Samenvatting - Milieurapport Vlaanderen MIRA
Samenvatting - Milieurapport Vlaanderen MIRA
Samenvatting - Milieurapport Vlaanderen MIRA
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:48 Pagina 9<br />
<strong>Samenvatting</strong><br />
Marleen Van Steertegem, projectleider, mira-vmm<br />
1 Inleiding<br />
Situering<br />
Een goed beleid vraagt goede informatie. Sinds 1993 werkt <strong>Vlaanderen</strong> aan<br />
de uitbouw van zijn milieurapportering. Het resultaat van de inspanningen<br />
is zichtbaar in de Milieu- en natuurrapporten (mira) die met regelmaat<br />
verschijnen.<br />
De opdracht die de wetgever aan mira gegeven heeft, is drieledig:<br />
• een beschrijving, analyse en evaluatie van de bestaande toestand van<br />
het milieu;<br />
• een beschrijving, analyse en evaluatie van het tot dan toe gevoerde<br />
milieubeleid;<br />
• een beschrijving van de verwachte ontwikkelingen van het milieu bij<br />
ongewijzigd en bij gewijzigd beleid volgens een aantal relevant geachte<br />
scenario’s.<br />
Met het scenariorapport mira-s 2000 is invulling gegeven aan de opdracht<br />
van toekomstverkenning. Het rapport bevat een beschrijving van de<br />
milieutoestand in <strong>Vlaanderen</strong> in het verleden, het heden en de toekomst.<br />
De informatie in mira-s 2000 moet dienen als wetenschappelijke onderbouwing<br />
van het volgende milieubeleidsplan mina-plan 3 (2002-2006).<br />
Verstoringsketen als analysekader<br />
Milieuproblemen zijn complex. Zoals in de vorige mira-rapporten wordt<br />
als analysekader de milieuverstoringsketen of de zogenaamde dpsir-keten<br />
(‘driving forces-pressure-state-impact-response’) gebruikt. Hierbij worden<br />
de milieuverstoringen geanalyseerd vanaf hun ontstaan bij de maatschap-<br />
9
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:48 Pagina 10<br />
10 | Mira-S 2000: scenario’s<br />
pelijke activiteiten tot de gevolgen voor de menselijke gezondheid, de<br />
natuur en de economie. De structuur van het rapport volgt de logica van<br />
deze oorzaak-gevolgketen. Na een inleiding en een algemene situering van<br />
het Vlaamse milieubeleid, volgt het deel Maatschappelijke ontwikkelingen<br />
en activiteiten, met een uitgebreide analyse van vier belangrijke sectoren:<br />
bevolking, industrie, landbouw en verkeer & vervoer. Voor de beschrijving<br />
van de milieutoestand is gekozen voor de themabenadering. Hierdoor is<br />
tevens de link gelegd naar de jaarlijkse themarapporten (mira-t). Het laatste<br />
deel van het rapport beschrijft de gevolgen van de milieuverstoringen<br />
voor de mens, de natuur en de economie.<br />
Scenario’s en modellen<br />
Toekomstverkenningen gebeuren het best aan de hand van scenario’s.<br />
Scenario’s zijn geen toekomstvoorspellingen, maar schetsen mogelijke<br />
toekomstbeelden. mira-s 2000 onderscheidt drie milieubeleidsscenario’s:<br />
bau-, bauplus- en do-scenario. De tijdshorizon is vastgelegd op 2010. Het<br />
bau-scenario (‘business as usual’) houdt rekening met het vastgelegde<br />
milieubeleid (vanaf 1990). Het bau+-scenario onderzoekt de effecten van<br />
extra maatregelen bij de vier onderzochte sectoren (daarom het plusteken).<br />
Dit zijn voornamelijk technologische maatregelen zoals bijv. waterbesparende<br />
technieken in de industrie of emissie-arme stallen in de landbouw.<br />
In het do-scenario (duurzaamheidsscenario) wordt nog een (grote) stap<br />
verder gegaan. Het gaat hier hoofdzakelijk om volumemaatregelen zoals<br />
bijv. de afbouw van de veestapel, de verschuiving van privévervoer naar<br />
openbaar vervoer. Hierbij horen ook de nieuwe concepten van Factor Vier<br />
en Factor Tien die staan voor een verhoging van de efficiëntie van het<br />
energie- en materiaalgebruik met respectievelijk een factor vier of een<br />
factor tien.<br />
De verwachte ontwikkelingen in de sectoren zijn in beeld gebracht in het<br />
autonome scenario (aut). De vergelijking van de resultaten van de verschillende<br />
beleidsscenario’s met de resultaten van het autonome scenario<br />
laat toe om de effecten van vastgelegd en mogelijk toekomstig milieubeleid<br />
te evalueren.<br />
Modellen zijn noodzakelijke instrumenten bij toekomstverkenningen en<br />
variëren van eenvoudige rekenmodellen tot ingewikkelde verspreidingsmodellen.<br />
In mira-2 (1996) is gestart met de uitwerking van beleidsmodellen.<br />
In mira-s 2000 is dit (omvangrijk) proces verdergezet met nieuwe<br />
modellen en aanpassing van oudere modellen. Sommige verstoringsprocessen<br />
zoals bijv. fotochemische verontreiniging of zomersmog, kunnen<br />
reeds vrij volledig (d.i. van emissies tot impact) in modelvorm gegoten<br />
worden. Voor andere thema’s zoals bijv. verdroging ontbreekt nog belangrijke<br />
informatie om zinvol te kunnen modelleren.
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:48 Pagina 11<br />
Doelstellingen en doelafstand<br />
De resultaten van de scenarioanalysen zijn telkens geconfronteerd met de<br />
doelstellingen of normen voor de verschillende milieuthema’s. In functie<br />
van de tijdsperiode zijn drie soorten doelstellingen onderscheiden:<br />
(1) kortetermijndoelstellingen of ktd (tot 2002), (2) middellangetermijndoelstellingen<br />
of mltd (2002 - 2010), en (3) langetermijndoelstellingen of<br />
ltd (vanaf 2010). Sommige ltd kunnen bestempeld worden als duurzaamheidsdoelstellingen<br />
of ecologische doelstellingen. Door de resultaten van<br />
de scenario’s te vergelijken met de doelstellingen, kan de doelafstand<br />
(‘distance to target’) bepaald worden. Om de kloof tussen de toestand en de<br />
doelstelling te dichten of te verkleinen, zijn telkens aanvullende maatregelen<br />
voorgesteld.<br />
2 Ruimer kader voor het Vlaamse milieubeleid<br />
2.1 Ontwikkelingen op wereldvlak<br />
Samenvattting | 11<br />
De maatschappelijke ontwikkelingen en de gevolgen voor het milieu in<br />
<strong>Vlaanderen</strong> kunnen niet los gezien worden van de ontwikkelingen op<br />
wereldvlak. De toename van de wereldbevolking zet zich verder in de<br />
komende decennia. De verwachte groei van de stedelijke bevolking zal leiden<br />
tot moeilijk beheersbare megapolissen die aan de basis liggen van<br />
nieuwe, grootschalige milieuproblemen. Door de groeiende mondialisering<br />
ontstaat een multi-etnische en multiculturele samenleving. De grote ongelijkheid<br />
tussen Noord en Zuid in de ontginning van grondstoffen en de<br />
handel van goederen laat diepe ecologische sporen achter in ontwikkelingslanden.<br />
Terzelfdertijd beletten een gebrek aan voldoende politieke<br />
stabiliteit en bestuurlijke capaciteit in deze landen een gepaste reactie om<br />
tot duurzame ontwikkeling te komen.<br />
Verschillende maatschappelijke trends vragen nadrukkelijke aandacht:<br />
• De transportstromen, zowel over de weg als in de lucht, zijn de laatste<br />
decennia enorm gegroeid. Verkeersdrukte is een constante geworden in<br />
de Europese samenleving. Dit legt een zware druk op milieu en natuur;<br />
• De evolutie van de informatie- en communicatietechnologie (ict) leidt<br />
tot de nieuwe toepassingsdomeinen van telewerken en tele-leren. Leren<br />
op afstand om nieuwe kennis en vaardigheden te verwerven, wordt een<br />
doorlopend proces. De verlaging van de milieudruk door deze ict-toepassingen<br />
is echter minder groot dan aanvankelijk verwacht;<br />
• In West-Europa treedt een stelselmatige verschuiving op van zware<br />
industrie naar industriële processen en producten met een hogere toegevoegde<br />
waarde. De beheersing van de CO2-uitstoot is problematisch en<br />
sectoroverschrijdende initiatieven zijn nodig om de internationale normen<br />
te halen. Daartegenover staat dat het Westerse milieubeleid zal
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:48 Pagina 12<br />
12 | Mira-S 2000: scenario’s<br />
vertragen zowel door de integratie met de voormalige Oostbloklanden als<br />
door de snelle industrialisatie op wereldvlak van de nieuwe industrielanden<br />
(zoals Korea, Taiwan, Mexico) met weinig aandacht voor het milieu;<br />
• Bij de landbouw- en voedingsproductie staat aan de ene kant de intensieve<br />
landbouw die gebruik maakt van genetisch gewijzigde uitgangsproducten<br />
en hoogtechnologische informatie- en observatietechnieken.<br />
Aan de andere kant groeit in Europa de tendens naar een landbouw in<br />
evenwicht met de natuur: de biologische landbouw. Genetische manipulatie<br />
van gewassen of voedingsmiddelen gaat evenwel nog steeds<br />
gepaard met wetenschappelijke onzekerheid over de milieueffecten.<br />
Om de onzekerheden van de (nieuwe) technologische ontwikkelingen in<br />
kaart te brengen en af te wegen, is er behoefte aan methodisch onderzoek<br />
naar de maatschappelijke en ecologische effecten. Dit is het domein van<br />
het Wetenschappelijk en Technologisch Aspectenonderzoek (wta).<br />
2.2 Algemene ontwikkelingen in EU, België en <strong>Vlaanderen</strong><br />
Met een jaarlijkse toename van ongeveer 0,4 % kent de bevolking in<br />
Europa een relatief trage groei. De groei van de bevolking in België en vooral<br />
in <strong>Vlaanderen</strong> ligt onder het Europese gemiddelde. Verwacht wordt dat<br />
de bevolkingsgroei zich in Europa voortzet, maar dat in bepaalde landen<br />
waaronder België, de groei wel vertraagt. De belangrijkste demografische<br />
wijziging in Europa is de verkleining van de huishoudens gekoppeld aan<br />
een toename van hun aantal. Deze gezinsverdunning zal zich in de toekomst<br />
voortzetten, samen met de vergrijzing van de bevolking.<br />
Europa kent de laatste jaren een gematigd positieve economische groei<br />
met een jaarlijkse toename van het bruto geografisch product (bgp) van<br />
ongeveer 2,5 %. België en <strong>Vlaanderen</strong> zijn gekenmerkt door een groei die<br />
boven het Europese gemiddelde ligt. De groeivooruitzichten voor de eu15<br />
en in het bijzonder voor België en <strong>Vlaanderen</strong> zijn positief met een jaarlijkse<br />
groei van 2 à 2,6 %. Kenmerkend voor Europa, België en <strong>Vlaanderen</strong> is de<br />
verdere groei van de diensteneconomie. Zo zal de deelsector toerisme, met<br />
een belangrijke milieu–impact, in West-Europa toenemen met 27 % in de<br />
periode 2000-2010. De vooruitzichten voor de werkloosheidsgraad voor de<br />
eerstvolgende jaren in Europa zijn gunstig. In <strong>Vlaanderen</strong> wordt een daling<br />
verwacht van 12 % in 1998 naar 7,7 % in 2004.<br />
Zowel op Europees, Belgisch als Vlaams niveau wordt met enquêtes gepeild<br />
naar het maatschappelijke milieubesef en milieugedrag van de bevolking.<br />
De laatste 25 jaar is de belangstelling voor milieu bij de Europese<br />
bevolking gegroeid. In België is ongeveer 90 % van de bevolking bezorgd<br />
over de toestand van het milieu en vindt zich daarbij wel vrij goed geïnformeerd.<br />
In <strong>Vlaanderen</strong> werd in een enquête in 1999 milieu als het tweede<br />
grootste maatschappelijk probleem aangeduid. Communicatie op het vlak<br />
van milieu wordt steeds belangrijker.
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:48 Pagina 13<br />
3 Maatschappelijke activiteiten<br />
en ontwikkelingen<br />
3.1 Bevolking<br />
<strong>Vlaanderen</strong> is dichtbevolkt en heeft een hoog welvaartspeil. In 1998 telde<br />
<strong>Vlaanderen</strong> 5,91 miljoen inwoners en naar schatting zal dit aantal in 2010<br />
stijgen tot 6,03 miljoen. De gezinnen worden steeds kleiner (gezinsverdunning)<br />
waardoor hun aantal in de toekomst verder stijgt. De evolutie van de<br />
milieudruk door de Vlaamse bevolking is onderzocht aan de hand van een<br />
aantal scenario’s voor watergebruik, energiegebruik, lozingen van afvalwater<br />
en afvalproductie.<br />
Scenario’s<br />
Het aantal gezinnen bepaalt in belangrijke mate de omvang van de milieudruk.<br />
Uitgaande van de bevolkingsprojectie voor <strong>Vlaanderen</strong> tot 2010 zijn<br />
schattingen gemaakt van het aantal huishoudens, ingedeeld naar 5 huishoudgroottes.<br />
Zoals in mira-2 zijn op basis van de geobserveerde evolutie<br />
twee scenario’s voor huishoudens uitgewerkt, nl. met ‘sterke gezinsverdunning’<br />
en met ‘zwakke gezinsverdunning’. Ook in de toekomst blijft het<br />
aantal gezinnen verder stijgen, maar met kleine verschillen tussen de<br />
2 scenario’s. In 1990 waren er 2,195 miljoen gezinnen in <strong>Vlaanderen</strong> en dit<br />
aantal loopt op tot 2,495 miljoen in het scenario sterke gezinsverdunning<br />
en tot 2,450 miljoen in het scenario zwakke gezinsverdunning (ongeveer<br />
2 % lager). Deze relatief kleine verschillen weerspiegelen zich in de resultaten<br />
van de modelberekeningen voor het water- en energiegebruik. De<br />
huishoudscenario’s zijn aangevuld met inzichten over de evolutie van het<br />
besteedbaar inkomen. Het besteedbaar inkomen van de gezinnen bepaalt<br />
in belangrijke mate de consumptie, inclusief het bezit van bruin-en witgoederen.<br />
Watergebruik<br />
Samenvattting | 13<br />
De scenario’s voor het huishoudelijk watergebruik verschillen in de penetratiegraden<br />
van waterbesparende technologieën (bijv. spaardouchekop,<br />
waterzuinige toiletten) en in het gebruik van hemelwatersystemen (bijv.<br />
voor toiletspoeling en schoonmaak). Figuur 1 toont het drinkwatergebruik<br />
in <strong>Vlaanderen</strong> onder de 4 scenario’s voor de periode 1996-2010. Het bauscenario<br />
voorspelt een lichte daling van het drinkwatergebruik van 241<br />
miljoen m 3 in 1998 naar 221 miljoen m 3 in 2010. Bij een verscherpt beleid<br />
(bau+) kan het drinkwaterverbruik dalen tot 181 miljoen m 3 in 2010. Onder<br />
het do-scenario gebruiken de huishoudens nog slechts 130 miljoen m 3 .<br />
De sterke dalingen in het bau+- en het do- scenario zijn vooral het gevolg<br />
van het sterk toegenomen gebruik van hemelwater en in mindere mate<br />
van het gebruik van waterbesparende technologieën.
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:48 Pagina 14<br />
Figuur 1: Evolutie van het huishoudelijk drinkwatergebruik (miljoen m 3 ) volgens de 4 scenario’s<br />
(<strong>Vlaanderen</strong>, 1996-2010)<br />
120<br />
100<br />
Energiegebruik<br />
14 | Mira-S 2000: scenario’s<br />
drinkwatergebruik (miljoen m<br />
300<br />
3 )<br />
280<br />
260<br />
J J J J J J J J J J J J J J J<br />
240 J<br />
J J J J<br />
J J J J<br />
J J J J<br />
J<br />
J J<br />
220 J J<br />
J J<br />
J<br />
J<br />
J<br />
200<br />
J J<br />
J J<br />
J J<br />
J<br />
180<br />
J J<br />
J<br />
160<br />
J<br />
J<br />
J<br />
140<br />
J<br />
J<br />
J<br />
1996 98 00 02 04 06 08 2010<br />
J AUT<br />
J BAU<br />
J BAU+<br />
J DO<br />
De huishoudelijke energievraag (met de daaraan gekoppelde emissies naar<br />
de lucht) is opgesplitst in de vraag voor klimaatregeling (ruimteverwarming)<br />
en voor de overige energiefuncties (bijv. koken). In 1998 was klimaatregeling<br />
verantwoordelijk voor ongeveer 80 % van de totale huishoudelijke<br />
energievraag. In de scenario’s gaat men uit van verschillende situaties<br />
m.b.t. de isolatiekwaliteit van de woningen, de installatie van efficiëntere<br />
verwarmingsketels, de concurrentie tussen verschillende verwarmingstypes<br />
en het gebruik van energie-efficiënte huishoudapparaten. In het<br />
bau-scenario blijft de totale energievraag stijgen (van 230 pj in 1998 tot<br />
241 pj in 2010). In het bau+-scenario verandert de energievraag weinig en<br />
komt ze terug op het niveau van begin de jaren ’90. Enkel vanaf het doscenario<br />
daalt de energievraag aanzienlijk (tot 196 pj in 2010). In dit scenario<br />
zijn afstandverwarming en micro-warmtekrachtkoppeling geïntroduceerd<br />
als nieuwe verwarmingstypes. Slechts bij het invoeren van de energieprestatienorm<br />
bij woningen (epn, legt bovengrens op het jaarlijkse energiegebruik<br />
per m 2 woonoppervlakte) treedt een daling op van de energievraag<br />
voor klimaatregeling. Ook de CO2-emissies dalen pas in het bau+- en<br />
do-scenario. Naast de dalende energievraag speelt hierin ook de vervanging<br />
van steenkool en stookolie door aardgas een belangrijke rol. De resultaten<br />
van het bau+- en het do-scenario tonen aan dat er aanzienlijke mogelijkheden<br />
zijn voor energiebesparingen.
