25.09.2013 Views

Gerelateerde content - Utrecht.nl - Gemeente Utrecht

Gerelateerde content - Utrecht.nl - Gemeente Utrecht

Gerelateerde content - Utrecht.nl - Gemeente Utrecht

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Team Audit<br />

Gaby van Bommel<br />

Anja Eling<br />

Marieke Lunter<br />

Bram Munters<br />

26 maart 2013<br />

Kenmerk: 2013027 TA<br />

Aardse zaken<br />

- Audit naar de bodemsanering in Leidsche Rijn -<br />

1


INHOUDSOPGAVE<br />

Inhoudsopgave 2<br />

1 I<strong>nl</strong>eiding 4<br />

1.1 Aa<strong>nl</strong>eiding voor de audit 4<br />

1.2 Opzet en uitwerking van de audit 4<br />

1.3 Opbouw van het rapport 4<br />

2 De casus: bodemsanering in Leidsche Rijn 5<br />

2.1 I<strong>nl</strong>eiding 5<br />

2.2 Vooronderzoeken (1995-2008) 6<br />

2.2.1 Wet bodembescherming 6<br />

2.2.2 Leidsche Rijn 6<br />

2.3 Raamsaneringsplannen (2001-2005) 6<br />

2.3.1 Wet bodembescherming 6<br />

2.3.2 Leidsche Rijn 7<br />

2.4 Saneringswerkzaamheden (2001-2009) 8<br />

2.4.1 Uitvoeringskwaliteit bodembeheer en aanscherping Wet bodemsanering 8<br />

2.4.2 Leidsche Rijn 8<br />

2.5 Evaluaties en beschikkingen (2006-2010) 9<br />

2.5.1 Wet bodembescherming 9<br />

2.5.2 Leidsche Rijn 9<br />

2.6 Belemmeringen voor afronding 10<br />

3 Uitgevoerde saneringen 12<br />

3.1 De opgave 12<br />

3.1.1 Masterplan 12<br />

3.1.2 Raamsaneringsplannen 12<br />

3.2 De saneringen tussen 2001 en 2009 15<br />

3.3 Betrokken partijen 16<br />

3.3.1 Te vervullen rollen 16<br />

3.3.2 Betrokken organisatieonderdelen 17<br />

3.3.3 Gevolgen voor de sanering in Leidsche Rijn 18<br />

4 Verantwoordingen 2005-2012 20<br />

4.1 Wettelijk kader voor financiering 20<br />

4.2 De tweede programmaperiode 21<br />

4.3 De derde programmaperiode 22<br />

4.4 Verantwoording over saneringen in Leidsche Rijn 22<br />

4.4.1 Beschikking op het resultaat 22<br />

4.4.2 Beschikkingen Leidsche Rijn 23<br />

5 Conclusies en aanbevelingen 25<br />

5.1 Hoofdconclusie 25<br />

5.2 Bodemsaneringsplannen 25<br />

5.3 Uitvoering saneringen 26<br />

2


5.4 Verantwoording over saneringen 27<br />

5.5 Samenwerking tussen M&M en VTH 27<br />

Bijlage 1 Methodologische verantwoording 28<br />

Bijlage 2 Begrippen en definities bodemverontreiniging en -sanering 31<br />

Bijlage 3 Saneringslocaties 35<br />

Bijlage 4 Beantwoording onderzoeksvragen 37<br />

3


1 INLEIDING<br />

1.1 Aa<strong>nl</strong>eiding voor de audit<br />

De gemeente <strong>Utrecht</strong> realiseert aan de westkant van de stad de wijk Leidsche Rijn. Om de ontwikkeling van<br />

deze wijk mogelijk te maken, moest de vervuiling van de bodem in het voorheen overwegend agrarische<br />

gebied in kaart worden gebracht en zo nodig worden gesaneerd. De rijksoverheid stelt kaders voor deze<br />

saneringen en ondersteunt locale overheden financieel bij het saneren van bodemverontreinigingen.<br />

Over de opzet en uitvoering van de bodemsaneringen in Leidsche Rijn en in het verlengde daarvan over de<br />

verantwoordingen daarover is verschil van inzicht ontstaan tussen twee betrokken organisatieonderdelen, te<br />

weten Mobiliteit en Milieu (M&M) en Vergunningen, Toezicht en Handhaving (VTH).<br />

1.2 Opzet en uitwerking van de audit<br />

Opdracht<br />

Op 7 februari 2013 heeft de algemeen directeur Team Audit de opdracht gegeven een audit uit te voeren<br />

naar de wijze waarop verantwoording over bodemsaneringen in Leidsche Rijn naar de rijksoverheid en<br />

gemeenteraad plaatsvinden. Door de bij deze verantwoording betrokken managers is een aantal<br />

onderzoeksvragen geformuleerd.<br />

Doelstelling<br />

Het doel van de audit is vast te stellen of de gemeente rechtmatig heeft gehandeld bij het verantwoorden<br />

van de projecten van bodemsaneringen bij het Rijk op grond van het Investeringsbudget Stedelijke<br />

Vernieuwing in de periode 2005-2011. De uitwerking van deze doelstelling in onderzoeksvragen is<br />

opgenomen in bijlage 1.<br />

Uitgevoerde werkzaamheden<br />

Om de onderzoeksvragen te beantwoorden zijn de volgende activiteiten uitgevoerd:<br />

Analyse van wet en regelgeving en aanvullende afspraken die betrekking hebben op het<br />

Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing en bodemsaneringen (zoals de Wet bodembescherming, het<br />

Besluit bodemkwaliteit en de daaruit voortvloeiende uitvoeringsbesluiten);<br />

Gesprekken met de betrokken organisatieonderdelen Mobiliteit en Milieu (M&M) en Vergunningen,<br />

Toezicht en Handhaving (VTH), daarbij zijn ook enkele medewerkers van ingehuurde gespecialiseerde<br />

bureaus betrokken;<br />

Analyse van documenten en dossiers die betrekking hebben op de door de gemeente <strong>Utrecht</strong> ingediende<br />

verantwoordingen tussen 2005 en 2011 voor bodemsaneringen in Leidsche Rijn;<br />

Controle van de verantwoordingen.<br />

1.3 Opbouw van het rapport<br />

Centraal in dit onderzoek staat de rechtmatigheid van de verantwoordingen over de bodemsaneringen in<br />

Leidsche Rijn. Omdat rechtmatig handelen niet los gezien kan worden van de regelgeving over<br />

bodemsaneringen en de uitvoering van de projecten, zijn aan deze thema's de hoofdstukken 2 en 3 van dit<br />

rapport gewijd. In hoofdstuk 4 wordt uiteengezet hoe de gemeente is omgegaan met de verantwoording<br />

over de bodemsaneringen naar het Rijk en de gemeenteraad. Tot slot zijn in hoofdstuk 5 de conclusies en<br />

aanbevelingen opgenomen. De bijlagen bevatten een methodologische verantwoording, een begrippe<strong>nl</strong>ijst,<br />

een lijst met saneringslocaties en het antwoord op de onderzoeksvragen.<br />

4


2 DE CASUS: BODEMSANERING IN LEIDSCHE RIJN<br />

2.1 I<strong>nl</strong>eiding<br />

Bodemsaneringen worden uitgevoerd om gezondheidsrisico's voor de burgers te verminderen, om<br />

verspreiding van verontreiniging tegen te gaan en herontwikkeling van verontreinigde gebieden mogelijk te<br />

maken. Bodembeheer en –sanering is onderworpen aan een aanzie<strong>nl</strong>ijke hoeveelheid Europese, landelijke,<br />

provinciale en gemeentelijke wet- en regelgeving. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de meest relevante<br />

bepalingen die van belang zijn voor de bodemsaneringen die in Leidsche Rijn zijn uitgevoerd.<br />

Het proces van bodemsanering in Leidsche Rijn bestrijkt een periode van ongeveer 15 jaar. De wortels van<br />

het verschil van inzicht over de afronding van de bodemsanering in Leidsche Rijn tussen M&M en VTH liggen<br />

in het begin van dit proces. Het is nodig om de verschillende stappen in het saneringsproces te beschrijven<br />

om te kunnen begrijpen waar dit precies om draait. In dit hoofdstuk worden de verschillende fases in het<br />

proces beschreven en in welke periodes deze plaatsvonden.<br />

Gedurende het proces zijn er meerdere wettelijke en organisatorische wijzigingen geweest. Voor zover<br />

relevant voor deze situatie zullen deze beschreven worden. Bij de start van het project waren uitvoerders en<br />

toezichthouders nog samen ondergebracht in één afdeling, namelijk Milieu en Duurzaamheid (MILDU). In dit<br />

rapport wordt voor deze organisatie-eenheid twee verschillende aanduidingen gebruikt. MILDU (T&H) als het<br />

gaat om de toezichthoudende en handhavende taken en MILDU (B&U) voor de overige taken. Van 2008 tot<br />

2012 waren de toezichthouders apart ondergebracht in de sector Publieke Diensten (PD) en vanaf 2013 in de<br />

afdeling Vergunning, Toezicht en Handhaving (VTH). De overige taken (zoals beleid en uitvoering) waren<br />

steeds ondergebracht bij MILDU. Dit organisatieonderdeel heeft sinds 1 januari 2013 een nieuwe naam:<br />

Mobiliteit en Milieu (M&M). In de verdere loop van dit rapport kunnen daarom voor dezelfde functies<br />

verschillende benamingen worden gebruikt al naar gelang de periode waarin de gebeurtenis heeft<br />

plaatsgevonden.<br />

In figuur 2.1 zijn de gebeurtenissen rond de bodemsanering schematisch weergegeven. In de paragrafen 2.2<br />

tot en met 2.5 wordt op elke fase van het proces dieper ingegaan.<br />

Figuur 2.1. Fasering van de bodemsanering in Leidsche Rijn tussen 1996 en 2013<br />

Vooronderzoeken<br />

Sanering op grond<br />

van<br />

raamsaneringsplan<br />

Evaluatierapporten<br />

Formele afronding<br />

sanering met een<br />

beschikking<br />

1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013<br />

Voorafgaand aan het opstellen van de rsp’s<br />

zijn alle locaties onderzocht waar<br />

verontreiniging werd vermoed<br />

Bij ieder vermoeden van verontreiniging moet een vooronderzoek worden uitgevoerd. Ook<br />

na het opstellen van de rsp’s zijn nieuwe gevallen van vermoedelijke verontreiniging<br />

aangetroffen, bijvoorbeeld bij het bouwrijp maken van de grond, en zijn er<br />

vooronderzoeken uitgevoerd.<br />

Rsp’s opgesteld en vastgesteld door bevoegd gezag.<br />

84 locaties zijn op grond hiervan gesaneerd. Laatste<br />

werkzaamheden zijn uitgevoerd in 2009.<br />

Evaluatierapport voor alle 84<br />

gesaneerde locaties. Er zijn<br />

thans geen locaties waarvoor<br />

nog een rapport moet<br />

worden opgesteld.<br />

Cluster<br />

van 42<br />

locaties is<br />

beschikt<br />

De rsp’s zijn nog van kracht<br />

indien er nog een nieuw geval<br />

van verontreiniging zou<br />

worden vastgesteld.<br />

42 locaties niet beschikt agv<br />

meningsverschil M&M en VTH. Sanering<br />

van aantal verontreinigde locaties nog<br />

niet formeel afgerond.<br />

5


2.2 Vooronderzoeken (1995-2008)<br />

2.2.1 Wet bodembescherming<br />

De belangrijkste juridische kaders voor bodemsaneringen zijn neergelegd in de Wet bodembescherming<br />

(Wbb) en het Besluit bodemkwaliteit. Hiernaast kunnen de Wet Milieubeheer en regelgeving op het gebied<br />

van afvalstoffen en asbestverwijdering van toepassing zijn als de sanering van de bodem betrekking heeft<br />

op bijvoorbeeld het verwijderen van erfverhardingen, slootdempingen of asbest.<br />

Er kunnen verschillende aa<strong>nl</strong>eidingen zijn om de kwaliteit van de bodem te onderzoeken. Zo kan er<br />

bijvoorbeeld een vermoeden zijn van bodemverontreiniging. Daarnaast is het een voorwaarde voor het<br />

krijgen van een vergunning voor het bouwen van woningen om te aan te tonen dat een bouwlocatie niet<br />

ernstig verontreinigd is. Voor het uitvoeren van bodemonderzoeken zijn richtlijnen en protocollen<br />

beschikbaar die de kwaliteit van de onderzoeken moeten borgen. In het Besluit bodemkwaliteit zijn eisen<br />

neergelegd waar een bodemsanering aan moet voldoen. Als er sprake is van ernstige verontreiniging -<br />

gezien de normen die de rijksoverheid daarvoor heeft gesteld - moet er met spoed worden gesaneerd. Als<br />

dat niet het geval is, kan het verbeteren van de bodemkwaliteit niet worden voorgeschreven op grond van de<br />

regels voor bodemsanering zoals die vastliggen in de Wet bodembescherming (Wbb). Daarvoor moeten<br />

gemeenten dan zelf een gebiedskwaliteit vaststellen.<br />

Wanneer een grondgebied een nieuwe bestemming krijgt, moet vaststaan dat dit grondgebied daarvoor<br />

geschikt en dus schoon genoeg is. Wat wordt verstaan onder 'schoon genoeg' is vastgelegd in landelijke en<br />

gemeentelijke regels. De te stellen eisen zijn afhankelijk van de aard van de nieuwe bestemming. Zo gelden<br />

bijvoorbeeld voor woningbouw stringentere eisen dan voor een bedrijventerrein. Bij de beoordeling van een<br />

vergunning voor woningbouw moet de aanvrager kunnen aantonen dat de grond voor deze bestemming<br />

voldoende geschikt is. Om dit te kunnen bewijzen is bodemonderzoek nodig. Wanneer daaruit blijkt dat de<br />

grond te verontreinigd is, moet deze gesaneerd worden tot (minimaal) de waarden die gelden voor de<br />

toekomstige bestemming.<br />

2.2.2 Leidsche Rijn<br />

In de periode van 1995 tot 2001 zijn diverse vooronderzoeken uitgevoerd in het projectgebied Leidsche<br />

Rijn. Voorwaarde voor een onderzoek was wel dat er (1) een historisch of visueel vermoeden was van<br />

verontreiniging en (2) het perceel eigendom was van de gemeente <strong>Utrecht</strong>. Uit de vooronderzoeken is<br />

inderdaad verontreiniging gebleken. Op sommige locaties, verspreid over het gebied, bleek de bodem<br />

verontreinigd tot boven de interventiewaarden met bestrijdingsmiddelen, minerale olie, oplosmiddelen, en<br />

zware metalen. Tevens werden er in de bodem onder meer kolen, puin, slakken en asbest aangetroffen.<br />

Deze resultaten zijn opgenomen in en zijn de basis van de raamsaneringsplannen (zie hieronder). Ook na<br />

2001 zijn nog regelmatig vooronderzoeken uitgevoerd, bijvoorbeeld wanneer er bij het bouwrijp maken van<br />

grond (mogelijke) verontreiniging werd aangetroffen.<br />

2.3 Raamsaneringsplannen (2001-2005)<br />

2.3.1 Wet bodembescherming<br />

Alvorens met een bodemsanering begonnen wordt, moet een melding worden gemaakt van de aard en<br />

omvang van de verontreiniging aan het bevoegd gezag. De Wbb laat in artikel 40 nadrukkelijk de ruimte dat<br />

voorafgaand aan de sanering slechts een gedeelte van de vervuiling in kaart wordt gebracht en dat voor<br />

slechts een deel van de sanering een saneringsplan bestaat. Hierover moet het bevoegd gezag wel een<br />

6


esluit nemen. Het bevoegd gezag voor bodemsaneringen is meestal de provincie. Uitzondering hierop zijn<br />

de grote gemeenten, zij zijn zelf het bevoegd gezag voor bodemsaneringen op hun eigen grondgebied.<br />

In geval van ernstige verontreiniging, zoals bedoeld in de Wbb, is sanering van de bodem verplicht. Op<br />

welke wijze de sanering van een ernstig verontreinigde bodem uitgevoerd moet worden is vastgelegd in<br />

landelijke wetgeving en protocollen. Wanneer de bestemming van de grond wordt gewijzigd en<br />

bodemverontreiniging wordt vermoed, wordt normaliter voor die specifieke locatie beoordeeld in welke mate<br />

de bodem verontreinigd is en of sanering noodzakelijk is.<br />

2.3.2 Leidsche Rijn<br />

De gemeente heeft voor het projectgebied Leidsche Rijn drie raamsaneringsplannen opgesteld in de periode<br />

2001-2005. In een volgend hoofdstuk wordt nader ingegaan op de inhoud van de raamsaneringsplannen.<br />

De raamsaneringsplannen zijn opgesteld door een extern ingenieursbureau in opdracht van M&M. Of de<br />

gemeentelijke toezichthouders destijds hebben ingestemd met de raamsaneringsplannen kunnen wij niet<br />

meer vaststellen. De raamsaneringsplannen zijn vastgesteld door het college van B&W van de gemeente<br />

