27.09.2013 Views

IFRS implicaties - Resultance International

IFRS implicaties - Resultance International

IFRS implicaties - Resultance International

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

ACCOUNTANTS<br />

D IRECTORAAT VAKTECHNIEK<br />

<strong>International</strong> Financial<br />

Reporting Standards<br />

!@#<br />

Vergelijking met Nederlandse<br />

wet- en regelgeving<br />

Editie 2004


INTERNATIONAL<br />

FINANCIAL REPORTING<br />

STANDARDS<br />

Vergelijking met<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

-1-


<strong>International</strong> Financial Reporting Standards<br />

Vergelijking met Nederlandse wet- en regelgeving 2004<br />

Rotterdam, Ernst & Young, Directoraat Vaktechniek, 2004<br />

Hoewel bij het redigeren van deze uitgave de grootst mogelijke zorgvuldigheid wordt betracht,<br />

bestaat altijd de mogelijkheid dat bepaalde informatie na verloop van tijd verouderd of niet meer<br />

juist is. Ernst & Young Accountants is dan ook niet aansprakelijk voor de gevolgen van activiteiten<br />

die worden ondernomen op basis van deze uitgave. Overname van onderdelen van deze<br />

publicatie is na schriftelijke toestemming van Ernst & Young Accountants toegestaan mits met<br />

bronvermelding.<br />

Vijfde druk, 2004<br />

Ernst & Young is de zakelijke aanduiding voor de samenwerkende maatschappen Ernst & Young<br />

Accountants en Ernst & Young Belastingadviseurs. Dit zijn maatschappen van besloten vennootschappen<br />

(‘praktijkvennootschappen’). Ernst & Young ondersteunt zijn cliënten op de gebieden<br />

accountancy, belastingadvies en transaction advisory services. Het juridisch en notarieel advies<br />

wordt verzorgd door Holland Van Gijzen Advocaten en Notarissen, die een strategische alliantie<br />

heeft met de belastingmaatschap van Ernst & Young. Daarnaast biedt Ernst & Young ondersteuning<br />

op een aantal specifieke terreinen zoals edp-auditing, actuariële dienstverlening, beleidsonderzoek,<br />

human capital, vestigingsplaatsadvisering en op het gebied van documentaire informatiesystemen.<br />

In Nederland werken ruim 5.000 medewerkers verspreid over 34 vestigingen.<br />

Ernst & Young maakt deel uit van Ernst & Young Global, een wereldwijde organisatie van<br />

accountants, belastingadviseurs en transaction advisory adviseurs, die een leidinggevende positie<br />

inneemt op haar marktgebied. In sommige delen van de wereld, waar het is toegestaan, geeft<br />

Ernst & Young ook juridisch en notarieel advies. Wereldwijd telt Ernst & Young zo’n 100.000<br />

medewerkers verdeeld over 140 landen.<br />

Ernst & Young Accountants<br />

Directoraat Vaktechniek<br />

Postbus 488<br />

3000 AL Rotterdam<br />

tel.: (010) 406 82 42<br />

fax: (010) 406 83 01<br />

-2-


Inhoudsopgave<br />

Voorwoord 5<br />

Handleiding bij het gebruik 6<br />

Toepassing <strong>IFRS</strong>: algemene bepalingen 7<br />

Samenvatting op hoofdlijnen 9<br />

Balans 19<br />

1 Immateriële vaste activa (exclusief gekochte goodwill) 20<br />

2 Materiële vaste activa (inclusief vastgoedbeleggingen) 27<br />

3 Deelnemingen (exclusief joint ventures) 37<br />

4a Overige financiële vaste activa [huidige Richtlijn] 44<br />

4b Overige financiële vaste activa [ontwerp-Richtlijn] 51<br />

5 Voorraden 54<br />

6 Onderhanden werk 56<br />

7a Vlottende activa: vorderingen [huidige Richtlijn] 58<br />

7b Vlottende activa: vorderingen [ontwerp-Richtlijn] 62<br />

8a Vlottende activa: effecten [huidige Richtlijn] 64<br />

8b Vlottende activa: effecten [ontwerp-Richtlijn] 70<br />

9 Liquide middelen 73<br />

10a Eigen vermogen in de enkelvoudige jaarrekening 75<br />

10b Eigen vermogen in de geconsolideerde jaarrekening 80<br />

11 Voorzieningen (exclusief belastingen en pensioenen) 85<br />

12a Pensioenvoorzieningen [huidige Richtlijn] 89<br />

12b Pensioenvoorzieningen [nieuwe Richtlijn] 94<br />

13 Voorzieningen voor latente belastingen 100<br />

14a Schulden [huidige Richtlijn] 103<br />

14b Schulden [ontwerp-Richtlijn] 110<br />

Capita selecta 115<br />

15 Winst-en-verliesrekening 116<br />

16 Kasstroomoverzicht 119<br />

17 Toelichting algemeen 123<br />

18 Consolidatie 129<br />

19 Fusies, overnames en goodwill 136<br />

20 Joint ventures 145<br />

21 Vreemde valuta 150<br />

22 Financiële instrumenten 154<br />

23 Leasing 162<br />

24 Stelselwijzigingen, schattingswijzigingen en foutenherstel 166<br />

25 Gesegmenteerde informatie 169<br />

26 Niet uit de balans blijkende verplichtingen en rechten 171<br />

27 Overheidssubsidies en vergelijkbare faciliteiten 174<br />

28 Winst per aandeel 177<br />

-3-


29 Gebeurtenissen na balansdatum 179<br />

30 Tussentijdse berichten 182<br />

31 Beëindiging bedrijfsactiviteiten en afstoting van (groepen) activa 184<br />

32 Share-Based Payments (inclusief personeelsopties) 192<br />

Bijzondere organisaties 201<br />

33 Banken 202<br />

34 Beleggingsinstellingen 205<br />

35 Pensioenfondsen 208<br />

36 Verzekeringsmaatschappijen 211<br />

Trefwoordenregister 219<br />

-4-


Voorwoord bij de editie 2004<br />

Vanaf 2005 worden alle beursgenoteerde bedrijven in de Europese Unie verplicht <strong>International</strong><br />

Financial Reporting Standards (<strong>IFRS</strong>) toe te passen. Op dit moment is een wetsvoorstel in<br />

behandeling dat het aan alle overige onder Titel 9 BW vallende entiteiten mogelijk maakt <strong>IFRS</strong><br />

toe te passen in plaats van Nederlandse grondslagen. Wat betekent toepassing van <strong>IFRS</strong> voor<br />

Nederlandse bedrijven? Op die vraag geeft deze publicatie een antwoord.<br />

<strong>IFRS</strong> worden opgesteld door de IASB. Onder de aanduiding <strong>IFRS</strong> vallen zowel de <strong>International</strong><br />

Accounting Standards (IAS) die door de <strong>International</strong> Accounting Standards Committee (IASC)<br />

zijn uitgevaardigd en eventueel aangepast door de IASB als de door de IASB uitgegeven<br />

<strong>International</strong> Financial Reporting Standards (<strong>IFRS</strong>). Om vast te stellen wat toepassing van <strong>IFRS</strong><br />

betekent voor Nederlandse ondernemingen, hebben wij in 2000, 2001, 2002 en 2003 een vergelijking<br />

gemaakt tussen de Nederlandse wet- en regelgeving en <strong>IFRS</strong>. Deze vijfde druk actualiseert<br />

deze vergelijking en is van toepassing op de jaarrekeningen 2004. Als gevolg van vele<br />

nieuwe <strong>IFRS</strong>-standaarden is deze vijfde druk ingrijpend aangepast.<br />

De uitgave is bedoeld als een overzichtelijk en handzaam overzicht voor de Nederlandse praktijk,<br />

waarin de verschillen tussen een jaarrekening op basis van Nederlandse wet- en regelgeving en<br />

<strong>IFRS</strong> duidelijk worden. De publicatie is zowel in de Nederlandse als in de Engelse taal verkrijgbaar.<br />

De uitgave geeft een inventarisatie van afwijkende, beperkende of aanvullende bepalingen van<br />

<strong>IFRS</strong> ten opzichte van de Nederlandse regelgeving. Uitgaande van een jaarrekening op basis van<br />

Nederlandse grondslagen kan met behulp van deze uitgave een indruk worden verkregen van de<br />

consequenties van toepassing van <strong>IFRS</strong>-grondslagen. Uiteraard dient in alle gevallen voor details<br />

de tekst van de standaarden te worden geraadpleegd.<br />

De publicatie is gebaseerd op de Nederlandse wetgeving per 31 december 2003 en de jaareditie<br />

2003 van de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving van de Raad voor de Jaarverslaggeving. De<br />

nieuw opgenomen Richtlijnen in jaareditie 2003 zijn van toepassing op de jaarrekening 2004.<br />

Met betrekking tot de IASB zijn de IAS-standaarden 1 tot en met 41, de SIC-interpretaties 1 tot<br />

en met 33 en <strong>IFRS</strong> 3 in de publicatie verwerkt. Deze zijn van toepassing op jaarrekeningen 2004<br />

(of eerder). Daarnaast wordt ingegaan op de gewijzigde IAS’s en <strong>IFRS</strong> 2, 4 en 5 alsmede IFRIC<br />

Interpretation 1 die in 2004 mogen worden toegepast en reeds definitief waren op het moment<br />

van het schrijven van deze studie.<br />

Alle referenties aan paragrafen van standaarden en interpretaties, tenzij anders aangegeven,<br />

hebben betrekking op de versie zoals deze verplicht van toepassing is voor 2004. De nummering<br />

kan zijn aangepast als gevolg van de bovengenoemde wijzigingen die ingaan per 2005.<br />

Indien u over de toepassing van de publicatie of over andere aspecten van de jaarrekeningvoorschriften<br />

vragen hebt, kunt u zich wenden tot uw accountant. Hij is gaarne bereid u hierover<br />

nader te informeren.<br />

Rotterdam, juni 2004 Ernst & Young Accountants<br />

Directoraat Vaktechniek<br />

-5-


Handleiding bij het gebruik<br />

De publicatie is opgesteld uitgaande van de Nederlandse wet- en regelgeving: Titel 9 Boek 2 BW<br />

en de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving van de Raad voor de Jaarverslaggeving, jaareditie<br />

2003.<br />

De hoofdstukindeling van deze uitgave volgt de posten van de balans, in de hoofdstukken ‘Capita<br />

selecta’ komen bijzondere onderwerpen aan de orde. De laatste hoofdstukken handelen over een<br />

aantal bijzondere organisaties. Aangezien enkele onderwerpen onder meerdere hoofdstukken<br />

gerangschikt kunnen worden, is het mogelijk dat een aantal verschillen dubbel is opgenomen.<br />

Een aantal onderwerpen is buiten beschouwing gelaten omdat hierover nog geen <strong>IFRS</strong>standaarden<br />

aanwezig zijn. Als voorbeeld kunnen worden genoemd het bestuursverslag, de<br />

accountantscontrole en de deponering.<br />

De publicatie gaat uit van de eisen die gelden voor de jaarrekening van grote rechtspersonen,<br />

omdat in de <strong>IFRS</strong>-standaarden geen onderscheid wordt gemaakt tussen grote, middelgrote en<br />

kleine rechtspersonen.<br />

Elk hoofdstuk geeft in een kader eerst een samenvatting van de belangrijkste verschillen tussen<br />

Nederlandse regelgeving en <strong>IFRS</strong>-standaarden. Tevens is in dit kader een kolom ‘Conclusie’<br />

opgenomen waarin snel kan worden afgelezen of:<br />

• sprake is van strijdigheden tussen Nederlandse wet- en regelgeving en <strong>IFRS</strong>;<br />

• <strong>IFRS</strong> aanvullende regels/toelichting eisen;<br />

• de Nederlandse wet- en regelgeving aanvullende regels/toelichting eisen;<br />

• <strong>IFRS</strong> minder opties toestaan dan de Nederlandse wet- en regelgeving of andersom.<br />

Opgemerkt zij, dat slechts tot het bestaan van strijdigheden is geconcludeerd als in de<br />

Nederlandse regelgeving een bepaalde verwerkingswijze dwingend is voorgeschreven die onder<br />

<strong>IFRS</strong> niet is toegestaan, of omgekeerd. Slechts in die gevallen is het voor een onderneming niet<br />

mogelijk een jaarrekening op te stellen die zowel aan de Nederlandse wet- en regelgeving voldoet<br />

als aan de <strong>International</strong> Financial Reporting Standards. In alle andere gevallen bestaat de<br />

mogelijkheid een verwerkingswijze te kiezen die onder beide stelsels is toegestaan.<br />

In een toelichtende tekst worden de verschillen vervolgens nader geanalyseerd en toegelicht.<br />

Alhoewel bij het schrijven van deze uitgave de grootst mogelijke zorgvuldigheid is betracht, kan<br />

niet worden ingestaan voor de volledigheid van de aangegeven verschillen tussen de Nederlandse<br />

wet- en regelgeving en de bepalingen van de IASB.<br />

-6-


Toepassing <strong>IFRS</strong><br />

Eerste toepassing <strong>IFRS</strong>: algemene bepalingen<br />

Indien een jaarrekening voor het eerst volgens <strong>IFRS</strong>-grondslagen wordt opgesteld, geldt op dit<br />

moment een specifieke regeling (<strong>IFRS</strong> 1 First Time Adoption of <strong>IFRS</strong>). De normale standaard<br />

over stelselwijzigingen (IAS 8) is in deze situatie niet van toepassing omdat er geen sprake is van<br />

een stelselwijziging binnen <strong>IFRS</strong>, maar van een overgang naar <strong>IFRS</strong>. <strong>IFRS</strong> 1 is van toepassing<br />

voor jaarrekeningen die aanvangen vanaf 1 januari 2004, maar mag ook eerder worden toegepast.<br />

<strong>IFRS</strong> 1 gaat uit van het principe dat bij eerste toepassing van <strong>IFRS</strong> een jaarrekening moet worden<br />

opgesteld alsof altijd <strong>IFRS</strong> zouden zijn toegepast. Ook de vergelijkende cijfers (ten minste één<br />

jaar) moeten worden aangepast. Uitgegaan moet worden van de versie van elke standaard zoals<br />

deze van toepassing is op de balansdatum van het financiële jaar waarin voor het eerst <strong>IFRS</strong><br />

worden toegepast. Met andere woorden, men mag geen rekening houden met eerdere versies en<br />

de daarbijbehorende overgangsbepalingen. Er wordt een aantal vrijstellingen geboden, namelijk:<br />

• Voor fusies en overnames die hebben plaatsgevonden vóór de openingsbalans van de oudste<br />

periode die wordt gepresenteerd, gelden vrijstellingen voor het aanpassen naar <strong>IFRS</strong>.<br />

Bijvoorbeeld, indien een fusie of overname heeft plaatsgevonden voor het oudste jaar dat<br />

wordt gepresenteerd, en deze is verwerkt volgens de pooling of interest-methode terwijl<br />

onder <strong>IFRS</strong> dit als overname zou moeten worden beschouwd, behoeft geen aanpassing<br />

plaats te vinden. Evenmin behoeft eenmaal ten laste van het eigen vermogen gebrachte<br />

goodwill niet opnieuw te worden geactiveerd.<br />

• Ten aanzien van materiële en sommige immateriële vaste activa mag bij waardering tegen<br />

historische kostprijs eenmalig een reële waarde als ‘deemed cost’ worden beschouwd.<br />

• Indien bij de eerste toepassing van IAS 19 ‘Employee Benefits’ ten aanzien van de<br />

verwerking van pensioenverplichtingen wordt geopteerd voor de ‘corridor’-benadering (zie<br />

hoofdstuk 12), moet deze corridor op nihil worden gesteld in de openingsbalans van de<br />

oudste periode die wordt gepresenteerd. Hij hoeft dus niet retrospectief sinds het van<br />

toepassing worden van IAS 19 te worden berekend.<br />

• De onder het eigen vermogen opgenomen reserve koersverschillen op buitenlandse<br />

eenheden mag eenmalig op nul worden gezet om vanaf dat moment de nieuw ontstane<br />

koersverschillen te gaan registreren. Een eventueel op overgangsdatum bestaand saldo gaat<br />

dan naar de vrije reserves.<br />

• Van een hybride financieel instrument waarvan inmiddels conversie of aflossing heeft<br />

plaatsgevonden mag de splitsing tussen eigen en vreemd vermogen achterwege blijven.<br />

• Indien moeder en dochter binnen een groep niet tegelijkertijd overgaan op <strong>IFRS</strong> behoeft een<br />

dochter niet tweemaal <strong>IFRS</strong> 1 toe te passen.<br />

Daarnaast bestaat een aantal uitzonderingen op het principe dat elke standaard retrospectief moet<br />

worden toegepast. In enkele gevallen moet een standaard prospectief vanaf de datum van<br />

overgang naar <strong>IFRS</strong> worden toegepast:<br />

• Bij financiële instrumenten mag niet met terugwerkende kracht hedge accounting worden<br />

toegepast.<br />

-7-


• Indien een financieel actief onder Nederlandse grondslagen van de balans is gehaald<br />

(derecognised), mag deze onder <strong>IFRS</strong> niet alsnog op de balans worden gezet, zelfs indien<br />

niet voldaan wordt aan de ‘derecognition’-regels van IAS 39.<br />

• Bij het maken van schattingen onder <strong>IFRS</strong> moeten in principe de onder Nederlandse<br />

grondslagen gehanteerde schattingen worden gerespecteerd, tenzij sprake is van een fout.<br />

Er mag met andere woorden geen ‘hindsight’ worden gebruikt.<br />

Consistentie bij keuzemogelijkheden tussen methoden<br />

De IASB kent op diverse plaatsen in de standaarden keuzemogelijkheden tussen alternatieve<br />

methoden. De SIC heeft bepaald (SIC 18) dat daar waar in de standaarden geen onderscheid<br />

wordt gemaakt tussen verschillende soorten transacties/gebeurtenissen, het niet mogelijk is zelf<br />

een dergelijk onderscheid te creëren door bepaalde transacties/gebeurtenissen volgens de ene en<br />

andere transacties/gebeurtenissen volgens de andere methode te verwerken. Dit is wel mogelijk<br />

indien de standaard zelf onderscheid maakt en op grond daarvan kan worden gesteld dat voor<br />

bepaalde transacties/gebeurtenissen de ene methode beter is en voor andere soorten transacties/gebeurtenissen<br />

de andere. In de interpretatie wordt een overzicht gegeven van de keuzemogelijkheden<br />

die <strong>IFRS</strong> op dit moment biedt. Een van de consequenties van deze interpretatie is,<br />

dat het niet langer mogelijk is om bepaalde joint ventures proportioneel te consolideren terwijl<br />

andere joint ventures volgens de netto-vermogenswaarde worden gewaardeerd. Wel is het mogelijk<br />

bepaalde categorieën voorraden op fifo- en andere op lifo-basis te waarderen (zoals vastgelegd<br />

in SIC 1).<br />

In het kader van het verbeterproject (improvements-project) zijn met ingang van 2005 enkele<br />

opties vervallen, maar SIC 18 blijft van kracht.<br />

-8-


Samenvatting op hoofdlijnen<br />

-9-<br />

SAMENVATTING<br />

In deze publicatie is een vergelijking gemaakt tussen de Nederlandse wet- en regelgeving en de<br />

<strong>International</strong> Financial Reporting Standards. Het uitgangspunt is geweest in hoeverre een naar<br />

Nederlandse wet- en regelgeving opgestelde jaarrekening kan voldoen aan de standaarden van de<br />

IASB. Geconstateerd moet worden dat op een groot aantal gebieden verschillen tussen beide<br />

bestaan. In deze samenvatting zijn deze verschillen beknopt weergegeven. Een onderverdeling is<br />

gemaakt naar verschillen in:<br />

• grondslagen van waardering en resultaatbepaling;<br />

• presentatie van informatie;<br />

• toelichting.<br />

Daarnaast is aangegeven of het verschil leidt tot een strijdigheid of dat sprake is van strikter<br />

geformuleerde eisen.<br />

Het spreekt voor zich dat met name de geconstateerde strijdigheden een integrale toepassing van<br />

<strong>IFRS</strong>-standaarden door een Nederlandse onderneming in de weg staan. In individuele gevallen<br />

zal moeten worden beoordeeld of een beroep op artikel 2:362 lid 4 BW (afwijking van de<br />

wettelijke voorschriften) mogelijk is om deze bezwaren weg te nemen.<br />

Opgemerkt zij dat de verschillen per onderwerp zijn bepaald. Dit leidt in een aantal gevallen tot<br />

het dubbel opnemen van verschillen omdat sommige onderwerpen op meerdere balansposten<br />

betrekking hebben (bijvoorbeeld zowel op financiële vaste activa als op vorderingen onder de<br />

vlottende activa). In de onderstaande tabellen is uitgegaan van de Nederlandse RJ-Richtlijnen en<br />

de IAS’s, <strong>IFRS</strong>’s en Interpretations die verplicht van toepassing zijn. Nog niet opgenomen zijn<br />

dus de gewijzigde standaarden en interpretaties die in 2004 mogen worden toegepast.<br />

Verschillen op basis van de editie 2004 (jaarrekening 2004) ten opzichte van de edities 2003,<br />

2002, 2001 en 2000 van deze vergelijking<br />

Strijdig <strong>IFRS</strong> strikter RJ strikter<br />

2004 2003 2002 2001 2000 2004 2003 2002 2001 2000 2004 2003 2002 2001 2000<br />

Grondslagen 17 13 19 18 28 72 68 75 77 90 31 22 21 22 22<br />

Presentatie 7 6 7 7 11 21 19 21 18 22 14 12 12 13 13<br />

Toelichting 31 28 30 30 49 16 16 15 11 16<br />

Totaal 24 19 26 25 39 124 115 126 125 161 61 50 48 46 51<br />

De geconstateerde verschillen op basis van de huidige Richtlijnen strekken zich uit over alle<br />

onderwerpen. Enkele onderwerpen vertonen een groot aantal afwijkingen van de standaarden van<br />

de IASB. Als voorbeeld noemen wij fusies en overnames (13 verschillen), materiële vaste activa<br />

(12 verschillen), overige financiële vaste activa (12 verschillen) en eigen vermogen (9<br />

verschillen).<br />

De strijdigheden op grond van de huidige Richtlijnen in de waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen<br />

zijn in de hiernavolgende tabel opgenomen. Waar van toepassing wordt met behulp<br />

van voetnoten aangegeven welke strijdigheden in de waarderings- en resultaatbepalingsgrondsla-


gen vervallen indien ontwerp-Richtlijnen (zoals opgenomen in de jaareditie 2003) worden omgezet<br />

in Richtlijnen.<br />

Onderwerp Strijdigheid in de waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen<br />

Materiële vaste activa Invulling van de actuele waarde kan volgens <strong>IFRS</strong> alleen door middel<br />

van reële waarde terwijl volgens de Nederlandse wet- en regelgeving,<br />

afhankelijk van de situatie, invulling dient plaats te vinden door middel<br />

van vervangingswaarde, bedrijfswaarde of opbrengstwaarde.<br />

Deelnemingen Niet-geconsolideerde deelnemingen in groepsmaatschappijen dienen in<br />

de geconsolideerde jaarrekening ingevolge Nederlandse wet- en regelgeving<br />

tegen netto-vermogenswaarde te worden gewaardeerd. Ingevolge<br />

IAS 27 dienen dergelijke deelnemingen tegen reële waarde te<br />

worden gewaardeerd.<br />

Overige financiële vaste<br />

activa; Vlottende activa:<br />

vorderingen<br />

Eigen vermogen in de<br />

enkelvoudige jaarrekening;<br />

Eigen vermogen in de<br />

geconsolideerde<br />

jaarrekening<br />

Indien er sprake is van transferproblemen of indien deelnemingen zijn<br />

verworven met het uitdrukkelijke doel om weer te worden verkocht in<br />

de nabije toekomst, dient ingevolge Nederlandse wet- en regelgeving<br />

de deelneming waarop invloed van betekenis op het zakelijke en<br />

financiële beleid wordt uitgeoefend, te worden gewaardeerd tegen<br />

netto-vermogenswaarde. Ingevolge IAS 39 dienen dergelijke deelnemingen<br />

te worden gewaardeerd tegen reële waarde.<br />

Vorderingen die worden aangehouden voor handelsdoeleinden dienen<br />

ingevolge Nederlandse wet- en regelgeving tegen nominale waarde of<br />

amortisatiewaarde te worden gewaardeerd en ingevolge IAS 39 tegen<br />

reële waarde, waarbij de wijzigingen in de reële waarde in het resultaat<br />

worden verwerkt. 1<br />

De herwaarderingsreserve valt ingevolge Nederlandse wet- en<br />

regelgeving vrij indien deze niet meer benodigd is; ingevolge IAS 16 is<br />

een dergelijke vrijval verboden.<br />

Schulden Schulden die worden aangehouden voor handelsdoeleinden dienen<br />

ingevolge IAS 39 tegen reële waarde te worden gewaardeerd, waarbij<br />

de wijzigingen in de reële waarde in de winst-en-verliesrekening worden<br />

verwerkt. Ingevolge Nederlandse wet- en regelgeving dienen dergelijke<br />

schulden tegen nominale waarde of amortisatiewaarde te worden<br />

gewaardeerd. 1<br />

-10-<br />

Hoofdstuk<br />

2, 1.1<br />

3, 1.2<br />

3, 1.5<br />

4a, 1.7;<br />

7a, 1.3<br />

10a, 1.2;<br />

10b, 1.2<br />

14a, 1.3<br />

1 Indien ontwerp-Richtlijn 290a ‘Financiële instrumenten, verwerking en waardering’ definitief wordt gemaakt,<br />

vervalt deze strijdigheid.


Onderwerp Strijdigheid in de waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen<br />

Consolidatie Consolidatie van groepsmaatschappijen met sterk afwijkende activiteiten<br />

is ingevolge Nederlandse wet- en regelgeving verboden indien<br />

daardoor strijdigheid met het wettelijk vereiste inzicht zou ontstaan.<br />

IAS 27 schrijft in dat geval een consolidatieplicht voor.<br />

Groepsmaatschappijen met ernstige en langdurige transferproblemen<br />

dienen ingevolge Nederlandse wet- en regelgeving te worden geconsolideerd.<br />

Ingevolge IAS 27 is consolidatie van dergelijke maatschappijen<br />

verboden.<br />

Fusies, overnames, goodwill Bij de bepaling van de reële waarde van opgeofferde monetaire activa<br />

en aangegane verplichtingen in het kader van een overname dient op<br />

grond van SIC 28 de beurskoers op overnamedatum te worden<br />

genomen. De Nederlandse regelgeving spreekt van de beurskoers op<br />

het moment van vaststellen van de ruilverhouding.<br />

De verwerking van fusies die plaatsvinden tussen 31 maart 2004 en<br />

aanvang volgend boekjaar geschiedt ingevolge <strong>IFRS</strong> 3 volgens de<br />

purchase-methode terwijl volgens de Nederlandse regelgeving de<br />

pooling of interest-methode verplicht is indien aan de betreffende<br />

voorwaarden is voldaan.<br />

Bij overnames die plaatsvinden tussen 31 maart 2004 en aanvang<br />

volgend boekjaar worden voorwaardelijke verplichtingen bij de overgenomen<br />

partij in de overnamebalans tegen reële waarde verantwoord.<br />

Ingevolge Nederlandse regelgeving worden dergelijke voorwaardelijke<br />

verplichtingen niet in de overnamebalans verantwoord.<br />

Indien goodwill wordt betaald op overnames die plaatsvinden tussen<br />

31 maart 2004 en aanvang volgend boekjaar, wordt dergelijke goodwill<br />

ingevolge <strong>IFRS</strong> 3 geactiveerd en niet afgeschreven; jaarlijks wordt een<br />

impairmenttest gedaan. Ingevolge Nederlandse regelgeving dient<br />

dergelijke goodwill te worden geactiveerd en afgeschreven.<br />

Indien sprake is van negatieve goodwill bij overnames die plaatsvinden<br />

tussen 31 maart 2004 en aanvang volgend boekjaar, dient deze<br />

negatieve goodwill ingevolge <strong>IFRS</strong> 3 direct ten gunste van het resultaat<br />

te worden geboekt. Ingevolge de Nederlandse regelgeving hangt<br />

verwerking van negatieve goodwill af van de omstandigheden.<br />

-11-<br />

SAMENVATTING<br />

Hoofdstuk<br />

18, 1.1<br />

18, 1.3<br />

19, 1.1<br />

19.1.5<br />

19.1.7<br />

19.1.10<br />

19.1.11


Onderwerp Strijdigheid in de waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen<br />

Vreemde valuta Bij de verwerking van valutatermijncontracten en de waardering tegen<br />

termijnkoers worden ingevolge de Nederlandse wet- en regelgeving de<br />

verschillen geamortiseerd over de looptijd van het contract. Ingevolge<br />

IAS 39 gelden specifieke (afwijkende) regels voor hedge accounting. 2<br />

Verzekeringsmaatschappijen Beleggingen die voor rekening van de polishouders worden uitgevoerd<br />

worden verwerkt zoals de eigen beleggingen worden verwerkt.<br />

De strijdigheden in de presentatie zijn in de hiernavolgende tabel opgenomen.<br />

Onderwerp Strijdigheid in de presentatie<br />

Deelnemingen/goodwill Ingevolge IAS 28 maakt de post goodwill bij de eerste waardering van<br />

de deelneming volgens de ‘equity method’ deel uit van de post deelnemingen.<br />

Binnen de post deelnemingen wordt vervolgens op de<br />

goodwill stelselmatig afgeschreven. Ingevolge Nederlandse regelgeving<br />

wordt de goodwill afzonderlijk gepresenteerd als immaterieel vast<br />

actief.<br />

Onderhanden werk Ingevolge de Nederlandse wet- en regelgeving wordt onderhanden<br />

werk als onderdeel van de voorraden verantwoord. Ingevolge IAS 11<br />

vindt verantwoording als vordering of schuld of als afzonderlijke post<br />

plaats.<br />

Liquide middelen Liquide middelen die niet ter vrije beschikking staan dienen ingevolge<br />

IAS 1 als een niet-vlottend actief te worden gepresenteerd indien de<br />

balans is ingedeeld naar vlottend en niet-vlottend. Ingevolge<br />

Nederlandse wet- en regelgeving vindt presentatie plaats onder de<br />

vlottende activa, met slechts een vermelding in de toelichting.<br />

Eigen vermogen in de<br />

enkelvoudige jaarrekening<br />

Gebeurtenissen na balansdatum<br />

Ingevolge de Nederlandse regelgeving is de presentatie als eigen of<br />

vreemd vermogen afhankelijk van de juridische vorm. Ingevolge <strong>IFRS</strong><br />

is de presentatie afhankelijk van de substance.<br />

Bij een structuurvennootschap is de datum van de jaarrekening de<br />

datum waarop de jaarrekening door de raad van commissarissen is<br />

vastgesteld. Ingevolge IAS 10 is de datum van de jaarrekening de<br />

datum van opmaken door het bestuur.<br />

-12-<br />

Hoofdstuk<br />

21, 1.2<br />

36, 1.6<br />

Hoofdstuk<br />

3, 2.2<br />

6, 2.1<br />

9, 2.1<br />

10a,2.2<br />

29, 2.1<br />

2 Indien ontwerp-Richtlijn 290a ‘Financiële instrumenten, verwerking en waardering’ definitief wordt gemaakt,<br />

vervalt deze strijdigheid.


Onderwerp Strijdigheid in de presentatie<br />

Gebeurtenissen na balansdatum<br />

Beëindiging bedrijfsactiviteiten<br />

Gebeurtenissen na balansdatum worden ingevolge de Nederlandse wet-<br />

en regelgeving in de overige gegevens vermeld. Ingevolge IAS 10<br />

vindt vermelding in de toelichting plaats.<br />

Indien de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten na de balansdatum<br />

plaatsvindt, dient de informatie hieromtrent ingevolge Nederlandse<br />

regelgeving in de overige gegevens te worden gepresenteerd terwijl<br />

ingevolge IAS 35 de informatie in de toelichting op de jaarrekening<br />

moet worden opgenomen.<br />

-13-<br />

SAMENVATTING<br />

Hoofdstuk<br />

29, 2.2<br />

31, 2.2<br />

In de navolgende tabel is aangegeven in welke gevallen <strong>IFRS</strong> strikter is wat betreft de waarderings-<br />

en resultaatbepalingsgrondslagen dan de Nederlandse wet- en regelgeving. Wat betreft de<br />

gevallen waarin <strong>IFRS</strong> strikter is in de presentatie en toelichting en wat betreft alle gevallen<br />

waarin de RJ strikter is, wordt verwezen naar de tekst van de desbetreffende hoofdstukken.<br />

Onderwerp <strong>IFRS</strong> strikter dan RJ voor de waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen<br />

Immateriële vaste activa Kosten in verband met de uitgifte van eigen-vermogensinstrumenten<br />

dienen in het eigen vermogen te worden verwerkt.<br />

Hoofdstuk<br />

1, 1.1;<br />

10a, 1.4;<br />

10b, 1.5<br />

Materiële vaste activa Een consistente grondslagkeuze is verplicht per specifiek genoemde<br />

categorie materiële vaste activa.<br />

2, 1.2<br />

Een individuele benadering van de herwaarderingsreserve is verplicht. 2, 1.3<br />

Het is niet toegestaan bij de winstbepaling op basis van actuele waarde<br />

rekening te houden met een financieringscorrectie.<br />

2, 1.4<br />

De waardering van buiten gebruik gestelde materiële vaste activa tegen<br />

hogere opbrengstwaarde bij toepassing van de grondslag historische<br />

kostprijs is verboden.<br />

2, 1.8<br />

Bij regelmatige vervanging van componenten van activa zijn de activering<br />

en afschrijving van onderhoudskosten verplicht.<br />

2, 1.11<br />

Materiële vaste activa;<br />

Voorzieningen<br />

Reeds op het moment van investering dient een voorziening voor herstelkosten/opruimingskosten<br />

voor het volledige bedrag te worden<br />

opgenomen, gewaardeerd tegen contante waarde met gelijktijdige<br />

ophoging van de verkrijgingsprijs met hetzelfde bedrag.<br />

Deelnemingen Bij het ontbreken van voldoende gegevens voor het bepalen van de<br />

netto-vermogenswaarde van een deelneming dient de netto-vermogenswaarde<br />

ingevolge IAS 27 zoveel mogelijk te worden benaderd.<br />

2, 1.12;<br />

11, 1.4<br />

3, 1.4


Onderwerp <strong>IFRS</strong> strikter dan RJ voor de waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen<br />

Overige financiële vaste Opname van financiële activa en passiva op de balans is verplicht<br />

activa; Vlottende activa: indien men partij wordt bij een contract.<br />

vorderingen; Vlottende<br />

activa: effecten; Schulden;<br />

Financiële instrumenten<br />

3<br />

Financiële activa en passiva worden van de balans gehaald indien de<br />

onderneming de beheersmacht over de contractuele rechten verliest of<br />

wanneer de onderneming van haar contractuele verplichtingen wordt<br />

ontheven. 3<br />

Overige financiële vaste<br />

activa; Vlottende activa:<br />

effecten<br />

Eigen vermogen in de<br />

enkelvoudige jaarrekening;<br />

Eigen vermogen in de<br />

geconsolideerde jaarrekening;<br />

Belastingen<br />

Overige effecten (aandelen) dienen tegen reële waarde te worden<br />

gewaardeerd. 3<br />

Overige effecten (vastrentende beleggingen) dienen tegen amortisatiewaarde<br />

te worden gewaardeerd indien voldaan is aan het strikte ‘held<br />

to maturity’-criterium, anders vindt waardering tegen reële waarde<br />

plaats. 3<br />

Bij toepassing van IAS 39 mogen waardeverminderingen slechts in<br />

uitzonderingsbepalingen op portfoliobasis worden bepaald. 3<br />

Het is niet toegestaan rekening te houden met tijdelijke waardeverminderingen.<br />

De vorming van een belastinglatentie over de herwaarderingsreserve is<br />

verplicht.<br />

-14-<br />

Hoofdstuk<br />

4a, 1.1;<br />

7a, 1.1;<br />

8a, 1.1;<br />

14a, 1.1;<br />

22a, 1.1<br />

4a, 1.2;<br />

7a, 1.2;<br />

8a, 1.2;<br />

14a, 1.2;<br />

22a, 1.2<br />

4a, 1.3;<br />

8a, 1.4;<br />

8a, 1.5<br />

4a, 1.4;<br />

8a, 1.6<br />

4a, 1.7<br />

8a, 1.9<br />

4a, 1.8<br />

10a, 1.1;<br />

10b, 1.1<br />

13, 1.2<br />

Voorzieningen Ingevolge IAS 37 dienen voorzieningen tegen contante waarde te worden<br />

gewaardeerd.<br />

11, 1.1<br />

Voorzieningen voor groot onderhoud zijn niet toegestaan. 11, 1.2<br />

Een reorganisatievoorziening mag slechts worden gevormd indien voor<br />

balansdatum een verplichting bestaat tot uitvoering.<br />

Voorziening voor herstelkosten dient direct bij investering en active-<br />

11, 1.3<br />

ring in de verkrijgingsprijs te worden gevormd.<br />

11, 1.4<br />

De vorming van een voorziening voor gedifferentieerde premies die<br />

zijn verschuldigd op grond van de Wet Pemba mag niet plaatsvinden.<br />

11, 1.5<br />

3 Indien ontwerp-Richtlijn 290a ‘Financiële instrumenten, verwerking en waardering’ definitief wordt gemaakt,<br />

vervalt dit verschil.


Onderwerp <strong>IFRS</strong> strikter dan RJ voor de waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen<br />

Pensioenen Alleen het gebruik van de ‘projected unit credit’-methode is toegestaan.<br />

4<br />

Als disconteringsvoet dient de marktrente van obligaties te worden<br />

gehanteerd. 4<br />

Actuariële winsten en verliezen moeten worden verwerkt indien deze<br />

boven een bepaalde grens (corridor) komen. 4<br />

Rekening moet worden gehouden met alle tekorten en overschotten bij<br />

een ondernemingspensioenfonds. 4<br />

De toepassing van FAS 87 en andere US GAAP-standaarden voor<br />

pensioenen is niet toegestaan ingevolge <strong>IFRS</strong>.<br />

Belastingen De voorziening voor latente belastingen dient tegen nominale waarde<br />

te worden gewaardeerd.<br />

Kasstroomoverzicht Alle ondernemingen die <strong>IFRS</strong> toepassen zijn verplicht een<br />

kasstroomoverzicht op te nemen in de jaarrekening.<br />

-15-<br />

SAMENVATTING<br />

Hoofdstuk<br />

12a, 1.1<br />

12a, 1.2<br />

12a, 1.3<br />

12a, 1.4<br />

12a, 1.5<br />

13, 1.1<br />

16.1.1<br />

Consolidatie Er is een consolidatieverbod indien sprake is van groepsmaatschappijen<br />

die slechts worden gehouden om in de nabije toekomst te worden<br />

vervreemd.<br />

18, 1.2<br />

Er zijn geen consolidatievrijstellingen. 18, 1.4<br />

Vrijstelling van deelconsolidatie is slechts mogelijk indien (o.a.) alle<br />

minderheidsaandeelhouders instemmen.<br />

18, 1.5<br />

Fusies, overnames, goodwill Voor reorganisatiekosten mag bij een overname slechts een voorziening<br />

worden getroffen indien het plan maximaal 3 maanden na de<br />

overname is uitgewerkt.<br />

Waardering van belastingvorderingen en verplichtingen tegen<br />

nominale waarde.<br />

De vorming van een reorganisatieverplichting bij een overname die<br />

plaatsvindt tussen 31 maart 2004 en aanvang volgend boekjaar kan<br />

slechts effect hebben op de goodwill indien bij de overgenomen partij<br />

op overnamedatum reeds een verplichting bestond.<br />

Ten aanzien van immateriële vaste activa verworven bij een overname<br />

die plaatsvindt tussen 31 maart 2004 en aanvang volgend boekjaar<br />

geldt een weerlegbaar vermoeden dat zij identificeerbaar en<br />

betrouwbaar meetbaar zijn.<br />

4 Indien Richtlijn 271 ‘Personeelsbeloningen – Nieuw (2003)’ van kracht wordt vervalt dit verschil.<br />

19, 1.2<br />

19, 1.4<br />

19, 1.6<br />

19, 1.8


Onderwerp <strong>IFRS</strong> strikter dan RJ voor de waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen<br />

Fusies, overnames, goodwill Indien sprake is van step acquisition bij een overname die plaatsvindt<br />

tussen 31 maart 2004 en aanvang volgend boekjaar geldt dat het reeds<br />

in bezit zijnde aandeel in de activa en passiva van de overgenomen<br />

partij moet worden geherwaardeerd.<br />

-16-<br />

Hoofdstuk<br />

19, 1.9<br />

Joint ventures Alle joint ventures dienen op dezelfde wijze te worden verwerkt. 20, 1.2<br />

Vreemde valuta Bij het afstoten van een deelneming dient het cumulatieve omrekeningsverschil<br />

alsnog in de winst-en-verliesrekening te worden opgenomen.<br />

Nadere specifieke criteria zijn opgenomen voor de definiëring van<br />

hyperinflatie.<br />

21, 1.2<br />

21, 1.3<br />

Financiële instrumenten Derivaten dienen tegen reële waarde te worden gewaardeerd5 . 22a, 1.3<br />

Indien niet aan de strikte hedge-accountingcriteria wordt voldaan,<br />

dienen waardemutaties van derivaten in de winst-en-verliesrekening te<br />

worden verantwoord. 5<br />

22a, 1.4<br />

Overheidssubsidies en<br />

vergelijkbare faciliteiten<br />

Specifieke regels voor hedge accounting worden gegeven. 5 22a, 1.5<br />

Terugbetaling van subsidie wordt verwerkt als schattingswijziging. 27, 1.2<br />

Tussentijdse berichten Volgens de RJ behoeft niet meer informatie in tussentijdse berichten te<br />

worden verstrekt dan op grond van de RJ in jaarrekening of jaarverslag<br />

vereist.<br />

In het tussentijds bericht dient te worden vermeld dat voldaan is aan<br />

<strong>IFRS</strong>.<br />

30, 1.1<br />

30, 1.3<br />

Banken Bedragen die opzij worden gezet om algemene bankrisico’s, waaronder<br />

kredietrisico’s, op te vangen dienen afzonderlijk te worden vermeld<br />

onder het eigen vermogen als resultaatsbestemming; elk positief bedrag<br />

door de vermindering van deze voorziening dient te worden verantwoord<br />

als een verhoging van de algemene reserve.<br />

33, 1.1<br />

Amortisatie van ruilresultaten is niet toegestaan. 33, 1.2<br />

Pensioenfondsen Beleggingen dienen tegen reële waarde te worden gewaardeerd. 35, 1.1<br />

5 Indien ontwerp-Richtlijn 290a ‘Financiële instrumenten, verwerking en waardering’ definitief wordt gemaakt,<br />

vervalt dit verschil.


Onderwerp <strong>IFRS</strong> strikter dan RJ voor de waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen<br />

Pensioenfondsen De pensioenverplichtingen dienen te worden berekend aan de hand van<br />

de ‘opgebouwde rechten’-methode.<br />

-17-<br />

SAMENVATTING<br />

Hoofdstuk<br />

35, 1.2<br />

Verzekeringsmaatschappijen Ten aanzien van de waardemutaties van aandelenbeleggingen zijn de 36, 1.1<br />

‘blijvend in eigen vermogen’- en ‘structureel indirect rendement’methode<br />

niet toegestaan.<br />

Ten aanzien van de waardering van onroerend-goedbeleggingen geldt 36. 1.2<br />

dat verplicht tegen actuele waarde moet worden gewaardeerd met<br />

waardemutaties via de winst-en-verliesrekening of tegen kostprijs<br />

minus afschrijvingen.<br />

Ten aanzien van de waardering van onroerend goed in eigen gebruik 36, 1.3<br />

geldt dat of tegen actuele waarde minus afschrijvingen moet worden<br />

gewaardeerd of tegen kostprijs minus afschrijvingen.<br />

Ten aanzien van de waardering van obligaties geldt dat verplicht tegen 36, 1.4<br />

actuele waarde moet worden gewaardeerd waarbij waardeverandering<br />

ofwel via het vermogen ofwel via de winst-en-verliesrekening wordt<br />

verwerkt.<br />

Ten aanzien van de waardering van leningen geldt dat verplicht tegen 36, 1.5<br />

actuele waarde of kostprijs moet worden gewaardeerd waarbij<br />

waardeverandering ofwel via het vermogen ofwel via de winst-enverliesrekening<br />

wordt verwerkt. Het uitsmeren van ruilresultaten is niet<br />

toegestaan.<br />

De verzekering van het eigen personeel dient als personeelsbeloning te 36, 1.7<br />

worden verwerkt.<br />

Volledige eliminatie van intercompanytransacties is verplicht. 36, 1.8<br />

Conclusie<br />

Concluderend kan worden gesteld dat sprake is van een groot aantal verschillen tussen de <strong>IFRS</strong>standaarden<br />

en de Nederlandse wet- en regelgeving. Deze verschillen zullen op korte termijn<br />

toenemen als gevolg van het grote aantal wijzigingen in bestaande standaarden en nieuwe <strong>IFRS</strong>standaarden<br />

dat de IASB heeft aanvaard. Daarna zal dit aantal dalen naarmate de RJ deze<br />

(wijzigingen van) standaarden incorporeert in zijn Richtlijnen.


-18-


-19-<br />

Balans


1 Immateriële vaste activa (exclusief gekochte goodwill)<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Activering van emissiekosten<br />

en oprichtingskosten<br />

1.2 Waarderingsgrondslagen<br />

1.3 Afschrijvingsperiode<br />

voor kosten van onderzoek<br />

en ontwikkeling<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

-20-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Toegestaan Niet toegestaan <strong>IFRS</strong> strikter<br />

Verkrijgingsprijs of vervaardigingsprijs<br />

Verkrijgingsprijs, vervaardigingsprijs<br />

of (onder voorwaarden)<br />

reële waarde<br />

Maximaal 5 jaar Economische levensduur, waarbij<br />

deze de 20 jaar uitsluitend te<br />

boven mag gaan indien langere<br />

levensduur kan worden aangetoond,<br />

deze gerechtvaardigd is<br />

en in de toelichting wordt<br />

gemotiveerd; jaarlijkse ‘impairment<br />

test’ is dan verplicht<br />

1.4 Wettelijke reserve Voor geactiveerde emissiekosten,<br />

oprichtingskosten en kosten<br />

van onderzoek en ontwikkeling<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Specificatie van de post<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Informatie per immaterieel<br />

actief<br />

3.2 Specifieke toelichting<br />

voor bepaalde immateriële<br />

activa<br />

<strong>IFRS</strong> laat zich niet uit over een<br />

wettelijke reserve<br />

NL strikter<br />

NL strikter<br />

NL strikter<br />

Voorgeschreven categorieën Geen verplichte indeling NL strikter<br />

Informatieverschaffing per door<br />

artikel 2:365 lid 1 BW onderscheiden<br />

post<br />

Informatieverschaffing over elk<br />

soort immaterieel actief<br />

Geen eisen Voor belangrijke immateriële<br />

activa en immateriële activa die<br />

door middel van overheidsbijdragen<br />

zijn verkregen, gelden<br />

specifieke toelichtingseisen<br />

<strong>IFRS</strong> eist meer<br />

toelichting<br />

<strong>IFRS</strong> eist meer<br />

toelichting


1 IMMATERIËLE VASTE ACTIVA (EXCLUSIEF GEKOCHTE GOODWILL)<br />

4 Extra verschillen als gevolg van de aanpassing van IAS 38<br />

Grondslagen<br />

4.1 Immateriële activa<br />

zonder bepaalbare<br />

levensduur<br />

4.2 Levensduur<br />

immateriële activa<br />

4.3 Immateriële activa<br />

verworven bij<br />

overname<br />

4.4 Kosten van onderzoek<br />

en ontwikkeling na een<br />

overname<br />

Presentatie<br />

4.5 Immateriële activa<br />

‘held for sale’<br />

Toelichting<br />

4.6 Toelichting op activa<br />

‘held for sale’<br />

Algemeen<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Afschrijven over levensduur die<br />

in principe niet langer is dan 20<br />

jaar<br />

Weerlegbaar vermoeden van<br />

maximumlevensduur van 20<br />

jaar<br />

Normale beoordeling op<br />

activeringseisen<br />

-21-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Niet afschrijven Strijdig<br />

Geen maximum noch<br />

weerlegbaar vermoeden van<br />

maximum<br />

Weerlegbaar vermoeden dat<br />

deze betrouwbaar kan worden<br />

gemeten en economische<br />

voordelen oplevert, dus in<br />

principe separaat activeren van<br />

goodwill<br />

Geen specifieke bepalingen Uitgebreide regels voor<br />

bepaling welk deel geactiveerd<br />

moet worden<br />

Presentatie onder immateriële<br />

vaste activa<br />

Afzonderlijke presentatie onder<br />

vlottende activa<br />

NL strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Strijdig<br />

Geen specifieke bepalingen Gedetailleerde toelichting <strong>IFRS</strong> eist meer<br />

toelichting<br />

In 1998 is IAS 38 met betrekking tot immateriële vaste activa gepubliceerd. IAS 38 is van<br />

toepassing op jaarrekeningen over boekjaren die aanvangen op of na 1 juli 1999. In de Richtlijnen<br />

voor de jaarverslaggeving is Richtlijn 210 ‘Immateriële vaste activa’ opgenomen, die van kracht<br />

is voor verslagjaren die aanvangen op of na 1 januari 2004. De Richtlijn is voor het grootste deel<br />

gelijk aan IAS 38.<br />

Uitgaven ten behoeve van immateriële vaste activa die voorafgaande aan eerste toepassing van de<br />

RJ-Richtlijn zijn geactiveerd en die niet voldoen aan de activeringscriteria mogen niet meer in de<br />

balans worden opgenomen (RJ 210.602). Deze aanpassing dient overeenkomstig een stelselwijziging<br />

te worden verwerkt.<br />

Uitgaven ten behoeve van immateriële vaste activa die voorafgaande aan eerste toepassing van de<br />

RJ-Richtlijn zijn verantwoord als kosten en die voldoen aan de activeringscriteria hoeven niet<br />

alsnog in de balans te worden opgenomen (RJ 210.603). Het is ook toegestaan de Richtlijn


etrospectief toe te passen op deze uitgaven en ze te activeren (rekening houdend met<br />

afschrijvingen en waardeverminderingen). IAS 38 staat dit niet toe (table with transitional<br />

provisions, circumstance 3).<br />

In april 2004 is een herziene versie van IAS 38 gepubliceerd die van kracht wordt vanaf 2005,<br />

maar vervroegd mag worden toegepast in 2004 en vervroegd moet worden toegepast indien <strong>IFRS</strong><br />

3 Business Combinations met terugwerkende kracht wordt ingevoerd (zie hiervoor paragraaf 4).<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Activering van emissiekosten en oprichtingskosten<br />

Kosten van oprichting en van uitgifte van aandelen behoren op zich niet tot de definitie van<br />

immateriële activa. Aangezien de wet echter activering als immaterieel actief toestaat, wordt in<br />

Richtlijn 210.103 slechts ‘aanbevolen’ deze kosten niet meer te activeren. Kosten van oprichting<br />

en van uitgifte van aandelen worden onder IAS 38 niet beschouwd als immaterieel vast actief<br />

(IAS 38.56). Het is derhalve onder IAS 38 niet mogelijk deze kosten te activeren. Kosten van uitgifte<br />

van eigen aandelen dienen ingevolge SIC 17 ten laste van het eigen vermogen te worden<br />

verwerkt. Volgens Richtlijn 240.219 verdient het de voorkeur kosten en kapitaalsbelasting<br />

verbonden aan de plaatsing van (eigen) aandelen niet te activeren maar onder aftrek van een<br />

eventueel belastingeffect direct ten laste van het agio te verantwoorden. Indien en voorzover het<br />

agio ontoereikend is, dient verwerking plaats te vinden ten laste van de overige reserves.<br />

1.2 Waarderingsgrondslagen<br />

Als grondslag voor waardering van immateriële vaste activa komt in aanmerking de verkrijgings-<br />

of de vervaardigingsprijs (art. 2:384 lid 1 BW). Deze grondslag heeft ook de voorkeur van de<br />

IASB. Indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan, mogen immateriële vaste activa volgens IAS<br />

38.64 ook worden gewaardeerd tegen reële waarde. Deze voorwaarden houden in dat deze<br />

waarde totstandkomt op een actieve markt en dat de boekwaarde regelmatig wordt getoetst aan<br />

deze reële waarde. Ingevolge artikel 2:384 lid 1 BW is de waardering van immateriële vaste<br />

activa tegen reële waarde niet toegestaan. Ook Richtlijn 210.304 schrijft waardering tegen<br />

historische kostprijs voor.<br />

1.3 Afschrijvingsperiode voor kosten van onderzoek en ontwikkeling<br />

<strong>IFRS</strong> en de RJ-Richtlijnen zijn identiek in de zin dat afschrijvingen plaatsvinden over de<br />

economische levensduur (RJ en <strong>IFRS</strong>).<br />

Op grond van RJ 210.401 en IAS 38.79 geldt een weerlegbare veronderstelling (‘rebuttable<br />

presumption’) dat de economische levensduur een periode van twintig jaar niet te boven gaat (RJ<br />

210.406 en IAS 38.83).<br />

-22-


1 IMMATERIËLE VASTE ACTIVA (EXCLUSIEF GEKOCHTE GOODWILL)<br />

In de (uitzonderlijke) gevallen waarin een langere levensduur dan twintig jaar aannemelijk kan<br />

worden gemaakt, dient:<br />

• afschrijving plaats te vinden over de economische levensduur;<br />

• op zijn minst jaarlijks te worden vastgesteld (‘impairment test’) wat de ‘recoverable<br />

amount’ van het immateriële actief is, teneinde waardeverminderingen te identificeren;<br />

• de motivering te worden vermeld waarmee de veronderstelling van een maximale economische<br />

levensduur van twintig jaar is weerlegd, alsmede de factoren die van invloed zijn op<br />

de vaststelling van de economische levensduur.<br />

Echter, de wet (art. 2:386 lid 3 BW) bepaalt dat de afschrijvingstermijn van geactiveerde kosten<br />

van onderzoek en ontwikkeling maximaal vijf jaar mag bedragen. Opgemerkt wordt dat een<br />

wetsvoorstel bij de Tweede Kamer in behandeling is waarin het maximum van vijf jaar geschrapt<br />

wordt.<br />

1.4 Wettelijke reserve<br />

Wanneer emissiekosten, oprichtingskosten of kosten van (onderzoek en) ontwikkeling worden<br />

geactiveerd, dient een wettelijke reserve te worden aangehouden onder de Nederlandse regels<br />

(art. 2:365 lid 2 BW). De IASB staat activering van emissiekosten en oprichtingskosten niet toe;<br />

over de vorming van een wettelijke reserve voor geactiveerde kosten van ontwikkeling laat de<br />

IASB zich niet uit.<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Specificatie van de post<br />

Artikel 2:365 BW bepaalt dat onder de immateriële vaste activa afzonderlijk worden opgenomen:<br />

• kosten die verband houden met de oprichting en de uitgifte van aandelen;<br />

• kosten van onderzoek en ontwikkeling;<br />

• kosten van verwerving ter zake van concessies, vergunningen en rechten van intellectuele<br />

eigendom;<br />

• kosten van goodwill die van derden is verkregen;<br />

• vooruitbetalingen op immateriële vaste activa.<br />

RJ 210.105 en IAS 38.108 geven een aantal voorbeelden van afzonderlijke categorieën immateriële<br />

vaste activa die kunnen worden onderscheiden, maar schrijven geen verplichte indeling<br />

voor.<br />

-23-


3 Toelichting<br />

3.1 Informatie per immaterieel actief<br />

Ingevolge artikel 2:365 lid 2 BW dient informatie te worden gegeven omtrent elk van de in artikel<br />

2:365 lid 1 BW genoemde posten. Het gaat dan om de volgende posten:<br />

• kosten die verband houden met de oprichting en de uitgifte van aandelen;<br />

• kosten van onderzoek en ontwikkeling;<br />

• kosten van verwerving ter zake van concessies, vergunningen en rechten van intellectuele<br />

eigendom;<br />

• kosten van goodwill die van derden is verkregen;<br />

• vooruitbetalingen op immateriële vaste activa.<br />

Blijkens IAS 38 moet informatie worden verschaft over ‘each class of intangible assets’. Als<br />

voorbeeld worden genoemd (IAS 38.108):<br />

• merkrechten;<br />

• uitgaverechten;<br />

• computersoftware;<br />

• licenties en franchises;<br />

• copyrights, patenten, octrooien en overige rechten van intellectuele eigendom;<br />

• recepturen, formules, modellen, ontwerpen, prototypen;<br />

• immateriële activa in ontwikkeling.<br />

Uit bovenstaande voorbeelden blijkt dat de informatieverschaffing onder IAS 38 gedetailleerder<br />

kan zijn dan in Nederland.<br />

3.2 Specifieke toelichting voor bepaalde immateriële activa<br />

Voor belangrijke immateriële activa dienen ingevolge IAS 38 een beschrijving, de boekwaarde<br />

en de resterende afschrijvingsperiode per immaterieel vast actief te worden gegeven (IAS<br />

38.111). Voor immateriële activa die door middel van overheidsbijdragen zijn verkregen en die<br />

bij eerste waardering tegen ‘fair value’ zijn gewaardeerd dienen de ‘fair value’, de boekwaarden<br />

en de wijze van waardering te worden vermeld (IAS 38.111). In de Nederlandse regelgeving zijn<br />

dergelijke eisen niet opgenomen.<br />

4 Extra verschillen als gevolg van aanpassing IAS 38<br />

In april 2004 is een gewijzigde tekst van IAS 38 gepubliceerd. Deze is van toepassing op<br />

boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2005 maar mag ook eerder worden toegepast in<br />

boekjaren die eindigen na de datum van publicatie in april 2004. Deze nieuwe standaard moet<br />

eerder worden toegepast op fusies en overnames die dateren van 31 maart 2004 of later alsmede<br />

op fusies en overnames van voor deze datum indien een onderneming die reeds <strong>IFRS</strong> toepast<br />

-24-


1 IMMATERIËLE VASTE ACTIVA (EXCLUSIEF GEKOCHTE GOODWILL)<br />

besluit om <strong>IFRS</strong> 3 Business Combinations toe te passen op fusies en overnames waarvan de<br />

overeenkomst dateert voor 31 maart 2004. De belangrijkste wijzigingen die leiden tot extra<br />

verschillen met Nederlandse grondslagen worden onderstaand samengevat.<br />

Grondslagen<br />

4.1 Immateriële vaste activa zonder bepaalbare levensduur<br />

Immateriële vaste activa waarvan de levensduur niet bepaalbaar (indefinite) is, mogen niet meer<br />

systematisch worden afgeschreven, maar moeten jaarlijks (of eerder indien daarvoor indicaties<br />

zijn) worden getoetst op een mogelijke bijzondere waardevermindering (impairment). Dit is in<br />

strijd met de Nederlandse wet en Richtlijn 210 die bepalen dat op immateriële activa altijd moet<br />

worden afgeschreven.<br />

4.2 Weerlegbaar vermoeden van maximumlevensduur van twintig jaar<br />

Immateriële vaste activa waarvan de levensduur bepaalbaar is, moeten worden afgeschreven over<br />

deze levensduur, ongeacht de lengte ervan. Met andere woorden, het weerlegbaar vermoeden dat<br />

de levensduur van een immaterieel actief niet langer dan twintig jaar is, is vervallen. Op dit punt<br />

is de Nederlandse Richtlijn 210.401 strikter want deze kent een weerlegbaar vermoeden dat de<br />

economische levensduur niet langer zal zijn dan twintig jaar.<br />

4.3 Immateriële activa verworven bij een overname<br />

In de nieuwe versie van IAS 38 is aangegeven dat immateriële activa verworven bij een<br />

overname in principe altijd voor separate activering in aanmerking komen, omdat zij<br />

waarschijnlijk leiden tot voordelen die aan de onderneming zullen toevloeien en omdat normaliter<br />

de reële waarde op betrouwbare wijze kan worden bepaald. Dit is een weerlegbaar vermoeden.<br />

Dit zal in de praktijk leiden tot het vaker separaat opnemen van allerlei immateriële activa. Op dit<br />

punt gaat IAS 38 verder en is in die zin strikter dan de Nederlandse Richtlijnen.<br />

4.4 Kosten van onderzoek en ontwikkeling na een overname<br />

De nieuwe IAS 38 verduidelijkt de verwerking van kosten gemaakt voor een onderzoeks- en<br />

ontwikkelingsproject dat is gekocht bij een overname en tegen reële waarde is gewaardeerd ten<br />

tijde van de overname. Op dit punt is IAS 38 strikter dan de Nederlandse Richtlijnen.<br />

-25-


Presentatie<br />

4.5 Immateriële activa ‘held for sale’<br />

IAS 38 heeft hierin geen wijziging gebracht. Echter, indien het immaterieel actief een ‘disposal<br />

asset’ is of onderdeel vormt van een disposal group of discontinued activity, moet dit als ‘held for<br />

sale’-actief onder de vlottende activa worden gepresenteerd (zie hoofdstuk 31)<br />

Toelichting<br />

4.6 Materiële vaste activa ‘held for sale’<br />

<strong>IFRS</strong> 5.41 en 42 bevatten de verplichting tot additionele toelichting van materiële vaste activa<br />

‘held for sale’ zoals een beschrijving, eventuele verantwoorde winsten of verliezen en het<br />

segment waarin de activa zich bevinden.<br />

Richtlijnen en standaarden<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 210 Immateriële vaste activa (2003)<br />

• IAS 38 Intangible Assets (1998)<br />

• IAS 38R Intangible Assets (2004)<br />

• SIC 6 Costs of modifying Existing Software (1997)<br />

• SIC 17 Equity – Costs of an Equity Transaction (1999)<br />

• SIC 32 Intangible Assets – Website Costs (2001)<br />

-26-


2 MATERIËLE VASTE ACTIVA (INCLUSIEF VASTGOEDBELEGGINGEN)<br />

2 Materiële vaste activa (inclusief vastgoedbeleggingen)<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Invulling actuele<br />

waarde<br />

1.2 Consistentie keuze<br />

waarderingsgrondslag<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Vervangingswaarde, bedrijfswaarde<br />

of opbrengstwaarde<br />

Een consistente grondslagkeuze<br />

voor activa die naar aard en<br />

gebruik gelijksoortig zijn<br />

1.3 Herwaarderingsreserve Individuele benadering per post<br />

1.4 Herwaarderingsreserve<br />

en financieringscorrectie<br />

1.5 Waardering buiten gebruik<br />

gestelde activa bij<br />

grondslag historische<br />

kostprijs<br />

Financieringscorrectie toegestaan<br />

Herwaardering naar hogere<br />

opbrengstwaarde toegestaan<br />

1.6 Vastgoed als belegging Bij waardering tegen reële<br />

waarde, vormen van<br />

herwaarderingsreserve bij de<br />

winstbestemming verplicht<br />

1.7 Kosten van groot<br />

onderhoud<br />

1.8 Verwerken herstelkosten/opruimingskosten<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Classificatie van materiële<br />

vaste activa<br />

Opbouw voorziening groot<br />

onderhoud of activering en<br />

afschrijving bij toepassing van<br />

de componentenbenadering<br />

Voorziening en tegelijkertijd<br />

verhoging verkrijgingsprijs of<br />

geleidelijke opbouw<br />

-27-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Reële waarde Strijdig<br />

Een consistente grondslagkeuze<br />

per specifiek genoemde categorie<br />

materiële vaste activa<br />

Individuele benadering per<br />

actief<br />

Financieringscorrectie niet toegestaan<br />

Waardering tegen boekwaarde<br />

of lagere opbrengstwaarde,<br />

waardering tegen hogere<br />

opbrengstwaarde is niet toegestaan<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Geen herwaarderingsreserve NL strikter<br />

Activering en afschrijving<br />

verplicht bij toepassing<br />

componentenbenadering<br />

Voorziening en tegelijkertijd<br />

een verhoging van de verkrijgingsprijs<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Voorgeschreven indeling Geen voorgeschreven indeling NL strikter