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:48 Pagina 15<br />
Lozingen van afvalwater<br />
<strong>Vlaanderen</strong> kampt met een historische achterstand bij de zuivering van<br />
het huishoudelijk afvalwater, maar sinds 1990 wordt de achterstand weggewerkt.<br />
In het aut-, het bau- en het bau+-scenario variëren de aansluitingspercentages<br />
op riolering en op rwzi’s, de zuiveringsrendementen en<br />
de overstortpercentages. Er waren onvoldoende gegevens om een do-scenario<br />
door te rekenen.<br />
Figuur 2 illustreert de evolutie van de vuilvrachten afkomstig van de huishoudens<br />
aan de hand van de parameter Biochemisch ZuurstofVerbruik<br />
(bzv). Bij het verderzetten van het huidige beleid (bau) mag een sterke<br />
reductie van de vuilvrachten verwacht worden. Zo zal de bzv-vracht in 2010<br />
met 81 % gedaald zijn t.o.v. 1998. Bij een verscherpt beleid (bau+) kan deze<br />
vracht nog eens met de helft verminderd worden t.o.v. het bau-scenario.<br />
Figuur 2 : Evolutie van de bzv-vracht (kton/jaar) afkomstig van de huishoudens volgens het aut-,<br />
het bau- en het bau+- scenario (<strong>Vlaanderen</strong>, 1990-2010)<br />
BZV (kton)<br />
70<br />
60<br />
50<br />
J J J J J J J J J J J J J J J J J J J J J<br />
J J J J J J<br />
J<br />
J<br />
J<br />
40<br />
J<br />
J<br />
30<br />
J<br />
J<br />
20<br />
J<br />
10<br />
0<br />
J<br />
J J J J<br />
J<br />
J J<br />
J J J J J<br />
1990 1993 1996 1999 2002 2005 2008<br />
Huishoudelijk afval<br />
Samenvattting | 15<br />
J AUT<br />
J gemeten<br />
J BAU<br />
J BAU+<br />
De ingezamelde hoeveelheid huishoudelijk afval is in <strong>Vlaanderen</strong> in de<br />
jaren ’90 aanzienlijk gestegen tot 3,15 miljoen ton in 1998. Bijna 60 % van<br />
dit afval werd selectief opgehaald. De scenarioanalyse (enkel bau en bau+)<br />
toont het effect van maatregelen inzake preventie en recuperatie van huishoudelijk<br />
afval. Onder het bau-scenario stijgt de hoeveelheid huishoudelijk<br />
afval in 2010 tot 3,41 miljoen ton. De hoeveelheid te verwijderen afval<br />
(door storten of verbranden) daalt in de periode 1998-2010 van 1,36 tot 1,07<br />
miljoen ton terwijl de recuperatie fors toeneemt (van 1,78 naar 2,34 miljoen<br />
ton). Door preventiemaatregelen wordt in 2010 0,3 miljoen ton afval voorkomen.<br />
Onder het bau+-scenario is de stijging van de hoeveelheid huishoudelijk<br />
afval kleiner (3,26 miljoen ton in 2010). De hoeveelheid te verwij-
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:48 Pagina 16<br />
deren afval daalt tot 0,88 miljoen ton, terwijl de recuperatie toeneemt tot<br />
2,38 miljoen ton. De voorkomen hoeveelheid afval bedraagt 0,453 miljoen<br />
ton.<br />
3.2 Industrie<br />
De sector industrie bevat 15 deelsectoren, gaande van de mijnbouw over<br />
de chemische industrie en de elektriciteitssector tot de bouwnijverheid. De<br />
milieudruk van de industrie is de som van het gebruik van grondstoffen,<br />
water en energie, de emissies in de omgevingslucht, de lozingen van afvalwater,<br />
de productie van afvalstoffen, de bodemverontreiniging, de hinder<br />
door lawaai, geur, trillingen en licht, de stralingen en het ruimtebeslag.<br />
Omdat betrouwbare statistieken ontbreken, konden grondstoffengebruik,<br />
bodemverontreiniging, hinder, stralingen en ruimtebeslag door de sector<br />
industrie (nog) niet uitgewerkt worden.<br />
Scenario’s<br />
Voor emissies naar de lucht en voor energiegebruik zijn kwantitatieve<br />
bau- en bau+-scenario’s uitgewerkt. De andere vormen van milieudruk<br />
zijn beperkt tot een kwalitatieve beschrijving en werden eventueel aangevuld<br />
met statistische extrapolaties als historische cijfers beschikbaar<br />
waren. Het bau-scenario bevat de maatregelen die de bedrijven (nog moeten)<br />
treffen op basis van de bestaande (milieu)wetgeving. Het bau+-scenario<br />
beschrijft bijkomend de maatregelen die volgens de meest recente<br />
inzichten technisch en economisch haalbaar zijn, inclusief de toepassing<br />
van de beste beschikbare technieken (bbt). Zowel de bau- als de bau+-scenario’s<br />
houden rekening met de verwachte economische groei, die voor de<br />
meeste deelsectoren in de periode 2000-2010 schommelt tussen 1 en 2 %<br />
per jaar.<br />
Het do-scenario is beperkt tot een kwalitatieve beschrijving. Het is immers<br />
nog onvoldoende duidelijk wat een duurzame industrie is, maar de maatschappelijke<br />
discussie begint op gang te komen. Duurzaamheid gaat per<br />
definitie uit van een langetermijnvisie die gebaseerd is op het voorkomingsprincipe,<br />
het voorzorgprincipe, een evenwichtige bijdrage van<br />
economische, sociale en ecologische argumenten in het besluitvormingsproces,<br />
de internalisering van milieukosten en solidariteit op wereldvlak<br />
en tussen verschillende generaties.<br />
Watergebruik<br />
16 | Mira-S 2000: scenario’s<br />
De industrie gebruikt water voor uiteenlopende zaken en de kwaliteitseisen<br />
bepalen welk type water gebruikt wordt: leiding- of drinkwater,<br />
grondwater, oppervlaktewater of hemelwater. In 1997 werd in totaal<br />
4 291 miljoen m 3 water door de industrie gebruikt, waarvan 91 % als koelwater.<br />
Tussen 1991 en 1997 werd een daling in het watergebruik van 26 %<br />
opgetekend.
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:48 Pagina 17<br />
In de veronderstelling dat de deelsectoren hun waterbesparingen zullen<br />
verderzetten, zal het industrieel watergebruik (exclusief koelwater) tussen<br />
1997 en 2010 met 8 % dalen. Dit is een onzekere veronderstelling vermits<br />
waterbesparingen maar tot een bepaalde grens mogelijk zijn en de kennis<br />
over de implementatie van waterbesparende maatregelen beperkt is.<br />
Energiegebruik<br />
De gemiddelde benuttingsfactor van de Belgische kerncentrales is al enkele<br />
jaren ruim 90 % en bijkomende centrales zijn niet gepland. Het nucleair<br />
energiegebruik is dan ook constant gehouden op het niveau van 1998. In<br />
het bau-scenario wordt verondersteld dat de efficiëntie van het brandstofen<br />
elektriciteitsgebruik na 1998 niet meer wijzigt, zodat de groei van het<br />
energiegebruik een rechtstreeks gevolg is van de economische groei. Het<br />
brandstofgebruik en het elektriciteitsgebruik stijgen hierdoor met 15 % in<br />
de periode 1998-2010. In het bau+-scenario wordt verondersteld dat tegen<br />
2010 de efficiëntie van het brandstofgebruik met 15 % en van het elektriciteitsgebruik<br />
met 10 % zal verbeteren t.o.v. 1998. Desondanks stijgt in de<br />
periode 1998-2010 het brandstofgebruik met 2,5 % en het elektriciteitsgebruik<br />
met 4 %.<br />
De federale regeringsverklaring stelt dat de nucleaire centrales dienen ontmanteld<br />
te worden van zodra ze 40 jaar oud zijn. Om door middel van hernieuwbare<br />
energiebronnen eenzelfde elektrisch vermogen voort te brengen<br />
als de kerncentrales te Doel, is ongeveer 200 km 2 aan fotovoltaïsche zonnecellen<br />
nodig (investeringskost: 6 750 miljard bef) of 5 000 km 2 vrije ruimte<br />
voor het plaatsen van windturbines (investeringskost: 340 miljard bef). Ter<br />
vergelijking: <strong>Vlaanderen</strong> heeft een totale oppervlakte van 13 522 km 2 ,<br />
waarvan ongeveer 2 160 km 2 bebouwd is met woningen en een bgp van<br />
5 261 miljard bef in 1997. De mogelijkheden van toepasssing van hernieuwbare<br />
energie in <strong>Vlaanderen</strong> zijn beperkt. Wil men bij de stopzetting van de<br />
nucleaire elektriciteitsproductie niet overstappen van het ene milieuprobleem<br />
(ioniserende straling) naar een ander (bijv. broeikaseffect, versnippering),<br />
dan zal het elektriciteitsgebruik sterk moeten dalen.<br />
Emissies naar de lucht<br />
Samenvattting | 17<br />
De scenario’s gaan uit van de veronderstelling dat de toekomstige emissies<br />
in dezelfde mate toenemen als de verwachte economische groei. Voor elk<br />
scenario zijn specifieke maatregelen of reducties in rekening gebracht.<br />
Voor het bau-scenario zijn dit de bepalingen van vlarem ii die nog effect<br />
zullen hebben na 1998. Door de vrij optimistische verwachtingen voor de<br />
economische groei zullen de emissies van milieugevaarlijke stoffen tussen<br />
1998 en 2010 toenemen (tabel 1). Enkel voor dioxines overtreffen de reductiemogelijkheden<br />
binnen de huidige wetgeving de economische groei.<br />
Het bau+-scenario omvat heel wat bijkomende maatregelen per deelsector.<br />
De resultaten zijn sterk stofspecifiek, gaande van een halvering van de
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:48 Pagina 18<br />
250<br />
200<br />
SO 2 (kton)<br />
150<br />
100<br />
50<br />
emissies van SO2 tot een toename met 13 % van de emissie van CO en pak’s.<br />
Figuur 3 illustreert deze sterk uiteenlopende scenarioresulaten voor SO2 en<br />
de broeikasgassen.<br />
Tabel 1: Evolutie van de industriële emissies naar de lucht volgens het bau- en het bau+-scenario<br />
(<strong>Vlaanderen</strong>, 1990-2010)<br />
polluent 1990 1998 evolutie evolutie<br />
(kton) (kton) 1998-2010 1998-2010<br />
bau bau+<br />
SO2 214 127 + 22 % - 50 %<br />
NOx 86 79 + 21 % - 29 %<br />
zwevend stof 18 11 + 20 % - 29 %<br />
zware metalen 0,643 0,327 + 9 % - 11 %<br />
nmvos 99 83 + 18 % - 31 %<br />
NH3 2,073 0,671 + 16 % + 2 %<br />
CO 218 185 + 13 % + 13 %<br />
pak’s 0,122 0,031 + 17 % + 13 %<br />
dioxines 458* 168* - 32 % - 45 %<br />
broeikasgassen (CO2-eq) 44 925 48 300 + 17 % + 0,3 %<br />
* dioxines uitgedrukt in gram toxicologische equivalenten of g teq.<br />
Figuur 3: Industriële emissies van SO2 en broeikasgassen volgens het bau- en het bau+-scenario<br />
(<strong>Vlaanderen</strong>, 1990-2010)<br />
18 | Mira-S 2000: scenario’s<br />
broeikasgassen (kton CO<br />
2<br />
-eq)<br />
60000<br />
50000<br />
40000<br />
30000<br />
20000<br />
10000<br />
0<br />
0<br />
1990 94 98 02 06 2010 1990 94 98 02 06 2010<br />
BAU<br />
BAU+<br />
overige<br />
industrie<br />
nutsvoorzieningen<br />
minerale<br />
niet-metaalproducten<br />
ijzer en staal<br />
chemie<br />
raffinaderijen
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:48 Pagina 19<br />
Lozingen van afvalwater<br />
In de jaren ’90 resulteerde het heffingenbeleid en de integratie van de<br />
lozingsvergunning in de milieuvergunning tot een daling van de industriële<br />
lozingen van afvalwaters. De bzv-vracht daalde in de periode 1992-<br />
1998 met 43 % tot 17 kton. De totale N-vracht daalde in dezelfde periode tot<br />
4,2 kton (- 41 %) en de totale P-vracht tot 0,7 kton (- 64 %). Het vermijden<br />
van lozingen moet de voorkeur krijgen op het zuiveren van afvalwaterstromen.<br />
Dit vereist vaak dat bedrijven hun productieprocessen aanpassen.<br />
Nieuwe installaties en de vervangingen van verouderde installaties<br />
moeten daarom voorzien worden van bbt. Ook is er een betere afstemming<br />
nodig tussen de vergunde vuilvrachten en de effectief geloosde vrachten.<br />
Lozing in riolering en zuivering in rwzi’s zijn enkel aanvaardbaar voor<br />
kleine en middelgrote bedrijven voor zover de samenstelling van het afvalwater<br />
vergelijkbaar is met huishoudelijk afvalwater. De lozing van zware<br />
metalen of andere persistente stoffen moet zoveel mogelijk worden<br />
beperkt omdat ze leiden tot vervuild zuiveringsslib. De aanpak van<br />
calamiteiten (bijv. de plaatsing van bufferbekkens of de aanleg van een<br />
noodaansluiting op de riolering) vraagt de nodige aandacht.<br />
Industrieel afval<br />
Samenvattting | 19<br />
Volgens schattingen loopt de totale hoeveelheid industrieel afval op van<br />
23 miljoen ton in 1998 tot ongeveer 38 miljoen ton in 2010. 70 % van dit<br />
afval zal worden gerecycleerd en 4 % verbrand. De rest wordt grotendeels<br />
geconditioneerd (voorbehandeld) en een minimale hoeveelheid wordt nog<br />
gestort. In 1998 werd nog 19 % van het industrieel afval gestort. Gevaarlijk<br />
afval maakte in 1998 ruim 6 % van het totaal industrieel afval uit, waarmee<br />
<strong>Vlaanderen</strong> zich plaatst rond het Europese gemiddelde.<br />
Een belangrijk instrument om afvalpreventie bij bedrijven te bevorderen,<br />
zijn de zogenaamde preventiestimulerende programma’s (Presti). De stapsgewijze<br />
strategie bestaat uit sensibilisatie, kennisverspreiding en de eigenlijke<br />
implementatie van preventiemaatregelen. Toch blijven bedrijven zich<br />
nog altijd concentreren op het sorteren van afval voor gescheiden afvoer,<br />
mede door de hoge verwijderingsheffingen voor ongesorteerde afvalstromen.<br />
Niettemin kan afvalpreventie ook op economisch vlak winst<br />
opleveren. Uit onderzoek in <strong>Vlaanderen</strong> is gebleken dat de werkelijke<br />
afvalkosten tot tienmaal hoger kunnen zijn dan de bekende (factuur)kosten<br />
(bijv. voor ophaling en verwerking van afvalstoffen). Het verschil is<br />
voor een belangrijk deel te wijten aan de grondstofverliezen, waarvan de<br />
kostprijs geschat werd op 59 % van de totale werkelijke kosten.
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:48 Pagina 20<br />
3.3 Landbouw<br />
Door het intensieve karakter en de hoge productiviteit veroorzaakt de sector<br />
landbouw in <strong>Vlaanderen</strong> een hoge druk op het milieu. De in kaart<br />
gebrachte milieuaspecten zijn: het gebruik van water en energie, de<br />
productie en het gebruik van dierlijke mest, het gebruik van kunstmest,<br />
het gebruik van bestrijdingsmiddelen en de emissies van NH3, CH4, N2O,<br />
CO2 en SO2.<br />
Scenario’s<br />
20 | Mira-S 2000: scenario’s<br />
Met het bestaande seles-model (Socio-Economisch Landbouw Evaluatie-<br />
Systeem) is het mogelijk de volumeontwikkelingen (arealen, veestapel,<br />
mestproductie) en de socio-economische ontwikkeling van de landbouwsector<br />
te verkennen tegen de achtergrond van het Europese landbouwbeleid.<br />
Dit landbouwmodel is uitgebreid met verschillende milieumodules<br />
die het gebruik en de emissies per eenheid landbouwactiviteit (dier of<br />
hectare) berekenen.<br />
De scenario’s gaan op Europees niveau uit van Agenda 2000 en de veranderingen<br />
in het Gemeenschappelijk LandbouwBeleid (glb) die daaruit voortvloeien.<br />
Op Vlaams niveau bevat het aut-scenario een bevriezing van het<br />
milieubeleid op het niveau van 1996. De geleidelijke aanscherping van de<br />
bemestingsnormen (maximaal toegestane aanwending van stikstof en fosfaat<br />
volgens gewasgroep) tot 2003 in het map 1 is hierin niet meegenomen,<br />
waardoor het contrast met de andere scenario’s verder beklemtoond<br />
wordt. Het bau-scenario gaat uit van de nu bekende en vastgelegde<br />
milieubeleidsmaatregelen in <strong>Vlaanderen</strong>. De belangrijkste is de uitvoering<br />
van map 2 met een aanzienlijke aanscherping van de bemestingsnormen<br />
en een verplichte mestverwerking. Het bau+-scenario houdt een verdere<br />
verscherping in van het milieubeleid (bijv. op vlak van de ammoniakemissie)<br />
en veronderstelt een vrijwillige mestverwerking en een verminderd<br />
gebruik van bestrijdingsmiddelen. In het do-scenario zijn aanvullende<br />
maatregelen doorgerekend, die nodig zijn om de langetermijndoelstellingen<br />
of ecologische doelstellingen te halen. Een voorbeeld is de grootschalige<br />
omschakeling naar biologische productiesystemen in de akkerbouw en de<br />
melkveehouderij. Mest wordt niet langer verwerkt en het bestrijdingsmiddelengebruik<br />
daalt verder.<br />
Tabel 2 geeft een overzicht van de ontwikkeling van de milieudruk door de<br />
landbouw in de periode 1991-1998 en in 2010 onder de verschillende scenario’s.<br />
De bespreking van de verschillende drukcomponenten volgt in de<br />
onderstaande paragrafen. De efficiëntiewinsten als gevolg van toekomstige<br />
technische ontwikkelingen konden enkel in rekening gebracht worden<br />
voor de mestproductie en het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Voor de<br />
overige drukparameters worden de emissies per eenheid landbouwactiviteit<br />
voor de toekomst verondersteld constant te blijven.
