Wilckens, Das "historische" Kostüm im 16.<br />
lahrhundert, Zeitschrift Hist. Waffen u. Kostümkuooe, 1961, p. 28-46.<br />
5 Bijvoorbeeld: a. De grafsteen van Willem Wilkar, heer van Awans (t 1397) en zijn<br />
echtgenote Adilhe van Bierset (t 1379) in de kerk van Awans is gezien de datering van de<br />
wapenrusting uitgevoerd op het eind van de 14de eeuw, dus na de dood van de echtgenoot.<br />
b. De grafsteen van Gerard van Gothem (t 1358) en zijn vrouw Elisabeth BOllen (t 1403)<br />
is volgens het opschrift gebeeldhouwd op het eind van de 14de eeuw (kerk van Gothem).<br />
6 a. De geelkoperen grafplaat van Jan (t 1352) en Gerard Heers (t 1398), Brussel, Koninklijke<br />
Musea voor Kunst en Geschiedenis, werd uitgevoerd aan het eind van de l4de<br />
eeuw, voor de dood van Gerard. b. De dubbele grafsteen in de kerk van Neuville-sous-<br />
Huy ([ihange) die Thomas Royer (t 1397) en zijn zoon Pieter voorstelt, is tijdens het<br />
leven van Thomas vervaardigd op het eind van de 14de eeuw.
Succa deelt mee, dat het gaat om krijgsbuit door Boudewijn ontrukt aan<br />
de Turken tijdens zijn kruisvaart. Deze mededeling is ongetwijfeld onjuist. De<br />
voorsteIIingen van menselijke figuren die men op het voorwerp ziet, ondersteunen<br />
een islamitische herkomst niet. Bovendien is de V-vorm van het schild<br />
niet gebruikelijk in de islamitische wereld.<br />
Schilden van dit type verschijnen in Spanje tijdens het begin van de 13de<br />
eeuw en bereiken Noord-Europa via Frankrijk. ln onze streken komt men ze<br />
rond het midden van de 13de eeuw voor het eerst tegen, maar altijd veel<br />
minder talrijk dan andere modellen. De heraldiek van het Middellandse-Zeegebied<br />
heeft die schildvorm doen voortbestaan 7.<br />
De decoratieve elementen die Succa noemt, staan een reconstructie toe<br />
van het zeldzame en kostbare stuk. Ret schild was zeker van hout, de binnenkant<br />
was voorzien van een kussentje van rood satijn en van groene riemen<br />
die grote handvatten vormden. De buitenrand lijkt beschilderd en versierd<br />
met zilver filigraan lofwerk. Ret veld van het schild is getooid met een gouden<br />
blad en bezaaid met geschilderde rosetten van blauw en rood, soms versierd<br />
met een pareI. Gevlochten vergulde zilverdraad maakt ook deel uit van de<br />
versieringen.<br />
ln het midden bij wijze van umbo bevindt zich een plak die in vier kwartieren<br />
is gedeeld. De twee bovenste bevatten ieder de afbeelding van een getroonde<br />
koning, de twee andere een galopperende Turkse ruiter. Ret hartschild<br />
van de plak toont Turkse ruiters omcirkeld door een geschilderde en in<br />
filigraan uitgevoerde rand. Niets schijnt zich tegen een toeschrijving van het<br />
schild aan Boudewijn van Constantinopel te verzetten. Ret gaat om een pronkstuk<br />
van uitzonderlijke rijkdom, dat vermoedelijk in het mediterrane gebied<br />
tot stand is gekomen.<br />
F. 25vo, De ligfiguur van Reinald (t 1221)<br />
Dit beeld is vooral van belang voor de geschiedenis van helm en schild. Ret<br />
kwam vermoedelijk tot stand niet lang na de dood van Reinald. De helm is van<br />
het overgangstype tussen de helm met simpele visierplaat uit het eind van de<br />
12de eeuw en de cylindrische pothelm met platte bovenkant, die in het midden<br />
van de 13de eeuw in gebruik is. De kijkgaten zijn geboord in een cirkelvormige<br />
rib, die de helm in het midden versterkt. De luchtgaten zijn rond en<br />
langwerpig. De kap is met een band die tussen de ogen doorloopt versterkt. De<br />
top van de helm blijft wijd zoals dikwijls het geval is bij het begin van de 13de<br />
eeuw.<br />
Ret schild is even karakteristiek voor deze periode, het herinnert aan<br />
schilden uit de tweede helft van de 12de eeuw, convex en met rechte bovenrand,<br />
maar zonder zoom of knop. De afmetingen zijn nog groot, ongeveer<br />
80 centimeter hoog, zoals veel andere voorbeelden uit de militaire iconografie<br />
van de eerste helft van de 13de eeuw.
Men zal opmerken,dat het zwaard erg groot is voor deze periode. AIs<br />
Succa tenminste de werkelijke verhouding met de figuur in acht heeft genomen<br />
8.<br />
F. 33, Standbeeld van Otto IV, graaf van Bourgondië (t 1302)<br />
Dit gepolychromeerde stenen beeld bevond zich in het portaal van de kloosterkerk<br />
van Thieulloye-Iez-Arras, gesticht in 1324 door Mathilde van Artesië<br />
(t 1329), de echtgenote van graaf Otto IV. Succa heeft ons verscheidene tekeningen<br />
van dit monument nagelaten, overigens niet zonder tegenstrijdigheden.<br />
Tezamen vormen ze een belangrijke bron voor de kennis van het ontstaan van<br />
het platenhamas in West-Europa.<br />
De graaf draagt een maliënkolder voorzien van een maliënkap, daarover<br />
een blauwe wapenrok bezaaid met Franse lelies. De schouderbeschermers<br />
dienen ook tot ondergrond voor heraldische motieven. Tot zover niets bijzonders<br />
voor een wapenrusting uit de 13de eeuw. De overige onderdelen wijzen<br />
evenwel op diepgaande veranderingen. De helm is een ijzeren hoed gemaakt<br />
van geklonken platen. Hij is voorzien van een helmteken in de vorm<br />
van een draak, dergelijke helmtekens werden meestal uitgevoerd in zacht materiaal,<br />
zoals cuir bouilli. Het bovenste stuk van de borst, de haIs en het onderstuk<br />
van het gezicht worden beschermd door een kraag van geklonken platen<br />
die zonder twijfel aan de linkerkant gearticuleerd zijn en waarschijnlijk<br />
bekleed met textiel. De onderarmen zijn bekleed met platen en de ellebogen<br />
met schijven. De benen lijken voorzien van scheenplaten die bij de knie overgaan<br />
in knieplaten met schelp. De voeten zijn simpelweg bekleed met maliën.<br />
De sporen hebben raderen. Over het zwaard dat aan een groene gordelriem<br />
hangt, is niets bijzonders op te merken. Dit soort wapenrusting komt vaak<br />
voor bij Europese grafbeelden uit de eerste heUt van de 14de eeuw 9. Zonder de<br />
knieplaten met schelp, die eerder doen denken aan de periode omstreeks<br />
1340, zou men geneigd zijn het monument van de graaf omstreeks 1330 te<br />
dateren. Misschien zou men kunnen veronderstellen, dat het werd opgericht<br />
bij het overlijden van zijn echtgenote in 1329. Haar beeld ligt immers aIs pendant<br />
van het zijne in het portaal van La Thieulloye. Hoe het zij, de graaf is op<br />
zijn grafbeeld uitgedost in een wapenrusting die nog niet bestond bij zijn leven.<br />
7 Zie H. Nickel, Der mittelalterliche Reiterschild des Abendlandes, Berlin, 1958, p. 32-<br />
33. M. de Riquer, L'arnès dei Cavaller, Barcelona, 1968, fig. 28, 30, 33, 34, 41, 56, 72.<br />
Voor het zegel van Raimond VII van Toulouse, zie: A. Schulz, Blankwaffen und Rüstung<br />
der Minnezeit, Nuremberg, s.d., fig. 90.<br />
8 Voor de ontwikkeling van wapenrusting en schild, zie: C. Blair, op. cit.; H. Nickel,<br />
op. cit.; N.V. Norman, Arms and Armour, Londen, 1972.<br />
9 Zie: noot 8. Voor het type wapenrusting van Otto IV, zie: S.V. Grancsay, The armor<br />
of don Alvaro de Cabrera, Bull. Met. Mus. Art, 1952, p. 275-285.
F. 43, De ligfiguur van Willem Clito, graaf van Vlaanderen (t 1128)<br />
Dit beeld bestond nog aan het eind van de 18de eeuw in Sint-Bertijnsabdijkerk<br />
te Sint-Omaars; sindsdien is het verdwenen, maar gelukkig zijn twee tekeningen<br />
bewaard gebleven, die van Succa uit 1602 en een die door Vredius in<br />
1639 gepubliceerd werd in zijn Sigilla comitum Flandriae 10. Beide tekeningen<br />
verschillen slechts in geringe details: de eerste is precieser waar het de sokkel<br />
van de ligfiguur betreft, het romaanse baldakijn, het ornament van handen<br />
en hoofd, zwaardknop en schede. De engelen en de leeuwen aan de voeten van<br />
de graaf en de versiering van het schild zijn daarentegen erg schematisch weergegeven.<br />
Details van de wapenrusting bewijzen dat dit monument niet ten tijde<br />
van de dood van de graaf van Vlaanderen is vervaardigd, maar een halve eeuw<br />
later. De volledige maliënkolder verschijnt rond 1150 terwijl de mouwen pas<br />
in het laatste kwart van de 12de eeuw van handbeschermers zoals die hier te<br />
zien zijn worden voorzien. Deze datering geldt ook voor het grote schild met<br />
rechte bovenrand dat Succa afbeeldt. De bevestiging van de plaat waarmee de<br />
maliënkap gesloten kan worden zodat de kin beschermd wordt, is duidelijk te<br />
zien. De afwezigheid van een wapenrok is normaal v66r ongeveer 1190. ln dat<br />
jaar wordt een wapenrok voor het eerst afgebeeld op de zegels van de graaf<br />
van Vlaanderen en Henegouwen Boudewijn IX 11. Het hoofddeksel is van<br />
groot archeologisch belang. Het is een van de zeldzame voorbeelden van een<br />
bolvormige helm met afgeplatte bovenzijde, typisch voor de tweede helft van<br />
de 12de eeuw. De neusbeschermer is zover vergroot, dat het volledig bovenstuk<br />
van het gezicht bedekt wordt. Dit nieuwe ondeifdeel, dat de mond nog<br />
onbeschut laat, staat aan het begin van een ontwikkeling die nog voor het<br />
einde van de 12de eeuw zalleiden tot een volledige gezichtsplaat en in de eeuw<br />
daarna tot een helm in de vorm van een metalen doos die het hele hoofd en de<br />
haIs tot aan de schouders omsluit. De gezichtsplaat verschijnt voor het eerst<br />
omstreeks 1170 12. Dit chronologisch gegeven, gecombineerd met de datering<br />
van de maliënkolder met de handbeschermers, laat een datering toe van de<br />
ligfiguur van Willem Clito rood 1170-1180.<br />
Indien de kunstenaar archaïserende elementen heeft willen introduceren<br />
om het historisch karakter van zijn onderwerp te benadrukken, zou men kunnen<br />
denken aan een datering rond het einde van de 12de eeuw. De nauwkeurigheid<br />
van de afbeelding van de wapenrusting sluit fantasie van de kunstenaar<br />
geheel uit. De beeldhouwer moet gewerkt hebben naar echte onderdelen van<br />
wapenrustingen uit de periode 1170-1180.<br />
F. 45vo, Deligfiguur van Jan van Croy (t 1415)<br />
De dubbele ligfiguur van Jan van Croy en zijn echtgenote Margareta van<br />
Craon bevond zich tot het begin van de 19de eeuw in Sint-Bertijnsabdijkerk<br />
te Sint-Omaars. Jan van Croy was een lid van de hoge adel, raadsman en
kamerheer van de hertogen van Bourgondië, keldermeester van de Franse<br />
koning. Hij vond de dood in de slag van Azincourt. De ligfiguur stelt hem van<br />
top tot teen gehamast voor, helaas bedekt een wapenrok een deel van zijn<br />
rusting. De zichtbare onderdelen stel1en ons toch in staat ons een vol1edig<br />
beeld te vormen. De helm is een grote bassinet, die lijkt op het exemplaar in<br />
het Museo de Navarra te Pamplona, aldaar gesmeed in 1425 voor Prins Carlos<br />
de Viana. De helm van Jan van Croy lijkt veel op de helm van het merkwaardige<br />
zilveren beeld van Sint Joris in het Palacio de la Diputaci6n de Cataluiia<br />
te Barcelona. Dit kunstwerk is tussen 1420 en 1430 vervaardigd. Deze<br />
helm verschilt van de twee andere doordat het halsstuk uit drie in plaats van<br />
twee platen bestaat. Het vizier is voorzover de tekening van Succa toestaat dit<br />
te beoordelen van hetzelfde type aIs bij de twee andere helmen. Arm- en beenstukken<br />
evenals de kleine dijstukken, die aan de buikstroken van het hamas<br />
vastzitten zijn identiek aan de overeenkomstige delen van het hamas van het<br />
zilveren beeld 13. Zo kan men de ligfiguur van Jan van Croy omstreeks 1430<br />
dateren.<br />
F. 55vo, De ligfiguur van Boudewijn V, graaf van Vlaanderen (t 1067)<br />
Het graf van Boudewijn V van Vlaanderen, dat zich in de Sint-Pieterskerk<br />
te Rijsel bevond, werd in 1763 afgebroken. De graaf was erop voorgesteld in<br />
een wapenrusting die weinig te maken had met de militaire uitrusting uit de<br />
11de eeuw. Het schild en de dolk zijn karakteristiek voor de 14de eeuw. De<br />
wapenrusting is die van omstreeks 1360; deze wordt ten dele bedekt door een<br />
gevoerde wapenrok, die van achteren tot aan de knieën reikt maar van voren<br />
ingesneden is tot aan het bekken volgens de mode van omstreeks 1340 tot<br />
1360. De wapenrok, die gefestoeneerde randen heeft, laat het hamas met<br />
platen zien, dat ook een gefestoeneerde rand heeft met daaronder de maliënkolder.<br />
Deze maliënkolder beschut de armen, maar de onderarmen zijn ook<br />
nog met platen bekleed. De scheenstukken lijken uit één stuk ijzer gemaakt te<br />
zijn, de knie- en dijstukken daarentegen zijn gemaakt van platen. Hoe de voeten<br />
beschermd zijn, is niet uit de tekeningen op te maken. Deze ligfiguur is<br />
zeker het werk van een beeldhouwer uit ongeveer 1360, die aan de dynast uit<br />
de Il de eeuwhet voorkomen van een tijdgenoot heeft gegeven.<br />
10 Zie laatste pag.<br />
11 Zie: J.F. Verbruggen, Het leger en de vloot van de graven van Vlaanderen, Brussel,<br />
1960, pl. 5 en 6.<br />
12 De helm met volledige gezichtsplaat verschijnt op de zegels van de graven van Vlaanderen<br />
tijdens de heerschappij van Boudewijn IX. Zie: Vredius, op. cit., p. 23. Ben ander<br />
vroeg voorbeeld: de grafsteen van Niklaas III van Rumigny, van Florennes en van Chièvres<br />
(t 1175). Ann. Soc. Archéol. Namur, 19, 1891, p. 131.<br />
13 De Riquer, op. cif., p. 125; Id., L'estatua d'argent de la capella de Sant Jordi, Miscellanea<br />
Barcinonensia, 1968, p. 113-117.
F. 55, De graftombe van Lodewijk van Male, graaf van Vlaanderen (t 1384)<br />
en zijn echtgenote Margareta van Brabant (t 1380) en hun dochter Margareta<br />
van Male (t 1405)<br />
Ret imposante monument, dat in 1793 werd afgebroken, werd gesierd met<br />
beelden van geel koper, in 1455 in opdracht van Philips de Goede gegoten<br />
door de Brusselse gieter Jacob van Gérines. Ret mausoleum omvatte drie<br />
ligfiguren, twee beelden van engelen en 24 wenenden, die behoren tot het<br />
Bourgondische huis. Een werk van dergelijke omvang eiste een grondig iconografisch<br />
onderzoek door de kunstenaar. Ret beeld van Lodewijk van Male is<br />
eehter van een zodanige oudheidkundige precisie, dat het niet voorstelbaar is,<br />
dat het een verbeelding a nihilo is driekwarteeuw na de verdwijning van de<br />
graaf. Wij zijn geneigd te geloven, dat Jacob van Gérines hier een beeld uit<br />
de 14de eeuw heeft nagevolgd. Allereerst valt op te merken, dat haardracht,<br />
snor en baard karakteristiek zijn voor die oudere periode. De graaf draagt<br />
een compleet platenharnas overeenkomstig de voorbeelden die we kennen uit<br />
de periode 1360-1380. De wapenrok met gefestoeneerde rand bedekt een<br />
kuras van platen, herkenbaar aan het bolvormige borststuk. De maliënkolder<br />
is daaronder te zien en hij reikt tot aan de knieën. Dij- en seheenstukken zijn<br />
van platen. De knieplaten zijn voorzien van tweelobbige schelpen zoals die<br />
rond 1360 ontstaan zijn. De armbeseherming die ten dele de mouwen van de<br />
maliënkolder bedekt, bestaat uit drie delen volgens de mode van het eind van<br />
de 15de eeuw in de Duitse en aangrenzende gebieden: schouderstuk en bovenarmplaat<br />
in gootvorm, elleboogplaat met schelpen, gesloten onderarmscherming,<br />
alles van platen 14. De tekening van zwaard en dolk is te onnauwkeurig<br />
om er conclusies aan te verbinden.<br />
Jacob van Gérines lijkt een getrouwe kopie van een ouder beeld, dat<br />
dateerde uit 1360-1380, te hebben vervaardigd. Ret betrof hier kennelijk een<br />
authentiek beeld van graaf Lodewijk van Male, mogelijk diens eerste ligfiguur.<br />
F. 64vo, Grafsteen van Robrecht, bastaard van Vlaanderen (t 1360)<br />
Deze gegraveerde grafsteen bevond zich vroeger in de Dominikanenkerk te<br />
Gent. De beeltenis van Robrecht van Vlaanderen is nauwkeuriger getekend<br />
door Arent van Wijnendaele in de 16de eeuw. Wij wijzen ook nog op f. 64vo<br />
van de Sucea, niet zozeer vanwege de kwaliteit van zijn getuigenis, alswel<br />
vanwege het belang uit oogpunt van de ontwikkelingsgesehiedenis van de<br />
bewapening.<br />
Robreeht draagt een bassinet met maliën, die Duits van vorm is. Verder<br />
heeft hij een platenharnas waar kettingen voor zwaard en dolk aan bevestigd<br />
zijn. De "wespentaille", de wapenrok, de maliënkolder en de gordel van<br />
edelsmeedwerk vervolmaken de indruk van dit overigens bekende type van<br />
wapenrusting.
De rusting van armen en benen is interessanter. De onderarmstukken<br />
zijn gesloten, de elleboogplaten hebben schelpen volgens de praktijk sinds<br />
ongeveer 1360. De bovenarmstukken hebben een bijzondere constructie: de<br />
schouders worden beschermd door vier geklonken platen en de bovenarmen<br />
zijn ten dele bedekt met een halfcilindervormige plaat. De beenstukken lijken<br />
van platen te zijn. De kniestukken zijn van een archaïsch type. De geringe afmeting<br />
van het schild klopt met het gebruik uit de tweede helft van de 14de<br />
eeuw. De genoemde onderdelen van deze wapenrusting maken het mogelijk te<br />
veronderstellen, dat deze grafsteen is vervaardigd bij het verscheiden van Robrecht<br />
in 1360.<br />
F. 90, De ligfiguur van Lodewijk van Nevers, graaf van Vlaanderen (t 1346)<br />
Deze ligfiguur, die zich bevond in de Sint-Donatiuskerk te Brugge werd in<br />
1785 afgebroken. Zij stamt niet uit de tijd van de dood van de graaf, die sneuvelde<br />
in de slag bij Crécy in 1346. We weten dat de begrafenis plaats vond in<br />
1354. Het rekeningenboek van de doodgraver, dat is opgenomen in een reeks<br />
die tot het jaar 1362 loopt, doet vermoeden dat het monument tussen beide<br />
genoemde data tot stand kwam. De wapenrusting die de ligfiguur draagt, wijst<br />
op een latere periode.<br />
Arm- en beenstukken zijn uit één stuk, volgens het gebruik aan het eind<br />
van de 14de eeuw. Het ontbreken van een geleding tussen knieplaat en scheenplaat<br />
wijst op een vroege ontwikkelingsfase van het beenstuk. De helm, een<br />
bassinet met maliën is ook eind 14de eeuw te dateren. De rusting van de romp<br />
dateert van omstreeks 1370: het betreft hier een kuras met buikstroken van<br />
platen, het geheel vastgeklonken onder een bekleding van textiel; deze constructie<br />
is bekend van andere afbeeldingen en er zijn zelfs weI voorbeelden van bewaard<br />
gebleven. De lange maliënkolder tot aan de knieën, een oude dracht,<br />
komt tot het derde kwart van de 14de eeuw voor.<br />
Vit het bovenstaande kan men concluderen, dat de ligfiguur van Lodewijk<br />
van Nevers gebeeldhouwd is omstreeks 1370.<br />
Conclusie<br />
De tekeningen van Anthonio de Succa helpen ons een tipje van de sluier op te<br />
lichten, die over een deel van het artistieke verleden van de Belgische provincies<br />
rust, namelijk dat deel dat geen weerstand aan de tand des tijds heeft kunnen<br />
bieden.<br />
Veel van de verdwenen kunstwerken waren belangrijke bronnen van kennis<br />
voor de geschiedenis van de bewapening 15. De verdienste van SUcca is,<br />
dat hij iets hiervan heeft vastgelegd.<br />
14 Zie: C. Blair, op. cit., p. 64.<br />
15 Zie: C. Gaier, L'évolution et l'usage de l'armement personnel défensif au pays de Liège<br />
du XIIe au XIve siècle, Zeitsch. Hist. Waffen u. Kostümkunde, 1962, p. 65-86; Id.,
Ret gebruik van dit soort documentatie uit de tweede hand stelt ons voor<br />
een aantal problemen, die eerst moeten worden opgelost. Verder is er het probleem<br />
van de interpretatie van de monumenten zelf aIs getuigenissen van de<br />
militaire dracht van het verleden. Ret onderzoek van dit fundamentele aspect<br />
reikt uiteraard verder dan de studie van Succa's <strong>Memoriën</strong>. Men kan er hier<br />
moeilijk omheen, omdat het gebruik van de iconografische overblijfselen, om<br />
er oudheidkundige gegevens aan te ontlenen, rust op het postulaat dat de figuratieve<br />
getuigenis getrouw is aan een concrete werkelijkheid.<br />
ln het geval van de ligfiguren die zo vaak voorkomen onder de tekeningen<br />
van Succa, is het probleem bijzonder verwarrend. We weten niet of de<br />
makers van de grafmonumenten de werkelijke costuums van de overledenen<br />
wilden afheelden en aIs dat zo is welke: degene die bij het overlijden gedragen<br />
werden, of degene die een speciale voorkeur genoten, degene die de testamentuitvoerders<br />
voorbeeldig achtten of degene die de overledene bij zijn leven reeds<br />
had aangewezen. Of was het wellicht de kunstenaar die eenvoudigweg koos<br />
wat in zijn tijd en omgeving het meest voor de hand lag?<br />
De ervaring in het bestuderen van deze documenten leert ons in zekere<br />
mate te antwoorden op de gestelde vragen. Al1ereerst blijkt dat van volkomen<br />
fantasie voortkomend uit de verbeelding van de kunstenaar geen sprake kan<br />
zijn. De precisie, de samenhang en de chronologische opeenvolging van de<br />
details van de militaire dracht tonen dit weI aan.<br />
De wens om het beeld van de overledene op zijn mausoleum weer te<br />
geven wordt dikwijls in oude documenten uitgedrukt 16. Dit idee veronderstelt<br />
een verband tussen de persoon en zijn beeld. De extreme gevarieerdheid<br />
van de afgebeelde uitrustingstukken op de graven verraadt de getrouwheid aan<br />
een gevarieerde werkelijkheid van een samenleving waarin de noodzaak van<br />
uniformiteit nog niet bestond. Verder verraadt de weergave van regionale bijzonderheden<br />
in het costuum een extra niveau van realisme. Ten slotte wijst<br />
ook de betrekkelijke armoede van verbeelding en inspiratie van de kunstenaars<br />
op een serviele nabootsing van de werkelijkheid die gemakkelijk toegankelijk<br />
was.<br />
We mogen veronderstel1en, dat de kunstenaars zo getrouw mogelijk navolgden<br />
wat hen ten dienste stond: uiterlijk en uitrusting van de overledene of<br />
tenminste een algemeen type, dat aIs representatief gold voor een bepaald<br />
milieu.<br />
De vraag naar de geloofwaardigheid blijft overeind, hoewel de geleerden<br />
hem meestal bij gebrek aan afdoende aanwijzingen ontlopen. De tekeningen<br />
van Succa dragen tot de discussie hun deel zekerheid en twijfel bij.<br />
(Vertaald door J.B. Kist)
L'apparition de l'épée à deux mains dans l'est de la Belgique (XIlI'-XIV' siècles), Bull.<br />
Le Vieux Liège, 159, 1967, p. 226-230.<br />
16 Bijvoorbeeld: a. 28 sept. 1281 beschikt Rogier de Chênée testamentair over de aankoop<br />
van een grafsteen voor zichzelf en zijtl vader "où ens sotent intailhies son ymage et<br />
le mine" waaraan hij toevoegt "quod similitudo ymaginis mee ibidem depingatur". De<br />
Borman, Bayot, Poncelet, Œuvres de J. de Hemricourt, II, Brussel, 1925, p. 28-29.<br />
b. Een priester die zijn grafmonument al had laten uitvoeren, geeft opdracht dit te veranderen<br />
na zijn benoeming tot bisschop. A. de la Grange & L. Cloquet, Etudes sur l'art<br />
à Tournai, Doornik, 1887, p. 121.
BESCRRIJVING VAN RET RANDSCRRIFT:<br />
DE CODICOLOGIE<br />
door P. Cockshaw en L. Gilissen<br />
ln 1868 verwierf de Koninklijke Bibliotheek een handschrift, geheten "Curiosités<br />
historiques et généalogiques des rois, des princes". Op de rug van de<br />
band stond "Tome III" vermeld '. De omstandigheden van de aankoop zijn<br />
onduidelijk en ook de naam van de laatste bezitter staat niet vast. Inderdaad<br />
wordt in het aanwinstenregister op 2 april 1868 vermeld dat de <strong>Memoriën</strong><br />
van Anthonio de Succa op 2 april 1868 van "Mr. de Theux" zijn gekocht 2.<br />
Maar in een latere catalogus, getiteld "Réserve de 122 manuscrits non inscrits<br />
au catalogue" staat vermeld dat de <strong>Memoriën</strong> op 21 maart 1868 voor 1100 F<br />
zijn verworven. Een variante vermeldt "acquis le 2 avril 1868 de M. de Theux<br />
pour 1100 F". Met potlood werd daarbij geschreven "of Olivier" 3. Ten slotte<br />
werd het handschrift op 20 mei 1897 onder signatuur II 1862 in de inventaris<br />
ingeschreven onder de titel "Mémoriaux Antoine de Succa. Divers récits<br />
d'obsèques, de guerres, de mariages, de voyages et recueils d'inscriptions et de<br />
pièces généalogiques et héraldiques. Papier, xvne siècle, in-fol., reliure parchemin,<br />
1 vol. Payé 1100 F."<br />
(1inkermarge):"Acheté chez Olivier, 21 mars 1868".<br />
(rechtermarge): "Vient de chez M.le Comte de Theux" 4.<br />
Ret was onmogelijk de aankoopdatum en de identiteit van de verkoper<br />
nader op te sporen. Bij de aankoop bestond de codex uit twee deien, twee<br />
reeksen "monumenten", zoals L. Quarré-Reybourbon het in 1888 noteerde:<br />
het eerste bestaat uit 106 bladen, het is Succa's werk, het tweede bestaat uit<br />
diverse verhalen van begrafenissen, huwelijken, oorlogen, reizen en uit verzamelingen<br />
opschriften en verheffingen tot de adelstand. Ret is het werk van<br />
een verzamelaar en heeft met Succa's tekeningen niets uit te staan 5. Toen op<br />
het einde van de eeuw het handschrift gerestaureerd werd, werden Succa's<br />
"M emoriën" gescheiden van de verhalen, die door een verzamelaar werden<br />
samengebracht (resp. II 1862/1 en II 1862/2) 6. Slechts het eerste deel is het<br />
voorwerp van dit onderzoek. .<br />
Bij het inbinden is de volgorde van de bladen ongewijzigd gebleven. Inderdaad<br />
had L. Quarré-Reybourbon een inhoudsopgave van Succa's tekeningen<br />
7 gepubliceerd, waarin hij vrij gebruik maakte van een nog onuitgegeven<br />
inventaris, die bij de aankoop werd opgemaakt en in de Koninklijke<br />
Bibliotheek berustte 8. De volgorde van de folio's, zoals die door L. Quarré-<br />
Reybourbon wordt opgegeven, stemt overeen met de toestand, waarin het<br />
handschrift II 1862/1 zich tot voor enkele maanden bevond. Ondertussen<br />
werd het van zijn band ontdaan. Hierdoor kwamen ideale voorwaarden voor<br />
een zorgvuldig codicologisch onderzoek tot stand.
Hieruit vloeiden eerst en vooral volgende algemene vaststellingen voort:<br />
1. Succa's <strong>Memoriën</strong> zijn een soort schetsboek en reisagenda. Elk katem<br />
beantwoordt blijkbaar aan een abdij, aan een verzameling of aan een lokaliteit<br />
9.<br />
2. Succa heeft op verschiIlende plaatsen de vermelding aangebracht "Mémoriaux<br />
de ... " gevolgd door een plaatsnaam. Soms vermeldt hij het aantal bladen<br />
van het katem (f. 47vo, 59vo en 71Vo).Dezelfde aantekening staat ook op het<br />
verso van het laatste blad waarin de monumenten die in 1601-1602 werden<br />
bezocht afgebeeld zijn en op het recto van het eerste blad van de katemen<br />
Leuven (in 1602 bezocht), Antwerpen (1608) en Brugge (1615).<br />
3. De katemen vertonen dikwijls een verticale vouw, zoals veelal in 17de of<br />
18de-eeuwse administratieve bescheiden.<br />
4. Vit het onderzoek van de opbouw van de codex blijkt dat talrijke katemen<br />
convoluten zijn: twee halve bladen die al dan niet een bifolium vormden, zijn<br />
door een strookje aan elkaar gevoegd. Sommige halve bladen zijn rechtstreeks<br />
op het vorig of volgend blad geplakt. Daar aIle diploma's overigens versterkt<br />
werden, is het uiterst moeilijk uit te maken of we met een authentiek versterkt<br />
bifolium te doen hebben of met twee fragmenten die kunstmatig aan elkaar<br />
gehecht werden om een diploma te vormen. ln dit laatste geval weten we nooit<br />
of het twee kunstmatig bij elkaar gebrachte bladen zijn dan weI een bifolium<br />
waarvan de vouw door herhaaldelijk inlijmen bij bandvemieuwing zodanig<br />
geschonden was, dat de binder verkoos het vouwgedeelte te verwijderen en het<br />
door stroken papier te vervangen waarop dan de twee bladen werden geplakt.<br />
5. De gebruikelijke codicologische terminologie (diploma's, driedubbele katernen,<br />
quaternen) is hier niet toepasselijk. Inderdaad wisseIt het aantal bladen<br />
waaruit elk katern-bescheid is samengesteld (van twee tot zestien).<br />
1 L. Quarré-Reybourbon, Les Mémoriaux, p. 8; Trois recueils, p. 47.<br />
2 Brussel, K.B., Handschriften, Archief v.d. afdeling. De datum van 2 april is zeker<br />
verkeerd. Die daturn werd door L. Alvin geciteerd in zijn mededeling voor de Academie<br />
van België over het pas verworven handschrift. Zie Bulletin de l'Académie royale de Belgique,<br />
2de reeks, XXV, 1868, p. 383-93.<br />
3 Brussel, K.B., Handschriften, Archief v.d. afdeling. L. Quarré-Reybourbon, Les Mémoriaux,<br />
p. 9; Trois recueils, p. 48 vermeldt ook de datum 21 maart.<br />
4 Brussel, K.B., III 1252.<br />
5 L. Quarré-Reybourbon, Les Mémoriaux, p. 8-9.<br />
6 Bij vergissing werden twee bladen van deel 2 in deel 1 gebonden (folio's A en 60).<br />
7 L. Quarré-Reybourbon, Trois recueils, p. 97-112.<br />
8 L. Quarré-Reybourbon, Les Mémoriaux, p. 9. Die handgeschreven inventaris is heden<br />
zoek.<br />
9 Zoals L. Quarré-Reybourbon, Les Mémoriaux, p. 9; Trois recueils, p. 48 het reeds<br />
vastgesteld had.
Twee aanvullende verklaringen kunnen in aanmerking komen:<br />
- bladen zijn verloren gegaan;<br />
- de katernen zijn aIs schetsboeken te beschouwen. Elk ervan is aan een<br />
plaats of aan een monument gewijd. Indien in een bepaalde lokaliteit<br />
slechts weinig monumenten in aanmerking komen, dan kunnen twee bladen<br />
volstaan. M.a.w. zal het katern uitgroeien in funktie van het belang<br />
van het bezochte oord.<br />
6. De watermerken zijn bijzonder talrijk. Wij hebben er 29 opgespoord. Alle<br />
zijn dateerbaar van het einde van de 16de of het begin van de 17de eeuw.<br />
Ret watermerkenonderzoek is echter van weinig hulp bij het ophelderen<br />
van het archeologisch probleem zoals uit volgende gegevens blijkt:<br />
a) het einde van het katern Rijsel (f. 59, vroeger 81) en het begin van het<br />
katern Gent (f. 60 en 61, vroeger 82 en 83) hebben hetzelfde watermerk gemeen<br />
met Sint-Omaars (f. 40, vroeger 93), Gosnay (f. 49, vroeger 89) en Leuven<br />
(f. 69, vroeger 104);<br />
b) hetzelfde watermerk verschijnt in de katernen Atrecht (f. 21 en 25-26,<br />
vroeger 68 en 72-73), Sint-Omaars (f. 45, vroeger 98) en Rijsel (f. 54, 56, 58,<br />
vroeger 76, 78 en 80);<br />
c) hetzelfde watermerk verschijnt in de katernen Atrecht (f. 22, 23 en 27,<br />
vroeger 69, 70, 74), Sint-Omaars (f. 42, vroeger 95) en Rijsel (f. 55, vroeger<br />
41 en 42);<br />
d) hetzelfde watermerk vindt men in het katern van Flines (f. 9, vroeger,<br />
52) en in dat van La Thieulloye (f. 32 en 34, vroeger 41 en 42) terug;<br />
e) hetzelfde watermerk vindt men in de katernen Sint-Omaars (f. 43 en<br />
46, vroeger 96 en 99) en ook Rijsel (f. 57, vroeger 79) terug;<br />
f) hetzelfde watermerk verschijnt in de katernen Antwerpen (f. 79 en 80,<br />
vroeger 32-33), Brugge (f. 95, vroeger 21) en op een folio dat niet lokaliseerbaar<br />
is (f. 107, vroeger 36);<br />
g) ten slotte verschijnt hetzelfde watermerk in het katern Brugge (f. 86,<br />
87, 90,96,97, vroeger 12, 13, 16,22 en 23) en in twee niet te lokaliseren<br />
folio's waarvan een met het portret van Maximiliaan II (f. 105, vroeger 10)<br />
en het andere waarop het portret van Frederik III geplakt is (f. 106, vroeger<br />
28).
Samenvattend kunnen we zeggen dat enkel het katern Gent qua watermerken<br />
een coherent geheel vormt, dat een aantal katemen (Flines, Atrecht, Rijsel,<br />
Antwerpen en Brugge) tamelijk coherent zijn en dat andere erg onsamenhangend<br />
zijn (La Thieuloye, Chocques, Sint-Omaars, Gosnay en Leuven).<br />
Ret codicologisch onderzoek verliep in twee stadia:<br />
/<br />
"'" /:-1<br />
/._1 t-<br />
,'-:'.:}~<br />
/' fI;<br />
, t:th ;<br />
.; ~:"t<br />
1<br />
1<br />
1<br />
1<br />
,<br />
1
"<br />
/<br />
/ /<br />
84
2. proeve van herstelling van de oorspronkelijke vo1gorde van de katernen.<br />
1. Samenstelling van de katernen.<br />
2. Proeve van herstelling van de oorspronkelijke volgorde. Ais basis<br />
van de reconstructie dienden een aantal onweerlegbare gegevens:<br />
a) elk katern verzamelt de gegevens over een loka1iteit of over verschi1-<br />
1ende monumenten in één loka1iteit;<br />
b) wij weten niets over de oorspronkelijke vo1gorde van de katernen en<br />
zeUs niet of zij ooit ten tijde van Succa in één band of onder één boekband<br />
werden verenigd. Daarom gaven wij de voorkeur aan een hypothetische reconstructie<br />
die steunt op de chronologie van Succa's bezoeken;<br />
c) de "probleembladen" werden achteraan in het handschrift gegroepeerd.<br />
AIs zodanig hebben wij beschouwd: de bladen die noch op grond van<br />
het codicologisch onderzoek, noch op grond van geschreven aantekeningen<br />
of van een onweerlegbare identificering van de afgebee1de monumenten konden<br />
thuisgebracht worden. Ten slotte werden de enke1e bladen die in het<br />
tweede volume thuishoren in een laatste katern verenigd.<br />
De nieuwe vo1gorde van de katernen wijkt Slterkaf van de vroegere en<br />
ook binnen de katernen werden belangrijke wijzigingen aangebracht. Zij worden<br />
hieronder opgesomd:
1ste katern: Doornik. De twee bladen waren over twee katemen verspreid.<br />
Wij weten niet met zekerheid of het katem volledig is of niet.<br />
2de, 3de en 4de katern: Flines. Dit verslag is volledig en bestaat uit drie katemen.<br />
De eerste twee katemen zijn ongewijzigd. Vit het 3de werden folio's<br />
60 tot 63, die Brussel en Chocques behandelen, gelicht.
:~ ~:<br />
" ", ,<br />
"<br />
"<br />
"<br />
"<br />
"<br />
"<br />
7de katern: Chocques. Misschien onvolledig. Is ontstaan uit het uit elkaar halen<br />
van voormalig katern VIII.<br />
9de katern: Clairmarais en Gosnay. Misschien onvolledig van Gosnay. Wij hebben<br />
verondersteld dat dit katern gemengd was, en we hebben er het blad betreffende<br />
Clairmarais nit verwijderd. Ret katern betreffende Gosnay is dus<br />
praktisch aIs ongewijzigd te beschouwen.<br />
Il de katern: Gent. Ret overgeleverde katern is waarschijnlijk onvolledig. Ongewijzigd<br />
qua bladenaantal. De inhoud bepaalde de nieuwe bladvolgorde.<br />
"<br />
"<br />
"<br />
"<br />
"
" ,<br />
" ", ,<br />
/ , "<br />
, , '"<br />
63<br />
, ,"
13de katern: Brussel. Waarschijnlijk onvolledig. Het katern bestaat uit twee<br />
afzonderlijke bladen waarvan het ene uit een willekeurig samengesteld katem<br />
afkomstig is en het andere uit een aan Flines gewijd katem.<br />
14de katern: Antwerpen. Misschien volledig. ln het katem zat vroeger ook<br />
een blad betreffende Brugge, een blanco blad en een laatste, onklasseerbaar<br />
blad (folio 106, vroeger 28: portret van keizer Frederik III).<br />
15de, 16de en 17de katernen: Brugge. Misschien volledig. De drie katemen<br />
werden naar inhoud en chronologie opnieuw ingedeeld: eerst Brugse Vrije,<br />
daama Sint-Donatius en ten slotte O.-L.- Vr.-kerk.<br />
19de katern: werden aIle bladen bij elkaar gebracht die niet met zekerheid onder<br />
de ene of andere lokaliteit konden ondergebracht worden.<br />
De laatste twee folio's A en 60 horen eigenlijk thuis in handschrift II 1862/2.
Ten slotte rijst de vraag of Succa's <strong>Memoriën</strong> volledig bewaard zijn gebleven.<br />
Op die vraag hadden E. Hautcœur "0, L. Quarré-Reybourbon 11 en Ch. Ruelens<br />
12 negatief geantwoord; naar wij menen waren hun argumenten echter<br />
ontoereikend. Zij hadden inderdaad gezien dat op de rug van de band "Tome<br />
III" vermeld stond. Daaruit leidden ze af dat ten minste twee delen van<br />
Succa's werk verloren waren. De eigenlijke titel van het verworven handschrift<br />
luidde echter "curiosités historiques et généalogiques des rois, des princes".<br />
Buiten Succa's <strong>Memoriën</strong> kwamen hierin nog andere verhalen en historische<br />
teksten voor. Niets laat ons veronderstellen dat in de eerste twee verdwenen<br />
delen tekeningen van Succa bewaard werden en geen historische verzamelteksten.<br />
Het dient tevens opgemerkt dat slechts bescheiden van de twee vroegere<br />
prinsdommen Vlaanderen en Brabant bewaard zijn en dat het niet mogelijk<br />
is uit te maken of Succa al dan niet in andere lokaliteiten werkzaam is geweest<br />
ofwel of er tekeningen verloren zijn.<br />
Het is zeker verwonderlijk dat zo weinig tekeningen van Succa uit plaatsen<br />
zoals Chocques, Clairmarais, Brussel of Antwerpen bewaard zijn gebleven,<br />
die toch zeer rijk aan monumenten waren. Welke criteria heeft Succa toegepast<br />
bij de keuze van de te beschrijven monumenten? Het is onmogelijk die<br />
vragen te beantwoorden en geen enkele hypothese mag a priori van de hand<br />
gewezen wmden, zelfs niet die van het verlies van sommige tekeningen of van<br />
min of meer volumineuze bescheiden.
Slechts in één geval, nI. Leuven, weten we beslist dat er verlies is, aangezien<br />
Succa drie tekeningen beschrijft die niet bewaard zijn.<br />
10 E. Hautcœur, Histoire de l'abbaye de Flines, lste uitg., 1874, p. 414.<br />
11 L. Quarré-Reybourbon, Les Mémoriaux, p. 8; Trois recueils, p. 47.<br />
12 Brief van 20.11.1884 waarvan een afschrift in de K.B., Handschriften, Archief van de<br />
afdeling berust.
BESCHRIJVING VAN HET HANDSCHRIFT:<br />
DETEKENING<br />
door M. Comblen-Sonkes<br />
Bij voorkeur wordt in de <strong>Memoriën</strong> de pen gebruikt: de helft van de tekeningen<br />
zijn zelfs uitsluitend met de pen uitgevoerd. Men gebruikte ze ook in combinatie<br />
met andere technieken, meer bepaald met waterverf en lavis (meer dan<br />
1/4 van de folio's) of met het penseel (bv. folio's 2 en 44). Zij dient eveneens<br />
om tekeningen in potlood in het net te zetten (bv. folio's 15 en 97V") ook al<br />
waren sommige ervan reeds zeer precies getekend en zelfs geschaduwd (f. 1).<br />
Het is niet altijd zeker of de pentrek bij deze laatste fase het werk is van de<br />
Succa (bv. folio's 1 en 102). Op enkele folio's (bv. folio's 23vo, 54vo, 58vo en<br />
97) ontdekt men sporen van een eerste ontwerp met potlood onder de pentekening.<br />
De potloodlijnen van deze eerste etappe waren bestemd om te verdwijnen.<br />
Misschien zorgde de kunstenaar ervoor dat ze uitgewist werden, ofweI<br />
ging hij zorgvuldig met de pen over de voorgaande lijn, ofwel verdwenen<br />
ze heel eenvoudig wegens het slijten door wrijving. Het is daarom moeilijk<br />
vast te stellen of de Succa dit procédé voor de meerderheid van zijn pentekeningen<br />
gebruikt heeft of slechts sporadisch.<br />
Buiten de pen gebruikt de kunstenaar ook het potlood alleen. Met de<br />
punt van zijn potlood tekent hij details aIs bv. de plooiing van de rand van een<br />
vrouwenmuts (f. 22), terwijl hij met het plat van zijn potlood werkt om vluchtig<br />
het modelé van de vleespartijen en het zachte van de stoffen te suggereren<br />
(zelfde folio).<br />
Enkele afzonderlijke folio's, niet gelokaliseerd en niet gedateerd, zijn<br />
met speciale technieken getekend: zwarte steen en rood krijt (f. 102), potlood<br />
en waterverf of rood krijt, met enkele penstreepjes (f. 103), een derde blad, op<br />
gekleurd papier, is met de pen en gehoogd met witte gouache (f. 106).<br />
Bij de pen- en potloodtekeningen kan men een grote afwisseling in de afwerking<br />
vaststellen: ruwe schetsen, misschien onvoltooide (folio's 17, 23, 49,<br />
73vO),vluchtig neergekrabbelde ontwerpen (folio's 12vo, 47, 68), soms zeer vrij<br />
(folio's 13vo en 52), verzorgde tekeningen maar beperkt tot de omtreklijnen<br />
(folio's 34, 35) en tenslotte geschaduwde studies (f. 22-22vo), soms uiterst<br />
verzorgd (folio's 65, 67, 69vo), meestal slechts vluchtig geschaduwd (bv. folio's<br />
14, 45vo, 48, 67vo).<br />
De tekeningen daarentegen waar de pen gebruikt werd in combinatie<br />
met het penseel aIs lijntekening, waterverf of lavis, zijn in het algemeen zeer<br />
verzorgd en op bedachtzame wijze uitgevoerd (folio's 43, 55, 55vo, 87V", 89,
90). Deze technieken werden gebruikt om alle zegels, die steeds met fijnheid<br />
zijn weergegeven, na te tekenen (folio's 21-21 vo,44, 77-82).<br />
Deze constante in de uitvoering van de zegel buiten beschouwing gelaten,<br />
is eenzelfde type van monument door middel van zeer verschillende technieken<br />
getekend. Zo worden de ligbeelden en de muurschilderingen van Flines soms<br />
alleen met potlood nagetekend (f. 12), soms met potlood en overgetrokken met<br />
de pen (f. 15) of direct met de pen (f. 14), of nog met de pen, verhoogd met<br />
waterverf (folio's 15vo en 16). Men vindt zelfs op éénzelfde folio verschillende<br />
technieken om eenzelfde type van monument weer te geven (f. 13).<br />
Er is ook fantasie in het gebruik van de inktsoorten: folio 2 telt er op zijn<br />
minst drie. Soms wordt deze afwisseling verklaard door het hernemen van het<br />
onderbroken werk (folio's 60, 60vo, 61, 61vo)maar dat is uitzonderlijk.<br />
Tenslotte gebruikt de Succa zijn bladen, zonder aanwijsbare reden, nu<br />
eens in de hoogte dan eens in de breedte.<br />
Dergelijke verscheidenheid in technieken en afwerking kan ertoe leiden de<br />
vraag te stellen of al deze tekeningen werkelijk van eenzelfde hand zijn. Dit is<br />
vooral het geval voor de niet-gelokaliseerde en niet-gedateerde folio's en voor<br />
deze van de familie van Willem Van der Bie (folio's 41-41 Voen 42). Deze<br />
laatste, uitgevoerd met het penseel en aIs gewassen tekening, met enkele hernemingen<br />
met de pen, zijn ingelast in de schetsboek van St.-Omaars dat bijna<br />
geheel met de pen getekend is. Elementen van verscheidene aard komen evenweI<br />
hun toeschrijving aan de Succa steunen. ln al de tekeningen met schaduweIl,overwegen<br />
duidelijk de schuine arceringen, lopend volgens een diagonaal<br />
die gaat van de linker benedenhoek naar de rechter bovenhoek: dit zijn arceringen<br />
van een rechtshandige; het is dus niet onmogelijk dat zij het werk<br />
zouden zijn van eenzelfde hand. Anderzijds zijn deze twee tekeningen voorzien<br />
van aantekeningen en wat betreft het geschrift kan men er geen enkele anomalie<br />
ontdekken. Tenslotte werd voor het portret van Wenceslas 1 (f. 102)<br />
beroep gedaan op een reeks van cijfers om de kleur aan te duiden, systeem<br />
eigen aan de Succa (zie Inleiding, p. 52).<br />
De kunstenaar toont vooral belangstelling voor het gelaat; dit wordt in het<br />
algemeen geschaduwd, zelfs wanneer dit voor de rest van de gestalte niet zo is<br />
(folio's 23, 53, 106). Nogal gemakkelijk verwaarloost de Succa de tekening<br />
van de onderste helft van de figuur (folio's 12vo, 13, 40vO).De verhoudingen van<br />
dit deel interesseren hem weinig (folio's 13vo, 15, 18, 46vo, 47). De plooien van<br />
de vrouwenkledij zijn dikwijls vormloos (folio's 11vo, 49, 65). De benen zijn<br />
soms slecht geplaatst en verbeterd (folio's 25\,,°, 56), de handen weinig bestu~<br />
deerd (folio's 15,23,53) of zwak getekend (folio's 14, 23vo, 67). Daarentegen<br />
besteedt de Succa veel zorg aan hoofddeksel en kapsel (folios' 46, 46vo, 57vo,<br />
60). ln de gezichten benadrukt hij de schaduw onder de neus (folio's 2, 11vo,<br />
12vo, 13vo,22vo, 40vo, 41, 46, 60, 93vo, 94).
Slaagt de Sucea erin de gelijkenis in zijn portretten te bereiken? Slechts<br />
weinig portretten die hij nagetekend heeft bleven bewaard. Er zijn de beeltenissen<br />
van LodewijkXI (?) en van Charlotte van Savoie (?). Zie f. 65. De gelijkenis<br />
is ver van uitstekend, ondanks de zorg die de kunstenaar eraan besteedde.<br />
Op het origineel heeft de man hangende mondhoeken, licht afhangende<br />
wangen, een dubbele kin; de Succa heeft deze elementen niet weergegeven, hij<br />
heeft een veel jonger personage voorgesteld. Nochtans heeft hij een inspanning<br />
gedaan om de bovenmatige lengte van de rechterhand weer te geven. Anderzijds<br />
heeft hij de trekken van de vrouw verzwaard en onpersoonlijk gemaakt.<br />
Het portret van Thomas Morus dat de Succa nagetekend heeft bezitten<br />
wij niet meer (f. 69), vandaar dat het moeilijk is hem categorisch het gebrek<br />
aan gelijkenis ten laste te leggen wanneer we het vergelijken met de verschillende<br />
portretten van Holbein en zijn nabootsers. De Sucea heeft het gelaat langer<br />
gemaakt, de neus rechter en minder vooruitstekend, de omvang van de kin<br />
verminderd; ook hier schijnt hij de essentiële trekken van het model niet te<br />
hebben gevat.<br />
Het portret van Maria van Portugal, getekend door de Succa op folio 76,<br />
komt juist overeen met een gravure bewaard in de Nationale Bibliotheek te<br />
Madrid (zie p. 225, voetnoot 4) wat betreft de kledij, de juwelen, de ovaalvormigheid,<br />
maar de trekken werden gewijzigd: de Succa heeft er een jonger<br />
en popachtig gezichtje van gemaakt.<br />
ln het Musée van Rijsel zijn twee schilderijen (van de 16de eeuw?) met<br />
de voorstelling van Margareta van Male en Margareta van Beieren; zij werden<br />
uitgevoerd naar dezelfde originelen aIs de kopieën getekend door de Sucea<br />
op f. 22vo. De gelijkenissen in de kledingsdetails zijn groter dan die in de gelaatstrekken<br />
maar deze verschillen kunnen evenzeer te wijten zijn aan de<br />
kopiist-schilder aIs aan de tekenaar.<br />
Daar de bewaarde schetsboeken grotendeels uit drie perioden in het leven<br />
van de Succa dateren: nI. einde 1601-1602, 1608 en 1615, stelt de vraag zich<br />
naar een eventuele evolutie van zijn stijl. Het schetsboek van Antwerpen,<br />
illustratie van de tussenetappe, bevat naast kopies van zegels slechts één enkele<br />
tekening: het portret van Maria van Portugal (f. 76); dit is onvoldoende om<br />
zich een mening te vormen. Bijft het schetsboek van Brugge over (1615).<br />
Buiten een reeds aangehaalde grotere belangstelling voor het monument waarvan<br />
de beeltenis deel uitmaakt, is geen enkele stijlevolutie merkbaar tussen de<br />
tekeningen van 1601-1602 en deze van 1615.<br />
Daarentegen is er weI een duidelijk verschil tussen de eerste en de laatste<br />
tekeningen van een studie of van een schetsboek, veroorzaakt door vermoeidheid<br />
of een uiting van het verlangen het werk vlug te voltooien. De schets, aanvankelijk<br />
zeer zorgvuldig, wordt vrijer, slordiger, totdat de kunstenaar zich<br />
herneemt. Bijvoorbeeld op f. 23, een portrettenstudie: dat van Catherina van
Frankrijk (?), getekend met de pen en met waterverf gehoogd, is verzorgd; in<br />
dat van Filips V de Lange, alleen met de pen getekend, is het gelaat nog bestudeerd<br />
maar de hand amper geschetst; dat van Johanna van Bourgondië is<br />
slechts een pengekrabbel. ln het schetsboek van St.-Omaars schijnt de laatste<br />
folio veel vrijer dan de andere. Onder de bladen die de kunstenaar gewijd<br />
heeft aan het grafmonument van Lodewijk van Male te Rijsel, bewaren drie<br />
folio's, recto en verso (folio's 56-58vO) de herinnering aan de beeldjes van de<br />
rouwdragers, de zogenaamde "pleurants". Vanaf f. 56 versnelt het werkritme<br />
van beeldje tot beeldje tot bovenaan f. 56vo. De kunstenaar heeft dan moeten<br />
onderbreken en wanneer hij het werk hervat heeft, is het beeldje dat hij tekent<br />
op het rechter onderste kwart van deze folio, een van de meest verzorgde<br />
kopies van de gehele reeks. Dezelfde ontwikkeling kan men waarnemen doorheen<br />
de folio's 57, 57vo, 58 en 58vo; na een pauze tussen de schetsen van het<br />
tweeëntwintigste en drieëntwintigste beeldje, dit laatste zeer verzorgd, is het<br />
vierentwintigste slechts summier met potlood geschetst.<br />
De esthetische waarde van de tekeningen van de <strong>Memoriën</strong> wordt onderschat;<br />
dit is vanzelfsprekend door de vergelijking die zich heel natuurlijk opdringt<br />
met het Costume-Book 1. Antonio de Succa is een goed tekenaar maar<br />
Rubens toont een veel grotere eenvoud en vlotheid: iedere trek heeft zijn waarde.<br />
Hij bouwt zijn personages goed op en betoont dezelfde belangstelling voor<br />
het gelaat aIs voor het gehele beeld, hij schetst de figuur in enkele trekken, wat<br />
hem niet verhindert ze te individualiseren. Hij besteedt dezelfde zorg, heeft<br />
dezelfde soevereine vlotheid bij alle schetsen en het kwaliteitsniveau is constant<br />
terwijl bij de Succa de waarde van de tekeningen zeer ongelijk is. Weliswaar<br />
heeft de Succa zeker in minder goede voorwaarden gewerkt dan Rubens:<br />
hij reisde vooral in de winter en heeft zijn ontwerpen in openlucht of in niet<br />
verwarmde gebouwen - kerken of kloostergangen - uitgevoerd en wellicht<br />
vaak op een geïmproviseerd verhoog in een weinig comfortabele houding.<br />
Naast minderwaardige folio's (folio's 18, 41-42, 52, 62vo, 86), heeft hij<br />
zeer mooie tekeningen nagelaten, vooral in potlood (folio's 1, 22-22vO)waaruit<br />
zijn zin voor volume spreekt en hij erin slaagt, op eenvoudige wijze de verschillende<br />
materies te suggereren: laken, doek, pels, enz. Het portret van Wenceslas<br />
1 (f. 102) met zwarte steen en rood krijt, is hier een voorbeeld van. Van de<br />
pentekeningen zijn de gedetailleerde en zeer zorgvuldig uitgevoerde studies<br />
de meest geslaagde (bijvoorbeeld folio's 67, 69vo, 75 en 76). De pentekeningen<br />
met lavis gehoogd of met waterverf getint, meestal blauw, zijn vaak ook van<br />
kwaliteit: dit geldt in het algemeen voor de studies van zegels (folio's 21-21 vu,<br />
44,77 tot 82), voor sommige ligbeelden (folio's 55-55vo, 95vo, 96vo), voor sommige<br />
praalgraven (folio's 87 en 90) en voor enkele portretten (folio's 53, 60<br />
en 104vO-105). Dit type van tekening, gedetailleerd en zorgvuldig uitgevoerd,<br />
paste uitstekend voor het doel dat de kunstenaar zich gesteld had: het samen-
stellen van een documentatie. Wegens hun frisheid wijzen wij tenslotte ook<br />
nog op twee veelkleurige waterverftekeningen: de afbeelding van Karel de<br />
Goede (f. 89) en het kruis van Margareta van de Elzas (f. 87vO).<br />
(Vertaald door W. Janssens)<br />
BESLUIT<br />
door M. Comblen-Sonkes enA.-M. Bonenfant-Feytmans<br />
Anthonio de Succa was een talentrijk tekenaar; op het esthetisch vlak heeft hij<br />
ons enkele zeer geslaagde tekeningen nagelaten: de portretten van Jacoba van<br />
Beieren (?) (f. 1), Willem van Croy (f. 67) en van Wenceslas I (f. 102), de<br />
afbeelding van Karel de Goede (f. 89), het kruis van Margareta van de Elzas<br />
(f. 87vO), de ligbeelden van Lodewijk van Male, Margareta van Brabant en<br />
Margareta van Male (f. 55) en dat van Boudewijn V (f. 55vO) en de gehele<br />
reeks van charters met hun zegels, nagetekend in de St.-Michielsabdij te Antwerpen<br />
(folio's 77 tot 82).<br />
Maar de waarde van de <strong>Memoriën</strong> ligt toch eerder in hun documentair<br />
aspect want de getuigenis van de Succa is in het algemeen te betrouwen en hij<br />
kopieert op een intelligente manier; de bijzonderheden die hij verschaft over<br />
bezochte plaatsen en het groot aantal monumenten dat hij weergeeft, maken<br />
van de <strong>Memoriën</strong> een uitzonderlijk ooggetuigeverslag. Dat moet aIs zodanig<br />
ook overgekomen zijn bij de tijdgenoten van de Succa vermits een kunstenaar<br />
van het gehalte van Pieter-Pauwel Rubens er aanzienlijke ontleningen uit wenste<br />
te doen.<br />
Tussen de verdwenen kunstwerken zal de specialist van de wapens en<br />
van de militaire kledij bijzonder belangstellen in de ligbeelden van Reinhoud<br />
(f. 25vo), van Willem Clito (f. 43), van Jan van Croy (f. 45vO),van Lodewijk<br />
van Male (f. 55), van Boudewijn V (f. 55vO)en van Lodewijk van Nevers (f. 90),<br />
in het beeld van Otto IV van Bourgondië (folio's 33 en 35), in de grafplaat van<br />
Robrecht, bastaard van Vlaanderen (f. 64vo) en in het schild van Boudewijn<br />
van Constantinopel (f. 17) want de Succa, die militair lijkt geweest te zijn, heeft<br />
ze zeer zorgvuldig nagetekend.<br />
De kunsthistoricus zal er enkele aanwijzingen vinden voor de evolutie<br />
van de beeldhouwkunst (bv. folio's 33 en 35, het portaal van het klooster van<br />
La Thieulloye) of van het geschilderd portret in West-Europa (Lodewijk van<br />
Male, f. 22 en Wenceslas l, f. 102), hij zal er tevens een merkwaardig grafmonument<br />
(grafmonument van Margareta van de Elzas, f. 87), en mooie<br />
ligbeelden vinden onder andere die van Hendrik III en Alix van Bourgondië<br />
(f.67vo).
De iconograaf zal zijn repertorium aan afbeeldingen van prinsen verrijken,<br />
meer bepaald die van Isabella van Portugal (f. 1), van Jan IV van Brabant<br />
(f. 2) en Filips van Sint-Pol (f. 2) en Wenceslas 1 (f. 102).<br />
De historicus zal weinig uit de teksten (chronieken en charters) en uit de<br />
zegels kunnen halen. Zij zijn nochtans essentieel. Door de teksten komt de zin<br />
van het werk tot uiting. Door hen reveleert zich, misschien vaag maar onweerlegbaar,<br />
de nieuwigheid van het nagevolgde doel: het schetsen van oude monumenten<br />
omdat ze oud zijn en zoeken ze te dateren door een geschreven<br />
documentatie. De <strong>Memoriën</strong> vertegenwoordigen de overgang tussen enerzijds,<br />
de portrettengalerijen, gemaakt vanaf de middeleeuwen en anderzijds,<br />
de voorlopers van de archeologie. Inderdaad, in hun geheel genomen hebben<br />
de <strong>Memoriën</strong> de weg gevonden: de personages uit het verleden voorstellen<br />
met behulp van hun ligbeelden en hun zegels. Heden nog is dit de beste methode.<br />
Maar men moest er aan denken.<br />
Tenslotte zal elkeen die gevoelig is voor cultuur de verdwijning van zo'n<br />
rijk cultureel en artistiek patrimonium betreuren.
92<br />
CONCORDANCIE<br />
Nieuwe Oude Nieuwe Ourle<br />
fol. fol. Plaats fol. fol. Plaats<br />
1 7 Doomik 43 96 Sint-Omaars<br />
2<br />
3<br />
4<br />
11<br />
46<br />
47<br />
Flines "<br />
44<br />
45<br />
46<br />
97<br />
98<br />
99 "<br />
5<br />
6<br />
48<br />
49<br />
47<br />
48<br />
100<br />
4 Clairmarais "<br />
7 50 49 89 Gosnay<br />
8<br />
9<br />
10<br />
11<br />
51<br />
52<br />
53<br />
54<br />
50<br />
51<br />
52<br />
53<br />
90<br />
91<br />
92<br />
75<br />
"<br />
"<br />
Rijsel,de Plancques-verz. "<br />
12 55 54 76 Rijsel,Sint-Pieter<br />
13 56 55 77<br />
14<br />
15<br />
57<br />
58 "<br />
56<br />
57<br />
78<br />
79<br />
16 59 58 80<br />
17 64 59 81<br />
18<br />
19<br />
20<br />
21<br />
65<br />
66<br />
67<br />
68<br />
"<br />
Atrecht<br />
60<br />
61<br />
62<br />
63<br />
83<br />
84<br />
85<br />
86<br />
Gent<br />
••<br />
"<br />
22<br />
23<br />
69<br />
70<br />
64<br />
65<br />
87<br />
82<br />
••<br />
24 71 66 101 Leuven<br />
25 72 67 102<br />
26<br />
27<br />
73<br />
74<br />
68<br />
69<br />
103<br />
104 "<br />
28 37 La Thieulloye 70 105<br />
29 38 11 106<br />
30 39 72 107<br />
31<br />
32<br />
40<br />
41<br />
73<br />
74<br />
108<br />
(1 Brussel, "<br />
33 41B KarmeIietenkloOlSter<br />
34 42 75 63 Brussel,<br />
35 43 de CastilIo-verzameIing<br />
36 44 76 29 Antwerpen<br />
37 45 77 30<br />
38 61 Chocques 78 31<br />
39 62 79 32<br />
40 93 Sint-Omaars 80 33<br />
41<br />
42<br />
94<br />
95 "<br />
81<br />
82<br />
34<br />
35
Nieuwe Oude Nieuwe Oude P1aats<br />
fol. fol.<br />
P1aats fol. fol. of afbee1dingen<br />
83 1 Brugge 95 18 Brugge<br />
84 2 96 22<br />
85 17 97 23<br />
86 14 98 20<br />
87 15 99 27<br />
88 16 100 21<br />
89 13 101 26<br />
90 12 102 5 Wences1as 1<br />
91<br />
92<br />
93<br />
3<br />
19<br />
24<br />
103<br />
104<br />
lOS<br />
8<br />
9<br />
10 }<br />
dierenhuid<br />
Maximiliaan II<br />
94 25 106 28 Frederik III<br />
93
Catalogus vertaald door: Mw. C. Lemaire-De Vaere, de HH. Fr. De Vrieze,<br />
P. De Cock en L. Vandevelde
5 december 1601 1. Antonio de Succa begeeft zich naar Doornik 2. Hij bezoekt<br />
de verzameling van Denis de Villers 3.<br />
DENIS DE VILLERS<br />
Geleerde, verzamelaar en genealoog. ln 1546 te Doornik geboren, aldaar op<br />
30 november 1620 overleden. Doctor in canoniek recht van de Universiteit<br />
te Leuven, apostolisch protonotaris, op drieëndertigjarige leeftijd, kanunnik<br />
van O.-L.-V.-kathedraal te Doornik (1579). ln 1586 wordt hij tot kanselier<br />
van het kapittel van de kathedraal verkozen. Hij was een liefhebber van historische<br />
documenten meer bepaaldelijk die uit de oudheid en legde een belangrijke<br />
verzameling handschriften, drukken, schilderijen', penningen, Egyptische,<br />
Griekse en Romeinse oudheden aan. Met Hiëronymus van Winghe 5 is<br />
hij de stichter van de uitstekende bibliotheek van het Doornikse kapitteI.<br />
Lit.: J.A. Rombaut, Bruxelles illustrée, 1, p. 81; Il, p. 131; E. Dony, Villers, Denis de;<br />
P. Faider, Catalogue, p. 4-6.<br />
1 Deze datum komt tweemaal voor, nI. op fO1 en op fO2.<br />
2 België, provo Henegouwen, arr. hoofdplaats.<br />
3 Folio's 1 en 2 : het autografe attest en de handtekening van de verzamelaar op folio 1,<br />
ur. 5 bevestigen het bezoek van Succa en de aanwezigheid van de kunstwerken die hij bij<br />
hem natekende. Succa was reeds in 1599 bij Denis de Villers geweest. Zie Inleiding, p. 4.<br />
4 ln het dossier Denis de Villers, 1656 in het kapittelarchief van de kathedraal te Doornik<br />
(Kanunnikenfonds) wordt nochtans geen enkel nauwkeurig gegeven in verband met de<br />
schilderijenverzamelingen van de kanselier aangetroffen.<br />
5 Over diens broer, Maximiliaan, zie katern Leuven, p. 218.
2<br />
1 4 3<br />
5<br />
1 JACOBA VAN BEIEREN [?] (25 juli 1401 - 9 oktober 1436), gravin van Henegouwen,<br />
Holland en Zeeland, dochter van Willem van Beieren, en van Margareta<br />
van Bourgondië, achtereenvolgens gehuwd met Jean de Touraine, Jan IV,<br />
hertog van Brabant, Humphrey, hertog van Gloucester, en Frank van Borselen<br />
6.<br />
Potloottekening, enkele penretouches op<br />
het gelaat.<br />
Kunstwerk: schilderij (?).<br />
Datering: tussen 1430 en 1450 uitgevoerd 7.<br />
Kunstenaar: onbekend 8.<br />
Plaats: in 1601 in de verzameling van<br />
kanunnik Denis de Villers. Niet<br />
teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: identificatie van het<br />
portret.<br />
Lit.: K. Westendorp, Die An/ange, p. 77-78; W.H.J. Weale, Hubert and John van Eyck,<br />
p. 180-181; M. Devigne, Une collection, p. 358-362; K. Bauch, Bildnisse, p. 133-134, ili.<br />
28; Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, fO 17, Costume-Book, aan P.P. Rubens<br />
toegeschreven.<br />
2 ANTON, GROTE BASTAARD VAN BOURGONDIË (1421-1504), zoon van Filips de<br />
Goede en Jeanne de Presle.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: penning waarvan Succa vooren<br />
keerzijde gedeeltelijk getekend heeft.<br />
Datering: tussen 1472 en 1478 9.<br />
Kunstenaar: toegeschreven aan Johannes<br />
de Candida.<br />
Plaats: in 1601 in het bezit van kanunnik<br />
Denis de Villers. Niet teruggevonden 10.<br />
Succa's commentaar: afschrift van de<br />
omschriften op voor- en keerzijde van de<br />
penning, resp. de naam van de prins en zijn<br />
lijfspreuk.<br />
Lit.: V. Tourneur, Jehan de Candida, 1914, p. 381-383; 1919, p. 259-260, pl. III; M. Devigne,<br />
Une collection, p. 357-358; G.F. Hill, A Corpus, 1, nr. 829, p. 215-216; II, pl. 134.<br />
6 Dit beeld gelijkt op geen enkel van de bekende identificeerbare portretten van Jacoba<br />
van Beieren, die onderling nochtans tamelijk goed overeenstemmen (zie o.a. Amsterdam,<br />
Rijksmuseum, cat. 1911, ur. 130; Kopenhagen, Statens Museum for Kunst, cat. nr. 483;<br />
Wenen, Kunsthistorisches Museum, cat. ur. 4444; Frankfort, Stiidelsches Kunstinstitut,<br />
inv. ur. 726 (tekeningen); Atrecht, Bibliothèque municipale, 266, folio 36 (tekening).<br />
7 Naar de stijl van het portret en naar de kledij te oordelen: kleed met puntig decolleté,<br />
bontkraag en hooggeplaatste gordel, kapsel met twee "truffeaux" in een net opgehouden<br />
waarover de linnen huif.<br />
8 K. Bauch, op. cit. vraagt zich af of het door de Succa gekopieerde beeld niet een schilderij<br />
van Robert Campin is geweest, die een beschermeling van de gravin was.<br />
9 De vermoedelijke auteur, Johannes de Candida (v66r 1450-na 1495 of in 1504); 1472,<br />
aankomst in de Nederlanden, 1478 de Grote Bastaard treedt in dienst van Lodewijk XI.<br />
10 Nog andere exemplaren bekend waaronder twee in de Koninklijke Bibliotheek Albert 1<br />
te Brussel (Penningkabinet).
