Expeditie Mooi - Provincie Overijssel
Expeditie Mooi - Provincie Overijssel
Expeditie Mooi - Provincie Overijssel
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
een verkenningstocht<br />
naar ruimtelijke kwaliteit<br />
van provincies
2 expeditie mooi<br />
inhoud<br />
Voorwoord<br />
Het populaire vestigingsklimaat behouden en versterken ///<br />
Gedeputeerde Bart Krol<br />
Een verkenningstocht naar ruimtelijke kwaliteit ///<br />
Gedeputeerde Co Verdaas<br />
Meer mogelijk maken met kwaliteit ///<br />
Gedeputeerde Harry van Waveren<br />
Deel 1 _ We gaan op weg ///<br />
Zo beginnen we ///<br />
Twaalf principes in het ruimtelijk kwaliteitsbeleid van provincies ///<br />
1. Maak de plek even belangrijk als het project<br />
2. Ontwerp vanuit goed beschreven gebiedskenmerken<br />
3. Erken de waarde van verhalen over identiteit en betekenis<br />
4. Start met een strategisch concept, verwoord in een gebiedsvisie<br />
5. Verbind ‘indringers’ met hun omgeving<br />
6. Let op het kleine veelvoud (10x, 100x, 1000x)<br />
7. Schakel tussen ordening, inrichting en vormgeving<br />
8. Stimuleer interactief ontwerpen<br />
9. Benut zelfbewust alle rollen<br />
10. Regisseer de vorming van vitale beleidsarena’s<br />
11. Mix instrumenten<br />
12. Laat ruimtelijke kwaliteit meetellen<br />
Deel 2 _ Op expeditie – de impressies ///<br />
IJsselsprong Zutphen ///<br />
Gebiedskenmerken ///<br />
Ruime benadering ///
expeditie mooi 3<br />
Citypark Maastricht, Valkenburg ///<br />
Projectenagenda ///<br />
Methode ///<br />
Van concepten naar projecten ///<br />
Cultuur ///<br />
A12-zone, Ring Utrecht ///<br />
Buitenstedelijke inbreiding ///<br />
Barrière of verbinding ///<br />
Gebiedskenmerken en snelwegtypologie ///<br />
Integratie ///<br />
Agrifoodcluster Dinteloord ///<br />
Verstoppen of benadrukken ///<br />
Instrumentatie ///<br />
Maatschappelijke motieven ///<br />
Ruimte voor de Vecht, Hardenberg ///<br />
Regierol ///<br />
Scope ///<br />
Deel 3 _ Terug van weggeweest ///<br />
De verhalen van de deelnemers<br />
Kwaliteit ///<br />
Wie de ruimtelijke kwaliteit heeft… ///<br />
Gebiedskenmerken ///<br />
Beleving, identiteit, herkenbaarheid ///<br />
10x,100x, 1000x ///<br />
Ordening ///<br />
Schakelen tussen niveaus ///<br />
Berekenen van de ruimtelijke kwaliteit ///<br />
Strategisch concept / gebiedsvisie ///<br />
Kunst als inspiratiebron én toetssteen ///<br />
Infrastructuur ///<br />
Goed opdrachtgeverschap ///<br />
Wie is wie ///
4 expeditie mooi<br />
voorwoord<br />
het populaire<br />
vestigingsklimaat<br />
behouden en<br />
versterken<br />
Als provincie Utrecht danken wij ons populaire vestigingsklimaat<br />
voor een groot deel aan de bijzondere landschappen en de centrale<br />
ligging. Als onderdeel van de Noordvleugel van de Randstad kennen<br />
we bovengemiddelde economische ontwikkelingen en is er van een<br />
bevolkingskrimp de komende decennia geen sprake.<br />
Dit stelt ons als provincie Utrecht wel voor specifieke problemen, want hoe kunnen<br />
we tegemoet komen aan de woningvraag, de mobiliteitsproblemen aanpakken<br />
en tegelijkertijd ruimte behouden voor werken, recreatie, natuur en water?<br />
Als provincie doen wij zelf veel aan het behouden en versterken van deze<br />
ruimtelijke kwaliteit. Maar grote successen zijn ook te behalen door als provincies<br />
samen te werken. <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong> is daar een prachtig voorbeeld van. Samen<br />
hebben we gewerkt aan het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit van hele<br />
diverse projecten.
Voor Utrecht zijn de A12-zone tussen de knooppunten Oudenrijn en Lunetten<br />
en de Ring Utrecht in <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong> opgenomen. Beide onderwerpen worden<br />
gekenmerkt door een duidelijke relatie tussen infrastructuur en ruimtelijke<br />
kwaliteit. Voor de bereikbaarheid van Utrecht als draaischijf van Nederland,<br />
is een geoptimaliseerde ring een onmisbare factor. Maar de ruimtelijke inpassing<br />
van deze plannen vraagt om een integrale visie met oog voor het behoud voor<br />
de groene kwaliteiten die Utrecht zo bijzonder maken.<br />
De A12-zone biedt ons de mogelijkheid om op een duurzame wijze een deel van<br />
onze binnenstedelijke woningbouwopgave te realiseren, zonder het groene<br />
karakter van onze provincie te schaden. Sterker nog, we kunnen een verrommeld<br />
gebied integraal aanpakken en daadwerkelijk mooier maken.<br />
<strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong> geeft op unieke wijze invulling aan onze gezamenlijke ambitie<br />
om Nederland mooier te maken. Met elkaar weten we ruimtelijke ontwikkeling,<br />
kwaliteitsdenken en het oplossen van mobiliteitsproblemen te integreren. Ik<br />
ben verheugd dat ook in 2010 verder invulling wordt gegeven aan deze expeditie<br />
die ons moet brengen naar een mooier Nederland, waarin bereikbaarheid en<br />
plezierig wonen, werken en recreëren met elkaar in balans zijn.<br />
Bart Krol<br />
Gedeputeerde Ruimtelijke Ordening, Stedelijke Vernieuwing en<br />
Landelijk Gebied <strong>Provincie</strong> Utrecht<br />
expeditie mooi 5
6 expeditie mooi<br />
voorwoord<br />
een verkenningstocht<br />
naar ruimtelijke<br />
kwaliteit<br />
Wanneer is iets mooi? Hoe bewaken en ontwikkelen we de ruimtelijke<br />
kwaliteit in onze provincie? De schoonheid van de ons omringende<br />
leefomgeving geeft alle aanleiding tot debat. Ook bij de provincie<br />
Gelderland. Maar wat is ruimtelijke kwaliteit en wie bepaalt dat? En<br />
wie zorgt ervoor dat die kwaliteit daadwerkelijk is terug te zien in<br />
bedrijventerreinen, woningbouw, natuurgebieden, nieuwe wegen,<br />
boerenerven en het groen rond onze steden? De provincie levert een<br />
bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit.<br />
We leggen onszelf eisen op als we de opdrachtgever van plannen en projecten<br />
zijn. En we starten de dialoog over ruimtelijke kwaliteit met zo veel mogelijk<br />
betrokkenen. We zetten daarbij onze expertise, ons bouwmeesterschap, in en<br />
nodigen onze partners uit hun bouwmeesterschap in te brengen. De provincie<br />
Gelderland wil schoonheid weer op de kaart zetten: mensen bewust laten<br />
nadenken over wat mooi is, de confrontatie aangaan en ook durven omgaan<br />
met lelijkheid. De vraagstukken die in de Handreiking Ruimtelijke Kwaliteit van<br />
de <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong> aan de orde komen, sluiten goed aan bij het debat dat we in<br />
Gelderland voeren. Ik ben dan ook erg blij met de bereidheid van alle betrokkenen<br />
bij deze expeditie om expertise delen en samen op zoek te gaan naar<br />
antwoorden.
Voor de versterking van de ruimtelijke kwaliteit gaan we in Gelderland uit van<br />
‘zachte krachten’, omdat schoonheid niet valt af te dwingen of voor te schrijven.<br />
Wel is er alle gelegenheid om te verleiden. We willen weer bouwen met passie<br />
voor schoonheid, we willen bouwen met bouwmeesterschap. Bouwmeesterschap<br />
is geen exclusieve expertise van de provincie. We hebben het bouwmeesterschap<br />
van partners nodig om ons gezamenlijke doel te bereiken. Er is steeds<br />
vaker sprake van gedeeld bouwmeesterschap waarbij de provincie de dialoog en<br />
uitdaging aangaat met gemeenten, architecten, aannemers, kunstenaars, cultuurhistorici,<br />
inwoners, welstandscommissies, projectontwikkelaars, enzovoorts.<br />
Inmiddels hebben we al flink wat ervaringen opgedaan met activiteiten in het<br />
kader van ons Actieplan Ruimtelijke Kwaliteit. Bijvoorbeeld kwaliteitsimpulsen<br />
in de vorm van: een provinciaal kwaliteitsteam ontgrondingen, een handreiking<br />
agrarisch bouwen, de evaluatie ‘nieuwe landgoederen’, de Q-statuskaart<br />
voor binnenstedelijke transformatieprojecten, de voorbeeld-kulturhusen, het<br />
organiseren van ontwerpcapaciteit bij wegenprojecten, inzet van regioateliers,<br />
de website geldersbouwmeesterschap.nl, de tweejaarlijkse Gelderse Prijs voor<br />
Ruimtelijke Kwaliteit (misschien een idee voor alle provincies!). Daarnaast speelt<br />
ruimtelijke kwaliteit ook een belangrijke rol bij gebiedsontwikkelingsprojecten.<br />
De IJsselsprong, ook door de expeditie bezocht, is daar een mooi voorbeeld van.<br />
Ik beschouw deze handreiking als een inspirerende kwaliteitsimpuls voor ons<br />
allemaal. Ervaringen delen, passies delen, inzichten delen: dat levert bewustwording<br />
op en komt alleen maar ten goede aan de schoonheid van ons land.<br />
Co Verdaas<br />
Gedeputeerde Ruimtelijke Ordening<br />
<strong>Provincie</strong> Gelderland<br />
expeditie mooi 7
8 expeditie mooi<br />
voorwoord<br />
meer mogelijk maken<br />
met kwaliteit<br />
Nederland is een land met vele landschappelijke en stedenbouwkundige<br />
kwaliteiten en een rijke traditie in ontwerpen en architectuur.<br />
Zelf heb ik het voorrecht gedeputeerde te zijn in Zeeland,<br />
één van ‘s lands oudste provincies met een sterk eigen karakter.<br />
De kwaliteit van onze omgeving, de stranden, de vergezichten,<br />
dijklandschappen maar ook historische binnensteden staan garant<br />
voor veel toeristen en een prettige leefomgeving.<br />
Dit willen we graag zo houden en waar mogelijk verbeteren. Daarom zet de<br />
provincie Zeeland, net als vele andere provincies, in op verbetering van de ruimtelijke<br />
kwaliteit. Het devies is: meer mogelijk maken, maar wel met kwaliteit.<br />
We gaan verrommeling tegen door bedrijvigheid te concentreren; we plaatsen<br />
windmolens alleen op locaties die daarvoor geschikt zijn; we hanteren richtlijnen<br />
voor hoogbouw, met name in het buitengebied; we beschermen kenmerkende<br />
open gebieden en stellen eisen aan landschappelijke inpassing van nieuwe<br />
grootschalige ontwikkelingen zoals wegen.<br />
Dit alles is onderdeel van ons beleid gericht op het faciliteren en stimuleren van<br />
economische dynamiek enerzijds, maar met omgevingskwaliteit als uitgangspunt<br />
anderzijds. Ik merk in de praktijk dat dit beleid valt of staat met een goede<br />
keuze op regionaal en plaatselijk niveau. Vaak is maatwerk noodzakelijk, passend<br />
bij de omgeving en met lokale en regionale kennis.
Deze rol hoort bij provincies als gebiedsregisseur thuis! In deze handreiking<br />
treft u enkele aansprekende voorbeelden aan, alsmede een aantal gulden regels<br />
die in de praktijk zijn ontwikkeld. Bij elkaar een inspirerend boekwerk.<br />
Ook vindt u enkele aansprekende voorbeelden, verzameld tijdens vijf expedities<br />
op locaties verspreid over Nederland. Het zijn allemaal voorbeelden van<br />
(gebieds)opgaven waarin provincies de rol als bewaker van ruimtelijke kwaliteit<br />
hebben opgepakt met als doel meerwaarde voor project én omgeving.<br />
Voor Zeeland was vooral herkenbaar de opgave die gepaard gaat aan de aanleg<br />
van een nieuw grootschalig glastuinbouwgebied. Tijdens een expeditie naar het<br />
West-Brabantse Dinteloord hebben de deelnemers deze opgave verkend, met<br />
als centrale vraag de inpassing van een grootschalig gebiedsvreemd element.<br />
Voor de Zeeuwse deelnemers was de vergelijking met het kassengebied in de<br />
Terneuzense Kanaalzone treffend.<br />
Tot slot wil ik de hoop uitspreken dat we als provincies in het tweede jaar van<br />
<strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong> deze goede lijn kunnen doorzetten, en een verdere verdiepingsslag<br />
kunnen maken. Afwegingen rond ruimtelijke kwaliteit moeten immers vast<br />
deel gaan uitmaken van onze ruimtelijke ordening!<br />
Harry van Waveren<br />
Gedeputeerde Ruimte en Cultuur<br />
<strong>Provincie</strong> Zeeland<br />
expeditie mooi 9
10 expeditie mooi<br />
deel 1<br />
we gaan<br />
op weg<br />
Een stel stevige stappers, een ruime rugzak met voldoende<br />
proviand en gemakkelijk zittende kleding is onmisbaar op de<br />
ontdekkingsreis waarmee de provincies de ruimtelijke kwaliteit<br />
in ons land veiligstellen. ‘<strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong>’ is de codenaam.<br />
Medewerkers van de provincie wagen zich aan een actieve zoektocht.<br />
Zij beschikken over experts die ze bijstaan in het ruwe terrein.<br />
Een stel stevige stappers, een ruime rugzak met voldoende proviand en<br />
gemakkelijk zittende kleding is onmisbaar op de ontdekkingsreis waarmee de<br />
provincies de ruimtelijke kwaliteit in ons land veiligstellen. ‘<strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong>’ is de<br />
codenaam. Medewerkers van de provincie wagen zich aan een actieve zoektocht.<br />
Zij beschikken over experts die ze bijstaan in het ruwe terrein.<br />
Die stevige stappers moeten letterlijk worden genomen, want de deelnemers<br />
gaan het veld in. De eerste expeditie in de IJsselsprong bij Zutphen vereist een<br />
goede conditie, wat ook gezegd kan worden van de daarop volgende ontdekkingstochten.<br />
Lopende of fietsende voort, wordt naar de rol voor provincies<br />
gekeken. Men ontdekt welke mogelijkheden er allemaal zijn met een nieuwe<br />
methodiek, die gericht is op flexibel en actief handelen en niet alleen op het<br />
passief benoemen van gebiedskenmerken. Het is geen eenrichtingsverkeer, want<br />
een expeditiebezoek levert niet alleen nieuwe inzichten op voor de deelnemers,<br />
maar de gesprekken van de deelnemers dragen ook bij aan de borging van<br />
ruimtelijke kwaliteit in de bezochte projecten. Daar staan de kennis en kunde<br />
van de deelnemers garant voor.
expeditie mooi 11<br />
Een van de doelen van het project is het uitdiepen van eerder succesvolle<br />
methoden in de ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteit op regionale schaal. De<br />
vraag die daarbij moet worden beantwoord, is wat goede methoden zijn voor<br />
het beschrijven van deze ruimtelijke kwaliteit. Deelnemers aan de expeditie<br />
zijn professionals die in hun provincie de toon aangeven op het gebied van<br />
planologie, landschap, stedenbouw, cultuur en cultuurhistorie. Hun verhalen zijn<br />
leerzaam en bestemd voor iedereen die met ruimtelijke kwaliteit te maken heeft.<br />
Het initiatief voor de ontdekkingstocht van het Interprovinciaal Overleg (IPO)<br />
dat in samenwerking met het ministerie van VROM is gerealiseerd, is onderdeel<br />
van het project ‘<strong>Mooi</strong> Nederland’ van de IPO-Meerjarenagenda 2008-2011. Het<br />
kan bogen op een groot enthousiasme van de deelnemers. De provincies gaan<br />
daarom er ook mee door – om er van te blijven leren.
12 expeditie mooi<br />
inleiding<br />
zo<br />
beginnen we<br />
Ruimtelijke kwaliteit staat hoog op de agenda. Er wordt veel<br />
gesproken over verrommeling. Ruimtelijke kwaliteit is aandachtspunt<br />
bij alle besluiten. Maar wat is ‘kwaliteit’ en waarom krijgt het nu<br />
zoveel aandacht?<br />
Neutraal opgevat is kwaliteit slechts ‘geschiktheid voor een bepaald doel’.<br />
De klassieke definitie van Vitruvius, een Romeinse bouwkundige van ruim<br />
tweeduizend jaar geleden, spreekt van gebruikswaarde, toekomstwaarde en<br />
belevingswaarde. Voor een goede ruimtelijke ontwikkeling zijn alle drie essentieel.<br />
De gebruikswaarde is dat voor het economisch nut, de toekomstwaarde voor<br />
de steeds belangrijkere duurzaamheid, maar de motor van de actuele aandacht<br />
voor ruimtelijke kwaliteit is de belevingswaarde. Het kabinetsprogramma heet<br />
niet voor niets ‘<strong>Mooi</strong> Nederland’. Er is een sterk toegenomen maatschappelijke<br />
waardering voor schoonheid van landschap, stedelijkheid en architectuur.<br />
Economische groei en ruimtelijke concurrentie zetten die schoonheid onder<br />
druk. De ruimtelijke concurrentie is sterk toegenomen. Door de groeiende<br />
mobiliteit ontstaat over steeds grotere afstanden ruimtelijke keuzevrijheid.<br />
Een goede belevingswaarde is noodzakelijk voor succes in die concurrentieslag,<br />
zeker nu de kwantitatieve groei van de verstedelijkingsbehoefte is afgezwakt.<br />
Met kwantitatief aanbod alleen gaat het niet meer. Belevingswaarde bepaalt<br />
steeds meer het gebruik en staat daardoor niet naast of tegenover gebruikswaarde<br />
of toekomstwaarde. Het is niet of/of. Belevingswaarde is steeds meer<br />
bepalend geworden voor de economische waarde van gebieden, functies en<br />
landschappen.
expeditie mooi 13<br />
De welvaartsgroei heeft de immateriële behoefte aan belevingswaarde binnen<br />
bereik gebracht. Kwaliteit is een belangrijke culturele waarde geworden. Het<br />
is een bepaald maatschappelijk belang van een grote groep burgers in onze<br />
samenleving. Daarmee is een paradox ontstaan: Terwijl de waardering voor<br />
ruimtelijke kwaliteit toenam, verdwenen veel aanwezige kwaliteiten. Het tempo<br />
van ruimtelijke verandering is enorm hoog geweest door de economische groei.<br />
Bestaande identiteiten zijn in de knel gekomen. Individualisering, technologie en<br />
marktdenken hebben geleid tot ‘modernistische’ oplossingen: gerationaliseerd<br />
ontwerpen, zonder lokale context, vanuit de leidraad vorm-volgt-functie en vóór<br />
alles haalbaarheid – lees betaalbaarheid.<br />
Dit zou gezien kunnen worden als een gebiedskenmerk van de westerse wereld<br />
in de vorige eeuw. Het heeft mooie en betekenisvolle resultaten opgeleverd.<br />
Maar het betekende ook een overaccentuering van het aspect gebruikswaarde,<br />
vooral in de zin van economische waarde. De aandacht voor ruimtelijke kwaliteit<br />
is een tegenreactie op dit modernistische accent. Evenwicht tussen gebruikswaarde,<br />
toekomstwaarde en belevingswaarde blijft de uiteindelijke toetssteen,<br />
maar het streven naar ruimtelijke kwaliteit is een roep om meer aandacht voor<br />
belevingswaarde.<br />
Consensus over de balans tussen de drie waarden is niet vanzelfsprekend.<br />
Kwaliteit kan bepaalde gebruikswaarden bevorderen, terwijl het andere<br />
gebruikswaarden hindert. Een ‘patatcultuur’ is voor sommigen een kwaliteit,<br />
voor anderen het gebrek daaraan. Een weg heeft voor de gebruiker een andere<br />
kwaliteit dan de omwonende. Een ‘stadsrand’ is een achterkant, geschikt voor<br />
rommelige functies, maar alleen als wordt geredeneerd vanuit het stadscentrum.<br />
Een ‘parklandschap’ is een prettige uitloop, maar betekent ook het belasten van<br />
het landelijk gebied met stedelijk medegebruik.<br />
Deze voorbeelden laten een spanning zien tussen gebruikswaarde, toekomstwaarde<br />
en belevingswaarde. In veel gevallen is dat tevens concurrentie tussen<br />
verschillende maatschappelijke groepen met verschillende belangen. Ruimtelijk<br />
kwaliteitsbeleid vraagt bewustzijn van die concurrentie. Overheden zijn nodig<br />
om zulke belangen onderling af te wegen. Het publieke domein is bovendien<br />
onmisbaar omdat veel belangen pas doorwerken op langere termijn en/of<br />
grotere gebieden en dus niet meewegen in de directe afweging van eigenaren<br />
en investeerders.
14 expeditie mooi<br />
Provinciaal belang <strong>Provincie</strong>s zijn de logische hoeder van gebiedskwaliteiten<br />
met een regionaal karakter: lagen in het landschap, landschapstypen, cultuur-<br />
historie, verkaveling, occupatiepatronen, gradiënten, contrasten, openheid,<br />
streekcultuur, enzovoorts. Allemaal bovenlokale gebiedskenmerken die in het<br />
natuurlijke blikveld van provincies liggen. <strong>Provincie</strong>s zijn daarom belanghebbende<br />
bij ruimtelijke kwaliteit. <strong>Provincie</strong>s focussen op hogere schaalniveaus en<br />
langere termijn. Voor provincies weegt de kwaliteit van de locatie even zwaar als<br />
het belang van het individuele initiatief.<br />
Het bevorderen van ruimtelijke kwaliteit is vanouds een kerntaak van de<br />
provincies. Voorheen deden zij dit via streekplannen en toezicht op gemeentelijke<br />
bestemmingsplannen. Voor de ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteit is<br />
dat niet meer voldoende. Alle provincies zijn al jaren actief in visievorming en<br />
kaderstelling, als regisseur en als initiator, vaak door middel van gebiedsontwikkeling<br />
en vaak in coproductie met gemeenten en andere partijen. <strong>Expeditie</strong><br />
<strong>Mooi</strong> is een zoektocht naar de kern van die activiteiten. Wat is de essentie van<br />
ruimtelijk kwaliteitsbeleid van provincies? Waar draait het inhoudelijk om? Wat<br />
maakt de aanpak succesvol? <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong> verzamelde de kennis van provinciale<br />
professionals en trok daarmee door het land langs voorbeeldprojecten. Expertise<br />
en ervaringen zijn bijeengebracht in een onderzoek naar het wat en hoe van<br />
ruimtelijk kwaliteitsbeleid van provincies.<br />
Opbrengst De opbrengst van het eerste jaar <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong> is terug te vinden<br />
in de vorm van twaalf principes voor ruimtelijke kwaliteit. Ook wordt inzicht<br />
gegeven in de ervaringen tijdens de expeditiedagen, die grondslag waren voor<br />
het formuleren van de twaalf principes. Verder is in een aantal testimonials van<br />
expeditieleden de verhalen opgenomen over wat zij ervaren hebben.<br />
<strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong> heeft aangetoond dat ruimtelijk kwaliteitsbeleid bij provincies<br />
een volwassen discipline is geworden. Die professionaliteit zal verder worden<br />
ontwikkeld door in <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong> 2010 samen de twaalf principes uit te werken,<br />
te verfijnen en te gebruiken. Daardoor zijn provincies een natuurlijke en waardevolle<br />
partner in de ruimtelijke kwaliteit van Nederland.
expeditie mooi 15
16 expeditie mooi
expeditie mooi 17<br />
12 principes<br />
in het ruimtelijk<br />
kwaliteitsbeleid<br />
van provincies<br />
<strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong> is een ontdekkingreis door de praktijk van ruimtelijke kwaliteit<br />
en provincies. De expeditieleden hebben in de loop van het jaar hun kennis en<br />
ervaring gedeeld, vergroot en verdiept. Onderweg zijn twaalf principes ontdekt.<br />
Zes principes voor de inhoud van ruimtelijke kwaliteit en zes principes voor de<br />
aanpak door provincies. Deze twaalf principes zijn een rode draad in de succesvolle<br />
aanpak van provincies.<br />
De principes zijn de collectieve opbrengst van <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong> 2009. Ze zijn een<br />
handreiking naar alle werkers in het veld van ruimtelijke kwaliteit. De opbrengst<br />
is de basis zijn voor een levendige discussie en een verdere uitwerking in het<br />
vervolg. Deze uitwerking vindt plaats in het kader van <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong> 2010.<br />
Daarbij zal het accent worden gelegd op methoden voor succesvolle interventies<br />
en structurele borging van kwaliteit in instrumenten en rollen van de provincie.<br />
De bevindingen zullen in IPO verband worden besproken.