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:48 Pagina 21<br />
Tabel 2 : Evolutie van de milieudruk door de landbouw volgens de 4 scenario’s<br />
(<strong>Vlaanderen</strong>, 1990-2010)<br />
milieudruk 1991 1998 2010<br />
aut bau bau+ do<br />
watergebruik (miljoen m3 ) 50,5 52,3 49,7 46,8 46,2 44,0<br />
energiegebruik (PJ) 33,3 32,6 37,2 38,1 37,6 37,1<br />
CO2-emissie (kton) 2 226,2 2 124,4 2433,9 2 513,0 2 480,3 2 452,2<br />
SO2-emissie (kton) 23,9 7,1 8,3 8,3 8,3 8,3<br />
NH3-emissie (kton) 63,4 66,7 59,8 42,4 33,2 28,3<br />
CH4-emissie (kton) 242,2 238,9 193,6 176,5 171,4 158,1<br />
N2O -emissie (kton) 13,8 13,8 12,3 10,8 9,4 7,7<br />
dierlijke mestproductie (kton N) 194,6 211,8 174,6 157,0 124,8 115,1<br />
kunst-N-gebruik (kton) 106,0 99,4 108,7 88,7 92,8 50,7<br />
bestrijdingsmiddelengebruik<br />
(kton actieve stof)<br />
4,9 4,3 6,2 6,6 5,0 3,8<br />
Water- en energiegebruik<br />
Het watergebruik in de landbouw is de laatste jaren iets toegenomen. Door<br />
de inkrimping van de rundveestapel wordt voor de toekomst een daling<br />
verwacht. Het energiegebruik en de CO2-emissie zijn in de periode 1991-<br />
1998 vrijwel constant gebleven. Als gevolg van een sterke uitbreiding van<br />
de productie in de glastuinbouw nemen het energiegebruik en de emissies<br />
naar de lucht in de toekomst echter toe. Om het energiegebruik en de CO2emissie<br />
in de Vlaamse landbouw verder terug te dringen, is een sterke<br />
daling van het gebruik per eenheid product (efficiëntieverhoging) noodzakelijk.<br />
Emissies door mestproductie<br />
Samenvattting | 21<br />
Het kunstmestverbruik zal in de toekomst afnemen. Naast een efficiënter<br />
gebruik van de stikstof in dierlijke mest door ondergrondse aanwending,<br />
komt dit ook door een algemene verlaging van het bemestingsniveau per<br />
hectare. Onder het do-scenario wordt uitgegaan van een belangrijk aandeel<br />
biologische landbouw waarbij er geen kunstmest gebruikt wordt.<br />
In de toekomst daalt ook de NH3-emissie sterk. Dit wordt verklaard door<br />
veranderingen in de totale stikstofproductie van de veehouderij, de introductie<br />
van emissiearme aanwendingstechnieken van mest en het bouwen<br />
van emissiearme stallen. De CH4- emissie was in de periode 1991-1998 vrijwel<br />
constant, maar neemt in de nabije toekomst onder de verschillende<br />
scenario’s sterk af. Dit wordt op de eerste plaats veroorzaakt door een sterke<br />
daling van de rundveestapel (melk- en vleesvee) en op de tweede plaats<br />
door de daling van de varkensstapel (vleesvarkens en zeugen). Onder het<br />
do-scenario daalt de rundveestapel met ongeveer 60 % in de periode 1998-
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:48 Pagina 22<br />
22 | Mira-S 2000: scenario’s<br />
2010. De varkensstapel daalt met ruim 20 %. Ook de N2O emissie was in de<br />
periode 1991-1998 vrijwel stabiel, maar neemt onder de verschillende<br />
scenario’s sterk af. Dit heeft te maken met het inkrimpen van de veestapel,<br />
het dalen van de hoeveelheid stikstof in de mest en een lager kunstmestgebruik.<br />
Gebruik van bestrijdingsmiddelen<br />
Het gebruik van bestrijdingsmiddelen is in de periode 1991-1998 afgenomen.<br />
Onder het bau-scenario wordt een sterke stijging van het gebruik van<br />
bestrijdingsmiddelen verwacht door een daling van het areaal ruwvoer<br />
(grasland en maïs) en een stijging van het areaal akkerbouwgewassen en<br />
groenten. Het areaal ruwvoer daalt in samenhang met de daling van de<br />
rundveestapel. Enkel onder het do-scenario treedt er een daling van het<br />
gebruik op door de veronderstelde uitbreiding van de biologische landbouw.<br />
Socio-economische gevolgen<br />
De toegevoegde waarde in de landbouw (productiewaarde min variabele<br />
kosten) stijgt met 85 à 100 % in de periode 1998-2010. Dit is in overeenstemming<br />
met de stijging in de periode 1993 tot 1998. In de deelsectoren glastuinbouw<br />
en sierteelt stijgt de toegevoegde waarde, onafhankelijk van het<br />
scenario. De deelsector akkerbouw en groenten & fruit kennen een sterke<br />
groei met 90 à 270 %, naargelang het scenario. In de rundveehouderij en<br />
de varkenshouderij wordt onder het bau-, het bau+- en het do-scenario een<br />
sterke daling (tussen de 40 à 70 %) verwacht t.o.v. 1998, afhankelijk van<br />
het scenario. De pluimveehouderij kan zich qua toegevoegde waarde handhaven<br />
op het niveau van 1998.<br />
Dankzij een stijging van de werkgelegenheid in de deelsectoren groenten<br />
& fruit en sierteelt neemt de totale werkgelegenheid in de landbouw tussen<br />
de 0 en de 10 % toe, afhankelijk van het scenario. De totale werkgelegenheid<br />
in het agrocomplex neemt echter met ongeveer 10 % af. De daling van<br />
de werkgelegenheid in de deelsectoren rundveehouderij, varkenshouderij<br />
en de verwerkende- en de toeleverende industrie zijn de belangrijkste oorzaken.<br />
In werkelijkheid kunnen de werkgelegenheidseffecten nog groter<br />
zijn omdat veel kosten van veronderstelde aanpassingen niet meegenomen<br />
zijn in de modelberekeningen. Bovendien moet het gedrag van boeren<br />
ten aanzien van het stopzetten van bedrijfsvoering beter onderzocht<br />
worden.
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:48 Pagina 23<br />
3.4 Verkeer & vervoer<br />
De sector verkeer & vervoer in <strong>Vlaanderen</strong> veroorzaakt een grote druk op<br />
het milieu. De uitstoot van polluenten draagt voor een belangrijk deel bij<br />
tot de verzuring, de fotochemische luchtverontreiniging en het broeikaseffect.<br />
De infrastructuren versnipperen het landschap. De berekening van<br />
de milieudruk door het verkeer is beperkt tot het energiegebruik en de<br />
luchtverontreiniging door de verkeersstromen (inclusief het spoorverkeer,<br />
de scheepvaart en de luchtvaart).<br />
Scenario’s<br />
Samenvattting | 23<br />
De toekomstige mobiliteitsontwikkelingen in het aut-, bau- en bau+scenario<br />
zijn gebaseerd op het zogenaamde trendscenario opgesteld door<br />
de Mobiliteitscel <strong>Vlaanderen</strong> met een eigen aanpassing voor personenwagens.<br />
Voor het do-scenario werd een alternatief mobiliteitsscenario uitgewerkt<br />
met een modale verschuiving van privaat vervoer naar openbaar<br />
vervoer. In het trendscenario wordt de jaarlijkse groei van de personenkilometers<br />
(pkm) voor personenwagens in de periode 1999-2010 geschat op<br />
2,6 %. Voor het openbaar vervoer daalt het aantal pkm door bussen jaarlijks<br />
met 0,4 % (voor de periode 1994-2010), maar stijgt dit aantal voor<br />
treinvervoer met 1,2 % per jaar (voor de periode 1999-2010). In het alternatieve<br />
mobiliteitsscenario is het aantal voertuigkilometers voor personenwagens<br />
in 2010 gelijk aan dat in 2000 van het trendscenario. Het openbaar<br />
vervoer stijgt met een jaarlijkse groei van het aantal pkm door bussen met<br />
11,8 % en door treinen met 26 %.<br />
De emissiefactoren voor de verschillende activiteiten worden in het autscenario<br />
constant gehouden op het niveau van 1990. In het bau-scenario<br />
wordt rekening gehouden met de huidige (Europese) emissiereglementering,<br />
zoals een verlaging van het loodgehalte in benzine en het zwavelgehalte in<br />
diesel. In het bau+- en het do- scenario veronderstelt men bijkomende<br />
technische milieumaatregelen, zoals de conversie naar milieuvriendelijke<br />
alternatieven en de introductie van elektrische voertuigen in steden.<br />
Emissies door private vervoersmiddelen<br />
De emissieresultaten van het bau-scenario voor private vervoersmiddelen<br />
illustreren duidelijk het effect van het gevoerde beleid. Ondanks de volumetoename,<br />
zorgen de invoering van de katalysator en de verbetering van<br />
de brandstoffen voor forse reducties van de uitstoot. In 2010 dalen de emissies<br />
van personenwagens t.o.v. 2000 met 80 % voor CO, 78 % voor NOx,<br />
80 % voor SO2, 28 % voor CH4, 68 % voor zwevend stof en 37 % voor lood.<br />
Door de verwachte verschuiving van benzinewagens naar dieselwagens<br />
nemen de emissies van NH3 en N2O echter toe. Ook de CO2-emissies blijven<br />
stijgen.
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:48 Pagina 24<br />
In het bau+-scenario draagt de versnelde vervanging van het bestaande<br />
wagenpark (door nieuwe, minder vervuilende voertuigen) het meest bij tot<br />
de emissiereductie. Conversie naar milieuvriendelijke alternatieven, zoals<br />
wagens met filters, resulteert voor een aantal polluenten (CO2, NH3, SO2,<br />
N2O, CH4 en Pb) niet in een daling van de emissies. Daarentegen veroorzaakt<br />
de invoer van elektrische voertuigen een relatief grote emissiereductie<br />
voor bijna alle polluenten omdat de uitlaatemissies wegvallen.<br />
Figuur 4 toont dat de emissies van CO2 door personenwagen in de toekomst<br />
blijven stijgen tenzij het mobiliteitsvolume wijzigt, zoals verondersteld<br />
in het do-scenario. Door een versnelde vervanging van het wagenpark<br />
en de invoer van elektrische voertuigen kunnen de CO2-emissies wel<br />
gereduceerd worden ten opzichte van het aut- en het bau-scenario.<br />
Figuur 4: Emissieresultaten (in ton) voor CO2 voor personenwagens volgens de 4 scenario’s<br />
(<strong>Vlaanderen</strong>, 2000, 2005 en 2010)<br />
emissies CO<br />
2<br />
(ton)<br />
12000000<br />
10000000<br />
8000000<br />
6000000<br />
4000000<br />
2000000<br />
0<br />
24 | Mira-S 2000: scenario’s<br />
2000 2005 2010<br />
Emissies door zwaar wegvervoer<br />
Ook voor het zwaar wegvervoer (vrachtwagens en bussen) zijn bij toepassing<br />
van de bestaande emissiereglementering (bau) de emissies van CO,<br />
vos, NOx en zwevend stof in 2010 duidelijk lager dan in het aut-scenario.<br />
Voor vrachtwagens liggen de emissies 15 % tot 55 % lager en voor bussen<br />
16 % tot 43 %. Door het invoeren van zwavelarme diesel bedraagt de reductie<br />
voor SO2 zelfs meer dan 98 %.<br />
Het bau+-scenario voor vrachtwagens en bussen rekent het effect door van<br />
een versnelde vervanging en van een conversie van oudere, milieuonvriendelijke<br />
voertuigen. De emissiereducties t.o.v. bau bedragen in 2010<br />
voor vrachtwagen 14 % (CO) tot 19 % (NOx) en voor bussen 6% (CO) tot 15%<br />
(zwevend stof).<br />
AUT<br />
BAU<br />
BAU+,<br />
versnelde vervanging<br />
BAU+, conversie<br />
milieuvriendelijke<br />
alternatieven<br />
BAU+, introductie<br />
elektrische wagens<br />
BAU+, som<br />
DO
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:48 Pagina 25<br />
Het do-scenario zorgt voor een verdere afname (22 %) van de emissies van<br />
vrachtwagens in 2010 ten opzichte van het bau-scenario. Voor bussen<br />
daarentegen zijn de emissies in 2010 meer dan een factor 2 groter dan in<br />
het bau+-scenario door de sterke groei van het openbaar vervoer.<br />
Emissies door spoorverkeer en scheepvaart<br />
In het bau-scenario is het wettelijke zwavelgehalte van de brandstof in<br />
rekening gebracht, wat resulteert in lagere SO2-emissies dan in het autscenario.<br />
Voor het treinverkeer van personen en voor de binnenvaart<br />
nemen de emissies in het do-scenario sterk toe door respectievelijk de<br />
modale verschuiving naar het openbaar vervoer en de groei van het goederentransport<br />
via de binnenvaart.<br />
Emissies door luchtvaart<br />
Samenvattting | 25<br />
In 2010 is het aantal vliegtuigbewegingen verdubbeld t.o.v. 1990. Hierdoor<br />
stijgen in het bau-scenario de emissies van NOx (+ 134 %), nmvos (+ 43 %)<br />
en CO2 (+ 117 %).<br />
In het bau+-scenario met alle vandaag realiseerbare technologische maatregelen,<br />
blijven alle emissies nog steeds toenemen t.o.v. 1990. Tussen 2006<br />
en 2010 treedt wel een relatieve daling op omdat in 2006 voldoende oude<br />
vliegtuigen door nieuwe vervangen zijn. De daling is het sterkst voor SOx<br />
en NOx (ongeveer 25 % in 2010 t.o.v. 2006), maar geen enkele polluent<br />
geraakt op het niveau van de emissies van 1990. Zelfs in het bau+-scenario<br />
zal de emissie van CO2 in 2010 nog altijd het dubbele zijn van het cijfer uit<br />
1990.<br />
4 Milieuthema’s: toetsing aan de doelstellingen<br />
4.1 Verspreiding van vluchtige organische stoffen<br />
In <strong>Vlaanderen</strong> is de helft van de uitstoot van nmvos (niet methaan vos)<br />
afkomstig van de industrie (chemie, raffinaderijen) en een derde van het<br />
verkeer. nmvos zijn belangrijk als voorlopers (precursoren) van ozon in<br />
omgevingslucht. Sommige nmvos zijn echter ook op zich schadelijk of<br />
hinderlijk, bijv. het kankerverwekkende benzeen. Vooral het verkeer (45 %)<br />
en de tankstations (5 %) brengen benzeen in de omgevingslucht.<br />
Om de milieu- en gezondheidsoverlast tot een aanvaardbaar niveau te<br />
brengen, moeten de Vlaamse nmvos-emissies volgens Europese berekeningen<br />
dalen tot een plafond van 67,8 kton (- 63 % t.o.v. 1990) (figuur 5,<br />
langetermijndoelstelling of ltd). Tussen 1990 en 1998 daalden de emissies<br />
slechts met 10,2 %. De maatregelen vervat in het Europese Auto-Oil<br />
Programma (bau) zullen vooral de uitstoot van het verkeer verder doen<br />
dalen. Dit komt omdat benzine- en dieselwagens stelselmatig een kataly-
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:48 Pagina 26<br />
sator krijgen, de brandstofsamenstelling verbetert en efficiëntere testmethoden<br />
gebruikt worden. Ook damprecuperatiesystemen in tankstations<br />
doen de nmvos-emissies dalen. De ambitieuze kortetermijndoelstelling<br />
(ktd) uit het mina-plan 2 (nl. - 43 % in 2002 t.o.v. 1990) zal niet<br />
gehaald worden. Het bau-scenario komt niet verder dan - 19 %. De middellangetermijndoelstelling<br />
(mltd) uit het unece-Protocol van Göteborg voor<br />
de bestrijding van verzuring, eutrofiëring en troposferische ozon (- 48,1 %<br />
in 2010 t.o.v. 1990) wordt evenmin gehaald. Enkel door de algemene toepassing<br />
van de bbt en een sterk verminderd gebruik van solventhoudende<br />
producten zowel door de industrie als de bevolking komt deze mltd binnen<br />
bereik.<br />
Figuur 5: Evolutie van de totale nmvos-emissie (kton/jaar) volgens het bau- en het bau+-scenario<br />
(<strong>Vlaanderen</strong>, 1990-2010)<br />
NMVOS-emissie (kton)<br />
200<br />
180<br />
160<br />
140<br />
120<br />
100<br />
80<br />
60<br />
40<br />
20<br />
0<br />
26 | Mira-S 2000: scenario’s<br />
1990 1998 99 00 01 2002 03 04 2005 06 07 08 09 2010<br />
Sinds 1994 daalt de benzeenconcentratie in de omgevingslucht zowel in de<br />
