praktisch handboek voor provincierecht - Vereniging Vlaamse ...
praktisch handboek voor provincierecht - Vereniging Vlaamse ...
praktisch handboek voor provincierecht - Vereniging Vlaamse ...
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>praktisch</strong> <strong>handboek</strong> <strong>voor</strong> <strong>provincierecht</strong>
Praktisch <strong>handboek</strong><br />
<strong>voor</strong><br />
<strong>provincierecht</strong><br />
Auteurs<br />
G. anthierens, bestuursdirecteur provinciebestuur West-vlaanderen<br />
d. de Muynck, bestuursdirecteur provinciebestuur oost-vlaanderen<br />
s. desmet, financieel beheerder provinciebestuur oost-vlaanderen<br />
J. dujardin, erestadssecretaris Gent en docent vrije Universiteit brussel<br />
t. roosen, bestuurssecretaris griffie provinciebestuur Limburg<br />
W. somers, directeur binnenlands bestuur Limburg<br />
r. van Loock, directeur vereniging van de vlaamse provincies<br />
J. van nieuwenhove, staatsraad en vrijwillig wetenschappelijk medewerker<br />
k.U. Leuven<br />
L. vansummeren, adviseur griffie provinciebestuur Limburg<br />
k. vanwinckelen, attaché Fod binnenlandse Zaken provinciaal gouvernement<br />
Limburg<br />
Algemene coördinatie<br />
r. van Loock, directeur vereniging van de vlaamse provincies<br />
2010
Technische nota<br />
in het <strong>praktisch</strong> <strong>handboek</strong> <strong>voor</strong> <strong>provincierecht</strong> werd, omwille van de vlottere<br />
leesbaarheid, afgezien van de vermeldingen hij/zij, hem/haar of zijn/<br />
haar. het is echter evident dat de woorden ’hij’, ‘hem’, ‘zijn’ genderneutraal<br />
zijn en hiermee zowel vrouwen als mannen bedoeld worden.<br />
behoudens andere vermelding wordt in de marge steeds verwezen naar<br />
de artikelen uit het provinciedecreet.<br />
elk hoofdstuk word kort ingeleid door een sythese. in de tekst van elk<br />
hoofdstuk worden de belangrijkste aandachtspunten aangeduid met het<br />
symbool in de kantlijn.<br />
de gecoördineerde versie van het provinciedecreet, alsook de reeds gepubliceerde<br />
uitvoeringsbesluiten en omzendbrieven kunt u raadplegen op<br />
de website van de vvp: www.vlaamseprovincies.be, <strong>provincierecht</strong>, wetgevend<br />
kader.<br />
de tekstinhoud van het <strong>voor</strong>liggend boek werd afgesloten op 1 juni 2010.<br />
nieuwe inhoudelijke evoluties zullen via de vvp-website ter beschikking<br />
worden gesteld.<br />
D/2010/0147/62<br />
ISBN 978 90 4860 566 8<br />
Bestelcode: 202 101 322<br />
Niets van deze uitgave, zelfs gedeeltelijk, mag openbaar gemaakt worden, gereproduceerd<br />
worden, vertaald of aangepast, onder enige vorm ook, hierin begrepen fotokopie, microfilm,<br />
bandopname of plaat, of opgeslagen worden in een geautomatiseerd gegevensbestand behoudens<br />
uitdrukkelijke en <strong>voor</strong>afgaande toestemming van de uitgever.<br />
© die Keure<br />
Kleine Pathoekeweg 3<br />
8000 Brugge<br />
Tel. 050/47.12.72<br />
Fax 050/33.51.54<br />
E-mail: juridische.uitgaven@diekeure.be<br />
Internet: www.diekeure.be<br />
109056
Woord <strong>voor</strong>af<br />
Toen op 9 december 2005 het Provinciedecreet een feit werd, namen we het<br />
initiatief om de artikels van het decreet in een juridische context te situeren.<br />
De eerste editie van het Praktisch Handboek <strong>voor</strong> Provincierecht zag in 2006<br />
het licht. De nieuwe publicatie werd ten zeerste gewaardeerd. Ook al omwille<br />
van het feit dat er niet echt veel over het provinciaal bestuursniveau<br />
wordt gepubliceerd.<br />
Ondertussen is het Provinciedecreet zowel inhoudelijk als naar toepassing<br />
sterk geëvolueerd. Heel wat artikels werden aangepast en een reeks van<br />
uitvoeringsbesluiten en omzendbrieven werden gepubliceerd. De tijd was<br />
dus rijp om een tweede editie uit te werken.<br />
Het concept van de eerste editie werd behouden. Alle artikels van het Provinciedecreet<br />
komen aan bod waardoor ze op een systematische wijze verduidelijkt<br />
worden en in de juiste context worden geplaatst. Waar nodig wordt<br />
er naar aanverwante wetgeving verwezen.<br />
Toch zijn in de tweede editie ook enkele nieuwigheden opgenomen.<br />
Het boek begint met een inleidend hoofdstuk waarbij de juridische en bestuurlijke<br />
evolutie van het provinciaal bestuursniveau in Vlaanderen geschetst<br />
wordt. Uiteraard komt de onderlinge relatie tussen de overheden<br />
waarbij de mate van ‘autonomie’, ‘subsidiariteit’ en ‘decentralisatie’ sleutelbegrippen<br />
zijn, in het daglicht te staan. Ongetwijfeld staat de inhoud van dit<br />
hoofdstuk in relatie met de huidige politieke realiteit van het zoeken naar<br />
een optimalisatie van bestuurlijk Vlaanderen.<br />
Bijzonder vernieuwend aan de tweede editie is tevens de specifieke zorg die<br />
besteed is aan de overgang tussen enerzijds de hoofdstukken die betrekking<br />
hebben op de provinciale organen en het mandaat van provinciemandataris<br />
en anderzijds de hoofdstukken die <strong>voor</strong>namelijk toelichting geven over de<br />
decretale bevoegdheden van de provincies. Deze overgang wordt inhoudelijk<br />
uitgewerkt door het accent te leggen op de algemene principes van de provinciale<br />
organisatie en het management.<br />
In die zin is het Praktisch Handboek <strong>voor</strong> Provincierecht verder uitgegroeid<br />
tot een handig en degelijk werkinstrument zowel <strong>voor</strong> de provinciemandataris<br />
als <strong>voor</strong> de ambtenaar. Maar het is ook een bron van informatie <strong>voor</strong> al<br />
diegenen die geïnteresseerd zijn, niet alleen in de provinciale instellingen<br />
maar ook in het bestuurlijk landschap van Vlaanderen.<br />
De <strong>Vereniging</strong> van de <strong>Vlaamse</strong> Provincies is de auteurs en de uitgever ten<br />
zeerste erkentelijk <strong>voor</strong> het geleverd werk.<br />
Namens de <strong>Vereniging</strong> van de <strong>Vlaamse</strong> Provincies<br />
Raymond VAN LOOCK Hilde BRUGGEMAN<br />
Directeur Voorzitter<br />
v
Woord Vooraf V<br />
Inhoudstafel VII<br />
I ProVIncIes In Vlaanderen 1<br />
1 Provincies in de Belgische Grondwet 3<br />
2 Bevoegdheid van het <strong>Vlaamse</strong> Gewest met betrekking tot de<br />
provincies in Vlaanderen 5<br />
3 Bevoegdheden van de provincies in Vlaanderen 8<br />
4 Territorium van de provincies 12<br />
II ProVIncIeraadsVerkIezIngen 13<br />
1 Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen 15<br />
A Tijdstip van de verkiezingen 15<br />
B Kiezers en verkozenen 16<br />
a Voorwaarden om kiesgerechtigd te zijn 16<br />
b Kiezerslijsten 17<br />
c Verkiesbaarheids<strong>voor</strong>waarden 17<br />
d Aantal te verkiezen provincieraadsleden 18<br />
C De aanloopperiode naar de verkiezingen 18<br />
a De bureaus 18<br />
b De kandidaatstelling 20<br />
D Het opstellen van het stembiljet 23<br />
a De lijstenvereniging 23<br />
b Het stembiljet 24<br />
E De oproepingsbrief 25<br />
F De getuigen 25<br />
2 De eigenlijke kiesverrichtingen 26<br />
A De stemming 26<br />
a De stemming 26<br />
b Stemmen bij volmacht 26<br />
c Het uitbrengen van een geldige stem 26<br />
d Sluiten van de stemming 27<br />
B Tellen van de stemmen, zetelverdeling en afkondiging van<br />
de uitslag 27<br />
a Tellen van de stemmen in het stemopnemingsbureau 27<br />
b Samenvoeging in het kantonhoofdbureau 28<br />
c Zetelverdeling in het districtshoofdbureau en in het<br />
centraal arrondissementsbureau 28<br />
d Aanwijzing van de verkozen kandidaten en de opvolgers 30<br />
e Werkwijze bij geautomatiseerde stemming 32<br />
f Afkondiging van de uitslag 32<br />
C Geldigverklaring van de verkiezing 33<br />
Inhoud<br />
VII
Inhoud<br />
VIII<br />
III de ProVIncIeraad, de dePutatIe, de ProVIncIegouVerneur 35<br />
1 Aantal leden 37<br />
A Provincieraad 37<br />
B Deputatie 37<br />
C Welk bevolkingscijfer? 37<br />
2 Aanstelling 39<br />
A Provincieraad 39<br />
a Installatie nieuwe provincieraad 40<br />
b Opvolgers 41<br />
c Voorzitter 43<br />
B Deputatie 45<br />
a Voordracht 46<br />
b Verkiezing 48<br />
c Vormvereisten 49<br />
d Stemming 50<br />
e Gedeputeerde van rechtswege 51<br />
f Taalkennis 52<br />
g Rangorde 52<br />
3 Eedaflegging 53<br />
A Draagwijdte 53<br />
B Provincieraadsleden 53<br />
C Gedeputeerden 54<br />
D Eedformule 54<br />
E Taal 55<br />
4 Verhindering en plaatsvervanging 56<br />
A Provincieraadsleden 56<br />
a Wanneer verhindering en plaatsvervanging? 56<br />
b Wie vervangt? 59<br />
B Voorzitter 60<br />
a Wanneer verhindering en plaatsvervanging? 60<br />
b Wie vervangt? 62<br />
C Gedeputeerden 63<br />
a Wanneer verhindering en plaatsvervanging? 63<br />
b Wie vervangt? 66<br />
5 Afstand van het mandaat 68<br />
A Uitdrukkelijke afstand van mandaat 68<br />
B Stilzwijgende afstand van mandaat 69<br />
a Provincieraadsleden 69<br />
b Gedeputeerden 70<br />
C Afstand wegens onverenigbaarheid 71<br />
6 Onverenigbaarheden 73<br />
A Begrip 73<br />
B Provincieraadsleden 73<br />
a Onverenigbare ambten 74<br />
b Bloed- of aanverwantschap 77
C Gedeputeerden 80<br />
7 Duur en einde van het mandaat 82<br />
A Duur 82<br />
B Einde van het mandaat 82<br />
a Overlijden 83<br />
b Het verstrijken van de termijn 83<br />
c Het ontslag 84<br />
d Verval van het mandaat wegens de ondertekening van<br />
meer dan één <strong>voor</strong>drachtakte 85<br />
e Vernietiging van de verkiezing wegens een gebrek aan<br />
kennis van de bestuurstaal 86<br />
f Vervallenverklaring ingevolge het verlies van de<br />
verkiesbaarheids<strong>voor</strong>waarden 87<br />
g Vervallenverklaring wegens onverenigbaarheid 89<br />
h Huwelijk of het afleggen van een verklaring van<br />
wettelijke samenwoning met een ander lid van de<br />
provincieraad 91<br />
i De tuchtrechtelijke afzetting 91<br />
C Continuïteit 92<br />
a Provincieraadsleden 92<br />
b Voorzitter 92<br />
c Gedeputeerden 93<br />
8 Politiek verlof 94<br />
A Privésector 94<br />
a Provincieraadsleden 94<br />
b Gedeputeerden 95<br />
B Openbare sector 95<br />
a Ambtenaren 95<br />
b Onderwijs 97<br />
9 Tucht en aansprakelijkheid 99<br />
A Tucht 99<br />
a Toepassingsgebied - Bevoegde overheid 99<br />
b Soorten tuchtstraffen 100<br />
c Rechten van de verdediging 100<br />
d Gevolgen 101<br />
B Aansprakelijkheid 102<br />
a Vrijwillige of verplichte tussenkomst van de overheid in<br />
een rechtszaak 103<br />
b Burgerrechtelijke aansprakelijkheid 103<br />
c Aansprakelijkheid <strong>voor</strong> geldboeten 105<br />
10 Geldelijke regeling 107<br />
A Provincieraadsleden 107<br />
a Presentiegelden 107<br />
b Vergoeding <strong>voor</strong> reiskosten 109<br />
c Andere onkostenvergoedingen 109<br />
d Compensatie bij inkomensverlies 110<br />
Inhoud<br />
IX
Inhoud<br />
X<br />
e Aansprakelijkheids- en rechtsbijstandsverzekering 112<br />
f Ongevallenverzekering 112<br />
B Gedeputeerden 112<br />
a Vergoeding 113<br />
b Begrenzing bijkomende bezoldigingen op basis van een<br />
openbare functie 113<br />
c Uittredingsvergoeding 114<br />
d Pensioen 114<br />
e Vertrouwenspersoon gedeputeerde 114<br />
f Aansprakelijkheidsverzekering 114<br />
11 Eretitels, onderscheidingstekens en ambtskledij 115<br />
A Provincieraadsleden 115<br />
B Gedeputeerden 115<br />
a Algemeen 115<br />
b Eretitels 115<br />
c Onderscheidingstekens 116<br />
d Ambtskledij 116<br />
12 Provinciegouverneur 117<br />
A Benoeming, ambtskenmerken en woonplaats 117<br />
B Eedaflegging 118<br />
C Plaatsvervanger 118<br />
D Onverenigbaarheden 119<br />
a In toepassing van het Provinciedecreet 119<br />
b In toepassing van andere wetgeving 119<br />
E Duur en einde 120<br />
F Tucht en aansprakelijkheid 121<br />
a Tucht 121<br />
b Aansprakelijkheid 121<br />
G Geldelijk statuut 121<br />
IV WerkIng Van de ProVIncIeraad en de dePutatIe 123<br />
1 Prerogatieven en verplichtingen 125<br />
A Provincieraadsleden 125<br />
a Algemene prerogatieven 125<br />
b Recht op bijstand door een vertrouwenspersoon 126<br />
c Initiatiefrecht inzake de bijeenroeping van de provincieraad 128<br />
d Recht om de agenda van de provincieraad aan te vullen 128<br />
e Recht van inzage 128<br />
f Bezoekrecht aan de provinciale diensten en inrichtingen<br />
en aan de autonome provinciebedrijven 134<br />
g Vraagrecht 135<br />
h Beroep bij de Raad van State 136<br />
B Deputatie 137
2 Bijeenroeping 139<br />
A Provincieraad 139<br />
a Aantal vergaderingen en data 139<br />
b Bevoegdheid tot bijeenroeping 140<br />
c Wijze van oproeping 143<br />
d Bekendmaking van de provincieraadsvergaderingen<br />
aan het publiek 146<br />
B Deputatie 147<br />
a Gewone en buitengewone vergaderingen 147<br />
b Vormvereisten 148<br />
3 Plaats 150<br />
A Provincieraad 150<br />
B Deputatie 150<br />
4 Agenda 152<br />
A Provincieraad 152<br />
a Vaststelling van de agenda 152<br />
b Voorafgaand onderzoek van de agendapunten 156<br />
c Behandeling van de agenda 158<br />
B Deputatie 159<br />
5 Openbaarheid 160<br />
A Provincieraad 160<br />
a Principiële openbaarheid 160<br />
b Verbod tot openbaarheid 161<br />
B Deputatie 163<br />
6 Voorzitterschap 164<br />
A Provincieraad 164<br />
a Wie? 164<br />
b Taak 164<br />
c Bureau 166<br />
B Deputatie 166<br />
7 Beraadslaging en stemming 167<br />
A Quorum 167<br />
a Provincieraad 167<br />
b Deputatie 168<br />
B Wijze van stemmen 169<br />
a Provincieraad 169<br />
b Deputatie 172<br />
C Besluitvorming 172<br />
a Provincieraad 173<br />
b Deputatie 174<br />
8 Verbodsbepalingen 176<br />
A Verbod tot deelname aan beraadslaging en stemming 176<br />
a Algemene verbodsbepaling van de artikelen 27, §§ 1, 1°<br />
en 3, 51 en 85 van het Provinciedecreet 177<br />
b Nemo iudex in causa sua (Verbod rechter en partij te<br />
zijn in eigen zaak) 179<br />
Inhoud<br />
XI
Inhoud<br />
XII<br />
c Vaststelling of goedkeuring van de jaarrekening van een<br />
instantie waaraan men rekenschap verschuldigd is of<br />
waarvan men tot het uitvoerend orgaan behoort 180<br />
d Verbod tot deelname aan de gunning van overheidsopdrachten<br />
181<br />
e Verbodsbepalingen indien de deputatie zetelt als<br />
administratief rechtscollege 182<br />
B Andere verbodsbepalingen 183<br />
a Verbod om op te treden als advocaat of notaris 183<br />
b Verbod om op te treden als afgevaardigde of deskundige<br />
van een vakorganisatie in het bijzonder onderhandelingscomité<br />
of het hoog overlegcomité van de provincie 184<br />
c Verbod om een overeenkomst te sluiten of deel te nemen<br />
aan een opdracht <strong>voor</strong> aanneming van werken,<br />
leveringen en diensten, verkoop of aankoop 185<br />
9 Notulen 188<br />
A Inhoud 188<br />
a Provincieraad 188<br />
b Deputatie 190<br />
B Redactie - goedkeuring 191<br />
a Provincieraad 192<br />
b Deputatie 193<br />
10 Huishoudelijk reglement 195<br />
A Provincieraad 195<br />
B Deputatie 197<br />
11 Fracties en commissies 199<br />
A Fracties 199<br />
B Commissies 200<br />
12 Deontologische codes 203<br />
V algemene PrIncIPes Voor de ProVIncIale organIsatIe en<br />
het management 205<br />
1 Nieuw Publiek Management (NPM) 207<br />
2 De onderlinge samenhang van de managementinstrumenten<br />
in het Provinciedecreet 209<br />
A Managementinstrumenten 209<br />
B Theoretisch raamwerk <strong>voor</strong> de onderlinge samenhang 211<br />
C De onderlinge samenhang van managementinstrumenten<br />
in het Provinciedecreet 211<br />
3 Het managementteammodel of diensthoofdenmodel 213<br />
4 Organogram 217<br />
5 De provinciegriffier 218<br />
A Rechtspositie 218<br />
B Opdrachten 219
6 De financieel beheerder 222<br />
A Rechtspositie 222<br />
B Opdrachten 222<br />
VI BeVoegdheden 225<br />
1 Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale<br />
bestuursorganen 227<br />
A De provincieraad 227<br />
a Volheid van bevoegdheid 227<br />
b Opdrachten van provinciaal belang 228<br />
c Opdrachten van algemeen belang 230<br />
B De deputatie 230<br />
a Toegewezen en <strong>voor</strong>behouden bevoegdheden 231<br />
b Opdrachten van provinciaal belang 231<br />
c Opdrachten van algemeen belang 233<br />
d Opdrachten als administratief rechtscollege 234<br />
C Andere bestuursorganen 234<br />
D Schematisch overzicht van de mogelijkheden tot delegatie 235<br />
2 Juridische instrumenten <strong>voor</strong> de beleidsvoering 237<br />
A Soorten rechtshandelingen 237<br />
B Eenzijdige rechtshandelingen 237<br />
C Overeenkomsten 238<br />
D Participatie aan rechtspersonen 241<br />
3 Personeel 242<br />
A Rechtspositieregeling provinciepersoneel 242<br />
a Statuut 243<br />
b Deontologische code 244<br />
B Personeelsformatie 245<br />
C Personeelsbeheer 246<br />
D Bijzondere aandachtspunten rechtspositieregeling 246<br />
a De aanstelling 246<br />
b Het mandaatstelsel 248<br />
c Het salaris 248<br />
d De jaarlijkse vakantiedagen 248<br />
e De feestdagen 249<br />
f Het omstandigheidsverlof 249<br />
g Tucht 249<br />
h Evaluatie 252<br />
4 Financieel beheer 255<br />
A Strategische meerjarenplanning 256<br />
B Provinciebudget 257<br />
a Begripsbepaling 257<br />
b Procedure opmaak budget 259<br />
c Voorlopige twaalfden 260<br />
Inhoud<br />
XIII
Inhoud<br />
XIV<br />
d Budgetwijzigingen en interne kredietaanpassingen 262<br />
e Inhoud van het budget 263<br />
C Budgethouderschap en uitvoering van het budget 267<br />
a Begripsbepaling 267<br />
b De uitvoering van het budget 268<br />
c De rapportering 276<br />
D Boekhouding en rekeningen 277<br />
a De boekhouding 277<br />
b De jaarrekening 278<br />
c De beheersrekeningen van de rekenplichtigen 285<br />
E Provinciebelastingen 286<br />
a Algemeen 286<br />
b De wettelijkheid van de provinciebelasting 286<br />
c De vestiging van de provinciebelastingen 288<br />
d De invordering van de provinciebelastingen 291<br />
e De bezwaarprocedure 292<br />
F Provinciefonds 293<br />
G Het BTW-statuut van de provincies 294<br />
a Basisprincipe 295<br />
b Uitzonderingen 295<br />
5 Provinciaal patrimonium 297<br />
A Algemeen 297<br />
a Daden van beschikking 297<br />
b Daden van beheer 298<br />
B Openbaar en privaat domein 299<br />
a Principe 299<br />
b Privatieve ingebruikneming 299<br />
c Vergunningen 300<br />
C Overzicht verrichtingen onroerend patrimonium 300<br />
a Aankoop 300<br />
b Verkoop 300<br />
c Ruil 301<br />
d Erfpacht en opstal 301<br />
e Schenkingen en legaten 302<br />
f Verhuring en verpachting 302<br />
D Bestuurlijk toezicht 303<br />
E Opmaken van akten met betrekking tot onroerende<br />
goederen van de provincies 303<br />
6 Overheidsopdrachten 304<br />
A Algemeen 304<br />
a Wetgeving 304<br />
b Toepassingsgebied 305<br />
c Beginselen 306<br />
B Ontwerpfase 306<br />
C Gunningsfase 308<br />
D Uitvoeringsfase 309
E Overheidsopdrachten en budgethouderschap 310<br />
F Bestuurlijk toezicht 310<br />
7 Politionele bevoegdheden 311<br />
A Provincieraad 311<br />
a Algemene verordenende bevoegdheid 311<br />
b Bijzondere verordenende bevoegdheid 314<br />
B Deputatie 315<br />
C Provinciegouverneur 315<br />
a Inhoud 316<br />
b Subsidiariteit 317<br />
c Uitvoeringsbevoegdheid 317<br />
d Verordenende bevoegdheid 318<br />
e Opvorderingsrecht 320<br />
f Coördinerende rol 323<br />
8 Akten van de provincie 325<br />
A Notulen, reglementen, verordeningen en beslissingen 325<br />
B Briefwisseling, akten en contracten 326<br />
C Andere stukken 326<br />
D Specifieke bevoegdheden tot ondertekening 326<br />
E Versturen en ontvangen van briefwisseling 327<br />
9 Rechtsgedingen 328<br />
A Instellen rechtsvordering 328<br />
B Het voeren van de rechtsgedingen 330<br />
C Verschijning in rechte van de provincie 332<br />
VII oPenBaarheId, formele motIVerIngsPlIcht en PartIcIPatIe<br />
Van de Burger 335<br />
1 Openbaarheid van bestuur 337<br />
A Actieve openbaarheid van bestuur 337<br />
B Passieve openbaarheid van bestuur 338<br />
a Recht op inzage, afschrift en uitleg 338<br />
b Recht op verbetering of aanvulling van bestuursdocumenten<br />
345<br />
2 De formele motivering van de bestuurshandelingen 346<br />
A Toepassingsgebied van de formele motiveringsplicht 346<br />
B Draagwijdte van de formele motiveringsverplichting 347<br />
C Kennisgeving van de beslissing en van de formele motivering 349<br />
D Uitzonderingen op de verplichting tot formele motivering 349<br />
3 Participatie van de burger 350<br />
A Verzoekschriften aan de provincieraad 350<br />
B Voorstellen van burgers 351<br />
C Adviesraden 352<br />
D De provinciale volksraadpleging 353<br />
E De klachtenbehandeling 356<br />
Inhoud<br />
XV
Inhoud<br />
XVI<br />
VIII VerzelfstandIgIng - deelname aan rechtsPersonen 359<br />
1 Inleiding 361<br />
2 De intern verzelfstandigde agentschappen 362<br />
A Begrip 362<br />
B Oprichtingsbesluit 362<br />
a Opsomming beleidsuitvoerende taken 362<br />
b Beschrijving operationele autonomie 362<br />
C Beheersovereenkomst 363<br />
a Afsluiten van de beheersovereenkomst 363<br />
b Inhoud 363<br />
c Evaluatie 363<br />
d Duur 363<br />
D Financieel beheer en externe audit 364<br />
a Financieel beheer 364<br />
b Externe audit 365<br />
c Overgangsregeling 365<br />
E Inwerkingtreding – Overgangsbepalingen 366<br />
3 Externe verzelfstandiging 367<br />
A Algemene bepalingen 367<br />
a Begrip 367<br />
b Taak van provinciaal belang - wettelijk vermoeden 367<br />
c Vormen 367<br />
d Oprichting en evaluatie 368<br />
e Onverenigbaarheden 368<br />
f Materiële relatie tussen de provincie en haar<br />
agentschappen 369<br />
g Publiekrechtelijk statuut 369<br />
B Het autonoom provinciebedrijf 369<br />
a Oprichting 369<br />
b Statuten 370<br />
c Beheersovereenkomst 370<br />
d Raad van bestuur 372<br />
e Dagelijks bestuur 373<br />
f Financieel beheer en externe audit 374<br />
g Personeel 375<br />
h Specifieke bevoegdheden 375<br />
i Openbaarheid 375<br />
j Ontbinding en vereffening 376<br />
C Het extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke<br />
vorm 376<br />
a Begrip 376<br />
b Oprichting 376<br />
c Provinciale vertegenwoordiging 377<br />
d Samenwerkingsovereenkomst 377<br />
e Financieel beheer en externe audit 377<br />
D Inwerkingtreding – Overgangsbepalingen 378
4 Deelname aan rechtspersonen 379<br />
A Algemeen 379<br />
a Grondwettelijk kader 379<br />
b Principe 379<br />
B Algemene rechtsvormen 379<br />
a <strong>Vereniging</strong>, stichting, vennootschappen met sociaal<br />
oogmerk 379<br />
b Andere vennootschappen – Publiek-private samenwerking 380<br />
c Beperkingen 380<br />
d Inventaris 380<br />
C Bijzondere vormen 380<br />
a Principes 380<br />
b Toepassing 381<br />
IX de ProVIncIes en de hogere oVerheId 383<br />
1 Bestuurlijk toezicht 385<br />
A Autonomie en bestuurlijk toezicht 385<br />
B Regeling <strong>voor</strong> de provincies van het Vlaams Gewest 385<br />
a Toepassingsgebied 385<br />
b Bevoegdheid <strong>voor</strong> de organisatie van het bestuurlijk<br />
toezicht 386<br />
c Bevoegdheid <strong>voor</strong> de uitoefening van het bestuurlijk<br />
toezicht 386<br />
d Algemene toezichtregeling ingevolge het Provinciedecreet<br />
van 9 december 2005 386<br />
2 Externe audit 399<br />
A Begripsbepaling 399<br />
B Het Rekenhof 400<br />
Inhoud<br />
XVII
Provincies in Vlaanderen<br />
Hoofdstuk 1 Provincies in de Belgische Grondwet<br />
Deel I<br />
Hoofdstuk 2 Bevoegdheid van het <strong>Vlaamse</strong> Gewest met betrekking tot de<br />
provincies in Vlaanderen<br />
Hoofdstuk 3 Bevoegdheden van de provincies in Vlaanderen<br />
Hoofdstuk 4 Territorium van de provincies
HOOFDSTUK 1<br />
1 Provincies in de Belgische<br />
grondwet<br />
Provincies zijn territoriaal gedecentraliseerde besturen. De Grondwet garandeert<br />
de provinciale autonomie. Provincies zijn bevoegd om de uitsluitend<br />
provinciale belangen te regelen. Een belangrijk tegengewicht <strong>voor</strong><br />
deze provinciale autonomie, is het bestuurlijk toezicht.<br />
De gecoördineerde Belgische Grondwet somt tien provincies op als administratieve<br />
indeling van het <strong>Vlaamse</strong> Gewest en van het Waalse Gewest. Het<br />
tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad behoort tot geen enkele provincie. De<br />
provincies zijn niet enkel een administratieve gebiedsomschrijving. Ze zijn<br />
ook publiekrechtelijke rechtspersonen.<br />
De Grondwet <strong>voor</strong>ziet in een drieledig centraal bestuursniveau: de federale<br />
staat, de gewesten en de gemeenschappen. De binnenlandse bestuurlijke<br />
organisatie wordt verder vormgegeven via een territoriale decentralisatie<br />
op twee bestuursniveaus: provincies en gemeenten.<br />
Essentieel <strong>voor</strong> het concept van territoriale decentralisatie is het beschermen<br />
van de provinciale en gemeentelijke autonomie. Voor de provincies betekent<br />
dit dat de uitsluitend provinciale belangen door de provincieraden<br />
worden geregeld volgens de beginselen bij de Grondwet vastgesteld. Kenmerkend<br />
<strong>voor</strong> de provincies als territoriaal gedecentraliseerd bestuur, is<br />
ook de rechtstreekse verkiezing van de leden van de provincieraden. Ook de<br />
bevoegdheid van de provincieraden om provinciebelastingen en retributies in<br />
te voeren, past in dit concept. De mogelijkheid tot controle door de burgers<br />
is verzekerd via de verplichting tot openbaarheid van de vergaderingen van<br />
de provincieraden binnen de bij de wet gestelde grenzen en de openbaarheid<br />
van de provinciale begrotingen en rekeningen. Dit onverminderd de<br />
grondwettelijk gegarandeerde openbaarheid van bestuursdocumenten en de<br />
regel dat provinciale verordeningen en besluiten slechts verbindend zijn na<br />
bekendmaking.<br />
Provinciale autonomie is echter een relatief begrip. De Grondwet <strong>voor</strong>ziet<br />
dat een wet of een decreet tal van zaken kan regelen met betrekking tot de<br />
provincies. Bij<strong>voor</strong>beeld:<br />
- het grondgebied indelen in een groter aantal provincies of gebieden aan<br />
de indeling in provincies onttrekken;<br />
- de onderverdelingen van de provincies vaststellen;<br />
- de grenzen van de provincies wijzigen of corrigeren;<br />
- de aanwezigheid van personen van verschillend geslacht organiseren in de<br />
deputaties;<br />
- de regeling van de provinciale volksraadplegingen;<br />
- de regeling van de provinciale instellingen en de decentralisatie van bevoegdheden<br />
naar die instellingen;<br />
Provincies in de Belgische Grondwet<br />
Deel I<br />
Art. 5 Gw.<br />
Art. 32, 41,<br />
162, 170, 173<br />
en 190 Gw.<br />
Art. 5, 6, 7,<br />
11bis, 41, 162<br />
Gw.<br />
3
Art. 159 en<br />
162 Gw.<br />
Deel I<br />
HOOFDSTUK 1<br />
- de vereniging van provincies, zonder dat toegestaan kan worden dat meerdere<br />
provincieraden samen beraadslagen.<br />
Een belangrijke correctie op de provinciale autonomie, is het bestuurlijk (of<br />
administratief) toezicht.<br />
Naast de toezichthoudende overheid, is ook de federale wetgevende macht<br />
bevoegd om te beletten dat de wet wordt geschonden of het algemeen belang<br />
geschaad. De hoven en rechtbanken ten slotte, passen provinciale verordeningen<br />
en besluiten enkel toe in zoverre ze met de wetten overeenstemmen.<br />
4 Provincies in de Belgische Grondwet
HOOFDSTUK 2<br />
2 Bevoegdheid van het vlaamse<br />
gewest met Betrekking tot de<br />
Provincies in vlaanderen<br />
De gewesten zijn bevoegd <strong>voor</strong> de samenstelling, organisatie, bevoegdheid<br />
en werking van de provinciale instellingen. Het <strong>Vlaamse</strong> en het<br />
Waalse gewest maken elk een eigen Provinciedecreet.<br />
De vijfde staatshervorming heeft een ruime bevoegdheidsoverdracht aan de<br />
gewesten met zich meegebracht betreffende de lokale en provinciale besturen.<br />
De gewesten zijn sinds 1 januari 2002, onder meer bevoegd <strong>voor</strong> de samenstelling,<br />
organisatie, bevoegdheid en werking van de provinciale en de gemeentelijke<br />
instellingen en van de instellingen van de agglomeraties en de<br />
federaties van gemeenten.<br />
Met andere woorden: de gewesten zijn bevoegd <strong>voor</strong> de organieke wetgeving<br />
van provincies en gemeenten.<br />
De gewesten zijn ook bevoegd <strong>voor</strong> volgende aangelegenheden met betrekking<br />
tot de provincies in Vlaanderen:<br />
- het wijzigen of corrigeren van de grenzen van provincies;<br />
- de verkiezing van de organen van provincies met inbegrip van de controle<br />
op de verkiezingsuitgaven;<br />
- de verenigingen van provincies;<br />
- de algemene financiering van provincies;<br />
- de financiering van de opdrachten die provincies moeten uitvoeren in de<br />
tot de bevoegdheid van de gewesten behorende aangelegenheden;<br />
- het administratief toezicht op de provincies.<br />
Volgens de memorie van toelichting bij het Provinciedecreet, heeft de<br />
<strong>Vlaamse</strong> regering het ontwerp van Provinciedecreet uitgewerkt op basis<br />
van de volgende algemene inhoudelijke principes:<br />
- deregulering en afstemming van regels <strong>voor</strong> provincies, gemeenten en<br />
OCMW’s;<br />
- meer autonomie;<br />
- ruimte <strong>voor</strong> maatwerk;<br />
- vereenvoudiging.<br />
Een eerste principe is het maximaal op elkaar afstemmen van de organieke<br />
kaders <strong>voor</strong> de gemeenten, provincies en OCMW’s. De <strong>Vlaamse</strong> regering<br />
maakte de uitdrukkelijke keuze om de principes die aan de grondslag lagen<br />
van het eerder goedgekeurde gemeentedecreet, “zoveel als mogelijk” ook<br />
van toepassing te maken op de provincies en later ook op de OCMW’s. Ook<br />
bij de latere wijzigingen van het Provinciedecreet bleef deze keuze gehand-<br />
Bevoegdheid van het <strong>Vlaamse</strong> Gewest met betrekking tot de provincies in Vlaanderen<br />
Deel I<br />
Art. 6, § 1,<br />
VIII bijzondere<br />
wet<br />
hervorming<br />
instellingen<br />
5
Deel I<br />
6<br />
HOOFDSTUK 2<br />
haafd. De <strong>Vlaamse</strong> Adviesraad <strong>voor</strong> Bestuurszaken gaat maar ten dele akkoord<br />
met dit uitgangspunt. In het briefadvies van 26 november 2008 over<br />
het <strong>voor</strong>ontwerp van decreet tot wijziging van het Provinciedecreet, stelt<br />
deze Raad dat de afstemming zou moeten gebeuren “waar mogelijk” in<br />
plaats van “zoveel mogelijk”. De Raad wijst op de belangrijke verschillen<br />
tussen provincies en gemeenten. Niet enkel op het vlak van de aard van het<br />
bestuur (provinciegouverneur, verkiezingen in districten…) maar ook op het<br />
vlak van de eigen cultuur en historie.<br />
Een tweede principe is het geven van grotere autonomie aan de provincies.<br />
De <strong>Vlaamse</strong> regering wijst in de memorie van toelichting naar het kerntakendebat<br />
en naar het subsidiariteitsprincipe. Provincies dragen in hoofdorde<br />
zelf de verantwoordelijkheid <strong>voor</strong> de organisatie en de financiering van hun<br />
democratisch bestuur. Verantwoording moet afgelegd worden tegenover de<br />
burgers, niet alleen via de verkiezingen, maar evenzeer via hun fiscaliteit.<br />
Tijdens het kerntakendebat werd het principe van de subsidiariteit als uitgangspunt<br />
gehanteerd <strong>voor</strong> de verdeling van de bevoegdheden: zaken die<br />
een lager bestuursniveau doelmatig kan verrichten, mogen niet door een<br />
hoger niveau ter hand genomen worden.<br />
Ondanks dit principe van subsidiariteit, blijkt het aandeel van de provinciale<br />
en lokale overheden in de totale uitgaven van de overheidssector relatief beperkt<br />
te zijn. Uit gegevens van Dexia blijken de <strong>Vlaamse</strong> gemeenten in 2007<br />
gemiddeld 1.189 EUR aan courante uitgaven per inwoner te hebben begroot.<br />
De <strong>Vlaamse</strong> provincies klokten af op een gemiddelde van 136 EUR per inwoner.<br />
Beide bedragen zijn zonder het personeel van het gesubsidieerd onderwijs.<br />
Als Vlaanderen dan in 2008 een initiële begroting heeft ingediend van<br />
ongeveer 23.000 miljoen EUR <strong>voor</strong> 6,1616 miljoen inwoners, dan blijkt de<br />
<strong>Vlaamse</strong> overheid ongeveer 3.700 EUR per inwoner te begroten. Ander interessant<br />
cijfermateriaal dat geciteerd wordt om een pleidooi <strong>voor</strong> subsidiariteit<br />
te ondersteunen, zijn internationale vergelijkingen van het macro-economisch<br />
gewicht van de uitgaven van de lokale sector (provincies, gemeenten,<br />
OCMW en politiezones) in % van het bbp. België blijkt dan een vrij laag decentralisatieniveau<br />
te hebben. Het gewicht van de uitgaven van de lokale<br />
overheid beliep in 2007 slechts 6,7 % van het bbp in België tegen gemiddeld<br />
12,5 % in de Europese Unie.<br />
Een derde algemeen principe is de ruimte <strong>voor</strong> maatwerk. De <strong>Vlaamse</strong> regering<br />
verduidelijkt in de memorie van toelichting, dat zij geen uniform organisatiemodel<br />
wil vastleggen. Elke provincie kan, rekening houdend met<br />
de concrete noden en behoeften, op eigen maat de specifieke invullingen<br />
van de basisregels organiseren.<br />
Er is sprake van meer mogelijkheden <strong>voor</strong> zelfregulering, onder meer via<br />
een uitgebreide reglementerende bevoegdheid van de provincieraad en de<br />
mogelijkheden tot delegatie en bevoegdheidsverdeling tussen de provincieraad<br />
en de deputatie en tussen de deputatie en de administratie.<br />
Bevoegdheid van het <strong>Vlaamse</strong> Gewest met betrekking tot de provincies in Vlaanderen
HOOFDSTUK 2<br />
Het vierde en laatste principe is dit van de vereenvoudiging. De <strong>Vlaamse</strong> regering<br />
kondigde in de memorie van toelichting bij het Provinciedecreet onder<br />
meer aan dat de controle- en rapporteringstructuren in het kader van<br />
sectoraal beleid zullen doorgelicht worden.<br />
Bevoegdheid van het <strong>Vlaamse</strong> Gewest met betrekking tot de provincies in Vlaanderen<br />
Deel I<br />
7
Art. 2 en 3<br />
Deel I<br />
8<br />
HOOFDSTUK 3<br />
3 Bevoegdheden van de Provincies<br />
in vlaanderen<br />
Provincies zijn bevoegd <strong>voor</strong> de regeling van de provinciale belangen. Zij<br />
verlenen ook medewerking aan de uitvoering van wetten en decreten, via<br />
de medebewindstaken. Enkel als dit bij decreet uitdrukkelijk is bepaald,<br />
kunnen de provincies de medewerking van de gemeenten regelen.<br />
Het Provinciedecreet beschrijft de plaats van provincies in het binnenlands<br />
overheidsbestuur: ze zijn het intermediair bestuursniveau tussen het <strong>Vlaamse</strong><br />
en het gemeentelijke niveau. De algemene doelstelling van de provincies<br />
is om op het provinciale niveau bij te dragen tot het welzijn van de burgers<br />
en tot de duurzame ontwikkeling van het provinciale gebied. Ze verzekeren<br />
daartoe een burgernabije, democratische, transparante en doelmatige uitoefening<br />
van de provinciale bevoegdheden; burgerparticipatie en openheid van<br />
bestuur moeten daartoe bijdragen. De memorie van toelichting bij het Provinciedecreet<br />
verduidelijkt dat dit een opdracht- of intentieverklaring is, die<br />
geenszins subjectieve rechten creëert in hoofde van de burgers.<br />
Over de bevoegdheden van de provincies als intermediair bestuursniveau<br />
bevat het Provinciedecreet drie uitgangspunten:<br />
- de provincies zijn bevoegd <strong>voor</strong> de regeling van de provinciale belangen;<br />
de provincies kunnen zelf oordelen over wat zij van provinciaal belang<br />
achten, op <strong>voor</strong>waarde dat die materies hen niet door of krachtens de<br />
Grondwet, wetten of decreten zijn onttrokken;<br />
- de provincies oefenen bevoegdheden uit die hen door of krachtens de wet<br />
of het decreet zijn toevertrouwd; dit zijn taken van algemeen belang of<br />
met andere woorden medebewindstaken ter uitvoering van het beleid van<br />
de hogere overheden;<br />
- de provincies kunnen tenslotte de medewerking van de gemeenten regelen,<br />
maar enkel in die gevallen waarin dit bij decreet uitdrukkelijk is bepaald;<br />
dit heeft betrekking op de mogelijkheid om gemeenten concrete<br />
uitvoeringsopdrachten toe te vertrouwen ter uitvoering van het eigen provinciaal<br />
beleid of met andere woorden een soort gemeentelijk medebewind<br />
te organiseren. Er is tot nog toe geen toepassing gemaakt van deze<br />
mogelijkheid. Deze bepaling doet trouwens geen afbreuk aan de mogelijkheid<br />
<strong>voor</strong> provincies en gemeenten om op vrijwillige basis overeenkomsten<br />
te sluiten waarbij beleidsinitiatieven op mekaar worden afgestemd.<br />
Het begrip provinciaal belang wordt vanuit drie invalshoeken nader omschreven<br />
en afgebakend. Namelijk ten eerste via het begrip bovenlokale takenbehartiging,<br />
ten tweede via het begrip ondersteunende taken en ten<br />
derde via het begrip gebiedsgerichte samenwerking.<br />
Bevoegdheden van de provincies in Vlaanderen
HOOFDSTUK 3<br />
Provinciale belangen kunnen ten eerste betrekking hebben op bovenlokale<br />
takenbehartiging. Het begrip “bovenlokaal” wordt afgebakend ten overstaan<br />
van het lokale bestuursniveau: een taakbehartiging is bovenlokaal als ze het<br />
lokaal gemeentelijk belang overstijgt. Het begrip “bovenlokaal” wordt ook<br />
afgebakend ten overstaan van het centrale bestuursniveau: de bovenlokale<br />
taakbehartiging moet streekgericht blijven en moet gericht zijn op realisaties<br />
binnen de grenzen van het grondgebied van de provincie. Tijdens het<br />
kerntakendebat is een duidelijk onderscheid gemaakt met intergemeentelijke<br />
samenwerking en met gedeconcentreerde, al dan niet verzelfstandigde,<br />
<strong>Vlaamse</strong> diensten. Deze zijn hulpstructuren respectievelijk van de gemeenten<br />
en van de <strong>Vlaamse</strong> overheid. Deze hulpstructuren kunnen niet dienen<br />
om verdelings- of keuzevraagstukken van bovenlokale aard te beslechten.<br />
Ze mogen enkel dienen <strong>voor</strong> de doelmatige uitoefening van welomschreven<br />
taken van gemeentelijk of Vlaams belang. Van bovenlokale taakbehartiging<br />
is er onder meer sprake als meerdere gemeenten uit de provincie de effecten<br />
van de beleidsmaterie ondervinden, of als er sprake is van belangentegenstelling<br />
tussen gemeenten waarover een beslissing moet worden genomen<br />
die een verdelingsvraagstuk inhoudt, of ten slotte als het gaat om een<br />
beslissingsbevoegdheid als beroepsinstantie.<br />
Een tweede vorm van provinciale belangenbehartiging, zijn de ondersteunende<br />
taken op verzoek van andere overheden. Denk daarbij in de eerste<br />
plaats aan de ondersteuning van de lokale besturen. Deze ondersteuning<br />
moet gericht zijn op de versterking van de bestuurskracht van de lokale besturen<br />
en is daarom tijdelijk van aard. Ook de vrijwillige ondersteuning van<br />
het beleid van de centrale overheden valt onder deze vorm van provinciale<br />
belangenbehartiging.<br />
Een derde en laatste toepassing van het provinciaal belang, is het nemen<br />
van initiatieven met het oog op gebiedsgerichte samenwerking tussen besturen<br />
in een regio. Het samenwerken tussen de besturen is noodzakelijk en<br />
krijgt de laatste jaren steeds meer aandacht. Ook andere relevante partners<br />
dan besturen, worden procesmatig samengebracht en integrerend ingezet<br />
om te komen tot oplossingen <strong>voor</strong> maatschappelijk complexe problemen. Er<br />
is gepoogd om in artikel 2 van het Provinciedecreet een opening te maken<br />
naar een vorm van interbestuurlijke samenwerking. Er is in dit artikel van<br />
het Provinciedecreet immers sprake van samenwerkingsverbanden met of<br />
zonder rechtspersoonlijkheid om die gebiedsgerichte samenwerking tussen<br />
besturen in een regio te realiseren. Deze mogelijkheid is gelimiteerd binnen<br />
de grenzen die vastgelegd moeten worden door de <strong>Vlaamse</strong> regering. Er<br />
mag bovendien geen afbreuk gedaan worden aan het decreet van 6 juli 2001<br />
houdende de intergemeentelijke samenwerking. Tot nieuwe specifieke toepassingen<br />
van interbestuurlijke samenwerkingsverbanden met rechtspersoonlijkheid<br />
heeft deze bepaling nog niet geleid.<br />
De omschrijving van het begrip provinciaal belang in artikel 2 van het Provinciedecreet,<br />
is bijna letterlijk overgenomen van de profielschets van de<br />
provincies in het bestuursakkoord uit april 2003 tussen het Vlaams, het<br />
Bevoegdheden van de provincies in Vlaanderen<br />
Deel I<br />
9
Deel I<br />
10<br />
HOOFDSTUK 3<br />
provinciaal en het lokaal bestuursniveau omtrent een effectief en burgergericht<br />
overheidsbestuur in Vlaanderen.<br />
Dit bestuursakkoord legde toen de conclusies vast van het zogenaamde<br />
kerntakendebat dat van december 2001 tot april 2003 gevoerd werd tussen<br />
de drie rechtstreeks verkozen overheidsniveaus. Het kerntakendebat had als<br />
doel te komen tot een duidelijke verdeling van bevoegdheden en taken tussen<br />
de drie bestuursniveaus. Zo zou de overheid transparanter kunnen worden<br />
<strong>voor</strong> de burger. De discussie over een nieuw profiel <strong>voor</strong> de provincies in<br />
Vlaanderen is echter veel ouder dan het kerntakendebat. Het kerntakendebat<br />
kon <strong>voor</strong>tbouwen op de stevige fundamenten van het eindrapport dat de<br />
Commissie Bestuurlijke Organisatie (CBO) in april 1997 had afgeleverd (met<br />
een addendum in januari 1998).<br />
Het kerntakendebat is geen eindpunt. Vlaanderen in Actie (ViA) is een project<br />
van de <strong>Vlaamse</strong> regering om Vlaanderen tegen 2020 naar de top 5 van<br />
Europese regio’s te leiden. Een slagkrachtige overheid is essentieel om dit<br />
te kunnen bereiken. De <strong>Vlaamse</strong> regering heeft in 2008 de Commissie Efficiënte<br />
en Effectieve Overheid in het leven geroepen. Deze commissie is een<br />
denktank en visiegroep die een bijdrage moet leveren op het vlak van performantie,<br />
efficiëntie en effectiviteit. Eén van de doelstellingen om te komen<br />
tot een slagkrachtige overheid, is het vereenvoudigen van de verschillende<br />
bestuurslagen en -vormen. De vraag naar een interne staatshervorming<br />
klinkt steeds luider. De <strong>Vlaamse</strong> provincies zijn van oordeel dat zo’n interne<br />
staatshervorming moet vertrekken van een decentralisatie naar de twee<br />
rechtstreeks verkozen bestuursniveaus, namelijk de provincies en de gemeenten,<br />
vanuit het subsidiariteitsprincipe. De provincies kanten zich tegen<br />
de “verrommeling” van het intern bestuur in Vlaanderen. De laatste jaren<br />
zijn meer en meer semibestuurlijke circuits opgericht tussen de <strong>Vlaamse</strong>,<br />
provinciale en gemeentelijke bestuursniveaus. Die extra bestuursvormen<br />
kregen overheidstaken toegewezen. Deze institutionele “verrommeling” leidt<br />
tot teveel besluitvorming buiten de verkozen raden. Daarnaast vinden de<br />
provincies dat er ook gewerkt moet worden aan een juridisch draagvlak <strong>voor</strong><br />
interbestuurlijke samenwerking tussen de verschillende bestuursniveaus.<br />
Veel maatschappelijke problemen zijn immers te complex om door één bestuursniveau<br />
opgelost te kunnen worden.<br />
Artikel 2 van het Provinciedecreet belast de provincies niet enkel met opdrachten<br />
van provinciaal belang, maar ook met taken van algemeen belang.<br />
De provincies oefenen bevoegdheden uit die hen door of krachtens de wet of<br />
het decreet zijn toevertrouwd. Dat zowel de federale overheid, als het gewest<br />
en de gemeenschap, een beroep kunnen doen op de provincies <strong>voor</strong><br />
het zogenaamde medebewind, ligt trouwens vast in artikel 6, § 1, VIII, tweede<br />
lid van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen<br />
en in artikel 46 van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming<br />
van de instellingen.<br />
Bevoegdheden van de provincies in Vlaanderen
HOOFDSTUK 3<br />
De opdeling van de provinciale bevoegdheden in opdrachten van provinciaal<br />
belang enerzijds en opdrachten van algemeen belang, houdt een zeker gevaar<br />
in. De indruk zou kunnen ontstaan dat als wetten en decreten geen<br />
specifieke opdrachten toevertrouwen aan provinciale organen, er sprake is<br />
van een grote beleidsvrijheid of -ruimte <strong>voor</strong> de provincies om autonoom zaken<br />
te regelen. Terwijl als wetten en decreten daarentegen wel een specifieke<br />
bevoegdheid geven aan provinciale organen, dit een gesloten taakstelling<br />
is, met weinig beleidsvrijheid of -ruimte. De realiteit is anders. Enerzijds<br />
kunnen wetten of decreten sommige zaken zo gedetailleerd regelen, zonder<br />
enige opdracht <strong>voor</strong> provincies, dat er helemaal geen ruimte meer overblijft<br />
<strong>voor</strong> provinciaal beleid. En anderzijds kan een wet of een decreet aan de<br />
provincies een opdracht geven tot het opmaken van (beleids-)plannen of reglementen<br />
met zoveel beleidsruimte, dat er eerder sprake is van een positieve<br />
kwalificatie van een materie als van provinciaal belang, dan van medebewind.<br />
Bevoegdheden van de provincies in Vlaanderen<br />
Deel I<br />
11
Deel I<br />
HOOFDSTUK 4<br />
4 territorium van de Provincies<br />
De provinciegrenzen liggen juridisch vast via de grenzen van de gemeenten<br />
die tot een provincie behoren.<br />
De territoriale afbakening van de huidige provincies in Vlaanderen gaat terug<br />
tot het Franse Bewind. Bij decreet van 31 augustus 1795 (14 fructidor An<br />
III) werd ons land door de Franse bezetter ingedeeld in negen departementen.<br />
Via de fundamentele wet van 1815 uit de Nederlandse periode, zijn de<br />
provinciegrenzen tot in onze huidige rechtsorde doorgedrongen. Het territorium<br />
van de provincies blijkt beschreven als een opsomming van gemeenten.<br />
De provinciegrenzen zijn dus een aaneenschakeling van stukken gemeentegrenzen<br />
waar deze palen aan gemeenten die buiten de provincie liggen<br />
of aan de landsgrens.<br />
12 Territorium van de provincies
Provincieraadsverkiezingen<br />
Hoofdstuk 1 Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen<br />
Hoofdstuk 2 De eigenlijke kiesverrichtingen<br />
Deel II
HOOFDSTUK 1<br />
Artikel 162 van de Grondwet schrijft <strong>voor</strong> dat de leden van de provincieraden<br />
en van de gemeenteraden rechtstreeks verkozen worden.<br />
De vierde staatshervorming van 2001 hevelde de bevoegdheid inzake de<br />
organieke wetgeving <strong>voor</strong> de lokale besturen over naar de gewesten. Volgens<br />
art. 6, § 1, VIII, 4° van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot<br />
hervorming van de instellingen regelen de gewesten “de verkiezing van<br />
de provinciale, gemeentelijke en binnengemeentelijke organen, alsook<br />
van de organen van agglomeraties en federaties van gemeenten”.<br />
De gewesten zijn daardoor sinds 1 januari 2002 bevoegd <strong>voor</strong> onder meer<br />
het vaststellen van de verkiezingsregels. Een aantal belangrijke beginselen<br />
vindt men terug in het Provinciedecreet, maar de meeste regels met<br />
betrekking tot de provincieraadsverkiezingen komen nog steeds <strong>voor</strong> in<br />
federale wetgeving, met name de Provinciekieswet en het kieswetboek.<br />
Het kieswetboek heeft betrekking op de verkiezingen <strong>voor</strong> het federale<br />
parlement, maar in de Provinciekieswet wordt herhaaldelijk verwezen<br />
naar het kieswetboek. De Provinciekieswet bevat de substantiële regels<br />
en werd door de <strong>Vlaamse</strong> decreetgever reeds op talrijke punten gewijzigd.<br />
De federale overheid is bevoegd gebleven <strong>voor</strong> een aantal aspecten, waaronder<br />
<strong>voor</strong>al:<br />
- het stemrecht <strong>voor</strong> niet-Belgische onderdanen (artikel 8 Gw., al is die<br />
uitzondering thans enkel relevant <strong>voor</strong> de gemeenteraadsverkiezingen);<br />
- de bevoegdheid van de Raad van State inzake verkiezingsbetwistingen<br />
(artikel 160 Gw.);<br />
- de bijzondere regels, onder meer inzake verkiezingen, in de zgn. pacificatiewet<br />
van 9 augustus 1988.<br />
1 Voorbereiding Van de<br />
proVincieraadsVerkiezingen<br />
A TIjDsTIp vAn De verkIezIngen<br />
De gewone verkiezingen van de provincieraden vinden plaats elke zes jaar,<br />
samen met de gemeenteraden en de districtsraden (artikel 6, § 1, Provinciedecreet,<br />
artikel 29 Provinciekieswet). Aangezien deze raden niet <strong>voor</strong>tijdig<br />
ontbonden kunnen worden, zijn er geen <strong>voor</strong>tijdige verkiezingen en worden<br />
de raden van alle provincies, gemeenten en districten in beginsel steeds op<br />
hetzelfde tijdstip verkozen. De gelijktijdige organisatie van deze verkiezingen<br />
heeft overigens tot gevolg dat een aantal aspecten, zoals de samenstelling<br />
van stembureaus en stemopnemingsbureaus gezamenlijk zijn <strong>voor</strong> die verkiezingen<br />
(artikelen 37bis e.v. Provinciekieswet).<br />
Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen<br />
Deel II<br />
Art. 6, § 1<br />
15
Deel II<br />
HOOFDSTUK 1<br />
Er zijn twee mogelijke afwijkingen op het beginsel van de vaste verkiezing<br />
elke zes jaar, met name indien buitengewone verkiezingen worden gehouden<br />
<strong>voor</strong> een bepaalde raad of <strong>voor</strong> één of meer zetels van een bepaalde<br />
raad. Een eerste afwijking betreft de hypothese van nieuwe verkiezingen na<br />
ongeldigverklaring van de verkiezingen (artikel 32 Provinciekieswet) of na de<br />
vacature van een zetel waarbij geen opvolgers meer kunnen worden aangewezen<br />
én waarbij de provincieraad of de <strong>Vlaamse</strong> regering beslist om een<br />
buitengewone verkiezing te houden om het opengevallen mandaat in te vullen<br />
(artikel 36, tweede lid, Provinciekieswet).<br />
B kIezers en verkozenen<br />
a <strong>voor</strong>waarden om kiesgerechtigd te zijn<br />
Om kiesgerechtigd te zijn moet men Belg zijn, achttien jaar oud zijn, in de<br />
bevolkingsregisters van een gemeente van de betrokken provincie ingeschreven<br />
zijn en niet zijn uitgesloten van of geschorst in het kiesrecht (artikel<br />
1 Provinciekieswet).<br />
Aan het nationaliteitsvereiste (dat ook wordt opgelegd door artikel 8 Gw.)<br />
moet voldaan zijn op de datum waarop de kiezerslijst wordt opgesteld. Voor<br />
de gemeenteraadsverkiezingen kunnen EU-onderdanen en andere vreemdelingen<br />
onder bepaalde <strong>voor</strong>waarden ook het stemrecht verwerven, maar die<br />
regeling geldt niet <strong>voor</strong> de provincieraadsverkiezingen.<br />
Aan het leeftijdsvereiste moet pas zijn voldaan op de dag van de verkiezingen.<br />
Bij het opstellen van de kiezerslijst wordt daarmee rekening gehouden.<br />
Aan het woonplaatsvereiste moet voldaan zijn op de datum waarop de kiezerslijst<br />
wordt opgesteld. Dit vereiste wordt beoordeeld aan de hand van de<br />
inschrijving in het bevolkingsregister, maar het tegendeel kan worden aangetoond<br />
aan de hand van feitelijke elementen. De hoofdverblijfplaats is de<br />
plaats waar een gezin dat uit verschillende personen bestaat bijeenkomt, d.i.<br />
de plaats waar men zich met zijn gezin terugtrekt <strong>voor</strong> zijn privéleven, waar<br />
het centrum ligt van zijn gezinsleven en waar men, zo men een bedrijvigheid<br />
buitenshuis uitoefent, na het volbrengen van de daaraan verbonden taken<br />
regelmatig naar terugkeert en er verblijft. Indien zou blijken dat die hoofdverblijfplaats<br />
niet overeenstemt met de inschrijving in het bevolkingsregister,<br />
kan die inschrijving en dus ook de opname op de kiezerslijst worden<br />
betwist.<br />
De definitieve uitsluiting uit het kiesrecht wordt opgelegd aan personen die<br />
werden veroordeeld tot opsluiting of hechtenis. Het definitief karakter van<br />
die uitsluiting werd onlangs door het Europees Hof <strong>voor</strong> de rechten van de<br />
mens strijdig geacht met artikel 3 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Die<br />
16 Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen
HOOFDSTUK 1<br />
verdragsbepaling geldt weliswaar niet <strong>voor</strong> lokale verkiezingen, maar indien<br />
de Belgische wetgever in de nabije toekomst dit definitief karakter van de<br />
uitsluiting <strong>voor</strong> parlementsverkiezingen inperkt, zal dat allicht ook doorwerken<br />
naar lokale verkiezingen.<br />
De tijdelijke schorsing van het kiesrecht heeft in de praktijk betrekking op<br />
twee gevallen, met name personen die worden veroordeeld tot een gevangenisstraf<br />
van meer dan vier maanden enerzijds en de gerechtelijke onbekwaamverklaarden,<br />
de verlengde minderjarigen en de geïnterneerden anderzijds.<br />
b kiezerslijsten<br />
Voor een gewone provincieraadsverkiezing wordt de kiezerslijst gebruikt die<br />
is vastgesteld <strong>voor</strong> de gemeenteraadsverkiezingen. Omdat <strong>voor</strong> die laatste<br />
verkiezingen ook bepaalde EU-onderdanen en andere vreemdelingen het<br />
stemrecht kunnen verwerven, in tegenstelling tot de provincieraadsverkiezingen,<br />
worden zij op de kiezerslijst gemarkeerd met de letter “G” (EU-onderdanen)<br />
en “V” (andere vreemdelingen), zodat zij niet worden toegelaten<br />
tot de provincieraadsverkiezingen.<br />
In geval van een buitengewone verkiezing om een vacature in te vullen<br />
waarin niet kan worden <strong>voor</strong>zien door het aanstellen van een opvolger, stelt<br />
het college van burgemeester en schepenen de kiezerslijst vast op de dag<br />
van de beslissing van de provincieraad of van het besluit van de <strong>Vlaamse</strong><br />
regering houdende bijeenroeping van het kiescollege.<br />
De vermelding op de kiezerslijst is geen formele <strong>voor</strong>waarde om kiezer te<br />
zijn. Ook wie niet is ingeschreven op de kiezerslijst, kan tot de stemming<br />
worden toegelaten wanneer men bewijst aan de kies<strong>voor</strong>waarden te voldoen.<br />
Wanneer men ten onrechte niet op de kiezerslijst is opgenomen, kan<br />
men bezwaar indienen bij het college van burgemeester en schepenen en<br />
nadien eventueel beroep instellen bij het hof van beroep, teneinde alsnog<br />
toegelaten te worden tot de stemming (zie de artikelen 1quater tot 1sexies<br />
van de Provinciekieswet). Deze procedure moet worden onderscheiden van<br />
de procedure met betrekking tot de betwisting van de kiesverrichtingen die<br />
nadien gevolgd kan worden <strong>voor</strong> de Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen en<br />
de Raad van State (zie blz. 33).<br />
c verkiesbaarheids<strong>voor</strong>waarden<br />
Overeenkomstig artikel van 23 van de Provinciekieswet moet men aan de<br />
volgende verkiesbaarheids<strong>voor</strong>waarden voldoen om te kunnen verkozen<br />
worden als provincieraadslid en om het te blijven: met moet de Belgische<br />
nationaliteit hebben, achttien jaar oud zijn en in het bevolkingsregister van<br />
Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen<br />
Deel II<br />
17
Art. 5<br />
Deel II<br />
HOOFDSTUK 1<br />
een gemeente van de provincie ingeschreven zijn. Daarenboven is men niet<br />
verkiesbaar indien men door een veroordeling ontzet is uit het recht om gekozen<br />
te worden en indien men van het kiesrecht is uitgesloten of geschorst<br />
in de uitoefening van het kiesrecht.<br />
d Aantal te verkiezen provincieraadsleden<br />
Het aantal provincieraadsleden dat wordt verkozen is afhankelijk van het<br />
inwonersaantal van de betrokken provincie. Het aantal provincieraadsleden<br />
bedraagt 75 provincieraadsleden in provincies met minder dan<br />
1.000.000 inwoners en 84 provincieraadsleden in provincies met meer dan<br />
1.000.000 inwoners. Uiterlijk op 1 juni van het jaar waarin er provincieraadsverkiezingen<br />
plaatsvinden, stelt de vlaamse regering bij besluit een<br />
lijst op van het aantal te verkiezen provincieraadsleden per provincie. Dit<br />
wordt gebaseerd op het inwonersaantal in de provincie op 1 januari van<br />
hetzelfde jaar.<br />
Op 1 januari 2006 telden de provincies Antwerpen, Vlaams-Brabant, Oost-<br />
Vlaanderen en West-Vlaanderen meer dan 1 miljoen inwoners, zodat hun<br />
provincieraden 84 leden omvatten. De provincie Limburg telde minder dan<br />
1 miljoen inwoners, zodat de provincieraad er 75 leden omvat (besluit van de<br />
<strong>Vlaamse</strong> regering van 9 juni 2006 tot vaststelling van het aantal te verkiezen<br />
provincieraadsleden per provincie van het <strong>Vlaamse</strong> Gewest).<br />
C De AAnloopperIoDe nAAr De verkIezIngen<br />
a De bureaus<br />
Voor de provincieraadsverkiezingen worden alle kiezers van de provincie per<br />
kiesdistrict ingedeeld in een kiescollege. Een administratief arrondissement<br />
omvat één of meer kiesdistricten. Een kiesdistrict bestaat op zijn beurt uit<br />
één of meer kieskantons.<br />
De indeling wordt bepaald door een besluit van de <strong>Vlaamse</strong> regering.<br />
In tegenstelling tot de verkiezingen <strong>voor</strong> het Europese en het federale Parlement<br />
en <strong>voor</strong> de Gemeenschaps- en Gewestparlementen bestond er tot<br />
2010 <strong>voor</strong> de provincieraadsverkiezingen geen kiesdrempel van vijf procent.<br />
Dat betekent echter allerminst dat het <strong>voor</strong> kleine partijen gemakkelijker<br />
zou zijn om een zetel te bemachtigen: dat hangt in sterke mate af van het<br />
aantal zetels dat in elke kieskring wordt toegekend. Voor arrondissementen<br />
met zeer kleine kiesdistricten ligt de zgn. impliciete kiesdrempel (het aantal<br />
stemmen dat men moet behalen om een zetel in de wacht te slepen, zelfs<br />
met lijstenverbinding) beduidend hoger dan vijf procent.<br />
18 Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen
HOOFDSTUK 1<br />
In zijn arrest nr. 149/2007 heeft het Grondwettelijk Hof de bestaande indeling<br />
in kiesdistricten vernietigd (weliswaar pas <strong>voor</strong> wat betreft de eerstvolgende<br />
provincieraadsverkiezingen van 2012). Het Hof oordeelde dat kiesdistricten<br />
met slechts twee of drie zetels te klein zijn om in voldoende mate<br />
een evenredige vertegenwoordiging te bieden, zelfs rekening houdend met<br />
de aanvullende zetelverdeling bij lijstenverbinding (infra). Hierdoor ontstaat<br />
een discriminatie tussen grote en kleine kiesdistricten, zowel in hoofde van<br />
de kiezers (<strong>voor</strong> wat betreft het gewicht van hun stem) als in hoofde van de<br />
kandidaten (<strong>voor</strong> wat betreft hun kansen om verkozen te worden). De decreetgever<br />