3 ISABELLA VAN PORTUGAL (21 februari 1397 - 17 december 1471), dochter van<br />
Johannes 1 van Portugal en van Philippina van Lancaster, derde echtgenote<br />
van Filips de Goede, hertog van Bourgondië 11.<br />
Potloodtekening met enkele penretouches<br />
in de kleding.<br />
Kunstwerk: schilderij (?).<br />
Datering: 3de kwart van de 15de eeuw 12.<br />
Kunstenaar: onbekend 13.<br />
Plaats: in 1601 in de verzameling van<br />
kanunnik Denis de Villers. Niet<br />
teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: identificatie van het<br />
portret.<br />
Lit.: L. Alvin, Iconographie, p. 392; K. Westendorp, Die An/ange, p. 75-76; W.H.J. Weale,<br />
Hubert and John van Eyck, p. 180, afb.; M. Devigne, Une Collection, p. 348-355; L. Baldass,<br />
Jan van Eyck, p. 285, nota 2; K. Bauch, Bildnisse, p. 106, afb. 9; M.J. FriedIander,<br />
The Van Eycks, p. 66; Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, fol. 17, Costume-Book,<br />
toe.geschreven aan P.P. Rubens.<br />
4 DON CARLOS (8 juli 1545 - 24 juli 1568), infant van Spanje, zoon van Filips II<br />
en van zijn eerste echtgenote, Maria van Portugal.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: penning waarvan de Succa de<br />
voorzijde gedeeltelijk heeft getekend.<br />
Datering: 1557 14.<br />
Kunstenaar: Pompeo Leoni.<br />
Plaats: in 1601 in hel bezit van kanunnik<br />
Denis de Villers.<br />
Niet teruggevonden 15.<br />
Succa's commentaar: gedeeltelijk<br />
afschrift van het omschrift op de voorzijde<br />
van de penning: naam van de prins en<br />
han
1 MICHÈLE VAN FRANKRIJK [?] (11 januari 1395 - 18 juli 1422), dochter van Karel<br />
VI van Frankrijk en van Isabella van Beieren, eerste echtgenote van Filips<br />
de Goede, hertog van Bourgondië 16.<br />
Penseeltekeningen met de pen<br />
geretoucheerd, vooral de linker schets.<br />
Kunstwerk: schilderij (?). Succa heeft<br />
tweemaa1 de buste en éénmaal de neus en<br />
de mond van zijn model nagetekend.<br />
Datering: eerste helft van de 15de eeuw 17.<br />
Kunstenaar: onbekend.<br />
Plaats: in 1601 in de verzameling van<br />
kanunnik Denis de Villers.<br />
Niet teru,ggevonden.<br />
Succa's commentaar: identificatie van het<br />
portret, opgave van de plaats waar het<br />
bewaard werd en van de datum waarop de<br />
kunstenaar het gezien heeft.<br />
Lit.: K. Westendorp, Die An/ange, p. 74-75; W.H.J. Weale, Hubert and John van Eyck,<br />
p. 178-179; M. Devigne, Une collection, p. 343-347; M.J. Friedlander, The Van Eycks,<br />
p.66.<br />
2 JAN IV (11 juni 1403 - 17 april 1427), hertog van Brabant, oudste zoon van<br />
Anton van Brabant en van Johanna van Sint-Pol's.<br />
Met de pen geretoucheerde penseeltekening.<br />
Kunstwerk: schilderij (?).<br />
Datering: 15de eeuw 19.<br />
Kunstenaar: onbekend 20.<br />
Plaats: in 1601 in de verzameling van<br />
kanunnik Denis de Villers.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: lokalisatie en<br />
identificatie van het portret.<br />
Lit.: K. Westendorp, Die An/ange, p. 7, 76-77; W.H.J. Weale, Hubert and John van Eyck,<br />
p. 181; M. Devigne, Une collection d'œuvres d'art, p. 355-356; K. Bauch, Bildnisse, p. 109,<br />
nota 24; M. Sonkes, Dessins du XV· siècle, p. 245-248; Londen, British Museum, hs. 1841-<br />
12.11.8, Costume-Book, toegeschreven aan P.P. Rubens, fol .16.<br />
15 De penning bestaat met vier verschillende keerzijden. Succa geeft geen enkele aanduiding,<br />
waaruit blijkt welk type hij gezien heeft.<br />
16 Indien het oorspronkelijke portret dat Succa kopieerde werkelijk Michèle van Frankrijk<br />
voorstelde, dan moet het vôôr 1422 zijn uitgevoerd. Het zou dan, volgens Westendorp,<br />
op. cit. het eerste voorbeeld zijn van een portret "en trois quarts". A priori is de mogelijkheid<br />
van een postuum portret echter niet uitgesloten. Volgens M. Devigne, op. cit. is<br />
het afgebeelde personage ouder dan de op zevenentwintigjarige leeftijd gestorven<br />
Michèle van Frankrijk. Vit het kostuum is geen nadere datering af te leiden; zie nota 17.<br />
17 Het personage draagt een bovenkleed, zoals tussen 1390 en 1425 in de mode was. Een<br />
vijftiental jaar later komt die kledij ook nog voor.<br />
18 De identificatie wordt door vergelijking met twee andere bekende portretten van de<br />
prins gestaafd: een 15de-eeuwse tekening in het Boymans-van Beuningen Museum te<br />
Rotterdam met gelijkluidende naam en een schilderij dat vroeger tot de verzameling van<br />
Mgr. De Ram te Leuven behoorde, maar in 1914 verdween. Op f. 56 VO bevindt zich een<br />
tweede portret van Jan IV dat een onbetwistbare gelijkenis met de hier besproken tekening<br />
vertoont.<br />
19 Te oordelen naar de klederdracht, een met bont afgezoomd hoog gesloten kleed en een<br />
soepel kaproen met uitgehakkelde slip. Mogelijk werd het origineel naar levende lijve,<br />
dus vôôr 1427 uitgevoerd.<br />
20 K. Bauch, op. cif. vraagt zich ai of het origineel geen werk van Jan van Eyck was.
3 FILIPS VAN SINT-POL (25 juli 1404 - 4 augustus 1430), hertog van Brabant,<br />
Iater geboren zoon van Anton van Brabant en van Johanna van Sint-PoI2l.<br />
Met de pen geretoucheerde<br />
penseeltekening.<br />
Kunstwerk: schilderij (1).<br />
Datering: 15de eeuw 22.<br />
Kunstenaar: onbekend.<br />
Plaats: in 1601 in de verzameling van<br />
kanunnik Denis de Villers.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: Identificatie van het<br />
portret.<br />
Lit.: K. Westendorp, Die An/linge, p. 76; W.H.J. Weale, Hubert and John van Eyck,<br />
p. 181; M. Devigne, Une collection, p. 356; M. Sonkes, Dessins du XV' siècle, p. 245-248.<br />
21 De identificatie wordt gestaafd door vergelijkin,g met een ander 15de-eeuwse getekend<br />
portret van de hertog, met dezelfde naamaanduiding, vroeger in de Mannheimer-verzameling<br />
te Amsterdam maar gedurende de tweede wereldoorlog vernield. Op f. 56v· van de<br />
<strong>Memoriën</strong> vertoont een derde portret van Filips van Sint-Pol een onbetwistbare gelijkenis<br />
met de eerste twee.<br />
22 Te oordelen naar de kledij, de hooggesloten met bont afgezoomde mantel en het haarkapje<br />
(kapsel met de pot op 't hoofd gelmipt) werd het oorspronkelijk portret wellicht<br />
naar den levende lijve uitgevoerd.
11 december 1601 1 • Onderzoek van Succa in de cisterciënzerabdij L'Honneur-Notre-Dame<br />
te Flines 2.3.<br />
ABDU L'HONNEUR-NOTRE-DAME<br />
Bovengenoemde cisterciënzerabdij werd in 1234 door Margareta van Constantinopel<br />
gesticht. Zij was eerst bij Orchies 4 gevestigd, maar eind 1253<br />
kreeg de gravin toelating om haar naar Flines te verhuizen. De kerk werd op<br />
28 mei 1279 ingewijd ; het kloosterpand en de bijgebouwen waren omstreeks<br />
het midden van de 14de eeuw voltooid. ln de abdij is de stichteres sarnen met<br />
verscheidene familieleden en enkele vooraanstaande personages begraven.<br />
Wegens vernielingen veroorzaakt door de oorlogen werden herstellingswerken<br />
op het einde van de 14de en in het begin van de 16de eeuw ondernomen.<br />
De abdij heeft toen een grote welvaart gekend en uit de tekeningen van Succa<br />
is af te leiden dat in die periode een aantal muurschilderingen werden uitgevoerd.<br />
ln de 18de eeuw werd de abdij volledig herbouwd. Het lot van de graven<br />
van de familie van Dampierre is onbekend. De abdij werd even na 9 maart<br />
1794 totaal verwoest.<br />
Lit.: E. Martène en U. Durand, Voyage, Il, p. 84; Tiroux, Histoire, p. 9-24; E. Hautcœur,<br />
Cartulaire; E. Hautcœur, Histoire (met een studie van de tomben, p. 413-421); Abbé Th.<br />
Leuridan, Epigraphie, p. 437-442; J. Blanpain, Flines, kol. 492-496; Brussel, K.B., Goethals<br />
1509, f. 2votot 20; Brussel, K.B., Goethals 1640, f. 5voen 6.<br />
1 Zie folio's 3, 8voen 10.<br />
Frankrijk. dpt. Nord. arr. Dowaai.<br />
3 Op f. 8vo ur. 2 heeft dom Angenost, biechtvader van het klooster een autografisch en<br />
gedateerd attest ondertekend waarbij hij het onderzoek van Succa te Flines bevestigt.<br />
Deze monnik mag geïdentificeerd worden met David Angenost kloosterIing te Claremare<br />
(Frankrijk, dpt. Pas-de-Calais, arr. Sint-Omaars) op het einde van de 16de eeuw, van<br />
wie een eigenhandige aantekening te lezen staat op het schutblad van hs 380 van de<br />
bibIiotheek van Sint-Omaars. Wij danken Mevr. A. Sion, bibliothecaresse, die ons een<br />
fotografische reproductie van deze tekst Iiet geworden. Zie ook M. Michelant [en Duchet]<br />
Manuscrits, p. 184, Additions, p. 34.<br />
4 Frankrijk, dpt. du Nord, arr. Dowaai.<br />
5 Het wapen van de familie de Fontaine, waaruit de H. Bernardus stamde, vindt men<br />
terug in het wapen van talrijke cisterciënzerabdijen, die op die manier hun afhankelijkheid<br />
van Cîteaux aanduidden. Succa tekent het wapen in sabel met geschaakte schuinbalk van<br />
rood en blauw. ln werkeIijkheid is het van rood en zilver. Toch bestaan er een aantal<br />
varianten. Zie A. Dimier en M. Cocheril. Les plus beaux blasons, p. 155; A. Dimier,<br />
Héraldique, p. 279.
1 Lokalisatie van het onderzoek te Flines en datum ervan door de Succa zelf F.3<br />
opgegeven.<br />
Wapen: \) wapen van het geslacht Fontaine 5 dekk.end een bisschopsstaf.<br />
1<br />
2 MARGARETA VAN CONSTANTINOPEL (augustus 1202 - 10 december 1280),<br />
gravin van Vlaanderen, tweede dochter van Boudewijn IX van Constantinopel,<br />
graaf van Vlaanderen en van Maria van Champagne, achtereenvolgens gehuwd<br />
met Bouchard van Avesnes (ca. 1212) en met Willem van Dampierre (1223).<br />
Gegevens uit annalen over het leven van de gravin door Robert Gaguin, overgeschreven<br />
bij haar grafbeeld in het Dameskoor van de abdijkerk. Zie ook<br />
f. 13, nr. 3, tekening van het grafbee1d.<br />
Wapen: \) gekroond schild gedeeld Vlaanderen en gevierendeeld Henegouwen<br />
2<br />
en Holland5bi ••<br />
MARGARETA VAN CONSTANTINOPEL (zie f. 3, nr. 2).<br />
Excerpta uit Latijnse kronieken met bijzonderheden over haar leven.<br />
1 GWIJDE VAN DAMPIERRE (1226/27 - 7 maart 1305), graaf van Vlaanderen,<br />
zoon van Willem II van Dampierre en van Margareta van ConstantinopeI.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: personage van de graftombe.<br />
Datering: begin 16de eeuw 6.<br />
Plaats: in 1601 in het Dameskoor van de<br />
abdijkerk, links van het altaar van de<br />
Heilige Drievuldigheid. Niet teruggevonden.<br />
Wapen: \) wapen van Vlaanderen.<br />
1<br />
Succa's commentaar: enkele aanduidingen<br />
van kleuren. Zie ook f. 13vo,ur. 3, de<br />
tekening van een beeld dat tot het graf zou<br />
hebben behoord.<br />
5bi. De kroon en het ruitvormig schild zijn latere elementen, die vaak vanaf de 16de eeuw<br />
worden afgebeeld.<br />
6 Te oordelen naar de kledij. Het Carlu/aire van E. Hautcœur, p. 927 vermeldt werken<br />
die in opdracht van de abdis Jeanne de Boubais tussen 1507 en 1533 zijn uitgevoerd : het<br />
oprichten van het graf van ,graaf Gwijde "laquelle par avant jamais ne fut elevé" (dat<br />
vroeger nooit werd opgericht).<br />
1<br />
\)<br />
1<br />
2<br />
3
2 GWUDE VAN DAMPIERRE (zie boven).<br />
Ligging van het graf en Franse grafspreuk van de graaf.<br />
Lit.: R. Gaguin, De Francorum regum, Liber X, f. 280 va; Th. Leuridan, Epigraphie,<br />
p. 441; Brussel, K.B., Goethals 1507, f. 16.<br />
3 MATHILDE VAN BÉTHUNE (t 8/11 november 1263/4), dochter van Robrecht<br />
VII, graaf van Béthune en van Isabella van Morialmez, eerste echtgenote van<br />
Gwijde van Dampierre, graaf van Vlaanderen.<br />
Latijnse grafspreuk : zij bevond zich op een houten bord dat in de Sint-Hubertuskapel<br />
van de abdijkerk was opgehangen. De tombe van de gravin bevond<br />
zich in die kapel. Zie tekening, f. 12.<br />
Lit.: A. Duchesne, Histoire, p. 224-225; E. Hautcœur, Histoire, p. 416-417; Th. Leuridan,<br />
Epigraphie, p. 439.<br />
1 MARGARETA VAN CONSTANTINOPEL (zie f. 3, nr. 2).<br />
Excerpta uit J. Meyerus betreffende het leven van Bouchard van Avesnes,<br />
eerste echtgenoot van Margareta van Constantinopel.<br />
Lit.: J. Meyerus, Commentarii, f. 70 en 74 (Meyerus interpreteert foutief een gezegde van<br />
Jacques de Guise, Histoire du Hainaut, XIV, boek XX, p. 25-29, 33-35 en 193).<br />
Aantekening betreffende de sterfdatum van Willem van Dampierre, tweede<br />
echtgenoot van Margareta van Constantinopel en de ligging van de tombe.<br />
2 WILLEM VAN DAMPIERRE (1225 - 6 mei 1251), graaf van Vlaanderen, oudste<br />
zoon van Willem II van Dampierre en van Margareta van Constantinopel,<br />
gravin van Vlaanderen 7.<br />
1 WILLEM VAN DAMPIERRE (zie f. 4 va, nr. 2).<br />
Vervolg van f. 4 va.<br />
7 Historische gegevens in J. De Smet, Notice historique, p. 349, Th. Luyckx, Over de<br />
geboorte, p. 73-74.
2 ROGIER VAN MORTAGNE (t tussen 16 mei 1275 en 24 februari 1276), heer van<br />
Espierre, kamerheer van Willem van Dampierre, graaf van Vlaanderen, jon-<br />
gere zoon van Evrardus IV van Mortagne, kasteelheer van Doornik en van<br />
Isabeau van Kortrijk, echtgenoot van Heluida van Trazegnies, vrouwe van<br />
Seneffe 8.<br />
Lokalisatie en gedeeltelijke beschrijving van het graf.<br />
Zie ook f. 14, nr. 4, de tekening van het beeld dat bij de graftombe stond.<br />
Grafschriften in het Frans en in het Latijn. Er zijn verscheidene varianten;<br />
zie:<br />
Lit.: E. Hautcœur, Histoire, p. 419; Th. Leuridan, Epigraphie, p. 440; Brussel, K.B., Goethals<br />
1507, f. 17; Brussel, K.B., Goethals 1509, f. 10 (tekening).<br />
MARGARETA VAN BRIENNE (t 21 juli 1275), dochter van Erardus 1 van Brienne,<br />
heer van Ramerupt en van Vénizy, en van Filippina van Champagne, echtgenote<br />
van Diederik IV, kasteelheer van Diksmuide, heer van Bièvres en van<br />
Wallers.<br />
Lit.: E. Hautcœur, Histoire, p. 417; Th. Leuridan, Epigraphie, p. 439; Brussel, K.B., Goethals<br />
1507, f. 17; Brussel, K.B., Goethals 1509, f. 20; Brussel, K.B., Goethals 1640, f. 6.<br />
Commentaar Op de kledij van het liggend personage. Zie ook f. 12vo, de<br />
tekening van dit beeld.<br />
Commentaar op een tekst betreffende Diederik IV van Bièvres (t 2 augustus<br />
(?) 1272).<br />
1 GWIJDE VAN DAMPIERRE (zie f. 4, nr. 1).<br />
Tekst met betrekking tot zijn leven uit J. Meyerus, Commentarii, f. 108.<br />
2 MATHILDE VAN BÉTHUNE (zie f. 4, nr. 3).<br />
Aantekening betreffende de ligging van het graf en bespreking van de opvatting<br />
van J. Meyerus, Commentarii, f. 108vo in dit verband. Zie ook f. 4, nr. 3,<br />
de kopie van het Latijnse grafschrift en f. 12, de tekening van de gisant.<br />
8 Biografische gegevens in P.A. du Chastel de la Howarderie, Notices, 1, p. 22 en III,<br />
p. 798. Hieruit vernemen we o.m. dat Beatrijs van Kortrijk, weduwe van Willem, graaf van<br />
Vlaanderen onder zijn testamentaire uitvoerders vermeld wordt; E. Warlop, De Vlaamse<br />
Adel, Il, Il, Genealogie 59, nr. 22, p. 166 en ibidem, Genealogie 124, nr. 34, p. 340.
3 ISABELLA VAN NAMEN OF VAN LUXEMBURG (t 27 september 1298), dochter<br />
van Hendrik II, graaf van Luxemburg en van Margareta, gravin van Bar, tweede<br />
echtgenote van Gwijde van Dampierre.<br />
Biografische gegevens betreffende Isabella van Luxemburg en tekst over de<br />
identificatie van het beeld op de graftombe, in werkelijkheid Johanna van<br />
Vlaanderen (zie tekening f. 13vo,nr. 1).<br />
1 ISABELLA VAN NAMEN OF VAN LUXEMBURG (zie f. 6, nr. 3).<br />
Vervolg van f. 6, nr. 3.<br />
2 MARIA VAN DAMPIERRE (1230/31 - 21 december 1302), kloosterzuster te Flines<br />
9, dochter van Willem II van Dampierre en van Margareta van Constantinopel.<br />
Identificatie van het personage, summiere beschrijving en ligging van het graf ;<br />
Latijns grafschrift. Zie ook f. 13, nr. 4, tekening van de gisant.<br />
Lit.: E. Hautcœur, Histoire, p. 57; Th. Leuridan, Epigraphie, p. 441; Brussel, K.B., Goethals<br />
1507, f. 16 en 17 vo; Brussel, K.B., Goethals 1509, f. 3 vo.<br />
Maria van Dampierre aIs abdis.<br />
De Succa vergist zich wanneer hij Maria van Dampierre een plaats in de chronologie<br />
der abdissen van Flines toewijst. Inderdaad wordt zij in verscheidene<br />
oorkonden uit 1259 in die hoedanigheid vermeld. AIs abdis fungeerde zij<br />
wellicht tussen de tweede, Ode van Maigny en de derde, Alix La Brune.<br />
1 MARGARETA VAN CONSTANTINOPEL (zie f. 3, nr. 2).<br />
Vermelding van de sterfdatum (1257) en van de begraafplaats van Jan van<br />
Avesnes, oudste zoon van Margareta en van Bouchard van Avesnes.<br />
Vermelding van de sterfdatum (1256) en van de begraafplaats van Boudewijn<br />
van Avesnes, tweede zoon van Margareta en van Bouchard van Avesnes.<br />
2 JAN VAN VLAANDEREN (t 14 oktober 1291), proost van de Sint-Donatiuskerk<br />
te Brugge en van de Sint-Pieterskerk te Rijsel, bisschop van Metz en vervolgens<br />
van Luik, zoon van Gwijde van Dampierre, graaf van Vlaanderen en van<br />
Mathilde van Béthune.<br />
9 Vanaf 1245 is Maria van Dampierre kloosterzuster te Flines, waar ze, ten minste in<br />
1259 aIs abdis optrad. Later verzaakte zij die waardigheid. Haar naam komt niet voor in de<br />
lijst van de abdissen van Flines. Zie E. Hautcœur, Histoire, p. 53-57, 380, 415 en Cartulaire,<br />
p. 52, 124,490 en 941 en J. Blanpain, Flines, koI. 495.
Ligging en beschrijving van het graf. Tekst over het leven van de prelaat, zijn<br />
grafschrift. Zie ook f. 13, nr. 1, een tekening naar een geschilderd portret.<br />
Lit.: J. Meyerus, Commentarii, f. 8lyO en 83; E. Martène en U. Durand, Voyage, II, p. 84;<br />
Brussel, K.B., Goethals 1507, f. l6yo; Brussel, K.B., Goethals 1640, f. 6.<br />
3 WILLEM VAN HENEGOUWEN of VAN AVESNES (t 1296), bisschop van Kamerijk,<br />
zoon van Jan 1 van Avesnes, graaf van Renegouwen en van Aleidis van Rolland<br />
of<br />
WILLEM VAN GULIK (t 1304), proost van Utrecht en gekozen aartsbisschop<br />
van Keulen, zoon van Maria van Dampierre en van Willem van Gulik (zie<br />
f. 14, nr. 3).<br />
Ligging van het graf, tekst van het grafschrift op een zuil bij de tombe (Succa<br />
dagtekent dit grafschrift uit de tweede helft van de 16de eeuw). Zie ook f. 13,<br />
nr. 2, een tekening naar een geschilderd portret. ln opspraak brengen van de<br />
eerste identificatie vanwege de aanwezigheid van het wapen van Vlaanderen<br />
en van het ontbreken van een Willem van Vlaanderen in een door Succa gebruikte<br />
lijst van de bisschoppen van Kamerijk.<br />
Lit.: J. Meyerus, Commentarii, f. 88, 90yO, 92, 92Yo, lOOv°, 106-107; E. Hautcœur, Histoire,<br />
p. 419; Brussel, K.B., Goethals 1640, f. 6; Brussel, K.B., Goethals 1507, f. 16 yO.<br />
1 WILLEM VAN GULIK (zie f. 7, nr. 3).<br />
Vervolg van f. 7, nr. 3.<br />
2 BIANCA VAN SICILIË (t 1269), dochter van Karel van Anjou, koning van Sicilië,<br />
en van Beatrijs van Provence, eerste echtgenote van Robrecht III van Béthune,<br />
graaf van Vlaanderen.<br />
Lokalisatie van het graf, Frans grafschrift en vermelding van de sterfdatum<br />
volgens Meyerus. Zie ook op folio's 15, 15v o en 16, de tekeningen naar het<br />
graf.<br />
Wapen: \:7 wapen gedeeld 1. Vlaanderen 2. Anjou.<br />
1<br />
Lit.: J. Meyerus, Commentarii, f. 79; Brussel, K.B., Goethals 1507, f. 16 yO.<br />
3 SIMON, HEER VAN LALAING (t 3 mei 1333), ridder, zoon van Otto en Isabella<br />
van Saarbruck, echtgenoot van Mathilde van Aspremont.<br />
\:7<br />
1<br />
\:7<br />
2<br />
1<br />
2<br />
3
Ligging van het graf, korte beschrijving en Frans grafschrift. Zie ook de<br />
tekening van het grafbeeld (?) op f. 18.<br />
Wapen: \) wapen van Lalaing.<br />
2<br />
Lit.: P.-V. Goethals, Miroir, p. 492-493; E. Hautcœur, Histoire, p. 420; Th. Leuridan,<br />
Epigraphie, p. 442; Brussel, K.B., Goethals 1507, f. 17vo.<br />
F.8 MARGARETA VAN CONSTANTINOPEL (zief. 3, nr. 2).<br />
Stichtingsoorkonde van de abdij, waarbij Margareta het gehucht L'Honneur-<br />
Notre-Dame aan Orchies schenkt opdat het voor eeuwig een cisterciënzerinnenabdij<br />
van de obediënte van Clairvaux zou zijn. Deze akte is gedateerd<br />
"Actum anno Domini 1234 in die sancti Dyonisii" (9 oktober 1234).<br />
Begin van een oorkonde van oktober 1251 waarbij de deken en het kapittel<br />
van Atrecht hun toestemming geven voor het overbrengen van de cisterciënzerabdij<br />
van Orchies naar Flines op bepaalde voorwaarden.<br />
Lit.: E. Hautcœur, Cartu/aire. J, nr. XCII, p. 82-83 "Datum anno Domini MO CCo quinquagesimo<br />
primo, mense octobri".<br />
Begin van de "grote oorkonde" van Flines, waarbij Margareta, na het overbrengen<br />
van de abdij, de goederen van de abdij opsomt en bevestigt. Deze<br />
akte draagt de datum december 1253.<br />
Lit.: E. Hautcœur, Cartu/aire, J, nr. CIV, p. 93-94 en 100, "Datum anno Domini millesimo<br />
ducentesimo quinquagesimo tertio, mense decembri".<br />
1 MARGARETA VAN CONSTANTINOPEL (zief. 3, nr. 2).<br />
Vervolg van f. 8.<br />
Beschouwingen over de stichtingsdatum van de abdij van Flines. Succa dateert<br />
foutief (1260) een akte van april 1247 (zie E. Hautcœur, Cartulaire, 1, nr.<br />
LXXVI, p. 69-70, "Actum anno Domini MoCC" XL septimo mense aprili";<br />
E. Hautcœur, Histoire, p. 41, aantek. 1). 1260 is de datum van de vidimus<br />
waarin de eerste akte werd ingeschoven (zie J. Meyerus, Commentarii, f. 74;<br />
E. Hautcœur, Cartulaire, 1, nr. CXXVIII, p. 132-133, "Datum anno Domini<br />
miIlesimoducentesimo sexagesimo, feria quinta post diem Natalis Domini").
Beschouwingen over de begraafplaats van Willem van Dampierre, tweede<br />
echtgenoot van Margareta van ConstantinopeI.<br />
2 Gedateerd attest en autografische handtekening van dom Angenost, biechtvader<br />
van de abdij. Over hem, aantek. 3.<br />
Lijst van de abdissen van Flines sedert de stichting (1234) tot 11 december<br />
1601, datum waarop Sucea de abdij heeft bezocht.<br />
Lit.: De lijst van Succa dient te worden vergeleken met die welke E. Hautcœur in het<br />
Cartulaire heeft gepubliceerd (p. 923-27) onder de titel "Chronique des abbesses".<br />
Tekening met pen en pensee!.<br />
Kunstwerk: muurschildering 10 waarvan<br />
Succa twee schetsen heeft gemaakt, een<br />
proeve (f. 15, nr. 2) en een definitieve<br />
(f. 11).<br />
Datering: 16de eeuw 11.<br />
Plaats: in 1601 onbepaald 12.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Wapen: 'ï) gedeeld 1. Vlaanderen<br />
1<br />
2. Anjou, gekroond 13.<br />
Succa's commentaar: summiere<br />
beschrijving van de muurschildering en<br />
van het wapen.<br />
10 E. Hautcœur, Histoire, beweert dat het een glasraam was. De gelijkenis in de presentatie<br />
van dit beeld met dat van Mathilde van Béthune (f. llvO) en de gegevens in handschrift<br />
Brussel, K.B. Goethals 1609, folio's 5vo en 6, die bewijzen dat er naast de graftombe<br />
ook een geschilderd portret van Bianca van Sicilië heeft bestaan, doen ons vermoeden dat<br />
Succa's tekening op een geschilderd portret teruggaat.<br />
11 De klederdracht vertoont e1ementen uit het einde van de 14de eeuw (bourrelet, haartooi<br />
met net) en andere die in de tweede helft van de 15de eeuw, of eventueel in de 16de<br />
eeuw thuishoren (pofmouwen met splitten en "brassards"). Dergelijke mouwen treft men<br />
omstreeks 1450 in Italië aan, pas omstreeks 1500 in Frankrijk.<br />
1'2 Waarschijn1ijk - maar het is niet bewezen - was het schilderij in de nabijheid van·,<br />
het graf, dat in de kapel van de RH. Jacobus en Philippus van de abdijkerk stond. Zie<br />
folio's 15, 15vo en 16.<br />
13 Zie aantekening 5bis.<br />
F.9,<br />
9 v o en 10
Summiere beschrijving van de tombe. Afschrift van het Franse grafschrift en<br />
opgave van de sterfdatum volgens Meyerus. Over die tombe, zie ook de folio's<br />
7vo,nr. 2,15, nr. 1, 15voen 16.<br />
Potloodtekening.<br />
Kunstwerk: geschilderd portret 14, Succa<br />
tekende hierbij een studie van een detail<br />
van het borduurwerk van de kledij.<br />
Datering: 16de eeuw 15.<br />
Plaats: in 1601 op een van de muren van<br />
de Sint-Hubertuskapel in de abdijkerk.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Wapen: \} gekroond wapen, gedeeld<br />
t<br />
1. Vlaanderen 2. Béthune 16.<br />
Succa's commentaar: beschrijving van het<br />
portret en afschrift van het bijkomende<br />
Franse grafschrift. Op f. 6, nr. 2 wordt de<br />
plaats van het grafschrift nader bepaald.<br />
Het Latijnse grafschrift komt op f. 4, nr. 3<br />
voor.<br />
Lit.: A. Duchesne, Histoire, p. 224; E. Hautcœur, Histoire, p. 416; Th. Leuridan, Epigraphie,<br />
p. 438; Brussel, K.B., Goethals 1509, f. 16 (tekening); Brussel, K.B., Goethals 1640,<br />
f.5vo.<br />
Potloodtekening.<br />
Kunstwerk: graftombe.<br />
Datering: 2de helft 13de eeuw 17.<br />
Plaats: in 1601 in de abdijkerk,<br />
Sint-Hubertuskapel. Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: identificatie van<br />
het grafbeeld en summiere beschrijving<br />
van het graf waarvan de ligging op f. 6,<br />
nr. 2 is aangegeven. Het Latijnse<br />
grafschrift staat op f. 4 onder nr. 3.<br />
Lit.: A. Duchesne, Histoire, p. 224; E. Martène en U. Durand, Voyage, Il, p. 84; E. Hautcœur,<br />
Cartulaire, I, nr. CXXIV, p. 124-129; E. Hautcœur, Histoire, p. 416-417; Th.<br />
Leuridan, Epigraphie, p. 438; Brussel, K.B. Goethals 1507, f. 16vo; Brussel, K.B., Goethals<br />
1509, f. 16 (tekening); Brussel, K.B., Goethals 1640, f. 5vo.<br />
14 E. Hautcœur, Histoire, p. 416 meent dat het een kerkraam was, in tegenspraak met de<br />
aanwijzigingen van Succa. Hs. Brussel, K.B., Goethals 1640, f. 5vo citeert ook het geschilderd<br />
portret van de gravin van Vlaanderen. Onder een tweede, scherpere tekening, die de<br />
gravin met gevouwen handen voorstelt, zien we een eerste schets, waarin zij een kerk<br />
draagt.<br />
15 Heterogene kledij : boven het kapsel met net, dat sedert het einde der 14de eeuw wordt<br />
gedragen, zien we een puntmuts, waarvan de mode tussen 1440 en 1480 heerste. Van het<br />
kleed ziet men niet veel. De wijde hangmouwen die met bont lijken gevoerd, herinneren<br />
aan de Franse dracht uit het begin van de 16de eeuw.<br />
16 Het veld van Vlaanderen is van goud, niet van zilver. De paarlenkroon wijst op een<br />
laattijdige uitvoering (niet v66r de 16de eeuw). Hetzelfde wapen komt voor op de mantel<br />
in een ruitvormig schild.<br />
17 De "mantel" met koord is typisch voor de 13de eeuw. De driehoekige vorm van het<br />
hoofd vanwege het haar dat in "bourrele'ts" boven de oren wordt gekamd, wijst op de<br />
tweede helft van de 13de eeuw. De Heer A. De Valkeneer, specialist in de funeraire<br />
beeldhouwkunst was ons behulpzaam bij het nagaan van de kleurentinten van de gisants,<br />
die in dit deel voorkomen; wij bedanken hem hiervoor zeer hartelijk.
Pentekening.<br />
Kunstwerk: grafbeeld 18.<br />
Dateting: 2de helft 13de eeuw 19.<br />
Plaats: in 1601 in de abdijkerk, kapel van<br />
O.-L.-V. Niet teruggevonden.<br />
Wapen: \} gedeeld 1. Brienne en<br />
1<br />
2. Beveren 20.<br />
Succa's commentaar: Frans grafschrift en<br />
opsomming van de kwartieren bij het<br />
grafbeeld. De ligging van het graf wordt<br />
op f. 5vo nader aangegeven. Op die plaats<br />
ook nog het Latijnse en het Franse<br />
grafschrift.<br />
Lit.: E. Martène en U. Durand, Voyage, II, p. 84; E. Hautcœur, Histoire, p. 417; Th. Leuridan,<br />
Epigraphie, p. 439; P.M. Janssens, De gelukzalige, p. 117-126; Brussel, K.B., Goethals<br />
1507, f. 17; Brussel, K.B., Goethals 1509, f. 20 (tekening); Brussel, K.B., Goethals<br />
1640, f. 6.<br />
Potloodtekening.<br />
Kunstwerk: schiJderij 21.<br />
Datering: 15de of 16de eeuw 22.<br />
Plaats: in 1601 in de abdijkerk, op een zuil<br />
van het hoogkoor ,23. Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: identificatie van de<br />
prelaat. Over zijn graf, zie f. 7, nr. 2.<br />
Lit.: E. Martène en U. Durand, Voyage, II, p. 84; E. Hautcœur, Histoire, p. 414-415;<br />
Th. Leuridan, Epigraphie, p. 440; Brussel, K.B., Goethals 1507, f. 16vo; Brussel, K.B.,<br />
Goethals 1640, f. 6.<br />
18 Het grafbeeld is heel goed afgebeeld in handschrift Brussel, K.B., Goethals 1509, f. 20.<br />
Handschrift Brussel, K.B., Goethals 1640, f. 6 spreekt over een "paincture" (schilderij)<br />
met het portret van Margareta van Brienne.<br />
19 Te oordelen naar de kledij : "mantel" met koord en hoofddeksel dat het naar boven<br />
getrokken haar verbergt. Die mode komt in de tweede helft van de 13de eeuw op en zet<br />
zich in de 14de eeuw door.<br />
20 Het vrouwenwapen staat rechts. Dit is uitzonderlijk. WelIicht was het schild omgewend<br />
uit eerbied voor het altaar. ln zijn aantekening over Beveren heeft Succa sabel en azuur<br />
verwisseld.<br />
21 Naar Brussel, K.B., Goethals 1507, f. 16vO.<br />
22 Daar de liturgische klederdracht vanaf de 12de eeuw vaste vorm heeft aangenomen, is<br />
het tamelijk moeilijk dit portret nauwkeurig te dateren. De hoge, wijd uitlopende mijter<br />
met edelstenen bezet wijst naar de 15de eeuw of later. Zie J. Braun, Die liturgische Gewandung,<br />
p. 467-479. Het geborduurde humeraal in de vorm van een rechtstaande kraag<br />
is algemeen in de 14de en in de 15de eeuw. Vanaf de 16de eeuw wordt het minder vaak<br />
versierd. Zie J. Braun, op. cit., p. 32-44.<br />
23 Naar Brussel, K.B., Goethals 1507, f. 16vo.<br />
1 2<br />
3 4
Potloodtekening.<br />
Kunstwerk: schilderij 24.<br />
Datering: 15de of 16de eeuw 25.<br />
Plaats: in 1601 in de abdijkerk op een mil<br />
van het hoogkoor 26. Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: grafschrift van de<br />
prelaat. Zie ook de teksten folio's 7, nr. 3<br />
en 7v·, nr. 1. Over het graf, zie f. 7, nr. 3.<br />
Lit.: Zie f. 13, Dr. 1 en E. Martène en U. Durand, Voyage, II, p. 84-85; E. Hautcœur,<br />
Cartulaire, I, p. 341-343.<br />
Pentekeningen.<br />
Kunstwerk: grafbeeld waarvan de<br />
kunstenaar twee schetsen heeft gemaakt.<br />
Datering: einde 13de of begin 14de eeuw 27.<br />
Plaats: in 160 1 in de abdijkerk, midden in<br />
het nonnenkoor. Niet teruggevonden.<br />
Succa' s commentaar: identificatie en<br />
gedeeltelijke beschrijving van het grafbeeld<br />
waarvan de ligging op f. 3, nr' 2 nader is<br />
bepaald.<br />
Lit.: E. Hautcœur, Histoire, p. 415; Th. Luyckx, Over de geboorte, p. 64-66; Brussel,<br />
K,B., Goethals 1507, f. 16; Brussel, K,B., Goethals 1509, f. 3v· (beschrijving van de graftombe).<br />
Potloodtekening.<br />
Kunstwerk: grafbeeld.<br />
Datering: begin 14de eeuw (?) 28.<br />
Plaats: in 1601 in de abdijkerk, midden in<br />
het nonnenkoor, even achter het graf van<br />
Margareta van Constantinopel.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: identificatie van het<br />
beeld. De ligging van het graf is op f. 6v",<br />
M.2 aangegeven. Op die plaats eveneens<br />
een afschrift van het Latijnse grafschrift.<br />
Succa vraagt zich af of Maria van<br />
Dampierre al dan niet abdis was.<br />
Lit.: E. Hautcœur, Histoire, p. 53-57, 380, 415; Th. Luyckx, Over de geboorte, p. 73-75;<br />
Brussel, K,B., Goethals 1507, f. 16; Brussel, K,B., Goethals 1509, f. 3v· (beschrijving van<br />
het graf).<br />
24 Naar Brussel, K.B., Goethals 1507, f. 16vO.<br />
25 Zie nota 22.<br />
26Naar Brussel, K.B., Goethals 1507, f. 16vO.<br />
27 De vrouwelijke klederdracht evolueerde weinig tussen 1250 en 1340. Hierdoor is het<br />
moeilijk het grafbeeld nauwkeurig te dateren.<br />
28 Voor zover naar de klederdracht te oordelen is.
1 [JOHANNA VAN VLAANDEREN (t 1296), kloosterzuster te Flines, dochter van<br />
Gwijde van Dampierre, graaf van Vlaanderen, en van diens tweede vrouw<br />
Isabella van Luxemburg] 29<br />
Potloodtekeningen.<br />
Kunstwerk: liggend grafbeeld waarvan<br />
Succa de buste heeft geschetst alsook een<br />
tweede schets van het gelaat 30.<br />
Datering: einde 13de - begin l4de eeuw 31.<br />
Plaats: in 1601 in het nonnenkoor, rechts<br />
van de tombe van Gwijde van Dampierre<br />
ID de abdijkerk. Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: verkeerde<br />
identificatie van het beeld en ligging ervan.<br />
Zie ook f. 6, nr. 3 en f. 6v·, nr. 1.<br />
Lit.: E. Hautcœur, Histoire, p. 415-416; Th. Leuridan, Epigraphie, p. 440; Brussel, K.B.,<br />
Goethals 1507, f. 16; Brussel, K.B., Goethals 1509, f. 14 (tekening).<br />
Potloodtekening.<br />
Kunstwerk: knielende figuur 32.<br />
Datering: begin 16de eeuw 33.<br />
Plaats: in 1601 onbepaald.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Wapen: \} wapen van Vlaanderen.<br />
1<br />
Succa's commentaar: bondige identificatie<br />
van het beeld.<br />
29 Op folio's 6 nr. 3, 6vo nr. 1 en 13v· identificeert Succa dit personage aIs Isabella van<br />
Luxemburg. E. Hautcœur, Histoire, bewijst dat het beeld haar dochter, Johanna van<br />
Vlaanderen voorstelt. Dit wordt door Brussel, K.B., Goethals 1509 f. 14, waarin de hele<br />
graftombe is afgebeeld, bevestigd. Toch bewijst ook deze tekening dat ook op latere datum<br />
moeder en dochter werden verwisseld: inderdaad bevindt zich in dit laatste handschrift<br />
bij het grafbeeld een schets van een laat wapen van Luxemburg. Dezelfde vergissing die<br />
Hautcœur reeds had vastgesteld, treft men ook in Brussel, K.B., Goethals 1640, f. 6voaan.<br />
30 Het monument is voIledig uitgetekend in Brussel, K.B., Goethals 1509, f. 14.<br />
31 Het hoofddeksel werd sedert de tweede heIft van de 13de eeuw tot omstreeks 1340<br />
gedragen.<br />
32 Dit portret is te vergelijken met de geschilderde portretten van Mathilde van Béthune<br />
(f. 11v·) en van Bianca van Sicilië (f. 11, en f. 15 nr. 2).<br />
33 De haardracht, de tabbaard en het rechte dijharnas (gotisch type) doen eerder aan de<br />
tweede helft van de 15de eeuw denken. Maar de tekening is summier en deze elementen<br />
vinden we nog in het begin van de 16de eeuw terug. Deze gegevens stemmen blijkbaar<br />
overeen met de chronologie die in aantekening 6 wordt opgegeven.<br />
1 2 3<br />
CI \}<br />
1 2
2<br />
1 4<br />
'V 'V<br />
1 2<br />
3<br />
Potloodtekening.<br />
Kunstwerk: standbeeld 34.<br />
Datering: einde 13de - begin 14de eeuw 35.<br />
Plaats: in 1601 in de abdijkerk,<br />
nonnenkoor, links van het altaar van de<br />
Heilige Drievuldigheid. Niel: teruggevoooen.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: standbeeld 36.<br />
Datering: 2de helft van de 13de eeuw 37.<br />
Plaats: in 1601 in de abdijkerk,<br />
Sin:t-Andrieskapel. Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: identificatie van het<br />
personage, bondige beschrijving en<br />
lokalisatie. Zie ook f. 4, ur. 2 waar dit<br />
beeld verme1d wordt met een kopie van het<br />
grafschrift.<br />
Wapen: 'V wapen van Vlaanderen met<br />
1<br />
barensteel 38.<br />
Succa' s commentaar: Frans grafschrift 39.<br />
De ligging van het praalgraf is op f. 5,<br />
ur. 1 aangegeven.<br />
Lit.: E. Martène en U. Durand, Voyage, II, p. 84; E. Hautcœur, Histoire, p. 418-419;<br />
Th. Leuridan, Epigraphie, p. 438; Brussel, KB., Goethals 1507, f. 17; Brussel, KB., Goethals<br />
1509, f. 10 (tekening); Brussel, K.B., Goethals 1640, f. 5v·.<br />
Pentekeningen.<br />
Kunstwerk: drie grafbeeldjes: een koning,<br />
een dame, een graaf 40.<br />
Datering: 2de heift van de 13de eeuw 41.<br />
Plaats: in 1601 in de abdijkerk,<br />
Sint-Andriesk~el. Niet teruggevoooen.<br />
Succa's commentaar: gedeeltelijke<br />
identificatie van de beeldjes.<br />
34 ln Brussel, KB., Goethals 1509, f. 14 ziet men Gwijde van Dampierre op zijn graftombe<br />
met een maliënkap aIs hoofddeksel. Op Succa's tekening is het personage blootshoofds.<br />
Misschien een rechtstaand beeld dat deel uitmaakte van het graf? Zie nota 45. Bij<br />
Succa is het veld van Vlaanderen verkeerdelijk aIs van zilver i.pl. van goud aangegeven.<br />
35 Voor zover naar de klederdracht te oordelen is.<br />
36 Brussel, K.B., Goethals 1509, f. 10 stelt de gisant van de graaf voor met maliënkap en<br />
met wapen zonder barensteel. Hier is het persona,ge blootshoofds. Misschien ging het om<br />
een ander, staand beeld van de graaf, dat ook deel uitmaakte van het graf. Zie aantekening<br />
45. Brussel, K.B., Goethals 1640, f. 5v· vermeldt "la pourtraiture" van de graaf.<br />
37 Te oordelen naar de wapenrusting en overeenkomstig met het standbeeld van Rogier<br />
van Mortagne (ur. 4, zelfde folio).<br />
38 De barensteel bevindt zich niet op de tekening van het grafbeeld (Brussel, KB., Goethals<br />
1509, f. 10). Volgens O. Vredius, Sigilla, p. 37-39 heeft Gwijde de barensteel nooit<br />
gevoerd. Misschien heeft Succa gemeend dat de graaf een jongere broer van Gwijde was en<br />
niet de oudere broer. Overigens werd het veld verkeerdelijk aIs van zilver (in plaats van<br />
goud) opgegeven.<br />
39 Hij heeft nooit de naam "Mortaigne" gedragen in weerwil van wat Succa schrijft.<br />
40 Brussel, KB., Goethals 1507, f. 17 identificeert ze gedeeltelijk.<br />
41 Naar de datum van het standbeeld van Gwijde van Dampierre (zie f. 14, ur. 1), dat waarschijnlijk<br />
van het graf deel uitmaakte.
Pentekening.<br />
Kunstwerk: standbeeld (?) 43.<br />
Datering: einde 13de eeuw 44.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: standbeeId 45.<br />
Datering: tweede helft van de 13de<br />
eeuw 46.<br />
Auteur: beeldhouwer Hendrik, uit<br />
Doornik 41.<br />
Plaats: in 1601 in de abdijkerk,<br />
Sint-Andrieskapei. Niet teruggevonden.<br />
Plaats: in 1601 in de klOOlStergangder<br />
abdij. Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: ligging en korte<br />
beschrijving van het beeld.<br />
Succa's commentaar: gedeeUelijke<br />
beschrijving van het beeld en Frans<br />
grafschrift. De ligging van het graf is op<br />
f. S, ur. 2 nader aangegeven. Op die plaats<br />
ook de grafschriften in het Latijn en in het<br />
Frans.<br />
Lit.: E. Martène en U. Durand, Voyage, II, p. 84; E. Hautcœur, Cartulaire, l, ur. CCII,<br />
p. 222-223, 43S; E. Hautcœur, Histoire, p. 81 en 419; Th. Leuridan, Epigraphie, p. 440;<br />
Brussel, K.B., Goethals IS07, f. 17; Brussel, K.B., Goethals 1640, f. 6.<br />
42 Succa bericht op folio's 4vo en Svo over loka1e tradities volgens welke Willem van<br />
Dampierre, echtgenoot van Margareta van Vlaanderen en Diederik van Bièvres, echtgenoot<br />
van Margareta van Brienne in het klooster, bij het kerkportaal zouden begraven<br />
liggen. E. Hautcœur, Histoire, steIt voor in de tekening het portret van Willem van<br />
Gulik te zien (f. 7, ur. 3).<br />
43 De presentatie van dit beeld is te vergelijken met die van Willem van Dampierre en van<br />
Rogier van Mortagne die op hetzelfde blad voorkomen (tekeningen 1 en 4).<br />
44 Te oordelen naar de a1gemene stijl van haardracht en kostuum.<br />
45 Daar Brussel, K.B., Goethals IS09 op f. 10 de gisant natekent met een maliënkap, steIt<br />
de tekening van Succa wellicht een staand beeld van het personage voor, dat eveneens van<br />
het praalgraf deel uitmaakte. Dit is wellicht af te leiden uit de beschrijving die Succa van<br />
de tombe geeft (f. S ur. 2) "estant dessus la statue d'un homme vestu d'un saion d'armes<br />
et dessoubs armé de hauber" (zijnde daarboven een standbeeld van een man met wapellrrok<br />
waaronder een maliënpantser). ln Brussel, K.B., Goethals 1640, f. Svo wordt de afbeelding<br />
ais een ,,portraiture" besproken.<br />
46 Zie zelfde folio, ur. 1. De stijl van de wapenrok van het beeld stemt overeen met de<br />
sterfdatum, ca. 127S-76.<br />
41 Volgens Kan. Dehaisnes, Histoire de l'art, p. 123, 384-38S, stond in de Sint-Maartensabdij<br />
te Doornik, voor de heer van Mortagne een tweede graf. Volgens de rekeningen<br />
van zijn testamentaire beschikkingen, werd beeldhouwer Hendrik, uit Doornik voor de<br />
twee graven betaald. Pieter, de glazenmaker uit Rijsel, Johannes, glazenmaker uit<br />
Doornik en Colard Buschet, zilversmid te Doornik hebben ook werken voor de twee<br />
praalgraven uitgevoerd.
Tekening met pen en potlood.<br />
Kunstwerk: graftombe waarvan Succa drie<br />
afbeeldingen geeft:<br />
a) de liggende figuur van voren gezien<br />
(f. 15)<br />
b) de liggende figuur en de lange zijde van<br />
bet graf, van links in profiel gezien<br />
(f. 15vO)48<br />
e) de zes personages in de nissen van de<br />
linker lange zijde van de tombe (folids<br />
15vO-16)49.<br />
Datering: einde 13de of begin 14de eeuw 50.<br />
Plaats: in 1601 in de abdijkerk, kapel van<br />
de HH. Jaeobus en Philippus.<br />
Nielt teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: identificatie, ligging<br />
en korte beschrijving van het graf. Kopie<br />
van het Franse grafschrift. Zie ook tekst<br />
f. 7vo, nr. 2.<br />
Lit.: E. Martène en U. Durand, Voyage, II, p. 84; E. Hautcœur, Histoire, p. 417; Th.<br />
Leuridan, Epigraphie, p. 438; Brussel, K.B., Goethals 1507, f. 16 v"; Brussel, K.B., Goethals<br />
1509, f. 16 (tekening); Brussel, K.B., Goethals 1640, f. 6.<br />
Potloodtekening.<br />
Kunstwerk: wandschildering, waarvan<br />
Sueca twee proefschetsen heeft uitgevoerd.<br />
Gewassen pentekeningen.<br />
Kunstwerk: graftombe; het monument in<br />
profie1 en twee beeldjes van de linker<br />
Gewassen pentekeningen.<br />
Kunstwerk: graftombe; vier van de<br />
Voor de definitieve versie, zie f. 11.<br />
Wapen: Q gedeeld 1. Vlaanderen 2. Anjou.<br />
1<br />
langezijde. Zie het commentaar in verband<br />
met de tekening van het grafbeeld,<br />
f. 15, nr. 1.<br />
beeldjes van de linker langezijde. Zie<br />
commentaar op f. 15, nr. 1.<br />
48 Op f. 16 van Brussel, K.B., Goethals 1509 ziet men een tekening van de gisant, in een<br />
nis. Het personage ligt met gevouwen handen.<br />
49 Sueca heeft ook zes beeldjes genummerd. Die nummers stemmen overeen met de nissen<br />
waarin ze stonden.<br />
50 De mode van het hoofddeksel boven een "bourrelet" te dragen, komt in de tweede<br />
helft van de 13de eeuw in zwang en blijft modisch tot circa 1340. Toch valt op te merken<br />
dat het feit dat de handen niet gevouwen zijn abnormaal voor die periode is maar vaak<br />
bij gisanten van het einde van de 12de en het eerste deel van de 13de eeuw voorkomt.
BOUDEWIJN IX (juli 1171 - 11 juli 1205), graaf van Vlaanderen en van Henegouwen,<br />
keizer van Constantinopel, zoon van Boudewijn VIII en van Margareta<br />
van Vlaanderen.<br />
Pentekeningen.<br />
Kunstwerk: schild met versierde knop 51.<br />
Succa maakt een schets van het schild en<br />
een studie van de twee types van<br />
decoratieve elementen.<br />
Datering: 13de eeuw 52.<br />
Plaats: in 1601 onbepaald. 1717 en 1732<br />
kloosterschat. Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: naam van de<br />
schenker en beschrijving van het schild.<br />
Lit.: E. Martène en U. Durand, Voyage, I, 2, p. 217; Tiroux, Histoire, p. 19; E. Hautcœur,<br />
Histoire, p. 420.<br />
Potloodtekening.<br />
Kunstwerk: grafbeeld (1).<br />
Datering: einde 14de, begin 15de eeuw 53.<br />
Plaats: in 1601 in de abdijkerk,<br />
Sint-Annakapel. Niet teruggevonden.<br />
Wapen: Ii] wapen van Lalaing 54.<br />
1<br />
Succa' s commentaar: uittreksel uit het<br />
Franse grafschrift, tweemaal<br />
overgeschreven en beknopte beschrijving<br />
van de kledij. De ligging van het graf<br />
wordt op fol. 7v·, or. 3 nader bepaald. Op<br />
dezelfde plaats ook een volledig afschrift<br />
van het grafschrift.<br />
Lit.: F.-V. Goethals, Miroir, p. 492-493; E. Hautcœur, Histoire, p. 420; Th. Leuridan,<br />
Epigraphie, p. 442; Brussel, K.B., Goethals 1507, f. 17v·.<br />
51 E. Martène en U. Durand, op. cir., identificeren het schild aIs dat van Gwijde van Dampierre<br />
(zie f. 4, or. 1). Tiroux en E. Hautcœur, op. cit., sluiten hierbij aan. Toch lijkt de<br />
opvatting van Succa juister. Zie inleiding, p. 61-62.<br />
52 Zie inleiding, p. 62.<br />
53 De "jaque" of lijfje met de metaIen gedreven gordel op de heupen is vooraI tussen<br />
1370 en 1410 in zwang. Het volledig gearticuleerde plaatharnas treedt ook pas in die<br />
periode op.<br />
54 Boven de "jaque".<br />
F.18 Va, 19,<br />
19 vo en 20
16 december 1601 - 4 januari 1602 1. Onderzoek van Succa te Atrecht 2. Op<br />
16 december bezoekt hij de Sint-Vaastabdij 3 en op 4 januari het gasthuis<br />
Saint-Jean-en-L'Estrée 4. Op een onbepaalde datum, maar hoogst waarschijnlijk<br />
in dezelfde periode begeeft hij zich naar de Oorkondenkamer van Artesië<br />
5. Hij ziet ook een verzameling waarvan hij de eigenaar niet vermeldt 6;<br />
hoogst waarschijnlijk die van Alexander (II) Le Blanc, heer van Meurchin,<br />
wonende te Bailleul-sire-Bertoul 7, tussen Atrecht en Dowaai. Hij noteert ook<br />
een grafschrift te Waziers en twee opschriften die hij aan compilaties ontleent<br />
8.<br />
OORKONDENVERZAMELING VAN<br />
ARTESIlË<br />
Succa heeft de Oorkondenverzameling van Artesië 9 bezocht en schreef daar<br />
vier oorkonden ai (zie beneden). Hier werd het archief van de graven<br />
van Artesië en van hun opvolgers voor zover het over Artesië handelde tot<br />
1385 bewaard. Op die datum werd de Rekenkamer van Rijsel gesticht waar de<br />
latere documenten werden bewaard. Het fonds van Artesië bestaat nog, al is<br />
het dan ook met veel leemten, in de Archives départementales du Pas-de-<br />
Calais te Atrecht 10. De oorkonden berustten in het vroegere hotel van de graven<br />
van Artesië te Atrecht, het Hôtel le Comte 11 waarin, in de 16de eeuw, de<br />
Raad van Artesië zetelde, in een zaal boven het gewelf van de ingangspoort die<br />
in de 14de eeuw (1329?) werd gebouwd. Toen in 1769 dit deel van het gebouw<br />
dreigde in te storten, werden de oorkonden naar een van de raadkamers verhuisd<br />
12.<br />
Lit.: L. Deschamps de Pas, Sceaux, XVI, p. 360-371; XVII, p. 43-51; G. Demay, Inventaire<br />
des sceaux de l'Artois; J.-M. Richard, Inventaire; A. Guesnon, La trésorerie, p. 423-<br />
469; Ch. Hirschauer, Les Etats d'Artois; Brussel, A.R.A. Handschriftenverzameling, 973.<br />
1 Zie folio's 23v', 24 en 25v' van de "<strong>Memoriën</strong>".<br />
2 Frankrijk, dpt. Pas-de-Calais, hoofdplaats van het departement.<br />
3 Folio's 25vo en 26 : Succa levert geen attest ten bewijze van zijn bezoek aan de abdij.<br />
4 Folio's 23vo en 24. F. 23vo, nr. 2: attest van het bezoek van Succa aan het gasthuis,<br />
ondertekend door Claude Le Maire, kapelaan in 1598-99 en 1600-1601 (volge.nsde vriendelijke<br />
aanwijzingen van de heer P. Bougard, directeur van de Arch. Dép. du Pas-de-<br />
Calais. Zie A. Lavoisne en G. Tison, Inventaire des archives hospitalières (hs), p. 11-12,<br />
14,70,85,97, 169) en door Marthe Derez, meesteres van het gasthuis (zeker van 1593 tot<br />
1617), die ca. 1620 stierf (ibidem, p. 166-7). F. 24, nr. 3, tweede gedateerd attest met<br />
handtekening van Claude Le Maire.<br />
s F. 21 en 21vO.<br />
6 Folio's 22, 22v' en 23 en, misschien, f. 27vo: het codicologisch onderzoek bevestigt dat<br />
deze folio's weI tot de katernen behoren die op Atrecht betrekking hebben. Zie inleiding<br />
p.72.