steden als daarbuiten. De Europese mltd van 5 µg/m 3 tegen 2010 is in landelijk<br />
<strong>Vlaanderen</strong> nu al bereikt, maar in steden wordt deze doelstelling nog<br />
regelmatig overschreden. Het eu Auto-Oil programma dat het benzeengehalte<br />
in benzine vanaf 2000 beperkt tot 1 % zal de benzeenconcentraties<br />
verder doen dalen. Ook door de geplande maatregelen bij de op- en overslag<br />
van benzine en bij tankstations (ter uitvoering van de Europese<br />
Solventrichtlijn), zullen de benzeenimmissies verder afnemen. Het is te<br />
verwachten dat in 2010 de Vlaamse steden geen overschrijdingen van de<br />
mltd meer kennen. De Wereldgezondheidsorganisatie (wgo) stelt als aanvaardbare<br />
benzeenconcentratie een jaargemiddelde van 0,17 µg/m 3 voorop.<br />
Bij een levenslange blootstelling leidt dit tot één extra kankergeval per<br />
miljoen inwoners. Om deze streefwaarde te bereiken, zullen ook na 2010<br />
nog bijkomende inspanningen noodzakelijk zijn.<br />
BAU<br />
BAU+<br />
KTD (2002)<br />
MLTD (2010)<br />
LTD
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:48 Pagina 27<br />
Samenvattting | 27<br />
4.2 Verspreiding van producten van onvolledige verbranding<br />
Verbrandingsprocessen verlopen meestal onvolledig. Naast CO2 en H2O<br />
worden hierdoor ook talrijke nevenproducten gevormd die aangeduid worden<br />
met de verzamelterm producten van onvolledige verbranding (pov).<br />
Door hun toxiciteit en/of persistentie zijn vooral koolstofmonoxide (CO),<br />
polycyclische aromatische koolwaterstoffen (pak’s) en dioxines belangrijk.<br />
Zoals voor nmvos zijn de industrie en het verkeer de belangrijkste bronnen<br />
van CO. De daling van de CO-emissies in het bau- en bau+-scenario (resp.<br />
- 29 % en - 35 %) zijn toe te schrijven aan maatregelen binnen de sector verkeer<br />
& vervoer. Nochtans is deze daling onvoldoende om de doelstellingen<br />
(- 50 % in 2002 en - 67 % in 2010 telkens t.o.v. 1990) te halen. Hiervoor is het<br />
nodig dat de industrie, met de ijzer- en staalindustrie in het bijzonder, een<br />
grote inhaalbeweging realiseert.<br />
Verschillende pak’s, zoals bijv. benzo(a)pyreen (B(a)P), zijn kankerverwekkend<br />
en komen zowel door de ademhaling als met de voeding in het<br />
lichaam terecht. Tussen 1990 en 1998 daalde de pak’s-emissie in <strong>Vlaanderen</strong><br />
met 35 %. De belangrijkste bronnen blijven het verkeer (46 %) en het asfalteren<br />
van wegen (26 %). De ktd, gebaseerd op de Derde en Vierde Noordzeeconferentie,<br />
stelt tegen 2000 een doorgedreven reductie van 48,5 %<br />
voorop t.o.v. 1990. Dit komt overeen met een emissieplafond van 191 ton.<br />
De emissiereducerende maatregelen van het bau- en bau+-scenario zijn<br />
echter onvoldoende om de effecten van de verwachte economische groei te<br />
compenseren. De industriële emissies stijgen dan ook met 13 à 17 % in 2010<br />
t.o.v. 1998. De gemeten concentraties van B(a)P – tussen 0,20 en 0,35 ng/m 3<br />
– liggen nu reeds beneden de ktd van 1 ng/m 3 en de mltd van 0,5 ng/m 3 .<br />
De metingen overschrijden echter in aanzienlijke mate de ltd van<br />
0,01 ng/m 3 , die gekoppeld is aan een kankerrisico van één op een miljoen<br />
inwoners. Aan de huidige blootstellingsniveaus is dus nog steeds een niet<br />
te verwaarlozen gezondheidsrisico verbonden.<br />
De depositie van dioxines vertoonde tussen 1990 en 2000 een aanzienlijke<br />
daling. De meest recente depositiemetingen van dioxines (april-mei 2000)<br />
tonen aan dat in bijna twee derden van de meetplaatsen de maandgemiddelde<br />
mltd van 6,8 pg teq (toxicologisch equivalent)/m 2 .dag reeds gehaald<br />
wordt. Plaatselijk blijven echter nog steeds knelpunten bestaan met deposities<br />
tot 49 pg teq/m 2 .dag. Daarmee behoort de dioxineblootstelling in<br />
<strong>Vlaanderen</strong> nog tot de hoogste ter wereld. Enkele industriële deelsectoren<br />
leverden reeds bijzondere inspanningen om hun dioxine-emissies te reduceren.<br />
De bijdrage van de huisvuilverbrandingssector nam af van 180 g teq<br />
in 1990 naar 1,6 g teq in 1998 door drastische saneringsmaatregelen. Ook<br />
de verbranding van ziekenhuisafval werd grondig gereglementeerd, wat<br />
resulteerde in een emissiedaling van 67,5 g teq in 1990 naar 0,48 g teq in<br />
1998. In andere deelsectoren bleven de dioxine-emissies ongeveer constant<br />
of namen ze zelfs nog toe. De industrie vermindert in 2010 onder het bauen<br />
het bau+-scenario de dioxine-uitstoot met respectievelijk 32,1 % en 44,9 %
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:48 Pagina 28<br />
28 | Mira-S 2000: scenario’s<br />
t.o.v. 1998. Om de doelstelling van maximaal 100 g teq/jaar in 2010 te<br />
halen, is het nodig ook de dioxinestroom van de gebouwenverwarming in<br />
te perken, bijv. door een betere brandertechnologie of meer energiezuinige<br />
processen. Elk verbrandingsproces is immers een mogelijke dioxinebron.<br />
Een nullozing naar lucht als duurzaamheidsdoelstelling is in de praktijk<br />
moeilijk te realiseren door het groot aantal niet-controleerbare bronnen.<br />
4.3 Verspreiding van zware metalen<br />
De verzamelterm zware metalen omvat de acht elementen die door de<br />
Derde Noordzeeconferentie als prioritair zijn bestempeld: arseen, cadmium,<br />
chroom, koper, kwik, lood, nikkel en zink. Zware metalen zijn van<br />
nature in de bodem aanwezig, maar door tussenkomst van de mens verspreiden<br />
ze zich verder in het milieu. De mens neemt zware metalen op<br />
samen met ademlucht, drinkwater of voedsel.<br />
Op As en Ni na, zal de ktd voor emissie naar de lucht (- 50 % in 2002 t.o.v.<br />
1995) gehaald worden. De industrie (73 %) en het verkeer (21 %) zijn in 1998<br />
de belangrijkste bronnen voor emissies naar de lucht (uitgedrukt in<br />
metaalequivalenten). Het verkeer is belangrijkste bron voor de emissies<br />
van Cu (68 %) en Pb (51 %), de industrie voor de andere zware metalen.<br />
Figuur 6 toont dat de voorgestelde mltd (- 70 % in 2010 t.o.v. 1995) enkel zal<br />
bereikt worden voor Cd en Pb. Bijkomende maatregelen zijn nodig om de<br />
voorgestelde ltd (- 90 % in 2020) dichterbij te brengen. De metingen van<br />
zware metalen in de omgevingslucht tonen een positiever beeld. Met uitzondering<br />
van de omgeving van enkele industriële puntbronnen, voldoen<br />
de meeste plaatsen in <strong>Vlaanderen</strong> reeds aan de mltd (= richtwaarden van<br />
de wgo, na te streven tegen 2010). Nikkel blijft echter een belangrijk probleem<br />
met een normoverschrijding op vrijwel alle plaatsen.<br />
Sinds 1985 daalt de totale emissie naar het oppervlaktewater van de meeste<br />
zware metalen. De grootste bijdrage komt van diffuse – en dus moeilijker<br />
beheersbare – bronnen (bijv. afspoeling van wegen, landbouw en corrosie<br />
van bouwmaterialen). Er konden geen scenario’s berekend worden omdat<br />
er van verschillende doelgroepen (bijv. industrie) onvoldoende gegevens<br />
waren. Een kwalitatieve analyse toonde aan dat de door de auteurs voorgestelde<br />
emissiereductie van 50 % in 2010 t.o.v. 1998 (mltd) waarschijnlijk<br />
niet gehaald zal worden. Grensoverschrijdende vuilvrachten dragen in een<br />
belangrijke mate bij tot de milieudruk op de Vlaamse waterlopen. Zo is<br />
90 % van de vuilvracht van Cd afkomstig van buiten <strong>Vlaanderen</strong>. Voor Zn<br />
is dit iets meer dan de helft en voor Cu is dit een derde. De basiskwaliteitsnorm<br />
voor Cd en Zn wordt regelmatig overschreden. Een verdere sanering<br />
van lokale (industriële) lozingen zou op middellange termijn moeten volstaan<br />
om de basiskwaliteitsnorm te behalen. Nalevering van zware metalen<br />
uit historisch verontreinigde waterbodems kan het effect van de saneringen<br />
evenwel nadelig (blijven) beïnvloeden.
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:48 Pagina 29<br />
Figuur 6: Emissie van zware metalen naar de lucht (ton/jaar) volgens het bau- en het bau+-<br />
scenario (<strong>Vlaanderen</strong>, 2010)<br />
emissie (ton/jaar)<br />
100<br />
10<br />
1<br />
0,1<br />
Samenvattting | 29<br />
As Cd Cr Cu Hg Ni Pb Zn<br />
4.4 Verspreiding van bestrijdingsmiddelen<br />
BAU (2010)<br />
BAU+ (2010)<br />
KTD (2002)<br />
MLTD (2010)<br />
LTD (2020)<br />
Het gebruik van bestrijdingsmiddelen door de landbouw, de gezinnen, de<br />
industrie en de overheid resulteert in de verontreiniging van lucht, water<br />
en bodem. Ook treden ongewenste nevenverschijnselen op doordat nietdoelorganismen<br />
(met inbegrip van de mens) deze stoffen opnemen.<br />
Gegevens over het gebruik van bestrijdingsmiddelen in <strong>Vlaanderen</strong> blijven<br />
schaars. Op basis van verkoopcijfers is het gebruik in de Vlaamse landbouw<br />
in 1998 geschat op 4,3 kton bestrijdingsmiddelen (actieve stof). Dit is<br />
een daling met 8 % t.o.v. 1990, maar t.o.v. van 1980 is dit een stijging met<br />
32 %. Door de gebruikte hoeveelheden uit te drukken in verspreidingsequivalenten<br />
(Seq) i.p.v. kilogrammen, wordt de toxiciteit (in het bijzonder voor<br />
waterorganismen) in rekening gebracht. De evolutie van de jaarlijkse verspreidingsequivalenten<br />
toont een negatiever beeld: de som Seqtot steeg in<br />
1998 met 11 % t.o.v. 1990 (figuur 7). Over biociden of bestrijdingsmiddelen<br />
voor niet-landbouwkundig gebruik zijn enkel cijfers voor België voor de<br />
periode 1994-1996 beschikbaar. Hun gebruik werd in 1996 op 6,8 kton<br />
actieve stof geraamd.<br />
In <strong>Vlaanderen</strong> zijn bestrijdingsmiddelen teruggevonden in oppervlakte-,<br />
grond-, regen- en drinkwater. Zo is de basiskwaliteitsnorm voor oppervlaktewater<br />
in 1996-1997 overschreden voor ongeveer een derde van de<br />
organochloorbestrijdingsmiddelen. In 1998 zijn in regenwater de sinds<br />
1976 verboden middelen aldrin en ddt aangetoond. De drinkwaternorm<br />
werd in de periode 1996-1998 overschreden in verschillende grondwaterlagen<br />
gebruikt voor de productie van drinkwater.
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:48 Pagina 30<br />
De Seqtot-waarde vertoont nog een toename in 2005 t.o.v. 1990 zowel voor<br />
het bau-scenario (+ 43 %) als het bau+-scenario (+ 11 %). De daling in het<br />
do-scenario met 44 % is niet voldoende om de ambitieuze mltd van het<br />
mina-plan 2 (- 50 % in 2005 t.o.v. 1990) te halen. Tussen 2005 en 2010 tonen<br />
alle scenario’s een stijging van de Seqtot-waarden door de sterke groei van<br />
de tuinbouwteelten en het hoog geschat gebruik in deze teelten.<br />
Figuur 7: Evolutie van de Seqtot-waarde van bestrijdingsmiddelen in de landbouw volgens het<br />
bau-, het bau+- en het do- scenario (<strong>Vlaanderen</strong>, 1980-2010)<br />
Seq<br />
tot<br />
(x 10<br />
25<br />
9 )<br />
20<br />
15<br />
10<br />
5<br />
30 | Mira-S 2000: scenario’s<br />
0<br />
1990 1998 2002 2005 2010<br />
4. 5 Verspreiding van zwevend stof<br />
BAU<br />
BAU+<br />
Zwevend stof bestaat uit vloeibare of vaste deeltjes, met uiteenlopende<br />
samenstelling en afmeting. Zo is pm10 de stoffractie met een aërodynamische<br />
diameter kleiner dan 10 µm. Deze fractie dringt diep in de longen door<br />
en kan ademhalingsproblemen veroorzaken en de gevoeligheid voor infecties<br />
van de luchtwegen verhogen. Volgens de wgo is er geen veilige drempelwaarde<br />
voor pm10.<br />
In 1999 lag de jaargemiddelde pm10-concentratie tussen 22 en 29 µg/m 3 ,<br />
wat een duidelijke daling betekent sinds de start van de metingen in 1996.<br />
De Europese ktd van 40 µg/m 3 (tegen 2005) wordt overal gerespecteerd. In<br />
de Vlaamse steden leidde deze daling tot een jaarlijkse vermindering van<br />
het aantal hospitaalopnames door respiratoire aandoeningen (hra) en het<br />
aantal acute sterftegevallen met respectievelijk 75 en 60 per miljoen inwoners.<br />
In voorsteden is deze positieve tendens nog meer uitgesproken: 160<br />
minder hra en 130 minder acute sterftes per jaar en per miljoen inwoners.<br />
Onder het bau-scenario neemt in 2010 het aantal hra en het aantal acute<br />
sterftes met ongeveer 30 en 25 per miljoen inwoners af t.o.v. 1998. Ook de<br />
vroegtijdige sterfte door chronische blootstelling aan pm10 zou met<br />
85 gevallen per miljoen inwoners verminderen. Bij het bau+-scenario<br />
DO<br />
MLTD 2005
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:48 Pagina 31<br />
nemen de gezondheidseffecten met nog eens 25 % af, maar ook dan blijven<br />
er nog gezondheidseffecten optreden.<br />
Volgens figuur 8 ligt een jaargemiddelde pm10-concentratie van 20 µg/m 3<br />
(mltd) binnen bereik. Vergelijking van de modelberekeningen met de werkelijk<br />
gemeten pm10-concentraties wijst echter op het bestaan van een<br />
niet-gekende fractie, die beter in beeld moet worden gebracht. Bijgevolg<br />
is bijkomend onderzoek nodig om vast te stellen of de mltd in 2010 zal<br />
gehaald worden.<br />
Figuur 8: Evolutie van de gemodelleerde jaargemiddelde pm10-concentraties (µg/m 3 ) volgens het<br />
bau- en het bau+-scenario (<strong>Vlaanderen</strong>, 1990-2010)<br />
pm10 (µg/m<br />
45<br />
3 )<br />
40<br />
35<br />
30<br />
25<br />
20<br />
15<br />
10<br />
5<br />
0<br />
4.6 Ioniserende straling<br />
Samenvattting | 31<br />
1990 1998 99 00 01 02 03 04 2005 06 07 08 09 2010<br />
BAU<br />
BAU+<br />
KTD (2005)<br />
MLTD (2010)<br />
Blootstelling aan ioniserende straling kan biologische schade in weefsels<br />
veroorzaken en leiden tot gezondheidsproblemen (bijv. kanker of erfelijke<br />
afwijkingen). De belangrijkste bronnen van menselijke oorsprong zijn de<br />
nucleaire elektriciteitsproductie en medische toepassingen.<br />
Kernenergie voorziet in 55 à 60 % van de totale elektriciteitsproductie van<br />
België. De vervanging van de bestaande kerncentrales door klassieke centrales<br />
op basis van fossiele brandstoffen zou aanleiding geven tot een toename<br />
van broeikasgassen, verzurende gassen en afvalstoffen. Zelfs door<br />
enkel aardgas te gebruiken (dat van alle klassieke brandstoffen de laagste<br />
emissiefactor voor CO2 heeft en het hoogste opwekkingsrendement) zouden<br />
de CO2-emissies van de elektriciteitssector nog verdubbelen ten<br />
opzichte van de huidige situatie. De beslissing om tegen 2004 het aandeel<br />
van de hernieuwbare energiebronnen in <strong>Vlaanderen</strong> te verhogen tot minstens<br />
3 %, zal de totale CO2-emissies nauwelijks beïnvloeden.