moet uiterlijk tegen de volgende verkiezingen in 2012 <strong>voor</strong>zien in<br />
een nieuwe indeling die de evenredige vertegenwoordiging in voldoende<br />
mate in alle kiesdistricten waarborgt.<br />
In elk kiesdistrict wordt een aantal zetels verkozen <strong>voor</strong> de betrokken provincieraad.<br />
De zetels <strong>voor</strong> de provincieraad worden bijgevolg in principe over<br />
de lijsten (partijen) verdeeld <strong>voor</strong> elk kiesdistrict afzonderlijk, maar op dit<br />
beginsel bestaat een uitzondering, met name de aanvullende zetelverdeling<br />
<strong>voor</strong> onderling verbonden lijsten (lijstenverbinding of apparentering genaamd)<br />
(zie verder).<br />
Er worden verscheidene kiesbureaus opgericht die de kiesverrichtingen behartigen:<br />
- <strong>voor</strong> elk kiesdistrict een districtshoofdbureau;<br />
- <strong>voor</strong> elk kieskanton een kantonhoofdbureau (tenzij indien het samenvalt<br />
met een kiesdistrict);<br />
- stemopnemingsbureaus;<br />
- stembureaus.<br />
De stemopnemingsbureaus zijn belast met het opnemen van de stemmen<br />
van verscheidene stembureaus en zijn gevestigd in de hoofdplaats van het<br />
kieskanton. Ze beoordelen de geldigheid van de stemmen en totaliseren de<br />
stemmen per lijst en per kandidaat. Bij geautomatiseerde stemming zijn er<br />
geen stemopnemingsbureaus omdat het kantonhoofdbureau (of het gemeentelijk<br />
hoofdbureau, bij gelijktijdige gemeente- en provincieraadsverkiezingen)<br />
in dat geval instaat <strong>voor</strong> de stemopneming.<br />
Het kantonhoofdbureau is gevestigd in de hoofdplaats van het kieskanton.<br />
Zijn opdracht betreft zowel de <strong>voor</strong>bereiding van de verkiezing (onder meer<br />
de aanwijzing van <strong>voor</strong>zitters en bijzitters) als de totalisering van de stemmen<br />
<strong>voor</strong> het hele kieskanton. Het kantonhoofdbureau wordt <strong>voor</strong>gezeten<br />
door een magistraat.<br />
Het districtshoofdbureau is belast met de totalisering van de stemmen <strong>voor</strong><br />
het hele kiesdistrict en de verdeling van de zetels en de aanwijzing van de<br />
verkozenen, met uitzondering van de zetels die bij lijstenverbinding worden<br />
toegewezen. Het districtshoofdbureau dat in de hoofdplaats van het admi-<br />
Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen<br />
Deel II<br />
19
Deel II<br />
HOOFDSTUK 1<br />
nistratief arrondissement zitting houdt, vervult bovendien, in het geval van<br />
lijstenverbinding, de rol van centraal bureau van het arrondissement, dat<br />
belast is met het ontvangen van de verklaringen van lijstenverbinding en<br />
met de aanwijzing van de zetels bij zetelverdeling.<br />
Het districtshoofdbureau heeft ook belangrijke <strong>voor</strong>bereidende taken, zoals:<br />
- ontvangen van de ingediende <strong>voor</strong>drachtsakten van kandidaten;<br />
- <strong>voor</strong>lopige afsluiting van de kandidatenlijsten en onderzoek van de regelmatigheid<br />
van lijsten en hun kandidaten;<br />
- de definitieve afsluiting van de kandidatenlijsten;<br />
- loting van de volgnummers van de lijsten;<br />
- opmaak van de stembiljetten en van het aanplakbiljet.<br />
Het districtshoofdbureau bestaat uit een <strong>voor</strong>zitter (een magistraat), een secretaris,<br />
vier bijzitters en vier plaatsvervangende bijzitters.<br />
b De kandidaatstelling<br />
1° Waar, wanneer en hoe?<br />
De <strong>voor</strong>drachten van de kandidaten worden ingediend op zaterdag de 29e<br />
of zondag de 28e dag <strong>voor</strong> de verkiezingen tussen 13 en 16 uur (artikel 11<br />
provinciekieswet). De kandidaatstelling gebeurt schriftelijk op een <strong>voor</strong>af<br />
vastgesteld formulier. De <strong>voor</strong>drachtsakte moet ondertekend zijn, door ten<br />
minste vijftig kiezers van de provincie of door ten minste drie uittredende<br />
provincieraadsleden. De <strong>voor</strong>drachtsakte bevat <strong>voor</strong> elke kandidaat de<br />
naam, de <strong>voor</strong>naam, de geboortedatum, het rijksregisternummer, het geslacht,<br />
het beroep en de hoofdverblijfplaats. De vermelding van een persoon<br />
op de <strong>voor</strong>drachtsakte en de ondertekening volstaat; er is geen aparte<br />
bewilligingsakte van de kandidaat vereist. De <strong>voor</strong>drachtsakte bevat ook<br />
het letterwoord dat boven de kandidatenlijst op het stembiljet moet komen.<br />
Bij de <strong>voor</strong>dracht dient tevens rekening te worden gehouden met een evenwichtige<br />
vertegenwoordiging van mannen en vrouwen op de kandidatenlijsten.<br />
Het verschil tussen het aantal mannelijke en vrouwelijke kandidaten op<br />
de lijst mag niet meer dan één bedragen. De eerste drie kandidaten mogen<br />
bovendien niet allemaal van hetzelfde geslacht zijn.<br />
Door de <strong>voor</strong>drachtsakte te ondertekenen verklaren de kandidaten dat zij de<br />
bepalingen over de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven zullen<br />
naleven. Zij verbinden er zich ook toe de uitgaven en de herkomst van de<br />
geldmiddelen aan te geven en de identiteit van de natuurlijke personen die<br />
giften van ten minste 125 euro hebben gedaan, te registreren.<br />
Eventueel kan als bijlage bij de <strong>voor</strong>drachtsakte een akte van fractievorming<br />
worden gevoegd. Dit omvat de mogelijkheid <strong>voor</strong> de kandidaat-raadsleden<br />
20 Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen
HOOFDSTUK 1<br />
die op eenzelfde lijst verkozen zijn, om er<strong>voor</strong> te opteren om twee fracties te<br />
vormen, uiterlijk op de installatievergadering van de provincieraad. Op die<br />
wijze kunnen kartellijsten in de provincieraad toch afzonderlijke fracties vormen.<br />
Het spreekt vanzelf dat op eenzelfde lijst niet meer kandidaten mogen <strong>voor</strong>komen<br />
dan er leden te kiezen zijn. Niemand kan tegelijk worden <strong>voor</strong>gedragen<br />
als kandidaat op twee of meer lijsten <strong>voor</strong> dezelfde provincieraad. Er<br />
moet niet worden <strong>voor</strong>zien in een lijst van kandidaat-opvolgers, in tegenstelling<br />
tot de parlementsverkiezingen, aangezien de eerste niet-verkozen kandidaten<br />
worden aangewezen als opvolgers (zie blz. 31).<br />
De ontvangst van de <strong>voor</strong>drachtsakten gebeurt door de <strong>voor</strong>zitter van het<br />
districtshoofdbureau. De <strong>voor</strong>drachtsakten kunnen ter plaatse worden geraadpleegd<br />
door de kandidaten en <strong>voor</strong>dragende kiezers. Opmerkingen kunnen<br />
schriftelijk gericht worden aan de <strong>voor</strong>zitter van het districtshoofdbureau.<br />
2° Lijstenverbinding (apparentering)<br />
In de administratieve arrondissementen die meer dan één kiesdistrict omvatten,<br />
is er lijstenverbinding of apparentering mogelijk. Dit kan alleen gebeuren<br />
tussen lijsten met dezelfde benaming in verschillende kiesdistricten<br />
van hetzelfde administratief arrondissement. Hier<strong>voor</strong> moet er een<br />
verklaring van lijstenverbinding worden ingediend bij de <strong>voor</strong>zitter van het<br />
centraal arrondissementsbureau op donderdag, de tiende dag <strong>voor</strong> de<br />
stemming, tussen 14 en 16 uur.<br />
3° Afsluiten van de kandidatenlijsten<br />
Op de zevenentwintigste dag <strong>voor</strong> de provincieraadsverkiezingen om 16 uur<br />
komt het districtshoofdbureau bijeen <strong>voor</strong> de <strong>voor</strong>lopige afsluiting van de<br />
kandidatenlijsten en het ermee gepaard gaande onderzoek naar de regelmatigheid<br />
van de <strong>voor</strong>drachten (artikel 12 van de Provinciekieswet).<br />
Er wordt nagegaan of de <strong>voor</strong>dragende personen elk slechts één lijst steunen,<br />
of het aantal kandidaten niet groter is dan het aantal te begeven zetels,<br />
of voldaan is aan de vereisten met betrekking tot de evenwichtige vertegenwoordiging<br />
van mannen en vrouwen op de kandidatenlijsten en of alle kandidaten<br />
voldoen aan de verkiesbaarheids<strong>voor</strong>waarden (zie blz. 17).<br />
Vooral de beoordeling van de verkiesbaarheids<strong>voor</strong>waarden is niet eenvoudig.<br />
Het districtshoofdbureau moet over bewijzen inzake onverkiesbaarheid<br />
beschikken, <strong>voor</strong>aleer een kandidaat kan worden geweerd. Een kandidaat<br />
kan ambtshalve en zonder enige tussenkomst van tegenkandidaten worden<br />
Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen<br />
Deel II<br />
21
Deel II<br />
HOOFDSTUK 1<br />
geweerd wegens een vastgestelde onverkiesbaarheid, bij<strong>voor</strong>beeld indien<br />
een kandidaat niet voldoet aan de kies<strong>voor</strong>waarden. In de praktijk zal het<br />
districtshoofdbureau doorgaans enkel optreden bij een betwisting. De <strong>voor</strong>zitter<br />
van het districtshoofdbureau heeft <strong>voor</strong>al een taak inzake de bewijslast<br />
van de onverkiesbaarheid: als er kandidaten, al dan niet na een bezwaarschrift,<br />
wegens onverkiesbaarheid kunnen worden geweerd, moet de<br />
<strong>voor</strong>zitter bij de <strong>voor</strong>lopige afsluiting van de kandidatenlijst het betrokken<br />
gemeentebestuur verzoeken een afschrift of een uittreksel van de beschikbare<br />
documenten toe te zenden, die meer informatie over de verkiesbaarheid<br />
van de kandidaten kunnen bevatten. Afgezien van de bovenvermelde<br />
verplichting heeft de <strong>voor</strong>zitter steeds het recht om tot onderzoek over te<br />
gaan.<br />
Na dit onderzoek stelt het districtshoofdbureau de <strong>voor</strong>lopige kandidatenlijst<br />
vast. Gemotiveerde bezwaarschriften tegen deze <strong>voor</strong>lopig vastgestelde lijst<br />
moeten de zesentwintigste dag <strong>voor</strong> de stemming tussen 13 en 16 uur ingediend<br />
worden. Zij kunnen worden ingediend door de personen die de aanvaarde<br />
of afgewezen lijsten hebben ingediend of, als zij afwezig zijn, door<br />
één van de kandidaten die op deze lijsten <strong>voor</strong>komen.<br />
Op de vierentwintigste dag <strong>voor</strong> de provincieraadsverkiezingen tussen 14 en<br />
16 uur kunnen bij de <strong>voor</strong>zitter van het districtshoofdbureau verbeterings- of<br />
aanvullingsakten of memories inzake ingediende bezwaren worden ingediend.<br />
Een verbeteringsakte is enkel ontvankelijk indien één of meer kandidaten<br />
afgewezen zijn of om materiële vergissingen recht te zetten (bv. ontbrekende<br />
handtekeningen). De volgorde van kandidaten mag niet meer worden<br />
gewijzigd, maar onverkiesbare kandidaten mogen vervangen worden.<br />
Op dezelfde dag komt het districtsbureau om 16 uur nogmaals bijeen (artikel<br />
13 van de Provinciekieswet). Ook de indieners van de kandidatenlijsten, de<br />
kandidaten waarvan de verkiesbaarheid wordt betwist en getuigen zijn op<br />
deze vergadering aanwezig. Tijdens deze vergadering worden de bezwaren besproken<br />
en worden de betrokkenen gehoord. De kandidatenlijsten worden verbeterd<br />
waar nodig en het hoofdbureau sluit de kandidatenlijsten definitief af.<br />
Tegen de beslissing tot definitieve afsluiting van de kandidatenlijst is beroep<br />
mogelijk bij het hof van beroep (artikel 14 van de Provinciekieswet). Het beroep<br />
moet ingediend worden bij de definitieve afsluiting. Enkel de beslissingen<br />
van het districtshoofdbureau waarbij het de kandidaturen afwijst op basis<br />
van de onverkiesbaarheid van de kandidaten, zijn vatbaar <strong>voor</strong> beroep.<br />
Het hof van beroep beraadslaagt de twintigste dag <strong>voor</strong> de stemming om<br />
10 uur. Na de uitspraak van het hof van beroep komt het districtshoofdbureau<br />
opnieuw samen op dezelfde dag om 18 uur om akte te nemen van de<br />
beslissing van het hof van beroep en eventueel de kandidatenlijst te wijzigen.<br />
Tegen het arrest van het hof van beroep staat geen rechtsmiddel meer<br />
open.<br />
22 Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen
HOOFDSTUK 1<br />
4° Intrekking van de kandidaatstelling en overlijden<br />
van een kandidaat<br />
De intrekking van een kandidatuur is in de Provinciekieswet niet uitdrukkelijk<br />
geregeld. Er wordt echter aanvaard dat de intrekking enkel mogelijk is<br />
met instemming van de <strong>voor</strong>dragende kiezers of provincieraadsleden en van<br />
alle andere kandidaten van dezelfde lijst.<br />
Wanneer een kandidaat overlijdt <strong>voor</strong> de dag van de stemming, komen zijn<br />
naamstemmen ten goede aan de lijst, maar kan hij zelf vanzelfsprekend niet<br />
verkozen worden. Indien de betrokkene nadien overlijdt, zal de eerste opvolger<br />
zijn plaats innemen (artikel 21bis van de Provinciekieswet).<br />
D HeT opsTellen vAn HeT sTemBIljeT<br />
a De lijstenvereniging<br />
Als er gelijktijdig provincie- en gemeenteraadsverkiezingen plaatsvinden,<br />
kunnen politieke partijen aan hun provinciale en gemeentelijke lijsten een<br />
gemeenschappelijk letterwoord en volgnummer geven (artikel 10 van de<br />
Provinciekieswet).<br />
elke politieke formatie die in het vlaams parlement door ten minste drie<br />
leden vertegenwoordigd is, kan bij de vlaamse regering een <strong>voor</strong>stel indienen<br />
tot lijstenvereniging met het oog op het verkrijgen van de bescherming<br />
van het letterwoord (d.i. de afkorting of naam van ten hoogste achttien karakters<br />
die bovenaan de lijst wordt vermeld) en het verkrijgen van een gemeenschappelijk<br />
volgnummer <strong>voor</strong> de lijsten die zij in de verscheidene<br />
kiesdistricten en provincies indienen. Het <strong>voor</strong>stel tot lijstenvereniging<br />
moet worden ondertekend door ten minste vijf parlementsleden die tot de<br />
betrokken politieke formatie behoren of, indien die formatie minder dan vijf<br />
leden telt, door alle parlementsleden van deze formatie. een parlementslid<br />
mag slechts één enkel <strong>voor</strong>stel van lijstenvereniging ondertekenen.<br />
Het <strong>voor</strong>stel tot lijstenvereniging wordt de veertigste dag vóór de verkiezing,<br />
tussen 10 en 12 uur, aan de <strong>Vlaamse</strong> regering of aan diens gemachtigde<br />
overhandigd door een parlementslid-ondertekenaar. Diezelfde dag nog, onmiddellijk<br />
na het indienen van de <strong>voor</strong>stellen tot lijstenvereniging, houdt de<br />
<strong>Vlaamse</strong> minister van Binnenlands Bestuur een loting tot aanwijzing van de<br />
gemeenschappelijke gewestelijke volgnummers.<br />
Lijstenvereniging mag niet verward worden met lijstenverbinding of apparentering.<br />
Lijstenverbinding heeft betrekking op de aanvullende toewijzing<br />
van een aantal zetels op het niveau van een administratief arrondissement<br />
Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen<br />
Deel II<br />
23
Deel II<br />
HOOFDSTUK 1<br />
tussen onderling verbonden lijsten (in beginsel van éénzelfde politieke formatie)<br />
van verscheidene kiesdistricten (zie blz. 29).<br />
b Het stembiljet<br />
Als er bij de <strong>voor</strong>drachtsakten een attest is gevoegd tot gebruik van een gemeenschappelijk<br />
volgnummer en het beschermd letterwoord van een politieke<br />
formatie, dan wordt dit letterwoord en (gewestelijk) volgnummer toegekend<br />
aan de betrokken kandidatenlijst. Voor de andere lijsten wordt nagegaan<br />
of het <strong>voor</strong>gestelde letterwoord niet overeenstemt met een letterwoord<br />
waarvan het gebruik beschermd of verboden is.<br />
Voor lijsten die niet overeenstemmen met een politieke formatie die over ten<br />
minste drie zetels beschikt in het Vlaams Parlement, bestaat er wel nog een<br />
mogelijkheid om een gemeenschappelijk volgnummer te krijgen <strong>voor</strong> alle<br />
lijsten van die politieke formatie die in éénzelfde provincie worden ingediend.<br />
De kandidaten of twee van de eerste drie kandidaten van de lijsten<br />
die ingediend zijn bij districtshoofdbureaus buiten de provinciehoofdplaats,<br />
kunnen de <strong>voor</strong>zitter van dat bureau vragen om hetzelfde volgnummer te<br />
krijgen als het volgnummer dat wordt toegekend aan één van de lijsten die<br />
werden ingediend in de provinciehoofdplaats (artikel 11, § 3 van de Provinciekieswet).<br />
Voor die aanvragen wordt door de <strong>voor</strong>zitter van het districtshoofdbureau<br />
van de provinciehoofdplaats op de vierentwintigste dag <strong>voor</strong> de<br />
stemming een loting gehouden om volgnummers toe te kennen aan deze<br />
lijsten. De provinciale volgnummers volgen op het laatste toegekende gewestelijke<br />
volgnummer.<br />
Voor de lijsten die geen gewestelijk of provinciaal volgnummer kunnen krijgen,<br />
wordt bij loting door elk districtshoofdbureau een volgnummer toegekend<br />
dat volgt op het laatste toegekende provinciale volgnummer.<br />
Het districtshoofdbureau stelt de vorm en de inhoud van het stembiljet vast<br />
volgens de via besluit van de <strong>Vlaamse</strong> minister vastgestelde richtlijnen. De<br />
<strong>voor</strong>zitter is verantwoordelijk <strong>voor</strong> het drukken van het stembiljet op het<br />
kiespapier dat via de gouverneur wordt geleverd. Het stembiljet heeft een<br />
groene kleur. Een alleenstaande kandidaat wordt geacht een (onvolledige)<br />
lijst te vormen op het stembiljet.<br />
In de kieskantons met geautomatiseerde stemming worden natuurlijk geen<br />
stembiljetten gedrukt. Via een internettoepassing worden de volledige lijsten<br />
ingevoerd in de centrale databank van de <strong>Vlaamse</strong> overheid. Die lijsten kunnen<br />
via dat informaticasysteem bekeken worden in hun definitieve vorm,<br />
precies zoals ze op de stemcomputers getoond zullen worden. De <strong>voor</strong>zitter<br />
van het districtshoofdbureau ondertekent die definitieve lay-out met zijn<br />
elektronische identiteitskaart. De <strong>Vlaamse</strong> overheid maakt vervolgens de<br />
24 Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen
HOOFDSTUK 1<br />
diskettes aan met de stemsoftware en kandidatenlijsten <strong>voor</strong> de stembureaus<br />
en de diskettes met de totalisatiesoftware <strong>voor</strong> het optellen van de<br />
stemmen van de verschillende stembureaus.<br />
e De oproepIngsBrIef<br />
De oproepingsbrieven worden ten laatste vijftien dagen <strong>voor</strong> de stemming<br />
door het gemeentebestuur verstuurd aan elke kiezer. Als de oproepingsbrief<br />
niet kan worden bezorgd, dan wordt hij bewaard op het gemeentesecretariaat,<br />
waar de kiezer hem kan ophalen op de dag van de stemming tot op het<br />
middaguur. Het niet bij zich hebben van de oproepingsbrief is geen verhindering<br />
om te mogen stemmen, indien betrokkene zijn identiteit en hoedanigheid<br />
als kiezer kan bewijzen.<br />
Voor de provincieraadsverkiezingen hebben de oproepingsbrieven een witte<br />
kleur. Bij gelijktijdige gemeenteraadsverkiezingen krijgen kiezers met een<br />
andere nationaliteit dan de Belgische een blauwe oproepingsbrief, omdat zij<br />
enkel <strong>voor</strong> de gemeenteraad mogen stemmen en niet <strong>voor</strong> de provincieraad.<br />
f De geTUIgen<br />
Er zijn verschillende soorten getuigen aanwezig bij verschillende verrichtingen<br />
inzake de provincieraadsverkiezingen. De getuigen zijn geen lid van de<br />
verscheidene kiesbureaus, maar worden aangewezen door de vertegenwoordigers<br />
van de kandidatenlijsten. Zij hebben een louter controlerende rol<br />
te vervullen bij de diverse werkzaamheden van de kiesbureaus. Zij maken<br />
dus geen deel uit van het kiesbureau en hun aanwezigheid is niet verplicht.<br />
Indien een getuige meent dat er een fout of onregelmatigheid is begaan,<br />
heeft hij het recht te eisen dat er een opmerking hierover wordt gemaakt in<br />
het proces-verbaal van het kiesbureau. Enkel getuigen die in het bezit zijn<br />
van hun aanstellingsbrief worden toegelaten tot de vergaderingen van de<br />
kiesbureaus. De getuigen moeten wel een eed afleggen.<br />
Voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen<br />
Deel II<br />
25
Deel II<br />
26<br />
HOOFDSTUK 2<br />
2 de eigenlijke kiesVerrichtingen<br />
A De sTemmIng<br />
a De stemming<br />
Om 8 uur gaan de stembureaus open en kunnen de kiezers hun stemplicht<br />
vervullen. Ook de kiezers die een beslissing van het college van burgemeester<br />
en schepenen of van het hof van beroep kunnen <strong>voor</strong>leggen, waaruit<br />
blijkt dat zij op de kiezerslijst moeten zijn ingeschreven, kunnen hun stem<br />
uitbrengen. De identiteit van personen die ten onrechte niet vermeld stonden<br />
op de kiezerslijst, wordt genoteerd als zij een stem hebben uitgebracht.<br />
De <strong>voor</strong>zitter van het stembureau is belast met de ordehandhaving tijdens<br />
de kiesverrichtingen. In het wachtlokaal mogen enkel kiezers en kandidaten<br />
worden toegelaten. In het gedeelte waar gestemd wordt, worden alleen kiezers<br />
toegelaten, geen kandidaten (tenzij om zelf hun stem uit te brengen) en<br />
dit enkel <strong>voor</strong> de tijd die zij nodig hebben om hun stem uit te brengen. De<br />
<strong>voor</strong>zitter kan iedereen tot de orde roepen die de kiesverrichtingen verstoort<br />
of propaganda maakt in het stemlokaal zelf. Desnoods kan de <strong>voor</strong>zitter iemand<br />
laten verwijderen door de politiediensten, maar de betrokkene moet<br />
wel de mogelijkheid hebben zijn stem uit te brengen op regelmatige wijze.<br />
b stemmen bij volmacht<br />
In principe brengt een kiezer zelf persoonlijk zijn stem uit. Er bestaat een<br />
regeling met betrekking tot volmachten om te vermijden dat een door externe<br />
omstandigheden verhinderde kiezer zijn stemrecht zou verliezen. In de<br />
door artikel 9ter van de Provinciekieswet erkende gevallen kan die kiezer<br />
een andere kiezer een volmacht geven om in zijn plaats te stemmen. Het<br />
gaat onder meer om gevallen van ziekte of gebrekkigheid, beroeps- of<br />
dienstredenen, gedetineerden die nog over hun kiesrecht beschikken, verblijf<br />
in het buitenland.<br />
De volmachtgever kan een andere kiezer aanwijzen als gemachtigde; het<br />
hoeft dus niet om een familielid te gaan. De gemachtigde moet de oproepingsbrief<br />
van de volmachtgever bij zich hebben, alsook een ingevuld volmachtformulier<br />
en eventueel de vereiste stukken. Hij brengt zijn stem uit in<br />
het stembureau waar de volmachtgever had moeten stemmen.<br />
c Het uitbrengen van een geldige stem<br />
Een kiezer brengt een geldige stem uit door ofwel het stemvak boven de lijst<br />
rood te kleuren of met de elektronische pen aan te stippen (lijststem), ofwel<br />
De eigenlijke kiesverrichtingen
HOOFDSTUK 2<br />
binnen éénzelfde lijst het stemvak naast één of meer kandidaten rood te<br />
kleuren of met de elektronische pen aan te stippen (naamstem). Als zowel<br />
een lijststem als één of meer naamstemmen worden uitgebracht op dezelfde<br />
lijst, wordt geen rekening gehouden met de lijststem.<br />
Niet geldig zijn: stembiljetten waarvan de vorm of afmetingen veranderd<br />
zijn, andere stembiljetten dan deze die door de wet mogen worden gebruikt,<br />
stembiljetten die binnenin een papier of een <strong>voor</strong>werp bevatten of die de<br />
kiezer herkenbaar heeft gemaakt door er een teken, een tekst of een doorhaling<br />
op aan te brengen, stembiljetten waarop geen stem is uitgebracht<br />
(blanco stem) en stembiljetten waarop op verscheidene lijsten is gestemd<br />
(“panacheren”). Bij geautomatiseerde stemming kan men geen ongeldige<br />
stem uitbrengen omdat het systeem dat niet toelaat, maar er bestaat wel de<br />
mogelijkheid om een blanco stem uit te brengen <strong>voor</strong> wie zich met geen<br />
enkele lijst of kandidaat kan verenigen.<br />
d sluiten van de stemming<br />
De stembureaus sluiten om 14 uur in geval van manuele stemming en om<br />
16 uur in geval van geautomatiseerde stemming. Mensen die zich op dat<br />
tijdstip nog in het stemlokaal bevinden, kunnen hun stem nog uitbrengen.<br />
Bij de sluiting van de stembureaus moeten een aantal formaliteiten worden<br />
vervuld, zoals het aantal opgedaagde kiezers verifiëren, de stembussen verzegelen,<br />
formulieren invullen, het proces-verbaal van het stembureau invullen<br />
en ondertekenen. Daarna worden de stembussen naar de stemopnemingsbureaus<br />
gebracht. Bij geautomatiseerde stemming zijn er geen stemopnemingsbureaus,<br />
maar worden de stukken (onder meer de diskette met<br />
de geregistreerde stemmen en de stembus met de magnetische stemkaarten)<br />
rechtstreeks naar het kantonhoofdbureau gebracht.<br />
B Tellen vAn De sTemmen, zeTelverDelIng en<br />
AfkonDIgIng vAn De UITslAg<br />
a Tellen van de stemmen in het stemopnemingsbureau<br />
Zodra een stemopnemingsbureau alle <strong>voor</strong> hem bestemde omslagen met<br />
stembiljetten of stembussen heeft ontvangen, begint het met de stemopneming.<br />
De stembiljetten worden gerangschikt per lijst waarop werd gestemd. Binnen<br />
elke lijst worden stembiljetten met lijststemmen en met een of meer<br />
naamstemmen apart gelegd. Per kandidaat wordt ook het aantal naamstemmen<br />
getotaliseerd.<br />
De eigenlijke kiesverrichtingen<br />
Deel II<br />
27
Deel II<br />
28<br />
HOOFDSTUK 2<br />
Blanco of ongeldige stembiljetten worden apart gelegd, alsook de twijfelachtige<br />
stembiljetten. Het stemopnemingsbureau beslist welke stembiljetten<br />
geldig zijn en welke niet. Enkel de leden van het stemopnemingsbureau mogen<br />
de stemmen tellen, niet de getuigen, hoewel in de praktijk getuigen<br />
vaak “meewerken”.<br />
Al die totalen worden opgenomen in een tabel en genoteerd in het procesverbaal<br />
van het stemopnemingsbureau. Die tabellen worden nagekeken door<br />
de <strong>voor</strong>zitter van het kantonhoofdbureau en aan hem bezorgd.<br />
b samenvoeging in het kantonhoofdbureau<br />
Het kantonhoofdbureau schrijft per stemopnemingsbureau de volgende gegevens<br />
over op een verzamelstaat: het aantal in de stembussen aangetroffen<br />
stembiljetten, het aantal blanco of ongeldige stemmen, het aantal geldige<br />
stemmen, het aantal lijststemmen <strong>voor</strong> elke lijst, gerangschikt volgens<br />
het volgnummer, het totaal van de naamstemmen op elke lijst en <strong>voor</strong> iedere<br />
kandidaat van elke lijst het totaal van de naamstemmen. Het kantonhoofdbureau<br />
totaliseert <strong>voor</strong> het hele kanton al die rubrieken en voegt er<br />
het stemcijfer van elke lijst aan toe. Het stemcijfer is de som van de stembiljetten<br />
met lijststemmen en met naamstemmen op die lijst.<br />
Bij geautomatiseerde stemming, in geval van gelijktijdige verkiezingen van<br />
provincie- en gemeenteraad, gebeurt de verwerking van de diskettes met de<br />
stemresultaten, <strong>voor</strong> alle verkiezingen samen op het gemeentelijk hoofdbureau.<br />
De diskette bevat immers de resultaten van zowel de provincieraads-<br />
als de gemeenteraadsverkiezingen.<br />
c zetelverdeling in het districtshoofdbureau en in het centraal<br />
arrondissementsbureau<br />
Het districtshoofdbureau totaliseert de gegevens in de tabellen van de<br />
kantonhoofdbureaus. Het districtshoofdbureau verdeelt de zetels over<br />
de lijsten en wijst de verkozenen aan <strong>voor</strong> het geval dat er geen lijstenverbinding<br />
is (artikel 19 van de provinciekieswet). <strong>voor</strong> de zetelverdeling<br />
wordt het zgn. systeem-D’Hondt gebruikt. volgens dat systeem<br />
wordt het stemcijfer van elke lijst achtereenvolgens door 1, 2, 3, enz.<br />
gedeeld en worden de zetels omgeslagen volgens dalende orde van de<br />
aldus berekende kiesquotiënten totdat alle te begeven zetels zijn toegekend.<br />
Voorbeeld<br />
Er zijn 11 zetels te verdelen in het kiesdistrict over vier kandidatenlijsten. In dit eenvoudige<br />
<strong>voor</strong>beeld wordt er van uitgegaan dat er geen lijstenverbinding is.<br />
De eigenlijke kiesverrichtingen
HOOFDSTUK 2<br />
lijst A lijst B lijst C lijst D<br />
Stemcijfer 54.000 40.000 21.000 9.800<br />
Deling door 1 54.000 (1e zetel) 40.000 (2e zetel) 21.000 (4e zetel) 9.800<br />
Deling door 2 27.000 (3e zetel) 20.000 (5e zetel) 10.500 (10e zetel) 4.200<br />
Deling door 3 18.000 (6e zetel) 13.333 (8e zetel) 7.000<br />
Deling door 4 13.500 (7e zetel) 10.000 (11e zetel)<br />
Deling door 5 10.800 (9e zetel) 8.000<br />
Deling door 6 9.000 6.666<br />
Lijst A krijgt 5 zetels, lijst B 4 zetels en lijst C 2 zetels. Lijst D krijgt geen zetel.<br />
Wanneer gebruik werd gemaakt van de mogelijkheid tot lijstenverbinding,<br />
gebeurt de zetelverdeling en de aanwijzing van de verkozenen door<br />
het centraal arrondissementsbureau (artikel 20 van de Provinciekieswet).<br />
In dat geval stelt elk districtshoofdbureau een zgn. kiesdeler vast<br />
door het totaal aantal geldige stembiljetten uitgebracht in het district te<br />
delen door het aantal toe te kennen mandaten. De kiesdeler vertegenwoordigt<br />
het aantal stemmen dat nodig is <strong>voor</strong> een lijst om onmiddellijk<br />
recht te hebben op een zetel. De kiesdeler wordt per district afzonderlijk<br />
bepaald. Het districtshoofdbureau kent vervolgens de zetels toe die onmiddellijk<br />
aan de lijsten kunnen worden toegewezen. Dit gebeurt door<br />
het stemcijfer van elke lijst te delen door de kiesdeler. Het gehele gedeelte<br />
van dat quotiënt bepaalt het aantal zetels dat onmiddellijk, bij<br />
deze eerste verdeling, aan elke lijst toekomt. Elk districtshoofdbureau<br />
bezorgt deze resultaten aan het centraal arrondissementsbureau waaronder<br />
het ressorteert.<br />
De aanvullende verdeling van de resterende zetels van elk kiesdistrict<br />
gebeurt door het centraal arrondissementsbureau. Dat bureau maakt uit<br />
aan welke kiesdistricten en lijsten van de verscheidene lijstengroepen<br />
die resterende zetels toekomen, rekening houdende met de zetels die al<br />
onmiddellijk werden toegekend op het niveau van de verscheidene kiesdistricten.<br />
De stemcijfers van elke lijstengroep (d.i. de samengetelde<br />
stemcijfers van de onderling verbonden lijsten van de verscheidene kiesdistricten)<br />
worden achtereenvolgens gedeeld door 1, 2, 3, enz., net zoals<br />
bij de gewone zetelverdeling op het niveau van een kiesdistrict (indien er<br />
geen lijstenverbinding is). Omdat er rekening moet worden gehouden<br />
met de zetels die reeds onmiddellijk werden toegewezen, is de zo-even<br />
vermelde deling enkel van toepassing op lijstengroepen die nog geen<br />
enkele zetel hadden bekomen. Indien de betrokken lijstengroep al x zetels<br />
onmiddellijk kreeg toegewezen, wordt er gedeeld door x+1, x+2, enzo<strong>voor</strong>t.<br />
De zetels die nog aanvullend kunnen worden toegewezen op het<br />
niveau van het arrondissement (m.a.w. de samengevoegde resterende<br />
zetels van de verscheidene kiesdistricten) worden vervolgens verdeeld<br />
over de lijstengroepen volgens dalende orde van de aldus berekende<br />
kiesquotiënten, totdat alle te begeven zetels zijn toegekend.<br />
De eigenlijke kiesverrichtingen<br />
Deel II<br />
29
Deel II<br />
30<br />
HOOFDSTUK 2<br />
Er geldt wel een soort van kiesdrempel om in aanmerking te komen<br />
<strong>voor</strong> deze aanvullende zetelverdeling: de lijstengroep moet in ten minste<br />
één kiesdistrict een stemcijfer hebben behaald van ten minste 66 procent<br />
van de kiesdeler. Er moet ook nog worden aangestipt dat alleenstaande<br />
lijsten (van één kiesdistrict) waarmee geen lijsten verbonden<br />
zijn in andere kiesdistricten, evenzeer aan deze aanvullende zetelverdeling<br />
deelnemen, <strong>voor</strong> zover zij ten minste de drempel halen.<br />
Ten slotte moet nog worden bepaald in welke kieskring elke aanvullende<br />
zetel terechtkomt, om te weten welke individuele lijsten bijkomende zetels<br />
krijgen. De individuele lijsten krijgen daarbij <strong>voor</strong>rang. Vervolgens<br />
wordt binnen elke lijstengroep bepaald welke kiesdistricten het eerst in<br />
aanmerking komen aan de hand van de “niet vertegenwoordigde stemoverschotten”,<br />
d.i. de mate waarin elke lijst in elk kiesdistrict nog recht<br />
had op aanvullende zetels na de eerste verdeling binnen elk kiesdistrict.<br />
Dit is het gedeelte achter de komma van het quotiënt dat door het betrokken<br />
districtshoofdbureau <strong>voor</strong> de betrokken lijst werd berekend. De<br />
lijsten met de hoogste niet vertegenwoordigde stemoverschotten binnen<br />
elke lijstengroep komen in aanmerking <strong>voor</strong> de aanvullende zetels die<br />
aan de lijstengroep zijn toegekend, maar enkel <strong>voor</strong> zover in elk betrokken<br />
kiesdistrict het maximaal aantal zetels nog niet werd toegewezen.<br />
d Aanwijzing van de verkozen kandidaten en de opvolgers<br />
Ten slotte moet worden bepaald welke kandidaten binnen elke lijst zijn<br />
verkozen. Deze zeteltoewijzing gebeurt door het districtshoofdbureau<br />
wanneer er geen lijstenverbinding geldt en door het centraal arrondissementsbureau<br />
(<strong>voor</strong> elk kiesdistrict afzonderlijk) in het andere geval.<br />
<strong>voor</strong> elke lijst wordt een zgn. verkiesbaarheidscijfer bepaald door het<br />
stemcijfer van die lijst, vermenigvuldigd met het aantal zetels dat aan<br />
die lijst toekomt, te delen door hetzelfde aantal zetels, maar dan vermeerderd<br />
met één. De kandidaten die evenveel of meer naamstemmen<br />
hebben behaald dan het verkiesbaarheidscijfer, zijn rechtstreeks verkozen,<br />
uiteraard <strong>voor</strong> zover er zetels beschikbaar zijn.<br />
Vervolgens komen de kandidaten aan bod die dat verkiesbaarheidscijfer<br />
niet hebben behaald. Voor elke lijst wordt het aantal lijststemmen (stemmen<br />
die niet als naamstemmen kunnen worden beschouwd) vermenigvuldigd<br />
met het aantal zetels dat aan die lijst toekomt. Dat product wordt<br />
gedeeld door drie. Dit getal vormt een reserve die kan worden benut<br />
door de kandidaten die zelf niet genoeg naamstemmen hebben behaald<br />
om rechtstreeks verkozen te geraken. De kandidaten kunnen achtereenvolgens<br />
putten uit die reserve om hun naamstemmen aan te vullen tot<br />
het verkiesbaarheidscijfer en aldus een zetel te bemachtigen. Dit gebeurt<br />
wel volgens de volgorde van de kandidaten op de lijst en niet volgens het<br />
aantal naamstemmen dat zij hebben behaald. Dit betekent in de praktijk<br />
De eigenlijke kiesverrichtingen
HOOFDSTUK 2<br />
dat de volgorde op de lijst (de zgn. volgorde van <strong>voor</strong>dracht) in belangrijke<br />
mate de kansen bepaalt om verkozen te worden, al is het niet onmogelijk<br />
om die volgorde te doorbreken, hetzij doordat men rechtstreeks<br />
verkozen is met een aantal naamstemmen dat het verkiesbaarheidscijfer<br />
bereikt of overschrijdt, hetzij doordat de reserve is uitgeput door kandidaten<br />
<strong>voor</strong>aan op de lijst en er nog zetels te begeven zijn. In dat laatste<br />
geval speelt immers enkel nog het aantal naamstemmen, maar uiteraard<br />
moeten er dan nog zetels beschikbaar zijn.<br />
In tegenstelling tot de verkiezingen <strong>voor</strong> het europese en het federale<br />
parlement en <strong>voor</strong> de gemeenschaps- en gewestparlementen bestaat<br />
er <strong>voor</strong> de provincieraadsverkiezingen geen systeem van apart verkozen<br />
kandidaat-opvolgers. De opvolgers worden verkozen uit de eerste<br />
niet-verkozen kandidaten. Daar<strong>voor</strong> wordt opnieuw een reserve gehanteerd<br />
waaruit de kandidaten kunnen putten om het verkiesbaarheidscijfer<br />
te behalen. De hierboven beschreven verdeling wordt dus<br />
eigenlijk overgedaan, te beginnen met de eerste niet-verkozen kandidaat.<br />
Voorbeeld<br />
Kiesdistrict X: Lijst A (5 verkozenen)<br />
Aan de lijst toegekende zetels: 5<br />
Stemcijfer: 54.000<br />
Stembiljetten met lijststemmen: 24.000<br />
Stembiljetten met één of meer naamstemmen: 30.000<br />
Berekening van de reserve op basis van de lijststemmen<br />
24.000 (= lijststemmen) x 5 (= aantal zetels) = 120.000<br />
120.000 : 3 (=1/3 van de lijststemmen telt maar mee) = 40.000<br />
Het verkiesbaarheidscijfer (d.i. het cijfer dat men moet halen om verkozen te zijn) bedraagt:<br />
54.000 (= stemcijfer) x 5 (aantal behaalde zetels) = 270.000<br />
270.000 : 6 (= aantal behaalde zetels + 1) = 45.000<br />
Geen van de kandidaten heeft met zijn naamstemmen het verkiesbaarheidscijfer bereikt<br />
en is rechtstreeks verkozen. Alle kandidaten zullen bijgevolg de reserve moeten aanspreken,<br />
te beginnen met de eerste kandidaat op de lijst.<br />
Lijst A naamstemmen gebruikt uit reserve totaal<br />
Kandidaat A 40.000 5.000 45.000 (1)<br />
Kandidaat B 15.000 30.000 45.000 (2)<br />
Kandidaat C 42.000 3.000 45.000 (3)<br />
Kandidaat D 5.000 2.000 7.000 (5)<br />
Kandidaat E 10.000 10.000 (4)<br />
De eigenlijke kiesverrichtingen<br />
Deel II<br />
31
Deel II<br />
32<br />
HOOFDSTUK 2<br />
Kandidaat F 5.000 40.000 45.000 (1)<br />
Kandidaat G 6.000 6.000 (3)<br />
Kandidaat H 8.000 8.000 (2)<br />
Kandidaat I 200 200 (5)<br />
Kandidaat J 1.000 1.000 (4)<br />
De kandidaten A, B, C, E en D zijn verkozen. Merk op dat kandidaat E als vierde is verkozen<br />
door zijn hoger aantal naamstemmen en het feit dat de reserve is uitgeput <strong>voor</strong>aleer<br />
het aantal te verdelen zetels op was.<br />
De kandidaten F, H, G, J en I zijn opvolgers. Omdat na kandidaat F de reserve al was uitgeput,<br />
worden de overige kandidaten aangewezen volgens hun behaalde naamstemmen.<br />
e Werkwijze bij geautomatiseerde stemming<br />
De hierboven beschreven werkwijze vermeldt de manuele manier van werken.<br />
Sinds de organisatie van de provincieraadsverkiezingen door de Vlaame<br />
overheid, gebeurt de zetelverdeling in alle gevallen volledig automatisch<br />
door een informaticasysteem. Zowel het kantonhoofdbureau (indien meerdere<br />
kieskantons per district) als het districtshoofdbureau (indien het district<br />
bestaat uit één kieskanton) voeren enkel de gegevens in in het informaticasysteem.<br />
Het centraal arrondissementsbureau moet geen gegevens invoeren.<br />
De berekening gebeurt volledig automatisch door het informaticasysteem,<br />
zodat noch het districtshoofdbureau, noch het centraal arrondissementsbureau<br />
(lijstenverbinding) zelf berekeningen moeten uitvoeren om<br />
zetels te verdelen of verkozenen aan te wijzen.<br />
De gedetailleerde zetelverdeling kan afgedrukt worden nadat alle gegevens<br />
van de districten zijn ingevoerd en maakt integraal deel uit van het procesverbaal.<br />
Na de ondertekening door het bureau van het papieren proces-verbaal<br />
zal de <strong>voor</strong>zitter het proces-verbaal ook elektronisch ondertekenen.<br />
Hierdoor krijgt de uitslag van de stemverrichting een officiële status.<br />
f Afkondiging van de uitslag<br />
De <strong>voor</strong>zitters van het districtshoofdbureau of (in geval van lijstenverbinding)<br />
van het centraal arrondissementsbureau, kondigen de uitslag in het openbaar<br />
af. De stukken van de provincieraadsverkiezing worden binnen vijf dagen<br />
volgend op de verkiezing opgestuurd naar de provinciegriffier. Uittreksels<br />
van het proces-verbaal van de verkiezing worden aan de verkozenen<br />
gezonden.<br />
De eigenlijke kiesverrichtingen
C gelDIgverklArIng vAn De verkIezIng<br />
HOOFDSTUK 2<br />
Na de volledige vernieuwing van de provincieraad komen de nieuw verkozen<br />
provincieraadsleden van rechtswege bijeen op een installatievergadering die<br />
plaatsvindt op de eerste werkdag van de maand december om 10 uur.<br />
Ingeval bezwaar werd ingediend tegen de provincieraadsverkiezing en als<br />
die vervolgens toch geldig werd verklaard, worden de nieuw verkozen provincieraadsleden<br />
door de uittredende <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad bijeengeroepen<br />
op de installatievergadering binnen tien dagen na de dag waarop<br />
de uitslag van de verkiezing definitief is. Dit geldt ook indien er een nieuwe<br />
verkiezing heeft moeten plaatsvinden na de ongeldigverklaring van de verkiezing<br />
<strong>voor</strong> de provincieraad.<br />
Bezwaren inzake de overtreding van de wetgeving op de beperking en de<br />
controle op de verkiezingsuitgaven worden ingediend bij de Controlecommissie.<br />
Alleen kandidaten kunnen dergelijke bezwaren indienen.<br />
Andere bezwaren tegen de provincieraadsverkiezing worden ingediend bij<br />
de raad <strong>voor</strong> verkiezingsbetwistingen, een administratief rechtscollege<br />
dat in iedere provincie wordt opgericht. Alleen kandidaten kunnen bij de<br />
Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen een bezwaar indienen binnen 40 dagen<br />
na dagtekening van het proces-verbaal waarin de uitslag werd vastgesteld.<br />
De Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen kan de provincieraadsverkiezingen<br />
enkel ongeldig verklaren op grond van een bezwaar wegens onregelmatigheden<br />
die de zetelverdeling tussen de verschillende lijsten kunnen beïnvloeden.<br />
Daarnaast kan een kandidaat of een lijstaanvoerder van zijn mandaat<br />
vervallen worden verklaard door de Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen als<br />
hij de bepalingen van de wetgeving op de beperking en de controle van de<br />
verkiezingsuitgaven niet heeft nageleefd. De Raad moet uitspraak doen over<br />
de verkiezingsbetwistingen binnen de 30 dagen na indiening van het bezwaar.<br />
Indien binnen die termijn geen uitspraak is gedaan, wordt het bezwaar<br />
als verworpen beschouwd en is de uitslag definitief. Bij ontstentenis<br />
van bezwaren gaat de Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen enkel de juistheid<br />
na van de zetelverdeling en van de rangorde van de effectief verkozenen en<br />
opvolgers.<br />
Tegen beslissingen van de raad <strong>voor</strong> verkiezingsbetwistingen staat een<br />
beroep in volle rechtsmacht open bij de raad van state, die uitspraak doet<br />
binnen een termijn van zestig dagen. Het beroep is enkel opschortend als<br />
het gericht is tegen een uitspraak van de raad <strong>voor</strong> verkiezingsbetwistingen<br />
die de verkiezingen ongeldig heeft verklaard of die de zetelverdeling<br />
heeft gewijzigd.<br />
De eigenlijke kiesverrichtingen<br />
Deel II<br />
33
De provincieraad, de deputatie,<br />
de provinciegouverneur<br />
Hoofdstuk 1 Aantal leden<br />
Hoofdstuk 2 Aanstelling<br />
Hoofdstuk 3 Eedaflegging<br />
Hoofdstuk 4 Verhindering en plaatsvervanging<br />
Hoofdstuk 5 Afstand van het mandaat<br />
Hoofdstuk 6 Onverenigbaarheden<br />
Hoofdstuk 7 Duur en einde van het mandaat<br />
Hoofdstuk 8 Politiek verlof<br />
Hoofdstuk 9 Tucht en aansprakelijkheid<br />
Hoofdstuk 10 Geldelijke regeling<br />
Hoofdstuk 11 Eretitels, onderscheidingstekens en ambtskledij<br />
Hoofdstuk 12 Provinciegouverneur<br />
Deel III
1 AAntAl leden<br />
HOOFDSTUK 1<br />
Het aantal provincieraadsleden bedraagt 75 in provincies met minder dan<br />
1.000.000 inwoners en 84 in provincies met 1.000.000 inwoners of meer.<br />
Het hier<strong>voor</strong> in aanmerking te nemen bevolkingscijfer is het cijfer op 1 januari<br />
van het jaar van de provincieraadsverkiezingen. Er zijn in elke provincie<br />
zes gedeputeerden.<br />
A ProvIncIerAAD<br />
Luidens artikel 5 van het Provinciedecreet bestaat de provincieraad die de<br />
hele bevolking van de provincie vertegenwoordigt uit:<br />
- 75 leden in provincies met minder dan 1.000.000 inwoners;<br />
- 84 leden in provincies met 1.000.000 inwoners of meer.<br />
De leden van de deputatie zijn daaronder begrepen, behalve indien zij niet<br />
als provincieraadslid werden verkozen wat <strong>voor</strong> de gedeputeerde van rechtswege<br />
(zie blz. 51) eventueel het geval kan zijn.<br />
B DePutAtIe<br />
Overeenkomstig artikel 44, § 1 van het Provinciedecreet bestaat de deputatie<br />
uit zes leden. Ook de gedeputeerde van rechtswege is volwaardig lid van de<br />
deputatie (zie blz. 51).<br />
c Welk BevolkIngscIjfer?<br />
Het bevolkingscijfer in aanmerking te nemen <strong>voor</strong> het vaststellen van het<br />
aantal provincieraadsleden is het aantal inwoners van de provincie, bepaald<br />
op basis van het aantal natuurlijke personen die op 1 januari van het jaar<br />
van de provincieraadsverkiezingen hun hoofdverblijfplaats hadden in de gemeenten<br />
van de desbetreffende provincie.<br />
Deze bevolkingscijfers worden overeenkomstig artikel 1bis, vierde lid van de Provinciewet<br />
per gemeente en per provincie ten laatste op 1 mei van het jaar waarin de volledige vernieuwing<br />
van de provincieraden plaatsvindt, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.<br />
Bij elke volledige vernieuwing van de provincieraden stelt de <strong>Vlaamse</strong> regering,<br />
op grond van artikel 5, § 2 van het Provinciedecreet een lijst op van het<br />
Aantal leden<br />
Deel III<br />
Art. 5<br />
Art. 44, § 1<br />
Art. 5, § 2<br />
Art. 1bis Prov.<br />
W.<br />
37
Deel III<br />
38 Aantal leden<br />
HOOFDSTUK 1<br />
aantal te verkiezen provincieraadsleden per provincie, op basis van vermeld<br />
bevolkingscijfer. Voor de provincieraadsverkiezingen van 2006 is dit gebeurd<br />
bij besluit van de <strong>Vlaamse</strong> regering van 9 juni 2006. Dit besluit vermeldt het<br />
aantal provincieraadsleden in elke provincie.<br />
Overeenkomstig artikel 6, § 1, derde lid van het Provinciedecreet wordt bij elke volledige<br />
vernieuwing van de provincieraden de verdeling van het aantal provincieraadsleden over de<br />
kiesdistricten door de <strong>Vlaamse</strong> regering in overeenstemming gebracht met vermeld bevolkingscijfer.<br />
Daarbij telt ieder district zoveel keer een provincieraadslid als de provinciale<br />
deler in zijn bevolkingscijfer is begrepen. Die deler wordt verkregen door het bevolkingscijfer<br />
van de provincie te delen door het totaal van de toe te kennen zetels.<br />
Voor de provincieraadsverkiezingen van 2006 is de verdeling van het aantal provincieraadsleden<br />
over de kiesdistricten vastgesteld bij besluit van de <strong>Vlaamse</strong> regering van 9 juni<br />
2006.
2 AAnstelling<br />
A ProvIncIerAAD<br />
HOOFDSTUK 2<br />
De aanstelling van de nieuwgekozen provincieraadsleden, dus de installatie<br />
van de nieuwe provincieraad, gebeurt van rechtswege op de eerste<br />
werkdag van de maand december om 10 uur die volgt op de provincieraadsverkiezingen.<br />
De installatievergadering van de provincieraad wordt <strong>voor</strong>gezeten door de<br />
uittredende <strong>voor</strong>zitter tot de nieuwe <strong>voor</strong>zitter is verkozen. Onder zijn<br />
<strong>voor</strong>zitterschap gaat de provincieraad over tot het onderzoek van de geloofsbrieven.<br />
Het onderzoek van de geloofsbrieven bestaat erin dat de<br />
provincieraad nagaat of de gekozen kandidaten voldoen aan de verkiesbaarheids<strong>voor</strong>waarden.<br />
Tijdens de installatievergadering verkiest de provincieraad door middel<br />
van een akte van <strong>voor</strong>dracht onder de provincieraadsleden van Belgische<br />
nationaliteit een <strong>voor</strong>zitter. Deze akte van <strong>voor</strong>dracht van een kandidaat<strong>voor</strong>zitter<br />
moet worden ondertekend door meer dan de helft van de verkozenen<br />
op de lijsten die aan de verkiezingen deelnamen. Om ontvankelijk<br />
te zijn moet die akte van <strong>voor</strong>dracht tevens ondertekend zijn door een<br />
meerderheid van de personen die op dezelfde lijst werden verkozen als<br />
de <strong>voor</strong>gedragen kandidaat. Bij akte van <strong>voor</strong>dracht is er als zodanig geen<br />
stemming. Is de akte ontvankelijk dan wordt de <strong>voor</strong>gedragen kandidaat<strong>voor</strong>zitter<br />
van de provincieraad verkozen verklaard.<br />
Als er geen ontvankelijke akte van <strong>voor</strong>dracht is, dan wordt binnen de<br />
veertien dagen na de installatievergadering overgegaan tot verkiezing van<br />
de <strong>voor</strong>zitter.<br />
De provincieraadsleden kunnen alsdan <strong>voor</strong> de verkiezing van de <strong>voor</strong>zitter<br />
kandidaten <strong>voor</strong>dragen middels een akte van <strong>voor</strong>dracht. De kandidaat<br />
die de volstrekte meerderheid van de stemmen heeft behaald, is verkozen.<br />
Zo niet heeft een tweede stemronde plaats. Daarin wordt gestemd op<br />
de twee kandidaten die in de eerste stemronde de meeste stemmen hebben<br />
behaald.<br />
Na de verkiezing van de <strong>voor</strong>zitter, stelt de raad op basis van het huishoudelijk<br />
reglement zijn bureau samen.<br />
De installatie van opvolgers heeft plaats wanneer bij gebrek aan een titularis<br />
- om welke reden ook - een mandaat van provincieraadslid openstaat.<br />
De opvolger moet worden geïnstalleerd op de eerstvolgende vergadering<br />
van de provincieraad.<br />
Aanstelling<br />
Deel III<br />
39
Art. 6 en 7<br />
Deel III<br />
40<br />
Aanstelling<br />
HOOFDSTUK 2<br />
a Installatie nieuwe provincieraad<br />
De aanstelling van de nieuwgekozen provincieraadsleden, dus de installatie<br />
van de nieuwe provincieraad, gebeurt van rechtswege op de eerste werkdag<br />
van de maand december om 10 uur die volgt op de provincieraadsverkiezingen.<br />
Elke dag van de week, behalve zaterdag, zondag en wettelijke en<br />
decretale feestdagen is een werkdag.<br />
Daar de provincieraden gekozen worden <strong>voor</strong> een termijn van zes jaar blijft<br />
de oude provincieraad dus in ieder geval in functie tot de installatie van de<br />
nieuwgekozen provincieraadsleden op de eerste werkdag van de maand december<br />
van het verkiezingsjaar.<br />
Het beroep bij de Raad van State tegen de geldigverklaring van de verkiezingen<br />
door de Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen is niet opschortend, zodat<br />
de provincieraad ook in dat geval op die dag geïnstalleerd kan worden.<br />
Dit is niet het geval wanneer de Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen de verkiezingen<br />
vernietigd heeft of de zetelverdeling gewijzigd heeft. Daar het beroep<br />
bij de Raad van State tegen die beslissing wel opschortend is, kan in<br />
<strong>voor</strong>komend geval maar tot de installatie van de raad overgegaan worden na<br />
de uitspraak van de Raad van State. Om die reden <strong>voor</strong>ziet artikel 7 dat<br />
wanneer op die datum de uitslag van de verkiezingen niet definitief is, de<br />
nieuwgekozen provincieraadsleden moeten worden bijeengeroepen binnen<br />
de tien dagen na de dag waarop de uitslag van de verkiezing of de zetelverdeling<br />
definitief is. Bij ongeldigverklaring van de verkiezingen is er dan bijeenroeping<br />
door de uittredende <strong>voor</strong>zitter binnen de tien dagen na de dag<br />
waarop de uitslag van de nieuwe verkiezing definitief is.<br />
Bij de geldigverklaring van de verkiezingen op grond van artikel 37/1 van de Provinciekieswet,<br />
hetzij ambtshalve, hetzij na bezwaar, gaat de Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen de regelmatigheid<br />
van de kiesverrichtingen na, maar onderzoekt hij niet de geloofsbrieven van de gekozen<br />
provincieraadsleden en hun opvolgers. Dit is een bevoegdheid van de provincieraad.<br />
Voor de goede orde roept de provinciegriffier de gekozen provincieraadsleden,<br />
ten minste acht dagen daar<strong>voor</strong>, op <strong>voor</strong> de installatievergadering, zoals<br />
gezegd op de eerste werkdag van de maand december om 10 uur die<br />
volgt op de provincieraadsverkiezingen.<br />
De provinciegriffier verzendt de oproepingsbrieven aan alle gekozen provincieraadsleden.<br />
Dit betekent dat ook aan de gekozen provincieraadsleden die wensen afstand te doen van<br />
hun mandaat, een oproepingsbrief moet worden verzonden.<br />
De dagorde van de installatievergadering vermeldt, benevens het onderzoek van de geloofsbrieven<br />
en de eedaflegging van de provincieraadsleden, de verkiezing van de <strong>voor</strong>zitter<br />
en het bureau, de verkiezing van de gedeputeerden en hun eedaflegging. Tijdens de<br />
installatievergadering kunnen geen andere agendapunten worden besproken. Het laattijdig<br />
versturen van deze dagorde heeft ook geen gevolgen <strong>voor</strong> de rechtsgeldigheid van de beslissingen;<br />
de oproeping door de provinciegriffier is alleen maar ten informatieven titel.
HOOFDSTUK 2<br />
De installatievergadering wordt <strong>voor</strong>gezeten door de uittredende <strong>voor</strong>zitter<br />
tot de nieuwe <strong>voor</strong>zitter verkozen is. Indien de uittredende <strong>voor</strong>zitter niet<br />
kan <strong>voor</strong>zitten, wordt ze <strong>voor</strong>gezeten door een uittredend lid van de provincieraad<br />
dat opnieuw verkozen werd, en dat de hoogste anciënniteit als provincieraadslid<br />
bezit of, bij gelijke anciënniteit, door de oudste van hen.<br />
Onder zijn <strong>voor</strong>zitterschap gaat de provincieraad krachtens artikel 7, § 3<br />
over tot het onderzoek van de geloofsbrieven. Het onderzoek van de geloofsbrieven<br />
bestaat erin dat de provincieraad nagaat of de gekozen kandidaten<br />
voldoen aan de verkiesbaarheids<strong>voor</strong>waarden. De raad onderzoekt<br />
ook onmiddellijk de geloofsbrieven van de opvolgers die geïnstalleerd worden<br />
in de plaats van een gekozen provincieraadslid dat afstand heeft gedaan<br />
van zijn mandaat of wegens onverenigbaarheid niet kan zetelen.<br />
Tegen de beslissing van de provincieraad over de geloofsbrieven staat krachtens<br />
artikel 13 van het Provinciedecreet beroep open bij de Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen.<br />
Na de verkiezing van de <strong>voor</strong>zitter (zie blz. 43), stelt de raad op basis van het<br />
huishoudelijk reglement zijn bureau samen. Krachtens artikel 8, § 5 van het<br />
Provinciedecreet moet elke fractie met ten minste drie leden wel in het bureau<br />
vertegenwoordigd zijn, en moet er ook minstens één onder<strong>voor</strong>zitter<br />
gekozen worden.<br />
Daargelaten de bijzondere procedure <strong>voor</strong> de verkiezing van de <strong>voor</strong>zitter<br />
van de raad, worden de overige leden van het bureau verkozen overeenkomstig<br />
artikel 36 van het Provinciedecreet omtrent de verkiezing en <strong>voor</strong>dracht<br />
van kandidaten.<br />
b opvolgers<br />
De installatie van opvolgers heeft plaats wanneer bij gebrek aan een titularis<br />
- om welke reden ook - een mandaat van provincieraadslid openstaat.<br />
Als opvolger moet worden geïnstalleerd de persoon die overeenkomstig artikel<br />
21, § 2 van de Provinciekieswet als eerste opvolger is aangewezen<br />
<strong>voor</strong> de lijst waartoe het te vervangen provincieraadslid, dus het provincieraadslid<br />
wiens mandaat te begeven is, behoort. Kan de eerste opvolger niet<br />
geïnstalleerd worden, dan is het de tweede opvolger van deze lijst die moet<br />
opgeroepen worden enz. Bij gebrek aan opvolger <strong>voor</strong> een bepaalde lijst,<br />
<strong>voor</strong>ziet artikel 36, tweede lid van de Provinciekieswet in de mogelijkheid<br />
om over te gaan tot een buitengewone verkiezing. In geen geval kan echter<br />
een opvolger behorend tot een andere lijst dan die van het te vervangen provincieraadslid<br />
als zodanig geïnstalleerd worden en nog minder een persoon<br />
die niet als opvolger verkozen is verklaard.<br />
Aanstelling<br />
Deel III<br />
Art. 8, § 5<br />
41
Deel III<br />
42<br />
Aanstelling<br />
HOOFDSTUK 2<br />
De opvolger moet, krachtens artikel 36, eerste lid van de Provinciekieswet,<br />
worden geïnstalleerd op de eerstvolgende vergadering van de provincieraad.<br />
Dit houdt in dat wanneer gekozen provincieraadsleden niet kunnen zetelen<br />
wegens onverenigbaarheid of afstand hebben gedaan van hun mandaat, hun<br />
opvolgers reeds tijdens de installatie van de nieuwe provincieraad aangesteld<br />
worden. Heeft de installatie van de opvolger plaats tijdens de lopende<br />
zittijd, dan moet de <strong>voor</strong>zitter dit punt als eerste op de dagorde van de<br />
eerstvolgende provincieraadszitting inschrijven, zodat de opvolger nog kan<br />
deelnemen aan de bespreking van de overige agendapunten.<br />
Daarentegen kan de raad niet <strong>voor</strong>tijdig tot een installatie van een opvolger<br />
overgaan, dit is vóór definitief vaststaat dat het desbetreffende mandaat te<br />
begeven is, bv. wanneer een gekozen provincieraadslid nog geen afstand<br />
heeft gedaan van zijn mandaat.<br />
Vooraleer tot de installatie van de opvolgers kan overgegaan worden, schrijft<br />
artikel 36, tweede lid van de Provinciekieswet een aanvullend onderzoek van<br />
de geloofsbrieven door de provincieraad <strong>voor</strong>.<br />
Dit onderzoek is aanvullend tegenover het onderzoek van de geloofsbrieven<br />
door de provincieraad bij de installatie van de raad. Uiteraard is er geen<br />
aanvullend onderzoek van de geloofsbrieven wanneer bij de installatievergadering<br />
zelf een opvolger de plaats inneemt van een gekozen provincieraadslid,<br />
om reden dat dit provincieraadslid zijn zetel niet inneemt of kan innemen.<br />
Bij de installatievergadering onderzoekt de provincieraad immers<br />
<strong>voor</strong>afgaand de geloofsbrieven van de provincieraadsleden en de opvolgers.<br />
De taak van de provincieraad bij het aanvullend onderzoek van de geloofsbrieven,<br />
zoals omschreven in artikel 36, tweede lid van de Provinciekieswet,<br />
bestaat erin dat de provincieraad een onderzoek verricht omtrent het behoud<br />
van de verkiesbaarheidsvereisten in hoofde van de opvolger. Dit houdt<br />
in dat de provincieraad nagaat of de opvolger sedert de geldigverklaring van<br />
de verkiezingen niet opgehouden heeft te voldoen aan de verkiesbaarheidsvereisten<br />
en of hij op het ogenblik van zijn aanstelling als provincieraadslid<br />
nog steeds aan die verkiesbaarheidsvereisten voldoet. Het is dus niet voldoende<br />
dat de opvolger bij zijn installatie aan de verkiesbaarheidsvereisten<br />
voldoet; vereist is daarenboven dat hij sedert zijn verkiezing daaraan ononderbroken<br />
heeft voldaan.<br />
Daar de provincieraad bij dit aanvullend onderzoek van de geloofsbrieven<br />
een beslissing moet nemen over het behoud van de verkiesbaarheidsvereisten<br />
ten aanzien van de opvolger, kan de provincieraad daarover enkel besluiten<br />
wanneer de meerderheid van zijn leden, zoals bepaald in artikel 26,<br />
eerste lid van het Provinciedecreet, aanwezig is.