18 e xp e di tie m ooi<br />
inhoud—de kern van ruimtelijke kwaliteit<br />
1 Maak de plek even belangrijk als het project<br />
Ruimtelijke kwaliteit is het verbinden van de opgave en de plek. Ieder nieuw<br />
initiatief realiseert een behoefte, maar verandert ook een gebied. Het voegt een<br />
nieuwe laag toe aan een lange reeks van natuurlijke gebeurtenissen en menselijk<br />
handelen. Laag op laag zijn elementen toegevoegd. De dag van vandaag is niet<br />
meer of minder dan een nieuwe laag in die geschiedenis. Ieder handelen is een<br />
nieuwe daad in de voortgaande cultuurgeschiedenis van de plek. Ruimtelijke<br />
kwaliteit betekent het aanvaarden van die verantwoordelijkheid. Ruimtelijke<br />
kwaliteit is respectvol omgaan met de aanwezige kwaliteiten van het gebied.<br />
Dat betekent niet het bevriezen van het bestaande. Het gaat om aandacht voor<br />
de kwaliteit van een nieuwe ingreep én aandacht voor de ontwikkeling van de<br />
locatie. De ontwikkeling van het gebied is dus even belangrijk als het programma<br />
van eisen voor de nieuwe opgave. Ruimtelijke kwaliteit ontstaat uit dit evenwicht.<br />
Doorgaans realiseren projecten de opgaven van andere beleidsvelden. Ruimtelijk<br />
beleid kan daarbij randvoorwaarden stellen gericht op een evenwichtige versterking<br />
van gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde. Dat evenwicht<br />
is een zelfstandig doel van het ruimtelijk beleid. Het markeert een belangrijke<br />
verandering ten opzichte van de klassieke opvatting van ruimtelijke ordening als<br />
‘facetplanning’. Ruimtelijke ordening is lang gezien als belangeloze integratie<br />
van de wensen en programma’s vanuit andere beleidsvelden. Ruimtelijk beleid<br />
vertegenwoordigt nu zelf ook een maatschappelijk belang: evenwicht tussen<br />
gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde, waarbij de ontwikkeling<br />
van het gebied evenzeer telt als het realiseren van de opgave.<br />
2 Ontwerp vanuit goed beschreven gebiedskenmerken<br />
Gebiedskenmerken zijn de spil van ruimtelijke kwaliteit. Beleving van ruimte<br />
ontstaat namelijk niet door het individuele voorwerp of het individuele uitzicht,<br />
maar door het hele patroon van aankomen, verblijven en vertrekken. Met alle<br />
belevenissen die daar bij horen: zien, voelen, ruiken, proeven. Het totaal van<br />
gebiedskenmerken bepaalt de ruimtelijke kwaliteit.
expeditie mooi 19<br />
Ruimtelijke kwaliteit is niet gebaat bij een ‘footloose’ ontwerp, dat alleen naar de<br />
functie of het programma verwijst of alleen als los object kan worden gewaardeerd.<br />
Er is behoefte aan binding met de unieke plek en de unieke geschiedenis.<br />
Goed ontwerp verantwoordt zich tegenover de kwaliteiten van de plek. Het gaat<br />
van ambitie via aanleiding naar resultaat. Het zoekt actief naar aanleidingen in de<br />
kenmerken van het gebied. Een goed ontwerp kan iets geheel nieuws toevoegen<br />
aan een gebied, zolang er maar ontworpen is met respect voor de bestaande<br />
gebiedskenmerken.<br />
Een goede aansluiting bij gebiedskenmerken zorgt voor:<br />
• een natuurlijke, zich logisch voortzettende ontwikkeling,<br />
• een organische passendheid tussen en verbinding met omringende functies,<br />
• een leesbare, herkenbare duiding van de identiteit van de locatie.<br />
Al deze drie elementen maken de beleving van gebiedskenmerken tot een<br />
bijzondere ervaring die we kwaliteit noemen.<br />
Gebiedskenmerken zijn vaak ter plekke zichtbaar – als landschappelijke of<br />
cultuurhistorische kenmerken. Landschap en bebouwingspatronen hangen in<br />
Nederland nauw samen. Denk aan karakteristieke lintdorpen die zijn omgeven<br />
door open landschap. Soms moet men door een groter gebied reizen om de<br />
gebiedskenmerken te zien. Sociaaleconomische kenmerken zijn zelfs niet fysiek<br />
waarneembaar als het gaat om de cultuur van een gebied was en is. Dat geldt ook<br />
voor de dynamiek die het karakter van het gebied bepaalt.<br />
Gebiedskenmerken verschillen naar gelang het schaalniveau, het thema en de<br />
tijdshorizon van de analyse. Zo is West-Nederland op nationale en internationale<br />
schaal een laag gelegen deltagebied. Op regionale schaal kun je bijvoorbeeld<br />
veenweiden zien, met daartussen veenrivieren of droogmakerijen. Op lokale<br />
schaal zijn weer heel andere gebiedskenmerken relevant. Al die niveaus zijn terug<br />
te vinden in specifieke kavelpatronen, patronen van sloten en beplanting in het<br />
landschap of de bebouwingsstructuur in een dorp, typerende bouwvormen met<br />
bijbehorende erven en soms zelfs in kenmerkende bouwkundige details.<br />
Een analyse op nationaal niveau levert andere gebiedskenmerken op dan een<br />
analyse op regionaal of lokaal niveau. Wat gebiedseigen is verschilt afhankelijk van<br />
de tijdshorizon. Zo waren ooit voor de Veluwe mammoets, gletsjers en woestenij<br />
gebiedseigen. De laatste honderd jaar zijn dat naaldbomen.
20 expeditie mooi<br />
Geen van de analyseniveaus in schaal of tijd heeft per definitie voorrang. De<br />
veelheid van aanknopingspunten vraagt om een gedegen selectie van wat het<br />
meest relevant en kenmerkend is. Die selectie vraagt kennis, professionaliteit,<br />
maatschappelijke interactie en het nemen van democratische verantwoordelijkheid.<br />
Het gaat om inhoudelijke keuzes, die niet automatisch uit de omstandigheden<br />
voortkomen. Dit vraagt leiderschap van politici, die de verantwoordelijkheid<br />
nemen om de bepalende kenmerken uit te kiezen, vanuit een visie op de toekomst<br />
en de kwaliteiten die we daarin centraal willen stellen.<br />
<strong>Provincie</strong>s leveren een essentiële bijdrage aan ruimtelijke kwaliteit als zij regionale<br />
gebiedskenmerken analyseren, beschrijven en toegankelijk maken. <strong>Provincie</strong>s<br />
moeten de kaders aangeven met hun regiobeschrijvingen. Als handreiking voor<br />
gemeenten. Als uitnodiging voor initiatiefnemers en ontwerpers. Het expliciet<br />
beschrijven van gebiedskenmerken vraagt professionaliteit en liefde voor het<br />
betreffende gebied. Het behoort een kerncompetentie van provincies te zijn. Alleen<br />
provincies kunnen zorgen dat de regionale gebiedskenmerken beschikbaar en<br />
toegankelijk zijn. Ruimtelijke kwaliteit is er mee gebaat als provincies die kenmerken<br />
actief inbrengen; bij eigen afwegingen en die van anderen.<br />
3 Erken de waarde van verhalen over identiteit en betekenis<br />
Ruimtelijke kwaliteit zit niet in de dingen zelf, maar in de beleving door mensen.<br />
Het gaat om de perceptie van klassieke schoonheden, zoals vormen, verhoudingen,<br />
symmetrie en boeiende spanningen. Het gaat om zien, horen, ruiken, voelen,<br />
proeven en spreken. Dat is niet meetbaar. Het draait om beleving en interpretatie.<br />
Zo is bijvoorbeeld contrast een belangrijke factor. Te weinig contrast is saai, te veel<br />
contrast is rommelig. Iedere snelheid van bewegen roept een andere beleving op.<br />
Vandaar dat ‘verrommeling’ juist langs snelwegen wordt ervaren.<br />
Kwaliteit is subjectief. Het is een interpretatie van de betekenis van een gebied.<br />
Als iemand de ordening van een gebied begrijpt, dan wordt er minder rommeligheid<br />
ervaren. Een dergelijke samenhang kan zichtbaar zijn. Maar de ordening kan<br />
ook een verhaal zijn, dat een plek zijn identiteit geeft. Een verhaal waarom iets<br />
ergens is en waarom iets er zo uitziet, kan bepalend zijn voor de waardering. Dat<br />
is bijvoorbeeld het verhaal van de strijd tegen het water, als achtergrond voor de<br />
dijk die kronkelt om de wielen van eeuwenoude doorbraken.
expeditie mooi 21<br />
Het verhaal van een gebied komt vaak voort uit de geschiedenis van functies<br />
en gebeurtenissen. Tijd is een cruciale dimensie. Cultuur en cultuurhistorie<br />
zijn essentiële ingrediënten om betekenis te geven en identiteit te vormen.<br />
<strong>Provincie</strong>s zorgen dat deze elementen worden ingebracht in ontwerpprocessen.<br />
Zodat de nieuwe laag in het verhaal ook nieuwe waarde toevoegt.<br />
Kwaliteit hoeft dus niet per se zichtbaar te zijn. Het verhaal verdient ook<br />
aandacht.<br />
Achterliggende verhalen kunnen overigens wel zichtbaar gemaakt worden door<br />
symbolen, toelichtingen, landmarks of typische bouwstijlen, die herkenbaar<br />
maken waar iemand zich bevindt en die verwijzen naar het verhaal van identiteit.<br />
4 Start met een strategisch concept in een gebiedsvisie<br />
Ruimtelijke kwaliteit is gediend bij een leidend idee voor een gebied: een strategisch<br />
concept. Een concept dat het wezen van het gebied uitdrukt en inspireert<br />
tot het benutten van de kenmerkende kwaliteiten. De Wro biedt verschillende<br />
instrumenten om ruimtelijke kwaliteit te borgen via planologische voorschriften,<br />
zoals de verordening, de aanwijzing en het inpassingsplan. In verschillende<br />
provincies zien we succesvolle toepassingen van de verordening als mechanisme<br />
om een kwalitatief gesprek over ruimtelijke kwaliteit op gang te brengen.<br />
Een concept is goed als het:<br />
• de complexiteit van het gebied vat in een herkenbaar beeld (eenvoudig),<br />
• de werkelijke kenmerken van het gebied goed representeert (geloofwaardig),<br />
• als vanzelf leidt tot heldere doelen en beoordelingscriteria (doelgericht),<br />
• inspireert tot betrokkenheid en actie (motiverend).<br />
Een concept is vervat in woord en beeld. Woorden en beelden kunnen sterke<br />
associaties oproepen, die beklijven en het imago van een gebied bepalen. Het<br />
bekendste voorbeeld is ‘de Randstad’: een sterk concept in woord en beeld, dat<br />
de visie op de kwaliteiten van het gebied bepaalt en beleid en ontwikkeling heeft<br />
gestuurd. Goede concepten roepen beelden en betekenissen op. Toen ‘Oostelijke<br />
mijnstreek’ werd omgedoopt tot ‘Parkstad Limburg’ werden de associaties ‘zwart’,<br />
‘perifeer’, ‘ongezond’, ‘gesloten’ vervangen door ‘groen’, ‘tuin’, ‘ontspannen<br />
stedelijkheid’. Het leidde tot een nieuwe visie op de structuur van het gebied,<br />
met andere zwaartepunten en andere ontwikkeldoelen.
22 expeditie mooi<br />
Het maken van een concept is een creatief proces. Het kan beginnen bij de confrontatie<br />
van nieuwe en oude functies en wat die voor elkaar kunnen betekenen.<br />
Het kan ook beginnen met de structuren in het gebied. Met het inkleuren van<br />
rode, groene, gele en blauwe structuren op kaarten, bijvoorbeeld aan de hand van<br />
thema’s zoals landschap, infrastructuur, economische sectoren. Er ontstaan steeds<br />
andere patronen door beurtelings accent te liggen op andere fasen in de geschiedenis<br />
van de plek of te de nadruk te verleggen tussen de lagen ‘ondergrond’,<br />
‘netwerk’ en ‘occupatie’. Ook in- en uitzoomen naar een kleiner of groter gebied<br />
geeft steeds andere patronen.<br />
Door steeds te discussiëren over de confrontaties van functies en vormen die<br />
zo opkomen, ontstaat gevoel voor het meerlagige karakter van het gebied. In<br />
het strategisch concept worden daaruit de belangrijkste structuren naar voren<br />
gehaald.<br />
Beelden van de ruimtelijke structuur kunnen de perceptie van een gebied bepalen:<br />
lijn, golf, haak, kruis, scharnier, vork, hoefijzer, ruit, cirkel, enzovoorts. Het<br />
ruimtelijk beeld van het gebied wordt vereenvoudigd door details weg te laten en<br />
hoofdvormen te accentueren. Vergelijk het inpakken van gebouwen door Christo.<br />
Zo is Parkstad Limburg binnen de provinciegrenzen een hoefijzer, maar zonder<br />
landsgrenzen een ring met een groen hart. IJssel-meanders zien er gebiedseigen<br />
uit op de schaal van de rivier, maar gebiedsvreemd op de schaal van het plangebied<br />
Zutphen-De Hoven.<br />
Door al doende te discussiëren, met kenners van het gebied en experts van<br />
buiten, ontstaat een beeld dat de fysieke, maar ook de sociale en economische<br />
dimensies vereenvoudigt tot een concept. Een concept in woord en beeld, dat<br />
voldoet aan de hierboven gestelde eisen.<br />
Een ruimtelijk concept is de ziel van iedere gebiedsvisie. Het laat een diversiteit<br />
van projecten op zijn plek vallen, zodat het programma uitstijgt boven het niveau<br />
van een lijstje investeringswensen. Een goed ruimtelijk concept communiceert<br />
de kwaliteiten van een gebied. Het motiveert tot actie, geeft richting en fungeert<br />
als toetssteen voor denkbare ontwikkelingen. Het wijst de weg bij vragen als:<br />
wat past in het gebied? Wat verdient prioriteit? Waar past iets het best? Welke<br />
leidmotief geldt voor inrichting en vormgeving?
5 Verbind indringers met hun omgeving<br />
expeditie mooi 2 3<br />
Soms doorkruisen gebiedsvreemde elementen de ontwikkeling van een gebied.<br />
Denk aan infrastructuur of bovenregionale functies, zoals afval- of zuiveringsinstallaties,<br />
kassengebieden, windmolenparken. De Nederlandse traditie is om<br />
in zulke gevallen de verbinding met het gebied te negeren. Zo is de vormgeving<br />
van onze infrastructuur uitsluitend bepaald door een sobere ingenieurstraditie.<br />
Wegen en spoorlijnen trekken ongenaakbaar door uiteenlopende gebieden. De<br />
laatste decennia wordt nagestreefd om gebiedsvreemde ingrepen onzichtbaar te<br />
maken: het isoleren door middel van voorgeschreven afstanden, schermen en bosschages.<br />
Soms is dat goed, maar vaak is het beter om te verbinden met ruimtelijke<br />
kwaliteiten. Infrastructuur, fabriekscomplexen en grote installaties kunnen<br />
onderwerp van beleving zijn, zowel vanuit het perspectief van de gebruikers als<br />
dat van de omwonenden.<br />
Tijdens <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong> zijn vier stappen geformuleerd voor het ontwerp van<br />
infrastructuur:<br />
• Begin met de gebiedsstrategie. Formuleer een ruimtelijke visie op het gebied, op<br />
het schaalniveau van het infra-vraagstuk. Bepaal de mobiliteitsopgave vanuit<br />
die visie. Ontwikkel varianten vanuit een ruimtelijk concept voor het geheel of<br />
deelgebieden.<br />
• Maak een bewuste keuze over de interactie tussen gebied en weg. Kies voor<br />
het isoleren van de weg als de infra de gebiedskenmerken verstoord. Kies voor<br />
verbinden als de weg een construerend onderdeel van de gebiedskenmerken<br />
vormt. Let hierbij zowel op het perspectief van de infrastructuur als van het<br />
omliggende gebied.<br />
• Betrek ruimtelijke en sociaaleconomische baten in de afweging van investeringen.<br />
Benoem en begroot kwalitatieve meerwaarde, zoals leefbaarheid, aantrekkelijkheid<br />
en waardeontwikkeling van omliggende functies.<br />
• Zorg voor identificatiemogelijkheden. Voorkom anonimiteit en technische<br />
monotonie. Zorg voor oriëntatie door leesbaarheid van het routeontwerp en<br />
eventueel landmarks of andere iconen. Laat gebiedskenmerken doorwerken<br />
in de vormgeving. Als het karakter van dat gebied langs de route verandert,<br />
overweeg dan om de typologie van de infrastructuur ook aan te passen.<br />
Deze principes zijn ook toe te passen voor andere majeure ingrepen.
24 e xp e di tie m ooi<br />
6 Let op het kleine veelvoud (10x, 100x, 1000x)<br />
Ruimtelijke kwaliteit speelt bij grote eenmalige ingrepen, die bepalend zijn voor<br />
de ruimtelijke kwaliteit van een gebied. Het vraagt echter ook aandacht bij tal van<br />
op het eerste gezicht kleinere ontwikkelingen, als die zich regelmatig voordoen.<br />
Wat van lokaal belang lijkt, kan toch een grotere impact krijgen als het zich vaak<br />
herhaalt en daardoor structuurkenmerken doet veranderen.<br />
Provinciaal kwaliteitsbeleid moet zich daarom ook richten op veel voorkomende<br />
kleine verschijnselen, zoals nieuwe dorpsranden, kamperen-bij-de-boer, vrijkomende<br />
boerderijen. Ruimtelijke kwaliteit vereist dat provincies zich ook uit<br />
durven spreken over dit type ontwikkelingen.<br />
Schroom voor lokale autonomie is in dit verband een misvatting. Als het gebiedskenmerken<br />
raakt, moet ook zoiets als erfbeplanting onderwerp kunnen zijn van<br />
provinciaal beleid. Via subsidiëring, maar ook als kennismakelaar, in regelgeving,<br />
planbegeleiding en ontwerpprocessen.<br />
aanpak: rollen en instrumenten<br />
7 Schakel tussen ordening, inrichting en vormgeving<br />
Ordening is het toekennen van functies aan gebieden en locaties, het verdelen<br />
van programma’s en het beschermen van bepaalde gebieden (al dan niet met<br />
‘rode lijnen’ of een verordening). Dit is van oudsher de basis van het provinciale<br />
ruimtelijke beleid. Het past niet meer om ruimtelijke ordening te baseren op<br />
louter functionele argumenten, zoals wel gebeurde in het klassieke concentratiebeleid<br />
waarbij opgaven aan stedelijke kernen werden toegedeeld zonder te letten<br />
op de kwaliteiten in en rond die kernen. Maar ordening blijft een goed startpunt<br />
als locaties, functies en opgaven bezien worden vanuit gebiedskenmerken:<br />
• Past een functie/ opgave bij de kenmerken van het gebied?<br />
• Past een functie/ opgave binnen het laadvermogen van een locatie?<br />
Dit zijn vragen op het niveau van ruimtelijke ordening. Goed als provincies het<br />
voortouw nemen in bovenlokale ordening. Maar we moeten waken voor het<br />
geïsoleerd aanpakken van ordening (door provincies) en inrichting en vormgeving
(door gemeenten en initiatiefnemers). Ruimtelijke kwaliteit vereist schakelen tus-<br />
expeditie mooi 2 5<br />
sen 3 niveaus: locatie, inrichting, vormgeving. Inrichting is het stedenbouwkundige<br />
en landschappelijk ontwerp van een projectlocatie. Vormgeving is de uiteindelijke<br />
fysieke expressie van bouwwerken, landschap en openbare ruimte.<br />
Inrichting en vormgeving kunnen er aan bijdragen om een locatiekeuze verantwoord<br />
te maken. Een ordeningsbesluit kan dus plaatsvinden onder voorwaarde<br />
van goede inrichting en vormgeving.<br />
Omgekeerd kunnen inrichting en vormgeving niet alles goedmaken. Soms blijkt<br />
dat gebiedskenmerken of het laadvermogen van de locatie een heroverweging<br />
noodzakelijk maken. Het provinciaal beleid moet die mogelijkheid bieden.<br />
De opzet van het besluitvormingsproces is hiervoor cruciaal: geen eenrichtingsfuik<br />
van grof naar fijn, maar juist terugkoppelingen organiseren tussen de projectfasen<br />
en afwegingsniveaus. Ook moet worden gezorgd dat argumenten uit ieder<br />
van de drie niveaus in iedere fase mee kunnen tellen. Dit vraagt procesafspraken<br />
(‘recht van terugkeer’) en samenwerkingsafspraken (iedereen mag argumenten<br />
inbrengen bij de taak van de anderen).<br />
De ordeningsrol van provincies is essentieel. Het is de kunst om die ordening<br />
mede vanuit gebiedskenmerken te bepalen en ruimte te geven voor een dynamische<br />
wisselwerking tussen ordening, inrichting en vormgeving. <strong>Provincie</strong>s kunnen<br />
zich dus niet meer beperken tot het niveau van ordening en locatiekeuzes. Ze<br />
moeten vanuit bovenlokale gebiedskenmerken ook hun betrokkenheid leveren in<br />
de fasen van inrichting en vormgeving.<br />
8 Stimuleer interactief ontwerpen<br />
Ruimtelijke kwaliteit is niet maakbaar met beleidscategorieën. Overheidsbeleid<br />
kan relevante factoren aandragen, invalshoeken, functie-eisen en programma’s,<br />
maar het ontwerpproces blijft centraal staan. Dit vraagt betrokken opdrachtgevers<br />
die randvoorwaarden stellen, zonder oplossingen te dicteren, die niet<br />
willoos volgen, maar het aandurven om een ontwerp te toetsen. Het vraagt ook<br />
betrokkenheid van experts, gebruikers en de brede samenleving, juist vanwege de<br />
subjectiviteit van beleving. De kunst van ontwerpers is om al die inbreng creatief<br />
te combineren tot een goed ontwerp.<br />
Dit vraagt overheden die niet doorschieten in inhoudelijk restrictieve bepalingen,
26 e xp e di tie m ooi<br />
waarvan niet op voorhand zeker is of ze op een concrete locatie positief uitwer-<br />
ken. Het vraagt overheden die zich richten op goede omstandigheden voor het<br />
ontwerpproces:<br />
het organiseren of laten organiseren van interactieve ontwerpprocessen,<br />
het inschakelen van professionele ontwerpers,<br />
het betrekken van diverse experts, gebruikers en omwonenden,<br />
het eventueel betrekken van kunst of kunstenaars als creatieve stimulans,<br />
het inbrengen van expliciet geformuleerde gebiedskenmerken,<br />
het stellen van een argumentatieplicht (bijvoorbeeld verplicht beeldkwaliteitplan<br />
of motivering van de omgang van gebiedskenmerken).<br />
Ruimtelijke kwaliteit vraagt dat provincies deze proceskenmerken hanteren in<br />
eigen projecten en dat ze er op toezien dat anderen dat ook doen.<br />
9 Benut zelfbewust alle rollen<br />
<strong>Provincie</strong>s halen het maximale uit hun kwaliteitsbeleid als ze zich niet beperken<br />
tot één of twee rollen, maar zelfbewust al hun rollen durven te gebruiken:<br />
• De provincie als beleidsmaker. <strong>Provincie</strong>s zijn de regionale democratisch gekozen<br />
overheid. Zij ontwikkelen hun visie op de maatschappelijke agenda van hun<br />
gebied, de belangrijkste problemen en de oplossingsrichtingen. In plannen en<br />
visies geven zij betekenis aan de actuele ontwikkelingen. Door ze te plaatsen in<br />
de context van gebiedskenmerken en de gewenste ontwikkeling van gebieden.<br />
<strong>Provincie</strong>s bieden richting en inspiratie door met een democratisch gezag het<br />
provinciaal belang te verwoorden.<br />
• De provincie als regelgever. De provincie stelt vanuit het provinciaal belang<br />
regels in de nWRO-verordening, andere verordening (bijvoorbeeld landschapsverordening)<br />
en geeft voorschriften via verschillende vergunningstelsels. Een<br />
krachtige rol in het waarborgen van te beschermen belangen. Vaak ook een<br />
effectieve opstap naar een creatieve dialoog over voorwaarden om iets toch te<br />
realiseren.<br />
• De provincie als regulerende overheid op andere terreinen. De provincies zijn<br />
op allerlei beleidsterreinen betrokken bij het gedrag van grote aantallen<br />
in stellingen en bedrijven. Iedere provinciale bevoegdheid biedt kansen voor<br />
kwaliteitsbeleid.