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:48 Pagina 32<br />
De bevolking staat negatief tegen de verdere ontwikkeling van kernenergie.<br />
Dit heeft te maken met de ongerustheid over de gevolgen van een zwaar<br />
reactorongeval en met de onzekerheid over het beheer van de bestraalde<br />
kernbrandstof. Alhoewel de hoeveelheid geconditioneerd afval per eenheid<br />
opgewekte elektriciteit de laatste 10 jaar meer dan gehalveerd is,<br />
vormt het nucleair afval afkomstig van de werking van kerncentrales<br />
zowel naar volume als naar (radio)activiteit de grootste fractie van het<br />
nucleair afval. Als de nucleaire elektriciteitsproductie vroegtijdig stopgezet<br />
wordt, bijv. al in 2000, zal het volume nucleair afval tegen het jaar 2050<br />
hoogstens 25 % lager zijn.<br />
Door de activiteiten van de niet-nucleaire industrie (bijv. fosfaatindustrie)<br />
zijn de radiumconcentraties van enkele honderden hectaren in <strong>Vlaanderen</strong><br />
sterk verhoogd. Op korte termijn moeten de radiumbesmette zones in<br />
<strong>Vlaanderen</strong> geïnventariseerd en gekarakteriseerd worden om de impact<br />
van deze besmettingen op de stralingsbelasting van de plaatselijke bevolking<br />
te bepalen.<br />
België heeft per inwoners het hoogste aantal nucleair geneeskundige diensten<br />
en het hoogste aantal radiologische onderzoeken van Europa. Samen<br />
met de Europese Patiëntenrichtlijn vereist deze situatie maatregelen om de<br />
stralingsbescherming van de patiënt te verbeteren. Dosisbeperkende maatregelen<br />
zouden in <strong>Vlaanderen</strong> kunnen leiden tot een gemiddelde dosisvermindering<br />
van 0,17 mSv of ruim 14 % per inwoner. Momenteel bestaat er<br />
geen sluitende inventaris van het medische nucleaire afval. In veel gevallen<br />
zou het nucleaire afval slechts tijdelijk worden opgeslagen, waarna het<br />
wordt geloosd. Er is dringend behoefte aan een eenduidige en concrete<br />
regelgeving ter zake.<br />
4.7 Lawaai<br />
32 | Mira-S 2000: scenario’s<br />
Lawaai of geluidshinder tast de levenskwaliteit en de gezondheid aan. Het<br />
aantal potentieel ernstig gehinderden door geluid is een geschikte indicator<br />
om de impact van lawaai uit te drukken maar wettelijke doelstellingen<br />
ontbreken nog. De realisatie van het bau- en het bau+-scenario zal niet in<br />
de gewenste verlaging van het percentage potentieel ernstig gehinderden<br />
resulteren (door de auteurs voorgestelde mltd: < 24 %). Met de bijkomende<br />
maatregelen van het do-scenario lijkt dit wel mogelijk. Deze ‘duurzame’<br />
maatregelen behelzen een belangrijke trendbreuk in het wegvervoer<br />
(zowel van goederen als personen), een aangepaste ruimtelijke ordening<br />
en het verdere gebruik van stillere technologie. Het opstellen van geluidsimmissienormen<br />
is noodzakelijk.<br />
De daling van de geluidsemissie van individuele voertuigen (o.a. door nieuwe<br />
Europese emissienormen en door snelheidsreductie in de bebouwde kom)<br />
zal de toename van het wegverkeer nog enkele jaren kunnen compenseren.<br />
De hier voorgestelde mltd voor wegverkeersgeluid (< 20 % blootgestelden<br />
in 2010) wordt enkel gehaald in het do-scenario (figuur 9).
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:48 Pagina 33<br />
Figuur 9: Percentage van de bevolking blootgesteld aan wegverkeersgeluid (boven 65 dBA)<br />
volgens het aut-, het bau- en het do-scenario (<strong>Vlaanderen</strong>, 1996-2010)<br />
procent blootgestelden<br />
38<br />
36<br />
34<br />
32<br />
30<br />
28<br />
26<br />
24<br />
22<br />
20<br />
18<br />
16<br />
14<br />
Op de figuur is het onzekerheidsinterval van 68 % op de voorspelling (exclusief de onzekerheid op de huidige<br />
toestand) aangegeven.<br />
Het aantal vliegtuigbewegingen blijft ook in de toekomst stijgen. De maatregelen<br />
van de federale overheid zullen aanleiding geven tot de vervanging<br />
van luidruchtige toestellen, waardoor de hier voorgestelde mltd<br />
(< 45 000 inwoners binnen de 60 dBA contourlijn rond Brussel Nationaal)<br />
tegen 2003 gehaald wordt.<br />
4.8 Stank<br />
Samenvattting | 33<br />
1996 2000 2002 2005 2010<br />
Geurhinder is afhankelijk van verschillende geurkarakteristieken zoals de<br />
intensiteit, de aard en het hedonisch karakter (aangenaam – onaangenaam).<br />
Ook psychologische factoren (bijv. ervaring, houding t.o.v. de bron)<br />
spelen een rol. Op lange termijn wil men de mens zoveel mogelijk beschermen<br />
tegen geurhinder (mina-plan 2). Het omschakelen in <strong>Vlaanderen</strong> van<br />
de ad hoc aanpak in het verleden naar een onderbouwd geurbeleid vraagt<br />
grondig onderzoek en aanzienlijke middelen. Sinds mira-t 1998 zijn geen<br />
nieuwe cijfers over de geurhinder bij de bevolking in <strong>Vlaanderen</strong> beschikbaar.<br />
Het enquêteren van het hindergevoel is gepland voor 2000 en tegen<br />
eind 2001 moeten beleidsdoelstellingen voor het percentage gehinderden<br />
vastgelegd zijn. Voor drie bedrijfstakken, namelijk slachterijen, verfspuiterijen<br />
en rwzi’s zijn reeds nuleffectniveaus voor geurhinder vastgelegd. In<br />
de periode 2002-2006 moeten geurconcentratienormen voor homogene<br />
bedrijfstakken beschikbaar zijn. Niet-homogene sectoren en industrieterreinen<br />
krijgen een eigen procedure.<br />
Het is te verwachten dat het beleid voor de emissiereductie van ammoniak<br />
en vluchtige organische stoffen (vos) ook een positieve bijdrage zal leveren<br />
tot de reductie van geurhinder.<br />
AUT<br />
BAU<br />
DO<br />
MLTD
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:49 Pagina 34<br />
N<br />
0 5 10 20 30 40 50 km<br />
4.9 Lichthinder<br />
Lichthinder is de overlast die de mens ondervindt van kunstlicht, als regelrechte<br />
verblinding, als verstorende factor bij het verrichten van avondlijke<br />
of nachtelijke activiteiten of als bron van onbehagen. Ook dieren ervaren<br />
lichthinder als versnippering en beïnvloeding van hun habitat.<br />
Met behulp van satellietopnames is de kunstmatige hemelluminantie<br />
(hemelgloed) bepaald. Uitgedrukt in percentage t.o.v. de natuurlijke achtergrondstraling,<br />
zijn voor het grootste deel van <strong>Vlaanderen</strong> waarden opgetekend<br />
tussen 300 en 900 % (figuur 10).<br />
Figuur 10: Kunstmatige hemelgloed in <strong>Vlaanderen</strong>, buurlanden en -gewesten in vergelijking tot<br />
de natuurlijke achtergrondstraling (1996-1997)<br />
11% - 33%<br />
Bij het huidige beleid (bau) treedt in de periode 1998-2010 een lichte daling<br />
(6 %) van het totale opwaarts gestraalde vermogen (openbare verlichting<br />
en privéverlichting) op. Bij bau+ is de daling veel groter (64 %). De verschillen<br />
tussen het bau+- en het do-scenario zijn uiterst klein omdat het<br />
belangrijkste verschil tussen beide scenario’s het doven van een aantal<br />
lampen is (en het aantal branduren niet meetelt in de berekeningen van<br />
het opwaarts gestraalde vermogen).<br />
4.10 Versnippering<br />
34 | Mira-S 2000: scenario’s<br />
% van de natuurlijke achtergrondstraling<br />
33% - 100% 100% - 300% 300% - 900% > 900%<br />
Versnippering is de verdeling van ruimtelijke gehelen in kleinere of minder<br />
samenhangende stukken. Hierdoor vermindert de maatschappelijke<br />
waarde en de ecologische leefbaarheid van de fragmenten. Om versnippe-
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:49 Pagina 35<br />
ring aan te pakken, zijn gemeenschappelijke beleidsdoelstellingen voor<br />
milieu en ruimte nodig die getoetst kunnen worden aan concrete indicatoren.<br />
Er is nood aan meer coördinatie tussen de verschillende beleidsdomeinen.<br />
Het beleid moet daarbij niet enkel de metrische versnippering<br />
(bijv. versnijding door wegen), maar ook de kwalitatieve versnippering<br />
(bijv. zwaarte van barrière-effect) aanpakken. In tegenstelling tot andere<br />
milieuthema’s zijn normen voor versnippering nog beperkt tot kwalitatieve<br />
principes en planfiguren. Voor de drie voorgestelde doelstellingen, nl. (1)<br />
afstemming tussen bestemming en functie verbeteren, (2) maximaal behoud<br />
van de open ruimte in het buitengebied en (3) geïsoleerdheid van bossen en<br />
natuurgebieden verminderen, zijn eveneens indicatoren voorgesteld.<br />
De huidige versnipperingstoestand is geanalyseerd aan de hand van een<br />
overlegbewerking tussen de bodemgebruikskaart <strong>Vlaanderen</strong> en het<br />
Gewestplan. Natuurreservaten, bossen en groene zones zijn overwegend<br />
kleine, versnipperde gebieden. De groene zones van het gewestplan zijn<br />
onderzocht op de aanwezigheid van zonevreemde elementen zoals bebouwing,<br />
industriezones, grote infrastructuren. Op een gemeten totaal van<br />
ongeveer 160 000 ha groene bestemmingen komen er 7 100 ha (ongeveer<br />
4,4 %) versnipperende elementen voor. Deze elementen zijn klein maar zeer<br />
talrijk. Ze zijn voornamelijk gesitueerd aan de rand van de groene bestemmingen.<br />
In de regio Mechelen en langs de kustlijn komen wel enkele grotere<br />
blokken van versnipperende elementen voor.<br />
Verkeersscenario’s voorspellen een toename van het versnipperend effect<br />
door de stijgende verkeersintensiteit. De bouwsector oefent reeds lang een<br />
continue druk op de ruimte uit. De landbouw werkt versnipperend voor<br />
natuur door intensivering en schaalvergroting in traditionele landschappen.<br />
De chemische versnippering als gevolg van bestrijdingsmiddelenverbruik<br />
zal nog toenemen. Diverse agro-milieumaatregelen creëren echter<br />
kansen tot ontsnippering.<br />
4.11 Verdroging<br />
Samenvattting | 35<br />
Verdroging is de vermindering van de waterinhoud van de watervoerende<br />
lagen en van de bodem door menselijke beïnvloeding. Tal van menselijke<br />
activiteiten kunnen verdroging veroorzaken zoals de uitbreiding van de<br />
verharde oppervlakte, de snellere afvoer van oppervlaktewater door het<br />
rechttrekken van waterlopen, het verdwijnen van natuurlijke overstromingsgebieden<br />
en grondwaterwinningen. Overstromingen hebben dikwijls<br />
dezelfde oorzaken als verdroging.<br />
De openbare drinkwatervoorziening heeft het grootste aandeel in de grondwaterwinning<br />
(60 %). Er zijn onvoldoende lange meetreeksen beschikbaar<br />
om juiste conclusies te trekken over de evolutie van het grondwaterpeil in<br />
<strong>Vlaanderen</strong>. De weinige meetreeksen geven wel aan dat er zich in de jaren<br />
’90 meer problemen met het grondwaterpeil hebben voorgedaan dan in de<br />
jaren ’80. Ook voeren de waterlopen in verhouding tot de hoeveelheid
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:49 Pagina 36<br />
neerslag meer water af, wat resulteert in een verminderde voeding van het<br />
watersysteem.<br />
Om scenario’s met maatregelen tegen verdroging te kunnen doorrekenen,<br />
moeten eerst de grondwatermodellen verder worden ontwikkeld. Een studie<br />
van het Denderbekken toonde wel aan dat bij een verwachte uitbreiding<br />
van de verharde oppervlakte met 16 % en het bosareaal met 4 %, de<br />
oppervlakkige afstroming met 10 à 20 % stijgt en de grondwatervoeding<br />
met 5 à 15 % daalt.<br />
De doelafstand kan nog niet geëvalueerd worden door een gebrek aan kennis<br />
over zowel de milieudruk als de milieutoestand van het thema. Hierdoor<br />
zijn ook de doelstellingen nog niet kwantitatief uitgewerkt. Mogelijke aanvullende<br />
maatregelen voor het verdrogingsbeleid zijn bijv. het overschakelen<br />
naar oppervlaktewaterwinning en het hergebruiken van effluent van<br />
rwzi’s (door landbouw, industrie en drinkwatervoorziening). Lokale verdrogingsschade<br />
kan tegengegaan worden door een actief peilbeheer. Ook bossen<br />
kunnen op het vlak van waterbeheersing een belangrijke rol spelen.<br />
4.12 Vermesting<br />
36 | Mira-S 2000: scenario’s<br />
Vermesting is de aanrijking van bodem, water (oppervlakte- en grondwater)<br />
en lucht met voedingsstoffen of nutriënten (stikstof, fosfor en kalium)<br />
waardoor de ecologische processen en de natuurlijke kringlopen verstoord<br />
worden. Deze verstoringen kunnen aanleiding geven tot eutrofiëring van<br />
zoet en zout oppervlaktewater, verhoogde nitraatconcentraties in oppervlakte-<br />
en grondwater, achteruitgang van biodiversiteit en een kwalitatieve<br />
achteruitgang van voedingsgewassen.<br />
De totale emissie van stikstof (N) en fosfor (P) naar het milieu bleef in de<br />
periode 1994-1998 nagenoeg constant. In 1998 nam de dierlijke mestproductie<br />
licht toe, maar het gebruik van fosforhoudende kunstmest nam af.<br />
De belangrijkste bronnen van de nutriëntenaanvoer naar het milieu zijn de<br />
landbouw (66 % in 1998), de industrie (20 %) en de bevolking (10 %). Onder<br />
het bau- en het bau+-scenario treedt in 2010 een sterke daling op van de<br />
ammoniakemissies (34 tot 48 %) en een iets geringere daling van de NOxemissies<br />
(15 tot 42 %). Nochtans worden de Europees opgelegde doelstellingen<br />
voor NOx-emissiereductie zelfs in het bau+-scenario net niet gehaald.<br />
De emissies van nutriënten naar de landbouwbodem zijn in kaart gebracht<br />
met behulp van bodembalansen. Onder de map 2 bemestingsnormen (bau)<br />
of onder scherpere bemestingsnormen en brongerichte maatregelen<br />
(bau+) daalt het stikstofoverschot respectievelijk met 26 % en 42 % in 2002.<br />
Dit is onvoldoende om de Europees gerichte ktd voor het overschot op de<br />
bodembalans te halen. Enkel met aanvullende mestverwerking, een verminderd<br />
gebruik van kunstmest en een verregaande inkrimping van de<br />
intensieve veeteelt (meer dan 22 % voor varkens en meer dan 12 % voor<br />
kippen) (do-scenario) worden de doelstellingen voor N en P gehaald.