HOOFDSTUK 2<br />
Tegen de beslissing van de provincieraad over dit aanvullend onderzoek<br />
staat krachtens artikel 13 van het Provinciedecreet beroep open bij de Raad<br />
<strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen.<br />
c <strong>voor</strong>zitter<br />
Krachtens artikel 8 van het Provinciedecreet verkiest de provincieraad onder<br />
de provincieraadsleden van Belgische nationaliteit een <strong>voor</strong>zitter. De<br />
verkiezing gebeurt op de installatievergadering bij gezamenlijke akte van<br />
<strong>voor</strong>dracht, dan wel binnen veertien dagen daaropvolgend in geval van afzonderlijke<br />
<strong>voor</strong>dracht. Bij openvallen van het <strong>voor</strong>zitterschap, bv. door<br />
overlijden, ontslag of afzetting, wordt tot de nieuwe verkiezing overgegaan<br />
op de eerstvolgende vergadering van de provincieraad volgens dezelfde<br />
procedure.<br />
Hierbij moet wel worden vermeld dat de akte van <strong>voor</strong>dracht ook de einddatum<br />
van het mandaat van de <strong>voor</strong>gedragen <strong>voor</strong>zitter kan vermelden alsook<br />
de naam van degene(n) die hem zal (zullen) opvolgen gedurende de resterende<br />
tijd van het mandaat. Alsdan vindt ook de opvolging van rechtswege<br />
plaats ongeacht de reden waarom het mandaat een einde neemt.<br />
1° Akte van <strong>voor</strong>dracht<br />
De akte van <strong>voor</strong>dracht van een kandidaat-<strong>voor</strong>zitter moet worden ondertekend<br />
door meer dan de helft van de verkozenen op de lijsten die aan de<br />
verkiezingen deelnamen. Om ontvankelijk te zijn moet die akte van <strong>voor</strong>dracht<br />
tevens ondertekend zijn door een meerderheid van de personen die<br />
op dezelfde lijst werden verkozen als de <strong>voor</strong>gedragen kandidaat. Telt de<br />
lijst maar twee verkozenen dan volstaat de handtekening van één van hen.<br />
Niemand kan meer dan één akte van <strong>voor</strong>dracht ondertekenen. Overtreding<br />
van dit verbod heeft in alle akten van <strong>voor</strong>dracht de ongeldigheid tot gevolg<br />
van alle handtekeningen die in strijd met dit <strong>voor</strong>schrift werden geplaatst.<br />
Artikel 8, § 1, eerste lid in fine van het Provinciedecreet <strong>voor</strong>ziet in een specifieke<br />
sanctie <strong>voor</strong> diegenen die meer dan één akte van <strong>voor</strong>dracht ondertekenen.<br />
Een verkozene die toch meer dan één <strong>voor</strong>drachtakte ondertekent,<br />
kan <strong>voor</strong> de duur van de zittingsperiode van de provincieraad niet worden<br />
benoemd of verkozen als gedeputeerde, <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad,<br />
<strong>voor</strong>zitter van een commissie en kan de provincie niet vertegenwoordigen of<br />
namens de provincie een mandaat bekleden in provinciaal extern verzelfstandigde<br />
agentschappen of andere verenigingen, stichtingen of vennootschappen.<br />
Als de betrokkene al een dergelijk mandaat bekleedt, vervalt dat<br />
van rechtswege.<br />
Aanstelling<br />
Deel III<br />
Art. 8<br />
43
Deel III<br />
44<br />
Aanstelling<br />
HOOFDSTUK 2<br />
De akte wordt uiterlijk binnen acht dagen <strong>voor</strong> de installatievergadering van<br />
de provincieraad aan de provinciegriffier overhandigd.<br />
Bij akte van <strong>voor</strong>dracht is er als zodanig geen stemming. Na de eedaflegging<br />
van de provincieraadsleden overhandigt de provinciegriffier de akte van<br />
<strong>voor</strong>dracht aan de <strong>voor</strong>zitter van de installatievergadering. Luidens artikel 8,<br />
§ 2 van het Provinciedecreet onderzoekt deze laatste alsdan de ontvankelijkheid<br />
van deze akte. Enkel de handtekeningen van de provincieraadsleden die<br />
eed hebben afgelegd, met inbegrip van de reeds beëdigde opvolgers, worden<br />
in aanmerking genomen. Is de akte ontvankelijk dan wordt de <strong>voor</strong>gedragen<br />
kandidaat-<strong>voor</strong>zitter van de provincieraad verkozen verklaard.<br />
2° Afzonderlijke <strong>voor</strong>dracht<br />
Als er geen ontvankelijke akte van <strong>voor</strong>dracht is, dan wordt binnen de veertien<br />
dagen na de installatievergadering overgegaan tot verkiezing van de<br />
<strong>voor</strong>zitter.<br />
De provincieraadsleden kunnen alsdan <strong>voor</strong> de verkiezing van de <strong>voor</strong>zitter<br />
kandidaten <strong>voor</strong>dragen. Zij zijn daartoe evenwel niet verplicht.<br />
Hier<strong>voor</strong> moet, luidens artikel 8, § 3, derde lid van het Provinciedecreet, een<br />
gedagtekende akte van <strong>voor</strong>dracht bezorgd worden aan de provinciegriffier<br />
en wel uiterlijk drie dagen vóór de vergadering waarop de verkiezing van de<br />
<strong>voor</strong>zitter zal plaatshebben.<br />
Om ontvankelijk te zijn moet dergelijke akte van <strong>voor</strong>dracht ten minste ondertekend<br />
zijn door een meerderheid van de personen die op de lijst met<br />
hetzelfde letterwoord werden verkozen als de <strong>voor</strong>gedragen kandidaat.<br />
Telt de lijst maar twee verkozenen dan volstaat de handtekening van één van<br />
hen.<br />
Het <strong>voor</strong>gaande sluit niet uit dat provincieraadsleden die gekozen zijn op een<br />
andere lijst de <strong>voor</strong>drachtakte mee ondertekenen.<br />
Niemand kan meer dan één akte van <strong>voor</strong>dracht ondertekenen. Overtreding<br />
van dit verbod heeft in alle akten van <strong>voor</strong>dracht de ongeldigheid tot gevolg<br />
van alle handtekeningen die in strijd met dit <strong>voor</strong>schrift werden geplaatst.<br />
Eveneens is de bovenvermelde sanctie van toepassing.<br />
Luidens artikel 8, § 3 van het Provinciedecreet is de kandidaat die de volstrekte<br />
meerderheid van de stemmen heeft behaald, verkozen. Zo niet heeft<br />
een tweede stemronde plaats. Daarin wordt gestemd op de twee kandidaten<br />
die in de eerste stemronde de meeste stemmen hebben behaald. Bij staking<br />
van stemmen in de eerste stemronde komt de kandidaat die bij de provincieraadsverkiezingen<br />
procentueel de meeste naamstemmen in verhouding<br />
tot het totale aantal geldig uitgebrachte stemmen in de kiesomschrijving<br />
heeft behaald in aanmerking <strong>voor</strong> de tweede stemronde. Bij deze herstem-
HOOFDSTUK 2<br />
ming is de kandidaat die de meerderheid van de stemmen heeft behaald<br />
verkozen tot <strong>voor</strong>zitter. Bij staking van stemmen in deze tweede stemronde<br />
is de kandidaat die bij de provincieraadsverkiezingen procentueel de meeste<br />
naamstemmen in verhouding tot het totale aantal geldig uitgebrachte stemmen<br />
in de kiesomschrijving heeft behaald, verkozen tot <strong>voor</strong>zitter. Daarnaast<br />
sluit dezelfde bepaling herstemming uit, wanneer er maar één kandidaat<br />
<strong>voor</strong> het te begeven mandaat is <strong>voor</strong>gedragen en deze kandidaat bij de eerste<br />
stembeurt niet de volstrekte meerderheid haalde; dan is zijn kandidatuur<br />
meteen verworpen.<br />
Als de naamstemmen bepalend zijn en de kandidaten een gelijk percentage aan naamstemmen<br />
hebben behaald, is alsdan de kandidaat verkozen van wie de lijst bij de provincieraadsverkiezingen<br />
procentueel de meeste stemmen in de kiesomschrijving heeft behaald.<br />
Krachtens artikel 44, § 4 van het Provinciedecreet moet ieder die het mandaat<br />
van <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad uitoefent of waarneemt beschikken<br />
over de kennis van de bestuurstaal die vereist is <strong>voor</strong> de uitoefening van het<br />
mandaat.<br />
Door zijn verkiezing bestaat het vermoeden dat de <strong>voor</strong>zitter de vereiste<br />
taalkennis bezit. Een provincieraadslid kan met het oog op de weerlegging<br />
van dit vermoeden daartoe wel, overeenkomstig artikel 44, § 4 van het Provinciedecreet,<br />
een verzoek inleiden bij de Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen.<br />
B DePutAtIe<br />
Na de zesjaarlijkse vernieuwing van de raad verkiest de provincieraad de<br />
gedeputeerden <strong>voor</strong> een termijn van zes jaar onder de provincieraadsleden.<br />
De gedeputeerden worden verkozen op basis van een gezamenlijke<br />
akte van <strong>voor</strong>dracht, dan wel <strong>voor</strong>dracht van kandidaten <strong>voor</strong> het te begeven<br />
mandaat.<br />
De gezamenlijke akte van <strong>voor</strong>dracht van de kandidaat-gedeputeerden<br />
moet ondertekend worden door meer dan de helft van de verkozenen op<br />
de lijsten die aan de verkiezingen deelnamen. Om ontvankelijk te zijn<br />
moet die gezamenlijke akte van <strong>voor</strong>dracht <strong>voor</strong> elk van de kandidaatgedeputeerden<br />
tevens ondertekend zijn door een meerderheid van de<br />
personen die op dezelfde lijst werden verkozen als de <strong>voor</strong>gedragen kandidaten.<br />
Bij gezamenlijke akte van <strong>voor</strong>dracht is er als zodanig geen<br />
stemming. Is deze akte ontvankelijk dan worden de <strong>voor</strong>gedragen kandidaat-gedeputeerden<br />
verkozen verklaard.<br />
Aanstelling<br />
Deel III<br />
Art. 44, § 4<br />
45
Art. 45<br />
Deel III<br />
46<br />
Aanstelling<br />
HOOFDSTUK 2<br />
Als er geen ontvankelijke gezamenlijke akte van <strong>voor</strong>dracht is, wordt binnen<br />
de veertien dagen na de installatievergadering overgegaan tot afzonderlijke<br />
verkiezing. De provincieraadsleden kunnen alsdan <strong>voor</strong> de verkiezing<br />
van de gedeputeerden kandidaten <strong>voor</strong>dragen. De kandidaten die de<br />
volstrekte meerderheid van stemmen hebben behaald, zijn verkozen. Zo<br />
niet heeft een tweede stemronde plaats. Daarin wordt gestemd op de<br />
twee kandidaten die in de eerste stemronde de meeste stemmen hebben<br />
behaald.<br />
Behalve in <strong>voor</strong>komend geval de gedeputeerde van rechtswege, verkiest de<br />
provincieraad de gedeputeerden onder de provincieraadsleden. Het prerogatief<br />
van de raad om de gedeputeerden te verkiezen naar zijn inzicht, wordt<br />
verder slechts beperkt door artikel 69, laatste lid van het Provinciedecreet<br />
dat bepaalt dat een afgezette gedeputeerde eerst na verloop van twee jaar<br />
opnieuw in die functie kan worden aangesteld.<br />
Hierbij moet wel worden vermeld dat de gezamenlijke akte van <strong>voor</strong>dracht<br />
of de afzonderlijke akte van <strong>voor</strong>dracht ook de einddatum van het mandaat<br />
van de <strong>voor</strong>gedragen gedeputeerde(n) kan vermelden alsook de naam van<br />
degene die hem (hen) zal (zullen) opvolgen gedurende de resterende tijd van<br />
het mandaat. Alsdan vindt ook de opvolging van rechtswege plaats ongeacht<br />
de reden waarom het mandaat een einde neemt.<br />
Elk regelmatig verkozen provincieraadslid kan tot gedeputeerde verkozen<br />
worden; het is evenwel niet vereist dat dit provincieraadslid reeds de eed<br />
heeft afgelegd. Het mandaat van provincieraadslid wordt immers rechtstreeks<br />
door de kiezer verleend, daar waar de eedaflegging het provincieraadslid<br />
de bevoegdheid verleent om dit mandaat uit te oefenen. De stemmen<br />
uitgebracht op een regelmatig verkozen provincieraadslid dat de eed<br />
nog niet eerder had afgelegd, zijn derhalve geldig.<br />
a <strong>voor</strong>dracht<br />
De gedeputeerden worden verkozen op basis van een gezamenlijke akte<br />
van <strong>voor</strong>dracht, dan wel <strong>voor</strong>dracht van kandidaten <strong>voor</strong> het te begeven<br />
mandaat.<br />
1° Gezamenlijke akte van <strong>voor</strong>dracht<br />
De gezamenlijke akte van <strong>voor</strong>dracht van de kandidaat-gedeputeerden<br />
moet ondertekend worden door meer dan de helft van de verkozenen op de<br />
lijsten die aan de verkiezingen deelnamen. Om ontvankelijk te zijn moet die
HOOFDSTUK 2<br />
gezamenlijke akte van <strong>voor</strong>dracht <strong>voor</strong> elk van de kandidaat-gedeputeerden<br />
tevens ondertekend zijn door een meerderheid van de personen die op dezelfde<br />
lijst werden verkozen als de <strong>voor</strong>gedragen kandidaten. Telt de lijst<br />
maar twee verkozenen, dan volstaat de handtekening van één van hen.<br />
Niemand kan meer dan één gezamenlijke akte van <strong>voor</strong>dracht ondertekenen.<br />
Overtreding van dit verbod heeft in alle akten van <strong>voor</strong>dracht de ongeldigheid<br />
tot gevolg van alle handtekeningen die in strijd met dit <strong>voor</strong>schrift<br />
werden geplaatst.<br />
Artikel 45, § 1, eerste lid in fine van het Provinciedecreet <strong>voor</strong>ziet in een<br />
specifieke sanctie <strong>voor</strong> diegenen die meer dan één akte van <strong>voor</strong>dracht ondertekenen.<br />
Een verkozene die toch meer dan één <strong>voor</strong>drachtakte ondertekent,<br />
kan <strong>voor</strong> de duur van de zittingsperiode van de provincieraad niet worden<br />
benoemd of verkozen als gedeputeerde, <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad,<br />
<strong>voor</strong>zitter van een commissie en kan de provincie niet vertegenwoordigen of<br />
namens de provincie een mandaat bekleden in provinciaal extern verzelfstandigde<br />
agentschappen of andere verenigingen, stichtingen of vennootschappen.<br />
Als de betrokkene al een dergelijk mandaat bekleedt, vervalt dat<br />
van rechtswege.<br />
De gezamenlijke akte van <strong>voor</strong>dracht wordt uiterlijk binnen acht dagen <strong>voor</strong><br />
de installatievergadering van de provincieraad aan de provinciegriffier overhandigd.<br />
Deze bezorgt daarvan een afschrift aan de uittredende <strong>voor</strong>zitter<br />
van de raad.<br />
De gezamenlijke akte van <strong>voor</strong>dracht is enkel ontvankelijk indien de <strong>voor</strong>dracht<br />
betrekking heeft op personen van verschillend geslacht. De gezamenlijke<br />
akte kan tevens de einddatum van het mandaat van een kandidaatgedeputeerde<br />
vermelden, alsook de naam van diegene die hem zal opvolgen<br />
<strong>voor</strong> de resterende duurtijd van het mandaat.<br />
2° Afzonderlijke <strong>voor</strong>dracht<br />
Als er geen ontvankelijke gezamenlijke akte van <strong>voor</strong>dracht is, wordt binnen<br />
de veertien dagen na de installatievergadering overgegaan tot afzonderlijke<br />
verkiezing.<br />
De provincieraadsleden kunnen alsdan <strong>voor</strong> de verkiezing van de gedeputeerden<br />
kandidaten <strong>voor</strong>dragen. Zij zijn daartoe evenwel niet verplicht.<br />
Hier<strong>voor</strong> moet, luidens artikel 45, § 3, derde lid van het Provinciedecreet,<br />
<strong>voor</strong> elk te begeven mandaat een gedagtekende akte van <strong>voor</strong>dracht worden<br />
bezorgd aan de provinciegriffier en wel uiterlijk drie dagen vóór de vergadering<br />
waarop de verkiezing van de deputatie zal plaatshebben.<br />
Aanstelling<br />
Deel III<br />
Art. 45, § 3<br />
47
Art. 45, § 2<br />
Art. 50, § 1<br />
Deel III<br />
48<br />
Aanstelling<br />
HOOFDSTUK 2<br />
Om ontvankelijk te zijn, moet de meerderheid van hen die verkozen zijn op<br />
dezelfde lijst als de <strong>voor</strong>gedragen kandidaat deze <strong>voor</strong>drachtakte hebben<br />
ondertekend.<br />
Telt de lijst maar twee verkozenen, dan volstaat de handtekening van één<br />
onder hen.<br />
Het <strong>voor</strong>gaande sluit niet uit dat provincieraadsleden die gekozen zijn op een<br />
andere lijst de <strong>voor</strong>drachtakte mee ondertekenen.<br />
Onverminderd de gezamenlijke akte van <strong>voor</strong>dracht, kan geen enkele verkozene<br />
<strong>voor</strong> hetzelfde mandaat van gedeputeerde meer dan één <strong>voor</strong>drachtakte<br />
ondertekenen. Overtreding van dit verbod heeft in alle akten van <strong>voor</strong>dracht<br />
de ongeldigheid tot gevolg van alle handtekeningen die in strijd met<br />
dit <strong>voor</strong>schrift werden geplaatst. Eveneens is de bovenvermelde sanctie van<br />
toepassing.<br />
Wanneer de schriftelijk <strong>voor</strong>gedragen kandidaturen niet volstaan om de deputatie<br />
volledig samen te stellen, kunnen op de zitting zelf nog mondeling<br />
kandidaten worden <strong>voor</strong>gedragen. Indien evenwel <strong>voor</strong> elk te begeven mandaat<br />
schriftelijk een kandidaat of kandidaten zijn <strong>voor</strong>gedragen, dan zijn ter<br />
zitting mondelinge <strong>voor</strong>drachten uitgesloten, zelfs indien <strong>voor</strong> een mandaat<br />
geen van de schriftelijk <strong>voor</strong>gedragen kandidaten de vereiste meerderheid<br />
bekomt. Het is dus strijdig met artikel 45, § 3 op de zitting mondeling kandidaten<br />
<strong>voor</strong> te dragen nadat de raad de schriftelijk <strong>voor</strong>gedragen kandidatu(u)r(en)<br />
<strong>voor</strong> een bepaald ambt van gedeputeerde heeft afgewezen. Niets belet<br />
overigens een afgewezen kandidaat <strong>voor</strong> hetzelfde ambt van gedeputeerde<br />
opnieuw schriftelijk aan de raad <strong>voor</strong> te dragen. Deze bepaling beoogt immers,<br />
<strong>voor</strong>namelijk bij de installatie van de nieuwe provincieraden, te vermijden<br />
dat provincieraadsleden hun partij of lijst de rug zouden toekeren<br />
om, meestal in ruil <strong>voor</strong> een mandaat van gedeputeerde, te zorgen <strong>voor</strong> een<br />
alternatieve meerderheid.<br />
b verkiezing<br />
Op grond van artikel 45, § 2 van het Provinciedecreet heeft bij gezamenlijke<br />
akte van <strong>voor</strong>dracht de verkiezing van de gedeputeerden plaats in de installatievergadering<br />
die volgt op de vernieuwing van de provincieraad. Bij afzonderlijke<br />
akten van <strong>voor</strong>dracht wordt krachtens artikel 45, § 3 van het<br />
Provinciedecreet binnen de veertien dagen na de installatievergadering overgegaan<br />
tot de verkiezing van de gedeputeerden. In elk ander geval heeft de<br />
verkiezing van de gedeputeerde, luidens artikel 50, § 1 van het Provinciedecreet,<br />
plaats binnen de twee maanden na het openvallen van de plaats, of bij<br />
gebreke van ontvankelijke gezamenlijke akte van <strong>voor</strong>dracht binnen deze<br />
termijn, op de eerste daaropvolgende vergadering van de provincieraad.
HOOFDSTUK 2<br />
Naar verkiezingstijdstip is er dus een onderscheid tussen de aanstelling van<br />
de nieuwe gedeputeerden, na de zesjaarlijkse vernieuwing van de raad, gekozen<br />
<strong>voor</strong> een termijn van zes jaar en elk ander geval dat aanleiding geeft<br />
tot het openvallen van een mandaat van gedeputeerde, zoals overlijden, ontslag,<br />
vervallenverklaring of afzetting van een in dienst zijnde gedeputeerde.<br />
De bij de verkiezing in acht te nemen procedure is echter in beide gevallen<br />
identiek.<br />
Onder <strong>voor</strong>behoud van een latere geldigverklaring van de verkiezingen, een<br />
ongeldigverklaring daarvan of een wijziging van de zetelverdeling, heeft de<br />
installatievergadering van de provincieraadsleden die volgt op de vernieuwing<br />
van de provincieraden zoals gezegd plaats op de eerste werkdag van<br />
de maand december van het verkiezingsjaar (zie blz. 40).<br />
Daarbuiten zal de raad binnen de twee maanden na het definitief openvallen<br />
van een mandaat van gedeputeerde overgaan tot de verkiezing van een<br />
opvolger. Bij ontslag van een gedeputeerde kan de raad die kennisgenomen<br />
heeft van dit ontslag evenwel in de opvolging <strong>voor</strong>zien van de ontslagnemende<br />
gedeputeerde vóór zijn mandaat een einde neemt, in zoverre de<br />
eedaflegging en de installatie van de nieuwe gedeputeerde niet plaatsheeft<br />
vóór de datum waarop het ontslag effectief ingaat.<br />
Alhoewel de <strong>voor</strong>zitter de verplichting heeft dit punt op de agenda in te schrijven, en de<br />
provincieraad verplicht is te <strong>voor</strong>zien in de opvolging van de ontslagnemende gedeputeerde<br />
binnen de twee maanden, bestaat de enige dwangmaatregel erin dat de toezichthouden de<br />
overheid een bijzonder commissaris zendt. Dit laatste zal eerder uitzonderlijk zijn, daar<br />
enerzijds een ontslagnemende gedeputeerde, luidens artikel 49 van het Provinciedecreet,<br />
zijn mandaat dient uit te oefenen tot de aanstelling van zijn opvolger en anderzijds artikel<br />
50 van het Provinciedecreet betreffende de plaatsvervanging van een om welke reden ook<br />
verhinderde gedeputeerde steeds toepassing kan vinden.<br />
c vormvereisten<br />
Enerzijds zijn <strong>voor</strong> de verkiezingen van de deputatie de vorm<strong>voor</strong>schriften<br />
van toepassing die gelden <strong>voor</strong> elke beraadslaging en besluitvorming van de<br />
provincieraad (zie blz. 48) en deels hernomen zijn in artikel 45, § 3, vijfde lid<br />
van het Provinciedecreet. Anderzijds schrijft het zesde lid van dit artikel <strong>voor</strong><br />
de herstemming een afwijkende regeling <strong>voor</strong>.<br />
De besprekingen en de verkiezing zelf van de gedeputeerden hebben plaats<br />
in openbare vergadering. Als evenwel in de discussie buitenstaanders of het<br />
privéleven van de provincieraadsleden ter sprake komen, moet de bespreking<br />
in besloten vergadering verdergezet worden. Discussies over de politieke<br />
opvattingen van de provincieraadsleden of over de handelingen die zij<br />
in of bij de uitoefening van hun ambt hebben gesteld, hebben daarentegen in<br />
openbare vergadering plaats.<br />
Aanstelling<br />
Deel III<br />
Art. 45, § 3<br />
49
Art. 45, § 2<br />
Deel III<br />
50<br />
Aanstelling<br />
HOOFDSTUK 2<br />
d stemming<br />
Bij gezamenlijke akte van <strong>voor</strong>dracht is er als zodanig geen stemming. Na<br />
de eedaflegging van de provincieraadsleden overhandigt de provinciegriffier<br />
de gezamenlijke akte van <strong>voor</strong>dracht aan de <strong>voor</strong>zitter. Luidens artikel 45,<br />
§ 2 onderzoekt de <strong>voor</strong>zitter alsdan de ontvankelijkheid van deze akte. Enkel<br />
de handtekeningen van de provincieraadsleden die de eed hebben afgelegd,<br />
met inbegrip van de reeds beëdigde opvolgers, worden in aanmerking genomen.<br />
Is de akte ontvankelijk dan worden de <strong>voor</strong>gedragen kandidaat-gedeputeerden<br />
verkozen verklaard en is het aantal gedeputeerden vastgelegd tot<br />
de eerstvolgende volledige vernieuwing van de provincieraad (zie blz. 48).<br />
Bij afzonderlijke <strong>voor</strong>drachten is luidens artikel 45, § 3, vijfde lid van het<br />
Provinciedecreet de stemming zelf geheim en geschiedt ze in zoveel afzonderlijke<br />
stemronden als er gedeputeerden te kiezen zijn. Ongeldig is de<br />
verkiezing van alle gedeputeerden in één en dezelfde stemronde of in zoveel<br />
stemronden als er kandidaten zijn <strong>voor</strong> een beschikbare plaats, en uiteraard<br />
de verkiezing van meer gedeputeerden dan er mandaten te begeven zijn.<br />
Alle regelmatig verkozen provincieraadsleden die de eed hebben afgelegd,<br />
nemen deel aan deze stemming. De deelname van een onverkiesbaar provincieraadslid<br />
aan de verkiezing kan een grond tot nietigheid zijn, bijv. wanneer<br />
de stem van het onverkiesbaar provincieraadslid hierbij doorslaggevend<br />
is geweest. Een niet regelmatig samengestelde provincieraad kan<br />
evenmin geldig overgaan tot de verkiezing van de gedeputeerden.<br />
Artikel 27, § 1, 1° van het Provinciedecreet dat de provincieraadsleden verbiedt<br />
aan beraadslagingen en stemmingen deel te nemen waarbij zij een<br />
rechtstreeks en persoonlijk belang hebben, is hier niet van toepassing. Bij de<br />
uitoefening van een politiek recht is er immers geen sprake van zo’n belang.<br />
Als er geen ontvankelijke gezamenlijke akte van <strong>voor</strong>dracht is, wordt binnen<br />
de veertien dagen na de installatievergadering overgegaan tot afzonderlijke<br />
verkiezing.<br />
Luidens artikel 45, § 3, zesde lid van het Provinciedecreet zijn kandidaten<br />
die de volstrekte meerderheid van stemmen hebben behaald, verkozen. Zo<br />
niet heeft een tweede stemronde plaats. Daarin wordt gestemd op de twee<br />
kandidaten die in de eerste stemronde de meeste stemmen hebben behaald.<br />
Bij staking van stemmen in de eerste stemronde komt de kandidaat die bij<br />
de provincieraadsverkiezingen procentueel de meeste naamstemmen in verhouding<br />
tot het totale aantal geldig uitgebrachte stemmen in de kiesomschrijving<br />
heeft behaald in aanmerking <strong>voor</strong> de tweede stemronde. Bij deze<br />
herstemming is de kandidaat die de meerderheid van de stemmen heeft behaald<br />
verkozen tot gedeputeerde. Bij staking van stemmen is de kandidaat<br />
die bij de provincieraadsverkiezingen procentueel de meeste naamstemmen<br />
in verhouding tot het totale aantal geldig uitgebrachte stemmen in de kiesomschrijving<br />
heeft behaald, verkozen tot gedeputeerde. Daarnaast sluit de-
HOOFDSTUK 2<br />
zelfde bepaling herstemming uit, wanneer er maar één kandidaat <strong>voor</strong> het<br />
te begeven mandaat is <strong>voor</strong>gedragen en deze kandidaat bij de eerste stembeurt<br />
niet de volstrekte meerderheid haalde; dan is zijn kandidatuur meteen<br />
verworpen. Voor het overige is bij herstemming artikel 36 van het Provinciedecreet<br />
dienovereenkomstig van toepassing.<br />
Als de naamstemmen bepalend zijn en de kandidaten een gelijk percentage<br />
aan naamstemmen in verhouding tot het totale aantal geldig uitgebrachte<br />
stemmen in de kiesomschrijving hebben behaald, is alsdan de kandidaat<br />
verkozen van wie de lijst bij de provincieraadsverkiezingen procentueel de<br />
meeste stemmen in verhouding tot het totale aantal geldig uitgebrachte<br />
stemmen in de kiesomschrijving heeft behaald.<br />
Hierbij dient nog aangetekend te worden dat bij schriftelijk <strong>voor</strong>gedragen<br />
kandidaturen enkel de stemmen uitgebracht op de <strong>voor</strong>gedragen kandidaten<br />
geldig zijn; stemmen uitgebracht op niet <strong>voor</strong>gedragen provincieraadsleden<br />
zijn ongeldig en worden bij de berekening van de vereiste meerderheid niet<br />
in aanmerking genomen. Hetzelfde geldt bij mondelinge <strong>voor</strong>dracht van<br />
kandidaten, althans wanneer <strong>voor</strong>afgaandelijk aan de stemming de mondeling<br />
<strong>voor</strong>gedragen kandidaten uitdrukkelijk zijn aangegeven. Zijn er noch<br />
schriftelijk noch mondeling kandidaten <strong>voor</strong>gedragen, dan behouden de provincieraadsleden<br />
de vrije keuze om hun stem op gelijk welk provincieraadslid<br />
uit te brengen.<br />
e gedeputeerde van rechtswege<br />
Krachtens artikel 44, § 2 van het Provinciedecreet moet de deputatie uit<br />
personen van verschillend geslacht bestaan.<br />
Indien na de verkiezing van de deputatie dit college aldus niet rechtsgeldig<br />
is samengesteld, moet de laatst verkozen gedeputeerde in rang van rechtswege<br />
vervangen worden door het op dezelfde lijst verkozen provincieraadslid<br />
van het andere geslacht met procentueel de meeste naamstemmen in<br />
verhouding tot het totale aantal geldig uitgebrachte stemmen in de kiesomschrijving.<br />
Als verschillende provincieraadsleden van het andere geslacht<br />
procentueel een gelijk aantal naamstemmen hebben behaald, geniet het<br />
provincieraadslid dat de meeste naamstemmen heeft behaald <strong>voor</strong>rang onder<br />
die provincieraadsleden.<br />
Als er geen verkozen provincieraadslid van het andere geslacht op die lijst<br />
<strong>voor</strong>komt, wordt die gedeputeerde vervangen door het niet-verkozen provincieraadslid<br />
van het andere geslacht met procentueel de meeste naamstemmen<br />
in verhouding tot het totale aantal geldig uitgebrachte stemmen in de<br />
kiesomschrijving op die lijst. Als verschillende niet-verkozen provincieraadsleden<br />
van het andere geslacht procentueel een gelijk aantal naamstemmen<br />
hebben behaald, geniet het provincieraadslid dat de meeste naamstemmen<br />
heeft behaald <strong>voor</strong>rang onder die provincieraadsleden.<br />
Aanstelling<br />
Deel III<br />
Art. 44, § 2<br />
51
Art. 44, § 4<br />
Art. 45, § 4<br />
Deel III<br />
52<br />
Aanstelling<br />
HOOFDSTUK 2<br />
Artikel 44, § 2, derde lid van het Provinciedecreet <strong>voor</strong>ziet nog in een specifieke<br />
regeling <strong>voor</strong> deze vervanging, wanneer de laatst verkozen gedeputeerde<br />
in rang bij de verkiezing van de provincieraadsleden verkozen werd<br />
op een lijst die maar één kandidaat bevat.<br />
f taalkennis<br />
Krachtens artikel 44, § 4 van het Provinciedecreet moet ieder die het mandaat<br />
van gedeputeerde uitoefent of waarneemt beschikken over de kennis<br />
van de bestuurstaal die vereist is <strong>voor</strong> de uitoefening van het mandaat.<br />
Door zijn verkiezing bestaat het vermoeden dat de gedeputeerde de vereiste<br />
taalkennis bezit. Een provincieraadslid kan met het oog op de weerlegging<br />
van dit vermoeden daartoe wel, overeenkomstig artikel 44, § 4 van het Provinciedecreet,<br />
een verzoek inleiden bij de Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen.<br />
g rangorde<br />
Artikel 45, § 4 stelt dat de rang van de gedeputeerden bepaald wordt door<br />
de rangorde op de gezamenlijke akte van <strong>voor</strong>dracht. Bij afzonderlijke verkiezing<br />
wordt de rang bepaald door de volgorde van de stemmingen, d.w.z.<br />
de orde waarin de gedeputeerden verkozen werden tijdens hun jongste verkiezing.<br />
De rangorde als gedeputeerde wordt dus niet vastgesteld op grond<br />
van de als gedeputeerde verworven dienstanciënniteit.<br />
De laatst verkozen gedeputeerde neemt bijgevolg rang in na degene die <strong>voor</strong><br />
hem tot gedeputeerde werd verkozen, bv. bij overlijden van de eerste gedeputeerde<br />
wordt de dan gekozen gedeputeerde geen eerste gedeputeerde,<br />
maar wordt de tweede gedeputeerde automatisch eerste, en neemt de nieuwe<br />
gedeputeerde de allerlaatste rang in.<br />
De gedeputeerden die van rechtswege een andere gedeputeerde opvolgen<br />
wegens <strong>voor</strong>ziene einddatum van het mandaat (zie blz. 51) of wegens gebrek<br />
aan personen van verschillend geslacht in de deputatie (zie blz. 51) nemen<br />
rang in naar volgorde van hun verkiezing of benoeming.<br />
De provincieraad kan de aldus bepaalde rangorde niet meer wijzigen. Evenmin<br />
kunnen de gedeputeerden zelf, bv. na onderling overleg, deze rangorde<br />
wijzigen.<br />
Uitzondering hierop is de mogelijkheid om krachtens artikel 50, § 1, derde<br />
lid, in een akte van <strong>voor</strong>dracht van een gedeputeerde die tussentijds wordt<br />
verkozen aan te geven dat die de rangorde van zijn <strong>voor</strong>ganger behoudt.<br />
Het Provinciedecreet verbindt aan deze rangorde geen prerogatieven.
3 eedAflegging<br />
HOOFDSTUK 3<br />
De installatie of aanstelling van de provincieraadsleden, zowel van de gekozen<br />
provincieraadsleden als in <strong>voor</strong>komend geval van de opvolgers, bestaat<br />
in het afleggen van de <strong>voor</strong>geschreven eed. Gedeputeerden leggen<br />
<strong>voor</strong>aleer hun ambt te aanvaarden dezelfde eed af. Het afleggen van de<br />
eed is een noodzakelijke <strong>voor</strong>waarde <strong>voor</strong> de uitoefening van het mandaat<br />
of het ambt.<br />
De eedaflegging gebeurt in handen van de <strong>voor</strong>zitter in openbare vergadering<br />
van de provincieraad. Ze bestaat in het uitspreken van de <strong>voor</strong>geschreven<br />
eedformule.<br />
A DrAAgWIjDte<br />
De installatie of aanstelling van de provincieraadsleden, zowel van de gekozen<br />
provincieraadsleden als in <strong>voor</strong>komend geval van de opvolgers, bestaat<br />
in het afleggen van de bij artikel 7, § 3 van het Provinciedecreet <strong>voor</strong>geschreven<br />
eed.<br />
De vertrouwenspersoon die een gehandicapt provincieraadslid bijstaat in de<br />
uitoefening van zijn mandaat, is evenwel niet gehouden tot de eedaflegging.<br />
Gedeputeerden leggen <strong>voor</strong>aleer hun ambt te aanvaarden dezelfde eed af.<br />
Het afleggen van de eed is een noodzakelijke <strong>voor</strong>waarde <strong>voor</strong> de uitoefening<br />
van het mandaat of het ambt.<br />
B ProvIncIerAADsleDen<br />
De provincieraadsleden, dus zowel de nieuwgekozen provincieraadsleden als<br />
eventuele opvolgers, leggen luidens artikel 7, § 3 van het Provinciedecreet<br />
de eed af in openbare vergadering in handen van de (uittredende) <strong>voor</strong>zitter<br />
van de provincieraad. De eed afgelegd in besloten vergadering is ongeldig en<br />
vatbaar <strong>voor</strong> nietigverklaring door de toezichthoudende overheid of de Raad<br />
van State.<br />
De <strong>voor</strong>zitter van de installatievergadering, d.w.z. de uittredende <strong>voor</strong>zitter,<br />
die herkozen is als provincieraadslid, legt de eed af in handen van het provincieraadslid<br />
dat de meeste anciënniteit bezit of bij gelijke anciënniteit in<br />
handen van de oudste onder hen. Wanneer de <strong>voor</strong>zitter nalaat de eed af te<br />
nemen, wordt de eed afgenomen door een gedeputeerde volgens hun rangorde.<br />
Eedaflegging<br />
Deel III<br />
Art. 7<br />
53
Art. 46<br />
Art. 7, 46<br />
Deel III<br />
54<br />
Eedaflegging<br />
HOOFDSTUK 3<br />
Bij het <strong>voor</strong>gaande moet worden aangeduid dat bij de installatievergadering de uittredende<br />
<strong>voor</strong>zitter in regel de aftredende <strong>voor</strong>zitter is. Indien de uittredende <strong>voor</strong>zitter de installatievergadering<br />
niet kan <strong>voor</strong>zitten, wordt ze <strong>voor</strong>gezeten door een uittredend lid van de<br />
provincieraad dat opnieuw verkozen werd, en dat de hoogste anciënniteit als provincieraadslid<br />
bezit, of bij gelijke anciënniteit de oudste onder hen.<br />
Zolang het provincieraadslid de eed niet heeft afgelegd kan het zijn functie<br />
niet opnemen en derhalve niet deelnemen aan de beraadslagingen van de<br />
raad. De eedaflegging is <strong>voor</strong> het provincieraadslid de eerste echte bestuurshandeling<br />
die het te verrichten heeft.<br />
De beëdiging van een provincieraadslid is niet het <strong>voor</strong>werp van een beraadslaging<br />
door de provincieraad. Artikel 26, eerste lid van het Provinciedecreet<br />
dat <strong>voor</strong>schrijft dat de provincieraad enkel geldig kan beraadslagen en besluiten<br />
wanneer de meerderheid van de zittinghebbende leden aanwezig is,<br />
is bij de eedaflegging dus niet van toepassing.<br />
c geDePuteerDen<br />
De eedaflegging van de gedeputeerden heeft plaats in openbare vergadering<br />
van de provincieraad. Dit gebeurt in regel in handen van de <strong>voor</strong>zitter.<br />
In de praktijk zal de gedeputeerde onmiddellijk na zijn verkiezing zijn eed<br />
afleggen in de provincieraad.<br />
Dit laatste is evenwel geen wettelijk <strong>voor</strong>schrift. Integendeel, artikel 46, § 2<br />
van het Provinciedecreet bepaalt zelfs dat een gedeputeerde pas kan worden<br />
geacht zijn ambt niet te aanvaarden als hij na twee opeenvolgende uitnodigingen<br />
tot het afleggen van de eed te hebben ontvangen, zich zonder<br />
wettige reden daarvan onthoudt. De eed die een gedeputeerde aflegt in een<br />
latere vergadering is dus niet ongeldig.<br />
Het <strong>voor</strong>gaande geldt eveneens <strong>voor</strong> de gedeputeerde die in de loop van de<br />
zittijd van de raad verkozen wordt.<br />
Wel blijven overeenkomstig artikel 47 van het Provinciedecreet de uittredende gedeputeerden<br />
na een volledige vernieuwing van de provincieraad in functie tot de installatie van de<br />
nieuwe deputatie heeft plaatsgevonden.<br />
D eeDformule<br />
De eedaflegging bestaat in het uitspreken van de respectievelijk bij artikel<br />
7, § 3 en 46, § 1 van het Provinciedecreet <strong>voor</strong>geschreven eedformule: “lk<br />
zweer de verplichtingen van mijn mandaat trouw na te komen”.<br />
De <strong>voor</strong>geschreven eedformule moet uitgesproken worden zonder toevoegingen<br />
of weglatingen, en zonder daarbij enig <strong>voor</strong>behoud te maken, zo niet
HOOFDSTUK 3<br />
zou de eedaflegging door de toezichthoudende overheid kunnen vernietigd<br />
worden. Bovendien kan de <strong>voor</strong>zitter weigeren een provincieraadslid te installeren<br />
wanneer het bij zijn eedaflegging niet de wettelijke eedformule gebruikt<br />
of <strong>voor</strong>behoud maakt.<br />
Bij de eedaflegging is het gebruikelijk dat de eedformule rechtstaand,<br />
blootshoofds en met geheven en ontblote rech terhand uitgesproken wordt.<br />
De niet-naleving van deze vormelijkheden tast echter de geldigheid van de<br />
eedaflegging niet aan.<br />
e tAAl<br />
Daar de eedaflegging een bestuurshandeling is, mag zij in het Nederlands<br />
taalgebied, als handeling van een bestuurder, alleen in het Nederlands verricht<br />
worden. In het Nederlands taalgebied, zoals vastgesteld bij artikel 4<br />
van de gecoördineerde Grondwet, is het Nederlands de officiële taal, en <strong>voor</strong><br />
die bestuurders bovendien de enige bestuurstaal en dus de enige taal waarin<br />
zij de eed kunnen afleggen; afwijkingen van de regel — het Nederlands is<br />
de bestuurstaal — gelden immers enkel ten <strong>voor</strong>dele en meestal op uitdrukkelijke<br />
aanvraag van de bestuurden, niet <strong>voor</strong> de bestuurders.<br />
Wanneer aldus <strong>voor</strong> de eedaflegging een bepaalde taal moet worden gebruikt,<br />
dan is het evenmin toegelaten de eed af te leggen in de twee talen.<br />
Eedaflegging<br />
Deel III<br />
55
Art. 14<br />
Deel III<br />
56<br />
HOOFDSTUK 4<br />
4 Verhindering en<br />
plAAtsVerVAnging<br />
A ProvIncIerAADsleDen<br />
Provincieraadsleden worden tijdelijk als verhinderd beschouwd en moeten<br />
vervangen worden indien:<br />
- zij om medische redenen gedurende drie opeenvolgende vergaderingen<br />
van de provincieraad afwezig zijn gebleven en niet in staat zijn om zelf<br />
een verzoek tot vervanging in te dienen;<br />
- zij geschorst zijn op grond van de overeenkomstige toepassing van artikel<br />
85 quater § 2 van de Gemeentekieswet.<br />
a Wanneer verhindering en plaatsvervanging?<br />
Artikel 14 van het Provinciedecreet geeft een aantal situaties aan waarin<br />
een provincieraadslid wegens een verwachte afwezigheid van lange duur als<br />
verhinderd moet of kan worden beschouwd en zich om die reden in de uitoefening<br />
van zijn mandaat moet of kan laten vervangen.<br />
De volgende categorieën kunnen ter zake onderscheiden worden:<br />
1° Verplichte vervanging wegens een verhindering van<br />
rechtswege en in geval van schorsing<br />
Op grond van artikel 14, 1° en 3° van het Provinciedecreet moet er verplicht<br />
tot een tijdelijke vervanging overgegaan worden van:<br />
– het provincieraadslid dat om medische redenen gedurende drie opeenvolgende<br />
vergaderingen van de provincieraad afwezig is gebleven op de vergaderingen<br />
van de raad en dat niet in staat is om zelf een verzoek tot<br />
vervanging te richten tot de <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad.<br />
Het betrokken provincieraadslid behoudt uiteraard wel zijn mandaat, maar<br />
moet vervangen worden vanaf de derde achtereenvolgende vergadering<br />
van de raad waarop hij afwezig is gebleven en dit zolang hij afwezig blijft;<br />
– het provincieraadslid dat geschorst is op grond van de overeenkomstige<br />
toepassing van artikel 85quater, § 2 van de Gemeentekieswet. De betrokkene<br />
moet vervangen worden gedurende de gehele periode waarin hij geschorst<br />
is.<br />
Verhindering en plaatsvervanging
HOOFDSTUK 4<br />
De provincieraad zal, alvorens hij overgaat tot de installatie van de plaatsvervanger,<br />
steeds akte moeten nemen van het bestaan van de verhindering.<br />
Na afloop van de verhindering moet de raad tevens kennisnemen van de beeindiging<br />
van de periode van verhindering.<br />
Bovendien moet de <strong>Vlaamse</strong> regering binnen 20 dagen in kennis gesteld<br />
worden van de aanvang van de plaatsvervanging en van de identiteit van de<br />
vervanger c.q. van de beëindiging van de plaatsvervanging.<br />
2° De vervanging op verzoek wegens een bijzondere<br />
oorzaak van verhindering<br />
Een provincieraadslid kan zich bovendien, luidens artikel 14, 1°, 2° en 4° van<br />
het Provinciedecreet, in de uitoefening van zijn mandaat laten vervangen:<br />
– indien hij om medische redenen, om studieredenen of wegens een verblijf<br />
in het buitenland gedurende een minimale termijn van twaalf weken niet<br />
aanwezig kan zijn op de vergaderingen van de provincieraad.<br />
Het betrokken provincieraadslid richt in dat geval een schriftelijk verzoek tot vervanging<br />
tot de <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad.<br />
Bij het verzoek om vervanging wegens medische redenen moet een medisch attest van<br />
maximaal 15 dagen oud gevoegd worden, dat tevens de minimale termijn van afwezigheid<br />
om medische redenen aangeeft.<br />
Bij een verzoek tot vervanging om studieredenen of verblijf in het buitenland moet een<br />
attest gevoegd worden van de onderwijsinstelling of van de opdrachtgever.<br />
Het provincieraadslid geeft in de vermelde gevallen zelf het tijdstip aan waarop hij zijn<br />
vervanging wil laten ingaan en de duur van zijn afwezigheid, met dien verstande dat<br />
deze minimaal twaalf weken moet bedragen. Het verhinderd provincieraadslid moet tijdens<br />
de gehele periode van zijn afwezigheid vervangen worden.<br />
– indien hij ouderschapsverlof wenst te nemen <strong>voor</strong> de geboorte of de adoptie<br />
van een kind.<br />
Het provincieraadslid dat ouderschapsverlof wenst te nemen moet een schriftelijk verzoek<br />
tot vervanging richten tot de <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad.<br />
Hij wordt dan tijdelijk in de uitoefening van zijn mandaat vervangen, ten vroegste vanaf<br />
de zesde week <strong>voor</strong> de vermoedelijke datum van de geboorte of van de adoptie en dit tot<br />
op het einde van de negende week na de geboorte of adoptie. De gevraagde vervanging<br />
zal alleszins ten vroegste een einde nemen op het einde van de negende week na de<br />
geboorte of adoptie, ongeacht of de betrokken mandataris zich reeds heeft laten vervangen<br />
vanaf de zesde week vóór de geboorte of adoptie dan wel slechts later. Het provincieraadslid<br />
kan in deze situatie dan ook nooit vervroegd een einde stellen aan de vervanging.<br />
Hij kan echter wel vragen dat de vervanging na de negende week verlengd<br />
wordt met een periode die gelijk is aan deze gedurende welke hij het mandaat verder<br />
Verhindering en plaatsvervanging<br />
Deel III<br />
57
Deel III<br />
58<br />
HOOFDSTUK 4<br />
heeft uitgeoefend tijdens de periode van zes weken die de dag van de geboorte of adoptie<br />
<strong>voor</strong>afgingen. Om deze verlenging te verkrijgen moet het provincieraadslid echter<br />
opnieuw een schriftelijk verzoek richten tot de <strong>voor</strong>zitter.<br />
In geval van geboorte of adoptie van een meerling, kan het verlof bovendien op verzoek<br />
van het betrokken provincieraadslid verlengd worden met een periode van maximaal<br />
twee weken.<br />
– indien hij omwille van palliatief verlof of omwille van verlof <strong>voor</strong> bijstand of<br />
verzorging van een zwaar ziek familielid tot en met de tweede graad of<br />
van een zwaar ziek gezinslid gedurende een minimale termijn van twaalf<br />
weken niet aanwezig kan zijn op de vergaderingen van de provincieraad.<br />
Het palliatief verlof betreft elke vorm van medische, sociale, administratieve of psychologische<br />
bijstand aan en verzorging van personen die lijden aan een ongeneeslijke ziekte<br />
en die zich in een terminale fase bevinden.<br />
Het begrip “zwaar ziek”, waarvan hierboven sprake, omvat elke ziekte of medische ingreep<br />
die door de behandelende arts als ernstig wordt beschouwd en waarbij de arts<br />
oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of emotionele bijstand of verzorging noodzakelijk<br />
is <strong>voor</strong> het herstel.<br />
Het verlof kan niet enkel genomen worden <strong>voor</strong> verzorging of bijstand aan een bloed- of<br />
aanverwant tot en met de tweede graad, doch ook <strong>voor</strong> bijstand aan of verzorging van<br />
een persoon waarmee de mandataris samenwoont doch die geen familie van hem is.<br />
Het provincieraadslid dat palliatief verlof of verlof <strong>voor</strong> verzorging of bijstand wenst te<br />
nemen richt een schriftelijk verzoek tot vervanging tot de <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad.<br />
Bij het verzoek moet een verklaring op erewoord gevoegd worden waarin het provincieraadslid<br />
zich bereid verklaart om bijstand of verzorging te verlenen. De naam van<br />
de patiënt hoeft niet te worden vermeld.<br />
De hierboven vermelde opsomming van gevallen waarin een provincieraadslid<br />
zich op zijn verzoek kan laten vervangen is limitatief.<br />
In geen enkel ander dan de geciteerde gevallen is er een plaatsvervanging mogelijk. Een<br />
provincieraadslid kan zich dus niet laten vervangen tijdens een kortstondige vakantie in het<br />
buitenland, tijdens een kortstondige ziekte, tijdens examens, enz.<br />
In de drie vermelde gevallen is de vervanging bovendien louter facultatief:<br />
het provincieraadslid dat zich in een van de genoemde situaties bevindt kan<br />
zich laten vervangen, doch is daartoe geenszins verplicht. De keuze berust<br />
volledig bij hemzelf.<br />
Een vervangen provincieraadslid blijft trouwens titularis van het mandaat.<br />
Zodra de periode van vervanging verstreken is, heeft hij dus het recht om<br />
zijn mandaat opnieuw op te nemen en persoonlijk uit te oefenen.<br />
Een vervanging op verzoek mag nooit eerder gebeuren dan tijdens de eerste<br />
provincieraadszitting die volgt op deze waarop de titularis zelf als provincieraadslid<br />
geïnstalleerd werd.<br />
Verhindering en plaatsvervanging
HOOFDSTUK 4<br />
De provincieraad moet, alvorens hij overgaat tot de installatie van een<br />
plaatsvervanger, steeds akte nemen van het bestaan van de verhindering.<br />
De raad moet zich hierbij in principe beperken tot het louter kennisnemen van de mededeling<br />
van het provincieraadslid dat hij verhinderd is en van het verzoek van dit provincieraadslid<br />
om gedurende de periode van verhindering vervangen te worden. De provincieraad<br />
kan geen opportuniteitsoordeel uitspreken over de gevraagde vervanging en kan deze vervanging<br />
niet weigeren indien de bij artikel 14 van het Provinciedecreet gestelde <strong>voor</strong>waarden<br />
vervuld zijn. Anders zal het echter zijn indien de raad moet vaststellen dat de bij artikel<br />
14 gestelde <strong>voor</strong>waarden niet vervuld zijn; in dat geval kan de raad weigeren in de<br />
vervanging van het provincieraadslid te <strong>voor</strong>zien.<br />
De vervanging wordt slechts effectief op het ogenblik waarop de plaatsvervanger<br />
tijdens een openbare vergadering van de provincieraad de <strong>voor</strong>geschreven<br />
eed heeft afgelegd.<br />
De <strong>Vlaamse</strong> regering moet van deze eedaflegging in kennis gesteld worden<br />
binnen 20 dagen, te rekenen vanaf de dag na deze van de eedaflegging.<br />
Bij het verstrijken van de periode van vervanging moet de provincieraad akte<br />
nemen van de beëindiging van de verhindering. Ook hiervan moet de <strong>Vlaamse</strong><br />
regering in kennis gesteld worden binnen een periode van 20 dagen die<br />
ingaat de dag volgend op deze waarop de verhindering een einde nam.<br />
b Wie vervangt?<br />
Tot de plaatsvervanging van een provincieraadslid moet steeds de eerste opvolger<br />
van zijn lijst worden opgeroepen. Slechts indien deze niet aan de verkiesbaarheids<strong>voor</strong>waarden<br />
voldoet, zich in een situatie van onverenigbaarheid<br />
bevindt of zou verzaken aan de plaatsvervanging, kan de tweede opvolger<br />
van de lijst, en zo vervolgens, worden opgeroepen.<br />
De plaatsvervanger geniet tijdens de periode van vervanging dezelfde rechten<br />
en prerogatieven als het provincieraadslid dat hij vervangt, tenminste<br />
binnen het strikte kader van de uitoefening van het mandaat van provincieraadslid.<br />
Zo houdt bv. de vervanging van een provincieraadslid niet in dat de plaatsvervanger de betrokkene<br />
tevens van rechtswege zou mogen vervangen in de uitoefening van het mandaat<br />
van gedeputeerde of het mandaat van <strong>voor</strong>zitter waarmee het betrokken provincieraadslid<br />
tevens bekleed is.<br />
De plaatsvervanging verhindert ten slotte het recht van opvolging niet en<br />
doet geen afbreuk aan de rang van de plaatsvervanger als opvolger. Indien<br />
dus tijdens de duur van de plaatsvervanging door de eerste opvolger het<br />
mandaat van een effectief provincieraadslid van dezelfde lijst definitief vacant<br />
zou worden, dan komt het recht van opvolging aan de plaatsvervanger<br />
Verhindering en plaatsvervanging<br />
Deel III<br />
Art. 16<br />
59
Art. 8, § 4<br />
Art. 69<br />
Deel III<br />
60<br />
HOOFDSTUK 4<br />
toe en moet daarna de tweede of volgende opvolger als tijdelijk plaatsvervanger<br />
geïnstalleerd worden.<br />
B <strong>voor</strong>zItter<br />
De <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad wordt tijdelijk als verhinderd beschouwd<br />
om zijn mandaat uit te oefenen en moet vervangen worden indien:<br />
- hij als provincieraadslid als verhinderd wordt beschouwd en/of om zijn<br />
tijdelijke vervanging heeft gevraagd;<br />
- hij tuchtrechtelijk geschorst is in de uitoefening van zijn <strong>voor</strong>zittersmandaat.<br />
Zijn plaatsvervanger wordt in deze gevallen aangeduid door verkiezing.<br />
Is de <strong>voor</strong>zitter om een andere reden tijdelijk afwezig of moet hij afwezig<br />
blijven bij de beraadslaging en de besluitvorming over bepaalde aangelegenheden,<br />
dan wordt hij vervangen door de onder<strong>voor</strong>zitter.<br />
a Wanneer verhindering en plaatsvervanging?<br />
Buiten de gevallen waarin hij zich in de uitoefening van zijn mandaat van<br />
provincieraadslid kan laten vervangen of moet worden vervangen — en die<br />
<strong>voor</strong> de <strong>voor</strong>zitter tot gevolg hebben dat hij eveneens verhinderd moet geacht<br />
worden om zijn mandaat van <strong>voor</strong>zitter uit te oefenen — bestaan er<br />
<strong>voor</strong> de <strong>voor</strong>zitter enkele situaties waarin hij zich specifiek in de uitoefening<br />
van zijn mandaat van <strong>voor</strong>zitter kan of moet laten vervangen.<br />
1° Verplichte vervanging in geval van schorsing<br />
Krachtens artikel 8, § 4 van het Provinciedecreet moet de <strong>voor</strong>zitter van de<br />
provincieraad verplicht tijdelijk in de uitoefening van dit mandaat vervangen<br />
worden indien hij tuchtrechtelijk geschorst is in de uitoefening van zijn mandaat<br />
van <strong>voor</strong>zitter.<br />
Een tuchtrechtelijke schorsing kan, op grond van artikel 69 van het Provinciedecreet, opgelegd<br />
worden wegens kennelijk wangedrag of grove nalatigheid (zie blz. 91).<br />
Een geschorste provincieraads<strong>voor</strong>zitter moet vervangen worden tijdens de gehele periode<br />
waarin hij geschorst is.<br />
De provincieraad zal, alvorens hij overgaat tot de verkiezing van de plaatsvervanger<br />
van de geschorste <strong>voor</strong>zitter, akte moeten nemen van de schorsing<br />
of verhindering. Na afloop van de schorsing of verhindering – en bijge-<br />
Verhindering en plaatsvervanging
HOOFDSTUK 4<br />
volg van de periode van vervanging – zal de raad trouwens ook akte moeten<br />
nemen van de beëindiging van de periode van schorsing of verhindering.<br />
2° De vervanging wegens tijdelijke afwezigheid of<br />
verhindering<br />
Luidens artikel 8, § 4, tweede lid van het Provinciedecreet moet de <strong>voor</strong>zitter<br />
verder ook bij een gewone tijdelijke afwezigheid of verhindering vervangen<br />
worden.<br />
Als een afwezigheid of verhindering in de zin van artikel 8, § 4, tweede lid<br />
moeten die gevallen aangemerkt worden waarin de <strong>voor</strong>zitter slechts tijdelijk<br />
afwezig is om elke andere dan de reeds hierboven vermelde redenen<br />
evenals die gevallen waarin hij afwezig moet blijven bij de beraadslaging en<br />
de besluitvorming over een bepaalde aangelegenheid omdat hij hierbij als<br />
betrokken partij geldt.<br />
Als een gewone tijdelijke afwezigheid of verhindering gelden o.m.:<br />
- de gevallen waarin de <strong>voor</strong>zitter, bij toepassing van artikel 27, § 1 van het<br />
Provinciedecreet, niet mag deelnemen aan een beraadslaging en stemming over aangelegenheden<br />
waarbij hij te nauw betrokken wordt geacht;<br />
- de gevallen waarin de <strong>voor</strong>zitter wegens jaarlijkse vakantie of kortstondige ziekte tijdelijk<br />
afwezig is en ook de gevallen waarin hij, om welke reden dan ook, kortstondig de<br />
provincieraadsvergadering wenst te verlaten.<br />
Kunnen daarentegen bv. niet als een afwezigheid of verhindering in de zin van artikel 8,<br />
§ 4, tweede lid van het Provinciedecreet beschouwd worden:<br />
- de situatie waarin de <strong>voor</strong>zitter afwezig is wegens ouderschapsverlof;<br />
- de gevallen waarin de <strong>voor</strong>zitter gevraagd heeft om als provincieraadslid vervangen te worden<br />
omdat hij om medische redenen, studieredenen of verblijf in het buitenland gedurende<br />
minstens twaalf weken niet aanwezig kan zijn op vergaderingen van de provincieraad;<br />
- de situatie waarin de <strong>voor</strong>zitter geschorst is in de uitoefening van zijn <strong>voor</strong>zittersmandaat;<br />
- de periode begrepen tussen de beëindiging van het mandaat van de <strong>voor</strong>zitter en de installatie<br />
van de nieuwe <strong>voor</strong>zitter.<br />
De <strong>voor</strong>zitter die tijdelijk afwezig of verhinderd is (of zal zijn) richt zijn verzoek<br />
tot vervanging tot de provincieraad. De raad moet vervolgens, op grond<br />
van artikel 8, § 4, laatste lid van het Provinciedecreet, akte nemen van het<br />
bestaan van de verhindering.<br />
Ook bij een tijdelijke afwezigheid of verhindering geldt als regel dat de <strong>voor</strong>zitter<br />
vervangen moet worden tijdens de gehele periode van afwezigheid of<br />
verhindering. Na afloop van die periode zal de provincieraad ook daarvan<br />
akte moeten nemen.<br />
Verhindering en plaatsvervanging<br />
Deel III<br />
Art. 8, § 4<br />
61
Art. 8, § 4<br />
Art. 8, § 4<br />
Deel III<br />
62<br />
HOOFDSTUK 4<br />
De vervanging mag de periode van afwezigheid of verhindering nooit overschrijden. Zo zal<br />
de <strong>voor</strong>zitter die zich tijdens de behandeling van een bepaald agendapunt moet laten vervangen<br />
wegens zijn te nauwe betrokkenheid bij dat punt onmiddellijk na de afhandeling<br />
van dat agendapunt opnieuw de functie van <strong>voor</strong>zitter moeten opnemen.<br />
b Wie vervangt?<br />
1° Bij een verhindering van rechtswege, een vervanging<br />
op verzoek wegens een bijzondere oorzaak van verhindering<br />
en in geval van schorsing<br />
Indien de <strong>voor</strong>zitter vervangen moet worden omdat hij van rechtswege als<br />
verhinderd wordt beschouwd, omdat hij zelf om vervanging als provincieraadslid<br />
gevraagd heeft wegens een expliciet door het Provinciedecreet erkende<br />
bijzondere oorzaak van verhindering of omdat hij geschorst is, moet<br />
de plaatsvervanger worden aangeduid door middel van verkiezing overeenkomstig<br />
de regels die bij artikel 8, §§ 1 tot en met 3 van het Provinciedecreet<br />
vastgesteld zijn <strong>voor</strong> de verkiezing van de <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad.<br />
Concreet betekent dit dus dat er tot de verkiezing van een waarnemende <strong>voor</strong>zitter moet<br />
overgegaan worden indien de <strong>voor</strong>zitter:<br />
- om medische redenen gedurende drie opeenvolgende vergaderingen van de provincieraad<br />
afwezig is gebleven op de raadsvergaderingen en niet in staat is om zelf om vervanging<br />
te vragen;<br />
- als provincieraadslid geschorst is op grond van de overeenkomstige toepassing van artikel<br />
85quater, § 2 van de Gemeentekieswet;<br />
- zelf om zijn vervanging (ook als provincieraadslid) gevraagd heeft omdat hij om medische<br />
redenen, studieredenen of een verblijf in het buitenland gedurende minstens twaalf<br />
weken niet aanwezig kan zijn op de raadsvergaderingen, omdat hij ouderschapsverlof<br />
wenst te nemen of omdat hij omwille van palliatief verlof of verlof <strong>voor</strong> bijstand of verzorging<br />
de raadsvergaderingen gedurende minstens twaalf weken niet kan bijwonen;<br />
- tuchtrechtelijk geschorst is als <strong>voor</strong>zitter.<br />
De verkiezing van de waarnemende <strong>voor</strong>zitter moet georganiseerd worden<br />
tijdens de eerstvolgende vergadering van de provincieraad. Tot op dat ogenblik<br />
moet het <strong>voor</strong>zitterschap worden waargenomen door de onder<strong>voor</strong>zitter.<br />
2° Bij een vervanging wegens tijdelijke afwezigheid of<br />
verhindering<br />
Indien de <strong>voor</strong>zitter slechts tijdelijk afwezig of verhinderd is (in de zin zoals<br />
bedoeld in artikel 8, § 4, tweede lid van het Provinciedecreet) of zich moet<br />
Verhindering en plaatsvervanging
HOOFDSTUK 4<br />
laten vervangen omdat hij bij een bepaalde aangelegenheid betrokken partij<br />
is, neemt de onder<strong>voor</strong>zitter van de provincieraad het <strong>voor</strong>zitterschap waar.<br />
c geDePuteerDen<br />
Gedeputeerden worden tijdelijk als verhinderd beschouwd en moeten vervangen<br />
worden indien:<br />
- zij om medische redenen tijdens drie opeenvolgende vergaderingen van<br />
de provincieraad afwezig zijn gebleven en niet in staat zijn om zelf een<br />
verzoek tot vervanging in te dienen;<br />
- zij tuchtrechtelijk geschorst zijn.<br />
Zij kunnen bovendien zelf om vervanging vragen indien:<br />
- zij om medische redenen, om studieredenen of wegens een verblijf in<br />
het buitenland gedurende een minimale termijn van twaalf weken niet<br />
aanwezig kunnen zijn op de vergaderingen van de provincieraad;<br />
- zij ouderschapsverlof wensen te nemen;<br />
- zij omwille van palliatief verlof of omwille van verlof <strong>voor</strong> bijstand of<br />
verzorging van zieke familie- of gezinsleden gedurende minstens twaalf<br />
weken de provincieraadsvergaderingen niet kunnen bijwonen.<br />
In de vermelde gevallen wordt bij verkiezing <strong>voor</strong>zien in de vervanging van<br />
de verhinderde gedeputeerde.<br />
Zijn gedeputeerden om andere redenen tijdelijk afwezig, dan kunnen zij<br />
vervangen worden door het provincieraadslid met de meeste anciënniteit<br />
van dezelfde lijst.<br />
a Wanneer verhindering en plaatsvervanging?<br />
Bij toepassing van de artikelen 48, 50 en 69 van het Provinciedecreet kan of<br />
moet - naargelang het geval - een gedeputeerde zich in een aantal situaties<br />
in de uitoefening van zijn mandaat laten vervangen. Er kunnen ter zake drie<br />
categorieën onderscheiden worden:<br />
1° Verplichte vervanging wegens een verhindering van<br />
rechtswege en in geval van schorsing<br />
Een gedeputeerde wordt, op grond van de artikelen 48, 1° en 50, §§ 1 en 3<br />
van het Provinciedecreet, geacht tijdelijk verhinderd te zijn om zijn mandaat<br />
van gedeputeerde uit te oefenen en moet bijgevolg verplicht vervangen worden:<br />
- indien hij om medische redenen tijdens drie opeenvolgende vergaderingen<br />
van de provincieraad afwezig is gebleven doch – bv. omdat hij in een co-<br />
Verhindering en plaatsvervanging<br />
Deel III<br />
Art. 48, 1°<br />
Art. 50, § 1<br />
Art. 50, § 3<br />
63
Art. 48, 1°<br />
Art. 48, 2°<br />
Art. 48, 3°<br />
Deel III<br />
64<br />
HOOFDSTUK 4<br />
mateuze toestand verkeert – niet in staat is om zelf een verzoek tot vervanging<br />
te richten tot de <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad. De betrokken gedeputeerde<br />
wordt dan als van rechtswege verhinderd beschouwd vanaf de<br />
derde opeenvolgende provincieraadsvergadering waarop hij afwezig is gebleven<br />
en moet vanaf dan ook vervangen worden <strong>voor</strong> de gehele duur van<br />
de schorsing;<br />
- indien hij bij toepassing van artikel 69 van het Provinciedecreet door de<br />
<strong>Vlaamse</strong> regering geschorst werd. Hij moet in dat geval in de uitoefening<br />
van zijn mandaat van gedeputeerde vervangen worden tijdens de gehele<br />
duur van de schorsing.<br />
Een gedeputeerde die als verhinderd wordt beschouwd en om die reden vervangen<br />
moet worden, behoudt uiteraard zijn mandaat. Hij wordt enkel tijdelijk<br />
in de onmogelijkheid geacht om zijn mandaat van gedeputeerde uit te<br />
oefenen, doch zodra de oorzaak van verhindering een einde heeft genomen<br />
kan hij de uitoefening van zijn mandaat opnieuw opnemen.<br />
Alvorens over te gaan tot de vervanging van de verhinderde of geschorste<br />
gedeputeerde moet de provincieraad akte nemen van het bestaan van de<br />
verhindering of de schorsing. Is de periode van verhindering of schorsing<br />
verstreken, dan zal de raad daar eveneens akte van moeten nemen.<br />
2° De vervanging op verzoek wegens een bijzondere<br />
oorzaak van verhindering<br />
Een gedeputeerde kan zich bovendien - doch is daar geenszins toe verplicht<br />
- luidens artikel 48, 1°, 2° en 3° van het Provinciedecreet laten vervangen:<br />
– indien hij om medische redenen, om studieredenen of wegens een verblijf<br />