3 Toelichting<br />

3.1 Toelichting bij toepassing<br />

actuele waarde<br />

3.2 Vermelding verwachte<br />

opbrengstwaarde buiten<br />

gebruik gestelde activa<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

-28-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Geen specifieke regels • Datum waarop laatste<br />

herwaardering heeft<br />

plaatsgevonden<br />

• Inschakeling van onafhankelijk<br />

taxateur<br />

• Aard van gehanteerde<br />

indices<br />

<strong>IFRS</strong> eist meer<br />

toelichting<br />

Verplicht Niet verplicht NL eist meer<br />

toelichting<br />

3.3 Overige toelichting Geen specifieke eisen Specifieke toelichting bij elke<br />

post van de materiële vaste<br />

activa<br />

4 Extra verschillen als gevolg van het improvements-project, <strong>IFRS</strong> 5 en IFRIC 1<br />

Grondslagen<br />

4.1 Toepassing<br />

componentenbenadering<br />

4.2 Afschrijving bij hogere<br />

restwaarde<br />

4.3 Periodieke beoordeling<br />

restwaarde en<br />

afschrijvingsduur<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Componentenbenadering<br />

toegestaan<br />

Het achterwege laten van<br />

afschrijvingen op grond van de<br />

overweging dat de waarde van<br />

het actief is gestegen is niet<br />

toegestaan<br />

Geen expliciete eis tot jaarlijkse<br />

beoordeling restwaarde en<br />

afschrijvingsduur Wel kan de<br />

noodzaak bestaan tot<br />

schattingswijzigingen.<br />

<strong>IFRS</strong> eist meer<br />

toelichting<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Voor alle materiële vaste activa<br />

is een componentenbenadering<br />

verplicht<br />

Afschrijven op vaste activa<br />

dient te worden gestaakt indien<br />

de geschatte restwaarde van de<br />

activa hoger is dan de<br />

boekwaarde van de vaste activa<br />

De restwaarde en<br />

afschrijvingsduur dient jaarlijks<br />

te worden beoordeeld<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter


4.4 Verwerken<br />

herstelkosten /<br />

opruimingskosten<br />

indien de verplichting<br />

ontstaat als gevolg van<br />

het uitoefenen van<br />

activiteiten met of op<br />

het actief<br />

4.5 Wijziging in<br />

voorziening voor<br />

herstelkosten<br />

4.6 Ruil van materiële vaste<br />

activa<br />

4.7 Verwerken onroerend<br />

goed in de vorm van<br />

operationele lease als<br />

vastgoed<br />

2 MATERIËLE VASTE ACTIVA (INCLUSIEF VASTGOEDBELEGGINGEN)<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Geleidelijke opbouw van de<br />

voorziening<br />

-29-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Voorziening en tegelijkertijd<br />

een verhoging van de<br />

verkrijgingsprijs<br />

Strijdig<br />

Geen specifieke bepalingen Prospectieve verwerking <strong>IFRS</strong> strikter<br />

Geen specifieke bepalingen Elke ruil van materiële vaste<br />

activa dient te worden<br />

behandeld als een verkoop en<br />

aankoop, derhalve tegen reële<br />

waarden<br />

Geen specifieke bepalingen Een belang in onroerend goed<br />

dat in de vorm van operationele<br />

lease wordt gehuurd, mag als<br />

een vastgoedbelegging worden<br />

behandeld. Gevolg is dat het<br />

reële waardemodel moet<br />

worden gekozen en dat het<br />

leasecontract wordt verwerkt<br />

als ware het een financiële lease<br />

4.8 Activa ‘held for sale’ Geen specifieke bepalingen Stoppen met afschrijven, test of<br />

directe opbrengstwaarde minus<br />

verkoopkosten niet lager is dan<br />

boekwaarde<br />

Presentatie<br />

4.9 Afzonderlijke<br />

presentatie<br />

vastgoedbeleggingen en<br />

biologische activa<br />

4.10 Presentatie activa ‘held<br />

for sale’<br />

Toelichting<br />

4.11 Toelichting op activa<br />

‘held for sale’<br />

Vastgoedbeleggingen<br />

presenteren onder de categorie<br />

niet aan de bedrijfsuitoefening<br />

dienstbare materiële vaste<br />

activa<br />

Presentatie als materieel vast<br />

actief<br />

Vastgoedbeleggingen en<br />

biologische activa worden<br />

separaat gepresenteerd in de<br />

balans<br />

Presentatie afzonderlijk onder<br />

vlottende activa<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Strijdig<br />

Geen specifieke bepalingen Gedetailleerde toelichting <strong>IFRS</strong> eist meer<br />

toelichting


Algemeen<br />

In artikel 2:384 lid 1 BW is bepaald dat materiële vaste activa gewaardeerd mogen worden tegen<br />

de verkrijgings- of de vervaardigingsprijs dan wel de actuele waarde. IAS 16 heeft als voorkeur<br />

waardering tegen verkrijgings- of vervaardigingsprijs (IAS 16.28), echter herwaardering van<br />

materiële vaste activa is toegestaan (IAS 16.29).<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Invulling actuele waarde<br />

In het Besluit waardering activa worden vervangingswaarde, bedrijfswaarde of opbrengstwaarde<br />

als mogelijke invulling van de actuele waarde genoemd. De omstandigheden bepalen welke vorm<br />

van actuele waarde van toepassing is.<br />

In IAS 16 wordt als invulling van de actuele waarde de ‘fair value’ (reële waarde) genoemd (IAS<br />

16.29). Onder ‘fair value’ wordt dan bij terreinen en gebouwen de marktwaarde verstaan (IAS<br />

16.30). Bij machines en installaties wordt onder ‘fair value’ in beginsel ook de marktwaarde<br />

verstaan, tenzij er geen sprake is van een marktwaarde vanwege de specifieke aard van de<br />

machines en installaties en omdat er geen sprake is van een regelmatige verkoop. In dat laatste<br />

geval zal waardering plaatsvinden tegen de af te schrijven vervangingswaarde (IAS 16.31).<br />

1.2 Consistentie keuze waarderingsgrondslag<br />

Bij toepassing van actuele waarde worden op- en afwaarderingen gemuteerd in de herwaarderingsreserve<br />

(RJ 212.208, IAS 16.37). IAS 16 bepaalt verder, dat wanneer een materieel vast<br />

actief wordt geherwaardeerd, de gehele categorie vaste activa waartoe het actief behoort moet<br />

worden geherwaardeerd (IAS 16.34). IAS 16 geeft de volgende voorbeelden van categorieën<br />

vaste activa: terreinen, terreinen en gebouwen, machines, schepen, vliegtuigen, auto’s, meubilair<br />

en kantoorinventaris (IAS 16.35). De Richtlijnen (RJ 140.109) stellen dat activa die naar aard en<br />

gebruik gelijksoortig zijn, dienen te worden gewaardeerd op dezelfde grondslag. Dit lijkt ruimte<br />

te bieden om binnen de categorieën die de IASB noemt een nader onderscheid te maken.<br />

1.3 Herwaarderingsreserve<br />

IAS 16 schrijft uitdrukkelijk een individuele benadering van de herwaarderingsreserve per actief<br />

voor (IAS 16.38), dat wil zeggen voor elk actief een afzonderlijke herwaarderingsreserve.<br />

Ingevolge de Nederlandse wet- en regelgeving is een individuele benadering per post toegestaan.<br />

-30-


2 MATERIËLE VASTE ACTIVA (INCLUSIEF VASTGOEDBELEGGINGEN)<br />

1.4 Herwaarderingsreserve en financieringscorrectie<br />

De Richtlijnen staan toe dat indien de winstbepaling plaatsvindt op basis van actuele waarde,<br />

waarbij rekening wordt gehouden met de financieringsverhouding van de rechtspersoon, tot het<br />

resultaat wordt gerekend het gerealiseerde gedeelte van de waardemutaties uit herwaardering die<br />

worden geacht te zijn gefinancierd met vreemd vermogen (RJ 240.407, 410). IAS 16 kent een<br />

dergelijke financieringscorrectie niet.<br />

1.5 Waardering buiten gebruik gestelde activa bij grondslag historische kostprijs<br />

Buiten gebruik gestelde materiële vaste activa die niet worden vervangen mogen volgens de<br />

Richtlijnen worden geherwaardeerd naar een hogere opbrengstwaarde, waarbij het verschil wordt<br />

opgenomen in de herwaarderingsreserve (RJ 212.227). Bij realisatie van de waardestijging dient<br />

de reserve vrij te vallen ten gunste van het resultaat. IAS 16.59 stelt waardering tegen<br />

boekwaarde of lagere opbrengstwaarde verplicht en verbiedt derhalve waardering tegen een<br />

hogere opbrengstwaarde.<br />

1.6 Vastgoed als belegging<br />

Richtlijn 213 ‘Vastgoedbeleggingen’ stemt praktisch geheel overeen met IAS 40. Alleen geeft de<br />

RJ aan dat bij toepassing van de reële waarde, naast de verantwoording van waardewijzigingen in<br />

de winst-en-verliesrekening, ook een herwaarderingsreserve dient te worden gevormd, ten laste<br />

van de winstbestemming of de overige reserves, voor het verschil tussen de boekwaarde voor en<br />

na de herwaardering (RJ 213.504). In IAS 40 ontbreekt een overeenkomstige bepaling.<br />

1.7 Kosten van groot onderhoud<br />

Richtlijnen 212.233-236 bepalen dat de kosten van groot onderhoud op twee manieren kunnen<br />

worden verwerkt:<br />

a De kosten worden geactiveerd en afgeschreven. Dit is uitsluitend toegestaan indien (onder<br />

meer) het bedrag met betrekking tot groot onderhoud is geïdentificeerd als een afzonderlijk<br />

samenstellend deel van het actief, dit deel reeds is afgeschreven en de uitgaven op<br />

betrouwbare wijze kunnen worden geschat. In andere gevallen worden de kosten<br />

verantwoord in de winst-en-verliesrekening van het boekjaar waarin het groot onderhoud<br />

plaatsvindt.<br />

b Er wordt een voorziening opgebouwd voor de kosten van groot onderhoud gedurende de<br />

periode tot aan het eerstvolgende groot onderhoud.<br />

SIC 23 staat uitsluitend methode a toe.<br />

-31-


1.8 Verwerken herstelkosten/opruimingskosten<br />

Voor een materieel vast actief kan sprake zijn van noodzakelijke herstelkosten/opruimingskosten<br />

na afloop van de gebruiksduur van het actief. De verwerking van de herstelkosten hangt af van de<br />

vraag of de verplichting tot herstel het gevolg is van het neerzetten van het actief of van het<br />

uitoefenen van de activiteiten met/op het actief.<br />

In het eerste geval kan verwerking in de jaarrekening als volgt plaatsvinden (RJ 252.217):<br />

a gedurende de verwachte gebruiksduur van het actief een voorziening opbouwen, met jaarlijkse<br />

dotatie conform de afschrijvingsmethode ten laste van de winst-en-verliesrekening;<br />

b op het moment dat het actief wordt neergezet een voorziening treffen voor de contante<br />

waarde van het verwachte bedrag, dit bedrag tevens verwerken als verkrijgingsprijs van het<br />

actief.<br />

Onder IAS 37, zie met name Appendix C, Example 3, is voor het eerste geval methode b<br />

verplicht.<br />

In het tweede geval vindt verwerking in de jaarrekening plaats door een voorziening te treffen<br />

naarmate de activiteiten plaatsvinden (RJ 252.218 en IAS 37, Appendix C, Example 3).<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Classificatie van materiële vaste activa<br />

In artikel 2:366 lid 1 BW is bepaald welke materiële vaste activa afzonderlijk dienen te worden<br />

opgenomen. Het betreft bedrijfsgebouwen en -terreinen, machines en installaties, andere vaste<br />

bedrijfsmiddelen, materiële vaste bedrijfsactiva in uitvoering en vooruitbetalingen op materiële<br />

vaste activa en niet aan het productieproces dienstbare materiële vaste activa. IAS 16 verwijst<br />

naar terreinen, gebouwen en machines (‘property, plant and equipment’), maar stelt geen indeling<br />

verplicht.<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Toelichting bij toepassing actuele waarde<br />

Indien de actuele waarde wordt toegepast, dient ingevolge IAS 16.64 in de toelichting de volgende<br />

extra informatie ten opzichte van de Richtlijnen te worden opgenomen:<br />

• de datum waarop de laatste herwaardering heeft plaatsgevonden;<br />

• de inschakeling van een onafhankelijk taxateur;<br />

• de aard van de gehanteerde indices.<br />

-32-


2 MATERIËLE VASTE ACTIVA (INCLUSIEF VASTGOEDBELEGGINGEN)<br />

3.2 Vermelding verwachte opbrengstwaarde buiten gebruik gestelde activa<br />

Volgens Richtlijn 212.227 mogen buiten gebruik gestelde activa die niet worden vervangen<br />

worden geherwaardeerd naar de hogere verwachte opbrengstwaarde. Volgens IAS 16 is dit niet<br />

toegestaan (zie par. 1.7). Richtlijn 212.227 bepaalt voorts dat indien geen herwaardering naar de<br />

hogere verwachte opbrengstwaarde plaatsvindt, het verschil tussen de boekwaarde en de<br />

verwachte opbrengstwaarde moet worden vermeld in de toelichting.<br />

3.3 Overige toelichting<br />

Ingevolge IAS 16.60/61 dient onder andere de volgende informatie in de toelichting te worden<br />

verstrekt voor iedere categorie materiële vaste activa:<br />

• de grondslag voor verwerking van herstelkosten;<br />

• het bedrag van uitgaven voor materiële vaste activa in uitvoering;<br />

• het bedrag aan investeringsverplichtingen inzake materiële vaste activa.<br />

De Nederlandse wet- en regelgeving stellen deze eis niet.<br />

4 Extra verschillen als gevolg van het improvements-project, <strong>IFRS</strong> 5 en IFRIC 1<br />

Grondslagen<br />

4.1 Toepassing componentenbenadering<br />

Voor alle materiële vaste activa is ingevolge IAS 16.43 een componentenbenadering verplicht,<br />

waarbij belangrijke onderdelen van een materieel vast actief met verschillende gebruiksduren<br />

afzonderlijk worden verwerkt. In de Richtlijnen worden hieromtrent geen specifieke eisen<br />

gesteld.<br />

4.2 Afschrijving bij hogere restwaarde<br />

Afschrijven op vaste activa dient te worden gestaakt indien de geschatte restwaarde van de activa<br />

hoger is dan de boekwaarde van de vaste activa (IAS 16.54). De Richtlijnen bevatten een<br />

dergelijke eis niet.<br />

4.3 Periodieke beoordeling restwaarde en afschrijvingsduur<br />

De restwaarde en afschrijvingsduur dient jaarlijks te worden geëvalueerd (IAS 16.51).<br />

Verschillen als gevolg van aanpassingen in restwaarde en afschrijvingsduur worden verwerkt als<br />

-33-


schattingswijzigingen (IAS 8). De Richtlijnen bevatten een dergelijke expliciete eis niet. Wel kan<br />

de noodzaak bestaan schattingswijzigingen door te voeren.<br />

4.4 Verwerken herstelkosten/opruimingskosten<br />

Ingevolge IAS 16.3 dienen herstelkosten en/of opruimingskosten ongeacht de wijze van ontstaan<br />

van de verplichting (als gevolg van het neerzetten van het actief of als gevolg van het uitvoeren<br />

van activiteiten met of op het actief) te worden verwerkt op het moment dat het actief wordt<br />

neergezet. De voorziening wordt gevormd voor de contante waarde van het verwachte bedrag.<br />

Dit bedrag wordt tevens verwerkt als onderdeel van de verkrijgingsprijs van het actief. Ingevolge<br />

RJ 252.218 dient, in het geval dat de herstel/opruimingskosten een gevolg zijn van het uitvoeren<br />

van activiteiten met of op het actief, een dergelijke voorziening te worden verwerkt door<br />

gedurende de verwachte gebruiksduur van het actief een voorziening op te bouwen met jaarlijkse<br />

dotatie conform de afschrijvingsmethode.<br />

4.5 Verwerking wijziging in verwachte herstelkosten/opruimingskosten<br />

IFRIC 1 ‘Changes in Existing Decommissioning, Restoration and Similar Liabilities’ bepaalt dat<br />

een wijziging in de geschatte voorziening voor herstelkosten/opruimingskosten van een materieel<br />

vast actief moet worden gemuteerd op het bijbehorend actief en dus prospectief moet worden<br />

verwerkt via de afschrijvingen op het actief. Als uitzondering geldt dat de boekwaarde van het<br />

actief niet negatief kan worden en er dan dus een bate moet worden verantwoord. In de<br />

Richtlijnen worden hieromtrent geen specifieke eisen gesteld.<br />

4.6 Ruil van materiële vaste activa<br />

Alle ruil van materiële vaste activa dient ingevolge IAS 16.24 te worden behandeld als een<br />

verkoop en aankoop, derhalve tegen reële waarden. Deze regel geldt niet indien de reële waarde<br />

van geen van beide activa op betrouwbare wijze kan worden bepaald. In dat geval zal de kostprijs<br />

van het verworven actief worden bepaald op de boekwaarde van het af te stoten actief. In de<br />

Richtlijnen worden hieromtrent geen specifieke eisen gesteld.<br />

4.7 Verwerking onroerend goed in operationele lease als vastgoedbelegging<br />

Ingevolge IAS 40 mag een belang in onroerend goed dat in de vorm van operationele lease wordt<br />

gehuurd als een vastgoedbelegging worden behandeld. Gevolg is dat het reële waardemodel moet<br />

worden gekozen en dat het leasecontract wordt verwerkt als ware het een financiële lease. De<br />

Richtlijnen kennen een dergelijke bepaling niet.<br />

-34-


4.8 Materiële vaste activa ‘held for sale’<br />

2 MATERIËLE VASTE ACTIVA (INCLUSIEF VASTGOEDBELEGGINGEN)<br />

<strong>IFRS</strong> 5 bepaalt dat bij materiële vaste activa die ‘disposal asset’ zijn (besloten is tot verkoop en<br />

voldaan wordt aan een aantal andere criteria) of onderdeel uitmaken van een ‘disposal group’ of<br />

‘discontinued activity’, er op deze activa niet meer wordt afgeschreven en wordt getest of de<br />

directe opbrengstwaarde minus kosten om te verkopen niet lager is dan de boekwaarde om te<br />

bepalen of een impairmentverlies moet worden verantwoord (zie verder hoofdstuk 31). De<br />

Richtlijnen kennen een dergelijke bepaling niet.<br />

Presentatie<br />

4.9 Afzonderlijke presentatie vastgoedbeleggingen en biologische activa<br />

IAS 40 schrijft voor dat vastgoedbeleggingen en biologische activa separaat worden<br />

gepresenteerd in de balans (IAS 40.68). In Nederland worden de vastgoedbeleggingen ingevolge<br />

artikel 2:366 lid 1 BW opgenomen onder de categorie niet aan het productieproces dienstbare<br />

materiële vaste activa. Ten aanzien van de afzonderlijke presentatie van biologische activa<br />

kennen de wet en de Richtlijnen geen aanvullende eisen.<br />

4.10 Materiële vaste activa ‘held for sale’<br />

Materiële vaste activa ‘held for sale’ (omdat zij ‘disposal asset’ zijn of onderdeel vormen van een<br />

‘disposal group’ of ‘discontinued activity’) moeten volgens <strong>IFRS</strong> 5 worden gepresenteerd als een<br />

afzonderlijke post binnen de vlottende activa (zie verder hoofdstuk 31). De wet en de Richtlijnen<br />

bepalen dat deze onder de materiële vaste activa moeten worden gepresenteerd.<br />

Toelichting<br />

4.11 Materiële vaste activa ‘held for sale’<br />

<strong>IFRS</strong> 5.41 en 42 bevatten de verplichting tot additionele toelichting van materiële vaste activa<br />

‘held for sale’ zoals een beschrijving, eventuele verantwoorde winsten of verliezen en het<br />

segment waarin de activa zich bevinden.<br />

Richtlijnen en standaarden<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 120 Prijsgrondslagen (aangepast 2003)<br />

• Richtlijn 140 Stelselwijzigingen (2002)<br />

• Richtlijn 145 Schattingswijzigingen (2002)<br />

-35-


• Richtlijn 212 Materiële vaste activa (aangepast 2003)<br />

• Richtlijn 213 Vastgoedbeleggingen (2002)<br />

• Richtlijn 240 Eigen vermogen (aangepast 2003)<br />

• Richtlijn 252 Voorzieningen (aangepast 2001)<br />

• IAS 16 Property, Plant and Equipment (revised 1998)<br />

• IAS 16 Property, Plant and Equipment (revised 2003)<br />

• IAS 23 Borrowing Costs (revised 1993)<br />

• IAS 40 Investment Property (2000)<br />

• IAS 40 Investment Property (revised 2003)<br />

• <strong>IFRS</strong> 5 Non-current Assets Held for Sale and Discontinued Activities<br />

(2004)<br />

• SIC 2 Consistency – Capitalisation of Borrowing Costs (1997)<br />

• SIC 14 Property, Plant and Equipment – Compensation for the Impairment<br />

or Loss of Items (1998)<br />

• SIC 23 Property, Plant and Equipment – Major Inspection or Overhaul<br />

Costs (2000)<br />

• IFRIC 1 Changes in Existing Decommissioning, Restoration and Similar<br />

Liabilities (2004)<br />

-36-


3 Deelnemingen (exclusief joint ventures)<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Waardering in enkelvoudige<br />

jaarrekening<br />

van deelnemingen in<br />

geconsolideerde<br />

groepsmaatschappijen<br />

1.2 Waardering van deelnemingen<br />

in groepsmaatschappijen<br />

die niet<br />

worden geconsolideerd<br />

1.3 Waardering deelnemingen<br />

waarop invloed<br />

van betekenis bestaat<br />

op zakelijk of financieel<br />

beleid<br />

1.4 Waardering deelnemingen<br />

bij ontbreken voldoende<br />

gegevens voor<br />

bepaling netto-vermogenswaarde<br />

1.5 Waardering van deelnemingen<br />

waarop invloed<br />

van betekenis bestaat<br />

op zakelijk en<br />

financieel beleid, indien<br />

er sprake is van<br />

transferproblemen of<br />

deze deelnemingen<br />

worden gehouden om te<br />

worden verkocht<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Waardering tegen netto-vermogenswaarde;<br />

bij gegronde redenen<br />

tegen kostprijs of actuele<br />

waarde<br />

Waardering tegen netto-vermogenswaarde;<br />

bij gegronde redenen<br />

tegen kostprijs of actuele<br />

waarde in enkelvoudige jaarrekening<br />

In de geconsolideerde en enkelvoudige<br />

jaarrekening waardering<br />

tegen netto-vermogenswaarde;<br />

bij gegronde redenen<br />

waardering tegen kostprijs of<br />

actuele waarde in enkelvoudige<br />

jaarrekening<br />

Tegen zichtbaar eigen vermogen<br />

In de geconsolideerde en enkelvoudige<br />

jaarrekening waardering<br />

tegen netto-vermogenswaarde<br />

(of bij het ontbreken<br />

van voldoende gegevens tegen<br />

een andere vorm van de vermogensmutatiemethode);<br />

bij gegronde redenen waardering<br />

tegen kostprijs of actuele<br />

waarde in enkelvoudige jaarrekening<br />

3 DEELNEMINGEN (EXCLUSIEF JOINT VENTURES)<br />

-37-<br />

<strong>IFRS</strong><br />

Waardering volgens de ‘equity<br />

method’, kostprijs of reële<br />

waarde<br />

In geconsolideerde jaarrekening<br />

tegen reële waarde; in enkelvoudige<br />

jaarrekening volgens<br />

de ‘equity method’, kostprijs of<br />

reële waarde<br />

In de geconsolideerde jaarrekening<br />

volgens de ‘equity<br />

method’; in de enkelvoudige<br />

jaarrekening waardering volgens<br />

de ‘equity method’, kostprijs<br />

of reële waarde<br />

Zoveel mogelijk de ‘equity<br />

method’ benaderen<br />

Waardering in de geconsolideerde<br />

jaarrekening tegen reële<br />

waarde; geen specifieke bepalingen<br />

voor waardering in de<br />

enkelvoudige jaarrekening<br />

Conclusie<br />

NL strikter<br />

Strijdig (geconsolideerde<br />

jaarrekening)/<br />

NL strikter<br />

(enkelvoudige<br />

jaarrekening)<br />

NL strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Strijdig<br />

(geconsolideerdejaarrekening):<br />

NL<br />

strikter (enkelvoudigejaarrekening)


2 Presentatie<br />

2.1 Mutatie-overzicht<br />

financiële vaste activa<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

-38-<br />

<strong>IFRS</strong><br />

Conclusie<br />

Verplicht op te nemen Geen verplichting NL strikter<br />

2.2 Deelneming/goodwill Presentatie goodwill als afzonderlijke<br />

post binnen de immateriële<br />

vaste activa<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Vermelden aandeel in<br />

buitengewone posten<br />

Presentatie goodwill binnen de<br />

post deelnemingen<br />

Geen verplichting In toelichting aandeel in buitengewone<br />

posten van deelneming<br />

en nagekomen baten en lasten<br />

vermelden<br />

4 Extra verschillen als gevolg van het improvements-project en <strong>IFRS</strong> 5<br />

Grondslagen<br />

4.1 Waardering van deelnemingen<br />

‘held for sale’<br />

4.2 Waardering<br />

deelnemingen in de<br />

enkelvoudige<br />

jaarrekening<br />

4.3 Waardering<br />

deelnemingen met<br />

negatieve<br />

nettovermogenswaarde<br />

4.4 Deelnemingen<br />

gehouden door ‘venture<br />

capital’-ondernemingen<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Strijdig<br />

<strong>IFRS</strong> eist meer<br />

toelichting<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Netto-vermogenswaarde Waardering tegen laatste<br />

boekwaarde volgens de ‘equity<br />

method’ of lagere directe<br />

opbrengstwaarde minus kosten<br />

om te verkopen<br />

Indien invloed van betekenis<br />

waardering tegen nettovermogenswaarde<br />

verplicht<br />

Verliezen van deelnemingen<br />

worden niet meer in<br />

aanmerking genomen indien de<br />

waardering lager dan nihil<br />

uitkomt<br />

Waardering tegen<br />

nettovermogenswaarde/equity<br />

method niet toegestaan<br />

Het in aanmerking nemen van<br />

verliezen van deelnemingen<br />

gaat door totdat de boekwaarde<br />

van bijvoorbeeld langlopende<br />

vorderingen op de deelneming<br />

ook tot nihil is afgeboekt<br />

Kostprijs of reële waarde ‘Equity method’ of reële<br />

waarde met waardemutatie<br />

verantwoord in de winst-enverliesrekening<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Strijdig<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter


Presentatie<br />

4.5 Presentatie<br />

deelnemingen ‘held for<br />

sale’<br />

Algemeen<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

3 DEELNEMINGEN (EXCLUSIEF JOINT VENTURES)<br />

-39-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Onder financiële vaste activa Afzonderlijk onder vlottende<br />

activa<br />

Strijdig<br />

In IAS 27.6 wordt een groep gedefinieerd als een ‘parent’ en al zijn ‘subsidiaries’. Een<br />

‘subsidiary’ wordt gedefinieerd als een maatschappij die wordt beheerst door een andere<br />

maatschappij (de ‘parent’). In de Nederlandse wet wordt behalve het zeggenschapscriterium<br />

(organisatorische verbondenheid) als kenmerk van een groep het vormen van een economische<br />

eenheid genoemd. Dit extra criterium zal in de praktijk niet tot verschillen tussen <strong>IFRS</strong> en<br />

Nederlandse regels leiden. ‘Subsidiary’ is hier daarom vertaald met groepsmaatschappij.<br />

Een ‘associate’ wordt in IAS 28.3 gedefinieerd als een maatschappij waarop de deelnemende<br />

rechtspersoon invloed van betekenis op het zakelijke en financiële beleid kan uitoefenen en is<br />

hier vertaald met deelneming.<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Waardering in enkelvoudige jaarrekening van deelnemingen in geconsolideerde<br />

groepsmaatschappijen<br />

Belangen die worden geconsolideerd worden in de enkelvoudige jaarrekening overeenkomstig<br />

Nederlandse grondslagen gewaardeerd tegen netto-vermogenswaarde. Bij gegronde redenen,<br />

zoals de toepassing van artikel 2:408 BW, is waardering tegen kostprijs of actuele waarde<br />

toegestaan. IAS 27 geeft de keuze tussen ‘equity method’, kostprijs of reële waarde (IAS 27.29).<br />

Waardering volgens de ‘equity method’ is feitelijk een samenvoeging van de nettovermogenswaarde<br />

en de nog niet afgeschreven goodwill. Bij de ‘equity method’ wordt als<br />

startwaarde voor de vermogensmutatiemethode niet, zoals in Nederland, de nettovermogenswaarde<br />

genomen maar de kostprijs. In Nederland wordt de goodwill afzonderlijk<br />

getoond en afgeschreven. Onder <strong>IFRS</strong> wordt de in de waardering van de deelnemingen begrepen<br />

goodwill eveneens afgeschreven binnen de post deelnemingen.<br />

1.2 Waardering van deelnemingen in groepsmaatschappijen die niet worden geconsolideerd<br />

Op dit punt bestaat in Nederland geen verschil met geconsolideerde deelnemingen (zie par. 1.2);<br />

in de enkelvoudige en de geconsolideerde jaarrekening dienen de deelnemingen tegen netto-vermogenswaarde<br />

te worden gewaardeerd.


IAS 27.13 verbiedt consolidatie van groepsmaatschappijen indien de ‘control’ slechts tijdelijk<br />

bestaat omdat de groepsmaatschappij is aangekocht met het uitdrukkelijke doel om deze in de<br />

nabije toekomst weer te verkopen, en indien de groepsmaatschappij opereert onder ernstige<br />

langetermijnrestricties waardoor geen middelen naar de moedermaatschappij kunnen worden<br />

getransfereerd. In dat geval is in de geconsolideerde jaarrekening waardering van de deelneming<br />

vereist tegen reële waarde (IAS 27.13, met een verwijzing naar IAS 39) en bestaat voor de<br />

enkelvoudige jaarrekening een keuze tussen ‘equity method’, kostprijs of reële waarde (IAS<br />

27.30).<br />

1.3 Waardering deelnemingen waarop invloed van betekenis bestaat op zakelijk en financieel<br />

beleid<br />

Deelnemingen waarop invloed van betekenis wordt uitgeoefend worden overeenkomstig artikel<br />

2:389 BW tegen netto-vermogenswaarde gewaardeerd in zowel de geconsolideerde als de enkelvoudige<br />

jaarrekening. Bij het ontbreken van voldoende gegevens om de netto-vermogenswaarde<br />

te kunnen vaststellen, is een andere vorm van de vermogensmutatiemethode voorgeschreven. Bij<br />

gegronde redenen zoals de toepassing van artikel 2:408 BW, is in de enkelvoudige jaarrekening<br />

waardering tegen kostprijs of actuele waarde toegestaan.<br />

IAS 28 maakt een onderscheid tussen waardering van deelnemingen in de geconsolideerde jaarrekening<br />

en waardering van deelnemingen in de enkelvoudige jaarrekening. In de geconsolideerde<br />

jaarrekening moet een deelneming waarop invloed van betekenis wordt uitgeoefend volgens<br />

de ‘equity method’ worden gewaardeerd (IAS 28.8). In de enkelvoudige jaarrekening dienen<br />

deelnemingen te worden gewaardeerd volgens de ‘equity method’ of tegen kostprijs of reële<br />

waarde (IAS 28.14).<br />

1.4 Waardering deelnemingen bij ontbreken voldoende gegevens voor bepaling nettovermogenswaarde<br />

Indien het praktisch niet mogelijk is om geheel of gedeeltelijk de aanpassing naar de grondslagen<br />

van de deelnemende rechtspersoon te maken, laat RJ 214 toe om de methode op basis van<br />

zichtbaar eigen vermogen toe te passen. IAS 28 staat dit niet toe en vereist dat de ‘equity method’<br />

zoveel mogelijk wordt benaderd.<br />

1.5 Waardering deelnemingen waarop invloed van betekenis bestaat op zakelijk en financieel<br />

beleid, indien er sprake is van transferproblemen of deze deelnemingen worden<br />

gehouden om te worden verkocht<br />

Op dit punt bestaat in Nederland geen verschil met de deelnemingen waaromtrent zich geen<br />

transferproblemen voordoen of die niet worden gehouden om te worden verkocht (zie par. 1.3).<br />

Wel dient de deelnemende rechtspersoon een voorziening op te nemen indien ernstige twijfel ont-<br />

-40-


3 DEELNEMINGEN (EXCLUSIEF JOINT VENTURES)<br />

staat aan de mogelijkheden tot toekomstige uitkeringen van de ingehouden winsten en vrije<br />

reserves van de deelneming (RJ 214.230).<br />

Bij <strong>IFRS</strong> zijn er wel verschillen. Indien de deelneming uitsluitend is verworven ten behoeve van<br />

doorverkoop in de nabije toekomst aan derden, dient waardering in de geconsolideerde<br />

jaarrekening plaats te vinden tegen reële waarde (IAS 28.8). Er is dan sprake van een financieel<br />

vast actief ‘held for trading’ (IAS 39.10). Waardering tegen reële waarde geldt ook voor de<br />

situatie waarin er sprake is van transferproblemen (IAS 28.8). Ingevolge de herziene standaard<br />

IAS 28.18 is waardering tegen reële waarde bij transferproblemen niet toegestaan indien er<br />

sprake is van invloed van betekenis. Met andere woorden, dit verschil verdwijnt door het<br />

improvements-project.<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Mutatie-overzicht financiële vaste activa<br />

De Nederlandse wet- en regelgeving stellen een mutatie-overzicht van elke post van de financiële<br />

vaste activa verplicht (art. 2:368 lid 2 BW). <strong>IFRS</strong> bevat hieromtrent geen voorschriften.<br />

2.2 Deelneming/goodwill<br />

Ingevolge IAS 28 maakt bij de eerste waardering van de deelneming tegen de ‘equity method’ de<br />

goodwill deel uit van de post deelnemingen (en blijft daar ook deel van uitmaken). Binnen de<br />

post deelnemingen wordt vervolgens stelselmatig op de goodwill afgeschreven. Ingevolge<br />

Nederlandse regelgeving wordt de goodwill afzonderlijk gepresenteerd onder de immateriële<br />

vaste activa.<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Vermelden aandeel in buitengewone posten<br />

IAS 28.28 eist de afzonderlijke vermelding in de toelichting van het aandeel van de deelnemende<br />

rechtspersoon in buitengewone posten en het aandeel in posten die op eerdere jaren betrekking<br />

hebben. De Nederlandse wet- en regelgeving stelt dergelijke eisen niet.<br />

-41-


4 Extra verschillen als gevolg van het improvements-project en <strong>IFRS</strong> 5<br />

Grondslagen<br />

4.1 Waardering deelnemingen ‘held for sale’<br />

Indien een deelneming voldoet aan de criteria van ‘held for sale’ moet deze worden gewaardeerd<br />

op de hoogste van de laatste boekwaarde en de directe opbrengstwaarde minus nog te maken<br />

verkoopkosten (<strong>IFRS</strong> 5, zie hieromtrent hoofdstuk 31).<br />

4.2 Waardering deelnemingen in de enkelvoudige jaarrekening<br />

IAS 27 (improved) verbiedt de waardering van deelnemingen tegen de equity methode. Ingevolge<br />

Nederlandse regelgeving is waardering tegen netto-vermogenswaarde verplicht indien invloed<br />

van betekenis op het zakelijke en financiële beleid wordt uitgeoefend.<br />

4.3 Waardering deelnemingen met negatieve vermogenswaarde<br />

Ingevolge IAS 28.29 worden verliezen op deelnemingen gewaardeerd volgens ‘equity method’<br />

verwerkt tot het bedrag van de netto-investering in de deelneming. In deze waarde kunnen<br />

bijvoorbeeld ook aan de deelneming verstrekte langlopende leningen zijn opgenomen.<br />

Op grond van RJ 214.231 worden deelnemingen gewaardeerd volgens de vermogensmutatiemethode<br />

op nihil gewaardeerd indien de netto-vermogenswaarde nihil is geworden.<br />

Voor het aandeel in verdere verliezen dient de deelnemende rechtspersoon zowel onder<br />

Nederlandse regels als onder <strong>IFRS</strong> een voorziening op te nemen voorzover de deelnemende<br />

rechtspersoon geheel of ten dele instaat voor de schulden van de deelneming respectievelijk het<br />

stellige voornemen heeft de deelneming (voor haar aandeel) tot betaling van haar schulden in<br />

staat te stellen.<br />

4.4 Deelnemingen gehouden door ‘venture capital’-ondernemingen, unit trusts en<br />

vergelijkbare organisaties<br />

In IAS 28.1 worden belangen die ‘venture capital’-ondernemingen, unit trusts en vergelijkbare<br />

organisaties hebben in deelnemingen met invloed van betekenis (associates) buiten de scope van<br />

IAS 28 geplaatst onder de voorwaarde dat deze belangen worden gewaardeerd tegen reële<br />

waarde, en waardemutaties in de winst-en-verliesrekening worden verwerkt. Daarmee hebben<br />

deze organisaties feitelijk een keuzemogelijkheid tussen toepassing van de ‘equity method’ of<br />

waardering tegen reële waarde met waardemutaties verwerkt in de winst-en-verliesrekening.<br />

Onder de Nederlandse richtlijnen is waardering tegen kostprijs of reële waarde toegestaan.<br />

Daarmee zijn de regels onder <strong>IFRS</strong> enigszins strikter.<br />

-42-


Presentatie<br />

4.5 Presentatie van deelnemingen held for sale<br />

3 DEELNEMINGEN (EXCLUSIEF JOINT VENTURES)<br />

Indien deelnemingen voldoen aan de criteria van ‘held for sale’, moeten deze worden<br />

gepresenteerd onder de vlottende activa (Non-current assets held for sale; zie verder hoofdstuk<br />

31).<br />

Richtlijnen en standaarden<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 214 Financiële vaste activa (aangepast 2003)<br />

• IAS 27 Consolidated Financial Statements and Accounting for Investments in<br />

subsidiaries (revised 2000)<br />

• IAS 27 Consolidated Financial Statements and Accounting for Investments in<br />

subsidiaries (revised 2003)<br />

• IAS 28 Accounting for Investments in Associates (revised 2000)<br />

• IAS 28 Accounting for Investments in Associates (revised 2003)<br />

• IAS 39 Financial Instruments – Recognition and Measurement (revised 2000)<br />

• IAS 39 Financial Instruments – Recognition and Measurement (revised 2003)<br />

• <strong>IFRS</strong> 5 Non-current Assets held for Sale and Discontinued Activities (2004)<br />

• SIC 3 Elimination of Unrealised Profits and Losses on Transactions with<br />

Associates (1997)<br />

• SIC 20 Equity Accounting Method – Recognition of Losses (1999)<br />

• SIC 33 Consolidation and Equity Method – Potential Voting Rights and Allocation<br />

of Ownership Interests (2001)<br />

-43-


4a Overige financiële vaste activa [huidige Richtijn]<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Opname op de balans<br />

(‘recognition’)<br />

1.2 Verwijdering van de<br />

balans (‘derecognition’)<br />

1.3 Waardering overige<br />

effecten (aandelen)<br />

1.4 Waardering overige<br />

effecten (vastrentende<br />

beleggingen)<br />

1.5 Verwerking waardeverschillen<br />

bij waardering<br />

overige effecten tegen<br />

actuele waarde/reële<br />

waarde<br />

1.6 Waardering<br />

vorderingen die worden<br />

aangehouden voor<br />

handelsdoeleinden<br />

1.7 Waardeverminderingen<br />

effecten<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

-44-<br />

<strong>IFRS</strong><br />

Geen specifieke regels Indien men partij wordt bij een<br />

contract<br />

Bij overdracht van economische<br />

voordelen en risico’s aan derden<br />

(ontwerp-Richtlijn)<br />

Tegen kostprijs (of lagere<br />

marktwaarde) dan wel tegen<br />

reële waarde<br />

Tegen aflossings-/amortisatiewaarde<br />

of tegen reële waarde<br />

Via de herwaarderingsreserve,<br />

eventueel bij realisatie in de<br />

winst-en-verliesrekening<br />

Nominale waarde of lagere<br />

reële waarde<br />

Waardeverminderingen mogen<br />

op portefeuillebasis worden<br />

bepaald<br />

Wanneer de onderneming de<br />

beheersingsmacht over de contractuele<br />

rechten verliest of<br />

wanneer de onderneming van<br />

haar contractuele verplichtingen<br />

wordt ontheven (en specifieke<br />

regels in verschillende situaties)<br />

Conclusie<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Tegen reële waarde <strong>IFRS</strong> strikter<br />

Tegen amortisatiewaarde indien<br />

voldaan aan strikt ‘held to<br />

maturity’-criterium of als<br />

‘originated by the enterprise’;<br />

anders tegen reële waarde<br />

In de winst-en-verliesrekening<br />

of eerst in het eigen vermogen<br />

en bij realisatie in de winst-enverliesrekening<br />

Reële waarde: wijzigingen in de<br />

reële waarde in het resultaat<br />

Waardeverminderingen van<br />

effecten ‘held to maturity’<br />

mogen op portefeuillebasis<br />

worden bepaald. Waardeverminderingen<br />

van effecten<br />

‘available for sale’ moeten<br />

individueel worden bepaald<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

NL strikter<br />

Strijdig<br />

<strong>IFRS</strong> strikter


1.8 Tijdelijke waardeverminderingen<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Rubricering effecten<br />

onder financiële vaste<br />

en onder vlottende<br />

activa<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Informatie over waarderings-<br />

en resultaatbepalingsgrondslagen<br />

3.2 Informatie omtrent<br />

kapitaalbelangen<br />

3.3 Mutatie-overzicht<br />

financiële vaste activa<br />

4A OVERIGE FINANCIËLE VASTE ACTIVA [HUIDIGE-RICHTLIJN]<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Rekening mag worden gehouden<br />

met op balansdatum opgetreden<br />

waardevermindering<br />

Op basis van al dan niet<br />

bestemd zijn om de werkzaamheid<br />

van de rechtspersoon duurzaam<br />

te dienen<br />

-45-<br />

<strong>IFRS</strong><br />

Specifieke regeling (zonder<br />

begrip ‘duurzaamheid’)<br />

Definiëring van een vlottend<br />

actief in IAS 1.57 (met name<br />

‘looptijd’-afhankelijk)<br />

Geen specifieke eisen Specifieke toelichtingseisen (zie<br />

tekst)<br />

Eigen vermogen en resultaat<br />

indien waardering tegen<br />

kostprijs of actuele waarde<br />

moet worden vermeld<br />

4 Extra verschil als gevolg van IAS 39 (2003)<br />

Grondslagen<br />

4.1 Fair value option voor<br />

financiële vaste activa<br />

Algemeen<br />

Vermelding is niet nodig<br />

Conclusie<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> eist meer<br />

toelichting<br />

NL eist meer<br />

toelichting<br />

Verplicht op te nemen Geen verplichting NL eist meer<br />

toelichting<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

<strong>IFRS</strong><br />

Conclusie<br />

Niet toegestaan Toegestaan NL strikter<br />

Sinds de jaareditie 2001 van de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving is ontwerp-Richtlijn 290a<br />

‘Financiële instrumenten: verwerking en waardering’ opgenomen. De ontwerp-Richtlijn is gelijk<br />

aan IAS 39 (2000). De voorstellen van de IASB tot verbetering van IAS 39 (2003) zijn op een<br />

zodanig tijdstip (december 2003) verschenen dat het niet mogelijk was deze op te nemen in een<br />

aangepaste ontwerp-Richtlijn. Derhalve heeft de RJ besloten de ontwerp-Richtlijn nog niet te<br />

wijzigen. Omdat de huidige Richtlijn met betrekking tot overige financiële activa op dit moment<br />

nog van toepassing is, worden in dit hoofdstuk (in 4a) eerst de verschillen tussen IAS 39 en de


huidige Richtlijn behandeld en daarna (in 4b) de verschillen tussen IAS 39 en de ontwerp-<br />

Richtlijn.<br />

Onder het hoofdje ‘overige financiële vaste activa’ zijn begrepen (art. 2:367 BW):<br />

• vorderingen op groepsmaatschappijen;<br />

• vorderingen op andere rechtspersonen en vennootschappen die een deelneming hebben in de<br />

rechtspersoon of waarin de rechtspersoon een deelneming heeft;<br />

• overige effecten;<br />

• overige vorderingen.<br />

Artikel 2:370 BW bepaalt welke informatie in de toelichting op de vorderingen dient te worden<br />

opgenomen. Daarnaast dient op grond van Richtlijn 290 met betrekking tot financiële instrumenten<br />

informatie in de toelichting omtrent vlottende vorderingen te worden opgenomen. Aangezien<br />

in Richtlijn 290 de tekst van IAS 32 met betrekking tot de in de toelichting op de balans en winsten-verliesrekening<br />

op te nemen informatie over financiële instrumenten vrijwel geheel is overgenomen,<br />

wordt in het kader van deze publicatie deze informatieverschaffing niet uitgewerkt.<br />

Voor de situatie bij banken wordt verwezen naar hoofdstuk 32.<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Opname op de balans (‘recognition’)<br />

De Richtlijnen bevatten geen specifieke bepalingen voor de activering/passivering van financiële<br />

instrumenten. Richtlijn 130 ‘Criteria opname en vermelding’ bevat algemene bepalingen voor het<br />

verwerken van activa en posten van het vreemd vermogen.<br />

IAS 39 bevat specifieke bepalingen voor de vraag wanneer een financieel instrument moet worden<br />

geactiveerd dan wel gepassiveerd. Paragraaf 27 bepaalt dat een onderneming een financieel<br />

instrument op de balans opneemt zodra zij partij wordt in de contractuele bepalingen van het<br />

financiële instrument. Dit geldt zowel voor primaire financiële instrumenten als voor derivaten.<br />

Wel kan het bij derivaten voorkomen dat zij moeten worden geactiveerd/gepassiveerd, maar dat<br />

de waarde nihil is, zodat bij eerste opneming in de balans per saldo niets verschijnt. Ter illustratie<br />

kan daarbij worden gedacht aan een valutatermijntransactie waarbij bij sluiting de prestatie en<br />

tegenprestatie een gelijke reële waarde hebben. De reële waarde van het instrument is daarmee<br />

nihil en er wordt dus per saldo niets geactiveerd/gepassiveerd.<br />

Inzake specifieke soorten transacties in de juridische vorm van een lease gelden bijzondere<br />

recognitioncriteria ingevolge SIC 27 (zie verder hoofdstuk 23 ‘Leasing’).<br />

1.2 Verwijdering van de balans (‘derecognition’)<br />

In de Richtlijnen zijn geen specifieke bepalingen opgenomen omtrent ‘derecognition’ van overige<br />

financiële vaste activa. In de Richtlijnen is in ontwerp-alinea 130.110 wel een algemene bepaling<br />

-46-


4A OVERIGE FINANCIËLE VASTE ACTIVA [HUIDIGE-RICHTLIJN]<br />

opgenomen omtrent de ‘derecognition’ van activa en passiva. Een actief of een post van het<br />

vreemd vermogen dient niet langer in de balans te worden opgenomen, indien de transactie ertoe<br />

leidt dat alle of nagenoeg alle rechten op economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s<br />

met betrekking tot het actief of de post van het vreemd vermogen aan een derde zijn overgedragen<br />

In afwachting van ontwikkelingen met betrekking tot de implementatie van IAS 39 blijft deze<br />

alinea voorlopig de status van ‘ontwerp’ houden.<br />

IAS 39 gaat zeer gedetailleerd op de ‘derecognition’ van activa en passiva in. Ten aanzien van<br />

financiële activa geldt dat deze alleen dan van de balans worden gehaald, indien de onderneming<br />

de beheersingsmacht verliest over de contractuele rechten met betrekking tot het actief. Dit is het<br />

geval indien de onderneming de rechten op de voordelen zoals gespecificeerd in het contract realiseert,<br />

indien de betreffende rechten expireren of indien de onderneming afstand doet van deze<br />

rechten (par. 35). Ten aanzien van financiële passiva geldt (par. 57) dat deze van de balans af<br />

gaan wanneer de verplichting verdwijnt, met andere woorden, wanneer de onderneming van de in<br />

het contract genoemde verplichtingen wordt ontheven of wanneer de verplichtingen worden<br />

‘gecanceld’ of wanneer deze expireren. Het kan daarbij niet alleen gaan om het kwijtschelden van<br />

een schuld of het aflossen van een lening, maar ook om het overdragen van een lening, mits daarbij<br />

geen garantie, terugverkoopverplichting of terugkooprecht anders dan tegen de dan geldende<br />

marktwaarde wordt overeengekomen.<br />

Voorts kent IAS 39 zeer specifieke regels voor allerlei verschillende situaties (IAS 39.47-65).<br />

In de herziene IAS 39 (2003) wordt ten aanzien van de criteria voor ‘derecognition’ van overige<br />

financiële vaste activa verduidelijkt dat een actief of een post van het vreemd vermogen niet<br />

langer op de balans wordt opgenomen wanneer de onderneming alle of nagenoeg alle<br />

economische voordelen en risico’s heeft overgedragen. Indien dit niet eenduidig te beoordelen is,<br />

dient te worden beoordeeld of de onderneming de beschikkingsmacht heeft over het actief. Indien<br />

en voorzover de onderneming de beschikkingsmacht heeft behouden via ‘continuing<br />

involvement’ blijft het actief op de balans (IAS 39.20-23).<br />

1.3 Waardering overige effecten (aandelen)<br />

Overige effecten (aandelen) worden gewaardeerd tegen de kostprijs (of lagere marktwaarde) dan<br />

wel tegen actuele waarde. Ingevolge IAS 39.69 en 70 dienen overige effecten (aandelen) tegen<br />

reële waarde te worden gewaardeerd, met uitzondering van aandelen waarvan de reële waarde<br />

niet betrouwbaar kan worden vastgesteld.<br />

1.4 Waardering overige effecten (vastrentende beleggingen)<br />

Vastrentende beleggingen (obligaties) worden in Nederland veelal gewaardeerd tegen aflossingswaarde,<br />

waarbij het verschil tussen de verkrijgingsprijs en de aflossingswaarde<br />

(agio/disagio) wordt verdeeld over de resterende looptijd van de obligaties (RJ 214.407). Indien<br />

het agio/disagio op annuïtaire wijze wordt verdeeld, vindt per saldo waardering tegen amortisatiewaarde<br />

plaats. Agio/disagio mag ook lineair worden toegerekend. Ook is waardering tegen<br />

actuele waarde toegestaan.<br />

-47-


Ingevolge IAS 39.73 worden ‘loans and receivables originated by the enterprise and not held for<br />

trading’ alsmede overige vastrentende beleggingen die tot aan het einde van de looptijd zullen<br />

worden aangehouden (‘held to maturity’) gewaardeerd tegen amortisatiewaarde. Een<br />

onderneming kan een belegging alleen als ‘held to maturity’ aanmerken als aan stringente<br />

voorwaarden is voldaan onder andere als de positieve intentie (IAS 39.79 en 83) en de<br />

mogelijkheid bestaan de belegging tot aan het einde van de looptijd aan te houden (IAS 39.87).<br />

Indien geen sprake is van ‘held to maturity’-belegging of zelfgegenereerde vastrentende<br />

beleggingen dient waardering tegen reële waarde te geschieden (IAS 39.69).<br />

1.5 Verwerking waardeverschillen bij waardering overige effecten tegen actuele waarde/<br />

reële waarde<br />

Indien tot de financiële vaste activa behorende effecten tegen actuele waarde/reële waarde worden<br />

gewaardeerd, dienen de waardemutaties ingevolge Nederlandse regelgeving in de herwaarderingsreserve<br />

te worden verwerkt. Ingevolge IAS 39.103 dienen de waardeverschillen bij<br />

waardering tegen reële waarde direct in de winst-en-verliesrekening of eventueel bij ‘available<br />

for sale’-instrumenten eerst in het eigen vermogen en bij realisatie in de winst-en-verliesrekening<br />

te worden verwerkt.<br />

1.6 Waardering vorderingen die worden aangehouden voor handelsdoeleinden<br />

Voor vorderingen aangehouden voor handelsdoeleinden eist IAS 39.69 dat deze tegen reële<br />

waarde worden gewaardeerd. De wijzigingen in de reële waarde dienen ingevolge IAS 39.103 in<br />

het resultaat te worden verwerkt.<br />

Ingevolge Nederlandse regels dienen dergelijke vorderingen tegen nominale waarde of lagere<br />

reële waarde te worden gewaardeerd.<br />

1.7 Waardeverminderingen effecten<br />

De Richtlijnen staan toe dat voor effectenportefeuilles de bepaling van de waardeverminderingen<br />

geschiedt op portefeuillebasis (RJ 214.405). Op grond van IAS 39 geldt dat het vraagstuk van<br />

waardeverminderingen voor effecten die worden aangehouden voor handelsdoeleinden niet meer<br />

van belang is. Voor effecten die moeten worden aangemerkt als ‘held to maturity’ of als<br />

‘available for sale’ is in IAS 39 een specifieke ‘impairment’-regeling opgenomen (IAS 39.109-<br />

119). Voor effecten die worden aangehouden als ‘held to maturity’ geldt dat<br />

waardeverminderingen naar de winst-en-verliesrekening moeten worden geboekt. Hierbij geldt<br />

dat een portefeuillebenadering mag worden gevolgd indien de effecten individueel niet als<br />

belangrijk moeten worden aangemerkt (IAS 39.112). Voor effecten die moeten worden<br />

aangemerkt als ‘available for sale’ waarbij de wijzigingen in de reële waarde via het eigen<br />

vermogen worden verwerkt, geldt dat indien sprake is van een waardevermindering het verschil<br />

tussen de oorspronkelijke kostprijs en de reële waarde (dat eerst in het eigen vermogen is<br />

-48-


4A OVERIGE FINANCIËLE VASTE ACTIVA [HUIDIGE-RICHTLIJN]<br />

geboekt) naar de winst-en-verliesrekening moet worden geboekt. Een portefeuillebenadering is<br />

bij effecten die worden aangemerkt als ‘available for sale’ niet toegestaan.<br />

1.8 Tijdelijke waardeverminderingen<br />

In de wet is bepaald dat rekening mag worden gehouden met op balansdatum opgetreden waardeverminderingen<br />

die naar verwachting niet duurzaam zijn (art. 2:387 lid 4 BW). IAS 39 kent een<br />

specifieke regeling voor waardeverminderingen (IAS 39.109-119). Het begrip duurzaamheid is<br />

hierbij geen criterium.<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Rubricering effecten onder financiële vaste en onder vlottende activa<br />

‘Effecten’ is de verzamelnaam voor waardepapieren zoals aandelen, certificaten van aandelen,<br />

claims, obligaties, opties, futures, warrants en inschrijvingen in schuld- en aandelenregisters.<br />

Effecten kunnen zowel onder de financiële vaste activa als onder vlottende activa worden opgenomen.<br />

RJ 226.102 schrijft voor dat effecten onder vlottende activa dienen te worden opgenomen,<br />

indien zij niet bestemd zijn om de werkzaamheid van de rechtspersoon duurzaam te dienen.<br />

In IAS 39 wordt niet gesproken over het onderscheid tussen vast en vlottend. IAS 1.53 geeft aan<br />

dat het een rechtspersoon vrijstaat al dan niet een onderscheid te maken tussen vast en vlottend.<br />

Indien dit onderscheid wordt gemaakt, geeft IAS 1.57 aan in welke gevallen sprake is van een<br />

vlottend actief:<br />

• indien de verwachting gerechtvaardigd is dat het actief wordt gerealiseerd binnen, of wordt<br />

gehouden voor verkoop of verbruik in de normale productiecyclus van een onderneming; of<br />

• indien het actief primair wordt gehouden voor handelsdoeleinden of voor de korte termijn en<br />

waarvan de verwachting gerechtvaardigd is dat realisatie plaatsvindt binnen een jaar na<br />

balansdatum; of<br />

• indien sprake is van ‘cash’ of ‘cash equivalents’ waarvan het gebruik niet aan beperkingen<br />

wordt onderworpen.<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Informatie over waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen<br />

IAS 39 schrijft voor dat de gehanteerde methoden en veronderstellingen gebruikt voor de<br />

bepaling van de reële waarde in de toelichting worden vermeld (IAS 39.167)<br />

Tevens dient de volgende informatie omtrent financiële instrumenten te worden opgenomen (IAS<br />

39.170);<br />

-49-


• het cumulatieve bedrag van de winsten en verliezen van tegen reële waarde gewaardeerde<br />

financiële instrumenten dat direct in het eigen vermogen is verwerkt en het bedrag dat is<br />

overgeboekt naar de winst- en verliesrekening;<br />

• indien de reële waarde niet betrouwbaar kan worden bepaald, een omschrijving voor welke<br />

categorieën activa dit geldt en (indien mogelijk) een indicatie van de range van schattingen<br />

waarbinnen de reële waarde zich waarschijnlijk bevindt.<br />

• belangrijke posten van inkomsten, uitgaven, winsten en verliezen als gevolg van financiële<br />

activa of financiële passiva;<br />

• informatie over een securitisatie of terugkoopovereenkomst;<br />

• veranderingen van waarderingsmethode als gevolg van reclassificatie inclusief de reden en<br />

de gevolgen;<br />

• de aard en hoeveelheid van elke waardevermindering of terugneming van waardevermindering<br />

afzonderlijk per belangrijke categorie van financiële activa of passiva;<br />

• informatie over verkregen onderpand.<br />

3.2 Informatie omtrent kapitaalbelangen<br />

Overeenkomstig artikel 2:379 BW dienen over kapitaalbelangen van 20% of meer allerlei gegevens<br />

te worden verschaft zoals naam, woonplaats en aandeel in het geplaatste kapitaal, en indien<br />

geen sprake is van deelnemingen die tegen netto-vermogenswaarde worden gewaardeerd het<br />

eigen vermogen en resultaat van de kapitaalbelangen. IAS 27.32 en 28.27 bepalen dat een lijst<br />

moet worden opgenomen met een beschrijving van alle significante deelnemingen en<br />

groepsmaatschappijen, inclusief het percentage aandeel in het kapitaal (en indien verschillend,<br />

het percentage stemrechten). Geen informatie hoeft te worden verschaft omtrent het eigen<br />

vermogen en resultaat van de kapitaalbelangen.<br />

3.3 Mutatie-overzicht financiële vaste activa<br />

De Nederlandse wet- en regelgeving stellen een mutatie-overzicht van elke post van de financiële<br />

vaste activa verplicht (art. 2:368 lid 1 BW). <strong>IFRS</strong> bevat hieromtrent geen voorschriften.<br />

4 Extra verschil als gevolg van IAS 39 (2003)<br />

Grondslagen<br />

4.1 Fair value option<br />

Als gevolg van IAS 39 (2003) is het toegestaan om financiële activa (ongeacht de categorie)<br />

tegen fair value te waarderen (zgn. fair value option). Ingevolge de Nederlandse regelgeving is dit<br />

niet toegestaan.<br />

-50-


4B OVERIGE FINANCIËLE VASTE ACTIVA [ONTWERP-RICHTLIJN]<br />

4b Overige financiële vaste activa [ontwerp-Richtijn]<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Verwijdering van de<br />

balans (‘derecognition’)<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Rubricering effecten<br />

onder financiële vaste<br />

en onder vlottende<br />

activa<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Informatie omtrent<br />

kapitaalbelangen<br />

3.2 Mutatie-overzicht<br />

financiële vaste activa<br />

1 Grondslagen<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Wanneer de onderneming de<br />

beheersingsmacht over de<br />

contractuele rechten verliest of<br />

wanneer de onderneming van<br />

haar contractuele verplichtingen<br />

wordt ontheven (en specifieke<br />

regels in verschillende situaties)<br />

Op basis van al dan niet<br />

bestemd zijn om de werkzaamheid<br />

van de rechtspersoon duurzaam<br />

te dienen<br />

Vermeld moeten worden:<br />

• Eigen vermogen en resultaat<br />

indien waardering<br />

tegen kostprijs of actuele<br />

waarde<br />

-51-<br />

<strong>IFRS</strong><br />

Indien alle of nagenoeg alle<br />

economische voordelen en<br />

risico’s zijn overgedragen. Zo<br />

niet, dan naarmate control is<br />

overgedragen.<br />

Definiëring van een vlottend<br />

actief in IAS 1.57 (met name<br />

‘looptijd’-afhankelijk)<br />

Geen regels<br />

Conclusie<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

NL eist meer<br />

toelichting<br />

Verplicht op te nemen Geen verplichting NL eist meer<br />

toelichting<br />

1.1 Verwijdering van de balans (‘derecognition’)<br />

In de herziene IAS 39 (2003) wordt ten aanzien van de criteria voor ‘derecognition’ van overige<br />

financiële vaste activa verduidelijkt dat een actief of een post van het vreemde vermogen niet<br />

langer op de balans wordt opgenomen wanneer de onderneming alle of nagenoeg alle<br />

economische voordelen en risico’s heeft oevrgedragen. Indien dit niet eenduidig te beoordelen is<br />

dient te worden beoordeeld of de onderneming de beschikkingsmacht heeft over het actief. Indien<br />

en voorzover de onderneming de beschikkingsmacht heeft behouden via ‘continuing<br />

involvement’ blijft het actief op de balans (IAS 39.20-23).


2 Presentatie<br />

2.1 Rubricering effecten onder financiële vaste en onder vlottende activa<br />

‘Effecten’ is de verzamelnaam voor waardepapieren zoals aandelen, certificaten van aandelen,<br />

claims, obligaties, opties, futures, warrants en inschrijvingen in schuld- en aandelenregisters.<br />

Effecten kunnen zowel onder de financiële vaste activa als onder vlottende activa worden opgenomen.<br />

RJ 226.102 schrijft voor dat effecten onder vlottende activa dienen te worden opgenomen,<br />

indien zij niet bestemd zijn om de werkzaamheid van de rechtspersoon duurzaam te dienen.<br />

In IAS 39 wordt niet gesproken over het onderscheid tussen vast en vlottend. IAS 1.53 geeft aan<br />

dat het een rechtspersoon vrijstaat al dan niet een onderscheid te maken tussen vast en vlottend.<br />

Indien dit onderscheid wordt gemaakt, geeft IAS 1.57 aan in welke gevallen sprake is van een<br />

vlottend actief:<br />

• indien de verwachting gerechtvaardigd is dat het actief wordt gerealiseerd binnen, of wordt<br />

gehouden voor verkoop of verbruik in de normale productiecyclus van een onderneming; of<br />

• indien het actief primair wordt gehouden voor handelsdoeleinden of voor de korte termijn en<br />

waarvan de verwachting gerechtvaardigd is dat realisatie plaatsvindt binnen een jaar na<br />

balansdatum; of<br />

• indien sprake is van ‘cash’ of ‘cash equivalents’ waarvan het gebruik niet aan beperkingen<br />

wordt onderworpen.<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Informatie omtrent kapitaalbelangen<br />

Overeenkomstig artikel 2:379 BW dienen over kapitaalbelangen van 20% of meer allerlei gegevens<br />

te worden verschaft zoals naam, woonplaats en aandeel in het geplaatste kapitaal, en indien<br />

geen sprake is van deelnemingen die tegen netto-vermogenswaarde worden gewaardeerd het<br />

eigen vermogen en resultaat van de kapitaalbelangen. IAS 27.32 en 28.27 bepalen dat een lijst<br />

moet worden opgenomen met een beschrijving van alle significante deelnemingen en groepsmaatschappijen,<br />

inclusief het percentage van het aandeel in het kapitaal (en indien verschillend,<br />

het percentage stemrechten). Geen informatie hoeft te worden verschaft omtrent het eigen<br />

vermogen en resultaat van de kapitaalbelangen.<br />

3.2 Mutatie-overzicht financiële vaste activa<br />

De Nederlandse wet- en regelgeving stellen een mutatie-overzicht van elke post van de financiële<br />

vaste activa verplicht (art. 2:368 lid 1 BW). <strong>IFRS</strong> bevat hieromtrent geen voorschriften.<br />

-52-


Richtlijnen en standaarden<br />

4B OVERIGE FINANCIËLE VASTE ACTIVA [ONTWERP-RICHTLIJN]<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 130 Criteria voor opname en vermelding (aangepast 2002)<br />

• Richtlijn 214 Financiële vaste activa (aangepast 2003)<br />

• Richtlijn 290 Financiële instrumenten (aangepast 2000)<br />

• Ontwerp-Richtlijn 290a Financiële instrumenten: verwerking en waardering (2001)<br />

• IAS 32 Financial Instruments: Disclosure and Presentation (revised 1998)<br />

• IAS 39 Financial Instruments: Recognition and Measurement (revised<br />

2000)<br />

• IAS 39 Financial Instruments: Recognition and Measurement (revised<br />

2004)<br />

-53-


5 Voorraden<br />

1 Grondslagen<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

1.1 Herwaardering Toegestaan tot aan<br />

vervangingswaarde/bedrijfswaarde;<br />

waardemutaties naar<br />

herwaarderingsreserve<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Uitsplitsing voorraden • Grond- en hulpstoffen<br />

• Onderhanden werk<br />

• Gereed product en handelsgoederen<br />

• Vooruitbetalingen op<br />

voorraden<br />

3 Toelichting<br />

-54-<br />

<strong>IFRS</strong><br />

Niet toegestaan<br />

Conclusie<br />

NL strikter<br />

Geen verplichte uitsplitsing NL strikter<br />

– – –<br />

4 Extra verschillen als gevolg van het improvements-project<br />

Grondslagen<br />

4.1 Toepassing lifomethode<br />

4.2 Waardering voorraden<br />

grondstoffen<br />

aangehouden door<br />

broker/traders<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Herwaardering<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Waardering volgens de lifomethode<br />

toegestaan<br />

Waardering tegen<br />

verkrijgingsprijs of actuele<br />

waarde (met waardemutaties<br />

naar herwaarderingsreserve)<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

De lifo-methode wordt niet<br />

meer toegestaan<br />

Kostprijs of reële waarde (met<br />

waardemutaties naar winst-enverliesrekening)<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Strijdig (bij<br />

waardering<br />

tegen actuele<br />

waarde/reële<br />

waarde)<br />

De wet en de Richtlijnen staan toe dat voorraden worden geherwaardeerd naar hogere<br />

vervangingswaarde of bedrijfswaarde. Alle herwaarderingen gaan naar de herwaarderingsreserve.<br />

IAS 2 kent uitsluitend waardering tegen historische kostprijs.