<strong>Utrecht</strong>. Er is gekozen voor het maken van een raamsaneringsplan in plaats van het gedetailleerd in kaart<br />

brengen van elke potentiële verontreiniging in het gebied vanwege de omvang van het te ontwikkelen<br />

gebied.<br />

Een beoordeling per (mogelijk) verontreinigde locatie had in het geval van Leidsche Rijn kunnen leiden tot<br />

forse vertraging in de ontwikkeling van het gebied omdat er, naar verwachting, gaandeweg steeds nieuwe<br />

gevallen van verontreiniging zouden worden vastgesteld. Dit zou dan keer op keer tot gevolg hebben dat<br />

gewacht moest worden op de nodige bodemonderzoeken, het opstellen van een saneringsplan, het<br />

vaststellen van het saneringsplan door het bevoegd gezag, het uitvoeren van de saneringswerkzaamheden,<br />

het opstellen van het evaluatierapport en uiteindelijk de beschikking waarmee kon worden aangetoond dat<br />

de grond geschikt was voor woningbouw. Dit traject kan maanden in beslag nemen en bovendien de<br />

ontwikkeling van aangrenzende gebieden hinderen. Dat er sprake was van bodemverontreiniging in het<br />

projectgebied was wel duidelijk, maar in hoeveel gevallen het ernstige verontreiniging, betrof, niet. Mogelijk<br />

ging het om tientallen locaties. Om die reden heeft de gemeente ervoor gekozen om raamsaneringsplannen<br />

op te stellen. Hierin is het gehele projectgebied Leidsche Rijn benoemd tot 'één geval van aaneengesloten<br />

verontreiniging' zoals bedoeld in de Wbb. Dat er sprake was van verontreinigde grond die op grond van de<br />

Wbb moest worden gesaneerd, werd aldus door het bevoegd gezag vastgesteld. Daarmee werd het mogelijk<br />

om direct van start te gaan met saneringswerkzaamheden wanneer deze werden aangetroffen in het<br />

projectgebied. In de raamsaneringsplannen werd daarbij bepaald dat, wanneer bleek dat de bodem ernstig<br />

verontreinigd was, er aanvullend een plan van sanering zou worden opgesteld. Hierin moest worden<br />

vastgelegd welke nadere onderzoeken noodzakelijk zijn, op welke wijze gesaneerd moest worden, het te<br />

bereiken saneringsresultaat en waaruit het evaluatierapport moest bestaan. Het beoogde eindresultaat van<br />

de raamsaneringsplannen was dat de bodem van het gehele projectgebied Leidsche Rijn geschikt zou zijn<br />

voor de toekomstige bestemming.<br />

Door raamsaneringsplannen te maken voor Leidsche Rijn als geheel, kan de indruk ontstaan dat het hele<br />

gebied ernstig vervuild is. Inmiddels is gebleken dat dit niet het geval is. Dan rijst eerst de vraag of het<br />

projectgebied wel als 'één geval' had mogen worden benoemd. In de circulaire saneringsregeling wet<br />

bodembescherming (1998-2009) staat daarover dat verschillende verontreinigde grondgebieden tezamen<br />

tot één geval van verontreiniging worden gerekend indien de grondgebieden waarop de verontreinigingen<br />

zich voordoen een technische, organisatorische en ruimtelijke samenhang vertonen. Hierbij dient in meer of<br />

mindere mate aan elk van de drie genoemde samenhangen voldaan te worden om als één geval te worden<br />

beschouwd. Bij het opstellen van de raamsaneringsplannen is geconcludeerd dat aan deze voorwaarden<br />

werd voldaan.<br />

Een tweede vraag is wat de benoeming 'één geval van ernstige verontreiniging' betekent voor de locaties die<br />

niet ernstig vervuild bleken te zijn en voor de niet onderzochte locaties. Moeten deze toch gesaneerd<br />

7


worden omdat ze onderdeel zijn van een groter gebied dat is gekwalificeerd als ernstig verontreinigd of leidt<br />

dit tot onnodige discussie over de kwaliteit van de bodem? Voor het antwoord op deze vraag moet een<br />

onderscheid gemaakt worden tussen 'één geval' en bodemsaneringsproject. Een geval kan namelijk bestaan<br />

uit meerdere bodemsaneringsprojecten. Bodemsaneringsprojecten kunnen betrekking hebben op een<br />

gedeelte van een geval van verontreiniging, of op het gehele geval, of op meerdere gevallen. Het bevoegd<br />

gezag heeft dus beleidsruimte om onderzoek en sanering op een ander niveau aan te (laten) pakken dan per<br />

geval. De Wbb biedt mogelijkheden om bodemsanering gefaseerd (artikel 38, vierde lid) of geclusterd<br />

(artikel 42) of als deelsanering (artikel 40) uit te voeren. Hierdoor is 'maatwerk' mogelijk. Dit impliceert dat<br />

uitsluitend de locaties in het projectgebeid die daadwerkelijk ernstig verontreinigd bleken te zijn als zodanig<br />

gekwalificeerd moeten worden en de overige locaties in het projectgebied niet.<br />

2.4 Saneringswerkzaamheden (2001-2009)<br />

2.4.1 Uitvoeringskwaliteit bodembeheer en aanscherping Wet bodemsanering<br />

In 2000 heeft de sector bodemsanering zelf, in samenwerking met de overheid, de activiteiten<br />

geïnventariseerd die het meest kritisch zijn voor een goed eindresultaat van onderzoek en/of sanering.<br />

Vervolgens heeft men instrumenten ontwikkeld aan de hand waarvan betrokken partijen de gewenste<br />

kwaliteit kunnen bereiken. Dit zijn documenten waarin de technische eisen aan de uitvoering of het product<br />

zijn vastgelegd, vaak aangevuld met eisen aan de toetsing op een correcte uitvoering. Door het aanvankelijk<br />

vrijwillige karakter van deze regels, is hieraan onvoldoende uitvoering gegeven. Daarom zijn deze regels in<br />

2006 vervangen door wettelijke regels in het Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer. Zo werd enerzijds de<br />

kwaliteit van de meest kritische activiteiten wettelijk geborgd en moest anderzijds de integriteit van de<br />

uitvoerders van de saneringen verbeterd worden. Instellingen mogen na 2006 bepaalde activiteiten rond<br />

bodemsanering alleen uitvoeren als zij erkend zijn door het Rijk.<br />

In 2006 werd eveneens de Wbb aangescherpt. Voor de uitvoering van bodemsaneringen waarvoor al plannen<br />

waren gemaakt of die al aangevangen waren gold overgangsrecht. De bestaande wettelijke regels blijven van<br />

kracht voor saneringsplannen en saneringen die al zijn uitgevoerd voordat de wetwijziging van kracht werd.<br />

Saneringsplannen hoeven dus niet te worden aangepast. De nieuwe bepalingen van de wet gelden (zoals<br />

verslagplicht en nazorgplan), indien de sanering na de inwerkingtreding wordt uitgevoerd. Voor saneringen<br />

die al zijn afgerond voor de inwerkingtreding van de wet gelden niet de nieuwe verplichtingen (Tweede<br />

Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 29 462, nr 3). .<br />

2.4.2 Leidsche Rijn<br />

Met het vaststellen van de raamsaneringsplannen en het afgeven van de bijbehorende beschikking kreeg<br />

M&M formeel toestemming om ernstige bodemverontreiniging in het projectgebied te saneren. Kort na het<br />

vaststellen van het eerste saneringsplan (2001) is ook daadwerkelijk begonnen met het opruimen van<br />

aangetroffen bodemverontreiniging. De werkzaamheden zijn niet beperkt tot gevallen van ernstige<br />

vervuiling zoals bedoeld in de Wbb. Wanneer er in het projectgebied verontreiniging werd aangetroffen, dan<br />

werd deze opgeruimd. Voor gevallen van ernstige verontreiniging werd conform het raamsaneringsplan<br />

aanvullend een saneringsplan opgesteld voor die specifieke locatie. Dit hield onder meer in dat door nader<br />

onderzoek werd vastgesteld waaruit de bodemverontreiniging precies bestond, op welke wijze de bodem<br />

gesaneerd zou werden en tot welke waarden. Op alle locaties, dus ook de niet-ernstig verontreinigde<br />

gevallen, zijn gedurende de werkzaamheden bodemmonsters (evaluatieonderzoeken) genomen om het<br />

saneringsresultaat vast te stellen. Het resultaat van de saneringswerkzaamheden is ook gebruikt als<br />

verantwoording aan het Rijk voor de door de gemeente ontvangen ISV-gelden. Hierop wordt nader ingegaan<br />

in hoofdstuk 4.<br />

8


De projectleiding van de bodemsaneringen was in handen van een extern bureau. De milieukundige<br />

begeleiding was in handen van een ander extern bureau. Voor zover ons bekend is er gedurende de<br />

saneringswerkzaamheden geen toezicht op de veldwerkzaamheden uitgevoerd door MILDU (T&H) of PD.<br />

Volgens M&M heeft er wel toezicht plaatsgevonden op deze werkzaamheden door andere toezichthouders<br />

zoals de provincie en de milieupolitie. Dit is in het kader van dit onderzoek verder niet gecontroleerd.<br />

De raamsaneringsplannen zijn nog altijd van kracht. Het kan zijn dat er ook nu nog grondwerkzaamheden<br />

(zullen) worden uitgevoerd die mogelijk als bodemsanering moeten worden aangemerkt. Voor ons<br />

onderzoek zijn echter alleen de saneringswerkzaamheden relevant die hebben geleid tot een<br />

evaluatierapport. Deze werkzaamheden zijn afgerond in 2009.<br />

2.5 Evaluaties en beschikkingen (2006-2010)<br />

2.5.1 Wet bodembescherming<br />

In artikel 39c van de Wbb is opgenomen dat na de afronding van de sanering, degene die de<br />

werkzaamheden heeft uitgevoerd, daarvan verslag doet aan het bevoegd gezag. In het verslag moet een<br />

overzicht worden gegeven van:<br />

de getroffen saneringsmaatregelen;<br />

een beschrijving van de kwaliteit van de bodem;<br />

de hoeveelheid, kwaliteit en bestemming van de afgegraven of aangevoerde grond;<br />

eventuele beperkingen in het gebruik van de bodem na sanering.<br />

Het bevoegd gezag moet instemmen met het verslag. Volgens de Wbb gebeurt dat met een beschikking over<br />

het verslag. Er kunnen nadere regels gesteld worden door het bevoegd gezag over de gegevens die in het<br />

verslag moeten worden opgenomen.<br />

2.5.2 Leidsche Rijn<br />

Voor iedere gesaneerde locatie (dus ook de niet-ernstig verontreinigde) is een evaluatierapport opgesteld.<br />

Hierin wordt beschreven welke saneringswerkzaamheden zijn uitgevoerd en wat het saneringsresultaat is.<br />

Zo nodig wordt ook aangegeven welke voorzieningen voor nazorg moeten worden getroffen.<br />

De evaluatierapporten zijn opgesteld door het externe ingenieursbureau dat de milieukundige begeleiding<br />

van de saneringswerkzaamheden voor zijn rekening nam. De evaluatierapporten zijn vervolgens geclusterd<br />

aangeboden door M&M aan toezichthouder MILDU(T&H).. Hierdoor kon er geruime tijd verstrijken tussen het<br />

afronden van de saneringswerkzaamheden en de beoordeling van de evaluatierapporten door de<br />

toezichthouder.. Inmiddels is wettelijk bepaald dat er maximaal een jaar mag zitten tussen het afronden van<br />

de werkzaamheden en het aanbieden van het evaluatierapport. Tabel 2.1 laat zien dat er in de praktijk veelal<br />

een geruime tijd is verstreken is tussen het afronden van de werkzaamheden met een evaluatierapport en<br />

het beoordelen daarvan door de toezichthouder<br />

9


Tabel 2.1 Aantal jaren tussen uitvoering van de werkzaamheden en de datum van het evaluatierapport<br />

Aantal jaren tussen<br />

uitvoering werk en<br />

datum rapport<br />

Rapporten van<br />

beschikte<br />

saneringen<br />

Rapporten van<br />

onbeschikte<br />

saneringen<br />

Aantal % Aantal %<br />

0- ≤1 5 12 4 10<br />

1- ≤2 10 24 15 36<br />

2- ≤3 12 28 3 7<br />

3 ≤4 8 19 5 12<br />

4 ≤5 6 14 7 17<br />

5 ≤6 1 2 7 17<br />

6 ≤7 - - 1 2<br />

Totaal 42 101 42 101<br />

Voor de bovenstaande overzichten is uitgegaan van het laatste jaar van de uitvoering van de<br />

werkzaamheden en het jaar van het evaluatierapport. De exacte jaartallen van de uitvoering van de<br />

werkzaamheden en data van de evaluatierapporten zijn opgenomen in bijlage 3.<br />

Wanneer de toezichtouder instemt met het evaluatierapport stuurt deze een beschikking waarin dit wordt<br />

bevestigd. Met deze beschikking wordt de sanering van die locatie formeel afgerond. In 42 gevallen heeft<br />

MILDU (T&H) de gevraagde beschikking afgeven en kennelijk ingestemd met het evaluatierapport. Deze 42<br />

beschikkingen zijn in 2007 geclusterd afgegeven. Vervolgens zijn de toezichthoudende taken van<br />

bodemsaneringen in Leidsche Rijn overgedragen aan een andere medewerker van MILDU (T&H).. Deze had<br />

een andere kijk op de evaluatierapporten. Sindsdien zijn er namelijk geen evaluatierapporten meer<br />

goedgekeurd, hoewel het om zeer vergelijkbare gevallen gaat als van de evaluatierapporten die wel zijn<br />

goedgekeurd door. MILDU (T&H)<br />

Na 2007 zijn nog evaluatierapporten over afgeronde saneringen aangeleverd door M&M aan MILDU (T&H) en<br />

later aan PD . De bewerkingen van de rapporten vonden plaats in 2013. Sinds 2010 is er echter sprake van<br />

een status quo: er zijn geen nieuwe evaluatierapporten meer opgesteld door M&M voor het projectgebied<br />

Leidsche Rijn en de ingediende evaluatierapporten worden niet goedgekeurd door de huidig toezichthouder<br />

VTH. In totaal gaat het om 42 locaties waarvan de sanering formeel niet kan worden afgerond.<br />

2.6 Belemmeringen voor afronding<br />

VTH noemt een aantal redenen waarom niet kan worden ingestemd met de evaluatierapporten. Deze zijn<br />

hieronder genoemd. Het kan zijn dat er meerdere van deze redenen van toepassing zijn op één situatie.<br />

1. Het vooronderzoek is technisch niet correct uitgevoerd of levert om andere redenen onvoldoende<br />

informatie op. Er is daarom onzekerheid over de uitgangssituatie: was er sprake van ernstige vervuiling?<br />

Zo nee, dan is een beschikking op grond van de Wbb niet nodig. Aangezien er afgravingen op de<br />

betreffende locatie zijn geweest, kan nu, achteraf, niet meer worden vastgesteld of er sprake was van<br />

verontreinigde grond. Het is daardoor voor VTH onduidelijk of er een beschikking kan/moet worden<br />

afgegeven. Deze onduidelijkheid kan niet meer door onderzoek worden weggenomen.<br />

2. Het vooronderzoek heeft met zekerheid aangetoond dat er geen sprake is van ernstige verontreiniging.<br />

Als M&M op deze locatie grondafgravingen heeft laten uitvoeren, dan kunnen deze niet worden<br />

aangemerkt als 'sanering'. Daarom is een beschikking overbodig.<br />

10


3. De evaluatieonderzoeken zijn technisch niet correct uitgevoerd of leveren om andere redenen<br />

onvoldoende informatie op. Er is daarom onzekerheid over het saneringsresultaat: is er de grond<br />

voldoende gesaneerd en daarmee geschikt voor de toekomstige bestemming? Om deze onzekerheid weg<br />

te nemen kunnen er aanvullende verificatieonderzoeken worden uitgevoerd.<br />

4. De evaluatieonderzoeken hebben met zekerheid aangetoond dat er geen sprake is geweest van ernstige<br />

verontreiniging. Het vermoeden van ernstige verontreiniging, de reden om te saneren, is onterecht<br />

gebleken. Achteraf gezien had de grond dus niet gesaneerd hoeven worden. De grondafgravingen op<br />

deze locatie kunnen deze niet worden aangemerkt als 'sanering'. Daarom kan er ook geen beschikking<br />

worden afgegeven.<br />

In reactie op het uitblijven van goedkeuring door VTH heeft M&M, in samenwerking met het externe<br />

ingenieursbureau dat de evaluatierapporten had opgesteld, acties ondernomen om deze te verbeteren. Deze<br />

hebben niet geleid tot de gewenste beschikkingen op het saneringsresultaat. Hierop heeft het<br />

ingenieursbureau aangegeven niet in staat te zijn de evaluatierapporten verder te verbeteren. Verder stelt<br />

M&M zich op het standpunt dat alle evaluatierapporten betrekking hebben op situaties waarin in<br />

beschikking vereist is. De bodemonderzoeken leveren voldoende informatie om iedere onzekerheid over het<br />

saneringsresultaat weg te nemen. Het belangrijkste is het saneringsresultaat: de grond in het hele<br />

projectgebied is geschikt voor de toekomstige bestemming. Of er daadwerkelijk sprake is geweest van<br />

ernstige verontreiniging, is minder relevant, alle verontreinigde grond is gesaneerd tot binnen de gestelde<br />

normen. De evaluatierapporten leveren voldoende informatie op om dit vast te stellen. VTH dient volgens<br />

M&M op basis daarvan een beschikking af te geven.<br />

Een belangrijk aspect in deze discussie vormt wet- en regelgeving. Gedurende de doorlooptijd van het<br />

project is de wetgeving op een aantal onderdelen (ingrijpend) gewijzigd. Het gaat dan onder andere om<br />

aanpassingen in de Wbb, invoering van het besluit bodemkwaliteit, en striktere protocollen voor de<br />

uitvoering van sanering en de uitvoering van onderzoek. Voor lopende saneringen gold overgangsrecht.<br />

Welke regeling op welke locatie van toepassing is, hangt van een aantal aspecten af, bijvoorbeeld in welke<br />

fase de sanering zich bevond toen de nieuwe regelgeving van kracht werd. Daarom kan alleen per<br />

afzonderlijke locatie worden vastgesteld welke regelgeving van toepassing is.<br />