in het buitenland gedurende een minimale termijn van twaalf weken niet<br />
aanwezig kan zijn op de vergaderingen van de provincieraad;<br />
De betrokken gedeputeerde richt in dat geval een schriftelijk verzoek tot vervanging tot<br />
de <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad. Bij het verzoek om vervanging om medische redenen<br />
moet een medisch attest van maximaal 15 dagen oud gevoegd worden dat tevens de<br />
minimale termijn van afwezigheid om medische redenen aangeeft.<br />
Bij een verzoek tot vervanging om studieredenen of verblijf in het buitenland moet een<br />
attest gevoegd worden van de onderwijsinstelling of van de opdrachtgever.<br />
De gedeputeerde die vervangen wenst te worden bepaalt zelf de periode van vervanging,<br />
doch met dien verstande dat deze minstens twaalf weken moet duren.<br />
– indien hij ouderschapsverlof wenst te nemen wegens de geboorte of de<br />
adoptie van een kind;<br />
De gedeputeerde die ouderschapsverlof wenst, moet een schriftelijk verzoek daartoe<br />
richten tot de <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad.<br />
Verhindering en plaatsvervanging
HOOFDSTUK 4<br />
Hij wordt dan tijdelijk vervangen, ten vroegste vanaf de zesde week <strong>voor</strong> de vermoedelijke<br />
datum van de geboorte of van de adoptie en dit tot op het einde van de negende<br />
week na de geboorte of adoptie. De gevraagde vervanging kan alleszins ten vroegste een<br />
einde nemen op het einde van de negende week na de geboorte of adoptie, ongeacht of<br />
de betrokken gedeputeerde zich reeds heeft laten vervangen vanaf de zesde week vóór<br />
de geboorte, dan wel slechts later. Een vervroegde beëindiging van een ouderschapsverlof<br />
is dus niet mogelijk, maar het ouderschapsverlof kan op verzoek van de betrokken<br />
gedeputeerde wel verlengd worden met een periode die gelijk is aan deze gedurende<br />
welke het mandaat verder werd uitgeoefend tijdens de periode van zes weken vóór de<br />
dag van de geboorte of adoptie. Bij de geboorte of adoptie van een meerling, kan het<br />
verlof bovendien op vraag van de betrokken gedeputeerde verlengd worden met een periode<br />
van maximaal twee weken.<br />
– indien hij omwille van palliatief verlof of omwille van verlof <strong>voor</strong> bijstand of<br />
verzorging van een zwaar ziek familielid tot en met de tweede graad of<br />
van een zwaar ziek gezinslid gedurende een minimale termijn van twaalf<br />
weken vervangen wenst te worden.<br />
Wat de draagwijdte van de begrippen betreft: zie blz. 58<br />
Het verzoek tot vervanging omwille van palliatief verlof of verlof <strong>voor</strong> verzorging of bijstand<br />
moet gericht worden tot de <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad. Bij het verzoek moet<br />
een verklaring op erewoord gevoegd worden waarin de gedeputeerde zich bereid verklaart<br />
om bijstand of verzorging te verlenen. De naam van de patiënt hoeft niet vermeld<br />
te worden.<br />
De gedeputeerde die om vervanging vraagt bepaalt zelf de duur ervan, doch met dien<br />
verstande dat de minimale duur twaalf weken moet bedragen.<br />
In elk van de bovenvermelde gevallen is de vervanging louter facultatief.<br />
Elke gedeputeerde kan individueel en vrij beslissen of hij al dan niet van de<br />
vervangingsmogelijkheid gebruikmaakt. Maakt hij van deze mogelijkheid<br />
gebruik en is zijn verzoek rechtsgeldig, dan is de provincieraad verplicht in<br />
zijn vervanging te <strong>voor</strong>zien.<br />
De provincieraad is dus niet gerechtigd om te oordelen over de opportuniteit van een gevraagde<br />
vervanging of van de beëindiging ervan en a fortiori niet om een rechtsgeldig gevraagde<br />
vervanging te weigeren.<br />
Bij de beoordeling van de rechtsgeldigheid van een ingediend verzoek tot vervanging mag<br />
enkel rekening gehouden worden met de decretaal bepaalde <strong>voor</strong>waarden en gevraagde<br />
bewijsstukken. Het komt niet aan de raad toe om de vervangingsmogelijkheden <strong>voor</strong> de<br />
gedeputeerden te beperken door bijkomende <strong>voor</strong>waarden op te leggen. Zo ook moet het<br />
begrip “schriftelijk verzoek” waarmee de vervanging aangevraagd moet worden evolutief<br />
opgevat worden. Ook een verzoek bij e-mail kan als een schriftelijk verzoek in de zin van<br />
artikel 48 van het Provinciedecreet aangemerkt worden, op <strong>voor</strong>waarde uiteraard dat het<br />
verzoek omkleed is met een geldige elektronische handtekening.<br />
Verhindering en plaatsvervanging<br />
Deel III<br />
65
Art. 50, § 2<br />
Art. 50, § 1<br />
Deel III<br />
66<br />
HOOFDSTUK 4<br />
Alvorens de raad overgaat tot de gevraagde vervanging, moet hij steeds akte nemen van<br />
het bestaan van de verhindering. Bij het verstrijken van de periode van vervanging moet hij<br />
bovendien akte nemen van de beëindiging van de verhindering.<br />
Ook een gedeputeerde die gebruikmaakt van de mogelijkheid tot vervanging<br />
op verzoek blijft uiteraard titularis van zijn mandaat. Hij is trouwens gerechtigd<br />
om de titel van gedeputeerde te blijven voeren tijdens de periode waarin<br />
hij vervangen wordt.<br />
3° De vervanging wegens tijdelijke afwezigheid<br />
Luidens artikel 50, § 2 van het Provinciedecreet kan een gedeputeerde ten<br />
slotte ook vervangen worden bij een tijdelijke afwezigheid om andere dan<br />
een van de bovenvermelde redenen.<br />
Als <strong>voor</strong>beelden van dergelijke tijdelijke afwezigheid kunnen vermeld worden:<br />
- een afwezigheid wegens ziekte <strong>voor</strong> een kortere periode dan 12 weken;<br />
- een afwezigheid tijdens de jaarlijkse vakantie;<br />
- een afwezigheid <strong>voor</strong> langere duur, doch om een andere reden dan de afwezigheid<br />
waar<strong>voor</strong> een facultatieve vervanging mogelijk is.<br />
Anders dan wanneer de <strong>voor</strong>zitter of de provinciegouverneur tijdelijk afwezig<br />
of verhinderd is, is de vervanging van een gedeputeerde die tijdelijk afwezig<br />
is slechts facultatief.<br />
Dit mag geen verwondering wekken omdat een gedeputeerde in principe geen persoonlijke<br />
bestuursbevoegdheid bezit en de deputatie als een collegiaal orgaan functioneert, waardoor<br />
de tijdelijke afwezigheid van een gedeputeerde doorgaans niet van aard is de werking<br />
van de deputatie te verstoren. Hieruit volgt dat er doorgaans slechts gebruik zal gemaakt<br />
worden van de vervangingsmogelijkheid die bij artikel 50, § 2 van het Provinciedecreet<br />
wordt geboden indien een tijdelijke afwezigheid van aard is om de werking van de deputatie<br />
te verstoren, bv. omdat ingevolge de afwezigheid of verhindering van meerdere gedeputeerden<br />
het aanwezigheidsquorum in de deputatie niet meer bereikt wordt.<br />
b Wie vervangt?<br />
1° Bij een verplichte vervanging wegens een verhindering<br />
van rechtswege, een vervanging op verzoek wegens<br />
een bijzondere oorzaak van verhindering en in geval<br />
van schorsing.<br />
Indien een gedeputeerde verplicht vervangen moet worden wegens het bestaan<br />
van een verhindering van rechtswege of indien hij zelf om een van de<br />
Verhindering en plaatsvervanging
HOOFDSTUK 4<br />
in artikel 48, 1°, 2° en 3° vermelde redenen om vervanging heeft verzocht of<br />
indien er tot vervanging moet worden overgegaan omdat de titularis geschorst<br />
is, moet de plaatsvervanger aangeduid worden door middel van verkiezing.<br />
Deze verkiezing moet gebeuren overeenkomstig de procedure die bij<br />
artikel 50, § 1 van het Provinciedecreet vastgesteld is <strong>voor</strong> de verkiezing van<br />
een gedeputeerde bij een tussentijdse vacature van een mandaat (zie<br />
blz. 48). Deze verkiezing moet georganiseerd worden binnen een periode van<br />
2 maanden na het ontstaan van de verhindering. Tot op dat ogenblik moet<br />
het mandaat waargenomen worden door het provincieraadslid dat de gedeputeerde<br />
ook bij een tijdelijke afwezigheid vervangt (zie hierna).<br />
2° Bij vervanging wegens tijdelijke afwezigheid<br />
Indien het wenselijk of opportuun wordt geacht te <strong>voor</strong>zien in de vervanging<br />
van een gedeputeerde die om een andere dan een van de hierboven vermelde<br />
redenen tijdelijk afwezig is, moet het provincieraadslid met de meeste<br />
anciënniteit van dezelfde lijst tot de vervanging worden geroepen. Bij een<br />
gelijke anciënniteit moet de <strong>voor</strong>keur worden gegeven aan het provincieraadslid<br />
dat bij de laatste volledige vernieuwing van de provincieraad het<br />
hoogste percentage van naamstemmen in verhouding tot het totale aantal<br />
geldig uitgebrachte stemmen in de kiesomschrijving heeft behaald.<br />
Indien het provincieraadslid met de meeste anciënniteit de gedeputeerde<br />
niet kan vervangen, bv. omdat hij een te nauwe betrokkenheid vertoont bij de<br />
aangelegenheid waarover hij als plaatsvervangend gedeputeerde mee moet<br />
beraadslagen en besluiten, moet de vervanging gebeuren door een ander<br />
provincieraadslid in afdalende volgorde van anciënniteit. Bij gelijke anciënniteit<br />
wordt de vervanging gedaan door het provincieraadslid dat bij de verkiezingen<br />
procentueel de meeste naamstemmen heeft behaald in verhouding<br />
tot het totaal aantal geldig uitgebrachte stemmen in de kiesomschrijving.<br />
Verhindering en plaatsvervanging<br />
Deel III<br />
Art. 50, § 2<br />
67
Art. 8, § 4<br />
Art. 9<br />
Art. 50, § 1<br />
Deel III<br />
68<br />
HOOFDSTUK 5<br />
5 AfstAnd VAn het mAndAAt<br />
Een afstand van mandaat kan het gevolg zijn van:<br />
- een uitdrukkelijke mededeling door een tot provincieraadslid, <strong>voor</strong>zitter<br />
of gedeputeerde verkozene dat hij het mandaat niet wenst te aanvaarden;<br />
- het feit dat een tot provincieraadslid of gedeputeerde verkozene weigert<br />
of nalaat de eed af te leggen;<br />
- het feit dat een tot provincieraadslid verkozene zich op het ogenblik van<br />
zijn geplande installatie in een situatie van onverenigbaarheid bevindt.<br />
A uItDrukkelIjke AfstAnD vAn mAnDAAt<br />
Elke tot provincieraadslid, <strong>voor</strong>zitter of gedeputeerde gekozen kandidaat die<br />
dit mandaat niet wenst te aanvaarden heeft het recht om vóór zijn installatie<br />
afstand te doen van het mandaat.<br />
Dit principe wordt, wat de tot provincieraadslid verkozen kandidaten betreft,<br />
expliciet bevestigd in artikel 9 van het Provinciedecreet. Het blijkt bovendien<br />
wat de tot provincieraads<strong>voor</strong>zitter en gedeputeerde verkozen kandidaten<br />
betreft uit respectievelijk de artikelen 8, § 4 en 50, § 1 van het Provinciedecreet.<br />
Om geldig te zijn moet de afstand van het mandaat van provincieraadslid<br />
schriftelijk meegedeeld worden aan de <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad en<br />
moet hij vervolgens ter kennis gebracht worden van de provincieraad. Een<br />
mondeling meegedeelde afstand moet als onbestaand beschouwd worden.<br />
Concreet houdt het bovenvermelde in dat een tot provincieraadslid verkozen kandidaat, die<br />
bij gelegenheid van de algehele vernieuwing van de provincieraad afstand wenst te doen<br />
van zijn mandaat, dus de uittredende <strong>voor</strong>zitter van de installatievergadering schriftelijk in<br />
kennis zal moeten stellen van de afstand van mandaat. Tijdens de legislatuur moet elke<br />
afstand van mandaat rechtstreeks en schriftelijk meegedeeld worden aan de <strong>voor</strong>zitter van<br />
de provincieraad.<br />
Wat de afstand van het mandaat van <strong>voor</strong>zitter en gedeputeerde betreft worden<br />
er decretaal geen vormvereisten <strong>voor</strong>opgesteld. Het spreekt echter <strong>voor</strong><br />
zich dat ook deze afstand ter kennis moet worden gebracht van de provincieraad.<br />
Om interpretatiemoeilijkheden en latere betwistingen te <strong>voor</strong>komen<br />
is het bovendien aangewezen dat ook de afstand van de mandaten van <strong>voor</strong>zitter<br />
en gedeputeerde schriftelijk wordt ingediend.<br />
Andere vormvereisten mogen daarentegen niet opgelegd worden; zo moet de afstand niet<br />
gemotiveerd worden en mag de kennisgeving ervan zowel verstuurd worden aan de <strong>voor</strong>-<br />
Afstand van het mandaat
HOOFDSTUK 5<br />
zitter van de provincieraad met het verzoek de raad ervan in kennis te stellen als aan de<br />
<strong>voor</strong>zitter overhandigd worden. De afstand van het mandaat van <strong>voor</strong>zitter of gedeputeerde<br />
kan zelfs ter zitting van de provincieraad neergelegd worden.<br />
De provincieraad is verplicht akte te nemen van elke hem ter kennis gebrachte afstand en<br />
er melding van te laten maken in de notulen. Hij is echter niet bevoegd om te beraadslagen<br />
en te besluiten over de aanvaarding of de weigering ervan.<br />
De kennisneming van de afstand door de provincieraad is een cruciaal ogenblik indien het<br />
een afstand van het mandaat van provincieraadslid betreft. Zolang de raad nog geen akte<br />
heeft genomen van de afstand kan deze immers nog eenzijdig herroepen worden door de<br />
betrokkene. Deze herroeping is niet aan vorm<strong>voor</strong>schriften onderworpen. Eenmaal wanneer<br />
de raad kennis heeft genomen van de geldig gedane afstand wordt deze echter definitief<br />
en kan hij niet meer ongedaan gemaakt worden, zelfs niet met instemming van de<br />
provincieraad.<br />
Bij betwistingen over de afstand van mandaat of de rechtsgeldigheid van een intrekking<br />
ervan kan het geschil aanhangig gemaakt worden bij de Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen<br />
van de betrokken provincie.<br />
De Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen doet uitspraak over de betwisting als administratief<br />
rechtscollege. Tegen de uitspraak van de Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen staat beroep<br />
open bij de Raad van State binnen acht dagen na de kennisgeving van de uitspraak. Het<br />
beroep bij de Raad van State is niet opschortend.<br />
B stIlzWIjgenDe AfstAnD vAn mAnDAAt<br />
De afstand van het mandaat van provincieraadslid of gedeputeerde kan<br />
eveneens <strong>voor</strong>tvloeien uit het feit dat de persoon die tot provincieraadslid<br />
of gedeputeerde verkozen werd nalaat of weigert de eed af te leggen.<br />
a Provincieraadsleden<br />
Op grond van artikel 7, § 4 van het Provinciedecreet worden tot provincieraadslid<br />
verkozen kandidaten geacht stilzwijgend afstand te doen van het<br />
mandaat van provincieraadslid indien zij:<br />
– weliswaar aanwezig zijn op de installatievergadering, doch de eed niet afleggen.<br />
Deze hypothese omvat zowel de situatie waarin de betrokkene absoluut geen eed wil<br />
afleggen, als deze waarin hij wel bereid is tot eedaflegging, doch weigert de correcte, bij<br />
artikel 7, § 3 van het Provinciedecreet <strong>voor</strong>geschreven eedformule uit te spreken. Ook de<br />
Afstand van het mandaat<br />
Deel III<br />
Art. 7, § 4<br />
69
Art. 46, § 2<br />
Deel III<br />
70<br />
HOOFDSTUK 5<br />
gevallen waarin de betrokkene weigert de eed af te leggen in de <strong>voor</strong>geschreven taal of<br />
waarin hij slechts bereid is de eed onder <strong>voor</strong>behoud af te leggen worden hier bedoeld;<br />
– niet aanwezig waren op de installatievergadering en bovendien, na daar<br />
niettemin uitdrukkelijk toe te zijn opgeroepen, zonder geldige reden eveneens<br />
afwezig blijven op de eerste daaropvolgende vergadering van de provincieraad.<br />
De afwezigheid van de betrokkene kan enkel als een wettelijk vermoeden van afstand<br />
van mandaat worden aangezien indien behoorlijk is vastgesteld dat:<br />
- de betrokkene zowel tijdens de installatievergadering als de eerste daaropvolgende<br />
vergadering afwezig was;<br />
- hij de oproeping werkelijk heeft ontvangen.<br />
In de oproepingsbrief <strong>voor</strong> de tweede vergadering moet uitdrukkelijk gewag gemaakt<br />
worden van de eedaflegging. Om betwistingen te <strong>voor</strong>komen kan het bovendien wenselijk<br />
zijn dat deze oproepingsbrief een weergave bevat van de tekst van artikel 7, § 4<br />
van het Provinciedecreet, al bestaat daartoe geen decretale verplichting. Om dezelfde<br />
reden kan ook aanbevolen worden de oproeping <strong>voor</strong> de tweede vergadering alleszins<br />
bij aangetekende brief te bezorgen of deze persoonlijk aan de betrokkene te laten<br />
overhandigen tegen afgifte van een ontvangstbewijs;<br />
- de betrokkene niet door een geldige reden verhinderd was om beide vergaderingen<br />
van de provincieraad bij te wonen en er de eed te komen afleggen. De provincieraad<br />
oordeelt over de rechtsgeldigheid van de eventueel door de betrokkene aangevoerde<br />
redenen of, indien de betrokkene zelf geen reden meedeelt of daartoe niet in staat is,<br />
van de eventueel evidente reden. Hierbij geldt alleszins als principe dat het decretaal<br />
geponeerde vermoeden van afstand van mandaat geen toepassing vindt indien er<br />
sprake is van overmacht.<br />
Indien er betwisting bestaat betreffende de rechtsgeldigheid van de toepassing<br />
van artikel 7, § 4 van het Provinciedecreet, dan kan het betrokken kandidaat-provincieraadslid<br />
de betwisting <strong>voor</strong>leggen aan de Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen.<br />
Tegen de beslissing van de Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen<br />
staat nog een niet-schorsend beroep open bij de Raad van State.<br />
b gedeputeerden<br />
Ook ten aanzien van de tot gedeputeerde verkozen personen kan het vermoeden<br />
van de stilzwijgende afstand van mandaat ingeroepen worden.<br />
Artikel 46, § 2 van het Provinciedecreet bepaalt immers dat een gedeputeerde<br />
die de eed na twee achtereenvolgende uitnodigingen niet aflegt geacht<br />
wordt zijn mandaat van gedeputeerde niet te aanvaarden.<br />
Ook in dit geval geldt dat met een absolute weigering tot eedaflegging de situatie moet<br />
worden gelijkgesteld waarin de betrokkene weigert de correcte eedformule uit te spreken<br />
Afstand van het mandaat
HOOFDSTUK 5<br />
of waarin hij weigert de eed af te leggen in de <strong>voor</strong>geschreven taal of waarin hij een <strong>voor</strong>behoud<br />
wenst te formuleren bij zijn eedaflegging.<br />
Het vermoeden kan bovendien slechts ingeroepen worden indien er zekerheid over bestaat<br />
dat:<br />
- de betrokkene tweemaal achtereenvolgens werd opgeroepen <strong>voor</strong> de eedaflegging;<br />
- de betrokkene de oproepingen ook werkelijk ontvangen heeft;<br />
- de betrokkene niet door een geldige reden verhinderd was om de eed af te leggen.<br />
Het decreet maakt er weliswaar geen gewag van dat het vermoeden niet intreedt indien de<br />
betrokkene door een geldige reden verhinderd was, doch vermits overmacht van rechtswege<br />
geldt verhindert dit de toepassing van het vermoeden.<br />
Betwistingen over het inroepen van de stilzwijgende afstand van het mandaat<br />
van gedeputeerde kunnen aanhangig worden gemaakt bij de Raad <strong>voor</strong><br />
Verkiezingsbetwistingen. Tegen de uitspraak van de Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen<br />
staat binnen een termijn van 8 dagen na de kennisgeving ervan<br />
een niet-schorsend beroep open bij de Raad van State.<br />
c AfstAnD Wegens onverenIgBAArheID<br />
De afstand van het mandaat van provincieraadslid kan ten slotte het gevolg<br />
zijn van het bestaan van een onverenigbaarheid.<br />
Verkozenen <strong>voor</strong> de provincieraad die zich op het ogenblik van hun geplande<br />
installatie als provincieraadslid in een situatie bevinden die onverenigbaar<br />
is met het lidmaatschap van de provincieraad kunnen niet alleen op<br />
dat ogenblik niet tot de eedaflegging worden toegelaten, doch worden luidens<br />
artikel 12, § 1 van het Provinciedecreet zelfs van rechtswege geacht<br />
afstand te doen van het mandaat. Het vermoeden zal enkel dan niet intreden<br />
indien de onverenigbaarheid haar oorzaak vindt in het uitoefenen van<br />
een met het mandaat van provincieraadslid onverenigbaar ambt of functie<br />
en de betrokkene kan aantonen ontslag te hebben genomen uit het onverenigbare<br />
ambt of functie.<br />
Voor de toepassing van dit laatste is overigens niet vereist dat er – <strong>voor</strong> zover dit nodig zou<br />
zijn – door derden reeds formeel kennis werd genomen van het ontslag of dat dit reeds<br />
aanvaard zou zijn of dat de betrokkene reeds formeel ontslagen werd van een continuïteitsplicht.<br />
Het volstaat dat de betrokkene kan aantonen dat hij zelf reeds ontslag heeft<br />
genomen uit dat ambt.<br />
Brengt de betrokkene dat bewijs niet bij en bevindt hij zich op het ogenblik van zijn geplande<br />
installatie als provincieraadslid nog steeds in een situatie van onverenigbaarheid,<br />
dan vindt het vermoeden van rechtswege toepassing.<br />
Afstand van het mandaat<br />
Deel III<br />
Art. 12, § 1<br />
71
Deel III<br />
72<br />
HOOFDSTUK 5<br />
Er kan in die situatie aan de betrokkene geen enkel uitstel toegestaan worden om hem de<br />
gelegenheid te geven zijn toestand alsnog te regulariseren. Het is bijgevolg evenmin nodig<br />
dat de <strong>voor</strong>zitter van de raad een verzoek richt tot de betrokkene waarbij deze laatste gevraagd<br />
wordt binnen een bepaalde termijn een keuze te maken tussen het mandaat en de<br />
hiermee onverenigbare functie. Integendeel, indien het bestaan van de onverenigbaarheid<br />
wordt vastgesteld en indien het betrokken kandidaat-raadslid geen bewijs bijbrengt dat hij<br />
ontslag heeft genomen uit de met het mandaat onverenigbare functie, wordt de afstand<br />
vermoed en kan er overgegaan worden tot de installatie van een opvolger.<br />
Betwistingen met betrekking tot de toepassing van artikel 12, § 1 van het<br />
Provinciedecreet kunnen <strong>voor</strong> beslechting <strong>voor</strong>gelegd worden aan de Raad<br />
<strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen, die op grond van artikel 13 van het Provinciedecreet<br />
bevoegd is om kennis te nemen van de geschillen met betrekking<br />
tot de afstand van mandaat. Tegen de uitspraak van de Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen<br />
staat een niet-schorsend beroep open bij de Raad van<br />
State.<br />
Afstand van het mandaat
6 OnVerenigbAArheden<br />
A BegrIP<br />
HOOFDSTUK 6<br />
Een onverenigbaarheid belet de verkozene zijn ambt of mandaat uit te oefenen,<br />
hetzij omdat hij gelijktijdig een ander mandaat of ambt uitoefent, hetzij<br />
omdat hij bloed- of aanverwant is met een ander persoon die hetzelfde ambt<br />
of mandaat bekleedt, of daartoe geroepen is.<br />
De onverenigbaarheid onderscheidt zich van de onverkiesbaarheid doordat<br />
ze een kandidaat niet het recht ontneemt om tot een ambt verkozen te worden,<br />
maar hem wel belet dit ambt uit te oefenen wegens de bestaande onverenigbaarheid.<br />
Daarentegen kan een kandidaat die niet aan de verkiesbaarheids<strong>voor</strong>waarden<br />
voldoet zelf niet verkozen worden; hij is onverkiesbaar<br />
(zie blz. 17).<br />
Daarnaast zijn er ook gevallen waarin een verkozene als verhinderd wordt<br />
beschouwd zijn mandaat uit te oefenen. De betrokkene kan het mandaat of<br />
ambt dus opnemen of verder bekleden - wat niet geldt bij situaties van onverenigbaarheid<br />
- maar niet uitoefenen, en dit zolang de situatie van verhindering<br />
blijft duren. Hij wordt dan vervangen (zie blz. 56).<br />
Ten slotte mogen onverenigbaarheden niet worden verward met de verbodsbepalingen<br />
die geenszins de uitoefening van het mandaat zelf beletten, maar<br />
wel verhinderen bepaalde handelingen te stellen bij de uitoefening van dit<br />
mandaat (zie blz. 176).<br />
Alleen de wet of het decreet kan onverenigbaarheden invoeren. Daar onverenigbaarheden<br />
het recht tot uitoefening van een openbaar mandaat beperken,<br />
moeten deze wettelijke bepalingen in strikte zin geïnterpreteerd worden.<br />
Onverenigbaarheden kunnen dus niet bij analogie uitgebreid worden.<br />
B ProvIncIerAADsleDen<br />
In artikel 11 van het Provinciedecreet wordt een opsomming gegeven van<br />
de situaties die een verkozen provincieraadslid beletten zijn mandaat als<br />
provincieraadslid uit te oefenen. Enerzijds is het mandaat van provincieraadslid<br />
onverenigbaar met een aantal in artikel 11 vermelde andere<br />
mandaten, ambten of functies, waaronder dat van parlementslid of minister,<br />
magistraat of personeelslid van de provincie. Ook specifieke wetten<br />
bevatten trouwens nog bepalingen over onverenigbare ambten. Anderzijds<br />
stelt artikel 11 van het Provinciedecreet ook dat bloed- of aanverwanten<br />
tot en met de tweede graad of echtgenoten niet samen zitting mogen<br />
hebben in een zelfde provincieraad. Een <strong>voor</strong>rangsregel bepaalt wie in<br />
dergelijk geval mag zetelen in de raad.<br />
Onverenigbaarheden<br />
Deel III<br />
73
Art. 11<br />
Deel III<br />
74<br />
HOOFDSTUK 6<br />
a onverenigbare ambten<br />
Onverenigbaarheden<br />
1° In toepassing van het Provinciedecreet<br />
Personen die een van de volgende ambten of functies uitoefenen, kunnen<br />
geen lid zijn van de provincieraad:<br />
– de federale, <strong>Vlaamse</strong> of Europese parlementsleden en leden van de<br />
<strong>Vlaamse</strong> regering, de federale regering of van de Europese Commissie<br />
(art. 11, 1° van het Provinciedecreet);<br />
Opgemerkt kan worden dat er op gemeentelijk niveau geen gelijkaardige onverenigbaarheid<br />
geldt <strong>voor</strong> de verkozen gemeenteraadsleden. Een gemeenteraadslid dat lid is van<br />
de Europese Commissie wordt wel als verhinderd beschouwd om zijn mandaat van provincieraadslid<br />
uit te oefenen, <strong>voor</strong> zover het gemeenteraadslid hiertoe uitdrukkelijk verzoekt<br />
én <strong>voor</strong> de duur van de verhindering (zie art. 14, 5° van het Gemeentedecreet).<br />
– de provinciegouverneurs, de gouverneur en de vicegouverneur van het administratief<br />
arrondissement Brussel-Hoofdstad en de adjunct van de gouverneur<br />
van de provincie Vlaams-Brabant, de arrondissementscommissarissen<br />
en de adjunct-arrondissementscommissarissen <strong>voor</strong> zover hun<br />
ambtsgebied gelegen is in de provincie in kwestie (art. 11, 2°);<br />
– de magistraten, de plaatsvervangende magistraten en de griffiers bij de<br />
hoven en rechtbanken, de administratieve rechtscolleges en het Grondwettelijk<br />
Hof; deze bepaling herneemt de in desbetreffende wetgeving -<br />
Gerechtelijk Wetboek, wetten Grondwettelijk Hof en Raad van State - reeds<br />
ingestelde onverenigbaarheden (art. 11, 3°);<br />
– de personeelsleden van de provincie in kwestie of van de provinciale extern<br />
verzelfstandigde agentschappen van de provincie (art. 11, 4°);<br />
Vallen onder deze onverenigbaarheid zij die als provincieraadslid in de provincie waar ze<br />
gekozen zijn een van de volgende ambten bekleden:<br />
- provinciegriffier of financieel beheerder;<br />
- andere provinciepersoneelsleden, in welke hoedanigheid ook, met name personeelsleden<br />
van het administratief en technische kader, personeelsleden van het provinciaal onderwijs<br />
en personeelsleden van de intern verzelfstandigde provinciale agentschappen.<br />
De onverenigbaarheid geldt ongeacht het dienstverband, statutair dan wel contractueel,<br />
waarin de personeelsleden zijn aangesteld en blijft bestaan <strong>voor</strong> provinciepersoneelsleden<br />
die ten gevolge van hun administratieve toestand geen wedde of toelage<br />
van de provincie ontvangen. Dit is onder meer zo <strong>voor</strong> personeelsleden met voltijdse<br />
loopbaanonderbreking die enkel een onderbrekingsuitkering van de R.V.A. ontvangen,<br />
<strong>voor</strong> personeelsleden die wegens ontstentenis van betrekking ter beschikking zijn gesteld<br />
of in indisponibiliteit zijn geplaatst wegens ziekte en enkel een wachtgeld ontvangen<br />
en <strong>voor</strong> onderwijzend personeel ter beschikking gesteld wegens de regeling<br />
55+;
HOOFDSTUK 6<br />
- personeelsleden van autonome provinciebedrijven en extern verzelfstandigde agentschappen<br />
in privaatrechtelijke vorm.<br />
Daarentegen is deze onverenigbaarheid niet van toepassing op:<br />
- personen die van de provincie in kwestie geen wedde ontvangen, maar een vergoeding<br />
die <strong>voor</strong>tvloeit uit een schuldvordering gegrond op een algemeen geldende reglementering,<br />
zoals gepensioneerde personeelsleden van de provincie, genieters van een occasionele<br />
provinciale toelage, bijv. een bouwpremie;<br />
- personen die van de provincie enkel een vergoeding hebben ontvangen als terugbetaling<br />
<strong>voor</strong> gemaakte kosten en geenszins een bezoldiging <strong>voor</strong> verrichte prestaties;<br />
- personen die bezoldigd worden door een organisme onderscheiden van de provincie,<br />
bij<strong>voor</strong>beeld een intergemeentelijk samenwerkingsverband waaraan de provincie participeert<br />
of een instelling met eigen rechtspersoonlijkheid opgericht door de provincie<br />
in kwestie of waarin de provincie deelneemt of zich laat vertegenwoordigen;<br />
- personen die personeelslid zijn van een andere provincie dan deze waar ze als provincieraadslid<br />
gekozen zijn;<br />
- personen waarvan de echtgeno(o)t(e) personeelslid is van de provincie in kwestie.<br />
– de personen die in een intermediair beleidsniveau van een andere lidstaat<br />
van de Europese Unie een ambt of mandaat uitoefenen dat gelijkwaardig<br />
is aan dat van provincieraadslid, <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad, gedeputeerde<br />
of provinciegouverneur (art. 11, 5°).<br />
De gevolgen van de situatie van onverenigbaarheid waarin een verkozen<br />
provincieraadslid verkeert verschillen naargelang deze situatie zich <strong>voor</strong>doet<br />
op het ogenblik van de installatievergadering, dan wel later tijdens de uitoefening<br />
van zijn mandaat. Dit wordt geregeld in artikel 12 van het Provinciedecreet.<br />
Het verkozen provincieraadslid dat zich op het ogenblik van zijn installatie<br />
als provincieraadslid in een situatie bevindt die onverenigbaar is<br />
met het lidmaatschap van de provincieraad, kan de eed niet afleggen en<br />
wordt geacht afstand te doen van zijn mandaat, tenzij hij aantoont dat hij<br />
ontslag heeft genomen uit de met het mandaat van provincieraadslid onverenigbare<br />
functie (zie blz. 71). Indien de situatie van onverenigbaarheid zich<br />
<strong>voor</strong>doet na de installatie als provincieraadslid, kan aan het mandaat een<br />
einde worden gesteld door een vervallenverklaring (zie blz. 89).<br />
2° In toepassing van andere wetgeving<br />
Naast het Provinciedecreet bevatten ook een aantal bijzondere wetten, waarvan<br />
we hier de <strong>voor</strong>naamste aanhalen, bepalingen over onverenigbare ambten.<br />
– Op grond van de artikelen 293 en 300 van het Gerechtelijk Wetboek is het<br />
mandaat van provincieraadslid, dat een bij verkiezing verleend openbaar<br />
mandaat is, onverenigbaar met de ambten van de rechterlijke orde.<br />
Onverenigbaarheden<br />
Deel III<br />
75
Deel III<br />
76<br />
HOOFDSTUK 6<br />
Met ambten van de rechterlijke orde in de zin van vermelde artikelen worden<br />
bedoeld de werkende rechters — zowel beroeps- als lekenrechters,<br />
de plaatsvervangende rechters en raadsheren en de rechters in sociale<br />
zaken en in handelszaken — de leden van het parket, procureurs des Konings,<br />
leden van het arbeidsauditoraat en het krijgsauditoraat, en de griffiers.<br />
Artikel 11, 3° van het Provinciedecreet bevat een gelijkaardige bepaling.<br />
Krachtens artikel 353ter van het Gerechtelijk Wetboek is deze onverenigbaarheid eveneens<br />
van toepassing op de leden van het parketsecretariaat, op het personeel van de<br />
griffies, de parketsecretariaten, en de steundiensten, op de attachés in de dienst <strong>voor</strong><br />
documentatie en overeenstemming der teksten bij het Hof van Cassatie.<br />
– Een zelfde onverenigbaarheid is op grond van de desbetreffende organieke<br />
wetgeving van toepassing op de ambten van rechter, referendaris en griffier<br />
bij het Grondwettelijk Hof en leden van het administratief personeel<br />
van dit Hof (zie artikelen 44 en 48 van de Bijzondere Wet van 6 januari<br />
1989 op het Grondwettelijk Hof) en, wat de Raad van State betreft, op de<br />
ambten van provincieraadslid, lid van het auditoraat, het coördinatiebureau<br />
en de griffie en de leden van het administratief personeel bij de Raad<br />
(zie artikelen 107 en 110 van de Gecoördineerde Wetten van 12 januari<br />
1973 op de Raad van State).<br />
– Luidens artikel 85bis, § 5 van de Gemeentekieswet is er onder meer onverenigbaarheid<br />
tussen het lidmaatschap van de provincieraad en het lidmaatschap<br />
van de Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen. Daar deze Raad<br />
een administratief rechtscollege is, geldt trouwens in dit geval eveneens<br />
artikel 11, 3° van het Provinciedecreet.<br />
– Op grond van artikel 134, 2° van de wet van 7 december 1998 tot organisatie<br />
van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, is<br />
de hoedanigheid van personeelslid van het operationeel kader – politieambtenaren<br />
en hulpagenten van politie – van de federale en lokale politie<br />
onverenigbaar met de uitoefening van een openbaar mandaat, dus ook van<br />
provincieraadslid.<br />
Op grond van artikel 127 van de Politiewet mogen politieambtenaren en hulpagenten van<br />
politie zelfs geen kandidaat zijn <strong>voor</strong> een politiek mandaat.<br />
Er is evenwel geen onverenigbaarheid <strong>voor</strong> de personeelsleden van het administratief en<br />
logistiek kader van de federale en lokale politie met het mandaat van provincieraadslid.<br />
– Op grond van artikel 19 van het Decreet van 17 juli 1991 betreffende de<br />
inspectie, dienst <strong>voor</strong> onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten,<br />
is er onverenigbaarheid tussen het mandaat van provincieraadslid<br />
en lid van de onderwijsinspectie of de inspectie <strong>voor</strong> de centra<br />
Onverenigbaarheden
HOOFDSTUK 6<br />
<strong>voor</strong> leerlingenbegeleiding, wanneer dit laatste mandaat uitgeoefend<br />
wordt op het grondgebied van de provincie. Leden van de inspectie kunnen<br />
echter wel provincieraadslid zijn in een provincie gelegen buiten hun<br />
ambtsgebied.<br />
– Luidens artikel 37bis, § 2 van de Bijzondere Wet tot hervorming der instellingen<br />
kunnen de rechtstreeks verkozen senatoren die een uitnodiging van<br />
het <strong>Vlaamse</strong> parlement, Waalse parlement of het parlement van de Franstalige<br />
Gemeenschap aanvaarden om betrokken te worden bij de werkzaamheden<br />
van die parlementen, geen bij verkiezing verleend provinciaal<br />
mandaat bekleden, dus geen provincieraadslid zijn.<br />
– Volgens artikel 60, § 2, tweede lid van de Gecoördineerde Wetten op het<br />
gebruik van talen in bestuurszaken, is het lidmaatschap van de Vaste<br />
Commissie <strong>voor</strong> Taaltoezicht onverenigbaar met het uitoefenen van om het<br />
even welk politiek mandaat. De leden van de Vaste Commissie van Taaltoezicht<br />
kunnen bijgevolg geen provincieraadslid zijn.<br />
– Krachtens artikel 2, 3° van het koninklijk besluit van 8 januari 2006 tot<br />
regeling van het statuut van de bijzondere veldwachters is de functie van<br />
bijzonder veldwachter onverenigbaar met een politiek mandaat, dus ook<br />
met het mandaat van provincieraadslid.<br />
– Naast de reeds hierboven vermelde toelaatbare cumulaties, bestaat er<br />
evenwel geen cumulatieverbod of onverenigbaarheid tussen:<br />
- provincieraadslid en burgemeester, schepen, gemeenteraadslid of <strong>voor</strong>zitter;<br />
- lid van het vast bureau of provincieraadslid van het OCMW;<br />
- provincieraadslid en ambtenaar van de federale of <strong>Vlaamse</strong> overheid of personeelslid<br />
van het gemeenschapsonderwijs; vermelde ambtenaren kunnen politiek verlof krijgen<br />
<strong>voor</strong> de uitoefening van hun mandaat als provincieraadslid;<br />
- provincieraadslid en personeelslid van een gemeentebestuur of OCMW, ook niet bijv.<br />
<strong>voor</strong> de decretale graden van gemeentesecretaris of financieel beheerder van de gemeente;<br />
- provincieraadslid en militairen in actieve dienst;<br />
- provincieraadslid en bedienaar van de eredienst.<br />
b Bloed- of aanverwantschap<br />
1° Tot welke graad?<br />
Luidens artikel 11, 6° van het Provinciedecreet kunnen bloed- of aanverwanten<br />
tot en met de tweede graad of echtgenoten geen lid zijn van een zelfde<br />
provincieraad.<br />
Onverenigbaarheden<br />
Deel III<br />
Art. 11, 6°<br />
77
Deel III<br />
78<br />
HOOFDSTUK 6<br />
Vooraleer artikel 11 nader toe te lichten, tekenen we hierbij nog aan dat de begrippen<br />
graad, bloed- en aanverwantschap waarvan sprake in dit artikel, moeten worden uitgelegd<br />
en verklaard volgens het burgerlijk recht, dus aan de hand van de bepalingen van het Burgerlijk<br />
Wetboek, tenzij artikel 11 van het Provinciedecreet daarvan uitdrukkelijk afwijkt.<br />
Naast echtgenoten mogen evenmin samen zitting hebben in de provincieraad<br />
de bloed- en aanverwanten tot en met de tweede graad: (schoon)vader<br />
en (schoon)zoon of (schoon)dochter; (schoon)moeder en (schoon)zoon of<br />
(schoon)dochter; stiefvader (-moeder) en stiefzoon of stiefdochter; grootvader<br />
(-moeder) en kleinzoon of kleindochter, ongeacht of het gaat om bloed-<br />
of aanverwantschap; broers en zusters; halfbroers en halfzusters, schoonbroers<br />
en schoonzusters.<br />
Voor de toepassing van deze bepaling worden luidens artikel 11, tweede lid<br />
van het Provinciedecreet met echtgenoten gelijkgesteld, de personen die<br />
een wettelijk samenlevingscontract hebben afgesloten, d.w.z. de personen<br />
die overeenkomstig artikel 1475 van het Burgerlijk Wetboek een verklaring<br />
hebben afgelegd van wettelijke samenwoning.<br />
Bij het <strong>voor</strong>gaande moet evenwel nog rekening gehouden worden met het<br />
bepaalde in het laatste lid van artikel 11 van het Provinciedecreet.<br />
Deze bepaling stelt in de eerste plaats dat de onverenigbaarheid geacht<br />
wordt op te houden door het overlijden van de persoon door wie ze tot stand<br />
is gekomen.<br />
Voor de toepassing van de hierboven vermelde onverenigbaarheden wordt er<br />
dus in afwijking van het burgerlijk recht geacht geen aanverwantschap meer<br />
te bestaan tussen die aanverwanten waarvan de persoon die tussen hen<br />
aanverwantschap heeft doen ontstaan is overleden.<br />
In dezelfde zin wordt er krachtens deze bepaling geacht ook geen onverenigbaarheid te<br />
bestaan wanneer de persoon door wie de aanverwantschap is tot stand gekomen, uit de<br />
echt is gescheiden of de wettelijke samenleving heeft beëindigd.<br />
Uiteraard houdt de onverenigbaarheid tussen echtgenoten en wettelijk samenwonenden<br />
op door echtscheiding, respectievelijk beëindiging van het<br />
wettelijks samenlevingscontract.<br />
In de tijd bekeken moeten de hierboven omschreven onverenigbaarheden<br />
bestaan op het ogenblik dat een als effectief lid of opvolger gekozen kandidaat<br />
als provincieraadslid geïnstalleerd wordt, dus bij zijn eedaflegging.<br />
Daarnaast vormt aanverwantschap die, zo luidt het laatste lid van artikel 11<br />
van het Provinciedecreet, later – d.w.z. na hun installatie – tot stand komt<br />
Onverenigbaarheden
HOOFDSTUK 6<br />
tussen provincieraadsleden, <strong>voor</strong> die provincieraadsleden geen beletsel om<br />
hun begonnen mandaat <strong>voor</strong>t te zetten en te voleinden.<br />
Deze bepaling maakt wel een uitzondering <strong>voor</strong> provincieraadsleden die ná hun installatie<br />
met elkaar huwen of een wettelijk samenlevingscontract afsluiten; dan geldt <strong>voor</strong> deze<br />
provincieraadsleden de onverenigbaarheid wel.<br />
2° Voorrangsregeling<br />
Wanneer er tussen provincieraadsleden een onverenigbaarheid bestaat wegens<br />
bloed- of aanverwantschap, huwelijk of – wegens gelijkstelling met huwelijk<br />
in deze context (zie supra) – wettelijk samenlevingscontract, zijn er<br />
drie manieren mogelijk om te kijken aan wie onder hen dan <strong>voor</strong>rang wordt<br />
gegeven om te zetelen in de raad:<br />
– Indien bloed- of aanverwanten in verboden graad of echtgenoten samen<br />
als effectief provincieraadslid verkozen worden, dan wordt de <strong>voor</strong>rang onder<br />
hen bepaald door de grootte van de quotiënten op grond waarvan de<br />
door hun verkregen zetels aan hun lijst zijn toegekend.<br />
– Als twee bloed- of aanverwanten in een verboden graad of twee echtgenoten<br />
worden gekozen, de ene tot effectief provincieraadslid en de andere tot<br />
opvolger, dan geldt, krachtens artikel 11, tweede lid van het Provinciedecreet,<br />
het verbod om zitting te nemen alleen <strong>voor</strong> de opvolger, tenzij de<br />
plaats waar<strong>voor</strong> hij in aanmerking komt, is opengevallen <strong>voor</strong> de verkiezing<br />
van zijn bloed- of aanverwant of echtgenoot. Dit betekent dat indien<br />
later een vacature in de raad zou ontstaan, waar<strong>voor</strong> dit opvolgend lid zou<br />
in aanmerking komen, hij wegens onverenigbaarheid met het zetelend lid<br />
niet kan worden geïnstalleerd.<br />
– Tussen opvolgers, hetzij bloed- of aanverwanten in verboden graad, hetzij<br />
echtgenoten, wordt de <strong>voor</strong>rang bepaald naar de tijdsorde waarin de vacatures<br />
ontstaan.<br />
De op grond van deze regels bepaalde <strong>voor</strong>rang is definitief. Is de betrokkene<br />
eenmaal geweerd wegens onverenigbaarheid, hetzij als echtgenoot, hetzij<br />
als bloed- of aanverwant in verboden graad, dan kan hij bij later wegvallen<br />
van de onverenigbaarheid, bijv. door het overlijden van het verwante provincieraadslid,<br />
niet meer geïnstalleerd worden. Dit geldt zowel <strong>voor</strong> de gekozen<br />
provincieraadsleden als <strong>voor</strong> de opvolgers.<br />
Bij onverenigbaarheid wegens bloed- of aanverwantschap, of tussen echtgenoten,<br />
is het dus uitsluitend het decreet dat bepaalt wie van de betrokkenen<br />
zal mogen zetelen. In tegenstelling tot de onverenigbaarheden wegens het<br />
Onverenigbaarheden<br />
Deel III<br />
79
Art. 47, tweede<br />
lid<br />
Art. 44, § 1<br />
Deel III<br />
80<br />
HOOFDSTUK 6<br />
uitoefenen van bepaalde ambten, bestaat hier uiteraard niet de mogelijkheid<br />
om van de onverenigbaarheid af te zien.<br />
c geDePuteerDen<br />
De gedeputeerden zijn als provincieraadslid eveneens onderworpen aan<br />
de onverenigbaarheden zoals bepaald in artikel 11 van het Provinciedecreet.<br />
Daarnaast mogen echtgenoten of bloed- of aanverwanten tot en<br />
met de vierde graad evenmin samen deel uitmaken van de deputatie.<br />
De gedeputeerden zijn, daar zij uit de provincieraad “verkozen” worden, als<br />
provincieraadslid reeds onderworpen aan die onverenigbaarheden die gelden<br />
<strong>voor</strong> de provincieraadsleden. Een gedeputeerde die wegens één van<br />
deze onverenigbaarheden ophoudt deel uit te maken van de provincieraad,<br />
verliest uiteraard zijn mandaat van gedeputeerde.<br />
Artikel 47, tweede lid van het Provinciedecreet stelt de onverenigbaarheden<br />
vermeld in artikel 11 van het Provinciedecreet uitdrukkelijk van toepassing<br />
op de leden van de deputatie.<br />
Het ambt van gedeputeerde is dan ook bijv. onverenigbaar met het lidmaatschap<br />
van het federale, <strong>Vlaamse</strong> of Europese parlement en met het lidmaatschap<br />
van de <strong>Vlaamse</strong> regering, de federale regering of van de Europese<br />
Commissie (art. 11, 1° van het Provinciedecreet).<br />
Opgemerkt kan worden dat <strong>voor</strong> de uitvoerende mandaten op gemeentelijk vlak er eveneens<br />
een cumulverbod is opgelegd met het lidmaatschap van de <strong>Vlaamse</strong> of federale regering<br />
of van de Europese Commissie, zij het dat tussen de respectieve ambten geen onverenigbaarheid<br />
geldt. De schepen moet als verhinderd worden beschouwd en moet zich dus<br />
laten vervangen <strong>voor</strong> de duur van de verhindering (zie art. 48, 1° van het Gemeentedecreet).<br />
De verhindering geldt eveneens <strong>voor</strong> een schepen die het mandaat uitoefent van federaal,<br />
Vlaams of Europees parlementslid, evenwel enkel <strong>voor</strong> zover hij hier uitdrukkelijk om verzoekt<br />
(art. 48, 3° van het Gemeentedecreet).<br />
Er geldt tevens een onverenigbaarheid tussen het ambt van gedeputeerde<br />
en dat van gouverneur. Dit volgt uit artikel 11, 2° van het decreet, eveneens<br />
van toepassing <strong>voor</strong> gedeputeerden.<br />
Anderzijds stelt art. 44, § 1, tweede lid van het Provinciedecreet dat provincieraadsleden,<br />
die echtgenoten zijn of bloed- of aanverwanten tot en met de<br />
vierde graad niet samen deel kunnen uitmaken van de deputatie. Personen<br />
die een wettelijk samenlevingscontract hebben afgesloten worden gelijkgesteld<br />
met echtgenoten.<br />
Onverenigbaarheden
HOOFDSTUK 6<br />
Er wordt nog aan toegevoegd dat aanverwantschap die tot stand komt tijdens de duur van<br />
het lidmaatschap, d.w.z. na de aanwijzing als gedeputeerden, geen onverenigbaarheid doet<br />
ontstaan. Dit is daarentegen wel zo in geval van huwelijk of samenlevingscontract tussen<br />
leden van de deputatie.<br />
Bovendien zijn volgende ambten — alhoewel verenigbaar met de hoedanigheid<br />
van provincieraadslid — onverenigbaar met een mandaat als gedeputeerde:<br />
- krachtens artikel 7 van het koninklijk besluit van 24 september 1996 betreffende de<br />
Hoge Raad <strong>voor</strong> de Werkgelegenheid is het lidmaatschap van de Hoge Raad <strong>voor</strong> de<br />
Werkgelegenheid onverenigbaar met het ambt van gedeputeerde;<br />
- er is ook een cumulverbod tussen het ambt van gedeputeerde of van lid van het college<br />
dat de rechtsprekende taken van de deputatie uitoefent <strong>voor</strong> het grondgebied van het<br />
Brussels Hoofdstedelijk Gewest en dat van burgemeester of schepen bij een gemeente;<br />
in de relevante artikelen 48, 2° en 61 van het Gemeentedecreet wordt evenwel geen onverenigbaarheid<br />
ingesteld, maar wordt de techniek van de verhindering gehanteerd: de<br />
gemeenteraad neemt in dit geval akte van verhindering van de schepen of burgemeester<br />
die tevens lid is van de deputatie; dit heeft tot gevolg dat de schepen of burgemeester<br />
niet definitief zijn hoedanigheid van schepen of burgemeester verliest, maar zich moet<br />
laten vervangen en eventueel opnieuw zijn mandaat kan opnemen indien hij bijv. niet<br />
langer deel zou uitmaken van de deputatie.<br />
Ten slotte kan worden aangetekend dat er geen onverenigbaarheid bestaat<br />
tussen het ambt van gedeputeerde en een mandaat van gemeenteraadslid.<br />
Onverenigbaarheden<br />
Deel III<br />
81
Art. 6<br />
Art. 47<br />
Deel III<br />
82<br />
HOOFDSTUK 7<br />
7 duur en einde VAn het mAndAAt<br />
A Duur<br />
Zoals de provincieraadsleden worden ook de gedeputeerden gekozen <strong>voor</strong><br />
een termijn van in principe zes jaar.<br />
De uit de provincieraad gekozen gedeputeerden verliezen hun mandaat van<br />
gedeputeerde terzelfder tijd als zij ook hun mandaat van provincieraadslid<br />
verliezen.<br />
Dergelijke ambtsperiode is evenwel geen absolute regel. Enerzijds kan de<br />
uitoefening van het mandaat verkort worden als gevolg van een laattijdige<br />
installatie, bv. na herverkiezing wegens ongeldigverklaring van de verkiezing,<br />
of kan zij om diverse redenen een vroegtijdig einde nemen. Anderzijds<br />
kan zij echter ook de decretaal bepaalde termijn van zes jaar overschrijden<br />
ingevolge toepassing van het continuïteitsprincipe. Bovendien geldt het principe<br />
van de zesjarige ambtsperiode zeker niet <strong>voor</strong> de opvolger van een provincieraadslid,<br />
van de <strong>voor</strong>zitter of van een gedeputeerde, die immers<br />
slechts de termijn voleindigt van degene die hij opvolgt.<br />
B eInDe vAn het mAnDAAt<br />
Het mandaat van provincieraadslid, gedeputeerde of <strong>voor</strong>zitter van de<br />
provincieraad neemt een einde door:<br />
- overlijden;<br />
- het verstrijken van de termijn;<br />
- vrijwillig ontslag;<br />
- de vervallenverklaring ingevolge het verlies van de verkiesbaarheids<strong>voor</strong>waarden;<br />
- de vervallenverklaring wegens onverenigbaarheid;<br />
- huwelijk of het afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning<br />
met een ander lid van de provincieraad.<br />
Het mandaat van gedeputeerde en dit van <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad<br />
neemt daarenboven een einde door:<br />
- het verval van het mandaat wegens de ondertekening van meer dan één<br />
<strong>voor</strong>drachtakte;<br />
- de vernietiging van de verkiezing van de betrokkene wegens een gebrek<br />
aan kennis van de bestuurstaal;<br />
- een tuchtrechtelijke afzetting.<br />
Duur en einde van het mandaat
HOOFDSTUK 7<br />
Aan het mandaat van provincieraadslid, <strong>voor</strong>zitter of gedeputeerde wordt op<br />
volgende wijzen een einde gesteld.<br />
a overlijden<br />
b het verstrijken van de termijn<br />
Het mandaat van provincieraadslid en van gedeputeerde is een in wezen tijdelijk<br />
mandaat.<br />
Onverminderd de uitzonderingen die hierop krachtens een wet of decreet<br />
mogelijk zijn, worden de provincieraadsleden en de gedeputeerden, luidens<br />
de artikelen 6 en 47 van het Provinciedecreet, immers verkozen <strong>voor</strong> een<br />
ambtsperiode van in principe zes jaar. Het verstrijken van deze periode stelt<br />
dan ook een einde aan het mandaat.<br />
Op het principe dat de provinciale mandaten begeven worden <strong>voor</strong> een periode<br />
van zes jaar bestaat evenwel een belangrijke uitzondering.<br />
De artikelen 8, §§ 1 en 3, 45, §§ 1 en 3 en 50, § 1 van het Provinciedecreet<br />
bepalen immers dat de akte van <strong>voor</strong>dracht van een kandidaat-<strong>voor</strong>zitter en<br />
de gezamenlijke en de afzonderlijke akten van <strong>voor</strong>dracht van de kandidaatgedeputeerden<br />
de einddatum van elk van deze mandaten kunnen bepalen.<br />
In dat geval kan op de akte van <strong>voor</strong>dracht tevens de naam vermeld worden<br />
van de persoon of personen die de <strong>voor</strong>gedragen kandidaat zal/zullen opvolgen<br />
<strong>voor</strong> de resterende duur van het mandaat.<br />
Het Provinciedecreet biedt bijgevolg de mogelijkheid om per <strong>voor</strong>gedragen kandidaat reeds<br />
meteen één of meerdere opvolgers te vermelden. Indien van deze mogelijkheid gebruik<br />
wordt gemaakt, moet de <strong>voor</strong>drachtakte dan ook telkens de einddatum vermelden van zowel<br />
het mandaat van de <strong>voor</strong>gedragen kandidaat als, <strong>voor</strong> zover van toepassing, dit van de<br />
opvolgers.<br />
Anderzijds laat het Provinciedecreet ook de mogelijkheid open om enkel de einddatum te<br />
vermelden van het mandaat van de <strong>voor</strong>gedragen kandidaat, zonder opgave van de naam<br />
van de opvolger.<br />
Indien in de <strong>voor</strong>drachtakte gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid tot<br />
het vermelden van een einddatum, wordt de betrokken <strong>voor</strong>zitter of gedeputeerde<br />
dus reeds verkozen <strong>voor</strong> een kortere periode dan zes jaar.<br />
Zijn mandaat neemt dan ook van rechtswege een einde op de einddatum<br />
die in de <strong>voor</strong>drachtakte wordt vermeld. Maakt de <strong>voor</strong>drachtakte bovendien<br />
melding van de naam van de opvolger, dan gebeurt ook de opvolging<br />
van rechtswege door de persoon die in de <strong>voor</strong>drachtakte als opvolger<br />
wordt vermeld. Er moet hier<strong>voor</strong> geen verkiezingsprocedure of <strong>voor</strong>drachtprocedure<br />
georganiseerd worden.<br />
Duur en einde van het mandaat<br />
Deel III<br />
Art. 6<br />
Art. 47<br />
Art. 8, § 1<br />
Art. 8, § 3<br />
Art. 45, § 1<br />
Art. 45, § 3<br />
Art. 50, § 1<br />
83
Art. 15<br />
Art. 49<br />
Deel III<br />
84<br />
HOOFDSTUK 7<br />
Er kan trouwens aangetekend worden dat dezelfde opvolger het mandaat eventueel zelfs<br />
vervroegd kan opnemen, met name indien het mandaat een einde zou nemen vóór de in de<br />
<strong>voor</strong>drachtakte vermelde einddatum. Ook in dat geval vindt de opvolging van rechtswege<br />
plaats. Zou de persoon die in de akte van <strong>voor</strong>dracht werd vermeld als opvolger het mandaat<br />
echter niet kunnen of wensen op te nemen, dan neemt de eerstvolgende opvolger van<br />
rechtswege vervroegd het mandaat op. Slechts indien de persoon die als laatste opvolger<br />
vermeld werd het mandaat niet kan opnemen of indien er in de <strong>voor</strong>drachtakte geen opvolger<br />
vermeld wordt, moet er een procedure georganiseerd worden met het oog op de verkiezing<br />
van een nieuwe <strong>voor</strong>zitter of gedeputeerde.<br />
c het ontslag<br />
Zowel de provincieraadsleden als de <strong>voor</strong>zitter en de gedeputeerden kunnen<br />
vóór het verstrijken van hun ambtsperiode eenzijdig een einde stellen aan<br />
hun mandaat door ontslag.<br />
Het ontslag als provincieraadslid of als gedeputeerde moet schriftelijk ingediend<br />
worden bij de <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad. Wenst de <strong>voor</strong>zitter<br />
zijn ontslag in te dienen, dan moet hij dit, eveneens schriftelijk, meedelen<br />
aan de onder<strong>voor</strong>zitter.<br />
In de ontslagbrief moet geen motivering <strong>voor</strong> het ontslag opgegeven worden.<br />
De schriftelijke indiening van het ontslag geldt als een substantiële vormvereiste. Een<br />
mondeling meegedeeld ontslag moet dan ook nog als onbestaande beschouwd worden,<br />
zelfs indien de betrokkene zijn ontslag zou aankondigen tijdens een zitting van de provincieraad<br />
en er van de mededeling melding zou worden gemaakt in de notulen.<br />
Overigens moet het begrip “schriftelijk” evolutief geïnterpreteerd worden. Het ontslag kan<br />
ook bij e-mail ingediend worden op <strong>voor</strong>waarde dat het <strong>voor</strong>zien is van een geldige elektronische<br />
handtekening.<br />
Het ontslag kan alleen maar vrijwillig door de betrokkene zelf worden ingediend.<br />
Zelfs bij een systematische afwezigheid van een mandataris kan hij<br />
niet als ambtshalve ontslagnemend verklaard worden.<br />
Het ontslag als provincieraadslid of als gedeputeerde wordt definitief door<br />
het loutere feit van de ontvangst, door de <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad,<br />
van de kennisgeving van het ontslag. Ook het ontslag als <strong>voor</strong>zitter wordt<br />
onherroepbaar zodra de onder<strong>voor</strong>zitter de schriftelijke kennisgeving ervan<br />
ontvangen heeft.<br />
Een schriftelijke kennisgeving volstaat bijgevolg om rechtsgeldig ontslag te nemen, terwijl<br />
het loutere feit van de ontvangst van de kennisgeving volstaat om het ontslag als provin-<br />
Duur en einde van het mandaat
HOOFDSTUK 7<br />
cieraadslid, als gedeputeerde of als provincieraads<strong>voor</strong>zitter een definitief karakter te verlenen.<br />
Het bewijs van dit feit kan blijken uit de inschrijving van de kennisgeving van het<br />
ontslag in het register van de inkomende briefwisseling. Deze kennisgeving is immers een<br />
stuk dat, bij toepassing van artikel 183 van het Provinciedecreet, verplicht in het vermelde<br />
register moet worden ingeschreven.<br />
De <strong>voor</strong>zitter of de onder<strong>voor</strong>zitter hebben bijgevolg geen enkele appreciatiebevoegdheid<br />
ten aanzien van het ingediende ontslag. Zij kunnen evenmin de ontvangst ervan weigeren,<br />
moeten niet op formele wijze kennisnemen van het ontslag om het een definitief karakter<br />
te verlenen en zijn niet verplicht de ontvangst van de kennisgeving van het ontslag te bevestigen.<br />
Er is a fortiori geen akteneming door de provincieraad vereist om het ontslag onherroepbaar<br />
te maken.<br />
Het ontslag uit het mandaat van provincieraadslid zal tevens een einde stellen<br />
aan het mandaat van <strong>voor</strong>zitter en — tenminste <strong>voor</strong> zover de betrokkene<br />
uit de raad werd gekozen — aan dit van gedeputeerde vermits dit mandaat<br />
van rechtswege eindigt indien de betrokkene niet langer deel uitmaakt<br />
van de provincieraad.<br />
De ontslagnemende provincieraadsleden, de ontslagnemende gedeputeerden<br />
en de ontslagnemende <strong>voor</strong>zitter zijn verplicht de continuïteit van hun<br />
mandaat waar te nemen tot hun opvolger geïnstalleerd is, tenzij hun ontslag<br />
het gevolg is van een onverenigbaarheid.<br />
Indien er over het ontslag uit het mandaat van provincieraadslid, gedeputeerde of <strong>voor</strong>zitter<br />
van de provincieraad een betwisting ontstaat, dan kan het geschil aanhangig gemaakt<br />
worden bij de Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen.<br />
De Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen doet over de betwisting uitspraak als administratief<br />
rechtscollege. Tegen zijn uitspraak is binnen een termijn van 8 dagen na de kennisgeving<br />
ervan een beroep mogelijk bij de Raad van State. Dit beroep is niet schorsend.<br />
d verval van het mandaat wegens de ondertekening van meer<br />
dan één <strong>voor</strong>drachtakte<br />
De gedeputeerde en de <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad verliezen eveneens<br />
hun mandaat vóór het verstrijken van de termijn ervan indien zij, terwijl zij<br />
reeds in functie zijn, méér dan één <strong>voor</strong>drachtakte ondertekenen <strong>voor</strong> een<br />
welbepaald mandaat of welbepaalde mandaten.<br />
Op grond van de artikelen 8, §§ 1 en 3 en 45, §§ 1 en 3 van het Provinciedecreet<br />
vervalt het mandaat van de gedeputeerde en de provincieraads<strong>voor</strong>zitter<br />
immers van rechtswege <strong>voor</strong> de gehele verdere duur van de zittingsperiode<br />
van de provincieraad indien zij:<br />
Duur en einde van het mandaat<br />
Deel III<br />
Art. 8, § 1<br />
Art. 8, § 3<br />
Art. 45, § 1<br />
Art. 45, § 3<br />
85
Art. 44, § 4<br />
Deel III<br />
86<br />
HOOFDSTUK 7<br />
- meer dan één gezamenlijke akte van <strong>voor</strong>dracht van een kandidaat-<strong>voor</strong>zitter<br />
ondertekenen of, indien er geen ontvankelijke gezamenlijke <strong>voor</strong>drachtakte<br />
wordt ingediend, meer dan één afzonderlijke <strong>voor</strong>drachtakte<br />
ondertekenen;<br />
- meer dan één gezamenlijke akte van <strong>voor</strong>dracht van kandidaat-gedeputeerden<br />
ondertekenen of, indien er een afzonderlijke verkiezing plaatsvindt,<br />
meer dan één afzonderlijke <strong>voor</strong>drachtakte per mandaat van gedeputeerde<br />
ondertekenen.<br />
Overigens stelt het ondertekenen van meer dan één <strong>voor</strong>drachtakte <strong>voor</strong> een van de vermelde<br />
mandaten niet enkel van rechtswege een einde aan het mandaat van gedeputeerde<br />
of <strong>voor</strong>zitter waarmee de betrokkene zou bekleed zijn.<br />
Ook het mandaat van commissie<strong>voor</strong>zitter dat de ondertekenaar reeds zou bekleden vervalt,<br />
net zoals zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van de provincie of van mandataris<br />
namens de provincie in provinciale extern verzelfstandigde agentschappen of andere verenigingen,<br />
stichtingen of vennootschappen.<br />
De ondertekening van meer dan één <strong>voor</strong>drachtakte heeft bovendien tot gevolg dat de betrokkene<br />
<strong>voor</strong> de gehele resterende duur van de zittingsperiode van de provincieraad niet<br />
kan worden benoemd of verkozen in een van de bovenvermelde mandaten of functies.<br />
e vernietiging van de verkiezing wegens een gebrek aan kennis<br />
van de bestuurstaal<br />
Bij toepassing van artikel 44, § 4 van het Provinciedecreet moet ieder die het<br />
mandaat van gedeputeerde of van <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad uitoefent<br />
of waarneemt, beschikken over de kennis van de bestuurstaal die vereist is<br />
<strong>voor</strong> de uitoefening van het mandaat.<br />
Artikel 44, § 4, tweede lid van het Provinciedecreet poneert echter het vermoeden<br />
dat de betrokken mandatarissen, precies door het feit van hun verkiezing,<br />
geacht worden de vereiste taalkennis te bezitten.<br />
Dit vermoeden kan evenwel worden weerlegd op verzoek van een provincieraadslid<br />
op basis van ernstige aanwijzingen, de bekentenis van de mandataris<br />
of de wijze waarop hij zijn mandaat uitoefent.<br />
De bewijslast dat het vermoeden niet strookt met de realiteit berust bijgevolg bij het provincieraadslid.<br />
De elementen die het provincieraadslid bijbrengt moeten alleszins overeenstemmen met<br />
de toestand zoals deze bestond op het ogenblik van de installatie of na de installatie van<br />
de gedeputeerde of de <strong>voor</strong>zitter, ook al zouden de aanwijzingen geput zijn uit feiten vóór<br />
de ambtsaanvaarding.<br />
Het provincieraadslid dat het vermoeden van taalkennis in hoofde van de gedeputeerde<br />
of de <strong>voor</strong>zitter wil weerlegd zien, moet het verzoek tot weerleg-<br />
Duur en einde van het mandaat
HOOFDSTUK 7<br />
ging onder de vorm van een verzoekschrift indienen bij de Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen.<br />
Indien de Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen, die als administratief rechtscollege<br />