1 MATHILDE (c. 1269 - 27 oktober 1329), gravin van Artesië, dochter van<br />
Robrecht II van Artesië en van Amicie van Courtenay, echtgenote van Otto<br />
IV, graaf van Bourgondië.<br />
Gewassen pentekening.<br />
Kunstwerk: groenwassen spoe1vormig<br />
zege1 (Succa heeft een deel van de keerzijde<br />
en twee details van het hoofd en de buste<br />
getekend), waarop de gravin staande is<br />
afgebee1d in een nis met een 1elietak in de<br />
hand en aan weerszijden een wapenschild.<br />
Het zege1 was aan een dubbe1 groen en<br />
rood zijden Iint opgehangen aan een akte<br />
van 20 december 1320 (zie hierover onder<br />
nr. 2) 13.<br />
Datering: 20 december 1320.<br />
Plaats: in 1601-1602 in de<br />
Oorkondenverzameling van Artesië.<br />
Niet teruggevonden 14.<br />
Wapen: \} wapen van Artesië<br />
1<br />
\} wapen van V1aanderen 15.<br />
2<br />
Succa's commentaar: beschrijving van het<br />
zegeI.<br />
Lit.: L. Deschamps de Pas, Sceaux, XVI, p. 360, pl. 6; XVII, p. 43-44; G. Demay, Inventaire<br />
des sceaux de l'Artois, p. 5, nr. 21; J.-M. Richard, Notes, p. 29-30, iIl.<br />
2 MATHILDE VAN ARTESIË (zie f. 21, or. 1).<br />
Begin en einde van een akte van Mathilde, gravin van Artesië te Parijs gegeven<br />
en met haar zegel bezegeld (zie f. 21, nr. 1). Hierin worden verschillende<br />
ordonnanties opgenomen betreffende prebenden door haar overleden vader<br />
Robrecht, graaf van Artesië en door haar zelf op het kasteel te Hesdin gesticht.<br />
Gedateerde akte "Datum et actum Parisiis vicesima die decembris anno<br />
Domini millesimo trecentesimo vicesimo" (20 december 1320).<br />
Origineel verloren 15.<br />
Lit.: Zie aantekening 14 en Brussel, A.R.A., Handschriftenverzameling, 973, f. 238vo<br />
onder de rubriek "En une laye ou est escript Hesdin".<br />
7 F. 27vo, nr. 1, zie p. 121, van de biografische gegevens in verband met bovenverme1de<br />
verzame1aar.<br />
F. 27vo, resp. nrs. 2, 3 en 4.<br />
9 Zie f. 21, nr. 1.<br />
10 Een inventaris van de oorkonden van Artesië bewaard door Denis de Bersaques en<br />
opgemaakt op 13 juli 1617 door Pierre Grenet, advocaat en Jean Moret, procureur bij de<br />
raad van Artesië wordt te Brussel bewaard, A.R.A., Handschriftenverzameling, 973.<br />
11 Vo1gens Ch. Hirschauer, Les Etats d'Artois, p. 48 bevond het zich op de p1aats van<br />
het huidige H. Magda1enap1ein, dus naast Sint-Vaast.<br />
12 J.-M. Richard, Inventaire, l, p. 1 en IV.<br />
13 Vo1gens L. Deschamps de Pas, op. cit., zijn de afmetingen van een gelijkaardig zege1:<br />
95 mm hoog, 58 mm breed. Omschrift: + S(rGILLVM) : MATILDIS : ATREBAT(ENSIS) : COMITIS-<br />
SE: z: BVRGVNDIE: PALATINE: AC: O(OMI)NE: SALINEN(SIS):<br />
14 Verkeerde interpretatie van het wapen. ln feite is dit het wa,pen van het graafschap<br />
Bourgondië.<br />
15 De heer P. Bougard, heeft op 11 mei 1971 meegedeekl dat die akte in 1526 onder<br />
nr. 95 in een map waarop "Hesdin" verme1d stond, bewlUllfdwerd. Op het einde van de<br />
18de eeuw was het stuk reeds zoek.<br />
1<br />
\} \} 2<br />
1 2<br />
3<br />
\} \}<br />
3 4<br />
4<br />
5<br />
\}<br />
5
3 JOHANNA VAN FRANKRIJK (t 1347), dochter van Filips V de Lange, koning<br />
van Frankrijk en van Johanna van Bourgondië, echtgenote van Eudes IV,<br />
hertog van Bourgondië.<br />
Gewassen pentekening.<br />
Kunstwerk: spoelvormig zegel waarvan<br />
Succa een detail van de keerzijde heeft<br />
getekend. De hertogin is staande afgebeeld<br />
in een nis met aan weerszijden een schild.<br />
Zij draagt een lelietak en een eekhoorn,<br />
een hond ligt aan haar voeten. Het zegel<br />
hangt met een dubbel karmozijnen zijden<br />
lint aan een akte gedateerd oktober 1338<br />
(zie hierover onder nT. 5) 16.<br />
Datering: oktober 1338.<br />
Plaats: in 1601-1602 in de<br />
Oorkondenverzameling van Artesië.<br />
'Niet teruggevonden.<br />
Wapen: \J wapen van Bourgondië (oud).<br />
3<br />
'iJ wapen van Artesië.<br />
4<br />
Succa's commentaar: beschrijving van het<br />
zegeI.<br />
Lit.: L. Deschamps de Pas, Sceaux, XVII, p. 43, pl. 10 en 45-48; G. Demay, Inventaire<br />
des sceaux de l'Artois, p. 6, nr. 32.<br />
4 EUDES IV (t april 1349), hertog van Bourgondië en graaf van Artesië, zoon<br />
van Robrecht II, hertog van Bourgondië en van Agnes van Frankrijk, echtgenoot<br />
van Johanna van Frankrijk.<br />
Gewassen pentekening.<br />
Kunstwerk: rond zegeJ van het ruitertype<br />
(waarvan Succa een detail heeft getekend),<br />
de ridder draaft naar rechts, draagt het<br />
schild en zwaait met de lans. Het zegel<br />
hangt met een dubbd groenzijden lint aan<br />
een akte van oktober 1338. (Voor de<br />
oIllt1eding, zie onder nr. 5) 17.<br />
Datering: oktober 1338.<br />
Plaats: in 1601-1602 in de<br />
Oorkondenverzameling van Artesië.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Wapen: 'iJ wapen van Bourgondië (oud).<br />
S<br />
Succa's commentaar: beschrijving van het<br />
zegeI.<br />
16 Vol gens L. Deschamps de Pas, op. cit., zijn de afmetingen van een gelijkaardige zegeJ<br />
85 mm hoog, 55 mm breed. Omschrift: S(IGllLVM) : IOHANNE x FILlE X REG(IS) X FRA(N)CIE<br />
X DVCISSE X BVRGV(N)DIE X
5 EUDES IV en JOHANNA VAN FRANKRUK (zie f. 21, ur. 3 en 4).<br />
Begin en einde van een akte door Eudes IV, hertog van Bourgondië en graaf<br />
van Artesië en zijn echtgenote Johanna van Frankrijk gegeven, gezegeld met<br />
hun beider zegel (zie f. 21, ur. 3 en 4) aan zijden linten opgehangen.<br />
Geen plaatsvermelding; datum "l'an mille trois cent et trente huicht au mois<br />
d'octembre" (oktober 1338).<br />
Origineel verloren.<br />
Lit.: De akte betreft Robrecht van Wavrin, die in een proces met Eudes IV en Johanna<br />
van Frankrijk gewikkeld was betreffende de hoge rechtspraak over het landgoed en de<br />
heerlijkheid van Lillers en Mallanoy. Heeft de akte van 1338 op die zaak betrekking? 18.<br />
1 ROB RECHT II (na augustus 1250 - 11 juli 1302), graaf van Artesië, zoon van<br />
Robrecht 1van Artesië en van Mathilde van Brabant.<br />
Gewassen pentekening.<br />
Kunstwerken:<br />
A. Ruiterzegel met ruiter naar rechts<br />
dravend waarvan Succa gedeelteHjk de<br />
keerzijde en een detail van de buste heeft<br />
nagetekend. De grnaf draagt een schild '\}<br />
1<br />
en heft het zwaard. Het zegel hangt met<br />
een dubbel groen en karmozijnen zijden<br />
lint a:aneen akte gedateerd 5 november<br />
1298. (Voor de analyse, zie onder nr. 2).<br />
B. Heraldisch tegenzegel '\} 19.<br />
1<br />
Datering: 5 november 1298.<br />
Plaats: in 1601-1602 in de<br />
Oorkondenverzameling van Artesië.<br />
Heden: de keerzijde van het zegel is<br />
gedeeitelijk bewaard te Atrecht, Arch.<br />
dép. du Pas-de-Calais.<br />
Wapen: 'V wapen van Artesië.<br />
1<br />
Succa's commentaar: korte beschrijving<br />
van het zegel.<br />
Lit.: L. Deschamps de Pas, Sceaux, XVI, p. 360, pl. 3 en p. 364-368; J.-M. Richard, Inventaire,<br />
p. 69; Graaf de Loisne, Diplomatique, p. 184-224.<br />
17 Voigens L. Deschamps de Pas, op. cit., bedraagt de middellijn van een identiek zegel<br />
82 mm. De legende : SIGILL VM : ODONIS : DVCIS : BVRGVNDIE, werd door Succa met een<br />
fout (dux i.pl. van ducis) overgeschreven.<br />
18 Nochtans vindt men geen spoor van de akte van 1338 in de bescheiden van dit proces<br />
door J.-M. Richard gepubliceerd (Inventaire sommaire des archives, II, p. 210 onder de<br />
signatuur Atrecht, Arch. Dép. du Pas-de-Calais, A 961). Er is ook geen sprake over dit<br />
stuk in de oude inventarissen van de Oorkondenverzameling van Artesië (Brussel, A.R.A.,<br />
Handschriftenverzameling, 973, f. 49Ov° en vlg. en Atrecht, Arch. Dép. du Pas-de-Calais,<br />
18 J 206). Inlichtingen vriendelijk verstrekt door de heer P. Bougard (brief van<br />
23.10.1974).<br />
19 Voigens L. Deschamps de Pas, op. cil., is de diameter van het zegel 82 mm en dat<br />
van het tegenzegel 33 mm (rond in L. Deschamps de Pas en schildvormig bij Succa).<br />
Omschrift: + : SIGILLUM : ROBERTI : COMITIS : ATREBATENSIS : De heer P. Bougard berichtte<br />
ons dat het oorspronkelijke groenwassen ronde zegel gedeelteJijk is bewaard. Een deel<br />
van het opschrift is nog leesbaar : []BERTI COMITIS A[] (brief van 23.10.1974).<br />
'V 1<br />
B<br />
'V<br />
2<br />
lA<br />
3A<br />
B<br />
2<br />
4
2 ROBRECHT II (zie f. 21 vo,nr. 1).<br />
Begin en einde van een gezegelde akte van Robrecht II, graaf van Artesië,<br />
(zie f. 21vo, nr. 1) gegeven te Hesdin waarbij Robrecht II een leen aan ridder<br />
Robrecht du Plaissiet en aan zijn wettige erfgenamen geeft omwille van de<br />
diensten die hij bewijst en bewezen heeft, 40 landrenten Parijse ponden twee<br />
maal 's jaars betaalbaar, te nemen van de op de stad Hesdin geheven renten en<br />
belastingen. Gedateerde akte "Donné a Hesding le merkedi prochain aprés la<br />
feste de Toussains en l'an de grace 1298" (5 november 1298).<br />
Origineel te Atrecht bewaard, Archives départementales du Pas-de-Calais,<br />
A4312.<br />
Lit.: Brussel, A.R.A., Handschriftenverzameling, 973, f. 212, 228-228vo (beschrijving en<br />
ontleding van de akte) onder de rubriek: "En une laye ou est escript Hesdin".<br />
3 FILIPS [IV DE SCHONE (1268 - 29 november 1314), koning van Frankrijk,<br />
zoon van Filips III de Stoute en van Isabella van Aragon] 20.<br />
Gewassen pentekening.<br />
Kunstwerken:<br />
A. koninklijk zegel met een dubbele<br />
perkamenten strip opgehangen aan een<br />
alçte gegeven op 30 december 1307 (voor<br />
de analyse van die akte, zie onder nr. 4) 21;<br />
waarvan Succa een onvolledige tekerung<br />
brengt.<br />
B. Hemldisch tegenzege1 tYipe \J 22.<br />
2<br />
Datering: 30 december 1307.<br />
Plaats: in 1601-1602 in de<br />
Oorkondenverzameling van Artesië.<br />
Heden te Atrecht, Archives dép. du<br />
Pas-de-Calais.<br />
Wapen: \J bezaaid met Frankrijk.<br />
2<br />
Succa's commentaar: summiere<br />
beschrijving van het zegel, verkeerde<br />
identificatie van de zegelaar.<br />
Lit.: W. De Gray Birch, Catalogue of seals, nr. 18.086, p. 119-120; L. Rouvier, La Chancellerie,<br />
p. 37.<br />
4 FILIPS [IV DE SCHONE] (zie f. 21vo,nr. 3).<br />
Akte van Filips IV de Schone onder zijn zegel te Parijs gegeven (zie f. 21vo,<br />
nr. 3), waarin hij uitvaardigt dat Mathilde, gravin van Artesië en van Bourgondië<br />
enerzijds en Bianca van Bretagne, weduwe van Filips van Artesië en<br />
haar zoon anderzijds zich voegen naar zijn beslissingen voor aIle geschillen die<br />
tot het volgende Kerstfeest zouden optreden.<br />
20 Succa verwaM Filips IV de Schone, die van 1285 tot 1314 regeerde, en diens zoon Filips<br />
V de Lange, koning van Frankrijk van 1316 tot 1322.<br />
21 Naar W. De Gray Birch en L. Rouvier, op. cil., is de diameter van het zegel 88/89 mm<br />
en de legende : PHILIPPUS DEI GRACIA FRANCORUM REX.<br />
22 Op de versiering na, gelijk met het tegenzegel gedteerd door W. De Gray Birch, op.<br />
cil., p. 120, nr. 18.087. Diameter: 43 mm.
Gedateerde akte "Donné a Paris le samedi d'avant feste de la Circuncision<br />
Nostre Seigneur, l'an mille trois cenz et sept" (30 december 1307). Ondertekend<br />
Pierre d'Aubigny 23.<br />
Oorspronkelijk stuk te Atrecht, Archives départementales du Pas-de-Calais.<br />
Lit.: Ontleding van de akte in Brussel, AR.A, Handschriftenverzameling nr. 973, f. 44<br />
onder rubriek: "En une laye ou est escript : Lettres touchant les proces de differens d'entre<br />
Mehault comtesse d'Arthois et Robert d'Arthoisson ~veur"; J.-M. Richard, Inventaire,<br />
p. 83; L. Perrichet, La grande Chancellerie, Appendice IV, p. 538; Archives Nationales.<br />
Inventaires et documents, akte nr. 749, p. 133.<br />
Niet geïdentificeerde<br />
verzamelingen 24 , rnisschien<br />
die van Alexander [II] Le Blanc,<br />
te Bailleul-sire-Bertoul· 25<br />
Jonker Alexander Le Blanc, heer van Meurchin, was de zoon van Alexander<br />
Le Blanc, controleur en raadsman bij de Raad van Vlaanderen en van Maria<br />
Muyssart. Op 15 maart 1586 huwde hij met Claude van Marquais, dochter<br />
van Johan, graaf van Villers. Hij stierf na 18 mei 1613 26. Van zijn vader erfde<br />
hij een belangrijke verzameling meestal genealogische en heraldische handschriften<br />
2rI.<br />
Lit.: P.A du Chastel de, la Howarderie, Notices, 1, p. 237; A Le Boucq de Ternas, Recueil,<br />
p. 23-24, 217; E. Van Hende, Notice, p. 32-33; L. Quarré-Reybourbon, Trois recueils,<br />
p. 49-50; L.A. Bouly de Lesdain, Additions, p. 302-303; R. Aulotte, Alexandre Le<br />
Blancq, p. 301-316; P. Lefrancq, Les coutumes, p. 136-13728•<br />
23 Zie L. Perrichet. De notaris was van september 1307 tot augustus 1327 in functie.<br />
24 Folio's 22, 22v' en 23 van de <strong>Memoriën</strong>, misschien ook f. 27v'. Zie beneden, nota 60.<br />
25 Door Succa geciteerd op f. 27v', M. 1.<br />
26 P.A. du Chastel de la Howarderie, op. cit. geeft foutief 18 mei 1603 aIs sterfdatum op.<br />
Volgens A. Le Boucq de Ternas en E. Van Hende, op. cit., mag men besluiten dat L.<br />
Quarré-Reybourbon, op. cit., het ,personage dat Succa ontmoet, heeft verward met<br />
diens vader, kunstverzamelaar, bibliofiel, die op 28 juni 1574 overleed (M. Le Glay,<br />
Catalogue, p. XIV-XV; L.A Bouly de Lesdain, op. cit., p. 302) of met zijn oudere broeder,<br />
Guillaume, heer van Houchin en van Bailleul-sire-Bertoul, t op 2 november 1589.<br />
27 R. Aulotte, Alexandre le Blancq, p. 305-316.<br />
Hoogst waarschijnlijk heeft Succa de verzameIing portretten van Alexandre Le Blancq<br />
geraadpleegd, waarvan de Iijst door A Sanderus gepubliceerd en door R. Aulotte opnieuw<br />
bestudeerd werd, meer bepaaldeIijk volgende nummers :<br />
"nr. 14) Un vieil livre de patrons, paint, en asseUes de bois;<br />
nr. 76) Un grand livre de papier de 10mbart, auquel sont pourtraictes en couleur rouge les<br />
effigies de plusieurs roys, princes, ducs et grands seigneurs estant placquées sur ledict<br />
papier lombart ;<br />
nr. 109) Pourtraicts d'aucuns princes et grands seigneurs sur papier;<br />
nr. 110) Divers pourtraicts a la plume servans de patrons pour verriers;
1 LODEWIJK VAN MALE (25 november 1330 - 9 januari 1384), graaf van Vlaanderen,<br />
zoon van Lodewijk van Nevers, graaf van Vlaanderen en van Margareta<br />
van Frankrijk 29.<br />
Potloodtekening.<br />
Kunstwerk: schilderij of tekening<br />
tweemaal door Succa gekopieerd.<br />
Datering: 14de eeuw? 30.<br />
Plaats: in 1601-1602 door Succa niet<br />
nader bepaa1d. Niet teruggevonden.<br />
Succa' s commentaar: identificatie van het<br />
portret en van de voge1 op de voorgrond.<br />
2 MARGARETA VAN BRABANT (9 februari 1323 - v66r 26 april 1380), dochter<br />
van Jan III, hertog van Brabant en van Maria van Evreux, echtgenote van<br />
Lodewijk van Male, graaf van Vlaanderen 31.<br />
Potloodtekening.<br />
Kunstwerk: schilderij of tekening.<br />
Datering: 15de eeuw? 32.<br />
Plaats: in 1601-1602 door Succa niet<br />
nader bepaald. Niet teruggevonden.<br />
Lit.: K. Westendorp, Die Anfange, p. 69.<br />
Succa's commentaar: identificatie en<br />
korte beschrijving van het portret.<br />
nr. 113) Un livre loyé, couvert de cuyr noir, in quarto, contenant les effigies, pourtraicts,<br />
de plusieurs comtes et comtesses et seigneurs, faicts a la plume, sans couleurs;<br />
nr. 114) Un livre couvert de parchemin, ayant appartenu a Jacques Le Boucq, contenant<br />
quatre-vingts deux pieces de pourtraiots de grans seigneurs et hommes, et femmes, avec<br />
un autre quayer, le tout tiré de plomb."<br />
R. Aulotte meent dat het goed mogelijk is dat deze band sarnen met nr. 109 nu van het<br />
"Recueil d'Arras" deel uitmaken (Atrecht, Bibliothèque municipale, 266).<br />
28 De heer L. Campbel'l, lecturer in History of Art, University of London, Courtauld<br />
Institute of Art, wees ons op dit werk.<br />
29 De twee afbeeldingen van dit personage beantwoorden tamelijk getrouw aan de tekening<br />
van het "Recueil d'Arras" (Atrecht, Bibliothèque municipale, 266, f. 54) waarin<br />
Lodewijk van Male eveneens wordt geïdentificeerd. Verder vertonen ze spœkende gelijkenis<br />
met het grafbeeld van de graaf, zoals het op f. 55 van de <strong>Memoriën</strong> voorkomt.<br />
30 Een afbeelding in profiel ten halve lijve, en zonder handen is typisch voor de 14de eeuw.<br />
Het kostuum, een wambuis met opstaande kraag spreekt dit niet tegen.<br />
31 Op f. 55 van bovengenoemde "Recue~l d'Arras" (Atrecht, Bibliothèque municipale,<br />
266) Staat een tekening naar hetzelfde origineel dat eveneens aIs Margareta van Brabant<br />
wordt geïdentificeerd. Dit portret vertoont weinig gelijkenis met het grafbeeld van de<br />
hertogin, zoals Succa het op folio's 54v o en 55 heeft nagetekend.<br />
32 Het portret voor drie-vierde gezien is eerder uitzonderlijk in de 14de eeuw. Het kostuum<br />
biedt weinig houvast voor een nauwkeurige datering : het "surcot" en het gevlochtentemplettenkapsel,<br />
waarover de huif met gepijpte rand, komt op in de 14de eeuw maar<br />
werd tot in het begin van de 15de eeuw gedragen.
1 MARGARETA VAN MALE (13 april135 0 - 16 maart 1405), dochter van Lodewijk<br />
van Male, graaf van Vlaanderen en van Margareta van Brabant en echtgenote<br />
van Filips I van Rouvres, hertog van Bourgondië, vervolgens van Filips<br />
de Stoute, hertog van Bourgondië 33.<br />
Potloodtekening.<br />
Kunstwerk: schilderij of tekening.<br />
Datering: 15de eeuw 34.<br />
Plaats: in 1601-1602 door Succa niet nader<br />
bepaald. Niet teruggevonden.<br />
Lit.: K. Westendorp, Die Anflinge, p. 69.<br />
Potloodtekening.<br />
Kunstwerk: schilderij of tekening. Detail<br />
van het vorige?<br />
Succa's commentaar: identificatie en<br />
gedeeltelijke beschrijving van het portret.<br />
Datering: 14de of 15de eeuw 35.<br />
Plaats: in 1601-1602 door Succa niet nader<br />
bepaald. Niet teruggevonden.<br />
3 MARGARETA VAN BEIEREN (1363 - 13 januari 1423), dochter van Albrecht I,<br />
hertog van Beieren en van Margareta van Brieg, echtgenote van Jan zonder<br />
Vrees, hertog van Bourgondië 36.<br />
Potloodtekening.<br />
Kunstwerk: schilderij of tekening.<br />
Datering: 15de eeuw 31.<br />
Plaats: in 1601-1602 door Succa niet nader<br />
bepaald. Niet teruggevonden.<br />
Lit.: K. Westendorp, Die Anflinge, p. 69.<br />
Succa's commentaar: identificatie en<br />
gedeelteJijke beschrijving van het portret.<br />
33 Een schilderij uit het Museum te Rijsel (cal. 1893, or. 937, 16de eeuw?) naar hetzelfde<br />
origineel draagt dezeJfde œam. Er is echter weinig of geen gelijkenis tussen dit portret,<br />
het geschonden standbeeld van het portaal van het kartuizerklooster Champmol en het<br />
grafbeeld dat Succa op folio's 54v o en 55 heeft nagetekend.<br />
34 Vit de kledij, een open hermelijnen surcot en het gevlochten templettenkapsel, mag<br />
men misschien afleiden dat het origineel naar den lijve werd geschilderd.<br />
35 De kledij : een hermelijnen surcot met korte mouwen waaronder die van het onderkleed<br />
uitsteken, werd vooral in de 14de e. en in het begin der 15de e. gedragen.<br />
36 Op een schilderij nit het Museum te Rijsel (cat. 1893, nT. 939, 16de e.?) wordt aan het<br />
personage dezelfde identiteit toegewezen. Op f. 60, (or. 2) heeft Succa een andere beeltenis<br />
van de hertogin nagetekend, die weinig gelijkenis met dit portret vertoont.<br />
31 Te oordelen naar de kledij : gesloten brokaten surcot met ronde halsuitsnijding en het<br />
"bourrelet"-kapsel, werd het origineel misschien naar den lijve geschilderd.<br />
2<br />
1 3
1 CATHARINA VAN FRANKRIJK (?) (1428 - 13 september 1446), dochter van<br />
Karel VII, koning van Frankrijk en van Maria van Anjou en eerste echtgenote<br />
van Karel de Stoute, hertog van Bourgondië 38.<br />
Gewassen pentekening.<br />
Kunstwerk: schilderij of tekening.<br />
Datering: 15de eeuw 39.<br />
Plaats: in 1601-1602 door Succa niet nader<br />
bepaald. Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: identificatie van het<br />
portret.<br />
2 FILIPS V DE LANGE (1291 - 3 januari 1322), koning van Frankrijk, zoon van<br />
Filips IV en van Johanna van Navarra 40.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: schilderij of tekening.<br />
Datering: 15de eeuw 41.<br />
Plaats: in 1601-1602 door Succa niet nader<br />
bepaald. Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: identificatie van het<br />
portret.<br />
3 JOHANNA VAN BOURGONDIË (vaar 2 maart 1294 - 21 januari 1329), dochter<br />
van Otto IV, graaf van Bourgondië en van Mathilde van Artesië, echtgenote<br />
van Filips V de Lange, koning van Frankrijk 42.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: schilderij of tekening.<br />
Datering: 15de eeuw 43.<br />
Plaats: in 1601-1602 door Succa met nader<br />
bepaald. Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: identificatie van het<br />
portret.<br />
38 De kledij : overkleed met omgeslagen kraag en linnen huif over hoornkapsel wijst eerder<br />
naar de mode van de periode waarin de prinses geboren werd dan naar die van haar<br />
overlijden. Het portret lijkt eerder dat van een j
Gesticht omstreeks 1178 door Filips van de Elzas, graaf van Vlaanderen.<br />
Sedert 1564 door de augustinessen geleid. Bijna ongehavend gedurende de<br />
Franse revolutie. De oude gebouwen werden in 1810 gesloopt. Ret nieuwe<br />
gebouw werd gedeeltelijk door de bombardementen van 1940 vernield. ln<br />
1961 kreeg het hospitaal nieuwe gebouwen in de voorstad. Op het plein waar<br />
vroeger het gasthuis stond werden een aantal nieuwe gebouwen opgetrokken,<br />
het draagt thans de naam Sint-Jansplein 44.<br />
1 FILIPS VAN DE ELZAS (c. 1136-40 - 1 juli 1191), graaf van Vlaanderen, zoon<br />
van Diederik van de Elzas en van Sibylla van Anjou en zijn echtgenote ELIZA-<br />
BETH VAN VERMANDOIS (t 26 maart 1182), dochter van Roelof 1, graaf van<br />
Vermandois.<br />
Pentekeningen over een schets in potlood.<br />
Kunstwerken: twee standbeelden op een<br />
uitspringende wandsteen met wa,pen en<br />
baldakijn. De volgende details zijn<br />
bestudeerd: de buste van de graaf, hechtse1<br />
van het helmvizier, buste van de gravin,<br />
een tweede maal op kleinere schaal.<br />
Datering: begin 16de eeuw 45.<br />
Plaats: in 1601-16û2 aan weerszijden van<br />
het gasthuisportaal 46.<br />
ln 1810 verdwenen sarnen met de gevel<br />
van het gasthuis 47.<br />
Wapen:<br />
\J wapen van Vlaanderen.<br />
1<br />
\J niet geïdentificeerd wapen 48.<br />
2<br />
Succa's commentaar: identificatie van de<br />
twee standbeelden onder de baldakijnen.<br />
Beknopte identificatie van het materiaal<br />
waaruit baldakijnen, steunpilaren van het<br />
nisgewelf en beelden zijn gemaakt. De<br />
lokalisatie WOl'dtbevestigd door Claude Le<br />
Maire en Marthe Derez. Zie hierover nr.<br />
2 en aantekening 4.<br />
Lit.: A. Terninck, Arras, p. 87, 177; M.C. Le Gentil, Epigraphie, p. 205; Kan. Dehaisnes,<br />
Histoire de l'art, p. 316; L. Quarré-Reybourbon, Trois recueils, p. 49; K. Westendorp, Die<br />
Anfange, p. 40, aant. 3; Epigraphie, VII, afl. 2, p. 723, aant. 1.<br />
44 Wij danken de heer P. Lefebvre, secretaris-geœraal van het "Syndicat d'Initiative"<br />
van Atrecht om zijn inlichtingen betreffende de recentere geschiedenis van het gasthuis.<br />
45 Te oordelen naar de stijl van de baldakijnen, de gefantaseerde wapenrusting van de<br />
graaf, de heterogene kledij van de gravin (onderkleed met splitmouwen en kleed met vierkante<br />
halsuitsnijding wijzen op de 16de eeuw, maar de snit is gefantaseerd).<br />
46 Inlichting door Succa verschaft en bevestigd door een herdenkingsplaat die afgebeeld is<br />
in M.C. Le Gentil, op. cit.<br />
47 Naar A. Terninck, op. cit.<br />
48 Gevierendeeld één en vier bezaaid met Frankrijk met beladen barensteel (Artesië?),<br />
twee en drie met kepers beladen (Henegouwen oud?), over alles heen gedeeld 1 een leeuw<br />
2 van hermelijn.
F. 24 v o<br />
en 25<br />
2 Attest van het bezoek van Succa aan het gasthuis en van de aanwezigheid<br />
van twee standbeelden in het portaal getekend door Claude Le Maire, kapelaan<br />
en Marthe Derez, meesteres van het hospitaaI. Zie hierover aantekening<br />
ur. 4.<br />
1 Aantekening betreffende de stichting van het gasthuis Saint-Jean-en-l'Estrée<br />
door Filips van de Elzas ca. 1178, onder het episcopaat van bisschop Frémault<br />
(1174-1183 of 1186).<br />
2 FILIPS VAN DE ELZAS (zie f. 23vo, ur. 1).<br />
Akte van Filips van de Elzas de voorwaarden regelend waaronder op de wisselbank<br />
te Atrecht en op de toi te Bapaume de 200 pond in ontvangst kunnen<br />
genomen worden die hij en zijn echtgenote aan het gasthuis hebben geschonken.<br />
De vijf mudden tarwe en de vijf mudden haver zullen jaarlijks te Athier<br />
geheven worden. De akte is gedateerd "Actum anno Domini M.C. 86" (1186).<br />
Origineel verdwenen.<br />
Voor de uitgave, zie beneden.<br />
Lit.: Die akte werd op f. 34 van het cartularium van het hospitaal overgeschreven en werd<br />
door J.M. Richard, Cartu/aire, p. 10-11 uitgegeven.<br />
3 Ret afschrift wordt dom Claude Le Maire, kapelaan van het gasthuis voor<br />
gelijkluidend verklaard. Over hem, zie noot 4.
ABDU VAN SINT-VAAST<br />
De benedictijnenabdij van Sint-Vaast werd in 658 door de h. Aubertus van<br />
Kamerijk gesticht op de plaats waar de h. Vedastus zelf een kapel had opgericht.<br />
ln 683 werd zij rijkelijk door Diederik III begiftigd nadat Pepijn II, die<br />
hem van zijn troon beroofd had, hem de abdij aIs verplichte verblijfplaats<br />
aanwees. De bouw van de abdijkerk ving in 1259 aan, in 1295 werd het gebouw<br />
ingewijd. ln de kerk bevinden zich het postume graf van de onttroonde<br />
koning en dat van Robrecht VII van Bethune, eerste schoonvader van Gwijde<br />
van Dampierre. ln 1747 werd de vervallen abdij gesloopt en kort daarna<br />
in neo-klassieke stijl herbouwd. Zij werd in 1833 ingewijd. ln 1804 werd ze,<br />
ofschoon onafgewerkt, tot kathedraal verheven onder de naam Notre-Dameet-Saint-Vaast,<br />
ter vervanging van de kathedraal van Atrecht die in 1802 verdwenen<br />
was. Gedurende de oorlog 1914-1918 werd ze zwaar gehavend en<br />
nadien gerestaureerd. ln 1944 had ze te lijden onder bombardementen. De<br />
overige gebouwenwerden administratieve lokalen.<br />
Lit.: E. Van DrivaI, L'Abbaye, p. 1-86; Epigraphie, VII, afl. 2, p. 441; R. Rodière, Arras,<br />
IV, kol. 692; J. Lestocquoy, Notes, p. 59-65; P. Héliot, Les églises, p. 195 (plan); H. Gruy,<br />
Histoire d'Arras; J. Lestocquoy, Arras, p. VB 12 - VB 15.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: grafbeeld.<br />
Datering: ca. 1221 50.<br />
Kunstenaar: Denis 51.<br />
Plaats: in 1601-1602 in de abdijkerk,<br />
linkerzijde van de koorgang 52.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Wapen: \) schild met drie leeuwen en<br />
1<br />
barensteel (niet geïdentificeerd) 53.<br />
Succa's commentaar: summiere<br />
beschrijving van het grafbeeld, aanduiding<br />
van de plaats van dit en van een ander<br />
grafbeeld (zie nr. 2).<br />
Lit.: Graaf A. de Loisne, [Tombe du XIII" siècle], p. 190-191; Epigraphie, VII, ail. 2, p.<br />
447-449,529,918 nr. 1152; J. Lestocquoy, Notes, p. 62-63.<br />
49 Dit personage wordt door Succa niet verder geïdentificeerd. Aan de hand van grafschriftenverzamelingen<br />
kan het gedeeltelijk nader bepaald worden.<br />
50 De wapenrusting herinnert aan die van de periode waarin het personage gestorven is :<br />
helm met neusplaat waarvan de vorm naar het cylindrisch type evolueert, groot schild<br />
gelijkend op dit van het einde van de 12de eeuw. Hetzelfde geldt voor het zwaard met<br />
knop. Zie ook Inleiding, p. 62-63.<br />
51 Volgens A. de Loisne, op. cit.<br />
52 Volgens Epigraphie, p. 447 was de gra(plaat in het deambulatorium opgesteld. Op<br />
pag. 918 vernemen we verder dat het graf links tegen de koormuur was opgericht. De<br />
beschikbare informatie maakt het niet mogelijk te bepalen waar zich het orgeI bevond,<br />
dat Succa heeft gezien. Volgens J. Lestocquoy, op. cit., stond het boven de deur die toegang<br />
tot het klooster verleende, dus aan het uiteinde van de linkerdwarsbeuk.<br />
53 Naar Epigraphie, p. 918, nr. 1152. Misschien is het aan de slechte staat van het monument<br />
te wijten dat op p. 447 van datzelfde werk een andere lezing voorkomt.<br />
1-2<br />
\)<br />
2
F. 26 v o<br />
en 27<br />
2 ROBRECHT [VII VAN BETHUNE EN VAN DENDERMONDE (t 12 november 1248),<br />
voogd van Atrecht en van Sint-Baafs, zoon van Willem van Bethune en van<br />
Mathilde van Dendermonde, echtgenoot van Isabeau van Morialmé] 54.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: grafbeeld.<br />
Datering: midden van de 13de eeuw 55.<br />
Plaats: in 1601-1602 in de abdijkerk,<br />
Iinkerzijde van de koorgang 56.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Wapen: \} wapen van het huis van<br />
2<br />
Bethune 57.<br />
Succa's commentaar: pla3lts van het<br />
grafbeeld (zie nr. 1). Hypothese<br />
betreffende de identificatie van het beeld.<br />
Summiere beschrijving van het wapen en<br />
van de tombe.<br />
Lit.: A Duchesne, Histoire, p. 200-214, afb. p. 215; Epigraphie, VII, afl. 2, p. 449, nr.<br />
1152, aant. 1, p. 529, aant. 1, p. 918, nr. 1152.<br />
3 Datum van het bezoek van Succa aan de abdijkerk van Sint-Vaast door hem<br />
zelf opgegeven.<br />
DIEDERIK III (-+-652 - 692), zoon van Clovis II en van Bathilde, koning van<br />
Neustrië en van Bourgondië (september 673), en koning der Franken (679),<br />
en zijn echtgenote DODA (CLOTILDE?) 5B.<br />
Lokalisatie van hun graf en vermelding van het grafschrift dat los van het graf<br />
stond geschreven.<br />
Kopie van het grafschrift.<br />
Opschrift betreffende een schenking van Diederik IIIaan de abdij 59.<br />
Lit.: A de Cardevacque et A Terninck, L'abbaye de Saint-Vaast, l, p. 41; III, p. 148-149,<br />
pl. IV-V (afb. van tombe); Cartulaire, p. 17-18, 425-437; E. Van DrivaI, Nécrologue,<br />
p. 4, 423; Graaf [A] de Loisne, Procès-verbal, p. 530-533; Epigraphie, VII, afl. 2, p. 451,<br />
528; A. Eriande-Brandenburg, Le roi est mort, p. 146-147, nr. 33 en 34, pl. XXI, nr.<br />
77-82.<br />
54 Door Succa verkeerdelijk met Robrecht van IeruzaIem, graaf van Vlaanderen, zoon<br />
van Robrecht 1 en van Geertruid van Saksen (t oktober 1111) vereenzeIvigd. De identificering<br />
is te danken aan A. Duchesne, op. cit. Mevr. C. Van den Bergen-Pantens deelt de<br />
door Mevr. P. Bonenfant geuite reserves niet (zie Inieiding, p. 26-27).<br />
55 Te oordeien naar de wapenrusting : klassieke kettingrusting zonder schouderplaten,<br />
breed schild.<br />
56 Zie noot 52.<br />
57 De aarzeling bij de Iectuur is waarschijnlijk te wijten aan de siechte toestand van het<br />
monument (zie Epigraphie, p. 449 en 918 en de eerste versie van Succa).<br />
5B Biografische gegevens in L. Rouvier, La chancellerie, p. 18.<br />
59 De echtheid van de keure waarbij de schenking wordt gedaan werd door L.G.O. de<br />
Bréquigny en door F.I.G. La Porte du Theil, Diplomata chartae, 1, p. 291, akte 196<br />
betwijfeid.
1 Titel van de "Mémoriaux" van Atrecht en verzameling van Alexander [II]<br />
LeBlanc.<br />
2 LIONEL VAN HESTRU.<br />
Grafschrift, vroeger bewaard in de O.-L.-V.-kapel van de kerk van Waziers<br />
(dpt. Nord, arr. Dowaai).<br />
Lit.: Th. Leuridan, Epigraphie, p. 508; Brussel, K.B., II 1209, f. 12; Brussel, K.B., II 6513,<br />
f. 33 (afbeelding van de kwartieren bij het grafschrift).<br />
3 JOSSE, kok te Rome Ill.<br />
Grafschrift in een Romeins gasthuis.<br />
4 GEORGES BUCHANAN (1506 - 1582), Schots humanist, mentor en zegelbewaarder<br />
van Jacob 1 van Engeland, auteur van een aantal historische en politieke<br />
werken en van Latijnse gedichten.<br />
Twee verzen uit een epigram waarvan de titelluidt "Ad Eandem".<br />
Lit.: G. Buchanan, Opera omnia, II, p. 394, Epigrammatum Liber Ill. Strenae. Ill. Ad<br />
Eandem. [Ad Mariam Reginam Scotiae].<br />
60 Het is goed mogelijk dat de drie onderstaande optekeningen door Succa uit de werken<br />
van de verzamelaar Alexander [II] Le Blanc zijn genomen (zie boven noot 27).<br />
61 M. Vaes, Les fondations hospitalières, p. 230, aant. 2, wijst op de aanwezigheid in het<br />
Romeinse gasthuis van Santa Maria dell'Anima van een zekere "Judocus" uit het diocees<br />
Kamerijk, die een vertrouwde van Paus Leo X was.
22 december 1601 '. Gedurende zijn oponthoud te Atrecht 2 bezoekt Succa<br />
het klooster La Thieulloye in een buitenwijk van Atrecht 3.<br />
KLOOSTER LA THIEULLOYE<br />
De priorij van de dominikanessen van La Thieulloye werd in 1324 door gravin<br />
Mathilde van Artesië ter ere van de H. Drievuldigheid in de Sint-Vincentiuswijk<br />
van Atrecht gesticht. De grond was eigendom van Johannes de La<br />
Thieulloye, van daar de naam van de priorij. Zij werd een eerste maal in 1413<br />
vernield en nadien heropgebouwd. ln 1577 was het gebouw af. Gedurende de<br />
oorlog tussen Frankrijk en Artesië werd het klooster opnieuw vernield. Voor<br />
de wederopbouw moesten de kloosterlingen een deel van hun schat verkopen.<br />
ln 1639 werd de priorij gesloopt en in 1650 vestigden de dominikanessen<br />
zich in de stad zelf, in het refugium van de abdij Eaucourt. ln 1730 bouwden<br />
zij daar een kapel waarvan slechts de grondvesten zijn bewaard.<br />
Lit.: Ch.-L. Richard, Histoires, II, p. 35-39 ; Epigraphie, VII, afl. 2, p. 699-700 ; R. Rodière,<br />
Arras, kol. 695.<br />
1 De datum verschijnt op f. 30 en 30vo,het jaartal alleen op folio's 31 en 37vo.<br />
Frankrijk, dpt. Pas-de-Calais, hoofdplaats van het departement.<br />
3 Ret attest van Succa's bezoek (f. 30vO) werd door Madeleine du Chastel, sedert<br />
1599 priores van het klooster La Thieulloye gegeven. Zie Epigraphie, VII, 2 p. 700,<br />
aantek. 3 en p. 705 aantek. 3 en R. Rodière, Arras, kol. 695. Voigens Rodière's lijst van<br />
de prioressen van La Thieulloye zou in 1600 niet langer Madeleine du Chastel, maar<br />
Cécile Doresmieulx dit ambt uitoefenen. Dit zou dus in tegenspraak zijn met Succa. Op<br />
onze aanvraag heeft de heer P. Bougard, directeur van de Arch. dép. du Pas-de-Calais<br />
de papieren van Rodière geraadpleegd, die aan dit archief werden overgemaakt. Rodière<br />
steunt op een kwijtschrift (Rijsel, Arch. dép. du Nord, B 2787) van Cécile Doresmieulx<br />
priores gedateerd 1600. De heer Bougard vraagt zich af of hier geen vergissing<br />
werd begaan, daar in 1631 (artikel B 2973) de naam van Cécile Doresmieulx opnieuw<br />
onder een kwijtschrift verschijm en of de auteur van het eerste kwijtschrift zich<br />
soms vergist heeft dan wei of er in het archief zelf een vergissing bij het kIassement is<br />
begaan.
Tekst in verband met de stichting van de priorij door Mathilde van Artesië in<br />
1324.<br />
Lit.: Ch.-L. Richard, Histoires, II, p. 35-39 (De auteur schijnt op dezelfde bronnen aIs die<br />
van de Succa te steunen).<br />
Uittreksel uit een niet-gedateerde bekrachtiging van een oorkonde gegeven<br />
door Eudes IV, hertog van Bourgondië en graaf van Artesië (t april1349), en<br />
zijn echtgenote Johanna van Frankrijk. De oorkonde zelf, toegestaan door Mathilde<br />
van Artesië op 22 juli 1324 maakt de stichting van de abdij en de haar<br />
verleende voorrechten kenbaar. Vermelding van de bekrachtiging van die akte<br />
door Karel de Stoute, hertog van Bourgondië (10 november 1433 - 5 januari<br />
1477), "l'an 1469 avant Pasques, donné en la ville de Lille" dus v66r<br />
22 april1470 (deze akte zelf is verloren). De akte van Eudes IV is eveneens<br />
verloren, maar het origineel van de stichtingsakte van Mathilde is te Atrecht<br />
bewaard (Arch. dép. du Pas-de-Calais, série H, Dominicaines de La Thieulloye,<br />
zonder signatuur) 4.<br />
2 Kopie van een cartouche waarin de installatie, in 1329, van O.-L.-V.-<br />
Behoudenis der Kranken wordt herdacht. O.-L.-V.-Behoudenis der Kranken<br />
werd bij ziekte aanroepen.<br />
Aanvang en slot van een akte van Mathilde van Artesië van december 1324<br />
waarbij aan het klooster nieuwe privilegies worden toegekend (origineel verloren)<br />
"Donnés Arras l'an de grace 1324 au mois de decembre".<br />
Lit.: Vermeld in de inventaris van het klooster opgesteld van 4 tot 7 oktober 1790<br />
(Atrecht, Arch. dép. du Pas-de-Calais, 2L, district Arras, La Thieulloye) in het deel "titres<br />
et papiers" van het klooster, 5° 5. ln Brussel, A.R.A. Handschriftenverzameling,<br />
nr. 973, f. 90, vindt men een tamelijk uitvoerjge ontleding van het document. De akte<br />
van Mathilde is onder de vorm van een vidimus bij een akte van de burgmeester en<br />
schepenen van Atrecht van 20 december 1329 gevoegd.<br />
Attest van het bezoek van Succa aan het klooster op 22 december 1601 afgeleverd<br />
door de priorin Madeleine du Chastel (zie over haar, noot 3).<br />
4 Inlichtingen door de heer Bougard verstrekt.<br />
5 Inlichtingen door de heer Bougard verstrekt.
MATHILDE VAN ARTESIË (zie f. 21, ur. 1).<br />
Grafschrift van de gravin, afgeschreven door de kloosterzuster Marie du<br />
Chastel (t 1639).<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: gekleurd beeld?<br />
Wandschildering? 6. De gravin is vergezeld<br />
van haar oudste dochter Johanna (v66r<br />
2 maart 1294 - 21 januari 1329),<br />
echtgenote van Filips V, koning van<br />
Frankrijk, of door een kloosterzuster uit<br />
La Thieulloye.<br />
Datering: 14de of 15de eeuw 7.<br />
Auteur: onbekend 8.<br />
Plaats: in 1601 in de abdijkerk.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Wapen:<br />
\J wapen van het graafschap Artesië.<br />
1<br />
\J wapen van het graafschap Bourgondië.<br />
2<br />
Succa's commentaar: identificatie,<br />
beschrijving en beknopte lokalisatie van<br />
het beeld.<br />
Lit.: Kan. Dehaisnes, Histoire de l'art, p. 426-427, pl. XII; J.-M. Richard, Une petite-nièce,<br />
p. 1-3; L. Quarré-Reybourbon, Trois recueils, p. 49, 100; K. Westendorp, Die An/ange,<br />
p. 22-23; Epigraphie, VII, afl. 2, p. 700-701, aantek. 3; M. Devigne, La sculpture mosane,<br />
p. 73-74, pl. XX, afb. 93; A. de Loisne, Iconographie, p. 368-370, pl. 1.<br />
Kan. Dehaisnes, J.M. Richard en M. Devigne, op. cit., beschouwen dit beeld aIs identiek<br />
met dat van f. 33, nr. 1. Zij menen dus dat het een beeld was. ln feite zijn het twee<br />
verschiIlende afbeeldingen want in de ene hoOOt de gravin de kerk in de linkerhand en in<br />
de andere in de rechterhand. L. Quarré-Reybourbon en K. Westendorp, op. cit., menen<br />
dat de afbeelding een wandschildering is. Suoca's uitspraak "au pied d'une vieille peinture"<br />
(onderaan een 000 schilderij) is niet zeer duidelijk. ln elk geval heeft Succa wegens<br />
de slechte staalt van het schilderij bIauw en zwart verward in zijn aantekening over het<br />
schild \J van het graafschap Bourgondië.<br />
2<br />
De gearmorieerde tuniek komt ca. 1230 in zwang en zal tot op het einde van de middeleeuwen<br />
gedragen worden. Het hoofddeksel met bef wordt voortaan door weduwen,<br />
oOOevrouwen en kloosterzusters gedragen. Het is dus heel moeilijk dit beeld te dateren.<br />
Indien het een wandschildering was, rou ze later dan de 14de eeuw kunnen ontstaan zijn,<br />
in navolging van het beeld uit het portaal (f. 33, tekening ur. 1). De heer Bougard<br />
heeft op een erkenning van de zusters van La Thieulloye van 4 oogst 1425 gewezen waarbij<br />
zij zich verplichten jaarlijks een obit op te dragen voor de zieIerust van de graaf en de<br />
gravin van Artesië (Rijsel, Arch. dép. du Nord, B 1932), een bewijs dat in die tijd de herinnering<br />
aan de graaf en de gravin nog steeds levendig was.
Pentekening.<br />
Kunstwerk: stenen beeld; de gravin 9 is<br />
vergezeld van haar oudste dochter Johanna<br />
(v66r 2 maart 1294 - 21 januari 1329),<br />
echtgenote van Filips V, koning van<br />
Frankrijk, of door een k100sterzuster uit<br />
La Thieulloye.<br />
Datering: 14de eeuw 10.<br />
Auteur: onbekend 11.<br />
Plaats: in 1601 in het kerkportaal<br />
tegenover het beeld van Otto IV<br />
(zie tekening Of. 2 op hetzelfde blad).<br />
Niet teruggevonden.<br />
Wapen:<br />
Q wapen van het graafschap Artesië.<br />
1<br />
Q wapen van het graafschap Bourgondië.<br />
2<br />
Succa's commentaar: lokalisatie en<br />
vermelding van het materiaal waaruit het<br />
beeld van de graaf en de gravin vervaardigd<br />
is.<br />
Lit.: Kan. Dehaisnes, Histoire de l'art, p. 427; J.-M. Richard, Une petite-nièce, p. 1-3;<br />
Epigraphie, VII, an. 2, p. 700; M. Devigne, La sculpture mosane, p. 73-74; F. Baron,<br />
Un artiste, p. 89-90; F. Salet, Chronique, p. 265-266.<br />
Zie aantekening Il betreffende de veronderstellingen van kan. Dehaisnes en M. Devigne.<br />
9 Zij is identificeerbaar omdat zij tegenover haar echtgenoot is afgebeeld. Zie tekening<br />
nr. 2 op hetzelfde folio.<br />
10 De gearmorieerde tuniek komt ca. 1230 in zwang en blijft het tot ongeveer het einde<br />
van de middeleeuwen. Hoogstwaarschijnlijk dagtekent dit beeld uit de tijd van de graaf.<br />
De wapenrusting is inderdaad ca. 1330 te dateren.<br />
11 Kan. Dehaisnes, op. cil., meent dat dit beeld en dat van graaf Otto deel uitmaakten van<br />
het graf van Mathilde van Artesië en verondersteIt dat ze van de hand van de Doornikse<br />
beeldhouwer Jean Aloul zijn. Jean Aloul werd in 1323 betaald voor een graftombe die<br />
hij voor de gravin had uitgevoerd. Deze bewering wordt door de inlichtingen die Succa<br />
verstrekt tegengesproken. M. Devigne, op. cil., verme1dt inte,gendeel dat Mathilde gevraagd<br />
heeft dat een heel eenvoudig graf in de abdij van Maubuisson en niet in La<br />
Thieulloye voor haar zou worden opgericht. F. Baron heeft overigens onlangs haar tombe<br />
in Saint-Denis teruggevonden (p. Baron, La gisante, p. 211-228). M. Devigne ziet in Jean<br />
Pépin uit Hoei een mogelijke auteur van de twee beelden, rnaar zijn hypothese wordt<br />
door F. Baron bestreden (F. Baron, Un artiste du XIV' siècle).<br />
12 De tekeningen op folio's 33 en 35 vertonen Iichte afwijkingen. Op f. 33 draagt de graaf<br />
een gearmorieerde tuniek met heraldische lelies die niet op f. 35 verschijnen - zij schijnen<br />
naar hetzelfde monument te zijn getekend.
2 OTTO IV (t 17 maart 1302), graaf van Bourgondië, zoon van Hugues van<br />
Châlons en van Alix van Méranie, echtgenoot van Philippine van Bar en nadien<br />
van Mathilde van Artesië.<br />
Potloodtekening.<br />
Kunstwerk: stenen geJPolychromeerd<br />
beeld. Het is in profiel op f. 33 getekend.<br />
Op de versozijde werd de tekening van<br />
Succa doorgetrokken. Op f. 35, andere<br />
schetsen van het beeld "en trois quarts"<br />
gezien: een in vollen lijve, een buste-studie<br />
(die door het papier heen is gedrongen) en<br />
een schets van het hoofd 12.<br />
Datering: ca. 133013•<br />
Auteur: onbekend 14.<br />
Plaats: in 1601 in het kerkportaal,<br />
tegenover het beeld van Mathilde (zie<br />
tekening l, op hetzelfde folio).<br />
Niet teruggevonden.<br />
Wapen: fi) wapen van het graafschap<br />
3<br />
Bourgondië.<br />
Succa's commentaar: lokalisatie van het<br />
beeld en vermelding van het materiaal van<br />
beide beelden. Identificatie van het<br />
beeld van de graaf dat beknopt wordt<br />
beschreven. De identificatie is door een<br />
andere hand verbeterd.<br />
Lit.: Kan. Dehaisnes, Histoire de fart, p. 427; J.-M. Richard, Une petite-nièce, p. 1-3;<br />
Epigraphie, VII, af!. 2, p. 700; M. Devigne, La sculpture mosane, p. 73-74, pl. XX, afb.<br />
94; F. Baron, Un artiste, p. 89-90; F. Salet, Chronique, p. 265-266.<br />
Pentekening: het contour van Succa's<br />
tekening dat op de versozijde zichtbaar is,<br />
werd doorgetrokken.<br />
Potloodtekening.<br />
Kunstwerk: wandschildering; de<br />
afbeelding van de schildknaap behoort tot<br />
dezelfde groep aIs die van de hertog (zie<br />
tekening nr. 2).<br />
Datering: circa 1425 15.<br />
Auteur: onbekend.<br />
13 Zie Inleiding, p. 63-64.<br />
14 Zie aantekening 11.<br />
Plaats: in 1601 in de abdijkerk.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: beknopte<br />
beschrijving van het ,portret. Zie ook<br />
tekening nr. 2.<br />
15 Te oordelen naar de kledij (bovenkleed, zoals het tussen 1360-70 en 1420-25 gedragen<br />
werd), het kapsel (haar met de nap op het hoofd geknipt), dat in de eerste heIft van de<br />
15de eeuw mode was en de wapenrusting van de hertog. De schildknaap draagt een "stormhoed",<br />
helm die ca. 1425-1430 te dateren is.
2 [FILIPS DE GOEDE (?) (30 juni 1396 - 15 juni 1467), hertog van Bourgondië,<br />
zoon van Jan zonder Vrees en van Margareta van Beieren] 16.<br />
Potloodtekening.<br />
Kunstwerk: wandtekening. Ret personage<br />
is ten voeten uit getekend, een kopstudie<br />
op grotere schaal stelt waarschijnlijk<br />
hetrelfde personage voor.<br />
Datering: ca. 1425 17 •<br />
Auteur: onbekend.<br />
Plaats: in 1601 in de abdijkerk.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Potloodtekening.<br />
Kunstwerk: standbeeld? Wandschildering?<br />
Datering: 14de eeuw? 19.<br />
Potloodtekeningen links, met de pen<br />
rechts.<br />
Kunstwerk: gePolychromeerd stenen beeld.<br />
Voor "trois quarts" gezien, van links<br />
naar rechts, eerst een schets ten voeten uit,<br />
buste-studie die door het blad heen is<br />
gedrongen en schets van de kop. Zie nader<br />
hierover f. 33, nr. 2 waar het beeId in<br />
profiel werd nagetekend.<br />
Wapen:<br />
\J wapen van het graafschap Artesië.<br />
1<br />
'iJ wapen van het graafschap Bourgondië.<br />
2<br />
'iJ wapen van Jan zonder Vrees of van<br />
3<br />
Filips de Goede tussen 1419 en 1430 18.<br />
Succa's commentaar: gedeeltelijke<br />
beschrijving van de wapens en van het<br />
portret. Vermelding van de techniek en<br />
van een tweede portret (nr. 1) en situering.<br />
Plaats: in 1601 niet nader bepaald.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Wapen: 'iJ wapen van het graafschap<br />
1<br />
Artesië.<br />
Succa's commentaar: identificatie van het<br />
personage en van het wapen.<br />
16 De voorgestelde identificatie steunt op heraldische gegevens, op het kostuum en op de<br />
gelijkenis van het gelaat met de bekende portretten van de hertog (zie K. Van Luttervelt,<br />
op. cit., die dere tekening niet vermeldt). De heer P. Bougard heeft ons geweren op een<br />
gift van 400 pond door de hertog aan het klooster tussen 3 oktober 1424 en 2 oktober 1425<br />
voor bouw- en inrichtingswerken aan de kapel (Rijsel, Arch. dép. du Nord, B 1932).<br />
17 Het harnas is te schematisch voorgesteld om hieruit chronologische gegevens ai te leiden.<br />
De karakteristieke en duidelijk afgebeelde rusting voor haIs en schouders is bezwaarlijk<br />
na 1425-30 dateerbaar. De haarsnit "met de nap op het hoofd" was de eerste<br />
helft van de 15de eeuw in zwang.<br />
18 Na 1419, jaar waarin Filips de Goede de titels van zijn vader erft en v66r 1430, datum<br />
waarop hij Brabant en Limburg verkrijgt en de Orde van het Gulden Vlies instelt.<br />
19 De tekening suggereert een geschubde he1m, die net aIs de 14de-eeuwse stormhoed<br />
met een "camail" gedragen werd.
2 H. LODEWIJK (25 april 1214 - 25 augustus 1270), koning van Frankrijk,<br />
zoon van Lodewijk VIII van Frankrijk, en van Bianca van Castilië.<br />
Potloodtekening.<br />
Kunstwerk: standbeeld 20, misschien een<br />
metalen reliekbeeld 21.<br />
Datering: 14de eeuw 22.<br />
Plaats: in 1601 d00r Succa niet opgegeven,<br />
waarschijnlijk in het klooster 23.<br />
NÏietteruggevonden.<br />
Succa's commentaar: identificatie van het<br />
beeld.<br />
Lit.: J.-M. Richard, Vile petite-nièce, p. 2 ; L. Réau, Iconographie, III, 2, p. 815-820;<br />
Saint Louis à la Saillte Chapelle, meer bepaaldelijk nrs. 89, 117, 158 tot 161, 180, 181;<br />
A. Erlande-Brandenburg, Le tombeau, p. 7-36; G. Sommers Wright, The Tomb of Saint<br />
Louis, p. 65-82.<br />
20 Wij kennen geen enkeI portret van de H. Lodewijk : zelfs in een handschrift dat voor<br />
zijn dochter Bianca werd verlucht, wordt de koning nu eens met baard, dan weer zonder<br />
afgebeeld. De meeste beeMen dagtekenen van na zijn heiligverklaring (1297) en zijn zeer<br />
conventioneel. Dit zal ook wei het geval geweest zijn met het beeld dat Succa heeft nagetekend.<br />
De koning droeg er de traditionele kentekens: kroon, scepter en kerk (misschien<br />
de Sainte-Chapelle). Voigens G. Sommers Wright, op. cit., zou een standbeeld van de<br />
heilige reeds tussen 1277 en 1282 op zijn geaf zijn opgericht. Hiervan geeft de auteur een<br />
reconstructie. Het beeld dat Succa nagetekend heeft, moet wei een afwijkende traditie<br />
vertoond hebben.<br />
21 Zou dit het verguld zilveren beeld zijn dat in 1324 bij de stichting van het kl00ster<br />
p:'ocessiegewijze gedragen werd? Zie f. 28, eerste randaantekening en Ch.-L. Richard,<br />
Histoires, II, p. 37. De auteur, die blijkbaar een identieke bron ais die van Succa raadpleegde,<br />
zegt inderdaad dat een der zusters een verguld beeld van de H. Lodewijk met<br />
een klein reliekkapelletje droeg.<br />
22 Indien het kunstwerk een beeldreliekkastje voorstelt, dan was dit zeker na 1297 te<br />
dateren; de haarsnit : gegolfd haar, "dorelot"-franje op het voorh0Ofd en roUen over de<br />
oren, is typisch voor de 13de eeuw maar werd 00k in de 14de eeuw gedragen.
ROBRECHT 1 (?) (september 1216 - 9 februari 1250), graaf van Artesië, zoon<br />
van Lodewijk VIII, koning van Frankrijk, en van Bianca van Castilië, broer<br />
van de H. Lodewijk.<br />
(Geschrapte) pentekening.<br />
Kunstwerk: standbeeld.<br />
Datering: 13de of 14de eeuw 2-1.<br />
Plaats: in 1601 door Succa niet opgegeven,<br />
waarschijnlijk in het klooster 25.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Succa' s commentaar: geschrapte<br />
identificatie van het personage.<br />
Vermelding van de plaats van het onderzoek en van de stichtingsdatum van<br />
het klooster.<br />
23 De codicologie bevestigt dat die folio tot de katern van La Thieulloye behoort.<br />
24 Te oordelen naar het kapsel : gegolfd haar met rol1en over de oren en een gefriseerde<br />
franje op het voorhoofd, dat kelliIIlerkend is voor de 13de eeuw en ook nog in de 14de<br />
eeuw modisch blijft.<br />
25 Op het verso van hetzelfde blad wordt het kiooster vermeld.
6 januari 1602 1 • Bezoek van Succa aan de abdij Saint-Jean-Baptiste-des-<br />
Prés 2 te Chocques 3.<br />
DEABDIJ<br />
SAINT- JEAN-BAPTISTE-DES- PRÉs<br />
De oorsprong van het klooster is niet met zekerheid bekend. Omstreeks 1094<br />
werd in het dorp Chocques een kanunnikenkapittel gesticht. Na de vernieling<br />
van hun kerk door Robrecht van Normandië tussen 1120 en 1138 vestigden de<br />
kanunniken zich buiten het dorp op een eigendom dat hen door de graaf van<br />
Vlaanderen was aangeboden. De kanunniken traden de augustijnenregel bij<br />
en werden dus reguliere kanunniken. ln de loop van de oorlogen die in de<br />
14de en 15de eeuw in Artesië woedden, werd de abdij verscheidene malen<br />
vernield. Op het einde van de 15de en in het begin van de 16de eeuw werd het<br />
koor van de kerk herbouwd. ln 1592 herbegonnen rooftochten en vernielingen<br />
en duurden de hele 17de eeuw tot in 1710. Op 16 oktober 1791 werden<br />
de goederen en de gebouwen van de abdij openbaar verkocht. Met uitzondering<br />
van de residentie van de abten werd alles vernield. Hiervan blijven heden<br />
slechts enkele bijgebouwen over.<br />
Lit.: A. Robert, Histoire, p. 345-568; Epigraphie, II, 1, p. 29-38; P. Héliot, Les églises,<br />
p. 187 (plan); G. Coolen, Chocques.<br />
1 Succa geeft twee verschillende data van zijn bezoek te Chocques op: 6 januari 1602 op<br />
f. 39v" en 6 februari 1602 op f. 38; de eerste datum is waarschijn1ijker, daar Succa op<br />
7 februari te Gosnay is, terwijl we mets weten over zijn bedrijvigheid tussen 4 en Il<br />
januari 1602. Op Il januari kwam hij te Sint-Omaars aan.<br />
2 Op folio's 38 ur. 3 en 39v o vermeldt Succa de afwezigheid van abt Jan V van Loz,<br />
die he,t ambt bekl
Pentekening.<br />
Kunstwerk: gisant.<br />
Datering: eerste helft 13de eeuw 4.<br />
Plaats: in 1602 in de abdijkerk bij de<br />
ingang. Niet teruggevonden.<br />
Wapen: Q niet geïdentificeerd. Drie<br />
1<br />
dwarsbalken met een uitgeschulpte zoom 5.<br />
Succa's commentaar: beknopte<br />
beschrijving en lokalisatie van de gisant.<br />
2 JAN l, HEER VAN RECOURT (t september 1378), kasteelheer van Lens sedert<br />
1348, zoon van Boudewijn van Recourt en van Ida, kasteelvrouwe van Lens.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: gisant 6.<br />
Datering: laatste kwart van de 14de<br />
eeuw 7.<br />
Plaats: in 1602 in de abdijkerk, midden<br />
in het koor. Niet teruggevonden.<br />
Wapen: Q wapen van Recourt<br />
2<br />
gevierendeeld Lens.<br />
Succa's commentaar: twee kopieën van<br />
het grafschrift en lokalisatie van de gisant.<br />
Lit.: A. Robert, Histoire, p. 511, pl. III, nr. 1; Comte de Loisne, Epigraphie, II, 7, p.<br />
83; P. Feuchère, Etude, p. 84 en 116; Brussel, K.B., Merghelynck 34, f. 125vo.<br />
3 Vermelding van de afwezigheid van de abt en van de datum van Succa's<br />
bezoek.<br />
4 Misschien zelfs in het tweede kwart van de eeuw, naar de wapenrusting te oordelen.<br />
5 Gebroken wapen van Picquigny? of van Guines? cf. Brussel, A.R.A., Handschriftenverzameling,<br />
5162, Cartularie van Sint-Omaars en Clairmarais, f. 168vo waar Beatrijs van<br />
Guines, echtgenote van Renaud van Picquigny, wOl'dt gedteerd, die in 1285 hetzelfde<br />
wapen draagt.<br />
6 Voigens Brussel, K.B., MerghelYlliCk34, f. 125vo was het personage op een grafplaat<br />
v66r het hoogaltaar afgebeeld.<br />
7 De defensieve en offensieve wapens dagtekenen uit de periode van de dood van het<br />
personage.<br />
1 2 4<br />
3
F. 38 vo<br />
en 39<br />
4 MATHILDE VAN ARTESIË (zie f. 21, nr. 1). [MATHILDE VAN BETHUNE (t 7 december<br />
1220), vrouwe van Chocques, tweede dochter van Robrecht V van Bethune<br />
en van Adelheide van Sint-Pol, echtgenote van Gautier, heer van Bourbourg,<br />
daarna van ridder Hugues van Houdain, heer van Chocques] 8.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: graftombe met gisant waarvan<br />
Succa de buste op grotere schaal nogmaals<br />
heeft nagetekend.<br />
Datering: eerste derde van de 13de eeuw 9.<br />
Plaats: in 1602 in de abdijkerk, O.-L.-V.<br />
kapellO• Circa 1874, parochiekerk van<br />
Chocques ". V66r 1889 verdwenen 12.<br />
Succa's commentaar: gedeeltelijk foutieve<br />
identificatie van het personage. Hoogte<br />
van de graftombe en summiere lokalisatie.<br />
Lit.: A. Duchesne, Histoire, p. 136-140, pl. p. 141; A. Robert, Histoire, p. 511, 521,<br />
pl. III, nr. 2; Kan. Dehaisnes, Histoire de l'art, p. 427; Epigraphie, II, 1, p. 28, aant. 1;<br />
Comte de Loisne, Epigraphie, II, 7, p. 86; M. Devigne, La sculpture mosane, p. 74, pl.<br />
XX, afb. 95; F. Baron, Un artiste, p. 90; F. Salet, Chronique, p. 266.<br />
Plaats en datum van Succa's onderzoek. Vermelding van de afwezigheid van<br />
de abt. Over de abt, zie noot 2.<br />
Succa aanziet haar voor Mathilde, gravin van Artesië; dezelfde fout werd ook door<br />
Kan. Dehaisnes en door M. Devigne, op. cit. begaan. De fout wordt rechtgezet door F.<br />
Baron, op. cit., die echter de datum 1320 aIs sterfdatum aanneemt.<br />
9 Te oorde1en naar de kledij van de gisant en naar de vorm van het praalgraf. M. Devigne,<br />
op. cit., veronderstelt dat het monument door Jean Pepin uit Hoei, vast kunstenaar<br />
van Mathilde van Artesië, werd uitgevoerd. Dit wordt door F. Baron, op. cit., weerlegd.<br />
10 De juiste ligging wordt verme1d door A. Duchesne en door graaf de Loisne, op. cit.<br />
Il Volgens A. Robert, op. cil., p. 521.<br />
12 Vastgeste1d in de Epigraphie, op. cit., II, 1.
11-30 januari 1602 '. Onderzoek van Succa te Sint-Omaars 2; hij bezoekt er de<br />
abdij van Sint-Bertijn 3. Waarschijnlijk is hij gedurende zijn verblijf aldaar de<br />
abdij van Clairmarais gaan bezoeken 4.<br />
ABDIJ VAN SINT-BERTIJN<br />
ln de 7de eeuw stichtte de h. Audomarus een benedictijnenklooster op een<br />
heuvel aan de Aa rivier. ln 640 of in 648 verplaatste de h. Bertijn de monniken<br />
naar het eiland Sithiu. Er werden ten minste drie abdijkerken gebouwd:<br />
de eerste in de 7de eeuw, de tweede die in de llde eeuw werd begonnen<br />
en in 1105 ingewijd en tot in de 14de eeuw bestond, een derde, die in 1326<br />
werd aangelegd en in 1531 was voltooid.<br />
ln 1791 werd het klooster afgeschaft. De kerk werd eerst een parochiekerk,<br />
daarna een gasthuis. ln 1799 werd ze verkocht. Ten gevolge van het weghalen<br />
van bouwmaterialen verdween ze stilaan. ln 1830 brandden de resten<br />
ervan op. Gedurende de opgravingen van 1843-1844 heeft men de sporen<br />
van de drie achtereenvolgende kerken teruggevonden. Thans staan nog enkele<br />
zuilen en bogen en de onderbouw van de toren recht.<br />
Lit.: E. Wallet, Description; H. de Laplane, Saint-Bertin; Trésors de l'abbaye de Saint-<br />
Bertin; P. Héliot, Les églises, p. 191 en 197 (plannen); P. Héliot, Le chevet roman, p.<br />
73-96.<br />
1 Die data verschijnen op f. 43 van de "<strong>Memoriën</strong>".<br />
2 Frankrijk, dpt. Pas-de-Calais, departementshoofdstad.<br />
3 Op f. 43, nr. 2 staat een attest van Vaast de Grenet (1508-1603), 70ste abt van Sint-<br />
Bertijn. Zie H. de Laplane, Saint-Bertin, p. 76-77 en Les Abbés, II, p. 167-204. Het wapen<br />
van de abt is op f. 40, nr. 4 getekend.<br />
4 Op f. 48, nr. 2 draagt een attest van abt Morand Blomme de datum 25 januari 1602.
'iJ<br />
2<br />
'iJ<br />
2<br />
1<br />
2 'iJ 3<br />
1<br />
'iJ 'iJ 4<br />
2 3<br />
5<br />
Pentekeningen.<br />
Wapen:<br />
\J wapen van Sint-Omaars.<br />
1<br />
'iJ wapen van de abdij Sint-Bertijn.<br />
2<br />
Succa's commentaar: identificatie en<br />
beknopte beschrijving van de wapens.<br />
Lit.: A. Hermand, Dissertation, III, p. 343-402; A. Hermand en L. Deschamps de Pas,<br />
Histoire sigillaire.<br />
4 VAAST DE GRENET (1508 - 10 december 1603), 70ste abt van Sint-Bertijn<br />
(zie noot 3).<br />
Pentekening.<br />
Wapen: \J wapen van de abt.<br />
3<br />
Succds commentaar: identificatie en<br />
beknQpte beschrijving van het wapen.<br />
Lit.: A. Hermand en L. Deschamps de Pas, Histoire sigillaire, pl. XXXVII, nr. 268.<br />
EUSTACHE VAN MORCAMP en zijn echtgenote PERONNE VAN SAINT-OMER-WAL-<br />
LONCAPELLE 5.<br />
Pentekeningen.<br />
Kunstwerken: gisanten en schildwapens.<br />
Datering: einde 14de eeuw, begin 15de<br />
eeuw 6.<br />
Plaats: in 1602 in de abdijkerk achter het<br />
altaar. Niet teruggevonden.<br />
Wapen:<br />
'iJ gedeeld 1. Morcamp 2. Walloncapelle.<br />
1<br />
'iJ wapen van Walioncapelle.<br />
2<br />
Succa's commentaar: afschrift van het<br />
grafschrift van de dame. Lokalisatie en<br />
beknopte beschrijving van de overblijfselen<br />
van het dubbele graf. Enkele gegevens<br />
betreffende de kleuren van de gisanten.<br />
Lit.: H. de Laplane, Noms des mayeurs, p. 843, noot 1; A. Giry, Analyse et extraits, p.<br />
265-266; G. Vallée, Extraits des manuscrits, p. 427; Kan. Dehaisnes, Histoire de l'art,<br />
p. 356; Kan. Haigneré en O. Bled, Les Chartes, J, akte nr. 1849; III, akten nrs. 2627 en<br />
2635; O. Bled, Epigraphie, p. 506; J. de Pas, L'anneau pastoral, p. 474; Londen,<br />
British Museum, hs. 1841.12.11.8, Costume-Book, toegeschreven aan P.P. Rubens, f. 15.