VTH betoogt dat het milieukundige ingenieursbureau niet volgens de juiste wet- en regelgeving heeft<br />

geopereerd. Omdat het ingenieursbureau wel gecertificeerd is voor de milieukundige begeleiding van<br />

bodemsaneringen heeft VTH hiervan melding gemaakt bij de Inspectie Leefomgeving en Transport van het<br />

Ministerie van Infrastructuur en Milieu.<br />

11


3 UITGEVOERDE SANERINGEN<br />

3.1 De opgave<br />

3.1.1 Masterplan<br />

In april 1994 hebben de gemeentebesturen van <strong>Utrecht</strong> en Vleuten-De Meern aan het Projectbureau<br />

Leidsche Rijn de opdracht gegeven een masterplan op te stellen voor de ontwikkeling van Leidsche Rijn. Het<br />

plan was vooral bedoeld om richting te geven aan de ruimtelijke ontwikkelingen maar het heeft geen<br />

wettelijke status of juridische bindende werking. Het plangebied dankt zijn naam aan de gekanaliseerde<br />

rivier Leidsche Rijn, die ten dele op het grondgebied van de gemeente <strong>Utrecht</strong> en ten dele op dat van de<br />

gemeente Vleuten-De Meern lag. Het masterplan was erop gericht Leidsche Rijn te ontwikkelen tot een<br />

stedelijk gebied om een bijdrage te leveren aan de oplossing van de grote woningnood in de regio <strong>Utrecht</strong>.<br />

Deze ontwikkeling werd gesteund door het Rijk dat Leidsche Rijn, een van de grootste bouwlocaties in<br />

Nederland, had aangewezen als VINEX-locatie.<br />

In het masterplan is opgenomen dat er een lichte verontreiniging van de bodem is in het bestaande deel van<br />

het bedrijfsterrein Oudenrijn en in het voormalige glastuinbouwgebied. Daarnaast waren er in het<br />

plangebied vijf voormalige stortplaatsen. Deze waren al in een vroegtijdig stadium gesaneerd, dus nog<br />

voordat de saneringsplannen voor Leidsche Rijn opgesteld werden. Uit het masterplan bleek dat er voor de<br />

sanering in het VINEX- uitvoeringscontract geld gereserveerd was en voor de periode 1995-2005 een<br />

saneringsprogramma vastgesteld was..<br />

3.1.2 Raamsaneringsplannen<br />

In het VINEX-gebied Leidsche Rijn is inmiddels grootschalige woningbouw gerealiseerd. Voor het bouw- en<br />

woonrijp maken moesten de ernstige gevallen van bodemverontreiniging gesaneerd worden. Hiervoor waren<br />

saneringsplannen opgesteld. Het doel van een saneringsplan is het beschrijven van de maatregelen die<br />

genomen moeten worden om risico's van ernstige bodemverontreiniging weg te nemen. De werkzaamheden<br />

in Leidsche Rijn hebben in de praktijk plaatsgevonden onder de noemer van drie raamsaneringsplannen die<br />

'het bevoegd gezag voor de Wbb' (het college van de gemeente <strong>Utrecht</strong>) heeft goedgekeurd:<br />

1. Raamsaneringsplan Leidsche Rijn, 11 mei 2001 (kleinschalige gevallen);<br />

2. Raamsaneringsplan bodemverontreiniging Het Zand en gedeeltelijk Rijnsche Park, 5 november 2001;<br />

3. Raamsaneringsplan bodemverontreiniging Leidse Rijn Park West, De Binnenhof West, 21 september<br />

2005.<br />

Ad 1. Raamsaneringsplan kleinschalige gevallen<br />

Uit de ervaringen met de ontwikkeling van enkele deelgebieden in Leidsche Rijn (Langerak, Parkwijk,<br />

Papendorp en de Wetering) bleek dat een aanzie<strong>nl</strong>ijk deel van de bodemverontreiniging bestond uit kleine<br />

en eenvoudige gevallen. Voorbeelden hiervan zijn erfverhardingen, brandkuilen en lokale dempingen. Het<br />

betrof hier kleine gevallen van bodemverontreiniging, waarbij geen ingrijpende maatregelen nodig zijn om<br />

een correcte en milieuhygiënische verantwoorde sanering te garanderen.<br />

In het raamsaneringsplan is opgenomen dat het terrein na de saneringswerkzaamheden geschikt dient te<br />

zijn voor de herinrichting en het bouw- en woonrijp maken van het deelgebied. Voor overige complexe<br />

gevallen van ernstiger bodemverontreiniging zal dan per geval een saneringsplan worden opgesteld. In<br />

overzicht 3.1 is aangegeven welke deel van Leidsche Rijn betrokken is in het raamsaneringsplan. Overzicht<br />

3.1 is eveneens opgenomen in het raamsaneringsplan. Hieruit blijkt duidelijk dat niet is aangegeven waar de<br />

te saneren locaties zich precies bevinden. Wel is aangegeven dat de te saneren locaties zich ergens binnen<br />

12


het omlijnde gebied moeten bevinden om gesaneerd te kunnen worden op grond van dit betreffende<br />

raamsaneringsplan.<br />

Overzicht 3.1 Projectgebied met deelgebieden uit het raamsaneringsplan kleinschalige gevallen mei 2001<br />

Ad 2 en3. Raamsaneringsplannen<br />

De totale oppervlakte van deze deelgebieden was circa 325 hectare. Doel van deze raamsaneringsplannen<br />

was het mogelijk maken van sanering van de bodemverontreiniging in een zo groot mogelijk deel van de<br />

plangebieden. Dit vond plaats door het omschrijven van de beginsituatie, de voorwaarden die aan de<br />

uitvoering worden gesteld en van de vereiste eindsituatie. De raamsaneringsplannen waren alleen van<br />

toepassing op de gebieden die in eigendom waren van de gemeente <strong>Utrecht</strong>. Het doel van de sanering was:<br />

het terugbrengen van het ernstige geval van bodemverontreiniging naar lagere (terugsaneer)waarden;<br />

het projectgebied geschikt maken voor de toekomstige bestemming in het kader van de VINEX-locatie<br />

Leidsche Rijn te weten wonen, park en recreatie.<br />

De beschrijving van de verontreinigingsituatie berustte op eerder uitgevoerde bodemonderzoeken. De<br />

uitgevoerde onderzoeken waren weliswaar niet geheel dekkend voor de gehele verontreiniging in het<br />

projectgebied, maar werd ruim voldoende geacht om een raamwerk neer te kunnen zetten waaronder het<br />

merendeel van de verontreinigingen aangepakt kon worden. Op basis van de uitgevoerde onderzoeken en<br />

de eerder opgedane ervaringen in Leidsche Rijn werd ingeschat dat uiteindelijk 99% van de verontreiniging<br />

onder het raamsaneringsplan zou vallen.<br />

Er is gekozen voor het opstellen van brede raamsaneringsplannen vanwege overeenkomsten in het<br />

voormalige landgebruik in het betreffende deelgebied, de bodemkenmerken en hoogteligging. Daardoor is<br />

er sprake van een samenhangende en gebiedsspecifieke omgevingskwaliteit. Als gevolg van de<br />

aanwezigheid van boomgaarden en (glas)tuinbouw, was er in het gehele deelgebied sprake van een<br />

13


aaneengesloten verontreiniging van de (water)bodem. Door de omvang van de verontreiniging en het<br />

aaneengesloten karakter ervan is het plangebied samengenomen en gekwalificeerd als één geval van<br />

ernstige bodemverontreiniging. De beide raamsaneringsplannen zijn nagenoeg identiek omdat beide<br />

gebieden een gelijksoortig ruimtelijke ligging en ondergrond hebben.<br />

Er is gekozen voor een raamsaneringsplan om de volgende redenen:<br />

overeenstemming met de definitie van het geval;<br />

een eenduidige aanpak van bodemsanering in het projectgebied;<br />

aansluiting op de planontwikkeling in het gebied;<br />

faciliteren van integrale aanpak van de bodemsanering door:<br />

o Een goed en volledig overzicht over de bodemsanering;<br />

o De kans op het missen van bodemverontreiniging wordt verkleind;<br />

o Op het moment van gemeentelijk verwerving de saneringsaanpak meteen is afgestemd op de<br />

overige gemeentelijke percelen;<br />

o Overlast onder de omstandigheden wordt beperkt;<br />

o En tevens goedkoper wordt uitgevoerd.<br />

Het gebied was één van de oudste bebouwde kernen van het huidige Leidsche Rijn en is destijds intensief<br />

gebruikt voor de teelt van groente, fruit en bloemen. Hulpstoffen van deze productie (bestrijdingsmiddelen,<br />

kolen, aardolie, puin en dergelijke) zijn van af 1850 in de bodem geraakt. Het projectgebied is daardoor<br />

aaneengesloten verontreinigd met de bijproducten van agrarische activiteiten. Bodemsanering werd nodig<br />

geacht om de grond te kunnen gebruiken voor de nieuwe bestemmingen. Gezien de grootte van het<br />

projectgebied, de eigendomsverhoudingen, de fasering van de ontwikkeling en de diversiteit van de<br />

verontreinigingen is afgeweken van het opstellen van een traditioneel saneringsplan waarbij omvang en aard<br />

van de verontreiniging in zijn geheel bekend en bereikbaar waren. In de raamsaneringsplannen werd ervan<br />

uitgegaan sanering urgent was vanwege de bouwplanning die was bepaald bij de ontwikkeling van de<br />

VINEX-locatie. Hierdoor werd sanering van bodemverontreiniging in het Leidsche Rijn Park West op korte<br />

termijn als noodzakelijk en urgent bestempeld. In overzicht 3.2 is weergegeven welk deel van het<br />

plangebied onder de raamsaneringsplannen vielen (de blauwe en rode lijnen).<br />

Overzicht 3.2 Saneringsgebied (begrensd door de rode en blauwe lijn)<br />

14


3.2 De saneringen tussen 2001 en 2009<br />

Uitgevoerde werkzaamheden<br />

In de periode 2001-2006 is de bodem gesaneerd in het deelgebied het Zand, Leidsche Rijn Park (voorheen<br />

Rijnse Park) en de Meern (onderdeel van Leidsche Park). Globaal betroffen het locaties aan de <strong>Utrecht</strong>seweg,<br />

't Zand, Achter 't Zand, Westlandsetuin, Johanniterweg en Alendorperweg. In Overzicht 3.3 is dit met de<br />

kleur geel weergegeven. Voor een nadere specificatie van de locaties zie bijlage 3. Voor deze locaties zijn er<br />

evaluatierapporten opgesteld en beschikt.<br />

In de periode 2006 – 2009 zijn er saneringswerkzaamheden uitgevoerd op 42 andere locaties. Deze locaties<br />

vallen onder de raamsaneringsplannen Leidsche Rijn en Park West. De lijst met de locaties is opgenomen in<br />

bijlage 3 maar niet opgenomen in Overzicht 3.3. Over de resultaten van deze saneringen zijn nog geen<br />

beschikkingen afgegeven..<br />

Legenda<br />

Gele lijn = globale weergave van tussen 2001 en 2006 gesaneerde en beschikte locaties<br />

Overzicht 3.3 Weergave van gesaneerde en beschikte locaties in Leidsche Rijn<br />

Afronding van de saneringen<br />

Per gesaneerde locatie is na afloop van sanering een evaluatierapport opgesteld en ter beoordeling<br />

voorgelegd aan het bevoegde gezag Wbb (de gemeente <strong>Utrecht</strong>). Voor 42 van de 84 locaties is ingestemd<br />

met het saneringsresultaat. Voor de andere 42 locaties heeft de gemeente <strong>Utrecht</strong> geen beschikking op het<br />

saneringsresultaat afgegeven vanwege twijfels aan de kwaliteit van de evaluatierapporten en in het<br />

verlengde daarvan van de uitgevoerde saneringen. Omdat de gemeente <strong>Utrecht</strong> er niet in slaagde om uit<br />

deze impasse te raken, is een onafhankelijke partij gevraagd de kwaliteit van het hele<br />

bodemsaneringsdossier te beoordelen en gezame<strong>nl</strong>ijk een oplossingsrichting te vinden voor de afronding<br />

van dit bodemsaneringsproject.<br />

Uit de beoordeling van deze onafhankelijke partij bleek dat het saneringsresultaat naar verwachting gehaald<br />

is. Er wordt gesteld dat de aanpak robuust was en gericht op het weghalen van de aanwezige<br />

bodemverontreiniging en bodemvreemde materialen. Wel schortte het bij de sanering vaak aan correcte en<br />

volledige vastlegging van gegevens. Dit kan volgens de onafhankelijke partij met administratieve<br />

werkzaamheden worden opgeheven. Een uitzondering hierop zijn de locaties (ongeveer 10%) waar mobiele<br />

15


en niet zintuiglijk waarneembare verontreinigingen aanwezig waren en de locaties (eveneens 10%) waarover<br />

geen aanvullende informatie beschikbaar is of twijfel bestaat over het uitvoeringsverloop. Voor deze locaties<br />

zal naar de mening van de onafhankelijke partij door middel van aanvullend verificatieonderzoek moeten<br />

worden gecontroleerd of met de saneringswerkzaamheden het beoogde resultaat is behaald. Het gaat<br />

daarbij om maximaal 20 locaties.<br />

3.3 Betrokken partijen<br />

3.3.1 Te vervullen rollen<br />

Het goed verdelen en vastleggen van verantwoordelijkheden, taken en rollen binnen een<br />

bodemsaneringsproject is een waarborg voor het nakomen van afspraken. Bij de bodemsanering in Leidsche<br />

Rijn is gebleken dat de continuïteit in het totale project niet gegarandeerd was. Dit is veelal veroorzaakt<br />

doordat gedurende het project betrokken partijen, contactpersonen en uitgangspunten van de sanering<br />

veranderden, of dat eenvoudigweg niet was afgesproken welke rol een partij heeft. Het is daarom van belang<br />

dat elke partij zich bewust is van zijn eigen en andermans rollen en verplichtingen in een project. Op het<br />

juiste moment moeten partijen worden betrokken of actief zijn.<br />

Taken als bevoegd gezag<br />

De uitvoering van de overheidstaken op landbodems is grotendeels in handen gelegd van provincies en 29<br />

grotere gemeenten. Zij zijn het bevoegd gezag in het kader van de Wbb en verantwoordelijk voor het<br />

uitvoeren van de sanering van ernstige verontreinigingen. Deze bevoegde overheden hebben ook een zekere<br />

beleidsvrijheid. Taken die bij het bevoegd gezag horen zijn het vaststellen van de ernst van een<br />

bodemverontreiniging, de spoedeisendheid en het tijdstip van saneren. Dit op basis van<br />

onderzoekgegevens. Daarnaast moet met een saneringsplan worden ingestemd waarbij de<br />

saneringdoelstelling wordt vastgesteld. Ook een taak is het geven van aanwijzingen bij nieuwe gevallen van<br />

bodemverontreiniging en het instemmen met nazorgplannen. Deze verantwoordelijkheden zijn<br />

gemandateerd aan M&M en VTH.<br />

Andere taken en rollen<br />

De gemeentelijke organisatie is daarnaast op vele andere manieren betrokken bij bodemsaneringen. Zij<br />

vervult meerdere rollen in de verschillende processen, waaronder opdrachtgevende, uitvoerende en<br />

toetsende rollen. In deze paragraaf is aangegeven welke rollen vervuld moeten worden in een<br />

bodemsaneringsproces:<br />

1. Initiatiefnemer/eigenaar<br />

De natuurlijke of rechtspersoon, die opdracht geeft voor de uitvoering en de milieukundige begeleiding van<br />

bodemsanering en/of nazorg bij bodemsanering.<br />

2. Handhaver<br />

Het begrip 'handhaving' heeft verschillende betekenissen. Soms heeft het alleen betrekking op<br />

sanctionering. In andere gevallen verstaat men onder handhaving alles waarmee naleving van wettelijke<br />

regels kan worden bevorderd (handhaving in ruime zin). Naast toezicht en sanctionering gaat het dan<br />

bijvoorbeeld ook om vergunningverlening, communicatie en randvoorwaardelijk beleid om te kunnen<br />

handhaven. Het begrip 'handhaving in enge zin' heeft betrekking op:<br />

houden van toezicht (controleren/inspecteren);<br />

opsporen van strafbare feiten;<br />

bestuursrechtelijk en strafrechtelijk sanctioneren;<br />

beschikken, dat wil zeggen het beoordelen van het evaluatierapport over een uitgevoerde sanering en het<br />

vaststellen van het saneringsresultaat (mede op basis van bodemmonsters).<br />

16


Voor het organiseren en uitvoeren van adequaat toezicht en handhaving zijn door de gezame<strong>nl</strong>ijke<br />

overheden kwaliteitscriteria opgesteld en neergelegd in het Besluit kwaliteitseisen handhaving milieubeheer<br />