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:49 Pagina 37<br />
De atmosferische depositie van stikstofverbindingen bedreigt kwetsbare<br />
ecosystemen. De depositie neemt af van gemiddeld 39 kg N/ha in 1998 tot<br />
25 kg N/ha in 2010 in het bau+-scenario, waardoor de doelstellingen<br />
gehaald worden (figuur 11). Daarna is er nog een lange weg af te leggen om<br />
natuurgebieden effectief te beschermen. Momenteel zijn er voor<br />
<strong>Vlaanderen</strong> enkel cijfers van kritische lasten voor bossen beschikbaar. Zelfs<br />
volgens het bau+-scenario is de stikstofdepositie nog altijd te hoog in 40 %<br />
van de 652 onderzochte bosecosystemen. Door gebiedsgerichte maatregelen<br />
rond natuurgebieden kan de invloed van deposities er afnemen. Door<br />
naaldbossen om te vormen naar loofbossen met inheemse soorten kan het<br />
vermestend effect op bossen gemilderd worden.<br />
Figuur 11: Spreiding van de stikstofdepositie (kg N/ha.jaar) in 1998 en in 2010 volgens het bau+-<br />
scenario (<strong>Vlaanderen</strong>)<br />
1998<br />
2010<br />
N<br />
0 5 10 20 30 40 50 km<br />
N<br />
0 5 10 20 30 40 50 km<br />
Samenvattting | 37<br />
20-26 26-40 40-55 55-70 >70<br />
kg N/ha.jaar<br />
10-20 20-26 26-40 40-55<br />
kg N/ha.jaar
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:49 Pagina 38<br />
100<br />
80<br />
60<br />
40<br />
20<br />
4.13 Verzuring<br />
38 | Mira-S 2000: scenario’s<br />
De oorzaak van verzuring is de verontreiniging van de lucht door emissies<br />
van verzurende zwavel- en stikstofverbindingen. De depositie van deze<br />
verbindingen verhoogt de kans op schade aan ecosystemen, corrosie van<br />
materialen en versnelde verwering van gebouwen.<br />
De totale verzurende depositie in <strong>Vlaanderen</strong> daalde tussen 1990 en 1998<br />
gemiddeld met 23 %. Het aandeel van ammoniak in de totale verzurende<br />
depositie steeg van 41 % in 1990 tot 48 % in 1998. Ongeveer de helft van de<br />
totale depositie is afkomstig van buitenlandse emissiebronnen (o.a. wegverkeer<br />
en industrie). De rest komt voornamelijk van de landbouw (29 %)<br />
en industrie (11,5 %) in <strong>Vlaanderen</strong>.<br />
Het realiseren van de duurzaamheidsdoelstelling (ltd) voor verzuring zou<br />
betekenen dat in geen enkel ecosysteem in <strong>Vlaanderen</strong> de kritische last<br />
overschreden wordt. De doelstelling op middellange termijn is gebaseerd<br />
op het unece-Protocol van Göteborg (1999). Door de emissieplafonds uit dit<br />
protocol te respecteren, zou in 2010 de kritische last voor verzurende zwavel<br />
nog maar in 4 % van de Vlaamse bosecosystemen overschreden worden.<br />
De doelstelling voor verzurende stikstof is minder gunstig, met een overschrijding<br />
van de kritische last in maximaal 68 % van bosecosystemen.<br />
Figuur 12: Evolutie van het % overschrijdingen van de kritische last voor verzurende zwavel en<br />
stikstof in bosecosystemen volgens het bau- en het bau+-scenario (<strong>Vlaanderen</strong>, 1990-2010)<br />
aantal overschrijdingen (%)<br />
0<br />
1990 1998 2002 2005 2010<br />
zwavel BAU<br />
zwavel BAU+<br />
stikstof BAU<br />
stikstof BAU+<br />
MLTD stikstof<br />
MLTD zwavel<br />
Figuur 12 geeft de verwachte overschrijding van de kritische lasten (afzonderlijk<br />
voor stikstof- en zwavelverbindingen) in de 652 onderzochte bosecosystemen<br />
volgens het bau- en het bau+-scenario tot 2010 weer. Voor de<br />
verzurende zwavel lijkt de mltd volgens het bau+-scenario op basis van<br />
het Protocol van Göteborg (4 % overschrijdingen) niet haalbaar. De mltd<br />
voor verzurende zwavel ligt dan ook vlakbij de ltd. De mltd voor de verzu-<br />
LTD
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:49 Pagina 39<br />
rende stikstof (68 % overschrijdingen) lijkt wel haalbaar in het bau+-scenario.<br />
Dit komt omdat het protocol van Göteborg meer nadruk legt op de<br />
(minder dure) reductie van SO2-emissies, terwijl in het bau+-scenario ook<br />
extra inspanningen doorgerekend worden om de NH3-emissies verder te<br />
reduceren. Om de ltd te realiseren, is er vooral nood aan maatregelen die<br />
de stikstofhoudende deposities doen dalen. In 2010 zijn respectievelijk 75 %<br />
(bau) en 74 % (bau+) van deze deposities te wijten aan de NH3-emissies,<br />
bijna uitsluitend afkomstig van de landbouwsector.<br />
4.14 Fotochemische luchtverontreiniging<br />
Samenvattting | 39<br />
Fotochemische luchtverontreiniging is de verontreiniging van de omgevingslucht<br />
met oxiderende stoffen zoals ozon (O3). Deze stoffen ontstaan op<br />
warme dagen door de interactie van stikstofoxiden, nmvos en zonlicht.<br />
O3 beïnvloedt de longfuncties, vermindert de opbrengst en stressbestendigheid<br />
van gewassen en tast sommige materialen aan. Gezien het grensoverschrijdende<br />
karakter van deze verontreiniging kan enkel een Europees<br />
gecoördineerde, grootschalige en duurzame vermindering van de emissies<br />
van ozonprecursoren de ozonproblematiek binnen de perken houden.<br />
In de veronderstelling dat er geen veilige drempelwaarde bestaat, houdt de<br />
wgo een ltd aan van 120 µg/m 3 voor alle gemiddelde 8-uurswaarde van<br />
O3. Hierbij zijn de acute effecten voor de volksgezondheid waarschijnlijk<br />
klein. De evolutie van het aantal dagen in <strong>Vlaanderen</strong> met een maximale<br />
8-uurswaarde groter dan 120 µg/m 3 (net60ppb-max8u) vertoont sinds 1993<br />
een ongunstige trend: een stijging met meer dan 2 dagen per jaar. Ook de<br />
jaargemiddelde waarde van de dagelijks maximale 8-uurswaarde (gmdmax8u)<br />
laat een stijgende trend zien, wat wijst op een groeiende achtergrondconcentratie<br />
(+ 4 % per jaar). Het verloop van de jaarlijkse overschotten<br />
boven 120 µg/m 3 (aot60ppb-max8u) is niet gestructureerd en volgt de<br />
jaarlijkse schommelingen in zonnestraling en temperatuur. Dit geldt in<br />
mindere mate ook voor de indicator voor de bescherming van gewassen en<br />
semi-natuurlijke vegetatie (aot40ppb-vegetatie).<br />
Doorrekening van een bau- en een bau+- scenario leidde tot twee opmerkelijke<br />
vaststellingen:<br />
1. De gemiddelde waarden (bijv. gmd-max8u) en de indicatoren die een<br />
lage drempel als afsnijwaarde hebben (bijv. aot40ppb-vegetatie) zullen<br />
ondanks de inspanningen nauwelijks afnemen of zelfs stijgen. De achtergrondconcentraties<br />
zullen dus ook in de toekomst blijven toenemen;<br />
2. De indicatoren die meer de piekwaarden weerspiegelen (bijv. net60ppb<br />
en aot60ppb) nemen wel significant af.<br />
In de toekomst zal dus niet zozeer het aantal dagen met overschrijdingen<br />
afnemen, maar eerder de omvang van die overschrijdingen.
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:49 Pagina 40<br />
Figuur 13 toont de afstand tot de ltd bij zowel het bau- als het bau+-scenario.<br />
De net60ppb komt bijna in de buurt van de mltd (24 overschrijdingsdagen<br />
i.p.v. 20), maar er moet nog 80 % van de kloof tot de ltd weggewerkt<br />
worden. Zo moet na uitvoering van de beide scenario’s ook nog ongeveer<br />
40 % van de gecumuleerde piekoverlast (aot60ppb) verdwijnen. De<br />
bescherming van de gewassen (aot40ppb-vegetatie) bereikt met bau+ een<br />
niveau dat beter is dan de mltd, maar de weg naar de ltd moet ook na<br />
bau+ nog zo goed als volledig worden afgelegd. De huidige stand van<br />
zaken in de ozonmodellering dwingt echter tot een grote omzichtigheid bij<br />
de interpretatie van de resultaten.<br />
Figuur 13: Doelafstand voor het thema fotochemische luchtverontreiniging (in % van de totale<br />
afstand tussen 1990 en de ltd) volgens het bau- en het bau+-scenario (<strong>Vlaanderen</strong>)<br />
doelafstand tot LTD (%)<br />
100<br />
80<br />
60<br />
40<br />
20<br />
0<br />
40 | Mira-S 2000: scenario’s<br />
NET60ppb AOT60ppb<br />
AOT40ppb<br />
4.15 Aantasting van de ozonlaag<br />
1990<br />
De ozonlaag in de stratosfeer (atmosfeerlaag tussen ongeveer 6 en 50 km<br />
hoogte) vormt een natuurlijk schild tegen de schadelijke uv-stralingen van<br />
de zon. Bepaalde chloor- en broomhoudende stoffen (bijv. cfk’s, hcfk’s en<br />
methylbromide) kunnen de ozonlaag afbreken. Hierdoor neemt de uvintensiteit<br />
op het aardoppervlak toe, wat leidt tot een verhoogd risico op<br />
huidkanker, verstoring van de ecosystemen en schade aan gewassen.<br />
BAU<br />
BAU+<br />
Het protocol van Montreal (1987) en de verschillende amendementen willen<br />
de productie en het gebruik van ozonafbrekende stoffen stopzetten,<br />
met uitzondering van een aantal essentiële toepassingen. In de periode<br />
1990-1997 zijn de emissies van ozonafbrekende stoffen sterk gedaald.<br />
Vooral het gebruik als blaasmiddel en als drijfgas is zeer sterk afgenomen.<br />
De uitfasering in de koelindustrie is minder snel zichtbaar in de cijfers,<br />
doordat bestaande installaties blijven lekken. In 1997 heeft het gebruik als<br />
koelmiddel het grootste aandeel in de emissies (52 %).
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:49 Pagina 41<br />
Cijfers voor de toekomstige emissies van ozonafbrekende stoffen ontbreken<br />
nog grotendeels. Moeilijkheden bij het opstellen van prognoses zijn de<br />
onzekerheden over de vervangproducten en het (toegelaten) gebruik van<br />
essentiële toepassingen. Inhaleertoestellen voor astmapatiënten bevatten<br />
nog drijfgas en voorlopig is er geen alternatief beschikbaar. De verwachte<br />
toename van het aantal astmapatiënten zal de emissies dan ook doen stijgen.<br />
Er wordt een nieuwe eu-verordening voorbereid die een versnelde<br />
reductie van methylbromide voorstelt met een uitbanning vanaf 2006.<br />
Sinds 1971 meet het kmi meermaals per dag de dikte van de ozonlaag.<br />
Vanaf 1980 wordt de ozonlaag boven <strong>Vlaanderen</strong> jaarlijks gemiddeld 0,4 %<br />
dunner. Metingen in de toekomst moeten duidelijk maken of het stoppen<br />
van de emissies leidt tot het herstel van de ozonlaag. Pas sinds 1989 volgt<br />
het kmi ook de uv-index (afhankelijk van o.a. de dikte van de ozonlaag). De<br />
tijdsperiode is te kort om al een duidelijke trend waar te nemen. Volgens<br />
modelberekeningen leidt de waargenomen verdunning van de ozonlaag in<br />
<strong>Vlaanderen</strong> tot een toename van de uv-index met 0,5% per jaar. Of dit ook<br />
de oorzaak is van het toenemend aantal huidkankers, is nog onduidelijk.<br />
Veeleer zou overdadig zonnebaden de verklarende factor zijn.<br />
4.16 Broeikaseffect<br />
Samenvattting | 41<br />
Broeikasgassen (zoals waterdamp, CO2, methaan en lachgas) laten de<br />
invallende zonnestraling door en houden de uitgezonden straling van de<br />
opgewarmde aarde tegen. Gedurende de laatste honderd jaar heeft de<br />
mens de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer verhoogd, vooral<br />
door de verbranding van fossiele brandstoffen. Deze verhoogde concentratie<br />
kan het broeikaseffect versterken, wat bijgevolg zal leiden tot een verhoging<br />
van de gemiddelde aardtemperatuur, met belangrijke gevolgen<br />
voor mens en natuur.<br />
Tegen 2004 streeft <strong>Vlaanderen</strong> naar een vermindering van het energiegebruik<br />
in de residentiële sector en een toename van de energie-efficiëntie<br />
in de industrie. Zowel bij het bau- als bij het bau+-scenario blijft het totale<br />
energiegebruik tot 2010 echter stijgen. Bij het bau+-scenario, waar de<br />
invoering van de energieprestatienorm (epn) voor woningen en een verbeterde<br />
energie-efficiëntie in de industrie in rekening gebracht is, wordt er<br />
tegen 2010 wel een daling van het energiegebruik merkbaar voor de residentiële<br />
sector en de industrie.<br />
De Beleidsnota Energie 2000-2004 vermeldt 3 % hernieuwbare energie in<br />
het totale energieaanbod als doelstelling tegen eind 2004. In 1999 was het<br />
aandeel hernieuwbare energie in de elektriciteitsproductie kleiner dan<br />
0,5 %. Bijkomende beleidsmaatregelen om deze doelstelling te realiseren,<br />
dringen zich op. Ook om het geplande extra vermogen aan warmtekrachtkoppeling<br />
(wkk) van 600 MWe tussen 1999 en 2004 te realiseren, zijn bijkomende<br />
inspanningen nodig.
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:49 Pagina 42<br />
Om de doelstelling van het Protocol van Kyoto (reductie van de uitstoot van<br />
broeikasgassen van 7,5 % in 2008-2012 t.o.v. 1990) te verwezenlijken, mag<br />
de jaarlijkse uitstoot in de periode 2008-2012 maximaal 78 Mton CO2-eq<br />
bedragen. In het bau-scenario zal de uitstoot van CO2, CH4 en N2O in 2010<br />
echter ongeveer 28 % gestegen zijn t.o.v. 1990 (108 Mton CO2-eq) tegenover<br />
een stijging van 13 % in het bau+-scenario (95 Mton) (figuur 14).<br />
De doelstelling van het mina-plan 2 voor CH4 houdt in dat de uitstoot in<br />
2002 ten opzichte van 1990 met 10 % gereduceerd moet zijn. Deze doelstelling<br />
zal naar verwachting gehaald worden, zelfs zonder bijkomende maatregelen.<br />
Dit geldt ook voor de N2O-doelstelling (stabilisatie in 2002 van het<br />
niveau in 1990). Om de doelstelling van het Protocol van Kyoto te halen<br />
moeten bijkomende maatregelen getroffen worden, voornamelijk gericht<br />
op de reductie van de CO2-emissies.<br />
Figuur 14: Evolutie van de emissies van de broeikasgassen CO2, CH4 en N2O volgens het bau- en<br />
het bau+-scenario (<strong>Vlaanderen</strong>, 1990-2010)<br />
broeikasgasemissies (Mton CO2-eq)<br />
120<br />
100<br />
80<br />
60<br />
40<br />
20<br />
42 | Mira-S 2000: scenario’s<br />
0<br />
1990 1998 2002 2005 2008 2010<br />
4.17 Verandering van biodiversiteit<br />
Het begrip ‘biodiversiteit’ omvat zowel de genetische diversiteit, de soortendiversiteit<br />
als de diversiteit van levensgemeenschappen of ecosystemen.<br />
Om pragmatische redenen is de oppervlakte natuurreservaat<br />
gebruikt als indicator voor (verandering van) biodiversiteit. Op basis van<br />
de ontwerp-Groene Hoofdstructuur is een duurzaamheidsdoelstelling (ltd)<br />
voor deze indicator voorgesteld van 260 000 ha, wat overeenkomt met<br />
19 % van <strong>Vlaanderen</strong>.<br />
Eind 1997 waren er in <strong>Vlaanderen</strong> 609 reservaatprojecten, goed voor een<br />
totale oppervlakte van 14 976 ha. In de periode 1993-1994 is er een toename<br />
merkbaar in de snelheid waarmee het areaal natuurreservaat in <strong>Vlaanderen</strong><br />
groter wordt. Deze periode valt samen met een stijging van de beschikbare<br />
BAU<br />
BAU+<br />
MLTD (2008-2012)
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:49 Pagina 43<br />
Samenvattting | 43<br />
financiële middelen voor de aankoop van natuurgebieden. De provincie<br />
Limburg heeft het grootste areaal natuurreservaat, gevolgd door<br />
Antwerpen en Vlaams-Brabant.<br />
Als het areaal natuurreservaat in <strong>Vlaanderen</strong> blijft stijgen aan het tempo<br />
van de periode 1994-1998 (bau) zal <strong>Vlaanderen</strong> 35 700 ha natuurreservaat<br />
tellen in 2010. Hoewel dit meer dan een verdubbeling is t.o.v. de situatie<br />
van eind 1997, is dit slechts 13,8 % van de duurzaamheidsdoelstelling voor<br />
<strong>Vlaanderen</strong> (figuur 15). De provincies Limburg, Antwerpen en Vlaams-<br />
Brabant evolueren bij het huidig beleid naar 15 à 20 % van de duurzaamheidsdoelstelling.<br />
West- en Oost-<strong>Vlaanderen</strong> halen niet eens 10 %. Bij versterkt<br />
beleid (bau+) waarbij de doelstelling van 50 000 ha van het minaplan<br />
2 in rekening is gebracht, loopt het areaal natuurreservaat in<br />
<strong>Vlaanderen</strong> in 2010 op tot 65 600 ha of 25 % van de duurzaamheidsdoelstelling.<br />
De provincies Limburg en Antwerpen halen 30 à 35 %, Oost-<br />
<strong>Vlaanderen</strong> slechts 12 %. Aan het tempo van het bau-scenario zou de duurzaamheidsdoelstelling<br />
pas over ongeveer 140 jaar bereikt worden. Om deze<br />
termijn in te korten, zijn aanvullende maatregelen noodzakelijk. In de eerste<br />
plaats is dit een verhoging van de financiële inspanningen. Verder kunnen<br />
ecologisch waardevolle delen van ‘natuurdomeinen’ (gemeentelijke en<br />
provinciale natuurgebieden en Vlaamse domeinbossen) en militaire<br />
domeinen als natuurreservaat beheerd worden.<br />
Figuur 15: Oppervlakte natuurreservaat eind 2010 per provincie en voor <strong>Vlaanderen</strong> in % t.o.v. de<br />
duurzaamheidsdoelstelling volgens het aut-, het bau- en het bau+-scenario<br />
40%<br />
35%<br />
30%<br />
25%<br />
20%<br />
15%<br />
10%<br />
5%<br />
0%<br />
oppervlakte (% t.o.v. duurzaamheidsdoelstelling)<br />
West-<strong>Vlaanderen</strong><br />
Oost-<strong>Vlaanderen</strong><br />
Vlaams-Brabant<br />
Antwerpen<br />
Limburg<br />
<strong>Vlaanderen</strong><br />
AUT<br />
BAU<br />
BAU+
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:49 Pagina 44<br />
4.18 Gebruik van grondstoffen<br />
Grondstoffen vormen de primaire input voor de economische kringlopen.<br />
Grondstofbesparing is noodzakelijk. De mensheid soupeert aan een hoog<br />
tempo schaarse en niet-hernieuwbare grondstoffen op en vervuilt met het<br />
overblijvende afval het leefmilieu. Bij de toewijzing van de reserves van<br />
grondstoffen aan bevolkingsgroepen (allocatie) kan gebruik worden<br />
gemaakt van de maximum toelaatbare jaarlijkse consumptie (mayc =<br />
maximum allowable yearly consumption for a country). Tabel 3 geeft de<br />
huidige jaarlijkse Vlaamse consumptie weer van koper, zink en lood en de<br />
hoeveelheid die de komende 50, resp. 100 jaar jaarlijks mag worden geconsumeerd<br />
onder twee extreme bevolkingsprojecties (a1: 7 miljard mensen in<br />
2100; a2: 15 miljard mensen in 2100). De cijfers tonen dat de huidige consumptie<br />
veel hoger ligt dan de maximum toelaatbare consumptie. De verwachte<br />
ontwikkeling bij het huidige beleid is een blijvende toename van<br />
het gebruik van grondstoffen op een niet-duurzame manier. Om de maycwaarden<br />
te halen, moet een drastische reductie in het gebruik van grondstoffen<br />
gerealiseerd worden.<br />
Momenteel is er een groot gebrek aan inzicht in het grondstoffenbeheer.<br />
Goede indicatoren voor de evaluatie van het grondstoffenbeleid ontbreken<br />
grotendeels. Dataverzameling en het ontwikkelen van materiaal- en stofstroomanalyses<br />
zijn daarom op korte termijn noodzakelijk.<br />
Tabel 3: Maximum toelaatbare jaarlijkse consumptie (mayc, in ton/jaar) voor koper, zink en lood<br />
volgens twee bevolkingsscenario’s (a1 en a2) en twee tijdshorizonten en schatting van de huidige<br />
consumptie in <strong>Vlaanderen</strong><br />
44 | Mira-S 2000: scenario’s<br />
a1 a2 consumptie *<br />
50 jaar 100 jaar 50 jaar 100 jaar<br />
koper 4 695 2 278 4 121 1 645 50 000<br />
zink 2 121 1 029 1 861 743 36 000<br />
lood 954 463 838 334 14 000<br />
* Dit zijn wellicht te hoge schattingen die als maximum gehanteerd kunnen worden. Het minimum kan op<br />
60 % van deze waarde geschat worden.