Gehoogde en gewassen pentekeningen.<br />
Kunstwerk: glasraam. Aan weerszijden de<br />
kinderen van het echtpaar. Succa heeft<br />
een tweede schets van de vrouw in buste<br />
uitgevoerd (f. 41). Links bevonden zich de<br />
drie knielende zoons, de eerste was<br />
blijkbaar een monnik (f. 41v'). Rechts,<br />
de vierdochters (f. 42).<br />
Datering: 14de eeuw? 8<br />
Plaats: in 1602 inde abdijkerk.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: lokalisatie,<br />
identüicatie, beschrijving en opstelling van<br />
de personages.<br />
Lit.: Kan. Dehaisnes, Histoire de l'art, p. 356; Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8,<br />
Costume-Book, toegeschreven aan P.P. Rubens, f. 15.<br />
Geoogde en gewassen pentekeningen.<br />
Kunstwerk: glasraam.<br />
Gewassen en gehoogde pentekeningen.<br />
Kunstwerk: glasraam.<br />
Succa's commentaar: beschrijving en<br />
Succds commentaar: beschrijving van de<br />
personages.<br />
identliicatie van de jonge meisjes en de<br />
jonge lieden.<br />
Mogelijk heer Eustache van Morcamp, in 1373-1374 geciteerd aIs schepen te Sint-<br />
Omaars. Zie A. Giry, op. cir., H. de Laplane, op. cit. en Kan. Haigneré en O. Bled, op. cit.<br />
waarin een heer Eustache van Morcamp herhaaldelijk tussen 1383 en 1432 het burge·<br />
meestersambt van de stad waarnam. Peronne van Walloncapel1e, echtgenote van Eustache<br />
van Morcamp wordt in 1357 in een akte voor de schepenbank van Sint-Omaars vermeld.<br />
Zie J. de Pas, op. cir. Zij wordt eveneens vermeld in een akte van 6 februari 1375. Zie<br />
Kan. Haigneré en O. Bled, op. cit.<br />
6 Het mannelijk personage draagt een baard: dit was in de mode tussen 1340-1350 en<br />
het laatste derde van de 1400 eeuw. Zijn korte jak met mouwen die de hand bedekken<br />
en de mantel die op de rechter schouder is geknoopt zijn kenmerkend voor de tweede<br />
helft van de 14de en voor het begin van de 15de eeuw. De dagge wordt in de 1400 en de<br />
15de eeuw gebruikt. De vrouwenktledij: het surcot met verlengde mouwen, de laag gedragen<br />
gordel die uit metaalplaatjes schijnt te bestaan en het templettenkapsel wijzen op<br />
dezelfde periode.<br />
7 Een zekere Willem du Byes, voogd van de Sint-Janskerk te Sint-Omaars treedt als<br />
getuige op in een akte van 23 februari 1468. Misschien was hij een familielid? Zie Kan.<br />
Haigneré en O. Bled, Les chartes, III, p. 489, akte 3239.<br />
8 Bepaalde elementen van de kledij (op de rechter schouder gesloten mantel van Willem<br />
van der Bie, de gesloten surcots met ronde halsuitsnijding en verlengde mouwen van de<br />
vier dochters) wijzen op de 14de eeuw of op de eerste jaren van de 15de eeuw.
Pentekening.<br />
Kunstwerk: schilderij of miniatuur 9.<br />
Datering: begin 16de eeuw 10.<br />
Plaats: in 1602, in de abdij; niet nader<br />
bepaald. Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: onvoIledige<br />
aanduiding van de techniek en<br />
onnauwkeurige lokalisering. Enkele<br />
aantekeningen betreffende de kleuren.<br />
Lit.: Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, Costume-Book, toegeschreven aan P.P.<br />
Rubens, f. 28.<br />
Pentekening, enkele toetsen waterverf.<br />
Kunstwerk: geschilderd portret, ta,pijtwerk<br />
of glasraam. Succa heeft twee de'tails van<br />
het kapsel uitgetekend. Vier<br />
vrouwenstudies, drie ten halve lijve, een<br />
ten voIle nit op f. 46, nr. 2, werden<br />
waarschijnlijk naar een zelfde oeuvre<br />
gekopieerd.<br />
Datering: 15de of 16de eeuw 11.<br />
Plaats: in 1602 niet nader bepaald.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: beschrijving van de<br />
kledij.<br />
1 WILLEM CLITO (1101 - 27 juli 1128), graaf van Vlaanderen, zoon van Robrecht<br />
II, hertog van Normandië en van Sibylla van Conversano.<br />
Gewassen pentekening.<br />
Kunstwerk: graftombe met gisant en twee<br />
engelen aan het voeteinde waarvan Succa<br />
een tekening heeft gemaakt (f. 43) van<br />
bovenaf en een schets van de lange zijde<br />
(f.43vO).<br />
Datering: einde 12de eeuw 12.<br />
Plaats: in 1602 in de Heilige-Kruis kapel<br />
van de abdijkerk 13. 18de eeuw onder het<br />
orgel 14 • V66r 1789 in een hoek van de<br />
kerk 15. Niet teruggevonden 16.<br />
Wapen: 'V gegeerd schild.<br />
1<br />
Succa's commentaar: Latijns grafschrift<br />
op de tombe, Succa's kopie bootst de grafie<br />
van het oorspronkelijke na. Latijnse tekst<br />
met toelichtingen over het grafschrift<br />
(f. 43). Identificatie van de langezijde van<br />
het graf (f. 43vo, nr. 1).<br />
Lit.: O. Vredius, Sigilla, p. 14; E. Wanet, Description, p. 32-34, pl. VIII, fig. 1 (naar een<br />
tekening van 17 februari 1742); H. de Laplane, Saint-Bertin, p. 201-206; H. de Laplane,<br />
Les Abbés, II, p. 645; G. Vallée, Extraits des manuscrits, p. 427; [Revi1lion], Dessin, p.<br />
596-597; Kan. Dehaisnes, Histoire de l'art, p. 355-356; H. Nowé, Le gisant, p. 162, 163<br />
(afb. 9), 168; Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, Costume-Book, toegeschreven<br />
aan P.P. Rubens, f. 2.<br />
9 De betekenis van de klimmende leeuw kon niet achterhaald worden.<br />
10 De kleding en vnl. de splitmouw is typisch voor die periode.<br />
11 Te oordelen naar de kleding van de figuren op f. 46, nr. 2 en o.a. de vorm van de<br />
halsuitsnijding en de puntige trippen.<br />
12 Het harnas is ca. 1175 te dateren. De trapeziurnvormige tombe is de meest voorkomende<br />
in de Romaanse periode. Zie ook Inleiding, p. 64-65.<br />
13 E. Wanet, op. cif., p. 34.<br />
14 Naar de getuigenis van een 18de-eeuws reiziger geciteerd door H. de Laplane, Les<br />
Abbés, p. 645.<br />
15 E. Wallet, op. cit., ,p. 34.<br />
16 E. Wanet, op. cit., p. 34.
2 Gedateerd getuigschrift van Succa's bezoek aan de abdij en handtekening<br />
van abt Vaast de Grenet (zie aantekening 3).<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: graftombe met gisant. Succa<br />
heeft de zijwand geschetst.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: wandtapijt, waarop de graaf<br />
een grondeigendom aanbiedt.<br />
Datering: einde 14de of 15de eeuw (?) 17.<br />
Plaats: in 1602 in de abdij, niet nader<br />
gelokaliseerd. Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: identificatie van het<br />
personage en beknopte beschrijving van<br />
het beeld. Inlichtingen over de aard en de<br />
ouderdom van het onderstel.<br />
Succa's commentaar: identificatie van de<br />
zijwand.<br />
Vermelding van de twee echtgenoten van<br />
de graaf: Isabella van Vermandois (t 26<br />
mei 1182), dochter van Roelof, graaf van<br />
Vermandois, en Mathilde van Portugal<br />
(t 6 mei 1218), dochter van Alfons J,<br />
koning van Portugal en van Mathilde van<br />
Savoie.<br />
Lit.: Kan. Dehaisnes, Histoire de l'art. p. 356; K. Westendorp, Die An/ange, p. 29;<br />
Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, Costume-Book, toegeschreven aan P.P. Rubens,<br />
fO27.<br />
3 FILIPS VAN DE ELZAS (zie f. 23V", nr. 1).<br />
Toespeling op een akte van 1191 waarbij Filips, graaf van Vlaanderen aan<br />
de abdij van Sint-Bertijn een deel van het bos van Wulverdinghe schenkt. Die<br />
schenking gebeurt gedeeltelijk voor zijn zielemst, die van zijn vrouw Mathilde<br />
en die van zijn vader, graaf Diederik en gedeeltelijk in mil voor een land gelegen<br />
te Arques, bij het kasteel van Ruholt 18.<br />
Lit.: Kan. Haigneré en O. Bled, Les chartes, J, akten 370-371, p. 162, 163; A. Hermand,<br />
Notice, p. 246; H. de Laplane, Les Abbés, l, p. 259; E. de Coussemaker, Documents<br />
historiques, p. 280-281, akte nr. 268, en bevestiging van de akte, p. 281, nr. 269.<br />
17 Ofschoon Succa beweert dat het wandtapijt meer dan 300 jaar oud is kan het toch<br />
niet ouder zijn dan de tweede helft van de 14de eeuw: de weelderige jak met haar laag<br />
gedragen plaatsjesgordel werd tussen 1340 en 1410 gedragen, maar de pronkmouwen aan<br />
de schouder bevestigd en het kapsel Iijken eerder gefantaseerd. Het geheel zou dan ook<br />
van latere datum kunnen zijn.<br />
18 Succa schrijft foutief dat de schenking ten tijde van abt Jan II (1124-1131) plaats had.<br />
ln feite geschiedde dit onder Jan III (1186-1230). De oorspronkelijke akte, bekend uit het<br />
afschrift van dom Dewitte ervan gaf is van 1190, en niet van 1191, datum waarop het door<br />
Willem, aartsbisschop van Reims werd bekrachtigd. Wij danken de H. Havandré van de<br />
Bibliothèque Municipale van Sint-Omaars voor de inlichtingen die hij ons bezorgde.<br />
1<br />
2<br />
3
Gewassen pentekeningen.<br />
Kunstwerken:<br />
A. rond geelwassen zegel, ruiter dravend<br />
naar rechts het schild dragend en met het<br />
zwaard zwaaiend, aan karmozijnen zijden<br />
linten aan een akte van aprill24 7<br />
opgehangen (voor ontleding en<br />
opschriften, zie hieronder). Succa heeft<br />
ook een detail van het zegeI nagetekend en<br />
een aantekening gemaakt over een deel van<br />
het QPschrift en de wijze waarop het zegel<br />
opgehangen was (f. 44vO).<br />
B. tegenzegel met heraldisch type 19.<br />
Plaats: in 1602, in de abdij, niet nader<br />
bepaald. ln 1919, Archief van Sînt-Omaars,<br />
II G 605, oorspronkelijke akte op<br />
perkament, verzegeld 20. Nu verdwenen 21.<br />
Wapen:<br />
'i} wapen van het tegenzegel: een lelie met<br />
1<br />
'i} op het schild, wapen van Artesië.<br />
2<br />
Succa's commentaar: beschrijving van het<br />
grote zegel en gedeeltelijke kopie van het<br />
omschrift.<br />
Lit.: Recueil des chartes, p. 27; Graaf de Loisne, Catalogue, p. 135, akte CXXXII;<br />
L. Deschamps de Pas, Sceaux, XVI, p. 362-363, fig. 1.<br />
Robrecht, graaf van Artesië bevestigt het attest voor eensluidend afschrift van<br />
een rechtsuitspraak van april 1247 ("Datum anno Domini millesimo ducentesimo<br />
quadragesimo septimo, mense Aprili") van Simon de Marquettes, abt<br />
van Clairmarais (1225-1257), Pieter III proost van de collegiale kerk Sint-<br />
Omaars (1239-1256), Bernardus, aartsdiaken van Oostervant en ridder<br />
Simon van Villers, balju\v van Artesië en van Sint-Omaars. Deze waren tot<br />
scheidsrechters gekozen om een twist tussen de graaf van Artesië en de gemeente<br />
van Sint-Omaars enerzijds en de abdij van Sint-Bertijn anderzijds betreffende<br />
het stadsgebied van Sint-Omaars naar Arques toe te beslechten.<br />
Gedateerde akte "Datum Parisius anno Domini millesimo ducentesimo quar<br />
dragesimo septimo mense februario" (Parijs, februari 1248). Gezegeld (zie<br />
supra, A en B).<br />
Lit.: Recueil des chartes, p. 24-27; H. de Laplane, Les Abbés, II, p. 554-555; L. Deschamps<br />
de Pas, Notice descriptive, bewijsstuk nr. 1, p. 223-225; A. Giry, Histoire, p. 414-416;<br />
Kan. Haigneré en O. Bled, Les chartes, II, p. 26; Graaf de Loisne, Catalogue, nr. CXXXII,<br />
p. 186, en ook nr. CXIX, p. 181 en CXX, p. 182.<br />
19 Het tegenzegel stemt overeen met de beschrijving die graaf de Loisne, op. cit. ervan<br />
gaf.<br />
20 Naar graaf de Loisne, op. cit.<br />
21 Ben geauthentificeerde kopij ervan bestaat in het handgeschreven cartularium dat door<br />
dom Dewitte werd aangelegd (III, p. 80, nr. 50) en in de Bibliothèque municipale van<br />
Sint·Omaars bewaard wordt. (Mededeling van de H. Havandré).
ROBRECHT 1 (zie f. 36).<br />
Vervolg van f. 44.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: detail van het grote ronde<br />
zegel22•<br />
Pentekeningen.<br />
Kunstwerken: glasramen (?). Op f. 46v o ,<br />
nr. 4 heeft Succa twee andere gezeten<br />
vrouwen en een vrouwenhoofd getekend<br />
die bij dezelfde serie horen 23.<br />
Succa's commentaar: vermelding van de<br />
grondstof en gedeeltelijke kopie van het<br />
omschrift.<br />
Datering: 15de eeuw 24.<br />
Plaats: in 1602 niet nader bepaald.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Succa' s commentaar: beschrijving van de<br />
kledij met de kleuren.<br />
Lit.: Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, Costume-Book, aan P.P. Rubens toegeschreven,<br />
f. 28.<br />
Pentekeningen.<br />
Kunstwerken: geschilderde beeltenissen,<br />
wandtapijt of glasramen.<br />
Datering: 15de eeuw 25.<br />
Plaats: in 1602 niet nader bepaa1d.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: aantekeningen over<br />
de kleuren.<br />
Lit.: Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, Costume-Book, aan P.P. Rubens toegeschreven,f.27.<br />
22 Zegel beschreven door de Loisne, op. cit. Opschrift: ROBERTVS: FILlYS: REG(rs): FRAN-<br />
CIE: COMES:ATREBATENsrs. Middellijn van het oorspronkelijk stuk: 80 mm.<br />
23 Willem Fillastre (t 1473) die abt van Sint-Bertijn was, heeft zijn abdij glasramen ge,.<br />
schonken, die twaalf sibyllen met passende rijmspreuken afbeelden. Zie Kan. Dehaisnes,<br />
Recherches, p. 33. Men kan zich inbeelden dat ze gezeten waren en spreukbanden hielden<br />
of ernaar wezen. Zie inleiding, p. 57, aant. 10. Nu heffen de vier vrouwen, die Succa heeft<br />
nagetekend een arm omhoog en dragen vrij ongewone kapsels die de kunstenaars vaak<br />
voor figuren uit het O.T. gebruiken. Verder leest men op de mouw van het vrouwelijk<br />
personage links op f. 46v O het woord "sibilla". TaIrijke fragmenten van glasramen afkomstig<br />
van Sint-Bertijn worden heden in de kerk van Shiplake (Henley-on-Thames, Berkshire)<br />
bewaard. E.J.M. Carr, dominee van bovengenoemde kerk heeft de door ons gestuurde<br />
foto's van de niet-geïdentificeerde tekeningen uit het katern Sint-Omaars onderzocht.<br />
Geen enkel glasraam stemt echter met de tekeningen van Succa overeen. Indien de<br />
tekeningen niet naar glasramen werden gemaakt, dan bestaat nog de mogelijkheid dat zij<br />
naar de wandtapijten die Fillastre eveneens had besteld werden uitgevoerd; zie Kan. Dehaisnes,<br />
op. cit. en J. Du Teil, Un amateur d'art, p. 51-55. Twee ervan worden nog in het<br />
museum van Sint-Omaars bewaard, zie J.P. Asselberghs, La tapisserie, nrs. 15 en 16,<br />
maar zij vertonen geen gelijkenis met Succa's tekeningen.<br />
24 Te oordelen naar de kleding die weI erg gefantaseerd lijkt.<br />
25 Te oordelen naar de kleding: de helm (salade) van één der personages wijst eerder op<br />
het einde van de 15de eeuw.
3 VROUW TEN HALVE UJVE GEZIEN, KRUGER EN DRIE BEJAARDEN TEN HALVE<br />
UJVE.<br />
Pentekeningen.<br />
Kunstwerken: geschilderde beeltenissen,<br />
wandtapijt of glasramen; meer uitgewerkte<br />
tekening van een detail van het<br />
vrouwenkapsel.<br />
Datering: 16de eeuw(?) 26.<br />
Plaats: in 1602 niet nader bepaald.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: beschrijving van de<br />
kledij met de kleuren.<br />
Lit.: Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, Costume-Book, aan P.P. Rubens toegeschreven,<br />
folio's 2 en 27.<br />
JAN VAN CROY (na 1354 - 25 oktober 1415), heer van Renty, Senighem,<br />
Araines, enz., raadsheer en kamerheer van Filips en Jan, hertogen van Bourgondië<br />
en opperkeldermeester van de koning van Frankrijk, zoon van WiIlem<br />
van Croy en Isabeau van Renty en zijn echtgenote MARGARETA VAN CRAON<br />
gehuwd in 1384), vrouwe van Tours-sur-Marne.<br />
Pentekeningen.<br />
Kunstwerken: gisanten met hun wapen.<br />
Succa heeft elk hoofd opnieuw<br />
nagetekend.<br />
Datum: eerste helft van de 15de eeuw 27.<br />
Plaats: 1602, abdijkerk,<br />
Hemelvaartskapel 28 •<br />
1816, ruïne 29. 1830, verdwenen 80.<br />
Wapen:<br />
Q wapen van Croy.<br />
l<br />
Q wapen van Renty.<br />
2<br />
Q gekwartileerd wapen van Croy en<br />
3<br />
Renty.<br />
Q wapen van Picquigny.<br />
4<br />
Q wapen van Brimeu.<br />
5<br />
Q w~pen van Craon.<br />
6<br />
Q wapen van Vlaanderen.<br />
7<br />
Q wapen van Châtillon, gebroken.<br />
8<br />
Q wapen van Croy-Renty, gedeeld<br />
9<br />
1. Craon en 2. Vlaanderen.<br />
Q wapen van Coucy 81.<br />
10<br />
Succa's commentaar: gedeeltelijke<br />
identificering van de personages en van de<br />
wapenschilden. Enkele notaties<br />
betreffende de kleuren van de schilden.<br />
Kopie van het grafschrift van het echtpaar.<br />
Gedeeltelijke beschrijving en onvolledige<br />
lokalisering van hun graf.<br />
Lit.: I. Scohier, Généalogie, p. 7-9; N. de le ViUe, Heverleae Celestinae, uitgegeven in<br />
A. Sanderus, Chorographia sacra Brabantiae, vol. 2, p. 161; E. Wallet, Description, p. 27,<br />
34-35, pl. VIII, afb. 2; H. de Laplane, Saint-Bertin, p. 17, 47-48; H. de Laplane, Les<br />
Abbés, II, p. 645; G. Vallée, Extraits des manuscrits, p. 426-427; R. Rodière, Les écussons,<br />
p. 387; M.R. Thielemans, Les Croy, p. 5-9; Londen, British Museum, hs. 1841.12.<br />
11.8, Costume-Book, aan P.P. Rubens toegeschreven, f.2.
Pentekening.<br />
Kunstwerk: gisant; Succa heeft een detail<br />
van de rechtermouw en van de gordel<br />
nagetekend.<br />
Datering: midden 13de eeuw 32.<br />
Pentekeningen.<br />
Kunstwerken: geschilderde beeltenissen,<br />
wandtapijten of kerkramen. Op f. 42vo,<br />
nr. 2 staat een tekening van een vrouw in<br />
buste, die waarschijnlijk hierbij hoort.<br />
Datering: 15de of 16de eeuw.<br />
Plaats: in 1602, niet nader bepaald.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Wapen: \1 schild met leeuw 33.<br />
1<br />
Succa's commentaar: gedeeltelijke<br />
beschrijving van gisant en wapen.<br />
Plaats: in 1602 niet nader bepaald.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: beschrijving van de<br />
kleding en kopie van de opschriften op<br />
boordsels.<br />
Lit.: Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, Costume-Book, aan P.P. Rubens toegeschreven,<br />
f. 28.<br />
26 Te oordelen naar de kledij en o.a. naar de gefantaseerde haarkapsels.<br />
27 Het harnas is ca. 1430 dateerbaar, te oordelen naar de vorm van de grote storrnhoed<br />
(bassinet) en van het dijharnas. De vrouwelijke klederdracht geeft weinig steun, daar de<br />
open surcot en het onderkleed met nauwsluitende mouwen van het midden van de<br />
14de eeuw tot het begin der 16de eeuw aIs statiekledij in zwang bleven. Het naar omhoog<br />
gekapte haar in hoornvorm met gepareld net en bekroond door een smane "bourrelet"<br />
zijn kenmerkend voor het begin van de 15de eeuw. Zie ook Inleiding, p. 65.<br />
28 Inlichting gegeven door E. Wanet, op. cil., p. 34. De twee gisanten rustten op een graf<br />
van 2,18 m X 1,18 monder een nis. Onder een ge1ijkaal'dige nis, gescheiden van de eerste<br />
door een pijler, rustte de tweec!e zoon van het echtpaar, die, net ais zijn vader, te Azincourt<br />
sneuvelde. Zie M.R. Thielemans, op. cil., p. 8. Volgens het getuigenis van een 18deeeuws<br />
reiziger geciteerd door H. de Laplane, Les Abbés, zou het ene graf dat van de<br />
vader geweest zijn, het tweede dat van zijn echtgenote.<br />
29 De overblijfse1en van de nis werden op de opgegeven datum getekend. Zie E. Wanet,<br />
op. cit., pl. VIII, fig. 2.<br />
30 E. Wanet, op. cil., p. 34.<br />
31 ln werkelijkheid doorsneden in vair en keeI.<br />
32 Te oordelen naar de wapenrusting, niet erg nauwkeurig.<br />
33 Succa heeft zijn eigen identificatie, "Flandre", geschrapt.
1 ELF MANNELIJKE PERSONAGES, koppen, borstbeelden, twee personages, waaronder<br />
een koning, ten voeten uit en twee hoeden.<br />
Pentekeningen.<br />
Kunstwerken: geschilderde portretten,<br />
wandtapijten of kerkramen.<br />
DaterÎng: 15de eeuw (?) 34.<br />
Plaats: in 1602, niet nader bepaa1d 35.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: aantekeningen<br />
betreffende de kleuren.<br />
Lit.: Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, Costume-Book, aan P.P. Rubens toegeschreven,<br />
folio's 2 en 27.<br />
2 MAN lN BUSTE in verloren profiel, twee studies voor een hoed (waarvan een<br />
geschrapt v66r de schouder van het personage, in de linker bovenhoek) en<br />
een van een tootschoen.<br />
Pentekeningen.<br />
Kunstwerk: geschilderde panelen van een<br />
gesmeed retabel waarop het Leven van de<br />
H. Bertinus afgebeeld is 36.<br />
Datering: 145937•<br />
Kunstenaar: Simon Marmion 38.<br />
Plaats: in 1602 op het hoofdaltaar van de<br />
abdijkerk 39. ln 1783 in de kooromgang<br />
van de abdijkerk 40. ln 1791, wordt het<br />
retabel ontmanteld en het metaal<br />
vernie!d 41.<br />
Heden worden de twee zij!uiken in Berlijn,<br />
Staatliche Museen (nrs. 1645 en 1645 A)<br />
bewaard, op twee fragmenten na die zich te<br />
Londen, National GaUery (nr. 1302 en<br />
1303) bevinden en oorspronkelijk het<br />
hogere middengedeeIte van het retabe!<br />
konden bedekken.<br />
Succa's commentaar: korte beschrijving<br />
van het kapsel van het personage.<br />
Lit.: E. Martène en V. Durand, Voyage, J, 2de dee!, p. 183-184; H. de Laplane, Saint-<br />
Bertin, p. 54-55; C. Dehaisnes, Recherches; Staatliche Museen zu Berlin, p. 278-280;<br />
M. Davies, The National Gallery, London, p. 18-26 (overvloedige literatuur); Londen,<br />
British Museum, ms. 1841.12.11.8, Costume-Book, aan P.P. Rubens toegeschreven, f. 27.<br />
34 Te oordelen naar de kleding, niet erg nauwkeurig.<br />
35 De aanduiding "Vut van Claremare" in de bovenhoek van het folio is moeilijk te<br />
interpreteren. ln elk geva! zijn op ditzelfde folio motieven getekend uit het retabel van<br />
Simon Marmion, dat stellig in Sint-Omaars stond (zie tekening nr. 2). De tekeningen nr. 4<br />
daarentegen horen bij die van f. 45, ur. 1 en zijn de weergave van g1asramen (?) uit Sint-<br />
Bertijn.<br />
36 Wij zijn de H. L. Campbell uiterst dankbaar omwille van de identüicatie van dit personage,<br />
dat zich helemaal rechts van het linker panee! bevindt. De geschrapte hoed is<br />
wellicht de zijne. Het ronde kapsel en de snavelschoen zijn die van het personage uit het<br />
retabel dat precies v66r hem staat.<br />
37 Het retabel werd in dit jaar ingehuldigd. Zie Kan. Dehaisnes, op. cit., p. 39. De bewaarde<br />
rekeningen, die enkel het zilversmidswerk betreffen, lopen van 1455 tot 1459.<br />
Zie Kan. Dehaisnes, op. cit., p. 113.<br />
38 De toeschrijving, die voor 't eerst door A. Michiels in 1866 werd voorgesteld, werd door<br />
Kan. Dehaisnes, op. cit., p. 45 overgenomen en wordt sedertdien algemeen aanvaard. Zie<br />
M. Davies, op. cit., p. 21-23.<br />
39 Door abt Willem Fillastre voor het hoogaItaar besteld. Tot in 1783 door verschillende<br />
reizigers in situ vermeld. Zie M. Davies, op. cit., p. 22.<br />
40 Naar Kan. Dehaisnes, op. cit., p. 28-29.<br />
41 H. de Laplane, op. cit., p. 54-55 en M. Davies, op. cit., p. 22.
Pentekening.<br />
Kunstwerk: sehilderij, wandtapijt of<br />
kerkraam.<br />
Datering: 16de eeuw 42.<br />
Pentekeningen.<br />
Kunstwerken: kerkramen (?). Zie<br />
inhoudsopgave van f. 45 nr. 1 waarop twee<br />
andere gezeten vrouwelijke personages en<br />
een vrouwenhoofd voorkomen die tot<br />
dezelfde groep behoren.<br />
Plaats: in 1602 niet nader bepaald 43.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: besehrijving van<br />
de stoffen en de kleuren.<br />
Datering: 15de eeuw.<br />
Plaats: in 1602 niet nader bepaald 44.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: gedetailleerde<br />
beschrijving van de klederdracht met<br />
kleureoopgave.<br />
Lit.: Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, Costume-Book, aan P.P. Rubens toegeschreven,<br />
f. 28.<br />
Pen teken ing.<br />
Kunstwerk: schilderij (?).<br />
Datering: 16de eeuw.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: wandschildering: een<br />
mannelijk personage sehijnt de graaf te<br />
introduceren, achter de graaf is zijn wapen<br />
voorgesteld 45.<br />
Datering: ca. 1340-135046•<br />
Plaats: in 1602 in de O.-L.-Vrouw-<br />
Hemelvaartkapel van de abdijkerk. Niet<br />
teruggevonden.<br />
Plaats: in 1602 niet nader bepaald.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: identificering en<br />
summiere besehrijving van het portret.<br />
Opgave van de techniek en lokalisering<br />
van het kunstwerk.<br />
Lit.: K. Westendorp, Die Anfange, p. 21-22; A. de Loisne, Iconographie, p. 366, pl. 1.<br />
42 Te oordelen naar de splitmouw.<br />
43 Zie aant. 35.<br />
44 Zie aant. 35.<br />
45 De krijgsman die onder de hertog is afgebeeld (zie nr. 4) is missehien een gedetailleerde<br />
voorstelling van dit personage. De krijgsuitrusting is in elk geval typisch voor de periode<br />
waarin de gram leefde. Het hoofd met aureool (?) onderaan rechts steJt ook hetzelfde<br />
personage voor. Misschien een bescherrnheilige?<br />
46 K. Westendorp, op. cit., dateert het schilderij van de eerste heIft van de 14de eeuw<br />
afgaand op de klederdracht van de graaf. Sommige details van de wapenrusting wijzen<br />
meer bepaald naar een datering 1340-1350.<br />
\J 1<br />
1 2<br />
3 4
Pentekeningen.<br />
Kunstwerken: ?<br />
Datering: 15de eeuw (?) 47.<br />
Plaats: in 1602, niet nader bepaa1d.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Lit.: Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, Costume-Book, aan P.P. Rubens toegeschreven,<br />
f. 27.<br />
Pentekeningen.<br />
Kunstwerk: muurschildering? De buste is<br />
misschien de hervatting op grotere schaal<br />
van het personage ten voeten uit 48.<br />
Datering: ca. 1340-135049•<br />
Plaats: in 1602 niet nader bepaald.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: enkele aanduidingen<br />
betreffende de wapenrusting.<br />
Lit.: Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, Costume-Book, aan P.P. Rubens toegeschreven,<br />
f. 2.<br />
1 Vermelding van de plaats van het onderzoek en van het aantal gebruikte<br />
bladen.<br />
2 Lijst van de begraafplaatsen van de graven van Vlaanderen en van hun<br />
echtgenoten.<br />
47 Op grond van de weinig karakteristieke kapsels.<br />
48 Zie aant. 45.<br />
49 Op grond van de wapenrusting.
25 januari 1602 ". Tijdens zijn verblijf in de abdij van Sint-Bertijn te Sint-<br />
Omaars bezocht Succa de abdij van Clairmarais 2. F. 48 is thans los en volledig<br />
gelokaliseerd 3. De vermelding uut van Claremare staat omgekeerd geschreven<br />
op f. 46vo, dat hoort bij de katern van Sint-Omaars en waarop enkele<br />
van de geïdentificeerde figuren gekopieerd zijn naar kunstwerken die toen in<br />
die abdij aanwezig waren. Op f. 52, uit de katern van Gosnay, staan naast het<br />
attest van de prior van dit kartuizerklooster twee summiere schetsen van<br />
gisanten, hun identificering en de vermelding Claremaretz; overigens is uitgemaakt<br />
dat deze figuren inderdaad in Clairmarais begraven waren 4.<br />
ABDU YAN O.-L.-Y. YAN CLAIRMARAIS<br />
ln 1128 stichtte Foulques, abt ter Duinen, een benedictijnenabdij die omstreeks<br />
1137-1138 sarnen met het moederhuis overging naar de orde van<br />
Cîteaux. Diederik van de Elzas, zijn tweede echtgenote Sibylle van Anjou en<br />
Stephanus, koning van Engeland, tellen onder de belangrijkste weldoeners<br />
van dit klooster. De keuze van de plaats bleek moeiIijk te zijn en pas in 1166<br />
werd ze definitief in Clairmarais gevestigd. De abdijkerk, in 1167 begonnen,<br />
werd omstreeks 1250 voltooid. Een deel van de kloostergangen dateerde van<br />
de 12de eeuw. De abdij werd in 1791 opgeheven. Er blijven nog slechts een<br />
boerderij en een blok metselwerk over.<br />
Lit.: H. de Laplane, L'abbaye de Clairmarais; R. Rodière, Epigraphie du Département<br />
du Pas-de-Calais, d., V, afl. 8, p. 465-513; J.-M. Canivez, Clairmarais.<br />
1 Deze datum komt voor op f. 48 van de <strong>Memoriën</strong> (nr. 2).<br />
Frankrijk, dep. Pas-de-Calais, arr. Sint-Omaars.<br />
3 Op ditzelfde folio staat het gedateerde attest van het bezoek van Succa, afge1everd<br />
door Morand Blomme of Bloeme uit Renescure, 43ste abt van Clairmarais. Hij werd<br />
omstreeks 1547 geboren, op 18 april 1595 werd hij aan,gesteld tot abt en hij overleed op<br />
28 maart 1615. Zie G. Jongelinus, Notitia abbatiarum, Liber IX, p. 27; H. de Laplane,<br />
Les abbés de Clairmarais, p. 549-575; Gallia Christiana, d.III, kol. 531.<br />
4 Zie tekeningen nrs. 1 en 2.
1 DIEDERIK VAN DE ELZAS (t 17 januari 1168), graaf van Vlaanderen, zoon<br />
van Diederik II, hertog van Lotharingen en van Gertruda van Vlaanderen, zijn<br />
tweede echtgenote SIBYLLE VAN ANJOU (t 1165), dochter van Foulque van<br />
Anjou, koning van Jeruzalem en van zijn eerste ech:tgenote Aremburge van<br />
de Maine, en hun zoon FILIPS VAN DE ELZAS (zie f. 23vo, ur. 1).<br />
Pentekeningen.<br />
Kunstwerk: muurschildering 5 waarvan<br />
Succa alIeen getekend heeft de graaf (a),<br />
de gravin (b) en hun zoon (c).<br />
Datering: 1547 (?) 6.<br />
Plaats: in 1602, in de kloostergang 7.<br />
ln 1619, verdwenen 8.<br />
Wapen:<br />
Q schild gedeeld 1. Jeruzalem 2.<br />
1<br />
Vlaanderen (oud) 9.<br />
'0 wapen van Vlaanderen (oud) 10.<br />
2<br />
\J wapen van Vlaanderen met de leeuw 11.<br />
3<br />
Succa's commentaar: kopie van een<br />
opschrift dat de stichting van de abdij van<br />
Clairmarais vermeldt door Diederik van de<br />
Elzas en zijn echtgenote, met de datum<br />
(1140), die op een andere manier herhaald<br />
wordt in een cartouche (1146) 12.<br />
Enkele aantekeningen betreffende de kledij<br />
en het wapen van de gravin en haar<br />
echtgenoot.<br />
Vermelding van de begraafplaats van<br />
Diederik van de Elzas 13.<br />
Vermelding van een H. Maagd uit dezelfde<br />
compositie en kopie van een inschrift dat<br />
zich daaronder bevond 14. Kopie van een<br />
inschrift met de identificatie van de<br />
beeltenis van Filips van de Elzas.<br />
Vermelding van een "renovatio" van de<br />
schildering door abt Robert Il Pépin 15<br />
met datering.<br />
Lit.: G. Jongelinus, Notitia abbatiarum, Liber IX, p. 28-29; H. de Laplane, L'abbaye de<br />
Clairmarais, p. 303-304; R. Rodière, Epigraphie du Département du Pas-de-Calais, d. V,<br />
ail. 8, p. 477, 490, 495,501-502; H. Van Werveke, Filips van de Elzas, p. 27-31.<br />
2 Gedateerd attest betreffende het bezoek van Succa aan de abdij en handtekening<br />
van abt Morand Blomme (zie noot 3).<br />
5 Deze precisering is van G. Jongelinus, op. cit. Aan weerskanten van de tronende<br />
H. Maagd waren nog de beeltenissen geschilderd van de kastelein van Sint-Omaars, van<br />
de H. Bernardus en de eerste 39 abten van Clairmarais. Volgens dom Bertin de Vissery<br />
(1748), aangehaald door R. Rodière, op. cit., p. 477, was de H. Maagd een beeld.<br />
6 Deze datum wordt door Succa aangegeven aIs die van de "renovatio" van het schilderwerk<br />
onder abt Robert II Pépin (1494 - 1547). De datum wordt niet ontzenuwd<br />
door een analyse van kledij en wapenrusting, bestaande uit 15de-eeuwse elementen<br />
(bijvoorbeeld: de puntige muts, de tootvormige ijzeren schoen en de sporen met lange<br />
schachten) en 16de-eeuwse elementen (met name het kleed met vierkante open haIs en<br />
splitmouwen, de kniestukken van de twee graven en de stormhoed met halsstuk).<br />
7 Inlichting uit G. Jongelinus, op. cit.<br />
8 Volgens dom Bertin de Vissery (1751), aangehaald door R. Rodière, op. cit., p. 490<br />
en 495, werd de kloostergang in dat jaar gewit.<br />
9 Dit wapen was omgewend uit eerbied voor de H. Maagd. Het komt gedeeltelijk voor<br />
op de mante1.
10 Ook Opde wapenrok.<br />
11 Op de wapenrok.<br />
12 1140 is door G. Jongelinus, op. cit., p. 23, gesuggereerde datum van de stichting van<br />
het klooster. Deze datum wordt na hem door dom Bertin de Vissery en door H. de Laplane<br />
overgenomen. De datum op de cartouche is waarschijn1ijk te wijten aan een verwarring<br />
tussen het jaartal en de dag van de kalenden van de datum die de Succa in Romeinse<br />
cijfers geeft. De oudste bekende akte van Diederik van de Elzas voor Clairmarais is van<br />
1142 (H. Coppieters Stockhove, Régestes de Thierri d'Alsace, p. 241). ln 1145 verleenden<br />
de graaf, zijn echtgenote en hun zoon aan de abdij een deel van het bos van Ruholt, cf.<br />
G. Jongelinus, op. cit., p. 31. Zoals men ziet, bevestigt geen enkele thans bekende akte<br />
de aanwijzingen van Succa.<br />
13 Zie over hem N. Huyghebaert, Het grafschrift van Diederik van den Elzas, p. 399-412.<br />
14 Dit opschrift alludeert waarschijnlijk op de onenigheid tussen Diederik van de Elzas en<br />
zijn echtgenote, toen deze besloten had in te treden in het klooster te Bethanie; zie N.<br />
Huyghebaert, Une comtesse de Flandre à Béthanie. Ofwel herinnert het opschrift aan de<br />
grote moeilijkheden bij de verkiezing van de 39ste abt van Clairmarais, Robert II Pépin<br />
(zie H. de Laplane, Les abbés de Clairmarais, p. 465-469 en Gallia Christiana, III, kol.<br />
530), doordat voor het eerst gebruik was gemaakt van het induIt dat Keizer Karel van<br />
Leo X had verkregen voor de benoeming van een nieuwe abt. Over deze hele politiek in<br />
de Nederlanden en de daaruit voortvloeiende moeilijkheden, met name in de cisterciënzerorde,<br />
zie E. De Moreau, Histoire de l'Eglise en Belgique, d. IV, p. 174 en vg. en meer<br />
in het bijzonder p. 178-180.<br />
15 De juiste betekenis van de term "renovari" is niet duidelijk. Gaat het om een restauratie<br />
of een volledige vernieuwing van het werk? Volgens A. Forcellini, Lexicon totius<br />
latinitatis, IV, p. 83, betekent de term repareren, herstellen.
7 februari 1602 1. Enquête van Anthonio de Succa in het kartuizerk100ster<br />
van Val-Saint-Esprit te Gosnay 2.<br />
KARTUIZERKLOOSTER VAN<br />
VAL-SAINT-ESPRIT<br />
Dit kartuizermannenklooster werd in 1320 gesticht door Thierry d'Rireçon<br />
(t 20 november 1328), klerk van Robrecht II, graaf van Artesië, vervolgens<br />
kanselier en gouverneur van het graafschap en bisschop van Atrecht. Ret<br />
werd in 1791 opgeheven. Ret cartularium van deze instelling werd door<br />
E. Dramard beschreven.<br />
Lit.: Epigraphie du Département du Pas-de-Calais, II, afl. 6, p. 20; E. Dramard, Le<br />
cartulaire de Gosnay.<br />
1 Deze datum wordt twee keer gestaafd: door Succa zelf op f. 52v o en door de prior<br />
van het kartuizerklooster, Antoine le Petit, op f. 52.<br />
2 Frankrijk, dép. Pas-de-Calais, aIT. Bethune. De benaming "Chartroux", gebruikt door<br />
Succa, was gebruikelijk in de middeleeuwen; zie bijvoorbeeld kan. Dehaisnes, Documents,<br />
Première partie: 627-1373, p. 278.
1 PIETER II VAN BAILLEUL (t 27 mei 1385), maarschalk van Vlaanderen, zoon<br />
van Jan III en Catherine van Belle, en zijn echtgenote JEANNE DE CRÉQUY-RAIM-<br />
BOVAL (t na 1405), dochter van Emoul en van Marie d'Aussy 3.<br />
Pentekeningen.<br />
Kunstwerken: gisanten.<br />
Datering: einde 14de, begin 15de eeuw 4.<br />
Plaats: in 1602, in het kerkkoor, in het<br />
midden, v66r de grote kandelaar.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Wapen:<br />
'iJ wapen van Bailleul-Doulieu.<br />
1<br />
\} wapen van Ghistelles.<br />
2<br />
\} niet-geïdentificeerd wapen 5.<br />
3<br />
\} niet-geïdentificeerd wa,pen.<br />
4<br />
\} wapen van Van Belle (Vlaanderen).<br />
5<br />
\} wapen gedeeld 1. Bailleul, 2. Créquy.<br />
6<br />
\} wapen van Créquy (gebroken).<br />
7<br />
\} wapen van Aussy.<br />
8<br />
\} wapen van Créquy (effen).<br />
9<br />
\} onbepaald wa,pen.<br />
10<br />
\} onbepaald wapen.<br />
11<br />
Succa's commentaar: kopie van het<br />
grafopschrift van de maarschalk.<br />
GedeeJtelijke beschrijving van een van de<br />
kwartieren. Lokalisering van het graf van<br />
het echtpaar. Kopie van het grafschrift<br />
van de echtgenote 6.<br />
Lit.: J. Gailliard, Bruges et le Franc, d. VI, p. 203-204; F. Bayley, The Bailleuls, p. 50-<br />
61 en 179-183; Epigraphie du Département du Pas-de-Calais, d. II, afl. 6, p. 21-22, noot<br />
4°; afl. 7, p. 96; L. Detrez, Dame, p. 40-43, afb.; Londen, British Museum, hs. 1841.12.<br />
11.8, Costume-Book, toegeschreven aan P.P. Rubens, fol. 2.<br />
2 [THIERRO D'HIREÇON] (zie p. 156).<br />
Lokalisering en gedeeltelijke beschrijving van het graf van geestelijken die<br />
Succa niet heeft kunnen identificeren. Deze graftombe was opgericht in 1327-<br />
1328 door beeldhouwer Jean Alou!.<br />
Lit.: Kan. Dehaisnes, Documents et extraits divers, Première partie: 627-1373, p.<br />
272, 278; Epigraphie du Département du Pas-de-Calais, d. II, afl. 6, p. 20, noot 1; J.<br />
Lestocquoy, Les évêques d'Arras, p. 25-26; F. Baron, Les sculpteurs, p. 19-20.<br />
3 De datum van het overlijden van Jeanne de Créquy wordt gegeven naar F. Bayley,<br />
op. cit., p. 57. J. Gailliard, op. cit., p. 204, beweert, zonder enige bewijsgrond, dat ze te<br />
Nieuwpoort begraven was.<br />
4 Op grond van de krijgsrusting, gebruikelijk tussen 1380 en 1410 ongeveer, en het<br />
algemene uitzicht van het vrouwenkleed, zeer summier geschetst.<br />
5 De huidige stand van de genealogie van deze familie maakt het niet mogelijk de<br />
kwartieren 3, 4, 10 en 11 met zekerheid te identificeren. F. Bayley, op. cit., p. 54, identificeert<br />
wapen nr. Il met dat van Bavinchove.<br />
6 Succa vermeldt verkeerdelijk 1300 aIs de daturn van haar overlijden. Feitelijk was<br />
deze onvolledig aangegeven op de grafsteen, ofwel was deze beschadigd.<br />
F.49<br />
\}<br />
7<br />
\}<br />
1<br />
8<br />
\}<br />
9<br />
\} \}<br />
6 10<br />
\}<br />
11
3 EEN HEER VAN MONTAIGU (t 1363), hofmeester van de graaf van Vlaanderen<br />
en zijn ECHTGENOTE.<br />
Pentekeningen.<br />
Kunstwerken: gisanten.<br />
Datering: omstreeks 13637•<br />
Plaats: in 1602, in het kerkkoor, aan de<br />
noordkant. Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: Gedeeltelijke kopie<br />
van het grafopschrift van de ridder,<br />
lokalisering van de gisanten van het<br />
echtpaar.<br />
Lit.: Epigraphie du Département du Pas-de-Calais, d. II, afl. 6, p. 21, noot 2; Londen,<br />
British Museum, hs. 1841.12.11.8, Costume-Book, toegeschreven aan P.P. Rubens, fol. 2<br />
en 28.<br />
ISABELLA VAN PORTUGAL (21 februari 1397 - 17 december 1472), dochter van<br />
Jan 1 van Portugal en van Philippina van Lancaster, derde echtgenote van<br />
Filips de Goede, hertog van Bourgondië.<br />
Akte van Isabella van Portugal, gedateerd 21 september 1435, waarbij jaarmissen<br />
worden ingesteld ter gedachtenis van verscheidene leden van haar<br />
familie en een kapel wordt opgericht waarin deze missen gezongen zullen<br />
worden. "Donnéz en la ville d'Arras, le XXIe jor de septembre, l'an de grace<br />
mil quattre cens et trente cincq". Ze was overgeschreven op een koperplaat<br />
tegen de noordermuur van de kerk; deze plaat is niet teruggevonden.<br />
Lit.: Epigraphie du Département du Pas-de-Calais, d. II, afl. 7, p. 101-102; P. Quarré,<br />
Plaques de fondations d'Isabelle de Portugal, p. 32.<br />
ISABELLA VAN PORTUGAL (zief. 50).<br />
Beschrijving en kopie van een opschrift op de voorlopige begraafplaats van<br />
de hertogin.<br />
Beschrijving van de voorlopige begraafplaats van de hertogin en kopie van<br />
het grafschrift.<br />
Wapen: \J wapen gedeeld 1. Filips de Goede, 2. Portugal.<br />
1<br />
Lit.: Epigraphie du Département du Pas-de-Calais, d. II, afl. 6, p. 21, noot 3°.
Eerste strofe van een Gregoriaanse zang, "Jesu corona virginum", gezongen<br />
tijdens de eerste vespers van het Commune Virginum. De tekst is identiek,<br />
maar de muziek stemt niet overeen met die welke thans deze tekst begeleidt.<br />
Ze schijnt een variante te zijn op een meermaals gebruikte melodie, onder<br />
meer voor de zang "Te gestientem gaudiis" van de tweede vespers van het feest<br />
van de Allerheiligste Rozenkrans (7 oktober). Deze varianten horen waarschijnlijk<br />
specifiek bij de door de kartuizers gezongen melodieën 8.<br />
1 BAUDOUIN DE SAINT-OMER (vermeld in 1244/1245 en 1246), heer van Walloncapelle<br />
9.<br />
Potloodtekening 10.<br />
Kunstwerk: gisant, waarvan alleen de buste<br />
geschetst is.<br />
Datering: midden 13de eeuw 11.<br />
Plaats: in 1602, in de kloostergang van de<br />
abdij Clairmarais 12. Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: summiere<br />
lokalisering van de gisant en eerste<br />
woorden van het grafschrift.<br />
Lit.: G. Jongelinus, Notitia abbatiarum, Liber IX, p. 30; H. de Laplane, L'abbaye de<br />
Clairmarais, p. 306; A. Giry, Les châtelains de Saint-Omer, p. 40; R. Rodière, Epigraphie<br />
du Département du Pas-de-Calais, d. V, afl. 8, p. 504.<br />
7 Op grond van de wapenrusting, die gedeeltelijk getekend is en van het vrouwenkleed,<br />
dat zeer summiergeschetst is.<br />
8 Deze inlichtingen werden ons vriendelijk meegedeeld door de h. Jozef Robijns, professor<br />
aande Katholieke Universiteit te Leuven.<br />
9 Betreffende zijn positie in de familie, zie A. Giry, op. cit.<br />
10 Deze tekening op haar kop uitgevoerd, ook tekening nr. 2.<br />
11 Op grond van de gesloten helm.<br />
12 Inlichting verstrekt door R. Rodière, op. cit. Zijn grafschrift werd gepubliceerd door<br />
G. Jongelinus, op. cit.<br />
1<br />
2<br />
3
2 GERARD [DE SAINT-OMER 13 (na 1268 - na 1306),] heer van Zuidpene, [zoon<br />
van Gilbert de Saint-Omer en van Agnes van Haveskerke, echtgenote van<br />
Rainfray Mottenghem?].<br />
Potloodtekening 14.<br />
Kunstwerk: gisant.<br />
Datering: tweede helft van de 13de<br />
eeuw? 15.<br />
Plaats: in 1602, in de kloostergang van de<br />
abdij Clairmarais 16.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Wapen: 0 schets van het wapen 17.<br />
1<br />
Succa's commentaar: eerste woorden van<br />
het grafschrift en summiere lokalisering<br />
van de gisant.<br />
Lit.: J. Cordonnier, Notice généalogique, p. 295-296; A. Giry, Les châtelains de Saint-<br />
Omer, genealogische tabel; J. de Pas, Analyse d'une chronique du XVIII' siècle, p. 270;<br />
J. de Pas, Trois Recueils de portraits, p. 559; C. Looten, Les seigneurs, p. 178-179.<br />
3 Attest van het bezoek van Succa aan het kartuizerklooster, uitgereikt op 7<br />
februari 1602 door prior Antoine le Petit.<br />
13 Verkeerde IeziIligvan Succa, die schrijft moocer. Op grond van een vergelijking van<br />
A. Giry en J. Cordonnier, op. cit., zou deze figuur deeI uitmaken van de onwetteIijke<br />
tak van de familie van Saint-Omer, gesproten uit WiIlem V, sIotvoogd van Sint-Omaars.<br />
Deze identificering, de enige aannemeIijke op grond van bekende gedrukte bronnen,<br />
wordt twijfeIachtig door de voorgesteJde datering (zie noot 15).<br />
14 Deze tekening, zoaIs de voorgaande, op haar kop uitgevoerd.<br />
15 ln verband met deze tekening rijst een dateringsprobIeem. Deze gisant draagt een<br />
wapenrusting, die vervaardigd is tussen ±I225 en ±1260. AIs de identificering juist is,<br />
wijst de kledij op een vroegere datum dan de geboortedatum van het personage, hetgeen<br />
nooit voorkomt. De positie van het zwaard, de vorm van het schild, het type helm met<br />
vIakke bovenkant en zonder keelbescherming, de vorm van de wapenrok en het ontbreken<br />
van schouderpIaten wijzen aIle op 1260 aIs terminus ad quem. De gisant van<br />
Georges van NiverIée (t 1262) in de kapeI van NiverIée, bij Philippeville, gelijkt sterk op<br />
de tekening van het door Succa gereproduceerd kunstwerk. Hel vertegenwoordigdt evenwei<br />
een enigermate verder gevorderd stadium in de ontwikkeling van de wapenmsting: de<br />
heIm is voorzien van een eenvoudige horizontale kijkspIeet en de ridder draagt schouderplaten;<br />
cf. H. Rousseau, Frottis, p. 11-12.<br />
16 J. de Pas, op. cil.<br />
17 Schild beIaden in de rechterhoek met een klimmende leeuw, gekroond en in het hart<br />
met een schiId?
12 februari 1602 1. Onderzoek van Succa te Rijsel 2. ln de loop hiervan bezocht<br />
hij de verzameling van Jean du Bosquel, heer des Planques", en de<br />
Sint-Pietersstiftskerk 4. Hij maakte ook enkele tekeningen waarvan hij de oorsprong<br />
niet preciseert 5, terwijl een andere tekening reeds deel uitmaakt van de<br />
<strong>Memoriën</strong> van Gent, waar hij zich onmiddellijk na zijn Rijsels verblijf zou<br />
begeven 6.<br />
JEAN DU BOSQUEL, HEER DES<br />
PLANQUES<br />
Zoon van Nicolas en Catherine de Warenghien, echtgenoot van Marie de<br />
Haudion, daarna van Marie de Rebreviettes; hij was op 5 mei 1612 nog in<br />
leven 7.<br />
Lit.: L. Quarré-Reybourbon, Les Mémoriaux d'Antoine de Succa, p. 13; P. Denis du<br />
Péage, Recueil de généalogies lilloises, p. 1170 en 1183; Brussel, K.B., hs. 19.464, f. 197vo,<br />
1 Deze datum komt drie keer voor, op f. 53, 59 en 59vO.<br />
2 Frankrijk, dep. Nord, dep. hoofdplaats.<br />
3 F. 53-53vO en 59vo, nr. 2. Succa geeft geen attest van zijn bezoek bij deze verzamelaar.<br />
Zie, over deze laatste, boven.<br />
4 F. 54vO tot 59vo. Op f. 59, nr. 2 komt een autografisch attest van François Desmons<br />
(de MOI1ltibus), inzake het bezoek Succa voor. François Desmons wordt vermeld ais kanunnik<br />
aan de stiftskerk van 1584 tot 1611. Zie E. Hautcœur, Histoire de l'église collégiale,<br />
d. III, p. 22, Doot 2 en A.M. Pietresson de Saint-Aubin, Répertoire, 16 G. Chapitre<br />
de Saint-Pierre de Lille, stukken nrs. 16 G 65, 267, 1353, 1796, 1797.<br />
5 F. 54, nr. 1 en 2, en 59 vo, nr. 1.<br />
6 F. 59, nr. 1.
'iJ 'iJ<br />
1 2<br />
1 2<br />
'iJ 'iJ<br />
3 4<br />
3<br />
5<br />
4<br />
1 LODEWIJK VAN NEVERS, genaamd van Créey (ca. 1304 - 25 augustus 1346),<br />
graaf van Vlaanderen, zoon van Lodewijk J, graaf van Nevers, en van Johanna,<br />
gravin van Rethel.<br />
Gehoogde pentekening.<br />
Kunstwerk: schilderij (7).<br />
Datering: begin van de 15de eeuw (7) 8.<br />
Plaats: in 1602, in de verzameling van<br />
Jean du Bosquel. Niet teruggevonden.<br />
Wapen: 'iJ wapen van Vlaanderen.<br />
1<br />
Succa's commentaar: Identificering van de<br />
figuur. Beschrijving van de kiedij en<br />
aantekening over de kleuren van het<br />
wapen.<br />
Lit.: L. Quarré-Reybourbon, Les Mémoriaux d'Antoine de Succa, p. 13; K. Westendorp,<br />
Die Anfange der franzosisch-niederlandischen Portraittafel, p. 69; Atrecht, Bibliothèque<br />
municipale, hs. 266, Recueil d'Arras, f. 52; Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8,<br />
Costume-Book, toegeschreven aan P.P. Rubens, f. 27.<br />
2 MARGARETA VAN FRANKRIJK (1310 - 9 mei 1382), doehter van Filips V de<br />
Lange, koning van Frankrijk en van Johanna van Bourgondië, echtgenote<br />
van Lodewijk van Nevers, graaf van Vlaanderen.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: schiiderij (7).<br />
Datering: begin van de 15de eeuw (7) 9.<br />
Plaats: in 1602, verzameling van Jean du<br />
Bosquel. Niet teruggevonden.<br />
Wapen: \} wapen gedeeld 1. Vlaanderen,<br />
2<br />
2. bezaaid met Frankrijk Ielies.<br />
Succa's commentaar: identificering van de<br />
gravin en beschrijving van haar kledij.<br />
Lit.: L. Quarré-Reybourbon, Les Mémoriaux d'Antoine de Succa, p. 13; K. Westendorp,<br />
Die Anfange der franzosisch-niederliindischen Portraittafel, p. 69; Atrecht, Bibliothèque<br />
municipale, hs. 266, Recueil d'Arras, f. 53.<br />
L. Quarré-Reybourbon, op. cit., verwart hem met zijn oom Jacques, voorzitter van de<br />
Rekenkamer te Rijsel, gestorven in 1570.<br />
8 De figuur draagt een overkleed in "drap d'or", in de 14de eeuw een statiekledij. Maar,<br />
naar de mening van Westendorp, kan het portret niet uit dezeUde tijd zijn ais de figuur;<br />
misschien stamt het van een standbeeld.<br />
Het gesioten "surcot", het gevlochten temp1ettenlkapsel en de huif met gepijpte rand<br />
wijzen op de tweede heift van de I4de eeuw en het begin van de 15de eeuw. Maar uit de<br />
stijl van het portret blijkt niet dat het origineel naar de natuur was geschilderd: misschien<br />
is het afkomstig van een standbeeld.
3 JAN 1 [JAN II DE GOEDE (26 april 1319 - 8 april 1364), koning van Frankrijk,<br />
zoon van Filips VI van Valois en van Johanna van Bourgondië] 10.<br />
Pentekening en aquarel.<br />
Kunstwerk: schilderij (?).<br />
Datering: begin van de l5de eeuw (?) ".<br />
Plauts: in 1602, in de verzameling van<br />
Jean du Bosquel. Niet teruggev'Onden.<br />
Wapen: \} wapen van Frankrijk.<br />
3<br />
Succa's commentaar: identifiœring van de<br />
koning. Beschrijving van zijn kledij.<br />
Vermelding van zijn leeftijd, toen het<br />
portret werd gemaakt. Noot betreffende de<br />
oprichting door de koning van de orde van<br />
de Ster.<br />
Lit.: L. Quarré-Reybourbon, Les Mémoriaux d'Antoine de Succa, p. 13; K. Westendorp,<br />
Die Anfange der franzosisch-niederlandischen Portraittafel, p. 69; Londen, British Museum,<br />
hs. 1841.12.11.8, Costume-Book, toegeschreven aan P.P. Rubens ~ 27.<br />
4 BONNE (of JUDITH) VAN LUXEMBURG (20 mei 1315 - 11 september 1349),<br />
dochter van Jan de Blinde, graaf van Luxemburg en koning van Bohemen,<br />
en van Elizabeth van Bohemen, echtgenote van Jan II de Goede, koning van<br />
Frankrijk.<br />
Pentekening en enkele aquareltoetsen.<br />
Kunstwerk: schilderij (?).<br />
Datering: begin van de 15de eeuw (?) 12.<br />
Plaats: in 1602, in de verzameling van<br />
Jean du Bosquel. Niet teruggevonden.<br />
Wapen: \} wapen van Limburg,<br />
4<br />
gevierendeeld Luxemburg.<br />
Succa's commentaur: twee hypothesen<br />
betreffende de voornaam van de figuur<br />
met verwijzing naar het werk van André<br />
Thevet (1502 - 23 november 1590),<br />
(infra). Beschrijving van de kledij en het<br />
wa,pen van de koningin. Kopie van haar<br />
lijfspreuk.<br />
Lit.: A. Thevet, Les vrais pourtraicts et vies des hommes illustres, boek IV, hst. 22,<br />
Philippes le Hardy, duc de Bourgongne, p. 267vo; L. Quarré-Reybourbon, Les Mémoriaux<br />
d'Antoine de Succa, p. 13; K. Westendorp, Die Anfange der franzosisch-niederliindischen<br />
Portraittafel, p. 69.<br />
10 Het gaat hier om Jan II, en niet Jan 1, zoals Succa schrijft. Jan 1, postuum, leefde<br />
slechts enkele dagen (van 15 tot 19 november 1316).<br />
11 De koning draagt een wambuis met rechtstaande kraag, zoals gebruikelijk op het<br />
einde van de 14de eeuw; het portret, "en trois quarts" gezien, dateert echter waarschijnlijker<br />
uit de 15de eeuw. Misschien herinnerde de schilder zich het portret van de koning in<br />
profiel, dat heden bewaard wODdtin het Louvre te Parijs, en dat beschouwd wordt ais<br />
het oudste, autonoom portret ten noorden van de Alpen; de twee beeltenissen vertonen<br />
in ieder geval een zekere gelijkenis in de tekening van de neus.<br />
12 De kleding: het gesloten surcot met korte mouwen waaruit de verlengde mouwen van<br />
het kleed onder uitsteken was gebruikelijk in de tweede helft van de 14de en het begin<br />
van de l5de eeuw, maar de stijl van het portret is bepaald niet van v66r de 15de.
1 JAN DE BLINDE (10 augustus 1296 - 12 augustus 1346), graaf van Luxemburg<br />
en koning van Bohemen, zoon van Hendrik IV van Luxemburg en van<br />
Margareta van Brabant.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: schilderij (?).<br />
Datering: begin van de 15de eeuw (?) 13.<br />
Plaats: in 1602, waarschijlli1ijk in Rijsel,<br />
verzam::ling van Jean du Bosquel 14.<br />
NieLteruggevonden.<br />
Wapen: 'iJ wapen van Luxemburg.<br />
1<br />
Succa' s commentaar: identificering van de<br />
figuur en beschrijving van de kledij.<br />
Lit.: L. Quarré-Reybourbon, Les Mémoriaux d'Antoine de Succa, p. 13; K. Westendorp,<br />
Die Anfange der franzosisch-niederlandischen Portraittafel, p. 69; Atrecht, Bibliothèque<br />
municipale, hs. 266, Recueil d'Arras, f. 171; Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8,<br />
Costume-Book, toegeschreven aan P.P. Rubens, f. 27.<br />
2 ELIZABETH VAN BOHEMEN (20 januari 1292 - 28 september 1330), dochter<br />
van Wenceslas II, koning van Bohemen en van Judith van Habsburg,<br />
echtgenote van Jan de Blinde, graaf van Luxemburg en koning van Bohemen.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: schilderij (?).<br />
Datering: begin van de 15de eeuw (?) 15.<br />
Plaats: in 1602, waarschijnlijk te Rijsel,<br />
verzameling van Jean du Bosquel 16.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Wapen: 'iJ wapen gedeeld 1. Luxemburg,<br />
2<br />
2. Bohemen.<br />
Succa's commentaar: identificering van de<br />
figuur, beschrijving van haar kledij en<br />
wapen.<br />
Lit.: L. Quarré-Reybourbon, Les Mémoriaux d'Antoine du Succa, p. 13; K. Westendorp,<br />
Die Anfange der franzosisch-niederliindischen Portraittafel, p. 69; Atrecht, Bibliothèque<br />
municipale, hs. 266, Recueil d'Arras, f. 172.<br />
Pentekening.<br />
Plaats: 1602, niet gepreciseerd,<br />
waarschijnlijk te Rijsel 17.<br />
Niet teruggevonden.<br />
13 De koning draagt onder een overkleed zonder mouwen een wambuis met rechtstaande<br />
kraag, in zwang op het einde van de 14de eeuw, maar op grond van de stijl kan het portret<br />
niet vroeger zijn dan van de 15de, misschien is het kopie van een standbeeld.<br />
14 De verwantschap tussen dit portret met dat van f. 53 laat veronderstellen dat het tot<br />
dezelfde verzarneling behoort.<br />
15 De kledij, een open surcot met hermelijn afgezet, wijst op de tweede helft van de 14de<br />
eeuw en het begin van de 15de, maar de stijl van het portret doet eer denken aan de 15de<br />
eeuw.<br />
16 Succa geeft geen enkele lokalisering, maar de verwantschap tussen dit portret en dat<br />
van f. 53 laat veronderstellen dat het tot dezelfde verzameHng behoort.<br />
17 Dit folio maakt deel uit van de ,,7 feuilles" die Succa aan Rijsel wijdt; zie f. 59v·, nr. 2.
2 KAREL (3 juni 1540 - 10 juli 1590), aartshertog van Oostenrijk, gouverneur<br />
van Karinthië sinds 1564, derde zoon van Keizer Ferdinand 1 en van Anna<br />
van Hongarije, echtgenoot (26 augustus 1571) van Maria, dochter van AIbrecht<br />
V, hertog van Beieren.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: gouden dukaat van Karinthië,<br />
geslagen te Klagenfurt in 1583 waarvan<br />
Succa de voor- en keerzijde getekend<br />
heeft 17a.<br />
Datering: 1583.<br />
Plaats: in 1602, niet gepreciseerd,<br />
waarschijn:lijk te Rijsel.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Wapen: \) wapen, gedeeld 1. Karinthië<br />
1<br />
2. Oostenrijk.<br />
Succa's commentaar: kopie van de<br />
omschriften op voor- en keerzijde en<br />
identificering van de munt.<br />
Lit.: Stieve, Karl, Erzherzog von Innerosterreich, p. 318-322; R. Friedberg, Gold Coins<br />
of the world, p. 34, Oostenrijk, nr. 32; P. Naster, Trouvaille de monnaies, p. 182, nr.<br />
337; S.R. Mort, Coins, p. 14-15.<br />
17a Identificering dank zij de vriendelijke medewerking van de H. A. Van Keymeulen,<br />
K.B. Brussel.