(2005). Dit besluit is ook van toepassing op de handhaving van de Wbb. Dit besluit houdt onder andere in<br />

dat periodiek, minimaal één keer per jaar, over de resultaten van de toezichtactiviteiten worden<br />

gerapporteerd en wordt beoordeeld of de ervaringen in het veld consequenties hebben voor:<br />

het beoordelen van meldingen, bodemonderzoeken, saneringsplannen (en BUS-meldingen),<br />

evaluatieverslagen en nazorgplannen<br />

het beschikken op bodemonderzoeken, saneringsplannen (en BUS-meldingen), evaluatieverslagen en<br />

nazorgplannen<br />

de overdracht van de definitieve beschikking aan de toezichthouder<br />

de wijze waarop aard en frequentie van het toezicht wordt bepaald<br />

de wijze van toezichthouden<br />

de overdracht aan handhaving (zoals de milieupolitie).<br />

De toezicht- en handhavingsfunctie functie in <strong>Utrecht</strong> is momenteel ondergebracht bij de<br />

uitvoeringsorganisatie VTH. Ten tijde van de uitvoering van de bodemsaneringen in Leidsche Rijn was de<br />

hierboven beschreven werkwijze nog niet ingevoerd.<br />

3. Uitvoerder<br />

Uitvoering van de daadwerkelijke saneringswerkzaamheden. Uit de toelichting van het 'Besluit<br />

uitvoeringskwaliteit bodembeheer' blijkt dat de werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd door<br />

personen en instellingen die behoren tot een andere organisatie dan de organisatie van de<br />

opdrachtgever/eigenaar. Het besluit stelt dat de bij ministeriële regeling aangewezen werkzaamheden alleen<br />

mogen worden uitgevoerd door personen die geen persoo<strong>nl</strong>ijk of zakelijk recht hebben op de bodem, grond<br />

of baggerspecie waarop de werkzaamheid betrekking heeft.<br />

4. Projectleider<br />

De persoon binnen de organisatie van de opdrachtnemer die verantwoordelijk is voor de inhoudelijke<br />

kwaliteit van het project. Hieronder vallen onder meer het aangeven van de verontreinigingsgrenzen, het<br />

aangeven van de bestemming van vrijkomende grond- en afvalstromen, het toezien op de juiste plaatsing<br />

en instelling van installaties en het nemen van monsters ten behoeve van voortgangscontrole en<br />

vergunningen.<br />

5. Nazorg<br />

Een adviseur beoordeelt het nazorgplan op volledigheid, op technisch-inhoudelijke aspecten en op een<br />

juiste weergave van de werkzaamheden.<br />

3.3.2 Betrokken organisatieonderdelen<br />

Meerdere organisatieonderdelen geven uitvoering aan de bodemsanering in de gemeente <strong>Utrecht</strong>. De<br />

belangrijkste daarvan zijn M&M en VTH. In deze paragraaf worden de taken van de beide<br />

organisatieonderdelen besproken. De functies eigenaar, initiatiefnemer en leiding over de uitvoering zijn<br />

ondergebracht bij M&M terwijl handhaver de taak van VTH is. Door de vele rollen die de gemeente <strong>Utrecht</strong> in<br />

het project heeft, kunnen meerdere problemen ontstaan. Die kunnen betrekking hebben op<br />

aansprakelijkheid, verantwoordelijkheidsverdeling en kostenverhaal. Daar wordt in dit rapport niet dieper op<br />

ingegaan.<br />

Mobiliteit & Milieu (M&M)<br />

M&M verricht werkzaamheden op het gebied van bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen, bodem en<br />

energiebesparing. Uitvoering van de werkzaamheden vindt plaats op basis van de jaarschijven van de<br />

meerjarenprogramma's Bereikbaarheid en Luchtkwaliteit en Groen en Bodem. De adviseurs bodem maken<br />

deel uit van M&M, onderdeel van de Ontwikkelingsorganisatie. Momenteel kent M&M de volgende eenheden:<br />

17


Expertise Milieu: de medewerkers van dit team verzorgen de inbreng van milieu in ruimtelijke plannen<br />

van de gemeente <strong>Utrecht</strong>. Daarnaast coördineert dit team de beleidsontwikkeling op milieugebied en<br />

geeft juridische ondersteuning aan de afdeling.<br />

Expertise Mobiliteit<br />

Realisatie Milieu: op basis van het jaarprogramma bodemsanering voeren de medewerkers van dit team<br />

hun projecten uit. De projectleider draagt met zijn team zorg voor een goede uitvoering van de<br />

bodemsanering conform het projectplan. Door M&M is de rol van projectleider grotendeels neergelegd bij<br />

externe bureaus.<br />

Realisatie Mobiliteit<br />

Vergunning, Toezicht en Handhaving<br />

VTH verricht werkzaamheden op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. VTH is<br />

onderdeel van de Uitvoeringsorganisatie. VTH moet als handhaver toezicht houden op de uitvoering van de<br />

bodemsaneringen en geeft beschikkingen af op diverse momenten bij de uitvoering van bodemsaneringen.<br />

Functiescheiding bodemtaken<br />

De functiescheiding in de gemeente <strong>Utrecht</strong> is geregeld volgens Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer<br />

(Kwalibo) en de Handreiking adequate bestuurlijke handhaving Wbb. De verantwoordelijkheid voor de<br />

verschillende taken ligt dus bij verschillende organisatieonderdelen. In overzicht 3.5 is opgenomen hoe de<br />

taken tussen M&M en VTH verdeeld zijn.<br />

Overzicht 3.5 Verdeling van taken tussen M&M en VTH (per 1 januari zijn dit de benamingen van de betrokken afdelingen, daarvoor ging<br />

het om MILDU en/of PD)<br />

Overzicht Taken en werkprocessen Uitvoering door:<br />

1. Beleid<br />

Bodembeleid, programma's, monitoring en evaluatie M&M<br />

2. Advisering<br />

Bouw/saneringsplan M&M en VTH<br />

Integraal milieuadvies M&M<br />

Sectorale advisering bodem M&M<br />

3. Uitvoering wettelijke Taken<br />

Beschikking Wbb Ernst/Spoed & Saneringsplan M&M<br />

Beschikking Wbb Evaluatieverslag VTH<br />

Beschikking Wbb nazorgplan M&M/VTH<br />

Melding nieuw geval M&M<br />

Toezicht en handhaving bodem VTH<br />

4. Uitvoering sectorale programma's<br />

Uitvoeren projecten bodemsanering M&M<br />

M&M werkt met ISO 9001. Dit betekent dat de werkzaamheden procedureel en inhoudelijk geaudit worden<br />

door Stichting Kwaliteit Bodem.(Normblad 8001SKB). Uit de rapportage van juni 2012 over de laatst<br />

gehouden audit blijkt dat de inrichting van de organisatie en processen aan de geldende wet- en<br />

regelgeving voldoet. De gemeente <strong>Utrecht</strong> heeft het kwaliteitssysteem goed geïmplementeerd volgens de<br />

rapportage.<br />

3.3.3 Gevolgen voor de sanering in Leidsche Rijn<br />

Met de bodemsanering in Leidsche Rijn is ruim 10 jaar geleden gestart. Sindsdien zijn er een aantal<br />

organisatorische wijzigingen geweest die gevolgen hebben gehad voor de uitvoering van dit omvangrijke<br />

project. Aanvankelijk waren alle rollen belegd bij MILDU. Later is de toezichthoudende functie ondergebracht<br />

in een aparte organisatie-eenheid. Dit vond plaats in overeenstemming met de hiervoor geldende wettelijke<br />

18


en kwaliteitskaders. Over de samenwerking tussen deze beide organisatieonderdelen zijn indertijd<br />

onvoldoende afspraken gemaakt.<br />

In de eerste plaats heeft het ontbroken aan duidelijke afspraken tussen M&M en VTH (en de voorlopers van<br />

deze organisatieonderdelen) over de noodzakelijke uitvoeringskwaliteit en de kwaliteit van de op te leveren<br />

documentatie. Hierdoor bleven de verschillende visies op de uitvoering van deze werkzaamheden een lange<br />

tijd naast elkaar bestaan, zonder dat dit bekend was bij de verschillende partijen. In 2007 en 2009 is<br />

hierover wel overleg geweest tussen PD en MILDU. Deze schriftelijke contacten (memo en brief) gingen<br />

voornamelijk over de matige kwaliteit en de termijn van opleveren van de evaluatierapporten. Omdat op dat<br />

moment het grootste deel van de werkzaamheden al afgerond was, was het lastig om de uitvoering zodanig<br />

bij te sturen dat deze zou gaan voldoen aan de eisen van de toezichthouder.<br />

De afstand van de beide gemeentelijke betrokkenen bij de uitvoering van de saneringen is daarbij te groot<br />

geweest. Bij de uitvoering van bodemsaneringen maakt de gemeente veelvuldig gebruik van extern<br />

ingehuurde bureaus. Ook dat is in overeenstemming met de geldende wettelijke en kwaliteitskaders. Zo is<br />

ook de milieukundige begeleiding van de sanering uitgevoerd door een extern bureau. De vastlegging van<br />

de saneringswerkzaamheden en de uitvoering van bodemonderzoeken zijn door deze begeleider kwalitatief<br />

ondermaats uitgevoerd. Pas op een laat moment is dit bekend geworden. Noch de opdrachtgever MILDU,<br />

noch de toezichthouder van de gemeente heeft dit geconstateerd tijdens de uitvoering van de<br />

werkzaamheden.<br />

MILDU (T&H) heeft over 42 afgeronde saneringen een beschikking afgegeven in 2007. Volgens een extern<br />

uitgevoerd onderzoek (DHV, 2013) lijken deze beschikte saneringen inhoudelijk sterk op de saneringen<br />

waarover VTH momenteel geen beschikking wil afgeven. Over de redenen dat MILDU over 42 saneringen wel<br />

en 42 saneringen geen beschikking wil afgeven is slechts summier gecommuniceerd. Door het afgeven van<br />

de beschikking over de eerste 42 saneringen werd echter wel de suggestie gewekt dat het met de kwaliteit<br />

van de uitgevoerde saneringen wel goed zat.<br />

19


4 VERANTWOORDINGEN 2005-2012<br />

4.1 Wettelijk kader voor financiering<br />

Wet stedelijke vernieuwing<br />

Sinds 2000 voert de rijksoverheid een beleid om de leefbaarheid in grote steden te verbeteren. Door<br />

werkloosheid, verslechterde leefkwaliteit en het wegtrekken van zowel mensen met hogere en<br />

middeninkomens als van bedrijvigheid ontstond een grote druk op de stedelijke gebieden. Het Rijk zette<br />

daarom in op revitalisering van steden. Om een integrale aanpak van deze problematiek in de steden<br />

mogelijk te maken is de Wet stedelijke vernieuwing (Wsv) in het leven geroepen. De bij deze wet behorende<br />

gelden zijn opgenomen in het Investeringsbudget stedelijke vernieuwing (ISV). Voor gemeenten was het<br />

opstellen van een ontwikkelingsplan een voorwaarde om in aanmerking te komen voor een bijdrage uit het<br />

ISV. Maatregelen in zowel de sociale als in de fysieke sfeer zijn te financieren uit het ISV. Hieronder vallen<br />

ook bodemsaneringen.<br />

Tussen 2000 en 2009 uitgevoerde bodemsaneringen konden bekostigd worden uit het ISV. Vooraf werd<br />

afgesproken wat de omvang van de saneringen zou zijn, achteraf werd aangegeven hoeveel gerealiseerd<br />

was. Vanuit het ISV werden er verder geen eisen gesteld aan de kwaliteit van de saneringen of de daarover<br />

beschikbare documentatie. De uitgangspunten zoals die gesteld waren in de Wbb bleven daarop van<br />

toepassing.<br />

Decentralisatie<br />

De bevoegde overheden ontvingen het geld tussen 2000 en 2010 (de eerste twee tranches van de ISV) op<br />

basis van meerjarenprogramma‘s. Daarna is het budget gedecentraliseerd en ontvangen 31 gemeenten,<br />

waaronder <strong>Utrecht</strong>, de ISV-middelen via het gemeentefonds. Dit zijn de zogenaamde ISV-3 middelen. De<br />

kern van ISV-3 is dat het Rijk geen inhoudelijke aanwijzingen geeft over de wijze waarop de gemeente het<br />

beleid uitvoert. Uitgangspunt is lokaal maatwerk op basis van een lokale analyse. Er is geen financiële<br />

verantwoording meer aan het Rijk. De afspraken tussen Rijk en gemeenten zijn verwoord in een convenant.<br />

Technisch gezien betekende decentralisatie van het ISV dat het vanaf 2011 niet langer een specifieke<br />

uitkering is, maar een decentralisatie-uitkering als onderdeel van het gemeentefonds. Een decentralisatie-<br />

uitkering is vrij te besteden geld, dat tot de algemene middelen van het gemeentefonds behoort. De<br />

verantwoording over besteding van de middelen vindt daarom plaats aan de gemeenteraad in plaats van aan<br />

het Rijk. Wel blijft het ISV-budget in het gemeentefonds herkenbaar en is een toegesneden toedeling van<br />

middelen naar verschillende gemeenten mogelijk. Op basis van een decentralisatie-uitkering is het daarbij<br />

nog mogelijk om afspraken op hoofdlijnen te maken over de te bereiken doelen, inclusief de wijze waarop<br />

de voortgang hiervan gemonitord wordt.<br />

Vanaf het moment van decentralisatie vindt de uitkering ervan plaats op basis van de Financiële-<br />

verhoudingswet (Fvw). Dat geldt voor de jaren 2011 tot en met 2014.<br />

Sancties<br />

Onder de Wsv kon - indien een gemeente verwijtbaar de prestaties niet heeft gehaald - geld door het Rijk<br />

teruggevorderd worden. Geld terugvorderen is niet mogelijk onder de Fvw. Als de gemeente de met het Rijk<br />

gemaakte afspraken niet of niet naar behoren uitvoert en dit de gemeente kan worden aangerekend (zoals<br />

bij taakverwaarlozing), kan het Rijk gebruik maken van het reguliere toezichtinstrumentarium voor<br />

decentrale overheden. In het uiterste geval kan dit leiden tot een voorwaartse bijstelling van ISV-budget<br />

vanaf het volgende ISV-investeringstijdvak (2015 en verder).<br />

20


4.2 De tweede programmaperiode<br />

Voor ISV-1 (2000-2004) was € 63,2 miljoen voor de gemeente <strong>Utrecht</strong> beschikbaar. Het budget voor de ISV-<br />

2 periode (2005-2009) bedroeg € 53 miljoen. Deze programmaperiodes zijn afgerond. In deze periodes<br />

werden middelen voor bodemsanering toegekend aan gemeenten via de specifieke uitkering Wet<br />

bodembescherming (Wbb) en de brede doeluitkering Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV). Naast<br />

deze financieringskaders waren er nog subsidieregelingen van het Rijk en lokale overheden beschikbaar.<br />

Daar gaan wij niet verder op in.<br />

Over de voortgang van de ISV-bodemsaneringsopgave werd jaarlijks door gemeenten en provincies<br />

gerapporteerd aan het Rijk als onderdeel van de totale bodemsaneringopgave. Indien uit deze<br />

monitorinformatie bleek dat een gemeente negatief afweek van de met het Rijk afgesproken doelstellingen<br />

ten aanzien van bodemsanering, zou het Rijk met de betreffende gemeente in overleg treden. Het kon ook<br />

zo zijn dat een gemeente – los van de uitkomst van de monitorgegevens - zelf aangaf dat het niet goed<br />

ging. Beide situaties konden aa<strong>nl</strong>eiding zijn voor een inhoudelijke verdiepingsslag, voor aanvullende<br />

facilitering door het Rijk (bijvoorbeeld met kennis of menskracht) of voor gerichte maatregelen van de<br />

gemeente of andere lokale partijen of de provincie. Dit heeft voor <strong>Utrecht</strong> niet plaatsgevonden. Over de<br />

gerealiseerde bodemsaneringsprestaties werd gerapporteerd volgens een voorgeschreven format in de vorm<br />

van bodemprestatie-eenheden (BPE's). Hiermee werd voldaan aan de informatiebehoefte van het Rijk.<br />

Wat zijn BPE's?<br />

De rapportages en verantwoordingen aan het Rijk vonden plaats op basis van het aantal<br />

gerealiseerde bodemprestatie-eenheden (BPE's) sinds 2003. BPE's worden gebruikt om<br />

een vergelijking van gerealiseerde prestaties van verschillende gemeenten mogelijk te<br />

maken. Ook kunnen BPE's worden gebruikt om de geplande prestaties te vergelijken met<br />

de gerealiseerde prestaties. Tot slot is het aantal BPE's een meetinstrument voor de<br />

werkvoorraad. Een bezwaar is dat het moeilijk is om een overzicht te geven van de<br />

geplande BPE's in een jaar of periode.<br />

Een BPE is:<br />

1x (m 2 verontreinigd oppervlakte) + 3x (m 3 grond) + 0,4x ( m 3 grondwater)<br />

Hoe de afspraken met het Rijk er in de praktijk uitzagen in de ISV-2 periode is opgenomen in tabel 3.1.<br />

Tevens is daarin opgenomen welke van de prestaties gehaald zijn.<br />

Tabel 3.1 Met het Rijk gemaakte afspraken voor bodemsaneringen en realisatie daarvan op grond van ISV-2 voor de gemeente <strong>Utrecht</strong><br />

Soort prestatie Afspraak Realisatie<br />

Aantal saneringen 98 85<br />

Aantal saneringen in eigen beheer (SEB) 50 45<br />

Aantal bodemonderzoeken 110 348<br />

Aantal bodemonderzoeken SEB 83 0<br />

Bodemverontreiniging m 2 verontreinigd oppervlak 348.000 268.963<br />

Bodemverontreiniging m 2 verontreinigd oppervlak SEB 212.000 153.033<br />

Bodemverontreiniging m 3 verontreinigd grond 220.000 381.890<br />

Bodemverontreiniging m 3 verontreinigd grond SEB 134.000 195.737<br />

Bodemverontreiniging m 3 verontreinigd grondwater 1.000.000 538.281<br />

Bodemverontreiniging m 3 verontreinigd grondwater SEB 610.000 163.327<br />

Bodemverontreiniging BPE gemeente totaal 1.400.000 1.520.263<br />

Bodemverontreiniging BPE SEB 858.000 591.514<br />

21


Vanaf 2006 worden de gerealiseerde BPE's in de SISA-bijlage (Single Information Single Audit) verantwoord<br />

die onderdeel is van de verantwoording van de gemeente <strong>Utrecht</strong>. De accountant controleert deze informatie<br />

in het kader van de reguliere jaarrekeningcontrole van de gemeente. In de Financiële-verhoudingswet zijn<br />

eisen gesteld ten aanzien van de inhoud van deze controle welke zich uitstrekt over de gerealiseerde<br />

prestaties. De inhoud van de accountantscontrole is door het Ministerie van BZK neergelegd in de 'Nota<br />