kennisneemt van het verzoek, van oordeel is dat het vermoeden van<br />
taalkennis is weerlegd, dan is de verkiezing van de betrokken mandataris<br />
vernietigd vanaf de dag van de kennisgeving van de beslissing van de Raad.<br />
Tegen de beslissing van de Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen kan beroep<br />
ingesteld worden bij de Raad van State binnen acht dagen na de kennisgeving<br />
van de beslissing van de Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen.<br />
Het beroep schort echter de uitspraak van de Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen<br />
niet op.<br />
De gevolgen van een weerlegging van het vermoeden van taalkennis zijn<br />
verregaand: tot de algehele vernieuwing van de provincieraad kan de betrokkene<br />
niet opnieuw verkozen worden tot gedeputeerde of provincieraads<strong>voor</strong>zitter,<br />
noch een dergelijk mandaat waarnemen.<br />
Mandatarissen die de hetzij door de Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen, hetzij<br />
in beroep door de Raad van State te hunnen opzichte uitgesproken weerlegging<br />
van het vermoeden van taalkennis miskennen maken zich bovendien<br />
schuldig aan een grove nalatigheid in de zin van artikel 69 van het Provinciedecreet.<br />
Het bovenvermelde houdt in dat de betrokken mandataris die, ondanks de weerlegging van<br />
het vermoeden van taalkennis, zijn mandaat verder blijft uitoefenen, door de <strong>Vlaamse</strong> regering<br />
bij wijze van tuchtmaatregel kan geschorst of afgezet worden (zie blz. 99).<br />
f vervallenverklaring ingevolge het verlies van de<br />
verkiesbaarheids<strong>voor</strong>waarden<br />
Krachtens artikel 10, § 1 van het Provinciedecreet moet het mandaat van<br />
een lid van de provincieraad <strong>voor</strong> vervallen verklaard worden indien de betrokkene<br />
tijdens zijn mandaat niet meer aan alle verkiesbaarheids<strong>voor</strong>waarden<br />
voldoet.<br />
Ook de leden van de deputatie en de <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad verliezen<br />
in dat geval hun mandaat.<br />
De vervallenverklaring van hun mandaat van provincieraadslid houdt immers <strong>voor</strong> de <strong>voor</strong>zitter<br />
en <strong>voor</strong> de leden van de deputatie die uit de raad gekozen werden steeds het verlies<br />
in van hun mandaat van <strong>voor</strong>zitter of gedeputeerde. Er moet hier<strong>voor</strong> zelfs geen afzonderlijke<br />
procedure tot vervallenverklaring van de laatstvermelde mandaten ingesteld worden.<br />
Doch zelfs <strong>voor</strong> de buiten de raad benoemde leden van de deputatie houdt het niet langer<br />
voldoen aan de verkiesbaarheids<strong>voor</strong>waarden het verval van het mandaat in, vermits artikel<br />
47 van het Provinciedecreet artikel 10 van toepassing verklaart ten aanzien van de le-<br />
Duur en einde van het mandaat<br />
Deel III<br />
Art. 10<br />
Art. 47<br />
87
Deel III<br />
88<br />
HOOFDSTUK 7<br />
den van de deputatie. In dit geval is er dan wel een specifieke procedure tot vervallenverklaring<br />
uit het mandaat van gedeputeerde vereist.<br />
Het verval van het mandaat bestaat slechts nadat de vervallenverklaring<br />
werd uitgesproken door de provincieraad of de Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen<br />
of, in laatste instantie, door de Raad van State en nadat<br />
vervolgens van de uitspraak van het verval kennis werd gegeven. De vervallenverklaring<br />
tast dan ook de geldigheid niet aan van eerdere beslissingen<br />
van de provincieraad of de deputatie waaraan de betrokken mandataris<br />
nog heeft deelgenomen nadat hij reeds niet meer aan de verkiesbaarheids<strong>voor</strong>waarden<br />
voldeed.<br />
Indien er zich feiten <strong>voor</strong>doen die het verval van het mandaat meebrengen<br />
moet het verval alleszins uitgesproken worden, ook indien de feiten die eraan<br />
ten grondslag liggen duidelijk kunnen vastgesteld worden en/of geen<br />
aanleiding geven tot betwisting. Zolang de vervallenverklaring niet werd uitgesproken<br />
en betekend, mag er dan ook nog niet in de opvolging van de<br />
betrokken mandataris worden <strong>voor</strong>zien.<br />
De bevoegdheid om het mandaat <strong>voor</strong> vervallen te verklaren komt principieel<br />
toe aan de provincieraad.<br />
De procedure <strong>voor</strong> de provincieraad kan ambtshalve door de raad worden ingezet, doch<br />
ook na ontvangst van een bezwaar van een ander provincieraadslid of van het Openbaar<br />
Ministerie.<br />
Alleszins moet de <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad, van zodra hij kennis krijgt van bepaalde<br />
feiten die aanleiding kunnen geven tot het verval van een mandaat, onmiddellijk de betrokken<br />
mandataris met een brief die afgegeven wordt tegen ontvangstbewijs op de hoogte<br />
stellen van die feiten. Tezelfdertijd moet hij ook de Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen in<br />
kennis stellen van die feiten, dit eveneens bij brief die tegen ontvangstbewijs afgegeven<br />
wordt.<br />
De provincieraad is vervolgens verplicht zich over de aangelegenheid uit te spreken binnen<br />
een termijn van 2 maanden nadat hij kennis heeft gekregen van de feiten die het verval van<br />
het mandaat met zich kunnen meebrengen. Artikel 10, tweede lid van het Provinciedecreet<br />
poneert in dit verband het onweerlegbare vermoeden dat de provincieraad wordt geacht<br />
kennis te hebben gekregen van de feiten vanaf de ontvangst van het bezwaar van het<br />
Openbaar Ministerie of van een provincieraadslid of vanaf de datum waarop de kennisgeving<br />
verzonden werd waarbij de <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad de Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen<br />
in kennis heeft gesteld van de feiten. Gelet op de bepalingen van artikel 184<br />
van het Provinciedecreet moet de termijn van 2 maanden berekend worden vanaf de dag<br />
na deze waarop het bezwaar ontvangen werd of de kennisgeving verzonden werd en omvat<br />
hij alle dagen, zaterdagen, zondagen en feestdagen inbegrepen.<br />
Duur en einde van het mandaat
HOOFDSTUK 7<br />
De provincieraad is verplicht bij de kennisneming en de uitspraak over de aangelegenheid<br />
de beginselen van behoorlijk bestuur en inzonderheid het zorgvuldigheidsbeginsel in acht<br />
te nemen. Hij is ook verplicht de betrokken mandataris te horen.<br />
Indien de raad beslist tot vervallenverklaring van het mandaat, dan heeft deze uitspraak,<br />
luidens artikel 10, § 2 van het Provinciedecreet, slechts gevolg vanaf de kennisgeving ervan.<br />
Toch moet deze bepaling enigszins genuanceerd worden in zoverre het de betrokken mandataris<br />
zelf betreft. Weliswaar geldt de uitspraak tot vervallenverklaring ook ten aanzien<br />
van hemzelf slechts vanaf de betekening van de uitspraak, doch dit neemt niet weg dat de<br />
betrokkene reeds verplicht is zijn ambtsuitoefening te staken vanaf het ogenblik dat hij<br />
zelf kennis heeft van de oorzaak van het verval. Zou hij desondanks zijn mandaat nog<br />
verder blijven uitoefenen, dan stelt hij zich strafbaar met de straffen vermeld in artikel 262<br />
van het Strafwetboek. Zelfs het feit dat de betrokkene nog niet in kennis werd gesteld van<br />
de uitspraak tot vervallenverklaring houdt geen verschoning in; zodra hij zelf op de hoogte<br />
is van de oorzaak van het verval moet hij zijn ambtsuitoefening staken.<br />
Tegen de uitspraak van de provincieraad kan bij verzoekschrift beroep worden ingesteld bij<br />
de Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen, die immers op grond van artikel 13 van het Provinciedecreet<br />
bevoegd is uitspraak te doen over geschillen die rijzen in verband met het verval<br />
van het mandaat.<br />
In bepaalde gevallen zal de Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen trouwens niet slechts als<br />
beroepsinstantie, doch zelfs in eerste aanleg kennisnemen van de aangelegenheid.<br />
Dit is het geval indien de provincieraad niet optreedt binnen twee maanden nadat hij kennis<br />
heeft gekregen van de feiten die het verval met zich kunnen meebrengen. De Raad<br />
<strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen treedt in dat geval op in plaats van de provincieraad, hetzij op<br />
verzoek van een provincieraadslid of het Openbaar Ministerie, hetzij zelfs ambtshalve.<br />
Tegen de uitspraak van de Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen staat steeds beroep open bij<br />
de Raad van State.<br />
g vervallenverklaring wegens onverenigbaarheid<br />
Bij toepassing van artikel 12, § 2 van het Provinciedecreet moet een provincieraadslid<br />
dat tijdens zijn mandaat in een met zijn mandaat onverenigbare<br />
situatie terechtkomt vervallen verklaard worden van zijn mandaat indien hij,<br />
binnen 15 dagen na een daartoe tot hem gericht verzoek van de <strong>voor</strong>zitter<br />
van de raad, geen einde stelt aan die situatie van onverenigbaarheid.<br />
Ook de leden van de deputatie en de <strong>voor</strong>zitter verliezen in dat geval hun<br />
mandaat.<br />
De uitspraak waarbij hun mandaat van provincieraadslid <strong>voor</strong> vervallen verklaard werd<br />
houdt immers <strong>voor</strong> de leden van de deputatie die uit de raad gekozen werden en <strong>voor</strong> de<br />
<strong>voor</strong>zitter steeds tezelfdertijd het verlies in van hun mandaat van gedeputeerde of <strong>voor</strong>zitter.<br />
Duur en einde van het mandaat<br />
Deel III<br />
Art. 12, § 2<br />
Art. 12, § 3<br />
Art. 47<br />
89
Deel III<br />
90<br />
HOOFDSTUK 7<br />
Doch ook de leden van de deputatie die buiten de raad gekozen werden zullen, indien zij in<br />
een situatie van onverenigbaarheid terechtkomen waaraan zij niet tijdig een einde stellen,<br />
door de provincieraad vervallen moeten verklaard worden van hun mandaat van gedeputeerde.<br />
Artikel 47 van het Provinciedecreet stelt artikel 12, §§ 2 en 3 immers van overeenkomstige<br />
toepassing op de leden van de deputatie.<br />
Het verval van het mandaat heeft slechts gevolg nadat het werd uitgesproken<br />
door de provincieraad of de Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen of, in<br />
laatste instantie, door de Raad van State en nadat van deze uitspraak kennis<br />
werd gegeven. De vervallenverklaring tast dan ook de geldigheid niet<br />
aan van eerdere beslissingen van de raad of de deputatie waaraan de betrokken<br />
mandataris nog heeft geparticipeerd nadat hij zich reeds in een<br />
toestand van onverenigbaarheid bevond.<br />
Anders dan het geval is indien een mandataris niet meer aan de verkiesbaarheids<strong>voor</strong>waarden<br />
voldoet, zal de vaststelling dat een mandataris zich<br />
in een toestand van onverenigbaarheid bevindt echter niet noodzakelijk<br />
moeten leiden tot een vervallenverklaring. Artikel 12, § 2 kent de betrokken<br />
mandataris immers nog een termijn toe waarbinnen hij zelf eventueel nog<br />
het nodige kan doen om zijn toestand te regulariseren, bv. door ontslag te<br />
nemen uit de met zijn mandaat onverenigbare functie of omgekeerd, door<br />
schriftelijk zijn ontslag als provinciaal mandataris in te dienen.<br />
Met het oog hierop moet de <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad, zodra hij van<br />
het bestaan van de onverenigbaarheid op de hoogte is, aan de betrokken<br />
mandataris een verzoek richten om een einde te stellen aan de toestand van<br />
onverenigbaarheid.<br />
Slechts indien de betrokken mandataris binnen een termijn van 15 dagen na<br />
het tot hem gerichte verzoek geen reëel einde stelt aan de situatie van onverenigbaarheid,<br />
moet de procedure tot vervallenverklaring gestart worden<br />
en zal – indien het bestaan van de onverenigbaarheid bewezen wordt geacht<br />
– de vervallenverklaring uitgesproken moeten worden.<br />
De bevoegdheid om kennis te nemen van de zaak, om uitspraak te doen over<br />
betwistingen in verband met het al dan niet bestaan van een toestand van<br />
onverenigbaarheid en om, indien hij het bestaan van de onverenigbaarheid<br />
bewezen acht, het mandaat <strong>voor</strong> vervallen te verklaren komt principieel toe<br />
aan de provincieraad. De procedure verloopt overeenkomstig de procedureregels<br />
die bij artikel 10 van het Provinciedecreet zijn <strong>voor</strong>geschreven <strong>voor</strong> de<br />
vervallenverklaring wegens het niet langer voldoen aan de verkiesbaarheids<strong>voor</strong>waarden<br />
(zie blz. 87).<br />
Een eventuele vervallenverklaring heeft slechts gevolg vanaf de kennisgeving<br />
van de uitspraak van het verval.<br />
Duur en einde van het mandaat
HOOFDSTUK 7<br />
Niettemin moet bovenvermeld principe enigszins genuanceerd worden. Bij toepassing van<br />
artikel 12, § 3 van het Provinciedecreet stelt een provincieraadslid of een lid van de deputatie<br />
– zelfs al heeft hij de kennisgeving van de uitspraak tot vervallenverklaring nog niet<br />
ontvangen – zich strafbaar met de straffen vermeld in artikel 262 van het Strafwetboek<br />
indien hij zijn mandaat blijft uitoefenen terwijl hij zelf kennis heeft van het bestaan van de<br />
oorzaak van verval.<br />
h huwelijk of het afleggen van een verklaring van wettelijke<br />
samenwoning met een ander lid van de provincieraad<br />
In tegenstelling tot aanverwantschap die tussen twee provincieraadsleden of<br />
twee leden van de deputatie na hun installatie zou ontstaan, stelt het huwelijk<br />
of het afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning in de zin<br />
van artikel 1475 van het Burgerlijk Wetboek tussen twee provincieraadsleden<br />
of twee leden van de deputatie een einde aan het mandaat van een van<br />
beiden.<br />
Wie van beiden mag blijven zetelen wordt bepaald door de grootte van de<br />
quotiënten op grond waarvan de door hen behaalde zetels aan hun lijst<br />
werden toegekend, tenzij een van hen reeds vrijwillig ontslag zou hebben<br />
genomen, in welk geval aan de onverenigbaarheid uiteraard eveneens een<br />
einde komt. Is dit laatste echter niet het geval dan wordt de echtgenoot of<br />
samenwonende met het laagste quotiënt geacht zich in een situatie van onverenigbaarheid<br />
te bevinden en moet tegen hem de bij artikel 12, § 2 van het<br />
Provinciedecreet <strong>voor</strong>geschreven procedure worden toegepast (zie ook punt<br />
g).<br />
i De tuchtrechtelijke afzetting<br />
Op grond van artikel 69 van het Provinciedecreet kan de <strong>Vlaamse</strong> regering<br />
de gedeputeerden en de <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad afzetten wegens<br />
kennelijk wangedrag of grove nalatigheid. Wat de procedure ter zake betreft<br />
kan verwezen worden naar blz. 99.<br />
Deze afzetting als tuchtmaatregel heeft een tweevoudige implicatie: niet alleen<br />
stelt zij met ingang van de betekening van de beslissing aan de betrokkene<br />
een onmiddellijk einde aan zijn mandaat, doch bovendien verhindert<br />
zij tijdens de eerstvolgende twee jaar – desgevallend zelfs over de lopende<br />
ambtsperiode heen – de nieuwe aanstelling van de betrokken mandataris<br />
in de functie van gedeputeerde of provincieraads<strong>voor</strong>zitter in welke<br />
provincie dan ook.<br />
Duur en einde van het mandaat<br />
Deel III<br />
Art. 11<br />
Art. 47<br />
Art. 69<br />
91
Art. 6, § 2<br />
Art. 15<br />
Art. 7, § 2<br />
Deel III<br />
92<br />
HOOFDSTUK 7<br />
Volledigheidshalve kan vermeld worden dat er ten aanzien van de provincieraadsleden<br />
geen tuchtmaatregelen kunnen genomen worden.<br />
c contInuïteIt<br />
Na een volledige vernieuwing van de provincieraad blijven de uittredende<br />
provincieraadsleden in functie tot de installatie van de meerderheid van<br />
de nieuwverkozen provincieraadsleden heeft plaatsgevonden. Ook de gedeputeerden<br />
en de provincieraads<strong>voor</strong>zitter moeten in functie blijven tot<br />
de installatie van hun opvolger heeft plaatsgevonden.<br />
De provincieraadsleden, de gedeputeerden en de provincieraads<strong>voor</strong>zitter<br />
zijn bovendien verplicht de continuïteit van hun functie te verzekeren na<br />
hun ontslagname, tenzij het ontslag het gevolg zou zijn van een onverenigbaarheid.<br />
a Provincieraadsleden<br />
De provincieraadsleden die aftreden bij een volledige vernieuwing van de<br />
provincieraad, zijn verplicht in functie te blijven totdat de geloofsbrieven van<br />
hun opvolgers onderzocht zijn en de installatie van de meerderheid van de<br />
provincieraadsleden heeft plaatsgevonden.<br />
Ook de ontslagnemende provincieraadsleden moeten de continuïteit van hun<br />
mandaat waarnemen tot hun opvolger geïnstalleerd is, tenzij hun ontslag<br />
het gevolg is van een onverenigbaarheid.<br />
Tijdens de continuïteitsperiode behouden de betrokkenen de volheid van<br />
hun bevoegdheden.<br />
De continuïteitsverplichting geldt echter niet <strong>voor</strong> de provincieraadsleden die<br />
niet langer aan alle verkiesbaarheids<strong>voor</strong>waarden voldoen of die zich in een<br />
situatie van onverenigbaarheid bevinden.<br />
b <strong>voor</strong>zitter<br />
Ook de uittredende <strong>voor</strong>zitter is bij een volledige vernieuwing van de provincieraad<br />
verplicht de continuïteit van zijn mandaat waar te nemen.<br />
Artikel 7, § 2 van het Provinciedecreet legt hem immers de verplichting op<br />
de installatievergadering <strong>voor</strong> te zitten en als <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad<br />
op te treden tot een nieuwe <strong>voor</strong>zitter gekozen is.<br />
Duur en einde van het mandaat
HOOFDSTUK 7<br />
De continuïteitsplicht geldt tevens <strong>voor</strong> de ontslagnemende <strong>voor</strong>zitter, tenzij<br />
zijn ontslagname ingegeven zou zijn door het feit dat hij zich in een situatie<br />
van onverenigbaarheid bevindt.<br />
c gedeputeerden<br />
Op grond van artikel 47, eerste lid van het Provinciedecreet zijn de uittredende<br />
gedeputeerden na een volledige vernieuwing van de provincieraad<br />
verplicht in functie te blijven tot de installatie van de nieuwe deputatie heeft<br />
plaatsgevonden.<br />
Ook de ontslagnemende gedeputeerden zijn, op grond van artikel 49, tweede<br />
lid van het Provinciedecreet, verplicht hun mandaat te blijven uitoefenen totdat<br />
zij als gedeputeerden vervangen zijn, behalve indien hun ontslag het gevolg<br />
zou zijn van een onverenigbaarheid.<br />
Gelet op de bepalingen van artikel 262 van het Strafwetboek bestaat er uiteraard<br />
geen continuïteitsverplichting <strong>voor</strong> vervallen verklaarde gedeputeerden.<br />
Ook de geschorste en de afgezette gedeputeerden zijn niet tot de continuïteit<br />
verplicht. Totdat er in hun plaatsvervanging c.q. opvolging <strong>voor</strong>zien is<br />
worden zij vervangen door het provincieraadslid vermeld in artikel 50, § 2<br />
van het Provinciedecreet.<br />
Duur en einde van het mandaat<br />
Deel III<br />
Art. 47<br />
Art. 49<br />
93
Deel III<br />
94<br />
Politiek verlof<br />
HOOFDSTUK 8<br />
8 pOlitiek VerlOf<br />
Wie een provinciaal mandaat uitoefent en in dienstverband werkzaam is hetzij<br />
in de privésector, hetzij in de openbare sector, heeft onder volgende<br />
<strong>voor</strong>waarden recht op politiek verlof <strong>voor</strong> de uitoefening van zijn mandaat.<br />
A PrIvésector<br />
Provincieraadsleden werkzaam in de privésector hebben recht op politiek<br />
verlof tijdens de dagen dat de provincieraad zitting heeft. Tijdens dit verlof<br />
behouden zij hun loon, maar er is wel een jaarlijkse terugvordering tot<br />
maximaal de helft van de ontvangen presentiegelden als provincieraadslid.<br />
Gedeputeerden tewerkgesteld in de privésector hebben geen recht op politiek<br />
verlof.<br />
a Provincieraadsleden<br />
Voor de provincieraadsleden die werkzaam zijn in de privésector, geldt de<br />
wet van 19 juli 1976 tot instelling van een verlof <strong>voor</strong> de uitoefening van een<br />
politiek mandaat. Deze wet stelt werknemers uit de privésector in de mogelijkheid<br />
— het is echter geen verplichting — om een bepaald aantal dagen<br />
per maand van hun werk afwezig te blijven, met behoud van hun loon, <strong>voor</strong><br />
de uitoefening van hun politiek mandaat. Deze wet is van openbare orde en<br />
er kan derhalve bij individuele overeenkomst niet van afgeweken worden.<br />
Naast een recht op politiek verlof, regelt <strong>voor</strong>melde wet ook nog de bescherming<br />
tegen eenzijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens<br />
kandidaatstelling <strong>voor</strong> of uitoefening van een politiek mandaat.<br />
De duur van het verlof stemt overeen met de dagen waarop de provincieraad<br />
zitting heeft.<br />
Het provincieraadslid mag dit verlof enkel aanwenden <strong>voor</strong> opdrachten die<br />
rechtstreeks <strong>voor</strong>tvloeien uit de uitoefening van zijn mandaat en moet bij de<br />
aanvang van zijn mandaat aan zijn werkgever daarvan het bewijs leveren.<br />
Zoals gezegd, behoudt het betrokken provincieraadslid tijdens zijn afwezigheid<br />
op het werk zijn normaal loon. Nochtans mag het politiek verlof <strong>voor</strong><br />
de werknemers anderzijds geen verhoging van hun inkomsten inhouden.<br />
Daartoe zal de instelling waar de werknemer zijn mandaat uitoefent, hier dus de provincie,<br />
in de eerste plaats aan de werkgever van het provincieraadslid een bedrag terugbetalen,
HOOFDSTUK 8<br />
overeenstemmend met het brutoloon vermeerderd met de werkgeversbijdragen <strong>voor</strong> de<br />
sociale zekerheid dat de werkgever tijdens de dagen van politiek verlof aan de betrokkene<br />
heeft betaald. Vervolgens zal de provincie deze terugbetalingen afhouden op de vergoedingen<br />
die de werknemer <strong>voor</strong> de uitoefening van zijn mandaat heeft ontvangen. Deze afhoudingen<br />
mogen evenwel niet meer bedragen dan de helft van de ontvangen vergoedingen.<br />
Voor de provincieraadsleden bestaan deze vergoedingen uit de presentiegelden die zij tijdens<br />
het beschouwde jaar hebben ontvangen. Jaarlijks zal de provincie van het provincieraadslid<br />
tot beloop van maximaal de helft van de ontvangen presentiegelden de door haar<br />
aan de werkgever gedane betalingen terugvorderen. Deze terugvordering is <strong>voor</strong> de provincie<br />
een verplichting.<br />
Bij het <strong>voor</strong>gaande moet nog worden vermeld dat de <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad<br />
onder dezelfde <strong>voor</strong>waarden recht heeft op politiek verlof als de<br />
provincieraadsleden.<br />
b gedeputeerden<br />
De gedeputeerden tewerkgesteld in de privésector hebben geen recht op<br />
politiek verlof om hun mandaat uit te oefenen. De wetgever ging er daarbij<br />
vanuit dat dit mandaat een voltijdse activiteit inhield en op zich niet verenigbaar<br />
was met een betrekking in de privésector.<br />
Al evenmin heeft de gedeputeerde, in tegenstelling tot wat geldt <strong>voor</strong> gemeentelijke<br />
uitvoerende mandaten, de mogelijkheid om tijdens de uitoefening<br />
van zijn mandaat loopbaanonderbreking te nemen.<br />
B oPenBAre sector<br />
Provincieraadsleden tewerkgesteld in een overheidsdienst hebben recht<br />
op twee dagen dienstvrijstelling per maand met behoud van wedde. Daarnaast<br />
hebben zij recht op vier dagen onbezoldigd facultatief politiek verlof<br />
per maand. De gedeputeerde wordt voltijds met onbezoldigd politiek verlof<br />
van ambtswege gezonden.<br />
Provincieraadsleden werkzaam in het onderwijs kunnen op hun verzoek<br />
een voltijds of deeltijds politiek verlof bekomen. Een gedeputeerde werkzaam<br />
in het onderwijs heeft voltijds politiek verlof van ambtswege.<br />
a Ambtenaren<br />
Voor de provincieraadsleden en gedeputeerden werkzaam bij een federale<br />
overheidsdienst, een <strong>Vlaamse</strong> overheidsdienst of een dienst van een lokale<br />
overheid, is respectievelijk in de wet van 18 september 1986, het besluit<br />
Politiek verlof<br />
Deel III<br />
95
Deel III<br />
96<br />
Politiek verlof<br />
HOOFDSTUK 8<br />
van de <strong>Vlaamse</strong> regering van 13 januari 2006 houdende de rechtspositieregeling<br />
van het personeel van de diensten van de <strong>Vlaamse</strong> overheid en het<br />
decreet van 14 maart 2003, een regelgeving uitgewerkt die hen toelaat van<br />
de dienst afwezig te blijven <strong>voor</strong> de uitoefening van hun politiek mandaat.<br />
Het door deze regelgeving ingestelde politiek verlof is <strong>voor</strong> de betrokken<br />
personeelsleden een recht. Vanzelfsprekend kunnen ze krachtens deze regelgeving<br />
slechts politiek verlof krijgen als ze de onverenigbaarheden naleven<br />
die op hen toepasselijk zijn (zie blz. 73 e.v.).<br />
Het toepassingsgebied van de wet van 18 september 1986 tot instelling van<br />
het politiek verlof <strong>voor</strong> de personeelsleden van de overheidsdiensten is ruim<br />
omschreven. Het omvat niet alleen de personeelsleden werkzaam bij de federale<br />
overheidsdiensten (FOD’s) en parastatalen, maar bv. ook de personeelsleden<br />
werkzaam bij het administratief en logistiek kader van de lokale<br />
of federale politie, en de VZW’s waarin de federale overheid een overwegend<br />
aandeel heeft. Ze is van toepassing op de vastbenoemde, stagedoende, tijdelijke<br />
en contractuele personeelsleden van deze diensten, ongeacht of ze<br />
deze functie voltijds of deeltijds uitoefenen.<br />
Voor de vastbenoemde, stagedoende, tijdelijke en contractuele personeelsleden<br />
van de diensten van de <strong>Vlaamse</strong> overheid is de regelgeving <strong>voor</strong> politiek<br />
verlof uitgewerkt in het besluit van de <strong>Vlaamse</strong> regering van 13 januari<br />
2006 houdende de rechtspositieregeling van het personeel, ook genaamd<br />
Vlaams (raam)statuut personeel.<br />
Voor vastbenoemde, stagedoende, tijdelijke en contractuele personeelsleden<br />
in dienst bij provincies, gemeenten, OCMW’s, intergemeentelijke samenwerkingsverbanden<br />
of VZW’s waarin deze besturen een overwegend aandeel<br />
hebben, geldt het decreet van 14 maart 2003 houdende regeling van het politiek<br />
verlof <strong>voor</strong> de personeelsleden van de provincies, gemeenten, de agglomeraties<br />
van gemeenten en openbare centra <strong>voor</strong> maatschappelijk welzijn,<br />
alsook de openbare instellingen en publiekrechtelijke verenigingen die<br />
onder hun controle of toezicht vallen. In tegenstelling tot de wet van 14 september<br />
1986, geldt deze regelgeving slechts <strong>voor</strong> deeltijdse personeelsleden<br />
waarvan de prestaties ten minste 80 % van de normale arbeidsduur bedragen.<br />
Niettemin worden deeltijdse personeelsleden waarvan de prestaties<br />
minder dan 80 % bedragen, met voltijds politiek verlof van ambtswege gezonden,<br />
<strong>voor</strong> de uitoefening van het ambt van gedeputeerde.<br />
De personeelsleden uit de onderwijssector zijn daarentegen uit het toepassingsgebied<br />
van vermelde regelgeving gelaten. het politiek verlof <strong>voor</strong><br />
deze personeelsleden is, zoals hierna besproken, geregeld in het onderwijsdecreet<br />
Iv van 28 april 1993.<br />
<strong>voor</strong>melde regelgeving <strong>voor</strong>ziet in dienstvrijstelling en facultatief politiek<br />
verlof <strong>voor</strong> provincieraadsleden en politiek verlof van ambtswege <strong>voor</strong> gedeputeerden.
HOOFDSTUK 8<br />
De dagen van dienstvrijstelling zijn bezoldigd en hebben geen gevolgen <strong>voor</strong><br />
de loopbaan van het personeelslid. Deze dagen afwezigheid hebben dus<br />
geen weerslag op de berekening van het rustpensioen en komen in aanmerking<br />
<strong>voor</strong> het bepalen van de geldelijke en statutaire anciënniteit.<br />
Het facultatief politiek verlof en het politiek verlof van ambtswege worden<br />
niet bezoldigd, maar zijn <strong>voor</strong> vastbenoemde personeelsleden gelijkgesteld<br />
met periodes van dienstactiviteit. De beschouwde periodes komen in aanmerking<br />
<strong>voor</strong> de berekening van de geldelijke dienstanciënniteit. In <strong>voor</strong>komend<br />
geval worden zij <strong>voor</strong> de berekening van het rustpensioen in aanmerking<br />
genomen.<br />
Bij tijdelijke en contractuele personeelsleden is alsdan de uitvoering van de arbeidsovereenkomst<br />
geschorst. De periode van schorsing wordt echter wel in aanmerking genomen<br />
<strong>voor</strong> de bevordering tot een hogere wedde.<br />
Voormelde regelgeving <strong>voor</strong>ziet in een politiek verlof als volgt:<br />
1° Provincieraadsleden<br />
Provincieraadsleden hebben recht op twee dagen dienstvrijstelling per maand.<br />
Daarnaast hebben zij recht op vier dagen facultatief politiek verlof per maand.<br />
Het betrokken personeelslid bekomt deze dienstvrijstelling op zijn aanvraag.<br />
Voor personeelsleden die onder toepassing vallen van de wet van 18 september<br />
1986 is uitdrukkelijk bepaald dat dit recht op dienstvrijstelling kan<br />
worden overgedragen van de ene maand naar de andere, en is de dienstvrijstelling<br />
m.a.w niet gebonden aan de beschouwde maand. Voor de andere<br />
personeelsleden is dit laatste afhankelijk van de beslissing van hun leidend<br />
ambtenaar.<br />
In tegenstelling tot de privésector is er geen afhouding van de ontvangen<br />
bezoldiging tijdens de dagen van dienstvrijstelling op het presentiegeld dat<br />
het betrokken personeelslid als provincieraadslid heeft ontvangen.<br />
2° Gedeputeerden<br />
De gedeputeerde wordt voltijds met politiek verlof van ambtswege gezonden.<br />
b onderwijs<br />
De artikelen 29 tot en met 36 van het decreet van 28 april 1993 betreffende<br />
het onderwijs IV <strong>voor</strong>zien in een politiek verlof van ambtswege <strong>voor</strong> gedepu-<br />
Politiek verlof<br />
Deel III<br />
97
Deel III<br />
98<br />
Politiek verlof<br />
HOOFDSTUK 8<br />
teerden die personeelslid zijn van het Gemeenschapsonderwijs of het gesubsidieerd<br />
onderwijs. Voor de uitoefening van een mandaat als provincieraadslid<br />
kan een politiek verlof op verzoek bekomen worden. Het decreet<br />
<strong>voor</strong>ziet niet in een specifieke regeling <strong>voor</strong> de <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad.<br />
Met personeelsleden zijn niet alleen bedoeld de leden van het bestuurs- en<br />
onderwijzend personeel, maar ook de leden van het opvoedend hulppersoneel,<br />
het psychopedagogisch, sociaal en medisch personeel, en het technisch<br />
en administratief personeel tewerkgesteld in de onderwijsinrichtingen<br />
van het Gemeenschapsonderwijs en het gesubsidieerd onderwijs. Tevens<br />
geldt de regeling ook <strong>voor</strong> de leden van de onderwijsinspectie, van de dienst<br />
<strong>voor</strong> onderwijsontwikkeling en van de pedagogische begeleidingsdiensten.<br />
Met onderwijsinrichtingen zijn bedoeld de inrichtingen <strong>voor</strong> <strong>voor</strong>schools, lager<br />
en secundair onderwijs. Voor de hogescholen geldt de regeling <strong>voor</strong> het<br />
niet-onderwijzend personeel. Wat het onderwijzend personeel van de hogescholen<br />
betreft geldt de regeling bij wijze van overgang in afwachting van<br />
een specifieke regeling (artikel 315, § 1 i.s.m. artikel 366, I, decreet 13 juli<br />
1994 op de hogescholen en B.Vl.Reg. 9 mei 1996). Voor de personeelsleden<br />
van de universiteiten is er <strong>voor</strong>alsnog geen regeling.<br />
Het politiek verlof ingesteld door het Onderwijsdecreet IV van 28 april 1993<br />
geldt <strong>voor</strong> de vastbenoemde of tot de proeftijd met het oog op vaste benoeming<br />
toegelaten personeelsleden. Tijdelijke personeelsleden kunnen eveneens<br />
politiek verlof bekomen, <strong>voor</strong> zover dit verlof binnen hun aanstellingsperiode<br />
valt. Het door dit decreet ingesteld politiek verlof is <strong>voor</strong> de betrokken<br />
personeelsleden een recht.<br />
De gedeputeerde heeft voltijds politiek verlof van ambtswege. Dit politiek<br />
verlof van ambtswege vangt aan op de datum van de eedaflegging.<br />
Een provincieraadslid kan op verzoek voltijds of deeltijds politiek verlof bekomen.<br />
De nadere modaliteiten zijn geregeld in een besluit van de <strong>Vlaamse</strong><br />
regering van 27 april 2007.
HOOFDSTUK 9<br />
9 tucht en AAnsprAkelijkheid<br />
A tucht<br />
Er bestaan geen tuchtrechtelijke bepalingen t.a.v. de provincieraadsleden.<br />
Enkel een gedeputeerde of <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad kan een tuchtstraf<br />
opgelegd worden als de bij decreet omlijnde gronden kennelijk wangedrag<br />
of grove nalatigheid daartoe aanwezig zijn. Het Provinciedecreet<br />
schrijft slechts twee tuchtstraffen <strong>voor</strong>, m.n. de schorsing en de afzetting.<br />
Deze opsomming is limitatief. Alleen de <strong>Vlaamse</strong> regering is bevoegd tot<br />
het nemen van tuchtmaatregelen tegenover een gedeputeerde of een<br />
<strong>voor</strong>zitter van een provincieraad. Noch de provincieraad, noch de overige<br />
leden van de deputatie kunnen zo’n tuchtstraf uitspreken.<br />
Bij het tuchtonderzoek moet de betrokken gedeputeerde of <strong>voor</strong>zitter van<br />
een provincieraad op behoorlijke wijze zijn middelen van verdediging kunnen<br />
<strong>voor</strong>dragen.<br />
Het besluit van de <strong>Vlaamse</strong> regering van 5 juni 2009 regelt dit tuchtonderzoek<br />
en <strong>voor</strong>ziet daarbij in procedureregels die de onpartijdigheid <strong>voor</strong><br />
de betrokken mandataris waarborgen.<br />
Noch de geschorste gedeputeerde of <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad <strong>voor</strong><br />
de duur van de schorsing, noch de afgezette gedeputeerde of <strong>voor</strong>zitter<br />
van de provincieraad kunnen hoe dan ook hun ambt verder uitoefenen. Zij<br />
mogen niet meer toegelaten worden tot de vergaderingen van de deputatie<br />
of het <strong>voor</strong>zitterschap van de provincieraad waarnemen. Bovendien<br />
kan de provincieraad een afgezette gedeputeerde of <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad<br />
eerst na verloop van twee jaar in die functie herkiezen.<br />
a toepassingsgebied - Bevoegde overheid<br />
Er bestaan geen tuchtrechtelijke bepalingen t.a.v. de provincieraadsleden. Zij<br />
zijn rechtstreeks verkozen door de kiezer en moeten slechts aan de kiezer<br />
verantwoording afleggen. Hun optreden kan door de kiezer worden gesanctioneerd<br />
bij de volgende verkiezingen.<br />
In de politieke sfeer betekenen tuchtmaatregelen ten aanzien van mandatarissen<br />
een aanzienlijke sanctie. Een gedeputeerde of <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad<br />
is een verkozen mandataris, terwijl een tuchtregeling principieel<br />
een dienstverband veronderstelt tussen de tuchtrechtelijke overheid en de<br />
leden van de groep op wie ze van toepassing is.<br />
Een gedeputeerde of <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad kan dan ook enkel een<br />
tuchtstraf opgelegd worden als de bij decreet omlijnde gronden kennelijk<br />
wangedrag of grove nalatigheid daartoe aanwezig zijn. Welke feiten als zodanig<br />
dienen gekwalificeerd te worden, bepaalt het decreet niet. Met het<br />
inschrijven van deze begrippen in het Provinciedecreet heeft de decreetgever<br />
- de gronden zijn overgenomen van de nieuwe Gemeentewet - duidelijk<br />
de bedoeling de uitoefening van het tuchtrecht op gekozen mandatarissen te<br />
Tucht en aansprakelijkheid<br />
Deel III<br />
Art. 69<br />
99
Art. 69<br />
Art. 69<br />
Deel III<br />
100<br />
HOOFDSTUK 9<br />
beperken tot welbepaalde zwaarwichtige feiten. Ofschoon de tuchtrechtelijke<br />
overheid vermag de feiten te appreciëren die naar haar oordeel het uitspreken<br />
van een tuchtstraf rechtvaardigen, moeten deze van zodanige omvang<br />
zijn dat zij in hoofde van de betrokkene een kennelijk wangedrag of grove<br />
nalatigheid uitmaken in de zin die de wetgever daaraan heeft willen geven,<br />
m.a.w. de door de tuchtrechtelijke overheid weerhouden feiten moeten de<br />
uit gesproken tuchtstraf kunnen dragen. Zowel feiten begaan tijdens de uitoefening<br />
van het ambt, als daarbuiten kunnen aanleiding geven tot een<br />
tuchtstraf. Uiteraard zullen feiten begaan in de uitoefening van het ambt de<br />
overheid eerder nopen tot het instellen van een tuchtprocedure.<br />
De deputatie als zodanig kan niet het <strong>voor</strong>werp uitmaken van een tuchtstraf.<br />
De gedeputeerden kunnen echter wel zo nodig individueel geroepen worden<br />
om, onder disciplinair oogpunt, verantwoordelijk gesteld te worden <strong>voor</strong><br />
handelingen van het college.<br />
Krachtens artikel 69, eerste lid van het Provinciedecreet is de <strong>Vlaamse</strong> regering<br />
bevoegd <strong>voor</strong> het opleggen van een tuchtstraf aan een gedeputeerde<br />
of een <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad.<br />
b soorten tuchtstraffen<br />
Artikel 69 van het Provinciedecreet schrijft slechts twee tuchtstraffen <strong>voor</strong>,<br />
m.n. de schorsing en de afzetting. Deze opsomming is limitatief. Het besluit<br />
waarbij de <strong>Vlaamse</strong> regering een gedeputeerde of een <strong>voor</strong>zitter van een<br />
provincieraad een waarschuwing, berisping of blaam oplegt, zou met<br />
machtsoverschrijding genomen zijn. In dezelfde zin is de <strong>Vlaamse</strong> regering<br />
er niet toe gerechtigd een gedeputeerde of een <strong>voor</strong>zitter van een provincieraad<br />
te schorsen bij ordemaatregel, bv. in afwachting van het instellen van<br />
een tuchtrechtelijk onderzoek of een strafrechtelijke uitspraak.<br />
Daartegenover staat dat de <strong>Vlaamse</strong> regering, zonder tot eigenlijke tuchtmaatregelen<br />
te komen, gerechtigd is een gedeputeerde of een <strong>voor</strong>zitter van<br />
een provincieraad te berichten dat bepaalde gedragingen of handelingen af<br />
te keuren zijn en hem aan te manen om tot een beter begrip van zijn ambtsverplichtingen<br />
te komen en zich daarnaar te gedragen.<br />
Alleen de <strong>Vlaamse</strong> regering is bevoegd tot het nemen van tuchtmaatregelen tegenover<br />
een gedeputeerde of een <strong>voor</strong>zitter van een provincieraad. Noch de provincieraad,<br />
noch de overige leden van de deputatie kunnen zo’n tuchtstraf uitspreken.<br />
Niets echter belet de raad of de andere gedeputeerden aan de <strong>Vlaamse</strong><br />
regering de feiten mee te delen die naar hun oordeel het nemen van een tuchtmaatregel<br />
rechtvaardigen en haar te verzoeken een tuchtstraf uit te spreken.<br />
c rechten van de verdediging<br />
Bij het tuchtonderzoek moet de betrokken gedeputeerde of <strong>voor</strong>zitter van<br />
een provincieraad op behoorlijke wijze zijn middelen van verdediging kunnen<br />
<strong>voor</strong>dragen. Deze waarborg heeft de decreetgever in artikel 69 van het<br />
Provinciedecreet ingeschreven met de woorden “de betrokken persoon wordt<br />
<strong>voor</strong>af gehoord”.<br />
Tucht en aansprakelijkheid
HOOFDSTUK 9<br />
Het besluit van de <strong>Vlaamse</strong> regering van 5 juni 2009 regelt dit tuchtonderzoek<br />
en <strong>voor</strong>ziet daarbij in procedureregels die de onpartijdigheid <strong>voor</strong> de<br />
betrokken mandataris waarborgen.<br />
In de eerste plaats is het de provinciegouverneur die, in opdracht van de<br />
<strong>Vlaamse</strong> regering, het tuchtonderzoek voert en daarvan een tuchtverslag<br />
opstelt <strong>voor</strong> de tuchtoverheid de <strong>Vlaamse</strong> regering. Indien de provinciegouverneur<br />
van oordeel is dat een tuchtsanctie moet worden opgelegd doet hij<br />
een <strong>voor</strong>stel aan de <strong>Vlaamse</strong> regering.<br />
Benevens het horen van de betrokkene in zijn verweermiddelen tijdens een<br />
hoorzitting, waarop de betrokken mandataris zich door een raadsman kan<br />
laten bijstaan, en waarvan proces-verbaal wordt opgemaakt, stelt vermeld<br />
besluit de betrokken mandataris ook in de gelegenheid om zijn verdediging<br />
naar behoren <strong>voor</strong> te bereiden. Daartoe moet hij ten minste éénentwintig<br />
dagen <strong>voor</strong> de hoorzitting bij aangetekend schrijven worden opgeroepen met<br />
onder meer vermelding van de ten laste gelegde feiten en de overweging<br />
van de tuchtstraf, en de mogelijkheid tot inzage van het tuchtdossier. Tevens<br />
heeft hij het recht om een schriftelijk verweer in te dienen tot op de dag van<br />
de hoorzitting en kan hij verzoeken om getuigen te horen.<br />
Tegen de beslissing van de <strong>Vlaamse</strong> regering waarbij een schorsing of afzetting<br />
wordt uitgesproken, kan de betrokken mandataris een beroep tot nietigverklaring<br />
instellen bij de Raad van State, of in <strong>voor</strong>komend geval in het kader<br />
van een administratief kort geding bij de Raad van State een verzoekschrift<br />
indienen tot schorsing van de uitvoering van de tuchtstraf. Het beroep<br />
tot nietigverklaring schort de uitvoering van de tuchtstraf niet op.<br />
d gevolgen<br />
Noch de geschorste gedeputeerde of <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad <strong>voor</strong> de<br />
duur van de schorsing, noch de afgezette gedeputeerde of <strong>voor</strong>zitter van de<br />
provincieraad kunnen hoe dan ook hun ambt verder uitoefenen. Zij mogen<br />
niet meer toegelaten worden tot de vergaderingen van de deputatie of het<br />
<strong>voor</strong>zitterschap van de provincieraad waarnemen. Bij schorsing wordt de wedde<br />
toegekend aan de mandataris die de geschorste gedeputeerde vervangt.<br />
De geschorste of afgezette mandataris die zijn ambt toch verder zou blijven<br />
uitoefenen is strafbaar krachtens artikel 262, eerste lid van het Strafwetboek.<br />
Daar de schorsing of afzetting enkel betrekking heeft op het ambt van gedeputeerde<br />
of <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad, behoudt de betrokkene evenwel<br />
zijn hoedanigheid van provincieraadslid en kan hij bijgevolg geldig deelnemen<br />
aan de beraadslagingen van de provincieraad.<br />
Bovendien kan de provincieraad, luidens het laatste lid van artikel 69 van<br />
het Provinciedecreet, een afgezette gedeputeerde of <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad<br />
eerst na verloop van twee jaar in die functie herkiezen.<br />
Tucht en aansprakelijkheid<br />
Deel III<br />
101
Deel III<br />
102<br />
HOOFDSTUK 9<br />
Deze bepaling geldt niet enkel <strong>voor</strong> de lopende zittijd van de provincieraad,<br />
maar ook — in de veronderstelling dat de termijn van twee jaar nog niet zou<br />
verstreken zijn — <strong>voor</strong> de na de verkiezing nieuw samengestelde provincieraad<br />
waarvan de afgezette gedeputeerde of <strong>voor</strong>zitter deel zou uitmaken. Aldus is<br />
<strong>voor</strong>komen dat de provincieraad de uitgesproken tuchtmaatregelen zou ongedaan<br />
maken door de afgezette gedeputeerde of <strong>voor</strong>zitter dadelijk opnieuw te<br />
verkiezen. Anderzijds is deze bepaling van toepassing in gelijk welke provincie.<br />
B AAnsPrAkelIjkheID<br />
Op basis van art. 17, § 6 sluit de provincie een verzekering af om de burgerlijke<br />
aansprakelijkheid, met inbegrip van de rechtsbijstand, te dekken<br />
die persoonlijk ten laste komt van de provincieraadsleden bij de normale<br />
uitoefening van hun mandaat.<br />
De provincie sluit tevens een verzekering af <strong>voor</strong> ongevallen van de provincieraadsleden,<br />
overkomen in het kader van de normale uitoefening van hun ambt.<br />
Behalve in geval van herhaling is de provincie op basis van art. 17, § 7<br />
burgerrechtelijk aansprakelijk <strong>voor</strong> de betaling van de geldboeten waartoe<br />
een provincieraadslid wordt veroordeeld wegens een misdrijf, begaan<br />
bij de normale uitoefening van zijn ambt, met uitzondering van de persoonlijke<br />
inbreuk begaan op de verkeersreglementering.<br />
De regresvordering van de provincie ten aanzien van de veroordeelde provincieraadsleden<br />
is beperkt tot de gevallen van bedrog, zware schuld of<br />
lichte schuld die bij hen gewoonlijk <strong>voor</strong>komen.<br />
Gedeputeerden kunnen als uitvoerende mandatarissen een burgerrechtelijke<br />
of strafrechtelijke aansprakelijkheid dragen bij de uitoefening van<br />
hun mandaat. De gedeputeerde die persoonlijk wordt aangesproken heeft<br />
echter de mogelijkheid om de overheid <strong>voor</strong> wie hij als orgaan optrad in<br />
de procedure te betrekken. Dergelijke tussenkomst laat de burgerlijke<br />
rechter toe om benevens de gedeputeerde ook de overheid van de mandataris<br />
tot schadevergoeding te veroordelen.<br />
De provincie is op grond van artikel 72 van het Provinciedecreet verplicht<br />
om bij een toegelaten maatschappij een verzekering af te sluiten <strong>voor</strong><br />
haar mandatarissen ter verzekering van hun aansprakelijkheid en rechtsbijstand.<br />
Deze verzekering moet de burgerrechtelijke aansprakelijkheid<br />
dekken die persoonlijk ten laste komt van de gedeputeerde bij de normale<br />
uitoefening van zijn mandaat.<br />
De verplichte aansprakelijkheidsverzekering met rechtsbijstand betreft<br />
enkel de burgerrechtelijke aansprakelijkheid. De strafrechtelijke aansprakelijkheid<br />
wordt niet gedekt. Lokale mandatarissen die een onrechtmatige<br />
daad plegen die tegelijk een misdrijf is, kunnen niettemin strafrechtelijk<br />
worden vervolgd.<br />
Tucht en aansprakelijkheid
HOOFDSTUK 9<br />
a vrijwillige of verplichte tussenkomst van de overheid in een<br />
rechtszaak<br />
Gedeputeerden kunnen als uitvoerende lokale mandatarissen een burgerrechtelijke<br />
of strafrechtelijke aansprakelijkheid dragen bij de uitoefening<br />
van hun mandaat.<br />
De rechtspraak gaat hierin zeer ver. Het Hof van Cassatie aanvaardde bv. de individuele<br />
aansprakelijkheid van elk van de leden van een college van burgemeester en schepenen,<br />
zelfs <strong>voor</strong> een beslissing die door het college collegiaal was genomen. Het Hof meende<br />
immers dat de collegiale beslissing niet meer was dan de som van de individuele beslissingen<br />
zodat elke mandataris persoonlijk aansprakelijk was <strong>voor</strong> de schade uit de beslissing.<br />
Naar anologie kan dit worden doorgetrokken naar de leden van de deputatie.<br />
De gedeputeerden beschikken evenwel over enige “actiemiddelen”. Zo<br />
heeft de gedeputeerde die persoonlijk wordt aangesproken de mogelijkheid<br />
om de overheid <strong>voor</strong> wie hij als orgaan optrad in de procedure te betrekken.<br />
Meer bepaald krachtens artikel 70, § 2 van het Provinciedecreet kan hij<br />
de provincie betrekken in het geding waarbij schadevergoeding wordt gevorderd<br />
van die mandataris naar aanleiding van schade die hij bij de uitoefening<br />
van zijn mandaat aan derden heeft berokkend. Deze tussenkomst kan zowel<br />
vrijwillig als gedwongen zijn en kan worden aangewend tijdens een burgerrechtelijke<br />
alsook in een strafrechtelijke procedure.<br />
Niet alleen de provincie maar ook de federale Staat, de <strong>Vlaamse</strong> Gemeenschap<br />
of het <strong>Vlaamse</strong> Gewest kunnen in het geding betrokken worden. De<br />
gedeputeerden kunnen immers handelen in het kader van de medebewindstaken<br />
die hen door deze overheden zijn opgelegd.<br />
Artikel 70 van het Provinciedecreet <strong>voor</strong>ziet dat de gedeputeerde, in <strong>voor</strong>komend<br />
geval, naargelang van de aard van de uitgeoefende bevoegdheid, de<br />
federale Staat, de <strong>Vlaamse</strong> Gemeenschap, het <strong>Vlaamse</strong> Gewest of de provincie<br />
op de hoogte brengt van het feit dat tegen hem een vordering tot schadevergoeding<br />
is ingesteld <strong>voor</strong> de burgerlijke rechter of de strafrechter naar<br />
aanleiding van schade die hij bij de uitoefening van zijn mandaat aan derden<br />
heeft berokkend.<br />
b Burgerrechtelijke aansprakelijkheid<br />
Dergelijke tussenkomst laat de burgerlijke rechter toe om benevens de<br />
gedeputeerde ook de overheid van de mandataris tot schadevergoeding te<br />
veroordelen. Naargelang van de aard van de uitgeoefende bevoegdheid is de<br />
federale Staat, de <strong>Vlaamse</strong> Gemeenschap, het <strong>Vlaamse</strong> Gewest of de provincie<br />
immers burgerrechtelijk aansprakelijk <strong>voor</strong> de schade die de gedeputeerde<br />
aan derden berokkent bij de normale uitoefening van zijn mandaat.<br />
Tucht en aansprakelijkheid<br />
Deel III<br />
Art. 70, § 2<br />
Art. 70, § 1<br />
103
Art. 72<br />
Deel III<br />
104<br />
HOOFDSTUK 9<br />
Artikel 70, § 1 van het Provinciedecreet preciseert hieromtrent dat de gedeputeerde,<br />
ingeval hij bij de normale uitoefening van zijn mandaat schade berokkent<br />
aan de provincie of aan derden, hij enkel aansprakelijk is <strong>voor</strong> zijn<br />
bedrog en zijn zware schuld. Voor lichte schuld is hij enkel aansprakelijk als<br />
die bij hem eerder gewoonlijk dan toevallig <strong>voor</strong>komt.<br />
De overheid die dienovereenkomstig tot schadevergoeding is veroordeeld en<br />
de derde benadeelde schadeloosstelt, zal deze schadeloosstelling dus enkel<br />
van de gedeputeerde kunnen terugvorderen in het geval van opzet, zware<br />
fout of veel <strong>voor</strong>komende lichte fout.<br />
Luidens artikel 70, § 3 van het Provinciedecreet kunnen de vermelde overheden beslissen<br />
dat de schade slechts gedeeltelijk moet worden vergoed. Dit betekent niet dat de veroordeling<br />
van de gedeputeerde nog kan worden gewijzigd. Zowel wanneer de overheid van de<br />
mandataris vergoeding vordert <strong>voor</strong> de door haar geleden schade als wanneer zij tegen de<br />
mandataris een regresvordering instelt, kan zij beslissen dat de mandataris de schade<br />
slechts gedeeltelijk moet vergoeden.<br />
De provincie is op grond van artikel 72 van het Provinciedecreet verplicht<br />
om bij een toegelaten maatschappij een verzekering af te sluiten <strong>voor</strong> haar<br />
mandatarissen ter verzekering van hun aansprakelijkheid en rechtsbijstand.<br />
De provincie moet niet alleen een burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering afsluiten <strong>voor</strong><br />
haar gedeputeerden, maar ook een ongevallenverzekering. Wat de dekkingsgraad betreft,<br />
gaat het bv. om verplaatsingen in het kader van het werk zoals een gedeputeerde op weg<br />
naar een studiedag. Het is geenszins de bedoeling om alle veiligheidsaspecten te dekken.<br />
Deze verzekering moet de burgerrechtelijke aansprakelijkheid dekken die<br />
persoonlijk ten laste komt van de gedeputeerde bij de normale uitoefening<br />
van zijn mandaat. Hiermee wordt iedere ambtsfout geviseerd, <strong>voor</strong> welke<br />
publiekrechtelijke rechtspersoon de mandataris ook optreedt. Verder moet<br />
de lichamelijke, materiële of immateriële schade van derden worden vergoed.<br />
De publiekrechtelijke rechtspersonen waarbinnen de betrokken mandatarissen<br />
hun ambt uitoefenen worden beschouwd als een derde ten opzichte<br />
van de mandataris. De mandatarissen die hun ambt uitoefenen, binnen<br />
dezelfde publiekrechtelijke rechtspersoon worden onderling als derden<br />
beschouwd om een doeltreffende vergoeding tussen natuurlijke personen te<br />
waarborgen.<br />
De artikelen 45 t.e.m. 54 van het Besluit van de <strong>Vlaamse</strong> regering van 19 januari<br />
2007 houdende het statuut van de lokale mandatarissen bevatten nadere<br />
regels <strong>voor</strong> de aansprakelijkheids- en rechtsbijstandsverzekering.<br />
Zo moet dekking van de verzekering permanent zijn, in hoofde van de begunstigden van de<br />
afgesloten polis.<br />
Tucht en aansprakelijkheid
HOOFDSTUK 9<br />
De aansprakelijkheidswaarborg mag niet beperkt zijn tot de schade die per ongeluk<br />
plaatsvindt, maar moet, krachtens de uitdrukkelijke bepalingen van de algemene, speciale<br />
of bijzondere <strong>voor</strong>waarden van de afgesloten polis, toegekend worden <strong>voor</strong> elk schadegeval<br />
ongeacht de frequentie ervan, <strong>voor</strong> de bedragen die vastgelegd zijn tegen de vermelde<br />
<strong>voor</strong>waarden. Wel wordt de burgerlijke aansprakelijkheid die <strong>voor</strong>tvloeit uit de toepassing<br />
van de wet op de verplichte autoverzekering uitgesloten. De polis kan nog andere uitsluitingen<br />
bevatten. Deze uitsluitingen moeten echter uitzonderlijk blijven ten opzichte van de<br />
gewaarborgde risico’s en mogen niet van die aard zijn dat ze, door hun omvang, de verkregen<br />
waarborg op onredelijke wijze in het gedrang brengen.<br />
De door de provincie afgesloten verzekering moet een onderdeel bevatten van het type<br />
rechtsbijstand burgerlijke en strafrechtelijke verdediging.<br />
De kosten van de premies <strong>voor</strong> de verzekering worden gedragen door een<br />
verplicht krediet dat is ingeschreven op het provinciebudget.<br />
c Aansprakelijkheid <strong>voor</strong> geldboeten<br />
De verplichte aansprakelijkheidsverzekering met rechtsbijstand betreft enkel<br />
de burgerrechtelijke aansprakelijkheid. De strafrechtelijke aansprakelijkheid<br />
wordt niet gedekt. Lokale mandatarissen die een onrechtmatige<br />
daad plegen die tegelijk een misdrijf is, kunnen niettemin strafrechtelijk<br />
worden vervolgd. Sinds de wet van 2 juni 1999 bestaat weliswaar de strafrechtelijke<br />
aansprakelijkheid van rechtspersonen, doch de federale Staat, de<br />
<strong>Vlaamse</strong> Gemeenschap, het <strong>Vlaamse</strong> Gewest en de provincies worden uit het<br />
toepassingsgebied van deze wet gesloten. Een provincie zal daarom nooit<br />
zelf kunnen worden vervolgd. Enkel de individuele mandatarissen die het<br />
misdrijf hebben gepleegd in de uitoefening van hun functie kunnen dan worden<br />
vervolgd; zij blijven de strafrechtelijke aansprakelijkheid van het lokale<br />
bestuur dragen.<br />
Alhoewel zij niet strafrechtelijk kan worden vervolgd, kan de strafrechter<br />
wel, naargelang van de aard van de uitgeoefende bevoegdheid, de federale<br />
Staat, de <strong>Vlaamse</strong> Gemeenschap, het <strong>Vlaamse</strong> Gewest of de provincie aansprakelijk<br />
stellen <strong>voor</strong> de betaling van de geldboeten waartoe een gedeputeerde<br />
wordt veroordeeld wegens een misdrijf dat, luidens artikel 71, eerste<br />
lid van het Provinciedecreet, is begaan bij de normale uitoefening van zijn<br />
ambt. Betreft het een misdrijf van de mandataris buiten de normale uitoefening<br />
van zijn ambt is de provincie dus niet aansprakelijk. Hetzelfde geldt<br />
wanneer het om een herhaling van het misdrijf gaat of om een misdrijf, begaan<br />
door een persoonlijke inbreuk op de verkeersreglementering. Derhalve<br />
zijn bv. de verkeersboetes <strong>voor</strong> snelheidsovertredingen of foutparkeren uitgesloten.<br />
Het betreft hier in hoofde van de mandataris een persoonlijke inbreuk<br />
op de wegverkeerreglementering als deelnemer en niet als weggebruiker.<br />
Tucht en aansprakelijkheid<br />
Deel III<br />
Art. 71<br />
105
Deel III<br />
106<br />
HOOFDSTUK 9<br />
De regresvordering van de provincie <strong>voor</strong> de geldboeten ten aanzien van de<br />
strafrechtelijk veroordeelde gedeputeerde is op grond van artikel 71, tweede<br />
lid van het Provinciedecreet beperkt tot de gevallen van bedrog, zware<br />
schuld of lichte schuld die bij hen gewoonlijk <strong>voor</strong>komen. Deze regeling is<br />
ook van toepassing op de provincieraadsleden op basis van art. 17, § 7.<br />
Tucht en aansprakelijkheid
10 geldelijke regeling<br />
HOOFDSTUK 10<br />
Het statuut van het provincieraadslid en van de gedeputeerde wordt geregeld<br />
in twee afzonderlijke besluiten, namelijk het besluit van de <strong>Vlaamse</strong><br />
regering van 5 juni 2009 houdende het statuut van de lokale en provinciale<br />
mandataris (BS 19 juni 2009) en het besluit van de <strong>Vlaamse</strong> regering<br />
van 5 juni 2009 houdende de bezoldigingsregeling van de lokale en provinciale<br />
mandataris (BS 19 juni 2009).<br />
A ProvIncIerAADsleDen<br />
a Presentiegelden<br />
De provincieraadsleden ontvangen geen wedde maar presentiegelden.<br />
De provincieraad bepaalt in zijn huishoudelijk reglement de grootte van het<br />
presentiegeld binnen de grenzen bepaald door de <strong>Vlaamse</strong> regering.<br />
Het bedrag bedraagt minimaal 28,57 euro en maximaal 124,98 euro. Op basis<br />
van de indexkoppeling bedragen de bedragen momenteel 42,45 euro en<br />
185,71 euro.<br />
‘Art. 40: De provincieraad stelt bij de aanvang van de zittingsperiode een huishoudelijk reglement<br />
vast …<br />
1° de vergaderingen waar<strong>voor</strong> presentiegeld en een verplaatsingsvergoeding wordt verleend,<br />
het bedrag van het presentiegeld en verplaatsingsvergoeding en de nadere regels in<br />
verband met de eventuele terugbetaling van specifieke kosten die verband houden met de<br />
uitoefening van het mandaat van provincieraadslid;…’<br />
Het provinciebestuur heeft de mogelijkheid om het bedrag van het presentiegeld<br />
te bepalen in functie van het aantal en de duur van de vergaderingen,<br />
de complexiteit van de te behandelen onderwerpen en de daarbij behorende<br />
<strong>voor</strong>bereidingstijd. Het bestuur kan hierbij ook rekening houden met<br />
het al dan niet bijwonen van de volledige vergadering of slechts een gedeelte<br />
ervan.<br />
Het bedrag van de zitpenning binnen het provinciebestuur moet ook niet<br />
uniform zijn. Zo kan de provincieraads<strong>voor</strong>zitter een hogere zitpenning ontvangen<br />
dan de andere provincieraadsleden.<br />
Het besluit van de <strong>Vlaamse</strong> regering houdende het statuut van de lokale en provinciale<br />
mandataris bepaalt dat aan de <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad maximaal een dubbel presentiegeld<br />
kan worden toegekend <strong>voor</strong> het <strong>voor</strong>zitten van de raadszitting en dat de leden<br />
van het bureau <strong>voor</strong> hun deelname aan de zittingen van het bureau maximaal een dubbel<br />
presentiegeld, zoals vastgelegd <strong>voor</strong> het volgen van de provincieraad, ontvangen.<br />
Geldelijke regeling<br />
Deel III<br />
Art. 17, § 1<br />
en 2<br />
107
Art. 18, § 3<br />
Art. 17, § 1<br />
Deel III<br />
108<br />
Geldelijke regeling<br />
HOOFDSTUK 10<br />
De presentiegelden worden gerangschikt onder de baten, vermeld onder<br />
art. 27 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992. De zogenaamde<br />
baten, zijn alle inkomsten uit een vrij beroep, een ambt of post en alle niet<br />
als winst of als bezoldigingen aan te merken inkomsten uit een winstgevende<br />
bezigheid.<br />
De vertrouwenspersoon, die een provincieraadslid met een handicap bijstaat,<br />
heeft ook recht op een presentiegeld.<br />
De provincieraadsleden ontvangen presentiegeld als ze aanwezig zijn op de<br />
vergaderingen van de provincieraad. Zij kunnen ook presentiegeld ontvangen<br />
<strong>voor</strong> de deelname aan vergaderingen die verband houden met hun mandaat.<br />
De <strong>Vlaamse</strong> regering bepaalt welke vergaderingen behoren tot hun mandaatverplichtingen.<br />
In art. 10 van het besluit van de <strong>Vlaamse</strong> regering houdende de bezoldigingsregels van de<br />
provinciale mandataris (5 juni 2009) wordt hier<strong>voor</strong> volgende limitatieve lijst weergegeven:<br />
1° de vergaderingen van de provincieraadscommissies, met inbegrip van de vergaderingen<br />
waar<strong>voor</strong> de provincieraadsleden overeenkomstig artikel 39, § 3, vierde lid, van het<br />
Provinciedecreet aangewezen zijn als lid met raadgevende stem, en de afdelingen;<br />
2° de vergaderingen met de vertegenwoordigers van de intern verzelfstandigde agentschappen;<br />
3° de vergaderingen waar<strong>voor</strong> het aanwezigheidsquorum niet werd bereikt, maar waar<strong>voor</strong><br />
de leden, als het bereikt was, wel presentiegeld zouden genieten;<br />
4° de vergaderingen die slechts gedeeltelijk werden bijgewoond;<br />
5° de vergaderingen die hervat worden.<br />
Het staat de provincieraad vrij om, binnen de lijst van de <strong>Vlaamse</strong> regering,<br />
te beslissen <strong>voor</strong> welke vergaderingen hij presentiegelden toekent. Dit kan<br />
dus ook verschillen van provincie tot provincie.<br />
Voor vergaderingen, die niet op de lijst <strong>voor</strong>komen, en evenmin raadsvergaderingen<br />
zijn, kan geen presentiegeld worden toegekend.<br />
Het is de bedoeling dat de besturen zoveel als mogelijk, de vergoeding beschouwen<br />
als zijnde een tegemoetkoming <strong>voor</strong> enerzijds de aanwezigheid op<br />
de vergaderingen en anderzijds de <strong>voor</strong>bereiding van de dossiers. Het opvragen<br />
en het raadplegen van de dossiers kan hierbij een criterium zijn.<br />
Een provincieraadslid heeft enkel recht op presentiegeld als het werkelijk<br />
aanwezig is geweest op een vergadering van de provincieraad of de vergadering<br />
waar<strong>voor</strong> presentiegelden worden toegekend. Daartoe wordt een aanwezigheidsregister<br />
ondertekend. Enkel het tekenen van het aanwezigheidsregister<br />
vóóraleer de vergadering begint, geeft nog geen recht op presentiegeld.<br />
Als er tijdens de vergadering geen beslissingen kunnen genomen worden,<br />
bij<strong>voor</strong>beeld wegens het niet bereiken van het aanwezigheidsquorum, blijven<br />
de aanwezige provincieraadsleden recht hebben op het presentiegeld.