2 Presentatie<br />

2.1 Uitsplitsing voorraden<br />

In de balans of in de toelichting dienen de voorraden als volgt te worden uitgesplitst:<br />

• grond- en hulpstoffen;<br />

• onderhanden werk;<br />

• gereed product en handelsgoederen;<br />

• vooruitbetalingen op voorraden.<br />

<strong>IFRS</strong> kent geen verplichte uitsplitsing.<br />

3 Toelichting<br />

Er zijn geen verschillen tussen de Nederlandse regelgeving en <strong>IFRS</strong>.<br />

4 Extra verschillen als gevolg van het improvements-project<br />

Grondslagen<br />

4.1 Toepassing lifo-methode<br />

-55-<br />

5 VOORRADEN<br />

Waardering van voorraden met toepassing van de lifo-methode is op grond van IAS 2.25 niet<br />

langer toegestaan. De Richtlijnen staan waardering van voorraden met gebruikmaking van de<br />

lifo-methode toe (RJ 220.203) maar eisen daarbij aanvullende toelichting.<br />

4.2 Waardering voorraden grondstoffen aangehouden door broker/traders<br />

Ingevolge IAS 2.3 mogen voorraden grondstoffen (commodities) die worden aangehouden voor<br />

handelsdoeleinden door broker/traders worden gewaardeerd tegen reële waarde minus de kosten<br />

van verkoop, waarbij waardeveranderingen worden verwerkt in het resultaat. In Nederland is<br />

waardering tegen actuele waarde toegestaan, met verwerking van de waardeveranderingen in een<br />

herwaarderingsreserve.<br />

Richtlijnen en standaarden<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 220 Voorraden (herzien 2003)<br />

• IAS 2 Inventories (revised 1993)<br />

• IAS 2 Inventories (revised 2003)<br />

• IAS 23 Borrowing Costs (revised 1993)<br />

• SIC 1 Consistency – Different Cost Formulas for Inventories (1997)<br />

• SIC 2 Consistency – Capitalisation of Borrowing Costs (1997)


6 Onderhanden werk<br />

1 Grondslagen<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Verantwoording omzet<br />

2.2 Presentatie onderhanden<br />

werk<br />

3 Toelichting<br />

1 Grondslagen<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

-56-<br />

<strong>IFRS</strong><br />

– – –<br />

Omzet kan tussentijds of bij<br />

oplevering worden verantwoord<br />

Presentatie bruto of netto na<br />

aftrek gedeclareerde termijnen<br />

onder voorraden of schulden<br />

Omzet dient altijd tussentijds te<br />

worden verantwoord<br />

Presentatie als vordering of<br />

schuld of als afzonderlijke post<br />

netto per contract<br />

– – –<br />

Er is geen verschil in grondslagen tussen <strong>IFRS</strong> en Nederlandse regelgeving.<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Verantwoording omzet<br />

Conclusie<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Strijdig<br />

Indien de winst op reeds verrichte prestaties niet op betrouwbare wijze kan worden bepaald, is<br />

tussentijdse winstneming (‘percentage of completion’-methode) niet toegestaan. Winstneming<br />

geschiedt dan in beginsel bij oplevering, met de volgende mogelijkheden (RJ 220.419 en<br />

220.420):<br />

• de in het boekjaar bestede kosten worden in het boekjaar tevens verantwoord onder de post<br />

wijziging in onderhanden projecten. Verantwoording van de netto-omzet vindt plaats bij<br />

oplevering van een project met daartegenover onder de post wijziging in onderhanden<br />

projecten de terugneming van de betreffende dit project eerder op deze regel verantwoorde<br />

bedragen (categoriale model);<br />

• de in het boekjaar bestede kosten worden in de winst-en-verliesrekening tevens verantwoord<br />

als netto-omzet. In het jaar van oplevering wordt dan voorts de met het project behaalde<br />

winst als netto-omzet verantwoord (categoriale model en functionele model).<br />

De IASB staat uitsluitend de eerste variant toe (IAS 11.32).


-57-<br />

6 ONDERHANDEN WERK<br />

Ook bij toepassing van de ‘percentage of completion’-methode en keuze voor het categoriale<br />

model is het in Nederland mogelijk de bestede kosten plus winstopslag tussentijds in de post wijziging<br />

onderhanden werk te verantwoorden, en pas als omzet bij oplevering (RJ 220.419). Ook<br />

dat wordt door de IASB niet toegestaan (IAS 11.22).<br />

2.2 Presentatie onderhanden werken<br />

Ingevolge de Richtlijnen kan de presentatie van onderhanden werken in de balans hetzij als<br />

afzonderlijke post binnen de rubriek voorraden in de balans, hetzij afzonderlijk in de toelichting<br />

op de rubriek voorraden worden vermeld. Reeds gedeclareerde termijnen kunnen afzonderlijk op<br />

de balans worden gepresenteerd, of zichtbaar in mindering worden gebracht op de actiefpost<br />

onderhanden werken (RJ 220.421). IAS 11.42 rubriceert onderhanden werk niet onder de<br />

voorraden maar als vordering of als schuld of als afzonderlijke post. Op de actiefzijde moeten alle<br />

contracten worden gepresenteerd waarvan de waarde van het verrichte werk de gedeclareerde<br />

termijnen overtreft. Op de passiefzijde moeten alle contracten worden gepresenteerd waarvan de<br />

gedeclareerde termijnen de waarde van het verrichte werk overtreffen.<br />

3 Toelichting<br />

Er is geen verschil tussen Nederlandse regelgeving en <strong>IFRS</strong>.<br />

Richtlijnen en standaarden<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 220.4 Onderhanden projecten in opdracht van derden (herzien 2003)<br />

• IAS 11 Construction Contracts (revised 1993)


7a Vlottende activa: vorderingen [huidige Richtlijn]<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Opname op de balans<br />

(‘recognition’)<br />

1.2 Verwijdering van de<br />

balans (‘derecognition’)<br />

1.3 Waardering<br />

vorderingen die worden<br />

aangehouden voor<br />

handelsdoeleinden<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Classificatie van vlottende<br />

vorderingen<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Informatie over waarderings-<br />

en resultaatbepalingsgrondslagen<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

-58-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Geen specifieke regels Indien men partij wordt bij een<br />

contract<br />

Bij overdracht van economische<br />

voordelen en risico’s aan derden<br />

(ontwerp-Richtlijn)<br />

Nominale waarde of amortisatiewaarde<br />

(dan wel lagere reële<br />

waarde)<br />

Wanneer de onderneming de<br />

beheersingsmacht over de contractuele<br />

rechten verliest of<br />

wanneer de onderneming van<br />

haar contractuele verplichtingen<br />

wordt ontheven (en specifieke<br />

regels in verschillende situaties)<br />

Reële waarde: wijzigingen in de<br />

reële waarde in het resultaat<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Strijdig<br />

Voorgeschreven indeling Geen voorgeschreven indeling NL strikter<br />

– Specifieke toelichtingseisen (zie<br />

tekst)<br />

4 Extra verschillen als gevolg van het improvements-project<br />

Grondslagen<br />

4.1 Verwijdering van de<br />

balans (‘derecognition’)<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Wanneer de onderneming de<br />

beheersingsmacht over de contractuele<br />

rechten verliest of<br />

wanneer de onderneming van<br />

haar contractuele verplichtingen<br />

wordt ontheven (en specifieke<br />

regels in verschillende situaties)<br />

<strong>IFRS</strong> eist meer<br />

toelichting<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Indien alle of nagenoeg alle<br />

economische voordelen en<br />

risico’s zijn overgedragen. Zo<br />

niet, dan naarmate control is<br />

overgedragen<br />

<strong>IFRS</strong> strikter


Algemeen<br />

7A VLOTTENDE ACTIVA: VORDERINGEN [HUIDIGE RICHTLIJN]<br />

Sinds de jaareditie 2001 van de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving is ontwerp-Richtlijn 290a<br />

‘Financiële instrumenten: verwerking en waardering’ opgenomen. De ontwerp-Richtlijn is gelijk<br />

aan IAS 39 (2000). De voorstellen van de IASB tot verbetering van IAS 39 (2003) zijn op een<br />

zodanig tijdstip (december 2003) verschenen dat het niet mogelijk was deze op te nemen in een<br />

aangepaste ontwerp-Richtlijn. Derhalve heeft de RJ besloten de ontwerp-Richtlijn nog niet te<br />

wijzigen. Omdat de huidige Richtlijn met betrekking tot vlottende vorderingen op dit moment<br />

nog van toepassing is, worden in dit hoofdstuk (in 7a) eerst de verschillen tussen IAS 39 (2000)<br />

en de huidige Richtlijn behandeld en daarna (in 7b) de verschillen tussen IAS 39 en de ontwerp-<br />

Richtlijn.<br />

Artikel 2:370 BW bepaalt welke informatie in de toelichting op de vorderingen dient te worden<br />

opgenomen. Daarnaast dient op grond van Richtlijn 290 met betrekking tot financiële instrumenten<br />

informatie in de toelichting omtrent vlottende vorderingen te worden opgenomen. Aangezien<br />

in Richtlijn 290 de tekst van IAS 32 met betrekking tot de in de toelichting op de balans en winsten-verliesrekening<br />

op te nemen informatie over financiële instrumenten vrijwel geheel is overgenomen,<br />

wordt in het kader van deze publicatie deze informatieverschaffing niet uitgewerkt.<br />

In dit hoofdstuk worden niet behandeld de kortlopende vorderingen die als effecten kunnen worden<br />

aangemerkt (bijv. obligaties). Deze ‘vorderingen’ worden behandeld in hoofdstuk 8.<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Opname op de balans (‘recognition’)<br />

De Richtlijnen bevatten geen specifieke bepalingen voor de activering/passivering van financiële<br />

instrumenten.<br />

IAS 39 bevat specifieke bepalingen voor de vraag wanneer een financieel instrument moet worden<br />

geactiveerd dan wel gepassiveerd. Par. 27 bepaalt dat een onderneming een financieel<br />

instrument op de balans opneemt zodra zij partij wordt in de contractuele bepalingen van het<br />

financiële instrument. Dit geldt zowel voor primaire financiële instrumenten als voor derivaten.<br />

Wel kan het bij derivaten voorkomen dat zij moeten worden geactiveerd/gepassiveerd, maar dat<br />

de waarde nihil is, zodat bij eerste opneming in de balans per saldo niets verschijnt. Ter illustratie<br />

kan daarbij worden gedacht aan een valutatermijntransactie waarbij bij sluiting de prestatie en<br />

tegenprestatie een gelijke reële waarde hebben. De reële waarde van het instrument is daarmee<br />

nihil en er wordt dus per saldo niets geactiveerd/gepassiveerd.<br />

Inzake specifieke soorten transacties in de juridische vorm van een lease gelden bijzondere<br />

recognitioncriteria ingevolge SIC 27 (zie verder hoofdstuk 23 ‘Leasing’).<br />

-59-


1.2 Verwijdering van de balans (‘derecognition’)<br />

In de Richtlijnen zijn geen specifieke bepalingen opgenomen omtrent ‘derecognition’ van onder<br />

vlottende activa opgenomen vorderingen. In de Richtlijnen is in ontwerp-Richtlijn 130.110 wel<br />

een algemene bepaling opgenomen omtrent de ‘derecognition’ van activa en passiva. Een actief<br />

of een post van het vreemd vermogen dient niet langer in de balans te worden opgenomen indien<br />

de transactie ertoe leidt dat alle of nagenoeg alle rechten op economische voordelen en alle of<br />

nagenoeg alle risico’s met betrekking tot het actief of de post van het vreemd vermogen aan een<br />

derde zijn overgedragen. Deze alinea zal voorlopig de status van ontwerp-Richtlijn behouden in<br />

afwachting van de ontwikkelingen met betrekking tot de implementatie van IAS 39 in de Richtlijnen.<br />

IAS 39 gaat zeer gedetailleerd op de ‘derecognition’ van activa en passiva in. Ten aanzien van<br />

financiële activa geldt dat deze alleen dan van de balans worden gehaald, indien de onderneming<br />

de beheersingsmacht verliest over de contractuele rechten met betrekking tot het actief. Dit is het<br />

geval indien de onderneming de rechten op de voordelen zoals gespecificeerd in het contract realiseert,<br />

indien de betreffende rechten expireren of indien de onderneming afstand doet van deze<br />

rechten (par. 35). Ten aanzien van financiële passiva geldt (par. 57) dat deze van de balans af<br />

gaan wanneer de verplichting verdwijnt, met andere woorden, wanneer de onderneming van de in<br />

het contract genoemde verplichtingen wordt ontheven of wanneer de verplichtingen worden<br />

‘gecanceld’ of wanneer deze expireren. Het kan daarbij niet alleen gaan om het kwijtschelden van<br />

een schuld, of het aflossen van een lening, maar ook om het overdragen van een lening, mits<br />

daarbij geen garantie, terugverkoopverplichting of terugkooprecht anders dan tegen de dan geldende<br />

marktwaarde wordt overeengekomen.<br />

Voorts kent IAS 39 zeer specifieke regels voor allerlei verschillende situaties (IAS 39.47-65).<br />

In de herziene IAS 39 (2003) wordt ten aanzien van de criteria voor ‘derecognition’ van overige<br />

financiële vaste activa verduidelijkt dat een actief of een post van het vreemd vermogen niet<br />

langer op de balans wordt opgenomen wanneer de onderneming alle of nagenoeg alle<br />

economische voordelen en risico’s heeft overgedragen. Indien dit niet eenduidig te beoordelen is,<br />

dient te worden beoordeeld of de onderneming de beschikkingsmacht heeft over het actief. Indien<br />

en voorzover de onderneming de beschikkingsmacht heeft behouden via ‘continuing<br />

involvement’ blijft het actief op de balans (IAS 39.20-23).<br />

1.3 Waardering niet-zelfgegenereerde vorderingen die worden aangehouden voor<br />

handelsdoeleinden<br />

Voor vorderingen die worden aangehouden voor handelsdoeleinden eist IAS 39.69 dat deze tegen<br />

reële waarde worden gewaardeerd. De wijzigingen in de reële waarde dienen ingevolge IAS<br />

39.103 in het resultaat te worden verwerkt.<br />

Ingevolge Nederlandse regels dienen deze vorderingen tegen nominale waarde of lagere reële<br />

waarde te worden gewaardeerd.<br />

-60-


2 Presentatie<br />

2.1 Classificatie van vlottende vorderingen<br />

7A VLOTTENDE ACTIVA: VORDERINGEN [HUIDIGE RICHTLIJN]<br />

In artikel 2:370 lid 1 BW is bepaald welke posten afzonderlijk onder de vlottende vorderingen<br />

dienen te worden opgenomen. Het betreft:<br />

• vorderingen op handelsdebiteuren;<br />

• vorderingen op groepsmaatschappijen;<br />

• vorderingen op andere rechtspersonen en vennootschappen die een deelneming hebben in de<br />

rechtspersoon of waarin de rechtspersoon een deelneming heeft;<br />

• opgevraagde stortingen van geplaatst kapitaal;<br />

• overige vorderingen met afzonderlijke vermelding van de vorderingen uit leningen en voorschotten<br />

aan leden of houders van aandelen op naam.<br />

IAS 1 stelt geen indeling verplicht.<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Informatie over waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen<br />

IAS 39 schrijft tevens informatieverschaffing voor aangaande de waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen<br />

(IAS 39.167):<br />

• de gehanteerde methoden en veronderstellingen gebruikt voor de bepaling van de reële<br />

waarde;<br />

• indien de reële waarde niet betrouwbaar kan worden bepaald, een omschrijving voor welke<br />

categorieën activa dit geldt en (indien mogelijk) een indicatie van de range van schattingen<br />

waarbinnen de reële waarde zich waarschijnlijk bevindt.<br />

De volgende informatie omtrent financiële instrumenten dient te worden opgenomen (IAS<br />

39.170):<br />

• het cumulatieve bedrag van de winsten en verliezen van tegen reële waarde gewaardeerde<br />

financiële instrumenten dat direct in het eigen vermogen is verwerkt;<br />

• informatie omtrent de reële waarde indien deze niet betrouwbaar kan worden vastgesteld;<br />

• belangrijke posten van inkomsten, uitgaven, winsten en verliezen als gevolg van financiële<br />

activa of financiële passiva;<br />

• veranderingen van waarderingsmethode als gevolg van reclassificatie inclusief de reden en<br />

de gevolgen;<br />

• de aard en hoeveelheid van elke waardevermindering of terugneming van waardevermindering<br />

afzonderlijk per belangrijke categorie van financiële activa of passiva.<br />

-61-


7b Vlottende activa: vorderingen [ontwerp-Richtlijn]<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Verwijdering van de<br />

balans (‘derecognition’)<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Classificatie van vlottende<br />

vorderingen<br />

3 Toelichting<br />

1 Grondslagen<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Wanneer de onderneming de<br />

beheersingsmacht over de contractuele<br />

rechten verliest of<br />

wanneer de onderneming van<br />

haar contractuele<br />

verplichtingen wordt ontheven<br />

(en specifieke regels in<br />

verschillende situaties)<br />

-62-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Indien alle of nagenoeg alle<br />

economische voordelen en<br />

risico’s zijn overgedragen. Zo<br />

niet, dan naarmate control is<br />

overgedragen<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Voorgeschreven indeling Geen voorgeschreven indeling NL strikter<br />

– – –<br />

1.1 Verwijdering van de balans (‘derecognition’)<br />

In de herziene IAS 39 (2003) wordt ten aanzien van de criteria voor ‘derecognition’ van overige<br />

financiële vaste activa verduidelijkt dat een actief of een post van het vreemde vermogen niet<br />

langer op de balans wordt opgenomen wanneer de onderneming alle of nagenoeg alle<br />

economische voordelen en risico’s heeft oevrgedragen. Indien dit niet eenduidig te beoordelen is<br />

dient te worden beoordeeld of de onderneming de beschikkingsmacht heeft over het actief. Indien<br />

en voorzover de onderneming de beschikkingsmacht heeft behouden via ‘continuing<br />

involvement’ blijft het actief op de balans (IAS 39.20-23).<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Classificatie van vlottende vorderingen<br />

In artikel 2:370 lid 1 BW is bepaald welke posten afzonderlijk onder de vlottende vorderingen<br />

dienen te worden opgenomen. Het betreft:<br />

• vorderingen op handelsdebiteuren;<br />

• vorderingen op groepsmaatschappijen;


7B VLOTTENDE ACTIVA: VORDERINGEN [ONTWERP-RICHTLIJN]<br />

• vorderingen op andere rechtspersonen en vennootschappen die een deelneming hebben in de<br />

rechtspersoon of waarin de rechtspersoon een deelneming heeft;<br />

• opgevraagde stortingen van geplaatst kapitaal;<br />

• overige vorderingen met afzonderlijke vermelding van de vorderingen uit leningen en voorschotten<br />

aan leden of houders van aandelen op naam.<br />

IAS 1 stelt geen indeling verplicht.<br />

3 Toelichting<br />

Er zijn geen verschillen tussen <strong>IFRS</strong> en Nederlandse regelgeving wat betreft de toelichting.<br />

Richtlijnen en standaarden<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 130 Criteria voor opname en vermelding (aangepast 2002)<br />

• Richtlijn 222 Vorderingen (aangepast 2002)<br />

• Richtlijn 224 Overlopende activa (1993)<br />

• Richtlijn 290 Financiële instrumenten (aangepast 2000)<br />

• Ontwerp-Richtlijn 290a Financiële instrumenten: verwerking en waardering (2001)<br />

• Ontwerp-Richtlijn 292.2 Samengestelde transacties met de juridische vorm van een leaseovereenkomst<br />

(2000)<br />

• IAS 1 Presentation of Financial Statements (revised 1997)<br />

• IAS 1 Presentation of Financial Statements (revised 2003)<br />

• IAS 32 Financial Instruments: Disclosure and Presentation (revised 1998)<br />

• IAS 39 Financial Instruments: Recognition and Measurement (revised<br />

2000)<br />

• IAS 39 Financial Instruments: Recognition and Measurement (revised<br />

2003)<br />

-63-


8a Vlottende activa: effecten [huidige Richtlijn]<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Opname op de balans<br />

(‘recognition’)<br />

1.2 Verwijdering van de<br />

balans (‘derecognition’)<br />

1.3 Waardering van ter<br />

beurze genoteerde<br />

effecten<br />

1.4 Waardering van niet ter<br />

beurze genoteerde<br />

effecten (aandelen)<br />

1.5 Waardering van niet ter<br />

beurze genoteerde<br />

effecten (vastrentende<br />

beleggingen)<br />

1.6 Verwerking mutaties bij<br />

waardering tegen<br />

marktwaarde/reële<br />

waarde<br />

1.7 Waardeverminderingen<br />

effecten<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

-64-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Geen specifieke regels Indien men partij wordt bij een<br />

contract<br />

Bij overdracht van economische<br />

voordelen en risico’s aan derden<br />

(ontwerp-Richtlijn)<br />

Marktwaarde of verkrijgingsprijs<br />

of lagere marktwaarde<br />

Verkrijgingsprijs of lagere<br />

marktwaarde<br />

Tegen aflossings-/amortisatiewaarde<br />

of lagere marktwaarde<br />

Verwerking ten gunste of ten<br />

laste van het resultaat<br />

Waardeverminderingen mogen<br />

op portefeuillebasis worden<br />

bepaald<br />

Wanneer de onderneming de<br />

beheersingsmacht over de contractuele<br />

rechten verliest of<br />

wanneer de onderneming van<br />

haar contractuele verplichtingen<br />

wordt ontheven (en specifieke<br />

regels in verschillende situaties)<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Reële waarde <strong>IFRS</strong> strikter<br />

Reële waarde <strong>IFRS</strong> strikter<br />

Tegen amortisatiewaarde indien<br />

voldaan aan strikt ‘held to<br />

maturity’-criterium; anders<br />

tegen reële waarde<br />

Effecten aangehouden voor<br />

handelsdoeleinden: verwerking<br />

ten gunste of ten laste van het<br />

resultaat<br />

Effecten aangemerkt als<br />

‘available for sale’: verwerking<br />

hetzij ten gunste of ten laste van<br />

het resultaat hetzij vermogen<br />

Waardeverminderingen mogen<br />

slechts in uitzonderingsgevallen<br />

op portefeuillebasis worden<br />

bepaald<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

NL strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter


2 Presentatie<br />

2.1 Rubricering effecten<br />

onder financiële vaste<br />

en onder vlottende<br />

activa<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Opname van additionele<br />

informatie<br />

Algemeen<br />

8A VLOTTENDE ACTIVA: EFFECTEN [HUIDIGE RICHTLIJN]<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Op basis van: al dan niet<br />

bestemd om de werkzaamheid<br />

van de rechtspersoon duurzaam<br />

te dienen<br />

Specifieke toelichtingseisen (zie<br />

tekst)<br />

-65-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Op basis van directe realiseerbaarheid<br />

en de intentie deze niet<br />

langer dan een jaar aan te houden<br />

Andere specifieke toelichtingseisen<br />

(zie tekst)<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> en NL<br />

eisen verschillendetoelichting<br />

Sinds de jaareditie 2001 van de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving is ontwerp-Richtlijn 290a<br />

‘Financiële instrumenten: verwerking en waardering’ opgenomen. De ontwerp-Richtlijn is gelijk<br />

aan IAS 39 (2000). De voorstellen van de IASB tot verbetering van IAS 39 (2003) zijn op een<br />

zodanig tijdstip (december 2003) verschenen dat het niet mogelijk was deze op te nemen in een<br />

aangepaste ontwerp-Richtlijn. Derhalve heeft de RJ besloten de ontwerp-Richtlijn nog niet te<br />

wijzigen. Omdat de huidige Richtlijn met betrekking tot vlottende effecten op dit moment nog<br />

van toepassing is, worden in dit hoofdstuk (in 8a) eerst de verschillen tussen IAS 39 en de<br />

huidige Richtlijn behandeld en daarna (in 8b) de verschillen tussen IAS 39 en de ontwerp-<br />

Richtlijn.<br />

Op grond van Richtlijn 290 met betrekking tot financiële instrumenten dient informatie in de toelichting<br />

omtrent effecten te worden opgenomen. Aangezien in Richtlijn 290 de tekst van IAS 32<br />

met betrekking tot de in de toelichting op de balans en winst-en-verliesrekening op te nemen<br />

informatie over financiële instrumenten vrijwel geheel is overgenomen, wordt in het kader van<br />

deze publicatie deze informatieverschaffing niet uitgewerkt.<br />

Voor de waardering en resultaatbepaling van derivaten wordt verwezen naar hoofdstuk 22.<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Opname op de balans (‘recognition’)<br />

De Richtlijnen bevatten geen specifieke bepalingen voor de activering/passivering van financiële<br />

instrumenten.


IAS 39 bevat specifieke bepalingen voor de vraag wanneer een financieel instrument moet worden<br />

geactiveerd dan wel gepassiveerd. Par. 27 bepaalt dat een onderneming een financieel<br />

instrument op de balans opneemt zodra zij partij wordt in de contractuele bepalingen van het<br />

financiële instrument. Dit geldt zowel voor primaire financiële instrumenten als voor derivaten.<br />

Wel kan het bij derivaten voorkomen dat zij moeten worden geactiveerd/gepassiveerd, maar dat<br />

de waarde nihil is, zodat bij eerste opneming in de balans per saldo niets verschijnt. Ter illustratie<br />

kan daarbij worden gedacht aan een valutatermijntransactie waarbij bij sluiting de prestatie en<br />

tegenprestatie een gelijke reële waarde hebben. De reële waarde van het instrument is daarmee<br />

nihil en er wordt dus per saldo niets geactiveerd/gepassiveerd.<br />

1.2 Verwijdering van de balans (‘derecognition’)<br />

In de Richtlijnen zijn geen specifieke bepalingen opgenomen omtrent ‘derecognition’ van onder<br />

de vlottende activa opgenomen effecten. In de Richtlijnen is in ontwerp-Richtlijn 130.110 wel<br />

een algemene bepaling opgenomen omtrent de ‘derecognition’ van activa en passiva. Een actief<br />

of een post van het vreemd vermogen dient niet langer in de balans te worden opgenomen, indien<br />

de transactie ertoe leidt dat alle of nagenoeg alle rechten op economische voordelen en alle of<br />

nagenoeg alle risico’s met betrekking tot het actief of de post van het vreemd vermogen aan een<br />

derde zijn overgedragen. Deze alinea zal voorlopig de status van ontwerp-Richtlijn behouden in<br />

afwachting van de ontwikkelingen met betrekking tot de implementatie van IAS 39 in de Richtlijnen.<br />

IAS 39 gaat zeer gedetailleerd op de ‘derecognition’ van activa en passiva in. Ten aanzien van<br />

financiële activa geldt, dat deze alleen dan van de balans worden gehaald indien de onderneming<br />

de beheersingsmacht verliest over de contractuele rechten met betrekking tot het actief. Dit is het<br />

geval indien de onderneming de rechten op de voordelen zoals gespecificeerd in het contract realiseert,<br />

indien de betreffende rechten expireren of indien de onderneming afstand doet van deze<br />

rechten (par. 35). Ten aanzien van financiële passiva geldt (par. 57) dat deze van de balans af<br />

gaan wanneer de verplichting verdwijnt, met andere woorden, wanneer de onderneming van de in<br />

het contract genoemde verplichtingen wordt ontheven of wanneer de verplichtingen worden<br />

‘gecanceld’ of wanneer deze expireren. Het kan daarbij niet alleen gaan om het kwijtschelden van<br />

een schuld, of het aflossen van een lening, maar ook om het overdragen van een lening, mits<br />

daarbij geen garantie, terugverkoopverplichting of terugkooprecht anders dan tegen de dan geldende<br />

marktwaarde wordt overeengekomen.<br />

Voorts kent IAS 39 zeer specifieke regels voor allerlei verschillende situaties (IAS 39.47-65).<br />

In de herziene IAS 39 (2003) wordt ten aanzien van de criteria voor ‘derecognition’ van overige<br />

financiële vaste activa verduidelijkt dat een actief of een post van het vreemd vermogen niet<br />

langer op de balans wordt opgenomen wanneer de onderneming alle of nagenoeg alle<br />

economische voordelen en risico’s heeft overgedragen. Indien dit niet eenduidig te beoordelen is,<br />

dient te worden beoordeeld of de onderneming de beschikkingsmacht heeft over het actief. Indien<br />

en voorzover de onderneming de beschikkingsmacht heeft behouden via ‘continuing<br />

involvement’ blijft het actief op de balans (IAS 39.20-23).<br />

-66-


1.3 Waardering van ter beurze genoteerde effecten<br />

8A VLOTTENDE ACTIVA: EFFECTEN [HUIDIGE RICHTLIJN]<br />

RJ 226.107 bepaalt dat effecten die ter beurze zijn genoteerd, indien dit voor het wettelijk vereiste<br />

inzicht noodzakelijk is, tegen marktwaarde dienen te worden gewaardeerd. Daarbij wordt<br />

een beroep gedaan op de bepaling van artikel 2:362 lid 4, tweede volzin, BW op grond waarvan<br />

afwijking van wettelijke bepalingen mogelijk is indien dit noodzakelijk is voor het inzicht. Volgens<br />

de wet zouden alle vlottende effecten moeten worden gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs of<br />

lagere marktwaarde.<br />

IAS 39 schrijft voor dat effecten worden gewaardeerd tegen reële waarde. Geen onderscheid<br />

wordt gemaakt tussen het al dan niet vlottend of ter beurze genoteerd zijn van de effecten.<br />

1.4 Waardering van niet ter beurze genoteerde effecten (aandelen)<br />

RJ 226.108 bepaalt dat niet ter beurze genoteerde effecten (aandelen) worden gewaardeerd tegen<br />

verkrijgingsprijs of lagere marktwaarde (RJ 226.108).<br />

IAS 39.69 schrijft voor dat effecten worden gewaardeerd tegen reële waarde. Geen onderscheid<br />

wordt gemaakt tussen het al dan niet vlottend of ter beurze genoteerd zijn van de effecten. In het<br />

uitzonderlijke geval dat de reële waarde niet kan worden vastgesteld schrijft IAS 39 waardering<br />

tegen kostprijs voor.<br />

1.5 Waardering van niet ter beurze genoteerde effecten (vastrentende beleggingen)<br />

Onder de vlottende activa opgenomen vastrentende beleggingen (obligaties) worden gewaardeerd<br />

tegen aflossingswaarde/amortisatiewaarde of lagere marktwaarde. Ingevolge IAS 39.69 worden<br />

overige vastrentende beleggingen die tot aan het einde van de looptijd zullen worden aangehouden<br />

(‘held to maturity’) gewaardeerd tegen amortisatiewaarde. Een onderneming kan een belegging<br />

alleen als ‘held to maturity’ aanmerken als de positieve intentie (IAS 39.79) of de mogelijkheid<br />

bestaat de belegging tot aan het einde van de looptijd aan te houden (IAS 39.87); zodra de<br />

redelijke kans bestaat dat de belegging voor het einde van de looptijd wordt verkocht, is geen<br />

sprake van een ‘held to maturity’-belegging. Indien geen sprake is van een ‘held to maturity’belegging,<br />

dient waardering tegen reële waarde te geschieden (IAS 39.69).<br />

1.6 Verwerking mutaties bij waardering tegen marktwaarde/reële waarde<br />

RJ 226.110 bepaalt dat alle gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen als gevolg van<br />

waardering tegen marktwaarde (voor ter beurze genoteerde effecten) dienen te worden verantwoord<br />

in de winst-en-verliesrekening.<br />

IAS 39.103 schrijft voor dat de waardeveranderingen in het resultaat worden verantwoord, indien<br />

sprake is van effecten die worden aangehouden voor handelsdoeleinden. Indien sprake is van<br />

-67-


effecten die worden aangemerkt als ‘available for sale’, dienen de waardeveranderingen hetzij in<br />

het resultaat, hetzij in het eigen vermogen te worden verwerkt afhankelijk van de gekozen waarderingsmethode<br />

(IAS 39.103).<br />

1.7 Waardeverminderingen effecten<br />

De Richtlijnen staan toe dat voor effectenportefeuilles de bepaling van de waardeverminderingen<br />

geschiedt op portefeuillebasis (RJ 214.405). Voor vorderingen die moeten worden aangemerkt als<br />

‘held to maturity’ of als ‘available for sale’ is in IAS 39 een specifieke ‘impairment’-regeling<br />

opgenomen. Voor vorderingen die moeten worden aangehouden als ‘held to maturity’ geldt dat<br />

waardeverminderingen naar de winst-en-verliesrekening moeten worden geboekt. Hierbij geldt<br />

dat een portfoliobenadering mag worden gevolgd indien de vorderingen individueel niet als<br />

belangrijk moeten worden aangemerkt (IAS 39.112). Voor vorderingen die moeten worden aangemerkt<br />

als ‘available for sale’ waarbij de wijzigingen in de reële waarde via het eigen vermogen<br />

worden verwerkt, geldt dat indien sprake is van een waardevermindering beneden de oorspronkelijke<br />

kostprijs, het cumulatieve verschil tussen de oorspronkelijke kostprijs en de reële waarde<br />

(dat eerst in het eigen vermogen is geboekt) naar de winst-en-verliesrekening moet worden<br />

geboekt. Een portefeuillebenadering is bij vorderingen die worden aangemerkt als ‘available for<br />

sale’ niet toegestaan.<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Rubricering effecten onder financiële vaste en onder vlottende activa<br />

‘Effecten’ is de verzamelnaam voor waardepapieren zoals aandelen, certificaten van aandelen,<br />

claims, obligaties, opties, futures, warrants en inschrijvingen in schuld- en aandelenregisters.<br />

Effecten kunnen zowel onder de financiële vaste activa als onder vlottende activa worden opgenomen.<br />

RJ 226.102 schrijft voor dat effecten onder vlottende activa dienen te worden opgenomen,<br />

indien zij niet bestemd zijn om de werkzaamheid van de rechtspersoon duurzaam te dienen.<br />

In IAS 39 wordt niet gesproken over het onderscheid tussen vast en vlottend. IAS 1.53 geeft aan<br />

dat het een rechtspersoon vrijstaat al dan niet een onderscheid te maken tussen vast en vlottend.<br />

Indien dit onderscheid wordt gemaakt, geeft IAS 1.57 aan in welke gevallen sprake is van een<br />

vlottend actief:<br />

• indien de verwachting gerechtvaardigd is dat het actief wordt gerealiseerd binnen, of wordt<br />

gehouden voor verkoop of verbruik in de normale productiecyclus van een onderneming; of<br />

• indien het actief primair wordt gehouden voor handelsdoeleinden of voor de korte termijn en<br />

waarvan de verwachting gerechtvaardigd is dat realisatie plaatsvindt binnen een jaar na<br />

balansdatum; of<br />

• indien sprake is van ‘cash’ of ‘cash equivalents’ waarvan het gebruik niet aan beperkingen<br />

wordt onderworpen.<br />

-68-


8A VLOTTENDE ACTIVA: EFFECTEN [HUIDIGE RICHTLIJN]<br />

De door de RJ en <strong>IFRS</strong> gehanteerde definities zullen veelal tot eenzelfde indeling van activa leiden,<br />

maar verschillen zijn mogelijk.<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Opname van additionele informatie<br />

De Richtlijnen bepalen dat de volgende additionele informatie dient te worden opgenomen:<br />

• indien effecten die ter beurze zijn genoteerd op hogere marktwaarde worden gewaardeerd,<br />

dient in de toelichting de afwijking van de waardering tegen verkrijgingsprijs te worden uiteengezet,<br />

evenals de invloed ervan op vermogen en resultaat (RJ 226.109);<br />

• de gezamenlijke waarde van de overige tot de vlottende activa behorende effecten die in de<br />

prijscourant van een Nederlandse of buitenlandse beurs zijn opgenomen (art. 2:371 lid 1<br />

BW);<br />

• vermeld wordt in hoeverre de effecten niet ter vrije beschikking staan van de rechtspersoon<br />

(art. 2:371 lid 2 BW).<br />

IAS 39 schrijft informatieverschaffing voor aangaande de waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen<br />

(IAS 39.167 en 170):<br />

• de gehanteerde methoden en veronderstellingen gebruikt voor de bepaling van de reële<br />

waarde;<br />

• indien de reële waarde niet betrouwbaar kan worden bepaald, een omschrijving voor welke<br />

categorieën activa dit geldt en (indien mogelijk) een indicatie van de range van schattingen<br />

waarbinnen de reële waarde zich waarschijnlijk bevindt. De volgende informatie omtrent<br />

financiële instrumenten dient te worden opgenomen:<br />

• het cumulatieve bedrag van de winsten en verliezen van tegen reële waarde gewaardeerde<br />

financiële instrumenten dat direct in het eigen vermogen is verwerkt;<br />

• informatie omtrent de reële waarde indien deze niet betrouwbaar kan worden vastgesteld;<br />

• belangrijke posten van inkomsten, uitgaven, winsten en verliezen als gevolg van financiële<br />

activa of financiële passiva;<br />

• veranderingen van waarderingsmethode als gevolg van reclassificatie inclusief de reden en<br />

de gevolgen;<br />

• de aard en hoeveelheid van elke waardevermindering of terugneming van waardevermindering<br />

afzonderlijk per belangrijke categorie van financiële activa of passiva.<br />

-69-


8b Vlottende activa: effecten [ontwerp-Richtlijn]<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Verwijdering van de<br />

balans (‘derecognition’)<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Rubricering effecten<br />

onder financiële vaste<br />

en onder vlottende<br />

activa<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Opname van additionele<br />

informatie<br />

1 Grondslagen<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Wanneer de onderneming de<br />

beheersingsmacht over de contractuele<br />

rechten verliest of<br />

wanneer de onderneming van<br />

haar contractuele verplichtingen<br />

wordt ontheven (en specifieke<br />

regels in verschillende situaties)<br />

Op basis van al dan niet<br />

bestemd om de werkzaamheid<br />

van de rechtspersoon duurzaam<br />

te dienen<br />

Specifieke toelichtingseisen (zie<br />

tekst)<br />

1.1 Verwijdering van de balans (‘derecognition’)<br />

-70-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Indien alle of nagenoeg alle<br />

economische voordelen en<br />

risico’s zijn overgedragen; zo<br />

niet, dan naarmate control is<br />

overgedragen<br />

Op basis van directe realiseerbaarheid<br />

en de intentie deze niet<br />

langer dan een jaar aan te houden<br />

Geen specifieke eisen<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

NL eist meer<br />

toelichting<br />

In de herziene IAS 39 (2003) wordt ten aanzien van de criteria voor ‘derecognition’ van overige<br />

financiële vaste activa verduidelijkt dat een actief of een post van het vreemde vermogen niet<br />

langer op de balans wordt opgenomen wanneer de onderneming alle of nagenoeg alle<br />

economische voordelen en risico’s heeft oevrgedragen. Indien dit niet eenduidig te beoordelen is<br />

dient te worden beoordeeld of de onderneming de beschikkingsmacht heeft over het actief. Indien<br />

en voorzover de onderneming de beschikkingsmacht heeft behouden via ‘continuing<br />

involvement’ blijft het actief op de balans (IAS 39.20-23).


2 Presentatie<br />

8B VLOTTENDE ACTIVA: EFFECTEN [ONTWERP- RICHTLIJN]<br />

2.1 Rubricering effecten onder financiële vaste en onder vlottende activa<br />

‘Effecten’ is de verzamelnaam voor waardepapieren zoals aandelen, certificaten van aandelen,<br />

claims, obligaties, opties, futures, warrants en inschrijvingen in schuld- en aandelenregisters.<br />

Effecten kunnen zowel onder de financiële vaste activa als onder vlottende activa worden opgenomen.<br />

RJ 226.102 schrijft voor dat effecten onder vlottende activa dienen te worden opgenomen,<br />

indien zij niet bestemd zijn om de werkzaamheid van de rechtspersoon duurzaam te dienen.<br />

In IAS 39 wordt niet gesproken over het onderscheid tussen vast en vlottend. IAS 1.53 geeft aan<br />

dat het een rechtspersoon vrijstaat al dan niet een onderscheid te maken tussen vast en vlottend.<br />

Indien dit onderscheid wordt gemaakt, geeft IAS 1.57 aan in welke gevallen sprake is van een<br />

vlottend actief:<br />

• indien de verwachting gerechtvaardigd is dat het actief wordt gerealiseerd binnen, of wordt<br />

gehouden voor verkoop of verbruik in de normale productiecyclus van een onderneming; of<br />

• indien het actief primair wordt gehouden voor handelsdoeleinden of voor de korte termijn en<br />

waarvan de verwachting gerechtvaardigd is dat realisatie plaatsvindt binnen een jaar na<br />

balansdatum; of<br />

• indien sprake is van ‘cash’ of ‘cash equivalents’ waarvan het gebruik niet aan beperkingen<br />

wordt onderworpen.<br />

De door de RJ en <strong>IFRS</strong> gehanteerde definities zullen veelal tot eenzelfde indeling van activa leiden,<br />

maar verschillen zijn mogelijk.<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Opname van additionele informatie<br />

De Richtlijnen bepalen dat de volgende additionele informatie dient te worden opgenomen:<br />

• indien effecten die ter beurze zijn genoteerd op hogere marktwaarde worden gewaardeerd,<br />

dient in de toelichting de afwijking van de waardering tegen verkrijgingsprijs te worden uiteengezet,<br />

evenals de invloed ervan op vermogen en resultaat (RJ 226.109);<br />

• de gezamenlijke waarde van de overige tot de vlottende activa behorende effecten die in de<br />

prijscourant van een Nederlandse of buitenlandse beurs zijn opgenomen (art. 2:371 lid 1<br />

BW);<br />

• vermeld wordt in hoeverre de effecten niet ter vrije beschikking staan van de rechtspersoon<br />

(art. 2:371 lid 2 BW).<br />

-71-


Richtlijnen en standaarden<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 226 Effecten (aangepast 1998)<br />

• Ontwerp-Richtlijn 290a Financiële instrumenten: verwerking en waardering (2001)<br />

• IAS 1 Presentation of Financial Statements (revised 1997)<br />

• IAS 1 Presentation of Financial Statements (revised 2003)<br />

• IAS 39 Financial Instruments: Recognition and Measurement (revised<br />

2000)<br />

• IAS 39 Financial Instruments: Recognition and Measurement (revised<br />

2003)<br />

-72-


9 Liquide middelen<br />

1 Grondslagen<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Niet ter vrije beschikking<br />

3 Toelichting<br />

1 Grondslagen<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

-73-<br />

9 LIQUIDE MIDDELEN<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

– – –<br />

Classificatie als liquide middelen,<br />

met vermelding in de toelichting;<br />

indien langer dan 12<br />

maanden niet ter vrije<br />

beschikking: classificatie als<br />

financieel vast actief<br />

Classificatie als een niet-vlottend<br />

actief wanneer balans is<br />

ingedeeld naar vlottend en nietvlottend<br />

– – –<br />

Er zijn geen verschillen in grondslagen tussen de Nederlandse regelgeving en <strong>IFRS</strong>.<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Niet ter vrije beschikking<br />

Strijdig<br />

Artikel 2:372 lid 2 BW vereist dat vermeld wordt in hoeverre tegoeden niet ter vrije beschikking<br />

van de rechtspersoon staan. IAS 1.57 daarentegen stelt dat tegoeden die niet ter vrije beschikking<br />

staan, niet als vlottende activa geclassificeerd mogen worden wanneer de balans is ingedeeld naar<br />

vlottende en niet-vlottende activa en passiva.<br />

Richtlijn 228.102 bepaalt dat indien liquide middelen (naar verwachting) langer dan twaalf<br />

maanden niet ter vrije beschikking staan, zij als financiële vaste activa dienen te worden<br />

gerubriceerd.<br />

3 Toelichting<br />

Er zijn geen verschillen tussen de Nederlandse regelgeving en <strong>IFRS</strong>.


Richtlijnen en standaarden<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 228 Liquide middelen (aangepast 2003)<br />

• Richtlijn 290 Financiële instrumenten (aangepast 2000)<br />

• IAS 1 Presentation of Financial Statements (revised 1997)<br />

• IAS 1 Presentation of Financial Statements (revised 2003)<br />

• IAS 32 Financial Instruments: Disclosure and Presentation (revised 1998)<br />

• IAS 32 Financial Instruments: Disclosure and Presentation (revised 2003)<br />

-74-


10A EIGEN VERMOGEN IN DE ENKELVOUDIGE JAARREKENING<br />

10a Eigen vermogen in de enkelvoudige jaarrekening<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Herwaardering en<br />

belastinglatentie<br />

1.2 Vrijval herwaarderingsreserve<br />

1.3 Vorming wettelijke<br />

reserves<br />

1.4 Verwerking kosten in<br />

verband met uitgifte<br />

eigen-vermogensinstrumenten<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Voorgeschreven indeling<br />

2.2 Presentatie als eigen of<br />

vreemd vermogen<br />

2.3 Begrip<br />

garantievermogen<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Toelichting op<br />

personeelsopties<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Vorming latentie is niet verplicht,<br />

wel aanbevolen<br />

De herwaarderingsreserve valt<br />

vrij ten gunste van het resultaat<br />

indien deze niet meer benodigd<br />

is.<br />

In diverse gevallen dienen wettelijke<br />

reserves te worden<br />

gevormd<br />

Ten laste van eigen vermogen<br />

of geactiveerd als immaterieel<br />

vast actief<br />

Voorgeschreven indeling in de<br />

balans van het eigen vermogen<br />

Juridische vorm is bepalend<br />

Benoeming garantievermogen<br />

is toegestaan<br />

-75-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Vorming latentie is verplicht <strong>IFRS</strong> strikter<br />

De herwaarderingsreserve valt<br />

niet vrij<br />

Geen verplichting om wettelijke<br />

reserves te vormen<br />

In mindering op het eigen vermogen<br />

Strijdig<br />

NL strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Geen voorgeschreven indeling NL strikter<br />

Presentatie afhankelijk van de<br />

substance, met name of sprake<br />

is van een terugbetalingsplicht<br />

of een dividendbetalingsplicht.<br />

Bij samengestelde instrumenten<br />

splitsing in eigen- en vreemdvermogenscomponenten<br />

Begrip garantievermogen komt<br />

niet voor<br />

Toelichting is verplicht Op enkele punten is extra<br />

toelichting verplicht<br />

Strijdig<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> eist meer<br />

informatie


Algemeen<br />

De Richtlijnen stellen dat vanaf de jaarrekening 2001 goodwill niet langer van het eigen vermogen<br />

mag worden afgeboekt, maar dient te worden geactiveerd. Hiermee zijn de Richtlijnen<br />

stringenter dan de wet, waarin de mogelijkheid om goodwill af te boeken van het eigen vermogen<br />

nog is opgenomen. Wel is er een wetsontwerp bij de Tweede Kamer in behandeling waarin de<br />

activering van goodwill verplicht wordt gesteld. Voor de verwerking van goodwill wordt<br />

verwezen naar hoofdstuk 19.<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Herwaardering en belastinglatentie<br />

Uit artikel 2:390 lid 5 BW volgt dat het niet verplicht is bij de vorming van een herwaarderingsreserve<br />

een voorziening voor latente belastingen op te nemen. Indien deze voorziening niet wordt<br />

opgenomen, dient dit wel te worden toegelicht onder vermelding van de kwantitatieve effecten.<br />

IAS 12.24 stelt de vorming van een voorziening voor latente belastingen verplicht; deze voorziening<br />

dient ten laste van de herwaarderingsreserve te worden gevormd.<br />

1.2 Vrijval herwaarderingsreserve<br />

Artikel 2:390 lid 4 BW bepaalt dat de herwaarderingsreserve vrijvalt ten gunste van het resultaat,<br />

indien deze niet meer nodig is voor de toepassing van het gekozen waarderingsstelsel en voor het<br />

bereiken van het doel der herwaardering. Dit betreft vooral materiële vaste activa. IAS 16<br />

verbiedt een dergelijke vrijval inzake de herwaarderingen van materiële vaste activa.<br />

Voorts kan de volgens RJ 220.224 vrijval van de herwaarderingsreserve plaatsvinden indien bij<br />

de winstbepaling rekening wordt gehouden met financieringsverhoudingen. De IASB kent een<br />

dergelijke bepaling niet.<br />

Herwaarderingen inzake financiële activa kunnen bij realisatie wel vrijvallen, zowel in de<br />

Nederlandse wet- en regelgeving als in <strong>IFRS</strong> (zie verder hoofdstuk 22 ‘Financiële instrumenten’).<br />

1.3 Vorming wettelijke reserves<br />

De Nederlandse wetgeving schrijft de vorming van allerlei soorten wettelijke reserves voor<br />

(waaronder wettelijke reserve ingehouden winst deelnemingen, wettelijke reserve in verband met<br />

immateriële vaste activa, wettelijke reserve minimumkapitaal, wettelijke reserve in verband met<br />

de inbreng op aandelen). Voor deze wettelijke reserves geldt een uitkeringsverbod. In de <strong>IFRS</strong>standaarden<br />

komt een met wettelijke reserves overeenkomend begrip niet voor.<br />

-76-


10A EIGEN VERMOGEN IN DE ENKELVOUDIGE JAARREKENING<br />

1.4 Verwerking kosten in verband met uitgifte eigen-vermogensinstrumenten<br />

Volgens SIC 17 over de verwerking van kosten in verband met de uitgifte van eigen-vermogensinstrumenten<br />

moeten deze kosten in mindering worden gebracht op het eigen vermogen, mits de<br />

emissie succesvol is. Hierbij moet rekening worden gehouden met de (latente) belastingen en<br />

worden de kosten dus netto in het vermogen verwerkt.<br />

Het kan bij de bedoelde kosten die rechtstreeks ten laste van het eigen vermogen worden gebracht<br />

uitsluitend gaan om incrementele externe kosten direct gekoppeld aan de emissie. Het gaat bij<br />

deze interpretatie niet om kosten in verband met uitgifte van eigen-vermogensinstrumenten in het<br />

kader van de verkrijging van een onderneming. Tevens gaat het bij deze interpretatie niet om<br />

vermogenstransacties zoals een beursintroductie of een aandelensplitsing. Indien dus een uitgifte<br />

van aandelen gepaard gaat met een beursintroductie, moeten de totale kosten worden verdeeld<br />

over de beursintroductie en de uitgifte van de aandelen zelf. De eerstgenoemde kosten komen ten<br />

laste van het resultaat, de laatstgenoemde komen ten laste van het eigen vermogen.<br />

Het nettobedrag van de direct ten laste van het eigen vermogen geboekte kosten moet afzonderlijk<br />

worden vermeld.<br />

Ingevolge Richtlijn 240.219 dienen kosten in verband met de uitgifte van eigen-vermogensinstrumenten<br />

(emissiekosten) die niet zijn geactiveerd direct ten laste van het agio te worden gebracht<br />

(onder aftrek van een eventueel belastingeffect). Indien en voorzover het agio ontoereikend is,<br />

dient verwerking plaats te vinden ten laste van de overige reserves. De kosten uit hoofde van een<br />

plaatsing van aandelen die in het boekjaar uiteindelijk niet is doorgegaan dienen direct ten laste<br />

van het resultaat te worden gebracht. Op grond van artikel 2:365 lid 1 onder a BW is activering<br />

van deze kosten mogelijk. Richtlijn 210.103 beveelt aan deze kosten niet te activeren omdat niet<br />

aan de criteria voor een immaterieel vast actief is voldaan. Specifieke bepalingen inzake de<br />

bepaling van de omvang van de kosten ontbreken.<br />

Met uitzondering van de (wettelijke) mogelijkheid tot activering van deze emissiekosten is de RJ<br />

in overeenstemming met SIC 17.<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Voorgeschreven indeling<br />

Ingevolge artikel 2:373 lid 1 BW dient in de balans het eigen vermogen op de volgende wijze te<br />

worden ingedeeld:<br />

• het geplaatste kapitaal;<br />

• agio;<br />

• herwaarderingsreserves;<br />

• andere wettelijke reserves;<br />

• statutaire reserves;<br />

• overige reserves;<br />

• niet-verdeelde winsten.<br />

-77-


<strong>IFRS</strong> kent geen voorgeschreven indeling van het eigen vermogen. Wel dient in de jaarrekening<br />

een mutatie-overzicht van het eigen vermogen te worden opgenomen, waarbij het eigen<br />

vermogen in de volgende posten is onderverdeeld: aandelenkapitaal, agio, herwaarderingsreserve,<br />

reserve koersverschillen, gecumuleerd resultaat (IAS 1.86 e.v.). <strong>IFRS</strong> kent geen wettelijke<br />

reserves.<br />

2.2 Presentatie als eigen of vreemd vermogen<br />

In de enkelvoudige jaarrekening moet de presentatie van financiële instrumenten als eigen of als<br />

vreemd vermogen plaatsvinden op grond van de juridische vorm (RJ 240.207). IAS 32 vereist een<br />

presentatie op basis van de substance van het instrument. Daarbij wordt een financieel instrument<br />

als vreemd vermogen gepresenteerd, indien er sprake is van een verplichting tot aflossing/<br />

terugkoop of indien de entiteit niet in staat is om de vergoeding op een instrument tegen te<br />

houden. Het eerste is het geval indien er sprake is van een contractuele aflossingsverplichting of<br />

indien de houder van het instrument de uitgevende entiteit kan dwingen tot aflossing of<br />

terugkoop. Het tweede is het geval indien het instrument, bijvoorbeeld een preferent aandeel,<br />

recht geeft op een bepaald percentage dividend indien er voldoende winst of voldoende vrije<br />

reserves zijn. Dit is niet binnen de control van de entiteit, dus kan de vergoeding niet worden<br />

tegengehouden. Met andere woorden, preferente aandelen worden als vreemd vermogen<br />

gepresenteerd tenzij de entiteit of de algemene vergadering van gewone aandeelhouders betaling<br />

van dividend oneindig lang kan tegenhouden (en ook aflossing kan worden tegengehouden).<br />

IAS 32 bepaalt voorts dat indien een financieel instrument zowel een schuld- als een eigenvermogenscomponent<br />

bevat, deze beide componenten afzonderlijk moeten worden geclassificeerd<br />

onder respectievelijk het vreemd en het eigen vermogen.<br />

2.3 Begrip garantievermogen<br />

De Richtlijnen (RJ 240.305) laten de mogelijkheid toe een begrip garantievermogen te<br />

onderscheiden. Elementen van het garantievermogen zijn met name het eigen vermogen,<br />

belangen van derden in groepsmaatschappijen en de achtergestelde schulden. De IASB kent de<br />

begrippen ‘garantievermogen’ of ‘groepsvermogen’ niet.<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Toelichting personeelsopties<br />

Zowel op grond van Richtlijn 240.238 als op basis van IAS 19.147 dient informatie opgenomen<br />

te worden voor personeelsoptieregelingen. IAS 19 is op enkele punten gedetailleerder dan de<br />

Richtlijn en vereist ook vermelding van:<br />

• de reële waarde van de instrumenten aangehouden of verstrekt door de rechtspersoon;<br />

• de verwerkingswijze van de opties in de jaarrekening.<br />

-78-


Richtlijnen en standaarden<br />

10A EIGEN VERMOGEN IN DE ENKELVOUDIGE JAARREKENING<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 240 Eigen vermogen (aangepast 2003)<br />

• Richtlijn 290 Financiële instrumenten (aangepast 2000)<br />

• Ontwerp-Richtlijn 290a Financiële instrumenten, verwerking en waardering (2001)<br />

• IAS 8 Net Profit or Loss for the Period, Fundamental Errors and Changes<br />

in Accounting Policies (revised 1993)<br />

• IAS 12 Income Taxes (revised 1996)<br />

• IAS 32 Financial Instruments: Disclosure and Presentation (revised 1998)<br />

• IAS 32 Financial Instruments: Disclosure and Presentation (revised 2003)<br />

• SIC 5 Classification of Financial Instruments – Contingent Settlement<br />

Provisions (1998)<br />

• SIC 16 Share Capital – Reacquired Own Equity Instruments (Treasury<br />

Shares) (1999)<br />

• SIC 17 Share Capital – Transaction Costs (2000)<br />

-79-


10b Eigen vermogen in de geconsolideerde jaarrekening<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Herwaardering en<br />

belastinglatentie<br />

1.2 Vrijval herwaarderingsreserve<br />

1.3 Vorming wettelijke<br />

reserves<br />

1.4 Verwerking kosten in<br />

verband met uitgifte<br />

eigen-vermogensinstrumenten<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Voorgeschreven indeling<br />

2.2 Classificatie bij samengestelde<br />

financiële<br />

instrumenten<br />

2.3 Wijziging van de classificatie<br />

als vreemd of<br />

eigen vermogen<br />

2.4 Begrip<br />

garantievermogen<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Vorming latentie is niet verplicht,<br />

wel aanbevolen<br />

De herwaarderingsreserve valt<br />

vrij ten gunste van het resultaat<br />

indien deze niet meer benodigd<br />

is<br />

In diverse gevallen dienen wettelijke<br />

reserves te worden<br />

gevormd<br />

Ten laste van eigen vermogen<br />

of geactiveerd als immaterieel<br />

vast actief<br />

Voorgeschreven indeling in de<br />

balans van het eigen vermogen<br />

Eigen- en vreemd-vermogenscomponenten<br />

mogen afzonderlijk<br />

worden gerubriceerd; indien<br />

niet afzonderlijk gerubriceerd,<br />

dan in toelichting aangeven hoe<br />

de instrumenten zijn verwerkt<br />

Eenmaal gekozen classificatie<br />

(eigen of vreemd vermogen)<br />

mag onder voorwaarden worden<br />

gewijzigd<br />

Benoeming garantievermogen<br />

is toegestaan<br />

-80-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Vorming latentie is verplicht <strong>IFRS</strong> strikter<br />

De herwaarderingsreserve valt<br />

niet vrij<br />

Geen verplichting wettelijke<br />

reserves te vormen<br />

In mindering op het eigen vermogen<br />

Strijdig<br />

NL strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Geen voorgeschreven indeling NL strikter<br />

Eigen- en vreemd-vermogenscomponenten<br />

moeten afzonderlijk<br />

worden gerubriceerd<br />

Eenmaal gekozen classificatie<br />

mag niet worden gewijzigd<br />

Begrip garantievermogen komt<br />

niet voor<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter


3 Toelichting<br />

3.1 Toelichting<br />

personeelsopties<br />

Algemeen<br />

10B EIGEN VERMOGEN IN DE GECONSOLIDEERDE JAARREKENING<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

-81-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Toelichting is verplicht Op enkele punten is extra<br />

toelichting verplicht<br />

<strong>IFRS</strong> eist meer<br />

informatie<br />

De Richtlijnen stellen dat vanaf de jaarrekening 2001 goodwill niet langer van het eigen vermogen<br />

mag worden afgeboekt maar dient te worden geactiveerd. Hiermee zijn de Richtlijnen<br />

stringenter dan de wet, waarin de mogelijkheid om goodwill af te boeken van het eigen vermogen<br />

nog is opgenomen. Wel is er een wetsontwerp bij de Tweede Kamer in behandeling waarin de<br />

activering van goodwill verplicht wordt gesteld. Voor de verwerking van goodwill wordt<br />

verwezen naar hoofdstuk 19.<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Herwaardering en belastinglatentie<br />

Uit artikel 2:390 lid 5 BW volgt dat het niet verplicht is bij de vorming van een herwaarderingsreserve<br />

een voorziening voor latente belastingen op te nemen. Indien deze voorziening niet wordt<br />

opgenomen, dient dit wel te worden toegelicht onder vermelding van de kwantitatieve effecten.<br />

IAS 12.24 stelt de vorming van een voorziening voor latente belastingen verplicht; deze voorziening<br />

dient ten laste van de herwaarderingsreserve te worden gevormd.<br />

1.2 Vrijval herwaarderingsreserve<br />

Artikel 2:390 lid 4 BW bepaalt dat de herwaarderingsreserve vrijvalt ten gunste van het resultaat<br />

indien deze niet meer nodig is voor de toepassing van het gekozen waarderingsstelsel en voor het<br />

bereiken van het doel der herwaardering. Dit betreft vooral materiële vaste activa. IAS 16<br />

verbiedt een dergelijke vrijval inzake de herwaarderingen van materiële vaste activa.<br />

Voorts kan de volgens RJ 220.224 vrijval van de herwaarderingsreserve plaatsvinden indien bij<br />

de winstbepaling rekening wordt gehouden met financieringsverhoudingen. De IASB kent een<br />

dergelijke bepaling niet.<br />

Herwaarderingen inzake financiële activa kunnen bij realisatie wel vrijvallen, zowel in de<br />

Nederlandse wet- en regelgeving als in <strong>IFRS</strong> (zie verder hoofdstuk 22 ‘Financiële Instrumenten’).