expeditie mooi 27<br />
• De provincie als uitvoerder/ opdrachtgever. Deze rol biedt grote mogelijkheden<br />
voor ruimtelijke kwaliteit. Kwaliteit moet intrinsiek element zijn in alle situaties<br />
waarin de provincie als uitvoerder of opdrachtgever optreedt. Het eigen<br />
opdrachtgeverschap hoort een prioriteit te zijn in het ruimtelijke kwaliteitsbeleid.<br />
Ook vanwege de inspirerende voorbeeldwerking van bijzondere projecten.<br />
• De provincie als participant. Hierbij heeft de provincie – mede – een sturende<br />
rol in een project, waarvan het financiële resultaat geheel of ten dele ten laste<br />
komt van de provincie. Participatie kan door deelname aan investeringen, in<br />
een ontwikkelingsmaatschappij of in de vorm van leningen, grondaankopen<br />
of afspraken over een provinciaal aandeel in het financiële resultaat van een<br />
project (bijvoorbeeld via een ‘revolving’ subsidie).<br />
• Veel projecten zijn afhankelijk van consensus. Soms loopt dat voortreffelijk,<br />
soms treedt stroperigheid op. Een risicodragende initiatiefrol is dan nodig om<br />
weer voortgang te organiseren. Logisch dat gemeenten en waterschappen een<br />
leidende rol hebben in de realisatiefase van projecten. Maar voor een geloofwaardig<br />
partnership is de bereidheid tot participatie onmisbaar. Met een luxe,<br />
risicoloze opstelling verdwijnt het gezag om regisseur te zijn en daarmee ook<br />
de positie om provinciale belangen in te brengen.<br />
• De provincie als regisseur. Door schaalvergroting en integraal werken is er<br />
toenemend behoefte aan regie voor bovenlokale samenwerkingsprojecten.<br />
Gemeenten vragen hierom omdat zij naar hun aard geen initiërende rol kunnen<br />
nemen buiten hun eigen grenzen. Departementen delen vaak een regierol toe<br />
aan provincies. De nieuwe WRO geeft provincies ook zelf de bevoegdheid om<br />
de leiding in bovenlokale projecten op te pakken.<br />
Als regisseur is er een bepalende invloed op de werkwijzen in het project: aanpak,<br />
fasering, werkstijl, inclusief de omgang met belanghebbenden en experts.<br />
Dit geeft de kans om de principes voor ruimtelijke kwaliteit toe te passen.<br />
De regisseur bepaalt ook de samenstelling van de beleidsarena. Door te sturen<br />
op de geografische en inhoudelijke grenzen van een project. Die grenzen<br />
bepalen de kring van betrokkenen, hun positie en onderlinge verhoudingen.<br />
10 Regisseer de vorming van vitale beleidsarena’s<br />
De projectopdracht bepaalt de scope van een project: de reikwijdte van inhoudelijke<br />
doelen, de aspecten en beleidsterreinen die betrokken worden, de
28 expeditie mooi<br />
geografische begrenzing en het veld van betrokken spelers. Die scope is geen vast<br />
gegeven, maar een creatieve keuze en is van strategisch belang. Het bepaalt de<br />
kansen voor kwaliteit.<br />
Zo wordt het strategisch concept van een gebiedsvisie mede bepaald door de<br />
begrenzingen. Een voorbeeld is de integrale gebiedsaanpak langs de <strong>Overijssel</strong>se<br />
Vecht binnen het programma Ruimte voor de Rivier. Van oudsher was er eigenlijk<br />
geen Vechtstreek in <strong>Overijssel</strong>. De <strong>Overijssel</strong>se Vecht is namelijk diep ingesneden<br />
in het landschap, bijna onzichtbaar en zonder veel maatschappelijke betekenis.<br />
Het Vecht-concept van Ruimte voor de Rivier leidde tot een geheel nieuwe<br />
beleidsarena. Er kwamen andere spelers bij elkaar, met andere doelen, problemen<br />
en opvattingen. Dit leidde tot een andere waardering van ruimtelijke kwaliteiten,<br />
zoals de zichtbaarheid van de rivier. Immers, de rivier is de rode draad van de<br />
nieuwe beleidarena. Dat gaf een nieuwe dynamiek die enthousiasme opleverde<br />
voor een integrale visie op de Vechtstreek als samenhangend geheel.<br />
Overigens bleek die brede beleidsarena voor de realisatiefase juist een hindernis.<br />
Er waren veel spelers verzameld, die ieder slechts bij een deel van de projecten<br />
betrokken waren. Door deelgebieden te gaan onderscheiden, ontstaan kansen<br />
voor kleinere projectcoalities die vlotter resultaat halen.<br />
De regierol van provincies biedt gelegenheid tot interventies in beleidsarena’s:<br />
het thematisch begrenzen, versmallen, verbreden of kantelen van de scope van<br />
projecten. Dat kan dan zo dat er vitale beleidsarena’s ontstaan met het goede<br />
evenwicht om ruimtelijke kwaliteit na te streven. Als er in een bepaald project<br />
weinig aandacht is voor ruimtelijke kwaliteit, regisseer dan een verbreding van de<br />
arena.<br />
De regierol op die manier gebruiken, lukt niet met eenrichtingsverkeer van opgave<br />
naar uitvoering. Een vruchtbare beleidsarena wordt gaandeweg ontwikkeld uit<br />
de wisselwerking van gebiedskenmerken, gedragsmotieven van partners en de<br />
inhoudelijke opgave van een project. Dat vraagt een ontwerpproces waarin ruimte<br />
bestaat om gebiedskenmerken en beleidsdoelen te vervlechten op manieren<br />
die vooraf nog niet voorzien waren. Regie is de vaardige afstemming tussen het<br />
enerzijds een strategisch concept en anderzijds een samenstel van deelnemers,<br />
doelstellingen en gebiedsomvang. Ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij regisseurs die<br />
gelegenheid krijgen tot het creatief componeren van beleidsarena’s.
11 Mix instrumenten<br />
expeditie mooi 2 9<br />
Inhoudelijk ontwerpen is de methode om kwaliteit te ontwikkelen in projecten.<br />
Het provinciale kwaliteitsbeleid begint echter al veel eerder. Ruimtelijke kwaliteit<br />
is vaak flankerend beleid bij andere doelstellingen. Het is de goed dat nuchter<br />
onder ogen te zien en de marges uit te nutten. Kwaliteit als ‘mitigerende maatregel’<br />
kan zeer de moeite waard zijn – als opdrachtgevers ervoor open staan.<br />
<strong>Provincie</strong>s willen stimuleren dat opdrachtgevers zich bewust zijn van ruimtelijke<br />
kwaliteit. Dat ze de waarde ervan inschatten en opdracht geven om een kwalitatief<br />
ontwerp tot stand te brengen. Dat is niet vanzelfsprekend. Vaak is men gefocust<br />
op de functionele opgave. Soms is er onbekendheid of vrees dat kwaliteit andere<br />
belangen in de weg zou staan. Ruimtelijk kwaliteitsbeleid begint met het scheppen<br />
van omstandigheden waarin de ontwerpende benadering de ruimte krijgt.<br />
Dat vraagt gedragsbeïnvloeding en dus instrumenten om dat te bereiken. De<br />
keuze van instrumenten hangt af van de gedragsmotieven die je wilt beïnvloeden.<br />
Wat effectief is hangt af van de motieven van de doelgroep.<br />
Meestal is er een combinatie van de drie instrumententypen: juridisch, financieel<br />
en communicatief. Soms is verleiding via subsidies het meest kosteneffectief.<br />
Maar soms is het een verbod, begeleid met handhaving, overreding en eventueel<br />
bijkomende subsidiëring. Iedere concrete casus toont een mix van varianten van<br />
de instrumententypen (‘vuilnisbakkenras’). Zo kan een intentieovereenkomst<br />
een juridische verschijningsvorm hebben en inhoudelijk uitspraken doen over<br />
subsidies, terwijl het zijn belangrijkste effect krijgt door het interbestuurlijke<br />
commitment dat wordt uitgestraald.<br />
Juridisch: Het gaat er om ruimtelijke kwaliteit te zien als belang in de ontwikkeling<br />
van projecten. Dat kan op allerlei manieren. Bijvoorbeeld door een ‘verbod<br />
behoudens ontheffing’. Zo’n verbod leidt meestal tot toestemming-ondervoorwaarden.<br />
In feite is het niet bedoeld als absoluut verbod, maar als een middel<br />
om neveneffecten bij te sturen. Als er beleidsvrijheid is bij de ontheffing, dan is<br />
een verbod de opstap voor een proces van ‘onderhandelen in de schaduw van de<br />
wet’. Goede toepassing van de zes inhoudelijke principes is dan voorwaarde voor<br />
het verkrijgen van toestemming. Dit schept ruimte voor een kwalitatieve dialoog.<br />
Zo was altijd al een relatie tussen streekplannen en de goedkeuring van bestemmingsplannen.<br />
Met de nWRO is de verordening onmisbaar om dit mechanisme
30 e xp e di tie m ooi<br />
op gang te brengen. In verschillende provincies zien we succesvolle toepassingen<br />
van de verordening als mechanisme om een kwalitatief gesprek over ruimtelijke<br />
kwaliteit op gang te brengen. Dat verdient navolging.<br />
Financieel: Subsidies zijn belangrijk als ze helpen om extra investeringen te doen<br />
die voor de initiatiefnemer niet direct rendement opleveren. Subsidies kunnen<br />
ook helpen om ‘aan tafel’ te komen in projecten, waardoor kansen ontstaan voor<br />
partnership. Als het blijft bij vrijblijvend subsidiëren is er echter geen sprake van<br />
een ontwikkeling tot een serieuze gesprekspartner. Voor een serieus partnership<br />
moeten provincies zich gezaghebbend durven op te werpen als hoeder van het<br />
publieke kwaliteitsbelang, waar nodig inclusief risicodragende participatie.<br />
Communicatief: Overreding is de kunst om de behoefte aan kwaliteit bij alle<br />
spelers aan te boren. Dit blijkt in alle projecten cruciaal. Informatie verstrekken,<br />
gezaghebbend durven spreken en goede verwachtingen neerzetten is van belang.<br />
De sleutel tot succes is vaak een bevlogen bestuurder, die doorzet en mensen op<br />
sleeptouw neemt.<br />
Een tweede sleutel is de wederzijdse overreding in ateliers en workshops. Dit mes<br />
snijdt aan twee kanten: ‘Groep maakt plan en plan maakt groep’. Belanghebbenden<br />
dragen bij aan de kwaliteit én de groep ontwikkelt zich tot een coalitie.<br />
Ontwerpende benaderingen lenen zich hier goed voor. Een ‘vitale coalitie’ maken<br />
door de juiste spelers met inspirerende experts aan het plan te laten werken. Dit<br />
vraagt inhoudelijk vakmanschap van deelnemers. <strong>Provincie</strong>s moeten investeren<br />
in eigen experts die het provinciaal belang inhoudelijk gezaghebbend kunnen<br />
inbrengen.<br />
De echte meerwaarde ontstaat pas als een creativiteit wordt losgemaakt die tot<br />
meer leidt dan opgetelde verlanglijstjes onder een slogan van kwaliteit. Dit vraagt<br />
professionele begeleiding en een bestuur dat voldoende beleidsruimte geeft.<br />
12 Laat ruimtelijke kwaliteit meetellen<br />
Als alle kosten en opbrengsten worden meegerekend, dan is kwaliteit niet duurder.<br />
Soms vraagt het bij aanvang een extra investering, die vervolgens veelvoudig<br />
rendeert in de waardeontwikkeling van het gebied. In de praktijk worden de juiste<br />
investeringen soms belemmerd, doordat de opbrengsten veel later vallen of bij
expeditie mooi 31<br />
andere eigenaren dan degene die de investering moeten doen. Dit wringt nu<br />
er steeds meer sprake is van structureel verlieslatende projecten. In de praktijk<br />
worden veel projecten daardoor soms uitgekleed. Extra kosten worden niet<br />
vanzelfsprekend meegenomen.<br />
Het bekendste mechanisme om baten in te brengen, die elders of later vallen, is<br />
normaal gesproken de overheidsbegroting. Voor zover kwaliteit niet onmiddellijk<br />
rendeert, kan het beschouwd worden als een collectief goed. Een publiek belang,<br />
dat niet volledig individueel toedeelbaar is en daarom net als andere publieke<br />
belangen medefinanciering uit publieke middelen verdient. Overheidsbijdragen<br />
kunnen wel nuttig en gerechtvaardigd zijn als ze een brug vormen tussen de hieren-nu<br />
te maken kosten en de later-of-elders te realiseren baten. Er zijn daarom<br />
creatieve mechanismen nodig om de uiteindelijke, totale meerwaarde als baat te<br />
kunnen inbrengen in planexploitaties. Vormen van PPP-constructies, planverevening,<br />
exploitatiebelasting, enzovoorts, zijn onmisbaar om de juiste investeringen<br />
mogelijk te maken. <strong>Provincie</strong>s kunnen in zulke constructies het verschil maken.<br />
Overigens is het van belang om actief bij te dragen aan de steeds vaker<br />
gebruikte formele afwegingsmethodieken, zoals MKBA’s, MER’s of het RWSbeoordelingskader<br />
OEI (Onderzoek effecten infrastructuur).<br />
Ten eerste door varianten te ontwikkelen, die bijdragen aan het strategisch<br />
concept.<br />
Ten tweede door zoveel mogelijk aspecten van ruimtelijke kwaliteit te kwantificeren.<br />
Gebruik daarvoor (inter)subjectieve beoordelingen via expertpanels<br />
en/of gebruikersenquêtes en druk de uitkomsten getalsmatig uit. Durf ook de<br />
effecten van kwaliteit te monetariseren. Laat een taxatie opstellen van de –<br />
potentiële – waardeontwikkeling van grond en opstallen bij de verschillende<br />
onderzoeksvarianten.<br />
Daarnaast blijft een kwalitatieve benadering echter onmisbaar. Veel aspecten<br />
van ruimtelijke kwaliteit zijn niet te tellen. De waarde van gebiedskenmerken,<br />
identiteit, betekenis en vormgeving komt beter tot uitdrukking via een verhaal en<br />
beeldmateriaal. Ruimtelijke kwaliteit vereist daarom erkenning van het niet-kwantificeerbare.<br />
Geef verhalen en beelden een zelfstandige geldingskracht als volwaardige<br />
wegingsfactor naast de uitkomsten van kwantitatieve afwegingstechnieken.<br />
Zodat mensen overtuigd raken dat ruimtelijke kwaliteit de investering waard is.
32 expeditie mooi<br />
deel 2<br />
op expeditie<br />
de impressies<br />
In een jaar tijd deed ‘<strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong>’ vijf halteplaatsen aan:<br />
Zutphen, Maastricht, Utrecht, Dinteloord en Hardenberg. De<br />
expedities waren meer dan traditionele projectbezoeken. Op elk<br />
van de halteplaatsen zochten de deelnemers naar het antwoord op<br />
de vragen wat ruimtelijke kwaliteit is en wat provincies kunnen doen<br />
om ruimtelijke kwaliteit te borgen. Lokale vragen en leerervaringen<br />
vormden de basis voor gezamenlijke antwoorden. Zo droeg elke<br />
expeditie unieke bouwstenen aan.<br />
In Zutphen bezocht <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong> aan de overzijde van de IJssel een regionale<br />
woningbouwlocatie, die wordt gecombineerd met het scheppen van ruimte<br />
voor de rivier. In die context onderzochten de deelnemers hoe verschillende<br />
definities van ruimtelijke kwaliteit leiden tot een andere invulling van<br />
gebiedskenmerken.<br />
In Maastricht hield <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong> halt in een stadsrandzone aan de noordkant<br />
van Maastricht, een plaats met meerdere functies en meerdere eigenaars.<br />
Het gebied is het hart van de gebiedsontwikkeling Maastricht-Valkenburg.<br />
Landgoederenzone en recreatiegebied voor inwoners van de stad. Een ontbrekende<br />
schakel in de verbinding tussen Geuldal en Maasvallei en daardoor ‘terra<br />
incognita’ voor bezoekers. Vrijplaats voor die activiteiten waarvoor in de stad<br />
geen plaats is. <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong> onderzocht de manier waarop het werken met<br />
concepten gebiedsontwikkelingsprogramma’s kan versterken.
expeditie mooi 33<br />
Een bezoek aan de A12-zone in Utrecht, tussen de stad Utrecht en Nieuwegein,<br />
bood de brandstof voor een zoektocht naar de verhouding tussen routeont-<br />
werp vanuit verkeerskundig perspectief en ruimtelijke kwaliteit. Tegelijkertijd<br />
probeerde <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong> een vruchtbaar perspectief te formuleren voor de<br />
verhouding tussen infrastructuur en stedelijke ontwikkeling.<br />
Het Suikeruniecomplex in Dinteloord, Noord-Brabant, vormde het decor voor<br />
een onderzoek naar de impact van concentratie van bedrijvigheid op ruimtelijke<br />
kwaliteit. De blik richtte zich op de rol van de provincie, het provinciale<br />
instrumentarium, en de manier waarop instrumenten elkaar versterken of juist<br />
verzwakken.<br />
Het bezoek aan Hardenberg, in het Vechtdal, tot slot, was gericht op de kracht<br />
van ruimtelijke kwaliteit als motor voor gebiedsontwikkeling. <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong> was<br />
voor één dag een ruimtelijk kwaliteitsteam, dat liet zien hoe het werken vanuit<br />
ruimtelijke kwaliteit bestuurlijke vragen op kan lossen.<br />
Elke etappe leverde een eigen, unieke bijdrage aan deze handreiking. Die<br />
bijdragen worden hier zichtbaar in de vorm van impressies: bouwstenen voor het<br />
antwoord op de vraag naar het wat en hoe van ruimtelijke kwaliteit, op basis van<br />
discussies en bijdragen van de deelnemers aan <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong>, lokale werkers<br />
aan regionale kwaliteit en onafhankelijke experts.
34 expeditie mooi<br />
eerste halte<br />
ijsselsprong<br />
zutphen<br />
‘<strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong>’ deed als eerste halte Zutphen aan. Aan de overzijde<br />
van de IJssel ligt ‘De Hoven’, vroeger de hof van de stad, in de<br />
nabije toekomst wellicht het tweede gezicht van Zutphen. Locatie<br />
bij uitstek om te onderzoeken hoe bij nieuwe ontwikkelingen de<br />
gebiedskenmerken van een gebied behouden en zelfs versterkt<br />
kunnen worden.<br />
Bij ‘de Hoven’ komen rivierverruiming en verstedelijking samen. In het kader van<br />
waterveiligheid is bij Zutphen een voorziening nodig in de vorm van een ‘bypass’.<br />
Tegelijkertijd werken Zutphen, Apeldoorn en Deventer in de Stedendriehoek aan<br />
een integrale visie op verstedelijking in de IJsselvallei.<br />
In de regionale structuurvisie Stedendriehoek 2030 is gekozen voor sterke<br />
bundeling van stedelijke functies in dit landschappelijk waardevolle gebied.<br />
Binnenstedelijke herstructurering en inbreiding leveren onvoldoende op om in<br />
de regionale woningbehoefte te voorzien. Er is daarom gekozen voor een geconcentreerde<br />
uitbreiding van de drie steden zelf, met de realisatie van 2500 tot<br />
3000 woningen in ‘De Hoven’ bij Zutphen als eerste opgave. Zutphen ‘springt’<br />
daarmee over de IJssel heen: de IJsselsprong.<br />
‘De Hoven’ ligt op een stuwwal langs de IJssel. Op kleinere schaal speelt het<br />
reliëf ook een belangrijke rol. De verschillende kronkelwaarden, rivierduinen<br />
en oeverwalstructuren geven het landschap langs de IJssel een opvallend<br />
geaccidenteerd karakter. De cultuurhistorische waarde van het gebied is groot.<br />
Het gebied kent een grote variatie aan landschapstypen, die door eeuwenlang<br />
gebruik is ontstaan. Veel van deze landschappen hebben een kleinschalig
expeditie mooi 35<br />
karakter zodat de variatie nog verder doorwerkt: polders, Veluwezoom,<br />
IJsselvallei met binnen de stroomgordel variatie tussen uiterwaarden, voormalige<br />
uiterwaarden en oeverwallen. Ieder met eigen opbouw, gebruiksfuncties en<br />
kenmerkende elementen zoals terpen, rivierduinen en meanders.<br />
Hoe ontwikkel je een grote regionale woningbouwlocatie zo dat de kernmerken<br />
van het gebied versterkt worden? Wat zijn gebiedskenmerken? Hoe kunnen<br />
gebiedskenmerken versterkt worden? Die vragen<br />
onderzocht <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong>, met medewerking<br />
van Monique <strong>Mooi</strong> (Palmboom & Van den Bout<br />
Stedebouwkundigen, ontwerper van het plan), Peter<br />
Dauvellier (Dauvellier Planadvies, verbonden aan<br />
Habiforum) en Jan de Haan (projectleider bij de<br />
provincie Gelderland). De verkenning leverde bouwstenen<br />
op het vlak van het werken met gebiedskenmerken<br />
en de definitie van ruimtelijke kwaliteit.<br />
Gebiedskenmerken<br />
In principe is het natuurlijk mogelijk om een ontwerpproces<br />
in te gaan zonder aanknopingspunten in het<br />
gebied. Vanuit een programma of een ambitie is een<br />
ontwerp te maken, los van de locatie, geoptimaliseerd<br />
naar programma. Kijkend naar wensen van gebruikers<br />
en beslissers, of door eigen vormen in te brengen<br />
(zoals Balothra in Kattenbroek, Amersfoort).<br />
Werken vanuit de gebiedskenmerken levert betere<br />
kwaliteit op. Gebiedskenmerken zijn niet zomaar<br />
een willekeurige aanleiding. Ze zorgen voor een<br />
bijzondere passendheid van het resultaat. Dat blijft<br />
merkbaar voor gebruikers en bezoekers, zelfs als zij de geschiedenis van de plek<br />
niet kennen. Veel gebruikers weten overigens wel iets van de geschiedenis: als<br />
in de toekomstige nieuwe wijk ‘de oude weg naar Voorst’ een bepalende route<br />
blijft, dan blijft het verhaal behouden dat dit de oude toegang naar Zutphen<br />
was. Die geschiedenis blijft zo benaderbaar. Het nieuwe toont respect voor het<br />
oude. Voor bewoners behoudt het nieuwe een organische verbinding met het<br />
voorgaande, waardoor het gemakkelijker te plaatsen en te waarderen is.<br />
Gebiedskenmerken vormden traditioneel vanzelfsprekend het uitgangspunt.
36 expeditie mooi<br />
Vroeger beschikte men niet eens over de technische mogelijkheden om landschap<br />
en terrein naar onze hand te zetten. Op oude kaarten kun je de hoogtes<br />
aflezen door simpel te kijken waar nederzettingen zijn. Bijvoorbeeld in het<br />
rivierengebied, waar veel laagtes tot in de jaren 1960 ’s winters drassig waren<br />
en niet goed begaanbaar of bewoonbaar. In de twintigste eeuw werd het steeds<br />
makkelijker het landschap en de gebiedskenmerken naar behoefte te vormen.<br />
Het modernisme is daarvan de uiting, in de wijze waarop het zijn inspiratie<br />
zoekt in functie (vorm volgt functie, met functie-eisen als licht en ruimte) en<br />
technische efficiency (bouw- en onderhoudskosten). Inmiddels is dat experiment<br />
op zijn retour. Er wordt weer steeds meer rekening gehouden met gebiedskenmerken<br />
– niet meer uit onmacht, maar vanuit kwaliteitsoverwegingen. De<br />
technische/technocratische ontwerptraditie van de twintigste eeuw is uiteindelijk<br />
een tijdelijke uitzondering gebleken op het eeuwenoude uitgangspunt van<br />
ontwerpen vanuit gebiedskenmerken…<br />
Ruime benadering<br />
In de discussie over ruimtelijke kwaliteit staat belevingswaarde centraal, veelal<br />
in de culturele dimensie daarvan. Ruimtelijke kwaliteit betreft, zo opgevat,<br />
de verwerkelijking van het topje van de ‘piramide van Maslow’. De hoogste<br />
culturele behoefte voor de groep mensen die aan dat niveau toe zijn. (Maslowbehoeftenhiërarchie<br />
gaat in vijf stappen van primair biologische behoefte, via<br />
bestaanszekerheid, sociale behoefte, erkenning naar culturele zelfontwikkeling<br />
van de mens). De aandacht voor<br />
ruimtelijke kwaliteit is een teken dat<br />
in onze maatschappij sterke wensen<br />
leven op dat hoogste niveau.<br />
Het accent op – culturele – belevingswaarde<br />
leidt tot de vraag wie<br />
het gezag heeft om te bepalen wat<br />
kwaliteit is?
expeditie mooi 37<br />
Het accent ligt bij professionele ontwerpers, in ateliers, kwaliteitsteams en der-<br />
gelijke. De traditie in kunst- en wetenschapsbeleid laat zien dat het belangrijk is<br />
om professionele vrijheid te bieden en ontwerpprocessen te faciliteren. Dat is de<br />
rol van opdrachtgevers en regelgevers.<br />
In een brede benadering van ruimtelijke vraagstukken gaat het om drie<br />
aspecten:<br />
• Verruimen: Niet haastig naar een oplossing toeschieten, maar langer<br />
doorvragen, vanuit de wil om werkelijk door te dringen tot de kern van een<br />
plek, een omgeving, een gebied en de samenleving die daar bij hoort. Het is<br />
goed dat provincies ook de ontwerpende kant ontdekken, maar dat moet niet<br />
leiden tot overhaaste gretigheid om alleen maar creatief te zijn.<br />
• Vermaatschappelijken: Ruimtelijke kwaliteit moet geen exclusief domein<br />
zijn voor professionele ontwerpers. De ruimte is er voor de gebruikers en<br />
die zouden toegang moeten hebben tot de afwegingen en beslissingen. De<br />
maatschappelijke behoefte moet leidend zijn voor de functies, de inrichting<br />
en de vormgeving van een plek. Werk daarom ook ‘vanuit de agenda naar<br />
de legenda’. Het is niet goed als je alleen maar de legenda van bestaande<br />
gebiedskenmerken zou oppompen tot een agenda van gebiedsontwikkeling.<br />
• Dynamisering: Denk bij gebiedskenmerken niet alleen aan onveranderlijke,<br />
in het veld zichtbare artefacten. Je loopt dan het risico te verstenen tot een<br />
modern-archeologische benadering. De dynamische ontwikkelingsprocessen<br />
die zich in een gebied afspelen zijn net zo goed kenmerken van dat gebied<br />
– zowel de sociaaleconomische als de fysisch-landschappelijke processen.<br />
Het zijn proceskenmerken. Een voorbeeld is de antroposofische traditie van<br />
Zutphen: zou dat ook een ontwerpaanleiding kunnen zijn? Als je zulke dynamische<br />
kenmerken als aanknopingspunt neemt voor gebiedsontwikkeling<br />
ben je in bredere zin bezig met gebiedskenmerken. Het heeft daarnaast het<br />
voordeel dat je direct aansluit bij ‘driving forces’; maatschappelijke krachten<br />
die toch al gaande zijn in het gebied. Dat draagt bij aan realisatiekracht.