HOOFDSTUK 10<br />
Verschillende vergaderingen van één of meer bestuursorganen die plaatsvinden<br />
op dezelfde dag kunnen recht geven op meerdere presentiegelden.<br />
De vergaderingen die deels besloten en deels openbaar zijn, geven slechts<br />
recht op één presentiegeld.<br />
Provincieraadsleden kunnen vergoedingen en presentiegelden ontvangen<br />
ten laste van autonome provinciebedrijven. Gedeputeerden niet.<br />
Als een provincieraadslid een gedeputeerde vervangt gedurende minstens<br />
dertig opeenvolgende dagen, wordt hem die vergoeding betaald. Als een<br />
provincieraadslid de vergoeding van een gedeputeerde ontvangt, vervalt die<br />
van de gedeputeerde.<br />
b vergoeding <strong>voor</strong> reiskosten<br />
De provincieraadsleden die hun woonplaats hebben op ten minste 5 km van<br />
de plaats van de vergadering, ontvangen een vergoeding <strong>voor</strong> reiskosten, gelijk<br />
aan de prijs van de reis van hun woonplaats naar de zetel van de provincieraad,<br />
op de lijnen van de openbare vervoerdiensten.<br />
Als zij van hun eigen voertuig gebruikmaken, wordt die vergoeding berekend<br />
volgens het tarief dat is vastgesteld op het stuk van de reiskosten toegekend<br />
aan het personeel van de provincie.<br />
Het bedrag van de vergoeding <strong>voor</strong> reiskosten wordt door de provincieraad<br />
vastgesteld in het huishoudelijk reglement.<br />
De vergoeding <strong>voor</strong> de reiskosten wordt bepaald volgens de dagen aanwezigheid,<br />
zoals die is vastgesteld in de registers die <strong>voor</strong> dat doel bijgehouden<br />
worden.<br />
De vertrouwenspersoon die een provincieraadslid met een handicap bijstaat,<br />
heeft ook recht op een vergoeding <strong>voor</strong> reiskosten onder dezelfde <strong>voor</strong>waarden<br />
als de provincieraadsleden.<br />
c Andere onkostenvergoedingen<br />
De provincie kan aan het provincieraadslid, de <strong>voor</strong>zitter, het bureaulid van<br />
de provincieraad, de <strong>voor</strong>zitter van een fractie of een commissie specifieke<br />
kosten die verband houden met de uitoefening van het mandaat terugbetalen,<br />
maar wel binnen de grenzen bepaald door de <strong>Vlaamse</strong> regering.<br />
Het gaat hier om een effectieve terugbetaling van werkelijk gemaakte en<br />
bewezen uitgaven, <strong>voor</strong>tvloeiend uit het mandaat.<br />
Geldelijke regeling<br />
Deel III<br />
Art. 68<br />
Art. 17, § 4<br />
Art. 18<br />
Art. 17, § 3<br />
109
Art. 17, § 2<br />
Deel III<br />
110<br />
Geldelijke regeling<br />
HOOFDSTUK 10<br />
De kosten dienen betrekking te hebben op:<br />
- uitoefening van het mandaat;<br />
- noodzakelijk zijn <strong>voor</strong> de uitoefening van het mandaat;<br />
- moeten bewezen worden.<br />
De kosten dienen verantwoord te worden met bewijsstukken. Kosten gemaakt<br />
omwille van persoonlijke redenen worden uiteraard niet vergoed.<br />
De provinciegriffier beoordeelt of de kosten voldoen aan de <strong>voor</strong>waarden. De<br />
relevantie en de kostprijs van de kosten <strong>voor</strong> vorming wordt beoordeeld door<br />
de provinciegriffier in overleg met de ambtenaar verantwoordelijk <strong>voor</strong> de<br />
vorming.<br />
Het is ook mogelijk, zoals <strong>voor</strong> het bedrag der zitpenningen, op het vlak van<br />
de terugbetaling van de gemaakte kosten een onderscheid te maken tussen<br />
het mandaat van provincieraadslid, <strong>voor</strong>zitter van de raad, de fractie of de<br />
commissie.<br />
Het Besluit van de <strong>Vlaamse</strong> regering houdende de bezoldigingsregeling van de lokale en<br />
provinciale mandataris bepaalt hierover het volgende (5 juni 2009, BS 19 juni 2009):<br />
De <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad kan een jaarvergoeding ontvangen van maximaal<br />
10.712,76 €. Aan de fractie<strong>voor</strong>zitters van de provincieraad kan een jaarvergoeding van<br />
maximaal 1.785,46 € worden toegekend. Aan de commissie<strong>voor</strong>zitter van de provincieraad<br />
kan een jaarvergoeding van maximaal 1.071,28 € worden toegekend. Indien de onder<strong>voor</strong>zitter<br />
hem vervangt, ontvangt hij een dubbel presentiegeld.<br />
Deze kosten dienen verantwoord te worden met bewijsstukken.<br />
Jaarlijks wordt er een gedetailleerd verslag gemaakt van de terugbetaling van de kosten<br />
van de mandatarissen. Dat verslag is openbaar en wordt <strong>voor</strong>gelegd aan de provincieraad.<br />
d compensatie bij inkomensverlies<br />
Een aantal reglementeringen maakt de cumulatie met het presentiegeld<br />
ofwel niet mogelijk, ofwel beperkt mogelijk.<br />
De <strong>Vlaamse</strong> regering dient in uitvoering van artikel 17, § 2 de wijze te bepalen<br />
waarop de provincieraad het presentiegeld van de leden van de provincieraad<br />
moet aanvullen of verminderen. De bepalingen in het Provinciedecreet<br />
kennen aan de provincie de bevoegdheid toe om het bedrag te bepalen<br />
waarmee de presentiegelden van het provincieraadslid worden aangevuld of<br />
verminderd op de wijze die de <strong>Vlaamse</strong> regering bepaalt. Het bestuur heeft<br />
geen appreciatiebevoegdheid als aan alle <strong>voor</strong>waarden is voldaan. De aanvulling<br />
of vermindering zal alleen worden toegekend op <strong>voor</strong>waarde dat de<br />
mandataris daar zelf om verzoekt. Bovendien zal het presentiegeld slechts<br />
worden verminderd als het betrokken provincieraadslid andere wettelijke of<br />
reglementaire bezoldigingen, pensioenen, vergoedingen of toelagen ontvangt.<br />
Het zal pas worden aangevuld als daarmee de compensatie van het<br />
inkomensverlies wordt beoogd.<br />
Ten slotte moet de provinciegriffier vaststellen dat aan alle vereiste <strong>voor</strong>waarden<br />
is voldaan. Op basis van de vaststellingsbevoegdheid, vermeld in<br />
artikel 17, § 2 van het Provinciedecreet oordeelt de provinciegriffier of het<br />
dossier in orde is. Om die reden voegt de betrokken mandataris, bij die aan-
HOOFDSTUK 10<br />
vraag, de nodige bewijsstukken waaruit blijkt dat de aanvulling of vermindering<br />
van presentiegeld moet worden <strong>voor</strong>zien zodat ofwel de betrokkene<br />
geen inkomensverlies lijdt ofwel de andere wedden, vergoedingen of wettelijke<br />
of reglementaire toelagen ongewijzigd blijven.<br />
Het presentiegeld wordt aangevuld in geval van inkomensverlies door vermindering<br />
of schrapping van andere wettelijke of reglementaire wedden,<br />
pensioenen, vergoedingen of toelagen. Er is met andere woorden slechts<br />
van compensatie sprake als er kan worden aangetoond dat er werkelijk inkomensverlies<br />
is geleden. Met het begrip inkomensverlies wordt bedoeld<br />
het actuele verlies dat een mandataris in het jaar dat <strong>voor</strong>afgaat aan de indiening<br />
van de aanvraag lijdt op de bezoldigingen, vergoedingen, pensioenen<br />
e.d. waarop hij recht heeft en waarbij dit verlies het gevolg is van de toepassing<br />
van de cumulatieregels in de regelgevingen die deze inkomens beheersen.<br />
Hiertoe moet worden nagegaan of de inkorting van het inkomen het<br />
rechtstreekse gevolg is van reglementaire regelingen die cumulatiebeperkingen<br />
instellen en er financiële gevolgen aan verbinden.<br />
Gevallen van cumulatie:<br />
Beroepsinkomsten<br />
Er is geen cumulatiebeperking tussen het bedrag van de ontvangen zitpenningen en andere<br />
beroepsinkomsten als zelfstandige, loontrekkende of ambtenaar.<br />
Cumulatie met een wedde van burgemeester en schepen<br />
Het presentiegeld van provincieraadslid en provincieraads<strong>voor</strong>zitter mag gecumuleerd<br />
worden met een wedde van schepen of van burgemeester.<br />
Evenwel dient opgemerkt te worden dat de som van de wedde van de burgemeester en<br />
schepen met de vergoedingen, wedden en presentiegelden ontvangen <strong>voor</strong> andere activiteiten<br />
niet hoger mag zijn dan anderhalf maal het bedrag van de vergoeding van de leden<br />
van het Vlaams parlement. Voor het berekenen van dit bedrag komen in aanmerking: de<br />
vergoedingen, wedden en presentiegelden die <strong>voor</strong>tvloeien uit de uitoefening van een<br />
openbaar mandaat, een openbare functie of een openbaar ambt van politieke aard. Indien<br />
de som hoger ligt wordt de wedde van burgemeester of schepen afgetopt (art. 70<br />
Gemeentedecreet).<br />
Pensioen<br />
Wanneer het provincieraadslid gepensioneerd is mag hij zijn zitpenningen cumuleren met<br />
zijn rust- of overlevingspensioen <strong>voor</strong> zover het inkomen per kalenderjaar de toegelaten<br />
grenzen niet overschrijdt. Deze bedragen worden regelmatig aangepast en variëren <strong>voor</strong><br />
gepensioneerden vóór of na 65 jaar, met of zonder kinderlast, loontrekkenden, ambtenaren<br />
of zelfstandigen. De desbetreffende regelgeving is: KB van 21.12.1967 betreffende het rust-<br />
en overlevingspensioen <strong>voor</strong> werknemers, KB van 22.12.1967 betreffende het rust- en<br />
overlevingspensioen <strong>voor</strong> zelfstandigen, de wet van 5.04.1994 houdende regeling van de<br />
cumulatie van pensioen van de openbare sector met inkomsten <strong>voor</strong>tvloeiende uit de uitoefening<br />
van een beroepsactiviteit of met een vervangingsinkomen en de latere wijzigingen.<br />
Het overschrijden van deze grenzen wordt gesanctioneerd door een schorsing of een vermindering<br />
van het pensioen, naargelang het geval.<br />
Geldelijke regeling<br />
Deel III<br />
111
Art. 17, § 6<br />
Art. 17, § 6<br />
Deel III<br />
112<br />
Geldelijke regeling<br />
HOOFDSTUK 10<br />
Werkloosheidsuitkering en brugpensioen<br />
Het KB van 21 maart 2003, tot wijziging van artikel 46, § 3, 1° van het KB van 25.11.1991<br />
houdende de werkloosheidsreglementering, waarin de inkomsten opgesomd worden die<br />
niet beschouwd worden als loon zodat het recht op een werkloosheidsuitkering blijft bestaan,<br />
heeft ook de inkomsten die <strong>voor</strong>tvloeien uit het mandaat van provincieraadslid opgenomen,<br />
zodat de cumulatie met de werkloosheidsuitkering mogelijk is geworden.<br />
Dit heeft ook tot gevolg dat de bruggepensioneerden hun presentiegelden kunnen genieten<br />
zonder dat hun brugpensioen in gevaar komt.<br />
tijdskrediet<br />
Voor een provincieraadslid is het niet mogelijk gebruik te maken van het stelsel van tijdskrediet.<br />
Volgens art. 7 van het KB 12.12.2001 tot uitvoering van hoofdstuk VI van de wet van<br />
10.08.2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven, is<br />
het tijdskrediet niet cumuleerbaar met een politiek mandaat, met uitzondering van een<br />
mandaat als gemeenteraadslid of OCMW-lid. Het mandaat van provincieraadslid is niet opgenomen<br />
bij de uitzonderingen.<br />
Inkomsten uit de ziekteverzekering<br />
De gemeenteraadsleden die een vervangend inkomen genieten uit de ziekteverzekering<br />
omdat zij arbeidsongeschikt zijn wegens ziekte of invaliditeit mogen dit cumuleren met<br />
hun zitpenningen als gemeenteraadslid. Art. 232, § 1 van het KB van 4.11.1963 tot uitvoering<br />
van de wet van 9.08.1963 tot instelling en organisatie van een regeling <strong>voor</strong> verplichte<br />
verzekering <strong>voor</strong> geneeskundige verzorging en uitkeringen, bepaalt immers dat de inkomsten<br />
die <strong>voor</strong>tvloeien uit het mandaat van gemeenteraadslid niet in aanmerking komen, bij<br />
de berekening bij samenloop van de uitkering en beroepsinkomen.<br />
Evenwel geldt dit niet <strong>voor</strong> de provincieraadsleden, zodat er wel rekening gehouden wordt<br />
met het presentiegeld om het bedrag van de tegemoetkoming te berekenen.<br />
e Aansprakelijkheids- en rechtsbijstandsverzekering<br />
Wat het statuut betreft inzake het provincieraadslid kan verder nog verwezen<br />
worden naar de aansprakelijkheids- en rechtsbijstandsverzekering: zie<br />
blz. 102.<br />
f ongevallenverzekering<br />
De provincie sluit een verzekering af <strong>voor</strong> ongevallen die provincieraadsleden<br />
overkomen in het kader van de normale uitoefening van hun ambt.<br />
B geDePuteerDen<br />
Artikel 68 van het Provinciedecreet bepaalt het statuut van de gedeputeerden.<br />
Dit statuut komt in belangrijke mate overeen met het statuut van de<br />
<strong>Vlaamse</strong> Volksvertegenwoordigers.
HOOFDSTUK 10<br />
De gedeputeerden, die tevens provincieraadslid zijn, kunnen geen aanspraak<br />
maken op een presentiegeld <strong>voor</strong> het bijwonen van de vergaderingen van de<br />
provincieraad of de andere vergaderingen waar<strong>voor</strong> een presentiegeld wordt<br />
toegekend.<br />
a vergoeding<br />
De gedeputeerde geniet ten laste van de provincies een vergoeding, waarvan<br />
het bedrag gelijk is aan de parlementaire vergoeding van de leden van het<br />
Vlaams Parlement. In geval van verhindering of schorsing wordt de aan het<br />
ambt verbonden vergoeding toegekend aan diegene die het verhinderde of geschorste<br />
lid van de deputatie vervangt. De verhinderde of geschorste gedeputeerde<br />
ontvangt geen vergoeding <strong>voor</strong> de periode van verhindering of schorsing.<br />
De gedeputeerde ontvangt een forfaitaire onkostenvergoeding die alle kosten,<br />
verbonden aan de uitoefening van het ambt, dekt. Het bedrag van de<br />
onkostenvergoeding is gelijk aan de forfaitaire vergoeding die <strong>voor</strong> de in<br />
het raam van het mandaat van <strong>Vlaamse</strong> volksvertegenwoordiger gemaakte<br />
kosten wordt toegekend.<br />
Een gedeputeerde die buiten de provinciehoofdplaats verblijft, ontvangt<br />
evenwel een reiskostenvergoeding overeenkomstig de door de provincieraad<br />
vastgestelde regels.<br />
De gedeputeerde mag, buiten de vastgestelde vergoedingen, geen bijkomende<br />
vergoedingen genieten ten laste van de provincie en de extern verzelfstandigde<br />
agentschappen van de provincie en hun filialen, om welke reden<br />
of onder welke benaming ook.<br />
b Begrenzing bijkomende bezoldigingen op basis van een<br />
openbare functie<br />
Het bedrag van de vergoedingen, salarissen of presentiegelden die gedeputeerden<br />
ontvangen als bezoldiging <strong>voor</strong> naast hun mandaat als gedeputeerde<br />
uitgeoefende activiteiten, mag de helft van het bedrag van de vastgestelde<br />
vergoedingen niet overschrijden. Voor de berekening van dat bedrag komen<br />
de vergoedingen, de salarissen of de presentiegelden die <strong>voor</strong>tvloeien<br />
uit de uitoefening van een openbaar mandaat, een openbare functie of een<br />
openbaar ambt van politieke aard, in aanmerking.<br />
Er wordt een exhaustieve opsomming gegeven van wat dient te worden begrepen onder “de<br />
vergoedingen, salarissen en presentiegelden die <strong>voor</strong>tvloeien uit de uitoefening van een openbaar<br />
mandaat, een openbare functie of een openbaar ambt van politieke aard”, namelijk:<br />
1° presentiegelden ontvangen als lid van de gemeenteraad en als lid van de bestuursorganen<br />
van gemeentelijk extern verzelfstandigde agentschappen en hun filialen;<br />
2° presentiegelden ontvangen als lid van bestuursorganen van een intergemeentelijk samenwerkingsverband<br />
als vermeld in het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke<br />
samenwerking;<br />
Geldelijke regeling<br />
Deel III<br />
Art. 68<br />
Art. 68<br />
113
Art. 68<br />
Art. 68<br />
Art. 68 bis<br />
Deel III<br />
114<br />
Geldelijke regeling<br />
HOOFDSTUK 10<br />
3° presentiegelden ontvangen als lid van bestuursorganen van sociale huisvestingsmaatschappijen;<br />
4° presentiegelden ontvangen als lid van bestuursorganen van de rechtspersonen als vermeld<br />
in artikel 195 van het Gemeentedecreet zijnde de verenigingen, stichtingen en vennootschappen<br />
met sociaal oogmerk of ter oprichting van een PPS;<br />
5° presentiegelden ontvangen als lid van bestuursorganen van rechtspersonen als vermeld<br />
in artikel 188 van het Provinciedecreet zijnde de verenigingen, stichtingen en vennootschappen<br />
met sociaal oogmerk of ter oprichting van een PPS;<br />
6° presentiegelden ontvangen als lid van bestuursorganen van rechtspersonen als bedoeld<br />
in Titel VII, Hoofdstuk I, II en III van het decreet betreffende de organisatie van de openbare<br />
centra <strong>voor</strong> maatschappelijk welzijn.<br />
Deze cumulbeperking geldt niet <strong>voor</strong> inkomsten uit privéberoepsactiviteiten.<br />
c uittredingsvergoeding<br />
Er wordt een uittredingsvergoeding toegekend aan de gedeputeerden die<br />
hun mandaat beëindigen, onder dezelfde <strong>voor</strong>waarden als de uittredingsvergoeding<br />
van de leden van het Vlaams Parlement.<br />
d Pensioen<br />
De gewezen gedeputeerden of hun rechtverkrijgende ontvangen een pen-<br />
sioen waarvan de provincieraad de <strong>voor</strong>waarden en de wijze van toekenning<br />
vaststelt, zoals bepaald in artikel 105, § 5, van de Provinciewet.<br />
e vertrouwenspersoon gedeputeerde<br />
De gedeputeerde die wegens een handicap niet zelfstandig zijn mandaat kan<br />
vervullen, kan zich <strong>voor</strong> de uitoefening van dat mandaat laten bijstaan door<br />
een vertrouwenspersoon.<br />
Bij het verlenen van de bijstand krijgt de vertrouwenspersoon dezelfde middelen<br />
ter beschikking en heeft hij dezelfde verplichtingen als een provincieraadslid,<br />
maar hij is niet gehouden tot de eedaflegging. Hij heeft <strong>voor</strong> elke<br />
vergadering eveneens recht op presentiegeld onder dezelfde <strong>voor</strong>waarden<br />
als een provincieraadslid.<br />
De <strong>Vlaamse</strong> regering bepaalt de criteria tot vaststelling van de hoedanigheid<br />
van een gedeputeerde met een handicap.<br />
f Aansprakelijkheidsverzekering<br />
Zie blz. 102 e.v.
HOOFDSTUK 11<br />
11 eretitels, Onderscheidingstekens<br />
en Ambtskledij<br />
Zowel aan provincieraadsleden als aan gedeputeerden kan de eretitel van<br />
het mandaat worden toegekend.<br />
A ProvIncIerAADsleDen<br />
De provincieraad kent de eretitels toe aan de provincieraadsleden.<br />
Het komt de provincieraden toe om – desgevallend – de nadere regels daartoe<br />
vast te stellen.<br />
B geDePuteerDen<br />
a Algemeen<br />
De <strong>Vlaamse</strong> regering kent de eretitels toe onder de <strong>voor</strong>waarden die ze<br />
vaststelt, en bepaalt de onderscheidingstekens en de ambtskledij van de gedeputeerden.<br />
b eretitels<br />
Een aftredend lid van de deputatie, dat zijn ambt gedurende een legislatuur<br />
of ten minste zes jaar in dezelfde provincie heeft uitgeoefend, kan de <strong>Vlaamse</strong><br />
regering verzoeken hem de eretitel van zijn ambt te verlenen.<br />
De jaren als gedeputeerde van de provincie Brabant worden meegerekend bij de vaststelling<br />
van de anciënniteits<strong>voor</strong>waarden <strong>voor</strong> de toekenning van de eretitel van gedeputeerde<br />
van de provincie Vlaams-Brabant.<br />
Het verzoek tot verlening van een eretitel van gedeputeerde wordt door de<br />
betrokkene schriftelijk ingediend bij de provinciegouverneur.<br />
Het verzoek kan met instemming van de betrokkene ook door de provincieraad<br />
worden ingediend.<br />
Als de betrokkene overleden is, kan het verzoek worden ingediend door de<br />
rechtsopvolgers van de betrokkene of door de raad, met instemming van de<br />
rechtsopvolgers.<br />
Eretitels, onderscheidingstekens en ambtskledij<br />
Deel III<br />
115
Deel III<br />
116<br />
HOOFDSTUK 11<br />
De eretitel van het ambt van gedeputeerde, burgemeester, schepen, schepen<br />
van rechtswege, <strong>voor</strong>zitter van het openbaar centrum <strong>voor</strong> maatschappelijk<br />
welzijn, <strong>voor</strong>zitter van het districtscollege of lid van het districtscollege<br />
mag niet worden gevoerd:<br />
- gedurende de periode dat een van die mandaten werkelijk wordt uitgeoefend;<br />
- door een door een provincie, gemeente of een openbaar centrum <strong>voor</strong><br />
maatschappelijk welzijn bezoldigde persoon.<br />
De <strong>Vlaamse</strong> regering kan de eretitel intrekken. Zij zal dit alleszins doen als<br />
naderhand blijkt dat de betrokkene niet blijkt te voldoen aan de toekennings<strong>voor</strong>waarden.<br />
c onderscheidingstekens<br />
Het lid van de deputatie draagt een sjerp met franjes op een achtergrond<br />
met de kleuren van de provincie. De provincieraad bepaalt de kleuren van de<br />
franjes. Op de sjerp van de gedeputeerde staat de <strong>Vlaamse</strong> Leeuw en kan<br />
facultatief het wapenschild van de provincie worden toegevoegd.<br />
De mannelijke mandatarissen dragen de sjerp om hun middel, waarbij het<br />
zwart zich bovenaan bevindt. De vrouwelijke mandatarissen dragen de sjerp<br />
over hun rechterschouder met de knoop in hun linkerzijde, waarbij het zwart<br />
zich het dichtst bij de hals bevindt.<br />
De mandatarissen dragen hun sjerp enkel naar aanleiding van en bij de<br />
openbare uitoefening van hun bevoegdheid ter gelegenheid van evenementen<br />
of plechtigheden die uitsluitend op het grondgebied van de provincie<br />
plaatsvinden.<br />
Bij de beëindiging van hun ambt of bij een tuchtrechtelijke schorsing zijn de<br />
mandatarissen niet gerechtigd om hun sjerp te dragen.<br />
d Ambtskledij<br />
De kledij die de mandatarissen dragen, mag niet verwijzen naar een andere<br />
hoedanigheid of een ander ambt.<br />
Omtrent deze kledij is verder niets bepaald. Een koninklijk besluit van 15 januari<br />
1837 dat daartoe wel regels vastlegde, maar in onbruik was geraakt,<br />
is door <strong>voor</strong>meld besluit van de <strong>Vlaamse</strong> regering met ingang van 1 januari<br />
2007 opgeheven.<br />
Eretitels, onderscheidingstekens en ambtskledij
12 prOVinciegOuVerneur<br />
HOOFDSTUK 12<br />
De provinciegouverneur is zowel commissaris van de <strong>Vlaamse</strong> en de federale<br />
regering in de provincie als <strong>voor</strong>zitter van de deputatie.<br />
Hij wordt, op eensluidend advies van de federale ministerraad, benoemd<br />
door de <strong>Vlaamse</strong> regering.<br />
A BenoemIng, AmBtskenmerken en WoonPlAAts<br />
De provinciegouverneur is in de eerste plaats commissaris van de <strong>Vlaamse</strong><br />
regering in de provincie. De provinciegouverneur staat onder het (hiërarchisch)<br />
gezag van de <strong>Vlaamse</strong> regering (art. 3 van het besluit van de <strong>Vlaamse</strong><br />
regering van 5 maart 2004 tot vaststelling van het statuut van de provinciegouverneur<br />
en de adjunct van de provinciegouverneur van de provincie<br />
Vlaams-Brabant). De provinciegouverneur is in de tweede plaats ook commissaris<br />
van de federale regering. In de derde plaats heeft de provinciegouverneur<br />
ook een plaats in het provinciebestuur, als <strong>voor</strong>zitter van de<br />
deputatie.<br />
De regels <strong>voor</strong> de benoeming van de provinciegouverneur zijn aangepast aan<br />
het feit dat hij regeringscommissaris is zowel <strong>voor</strong> de <strong>Vlaamse</strong> als <strong>voor</strong> de<br />
federale regering. Deze regels <strong>voor</strong> de benoeming van de provinciegouverneurs<br />
liggen vast in de Bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming<br />
van de instellingen. Artikel 6, § 1, VIII, 1° BWHI luidt als volgt “De provinciegouverneurs,<br />
de provinciegouverneur en de vicegouverneur van het administratief<br />
arrondissement Brussel-Hoofdstad, de adjunct van de provinciegouverneur<br />
van de provincie Vlaams-Brabant, de arrondissementscommissarissen<br />
en de adjunct-arrondissementscommissarissen worden benoemd en afgezet<br />
door de betrokken gewestregering, op eensluidend advies van de ministerraad”.<br />
In de memorie van toelichting bij het ontwerp van Provinciedecreet maakt de <strong>Vlaamse</strong> regering<br />
expliciet de keuze om de principes en uitgangspunten die aan de grondslag liggen<br />
van het Gemeentedecreet zoveel als mogelijk ook van toepassing te maken op de provincies<br />
(en in een latere fase ook op de OCMW’s). Een van de meest markante verschillen<br />
tussen de gemeenten enerzijds en de provincies anderzijds blijft de positie van de provinciegouverneur<br />
in vergelijking met deze van de burgemeester. Zowel de burgemeester als<br />
de provinciegouverneur worden weliswaar benoemd door de <strong>Vlaamse</strong> regering. Maar <strong>voor</strong><br />
de burgemeester gebeurt dit in de regel uit de verkozen gemeenteraadsleden op basis van<br />
een <strong>voor</strong>drachtsakte en <strong>voor</strong> zes jaar. Voor de provinciegouverneur gebeurt dit op eensluidend<br />
advies van de federale ministerraad. Een en ander heeft tot gevolg dat het profiel van<br />
de provinciegouverneur heel sterk dit is van regeringscommissaris, wat bij de burgemeester<br />
niet het geval is. Daarom is het ook noodzakelijk geweest om een aantal bepalingen in<br />
Provinciegouverneur<br />
Deel III<br />
117
Art. 61<br />
Art. 52<br />
Art. 66, § 1<br />
Deel III<br />
118<br />
HOOFDSTUK 12<br />
het Provinciedecreet anders te formuleren dan de vergelijkbare bepalingen in het<br />
Gemeentedecreet. Voorbeelden hiervan zijn de bepalingen over het <strong>voor</strong>zitterschap van (en<br />
het stemrecht in) de deputatie en de bepalingen over de ondertekening van de briefwisseling<br />
en akten van de provincie.<br />
De volgende toelatings<strong>voor</strong>waarden gelden om tot provinciegouverneur benoemd<br />
te kunnen worden:<br />
- Belg zijn;<br />
- een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van het ambt<br />
van gouverneur;<br />
- de burgerlijke en politieke rechten genieten;<br />
- aan de dienstplichtwetten voldoen.<br />
De provinciegouverneur verblijft in principe in de hoofdplaats van de provincie.<br />
Als hij in een andere plaats van de provincie wil wonen, vergt dit een<br />
advies van de provincieraad gevolgd door een beslissing van de <strong>Vlaamse</strong> regering.<br />
B eeDAfleggIng<br />
De ambtsaanvaarding van de provinciegouverneur bestaat in het afleggen<br />
van de bij artikel 61 van het Provinciedecreet <strong>voor</strong>geschreven eed.<br />
De provinciegouverneur legt de eed af in handen van de <strong>Vlaamse</strong> regering.<br />
De eedaflegging bestaat in het uitspreken van de bij artikel 61 van het Provinciedecreet<br />
<strong>voor</strong>geschreven eedformule: “Ik zweer de verplichtingen van<br />
mijn ambt trouw na te komen”.<br />
c PlAAtsvervAnger<br />
Indien de provinciegouverneur afwezig is wordt hij vervangen door de daartoe<br />
door hem aangewezen arrondissementscommissaris.<br />
Deze laatste vervangt de provinciegouverneur in de uitoefening van al zijn<br />
taken en bevoegdheden, met uitzondering echter van deze van <strong>voor</strong>zitter<br />
van de deputatie. Het <strong>voor</strong>zitterschap van de deputatie wordt bij afwezigheid<br />
of verhindering van de provinciegouverneur namelijk, op grond van artikel<br />
52, eerste lid van het Provinciedecreet, waargenomen door de gedeputeerde<br />
die daar<strong>voor</strong> door de deputatie werd aangeduid.<br />
Provinciegouverneur
D onverenIgBAArheDen<br />
a In toepassing van het Provinciedecreet<br />
HOOFDSTUK 12<br />
Personen die één van de volgende ambten of functies uitoefenen, kunnen<br />
geen provinciegouverneur zijn:<br />
- de magistraten, de plaatsvervangende magistraten en de griffiers bij de<br />
hoven en rechtbanken, de administratieve rechtscolleges en het Grondwettelijk<br />
Hof; deze bepaling herneemt de in desbetreffende wetgeving —<br />
Gerechtelijk Wetboek, wetten Grondwettelijk Hof en Raad van State —<br />
reeds ingestelde onverenigbaarheden (art. 60, 1°);<br />
- de leden van het operationeel kader van de politiediensten (zie ook art.<br />
134, 2° van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde<br />
politiedienst, gestructureerd op twee niveaus);<br />
- de personen die een ambt uitoefenen dat rechtstreeks onder het gezag<br />
staat van de provinciegouverneur, van de provincieraad of van de deputatie<br />
(art. 60, 3°);<br />
Artikel 76 van het Provinciedecreet specificeert dit t.a.v. de ambten van<br />
provinciegriffier en financieel beheerder van de provincie.<br />
- personen die in een andere lidstaat van de Europese Unie een ambt of<br />
functie uitoefenen, gelijkwaardig aan een ambt of functie als vermeld in<br />
artikel 60 en de personen die in een lokale basisoverheid van een andere<br />
lidstaat van de Europese Unie een ambt of mandaat uitoefenen dat gelijkwaardig<br />
is aan dat van provincieraadslid, lid van de deputatie of provinciegouverneur<br />
(art. 60, 4°).<br />
Verder zijn er eveneens onverenigbaarheden ingesteld tussen het ambt van<br />
gouverneur en het mandaat van provincieraadslid (art. 11, 2°, zie blz. 74) en<br />
het ambt van gedeputeerde (art. 47, tweede lid, juncto art. 11, 2° van het<br />
decreet, zie blz. 80).<br />
Deze onverenigbaarheden gelden tevens <strong>voor</strong> de provinciegouverneur en viceprovinciegouverneur<br />
van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad en de adjunct van de<br />
provinciegouverneur van de provincie Vlaams-Brabant.<br />
b In toepassing van andere wetgeving<br />
Naast het Provinciedecreet bevatten ook het Gemeentedecreet en een aantal<br />
bijzondere wetten, waarvan hierna de <strong>voor</strong>naamste worden aangehaald, bepalingen<br />
over onverenigbare ambten:<br />
Provinciegouverneur<br />
Deel III<br />
Art. 60<br />
119
Art. 61<br />
Deel III<br />
120<br />
HOOFDSTUK 12<br />
- Overeenkomstig de artikelen 11 en 47, tweede lid van het Gemeentedecreet<br />
is er een onverenigbaarheid tussen het ambt van gouverneur, vicegouverneur<br />
van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad en<br />
adjunct van de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant en het mandaat<br />
van gemeenteraadslid, respectievelijk het ambt van schepen.<br />
Aangezien de burgemeester, behalve in het uitzonderlijk geval hij buiten<br />
de verkozenen van de gemeenteraad wordt benoemd, benoemd wordt uit<br />
de provincieraadsleden, geldt de vermelde onverenigbaarheid ook t.a.v.<br />
zijn ambt.<br />
- Luidens artikel 1, eerste lid, van de wet van 6 augustus 1931 houdende<br />
vaststelling van de onverenigbaarheden en ontzeggingen betreffende de<br />
ministers, gewezen ministers en ministers van Staat, alsmede de leden en<br />
gewezen leden van de wetgevende kamers zijn de mandaten van volksvertegenwoordiger<br />
of senator onverenigbaar met het ambt van provinciegouverneur,<br />
vicegouverneur of adjunct-gouverneur.<br />
Eenzelfde onverenigbaarheid geldt <strong>voor</strong> het mandaat van Vlaams parlementslid<br />
(art. 24bis, § 2 BWHI van 8 augustus 1980).<br />
- Volgens artikel 85bis, § 5 van de Gemeentekieswet is er onder meer onverenigbaarheid<br />
tussen het ambt van gouverneur en het lidmaatschap van<br />
de Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen. Daar deze Raad een administratief<br />
rechtscollege is, geldt trouwens in dit geval eveneens artikel 60, 1° van<br />
het Provinciedecreet.<br />
- Artikel 20, 1° van het OCMW-decreet stelt een onverenigbaarheid in tussen<br />
het ambt van gouverneur en lid van de raad <strong>voor</strong> maatschappelijk<br />
welzijn.<br />
e Duur en eInDe<br />
Bij toepassing van artikel 41 van het besluit van de vlaamse regering van<br />
5 maart 2004 is de provinciegouverneur benoemd <strong>voor</strong> een periode die uiterlijk<br />
een einde neemt wanneer hij de leeftijd van 65 jaar bereikt.<br />
De provinciegouverneur kan echter, op grond van artikel 61 van het Provinciedecreet<br />
en artikel 39 van het vermelde besluit van de <strong>Vlaamse</strong> regering,<br />
vervroegd een einde stellen aan zijn ambt door vrijwillig zijn ontslag in te<br />
dienen bij de <strong>Vlaamse</strong> regering. Het ontslag moet schriftelijk ingediend worden<br />
en bij aangetekende brief ter kennis gebracht worden aan de minister<br />
van Binnenlandse Aangelegenheden. Het ontslag wordt slechts definitief nadat<br />
de <strong>Vlaamse</strong> regering het formeel aanvaard heeft. Tot op dat ogenblik<br />
kan de gouverneur het ontslag nog steeds intrekken.<br />
Provinciegouverneur
f tucht en AAnsPrAkelIjkheID<br />
a tucht<br />
HOOFDSTUK 12<br />
Noch het Provinciedecreet, noch het besluit van 5 maart 2004 van de <strong>Vlaamse</strong><br />
regering tot vaststelling van het statuut van de provinciegouverneurs<br />
<strong>voor</strong>zien in tuchtrechtelijke bepalingen t.o.v. de provinciegouverneur.<br />
De provinciegouverneur kan dus niet het <strong>voor</strong>werp zijn van een tuchtmaatregel.<br />
b Aansprakelijkheid<br />
De artikelen 70 e.v. van het Provinciedecreet die ten <strong>voor</strong>dele van de gedeputeerden<br />
in een vrijwillige of verplichte tussenkomst <strong>voor</strong>zien van de overheid<br />
bij burgerlijke of strafrechtelijke aansprakelijkheid bij de uitoefening<br />
van hun mandaat, zijn niet van toepassing <strong>voor</strong> de provinciegouverneur.<br />
g gelDelIjk stAtuut<br />
De <strong>Vlaamse</strong> regering stelt het statuut vast van de provinciegouverneur.<br />
Artikel 42 e.v. van het besluit van de <strong>Vlaamse</strong> regering van 5 maart 2004 tot<br />
vaststelling van het statuut van de provinciegouverneurs en de adjunct van<br />
de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant regelt het geldelijk statuut.<br />
Alleen de kosten van de reizen die de gouverneur maakt in opdracht van de<br />
provincie, zijn ten laste van de provincie (art. 70, 1° Provinciewet).<br />
De provinciegouverneur kan geen enkel financieel <strong>voor</strong>deel verwerven uit<br />
zijn deelname aan raden van bestuur of andere vergaderingen van private<br />
vennootschappen of openbare instellingen.<br />
Provinciegouverneur<br />
Deel III<br />
Art. 59<br />
Art. 62<br />
121
Werking van de provincieraad<br />
en de deputatie<br />
Hoofdstuk 1 Prerogatieven en verplichtingen<br />
Hoofdstuk 2 Bijeenroeping<br />
Hoofdstuk 3 Plaats<br />
Hoofdstuk 4 Agenda<br />
Hoofdstuk 5 Openbaarheid<br />
Hoofdstuk 6 Voorzitterschap<br />
Hoofdstuk 7 Beraadslaging en stemming<br />
Hoofdstuk 8 Verbodsbepalingen<br />
Hoofdstuk 9 Notulen<br />
Hoofdstuk 10 Huishoudelijk reglement<br />
Hoofdstuk 11 Fracties en commissies<br />
Hoofdstuk 12 Deontologische codes<br />
Deel IV
1 Prerogatieven en<br />
verPlichtingen<br />
HOOFDSTUK 1<br />
Elk provincieraadslid en elke gedeputeerde kan de navolgende rechten<br />
doen gelden:<br />
- een recht van medezeggenschap en een stemrecht over de aangelegenheden<br />
die onderworpen zijn aan de beraadslaging en de stemming van<br />
het orgaan waarvan hij deel uitmaakt, tenzij een wet of decreet hem dit<br />
recht in bepaalde omstandigheden ontzegt;<br />
- een mede-initiatiefrecht inzake de bijeenroeping van de provincieraad.<br />
De provincieraadsleden hebben bovendien het recht om aanvullende<br />
agendapunten in te dienen;<br />
- een recht op inzage in, afschrift van en toelichting bij alle dossiers,<br />
stukken en akten die het bestuur van de provincie en de autonome provinciebedrijven<br />
betreffen en alle documenten die betrekking hebben op<br />
aan de deputatie toegewezen taken;<br />
- een bezoekrecht aan de provinciale diensten en aan de autonome provinciebedrijven;<br />
- het recht om bij de Raad van State een annulatieberoep in te stellen ter<br />
vrijwaring van zijn prerogatieven.<br />
Provincieraadsleden hebben bovendien het recht om:<br />
- de deputatie te bevragen over aangelegenheden die het bestuur van de<br />
provincie of de aan de deputatie toegewezen taken betreffen;<br />
- de provinciegouverneur te bevragen over de taken die hij <strong>voor</strong> de provincie<br />
behartigt;<br />
- de deputatie te interpelleren.<br />
Provincieraadsleden en gedeputeerden die wegens een handicap niet in<br />
staat zijn zelfstandig hun mandaat te vervullen kunnen zich daarenboven<br />
laten bijstaan door een vertrouwenspersoon.<br />
A ProVIncIerAADsleDen<br />
a Algemene prerogatieven<br />
Een provincieraadslid heeft geen persoonlijke bestuursbevoegdheid. Alleen<br />
door en in de provincieraad kan hij deelnemen aan het bestuur van de provincie.<br />
In de raad heeft hij evenwel medezeggenschap over alle zaken die aan de<br />
beraadslaging van de raad onderworpen zijn, is hij stemgerechtigd tenzij<br />
Prerogatieven en verplichtingen<br />
Deel IV<br />
125
Art. 18<br />
Deel IV<br />
HOOFDSTUK 1<br />
een wettelijke of decretale bepaling hem dit recht expliciet ontzegt en kan<br />
hij vrij zijn mening geven over zaken die behoren tot de bevoegdheid van de<br />
provincieraad.<br />
Op grond van artikel 32 van het Provinciedecreet heeft hij verder tevens het<br />
recht om, dit zowel tijdens de raadszittingen als daarbuiten, mondelinge en<br />
schriftelijke vragen te stellen conform de modaliteiten die <strong>voor</strong> de uitoefening<br />
van dit vragenrecht zijn vastgesteld in het huishoudelijk reglement.<br />
Ook kan hij de deputatie interpelleren over het gevoerde beleid of over beslissingen<br />
die zij met betrekking tot aangelegenheden van provinciaal of van<br />
gemengd belang heeft genomen.<br />
Er moet nochtans opgemerkt worden dat een provincieraadslid geen strafrechtelijke<br />
immuniteit geniet en dat zijn recht om vrij zijn mening te uiten,<br />
zoals dit van iedere burger, beperkt is tot het recht gewaarborgd bij artikel<br />
19 van de Grondwet. Indien hij zich tijdens de raadsvergaderingen schuldig<br />
zou maken aan smadelijke, eerrovende of lasterlijke uitspraken, zou hij<br />
hier<strong>voor</strong> zowel strafrechtelijk als burgerrechtelijk aansprakelijk kunnen<br />
worden gesteld.<br />
Een provincieraadslid is bovendien gebonden door het beroepsgeheim.<br />
Deze deontologische verplichting wordt expliciet bevestigd door artikel 30,<br />
§ 4 van het Provinciedecreet dat bepaalt dat alle provincieraadsleden – net<br />
trouwens zoals alle andere personen die gerechtigd zijn om de besloten vergaderingen<br />
van de provincieraad bij te wonen – tot geheimhouding verplicht<br />
zijn. Provincieraadsleden die het beroepsgeheim schenden kunnen strafrechtelijk<br />
worden vervolgd op grond van artikel 458 van het Strafwetboek en<br />
kunnen bovendien burgerrechtelijk aansprakelijk worden gesteld <strong>voor</strong> de<br />
schade die door de bekendmaking van vertrouwelijke gegevens aan derden<br />
veroorzaakt wordt.<br />
b recht op bijstand door een vertrouwenspersoon<br />
Artikel 18 van het Provinciedecreet kent aan de provincieraadsleden die wegens<br />
een handicap niet in staat zijn zelfstandig hun mandaat te vervullen de<br />
mogelijkheid toe zich <strong>voor</strong> de uitoefening van dit mandaat te laten bijstaan<br />
door een vertrouwenspersoon.<br />
Het recht op bijstand door een vertrouwenspersoon kan niet zonder meer worden ingeroepen<br />
door elk gehandicapt provincieraadslid. Een fundamentele <strong>voor</strong>waarde <strong>voor</strong> de toepassing<br />
van artikel 18 is dat de handicap de zelfstandige vervulling van het mandaat verhindert.<br />
Om deze reden kan het recht op bijstand enkel worden ingeroepen door provincieraadsleden<br />
die beantwoorden aan de criteria, vermeld in artikel 55 van het besluit van de<br />
<strong>Vlaamse</strong> regering van 19 januari 2007 houdende het statuut van de lokale en provinciale<br />
mandataris. Bij toepassing van vermeld artikel komen enkel de provincieraadsleden in<br />
aanmerking die een persoonlijke bijstand nodig hebben <strong>voor</strong> de uitoefening van hun mandaat<br />
wegens een zware zintuiglijke handicap, zware spraakmoeilijkheden of een motori-<br />
126 Prerogatieven en verplichtingen
HOOFDSTUK 1<br />
sche handicap waardoor zij grote moeilijkheden hebben om met documenten om te gaan.<br />
Als bewijs daarvan moeten die provincieraadsleden een getuigschrift <strong>voor</strong>leggen van een<br />
arts met de uitdrukkelijke verklaring dat het provincieraadslid zodanig getroffen is door<br />
een van de vermelde handicaps dat hij zijn mandaat niet zelfstandig kan vervullen en <strong>voor</strong><br />
de uitoefening ervan persoonlijke assistentie nodig heeft.<br />
De vertrouwenspersoon kan door het provincieraadslid vrij worden gekozen,<br />
met deze restricties nochtans dat de vertrouwenspersoon de volle leeftijd<br />
van 18 jaar moet hebben bereikt, dat hij legaal binnen de Europese Unie<br />
moet verblijven, dat hij zich niet mag bevinden in een toestand van verhindering<br />
zoals bedoeld in artikel 14 van het Provinciedecreet en dat hij evenmin<br />
in een met het mandaat van provincieraadslid onverenigbare situatie mag<br />
verkeren. Op deze laatste <strong>voor</strong>waarde bestaat er echter één uitzondering: er<br />
bestaat geen bezwaar tegen dat een gehandicapt provincieraadslid zich laat<br />
bijstaan door zijn/haar echtgeno(o)t(e) of door een bloed- of aanverwant tot<br />
en met de tweede graad. Het verbod op bloed- of aanverwantschap, vermeld<br />
in artikel 11, 6° van het Provinciedecreet, geldt daarentegen wel ten volle<br />
ten aanzien van de andere provincieraadsleden.<br />
Een vertrouwenspersoon moet niet noodzakelijk <strong>voor</strong> de gehele duur van het mandaat gekozen<br />
worden: het provincieraadslid is gerechtigd in de loop van zijn mandaat van vertrouwenspersoon<br />
te veranderen. Niets belet bovendien dat eenzelfde provincieraadslid meer dan één<br />
vertrouwenspersoon kiest om hem afwisselend in de uitoefening van zijn mandaat bij te<br />
staan.<br />
De vertrouwenspersoon is niet verplicht de eed af te leggen.<br />
Hij heeft niettemin dezelfde verplichtingen als het provincieraadslid. Zo is hij<br />
bv. verplicht tot geheimhouding indien hij het provincieraadslid bijstaat in<br />
een besloten zitting.<br />
De vertrouwenspersoon krijgt ook dezelfde middelen ter beschikking als het<br />
provincieraadslid aan wie hij assistentie verleent, in die zin dat hij in het kader<br />
van de bijstand die hij verleent hetzelfde inzagerecht geniet als het provincieraadslid<br />
zelf. Toch heeft hij niet dezelfde rechten als een provincieraadslid.<br />
Zijn taak blijft hoe dan ook beperkt tot het bijstaan van het gehandicapt<br />
provincieraadslid. Daarom ook kan de vertrouwenspersoon nooit op<br />
eigen initiatief optreden, heeft hij niet het recht om bij besprekingen of<br />
stemmingen zijn eigen mening te vertolken of om, zonder instemming van<br />
het provincieraadslid, de prerogatieven eigen aan het mandaat van provincieraadslid<br />
uit te oefenen.<br />
De vertrouwenspersoon heeft recht op een presentiegeld en een vergoeding<br />
<strong>voor</strong> reiskosten onder dezelfde <strong>voor</strong>waarden als het provincieraadslid. Hij<br />
kan bovendien beschikken over dezelfde materiële middelen en faciliteiten<br />
die ook aan het provincieraadslid worden toegekend.<br />
Betwistingen met betrekking tot de <strong>voor</strong>waarden waaraan een vertrouwenspersoon moet<br />
voldoen of met betrekking tot de vraag of een provincieraadslid voldoet aan de <strong>voor</strong>waar-<br />
Prerogatieven en verplichtingen<br />
Deel IV<br />
127
Art. 20<br />
Art. 22<br />
Art. 30<br />
Deel IV<br />
HOOFDSTUK 1<br />
den om een beroep te kunnen doen op een vertrouwenspersoon kunnen <strong>voor</strong> beslechting<br />
aanhangig gemaakt worden bij de Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen. Tegen de uitspraak<br />
van de Raad kan binnen een termijn van 8 dagen na de kennisgeving een beroep ingesteld<br />
worden bij de Raad van State. Dit beroep is niet schorsend.<br />
c Initiatiefrecht inzake de bijeenroeping van de provincieraad<br />
Zie blz. 140.<br />
d recht om de agenda van de provincieraad aan te vullen<br />
Zie blz. 153.<br />
e recht van inzage<br />
1° Principe<br />
Bij toepassing van artikel 30 van het Provinciedecreet hebben de provincieraadsleden<br />
recht op inzage in alle dossiers en alle stukken en akten die het<br />
bestuur van de provincie betreffen en in deze die betrekking hebben op aan<br />
de deputatie toegewezen taken. Ook de dossiers, stukken en akten van de<br />
autonome provinciebedrijven van hun provincie ressorteren onder hun inzagerecht.<br />
Artikel 30 kent bijgevolg aan de provincieraadsleden een specifiek inzagerecht<br />
toe dat bovendien ruimer is dan het inzagerecht dat kan ontleend worden<br />
aan de algemene regelgeving inzake openbaarheid van bestuur in de<br />
provincies, zoals deze is neergelegd in het Decreet van 26 maart 2004, en<br />
dat dan ook primeert boven laatstgenoemde regelgeving (art. 5, D. 26<br />
maart 2004).<br />
Niettemin blijven het toepassingsgebied van artikel 30 van het Provinciedecreet<br />
en het ruime inzagerecht dat door dit artikel wordt toegekend beperkt<br />
tot de akten, dossiers en stukken betreffende het bestuur van de provincie<br />
en van haar autonome provinciebedrijven en betreffende de aan de<br />
deputatie toegewezen taken en kan het artikel, zelfs door provincieraadsleden,<br />
niet worden ingeroepen om andere documenten in te zien.<br />
Dit betekent uiteraard niet dat een provincieraadslid geen andere dan de in artikel 30 genoemde<br />
documenten mag inkijken, doch wel dat hij, indien hij dit wenst, daar<strong>voor</strong> geen<br />
aanspraak kan maken op zijn ruim en specifiek inzagerecht en slechts een beroep kan<br />
doen op het inzagerecht dat elke andere burger kan doen gelden. Artikel 30 primeert binnen<br />
zijn toepassingsgebied weliswaar wel boven andere openbaarheidsregelingen, doch<br />
doet anderzijds immers ook geen afbreuk aan het recht van een provincieraadslid om zich,<br />
128 Prerogatieven en verplichtingen
HOOFDSTUK 1<br />
<strong>voor</strong> het nemen van inzage in documenten die niet onder zijn specifiek inzagerecht ressorteren,<br />
te beroepen op andere bestaande publiciteitsregelingen.<br />
Uit wat <strong>voor</strong>afgaat volgt dan ook dat:<br />
• een provincieraadslid dat inzage wenst in akten of stukken betreffende het<br />
bestuur van de provincie of van een autonoom provinciebedrijf van zijn<br />
provincie of betreffende aan de deputatie toegewezen taken hier<strong>voor</strong> zijn<br />
specifiek recht op inzage, zoals toegekend bij artikel 30 van het Provinciedecreet,<br />
kan doen gelden. De draagwijdte van artikel 30 wordt hierna uiteengezet;<br />
• een provincieraadslid dat inzage wenst in bestuursdocumenten die niet<br />
onder het toepassingsgebied van artikel 30 van het Provinciedecreet vallen,<br />
hier<strong>voor</strong> zoals alle andere burgers een beroep moet doen op de algemeen<br />
geldende regelgeving inzake openbaarheid van bestuur in de provincies<br />
(zie blz. 335 e.v.).<br />
Het bij artikel 30 van het Provinciedecreet toegekende recht op inzage kan worden ingeroepen<br />
door elk provincieraadslid in functie; het komt daarentegen niet toe aan de opvolgers,<br />
die immers nog niet belast zijn met het bestuur van de provincie en wier inzagerecht<br />
daarom niet verder reikt dan het inzagerecht van andere burgers.<br />
Een provincieraadslid kan het prerogatief dat hij aan artikel 30 van het Provinciedecreet<br />
ontleent echter enkel inroepen ten aanzien van zijn eigen bestuur en de autonome provinciebedrijven<br />
van zijn provincie. Hij kan zich dus niet op artikel 30 beroepen om een ruimer<br />
inzagerecht te genieten in de documenten die zich bij een ander bestuur bevinden, zoals<br />
bv. bij een intergemeentelijk samenwerkingsverband waarin de provincie participeert, bij<br />
een andere provincie of een gemeente.<br />
Elk provincieraadslid kan zijn inzagerecht persoonlijk en afzonderlijk uitoefenen. Hij heeft<br />
in principe evenwel niet het recht om zich bij de uitoefening van zijn inzagerecht te laten<br />
vergezellen of bijstaan door een derde, die zelf geen deel uitmaakt van de provincieraad.<br />
De enige uitzondering die op dit principe is toegestaan geldt ten <strong>voor</strong>dele van gehandicapte<br />
provincieraadsleden, die – indien zij beantwoorden aan de bij artikel 55 van het besluit van<br />
de <strong>Vlaamse</strong> regering van 19 januari 2007 vastgestelde criteria – bij toepassing van artikel<br />
18 van het Provinciedecreet gerechtigd zijn om zich te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon<br />
en die zich dan ook uiteraard bij de uitoefening van hun inzagerecht door<br />
deze persoon kunnen laten vergezellen.<br />
De provincieraadsleden en hun vertrouwenspersonen zijn steeds persoonlijk verantwoordelijk<br />
<strong>voor</strong> het gebruik van de inlichtingen die zij bij de uitoefening van hun inzagerecht<br />
verkregen hebben. Provincieraadsleden die het beroepsgeheim schenden kunnen immers<br />
strafrechtelijk vervolgd worden of kunnen burgerrechtelijk aansprakelijk gesteld worden<br />
<strong>voor</strong> de schade die door de bekendmaking van bepaalde gegevens aan derden veroorzaakt<br />
wordt. Zij moeten bovendien de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke<br />
levenssfeer ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens respecteren en<br />
zouden ook op basis van deze wet strafbaar zijn indien zij, met miskenning van de <strong>voor</strong>-<br />
Prerogatieven en verplichtingen<br />
Deel IV<br />
129
Deel IV<br />
HOOFDSTUK 1<br />
schriften van deze wet, informatie zouden verspreiden. Daarenboven dreigen eveneens<br />
mogelijke sancties indien een provincieraadslid door het verspreiden van informatie die hij<br />
op grond van artikel 30 heeft verkregen de vrije mededinging zou verstoren.<br />
130 Prerogatieven en verplichtingen<br />
2° Omvang van het inzagerecht<br />
Wanneer artikel 30 van het Provinciedecreet aan de provincieraadsleden een<br />
uitgebreid inzagerecht toekent in de dossiers, de stukken en akten betreffende<br />
het bestuur van de provincie en van de autonome provinciebedrijven<br />
en betreffende de aan de deputatie toegewezen taken, dan worden daarmee<br />
enkel de dossiers, de stukken en akten bedoeld die betrekking hebben op:<br />
• het bestuur van de provincie, de provinciale instellingen en de autonome<br />
provinciebedrijven;<br />
• de aan de deputatie toegewezen medebewindstaken;<br />
• de taken die de provinciegouverneur behartigt <strong>voor</strong> de provincie.<br />
Provincieraadsleden hebben echter geen controlerecht op de wijze waarop<br />
de provinciegouverneur zijn bevoegdheden en opdrachten van algemeen belang<br />
uitoefent. Hieruit volgt dan ook dat provincieraadsleden op grond van<br />
artikel 30 van het Provinciedecreet geen recht op inzage kunnen doen gelden<br />
in de stukken die op de laatstgenoemde opdrachten betrekking hebben<br />
of in de briefwisseling die door de provinciegouverneur betreffende zijn taken<br />
van algemeen belang met de hogere overheid gevoerd wordt of nog in<br />
nota’s en rapporten die dienaangaande tussen de hogere overheid en de<br />
gouverneur en/of zijn diensten uitgewisseld worden.<br />
Gelet op wat <strong>voor</strong>afgaat vallen de volgende stukken, als van algemeen belang zijnd, buiten<br />
het toepassingsgebied van artikel 30 van het Provinciedecreet:<br />
- de dossiers inzake de door de provinciegouverneur uitgeoefende toezichtstaken;<br />
- de dossiers met betrekking tot wapenvergunningen;<br />
- de documenten betreffende de vaststelling van de gemeentelijke brandweerbijdragen;<br />
- de documenten met betrekking tot de politionele veiligheid;<br />
- de documenten met betrekking tot de indeling in brandweer- en politiezones;<br />
- de rampenplannen en bijbehorende dossiers.<br />
Ook dossiers betreffende zaken waarin de deputatie als administratief<br />
rechtscollege is opgetreden zijn onttrokken aan het inzagerecht van de provincieraadsleden,<br />
zoals dit hen bij artikel 30 van het Provinciedecreet werd<br />
toegekend.<br />
Dossiers betreffende de door de deputatie uitgeoefende medebewindstaken,<br />
die weliswaar het provinciaal belang overstijgen maar waarin niettemin een
HOOFDSTUK 1<br />
nauwe verwevenheid bestaat met het provinciaal belang, vallen echter wel<br />
onder het toepassingsgebied van artikel 30 van het Provinciedecreet. Dossiers<br />
inzake stedenbouwkundige vergunningen, milieuvergunningen, natuurvergunningen<br />
enz. … mogen dan ook niet aan het inzagerecht van de provincieraadsleden<br />
onttrokken worden.<br />
Het begrip “dossiers, stukken en akten” is overigens zeer ruim: het omvat<br />
elk bestuursdocument, van welke aard ook, ongeacht zijn drager en ongeacht<br />
of het reeds in het provinciaal archief werd neergelegd dan wel zich<br />
nog bij de diensten bevindt en ongeacht of het in het centraal bestuur dan<br />
wel bij de buitendiensten bewaard wordt.<br />
Het stadium van het besluitvormingsproces waarin het document gesitueerd<br />
is, is niet relevant. Het inzagerecht geldt dus zowel met betrekking tot documenten<br />
uit de <strong>voor</strong>bereidende fase, de fase van besluitvorming als de uitvoerende<br />
fase. Ook documenten uit een dossier waarin nog geen eindbeslissing<br />
genomen werd zijn dus in principe ter inzage, <strong>voor</strong> zover ze ten<br />
minste reeds afgewerkt zijn en een definitieve status verworven hebben.<br />
In die zin omvat de omschrijving “dossier, akte of stuk” onder meer: de besluiten, de notulen,<br />
verslagen, processen-verbaal, studies, rapporten, adviezen, richtlijnen, contracten,<br />
vergunningen, facturen, statistieken, schattingsverslagen, briefwisseling enz.<br />
Uiteraard zijn, zoals reeds werd gesteld, de hierboven vernoemde documenten<br />
enkel ter inzage <strong>voor</strong> zover zij betrekking hebben op aangelegenheden<br />
van provinciaal of gemengd belang.<br />
Kunnen o.m. als zodanig beschouwd worden:<br />
- de dossiers betreffende de punten die op de agenda van de provincieraad zijn ingeschreven<br />
(zie ook blz. 156);<br />
- de briefwisseling gericht aan de provincie, in de mate waarin deze betrekking heeft op<br />
zaken van provinciaal of gemengd belang. Het betreft hier niet alleen de briefwisseling<br />
die aan de raad zelf gericht is, doch ook deze die aan de deputatie gericht is. Ook de<br />
briefwisseling over taken die de provinciegouverneur <strong>voor</strong> de provincie behartigt valt onder<br />
het inzagerecht. Dit is evenwel niet het geval <strong>voor</strong> de briefwisseling betreffende de<br />
taken van algemeen belang die de provinciegouverneur uitoefent;<br />
- de notulen van de provincieraad;<br />
- de notulen van de deputatie; de goedgekeurde notulen van de deputatie moeten trouwens,<br />
op grond van artikel 51, laatste lid van het Provinciedecreet, aan de provincieraadsleden<br />
bezorgd worden;<br />
- de akten en stukken betreffende de provinciale begroting/het provinciaal budget en betreffende<br />
de rekeningen, zowel van het lopende als van een afgesloten boekjaar;<br />
- de documenten betreffende het provinciaal patrimonium;<br />
- het ruimtelijk structuurplan en de ruimtelijke uitvoeringsplannen en de hieraan ten<br />
grondslag liggende studies, verslagen enz.;<br />
- de documenten met betrekking tot en van de autonome provinciebedrijven.<br />
Prerogatieven en verplichtingen<br />
Deel IV<br />
131
Deel IV<br />
HOOFDSTUK 1<br />
Om het inzagerecht van de provincieraadsleden in de documenten van de autonome provinciebedrijven<br />
te faciliteren, moeten de navolgende documenten trouwens ook op de griffie<br />
van de oprichtende provincie ter inzage gelegd worden: de goedgekeurde beslissing tot<br />
oprichting van een autonoom provinciebedrijf, de originele statuten ervan, de statutenwijzigingen<br />
en de gecoördineerde versie van de statuten, de notulen van alle vergaderingen<br />
van de raad van bestuur en van het directiecomité en alle documenten waarnaar in die<br />
notulen verwezen wordt evenals alle beslissingen van de gedelegeerd bestuurder;<br />
- de documenten met betrekking tot de oprichting van of deelname in verenigingen, stichtingen<br />
en vennootschappen, zoals bedoeld in artikel 188 van het Provinciedecreet. Om<br />
de controlemogelijkheden van de provincieraadsleden over deze participaties te versterken,<br />
moet de provincieraad trouwens minstens eenmaal per jaar in kennis gesteld worden<br />
van een geactualiseerd overzicht van alle verenigingen, stichtingen en vennootschappen<br />
waarin de provincie participeert en moet hij een toelichting ontvangen over de<br />
wijzigingen die zich tijdens het afgelopen jaar in deze overzichtslijst hebben <strong>voor</strong>gedaan.<br />
3° Restricties<br />
Het inzagerecht van de provincieraadsleden in dossiers, akten en stukken<br />
betreffende het bestuur van de provincie is – zoals hierboven werd vermeld<br />
– weliswaar ruim, maar het kent niettemin zijn restricties.<br />
Zo omvat het inzagerecht van de provincieraadsleden niet:<br />
• documenten die nog in bewerking zijn<br />
Het bovenvermelde betekent niet dat documenten aan de inzage van de provincieraadsleden<br />
onttrokken zijn zolang er in het dossier nog geen eindbeslissing werd genomen. Het houdt<br />
wel in dat nog onafgewerkte of onvolledige documenten aan het inzagerecht onttrokken zijn.<br />
Als <strong>voor</strong>beelden van documenten die nog in bewerking zijn kunnen vermeld worden:<br />
- het kladverslag of de aantekeningen van de provinciegriffier met het oog op het opstellen<br />
van de notulen;<br />
- ontwerpnota’s van de administratie die nog geen definitieve status verworven hebben.<br />
• documenten die nog ter studie of ter discussie liggen en die om deze reden<br />
nog geen definitieve status verworven hebben<br />
• documenten die nog moeten opgesteld worden<br />
Deze restrictie heeft een tweeledige inhoud.<br />
Enerzijds houdt zij in dat een provincieraadslid enkel bestaande documenten kan opvragen.<br />
Hij kan zich dus niet op artikel 30 van het Provinciedecreet beroepen om te eisen dat<br />
er ten behoeve van hem nieuwe nota’s opgesteld worden, onderzoeken gebeuren of analyses<br />
uitgevoerd worden. Zo kan hij bv. wel inzage vragen in bestaande statistieken, doch hij<br />
kan niet eisen dat de provincie <strong>voor</strong> hem uit bestaande gegevens nog niet bestaande statistieken<br />
opstelt.<br />
132 Prerogatieven en verplichtingen
HOOFDSTUK 1<br />
Een tweede aspect van deze restrictie bestaat erin dat een provincieraadslid enkel actueel<br />
bestaande documenten kan opvragen en niet tevens reeds toekomstige. Een provincieraadslid<br />
kan dus bv. niet eisen dat hem in de toekomst steeds automatisch – en zonder dat<br />
hij daarom moet verzoeken – kopieën worden toegestuurd van elke beslissing waarbij de<br />
provincie een overheidsopdracht gunt. Indien hij deze beslissingen zou wensen in te kijken,<br />
zal hij daarom telkens zelf separaat moeten verzoeken.<br />
• persoonlijke documenten<br />
Zo zijn bv. persoonlijke documentatie van de administratie, de persoonlijke briefwisseling<br />