1.3 Vorming wettelijke reserves<br />

De Nederlandse wetgeving schrijft de vorming van allerlei soorten wettelijke reserves voor<br />

(waaronder wettelijke reserve ingehouden winst deelnemingen, wettelijke reserve in verband met<br />

immateriële vaste activa, wettelijke reserve minimumkapitaal, wettelijke reserve in verband met<br />

de inbreng op aandelen). Voor deze wettelijke reserves geldt een uitkeringsverbod. In de <strong>IFRS</strong>standaarden<br />

komt een met wettelijke reserves overeenkomend begrip niet voor.<br />

1.4 Verwerking kosten in verband met uitgifte eigen-vermogensinstrumenten<br />

Volgens SIC 17 over de verwerking van kosten in verband met de uitgifte van eigen-vermogensinstrumenten<br />

moeten deze kosten in mindering worden gebracht op het eigen vermogen, mits de<br />

emissie succesvol is. Hierbij moet rekening worden gehouden met de (latente) belastingen en<br />

worden de kosten dus netto in het vermogen verwerkt.<br />

Het kan bij de bedoelde kosten die rechtstreeks ten laste van het eigen vermogen worden gebracht<br />

uitsluitend gaan om incrementele externe kosten direct gekoppeld aan de emissie. Het gaat bij<br />

deze interpretatie niet om kosten in verband met uitgifte van eigen-vermogensinstrumenten in het<br />

kader van de verkrijging van een onderneming. Tevens gaat het bij deze interpretatie niet om<br />

vermogenstransacties zoals een beursintroductie of een aandelensplitsing. Indien dus een uitgifte<br />

van aandelen gepaard gaat met een beursintroductie, moeten de totale kosten worden verdeeld<br />

over de beursintroductie en de uitgifte van de aandelen zelf. De eerstgenoemde kosten komen ten<br />

laste van het resultaat, de laatstgenoemde komen ten laste van het eigen vermogen.<br />

Het nettobedrag van de direct ten laste van het eigen vermogen geboekte kosten moet afzonderlijk<br />

worden vermeld.<br />

Ingevolge Richtlijn 240.219 dienen kosten in verband met de uitgifte van eigen-vermogensinstrumenten<br />

(emissiekosten) die niet zijn geactiveerd direct ten laste van het agio te worden<br />

gebracht (onder aftrek van een eventueel belastingeffect). Indien en voorzover het agio<br />

ontoereikend is, dient verwerking plaats te vinden ten laste van de overige reserves. De kosten uit<br />

hoofde van een plaatsing van aandelen die in het boekjaar uiteindelijk niet is doorgegaan, dienen<br />

direct ten laste van het resultaat te worden gebracht. Op grond van artikel 2:365 lid 1 onder a BW<br />

is activering van deze kosten mogelijk. Richtlijn 210.103 beveelt aan deze kosten niet te activeren<br />

omdat niet aan de criteria voor een immaterieel vast actief is voldaan. Specifieke bepalingen<br />

inzake de bepaling van de omvang van de kosten ontbreken.<br />

Met uitzondering van de (wettelijke) mogelijkheid tot activering van deze emissiekosten is de RJ<br />

in overeenstemming met SIC 17.<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Voorgeschreven indeling<br />

Ingevolge artikel 2:373 lid 1 BW dient in de balans het eigen vermogen op de volgende wijze te<br />

worden ingedeeld:<br />

-82-


• het geplaatste kapitaal;<br />

• agio;<br />

• herwaarderingsreserves;<br />

• andere wettelijke reserves;<br />

• statutaire reserves;<br />

• overige reserves;<br />

• niet-verdeelde winsten.<br />

10B EIGEN VERMOGEN IN DE GECONSOLIDEERDE JAARREKENING<br />

<strong>IFRS</strong> kent geen voorgeschreven indeling van het eigen vermogen. Wel dient in de jaarrekening<br />

een mutatie-overzicht van het eigen vermogen te worden opgenomen, waarbij het eigen<br />

vermogen in de volgende posten is onderverdeeld: aandelenkapitaal, agio, herwaarderingsreserve,<br />

reserve koersverschillen, gecumuleerd resultaat (IAS 1.86 e.v.). <strong>IFRS</strong> kent geen wettelijke<br />

reserves.<br />

2.2 Classificatie bij samengestelde financiële instrumenten<br />

IAS 32 bepaalt dat indien een financieel instrument zowel een schuld- als een eigen-vermogenscomponent<br />

bevat, deze beide componenten afzonderlijk moeten worden geclassificeerd onder<br />

respectievelijk het vreemd en het eigen vermogen. IAS 32 bepaalt dat indien een financieel<br />

instrument zowel een schuld- als een eigen-vermogenscomponent bevat, deze beide componenten<br />

afzonderlijk moeten worden geclassificeerd onder respectievelijk het vreemd en het eigen<br />

vermogen. Deze methodiek heeft de voorkeur van de RJ. Echter, de Richtlijnen staan toe de<br />

schuld- en eigen-vermogenscomponent niet afzonderlijk te classificeren (RJ 290.212). In de<br />

toelichting moet dan wel worden aangegeven hoe deze instrumenten zijn verwerkt. Instrumenten<br />

die weliswaar met elkaar zijn verbonden maar als afzonderlijke instrumenten zijn te identificeren,<br />

zoals een obligatielening met warrants, moeten ook volgens de RJ afzonderlijk worden<br />

gepresenteerd (RJ 290.213).<br />

Met betrekking tot de presentatie van preferente aandelen is de gangbare interpretatie van RJ 290<br />

dat deze worden geclassificeerd onder het eigen vermogen. IAS 32 zal eerder leiden tot<br />

classificatie als vermogen (zie hoofdstuk 10A, 2.2).<br />

2.3 Wijziging van de classificatie als vreemd of eigen vermogen<br />

De Richtlijnen (RJ 290.201) bepalen dat bij het ontstaan van een financieel instrument, dit<br />

instrument wordt geclassificeerd als schuld of als eigen vermogen al naar gelang de economische<br />

realiteit van de contractuele overeenkomst. Uitdrukkelijk wordt bepaald dat de juridische vorm<br />

van het contract voor de classificatie niet van belang is. Indien later de aard van het instrument<br />

wijzigt door verandering van de contractvoorwaarden of besluiten van de leiding, wordt de<br />

mogelijkheid opengelaten de oorspronkelijke classificatie te wijzigen. IAS 32 staat niet toe een<br />

eenmaal gekozen classificatie aan te passen aan een gewijzigde economische realiteit.<br />

-83-


2.4 Begrip ‘garantievermogen’<br />

De Richtlijnen (RJ 240.305) laten de mogelijkheid toe een begrip ‘garantievermogen’ te<br />

onderscheiden. Elementen van het garantievermogen zijn met name het eigen vermogen,<br />

belangen van derden in groepsmaatschappijen en de achtergestelde schulden. De IASB kent de<br />

begrippen ‘garantievermogen’ of ‘groepsvermogen’ niet.<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Toelichting personeelsopties<br />

Zowel op grond van Richtlijn 240.238 als op basis van IAS 19.147 dient informatie opgenomen<br />

te worden voor personeelsoptieregelingen. IAS 19 is op enkele punten gedetailleerder dan de<br />

Richtlijn:<br />

• de reële waarde van de instrumenten aangehouden of verstrekt door de rechtspersoon;<br />

• de verwerkingswijze van de opties in de jaarrekening.<br />

Richtlijnen en standaarden<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 240 Eigen vermogen (aangepast 2003)<br />

• Richtlijn 290 Financiële instrumenten (aangepast 2000)<br />

• Ontwerp-Richtlijn 290a Financiële instrumenten, verwerking en waardering (2001)<br />

• IAS 8 Net Profit or Loss for the Period, Fundamental Errors and Changes<br />

in Accounting Policies (revised 1993)<br />

• IAS 12 Income Taxes (revised 1996)<br />

• IAS 32 Financial Instruments: Disclosure and Presentation (revised 1998)<br />

• IAS 32 Financial Instruments: Disclosure and Presentation (revised 2003)<br />

• SIC 5 Classification of Financial Instruments – Contingent Settlement<br />

Provisions (1998)<br />

• SIC 16 Share Capital – Reacquired Own Equity Instruments (Treasury<br />

Shares) (1999)<br />

• SIC 17 Share Capital – Transaction Costs (2000)<br />

-84-


11 VOORZIENINGEN (EXCLUSIEF BELASTINGEN EN PENSIOENEN)<br />

11 Voorzieningen (exclusief belastingen en pensioenen)<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Waardering van voorzieningen<br />

1.2 Uitgaven voor groot<br />

onderhoud<br />

1.3 Voorziening voor reorganisatiekosten<br />

1.4 Voorziening voor herstelkosten<br />

1.5 Voorziening voor<br />

arbeidsongeschiktheidskosten<br />

2 Presentatie<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Nominale waarde of contante<br />

waarde<br />

Vormen van een voorziening of<br />

als last in winst-enverliesrekening<br />

verantwoorden<br />

tenzij aan activeringscriteria is<br />

voldaan, dan activeren en<br />

componentenbenadering<br />

toepassen<br />

Vorming voorziening onder<br />

omstandigheden ook mogelijk<br />

indien na balansdatum met uitvoering<br />

is gestart of hierover is<br />

gecommuniceerd<br />

Vorming voorziening direct bij<br />

investering en activering in verkrijgingsprijs<br />

of gedurende<br />

looptijd voorziening opbouwen<br />

Een voorziening mag worden<br />

gevormd indien<br />

gedifferentieerde premies zijn<br />

verschuldigd. Als alternatief<br />

mogen de premies ook als last<br />

in de winst-en-verliesrekening<br />

worden verwerkt<br />

-85-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Contante waarde <strong>IFRS</strong> strikter<br />

Activering van uitgaven bij<br />

toepassing componentenbenadering<br />

of anders onmiddellijk<br />

ten laste van winst-en-verliesrekening<br />

Vorming voorziening indien<br />

vóór balansdatum met uitvoering<br />

is gestart of hierover is<br />

gecommuniceerd<br />

Vorming voorziening direct bij<br />

investering en activering in verkrijgingsprijs<br />

Vorming van een voorziening<br />

niet toegestaan<br />

– – –<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter


3 Toelichting<br />

3.1 Vermelden looptijd<br />

voorzieningen<br />

Algemeen<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Aanbevolen wordt afzonderlijk<br />

te vermelden het deel van de<br />

voorzieningen dat binnen een<br />

jaar zal worden afgewikkeld en<br />

het deel dat na vijf jaar zal<br />

worden afgewikkeld<br />

-86-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Vermelding van verwachte tijdstip<br />

van afwikkeling per categorie<br />

voorziening<br />

<strong>IFRS</strong> eist meer<br />

toelichting<br />

In Richtlijn 252 wordt de vorming van een voorziening assurantie eigen risico niet toegestaan.<br />

Als overgangsbepaling is het toegestaan de voorziening in een keer vrij te laten vallen en de<br />

vrijval te verwerken als een stelselwijziging of de voorziening op systematische wijze in<br />

maximaal vijf jaar vrij te laten vallen (RJ 252.222).<br />

IAS 37 staat de vorming van een voorziening voor assurantie eigen risico niet toe. Er is geen<br />

overgangsbepaling.<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Waardering van voorzieningen<br />

RJ 252.121 schrijft voor voorzieningen te waarderen tegen nominale waarde of contante waarde.<br />

IAS 37.45 verplicht tot waardering tegen contante waarde, indien het verschil tussen de nominale<br />

en de contante waarde materieel is.<br />

1.2 Uitgaven voor groot onderhoud<br />

RJ 212.234/235 biedt twee alternatieven voor het verwerken van uitgaven voor groot onderhoud:<br />

• verwerking in één keer ten laste van het resultaat op het moment dat periodiek groot<br />

onderhoud wordt verricht, tenzij aan de activeringscriteria wordt voldaan; in dat geval dient<br />

het met het onderhoud gemoeide bedrag te worden geactiveerd en verwerkt als afzonderlijk<br />

samenstellend deel van het gerelateerde materiële vaste actief;<br />

• vorming van een voorziening groot onderhoud.<br />

IAS 37 staat het vormen van een voorziening voor uitgaven voor groot onderhoud niet toe. De<br />

uitgaven dienen ten laste van het resultaat te worden gebracht. Bepaalde uitgaven mogen worden<br />

geactiveerd en afgeschreven indien is gekozen voor de ‘componentenbenadering’. Daarbij wordt


11 VOORZIENINGEN (EXCLUSIEF BELASTINGEN EN PENSIOENEN)<br />

bij aankoop van activa de aankoopprijs toegerekend aan verschillende componenten met verschillende<br />

gebruiksduur, en wordt op de componenten afzonderlijk afgeschreven.<br />

1.3 Voorziening voor reorganisatiekosten<br />

IAS 37 (par. 14 en 75) geeft aan dat voorzieningen in verband met reorganisaties slechts mogen<br />

worden getroffen indien, behalve dat er een formeel reorganisatieplan is, voor balansdatum met<br />

de reorganisatie is gestart of de hoofdlijnen ervan in voldoende mate van detail bekend zijn<br />

gemaakt aan hen voor wie de reorganisatie gevolgen zal hebben. Volgens de Richtlijn mogen<br />

voorzieningen in verband met reorganisaties ook nog worden getroffen indien na balansdatum<br />

maar voor het opmaken van de jaarrekening met de implementatie wordt gestart of de hoofdlijnen<br />

ervan in voldoende mate van detail worden bekendgemaakt aan hen voor wie de reorganisatie<br />

gevolgen zal hebben (RJ 252.214).<br />

1.4 Voorziening voor herstelkosten<br />

Indien een materieel vast actief wordt aangeschaft waarbij aan het einde van de levensduur zekere<br />

verplichtingen bestaan, zoals opruiming, sloop of ontmanteling, wordt er een voorziening<br />

getroffen op het moment dat het actief wordt neergezet; dat bedrag wordt als onderdeel van de<br />

kosten van het actief verwerkt. Ook kan gedurende de levensduur van het actief een voorziening<br />

worden opgebouwd (RJ 252.217, 218).<br />

IAS 37 staat de opbouw van een voorziening niet toe. Aangezien de opruimingsverplichting reeds<br />

bestaat op het investeringsmoment, dient reeds dan een voorziening voor het volledige bedrag te<br />

worden genomen. Tevens dient activering van dit bedrag in de verkrijgingsprijs plaats te vinden.<br />

1.5 Voorziening voor arbeidsongeschiktheidskosten<br />

In de RJ 252.225 wordt gesteld dat een voorziening mag worden gevormd indien en voorzover<br />

gedifferentieerde premies zijn verschuldigd op grond van de Wet Pemba (Premiedifferentiatie en<br />

marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen). Indien ervoor gekozen wordt een<br />

dergelijke voorziening niet te vormen (alternatieve verwerkingswijze), dient een algemene<br />

toelichting te worden opgenomen indien de invloed van de gedifferentieerde premies op de<br />

toekomstige personeelskosten naar verwachting materieel zal zijn.<br />

IAS 37 staat het vormen van een dergelijke voorziening niet toe.<br />

2 Presentatie<br />

Er zijn geen verschillen tussen de Nederlandse regelgeving en <strong>IFRS</strong>.<br />

-87-


3 Toelichting<br />

3.1 Vermelden looptijd voorzieningen<br />

RJ 252.142 beveelt aan van het totaalbedrag aan voorzieningen dat aan het einde van de periode<br />

in de balans is opgenomen, afzonderlijk te vermelden het gedeelte ervan dat naar verwachting<br />

binnen één jaar zal worden afgewikkeld en het gedeelte ervan dat naar verwachting na meer dan<br />

vijf jaar zal worden afgewikkeld. IAS 37.85 vraagt per soort voorziening het verwachte tijdstip<br />

van afwikkeling van de voorziening.<br />

Richtlijnen en standaarden<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 252 Voorzieningen (aangepast 2001)<br />

• Richtlijn 212 Materiële vaste activa (aangepast 2003)<br />

• IAS 37 Provisions, Contingent Liabilities and Contingent Assets (1998)<br />

• SIC 6 Costs of Modifying Existing Software (1999)<br />

• SIC 23 Property Plant and Equipment – Major Inspection and Overhaul Costs<br />

(2000)<br />

-88-


12a Pensioenvoorzieningen [huidige Richtlijn]<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Allocatiestelsels voor pensioenlasten<br />

Nederlandse wet- en<br />

regelgeving<br />

Alle stelsels zijn toegestaan<br />

mits aan toereikendheidstoets<br />

wordt voldaan<br />

1.2 Disconteringsvoet 4% rekenrente of actuele<br />

rentevoet<br />

1.3 Actuariële winsten en<br />

verliezen<br />

1.4 Ondernemingspensioenfonds<br />

1.5 Toepassing FAS 87 en<br />

andere US GAAPstandaarden<br />

2 Presentatie<br />

3 Toelichting<br />

Verwerking is niet expliciet<br />

voorgeschreven; rekening<br />

houden met toereikendheidstoets<br />

Rechtspersoon moet rekening<br />

houden met tekorten<br />

bij ondernemingspensioenfonds<br />

waarvoor de<br />

rechtspersoon contractueel<br />

kan worden aangesproken<br />

met inachtneming van<br />

toereikendheidstoets<br />

Toegestaan mits integraal<br />

en consistent<br />

3.1 Additionele informatie Uitgebreide informatieverplichting<br />

(zie tekst)<br />

12A PENSIOENVOORZIENINGEN [HUIDIGE RICHTLIJN]<br />

-89-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Alleen prospectieve stelsel is<br />

toegestaan<br />

Marktrente van obligaties met<br />

gelijke duur als pensioenverplichting<br />

Resultaten binnen corridor niet<br />

verwerken, resultaten buiten<br />

corridor uitsmeren over resterende<br />

werkzame periode; versnelde<br />

uitsmering toegestaan<br />

Rechtspersoon moet rekening<br />

houden met alle tekorten en<br />

overschotten bij ondernemingspensioenfonds<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Niet toegestaan <strong>IFRS</strong> strikter<br />

– – –<br />

Andere uitgebreide informatieverplichting<br />

(zie tekst)<br />

<strong>IFRS</strong> en NL<br />

eisen verschillendetoelichting


Algemeen<br />

In de jaareditie 2003 is een aangepaste versie van paragraaf 271.3 ‘Beloningen in de vorm van<br />

uitkeringen na afloop van het dienstverband’ en 271.4 ‘Andere uitgestelde beloningen’ verwerkt<br />

in de Richtlijn 271 Personeelsbeloningen-nieuw. In de aangepaste teksten zijn de commentaren<br />

op de eerdere ontwerp-Richtlijn verwerkt en zijn voorts aanpassingen doorgevoerd in verband<br />

met verbeteringen van IAS 19. De Richtlijn zal niet eerder dan voor het verslagjaar 2005 van<br />

toepassing worden. Omdat de huidige Richtlijn met betrekking tot personeelsbeloningen op dit<br />

moment nog van toepassing is, worden in dit hoofdstuk eerst de verschillen tussen IAS 19 en de<br />

huidige Richtlijn behandeld en daarna de verschillen tussen IAS 19 en de Richtlijn 271<br />

Personeelsbeloningen-nieuw zoals deze van toepassing zal zijn vanaf 2005; eerdere toepassing<br />

wordt aanbevolen.<br />

Naast de vooral op de Nederlandse situatie toegespitste regelgeving laat de RJ in de huidige<br />

Richtlijn 271.309 toe dat IAS 19 wordt toegepast, mits dit integraal en consistent gebeurt.<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Allocatiestelsels voor pensioenlasten<br />

De volgende allocatiestelsels voor pensioenlasten kunnen worden onderscheiden:<br />

• statische stelsels op retrospectieve basis;<br />

• statische stelsels op prospectieve basis;<br />

• dynamische stelsels op retrospectieve basis;<br />

• dynamische stelsels op prospectieve basis.<br />

Statische stelsels zijn balansgericht en stellen de affinanciering van de per balansdatum opgebouwde<br />

rechten centraal. Dynamische stelsels zijn resultaatgericht en stellen de gelijkmatige<br />

spreiding van de lasten over de resterende jaren centraal. Stelsels op retrospectieve basis houden<br />

geen rekening met toekomstige loonstijgingen en andere factoren, terwijl prospectieve stelsels dit<br />

wel doen.<br />

RJ 271.309 bepaalt dat de kosten van de pensioenregeling in de winst-en-verliesrekening verantwoord<br />

dienen te worden in de periode waarin de prestaties worden geleverd. Voor de toerekening<br />

van de lasten aan de perioden zijn de hiervoor genoemde methoden, die in meerdere of mindere<br />

mate rekening houden met toekomstige ontwikkelingen, mogelijk. RJ 271.315 staat het gebruik<br />

van de hiervoor genoemde methoden toe, mits aan de zogenaamde toereikendheidstoets wordt<br />

voldaan. De toereikendheidstoets houdt in dat de door de rechtspersoon aan te houden pensioenvoorzieningen<br />

toereikend dienen te zijn om aan de verplichtingen voortvloeiend uit de opgebouwde<br />

pensioenaanspraken te voldoen (RJ 271.315). Hierbij dient rekening te worden gehouden<br />

met de door het pensioenfonds aangehouden pensioenvoorzieningen en bij levensverzekeringsmaatschappijen<br />

ondergebrachte pensioenen.<br />

IAS 19 maakt onderscheid tussen beschikbare premiestelsels (‘defined contribution plans’) en<br />

salaris-/dienstjarenstelsels (‘defined benefit plans’). Voor een beschikbaar premiestelsel wijkt<br />

-90-


12A PENSIOENVOORZIENINGEN [HUIDIGE RICHTLIJN]<br />

IAS 19 niet af van de Nederlandse Richtlijn en wordt als pensioenlast genomen de in het boekjaar<br />

verschuldigde pensioenpremie. Bij een salaris-/dienstjarenstelsel staat IAS 19 alleen het gebruik<br />

van de ‘projected unit credit method’ (PUCM) toe. Dit is een toekomstgerichte methode waarbij<br />

als last in de winst-en-verliesrekening wordt genomen de jaarlijks toegekende pensioenrechten,<br />

eventueel gecorrigeerd voor actuariële resultaten. De kosten van de toegekende rechten worden<br />

bepaald volgens de PUCM, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen<br />

en kansen zoals verwachte salarisstijgingen, kansen op sterfte, invaliditeit, ontslag, enz. (IAS<br />

19.72-77). De systematiek van IAS 19 is feitelijk die van een statisch stelsel met dynamische<br />

elementen.<br />

1.2 Disconteringsvoet<br />

De Richtlijnen spreken zich niet uit over de te hanteren rente bij de berekening van de pensioenvoorziening.<br />

Waardering tegen een rekenrente van 4% is gebruikelijk. Aangenomen mag worden<br />

dat ook op basis van de actuele rentevoet mag worden gewaardeerd. IAS 19.78 bepaalt, dat de<br />

marktrente op balansdatum van laagrisico-obligaties met een looptijd die overeenkomt met de<br />

verwachte looptijd van de verplichtingen moet worden gehanteerd.<br />

1.3 Actuariële winsten en verliezen<br />

IAS 19 bepaalt dat binnen bepaalde grenzen (de zogenaamde 10%-corridor) actuariële winsten of<br />

verliezen niet in aanmerking hoeven te worden genomen (IAS 19.92). Indien deze actuariële<br />

winsten of verliezen de 10% overstijgen, mogen deze worden uitgesmeerd op een systematische<br />

manier over de gemiddeld resterende werkzame periode van de werknemers (IAS 19.93). Het is<br />

ook toegestaan om deze resultaten volgens een bestendige gedragslijn sneller te verantwoorden.<br />

De Richtlijnen bepalen niet expliciet hoe met actuariële winsten en verliezen dient te worden<br />

omgegaan. Als algemene regel geldt, dat verliezen dienen te worden genomen indien deze voorzienbaar<br />

zijn. Verder mag worden aangenomen dat elke andere verwerking acceptabel is, zolang<br />

aan de toereikendheidstoets wordt voldaan.<br />

1.4 Ondernemingspensioenfonds<br />

Ondernemingspensioenfondsen kunnen ten aanzien van de gevormde pensioenvoorzieningen<br />

overschotten en tekorten vertonen. IAS 19 gaat ervan uit dat de scheiding tussen het pensioenorgaan<br />

en de onderneming, ongeacht de juridische constructie, dient te vervallen. IAS 19<br />

beschouwt derhalve een ondernemingspensioenfonds als zijnde transparant, hetgeen betekent dat<br />

een rechtspersoon bij de bepaling van zijn pensioenverplichtingen rekening dient te houden met<br />

de overschotten en tekorten in het ondernemingspensioenfonds (IAS 19.49).<br />

RJ 271.314 bepaalt niets omtrent overschotten. Omtrent tekorten wordt bepaald dat indien de<br />

rechtspersoon contractueel aangesproken kan worden voor tekorten (op andere wijze ontstaan dan<br />

door financieringsachterstanden) met inachtneming van de toereikendheidstoets in de balans van<br />

-91-


de rechtspersoon voorzieningen dienen te worden opgenomen. Voor tekorten waarvoor de<br />

rechtspersoon niet kan worden aangesproken is het in de balans van de rechtspersoon opnemen<br />

van een voorziening afhankelijk van de te verwachten uitstroom van middelen bij de rechtspersoon.<br />

1.5 Toepassing US GAAP<br />

Volgens RJ Richtlijn 271.309 mogen FAS 87 en andere US GAAP-standaarden op het terrein van<br />

pensioenverplichtingen worden gehanteerd door ondernemingen die voor externe of interne<br />

doeleinden een balans en winst-en-verliesrekening conform US GAAP opstellen mits dit<br />

wederom integraal en consistent gebeurt. IAS 19 staat dit niet toe.<br />

2 Presentatie<br />

Er zijn geen verschillen tussen de Nederlandse regelgeving en <strong>IFRS</strong>.<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Additionele informatie<br />

De wet en de Richtlijnen verlangen de volgende additionele informatie (RJ 271.323 e.v.):<br />

• de mate waarin pensioenverplichtingen als langlopend dienen te worden beschouwd;<br />

• de gehanteerde grondslagen voor de bepaling van het vermogen en het resultaat (waaronder<br />

aard van de pensioenregeling en de financiering, de relatie tussen de rechtspersoon en het<br />

fonds, de wijze van toerekening van de pensioenlasten, de rekenrente, de gehanteerde sterftetafels);<br />

• vermelding van hantering van retrospectieve of prospectieve basis;<br />

• de uitkomst van de toereikendheidstoets;<br />

• toelichting op lasten uit hoofde van nieuwe regelingen of verbeteringen.<br />

IAS 19.120 verlangt de volgende aanvullende informatie:<br />

• de grondslagen voor de bepaling van actuariële winsten en verliezen;<br />

• een algemene beschrijving van de pensioenregeling;<br />

• een overzicht van de bezittingen en schulden die samenhangen met de pensioenregeling;<br />

• de reële waarde van de activa die samenhangen met de pensioenregeling;<br />

• mutatie-overzicht van de pensioenvoorziening;<br />

• de kosten van de pensioenregeling gesplitst in de ‘current service costs’ (toename<br />

pensioenverplichting door geleverde arbeidsprestaties in het boekjaar), de rentekosten, de<br />

verwachte opbrengst van de activa, de actuariële winsten en verliezen, backservicekosten en<br />

de kosten van bijzondere regelingen;<br />

-92-


12A PENSIOENVOORZIENINGEN [HUIDIGE RICHTLIJN]<br />

• het rendement op de activa zowel als het rendement op enigerlei restitutierecht<br />

(‘reimbursements’) dat is opgenomen als actief (IAS 19.104A);<br />

• de belangrijkste actuariële uitgangspunten, zoals gehanteerde rentevoet en verwachte salarisontwikkeling.<br />

De extra informatie die IAS 19 vereist, heeft met name betrekking op het prospectieve karakter<br />

van de pensioenvoorziening en de waarde van de activa.<br />

-93-


12b Pensioenvoorzieningen [nieuwe Richtlijn]<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Verwerken overgangsverplichting<br />

1.2 Definitie toegezegde<br />

bijdrageregeling<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Stelselwijziging of lineaire<br />

toerekening aan resultaat in<br />

een periode die overeenkomt<br />

met verwachte<br />

gemiddelde diensttijd<br />

Werkgever loopt zeer<br />

beperkt risico om<br />

aanvullende bijdragen te<br />

moeten betalen<br />

1.3 Bedrijfstakpensioenfonds Behoudens bijzondere<br />

omstandigheden/afspraken,<br />

zal in geval van een<br />

bedrijfstakpensioenregeling<br />

sprake zijn van een<br />

toegezegde bijdrageregeling<br />

1.4 Toepassing FAS 87 en<br />

andere US GAAPstandaarden<br />

1.5 Vervroegde<br />

uittredingsregeling<br />

Toegestaan mits integraal en<br />

consistent<br />

Verantwoording als ‘Andere<br />

uitgestelde beloning’<br />

1.6 Verzekerde regeling Toegezegde bijdrageregeling<br />

tenzij nog een meer dan<br />

zeer beperkt risico bij<br />

werkgever<br />

1.7 Waardering overschot Indien toekomstig<br />

economisch voordeel en<br />

beschikkingsmacht daarover<br />

-94-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Stelselwijziging<br />

Werkgever heeft geen juridische<br />

of feitelijke (constructive)<br />

verplichting om nog aanvullende<br />

bijdragen te betalen m.b.t.<br />

werknemersprestaties in de<br />

huidige en voorgaande perioden<br />

Beoordeling of sprake is van een<br />

toegezegde bijdrageregeling of<br />

toegezegd pensioenregeling<br />

vindt plaats op basis van criteria<br />

voor beide regelingen (actuarieel<br />

risico en beleggingsrisico)<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Niet toegestaan <strong>IFRS</strong> strikter<br />

Geen specifieke regels, wellicht<br />

ook behandeld als ‘postemployment<br />

benefit’<br />

Toegezegde bijdrageregeling<br />

tenzij nog enige juridische of<br />

feitelijke verplichting bij<br />

werkgever<br />

Indien toekomstig economisch<br />

voordeel<br />

NL strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Strijdig


12B PENSIOENVOORZIENINGEN [NIEUWE RICHTLIJN]<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

1.8 Amortisatie past service Geen nadere bepalingen<br />

omtrent aanpassing<br />

amortisatieschema<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Pensioenlast in winst-enverliesrekening<br />

2.2 Verschuldigde premie bij<br />

toegezegde bijdrageregeling<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Eventuele zeer beperkte extra<br />

verplichtingen bij een<br />

toegezegde bijdrageregeling<br />

-95-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Amortisatieschema mag niet<br />

worden aangepast behalve bij<br />

beëindiging of belangrijke<br />

inkrimping van de<br />

pensioenregeling<br />

Afzonderlijke presentatie Geen verplichting tot<br />

afzonderlijke presentatie<br />

Afzonderlijke presentatie in<br />

de balans<br />

Geen verplichting tot<br />

afzonderlijke presentatie<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

NL strikter<br />

NL strikter<br />

Vermelding Niet van toepassing NL eist meer<br />

toelichting<br />

3.2 Voorwaardelijke indexaties Vermelding Geen eis tot afzonderlijke<br />

vermelding, wel actuariële<br />

veronderstellingen<br />

3.3 Verbonden partijen Geen specifieke bepalingen Vermelding van transacties met<br />

pensioenuitvoeringsorganisaties<br />

en van informatie omtrent de<br />

pensioenregeling van ‘key<br />

management personnel’<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Verwerken overgangsverplichting<br />

NL eist meer<br />

toelichting<br />

<strong>IFRS</strong> eist meer<br />

toelichting<br />

IAS 19.155 vermeldt voor het verwerken van de overgangsverplichting dat een onherroepelijke<br />

keuze moet worden gemaakt tussen verwerking als stelselwijziging, of indien wordt overgegaan<br />

van IAS 19 (1993) naar IAS 19 (1998) een lineaire toerekening aan het resultaat in een periode<br />

van vijf jaar. Voor de overgang van IAS 19 (revised 1998) naar IAS 19 (revised 2000) en van<br />

IAS 19 (revised 2000) naar IAS 19 (revised 2002) geldt dat er sprake is van een stelselwijziging.<br />

De terugwerkende kracht is vervolgens beperkt tot de periode vanaf het moment waarop de<br />

onderneming de overige bepalingen van deze standaard is gaan toepassen (IAS 19.160).


De Richtlijnen (RJ 271.353) vermelden dat als de overgangsverplichting hoger of lager uitkomt<br />

dan de verplichting gewaardeerd op basis van de voorheen toegepaste grondslag, de rechtspersoon<br />

voor de verwerking van die verhoging of verlaging een onherroepelijke keuze dient te<br />

maken tussen behandeling als een stelselwijziging of een lineaire toerekening aan het resultaat in<br />

een periode die overeenkomt met de verwachte gemiddelde resterende diensttijd van de op het<br />

overgangstijdstip aanwezige actieve werknemers. Bij de keuze voor verwerking als stelselwijziging<br />

is het niet vereist de vergelijkende cijfers aan te passen. Het niet aanpassen van de<br />

vergelijkende cijfers dient te worden vermeld.<br />

1.2 Onderscheid toegezegde pensioen- en beschikbare premieregeling<br />

Onder de nieuwe RJ 271.303 wordt een toegezegde bijdrageregeling gedefinieerd als een door de<br />

rechtspersoon overeengekomen bijdrage betaald aan het fonds waarbij er geen of slechts een zeer<br />

beperkte kans is dat een verplichting voor de rechtspersoon ontstaat tot het betalen van<br />

aanvullende bijdragen als er sprake is van een tekort bij het fonds. Het actuariële risico, inclusief<br />

het beleggingsrisico, ligt niet of slechts in zeer beperkte mate bij de rechtspersoon. In IAS 19 is er<br />

slechts sprake van een toegezegde bijdrageregeling (defined contribution plan) indien de<br />

werkgever geen in rechte afdwingbare of feitelijke verplichting heeft om verdere bijdragen te<br />

betalen indien het fonds niet over voldoende activa beschikt om alle personeelsbeloningen te<br />

betalen die verband houden met werknemersprestaties in de huidige periode en in voorgaande<br />

perioden. Daarmee zal er onder <strong>IFRS</strong> minder snel sprake zijn van een toegezegde bijdrageregeling<br />

en is <strong>IFRS</strong> dus strikter.<br />

1.3 Bedrijfstakpensioenfonds<br />

In de Richtlijn RJ 271 Personeelsbeloningen-nieuw wordt geconstateerd dat een rechtspersoon<br />

aangesloten bij een bedrijfstakpensioenfonds normaliter geen verplichting heeft tot het voldoen<br />

van aanvullende bijdragen (niet zijnde een verhoging van de toekomstige premies) als sprake is<br />

van een tekort, en voorts evenmin, mede door het wisselende bestand van aangeslotenen,<br />

normaliter recht heeft op overschotten. Veelal zal daarom sprake zijn van een toegezegde<br />

bijdrageregeling (RJ 271.310). IAS 19 kent een dergelijke bepaling niet. De beoordeling of<br />

sprake is van een toegezegde bijdrageregeling of een toegezegd-pensioenregeling dient plaats te<br />

vinden op basis van de daarvoor geldende criteria (actuarieel risico en beleggingsrisico berusten<br />

wel of niet bij de werkgever).<br />

1.4 Toepassing US GAAP<br />

Volgens RJ Richtlijn 271.309 mogen FAS 87 en andere US GAAP-standaarden op het terrein van<br />

pensioenverplichtingen worden gehanteerd door ondernemingen die voor externe of interne<br />

doeleinden een balans en winst-en-verliesrekening conform US GAAP opstellen en mits dit<br />

wederom integraal en consistent gebeurt. IAS 19 staat dit niet toe.<br />

-96-


1.5 Verwerking pre-pensioen en VUT-regelingen<br />

12B PENSIOENVOORZIENINGEN [NIEUWE RICHTLIJN]<br />

Volgens RJ Richtlijn 271.301 wordt een pre-pensioenregeling verantwoord als een pensioenregeling.<br />

Dit geldt ook onder IAS 19. Een VUT-regeling daarentegen wordt volgens Richtlijn<br />

271.402 verantwoord als een ‘andere uitgestelde beloning’ (other long-term benefit). IAS 19 gaat<br />

niet specifiek in op de verwerking van vervroegde uittredingsregelingen waardoor het mogelijk is<br />

dat deze als ‘post-employment benefit’ worden verantwoord in plaats van als ‘other long-term<br />

benefit’. De specifieke bepalingen en omstandigheden moeten daarbij worden meegenomen. De<br />

Nederlandse grondslagen zijn op dit punt dus strikter.<br />

1.6 Verzekerde regeling<br />

Richtlijn 271.313-314 bevat nadere bepalingen omtrent de classificatie van pensioenregelingen<br />

indien deze ondergebracht zijn bij een verzekeringsmaatschappij. In dat geval moet de<br />

pensioenregeling worden geclassificeerd bij de werkgever als een toegezegde bijdrageregeling<br />

tenzij de rechtspersoon nog een meer dan zeer beperkt resterend actuarieel, inclusief beleggings-,<br />

risico loopt. In IAS 19, par. 39-42 wordt een bij een verzekeringsmaatschappij ondergebrachte<br />

regeling slechts als toegezegde bijdrageregeling behandeld indien er geen enkele juridische of<br />

feitelijk verplichting bestaat om nog aanvullende bedragen te betalen aan werknemer of<br />

verzekeringsmaatschappij. Bovendien zijn nadere bepalingen opgenomen omtrent de vraag op<br />

welke wijze de (potentiële) vorderingen op de verzekeringsmaatschappij moeten worden<br />

verantwoord. <strong>IFRS</strong> is dus strikter dan de Nederlandse richtlijnen.<br />

1.7 Waardering van overschot in pensioenregeling<br />

Indien er sprake is van een overschot in de toegezegde bijdrageregeling moet worden nagegaan of<br />

een actiefpost moet worden verantwoord. Zowel de Richtlijnen (RJ 271.321 sub 2) als <strong>IFRS</strong><br />

(IAS 19.58(b)(ii)) laten daarbij het maximaal te activeren bedrag afhangen van de verwachte<br />

economische voordelen die daaruit kunnen voortvloeien aan de werkgever. De Richtlijnen<br />

(RJ 271.323) stellen daarbij echter tevens als eis dat de werkgever daarover ook voldoende<br />

beschikkingsmacht heeft, blijkend uit de feitelijke situatie. Bijvoorbeeld, indien de statuten van<br />

het pensioenfonds bepalen dat een overschot niet mag worden gerestitueerd, is er geen sprake van<br />

beschikkingsmacht. Op dit punt zijn <strong>IFRS</strong> en de Nederlandse Richtlijnen dus strijdig.<br />

1.8 Toerekening past service costs<br />

Bij toekenning van voorwaardelijke additionele pensioenrechten kunnen past service costs<br />

ontstaan die moeten worden geamortiseerd over de gemiddelde periode tot aan het moment dat zij<br />

onvoorwaardelijk worden. Dit geldt zowel onder de Richtlijnen (RJ 271.337) als onder <strong>IFRS</strong><br />

(IAS 19.96). IAS 19 geeft vervolgens in par. 99 aan dat het amortisatieschema niet tussentijds<br />

mag worden aangepast bij wijziging van het gemiddelde, behalve indien er sprake is van een<br />

-97-


eëindiging of inkrimping van de regeling. De Richtlijnen gaan hierop niet in. <strong>IFRS</strong> is dus<br />

enigszins strikter op dit punt.<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Presentatie pensioenlast in winst-en-verliesrekening<br />

Volgens de wet (art. 2:377 BW) en de Richtlijnen (RJ 271.350) moet de pensioenlast afzonderlijk<br />

in de winst-en-verliesrekening worden gepresenteerd. IAS 19 bevat een dergelijke verplichting<br />

niet. De Nederlandse grondslagen zijn dus strikter.<br />

2.2 Presentatie verschuldigde premie bij toegezegde bijdrageregeling in de balans<br />

Volgens de wet (art. 2:375 BW) en de Richtlijnen (RJ 271.350) moet de verschuldigde premie bij<br />

een toegezegde bijdrageregeling afzonderlijk in de balans worden gepresenteerd. IAS 19 bevat<br />

een dergelijke eis niet. De Nederlandse grondslagen zijn dus strikter.<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Vermelding eventuele zeer beperkte extra verplichtingen bij een toegezegde<br />

bijdrageregeling<br />

Zoals bovenstaand in paragraaf 1.2 beschreven kan onder de Nederlandse Richtlijnen een<br />

pensioenregeling waarbij de werkgever naast de te betalen premie nog een zeer beperkte<br />

verplichting behoudt tot een extra betaling bij tekorten nog als toegezegde bijdrageregeling<br />

worden geclassificeerd. Echter, in dat geval moet een toelichting worden gegeven op deze<br />

potentiële verplichting en de hoogte van de extra bijdragen die mogelijkerwijs moeten worden<br />

betaald alsmede een beschrijving van de financieringsovereenkomst tussen werkgever en<br />

pensioenfonds (RJ 271.351). Onder IAS 19 is dit niet van toepassing omdat bij een dergelijke<br />

verplichting classificatie moet plaatsvinden als toegezegd pensioenregeling. De Nederlandse<br />

Richtlijnen eisen dus meer toelichting.<br />

3.2 Voorwaardelijke indexaties<br />

Richtlijn 271.351 verplicht ondernemingen om aan te geven welke verplichtingen zijn aangegaan<br />

in de zin van voorwaardelijke indexaties en of en op welke wijze deze zijn verwerkt in de<br />

jaarrekening. IAS 19 bevat een dergelijke specifieke eis niet, maar verplicht wel tot een<br />

beschrijving van de belangrijkste actuariële veronderstellingen die zijn gehanteerd. De<br />

Nederlandse Richtlijnen eisen dus meer toelichting.<br />

-98-


3.3 Verbonden partijen<br />

12B PENSIOENVOORZIENINGEN [NIEUWE RICHTLIJN]<br />

Volgens IAS 19 moeten verhoudingen en transacties met pensioenuitvoeringsorganen alsmede<br />

pensioenregelingen van ‘key management personnel’ als transacties met verbonden partijen<br />

worden toegelicht. De Nederlandse Richtlijnen vereisen dit niet.<br />

Richtlijnen en standaarden<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 271 Personeelsbeloningen (aangepast 2002)<br />

• Richtlijn 271 (nieuw) Personeelsbeloningen-Nieuw (2003)<br />

• IAS 19 Employee Benefits (revised 2002)<br />

-99-


13 Voorzieningen voor latente belastingen<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Waardering<br />

1.2 Belastinglatentie over<br />

de herwaarderingsreserve<br />

1.3 Fiscale eenheid<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Presentatie actieve<br />

latentie<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Vermelding expiratiedatum<br />

niet in aanmerking<br />

genomen latente<br />

belastingvorderingen<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

-100-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Nominale of contante waarde Nominale waarde <strong>IFRS</strong> strikter<br />

Aanbevolen Verplicht <strong>IFRS</strong> strikter<br />

Diverse bepalingen Geen bepalingen opgenomen NL strikter<br />

Presentatie als vlottend of als<br />

vast actief is toegestaan<br />

3.2 Looptijden latenties Vermelding van looptijden van<br />

actieve en passieve latenties<br />

3.3 Overige toelichting Niet-beursgenoteerde ondernemingen<br />

wordt slechts aanbevolen<br />

om bepaalde door <strong>IFRS</strong><br />

voorgeschreven informatie op<br />

te nemen<br />

Slechts presentatie als vast<br />

actief is toegestaan<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Vermelding niet vereist Vermelding vereist <strong>IFRS</strong> eist meer<br />

toelichting<br />

Geen specifieke regel NL eist meer<br />

toelichting<br />

IAS schrijft voor alle ondernemingen<br />

de volgende informatie<br />

voor:<br />

• Cijfermatige aansluiting<br />

tussen effectieve en toepasselijke<br />

belastingdruk<br />

• Samenstelling van actieve<br />

en passieve latentie en<br />

belastingbate en -last<br />

• Onderbouwing van waarschijnlijkheid<br />

van de realisatie<br />

van actieve latentie<br />

<strong>IFRS</strong> eist meer<br />

toelichting


1 Grondslagen<br />

1.1 Waardering<br />

13 VOORZIENINGEN VOOR LATENTE BELASTINGEN<br />

RJ 272.404 schrijft voor dat waardering van latenties in de balans tegen nominale dan wel tegen<br />

contante waarde dient te geschieden. IAS 12.53 stelt dat belastinglatenties niet tegen contante<br />

waarde mogen worden gewaardeerd.<br />

1.2 Belastinglatentie over de herwaarderingsreserve<br />

Artikel 2:390 lid 5 BW bepaalt dat in de toelichting uiteen wordt gezet, of en op welke wijze in<br />

samenhang met herwaardering rekening wordt gehouden met de invloed van belastingen op vermogen<br />

en resultaat. De Richtlijnen stellen dat er in de literatuur geen overeenstemming is te vinden<br />

over de vraag of het niet opnemen van een belastinglatentie in samenhang met herwaardering<br />

in overeenstemming is met de eis van een getrouwe weergave van het vermogen. Als gevolg hiervan<br />

laat RJ 272.304 het al dan niet opnemen van een belastinglatentie bij een herwaardering vrij.<br />

Indien geen belastinglatentie wordt opgenomen, dient dit te worden toegelicht onder vermelding<br />

van de kwantitatieve effecten.<br />

IAS 12.20 verplicht tot het vormen van een voorziening voor latente belastingen bij herwaardering;<br />

deze voorziening dient ten laste van de herwaarderingsreserve te worden gevormd.<br />

1.3 Fiscale eenheid<br />

RJ 272.8 bevat allerlei bepalingen met betrekking tot de allocatie van belasting binnen een fiscale<br />

eenheid.<br />

<strong>IFRS</strong> bevat dergelijke bepalingen niet.<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Presentatie actieve latentie<br />

In Richtlijn 272.602 staat dat latente belastingvorderingen op een afzonderlijke regel dienen te<br />

worden opgenomen onder de financiële vaste activa of onder de vlottende activa. Ingevolge IAS<br />

12 is het niet toegestaan om latente belastingen onder de vlottende activa op te nemen (IAS 12.69<br />

en 70).<br />

-101-


3 Toelichting<br />

3.1 Vermelding expiratiedatum niet in aanmerking genomen latente belastingvorderingen<br />

IAS 12.81(e) vereist dat van de niet bij het bepalen van de latente belastingvorderingen en -<br />

verplichtingen in aanmerking genomen latente belastingvorderingen (bijvoorbeeld uit hoofde van<br />

voorwaartse verliescompensatie), het tijdstip van expiratie moet worden vermeld (indien van<br />

toepassing). RJ 272 bevat een dergelijke verplichting niet.<br />

3.2 Looptijden latenties<br />

De Richtlijnen bepalen dat informatie moet worden opgenomen omtrent de looptijden van actieve<br />

en passieve latenties (RJ 272.602). IAS 12 kent een dergelijke expliciete bepaling niet.<br />

3.3 Overige toelichting<br />

In de Richtlijn zijn de toelichtingseisen voor het grootste deel in overeenstemming gebracht met<br />

de eisen van IAS 12. De volgende eisen zijn ingevolge de Richtlijn slechts verplicht voor beursgenoteerde<br />

vennootschappen in de geconsolideerde jaarrekening:<br />

• een cijfermatige aansluiting tussen effectieve en toepasselijke belastingdruk (RJ 272.704);<br />

• de samenstelling van de actieve en passieve belastinglatenties en van de belastingbate en -<br />

last naar belastbare tijdelijke verschillen, verrekenbare tijdelijke verschillen, beschikbare<br />

voorwaartse verliescompensatie en toekomstige verrekeningsmogelijkheden (RJ 272.709);<br />

• onderbouwing van waarschijnlijkheid van de realisatie van actieve latentie, indien (RJ<br />

272.713):<br />

- de realisatie van de latentie uitsluitend afhankelijk is van toekomstige belastbare<br />

winsten (niet zijnde belastbare tijdelijke verschillen);<br />

- de onderneming een fiscaal verlies heeft geleden in het boekjaar of in de daaraan<br />

voorafgaande perioden.<br />

Deze informatie-eisen zijn aanbevolen voor overige ondernemingen.<br />

Richtlijnen en standaarden<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 272 Belastingen naar de winst (aangepast 2003)<br />

• IAS 12 Income Taxes (revised 2000)<br />

• SIC 21 Income Taxes – Recovery of Revalued Non-Depreciable Assets (2000)<br />

• SIC 25 Income Taxes – Changes in the Tax Status of an Enterprise or Its<br />

Shareholders (2000)<br />

-102-


14a Schulden [huidige Richtlijn]<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Opname op de balans<br />

(‘recognition’)<br />

1.2 Verwijdering van de<br />

balans (‘derecognition’)<br />

1.3 Waardering schulden<br />

die worden aangehouden<br />

voor handelsdoeleinden<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Rubricering kortlopend<br />

deel langlopende schuld<br />

2.2 Classificatie bij samengestelde<br />

financiële instrumenten<br />

2.3 Wijziging van de classificatie<br />

schuld of eigen<br />

vermogen<br />

2.4 Specificatie van schulden<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

-103-<br />

14A SCHULDEN [HUIDIGE RICHTLIJN]<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Geen specifieke regels Indien men partij wordt bij een<br />

contract<br />

Bij overdracht risico’s aan derden<br />

(ontwerp-Richtlijn)<br />

Nominale waarde of amortisatiewaarde<br />

Kortlopend deel van langlopende<br />

schuld rubriceren onder<br />

kort- of langlopende schuld<br />

Eigen- en vreemd-vermogenscomponenten<br />

mogen afzonderlijk<br />

worden gerubriceerd; indien<br />

niet afzonderlijk gerubriceerd,<br />

dan in toelichting aangeven hoe<br />

verwerkt<br />

Eenmaal gekozen classificatie<br />

(eigen of vreemd vermogen)<br />

mag onder voorwaarden worden<br />

gewijzigd<br />

Wanneer de onderneming van<br />

haar contractuele verplichtingen<br />

wordt ontheven (en specifieke<br />

regels in verschillende situaties)<br />

Reële waarde, wijzigingen in de<br />

reële waarde worden in de<br />

winst-en-verliesrekening verwerkt<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Strijdig<br />

Rubriceren als kortlopend <strong>IFRS</strong> strikter<br />

Eigen- en vreemd-vermogenscomponenten<br />

afzonderlijk<br />

rubriceren<br />

Eenmaal gekozen classificatie<br />

mag niet worden gewijzigd<br />

Uitvoerige specificatie vereist Specificatie beperkt tot handelscrediteuren,<br />

schulden uit<br />

hoofde van belastingen en<br />

schulden die niet rentedragend<br />

zijn<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

NL strikter


3 Toelichting<br />

3.1 Informatie over waarderings-<br />

en resultaatbepalingsgrondslagen<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Geen specifieke<br />

toelichtingseisen<br />

4 Extra verschillen als gevolg van het improvements-project<br />

Presentatie<br />

4.1 Presentatie schulden<br />

aangehouden voor<br />

handelsdoeleinden<br />

4.2 Classificatie<br />

kortlopend/langlopend<br />

bij herfinanciering of<br />

uitstel aflossing<br />

overeengekomen na<br />

balansdatum<br />

Algemeen<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Schulden zonder<br />

betalingstermijn dienen te<br />

worden gerangschikt onder de<br />

langlopende schulden als deze<br />

na één jaar kunnen worden<br />

opgeëist<br />

Betrekken bij classificatie van<br />

kortlopend/langlopend deel<br />

schulden indien herfinanciering<br />

is geformaliseerd voor het<br />

moment van opmaken van de<br />

jaarrekening<br />

-104-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Specifieke toelichtingseisen (zie<br />

tekst)<br />

<strong>IFRS</strong> eist<br />

meer<br />

toelichting<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Schulden die primair worden<br />

aangehouden op basis van<br />

handelsdoeleinden dienen als<br />

kortlopende schuld<br />

gepresenteerd te worden,<br />

onafhankelijk van de<br />

opeisbaarheid<br />

Niet betrekken bij classificatie<br />

van kortlopend/langlopend deel<br />

schulden<br />

Strijdig<br />

Strijdig<br />

Sinds de jaareditie 2001 van de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving is ontwerp-Richtlijn 290a<br />

‘Financiële instrumenten: verwerking en waardering’ opgenomen. De ontwerp-Richtlijn is gelijk<br />

aan IAS 39 (2000). De voorstellen van de IASB tot verbetering van IAS 39 (2003) zijn op een<br />

zodanig tijdstip (december 2003) verschenen, dat het niet mogelijk was om deze op te nemen in<br />

een aangepaste ontwerp-Richtlijn. Derhalve heeft de RJ besloten de ontwerp-Richtlijn nog niet te<br />

wijzigen. Omdat de huidige Richtlijn met betrekking tot schulden op dit moment nog van<br />

toepassing is, worden in dit hoofdstuk (in 14a) eerst de verschillen tussen IAS 39 (2000) en de<br />

huidige Richtlijn behandeld en daarna (in 14b) de verschillen tussen IAS 39 (2000) en de<br />

ontwerp-Richtlijn.


-105-<br />

14A SCHULDEN [HUIDIGE RICHTLIJN]<br />

Op grond van Richtlijn 290 met betrekking tot financiële instrumenten dient informatie in de toelichting<br />

omtrent schulden te worden opgenomen. Aangezien in Richtlijn 290 de tekst van IAS 32<br />

vrijwel geheel is overgenomen, wordt in het kader van deze publicatie deze informatieverschaffing<br />

niet uitgewerkt.<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Opname op de balans (‘recognition’)<br />

De Richtlijnen bevatten geen specifieke bepalingen voor de passivering van financiële<br />

instrumenten.<br />

IAS 39 bevat specifieke bepalingen voor de vraag wanneer een financieel instrument moet worden<br />

gepassiveerd. Par. 27 bepaalt dat een onderneming een financieel instrument op de balans<br />

opneemt zodra zij partij wordt in de contractuele bepalingen van het financiële instrument. Dit<br />

geldt zowel voor primaire financiële instrumenten als voor derivaten. Wel kan het bij derivaten<br />

voorkomen dat zij moeten worden geactiveerd/gepassiveerd, maar dat de waarde nihil is, zodat<br />

bij eerste opneming in de balans per saldo niets verschijnt. Ter illustratie kan daarbij worden<br />

gedacht aan een valutatermijntransactie waarbij bij sluiting de prestatie en tegenprestatie een<br />

gelijke reële waarde hebben. De reële waarde van het instrument is daarmee nihil en er wordt dus<br />

per saldo niets geactiveerd/gepassiveerd.<br />

Inzake specifieke soorten transacties in de juridische vorm van een lease gelden bijzondere<br />

recognitioncriteria ingevolge SIC 27 (zie verder hoofdstuk 23 ‘Leasing’). Ontwerp-Richtlijn<br />

292.2 is in overeenstemming met SIC 27.<br />

1.2 Verwijdering van de balans (‘derecognition’)<br />

In de Richtlijn is geen specifieke bepaling opgenomen omtrent ‘derecognition’. In de Richtlijnen<br />

is in ontwerp-Richtlijn 130.110 wel een algemene bepaling opgenomen omtrent de<br />

‘derecognition’ van activa en passiva. Een post van het vreemd vermogen dient niet langer in de<br />

balans te worden opgenomen indien de transactie ertoe leidt dat alle of nagenoeg alle risico’s met<br />

betrekking tot de post van het vreemd vermogen aan een derde zijn overgedragen. Deze alinea zal<br />

voorlopig de status van ontwerp-Richtlijn behouden in afwachting van de ontwikkelingen met<br />

betrekking tot de implementatie van IAS 39 in de Richtlijnen.<br />

IAS 39 gaat zeer gedetailleerd op de ‘derecognition’ van activa en passiva in. Ten aanzien van<br />

financiële passiva geldt (par. 57) dat deze van de balans af gaan wanneer de verplichting<br />

verdwijnt, met andere woorden, wanneer de onderneming van de in het contract genoemde<br />

verplichtingen wordt ontheven of wanneer de verplichtingen worden gecanceld of wanneer deze<br />

expireren. Het kan daarbij niet alleen gaan om het kwijtschelden van een schuld, of het aflossen<br />

van een lening, maar ook om het overdragen van een lening, mits daarbij geen garantie,<br />

terugverkoopverplichting of terugkooprecht anders dan tegen de dan geldende marktwaarde<br />

wordt overeengekomen.


Voorts kent IAS 39 zeer specifieke regels voor allerlei verschillende situaties (IAS 39.47-65).<br />

In de herziene IAS 39 (2003) wordt ten aanzien van de criteria voor ‘derecognition’ van overige<br />

financiële vaste activa verduidelijkt dat een actief of een post van het vreemd vermogen niet<br />

langer op de balans wordt opgenomen wanneer de onderneming alle of nagenoeg alle<br />

economische voordelen en risico’s heeft overgedragen. Indien dit niet eenduidig te beoordelen is,<br />

dient te worden beoordeeld of de onderneming de beschikkingsmacht heeft over het actief. Indien<br />

en voorzover de onderneming de beschikkingsmacht heeft behouden via ‘continuing<br />

involvement’ blijft het actief op de balans (IAS 39.20-23).<br />

1.3 Waardering schulden die worden aangehouden voor handelsdoeleinden<br />

Schulden worden ingevolge Nederlandse wet- en regelgeving tegen nominale waarde (aflossingswaarde,<br />

amortisatiewaarde) gewaardeerd. IAS 39 schrijft voor dat schulden die niet voor<br />

handelsdoeleinden worden aangehouden, tegen amortisatiewaarde worden gewaardeerd. Ingevolge<br />

IAS 39.93 dienen financiële passiva die worden aangehouden voor handelsdoeleinden te<br />

worden gewaardeerd tegen reële waarde. Als de reële waarde niet betrouwbaar kan worden<br />

vastgesteld, dient waardering plaats te vinden tegen amortised cost. Een wijziging in de reële<br />

waarde van een financieel passief dat wordt aangehouden voor handelsdoeleinden dient in het<br />

resultaat te worden verwerkt in de periode waarin de waardewijziging zich voordoet.<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Rubricering kortlopend deel langlopende schuld<br />

Artikel 2:375 lid 6 BW bepaalt dat het bedrag van het kortlopende deel van de langlopende<br />

schulden moet worden vermeld. Dit kan door opname van dit bedrag onder de kortlopende schulden<br />

dan wel door afzonderlijke vermelding ervan in de toelichting indien het kortlopende deel<br />

onder de langlopende schulden wordt opgenomen. IAS 1 laat niet toe dat het kortlopende deel<br />

van opgenomen leningen als deel van de langlopende schulden wordt verantwoord, tenzij de<br />

onderneming de intentie heeft de verplichting op langlopende basis te herfinancieren (IAS1.63).<br />

Deze intentie moet worden ondersteund door een (herfinancierings)overeenkomst die is afgesloten<br />

vóór de vaststelling van de jaarrekening. Een aanwijzing hiervoor is bijvoorbeeld dat de<br />

rechtspersoon inmiddels langlopende leningen heeft uitgegeven.<br />

2.2 Classificatie bij samengestelde financiële instrumenten<br />

Zowel de RJ (RJ 290.108) als de IASB (IAS 32.5) definieert een financiële verplichting als elke<br />

overeengekomen verplichting om:<br />

• liquide middelen of een ander financieel actief aan een andere partij over te dragen; of<br />

• financiële instrumenten te ruilen met een andere partij onder voorwaarden die potentieel<br />

nadelig zijn.<br />

-106-


-107-<br />

14A SCHULDEN [HUIDIGE RICHTLIJN]<br />

De RJ (RJ 290.108) en de IASB (IAS 32.5) definiëren een eigen-vermogensinstrument als elke<br />

overeenkomst die het overblijvende recht omvat op een aandeel in de activa van een partij, na<br />

aftrek van alle verplichtingen.<br />

IAS 32.23 bepaalt dat indien een financieel instrument zowel een schuld- als een eigen-vermogenscomponent<br />

bevat, deze beide componenten afzonderlijk moeten worden geclassificeerd<br />

onder respectievelijk het vreemd en het eigen vermogen. Deze methodiek heeft de voorkeur van<br />

de RJ (RJ 290.212). Daarnaast staan de Richtlijnen toe de schuld- en eigen-vermogenscomponent<br />

niet afzonderlijk te classificeren. In de toelichting moet dan wel worden aangegeven hoe deze<br />

instrumenten zijn verwerkt. Instrumenten die weliswaar met elkaar zijn verbonden maar als<br />

afzonderlijke instrumenten zijn te identificeren, zoals een obligatielening met warrants, moeten<br />

ook volgens de RJ afzonderlijk worden gepresenteerd (RJ 290.213).<br />

2.3 Wijziging van de classificatie schuld of eigen vermogen<br />

De Richtlijnen bepalen dat bij het ontstaan van een financieel instrument, dit instrument wordt<br />

geclassificeerd als schuld of als eigen vermogen al naar gelang de economische realiteit van de<br />

contractuele overeenkomst (RJ 290.201). Uitdrukkelijk wordt bepaald dat de juridische vorm van<br />

het contract voor de classificatie niet van belang is. Indien later de aard van het instrument verandert<br />

door wijziging van de contractvoorwaarden of besluiten van de leiding, wordt de mogelijkheid<br />

opengelaten de oorspronkelijke classificatie te wijzigen (RJ 290.203). IAS 32.19 staat<br />

niet toe een eenmaal gekozen classificatie aan te passen aan een gewijzigde economische realiteit<br />

(wel bij een wijziging van de juridische contractvoorwaarden).<br />

2.4 Specificatie van schulden<br />

Artikel 2:375 lid 1 BW geeft aan welke posten afzonderlijk onder de schulden dienen te worden<br />

opgenomen. Het gaat om:<br />

• obligatieleningen, pandbrieven en andere leningen met afzonderlijke vermelding van de converteerbare<br />

leningen;<br />

• schulden aan kredietinstellingen;<br />

• ontvangen vooruitbetalingen op bestellingen voorzover niet reeds op actiefposten in mindering<br />

gebracht;<br />

• schulden aan leveranciers en handelskredieten;<br />

• te betalen wissels en cheques;<br />

• schulden aan groepsmaatschappijen;<br />

• schulden aan rechtspersonen en vennootschappen die een deelneming hebben in de<br />

rechtspersoon of waarin de rechtspersoon een deelneming heeft, voorzover niet reeds als<br />

‘schuld aan groepsmaatschappij’ vermeld;<br />

• schulden ter zake van belastingen en premies van sociale verzekering;<br />

• schulden ter zake van pensioenen;<br />

• overige schulden.


Volgens IAS 1.66 dienen de volgende schulden afzonderlijk te worden opgenomen:<br />

• handelscrediteuren;<br />

• belastingschulden;<br />

• schulden die niet rentedragend zijn.<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Informatie over waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen<br />

IAS 39 schrijft tevens informatieverschaffing voor aangaande de waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen<br />

(IAS 39.167):<br />

• de gehanteerde methoden en veronderstellingen gebruikt voor de bepaling van de reële<br />

waarde;<br />

• indien de reële waarde niet betrouwbaar kan worden bepaald, een omschrijving voor welke<br />

categorieën schulden dit geldt en (indien mogelijk) een indicatie van de range van schattingen<br />

waarbinnen de reële waarde zich waarschijnlijk bevindt.<br />

De volgende informatie omtrent financiële instrumenten dient te worden opgenomen (IAS<br />

39.170):<br />

• het cumulatieve bedrag van de winsten en verliezen van tegen reële waarde gewaardeerde<br />

financiële instrumenten dat direct in het eigen vermogen is verwerkt;<br />

• informatie omtrent de reële waarde indien deze niet betrouwbaar kan worden vastgesteld;<br />

• belangrijke posten van inkomsten, uitgaven, winsten en verliezen als gevolg van financiële<br />

activa of financiële passiva;<br />

• veranderingen van waarderingsmethode als gevolg van reclassificatie inclusief de reden en<br />

de gevolgen;<br />

• de aard en hoeveelheid van elke waardevermindering of terugneming van waardevermindering<br />

afzonderlijk per belangrijke categorie van financiële activa of passiva.<br />

4 Extra verschillen als gevolg van het improvements-project<br />

Presentatie<br />

4.1 Presentatie schulden aangehouden voor handelsdoeleinden<br />

Schulden die primair worden aangehouden op basis van handelsdoeleinden dienen als<br />

kortlopende schuld gepresenteerd te worden (IAS 1.57). De Richtlijn kent een dergelijke bepaling<br />

niet en stelt dat schulden zonder betalingstermijn dienen te worden gerangschikt onder de<br />

kortlopende schulden als deze uiterlijk met één jaar kunnen worden opgeëist (RJ 250.105).<br />

-108-


-109-<br />

14A SCHULDEN [HUIDIGE RICHTLIJN]<br />

4.2 Classificatie kortlopend/langlopend bij herfinanciering of uitstel aflossing<br />

overeengekomen na balansdatum<br />

Een overeenkomst tot herfinanciering of uitstel van aflossing van een schuld die wordt<br />

overeengekomen na balansdatum en voor vaststelling van de jaarrekening wordt niet betrokken<br />

bij de classificatie van de schuld als kortlopend of langlopend (IAS 1.63). Volgens de Richtlijn<br />

dienen langlopende schulden die volgens overeenkomst binnen een jaar tot afwikkeling komen<br />

als langlopende schuld gerubriceerd te blijven indien de rechtspersoon voornemens is de<br />

betreffende schuld te herfinancieren op langetermijnbasis, en tevens deze herfinanciering ook is<br />

geformaliseerd vóór het moment van opmaken van de jaarrekening (RJ 250.105a).