38 expeditie mooi<br />
tweede halte<br />
citypark<br />
maastricht<br />
Op 14 mei 2009 bezocht ‘<strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong>’ de noordelijke stadsrand<br />
van Maastricht. De gemeenten Maastricht en Valkenburg werken<br />
met de provincie in het gebied samen aan de gebiedsontwikkeling<br />
MaastrichtValkenburg. Als eerste concrete stap is gekozen voor een<br />
gebiedsaanpak die inzoomt op de haakse zone van Maasdal en Geuldal<br />
tussen de toeristische hoofdcentra Maastricht en Valkenburg (een<br />
strook van 7 km bij 1,5 km).<br />
De gebiedsontwikkeling is begonnen met een projectenlijst. Daarop bleken<br />
Valkenburgse en Maastrichtse plannen centraal te staan. Voor Valkenburg gaat<br />
het om een herpositionering van verouderd massa-imago en een upgrade van<br />
het historische centrum. Voor Maastricht om de ambitie voor een cultuursprong,<br />
leidend tot aanwijzing als Europese culturele hoofdstad. Speerpunten zijn het<br />
Belvederegebied, een nieuw congrescentrum in het centrum van de stad (In<br />
plaats van MECC) en herontwikkeling van het Geusseltpark, met ‘sport & leisure’<br />
en een campusfaciliteit.<br />
Analyse van het bestaande gebied laat een tweedeling zien van enerzijds<br />
behoud van de kleinschalige structuur van landbouw en natuur in het heuvelland<br />
en anderzijds de door infrastructuur verrommelde dalen, die daardoor hun<br />
toeristisch-recreatieve potentie niet waarmaken.<br />
De centrale opdracht van het project is een economische transformatie van het<br />
gebied, met Maastricht en Valkenburg als ‘de twee epicentra van de vrijetijdseconomie’.<br />
Gemikt wordt op twee veelbelovende product-marktcombinaties:
expeditie mooi 39<br />
semizakelijk toerisme en wellness- en kuurvakanties. Doel is om de naamsbekendheid,<br />
verblijfsduur, bestedingen en herhaalbezoek met 50% tot 100% te<br />
verhogen!<br />
De verbinding tussen de verschillende projecten is een concept: het City Park.<br />
Het City Park begint in Maastricht met het geheel te vernieuwen Geusseltpark,<br />
waar een zwem- en sportcentrum is gepland, alsmede kantoren en woningen.<br />
Direct ten noorden van Maastricht ligt de ‘landgoederenzone’, ooit een lustoord<br />
met twintig kastelen en landgoederen, inmiddels door industrie en infrastructuur<br />
versnipperd en verrommeld. De aanstaande ondertunneling van de A2/A79 biedt<br />
zicht op een nieuwe toekomst. Het scharnier in het plangebied ligt bij de monding<br />
van de Geul in de Maas, deels gedomineerd door een papierfabriek, deels<br />
bepaald door een eiland in de Geul met grote ontwikkelpotentie. Vervolgens<br />
omvat het plangebied het oost-west gerichte Geuldal, tot aan Valkenburg.<br />
Het gebied ten noorden van Maastricht is niet uniek. Elke grote stad in<br />
Nederland kent z’n stadsrandzones: doorsneden door infrastructuur, vrijplaats<br />
voor alles wat in de stad niet past, een gebied waar claims samenkomen en<br />
botsen, met opgaven, kansen en problemen te over. Hoe kan een concept als<br />
City Park daarin samenhang brengen? <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong> onderzocht de gebiedsontwikkeling<br />
en bekeek op drie concrete plekken in het gebied hoe het concept<br />
beleefbaar is. Martin van den Borst (Bureau Ruimte en Vorm, als ontwerper<br />
verbonden aan het projectbureau) bood inspiratie. Leon Roomans (provincie<br />
Limburg) en Erik Kapteijn (gemeente Maastricht) hielpen de expeditie met de<br />
lakmoesproef van het concept City Park: de projectenagenda.<br />
De projectenagenda<br />
In gebiedsprocessen is een zorgvuldige samenstelling van de beleidsarena (qua<br />
onderwerpen en deelnemers) een belangrijke succesfactor. Een ‘toevallige’<br />
projectenagenda en ‘toevallig’ gemotiveerde besturen kunnen een interessante<br />
startpositie opleveren, die later via het zwaan-kleef-aan-principe eventueel kan<br />
worden uitgebreid. Dit heeft echter ook inhoudelijke consequenties. Degradeert<br />
een ruimtelijk kwaliteitsconcept hierdoor tot een sausje over willekeurige<br />
bestuurlijke ambities? Of kan het dienen als toetssteen of er een inhoudelijk<br />
levensvatbaar concept is te maken? Zou het bepalen van gebied, doelen en<br />
thema’s vanuit ruimtelijke kwaliteit tot een andere gebiedsbegrenzing hebben<br />
geleid? Zouden andere inhoudelijke thema’s centraal en dus wellicht een heel<br />
ander concept dan City Park?
40 expeditie mooi<br />
Concepten<br />
Elk gebied maakt zelf weer deel uit van een groter gebied. Een goed strategisch<br />
concept schakelt tussen die schaalniveaus. Zo wordt Limburg traditioneel<br />
vanuit de landsgrenzen beschouwd, die het gebied de vorm van een laars<br />
geven. Maastricht Airport lijkt dé luchtontsluiting voor het gebied. Als je de<br />
landsgrenzen durft weg te laten, ontstaat een stedelijke ring met een ‘groen<br />
hart’ als drielandenpark. Het blijkt op korte afstand ineens te wemelen van de<br />
vliegvelden. Roermond verschijnt als een stadsrand van het Ruhrgebied, en nog<br />
veel meer.<br />
Het belang van andere schaalniveaus maakt dat overheden vaak niet weten wat<br />
goed voor hen is. Zij kunnen dat eigenlijk ook niet goed zien omdat hun blik<br />
gebonden is aan de schaal van hun eigen grondgebied. Martin van den Borst<br />
(Bureau Ruimte en Vorm) merkt vaak dat overheden om deze reden niet goed<br />
zijn toegerust voor grensoverschrijdende vraagstukken (in feite een institutionele<br />
beperking in gebiedsontwikkeling).<br />
De meest gebruikte kaartbeelden leggen de nadruk op het occupatiepatroon.<br />
Voor Limburg is dat traditioneel een vork, met één lijn over Maastricht richting<br />
Luik en één lijn over Heerlen richting Aken. Zo’n kaart geeft doorgaans indirect<br />
veel informatie over de onderliggende landschappelijke lagen. Want oudere<br />
stedelijke vestigingen liggen doorgaans op specifieke overgangsplekken in het<br />
landschap (een dal, een scheiding van bodemsoorten, monding van een rivier,<br />
een kruispunt van wegen).<br />
Maar een concept is meer dan een kaartbeeld. Een concept is een visie, een<br />
zienswijze, een wens. Het duidt de gedachtegang achter het kaartbeeld aan.<br />
Een treffend voorbeeld is de ‘Oostelijke Mijnstreek’. Die term duidde een<br />
concept aan. Het gaf direct beelden en zelfs een imago: zwart, ongezond en na<br />
de sluiting ook arm. Later is men deze aanduiding bewust om gaan zetten naar<br />
‘Parkstad’. Die groene associatie bleek tot eigen verrassing volop basis te vinden<br />
op de feitelijke kaart van het gebied. Het leidde tot een conceptualisering van<br />
de regio met van west naar oost een voortuin, binnentuin en achtertuin, met<br />
daartussen twee stedelijke zones. Een heel nieuw concept…<br />
Concepten creëren beelden van een gebied die beklijven. Deze imago’s zijn<br />
hardnekkig, zoals ‘park’, ‘dooradering’, ‘poorten’, ‘groene longen’, ‘groen hart’<br />
Kaartbeelden beklijven. Als je ze eenmaal hebt gezien, kun je ze soms nauwelijks<br />
meer vergeten. Zo is de genoemde ‘vork’ van Limburg eens opnieuw gevisualiseerd<br />
als een ‘hoefijzer’. Dat geeft min of meer blijvend een andere voorstelling.
Methode<br />
expeditie mooi 41<br />
Een ruimtelijke conceptualisering van een gebied ontstaat al zodra je in<br />
grove lijnen de vier basiskleuren neerzet: rood, blauw, groen (natuur) en geel<br />
(landbouw). Dan ontstaat al een cirkel, een lijn, een kruis of iets anders. Vaak<br />
is het denken in consequenties daarmee al gestart. Bij kruisende lijnen lijkt het<br />
kruispunt vanzelf het meest cruciale punt.<br />
Door in grove streken enkele kleuren neer te zetten kun je de complexe structuur<br />
vereenvoudigen. Je maakt uit de overweldigende veelheid van details de<br />
hoofdstructuur zichtbaar. Martin van den Borst vergelijkt dit met het inpakken<br />
van gebouwen door Christo: de details worden onzichtbaar en de aandacht komt<br />
te liggen op de hoofdvormen. Met dat concept in gedachten kun je de details<br />
weer bloot leggen om ze vanuit dat concept te beoordelen, te versterken of te<br />
veranderen.<br />
Er is keuzeruimte om bepaalde patronen wel of niet in bepaalde kleuren of<br />
woorden aan te zetten. Dat maakt het een creatief proces. Een ruimtelijk concept<br />
mag zich niet beperken tot een 2D-kaartbeeld. Er hoort hoogte bij (deels<br />
terug te vinden in de landschappelijke laag). Er hoort ook een vierde dimensie<br />
bij van tijd (waar komt het gebied vandaan, waar gaat het naar toe). Martin van<br />
den Borst: “Het verleden is tegenwoordig erg hip. Het geeft kennelijk vanzelf<br />
de associatie met kwaliteit. In de supermarkt zie je dat bijvoorbeeld doordat op<br />
een kartonnen melkpak een foto van een glazen melkfles wordt gezet…” De hang<br />
naar het verleden is ook belangrijk voor de ruimtelijke kwaliteit van gebiedsontwikkeling.<br />
Een vijfde belangrijke dimensie is de sociale dimensie: wat is de<br />
ontwikkeling van het gebruik, de mensen en de cultuur van het gebied?<br />
Van concepten naar projecten<br />
Vaak is de agenda van een project al gevuld met ideeën en initiatieven.<br />
Concepten grijpen daarop in: Ze brengen ordening, leggen verbanden, begrenzen<br />
– en sluiten uit. De gebiedsontwikkeling Maastricht-Valkenburg startte met<br />
een ‘projectenlijst’ van Valkenburgse en Maastrichtse plannen. Voor Valkenburg<br />
ging het om een herpositionering van verouderd massa-imago en een upgrade<br />
van het historische centrum. Maastricht had de ambitie een ‘cultuursprong’ te<br />
maken. Een van de speerpunten was herontwikkeling van het Geusseltpark met<br />
‘sport & leisure’ en een campusfaciliteit.<br />
Een lange lijst roept de vraag op: hoe selecteer, prioriteer en faseer je projecten?<br />
In de casus Gebiedsontwikkeling Maastricht- Valkenburg is met een groep
42 expeditie mooi<br />
betrokkenen twee dagen gewerkt aan de ontwikkeling van het concept. Er zijn<br />
deelgebieden onderscheiden met hun structuren. Er zijn strategische plekken<br />
geïdentificeerd en projectideeën zijn aan de hand daarvan ingedeeld. De idee was<br />
om het gebied tussen beiden steden meer betekenis te geven dan doorgangszone<br />
oftewel ‘verloren reistijd’. Dat betekende dat het totale gebied -steden en tussenliggende<br />
zone – als één samenhangend geheel moest worden gezien. Dat voerde<br />
naar de vraag: Wat is dit dan voor gebied? Gezien het grote aandeel groen en het<br />
‘man-made’ karakter kwam de associatie al snel op Park. Omdat het gebruik van<br />
de zone voor 90% eigen stedelijke uitloop betreft: City Park.<br />
Het concept City Park bracht reliëf. Allereerst door de status van vergeten rommelgebied<br />
om te buigen tot ‘scharnierpunt in een belangrijke verbindingszone’.<br />
Het tekenen van de twee hoofdstructuren in het gebied (Maasdal en Geuldal)<br />
leverde min of meer automatisch het concept van het ‘scharnier’ op. Met dat<br />
woord kwamen ook de overdrachtelijke betekenissen mee: centraal/ cruciaal<br />
punt; wel of niet bewegen, enzovoorts. Dit effect van ‘beslissend punt’ werd in<br />
deze casus versterkt, doordat toevallig op hetzelfde moment een papierfabriek<br />
werd aangekocht die precies op dit scharnier lag. De herontwikkeling van dit<br />
terrein kreeg binnen het project ook de status van ‘scharnierpunt’.<br />
Het concept City Park bleek bovendien goed bruikbaar in communicatie en<br />
vermarkting. Het werkt ook sturend door een bepaald verwachtingspatroon op<br />
te roepen over stedelijk gebruik van kwalitatief aantrekkelijke groene ruimte.<br />
Dat helpt bij het operationaliseren van het programma.<br />
Cultuur<br />
Ruimtegebruik is een uiting van een bepaalde cultuur (‘vijfde dimensie’). Dat<br />
roept de vraag op: Wiens cultuur is dat dan? De cultuur van Kasteel Geusselt<br />
of van het MVV-Stadion De Geusselt? Van André Rieu of van de Nederlandse<br />
Dansdagen? In dit geval lijkt het antwoord duidelijk: de stadcultuur. De landgoederenzone<br />
is een mooie erfenis van de zogenaamde ‘industriebaronnen’, die<br />
hun geld maakten bij de start van de industrialisatie rond Luik en Maastricht. Zij<br />
wilden vervolgens opklimmen op de sociale ladder en kozen het op dat moment<br />
enige culturele model daarvoor: leven zoals de landadel altijd had gedaan. Ze<br />
stichten daarom grote landhuizen met omliggende landerijen. In die zin is het<br />
‘Citypark’ een herhaling: de stadscultuur bepaalt de gebruiksfunctie van het<br />
Geuldal.
expeditie mooi 43<br />
Dat is mogelijk omdat de teruggang<br />
in de landbouw voor<br />
functieverlies gezorgd heeft. In<br />
ieder geval verlies van de kracht<br />
om het buitengebied te claimen<br />
voor uitsluitend landbouw. Maar<br />
de bijbehorende plattelandscultuur<br />
verdwijnt ook. Zie ‘Hoe<br />
God verdween uit Jorwerd’. Het<br />
nieuwe gebruik van stadsranden<br />
laat doorgaans een menging van<br />
twee stedelijke behoeften zien.<br />
Enerzijds de behoefte aan parkachtige uitloop en anderzijds de heimwee naar<br />
de oude geborgen cultuur, vertegenwoordigd door bijvoorbeeld ‘slow food’,<br />
stadslandbouw.<br />
Verstedelijking heeft het platteland in het defensief gedrukt. Dat heeft ook<br />
inhoudelijke consequenties, bijvoorbeeld voor het ontwerp van stadsrandzones.<br />
Die zones zijn meestal gebruikt als restgebied voor het dumpen van functies<br />
die je kwijt wilt. Van industrieterreinen tot sportvelden en ontsluitingswegen.<br />
Als er intergemeentelijke samenwerking op gang komt richt men zich ineens<br />
wel op het tussenliggende gebied (ook omdat dat veiliger is dan over en weer<br />
spreken over elkaars kern). Als het tussengebied vanuit de stedelijke kernen<br />
beschouwd wordt, dan leidt dat vaak tot stedelijke concepten, zoals ‘park’. Een<br />
park is oorspronkelijk een binnenstedelijke groene gebruiksruimte, maar dit<br />
concept wordt tegenwoordig ook getransporteerd naar de stadsranden en de<br />
tussengebieden. De stadsrand promoveert van ‘achterkant’ of dumpzone tot<br />
waardevol uitloopgebied voor de stedeling. Een andere cultuur wordt bepalend<br />
voor de gewenste ontwikkelingen. Cultuur kan ook bewust worden ingebracht<br />
in ruimtelijke ontwikkelingsprocessen. Als los object dat bepaalde gebiedskenmerken<br />
symboliseert, maar ook als middel om emotionele belevingslagen aan de<br />
oppervlakte te brengen. Kunstenaars kunnen hiermee bijdragen aan ontwerpprocessen<br />
en de interactie met bewoners.
44 expeditie mooi<br />
derde halte<br />
a12-zone<br />
ring utrecht<br />
De derde <strong>Expeditie</strong> richtte zich op de A12zone tussen Utrecht en<br />
Nieuwegein/ Houten. Van één zone is op het eerste gezicht geen<br />
sprake. De A12zone is gescheiden door de 2x5 rijstroken van de A12.<br />
Het gebied wordt in NoordZuid richting ook nog doorsneden door<br />
het AmsterdamRijn en het Merwedekanaal.<br />
In de zone liggen zeer diverse stedelijke fragmenten: van naoorlogse woonwijk<br />
tot hypermodern kantoorpark, van meubelboulevard tot recreatieplas. De snelweg<br />
is het dominerende fysieke element. De stedelijke ontwikkeling langs de<br />
snelweg is fragmentarisch en rommelig. Soms presenteert de stad zich nadrukkelijk<br />
aan de snelweg en soms blijft de stad verborgen. Gezien deze bestaande<br />
gebiedskwaliteiten kan sterke verdichting een kwaliteitsprong betekenen naar<br />
een hoogstedelijk milieu met kansen op het beter verbinden van Utrecht met<br />
Nieuwegein/ Houten.<br />
Infrastructuur wordt hier, net als op veel andere plaatsen in Nederland, ervaren<br />
als een aantasting van de ruimtelijke kwaliteit. Lange tijd waren ruimtelijke<br />
ordening en de ontwikkeling van infrastructuur gescheiden werelden. Het<br />
ruimtelijk beleid richtte zich op kernen. Doorgaans met de rug naar de invloed<br />
van wegen op de ruimtelijke ontwikkeling van gebieden. Rijkswaterstaat richtte<br />
zich op kostenefficiency bij de aanleg en het onderhoud van wegen.<br />
De laatste jaren is hierin een kentering op gang gekomen, onder de noemers<br />
‘routeontwerp’ en ‘snelwegpanorama’s’. Hiermee zijn ook wegen binnen het<br />
bereik van het kwaliteitsdenken gekomen. De eerste fase daarin is het inpassingniveau:<br />
Hoe kan een gegeven weg- of spoorverbinding zo worden ingepast dat
expeditie mooi 45<br />
de negatieve invloed op de ruimtelijke kwaliteit wordt beperkt? Met <strong>Expeditie</strong><br />
<strong>Mooi</strong> keken we naast inpassing ook op twee andere niveaus naar routeontwerp:<br />
• De rol van ruimtelijke kwaliteit in het afwegingskader bij<br />
infrastructuurbeslissingen,<br />
• Het integreren van ruimtelijke ordening, ruimtelijke kwaliteit en<br />
mobiliteitsbeleid.<br />
Jacqueline Sellink (provincie Utrecht, projectleider A12-zone), Jack de<br />
Vries (Rijkswaterstaat), Bart van Bleek (Ministerie van VROM, Masterclass<br />
Routeontwerp) en Han Lörzing (onafhankelijk adviseur ruimtelijke kwaliteit van<br />
de provincie Utrecht) waren de gidsen in deze etappe. Dat leidde tot een aantal<br />
bouwstenen op het vlak van het fenomeen ‘buitenstedelijke inbreiding’, infrastructuur<br />
als barrière of verbinding, routeontwerp vanuit gebiedskenmerken en<br />
tot slot een integrale benadering.<br />
Buitenstedelijke inbreiding<br />
In en rond Utrecht liggen weinig potentiële herstructureringslocaties, zeker in<br />
vergelijking tot bijvoorbeeld Amsterdam en Rotterdam met hun oude haven- en<br />
industriegebieden. De laatste grootschalige intensiveringmogelijkheid lijkt de<br />
A12-zone: het gebied tussen A2 en A27, ofwel tussen knooppunt Oudenrijn en<br />
knooppunt Lunetten. Vandaar het project A12-zone, waarin wordt samengewerkt<br />
door provincie Utrecht, stadsregio Utrecht (BRU), stad Utrecht, Nieuwegein,<br />
Houten, Rijkswaterstaat en de ministeries VROM en V&W. De stadsregio Utrecht<br />
is trekker.<br />
De A12-zone is op dit moment een weinig samenhangend ingericht gebied. De<br />
stad Utrecht en Nieuwegein/ Houten ontwikkelden zich met hun rug naar de<br />
snelweg, zodat er een rommelig en laagintensief stadsrandpatroon ontstond,<br />
met vooral restantfuncties (‘achterkant’). Uitzondering is het vernieuwde RWSkantoorgebouw,<br />
dat zich nadrukkelijk aan de snelweg presenteert.<br />
Het verschijnsel van de Nieuwe Stad en Oude Stad, gescheiden én verbonden<br />
door grote verbindingen, is niet uniek. Vele steden kennen een ‘ville nouvelle’,<br />
een ‘tweede stad’. In Midden-Europa: Praag, Warschau, Boedapest en in de<br />
Mediterranée: Barcelona, Tanger. Daar is geen sprake van uitdijende uitleg rond<br />
de bestaande stadskern, maar de formatie van een nieuwe tweede stadskern, die<br />
ook een eigen bestemmingsfunctie krijgt.<br />
Op Nederlandse schaal kunnen ‘new towns’ als Nieuwegein en Houten gezien<br />
worden als pogingen een tweede kern te maken. Maar dit soort ‘groeikernen’
46 expeditie mooi<br />
hebben een relatief dorpse schaal. De A12-zone heeft echter de potentie om een<br />
stedelijke kern te worden met een zelfstandige bovenregionale betekenis.<br />
Barrière of verbinding<br />
De geschiedenis van infrastructuur in Nederland is bepaald door een mengeling<br />
van drie waarden: trots op techniek, beleving van schoonheid en gevoelens van<br />
schuld. De meeste oplossingen zijn gebaseerd op onze ingenieurstraditie. Soms<br />
zijn het mooie staaltjes, maar meestal niet. Het blijft merkwaardig dat miljarden<br />
geïnvesteerd worden in iets dat lelijk gevonden wordt. Is het de Calvinistische<br />
landsaard die leidt tot de schroom om infrastructuur mooi te vinden en mooi te<br />
maken?<br />
<strong>Mooi</strong>e infrastructuur loont. Een goed voorbeeld van het effect van een extra<br />
investering in architectonische kwaliteit van infrastructuur is de Erasmusbrug,<br />
waarvan de kosten indertijd 30 miljoen gulden hoger waren dan een standaarduitvoering.<br />
De icoonwaarde van die brug heeft voor Rotterdam allang een<br />
veelvoud van die investering opgeleverd.<br />
Een kernvraag bij ruimtelijke inpassing is de barrièrewerking. Infrastructuur op<br />
maaiveld leidt tot functionele barrières. Infrastructuur boven maaiveld leidt<br />
tot visuele barrières. Han Lörzing, onafhankelijk adviseur ruimtelijke kwaliteit<br />
van de provincie Utrecht, wijst<br />
erop dat de barrièrewerking in de<br />
ruimtelijke ordening ook bewust<br />
wordt gebruikt. Bijvoorbeeld als dam<br />
tegen de groeineiging van de stad.<br />
Of van de andere kant bezien als<br />
schild tegenover de stad. Dit laatste<br />
blijkt uit voorbeelden van suburbane<br />
gemeenten die zich verzetten tegen<br />
betere ontsluiting naar de grote stad.<br />
Kernen als Huizen en Amstelveen<br />
bleken minder belang te hechten<br />
aan snellere toegang tot de stad. Ze<br />
vreesden vooral het oprukken van<br />
stadse drukte.<br />
Het opheffen van de functionele<br />
barrièrewerking mag soms voorrang
krijgen. De visuele hinder van verhoogde infrastructuur kan in hoogstedelijke<br />
milieus positief worden omgebogen. Voorbeelden zijn de steden Seattle, Genua<br />
en Tokyo, waar snelwegen op poten dwars door de stad lopen. Ze zijn maximaal<br />
zichtbaar, maar te midden van dichte verstedelijking dragen ze in feite bij aan<br />
een onversneden hoogstedelijke uitstraling.<br />
Gebiedskenmerken en snelwegtypologie<br />
Han Lörzing onderscheidde in zijn bijdrage vier basistypen van snelwegvormen:<br />
• Stadsweefsel (‘Urban freeway’). Snelweg als openlijk onderdeel van het<br />
stedelijk weefsel, bijdragend aan de stadsdynamiek. Ultieme voorbeelden de<br />
meerlaagseTokyo Expressway en natuurlijk de New Yorkse Brooklyn-bridge<br />
die door miljoenen toeristen als attractie wordt afgewandeld.<br />
• Randfunctie (‘Urban fringeway’). Snelweg als (stads)randverschijnsel/ stede-<br />
lijke achterkantfunctie. Voorbeeld is de relatie tussen de A12 en de nieuw-<br />
bouwwijk Lunetten. Lunetten is zoveel mogelijk geïsoleerd van de snelweg,<br />
als een in zichzelf gekeerde wooncocon, met de ontsluiting als ‘achterkant’.<br />
• Weg-weg (‘Hidden parkway’). Snelweg zoveel mogelijk verstoppen/<br />
onzichtbaar maken (‘weg weg!’: ondergronds, achter schermen of achter<br />
beplanting, zoals in het Ruhrgebied).<br />
• Panorama (‘Borrowed view’). Snelweg als wederzijds panorama: Enerzijds<br />
als boeiend beeld van permanente beweging en lichtjes. Anderzijds als gelegenheid<br />
om het omringende landschap te beleven (denk aan de Amerikaanse<br />
parkways of in Nederland de A50 over de Veluwe).<br />
Typologie en gebiedskenmerken zijn onlosmakelijk verbonden. Als het karakter<br />
van dat gebied verandert, zou je de typologie van de infrastructuur ook moeten<br />
aanpassen. Dus niet één eigen typologie voor een hele infrastructuurlijn (zoals<br />
bij de Betuwelijn is gebeurd). Voor de Ring Utrecht betekent dit afwisseling van<br />
de typologie op vrij korte afstanden. Immers, de deelgebieden rondom Utrecht<br />
hebben zeer uiteenlopende gebiedskenmerken. Denk daarbij aan een volgende<br />
functietoedeling:<br />
• ‘panorama’ voor de A27 ten noorden van Amelisweerd;<br />
• ‘weg weg’ ter hoogte van Amelisweerd (met overkapping ten gunste van<br />
aansluiting stad-landgoed);<br />
• ‘randfunctie’ voor de Noordelijke Ringweg Utrecht (NRU);<br />
• ‘stadsweefsel’ voor de A12-zone.<br />
expeditie mooi 47
48 expeditie mooi<br />
Voor de A12-zone geldt dan: Opschalen tot een intensief hoogstedelijk milieu<br />
met technisch-dynamische uitstraling. Veel hoogbouw, die zich presenteert naar<br />
de snelweg. Voor de snelweg zelf zou verhoogde ligging op palen ideaal zijn.<br />
Zowel voor het opnemen van de snelwegdynamiek in de stedelijkheidsbeleving,<br />
als voor het functioneren van de zone rond de A12 als één stedelijk weefsel.<br />
Integratie<br />
Een mooie parallel biedt de ‘bak’ bij Amelisweerd, het verkeerskundig meest<br />
dringende probleem in de Ring Utrecht De bak biedt in de lengterichting onvoldoende<br />
kilometers voor de noodzakelijke weefbewegingen. Er wordt daarom<br />
nader gestudeerd op mogelijk ontweven vlak buiten de bak, rond de knooppunten<br />
Lunetten en Amelisweerd. Voor de A12 richting knooppunt Lunetten zou<br />
dat mogelijk fly-overconstructies à<br />
la Prins Clausplein vragen. Als daar<br />
intensieve hoogbouw bij zou komen<br />
kan dat bij uitstek de sfeer oproepen<br />
van een ‘urban freeway’ in hoogstedelijk<br />
weefsel…<br />
De A12-zone biedt unieke kansen<br />
voor een werkelijke integratie van<br />
ruimtelijke ontwikkeling, ruimtelijk<br />
kwaliteitsdenken en het oplossen van<br />
mobiliteitsproblemen. Het benutten<br />
van die kansen vloeit nog niet vanzelfsprekend<br />
voort uit de bestaande<br />
besluitvormingstrajecten. Zie de<br />
tot nu toe in de planstudies nog<br />
ongespecificeerde ‘verbreding’ van de A12. De mogelijkheid voor een optimale<br />
vervlechting is echter aanwezig als de provincie met partners de verbinding<br />
weet te leggen met de ruimtelijke strategie van NV Utrecht (verstedelijking), het<br />
project A12-zone en de ruimtelijke kwaliteitsbenadering.