van de uitvoerende mandatarissen en ambtenaren en de persoonlijke mailbox van de uitvoerende<br />
mandatarissen en de ambtenaren niet vatbaar <strong>voor</strong> inzage door de provincieraadsleden.<br />
Zelfs indien de mailbox of een elektronisch bestand briefwisseling of documentatie bevatten<br />
die verband houden met de professionele activiteiten van de betrokkene in het kader<br />
van het bestuur van de provincie of de aan de deputatie toegewezen taken, kan dit niet tot<br />
gevolg hebben dat de mailbox of het bestand rechtstreeks toegankelijk zouden moeten zijn<br />
<strong>voor</strong> de provincieraadsleden. De wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke<br />
levenssfeer ten opzichte van de verwerking van de persoonsgegevens verzet er<br />
zich immers tegen dat de provincieraadsleden rechtstreeks en on<strong>voor</strong>waardelijk toegang<br />
zouden kunnen nemen tot deze bestanden.<br />
4° Afschrift<br />
Artikel 30 van het Provinciedecreet kent aan de provincieraadsleden overigens<br />
niet enkel het recht toe om louter inzage te nemen in de stukken. Het<br />
is hun eveneens geoorloofd aantekeningen te maken of afschrift te nemen<br />
van de documenten waarvan hun inzage is gegeven.<br />
Ook kunnen zij, op grond van artikel 30, § 1, aanspraak maken op kopieën<br />
of enig ander afschrift van de stukken die aan hun inzagerecht onderworpen<br />
zijn. De modaliteiten waaronder deze afschriften of kopieën kunnen<br />
worden verkregen moeten in het huishoudelijk reglement van de provincieraad<br />
nader bepaald worden.<br />
De vergoeding die eventueel <strong>voor</strong> de afschriften wordt gevraagd mag nooit<br />
meer bedragen dan de reële kostprijs.<br />
5° Modaliteiten <strong>voor</strong> de uitoefening van het inzagerecht<br />
De uitoefening van het inzagerecht van de provincieraadsleden kan nader<br />
geregeld worden in het huishoudelijk reglement van de raad. Dit reglement<br />
moet echter met volledig respect van het decretaal gegarandeerde inzagerecht<br />
van de provincieraadsleden worden opgesteld; het mag, anders gezegd,<br />
het inzagerecht niet feitelijk ongedaan maken of beknotten.<br />
Prerogatieven en verplichtingen<br />
Deel IV<br />
133
Deel IV<br />
HOOFDSTUK 1<br />
In het reglement kunnen onder meer de volgende punten geregeld worden:<br />
- de aanduiding van de precieze plaats(en) waar het inzagerecht kan worden uitgeoefend.<br />
Het principe hierbij is dat het inzagerecht ter plaatse moet worden uitgeoefend;<br />
- de dagen en uren waarop inzage kan worden genomen. Deze dagen en uren moeten echter<br />
zodanig vastgesteld worden dat het de provincieraadsleden materieel mogelijk is hun<br />
inzagerecht naar behoren uit te oefenen. Een reglement dat het inzagerecht zou beperken<br />
tot één uur per week zou strijdig zijn met artikel 30 van het Provinciedecreet. De provincieraadsleden<br />
hebben anderzijds niet het recht te eisen steeds na de kantooruren inzage<br />
van de stukken te mogen nemen. Toch is het aangewezen de provincieraadsleden de mogelijkheid<br />
te geven om op bepaalde momenten ook buiten de gewone kantooruren hun<br />
inzagerecht uit te oefenen;<br />
- de <strong>voor</strong>afgaande aanduiding van de stukken. In het reglement kan bepaald worden dat<br />
de provincieraadsleden de stukken die zij wensen in te zien <strong>voor</strong>af moeten aanduiden.<br />
Het reglement kan <strong>voor</strong>schrijven hoeveel dagen <strong>voor</strong>af de provincieraadsleden opgave<br />
moeten doen van de lijst van de stukken die zij wensen te onderzoeken;<br />
- de wijze waarop aan provincieraadsleden inzage zal worden verstrekt in elektronisch opgeslagen<br />
briefwisseling of documenten;<br />
- de modaliteiten waaronder aan provincieraadsleden afschriften worden verstrekt en de<br />
eventuele kostprijs die gevraagd wordt <strong>voor</strong> afschriften of kopieën.<br />
De modaliteiten waaronder de provincieraadsleden inzage en/of afschrift<br />
kunnen vragen van dossiers betreffende punten die op de agenda van de<br />
provincieraad zijn geplaatst en waaronder zij toelichting kunnen vragen over<br />
de agendapunten en/of de bijbehorende dossiers moeten, op grond van artikel<br />
21 van het Provinciedecreet, bij het huishoudelijk reglement worden<br />
vastgesteld. Er moet wel opgemerkt worden dat de uitoefening van het inzagerecht<br />
van de provincieraadsleden in de vermelde dossiers georganiseerd<br />
moet worden met volledig respect van het <strong>voor</strong>schrift van artikel 21, tweede<br />
lid van het Provinciedecreet (zie blz. 156) en van de finaliteit van artikel 21.<br />
f Bezoekrecht aan de provinciale diensten en inrichtingen en<br />
aan de autonome provinciebedrijven<br />
Op grond van artikel 30, § 2 van het Provinciedecreet heeft elk provincieraadslid<br />
tevens het recht om, zelfs individueel, de provinciale diensten en<br />
instellingen te bezoeken.<br />
Naast administratieve en technische diensten van de provincie, zijn hieronder<br />
begrepen de diensten en instellingen die de provincie heeft opgericht en<br />
die zij beheert, zoals de provinciale onderwijsinstellingen, de provinciale<br />
sport- en culturele centra, de provinciale musea, archiefcentra en documentatiecentra<br />
en uiteraard ook de intern verzelfstandigde agentschappen.<br />
Het bezoekrecht heeft daarentegen geen betrekking op besturen, verenigingen<br />
of vennootschappen waarvan de provincie louter lid is, zoals bv. de intergemeentelijke<br />
samenwerkingsverbanden.<br />
134 Prerogatieven en verplichtingen
HOOFDSTUK 1<br />
Het heeft echter wel betrekking op de autonome provinciebedrijven.<br />
Het bezoekrecht van de provincieraadsleden mag slechts een louter informatief<br />
karakter hebben. Het doel van het bezoekrecht is immers enkel de<br />
provincieraadsleden de mogelijkheid te bieden zich te informeren omtrent<br />
de provinciale diensten en instellingen of de autonome provinciebedrijven.<br />
Provincieraadsleden mogen zich dan ook bij gelegenheid van de uitoefening<br />
van hun bezoekrecht niet in de plaats stellen van de deputatie en/of de provinciegriffier<br />
die belast zijn met respectievelijk het beheer van provinciale<br />
instellingen en de leiding van de diensten. Daaruit volgt dat het de provincieraadsleden<br />
wel is toegestaan de activiteiten van de provinciale diensten<br />
en instellingen of van een autonoom provinciebedrijf bij te wonen, doch dat<br />
zij niet het recht hebben opmerkingen te maken aan het personeel, opdrachten<br />
of onderrichtingen te geven of, bij gelegenheid van een bezoek aan<br />
een school, leerlingen te ondervragen. Eventuele opmerkingen kunnen de<br />
provincieraadsleden wel tijdens de vergadering van de provincieraad <strong>voor</strong>leggen<br />
aan de deputatie.<br />
Het bezoekrecht van de provincieraadsleden mag uiteraard de goede werking<br />
van de diensten en instellingen niet hinderen. Om die reden moeten de<br />
exacte modaliteiten waaronder het bezoekrecht kan worden uitgeoefend bepaald<br />
worden in het huishoudelijk reglement van de provincieraad.<br />
g Vraagrecht<br />
1° Vragen aan de deputatie<br />
Artikel 32 van het Provinciedecreet kent de provincieraadsleden het recht<br />
toe om aan de deputatie mondelinge en schriftelijke vragen te stellen.<br />
Het vraagrecht ligt in het verlengde van het inzagerecht. Door middel van hun inzagerecht<br />
en ook door middel van het afschrift van de goedgekeurde notulen van de vergaderingen<br />
van de deputatie dat hen automatisch toegestuurd wordt, worden de provincieraadsleden<br />
in staat gesteld de werking van het bestuur op te volgen. Indien zij ter zake vragen hebben,<br />
kunnen zij via de uitoefening van hun vraagrecht toelichtingen krijgen.<br />
Het vraagrecht heeft, zoals het inzagerecht, betrekking op de aangelegenheden die het<br />
bestuur van de provincie betreffen en op de aan de deputatie toegewezen medebewindstaken.<br />
Het strekt zich trouwens niet enkel uit tot de aangelegenheden die behartigd worden<br />
door het provinciebestuur zelf, doch ook tot deze die uitgeoefend worden door de autonome<br />
provinciebedrijven die de provincie heeft opgericht.<br />
Vragen over het functioneren van andere besturen, instanties of verenigingen moeten<br />
daarentegen als onontvankelijk beschouwd worden. Zo kan de deputatie niet op ontvankelijke<br />
wijze bevraagd worden over het functioneren van instanties of verenigingen, waarvan<br />
bv. enkel het budget of de jaarrekening <strong>voor</strong> goedkeuring of vaststelling aan de provincie<br />
moet worden <strong>voor</strong>gelegd. Aan de deputatie zouden in <strong>voor</strong>komend geval enkel vragen ge-<br />
Prerogatieven en verplichtingen<br />
Deel IV<br />
Art. 32<br />
135
Art. 32<br />
Deel IV<br />
HOOFDSTUK 1<br />
steld kunnen worden over de wijze waarop zij de aan haar toegekende toezichts- of controletaak<br />
heeft uitgeoefend. Zo ook kan een lid van de deputatie wel bevraagd worden over<br />
materies waar<strong>voor</strong> hij, op grond van de interne taakverdeling binnen de deputatie, verantwoordelijkheid<br />
draagt, doch niet over de werking van een vereniging of instantie waarvan<br />
hij louter deel uitmaakt en die niet als behorend tot “het bestuur van de provincie” kan<br />
gecatalogeerd worden. Hierop zou enkel een uitzondering bestaan indien en <strong>voor</strong> zover een<br />
expliciete bepaling de betrokken gedeputeerde zou verplichten de provincieraad te informeren<br />
over de werking van die vereniging of instantie.<br />
Het vraagrecht heeft trouwens evenmin betrekking op de rechtsprekende bevoegdheid van<br />
de deputatie en de dossiers zelf waarin zij als rechtscollege opgetreden is.<br />
Het vraagrecht ten aanzien van de deputatie kan zowel uitgeoefend worden<br />
tijdens de provincieraadsvergaderingen als daarbuiten via schriftelijke vragen<br />
en antwoorden. Indien een provincieraadslid een vraag wenst te stellen,<br />
dan is het alleszins niet vereist dat hij daar<strong>voor</strong> een toegelicht <strong>voor</strong>stel van<br />
beslissing indient. De provincieraad moet, rekening houdend met het <strong>voor</strong>gaande,<br />
in zijn huishoudelijk reglement de verdere modaliteiten bepalen<br />
<strong>voor</strong> de uitoefening van het vraagrecht.<br />
136 Prerogatieven en verplichtingen<br />
2° Vragen aan de provinciegouverneur<br />
Naast hun recht om aan de deputatie schriftelijke en mondelinge vragen te<br />
stellen, bezitten de provincieraadsleden tevens het recht om aan de provinciegouverneur<br />
vragen te stellen.<br />
Artikel 32, derde lid kent de provincieraadsleden meer bepaald het recht toe<br />
om de provinciegouverneur te bevragen over de taken die hij behartigt <strong>voor</strong><br />
de provincie.<br />
De provincieraad moet in zijn huishoudelijk reglement de modaliteiten bepalen<br />
waaronder de provincieraadsleden hun recht kunnen uitoefenen om aan<br />
de provinciegouverneur vragen te stellen.<br />
h Beroep bij de raad van state<br />
Elk provincieraadslid kan in zijn hoedanigheid van provincieraadslid bij de<br />
Raad van State een beroep tot nietigverklaring instellen om zijn prerogatieven,<br />
verbonden aan het lidmaatschap, te vrijwaren. De Raad van State heeft<br />
in zijn rechtspraak het functioneel belang van het provincieraadslid om een<br />
annulatieberoep in te stellen echter duidelijk omlijnd. Dit houdt in dat het<br />
provincieraadslid niet om het even welk middel kan aanvoeren om de nietigverklaring<br />
van een beslissing te vorderen.<br />
Ten eerste kunnen provincieraadsleden, in die hoedanigheid optredend, bij de Raad van<br />
State een beroep tot nietigverklaring instellen tegen een besluit van de provincieraad of de<br />
beslissing van de toezichthoudende overheid die dit besluit goedkeurt, indien ze aanvoeren
HOOFDSTUK 1<br />
dat de raad tot dit besluit is gekomen met schending van de decretale vorm<strong>voor</strong>schriften<br />
die de uitoefening van hun mandaat binnen de raad waarborgen. Het betreft hier de decretaal<br />
bepaalde vorm<strong>voor</strong>schriften <strong>voor</strong> de oproeping, het vaststellen van de agenda, de beraadslaging<br />
en de besluitvorming van de provincieraad.<br />
Ten tweede is dergelijk verzoekschrift ook ontvankelijk indien het provincieraadslid tegen<br />
het raadsbesluit aanvoert dat het genomen is met schending van de prerogatieven die hem<br />
buiten de raad toekomen, zoals zijn recht op inzage en zijn recht om punten aan de agenda<br />
van de provincieraad toe te voegen.<br />
Ten derde heeft het provincieraadslid een functioneel belang bij de nietigverklaring van<br />
een beslissing die a priori iedere wettelijke werking van de provincieraad onmogelijk<br />
maakt, m.a.w. beslissingen die <strong>voor</strong> gevolg hebben dat de raad onregelmatig is samengesteld<br />
waardoor zijn beraadslagingen, stemmingen en beslissingen onwettig zijn.<br />
In de vierde plaats heeft een provincieraadslid uitzonderlijk een functioneel belang bij de<br />
nietigverklaring van een beslissing die uitgaat van een orgaan van een ander rechtspersoon<br />
dan de provincie. Dit is het geval indien het provincieraadslid tegen de beslissing van<br />
dit orgaan aanvoert dat ze genomen is zonder dat daarbij het wettelijk of decretaal <strong>voor</strong>geschreven<br />
advies van de provincieraad is ingewonnen.<br />
Ten slotte kan een provincieraadslid, als zodanig, ook een annulatieberoep instellen tegen<br />
beslissingen van andere provinciale organen die een inbreuk zouden inhouden op de bevoegdheden<br />
van de provincieraad.<br />
B DePutAtIe<br />
Net zoals de provincieraadsleden, kunnen de leden van de deputatie in de<br />
uitoefening van hun ambt een aantal prerogatieven doen gelden.<br />
Het betreft dan in de eerste plaats de medezeggenschap en het stemrecht<br />
over alle aangelegenheden die aan de beraadslaging en/of beslissing van de<br />
deputatie onderworpen zijn, tenzij een wettelijke of decretale bepaling hen<br />
dit recht expliciet zou ontzeggen. Indien zij uit de raad benoemd werden genieten<br />
zij — weliswaar onder dezelfde restrictie — ook een spreekrecht en<br />
medebeslissingsrecht over alle aangelegenheden die tot de bevoegdheid van<br />
de provincieraad behoren.<br />
Verder bevestigt artikel 47 van het Provinciedecreet expliciet dat de leden<br />
van de deputatie aanspraak kunnen maken op dezelfde prerogatieven die<br />
artikel 30 aan de provincieraadsleden toekent, met name het inzagerecht in<br />
alle dossiers, stukken en akten die het bestuur van de provincie en van de<br />
autonome provinciebedrijven van hun provincie betreffen, evenals het inzagerecht<br />
in documenten betreffende de door de deputatie uitgeoefende medebewindstaken<br />
en de door de provinciegouverneur <strong>voor</strong> de provincie behartigde<br />
taken, het recht op afschrift van en toelichting bij deze documenten<br />
en het bezoekrecht aan de provinciale diensten en instellingen en aan<br />
de autonome provinciebedrijven.<br />
Bovendien is het evident dat de leden van de deputatie een volledig onderzoeksrecht<br />
bezitten over alle dossiers en aangelegenheden die tot de bevoegdheid<br />
van de deputatie behoren, ongeacht of het zaken van provinciaal,<br />
Prerogatieven en verplichtingen<br />
Deel IV<br />
Art. 30<br />
Art. 47<br />
Art. 68bis<br />
137
Deel IV<br />
HOOFDSTUK 1<br />
van gemengd of van algemeen belang betreft en ongeacht of het om aangelegenheden<br />
gaat die in het kader van de interne taakverdeling aan henzelf<br />
dan wel aan een collega-gedeputeerde werden toevertrouwd.<br />
En ten slotte kent artikel 68bis van het Provinciedecreet aan elk lid van de<br />
deputatie dat wegens een handicap niet in staat is om zelfstandig zijn mandaat<br />
van gedeputeerde te vervullen, de mogelijkheid toe om zich <strong>voor</strong> de<br />
uitoefening van dit mandaat te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon.<br />
Het recht op bijstand zal evenwel enkel kunnen worden ingeroepen door gedeputeerden<br />
die een handicap hebben die de zelfstandige vervulling van hun mandaat verhindert en die<br />
beantwoordt aan de criteria die door de <strong>Vlaamse</strong> regering werden vastgesteld bij artikel 55<br />
van het besluit van 19 januari 2007 houdende het statuut van de lokale en provinciale mandataris<br />
(zie blz. 114).<br />
De gedeputeerde mag zijn vertrouwenspersoon vrij kiezen uit de personen die de volle<br />
leeftijd van 18 jaar hebben bereikt en die legaal binnen de Europese Unie verblijven, met<br />
deze restrictie evenwel dat de vertrouwenspersoon zich niet mag bevinden in een toestand<br />
van verhindering zoals bedoeld in artikel 48 van het Provinciedecreet of in een met het<br />
mandaat onverenigbare functie of situatie. Op de laatstvermelde restrictie bestaat nochtans<br />
een uitzondering: er bestaat geen bezwaar tegen dat een gehandicapte gedeputeerde<br />
zich laat bijstaan door zijn echtgenoot of een bloed- of aanverwantschap tot en met de<br />
tweede graad. Hij kan echter niet de echtgenoot van een ander lid van de deputatie of een<br />
bloed- of aanverwant tot en met de tweede graad van deze laatste aanstellen als vertrouwenspersoon.<br />
Bij het verlenen van bijstand krijgt de vertrouwenspersoon dezelfde middelen ter beschikking<br />
en heeft hij dezelfde verplichtingen als een provincieraadslid. Hij moet echter niet de<br />
eed afleggen. De vertrouwenspersoon heeft <strong>voor</strong> elke vergadering recht op een presentiegeld<br />
onder dezelfde <strong>voor</strong>waarden als een provincieraadslid.<br />
138 Prerogatieven en verplichtingen
2 BijeenroePing<br />
A ProVIncIerAAD<br />
HOOFDSTUK 2<br />
De provincieraad komt minstens tien keer per jaar samen, telkens na een<br />
bijeenroeping van de provincieraadsleden door de <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad.<br />
Deze roept de provincieraadsleden bijeen op eigen initiatief,<br />
dan wel na hiertoe te zijn verzocht door de deputatie of door een derde<br />
van de zittinghebbende provincieraadsleden. De oproeping moet in principe<br />
ten minste acht dagen <strong>voor</strong> de dag van de vergadering aan de provincieraadsleden<br />
worden bezorgd en moet de agenda van de vergadering<br />
vermelden. Voor elk agendapunt moet er een toegelicht <strong>voor</strong>stel van beslissing<br />
zijn. De provincieraadsvergaderingen worden ook telkens bekendgemaakt<br />
aan het publiek, eveneens uiterlijk acht dagen <strong>voor</strong> de dag van<br />
de vergadering.<br />
a Aantal vergaderingen en data<br />
De provincieraad heeft in principe geen decretale zittingsperiode: hij vergadert<br />
zo dikwijls als de zaken die tot zijn bevoegdheid behoren het vereisen,<br />
zij het evenwel met een minimum van tien bijeenkomsten per jaar.<br />
In dit minimumaantal zijn alle vergaderingen van de provincieraad begrepen,<br />
ongeacht van wie het initiatief uitging tot bijeenroeping van de raad (zie<br />
hierna onder punt b).<br />
Een maximumaantal zittingen wordt daarentegen door het decreet niet <strong>voor</strong>opgesteld.<br />
Het aantal vergaderingen is dus niet beperkt. Ook de data van de<br />
vergaderingen worden niet nader bij decreet bepaald, tenzij dan <strong>voor</strong> enkele<br />
welomschreven aangelegenheden.<br />
Zo is de provincieraad krachtens artikel 7 van het decreet verplicht op een vastgelegde dag<br />
te vergaderen na de volledige vernieuwing ervan ten gevolge van verkiezingen. De nieuwverkozen<br />
provincieraadsleden moeten dan van rechtswege bijeenkomen op een installatievergadering<br />
die plaatsvindt op de eerste werkdag van de maand december om 10 uur. Als<br />
een bezwaar werd ingediend tegen de verkiezing en deze vervolgens geldig wordt verklaard,<br />
vindt de installatievergadering plaats binnen tien dagen na de dag waarop de uitslag<br />
van de verkiezing definitief is, bij ongeldigverklaring binnen tien dagen na de dag<br />
waarop de uitslag van de nieuwe verkiezing definitief is.<br />
De provincieraad moet tevens samenkomen binnen veertien dagen na de installatievergadering,<br />
indien blijkt dat geen ontvankelijke akte van <strong>voor</strong>dracht van een kandidaat-<strong>voor</strong>zitter<br />
van de raad werd ingediend, om dan tot verkiezing van een <strong>voor</strong>zitter over te gaan (art.<br />
8, § 3 Provinciedecreet). Hetzelfde geldt wanneer geen ontvankelijke gezamenlijke akte<br />
van <strong>voor</strong>dracht van kandidaat-gedeputeerden werd ingediend <strong>voor</strong> de afzonderlijke verkiezing<br />
van de gedeputeerden (art. 45, § 3).<br />
Bijeenroeping<br />
Deel IV<br />
Art. 19<br />
139
Art. 20<br />
Deel IV<br />
140<br />
Bijeenroeping<br />
HOOFDSTUK 2<br />
Verder is in het Provinciedecreet, vanaf de inwerkingtreding van deze bepalingen, een verplichte<br />
vergadering van de provincieraad <strong>voor</strong>zien:<br />
- vóór het einde van het jaar dat volgt op de provincieraadsverkiezingen en vóór hij beraadslaagt<br />
over het budget <strong>voor</strong> het volgende financiële boekjaar, om het strategische<br />
meerjarenplan vast te stellen (art. 142);<br />
- jaarlijks vóór de raad beraadslaagt over het budget <strong>voor</strong> het volgende financiële boekjaar,<br />
om waar nodig het meerjarenplan aan te passen (art. 143);<br />
- vóór het begin van ieder financiële boekjaar, om het jaarlijkse budget vast te stellen,<br />
behoudens het budget <strong>voor</strong> het eerste volledige financiële boekjaar van de zesjaarlijkse<br />
periode, dat kan worden vastgesteld in de loop van het eerste kwartaal van dat boekjaar<br />
(art. 144);<br />
- in de loop van het eerste semester van het financiële boekjaar dat volgt op het financiele<br />
boekjaar waarop de rekening betrekking heeft, om de jaarrekening vast te stellen<br />
(art. 169);<br />
- uiterlijk op 31 mei en 31 oktober van ieder jaar, om de jaarrekening van het <strong>voor</strong>bije<br />
jaar, respectievelijk het budget van het volgende boekjaar van de autonome provinciebedrijven<br />
goed te keuren (art. 236).<br />
Zolang de relevante bepalingen van het Provinciedecreet m.b.t. de planning en het financieel<br />
beheer niet in werking zijn, moet de provincieraad nog krachtens de Provinciewet bijeenkomen<br />
tijdens de maand oktober om het budget <strong>voor</strong> het volgende dienstjaar en de<br />
rekeningen van het vorige dienstjaar vast te stellen; tijdens deze vergadering moet ook het<br />
bijbehorende advies van het Rekenhof en de algemene beleidsnota worden <strong>voor</strong>gelegd (art.<br />
66, § 2 Provinciewet).<br />
b Bevoegdheid tot bijeenroeping<br />
De provincieraad kan slechts rechtsgeldig vergaderen en besluiten nadat hij<br />
daartoe <strong>voor</strong>afgaand door zijn <strong>voor</strong>zitter werd bijeengeroepen.<br />
Enkel de <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad is bevoegd tot de bijeenroeping van<br />
de raad, maar het initiatief tot de bijeenroeping kan variëren.<br />
De bijeenroeping kan gebeuren:<br />
- op eigen initiatief van de <strong>voor</strong>zitter zelf;<br />
- op verzoek van de deputatie;<br />
- op verzoek van een derde van de zittinghebbende leden van de provincieraad.<br />
1° Bijeenroeping op eigen initiatief van de <strong>voor</strong>zitter<br />
In principe beslist alleen de <strong>voor</strong>zitter over de noodzakelijkheid of de opportuniteit<br />
van een vergadering van de provincieraad.
HOOFDSTUK 2<br />
Zoals ook reeds onder de gelding van de Provinciewet, maar in tegenstelling<br />
tot de vroegere regeling in de nieuwe Gemeentewet waarbij de gemeenteraad<br />
werd bijeengeroepen door het college van burgemeester en schepenen<br />
(inmiddels gewijzigd in het Gemeentedecreet) is het dus niet de deputatie<br />
die de provincieraad bijeenroept.<br />
Een bijeenroeping van de raad door de deputatie, als college, of door een individueel lid<br />
van de deputatie, of door de provinciegouverneur is dus onwettig en kan zelfs aanleiding<br />
geven tot schorsing of vernietiging van de door de provincieraad tijdens dergelijke onregelmatig<br />
samengeroepen vergadering genomen besluiten.<br />
De <strong>voor</strong>zitter kan de vergaderingen van de raad beleggen op het tijdstip dat hij zelf gepast acht,<br />
zelfs op zondag<strong>voor</strong>middag. Hij moet hierbij echter rekening houden met de rechtmatige belangen<br />
van alle provincieraadsleden en zou misbruik maken van zijn bevoegdheid door de raad<br />
steeds bijeen te roepen op een tijdstip waarop het een of meerdere provincieraadsleden, bijv.<br />
omwille van beroepsactiviteiten, systematisch onmogelijk is om de vergaderingen bij te wonen.<br />
In het huishoudelijk reglement van de provincieraad kan worden bepaald op welke vaste<br />
dag en vast uur van de maand de provincieraad in principe altijd (behoudens de maanden<br />
juli en augustus) bijeenkomt, na een rechtsgeldige oproeping van de provincieraadsleden<br />
door de <strong>voor</strong>zitter. De <strong>voor</strong>zitter kan de provincieraadsleden dan wel nog steeds oproepen<br />
tot een bijkomende vergadering als hij dit nodig acht.<br />
Bij eventueel misbruik door de <strong>voor</strong>zitter van zijn decretale bevoegdheid kan de <strong>Vlaamse</strong><br />
regering optreden in het kader van het bestuurlijk toezicht.<br />
In geval van kennelijk wangedrag of grove nalatigheid kan de <strong>voor</strong>zitter daarnaast tuchtrechtelijk<br />
gesanctioneerd worden door de <strong>Vlaamse</strong> regering (art. 69).<br />
In de gevallen waarin de <strong>voor</strong>zitter zelf het initiatief heeft genomen tot bijeenroeping<br />
van de raad, heeft ook alleen hij de bevoegdheid om de reeds<br />
vastgestelde vergadering af te gelasten. Noch de deputatie, noch de gedeputeerden<br />
individueel of de provinciegouverneur hebben daartoe enige bevoegdheid.<br />
2° Verplichte bijeenroeping door de <strong>voor</strong>zitter<br />
In afwijking van het algemeen principe dat de <strong>voor</strong>zitter autonoom over de<br />
opportuniteit van een bijeenroeping van de raad beslist, bepaalt artikel 20,<br />
tweede lid van het Provinciedecreet dat de <strong>voor</strong>zitter verplicht is gevolg te<br />
geven aan het verzoek van de deputatie of van een derde van de zittinghebbende<br />
leden van de provincieraad om de raad bijeen te roepen op het door<br />
de deputatie of de provincieraadsleden <strong>voor</strong>gestelde tijdstip en met de door<br />
de deputatie of de provincieraadsleden <strong>voor</strong>gestelde agenda.<br />
De bijeenroeping is wel <strong>voor</strong> de <strong>voor</strong>zitter slechts verplicht indien het verzoek<br />
beantwoordt aan de door het decreet gestelde ontvankelijkheid<strong>voor</strong>waarden.<br />
Bijeenroeping<br />
Deel IV<br />
141
Deel IV<br />
142<br />
Bijeenroeping<br />
HOOFDSTUK 2<br />
Zo moet het verzoek uitgaan van de deputatie als college, dan wel door het<br />
vereiste aantal zittinghebbende provincieraadsleden zijn ondertekend. Het<br />
verzoek moet daarnaast het gewenste vergadertijdstip vermelden en een<br />
<strong>voor</strong>stel van agenda bevatten, waarbij <strong>voor</strong> elk punt op de agenda een toegelicht<br />
<strong>voor</strong>stel moet worden ingediend.<br />
De toegelichte <strong>voor</strong>stellen van beslissing moeten worden bezorgd aan de provinciegriffier,<br />
die de <strong>voor</strong>stellen op zijn beurt bezorgt aan de <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad.<br />
De <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad is bevoegd om de ontvankelijkheid van<br />
het verzoek te beoordelen en kan de gevraagde bijeenroeping weigeren indien<br />
het verzoek niet aan alle <strong>voor</strong>waarden voldoet.<br />
Hij mag evenwel niet oordelen over de opportuniteit van de gevraagde vergadering.<br />
Indien het verzoek op rechtsgeldige wijze werd gedaan moet de <strong>voor</strong>zitter louter nog de<br />
nodige materiële maatregelen nemen <strong>voor</strong> de oproeping van alle provincieraadsleden.<br />
Wanneer er twijfel zou bestaan of het onderwerp of de onderwerpen waar<strong>voor</strong> de bijeenroeping<br />
wordt gevraagd tot de bevoegdheid van de provincieraad behoren, blijft de <strong>voor</strong>zitter<br />
verplicht tot bijeenroeping van de raad. De raad zal dan zelf moeten oordelen over zijn<br />
bevoegdheid of onbevoegdheid ter zake.<br />
In geval van een dergelijk verzoek, moet de <strong>voor</strong>zitter in principe de provincieraad<br />
bijeenroepen op de dag en het uur die in het verzoek werden aangewezen.<br />
Bij de indiening van het verzoek moet evenwel rekening worden gehouden<br />
met de bij artikel 21 van het Provinciedecreet <strong>voor</strong>geschreven minimumoproepingstermijn<br />
(zie hierna onder c).<br />
Wanneer dus niet expliciet om bijeenroeping bij hoogdringendheid werd gevraagd<br />
en het verzoek te laat aan de <strong>voor</strong>zitter werd overgemaakt om de<br />
provincieraadsleden nog met inachtname van een termijn van acht dagen te<br />
kunnen oproepen, kan de <strong>voor</strong>zitter de vergadering ambtshalve met zoveel<br />
dagen uitstellen als vereist <strong>voor</strong> de naleving van de genoemde minimumoproepingstermijn.<br />
Wanneer in het verzoek geen tijdstip werd opgegeven, of wanneer het tijdstip onnodig onredelijk<br />
zou zijn, zoals bijv. de bijeenroeping om middernacht, kan de <strong>voor</strong>zitter zelf de<br />
datum en/of het uur van de vergadering vaststellen. Een verzoek tot bijeenroeping van de<br />
raad op zondag kan daarentegen niet als onredelijk worden beschouwd en mag <strong>voor</strong> de<br />
<strong>voor</strong>zitter geen aanleiding geven tot wijziging van de datum.<br />
Heeft de <strong>voor</strong>zitter zelf reeds de provincieraad bijeengeroepen <strong>voor</strong> een eerdere<br />
datum dan deze in het verzoek vermeld, dan mag hij de door de verzoekende<br />
provincieraadsleden of de deputatie opgegeven punten toevoegen aan<br />
de agenda van deze raadsvergadering, onder verplichting uiteraard om de<br />
provincieraadsleden tijdig op de hoogte te brengen van deze aanvulling van
HOOFDSTUK 2<br />
de agenda. Omgekeerd verzet niets er zich tegen dat de <strong>voor</strong>zitter, wanneer<br />
hij uitvoering geeft aan het verzoek om de raad bijeen te roepen met een<br />
bepaalde agenda, zelf agendapunten toevoegt aan de dagorde van dezelfde<br />
vergadering.<br />
Zoals gezegd kan het dwingend verzoek aan de <strong>voor</strong>zitter tot bijeenroeping<br />
van de raad uitgaan van één derde van de zittinghebbende provincieraadsleden<br />
of van de deputatie.<br />
• verplichte bijeenroeping op verzoek van één derde van de zittinghebbende<br />
provincieraadsleden<br />
Als zittinghebbend moeten alle provincieraadsleden worden beschouwd die<br />
de eed hebben afgelegd en wier mandaat nog niet ten einde is gekomen,<br />
hierbij inbegrepen de ontslagnemende provincieraadsleden wier opvolger<br />
nog niet werd geïnstalleerd.<br />
Het is niet noodzakelijk dat een derde van de provincieraadsleden hier<strong>voor</strong> getekend hebben<br />
op één en hetzelfde document.<br />
Een besluit waarbij de provincieraad zelf bepaalt om op een aangewezen dag en uur opnieuw<br />
te zullen bijeenkomen om over bepaalde onderwerpen te vergaderen, heeft de waarde<br />
van een geldig verzoek in de zin van artikel 20, tweede lid van het decreet, althans <strong>voor</strong><br />
zover het aantal provincieraadsleden dat <strong>voor</strong> de aanneming van het besluit heeft gestemd<br />
ten minste gelijk is aan een derde van de zittinghebbende provincieraadsleden.<br />
• verplichte bijeenroeping op verzoek van de deputatie<br />
Tot het verzoek om de provincieraad bijeen te roepen en tot vaststelling van<br />
de agenda <strong>voor</strong> die bijeenkomst kan door de deputatie slechts geldig worden<br />
besloten tijdens een regelmatig samengestelde en regelmatig gehouden<br />
vergadering.<br />
Zo zou de deputatie niet rechtsgeldig kunnen besluiten om de <strong>voor</strong>zitter te verzoeken de<br />
raad bijeen te roepen wanneer niet voldoende leden van de deputatie aanwezig zijn om te<br />
kunnen beraadslagen.<br />
c Wijze van oproeping<br />
De oproeping is een louter materiële handeling, die gesteld wordt in uitvoering<br />
van het besluit van de <strong>voor</strong>zitter tot bijeenroeping van de raad of van<br />
het bij de <strong>voor</strong>zitter ingediende verzoek tot bijeenroeping uitgaande van de<br />
deputatie of van één derde van de zittinghebbende provincieraadsleden.<br />
Om rechtsgeldig te zijn moet de oproeping <strong>voor</strong> een provincieraadsvergadering<br />
voldoen aan de volgende <strong>voor</strong>waarden.<br />
Bijeenroeping<br />
Deel IV<br />
Art. 21<br />
143
Deel IV<br />
144<br />
Bijeenroeping<br />
HOOFDSTUK 2<br />
1° De oproeping moet gebeuren door de <strong>voor</strong>zitter van<br />
de provincieraad.<br />
Ongeacht van wie het initiatief tot bijeenroeping uitging, is het steeds de<br />
<strong>voor</strong>zitter die de provincieraad bijeenroept.<br />
Op het bovenvermelde principe bestaat evenwel één uitzondering. Voor de installatievergadering<br />
die van rechtswege plaatsvindt op de eerste werkdag van december om 10 uur,<br />
worden de provincieraadsleden, <strong>voor</strong> de goede orde, uitgenodigd door de provinciegriffier,<br />
en dit ten minste 8 dagen <strong>voor</strong> de installatievergadering. Het betreft hier geen oproeping in<br />
de strikte betekenis, maar een kennisgeving van de datum, het uur en de plaats van de<br />
vergadering.<br />
Indien de installatievergadering echter niet kan plaatsvinden op de eerste werkdag van<br />
december wegens een tegen de verkiezing ingesteld bezwaar of een wijziging van de zetelverdeling,<br />
dan moet er wel een formele bijeenroeping van de provincieraadsleden gebeuren<br />
<strong>voor</strong> de installatievergadering. Deze gebeurt dan, overeenkomstig het basisprincipe,<br />
door de uittredende <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad, die de nieuwverkozen provincieraadsleden<br />
moet bijeenroepen op de installatievergadering binnen tien dagen na de dag waarop<br />
de uitslag van de (al of niet nieuwe) verkiezing of van de zetelverdeling definitief is. Gebeurt<br />
dit echter niet, dan moet de bijeenroeping gedaan worden door een uittredend lid van de<br />
deputatie in volgorde van rang (zie artikel 7 Provinciedecreet).<br />
2° De oproeping moet in principe ten minste acht dagen<br />
vóór de dag van de vergadering aan de provincieraadsleden<br />
worden bezorgd.<br />
De minimumtermijn van acht dagen stelt de provincieraadsleden in staat<br />
om de vergadering van de provincieraad behoorlijk <strong>voor</strong> te bereiden en de<br />
dossiers betreffende de agendapunten te onderzoeken. De naleving ervan<br />
is dan ook een substantiële geldigheidsvereiste <strong>voor</strong> de oproeping en bijgevolg<br />
ook <strong>voor</strong> de tijdens de daaropvolgende vergadering getroffen besluiten.<br />
Het volstaat overigens niet dat de oproeping acht dagen <strong>voor</strong> de dag van de vergadering<br />
werd verzonden naar de provincieraadsleden; de oproeping moet hen reeds acht dagen op<br />
<strong>voor</strong>hand reëel bezorgd zijn.<br />
De termijn wordt, overeenkomstig de algemene regel van artikel 184, tweede lid van het<br />
Provinciedecreet, berekend door terug te tellen vanaf de gebeurtenis die de termijn doet<br />
eindigen, met name de vergadering van de provincieraad. Deze dag zelf wordt niet in de<br />
termijn begrepen, evenmin als de dag van de bezorging van de oproeping.<br />
Een <strong>voor</strong>beeld ter verduidelijking: indien de provincieraad op woensdag gepland is, moet de<br />
oproeping reeds op de dinsdag van de week er<strong>voor</strong> aan de provincieraadsleden bezorgd zijn.<br />
De bedoeling is dat er steeds een periode van zeven vrije dagen is tussen de dag van het<br />
bezorgen van de agenda en de dag van de vergadering.
HOOFDSTUK 2<br />
Opgemerkt kan worden dat indien de provinciegriffier, overeenkomstig artikel 7, § 1 van<br />
het Provinciedecreet, de provincieraadsleden ten minste 8 dagen <strong>voor</strong> de installatievergadering<br />
op de hoogte brengt van de datum, uur en plaats van deze vergadering, het al of<br />
niet tijdig versturen van deze oproeping geen gevolgen kan hebben op de rechtsgeldigheid<br />
van de beslissingen. De installatievergadering vindt immers van rechtswege op een decretaal<br />
vastgelegde dag plaats en de oproeping door de provinciegriffier gebeurt slechts <strong>voor</strong><br />
de goede orde.<br />
Van de minimumoproepingstermijn van acht dagen kan enkel worden afgeweken<br />
in spoedeisende gevallen, waarin bij hoogdringendheid tot oproeping<br />
van de raad moet worden overgegaan.<br />
Van de hoogdringendheid wordt bij <strong>voor</strong>keur melding gemaakt bij de oproeping van de provincieraadsleden.<br />
De beoordeling van het spoedeisend karakter gebeurt in eerste instantie door de <strong>voor</strong>zitter,<br />
maar de provincieraad is niet gebonden door deze kwalificatie en mag weigeren de<br />
onterecht als spoedeisend opgegeven agendapunten te behandelen op de dag van de bijeenkomst.<br />
3° De oproeping moet melding maken van de plaats, de<br />
dag en het tijdstip van de vergadering.<br />
4° De oproeping moet de agenda van de vergadering<br />
vermelden, evenals <strong>voor</strong> elk agendapunt een toegelicht<br />
<strong>voor</strong>stel van beslissing bevatten; de agendapunten<br />
moeten voldoende duidelijk omschreven zijn (zie blz. 152<br />
e.v.).<br />
5° De oproeping moet gebeuren op de wijze zoals<br />
bepaald in het huishoudelijk reglement van de<br />
provincieraad.<br />
De provincieraad kan volledig autonoom beslissen over de wijze van oproeping<br />
in zijn huishoudelijk reglement.<br />
Zo kan de provincieraad beslissen dat de oproeping schriftelijk bij een gewone brief zal<br />
gebeuren of bij een aangetekende brief of nog door afgifte aan huis. Ook kan worden bepaald<br />
dat de oproeping eveneens, dan wel uitsluitend op elektronische wijze zal gebeuren;<br />
in het laatste geval moet wel voldaan zijn aan de <strong>voor</strong>waarden <strong>voor</strong> een geldige elektronische<br />
handtekening.<br />
Voorwaarde is uiteraard dat de oproeping aan alle provincieraadsleden kan worden bezorgd.<br />
Bijeenroeping<br />
Deel IV<br />
145
Art. 23<br />
Deel IV<br />
146<br />
Bijeenroeping<br />
HOOFDSTUK 2<br />
d Bekendmaking van de provincieraadsvergaderingen aan het<br />
publiek<br />
Mede omwille van de principiële openbaarheid van de provincieraadsvergaderingen,<br />
wordt in artikel 23 van het Provinciedecreet een bekendmaking<br />
van de vergadering aan het publiek verplicht gesteld.<br />
De plaats, de dag, het tijdstip en de agenda van de vergadering moeten uiterlijk<br />
acht dagen <strong>voor</strong> de dag van de vergadering openbaar worden gemaakt<br />
op het provinciehuis.<br />
Indien er nadien, op initiatief van de provincieraadsleden of van de deputatie, nog bijkomende<br />
punten aan de agenda worden toegevoegd, dan moet de aangepaste agenda uiterlijk<br />
24 uur nadat hij werd vastgesteld op dezelfde wijze worden bekendgemaakt.<br />
Het decreet spreekt van bekendmaking “op het provinciehuis”.<br />
Deze bekendmaking zou dus kunnen gebeuren door aanplakking van een<br />
bericht op de plaats waar de provincieraad zitting houdt, zoals vroeger uitdrukkelijk<br />
zo bepaald in de Provinciewet.<br />
De concrete wijze van bekendmaking moet evenwel nader worden bepaald<br />
in het huishoudelijk reglement van de provincieraad.<br />
Het decreet <strong>voor</strong>ziet uitdrukkelijk in een mogelijkheid tot afwijking van de bekendmakingstermijn<br />
indien de provincieraad bij hoogdringendheid wordt bijeengeroepen, naar analogie<br />
met de regeling in artikel 21 m.b.t. de minimumoproepingstermijn <strong>voor</strong> de provincieraadsleden,<br />
die in dit geval evenmin van toepassing is.<br />
In spoedeisende gevallen wordt de agenda uiterlijk 24 uur nadat hij is vastgesteld, en uiterlijk<br />
vóór de aanvang van de vergadering op dezelfde wijze openbaar gemaakt.<br />
Aangezien de bekendmaking op het provinciehuis een minimumverplichting<br />
is, kan de provincieraad in zijn huishoudelijk reglement daarnaast nog andere,<br />
bijkomende, wijzen van bekendmaking <strong>voor</strong>schrijven, zoals bijv. de bedeling<br />
huis aan huis van folders waarin informatie wordt vermeld over de<br />
volgende raadsvergadering, mededeling via regionale dagbladen of televisie,<br />
lokale radio of op de website van de provincie. De provincie zou eveneens de<br />
agenda <strong>voor</strong> bekendmaking kunnen toezenden naar de gemeentebesturen.<br />
Daarnaast bepaalt artikel 23, § 2 van het Provinciedecreet dat, overeenkomstig<br />
het decreet betreffende de openbaarheid van bestuur, iedere natuurlijke<br />
persoon, rechtspersoon of groepering ervan, inzage en/of afschrift van of<br />
uitleg bij de agenda van de provincieraad, evenals van de stukken die erop<br />
betrekking hebben, kan verkrijgen.<br />
Dit gebeurt dan onder de <strong>voor</strong>waarden en volgens de modaliteiten bepaald in het Decreet<br />
betreffende de openbaarheid van bestuur.
B DePutAtIe<br />
HOOFDSTUK 2<br />
De gewone vergaderingen van de deputatie vinden veelal wekelijks plaats<br />
op een door de deputatie zelf vastgestelde dag en uur. De <strong>voor</strong>zitter van<br />
de deputatie kan deze wel steeds in spoedeisende gevallen in een buitengewone<br />
vergadering bijeenroepen.<br />
a Gewone en buitengewone vergaderingen<br />
De deputatie vergadert regelmatig, op de dagen en uren die ze bepaalt, en<br />
zo dikwijls als de behandeling van de zaken dat vereist.<br />
De <strong>voor</strong>zitter kan in spoedeisende gevallen buitengewone vergaderingen bijeenroepen,<br />
op de dag en het uur die hij bepaalt (artikel 51, eerste lid).<br />
Er is bijgevolg een onderscheid tussen enerzijds de vergaderingen die de<br />
deputatie houdt op de dagen en uren die door haarzelf werden bepaald, namelijk<br />
de gewone vergaderingen, en anderzijds de buitengewone vergaderingen<br />
die plaatshebben in spoedeisende gevallen en die worden bijeengeroepen<br />
door de <strong>voor</strong>zitter van de deputatie, in principe de provinciegouverneur.<br />
1° Gewone vergaderingen<br />
De dagen en uren van haar gewone vergaderingen worden door de deputatie<br />
zelf bepaald. Dit kan gebeuren in het huishoudelijk reglement van de deputatie.<br />
Veelal vergadert de deputatie één keer per week, op een vastgestelde<br />
dag en met een vastgesteld aanvangsuur.<br />
De bevoegdheid om de dagen en uren van haar vergaderingen te bepalen, komt uitsluitend<br />
de deputatie toe; noch de provincieraad, noch de provinciegouverneur kunnen hierover<br />
enig <strong>voor</strong>schrift opleggen. De door de meerderheid van de leden van de deputatie vastgelegde<br />
dag en uur <strong>voor</strong> de gewone vergaderingen is in regel verbindend <strong>voor</strong> de andere leden<br />
en de provinciegouverneur.<br />
Indien de deputatie nagelaten zou hebben de dagen en uren van haar gewone vergaderingen<br />
vast te stellen, kan ze enkel in buitengewone vergadering samenkomen.<br />
Aangezien de dagen en uren van de gewone vergaderingen op <strong>voor</strong>hand<br />
door de deputatie worden vastgelegd, is <strong>voor</strong> deze vergaderingen het verzenden<br />
van oproepingsbrieven overbodig. Dit belet echter niet dat in het<br />
huishoudelijk reglement het verzenden van oproepingsbrieven toch <strong>voor</strong>geschreven<br />
kan worden, bijv. met de bedoeling de leden de agenda van de vergadering<br />
mee te delen.<br />
Bijeenroeping<br />
Deel IV<br />
Art. 51<br />
147
Deel IV<br />
148<br />
Bijeenroeping<br />
HOOFDSTUK 2<br />
2° Buitengewone vergaderingen<br />
De buitengewone vergaderingen daarentegen worden in spoedeisende gevallen<br />
bijeengeroepen door de <strong>voor</strong>zitter. De gedeputeerden zelf hebben niet<br />
het recht de deputatie in buitengewone vergadering bijeen te roepen, en nog<br />
minder een vergadering van de deputatie te houden buiten het medeweten<br />
van de provinciegouverneur. Deze uitsluitende bevoegdheid van de <strong>voor</strong>zitter<br />
houdt tevens in dat hij uiteindelijk de opportuniteit beoordeelt om van deze<br />
bevoegdheid gebruik te maken.<br />
Alhoewel de gedeputeerden de provinciegouverneur kunnen verzoeken een<br />
buitengewone vergadering bijeen te roepen, kunnen ze hem daartoe niet<br />
dwingen. De gedeputeerden kunnen zich evenmin beroepen op artikel 20,<br />
tweede lid van het Provinciedecreet — dat aan een derde van de leden het<br />
recht toekent de bijeenroeping van de provincieraad te vragen — om de provinciegouverneur<br />
te verplichten op verzoek van een derde van zijn leden de<br />
deputatie in buitengewone vergadering bijeen te roepen.<br />
Wanneer de provinciegouverneur verzuimt de deputatie in buitengewone vergadering samen<br />
te roepen kan ze enkel in gewone vergadering samenkomen. Indien de deputatie de<br />
dagen en uren van de gewone vergadering niet zou vastgesteld hebben, kan ze in deze<br />
veronderstelling zelfs niet vergaderen. Dan kunnen de gedeputeerden enkel een beroep<br />
doen op de <strong>Vlaamse</strong> regering die de provinciegouverneur kan gelasten de deputatie bijeen<br />
te roepen.<br />
b Vormvereisten<br />
1° Buitengewone vergaderingen<br />
Artikel 51 van het Provinciedecreet legt de provinciegouverneur geen vormvereisten<br />
op die hij <strong>voor</strong> de bijeenroeping van de deputatie in buitengewone<br />
vergadering moet naleven. Hij kan in spoedeisende gevallen buitengewone<br />
vergaderingen bijeenroepen op de dag en het uur die hij bepaalt, zonder dat<br />
hij hierbij gebonden is door een termijn <strong>voor</strong> de oproeping. Hij kan in dit<br />
geval ook kiezen op welke wijze hij de gedeputeerden bijeenroept.<br />
Wel moet de provinciegouverneur, wanneer hij de deputatie in buitengewone vergadering<br />
bijeenroept, daartoe elke gedeputeerde uitnodigen. Hij kan er zich niet toe beperken<br />
slechts een meerderheid van de gedeputeerden op te roepen. De na dergelijke onregelmatige<br />
bijeenroeping, buiten medeweten van één of meerdere gedeputeerden, gehouden vergadering<br />
is onwettig.
2° Gewone vergaderingen<br />
HOOFDSTUK 2<br />
De decreetgever heeft, zoals reeds aangegeven, ook <strong>voor</strong> de bijeenroeping<br />
van de deputatie in gewone vergadering geen vormvereisten opgelegd. Zo<br />
nodig kan de deputatie in haar huishoudelijk reglement wel vorm<strong>voor</strong>schriften<br />
opleggen.<br />
Bijeenroeping<br />
Deel IV<br />
149
Art. 19<br />
Deel IV<br />
150<br />
Plaats<br />
HOOFDSTUK 3<br />
3 Plaats<br />
A ProVIncIerAAD<br />
Overeenkomstig artikel 19 van het Provinciedecreet moet de provincieraad<br />
in principe vergaderen in de hoofdplaats van de provincie.<br />
Hierop is slechts één uitzondering mogelijk: omwille van een buitengewone<br />
gebeurtenis kan de <strong>voor</strong>zitter de raad bijeenroepen in een andere<br />
gemeente van de provincie.<br />
Zoals reeds aangegeven vermeldt de oproeping <strong>voor</strong> de provincieraad de<br />
plaats van de vergadering. Veelal zullen de vergaderingen plaatsvinden in<br />
een daartoe bestemde zaal van de gebouwen waarin de provinciale administratie<br />
gehuisvest is.<br />
Het komt in principe aan de provincieraad toe om te bepalen waar zijn vergaderingen (in<br />
regel in de hoofdplaats van de provincie) zullen plaatshebben. Dit houdt echter niet in dat<br />
een oproeping van de provincieraad door de <strong>voor</strong>zitter op een andere plaats ongeldig zou<br />
zijn; de <strong>voor</strong>zitter kan immers genoodzaakt zijn de provincieraad elders samen te roepen<br />
en bovendien betuigt de provincieraad door op deze plaats te vergaderen hiermee stilzwijgend<br />
zijn instemming.<br />
In uitzonderlijke omstandigheden, bij<strong>voor</strong>beeld bij verbouwingswerken aan<br />
het provinciehuis, kan de provincieraad besluiten om te vergaderen op een<br />
andere plaats dan de hier<strong>voor</strong> bestemde raadzaal. Een bijeenkomst van de<br />
provincieraadsleden op een ongewone vergaderplaats mag evenwel niet van<br />
die aard zijn dat zij de aanwezigheid van bepaalde provincieraadsleden op de<br />
vergadering in de weg staat of de vrijheid van beraadslaging belemmert. Tevens<br />
moet de vergaderplaats steeds kunnen voldoen aan de vereiste van<br />
openbaarheid van de vergaderingen.<br />
De <strong>Vlaamse</strong> regering kan als toezichthoudende overheid de besluiten genomen<br />
in strijd met de <strong>voor</strong>noemde principes steeds schorsen en/of vernietigen.<br />
B DePutAtIe<br />
De vergaderingen van de deputatie hebben plaats in het provinciehuis of<br />
een daartoe bestemd lokaal van het provinciebestuur.<br />
Uitzonderlijk kan de deputatie, indien daartoe een gegronde reden bestaat<br />
en met akkoord van al zijn leden, vergaderen bij één van hen of bij een derde.<br />
Een gegronde reden zou bijv. de ziekte van de provinciegouverneur of<br />
een gedeputeerde kunnen zijn.
HOOFDSTUK 3<br />
Bovendien moeten de vergaderingen die bij één van de leden of een derde<br />
plaatsvinden de nodige waarborgen bieden <strong>voor</strong> een objectief en sereen verloop<br />
van de vergadering en moet de gekozen plaats zó zijn dat het besloten<br />
karakter van de beraadslaging niet in gevaar komt.<br />
Deel IV<br />
Plaats<br />
151
Art. 20<br />
Deel IV<br />
152<br />
Agenda<br />
HOOFDSTUK 4<br />
4 agenda<br />
A ProVIncIerAAD<br />
De agenda <strong>voor</strong> de provincieraadsvergaderingen wordt vastgesteld door<br />
de <strong>voor</strong>zitter van de raad, zij het dat de punten die werden aangereikt<br />
door de deputatie in ieder geval op de agenda staan en zowel de provincieraadsleden<br />
als de deputatie ook nog agendapunten kunnen toevoegen.<br />
Ook de provinciegouverneur kan vragen bepaalde aangelegenheden behandeld<br />
te zien en inwoners van de provincie hebben onder bepaalde<br />
<strong>voor</strong>waarden ook de mogelijkheid een punt op de agenda te doen inschrijven.<br />
Het Provinciedecreet kent aan de provincieraadsleden een ruim inzagerecht<br />
toe dat hen in staat stelt de dossiers die op de agenda betrekking<br />
hebben <strong>voor</strong>afgaand op een degelijke wijze te onderzoeken. In principe<br />
kan de provincieraad tijdens zijn vergaderingen enkel de punten behandelen<br />
die werden opgenomen op de agenda <strong>voor</strong> de vergadering. Uitzonderlijk<br />
kan de raad zelf beslissen dat een spoedbehandeling nodig is.<br />
a Vaststelling van de agenda<br />
1° Principiële vaststelling door de <strong>voor</strong>zitter<br />
De provincieraad mag tijdens zijn vergaderingen in regel enkel die onderwerpen<br />
in behandeling nemen die opgenomen werden op de agenda. De<br />
principiële bevoegdheid tot vaststelling van deze agenda komt toe aan de<br />
<strong>voor</strong>zitter, zij het dat de agenda in ieder geval de punten bevat die door de<br />
deputatie aan de <strong>voor</strong>zitter worden meegedeeld. Onverminderd de punten<br />
die de deputatie meedeelt en die de <strong>voor</strong>zitter dus verplicht is op te nemen<br />
op de agenda, kan de <strong>voor</strong>zitter zelf bepalen welke onderwerpen hij op een<br />
bepaalde vergadering aan de raad ter behandeling zal <strong>voor</strong>leggen en in welke<br />
volgorde deze op de agenda zullen <strong>voor</strong>komen. De raad zelf heeft ter<br />
zake geen inmengingsrecht.<br />
De op de agenda geplaatste onderwerpen moeten op voldoende duidelijke<br />
wijze omschreven worden om de provincieraadsleden, aan wie de agenda op<br />
<strong>voor</strong>hand wordt toegezonden, toe te laten het onderwerp <strong>voor</strong> te bereiden en<br />
in te studeren.<br />
De vermelding “mededelingen” is dan ook onvoldoende als omschrijving van aangelegenheden<br />
die tot beraadslaging en besluitvorming van de raad kunnen leiden. Zij mag slechts<br />
gebruikt worden als aanduiding <strong>voor</strong> loutere kennisgevingen of mededeling van ingekomen<br />
stukken aan de raad.
HOOFDSTUK 4<br />
Anderzijds wordt niet vereist dat op de agenda zelf een uitvoerige toelichting wordt gegeven<br />
over de diverse onderwerpen, zoals bijv. de opgave van de kandidatenlijst bij een <strong>voor</strong>stel<br />
tot benoeming; een omschrijving moet als voldoende duidelijk worden beschouwd<br />
wanneer zij bij de provincieraadsleden geen twijfel laat bestaan nopens de draagwijdte van<br />
het agendapunt.<br />
De agenda mag verder niet zo geredigeerd zijn dat de provincieraad iedere optiemogelijkheid<br />
wordt ontnomen of dat de te nemen beslissing reeds in een bepaalde richting wordt<br />
gestuurd. Niets belet de raad dergelijk agendapunt te amenderen.<br />
Wanneer de <strong>voor</strong>zitter de provincieraad bij hoogdringendheid bijeenroept,<br />
dan mag de dagorde <strong>voor</strong> die vergadering niets meer vermelden dan het<br />
onderwerp waar<strong>voor</strong> de hoogdringendheid wordt aangevoerd.<br />
2° Initiatiefrecht van de provincieraadsleden<br />
De <strong>voor</strong>zitter heeft wel de algemene bevoegdheid, maar niet het monopolie<br />
inzake de vaststelling van de agenda. De artikelen 20, tweede lid en 22 van<br />
het Provinciedecreet kennen ter zake aan de provincieraadsleden een tweevoudig<br />
initiatiefrecht toe.<br />
Bij toepassing van artikel 20, tweede lid is een derde van de zittinghebbende<br />
provincieraadsleden er steeds toe gerechtigd de <strong>voor</strong>zitter te verplichten de<br />
raad bijeen te roepen over een aantal onderwerpen waarvan zij de behandeling<br />
wensen (zie blz. 141-143).<br />
De <strong>voor</strong>zitter is verplicht deze punten op te nemen in de agenda, zonder dat nochtans een<br />
letterlijke overname van de bewoordingen van het verzoek vereist is. Niets belet de <strong>voor</strong>zitter<br />
ook nog andere onderwerpen aan de dagorde van dezelfde vergadering toe te voegen.<br />
Daarnaast hebben ook de afzonderlijke provincieraadsleden het recht om<br />
punten aan de agenda te doen toevoegen (art. 22, eerste lid).<br />
Deze mogelijkheid staat open <strong>voor</strong> elk provincieraadslid, afzonderlijk optredend<br />
of samen met andere provincieraadsleden, met uitzondering evenwel<br />
van de leden van de deputatie. De leden van de deputatie worden immers<br />
geacht reeds tijdens de vergadering van de deputatie hun recht tot aanreiking<br />
van de agendapunten te hebben uitgeput, en hebben overigens als college<br />
ook initiatiefrecht.<br />
Om ontvankelijk te zijn moet dergelijk aanvullend agendapunt uiterlijk vijf dagen vóór de<br />
vergadering worden <strong>voor</strong>gelegd.<br />
Deze termijn wordt, overeenkomstig de algemene regel van artikel 184, tweede lid van het<br />
Provinciedecreet, berekend door terug te tellen vanaf de gebeurtenis die de termijn doet<br />
eindigen, met name de vergadering van de provincieraad. Deze dag zelf wordt niet in de<br />
termijn begrepen, evenmin als de dag van verzending.<br />
Deel IV<br />
Agenda<br />
Art. 20-22<br />
153
Deel IV<br />
154<br />
Agenda<br />
HOOFDSTUK 4<br />
Een <strong>voor</strong>beeld ter verduidelijking: indien de provincieraad op woensdag gepland is, kunnen<br />
de provincieraadsleden tot uiterlijk vrijdag van de week er<strong>voor</strong> agendapunten toevoegen.<br />
Het aanvullend agendapunt moet vergezeld zijn van een toegelicht <strong>voor</strong>stel van beslissing,<br />
met een duidelijke omschrijving van de inhoud van het <strong>voor</strong>stel. Een specifieke motivatie<br />
<strong>voor</strong> het verzoek tot aanvulling van de agenda is evenwel niet vereist.<br />
Volgens de bewoordingen van artikel 22, eerste lid van het Provinciedecreet moet het <strong>voor</strong>stel<br />
bezorgd worden aan de provinciegriffier die de ingekomen <strong>voor</strong>stellen op zijn beurt<br />
bezorgt aan de <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad. Dit <strong>voor</strong>schrift is niet van beperkende interpretatie<br />
zodat ook een bij post of per fax verzonden en tijdig ingekomen <strong>voor</strong>stel als<br />
ontvankelijk moet worden beschouwd.<br />
De indiening van een bijkomend agendapunt per e-mail is ook mogelijk als voldaan is aan<br />
de <strong>voor</strong>waarde van een rechtsgeldige elektronische handtekening.<br />
De <strong>voor</strong>zitter is verplicht elk regelmatig en tijdig ingediend verzoek tot aanvulling<br />
van de agenda in te willigen zonder dat hij mag oordelen over de opportuniteit<br />
van <strong>voor</strong>legging ervan aan de raad. Een <strong>voor</strong>stel zou slechts geweigerd<br />
mogen worden indien het manifest in strijd met de bij artikel 22,<br />
eerste lid van het Provinciedecreet opgelegde vorm<strong>voor</strong>schriften werd ingediend.<br />
Een laattijdig ingediend of niet-toegelicht <strong>voor</strong>stel van beslissing zou<br />
immers de prerogatieven van de andere provincieraadsleden schenden.<br />
Het recht van een provincieraadslid om een punt te doen toevoegen aan de agenda van de<br />
provincieraadsvergadering is evenwel gerelateerd aan de bevoegdheid van de raad om ter<br />
zake een besluit te nemen. Bestaat er evenwel twijfel over of een ingediend <strong>voor</strong>stel onder<br />
de beslissingsbevoegdheid van de raad ressorteert, dan heeft de <strong>voor</strong>zitter niet het recht<br />
om deze bevoegdheidsvraag te beslechten en moet hij het <strong>voor</strong>stel toevoegen aan de agenda<br />
van de raad. Deze moet dan zelf oordelen of hij ter zake bevoegd is.<br />
De <strong>voor</strong>zitter is evenmin bevoegd om het initiatiefrecht van de provincieraadsleden<br />
te beperken door bijv. restricties te stellen aan het aantal <strong>voor</strong>stellen<br />
dat ieder lid mag indienen of door de wettelijke termijn van vijf dagen<br />
te verlengen. Ook de raad zelf zou dergelijke restricties trouwens evenmin<br />
in zijn huishoudelijk reglement kunnen opnemen.<br />
Elk regelmatig <strong>voor</strong>stel moet in de agenda worden opgenomen of, indien de<br />
agenda reeds aan de provincieraadsleden verzonden werd, door de <strong>voor</strong>zitter<br />
in de aanvullende agenda worden opgenomen.<br />
De mededeling van de aanvullende agendapunten, zoals vastgesteld door de<br />
<strong>voor</strong>zitter, is op grond van artikel 22, derde lid van het Provinciedecreet een taak<br />
van de provinciegriffier. Hij deelt de aanvullende agenda, samen met de bijbehorende<br />
toegelichte <strong>voor</strong>stellen, onverwijld mee aan de provincieraadsleden.