Verwachtingen Accountantscontrole'. In deze nota is bepaald dat de aard van de controle van de SISA bijlage<br />

voor wat betreft de verantwoording van de BPE's is gebaseerd op 'deugdelijke totstandkoming'. De<br />

accountant beoordeelt bij ‘deugdelijke totstandkoming’ of de gemeente zowel in opzet als bij de uitvoering<br />

voldoende heeft gewaarborgd dat de gegevens voor de indicator (BPE's) correct worden verzameld en/of<br />

geregistreerd. De accountant beoordeelt in het kader van de deugdelijke totstandkoming echter niet de<br />

inhoudelijke juistheid van de informatie. Van de controle van de jaarrekening wordt een verklaring<br />

afgegeven waaronder ook de SISA bijlage valt. Over de SISA-bijlage verantwoordingsinformatie met<br />

informatie over specifieke uitkeringen wordt dus geen afzonderlijk oordeel gegeven.<br />

Wat is SiSa?<br />

Met ingang van het verantwoordingsjaar 2006 is het principe van Single information<br />

Single audit (SiSa) van toepassing. Hierdoor hoeven gemeenten, provincies en<br />

gemeenschappelijke regelingen vanaf het jaar 2006 voortaan minder informatie te<br />

verstrekken aan het Rijk over de besteding van specifieke uitkeringen. Ook is de controle<br />

van deze informatie sterk verminderd. <strong>Gemeente</strong>n nemen in hun verantwoording een<br />

zogenaamde SiSa-bijlage op in een vast format met daarin zowel financiële informatie als<br />

informatie over gerealiseerde prestaties. Controle van deze informatie vindt plaats in het<br />

kader van de reguliere jaarrekeningcontrole van de betreffende gemeente, provincie of<br />

gemeenschappelijke regeling. Dit is vastgelegd in art. 17a van de Financiële-<br />

4.3 De derde programmaperiode<br />

verhoudingswet).<br />

Voor de periode 2010-2014 (ISV-3) was er voor de gemeente <strong>Utrecht</strong> fors minder geld beschikbaar: € 38,7<br />

miljoen. Van deze € 38,7 miljoen is € 4,9 miljoen bestemd voor bodem. In 2007 zijn er 42 beschikkingen<br />

afgegeven voor bodemsaneringen in Leidsche Rijn. Daarna niet meer. In de ISV-3 periode zijn er daarom<br />

nog geen saneringen verantwoord over Leidsche Rijn.<br />

4.4 Verantwoording over saneringen in Leidsche Rijn<br />

4.4.1 Beschikking op het resultaat<br />

Na uitvoering van een bodemsanering wordt door M&M (of een extern bureau) een opleverdocument<br />

opgesteld. Het opleverdocument beschrijft het projectresultaat en een projectevaluatie. Hierin moet<br />

vastgesteld worden in hoeverre de saneringsdoelstelling is bereikt. Bij dit evaluatierapport wordt een<br />

zogenaamd uitkeuringsrapport gevoegd waarin is aangegeven hoe en welke verontreiniging is verwijderd.<br />

Ook bevat het rapport analysegegevens van de bodem na de sanering. Met ingang van 2006 zijn<br />

uitkeuringen verplicht gesteld als basis om een beschikking bij het evaluatierapport te kunnen afgeven (BRL<br />

6000). Voor 2007 werden beschikkingen afgegeven op basis van 'professional judgement'. In het<br />

22


evaluatieverslag is eveneens het aantal gesaneerde BPE's opgenomen. Ten slotte beschrijft het<br />

opleverdocument eventueel het plan van nazorg. M&M neemt het initiatief voor het opstellen van een<br />

nazorgplan bodemsanering.<br />

Over het opleverdocument en het nazorgplan wordt beschikt door VTH:<br />

1. De goedkeuring en ondertekening van het opleverdocument door de opdrachtgever M&M is de afronding<br />

en afsluiting van een sanering. Het evaluatieverslag van de sanering wordt vervolgens ter beschikking<br />

voorgelegd aan VTH. Het nemen van een beschikking of besluit bij het evaluatierapport in het kader van<br />

de Wet bodembescherming (Wbb) heeft tot doel om de situatie van de verontreiniging van de bodem na<br />

realisatie van de saneringswerkzaamheden en de eventueel benodigde vervolgstappen vast te leggen en<br />

om de belangen van de direct belanghebbenden te waarborgen. Het besluit wordt genomen op basis van<br />

een evaluatieverslag met daarbij een uitkeuring.<br />

2. VTH beoordeelt het nazorgplan op handhaafbaarheid. Ook zorgt VTH voor het toezicht op de nazorg als<br />

er een restverontreiniging is achtergebleven.<br />

4.4.2 Beschikkingen Leidsche Rijn<br />

In 2007 is voor Leidsche Rijn door toezichthouder MILDU (T&H) in de ISV-2 programmaperiode een<br />

beschikking afgegeven over 42 bodemsaneringen met één 'besluit instemming evaluatieverslag'. Van deze<br />

42 locaties is per locatie een berekening van het aantal gesaneerde BPE's gemaakt. De gemeente <strong>Utrecht</strong><br />

heeft voor de ISV 2 periode vanaf 2007 de jaarlijkse totale BPE berekening laten uitvoeren door een extern<br />

bureau.<br />

Voor deze locaties heeft een extern bureau zich nader verdiept in de uitgangspunten en randvoorwaarden<br />

van de BPE berekening. Omdat alleen bodemsaneringen in het kader van de Wbb meegenomen mogen<br />

worden in de BPE-berekening, zijn hierin alleen saneringen van ernstige verontreinigingen meergenomen.<br />

Het verwijderen van pui<strong>nl</strong>agen is bijvoorbeeld geen bodemsanering in het kader van de Wbb. Deze zijn<br />

daarom niet meegenomen in de BPE berekening van het externe bureau. De details van de berekening van<br />

het externe bureau over Leidsche Rijn ligt vast in het rapport over 2007.<br />

Eenzelfde aantal van 42 locaties van saneringen in Leidsche Rijn is nog niet beschikt door huidig<br />

toezichthouder VTH. Hiervoor zijn wel evaluatierapporten ingediend. Als reden van niet beschikken van deze<br />

saneringen wordt door VTH aangegeven dat het in voorkomende gevallen geen ernstige<br />

bodemverontreiniging betreft. Een beschikking is dan niet nodig. Een andere reden is de onvoldoende<br />

kwaliteit van de evaluatierapportages, bijvoorbeeld vanwege het ontbreken van uitkeuringsrapporten. Deze<br />

saneringen zijn terecht niet in de verantwoording naar het Rijk en de gemeenteraad opgenomen.<br />

In 2009 is voor een aantal locaties de geraamde aantallen BPE's verantwoord. Dit gebeurde als uitzondering<br />

op het uitgangspunt dat onbeschikte evaluaties niet in een verantwoording worden opgenomen, Er was op<br />

dat moment nog geen instemming op de gerapporteerde BPE's in de (tussen)evaluatierapporten. Hier is voor<br />

gekozen omdat zonder deze BPE's de prestatieafspraken met het Rijk voor de programmaperiode 2005-<br />

2009 niet gehaald zouden worden. In 2009 zijn in totaal 209.497 BPE's in de verantwoording opgenomen.<br />

Achteraf is gebleken uit de jaarlijkse rapportage daarover door een extern bureau dat het werkelijk aantal<br />

gerealiseerde BPE's in 2009 89.401 hoger was. Dit verschil heeft geen betrekking op de saneringsprojecten<br />

in Leidsche Rijn. Overigens is het totaal aantal gerapporteerde BPE's volgens de verantwoording 2009 over<br />

de programmaperiode 2005-2009 ca. 120.000 hoger dan is afgesproken met het Rijk.<br />

Aan het eind van de ISV2 programmaperiode 2005-2009 is een totaalrapportage ten behoeve van het Rijk<br />

opgesteld van de gerealiseerde BPE's. Daaruit blijkt ook dat de beoogde prestaties gehaald zijn.<br />

23


Tabel 3.2 verantwoording van aantallen BPE's over de jaren 2005-2009 (ISV 2 periode)<br />

Jaar<br />

BPE's<br />

<strong>Gemeente</strong> Saneringen in eigen beheer Totaal aantal saneringen in<br />

<strong>Utrecht</strong><br />

2005 102.993 161.610 264.603<br />

2006 151.545 58.952 210.497<br />

2007 162.291 300.012 462.303<br />

2008 360.375 12.988 373.363<br />

2009 (o.b.v. raming) 151.545 57.952 209.497<br />

Totaal rapporten Geofox 928.749 591.514 1.520.263<br />

Totaal verantwoording ISV 928.749 591.514 1.520.263<br />

Afspraak ISV 542.000 858.000 1.400.000<br />

Na 2007 zijn voor projecten in Leidsche Rijn geen beschikkingen meer afgegeven op de evaluatierapporten.<br />

Voor de overige locaties buiten Leidsche Rijn zijn na 2009 wel beschikkingen afgegeven voor de volgende<br />

aantallen BPE's:<br />

over de evaluatierapporten 2010: 152.828 BPE;<br />

over de evaluatierapporten 2011: 209.116 BPE.<br />

24


5 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN<br />

5.1 Hoofdconclusie<br />

Bodemsanering in Leidsche Rijn is een omvangrijk en langlopend project. Weliswaar is de laatste sanering<br />

enkele jaren geleden afgerond maar nog steeds laat de inhoudelijke en administratieve afhandeling ervan op<br />

zich wachten. Bij bodemsaneringen heeft de gemeente een dubbele verantwoordelijkheid. In de eerste plaats<br />

moet de gemeente bodemverontreinigingen saneren om zo de gezondheidsrisico's voor de inwoners van de<br />

stad te verminderen en om gebruik van grondgebied mogelijk te maken. In de tweede plaats moet de<br />

gemeente rechtmatig handelen door alle wet- en regelgeving die hierop van toepassing is te volgen.<br />

Uiteraard hebben deze beide verantwoordelijkheden een nauwe band met elkaar.<br />

Bodemsanering in Leidsche Rijn is een complex en langlopend project . Tussentijds zijn er vele<br />

wetswijzigingen, personele wisselingen en reorganisaties geweest. Werkwijzen die aanvankelijk acceptabel<br />

waren, bleken dat daardoor na verloop van tijd niet meer voor alle betrokkenen te zijn. De samenwerking<br />

tussen de verschillende organisatieonderdelen laat daarbij te wensen over. Hierdoor werden bestaande<br />

problemen niet opgelost. Bij de ISV-verantwoording over de bodemsaneringen in Leidsche Rijn hebben zich<br />

geen onrechtmatigheden voorgedaan.<br />

Team Audit adviseert dat in de werkzaamheden van M&M en VTH voorrang wordt gegeven aan het afronden<br />

van de bodemsanering in Leidsche Rijn. Tijdens het onderzoek hebben diverse partijen de suggestie gedaan<br />

dat dit door een derde partij moet worden opgepakt. Team Audit is hiervan geen voorstander omdat dit<br />

weinig meerwaarde heeft voor toekomstig uit te voeren bodemsaneringen. Het verbeteren van de<br />

werkverhoudingen en eenheid van opvatting moet nu centraal staan.<br />

In het onderstaande gaan wij dieper in op vier punten die specifiek de aandacht behoeven.<br />

5.2 Bodemsaneringsplannen<br />

In Leidsche Rijn zijn diverse vooronderzoeken uitgevoerd naar de kwaliteit van de bodem. Deze zijn gebruikt<br />

om een aantal globale raamsaneringsplannen op te stellen. Hiervoor is gekozen om zo snel mogelijk te<br />

kunnen starten met het saneren van de bodem en vervolgens met de woningbouw. In het raamsaneringsplan<br />

is wel vastgelegd dat bij aanvang van elke sanering een plan van aanpak gemaakt zou worden met daarin<br />

een meer concrete omschrijving van de situatie. Deze specifieke plannen zijn ook daadwerkelijk verschenen<br />

voor de 84 locaties waar saneringswerkzaamheden hebben plaatsgevonden.<br />

Er is onduidelijkheid ontstaan over de preciese aard en omvang van de bodemverontreiniging in Leidsche<br />

Rijn ten gevolge van deze raamsaneringsplannen. De bodemverontreiniging in Leidsche Rijn was volgens<br />

deskundigen niet als ernstig te kwalificeren (behoudens de verontreiniging op enkele locaties) maar toch<br />

wordt in het raamsaneringsplan het gehele projectgebied genoemd als een aaneengesloten geval van<br />

ernstige verontreiniging. Daarmee zou de indruk kunnen ontstaan dat het gehele gebied (dus Leidsche Rijn<br />

in zijn geheel) ernstig verontreinigd is, hetgeen volgens alle betrokkenen geenszins het geval is. De Wbb<br />

biedt overigens wel de ruimte om te werken met een raamsaneringsplan. Zo is het mogelijk om op basis van<br />

globale plannen met een bodemsanering te beginnen. Ook is onderzoek naar bodemverontreinigingen pas<br />

wettelijk vereist als er een vermoeden is dat ter plaatse de grond verontreinigd is.<br />

Alvorens de grond voor woningbouw kan worden gebruikt, hetgeen in Leidsche Rijn veelal het geval is, moet<br />

wel vast staan dat de bodem daarvoor geschikt is en eventuele verontreiniging de wettelijke grenswaarden<br />

niet overschrijdt. Onderzoek hiernaar hoeft minder diep te gaan dan een onderzoek naar een vermoedelijke<br />

25


ernstige verontreiniging. Bij de aanvraag van een bouwvergunning moet de indiener desgevraagd de<br />

geschiktheid van de bodem kunnen aantonen. In hoeverre de geschiktheid van de bodem bij de beoordeling<br />

van de bouwvergunning gecontroleerd is/wordt, valt buiten ons onderzoek.<br />

Team Audit is van mening dat het werken de opgestelde raamsaneringsplannen zich wel verhouden tot de<br />

bestaande wetgeving, maar dat het tegelijk kwetsbaar is omdat er steeds weer twijfel kan ontstaan over de<br />

vraag of bepaalde locaties, die onderdeel zijn van het raamsaneringsplan, nu wel of niet verontreinigd zijn.<br />

Het raamsaneringsplan neemt die twijfel niet weg maar suggereert, veelal ten onrechte, dat de grond ernstig<br />

verontreinigd is. Om deze kwetsbaarheid te verminderen en eventuele andere juridische problemen in de<br />

toekomst te voorkomen, adviseert Team Audit om de raamsaneringsplannen die voor Leidsche Rijn zijn<br />

opgesteld in te trekken.<br />

5.3 Uitvoering saneringen<br />

Bodemsaneringen op gemeentelijk grondgebied worden onder verantwoordelijkheid van de gemeente<br />

uitgevoerd. Voor het uitvoeren van de werkzaamheden huurt de gemeente <strong>Utrecht</strong> gespecialiseerde<br />

bedrijven in. De saneringswerkzaamheden in Leidsche Rijn zijn milieukundig begeleid door een extern<br />

ingenieursbureau dat zich niet volledig heeft gehouden aan de wettelijke vereisten. De tekortkomingen van<br />

het ingenieursbureau hebben betrekking op de vastlegging van de werkzaamheden en het uitvoeren van de<br />

bodemonderzoeken. Hierdoor is in enkele gevallen niet meer te bepalen welke werkzaamheden hebben<br />

plaatsgevonden op de saneringslocaties. De vooronderzoeken die het ingenieurbureau heeft uitgevoerd<br />

bieden bovendien geen zekerheid over de vraag of er voorafgaand aan de sanering sprake was van ernstige<br />

verontreiniging. Aan dit laatste is niets meer aan te veranderen. Ook de bodemonderzoeken na afloop van<br />

de sanering, de uitkeuringen, zijn van onvoldoende kwaliteit. Er is daardoor geen zekerheid over het<br />

behaalde saneringsresultaat.<br />

Deze tekortkomingen zijn de aa<strong>nl</strong>eiding voor huidig toezichthouder VTH (en waren dat ook voor PD) om<br />

geen eindbeschikkingen af te geven. Om uit de impasse te raken heeft M&M een second opinion gevraagd<br />

aan een ander extern bureau, eveneens deskundig op het gebied van bodemsaneringen. Het eindrapport<br />

geeft aan dat er bij 80% van de uitgevoerde werkzaamheden geen twijfel is over de kwaliteit van de<br />

uitvoering van de werkzaamheden. Wel zijn in een aantal gevallen de saneringsresultaten nog niet goed<br />

vastgelegd. Bij de overige 20% zijn er twijfels over de gehanteerde aanpak of het behaalde<br />

saneringsresultaat. In het rapport wordt aangegeven dat extra werkzaamheden uitgevoerd zouden moeten<br />

worden om het saneringsresultaat vast te stellen.<br />

Gedurende de doorlooptijd van het project is de wetgeving op een aantal onderdelen (ingrijpend) gewijzigd.<br />