14b Schulden [ontwerp-Richtlijn]<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Verwijdering van de<br />

balans (‘derecognition’)<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Rubricering kortlopend<br />

deel langlopende schuld<br />

2.2 Classificatie bij samengestelde<br />

financiële instrumenten<br />

2.3 Wijziging van de classificatie<br />

schuld of eigen<br />

vermogen<br />

2.4 Specificatie van schulden<br />

2.5 Presentatie schulden<br />

aangehouden voor<br />

handelsdoeleinden<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Wanneer de onderneming de<br />

beheersingsmacht over de contractuele<br />

rechten verliest of<br />

wanneer de onderneming van<br />

haar contractuele verplichtingen<br />

wordt ontheven (en specifieke<br />

regels in verschillende situaties)<br />

Kortlopend deel van langlopende<br />

schuld rubriceren onder<br />

kort- of langlopende schuld<br />

Eigen- en vreemd-vermogenscomponenten<br />

mogen afzonderlijk<br />

worden gerubriceerd; indien<br />

niet afzonderlijk gerubriceerd,<br />

dan in toelichting aangeven hoe<br />

verwerkt<br />

Eenmaal gekozen classificatie<br />

(eigen of vreemd vermogen)<br />

mag onder voorwaarden worden<br />

gewijzigd<br />

-110-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Indien alle of nagenoeg alle<br />

economische voordelen en<br />

risico’s zijn overgedragen; zo<br />

niet, dan naarmate control is<br />

overgedragen<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Rubriceren als kortlopend <strong>IFRS</strong> strikter<br />

Eigen- en vreemd-vermogenscomponenten<br />

afzonderlijk<br />

rubriceren<br />

Eenmaal gekozen classificatie<br />

mag niet worden gewijzigd<br />

Uitvoerige specificatie vereist Specificatie beperkt tot handelscrediteuren,<br />

schulden uit<br />

hoofde van belastingen en<br />

schulden die niet rentedragend<br />

zijn<br />

Schulden zonder<br />

betalingstermijn dienen te<br />

worden gerangschikt onder de<br />

kortlopende schulden als deze<br />

uiterlijk met één jaar kunnen<br />

worden opgeëist<br />

Schulden die primair worden<br />

aangehouden op basis van<br />

handelsdoeleinden dienen als<br />

kortlopende schuld<br />

gepresenteerd te worden<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

NL strikter<br />

Strijdig


2.6 Classificatie<br />

kortlopend/langlopend<br />

bij herfinanciering of<br />

uitstel aflossing<br />

overeengekomen na<br />

balansdatum<br />

3 Toelichting<br />

1 Grondslagen<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Betrekken bij classificatie van<br />

kortlopend/langlopend deel<br />

schulden indien herfinanciering<br />

is geformaliseerd voor het<br />

moment van opmaken van de<br />

jaarrekening<br />

-111-<br />

14B SCHULDEN [ONTWERP-RICHTLIJN]<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Niet betrekken bij classificatie<br />

van kortlopend/langlopend deel<br />

schulden<br />

– – –<br />

1.1 Verwijdering van de balans (‘derecognition’)<br />

Strijdig<br />

In de herziene IAS 39 (2003) wordt ten aanzien van de criteria voor ‘derecognition’ van overige<br />

financiële vaste activa verduidelijkt dat een actief of een post van het vreemde vermogen niet<br />

langer op de balans wordt opgenomen wanneer de onderneming alle of nagenoeg alle<br />

economische voordelen en risico’s heeft oevrgedragen. Indien dit niet eenduidig te beoordelen is<br />

dient te worden beoordeeld of de onderneming de beschikkingsmacht heeft over het actief. Indien<br />

en voorzover de onderneming de beschikkingsmacht heeft behouden via ‘continuing<br />

involvement’ blijft het actief op de balans (IAS 39.20-23).<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Rubricering kortlopend deel langlopende schuld<br />

Artikel 2:375 lid 6 BW bepaalt dat het bedrag van het kortlopende deel van de langlopende<br />

schulden moet worden vermeld. Dit kan door opname van dit bedrag onder de kortlopende schulden,<br />

dan wel door afzonderlijke vermelding ervan in de toelichting indien het kortlopende deel<br />

onder de langlopende schulden wordt opgenomen. IAS 1 laat niet toe dat het kortlopende deel<br />

van opgenomen leningen als deel van de langlopende schulden wordt verantwoord, tenzij de<br />

onderneming de intentie heeft de verplichting op langlopende basis te herfinancieren (IAS1.63).<br />

Deze intentie moet worden ondersteund door een (herfinancierings)overeenkomst die is afgesloten<br />

vóór de vaststelling van de jaarrekening. Een aanwijzing hiervoor is bijvoorbeeld dat de<br />

rechtspersoon inmiddels langlopende leningen heeft uitgegeven.


2.2 Classificatie bij samengestelde financiële instrumenten<br />

Zowel de RJ (RJ 290.108) als de IASB (IAS 32.5) definieert een financiële verplichting als elke<br />

overeengekomen verplichting om:<br />

• liquide middelen of een ander financieel actief aan een andere partij over te dragen; of<br />

• financiële instrumenten te ruilen met een andere partij onder voorwaarden die potentieel<br />

nadelig zijn.<br />

De RJ (RJ 290.108) en de IASB (IAS 32.5) definiëren een eigen-vermogensinstrument als elke<br />

overeenkomst die het overblijvende recht omvat op een aandeel in de activa van een partij, na<br />

aftrek van alle verplichtingen.<br />

IAS 32.23 bepaalt dat indien een financieel instrument zowel een schuld- als een eigen-vermogenscomponent<br />

bevat deze beide componenten afzonderlijk moeten worden geclassificeerd onder<br />

respectievelijk het vreemd en het eigen vermogen. Deze methodiek heeft de voorkeur van de RJ<br />

(RJ 290.212). Daarnaast staan de Richtlijnen toe de schuld- en eigen-vermogenscomponent niet<br />

afzonderlijk te classificeren. In de toelichting moet dan wel worden aangegeven hoe deze instrumenten<br />

zijn verwerkt. Instrumenten die weliswaar met elkaar zijn verbonden, maar als<br />

afzonderlijke instrumenten zijn te identificeren, zoals een obligatielening met warrants, moeten<br />

ook volgens de RJ afzonderlijk worden gepresenteerd (RJ 290.213).<br />

2.3 Wijziging van de classificatie schuld of eigen vermogen<br />

De Richtlijnen bepalen dat bij het ontstaan van een financieel instrument, dit instrument wordt<br />

geclassificeerd als schuld of als eigen vermogen al naar gelang de economische realiteit van de<br />

contractuele overeenkomst (RJ 290.201). Uitdrukkelijk wordt bepaald dat de juridische vorm van<br />

het contract voor de classificatie niet van belang is. Indien later de aard van het instrument verandert<br />

door wijziging van de contractvoorwaarden of besluiten van de leiding, wordt de mogelijkheid<br />

opengelaten de oorspronkelijke classificatie te wijzigen (RJ 290.203). IAS 32.19 staat<br />

niet toe een eenmaal gekozen classificatie aan te passen aan een gewijzigde economische realiteit<br />

(wel bij een wijziging van de juridische contractvoorwaarden).<br />

2.4 Specificatie van schulden<br />

Artikel 2:375 lid 1 BW geeft aan welke posten afzonderlijk onder de schulden dienen te worden<br />

opgenomen. Het gaat om:<br />

• obligatieleningen, pandbrieven en andere leningen met afzonderlijke vermelding van de converteerbare<br />

leningen;<br />

• schulden aan kredietinstellingen;<br />

• ontvangen vooruitbetalingen op bestellingen voorzover niet reeds op actiefposten in mindering<br />

gebracht;<br />

• schulden aan leveranciers en handelskredieten;<br />

-112-


-113-<br />

14B SCHULDEN [ONTWERP-RICHTLIJN]<br />

• te betalen wissels en cheques;<br />

• schulden aan groepsmaatschappijen;<br />

• schulden aan rechtspersonen en vennootschappen die een deelneming hebben in de<br />

rechtspersoon of waarin de rechtspersoon een deelneming heeft, voorzover niet reeds als<br />

‘schuld aan groepsmaatschappij’ vermeld;<br />

• schulden ter zake van belastingen en premies van sociale verzekering;<br />

• schulden ter zake van pensioenen;<br />

• overige schulden.<br />

Volgens IAS 1.66 dienen de volgende schulden afzonderlijk te worden opgenomen:<br />

• handelscrediteuren;<br />

• belastingschulden;<br />

• schulden die niet rentedragend zijn.<br />

2.5 Presentatie schulden aangehouden voor handelsdoeleinden<br />

Schulden die primair worden aangehouden op basis van handelsdoeleinden dienen als kortlopende<br />

schuld gepresenteerd te worden (IAS 1.57); dit is onafhankelijk van de eventuele<br />

opeisbaarheid van de schuld. De Richtlijn kent een dergelijke bepaling niet en stelt dat schulden<br />

zonder betalingstermijn slechts worden gerangschikt onder de kortlopende schulden als deze<br />

uiterlijk met één jaar kunnen worden opgeëist (RJ 250.105); opeisbaarheid na één jaar leidt tot<br />

een rubricering als langlopende schuld.<br />

2.6 Classificatie kortlopend/langlopend bij herfinanciering of uitstel aflossing<br />

overeengekomen na balansdatum<br />

Een overeenkomst tot herfinanciering of uitstel van aflossing van een schuld die wordt<br />

overeengekomen na balansdatum en voor vaststelling van de jaarrekening, wordt niet betrokken<br />

bij de classificatie van de schuld als kortlopend of langlopend (IAS 1.63). Volgens de Richtlijn<br />

dienen langlopende schulden die volgens overeenkomst binnen een jaar tot afwikkeling komen<br />

als langlopende schuld gerubriceerd te blijven indien de rechtspersoon voornemens is de<br />

betreffende schuld te herfinancieren op langetermijnbasis, en tevens deze herfinanciering ook is<br />

geformaliseerd vóór het moment van opmaken van de jaarrekening (RJ 250.105a).<br />

3 Toelichting<br />

Er zijn geen verschillen tussen de Nederlandse regelgeving en <strong>IFRS</strong>.


Richtlijnen en standaarden<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 250 Verplichtingen algemeen (aangepast 1999)<br />

• Richtlijn 254 Langlopende schulden (aangepast 1998)<br />

• Richtlijn 256 Kortlopende schulden (aangepast 2002)<br />

• Richtlijn 258 Overlopende passiva (aangepast 2001)<br />

• Richtlijn 290 Financiële instrumenten (aangepast 2000)<br />

• Ontwerp-Richtlijn 290a Financiële instrumenten; verwerking en waardering (2001)<br />

• Ontwerp-Richtlijn 292.2 Samengestelde transacties met de juridische vorm van een leaseovereenkomst<br />

(2002)<br />

• IAS 1 Presentation of Financial Statements (revised 1997)<br />

• IAS 1 Presentation of Financial Statements (revised 2003)<br />

• IAS 32 Financial Instruments: Disclosure and Presentation (revised 1998)<br />

• IAS 39 Financial Instruments: Recognition and Measurement (revised<br />

2000)<br />

• IAS 39 Financial Instruments: Recognition and Measurement (revised<br />

2003)<br />

• SIC 5 Classification of Financial Instruments – Contingent Settlement<br />

Provisions (1998)<br />

-114-


-115-<br />

Capita selecta


15 Winst-en-verliesrekening<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Verwerking van<br />

intercompanytransacties<br />

2 Presentatie<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

2.1 Modellen Uitgaan van toegestaan model<br />

voor winst-en-verliesrekening<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Toelichting bestanddelen<br />

kostprijs omzet bij<br />

functionele indeling<br />

3.2 Toelichting<br />

buitengewone posten<br />

-116-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Specifieke regeling Geen specifieke regeling NL strikter<br />

Slechts verplichting tot vermelding<br />

van totaalbedrag van de<br />

afschrijvingen<br />

Niet materiële posten hoeven<br />

niet te worden toegelicht<br />

4 Extra verschillen als gevolg van het improvements-project<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Presentatie<br />

4.1 Buitengewone posten Rubricering als buitengewone<br />

post slechts toegestaan indien<br />

sprake is van bijvoorbeeld een<br />

aardbeving of nationalisatie<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Verwerking intercompanytransacties<br />

Alleen de op te nemen posten<br />

worden genoemd<br />

Alle bestanddelen van de kostprijs<br />

van de omzet moeten worden<br />

toegelicht<br />

Elke buitengewone post wordt<br />

toegelicht ongeacht omvang<br />

NL strikter<br />

<strong>IFRS</strong> eist meer<br />

toelichting<br />

<strong>IFRS</strong> eist meer<br />

toelichting<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Rubricering als buitengewone<br />

post is niet toegestaan<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

In de Richtlijnen is een afzonderlijke Richtlijn 520 opgenomen die de verwerking van<br />

intercompanyresultaten in de enkelvoudige en de geconsolideerde jaarrekening behandelt. Er is<br />

geen specifieke regeling hieromtrent in de <strong>IFRS</strong> opgenomen.


Er zijn geen verschillen tussen de Nederlandse regelgeving en <strong>IFRS</strong>.<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Modellen<br />

-117-<br />

15 WINST-EN-VERLIESREKENING<br />

In het Besluit modellen jaarrekening zijn de modellen voor de winst-en-verliesrekening opgenomen<br />

die bij het opmaken van de jaarrekening mogen worden gehanteerd. In IAS 1 zijn geen<br />

modellen opgenomen. Wel worden de afzonderlijke posten genoemd die in de winst-en-verliesrekening<br />

dienen te worden opgenomen (IAS 1.75):<br />

• omzet;<br />

• opbrengsten uit gewone bedrijfsuitoefening;<br />

• financieringskosten;<br />

• aandeel in winst en verlies van deelnemingen en joint ventures die volgens de ‘equity’methode<br />

zijn gewaardeerd;<br />

• belastinglasten;<br />

• winst of verlies uit de gewone bedrijfsuitoefening;<br />

• buitengewone posten;<br />

• minderheidsbelangen;<br />

• nettoresultaat voor de periode.<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Toelichting bestanddelen kostprijs omzet bij functionele indeling<br />

Indien de functionele indeling wordt toegepast, dienen ingevolge IAS 1 alle bestanddelen van de<br />

kostprijs van de omzet te worden toegelicht (IAS 1.83). Ingevolge de Richtlijnen dient slechts het<br />

totaalbedrag van de in de winst-en-verliesrekening verwerkte afschrijvingen te worden vermeld<br />

(RJ 270.704).<br />

3.2 Toelichting buitengewone posten<br />

IAS 8.11 eist dat elke buitengewone post wordt toegelicht ongeacht de omvang. Volgens de<br />

Nederlandse wet- en regelgeving mag een toelichting achterwege blijven indien de buitengewone<br />

post van ondergeschikte betekenis is voor de beoordeling van het resultaat.


4 Extra verschillen als gevolg van het improvements-project<br />

Presentatie<br />

4.1 Buitengewone posten<br />

Als gevolg van het improvements-project is het op basis van IAS 1 niet meer mogelijk om posten<br />

als buitengewoon aan te merken. Ingevolge Richtlijn 270.409 is het toegestaan om nadelen als<br />

gevolg van kapitaalvernietiging door natuurrampen en nadelen die voortvloeien uit nationalisaties<br />

of onteigeningen op te nemen als buitengewone posten.<br />

Richtlijnen en standaarden<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 110 Doelstellingen en uitgangspunten (aangepast 2002)<br />

• Richtlijn 130 Criteria voor opname en vermelding van gegevens (aangepast 2002)<br />

• Richtlijn 270 De winst-en-verliesrekening (2002)<br />

• Richtlijn 345 Beëindiging van bedrijfsactiviteiten (2000)<br />

• IAS 1 Presentation of Financial Statements (revised 1997)<br />

• IAS 1 Presentation of Financial Statements (revised 2003)<br />

• IAS 8 Net Profit and Loss for the Period, Fundamental Errors and Changes<br />

in Accounting Policies (revised 1993)<br />

• IAS 18 Revenue (revised 1993)<br />

• IAS 23 Borrowing Costs (revised 1993)<br />

• IAS 35 Discontinuing Operations (1998)<br />

• SIC 2 Consistency – Capitalisation of Borrowing Costs (1997)<br />

• SIC 31 Revenue – Barter Transactions Involving Advertising Services<br />

(2001)<br />

-118-


16 Kasstroomoverzicht<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Opstellen<br />

kasstroomoverzicht<br />

1.2 Begripsbepaling<br />

schulden aan<br />

kredietinstellingen<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Rubricering ontvangen<br />

interest en dividenden<br />

2.2 Verwerking geldmiddelen<br />

bij aan- en verkoop<br />

groepsmaatschappij<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Verplicht voor grote<br />

vennootschappen ∗<br />

Niet toegestaan om debetsaldi<br />

tot de liquide middelen te<br />

rekenen<br />

Rubricering interest en ontvangen<br />

dividenden onder operationele<br />

activiteiten ∗∗ ; betaald dividend<br />

bij voorkeur onder financieringsactiviteiten<br />

Bij aan- en verkoop van<br />

groepsmaatschappij twee<br />

mogelijkheden voor verwerking<br />

van in groepsmaatschappij<br />

aanwezige geldmiddelen:<br />

• In mindering brengen op<br />

de aan-/verkoopprijs<br />

• Bruto-aan-/verkoopprijs<br />

weergeven en afzonderlijke<br />

vermelding geldmiddelen<br />

als onderdeel<br />

van de aansluiting tussen<br />

de nettokasstroom en de<br />

balansmutatie van de<br />

geldmiddelen<br />

-119-<br />

<strong>IFRS</strong><br />

Verplicht voor alle<br />

ondernemingen die <strong>IFRS</strong><br />

toepassen<br />

16 KASSTROOMOVERZICHT<br />

Onder voorwaarden mogen<br />

debetsaldi worden gerekend tot<br />

de liquide middelen<br />

Geen verplichte rubricering in<br />

bepaalde categorie, wel afzonderlijke<br />

en consistente rubricering<br />

Bij aankoop van groepsmaatschappij<br />

slechts mogelijkheid<br />

om aanwezige geldmiddelen in<br />

mindering op de aan-/verkoopprijs<br />

te brengen<br />

2.3 Saldering kasstromen Geen regel Specifieke bepaling omtrent<br />

saldering in kasstroomoverzicht<br />

Conclusie<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

NL strikter<br />

NL strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

∗ Bij aanvaarding van de ontwerp-Richtlijn is de Richtlijn ook verplicht voor middelgrote ondernemingen.<br />

∗∗ Verschil verdwijnt gedeeltelijk bij aanvaarding ontwerp-Richtlijn.


3 Toelichting<br />

3.1 Informatieverschaffing<br />

bij aan-/verkoop deelneming<br />

3.2 Informatieverschaffing<br />

indien geldmiddelen<br />

niet ter vrije beschikking<br />

staan<br />

3.3 Toelichting kasstromen<br />

uit hoofde van winstbelasting<br />

en dividend<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Opstellen kasstroomoverzicht<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

-120-<br />

<strong>IFRS</strong><br />

Geen specifieke regel Gedetailleerde informatieverschaffing<br />

bij aan- of verkoop<br />

van een deelneming<br />

Vermelding van de mate waarin<br />

effecten en tegoeden niet ter<br />

vrije beschikking van de rechtspersoon<br />

staan<br />

Vermelding van de mate waarin<br />

geldmiddelen niet ter vrije<br />

beschikking staan van de groep<br />

met een nadere uiteenzetting<br />

daarvan<br />

Slechts aanbeveling Vermelding van kasstromen uit<br />

hoofde van winstbelasting en<br />

dividend<br />

Conclusie<br />

<strong>IFRS</strong> eist<br />

meer<br />

toelichting<br />

<strong>IFRS</strong> en NL<br />

eisen verschillende<br />

toelichting<br />

<strong>IFRS</strong> eist<br />

meer toelichting<br />

De Richtlijnen voor de jaarverslaggeving stellen het opstellen van een kasstroomoverzicht alleen<br />

voor grote ondernemingen verplicht, met uitzondering van 100%-dochtermaatschappijen indien<br />

de moeder een gelijkwaardig kasstroomoverzicht opstelt, dat is opgenomen in een jaarrekening<br />

die in Nederland verkrijgbaar is. Voor de middelgrote ondernemingen is een sterke aanbeveling<br />

opgenomen (RJ 360.104). In een ontwerp-Richtlijn wordt ook voor middelgrote ondernemingen<br />

de opstelling van een kasstroomoverzicht verplicht gesteld (RJ 360.104, ORL). Tevens eist de<br />

ontwerp-Richtlijn dat het kasstroomoverzicht voldoet aan de bepalingen van Richtlijn 360;<br />

voorheen was dit slechts een aanbeveling (RJ 360.105,ORL).<br />

Ingevolge IAS 7.1 geldt de verplichting een kasstroomoverzicht op te stellen voor alle rechtspersonen.<br />

Bij het opstellen van een kasstroomoverzicht kan zowel op grond van de Nederlandse<br />

regelgeving (RJ 360.210) als op grond van <strong>IFRS</strong> (IAS 7.18) een tweetal methoden worden<br />

gebruikt; de directe en de indirecte methode. Indien de directe methode wordt toegepast, wordt in<br />

de Richtlijnen aanbevolen een reconciliatieoverzicht op te nemen tussen bedrijfsresultaat en kasstroom<br />

uit bedrijfsoperaties (RJ 360.211). <strong>IFRS</strong> kent een dergelijke aanbeveling niet.<br />

1.2 Begripsbepaling schulden aan kredietinstellingen<br />

Ingevolge IAS 7.8 worden aan kredietinstellingen verschuldigde bedragen geacht onderdeel te<br />

zijn van de financieringsactiviteiten. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen leningen<br />

verstrekt door kredietinstellingen en debetsaldi op bankrekeningen. Ten aanzien van debetsaldi<br />

geldt een toegestane alternatieve methode. Voor landen waar debetsaldi op bankrekeningen een


-121-<br />

16 KASSTROOMOVERZICHT<br />

integraal onderdeel vormen van het cash management van de ondernemingen en deze saldi direct<br />

opeisbaar zijn, mogen deze saldi worden gerekend tot (en derhalve in mindering gebracht op) de<br />

liquide middelen. In de Richtlijnen wordt geen onderscheid gemaakt tussen leningen verstrekt<br />

door kredietinstellingen en debetsaldi op bankrekeningen. Deze debetsaldi worden derhalve<br />

geacht geen onderdeel te vormen van de liquide middelen.<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Rubricering ontvangen interest en dividenden<br />

Ingevolge de Richtlijnen worden ontvangen en betaalde interest, alsmede ontvangen dividenden<br />

onder operationele activiteiten gerubriceerd (RJ 360.213). Uitgaven uit hoofde van interest die is<br />

geactiveerd onder vaste activa worden echter opgenomen onder de kasstromen uit hoofde van<br />

investeringsactiviteiten (RJ 360.218). Betaald dividend wordt bij voorkeur opgenomen onder de<br />

financieringsactiviteiten (RJ 360.213).<br />

De ontwerp-Richtlijn schept de mogelijkheid ontvangsten en uitgaven uit hoofde van interest<br />

onder de kasstromen uit financieringsactiviteiten op te nemen. Het rangschikken onder<br />

kasstromen uit operationele activiteiten blijft daarnaast ook mogelijk (RJ 360.305, ORL).<br />

IAS 7 geeft geen voorschriften omtrent de rubricering, maar stelt alleen de eis dat rubricering<br />

afzonderlijk en consistent plaatsvindt (IAS 7.31).<br />

2.2 Verwerking geldmiddelen bij aan- en verkoop groepsmaatschappij<br />

Ingevolge Richtlijn 360.219 kunnen de geldmiddelen van aangekochte geconsolideerde deelnemingen<br />

in mindering worden gebracht op de aankoopprijs c.q. de verkoopprijs, of afzonderlijk<br />

worden vermeld als onderdeel van de aansluiting tussen de nettokasstroom en de balansmutatie<br />

van de geldmiddelen. IAS 7.39 geeft slechts de mogelijkheid tot afboeking van deze geldmiddelen<br />

op de aankoop- c.q. verkoopprijs.<br />

2.3 Saldering kasstromen<br />

In IAS 7 is opgenomen dat kasstromen uit operationele activiteiten, investeringsactiviteiten of<br />

financieringsactiviteiten gesaldeerd mogen worden weergegeven in de volgende situaties (IAS<br />

7.22):<br />

• ingeval sprake is van kasontvangsten en -uitgaven voor rekening van klanten, indien de kasstromen<br />

meer de activiteiten van de klanten weergeven dan de activiteiten van de onderneming;<br />

• ingeval sprake is van kasontvangsten en -uitgaven voor posten waar de omloopsnelheid<br />

groot is, de bedragen groot en de looptijden kort zijn.<br />

De Richtlijn kent een dergelijke bepaling niet.


3 Toelichting<br />

3.1 Informatieverschaffing bij aan-/verkoop groepsmaatschappijen/ deelnemingen en<br />

andere bedrijfsonderdelen<br />

Ingevolge IAS 7.39 en 40 dient bij de aankoop en verkoop van groepsmaatschappijen/<br />

deelnemingen en andere bedrijfsonderdelen afzonderlijk informatie te worden verschaft ten<br />

aanzien van:<br />

• totale aankoop- of verkoopprijs;<br />

• de mate waarin de aankoop- of verkoopprijs is voldaan in contanten;<br />

• het bedrag aan liquide middelen van de deelneming of bedrijfseenheid die is verworven of<br />

afgestoten;<br />

• het bedrag van de activa en passiva anders dan de contanten van de deelneming of bedrijfseenheid<br />

die is verworven of afgestoten (per belangrijke categorie).<br />

In de Richtlijnen wordt een dergelijke informatieverplichting niet voorgeschreven.<br />

3.2 Informatieverschaffing indien geldmiddelen niet ter vrije beschikking staan<br />

Ingevolge IAS 7 dient de mate waarin geldmiddelen niet ter vrije beschikking staan van de groep<br />

nader te worden uiteengezet (IAS 7.48). In de Richtlijnen is een dergelijke eis niet opgenomen.<br />

Wel wordt een vergelijkbare eis gesteld in artikel 2:371 lid 2 BW en artikel 2:372 lid 2 BW:<br />

omtrent effecten respectievelijk tegoeden dient te worden vermeld in hoeverre deze niet ter vrije<br />

beschikking staan van de rechtspersoon.<br />

Tussen beide eisen kunnen verschillen bestaan, enerzijds doordat gesproken wordt van geldmiddelen<br />

in IAS 7 en van effecten en tegoeden in de Nederlandse wet, en anderzijds doordat in IAS 7<br />

gesproken wordt over de beschikking van de groep en in de Nederlandse wet over de beschikking<br />

van de rechtspersoon. Van een materieel verschil is echter vermoedelijk geen sprake.<br />

3.3 Toelichting kasstromen uit hoofde van winstbelasting en dividend<br />

IAS 7.31 en 35 vereisen vermelding van kasstromen uit hoofde van winstbelastingen, ontvangen<br />

en betaalde rente en ontvangen dividenden; de Richtlijnen bevelen dit aan.<br />

Richtlijnen en standaarden<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 360 Het kasstroomoverzicht (aangepast 1997)<br />

• Richtlijn 360 Het kasstroomoverzicht (aangepast 1997): (ontwerp-Richtlijn 360.104,105,<br />

213, 305)<br />

• IAS 7 Cash Flow Statements (revised 1992)<br />

-122-


17 Toelichting algemeen<br />

1 Grondslagen<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Mutatie-overzicht eigen<br />

vermogen<br />

2.2 Verwijzing tussen posten<br />

en toelichting<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Vermelding dat voldaan<br />

is aan regels<br />

3.2 Toelichting afwijking<br />

van regels<br />

3.3 Bezoldiging bestuurders<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

-123-<br />

17 TOELICHTING ALGEMEEN<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

– – –<br />

Mutatie-overzicht eigen vermogen<br />

is primair onderdeel<br />

jaarrekening of verlengstuk<br />

W&V of onderdeel van<br />

toelichting<br />

Aanbeveling om expliciet tussen<br />

balansposten, W&V-posten,<br />

posten uit kasstroomoverzicht<br />

en toelichting te verwijzen<br />

Geen verplichting om in jaarrekening<br />

op te nemen dat is voldaan<br />

aan eisen RJ<br />

Geen expliciete verplichting om<br />

in jaarrekening op te nemen dat<br />

is afgeweken van eisen RJ<br />

Bezoldiging (ex-)bestuurders en<br />

(ex-)commissarissen moet worden<br />

vermeld<br />

3.4 Leningen bestuurders Informatie over leningen aan<br />

(ex-)bestuurders en (ex-)commissarissen<br />

moet worden opgenomen<br />

3.5 Werknemersinformatie Vermelding vereist van gemiddeld<br />

aantal werknemers gedurende<br />

het boekjaar, ingedeeld<br />

op een wijze die is afgestemd<br />

op het bedrijf<br />

Een overzicht met betrekking<br />

tot het eigen vermogen is primair<br />

onderdeel van jaarrekening<br />

Verplichting om expliciet tussen<br />

balansposten, W&V-posten,<br />

posten uit kasstroomoverzicht<br />

en toelichting te verwijzen<br />

Verplichting in jaarrekening op<br />

te nemen dat is voldaan aan<br />

eisen <strong>IFRS</strong><br />

Verplichting om in jaarrekening<br />

op te nemen dat is afgeweken<br />

van eisen <strong>IFRS</strong><br />

Vermelding totale bezoldiging<br />

‘key management’<br />

Vermelding totale leningen<br />

‘key management’<br />

Vermelding vereist van aantal<br />

werknemers aan het einde van<br />

boekjaar of gemiddeld aantal<br />

gedurende boekjaar<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> eist meer<br />

toelichting<br />

<strong>IFRS</strong> eist meer<br />

toelichting<br />

NL eist meer<br />

toelichting<br />

NL eist meer<br />

toelichting<br />

NL eist meer<br />

toelichting


4 Extra verschillen als gevolg van improvements-project<br />

Toelichting<br />

4.1 Toelichting op<br />

afwijking van regels in<br />

een vorig boekjaar<br />

1 Grondslagen<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

-124-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Niet vereist Wel vereist <strong>IFRS</strong> eist meer<br />

toelichting<br />

Er zijn geen verschillen tussen de Nederlandse regelgeving en <strong>IFRS</strong>.<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Mutatie-overzicht eigen vermogen<br />

Ingevolge IAS 1.86 dient als afzonderlijk onderdeel van de jaarrekening, naast balans, winst-enverliesrekening<br />

en kasstroomoverzicht, een overzicht van de mutaties in het eigen vermogen te<br />

worden opgenomen. In dit overzicht dienen de volgende posten te worden vermeld:<br />

• de winst of het verlies over de periode;<br />

• iedere bate, last, uitgave of ontvangst die ingevolge <strong>IFRS</strong>-standaarden direct in het eigen<br />

vermogen dient te worden verwerkt en het totaal van deze posten;<br />

• het cumulatieve effect van stelselwijzigingen en de correctie van fundamentele fouten.<br />

Ook dient een onderneming in dit overzicht of in de toelichting de volgende informatie op te<br />

nemen (IAS 1.86):<br />

• kapitaaltransacties met eigenaren en uitkeringen aan eigenaren;<br />

• het totaal van geaccumuleerde winsten of verliezen aan het begin van het boekjaar en op<br />

balansdatum en de mutaties gedurende het boekjaar;<br />

• een mutatie-overzicht van de boekwaarde van elk soort aandelen, agioreserve en elke<br />

reserve aan het begin van het boekjaar en op de balansdatum, waarin elke wijziging afzonderlijk<br />

wordt opgenomen.<br />

Op grond van Richtlijn 270.5 inzake de winst-en-verliesrekening worden dezelfde toelichtingseisen<br />

gesteld. Echter, deze Richtlijn staat toe dat het geheel uitsluitend in de toelichting wordt<br />

opgenomen en niet als separaat onderdeel van de jaarrekening. Voorts wordt expliciet toegestaan<br />

de eerste variant van het statement (uitsluitend de eerstgenoemde drie bullets) op te nemen als<br />

een verlengstuk van de winst-en-verliesrekening, in aansluiting op de in de VS gangbare praktijk.


2.2 Verwijzing tussen posten en toelichting<br />

-125-<br />

17 TOELICHTING ALGEMEEN<br />

In IAS 1.92 is de expliciete verplichting opgenomen om verwijzingen op te nemen tussen posten<br />

van de balans, winst-en-verliesrekening, kasstroomoverzicht en toelichting. In de Richtlijnen (RJ<br />

300.104) is slechts een aanbeveling opgenomen dergelijke verwijzingen op te nemen.<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Vermelding dat voldaan is aan regels<br />

In een jaarrekening mag slechts worden vermeld dat deze is opgesteld conform <strong>IFRS</strong>-grondslagen<br />

indien deze in alle opzichten voldoet aan alle <strong>International</strong> Accounting Standards en alle<br />

Interpretations van de SIC (IAS 1.11). In de Nederlandse regelgeving is een dergelijke verplichting<br />

niet opgenomen. Wel is er een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer in behandeling waarin het<br />

voorschrift is opgenomen dat de rechtspersoon die er niet voor kiest <strong>IFRS</strong> toe te passen, in zijn<br />

toelichting moet vermelden of de jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de RJ-<br />

Richtlijnen.<br />

Voorts is afwijking van <strong>IFRS</strong>-standaarden niet toegestaan op grond van de (beperkte) omvang<br />

van de onderneming. In Nederland gelden wel vrijstellingen voor middelgrote en kleine ondernemingen.<br />

3.2 Toelichting afwijking van regels<br />

Tevens is de verplichting in IAS 1 opgenomen (IAS 1.13), expliciet toe te lichten dat is afgeweken<br />

van <strong>IFRS</strong>-standaarden waarbij vermeld dient te worden: van welke standaard is afgeweken,<br />

waarom is afgeweken, waarom toepassing van de standaard tot een misleidend inzicht had geleid,<br />

de afwijkende behandeling en de financiële gevolgen van de afwijking op het resultaat, het vermogen<br />

en de kasstromen van de onderneming. Een dergelijke afwijking is slechts in zeer uitzonderlijke<br />

omstandigheden mogelijk.<br />

In artikel 2:362 lid 4 BW is een dergelijke verplichting wel opgenomen voor afwijkingen van de<br />

wettelijke bepalingen; in de Richtlijnen is een dergelijke verplichting niet opgenomen voor afwijking<br />

van de Richtlijnen.<br />

3.3 Bezoldiging bestuurders<br />

Op grond van de wet (art. 2:383 BW) en de Richtlijnen is een rechtspersoon verplicht in de jaarrekening<br />

informatie te verschaffen omtrent de bezoldiging van (ex-)bestuurders en (ex-)commissarissen.<br />

Onder bestuurders worden volgens RJ-Richtlijn 271 alleen die natuurlijke of<br />

rechtspersonen verstaan, die deel uitmaken of uitmaakten van het statutaire bestuursorgaan. Deze<br />

bedragen mogen in totalen voor elk van de twee organen (bestuur en raad van commissarissen)<br />

worden vermeld. Voor de open NV geldt (art. 2:383b-e BW) dat deze in de toelichting op de


jaarrekening opgave moet doen van de bedragen van de bezoldiging voor iedere bestuurder en<br />

iedere commissaris, voorzover deze bedragen in het boekjaar ten laste van de vennootschap zijn<br />

gekomen. Deze bedragen moeten wat bestuurders betreft worden gesplitst in:<br />

• periodiek betaalde beloningen;<br />

• beloningen betaalbaar op termijn;<br />

• uitkeringen bij beëindiging van het dienstverband;<br />

• winstdelingen en bonusbetalingen.<br />

Afzonderlijke informatie-eisen gelden voor beloningen aan gewezen bestuurders, commissarissen<br />

en gewezen commissarissen<br />

Op grond van IAS 24.22 (‘related party transactions’) dient de totale bezoldiging van ‘key<br />

management’ te worden gegeven. Onder ‘key management personnel’ wordt verstaan: de mensen<br />

die zeggenschap hebben en verantwoordelijk zijn voor het beleid, het besturen en het controleren<br />

van de activiteiten van de rechtspersoon inclusief directeuren en sleutelfiguren van ondernemingen<br />

en naaste familieleden van deze mensen.<br />

Op basis van het improvements-project moet het totaal van de aan key management personnel<br />

toegekende beloning worden uitgesplitst naar de volgende elementen (IAS 24.16):<br />

• periodiek betaalbare beloningen;<br />

• beloningen na afloop van het dienstverband;<br />

• beloningen betaalbaar op termijn;<br />

• beloningen in de vorm van uitkeringen bij ontslag;<br />

• beloningen in de vorm van aandelen of het recht aandelen te verwerven.<br />

Daarmee komt het dichter bij de Nederlandse eisen, maar geconcludeerd kan worden dat:<br />

• voor de bestuurders en commissarissen van open NV’s de Nederlandse wet-en regelgeving<br />

verdergaande eisen stelt;<br />

• de definitie van key management personnel ruimer is dan het Nederlandse begrip bestuurder<br />

en commissaris; en<br />

• voor andere Nederlandse vennootschappen dan open NV’s de <strong>IFRS</strong>-eisen na het<br />

improvements-project verder gaan dan de Nederlandse eisen.<br />

3.4 Leningen bestuurders<br />

Tevens bestaat op grond van de wet (art. 2:383 BW) en de Richtlijnen de verplichting om informatie<br />

omtrent verstrekte leningen (in totalen) aan bestuurders en commissarissen te verschaffen.<br />

Dit betreft:<br />

• openstaande bedragen;<br />

• rentevoet;<br />

• aflossingen gedurende het boekjaar;<br />

• belangrijkste overige bepalingen.<br />

-126-


-127-<br />

17 TOELICHTING ALGEMEEN<br />

Voor een open NV geldt dat deze informatie per bestuurder en commissaris moet worden<br />

verstrekt.<br />

IAS 24.22 schrijft voor dat transacties met ‘key management personnel’ (zie par. 3.3) dienen te<br />

worden toegelicht. Dit mag op geaggregeerd niveau gebeuren, tenzij aparte vermelding noodzakelijk<br />

is voor het inzicht in de jaarrekening.<br />

Op basis van het improvements-project IAS 24.17 wordt meer informatie geëist. Als er<br />

transacties tussen verbonden partijen zijn geweest, worden de volgende elementen in ieder geval<br />

toegelicht:<br />

• de bedragen van de transacties;<br />

• de uitstaande bedragen en de voorwaarden, condities en zekerheden die verbonden zijn aan<br />

deze uitstaande bedragen;<br />

• voorzieningen voor dubieuze debiteuren gerelateerd aan de uitstaande bedragen; en<br />

• de kosten die gedurende de periode zijn verantwoord met betrekking tot de dubieuze<br />

debiteuren.<br />

Hoewel hiermee dichter bij de Nederlandse regels wordt aangesloten, zullen er verschillen blijven<br />

als gevolg van het onderscheid tussen open NV’s en overige ondernemingen en het feit dat de<br />

definitie van ‘key management personnel’ ruimer is dan ‘bestuurders en commissarissen’.<br />

3.5 Werknemersinformatie<br />

De wet verlangt een vermelding van het gemiddelde aantal gedurende het boekjaar werkzame<br />

werknemers, ingedeeld op een wijze die is afgestemd op het bedrijf (art. 2:382 BW). IAS 1 verlangt<br />

een opgave van het aantal werknemers aan het einde van een boekjaar of een gemiddeld<br />

aantal gedurende het boekjaar (IAS 1.102).<br />

4 Extra verschillen als gevolg van improvements-project<br />

Toelichting<br />

4.1 Afwijkingen van regels in een vorig boekjaar<br />

Als gevolg van het improvements-project zijn de bepalingen omtrent afwijking van <strong>IFRS</strong>standaarden<br />

aangescherpt. Nu moeten deze toelichtingen niet alleen worden verstrekt in het jaar<br />

waarin wordt afgeweken van de standaard, maar tevens in volgende boekjaren zolang de<br />

afwijking nog effect heeft op cijfers over het lopend boekjaar (IAS 1.19).


Richtlijnen en standaarden<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 110 Doelstellingen en uitgangspunten (aangepast 2002)<br />

• Richtlijn 190 Overige algemene uiteenzettingen (aangepast 2002)<br />

• Richtlijn 240 Eigen vermogen (aangepast 2001)<br />

• Ontwerp-Richtlijn 240 Eigen vermogen (2002)<br />

• Richtlijn 270 De winst-en-verliesrekening (aangepast 2003)<br />

• Richtlijn 271 Personeelsbeloningen (aangepast 2002)<br />

• Richtlijn 290 Financiële instrumenten (aangepast 2000)<br />

• Richtlijn 300 Functie en indeling (aangepast 2002)<br />

• Richtlijn 330 Verbonden partijen (2002)<br />

• Richtlijn 345 Beëindiging bedrijfsactiviteiten (2000)<br />

• Ontwerp-Richtlijn 390 Overige in de toelichting op te nemen informatie (2002)<br />

• IAS 1 Presentation of Financial Statements (revised 1997)<br />

• IAS 1 Presentation of Financial Statements (revised 2003)<br />

• IAS 19 Employee Benefits (revised 2000)<br />

• IAS 24 Related Party Disclosures (reformatted 1994)<br />

• IAS 24 Related Party Disclosures (revised 2003)<br />

• IAS 32 Financial Instruments: Disclosure and Presentation (revised 1998)<br />

• IAS 35 Discontinuing Operations (1998)<br />

• SIC 29 Disclosure – Service Concession Arrangements (2001)<br />

-128-


18 Consolidatie<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Consolidatie groepsmaatschappijen<br />

met<br />

sterk afwijkende activiteiten<br />

1.2 Consolidatie groepsmaatschappijen<br />

die zijn<br />

verworven om te<br />

worden vervreemd in<br />

de nabije toekomst<br />

1.3 Consolidatie groepsmaatschappijen<br />

met<br />

ernstige en langdurige<br />

transferproblemen<br />

1.4 Overige consolidatie-<br />

vrijstellingen<br />

1.5 Vrijstelling van deelconsolidatie<br />

2 Presentatie<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

-129-<br />

<strong>IFRS</strong><br />

Er geldt een consolidatieverbod Er geldt een consolidatieplicht<br />

Er geldt een consolidatievrijstelling<br />

(optie om de groepsmaatschappij<br />

niet in de consolidatie<br />

te betrekken)<br />

Er geldt een consolidatieverplichting<br />

Er geldt een vrijstelling van<br />

consolidatie in de volgende<br />

gevallen:<br />

• Er is sprake van kleine<br />

groepen<br />

• De benodigde gegevens<br />

zijn alleen tegen onevenredige<br />

kosten of met grote<br />

vertraging te verkrijgen<br />

Vrijstelling van deelconsolidatie<br />

mits hiertegen geen bezwaar<br />

is aangetekend door ten minste<br />

10% van geplaatste kapitaal<br />

Er geldt een consolidatieverbod<br />

Er geldt een consolidatieverbod<br />

∗<br />

Er is in deze gevallen geen consolidatievrijstelling<br />

Vrijstelling van deelconsolidatie<br />

indien sprake is van een<br />

belang dat (nagenoeg) geheel<br />

wordt gehouden door een moeder,<br />

mits alle minderheidsaandeelhouders<br />

instemmen<br />

– – –<br />

∗ Verschil verdwijnt bij inwerkingtreding van bepalingen uit improvements-project.<br />

18 CONSOLIDATIE<br />

Conclusie<br />

Strijdig<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Strijdig<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter


3 Toelichting<br />

3.1 Informatie omtrent<br />

aankoop/verkoop van<br />

groepsmaatschappijen<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

-130-<br />

<strong>IFRS</strong><br />

Geen expliciete regel Bij acquisities en verkoop in het<br />

verslagjaar aanvullende informatie<br />

in de toelichting vereist<br />

4 Extra verschillen als gevolg van het improvements-project<br />

Grondslagen<br />

4.1 Enkelvoudige<br />

jaarrekening<br />

4.2 Consolidatie van<br />

dochtermaatschappijen<br />

gehouden met het<br />

oogmerk van verkoop<br />

Toelichting<br />

4.3 Niet-geconsolideerde<br />

groepsmaatschappijen<br />

Algemeen<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Enkelvoudige jaarrekening<br />

verplicht op te nemen<br />

Er geldt een consolidatievrijstelling<br />

(optie om de groepsmaatschappij<br />

niet in de consolidatie<br />

te betrekken)<br />

<strong>IFRS</strong><br />

Expliciete eisen indien een<br />

separate financial statement<br />

wordt toegevoegd<br />

Er geldt een consolidatieplicht<br />

Geen expliciete regel Extra toelichting bestaande uit<br />

geaggregeerde financiële<br />

informatie<br />

Conclusie<br />

<strong>IFRS</strong> eist meer<br />

toelichting<br />

Conclusie<br />

NL strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> eist meer<br />

toelichting<br />

In Nederland is de rechtspersoon die, alleen of samen met een andere groepsmaatschappij, aan<br />

het hoofd staat van zijn groep, verplicht in de toelichting van zijn jaarrekening een geconsolideerde<br />

jaarrekening op te nemen van zijn eigen financiële gegevens en die van zijn groepsmaatschappijen<br />

(art. 2:406 lid 1 BW). Een groep wordt in artikel 2:24b BW gedefinieerd als ‘een economische<br />

eenheid waarin rechtspersonen en vennootschappen organisatorisch zijn verbonden.<br />

Groepsmaatschappijen zijn rechtspersonen en vennootschappen die met elkaar in een groep zijn<br />

verbonden.’<br />

Het groepsbegrip en de vraag wanneer er sprake is van groepsmaatschappijen, is nader uitgewerkt<br />

door de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ 214.103 t/m 103e). Tot de groep kan mede behoren<br />

een zogenaamde ‘Special Purpose Entity’. IAS 27.7 verplicht een ‘parent’ een geconsolideerde<br />

jaarrekening op te stellen. Een ‘parent’ wordt gedefinieerd als een onderneming die een of meer<br />

‘subsidiaries’ heeft (IAS 27.6), en een ‘subsidiary’ wordt gedefinieerd als een onderneming die


-131-<br />

18 CONSOLIDATIE<br />

wordt beheerst door een andere onderneming (IAS 27.6) (een ‘parent’). Alhoewel dus IAS 27 niet<br />

het criterium economische eenheid noemt, zal in praktijk zelden verschil bestaan tussen de<br />

consolidatieplicht onder Nederlandse regelgeving en consolidatieplicht onder IAS 27.<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Consolidatie groepsmaatschappijen met sterk afwijkende activiteiten<br />

In de Nederlandse regelgeving bestaat een verbod op consolidatie indien sprake is van een maatschappij<br />

met een sterk afwijkende bedrijfsactiviteit, waarbij de consolidatie van deze maatschappij<br />

strijdig zou zijn met het wettelijk vereiste inzicht (art. 2:406 lid 3 BW). De IASB verplicht in<br />

dat geval tot consolidatie.<br />

1.2 Consolidatie groepsmaatschappijen die zijn verworven om te worden vervreemd in de<br />

nabije toekomst<br />

Artikel 2:407 lid 1c BW bepaalt dat groepsmaatschappijen buiten de consolidatie mogen worden<br />

gehouden, indien deze slechts worden gehouden om te worden vervreemd. Hieruit zou men<br />

kunnen lezen dat een groepsmaatschappij niet langer hoeft te worden geconsolideerd indien<br />

sprake is van een intentie tot vervreemding. Blijkens de wetsgeschiedenis en Richtlijn 510.105<br />

moet hierbij echter slechts worden gedacht aan de situatie dat bij verwerving van de maatschappij<br />

reeds de intentie bestaat deze op niet al te lange termijn af te stoten. Hiervoor bestaat dus een<br />

optie tussen wel of niet consolideren. IAS 27.12 bepaalt dat in gevallen waarin de control tijdelijk<br />

is omdat de groepsmaatschappij wordt gehouden met het oogmerk om deze in de nabije toekomst<br />

te vervreemden, er geen consolidatie mag plaatsvinden.<br />

1.3 Consolidatie groepsmaatschappijen met ernstige en langdurige transferproblemen<br />

IAS 27 verbiedt consolidatie indien sprake is van belangen met ernstige en langdurige problemen<br />

om reserves en dividenden uit te keren aan de moedermaatschappij (IAS 27.13). In Nederland<br />

geldt in beginsel in die situatie een consolidatieplicht.<br />

Als gevolg van het improvements-project is het verbod tot consolidatie indien sprake is van<br />

belangen met ernstige en langdurige transferproblemen, geëlimineerd. Consolidatie is verplicht<br />

tot het moment waarop control wordt overgedragen.<br />

1.4 Overige consolidatievrijstellingen<br />

In de Nederlandse regelgeving is in een aantal gevallen vrijstelling van consolidatie mogelijk<br />

(naast de situatie genoemd in par. 1.2) (art. 2:407 BW):<br />

• er is sprake van een kleine groep in de zin van artikel 2:396 BW;


• het gaat om groepsmaatschappijen die qua omvang te verwaarlozen zijn op het geheel;<br />

• er is sprake van groepsmaatschappijen waarvan de gegevens slechts tegen onevenredige kosten<br />

of met grote vertraging kunnen worden verkregen.<br />

IAS 27 kent dergelijke specifieke vrijstellingen niet. In paragraaf 12 van het ‘Preface to<br />

Statements of <strong>International</strong> Accounting Standards’ wordt wel gesteld dat standaarden niet van<br />

toepassing zijn op zaken van niet-materieel belang. Deze bepaling leidt er (in overeenstemming<br />

met Nederlandse normen) toe, dat ‘subsidiaries’ die van te verwaarlozen betekenis zijn, niet<br />

hoeven te worden geconsolideerd.<br />

1.5 Vrijstelling van deelconsolidatie<br />

De vrijstelling voor deelconsolidatie is zowel in de Nederlandse regelgeving (art. 2:408 BW) als<br />

in IAS 27.8 opgenomen. Een van de voorwaarden die gesteld worden in artikel 2:408 BW, is dat<br />

niet binnen zes maanden na de aanvang van het boekjaar tegen toepassing van de vrijstelling<br />

schriftelijk bezwaar is gemaakt door ten minste een tiende der leden of door houders van ten<br />

minste een tiende van het geplaatste kapitaal. Ingevolge IAS 27 moeten alle minderheidsaandeelhouders<br />

hebben ingestemd met toepassing van de vrijstelling, en moet bovendien de vrij te stellen<br />

maatschappij ‘virtually wholly owned’ zijn door de moedermaatschappij (IAS 27.8-10). In de<br />

praktijk betekent ‘virtually wholly owned’ dat de moedermaatschappij ten minste 90% van de<br />

stemrechten kan uitoefenen.<br />

Als gevolg van het improvements-project zijn de voorwaarden waaronder een tussenhoudstermaatschappij<br />

kan worden vrijgesteld van consolidatie aangepast. De vrijstelling is van toepassing<br />

op alle tussenhoudstermaatschappijen die groepsmaatschappij zijn van een andere maatschappij<br />

onafhankelijk van het percentage aandelenbezit van deze ultieme houdstermaatschappij. Minderheidsaandeelhouders<br />

moeten het gebruik van de vrijstelling goedkeuren. De vrijstelling is niet<br />

langer beschikbaar voor een tussenhoudstermaatschappij die beursgenoteerd is of die bezig is een<br />

beursnotering aan te vragen. Als gebruik wordt gemaakt van de vrijstelling, is het verplicht dat de<br />

geconsolideerde jaarrekening die op een hoger gelegen niveau wordt opgesteld, voldoet aan<br />

<strong>IFRS</strong>.<br />

2 Presentatie<br />

Er zijn geen verschillen tussen de Nederlandse regelgeving en <strong>IFRS</strong>.<br />

-132-


3 Toelichting<br />

3.1 Informatie omtrent aankoop/verkoop van groepsmaatschappijen<br />

-133-<br />

18 CONSOLIDATIE<br />

Aanvullende eisen stelt <strong>IFRS</strong> bij acquisities en verkoop van groepsmaatschappijen in het verslagjaar,<br />

met betrekking tot de op te nemen aanvullende informatie in de toelichting over de financiële<br />

positie en de resultaten betreffende het verslagjaar en de voorgaande jaren. Vermeld moet<br />

worden het effect op de financiële positie op de verslagdatum, de resultaten van de rapporteringsperiode<br />

en de vergelijkende bedragen van de voorgaande periode uit hoofde van de verwerving of<br />

afstoting van groepsmaatschappijen (IAS 27.32). In de Nederlandse regelgeving worden dergelijke<br />

informatieverplichtingen niet gesteld.<br />

4 Extra verschillen als gevolg van het improvements-project en <strong>IFRS</strong> 5<br />

Grondslagen<br />

4.1 Enkelvoudige jaarrekening<br />

Als gevolg van het improvements-project is er een nieuwe definitie van ‘Separate Financial<br />

Statements’ opgenomen. ‘Separate Financial Statements’ worden gepresenteerd samen met de<br />

geconsolideerde jaarrekening of samen met de jaarrekening waarin de deelneming volgens de<br />

‘equity’-methode wordt gewaardeerd of samen met de jaarrekening waarin joint ventures<br />

proportioneel worden geconsolideerd. Een onderneming kan zich in een van de twee volgende<br />

situaties bevinden:<br />

• De onderneming heeft groepsmaatschappijen en is niet vrijgesteld van het opstellen van een<br />

geconsolideerde jaarrekening. In dat geval moet de onderneming een geconsolideerde<br />

jaarrekening overeenkomstig <strong>IFRS</strong> opstellen.<br />

• De onderneming heeft geen groepsmaatschappijen maar heeft wel belangen in joint ventures<br />

of in deelnemingen waarin hij invloed van betekenis uitoefent op het zakelijke en financiële<br />

beleid. In dat geval moet de onderneming een jaarrekening conform <strong>IFRS</strong> opstellen waarin<br />

de deelnemingen en de belangen in de joint ventures ofwel conform de ‘equity’-methode<br />

worden gewaardeerd ofwel proportioneel worden geconsolideerd.<br />

De onderneming mag in beide gevallen ‘Separate Financial Statements’ toevoegen waarin wordt<br />

verwezen naar de (geconsolideerde) <strong>IFRS</strong>-jaarrekening. In deze ‘Separate Financial Statements’<br />

moeten alle belangen worden gewaardeerd tegen kostprijs of overeenkomstig IAS 39.<br />

Ingevolge de Nederlandse regelgeving dient in alle gevallen een enkelvoudige jaarrekening te<br />

worden opgesteld die aan de eisen van Titel 9 en de Richtlijnen moet voldoen. Er zijn geen<br />

bepalingen opgenomen omtrent een vergelijkbaar overzicht als ‘Separate Financial Statements’.


4.2 Dochtermaatschappijen die worden gehouden met het oogmerk van vervreemding<br />

In paragraaf 1.2 is aangegeven dat onder <strong>IFRS</strong> dochtermaatschappijen die zijn verworven met het<br />

oogmerk om deze op korte termijn weer te vervreemden, niet mogen worden geconsolideerd.<br />

Deze bepaling in IAS 27 is in het kader van het improvements-project aangescherpt door te<br />

stellen dat non-consolidatie slechts aan de orde is indien afstoting verwacht wordt binnen twaalf<br />

maanden na overname. Tevens wordt de eis gesteld dat er bewijs moet zijn dat het management<br />

een koper zoekt. Indien de verkoop van de deelneming niet heeft plaatsgevonden binnen twaalf<br />

maanden, moet de dochtermaatschappij met terugwerkende kracht tot het moment van overname<br />

worden geconsolideerd tenzij heel specifieke omstandigheden van toepassing zijn. Een andere<br />

wijziging is dat dochtermaatschappijen die gehouden worden om te vervreemden, verantwoord<br />

moeten worden als financiële instrumenten in de categorie ‘gehouden voor handelsdoeleinden’<br />

(‘held for trading’).<br />

Tegelijkertijd heeft de Board besloten om ook deze nieuwe regel onder IAS 27 weer te<br />

veranderen door <strong>IFRS</strong> 5. Daarin wordt de betreffende bepaling uit IAS 27 geschrapt, waardoor de<br />

betreffende dochtermaatschappijen in alle gevallen moeten worden geconsolideerd. <strong>IFRS</strong> 5 stelt<br />

verder dat indien het besluit tot afstoting van een dochtermaatschappij is genomen (en aan een<br />

reeks overige criteria wordt voldaan, zoals bezig zijn met het vinden van een koper, een redelijke<br />

prijs vragen, de dochtermaatschappij ook beschikbaar voor verkoop), alle vaste activa van deze<br />

dochtermaatschappij moeten worden overgeboekt naar een afzonderlijke rekening onder de<br />

vlottende activa en op impairment moeten worden getoetst. Zie verder hoofdstuk 31. Dit geldt<br />

ongeacht of de dochtermaatschappij is gekocht met het oogmerk om deze vervolgens weer te<br />

verkopen dan wel een reeds bestaande dochtermaatschappij wordt afgestoten. Na aanpassing aan<br />

IAS 27 respectievelijk <strong>IFRS</strong> 5 is <strong>IFRS</strong> strikter dan de Nederlandse grondslagen.<br />

Toelichting<br />

4.3 Niet-geconsolideerde groepsmaatschappijen<br />

Als gevolg van het improvements-project zijn er veel nieuwe toelichtingseisen bijgekomen.<br />

Onder andere moet nu geaggregeerde financiële informatie worden verstrekt van groepsmaatschappijen<br />

die niet zijn geconsolideerd, waarin moet worden vermeld de bedragen van het totaal<br />

van de activa, het totaal van de passiva, de opbrengsten en de winst/het verlies.<br />

Richtlijnen en standaarden<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 214.103/103e Financiële vaste activa (aangepast 2001)<br />

• Richtlijn 510 Consolidatie (aangepast 2001)<br />

• Richtlijn 520 De verwerking van resultaten op intercompanytransacties in<br />

de geconsolideerde en vennootschappelijke jaarrekening<br />

-134-


-135-<br />

18 CONSOLIDATIE<br />

• IAS 27 Consolidated Financial Statements and Accounting for<br />

Investments in Subsidiaries (reformatted 1994)<br />

• IAS 27 Consolidated and Separate Financial Statements (revised<br />

2003)<br />

• <strong>IFRS</strong> 5 Non-current Assets Held for Sale and Discontinued<br />

Operations<br />

• SIC 12 Consolidation – Special Purpose Entities (1999)<br />

• SIC 33 Consolidation and Equity Method – Potential Voting Rights<br />

and Allocation of Ownership Interests (2001)


19 Fusies, overnames en goodwill<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Bepaling verkrijgingsprijs<br />

1.2 Reorganisatiekosten na<br />

overname<br />

1.3 Waardering minderheidsbelang<br />

bij overnames<br />

die plaatsvinden<br />

tot 31 maart 2004<br />

1.4 Waardering van<br />

belastingvorderingen en<br />

verplichtingen<br />

1.5 Verwerking fusies die<br />

plaatsvinden tussen 31<br />

maart 2004 en aanvang<br />

volgend boekjaar<br />

1.6 Reorganisatievoorziening<br />

bij<br />

overnames die<br />

plaatsvinden tussen 31<br />

maart 2004 en aanvang<br />

volgend boekjaar<br />

1.7 Voorwaardelijke<br />

verplichtingen bij de<br />

overgenomen partij in<br />

overnames die<br />

plaatsvinden tussen 31<br />

maart 2004 en aanvang<br />

volgend boekjaar<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Bij opoffering monetaire<br />

activa/aangaan verplichtingen<br />

wordt als datum genoemd het<br />

moment waarop<br />

overeenstemming over de<br />

ruilverhouding is bereikt<br />

Voorziening mag worden<br />

gevormd indien plan maximaal<br />

6 maanden na overname is uitgewerkt<br />

Op basis van reële waarde op<br />

moment van overname<br />

Waardering tegen nominale en<br />

contante waarde<br />

-136-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Bepalend is de overnamedatum<br />

Voorziening mag worden<br />

gevormd indien plan maximaal<br />

3 maanden na overname is uitgewerkt<br />

Op basis van reële waarde op<br />

moment van overname of op<br />

basis van de oude boekwaarde<br />

Waardering tegen nominale<br />

waarde<br />

Strijdig<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

NL strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Pooling of interest-methode Purchase accounting Strijdig<br />

Voorziening met effect op<br />

goodwill mag worden gevormd<br />

indien op overnamedatum nog<br />

geen gedetailleerd plan, maar<br />

binnen 6 maanden daarna wel<br />

Geen verantwoording in<br />

overnamebalans<br />

Voorziening met effect op<br />

goodwill uitsluitend indien bij<br />

de overgenomen partij op<br />

overnamedatum reeds een<br />

verplichting bestond<br />

Verantwoording in<br />

overnamebalans tegen reële<br />

waarde<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Strijdig


1.8 Immateriële activa verworven<br />

bij overnames<br />

die plaatsvinden tussen<br />

31 maart 2004 en aanvang<br />

volgend boekjaar<br />

1.9 Step acquisitions bij<br />

overnames die<br />

plaatsvinden tussen 31<br />

maart 2004 en aanvang<br />

volgend boekjaar<br />

1.10 Goodwill op overnames<br />

die plaatsvinden tussen<br />

31 maart 2004 en aanvang<br />

volgend boekjaar<br />

1.11 Negatieve goodwill op<br />

overnames die plaatsvinden<br />

tussen 31 maart<br />

2004 en aanvang<br />

volgend boekjaar<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Presentatie negatieve<br />

goodwill<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Overname door<br />

aandelenruil<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Geen gedetailleerde regels voor<br />

afzonderlijke identificatie<br />

immateriële activa<br />

Reeds in bezit zijnd aandeel in<br />

activa en passiva van overgenomen<br />

partij hoeft niet te<br />

worden geherwaardeerd<br />

Goodwill activeren en<br />

afschrijven<br />

Afhankelijk van omstandigheden<br />

amortisatie over jaren dat<br />

verwachte verliezen/verplichtingen<br />

zich voordoen, dan wel<br />

naar rato van resterende<br />

levensduur afschrijfbare activa<br />

dan wel onmiddellijk ten gunste<br />

van resultaat<br />

Salderen met positieve goodwill<br />

dan wel als creditpost op de<br />

balans<br />

-137-<br />

19 FUSIES, OVERNAMES EN GOODWILL<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Weerlegbaar vermoeden dat<br />

immateriële activa bij<br />

overgenomen partij<br />

identificeerbaar en betrouwbaar<br />

meetbaar zijn<br />

Reeds in bezit zijnd aandeel in<br />

activa en passiva van<br />

overgenomen partij moet<br />

worden geherwaardeerd<br />

Goodwill activeren, niet<br />

afschrijven en jaarlijks testen op<br />

impairment<br />

Onmiddellijk ten gunste van<br />

resultaat<br />

Negatieve goodwill wordt<br />

gepresenteerd in balans als<br />

aftrekpost van de activa onder<br />

dezelfde post als waaronder<br />

goodwill wordt verantwoord<br />

Geen specifieke eisen Vermelding wijze van bepaling<br />

reële waarde indien deze niet<br />

gelijk is aan die van de datum<br />

waarop ‘control’ is verkregen<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Strijdig<br />

Strijdig<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> eist meer<br />

toelichting


4 Additionele verschillen indien <strong>IFRS</strong> 3 vervroegd wordt toegepast in 2004<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Grondslagen<br />

4.1 Verwerking oude fusie Overname-methode of<br />

‘samensmelting belangen’methode<br />

4.2 Reorganisatievoorziening<br />

op oude<br />

overname<br />

4.3 Voorwaardelijke<br />

verplichtingen bij de<br />

overgenomen partij in<br />

oude overnames<br />

4.4 Immateriële activa<br />

verworven bij oude<br />

overnames<br />

4.5 Step acquisitions bij<br />

oude overnames<br />

4.6 Verantwoording van<br />

reeds bestaande<br />

positieve goodwill<br />

4.7 Verantwoording van<br />

reeds bestaande<br />

negatieve goodwill<br />

Voorziening mag worden<br />

gevormd indien plan maximaal<br />

6 maanden na overname is uitgewerkt<br />

Geen verantwoording in<br />

overnamebalans<br />

Geen gedetailleerde regels voor<br />

afzonderlijke identificatie<br />

immateriële activa<br />

Reeds in bezit zijnd aandeel in<br />

activa en passiva van<br />

overgenomen partij hoeft niet te<br />

worden geherwaardeerd<br />

-138-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Alleen overname-methode is<br />

toegestaan<br />

Voorziening mag niet worden<br />

gevormd tenzij overgenomen<br />

partij al een bestaande<br />

verplichting heeft<br />

Verantwoording in<br />

overnamebalans tegen reële<br />

waarde<br />

Weerlegbaar vermoeden dat<br />

immateriële activa bij<br />

overgenomen partij<br />

identificeerbaar en betrouwbaar<br />

meetbaar zijn<br />

Reeds in bezit zijnd aandeel in<br />

activa en passiva van<br />

overgenomen partij moet<br />

worden geherwaardeerd<br />

Activeren en afschrijven Activeren en jaarlijks verplichte<br />

impairment test (niet<br />

stelselmatig afschrijven)<br />

Afhankelijk van<br />

omstandigheden amortisatie<br />

over jaren dat verwachte<br />

verliezen/verplichtingen zich<br />

voordoen, dan wel naar rato van<br />

resterende levensduur<br />

afschrijfbare activa dan wel<br />

onmiddellijk ten gunste van<br />

resultaat<br />

Onmiddellijk ten gunste van<br />

‘retained earnings’ in de<br />

openingsbalans<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Strijdig<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Strijdig<br />

Strijdig


Algemeen<br />

Nederlandse regelgeving<br />

-139-<br />

19 FUSIES, OVERNAMES EN GOODWILL<br />

De Richtlijnen stellen dat vanaf de jaarrekening 2001 goodwill niet langer van het eigen vermogen<br />

mag worden afgeboekt, maar dient te worden geactiveerd. Hiermee zijn de Richtlijnen<br />

stringenter dan de wet, waar de mogelijkheid om goodwill af te boeken van het eigen vermogen<br />

nog bestaat. Op 5 februari 2002 is een wetsvoorstel tot wijziging van Titel 9 Boek 2 BW bij de<br />

Tweede Kamer ingediend. Dit wetsvoorstel verplicht ondernemingen tot activering en<br />

afschrijving van de goodwill; afboeking van goodwill van het eigen vermogen is niet langer<br />

toegestaan. Het voorschrift is van toepassing op jaarrekeningen die betrekking hebben op<br />

boekjaren die zijn aangevangen op of na 1 januari volgend op de datum van de inwerkingtreding<br />

van deze nieuwe wet.<br />

Voor de jaarrekening 2004 verdient activering van de goodwill de stellige voorkeur.<br />

In de Richtlijnen wordt aanbevolen de betaalde goodwill bij overnames die in het verleden direct<br />

ten laste van het eigen vermogen is geboekt alsnog te activeren, verminderd met de cumulatieve<br />

afschrijvingen gebaseerd op de levensduur van de goodwill. Een uitsluitend prospectieve verwerking<br />

van de stelselwijziging is ook toegestaan.<br />

<strong>IFRS</strong><br />

De IASB heeft 24 maart 2004 <strong>IFRS</strong> 3 ‘Business Combinations’ gepubliceerd. <strong>IFRS</strong> 3 is van<br />

toepassing op overnames waarvoor de overeenkomst is gesloten op of na 31 maart 2004. <strong>IFRS</strong> 3<br />

is ook van toepassing op goodwill of negatieve goodwill die voortkomt uit een overname<br />

waarvoor de overeenkomst op of na 31 maart 2004 is gesloten.<br />

In het eerste boekjaar dat aanvangt op of na 31 maart 2004 dient de onderneming te stoppen met<br />

het afschrijven van aanwezige goodwill. Vanaf dat moment moet ten minste eenmaal per jaar (of<br />

eerder indien daarvoor indicaties zijn) een impairment test overeenkomstig de herziene IAS 36<br />

worden uitgevoerd. Voor de reeds bestaande negatieve goodwill geldt dat deze eveneens bij<br />

aanvang van het eerste boekjaar dat aanvangt of op na 31 maart 2004 ten gunste van ‘retained<br />

earnings’ wordt gebracht.<br />

Het is een vennootschap toegestaan de vereisten van <strong>IFRS</strong> 3 toe te passen op reeds bestaande<br />

goodwill of op overnames voor 31 maart 2004 mits de waarderingen en andere informatie die<br />

vereist zijn om <strong>IFRS</strong> 3 toe te passen aanwezig zijn op het moment waarop die overnames moeten<br />

worden verantwoord in de jaarrekening, en de onderneming ook IAS 36 toepast vanaf dezelfde<br />

datum. De waarderingen en andere informatie die noodzakelijk zijn om IAS 36 toe te passen<br />

moeten ook beschikbaar zijn vanaf de datum van eerdere toepassing.<br />

Omdat <strong>IFRS</strong> 3 reeds van toepassing is op de jaarrekening 2004 maar ook IAS 22 in dezelfde<br />

jaarrekening van toepassing kan zijn, wordt in dit hoofdstuk allereerst uitgegaan van de situatie<br />

dat <strong>IFRS</strong> 3 niet ‘early adopted’ wordt. Vervolgens wordt in paragraaf 4 aangegeven welke<br />

additionele verschillen ontstaan indien een onderneming besluit om in 2004 <strong>IFRS</strong> 3 vervroegd<br />

volledig toe te passen.