expeditie mooi 49<br />
vierde halte<br />
agrofoodcluster<br />
dinteloord<br />
‘<strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong>’ heeft ook het agrofoodcluster (AFC) in Dinteloord<br />
bezocht. In Dinteloord werkt de provincie NoordBrabant met de<br />
gemeenten Steenbergen en Halderberge samen aan een clustering<br />
van regionale bedrijven in de agro en voedingsmiddelensector<br />
en glastuinbouw op en rond het terrein in Dinteloord. Dit<br />
‘Agrofoodcluster’ is een initiatief van de Suikerunie en de Brabantse<br />
Tuinbouw Ontwikkelingsmaatschappij.<br />
Het Agro & Food Cluster West-Brabant (AFC) bestaat uit een clustering van<br />
bedrijven op en aansluitend aan het terrein van de suikerfabriek. Ten behoeve<br />
van het benutten van schaalvoordelen en het voorkomen van het dichtslibben<br />
van het landelijk gebied wordt glastuinbouw geconcentreerd (projectvestigingslocatie).<br />
Deze locatie kan mogelijk ook een rol spelen voor opvang van te<br />
verplaatsen glas uit kwetsbare gebieden. Het bedrijventerrein is bedoeld voor<br />
een specifiek segment: bedrijven uit de ‘bio-based economy’, ‘agro- en food’<br />
gelieerde bedrijven, toeleveranciers en afnemers, ‘utilities’ en dienstverleners,<br />
aanverwante recycling, logistiek en distributie, suikerfabriek-gerelateerd, etc.<br />
Daarmee wordt een nieuw type van hoogwaardige bedrijvigheid ontwikkeld, die<br />
andere meer laagwaardige types op den duur vervangt.<br />
Het AFC geeft de suikerfabriek nieuwe mogelijkheden om ook in de toekomst<br />
een belangrijke bijdrage te leveren aan de regio. De komst van andere bedrijven<br />
en glastuinbouw maakt het mogelijk om in onderlinge samenwerking voordeel<br />
te bereiken met innovatie, duurzaamheid en kostenbewust opereren. Er moet
50 expeditie mooi<br />
een duidelijke winstgevende symbiose aanwezig zijn tussen Suiker Unie en projectvestiging<br />
glastuinbouw, tussen Suiker Unie en de te vestigen bedrijvigheid<br />
en/of tussen de te vestigen bedrijvigheid en de projectvestiging glastuinbouw.<br />
De ontwikkeling van het AFC verandert het polderlandschap ingrijpend. Gelet<br />
op de impact van deze ontwikkeling, is de provincie van mening dat een normale<br />
landschappelijke inpassing hier niet volstaat. Conform de ambities van “<strong>Mooi</strong><br />
Brabant” zet de provincie extra in op de realisering van een hoogwaardige<br />
beeldkwaliteit van het AFC.<br />
De provincie trekt het project en zet een groot deel van haar instrumentarium<br />
in:<br />
• een (interim-)structuurvisie, een besluit-MER, een inpassingplan (inclusief<br />
beeldregieplan) en een exploitatieplan,<br />
• exploitatieovereenkomsten voor de (landschaps)ontwikkeling van het AFC<br />
tussen de provincie en de Suiker Unie,<br />
• bestuursovereenkomst tussen de provincie en betrokken gemeenten over<br />
de inzet van middelen uit het Groenfonds, financiële bijdrage en extra<br />
woningbouw,<br />
• een landschapsontwikkelingsstrategie vanuit de gebiedscommissie.<br />
Het thema concentratie speelt in heel Nederland en voor meer functies dan<br />
glastuinbouw alleen. De ontwikkeling van regionale bedrijventerreinen, de<br />
vorming van landbouwontwikkelingsgebieden (LOG’s) – in veel sectoren zijn<br />
provincies in de weer om functies, die op een of andere manier de ruimtelijke of<br />
leefomgevingkwaliteit aantasten, te concentreren. Daarbij spelen vragen als in<br />
Dinteloord:<br />
• Welke strategie hanteren provincies zodat in het gebied waar uitgeplaatst<br />
wordt daadwerkelijk kwaliteitswinst geboekt wordt? De maatschappelijke<br />
dynamiek verandert immers niet, alleen maar omdat bepaalde activiteiten<br />
worden uitgeplaatst.<br />
• Welke strategie hanteren provincies zodat nieuwsvestiging zich richt op het<br />
concentratiegebied? Hoe zorg je ervoor dat de uitbreiding en deconcentratie<br />
niet gewoon weer van vooraf aan begint?<br />
• Gaat het bij ‘inpassing’ alleen om het concentreren van lelijkheid, of zijn<br />
‘lelijke’ functies zo vorm te geven dat er toch kwaliteit ontstaat?
De vorming van het AFC in Dinteloord bood <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong> de kans om allerhande<br />
thema’s rond de instrumentering van ruimtelijke kwaliteit te onderzoeken:<br />
• De kracht van inpassing;<br />
• Instrumentatie van ruimtelijke kwaliteit;<br />
• Ruimtelijke kwaliteit en de maatschappelijke dynamiek.<br />
expeditie mooi 51<br />
Ronald Kramps, projectleider bij de provincie Noord-Brabant, en Kees Kerstens,<br />
projectleider bij de gemeente Steenbergen, voedden de discussie.<br />
Verstoppen of benadrukken<br />
Een groot deel van het debat over ruimtelijke kwaliteit gaat over inpassing. Een<br />
nieuwe voorziening wordt gepland en vormt een interventie in het landschap.<br />
Hoe ga je daarmee om?<br />
Landschappelijk ontwerp is een krachtige interventie, ook in dit project. De<br />
West-Brabantse zeeklei is een open landschap, met grote ruimtes, doorsneden<br />
door oude watergangen en prielen. Die weidsheid staat wel onder druk. Met<br />
drie snelwegen in een straal van tien kilometer is de druk van Rijnmond voelbaar.<br />
Qua ontwerp ligt het voor de hand om de polder als één landschappelijk<br />
geheel te benaderen. Er is een rechthoekige ontwateringstructuur van sloten,<br />
die als een soort ‘Manhattan-grid’ kan worden opgepakt voor de rechthoekige<br />
verkaveling ten behoeve van glastuinbouw. Er is één kreek, die door het gebied<br />
meandert en in de ontwerpen behouden blijft.<br />
Door de weidse openheid van het gebied zou glastuinbouw vanaf grote<br />
afstanden het landschappelijk beeld gaan domineren. In het ontwerp is daarom<br />
gekozen om het gebied te omringen met aarden wallen, in referentie aan polderdijken<br />
in het gebied en de fortificaties<br />
van de Waterlinieforten in<br />
de omgeving. Binnen de wallen is<br />
een grasstrook voorzien en met<br />
gracht met een breedte van 30<br />
meter. Daarbinnen komt de feitelijke<br />
kassenbouw. Van een afstand<br />
zullen de kassen slechts zichtbaar<br />
zijn als een smalle strook boven<br />
de aarden wallen, waardoor hun<br />
dominantie grotendeels wordt<br />
weggenomen.
52 expeditie mooi<br />
Qua begrenzing zocht men aansluiting bij de landschappelijke grenzen van de<br />
bestaande polder. Voor de geplande opgave van 220 ha was zo’n gebiedsomvang<br />
niet nodig. Interactieve ontwerpsessies leiden (voorspelbaar) tot het ‘wegschuiven’<br />
van de kassen naar locaties zo ver mogelijk van het eigen dorp. Uiteindelijk<br />
is onder druk van de gemeente Steenbergen de Noordlangeweg aangewezen<br />
als zuidgrens van het plangebied. Het zuidelijke deel van de polder geldt wel<br />
als planningsreserve, maar pas na het eventueel bebouwen van de nabijgelegen<br />
vloeivelden.<br />
Er is kritiek mogelijk op de uitkomst, namelijk dat de landschappelijke eenheid<br />
van de polder niet bepalend is geweest voor het plangebied. (Althans in de nu<br />
voorziene planning. Met de op termijn gereserveerde uitbreiding kan dat anders<br />
komen te liggen.) Wel is voor de inpassing van het kassengebied aangesloten<br />
bij een aantal gebiedseigen elementen, zoals de polderdijken, fortificaties en<br />
vloeivelden. Maar de keuze om te omwallen blijft een vorm van ‘verstoppen’, in<br />
zekere zin vergelijkbaar met de groenstrook voor veel bedrijventerreinen.<br />
Is dit een nederlaag van de vormgevings- en kwaliteitsdiscipline tegenover het<br />
doel van economische stimulering? Of moeten we het waarderen dat hier een<br />
glasconcentratie verschijnt die landschappelijk gezien een gooi doet naar de<br />
titel ‘mooiste glasgebied van Nederland’? Een mega-ingreep in het landschap<br />
waarbij een harde confrontatie is vervangen door een bescheiden presentie<br />
van afstand en van dichtbij een zeer boeiend spel van zichtlijnen, mede door de<br />
strakke beeldregie op vorm, kleur en materiaal van de kassen. Met bovendien<br />
interessante recreatiekansen voor de bewoners uit omliggende plaatsen.<br />
Sommigen benaderen ruimtelijke kwaliteit als ware het het hoofddoel van<br />
ruimtelijke ordening. Alsof het inhoudelijk programma de klei is waarmee een<br />
ontwerper zijn ideale vormen boetseert. Alsof het programma zich moet voegen<br />
naar het concept van de ontwerper. Vanuit zo’n visie resulteert ieder project<br />
in een reeks concessies aan de ‘zuivere vorm’. Men gaat dan op zoek naar een<br />
instrumentarium dat het ontwerp een dominante positie garandeert en ‘concessies’<br />
kan voorkomen… Ruimtelijke ontwikkeling is echter geen vrije kunst.<br />
Ruimtelijke kwaliteit gaat om het meekoppelen van het kwaliteitsbelang met<br />
andere belangen. Het instrumentarium moet gericht zijn op een kruisbestuiving<br />
van programma, gebiedskenmerken en ontwerp.
Instrumentatie<br />
expeditie mooi 53<br />
In de praktijk van ruimtelijke kwaliteit wordt een reeks van instrumenten<br />
ingezet, doorgaans in een op de situatie toegesneden mix. Dat past bij het<br />
bestuurkundige inzicht dat instrumentatie moet worden afgestemd op de<br />
gedragsmotieven die je wilt beïnvloeden en dat instrumenten het meest effectief<br />
zijn als ze in combinatie worden toegepast.<br />
In principe zijn er drie instrumententypen: Juridisch, financieel en communicatief.<br />
Iedere concrete instrumentatie is uiteindelijk een mix (‘vuilnisbakkenras’)<br />
van deze hoofdtypen. Zo kan een ‘intentieovereenkomst’ een juridische<br />
verschijningsvorm hebben, inhoudelijk uitspraken doen over subsidies en zijn<br />
belangrijkste werking krijgen door het interbestuurlijke commitment dat intern<br />
en extern wordt uitgestraald. Iedere instrumentatie bevindt zich ergens binnen<br />
deze instrumentatiedriehoek. Ieder instrumententype heeft zijn eigen sterke en<br />
zwakke kanten. Tijdens <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong> bleek dat deze instrumentatiedriehoek<br />
nuttig is om de bestaande aanpak te analyseren en om inspiratie op te doen voor<br />
nieuwe instrumentenkeuzes.<br />
Regulering is aantrekkelijk omdat ongewenste ontwikkelingen kunnen worden<br />
verboden. Een ‘verbod behoudens ontheffing/ vergunning’ is doorgaans niet<br />
bedoeld om ongewenste ontwikkeling tegen te houden, maar juist om die toch<br />
toe te staan zij het onder voorwaarden. Wat een verbod lijkt, is in feite een<br />
middel om bij te sturen op neveneffecten.<br />
Als er beleidsvrijheid is bij de ontheffing, dan is het verbod slechts de opstap<br />
voor een proces van ‘bargaining in the shadow of the law’. In feite was dit de<br />
gebruikelijke aanpak in de relatie tussen streekplan en de goedkeuringspraktijk<br />
van bestemmingsplannen. Met de nWRO is de verordening noodzakelijk om dit<br />
mechanisme op gang te brengen. In verschillende provincies wordt de verordening<br />
met succes toegepast als mechanisme om een kwalitatief gesprek over<br />
ruimtelijke kwaliteit op gaan te brengen. Dat verdient navolging.<br />
Als regulering bedoeld is als feitelijk verbod, dan ontstaat er altijd een handhavingvraag.<br />
Het uitschrijven van een verbodsbepaling lijkt ‘gratis’. Maar een<br />
verbod breekt in op gedragsmotieven van mensen of instellingen, waardoor<br />
een kat-en-muis-spel ontstaat. Een bekend voorbeeld in de RO-praktijk zijn de<br />
recreatiewoningen. Handhaving is mogelijk, maar kost altijd geld. In een goede<br />
instrumentenmix wordt dit afgewogen met het inzetten van communicatie<br />
(overreding tot acceptatie waarom iets onwenselijk is) en subsidiëring (om
54 expeditie mooi<br />
alternatieve gedragsmogelijkheden te vergemakkelijken). Soms is verleiding met<br />
subsidie kosteneffectiever, soms een verbod begeleid met bepaalde handhaving,<br />
overreding en eventueel bijkomende subsidiëring.<br />
Subsidiëring is erg populair geworden met de opkomst van de welvaartstaat.<br />
Subsidies hebben een vriendelijke uitstraling. De kosten worden onmerkbaar<br />
uitgesmeerd en de gunsten kunnen feestelijk worden uitgereikt. Subsidies zijn<br />
effectief om ‘aan tafel’ te komen in projecten, waardoor kansen ontstaan voor<br />
partnership.<br />
<strong>Provincie</strong>s hebben een rijke ervaring met subsidiëring en kennen ook de keerzijdes.<br />
Leiden subsidies daadwerkelijk tot gedragsbeïnvloeding, of alleen tot<br />
aanmoediging van iets dat de initiatiefnemer toch al wilde? Anders gezegd: Wat<br />
is feitelijk de prijselasticiteit van het gesubsidieerde gedrag?<br />
In de praktijk word je met subsidies niet altijd een serieuze gesprekspartner.<br />
De symbolische werking als communicatief instrument van steun, erkenning<br />
en aanmoediging is vaak heel effectief. Maar subsidiëring alleen is vaak te<br />
vrijblijvend om het doorslaggevende verschil te maken in projecten. Vanuit<br />
ruimtelijke kwaliteit bezien is het onmisbaar dat provincies het aandurven om<br />
zich daarnaast ook eigenstandig en gezaghebbend op te werpen als hoeder van<br />
het publieke kwaliteitsbelang.<br />
Overreding is het minst dwingende, maar niet het minst effectieve instrument.<br />
Het gedragsmotief om kwaliteit te bevorderen is doorgaans bij alle spelers<br />
aanwezig. De kunst is om dat goed aan te boren. Overreding blijkt in alle<br />
behandelde projecten cruciaal. Informatie verstrekken. Gezaghebbend durven<br />
spreken. Goede verwachtingen neerzetten. Een bevlogen bestuurder die doorzet<br />
en mensen op sleeptouw neemt is vaak de sleutel tot succes. Een tweede sleutel<br />
is de wederzijdse overreding in groepsprocessen. Gezamenlijke sessies, ateliers,<br />
workshops zijn de natuurlijke habitat van kwaliteitsontwikkeling. Volgens het<br />
adagium ‘groep maakt plan en plan maakt groep’ snijdt dit mes aan twee kanten.<br />
Individuele belanghebbenden dragen bij aan de kwaliteit. De groep ontwikkelt<br />
zich tot een coalitie. Ontwerpende benaderingen lenen zich hier goed voor. Het<br />
gaat er om een ‘vitale coalitie’ te maken door de juiste spelers samen te brengen<br />
met inspirerende experts om samen aan het plan te werken.
expeditie mooi 55<br />
Dit instrument wordt breed ingezet en heeft dus niet langer een verrassingseffect.<br />
Belanghebbenden vertonen soms strategisch gedrag door wel of niet deel<br />
te nemen of er een onderhandeling van te maken.<br />
Ontwerpsessies mislukken als ze leiden tot een optelsom van verlanglijstjes<br />
onder de vlag van een kwaliteitsslogan. De meerwaarde van het atelierinstrument<br />
ontstaat pas als een creativiteit wordt losgemaakt die individuele belangen<br />
overstijgt. Dat vraagt professionele begeleiding, maar bovenal een open intentie<br />
bij het organiserend bestuursorgaan en de bereidheid om beleidsruimte te<br />
geven.<br />
Maatschappelijke motieven<br />
Instrumentatie is het componeren van een mix van mengvormen. Het start bij<br />
het eerlijk in kaart brengen van de gedragsmotieven van de spelers. Inclusief<br />
je eigen bestuursorgaan. Geeft de ‘beleidstheorie’ de werkelijke verhoudingen<br />
weer? Zijn er verborgen doelstellingen of wordt er een compromis toegedekt?<br />
Soms is ruimtelijke kwaliteit de werkelijke driver, soms is het slechts ‘flankerend<br />
beleid’. In het laatste geval is het goed om de verhoudingen nuchter onder ogen<br />
zien. Het is tenminste een teken dat ruimtelijke kwaliteit een positieve waardering<br />
geniet. De professional beseft dat kwaliteit ook als ‘mitigerende maatregel’<br />
de moeite waard kan zijn. Het is de kunst om de marges van die situatie maximaal<br />
uit te nutten. Ook dat zagen we in Dinteloord.<br />
Op de lange termijn is het maatschappelijke motief van ruimtelijke kwaliteit<br />
in opkomst. Afnemende kwantitatieve groei bij toenemende mobiliteit leidt<br />
tot kwalitatieve concurrentie tussen plaatsen. Het bijmengen van dit motief<br />
bij andere beleidsdoelstellingen hoort net zo goed bij deze tendens, als het<br />
zelfstandige streven naar ruimtelijke kwaliteit als provinciaal belang. Het<br />
ruimtelijke kwaliteitsbeleid van provincies hoeft niet uit te gaan van onwillige<br />
of onwetende derden, die voor het kwaliteitsideaal moeten worden gewonnen.<br />
Het kwaliteitsmotief is een autonome kracht in de samenleving. Het is aan de<br />
ruimtelijke kwaliteitswerkers om dat motief te volgen, te benutten en concreet<br />
vorm te geven in projecten. Iedere positieve ontwikkeling lokt de volgende uit.<br />
Ieder succes schept de vraag naar toenemende betrokkenheid bij toekomstige<br />
projecten.
56 expeditie mooi<br />
vijfde halte<br />
ruimte voor de vecht<br />
hardenberg<br />
Het <strong>Overijssel</strong>se Hardenberg, centrum van het Vechtdal, was de<br />
laatste halte van ‘<strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong>’. Het gebied heeft van oudsher<br />
een oostwest gerichte structuur, langs het dal van de Vecht. De<br />
aanleg van nieuwe noordzuid gerichte infrastructuur, na de Tweede<br />
Wereldoorlog, heeft dat sterk veranderd. Door klimaatverandering<br />
en andere ontwikkelingen is de tijd rijp om de oostwest relatie<br />
opnieuw te versterken. Om de verschillende belangen en waarden<br />
langs de Vecht met elkaar te verbinden en de kwaliteit van het gebied<br />
te versterken. In het Vechtdal werken gemeenten, maatschappelijke<br />
partijen en de provincie <strong>Overijssel</strong> aan een verbetering van de<br />
kwaliteit van het gebied – ook de ruimtelijke kwaliteit.<br />
In oktober en november 2009 is het Masterplan ‘Ruimte voor de Vecht’ door<br />
de partners vastgesteld. Vooruitlopend op de vaststelling van het Masterplan is<br />
in juni 2009 de realisatieovereenkomst ‘Ruimte voor de Vecht 2009’ getekend.<br />
In de realisatieovereenkomst hebben partners zich verbonden om vanuit hun<br />
eigen mogelijkheden bij te dragen aan de gezamenlijke doelstellingen; om elkaar<br />
blijvend te inspireren bij het ontwikkelen van plannen voor realisatieprojecten;<br />
om projecten integraal op te pakken en de bevolking daar nadrukkelijk bij te<br />
betrekken. Hiermee ligt er een inspirerend kader voor nieuwe ontwikkelingen<br />
in de regio.
Het Masterplan Ruimte voor de Vecht noemt 3 doelstellingen voor het Vechtdal:<br />
Het garanderen van de waterveiligheid;<br />
• Het creëren van een sociaaleconomische impuls voor het Vechtdal;<br />
• Het realiseren van de natuuropgaven (EHS, Natura 2000, KRW).<br />
• Deze doelstellingen zijn vertaald in vijf richtinggevende ‘statements’:<br />
• Ga voor de volle winst van de levende rivier;<br />
• Maak en behoud het winterbed als grote open ruimte voor landbouw, natuur,<br />
recreatie en landschap;<br />
• Maak de rivier de voorkant van het Vechtdal;<br />
• Organiseer de bezoekersstromen;<br />
• Maak de Vecht manifest.<br />
expeditie mooi 57<br />
De ambitie is om enerzijds te komen tot uitvoeringsprojecten en anderzijds<br />
tot gemeenschappelijke mijlpalen. Als één van de eerste gemeenschappelijke<br />
mijlpalen geldt dat er eind 2011 een ‘eerste concept regionale voorkeursvariant’<br />
gereed is. Om Ruimte voor de Vecht verder te kunnen realiseren is het vastleggen<br />
van deze regionale Voorkeursvariant een belangrijke vervolgstap. Met deze<br />
regionale Voorkeursvariant wordt beoogd de ontwikkelingen voor de komende 5<br />
tot 10 jaar vast te leggen, als een eerste betekenisvolle stap richting het eindbeeld<br />
voor de Vecht.<br />
De vraag is nu hoe verder. Het Masterplan roept allerlei ruimtelijke kwaliteitsvragen<br />
op. Die moeten beantwoord worden. Het gaat daarbij niet alleen om de<br />
inhoud, maar ook om de inrichting van het proces waarlangs die vragen beantwoord<br />
worden.<br />
<strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong> heeft zich gebogen over drie clusters van vragen:<br />
Inhoud<br />
• Hoe zorg je dat de rivier en winterbed een verbindend element wordt tussen<br />
de twee dele van Hardenberg aan beide kanten van de rivier?<br />
• Hoe integreer je de N34 in het gebied, zodat dit een minder harde grens<br />
wordt?<br />
• Hoe zorg je voor samenhang tussen ontwikkelingen langs de lijn (rivier),<br />
naast de lijn (winterbed) en op de lijn (locatieontwikkeling)?<br />
• Hoe zorg je voor een robuust ontwerp van de herinrichting van de rivier<br />
& winterbed, waarbij je tegelijkertijd rekening houdt met de eisen van het<br />
toekomstig beheer en de wensen van de beheerder?