Het gaat dan onder andere om aanpassingen in de Wbb, invoering van het Besluit bodemkwaliteit, en<br />

striktere protocollen voor de uitvoering van sanering en de uitvoering van onderzoek. Voor lopende<br />

saneringen gold overgangsrecht. Welke regeling op welke locatie van toepassing is, hangt van een aantal<br />

aspecten af, bijvoorbeeld in welke fase de sanering zich bevond toen de nieuwe regelgeving van kracht<br />

werd. Daarom zal voor iedere locatie waarvoor nog geen beschikking is afgegeven afzonderlijk moeten<br />

worden nagegaan aan welke regelgeving moet worden voldaan.<br />

Team Audit is van mening dat VTH en M&M nu in gezame<strong>nl</strong>ijk overleg tot een oplossing moeten komen over<br />

de wijze waarop de bodemsanering in Leidsche Rijn afgerond kan worden. Daarbij dient een onderscheid<br />

gemaakt te worden tussen enerzijds de locaties waar zowel de huidige toezichthouder VTH als M&M het<br />

erover eens zijn dat er uitsluitend lichte verontreiniging of bodemvreemde zaken zijn aangetroffen en<br />

anderzijds locaties waar sprake was van ernstige verontreiniging. Lichte verontreiniging en bodemvreemde<br />

zaken vallen niet onder de saneringsplicht en hoeven daarom niet beschikt te worden; een melding aan het<br />

bevoegd gezag op grond van artikel 28 Wbb volstaat voor de afhandeling. Voor de gevallen van ernstige<br />

verontreiniging dient in de eerste plaats per locatie te worden vastgesteld wat het toetsingskader is. Op<br />

26


asis van het overgangsrecht moet worden nagegaan of wel of niet moet worden voldaan aan de eisen van<br />

het Besluit bodemkwaliteit en de bijbehorende beoordelingsrichtlijnen. In dit licht moeten de<br />

evaluatierapporten worden beoordeeld. Als de nieuwe regels van toepassing zijn en er bovendien<br />

vermoedelijk nog (rest)verontreiniging is, moet worden bepaald of er nog voldoende documentatie<br />

beschikbaar is om aan de regelgeving te voldoen. Indien ook dat niet het geval is, is verificatieonderzoek<br />

wenselijk.<br />

Door het uitvoeren van verificatieonderzoeken in Leidsche Rijn kan onrust ontstaan onder de bewoners van<br />

de wijk. Of dit opweegt tegen het belang van het uitvoeren van verificatieonderzoeken moet afgewogen<br />

worden door de beide betrokken organisatieonderdelen VTH en M&M. Mocht besloten worden tot het<br />

uitvoeren van verificatieonderzoeken dan moet specifieke aandacht worden besteed aan de communicatie<br />

daarover met de wijkbewoners. Over de vraag of er wel of geen verificatieonderzoeken moeten plaatsvinden,<br />

moet het college een besluit nemen. M&M heeft aangegeven dat er nog veel aanvullende gegevens uit<br />

bodemonderzoeken zijn. Deze worden thans gesorteerd. M&M verwacht dat de informatie die hieruit<br />

voortkomt voldoende is om aanvullende verificatieonderzoeken te voorkomen.<br />

5.4 Verantwoording over saneringen<br />

De rijksoverheid stelt middelen ter beschikking om bodemsaneringen te financieren. Team Audit is van<br />

mening dat de verantwoordingen hebben plaatsgevonden in overeenstemming met de geldende regels en<br />

daarom rechtmatig waren. Verantwoordingen over saneringen in Leidsche Rijn hebben betrekking op<br />

locaties waarover een beschikking is afgegeven. De berekening van wel en niet in de verantwoording op te<br />

nemen bodemsaneringen is uitgevoerd door een extern bureau. In deze berekeningen is terecht rekening<br />

gehouden met de aard van de verontreiniging, conform de uitgangspunten van de Wbb. De in de SISA-<br />

bijlage opgenomen informatie, waaronder de aantallen afgesproken en gerealiseerde saneringen is<br />

onderwerp geweest van accountantscontrole.<br />

Aanvankelijk is over 2009 een opgave aan het Rijk gedaan van gerealiseerde saneringen op basis van een<br />

ramingscijfer. Dit is later nog onderbouwd. De verantwoording aan het Rijk is daarom correct geweest.<br />

5.5 Samenwerking tussen M&M en VTH<br />

Bij bodemsaneringen zijn verschillende rollen te onderscheiden. De gemeente <strong>Utrecht</strong> vervulde bij de<br />

bodemsanering in Leidsche Rijn vele rollen. Deze meeste van deze rollen worden sinds 1 januari 2013<br />

vervuld door M&M en VTH. Voorheen waren deze taken neergelegd bij MILDU en PD. Om het hele proces van<br />

bodemsaneringen goed te laten verlopen is het een voorwaarde dat alle betrokken partijen hetzelfde beeld<br />

hebben van dit proces, inclusief het toetsingskader. Dit is niet het geval gebleken.<br />

Team Audit adviseert daarom dat M&M en VTH de samenwerking verbeteren. De hier geconstateerde<br />

knelpunten moeten minimaal worden opgelost. Zowel M&M als VTH kunnen aspecten van hun werk<br />

verbeteren:<br />

vergroten van de betrokkenheid bij de veldwerkzaamheden tijdens een sanering zodat bijsturing van de<br />

werkzaamheden mogelijk is;<br />

onderlinge afspraken maken over de noodzakelijke uitvoeringskwaliteit en op te leveren documentatie<br />

van nog lopende saneringswerkzaamheden;<br />

gezame<strong>nl</strong>ijk bepalen bij wetwijzigingen wat de betekenis ervan is voor lopende projecten;<br />

afspraken maken over de afronding van de bodemsanering in Leidsche Rijn.<br />

27


BIJLAGE 1 METHODOLOGISCHE VERANTWOORDING<br />

Opdracht<br />

Op 7 februari 2013 heeft de algemeen directeur Team Audit de opdracht gegeven een audit uit te voeren<br />

naar de wijze waarop de kosten voor bodemsaneringen naar de rijksoverheid en gemeenteraad verantwoord<br />

worden. Door de bij deze declaraties betrokken managers zijn onderzoeksvragen geformuleerd.<br />

Onderwerp en probleemanalyse<br />

Sinds 2000 heeft de rijksoverheid een budget beschikbaar gesteld voor het verbeteren van de leefbaarheid<br />

in grote steden. Hiervoor is de Investeringswet Stedelijke Vernieuwing (ISV) in het leven geroepen. In deze<br />

wet is bepaald dat het geld voor stedelijke vernieuwing onder andere besteed kan worden aan het uitvoeren<br />

van bodemsaneringen. Ook de gemeente <strong>Utrecht</strong> kon aanspraak maken op de middelen die in het kader van<br />

de ISV beschikbaar werden gesteld. Er zijn door de gemeente <strong>Utrecht</strong> in de jaren tussen 2005 en 2012<br />

kosten van bodemsaneringen verantwoord bij het rijk. Over het moment en de wijze waarop deze<br />

verantwoord kunnen worden is verschil van inzicht tussen twee betrokken organisatieonderdelen, te weten<br />

Mobiliteit en Milieu (M&M) en Vergunningen, Toezicht en Handhaving (VTH).<br />

Doelstelling<br />

Het doel van de audit is vast te stellen of de gemeente rechtmatig heeft gehandeld bij het verantwoorden<br />

van de kosten van bodemsaneringen bij het Rijk op grond van het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing<br />

in de periode 2005-2011.<br />

Onderzoeksvragen<br />

Het onderzoek geeft antwoord op de volgende vragen:<br />

1. Welke wet- en regelgeving en afspraken met het Rijk zijn van toepassing op de verantwoording van de<br />

projecten van bodemsanering in de periode 2005-2011 in het kader van het Investeringsbudget<br />

Stedelijke Vernieuwing 2 en 3?<br />

a. Zijn er regels over de documenten die bij een verantwoording gevoegd moeten worden?<br />

b. Zijn er regels over de wijze en het moment waarop de kosten voor bodemsanering gedeclareerd<br />

mogen worden?<br />

2. Welke procedures zijn bij de gemeente <strong>Utrecht</strong> gevolgd in de periode 2005-2011 bij de verantwoording<br />

van bodemsaneringen?<br />

a. Hoe vindt de berekening van de basisprestatie-eenheden (BPE) plaats en is dit in overeenstemming<br />

met de regelgeving?<br />

b. Welke organisatieonderdelen zijn betrokken bij de verantwoordingen voor de bodemsanering en<br />

welke zijn hun taken en verantwoordelijkheden daarin?<br />

c. Welke overwegingen spelen een rol bij het moment waarop verantwoordingen plaatsvinden of de<br />

vorm die daarvoor wordt gekozen?<br />

d. Wat is de betekenis van de SISA-verklaring van de accountant voor de verantwoording voor<br />

bodemsanering?<br />

e. Zijn de procedures en afspraken in overeenstemming met wet- en regelgeving?<br />

3. Zijn de ingediende verantwoordingen van bodemsanering op grond van het Investeringsbudget<br />

Stedelijke Vernieuwing 2 en 3 in de periode 2005-2011 rechtmatig?<br />

Uitgevoerde werkzaamheden<br />

Om de bovenstaande onderzoeksvragen te beantwoorden zijn de volgende activiteiten uitgevoerd:<br />

Analyse van wet- en regelgeving en aanvullende afspraken;<br />

Gesprekken met de betrokken organisatieonderdelen M&M en VTH;<br />

28


Analyse van documenten en dossiers die betrekking hebben op de door de gemeente <strong>Utrecht</strong> ingediende<br />

declaraties tussen 2005 en 2011 voor bodemsaneringen;<br />

Controle van de ingediende verantwoordingen.<br />

In de analyse van wet- en regelgeving zijn betrokken:<br />

Wet bodembescherming (Wbb) 1987<br />

Wijzigingswet Wbb 2006<br />

Circulaire saneringsregeling Wbb 1998-2009<br />

Besluit bodemkwaliteit (Kwalibo) 2007<br />

Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer 2006-2008<br />

Regeling uitvoeringskwaliteit bodembeheer 2006<br />

Wet Milieubeheer 1979<br />

Wet stedelijke vernieuwing 2000-2011<br />

Investeringsbudget stedelijke vernieuwing (ISV) 2000-2014<br />

Financiële-verhoudingswet (Fvw) 1996<br />

In aanvulling op bovenstaande zijn er nog vele andere wetswijzigingen, circulaires, besluiten,<br />

beoordelingsrichtlijnen (brl) en beleidsbrieven. Deze zijn niet relevant voor de audit, maar kunnen dat<br />

uiteraard wel zijn voor de afhandeling van de bodemsanering op afzonderlijke locaties in Leidsche Rijn.<br />

Er zijn gesprekken gevoerd met betrokkenen van M&M, VTH en externen. In verband met de vele juridische<br />

aspecten van dit onderzoek hebben wij daarnaast meer specifiek advies gevraagd bij juristen van Juridische<br />

Zaken (Interne Bedrijven) en de Projectorganisatie Leidsche Rijn.<br />

Overige literatuur en dossiers:<br />

Dossier bodemprestatie-eenheden <strong>Gemeente</strong> <strong>Utrecht</strong>, Saneringen 2007 (beschikking op evaluatie), van<br />

Geofox-Lexmond BV, rapportnummer 20080075/PVIA, d.d. maart 2008<br />

Masterplan Leidsche Rijn, 1995<br />

Ontwikkelingsvisie Leidsche Rijn, januari 1997<br />

Raamsaneringsplan Leidsche Rijn te <strong>Utrecht</strong>, 11 mei 2001<br />

Raamsaneringsplan bodemverontreiniging Het Zand en gedeeltelijk Rijnse Park Leidsche RIjn, 5<br />

november 2001<br />

Raamsaneringsplan bodemverontreiniging Leidsche RIjn Park West Vinexlocatie Leidse Rijn, De<br />

Binnenhofwest, 21 september 2005<br />

Brief van Dienst Stadsontwikkeling Milieu en Duurzaamheid aan Vrom: FES-bijdrage Vinex-locatie<br />

Leidsche Rijn, 3 augustus 2001<br />

Notitie terugsaneerwaarden ernstige gevallen Leidse Rijn, 20 december 2001<br />

Meerjaren Ontwikkelingsprogramma (MOP) van <strong>Utrecht</strong> voor de periode 2005 – 2009, november 2004<br />

Overzicht van resultaatsafspraken uit het Meerjaren Ontwikkelingsprogramma van <strong>Utrecht</strong>, maart 2005<br />

Prestatieconvenant Grotesteden beleid 2005-2009, 11 maart 2005<br />

Brief van VROM: Bodemsanering; budget ingevolge de Wet bodembescherming (Wbb) periode 2005 tot en<br />

met 2009, 25 juli 2005<br />

Brief VROM: Definitieve vaststelling budget ingevolge de Wet stedelijke vernieuwing (1 e tijdvlak 2000-<br />

2004), 22 december 2005<br />

Brief Ministerie van Infrastructuur en Milieu: Bodemsanering; uitstel van vaststelling rijksbijdrage<br />

ingevolge de Wet bodembescherming (Wbb) periode 2005 tot en met 2009, 23 december 2005<br />

Sisa ISV 2005-2009<br />

Sisa ISV 2005-2009 aansluiting Geofox<br />

Handreiking Adequate Bestuurlijke Handhaving Wbb, SIKB, versie 5.3, 10 oktober 2006<br />

Lijst met veel gestelde vragen over:<br />

SISA tussen medeoverheden<br />

Baten en lasten (overgang bij verantwoordingsjaar 2010)<br />

Vragen per specifieke uitkering<br />

29


Interne memo Dienst Stadsontwikkeling Milieu en Duurzaamheid, afspraken evaluatierapporten Leidse<br />

Rijn, 22 mei 2007<br />

Voortgangsverslag Bodemsaneringsoperatie <strong>Gemeente</strong> <strong>Utrecht</strong>, Afdeling Milieu & Duurzaamheid 2008<br />

Brief van StadsOntwikkeling Sector Publieke Diensten aan Stadsontwikkeling afdeling Milieu en<br />

Duurzaamheid, Wbb beoordeling evaluatierapporten Leidsche Rijn Park West te <strong>Utrecht</strong>, 17 november<br />

2009<br />

SISA verantwoordingsbijlage 2009 voor uitkeringen van alle departementen excl. EZ, versie 1.3, 18-2-<br />

2010<br />

Rapportage samenvatting periode 2005-2009, dossieronderzoek bodemprestatie-eenheden door<br />

Geofox-Lexmond, 15 maart 2010<br />

Rapport van bevindingen en accountantsverklaring jaarrekening 2009, Deloitte Accountants B.V., 17 mei<br />

2010<br />

Brief Ministerie van Infrastructuur en Milieu: Bodemsanering; uitstel van vaststelling rijksbijdrage<br />

ingevolge de Wet bodembescherming (Wbb) periode 2005 tot en met 2009, 23 december 2010<br />

Brief Ministerie van Infrastructuur en Milieu: Toelichting realiseren restant BPE's 2005-2009, 6 juni 2011<br />

Kwaliteitshandboek Milieu en Duurzaamheid, versie 1.1, 18 januari 2012<br />

Verslag Kwaliteitsimpuls Bodembeheer resultaat visitatie 2012<br />

BPE verantwoording <strong>Gemeente</strong> <strong>Utrecht</strong> procesbeschrijving, 24 januari 2013<br />

Memo BPE verantwoording gemeente <strong>Utrecht</strong> periode 2005-2009, 31 januari 2013<br />

Memo BPE verantwoording gemeente <strong>Utrecht</strong> periode 2005-2009, 24 januari 2013<br />

Memorie van toelichting bij wijziging van de Wet bodembescherming en enkele andere wetten in verband<br />

met wijzigingen in het beleid inzake bodemsaneringen, Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004,<br />

29 462, nr 3<br />

Second opinion bodemsaneringsresultaat Leidsche Rijn, Beoordeling van het technisch saneringsresultaat<br />

en de gehanteerde aanpak van de gemeente <strong>Utrecht</strong>, februari 2013 Royal Haskoning DHV<br />

Procesbeschrijving uit BPMone:<br />

Bodembeleid, programma's, monitoring en evaluatie<br />

Beschikking Wbb Nazorgplan<br />

Sectorale advisering bodem<br />

Melding Besluit Uniforme Saneringen (BUS)<br />

Uitvoeren projecten bodemsanering<br />

Beschikking Ernst/Spoed en Saneringsplan<br />

Melding nieuw geval<br />

Beheer van registraties en bodemdossiers<br />

Beschikking WWB Evaluatieverslag<br />

Toezicht en handhaving bodem<br />

Uitleen bodemdossiers<br />

Werkproces beschikken combi evaluatieverslagen en nazorgplan– voor Squit XO<br />

Werkproces beschikken evaluatieverslagen – voor Squit XO<br />

Schema beschikken evaluatieverslagen VTH<br />

Geraadpleegde websites:<br />

www.overheid.<strong>nl</strong><br />

www.rwsleefomgeving.<strong>nl</strong><br />

www.bodemrichtlijn.<strong>nl</strong><br />

Afhandeling van het rapport<br />

Op 22 maart is het conceptrapport toegestuurd aan VTH en M&M. Op 25 maart is over het rapport een<br />

overleg gevoerd met medewerkers van M&M en op 27 maart met VTH. De opmerkingen van beide<br />

organisatie-eenheden zijn verwerkt. Op 29 maart is het rapport verstuurd aan de opdrachtgever.<br />

30


BIJLAGE 2 BEGRIPPEN EN DEFINITIES BODEMVERONTREINIGING EN -<br />

SANERING<br />

Adequaat gesaneerde<br />

locatie<br />

Beschikking<br />

Ernst/urgentie<br />

Beschikking<br />

Ernst/spoed<br />

Beschikking<br />

Saneringsplan<br />

Beschikking<br />

Evaluatierapport<br />

Beschikking<br />

Nazorgplan<br />

Besluit bodemkwaliteit<br />

Bevoegde Overheid<br />

Een locatie is adequaat gesaneerd als het evaluatierapport is goedgekeurd door het<br />

bevoegd gezag. Langlopende saneringen van de ondergrond tellen mee als<br />

adequaat gesaneerd na goedkeuring van het eerste ijkmoment.<br />

Een beschikking op basis van de oude Wbb (vóór 1-1-2007) over de ernst en<br />

urgentie van een geval van verontreiniging op basis van het nader onderzoek.<br />