IAS 22 schrijft voor de betaalde goodwill bij overnames die in het verleden direct ten laste van<br />

het eigen vermogen is geboekt met terugwerkende kracht tot 1 januari 1995 alsnog te activeren,<br />

verminderd met de cumulatieve afschrijvingen gebaseerd op de levensduur van de goodwill.<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Bepaling verkrijgingsprijs<br />

Onder <strong>IFRS</strong> moet bij een overname door middel van uitgifte van aandelen door de overnemende<br />

partij de verkrijgingsprijs worden bepaald op basis van de reële waarde van de uitgegeven<br />

aandelen op de ‘date of exchange’. Dit wordt door SIC 28 uitgelegd als de dag waarop ‘control’<br />

wordt verkregen, dus niet de dag waarop de ruilverhouding wordt vastgesteld of het bod wordt<br />

aangekondigd. Richtlijn 500.203 had bij de implementatie van IAS 22.21 reeds ‘date of<br />

exchange’ vertaald in ‘overnamedatum’, hetgeen in lijn lijkt met SIC 28. Echter, in Richtlijn<br />

500.205 (bepaling reële waarde opgeofferde monetaire activa en aangegane verplichtingen) wordt<br />

niet gesproken over de overnamedatum, maar het ‘moment waarop overeenstemming over de<br />

ruilverhouding is bereikt’. Dit sluit niet aan op IAS 22/SIC 28. Ook bevatten de Richtlijnen niet<br />

de waarschuwing in SIC 28 dat slechts mag worden afgeweken van de beurskoers op het moment<br />

van overname indien een beurskoers op een nabijgelegen datum leidt tot een meer betrouwbare<br />

bepaling van de reële waarde van de aandelen.<br />

SIC 28 is nog niet verwerkt in een (ontwerp-)Richtlijn.<br />

1.2 Reorganisatiekosten na overname<br />

IAS 22.31 staat onder voorwaarden toe dat een reorganisatievoorziening wordt opgenomen die<br />

voortvloeit uit een overname, mits de reorganisatie uiterlijk drie maanden na de overnamedatum<br />

(maar uiterlijk op de datum van goedkeuring van de eerstvolgende jaarrekening) is uitgewerkt in<br />

een gedetailleerd formeel plan. De Richtlijn stelt dat de genoemde termijn van drie maanden<br />

onder bepaalde omstandigheden langer mag zijn (tot maximaal zes maanden) en bevat geen<br />

verwijzing naar de datum van goedkeuring van de jaarrekening (RJ 500.212). Verder stelt de<br />

Richtlijn dat uiterlijk binnen zes maanden na overnamedatum een gedetailleerd plan moet zijn<br />

opgesteld en dat de daaruit voortvloeiende aanpassing van de voorziening moet worden<br />

gecorrigeerd op de positieve of negatieve goodwill.<br />

1.3 Waardering minderheidsbelang bij overnames die plaatsvinden tot 31 maart 2004<br />

De Richtlijn bepaalt dat de eerste waardering van activa en passiva van een overgenomen onderneming<br />

geschiedt tegen reële waarde. Ook het aandeel van minderheidsaandeelhouders in het<br />

aldus herrekende eigen vermogen wordt op deze wijze bepaald (RJ 500.213).<br />

-140-


-141-<br />

19 FUSIES, OVERNAMES EN GOODWILL<br />

IAS 22 beschouwt deze verwerkingswijze als een toegestaan alternatief, maar kiest als<br />

‘benchmark treatment’ waardering van het minderheidsbelang op basis van de oude boekwaarden<br />

(dus zonder herrekening van activa en passiva tegen reële waarden) (IAS 22.32 en 22.34).<br />

<strong>IFRS</strong> 3.40 (van toepassing op overnames die plaatsvinden vanaf 31 maart 2004) bepaalt dat<br />

waardering van het aandeel van derden in de activa en passiva van de overgenomen onderneming<br />

tegen reële waarde moet geschieden. Hiermee verdwijnt het verschil tussen <strong>IFRS</strong> en de<br />

Nederlandse richtlijnen.<br />

1.4 Waardering van belastingvorderingen en verplichtingen<br />

In geval van een overname schrijft IAS 22.39 voor dat bij de bepaling van de reële waarde de<br />

verkregen belastingvorderingen en verplichtingen dienen te worden gewaardeerd tegen de<br />

nominale waarde. Waardering tegen contante waarde is niet toegestaan. De Richtlijnen staan<br />

zowel waardering tegen nominale als waardering tegen contante waarde toe (RJ 500.214i).<br />

1.5 Verwerking fusie die plaatsvindt tussen 31 maart 2004 en aanvang volgend boekjaar<br />

<strong>IFRS</strong> 3 schrijft voor dat alle bedrijfscombinaties die plaatsvinden vanaf 31 maart 2004 volgens de<br />

overnamemethode (purchase method) worden verwerkt, ook al betreft het een fusie. De methode<br />

van samensmelting van belangen (pooling of interests method) is niet langer toegestaan. Dit<br />

betekent dat te allen tijde – dus ook in geval van fusies – een overnemende en een overgenomen<br />

partij moet worden geïdentificeerd. De overnemende partij verwerkt de overgenomen partij in<br />

haar jaarrekening. In de Nederlandse regelgeving moet op een fusie (situatie waarin er geen<br />

overnemende partij kan worden geïdentificeerd) de ‘samensmelting van belangen’-methode<br />

worden toegepast. In dat geval is er dus sprake van strijdigheid.<br />

1.6 Reorganisatievoorziening bij overnames die plaatsvinden tussen 31 maart 2004 en<br />

aanvang volgend boekjaar<br />

<strong>IFRS</strong> 3 bepaalt dat kosten die verband houden met de herstructurering van de overgenomen<br />

eenheid of haar activiteiten, moeten worden behandeld als kosten van na de totstandkoming van<br />

de bedrijfscombinatie, tenzij er bij de overgenomen eenheid zelf op het moment van de<br />

bedrijfscombinatie al sprake is van een bestaande voorziening in verband met herstructurering.<br />

Onder de Nederlandse regelgeving is het mogelijk dat de overnemende eenheid op het<br />

overnamemoment een herstructureringsvoorziening moet vormen, ook wanneer er bij de<br />

overgenomen eenheid van een dergelijke voorziening geen sprake is. Dit doet zich namelijk voor<br />

wanneer de overnemende eenheid herstructureringsplannen heeft met betrekking tot de<br />

activiteiten van de overgenomen eenheid waardoor als direct gevolg van de overname een<br />

verplichting ontstaat.


1.7 Voorwaardelijke verplichtingen bij overnames die plaatsvinden tussen 31 maart 2004<br />

en aanvang volgend boekjaar<br />

<strong>IFRS</strong> 3 bepaalt dat bij overnames een voorziening moet worden gevormd voor voorwaardelijke<br />

verplichtingen zelfs indien deze niet voldoen aan de regels van IAS 37 voor het vormen van een<br />

voorziening voor voorwaardelijke verplichtingen. Waardering moet plaatsvinden tegen reële<br />

waarde. De Nederlandse Richtlijnen bevatten een dergelijke bepaling niet en zijn dus minder<br />

strikt.<br />

1.8 Immateriële activa overgenomen in het kader van overnames die plaatsvinden tussen 31<br />

maart 2004 en aanvang volgend boekjaar<br />

<strong>IFRS</strong> 3 bepaalt dat bij de allocatie van de kostprijs naar de reële waarde van activa en passiva<br />

meer immateriële activa moeten worden meegenomen afzonderlijk van de goodwill. Van een<br />

immaterieel actief verworven in het kader van een overname wordt verondersteld dat deze op<br />

betrouwbare wijze kan worden gewaardeerd en toekomstige voordelen oplevert. De Nederlandse<br />

Richtlijnen gaan minder ver en bevatten een dergelijk weerlegbaar vermoeden niet.<br />

1.9 Verwerking van step acquisitions bij overnames die plaatsvinden tussen 31 maart 2004<br />

en aanvang volgend boekjaar<br />

Onder de huidige IAS 22 wordt ondernemingen de keuzemogelijkheid geboden om bij een<br />

overname in stappen (‘step acquisition’ of ‘successive share purchase’) de overgenomen activa en<br />

passiva te herwaarderen voor het proportionele deel dat de overnemende partij reeds bezat. Het is<br />

echter ook mogelijk de activa voor dat deel tegen boekwaarde te laten staan. De Nederlandse<br />

Richtlijnen gaan hierop niet in, waaruit we mogen opmaken dat beide methoden toegestaan zijn.<br />

<strong>IFRS</strong> 3.59 bepaalt echter dat ook het reeds in bezit zijnde proportionele aandeel in de activa en<br />

passiva van de overgenomen onderneming op reële waarde op het moment van acquisitie moet<br />

worden gewaardeerd. Een eventuele herwaardering moet naar een herwaarderingsreserve worden<br />

geboekt. Op dit punt wordt <strong>IFRS</strong> dus strikter dan de Nederlandse Richtlijnen.<br />

1.10 Goodwill op overnames die plaatsvinden tussen 31 maart 2004 en aanvang volgend<br />

boekjaar<br />

<strong>IFRS</strong> 3 schrijft voor dat op goodwill niet systematisch mag worden afgeschreven. In plaats<br />

daarvan wordt jaarlijks getoetst of er sprake is van een bijzondere waardevermindering<br />

(impairment test). Indien gebeurtenissen of omstandigheden daar aanleiding toe geven, moet deze<br />

test vaker worden uitgevoerd. Onder de huidige Nederlandse regelgeving is het niet toegestaan<br />

om niet af te schrijven; activeren en afschrijven over de economische levensduur is verplicht.<br />

-142-


-143-<br />

19 FUSIES, OVERNAMES EN GOODWILL<br />

1.11 Negatieve goodwill op overnames die plaatsvinden tussen 31 maart 2004 en aanvang<br />

volgend boekjaar<br />

Indien de acquisitiekosten lager zijn dan de reële waarde van de activa en passiva van de<br />

overgenomen partij is er sprake van negatieve goodwill. In dat geval moet de overnemende partij<br />

op grond van <strong>IFRS</strong> 3 de opname en waardering van de verworven identificeerbare activa en<br />

(voorwaardelijke) verplichtingen alsmede de bepaling van de acquisitiekosten opnieuw<br />

beoordelen. De negatieve goodwill die na deze herbeoordeling resteert moet ineens in de winsten-verliesrekening<br />

worden verantwoord. In Richtlijn 500 wordt de verwerking van negatieve<br />

goodwill afhankelijk gesteld van de oorzaak voor het ontstaan van de negatieve goodwill. Indien<br />

de negatieve goodwill zijn oorzaak vindt in verwachte verliezen/verplichtingen, moet de<br />

negatieve goodwill als overlopende post worden gepresenteerd en valt deze vrij naarmate de<br />

verwachte verliezen/verplichtingen zich voordoen. Indien de negatieve goodwill niet wordt<br />

veroorzaakt door verwachte verliezen/verplichtingen, wordt deze ten gunste van de<br />

herwaarderingsreserve gebracht en valt deze vrij ten gunste van de winst-en-verliesrekening over<br />

de resterende levensduur van verworven afschrijfbare activa dan wel valt het gedeelte dat hoger is<br />

dan de reële waarde van de geïdentificeerde niet-monetaire activa onmiddellijk vrij ten gunste<br />

van de winst-en-verliesrekening (RJ 500.235-236).<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Presentatie negatieve goodwill<br />

IAS 22.64 schrijft voor dat negatieve goodwill gepresenteerd wordt aan de actiefzijde van de<br />

balans in dezelfde post als positieve goodwill. In Richtlijn 500 wordt de keuze gelaten om de<br />

negatieve goodwill te salderen met positieve goodwill dan wel deze als een afzonderlijke post aan<br />

de creditzijde van de balans te presenteren. Een uitzondering betreft de negatieve goodwill die<br />

geen verband houdt met verwachte toekomstige verliezen en uitgaven. Dit gedeelte moet worden<br />

opgenomen in een herwaarderingsreserve (RJ 500.237).<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Overname door aandelenruil<br />

Indien voor de bepaling van de reële waarde van uitgegeven aandelen ten behoeve van de<br />

bepaling van de verkrijgingsprijs van de overgenomen onderneming wordt afgeweken van de<br />

beurskoers van de uitgegeven aandelen op de datum dat ‘control’ wordt verkregen, moet volgens<br />

SIC 28.7 dat feit worden vermeld, alsmede de redenen daarvoor, de methode die is gehanteerd en<br />

het verschil tussen de op deze manier bepaalde reële waarde en de beurskoers op<br />

overnamedatum. Indien de aandelen van de overnemende partij niet beursgenoteerd zijn, moet<br />

worden vermeld hoe de reële waarde is bepaald (SIC 28.8). De Richtlijnen eisen deze toelichting<br />

niet.<br />

SIC 28 is nog niet verwerkt in een (ontwerp-)Richtlijn.


4 Additionele verschillen bij vervroegde invoering van <strong>IFRS</strong> 3<br />

<strong>IFRS</strong> toepassende ondernemingen mogen <strong>IFRS</strong> 3 vervroegd toepassen op fusies en overnames<br />

die hebben plaatsgevonden voor 31 maart 2004 (<strong>IFRS</strong> 3.85). In principe mag een onderneming<br />

daarbij teruggaan tot een willekeurig moment in het verleden. Echter, voor deze bestaande-<strong>IFRS</strong>toepassers<br />

gelden enkele beperkingen (die overigens niet gelden voor first-time adopters),<br />

namelijk dat de informatie die nodig is om de fusie of overname volgens <strong>IFRS</strong> 3 te verwerken<br />

reeds op het moment van de overname voorhanden was. Ook moeten bij vervroegde toepassing<br />

van <strong>IFRS</strong> 3 tevens de herziene versie van IAS 36 en 38 worden toegepast (zie hoofdstuk 1).<br />

Voor alle bovenstaand in de paragrafen 1.5 tot en met 1.11 beschreven verschillen geldt dat deze<br />

dan mede relevant zijn voor de verwerking van de fusies en overnames daterend van voor 31<br />

maart 2004.<br />

Richtlijnen en standaarden<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 214.224-232 Financiële vaste activa (aangepast 2001)<br />

• Richtlijn 500 Fusies en overnames (aangepast 2002)<br />

• IAS 22 Business Combinations (revised 1998)<br />

• <strong>IFRS</strong> 3 Business Combinations (2004)<br />

• SIC 22 Business Combinations – Subsequent Adjustment of Fair<br />

Values and Goodwill Initially Reported (2000)<br />

• SIC 28 Business Combinations – Date of Exchange and Fair Value<br />

of Equity Instruments (2001)<br />

-144-


20 Joint ventures<br />

1 Grondslagen<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

1.1 Waardering Indien geen sprake is van proportionele<br />

consolidatie worden<br />

joint ventures in de geconsolideerde<br />

en enkelvoudige jaarrekening<br />

gewaardeerd tegen<br />

netto-vermogenswaarde; bij<br />

gegronde redenen waardering<br />

tegen kostprijs of actuele<br />

waarde in enkelvoudige jaarrekening<br />

1.2 Consistente toepassing<br />

verwerkingsmethode<br />

Indien sprake van verschillende<br />

joint ventures toegestaan om<br />

verschillend te verwerken<br />

1.3 Eerste waardering Eerste waardering van door<br />

deelnemers ingebrachte activa<br />

en passiva in de jaarrekening<br />

joint venture geschiedt tegen<br />

reële waarde<br />

2 Presentatie<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Toelichting op voorzieningen<br />

en verliezen<br />

inzake joint ventures<br />

-145-<br />

20 JOINT VENTURES<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Indien geen sprake is van proportionele<br />

consolidatie worden<br />

joint ventures in de geconsolideerde<br />

jaarrekening gewaardeerd<br />

volgens de ‘equity<br />

method’ tenzij de joint venture<br />

wordt gehouden om te worden<br />

verkocht of indien er sprake is<br />

van transferproblemen; dan<br />

waardering tegen kostprijs of<br />

reële waarde; <strong>IFRS</strong> laat de<br />

waardering in de enkelvoudige<br />

jaarrekening vrij<br />

Alle joint ventures dienen op<br />

dezelfde wijze te worden<br />

verwerkt<br />

NL strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Geen specifieke regels NL strikter<br />

– – –<br />

Geen specifieke toelichtingseisen<br />

Vermeld dient te worden het<br />

totale bedrag van:<br />

• Voorzieningen gerelateerd<br />

aan joint ventures<br />

• Het aandeel in de in de<br />

joint venture verantwoorde<br />

voorzieningen<br />

• Verliezen uit borgstellingen<br />

voor de schulden van<br />

joint ventures<br />

<strong>IFRS</strong> eist meer<br />

toelichting


3.2 Informatie omtrent vermogenstoezeggingen<br />

3.3 Overige toelichting met<br />

betrekking tot<br />

belangrijke joint<br />

ventures<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Geen specifieke toelichtingseisen<br />

Vermelding in toelichting van<br />

naam, woonplaats en verschaft<br />

aandeel in geplaatst kapitaal<br />

van de joint ventures<br />

4 Extra verschillen als gevolg van het improvements-project<br />

Grondslagen<br />

4.1 Waardering ‘venture<br />

capital’-participaties<br />

Algemeen<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

-146-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Vermeld dienen te worden het<br />

totale bedrag van vermogenstoezeggingen<br />

aan joint ventures<br />

en het totale bedrag van het<br />

aandeel van de deelnemer in de<br />

vermogenstoezeggingen van de<br />

joint venture zelf<br />

Over belangrijke joint ventures<br />

dienen te worden opgenomen:<br />

• Naam en beschrijving van<br />

de joint venture<br />

• Aandeel in het kapitaal<br />

van de joint venture<br />

• Totale bedragen van vlottende<br />

activa, vaste activa,<br />

kortlopende en langlopende<br />

schulden, kosten en<br />

opbrengsten gerelateerd<br />

aan de joint ventures<br />

<strong>IFRS</strong> eist meer<br />

toelichting<br />

<strong>IFRS</strong> eist meer<br />

toelichting<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Geen specifieke regels ‘Venture capital’-participaties<br />

zijn geen joint ventures maar<br />

zijn financieel instrument met<br />

waardering tegen reële waarde<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Onder Nederlandse regelgeving (art. 2:409 BW en RJ 214.8) is de proportionele consolidatie van<br />

een joint venture toegestaan, mits hiermee aan het wettelijke inzichtsvereiste wordt voldaan. In<br />

IAS 31 is proportionele consolidatie van joint ventures de ‘benchmark treatment’ (IAS 31.25).


1 Grondslagen<br />

1.1 Waardering<br />

-147-<br />

20 JOINT VENTURES<br />

Indien geen sprake is van proportionele consolidatie, worden joint ventures overeenkomstig artikel<br />

2:389 BW tegen netto-vermogenswaarde gewaardeerd in zowel de geconsolideerde als de<br />

enkelvoudige jaarrekening. IAS 31 maakt een onderscheid tussen waardering van joint ventures<br />

in de geconsolideerde jaarrekening en waardering van joint ventures in de enkelvoudige jaarrekening.<br />

In de geconsolideerde jaarrekening moet een joint venture volgens de ‘equity method’ worden<br />

gewaardeerd, tenzij de deelneming uitsluitend wordt gehouden om in de nabije toekomst te<br />

worden vervreemd of indien ernstige transferproblemen bestaan (IAS 31.32 en IAS 31.35); in die<br />

gevallen dient de deelneming tegen reële waarde te worden gewaardeerd (IAS 31.35). De<br />

vrijstelling voor het waarderen tegen equity of de proportionele consolidatie indien sprake is van<br />

een deelneming met ernstige of langdurige transferproblemen, is als gevolg van het<br />

improvements-project geëlimineerd. Waardering tegen equity is verplicht tot het moment waarop<br />

de deelneming wordt overgedragen.<br />

Als gevolg van het improvements-project is het begrip ‘nabije toekomst’ verduidelijkt door dit<br />

begrip te vervangen door ‘twaalf maanden na overname’. Tevens wordt de eis gesteld dat er<br />

bewijs moet zijn dat het management een koper zoekt. Indien de verkoop van de joint venture<br />

niet heeft plaatsgevonden binnen twaalf maanden, moet de joint venture met terugwerkende<br />

kracht tot het moment van overname proportioneel worden geconsolideerd dan wel volgens de<br />

equity-methode worden gewaardeerd, tenzij heel specifieke omstandigheden van toepassing zijn.<br />

Een andere wijziging is dat joint ventures die gehouden worden om te vervreemden, verantwoord<br />

moeten worden als financiële instrumenten in de categorie ‘gehouden voor handelsdoeleinden<br />

(‘held for trading’). Dit is echter reeds achterhaald door de goedkeuring van <strong>IFRS</strong> 5, waardoor de<br />

vrijstelling voor het proportioneel consolideren of equity accounting van joint ventures bij het<br />

voornemen tot verkoop is komen te vervallen. Zie verder hoofdstuk 31.<br />

Wat betreft de enkelvoudige jaarrekening van de deelnemende partij spreekt IAS 31 expliciet uit<br />

geen voorkeur voor een bepaalde waarderingsgrondslag te hebben (IAS 31.38).<br />

1.2 Consistente toepassing verwerkingsmethode<br />

Indien ingevolge IAS 31 een keuze is gemaakt voor een bepaalde verwerkingswijze dienen<br />

volgens SIC 18 alle joint ventures op dezelfde wijze te worden behandeld; het is niet mogelijk<br />

bepaalde joint ventures proportioneel te consolideren terwijl andere joint ventures volgens de<br />

netto-vermogenswaarde worden gewaardeerd. Onder Nederlandse wet- en regelgeving is het<br />

mogelijk om verschillende joint ventures op verschillende wijzen te verwerken.


1.3 Eerste waardering<br />

Richtlijn 214.811 schrijft voor dat de eerste waardering van door deelnemers ingebrachte activa<br />

en passiva in de jaarrekening van de joint venture dient te geschieden op het moment van<br />

inbreng. IAS 31 geeft ten aanzien van de eerste waardering geen specifieke regelgeving.<br />

2 Presentatie<br />

Er zijn geen verschillen tussen de Nederlandse regelgeving en <strong>IFRS</strong>.<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Toelichting op voorzieningen en verliezen inzake joint ventures<br />

Ingevolge IAS 31 dient de volgende informatie in de toelichting met betrekking tot voorzieningen<br />

en verliezen inzake joint ventures te worden opgenomen (IAS 31.45):<br />

• voorzieningen (en niet in de balans opgenomen verplichtingen) gerelateerd aan joint<br />

ventures;<br />

• het aandeel in de in de joint venture verantwoorde voorzieningen (en niet in de balans<br />

opgenomen verplichtingen);<br />

• verliezen uit borgstellingen voor de schulden van joint ventures.<br />

Deze informatie dient ook te worden opgenomen indien de deelnemer in de joint venture alleen<br />

een enkelvoudige jaarrekening opstelt.<br />

RJ 214.8 kent dergelijke informatie-eisen niet.<br />

3.2 Informatie omtrent vermogenstoezeggingen<br />

In de toelichting dient informatie te worden verschaft omtrent het totale bedrag aan vermogenstoezeggingen<br />

(‘capital commitments’) door de deelnemer aan joint ventures, en omtrent het totale<br />

bedrag van het aandeel van de deelnemer in de vermogenstoezeggingen van de joint venture zelf<br />

(IAS 31.46). Deze informatie dient ook te worden opgenomen indien de deelnemer in de joint<br />

venture alleen een enkelvoudige jaarrekening opstelt.<br />

RJ 214.8 kent dergelijke informatie-eisen niet.<br />

3.3 Overige toelichting met betrekking tot belangrijke joint ventures<br />

Met betrekking tot belangrijke joint ventures dient de volgende informatie omtrent de joint<br />

venture te worden vermeld (IAS 31.47-48):<br />

• naam en beschrijving van de joint venture;<br />

-148-


-149-<br />

20 JOINT VENTURES<br />

• aandeel in het kapitaal van de joint venture;<br />

• totale bedragen van vlottende activa, vaste activa, kortlopende en langlopende schulden, en<br />

kosten en opbrengsten gerelateerd aan de joint ventures.<br />

Deze informatie dient ook te worden opgenomen indien de deelnemer in de joint venture alleen<br />

een enkelvoudige jaarrekening opstelt.<br />

RJ 214.8 kent dergelijke informatie-eisen niet. Wel dienen op grond van artikel 2:379 BW in de<br />

enkelvoudige jaarrekening en op grond van artikel 2:414 BW in de geconsolideerde jaarrekening<br />

de naam, woonplaats en het aandeel in het verschafte kapitaal van de joint venture te worden<br />

vermeld.<br />

4 Extra verschillen als gevolg van het improvements-project<br />

Grondslagen<br />

4.1 Waardering ‘venture capital’-participaties<br />

Ingevolge het improvements-project hoeven ‘venture capital’-ondernemingen en vergelijkbare<br />

ondernemingen hun ‘joint venture’-participaties niet langer proportioneel te consolideren of<br />

volgens de equity-methode te waarderen, mits deze participaties worden gewaardeerd op reële<br />

waarde en alle waardemutaties in de winst-en-verliesrekening worden verantwoord. In de<br />

Nederlandse regelgeving (Richtlijn 214.107) worden de belangen van participatiemaatschappijen<br />

beschouwd als ‘overige effecten’ en hoeven dus niet te worden behandeld als joint ventures, zelfs<br />

indien zij voldoen aan de criteria van joint ventures. <strong>IFRS</strong> is dus strikter.<br />

Richtlijnen en standaarden<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 214 Financiële vaste activa<br />

• Richtlijn 214.8 Nadere bijzonderheden met betrekking tot joint ventures (aangepast 2001)<br />

• IAS 31 Financial Reporting of Interest in Joint Ventures (revised 2000)<br />

• IAS 31 Financial Reporting of Interest in Joint Ventures (revised 2003)<br />

• SIC 13 Jointly Controlled Entities – Non-Monetary Contributions by Venturers<br />

(1998)<br />

• SIC 18 Consistency – Alternative Methods (2000)


21 Vreemde valuta<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Verwerken cumulatief<br />

omrekeningsverschil bij<br />

afstoten deelneming<br />

(buitenlandse eenheid)<br />

1.2 Verwerking valutatermijncontracten<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Bij het afstoten deelneming<br />

mag bij wijze van alternatief het<br />

cumulatieve omrekeningsverschil<br />

in het vermogen blijven<br />

staan<br />

Waardering tegen termijnkoers;<br />

verschil met contante koers<br />

wordt geamortiseerd over de<br />

looptijd van het contract<br />

1.3 Definitie hyperinflatie Er is in elk geval sprake van<br />

hyperinflatie indien de inflatie<br />

over een periode van 3 jaar in<br />

totaal 100% of meer heeft<br />

bedragen<br />

2 Presentatie<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Toelichting op koersfluctuaties<br />

van vreemde<br />

valuta<br />

-150-<br />

<strong>IFRS</strong><br />

Bij het afstoten van een gehouden<br />

belang dient het cumulatieve<br />

omrekeningsverschil<br />

alsnog in de winst-en-verliesrekening<br />

te worden opgenomen<br />

IAS 39-regels van hedge<br />

accounting toepassen op de<br />

individuele valutatermijncontracten<br />

Nadere specifieke criteria zijn<br />

opgenomen voor de definiëring<br />

van hyperinflatie<br />

– – –<br />

Vermelding effect van alle<br />

belangrijke koersfluctuaties<br />

4 Extra verschillen als gevolg van het improvements-project<br />

Grondslagen<br />

4.1 Onderscheid<br />

buitenlandse eenheid en<br />

rechtstreekse<br />

buitenlandse activiteit<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Vermelding effect van alle<br />

belangrijke koersfluctuaties na<br />

de balansdatum<br />

<strong>IFRS</strong><br />

Onderscheid is aanwezig Onderscheid vervalt en is<br />

opgenomen in de definitie van<br />

functionele valuta<br />

Conclusie<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Strijdig<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

NL eist meer<br />

toelichting<br />

Conclusie<br />

<strong>IFRS</strong> strikter


Algemeen<br />

-151-<br />

21 VREEMDE VALUTA<br />

<strong>IFRS</strong> kent een specifieke standaard IAS 29 ‘Financial Reporting in Hyperinflationary<br />

Economies’ (reformatted 1994) over hyperinflatie. Deze standaard bevat ook regels omtrent de<br />

wijze waarop jaarrekeningen van ondernemingen die zijn gevestigd in landen met hyperinflatie<br />

moeten worden aangepast aan de dalende koopkracht. In de Nederlandse regelgeving zijn<br />

dergelijke bepalingen niet opgenomen omdat Nederland zelf geen hyperinflatieland is. De in IAS<br />

29 opgenomen definitie van hyperinflatie is ook van toepassing op de omrekening van<br />

buitenlandse deelnemingen die zijn gevestigd in landen van hyperinflatie. Uitsluitend dat aspect<br />

van IAS 29 is in de hiernavolgende analyse opgenomen.<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Verwerken cumulatief omrekeningsverschil bij afstoten deelneming (buitenlandse eenheid)<br />

Omrekeningsverschillen die zich voordoen bij buitenlandse deelnemingen, dienen volgens RJ<br />

290.919(c) en IAS 21.17 in een afzonderlijke post binnen het eigen vermogen verantwoord te<br />

worden. Bij het afstoten van een dergelijk belang dient bij toepassing van de <strong>IFRS</strong> het<br />

cumulatieve omrekeningsverschil (samen met het gerealiseerde boekresultaat) in de winst-enverliesrekening<br />

opgenomen te worden (IAS 21.19 j o IAS 21.37). Ingevolge de Richtlijn is het bij<br />

wijze van alternatief toegestaan het verschil in het eigen vermogen te laten staan (RJ 120.928).<br />

Voorts wordt hier gewezen op het feit dat onder de Nederlandse wet- en regelgeving de cumulatieve<br />

koersverschillenrekening onder het eigen vermogen een wettelijke reserve is die niet mag<br />

worden uitgekeerd (RJ 120.931).<br />

1.2 Verwerking valutatermijncontracten<br />

Ingevolge RJ 120.907 dient het verschil tussen de contante koers die geldt op het moment van<br />

afsluiten van de termijntransacties ter afdekking van een valutarisico op een monetaire balanspost<br />

en de termijnkoers waartegen de termijntransactie zal worden afgewikkeld, te worden verdeeld<br />

over de looptijd van de termijntransactie omdat dit verschil hoofdzakelijk een gevolg is van renteverschillen.<br />

IAS 21 gaat niet in op de verwerking van termijntransacties. Deze worden behandeld zoals alle<br />

andere financiële instrumenten in overeenstemming met IAS 39 ‘Financial Instruments:<br />

Recognition and Measurement’, zodat hier volstaan wordt met een verwijzing naar hoofdstuk 22,<br />

‘Financiële instrumenten’. In het algemeen geldt voor de verwerking van monetaire posten waarvan<br />

het valutarisico is afgedekt door middel van een termijntransactie, dat deze niet mogen worden<br />

gewaardeerd tegen termijnkoers, maar in eerste instantie tegen de koers op moment van het<br />

ontstaan van de post en vervolgens telkens tegen de koers op balansdatum. De termijntransactie


moet worden gewaardeerd op reële waarde (in veel gevallen nihil bij het aangaan). Eventuele<br />

wijzigingen in de reële waarde van de valutatermijntransactie moeten worden verwerkt in de<br />

winst-en-verliesrekening met een tegengestelde boeking, die wordt verwerkt in de boekwaarde<br />

van de afgedekte balanspost.<br />

1.3 Definitie hyperinflatie<br />

Voor de omrekening van buitenlandse deelnemingen in landen met hyperinflatie gelden specifieke<br />

regels. In IAS 29 is een aantal karakteristieken opgenomen waaruit kan worden afgeleid<br />

wanneer sprake is van een land met hyperinflatie. De opsomming is niet limitatief (IAS 29.3):<br />

• de plaatselijke bevolking geeft de voorkeur aan het aanhouden van de koopkracht in nietmonetaire<br />

activa of in een relatief stabiele vreemde valuta. Bedragen in lokale valuta worden<br />

onmiddellijk geïnvesteerd om koopkrachtbehoud te garanderen;<br />

• de plaatselijke bevolking ziet monetaire activa in termen van een relatief stabiele vreemde<br />

valuta en niet in de eigen valuta. Prijzen kunnen worden weergegeven in die vreemde valuta;<br />

• kopen en verkopen op krediet houden in de prijs rekening met het koopkrachtverlies gedurende<br />

de kredietperiode, ook al is die periode relatief kort;<br />

• rentevoeten, lonen en prijzen zijn verbonden aan een prijsindex;<br />

• de cumulatieve inflatie gedurende drie jaar nadert of overschrijdt de 100%.<br />

In de Richtlijnen is opgenomen dat van een hyperinflatie in ieder geval sprake is, indien deze<br />

over een periode van drie jaar in totaal 100% of meer heeft bedragen (RJ 120.925).<br />

Als gevolg van het improvements-project gelden er specifieke regels voor de omrekening van<br />

vergelijkende cijfers in het bijzonder bij hyperinflatielanden.<br />

2 Presentatie<br />

Er zijn geen verschillen tussen de Nederlandse regelgeving en <strong>IFRS</strong>.<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Toelichting op koersfluctuaties van vreemde valuta<br />

IAS 21.46 eist dat in de toelichting het effect van koerswijzigingen na de balansdatum op<br />

monetaire posten óf op de financiële gegevens van buitenlandse activiteiten wordt aangegeven<br />

indien dit van belang is voor het inzicht van de gebruiker van de jaarrekening. Richtlijn 120.941<br />

bevat een vergelijkbare eis, maar beperkt dit niet tot koersbewegingen na de balansdatum.<br />

-152-


4 Additionele verschillen als gevolg van het improvements-project<br />

Grondslagen<br />

4.1 Onderscheid buitenlandse eenheid en rechtstreekse buitenlandse activiteit<br />

-153-<br />

21 VREEMDE VALUTA<br />

Als gevolg van het improvements-project vervalt het onderscheid tussen buitenlandse eenheid en<br />

rechtstreekse buitenlandse activiteit; dit wordt geïntegreerd in de definitie van functionele valuta.<br />

In de Nederlandse Richtlijnen is het onderscheid nog aanwezig.<br />

Richtlijnen en standaarden<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 120.9 Prijsgrondslagen voor vreemde valuta (aangepast 2002)<br />

• IAS 21 The Effects of Changes in Foreign Exchange Rates (revised 1993)<br />

• IAS 21 The Effects of Changes in Foreign Exchange Rates (revised 2003)<br />

• IAS 29 Financial Reporting in Hyperinflationary Economies (reformatted 1994)<br />

• IAS 39 Financial Instruments: Recognition and Measurement (revised 2000)<br />

• SIC 7 Introduction of the Euro (1998)<br />

• SIC 11 Foreign Exchange – Capitalisation of Losses Resulting from Severe<br />

Currency Devaluations (1998)<br />

• SIC 19 Reporting Currency – Measurement and Presentation of Financial<br />

Statements under IAS 21 and IAS 29 (2000)<br />

• SIC 30 Reporting Currency – Translation from Measurement Currency to<br />

Presentation Currency (2001)


22 Financiële instrumenten<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Opname van financiële<br />

instrumenten op de<br />

balans (‘recognition’)<br />

1.2 Verwijdering van de<br />

balans (‘derecognition’)<br />

1.3 Waardering van derivaten<br />

1.4 Verwerking waardewijzigingen<br />

derivaten<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

-154-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Geen specifieke bepalingen Indien men partij wordt bij een<br />

contract<br />

Bij overdracht van economische<br />

voordelen en risico’s aan derden<br />

(ontwerp-Richtlijn)<br />

Wanneer de onderneming de<br />

beheersingsmacht over de contractuele<br />

rechten verliest of<br />

wanneer de onderneming van<br />

haar contractuele verplichtingen<br />

wordt ontheven (en specifieke<br />

regels in verschillende situaties)<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Geen specifieke bepalingen Reële waarde <strong>IFRS</strong> strikter<br />

Geen specifieke bepalingen In winst-en-verliesrekening <strong>IFRS</strong> strikter<br />

1.5 Hedge-accounting Geen specifieke bepalingen Specifieke regels voor hedge<br />

accounting (zie tekst)<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Classificatie bij samengestelde<br />

financiële<br />

instrumenten<br />

2.2 Wijziging van de classificatie<br />

als vreemd of<br />

eigen vermogen<br />

3 Toelichting<br />

Eigen- en vreemd-vermogenscomponenten<br />

mogen afzonderlijk<br />

worden gerubriceerd; indien<br />

niet afzonderlijk gerubriceerd<br />

dan in toelichting aangeven hoe<br />

de instrumenten zijn verwerkt<br />

Eenmaal gekozen classificatie<br />

(eigen of vreemd vermogen)<br />

mag onder voorwaarden worden<br />

gewijzigd<br />

Eigen- en vreemd-vermogenscomponenten<br />

moeten afzonderlijk<br />

worden gerubriceerd<br />

Eenmaal gekozen classificatie<br />

mag niet worden gewijzigd<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

3.1 Additionele informatie Specifieke toelichtingsvereisten Specifieke toelichtingsvereisten <strong>IFRS</strong> eist meer<br />

toelichting


Algemeen<br />

-155-<br />

22 FINANCIËLE INSTRUMENTEN<br />

In de jaareditie 2001 van de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving is ontwerp-Richtlijn 290a<br />

‘Financiële instrumenten: verwerking en waardering’ opgenomen. De ontwerp-Richtlijn is<br />

nagenoeg gelijk aan IAS 39 (2000). De herziene IAS 32 en 39 zijn in december 2003<br />

gepubliceerd; het was derhalve niet mogelijk deze op te nemen in een aangepaste ontwerp-<br />

Richtlijn. Daarom heeft de RJ besloten de ontwerp-Richtlijn nog niet te wijzigen. Omdat er op dit<br />

moment geen specifieke regelgeving is omtrent financiële instrumenten, worden in dit hoofdstuk<br />

de verschillen tussen IAS 39 en de huidige regelgeving behandeld. Indien de ontwerp-Richtlijn<br />

aangepast wordt aan de herziene IAS 32 en 39 zullen alle verschillen verdwijnen bij aanvaarding<br />

van (de aldus herziene) ontwerp-Richtlijn 290a. De herziene bepalingen van IAS 32 en 39 zijn<br />

verplicht van toepassing vanaf 1 januari 2005; eerdere toepassing is toegestaan.<br />

Onder andere is toegestaan in de herziene bepalingen van IAS 39 dat voor elk instrument de<br />

keuze bestaat deze tegen reële waarde te waarderen met waardeveranderingen in de winst-enverliesrekening.<br />

Deze keuze kan alleen bij eerste opname van het instrument worden gemaakt en<br />

daarna niet meer worden gewijzigd. Momenteel beziet de IASB of deze keuze aan beperkingen<br />

dient te worden onderworpen.<br />

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de waardering en resultaatbepaling van derivaten en de verschillen<br />

ten aanzien van opname op de balans, classificatie, saldering en toelichting van financiële<br />

instrumenten. Voor de waardering en resultaatbepaling van (primaire) financiële activa en<br />

passiva wordt verwezen naar:<br />

• Hoofdstuk 4 ‘Overige financiële vaste activa’<br />

• Hoofdstuk 7 ‘Vlottende activa: vorderingen’<br />

• Hoofdstuk 8 ‘Vlottende activa: effecten’<br />

• Hoofdstuk 14 ‘Schulden’<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Opname van financiële instrumenten op de balans (‘recognition’)<br />

De Richtlijnen bevatten geen specifieke bepalingen voor de activering/passivering van financiële<br />

instrumenten, behalve bij vreemde-valutahedges (RJ 120.907).<br />

IAS 39 bevat specifieke bepalingen voor de vraag wanneer een financieel instrument moet worden<br />

geactiveerd dan wel gepassiveerd. IAS 39.27 bepaalt dat een onderneming een financieel<br />

instrument op de balans opneemt zodra zij partij wordt in de contractuele bepalingen van het<br />

financiële instrument. Dit geldt zowel voor primaire financiële instrumenten als voor derivaten.<br />

Wel kan het bij derivaten voorkomen dat zij moeten worden geactiveerd/gepassiveerd, maar dat<br />

de waarde nihil is, zodat bij eerste opneming in de balans per saldo niets verschijnt. Ter illustratie<br />

kan daarbij worden gedacht aan een valutatermijntransactie waarbij bij sluiting de prestatie en<br />

tegenprestatie een gelijke reële waarde hebben. De reële waarde van het instrument is daarmee<br />

nihil en er wordt dus per saldo niets geactiveerd/gepassiveerd.


Inzake specifieke soorten transacties in de juridische vorm van een lease gelden bijzondere<br />

recognitioncriteria ingevolge SIC 27 (zie verder hoofdstuk 23 ‘Leasing’).<br />

1.2 Verwijdering van de balans (‘derecognition’)<br />

In de Richtlijnen is in ontwerp-Richtlijn 130.110 een algemene bepaling opgenomen omtrent de<br />

‘derecognition’ van activa en passiva. Een actief of een post van het vreemd vermogen dient niet<br />

langer in de balans te worden opgenomen, indien de transactie ertoe leidt dat alle of nagenoeg<br />

alle rechten op economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot het<br />

actief of de post van het vreemd vermogen aan een derde zijn overgedragen. Deze alinea zal<br />

voorlopig de status van ontwerp-Richtlijn behouden in afwachting van de ontwikkelingen met<br />

betrekking tot de implementatie van IAS 39 in de Richtlijnen.<br />

IAS 39 gaat zeer gedetailleerd op de ‘derecognition’ van financiële activa en passiva in. Ten aanzien<br />

van financiële activa geldt dat deze alleen dan van de balans worden gehaald, indien de<br />

onderneming de beheersingsmacht verliest over de contractuele rechten met betrekking tot het<br />

actief. Dit is het geval indien de onderneming de rechten op de voordelen zoals gespecificeerd in<br />

het contract realiseert, indien de betreffende rechten expireren of indien de onderneming afstand<br />

doet van deze rechten (IAS 39.35). In de herziene IAS 39 (2003) zijn de regels ten aanzien van<br />

derecognition gewijzigd. In hoofdlijnen is de regel dat een onderneming die financiële activa<br />

overdraagt dient vast te stellen of (nagenoeg) alle risico’s en opbrengsten zijn behouden. Indien<br />

dat het geval is, worden de activa op de balans gehouden. Indien (nagenoeg) alle risico’s en<br />

opbrengsten zijn overgedragen, worden de activa van de balans gehaald. Indien alle risico’s en<br />

opbrengsten niet zijn overgedragen maar ook niet behouden (bijvoorbeeld kredietrisico is<br />

overgedragen maar renterisico is behouden), wordt bekeken of de onderneming control heeft<br />

behouden. Is dat het geval, dan worden de activa op de balans gehandhaafd voor het deel<br />

waarvoor de onderneming nog risico loopt over de activa.<br />

Ten aanzien van financiële passiva geldt (IAS 39.57) dat deze van de balans af gaan wanneer de<br />

verplichting verdwijnt, met andere woorden, wanneer de onderneming van de in het contract<br />

genoemde verplichtingen wordt ontheven of wanneer de verplichtingen worden gecanceld of<br />

wanneer deze expireren. Het kan daarbij niet alleen gaan om het kwijtschelden van een schuld of<br />

het aflossen van een lening, maar ook om het overdragen van een lening, mits daarbij geen<br />

garantie, terugverkoopverplichting of terugkooprecht anders dan tegen de dan geldende<br />

marktwaarde wordt overeengekomen en de crediteur de onderneming niet langer kan aanspreken<br />

voor het bedrag.<br />

Voorts kent IAS 39 zeer specifieke regels voor allerlei verschillende situaties (IAS 39.44-56 en<br />

61-65).<br />

1.3 Waardering van derivaten<br />

Ingevolge IAS 39 worden derivaten (afgeleide instrumenten) beschouwd als een financieel<br />

instrument dat wordt aangehouden voor handelsdoeleinden en deze dienen uit dien hoofde tegen<br />

reële waarde te worden gewaardeerd (IAS 39.69). Ook bevat IAS 39 specifieke regels inzake de<br />

-156-


-157-<br />

22 FINANCIËLE INSTRUMENTEN<br />

zogenaamde ‘embedded derivatives’ (IAS 39.23). In Nederland zijn er geen specifieke regels<br />

voor de waardering van derivaten, behalve voor valutatermijncontracten. Richtlijn 120.907<br />

bepaalt dat het verschil tussen de contante koers die geldt op het moment van afsluiten van de<br />

termijntransacties en de termijnkoers waartegen de termijntransactie zal worden afgewikkeld,<br />

moet worden verdeeld over de looptijd van de termijntransactie omdat dit verschil hoofdzakelijk<br />

een gevolg is van renteverschillen.<br />

1.4 Verwerking waardewijzigingen<br />

Ingevolge IAS 39 dienen wijzigingen in de reële waarde van derivaten direct in de winst-en-verliesrekening<br />

te worden verwerkt (IAS 39.103a), tenzij aan de strikte hedge-accountingcriteria<br />

wordt voldaan. In Nederland zijn hiervoor geen specifieke regels, behalve voor valutatermijncontracten.<br />

Het verschil tussen de contante koers die geldt op het moment van afsluiten<br />

van de termijntransacties en de termijnkoers waartegen de termijntransactie zal worden<br />

afgewikkeld, moet worden verdeeld over de looptijd van de termijntransactie omdat dit verschil<br />

hoofdzakelijk een gevolg is van renteverschillen (RJ 120.907).<br />

1.5 Hedge accounting<br />

IAS 39 geeft specifieke regels omtrent hedge accounting, waarbij geldt dat hedge accounting<br />

slechts kan worden toegepast indien aan een groot aantal voorwaarden is voldaan.<br />

In de standaard worden drie soorten hedgerelaties onderscheiden (IAS 39.137):<br />

• ‘fair value’-hedges: dit zijn hedge-instrumenten die worden gebruikt om het blootstaan aan<br />

wijzigingen in de reële waarde van een op de balans opgenomen actief of passief af te dekken.<br />

Als gevolg van de gewijzigde IAS 39 wordt ook de afdekking van een harde toezegging<br />

om activa te kopen of te verkopen tegen een vaste prijs aangemerkt als een fair value hedge.<br />

Winsten of verliezen die voortvloeien uit de herwaardering van een hedge-instrument op<br />

reële waarde moeten direct in de winst-en-verliesrekening worden verantwoord en de winst<br />

of het verlies op het gehedgede item dat toe te rekenen is aan het gehedgede risico wordt via<br />

de winst-en-verliesrekening gecorrigeerd op de boekwaarde van het gehedgede item;<br />

• ‘cash flow’-hedges: dit zijn hedge-instrumenten die worden gebruikt om het blootstaan aan<br />

schommelingen in kasstromen van een op de balans opgenomen actief of passief of van een<br />

toekomstige transactie af te dekken. Het uitgangspunt van IAS 39 is dat waardeveranderingen<br />

van ‘cash flow’-hedge-instrumenten tijdelijk in het vermogen worden geboekt. Op het<br />

moment dat de toekomstige transactie plaatsvindt, wordt het waardeverschil overgeboekt<br />

naar het actief of passief dat daardoor ontstaat indien het de bedoeling was de kosten van het<br />

betreffende actief of passief in de rapporteringsvaluta van de onderneming te fixeren.<br />

Vervolgens wordt het waardeverschil in de winst-en-verliesrekening verantwoord naarmate<br />

het actief/passief in de winst-en-verliesrekening wordt verantwoord. Indien de toekomstige<br />

transactie een onmiddellijk effect heeft op de winst-en-verliesrekening, wordt het<br />

waardeverschil op dat moment ook onmiddellijk in de winst-en-verliesrekening verantwoord;


• hedges van een netto-investering in een buitenlandse eenheid. Waardewijzigingen met<br />

betrekking tot een hedge van een netto-investering in een buitenlandse eenheid worden in<br />

het eigen vermogen geboekt (in de cumulatieve koersverschillenreserve).<br />

In Nederland zijn er (behalve voor banken) geen specifieke regels voor hedge accounting,<br />

behalve voor vreemde-valutahedges (RJ 120.907).<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Classificatie bij samengestelde financiële instrumenten<br />

Zowel de RJ (RJ 290.108) als de IASB (IAS 39.8) definieert een financiële verplichting als elke<br />

overeengekomen verplichting om:<br />

• liquide middelen of een ander financieel actief aan een andere partij over te dragen; of<br />

• financiële instrumenten te ruilen met een andere partij onder voorwaarden die potentieel<br />

nadelig zijn.<br />

De RJ (RJ 290.108) en de IASB (IAS 39.8) definiëren een eigen-vermogensinstrument als elke<br />

overeenkomst die het overblijvend recht omvat op een aandeel in de activa van een partij, na<br />

aftrek van alle verplichtingen.<br />

IAS 32 (IAS 32.23) bepaalt dat indien een financieel instrument zowel een schuld- als een eigenvermogenscomponent<br />

bevat, deze beide componenten afzonderlijk moeten worden geclassificeerd<br />

onder respectievelijk het vreemd en het eigen vermogen. Deze methodiek heeft de voorkeur<br />

van de RJ. Echter, de Richtlijnen staan toe de schuld- en eigen-vermogenscomponent niet<br />

afzonderlijk te classificeren. In de toelichting moet dan wel worden aangegeven hoe deze instrumenten<br />

zijn verwerkt. Instrumenten die weliswaar met elkaar zijn verbonden maar als<br />

afzonderlijke instrumenten zijn te identificeren, zoals een obligatielening met warrants, moeten<br />

ook volgens de RJ afzonderlijk worden gepresenteerd (RJ 290.213).<br />

De aangepaste IAS 32 behandelt in meer gedetailleerde mate hoe derivaten op eigen aandelen<br />

dienen te worden geclassificeerd. Alleen in de gevallen waarbij het derivaat wordt afgewikkeld<br />

door levering van aandelen tegen liquide middelen (of een ander financieel actief) kan een<br />

derivaat als eigen vermogen worden gepresenteerd. In alle andere gevallen (ook als een van de<br />

partijen een keuze heeft) dient het derivaat op eigen aandelen als financieel actief of financiële<br />

verplichting te worden opgenomen.<br />

Een put-optie geschreven door een onderneming op de aandelen van de onderneming leidt ertoe<br />

dat die aandelen niet langer als eigen vermogen dienen te worden geclassificeerd maar als<br />

verplichting in de balans dienen te worden opgenomen. Deze regel was voorheen opgenomen in<br />

een concept-SIC-interpretatie.<br />

Een verplichting waarbij de wijze van afwikkeling afhangt van het zich voordoen van een<br />

onzekere gebeurtenis, dient altijd als verplichting te worden geclassificeerd onafhankelijk van de<br />

kans van het zich voordoen van de gebeurtenis. In SIC 5 speelde de waarschijnlijkheid van het<br />

zich voordoen van de gebeurtenis nog wel een rol voor de classificatie.<br />

-158-


-159-<br />

22 FINANCIËLE INSTRUMENTEN<br />

De berekening van het eigen-vermogensdeel van een samengesteld instrument is in de herziene<br />

IAS 32 gelimiteerd tot het verschil tussen de totale waarde van het instrument en de reële waarde<br />

van het vreemd-vermogensdeel. Met deze verandering sluit het berekende eigen vermogen beter<br />

aan bij de definitie van eigen vermogen zijnde het verschil tussen alle activa en verplichtingen.<br />

2.2 Wijziging van de classificatie als vreemd of eigen vermogen<br />

De Richtlijnen bepalen dat bij het ontstaan van een financieel instrument dit instrument wordt<br />

geclassificeerd als schuld of als eigen vermogen al naar gelang de economische realiteit van de<br />

contractuele overeenkomst (RJ 290.201). Uitdrukkelijk wordt bepaald dat de juridische vorm van<br />

het contract voor de classificatie niet van belang is. Indien later de aard van het instrument verandert<br />

door wijziging van de contractvoorwaarden of besluiten van de leiding, wordt de mogelijkheid<br />

opengelaten de oorspronkelijke classificatie te wijzigen (RJ 290.203). IAS 32.19 staat niet<br />

toe een eenmaal gekozen classificatie aan te passen aan een gewijzigde economische realiteit<br />

(wel indien het contract gewijzigd wordt).<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Additionele informatie<br />

Aangezien in Richtlijn 290 de tekst van IAS 32 met betrekking tot de in de toelichting op de<br />

balans en winst-en-verliesrekening op te nemen informatie over financiële instrumenten vrijwel<br />

geheel is overgenomen, zijn hier geen verschillen. In aanvulling op de reeds in IAS 32<br />

opgenomen regels met betrekking tot de toelichting, zijn in IAS 39 regels opgenomen omtrent in<br />

de toelichting op te nemen informatie. Deze eisen zijn nog niet verplicht van toepassing<br />

aangezien zij zijn opgenomen in de concept Richtlijn 290A. De volgende informatie omtrent<br />

waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen dient in de toelichting te worden opgenomen (IAS<br />

39.167):<br />

a de methoden en belangrijkste veronderstellingen die zijn toegepast bij de bepaling van de<br />

reële waarde;<br />

b op welke wijze de resultaten van wijzigingen zijn verwerkt van financiële activa en financiële<br />

passiva die worden gewaardeerd tegen reële waarde;<br />

c voor elke categorie van financiële activa moet worden aangegeven of aankopen van financiële<br />

activa worden verwerkt conform ‘trade date accounting’ (datum van economische<br />

eigendomsoverdracht) of ‘settlement date accounting’ (datum van juridische levering).<br />

Uitgebreide informatie met betrekking tot hedge-instrumenten waaronder (IAS 39.169):<br />

• een beschrijving omtrent de doelstellingen en het beleid inzake het financieel risicomanagement,<br />

inclusief het beleid ten aanzien van belangrijke voorspelde transacties inzake hedging<br />

(par. 169a);<br />

• informatie omtrent de reële waarde indien deze niet betrouwbaar kan worden vastgesteld;


• informatie ten aanzien van hedgetransacties en de verwerking daarvan, afhankelijk van de<br />

gehanteerde verwerkingsmethode (par. 169b en c).<br />

Met betrekking tot alle financiële instrumenten dient de volgende toelichting te worden gegeven:<br />

• het cumulatieve bedrag van de winsten en verliezen van tegen reële waarde gewaardeerde<br />

financiële instrumenten dat direct in het eigen vermogen is verwerkt, en het bedrag dat in het<br />

boekjaar uit het vermogen is gehaald en in de winst-en-verliesrekening is verwerkt (IAS<br />

39.170a);<br />

• indien de reële waarde van financiële activa niet kan worden bepaald en de activa daarom<br />

tegen geamortiseerde kostprijs worden gewaardeerd, dit feit vermelden tezamen met een<br />

beschrijving van de financiële activa, hun boekwaarde, een uitleg waarom niet tegen reële<br />

waarde kan worden gewaardeerd en indien mogelijk een reeks van schattingen waarbinnen<br />

de reële waarde waarschijnlijk zal liggen. Indien financiële activa die tegen geamortiseerde<br />

kostprijs zijn gewaardeerd worden verkocht, dit feit vermelden tezamen met de boekwaarde<br />

van de activa ten tijde van de verkoop en het bedrag van de winst of het verlies bij de<br />

verkoop (IAS 39.170b);<br />

• belangrijke posten van inkomsten, uitgaven, winsten en verliezen als gevolg van financiële<br />

activa of financiële passiva (o.a. totale rentebaten en rentelasten; zie IAS 39.170c);<br />

• de aard en omvang van ‘securitisations’ alsmede een beschrijving van zakelijke zekerheden<br />

en kwantitatieve informatie omtrent de belangrijkste veronderstellingen die zijn gebruikt bij<br />

de berekening van de ‘fair value’ (IAS 39.170d);<br />

• veranderingen van waarderingsmethode als gevolg van reclassificatie inclusief de reden en<br />

de gevolgen (IAS 39.170e);<br />

• de aard en hoeveelheid van elke waardevermindering of terugneming van waardevermindering<br />

afzonderlijk per belangrijke categorie van financiële activa of passiva (IAS 39.170f).<br />

Als gevolg van de gewijzigde IAS 39 2003 zijn alle toelichtingsvereisten voor financiële<br />

instrumenten nu opgenomen in IAS 32 Revised 2003.<br />

Additionele toelichting dient onder andere te worden opgenomen over het gebruik van<br />

waarderingsmodellen, overdracht van financiële activa die niet voor derecognition in aanmerking<br />

komen, de omvang van instrumenten waarvoor waardering tegen reële waarde met<br />

waardeveranderingen via de winst-en-verliesrekening is gekozen en de waardeverandering van<br />

deze items die niet is toe te rekenen aan een veranderende rentevoet.<br />

In Nederland zijn er geen specifieke toelichtingseisen.<br />

Richtlijnen en standaarden<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 290 Financiële instrumenten (aangepast 2000)<br />

• Ontwerp-Richtlijn 290a Financiële instrumenten, verwerking en waardering (2001)<br />

• Ontwerp-Richtlijn 292.2 Samengestelde transacties met de juridische vorm van een leaseovereenkomst<br />

(2002)<br />

-160-


-161-<br />

22 FINANCIËLE INSTRUMENTEN<br />

• IAS 32 Financial Instruments: Disclosure and Presentation (revised 1998)<br />

• IAS 39 Financial Instruments: Recognition and Measurement (revised<br />

2000)<br />

• IAS 32 Financial Instruments: Disclosure and Presentation (revised 2003)<br />

• IAS 39 Financial Instruments: Recognition and Measurement (revised<br />

2003)<br />

• SIC 5 Classification of Financial Instruments – Contingent Settlement<br />

Provisions (1998)


23 Leasing<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Onderscheid financiële<br />

en operationele lease<br />

1.2 Verwerking verkregen<br />

(investerings)subsidies<br />

1.3 Specifieke regeling<br />

voor SPC’s<br />

2 Presentatie<br />

3 Toelichting<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Naast kwalitatieve ook kwantitatieve<br />

indicatoren<br />

In mindering boekwaarde van<br />

het actief<br />

Economische risico’s gedragen<br />

in andere hoedanigheid worden<br />

mede in aanmerking genomen<br />

3.1 Additionele informatie Beperkte informatieverschaffing<br />

-162-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Alleen kwalitatieve indicatoren NL strikter<br />

Geen expliciete bepaling NL strikter<br />

Geen expliciete bepaling NL strikter<br />

– – –<br />

4 Extra verschillen als gevolg van het improvements-project<br />

Grondslagen<br />

4.1 Verantwoording initiële<br />

directe kosten bij lessor<br />

4.2 Splitsing lease van<br />

grond en gebouwen<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Activeren en afschrijven of<br />

ineens in de winst-enverliesrekening<br />

boeken<br />

Splitsing en afzonderlijke<br />

classificatie. Indien niet<br />

mogelijk, dan toepassing<br />

criteria voor gebouw<br />

De in de toelichting op te<br />

nemen informatie is uitgebreider<br />

dan op grond van de Richtlijnen<br />

is vereist<br />

<strong>IFRS</strong> eist meer<br />

toelichting<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Activeren en afschrijven <strong>IFRS</strong> strikter<br />

Splitsing en afzonderlijke<br />

classificatie. Indien niet<br />

mogelijk, dan financiële lease<br />

tenzij beide elementen duidelijk<br />

operationele lease<br />

Strijdig


1 Grondslagen<br />

1.1 Onderscheid financiële en operationele lease<br />

-163-<br />

23 LEASING<br />

De criteria die in de Richtlijnen en door de IASB worden gehanteerd ten behoeve van het onderscheid<br />

tussen financiële en operationele leasing, zijn inhoudelijk gelijk. Het gaat erom dat de<br />

leaseclassificatie bepaald wordt door de economische realiteit van de transactie en niet door de<br />

juridische vorm. Uit het geheel van de contractvoorwaarden dient het karakter van de lease te<br />

worden afgeleid (RJ 292.107). Of zoals IAS 17.5 het zegt: ‘The classification of leases adopted<br />

… is based on the extent to which risks and rewards incident to ownership of a leased asset lie<br />

with the lessor or the lessee.’<br />

Verschillend is echter dat RJ 292.107 naast kwalitatieve indicatoren ook kwantitatieve indicatoren<br />

hanteert, terwijl IAS 17.8 alleen kwalitatieve criteria noemt. Kwantitatieve indicatoren zijn<br />

bijvoorbeeld het 75%-criterium (de leaseperiode moet 75% of meer van de economische levensduur<br />

bedragen) en het 90%-criterium (de contante waarde van de minimale leasebetalingen moet<br />

90% of meer van de waarde van het lease-object bedragen). Overigens worden de kwantitatieve<br />

indicatoren uitdrukkelijk als voorbeelden genoemd voor de invulling van de hoofdregel. IAS 17.8<br />

noemt hier slechts de kwalitatieve criteria: ‘the major part of the economic life of the asset,<br />

substantially all of the fair value of the leased asset’.<br />

1.2 Verwerking verkregen (investerings)subsidies<br />

In RJ 212.229 en RJ 292.114 wordt bepaald dat in geval van financiële leasing en huurkoop<br />