SINT-PIETERSSTIFTSKERK<br />
Waarschijnlijk was er sinds 1055 in Rijsel een basiliek; in 1066 stelde Boudewijn<br />
V, graaf van Vlaanderen, er het Sint-Pieterskapittel in. De eerste bouw<br />
werd vervangen door een gotische kerk, die omstreeks 1220 begonnen en in<br />
het begin van de 16de eeuw voltooid werd. De kapel van Notre-Dame-de-Ia-<br />
Treille, toegevoegd aan de noordelijke arm van de dwarsbeuk, waar zich een<br />
van de door Succa getekende graftomben bevond, werd in het midden van de<br />
15de eeuw vergroot en in 1504-1505 overwelfd. De kerk werd in 1793 aIs<br />
steengroeve verkocht; in 1799 was ze volledig verdwenen. Ter plaatse werden<br />
achtereenvolgens twee paleizen van justitie gebouwd; ter gelegenheid van<br />
werken zijn de overblijfselen van de stiftskerk blootgelegd.<br />
Lit.: E. Hautcœur, Histoire de l'église; J. Gardelles, Un grand édifice, p. 325-344; J. Gardelles,<br />
L'art à Lille, p. 425-436, pl. 5-6; G. Jourdain, Lille, p. VB73-VB74.<br />
LODEWIJJK VAN MALE (zie f. 22, m. 1) en zijn echtgenote MARGARETA VAN BRA-<br />
BANT (zie f. 22, m. 2) 18 en hun dochter MARGARETA VAN MALE (zie f. 22vo,<br />
m.l).<br />
Pentekeningen op een potloodschets.<br />
Kunstwerk: graftombe waarvan de<br />
volgende elementen getekend zijn:<br />
a. gisant van Lodewijk van Male (f. 55, B);<br />
b. gisant van Margareta van Brabant (f. 55,<br />
A), waarvan Succa een tweede maal, op<br />
grotere schaal, de buste geschetst heeft<br />
(f. 54vo, A);<br />
c. gisant van Margareta van Male (f. 55, C),<br />
die Succa eveneens in buste nagetekend<br />
heeft (f. 54vo, B);<br />
d. twee knielende engelen aIs<br />
schildhouders links en rechts van een<br />
helmteken (f. 54vo, C);<br />
e. 24 standbeeldjes van<br />
1. Filips de Goede (1396 - t 1467), hertog<br />
van Bourgondië, zoon van Jan zonder<br />
Vrees en van Margareta van Beieren<br />
(f.56);<br />
2. Karel de Stoute (1433 - t 1477), hertog<br />
van Bourgondië, zoon van Filips de Goede<br />
en van Isabella van Portugal (f. 56);<br />
3. Jan zonder Vrees (1371 - t 1419),<br />
hertog van Bourgondië, zoon van Filips de<br />
Stoute en van Margareta van Male (f. 56);<br />
4. [Jan 1 (1419 - t 1481), hertog van<br />
Kleef, zoon van Adolf IV de la Marck,<br />
hertog van Kleef en van Maria van<br />
Bourgondië (dochter van Jan zonder<br />
Vrees)] (f. 56) 19;<br />
5. Filips van Sint-Pol (1404 - t 1430),<br />
hertog van Brabant, zoon van Anton van<br />
Brabant en van Johanna van Sint-Pol<br />
(f. 56vO);<br />
6. Jan IV (1403 - t 1427), hertog van<br />
Brabant, zoon van Anton van Brabant en<br />
van Johanna van Sint-Pol (f. 56v");<br />
7. [Lodewijk (1402 - t 1465), hertog van<br />
Savoie, zoon van Amedeus VIII van<br />
Savoie en van Maria van Bourgondië<br />
(dochter van Filips de Stoute)] (f. 56vO) 20;<br />
8. Catharina van Bourgondië (1378 -<br />
t 1425), dochter van Filips de Stoute en<br />
van Margareta van Male, echtgenote in<br />
eerste huwelijk van Leopold IV,<br />
aartshertog van Oostenrijk (f. 56vO) 21;<br />
9. Margareta van Bourgondië (1374t<br />
1441), dochter van Filips de Stoute en<br />
van Margareta van Male, echtgenote van<br />
Willem II, hertog van Beieren, graaf van<br />
Henegouwen, Holland en Zeeland<br />
(f. 57) 22;
10. Niet te identificeren vrouwenbeeldje;<br />
[misschien Maria van Savoie (1411 -<br />
t 1479), dochter van Amedeus VIII van<br />
Savoie en van Maria van Bourgondië<br />
(dochter van Filips de Stoute), echtgenote<br />
van Filips Maria Visconti, hertog van<br />
Milaan] (f. 57)23;<br />
11. [Jacoba van Beieren (1401 - t 1436),<br />
dochter van Willem Il, hertog van Beieren,<br />
graaf van Henegouwen, Holland en<br />
Zeeland, en van Margareta van<br />
Bourgondië (dochter van Filips de Stoute),<br />
echtgenote in tweede huwelijk van Jan IV,<br />
hertog van Brabant] (f. 57) 24;<br />
12. [Filips (t 1444), graa! van Genève,<br />
zoon van Amedeus VIII van Savoie en van<br />
Maria van Bourgondië (dochter van Filips<br />
de Stoute), of Karel (1414 - t 1464), graa!<br />
van Nevers, zoon van Filips van Nevers<br />
en van Bonne van Artesië of zijn broer<br />
Jan (1415 - t 1491), graa! van Etampes]<br />
(f. 57) 25;<br />
13. Maria van Bourgondië (1380t<br />
1422), dochter van Filips de Stoute en<br />
van Margareta van Male, echtgenote van<br />
Amedeus VIII, hertog van Savoie<br />
(f. 57vo) 26;<br />
14. Margareta van Savoie (t 1479),<br />
dochter van Amedeus VIII van Savoie en<br />
van Maria van Bourgondië (dochter van<br />
Filips de Stoute), echtgenote in eerste<br />
huwelijk van Lodewijk III, koning van<br />
Sicilië (f. 57vO) 27;<br />
15. [Anton (1384 - t 1415), hertog van<br />
Brabant, zoon van Filips de Stoute en van<br />
Margareta van Male] (f. 57vO) 28;<br />
16. Agnes van Bourgondië (1407t<br />
1476), dochter van Jan zonder Vrees en<br />
van Margareta van Beieren, echtgenote<br />
van Karel l, hertog van Bourbon<br />
(f. 57vO)29;<br />
17. Anna van Bourgondië (1404 - t 1432),<br />
dochter van Jan zonder Vrees en van<br />
Margareta van Beieren, echtgenote van<br />
Jan van Lancaster, hertog van Bedford<br />
(f. 58) 30;<br />
18. Catharina van Bourgondië (t 1414),<br />
dochter van Jan zonder Vrees en van<br />
Margareta van Beieren, verloofd met de<br />
oudste zoon van Lodewijk II van Anjou,<br />
koning van Sicilië (f. 58) 31;<br />
19. Isabella van Bourgondië (t v66r<br />
1420), dochter van Jan zonder Vrees en<br />
van Margareta van Beieren, echtgeoote<br />
van Olivier de Châtillon, graaf van<br />
Penthièvre (f. 58) 32;<br />
20. [Filips, graa! van Genève, of Karel<br />
graa! van Nevers, of zijn broer Jan, graa!<br />
van Etampes] (zie nr. 12) (f. 58) 33;<br />
21. Maria van Bourgondië (1394 -<br />
t 1463), dochter van Jan zonder Vrees<br />
en van Margareta van Beieren, echtgenote<br />
van Adolf IV de la Marck, hertog van<br />
Kleef (f. 58vO) 34;<br />
22. Margareta van Bourgondië (1393t<br />
1441), dochter van Jan zonder Vrees<br />
en van Margareta van Beieren, echtgenote<br />
van Lodewijk, hertog van Guyenne,<br />
daarna van Arthur III van Bretagne, graaf<br />
van Richemont (f. 58v") 35;<br />
23. [Filips (1389 - t 1415), graa! van<br />
Nevers en van Rethel, zoon van Filips de<br />
Stoute en van Margareta van Male]<br />
(f. 58vO)36;<br />
24. [Filips, graa! van Genève, of Karel,<br />
graa! van Nevers, of zijn broer Jan, graa!<br />
van Etampes] (zie nr. 12) (f. 58vO) 37.<br />
Het graf was van natuursteen uit Antoing<br />
en de standbeelden van geelkoper.<br />
Datering: 1455 38.<br />
Kunstenaar: Jacques de Gérines 39.<br />
Plaats: in 1602, in de kapel van<br />
Notre-Dame-de-la-Treille. Kort na 8 juni<br />
1793 aigebroken 40.<br />
Wapen: \J wapen, doorsneden Brabant<br />
1<br />
en Limburg gedeeld Vlaanderen.<br />
Q wapen, doorsneden Bourgondië<br />
2<br />
(nieuw) en Bourgondië (oud), gedeeld<br />
Vlaanderen.<br />
Succa' s commentaar: identificering van de<br />
twee vrouwenbustes. GedeelteIijke<br />
beschrijving van het kapsel van de figuur<br />
links. Lokalisering van de engelen en het<br />
helmsieraad.
Lit.: A. Pinchart, Jacques de Gérines, p. 121-127; J. Houdoy, Tombeaux de Baudouin V<br />
et de Louis de Male, p. 520-522; E. Hautcœur, Documents liturgiques, p. 323-324; E.<br />
Hautcœur, Histoire de l'église collégiale, d. II, p. 123-125; d. III, p. 414-416; M. Devigne,<br />
Un nouveau document, p. 77-102; C.M.A.A. Liooeman, De dateering, herkomst, p.<br />
49-57,97-105, 161-168, 193-219; J. Leeuwenberg, De tien bronzen "plorannen", p. 13-59<br />
(met literatuur en overvloedig vergeHjkingsmateriaal waarbij te voegen is het Costume-<br />
Book, toegeschreven aan P.P. Rubens, Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, foIio's<br />
1,9,12,16,19,26,29).<br />
18 Over de datum van overlijden van deze prinses, zie F. Quicke, Les circonstances.<br />
19 Succa's identificeringen zijn niet volledig betrouwbaar. Inderdaad zijn de beeldjes<br />
verschillende malen van plaats verwisseld eer hij ze tekende, dan wanneer de wapentekens<br />
aan het voetstuk gehecht bleven. Meestal volgden wij de identificeringen van J. Leeuwenberg,<br />
op. cit. Dit is het geval voor dit beeldje dat Succa vereenzelvigde met Jan (1415-<br />
1491), graaf van Etampes, zoon van Filips van Nevers en van Bonne van Artesië.<br />
20 J. Leeuwenberg, op. cit.; geïdentificeerd door Succa met Anton (1384 - t 1415), hertog<br />
van Brabant (zie f. 54v·, ms. e 1 en 15).<br />
21 De identificering is niet na te gaan; evenmin ais die van tien der twaa1f vrouwenbeeldjes.<br />
22 De identificering is niet na te gaan.<br />
23 Succa ziet in dit beeldje Jacoba van Beieren, die J. Leeuwenberg, op. cit. met grotere<br />
waarschijnIijkheid identificeert in beeldje m. e 11. De totaa1 hypothetische identificering<br />
die hier wordt voorgesteld is die welke Succa voor dit laatste beeldje gaf; de kleding, die<br />
op het midden van de 15de eeuw wijst, is er niet mee in tegenspraak.<br />
24 AIs dusdanig herkend door J. Leeuwenberg, op. cit., terwijl Succa Maria van Savoie<br />
voorstelde.<br />
25 Succa identificeerde het beeldje met Lodewijk van Savoie (1402-1465), maar deze<br />
prins is heel waarschijnIijk te herkennen in beeldje m. e 7. Onder de mannelijke nakome-<br />
Iingen van Margareta van Male kunnen alleen de drie prinsen wier namen hier voorgesteki<br />
worden niet met zekerheid worden geïdentificeerd.<br />
26 De identificering is niet na te gaan.<br />
27 Deze prinses is de enige onder de vrouweIijke nakomelingen van Margareta van Male<br />
die koningin werd, het is dan ook het enige gekrooooe beeldje.<br />
28 Succa stelde Filips (t 1444) graaf van Genèv·e voor, maar de kledij is van een vroegere<br />
generatie; onder de afstammelingen van Margareta van Male die niet met zekerheid kunnen<br />
worden geïdentificeerd, heeft alIeen Anton van Brabant deze kledij kunnen dragen.<br />
29 De identificering is niet na te gaan.<br />
30 De identificering is niet na te gaan.<br />
31 De identificering is niet na te gaan.<br />
32 De identificering is niet na te gaan.<br />
33 Succa herkende in deze prins Jan 1 (1419 - t 1481), hertog van Kleef, die J. Leeuwenberg,<br />
op. cit. met grote waarschijnlijkheid identificeert in beeldje m. e 4. Betreffende de<br />
drie voorgestelde namen, zie noot 25.<br />
34 De identificering is niet na te gaan; ze wordt nochtans aanvaard door H. Will, Maria<br />
von Burgund, Herzogin von Kleve, p. 76-86.<br />
35 De identificering is niet na te gaan.<br />
36 Voigens J. Leeuwenberg, op. cit.<br />
37 Zie noot 25.
LODEWIJK VAN MALE, MARGARETA VAN BRABANT en MARGARETA VAN MALE (zie<br />
f. 22, ors. 1 en 2 en f. 22vo, m. 1).<br />
Pentekeningen gehoogd met lavis.<br />
Kunstwerk: graftombe; tekening van de<br />
drie gisanten (Margareta van Brabant, A,<br />
Lodewijk van Male, B, en Margareta van<br />
Male, C). Zie commentaar f. 54vo.<br />
Wapen: \J wapen, doorsneden Brabant<br />
1<br />
en Limburg, gedeeld Vlaanderen.<br />
\J wapen, doorsneden Bourgondië<br />
3<br />
(nieuw) en Bourgondië (oud), gedeeld<br />
Vlaanderen.<br />
Succa's commentaar: identificering van de<br />
tombe en de drie gisanten. Kopie van een<br />
inschrift betreffende de oprichting van de<br />
graftombe en lokalisering van dit inschrift.<br />
Kopie van het grafschrift. Lokalisering<br />
hiervan en van de graftombe. Summiere<br />
beschrijving van het kunstwerk.<br />
BOUDEWIJN V (ca. 1012 - 1 september 1067), graaf van Vlaanderen, ZOOnvan<br />
Boudewijn IV en van Odgiva van Luxemburg.<br />
Pentekening gehoogd met lavis.<br />
Kunstwerk: gisant.<br />
Datering: omstreeks 136041•<br />
Plaats: in 1602, in de stiftskerk, in het<br />
koor. ln 1763, afgebroken 42.<br />
Wapen: \J wapen van Vlaanderen (oud).<br />
1<br />
Succd s commentaar: lokalisering en<br />
beschrijving van de graftombe. Kopie van<br />
het grafschrift.<br />
Lit.: J. Houdoy, Tombeaux de Baudouin V et de Louis de Male, p. 517-520; Kan. Dehaisnes,<br />
Histoire de l'art dans la Flandre, p. 184-185; E. Hautcœur, Documents liturgiques,<br />
p. 319-320; E. Hautcœur, Histoire de l'église, d. Il, p. 36, 126; d. III, p. 216-217, 223;<br />
Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, Costume-Book, toegeschreven aan P.P. Rubens,<br />
f. 1.<br />
38 Op grond van een inscriptie op de graftombe; deze inlichting wordt gestaafd door<br />
archiefstukken; zie noot 39. Nochtans is de bewapening van de graaf een nauwkeurige<br />
voorstelling van die welke omstreeks 1360-1380 in gebruik was en de kledij van Margareta<br />
van Brabant en van Margareta van Male waren vooral in de tweede helft van de<br />
14de eeuw en de allereerste jaren van de 15de in gebruik. Zie Inleiding, p. 66-67.<br />
39 Inlichting, gestaafd door archiefstukken: op last van Filips de Goede werd op 29 oktober<br />
1453 een overeenkomst gesloten met Jacques de Gérines alleen (Rijsel, Arch. dép.<br />
du Nord, B3375.113.512 en 113.513; gepubliceerd in J. Houdoy, op. cit.); zijn naam<br />
komt ook voor in betalingsorders (Rijsel, Arch. dép. du Nord, B2018, 61.358, 61.359 en<br />
61.360) en in de kwijting van voltooing van het werk, tussen 1 januari 1455 en 30 december<br />
van hetzelfde jaar (Rijsel, Arch. dép. du Nord, B2022, 61.621).<br />
40 Zie E. Hautcœur, op. cit., III, p. 414-416.<br />
FILIPS DE GOEDE, KAREL DE STOUTE, JAN ZONDER VREES en JAN, GRAAF VAN<br />
ÉTAMPES [JAN 1, HERTOG VAN KLEEF] (zie f. 54vo, e 1, 2, 3, 12 en4).<br />
Pentekeningen.<br />
Kunstwerk: graftombe van Lodewijk van<br />
Male, Margareta van Brabant en<br />
Margareta van Male; tekening van vier<br />
plorannen. Zie commentaar f. 54v·.<br />
Succa's commentaar: identificerin,g van de<br />
beeldjes.<br />
FILIPS VAN SINT-POL, JAN IV, HERTOG VAN BRABANT, ANTON, HERTOG VAN BRA-<br />
BANT [LODEWIJK, HERTOG VAN SAVOIE] en CATHARINA VAN BOURGONDIË (zie<br />
f. 54vo, e 5, 6, 15,7,8).<br />
Pentekeningen.<br />
Kunstwerk: graftombe van Lodewijk van<br />
Male, Margareta van Brabant en<br />
Margareta van Male; tekenin,g van vier<br />
plorannen.<br />
Zie commentaar f. 54v·.<br />
Succa's commentaar: identificering van de<br />
beeldjes.<br />
MARGARETA VAN BOURGONDIË, JACOBA VAN BEIEREN [MARIA VAN SAVOIE (?)],<br />
MARIA VAN SAVOIE [JACOBA VAN BEIEREN] en LODEWIJK VAN SAVOIE [ofwel FI-<br />
LIPS, GRAAF VAN GENÈVE, KAREL, GRAAF VAN NEVERS of JAN, GRAAF VAN ÉTAM-<br />
PES] (zie f. 54vo, e 9, Il, 10,7,12).<br />
Pentekeningen.<br />
Kunstwerk: graftombe van Lodewijk van<br />
Male, Margareta van Brabant en<br />
Margareta van Male; tekening van vier<br />
plorannen.<br />
Zie commentaar f. 54v·.<br />
Succa's commentaar: identificering van de<br />
beeldjes.
MARIA VAN BOURGONDIË, MARGARETA VAN SAVOIE, FILIPS, GRAAF VAN GENÈVE<br />
[ANTON, HERTOG VAN BRABANT] en AGNES VAN BOURGONDIË (zie f. 54vo, e 13,<br />
14,12,15,16).<br />
Pentekeningen.<br />
Kunstwerk: graftombe van Lodewijk van<br />
Male, Margareta van Brabant en<br />
Margareta van Male; tekening van vier<br />
plorannen.<br />
Zie commentaar f. 54vO.<br />
Succa's commentaar: identificering van de<br />
beeldjes.<br />
ANNA VAN BOURGONDIË, CATHARINA VAN BOURGONDIË, ISABELLA VAN BOUR-<br />
GONDIË en JAN 1, HERTOG VAN KLEEF [ofwel FILIPS, GRAAF VAN GENÈVE, KAREL,<br />
GRAAF VAN NEVERS of JAN, GRAAF VAN ÉTAMPES] (zie f. 54vo, e 17, 18, 19,4,<br />
20).<br />
Pentekeningen.<br />
Kunstwerk: graftombe van Lodewijk van<br />
Male, Margareta van Brabant en<br />
Margareta van Male; tekening van vier<br />
plorannen.<br />
Zie cornmentaar f. 54vo.<br />
Succa's commentaar: identificering van de<br />
beeldjes.<br />
MARIA VAN BOURGONDIË, MARGARETA VAN BOURGONDIË, [FILIPS, GRAAF VAN<br />
NEVERS EN VAN RETHEL] en [ofwel FILIPS, GRAAF VAN GENÈVE, KAREL, GRAAF<br />
VAN NEVERS of JAN, GRAAF VAN ÉTAMPES] (zie f. 54vo, e 21,22,23,24).<br />
Pentekeningen; in de rechterbenedenhoek,<br />
potloodschets.<br />
Kunstwerk: graftombe van Lodewijk van<br />
Male, Margareta van Brabant en<br />
Margareta van Male; tekening van drie<br />
plorannen en gedeeIteIijke schets van een<br />
4de.<br />
Succa's commentaar: identificering van<br />
twee van deze beeldjes.
1 RADBOUD [1 (bewind vanaf 679 - 719)], koning der Friezen, [zoon van<br />
Abdgild 1] 43.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: schilderij (?).<br />
Datering: 15de eeuw (?) 44.<br />
Plaats: in 1602, te Gent, in de verzameling<br />
van Christophorus van Huerne 45.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Wapen: \} wapen van de koningen van<br />
1<br />
Friesland.<br />
Succa's commentaar: identificering van de<br />
figuur. Beschrijving van het wapen en van<br />
het portret. Lokalisering van de beeltenis,<br />
gestaafd door de handtekening van de<br />
verzamelaar.<br />
Lit.: U. Emmius, Rerum Frisicarum Historia, 1, IV, p. 56; A.J. Van der Aa, RadboudJ,<br />
p. 25-28; Sub verbo "Radbod", in Winkler-Prins-Encyclopedie, p. 734-735; H. Halbertsma,<br />
The Frisian Kingdom, ,p. 69; J.J. Kalma, J.J. Spahr van der Hoek en K. De Vries<br />
(onder leiding van), Geschiedenis van Friesland, p. 96-102; H. Halbertsma, Koning Radbod,<br />
in 5e Friese Filologenikongres.<br />
2 Autografisch attest van François Desmons, kanunnik van de stütskerk 00treffende<br />
het bezoek van Succa. Zie over hem noot 4.<br />
1 ZEILBOOT, vaartuig met mast en wanten met hooggehesen en sterk gespannen<br />
vierkant hoofdzeil met sprietzeil.<br />
Pentekening.<br />
Datering: 16de-17de eeuw 46.<br />
Plaats: in 1602, niet gepreciseerd,<br />
waarschjinlijk te Rijsel 47.<br />
Niet teruggevonden.<br />
2 Vermelding van de plaatsen van het onderzoek en van de datum van Succa's<br />
bezoek.<br />
43 Hij was grootgebracht aan het Deense Hof en was een verwoed tegenstander van Pepijn<br />
1 van Landen die de inspanningen van de H. Amandus steunde tot kerstening van het<br />
land en van zijn opvolger Pepijn II. Uiteindelijk werd hij in 717 door Karel Martel verslagen.<br />
Deze identificering wordt bevestigd door het feit dat sommige auteurs 723 ais<br />
datum van het overlijden van Radboud 1 opgaven (zie U. Emmius). Deze datum wordt<br />
ook in de tekst van Succa vermeld; die op de cartouches is verkeerdelijk omgekeerd gegeven.<br />
Op het einde van de middeleeuwen ontstond in de Nederlanden en in Friesland een<br />
gefantaseerde historiografie, die deze koning QPschroefde tot nationale held (vriendelijke<br />
inlichting van Mevr. Leemans-Prins, archivaris-paleograaf bij het Aigemeen Rijksarchief<br />
te 's-Gravenhage).<br />
44 AIs het een schilderij is, kan de beeltenis op grond van de stijl niet ouder zijn dan de<br />
15de eeuw. De vrij hoge kroon, met afwisselend twee types van fleurons, wijst eveneens<br />
op het einde van de gotiek.<br />
45 Over deze verzamelaar zie p. 176.
46 Dergelijke boten komen talrijk voor Op de schilderijen van Jan van Goyen (1596-<br />
1656), b.v. op het Gezicht op Veere (Los Angeles County Museum, cat. 1954, II, M. 42),<br />
gesigneerd en gedateerd VG 1645, en het Rivierlandschap (Stockholm, National Museum,<br />
cat. 1928, nr. 441). Ze bestonden echter reeds in het begin van de 16de eeuw, zoaIs blijkt<br />
uit een anonieme gravure met de Antwerpse haven, gedateerd 1515 (Antwerpen, Rijksarchief,<br />
gerep. in R.M. FansIer en M.R. Scherer, The Metropolitan Museum of Art,<br />
tegenover p. 6).<br />
47 Deze tekening staat op hetzeIfde folio aIs de aantekening "Mémoriaux de Lille". Aangezien<br />
de boot van bovenaf gezien is, zou het een votief voorwerp kunnen zijn in verband<br />
met de schutspatroon van de Sint-Pieterskerk. AI deze inlichtingen werden ons vriendelijk<br />
meegedeeld door Mevr. N. Veronee-Verhaegen, wetenschappelijk medewerker aan<br />
het Nationaal Centrum voor navorsingen over de Vlaamse Primitieven.
Februari 1602. Onderzoek van Succa te Gent". Op de 19de van die maand<br />
bezocht hij de verzameling van Christophorus van Hueme 2. De schikking<br />
van de tekeningen die hij op folio 60votot 61va maakte, wijst erop dat hij eerst<br />
in Sint-Pieters op de Blandijnberg geweest was 3. Het is moeilijk precies te<br />
onderscheiden wat de Succa naar de natuur heeft getekend van hetgeen hij<br />
gekopieerd heeft naar handschriften in het bezit van de Gentse verzamelaar,<br />
daar vele monumenten tussen 1566 en 1580 door de iconoclasten verwoest<br />
werden. Succa is misschien in de Sint-Baafskathedraal 4 en de dominicanenkerk<br />
5 geweest, maar hij heeft zeker het wapen van Simon Mirabello niet<br />
naar de natuur getekend 6 dat eertijds in de Sint-Pharaildiskerk opgesteld<br />
was, aangezien deze kerk in 1579 afgebroken was. Op 22 februari bezocht<br />
hij het refugium van de abdij van Drongen te Gent 7. Hij vervaardigde nog<br />
een reeks tekeningen 8 waarvan de oorsprong niet gepreciseerd is, enkele misschien<br />
naar wapens in het bezit van Christophorus van Hueme.<br />
1 België, provo Oost-Vlaanderen, provincie hoofdplaats.<br />
2 Folio's 59 (zie p. 172), 60vo, 61, 61v·, 62 en 62vo; de datum en de handtekening van<br />
de verzamelaar treffen we op f. 59 aan. Betreffende van Huerne, zie p. 176.<br />
3 Folio's 60, 60vo, 61 en 61vo. Succa bevestigt het op f. 60 en 60vo maar brengt geen<br />
attest voor de dag.<br />
4 F.64.<br />
5 F. 64vo. Er dient aangestipt dat hij echter geen bewijs van zijn bezoek aan deze twee<br />
gebouwen levert.<br />
6 F.62vO.<br />
7 F. 65-65vo. De aanwijzing staat op folio 65vo; ze is ondertekend door prior Denijs<br />
Sturtewaghen en onderprior Gillis Christiaens. Zie Brussel, A.R.A., Papieren ... van Staat<br />
en Audiëntie, nr. 919: na de dood van de abt van Drongen werd door de bisschop van<br />
Gent, Pieter Damant, een onderwek ingesteld naar de goederen van de abdij en naar mogelijke<br />
kandidaten voor de opvolging. Brussel, A.R.A., Papieren ... van Staat en Audiëntie,<br />
nr. 919, stuk nr. 2, f. 22: 6 mei 1602, getekende verklaring van de 66-jarige Denijs Sturtewaghen<br />
die toen reeds acht jaar prior was; hij stelt Gillis Christiaens aIs derde kandidaat<br />
voor; dit is eveneens in een akte van 6 maart 1602 en een andere van 22 mei van hetzelfde<br />
jaar vermeld.<br />
Stuk nr. 2, f. 22vo: getekende verkIaring van de 62-jarige Gillis Christiaens, onderprior<br />
sinds 6 of 7 jaar; hij draagt Denijs Sturtewaghen voor aIs derde kandidaat, dit is ook vermeld<br />
in een akte van 10 maart 1602 en in een andere van 22 mei 1602 en in het Archieffonds<br />
van de Spaanse Privéraad, nr. 1174, brieven van 9 en 23 juni en 3 oktober 1583.<br />
Zie ook A. Sanderus, Presbyteri Gandavum, p. 388, en Chronicon Trunchiniense, p. 650-<br />
700, passim.<br />
8 Folio's 60 (nr. 5), 62vo (nr. 4), 63, 63vo, 64 (nr. 1) en 65vo (nr. 3).
ABDU VAN SINT-PIETERS OP DE<br />
BLANDUNBERG<br />
Deze benedictijnenabdij werd tussen 650 en 675 gesticht door Johan, leerling<br />
van de H. Amandus en eerste abt van het klooster, op een grondgebied dat<br />
oorspronkelijk door Dagobert 1 aan de H. Amandus was geschonken. De<br />
13de-eeuwse kerk, in Scheldegotiek, en de overige gebouwen werden bijna<br />
helemaai tussen 1566 en 1578 door de calvinisten verwoest. ln 1584 keerden<br />
de monniken naar de abdij terug en toen Succa zich erheen begaf, in 1602,<br />
kon hij enkele schilderijen zien; de praaigraven van de graven van Vlaanderen<br />
in de kerk waren verdwenen en het graf van Isabella van Denemarken bestond<br />
nog siechts gedeelteIijk. De wederopbouw van de kerk werd in 1629<br />
begonnen onder Ieiding van P. Huyssens. ln 1796 werd de abdij opgeheven,<br />
maar de kerk werd gered aIs schilderijenmuseum en in 1810 werd ze een<br />
parochiekerk gewijd aan O.-L.- Vr. van Sint-Pieter.<br />
Lit.: M.U. Demelle, Vit de Sint-Pietersabdij, p. 55-65; A. Verhulst, De Sint-Baafsabdij;<br />
I.Q. Van Regteren Altena, De Sint Pietersabdij te Gent, p. 161-173; E. Dhanens, Gand.<br />
Eglise Notre-Dame-de-Saint-Pierre, p. 51.
CHRISTOPHORUS VAN HUERNE<br />
Christophorus van Huerne, heer van Buneghem en van Abeele, werd op 7<br />
mei 1550 te Gent geboren; hij was de zoon van Augustinus en van Wilhelmina<br />
de le Beeq. Hij werd doetor utriusque juris aan de Universiteit te Rome.<br />
Hij huwde aehtereenvolgens met Anna Bave en Maria des Cordes. AIs historieus,<br />
genealoog en antiquaar had hij een belangrijke verzameling penningen,<br />
tekeningen, sehilderijen en prenten verzameld; hij was ook de auteur<br />
van een kroniek over de gebeurtenissen te Gent en in Vlaanderen van 1576<br />
tot 1589, in welke gewesten hij doende was de inseripties te verzamelen. Hij<br />
stierf in 1629 te Gent, volgens Gil1ès de Péliehy op 24 januari, volgens Van<br />
Arenbergh op 2 december (zie literatuur).<br />
Lit.: J. Gailliard, Bruges et le Franc, d. II, p. 196; E. Van Arenbergh, Huerne ou Heurne<br />
(Christophe Van), koI. 622; Baron Ch. Gillès de Pélichy, Contribution à l'histoire des<br />
troubles, p. 90.<br />
ALBUM VAN WIJNENDAELE<br />
ln de verzameling van Christophorus van Huerne sehijnt een handsehrift<br />
bijzonder de aandaeht van Sucea gaande gemaakt te hebben: een verzameling<br />
tekeningen uit 1540-1560 door Arent Van Wijnendaele (t 1592), de Gentse<br />
stadssehilder. Deze verzameling, gedeeltelijk bewaard in het Gentse stadsarehief<br />
(Atlas Goetghebuer, doos 113), is thans verspreid en enkele tekeningen<br />
zijn in passe-partout gezet. Op enkele hiervan werden door een vroeger<br />
verzamelaar, missehien P.J. Goetghebuer (1788-1866) gegevens toegevoegd.<br />
Herhaaldelijk staat er te Iezen "Arent Van Wijnendale, stede Sehiider deI<br />
1560" en "Toegekomen by Koope aen Christophorus van Huerne 1592";<br />
op enkele staat ook de datum 1540. Het belang van dit album ligt in het feit<br />
dat het getekend werd v66r de verwoestingen door de ieonoclasten en dat het<br />
aidus een herinnering bewaart aan vele gebouwen, grafmonumenten, sehiIderijen<br />
en standbeelden die thans verdwenen zijn.<br />
Lit.: P. Kervyn de Volkaersbeke, Les églises de Gand, d. II, p. 218-220, 254; V. van der<br />
Haeghen, Mémoire, p. 101-108; M.I.J. Demelle, De St. Pietersabdij te Gent, p. 44-45,<br />
98-99, afb.; K.G. Van Acker, Iconografische beschouwingen, p. 109.
1 BIANCA MARIA SFORZA [?] (5 april 1472 - 31 december 1510), dochter van<br />
Galeazzo Maria Sforza, hertog van Milaan en van Bonne van Savoie, tweede<br />
echtgenote van keizer Maximiliaan 1van Oostenrijk 9.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: schilderij.<br />
Datering: 15de-16de eeuw 10.<br />
Plaats: in 1602, in de abdij, niet nader<br />
gepreciseerd. Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: identificering van de<br />
figuur en beschrijving van haar kledij. Er<br />
wordt ook summier melding gemaakt van<br />
de lokalisering van de beeltenis; zie or. 2.<br />
Lit.: W. Bode, Ein Bildnis der zweiten Gemahlin Kaiser Maximilians, p. 71-79; V. Oberhammer,<br />
Die Bronzestandbilder des Maximiliangrabmales, p. 452-460; J. Pope-Rennessy,<br />
The Portrait in the Renaissance, p. 166, afb. 184.<br />
2 MARGARETA VAN BEIEREN (1363 - 13 januari 1423), dochter van Albrecht<br />
1 van Beieren, graaf van Holland, en van Margareta van Brieg, echtgenote<br />
van Jan zonder Vrees, hertog van Bourgondië.<br />
Pentekening gehoogd met lavis.<br />
Kunstwerk: schilderij 11.<br />
Datering: 15de eeuw 1,2.<br />
Plaats: in 1602, in de abdij, niet nader<br />
bepaald. Niet teruggevonden.<br />
Wapen: fi) wapen, doorsneden van<br />
1<br />
Beieren en gevierendeeld Renegouwen-<br />
Rolland.<br />
Succa's commentaar: lokalisering van het<br />
portret en van de andere drie beeltenissen<br />
in buste op hetzelfde folio en identificering<br />
van de figuur. Beschrijving van haar kledij<br />
enwapen.<br />
Lit.: Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, Costume-Book, toegeschreven aan P.P.<br />
Rubens, fol. 17.<br />
9 Dit portret vertoont geen gelijkenis met de beeltenissen van de prinses door W. Bode,<br />
V. Oberhammer en J. Poppe-Rennessy geciteerd (zie hoger), waar ze gewoon naar Italiaanse<br />
of Duitse mode gekleed is; ze draagt hier een open surcot dat aIs statiekledij in de<br />
Nederlanden gold.<br />
10 Ret open surcot werd tot in het be,gin van de 16de eeuw aIs statiekleed gedragen.<br />
11 ln het Museum voor Schone Kunsten te Gent bevindt zich een dubbel portret van Margareta<br />
van Beieren en Jan wnder Vrees (inv. nr. S-97) dat waarschijnlijk een kopie is van<br />
hetzelfde origineel. Op f. 22v O heeft Succa een ander portret van de hertogin nagetekend;<br />
het is eerder conventioneel en vertoont weinig gelijkenis met dit portret.<br />
12 Te oordelen naar het kapsel met een wrong aan weerszijden waarboven een haarnetje<br />
en de kledij, een tappert met kap, is het mogelijk dat het portret naar de natuur geschilderd<br />
werd.<br />
1 2<br />
fi)<br />
1<br />
1<br />
5<br />
3 4<br />
1
3 BOUDEWIJN V (1150 - 17/21 december 1195), graaf van Henegouwen en<br />
van Vlaanderen, zoon van Boudewijn IV en van Adelheid van Namen.<br />
Pentekening, gehoogd met lavis.<br />
Kunstwerk: schilderij; het vormde een<br />
tegenhanger met dat van zijn echtgenote<br />
Margareta van de Elzas; zie tekening nr. 4.<br />
Datering: 15de eeuw 13.<br />
Plaats: in 1602, inde abdij, niet nader<br />
bepaald. Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: identüicering van de<br />
figuur en van zijn echtgenote. Beschrijving<br />
van het gelaat en de kledij van de graaf.<br />
De lokalisering van het portret wordt ook<br />
venneld; zie nr' 2.<br />
4 MARGARETA VAN DE ELZAS (t 15 november 1194), dochter van Diederik van<br />
de Elzas, graaf van Vlaanderen en van zijn tweede vrouw Sibylle van Anjou,<br />
echtgenote van Roelof, graaf van Vermandois, nadien van Boudewijn V,<br />
graaf van Henegouwen en van Vlaanderen.<br />
Pentekening, gehoogd met lavis.<br />
Kunstwerk: schilderij 14, het was een<br />
tegenhanger van een portret van<br />
Boudewijn V; zie tekening nr. 3.<br />
Datering: 15de eeuw 15.<br />
Plaats: in 1602, in de abdij, niet nader<br />
bepaald. Niet teruggevonden.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: schilderij? miniatuur? 17.<br />
Datering: einde 14de, begin 15de eeuw 18.<br />
Succa' s commentaar: identificering van de<br />
gravin en haar tweede echtgenoot (zie nr.<br />
3). Summiere beschrijving van de kledij<br />
van Margareta. De lokalisering van het<br />
pol'tret is eveneens vermeld; zie nr. 2.<br />
Plaats: in 1602, niet gepreciseerd.<br />
Niet teruggevonden.<br />
13 Met bont afgeboorde kleden en tulbandkaproenen met uitgekartelde kam werden op<br />
het einde van de 14de eeuw en in het begin van de 15de eeuw gedragen; de stijl van het<br />
portret doet denken aan de jaren 1420-1430.<br />
14 Op f. 65vo, nr. 3 tekende Succa een zeer gelijkend portret, echter in spiegelbeeld. Hij<br />
duidt de bewaarplaats ervan niet aan; we kunnen veronderstellen dat het om een Gentse<br />
verzameling gaat.<br />
15 De manteljas en de gekartelde huif met eikenbladzoom waren in de mode tussen 1390<br />
en 1425-1430. De stijl van het portret doet denken aan de jaren 1420-1430.<br />
16 Gaat het hier over Boudewijn V (zie f. 60, nr' 3)? Deze kleine schets is tussen de portretten<br />
van deze prins en van zijn echtgenote Margareta van de Elzas ingelast. Op folio's<br />
6Ov°, 61 en 61Voheeft Succa, tussen de portretten van de graven van Vlaanderen, andere<br />
kleinere beeltenissen van dezelfde personages gevoegd.<br />
17 Wellicht, prijkt dit figuurtje in een landschap, dat ais achtergrond voor een belangrijker<br />
onderwerp diende.<br />
18 Volgens de kledij: de manteljas met uitgehakkelde boord en de tulbandkaproen met<br />
karn.
1 KAREL DE GOEDE (omstreeks 1083 - 2 maart 1127), graaf van Vlaanderen,<br />
zoon van Knoet II, koning van Denemarken en van Adela van Vlaanderen.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: schilderij.<br />
Datering: einde van de 14de eeuw(?) 19.<br />
Plaats: in 1602, in de abdij, niet nader<br />
bepaald. Niet teruggevonden.<br />
Wapen: \J wapen van de Deense<br />
1<br />
koningen (oud).<br />
Succa's commentaar: identificering van de<br />
figuur en lokalisering van zijn graf.<br />
Vermelding van de aard van het<br />
gekopieerde werk en lokalisering hiervan.<br />
Summiere beschrijving van de kledij.<br />
Lit.: J.M. De Smet, Bijdrage tot de Iconographie van de Glz. Karel de Goede, p. 128-<br />
134, afb. 4; J.B. Ross, Rise and Fall of a Twelfth-Century Clan, p. 367-390; Londen,<br />
British Museum, hs. 1841.12.11.8, Costume-Book, toegeschreven aan P.P. Rubens, f. 31<br />
(omgekeerde beeltenis).<br />
2 ODGIVA VAN LUXEMBURG (t 21 februari 1030), dochter van Frederik van<br />
Luxemburg en van Irmentrude van Gleiberg en echtgenote van Boudewijn IV<br />
met de Baard, graaf van Vlaanderen.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: pentekening, gehoogd met<br />
waterverf, voorstelling van de figuur ten<br />
voeten uit, naar een niet gepreciseerde<br />
bron, waarschijnlijk uit het midden of de<br />
tweede helft van de 15de eeuw, gelet op de<br />
kledij, met name het hoofddeksel.<br />
Datering (van de gekopieerde<br />
tekening): 1560.<br />
Auteur (van de gekopieerde tekening):<br />
Arent Van Wijnendaele.<br />
Plaats: in 1602, in de verzameling van<br />
Christophorus van Huerne. Thans te<br />
Gent, in het Stadsarchief (Atlas<br />
Goetghebuer, doos 113).<br />
Wapen: \J gedeeld 1. Vlaanderen (oud),<br />
2<br />
2. Luxemburg.<br />
Succa's commentaar: identificering van de<br />
figuur en oorsprong van de beeltenis.<br />
Enkele aanduidingen betreffende de<br />
kleuren van de kledij.<br />
Lit.: P. Kervyn de Volkaersbeke, Les églises de Gand, d. II, p. 219; M.U. Deruelle, De<br />
Sint-Pietersabdij te Gent, p. 114, 115-116; K.G. Van Acker, Iconografische beschouwingen,<br />
p. 109-110, noot 28; Londen, British Museum, hs. 1841. 12.11.8, Costume-Book,<br />
toegeschreven aan P.P. Rubens, f. 17.<br />
19 Volgens de kledij, een wambuis met rechtstaande kraag en een mutsvormige kaproen,<br />
en de stijl van het portret in profiel gezien.<br />
\J \J<br />
1 2<br />
1 2<br />
5<br />
\J 4<br />
4 \J3<br />
3
Pentekening.<br />
Kunstwerk: schilderij, waarop zes figuren<br />
voorkomen, aIle door Succa gekopieerd;<br />
zie op hetzelfde folio, nr. 4, op f. 61, nrs. 1<br />
en 2, op f. 61v·, nrs. 1 en 3 en een<br />
tekstband, eveneens door deze kunstenaar<br />
gereproduceerd, op f. 61v·, nr' 5.<br />
Datering: 15de eeuw 20.<br />
Plaats: in 1602, in abdijkerk, Sint-<br />
Laurentiuskapel (?)21. Thans te Gent in<br />
het Bijlok,emuseum, cat. nr. 142.<br />
Succa's commentaar: kopie, daarna door<br />
Succa geschrapt, van een opschrift op het<br />
schilderij dat de figuur identificeert met<br />
Mathilde van Saksen. Kopie van Odgiva's<br />
grafschrift dat evel1Jeensop het schilderij<br />
voorkomt, identificering van de prinses en<br />
lokalisering van haar graf. Kopie van het<br />
grafschrift van Mathilde van Saksen en<br />
verklaring dat het om een vergissing gaat.<br />
Lit.: P. D'Oudegherst, Annales de Flandre, d. l, p. 226; M. Demelle, Schilderij afkomstig<br />
uit de Mariakapel, p. 26-36, afb.; M.I.J. D~melle, De Sint-Pietersabdij te Gent, p.<br />
113-114; L. Voet, De brief van abt Othebold; K.G. Van Acker, Iconografische beschouwingen,<br />
p. 109; A. De Schryver en C. Van de Velde, Stad Gent, Oudheidkundig Museum,<br />
p. 186-188; Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, Costume-Book, toegeschreven<br />
aan P.P. Rubens, fol. 18.<br />
4 BOUDEWIJN IV MET DE BAARD (omstreeks 980 - 30 mei 1035), graaf van<br />
Vlaanderen, zoon van Arnulf II de Jonge en van Suzanna van Lombardije.<br />
Penteken ing.<br />
Kunstwerk: schilderij; zie tekening nr. 3.<br />
Datering: 15de eeuw 22.<br />
Wapen: 0 wapen van Vlaanderen (oud).<br />
3<br />
Succa's commentaar: kopie van een<br />
opschrift op het schilderij dat de figuur<br />
identificeert en het graf lokaliseert. Kopie<br />
van het grafschrift, dat eveneens op het<br />
schilderij staat. Enkele aantekeningen<br />
betreffende de kledij.<br />
Lit.: P. D'Oudegherst, Annales de Flandre, d. l, p. 223-226; M. Demelle, Schilderij<br />
afkomstig uit de Mariakapel, p. 26-36, afb.; M.I.J. Demelle, De Sint-Pietersabdij te Gent,<br />
p. 112-113; K.G. Van Acker, Iconografische beschouwingen, p. 109; A. De Schryver en<br />
C. Van de Velde, Stad Gent. Oudheidkundig Museum, p. 186-188; Londen, British<br />
Museum, hs. 1841.12.11.8, Costume-Book, toegeschreven aan P.P. Rubens, f. 2.<br />
20 Het kledingstuk met hoge gordel en het hoornkapsel met net dateren uit de eerste dertig<br />
jaren van de eeuw, maar volgens A. De Schrijver en C. Van de Velde, op. cit., p. 187,<br />
zouden bepaalde lettertypen dagtekenen van het einde der 15de eeuw of zeIfs van het<br />
begin der 16de eeuw.<br />
21 Voigens M.U. Demelle, De St.-Pietersabdij, p. 115-117 en K.G. Van Acker, op. cit.,<br />
p. 109, aantekening 28, waren de zes figuren die op het schilderij afgebeeld zijn in de<br />
Sint-Laurentiuskapel begraven; ongetwijfeld bevond dit schilderij zich daar, tenminste<br />
tot in 1566-1578. Succa heeft het zeker in de abdij gezien.<br />
22 De kledij, een tabberd met gespleten mouwen en het zwaard met gebogen pareerstang,<br />
wijzen op het eerste derde van de eeuw; zie ook aantekening 20.
Pentekening.<br />
Kunstwerk: pentekening, gehoogd met<br />
waterverf, voorsteHend de figuur ten<br />
voeten uit, naar een niet gepreciseerde<br />
bron, waarschijnlijk uit het midden of de<br />
tweede helft van de 15de eeuw, gelet op de<br />
kledij, met name het bewerkte kaproen.<br />
Datering (van de gekopieerde tekening):<br />
1560.<br />
Auteur (van de gekopieerde tekening):<br />
Arent Van Wijnendaele.<br />
Plaats: in 1602, in de verzameling van<br />
Christophorus van Huerne.<br />
Thans te Gent, in het Stadsarchief (Atlas<br />
Goetghebuer, doos 113).<br />
Wapen: 0 wapen van Vlaanderen (oud).<br />
4<br />
Succa's commentaar: oorsprong van de<br />
beeltenis en enkele aantekeningen<br />
betreffende de kleuren van de kledij.<br />
Lit.: P. Kervyn de Volkaersb;:ke, Les églises de Gand, d. II, p. 219; M.U. DerueHe, De<br />
Sint-Pietersabdij te Gent, p. 113, 115-116; K.G. Van Acker, lconografische beschouwingen,<br />
p. 109-110, noot 28.<br />
1 MATHILDE VAN SAKSEN (t 25 mei 1008), dochter van Herman van Saksen, afkomstig<br />
van de familie van de Billunge, en echtgenote van Boudewijn III de<br />
Jonge, graaf van Vlaanderen.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: schilderij; zie f. 60v·, nr. 3.<br />
Datering: 15de eeuw 23.<br />
Succa's commentaar: kopie van een<br />
opschrift op het schilderij dat de figuur<br />
identificeert en haar graf lokaliseert.<br />
Kopie van het grafschrift, dat ook op het<br />
schilderij staat. Verwijzing naar de<br />
Kroniek van Oudegherst. Enlœle<br />
aanduidingen betreffende de kleuren van<br />
de kledij.<br />
Lit.: P. D'Oudegherst, Annales de Flandre, d. J, p. 171, 173-174, 199-200; M. DerueHe,<br />
Schilderij afkomstig uit de Mariakapel, p. 26-36, afb.; M.U. DerueHe, De Sint-Pietersabdij<br />
te Gent, p. 108-109; K.G. Van Acker, lconografische beschouwingen, p. 109, afb.<br />
36; A. De Schryver en C. Van de Velde, Stad Gent. Oudheidkundig Museum, p. 186-188;<br />
Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, Costume-Book, toegeschreven aan P.P. Rubens,<br />
f. 18.<br />
23 De kledij, een manteljas met hoge gordel en wijde uitgehakkelde mouwen, wijst op het<br />
eerste derde van de eeuw; zie ook aantekening 20.<br />
1 2<br />
0 0<br />
2 3<br />
3<br />
0 1
2 ARNULF II DE JONGE (961/2 - 30 maart 987), graaf van Vlaanderen, zoon<br />
van Boudewijn IIIen van Mathilde van Saksen.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: schilderij; zie f. 60v·, nr. 3.<br />
Datering: 15de eeuw 24.<br />
Wapen: \) wapen van Vlaanderen (oud).<br />
1<br />
Succa's commentaar: kopie van een<br />
opschrift op het schilderij dat de figuur<br />
identificeert en het graf lokaliseert. Kopie<br />
van het grafschrift, dat eveneens op het<br />
schilderij staat. Enkele aanduidingen<br />
betreffende de kleuren van de kledij.<br />
Lit.: P. D'Oudegherst, Annales de Flandre, d. l, p. 196-197; M. Deruene, Schilderij<br />
afkomstig uit de Mariakapel, p. 26-36, afb.; M.U. Deruelle, De Sint-Pietersabdij te Gent,<br />
p. 109-110, afb. 31; K.G. Van Acker, lconografische beschouwingen, p. 109, afb. 36, 37;<br />
A. De Schryver en C. Van de Velde, Stad Gent, Oudheidkundig Museum, p. 186-188,<br />
afb. 3; Londen, British Museum, hs. 1841. 12.11.8, Costume-Book, toegeschreven aan<br />
P.P. Rubens, f. 2.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: pentekening, gehoogd met<br />
waterverf, naar een niet gepreciseerde<br />
bron, waarschijnlijk uit het rnidden of de<br />
tweede helft van de 15de eeuw, gelet op<br />
de kledij, met name het hoofddeksel.<br />
Datering (van de gekopieerde tekening):<br />
1560.<br />
Auteur (van de gekopieerde tekening):<br />
AreIlit Van Wijnendaele.<br />
Plaats: in 1602, in de verzameling van<br />
Christophorus van Huerne. Thans te<br />
Gent, in het Stadsarchief (Atlas<br />
Goetghebuer, doos 113).<br />
Wapen:<br />
'iJ wapen, gedeeld 1. Vlaanderen (oud) en<br />
2<br />
2. hertogen van Luneburg (oud) (?) 25<br />
'iJ wapen van de keurvorst van<br />
3<br />
Saksen 26.<br />
Succa' s commentaar: beschrijving van de<br />
figuur en oorspron,g van de beeltenis.<br />
Beschrijving van haar kledij, van haar<br />
wapen en identificering ervan.<br />
Lit.: P. Kervyn de Volkaersbeke, Les églises de Gand, d. II, p. 220; M.I.J. Deruene, De<br />
Sint-Pietersabdij te Gent, p. 108-109, 115-116; K.G. Van Acker, lconografische beschouwingen,<br />
p. 109-110, noot 28; Londen, British Museum, hs. 1841. 12.11.8, Costume-Book,<br />
toegeschreven aan P.P. Rubens, f. 17.<br />
24 De kledij, namelijk het korte bovenkleed met uitgehakkelde mouwen, wijst op het<br />
eerste derde van de 15de eeuw; zie ook aantekening 20.<br />
25 Misschien dan met harten bezaaid.
1 SUZANNA VAN LüMBARDlJE (t 1003), dochter van Berengarius II, koning van<br />
Italië en echtgenote van Arnulf Il de Jonge, graaf van Vlaanderen, nadien<br />
van Robrecht Il Capet, koning van Frankrijk.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: schilderij; zie f. 60v·, nr. 3.<br />
Datering: 15de eeuw 27.<br />
Wapen: Q wapen gedeeld 1. Vlaanderen<br />
1<br />
(oud) 2. Sforza's, hertogen van Milaan 28.<br />
Succa's commentaar: kopie van een<br />
opschrift op het schilderij, dat de figuur<br />
identificeert en het graf lokaliseert. Kopie<br />
van het grafschrift, dat eveneens op dit<br />
schilderij staat. Enrkele aantekeningen<br />
betreffende de kleuren van de kledij.<br />
Lit.: P. D'Oudegherst, Annales de Flandre, d. 1, p. 197-198; M. Deruene, Schilderij<br />
afkomstig uit de Mariakapel, p. 26-36, afb.; M.I.J. Deruene, De Sint-Pietersabdij te<br />
Gent, p. 110-112; K.G. Van Acker, lconografische beschouwingen, p. 109; A. De Schryver<br />
en C. Van de Velde, Stad Gent, Oudheidkundig Museum, p. 186-188.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: pentekening, gehoogd met<br />
waterverf, naar een ni.et gepreciseerde<br />
bron, waarschijnlijk uit het midden of de<br />
tweede helft van de 15de eeuw, gelet op de<br />
k1edij, een kleed met open hals tot aan de<br />
taille en gesp1eten "bourre1et" kapseI.<br />
Datering (van de gekopieerde tekening):<br />
1560.<br />
Auteur (van de gekopieerde tekening):<br />
Arent van Wijnendae1e.<br />
Plaats: in 1602, in de verzameling van<br />
Christophorus van Huerne.<br />
Thans te Gent in het Stadsarchief (Atlas<br />
Goetghebuer, doos 113).<br />
Wapen: zie tekening or. 1 en noot 28.<br />
Succa' s commentaar: oorsprong van de<br />
bee1tenis, identificering van de figuur en<br />
beschrijving van haar kledij.<br />
Lit.: P. Kervyn de Volkaersbeke, Les églises de Gand, d. II, p. 219; M.I.J. Deruene, De<br />
Sint-Pietersabdij te Gent, p. 111-112, 115-116; K.G. Van Acker, Iconografische beschouwingen,<br />
p. 109, afb. 35.<br />
26 Komen op de tekening van Arent Van Wijnendaele niet voor.<br />
27 De manteljas met uitgehakkelde mouwen is kenmerkend voor het eerste derde van de<br />
15de eeuw; zie ook aantekening 20.<br />
28 Dit wapen komt niet voor op het schilderij maar werd naar het handschrift van A. Van<br />
Wijnendaele nagetekend. Zie tekening or. 2, zelfde folio.<br />
1<br />
1 2 3<br />
Q Q<br />
1 2<br />
5<br />
4
3 GISELA VAN LUXEMBURG, dochter van Frederik van Luxemburg en van Irmentrude<br />
van Gleiberg, zuster van Odgiva van Luxemburg en echtgenote van<br />
Rudolf van Aalst.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: schilderij; zie f. 60vo, nr. 3.<br />
Datering: 15de eeuw 29.<br />
Wapen: Q wapen van Luxemburg 30.<br />
2<br />
Succa's commentaar: kopie van een<br />
opschrift op het schilderij, da't de figuur<br />
identificeert en haar graf lokaliseert. Kopie<br />
van het ,grafschrift, dat eveneens op dit<br />
schilderij staat. Enkele aantekeningen<br />
betreffende de kleuren van de kledij.<br />
Lit.: P. D'Oudegherst, Annales de Flandre, d. 1, p. 226-227; M. Deruene, Schilderij afkomstig<br />
uit de Mariakapel, p. 26-36, afb.; M.LJ. Deruelle, De St.-Pietersabdij te Gent,<br />
p. 114-115; K.G. Van Acker, lconografische beschouwingen, p. 109; A. De Schryver en<br />
C. Van de Velde, Stad Gent, Oudheidkundig Museum, p. 186-188.<br />
4 GISELA VAN LUXEMBURG (zie f. 61 v o , or. 3).<br />
Beschrijving van haar beeltenis in het boek dat in het bezit was van de verzamelaar<br />
Christophorus van Huerne. Deze tekening is nog bewaard gebleven:<br />
ze is met de pen uitgevoerd en gehoogd met waterverf en is het werk van<br />
Arent Van Wijnendaele (Gent, Stadsarchief, Atlas Goetghebuer, doos 113).<br />
Lit.: P. Kervyn de Volkaersbeke, Les églises de Gand, d. II, p. 220; M.U. Demene, De<br />
St.-Pietersabdij te Gent, p. 115-116; K.G. Van Acker, lconografische beschouwingen,<br />
p. 109-110, noot 28.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: schilderij; zie f. 60vo, nr. 3.<br />
Succa's commentaar: kopie van een<br />
opschrift op de tekstband 31.<br />
Lit.: M.I.J. Demene, Schilderij afkomstig uit de Mariakape/, p. 26-36, afb.; M.U. Demelle,<br />
De St.-Pietersabdij te Gent, p. 115, afb. 31.<br />
29 Te oordelen naar de "bourrelet" haartooi met afhangende lamfer en het bovenkleed<br />
met hoog geplaatste gordel, zou het schilderij uit het eerste derde van de 15de eeuw kunnen<br />
dagtekenen; zie evenwel aantekening 20.<br />
30 Dit wapen komt niet op het schilderij voor en in het handschrift van A. Van Wijnendaele<br />
(zie nr. 4), is het schild wit, gedeeld Luxemburg.<br />
31 Thans is deze wat verschillend; zie de transcriptie door M.LJ. Demene, Vit de Sint-<br />
Pietersabdij, p. 34 en De St.-Pietersabdij, p. 115.<br />
32 Succa vermeldt zijn bron niet maar al de gegevens die hij opgeeft zijn aan het album van<br />
A. Van Wijnendaele ontleend.<br />
33 Zie aantekening 36.<br />
34 ln het album Van Wijnendaele is een kleine prent van F. en E. Gijselynck (1838) ingelast<br />
met het obit van de koningin omringd van haar wapen boven het graf in profiel<br />
gezien. Een handgeschreven aantekening vermeldt dat deze prent gedeeltelijk naar Van<br />
Wijnendaele en ged~eltelijk naar Marcus Van Vaernewijck nagetekend is (Iaatstgenoemde<br />
afgebeeld in M.U. Deruene, op. cit., resp. afb. 26 en p. 81).
1 DAGOBERT 1 (bewind van 623 tot 639), koning der Merovingen, zoon van<br />
Chlotarius II en van Beretrude.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: pentekening, gehoogd met<br />
waterverf, naar een standbee1d in<br />
veelkleurige gebakken aarde in de<br />
Sint-Laurentiuskapel van de abdijkerk van<br />
Sint-Pieters op de Blandijnberg, in 1566<br />
verwoest 3:2.<br />
Datering (van de gekopieerde tekening):<br />
1560.<br />
A uteur (van de gekopieerde tekening):<br />
Arent Van Wijnendaele.<br />
Plauts: in 1602, in de verzameling van<br />
Christophorus van Huerne.<br />
Thans te Gent in het Stadsarchief (Atlasl<br />
Goetghebuer, doos 113).<br />
Wapen: 'ï) wapen van Frankrijk.<br />
1<br />
Succa's commentaar: beschrijving van de<br />
kleuren van het beeld. Lokalisering<br />
ervan in het verleden en aanwijzingen<br />
betreffende de techniek en de ouderdom<br />
ervan. Kopie van een opschrift onder<br />
het beeld ter identificering.<br />
Lit.: P. Kervyn de Volkaersbeke, Les églises de Gand, d. Il, p. 219; M.I.J. Deruelle, De<br />
St.-Pietersabdij, p. 24, noot 1 en p. 115; M.U. Deruelle, Uit de Sint-Pietersabdij, p. 65-66.<br />
2 ISABELLA VAN OOSTENRIJK (18 juli 1501 - 19 januari 1526), dochter van Filips<br />
de Schone en Johanna de Waanzinnige, echtgenote van Christiaan II,<br />
koning van Denemarken en hun zoon JAN (21 februari 1518 - 2 augustus<br />
1532).<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: heel waarschijnlijk een<br />
tekening van het obit, eertijds voor het<br />
hoofdaltaar van de abdijkerk van<br />
Sint-Pieters op de Blandijnberg.<br />
Vervaardigd omstreeks 1528 33, het<br />
verdween in 1578.<br />
Datering (van de gekopieerde tekening):<br />
1560 (?).<br />
Auteur (van de gekopieerde tekening):<br />
Arent Van Wijnendaele (?) 34.<br />
Plaats: in 1602, in de verzameling van<br />
Christoph orus van Huerne.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Wapen:<br />
'ï) wapen van het Keizerrijk.<br />
2<br />
'i) wapen van de aartshertogen van<br />
3<br />
Oostenrijk.<br />
'ï) wapen van CastiLië-Leon.<br />
4<br />
'ï) wapen van Aragon-Sicilië.<br />
5<br />
De kwartieren van de koningin zouden<br />
zich bevonden hebben aan de vier hoeken<br />
van het graf 35.<br />
'ï) wapen gedeeld 1. Christiaan Il van<br />
6<br />
Denemarken, 2. Isabella van Oostenrijk.<br />
Succa's commentaar: lokalisering van het<br />
graf. Identificering van de figuren die er<br />
rusten en summiere beschrijving van de<br />
kwwtieren. Succa heeft eveneens het graf<br />
getekend, ovel'dekt met een lijkwade (zie<br />
nr. 3) en het grafschrift van de koningin<br />
gekopieerd (zie nr. 4 en f. 62v·, nr. 1).<br />
Lit.: P. Kervyn de Volkaersbeke, Les églises de Gand, d. Il, p. 238, afb.; P.B. Grandjean,<br />
Det Danske Rigsvaaben, p. 175-176; M.I.J. D::ruelle, De St.-Pietersabdij te Gent, p. 104-<br />
105; M.U. Deruelle, Uit de Sint-Pietersabdij te Gent, p. 88-89, Brussel, K.B., Houwaert<br />
6454, f. 330-331: doodkist bedekt met lijkwade, blazoenen, kwartieren en obit.<br />
1<br />
'ï)<br />
1<br />
'ï) 2 'i) 4<br />
2 4<br />
'ï)<br />
6<br />
'ï) 'ï)<br />
3 5<br />
3
Pentekening.<br />
Kunstwerk: waarschijnlijk een tekening<br />
van het graf, overdekt met een lijkwade.<br />
Het werd in 1527-1528 door Jan de<br />
Smytere en Matthias De Smet, naar<br />
tekeningen van Jan Gossaert 36 uitgevoerd<br />
en opgericht voor het hoofdaltaar van de<br />
Sint-Pietersabdijkerk. ln 1578 door de<br />
cllllvinisten verwoest 37.<br />
Datering (van de gekopieerde tekening):<br />
1560 (?).<br />
Auteur (van de gekopieerde tekening):<br />
Arent Van Wijnendaele (?).<br />
Plaats: in 1602, in de verzameling van<br />
Christophorus van Huerne.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: lokalisering van het<br />
graf. Identificering van de figuren die el'<br />
begraven lagen (zie nr. 2, tekening van het<br />
obit). Beschrijving van de lijkwade<br />
waarmee soms het graf bedekt werd. Het<br />
grafschrift van de koningin werd eveneens<br />
door Succa gekopieerd (zie nr. 4 en f. 62v·,<br />
nr.1).<br />
Lit.: P. Kervyn de VoIkaersbeke, Les églises de Gand, II, p. 236-241, afb.; V. Vander<br />
Haeghen, Exhumation des cendres, p. 18-32; H. Glarbo, Dronning Elisabeths Gravmaele<br />
i Gent, p. 67-79; M.U. Deruene, De St.-Pietersabdij te Gent, p. 94-106, afb. 26,<br />
28, 30 (graf in profie!); M.U. Deruene, Uit de Sint-Pietersabdij, p. 74-91, afb. p. 81 en<br />
pl. XVII (graf in profiel); Gent, Stadsarchief, Atlas Goetghebuer, doos 113 (graf in<br />
profiel).<br />
4 ISABELLA VAN OOSTENRIJK (zie f. 62, nr. 2).<br />
Grafschrift van de koningin, samengesteld door Cornelis de Schepper. Waarschijnlijk<br />
kopieerde de Succa de transcriptie van Arent Van Wijnendaele; zie<br />
beneden. Het grafschrift was gegraveerd op een koperen plaat in een marmeren<br />
omlijsting. Het werd tussen 1526 en 1529 vervaardigd; het ontwerp en de<br />
gravure van de letters waren van Jan Gossaert, het metaalwerk van Willem<br />
Dedelinc en de omlijsting van Jan D'Heere 38. ln 1529 bevond het zich op de<br />
rechterkant van het koor in de abdijkerk. ln 1578 werd de omlijsting verwoest.<br />
ln 1600 werd de koperplaat boven het graf geplaatst. De plaat werd in 1796<br />
gesmolten 39.<br />
Lit.: J. de Saint-Genois, Recherches, p. 23-24; J.-J. De Smet, De Schepper (Corneille-<br />
Duplicius), kol. 709-718; H. Glarbo, Drollning Elisabeths Gravmaele i Gent, p. 67-79;<br />
M.I.J. Deruene, De St.-Pietersabdij te Gent, p. 32, 99-104, 105, pl. 27 en 29; M.U.<br />
Deruene, Uit de Sint-Pietersabdij te Gent, p. 82-88, 89, pl. XVIII; Gent, Stadsarchief,<br />
Atlas Goetghebuer, doos 113: tekening van de plaat in haar omlijsting met de transcriptie<br />
van het grafschrift.<br />
35 Voigens A. Van Wijnendaele geciteerd door M.I.J. Deruene, De St.-Pietersabdij, p. 99<br />
en Uit de Sint-Pietersabdij, p. 82.<br />
36 Gent, Stadsarchief, Jaerregister 1527-28, f. 125; ge,publiceerd door M.U. Deruelle,<br />
De St.-Pietersabdij, p. 97 en Uit de Sint-Pietersabdij, p. 79.