Een beschikking conform de nieuwe Wbb (vanaf 1-1-2007) of er op een locatie<br />

sprake is van een ernstig geval van verontreiniging en of de locatie volgens het<br />

saneringscriterium met spoed (vóór 2015) moet worden gesaneerd.<br />

Een beschikking ter goedkeuring van een saneringsplan voor de aanpak van een<br />

geval van verontreiniging.<br />

Een beschikking om in te stemmen met het na een sanering opgesteld<br />

evaluatierapport en daarmee de formele afronding van een sanering.<br />

Een beschikking om in te stemmen met het na de sanering ingediende nazorgplan.<br />

Het Besluit bodemkwaliteit is op 1 januari 2008 deels in werking getreden. Het<br />

besluit bevat regels voor het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie op<br />

of in de bodem of in het oppervlaktewater. Het geeft aan hoe milieuhygiënisch moet<br />

worden getoetst en wie verantwoordelijk is voor het toezicht op de naleving van het<br />

besluit. Vooral bij het toepassen van bouwstoffen bevat dit besluit minder regels en<br />

administratieve lasten voor overheden en bedrijfsleven dan de voorgaande<br />

regelgeving.<br />

Wbb (gedecentraliseerd gemeenten krijgen ISV-gelden via de provincie op basis van een ingediend<br />

bevoegd gezag)<br />

Bodemambities<br />

Bodemsanerings-<br />

operatie<br />

BPE<br />

Verantwoordelijke provincies en "rechtstreekse gemeenten", die de Wbb uitvoeren<br />

en handhaven (met Wbb- en ISV-budget). De overige "niet-rechtstreekse"<br />

meerjarenprogramma ("programmagemeenten") of per project ("projectgemeenten").<br />

De totaal 41 bevoegde overheden zijn: Provincies (12) en steden (29).<br />

Een gemeente kan in een Nota Bodembeheer aangeven naar welke bodemkwaliteit in<br />

een gebied wordt gestreefd. Ze legt daarbij haar (bodem)ambitie vast. De overheid<br />

kan er bijvoorbeeld voor kiezen om de huidige kwaliteit niet te laten verslechteren.<br />

Ze kan echter ook een kwalititeitsverbetering nastreven. De overheid zal bij het<br />

opstellen van haar bodemambities rekening houden met de toekomstige<br />

(ruimtelijke) ontwikkelingen in het gebied. Daarmee wordt de relatie tussen<br />

bodemgebruik en bodemkwaliteit concreet gemaakt.<br />

Regelgeving, planning en werkzaamheden voor aanpak van de<br />

bodemverontreinigingsproblematiek. Al het werk dat verzet moet worden om alle<br />

ernstige gevallen van bodemverontreiniging te identificeren, te onderzoeken, en zo<br />

nodig te saneren of te beheersen, eventueel gevolgd door nazorg.<br />

Bodem Prestatie Eenheden. BPE's zijn een maat voor de geleverde inspanning van<br />

een bevoegde overheid bij sanering van de bodem. Definitie: BPE = gesaneerd<br />

oppervlak in m2 + 3x gesaneerd volume in m3 + 0,4x gesaneerd volume<br />

grondwater in m3. De weging van de fysieke resultaten geeft ruwweg de verhouding<br />

van de hiervoor benodigde inspanningen weer. De BPE geeft echter geen volledige<br />

weergave van de prestaties van een bevoegde overheid, want beleidsontwikkeling en<br />

onderzoeksinspanningen worden hierin niet meegenomen.<br />

BUS Besluit Uniforme Saneringen. Besluit voor het regelen van veelvoorkomende en<br />

31


Bodemgebruiks-<br />

waarden (BGW)<br />

Convenant<br />

bodemontwikkelings-<br />

beleid en aanpak<br />

spoedlocaties<br />

Deelsanering<br />

Ernstige<br />

bodemverontreiniging<br />

Financieringskader<br />

Gebruiksrijp maken<br />

Gefaseerde sanering<br />

Geval van<br />

verontreiniging<br />

Initiatiefnemer<br />

Interventiewaarden<br />

ISV-budget<br />

standaard bodemsaneringen. Dankzij dit Besluit hoeven bodemsaneerders voor de<br />

routinematige saneringen geen formele goedkeuring aan het bevoegde gezag te<br />

vragen, maar volstaat een melding bij het opstarten van de sanering en een<br />

goedkeuring van de saneringsevaluatie bij de afronding.<br />

Waarden voor concentraties van stoffen (of stofgroepen) in de bodem waaronder het<br />

niveau van bodemverontreiniging bij het beoogde gebruik acceptabel is. De BGW<br />

worden gebruikt als saneringsdoelstelling. Bij wijziging van het gebruik is een<br />

nieuwe beoordeling nodig.<br />

Nieuw bodembeleid met ingang van 10 juli 2009, waarbij de verantwoordelijkheid<br />

voor het bodembeleid is verschoven van het Rijk naar de provincies en de<br />

gemeenten. In het convenant zijn o.a. afspraken vastgelegd over de aanpak van<br />

spoedlocaties, het ondergrondse ruimtegebruik en de sanering van grootschalige<br />

grondwaterverontreinigingen.<br />

Sanering waarbij slechts voor een deel van de verontreiniging een saneringsplan is<br />

gemaakt en uitgevoerd.<br />

Verontreiniging waarbij een interventiewaarde voor een of meer stoffen wordt<br />

overschreden in ten minste 25 m3 grond en/of 100m3 grondwater. Voor een ernstig<br />

geval dienen ten minste maatregelen voor beheer te worden getroffen en de<br />

urgentie te worden vastgesteld.<br />

Bij onderzoek en saneringen uitgevoerd door de verantwoordelijke gemeenten en<br />

provincies kan het Rijk bijdragen vanuit drie kaders: Wbb-budget (met name de<br />

afronding van Wbb-meerjarenprogramma's tot 2009), ILG-budget (landelijk gebied<br />

en kleinere woonkernen, na 1-1-2007) en ISV-budget (stedelijk gebied). Het<br />

merendeel van de saneringen wordt uitgevoerd in Eigen Beheer (SEB), door derden.<br />

Gecombineerde financiering is ook mogelijk. Bij derden kan de overheid ook als<br />

eigenaar van terreinen nog een rol spelen.<br />

Het aanpakken van risico's als gevolg van de aanwezigheid van<br />

bodemverontreiniging, zodat de locatie geschikt wordt voor het gebruik.<br />

Sanering met onderdelen die op verschillende tijdstippen worden afgesloten,<br />

meestal door het verschil in aanpak van vaste bodem en grondwater. Er moet wel<br />

een goedgekeurd plan van de gehele operatie aanwezig zijn.<br />

Gebied met aanwezigheid van bodemverontreiniging dat een samenhangend geheel<br />

vormt op basis van de oorzaak of gevolgen van de verontreiniging en daarop<br />

aansluitende ruimtelijke of organisatorische redenen. Bij de jaarlijkse monitoring<br />

bodemsanering wordt niet het aantal gevallen, maar het aantal locaties geteld. De<br />

locatie is de eenheid van aanpak bij de sanering en valt vaak samen met<br />

eigendomsrechten of bodemopbouw. Beschikkingen (goedkeuringen van<br />

saneringsplannen) worden echter op gevallen verleend (die meerdere locaties<br />

kunnen omvatten).<br />

De partij die het initiatief neemt tot de uitvoering van een bodemonderzoek of<br />

sanering op een locatie. Dit is onafhankelijk van de eventuele uitvoerders of<br />

financiers.<br />

Waarden voor het verontreinigingsniveau per stof of stofgroep waarboven de<br />

functionele eigenschappen van de bodem voor mens, dier of plant ernstig zijn<br />

verminderd (of dreigen te worden verminderd).<br />

Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing in het kader van de Wet stedelijke<br />

vernieuwing (Wsv). Aangezien het deel dat voor bodemonderzoek en bodemsanering<br />

wordt gebruikt bij de ISV niet strikt administratief wordt gescheiden van bouwrijp<br />

maken is bij de vaststelling van de ISV-uitgaven bodemsanering een inschatting<br />

nodig.<br />

32


Kwalibo<br />

Locatie<br />

Maximale waarden<br />

verontreinigings-<br />

niveau<br />

Monitoring<br />

Bodemsanering<br />

Nazorg<br />

Nazorgplan<br />

Nieuw geval (van<br />

bodem-<br />

verontreiniging) <br />

Prestatieverant-<br />

woording<br />

Rechtstreekse ISV-<br />

gemeente<br />

Sanering<br />

Saneringsevaluatie (SE)<br />

Saneringsplan (SP)<br />

Saneringsverplichting<br />

Kwaliteitsborging In het Bodembeheer. Dit is een van de maatregelen om het<br />

bodembeheer te verbeteren. Kwalibo kent drie speerpunten: kwaliteitsverbetering bij<br />

de overheid (d.m.v. het werken volgens protocollen - normbladen 8001 en 8002),<br />

versterking van het toezicht en de handhaving en erkenningsregeling<br />

bodemintermediairs (aannemers, adviesbureaus etc.). Bedrijven die aan de gestelde<br />

kwaliteitseisen voldoen krijgen een certificaat.<br />

Een eenheid of aggregatie van kleinere eenheden met een vermoede of bewezen<br />

bodemverontreiniging die als één geheel wordt aangepakt bij onderzoek en<br />

sanering. De grens van een locatie valt niet per se samen met de grens van een<br />

geval. Eén locatie kan soms verschillende gevallen bevatten (of andersom).<br />

Waarden voor het maximale verontreinigingsniveau per stof of stofgroep voor land-<br />

en waterbodems, bepalend voor de toepassingsmogelijkheden. Onder het Besluit<br />

bodemkwaliteit worden toepassingen van grond en bagger op landbodem getoetst<br />

aan Generieke Maximale Waarden (GMW) of Lokale Maximale Waarden (LMW). Bij de<br />

toetsing aan GMW wordt zowel de kwaliteit van de toe te passen grond of bagger,<br />

als de functie van de ontvangende bodem in beschouwing genomen. Decentrale<br />

bevoegde gezagen kunnen ervoor kiezen om in gebieden Lokale Maximale Waarden<br />

vast te stellen. Deze dienen onderbouwd te worden met de Risicotoolbox bodem.<br />

Jaarlijkse inventarisatie van de voortgang van de landelijke bodemsaneringsoperatie,<br />

die met het Jaarverslag bodemsanering namens de bevoegde overheden wordt<br />

gerapporteerd aan het ministerie van VROM en de Tweede Kamer.<br />

Als na een sanering nog restverontreinigingen in de bodem zijn achtergebleven zijn<br />

nazorgmaatregelen noodzakelijk.<br />

Plan waarin te nemen nazorgmaatregelen met betrekking tot achtergebleven<br />

restverontreinigingen zijn uitgewerkt.<br />

Geval waarbij de bodemverontreiniging geheel of grotendeels na 1987 is ontstaan.<br />

In 1987 is de zorgplicht in de Wet bodembescherming opgenomen, die inhoudt dat<br />

nieuwe gevallen van bodemverontreiniging terstond ongedaan dienen te worden<br />

gemaakt.<br />

Rapportage, opgesteld door de Bevoegde Overheid, over de behaalde resultaten,<br />

vergeleken met het opgestelde programma. De prestatieverantwoording<br />

bodemsanering gaat over de BPE's uitgevoerde inventarisaties, onderzoeken,<br />

beheersmaatregelen, saneringen, nazorg, ingezet budget, ingezette instrumenten<br />

en gevoerd bodemkwaliteitsbeleid.<br />

<strong>Gemeente</strong> die rechtstreeks van het Rijk ISV-budget ontvangt en ook aan het Rijk<br />

rapporteert over de prestaties (zonder tussenkomst van de provincie).<br />

Het aanpakken van een bodemverontreiniging zodat bij het huidige of toekomstige<br />

gebruik van de locatie geen risico's meer aanwezig zijn voor mens en milieu.<br />

Betreft een rapportage waarin de uitgevoerde saneringswerkzaamheden worden<br />

beschreven, inclusief afwijkingen op het saneringsplan. Door middel van deze<br />

rapportage wordt het uiteindelijke saneringsresultaat vastgelegd. De<br />

saneringsevaluatie wordt ter goedkeuring aan de bevoegde overheid voorgelegd. In<br />

de rapportage wordt ook de noodzaak tot het nemen van vervolgmaatregelen<br />

(nazorg) aangegeven.<br />

Een weergave van de werkwijze die zal worden gevolgd tijdens het saneren van een<br />

geval van bodemverontreiniging en de verwachte resultaten.<br />

Een door een beschikking van het bevoegd gezag opgelegde sanering om<br />

milieuhygiënische of maatschappelijke redenen.<br />

SEB Saneringen in Eigen Beheer. Saneringen door bedrijven of particulieren, zonder<br />

33


SIKB<br />

Spoedlocatie<br />

Streefwaarden<br />

bodemkwaliteit<br />

Urgent te saneren<br />

geval van bodem-<br />

verontreiniging<br />

Verdachte locaties<br />

Volledige sanering<br />

financiële bijdragen uit overheidsbudget.<br />

Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer. Het SIKB is een<br />

samenwerkingsverband van markt en overheid en opgericht om de kwaliteitsborging<br />

van werkzaamheden verricht binnen bodembeheer te bevorderen.<br />

Locatie die met spoed dient te worden gesaneerd of beheerst. Bepaling van spoed<br />

vindt plaats met behulp van het Saneringscriterium. De humane spoedlocaties uit de<br />

werkvoorraad dienen uiterlijk in 2010 te zijn geïdentificeerd en in 2015 te zijn<br />

gesaneerd of beheerst. De overige spoedlocaties (ecologie, verspreiding) dienen<br />

uiterlijk in 2015 te zijn geïdentificeerd, waarbij tevens moet worden aangegeven<br />

welke maatregelen zijn genomen dan wel genomen zullen worden. Het streven is<br />

om de risico's eind 2015 ook bij deze locaties te hebben beheerst.<br />

Waarden voor gehalten van stoffen (of stofgroepen) in de bodem waarbij of<br />

waaronder sprake is van een goede milieukwaliteit en verwaarloosbare risico's voor<br />

mens en ecosysteem. De waarden zijn afhankelijk van het organische stofgehalte en<br />

het lutumgehalte (gehalte aan deeltjes kleiner dan 2 µm) in de bodem.<br />

De urgentiebepaling is per 1-1-2007 vervangen door een bepaling van spoed<br />

volgens het saneringscriterium. Vanwege in het verleden genomen beslissingen<br />

spelen ze nog een rol. Een locatie moet urgent gesaneerd worden, als met de<br />

urgentiesystematiek is gebleken dat er sprake is van een milieuhygiënisch<br />

onacceptabele situatie (op basis van Wbb-criteria voor humane, ecologische en<br />

verspreidingsrisico's). Een beschikking van urgentie kan zijn afgegeven vanwege de<br />

vastgestelde milieuhygiënische urgentie, maar ook om maatschappelijke redenen.<br />

Dit gebeurt meestal om de procedure te versnellen bij een vermoeden van<br />

milieuhygiënische urgentie. In de beschikking is vastgesteld voor welk tijdstip de<br />

sanering moet worden opgestart (tenminste voor 2015).<br />

Locaties waarbij op grond van de beschikbare informatie het vermoeden bestaat dat<br />

er bodemverontreiniging aanwezig is, zonder dat dit door middel van<br />

bodemonderzoek daadwerkelijk is vastgesteld.<br />

Sanering uitgevoerd op de gehele locatie, waarbij alle saneringsfasen zijn afgerond<br />

(in tegenstelling tot deelsanering waarbij een deel van de locatie wordt gesaneerd of<br />

nog andere saneringsfasen volgen, bijv. voor grondwater).<br />

Wbb Wet bodembescherming (1994)<br />

Wbb-budget<br />

Werkvoorraad<br />

Wsv<br />

Budget dat door VROM in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb) aan de<br />

bevoegde overheden wordt verstrekt voor de aanpak van gevallen van<br />

bodemverontreiniging waarvoor geen particulier initiatief wordt verwacht. Na<br />

instelling van de Wsv wordt het voornamelijk gebruikt voor de aanpak in landelijk<br />

gebied.<br />

De verzameling (potentieel) ernstig verontreinigde locaties uit het Landsdekkend<br />

Beeld bodemverontreiniging, waarvoor nog één of meerdere stappen in het traject<br />

van onderzoek en sanering moet worden uitgevoerd. In 2004 bedroeg de landelijke<br />

werkvoorraad 425.000 locaties (nulmeting). Eind 2009 was ongeveer 40% van de<br />

werkvoorraad afgehandeld (gesaneerd, voldoende onderzocht), 18% in behandeling<br />

(lopende saneringen, onderzoeken, nazorg) en was 42% van de verdachte locaties<br />

nog niet onderzocht.<br />

Wet stedelijke vernieuwing (2000). In dit kader wordt het ISV-budget ter beschikking<br />

gesteld.<br />

34


BIJLAGE 3 SANERINGSLOCATIES<br />

Op de onderstaand locaties zijn saneringen uitgevoerd en beschikt tussen 2001 en 2007.<br />