(investerings)subsidies en dergelijke waar de lessor/huurverkoper in verband met de overeenkomst<br />

recht op krijgt, in mindering moeten worden gebracht op de waarde van het geactiveerde<br />

lease-object in de jaarrekening van de lessee. IAS 17 heeft hieromtrent niets bepaald.<br />

1.3 Specifieke regeling voor SPC’s<br />

Er worden soms lease-overeenkomsten gesloten met een speciaal voor dit doel opgerichte maatschappij<br />

(een ‘Special Purpose Entity’ of ‘Special Purpose Company’; verder SPC) als lessor,<br />

waarbij de lessee of een tot de groep van de lessee behorende andere maatschappij ook optreedt<br />

in een andere hoedanigheid ten opzichte van de SPC dan die van lessee (bijvoorbeeld als aandeelhouder,<br />

[commanditair] vennoot, financier of garantiegever). De lessee, of een tot de groep<br />

behorende andere maatschappij, kan in de andere hoedanigheid dan die van lessee een deel van<br />

het economische risico ten aanzien van het lease-object lopen (bijvoorbeeld voor het geheel of<br />

gedeeltelijk verloren gaan van het door de lessee/commanditair vennoot in de SPC ingebrachte<br />

commanditaire kapitaal bij waardevermindering van het lease-object, of doordat de lessor een<br />

beroep doet op een garantiestelling door een groepsmaatschappij van de lessee).<br />

RJ 292.111 bepaalt dat het economische risico gedragen door de lessee of een met de lessee verbonden<br />

maatschappij in de andere hoedanigheid dan die van lessee, mede in aanmerking dient te


worden genomen in het kader van de beoordeling of uit het geheel van de contractvoorwaarden<br />

blijkt dat sprake is van financiële leasing. IAS 17 bevat een dergelijke expliciete bepaling niet.<br />

2 Presentatie<br />

Er zijn geen verschillen tussen de Nederlandse regelgeving en <strong>IFRS</strong>.<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Additionele informatie<br />

Ten opzichte van Richtlijn 292 zijn de toelichtingsvereisten van IAS 17 uitgebreider en gedetailleerder.<br />

Ten opzichte van de Richtlijn wordt de volgende additionele informatie vereist:<br />

a informatie te verstrekken door lessee bij financiële lease (IAS 17.23 versus RJ 292.115):<br />

- een beschrijving van de inhoud van belangrijke lease-overeenkomsten (IAS 17.23(c)).<br />

Dit wordt door de RJ niet verplicht, maar wel aanbevolen;<br />

- het bedrag aan voorwaardelijke leasebetalingen dat in de winst-en-verliesrekening is<br />

verantwoord (IAS 17.23(e)). De RJ zegt hier niets over;<br />

b informatie te verstrekken door lessee bij operationele lease (IAS 17.27 versus RJ 292.118):<br />

- een beschrijving van de inhoud van belangrijke lease-overeenkomsten (IAS 17.27(d).<br />

Dit wordt door de RJ niet verplicht, maar wel aanbevolen;<br />

c informatie te verstrekken door lessor bij financiële lease (IAS 17.39 versus RJ 292.124):<br />

- de gevormde voorzieningen wegens verwachte oninbaarheid van leasetermijnen (IAS<br />

17.39(d). De RJ zegt hier niets over;<br />

- het bedrag aan voorwaardelijke leasebetalingen dat in de winst-en-verliesrekening is<br />

verantwoord (IAS 17.39(e)). De RJ zegt hier niets over;<br />

- een beschrijving van de inhoud van belangrijke lease-overeenkomsten (IAS 17.39(f)).<br />

Dit wordt door de RJ niet verplicht, maar wel aanbevolen;<br />

d informatie te verstrekken door lessor bij operationele lease (IAS 17.48 versus RJ 292.131):<br />

- het bedrag aan voorwaardelijke leasebetalingen dat in de winst-en-verliesrekening is<br />

verantwoord (IAS 17.48(c)). De RJ zegt hier niets over;<br />

- een beschrijving van de inhoud van belangrijke lease-overeenkomsten (IAS 17.48(d)).<br />

Dit wordt door de RJ niet verplicht, maar wel aanbevolen.<br />

4 Extra verschillen als gevolg van het improvements-project<br />

Grondslagen<br />

4.1 Verantwoording initiële directe kosten<br />

Ingevolge het improvements-project is er inzake de verantwoording van initiële directe kosten<br />

van de lessor bij het aangaan van een lease niet langer een keuze tussen activeren of als last<br />

-164-


-165-<br />

23 LEASING<br />

nemen. Activeren en afschrijven van dergelijke kosten wordt verplicht. Ingevolge de Nederlandse<br />

regelgeving is er een keuze activeren of direct als last nemen (RJ 292.122). <strong>IFRS</strong> is dus strikter.<br />

4.2 Splitsing lease van grond en gebouwen<br />

Ingevolge het improvements-project dient er voor de classificatie als een operationele of<br />

financiële lease van grond en gebouwen een splitsing te worden gemaakt in een lease van grond<br />

en een lease van gebouwen, waarbij een lease van grond in zijn algemeenheid zal worden<br />

beschouwd als een operationele lease (indien de grond een onbeperkte economische levensduur<br />

heeft). Slechts indien het juridisch eigendom aan het einde van de leaseperiode automatisch<br />

overgaat op de lessee of indien sprake is van een ‘bargain purchase option’ is er sprake van een<br />

financiële lease. Het toerekenen van de waarde van de minimale leasebetalingen aan<br />

respectievelijk grond en gebouwen dient plaats te vinden naar rato van het relatieve aandeel van<br />

de afzonderlijke objecten in de totale reële waarde. Indien geen splitsing kan worden gemaakt,<br />

moet het geheel als financiële lease worden verantwoord.<br />

In Richtlijn 292.110 wordt gesteld dat lease-overeenkomsten ter zake van grond en gebouwen<br />

volgens dezelfde criteria dienen te worden geclassificeerd als andere lease-overeenkomsten. Er<br />

wordt echter niet aangegeven of en op welke wijze leasebetalingen moeten worden toegerekend.<br />

Indien een splitsing niet kan worden gemaakt, moeten de criteria voor andere activa (niet zijnde<br />

grond) worden gehanteerd. <strong>IFRS</strong> en de Nederlandse grondslagen zijn op dit punt dus strijdig.<br />

Richtlijnen en standaarden<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 292 Leasing (2000)<br />

• IAS 17 Leases (revised 1997)<br />

• IAS 17 Leases (revised 2003)<br />

• SIC 15 Operating Leases Incentives (1998)<br />

• SIC 27 Evaluating the Substance of Transactions Involving the Legal Form of a Lease<br />

(2001)


24 Stelselwijzigingen, schattingswijzigingen en foutenherstel<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Verwerking fundamentele<br />

fouten<br />

2 Presentatie<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Toelichting stelselwijziging<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Verwerking uitsluitend via het<br />

eigen vermogen toegestaan<br />

-166-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Verwerking bij voorkeur via<br />

eigen vermogen, alternatieve<br />

verwerking als gewoon resultaat<br />

– – –<br />

• Invloed op komende<br />

perioden vermelden<br />

• Uiteenzetting van verschillen<br />

tussen oude en<br />

nieuwe stelsel<br />

4 Extra verschillen als gevolg van het improvements-project<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Gronslagen<br />

4.1 Verwerking fouten Onderscheid tussen<br />

fundamentele fouten en andere<br />

fouten: andere fouten worden in<br />

de winst-en-verliesrekening<br />

verwerkt<br />

4.2 Verwerking<br />

stelselwijziging<br />

Toelichting<br />

4.3 Toelichting aard<br />

toekomstige<br />

stelselwijziging<br />

1 Grondslagen<br />

Via vermogen of als bijzondere<br />

post in het resultaat<br />

1.1 Verwerking fundamentele fouten<br />

Minder uitgebreide informatieverschaffing<br />

NL strikter<br />

NL eist meer<br />

toelichting<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Alle fouten worden<br />

retrospectief via het eigen<br />

vermogen verwerkt<br />

Strijdig ten<br />

aanzien van de<br />

verwerking<br />

van andere<br />

fouten<br />

Alleen via eigen vermogen <strong>IFRS</strong> strikter<br />

Geen specifieke regel Specifieke toelichting <strong>IFRS</strong> eist meer<br />

toelichting<br />

De RJ verstaat onder een fundamentele fout een zodanige onjuistheid in de jaarrekening, dat de<br />

jaarrekening in het geven van het wettelijk vereiste inzicht tekortschiet (RJ150.102). Richtlijn<br />

150.104 bepaalt, dat de invloed van een fundamentele fout dient te worden verwerkt als een


24 STELSELWIJZIGINGEN, SCHATTINGSWIJZIGINGEN EN FOUTENHERSTEL<br />

rechtstreekse mutatie van het eigen vermogen aan het begin van het boekjaar waarin het herstel<br />

plaatsvindt.<br />

IAS 8.6 definieert een fundamentele fout als een fout die in de huidige periode wordt ontdekt en<br />

die van zo’n groot belang is, dat de jaarrekening over het voorgaande boekjaar of voorgaande<br />

boekjaren niet langer als betrouwbaar op de datum van haar publicatie kan worden beschouwd.<br />

IAS 8.34 heeft als ‘benchmark treatment’ de verwerking via het eigen vermogen. Als alternatieve<br />

methode mag de invloed in het gewone resultaat worden verwerkt.<br />

2 Presentatie<br />

Er zijn geen verschillen in presentatie tussen de Nederlandse regelgeving en <strong>IFRS</strong>.<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Toelichting stelselwijziging<br />

Richtlijn 140.120 e.v. verlangt de volgende informatie:<br />

• een uiteenzetting van de verschillen tussen het oude en het nieuwe stelsel;<br />

• de redenen die tot de stelselwijziging hebben geleid;<br />

• de toegepaste wijze van verwerken van de effecten van de stelselwijziging;<br />

• de betekenis van de stelselwijziging voor vermogen en resultaat;<br />

• een cijfermatige indicatie van een belangrijke kwantitatieve invloed op een of meer<br />

volgende boekjaren.<br />

Volgens IAS 8.53 moet bij stelselwijziging met een materiële invloed in de huidige of de vorige<br />

periode of in toekomstige perioden de volgende informatie worden verstrekt:<br />

• de reden voor de stelselwijziging;<br />

• de kwantitatieve invloed van de wijziging op het resultaat in de verslagperiode;<br />

• de kwantitatieve invloed van de wijziging op de ter vergelijking opgenomen perioden en<br />

eventueel eerdere perioden.<br />

De door de Richtlijnen gevraagde toelichting is uitgebreider dan die door IAS 8 wordt gevraagd.<br />

Een toelichting op de invloed op komende boekjaren en een uiteenzetting van de verschillen<br />

tussen het oude en het nieuwe stelsel worden door IAS 8 niet gevraagd.<br />

4 Extra verschillen als gevolg van het improvements-project<br />

Grondslagen<br />

4.1 Verwerking fouten<br />

Als gevolg van het improvements-project is het onderscheid tussen fundamentele fouten en<br />

andere fouten komen te vervallen. Alle fouten dienen op dezelfde wijze te worden verwerkt als<br />

stelselwijzigingen (retrospectief).<br />

-167-


Op grond van Richtlijn 150 wordt een onderscheid gemaakt tussen fundamentele fouten en<br />

andere fouten. Voor fundamentele fouten geldt dat zij op dezelfde wijze als een stelselwijziging<br />

worden verwerkt (retrospectief; via het eigen vermogen; zie par. 1.1 hierboven). Andere fouten<br />

dienen te worden verantwoord in de winst-en-verliesrekening van de eerste jaarrekening die op<br />

het moment van constateren van de fout nog moet worden opgemaakt (RJ 150.105).<br />

4.2 Verwerking stelselwijziging<br />

Als gevolg van het improvements-project is de mogelijkheid van verwerking in het resultaat van<br />

het lopende boekjaar van vrijwillige stelselwijziging (in tegenstelling tot een stelselwijziging die<br />

wordt ingegeven door een nieuwe of gewijzigde standaard) geëlimineerd. Effecten van vrijwillige<br />

stelselwijzigingen dienen met terugwerkende kracht te worden aangepast en het cumulatieve<br />

effect dient te worden verwerkt in het beginvermogen. Ingevolge de Richtlijnen is het tevens<br />

(naast verwerking van het cumulatieve effect in het eigen vermogen) mogelijk om de gevolgen<br />

van een stelselwijziging als bijzondere post in de winst-en-verliesrekening te verantwoorden.<br />

Toelichting<br />

4.3 Toelichting aard toekomstige stelselwijziging<br />

Als gevolg van het improvements-project wordt het verplicht om de aard van een toekomstige<br />

stelselwijziging toe te lichten indien een onderneming een nieuw uitgevaardigde <strong>IFRS</strong> moet<br />

implementeren die nog niet verplicht van toepassing is. Een toelichting moet worden gegeven<br />

over de geplande datum van invoering van de standaard en een schatting van het mogelijke effect<br />

van de wijziging op de financiële positie van de onderneming.<br />

Een dergelijke verplichting is niet in de Richtlijnen opgenomen.<br />

Richtlijnen en standaarden<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 140 Stelselwijzigingen (2002)<br />

• Richtlijn 145 Schattingswijzigingen (2002)<br />

• Richtlijn 150 Foutenherstel (2002)<br />

• Richtlijn 212 Materiële vaste activa (aangepast 2002)<br />

• IAS 8 Net Profit or Loss for the Period, Fundamental Errors and Changes in<br />

Accounting Policies (revised 1993)<br />

• IAS 8 Accounting Policies, Changes in Accounting Estimates and Errors (revised<br />

2003)<br />

-168-


25 Gesegmenteerde informatie<br />

1 Grondslagen<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Vermelding totaalbedrag<br />

significante kosten<br />

3 Toelichting<br />

Algemeen<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

-169-<br />

25 GESEGMENTEERDE INFORMATIE<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

– – –<br />

Aanbevolen wordt het totaalbedrag<br />

van significante kosten,<br />

anders dan afschrijvingen, die<br />

niet tot uitgaven hebben geleid<br />

bij de informatieverschaffing<br />

over primaire segmenten te vermelden<br />

Vermelding van deze informatie<br />

is verplicht<br />

– – –<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Zowel de Richtlijn als de <strong>IFRS</strong>-standaard verplicht beursgenoteerde ondernemingen tot het opnemen<br />

van gesegmenteerde informatie. Daarnaast beveelt de IASB alle overige ondernemingen aan<br />

gesegmenteerde informatie te verschaffen. De Richtlijn beveelt toepassing aan voor grote ondernemingen.<br />

De toepassingsgebieden sluiten derhalve niet geheel op elkaar aan.<br />

Naast de segmentatiebepalingen in Richtlijn 350 bevat ook de wet (art. 2:380 BW) hieromtrent<br />

bepalingen. Deze zijn van toepassing op alle ondernemingen. De wet eist nadere informatie in de<br />

toelichting omtrent de netto-omzet per bedrijfstak en per onderscheiden gebied waar de rechtspersoon<br />

goederen en diensten levert. In Richtlijn 270.6 worden deze wettelijke bepalingen nader<br />

uitgewerkt. De analyse van verschillen in dit hoofdstuk heeft uitsluitend betrekking op Richtlijn<br />

350.<br />

1 Grondslagen<br />

Er zijn geen verschillen tussen de Nederlandse regelgeving en <strong>IFRS</strong>.


2 Presentatie<br />

2.1 Vermelding totaalbedrag significante kosten<br />

In de Richtlijn wordt aanbevolen het totaalbedrag van significante kosten, anders dan afschrijvingen,<br />

die niet tot uitgaven hebben geleid (bijvoorbeeld dotaties aan voorzieningen) van primaire<br />

segmenten te vermelden (RJ 350.704). IAS 14.61 stelt het verstrekken van deze informatie<br />

verplicht.<br />

3 Toelichting<br />

Er zijn geen verschillen tussen de Nederlandse regelgeving en <strong>IFRS</strong>.<br />

Richtlijnen en standaarden<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 270.6 Netto-omzet en detaillering van de netto-omzet (2002)<br />

• Richtlijn 350 Gesegmenteerde informatie (aangepast 2001)<br />

• IAS 14 Reporting Financial Information by Segment (revised 1997)<br />

-170-


26 NIET UIT DE BALANS BLIJKENDE VERPLICHTINGEN EN RECHTEN<br />

26 Niet uit de balans blijkende verplichtingen en rechten<br />

1 Grondslagen<br />

2 Presentatie<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Gevolgen van het zijn<br />

van vennoot in Vof of<br />

CV<br />

3.2 Meerjarige verplichtingen<br />

3.3 Verplichtingen omtrent<br />

voorraden<br />

3.4 Deel uitmaken van<br />

fiscale eenheid bij<br />

verplichtingen aan<br />

groepsmaatschappijen<br />

1 Grondslagen<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

–<br />

-171-<br />

<strong>IFRS</strong><br />

– –<br />

– – –<br />

De aard van de aansprakelijkheid<br />

dient vermeld te worden<br />

Informatie dient te worden<br />

opgenomen over belangrijke<br />

meerjarige financiële verplichtingen<br />

waaraan de<br />

onderneming is gebonden<br />

Vermelden totaalbedrag aan<br />

verplichtingen uit inkoop- en<br />

verkoopcontracten indien in<br />

verhouding tot normale<br />

bedrijfsomvang abnormaal<br />

grote afname- of<br />

leveringsplicht geldt<br />

Vermelden dat de<br />

rechtspersoon in een fiscale<br />

eenheid voor<br />

vennootschapsbelasting en/of<br />

omzetbelasting met andere<br />

groepsmaatschappijen is<br />

opgenomen<br />

Geen specifieke regel opgenomen<br />

Conclusie<br />

NL eist meer<br />

toelichting<br />

Geen specifieke regel NL eist meer<br />

toelichting<br />

Geen specifieke regel<br />

Er zijn geen verschillen tussen de Nederlandse regelgeving en <strong>IFRS</strong>.<br />

NL eist meer<br />

toelichting<br />

Geen specifieke regel NL eist meer<br />

toelichting


2 Presentatie<br />

Er zijn geen verschillen tussen de Nederlandse regelgeving en <strong>IFRS</strong>.<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Gevolgen van het zijn van vennoot in Vof of CV<br />

Van het zijn van vennoot in een Vof of CV moet de aard van de aansprakelijkheid worden vermeld<br />

(RJ 310.107). In IAS 37 zijn hieromtrent geen specifieke regels opgenomen.<br />

3.2 Meerjarige verplichtingen<br />

Belangrijke meerjarige financiële verplichtingen waaraan de onderneming is gebonden, moeten<br />

worden vermeld (art. 2:381 BW). Daarbij moet afzonderlijk worden aangegeven welke totaalbedragen<br />

vervallen na een jaar en na vijf jaar.<br />

Indien individuele verbintenissen, door looptijd en/of door omvang, van bijzondere betekenis<br />

zijn, wordt additionele informatie (aard, het bedrag en de looptijd) verstrekt (RJ 310.113).<br />

In IAS 37 zijn hieromtrent geen specifieke regels opgenomen.<br />

Voor het deel betreffende operationele leaseverplichtingen wordt naar hoofdstuk 23 ‘Leasing’<br />

verwezen. Voor vaste activa is een specifieke bepaling opgenomen (RJ 310.114) voor vermelding<br />

van het totaalbedrag van betalingen inzake vaste activa waartoe de rechtspersoon zich verbonden<br />

heeft. Echter, IAS 16.61 kent een vergelijkbare regel en er is dus wat vaste activa betreft geen<br />

verschil.<br />

3.3 Verplichtingen omtrent voorraden<br />

De toelichting dient te vermelden het totaalbedrag aan verplichtingen uit inkoop- en verkoopcontracten<br />

betrekking hebbend op voorraden, indien zij in verhouding tot de normale bedrijfsomvang<br />

een abnormaal grote afname- of leveringsplicht inhouden (RJ 310.115). In <strong>IFRS</strong> zijn<br />

hieromtrent geen specifieke regels opgenomen.<br />

3.4 Deel uitmaken van fiscale eenheid bij verplichtingen aan groepsmaatschappijen<br />

<strong>IFRS</strong> onderscheidt het begrip fiscale eenheid niet. Op grond van RJ 310.116 is vereist, dat bij<br />

verplichtingen ten behoeve van groepsmaatschappijen afzonderlijk in de toelichting wordt<br />

vermeld dat de rechtspersoon in een fiscale eenheid voor vennootschapsbelasting en/of omzetbelasting<br />

met andere groepsmaatschappijen is opgenomen. Zie hoofdstuk 13 ‘Voorzieningen voor<br />

latente belastingen’.<br />

-172-


Richtlijnen en standaarden<br />

26 NIET UIT DE BALANS BLIJKENDE VERPLICHTINGEN EN RECHTEN<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 310 Niet in de balans opgenomen verplichtingen (herzien 2001)<br />

• Richtlijn 320 Niet in de balans opgenomen activa (herzien 2001)<br />

• IAS 37 Provisions, Contingent Liabilities and Contingent Assets (1998)<br />

-173-


27 Overheidssubsidies en vergelijkbare faciliteiten<br />

1 Grondslagen<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

1.1 Verwerking subsidies Geen algemene regel, wel specifieke<br />

regels voor vier soorten<br />

subsidies<br />

1.2 Terugbetaling van<br />

overheidssubsidie<br />

2 Presentatie<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Toelichting omvang<br />

subsidies<br />

3.2 Toelichting onvervulde<br />

voorwaarden<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Verwerking subsidies<br />

-174-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Algemene regel: in de winst-enverliesrekening<br />

systematisch<br />

matchen met gerelateerde kosten,<br />

verwerking via eigen vermogen<br />

is niet toegestaan<br />

Geen algemene regel Terugbetaling verwerken als<br />

schattingswijziging<br />

– – –<br />

Toelichting omvang subsidies<br />

indien noodzakelijk voor het<br />

wettelijk vereiste inzicht<br />

Toelichting aard en omvang<br />

subsidies altijd noodzakelijk<br />

Geen specifieke regel Algemene verplichting tot toelichting<br />

indien sprake is van<br />

onvervulde voorwaarden die<br />

kleven aan reeds verantwoorde<br />

steun<br />

NL strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> eist meer<br />

toelichting<br />

<strong>IFRS</strong> eist meer<br />

toelichting<br />

In IAS 20 wordt als algemene regel gesteld dat overheidssubsidies op zodanige wijze in de winsten-verliesrekening<br />

verantwoord dienen te worden, dat zij matchen met de aan de subsidie gerelateerde<br />

kosten. De subsidies mogen niet direct in het eigen vermogen worden geboekt (IAS<br />

20.12). De RJ kent geen algemene regel maar onderscheidt gedetailleerd een viertal subsidies, en<br />

geeft per soort subsidie aan op welke wijze deze subsidie verwerkt moet worden. Deze regels zijn<br />

materieel dezelfde als de <strong>IFRS</strong>-regels.<br />

Exploitatiesubsidies dienen ten gunste van de winst-en-verliesrekening van het jaar te worden<br />

gebracht ten laste waarvan de gesubsidieerde bestedingen komen, of waarin de opbrengsten zijn<br />

gederfd dan wel het exploitatietekort zich heeft voorgedaan. IAS 20 kent een soortgelijke regel.


27 OVERHEIDSSUBSIDIES EN VERGELIJKBARE FACILITEITEN<br />

Een aan een krediet verbonden faciliteit (vorm van achterstelling, kwijtschelding indien aan<br />

bepaalde voorwaarden is voldaan, lagere rente dan marktrente) blijft bij de verwerking van de<br />

ontvangst van het krediet buiten beschouwing. Het bedrag van het krediet dient als schuld in de<br />

balans te worden opgenomen. Op het moment dat het krediet niet terugbetaald hoeft te worden,<br />

wordt vastgesteld of het vrijvallende bedrag als exploitatiesubsidie dan wel als investeringssubsidie<br />

moet worden beschouwd. IAS 20 regelt dit niet.<br />

Investeringssubsidies dienen (RJ 274.112):<br />

• of als vooruitontvangen bedrag onder de passiva te worden opgenomen;<br />

• of in mindering te worden gebracht op het geïnvesteerde bedrag zelve.<br />

IAS 20 kent soortgelijke regels (IAS 20.24).<br />

1.2 Terugbetaling van overheidssubsidies<br />

In IAS 20.32 is bepaald dat een terugbetaling van een verkregen overheidssubsidie dient te<br />

worden verwerkt als een schattingswijziging. In Richtlijn 274 is geen algemeen voorschift<br />

opgenomen met betrekking tot de terugbetaling van overheidssubsidies. In geval van een<br />

terugbetaling van een voorwaardelijk ontwikkelingskrediet schrijft de Richtlijn voor dat deze<br />

terugbetaling dient te worden verwerkt als een onderdeel van de kosten van de omzet (RJ<br />

274.111).<br />

2 Presentatie<br />

Er zijn geen verschillen tussen Nederlandse wet- en regelgeving en <strong>IFRS</strong>.<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Toelichting omvang subsidies<br />

Ingevolge de Richtlijnen hoeft de omvang van de in het verslagjaar verwerkte subsidies en vergelijkbare<br />

faciliteiten slechts vermeld te worden, indien de vermelding bijdraagt tot het wettelijk<br />

vereiste inzicht dat de jaarrekening moet geven (RJ 274.120). Op grond van IAS 20 dienen de<br />

aard en omvang in alle gevallen vermeld te worden (IAS 20.39).<br />

3.2 Toelichting onvervulde voorwaarden<br />

Op grond van IAS 20 dienen onvervulde voorwaarden die aan de verkregen subsidie zijn verbonden<br />

vermeld te worden (IAS 20.39). De Richtlijnen kennen een dergelijke verplichte vermelding<br />

niet.<br />

-175-


Richtlijnen en standaarden<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 274 Overheidssubsidies en andere vormen van overheidssteun (herzien 2000)<br />

• IAS 20 Accounting for Government Grants and Disclosure of Government<br />

Assistance (reformatted 1994)<br />

• SIC 10 Government Assistance – No Specific Relation to Operating Activities<br />

(1998)<br />

-176-


28 Winst per aandeel<br />

1 Grondslagen<br />

2 Presentatie<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Toelichting op transacties<br />

met aandelen na<br />

balansdatum<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

-177-<br />

28 WINST PER AANDEEL<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

– – –<br />

– – –<br />

Verplicht toelichten indien<br />

noodzakelijk om gebruikers in<br />

staat te stellen een juiste afweging<br />

te maken en juiste beslissingen<br />

te nemen<br />

4 Extra verschillen als gevolg van het improvements-project<br />

Grondslagen<br />

4.1 Verwerking inkoop<br />

eigen preferente<br />

aandelen<br />

4.2 Splitsing voor<br />

continuing en<br />

discontinuing<br />

operations<br />

1 Grondslagen<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Aanbeveling tot toelichting<br />

indien noodzakelijk om gebruikers<br />

in staat te stellen een juiste<br />

afweging te maken en juiste<br />

beslissingen te nemen<br />

NL eist meer<br />

informatie<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Geen specifieke regel Indien inkoopprijs afwijkt van<br />

boekwaarde ingekochte eigen<br />

aandelen dient het meerdere<br />

boven de boekwaarde als een<br />

dividend aan de preferente<br />

aandeelhouder te worden<br />

aangemerkt<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Geen specifieke regel Splitsing verplicht <strong>IFRS</strong> strikter<br />

Er zijn geen verschillen tussen de Nederlandse regelgeving en <strong>IFRS</strong>.<br />

2 Presentatie<br />

Er zijn geen verschillen tussen de Nederlandse regelgeving en <strong>IFRS</strong>.


3 Toelichting<br />

3.1 Toelichting op transacties met aandelen na balansdatum<br />

Ingevolge Richtlijn 340.303 dienen transacties met gewone aandelen of potentiële gewone aandelen<br />

die na balansdatum hebben plaatsgevonden, te worden toegelicht indien dat noodzakelijk is<br />

om gebruikers van de jaarrekeningen in staat te stellen een juiste afweging te maken en juiste<br />

beslissingen te nemen. In IAS 33.45 wordt een dergelijke informatieverstrekking aanbevolen.<br />

4 Extra verschillen als gevolg van het improvements-project<br />

Grondslagen<br />

4.1 Verwerking inkoop eigen preferente aandelen<br />

Als gevolg van het improvements-project is een bepaling opgenomen dat indien een onderneming<br />

eigen preferente aandelen of andere als eigen vermogen geclassificeerde effecten inkoopt voor<br />

een bedrag dat afwijkt van de boekwaarde van die effecten, het meerdere boven de boekwaarde<br />

als een dividend aan de preferente aandeelhouder dient te worden aangemerkt. De Richtlijnen<br />

kennen een dergelijke bepaling niet.<br />

4.2 Splitsing voor continuing en discontinuing operations<br />

Als gevolg van het improvements-project dient de winst per aandeel en de verwaterende winst<br />

per aandeel te worden berekend zowel voor de bedrijfsactiviteiten die worden voortgezet<br />

(‘continuing operations’) als voor bedrijfsactiviteiten die worden beëindigd (‘discontinuing<br />

operations’). De Richtlijnen schrijven een dergelijke splitsing niet voor.<br />

Richtlijnen en standaarden<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 340 Winst per aandeel (aangepast 2001)<br />

• IAS 33 Earnings per Share (1997)<br />

• IAS 33 Earnings per Share (2003)<br />

• SIC 24 Earnings Per Share – Financial Instruments and other Contracts that May Be<br />

Settled in Shares (2000)<br />

-178-


29 Gebeurtenissen na balansdatum<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 In aanmerking nemen<br />

gebeurtenissen na<br />

balansdatum<br />

2 Presentatie<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

-179-<br />

29 GEBEURTENISSEN NA BALANSDATUM<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Indeling in drie perioden Slechts een periode wordt<br />

onderscheiden<br />

2.1 Datering jaarrekening Datum van opmaken (nietstructuurvennootschap).<br />

Datum<br />

van vaststellen (structuurvennootschap)<br />

2.2 Plaats vermelding<br />

gebeurtenissen na<br />

balansdatum<br />

3 Toelichting<br />

Algemeen<br />

Datum van opmaken door<br />

bestuur<br />

NL strikter<br />

Strijdig (indien<br />

sprake van<br />

structuurvennootschap)<br />

In overige gegevens In de toelichting Strijdig<br />

– – –<br />

In Richtlijn 160 wordt nadrukkelijk bepaald dat bij de waardering van vlottende activa geen<br />

rekening dient te worden gehouden met een op korte termijn te voorziene buitengewone<br />

waardevermindering. Artikel 2:387 lid 3 BW staat dit nog wel toe, maar de RJ is van mening dat<br />

deze wettelijke optie geen nadere informatie geeft over de feitelijke situatie per balansdatum.<br />

Ingevolge Richtlijn 160 is het niet langer toegestaan een dividenduitkering die wordt vastgesteld<br />

na de balansdatum als verplichting op te nemen. De voorgenomen dividenduitkering mag naar<br />

keuze afzonderlijk onder het eigen vermogen worden opgenomen of worden vermeld in de<br />

toelichting op de jaarrekening. Een uitzondering op deze regel vormt de situatie waarin op grond<br />

van statutaire bepalingen de rechtspersoon verplicht is bij voldoende winst dividend uit te keren.<br />

Als voldoende winst uit de jaarrekening blijkt, wordt het als preferent dividend uit te keren<br />

bedrag wel als schuld per balansdatum opgenomen. De op grond van artikel 2:363 lid 2 BW<br />

geboden optie om de balans op te stellen na winstbestemming wordt door het bovenstaande niet<br />

weggenomen. Echter, het voorgestelde dividend mag niet als vreemd vermogen worden<br />

gepresenteerd.


1 Grondslagen<br />

1.1 In aanmerking nemen gebeurtenissen na balansdatum<br />

Richtlijn 160 onderscheidt drie perioden waarin gebeurtenissen na balansdatum kunnen worden<br />

verwerkt:<br />

• gegevens die blijken in de periode na balansdatum tot aan de datum van het opmaken van de<br />

jaarrekening;<br />

• gegevens die blijken in de periode na het opmaken van de jaarrekening tot aan het vaststellen<br />

of goedkeuren van de jaarrekening;<br />

• gegevens die blijken na het vaststellen of goedkeuren van de jaarrekening.<br />

IAS 10 onderscheidt deze drie perioden niet. Volgens IAS 10.22 worden gebeurtenissen na<br />

balansdatum in aanmerking genomen die zich voordoen in de periode tussen de balansdatum en<br />

de datum waarop de jaarrekening is ‘authorised for issue’. ‘Authorised for issue’ kan vergeleken<br />

worden met de datum waarop de jaarrekening is opgemaakt door het bestuur (zie paragraaf 2.1<br />

hierna).<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Datering jaarrekening<br />

In Nederland is de datum van de jaarrekening de datum van opmaken (voor niet-structuurvennootschappen)<br />

of van vaststellen (voor structuurvennootschappen) van de jaarrekening. IAS<br />

10.23 noemt als datum van de jaarrekening de datum waarop deze ‘authorised for issue’ is. Uit<br />

voorbeelden lijkt te moeten worden afgeleid dat deze datum altijd samenvalt met de datum van<br />

opmaken van de jaarrekening door het bestuur. Niet duidelijk is of in het specifieke Nederlandse<br />

structuurregime de datum van vaststellen door de raad van commissarissen ook als datum voor de<br />

jaarrekening onder IAS 10 kan gelden.<br />

2.2 Plaats vermelding gebeurtenissen na balansdatum<br />

Gebeurtenissen na balansdatum die geen nadere informatie geven over de feitelijke toestand op<br />

balansdatum, worden onder de overige gegevens vermeld indien zij belangrijke financiële gevolgen<br />

hebben voor de rechtspersoon (aard en schatting financiële gevolgen of mededeling dat zulks<br />

niet mogelijk is) (RJ 160.405 en artikel 2:392 BW). Ingevolge IAS 10.20 dient deze informatie in<br />

de toelichting te worden vermeld.<br />

3 Toelichting<br />

Er zijn geen verschillen tussen de Nederlandse regelgeving en <strong>IFRS</strong>.<br />

-180-


Richtlijnen en standaarden<br />

-181-<br />

29 GEBEURTENISSEN NA BALANSDATUM<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 160 Gebeurtenissen na balansdatum en datering (2002)<br />

• IAS 10 Events Occurring after the Balance Sheet Date (revised 1999)<br />

• IAS 10 Events Occurring after the Balance Sheet Date (revised 2003)


30 Tussentijdse berichten<br />

1 Grondslagen<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

1.1 Toepassingsgebied Niet meer informatie in tussentijds<br />

bericht dan op grond van<br />

Richtlijnen vereist in jaarrekening<br />

of jaarverslag<br />

1.2 Controle deskundige Verklaring deskundige moet<br />

worden opgenomen in tussentijds<br />

bericht tenzij geen controle;<br />

dan vermelding van dat<br />

feit<br />

1.3 Vermelding voldoen<br />

aan regelgeving<br />

1.4 Transacties met en<br />

uitkeringen aan aandeelhouders<br />

2 Presentatie<br />

3 Toelichting<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Toepassingsgebied<br />

-182-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Kent niet een dergelijke bepaling<br />

Kent niet een dergelijke bepaling<br />

Geen regels Vermelding dat voldaan is aan<br />

<strong>IFRS</strong><br />

Opnemen in mutatie-overzicht Geen verplichting om op te<br />

nemen in mutatie-overzicht<br />

– – –<br />

– – –<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

NL strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

NL strikter<br />

De Richtlijn bepaalt dat rechtspersonen niet meer informatie hoeven op te nemen in het tussentijds<br />

bericht dan op grond van andere hoofdstukken van de Richtlijnen opgenomen moet worden<br />

in de jaarrekening of het jaarverslag. IAS 34 kent een dergelijke bepaling niet.<br />

1.2 Controle deskundige<br />

Indien een accountant een verklaring heeft afgegeven bij een tussentijds bericht, dient deze verklaring<br />

opgenomen te worden in het tussentijds bericht. Indien geen controle is uitgeoefend dient


-183-<br />

30 TUSSENTIJDSE BERICHTEN<br />

dit feit expliciet in het tussentijds bericht te worden vermeld (RJ 550.108). IAS 34 kent een dergelijke<br />

bepaling niet.<br />

1.3 Vermelding voldoen aan regelgeving<br />

IAS 34.19 schrijft voor dat indien een tussentijds bericht is opgesteld in overeenstemming met<br />

IAS 34, dit feit wordt vermeld. De Richtlijnen kennen een dergelijke bepaling niet.<br />

1.4 Transacties met en uitkeringen aan aandeelhouders<br />

IAS 34.8 biedt de additionele vrijheid om in het mutatie-overzicht van het eigen vermogen transacties<br />

met en uitkeringen aan aandeelhouders weg te laten. In Richtlijn 550 is een dergelijke<br />

mogelijkheid niet opgenomen.<br />

2 Presentatie<br />

Er zijn geen verschillen tussen de Nederlandse regelgeving en <strong>IFRS</strong>.<br />

3 Toelichting<br />

Er zijn geen verschillen tussen de Nederlandse regelgeving en <strong>IFRS</strong>.<br />

Richtlijnen en standaarden<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 550 Tussentijdse berichten (2000)<br />

• IAS 34 Interim Financial Reporting (1998)


31 Beëindiging bedrijfsactiviteiten en afstoting van (groepen) activa<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Verwerking bijzondere<br />

baten en lasten<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Presentatie van<br />

informatie indien<br />

beëindiging na balansdatum<br />

3 Toelichting<br />

4 Extra verschillen als gevolg van <strong>IFRS</strong> 5<br />

Grondslagen<br />

4.1 Kwalificatie van<br />

bepaalde activa als<br />

‘held for sale’<br />

4.2 Waardering activa held<br />

for sale en disposal<br />

group<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Afzonderlijke presentatie in de<br />

winst-en-verliesrekening is niet<br />

mogelijk<br />

-184-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Afzonderlijke presentatie in<br />

winst-en-verliesrekening of in<br />

de toelichting<br />

In Overige gegevens In de toelichting op de jaarrekening<br />

– – –<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

NL strikter<br />

Strijdig<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Geen specifieke regeling Indien aan bepaalde<br />

voorwaarden wordt voldaan<br />

In uitzonderlijke gevallen<br />

incidentele herwaardering<br />

mogelijk<br />

4.3 Afschrijven Afschrijving gaat door tot<br />

moment van daadwerkelijke<br />

afstoting<br />

4.4 Moment van opname<br />

als Discontinued<br />

operation<br />

Indien sprake is van een<br />

overeenkomst of een formeel<br />

plan<br />

Waardering tegen de laagste<br />

van boekwaarde en reële<br />

waarde; eventueel impairment<br />

verlies in de winst-enverliesrekening<br />

Geen afschrijving vanaf<br />

moment kwalificatie als ‘held<br />

for sale’<br />

Als aan bepaalde criteria is<br />

voldaan<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Strijdig<br />

<strong>IFRS</strong> strikter


Presentatie<br />

4.5 Afzonderlijke<br />

presentatie van activa<br />

held for sale en disposal<br />

groups<br />

4.6 Presentatie van<br />

resultaten<br />

4.7 Presentatie van<br />

informatie indien<br />

beëindiging na balansdatum<br />

Toelichting<br />

4.8 Toelichting bij held for<br />

sale of disposal groups<br />

4.9 Toelichting bij<br />

discontinued operation<br />

Algemeen<br />

31 BEËINDIGING BEDRIJFSACTIVITEITEN EN AFSTOTING VAN (GROEPEN) ACTIVA<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

-185-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Geen afzonderlijke presentatie Afzonderlijke presentatie in de<br />

balans verplicht<br />

In toelichting of in winst-enverliesrekening<br />

Afzonderlijk in de winst-enverliesrekening<br />

In Overige gegevens Niet toegestaan om in de<br />

jaarrekening als discontinued<br />

operation op te nemen<br />

Strijdig<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> Strikter<br />

Geen specifieke regeling Uitgebreide toelichtingseisen <strong>IFRS</strong> eist meer<br />

toelichting<br />

Toelichting vereist Andere toelichting vereist <strong>IFRS</strong> en NL<br />

eisen andere<br />

toelichting<br />

Op 31 maart 2004 heeft de IASB <strong>IFRS</strong> 5 ‘Non-current Assets Held for Sale and Discontinued<br />

Operations’ gepubliceerd. <strong>IFRS</strong> 5 gaat over de verwerking in de jaarrekening van vaste activa en<br />

bedrijfsonderdelen die zijn of worden afgestoten en gestaakt. De volgende onderscheidingen<br />

worden gemaakt:<br />

• een ‘non-current asset held for sale’, een individueel vast actief bestemd om te worden<br />

verkocht;<br />

• een ‘disposal group held for sale’, een groep van vaste activa met mogelijk direct daaraan<br />

gerelateerde schulden, die tezamen voorwerp zijn van één transactie;<br />

• een ‘discontinued operation’, een component van een entiteit die is afgestoten of wordt<br />

gehouden om te worden verkocht en (a) een separate ‘major line of business’ of geografisch<br />

gebied vertegenwoordigt of (b) onderdeel is van een gecoördineerd plan daartoe of (c) een<br />

dochtermaatschappij betreft die is gekocht met het uitsluitende oogmerk deze weer te<br />

vervreemden<br />

Activa waarop <strong>IFRS</strong> 5 geen betrekking heeft zijn: goodwill; actieve belastinglatenties; financiële<br />

activa die vallen onder het bereik van IAS 39 Financial Instruments: Recognition and<br />

Measurement, en activa die voortvloeien uit de toepassing van IAS 19 Employee Benefits en<br />

IAS 17 Leases.


<strong>IFRS</strong> 5 dient te worden toegepast voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2005.<br />

In dit hoofdstuk worden eerst de verschillen tussen IAS 35 (die in de jaarrekening 2004 nog<br />

toegepast mag worden) en de Nederlandse regelgeving uiteengezet. Vervolgens worden in<br />

paragraaf 4 de verschillen tussen <strong>IFRS</strong> 5 en de Nederlandse regelgeving uiteengezet.<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Verwerking bijzondere baten en lasten<br />

IAS 35.39 bepaalt dat informatie over de beëindiging van bedrijfsactiviteiten afzonderlijk kan<br />

worden gepresenteerd in de winst-en-verliesrekening dan wel in de toelichting bij de<br />

jaarrekening. Het bedrag dat kan worden toegerekend aan de bedrijfsactiviteit die wordt<br />

beëindigd, dient te worden weergegeven in de winst-en-verliesrekening. Als gevolg van de<br />

restrictieve bepalingen van het Besluit modellen jaarrekening is een dergelijke presentatie in de<br />

winst-en-verliesrekening ingevolge de Richtlijnen niet mogelijk.<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Presentatie van informatie indien beëindiging na balansdatum<br />

Indien de zogenaamde initiële gebeurtenis inzake beëindiging van bedrijfsactiviteiten zich voordoet<br />

na afloop van het boekjaar maar voor de datum van opmaken van de jaarrekening (RJ<br />

345.306), dient de daarover te verstrekken informatie te worden opgenomen in de Overige gegevens<br />

(als gebeurtenis na balansdatum). Ingevolge IAS 35.29 dient deze informatie te worden<br />

opgenomen in de toelichting.<br />

3 Toelichting<br />

Er zijn geen verschillen tussen de Nederlandse regelgeving en <strong>IFRS</strong>.<br />

4 Extra verschillen als gevolg van <strong>IFRS</strong> 5<br />

Grondslagen<br />

4.1 Kwalificatie van bepaalde activa als ‘held for sale’<br />

Een vast actief/disposal group voldoet aan de kwalificatie ‘held for sale’, indien voldaan wordt<br />

aan elk van de volgende voorwaarden:<br />

• het bestuur heeft een verkoopbesluit genomen en een verkoopplan opgesteld;<br />

• het actief/de disposal group is geschikt voor onmiddellijke verkoop;<br />

• met de uitvoering van het verkoopbesluit en het plan is feitelijk een begin gemaakt;<br />

-186-


31 BEËINDIGING BEDRIJFSACTIVITEITEN EN AFSTOTING VAN (GROEPEN) ACTIVA<br />

• de verkoop is hoogst waarschijnlijk en te verwachten is dat deze binnen een jaar zal<br />

plaatsvinden;<br />

• de gevraagde verkoopprijs is in overeenstemming met de reële waarde van het actief/de<br />

disposal group;<br />

• het is niet te verwachten dat het verkoopplan fundamenteel zal worden gewijzigd of zal<br />

worden ingetrokken.<br />

Gedetailleerd wordt ingegaan op mogelijke situaties waarin de verkoop langer duurt dan één jaar<br />

en het actief/de disposal group toch als ‘held for sale’ moet worden gekwalificeerd en op het<br />

geval dat een vast actief/disposal group wordt verworven en op dat moment al het voornemen<br />

bestaat het actief/de disposal group weer te gaan verkopen.<br />

De kwalificatie ‘held for sale’ heeft (slechts) betekenis voor de jaarrekening over het boekjaar<br />

waarin op enig moment limitatief aan voormelde voorwaarden wordt voldaan. Indien na<br />

balansdatum maar vóór het opmaken van de jaarrekening aan de voorwaarden wordt voldaan,<br />

mag het actief/de disposal group niet als ‘held for sale’ in de jaarrekening worden verantwoord.<br />

4.2 Waardering activa held for sale of disposal groups<br />

Indien een actief/disposal group zich in enig boekjaar kwalificeert als ‘held for sale’, wordt<br />

gewaardeerd tegen de laagste van de boekwaarde en de reële waarde verminderd met de<br />

verkoopkosten.<br />

Uitgebreide regels zijn opgesteld voor de bepaling van de reële waarde en voor de<br />

verantwoording van waarderingsverschillen, zowel bij eerste waardering als daarna. De primaire<br />

maatstaf om tot toepassing van de voorschriften te kunnen komen is, of het actief/de activa<br />

behorend tot een disposal group vóór de kwalificatie als ‘held for sale’ reeds onder de toepassing<br />

van een andere <strong>IFRS</strong> tegen reële waarde werd(en) gewaardeerd.<br />

Indien het actief/de activa behorend tot een disposal group voordien niet tegen reële waarde<br />

werd(en) gewaardeerd, geldt het volgende:<br />

• van het actief/de disposal group wordt naar het moment van kwalificatie als ‘held for sale’<br />

de reële waarde verminderd met de verkoopkosten bepaald;<br />

• indien de reële waarde verminderd met de verkoopkosten lager is dan de boekwaarde, wordt<br />

een impairmentverlies verantwoord;<br />

• bij een disposal group wordt het impairmentverlies toegerekend aan de vaste activa die tot<br />

de disposal group behoren en in beginsel als afzonderlijk actief onder het bereik van <strong>IFRS</strong> 5<br />

zouden vallen (tot een disposal group kan ook goodwill behoren; een impairmentverlies<br />

wordt dan dus niet aan de goodwill toegerekend);<br />

• indien bij latere waardering de reële waarde verminderd met de verkoopkosten weer<br />

toeneemt, wordt een bate verantwoord. De bate kan evenwel niet meer bedragen dan het<br />

cumulatieve impairmentverlies dat voordien onder toepassing van <strong>IFRS</strong> 5 en/of eerdere<br />

toepassing van IAS 36 Impairment of Assets is verantwoord;<br />

-187-


• bij een disposal group wordt bedoelde bate toegerekend aan de vaste activa die tot de<br />

disposal group behoren en in beginsel als afzonderlijk actief onder het bereik van <strong>IFRS</strong> 5<br />

zouden vallen.<br />

Indien het actief/de activa behorend tot een disposal group voordien wel tegen reële waarde<br />

werd(en) gewaardeerd, geldt het volgende:<br />

• van het actief/de activa behorend tot een disposal group wordt naar het moment onmiddellijk<br />

voorafgaand aan de kwalificatie als ‘held for sale’ de reële waarde bepaald conform de<br />

toepasselijke standaard;<br />

• van het actief/de disposal group wordt naar het moment van kwalificatie als ‘held for sale’<br />

de reële waarde verminderd met de verkoopkosten bepaald;<br />

• indien de laatst bedoelde reële waarde lager is dan de eerst bedoelde reële waarde, wordt een<br />

impairment-verlies verantwoord;<br />

• bij een disposal group wordt het impairmentverlies toegerekend aan de vaste activa die tot<br />

de disposal group behoren en in beginsel als afzonderlijk actief onder het bereik van <strong>IFRS</strong> 5<br />

zouden vallen;<br />

• indien bij latere waardering de verkoopkosten zijn gestegen, wordt in de winst-enverliesrekening<br />

een last verantwoord; zijn ze gedaald, een bate;<br />

• indien bij latere waardering de reële waarde van het actief/de disposal group is gedaald,<br />

wordt het waarderingsverschil verantwoord op de wijze die is voorgeschreven in de<br />

standaard die van toepassing was vóór de kwalificatie als ‘held for sale’;<br />

• indien bij latere waardering de reële waarde van een individueel vast actief is gestegen,<br />

wordt het waarderingsverschil verantwoord op de wijze die is voorgeschreven in de<br />

standaard die van toepassing was vóór de kwalificatie als ‘held for sale’;<br />

• indien bij latere waardering de reële waarde van een disposal group is gestegen, wordt het<br />

waarderingsverschil verantwoord op de wijze die is voorgeschreven in de standaard die van<br />

toepassing was vóór de kwalificatie als ‘held for sale’. Hier geldt evenwel een beperking van<br />

het te verantwoorden waarderingsverschil. Uitgangspunt is dat de waardestijging wordt<br />

toegerekend aan de vaste activa die tot de disposal group behoren en in beginsel als<br />

afzonderlijk actief onder het bereik van <strong>IFRS</strong> 5 zouden vallen. De toerekening van de<br />

waardestijging aan die activa mag nu niet verder gaan dan tot de reële waarde verminderd<br />

met de verkoopkosten van elk actief afzonderlijk.<br />

4.3 Afschrijven<br />

Op het actief/de activa behorend tot een disposal group wordt niet afgeschreven. Ingevolge de<br />

Nederlandse regelgeving wordt doorgegaan met afschrijven tot het moment van daadwerkelijke<br />

afstoting.<br />

-188-


31 BEËINDIGING BEDRIJFSACTIVITEITEN EN AFSTOTING VAN (GROEPEN) ACTIVA<br />

4.4 Moment van opname als discontinued operation<br />

Een bedrijfsonderdeel als hier bedoeld geldt als gestaakt (discontinued) en wordt dan afzonderlijk<br />

gepresenteerd:<br />

• indien het is afgestoten (disposed of) of bestemd is om te worden verkocht (held for sale; zie<br />

voor de voorwaarden hiervoor); en<br />

• indien de activiteiten en de kasstromen van dat bedrijfsonderdeel zijn of zullen worden<br />

afgescheiden van de voortgezette activiteiten van de rechtspersoon; en<br />

• indien de rechtspersoon geen belangrijke voortgaande betrokkenheid meer heeft bij het<br />

bedrijfsonderdeel nadat het is afgestoten.<br />

Ingevolge de Nederlandse regelgeving wordt voor het eerst informatie opgenomen bij het<br />

plaatsvinden van een zogenaamde initiële gebeurtenis (RJ 345.301). Een initiële gebeurtenis is<br />

het moment waarop:<br />

• de rechtspersoon een overeenkomst heeft gesloten tot de verkoop van alle of nagenoeg alle<br />

activa van deze activiteit; of<br />

• de bevoegde organen van de rechtspersoon een formeel en gedetailleerd plan voor de<br />

beëindiging van een bedrijfsactiviteit hebben goedgekeurd en bekendgemaakt.<br />

Presentatie<br />

4.5 Afzonderlijke presentatie van activa held for sale en disposal groups<br />

Het actief/de activa behorend tot een disposal group dient/dienen afzonderlijk op de balans te<br />

worden gepresenteerd.<br />

Het voorschrift van afzonderlijke presentatie houdt ook in, dat de verplichtingen die behoren tot<br />

een disposal group afzonderlijk worden gepresenteerd. De activa en passiva die afzonderlijk<br />

moeten worden gepresenteerd, mogen niet worden gesaldeerd. De belangrijkste categorieën van<br />

activa en passiva dienen in de toelichting te worden vermeld. Nederlandse regelgeving heeft geen<br />

specifieke regel hieromtrent.<br />

4.6 Presentatie van resultaten van discontinued operations<br />

Op grond van <strong>IFRS</strong> 5 dienen de resultaten uit discontinued operations afzonderlijk in de winsten-verliesrekening<br />

te worden getoond.<br />

Op basis van de Nederlandse regelgeving dient bepaalde informatie in de toelichting of in de<br />

winst-en-verliesrekening te worden vermeld.<br />

-189-


4.7 Presentatie van informatie indien beëindiging na balansdatum<br />

Indien de zogenaamde initiële gebeurtenis inzake beëindiging van bedrijfsactiviteiten zich voordoet<br />

na afloop van het boekjaar maar voor de datum van opmaken van de jaarrekening (RJ<br />

345.306), dient de daarover te verstrekken informatie te worden opgenomen in de overige gegevens<br />

(als gebeurtenis na balansdatum). Ingevolge <strong>IFRS</strong> 5 mag geen informatie uit hoofde van<br />

discontinued operation worden opgenomen indien na de balansdatum aan de eisen wordt voldaan.<br />

Toelichting<br />

4.8 Toelichting bij held for sale of disposal groups<br />

Indien in het boekjaar een vast actief/disposal group wordt gekwalificeerd als ‘held for sale’ of is<br />

verkocht, dient ingevolge <strong>IFRS</strong> 5 de volgende informatie in de toelichting te worden opgenomen:<br />

• een omschrijving van de feiten en omstandigheden die tot de verwachte verkoop hebben<br />

geleid en een aanduiding van de verwachte wijze en het verwachte tijdstip van verkoop;<br />

• de winst of het verlies voortvloeiend uit de waardering tegen reële waarde van het vaste<br />

actief/de disposal group en wanneer de winst of het verlies niet afzonderlijk in de winst-enverliesrekening<br />

is opgenomen, de aanduiding van de post waarin de winst of het verlies is<br />

opgenomen;<br />

• de aanduiding van het segment (volgens IAS 14 Segment Reporting) waarin het actief/de<br />

disposal group is opgenomen.<br />

4.9 Toelichting bij discontinued operation<br />

Ingevolge de Nederlandse regelgeving dient in het boekjaar waarin de initiële gebeurtenis zich<br />

voordoet, in de toelichting op de jaarrekening bepaalde informatie over deze bedrijfsactiviteit te<br />

worden vermeld (RJ 345.304). Het gaat hierbij om:<br />

• een beschrijving van de bedrijfsactiviteit die niet duurzaam wordt voortgezet;<br />

• het bedrijfs- of geografische segment waarin omtrent deze bedrijfsactiviteit wordt gerapporteerd<br />

in de gesegmenteerde informatie;<br />

• het tijdstip en de aard van de initiële gebeurtenis;<br />

• het tijdstip waarop of de periode waarin de beëindiging zal worden afgerond;<br />

• de boekwaarden per balansdatum van het totaal van de activa en het totaal van de posten van<br />

het vreemd vermogen die worden afgestoten/geliquideerd;<br />

• de opbrengsten, kosten en het resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening voor belastingen van<br />

deze bedrijfsactiviteit en de belastingen hierover;<br />

• de kasstromen uit operationele bedrijfsactiviteiten, investeringsactiviteiten en financieringsactiviteiten<br />

van de te beëindigen bedrijfsactiviteiten.<br />

<strong>IFRS</strong> 5 verlangt van ‘discontinued operations’ de volgende informatie:<br />

1 de baten en lasten en het resultaat vóór belastingen en de daarbij behorende belastinglast;<br />

-190-


31 BEËINDIGING BEDRIJFSACTIVITEITEN EN AFSTOTING VAN (GROEPEN) ACTIVA<br />

2 de winst of het verlies voortvloeiend uit de waardering tegen reële waarde van de activa of<br />

disposal group(s) behorend tot de discontinued operations en de daarbij behorende<br />

belastinglast;<br />

3 de nettokasstromen die zijn toe te rekenen aan de operationele, investerings- en<br />

financieringsactiviteiten van de discontinued operations.<br />

De informatie sub 1 dient in de winst-en-verliesrekening te worden opgenomen. De informatie<br />

sub 2 mag worden opgenomen ofwel in de winst-en-verliesrekening ofwel in de toelichting.<br />

Indien in het boekjaar nog aanpassingen plaatsvinden van bedragen die betrekking hebben op<br />

bedrijfsonderdelen die in een vorig boekjaar zijn afgestoten, dienen de aard en de omvang van de<br />

aanpassingen te worden toegelicht. Te denken valt hierbij aan aanpassingen van de verkoopprijs,<br />

verplichtingen inzake productgaranties en afhandeling van verplichtingen jegens werknemers.<br />

Richtlijnen en standaarden<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 270 Winst-en-verliesrekening (2002)<br />

• Richtlijn 345 Beëindiging van bedrijfsactiviteiten (2000)<br />

• IAS 35 Discontinuing Operations (1998)<br />

• <strong>IFRS</strong> 5 ‘Non-current Assets Held for Sale and Discontinued<br />

Operations’ (2004)<br />

-191-


32 Share-Based Payments (inclusief personeelsopties)<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Verantwoording sharebased<br />

payments<br />

1.2 Waardering van ‘equity<br />

settled share-based<br />

payments<br />

2 Presentatie<br />

3 Toelichting<br />

Extra verschillen als gevolg van <strong>IFRS</strong> 2<br />

Grondslagen<br />

4.1 Verantwoording sharebased<br />

payments<br />

4.2 Waardering van ‘equity<br />

settled share-based<br />

payments<br />

4.3 Waardering van ‘cash<br />

settled share-based<br />

payments<br />

4.4 Share-based payments<br />

met keuzemogelijkheid<br />

voor afwikkeling<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Geen specifieke regeling<br />

behalve voor personeelsopties<br />

Slechts waardering indien<br />

intrinsieke optie meer dan nul<br />

of bij ‘repricing’<br />

-192-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Geen specifieke regeling NL strikter<br />

Geen specifieke regeling NL strikter<br />

– – –<br />

Slechts specifieke<br />

toelichtingeisen voor<br />

personeels- of<br />

managementopties<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Geen specifieke regeling<br />

behalve voor personeelsopties<br />

Slechts waardering indien<br />

intrinsieke optie meer dan nul<br />

of bij ‘repricing’<br />

Idem, echter wijken gedeeltelijk<br />

af van de Nederlandse eisen<br />

<strong>IFRS</strong> eist meer<br />

toelichting<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Verantwoording op moment<br />

van ontvangst van de goederen<br />

of diensten<br />

Waardering tegen fair value op<br />

moment van toekennen<br />

Geen specifieke regeling Waardering tegen fair value van<br />

de schuld<br />

Geen specifieke regel Afhankelijk van de keuze<br />

specifieke regels (zie tekst)<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> stikter


Presentatie<br />

32 SHARE-BASED PAYMENTS (INCLUSIEF PERSONEELSOPTIES)<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Toelichting<br />

4.5 Toelichtingseisen Slechts specifieke toelichtingeisen<br />

voor personeels- of<br />

managementopties<br />

Algemeen<br />

-193-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

– – –<br />

Uitgebreide detailvoorschriften <strong>IFRS</strong> eist meer<br />

toelichting<br />

In februari 2004 heeft de IASB <strong>IFRS</strong> 2 ‘Share-Based Payments’ gepubliceerd. De standaard moet<br />

retroactief worden toegepast over boekjaren die beginnen op of na 1 januari 2005, waarbij een<br />

uitzondering wordt gemaakt voor toekenningen van equity settled share-based payment<br />

transactions (SPT’s) vóór 7 november 2002 en voor toekenningen die weliswaar ná die datum<br />

zijn toegekend doch eerst ná het van kracht worden van <strong>IFRS</strong> 2 onherroepelijk zijn geworden<br />

(‘vested’) zonder dat zij gewijzigd zijn. <strong>IFRS</strong> 2 vervangt de (beperkte) regelgeving in IAS 19<br />

omtrent personeelsopties. <strong>IFRS</strong> 2 mag vervroegd toegepast worden in de jaarrekening 2004.<br />

Daarom wordt allereerst ingegaan op de huidige regelgeving in 2004 om vervolgens in paragraaf<br />

4 in te gaan op de verschillen die ontstaan als gevolg van <strong>IFRS</strong> 2.<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Verantwoording Share-Based Payments<br />

In de Nederlandse regelgeving is geen specifieke regeling opgenomen omtrent Share-Based<br />

Payments. Slechts bepaald is, dat ontvangsten in geld of in natura in ruil voor de verplichting tot<br />

het verstrekken van aandelen van de rechtspersoon dienen te worden verantwoord onder de<br />

overige reserves, indien en voorzover niet benodigd ter voldoening aan de wettelijke<br />

stortingsplicht van derden op de te verstrekken aandelen. Ontvangsten krachtens overeenkomst<br />

bestemd om door middel van verrekening te voldoen aan de wettelijke stortingsplicht bij het<br />

verstrekken van de aandelen, dienen afzonderlijk te worden verantwoord onder de overlopende<br />

passiva (RJ 240.210).<br />

Voorbeelden van dergelijke verplichtingen zijn opties en warrants. Bij het voldoen aan dergelijke<br />

verplichtingen kunnen de ontvangen bedragen die zijn verantwoord onder de overige reserves<br />

worden overgeboekt naar de post Agio.<br />

Voorts zijn er specifieke regels opgenomen in RJ 271.7 omtrent aandelenoptieregelingen voor<br />

personeel.<br />

<strong>IFRS</strong> bevatten geen specifieke regels met betrekking tot share-based payments.