1 ISABELLA VAN OOSTENRIJK (zie f. 62, nr. 2).<br />
Grafschrift van de koningin; vervolg van f. 62, nr. 4.<br />
2 SIMON MIRABELLO genoemd VAN HALEN (1275/1280 - 9mei 1346), gouverneur<br />
van Vlaanderen, bastaardzoon van Jan Mirabello, echtgenoot in tweede<br />
huwelijk van de onechte dochter van Lodewijk 1 van Nevers, graaf van<br />
Vlaanderen.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk:pentekening, gehoogd met<br />
waterverf, naar het wapen dat boven zijn<br />
graf was geplaatst in de<br />
Sint-Pharaï1diskerk, tot de verwoesting<br />
van de kerk in 1579.<br />
Datering (van de gekopieerde tekening):<br />
1560.<br />
Auteur (van de gekopieerde tekening):<br />
Arent Van Wijnendaele.<br />
Plaats: in 1602, in de verzameling van<br />
Christophorus van Huerne. Thans te<br />
Gent in het Stadsarchief, Atlas<br />
Goetghebuer, doos 113.<br />
Wapen: \} wapen van de Mirabello's,<br />
1<br />
genaamd Van Halen.<br />
Succa's commentaar: identificering en<br />
lokaIisering van de wapens van het<br />
personage en tekst over een kerkelijke<br />
stichting 40. Vermelding van zijn<br />
echtgenote 41. Beschrijving van de kleuren<br />
van het wapen.<br />
Lit.: O. Vredius, La Généalogie des comtes de Flandre, 2de deel, p. 265-267; N. De Pauw,<br />
Les Mirabel/o, koI. 871-877; P. Rogghé, Simon de Mirabello in Vlaanderen, p. 5-56;<br />
O. Le Maire, Le mausolée de Francon de Mirabel/o, p. 107-108 en 112, noot 37; Londen,<br />
British Museum, hs. 1841.12.11.8, Costume-Book, toegeschreven aan P.P. Rubens, f. 1.<br />
37 Gent, Stadsarchief, Memorieboek der Stad Gent II.66; uitgegeven door M.U. Demelle,<br />
De St.-Pietersabdij, p. 95 en Uit de Sint-Pietersabdij, p. 77. Het stoffelijk overschot<br />
van de koningin en van haar zoon, door de beeldenstormers verspreid, werd op 19 mei<br />
1600 opnieuw in een sarcofaag geplaatst en in het koor bijgezet. Ze werden in 1652 in een<br />
nieuw graf in de rechterzijbeuk bijgezet; in 1796 werd het door de sanscuIotten onteerd.<br />
Het stoffelijk overschot werd in 1814 opnieuw in het graf geplaatst. ln 1883 werden ze<br />
naar de St.-Knoetkerk te Odense (Denemarken) overgebracht.<br />
38 Al de archiefteksten over dit grafschrift zijn gepubliceerd door H. Glarbo en M.I.J.<br />
Deruelle, De St.-Pietersabdij en Uit de Sint-Pietersabdij.<br />
39 Zie M.I.J. Demelle, De St.-Pietersabdij, p. 105 en Uit de Sint-Pietersabdij, p. 89.<br />
40 Deze gegevens sternrnen overeen met die op de tekening van A. Van Wijnendaele, op<br />
enkele spellingvarianten na.<br />
41 Deze inHchting komt eveneens van A. Van Wijnendaele.<br />
1 3<br />
2<br />
\} 1<br />
4
Pentekening.<br />
Kunstwerk: waterverfschilderij, uit een<br />
handschrift getiteld: "Théâtre de tous les<br />
peuples de la terre avec leurs habits et<br />
orne mens divers tant anciens que<br />
modernes diligemment depeints au naturel<br />
par Luc Dheere peintre et sculpteur<br />
gantois" 4'2, naar een niet gepreciseerde<br />
bron, waarschijnlijk uit het einde van de<br />
14de of het begin van de 15de eeuw 43.<br />
Datering (van de gekopieerde tekening):<br />
voor 158444•<br />
A uteur (van de gekopieerde tekening):<br />
Lucas de Heere.<br />
Plaats: in 1602, te Gent, waarschijnlijk in<br />
de verzameling van Christophorus van<br />
Huerne. Thans te Gent, in de<br />
Universiteitsbibliotheek, hs. 2466, f. 75.<br />
Succa's commentaar: gedeeltelijke<br />
lokalisering van de schetsen.<br />
Lit.: Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, Costume-Book, toegeschreven aan<br />
P.P. Rubens, f. 18.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: schilderij? miniatuur?<br />
waterverfschilderij?<br />
Datering: 14de eeuw 45.<br />
Plaats: in 1602, te Gent, niet nader<br />
bepaald. Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: in verband met de<br />
gedeelteJijke lokalisering van de schets,<br />
zie nr. 3.<br />
42 Deze tekening heeft een bijschrift: "Seigneur et gentilhomme escossois du temps passé";<br />
de figuur links houdt een bloem in de hand. We danken hartelijk de H. Albert Derolez,<br />
conservator van de afdeling handschriften van de Centrale Bibliotheek der Rijksuciversiteit<br />
Gent, die onze aandacht op dit handschrift vestigde.<br />
43 Omwille van de kledij: korte bovenklooen met lage gordel en kaproenen met gekartelde<br />
boorden.<br />
44 Datum van de dood van de Gentse dichter en schilder, zie E. De Seyn, D'Heere ou de<br />
Heere, Lucas.<br />
45 Voor zover het mogelijk is zich een juist idee te vormen op de vage tekening van maliënkapenhelm.
1 WAPEN VAN FILIPS DE GOEDE (30 juni 1396 - 15 juni 1467), hertog van<br />
Bourgondië, zoon van Jan zonder Vrees en van Margareta van Beieren. Het<br />
schild, met helm en helmteken, is omgeven met de halsketen van de orde van<br />
het Gulden Vlies, opgericht in 1430.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: wapenboek (?) 46.<br />
Datering: 16de eeuw (?).<br />
Plaats: in 1602, niet gepreciseerd.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Wapen: Q wapen van Filips de Goede.<br />
1<br />
Succa's commentaar: noot betreffende de<br />
stichting van de orde van het Gulden Vlies.<br />
2 WAPEN VAN LODEWIJK XI (3 juli 1423 - 30 augustus 1483), koning van<br />
Frankrijk, zoon van Karel VII en van Maria van Anjou. Het schild, met helm<br />
en helmteken, is omgeven met de halsketen van de orde van Saint-Michel,<br />
gesticht in 1469.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: wapenboek (?).<br />
Datering: 16de eeuw (?).<br />
Plaats: in 1602, niet gepreciseerd.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Wapen: Q wapen van Frankrijk.<br />
2<br />
Succa's commentaar: noot betreffende de<br />
stichting van de orde van Saint-Michel.<br />
Lit.: B. Giustiniano, Historie cronologiche, p. 320-322; Ordres de chevalerie et récompenses<br />
nationales, p. 44-50, afb. pl. IX, XI-XIV, supplement p. 8.<br />
3 DETAIL VAN DE HALSKETEN VAN DE ORDRE DU SAINT-ESPRIT gesticht in 1579<br />
door HENDRIK III (19 september 1551 - 2 augustus 1589), koning van Frankrijk,<br />
zoon van Hendrik II en van Catharina van Medici.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: wapenboek (?).<br />
Datering: 16de eeuw.<br />
Plaats: in 1602, niet gepreciseerd.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: namen van de orde<br />
en haar stichter.<br />
Lit.: B. Giustiniano, Historie cronologiche, p. 386-388; Ordres de chevalerie et récompenses<br />
nationales, p. 51-72, afb. pl. IX, XV-XXVII, LXXV, supplement p. 8.<br />
46 ln het album Van Wijnendaele op het Gentse Stadsarchief komt een plaat voor dat een<br />
gedekt schild met helmtelœn voorstelt, omgeven met de halsketen van het Gulden Vlies;<br />
dekkleden werden eraan toegevoegd. Bij gebrek aan andere ,platen die in verband kunnen<br />
gebracht worden met tekeningen ms. 2 tot 5 van dezelfde folio en 1 tot 5 van folio 63vo,<br />
kan men niet beweren dat Succa die plaat heeft nagetekend.<br />
1 2<br />
Q Q<br />
1 2<br />
3<br />
4 5<br />
Q Q<br />
3 4
1 2<br />
\J \J<br />
1 2<br />
3<br />
4<br />
\J 3<br />
5<br />
\J 4<br />
4 WAPEN VAN EDWARD III (13 november 1312 - 21 juni 1377), koning van<br />
Engeland, zoon van Edward II en Isabella van Frankrijk. Ret schild, met<br />
helm en helmteken, is omgeven door de orde van de Kousenband, gesticht in<br />
1343.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: wapenboek (?).<br />
Datering: 16de eeuw (?).<br />
Plaats: in 1602, niet gepreciseerd.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Wapen: \J wapen van Edward III van<br />
3<br />
Engeland.<br />
Succa's commentaar: beschrijving van de<br />
kleuren van het helmteken en de ketting<br />
van de orde van de Kousenband. Spreuk<br />
van deze orde. Noot over haar stichting,<br />
met verwijzing naar Polydorus Vergilius,<br />
infra.<br />
Lit.: Polydorus Vergilius, Urbinatis, Anglicae historiae, liber XIX, p. 378-379; B. Giustiniano,<br />
Historie cronologiche, p. 241-246; Ordres de chevalerie et récompenses nationales,<br />
p. 113-114, supplement p. 10.<br />
5 WAPEN VAN AMEDEUS VI (4 januari 1334 - 1 maart 1383), graaf van Savoie,<br />
zoon van Aymon en van Yolande de Montferrat. Ret schild, met helm en<br />
helmteken, is omgeven met de halsketen van de "Annonciade", gesticht in<br />
1362.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: wapenboek (?).<br />
Datering: 16de eeuw (?).<br />
Plaats: in 1602, niet gepreciseerd.<br />
Niet teru,ggevonden.<br />
Wapen: \J wapen van Savoie.<br />
4<br />
Succa's commentaar: kopie van de<br />
opschriften op de halsketen van de<br />
Annonciade. Summiere beschrijving van<br />
de schildkleuren. Spreuk van de orde en<br />
noot over haar stichting.<br />
Lit.: B. Giustiniano, Historie cronologiche, p. 261-264; Ordres de chevalerie et récompenses<br />
nationales, p. 135-137, afb. pl. LXXVII, supplement p. 11.<br />
1 W APEN VAN HET SCHOTSE HUIS. Ret schild, met helm en helmteken, is omgeven<br />
door de halsketen van de Andreas-orde met de distel, gesticht in 1452<br />
door JACOBUS II (16 oktober 1430 - 3 augustus 1460), zoon van Jacobus I<br />
en van Johanna van Somerset.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: wapenboek (?).<br />
Datering: 16de eeuw (?).<br />
Plaats: in 1602, niet gepreciseerd.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Wapen: \J wapen van het Schotse huis.<br />
1<br />
Succa's commentaar: summiere<br />
beschrijving van het wapen. Noot over de<br />
halsketen van de Andreas orde.
2 WAPEN VAN HET SPAANSE HUIS. Het schild, met helm en helmteken, is omgeven<br />
met de halsketen van de orde van Sint-Jacob met het zwaard, gesticht<br />
omstreeks 1170 door dertien edellieden en reguliere kanunniken van Sint-<br />
Augustinus ter verdediging van de pelgrims naar Sint-Jacob van Compostella.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: wapenboek (?).<br />
Datering: 16de eeuw (?).<br />
Plaats: in 1602, niet gepreciseerd.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Wapen: \) wa,pen van het Spaanse huis<br />
2<br />
(v66r 1492).<br />
Succa' s commentaar: beschrijving van de<br />
kleuren van het wapen en van het<br />
helmteken. Noot over de orde van<br />
Sint-Jacob met het zwaard.<br />
3 MEDAILLE VAN DE RIDDERS VAN TUNIS OF VAN BARBARIJE, geslagen op last van<br />
IŒIZFJR KAREL (24 februari 1500 - 21 oktober 1558), koning van Spanje en<br />
Duitse keizer, zoon van Filips de Schone en van Johanna de Waanzinnige, ter<br />
gelegenheid van de inneming van Tunis in 1535.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: wapenboek (?).<br />
Datering: 1600 eeuw.<br />
Plaats: in 1602, niet gepreciseerd.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: beschrijving van de<br />
gedenkpenning en kopie van het omschrift<br />
op de voorzijde. Noot over de stichting<br />
van de orde en beschrijving van de twee<br />
zijden van de penning.<br />
Lit.: B. Giustiniano, Historie cronologiche, p. 361-363; J. Ebner, Zum Werk des Hans<br />
Kels, p. 104; K.G. Klietmann, Critical Remarks, p. 36; J. Suetens, L'ordre de Barbarie,<br />
p. 55-60; Brussel, K.B., hs. III 712, f. 165, 166, 169, 173, 177, 190, 193, 197 (teksten<br />
en illustraties).<br />
4 WAPEN EN HALSIŒTEN VAN DE ORDE VAN MALTA, getopt met een hoed met<br />
acht kwasten (vier aan elke kant). Voor 1530, heette de orde die van de Hospitaalridders<br />
van Sint-Jan van Jeruzalem of van Rhodos.<br />
Pen teken ing.<br />
Kunstwerk: wapenboek (?).<br />
Datering: 16de eeuw (?).<br />
Plaats: in 1602, niet gepreciseerd.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Wapen: \) wapen van de commandeurs<br />
3<br />
(v66r 1492).<br />
Succa's commentaar: beschrijving van de<br />
kleuren van het wapen en van de halsketen.<br />
Jdentificering van het wapen.<br />
Lit.: Ordres de chevalerie et récompenses nationales, p. 16-20, 24-34, afb. pl. V-VIJL<br />
supplement p. 7.
1<br />
2 3 4<br />
\J 1<br />
5 WAPEN VAN HET HUIS VAN LUSIGNAN, omgeven met de halsketen van de orde<br />
van het Zwaard van Cyprus, gesticht omstreeks 1363 door PETER 1 (koning<br />
van 1359 tot 1369), koning van Cyprus, zoon van Hugues IV van Lusignan.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: wapenboek (?).<br />
Datering: 16de eeuw (?).<br />
Plaats: in 1602, niet gepreciseerd.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Wapen: \J wapen van Lusignan.<br />
4<br />
Succa's commentaar: beschrijving van de<br />
kleuren van het wapen en identificering<br />
ervan. Kopie van de spreuk op de<br />
spreukband rond het zwaard.<br />
Lit.: B. Giustiniano, Historie cronologiche, p. 196-199; Ch. Van den Bergen-Pantens,<br />
Etude historique et iconographique de l'Ordre de l'Epée de Chypre, p. 605-610.
SINT-BAAFSKATHEDRAAL<br />
De kerk van de Heilige Johannes de Doper, vermeld in 941-942, was de eerste<br />
stedelijke parochie van Gent; oorspronkelijk hing ze af van de abdij van Sint-<br />
Pieter op de Blandijnberg. ln 1540 werd ze, aIs gevolg van de secularisatie van<br />
de benedictijnenabdij van Sint-Bavo (1536), de zetel van het kapittel daarvan,<br />
en kreeg ze er ook de benaming van. ln 1559 werd ze kathedraal.<br />
Het centrum van de crypte, die Succa misschien bezocht heeft, is een overblijfsel<br />
van de 12de-eeuwse romaanse kerk. Deze werd per gedeelten in gotische<br />
stijl herbouwd; in de 13de eeuw komen in verband met deze werken de namen<br />
voor van Gerard Vilain van Gent en van Elizabeth van Sint-Pol, wier<br />
gisant Succa reproduceerde. Het koor en de zijbeuken, alsmede de overeenkomstige<br />
deien van de crypte werden in 1353 gewijd. Het verdere deel ervan,<br />
het deambulatorium en de kapellen, die hoger liggen dan het koor, dateren uit<br />
de 15de eeuw. Tussen 1533 en 1559 werden de benedenkerk en de dwarsbeuk<br />
in laat-gotische stijl herbouwd. Na het bezoek van Succa (?), werd het<br />
houten gewelf van het koor vervangen door een stenen gewelf (1628).<br />
Lit.: E. Dhanens, Inventaris van het Kunstpatrimonium, V, p. 10-12 (literatuur) en 29-52;<br />
J.-P. Sosson, Gand, p. 48; E. Dhanens, Gand. Cathédrale Saint-Bayon, p. 48-49.<br />
2 ELIZABETH VAN SINT-POL (t na 1283), dochter van Leon van Sint-Pol en van<br />
Margareta, echtgenote van Gerard Vilain genaamd de Duivel.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: gisant, naar de natuur<br />
getekend? Gekopieerd naar de tekening<br />
van Arent Van Wijnendaele?<br />
Datering: einde van de l3de eeuw (?) 41.<br />
Plaats: in 1602, in de kerkcrypte,<br />
zuidzijde? 48. Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: identificering van de<br />
gisant en lokalisering van het graf.<br />
Vermelding van de door Elisabeth van<br />
Sint-Pol ondernomen werken.<br />
Lit.: P. Kervyn de Volkaersbeke, Les églises de Gand, d. J, p. 216-218; A. Goetghebuer,<br />
L'église cathédrale de Saint-Bayon, p. 56-57; E. Dhanens, Inventaris van het Kunstpatrimonium,<br />
p. 30-31; E. Warlop, De Vlaamse A dei, II, genealogie 87, nr. 42; Gent,<br />
Stadsarchief, Atlas Goetghebuer, doos 113, tekening van het gehele graf.<br />
41 De kledij is zeer vaag aangeduid.<br />
48 Het was de oorspronkelijke plaats maar heeft Succa de gisant daar nog aangetroffen?
3 GERARD VILAIN VAN GENT, genaamd de Duivel (-+- 1220-1266), heer van<br />
Moerzeke, zoon van Siger III en van Beatrijs van Houdain.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: gisant; naar de natuur<br />
getekend of naar de tekening van Arent<br />
Van Wijnendaele gekopieerd?<br />
Datering: na het overlijden 49.<br />
Plaats: 1602, kerkkoor 50.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Wapen: \J wapen van de familie Vilain<br />
1<br />
van Gent (met zoom?).<br />
Succa's commentaar: identificering van<br />
het grafbeeld en plaatsbepaling van het<br />
graf. Bijzoooerheden over de familie van<br />
hot personage.<br />
Lit.: P. Kervyn de Volkaersbeke, Les églises de Gand, 1, p. 216-218; A. Verhaegen, Le<br />
château, p. 1-17; A. Goetghebuer, L'église cathédrale, p. 56-58; E. Dhanens, Inventaris,<br />
p. 14,30-31; E. Warlop, De Vlaamse Adel, Il, genealogie 87, nrs. 42 en 49; Gent, Stadsarchief,<br />
Atlas Goetghebuer, doos 113: tekening van het graf in zijn gehee1.<br />
4 MARGARETA VAN GISTEL (t 1 augustus 1431), vrouwe van Wijnegem en Oostkamp,<br />
dochter van Gerard en van Isabella van der Moere en echtgenote van<br />
Daniel van Massemen.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: gisant; naar de natuur of<br />
naar Arent Van Wijnendaele nagetekend?<br />
Datering: ca. 1431 51.<br />
Auteur: Jan III de Meyere 52.<br />
Plaats: in 1602, crypte? 53.<br />
Heden is het grafbeeld verdwenen maar<br />
het voetstuk wordt in de crypte bewaard.<br />
Succa's commentaar: identificering van<br />
het grafbeeld en plaatsbed>aling van het<br />
graf.<br />
Lit.: J. GaiIliard, Bruges et le Franc, l, p. 90; P. Kervyn de Volkaersbeke, Les églises de<br />
Gand, 1, p. 192-194; A. Goetghebuer, L'église cathédrale, p. 40-41; D. Roggen, Gentsche<br />
grafplastiek, p. 103-109; A. De Valkeneer, Inventaire des tombeaux, p. 141-143; E. Dhanens,<br />
Inventaris, p. 114-115, afb. 111-114; Gent,Stadsarchief, Atlas Goetghebuer, doos<br />
113: volIedige tekening met voetstuk en plorannen.<br />
49 De wapenrusting is kenmerkend voor de tweede helft van de 13de eeuw.<br />
50 Oorspronkelijke plaats. P. Kervyn de Volkaersbeke, op. cit., beweert dat het vernield<br />
werd door de beeldstormers terwijl A. Goetghebuer, op. cit., beweert de datum van het<br />
verdwijnen niet te hebben kunnen achterhalen.<br />
51 Voigens D. Roggen, op. cit. Het open surcot geeft geen uitsluitse1.<br />
52 Toeschrijving van D. Roggen, op. cit.<br />
53 Het voetstuk bevond zich daar zeker maar was het grafbeeld er ook nog? P. Kervyn de<br />
Volkaersbeke en A. Goetghebuer, op. cit., menen dat het de calvinisten zijn die, in de<br />
16de eeuw, het graf beschadigden.
DOMINlKANENKERK<br />
Door toedoen van Johanna van Constantinopel werd in 1221 een dominikanenklooster<br />
te Gent gesticht. Onmiddellijk werd met de bouw ervan begonnen<br />
en pas in 1370 was het voltooid. De kerk, die uit 1240 dateert, was een vlak<br />
overzolderd eenbeukig gotisch gebouw. Dank zij de vrijgevigheid van Margareta<br />
van York werd het klooster in de 15de eeuw vergroot. ln 1566 tijdens de<br />
godsdienstoorlogen, werden de kloosterlingen uitgedreven maar reeds in 1584<br />
betrokken zij opnieuw de gebouwen. Op 4 januari 1797 werd het klooster<br />
openbaar verkocht. ln 1860 werd de kerk afgebroken; enkele 15de-eeuwse<br />
gebouwen o.m. de kloostergalerij, de bibliotheek en de oude cellen, die in<br />
woonhuizen werden verbouwd, bestaan nog steeds.<br />
Lit.: p.e.V.D.M., Le couvent, p. 149-155; G. Meersseman, Jeanne de Constantinople,<br />
p.132-139.
1 ROBRECHT VAN VLAANDEREN (t 24 augustus 1360), bastaard van Lodewijk<br />
van Nevers (ook van Crécy genaamd), graaf van Vlaanderen.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: grafplaat; naar de natuur of<br />
naar Arent Van Wijnendaele getekend? 54<br />
Datering: bij het overlijden 55.<br />
Plaats: in 1602, kerkkoor (?) 56.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Wapen: \} wapen van Robrecht van<br />
1<br />
Vlaaooeren.<br />
Succa's commentaar: kopie van het<br />
grafschrift. Lokalisering van het graf en<br />
vermelding van de bouwstof.<br />
Lit.: O. Vredius, La généalogie, 2de deel, p. 272-273; Inscriptions funéraires, Eglises<br />
conventuelles, Gent, l, p. 20, nr. 23, pl. III; Gent, Stadsarchief, Atlas Goetghebuer, doos<br />
113; Brussel, K.B., Goethals 1655, f. 14vo.<br />
2 PIETERKIN VAN VLAANDEREN (t 3 maart 1366?) 57, bastaardzoon van Lodewijk<br />
van Male, graaf van Vlaanderen.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: grafplaat, naar de natuur<br />
getekend, of naar de tekening van Arent<br />
Van Wijnendaele gekopieerd? 58.<br />
Succa heeft de figuur een tweede maal<br />
in buste en op grotere schaal geschet!lt.<br />
Datering: tweede helft 14de eeuw 59.<br />
Plaats: in 1602, kerkkoor? 60.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Wapen: \} wapenschild van Pieterkin<br />
2<br />
van Vlaanderen.<br />
Succa's commentaar: kopie van het<br />
grafschrift en plaatsbepaling van het graf.<br />
Lit.: O. Vredius, La généalogie, 2de deel, p. 284; Inscriptions funéraires, Eglises conventuelles,<br />
Gent, l, p. 16, nr. 15, pl. II; Gent, Stadsarchief, Atlas Goetghebuer, doos 113;<br />
Brussel, K.B., Goethals 1655, f. 15; Brussel, K.B., II 6513, f. 253: tekening van het monument.<br />
54 Vit de zeer nauwkeurige tekening is af te leiden dat het zeker geen gisant was.<br />
55 Te oordelen naar de wapenrusting die kenmerkend is voor het einde van de overgangsperiode<br />
naar het platenharnas. Zie Inleiding, p. 67.<br />
56 Oorspronkelijke plaats, maar bestond het nog in 1602?<br />
57 Succa geeft 1363 ais sterfdatum op; de werken in de literatuur vermeld (Album Van<br />
Wijnendaele en Inscriptions funéraires) geven 1366; O. Vredius citeert er twee: 1376 en<br />
1366.<br />
58 Vit de nauwkeurige tekening van Arent Van Wijnendaele is uit te maken dat het geen<br />
gisant is.<br />
59 Naar de kledij: een jak met lage gordel op de heupen; het is mogelijk dat de dagge ook<br />
uit de tijd van het overlijden dagtekent.<br />
60 Oorspronkelijke plaats, maar bestond ze nog in 1602?
HET REFUGIEHUIS VAN DE ABDU<br />
VAN DRONGEN 61<br />
Ret refugiehuis, ook huis, hof of herberg van Drongen genoemd, was gelegen<br />
te Gent in het Drongenhof. Op het einde van de 13de eeuw was het niets meer<br />
dan één houten huis; in de Ioop der 15de eeuw werd het refugium tweemaal<br />
vergroot door aankoop van aanpalende huizen. AIs bijgebouw van de abdij<br />
werd het gedurende de godsdiensttroebelen gesloten. Tot in 1698, jaar waarin<br />
de nieuwe gebouwen van de volledig verwoeste abdij werden ingewijd, diende<br />
het aIs klooster. De kloosterkapel van het refugium die reeds v66r 1440 bestond,<br />
werd in 1607 in dezelfde stijl herbouwd. Tijdens de Franse bezetting<br />
werd de kloostergemeenschap ontbonden; tevens werden de gebouwen afzonderlijk<br />
verkocht. ln 1870 was omzeggens alles reeds verdwenen.<br />
Lit.: E. Varenbergh, La Cour de Tronchiennes, p. 333-344; J. Buntinx, lnventaris van<br />
het archief, inl. p. II.<br />
61 Drongen: België, provo Oost-Vlaanderen, arrond. Gent; benedictijnenklooster dat in<br />
1138 premonstratenzerabdij werd.
1 3<br />
2<br />
LODEWIJK XI [?] (zie f. 63, nr. 2) en zijn tweede vrouw CHARLOTTE VAN SAVOIE<br />
[?] (v66r 11 maart 1443 - 1 december 1483), dochter van Lodewijk van Savoie<br />
en van Anna van Cyprus 62.<br />
Pentekeningen.<br />
Kunstwerk: schilderij; de twee personages<br />
knielen aan weerszijden van een H. Maagd<br />
met het Kindje Jezus op haar schoot met<br />
een musicerende en,gel aan beide zijden.<br />
Datering: einde der 15de of begin der<br />
16de eeuw 63.<br />
Auteur: onbekend, Vlamin,g of<br />
Fransman 64.<br />
Plaats: in 1602, refugium van de abdij.<br />
Heden, Ince Hall (Lancashire),<br />
verzameling van Mrs. M.T. Weld-Blundell<br />
en Kolonel J.W. Weld.<br />
Wapen: Q mantel bezaaid met Frankrijk,<br />
1<br />
halsketen van de orde van Saint-Michel.<br />
Succa's commentaar: gedeeltelijke<br />
plaatsb~paling van de beelden, twee<br />
opeenvolgeooe identificaties. Korte<br />
beschrijving van het schilderij, van de<br />
aangezichten en van de kledij.<br />
Op f. 65v' staat een biografische<br />
aallitekening over de koning en de koningin<br />
(nr. 1) en een attest van de onderprior<br />
Gillis Christiaens over de juiste<br />
bewaarplaats van het schilderij (nr. 2).<br />
Lit.: M.J. FriedHinder, Die Leihausstellung, p. 580; G. Hulin de Loo, L'Exposition d'art<br />
français, p. 66-67, pl. II; G. Hulin de Loo, Dus Ratselhafte Gemalde, p. 137-141; H.K.<br />
Rothel, Die Ausstellung, p. 90; City of Manchester Art Gallery, p. 6-7, nr. 6.<br />
1 LODEWIJK XI (zie f. 63, nr. 2) en CHARLOTTE VAN SAVOIE (zie f. 65).<br />
Biografische aantekening over de koning en de koningin; in verband te<br />
brengen met het natekenen van hun portret op f. 65.<br />
2 Attest van Gillis Christiaens, onderprior van de abdij van Drongen, over<br />
Succa's bezoek aan het refugium van de abdij en over de effektieve aanwezigheid<br />
van koninkIijke beeltenissen (geïdentificeerd aIs zijnde deze van de<br />
H. Lodewijk en van zijn echtgenote). Het attest is door de onderprior gedateerd<br />
en getekend en door de prior Denijs Sturtewaghen mede ondertekend.<br />
Over beide geestelijken, zie aantekening 7.<br />
62 De identificatie is twijfelachtig. De man draagt de halsketen van de orde van Saint-<br />
Michel die in 1469 door Lodewijk XI gesticht is; Succa had hem eerst ais de heilige Lodewijk<br />
geïdentificeerd, dit was ook de mening van de prior en de onderprior van het refugiehuis;<br />
zie f. 65v', nr. 2. Achteraf zag men er Lodewijk XII of een graaf van La Marck in.<br />
De vrouwelijke figuur werd eerst vereenzelvigd met Margareta van Provence, echtgenote<br />
van de H. Lodewijk. Nadien zag men er Charlotte van Savoie, een gravin van La Marck<br />
of de heilige Martha of de heilige Margareta in, omwille van de draak waarop zij knielt<br />
en omwille van het kruis waarmee zij het monster heeft overwonnen. De duif op de<br />
schouder is een zeldzaam kenmerk en komt slechts éénmaal in een 16de-eeuws schilderij<br />
voor aIs een attribuut van de heilige Margareta.<br />
63 De staatsiekledij van de twee personages 1aat geen nauwkeurige daterillg toe. Naargelan,g<br />
de auteurs het schilderij aan de Franse of Vlaamse school toeschrijven, dateren ze<br />
het resp. 1480-1490 of 1510-1515.<br />
64 Ofschoon de houding van de H. Maagd met het Kind een spiegelbeeld is van Jan van<br />
Eycks Van der Paele Madonna (Brugge, Stedelijk Museum, cat. nr. 161), menen sommige<br />
auteurs dat het op stilistische gronden niet tot de Vlaamse school kan behoren.
Pentekening.<br />
Kunstwerk: schilderij 65.<br />
Datering: 15de eeuw 66.<br />
Plaats: in 1602, niet vermeld.<br />
Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: identificering van de<br />
beeltenis en vergelijking met een andere,<br />
waarschijnlijk tekening nr. 4, f. 60.<br />
Enkele gegevens over de kledij.<br />
Lit.: Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, Costume-Book toegeschreven aan P.P.<br />
Rubens, f. 6.<br />
65 Er bestaat een zeer gelijkend portret van deze prinses op f. 60, nr. 4, maar in spiegelbeeld.<br />
66 Het bovenkleed en de huif met eikenbladzoom waren tussen 1390 en 1425-1430 in de<br />
mode. De stijl van het portret wijst naar 1420-1430.
15-20 juni 1602 '. Onderzoek van Succa te Leuven 2 en te Heverlee 3. ln de<br />
eerste plaats bezoekt hij op 15 juni de priorij der celestijnen te Heverlee 4. Te<br />
Leuven brengt hij achtereenvolgens een bezoek aan Thomas Worthington op<br />
15 juni 0, aan het jezuïetenconvent op 18 juni 6, aan de dominikanenkerk 7<br />
en aan de collegiale Sint-Pieters op 19 juni 8. Op dezelfde dag ontmoet hij D. de<br />
Borchgrave te Heverlee 9. 's Anderdaags is hij te Leuven bij Filips Zangrius lO.<br />
Een door de Succa gepenseeld portret van Thomas Morus kon tot nog toe niet<br />
worden gelokaliseerd 11.<br />
[DIEDERIK] DE BORCHGRAVE (zie aantekening 9).<br />
Kenspreuk en handtekening van het personage; dat tevens de plaats en de<br />
datum van het bezoek van Succa vermeldt en een opdracht schrijft.<br />
, De eerste vermelde datum komt voor op foIio's 66 en 67, de tweede op folio 70vo.<br />
2 België, provo Brabant, arrondissementshoofdplaats.<br />
3 België, provoBrabant, arrondissement Leuven.<br />
4 F. 67; het getuigschrift van het bezoek van Succa (nr. 2) werd door prior Pieter Ange<br />
(t 1607) afgeJeverd. Ange was in 1558 in de geesteIijke stand getreden en van 1594 tot<br />
1607 was hij prior van het k1ooster. Zie over hem: Brussel, K.B., hs. Goethals 70, N. de le<br />
Ville, Heverleae Celestinae (handschrift) folio's 186-214; N. de le Ville, Heverleae Celestinae,<br />
uitgegeven door A. Sanderus, Chorographia sacra Brabantiae, II, p. 187; G.J. Servranckx,<br />
Histoire de la commune de Héverlé, p. 166-167.<br />
5 F. 69vo; het ondertekende getuigschrift komt erin voor (nI'. 4). Zie over hem p. 209.<br />
6 F. 69vO,nI'. 5; het getuigschrift stamt van Jacob van der Straeten, alias Stratius (1559 -<br />
7 april 1634), mystiek schrijver en hervormer, van 1594 tot 1603 en van 1625 tot 1627<br />
rector van het jezuïetencol1ege te Leuven en van 1604 tot 1614 rector van het col1ege<br />
te Brugge, ondertussen missionaris in Holland en van 1627 tot 1630 provinciaal van de<br />
orde. Zie W. Van Eeghem, Stratius, Jacques; A. Poncelet, Histoire, II, p. 195, aantekening<br />
3 en hier en daar.<br />
7 Folio's 67vo - 68vo en 73vo; op f. 68vo, nr. 3 komt een ondertekend getuigschrift voor<br />
van Jan Roose, prior van het k1ooster. Hij wordt niet vermeld op de Iijst der priors,<br />
doo,r B. De Jonghe, Belgium Dominicanum, p. 156 opgemaakt waal' hij dan achter Antoon<br />
Gambier, "supprior" in 1590, en v66r Hendrik Bogard (t 4 mei 1606) zou moeten<br />
voorkomen.<br />
8 F. 71; een bewijs (nr. 3) werd aan Succa afgeleverd door Cornelius Reyners, alias<br />
Reynerus (1525 - 16 januari 1609) uit Gouda, doctor in de theologie en professor aan het<br />
H. Geestcollege te Leuven, kanselier, tweemaal rector van de universiteit, verkozen aIs<br />
deken van de Sint-Pieterskerk op 3 augustus 1596. Zie N. Vernulaei, Academia Lovaniensis,<br />
p. 18, 117-118; E. Reusens, Documents, l, p. 270, 414, III, p. 20, 94, 159, 166, 227,<br />
IV, p. 124; A. Poncelet, Histoire, II, p. 128.<br />
9 F. 66vo, nr. 1; het gaat hier waarschijnlijk om Diederik de Borchgrave, hoofd van<br />
het geslacht, vermeJ.din 1599 en sinds 1589 echtgenoot van Elizabeth van Duffel (t 1614).<br />
De ondertekenaar heeft el' eigenhandig zijn Iijfspreuk en de plaats en de datum van het<br />
bezoek van Succa bijgeschreven. Zie over hem W. Boonen, Geschiedenis van Leuven,<br />
p. 402; 1. de Stein d'AItenstein, Borchgrave d'Altena, p. 74.<br />
10 F. 70vO;het bewijs werd door bovenvermelde gedateerd en geparafeerd. Biografische<br />
gegevens op p. 213.<br />
11 F.69.
CELESTIJNENKLOOSTER,<br />
ln zijn testament van 21 mei 1521, uitte Willem van Cray de wens te Heverlee<br />
een celestijnenklooster te stichten. Na zijn dood werden de werken onder<br />
toezicht van zijn weduwe, Maria-Magdalena van Halmale aangevangen en in<br />
1526 beëindigd. De architect was Rombout Keldermans. Later diende de kerk<br />
aIs begraafplaats voor de heren van Heverlee. Ze werd door de beeldstormers<br />
beschadigd en op initiatief van Karel van Cray, vierde hertog van Aarschot<br />
(1560-1612), gerestaureerd en verfraaid. Het klooster werd tengevolge van<br />
het edict van Josef II van 13 april 1784 afgeschaft. De kerk werd in 1796<br />
zwaar beschadigd en in 1816-17 en 1818 vernield. De overblijvende gebouwen<br />
vormen heden een gedeelte van het Arenbergkasteel.<br />
Lit.: N. de le Ville, Heverleae Celestinae, uitgegeven door A. Sanderus, Chorographia<br />
sacra Brabantiae, II, p. 143-153; E. Van Even, Dévastations, p. 278-292 en 411-419;<br />
E. Reusens, Documents, V, p. 572-573; R. d'Udekem de Guertechin, Le château d'Héverlé,<br />
p. 41-49, 98-100; R.M. Lemaire (onder leiding van), Le patrimoine monumental,<br />
1, p. 142-143, fig. 79.
1 WILLEM VAN CROY (1458 - 28 mei 1521), heer van Chièvres, markies van<br />
Aarschot en baron van Heverlee, zoon van Filips van Croy en van Jacoba van<br />
Luxemburg.<br />
Kunstwerk: schilderij 12.<br />
Datering: waarschijolijk tussen 1491 en<br />
150513•<br />
Auteur: niet gekend.<br />
Plaats: in 1602, in het klooster, huidige<br />
bewaarplaats onbekend.<br />
Wapen: \J onvoltooide schets van zijn<br />
1<br />
blazoen door de halsketen van het GuJden<br />
Vlies omringd 14.<br />
Succa's commentaar: titels van het<br />
personage. Beschrijving van het schilderij.<br />
Zie ook hieronder or. 2: attest van de<br />
kloosterprior over de bewaarplaats van het<br />
portret.<br />
Lit.: N. de le Ville, Heverleae Celestinae, uitgegeven door A. Sanderus, Chorographia<br />
sacra Brabantiae, 2, .p. 163-164; Th. de Limburg-Stirum, Etude iconographique, p. 236,<br />
nr. IX, tegenover p. 93 afgebeeld.<br />
2 Gedateerd en eigenhandig ondertekend attest van prior Pieter Ange, het<br />
bezoek van Succa en de aanwezigheid van het portret van Willem van Croy<br />
door Succa op dezelfde folio afgetekend bevestigend. üver P. Ange, zie aantekening4.<br />
12 Het door Succa uitgevoerde portret vertoont veel gelijkenis met het schilderij uit de<br />
galerij van de hertogin van Croy in het kasteel La Solitude te Oudergem. Traditioneel<br />
wordt dit portret aan Hans Maler toegeschreven en zou uit het kastee1 van Heverlee<br />
afkomstig zijn. Nochtans laten de verschillen tussen de twee afbeeldingen niet toe te<br />
beweren dat de eerste onder invloed van de tweede zou ontstaan zijn.<br />
13 Het personage draagt de keten van de orde van het Gulden Vlies. Willem van Croy<br />
werd in 1491 in de orde opgenomen. Te oordelen naar de kledij dagtekent het portret<br />
uit het einde van de 15de eeuw of uit het eerste kwart van de 16de. Drie andere werken<br />
waarop WiUem van Croy met een geldbeugel is voorgesteld, zijn bekend. Het is een<br />
toespeling op het ambt van hoofdraadsman van de financiën van Filips de Schone, dat hij<br />
vanaf 1505 vervulde. Het is mogelijk dat het portret d~t Succa natekende van vroegere<br />
datum is.<br />
14 Willem van Croy draagt ook de ordeketen; zie aantekeniog 13.
O.-L.-V.-TER-DOMINlKANEN<br />
Een kloosterkerk van de predikheren waarvan de bouw omstreeks 1233 aangevangen<br />
en in 1276 gedeeltelijk beëindigd werd. Vanaf 1351 werd het schip<br />
met: vier bogen verlengd. ln 1763-1764 modemiseerde N. Carthout het interieur.<br />
Op 28 november 1796 werd het klooster afgeschaft. De gebouwen,<br />
evenals de kerk, werden op 15 oktober 1798 verkocht. Ze werden gesloopt,<br />
maar de kerk, door leden van de broederschap van de Rozenkrans aangekocht,<br />
werd parochiekerk sedert 1803.<br />
Lit.: E. Van Even, Louvain monumental, J, p. 228-231; E. Van Even, Louvain dans le<br />
passé, p. 412-422; F. Spaey, Het "Godshuis der Predikheren binnen Leuven"; F. Spaey<br />
en P. Reekmans, Bijdrage tot de geschiedenis, p. 91-105; L.-Fr. Genicot, Louvain, p. 85-<br />
86; R.M. Lemaire (onder leiding van), Le patrimoine monumental, 1, p. 221-223, fig. 224.
1 HENDRIK III (1231 - 28 februari 1261), hertog van Brabant, zoon van Hendrik<br />
II en Maria van Duitsland, en zijn echtgenote ALEIDIS VAN BOURGONDIË<br />
(t 23 oktober 1273), dochter van Hugo IV en Yolanda van Dreux.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: wandschildering die benevens<br />
het echtpaar, in het midden ook de<br />
tronende H. Maagd met het Kind op haar<br />
schoot, voorstelde. Twee heilige<br />
dominikanen staan aan weerszijden van de<br />
hertog, een heilige (dominikaan) en een<br />
heilige (Aleidis?) omringende hertogin.<br />
Twee engelen kronen de H. Maagd, twee<br />
andere bespelen een trompet; de<br />
achtergrond is bezaaid met schiIden met<br />
het wapen van Brabant en van<br />
Bourgondië 15. Hendrik III schenkt de<br />
kloosterkerk aan de predikheren en Aleidis<br />
van Bourgondië misschien die van<br />
Hertoginnedal.<br />
Datering: einde der 14de eeuw 16.<br />
Auteur: onbekend 17.<br />
Plaats: in 1602, aan de noordkant van het<br />
kerkkoor, boven het graf. Omstreeks 1762<br />
was de verf bijna totaal verdwenen en werd 1<br />
de muur die het koor en de oude<br />
hertogelijke kerk scheidde, gesloopt 18.<br />
Wapen:<br />
'ï) wapen van Brabant 19.<br />
1<br />
'ï) wapen van Bourgondië (oud).<br />
2<br />
Succa's commentaar: identificatie van de<br />
personages en gedeeltelijke beschrijving<br />
van de beeltenissen. Küpie van de<br />
aanroeping die op het tapijt van de<br />
hertogelijke bidstoel voorkwam.<br />
Plaatsbepaling en beschrijving van de<br />
wandschildering die de hertogen voorstelt.<br />
De plaatsbepaling komt ook. op f. 68vo,<br />
nr. 2 voor, waar eveneens een gedeeltelijke<br />
beschrijving van de wandschildering<br />
voorkomt sarnen met de begeleidende<br />
grafschriften van de hertog en van de<br />
hertogin.<br />
Lit.: P.-F.-X. De Ram, Recherches, p. 22-24, pl. V; E. Van Even, Louvain monumental,<br />
1, p. 230, Il, pl. [53]; K. Westendorp, Die An/ange, p. 22; CI.-G. Dallemagne, Le Manuscrit,<br />
p. 69-70, pl. IV; Brussel, K.B., hs. 22483, C. de Rietwyck, Sigillographica <strong>Belgica</strong>,<br />
folio's 67vo, 68 en 69.<br />
15 De beschrijving van Succa wordt bevestigd door de gewassen tekeningen van C. de<br />
Rietwyck die in de Iiteratuur vermeld worden.<br />
16 K. Westendorp, op.cit., dateert het schiIderij uit de 14de eeuw; inderdaad vertoont het<br />
centrale gedeelte van de compositie, ru. de H. Maagd met het Kind en de troon met zijn<br />
schrale architecturale vormen op neutrale achtergrond, zoals ze op de tekeningen van<br />
Rietwyck voorkomen, duidelijk de stijl van het laatste kwart van de 14de eeuw. Het harnas<br />
van de hertog, ofschoon onduidelijk afgebeeld, schijnt eveneens uit de 14de eeuw te<br />
dagtekenen. Vit de kledij van de hertogin: een onderkleed met open surcot, is weinig af<br />
te leiden daar die dracht sinds het midden van de 14de eeuw tot in het begin van de 16de<br />
eeuw aIs staatsiekledij in de mode was. Het gev'lochten templettenkapsel daarentegen is<br />
kenrnerkend voor het laatste kwart van de 14de en het begin van de 15de eeuw.<br />
11 E. Van Even, op.cit., dateert de tekemng uit het einde van de 13de eeuw en schrijft<br />
ze, zonder enig bewijs, aan Arnold Gae,lman toe die v66r 1324 stierf.<br />
18 P.-F.-X. De Ram, op.cit., p. 24.<br />
19 Ze komen ook op de jak van de hertog voor.
Pentekeningen.<br />
Kunstwerk: gr.afmonument waarvan Succa<br />
de gisanten (f. 67vO)en twee beeldjes uit de<br />
onderbouw tekende, die twee kinderen<br />
van het echtpaar voorstellen, 01. Jan l,<br />
hertog van Brabant (1252/3 - 3 mei 1294)<br />
en Maria van Brabant (t 12 januari 1321),<br />
echtgenote van Filips III, koning van<br />
Frankrijk (f. 68, nr. 3).<br />
Datering: tweede helft der 13de eeuw 20.<br />
Auteur: onbekend 21.<br />
Plaats: in 1602, in de noordzijde van het<br />
kerkkoor 22. Omstreeks 1762, afbraak van<br />
het graf en inkuilen van de dekplaat met<br />
de gisanten 23. ln 1835, opgraving van de<br />
tombe die in de westelijke binnenmuur<br />
van de kerk ingebouwd werd 24. Nog op<br />
de:relfde plaats.<br />
Wapen: \J wapen van Brabant 25.<br />
3<br />
Succa's commentaar: identificatie van de<br />
twee gisanten en van het ganse monument<br />
en opgave van de bouwstof. PlaatsbepaIing.<br />
Het grafschrift en de stamboom<br />
van de hertog en van zijn echtgenote<br />
werden door Succa op f. 68vo, or. 1<br />
afgeschreven. Aan de hand van de<br />
genealogie kunnen de figuren op de<br />
zijkanten van het graf (f. 68, or. 3)<br />
geïdentificeerd worden.<br />
Lit.: P.-F.-X. De Ram, Recherches, p. 21-22, 27-34, pl. IV; E. Van Even, Louvain<br />
monumental, l, p. 229-231, II, pl. [51]; A. Pinchart, Archives, II, p. 136-137; E. Van<br />
Even, Jean de Louvain; el.-G. Dallemagne, Le Manuscrit, p. 65-69, pl. XI; F. Spaey,<br />
Het "Godshuis der Predikheren binnen Leuven", p. 129, 131-132, pl. 9, 36, 37; A. De<br />
VaIkeneer, Inventaire, p. 178-186; A. De VaIkeneer, Iconographie, p. 38; Brussel, K.B.,<br />
hs. 22483, e. de Rietwyck, Sigil/ographica <strong>Belgica</strong>, folio's 64vo, 65 en 172.<br />
20 Volgens de wapenrusting van de hertog (hauberk met maIiënwanten, wapenrok met<br />
schild) en de kledij van de hertogin (onderkleed met nauwsluitende mouwen, schoudermantel<br />
met koordsluiting en driehoekige hoed). De houdin.g van de twee gisanten met<br />
gevouwen handen sluit een vroegere datering dan het rnidden van de eeuw uit. Er dient<br />
echter te worden opgemerkt dat het graf in 1435 beschreven werd ais zijnde in zeer<br />
vervaillen staat en dat Filips de Goede in die tijd een belangrijke som aan de prior toekende<br />
om het graf te herstellen; zie A. Pinchart, op.cit.<br />
21 E. Van Even, Jean de Louvain, stelt voor het op naam van beeldhouwer Jan van Leuven<br />
te plaatsen, die vanaf 1250 in de documenten vermeld staat en die v66r 24 februari<br />
1296 gestorven is; dit wordt door A. De Valkeneer, Inventaire, ais ongegrond verworpen.<br />
22 Voigens P.-F.-X. De Ram, op.cit., p. 22.<br />
23 Voigens E. Van Even, Louvain monumental, p. 230-231.<br />
24 E. Van Even, Louvain monumental, p. 231.<br />
25 Ze komen op het schild van de hertog voor.
1 Q 1 Q 1<br />
2 4<br />
Q Q Q<br />
1 3 S<br />
2a 2b 2c<br />
Q Q Q<br />
6 7 8<br />
Q 2d Q 2e 2f<br />
9 11<br />
Q Q Q<br />
10 12 13<br />
Q 2g 3 2h<br />
14<br />
Q<br />
lS<br />
1 MARIA VAN BRABANT (13 april 1254 - 12 januari 1321), dochter van Hendrik<br />
III, hertog van Brabant, en van Aleidis van Bourgondië en tweede echtgenote<br />
van Filips III, koning van Frankrijk.<br />
Pentekeningen.<br />
Kunstwerk: glasraam, de prinses is met<br />
haar ouders afgebeeld (van links naar<br />
rechts: Maria, Hendrik, Aleidis) 26.<br />
Datering: einde der 13de - begin der<br />
I4de eeuw 27.<br />
Plaats: in 1602, in de hertogelijke kapel,<br />
(zijbeuk, noordzijde, achtermuur).<br />
ln 1637, wordt een altaar in de kapel<br />
geplaatst, die Rozenkranskapel wordt. Het<br />
glasraam wordt verwijderd.<br />
Wapen:<br />
Q wapen van Frankrijk 28.<br />
1<br />
Q wapen van het rnarkgraafschap van het<br />
2<br />
Heilige Roomse Rijk.<br />
Q wapen van Brabant.<br />
3<br />
Q wapen van Bourgondië (oud).<br />
4<br />
Q wapen van Brabant.<br />
5<br />
Succa's commentaar: identificatie en<br />
beschrijving van de drie figuren en van de<br />
wapens.<br />
Lit.: P.-F.-X. De Ram, Recherches, p. 24-26, pl. VI-VII; E. Van Even, Louvain monumental,<br />
l, p. 230, II, pl. [52]; eL-G. DaIlemagne, Le Manuscrit, p. 72-74, pl. V; Brussel,<br />
K.B., hs. 22483, e. de Rietwyck, Sigillographica Be/gica, folio's 7lvo, 72 en 75.<br />
26 Volgens het handschrift van de Rietwyck, op. cif., stond Maria van Brabant tussen<br />
haar ouders; daar ze bijna de face is voorgesteJd, is de schikking van Rietwyck waarschijnlijker<br />
dan die van Succa.<br />
27 Vit de preëminente plaats van Maria van Brabant en het overvloedige aantal Franse<br />
lelies op de glasraam (zie de tekeningen van e. de Rietwyck) is misschien op te maken<br />
dat de prinses de schenkster was. Het raam moet na 1274, datum van haar huwelijk<br />
met Fili,psIII, besteld zijn.<br />
28 Vit de reproduktie in het Rietwyckhandschrift blijkt dat Succa in zijn tekening waarin<br />
drie ruiten met elk een lelie voorkomen het detail geeft van een schild bezaaid met<br />
Frankrijk, dat boven het portret van de schenkster stond.<br />
29 De geciteerde auteurs maken gewag van een -traditie (die rnisschien op Rietwycks<br />
vermelding steunt), volgens welke een glasraam heeft bestaan waarop het personage<br />
afgebeeld was. Het bijhorend wapen bevestigt dit.<br />
80 Zie P. Bonenfant, La date de mort.<br />
31 Succa schrijft ten onrechte het wapen en de titel van Vlaanderen aan Lutgardis van<br />
Sulzbach toe. Sulzbach droeg zes lelies op grond van keel. Het is mogelijk dat Succa<br />
hier het wapen van Vlaanderen met dat van Brabant verwisseld heeft.<br />
32 De werken uit de bibliografie die op Rietwyck steunen, gewagen van een reeks figuren<br />
uit het glasraam waaronder die van Hendrik van Hesse. Het is mogelijk dat hij hier<br />
afgebeeld was (zie hierover aantekening 36), ofwel is het Hendrik van Leuven, heer van<br />
Gaasbeek (t 1285), zoon van Godfried van Leuven en van Maria van Oudenaarde, cf.<br />
Ch. Butkens, Trophées, l, Preuves, p. 610-611.<br />
33 De schenkers van de glasramen zijn onbekend. Daar de stijl van de figuren overeenstemt<br />
met die van Maria van Brabant en van haar ouders op het voorgaande glasraam,<br />
kan men veronderstellen dat ze uit dezelfde periode dagtekenen.
Pentekeningen.<br />
Kunstwerk: glasraamfragmenten.<br />
a. Godfried van Brabant (t Il juli 1302)<br />
heer van Vierzon, zoon van Hendrik III,<br />
en van Aleidis van Bourgondië 29.<br />
b. Godfried II (omstreeks 1095 - 13 juni<br />
1142), hertog van Nederlotharingen en<br />
markies van Antwe~pen, zoon van<br />
Godfried 1 en van Ida van N amen 30.<br />
c. Lutgardis (t na 1162), dochter van graaf<br />
Berengarius 1van Sulzbach en echtgenote<br />
van Godfried II 31.<br />
d. Margareta van Constantinopel (1202 -<br />
10 februari 1280), gravin van Vlaanderen<br />
en Henegouwen, dochter van Boudewijn<br />
van Constantinopel en van Maria van<br />
Champagne.<br />
e. Margareta van Frankrijk (t september<br />
1271), dochter van Lodewijk IX, koning<br />
van Frankrijk en van Margareta van<br />
Provence, echtgenote van Jan 1, hertog van<br />
Brabant.<br />
f. Vaandrig van Brabant.<br />
g. Margareta van Limburg (na 1136-1172),<br />
dochter van Hendrik II, graaf van Limburg<br />
en van Mathilda van Saffenberg en eerste<br />
echtgenote van Godfried III, hertog van<br />
Brabant.<br />
h. Hendrik [1(24 juni 1241 - 21 december<br />
1308) landgraaf van Hessen, zoon van<br />
Hendrik II, hertog van Brabant, en van zijn<br />
tweede echtgenote Sofia van Thuringen en<br />
halfbroeder van Hendrik III, hertog van<br />
Brabant] 32.<br />
Datering: einde der 13de - begin der 14de<br />
eeuw? 33.<br />
Plaats: in 1602, in het kerkkoor en in de<br />
hertogelijke kape1. Kort voor 1637,<br />
verwijderen van een glasraam van de<br />
hertogelijke kape1. ln 1762, verdwijnen de<br />
glasramen uit het koor ter gelegenheid van<br />
een restauratie.<br />
Wapen:<br />
'V wapen van Brabant met barenstee1.<br />
6<br />
'V wapen van Brabant 34.<br />
7<br />
'V wapen bezaaid met Frankrijk.<br />
11<br />
Succa's commentaar: identificatie van de<br />
personages, bondige beschrijving van hun<br />
wapen en kledij.<br />
Lit.: P.-F.-X. De Ram, Recherches, p. 24-25; E. Van Even, Louvain monumental, p.<br />
230; CI.-G. Dallemagne, Le Manuscrit, p. 72-74; Brussel, K.B., hs. 22483, C. de Rietwyck,<br />
Sigillographica <strong>Belgica</strong>, folio's 71vo, 72 en 75.<br />
34 Het wapen komt op de mantel van de hertog en van de hertogin voor.<br />
35 Het wapen wordt viermaal herhaald.<br />
36 Het door Succa beschreven wapen, is dat van de landgraven van Hesse en heeft dus<br />
niets uitstaande met Margareta van Limburg, bij wie het nochtans voorkomt. Het is<br />
echter een bewijs te meer voor het bestaan van een beeltenis van Hendrik van Hesse,<br />
halfbroeder van hertog Hendrik III en misschien een bevestiging van de hierboven voorgestelde<br />
identificatie (zie aantekening 32).
Pentekeningen.<br />
Kunstwerk: graf van Hendrik III en van<br />
Aleidis van Bourgondië; tekening van twee<br />
beeldjes uit de onderbouw. Voor<br />
commentaar zie op f. 67vo, nr. 2, waar de<br />
twee grafbeelden nagetekend zijn.<br />
Succa's commentaar: identificatie en<br />
plaatsopgave van de twee beeldjes.<br />
1 HENDRIK III en ALEIDIS VAN BOURGONDŒ (zie f. 67vo, nr. 1).<br />
Grafschrift en stamboom van de hertog en van zijn echtgenote bij hun grafmonument<br />
(tekeningen op folio's 67vo, nr. 2 en 68, nr. 3).<br />
2 HENDRIK III en ALEIDIS VAN BOURGONDIË (zie f. 67vo, nr. 1).<br />
Plaatsbepaling en gedeeltelijke beschrijving van de wandschildering die zich<br />
boven het graf bevond (tekeningen hiervan op f. 67vo, nr. 1). Grafschriften van<br />
de hertog en de hertogin bij dit schilderij.<br />
3 Eigenhandig attest en handtekening van Jan Roose, prior van het klooster,<br />
betreffende het onderzoek van Succa en de aanwezigheid van gekopieerde<br />
gedenktekens. Over de prior zie aantekening 7.<br />
SIR THOMAS MORUS (7 februari 1478 - 6 juli 1535), zoon van Sir John Morus en<br />
van Agnes Graunger, kanselier van Engeland (in 1529), letterkundige en humanist,<br />
in 1935 heilig verklaard.<br />
Pentekening, lichtjes gehoogd.<br />
Kunstwerk: schilderij 37.<br />
Datering: 16de eeuw.<br />
Auteur: onbekend.<br />
P[aats: in 1602 door Succa niet nader<br />
bepaaJd. Niet teruggevonden.<br />
Wapen: ordeketen met dubbeJe S.<br />
Sucw's commentaar: identificatie van het<br />
pe·rsonage en bondige beschrijving van zijn<br />
kledij.<br />
Lit.: S. Lee, More, Sir Thomas, p. 429-449; iconografie, p. 441-442; S. Morison, The<br />
Likeness; R. Strong, Tudor and Jacobean Portraits, l, p. 227-231, II, nrs. 450-456.<br />
37 De afbee1dingen van de kanselier zijn zeer ta1rijk; de meest bekende is het schilderij<br />
door Hans Holbein de jonge bewaard in de Frick Collection te New York. Het portret,<br />
door Succa getekend, vertoont met die werken minder gelijkenis in de trekken dan in de<br />
kledij en in het bijzonder in de keten met S-vormige schakels waaraan de Tudorroos<br />
hantt, een constante in de iconografie van Thomas Morus. Dit portret vertoont gelijkenis<br />
met talrijke prenten, maar stemt met geen enkel volkomen overeen. Geen van de geciteerde<br />
auteurs vermeldt de tekening van Succa.
THOMAS WORTHINGTON<br />
Engelse doctor in de theologie (1549-1627). Hij was de zoon van Richard<br />
Worthington en Dorothea Chamock. Hij ving zijn studies te Oxford aan,<br />
maar vervolgde ze om godsdienstige redenen aan het college der Engelsen te<br />
Dowaai (1572) en later te Reims. Eens teruggekeerd in Engeland, bracht zijn<br />
katholiek apostolaat hem in de gevangenis (1584); later werd hij verbannen.<br />
Tussen 1585 en 1590 werd hij door William Allen (zie voor deze naam op<br />
f. 69vo,nr. 1), tot kapelaan van Sir William Stanley benoemd (over Stanley, zie<br />
f. 69vo,nr. 2) die toen in dienst van de Spaanjaarden stond. ln 1591 was hij te<br />
Brussel. Hij is oak aan het College der Engelsen te Reims verbonden geweest,<br />
dat later te Dowaai werd heropgericht. ln 1599 was hij de derde rector van dit<br />
college. Op 17 juni 1602 ontving hij Succa in zijn woning te Leuven (zie f. 69v o ,<br />
nr' 3). ln 1613 werd hij uit zijn functie ontslagen. Hij verbleef toen twee of<br />
drie jaren te Rome vooraleer naar Engeland terug te keren, waar hij stierf.
1 WILLIAM ALLEN (1532 - 16 oktober 1594), Engels katholiek, zoon van John<br />
en Jane Lister. Hij studeerde te Oxford, waar hij directeur van een college<br />
werd. Om aan de vervolgingen van de kathoIieken onder Elizabeth 1te ontsnappen,<br />
begaf hij zich in 1561 naar Leuven, keerde in het geheim naar Engeland<br />
terug en verliet in 1565 voor goed zijn land. Hij vestigde zich te Mechelen,<br />
waar hij priester werd en theologie doceerde. ln de innige hoop het katholieke<br />
geloof in Engeland te herstellen stichtte hij in 1568 het Engels college te Dowaai,<br />
waarvan hij de eerste rector werd. Later werd het naar Reims overgebracht.<br />
ln 1587 werd hij tot kardinaal benoemd en in 1589 tot aartsbisschop<br />
van Mechelen. Hij stierf te Rome en werd in de H. Drievuldigheidskerk van het<br />
Engels college aldaar begraven.<br />
Beschrijving van een portret dat in de woning van Thomas Worthington bewaard<br />
werd. Deze heeft bevestigd dat Succa er een tekening van maakte. Ze<br />
bevindt zich niet meer in de <strong>Memoriën</strong>. De beschrijving laat geen identificatie<br />
van het schilderij dat door Succa getekend werd toe. Ook is het niet mogelijk<br />
ze in overeenstemming te brengen met de gravures op de titelbladen van de<br />
hieronder vermelde werken.<br />
Lit.: E. Lodge, Portraits, XIX, or. 3, p. 1-6, froIlJtispies;A BeUesheim, Wilhem Cardinal<br />
Allen, frontispies; Th. Cooper, F.S.A, Allen, William; J.B. Code, Queen Elizabeth,<br />
p.25-46.<br />
2 SIR WILLIAM STANLEY (1534? 1548? - 3 maart 1630).<br />
Engels katholiek kolonel 38, oudste zoon van Sir Rowland Stanley, en echtgenoot<br />
in een tweede huwelijk van Elizabeth Egerton met wie hij sarnen in de<br />
Sint-Romboutskathedraal te Mechelen begraven ligt. Hij droeg beurtelings de<br />
wapens voor de koningin van Engeland en de Spanjaarden. Door godsdienstige<br />
bezwaren overmand, besloot hij ertoe de stad Deventer, die hij in naam van<br />
Elizabeth 1 ingenomen had over te leveren (29 januari 1587). Zijn gedrag<br />
werd door kardinaal Allen verdedigd (zie f. 69vo, nr. 1). Zijn laatste levensjaren<br />
bracht hij in dienst van de koning van Spanje door.<br />
Beschrijving van een portret door Adriaan Thomas Key geschilderd (omstreeks<br />
1544 - na 1589) dat ten huize van Thomas Worthington bewaard werd.<br />
Het werd niet teruggevonden. Succa - en dit wordt door Worthington op<br />
hetzelfde folio (nr. 4) bevestigd - tekende het na, maar het is uit de <strong>Memoriën</strong><br />
verdwenen.<br />
38 Succa schreef "corone/" dat identiek is met de titel van kolonel of algemener met<br />
officier. Zie E. Huguet, Dictionnaire, p. 350-352. Voorbeeld van gebruik van dit woord,<br />
Brussel, AR.A, Audiëntie, 189512, een vrijgeleide in het Frans uit 1619.
3 THOMAS WORTHINGTON (ziep. 209).<br />
Beschrijving van een portret van Worthington dat zich in zijn huis bevond.<br />
Niet teruggevonden. Worthington leverde attest af (zelfde folio, or. 4) dat<br />
Succa het natekende. Deze tekening bevindt zich niet meer in de <strong>Memoriën</strong>.<br />
4 Attest gedateerd van 17 juni 1602 door Thomas Worthington getekend,<br />
waarin het bezoek van Succa aan zijn woning te Leuven en het natekenen van<br />
de portretten bevestigd worden.
HETJEZUÏETENCOLLEGE<br />
Acht volgelingen van Sint Ignatius van Loyola, die door Frans 1 verbannen<br />
waren, verlieten Parijs in 1542 en vestigden zich te Leuven. Onder invloed<br />
van een onder hen, Frans Strada en zijn leerling Cornelius Vishaven (zie aant.<br />
41), werd de basis van de jezuïetengemeenschap in de Nederlanden gelegd.<br />
Haar bestaan werd in 1556 erkend en de jezuïeten kregen toelating doorheen<br />
de Nederlanden colleges op te richten. Dat van Leuven is het oudste. Dit college<br />
werd op 20 september 1773 afgeschaft; het meubilair en de boeken werden<br />
verspreid, de kloostergebouwen vernield of omgebouwd; een deel ervan werd<br />
in 1778 het seminarie van het Maria- Theresiacollege. Enkel de Sint-Michielskerk,<br />
volgens de plannen van Pater Willem Hesius tussen 1650 en 1671<br />
gebouwd, en die later parochiekerk werd, bleef bestaan.<br />
Lit.: E. Van Even, Louvain monumental, J, p. 211-214, 256-259; A. Poncelet, Histoire;<br />
L.-Fr. Genicot, Louvain. Eglise Saint-Michel, p. 87; R.M. Lemaire (onder leiding van),<br />
Le patrimoine monumental, 1, p. 227-228, fig. 124 en 125, p. 252.
5 FRANS D'ESTRADA alias STRADA (omstreeks 1518-1584).<br />
Hij maakte deel uit van een groep van zeven Spaanse jezuïeten die zich, nadat<br />
ze in 1542 uit Parijs verjaagd waren, te Leuven vestigden. Hij was een der beste<br />
kanselredenaars van zijn tijd.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: zijn portret nagetekend naar<br />
een schilderij dat hem lezend voorstelt met<br />
een boek op een lessenaar.<br />
Datering: 16de eeuw.<br />
Plaats: 1602 jezuïetencollege.<br />
Niet teruggevonden 39.<br />
Succa's commentaar: beschrijving van het<br />
schilderij en kopie van het bijschrift dat op<br />
de omlijsting staat. Lokalisatie van het<br />
portret en datering van Succa's kopie.<br />
Andere aantekeningen: Jacob Van der<br />
Straerten 40 verstrekt meer inlichtingen in<br />
verband met de identificering van het<br />
portret. Het portret is niet dat van<br />
Cornelius Vishaven 41.<br />
FILIPS ZANGRIUS<br />
Zoon van Petrus Zangrius, volgde zijn vader aIs boekhandelaar en drukker te<br />
Leuven op; vermeld tussen 1585 en 1610 (t na 1610). Hij woonde in de<br />
Proeffstraat, waar hij enige tijd sarnen met Jan Maes werkzaam was. Hij bezat<br />
o.a. een handschrift over de geschiedenis van Leuven door J. Molanus. Gramaye<br />
nam haar tot voorbeeld voor zijn "Historia Brabantiae", in 1606 verschenen.<br />
Lit.: A. Rouzet, Adresses d'imprimeurs, p. 178 en 203; M. Lefèvre, Libraires belges, p.<br />
33; E. Cockx-Indestege en G. Glorieux, <strong>Belgica</strong> Typographica, p. 584.<br />
GODFRIED II (zie f. 68, nr. 2, b) en GODFRIED III (t 10 augustus 1190), zoon van<br />
hoger genoemde en van Lutgardis van Sulzbach.<br />
Tekst over de plaats van hun graf, uit<br />
Jan Molanus (t 1585). De gedeeltelijke<br />
overschrijving is van Zan,grius. Hij heeft<br />
ze gedateerd en geparafeerd.<br />
Lit.: J. Molanus, Les quatorze livres, p. 360. Zie ook van Mevr. P. Bonenfant, Inleiding,<br />
p.33.<br />
39 We bedanken Z.E.P. M. Heireman, S.J., bibliothecaris van het Lessius Universitair<br />
College te Leuven en archivaris van de provincie Noord-België die ons welwillend bevestigde<br />
dat het schilderij waarschijnlijk ID 1773 bij de afschaffing van het college, spoorloos<br />
verdwenen is.<br />
40 Zie over hem, aantekening 6.<br />
41 Cornelius Vishaven (1509 - 24 augustus 1559), kapelaan van de Sint-Pieterskerk te<br />
Leuven, werd volgeling van Strada en stichtte met hem de jezuïetengemeenschap van<br />
Leuven, waarvan hij superior werd en deze onderdak verschafte. Zie P. D'Oultreman,<br />
op. cil., p. 112-115; H.P. Vanderspeeten, S.J., Corneille Vishaven; A. Poncelet, op. cil.,<br />
1,p. 42-47.
COLLEGIALE SINT-PIETERSKERK<br />
De Romaanse kerk, in het centrum van Leuven, werd vôôr het jaar 1000 door<br />
Lambert 1 met de Baard gesticht. ln 1054 werd ze bij de oprichting van het<br />
kapittel verbouwd of vergroot. ln een ringvormige crypte in 1106 achter het<br />
hoogkoor gebouwd, werden de stoffelijke overschotten van de hertogen van<br />
Brabant bijgezet. ln het begin van de 15de eeuw werd met de verbouwing in<br />
gotische stijl aan de oostzijde begonnen onder leiding van Sulpitius van<br />
Vorst. De hele eeuw ging ze volgens de oorspronkelijke plannen door dank zij<br />
Jan Keldermans en Matthys de Layens. De westelijke grondvesten werden in<br />
1507 gelegd. Hierop moest één enkele toren opgetrokken worden. ln het begin<br />
van de 16de eeuw maakte Josse Metsijs een schets en een ontwerp van een<br />
gebouw met drie spitsen. Wegens technische moeilijkheden werd hier echter<br />
van af gezien. De kerk heeft belangrijke restauratiewerken ondergaan wegens<br />
de beschadigingen die ze tijdens de twee wereldoorlogen heeft opgelopen.<br />
Lit.: E. Van Even, Louvain monumental, J, p. 167-210; L.-Fr. Genicot, Eglise Saint-<br />
Pierre, p. 86-87; R.M. Lemaire (onder leiding van), Le patrimoine monumental, 1, p. 216-<br />
221, fig. 121.