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:49 Pagina 45<br />
4.19 Beheer van afvalstoffen<br />
De totale afvalproductie van de bevolking en de industrie in <strong>Vlaanderen</strong> is<br />
in de periode 1992-1998 sterk gestegen met respectievelijk 28 % en 25 %. In<br />
1998 produceerden de huishoudens 3,1 miljoen ton afval en de industrie<br />
22,8 miljoen ton (berekend naar verwerkingscapaciteit).<br />
Figuur 16: Hoeveelheid te verwijderen huishoudelijk afval (kg/inwoner) in 1998 en in 2010<br />
volgens het bau+-scenario (<strong>Vlaanderen</strong>)<br />
1998<br />
2010<br />
Samenvattting | 45<br />
kg / inwoner<br />
(aantal gemeenten)<br />
0 5 10 20 30 40 50 km<br />
60 - 100 (7) 101 - 150 (73) 151 - 200 (104) 201 - 255 (78) 256 - 300 (29) > 300 (17)<br />
kg / inwoner<br />
(aantal gemeenten)<br />
0 5 10 20 30 40 50 km<br />
60 - 100 (55) 101 - 150 (183) 151 - 200 (57) 201 - 255 (6) 256 - 300 (0) > 300 (7)<br />
N<br />
N
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:49 Pagina 46<br />
46 | Mira-S 2000: scenario’s<br />
Door het starten van de selectieve inzamelingen nam de hoeveelheid te<br />
verwijderen huishoudelijk afval tussen 1991 en 1998 met 35 % tot<br />
216 kg/inwoner af. 85 % van de gemeenten haalden hiermee de doelstelling<br />
van 255 kg/inwoner te verwijderen afval uit het Uitvoeringsplan Huishoudelijk<br />
Afval (figuur 16). Volgens het bau- en het bau+-scenario blijft de<br />
huishoudelijke afvalberg groeien met respectievelijk 8,5 % en 4 % in 2010<br />
t.o.v. 1998. Er zijn geen doelstellingen geformuleerd voor de totale hoeveelheid<br />
huishoudelijk afval op mlt en lt. De doelstellingen voor recuperatie<br />
(d.i. hergebruik, compostering en recyclage) worden zowel op kt als mlt<br />
gehaald. De hoeveelheid te verwijderen huishoudelijk afval neemt in het<br />
bau+-scenario af tot gemiddeld 141 kg/inwoner in 2010 (figuur 16).<br />
Daarmee wordt de mltd van 150 kg/inwoner door 77 % van de gemeenten<br />
gehaald. Het bau+-scenario veronderstelt een uitbreiding van de selectieve<br />
inzameling (bijv. maximale deelname en recuperatiegraden, verbeterde<br />
verwerking en afzet, inzameling van alle plasticafval) en een toenemende<br />
afvalpreventie (o.a. minder papier, kga- en verpakkingsafval, meer thuiscompostering,<br />
oplaadbare batterijen, heffingen op bepaalde grofvuilfracties).<br />
Er moet wel over gewaakt worden dat afval sorteren niet ten koste<br />
gaat van afvalpreventie.<br />
Wanneer de huidige trend voor industrieel afval wordt doorgetrokken tot<br />
2010 is een toename met 67 % te verwachten t.o.v. 1998. Met 70 % is recuperatie<br />
de belangrijkste verwerkingsvorm. 25 % wordt geconditioneerd en het<br />
aandeel dat wordt verbrand, daalt tot 4 %.<br />
Een doorgedreven en geïntegreerd productbeleid moet in de toekomst een<br />
essentieel onderdeel zijn van het milieubeleid. Daarnaast kan een wijziging<br />
in het consumptiepatroon positief beïnvloed worden door het labelen<br />
van ecoproducten.<br />
4.20 Kwaliteit oppervlaktewater<br />
De kwaliteit van de Vlaamse oppervlaktewateren staat onder grote druk.<br />
De doelgroepen bevolking, industrie en landbouw veroorzaken de belangrijkste<br />
verontreinigingen. Uit de andere gewesten en Frankrijk komt eveneens<br />
een aanzienlijke vuilvracht <strong>Vlaanderen</strong> binnengestroomd.<br />
Voor de meeste kwaliteitsparameters is er het voorbije decennium een<br />
gevoelige verbetering van de toestand gemeten, echter niet voor nitraat. Zo<br />
daalde de gemiddelde orthofosfaatconcentratie van 2,1 mg/l in 1990 tot<br />
0,7 mg/l in 1999 (figuur 17). Deze gunstige evolutie van de fysisch-chemische<br />
parameters weerspiegelt zich ook in de biologische kwaliteit van de<br />
Vlaamse oppervlaktewateren. De Belgische Biotische Index (bbi) is een<br />
maat voor de biologische kwaliteit en laat op basis van de aanwezige ongewervelde<br />
dieren een indeling in kwaliteitsklassen toe. De laatste tien jaar<br />
is er een duidelijke verschuiving van de klassen zeer slechte en slechte<br />
kwaliteit naar matige kwaliteit. Niettegenstaande deze verbeteringen voldeed<br />
in 1999 slechts een minderheid van de meetpunten aan de wettelijke
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:49 Pagina 47<br />
NH4-N<br />
basiskwaliteitsnormen. Zo blijkt dat slechts 23 % van de meetpunten voldoet<br />
aan de basiskwaliteitsnorm voor de bbi; 38% van de meetpunten voldoet<br />
aan de norm voor opgeloste zuurstof. De huidige waterkwaliteitsnormen<br />
zijn evenwel onvoldoende (eco)toxicologisch onderbouwd. Momenteel<br />
worden deze normen herzien en er wordt verwacht dat de norm voor<br />
verschillende parameters strenger zal worden. Hierdoor zal de doelafstand<br />
nog groter worden.<br />
Figuur 17: Evolutie van het gemiddelde van de ammonium-, nitraat- en orthofosfaat-metingen<br />
in oppervlaktewater (<strong>Vlaanderen</strong>, 1990-1999)<br />
12<br />
10<br />
8<br />
6<br />
4<br />
2<br />
Samenvattting | 47<br />
NH 4 -N, NO 3 -N (mg/l) o-PO 4 (mg/l)<br />
NO3-N o-PO<br />
0<br />
0<br />
4<br />
1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999<br />
Met behulp van het waterkwaliteitsmodel simcat kon een scenario voor<br />
het Netebekken doorgerekend worden. De in rekening gebrachte maatregelen<br />
zijn de geplande uitbouw van het riolerings- en waterzuiveringsnetwerk,<br />
een aanpassing van de lozingsvergunning van de belangrijkste<br />
industriële lozers en het minimaliseren van de stikstofverliezen vanuit de<br />
landbouw. De resultaten geven een duidelijke kwaliteitsverbetering aan.<br />
De gemiddelde procentuele kwaliteitsverbetering bedraagt voor bzv 15 %,<br />
voor czv 8 %, voor P-totaal 28 % en voor N-totaal 12 %. Het percentage<br />
meetpunten dat voldoet aan de basiskwaliteitsnorm voor bzv steeg van<br />
44 % naar 59 %. Toch is deze verbetering beperkt, zeker in vergelijking met<br />
de ingezette middelen.<br />
Om overal in <strong>Vlaanderen</strong> een aanvaardbare waterkwaliteit te halen, zijn<br />
nog heel wat inspanningen noodzakelijk. De sanering van huishoudelijke<br />
afvalwaterlozingen en van biologisch afbreekbare industriële emissies<br />
moet worden verdergezet. De diffuse emissies van meststoffen en bestrijdingsmiddelen<br />
door de (intensieve) landbouw moet worden teruggebracht<br />
tot een aanvaardbaar niveau. Productnormen en gereguleerd productgebruik<br />
moeten een emissiereductie van zware metalen en organische micro-<br />
2,5<br />
2<br />
1,5<br />
1<br />
0,5
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:49 Pagina 48<br />
verontreinigingen bewerkstelligen. De sanering van gevaarlijk vervuilde<br />
sedimenten dringt zich op. Op internationaal niveau moet worden<br />
gestreefd naar een vermindering van de grensoverschrijdende vrachten.<br />
Toepassing van natuurtechnische milieubouw verhoogt het zelfzuiverend<br />
vermogen van oppervlaktewateren en biedt de flora en fauna meer kansen.<br />
4.21 Niet-ioniserende straling<br />
De laatste jaren is de bijdrage van de elektromagnetische golven in de communicatieband<br />
(d.i. tussen 1 MHz – 6 GHz) enorm toegenomen. Burgers<br />
kunnen zelf beslissen of ze mobiel telefoneren, maar over de plaats van de<br />
masten hebben ze geen inspraak. Het thema is hier beperkt tot de nietioniserende<br />
straling van antennes voor draadloze communicatie. Eind 1999<br />
telefoneerde ongeveer 1 op 3 Belgen mobiel (gsm en dcs1800). Er wordt verwacht<br />
dat de draadloze telefonie in de jaren 2000-2005 definitief zal doorbreken.<br />
Dit betekent voor 2005 een bezetting in <strong>Vlaanderen</strong> van meer dan<br />
450 basisstations per 1 000 km 2 . In België zijn er nog geen wettelijke normen.<br />
De draadloze-telecommunicatieoperatoren hanteren wel reeds de<br />
referentieniveaus aanbevolen door de Raad van de Europese Unie, maar er<br />
is geen controlemechanisme.<br />
Uit het beperkt aantal niet-gerichte metingen blijkt dat de elektrische velden<br />
gemeten in de buurt van gsm- en dcs1800-basisstations ver onder de<br />
referentieniveaus liggen. De hoogste veldwaarden liggen ongeveer 12 maal<br />
onder het voorgestelde referentieniveau; de meeste veldwaarden liggen<br />
meer dan 50 maal onder het referentieniveau. Metingen van magnetische<br />
velden tonen vergelijkbare resultaten. Omdat een gebiedsdekkend meetnet<br />
ontbreekt, is het moeilijk te besluiten dat in <strong>Vlaanderen</strong> wordt voldaan<br />
aan de referentieniveaus.<br />
Om de blootstelling van de algemene bevolking aan elektromagnetische<br />
velden te beperken, zijn er verschillende mogelijkheden. Rond bronnen<br />
van elektromagnetische straling kunnen zones afgebakend worden die<br />
niet toegankelijk zijn voor de bevolking. Het gemeenschappelijke gebruik<br />
van de basisstations door de operatoren zou de blootstelling voor de bevolking<br />
verminderen, maar deze aanpassing kan enkel gebeuren mits grote<br />
kosten. Het gebruik van antennes met een kleiner vermogen, dus met een<br />
kleiner signaalbereik, zou de blootstelling gunstig beïnvloeden. Het nadeel<br />
is dat er dan meer antennes in het landschap zullen verschijnen.<br />
4.22 Gebruik van GGO’s<br />
48 | Mira-S 2000: scenario’s<br />
Een genetisch gemodificeerd organisme (ggo) is een organisme waarin het<br />
genetische materiaal of de expressie van het genetische materiaal is gewijzigd<br />
door het gebruik van technieken met recombinant dna. Met deze<br />
technieken is het mogelijk om erfelijk materiaal over de soortgrenzen heen<br />
uit te wisselen (tussen bacteriën, virussen, schimmels, gisten, planten, dieren<br />
of mensen). Of ggo’s risico’s inhouden voor mens en milieu, hangt af
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:49 Pagina 49<br />
van de specifieke eigenschappen van de organismen, de specifieke kenmerken<br />
van de genetische verandering, de omstandigheden waarin de<br />
ggo’s gebruikt worden en het milieu waar ze terechtkomen. De toelating<br />
voor het gebruik van een ggo is onderworpen aan een risicoanalyse voor<br />
mens en milieu. Deze risicoanalyse is geregeld door een strikte Europese<br />
wetgeving. In dit milieurapport gaat de aandacht naar de doelbewuste<br />
introductie van genetisch gemodificeerde gewassen (transgene gewassen)<br />
omdat in dit geval sprake is van een open interactie met het milieu.<br />
Omdat er nog geen doelstellingen geformuleerd zijn, gaat veel aandacht in<br />
dit thema naar de voorstelling van mogelijke doelstellingen. Het gebruik<br />
van ggo’s in het milieu moet zo gebeuren dat er geen schade optreedt voor<br />
mens en milieu. Deze algemene doelstelling is vertaald naar tien verschillende<br />
doelstellingen, die ook als voorwaarden voor het gebruik van ggo’s<br />
kunnen gelezen worden. Uit deze reeks van 10 zijn twee hoofddoelstellingen<br />
geselecteerd: (1) het gebruik van ggo’s mag het leefmilieu niet meer<br />
belasten dan de gangbare landbouwpraktijken en (2) ggo’s kunnen pas<br />
worden gebruikt als ze traceerbaar zijn. Er zijn in <strong>Vlaanderen</strong> weinig gegevens<br />
beschikbaar i.v.m. de voorgestelde doelstellingen.<br />
Figuur 18: Doelbewuste introducties voor experimentele doeleinden: totale oppervlakte van veld-<br />
proeven met transgene gewassen (België, 1986-1999)<br />
oppervlakte veldproeven (ha)<br />
120<br />
100<br />
80<br />
60<br />
40<br />
20<br />
0<br />
Samenvattting | 49<br />
86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99<br />
De oppervlakte van veldproeven met ggo’s is in België de jongste jaren aanzienlijk<br />
toegenomen tot ongeveer 97 ha in 1999. Dit is een stijging met<br />
ongeveer 88 % t.o.v. 1998 (figuur 18). Koolzaad, maïs en bieten zijn de<br />
gewassen die het meest aan bod komen. De meest geteste kenmerken blijven<br />
mannelijke steriliteit voor het ontwikkelen van hybriden en tolerantie<br />
voor de herbiciden glyfosaat (Roundup®) of glufosinaat (Liberty®). In de<br />
periode 1992-1999 zijn er bij de eu een dertigtal dossiers ingediend voor het<br />
in de handel brengen van ggo’s. Eind 1999 waren er 14 dossiers van trans-
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:49 Pagina 50<br />
gene gewassen goedgekeurd. Er zullen echter geen transgene suikerbieten<br />
of maïs verschijnen in de Vlaamse velden vóór 2002. Elke verdere prognose<br />
hangt ook af van de publieke acceptatie van ggo’s. Als het gebruik van<br />
ggo’s voor de bieten- en maïsteelt zich verderzet, dan zal gans het grondgebied<br />
van <strong>Vlaanderen</strong> met ggo’s geconfronteerd worden. De mogelijke<br />
milieugevolgen van het gebruik van ggo’s zijn in veel gevallen slecht<br />
gekend en een interessant studieobject voor wta.<br />
4.23 Stedelijk milieu<br />
50 | Mira-S 2000: scenario’s<br />
Het verbeteren van de leefbaarheid in de steden is een doelstelling van het<br />
overheidsbeleid voor de komende jaren. Gelet op de groeiende belangstelling<br />
is stedelijk milieu als nieuw milieuthema toegevoegd. De maatschappelijke<br />
functie van groen wordt in dit verband steeds meer erkend. Uit<br />
Vlaams en internationaal belevingsonderzoek blijkt dat gebrek aan groen<br />
en rust vaak belangrijke redenen zijn om de stad te ontvluchten. Met<br />
behulp van een gis-model is de bereikbaarheid (op verschillende functionele<br />
niveaus zoals bijv. wijk, stadsdeel) en de aantrekkelijkheid (uitrusting,<br />
natuur, cultuur en historie, ruimte, rust en stilte) van de groene ruimten in<br />
kaart gebracht voor de steden Aalst, Antwerpen, Gent en Kortrijk.<br />
De tekorten aan bereikbare groene ruimten zijn het grootst op wijkniveau.<br />
In Aalst, Antwerpen en Gent heeft ongeveer 35 % van de bevolking geen<br />
wijkgroen; in Kortrijk is dat zelfs 95 %. Enkel in Antwerpen is enig stadsbos<br />
voorhanden en is er een goede spreiding van het groen in de stadskern.<br />
Verkeerswegen (vaak de stadsring) zijn de belangrijkste barrières.<br />
Door de aanwezigheid van grote groengebieden met een goede kwaliteit<br />
en in de onmiddellijke nabijheid van de stadskern heeft Aalst het hoogste<br />
kwaliteitsprofiel. Kortrijk scoort het slechtst. De landschappen rond<br />
Antwerpen hebben een hoge natuur- en cultuurhistorische waarde. Verder<br />
zijn er veel bossen, meerdere grote parken en een fortengordel rondom de<br />
stad. Autosnelwegen en ringwegen zijn meestal de belangrijkste oorzaak<br />
van rustverstoring in de steden. Hierdoor is het in de stadskern zelf vaak<br />
rustiger.<br />
In alle onderzochte steden daalde in de periode 1990-2000 de bevolking in<br />
de stadskern sterker dan in het volledige studiegebied. In Antwerpen en<br />
Gent nam de bevolking significant toe in gebieden nabij bereikbaar groen<br />
(figuur 19). Als al de bebouwing van het Gewestplan wordt gerealiseerd,<br />
vermindert in alle steden de oppervlakte aan bereikbare groene ruimten.<br />
Realisatie van stadsbosprojecten zou ervoor zorgen dat in Gent en in<br />
Kortrijk stadsbos binnen bereik komt voor respectievelijk 72 % en 77 % van<br />
de inwoners van de stadskern. Ruimtelijke planning zou in de toekomst<br />
een groter gewicht moeten toekennen aan stedelijk groen en geluidskwaliteit,<br />
en in het algemeen dus aan leefbaarheid.