58 expeditie mooi<br />
Instrumenten<br />
• Hoe ziet de regionale voorkeursvariant er uit die we eind 2011 willen<br />
vaststellen? Eén samenhangende regionale voorkeursvariant over de hele<br />
(Nederlandse) lengte van de Vecht, vastgelegd in een regionale structuurvisie<br />
of alleen een aantal (clusters van) projecten benoemen als regionale voorkeursvariant?<br />
Wat moet de reikwijdte van het plan zijn: qua detailniveau, qua<br />
gebied (hoever buiten het zomerbed\dijken) en qua thema’s (recreatie en<br />
zonering van rust & drukte, landbouw, natuurontwikkeling, en meer van dat<br />
al).<br />
• Hoe pas je de herinrichting van de rivier binnen het kader van de <strong>Overijssel</strong>se<br />
Omgevingsvisie?<br />
Rol van de provincie<br />
• De sturingsfilosofie van de provincie is om alleen het provinciaal belang te<br />
beschermen, kaders te stellen en daarbinnen de ruimte laten aan de lokale<br />
partners. Past het dan wel om een gezamenlijke structuurvisie ontwikkelen?<br />
Of wordt het een gezamenlijke structuurvisie van de gemeenten of vier<br />
individuele, afgestemde structuurvisies? Wordt het een vrijwillig plan en hoe<br />
zorg je dan voor borging?<br />
Voor één dag vormden de <strong>Expeditie</strong>leden ter afsluiting van <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong> 2009<br />
een onafhankelijk expertteam. Vertegenwoordigers van de samenwerkende<br />
partijen kropen in de huid van de opdrachtgever.<br />
Dat leidde tot inzicht op het vlak van:<br />
• De regierol van de provincie;<br />
• Het belang van een focus op scope.<br />
Regierol<br />
De provincies zijn in tal van rollen betrokken bij ruimtelijke projecten: als<br />
uitvoerder/ opdrachtgever, als normsteller, toezichthouder, subsidiegever,<br />
regisseur of participant. <strong>Provincie</strong>s zijn sinds de jaren negentig steeds vaker<br />
in een regisserende rol gekomen. De twee drijvende krachten hierachter zijn<br />
ontbureaucratisering en schaalvergroting.<br />
Ontbureaucratisering betekent dat de overheid vraagstukken in hun feitelijke<br />
maatschappelijke samenhang benadert. Niet meer het opdelen in deelregels op<br />
verschillende beleidsaspecten, maar integrale aanpak van de wisselwerking in<br />
oorzakelijke factoren. Dit heeft geleid tot de opkomst van ‘integraal werken’,<br />
‘gebiedsgericht werken’, ‘wijkgericht werken’ etc.
expeditie mooi 59<br />
Schaalvergroting betekent dat steeds meer maatschappelijke processen zich op<br />
bovenlokale schaal afspelen. Een integrale benadering van die processen vraagt<br />
dat de aanpak die bovenlokale samenhangen omvat. De geografische begrenzing<br />
van beleidsvraagstukken is daardoor vaker bovenlokaal/ regionaal, vooral bij<br />
ruimtelijke processen.<br />
Naar hun aard kunnen bestuursorganen wel samenwerken over hun grenzen,<br />
maar geen initiërende verantwoordelijkheid nemen. Hierdoor is afgelopen jaren<br />
steeds vaker naar de provincies gekeken om een regisserende rol te nemen. Het<br />
initiatief daartoe is vaak genomen door departementen, die de provincie een<br />
coördinerende of regisserende rol toedelen. In concrete projecten ontstaat bij<br />
betrokken gemeenten vaak de behoefte om de provincie te vragen als meest<br />
natuurlijke partij voor een bovenlokale regierol.<br />
Vanuit ruimtelijke kwaliteit bezien is vooral van belang dat provincies de bereidheid<br />
tonen om de samenwerking op gang te brengen. Er is een rijke traditie<br />
opgebouwd in regionale gebiedsaanpakken. De interactieve en integrerende<br />
werkstijl is inmiddels gemeengoed geworden bij provincies: Binnen een bepaald<br />
gebied worden diverse onderwerpen, beleidsterreinen en partners bijeengebracht<br />
in een samenhangend plan dat werk-met-werk maakt en win-win-situaties<br />
creëert. Deze werkstijl en de bereidheid om doelen te vervlechten heeft in tal<br />
van gebiedsprocessen voor commitment gezorgd. Er zijn ongekende resultaten<br />
bereikt.<br />
In verschillende van die projecten komt echter de behoefte op aan een sterkere<br />
initiatiefrol van provincies. Regisseren en subsidiëren is waardevol, maar de<br />
voortgang blijft afhankelijk van consensus onder een veelheid van partijen. Soms<br />
loopt dat voortreffelijk, soms treedt stroperigheid op. In die gevallen heeft alleen<br />
de provincie de geëigende positie om de initiatiefrol te nemen, die nodig is om<br />
weer voortgang te organiseren.<br />
Als de provincies participatie categorisch uitsluiten dan ontstaat geen volwaardig<br />
partnership. De provincie plaatst zich dan in een luxe risicoloze positie, terwijl de<br />
partneroverheden wel de volle ontwikkeling aangaan. Het is logisch dat gemeenten<br />
en waterschappen in de realisatiefase van projecten doorgaans de leidende<br />
rol hebben. Dat past bij hun positie en kwaliteiten. Maar voor de geloofwaardigheid<br />
van het provinciale partnership is de bereidheid tot provinciale participatie<br />
onmisbaar. Anders verdwijnt het gezag van provincies om regisseur te zijn en<br />
daarmee ook de positie om provinciale belangen in te brengen, zoals ruimtelijke<br />
kwaliteit.
60 expeditie mooi<br />
Conclusie is dat zowel een provinciale als intergemeentelijke structuurvisie<br />
prima kan passen. Taboes zijn niet op hun plaats want het instrument moet<br />
worden afgestemd op de specifieke situatie. Voorwaarde is dat de keuze voor de<br />
planvorm voortvloeit uit het afstemmingsproces, waarover de provincie de regie<br />
heeft gevoerd.<br />
Scope<br />
Tijdens <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong> vonden we verder een essentiële samenhang tussen de<br />
inhoud en het proces van gebiedsontwikkeling. De meerwaarde van de regierol<br />
ligt in het effect dat de projectscope heeft op het inhoudelijke concept van<br />
projecten. Succesvolle projecten kenmerken zich door een vruchtbare wisselwerking<br />
tussen het strategisch concept en de samenstelling van de beleidsarena.<br />
De regierol biedt goede kansen om de ‘scope’ van een project te bepalen. De<br />
term ‘scope’ wordt doorgaans gebruikt om de reikwijdte van de projectopdracht<br />
aan te duiden. Het gaat daarbij om de reikwijdte van zowel de inhoudelijke<br />
doelen, als de te betrekken aspecten of beleidsterreinen, de geografische<br />
begrenzing en het veld van betrokken spelers.
expeditie mooi 61<br />
In het project Ruimte voor de Vecht kwam dit duidelijk naar voren. De<br />
<strong>Overijssel</strong>se Vecht is een kleine rivier, diep ingesneden in het landschap.<br />
Landbouwgronden en buurtschappen liggen op natuurlijke hoogten, zonder<br />
bedijking en zonder uiterwaarden. Er liggen van oudsher geen dorpen aan de<br />
Vecht en geen paden langs de Vecht. De <strong>Overijssel</strong>se Vecht is daardoor op<br />
de meeste plekken een verborgen rivier. Er was van oudsher dan ook geen<br />
‘Vechtstreek’ in <strong>Overijssel</strong>. Onder bevolking en beleidsmakers werd niet gedacht<br />
langs de lijnen van de Vecht.<br />
Vanuit het landelijke programma Ruimte voor de Rivier is ook voor de Vecht een<br />
project gestart. Zoals vaker in dit programma werd gekozen voor een integrale<br />
gebiedsaanpak. Daarmee werd het concept van ruimtelijke samenhang langs de<br />
Vecht gelanceerd. Langzamerhand heeft dat concept maatschappelijke betekenis<br />
gekregen. In het bewustzijn van bewoners; in de recreatieve marketing en in de<br />
opvattingen over ruimtelijke kwaliteit. Het gaat om kwaliteit en zichtbaarheid<br />
van de rivier en samenhangen in het gebied langs de rivier.<br />
De introductie van dit concept leidde tot een andere waardering van ruimtelijke<br />
kwaliteiten. Met goede resultaten en ruime potenties voor de komende jaren.<br />
Maar het leidde ook tot een nieuwe beleidsarena: gemeentebesturen, agrariërs,<br />
landeigenaren, waterschappen, recreatiebedrijven, bewoners en gebruikers<br />
werden bij elkaar gebracht in voorheen ongekende verbanden. Er waren nieuwe<br />
onderwerpen, nieuwe samenhangen en dus geheel nieuwe kansen voor win-winsituaties<br />
en projectcoalities.<br />
Vanuit het project is bewust geïnvesteerd is het bijeen brengen van deze arena,<br />
met nieuwe inhouden en partners die elkaar voorheen niet als partners zagen.<br />
Deze beleidsarena werd gezien als een belangrijke verworvenheid van het<br />
project, nodig om de rivierdoelstellingen de juiste plek te geven in de ontwikkeling<br />
van het gebied. Uit het expeditiebezoek kwam naar voren dat de overgang<br />
van planfase van naar realisatiefase stokte. Een belangrijke factor bleek de<br />
omvang, breedte en diversiteit van de beleidsarena. Door in het projectwerk vast<br />
te houden aan dit inhoudelijke verband blokkeerde de vorming van effectieve<br />
coalities rond individuele projecten. Te weinig spelers hadden belang om zich te<br />
committeren aan de ontwikkeling van het gehele gebied.
62 expeditie mooi<br />
De aanbeveling was om – onder de paraplu van het Vecht-concept – kleinere<br />
inhoudelijk samenhangende gebieden te onderscheiden, waarbinnen kleinere<br />
projectcoalities kunnen ontstaan.<br />
Deze aanbeveling is een interventie op regieniveau, die ingrijpt op de<br />
samenstelling van de beleidsarena, zowel qua deelnemers, doelstellingen,<br />
gebiedsomvang als op het ruimtelijk inhoudelijk concept. Het illustreert hoe<br />
deze samenhangen. Vanuit ruimtelijke kwaliteit is zo’n regie-interventie alleen<br />
goed als er een goede inhoudelijke wisselwerking ontstaat tussen het concept<br />
op het schaalniveau van de Vecht en de concepten van kleinere gebieden langs<br />
de Vecht. De kunst van de ruimtelijke kwaliteitsbenadering is om die samenhang<br />
te ontwikkelen vanuit de gebiedskenmerken op de verschillende schaalniveaus<br />
en de beleidsdoelen en gedragsmotieven van partners. Een inhoudelijke ontwerpopgave<br />
die ook invloed moet hebben op de begrenzing van de deelgebieden.<br />
Uit dit en vele andere voorbeelden trekt <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong> de conclusie:<br />
• Naast de rol als opdrachtgever en instrumentele overheid heeft de provincie<br />
wezenlijke mogelijkheden om als regisseur van gebiedsprocessen de ruimtelijke<br />
kwaliteit op regionale schaal te versterken.<br />
• Het is de kunst om de regierol te benutten om enerzijds inhoudelijke conceptontwikkeling<br />
op grond van gebiedskenmerken een centrale rol te geven en<br />
anderzijds de ontwikkeling van de beleidsarena (‘projectscope’) af te stemmen<br />
in een wisselwerking met die conceptontwikkeling. Die afstemming is<br />
geen dictaat. Het is geen eenzijdig proces van concept naar scope. Het is een<br />
ontwerpproces waarin gebiedskenmerken en beleidsdoelen worden vervlochten,<br />
aan de hand van de hierboven beschreven principes.
expeditie mooi 6 3
6 4 e xp e di tie m ooi<br />
deel 3<br />
terug<br />
de verhal<br />
expediti
expeditie mooi 6 5<br />
van weggeweest<br />
en van de<br />
egangers
66 expeditie mooi<br />
kwaliteit<br />
in gesprek met hero klinker<br />
beleidsmedewerker cultuur, overijssel<br />
Op dit moment is ruimtelijke kwaliteit in de mode. Er wordt veel<br />
gesproken over, en vooral tegen ‘verrommeling’. Ruimtelijke<br />
kwaliteit is een aandachtspunt in de besluitvorming. Maar wat is<br />
‘kwaliteit’ en waarom krijgt het nu zoveel aandacht? Volgens de<br />
definitie is kwaliteit de geschiktheid van iets voor een bepaald doel.<br />
De actuele aandacht voor kwaliteit is echter minder waardevrij.<br />
Binnen de klassieke definitie van Vitruvius, een Romeinse bouwkundige<br />
van net voor onze jaartelling, moeten bouwwerken voldoen<br />
aan drie eisen: bruikbaarheid (utilitas), schoonheid (venustas) en<br />
stevigheid (firmitas). Voor ruimtelijke kwaliteit is dit vertaald in<br />
gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.<br />
Hero Klinker van <strong>Overijssel</strong> vindt deze scheiding vooral theoretisch. In de praktijk<br />
ligt het toch vaak anders, zegt hij. Met een stevige ‘smile’ vraagt hij of je,<br />
zomaar een voorbeeld, een broodje hamburger kan verdelen in gebruikswaarde<br />
en belevingswaarde. “Het een is op het moment dat je er in hapt onlosmakelijk<br />
verbonden met het ander”, stelt hij gedecideerd.<br />
De belevingswaarde is de motor voor de aandacht voor ruimtelijke kwaliteit. De<br />
welvaartgroei van voor de economische crisis heeft het tempo van ruimtelijke<br />
verandering sterk doen toenemen. De culturele waarden zijn weer belangrijker<br />
geworden. Klinker zegt dat naar zijn mening die waardering voor de belevingswaarde<br />
weer een terugkeer is naar vroeger. De nadruk op alleen de gebruikswaarde<br />
is van de laatste vijftig jaar en daarin is nu weer een kentering zichtbaar.
expeditie mooi 67<br />
De ‘monofunctionele’ benadering, waar men bij voorkeur één functie op één<br />
plek organiseert, wordt vervangen door een meer integrale aanpak. Wat we doen<br />
in onze kwaliteitsturing, is proberen de schade voor andere ontwikkelingen zo<br />
veel mogelijk te beperken. De slag die op dit moment gemaakt wordt, is dat we<br />
tot een zo maximaal mogelijk resultaat willen komen door meerdere functies te<br />
bedienen.<br />
“Niet alleen kijken naar die ene gebruiksfunctie, maar ook naar andere functies.<br />
Dat is een hele andere benadering. Je probeert niet zo te werken dat het zo<br />
weinig mogelijk schade aanricht, maar zo dat je zo veel mogelijk voordeel kunt<br />
bereiken.” Klinker vertelt enthousiast over het voorbeeld van een geluidswal, die<br />
je niet alleen op zichzelf moet bouwen, maar in samenhang met de woningen<br />
waar die bij komt moet betrekken. En dat betekent dat je je niet op die ene<br />
functie moet beperken. Hij haalt het <strong>Overijssel</strong>se project van de noodzaak voor<br />
een ‘bypass’ in de IJsselsprong aan (zie bij de expedities in dit boek). “Je gaat<br />
niet alleen voor een bypass, maar je gaat ook een natuuropgave oplossen en je<br />
kijkt ook naar het stedelijk probleem. Je uitgangspunt is niet hoe er zo weinig<br />
mogelijk schade wordt veroorzaakt, maar hoe groot de toegevoegde waarde<br />
kan zijn. Een project is altijd meer dan die ene functie.” Er is ook altijd nog een<br />
onverwachte functie, aldus Klinker, die belangrijk is. Het gaat daarom vaak niet<br />
goed, omdat vanuit één functie wordt gedacht, terwijl de ruimte al een – andere<br />
– betekenis heeft voor de mensen.<br />
Klinker vindt het boeiend en leerzaam hoe door provincies aan de opgaven<br />
wordt gewerkt. Het leidt tot een veel bredere kijk, ook op je eigen werk. Je<br />
herkent natuurlijk dat veel dilemma’s elders op min of meer dezelfde manier<br />
zich voordoen.<br />
De aandacht voor ruimtelijke kwaliteit wordt ook gestimuleerd door het huidige<br />
streven naar duurzaamheid – de toekomstwaarde. Maar de bron van de revival<br />
van ruimtelijke kwaliteit ligt in de belevingswaarde. Het kabinetsprogramma<br />
heet niet voor niets ‘<strong>Mooi</strong> Nederland’.<br />
De aandacht voor ruimtelijke kwaliteit is een reactie op het contextloos<br />
ontwerpen met als enige leidraad vorm-volgt-functie en kostenefficiency. Die<br />
benadering is dominant geweest in de twintigste eeuw. Ze werd gedreven door<br />
technologische ontwikkeling en marktkrachten (het zou dus gezien kunnen<br />
worden als een gebiedskenmerk van de westerse wereld in die periode…).
68 expeditie mooi<br />
Het modernisme heeft mooie en betekenisvolle resultaten opgeleverd. Maar het<br />
betekende ook een overaccentuering van het aspect gebruikswaarde, vooral in<br />
de zin van economische waarde. Het streven van nu naar ‘ruimtelijke kwaliteit’ is<br />
een roep om meer aandacht voor belevingswaarde.<br />
Nu de kwantitatieve groei van de verstedelijking afzwakt en tegelijkertijd de<br />
ruimtelijke keuzevrijheid steeds verder toeneemt, ontstaat er over steeds<br />
grotere afstanden concurrentie op ruimtelijke kwaliteit.<br />
Belevingswaarde staat daardoor niet naast gebruikswaarde of toekomstwaarde.<br />
Het is niet of/of. Belevingswaarde is steeds meer bepalend voor de gebruikswaarde<br />
en toekomstwaarde en dus ook de economische waarde van gebieden,<br />
functies en landschappen.
wie de<br />
ruimtelijke<br />
kwaliteit heeft…<br />
in gesprek met jan simon brouwer<br />
beleidsmedewerker noord-holland<br />
expeditie mooi 69<br />
“Ik zou graag zien dat de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke<br />
kwaliteit meer deel uit gaat maken van het systeem. Waarbij dan<br />
nadrukkelijk wordt gekeken naar objectieve kwaliteitskenmerken.”<br />
Aan het woord is Jan Simon Brouwer van NoordHolland. “Het gaat<br />
altijd om de harde feiten. Een esthetisch verhaal is leuk, maar daar<br />
kom je niet ver mee”, vult hij aan.<br />
Voor hem zou niet de vraag moeten zijn of je streeft naar maximale landschappelijke<br />
inpassing of streeft naar maximale ruimtelijke kwaliteit, maar ze zouden<br />
een uitgangspunt moeten zijn. Net zoals financiële haalbaarheid een absolute<br />
voorwaarde lijkt te zijn. ”Het moet ook keihard onderdeel uitmaken van het<br />
systeem. Anders komt de invulling van de ruimtelijke kwaliteit als mosterd na de<br />
maaltijd.”<br />
Ruimtelijke kwaliteit is van iedereen en tegelijkertijd van niemand. Wanneer<br />
ruimtelijke kwaliteit gezien wordt als een gemeengoed, kan dit problemen bij<br />
maximalisering van waarde opleveren. Het maximale nut vanuit bijvoorbeeld<br />
economisch belang (bijvoorbeeld een groot en efficiënt ingericht bedrijventerrein)<br />
kan ten koste gaan van het ecologische belang (bijvoorbeeld een goed<br />
functionerende ecologische verbindingszone).
70 expeditie mooi<br />
<strong>Provincie</strong>s spelen als middenbestuurslaag een belangrijke rol bij het bepalen<br />
van ruimtelijke kwaliteit wanneer ontwikkelingen effect hebben op regionaal<br />
schaalniveau en op de lange termijn. De provincie is daarbij:<br />
• beslisser/eindverantwoordelijke,<br />
• initiator/procesbegeleider/coördinator/regisseur,<br />
• expert (inhoudelijk),<br />
• adviseur/inspirator,<br />
• intermediair (tussen nationale en lokale belangen).<br />
Kwaliteit hangt verder sterk samen met een goede begeleiding van het proces<br />
waarbij wordt geprobeerd de verschillende waarden van verschillende actoren te<br />
combineren.<br />
De zogenaamde Schipholdriehoek (grofweg het gebied tussen A5/A4/A9) is een<br />
gebied met een hoge dynamiek met veel claims en plannen. Gezien de gunstige<br />
ligging voor verdere economische ontwikkeling (luchthaven, snelwegen,<br />
Metropoolregio Amsterdam) zijn er wensen vanuit projectontwikkelaars en<br />
grondeigenaren om het gebied te ontwikkelen (kantoren, bedrijven). Ook wordt<br />
er gekeken naar resterende woningbouwlocaties en zal hoogwaardig openbaar<br />
vervoer op de lijn Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad ingepast moeten worden.<br />
Tegelijkertijd zijn er recreatieve, ecologische en landschappelijke opgaven<br />
in het gebied (Groene AS).<br />
In een drietal Ateliers is met (semi)overheden en projectontwikkelaars/grondeigenaren<br />
gewerkt aan een gebiedsvisie en ontwikkelstrategie voor het gebied.<br />
Daarbij is voorlopig ingezet op een internationale ambitie; het gebied moet zich<br />
ontwikkelen tot een internationaal concurrerend en hoogwaardig vestigingsmilieu<br />
passend binnen de strategie van de Metropoolregio. De provincie Noord-<br />
Holland is projectleider voor het ontwikkelen van deze visie.<br />
Het gebied moet een duurzame en landschappelijke uitstraling krijgen door<br />
de wijze waarop gebouwen, openbare ruimte en landschap integraal met<br />
elkaar worden ontwikkeld. Het ‘poldergrid’ (o.a. hoofdvaart/verkaveling en<br />
de Schipholweg) heeft hierbinnen een belangrijke plaats. Duurzaamheid<br />
heeft betrekking op ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en<br />
klimaatbestendigheid.
expeditie mooi 71<br />
Alhoewel het slechts een eerste stap is in realiseren van ruimtelijke kwaliteit, is<br />
de ontwikkeling van de visie een mooi voorbeeld uit Noord-Holland. Er wordt (in<br />
ieder geval gedeeltelijk) voldaan aan de twee voorwaarden voor het realiseren<br />
van ruimtelijke kwaliteit; er heeft een democratisch proces plaatsgevonden en<br />
er is daarbij gezamenlijk richting gekozen. Daarnaast is er gebruik gemaakt van<br />
objectieve kwaliteitskenmerken vanuit verschillende belangen. Hier zal verder<br />
op worden voortgeborduurd, de gebiedsvisie heeft betrekking op de periode<br />
2020-2040. De les die de gezamenlijke ontwikkeling van de visie heeft opgeleverd<br />
is dat er concurrentie kan bestaan in ruimtegebruik, maar<br />
dat daarnaast ook een gezamenlijk (hoger) einddoel te ontwikkelen<br />
is. Op het niveau van dit hogere doel is het mogelijk<br />
elkaar te vinden en verschillende belangen te integreren.<br />
Commerciële en publieke belangen kunnen elkaar aanvullen.<br />
Vanuit deze wetenschap zal de ontwikkeling van dit gebied<br />
hopelijk leiden tot een gebied dat kwaliteit heeft en uitstraalt.<br />
Jan Simon Brouwer waardeert in <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong> het gezamenlijk<br />
en gaandeweg leren en ontwikkelen. Vooral het op<br />
verschillende locaties kennisnemen van verschillende sprekende<br />
voorbeelden is waardevol.<br />
Jan Simon Brouwer worstelt wel met de indruk dat uiteindelijk<br />
de financiële haalbaarheid het altijd wint van de hogere<br />
en meer esthetische ambitie. “Het economisch denken op<br />
korte termijn heeft de overhand, terwijl iedereen ruimtelijke<br />
kwaliteit lijkt na te streven. Dit economisch denken op korte termijn zit blijkbaar<br />
zo vast verankerd in ons systeem en ons denken dat het bijna onmogelijk lijkt<br />
om tot een maximale ruimtelijke kwaliteit te komen.”<br />
De remedie is wellicht het juiste verhaal te vertellen. Dat is wat hij uit de expeditie<br />
heeft geleerd: het belang van het verhaal, de kracht van het beeld en het in<br />
een breder perspectief plaatsen van de betreffende locatie. Omdat ontwikkeling<br />
van gebieden in gezamenlijkheid plaatsvindt, is het van belang dat alle betrokken<br />
partijen zich kunnen vinden in het achterliggende gedachtegoed. Dit bepaalt de<br />
ontwikkelingslijn en daar vinden partijen elkaar, als het goed is, weer wanneer er<br />
iets mis dreigt te lopen.