1 HENDRIK 1 (t 3 september 1235) 42, hertog van Brabant, ZOonvan Godfried<br />
III en Margareta van Limburg.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: graf met gisant. Aan<br />
weerszijden van de beeltenis van de graaf<br />
heeft Succa vluchtig twee wierookdragende<br />
engelen geschetst. Links tekende hij de met<br />
zuiltjes versierde zijwand van het<br />
grafmonument.<br />
Datering: eerste helft 13de eeuw 43.<br />
Auteur: onbekend 44.<br />
Plerots: in 1602, in het koor, v66r het<br />
hoofdaltaar van de collegiale kerk.<br />
ln 1800, vernieling van het graf, de<br />
grafplaat wordt ingegraven.<br />
ln 1835, opgraving van de grafplaat.<br />
ln 1860,einde van een lange<br />
restauratieperiode en plaatsing van het<br />
graf in de eerste kapellangs de zuidkant<br />
van de kooromgang. Heden nog ter<br />
plaatse.<br />
Succa's commentaar: gedeeltelijke<br />
beschrijving van het hoofd. Fragment van<br />
het grafschrift, op de oorspronkelijke<br />
plaats, aangeduid op een steen, onder de<br />
voet van het grafbeeld.<br />
Een ander grafschrift in de nabijheid van<br />
het gedenkteken. Plaatsbepaling van het<br />
graf.<br />
Lit.: P.-F.-X. De Ram, Recherches, p. 8-14, pl. 1; E. Van Even, Louvain monumental,<br />
1, p. 201-202, II, pl. [37]; G. Smets, Henri 1 er , p. 219-220; CI.-G. Dallemagne, Le Manuscrit,<br />
p. 53-59, pl. X; A. De Valkeneer, Inventaire, p. 169-174, fig. 33-34; A. De Valkeneer,<br />
Iconographie, p. 38, 41, 46, 47, 56; P. Reekmans en F.A. Lefever, De grafmonumenten,<br />
XIV, p. 104-105; Brussel, K.B., hs. 22483, C. de Rietwyck, Sigillographica <strong>Belgica</strong>,<br />
folio's 56v O en 57.<br />
42 Volgens G. Smets, op. cit., p. 219.<br />
43 Te oordelen naar kledij en kapsel (lange "surcot" nauwsluitend aan de polsen, schoudermantel<br />
met koord en "dorelot"-kapsel). De scepter in de rechterhand, eerder dan de<br />
,gevouwen handen, bevestigt een vroegere uitvoering dan het midden van de 13de eeuw;<br />
zie A. De Valkeneer, Iconographie, p. 38-41.<br />
44 E. Van Even, op. cit., schrijft het toe aan Jan de Beeldsnijder die tussen 1250 en<br />
1290 te Leuven vermeld wordt, echter zonder het minste bewijs.
2 [MATHILDE VAN BOULOGNE (t 1210/1), dochter van graaf Mathias van Boulogne,<br />
en eerste echtgenote van Hendrik 1, hertog van Brabant, en hun dochter<br />
MARIA VAN BRABANT (omstreeks 1191 - na 9 maart 1260), echtgenote van Keizer<br />
Otto IV van Braunschweig, daarna van Willem 1, graaf van Holland] 45.<br />
Pentekeningen.<br />
Kunstwerk: grai met twee gisanten, die<br />
van Maria, waarvan we slechts bet<br />
aangezicht uiterst rechts van de folio zien,<br />
werd midden de bladzijde volledig<br />
hertekend door de Succa, het hoofd met<br />
een torentj,eshoed herneemt hij een derde<br />
maal, dit keer vanuit een andere<br />
gezichtshoek.<br />
De kunstenaar heeft ook een<br />
zijwand van het graf en een van de<br />
drielobbige nisgewelven, door drie zuilen<br />
oilidersteuilidwaaronder de gisanten rusten,<br />
geschetst.<br />
Datering: eerste helft van de 13de eeuw 46.<br />
Plaats: ID 1602, onder een nisgewelf<br />
vooraan in de noordelijke kooromgang.<br />
Heden op dezelfde· plaats, erg beschadigd.<br />
Succa's commentaar: korte beschrijving<br />
van het graf en aanwijzingen over de<br />
ligging. Vermelding van de kleur van de<br />
mantels der grafbeelden in cijfers<br />
uitgedrukt.<br />
Lit.: P.-F.-X. De Ram, Recherches, p. 14-18, pl. II; E. Van Even, Louvain monumental,<br />
l, p. 202, II, [38]; Cl.-G. Dallemagne, Le Manuscrit, p. 60-65, pl. X; A. De Vallœneer,<br />
Inventaire, p. 174-177, fig. 35; A. De Valkeneer, Iconographie, p. 41; P. Reekmans en<br />
F.A. Lefever, De grafmonumenten, XIV, p. 110; Brussel, K.B., hs 22483, C. de Rietwyck,<br />
Sigillographica <strong>Belgica</strong>, folio's 58vo-59.<br />
3 Gedateerd en ondertekend attest van Cornelius Reyners, deken van de collegiale<br />
kerk; zie over hem aantekening 8.<br />
45 De twee vrouwelijke figuren werden door Succa niet geïdentificeerd. Sommige auteurs<br />
dachten dat de tweede beeltenis Maria van Frankrijk (1198 - 15 augustus 1223/4), dochter<br />
van Filips-August, koning van Frankrijk en tweede echtgenote van hertog Hendrik<br />
1 voorstelde, maar P.-F.-X. De Ram, op. cit., heeft bewezen dat deze prinses te<br />
Affligem ter aarde besteld werd.<br />
46 Voigens de kledij: kleed met lage gordel, schoudermantel en torentjeshoofddeksel. Het<br />
feit dat beide prinsessen voorwerpen vasthouden in plaats van de handen te vouwen,<br />
bewijst dat de uitvoering eerder uit de eerste helft der eeuw dan weI uit de tweede helft<br />
dateert; zie A. De Valkeneer, Iconographie, p. 38-41.
1 JAN ROELOFS (t Il januari 1547), zoon van Jan Roelofs en Lieve Gheerts,<br />
echtgenoot van Jacoba de la Couture en CATHARINA ROELOFS (t 29 juli 1520),<br />
tante van de bovengenoemde, dochter van Cornelius Roelofs en van Catharina<br />
van Linden, echtgenote van Filips van Halmale, zoon van Jan en van Christina<br />
van Amstel.<br />
Pentekeningen.<br />
Kunstwerken: graf en grafschriften.<br />
Datering: 16de eeuw.<br />
Plaats: in 1602, in de O.-L.-V.-ter-<br />
Dominikanenkerk 47, zijbeuk 48. Heden<br />
onbekend.<br />
Wapen:<br />
Q wapen van Roelofs 49.<br />
1<br />
Q wapen van Gheerts.<br />
2<br />
Q wapen van Roelofs.<br />
3<br />
Q wapen van Sompecqui.<br />
4<br />
Q wapen van Roe1ofs.<br />
5<br />
Q wapen van Halmale gedee1d Roelofs.<br />
6<br />
Q wapen van van der Linden.<br />
7<br />
Q wapen van van der Burgh.<br />
8<br />
Q wapen van van der Linden.<br />
9<br />
Q wapen van van der Burgh.<br />
10<br />
Succa's commentaar: grafschriften en<br />
ideIlitificering van de kwartieren.<br />
Lit.: [Le Roy], Le grand théâtre, J, boek II, p. 114; Brussel, K.B., hs II 6508, f. 62;<br />
Brussel, K.B., hs Goetha1s 789, f. 23.<br />
2 MARGARETA CLUTINC (18 mei 1391), dochter van Franco en van Beatrijs van<br />
der Borcht, vrouwe van Evere, echtgenote van Jan van Calsteren (t 29 oktober<br />
1399), heer van Linden.<br />
Pentekeningen.<br />
Kunstwerk: graf, waarin ze sarnen met<br />
haar man en diens tweede vrouw, Maria<br />
Van Berghe (t 1407), onder een koperen<br />
plaat begraven ligt.<br />
Sucea tekoode de buste van de gegraveerde<br />
beeltenis van Margareta en misschien ook<br />
weI Maria's ge,laat.<br />
Datering: einde 14de, begin van de 15de<br />
eeuw? 50.<br />
Plaats: in 1602, in de O.-L.-V.-ter<br />
DOllÙnikanenkerk 51, koor? 52.<br />
Verdwenen, op het grafschrift na, dat in<br />
de muur van de zuide1ijke zijbeuk, bij de<br />
sacristie, ingemetseld is.<br />
Succa's commentaar: identificatie van de<br />
figuur en ligging van het graf.<br />
Lit.: [Le Roy], Le grand théâtre, J, boek Il, p. 113; J. Anne de Molina, Généalogie, p.<br />
124; F. Spaey, Het "Godshuis der Predikheren binnen Leuven", p. 164, 196 aantekening<br />
25; Brussel, K.B., hs Goethals 1590, f. 77.<br />
47 Zie over deze kerk p. 203; op f. 68v", nr. 3, staat het bewijsschrift van de prior over de<br />
monumenten door Succa getekend.<br />
48 Voigens Le Roy, op. cit.<br />
49 Gedee1d met vier arendsbenen schuin kruiselings gep1aatst, niet geïdentificeerd.<br />
50 Vol gens de vluchtige schets van de kledij.<br />
51 Zie aantekening 47.<br />
52 Voigens Le Roy, op. cit., volgens Brussel, K.B., hs. Goethals 1590, f. 77, werd zij<br />
nochtans in de Sint-Dominicuskapel (voor het altaar?) aangebracht.<br />
Q Q Q Q<br />
1 2 3 4<br />
Q Q<br />
5 1 6<br />
Q Q Q Q<br />
7 8 9 10<br />
2<br />
3
3 MAXIMILIAAN VAN WINGHE (t 24 juni 1608), zoon van Hiëronymus Van Winghe<br />
en van Françoise Morillon, geboren te Leuven, sinds 1583 kanunnik van<br />
de Sint-Michiels-en-Sint-Goedelekerk te Brussel. Hij was de broer van Hiëronymus,<br />
kanunnik van de kathedraal te Doornik 53, die het grafschrift liet aanbrengen.<br />
Vermelding van zijn functie van schatbewaarder bij de Sint-Michielsen-Sint-Goedelekerk<br />
die hij zeker sedert 1585 uitoefende 54. Het daarin vermelde<br />
Liber anticquitates Brabantie dat we niet hebben kunnen terugvinden,<br />
was misschien in zijn bezit.<br />
Lit.: [Le Roy], Le grand théâtre, J, boek 2, p. 192; Basilica Bruxellensis, p. 25-26; J.A.<br />
Rombaut, Bruxelles illustrée, J, p. 81, II, p. 130; H. de Vocht, History of the Foundation,<br />
nr, p. 50; Th. Muret, Le chapitre collégial.<br />
53 Over Jeroen van Winghe, medewerker van Denis de Villers, Zle p. 95.<br />
51 De vermelding is misschien in verband te brengen met het onderzoek dat Sucea enkele<br />
maanden later te Brussel instelde en waarvan de tekeningen, bij die gelegenheid uitgevoerd,<br />
in het volgende katern voorkomen.
Eind november - begin december 1602 doet Succa opzoekingen te Brussel 1<br />
Op 29 november laat hij zich een attest van zijn bezoek aan het karmelietenklooster<br />
afleveren 2. Op 6 december van hetzelfde jaar begeeft hij zich bij de<br />
verzamelaar Jeroen van Castillo 3. Telkens hij er op bezoek komt, tekent hij<br />
op twee folio's die later verkeerdelijk in een katern werden ingelast. Deze<br />
twee losse folio's zijn de enige sporen van zijn verblijf te Brussel; misschien<br />
moet er het portret van Wenceslas - waaraan geen weI bepaalde plaats kan<br />
worden toegekend en dat in de 19de eeuw bij het folio' over het karmelietenklooster<br />
te Brussel geplakt werd, aan toegevoegdworden 4.<br />
KARMELIETENKLOOSTER<br />
ln 1249 vestigden de paters van de Karmelberg zich te Brussel, dicht bij de<br />
waIlen, op een stuk grond hun door Hendrik III, hertog van Brabant, geschonken.<br />
Hertog Jan III en hertogin Johanna bedachten hen eveneens met schenkingen.<br />
De in 1285 voltooide kloosterkerk werd in de 15de eeuw vergroot. Tussen<br />
1578 en 1585 werd ze door de calvinisten bezet. ln de 17de eeuw werd de kerk<br />
verbouwd, door het bombardement van 1695 verwoest en daarna heropgericht.<br />
Op 9 november 1796 werd het klooster afgeschaft en in 1797 voIledig<br />
gesloopt.<br />
Lit.: A. Henne en A. Wauters, Histoire de la ville de Bruxelles, III, p. 154-159; Melchior<br />
de Ste-Marie, Carmel, kol. 1081.<br />
1 België, provo Brabant, provinciehoofdp1aats en hoofdstad.<br />
2 F. 74, or. 2; het attest is getekend door broeder Antonius de Bruyne die in 1602 om<br />
de tijd van het H. Drievuldigheidsfeest (2 juni) tot abt verkozen werd. Zie A. Sanderus,<br />
Chorographia sacra Brabantiae, p. 320.<br />
3 F. 75, or. 3; een attest is door de verzamelaar ondertekend. Zie over hem p. 222.<br />
4 Nuf.102.
1 JOHANNA (24 juni 1322 - 1 december 1406), hertogin van Brabant, dochter<br />
van Jan III, hertog van Brabant, en van Maria van Evreux, echtgenote van<br />
Willem IV, graaf van Rolland, later van Wenceslas van Bohemen, hertog van<br />
Luxemburg, en zijn achterkleinneef WILLEM VAN BRABANT (2 juni - 10 juli<br />
1410), zoon van Anton, hertog van Brabant en van Elizabeth van GÔrlitz.<br />
Pentekeningen.<br />
Kunstwerk: graf waarvan de<br />
volgende elementen getekend zijn.<br />
a) zijkant van het voetstuk;<br />
b) grafbee1d van de hertogin;<br />
c) he1lmkam;<br />
d) grafbeeld van het kind.<br />
Datering: 1458-1459 5<br />
Auteurs: de gieter Jacob van Gérines,<br />
met mooewerking van beeldhouwer<br />
Jan de le Mer en van schilder Rogier<br />
Van der Weyden 6<br />
Pluats: in 1602, kerkkoor 7;<br />
in 1695, uitgebrand na het<br />
bombardement op de stad door<br />
maarschalk de Villeroy 8.<br />
Succa's commentaar: identificatie<br />
en gedee1telijke beschrijving van<br />
de twee gisanten. De plaats van<br />
het graf wordt bevestigd door een<br />
tekst, die op hetze1fde folio voorkomt.<br />
Lit.: Ch. Butkens, Trophées, 1, p. 526 (prent) -527, 612; A. Pinchart, Jacques de Gérines,<br />
p. 127-132; M. Devigne, Un nouveau document, p. 77-102; CI. G. Dallemagne, Le manuscrit,<br />
p. 83-87, pl. IX en XII; J. Leeuwenberg, De Tien bronzen "plorannen", p. 13-59;<br />
D. Roggen, Prae-Sluteriuanse, p. 175-179; Brussel, K.B., hs 22483, C. de Rietwijck,<br />
Sigillographica belgica, folio's 82vo-83: gedateerde watervedtekening uit 1600 met commentaar;<br />
Brussel, K.B., Goethals 1564, f. 37 en volgende; Brus1sel, K.B., hs Goetha1s<br />
1606, folio's 1, 1vo en 5; Brussel, K.B., hs Goethals 1507, f. 43; Brussel, K.B., hs II 6584,<br />
f. 9vo (Fonds Houwaert).<br />
5 Het graf werd op bevel van Filips de Goede uitgevoerd; Brussel, A.R.A., R.K., 2419,<br />
2de rekening, f. 95 (Rekening van Brabant van 1 januari tot 30 september 1459) uitgegegeven<br />
door A. Pinchart, op.ci!. p. 128-129, aantekening 2.<br />
Zie aantekening 5. Het grafbeeld van de hertogin zoals het door Succa getekend is,<br />
gelijkt fel op dat van Margareta van Male, zoals het voorkomt op het driedubbele grafbeeld<br />
van de Sint-Pieterskerk te Rijsel waarop ze zich sarnen met haar ouders Lodewijk<br />
van Male en Margareta van Brabant bevindt. Dit graf was eveneens het werk van Jacob<br />
van Gérines. Zie folio's 54vo en 55.<br />
Het graf werd tussen 1578 en 1585 door de calvinisten beschadigd. We veronderstellen<br />
dat Succa de lange zijde van het graf met lege nissen voorgesteld heeft omdat de<br />
24 plorannen ontbraken. Ook de schilddragende engeltjes bij het hoofd van de hertogin<br />
waren verdwenen. De waterverftekening van C. de Rietwyck werd naar een onde kopie<br />
gemaakt; de prent van Ch. Butkens steunt hierop en is dus ouder dan 1600. ln hs. Brussel,<br />
K.R., II 6584, f. 9vo bevindt zich een kleurenvoorstelling van de twee grafbeelden van<br />
voren gezien. Het is echter een ondateerbaar knipsel. De aartshertogen Albrecht en<br />
Isabella lieten belangrijke herstellingswerken aan dit grafmonument uitvoeren; volgens<br />
CI. G. Dallemagne, v66r 1602, volgens M. Devigne in 1607, dus na het bezoek van Succa.<br />
Er moet nog aangestipt worden dat volgens hs. Brussel, K.B., G 1507 (17de eeuw), het<br />
grafbeeld en de beeldjes in hout waren. Is dit de toestand na de herstellingswerken?<br />
8 M. Devigne, op.cit., meent dat tien beeldjes die in het Rijksmuseum te Amsterdam<br />
bewaard worden (cat. 1915, nr. 213, 1-10) van dit graf afkomstig zijn. Deze hypothese<br />
wordt nu op iconografische gronden verworpen. Zie J. Leeuwenberg, op. cit.
2 Gedateerd en getekend getuigschrift van Antonius de Bruyne, prior van het<br />
karmelietenklooster, betreffende de tekening die Succa maakte van het graf<br />
van Johanna van Brabant, graf dat zich in het klooster bevond. Zie daaroveraantelœning<br />
2.
1<br />
2<br />
f\}<br />
2<br />
3<br />
f\}<br />
t<br />
JEROEN VAN CASTILLO<br />
Zoon van don Juan van Castillo, ridder, grootmeester van de artillerie van<br />
Karel V, en van Clara van Bashuyse. Hij was de echtgenoot van Barbara van<br />
Oudegeerste en overleed na 1609.<br />
1 JOHANNA VAN ARAGON of de WAANZINNIGE (6 november 1479 - 13 april<br />
1555), aartshertogin van Oostenrijk, koningin van Spanje en prinses der<br />
Nederlanden, dochter van Ferdinand van Aragon en Isabella van Castilië,<br />
echtgenote van Filips de Schone 9.<br />
Pentekening<br />
Kunstwerk: schilderij (?),<br />
waarschijnJijk een paneel van een<br />
diptiek, waarvan het tweede Filips<br />
de Schone zou voorgesteld<br />
hebben; zie nr. 2.<br />
Datering: einde van de 15de of<br />
begin der 16de eeuw 10<br />
Plaats: in 1602, in de verzameling van<br />
leroen van Castillo. Niet teruggevonden<br />
Wapen: f\} wapen van lohanna van<br />
1<br />
Succa' s commentaar: identificatie<br />
van de figuur. Beschrijving van<br />
haar kledij en haar wapenschild.<br />
Lit.: L. Roblot-Delondre, Portraits d'infantes, p. 1-12; M.I. Onghena, De Iconografie,<br />
p. 204-206; H. Adhémar, Le Musée national du Louvre, p. 93.<br />
9 De beeltenis vertoont een zekere gelijkenis met andere portretten door L. Roblot-<br />
Delondre, M.I. Onghena en H. Adhémar op. cit., vermeld, nL een portret in buste aan de<br />
Meester van de legende van de H. Magdalena toegeschreven (Brussel, kunsthandel Finck,<br />
1970) en een portret ten voeten uit getekend op een gedeelte van een drieluik dat het<br />
Laatste Oordeel voorstelt en aan de Meester van de legende van Jozef wordt toegeschreven<br />
(Brussel, Kon. Musea voor Schone Kunsten, cal. 557).<br />
10 Zie aantekening 12.
2 FILIPS VAN OOSTENRIJK of de SCHONE (22 juni 1478 - 25 september 1506),<br />
aartshertog van Oostenrijk, koning van Spanje en prins van de Nederlanden,<br />
zoon van Maximiliaan van Oostenrijk en van Maria van Bourgondië 11.<br />
Pentekening<br />
Kunstwerk: schilderij (?),<br />
misschien een paneel van een<br />
tweeluik, waarvan het andere de<br />
echtgenote, Johanna de<br />
Waanzinnige, zou voorgesteld<br />
hebben; zie or. 1<br />
Datering: einde van de 15de of<br />
begin van de l6de eeuw 12<br />
Plaats: in 1602, verzameling van<br />
Jeroen van Castillo. Niet teruggevonden<br />
Wapen: Q wa,pen van Filips de<br />
2<br />
Schone met de aartshertogelijke<br />
muts getopt.<br />
Succa' s commentaar: identificatie<br />
van de figuur, beschrijving van<br />
de kledij en het wapenschild.<br />
Lit.: M.J. Onghena, De lconografie, p. 204-206; H. Adhémar, Le Musée national du<br />
Louvre, p. 93.<br />
3 Getuigschrift van Jeroen van Castillo in verband met de twee portretten uit<br />
zijn verzameling door Succa nagetekend.<br />
11 Ofschoon niet in tegenspraa.k met de bekende beeltenissen van Filips de Schone gelijkt<br />
dit portret toch op geen van de van hem bekende afbeeldsels. Onder de door M.J. Onghena<br />
en H. Adhémar geciteerde portretten zijn de meest benaderende weergaven een<br />
portret in buste op een paneel van een tweeluik, anoniem schilderij van ca. 1493-95<br />
(Londen, The National Gallery, cat. or. 2613), een portret in buste aan de Meester van<br />
Sint-Gillis toegeschreven (Winterthur, verzameling O. Reinhart) en een portret in buste<br />
aan het atelier van de Meester van de legende van de H. Magdalena toegeschreven (Parijs,<br />
Musée du Louvre, cat. nr. 2202b).<br />
12 Volgens het wapenschild moet dit portret vôôr 1504 uitgevoerd zijn, datum waarop<br />
Filips de Schone tot koning van Castilië uitgeroepen werd.
25 november 1608 1. Onderzoek van Succa te Antwerpen 2; hij bezoekt er de<br />
Sint-Michielsabdij 3.<br />
SINT-MICHIELSABDIJ<br />
ln 1096 wordt het bestaan van de Sint-Michielskerk te Antwerpen voor de<br />
eerste keer vermeld; ze bezat een kapittel waarvan de stichting van oudsher aan<br />
Godfried van Bouillon toegeschreven wordt. ln het begin van de 12de eeuw<br />
verzaakten de kanunniken hun kerk ten voordele van de premonstratenzers en<br />
zo werd in 1124 een norbertijnenabdij gesticht. ln de 15de eeuw zorgden de<br />
geestelijken Pieter Breem en Jan Fierkens voor de heropbouw, in gotische stijl,<br />
van de te klein geworden kerk en van de kloostergebouwen. ln de 16de eeuw<br />
werden kerk en toren door brand geteisterd. De abdij had in 1566 en 1576 van<br />
de beeldenstorm en van de Spaanse Furie te lijden: ze werd geplunderd en de<br />
bibliotheek verwoest. ln de 17de eeuw werd ze gerestaureerd. ln 1789 werd ze<br />
in bewaa:rderhand gesteld, in 1796 tot nationaal bezit verklaard en in 1797<br />
verkocht. De gebouwen werden onder het Keizerrijk en het Hollands bewind<br />
door de administratie gebruikt en in 1831 door het bombardement van de stad<br />
grotendeels verwoest. Heden blijft er niets van over.<br />
Lit.: P.J. Goetschalckx, De abdij van S. Michiels, p. 29-65; C.-B. Orel R[idder], L'abbaye<br />
de Saint-Michel, p. 418-422; E. Valvekens, De Sint-Michielsabdij, J, p. 151-173, Il, p.<br />
287-293; E. de Moreau, Anvers (ville), koI. 887-888, 896-897.<br />
1 De datum komt op f. 82 van de <strong>Memoriën</strong> en het jaartal op f. 76 voor.<br />
2 België, provoAntwerpen, provinciehoofdplaats.<br />
3 Op f. 82, nr. 4, staat een atte&tvan Denijs Feytens (± 1538-1612) die op 14 augustus<br />
1591 tot abt verkozen werd (G.-B. D[e] R[idder], L'abbaye de Saint-Michel, p. 419-420)<br />
en op 27 januari 1592 in zijn ambt bevestigd werd (J. Vannérus, Inventaire, p. 30, akte<br />
LXXXIV). Voor biografische gegevens over hem en re1aas van de strijd die deze vurige<br />
aa:nhanger van het Spaanse bewind tegen de Orangist, Willem de Greve leverde, zie E.<br />
Valvekens, De Sint-Michielsabdij, 1, p. 259-260, Il, p. 289-293, 345-350, III, p. 144-149.
2 MARIA VAN PORTUGAL (15 oktober 1527 - 12 juli 1545), infante van Spanje,<br />
dochter van Jan III, koning van Portugal, en van Catharina van Spanje en<br />
eerste echtgenote van Filips II.<br />
Pentekening.<br />
Kunstwerk: prent? 4.<br />
Datering: 16de eeuw.<br />
Plaats: in 1608, schijnbaar in de<br />
Sint-Michielsabdij. Niet teruggevonden.<br />
Succa's commentaar: identificatie<br />
van de figuur. Een aantekening<br />
betreffende de kledij.<br />
Lit.: F. Kenner, Die Portriitsammlung, 14, p. 148-149, nr. 163, pl.; L. Roblot-Delondre,<br />
Portraits d'infantes, p. 110-112, fig. 52.<br />
1 JAN III (1300 - 5 december 1355), hertog van Brabant, zoon van Jan Il van<br />
Brabant en van Margareta van York en WILLEM 1 VAN AVESNES, bijgenaamd de<br />
Goede (-t- 1280 - 7 juni 1337), graaf van Henegouwen en van Holland, zoon<br />
van Jan Ilvan Henegouwen en van Filippina van Luxemburg.<br />
Uittreksel uit een akte waarbij Jan III, hertog van Lotharingen, Brabant en<br />
Limburg, sarnen met Willem van Avesnes in de hoedanigheid van graaf van<br />
Henegouwen, Jan, abt van Bonne-Espérance 5, Jacob, abt van Heylissem 6,<br />
ridder Leo van Kraainem, deken Hendrik Slabart, Hendrik Coke, kanunnil<br />
van de Sint-Goedelekerk en Gillis van Braken, kapelaan van deze kerk, een<br />
akte bezegelen die de verdeling van de herendienst (vervoer) regelt waartoe de<br />
verschillende abdijen, die op hun grondgebieden opgetrokken zijn of er bezittingen<br />
hebben verplicht zijn. Gedateerde akte: "Datum et actum Bruxelle anno<br />
4 Dit portret komt volledig overeen met een eveneens ovale prent, waarvan een eksemplaar<br />
in de Biblioteca Nacional te Madrid bewaard is (afgebeeld in El Escorial, 1563-<br />
1963, l, p. 105). De auteurs die in de bibliografie geciteerd worden, kenden de prent niet,<br />
maar de identificatie wordt gestaafd door de gelijkenis met andere, echte portretten van<br />
de Infante, en o.a. door een van de 913 portretjes die tussen 1578 en 1590 voor de aartshertog<br />
van Tirol uitgevoerd werden en die nu in de Staatsgalerie van Wenen bewaard<br />
worden. Deze voor een stamboom bestemde rniniaturen, werden mar oorspronkelijke<br />
schilderijen uit de hertogelijke verzameliQg of naar de kopieën die de aartshertog in het<br />
buitenland Iiet vervaardigen, geschilderd. Zo liet de aartshertog in 1565 zich een portret<br />
van Maria van Portugal, zijn voIle nicht van vader- en moederszijde, opsturen. Een posthuum<br />
beeld van de geknielde Infante op het praalgraf van Filips II, in het koor van de<br />
Sint-Laurentiusbasiliek van het Escorial, gebeeldhouwd door Pompeo Leoni (uit: El<br />
Escorial, 1563-1963, l, p. 110, 394 en 654) is door hetzelfde prototype geïnspireerd, dat<br />
ongetwijfeld een schilderij was. Een portret door een onbekend meester, misschien wei<br />
een Portugees, dat door L. Roblot-Delondre werd uitgegeven, vertoont ook een zekere<br />
gelijkenis met het portret van Succa.<br />
5 Jan van Barbençon (1329-1342).<br />
6 Jacobs zou slechts één jaar aM geweest zijn (1336); zie N. Backmund, Monasticon<br />
praemonstratense, II, p. 382.<br />
1<br />
2 3<br />
A B<br />
\} \} \}<br />
1 2 3
Domini millesimo tricentesimo tricesimo sexto, vicesima quarta die mensis<br />
octobris 1336" (24 oktober 1336).<br />
Gezegeld (zie hieronder nr. 2 en 3).<br />
Het afschrift bestemd voor de Sint-Michielsabdij te Antwerpen is verloren.<br />
Lit.: Voor andere afschriften zie A. Wauters, Table chronologique, 9, p. 594; F. Prims,<br />
Antwerpsche Teksten, p. 51-52. Wij hebben de gegevens van Succa vergeleken met het<br />
afschrift (voor de Oorkondenkamer van Brabant bestemd?) bewaard op ARA, Oorkonden<br />
van Brabant, 437. De akte werd ontleed en beschreven door A. Verkooren,<br />
Inventaire, 1, akte nr. 437, ontleding p. 309-3107• Afschrift voor de abdij van Bonne-<br />
Espérance, Brussel, K.B., hs. 16605, E. Maghe, Chronicum ecclesiae Bonae Spei, f. 138v·-<br />
139v·.<br />
Gehoogde pentekeningen<br />
Kunstwerk: A) rond, bruingeelwassen<br />
zegel 8 van het<br />
ruitertype, de hertog met lans en<br />
lansvaantje naar rechts dravend,<br />
hangend aan een ,groen zijden lint dat aan<br />
een akte van 24 oktober 1336 opgehangen<br />
is 9. Voor beschrijving zie f. 77, nr. 1<br />
B) Tegenzegel van het<br />
ruitertype, de hertog naar rechts dravend 10<br />
en het zwaard zwaaiend<br />
Datering: 24 oktober 1336<br />
Plaats: in 1608, archief van de<br />
Sint-Michielsabdij. Niet<br />
teruggevonden (zie f. 77, m. 1)<br />
Wapen:<br />
\} Limburg gevierendeeld Brabant 11<br />
1<br />
\} Limburg gevierendeeld Brabant 12<br />
2<br />
Succa' s commentaar:<br />
aantekeningen over het leven van de<br />
hertog en over zijn begraafplaats.<br />
Inlichtingen over het zegel en het<br />
tegenzegel.<br />
Lit.: Ch. Butkens, Trophées, 1, Preuves, p. 175; P.-F.-X. De Ram, Notice sur les sceaux,<br />
p. 37, pl. X, ms. 20 (zegel) en 21 (tegenzegel); CI. G. Dallemagne, Le manuscrit, p. 94-95,<br />
nr. 21; J.P.W.A Smit, De Helmtekens, 1953, p. 2; Brussel, AR.A, afgietsels 385 (zegel)<br />
en 3449 (tegenzege1); Brussel, K.B., hs. 22483, C. de Rietwyck, Sigillographica <strong>Belgica</strong>,<br />
f.52.<br />
De eerste twee zegels zijn verdwenen. De andere door Succa geschetst, bestaan nog<br />
stuksgewijs en hangen aan afwisselend groene en rode linten.<br />
8 De inIichtingen over de volgende zegels, waarvan de afgietsels in het ARA te Brussel<br />
bewaard worden, werden ons welwillend door de heer R. Laurent, assistent bij het Algemeen<br />
Rijksarchief verschaft. De oorspronkelijke zegels werden niet onderzocht.<br />
9 Zegel die op het afgietsel Brussel, ARA, 385 gelijkt (AR.A., Oorkonden van Brabant,<br />
m. 400: 1334). Omschrift: S(IGILLUM) : IOH(ANN)IS : DEI: GRA(TIA) : DUCIS : LOTHAR-<br />
(INGre): BRABANT(IE) ET: LYMBURG(IE). De tekening stemt overeen. Diameter: 95 mm. De<br />
door Succa vermelde kleur van het lint stemt overeen met die van het bewaarde origineel<br />
(ARA, Oorkonden van Brabant, m. 437).<br />
10 Tegenzegel: afgietsel Brussel, AR.A., m. 3449 (tegenzegel van het voorgaande zege1).<br />
Omschrift: S(IGILLUM) : IOH(ANN)IS DUCIS BRABANT(IE) ET MARCHIONIS IMPERY. Gelijkvormige<br />
tekening. Diameter: 45 mm.<br />
11 Op het lansvaantje, het schild en het dekkleed van het paard.<br />
12 Op het schild en het dekkleed van het paard.
Gehoogde pentekening<br />
Kunstwerk: rond, groenwassen<br />
zegel van het ruitectype, de graaf<br />
met zwaard naar reehts dravend 13, aan<br />
een rood zijden lint opgehangen<br />
aan een akte van 24 oktober 1336.<br />
Voor de ontleding, zie f. 77, nr. 1<br />
Datering: 24 oktober 1336<br />
Plaats: in 1608, in het arehief van<br />
de Sint-Michielsabdij. Niet<br />
teruggevonden (zie f. 77, nr. 1)<br />
Wapen: Q gevierendeeld<br />
3<br />
Henegouwen-Holland 14<br />
Succa's commentaar:<br />
aantekeningen over het zegel en<br />
over zes andere zegels die nog aan<br />
de akte hingen.<br />
Lit.: G. Demay, Inventaire des sceaux de la Flandre, l, p. 33, nrs. 202 en 203; Brussel,<br />
A.R.A., afgietsels 7157 en 21577.<br />
1 GODFRIED III (-+- 1142 - 21 augustus 1190) 15, hertog van Lotharingen, zoon<br />
van Godfried II en van Lutgardis van Sulzbach.<br />
Akte waarbij Godfried III, hertog van Leuven, de Sint-Michielsabdij bevestigt<br />
in het bezit van het erfleen "Selsaten onder Wommelghem" dat hem door de<br />
kinderen van Jan van Deurne gegeven werd.<br />
Gedateerde akte: "Aeta sunt heç<br />
armo incarnati Verbi MCLXVII,<br />
regnante Frederico imperatore,<br />
anno regni sui XVI, imperii vero<br />
VIIIIO 16 (1167-1168).<br />
Verzegeld (zie hieronder nr. 2)<br />
Oorspmnkelijke akte verloren;<br />
zie beneden voor de uitgave van<br />
de transeri,ptie.<br />
Lit.: P.J. Goetsehalckx, Oorkondenboek, p. 40, akte nr. 20; P.J. Goetschalekx, Cartularium,<br />
IV, p. 579-580, akte nr. 20.<br />
13 Het zegel is gelijkvormig met afgietsel 7157 uit het A.R.A. te Brussel (akte van 1316<br />
uit het Arehief van Doornik). Omschrift: S(IOILLUM) : OVILLI(ELMI) : DEI: ORA(TIA) : COMI-<br />
TIS : HAYNN(ONIE) : HOLL(ANDIE) : ZELANDIE : AC : D(OMI)NI : FRIZIE : Diameter: 90 mm.<br />
De door Sueca vermelde kleur van het lint stemt overeen met die van het te Brussel<br />
bewaard afsehrift (A.R.A., Oorkonden van Brabant, nr. 437).<br />
14 Op het sehild en het dekkleed van het paard.<br />
15 Zie P. Bonenfant, La date de mort, p. 197.<br />
16 Volgens E. Strubbe en L. Voet, De chronologie, p. 327 zou Frederik 1 op 9 maart 1152<br />
Rooms koning en op 18 juni 1155 keizer geworden zijn. Er is dus ofwel een vergissing<br />
van datum in de akte ofwel heeft Sueca foutief overgesehreven. We zouden "imperii vero<br />
XII" of "XIII" en niet "VIIII" moeten lezen. Nochtans is het regeringsjaar van de koning<br />
juist. Derhalve kunnen we de oorkonde tus sen Kerstmis 1167 (25 deeember 1167) en de<br />
eerstvolgende 9 maart plaatsen, dus schrijlings over de jaren 1167-1168. De door Succa<br />
gekopieerde akte en de vermelde datum werden door P. Bonenfant tijdens zijn opzoekingen<br />
over de Brabantse adel bestudeerd. Zijn beoordeling over de akte van Succa werd<br />
jammer genoeg niet gepublieeerd. Er komen nochtans in het artikel in medewerking met<br />
G. Despy, La noblesse en Brabant, uitgegeven, interessante gegevens voor, o.a. over de<br />
famUies Kuee of Chue, p. 39 aantekening 38; Breda, p. 35 aantekening 34; Diederik van<br />
Herlaer, p. 64; Ghijsbreeht van Tilburg, p. 65; Arnulf II van Diest, p. 63; Nicolaas van<br />
Doveren, p. 61 aantekening 1; Godescale van Gelmele (alias van Hoogstraten), p. 64 en<br />
ibidem aantekening 2. Tevens werden ons door Mw P. Bonenfant belangrijke gegevens<br />
overgemaakt over het gehele folio en over de regeringsjaren van Godfried III in het<br />
bijzonder.
Gehoogde pentekening<br />
Kunstwerk: rond 11<br />
grauwbruinwassen ze,gelvan het<br />
ruitertype, de hertog met lans naar<br />
rechts dravend, aan een dubbel<br />
lint aan een akte van 1167-1168<br />
opgehangen (voor de ontIeding van<br />
de akte en onderschrift zie f. 77v·,<br />
nr. 1 en aantekening 16). De buste<br />
van de graaf is in de<br />
linkerbenedenhoek hertekend.<br />
Datering: 1167-68 (tussen 25<br />
december 1167 en 9 maart 1168)<br />
Plaats: in 1608 in het archief van de<br />
Sint-Michielsabdij. Niet teruggevonden<br />
(zie f. 77v·, ur. 1).<br />
Wapen:<br />
Q Brabant<br />
1<br />
Q Brabant<br />
2<br />
Succa's commentaar:<br />
aantekeningen over de oorkonde,<br />
het zegel en de ophanging; Succa<br />
interpreteert foutief 1183 ais<br />
overlijdensdatum van<br />
Godfried III. Het is het jaar<br />
waarin de hertog zijn zoon<br />
Hendrik aan het bewind deelachtig<br />
maakte; begraafplaats van<br />
Godfried III; datum van zijn<br />
eigenlijke regering (zonder<br />
voogd); datum van zijn huwelijk<br />
(1154 o.st.) en herhaling van de fout.<br />
Lit.: Ch. Butkens, Trophées, l, Preuves, p. 40; P.-F.-X. De Ram, Notice sur les sceaux,<br />
p. 15-16, pi. III, nr. 5; A. Verkooren, Inventaire, l, p. 2-3, Dr. 2; CI. G. Da11emagne, Le<br />
Manuscrit, p. 92, nr. 6; P. Bonenfant, La Charte du chapitre, p. 33, aantekening 6; M.<br />
Tourneur-Nicodème, A propos des sceaux, p. 633, aantekening 2; Brussel, K.B., hs.<br />
22483, C. de Rietwyck, Sigil/ographica <strong>Belgica</strong>, f. 14.<br />
1 ALBRECHT 1 VAN HABSBURG (1248/1254 - 1 mei 1308), Rooms-koning (27<br />
juli 1298) 18, zoon van Rudolf van Habsburg en Gertrudis van Hohenberg.<br />
Akte waarbij Albrecht 1 van Habsburg, Rooms-koning, de hertog van Brabant<br />
Jan II dringend verzoekt de abt en de geestelijken van de Sint-Michielsabdij te<br />
Antwerpen onder zijn hoede te nemen.<br />
11 Het enig afgietsel clat op de tekening zou kunnen gelijken is het afgietsel Brussel,<br />
AR.A, 29081 (abdij van Averbode, akte van 1161), nochtans is dit zegel rond en niet<br />
ovaai. Omschrift: SIOILLUM o[ ]m1 ORA.DI DuelS LOTH(ARINOŒ). De tek,ening van het personage<br />
stemt overeen. Diameter: 70 mm. Vit het onderzoek blijkt dat het weI degelijk<br />
over hetzelfde zegel gaat, maar er is een vergissing in verband met de vorm van het zegel<br />
en met het omschrift: geen enkel zegel van de hertogen van Brabant uit die periode waarvan<br />
afgietsels op het AR.A. bewaard worden draagt het omschrift DVCIS LOV(ANŒNSIS),<br />
hoewel de hertog deze titel droeg. Zie P. Bonenfant, L'origine du titre de duc de Brabant,<br />
p. 3, aantekening I. Geen enkele systematische studie over de zegels van de hertog<br />
is tot op heden verschenen. We kunnen dit dus niet aanvechten.<br />
18 Zie over zijn biografie Wegele, Albrecht 1.
Gedateerde akte: "Dat in Freingenfurt,<br />
XV kalendas martii anno Domini<br />
mOcclxxxx nono, regni vero nostri armo<br />
primo". (15 februari 1299)<br />
Gezegeld (zie hoger nr. 2)<br />
De akte wordt nu in het<br />
Rijksarchief te Antwerpen<br />
bewaard onder or. N 6 C 15, maar<br />
het zegel is verdwenen 19.<br />
Voor de uitgaven, zie beneden.<br />
Lit.: J.F. Bohmer, Regesta imperii, p. 209, akte nr. 135; J.F. Bohmer, Acta imperii selecta,<br />
p. 395, akte nr. 537 (tekstuitgave); J. Vannérus, Inventaire, p. 10, akte nr. XXII; P.J,<br />
Goetschalckx, Oorkondenboek, p. 32, akte nr. 442 (tekstuitgave).<br />
Penseel- en waterverftekening<br />
Kunstwerk: witwassen<br />
majesteitszegel met de beeltenis<br />
van de koning20, aan een dubbele<br />
reep perkament opgehangen en<br />
gedateerd 15 februari 1299 (voor<br />
ontleding, zie f. 78, m. 1)<br />
Datering: 15 februari 1299<br />
Plaats: in 1608, in het archief van<br />
de Sint-MichieIsabdij. Niet<br />
teruggevonden (zie f. 78, nr. 1)<br />
Succa's commentaar:<br />
aantekeningen over de akte en het<br />
zegeI.<br />
1 FREDERIK III [FREDERIK 1 (-t- 1123 - 10 juni 1190), keizer, zoon van Frederik<br />
IIvan Zwaben en van Judith] 21.<br />
Akte waarbij Frederik 1 de hertog Hendrik 1van Brabant en de onderdanen<br />
van de stad Antwerpen 100ft voor de ijver die ze bij het behartigen van de<br />
belangen van de Sint-Michielsabdij te Antwerpen aan de dag leggen. Deze abdij<br />
had hij onder zijn hoede genomen en van aIle cijnsplichten vrijgesteld.<br />
19 De oorspronkelijke akte op perkament is 10 cm hoog bij 20 cm breed. De foto's ervan<br />
werden ons door de heer A. Bousse, afdelingshoofd bij het Rijksarchief te Antwerpen weIwiIIend<br />
bezorgd. Op de keerzijde komen enkele aantekeningen van latere daturn voor<br />
"litera: domini Alberti Romanorum regis" - ,,1290" - ,,!itera recomenda[ta] imperatoris<br />
ad Johanis Brabantie" (l5de e.) - ,,1299" - "Num. 6 C 15" (19de e.) - "Archives<br />
du Royaum~ de Belgique" - "Archives de l'Etat. Anvers" (stempel, 19de e.) -<br />
"Acquis à la vente Vander Straelen-Moons à Anvers, 18 janvier 1886" (Getypt strookje<br />
QPhet perkament geplakt).<br />
20 Succa reproduceert het zegel op iets grotere schaaI. De diameter van het oorspronkelijk<br />
zegel is 95 mm.<br />
21 Succa verwart keizer Frederik 1 met Frederik III. Voor de biografie van Frederik l,<br />
zie W.V. Giesebrecht, Friedrich J.
Niet gedateerde akte (volgens<br />
P.J. Goetschalckx, tussen 1186<br />
en 1190)<br />
Gezegeld (zie hieronder nr. 2)<br />
Oorspronkelijke akte verloren; zie<br />
beneden voor de uitgaven.<br />
Lit.: J.F. Bohmer, Acta imperii selecta, p. 154-155, akte nr. 167; P.J. Goetschalckx,<br />
Oorkondenboek, p. 64-65, akte nr. 39; P.J. Goetschalck.x, Cartularium, IV, p. 597-598,<br />
aktenr.39.<br />
Pen- en waterverftekening<br />
Kunstwerk: geelwassen<br />
majesteitszegel 22 met de beeltenis<br />
van de keizer aan een dubbel Iint<br />
aan een akte van c. 1186-1190 opgehangen<br />
(voor de ontleding zie f. 79, nr. 1)<br />
Datering: 1186-1190<br />
Plaats: in 1608, archief van de<br />
Sint-Michielsabdij. Niet teruggevonden<br />
(zie f. 79, nr. 1)<br />
Succa's commentaar: vermelding van een<br />
aantekening betreffende de akte<br />
op de versozijde. De vermelde<br />
regeringsdata wijzen erop dat<br />
Succa in de mening verkeerde dat<br />
keizer Frederik III (1440-1493)<br />
bedoeld was. Beschrijving van het<br />
zegel met schaarden.<br />
1 GODFRIEDIII(zief.77vo,nr.l).<br />
Begin van een akte waarbij Godfried III, hertog van Lotharingen en markies<br />
van het Roomse Rijk, het akkoord bevestigt dat tussen de Sint-Michielsabdij<br />
te Antwerpen en Everaart de Doven over het erfleen van Eppo van Okkerzeel<br />
gesloten werd.<br />
Lit.: onuitgegeven akte. VervoIg op een andere akte van 1154 over dezelfde aangelegenheid<br />
door P.J. Goetschalckx 23 uitgegeven. ("Acta sunt hec armo Verbi incarnati<br />
MocoLIIII, indictione secunda").<br />
22 Succa's tekening is lichtjes verkleind t.o. van het oorspronkelijke stuk (zie Bibliografie).<br />
De transcriptie van het ornschrift is niet gelijkIuideilid. Er staat te lezen: FREDERIC(US)<br />
DEI GRA(TIA) ROMANO(RUM) IMPERATOR AUG(USTU)S. Over de identiteit van de auteur van de<br />
matrijs van het zegel, zie Mevr. P. Bonenfant, Inleiding, p. 37-38. Diameter van het 001'spronkelijk<br />
zegeI: 86 mm.<br />
23 P.J. Goetschalckx, De abdij van S. Michiels, 4, p. 46-48, akte nr. 2; Oorkondenboek,<br />
p. 22 tot 24, akte nr. Il en Cartularium, 4, p. 571, akte nr. 1I. Betreffeilide de datering, zie<br />
ook aantekening 25.
Pen- en waterverftekening<br />
Kunstwerk: rond zegel van het<br />
ruitertype, de graaf met lans en<br />
lansvaantje 24 naar links dravend<br />
door een dubbellint aan een niet<br />
gedateerde akte opgehangen (na<br />
1154). (voor de ontleding zie<br />
f. 80, nr. 1)<br />
Datering: na 115425<br />
Plaats: in 1608 in het archief van de<br />
Sint-Michielsabdij. Niet teruggevonden<br />
(zie f. 80, nr. 1)<br />
Succa's commentaar:<br />
aantekeningen over de akte en de<br />
begraafplaats van de hertog. Succa<br />
verwart diens regeringstijd (1143:<br />
overlijden van Godfried II - 1183:<br />
Hendrik van Brabant, deeIt in het<br />
bewind) met zijn levensdata (zie f. 77vO).<br />
Lit.: Ch. Butkens, Trophées, J, Preuves, p. 42; P.-F.-X. De Ram, Notice sur les sceaux,<br />
pl. III, zegel nr. 6; A. Verkooren, Inventaire, J, p. 273, nr. 2; CI.G. Dallemagne, Le<br />
Manuscrit, p. 92, nr. 7; P. Bonenfant, La charte du chapitre, p. 33, aant. 6; M. Tourneur-<br />
Nicodème, A propos des sceaux, p. 633, aant. 2; Brussel, AR.A, afgietsel 12390; Brussel,<br />
K.B., hs. 22483, C. de Rietwyck, Sigillographica <strong>Belgica</strong>, f. 15.<br />
1 FILIPS VAN DE ELZAS (zie f. 43v", nr. 2).<br />
Akte waarbij Filips van de Elzas, graaf van Vlaanderen en Vermandois, de<br />
Sint-Michielsabdij de verzekering geeft dat hij al haar goederen en rechten zal<br />
beschermen.<br />
Niet gedateerde akte<br />
(1164-1182) 26<br />
Gezegeld (zie hierna, nr. 2)<br />
Het oorspronkelijke stuk is<br />
verloren; zie beneden voor de<br />
uitgave.<br />
Lit.: P.J. Goetschalckx, Cartularium, IV, p. 591-592, akte nr. 33; P.J. Goetschalckx,<br />
Oorkondenboek, p. 56-58, akte nr. 33.<br />
24 Vertoont eveneens gelijkenis met het afgietsel Brussel, AR.A, 12390 (Kerkelijk Archief,<br />
Abdij van Heylissem, anno 1171). Omschrift: + GO(DEFR)mus. DEI. GRA(TIA).DUX.<br />
LOTHARINGIE. Gelijkvormige tekening. Diameter: 70 mm.<br />
25 Dit zegeltype zou van latere datum zijn dan het voorgaande (f. 77vo, nr. 2). M. Tourneur-Nicodème,<br />
op. cit. meent dat vermits dit zegel aan een akte van 1167-1168 hangt het<br />
hier beschreven zegel van latere datum moet zijn.<br />
26 Steunend op de inhoud dateert P. J. Goetschalckx, op. cit., de akte tussen 1164 en 1182.<br />
2 A<br />
\}<br />
1
Gehoogde pentekeningen<br />
Kunstwerk: A) rond, roodwassen<br />
zegel van het ruitertype, de graaf<br />
met zwaard en schild met de leeuw<br />
naar rechts dravend, aan een<br />
lederen lint aan een niet<br />
gedateerde akte opgehangen<br />
(tussen 1164 en 1168) (voor<br />
ontleding en omschrift zie f. 80vo,nr. 1) 27<br />
Links heeft Succa de buste van de<br />
graaf hertekend<br />
B) rond tegenzegel van het<br />
ruitertype de hertog met lans naar<br />
links dravend 28<br />
Datering: tussen 1164 en 1182 29<br />
Plaats: in 1608 in het archief van<br />
de Sint-Michielsabdij. Niet<br />
tecuggevonden (zie f. 8Ov°,ur. 1)<br />
Wapen:<br />
Q Vlaanderen 30<br />
1<br />
Q Vlaanderen 31<br />
2<br />
Succa's commentaar:<br />
aantekeningen over de oorkonde,<br />
het zegeJ en het tegenzegel.<br />
Lit.: O. Vredius, Sigilla, p. 19-20 en reproduktie; G. Demay, Inventaire des sceaux de la<br />
Flandre, p. 24, or. 138 (pl.); J. Th. De Raadt, Sceaux armoriés, l, 4de d., p. 454; M. Tourneur-Nicodème,<br />
A propos des sceaux, p. 636; Brussel, A.R.A., afgietsel 21704.<br />
1 JAN II (27 september 1275 - 27 oktober 1312), hertog van Lotharingen en<br />
Brabant, zoon van Jan 1 van Brabant en van Margareta van Vlaanderen.<br />
Begin van een akte waarbij Jan II hertog van Lotharingen, Brabant en Limburg,<br />
de eigendommen en de vrijstellingen van de Sint-Michielsabdij te Antwerpen,<br />
binnen het hertogdom Brabant gelegen, die door zijn voorouders<br />
reeds erkend waren, bekrachtigt 32.<br />
27 Het zegel gelijkt op het afgietsel Brussel, A.R.A., or. 21704 (Brugge, Groot-Seminarie,<br />
Archief van Ter Duinenabdij, akte van 1162). Omschrift: + SIGILLUM: PHILIPPI : COMITIS<br />
FLANDRIE : + : De tekening geeft tameUjk nauwkeuri,g het zegel weer maar de woordschikking<br />
verschilt. Diameter: 90 mm.<br />
28 Het tegenzegel stemt overeen met het afgietsel Brussel, A.R.A., or. 21704bis (dit tegenzegel<br />
komt van dezelfde akte van 1162). Omschrift: + ET VIROMANDIE +. Verschi1: ClP het<br />
oorspronkelijke zegel lopen de voorste en achterste benen van het paard door tot in het<br />
omschrift.<br />
29 Vit het onderzoek van de zegels zijn geen nauwkeurige gegevens af te leiden. Indien<br />
het zegel dat door Succa getekend werd overeenstemt met de gravure in O. Vredius,<br />
Sigilla, p. 19 en indien diezelfde Vredius op p. 21 beweert dat Filips van de Elzas in 1178<br />
een nieuw zegel liet vervaardigen, dan vermeldt Vredius toch ook dat zelfs na 1178 de<br />
graaf van Vlaanderen soms het oude zegel gebruikte. Sinds O. Vredius werd geen enkel<br />
systematisch noch volledig onderzoek aan dit probleem gewijd. We kunnen nochtans vermelden<br />
dat M. Tourneur-Nicodème, A propos des sceaux, p. 636, beweert, echter wnder<br />
bronverme1ding, dat het eerste grafelijk zegel slechts tussen 1163 en 1168 gebruikt werd.<br />
30 Op helm en schild.<br />
31 Op lansvaantje en schild.<br />
32 De akte herhaalt bijna woordelijk een akte door Jan l, hertog van Brabant in februari<br />
1283 gegeven (zie f. 8lvo, nr. 1).
Gedateerde akte: "Datum anno Domini<br />
mec nonogesimo septimo in Purificatione<br />
Beate Marie Virginis" (1298, 2 februari).<br />
Pen- en waterverftekeningen<br />
Kunstwerk: rond geelwassen zegel van<br />
het jachttype, het paard naar links<br />
dravend 33 aan een dubbellint aan een akte<br />
van 2 februari 1298 opgehangen. (Voor de<br />
ontleding zie f. 81, Dr. 1)<br />
Links heeft Succa de hertog en de dieren<br />
hertekend.<br />
Gezegeld (zie hierna, nr. 2)<br />
Het oorspronkelijke stuk is verIoren; voor<br />
de uitgave zie hierna.<br />
Datering: 2 februari 1298<br />
Plaats: in 1608 in het archief van de<br />
Sint-Michielsabdij. Niet teruggevonden<br />
(zie f. 81, nr. 1)<br />
Wapen: '0 Brabant met de leeuw 34.<br />
1<br />
Succa's commentaar: identificatie van de<br />
zegelaar; aantekening over de kleur van<br />
hetzegel.<br />
Lit.: Ch. Butkens, Trophées, l, Preuves, p. 134; P.-F.-X. De Ram, Notice sur les sceaux,<br />
p. 35; A Verkooren, Inventaire, l, p. 123-124, nr. 167; CI.G. Dallemagne, Le Manuscrit,<br />
p. 41 en 94, nr. 17; Brussel, AR.A, afgietsel 19003; Brussel, K.B., hs. 22483, C. de<br />
Rietwyck, Sigillographica <strong>Belgica</strong>, f. 46.<br />
1 JAN 1 (1252/1253 - 3 mei 1294), hertog van Lotharingen en van Brabant,<br />
zoon van Hendrik III en van Aleidis van Bourgondië.<br />
Begin van een akte waarbij Jan 1, hertog van Lotharingen en Brabant en markies<br />
van het Roomse Rijk, de abt van de Sint-Michielsabdij te Antwerpen<br />
onder zijn hoede neemt en bevestigt dat al de rechten en vrijheden, door zijn<br />
voorvaderen 35 en andere personen in de verschillende erflenen van Antwerpen<br />
en omgeving geschonken, gehandhaafd blijven.<br />
33 Ret zegel stemt met het afgietsel Brussel, AR.A, nr. 19003 (Gent, Rijksarchief. Oorkonden<br />
der graven van Vlaanderen, nr. 861, anno 1297) overeen. Omschrift: + S(IGIL-<br />
LUM) : lOHANNIS : DVCIS : LOTHARINGIE : BR [1 : [] BVRG(œ). De tekening stemt overeen<br />
maar er zijn afwijkingen in de schiklcing van het omschrift. Op het oorspronkelijk zegel<br />
leest men [LIM]BURG, op de tekening UMBURGIE. Diameter: 70 mm.<br />
34 ln het zegelveld.<br />
35 ln een akte van 2 februari 1298 door Jan II verleend (zie f. 81, Dr. 1) en door P.J.<br />
Goetschalckx, Oorkondenboek, p. 25, akte nr. 435 uitgegeven, wordt voorliggende akte<br />
geciteerd.
1<br />
A B<br />
2 Q Q<br />
1 2<br />
3<br />
Q<br />
3<br />
4<br />
Gedateerde akte: "Datum anno Domini<br />
millesimo ducentesimo octuagesimo<br />
secundo, mense februario JO (jebruari 1283)<br />
Gezegeld (zie beneden nr. 2 en f. 82, nr. 3)<br />
Oor~ronk:elijke akte verloren; voor de<br />
uitgaven zie hieronder.<br />
Lit.: J.F. Willems vermeldt, in Chronique en vers de Jean Van Heelu, p. 572-573, akte<br />
nr. CCXIV, de uitgave van deze akte volgens het cartulariurn van de Sint-Michielsabdij<br />
te Antwerpen; P.R. De Bruyne, Histoire du règne, p. 163; P.J. Goetschalckx, Oorkondenboek,<br />
p. 310-311, akte nr. 281; P.J. Goetschalckx, Cartularium, VIII, p. 400-401, akte<br />
nr. 281.<br />
Gehoogde pentekening.<br />
Kunstwerk: geelwassen zegel van het<br />
ruitertype, de hertog met lans en<br />
lansvaantje naar rechts dravend 36 aan een<br />
zijden lint opgehangen aan een gedateerde<br />
akte van februari 1283<br />
(Yoor ontleding, zie f. 81v·, nr. I)<br />
Ret tegenzegel is op f. 82 nr. 3 voorgesteld<br />
Datering: februari 1283<br />
Plaats: in 1608 in het archief van de<br />
Sint-Michielsabdij. Niet teruggevonden<br />
(zie f. 81v·, nr. 1)<br />
Wapen: Q wapen van Brabant 37<br />
1<br />
Succa's commentaar: aantekeningen over<br />
de hertog en over zijn zegei.<br />
Lit.: Ch. Butkens, Trophées, 1, Preuves, p. 110; P.-F.-X. De Ram, Notice sur les sceaux,<br />
;p. 33, pl. VIII, nr. 16; A. Verkooren, Inventaire, 1, p. 86, nr. 111; CI. G. Dallemagne,<br />
Le Manuscrit, p. 92, nr. 15; M. Tourneur-Nicodème, Les sceaux, p. 127-128; J.P.W.A.<br />
Smit, De Helmtekens, p. 202-203; Brussel, A.R.A., afgietsel 18712; Brussel, K.B., hs.,<br />
22483, C. de Rietwyck, Sigillographica <strong>Belgica</strong>, f. 43.<br />
1 HENDRIK 1 (t 5 september 1235), hertog van Lotharingen, zoon van Godfried<br />
III en van Margareta van Limburg.<br />
Akte waarbij Hendrik 1, hertog van Lotharingen, aan de Sint-Michielsabdij te<br />
Antwerpen gronden en bijhorigheden gelegen in de parochie Lillo aIs Ieen<br />
schenkt.<br />
36 Stemt overeen met afgietsel Brussel, A.R.A., nr. 18712 (Gent, Rijksarchief, 0orkonden<br />
der graven van Vlaanderen, Dr. 223, armo 1283) waarvan het omschrift onvolledig<br />
is. Diameter: 90 mm.<br />
37 Op lansvaantje, schild en dellieed van het paard.
Gedateerde akte: "Datum anno Domini<br />
mcc quinto" (1205)<br />
Gezegeld (zie benedel'l nr. 2)<br />
Lit.: A Kluit, Historia critica, II, 1, p. 284; P.J. Goetschalckx, Oorkondenboek, p. 69.<br />
akte nr. 45; P.J. Goetschalckx, Cartularium, V, p. 299, akte nr. 45.<br />
Gehoogde pentekeningen<br />
Kunstwerk: A) rond zegel van het<br />
ruitertype, de hertog met lans en<br />
lansvaantje met omschrift naar rechts<br />
dravend onvolledig 38 met een dubbellint<br />
aan een gedateerde akte (1205)<br />
opgehangen (voor ontleding zie f. 82, nr. 1)<br />
B) rond tegenzegel van het<br />
ruitertype, de hertog met zwaaiend zwaard<br />
naar rechts dravend zonder omschrift 39.<br />
Vereenvoudigde schets van het tegenzegel<br />
Origineel verloren; zie beneden voor de<br />
uitgaven.<br />
Datering: 1205<br />
Plaats: in 1608, in het archief van de<br />
Sint-Michielsabdij. Niet teruggevonden<br />
(zie f. 82, nr. 1)<br />
Wapen:<br />
\J wapen van Brabant 40<br />
1<br />
Q wapen van Brabant 41<br />
2<br />
Succa's commentaar: regeringsjaren van<br />
de hertog en datum van zijn overlijden.<br />
Aantekening over het tegenzegel.<br />
Lit.: Ch. Butkens. Trophées, 1, Preuves, p. 47; A Kluit, Historia critica. II, 1, p. 284;<br />
P.-F.-X. De Ram, Notice sur les sceaux, p. 20-21 en pl. IV, nrs. 7-8; A. Verkooren, Inventaire,<br />
1, p. 17-18, nr. 13; CI.G. Dallemagne, Le Manuscrit, p. 45 en 92, nr. 8; P. Bonenfant,<br />
La charte du chapitre, p. 34; M. Tourneur-Nicodème, A propos des sceaux, p. 633-<br />
639; Brussel, AR.A, afgietsels nrs. 1568 (zegel) en 462 (tegenzegel); Brussel, K,B., hs.<br />
22483, C. de Rietwyck, Sigillographica <strong>Belgica</strong>, f. 23.<br />
38 Gelijkt op afgietsel Brussel, AR.A, nr. 1568 (Brussel, AR.A, Oorkonden van Brabant,<br />
nr. 13, armo 1206). Omschrift: + SIGILLUM HENRICI DUCIS LOTHARINGIE. Op het zegel<br />
van 1206 komt de ruiter echter minder gedrongen voor en verschilt de helm. ln het omschrift<br />
begint LO van LOTHARINGIE achter de benen van het paard. Diameter: 80 mm. De<br />
interpretatiemoeilijkheden worden in de in1eiding door Mevr. P. Bonenfant uiteengezet.<br />
Het omschrift door Succa overgeschreven is, evenals dat van Kluit, onvolledig.<br />
39 Zie afgietsel Brussel, AR.A, nr. 462 (Brussel, AR.A., Kerkelijk archief, Abdij La<br />
Ramée; anno 1234), waarop echter ET MARCHIONIS voorkomt.<br />
40 Op schild en lansvaantje. Zie Ch. Butkens, op. cit., p. 47 en M. Tourneur-Nicodème,<br />
op. cit., p. 635, aantekening 3.<br />
41 Op het schild.
Gehoogde pentekening<br />
Kunstwerk: rond tegenzegel van het<br />
ruitertYl'e, de hertog met zwaaiend zwaard<br />
naar rechts dravend. Ret omschrift werd<br />
niet overgenomen 42. Op f. 81vo, nr. 2 heeft<br />
Succa het zegel afgebeeld en de akte<br />
waaraan hij opgehangen is, heeft hij op<br />
f. 81vo, nr. 1 overgeschreven. Deze akte is<br />
van februari 1283.<br />
Datering: februari 1283<br />
Plaats: in 1608, archief van de<br />
Sint-Michielsabdij. Niet teruggevonden<br />
(zief. 81vo, nr. 1 )<br />
Wapen: \) Brabant<br />
3<br />
Succa's commentaar: aantekening over het<br />
tegenzegel.<br />
Lit.: Ch. Butkens, Trophées, l, Preuves, p. 110; P.-F.-X. De Ram, Notice sur les sceaux,<br />
p. 33, pl. VIII, nr. 17; A. Verkooren, Inventaire, l, p. 86, nr. 111; CI. G. Dallemagne,<br />
Le Manuscrit, p. 92, nr. 15; J.P.W.A. Smit, De Helmtekens, p. 202-203; Brussel, K.B.,<br />
22483, C. de Rietwyck, Sigillographica <strong>Belgica</strong>, f. 43.<br />
4 Gedateerd en getekend bewijsstuk van abt Denijs Feytens (zie over hem<br />
aantekening 3), de teruggave van de gezegelde akten, door Succa ontleend,<br />
bevestigend.<br />
42 Zie afgietsel Brussel, A.R.A., nr. 18713 (Gent, Rijksarchief, Oorkonden der graven<br />
van Vlaanderen, nr. 223, anno 1283). Diameter: 50 mm. Ret omschrift ET MARCHIONIS<br />
komt erop voor.<br />
43 Op schild en dekkleed van het paard.
10 mei 1615 1. Opsporingen van Succa te Brugge 2. Drie plaatsen werden in het<br />
onderzoek betrokken: het Brugse Vrije 3, de Sint-Donatiuskerk 4 en de O.-L.-<br />
V.-kerk 5. ln tegenstelling met zijn voorgaande reizen, levert Succa geen enkel<br />
bewijs van zijn verblijf in deze stad.<br />
Wapen: Q Wapen van Vlaanderen<br />
1<br />
1 Zie f. 83.<br />
2 België, provo W. Vlaanderen, provinciehoofdplaats.<br />
3 Folio's 85 en 86.<br />
4 Folio's 87 tot 92 en 99vO.<br />
5 Folio's 84, nr. 2 en 93 tot lOlvo.
1 ROBRECHT VAN BETHUNE (-t- 1249 - 17 september 1322) graaf van Vlaanderen,<br />
zoon van Gwijde van Dampierre en van Mathilde van Bethune.<br />
Vermelding van zijn graf te Ieper. Daar Succa deze stad niet aandeed, kan het<br />
ons verwonderen dat er sprake is van dit graf. Ondanks zijn laatste wilsbeschikking<br />
werd de graaf niet te Flines begraven, maar weI in de Sint-Martinuskapittelkerk<br />
te Ieper, in tegenstelling met vele van zijn naaste familieleden<br />
waaronder zijn moeder, zijn vrouw en zijn broer. Zie over dit graf L. Devliegher,<br />
Het graf, p. 178-185 en A. Viaene, Abdijen en Kapittelkerken, p. 27-31.<br />
Pentekening<br />
Kunstwerk: graf van het echtpaar waarvan<br />
Succa slechts twee elementen<br />
overgenomen heeft: een doodshoofd en<br />
een spreuk:band<br />
Datering: 17de eeuw 6<br />
Plaats: in 1615, O.-L.-V.-kerk 7, in de<br />
zuidelijke koorrondgang 8. Niet<br />
teruggevonden.<br />
Succa' s commentaar: plaatsbepaling van<br />
het graf. Kopie van het grafschrift en van<br />
een tweeregelig vers dat op het graf stond.<br />
6 Volgens Cornelius Gailliard (Brussel, K.B., Goethals 1654, f. 82vO)zou Jacoba op 12<br />
augustus 1631 gestorven zijn. Succa heeft de plaats waar de overlijdensdata van de echtgenoten<br />
voorkomen open gelaten; ofwel waren ze onleesbaar ofwel waren ze op het<br />
ogenblik van zijn bezoek nog niet aangebracht. De datum 1661 door J. Gailliard, op. cil.,<br />
vermeld, berust op een lees- of schrijffout.<br />
7 Over deze kerk, zie p. 246.<br />
8 Volgens J. Gailliard, op. cit.
PALEIS VAN RET BRUGSE VRIJE<br />
Het district, dat sinds 1235 gekend was onder de naam "het Vrije", was het<br />
vierde lid van de Staten van Vlaanderen. Het bezat eigen grenzen en rechtsmacht<br />
en behield ze tot de Franse Omwenteling.<br />
Het eerste stenen gebouw van het Brugse Vrije, tussen 1435 en 1440 opgetrokken<br />
werd alras te klein. Tussen 1520 en 1528 werd een nieuw gebouw opgetrokken<br />
dat in 1722 grotendeels verbouwd werd met uitzondering van de vergaderzaal,<br />
die Succa bezocht; ze bestaat nog steeds (Justitiepaleis).<br />
Lit.: [W.H.I. Weale], Le Palais du Franc, p. 46-92, 216-237; A. Duclos, Bruges, Histoire,<br />
p. 351, 446-447; E. Warlop, De Keurbriej, p. 161-186; L. Devliegher, Kunstpatrimonium,<br />
p.44-45.