Deelgebied het Zand Uitvoering van de<br />

werkzaamheden in:<br />

1 <strong>Utrecht</strong>seweg 22 2003-2005 19-1-2007<br />

2 <strong>Utrecht</strong>seweg 32A 2003-2004 19-1-2007<br />

3 <strong>Utrecht</strong>seweg 48 vmi Avia<br />

tankstation<br />

2003 22-2-2007<br />

4 <strong>Utrecht</strong>seweg 55/55A 2005-2006 12-1-2007<br />

5 <strong>Utrecht</strong>seweg 57 2004-2005 29-1-2007<br />

6 <strong>Utrecht</strong>seweg 59 t/m 63 en 73 2005 29-1-2007<br />

7 <strong>Utrecht</strong>seweg naast 55 2005 19-1-2007<br />

8 <strong>Utrecht</strong>seweg achter 103 2003 29-1-2007<br />

9 't Zand 39 2004 12-1-2007<br />

10 <strong>Utrecht</strong>seweg 35 2004-2005 12-1-2007<br />

11 't Zand achter 10 en 12 2003 5-2-2007<br />

12 Westlandsetuin 1 2002-2003 5-6-2007<br />

13 Westlandsetuin 12 en 14 2006 6-6-2007<br />

14 Johanniterweg 3A 2006 23-2-2007<br />

15 Johanniterweg 9 2005 9-2-2007<br />

16 Johanniterweg 19 2005 9-2-2007<br />

17 Johanniterweg 8 2006 28-3-2007<br />

Datum evaluatierapport<br />

18 Achter 't Zand 35 2006 22-12-2006<br />

19 Achter 't Zand 33 2006 22-12-2006<br />

20 Achter 't Zand 25 2006 22-12-2006<br />

21 Achter Westlandsetuin 6 2006 22-12-2006<br />

22 <strong>Utrecht</strong>seweg 101A 2004-2006 5-2-2007<br />

23 <strong>Utrecht</strong>seweg 46A 2005 9-2-2007<br />

24 Westlandsetuin naast 3A 2005 19-2-2007<br />

25 Johanniterweg 11 2006 19-2-2007<br />

26 Achter 't Zand 4 2005 6-4-2007<br />

27 <strong>Utrecht</strong>seweg 113 2006 6-4-2007<br />

Leidsche Rijn Park (voorheen<br />

Rijnse Park)<br />

28 Alendorperweg 4 2002-2003 27-3-2007<br />

29 Alendorperweg 6 2002 21-9-2007<br />

30 Alendorperweg 8 en 8B 2004-2005 22-3-2007<br />

31 Alendorperweg 30 2004-2006 13-3-2007<br />

32 Achter <strong>Utrecht</strong>seweg 30 2003-2005 19-1-2007<br />

33 Alendorperweg 58 2003 21-9-2006<br />

34 Alendorperweg 48 2002-2003 21-9-2006<br />

35 Alendorperweg 54 2002-2003 21-9-2006<br />

36 <strong>Utrecht</strong>seweg 31-31A 2002-2006 17-10-2006<br />

37 <strong>Utrecht</strong>seweg 27 en 27B 2003 29-1-2007<br />

38 Alendorperweg 42 2004-2006 13-3-2007<br />

De Meern<br />

39 Alendorperweg 61 2004 20-3-2007<br />

40 Alendorperweg 67A t/m 73 2003-2004 16-3-2007<br />

35


41 Alendorperweg tussen 99-101 2006 1-3-2007<br />

42 Alendorperweg 59A 2003-2004 9-3-2007<br />

Op de onderstaande locaties zijn saneringen uitgevoerd in de periode tot en met 2009. Deze zijn niet<br />

beschikt voor 1-1-2010.<br />

Locatie Uitvoering van de<br />

werkzaamheden in:<br />

1 Alendorperweg tussen 39 en 41 2009 4-2-2010<br />

2 Wilhelminalaan 12 2009 4-2-2010<br />

3 Achter 't Zand 4 2009 4-2-2010<br />

4 Esdoor<strong>nl</strong>aan 1 2009 4-2-2010<br />

5 Wilhelminalaan 14 2007-2008 20-3-2009<br />

6 Alendorperweg 15 2007 27-3-2009<br />

7 <strong>Utrecht</strong>seweg 7A 2005-2006 20-3-2009<br />

8 <strong>Utrecht</strong>seweg 15 2007 20-3-2009<br />

9 <strong>Utrecht</strong>seweg 17-21 2008 20-3-2009<br />

10 Pad van <strong>Utrecht</strong>seweg 11 naar<br />

Europaweg 14 (gedeeltelijk)<br />

2008 20-3-2009<br />

11 Alendorperweg 35 2006-2008 27-3-2009<br />

12 Zandweg 43 2008 14-5-2009<br />

13 Enghlaan 17 2008-2009 20-3-2009<br />

14 Verlengde Vleutenseweg 34 2008 27-3-2009<br />

15 Europaweg 1 2005 4-9-2008<br />

16 Taatsendijk 4 en 4A 2003 29-8-2008<br />

17 Kantonnaleweg 3 2003 29-8-2008<br />

18 <strong>Utrecht</strong>seweg 46 2007 4-9-2008<br />

19 <strong>Utrecht</strong>seweg109J 2007 4-9-2008<br />

20 Tijdelijke werkafrit rijksweg A2<br />

(km 61.050 t/m 61.3335<br />

2006 4-9-2008<br />

21 Alendorperweg 99 2007-2008 22-7-2008<br />

22 Smalle Themaat 30 2004 22-7-2008<br />

23 Hinderstei<strong>nl</strong>aan 95-99 2004 22-7-2008<br />

24 Haarrijnseplas West 2004 22-7-2008<br />

25 Achter Hof ter Weydeweg 10 2007-2008 22-7-2008<br />

26 Naast Hogeweide 5 2004-2005 22-7-2008<br />

27 Wilhelminalaan 16 2005 26-6-2008<br />

28 Oude Vleutenseweg naast nr 12 2007 22-7-2008<br />

29 Verlengde Velutenseweg 24 2003 22-7-2008<br />

31 Hogeweide 3-4 2004 22-7-2008<br />

32 Hogeweide 12 2005 22-7-2008<br />

33 <strong>Utrecht</strong>seweg 2 2004 22-7-2008<br />

34 <strong>Utrecht</strong>seweg 113 2008 4-9-2008<br />

35 Rijksstraatweg 4 2008 27-3-2009<br />

34 Rijksstraatweg 5 2007 26-6-2008<br />

36 Hof ter Weydeweg 18 2002-2003 7-5-2008<br />

37 Hof ter Weydeweg 19A 2003 26-6-2008<br />

38 Hof ter Weydeweg 30 2002 26-6-2008<br />

39 Achter Hof ter Weydeweg 20 2004 26-6-2008<br />

40 Naast Enghlaan 13 2003 26-6-2008<br />

41 Groenedijk 32 2003 26-6-2008<br />

Datum evaluatierapport<br />

42 Huppeldijk 49 2004 26-6-2008<br />

36


BIJLAGE 4 BEANTWOORDING ONDERZOEKSVRAGEN<br />

Tot slot geven wij nog een summier antwoord op onze onderzoeksvragen.<br />

1. Welke wet- en regelgeving en afspraken met het Rijk zijn van toepassing op de verantwoording van de<br />

projecten van bodemsanering in de periode 2005-2011 in het kader van het Investeringsbudget<br />

Stedelijke Vernieuwing 2 en 3?<br />

In de analyse van wet- en regelgeving hebben wij betrokken:<br />

Wet bodembescherming (Wbb) 1987<br />

Wijzigingswet Wbb 2006<br />

Circulaire saneringsregeling Wbb 1998-2009<br />

Besluit bodemkwaliteit (Kwalibo) 2007<br />

Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer 2006-2008<br />

Regeling uitvoeringskwaliteit bodembeheer 2006<br />

Wet Milieubeheer 1979<br />

Wet stedelijke vernieuwing 2000-2011<br />

Investeringsbudget stedelijke vernieuwing (ISV) 2000-2014<br />

Financiële-verhoudingswet (Fvw) 1996<br />

In aanvulling op bovenstaande zijn er nog vele andere wetswijzigingen, circulaires, besluiten,<br />

beoordelingsrichtlijnen (brl) en beleidsbrieven. Deze zijn niet relevant voor de audit, maar wel voor de<br />

afhandeling van de afzonderlijke locaties in Leidsche Rijn.<br />

a. Zijn er regels over de documenten die bij een verantwoording gevoegd moeten worden?<br />

Vanaf 2006 worden de gerealiseerde BPE's in de SISA-bijlage (Single Information Single Audit) verantwoord<br />

die onderdeel is van de verantwoording van de gemeente <strong>Utrecht</strong>. Hierdoor hoeven gemeenten, provincies<br />

en gemeenschappelijke regelingen vanaf het jaar 2006 voortaan minder informatie te verstrekken aan het<br />

Rijk over de besteding van specifieke uitkeringen. Ook is de controle van deze informatie sterk verminderd.<br />

<strong>Gemeente</strong>n nemen in hun verantwoording een zogenaamde SISA-bijlage op in een vast format met daarin<br />

zowel financiële informatie als informatie over gerealiseerde prestaties. Controle van deze informatie vindt<br />

plaats in het kader van de reguliere jaarrekeningcontrole van de betreffende gemeente. Dit is vastgelegd in<br />

art. 17a van de Financiële-verhoudingswet. Van de controle van de jaarrekening wordt een verklaring<br />

afgegeven waaronder ook de SISA bijlage valt. Over de SISA-bijlage wordt dus geen afzonderlijk oordeel<br />

gegeven. Wel wordt een verslag van bevindingen over de beoordeling van de SISA bijlage samengesteld.<br />

b. Zijn er regels over de wijze en het moment waarop de kosten voor bodemsanering gedeclareerd mogen<br />

worden?<br />

In de Financiële-verhoudingswet is bepaald dat BPE's pas in de verantwoording worden opgenomen nadat<br />

hierover een beschikking is afgegeven. In 2009 is, als uitzondering op dit uitgangspunt, voor een aantal<br />

locaties de geraamde aantallen BPE's verantwoord. Zie verder hetgeen in onderdeel Wettelijk kader<br />

onderdeel 4.1 van dit rapport is opgenomen.<br />

2. Welke procedures zijn bij de gemeente <strong>Utrecht</strong> gevolgd in de periode 2005-2011 bij de verantwoording<br />

van bodemsaneringen?<br />

De goedkeuring en ondertekening van het opleverdocument (het evaluatieverslag) door de opdrachtgever<br />

M&M is de afronding en afsluiting van een sanering. Het evaluatieverslag van de sanering wordt vervolgens<br />

ter beschikking voorgelegd aan de toezichthouder (MILDU (T&H), PD of VTH). Het nemen van een<br />

beschikking of besluit bij het evaluatierapport in het kader van de Wbb heeft tot doel om de situatie van de<br />

verontreiniging van de bodem na realisatie van de saneringswerkzaamheden en de eventueel benodigde<br />

vervolgstappen vast te leggen en om de belangen van de direct belanghebbenden te waarborgen. Het besluit<br />

37


wordt genomen op basis van een evaluatieverslag met daarbij een uitkeuring. In het evaluatieverslag is<br />

eveneens het aantal gesaneerde BPE's opgenomen.<br />

Voor Leidsche Rijn is in de ISV-2 programmaperiode een beschikking afgegeven over 42 bodemsaneringen<br />

in één 'besluit instemming evaluatieverslag'. Van deze 42 locaties is per locatie een berekening van het<br />

aantal gesaneerde BPE's gemaakt. De gemeente <strong>Utrecht</strong> heeft voor de ISV 2 periode vanaf 2007 de jaarlijkse<br />

totale BPE berekening laten uitvoeren door een extern bureau.<br />

In 2009 is, als uitzondering op dit uitgangspunt, voor een aantal locaties de geraamde aantallen BPE's<br />

verantwoord. Er was op dat moment nog geen instemming op de gerapporteerde BPE's in de<br />

(tussen)evaluatierapporten. Hier is voor gekozen omdat zonder deze BPE's de prestatieafspraken met het<br />

Rijk voor de programmaperiode 2005-2009 niet gehaald zouden worden. Aan het eind van de ISV2<br />

programmaperiode 2005-2009 is een totaalrapportage ten behoeve van het Rijk opgesteld van de<br />

gerealiseerde BPE's. Daaruit blijkt dat de beoogde prestaties gehaald zijn. Zie verder voor de beantwoording<br />

van deze vraag onderdeel 4.2 van dit rapport.<br />

a. Hoe vindt de berekening van de basisprestatie-eenheden (BPE) plaats en is dit in overeenstemming met<br />

de regelgeving?<br />

De rapportages en verantwoordingen aan het Rijk vonden plaats op basis van het aantal gerealiseerde<br />

bodemprestatie-eenheden (BPE's) en zijn geïntroduceerd door het Ministerie VROM in 2003. BPE's worden<br />

gebruikt om onderlinge vergelijking van gerealiseerde prestaties van verschillende gemeenten mogelijk te<br />

maken. Ook kan de BPE systematiek worden gebruikt als signalering gedurende de saneringsperiode om de<br />

geplande prestaties te vergelijken met de gerealiseerde prestaties. Tot slot is het aantal BPE's een<br />

meetinstrument voor de werkvoorraad.<br />

Een BPE is:<br />

1x (m 2 verontreinigd oppervlakte) + 3x (m 3 grond) + 0,4x ( m 3 grondwater)<br />

Zie verder onderdeel 4.4.1. en 4.4.2. van dit rapport over de beschikkingen Leidsche Rijn.<br />

b. Welke organisatieonderdelen zijn betrokken bij de verantwoordingen voor de bodemsanering en welke<br />

zijn hun taken en verantwoordelijkheden daarin?<br />

De belangrijkste betrokkenen zijn M&M en VTH. M&M heeft in de bodemsaneringen de meeste rollen. Het<br />

nemen van het initiatief tot bodemsanering, het verlenen van de opdrachten voor de uitvoering en het<br />

begeleiden van de uitvoering horen daar allemaal bij. Volgens wettelijke en kwaliteitskaders moet er bij de<br />

uitvoering gebruik worden gemaakt van gecertificeerde organisaties. Dat leidt ertoe dat op het terrein<br />

veelvuldig externen worden ingehuurd. VTH is als toezichthouder betrokken en moet een beschikking<br />

afgeven over het eindresultaat van een bodemsanering.<br />

c. Welke overwegingen spelen een rol bij het moment waarop verantwoordingen plaatsvinden of de vorm<br />

die daarvoor wordt gekozen?<br />

In de Financiële-verhoudingswet is bepaald dat BPE's pas in de verantwoording worden opgenomen na te<br />

zijn beschikt in een zogenaamde SISA-bijlage in een vast format met daarin zowel financiële informatie als<br />

informatie over gerealiseerde prestaties. Zie verder voor de beantwoording van deze vraag het antwoord<br />

onder vraag 1c. en onderdeel van dit rapport.<br />

d. Wat is de betekenis van de SISA-verklaring van de accountant voor de verantwoording voor<br />

bodemsanering?<br />

De accountant controleert deze informatie in het kader van de reguliere jaarrekeningcontrole van de<br />

betreffende gemeente, provincie of gemeenschappelijke regeling. In de Financiële-verhoudingswet zijn<br />

eisen gesteld ten aanzien van de inhoud van deze controle welke zich uitstrekt over de gerealiseerde<br />

prestaties. De inhoud van de accountantscontrole is door het Ministerie van BZK neergelegd in de 'Nota<br />

Verwachtingen Accountantscontrole'. In deze nota is bepaald dat de aard van de controle van de SISA bijlage<br />

voor wat betreft de verantwoording van de BPE's is gebaseerd op 'deugdelijke totstandkoming'. De<br />

38


accountant beoordeelt bij ‘deugdelijke totstandkoming’ of de gemeente zowel in opzet als bij de uitvoering<br />

voldoende heeft gewaarborgd dat de gegevens voor de indicator (BPE's) correct worden verzameld en/of<br />

geregistreerd. De accountant beoordeelt in het kader van de deugdelijke totstandkoming echter niet de<br />

inhoudelijke juistheid van de informatie. Van de controle van de jaarrekening wordt een verklaring<br />

afgegeven waaronder ook de SISA bijlage valt. Over de SISA-bijlage verantwoordingsinformatie met<br />

informatie over specifieke uitkeringen wordt dus geen afzonderlijk oordeel gegeven.<br />

e. Zijn de procedures en afspraken in overeenstemming met wet- en regelgeving?<br />

M&M werkt met ISO 9001. Dit betekent dat de werkzaamheden procedureel en inhoudelijk geaudit worden<br />

door de Stichting Kwaliteit Bodem.(Normblad 8001SKB). Uit de rapportage van juni 2012 over de laatst<br />

gehouden audit blijkt dat de inrichting van de organisatie en processen aan de geldende wet- en<br />

regelgeving voldoet. De gemeente <strong>Utrecht</strong> heeft volgens de rapportage het kwaliteitssysteem goed<br />

geïmplementeerd.<br />

3. Zijn de ingediende verantwoordingen van bodemsanering op grond van het Investeringsbudget<br />

Stedelijke Vernieuwing 2 en 3 in de periode 2005-2011 rechtmatig?<br />

De in de SISA bijlage opgenomen informatie, waaronder de aantallen afgesproken en gerealiseerde<br />

saneringen en BPE's is onderwerp geweest van accountantscontrole. Aanvankelijk is over 2009 een opgave<br />

aan het Rijk gedaan van gerealiseerde saneringen op basis van een ramingscijfer. Dit is later nog<br />

onderbouwd. Over de overige jaren zijn de door VTH beschikte aantallen BPE's in de verantwoording<br />

opgenomen. De verantwoording aan het Rijk is daarom correct geweest. Aan het eind van de ISV2<br />

programmaperiode 2005-2009 is een totaalrapportage ten behoeve van het Rijk opgesteld van de<br />

gerealiseerde BPE's, waaruit blijkt dat de afgesproken prestaties gehaald zijn. Zie verder voor de<br />

beantwoording van deze vraag 1g en onderdeel 4.4.2 van dit rapport.<br />

39

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!