72 expeditie mooi<br />
1“Zonder verhaal lijkt ruimtelijke kwaliteit binnen een project te ‘licht’ te zijn om<br />
het maximaal te kunnen realiseren. Het verhaal verandert en wordt rijker door<br />
het bijvoorbeeld op te tillen van een lokale schaal naar een regionale schaal.<br />
Ik denk hierbij aan het idee van het ‘City Park’ in Limburg, het perspectief<br />
verschoof van een stadsrand naar een gezamenlijk stadspark. Wanneer er bij een<br />
verhaal een krachtig beeld wordt gemaakt, dan wordt dit mede bepalend voor de<br />
ontwikkelingsrichting”, aldus Brouwer. Volgens hem is de ontwikkeling eigenlijk<br />
tot mislukken gedoemd als je niet iedereen mee krijgt. “Ik geloof er domweg<br />
niet in als niet iedereen er achter staat. Je kunt natuurlijk een knoop doorhakken<br />
en iemand passeren, maar dat krijg je later op je brood. Je moet het ook niet<br />
willen. En ik geloof dat je met een goed en duidelijk verhaal er altijd wel komt.<br />
Natuurlijk betekent dat wel dat je compromissen moet sluiten. Maar het moet<br />
wel een compromis zijn, waar je in gelooft.”<br />
gebiedskenmerken<br />
in gesprek met ton van laar<br />
beleidsadviseur noord-holland<br />
“Het is zaak de grote verscheidenheid aan landschapstypen<br />
te behouden en bij nieuwe ontwikkelingen waar mogelijk te<br />
versterken of accentueren”, is een uitspraak van Ton van Laar. Hij is<br />
beleidsadviseur van de provincie NoordHolland.<br />
Zijn provincie kent een grote verscheidenheid aan landschapstypen (gebiedskenmerken).<br />
Maar, zo zegt Van Laar, dat geldt eigenlijk voor iedere provincie.<br />
“Wij zijn uniek in onze eigen specifieke combinatie van landschappen, niet in die<br />
verscheidenheid op zich. Dat hebben we als provincie gemeen en dat kunnen we<br />
dus delen.”
expeditie mooi 73<br />
Ruimtelijke kwaliteit vereist ontwerpen vanuit gebiedskenmerken dus vanuit de<br />
bestaande context.<br />
Dit geldt voor alle nieuwe ruimtelijke ingrepen, van elke aard en van elke schaal,<br />
in zowel bestaand bebouwd gebied als in landelijke gebieden. Het totaal van<br />
gebiedskenmerken, of het nu gaat om landschap, water en groen in landelijk<br />
gebied of om straten en bebouwing in bebouwd gebied, bepaalt de aanwezige<br />
ruimtelijke kwaliteit en nieuwe ingrepen moeten zich daar op een expliciete<br />
manier toe verhouden. Je zou kunnen zeggen: ‘respect the context’.<br />
Het resultaat van zo’n expliciete verhouding kan – als uitzondering en niet als<br />
regel – ook een contrast of breuk met die context opleveren, als hier maar zorgvuldig<br />
ruimtelijk onderzoek en een duidelijke verantwoording aan ten grondslag<br />
liggen. Met andere woorden: het ontwerpen vanuit gebiedskenmerken<br />
betekent ontwerpen met respect voor bestaande<br />
kwaliteiten, maar sluit wezenlijke vernieuwing niet uit.<br />
De bestaande context is heel vaak complex, want gevormd in<br />
meerdere tijdlagen van landschapsvorming en bebouwingsgeschiedenis.<br />
De context is dus gelaagd.<br />
Bijvoorbeeld: het moeras wordt een plas, de plas wordt een<br />
polder, de polder wordt gevuld met weilanden en boerderijen,<br />
de stad rolt er overheen en er ontstaan woonwijken, verouderde<br />
woonwijken worden weer vernieuwd, enzovoorts. Nog steeds<br />
zien we in dit nu stedelijke gebied de oude ringvaart van de<br />
polder, met daarnaast een oude boerderij (met wel een heel<br />
andere functie) en daar weer omheen een levendige woonwijk<br />
met bebouwing uit verschillende perioden.<br />
In veel gebieden zijn de transformaties misschien minder dramatisch<br />
maar als we goed kijken, zien we vrijwel overal in Nederland<br />
in stad en landschap meerdere tijdlagen.<br />
Een ruimtelijke ingreep betekent per definitie dat een nieuwe tijdlaag wordt<br />
toegevoegd. Dat moet altijd gebeuren met kennis van de voorafgaande tijdlagen,<br />
zo mogelijk ook van eerder uitgepoetste tijdlagen, en in het besef dat met elke<br />
ingreep, hoe functioneel ook, de belevingswaarde wordt beïnvloed. Met elke<br />
ruimtelijke ingreep wordt dus een culturele daad verricht.
74 expeditie mooi<br />
Ruimtelijke kwaliteit is daarom niet gebaat bij een ‘footloose’ ontwerp, een ont-<br />
werp dat alleen naar de functie of het programma verwijst of voor wat betreft<br />
de belevingswaarde alleen als los object zichzelf respecteert. Er is behoefte aan<br />
binding met de unieke plek en de unieke geschiedenis.<br />
Er is niets mis met de ambitie van gebruikers, het programma. Maar een goed<br />
ontwerp gaat verder en verantwoordt zich tegenover de kwaliteiten van de<br />
plek. Een goede aansluiting bij gebiedskenmerken zorgt voor continuïteit in de<br />
ontwikkelingsgeschiedenis, passendheid bij functies en ruimtelijke kenmerken<br />
van de omgeving en een leesbare identiteit van de locatie.<br />
Gebiedskenmerken vormen daarom de spil van ruimtelijke kwaliteit.<br />
Gebiedskenmerken verschillen naar gelang het schaalniveau en de tijdshorizon<br />
van de analyse. Een analyse op nationaal niveau levert andere gebiedskenmerken<br />
op dan een analyse op regionaal of lokaal niveau. Zo is West-Nederland op<br />
internationale en nationale schaal een laag gelegen deltagebied, op regionale<br />
schaal kun je bijvoorbeeld veenweiden zien met daartussen veenrivieren of<br />
droogmakerijen. Op lokale schaal zijn weer heel andere gebiedskenmerken<br />
relevant. Dit is door te vertalen naar specifieke kavelpatronen, patronen van<br />
sloten en beplanting in het landschap of naar bebouwingsstructuren in een dorp,<br />
inclusief de typerende bouwvormen met bijbehorende groene erven of zelfs met<br />
bouwkundige details, als ze kenmerkend zijn voor de identiteit en beleving van<br />
het gebied.<br />
Ruimtelijke kwaliteit kan daarom niet zonder een goede analyse van bovenlokale<br />
en vooral lokale fysieke gebiedskenmerken: ‘weten waar je bent’. Het gaat om<br />
structuren van landschap en bebouwing en dat is in Nederland tevens altijd<br />
‘cultuurhistorie’. Landschap en bebouwingspatronen hangen in Nederland<br />
nauw samen. Denk aan karakteristieke lintdorpen die zijn omgeven door<br />
open landschap. Sommige gebiedskenmerken zijn niet fysiek waarneembaar,<br />
bijvoorbeeld als ze verdwenen zijn of alleen nog bestaan uit sporen onder de<br />
grond. Maar ook kan het gaan om sociaaleconomische kenmerken: wie maken<br />
en maakten gebruik van het gebied, wat was en is de cultuur? Voor goede<br />
ruimtelijke kwaliteit is het minimaal gewenst om de fysieke kenmerken professioneel<br />
in beeld te krijgen, maar bij voldoende tijd, gevoel voor democratische<br />
planvorming, nieuwsgierigheid en inzet is het goed om dat te doen in een proces<br />
met uiteenlopende groepen van bij een gebied betrokkenen. Dit kan verrassende<br />
informatie en invalshoeken opleveren (‘culturele planologie’).
expeditie mooi 75<br />
<strong>Provincie</strong>s kunnen een essentiële bijdrage aan ruimtelijke kwaliteit leveren als<br />
zij regionale gebiedskenmerken analyseren, beschrijven en toegankelijk maken.<br />
Het gaat om het benoemen en in beeld brengen van de kernkwaliteiten van de in<br />
de meeste provincies sterk gevarieerde landschappen: om het ‘landschaps-DNA’<br />
en het ‘dorps-DNA’. Dit behoort een kerncompetentie van provincies te zijn.<br />
Het is belangrijk dat die gebiedsbeschrijvingen niet in de hoofden van de selecte<br />
groep deskundigen blijven, maar breed worden gedeeld met de betreffende<br />
regio’s en gemeenten. Ook is belangrijk dat provincies ze bestuurlijk en democratisch<br />
laten vastleggen als kaders voor ruimtelijke planvorming.<br />
Dan kunnen de provincies dit met overtuiging inzetten als ze zelf ontwikkelen<br />
of opdrachtgever zijn, dan wel kunnen zij gemeenten vragen of zelfs opleggen<br />
hiermee rekening te houden. <strong>Provincie</strong>s moeten de kaders aangeven met hun<br />
regiobeschrijvingen, de gemeenten moeten dit niet zien als een beperking, maar<br />
als handreiking en zich uitgenodigd voelen om dit verder door te vertalen naar<br />
de verschillende lokale planniveaus. Het goed beschrijven van gebiedskenmerken<br />
vraagt professionaliteit en liefde voor het betreffende gebied. Het consequent<br />
laten doorwerken van gebiedskenmerken in planvorming, als ook allerlei<br />
andere belangen spelen, vraagt debat en overtuigingskracht. Het kan voor de<br />
provincies gaan om het stimuleren en laten zien van voorbeelden (‘de wortel’)<br />
of om verplichtende kaders en spelregels (‘de stok’), maar iedere provincie zal<br />
hierin zijn eigen keuzes maken.
76 expeditie mooi<br />
beleving,<br />
identiteit,<br />
herkenbaarheid<br />
in gesprek met elbert van der linden<br />
programmamanager ruimtelijke kwaliteit<br />
gelderland<br />
Het mooie en goede van een verkenningstocht als <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong> is<br />
dat je met je collega’s van andere provincies er letterlijk op uit trekt,<br />
zegt Elbert van der Linden als hij terugkijkt op zijn deelneming aan<br />
de ontdekkingsreis naar ruimtelijke kwaliteit. “Dat je met collega’s<br />
samen de vraag kunt stellen wat dat is, werkt verhelderend. En dat<br />
je met elkaar gaat van plek naar plek en van opgave naar opgave<br />
stimuleert enorm”.<br />
Op de plek zelf wordt de vraag interessant: ‘wat is hier de ruimtelijke<br />
kwaliteit?’ Dan gaat het er ook om wie antwoord geeft – en<br />
waarom. Dat antwoorden zullen verschillen, geeft aan dat we te<br />
maken hebben met een subjectief fenomeen. Wat er gebeurt, is dat<br />
er een beoordeling of een waardering plaatsvindt van een specifieke<br />
ruimte, een al dan niet scherp begrensde plek of gebied. Daarbij<br />
beweegt de kwaliteit tussen positief en negatief. Interessant is hoe<br />
het subject tot beoordeling of waardering komt. Welke methode<br />
wordt gebruikt?
expeditie mooi 77<br />
Ruimtelijke kwaliteit is in die zin niet meetbaar, eerder bespreekbaar – ‘Beauty<br />
is in the eye of the beholder’. Het draait om beleving, ervaring en interpretatie<br />
van het zichtbare. Het gaat om zien, horen, ruiken, voelen, proeven en spreken.<br />
Toch laten de klassieke schoonheden, zoals vormen, verhoudingen, symmetrie<br />
en boeiende spanningen, de mens niet los. Vandaar dat zij door de bank genomen<br />
een goed gevoel heeft voor samenhang en ordening, zeker als deze in een<br />
gebied zichtbaar en kenbaar zijn. Verrommeling slaat wat dat betreft niet echt<br />
aan. Kennis (van een gebied), kenbaarheid, herkenning zijn goede ingrediënten<br />
voor de ruimtelijke kwaliteitswaardering.<br />
Naast het zichtbare, is het verhaal essentieel. Dat geeft een plek zijn identiteit.<br />
Identiteit kan ontstaan uit het eigen verhaal van een nieuwe ontwikkeling. Maar<br />
vaak stamt het verhaal uit de geschiedenis van vroegere functies en gebeurtenissen.<br />
Cultuur en cultuurhistorie zijn daarom essentiële ingrediënten. “Om een specifieke<br />
plek goed te kunnen waarderen is het goed om de achterliggende verhalen<br />
te kennen”, aldus Van der Linden. “Eigenlijk een vorm van narratieve planologie”.<br />
De verhalen over een plek drukken betekenis en beleving uit. Wanneer de verhalen<br />
aan elkaar worden verteld, maken we ruimtelijke kwaliteit intersubjectief.<br />
Het is aardig om binnen het begrip identiteit het ook te hebben over ‘tijd’ als<br />
een extra dimensie van ruimtelijke kwaliteit. Laat dat niet alleen het koesteren<br />
van het verleden zijn, van cultuurhistorische waarden. Nostalgie kan dan snel<br />
om de hoek komen kijken. Ook het eigentijdse is een drijfveer voor bijvoorbeeld<br />
het bepalen van kernkwaliteiten van het landschap. Bij tijd en wijle is het ook<br />
goed om bijvoorbeeld het aspect flexibiliteit mee te laten wegen. Niet alles<br />
hoeft gepland en ingevuld te worden. Denk aan braakgronden, tussenlandjes,<br />
verwaarloosde terreinen, vervallen plekken, in onbruik geraakte ruimtes. Het<br />
oude gebruik is voorbij, het wacht nog op nieuwe. Het zijn de spaarpotten van<br />
stad en land, noodzakelijke lucht in een soms strakke ruimtelijke ordening. Geen<br />
‘onplekken’, maar kwalitatieve plekken, omdat ze een belofte in zich houden.<br />
Ook ruimte voor tijdelijk gebruik, informeel gebruik. Illegaal of crimineel gebruik<br />
is natuurlijk een brug te ver.<br />
Ruimtelijke kwaliteit is niet louter en alleen maakbaar met beleidscategorieën.<br />
Het ontwerpproces dient meer op de voorgrond te komen te staan.
78 expeditie mooi<br />
Zeker in gebiedsgerichte ruimtelijke opgaven. Overheidsbeleid kan relevante<br />
ontwerpfactoren, invalshoeken, functie-eisen en programma’s aandragen.<br />
Verder moeten overheden zich richten op het creëren van goede omstandigheden<br />
voor het ontwerpproces. Respect voor het belang van het ontwerpproces<br />
komt tot uitdrukking door procesvereisten, zoals: het inschakelen van professionele<br />
ontwerpers, het organiseren van interactieve multidisciplinaire ontwerpprocessen<br />
of het verplicht stellen van een beeldkwaliteitplan. Dergelijke<br />
procesvereisten geven een belangrijke impuls aan ruimtelijke kwaliteit, zonder<br />
door te schieten in inhoudelijk restrictieve bepalingen, waarvan niet op<br />
voorhand zeker is hoe ze op een concrete locatie uitwerken. Het is voorts een<br />
enorme uitdaging om in het ontwerpproces het verhaal of de verhalen tot hun<br />
recht te laten komen.<br />
Ruimtelijke kwaliteit vraagt betrokkenheid van gebruikers en de brede samenleving,<br />
juist vanwege de (inter)subjectiviteit van het begrip ruimtelijke kwaliteit.<br />
Het vereist eveneens betrokkenheid van experts en ontwerpers. Het vraagt<br />
ook betrokken overheden, die randvoorwaarden stellen, regie voeren en de<br />
strategie uitstippelen. Die betrokkenheid leidt tot de gewenste dialoog, vindt<br />
Elbert van der Linden. “Wij geven in Gelderland, als het gaat om de ruimtelijke<br />
kwaliteit, de voorkeur aan de zachte hand omdat je daar op termijn meer mee<br />
wint dan met het zonder meer uitvaardigen van directieven. Maar daarnaast<br />
moet je ook stelling durven nemen en de verantwoordelijkheid willen dragen.<br />
Dat betekent dus echt participeren onder het motto van gedeeld bouwmeesterschap”.<br />
Beleving, identiteit, tijd en herkenbaarheid mogen het ruimtelijk<br />
handelen van de mens inspireren en daarmee het palet aan ruimtelijke ontwikkelingen<br />
nader inkleuren.
10x, 100x, 1000x<br />
in gesprek met herman van steenwijk<br />
senior beleidsmedewerker ro in limburg<br />
“Ruimtelijke kwaliteit doet zich op alle schaalniveaus voor”,<br />
zegt Herman van Steenwijk, “en het is van belang dat je met<br />
al die niveaus rekening houdt”. De aanpak van de ruimtelijke<br />
kwaliteit is afhankelijk van het schaalniveau en dat moet<br />
in beeld worden gehouden. Ontwikkelingen op het lokale<br />
niveau komen veruit het vaakst voor. Je zou hier kunnen<br />
spreken van ‘1000x’, ten opzichte van ‘100x’ op het regionale<br />
en ‘10x’ op het strategische niveau.<br />
“Vergis je niet”, aldus Van Steenwijk”, “als je praat over kleine projecten en je<br />
zegt daar wat makkelijker tegen ‘laten we het maar doen’, dan ontstaat juist<br />
door de veelheid hiervan al snel het idee van verrommeling als je het niet goed<br />
coördineert. Als je samen geen goed totaalbeeld hebt, zal je in regionaal verband<br />
wel eens spijt kunnen krijgen van al die losse stukjes”.<br />
Aantal Schaal Strategie Voorbeeld<br />
10 x strategisch/ boven-regionaal ontwerpopgave ‘nieuw landschap’<br />
100 x Tactisch/ regionaal<br />
1000 x operationeel/ lokaal<br />
deels generiek beleid/ deels<br />
ontwerpopgave. Ook integrale<br />
‘gebiedsontwikkeling’<br />
inpassen op basis van generiek<br />
beleid provincie, gemeente,<br />
landschapvisie<br />
expeditie mooi 79<br />
nationale windmolenparken,<br />
nieuwe rijksweg, deltawerken<br />
ontwikkeling regionaal<br />
bedrijventerrein<br />
reclameborden, paar woningen bij<br />
kern, solitaire windmolen.
80 expeditie mooi<br />
Van Steenwijk formuleert het kernachtig: “als je een keuze maakt op lokaal<br />
niveau, dan moet je je realiseren dat dit ook onderdeel is van een regionaal<br />
niveau. Daaruit volgt dan weer dat je ook over kleine zaken goede regionale<br />
afspraken moet maken”.<br />
Hij pleit dan ook voor dit soort zaken een goede regierol van de provincie. Het is<br />
daarbij van belang dat er op gemeentelijk en provinciaal niveau gezamenlijk een<br />
goed beeld is van de vereiste ruimtelijke kwaliteit.<br />
Ter illustratie geeft hij het voorbeeld van een autosnelweg, waar enkele gemeenten<br />
wel voor reclameborden langs de weg zouden kunnen kiezen en andere niet.<br />
Voor de automobilist op die weg maakt het niet uit dat er plekken zijn zonder.<br />
Hij ziet de weg niet per gemeente, maar als geheel – en dus als rommelig.<br />
Provinciaal kwaliteitsbeleid moet zich daarom ook richten op veel voorkomende<br />
kleine verschijnselen, zoals nieuwe dorpsranden, kamperen-bij-de-boer, vrijkomende<br />
agrarische bedrijven, enzovoorts.<br />
Als het regionale gebiedskenmerken raakt, moet ook zoiets als kamperen-bijde-boer<br />
onderwerp kunnen zijn van provinciaal beleid. Dat kan via subsidiëring,<br />
maar ook in planbegeleiding of samenwerking met gemeenten en regelgeving.<br />
“Natuurlijk gaat het om de waarde van het kleine”, zegt Van Steenwijk. Hij kan<br />
zich zeker vinden in de spreuk ‘wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd’.<br />
“Maar het kleine overstijgt zichzelf nog eens door de invloed die het heeft op<br />
het grote geheel”.<br />
De ruimtelijke afweging van de meeste kleinschalige ontwikkelingen op het<br />
lokale niveau vindt veelal plaats door de gemeente. In het kader van de nWRO<br />
is deze rol nog belangrijker geworden omdat de goedkeuringsbevoegdheid van<br />
de provincie bij bestemmingsplannen is afgeschaft. De provincie zal zich steeds<br />
meer concentreren op de zgn. ‘provinciale belangen’ en daarmee een groot<br />
aantal lokale belangen aan gemeenten overdragen.<br />
Om ruimtelijke kwaliteit te borgen zal bij ruimtelijke ontwikkelingen op het<br />
lokale niveau, evenals bij grootschaliger ontwikkelingen, rekening gehouden<br />
moeten worden met 3 elementen:<br />
• Locatie in het landschap (landschappelijk niveau)<br />
• Programma, volume en omvang (stedenbouwkundig niveau)<br />
• Vormgeving en materialisatie (architectonisch niveau)<br />
Bij onvoldoende ruimtelijke kwaliteit of verrommeling is er onvoldoende
expeditie mooi 81<br />
aandacht geschonken aan een of meerdere van deze elementen. Waar dit<br />
voorkomt leert de praktijk dat bij de afweging door gemeenten vaak een aantal<br />
knelpunten te benoemen is dat hiermee verband houdt:<br />
Het voorkomen vanuit de lokale politiek gesteunde eigendomsplanologie. Dit<br />
is vooral eigen aan het lokale schaalniveau omdat de gemeente het dichtst bij<br />
de burger staat. De locatie is dan op voorhand een gegeven omdat dit de enige<br />
plek is waar een initiatiefnemer wil ontwikkelen. Alternatieve locaties worden<br />
niet bekeken. Daarnaast wordt het landschappelijk niveau soms onvoldoende<br />
ingevuld omdat de plangrens stopt bij de gemeentegrens, terwijl er voor een<br />
goede locatiekeuze in het landschap er verder gekeken moet worden dan de<br />
gemeentegrens.<br />
Vooral kleinere gemeenten hebben vaak onvoldoende kennis in huis en vaak<br />
niet de tijd een gedegen ruimtelijke afweging te maken. De RO-ambtenaar is<br />
vaak geen ervaren planoloog maar heeft veelal een bestuurskundige-juridische<br />
achtergrond, waarbij men meer gericht is op het proces (afhandelen van de<br />
aanvraag) in plaats van de inhoud. De inhoud wordt overwegend aangeleverd<br />
door adviesbureaus.
82 expeditie mooi<br />
Een beperkt aantal adviesbureaus maakt het gros van de ruimtelijke plannen<br />
voor gemeenten waarbij vaak vooral financiële overwegingen en minder de<br />
kwaliteit een rol spelen bij de keuze van het bureau. Daarnaast worden bureaus<br />
vaak pas ingeschakeld als de hoofdkeuzen (locatie) al gemaakt is.<br />
Vooral de landelijke gemeenten vullen het stedenbouwkundige niveau onvoldoende<br />
in, waardoor een toetsingskader ontbreekt voor de wenselijkheid van<br />
zich aandiende ontwikkelingen. Landelijk wordt onderkend dat bezuinigingen<br />
hier debet aan zijn.<br />
Het is de uitdaging voor provincies om in het licht van de nWRO met de<br />
gemeenten tot een gezamenlijk gedragen kwaliteitsbeleid te komen. Samen<br />
kwaliteiten benoemen, bijvoorbeeld door het opstellen van een regionale<br />
landschapvisie, en op basis daarvan kiezen voor behoud en ontwikkeling op het<br />
lokale niveau is hiervan een goed voorbeeld.<br />
ordening<br />
in gesprek met jan de haan<br />
beleidsmedewerker provincie gelderland<br />
Van oudsher is ordening de thuishaven van het provinciale<br />
ruimtelijk beleid, stelt Jan de Haan van de provincie<br />
Gelderland.