MARIA VAN BOURGONDIË (13 februari 1457 - 27 maart 1482), dochter van Karel<br />
de Stoute en van Isabella van Bourbon, eerste echtgenote van Maximiliaan van<br />
Oostenrijk.<br />
Potloodtekening<br />
Kunstwerk: houten beeld uit de schouw<br />
van het Vrije; Succa maakte er twee<br />
tekeningen van: een schets (f. 85) en een<br />
uitgewerkte tekening (f. 86)<br />
Datering: 1529-1531 9<br />
Auteurs: de houtsnijders, Guyot van<br />
Beaugrant, Roger de Smet, Herman<br />
G1osencamp, Jakob Crepen, Adriaan<br />
Rasch, naar de tekeningen en modellen van<br />
Lancelot B1ondee1en Jan Mone.<br />
Plaats: in 1615, in de vergaderzaal van het<br />
Vrije. Ze bestaat nog steeds<br />
Wapen:<br />
fi) onvolledig wapen van Bourgondië<br />
1<br />
(nieuw)<br />
fi) Wapen van Bourgondië (oud).<br />
2<br />
Succa's commentaar: identificatie van het<br />
beeld.<br />
Lit.: F. Priem, Documents, p. 1-47; W.H.J. Weale, Lancelot Blondeel, p. 96-100; A. Duclos,<br />
Bruges. Histoire, p. 447; P. Clemen, Lancelot Blondeel, p. 8-17; L. Devliegher,<br />
Kunstpatrimonium, p. 45-46.<br />
Gehoogde pentekening<br />
Kunstwerk: houten beeld; uitgewerkte<br />
tekening naar de schets van f. 85<br />
Wapen:<br />
fi) onvolledig wapen van Bourgondië<br />
1<br />
(nieuw)<br />
fi) Wapen van Bourgondië (oud).<br />
2<br />
Succa's commentaar: plaatsbepaling van<br />
het beeld. Identificatie ervan en vermelding<br />
van het gebruikte materiaa1.
SINT-DONATIUSKERK (kathedraal)<br />
De oudste gegevens over Brugge dateren van het eind der 9de eeuw; de graaf<br />
van Vlaanderen bezat er een versterkt toevluchtsoord, de "Burg" genoemd,<br />
die op de huidige Burg stond. De burchtkapel aan de H. Maagd opgedragen,<br />
ontving de relikwieën van de heilige Donatius, naar wie zij later genoemd<br />
werd. Sint-Donatius die een parochie van het castrum was, werd de zetel van<br />
het kapittel der kanunniken, wier verblijf aldaar in de tweede helft van de Il de<br />
eeuw vaststaat. Toen er te Brugge in 1560 een bisdom werd opgericht, werd<br />
de kerk tot kathedraal verheven. Het eerste gebouw uit duurzaam materiaal<br />
dat door opgravingen kon worden gesitueerd is een burchtkapel die waarschijnlijk<br />
uit de tijd van Arnulf de Grote dateert (918-965). Het centrale plan<br />
kan worden vergeleken met de palatijnse kapel van Aken. Sint-Donatius bezat<br />
een koorgalerij die uitkwam in het paleis van de graaf van Vlaanderen. ln deze<br />
galerij werd Karel de Goede in 1127 vermoord. Het gebouw had tengevolge<br />
van opeenvolgende onlusten, die na de moord plaatsgrepen, fel te lijden en<br />
werd in de tweede helft van de 12de eeuw door een romaanse kerk vervangen.<br />
ln 1316 stortte de toren in; hierdoor ontstond veel schade, maar het romaanse<br />
koor bleef bewaard. Het schip werd hersteld. De kerk werd door de geuzen<br />
verwoest en in de 16de eeuw gerestaureerd. Ze werd in 1799 openbaar verkocht<br />
en het jaar daarop volledig afgebroken.<br />
Lit.: J. Gailliard, Inscriptions funéraires. Eglise Saint-Donat, p. 7-9; H. Pirenne, Histoire<br />
du meurtre; A. Duclos, Bruges. Histoire, p. 314, 445; F.-L. Ganshof, lets over Brugge,<br />
p. 281-303; E. de Moreau, Bruges, kol. 889-892; E.I. Strubbe, De parochies te Brugge,<br />
p. 335-380; J.B. Ross, The Murder; L. Devliegher, Het koor, p. 309-325; E.I. Strubbe,<br />
Van de eerste naar de tweede omwalling, p. 271-300; J. Mertens, Quelques édifices religieux,<br />
p. 146-149; J.A. Van Houtte, Bruges.
Gewassen pentekening<br />
Kunstwerk: tombe met gisant<br />
Datering: begin van de 13de eeuw 10<br />
Plaats: in 1615, noordzijde van het<br />
hoofdaltaar 11.1741 afbraak 12<br />
Succa's commentaar: plaatsbepaling van<br />
de tombe. Vermelding van het aantal<br />
nissen aan de lange zijde. Identificatie van<br />
de overledene. Haar grafschrift op een<br />
loden plaat gegrift komt op f. 87v·, nr. 2<br />
voor.<br />
Lit.: J. Gailliard, Inscriptions funéraires, Eglise Saint-Donat, p. 35-36, pl. IV; E. Reusens,<br />
Eléments, p. 397; C. Dehaisnes, Histoire de l'art, p. 382, pl. X; R. Mullie, Monuments de<br />
Bruges, 2de deel, p. 56-57.<br />
Gewassen pentekening<br />
Kunstwerk: kruisvormig sieraad<br />
Datering: 12de eeuw? 13<br />
Plaats: in 1615, in de Sint-Donatiuskathedraal<br />
tentoongeste1d 14.Niet<br />
teruggevonden<br />
Succa's commellfaar: sterfdatum van de<br />
gravin. Plaatsbepaling van het kruis,<br />
beschrijving en geschiedenis.<br />
10 Te oordelen naar de stijl van het kunstwerk en naar de kledij van het personage:<br />
lang, nauw kleed (bliaud) en schoudermantel. Uitbeeldingen zoals ze in de zijnissen<br />
voorkomen kent men in de 13de eeuw niet; gewoonlijk staan in de nissen afzonderlijke<br />
figuren met wapenschilden. Het gaat niet op te veronderstellen dat de zijwand beschadigd<br />
en gerestaureerd werd, want in de voorgestelde scenes komen harnasonderdelen<br />
voor die uit dezelfde periode dagtekenen als de waarschijnlijke oprichtingsdatum van het<br />
monument. Zie Inleiding, p. 55. ln een prent door J. Gailliard, op. cit., naar een ander<br />
handschrift dan dat van Succa gepubliceerd en dat het graf in perspectief voorstelt, vertonen<br />
de kleine taferelen veel gelijkenis met Succa's tekening.<br />
11 Margareta van de Elzas werd eerst te Brugge in de H. Kruiskerk begraven, later<br />
werd haar stoffelijk overschot in een graf in het middenkoor van de Sint-Donatiuskerk<br />
bijgezet. ln 1352 werd, volgens J. GaiJJiard, op.cit., het graf naar de noordzijde van het<br />
hoofdaltaar verplaatst.<br />
12 Voigens J. Gailliard, op. cit.<br />
13 De bewaarde juwelen uit die periode zijn zeer zeJdzaam. Ben paar steekspelden uit<br />
het Hessisches Landesmuseum te Darmstadt die door sommige auteurs van het einde van<br />
de IOde eeuw worden gedateerd en door anderen van het begin van de llde eeuw, vertonen<br />
veel gelijkenis met dit kruis (zie J. Evans, A History of Jewellery; E. Steingriiber,<br />
Alter Schmuck; H. Kohlhaussen, Europiiisches Kunsthandwerk).<br />
14 Voigens Succa zou het juweel in 1352 bij verplaatsing van de tombe uit het graf van de<br />
gravin verwijderd zijn.
Lit.: Voigens A. Wauters, Marguerite d'Alsace, ko!. 581-582, en J. Gailliard, Inscriptions<br />
funéraires, Eglise Saint-Donat, p. 35, zou het inschrift, dat op een loden plaat gegrift was,<br />
in 1352 bij het verplaatsen van het graf ontdekt zijn. J. Gailliard, op. cit., geeft er een<br />
afschrift van.<br />
1 Burchtvrouwe van Brugge in de 13de eeuw. [JOHANNA VAN CONSTANTINOPEL<br />
(1188 - 5 december 1244), gravin van Vlaanderen, Henegouwen en Namen,<br />
dochter van Boudewijn VI en van Maria van Champagne, echtgenote van Ferdinand<br />
van Portugal, later van Thomas II van Savoie (?) 15].<br />
Pen- en waterverftekening<br />
Kunstwerk: tombe met gisant 16<br />
Datering: eerste helft van de 13de eeuw 17<br />
Plaats: in 1615, in de<br />
Sint-Donatiuskathedraal, zonder nadere<br />
gegevens. Niet teruggevonden.<br />
Lit.: R. MuIlie, Monuments de Bruges, 2de deel, p. 58.<br />
Succa's commentaar: plaatsbepaling van<br />
het graf. Gedeeltelijke kopie van het<br />
grafschrift.<br />
Overeenkomst in 1224 tussen de gravin en Jan van Nesle, kasteelheer te<br />
Brugge over de verkoop van de heerlijkheid van Brugge gesloten, volgens J.<br />
Meyerus en P. D'Oudegherst. Een andere kopie van deze tekst bevindt zich op<br />
f.92.<br />
Lit.: J. Meyerus, Commentarii, fO 70vo; P. D'Oudegherst, Annales, II, p. 107-108; T.<br />
Luykx, Johanna van Constantinopel, p. 141; E. Warlop, De Vlaamse Adel, 1, p. 335-337.<br />
15 Zij Iigt te Marquette (Frankrijk, dép. Nord, kanton Rijsel) begraven en het is niet<br />
uitgesloten dat men een beeld Iiet oprichten dat aan haar titel van burchtvrouwe van<br />
Brugge herinnerde. De verjaardag van haar dood werd in de Sint-Donatiuskerk gevierd<br />
(zie L. Gilliodts-Van Severen, L'obituaire, p. 326). De tekst bij Succa's tekening heeft<br />
eveneens op haar betrekking (zie nr. 2 en f. 92).<br />
16 Het kan niet met zekerheid uitgemaakt worden of het hier om een twee- of driemensioneel<br />
voorwerp gaat en of het van steen of van metaal is.<br />
17 Te oordelen naar de versiering van het graf en de kledij van de gisant, o.a. de haarvlecht<br />
(touret).<br />
18 Te oordelen naar de kledij (wambuis met opstaande kraag en mutsvormige kaproen)<br />
zou het beeld tot het einde van de 14de eeuw teruggaan. Er is nochtans een inscriptie op<br />
het voetstuk die vermeldt dat het in 1609 "vernieuwt" werd. Is daaruit te besluiten dat<br />
het beeld toen vernieuwd of slechts gerestaureerd werd? ln ieder geval wijst het zwaard<br />
in zijn huidige vorm op de hersteIling van 1609.
Pen- en waterverftekening<br />
Kunstwerk: gebeeldhouwd en geverfd<br />
houten beeld. Detail van de gordel van de<br />
graaf.<br />
Datering: einde van de 14de eeuw?<br />
1609? 18<br />
Plaats: in 1615, in de kapel van de<br />
H. Maagd 19. Nu in het schip van de<br />
Sint-Salvatorskathedraal te Brugge<br />
Succa's commelltaar: plaatsbepaling en<br />
identificatie van het beeld. BeschrijvilJig.<br />
Lit.: J. Gailliard, Ephémérides, p. 110; W.H.J. Weale, Bruges, p. 61; K. Westendorp, Die<br />
Anfange, p. 42; LM. De Smet, Bijdrage, p. 117-157; J. De Smet, De H. Karel de Goede,<br />
p.62-64.<br />
Pentekening<br />
Kunstwerk: een steen met drie driehoekige<br />
inkervingen duidt de plaats aan waar de<br />
graaf vermoord werd<br />
Gewassen pentekening<br />
Kunstwerk: tombe met gisant en<br />
grafschrift (f. 90). Aan volgende details<br />
werd bijzonder belang gehecht: a) de<br />
gordel (f. 90), b) de rechter voet, c) de<br />
rechter knie, d) de helm (f. 90vO)<br />
Datering: tussen 1354 en 1362 opgericht 20<br />
Plaats: in 1615, zuidkant van het koor bij<br />
de afsluiting 21. ln 1741, H. Sacramentskapel.<br />
ln 1785,afbraak 22<br />
Plaats: in 1615, in de koorgalerij. Nu<br />
museum van de Sint-Salvatorskathedraa1 te<br />
Brugge<br />
Succa's commentaar: betekenis en<br />
plaatsbepaling van de steen.<br />
Wapen: \J wapen van Vlaanderen<br />
1<br />
Succa's commentaar: plaatsbepaling van<br />
het graf. Kopie van het grafschrift.<br />
Foutieve oveI'lijdensdatum. Beschrijving<br />
van de gordel van het personage. Zie ook<br />
een beschrijving van het graf f. 90v'.<br />
Lit.: A. Pinchart, Archives, l, p. 127-128, II, p. 142-143; J. Gailliard, Inscriptions<br />
funéraires, Eglise Saint-Donat, p. 36, en pl. V; C. Dehaisnes, Histoire de l'art, p. 478-479;<br />
M. Devigne, La sculpture mosane, p. 98.<br />
19 Volgens J.M. De Smet, Bijdrage, p. 137.<br />
20 Brussel, A.R.A., R.K.. 773, f. 127 (naar A. Pinchart, op. cit., l,p. 127-128). De wapenrusting<br />
doet eerder aan de periode ca. 1370 denken; zie inleiding p. 67-68.<br />
21 Het graf werd voor het hoofdaltaar opgericht en in de loop van de 15de eeuw tegen de<br />
koorsluiting verplaatst.<br />
22 Brussel, A.R.A., Privé Raad, 265, f. 17v· (naar A. Pinchart, op. cit., II, p. 142-<br />
143).
Pentekening<br />
Kunstwerk: graf met gisant waarvan de<br />
volgende details weergegeven zijn:<br />
rechtervoet, rechterknie en helm. Voor<br />
commentaar op de volledige tekening van<br />
de gisant zie f. 90<br />
Succa's commentaar: beschrijving van het<br />
graf.<br />
AFSTAMMING VAN DE FORESTIERS EN VAN DE GRA VEN VAN VLAANDEREN.<br />
Dit opschrift dat zich links van het koor bevond, vermeldde de namen van<br />
forestiers en van de graven van Vlaanderen vanaf Liederik (9de eeuw) tot Filips<br />
de Schone (1478 - 25 september 1506).<br />
GUNILDE (t 21 augustus 1042), dochter van Knoet 1, koning van Denemarken,<br />
en van Emma, echtgenote van keizer Hendrik III de Zwarte (t 18 juli 1038).<br />
Apocrief opschrift te harer nagedachtenis.<br />
Lit.: [W.H.J. WeaIe], Inventaire du trésor, p. 325-326; J. Gailliard, Inscriptions funéraires.<br />
Eglise Saint-Donat, p. 206, situeert dit opschrift op het altaar van de kapel van de<br />
Man van Smarten. Door interne kritiek bewijst de auteur echter dat dit opschrift in feite<br />
een in memoriam was voor prinses Gunilde, dochter van graaf Godwin en van Githa<br />
(t 24 augustus 1087) (p. 206 en aantekening 1 en p. 207).<br />
JOHANNA VAN CONSTANTINOPEL (zie f. 88, m.l).<br />
Een andere kopie, van een verschillende hand, van de verbintenis van 1224<br />
tussen deze gravin en Jan van Nesle, kasteelheer van Brugge, aangegaan<br />
nopens de verkoop van de heerlijkheid van Brugge. Zie daarover f. 88, m. 2.
O.-L.-VROUWKERK<br />
ln de tweede helft van de 9de eeuw stond op de plaats waar zich nu de kerk<br />
bevindt een kapel, aan de H. Maagd gewijd, die buiten de wallen van de Burg<br />
gebouwd was. V66r 1089 was ze parochiekerk en in 1091 werd ze collegiale<br />
kerk. Het schip en de zijbeuken van de huidige kerk werden in het tweede<br />
kwart van de 13de eeuw gebouwd, de dwarsbeuk en het koor in de tweede<br />
helft van de eeuw. ln 1335 was het gebouw voltooid. Op het einde van de 14de<br />
eeuw werd een vierde schip bijgebouwd en een vijfde in het midden van de<br />
15de eeuw. De 13de-eeuwse toren werd in de 15de eeuw opgetrokken. De<br />
Lanchalskapel die uit dezelfde periode dateert, werd in de jaren 1812-1816<br />
gedeeltelijk gerestaureerd. Gedurende de beeldenstorm werden talrijke grafmonumenten<br />
met de hamer beschadigd.<br />
Lit.: A. Duclos, Bruges, p. 473-480; E. de Moreau, Bruges, kol. 890-894; E.I. Strubbe,<br />
De parochies te Brugge, p. 355-380; L. Devliegher, De opkomst, p. 188-201; J. de<br />
Borchgrave d'Altena, L'église Notre-Dame, p. 29-44; L. Devliegher, Bruges, Eglise Notre-<br />
Dame, p. 22-23.
Pentekening<br />
Kunstwerk: tombe met gisant die Succa ais<br />
volgt voorgesteld heeft:<br />
a) de gisant van boven af gezien (f. 93vO);<br />
b) gisant en voetstuk van boven af gezien<br />
(f.94);<br />
c) detail rechts van de mantelkraag met<br />
sluithaak (f. 94vO);<br />
d) detail van de haartooi met net (f. 94vO);<br />
e) de kroon van boven af gezien (f. 94vO);<br />
f) bovenste gedeelte van het hoofd met<br />
kroon rustend op een kussen (f. 94vO);<br />
g) de stamdelen van moederszijde die zich<br />
op de lange linkerzijde bevonden 23 (f. 101);<br />
h) een schets van het wapen van Karel de<br />
Stoute dat tussen de stamdelen van<br />
vaderszijde, op de lange rechterzijde van<br />
het graf, voorkwam 24 (f. lm VO)<br />
Succa heeft ook tweemaal het grafschrift<br />
van de hertogin afgeschreven (zie f. 98 en<br />
99)<br />
Datering: tussen 1495 en 1502<br />
uitgevoerd 25<br />
Kunstenaars: Reinier 1 of Reinier II van<br />
Tienen, volgens een model van Jan<br />
Borman. Vergulder: Pieter de Beckere 25<br />
Plaats: in 1615, noordkant van het<br />
kerkkoor; in 1796 werden het grafbeeld en<br />
de versiering uit elkaar genomen en<br />
verborgen; in 1806 werd het graf in de<br />
LanchalskapeI, waar het zich trouwens<br />
nog steeds bevindt, heropgericht 26.<br />
Lit.: J. GailIiard, Ephémérides, p. 188; A. Pinchart, Notice historique, p. 227-238; J. Gailliard,<br />
Inscriptions funéraires. Eglise Notre-Dame, p. 25, pl. X en XII; J. Duverger, De<br />
Meesters, p. 131; F. Salet, Les tombeaux, p. 45-51; L. DevIiegher, Kunstpatrimonium,<br />
p. 50; M. Vermeersch, De praalgraven, p. 152-156.<br />
Kunstwerk: tombe met gisant; het<br />
graibeeld en het voetstuk van boven af<br />
gezien (b). Zie inhoudsopgave f. 93vO.<br />
23 Toen het praalgraf, waarschijnIijk in 1806, opnieuw werd ineengezet, werd de ligging<br />
van de gisant tegenover die van het voetstuk gewijzigd zodat de door Succa getekende<br />
wapenstukken zich rechts van de gisant bevinden. De tekening van Succa bevestigt de<br />
gevolgtrekkingen van M. Vermeersch, op. cit.<br />
24 Nu links, cf. aant. 23.<br />
25 Documenten gedeeltelijk door A. Pinchart, op. cit. gepubliceerd.<br />
26 Zie J. GailIiard, Ephémérides.
Pentekeningen<br />
Kunstwerk: tombe met gisant; de volgende<br />
bijzonderheden werden getekend: een<br />
detail rechts van de mantelkraag met<br />
sluithaak (a), een detail van de haartooi<br />
met net (b), de kroon van boven af gezien<br />
(c), het boveIlSite gedeelte van het hoofd<br />
met kroon rustend op een kussen (d).<br />
Zie inhoudsopgave f. 93vo.<br />
KAREL DE STOUTE (10 november 1433 - 5 januari 1477), hertog van Bourgondië,<br />
zoon van Filips de Goede en van Isabella van Portugal.<br />
Pen- en waterverftekening over een<br />
potloodschets<br />
Kunstwerk: tombe met gisant waarvan<br />
Succa de volgende tekeningen heeft<br />
uitgevoerd: de gisant 27 en het voetstuk in<br />
profiel (rechterzijde) 28 (f. 95vo), met de<br />
starndelen aan vaderszijde; gisant en<br />
voetstuk van bovenaf gezien (f. 96vO),het<br />
gedenkschild met de schildhouders aan het<br />
voeteinde (f. 97, n. 2, a), gedenkschild met<br />
grafschrift van de hertog. Dit werd door<br />
Succa tot driemaal toe overgeschreven<br />
(zie f. 96, 97, nr. 1 en 100; de rechterarm<br />
in ,profifll (f. 97, nr. 2, b), de mantelrand<br />
(f. 97, nr. 2, c), het rechterbeen in profiel<br />
(f. 97, nr. 2, d)<br />
Datering: tussen 1558 en 1566<br />
uitgevoerd 29<br />
Auteurs: de bee:ldhouwer en gieter Jacob<br />
Jongbelinck en de steenhouwers Josse Aerts<br />
en Johan de Smedt 29<br />
Plaats: in 1615, zuidkant van het kerkkoor;<br />
in 1796, werden de gisant en de<br />
versieringen uit elkaar genomen en<br />
verborgen; in 1806 werd het graf in de<br />
Lanchalskapel heropgericht en bevindt er<br />
zich nog 30<br />
27 De handen zijn getekend op de andere halve bladzijde van het bifolium, dat uitgesneden<br />
en overgeplooid werd. Ze zouden dus van dezelfde période zijn aIs de tekening. Toch<br />
verschilt de armplaat van die op het grafbeeld.<br />
28 Zoals voor het graf van Maria van Bourgondië bevinden de wapenschilden die door<br />
Succa getekend zijn zich nu eveneens links van het beeld. Zie aantekening 23. Zie ook in<br />
L. Smolderen, op. cit., een vergelijkende studie tussen de tekeningen van Succa en de<br />
huidige staat van het gedenkteken.<br />
29 Document uitgegeven door J. Gailliard, Inscriptions funéraires, Eglise Notre-Dame,<br />
p. 18-23.<br />
30 Zie J. Gailliard, Ephémérides, p. 188.
Wapen: Ontwerpen van de stamboom:<br />
Cornelius Gailliard<br />
'ïJ Wapen van Bourgondië met keten van<br />
1<br />
de Orde van het Gulden Vlies 31<br />
'ïJ Wapen van Bourgondië (oud)<br />
2<br />
'ïJ Wapen van Lotharingen<br />
3<br />
'ïJ Wapen van Brabant<br />
4<br />
'ïJ Wapen van Limburg<br />
5<br />
'ïJ Wapen van Luxemburg<br />
6<br />
'ïJ Wapen van Gelre<br />
7<br />
'ïJ Wapen van Vlaanderen 32<br />
8<br />
'ïJ Onvolledig wapen gedeeld<br />
9<br />
'ïJ Wapen van Beieren<br />
10<br />
'ïJ Gedeeld wa,pen 1. Beieren 2. Habsburg<br />
Il<br />
'ïJ Schets van het wapen van Henegouwen<br />
12<br />
'ïJ Schets van het gedeelde wapen<br />
13<br />
1. Henegouwen 2. Valois<br />
'ïJ Wapen van Brig<br />
14<br />
'ïJ Gedeeld wapen 1. Brig 2. Polen<br />
15<br />
'ïJ Wapen van Bohemen<br />
16<br />
'ïJ Schets van een gedeeld wapen<br />
18<br />
(Vlaanderen en Brabant?)<br />
'ïJ<br />
1<br />
249<br />
'ïJ \J \J \J \J \J \J<br />
2 3 4 5 6 7 8<br />
\J 'ïJ \J \J \J \J \J \J \J<br />
9 10 11 12 13 14 15 16 17<br />
\J \J \J \J \J<br />
18 19 20 21 22<br />
\J 'ïJ \J \J<br />
23 24 25 26<br />
\J Schets van het wapen van Beieren<br />
19<br />
\J Schets van het gedeelde wapen<br />
20<br />
1. Beieren 2. Hene,gouwen<br />
\J Schets van het wapen van Brig<br />
21<br />
\J Schets van het gedeelde wapen<br />
22<br />
1. Brig 2. Bohemen<br />
'ïJ Schets van het wapen van Bourgondië<br />
23<br />
\J Sche'ts van het wapen van Beieren<br />
24<br />
\J Schets van het gedeelde wapen<br />
25<br />
1. Bourgondië 2. Beieren<br />
\J Schets van het ,gedeelde wapen<br />
26<br />
1. Henegouwen 2. Brig 33<br />
Succa's commentaar: gedeeltelijke kopie<br />
van het bijschrift dat zich op de lange<br />
rechterzijde van het uiteinde van de tombe<br />
bevindt.<br />
Lit.: J. Gailliard, Ephémérides, p. 186-189; Idem, Inscriptions funéraires. Eglise Notre-<br />
Dame, p. 17-23; F. Salet, Les tombeaux, p. 47, 51-54; L. Devliegher, Kunstpatrimonium,<br />
p. 50-51; M. Vermeersch, De praalgraven, p. 152-156; L. Smolderen, Le tombeau, p. 218-<br />
225, afb.<br />
31 Op de wapenrok van de gisant.<br />
32 Op de hollijst van de deksteen.<br />
33 Aigemeen overzicht van de zestien kwartieren aan vaderszijde van Karel de Stoute en<br />
hun identificatie, zie J. GaiJIiard, Inscriptions funéraires, Eglise Notre-Dame, 1, 2de deel,<br />
pl. V.
Grafschrift van de hertog. Twee andere<br />
kopieën met enkele varianten komen op<br />
folio's 97 en 100 voor. Zie inhoudsopgave<br />
f.95v·.<br />
Pen- en waterverftekening<br />
Kunstwerk: tombe met gisant; grafbeeld<br />
en voetstuk van bovenaf gezien. Zie<br />
inhoudsop,gave f. 95v·<br />
Wapen:<br />
\J schets van het wapen van Bourgondië<br />
1<br />
met keten van het Gulden Vlies 34<br />
\J Schets van het wapen van Artesië 35<br />
2<br />
Grafschrift van de hertog. Twee andere<br />
kopieën, met enkele varianten op foiio's<br />
96 en 100. Voor inhoudsopgave, zie f. 95v·.<br />
Pentekeningen over potloodschets<br />
Kunstwerk: graf met gisant; de voigende<br />
bijzonderheden werden getekend: het<br />
gedenkschild met de schildhouders, aan<br />
het voeteinde van de gisant (a), de<br />
rechterarm in profiel (b), de mantelboord<br />
34 Door de gisant gedragen.<br />
35 Dit wapen bevindt zich op de hollijst van de dekpiaat.<br />
Succa's commentaar: aanduiding van de<br />
gezichtshoek van waaruit het graf getekend<br />
werd en identificatie van de wapens die<br />
zich in een hoiprofiel aan de voeten van de<br />
hertog bevinden.<br />
(c) en het rechterbeen in profie! (d). Zie<br />
inhoudsopgave f. 95v·.<br />
Succa's commentaar: piaatsbepaling van<br />
het grafschrift. Gedeeltelijke beschrijving<br />
van de armbescherming. Toelichting over<br />
de schets van het been.
MARGARETA VAN YORK (3 mei 1446 - 23 november 1503), dochter van Richard<br />
van York en Cecilia Nevil, derde echtgenote van Karel de Stoute 36.<br />
Potloodtekening, gedeeltelijk met de pen<br />
bijgetekend<br />
Kunstwerk: gIasraam<br />
Datering: 16de eeuw 37<br />
Plaats: in 1615, in het kerkkoor, rechts<br />
boven het hoofdaltaar 38. Niet<br />
teruggevonden.<br />
Wapen:<br />
'V gedeeld 1. Bourgondië 2. Engeland<br />
1<br />
'V Wapen van Engeland 39<br />
2<br />
Succa's commentaar: identificatie van het<br />
beeld, vermelding van het gebruikte<br />
materiaaI en plaats van het kunstwerk.<br />
Liefdeknopen bij het wapen van de<br />
hertogin en korte beschrijving van de<br />
kledij.<br />
Lit.: J. Gailliard, Inscriptions funéraires, Eglise Notre-Dame, p. 1, 527 en pl. III; O.<br />
Rubbrecht, L'origine du type familial, p. 58-59; H. Adhémar, Le Musée National du<br />
Louvre, p. 16.<br />
Grafschrift van de hertogin. Een andere<br />
kopie, met enkele speIIingsvarianten<br />
bevindt zich op f. 99. Zie de beknopte<br />
beschrijving van het graf f. 93v·.<br />
Grafschrift van de hertogin. Een andere<br />
kopie op f. 98. Zie de korte beschrijving<br />
van het graf f. 93v·.<br />
36 De tekening geIijkt niet op de met tamelijk grote zekerheid geidentificeerde portretten<br />
van de prinses, door O. Rubbrecht en H. Adhémar geciteerd.<br />
37 Te oordelen naar de tegenstrijdigheden in de kledij, vooral de topperhoed, die na 1480<br />
verdwijnt, en de 16de-eeuwse splitmouwen.<br />
38 Naar de door J. GailIiard, op. cit., uitgegeven prent.<br />
39 Op de manteI.
1 GUIDO AMATI (t 24 oktober 1304) ridder, penning meester van de graaf van<br />
Vlaanderen Gwijde van Dampierre.<br />
Beschrijving van zijn graf dat in de<br />
kooromgang ge,plaatst was. Kopie van<br />
het grafschrift.<br />
2 JACOB VAN BOURBON (1445 - 22 mei 1468), zoon van Karel 1, hertog van<br />
Bourbon en van Agnes van Bourgondië.<br />
Beschrijving van zijn graf dat tegen de<br />
noordelijke koorsluiting geplaatst was.<br />
Kopie van het grafschrift.<br />
Grafschrift van de hertog. Twee andere<br />
kopieën met enkele spellingsvarianten op<br />
f. 96 en 97, TIf. 1. Zie de inhoudsopgave<br />
f.95vo.<br />
Pentekening<br />
Kunstwerk: tombe met gisant; schets van<br />
de stamdelen aan moederszijde die zich<br />
links op het voetstuk bevonden 23. Zie<br />
f.93vo.<br />
Wapen:<br />
'iJ schets van het gedeeide wapen<br />
1<br />
1. Bourgondië 2. Bourbon<br />
\} schets van het gedeelde wapen<br />
2<br />
1. Beieren 2. Brig<br />
\} schets van het wapen van Auvergne 40<br />
3<br />
Succa's commentaar: identificatie van de<br />
stamdelen aan moederszijde.<br />
40 Beschrijving en nauwkeurige identificatie van de zestien kwartieren aan moederszijde<br />
van Maria van Bourgondië in J. Gailliard, Inscriptions funéraires, Eglise Notre-Dame, I,<br />
2de deel, pl. XII. Aan de hand van Isenburg, Stammtafeln en J. Gai1liard, op. cil.,<br />
kunnen sommige leemtes van Succa aangevuld worden.
Pentekening<br />
Kunstwerk: tombe met gisant; schets van<br />
het wapen van Karel de Stoute onder de<br />
stamdelen aan vaderszijde, op de lange<br />
rechterzijde van het graf. Zie f. 93v O 24<br />
Wapen: \J schets van het wapen van<br />
1<br />
Bourgondië met keten van het Gulden<br />
Vlies 41.<br />
Succa's commentaar: identificatie van het<br />
wapen van Karel de Stoute.<br />
41 De zestien kwartieren aan vaderszijde in J. Gailliard, Inscriptions funéraires, Eglise<br />
Notre-Dame, 1, 2de deel, pl. X.
15. NIET GELOKALISEERDE<br />
FOLIO'S<br />
WENCESLAS 1 (25 februari 1337 - 7 december 1383), hertog van Luxemburg,<br />
Brabant en Limburg, zoon van Jan van Luxemburg, koning van Bohemen en<br />
van Beatrijs van Bourbon en tweede echtgenoot van Johanna, hertogin van<br />
Brabant.<br />
Tekening in zwart en rood krijt en enkele<br />
pennetrekken (uit de tijd?)<br />
Kunstwerk: schilderij 1<br />
Datering: 15de eeuw? 2<br />
Auteur: onbekend 3<br />
Plaats: einde der 16de - begin der 17de<br />
eeuw, door Succa niet nader bepaald 4.<br />
Niet teru,ggevonden<br />
Succa's commentaar: identificatie van de<br />
figuur en enkele aantekeningen over de<br />
kleuren.<br />
Lit.: K. Westendorp, Die Anfange, p. 72; F. Lyna, Vit en over handschriften, p. 321-<br />
326, afb.; E. Panofsky, Early Netherlandish Painting, J, p. 424, aantekening 4 van p. 171;<br />
Ch. Sterling, La peinture de portrait, p. 293-296, afb. 187; J. Duverger, Jan van Woluwe,<br />
p. 8, 12-15, afb. 1.<br />
1 Dit portret gelijkt op een schilderij dat in de verzameling Thyssen te Lugano-Castagnola<br />
(Stiftung Schloss Rohoncz, cat. 1958, nr. l42a) bewaard wordt. Het is herkenbaar aan<br />
een inscriptie op de keerzijde en zou het paneel kunnen zijn dat Margareta van Oostenrijk<br />
in haar bezit had. Op Succa's tekening kan de aanduiding "bleu" op de mouw van het<br />
bovenkleed van de hertog die hypothese staven: blauw was inderdaad de lievelingsk1eur<br />
van Wenceslas en in de inboedelinventaris van Margareta van Oostenrijk die in 1516<br />
opgemaakt werd, heet het portret van Wenceslas "le duc Bleu de Brabant". Nochtans<br />
betwijfelt J. Duverger, op. cit., p. 11 of "bleu" dan weI "Wen" dient gelezen te worden.<br />
2 De bloem in de hand en de vorm van de kaproen laten veronderstellen dat Succa een<br />
schilderij van het begin van de 15de eeuw heeft nagetekend. Dit schilderij was waarschijnlijk<br />
een gemoderniseerde kopie van een 14de-eeuws portret. We weten dat er ten<br />
minste één portret van de hertog uit die tijd heeft bestaan, ni. op een drieluik, in 1384<br />
door zijn weduwe aan haar schilder en miniaturist Jan van Woluwe besteld.<br />
3 F. Lyna en J. Duverger, op. cit., nemen aan dat het schilderij dat Succa natekende, dat<br />
van Jan van Woluwe was. Deze mening wordt, om redenen die hierboven (aantekening<br />
2) aangehaald zijn, door K. Westendorp, E. Panofsky en Ch. Sterling, op. cit., niet<br />
gedeeld.<br />
Bevond dit portret zich in de karmelietenkerk te Brussel bij het graf van Johanna van<br />
Brabant? ln de oude band bevond dit aJleenstaande folio zich juist v66r de tekening van<br />
het graf van de hertogin. J. Duverger, op. cit., wijst erop dat Johanna in 1384 een schilderij<br />
van Jan van Woluwe aan haar neef Filips de Stoute geschonken heeft. Omstreeks<br />
1600 zou het schilderij nog bestaan hebben en zou toen door Succa getekend zijn.
Tekening in zwart krijt<br />
De omtrekken en de hoofdlijnen zijn op de<br />
versozijde, zoals ze bij doorvallend licht<br />
Gewassen potloodtekening; enkele trekken<br />
met pen en rood krijt<br />
Tekeningen met potlood, rood krijt en<br />
enkele pentrekken<br />
konden verschijnen (door een latere hand?)<br />
doorgetrokken. De gelaatsuitdrukking van<br />
het personage werd sterk gewijzigd.<br />
Plaats: einde der 16de - begin der 17de<br />
eeuw, niet nader bepaald.<br />
Plaats: op het einde der 16de - begin der<br />
17de eeuw, met nader bepaald.<br />
5 Mondelinge mededeling van de H. Xavier Misonne, departementshoofd bij het Koninklijk<br />
Instituut voor Natuurwetenschappen van België, op 22 november 1971.
MAXIMILIAAN II VAN OOSTENRIJK (31 juli 1527 - 12 oktober 1576), Rooms keizer,<br />
39ste koning van Hongarije en 18de koning van Bohemen, zoon van Ferdinand<br />
1en van Anna van Bohemen.<br />
Gewassen pentekening; enkele trekken met<br />
rood krijt. De kleine schets is met de pen<br />
over een ruwe potloodschets getekend<br />
Kunstwerk: gebeeldhouwd borstbeeld.<br />
Succa maakte er een kleine schets van in<br />
de linkerbovenhoek en een uitgewerkte<br />
studie over de volledige oppervlakte van<br />
het bifolium 6<br />
Datering: 1570-15767<br />
Plaats: einde der 16de - begin der 17de<br />
eeuw door Succa niet nader bepaald 8<br />
Niet teruggevonden<br />
Wapen: 'V Keten van het Gulden Vlies 9<br />
1<br />
Succa' s commentaar: identificatie van de<br />
figuur.<br />
Over de identificatie van' het personage blijft geen twijfel bestaan wanneer het vergeleken<br />
wordt met het getekende en gedateerde portret door Antonio Moro in 1550 uîtgevoerd<br />
(Madrid, Pradomuseum, cat. nr. 2111), met de penning van Joachim DeschJler<br />
van 1558 (er is een exemplaar van in het Penningkabinet te Wenen; zie K. Domanig,<br />
À"lteste Medailleure, p. 29) en vooral met die van AllJtonioAbondio de JOngiere,van 1575<br />
(een exemplaar vroeger aanwezig in de G. Dreyfusverzameling, Parijs. Zie V. Tourneur,<br />
La numismatique, p. 243-44, nr. 13, pl. 99) waar de figuur ,geharnast, in profiel, en met<br />
baard en snor ongeveer dezelfde leeftijd schijnt te hebben. De keiur draagt de keten van<br />
het Gulden Vlies dat hij in 1546 ontving.<br />
7 Volgens de wapenrusting; gestaafd door vergelijking met de bovenvermelde penning<br />
door Antonio Abondio de Jongere uit 1575.<br />
8 Maakte dit borstbeeld deel uit van de, verzameling van de aartshertogen Albrecht en<br />
Isabella? We weten dat Maxirniliaan II de vader van de aartshertog was. Volgens een<br />
inventaris van 1659 bestonden er in de "keizergalerij" van het paleis te Brussel, dertien<br />
stenen borstbeelden, waaronder dat van Maximiliaan II (Zie M. De Maeyer, Albrecht en<br />
Isabella, p. 444).<br />
9 Door het personage gedragen.
FREDERIK III (24 september 1415 - 14 augustus 1493), Duitse keizer, zoon<br />
van Ernest J, hertog van Oostenrijk en van Zimburg van Massovia.<br />
Pentekening op bruin-rood getint papier;<br />
enkele hoogse1s<br />
Kunstwerk: schilderij (?) 10<br />
Datering: einde der 15de of begin der<br />
16de eeuw<br />
Plaats: einde der 16de - beginder 17de<br />
eeuw, door Succa niet nader bepaa1d.<br />
Niet teruggevonden<br />
Wapen:<br />
\J schets van de keten van het Gulden<br />
1<br />
Vlies 11.<br />
Succa's commentaar: identificatie van het<br />
personage.<br />
Lit.: G. Habich, Inkunabeln, p. 312-315; E. Buchner, Das deutsche Bildnis, p. 116-117,<br />
121, afb. 28, 29, 127, 127a; H. Dornik-Eger, Kaiser Friedrich Ill, p. 64-86, 382, 398-400.<br />
10 Onder de talrijke bestaande portretten van Frederik III vermelden wij er een aantal<br />
gekozen omwille van hun gelijkenis met de tekening uit de <strong>Memoriën</strong>: portret, ca. 1490<br />
door een Oostenrijkse meester (?) geschilderd (Wenen, veiling in het Dorotheum op 5 juni<br />
1931); portret, ca. 1513, in de kring van de Meester van de Habsburgers geschiJderd<br />
(kasteel Ambras, inv. nr. 432); Aanbidding der Drie Koningen, ca. 1500 door de Meester<br />
van de Habsburgers (?) (Wenen, Kunsthistorisches Museum, inv. nr. 127A), door de<br />
Meester van Frankfurt (o.a. Antwerpen, Kon. Museum voor Schone Kunsten, cat. nr.<br />
168 en Stuttgart, Württembergische Staatsgalerie, cat. nr. 121) en door Joos van Kleef,<br />
ca. 1512 (Dresden, GemaldegaJerie, cat. nr. 809); bronzen medaillon, door een Zuidduitse<br />
kunstenaar, tussen 1500 en 1513 (Graz, Museum für Kulturgeschichte und Kunstgewerbe).<br />
Ze zijn aJle, rechtstreeks of onrechtstreeks terug te voeren tot een verloren<br />
portret dat tussen 1475 en 1485 geschiklerd werd. ln sommige gevallen draagt de keizer,<br />
zoals hier, de keten van het Gulden Vlies, dat hij in 1491 ontving.<br />
11 Door het personage gedragen.
De vorsten zijn onder de rubriek van het land waar ze regeerden gerangschikt; de<br />
koningen en keizers zijn daarenboven ook bij hun voomamen vermeld; de andere<br />
personages zijn met hun familie- of geslachtsnaam geciteerd, of met hun voomaam<br />
indien zij niet met zekerheid geïdentificeerd zijn.<br />
De cijfers verwijzen naar de folio's.<br />
Abondio, Antonio, de Jongere,<br />
l04v·-I05 n<br />
Aerts, Josse, 95v·, 96v·, 97<br />
Albrecht 1 van Habsburg, 78<br />
Albrecht, aartshertog van Oostenrijk,<br />
74 n, 104v·-105 n<br />
Allen, William, 69v·.<br />
Aloul, Jean, 33 n, 49<br />
Amati, Guido, 99v·<br />
Ange, Pieter, Leuven n 4, 67<br />
Angenost, David (dom), Flines n 3, 8v·<br />
Anjou, Sibylle van, 48<br />
Aragon, Johanna van, of de waanzinnige,<br />
75<br />
Artesië<br />
graven: Robrecht 1,36,44, 44v·, 47<br />
Robrecht II, 21v·<br />
zie ook<br />
Bourgondië, Eudes IV van<br />
gravin: Mathilde, 21, 2Iv·, 28, 29,<br />
29v~30,31,32,33,38<br />
Aubigny, Pierre d', 21v·<br />
Avesnes, Boudewijn van, 7<br />
Bouchard, 4v·<br />
Jan, graaf van Henegouwen, 7<br />
Willem 1, graaf van Henegouwen, 77<br />
Bailleul, Pieter II van, 49<br />
Beaugrant, Guyot van, 85, 86<br />
Beckere, Pieter de, 93v·, 94, 94v·, lOI,<br />
IOlv·<br />
Beieren, Jacoba van, l, 54v·, 57<br />
Margareta, 22v·,60<br />
Bethune, Mathilde van (echtg. van<br />
Gwijde van Dampierre), 4, 6, II n,<br />
llv·, 12, 13v' n<br />
Mathilde, vrouwe van Chocques, 38<br />
Robrecht, graaf van Vlaanderen, 84<br />
Robrecht VII van, en van<br />
Dendermonde, 25, 25v·<br />
Bièvres', Diederik van, 5v', 14 n<br />
Blomme, Morand, Sint-Omaars n 4,<br />
Clairmarais n 3, 48<br />
BIondeel, Lancelot, 85, 86<br />
Bohemen, Elizabeth van, 53v·<br />
zie oak Jan de Blinde, van<br />
Luxemburg<br />
Borchgrave, Diederik de, Leuven n 9,<br />
66v'<br />
Borman, Jan, 93v·, 94, 94v·, lOI, 101v·<br />
Bosquel, Jacques du, Rijsel n 7<br />
Jean du, Rijsel n 3, 53, 53v'<br />
Boubais, Jeanne de, 4 n<br />
Boulogne, Mathilde van, 71<br />
Bourbon, Jacob van, 99v·<br />
Bourgondië<br />
graaf: Otto IV, 33, 33v', 35, 35v·<br />
hertogen: Eudes IV, 21, 29, 29v·<br />
Filips de Goede, 34, 54v', 56,<br />
63, 67v' n, 74 n<br />
Jan zonder Vrees, 34, 54v·, 56<br />
Karel de Stoute, 29, 29v·, 54v',<br />
56, 93v·, 95v·, 96, 96v·, 97,<br />
100, IOlv·<br />
hertoginnen: Maria (dochter van<br />
Karel de Soute), 85, 86, 93v·,<br />
94, 94v', 98,99, lOI, IOlv·<br />
Zie ook<br />
Beieren, Margareta van<br />
Frankrijk, Johanna van<br />
Frankrijk, Michèle van<br />
Male, Margareta van<br />
Portugal, Isabella van<br />
York, Margareta van<br />
Agnes, 54v', 57v'<br />
Aleidis, 67v', 68, 68v'
Anna, 54v·, 58<br />
Anton, grote bastaard, 1<br />
Catharina (dochter van Filips de<br />
Stoute), 54v·, 56v·<br />
Catharina (dochter van Jan zonder<br />
Vrees), 54v·, 58<br />
Isabella (dochter van Jan zonder<br />
Vrees), 54v·, 58<br />
Johanna (echtg. van Filips V), 23,<br />
32,33<br />
Johanna (echtg. van Filips VI), 23 n<br />
Margareta (dochter van Filips de<br />
Stoute), 54v·, 57<br />
Margareta (dochter van Jan zonder<br />
Vrees), 54v·, 58v·<br />
Maria (dochter van Filips de Stoute),<br />
54v·, 57v·<br />
Maria (dochter van Jan zonder<br />
Vrees), 54v·, 58v·<br />
Brabant<br />
hertogen: Anton, 54v·, 56v·, 57v·<br />
Godfried, heer van Vierzon, 68<br />
Godfried II, hertog van<br />
Nedoc'lotharingen, 68, 70v·<br />
Godfried III, 70v·<br />
Hendrik 1, 71<br />
Hendrik III, 67v·, 68, 68v·<br />
Jan l, 67v·, 68<br />
Jan III, 77<br />
Jan IV, 2, 54v·, 56v·<br />
zie ook<br />
Leuven, Hendrik van<br />
Lotharingen, Godfried III van<br />
Hendrik 1 van<br />
Jan 1 van<br />
Jan II van<br />
Luxemburg, Wenceslas van<br />
Sint-Pol, Filips van<br />
hertoginnen: Johanna, 74,102 n<br />
zie ook<br />
Beieren, Jacoba van<br />
Boulogne, Mathilde van<br />
Bourgondië, Aleidis van<br />
Franknijk, Margareta van<br />
Franikrijk, Maria van<br />
Limburg, Margareta van<br />
Sulzbach, Lutgardis van<br />
Hendrik 1, landgraaf van Hessen, 68<br />
Margareta (gravin van Vlaanderen),<br />
22, 54v·, 55,56-58v·<br />
Maria (echtg. van Otto IV, keizer), 71<br />
Maria (koningin van Frankrijk),<br />
67v·,68<br />
Willem,74<br />
Brienne, Margare,ta van, 5v·, 12v·<br />
Buchanan, Georges, 27v·<br />
Buschet, Colard, 14 n<br />
BlIJtkens',Charles, 74 n<br />
Campin, &obert, 1 n<br />
Candida, Johannes de, 1<br />
Castillo, Jeroen van, Brussel n 3, 75<br />
Chastel, Madeleine du, La Thieulloye<br />
n 3, 30v·<br />
Chastel, Marie du, 31<br />
Christiaens, Gillis, Gent n 7,65, 65v·<br />
Clito, Willem, graaf van Vlaanderen,<br />
43,43v·<br />
Clotilde, zie Doda<br />
Clutinc, Margareta, 73v·<br />
Constantinopel, Boudewijn IX van, 17<br />
Johanna van, 88, 92<br />
Margareta van, 3, 3v·, 4v·, 7,8, 8v·,<br />
13,68<br />
Craon, Margareta van, 45v·<br />
Crepen,Jakob,85,86<br />
Créquy-Raimboval, Jeanne de, 49<br />
Croy, Jan van, 45v·<br />
Willem van, 67<br />
Cyprus, zie Peter 1 van Lusignan<br />
DaglObert l, 62<br />
Dampierre, Gwijde van, 4, 6, 13v·, 17 n<br />
Maria van, 6v·, 13<br />
wmem van (echtg. van Margareta<br />
van Constantinopel), 4v·, 8v·,<br />
14n<br />
Willem van (zoon van Margareta van<br />
Constantinopel), 4v·, 5, 14<br />
zie ook<br />
Constantinopel, Margareta van<br />
de Bruyne, Antonius, Brussel n 2, 74<br />
Dedelinc, Willem, 62<br />
de Heere, Lucas, 62v·<br />
de Meyere, Jan III, 64<br />
Denemarken, Jan van, 62<br />
Karel de Goede, graaf van<br />
Vlaanderen, 60v·, 89
zieook<br />
Gunilde<br />
Oœte.nrijk, lsabeJla van<br />
Denis, beeldhouwer, 25v·<br />
Deœz, Marthe, Atrecht n 4, 23v·<br />
Deschler, Joachim, 104v·-105 n<br />
de Smedt, Johan, 95v·, 96v·, 97<br />
De Smet, Matthias, 62<br />
de Smet, Roger, 85, 86<br />
Desmons, François, Rijsel n 4, 59<br />
de Smytere, Jan, 62<br />
D'Heere, Jan, 62<br />
Diederik III, 25, 26<br />
Doda,26<br />
Doresmieulx, Cécile, La Thieulloye n 3<br />
Edward III, koning van Engeland, 63<br />
Elzas, Diederik van de, 48<br />
FiHps van de, 23v·, 24, 43v·, 48, 80v·<br />
Margareta van de, 60, 65v·, 87, 87v·<br />
Engeland, zie Edward III<br />
Estrada (Strada), Frans d', 69v·<br />
Etampes, Jan van, 54v·, 56, 57, 58, 58v·<br />
Feytens, Denijs, Antwerpen n 2, 82<br />
Filips IV de Schone, koning van<br />
Franikirijk, 21v·<br />
Filips V de Lange, koning van Frankrijk,<br />
21v· n, 23<br />
Filips VI, koning van Frankrijk, 23 n<br />
Fillastre, Willem, 45 n<br />
Fontaine de, 3<br />
Frankrijk<br />
komngen: zie Dagobert 1<br />
Diederik III<br />
Filips IV de Schone<br />
Filips V de Lange<br />
Filips VI<br />
Hendrik III<br />
Jan 1<br />
Jan II de Goede<br />
LodewijkIX<br />
LodewijkXI<br />
Lodewijk XII<br />
koninginnen: zie Bohemen, Elizabeth<br />
van<br />
Bourgondië, Johanna van<br />
(echtg. van FiHps V)<br />
Johanna van (echtg. van<br />
Filips VI)<br />
Brabant, Maria van<br />
Dada<br />
Luxemburg, Bonne van<br />
Provence, Margareta van<br />
Savoie, Charlotte van<br />
Catharioo,23<br />
Johanna,2l,29,29v·<br />
Margareta (echtg. van Jan l, hertog<br />
van Brabant), 68<br />
Margareta (echtg. van Lodewijk van<br />
Nevers, graaf van<br />
Vlaandeœn),53<br />
Maria,71 n<br />
Michèle, 2<br />
Frederik 1 van Zwaben, keizer van het<br />
Heilige Roomse Rijk, 79<br />
Frederik III, keizer van het Heilige<br />
Roomse Rijk, 79,106<br />
Friesland, zie Radboud 1<br />
Gaelman, Arnold, 67v· n<br />
Gaguin, Robert, 3<br />
GaHliard, Cornelius, 95v·<br />
Genève, Filips van, 54v·, 57, 57v·, 5R.<br />
58v·<br />
Gérines, Jacques de, 54v·, 55, 56-58v·, 74<br />
Gistel, Margareta van, 64<br />
Glosencamp, Herman, 85, 86<br />
Goetghebuer, Jaooba, 84<br />
P.J., 60<br />
Go!lsaert, Jan, 62<br />
Grenet, Vaast de, Sint-Omaars n 3, 40, 43<br />
GuliJk, Willem van, 7, 7v·, 13, 14 n<br />
Gunillde (dochter van graaf Godwin),<br />
91v·<br />
Grmilde van Denemarken (dochter van<br />
Knoet 1), 91v·<br />
Habsburg, Karel van,<br />
aartshertog van Oostenrijk, 54<br />
zie ook Albœcht 1<br />
Heilige Roomse Rijk<br />
zie Brabant, Maria van<br />
FrederikI<br />
Frederik III<br />
Karel, keizer<br />
Henegouwen<br />
graven: Boudewijn V, 60<br />
zie ook<br />
Avesnes, Jan van<br />
Avesnes, Willem 1 van
Constantinopel, Boudewijn IX<br />
van<br />
gravinnen: zie Beieren, Jacoba van<br />
ConstallJtiinope,l, Johanna van<br />
Willem, 7, 13<br />
Hendrik III, koning van Frankrijk, 63<br />
Hendrik, uit Doomik, 14<br />
Hestru, Lionel van, 27v·<br />
Hireçon, Thierry d', Gosnay, 49<br />
Holbein, Hans, de jonge, 69 n<br />
Houchin en van Bailleul-s.ife.Bertoul,<br />
Guillaume van, 22 n<br />
Isabella, aartshertogin van Oostenrijk,<br />
74 n, l04v·-l05 n<br />
Jacobus II, koning van Schodand, 63v·<br />
Ian l, koning van Frankrijk, 53<br />
Jan II de Goede, koning van Frankrijk,<br />
53<br />
Jan de Beeldsnijder, 71 n<br />
Jan de Blinde, van Luxemburg, koning<br />
van Bohemen, 53v·<br />
Jan van Leuven, 67v· n<br />
Jeruzalem, Robrecht van, graaf van<br />
Vlaanderen, 25v· n<br />
Johannes, glazenmaker, 14 n<br />
JongheIinck, Jacob, 95v·, 96v·, 97<br />
Josse, kok, 27v·<br />
Karel, keizer, 63v·<br />
Key, Adriaan Thomas, 69v·<br />
Kleef, Jan 1 van, 54v·, 56, 58<br />
Lalaing, Simon van, 7v·, 18<br />
La Marck, graaf van, 65 n<br />
gravin van, 65 n<br />
Le Blaoc, Alexander [1], 22 n<br />
Alexander [II], Atrecht n 7, 22, 27v·<br />
Le Boucq, Jacob, 1 n, 22 n, 23 n,53, 53v·<br />
Le Maire, Claude, Atrecht n 4, 23v·, 24<br />
le Mer, Jan de, 74<br />
Leoni, Pompeo, 1,76 n<br />
le Petit, Antoine, Gosnay ni, 52<br />
Leuven, Hendrik van, heer van<br />
Gaasbeek, 68 n<br />
Limbul'g, Margareta van, 68<br />
Lodewijk IX (heiIige), koning van<br />
Frankrijk, 35v·, 65 n, 65v·<br />
Lodewijk XI, koning van Frankrijk,<br />
63,65, 65v·<br />
Lodewijk XII, koning van Frankrijk, 65 n<br />
Lombardije, Suzanna van, 61v·<br />
Lotharingen, Godfried III van, 77v·, 80<br />
Hendrik 1 van, 82<br />
Jan 1 van, en van Brabant, 81v·, 82<br />
Jan II, 81<br />
Luxemburg, Bonne (Judith) van, 53<br />
Gisela van, 61y.<br />
Isabella van, zie Namen, Isabella van<br />
Judith, zie Luxemburg, Bonne van<br />
Odgiva van, 60v·<br />
Wenceslas 1 van, Brussel n 4, 102,<br />
102v·<br />
zie ook Jan de Blinde, koning van<br />
Bohemen<br />
Male, Lodewijk van, graaf van<br />
Vlaanderen, 22, 54v·, 55, 56-58v·<br />
Margareta van, 22v·, 54v·, 55,<br />
56-58v·, 74 n<br />
Maler, Hans, 67 n<br />
Margareta (heilige), 65 n<br />
Marmion, Simon, 46 v·<br />
Martha (heHige), 65 n<br />
Maximiliaan II van Oostenrijk, keizer,<br />
l04v·-I05<br />
Meester van de Habsburgers, 106 n<br />
Meester van de legende van de<br />
H. Magdalena, 75 n<br />
Meester van de le1gendevan Jozef, 75 n<br />
Meester van Frankfurt, 106 n<br />
Meester van Sint-Gillis, 75 n<br />
Meyerus, Jacobus, 4v·, 6, 7v·, Il,88<br />
Mirabello, Simon, Gent n 6, 62v·<br />
Molanus,Jan,70v·<br />
Mone, Jan, 85, 86<br />
Montaigu,een hee·r van, 49<br />
zijn echtgenote, 49<br />
Moreamp, Eustache van, 40v·<br />
Moro, Antonio, 104v·-105 n<br />
Mortagne, Rogier van, 5, 14<br />
More, Thomas, Leuven n Il, 69<br />
Namen, Isabella van, of van<br />
Luxemburg, 6, 6v·, 13v· n<br />
zie ook<br />
Constantinopel, Johanna van<br />
Nevers, Filips van, en van Rethel, 54v·,<br />
58v·<br />
Karel van, 54v·, 57, 58, 58v·<br />
Lodewijk van, genaamd van Créey,<br />
graaf van Vlaanderen, 53, 90,<br />
9Ov.
Niverlée, Georges van, 52 n<br />
Oostenrijk<br />
aartshertogen: Filips de Schone, 75<br />
Zie ook<br />
Albrecht<br />
Habsburg, Karel van<br />
aartshertoginnen: zie Aragon,<br />
Johanna van<br />
Isabella<br />
keizers: zie Karel<br />
Maximiliaan II<br />
keizerin: zie Sforza, Bianca Maria<br />
Isabella, koningin van Denemarken,<br />
62, 62vo<br />
Oudegherst, Pietec D', 61, 88<br />
Pépin, Robert II, 48<br />
Pépin uit Hoei, Jean, 33 n, 38 n<br />
Peter 1 van Lusignan, koning van<br />
Cyprus, 63vo<br />
Pieter, glazenmaker, 14 n<br />
Portugal, Isabella van, 1,50,51<br />
Maria van, 76<br />
Mathilde van, 43vo<br />
ProveIliCe, Margareta van, 65 n, 65vo<br />
Radboud 1, koning der Friezen, 59<br />
Rasch,Adriaan,85,86<br />
Recourt, Jan 1 van, 38<br />
Renaud, ridder, 25vo<br />
Reyners (Reynerus), CorneUus,<br />
Leuven n 8, 71<br />
Rietwyck, Charles de, 67vo, 68, 71, 74,<br />
77, 77vo, 80, 81, 81vo, 82<br />
Roelofs, Catllarina, 73vO<br />
Jan, 73vo<br />
Roose, Jan, Leuven n 7, 68 Vo<br />
Rothart, Laurentius, 84<br />
Rubens, Pieter-Paulus, 1,2, 4Ov°, 41,<br />
42,,°,43, 43vo, 45, 45vo, 46, 46vo, 47,<br />
49,53, 53vo, 54vo, 55\1", 60vo, 61,<br />
62vo, 65vo<br />
Saint-Omer, Baudouin de, 52<br />
Gerard de, 52<br />
Saint-Omer- Walloncapelle, Peronne<br />
van,4Ov°<br />
Saksen, Mathilde van, 60vo, 61<br />
Savoie, Amedeus VI van, 63<br />
Oharlotte van, 65, 65vo<br />
Lodewijk van, 54vo, 56vo, 57<br />
Margareta van, 54vo, 57vo<br />
Maria van, 54vo, 57<br />
Schepper, Cornelis de, 62<br />
Schotland, zie Jacobus II<br />
Sforza, Bianca Maria, 60<br />
Sicilië, Bianca van, 7vo, 11, 13vo n, 15,<br />
15vo, 16<br />
Sint-Pol, Elizabeth van, 64<br />
Filips van, 2, 54vo, 56vO<br />
Spanje<br />
zie Aragon, Johanna van<br />
Karel, keizer<br />
Oostenrijk, Filips de Schone, van<br />
Portugal, Maria van<br />
Carlos, don, 1<br />
StaDl1ey,William, 69vO<br />
Sturtewaghen, Denijs, Gent n 7, 65vo<br />
Sulzbach, Lutgardis van, 68<br />
Thevet, André, 53<br />
Van der Bie, Willem, 41<br />
2Jijndrie zoons, 41vo<br />
zijn echtgenote, 41<br />
zijn vier dochters, 42<br />
van der Straeten, Jacobus van,<br />
Leuven n 6, 69vo<br />
van der Weyden, Rogier, 1 n, 74<br />
van Eyck, Jan, 1 n, 2 n, 64 n<br />
van Goyen, Jan, 59vo n<br />
van Huerne, Christophorus, 59, Gent n 2,<br />
60, 6Ov°, 61, 61vo, 62, 62vo<br />
van Kleef, JOO5,106 n<br />
van Thienen, Reinier 1, 93vo, 94, 94vo,<br />
101, 101vo<br />
Reinie,r II, 93vo, 94, 94vo, 101, 101vo<br />
Van Vaernewijck, Marcus, 62 n<br />
Van Wijnendaele, Arent, 60, 6Ov°, 61,<br />
61vo, 62, 62vo, 63 n, 64, 64vo<br />
van Winghe, Hiëronymus, l, 73vo<br />
Maximiliaan, Doornik n 5, 73vo<br />
Vergilius, Polydorus, 63<br />
Vermandois, Elizabeth van, 23vo, 43vO<br />
Vilain van Gent, Gerard van, 64<br />
Villers, Denis de, Doornik n 3, 1,2<br />
Vishaven, Cornelius, 69vO<br />
Vlaanderen<br />
graven: Arnulf II de jonge, 61<br />
Boudewijn IV met de baard,<br />
60vo<br />
Boudewijn V, 55vo
zie ook<br />
Avesnes, Bouchard van<br />
Bethune, Robrecht van<br />
Clito, Willem<br />
Constantinopel,<br />
Boudewijn IX van<br />
Dampierre, Gwijde van<br />
Dampierre, WHlem van (echtgo<br />
van Margareta van<br />
Constantioopell)<br />
Dam,pierre, WiHem van (zoon<br />
van Margare'ta van<br />
Constantinopel)<br />
Denemarken, Kare! de Goede,<br />
van<br />
Elzas, Diederik van de<br />
Elzas, Filips van de<br />
Henegouwen, Boudewijn V<br />
van<br />
Jeruzalem,Robrechtvan<br />
Male, Lodewijk van<br />
Nevers, Lodewijk van<br />
gravinnen: zie Anjou, Sibylle van<br />
Artesië, Mathilde van<br />
Bethune, Mathilde van<br />
Brabant, Margareta van<br />
Constantinopel, Johanna van<br />
Margareta van<br />
E1zas, Margareta van de<br />
Frankrijk, Margareta van<br />
Lombardije, Suzanna van<br />
Luxemburg, Odgiva van<br />
Namen, Isabella van, of van<br />
Luxemburg<br />
Portugal, Mathilde van<br />
Saksen, Mathilde van<br />
Sicilië, Bianca van<br />
Vermandois, Elizabeth van<br />
Jan, 7,13<br />
Johanna, 6, 13v·<br />
Pieterkin, 64v·<br />
Robrecht, 64v·<br />
Weld, JoWo,65<br />
Weld-Blundell, MoT., 65<br />
Woluwe, Jan van, 102 n<br />
Worthington, Thomas, Leuven n 5, 69v·<br />
York, Margareta van, 97v·<br />
Zangrius, Filips, Leuven n 10, 70v·
DIT BOEKDEEL WERD GEDRUKT OP DE PERSEN<br />
VAN SNOECK-DUCAJU EN ZOON TE GENT<br />
TYPOGRAFISCHE LAY-OUT VERZORGD DOOR FERNAND BAUDIN
Tentoonstelling<br />
Koninklijke Bibliotheek Albert 1<br />
N assaukapel<br />
Kunstberg, Brussel<br />
Van 5maart tot 30 april1977<br />
van 10 tot 18 uur<br />
Gesloten op zon- enfeestdagen<br />
Toegang vrij