Verslag - Provincie Noord-Holland

185
190
195
200
205
210
215
220
225
230
235
240
245
bijeenkomst worden de beide betrokken gemeenten in de gelegenheid gesteld om de commissie in
haar opinievorming te beïnvloeden. Van de commissie wordt verwacht dat zij luistert naar argumenten
en creatieve vragen stelt en, indien mogelijk, kenbaar maakt wat haar standpunt zal zijn.
Dit heeft te maken met de wet Arhi, die de Provincie wordt geacht zo zorgvuldig mogelijk uit te voeren.
De voorzitter benadrukt dat de commissie tijdens deze bijeenkomst uit de eerste hand wordt
geïnformeerd en dat het mogelijk is om al een mening te geven; dit is echter niet noodzakelijk.
Medemblik
Vervolgens geeft hij het woord aan de insprekers van Medemblik, t.w.:
De heer Huijsen, fractievoorzitter van de Partij Medemblik
De heer Goverse, vertegenwoordiger van de ondernemers
De heer Neef, burgemeester
Hun inspraak gaat als bijlage bij dit verslag.
Mevrouw Dekker vraagt Medemblik waarom zij vindt dat er niet gebouwd kan worden voor de
woningbehoefte van Medemblik in de gemeente waarmee gefuseerd gaat worden.
De heer Neef antwoordt dat de 13 kernen hebben afgesproken zij minimaal in staat moeten zijn om de
eigen woningbehoefte in het eigen gebied te realiseren. In Westfriesland is het getalsmatig zo
gerealiseerd dat iedereen de eigen behoefte in zijn eigen omgeving creëert.
De heer Bouma concludeert uit diverse stukken dat bouw om tal van redenen niet mogelijk is direct
ten zuid-westen van Medemblik. Hij vraagt zich af of het niet mogelijk is of niet wenselijk.
De heer Neef antwoordt dat het niet mogelijk is, omdat er meer belangen zijn (waterberging). Qua
ontwikkeling kan de burgemeester niet melden dat het niet kan, maar westwaarts ligt de provinciale
weg en het is niet wenselijk om woningbouw nog verder van het centrum te realiseren. Medemblik ligt
aan het einde van Westfriesland en is vijfde winkelkern, omdat zij niet ver genoeg van Hoorn af ligt.
De heer Graatsma vraagt of hij goed heeft begrepen, dat als eenmaal de fusie met Noorder-
Koggenland en Wognum daar is, de kans groot is dat de inwoners in hun eigen gemeente inkopen
gaan doen.
De heer Neef beaamt dat onderzoek heeft uitgewezen dat dit voor de dagelijkse boodschappen het
geval zal zijn. Voor de niet-dagelijkse boodschappen gaat men naar Hoorn.
Vervolgens vraagt de heer Graatsma naar de Woonvisie; de burgemeester antwoordt dat de
Woonvisie klaar is, maar nog niet is vastgesteld door de gemeenteraad. De verwachting is dat hij kort
voor of kort na de zomer wordt vastgesteld.
Mevrouw Geldhof vraagt naar de mogelijkheden voor de binnenstedelijke bouw.
De heer Neef geeft aan dat alleen de locatie Jongert in het centrum ligt. Daarvoor wordt nu een plan
ontwikkeld voor 150 woningen (100 per ha). Er is nog een mogelijkheid in de Schepenwijk, waar
momenteel een asielzoekerscentrum staat. Dit komt per 1 januari 2007 vrij en hier kunnen 120
woningen worden gebouwd (20 per ha).
De heer Roetman merkt op dat in het Herindelingsontwerp wordt gesproken van de bereidheid van
Wieringermeer om eventueel voor Medemblik woningen te bouwen.
De heer Neef meldt dat in maart 2004 een brief is ontvangen van Wieringermeer dat de betreffende
locatie Medemblik-Noord wel relevant en valide was ten tijde van de fusiebesprekingen, maar nu niet
meer. Dit wordt opgevat als een afwijzing. Men wilde geen vijfde kern in de Wieringermeer en dit zou
dan een vijfde kern zijn.
De heer Graatsma vraagt of de Structuurschets Medemblik 1996 nog bestaat.
De heer Neef antwoordt dat deze structuurschets toen geldend was en zou worden herzien op het
moment dat de fusie met de Wieringermeer aan de orde zou zijn. Medemblik was van plan om binnen
de termijn van 10 jaar een nieuw structuurplan te maken. Het plan bestaat nog, maar structuurplannen
zijn geen wettelijke plannen en nu geldt het Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland. De Structuurschets
wordt nog wel gehanteerd. Vanuit 1996 gerekend zijn de woningaantallen uit de schets ook
gerealiseerd. De woningbehoefte van Medemblik is 50 à 60 per jaar en dat is gerealiseerd.
De heer Walch vraagt, in het kader van de bestuurlijke schaalvergroting, of het niet wijs zou zijn eerst
die vergroting toe te passen en dan pas de ruimtelijke synchroniciteit als het gaat om de
mogelijkheden.
4