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:49 Pagina 51<br />
Samenvattting | 51<br />
Figuur 19: Bevolkingsgroei versus bereikbare groene ruimten in Gent<br />
Barrières<br />
Groene ruimten in 2000<br />
Groene ruimten, verdwenen<br />
sinds 1990<br />
(onvolledige inventarisatie)<br />
Bevolkingsgroei (1991-98)<br />
per statistische sector in %<br />
< -10<br />
-5 - -10<br />
-5 - +5<br />
+5 - +10<br />
> 10<br />
nis sectoren in de stadskern, ingedeeld in clusters<br />
Geen bereikbare groene ruimten<br />
Geen bereikbare groene ruimten op wijk- en<br />
op stadsdeelniveau<br />
Geen bereikbare groene ruimten op wijkniveau<br />
Geen bereikbare groene ruimten op stadsdeel-<br />
niveau<br />
Geen bereikbare groene ruimten op stadsniveau<br />
Bereikbare groene ruimten op alle niveaus<br />
N
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:49 Pagina 52<br />
5 Gevolgen voor mens, natuur en economie<br />
5.1 Gevolgen voor mens<br />
52 | Mira-S 2000: scenario’s<br />
Gezondheid wordt niet alleen beïnvloed door erfelijke factoren en levensstijl<br />
maar ook door milieufactoren. Epidemiologische studies toonden aan<br />
dat 75 à 80 % van de kankergevallen in de westerse industriële wereld te<br />
wijten zijn aan externe oorzaken, waaronder milieufactoren. Over het<br />
belang van de risicofactor milieu bij het ontstaan van kanker bestaat weinig<br />
eensgezindheid. Sommige onderzoekers denken dat milieufactoren een<br />
zeer beperkte rol spelen, maar anderen stellen dat deze factoren sterk<br />
onderschat worden. Ze leiden dit af uit o.a. epidemiologische studies waarbij<br />
aangetoond is dat er meer kankers zijn in industrielanden dan in derdewereldlanden<br />
waar de blootstelling aan ‘nieuwe’ scheikundige stoffen<br />
lange tijd onbestaande was. Naast kankers kunnen ook talrijke andere<br />
belangrijke ziekten of gezondheidsproblemen zoals longaandoeningen en<br />
verstoring van het hormonaal evenwicht veroorzaakt worden door milieufactoren.<br />
Een belangrijke groep van stoffen zijn de zogenaamde endocriene<br />
verstoorders of pseudo-hormonen. In <strong>Vlaanderen</strong> zouden pseudo-oestrogenen<br />
een belangrijke rol spelen bij de achteruitgang van de kwaliteit van<br />
zaadcellen bij de man. Stoffen waarvoor de hormoonverstorende werking<br />
zeer waarschijnlijk wordt geacht, zijn o.a. organochloorbestrijdingsmiddelen,<br />
herbiciden, dioxines, pcb’s en pak’s.<br />
Wil men echter de gezondheidsriscio’s van milieufactoren in cijfers omzetten,<br />
dan kan dit slechts bij benadering gebeuren omdat ook levensstijl en<br />
socio-economische factoren een rol spelen. Voor een aantal prioritaire stoffen<br />
was het mogelijk de te verwachten gezondheidseffecten in <strong>Vlaanderen</strong><br />
te berekenen. Extra kankergevallen (meer dan 1 per 100 000 personen)<br />
worden verwacht bij de levenslange blootstelling aan de huidige concentraties<br />
van As, Cd, Ni, BaP, benzeen en cfk’s en aan uv-straling. Dit betekent<br />
bijvoorbeeld dat de aanwezigheid van benzeen in de lucht jaarlijks verantwoordelijk<br />
is voor 0,7 à 5 extra kankergevallen in <strong>Vlaanderen</strong>. Andere<br />
gezondheidsschade kan ook verwacht worden van cadmium, lood, ozon en<br />
nitraten. Voor stoffen zoals dioxines, pcb’s en bestrijdingsmiddelen zijn<br />
onvoldoende gegevens beschikbaar om berekeningen uit te voeren.<br />
Door gebruik te maken van gemodelleerde concentraties was het mogelijk<br />
de gezondheidseffecten voor een aantal in stadslucht aanwezige polluenten<br />
te bepalen. In vergelijking met 1998 daalt de totale gezondheidsimpact<br />
(gemeten als vervroegde sterftes en extra ziekenhuisopnames, hra) in<br />
2010 in het bau-scenario met 30 à 40 %. In het bau+-scenario daalt enkel de<br />
impact van SO2 nog gevoelig. Voor ozon bestaat er twijfel over het bestaan<br />
van een drempelwaarde waaronder geen schadelijke effecten voorkomen.<br />
Als er geen veilige drempelwaarde wordt verondersteld (hoge inschatting<br />
van risico), dan blijft ozon een belangrijk milieuprobleem, zelfs in 2010. De<br />
gemiddelde ozonconcentraties blijven ongeveer constant en veroorzaken
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:49 Pagina 53<br />
160 vervroegde sterftes en een 40-tal extra ziekenhuisopnames per miljoen<br />
inwoners per jaar in <strong>Vlaanderen</strong>. Wanneer wel rekening gehouden wordt<br />
met een drempelwaarde, zijn de gezondheidseffecten in 2010 beperkt tot<br />
ongeveer 4 sterftes en 1 ziekenhuisopname.<br />
Het uitbouwen van een effectgericht meetnet is een prioriteit. Voor genotoxiciteit<br />
zijn de meetinstrumenten beschikbaar, maar voor hormonale<br />
verstoring moet nog een methode op internationaal vlak worden afgesproken.<br />
Stoffen die door de voeding risico’s meebrengen, worden het best in de<br />
lokaal geproduceerde voedingswaren gemeten. Het nastreven van een<br />
fysisch-chemische hygiëne (door het maximaal vermijden van blootstelling<br />
aan schadelijke stoffen, vooral via de voeding) is een noodzakelijke voorwaarde<br />
om het aantal beschavingsziekten te doen dalen.<br />
5.2 Gevolgen voor natuur<br />
Samenvattting | 53<br />
De laatste decennia zijn door allerlei aantastingen zowel de oppervlakte<br />
als de kwaliteit van de Vlaamse natuur achteruit gegaan. Populaties van<br />
verschillende soorten vertonen een negatieve trend, niet enkel in<br />
<strong>Vlaanderen</strong> maar in heel Europa. In <strong>Vlaanderen</strong> zijn de laatste 100 jaar<br />
meer dan 300 inheemse planten- en diersoorten verdwenen.<br />
Toekomstverkenningen uitwerken voor de natuur in <strong>Vlaanderen</strong> is geen<br />
sinecure. Toch konden de scenarioresultaten voor de atmosferische stikstofdeposities<br />
in de thema’s Vermesting en Verzuring doorgerekend worden<br />
naar de impact voor verschillende plantengemeenschappen (bijv. laagveen,<br />
kalkgrasland, droge heide, zuur loofbos). Vergelijkingen met kritische<br />
lasten voor stikstofdeposities tonen aan dat in 1997 de volledige oppervlakte<br />
van alle onderzochte plantengemeenschappen in <strong>Vlaanderen</strong> (153 345 ha)<br />
in gevaar is. Onder het bau-scenario worden in 2010 de kritische lasten nog<br />
altijd in 99 % van de onderzochte plantengemeenschappen overschreden.<br />
In het bau+- scenario daalt dit tot 96 %. Wel treedt er een aanzienlijke vermindering<br />
in de grootte van de overschrijdingen op. Rechtstreekse bemestingen<br />
oefenen een aanzienlijke druk uit op natuurgebieden afgebakend in<br />
het kader van het mestdecreet (‘groep natuur’). Daarom werd voor deze<br />
gebieden de oppervlakte per map-bemestingsnorm berekend, en dit voor<br />
verschillende scenario’s. In het bau-scenario vermindert de bemestingsdruk<br />
op de historisch permanente graslanden die gelegen zijn in de groenlaag<br />
van het Gewestplan. In het bau+-scenario gebeurt dit ook voor deze<br />
kwetsbare gebieden die in de geelgroenlaag liggen. Het do-scenario voorziet<br />
in een nulbemesting (2 stuks grootvee per ha) in alle afgebakende<br />
gebieden, met uitzondering van de ‘akkers en intensief grasland’. Een nulbemesting<br />
is echter nog steeds te hoog voor het behoud en herstel van de<br />
botanische waarde van graslanden.<br />
Om betrouwbare trendanalyses van soorten op te stellen, zijn tellingen<br />
over voldoende lange periodes nodig en moet de ecologie van de soort voldoende<br />
bestudeerd zijn. Dit is het geval voor vogels en vleermuizen.
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:50 Pagina 54<br />
54 | Mira-S 2000: scenario’s<br />
Bovendien reageren deze twee soortgroepen op regionaal niveau zowel op<br />
natuur als op landschaps- en milieukwaliteit. Hun populatieontwikkelingen<br />
zijn daarom een goede indicator om het effect van integraal beleid<br />
te illustreren. In de trendanalyse is rekening gehouden met de oppervlakteschattingen<br />
van natuurreservaten uit het thema Verandering van biodiversiteit.<br />
In het aut-scenario is telkens de populatietrend van de periode<br />
1960-1990 doorgetrokken. In het bau-scenario beschouwt men de trend die<br />
gedurende de laatste tien jaar is opgetreden. Als bau+-scenario wordt rekening<br />
gehouden met de positieve veranderingen als gevolg van toename<br />
van oppervlakte van de ecotopen. In het do-scenario wordt verondersteld<br />
dat binnen de maximaal bereikte beschermde en beheerde oppervlakte de<br />
ecosystemen ook maximaal ontwikkeld zijn. Als voorbeeld toont figuur 20<br />
de mogelijke verschuivingen bij moerasvogels onder de vier scenario’s.<br />
Vooral in het bau+- en do-scenario treden er duidelijke verschuivingen in<br />
positieve zin op. Soorten met kleinere leefgebieden met vooral microhabitateisen<br />
zoals de Kleine karekiet, de Rietgors en de Rietzanger zullen al<br />
positief reageren bij een gedeeltelijke oppervlaktevergroting en gedeeltelijke<br />
kwaliteitsverbetering (bau). Grotere soorten zoals de Roerdomp en het<br />
Woudaapje met grote territoria en delicatere habitateisen (rust speelt een<br />
belangrijke rol), zullen slechts bij verdere verbetering echt positief reageren<br />
(bau+ en vooral do). Gelijkaardige analyses zijn ook gemaakt voor<br />
vogels van agrarische landschappen en van droge heide, en voor vleermuizen.<br />
Figuur 20: Populatietrends bij moerasvogels volgens de 4 scenario’s met als categorieën: uitgestorven<br />
(zwart), sterke achteruitgang (rood), matige achteruitgang (oranje), fluctuerend (geel),<br />
matige vooruitgang (lichtgroen) en sterke vooruitgang (donkergroen)<br />
Moerassen<br />
AUT<br />
BAU<br />
BAU+<br />
DO<br />
Een gevalstudie van de Grensmaas illustreert de mogelijkheden van grootschalige<br />
natuurontwikkeling. De studie toont aan dat maatregelen op voldoende<br />
grote schaal genomen moeten worden. Op die manier kan de minimale<br />
habitatoppervlakte voor heel wat soorten bereikt worden en kunnen<br />
natuurlijke processen regulerend optreden. Door deze processen (zoals<br />
rivierdynamiek en begrazing) worden zeer specifieke en vaak zeldzame<br />
ecotopen in stand gehouden of komen zij tot ontwikkeling.
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:50 Pagina 55<br />
5.3 Gevolgen voor economie<br />
Samenvattting | 55<br />
De gevolgen voor economie zijn hier beperkt tot de meest gangbare interpretaties:<br />
milieukosten, milieubaten, afwegingen tussen kosten en baten,<br />
en sociale en macro-economische gevolgen. In mira-1 en mira-2 werd grotendeels<br />
dezelfde interpretatie gevolgd, maar de uitwerking bleef beperkt<br />
wegens het ontbreken van basisgegevens en deskundigheid. Ook in dit<br />
rapport was het nog niet mogelijk om de gevolgen voor economie van<br />
alternatieve milieubeleidsscenario’s door te rekenen. Met een aantal<br />
Vlaamse gevalstudies werden de mogelijkheden geïllustreerd die de<br />
milieueconomie biedt om de impact van milieubeleid op de economie te<br />
beschrijven.<br />
Milieukosten zijn de directe kosten van milieumaatregelen die overheden<br />
en doelgroepen nemen om schade te vermijden, te verhelpen of te beperken.<br />
Er is weinig informatie beschikbaar over milieukosten in <strong>Vlaanderen</strong>.<br />
Het best bekend zijn de milieu-uitgaven door de (Vlaamse) overheid. Voor<br />
de industrie zijn gedeeltelijke gegevens beschikbaar, maar de milieuuitgaven<br />
van gezinnen zijn grotendeels onbekend.<br />
Het aandeel van milieu (programma’s Leefmilieu, Natuur en Bos en Groen)<br />
in de totale Vlaamse uitgavebegroting bedraagt in 2000 ongeveer 4 %. Dit<br />
is ongeveer gelijk aan de voorgaande jaren, maar de reële uitgaven zijn wel<br />
gestegen van minder dan 8 miljard bef in 1991 naar ongeveer 19 miljard bef<br />
in 1998. De totale begrote milieu-uitgaven van de gewestelijke, provinciale<br />
en gemeentelijke overheden bedragen meer dan 60 miljard bef in 1999.<br />
Een internationale vergelijking leert dat <strong>Vlaanderen</strong> inzake publieke milieuuitgaven<br />
rond het Europese gemiddelde zit, met uitgaven van ca. 6 000 bef<br />
per persoon in 1995 of ongeveer 0,8 % van het bgp. In <strong>Vlaanderen</strong> deed de<br />
industrie in 1997 naar schatting 9,2 miljard bef milieu-investeringen.<br />
Ongeveer een derde wordt gebruikt voor ‘behandeling van milieuhinder’<br />
(end-of-pipe-investeringen) en twee derden voor ‘voorkoming’. Lopende<br />
milieu-uitgaven in de industrie blijken meestal wel een veelvoud te zijn<br />
van de jaarlijkse investeringsuitgaven. Het inzicht in de milieukosten van<br />
de Vlaamse industrie is nog onvolledig en langere tijdsreeksen zijn nodig.<br />
Voor de toekomstige milieu-uitgaven zijn enkel ramingen voor de Vlaamse<br />
overheid beschikbaar. Zonder belangrijke wijzigingen kan een verdere<br />
geleidelijke stijging verwacht worden van 28,8 miljard bef in 2000 naar<br />
31,4 miljard in 2005 en 32,4 miljard in 2010. Meer dan de helft van de uitgaven<br />
blijft naar afvalwaterzuivering gaan. Bij versneld beleid (bijv.<br />
bodemsanering, rioleringen en natuur) lopen de uitgaven verder op tot<br />
38,8 miljard in 2010.<br />
De markt geeft geen goed beeld van de totale economische waarde (d.i.<br />
gebruikswaarde, optiewaarde en bestaanswaarde) van milieugoederen. Er<br />
zijn echter verschillende technieken beschikbaar om milieubaten van<br />
maatregelen te kwantificeren. De laatste jaren zijn vooral de effecten en de
miraS2000-samenvat NL 26-01-2001 07:50 Pagina 56<br />
56 | Mira-S 2000: scenario’s<br />
milieuschade van luchtverontreiniging beter in kaart gebracht. Milieubaten<br />
blijken vaak een stuk groter te zijn dan verwacht. Nochtans is het<br />
nog altijd niet mogelijk om de effecten op ecosystemen te waarderen,<br />
zodat de berekeningen beperkt zijn tot de effecten op volksgezondheid,<br />
landbouw en gebouwen. De totale berekenbare milieuschade van de luchtverontreiniging<br />
in <strong>Vlaanderen</strong> in 1998 (door emissies in <strong>Vlaanderen</strong> en in<br />
het buitenland) bedroeg 140 miljard bef of ongeveer 3 % van het bgp.<br />
Onder het bau- en het bau+-scenario wordt een daling van de schadekosten<br />
verwacht met resp. 26 % en 33 % in 2010.<br />
Een goede kosten-batenanalyse vraagt veel informatie en deskundigheid<br />
die dikwijls ontbreekt. Daarom worden andere economische afwegingstechnieken<br />
gebruikt, zoals risico-batenanalyse en kosten-effectiviteitsanalyse.<br />
De gevalstudies tonen aan dat om hetzelfde milieuresultaat te bereiken,<br />
er soms belangrijke kostenbesparingen mogelijk zijn ten opzichte van<br />
het momenteel gevoerde beleid.<br />
Informatie over de sociale en macro-economische effecten van het milieubeleid<br />
wordt meestal bekomen door gebruik te maken van economische<br />
modellen. Deze modellen onderscheiden zich door hun kenmerken en hun<br />
mogelijkheden. Zo geven input-outputmodellen een eerste aanwijzing van<br />
de impact op de sectorale productie, prijzen en werkgelegenheid. Voor langere<br />
termijneffecten is een algemeen evenwichtsmodel waar de productietechniek<br />
en het consumptiepakket zich aanpassen aan de gewijzigde prijzen<br />
meer relevant. Via dergelijk model werden de sociaal-economische<br />
effecten van de uitvoering van de Kyoto-afspraken door België ingeschat.<br />
De negatieve impact is het grootst voor de energiesector en voor de energie-intensieve<br />
sectoren die bovendien veel exporteren.<br />
De gevalstudie over de Kyoto-verplichting toonde tevens aan dat de wijze<br />
waarop de inkomsten van eventuele koolstof- of energiebelastingen worden<br />
besteed en de manier waarop de arbeidsmarkt functioneert sterk bepalend<br />
zijn voor de sociale en economische impact van het beleid.