1.2 Waardering van equity settled share-based payments<br />

De Nederlandse regelgeving bepaalt slechts dat ingeval bij het toekennen van aandelenoptieregelingen<br />

aan personeel de uitoefenprijs per aandeel lager is dan de beurskoers per aandeel op<br />

dat moment (of de gemiddelde beurskoers per aandeel over een bepaalde - korte - periode vóór<br />

dat moment), het verschil onder de lonen dient te worden verwerkt in de winst-enverliesrekening.<br />

Een dergelijk verschil wordt de intrinsieke waarde van de toegekende<br />

aandelenopties genoemd (RJ 271.704).<br />

Indien de eigen aandelen niet aan een beurs zijn genoteerd, dient bij de toepassing van alinea 704<br />

in plaats van de beurskoers de waarde van het aandeel te worden vastgesteld volgens dezelfde<br />

methodiek als gehanteerd voor de bepaling van de waarde van het aandeel bij andere transacties<br />

van een of meer aandelen (RJ 271.705).<br />

De aldus bepaalde waarde van het aandeel wordt bij voorkeur bevestigd door een onafhankelijke<br />

deskundige.<br />

Een tweede situatie waarin personeelslasten moeten worden verantwoord in het kader van<br />

personeelsoptieregelingen is die waarbij de uitoefenprijs na toekenning wordt verlaagd. In dat<br />

geval dienen daarna optredende veranderingen van de beurskoers per aandeel onder de lonen te<br />

worden verwerkt in de winst-en-verliesrekening, voorzover de intrinsieke waarde positief is (RJ<br />

271.707).<br />

Onder <strong>IFRS</strong> zijn er geen regels voor de verwerking van equity settled share-based payments (IAS<br />

19.145).<br />

2 Presentatie<br />

Er zijn geen verschillen in presentatie tussen de Nederlandse regelgeving en <strong>IFRS</strong> 2.<br />

3 Toelichting<br />

Zowel de Nederlandse Richtlijnen als <strong>IFRS</strong> kennen geen specifieke toelichtingseisen met<br />

betrekking to share-based payments. Wel zijn er zowel in <strong>IFRS</strong> (IAS 19.146-152) als in de<br />

Nederlandse Richtlijnen (RJ 271.712-716) toelichtingseisen opgenomen met betrekking tot<br />

personeelsopties. Deze verschillen van elkaar, maar <strong>IFRS</strong> eist meer. Zo eist IAS 19.148<br />

informatie omtrent eigen aandelen van de vennootschap in handen van equity compensation<br />

plans.<br />

4 Extra verschillen als gevolg van <strong>IFRS</strong> 2<br />

<strong>IFRS</strong> 2 behandelt de verwerking van transacties waarbij goederen of diensten worden verkregen<br />

tegen uitreiking van aandelen of andere eigen-vermogensinstrumenten. Tevens wordt hieronder<br />

gebracht een transactie waarbij goederen of diensten worden verkregen door het aangaan van een<br />

-194-


32 SHARE-BASED PAYMENTS (INCLUSIEF PERSONEELSOPTIES)<br />

schuld waarvan de omvang is gebaseerd op de prijs van de aandelen of van andere eigen<br />

vermogensinstrumenten van de entiteit.<br />

De share-based-payments Transaction (SPT) kent drie categorieën:<br />

• ‘equity-settled SPT’s’ en:<br />

• ‘cash-settled SPT’s’.<br />

• ‘SPT’s with cash alternatives’.<br />

Het onderscheid tussen de eerste twee categorieën wordt gevormd door de tegenprestatie. Bij de<br />

eerstgenoemde betreft dit een eigen-vermogeninstrument, bij de laatstgenoemde is dit kasgeld of<br />

kasequivalenten. Bij de derde categorie heeft de entiteit of de wederpartij de keuze de transactie<br />

af te wikkelen in contanten of eigen-vermogensinstrumenten.<br />

Personeelsopties waarbij het personeelslid op het moment van toekennen een recht verkrijgt om<br />

in de toekomst, bijvoorbeeld over drie jaar, aandelen te verwerven tegen een prijs die thans wordt<br />

vastgesteld en die als een tegenprestatie voor te leveren diensten kan worden gezien, is derhalve<br />

te beschouwen als een ‘equity-settled SPT’.<br />

Grondslagen<br />

4.1 Verantwoording share-based payments<br />

<strong>IFRS</strong> 2 bepaalt dat SPT’s in de jaarrekening moeten worden verwerkt op het moment dat de<br />

entiteit de goederen of diensten ontvangt.<br />

De IASB motiveert deze keuze op basis van het feit dat volgens het ‘Conceptual Framework’ het<br />

eigen vermogen een afgeleide is van de bezittingen en schulden van de entiteit. Indien derhalve<br />

de entiteit de beschikking krijgt over goederen of diensten zonder dat daartegenover een schuld<br />

ontstaat, is sprake van toename van het eigen vermogen.<br />

Toegepast op personeelsopties als onderdeel van het beloningspakket van medewerkers van de<br />

entiteit betekent dit, dat indien zij als bezoldiging opties ontvangen voor de door hen te verlenen<br />

diensten, het eigen vermogen van de entiteit toeneemt met de waarde van die diensten. Het eigen<br />

vermogen neemt echter weer af doordat de bezoldiging als personeelskosten wordt geboekt en<br />

dus ten laste van het resultaat komt.<br />

In de Nederlandse regelgeving is geen specifieke regeling opgenomen omtrent share-based<br />

payments. Slechts bepaald is, dat ontvangsten in geld of in natura in ruil voor de verplichting tot<br />

het verstrekken van aandelen van de rechtspersoon dienen te worden verantwoord onder de<br />

overige reserves, indien en voorzover niet benodigd ter voldoening aan de wettelijke<br />

stortingsplicht van derden op de te verstrekken aandelen. Ontvangsten krachtens overeenkomst<br />

bestemd om door middel van verrekening te voldoen aan de wettelijke stortingsplicht bij het<br />

verstrekken van de aandelen, dienen afzonderlijk te worden verantwoord onder de overlopende<br />

passiva (RJ 240.210.).<br />

Voorbeelden van dergelijke verplichtingen zijn opties en warrants. Bij het voldoen aan dergelijke<br />

verplichtingen kunnen de ontvangen bedragen die zijn verantwoord onder de overige reserves<br />

worden overgeboekt naar de post Agio.<br />

-195-


4.2 Waardering van equity-settled SPT’s<br />

De waardering van ‘equity-settled SPT’s’ dient volgens <strong>IFRS</strong> 2 te geschieden op basis van ‘fair<br />

value’. De ‘fair value’ wordt<br />

• direct bepaald op basis van de marktwaarde (‘fair value’) van het goed of de dienst dan wel<br />

indien deze niet betrouwbaar is te schatten:<br />

• indirect bepaald op basis van de marktwaarde (‘fair value’) van het toegekende eigenvermogeninstrument.<br />

In het geval van het verlenen van personeelsopties zal in het algemeen de indirecte methode de<br />

enige mogelijkheid zijn. De verschillende bestanddelen van een beloningspakket van medewerkers<br />

zijn niet afzonderlijk aan de diensten van betrokkene toe te rekenen. Dit betekent dat de<br />

‘fair value’ van de diensten moet worden afgeleid uit de ‘fair value’ van de contraprestaties.<br />

Het moment waarnaar de ‘fair value’ bepaald moet worden (‘measurement date’) is in geval van<br />

directe waardebepaling het moment van ontvangst van het goed of de dienst (het verkrijgen van<br />

de beschikkingsmacht). In geval van toepassing van de indirecte methode op andere SPT’s dan<br />

die met personeel is dit eveneens het moment van ontvangst van de goederen of de dienst. Als<br />

‘measurement date’ in geval van SPT’s met personeel en anderen die soortgelijke diensten<br />

verlenen, dient het moment van toezegging (‘granted’) van het eigen-vermogensinstrument<br />

(bijvoorbeeld de optie) te worden gebruikt. Indien geen verdere voorwaarden zijn gesteld, zal de<br />

transactie onmiddellijk worden verwerkt in het eigen vermogen. Indien wel verdere voorwaarden<br />

zijn gesteld (het recht wordt pas onherroepelijk na die periode (is eerst dan ‘vested’),<br />

bijvoorbeeld een dienstverband van drie jaar na toekenning van het recht, zal eerst op het moment<br />

van het verlenen van de dienst de transactie worden verwerkt. Indien de voorwaarden zodanig<br />

zijn dat schattingen nodig zijn, worden deze op de dag van toekenning gemaakt en dienen deze<br />

indien de voorwaarden marktomstandigheid betreffen, daarmee consistent te zijn.<br />

Over het algemeen dient de ‘fair value’ afgeleid te worden uit een marktprijs. In sommige<br />

gevallen zal dit rechtstreeks mogelijk zijn omdat er een marktnotering is. Er zijn echter ook veel<br />

eigen-vermogeninstrumenten die zodanig specifiek zijn geconstrueerd voor de doelgroep, dat een<br />

marktnotering ontbreekt. De IASB geeft aan dat in die omstandigheden gepoogd moet worden de<br />

effecten van deze aanvullende voorwaarden op de marktprijs te becijferen.<br />

Evident is dat dergelijke becijferingen met inachtneming van de voorwaarden voor personeelsopties<br />

buitengewoon complex zijn. De IASB geeft als ‘guidance’ in die omstandigheden ‘option<br />

pricing models’ te gebruiken zoals het Black & Scholes-model of een binomiaal model. In deze<br />

modellen worden de uitoefenprijs, de verwachte looptijd van de optie, de actuele prijs van de<br />

onderliggende aandelen, de verwachte volatiliteit van deze aandelen, de verwachte dividenden op<br />

de aandelen en de risicovrije interestvoet betrokken.<br />

Indien in uitzonderlijke situaties de ‘fair value’ niet is te bepalen, moet de intrinsieke waarde<br />

worden gebruikt, die dan echter elk jaar moet worden aangepast. Onder intrinsieke waarde<br />

(‘intrinsic value’) wordt verstaan: The difference between the fair value of the shares to which the<br />

counterparty has the (conditional or unconditional) right to subscribe or which it has the right to<br />

-196-


32 SHARE-BASED PAYMENTS (INCLUSIEF PERSONEELSOPTIES)<br />

receive, and the price (if any) the counterparty is (or will be) required to pay for those shares. For<br />

example, a share option with an exercise price of CU15, on a share with a fair value of CU20, has<br />

an intrinsic value of CU5 De mutatie dient via de winst-en-verliesrekening te worden verwerkt.<br />

Eenmaal onder het eigen vermogen verwerkte SPT’s worden later, ook indien de tegenprestatie<br />

niet tot stand komt omdat bijvoorbeeld de optie niet wordt uitgeoefend, niet gecorrigeerd.<br />

De Nederlandse regelgeving bepaalt slechts dat ingeval bij het toekennen van aandelenoptieregelingen<br />

aan personeel de uitoefenprijs per aandeel lager is dan de beurskoers per aandeel<br />

op dat moment (of de gemiddelde beurskoers per aandeel over een bepaalde - korte - periode vóór<br />

dat moment), het verschil onder de lonen dient te worden verwerkt in de winst-enverliesrekening.<br />

Een dergelijk verschil wordt de intrinsieke waarde van de toegekende<br />

aandelenopties genoemd (RJ 270.704).<br />

Indien de eigen aandelen niet aan een beurs zijn genoteerd, dient bij de toepassing van alinea 704<br />

in plaats van de beurskoers de waarde van het aandeel te worden vastgesteld volgens dezelfde<br />

methodiek als gehanteerd voor de bepaling van de waarde van het aandeel bij andere transacties<br />

van een of meer aandelen (RJ 270.705).<br />

De aldus bepaalde waarde van het aandeel wordt bij voorkeur bevestigd door een onafhankelijke<br />

deskundige.<br />

4.3 Waardering van cash-settled SPT’s<br />

De waardering van de verkregen goederen of diensten en de daartegenover ontstane schuld in<br />

‘cash-settled SPT’s’ dient te geschieden tegen de ‘fair value’ van de schuld. Bij dit type van<br />

SPT’s kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een (winstdelings)regeling voor het personeel<br />

waarbij een uitkering wordt toegezegd op basis van de stijging van de koers van het aandeel over<br />

een bepaalde periode.<br />

De ‘fair value’ van deze schuld moet aan het einde van de verslagperiode, in tegenstelling tot die<br />

voor ‘equity-settled SPT’s’ steeds opnieuw worden vastgesteld. Wijzigingen dienen in het<br />

resultaat te worden opgenomen.<br />

In Nederland geldt geen specifieke regeling.<br />

4.4 SPT’s met keuzemogelijkheid voor afwikkeling<br />

In geval van SPT’s waarbij, ter keuze van de entiteit of de betrokken tegenpartij, de afwikkeling<br />

van de transactie in kas of in eigen-vermogensinstrumenten kan plaatsvinden, ontstaat het<br />

probleem welke keuze moet worden gemaakt tussen de hierboven gegeven waarderingsmethoden.<br />

Indien de onderneming de keus aan derden laat, creëert zij een samengesteld financieel<br />

instrument waarin een schuldcomponent is opgenomen. Daarom moet de onderneming de waarde<br />

van de eigen-vermogencomponent, ingeval de ‘fair value’ op directe wijze wordt bepaald,<br />

-197-


epalen door de ‘fair value’ van de goederen of diensten te verminderen met de ‘fair value’ van<br />

de schuldcomponent op het moment van ontvangst.<br />

De IASB maakt hierbij echter een uitzondering voor het geval de derden de personeelsleden zijn.<br />

Alsdan moet de waardebepaling op de dag van toezegging plaatsvinden, waarbij de ‘fair value’<br />

van beide componenten moet worden bepaald.<br />

Indien de keuze bij de entiteit ligt, dient nagegaan te worden of er een verplichting bestaat om in<br />

feite in ‘cash’ af te wikkelen. Dit kan het geval zijn als dit, ondanks de keuzemogelijkheid, de<br />

enige echte mogelijkheid is of de entiteit op basis van haar beleid steeds voor een ‘cash’afwikkeling<br />

pleegt te kiezen. Indien dit het geval is, dient de waardering plaats te vinden op basis<br />

van de voorschriften voor ‘cash-settled SPT’s’, zo niet, dan dient gekozen te worden voor de<br />

methode van ‘equity-settled SPT’s’.<br />

In Nederland geldt geen specifieke regeling.<br />

4.5 Toelichting<br />

<strong>IFRS</strong> 2 kent een groot aantal detailvoorschriften met betrekking tot de informatie die in de<br />

toelichting moet worden opgenomen met betrekking tot de SPT’s. Deze komen erop neer dat per<br />

type SPT moet worden aangegeven of de tegenpartij het personeel is, welke rechten zijn<br />

toegekend, welke voorwaarden gelden et cetera. Met betrekking tot SPT’s met het personeel<br />

moeten onder meer ook aangegeven worden het aantal en de groep van werknemers die in<br />

bepaalde aandelenoptieplannen deelnemen. Tevens moet een verloopstaat van de aantallen<br />

uitstaande, nieuw toegezegde, uitgeoefende en geëxpireerde opties per groep worden gegeven<br />

met vermelding van gemiddelde prijzen.<br />

Er moet verder gedetailleerd inzicht worden gegeven in de wijze waarop de ‘fair value’ is<br />

bepaald. Hierbij dienen de veronderstellingen te worden geëxpliciteerd en dient aangegeven te<br />

worden hoe verschillende aspecten zoals mogelijkheden tot ‘repricing’ en dergelijke in de<br />

waardebepaling zijn betrokken.<br />

Tot slot moet worden aangegeven hoe de lasten die in de winst-en-verliesrekening worden<br />

verantwoord zijn berekend en toegerekend.<br />

De Nederlandse regelgeving houdt in dat over de opties op aandelen van de vennootschap zelf en<br />

op aandelen van groepsmaatschappijen die door de rechtspersoon worden beheerst, dienen te<br />

worden vermeld voor iedere bestuurder afzonderlijk (dus niet meer slechts voor de bestuurders<br />

gezamenlijk) en voor het overig personeel gezamenlijk (RJ 271.713):<br />

a het aantal aan het begin van het boekjaar nog niet uitgeoefende aandelenopties;<br />

b het aantal door de vennootschap in het boekjaar verleende aandelenopties met de<br />

belangrijkste van de daarbij behorende voorwaarden, zoals het aantal daarbij behorende<br />

aandelen, de uitoefenprijzen en de resterende looptijd. Indien dergelijke voorwaarden<br />

-198-


32 SHARE-BASED PAYMENTS (INCLUSIEF PERSONEELSOPTIES)<br />

gedurende het boekjaar worden gewijzigd, dienen deze wijzigingen afzonderlijk te worden<br />

vermeld;<br />

c het aantal gedurende het boekjaar uitgeoefende aandelenopties, waarbij in ieder geval<br />

worden vermeld het bij die uitoefening behorende aantal aandelen, de uitoefenprijzen, de<br />

beurskoersen op het moment van uitoefening (of de gemiddelde beurskoersen per aandeel<br />

over een bepaalde, korte, periode vóór dat moment), alsmede of ten behoeve van de<br />

uitoefening van die rechten eigen aandelen zijn ingekocht dan wel nieuwe aandelen zijn<br />

geplaatst; en<br />

d het aantal aan het einde van het boekjaar nog niet uitgeoefende aandelenopties, waarbij<br />

worden vermeld:<br />

1 het aantal aandelen of certificaten ervan, de soort en het nominale bedrag waarop de<br />

verleende opties aanspraak geven;<br />

2 de uitoefenprijs van de verleende opties;<br />

3 de resterende looptijd van de nog niet uitgeoefende opties;<br />

4 de belangrijkste voorwaarden die voor uitoefening van de opties gelden;<br />

5 de eventuele financieringsregelingen die bij de toekenning van de opties zijn getroffen;<br />

en<br />

6 de eventuele andere gegevens die voor de beoordeling van de waarde van de opties van<br />

belang zijn.<br />

Over de opties op aandelen van een groepsmaatschappij die feitelijk beleidsbepalend is in de<br />

rechtspersoon (een moedermaatschappij), dienen de onder a tot en met d genoemde gegevens<br />

voor bestuurders en overig personeel van de rechtspersoon gezamenlijk te worden verstrekt.<br />

Tevens dient de rechtspersoon in de toelichting te vermelden (RJ 271.714):<br />

• zijn beleid ten behoeve van het afdekken van verleende aandelenopties;<br />

• de positie per balansdatum van verleende en nog niet afgedekte aandelenopties; en<br />

• indien inkoop van eigen aandelen, verwerving van call-opties op eigen aandelen of een<br />

soortgelijke transactie heeft plaatsgevonden, de hiervoor gemiddeld betaalde prijzen.<br />

Richtlijnen en standaarden<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 271 Personeelsbeloningen (aangepast 2002)<br />

• <strong>IFRS</strong> 2 Share Based Payments (2004)<br />

-199-


-200-


Bijzondere organisaties<br />

-201-


33 Banken<br />

1 Grondslagen<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

1.1 Algemene bankrisico’s Voor algemene bankrisico’s<br />

mag een afzonderlijk fonds<br />

worden gevormd, op te nemen<br />

in de balans als onderdeel van<br />

de passiva na de voorzieningen;<br />

het saldo van toegevoegde en<br />

onttrokken bedragen dient in de<br />

winst-en-verliesrekening te<br />

worden verantwoord<br />

1.2 Amortisatie van ruilresultaten<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Specificatie winst-enverliesrekening<br />

2.2 Modellen balans en<br />

winst- en<br />

verliesrekening<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Toelichting op verschillende<br />

posten<br />

Algemeen<br />

Ruilresultaten mogen worden<br />

toegerekend aan toekomstige<br />

perioden<br />

Resultaten uit handel in<br />

vreemde valuta en effecten<br />

behoeven niet te worden<br />

gesplitst<br />

In Besluit modellen<br />

jaarrekening specifieke<br />

modellen opgenomen<br />

-202-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Bedragen die opzij worden<br />

gezet om algemene bankrisico’s,<br />

waaronder kredietrisico’s,<br />

op te vangen dienen<br />

afzonderlijk te worden vermeld<br />

onder het eigen vermogen als<br />

resultaatsbestemming; elk positief<br />

bedrag door de vermindering<br />

van deze voorziening dient<br />

te worden verantwoord als een<br />

verhoging van de algemene<br />

reserve<br />

Amortisatie van ruilresultaten is<br />

niet toegestaan<br />

Resultaten uit handel in<br />

vreemde valuta en effecten<br />

dienen te worden gesplitst<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Geen specifieke modellen NL strikter<br />

Geen specifieke voorschriften Wel specifieke voorschriften<br />

(zie tekst)<br />

<strong>IFRS</strong> eist meer<br />

toelichting<br />

De in de voorgaande hoofdstukken opgenomen bepalingen gelden in de meeste gevallen ook voor<br />

banken. In dit hoofdstuk wordt aanvullend ingegaan op enkele specifieke vraagstukken voor banken.<br />

Opgemerkt wordt dat ook IAS 39 van toepassing is op banken; met name deze Standard kan<br />

leiden tot verschillen in behandeling van financiële instrumenten tussen Nederlandse wet- en<br />

regelgeving en <strong>IFRS</strong>. De in de voorgaande hoofdstukken (4, 8, 14 en 22) weergegeven


-203-<br />

33 BANKEN<br />

verschillen gelden ook voor banken, met dien verstande dat voor banken speciale grondslagen<br />

voor waardering van activa gelden. Voor activa in de beleggingsportefeuille geldt in grote lijnen<br />

hetgeen is gesteld in hoofdstuk 4. Voor activa in de handelsportefeuille sluit IAS 39 in<br />

belangrijke mate aan bij de huidige praktijk.<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Algemene bankrisico’s<br />

Voor algemene bankrisico’s mag in Nederland een fonds voor algemene risico’s worden opgenomen<br />

als onderdeel van de passiva na de voorzieningen. Het saldo van toegevoegde en onttrokken<br />

bedragen dient in de winst-en-verliesrekening te worden verantwoord (art. 2:424 BW). IAS<br />

30.50 bepaalt dat bedragen die opzij worden gezet om algemene bankrisico’s, inclusief kredietrisico’s<br />

(IAS 30.44) op te vangen, afzonderlijk dienen te worden vermeld onder het vermogen als<br />

bestemmingsreserve. De vermindering van deze reserve dient te worden verantwoord binnen het<br />

vermogen als een verhoging van de algemene reserve.<br />

1.2 Amortisatie van ruilresultaten<br />

Bij verkoop van obligaties en andere vastrentende waardepapieren die tot de beleggingsportefeuille<br />

behoren, kunnen positieve en negatieve verschillen ontstaan tussen de verkoopprijs en de<br />

aflossingswaarde. Deze verschillen mogen op grond van Richtlijn 600.128, rekening houdend<br />

met het niet-geamortiseerde deel van het agio dan wel disagio en de aard van de portefeuille, bij<br />

voorkeur op basis van samengestelde interest systematisch worden toegerekend aan toekomstige<br />

perioden. Hierbij kan de resterende looptijd van de verkochte stukken of de looptijd van de portefeuille<br />

als uitgangspunt worden gehanteerd. Dit is uitsluitend toegestaan indien de aankoop<br />

plaatsvindt van soortgelijke beleggingen (ruilresultaten). Deze wijze van verantwoording wordt<br />

aanbevolen. Het is ook toegestaan stelselmatig alle ruilresultaten direct in de winst-en-verliesrekening<br />

te verantwoorden. Amortisatie van ruilresultaten inzake rentedragende waarden is onder<br />

IAS 39 niet toegestaan; bij ruil is niet sprake van ‘held to maturity’. Om die reden dient waardering<br />

plaats te vinden tegen de reële waarde.<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Specificatie winst-en-verliesrekening<br />

Ingevolge IAS 30.10 dienen in de winst-en-verliesrekening de volgende posten afzonderlijk te<br />

worden verantwoord:<br />

• resultaten uit handel in vreemde valuta;<br />

• resultaten uit handel in effecten behorend tot de handelsportefeuille;<br />

• resultaten uit handel in effecten.


Ingevolge artikel 10 Besluit jaarrekening banken zijn deze posten opgenomen in de post ‘resultaat<br />

uit financiële transacties’. Er is geen verplichting opgenomen deze posten afzonderlijk te<br />

vermelden. Echter, in Aanbeveling 5601-01 van de De Nederlandsche Bank betreffende de jaarrekening<br />

van banken wordt wel een uitsplitsing verlangd in de toelichting op de winst-en-verliesrekening<br />

van elke bank naar:<br />

• resultaat handelsportefeuille effecten;<br />

• resultaat handelsportefeuille valuta;<br />

• overige resultaten uit financiële transacties.<br />

2.2 Modellen balans en winst-en-verliesrekening<br />

In het Besluit modellen jaarrekening zijn specifieke modellen voor de balans (model K) en de<br />

winst-en-verliesrekening (model L en model M) voor banken opgenomen. IAS 30 bevat geen<br />

specifieke andere bepalingen over de inrichting van de balans en winst-en-verliesrekening van<br />

banken dan in paragraaf 2.1 zijn vermeld.<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Toelichting op verschillende posten<br />

Ingevolge IAS 30.26 dient informatie te worden opgenomen omtrent:<br />

• de wijze waarop verliezen worden genomen op oninbare leningen;<br />

• details in het verloop van de voorziening voor leningen en voorschotten gedurende het boekjaar<br />

(onttrekking, afboeking en toevoeging);<br />

• totale voorziening voor leningen en voorschotten;<br />

• het bedrag dat in de balans is opgenomen voor leningen en voorschotten waarop geen rente<br />

wordt ontvangen, en de methode die gebruikt wordt om de waarde van dergelijke leningen<br />

en voorschotten te bepalen.<br />

In de Nederlandse regelgeving zijn hieromtrent geen specifieke voorschriften opgenomen.<br />

Richtlijnen en standaarden<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Boek 2 BW met name afdeling 14<br />

• Besluit jaarrekening banken<br />

• Richtlijn 600 Banken (aangepast 2002)<br />

• IAS 30 Disclosures in the Financial Statements of Banks and Similar Financial<br />

Institutions (reformatted 1994)<br />

-204-


34 Beleggingsinstellingen<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Verschillende<br />

categorieën<br />

beleggingen<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Modellen voor balans<br />

en winst-en-verliesrekening<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Toelichting op verschillende<br />

posten<br />

Algemeen<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Alle beleggingen worden tegen<br />

reële waarde gewaardeerd, met<br />

verwerking van alle<br />

waardeveranderingen in het<br />

resultaat.<br />

In Besluit modellen jaarrekening<br />

zijn specifieke modellen<br />

voor beleggingsinstellingen<br />

opgenomen<br />

-205-<br />

34 BELEGGINGSINSTELLINGEN<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Waardering tegen reële waarde<br />

of amortisatiewaarde,<br />

afhankelijk van de aard (zie<br />

tekst)<br />

NL strikter<br />

Geen specifieke voorschriften NL strikter<br />

Uitgebreide toelichting Geen specifieke regels met uitzondering<br />

van informatieverschaffing<br />

omtrent beleggingen<br />

in onroerend goed<br />

NL eist meer<br />

toelichting<br />

De in de voorgaande hoofdstukken opgenomen bepalingen gelden in de meeste gevallen ook voor<br />

beleggingsinstellingen. In dit hoofdstuk wordt aanvullend ingegaan op enkele specifieke vraagstukken<br />

voor beleggingsinstellingen.<br />

Opgemerkt wordt dat IAS 39 ook op beleggingsinstellingen van toepassing is. In dat verband<br />

wordt verwezen naar de hoofdstukken 4, 8, 14 en 22. Voor vastgoedbeleggingen wordt verwezen<br />

naar hoofdstuk 2.<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Onderscheid ‘open/closed’-instellingen bij waardering beleggingen<br />

De Richtlijn voor beleggingsinstellingen verplicht beleggingsinstellingen de beleggingen tegen<br />

reële waarde te waarderen. Ongerealiseerde waardeveranderingen dienen voor alle


eleggingsinstellingen direct in de winst-en-verliesrekening te worden verwerkt (RJ 615.302). Dit<br />

betekent dat beleggingen worden beschouwd als ‘aangehouden voor handelsdoeleinden’.<br />

IAS 39 maakt een onderscheid tussen beleggingen:<br />

• die worden aangehouden voor handelsdoeleinden;<br />

• die worden aangemerkt als ‘available for sale’;<br />

• die worden aangemerkt als ‘held to maturity’.<br />

De eerste twee categorieën worden gewaardeerd tegen reële waarde; de laatste tegen amortisatiewaarde.<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Modellen voor balans en winst-en-verliesrekening<br />

In het Besluit modellen jaarrekening dient de balans van een beleggingsinstelling opgesteld te<br />

worden overeenkomstig model Q of R en de winst-en-verliesrekening overeenkomstig model S.<br />

In <strong>IFRS</strong> zijn geen specifieke voorschriften omtrent de inrichting van de balans of de winst-enverliesrekening<br />

opgenomen.<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Toelichting op verschillende posten<br />

De Richtlijn voor beleggingsinstellingen kent uitgebreide voorschriften voor de opname van<br />

informatie in de toelichting. Het betreft onder andere de volgende onderwerpen:<br />

• informatie omtrent fiscale status beleggingsinstellingen (RJ 615.403);<br />

• informatie omtrent significante valutaposities en financiële instrumenten die niet ter dekking<br />

van risico’s dienen (RJ 615.408);<br />

• vermelding persoonlijke belangen bestuurders en commissarissen (RJ 615.410);<br />

• informatie omtrent ingekochte eigen aandelen (RJ 615.412 e.v.).<br />

<strong>IFRS</strong> kent geen afzonderlijke specifieke voorschriften omtrent de toelichting voor beleggingsinstellingen<br />

met uitzondering van de eisen die IAS 40 stelt aan de toelichting indien sprake is van<br />

beleggingen in onroerend goed. Dezelfde eisen worden gesteld in Richtlijn 213 ‘Vastgoedbeleggingen’.<br />

Deze eisen zijn zeer uitgebreid en betreffen onder andere:<br />

• het toegepaste model; in geval van toepassing van de reële waarde dient te worden toegelicht<br />

waarop deze waarde is gebaseerd (marktinformatie) en te worden aangegeven in welke mate<br />

aan de waardering een onafhankelijk taxatierapport ten grondslag ligt;<br />

• de in de winst-en-verliesrekening opgenomen bedragen van de huuropbrengsten uit<br />

beleggingen en de directe operationele kosten in verband met het beleggingsobject.<br />

-206-


-207-<br />

34 BELEGGINGSINSTELLINGEN<br />

Daarnaast gelden in geval van toepassing van het ‘reële waarde’-model nog onder andere de<br />

volgende aanvullende toelichtingseisen:<br />

• een mutatie-overzicht van het belegde onroerend goed;<br />

• een afzonderlijke toelichting indien de onderneming niet goed in staat is de reële waarde te<br />

bepalen van een onroerend goed en derhalve IAS 16 toepast (zie hoofdstuk 4) en de overige<br />

beleggingen tegen reële waarde verantwoordt.<br />

Indien de onderneming het kostprijsmodel toepast, dienen aanvullend onder andere de volgende<br />

toelichtingen te worden opgenomen:<br />

• toegepaste afschrijvingsmethode;<br />

• economische levensduur en afschrijvingspercentages;<br />

• cumulatieve afschrijvingen;<br />

• mutatie-overzicht;<br />

• de reële waarde van het onroerend goed.<br />

Op grond van IAS 32 en 39 zal informatie omtrent financiële instrumenten opgenomen moeten<br />

worden. Op grond van IAS 24 (‘Related Party Disclosures’) zal een toelichting moeten worden<br />

opgenomen omtrent transacties met bestuurders en commissarissen (IAS 24.5, 6 en 22).<br />

Richtlijnen en standaarden<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 615 Beleggingsinstellingen (aangepast 2003)<br />

• Richtlijn 213 Vastgoedbeleggingen (2002)<br />

• Richtlijn 210 Immateriële vaste activa (2000)<br />

• IAS 24 Related Party Disclosures (reformatted 1994)<br />

• IAS 32 Financial Instruments: Disclosure and Presentation (revised 1998)<br />

• IAS 39 Financial Instruments: Recognition and Measurement (revised 2000)<br />

• IAS 40 Investment Property (2000)<br />

• SIC 17 Equity-Costs of an Equity Transaction


35 Pensioenfondsen<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Waardering van beleggingen<br />

1.2 Berekening verplichtingen<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Indeling balans en<br />

winst-en-verliesrekening<br />

3 Toelichting<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

Actuele waarde (voorkeur) of<br />

verkrijgingsprijs (alternatief)<br />

‘Opgebouwde rechten’methode<br />

of ‘lasten minus<br />

baten’-methode<br />

Voorgeschreven (minimaal) op<br />

te nemen posten<br />

3.1 Informatieverstrekking Op te nemen informatie zeer<br />

uitgebreid<br />

Algemeen<br />

-208-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Reële waarde <strong>IFRS</strong> strikter<br />

‘Opgebouwde rechten’methode<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Geen voorschriften NL strikter<br />

Andere zeer uitgebreide informatie<br />

<strong>IFRS</strong> en NL<br />

eisen verschillendetoelichting<br />

De in de voorgaande hoofdstukken opgenomen bepalingen gelden in de meeste gevallen ook voor<br />

pensioenfondsen. In dit hoofdstuk wordt aanvullend ingegaan op enkele specifieke vraagstukken<br />

voor pensioenfondsen die van toepassing zijn ingevolge RJ-Richtlijn 610 en IAS 26. Opgemerkt<br />

wordt dat IAS 39 ook op pensioenfondsen van toepassing is. In dat verband wordt verwezen naar<br />

de hoofdstukken 4, 8, 14 en 22.<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Waardering van beleggingen<br />

Richtlijn 610 gaat uitgebreid in op de waarderingsgrondslagen van de activa. In de bijlage bij<br />

Richtlijn 610 worden de toegestane waarderingsgrondslagen weergegeven. De Richtlijnen waarderen<br />

beleggingen bij voorkeur tegen actuele waarde. Als alternatief geldt veelal de verkrijgingsprijs.


-209-<br />

35 PENSIOENFONDSEN<br />

IAS 26.32 bepaalt dat alle beleggingen van een pensioenfonds moeten worden gewaardeerd tegen<br />

‘fair value’. In het geval van verhandelbare aandelen is dit de marktwaarde.<br />

1.2 Berekening verplichtingen<br />

Richtlijn 610 stelt dat voor de berekening van de voorziening verzekeringsverplichtingen gekozen<br />

kan worden voor de zogenaamde ‘opgebouwde rechten’-methode of voor de ‘lasten minus<br />

baten’-methode. De IASB laat alleen berekening overeenkomstig de ‘opgebouwde rechten’methode<br />

toe.<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Indeling balans en winst-en-verliesrekening<br />

De Richtlijnen geven ten aanzien van de balans aan welke posten kunnen worden opgenomen.<br />

Ten aanzien van de staat van baten en lasten wordt aangegeven welke posten minimaal dienen te<br />

worden opgenomen (RJ 610.303).<br />

IAS 26 gaat niet expliciet in op de indeling van de balans en de winst-en-verliesrekening.<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Informatieverstrekking<br />

RJ 610.230 bepaalt dat per soort belegging in de toelichting een mutatie-overzicht dient te worden<br />

opgenomen. Ten aanzien van de voorziening voor pensioenverplichtingen dient de volgende<br />

informatie te worden opgenomen:<br />

• de gehanteerde rekenrente;<br />

• de toegepaste sterftegrondslagen;<br />

• de gehanteerde gehuwdheidsfrequentie;<br />

• het gehanteerde opslagpercentage voor toekomstige kosten van de uitvoering van de pensioenregeling;<br />

• de gehanteerde indexatiemethode.<br />

Tevens dienen de gehanteerde methode en de omvang van een eventuele financieringsachterstand<br />

te worden vermeld (RJ 610.239).<br />

Voorts zijn in RJ 610.5 bepalingen opgenomen ten aanzien van op te nemen informatie in het<br />

kasstroomoverzicht, de overige gegevens en het jaarverslag.<br />

IAS 26 is met betrekking tot de op te nemen additionele informatie eveneens uitgebreid.<br />

Ten aanzien van een ‘defined contribution plan’ moeten worden opgenomen (IAS 26.13):<br />

• een uiteenzetting over de beschikbare activa die voor uitkeringen worden aangehouden;<br />

• een beschrijving van het ‘funding’-beleid.


In het verslag van een ‘defined benefit plan’ moeten worden opgenomen (IAS 26.17):<br />

• een overzicht van de activa die voor uitkering in aanmerking komen;<br />

• de contante waarde van toegezegde uitkeringen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen<br />

bedongen en niet-bedongen uitkeringen;<br />

• het verschil tussen beide.<br />

Tevens dienen te worden opgenomen (IAS 26.34):<br />

• een overzicht van de mutaties in de activa die worden aangehouden voor het verrichten van<br />

de uitkeringen;<br />

• een samenvatting van de belangrijkste grondslagen voor waardering en resultaatbepaling;<br />

• een beschrijving van de pensioenregeling en de effecten van veranderingen hierin.<br />

De additionele informatieverstrekking is zeer gedetailleerd (IAS 26.34-36).<br />

Richtlijnen en standaarden<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 610 Pensioenfondsen (1998)<br />

• IAS 26 Accounting and Reporting by Retirement Benefits Plans (reformatted 1994)<br />

-210-


36 Verzekeringsmaatschappijen<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Waardemutaties<br />

aandelenbeleggingen<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

‘Blijvend in eigen vermogen’-<br />

en ‘structureel indirect<br />

rendement’-methode zijn<br />

toegestaan<br />

1.2 Vastgoedbeleggingen Actuele waarde of kostprijs<br />

min afschrijvingen, alle opties<br />

voor verwerking<br />

waardeverschillen<br />

1.3 Vastgoed in eigen<br />

gebruik<br />

Actuele waarde of kostprijs<br />

min afschrijvingen, alle opties<br />

voor verwerking<br />

waardeverschillen<br />

1.4 Obligaties Kostprijs of actuele waarde,<br />

alle opties voor verwerking<br />

waardeverschillen<br />

1.5 Leningen Kostprijs of actuele waarde,<br />

alle opties voor verwerking<br />

waardeverschillen<br />

1.6 Beleggingen voor<br />

risico polishouders<br />

1.7 Verzekeringen eigen<br />

personeel<br />

Waardering gebaseerd op<br />

polisvoorwaarden<br />

Niet expliciet geregeld of dit<br />

als verzekeringscontract of als<br />

personeelsbeloning moet<br />

worden verantwoord<br />

1.8 Intragroep transacties Geen volledige eliminatie<br />

verplicht<br />

-211-<br />

36 VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJEN<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

‘Blijvend in eigen vermogen’-<br />

en ‘structureel indirect<br />

rendement’-methode zijn niet<br />

toegestaan<br />

Actuele waarde via W&V of<br />

kostprijs min afschrijvingen<br />

Kostprijs of geherwaardeerde<br />

waarde, beide na afschrijving<br />

Actuele waarde via vermogen<br />

of W&V,<br />

(evt. kostprijs).<br />

Ruilresultaten niet uitsmeren<br />

Kostprijs, of actuele waarde<br />

via eigen vermogen of W&V 6 .<br />

Ruilresultaten niet uitsmeren<br />

Geen uitzonderingen,<br />

verwerking zoals eigen<br />

beleggingen<br />

Verwerking als<br />

personeelsbeloning<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Strijdig<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Volledige eliminatie verplicht <strong>IFRS</strong> strikter<br />

6 In de exposure draft The Fair Value Option inzake IAS 39 wordt het gebruik van actuele waarde via W&V<br />

voor loans and receivables beperkt.


2 Presentatie<br />

2.1 Model<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Informatie omtrent<br />

verzekeringsverplichtin<br />

gen<br />

Nederlandse wet- en regelgeving<br />

4 Extra verschillen als gevolg van <strong>IFRS</strong> 4<br />

Grondslagen<br />

4.1 Catastrofevoorziening<br />

4.2 Embedded options and<br />

guarantees<br />

-212-<br />

<strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Voorgeschreven Niet voorgeschreven NL strikter<br />

Uitgebreid Geen specifieke eisen NL eist meer<br />

toelichting<br />

Nederlandse regelgeving <strong>IFRS</strong> Conclusie<br />

Toegestaan Niet toegestaan <strong>IFRS</strong> strikter<br />

Waardering niet expliciet<br />

geregeld<br />

4.3 Toereikendheidstoets Verplicht bij leven en bepaalde<br />

schadeverzekeringen<br />

4.4 Discontering<br />

schadevoorziening<br />

Slechts onder bepaalde<br />

voorwaarden<br />

4.5 Inschakeling actuaris In een aantal situaties verplicht<br />

Presentatie<br />

4.6 Unbundling Niet expliciet toegestaan<br />

Toelichting<br />

4.7 Veronderstellingen en<br />

risico’s met betrekking<br />

tot verzekeringsverplichtingen<br />

4.8 Solvabiliteitseisen Aanbevolen; samenvatting is<br />

verplicht in Statenverslag<br />

Afzonderlijke waardering<br />

onder omstandigheden<br />

verplicht<br />

<strong>IFRS</strong> strikter<br />

Altijd verplicht <strong>IFRS</strong> strikter<br />

Staat dit vaker toe NL strikter<br />

Niet geregeld NL strikter<br />

Expliciet toegestaan NL strikter<br />

Minder uitgebreide toelichting Uitgebreide toelichting <strong>IFRS</strong> eist meer<br />

toelichting<br />

Geen specifieke eisen NL eist meer<br />

toelichting


Toepassingsgebied<br />

-213-<br />

36 VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJEN<br />

In Nederland gelden specifieke bepalingen voor de jaarverslaggeving van verzekeringsmaatschappijen.<br />

De regels zijn ook van belang voor in groepsverband met verzekeringmaatschappijen<br />

verbonden holdings. Anderzijds vallen sommige entiteiten, hoewel deze verzekeringsrisico’s<br />

accepteren, niet onder de wettelijke regeling; veelal mogen zij de regels voor<br />

verzekeringsmaatschappijen echter wel toepassen. Er bestaat verder een directe relatie tussen de<br />

regels voor de jaarverslaggeving en bepaalde voorschriften, voortvloeiende uit de Wet toezicht<br />

verzekeringsbedrijf 1993.<br />

<strong>IFRS</strong> omvat geen standaard voor verzekeringsmaatschappijen, maar kent een afzonderlijke<br />

standaard voor verzekeringscontracten. Het laatste begrip omvat niet noodzakelijkerwijs alle<br />

producten die door Nederlandse verzekeraars worden verkocht. Op verzekeringsmaatschappijen<br />

zijn voorts de andere standaarden binnen <strong>IFRS</strong> van toepassing.<br />

<strong>IFRS</strong> 4 definieert het begrip ‘verzekeringscontract’, waarbij de mate van risico-overdracht de<br />

kern is. Het is dus mogelijk dat bepaalde, door Nederlandse verzekeraars gesloten contracten<br />

buiten deze definitie vallen en als financieel instrument moeten worden gewaardeerd en<br />

gepresenteerd.<br />

Een uitzondering daarop vormen bepaalde winstdelende financiële instrumenten.<br />

1 Grondslagen<br />

1.1 Aandelenbeleggingen<br />

Beleggingen in aandelen worden onder de Nederlandse richtlijn 605 gewaardeerd tegen actuele<br />

waarde. Waardemutaties kunnen op vier verschillende manieren worden verwerkt (Richtlijn<br />

605.217):<br />

a rechtstreeks in het eigen vermogen;<br />

b in het eigen vermogen met vrijval naar de winst-en-verliesrekening bij realisatie;<br />

c rechtstreeks in de winst-en-verliesrekening;<br />

d volgens de ‘structureel indirect rendement’-methode.<br />

Onder <strong>IFRS</strong> zijn de methoden a en d niet toegestaan.<br />

1.2 Vastgoedbeleggingen<br />

In Richtlijn 605 wordt geen onderscheid gemaakt tussen vastgoedbeleggingen en onroerend goed<br />

in eigen gebruik van de verzekeringsmaatschappij. Alle vastgoed wordt beschouwd als<br />

vastgoedbeleggingen. Waardering vindt plaats tegen actuele waarde, waarbij aanbevolen wordt<br />

(RJ 605.207) dan niet af te schrijven. Waardering tegen kostprijs minus afschrijvingen is ook<br />

toegestaan. Waardemutaties kunnen volgens elk van de vier in paragraaf 1.1 genoemde methoden<br />

worden verwerkt.


Onder <strong>IFRS</strong> moeten<br />

• vastgoedbeleggingen worden gewaardeerd tegen actuele waarde waarbij waardemutaties in<br />

het resultaat verwerkt worden of tegen kostprijs na aftrek van afschrijvingen (IAS 40).<br />

Als vastgoedbelegging kan ook een gehuurd (en weer onderverhuurd) pand kwalificeren.<br />

<strong>IFRS</strong> is strikter dan de Nederlandse richtlijnen.<br />

1.3 Vastgoed in eigen gebruik<br />

In de Nederlandse richtlijn 605 wordt onroerend goed in eigen gebruik op dezelfde manier<br />

verwerkt als vastgoedbeleggingen (zie par. 1.2). Onder <strong>IFRS</strong> moet vastgoed in eigen gebruik<br />

worden gewaardeerd tegen kostprijs of geherwaardeerde waarde, waarbij altijd wordt<br />

afgeschreven en waardemutaties in het vermogen blijven (IAS 16). <strong>IFRS</strong> is dus strikter dan de<br />

Nederlandse richtlijn 605.1.4.<br />

1.4 Obligaties<br />

Rentedragende waardepapieren mogen volgens Nederlandse regels op (geamortiseerde) kostprijs<br />

of tegen actuele waarde worden verantwoord. Waardemutaties kunnen op een van de in paragraaf<br />

1.1 genoemde methoden worden verwerkt (RJ 605.217). De aflossingswaarde mag als variant van<br />

‘kostprijs’ worden gehanteerd. (Dis)agio bij aankoop wordt dan apart verantwoord en vervolgens<br />

geamortiseerd, bij voorkeur gebruikmakend van de effectieve interestmethode. Een eventueel<br />

agio bij aankoop mag direct worden afgeboekt. Resultaten bij verkoop mogen worden<br />

geamortiseerd over de oorspronkelijke looptijd van de verkochte obligaties.<br />

<strong>IFRS</strong> staat in beginsel toe amortisatiewaarde te hanteren, hetgeen op hetzelfde neerkomt als de<br />

genoemde methode [aflossingswaarde minus boekwaarde amortisatie], doch verzekeraars zullen<br />

naar verwachting veelal niet kunnen voldoen aan de strenge eisen die het ‘held to maturity’-<br />

regime stelt. Daarom ligt rubricering als ‘available for sale investment’ voor de hand, waarbij<br />

waardering tegen actuele waarde plaatsvindt en waardemutaties, tot en slechts tot realisatie, in het<br />

vermogen worden verwerkt. Temporisering van gerealiseerde resultaten (uitsmeren ruiltransactieresultaten)<br />

is niet toegestaan.<br />

1.5 Leningen, waaronder hypotheken, en vorderingen<br />

Leningen worden in Nederland veelal op (geamortiseerde) kostprijs gewaardeerd. Actuele waarde<br />

is ook toegestaan. Waardemutaties kunnen worden verwerkt in het eigen vermogen, in het eigen<br />

vermogen met vrijval bij realisatie of rechtstreeks in de winst-en-verliesrekening. Het is<br />

toegestaan om ruiltransactieresultaten te amortiseren.<br />

Onder <strong>IFRS</strong> vindt eveneens waardering plaats tegen kostprijs of actuele waarde. Waardemutaties<br />

worden verantwoord in het eigen vermogen met vrijval naar de winst-en-verliesrekening bij<br />

-214-


-215-<br />

36 VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJEN<br />

realisatie, of rechtstreeks in de winst-en-verliesrekening 7 . Temporisering van gerealiseerde<br />

resultaten (uitsmeren) is niet toegestaan.<br />

1.6 Beleggingen voor rekening en risico van polishouders<br />

In Nederland worden deze gewaardeerd op actuele waarde, waarbij de waardemutaties in het<br />

resultaat worden opgenomen. De bijbehorende verplichtingen spiegelen deze verwerking, en de<br />

mutatie daarin is in het model voor verzekeringsmaatschappijen begrepen in de post ‘wijziging<br />

technische voorzieningen’.<br />

Een uitzondering vormen de - voor collectieve pensioencontracten - gesepareerde beleggingen<br />

(GB). Deze worden gewaardeerd volgens het verzekeringscontract, vastrentende waarden veelal<br />

tegen amortisatiewaarde.<br />

IAS 39 kent deze afzonderlijke categorie niet.<br />

Indien de met het contract verbonden beleggingen voldoende duidelijk geïdentificeerd 8 zijn,<br />

kunnen deze worden bestemd als fair value through profit and loss.<br />

De obligaties in GB’s zullen veelal tegen actuele waarde gewaardeerd moeten worden. De<br />

waardemutatie die daaruit ontstaat, is een latente winstdeling. Door te kiezen voor shadow<br />

accounting (<strong>IFRS</strong> 4.30 9 ) kan het ongerealiseerde resultaat worden behandeld als ware het<br />

gerealiseerd, zodat ook de compenserende winstdelingsverplichting kan worden verantwoord.<br />

Temporisering van gerealiseerde resultaten (ook bij GB-leningen) is niet toegestaan.<br />

1.7 Verzekering eigen personeel<br />

De verzekeringscontracten voor eigen personeel worden onder <strong>IFRS</strong> niet als verzekeringscontract<br />

behandeld, maar volgens IAS 19, als beloningscomponenten. In beginsel geldt dit ook voor de bij<br />

de pensioenregeling voor eigen personeel behorende beleggingen, doch die zullen niet altijd<br />

kwalificeren als plan assets in de zin van IAS 19. RJ 605 gaat hierop niet specifiek in.<br />

1.8 Eliminatie van intra-groepstransacties<br />

Eliminatie van intra-groepstransacties die op zakelijke basis zijn verricht, is volgens de<br />

Nederlandse regelgeving niet verplicht. Te denken is aan eenmalige provisies die in de<br />

marktgerichte organisatiedelen als bate worden verantwoord en bij de verzekeraar worden<br />

geactiveerd.<br />

<strong>IFRS</strong> 27 vereist volledige eliminatie van dergelijke transacties.<br />

7 In de exposure draft The Fair Value Option inzake IAS 39 wordt het gebruik van actuele waarde via W&V<br />

voor loans and receivables beperkt.<br />

8 Exposure draft The Fair Value Option inzake IAS 39.<br />

9 Shadow accounting: als realisatie van (niet-permanente) waardemutaties invloed zou hebben op de<br />

verplichtingen worden verplichtingen en vermogenspositie voorgesteld alsof die realisatie al plaatsvond.


Het feit dat <strong>IFRS</strong> vereist dat bij GB’s, mogelijk ook bij bepaalde beleggingsfondsen, door de<br />

‘beleggingspool’ heengekeken moet worden, heeft mogelijk gevolgen voor de consolidatieverplichtingen.<br />

2 Presentatie<br />

2.1 Gebruik modellen voor balans en winst-en-verliesrekening<br />

Voor de verslaggeving in Nederland moet gebruik worden gemaakt van de modellen N (balans)<br />

en O of P (winst- en verliesrekening). Een herverzekeraar mag ook eigen opstellingen gebruiken.<br />

<strong>IFRS</strong> kent geen modellen voor de balans en winst-en-verliesrekening van verzekeringsmaatschappijen.<br />

3 Toelichting<br />

3.1 Toelichting op verzekeringsverplichtingen<br />

De toelichtingen zijn veelal gebaseerd op de Aanwijzingen bij de verslagstaten van de Pensioen-<br />

en Verzekeringskamer. Naast een beschrijving van grondslagen worden vooral veel<br />

verloopoverzichten en analyses gevraagd, waarvan een belangrijk deel echter niet openbaar is en<br />

dus niet tot de jaarrekening behoort. <strong>IFRS</strong> kent voor de jaarrekening 2004 geen specifieke<br />

toelichtingseisen voor verzekeringsverplichtingen<br />

4 Extra verschillen als gevolg van <strong>IFRS</strong> 4<br />

Grondslagen<br />

4.1 Catastrofe- en egalisatievoorziening<br />

<strong>IFRS</strong> 4 verbiedt het opnemen van voorzieningen inzake mogelijke toekomstige claims,<br />

waaronder - doch niet beperkt tot - catastrofevoorzieningen en egalisatievoorzieningen,<br />

voorzover die claims betrekking hebben op contracten die op balansdatum nog niet lopen.<br />

4.2. Embedded options and guarantees<br />

<strong>IFRS</strong> 4 vereist onder bepaalde voorwaarden het afzonderlijk waarderen van in<br />

verzekeringscontracten opgenomen opties en garanties. In de Nederlandse regels (behalve in<br />

ontwerp-Richtlijn 290a, waarin IAS 39 is verwerkt maar die niet specifiek betrekking heeft op<br />

verzekeringscontracten) bestaat een dergelijk expliciet voorschrift niet. In beginsel dient op basis<br />

-216-


-217-<br />

36 VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJEN<br />

van de actuariële voorschriften met dergelijke aspecten wel rekening te worden gehouden bij de<br />

waardering van de Voorziening Verzekeringsverplichtingen.<br />

4.3 Toereikendheidstoets<br />

<strong>IFRS</strong> 4 vereist het eventueel verhogen van de voorzieningen op basis van een toereikendheidstoets.<br />

De Nederlandse regels kennen de verplichting tot het treffen van toereikende<br />

voorzieningen, doch de verplichting tot het uitvoeren van een toereikendheidstoets is alleen<br />

expliciet vastgelegd voor levensverzekeringen en een aantal medische dekkingen. In de meeste<br />

gevallen zal dit waarschijnlijk vooral een documentatievraagstuk zijn.<br />

4.4 Discontering van schadevoorzieningen<br />

Volgens de Nederlandse regels is discontering van schadevoorzieningen onder bepaalde<br />

voorwaarden toegestaan. <strong>IFRS</strong> 4 staat een bredere toepassing van discontering toe.<br />

4.5 Inschakeling actuaris<br />

Nederlandse voorschriften vereisen de inschakeling van een actuaris bij de waardering van<br />

sommige soorten verzekeringscontracten. <strong>IFRS</strong> 4 kent dat vereiste niet.<br />

Presentatie<br />

4.6 Unbundling<br />

<strong>IFRS</strong> 4 staat toe dat een verzekeringsproduct wordt gesplitst in een deposit (schuld/vordering)deel<br />

en een verzekeringselement. De inkomsten zijn dan nog slechts ten dele ‘premies’ en de<br />

uitkeringen zijn merendeels geen lasten. In Nederland is dit unbundlen niet verboden, maar het<br />

gebeurt alleen bij het spaarkasbedrijf.<br />

Toelichting<br />

4.7 Veronderstellingen en risico’s<br />

<strong>IFRS</strong> 4 vereist, in lijn met de voorschriften van IAS 32, meer uitvoerige toelichtingen. Enkele<br />

belangrijke verschillen betreffen:<br />

• het proces dat tot de belangrijkste veronderstellingen heeft geleid;<br />

• het effect van wijzigingen in veronderstellingen, te analyseren naar oorzaak;<br />

• risicobeheersing: doelstellingen en aanpak;


• contractvoorwaarden;<br />

• gevoeligheidsanalyses;<br />

• risicoconcentraties;<br />

• uitloopoverzichten 10 (maximaal tien jaar, gesplitst naar bruto- en herverzekering);<br />

• interestrisico, ook over niet-afzonderlijk gewaardeerde derivaten (opties, garanties).<br />

Richtlijn 605 gaat hierop niet specifiek in.<br />

4.8 Solvabiliteitseisen<br />

De RJ beveelt aan (RJ 605.401) om in de jaarrekening gegevens op te nemen inzake de vereiste<br />

en aanwezige solvabiliteit; de verslagstaten vereisen dit als toelichting bij de balans. <strong>IFRS</strong> kent<br />

deze eis niet.<br />

Richtlijnen en standaarden<br />

Relevante richtlijnen en standaarden:<br />

• Richtlijn 605 Verzekeringsmaatschappijen<br />

• Boek 2, titel 9, afdeling 15 BW<br />

• <strong>IFRS</strong> 4 Insurance Contracts (2004)<br />

• IAS 39 Financial Instruments – Recognition and Measurement (2003)<br />

10 De RJ (605.616 en 130.215) verlangt een toelichting als de uitloop >10% van de beginstand van de<br />

voorziening<br />

-218-


Trefwoordenregister<br />

10%-corridor, 91<br />

75%-criterium, 163<br />

90%-criterium, 163<br />

Aan-/verkoop deelneming, 122<br />

Aan-/verkoop van groepsmaatschappijen<br />

-toelichting, 133<br />

Aandelenoptieregelingen, 197<br />

Actieve latentie, 101<br />

Activa, 184<br />

Actuariële<br />

-resultaten, 91<br />

-winsten en verliezen, 91<br />

Actuele waarde, 30<br />

Afwijkende bedrijfsactiviteit, 131<br />

Afwijking van regels<br />

-toelichting, 125<br />

Agio/disagio, 47<br />

Algemene bankrisico’s, 203<br />

Amortisatie van ruilresultaten, 203<br />

Amortisatiewaarde, 67<br />

Arbeidsongeschiktheidskosten, 87<br />

Balans<br />

-na winstbestemming, 179<br />

Banken, 202<br />

-specificatie winst-en-verliesrekening, 203<br />

-toelichting op verschillende posten, 204<br />

Beëindiging bedrijfsactiviteiten, 184<br />

Beëindiging na balansdatum, 186, 190<br />

Belastingen, 100<br />

-effectieve druk, 102<br />

-toepasselijke druk, 102<br />

Belastinglatentie, 76, 81, 101<br />

Beleggingen, 208<br />

Beleggingsinstelling, 205<br />

-modellen, 206<br />

-toelichting op verschillende posten, 206<br />

-219-<br />

TREFWOORDENREGISTER


Beschikbare premiestelsels, 90<br />

Bezoldiging bestuurders, 125<br />

Buiten gebruik gestelde activa, 31<br />

Buitenlandse eenheid, 151<br />

Cash flow-hedges, 157<br />

Cash-settled SPT’s, 195<br />

Catastrofevoorzieningen, 216<br />

Classificatie<br />

-vreemd of eigen vermogen, 159<br />

Classificatie schuld, 107, 112<br />

Concessies, 23<br />

Consolidatie, 129<br />

-groepsmaatschappijen die slechts worden gehouden om te worden vervreemd, 131<br />

-restrictie uitkering reserves, 131<br />

-vrijstellingen, 131<br />

Contante waarde, 86<br />

Controle deskundige, 182<br />

Cumulatief omrekeningsverschil, 151<br />

CV, 172<br />

Datering jaarrekening, 180<br />

Deelnemingen, 37<br />

-definitie, 39<br />

-invloed van betekenis, 40, 42<br />

-waardering bij ontbreken voldoende gegevens voor bepaling netto-vermogenswaarde, 40<br />

-waarop invloed van betekenis bestaat op zakelijk of financieel beleid, 40<br />

-waarop invloed van betekenis wordt uitgeoefend –waardering van, 40<br />

Defined benefit plan, 210<br />

Defined contribution plan, 209<br />

Derecognition, 46, 60, 66, 105, 156<br />

Derivaten, 156<br />

Directe methode, 120<br />

Disconteringsvoet, 91<br />

Discontinued operation, 189<br />

Disposal group, 184<br />

Dividenden, 121<br />

Dividenduitkering, 179<br />

Economische eenheid, 130<br />

Effecten, 49, 52, 64, 67, 70<br />

-aandelen, 47<br />

-rubricering van, 68, 71<br />

-ter beurze genoteerde, 67<br />

-220-


-verwerking waardeverschillen bij waardering tegen reële waarde, 48<br />

Egalisatievoorzieningen, 216<br />

Eigen vermogen, 75, 80, 124<br />

-indeling van, 77, 82<br />

-wijziging van classificatie, 83<br />

Embedded options, 216<br />

Emissiekosten, 22, 77, 82<br />

Equity method, 39<br />

Equity settled share-based payments, 194<br />

Exploitatiesubsidies, 174<br />

Fair value-hedges, 157<br />

Financiële instrumenten, 154<br />

-additionele informatie, 159<br />

-informatieverschaffing, 49, 61, 69, 108<br />

-samengestelde, 158<br />

Financiële lease, 163<br />

Financieringsactiviteiten, 121<br />

Financieringscorrectie, 31<br />

Fiscale eenheid, 101, 172<br />

Fonds voor algemene risico’s, 203<br />

Foutenherstel, 166<br />

Functionele indeling, 117<br />

Fundamentele fouten, 166<br />

Fusies, 136<br />

Garantievermogen, 78, 84<br />

Gebeurtenissen na balansdatum, 179<br />

-in aanmerking nemen, 180<br />

-plaats vermelding, 180<br />

Geconsolideerde groepsmaatschappijen<br />

-waardering in de enkelvoudige jaarrekening, 39<br />

Gedeclareerde termijnen, 57<br />

Geldmiddelen, 121<br />

-niet ter vrije beschikking, 122<br />

Gesegmenteerde informatie, 169<br />

Goodwill, 41, 136, 139<br />

Groep, 39<br />

Groepsmaatschappijen, 39, 130<br />

-met sterk afwijkende activiteiten, 131<br />

Groot onderhoud, 31, 86<br />

Hedge-accounting, 157<br />

Hedges van een netto-investering, 158<br />

-221-<br />

TREFWOORDENREGISTER


Hedgetransacties, 160<br />

Held for sale, 184<br />

Herstelkosten, 32, 87<br />

Herwaardering, 54, 76, 81<br />

Herwaarderingsreserve, 30, 101<br />

-vrijval, 76, 81<br />

Hyperinflatie, 152<br />

Immateriële vaste activa, 20<br />

-specificatie, 23<br />

-toelichting, 24<br />

-vooruitbetalingen op, 23<br />

-waardering, 22<br />

Impairment test, 23<br />

Indirecte methode, 120<br />

Interest, 121<br />

Investeringsactiviteiten, 121<br />

Investeringssubsidies, 163, 175<br />

Joint ventures, 145<br />

-toelichting op voorzieningen en verliezen, 148<br />

-toelichting overige, 148<br />

-vermogenstoezeggingen, 148<br />

-waardering, 147<br />

Kapitaalbelangen, 50, 52<br />

Kapitaalsbelasting, 22<br />

Kasstromen, 121<br />

-saldering, 121<br />

Kasstroomoverzicht, 119<br />

Koersfluctuaties van vreemde valuta<br />

-toelichting, 152<br />

Koersverschillenrekening, 151<br />

Kosten van onderzoek en ontwikkeling, 22<br />

Kostprijs omzet, 117<br />

Krediet verbonden faciliteit, 175<br />

Langetermijnrestricties, 40<br />

Langlopende schuld<br />

-rubricering kortlopend deel, 111<br />

Latenties, 101<br />

-looptijd, 102<br />

Leaseclassificatie, 163<br />

Leasing, 162<br />

-222-


-additionele informatie, 164<br />

-financiële, 163<br />

-operationele, 163<br />

Leningen bestuurders, 126<br />

Liquide middelen, 73<br />

Materiële vaste activa, 27<br />

-classificatie van, 32<br />

Meerjarige verplichtingen, 172<br />

Merkrechten, 24<br />

Minderheidsbelang, 140<br />

Modellen, 117<br />

Mutatie-overzicht, 124<br />

Negatieve goodwill, 143<br />

Netto-vermogenswaarde, 39<br />

Niet uit de balans blijkende verplichtingen en rechten, 171<br />

Niet-zelfgegenereerde vorderingen, 48, 60<br />

Nominale waarde, 86<br />

Obligaties, 214<br />

Onderhanden werk, 56<br />

-presentatie, 57<br />

Ondernemingspensioenfondsen, 91<br />

Onderscheid, 163<br />

Onroerend goed, 31<br />

Opbrengstwaarde, 33<br />

Open/closed end-instellingen, 205<br />

Operationele lease, 163<br />

Oprichtingskosten, 22<br />

Opruimingskosten, 32<br />

Option pricing models, 196<br />

Overheidssubsidies, 174<br />

Overige financiële vaste activa, 44, 46, 51<br />

Overnames, 136<br />

Pensioenfonds, 208<br />

-informatieverstrekking, 209<br />

Pensioenlasten, 90<br />

Pensioenregeling, 90<br />

Pensioenvoorziening, 89<br />

-overgangsverplichting, 95<br />

-toelichting, 92<br />

Percentage of completion, 56<br />

-223-<br />

TREFWOORDENREGISTER


Personeelsopties, 192<br />

Projected unit credit method, 91<br />

Proportionele consolidatie, 146<br />

Rechten van intellectuele eigendom, 23<br />

Recognition, 46, 59, 65, 105, 155<br />

Reconciliatieoverzicht, 120<br />

Reële waarde, 67, 159<br />

Reorganisatiekosten, 87, 140<br />

Ruilresultaten, 203<br />

Salaris-/dienstjarenstelsels, 90<br />

Samengestelde financiële instrumenten, 106, 112<br />

Schattingswijzigingen, 166<br />

Schulden, 103, 110<br />

-aangehouden voor handelsdoeleinden, 106<br />

-specificatie, 107, 112<br />

Segmentatie<br />

-primaire segmenten, 170<br />

Share-Based Payments, 192<br />

Software, 24<br />

SPC’s, 163<br />

Special Purpose Company, 163<br />

Special Purpose Entity, 130<br />

Stelselwijziging, 166<br />

-toelichting, 167<br />

Subsidies, 174<br />

-toelichting omvang, 175<br />

-toelichting onvervulde voorwaarden, 175<br />

Tijdelijke waardeverminderingen, 49<br />

Toelichting, 123<br />

Transferproblemen, 40<br />

Tussentijdse berichten, 182<br />

-toepassingsgebied, 182<br />

Tussentijdse winstneming, 56<br />

Uitgaverechten, 24<br />

Valutatermijncontracten, 151, 157<br />

Vastgoedbeleggingen, 31, 206, 213<br />

Vastrentende beleggingen, 47, 67<br />

Vergunningen, 23<br />

Verkrijgingsprijs, 140<br />

-224-


Verzekeringscontracten, 213, 215<br />

Vlottende vorderingen, 62<br />

-classificatie van, 61<br />

Vof, 172<br />

Voorraden, 54<br />

-uitsplitsing, 55<br />

-verplichtingen omtrent, 172<br />

Voorwaartse verliescompensatie, 102<br />

Voorzieningen, 85<br />

-looptijd, 88<br />

-verzekeringsverplichtingen, 209<br />

Vorderingen, 58<br />

-aangehouden voor handelsdoeleinden, 60<br />

Vreemde valuta, 150<br />

Vrijstelling van deelconsolidatie, 132<br />

Waardering beleggingen, 205<br />

Waardeverminderingen<br />

-effecten, 48, 68<br />

Werknemersinformatie, 127<br />

Wettelijke reserve, 23, 76, 82<br />

Winst per aandeel, 177<br />

Winst-en-verliesrekening, 116, 117<br />

modellen, 117<br />

Zichtbaar eigen vermogen, 40<br />

-225-<br />

TREFWOORDENREGISTER


E RNST & YOUNG ACCOUNTANTS<br />

EYI No. OO0227<br />

www.ey.nl<br />

240532

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!