Hij vindt dat bezien vanuit ruimtelijke kwaliteit dat ook zo moet blijven. Ordening<br />
is het toekennen van functies aan gebieden, het verdelen van programma’s, het<br />
beschermen van bepaalde gebieden (al dan niet met ‘rode lijnen’ of een verordening).<br />
Het is ook een goed startpunt bij het ontwikkelen van ruimtelijke kwaliteit,<br />
met name bij het plannen van locaties.<br />
Ruimtelijke kwaliteit vereist dat het regiem voor locaties gekozen wordt vanuit<br />
gebiedskenmerken. Dus niet alleen vanuit abstracte functionele argumenten,<br />
zoals in klassiek concentratiebeleid, dat opgaven toedeelt aan stedelijke kernen<br />
zonder te letten op de kwaliteiten in en rond die kernen.<br />
Bij de beleidsmatige beoordeling van locatiekeuzes gaat het om twee vragen:<br />
• Past de ontwikkeling bij de kenmerken van het gebied?<br />
• Past de ontwikkeling binnen het ‘laadvermogen’ van een locatie?<br />
expeditie mooi 8 3<br />
Dit zijn vragen op het niveau van ruimtelijke ordening. Vervolgens is het zaak<br />
om bij inrichting en vormgeving goed rekenschap te nemen van de gebiedskenmerken.<br />
Inrichting en vormgeving zijn essentieel voor de kwaliteit van het<br />
eindresultaat, maar ze kunnen niet altijd alles ‘goedmaken’. Soms noodzaken de<br />
gebiedskenmerken en het ‘laadvermogen’ van een locatie tot een heroverweging.<br />
En je moet voortdurend om je heen blijven kijken, zegt Jan de Haan, zodat je kunt<br />
reageren op wijzigingen. “Het is een continu proces. Wij zijn gewend om in stappen<br />
te denken, maar zie het maar meer als een wandeling, waarin je al lopende<br />
voort om je heen kijkt en telkens opnieuw naar de kenmerken kijkt.”<br />
Keuzes in de ordening (het toekennen van functies aan gebieden) hebben een<br />
zelfstandig belang voor ruimtelijke kwaliteit.<br />
De ordeningsrol van provincies blijft essentieel. Kunst is ten eerste om die<br />
ordening mede vanuit gebiedskenmerken te bepalen en ten tweede om je niet te<br />
beperken tot ordeningsvragen, maar open te staan voor een dynamische wisselwerking<br />
tussen ordening, inrichting en vormgeving.<br />
Jan de Haan kijkt met plezier terug op zijn ervaringen met <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong>. “Het<br />
verbreedde mijn horizon. Het is zo dat je in bepaalde gebieden vaak dezelfde<br />
mensen tegenkomt, maar door <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong> kwam ik in aanraking met mensen<br />
uit andere gebieden en dat heeft mijn kijk verbreed. De gesprekken met anderen<br />
zijn verfrissend en helpen om een goed inzicht te krijgen. Ik gebruik ze nog<br />
steeds. ”
84 expeditie mooi<br />
schakelen<br />
tussen niveaus<br />
in gesprek met bart de vries<br />
beleidsmedewerker provincie overijssel<br />
“Bij beslissingstrajecten over projecten die betrekking hebben op<br />
de ruimtelijke kwaliteit gaat het meestal van abstract naar concreet.<br />
En het is me opgevallen dat men na verloop van tijd je soms bij<br />
beslissingen komt, waarvan je denkt dat die al eerder aan de orde<br />
hadden mogen komen, of je ziet al genomen besluiten die nog wel<br />
eens opnieuw wilt bekijken”. Bart de Vries, beleidsmedewerker<br />
van <strong>Overijssel</strong> is er stellig over. Uit pragmatisch oogpunt vereist<br />
ruimtelijke kwaliteit schakelen tussen de verschillende niveaus.<br />
Het volgtijdelijk en geïsoleerd aanpakken van de niveaus locatie, inrichting<br />
en vormgeving leidt niet tot optimale kwaliteit.<br />
Het schakelen stelt eisen aan de opzet van het besluitvormingsproces: geen<br />
‘eenrichtingsfuik’ van grof naar fijn. Maar juist verbanden tussen de niveaus<br />
organiseren. Men moet zorgen dat argumenten uit ieder van de niveaus in elke<br />
fase mee kunnen tellen.<br />
Als tijdens de uitwerking blijkt dat de gewenste kwaliteit van inrichting en<br />
vormgeving niet haalbaar is moet heroverweging van de locatiekeuze en/of het<br />
programma mogelijk zijn. De Vries benadrukt dat het geen verplichting moet<br />
zijn om telkens naar eerdere besluiten te kijken, “maar je moet de mogelijkheid<br />
wel inbouwen dat je de vraag kan stellen of we nog wel met z’n allen op de<br />
goede weg zijn”. Een belangrijke vraag die telkens gesteld moet worden is waar
expeditie mooi 85<br />
doen we het ook al weer voor. “Het moet ook verdedigbaar zijn”, aldus De Vries.<br />
Hij wijst op het dilemma dat terugkomen op een besluit gezien kan worden als<br />
gebrek aan besluitvaardigheid, iets wat de overheid toch al vaak voor de voeten<br />
wordt geworpen. “Maar daarom mag je die verantwoordelijkheid niet ontlopen”.<br />
Hoe vroeger in het proces, hoe gemakkelijker dit is. Daarom zouden provincies<br />
ook vroeg in ontwikkelprocessen betrokkenheid moeten tonen.<br />
Het vertrouwde schema (provincie – locatie; gemeente – inrichting; private<br />
partijen – vormgeving) heeft nog niet afgedaan. Maar provincies kunnen zich<br />
niet tot het niveau van ordening/ locatiekeuze<br />
beperken. Ze moeten ook betrokkenheid leveren<br />
in de fasen van inrichting, vormgeving (en beheer).<br />
<strong>Provincie</strong>s hebben op die niveaus een eigen natuurlijke<br />
inbreng, vanuit de bovenlokale ordening en de<br />
bovenlokale gebiedskenmerken.<br />
Het schakelen stelt ook eisen aan de samenwerking<br />
tussen partijen: ruimtelijke kwaliteit kan tot<br />
stand komen vanuit diverse publieke en publiekprivate<br />
rolverdelingen. Zolang die taakverdeling<br />
over en weer maar geen uitsluitend effect heeft. In<br />
iedere fase moeten alle partners elkaars invalshoeken<br />
toelaten. In verschillende fasen kunnen andere<br />
partners het voortouw hebben, maar alle partners<br />
moeten openstaan voor argumentatie vanuit alle<br />
niveaus. De Vries heeft door <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong> de<br />
gelegenheid gehad om “met de ogen van anderen”<br />
naar projecten te kijken. Hem is ook de betrokkenheid opgevallen, waarbij<br />
ook in procedurele kwesties met een onverwachte creativiteit wordt gewerkt.<br />
Hij waarschuwt nog wel dat je een reële kijk moet houden. “Soms worden er<br />
verbanden gesuggereerd die er toch niet zijn en gaat het niet om een ruimtelijke<br />
opgave, maar gewoon om een functionele betekenis. Dat voorkom je door grip<br />
te blijven houden op de hele materie en goed te kunnen schakelen tussen de<br />
verschillende niveaus. ”
86 expeditie mooi<br />
berekenen van<br />
ruimtelijke<br />
kwaliteit<br />
in gesprek met piet goossen<br />
beleidsmedewerker ruimtelijke ordening,<br />
provincie zeeland<br />
“Ruimtelijke kwaliteit vereist het zelfbewust opeisen van de<br />
legitimiteit van zo op het eerste gezicht nietkwantificeerbare<br />
wegingsfactoren. Je zult ze voor een zorgvuldige positiebepaling<br />
toch een economische waarde moeten geven.” Aan het woord is Piet<br />
Goossen, beleidsmedewerker Ruimtelijke Ordening in Zeeland.<br />
Ruimtelijke kwaliteit is niet zo eenvoudig te tellen. De essenties van gebiedskenmerken,<br />
identiteit, betekenis en vormgeving komen beter tot uitdrukking via<br />
een verhaal en beeldmateriaal. Ruimtelijke kwaliteit vraagt erom dat het verhaal<br />
en het beeldmateriaal een eigen geldingskracht krijgen toegewezen, die naast<br />
of soms tegenover de uitkomsten van geformaliseerde afwegingstechnieken<br />
staat. “Maar pas op”, zegt Piet Goossen, “die weging kan ook nadelig worden<br />
uitgelegd”. Als je een bepaalde beleving in een financiële waarde uitdrukt, kan<br />
het ook weg worden gestreept tegen een ander onderdeel dat wellicht minder<br />
wenselijk is, maar meer oplevert. Je koopt het dan af”.<br />
Piet Goossen vindt het wel belangrijk om te zorgen voor een goede rol van<br />
ruimtelijke kwaliteit binnen afwegingsmechanismes.
expeditie mooi 87<br />
Dit kan als volgt:<br />
• Neem de doelen van je gebiedstrategie op in de wegingcriteria van de<br />
gehanteerde methodiek.<br />
• Voor alternatieve oplossingen is het van groot belang dat daarin niet alleen<br />
varianten worden meegenomen die louter een functionele invalshoek. Laat<br />
ook varianten ontwikkelen met de gedachte dat ruimtelijke ontwikkelingskansen<br />
bij dragen aan het strategisch concept en vraag je af welke ontwerpprincipes<br />
bij het gebied passen. Zorg dat deze ontwikkelde varianten ook<br />
meedraaien in de afwegingsmethode.<br />
• Kwantificeer als het even kan de aspecten van ruimtelijke kwaliteit en laat<br />
die meetellen in de afweging. Doe dat ook met (inter)subjectieve beoordelingen<br />
via expertpanels en/of gebruikersenquêtes en durf de effecten<br />
van kwaliteit in geld uit te drukken. Laat ook een taxatie opstellen van de<br />
potentiële waardeontwikkeling van grond en opstallen bij de verschillende<br />
onderzoeksvarianten.
88 expeditie mooi<br />
Strategisch concept/ Gebiedsvisie<br />
Ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij een leidend idee voor een gebied: een strate-<br />
gisch concept. Een concept dat het wezen van het gebied uitdrukt en inspireert<br />
tot het benutten van de kenmerkende kwaliteiten. Zo’n richtinggevend concept<br />
is onmisbaar voor ruimtelijk kwaliteit. “We hebben gemerkt”, zegt Piet Goossen,<br />
“dat als het goed in beeld brengt, je de halve wereld wint. Daar kan niets<br />
tegenop”.<br />
Een concept is goed als het:<br />
• de complexiteit van het gebied vat in een herkenbaar beeld (eenvoudig),<br />
• de werkelijke kenmerken van het gebied goed representeert (geloofwaardig),<br />
• als vanzelf leidt tot heldere doelen en beoordelingscriteria (doelgericht),<br />
• inspireert tot betrokkenheid en actie (motiverend).<br />
Goossen ziet een meerwaarde in <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong> doordat men bewust probeert de<br />
ruimtelijke ordening op een hoger niveau te krijgen. Hij wijst er op dat meestal<br />
ruimtelijke kwaliteit pas naar voren komt als we iets niet mooi vinden. “En dan is<br />
het eigenlijk te laat.”<br />
“We storen ons aan bedrijventerreinen langs de snelwegen, de indeling van<br />
recreatiegebieden, een lelijk opgezette wijk – en dat is altijd achteraf.”<br />
Hij pleit er voor om eerder mee bezig te zijn en je dan al af te vragen of het<br />
naast het economische en functionele, ook op het gebied van ruimtelijke<br />
kwaliteit iets oplevert. “Kun je er trots op zijn voor de komende jaren.”<br />
Goossen wil ook graag een verdere ontwikkeling zien “in theoretische zin”.<br />
“De indruk is nu dat er niet zo veel theoretische grondslag is. Het wordt meer<br />
emotioneel gevoed. De term ‘<strong>Mooi</strong> Nederland’ is ontstaan vanuit de gedachte<br />
dat we het allemaal mooi moeten maken. En het gaat echter niet alleen om de<br />
mooie plaatjes. Ruimtelijke kwaliteit gaat verder.”
expeditie mooi 89<br />
kunst als<br />
inspiratiebron én<br />
toetssteen<br />
in gesprek met carola berkelaar<br />
beleidsmedewerker provincie utrecht<br />
Kunst en cultuur worden regelmatig ingezet bij het bevorderen van<br />
ruimtelijke kwaliteit. Kunst biedt een bijzondere toegang tot de<br />
waarden die leven in een bepaald gebied. En wat Carola Berkelaar uit<br />
Utrecht aan gaat moeten kunst en cultuur niet regelmatig, maar áltijd<br />
worden ingezet.<br />
Uit de ervaringen van ruimtelijke ordening met kunst en cultuur<br />
blijkt dat iedereen daar wel iets mee heeft gedaan of doet.<br />
Een voorbeeld dat haar is opgevallen tijdens de expeditie is de<br />
Identiteitsfabriek, wat een soort virtuele denkfabriek is over<br />
ruimtelijke kwaliteit in een bepaald gebied. De fabriek kan ook<br />
een fysieke vorm krijgen in diverse gebouwen of op een vaste<br />
plek.<br />
De provincie kan vanuit kunst en cultuur zelf agenderen wat<br />
ruimtelijke kwaliteit in een bepaald gebied is, daarmee kan een<br />
nieuwe betekenislaag worden toegevoegd aan het gebied. De<br />
afweging om kunst en cultuur in te zetten in het proces en in<br />
de uitvoering zou een automatische keuze moeten zijn, zegt ze.<br />
“De afweging om kunst en cultuur daadwerkelijk in te zetten<br />
moet voortkomen uit de definitie van ruimtelijke kwaliteit en<br />
het doel wat je wilt behalen.”
90 expeditie mooi<br />
Gemengde ontwerpteams zijn daarbij noodzakelijk, waarin kunstenaars in het<br />
hele ontwerpproces meewerken met alle disciplines en daarin met inspirerende<br />
nieuwe brillen naar het gebied laat kijken.<br />
Kunstzinnige en culturele activiteiten kunnen de identiteit van een gebied naar<br />
voren halen. Vaak door een participatieve werkvorm. Kunstenaars hebben zich<br />
gespecialiseerd in het ontdekken, formuleren en verbeelden van de achterliggende<br />
ziel van dingen, verschijnselen en de gebieden.<br />
De kunst kan met een los object kwaliteit toevoegen. “Natuurlijk”, zo zegt Carola<br />
Berkelaar, “bestaat het gevaar dat het blijft steken in ‘opleuken’. Maar het kan<br />
ook betekenisvolle toevoegingen geven aan bestaande gebiedskwaliteiten.<br />
Kunst kan ook tegenwicht bieden aan onaantrekkelijke elementen. Zo kan een<br />
kunstige hoogspanningsmast zomaar weer mooi worden”.<br />
Bij een minder goede positie van de kunst en cultuur in het gebiedsproces kan<br />
de kunst als impuls in werkprocessen worden gebruikt. Door middel van kunstfoto’s,<br />
tekeningen (ook cartoons) worden nieuwe perspectieven in de discussie<br />
gebracht als middel om een spiegel voor te houden en om gebaande paden te<br />
kunnen verlaten.<br />
Ook kan de kunst een uitingsvorm zijn van onderliggende emoties voor mensen,<br />
zoals het in creatieve vorm ten grave dragen van het oude voor het creëren van<br />
het nieuwe.<br />
Bij al deze vormen van inbreng van de kunst en cultuur in het gebiedsproces is<br />
kunst de toetssteen van de bestaande ideeën, platgetreden paden en conflicterende<br />
belangen. Beeldend verduidelijkt Carola dat door de kunst als een eigen<br />
spoor mee te integreren in het proces nieuwe perspectieven worden geopend.<br />
Door deze te laten opkleuren gaan de papieren tijgers leven en kunnen worden<br />
getransformeerd tot prachtige pauwen. “De veelkleurigheid van het gebied<br />
is samengebracht tot een voor iedereen te beoordelen beeld of voorstelling,<br />
waardoor een nieuw standpunt kan worden ingenomen of bepaald.”<br />
Ze zou graag zien dat in de toekomst nog meer expliciet de kunst als inspiratiebron<br />
wordt gebruikt. ”Benadruk het ‘out of the box-denken’, het met een andere<br />
bril kijken.”
expeditie mooi 91<br />
infrastructuur<br />
in gesprek met letitia van der merwe<br />
beleidsmedewerker van de provincie drenthe<br />
Ruimtelijke kwaliteit is gebaat bij het bewust ontwerpen van<br />
infrastructuur, van snelweg tot fietspad, van looproute tot provinciale<br />
weg. “Het lijkt misschien niet het allerbelangrijkste”, zegt Letitia van<br />
der Merwe van Drenthe, “maar de invloed van de infrastructuur op<br />
het geheel is groot”.<br />
Van der Merwe is aan twee laatste expedities aangehaakt, toen ze bij de provincie<br />
ging werken. Zij vindt, ook al heeft ze maar een deel meegemaakt, het een<br />
leerzaam project.<br />
In <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong> zijn vier hoofdvormen aan de orde gekomen die<br />
de relatie tussen infrastructuur en omgeving vorm geven. Zoals<br />
hier eerder is beschreven, lopen die uiteen van afscheiden of zelfs<br />
verstoppen tot onderdeel van het panorama, landelijk en stedelijk.<br />
In Nederland is lang bepaald door het negeren van de infrastructuur.<br />
Met ruimtelijke kwaliteit kan je verder te gaan door het<br />
verbinden van de infrastructuur met ruimtelijke kwaliteiten en het<br />
onderwerp te laten zijn van beleving.<br />
Als we met Letitia van der Merwe praten over het bovenstaande<br />
maakt ze ook duidelijk dat ze nog niet tot in detail kan en wil oordelen<br />
over de waarde van dit onderdeel van de verkenningstocht naar<br />
de ruimtelijke kwaliteit in Nederland omdat ze pas op het eind zich<br />
bij de expeditie heeft aangesloten. Wel hoopt ze op een stimulerend<br />
vervolg. “Dat mag superinspirerend zijn”, zegt ze met een lach.
92 expeditie mooi<br />
goed opdrachtgeverschap<br />
in gesprek met frank van der steen<br />
adviseur ruimtelijke kwaliteit, regionaal<br />
ontwerpen en landschap van de provincie<br />
noord-brabant<br />
Realiseren van ruimtelijke kwaliteit begint bij<br />
goed opdrachtgeverschap, zegt Frank van der<br />
Steen, beleidsmedewerker van de provincie<br />
NoordBrabant. “Goed opdrachtgeverschap is niet<br />
alleen een taak van de provincie, maar iets dat<br />
je samen met andere partijen moet doen”. Ook<br />
partijen als waterschappen, terreinbeherende<br />
instanties en gemeenten spelen namelijk een<br />
belangrijke rol bij de realisering van ruimtelijke<br />
kwaliteit.<br />
“De provincie is ook daarin een soort regisseur, waarbij<br />
je je wel dient af te vragen wát je wilt regisseren”, zegt<br />
de Brabantse beleidsmedewerker. “Als hoeder van de<br />
provinciale kwaliteit zal je naar de betrokken partijen zal je goed duidelijk<br />
moeten maken dat je er samen voor staat. En dat betekent geld, menskracht en<br />
instrumentarium.”<br />
Als goed opdrachtgever van projecten voor de realisatie van ruimtelijke kwaliteit<br />
zal de provincie de provinciale of regionale opgave moeten herkennen en<br />
daarvoor het gewenste ambitieniveau dienen te bepalen. Het is cruciaal om de
expeditie mooi 9 3<br />
juiste partijen aan tafel te krijgen. Die partijen moet je vroegtijdig in het proces<br />
betrekken. Zo kan je goede ideeën verzamelen voor het aanscherpen van de<br />
opdracht en kan je de kwaliteiten van de afzonderlijke partijen optimaal inzetten<br />
bij de opdrachtformulering voor het bepalen van het programma van eisen en<br />
het analyseren van de opgave. “Een bevlogen gedeputeerde als vaandeldrager,<br />
die standvastig is als een rots”, zegt Van der Steen, is eveneens van het grootste<br />
belang”. Hij voegt er aan toe dat het samenspel van zo’n bestuurder met een<br />
ambtelijke projectleider bepalend is voor een succesvol verloop van het project.<br />
“Het zijn twee handen op één buik.”<br />
De samenwerking moet gebaseerd zijn op een gezamenlijke sense of urgency en<br />
onderling vertrouwen. Het gaat daarbij ook om betrokkenheid en commitment.<br />
Een belangrijk aspect is dat kwaliteit een onderdeel moet zijn van het programma<br />
van eisen. Verder is het van belang dat de provincie de ruimte creëert voor<br />
een excellent ontwerp. Via het integrerende en verbeeldende vermogen van het<br />
ruimtelijk ontwerp komt de verwerkelijking van ruimtelijke kwaliteit dichterbij.<br />
Ten slotte is het kunnen organiseren van een helder proces een andere belangrijke<br />
conditie waaraan de provincie moet voldoen. De ruimtelijke kwaliteit moet<br />
geborgd zijn door het inschakelen van professionele ontwerpers en het organiseren<br />
van interactieve multidisciplinaire ontwerpateliers. Werken aan ruimtelijke<br />
kwaliteit is integraal, interactief en multidisciplinair. Procesvereisten die horen<br />
bij goed provinciaal opdrachtgeverschap.<br />
Goed en professioneel opdrachtgeverschap doorgeven aan andere partijen zoals<br />
gemeenten vraagt van de provincie een stimulerende en inspirerende rol. Dat<br />
kan bijvoorbeeld door goede voorbeelden aan te reiken van gerealiseerde projecten<br />
met een goede kwaliteit. Maar dat kan ook door duidelijk te maken welke<br />
condities het realiseren van ruimtelijke kwaliteit binnen handbereik brengen.<br />
“Je moet bijeenkomsten organiseren waarin je nadrukkelijk dat opdrachtgeverschap<br />
als centraal thema neerzet”, aldus Van der Steen.<br />
Hij zegt dat <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong> een welkome en verrijkende ervaring is geweest die<br />
zijn begrip van de materie verder heeft verbreed en voor de nodige houvast<br />
heeft gezorgd. “Ik ben ook betrokken bij ‘<strong>Mooi</strong> Brabant’ en ik heb de uitkomsten<br />
van de discussies, de notities en dergelijke van <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong> goed kunnen<br />
gebruiken in de gesprekken die ik in dit project over heb.”
94 expeditie mooi<br />
wie is wie<br />
Comité van aanbeveling<br />
Blank, Hilde, Adviesbureau BVR, directeur<br />
Boxtel, Elma van, ZUS [Zones Urbaines Sensibles]<br />
Krol, Bart, <strong>Provincie</strong> Utrecht, gedeputeerde ruimtelijke ordening, stedelijke<br />
vernieuwing en landelijk gebied<br />
Leeflang, Hans, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, directeur Strategie,<br />
Kennis en Coördinatie, voorzitter van de EO Wijersstichting<br />
Stigter, Edward, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening<br />
en Milieu, programmadirecteur <strong>Mooi</strong> Nederland<br />
Verdaas, Co, <strong>Provincie</strong> Gelderland, gedeputeerde ruimtelijke ordening,<br />
voorzitter comité<br />
Waveren, Harry van, <strong>Provincie</strong> Gelderland, gedeputeerde ruimtelijke<br />
ontwikkeling en cultuur<br />
Zeeuw, Friso de, TU Delft, praktijkhoogleraar gebiedsontwikkeling<br />
Deelnemers <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong><br />
Berkelaar, Carola, <strong>Provincie</strong> Utrecht, ontwerp landschap<br />
(kerngroeplid <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong>)<br />
Brouwer, Jan Simon, <strong>Provincie</strong> Noord-Holland, beleidsadviseur natuur,<br />
recreatie en landschap<br />
Dijk, Saskia van, Drents Plateau, adviseur ruimtelijke kwaliteit<br />
Dumont, Riet, <strong>Provincie</strong> Gelderland, senior-adviseur landelijk gebied<br />
Firet, Marianne, <strong>Provincie</strong> Gelderland, adviseur ruimtelijke kwaliteit<br />
Goossen, Piet, <strong>Provincie</strong> Zeeland, senior-beleidsmedewerker ruimtelijke ordening<br />
Graaff, Eveline de, IPO, senior-adviseur<br />
Haan, Jan de, <strong>Provincie</strong> Gelderland, projectleider
Heeren, Ton, IPO, adviseur ruimtelijke ontwikkeling<br />
Klinker,Hero, <strong>Provincie</strong> <strong>Overijssel</strong>, beleidsmedewerker Cultuur<br />
(kerngroeplid <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong>)<br />
Kloosterziel, Hilde, <strong>Provincie</strong> Fryslân, adviseur landschap<br />
Laar, Ton van, <strong>Provincie</strong> Noord-Holland, Coördinator ruimtelijke kwaliteit<br />
(kerngroeplid <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong>)<br />
Lahaye, Hugo, <strong>Provincie</strong> Limburg, rayonplanoloog<br />
Linden, Elbert van der, Programmamanager Ruimtelijke Kwaliteit (kerngroeplid<br />
<strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong>)<br />
Merwe, Letitia van der, <strong>Provincie</strong> Drenthe, beleidscoördinator ruimtelijke<br />
kwaliteit<br />
Müller, Monique, <strong>Provincie</strong> <strong>Overijssel</strong>, programmaleider ruimtelijke kwaliteit<br />
Naus, Floor, <strong>Provincie</strong> Noord-Brabant, stedenbouwkundige<br />
Ramaker, Margreet, <strong>Provincie</strong> Flevoland, beleidsmedewerker cultuurhistorie<br />
Schutte, Wendy, <strong>Provincie</strong> Drenthe, beleidsmedewerker cultuur<br />
Spiertz, Hanneke, <strong>Provincie</strong> <strong>Overijssel</strong>, stedenbouwkundige<br />
Steen, Frank van der, <strong>Provincie</strong> Noord-Brabant, landschapsarchitect<br />
Steenwijk, Herman van, <strong>Provincie</strong> Limburg, Senior-adviseur ruimtelijke ordening<br />
(kerngroeplid <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong>)<br />
Vreugdenhil, Vera, <strong>Provincie</strong> Flevoland, coördinator ruimtelijke kwaliteit<br />
Vries, Bart de, <strong>Provincie</strong> <strong>Overijssel</strong>, beleidsmedewerker<br />
Vries, Catrien de, <strong>Provincie</strong> Fryslân, programmamanager ruimtelijke kwaliteit<br />
Woerkom, Mathieu van, <strong>Provincie</strong> Zeeland, beleidsmedewerker cultuurhistorie<br />
Wolf, Aty de, <strong>Provincie</strong> Zuid-Holland, beleidsmedewerker cultuurhistorie<br />
(kerngroeplid <strong>Expeditie</strong> <strong>Mooi</strong>)<br />
<strong>Expeditie</strong>leiding<br />
Baas, Jan Herman de, de Baas Management.nl, expeditieleiding<br />
Jorna, Frans, Lysias Advies, expeditieleiding<br />
Piatkowska, Marta, Lysias Advies, projectondersteuning<br />
expeditie mooi 9 5
96 expeditie mooi<br />
Colofon<br />
Uitgever:<br />
IPO<br />
Afbeelding omslag:<br />
Johan van den Tol namens Lysias Advies BV<br />
Tekstbijdragen:<br />
Jan Herman de Baas, Frans Jorna, deelnemers expeditie<br />
Samenstelling deel 1 & 2:<br />
Jan Herman de Baas, Frans Jorna<br />
Redactie en interviews:<br />
Frans Collignon<br />
Grafische vormgeving en druk:<br />
Thoben Offset Nijmegen BV<br />
Illustraties:<br />
tekeningen – John Körver,<br />
foto gedeputeerde Krol – Petra van Schaik<br />
foto gedeputeerde Van Waveren – Anda van Riet<br />
overige foto’s uit privébezit van expeditiegangers<br />
ISBN/NUR: …/945<br />
© IPO<br />
Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand<br />
of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopie,<br />
opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.