3° Initiatiefrecht van de deputatie<br />
HOOFDSTUK 4<br />
Indien de <strong>voor</strong>zitter zelf het initiatief neemt tot een bijeenroeping van de<br />
raad en de agenda vaststelt, zal zoals gezegd deze agenda in ieder geval de<br />
punten moeten bevatten die door de deputatie aan de <strong>voor</strong>zitter worden<br />
meegedeeld. De deputatie is dus bevoegd om agendapunten aan te reiken.<br />
Bij toepassing van artikel 20, tweede lid van het Provinciedecreet kan de deputatie<br />
daarnaast steeds de <strong>voor</strong>zitter ertoe verplichten de raad bijeen te<br />
roepen over de onderwerpen waarvan zij de behandeling wenst (zie blz. 141-<br />
143).<br />
De <strong>voor</strong>zitter is in dit geval verplicht deze punten op te nemen in de agenda,<br />
zonder dat nochtans een letterlijke overname van de bewoordingen van het<br />
verzoek tot bijeenroeping vereist is. Niets belet de <strong>voor</strong>zitter ook nog andere<br />
onderwerpen aan de dagorde van dezelfde vergadering toe te voegen.<br />
Ten slotte heeft de deputatie als college dezelfde bevoegdheid als de leden<br />
van de provincieraad – individueel of samen optredend – om punten aan de<br />
door de <strong>voor</strong>zitter vastgestelde agenda te doen toevoegen (art. 22, eerste<br />
lid). Van deze mogelijkheid kan geen gebruik worden gemaakt door een individueel<br />
lid van de deputatie (art. 22, tweede lid).<br />
Inzake de ontvankelijkheidsvereisten m.b.t. dergelijke verzoeken van de deputatie<br />
en de verdere behandeling ervan door de <strong>voor</strong>zitter en mededeling<br />
door de provinciegriffier gelden dezelfde principes als hierboven vermeld<br />
m.b.t. het initiatiefrecht van de provincieraadsleden.<br />
4° Agenderingsrecht van de provinciegouverneur<br />
Op grond van artikel 63 van het Provinciedecreet beschikt de provinciegouverneur<br />
over de bevoegdheid om de provincieraad te verzoeken om bepaalde<br />
aangelegenheden te behandelen. De provincieraad is dan gehouden over<br />
deze aangelegenheden te beslissen.<br />
5° Agenderingsrecht van de inwoners van de provincie<br />
De bij de decreetswijziging van 2 juni 2006 in het Provinciedecreet ingevoegde<br />
artikelen 193bis e.v. geven ook aan de inwoners van de provincie het<br />
recht om te verzoeken <strong>voor</strong>stellen en vragen op de agenda van de provincieraad<br />
te doen inschrijven.<br />
De provincieraad is dan verplicht tijdens zijn eerstvolgende vergadering te<br />
bepalen welk gevolg aan die <strong>voor</strong>stellen of vragen wordt gegeven en hoe dat<br />
Deel IV<br />
Agenda<br />
Art. 20-22<br />
Art. 63<br />
Art. 193bis<br />
e.v.<br />
155
Art. 21<br />
Deel IV<br />
156<br />
Agenda<br />
HOOFDSTUK 4<br />
wordt bekendgemaakt, mits het verzoek daartoe voldoet aan de volgende<br />
<strong>voor</strong>waarden:<br />
- m.b.t. een minimale ondersteuning van het verzoek: het verzoek moet<br />
worden gesteund door ten minste 1% van het aantal inwoners van de provincie<br />
ouder dan 16 jaar; de naam, <strong>voor</strong>namen, geboortedatum en woonplaats<br />
van iedereen die het verzoekschrift ondertekend heeft, moeten dan<br />
ook worden vermeld;<br />
Het gaat dus niet zozeer om een mogelijkheid van “burgerinitiatief”, omdat de mogelijkheid<br />
beperkt is tot “inwoners” van de provincie, nl. personen die op het grondgebied van<br />
de provincie wonen.<br />
- m.b.t. de bevoegdheid van de provincieraad: het moet gaan om <strong>voor</strong>stellen<br />
en vragen over de provinciale beleidsvoering en dienstverlening; <strong>voor</strong>dat<br />
de provincieraad zich erover uitspreekt, moet hij trouwens zelf uitspraak<br />
doen over zijn bevoegdheid;<br />
- m.b.t. de wijze van indienen van het verzoek: de vragen of <strong>voor</strong>stellen<br />
moeten in een gemotiveerde nota nader worden omschreven, eventueel<br />
vergezeld van alle nuttige stukken die de raad kunnen <strong>voor</strong>lichten; het<br />
verzoek moet daarnaast worden ingediend met een door de provincie ter<br />
beschikking gesteld formulier, bij een ter post aangetekende brief aan de<br />
provincie;<br />
Het is de deputatie die nagaat of aan deze <strong>voor</strong>waarden is voldaan.<br />
- m.b.t. de termijn die de inwoners moeten in acht nemen <strong>voor</strong> behandeling<br />
tijdens de eerstvolgende provincieraadszitting: het verzoek moet minstens<br />
twintig dagen <strong>voor</strong> de dag van de vergadering bij de deputatie zijn ingediend.<br />
Deze <strong>voor</strong>waarde is, tenzij bij hoogdringendheid, niet cruciaal, aangezien bij niet-naleving<br />
van deze minimumtermijn, het verzoek moet worden behandeld in de daaropvolgende vergadering<br />
van de raad.<br />
Zoals gezegd, is de provincieraad, wanneer hij zich bevoegd acht, onder<br />
deze <strong>voor</strong>waarden gehouden zich uit te spreken over de <strong>voor</strong>stellen of vragen<br />
van de inwoners. De inwoners hebben trouwens tijdens de raadsvergadering<br />
eveneens het recht om hun agendapunten mondeling toe te lichten.<br />
b Voorafgaand onderzoek van de agendapunten<br />
Elk provincieraadslid kan aan artikel 21, tweede lid en 30 van het Provinciedecreet<br />
het recht ontlenen om, <strong>voor</strong>afgaand aan de vergadering van de raad,
HOOFDSTUK 4<br />
inzage te vragen en te krijgen in de dossiers die betrekking hebben op de<br />
punten die op de agenda van de raad zijn ingeschreven.<br />
De provincieraadsleden moeten ook de nodige gelegenheid krijgen om in<br />
voldoende mate inzage te kunnen nemen in de dossiers. Daarom bepaalt<br />
artikel 21, tweede lid van het Provinciedecreet dat de dossiers ter beschikking<br />
van de provincieraadsleden moeten worden gesteld vanaf de verzending<br />
van de agenda van de provincieraadsvergadering. Vanaf dat ogenblik moeten<br />
de dossiers doorlopend ter inzage en ter studie liggen van de provincieraadsleden.<br />
Inhoudelijk moeten deze dossiers bovendien voldoende gestoffeerd zijn: zij<br />
moeten alle stukken bevatten die op het agendapunt betrekking hebben en<br />
moeten de provincieraadsleden toelaten een beeld te krijgen van alle belangrijke<br />
elementen die van invloed kunnen zijn op de te nemen beslissing.<br />
Het ontbreken van dergelijke elementen in de ter inzage gelegde dossiers, en a fortiori het<br />
ontbreken van enig dossier met betrekking tot een geagendeerd punt, hebben zelfs tot<br />
gevolg dat de provincieraad geen rechtsgeldige beslissing zal kunnen nemen over dat<br />
punt. Een provincieraadsbesluit dat genomen werd met miskenning van het wettelijk inzagerecht<br />
van de provincieraadsleden is dan ook vatbaar <strong>voor</strong> schorsing en/of vernietiging.<br />
Toch moet ter zake genuanceerd worden: indien er in het dossier enkel stukken van ondergeschikt<br />
belang ontbreken, die geen informatie bevatten die essentieel is <strong>voor</strong> de te<br />
nemen beslissing, zal er uiteraard ook geen aanleiding bestaan <strong>voor</strong> <strong>voor</strong>noemde toezichtsmaatregelen.<br />
Ten slotte moeten, krachtens artikel 21, vierde lid van het Provinciedecreet,<br />
de provinciegriffier of de door hem aangewezen personeelsleden aan de<br />
provincieraadsleden die er om verzoeken de nodige technische inlichtingen<br />
verstrekken over de in het dossier <strong>voor</strong>komende stukken.<br />
In zijn huishoudelijk reglement moet de provincieraad verder concretiseren<br />
op welke wijze de dossiers die op de agenda betrekking hebben ter beschikking<br />
worden gesteld aan de provincieraadsleden, evenals de modaliteiten<br />
bepalen <strong>voor</strong> het verstrekken van de technische inlichtingen, dit uiteraard<br />
om te <strong>voor</strong>komen dat de normale, goede werking van de provinciale diensten<br />
in het gedrang zou komen.<br />
Het inzagerecht van de provincieraadsleden en het hierboven beschreven informatierecht<br />
zijn evenwel twee onderscheiden zaken: het recht op inzage in de dossiers mag in geen<br />
geval afhankelijk gesteld worden van de aanwezigheid van de provinciegriffier of een ander,<br />
<strong>voor</strong> het verstrekken van de inlichtingen aangewezen personeelslid.<br />
Indien de provincieraad wordt bijeengeroepen <strong>voor</strong> de bespreking van het<br />
budget en de jaarrekening, dan moeten de provincieraadsleden bovendien<br />
nog op een bijkomende wijze geïnformeerd worden. Artikel 144, vijfde lid en<br />
artikel 170, § 2 van het Provinciedecreet schrijven immers <strong>voor</strong> dat in dat<br />
Deel IV<br />
Agenda<br />
Art. 30<br />
Art. 144, § 5<br />
Art. 170, § 2<br />
157
Art. 29<br />
Deel IV<br />
158<br />
Agenda<br />
HOOFDSTUK 4<br />
geval aan de provincieraadsleden, uiterlijk veertien dagen vóór de vergadering,<br />
een exemplaar moet worden bezorgd van — naargelang het geval —<br />
het ontwerp van budget of jaarrekening. Voor de budgetwijzigingen geldt dit<br />
evenwel niet; het ontwerp moet worden bezorgd aan de provincieraadsleden<br />
uiterlijk samen met de agenda <strong>voor</strong> de vergadering waarop het wordt besproken,<br />
d.w.z. met inachtname van de gewone termijn vermeld in artikel 21<br />
van het Provinciedecreet.<br />
Het ontwerp moet worden overgemaakt in de versie zoals deze aan de raad zal worden<br />
<strong>voor</strong>gelegd, in de <strong>voor</strong>geschreven vorm en moet vergezeld zijn van alle bijlagen die vereist<br />
zijn <strong>voor</strong> de definitieve vaststelling, waaronder - op grond van artikel 66, § 2 van de<br />
Provinciewet - het bijbehorend advies van het Rekenhof.<br />
Overigens houdt de verplichting tot toezending van het ontwerp van budget of jaarrekening<br />
ten minste veertien dagen vóór de provincieraadsvergadering niet in dat de provincieraadsleden<br />
ten vroegste vanaf dat ogenblik kennis kunnen nemen van het ontwerp. Integendeel,<br />
de definitief door de deputatie ter zake opgestelde ontwerpen zijn, vanaf de vaststelling<br />
ervan door de deputatie, bestuursdocumenten die door de provincieraadsleden vanaf dat<br />
ogenblik ook ter inzage kunnen worden opgevraagd.<br />
De nog niet in werking getreden bepalingen in het Provinciedecreet omtrent het<br />
financieel beheer <strong>voor</strong>zien dienaangaande ook een termijn van veertien dagen<br />
<strong>voor</strong> het toezenden van het ontwerp van meerjarenplan (art. 142, § 4) en de<br />
jaarlijkse aanpassing daarvan (art. 143, vierde lid).<br />
c Behandeling van de agenda<br />
Tijdens zijn zitting is de provincieraad meester over de hem <strong>voor</strong>gelegde<br />
agenda. De raad is dus niet verplicht om elk op de agenda geplaatst onderwerp<br />
in behandeling te nemen en zich erover uit te spreken, behoudens indien<br />
het agendapunt werd aangebracht door de provinciegouverneur in toepassing<br />
van artikel 63 van het Provinciedecreet, of door inwoners van de<br />
provincie in toepassing van artikel 193bis e.v. van het Provinciedecreet.<br />
De raad kan bijgevolg beslissen de behandeling van bepaalde punten te verdagen naar een<br />
volgende vergadering, een bijkomend <strong>voor</strong>afgaand onderzoek te bevelen betreffende de<br />
aan hem ter bespreking <strong>voor</strong>gelegde onderwerpen en de deputatie met dit onderzoek te<br />
belasten. Hij is tevens bevoegd om de <strong>voor</strong>gestelde volgorde van de agendapunten te wijzigen,<br />
om de <strong>voor</strong>stellen te amenderen en zelfs uit te breiden buiten hun oorspronkelijke<br />
beschrijving.<br />
Het is de provincieraad evenwel niet toegestaan een onderwerp in bespreking<br />
te nemen dat niet op de agenda van de vergadering <strong>voor</strong>komt, tenzij de<br />
behandeling van dit punt zo spoedeisend is dat het geringste uitstel gevaar<br />
zou kunnen opleveren en bovendien ten minste twee derde van de aanwezi-
HOOFDSTUK 4<br />
ge leden tot spoedbehandeling hebben besloten (art. 29, eerste en tweede<br />
lid).<br />
Om een rechtsgeldige beslissing te kunnen nemen aangaande een onderwerp dat niet op<br />
de agenda <strong>voor</strong>komt, zijn derhalve twee stembeurten vereist: een eerste waarbij een bijzondere<br />
meerderheid van twee derde van de aanwezige leden tot spoedbehandeling besluit<br />
en een tweede waarbij een gewone meerderheid van de leden zich uitspreekt over het betrokken<br />
punt zelf. De namen van de leden die tot spoedbehandeling besluiten en de motieven<br />
<strong>voor</strong> hun besluit moeten in de notulen worden vermeld.<br />
B DePutAtIe<br />
Voor de vergaderingen van de deputatie heeft de decreetgever het opmaken<br />
en toezenden van een agenda niet <strong>voor</strong>geschreven. Elke gedeputeerde heeft<br />
de gelegenheid de punten die hij wenst behandeld te zien tijdens de vergadering<br />
<strong>voor</strong> te leggen aan het college, hetwelk beslist of het <strong>voor</strong>gestelde<br />
punt al dan niet in behandeling wordt genomen.<br />
De deputatie kan evenwel in haar huishoudelijk reglement het opmaken en<br />
toezenden van een agenda <strong>voor</strong>schrijven.<br />
Zo zou in het huishoudelijk reglement van de deputatie kunnen worden bepaald dat:<br />
- de provinciegriffier met de <strong>voor</strong>stellen die hij met het oog daarop heeft ontvangen van<br />
de gedeputeerden en de provinciegouverneur, elk wat hun bevoegdheden betreft, een<br />
ontwerpagenda <strong>voor</strong>bereidt;<br />
- deze ontwerpagenda, eventueel vergezeld van de stukken van de betreffende dossiers,<br />
met inachtname van een minimumtermijn (tenzij in spoedeisende gevallen), door de<br />
provinciegriffier vóór de vergadering aan de gedeputeerden en de provinciegouverneur<br />
wordt bezorgd;<br />
- de deputatie de agenda definitief vaststelt, maar elk lid bij de aanvang van de vergadering<br />
<strong>voor</strong>stellen aan de agenda kan toevoegen.<br />
Deel IV<br />
Agenda<br />
159
Art. 28, § 1<br />
Deel IV<br />
160 Openbaarheid<br />
HOOFDSTUK 5<br />
5 oPenBaarheid<br />
A ProVIncIerAAD<br />
Artikel 28 van het Provinciedecreet regelt de openbaarheid van de vergaderingen<br />
van de provincieraad. Dit artikel schrijft de principiële openbaarheid<br />
<strong>voor</strong>, wat wil zeggen dat het publiek in regel aanwezig mag zijn tijdens<br />
de beraadslaging en stemming van de raad. Enkel in het belang van<br />
de openbare orde of op grond van ernstige bezwaren tegen de openbaarheid<br />
kan de raad met een bijzondere meerderheid en op gemotiveerde<br />
wijze beslissen tot een behandeling achter gesloten deuren. Als de raad<br />
een punt bespreekt dat de persoonlijke levenssfeer raakt, moet hij evenwel<br />
steeds in besloten zitting vergaderen. De besloten vergadering kan in<br />
principe slechts plaatsvinden ná de openbare vergadering.<br />
a Principiële openbaarheid<br />
De openbaarheid van de provincieraadsvergaderingen is de algemene regel.<br />
Artikel 28, § 1 van het Provinciedecreet houdt in dat, behoudens wanneer de<br />
openbaarheid expliciet verboden is, de vergaderingen van de raad steeds<br />
toegankelijk zijn <strong>voor</strong> het publiek.<br />
Dit artikel concretiseert artikel 162 van de gecoördineerde Grondwet, dat onder meer bepaalt<br />
dat de wet <strong>voor</strong> de provinciale en gemeentelijke instellingen de toepassing verzekert<br />
van de openbaarheid van de vergaderingen van de provincie en gemeenteraden, alsmede<br />
van hun begrotingen en rekeningen.<br />
De provincieraad kan daarvan enkel afwijken in het belang van de openbare<br />
orde of op grond van ernstige bezwaren tegen de openbaarheid. Zo’n beslissing<br />
van de raad moet echter genomen worden met een bijzondere meerderheid<br />
van twee derde van de aanwezige provincieraadsleden.<br />
Artikel 28, § 1, 2° van het Provinciedecreet vereist daarenboven dat deze<br />
beslissing gemotiveerd wordt.<br />
Dit betekent dat de wettelijke motieven daartoe — het belang van de openbare orde of de<br />
ernstige bezwaren tegen de openbaarheid — niet alleen moeten aanwezig zijn en aan de<br />
grondslag van de beslissing moeten liggen, maar ook uitdrukkelijk in die beslissing moeten<br />
worden opgenomen.<br />
De mogelijkheid om in besloten zitting te vergaderen geldt echter niet <strong>voor</strong><br />
de behandeling van het organogram, de personeelsformatie, de rechtspositieregeling,<br />
het meerjarenplan en de aanpassingen ervan, het budget, een
HOOFDSTUK 5<br />
budgetwijziging of de jaarrekening. De beraadslaging over deze agendapunten<br />
moet steeds in openbare vergadering plaatsvinden (art. 28, § 1, tweede<br />
lid).<br />
Om het openbaar karakter van de vergaderingen te versterken bepaalt artikel<br />
28, § 2 van het Provinciedecreet dat de besloten vergadering slechts kan<br />
plaatshebben ná de openbare vergadering. Dit houdt in dat de agendapunten<br />
die overeenkomstig artikel 28, § 1 van het Provinciedecreet in besloten zitting<br />
moeten worden behandeld, steeds na de agendapunten van de openbare<br />
zitting op de dagorde moeten worden ingeschreven en de raad enkel de<br />
behandeling van deze agendapunten kan aanvatten nadat hij de agenda van<br />
het openbare gedeelte van de zitting heeft afgehandeld.<br />
Voor tuchtzaken is op deze regel evenwel een uitzondering ingeschreven.<br />
Het horen van het betrokken personeelslid in besloten zitting — dergelijke<br />
hoorzitting is enkel openbaar wanneer het personeelslid er uitdrukkelijk om<br />
verzoekt — mag plaatshebben <strong>voor</strong>dat de raad de agenda van de openbare<br />
zitting behandelt of heeft afgehandeld.<br />
Bovendien kan de raad altijd wanneer tijdens de openbare vergadering blijkt<br />
dat de behandeling van een punt moet worden <strong>voor</strong>tgezet in besloten vergadering<br />
(bijv. omdat onverwacht toch een personenkwestie ter sprake komt),<br />
de openbare vergadering onderbreken en de behandeling van dit punt in besloten<br />
zitting verderzetten, doch enkel <strong>voor</strong> dit punt.<br />
Deze bepaling heeft tot doel te vermijden dat de werkzaamheden van de raad teveel zouden<br />
worden gehinderd. Onmiddellijk na de onderbreking van de openbare vergadering en<br />
het behandelen van dat specifieke punt, moet opnieuw worden overgegaan tot een openbare<br />
behandeling van de volgende agendapunten.<br />
Als daarentegen blijkt tijdens de besloten vergadering dat de behandeling<br />
van een punt in openbare vergadering moet worden behandeld, wordt dat<br />
punt opgenomen op de agenda van de eerstvolgende provincieraad, behoudens<br />
in geval van dringende noodzakelijkheid, in welk geval de besloten vergadering,<br />
enkel met dat doel, kan worden onderbroken.<br />
b Verbod tot openbaarheid<br />
Luidens artikel 28, § 1, 1° van het Provinciedecreet mag de vergadering niet<br />
openbaar zijn en moet de raad dus in besloten zitting vergaderen, telkens<br />
het om aangelegenheden gaat die de persoonlijke levenssfeer raken, m.a.w.<br />
bij de behandeling van die dagordepunten die uit hun aard zelf personen<br />
betreffen.<br />
In dit geval geldt er een absoluut verbod van openbaarheid: het publiek<br />
mag dus niet aanwezig zijn bij de beraadslaging en stemming van de raad.<br />
Openbaarheid<br />
Deel IV<br />
Art. 28, § 2<br />
Art. 28, § 1<br />
161
Deel IV<br />
162<br />
Openbaarheid<br />
HOOFDSTUK 5<br />
Het is de <strong>voor</strong>zitter die moet waken over het naleven van de eventuele verplichting tot beslotenheid<br />
van de vergadering.<br />
Moeten onder meer in besloten zitting behandeld worden: elke <strong>voor</strong>dracht van kandidaten,<br />
elke benoeming, zelfs in tijdelijk verband, beslissingen waarbij de administratieve toestand<br />
van personeelsleden wordt vastgesteld, zoals het ontslag, de oppensioenstelling of de terbeschikkingstelling<br />
van een personeelslid.<br />
De zitting moet eveneens besloten zijn wanneer de raad beraadslaagt en besluit over het<br />
opleggen van een tuchtstraf aan een personeelslid. Hetzelfde geldt <strong>voor</strong> de zitting waarop<br />
de raad een personeelslid dat tuchtrechtelijk vervolgd wordt krachtens artikel 123 van het<br />
Provinciedecreet moet horen in zijn verdedigingsmiddelen. Nochtans moet deze hoorzitting<br />
krachtens artikel 123, § 3 van het Provinciedecreet in het openbaar worden gehouden<br />
wanneer het betrokken personeelslid hierom verzoekt. De getuige in een tuchtprocedure<br />
kan echter de beslotenheid van zijn getuigenverhoor vragen als het personeelslid de openbaarheid<br />
heeft gevraagd.<br />
De vergadering moet daarentegen niet achter gesloten deuren plaatsvinden wanneer de<br />
provincieraad beraadslaagt over de <strong>voor</strong>dracht of aanwijzing van sommige van zijn leden<br />
als vertegenwoordigers of bestuurders bij andere instellingen of organisaties.<br />
Agendapunten waarbij de politieke opvattingen van de provincieraadsleden of de handelingen<br />
die zij in of bij de uitoefening van hun mandaat gesteld hebben ter sprake komen, zijn<br />
geen aangelegenheden die de persoonlijke levenssfeer raken. Artikel 28 van het<br />
Provinciedecreet heeft m.a.w. geen betrekking op discussies over het politiek handelen van<br />
een provincieraadslid of zijn publiek optreden als mandataris, maar is ook <strong>voor</strong> provincieraadsleden<br />
van toepassing wanneer zoals <strong>voor</strong> andere personen het privéleven van het<br />
provincieraadslid bij de discussie betrokken wordt.<br />
Het besloten karakter van de zitting houdt zoals gezegd in dat hierop geen<br />
publiek mag aanwezig zijn. Noch de aanwezigheid van de provinciegriffier<br />
noch deze van de andere personeelsleden die gebeurlijk vereist is om de<br />
provinciegriffier bij de redactie van de notulen bij te staan, doet aan dit besloten<br />
karakter afbreuk. Zo kan de raad tijdens een besloten zitting ook deskundigen<br />
horen. Vanzelfsprekend doet het horen van getuigen of de aanwezigheid<br />
van een raadsman tijdens een tuchtprocedure geen afbreuk aan het<br />
eventuele besloten karakter van de zitting. Het besloten karakter van de zitting<br />
houdt evenmin in dat deze punten niet op de agenda zouden mogen<br />
worden ingeschreven.<br />
Op grond van artikel 28, § 1, 1° van het Provinciedecreet komt het aan de <strong>voor</strong>zitter van de<br />
provincieraad toe om onmiddellijk de behandeling in besloten zitting te bevelen zodra een<br />
dergelijk agendapunt in bespreking wordt genomen; de openbare vergadering van de raad<br />
kan eerst hervat worden nadat dit punt is afgehandeld. Deze bepaling houdt echter niet in<br />
dat de <strong>voor</strong>zitter van de raad een onbeperkt recht zou hebben om te oordelen of al dan<br />
niet in besloten zitting moet verder vergaderd worden. Indien daarover betwisting is, is het<br />
de provincieraad die uiteindelijk beslist of de vergadering al dan niet in besloten zitting<br />
moet worden verdergezet.
HOOFDSTUK 5<br />
Bij het <strong>voor</strong>gaande moet nog worden aangetekend dat van de naleving van<br />
de bepalingen die de besloten zitting <strong>voor</strong>schrijven, moet melding gemaakt<br />
worden in de notulen van de zitting (zie blz. 188).<br />
Voor de openbaarheid van vergadering bij de verkiezing van de gedeputeerden<br />
en de eedaflegging, zie onder deze hoofdstukken (zie blz. 45 en 54).<br />
B DePutAtIe<br />
Luidens artikel 51, vierde lid van het Provinciedecreet zijn de vergaderingen<br />
van de deputatie in regel niet openbaar. Het beginsel van de openbaarheid is<br />
niet van toepassing op uitvoerende organen zoals het college van burgemeester<br />
en schepenen en de deputatie.<br />
Het besloten karakter van de vergaderingen van de deputatie betekent niet enkel dat “geen<br />
publiek” mag aanwezig zijn tijdens de beraadslagingen, maar ook dat al evenmin provincieraadsleden<br />
of vertegenwoordigers van de oppositiepartijen, die bijv. als waarnemer de<br />
vergaderingen zouden wensen bij te wonen, hierop mogen worden toegelaten.<br />
In principe mogen dus op de vergaderingen van de deputatie enkel de provinciegouverneur,<br />
de gedeputeerden en de provinciegriffier, belast met het opmaken van de notulen,<br />
aanwezig zijn.<br />
De deputatie kan wel steeds provinciepersoneel of externe deskundigen op zijn vergaderingen<br />
uitnodigen om nadere toelichting te verstrekken bij bepaalde dossiers; na de gevraagde<br />
toelichting gegeven te hebben, moeten ze echter onmiddellijk de vergadering verlaten.<br />
Het decreet bepaalt evenwel één uitzondering op de regel van beslotenheid<br />
van de vergaderingen: als de deputatie overeenkomstig artikel 104bis van de<br />
Provinciewet een rechtsprekende functie uitoefent, hebben de beraadslagingen<br />
plaats in een openbare zitting.<br />
Luidens artikel 104bis van de Provinciewet moet de deputatie meer bepaald in dit geval in<br />
openbare zitting vergaderen, tenzij dit een gevaar kan opleveren <strong>voor</strong> de orde of de zeden.<br />
Iedere tussen- of eindbeslissing moet in dit geval eveneens worden uitgesproken in openbare<br />
terechtzitting.<br />
Voor de gevallen waarin de deputatie nog een rechtsprekende bevoegdheid uitoefent, zie<br />
blz. 234.<br />
Openbaarheid<br />
Deel IV<br />
Art. 51<br />
Art. 104bis<br />
Prov. W.<br />
163
Art. 8<br />
Art. 20<br />
Deel IV<br />
164 Voorzitterschap<br />
HOOFDSTUK 6<br />
6 <strong>voor</strong>zitterschaP<br />
De <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad beslist tot bijeenroeping van de raad<br />
en stelt de agenda van de vergadering op. Hij opent de vergadering, leidt<br />
de besprekingen en is bevoegd om de vergadering te sluiten.<br />
Daarnaast is hij belast met de handhaving van de orde in de vergadering,<br />
en kan hij, bij verstoring van de orde, toehoorders uit de zaal doen verwijderen.<br />
A ProVIncIerAAD<br />
a Wie?<br />
Op de installatievergadering verkiest de provincieraad uit zijn leden een<br />
<strong>voor</strong>zitter op basis van een akte van <strong>voor</strong>dracht die moet ondertekend zijn<br />
door meer dan de helft van de verkozenen op de lijsten die aan de verkiezingen<br />
deelnamen en tevens door een meerderheid van de verkozenen op dezelfde<br />
lijst als de kandidaat-<strong>voor</strong>zitter.<br />
Als op de installatievergadering blijkt dat deze akte van <strong>voor</strong>dracht werd ondertekend<br />
door deze dubbele meerderheid van provincieraadsleden die de<br />
eed hebben afgelegd, wordt de <strong>voor</strong>gedragen kandidaat-<strong>voor</strong>zitter verkozen<br />
verklaard.<br />
De akte van <strong>voor</strong>dracht kan tevens de einddatum van het mandaat van de<br />
kandidaat-<strong>voor</strong>zitter vermelden, alsook de naam van zijn/haar opvolger <strong>voor</strong><br />
de resterende duurtijd.<br />
Indien er op de installatievergadering geen ontvankelijke akte van <strong>voor</strong>dracht<br />
is, gaat de provincieraad binnen de 14 dagen over tot de verkiezing van een<br />
<strong>voor</strong>zitter op basis van een akte van <strong>voor</strong>dracht die enkel moet ondertekend<br />
zijn door een meerderheid van de verkozenen op dezelfde lijst als de kandidaat-<strong>voor</strong>zitter.<br />
De verkiezing gebeurt bij geheime stemming. De kandidaat<br />
die de volstrekte meerderheid van de stemmen heeft behaald, is verkozen.<br />
Indien dit niet het geval is, is er een tweede stemronde tussen de twee kandidaten<br />
die in de eerste stemronde de meeste stemmen hebben behaald.<br />
Als de <strong>voor</strong>zitter verhinderd of tijdelijk afwezig is of als hij bij een bepaalde<br />
aangelegenheid betrokken partij is, neemt de onder<strong>voor</strong>zitter het <strong>voor</strong>zitterschap<br />
waar (zie ook deel III, hoofdstuk 2, aanstelling, p. 43).<br />
b taak<br />
Bijeenroeping van de raad en vaststelling van de agenda
HOOFDSTUK 6<br />
De <strong>voor</strong>zitter beslist tot bijeenroeping van de provincieraad en stelt de agenda<br />
van de vergadering op. De agenda bevat in ieder geval de punten die door<br />
de deputatie aan de <strong>voor</strong>zitter worden meegedeeld.<br />
Op verzoek van de deputatie of van een derde van de leden is de <strong>voor</strong>zitter<br />
verplicht de provincieraad bijeen te roepen op de aangewezen dag en het<br />
aangewezen uur en met de <strong>voor</strong>gestelde agenda.<br />
Provincieraadsleden en de deputatie kunnen uiterlijk vijf dagen <strong>voor</strong> de vergadering<br />
punten aan de agenda toevoegen (zie ook deel III, hoofdstuk 2, bijeenroeping).<br />
Leiden van de vergadering en de besprekingen<br />
De <strong>voor</strong>zitter dient in principe de vergadering te openen op het in de oproeping<br />
bepaalde uur. Is de meerderheid van de provincieraadsleden op dat<br />
ogenblik nog niet aanwezig, kan de <strong>voor</strong>zitter enige tijd wachten met de<br />
aanvang van de vergadering. Als uiteindelijk de meerderheid van de provincieraadsleden<br />
niet komt opdagen, stelt de <strong>voor</strong>zitter de onmogelijkheid om<br />
te vergaderen vast en laat deze vaststelling notuleren.<br />
De <strong>voor</strong>zitter is ook bevoegd om de vergadering te sluiten. Mits een gegronde<br />
reden kan hij dit doen, zelfs als de agenda nog niet volledig is afgehandeld.<br />
De bevoegdheid om de vergadering te sluiten impliceert <strong>voor</strong> de<br />
<strong>voor</strong>zitter ook het recht om ze te schorsen. Ook hier<strong>voor</strong> moet een gegronde<br />
reden <strong>voor</strong>handen zijn, bv. om de fracties de tijd te geven overleg te plegen<br />
of omdat de raad even niet in aantal is om geldig te beraadslagen.<br />
Ten slotte leidt de <strong>voor</strong>zitter de besprekingen in de raad. Dit houdt o.m. in<br />
dat hij het woord verleent aan de provincieraadsleden, de volgorde bepaalt<br />
waarin zij het woord mogen nemen, de bespreking van een bepaald punt<br />
afsluit en ter stemming aan de raad <strong>voor</strong>legt. De nadere procedure hierrond<br />
wordt opgenomen in het huishoudelijk reglement van de provincieraad.<br />
Handhaving van de orde<br />
De <strong>voor</strong>zitter is belast met de handhaving van de orde in de vergadering.<br />
Hij kan, na een <strong>voor</strong>afgaande waarschuwing, elke toehoorder die openlijk<br />
tekens van goedkeuring of van afkeuring geeft of die op enigerlei wijze wanorde<br />
veroorzaakt, uit de zaal doen verwijderen.<br />
Bovendien is de <strong>voor</strong>zitter bevoegd om tegen deze persoon een proces-verbaal<br />
op te stellen en hem te verwijzen naar de politierechtbank.<br />
Ten slotte bepaalt het huishoudelijk reglement de maatregelen die de <strong>voor</strong>zitter<br />
kan nemen tot handhaving van de orde tijdens de vergadering indien<br />
een provincieraadslid de orde verstoort.<br />
Voorzitterschap<br />
Deel IV<br />
Art. 22<br />
Art. 24<br />
Art. 25<br />
165
Art. 8<br />
Deel IV<br />
166<br />
Voorzitterschap<br />
HOOFDSTUK 6<br />
c Bureau<br />
De provincieraad stelt zijn bureau samen op basis van het huishoudelijk reglement.<br />
De samenstelling is vrij te bepalen, met dien verstande dat er minstens<br />
één onder<strong>voor</strong>zitter moet gekozen worden en dat de fracties met minstens<br />
drie leden moeten vertegenwoordigd zijn.<br />
Het bureau is belast met de coördinatie van de werkzaamheden van de raad.<br />
B DePutAtIe<br />
De deputatie wordt <strong>voor</strong>gezeten door de provinciegouverneur die de vergaderingen<br />
opent en sluit.<br />
Als hij de deputatie niet kan <strong>voor</strong>zitten, wijst de deputatie één van haar leden<br />
aan om het <strong>voor</strong>zitterschap waar te nemen. De procedure wordt geregeld<br />
in het huishoudelijk reglement van de deputatie.<br />
De provinciegouverneur is niet stemgerechtigd, behalve op grond van artikel<br />
104, eerste lid van de Provinciewet, wanneer de deputatie een rechtsprekende<br />
taak uitoefent.
HOOFDSTUK 7<br />
7 Beraadslaging en stemming<br />
A Quorum<br />
a Provincieraad<br />
De provincieraad mag alleen beraadslagen en besluiten wanneer meer<br />
dan de helft van de zittinghebbende leden aanwezig is, d.w.z. het aantal<br />
provincieraadsleden in functie. Wel kan de provincieraad na een tweede<br />
oproeping ongeacht het aantal aanwezige leden, op geldige wijze beraadslagen<br />
en besluiten over punten die <strong>voor</strong> de tweede maal op de agenda<br />
<strong>voor</strong>komen.<br />
De deputatie mag alleen beraadslagen en besluiten wanneer meer dan<br />
de helft van zijn leden tegenwoordig is.<br />
1° Principe<br />
Krachtens artikel 26, eerste lid van het Provinciedecreet mag de provincieraad<br />
alleen beraadslagen en besluiten wanneer meer dan de helft van de<br />
zittinghebbende leden aanwezig is. Het quorum om geldig te kunnen beraadslagen<br />
en besluiten moet derhalve niet berekend worden op het aantal<br />
leden waaruit de provincieraad wettelijk bestaat, maar wel op het aantal<br />
provincieraadsleden in functie.<br />
Hebben geen zitting in de provincieraad, enerzijds de provincieraadsleden die hun mandaat<br />
nog niet hebben opgenomen, namelijk de gekozen provincieraadsleden die nog niet beëdigd<br />
zijn of het opvolgend provincieraadslid dat nog niet geïnstalleerd is, en anderzijds de provincieraadsleden<br />
van wie het mandaat <strong>voor</strong>tijdig een einde heeft genomen, met name overleden<br />
provincieraadsleden en provincieraadsleden die van hun mandaat vervallen verklaard zijn.<br />
Heeft daarentegen nog wel zitting in de raad, het provincieraadslid dat ontslag heeft genomen<br />
maar waar<strong>voor</strong> door de raad nog geen opvolger is aangesteld; dit provincieraadslid<br />
moet immers, zoals reeds uiteengezet, zijn mandaat verder blijven uitoefenen tot de installatie<br />
van zijn opvolger. Zijn eveneens in functie de provincieraadsleden die verhinderd zijn<br />
de vergaderingen van de raad bij te wonen, zelfs gedurende meerdere opeenvolgende vergaderingen,<br />
bv. wegens een langdurige ziekte.<br />
Het quorum mag niet verward worden met de wettelijk vereiste meerderheid<br />
<strong>voor</strong> de aanvaarding van een <strong>voor</strong>stel. Zo komt een provincieraadslid<br />
dat zich bij stemming onthoudt wel in aanmerking <strong>voor</strong> het vereiste quorum,<br />
maar niet <strong>voor</strong> de berekening van de meerderheid vereist <strong>voor</strong> aanvaarding<br />
van het <strong>voor</strong>stel.<br />
Alhoewel strikt wettelijk het quorum vereist is om te beraadslagen en besluiten,<br />
neemt men aan dat de raad zonder dat het quorum is bereikt mede-<br />
Beraadslaging en stemming<br />
Deel IV<br />
Art. 26<br />
167
Art. 51<br />
Deel IV<br />
168<br />
HOOFDSTUK 7<br />
delingen kan ontvangen of over bepaalde punten van gedachten kan wisselen.<br />
In ieder geval kan de raad geen besluit nemen zonder dat het vereiste<br />
aantal provincieraadsleden aanwezig is.<br />
2° Uitzondering<br />
Op <strong>voor</strong>meld quorum maakt artikel 26, tweede lid van het Provinciedecreet<br />
evenwel een belangrijke uitzondering. Deze bepaling houdt in dat de provincieraad,<br />
indien hij eenmaal bijeengeroepen is zonder dat het vereist aantal<br />
leden is opgekomen, m.a.w. het quorum niet gehaald is, na een tweede oproeping<br />
ongeacht het aantal aanwezige leden, op geldige wijze kan beraadslagen<br />
en besluiten over punten die <strong>voor</strong> de tweede maal op de agenda <strong>voor</strong>komen.<br />
Deze bepaling is alleen toepasselijk wanneer de meerderheid van de<br />
provincieraadsleden hetzij helemaal niet is komen opdagen zodat de vergadering<br />
van de raad niet kon plaatshebben, hetzij bij de behandeling van een<br />
bepaald agendapunt niet aanwezig was zodat daarover niet gestemd kon<br />
worden. Dan is er bij een tweede oproeping <strong>voor</strong> de beraadslaging en besluitvorming<br />
over punten die reeds <strong>voor</strong> de tweede maal op de dagorde zijn<br />
geplaatst geen quorum meer vereist. Deze bepaling is echter niet van toepassing<br />
indien anderszins de agenda niet in zijn geheel is kunnen behandeld<br />
worden, bv. omdat de <strong>voor</strong>zitter de zitting <strong>voor</strong>tijdig heeft opgeheven of de<br />
raad besloten heeft tot verdaging van sommige agendapunten.<br />
Daarnaast schrijft artikel 26, derde lid van het Provinciedecreet <strong>voor</strong> de toepassing<br />
van deze bepaling <strong>voor</strong> dat in die oproeping vermeld wordt dat het<br />
om een tweede oproeping gaat en in die oproeping de bepalingen van artikel<br />
26 worden opgenomen.<br />
b Deputatie<br />
De deputatie mag alleen beraadslagen en besluiten wanneer meer dan de<br />
helft van zijn leden tegenwoordig is (art. 51, tweede lid).<br />
In tegenstelling tot de provincieraad moet <strong>voor</strong> de deputatie het quorum om geldig te kunnen<br />
beraadslagen en besluiten derhalve berekend worden op het aantal leden, zes, waaruit<br />
de deputatie overeenkomstig artikel 44, § 1 van het Provinciedecreet wettelijk is samengesteld.<br />
Zo moet bv. de overleden maar nog niet vervangen gedeputeerde wel meegeteld worden<br />
<strong>voor</strong> de berekening van het quorum.<br />
Daarnaast is artikel 26, tweede lid van het Provinciedecreet dat bepaalt dat<br />
de provincieraad indien hij eenmaal bijeengeroepen is zonder dat het vereiste<br />
aantal leden is opgekomen, na de tweede oproeping, ongeacht het<br />
aantal aanwezige leden, op geldige wijze kan beraadslagen en besluiten<br />
Beraadslaging en stemming
HOOFDSTUK 7<br />
over de onderwerpen die <strong>voor</strong> de tweede maal op de agenda <strong>voor</strong>komen,<br />
niet van toepassing op de vergaderingen van de deputatie.<br />
Bij systematische afwezigheid van de meerderheid van de gedeputeerden<br />
kunnen de aanwezige leden daarentegen wel, in toepassing van artikel 50,<br />
§ 2 van het Provinciedecreet, provincieraadsleden oproepen om deze gedeputeerden<br />
te vervangen om toch nog geldig te kunnen vergaderen.<br />
B WIjze VAn stemmen<br />
De provincieraad stemt in regel niet geheim en mondeling. Het huishoudelijk<br />
reglement regelt de wijze van mondelinge stemming.<br />
De geheime stemming is de uitzondering. De raad stemt alleen geheim<br />
over volgende aangelegenheden:<br />
- de vervallenverklaring van het mandaat van provincieraadslid en van<br />
gedeputeerde;<br />
- het aanwijzen van de leden van de provinciale bestuursorganen en van<br />
de vertegenwoordigers van de provincie in overlegorganen en in de organen<br />
van andere rechtspersonen en feitelijke verenigingen;<br />
- individuele personeelszaken.<br />
Hoe de geheime stemming moet gebeuren is niet nader aangegeven. Dit<br />
kan ook door middel van een elektronisch systeem.<br />
De wijze van stemmen in de provincieraad is van dienovereenkomstige<br />
toepassing op de deputatie. De leden van de deputatie stemmen dus in<br />
regel mondeling.<br />
a Provincieraad<br />
1° Mondelinge stemming<br />
Overeenkomstig artikel 35, § 3 van het Provinciedecreet stemmen de leden<br />
van de provincieraad in regel niet geheim en mondeling en is de geheime<br />
stemming de uitzondering.<br />
De geheime stemming daargelaten, betekent dit niet dat de provincieraadsleden<br />
alleen geldig zouden kunnen stemmen bij naamafroeping met een uitdrukkelijk<br />
ja, neen of onthouding. Uit <strong>praktisch</strong>e overwegingen is in artikel<br />
35, § 3 ook de mogelijkheid ingeschreven om geldig te stemmen onder de<br />
vorm van een mechanisch uitgebrachte naamstemming, een stemming bij<br />
handopsteken of zitten en opstaan. Daartoe is echter wel vereist dat deze<br />
vormen van mondelinge stemming in het huishoudelijk reglement van de<br />
raad zijn opgenomen. De mondelinge stemming bij naamafroeping blijft<br />
echter vereist wanneer een derde van de aanwezige provincieraadsleden<br />
daarom verzoekt, en dit ongeacht hetgeen bepaald is in het huishoudelijk<br />
reglement.<br />
Beraadslaging en stemming<br />
Deel IV<br />
Art. 35, § 3<br />
169
Deel IV<br />
170<br />
HOOFDSTUK 7<br />
Voor de volgorde van stemmen bepaalt artikel 35, § 4 van het Provinciedecreet<br />
dat de <strong>voor</strong>zitter van de raad het laatst stemt. De volgorde van stemmen<br />
is dan ook meestal nader aangegeven in het huishoudelijk reglement<br />
van de provincieraad. Bij gebreke daaraan is het de <strong>voor</strong>zitter die de volgorde<br />
van stemmen bepaalt.<br />
2° Geheime stemming<br />
Artikel 35, § 2 van het Provinciedecreet stelt dat de provincieraad geheim<br />
stemt over volgende aangelegenheden:<br />
- de vervallenverklaring van het mandaat van provincieraadslid en van gedeputeerde;<br />
- het aanwijzen van de leden van de provinciale bestuursorganen en van de<br />
vertegenwoordigers van de provincie in overlegorganen en in de organen<br />
van andere rechtspersonen en feitelijke verenigingen;<br />
- individuele personeelszaken.<br />
Daar deze bepaling uitdrukkelijk stelt dat de geheime stemming alleen van<br />
toepassing is in die aangelegenheden, moet zij beperkend uitgelegd worden.<br />
In alle andere gevallen zijn de stemmingen in de provincieraad niet geheim,<br />
zoals uitdrukkelijk aangegeven in artikel 35, § 1 van het Provinciedecreet.<br />
Bij vragen omtrent de toepassing van de geheime stemming moet steeds in<br />
aanmerking genomen worden, zoals in de vroegere rechtspraak van de Raad<br />
van State, dat ze tot doel heeft de vrijheid en de onafhankelijkheid van de<br />
provincieraadsleden bij het uitbrengen van hun stem te waarborgen.<br />
In de zin van deze bepaling moet de provincieraad zich bij geheime stemming uitspreken<br />
over de aanduiding van provincieraadsleden die zetelen in de provincieraadscommissies en<br />
die de provincie vertegenwoordigen in adviesorganen.<br />
Hetzelfde geldt <strong>voor</strong> de aanduiding of <strong>voor</strong>dracht van de provinciale vertegenwoordigers in<br />
intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, autonome provinciebedrijven, extern verzelfstandigde<br />
agentschappen in privaatrechtelijke vorm, of andere rechtspersonen of verenigingen<br />
waaraan de provincie deelneemt.<br />
Zo is de geheime stemming ook vereist bij de aanstelling, evaluatie en ontslag van personeelsleden<br />
en het opleggen van tuchtstraffen aan personeelsleden. Geheime stemming is<br />
ook vereist wanneer de provincieraad een benoeming gedaan door een ander orgaan goedkeurt,<br />
een <strong>voor</strong>dracht tot benoeming doet of een bepaalde betrekking handhaaft. Ook wanneer<br />
een personeelslid bij het einde van zijn stageperiode wordt afgedankt wegens onvoldoende<br />
presteren, moet dit bij geheime stemming gebeuren.<br />
Daarentegen stemt de raad mondeling over de rechtspositieregeling van het provinciepersoneel,<br />
vaststelling van wedden, of benoemings<strong>voor</strong>waarden verbonden aan een ambt, het<br />
verlenen van concessies aan bepaalde personen, de samenstelling van selectiecommissies<br />
e.d.m.<br />
Beraadslaging en stemming
HOOFDSTUK 7<br />
De geheime stemming blijft hoe dan ook de uitzondering op de algemene<br />
regel van de mondelinge stemming. Een veralgemeende toepassing op alle<br />
persoonlijke aangelegenheden zou strijdig zijn met artikel 35, § 3 van het<br />
Provinciedecreet.<br />
Hoe de geheime stemming moet verlopen bepaalt de wettekst niet. Wel kan<br />
dit luidens artikel 35, § 3 van het Provinciedecreet door middel van een<br />
elektronisch systeem, als dit systeem het geheim van de stemming waarborgt.<br />
Bij gebruik van stembrieven verdient het wel de <strong>voor</strong>keur, teneinde het geheim<br />
van de stemming niet te schenden, hierbij gelijkvormige stembrieven te<br />
gebruiken. Bij <strong>voor</strong>drachten of benoemingen vermelden deze stembriefjes de<br />
naam van de kandidaten, met de mogelijkheid om <strong>voor</strong> (ja) of tegen (neen)<br />
een bepaalde kandidaat te stemmen door achter zijn naam het overeenstemmende<br />
bolletje zwart te maken. Bij de stemming over tuchtmaatregelen handelt<br />
men dienovereenkomstig met dien verstande dat het stembriefje de<br />
<strong>voor</strong>gestelde tuchtstraf vermeldt en bij verwerping de raad, indien nodig,<br />
over een nieuw <strong>voor</strong>stel stemt. Bovendien is nog vereist dat de provincieraadsleden<br />
daarbij eenvormig schrijfgerief ter beschikking gesteld wordt.<br />
Een en ander kan de raad nader bepalen in zijn huishoudelijk reglement.<br />
Ten overvloede stelt artikel 35, § 4 van het Provinciedecreet nog dat de regel<br />
dat de <strong>voor</strong>zitter het laatst stemt, niet van toepassing is bij geheime stemming.<br />
Zoals hierboven aangetekend heeft de geheime stemming tot doel te waarborgen dat elk<br />
provincieraadslid zijn stem in het geheim, d.w.z. in volkomen onafhankelijkheid en zonder<br />
druk van buitenuit kan uitbrengen. Anders gezegd, de stemming is dan pas geheim wanneer<br />
het provincieraadslid objectief beschouwd in de mogelijkheid is geweest om zijn stem<br />
zelf in het geheim uit te brengen.<br />
Daaruit volgt dat het geheim van de stemming niet geschonden is wanneer één of meerdere<br />
provincieraadsleden op enigerlei wijze vóór of na de eigenlijke stemming hun <strong>voor</strong>keur<br />
<strong>voor</strong> een kandidaat hebben laten blijken; wat de wet beoogt is immers enkel dat de<br />
stemming zelf geheim is.<br />
Er is wel schending van het stemgeheim wanneer het gebruikte stemprocedé op zich toelaat<br />
na te gaan hoe elk provincieraadslid heeft gestemd, of wanneer een provincieraadslid<br />
onder druk van andere provincieraadsleden of derden zijn stem herkenbaar heeft gemaakt<br />
zodat deze laatsten kunnen nagaan of het provincieraadslid zich hield aan de stemafspraak.<br />
Aan de hand van deze <strong>voor</strong>beelden blijkt dat <strong>voor</strong> het antwoord op de vraag of het<br />
stemgeheim is geschonden, telkens moet worden nagegaan of het provincieraadslid (de<br />
provincieraadsleden) in volkomen onafhankelijkheid heeft (hebben) kunnen stemmen.<br />
De geheime stemming is een substantiële pleegvorm, waarvan de naleving<br />
moet blijken uit de notulen van de raad. Ze blijft echter een vormvereiste<br />
waarachter de provincieraadsleden zich niet kunnen verschuilen om een<br />
kandidaat te benoemen die niet voldoet aan de opgelegde benoemings<strong>voor</strong>waarden<br />
of om bij een benoeming de wettelijke prioriteitsrechten van een<br />
andere kandidaat te miskennen; dergelijke benoemingen blijven evenzeer<br />
vatbaar <strong>voor</strong> vernietiging.<br />
Beraadslaging en stemming<br />
Deel IV<br />
171
Art. 54, § 3<br />
Deel IV<br />
172<br />
HOOFDSTUK 7<br />
b Deputatie<br />
Voor de wijze van stemmen in de deputatie verklaart artikel 54, § 3 van het<br />
Provinciedecreet artikel 35, § 2 tot en met 3, dat de wijze van stemmen regelt<br />
in de provincieraad, van toepassing op de vergaderingen van de deputatie.<br />
Aldus stemmen de leden van de deputatie in regel mondeling.<br />
De deputatie gaat echter bij geheime stemming over tot:<br />
- de aanstelling, de evaluatie, de bevordering en het ontslag van personeelsleden;<br />
- de aanstelling van een waarnemend provinciegriffier of een waarnemend<br />
financieel beheerder;<br />
- de aanstelling van tijdelijke personeelsleden in de provinciale onderwijsinstellingen,<br />
c.q. centra <strong>voor</strong> leerlingenbegeleiding;<br />
- het opleggen van een tuchtstraf aan een personeelslid.<br />
De geheime stemming is een substantiële pleegvorm, waarvan de naleving<br />
moet blijken uit de notulen van de deputatie.<br />
Over de volgorde waarin de leden van de deputatie hun stem uitbrengen bevat<br />
het Provinciedecreet geen bepalingen. De deputatie kan hier<strong>voor</strong> in zijn<br />
huishoudelijk reglement echter nadere regels inschrijven.<br />
c BesluItVormInG<br />
De besluiten van de provincieraad worden bij volstrekte meerderheid van<br />
stemmen genomen. Onder volstrekte meerderheid van stemmen wordt<br />
verstaan, meer dan de helft van de uitgebrachte stemmen, onthoudingen<br />
niet meegerekend. Bij staking van stemmen is het <strong>voor</strong>stel verworpen.<br />
Indien bij benoeming tot ambten, contractuele aanstellingen, verkiezingen<br />
of <strong>voor</strong>drachten van kandidaten bij de eerste stemronde geen enkele kandidaat<br />
de volstrekte meerderheid van stemmen heeft behaald is er herstemming<br />
tussen de twee kandidaten die bij de eerste stemronde de<br />
meeste stemmen hebben bekomen. Bij herstemming is gekozen de kandidaat<br />
die de meerderheid van stemmen heeft bekomen; bij gelijkheid van<br />
stemmen tussen de kandidaten heeft de jongste onder hen de <strong>voor</strong>keur.<br />
De besluiten van de deputatie worden bij volstrekte meerderheid van<br />
stemmen genomen. Bij staking van stemmen is het <strong>voor</strong>stel verworpen.<br />
De provinciegouverneur is als <strong>voor</strong>zitter niet stemgerechtigd. Voor benoemingen,<br />
aanstellingen, <strong>voor</strong>drachten of verkiezingen van kandidaten is er<br />
zo nodig herstemming dienovereenkomstig de regeling van toepassing<br />
<strong>voor</strong> de provincieraad.<br />
Beraadslaging en stemming
a Provincieraad<br />
1° Volstrekte meerderheid<br />
HOOFDSTUK 7<br />
Overeenkomstig artikel 34 van het Provinciedecreet worden de besluiten van<br />
de provincieraad bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen. Onder<br />
volstrekte meerderheid van stemmen wordt verstaan, meer dan de helft<br />
van de uitgebrachte stemmen, onthoudingen niet meegerekend. Bij staking<br />
van stemmen, zo gaat deze bepaling verder, is het <strong>voor</strong>stel verworpen.<br />
De vereiste meerderheid van stemmen <strong>voor</strong> de aanneming van een <strong>voor</strong>stel<br />
moet dus niet berekend worden op het aantal aanwezige leden, maar wel op<br />
het aantal “geldig” uitgebrachte stemmen.<br />
Dit betekent derhalve dat daarbij geen rekening wordt gehouden met onthoudingen, hoe<br />
dan ook uitgedrukt, onthouding met luider stem, weigering aan de stemming deel te nemen,<br />
afgifte van een blanco stembiljet bij geheime stemming, en de ongeldige stemmen<br />
zoals een stembriefje waarop een provincieraadslid zijn <strong>voor</strong>keur uitdrukt <strong>voor</strong> twee kandidaten.<br />
Provincieraadsleden die vóór de stemming de zitting hebben verlaten, dienen evenwel<br />
beschouwd als niet aanwezig op de zitting, zodat in <strong>voor</strong>komend geval het quorum niet<br />
bereikt is.<br />
Daarnaast zijn de “neen”-stemmen bij een geheime stemming wel degelijk geldig uitgebrachte<br />
stemmen. Zoals reeds gezegd is het zelfs nodig dat de stembriefjes hierin <strong>voor</strong>zien.<br />
De provincieraadsleden moeten immers in de mogelijkheid zijn om hun afkeur <strong>voor</strong><br />
een kandidaat te laten blijken; dit geldt des te meer als er maar één kandidaat is.<br />
De volstrekte meerderheid is aldus de helft plus één (of plus een half) van<br />
de geldig uitgebrachte stemmen.<br />
Nochtans moet uitzonderlijk de vereiste meerderheid <strong>voor</strong> de besluitvorming<br />
wel worden berekend op het aantal aanwezige provincieraadsleden. Dit is zo<br />
wanneer de raad besluit tot spoedbehandeling van een punt dat niet op de<br />
agenda <strong>voor</strong>komt (art. 29, tweede lid) of tot sluiting van de deuren wanneer<br />
de wet de openbaarheid <strong>voor</strong>schrijft (art. 28, § 1, 2°). In deze gevallen is<br />
daar<strong>voor</strong> een meerderheid vereist van twee derde van de aanwezige leden.<br />
2° Bij herstemming<br />
Indien bij benoeming tot ambten, contractuele aanstellingen, verkiezingen of<br />
<strong>voor</strong>drachten van kandidaten bij de eerste stemronde geen enkele kandidaat<br />
de wettelijk vereiste meerderheid van stemmen heeft behaald, d.w.z. de volstrekte<br />
meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen, schrijft artikel 36<br />
van het Provinciedecreet de herstemming <strong>voor</strong> tussen de twee kandidaten<br />
die bij de eerste stemronde de meeste stemmen hebben bekomen.<br />
Merk wel op dat herstemming niet van toepassing is bij het nemen van tuchtmaatregelen;<br />
behaalt een <strong>voor</strong>stel tot het opleggen van een tuchtmaatregel geen meerderheid of staken<br />
Beraadslaging en stemming<br />
Deel IV<br />
Art. 34<br />
Art. 36<br />
173
Art. 54, § 1<br />
Deel IV<br />
174<br />
HOOFDSTUK 7<br />
de stemmen daarover, dan is het verworpen. Hierbij moet nog worden aangestipt dat benoemingen,<br />
aanstellingen en verkiezingen of <strong>voor</strong>drachten van kandidaten moeten gebeuren<br />
in zoveel afzonderlijke stemronden als er kandidaten zijn; de raad kan zich dus niet in<br />
een stemronde uitspreken over alle vacatures.<br />
De herstemming is verplicht, zelfs indien er maar twee kandidaten waren<br />
<strong>voor</strong> het te begeven ambt of mandaat. Deze regel geldt niet wanneer er<br />
slechts één kandidaat was en deze niet de vereiste meerderheid bekwam;<br />
zijn kandidatuur is dan verworpen.<br />
Daaruit volgt dat de raad niet opnieuw kan stemmen over alle kandidaten.<br />
Hij moet tot herstemming overgaan tussen de twee kandidaten die bij de<br />
eerste stemronde de meeste stemmen hebben bekomen; het zou al even<br />
onwettig zijn tot herstemming over te gaan tussen meer dan twee kandidaten.<br />
Hebben bij de eerste stemronde sommige kandidaten een gelijk aantal<br />
stemmen bekomen, dan wordt of worden de jongste(n) onder hen tot de herstemming<br />
toegelaten.<br />
De raad mag de herstemming zelf naar een volgende vergadering verdagen.<br />
Bij herstemming is gekozen de kandidaat die de meerderheid van stemmen<br />
heeft bekomen; bij gelijkheid van stemmen tussen de kandidaten heeft de<br />
jongste onder hen de <strong>voor</strong>keur. Onder geen beding mag de raad tot een<br />
tweede herstemming overgaan.<br />
Tot slot herinneren we er nog aan dat bij verkiezing van de gedeputeerden<br />
een bijzondere stemprocedure geldt.<br />
b Deputatie<br />
1° Bestuursorgaan<br />
De besluiten van de deputatie worden bij volstrekte meerderheid van stemmen<br />
genomen. Hierbij moet worden aangetekend dat de provinciegouverneur<br />
als <strong>voor</strong>zitter niet stemgerechtigd is (art. 52, tweede lid). Voor benoemingen,<br />
aanstellingen, <strong>voor</strong>drachten of verkiezingen van kandidaten is artikel<br />
36 van het Provinciedecreet dienovereenkomstig van toepassing.<br />
Zijn derhalve aangenomen de besluiten die de meerderheid van de geldig uitgebrachte<br />
stemmen hebben bekomen. Zoals bij de provincieraad komen <strong>voor</strong> de berekening van de<br />
vereiste meerderheid de onthoudingen niet in aanmerking. Wanneer bij verkiezing of <strong>voor</strong>dracht<br />
van kandidaten, benoemingen of aanstellingen bij de eerste stemronde geen enkel<br />
kandidaat de volstrekte meerderheid heeft bekomen, heeft overeenkomstig artikel 36 van<br />
het Provinciedecreet herstemming plaats tussen de twee kandidaten die bij de eerste<br />
stemronde de meeste stemmen hebben behaald. De benoeming, aanstelling, verkiezing of<br />
<strong>voor</strong>dracht geschiedt dan bij meerderheid van stemmen; bij staking van stemmen heeft de<br />
Beraadslaging en stemming
HOOFDSTUK 7<br />
jongste kandidaat de <strong>voor</strong>keur. M.a.w. bij verkiezing of <strong>voor</strong>dracht van kandidaten en benoemingen<br />
of aanstellingen geldt dezelfde regeling als <strong>voor</strong> de provincieraad.<br />
Onverminderd evenwel de toepassing van artikel 36 van het Provinciedecreet<br />
is bij staking van stemmen in de deputatie het ter stemming gelegd besluit<br />
verworpen.<br />
2° Rechtscollege<br />
Wanneer de deputatie zetelt als administratief rechtscollege worden de beslissingen<br />
eveneens bij volstrekte meerderheid van stemmen genomen,<br />
maar is de provinciegouverneur wel stemgerechtigd (art. 52, tweede lid). Alleen<br />
de leden, en in <strong>voor</strong>komend geval dus ook de provinciegouverneur, die<br />
de volledige procedure hebben gevolgd kunnen deelnemen aan de stemming.<br />
Bij staking van stemmen is bovendien de stem van de <strong>voor</strong>zitter doorslaggevend,<br />
uiteraard in die zaken waar<strong>voor</strong> hij zelf stemgerechtigd is.<br />
Beraadslaging en stemming<br />
Deel IV<br />
Art.104<br />
Prov.W.<br />
175
Deel IV<br />
176 Verbodsbepalingen<br />
HOOFDSTUK 8<br />
8 verBodsBePalingen<br />
A VerBoD tot DeelnAme AAn BerAADslAGInG en<br />
stemmInG<br />
Voor provincieraadsleden, leden van de deputatie, vertrouwenspersonen<br />
en de provinciegriffier geldt er een verbod om deel te nemen aan de bespreking<br />
en de stemming over:<br />
- aangelegenheden waarbij zij persoonlijk of als vertegenwoordiger een<br />
rechtstreeks belang hebben of waarbij hun echtgenoot, de persoon met<br />
wie zij een verklaring van wettelijke samenwoning hebben afgelegd of<br />
bepaalde van hun bloed- of aanverwanten een persoonlijk en rechtstreeks<br />
belang hebben;<br />
- de vaststelling of goedkeuring van de jaarrekening van een instantie<br />
waaraan zij rekenschap verschuldigd zijn of waarvan zij tot het uitvoerend<br />
orgaan behoren.<br />
Het verbod geldt echter niet indien de betrokkene zich in de vermelde situatie<br />
bevindt omdat hij als vertegenwoordiger van de provincie in een andere<br />
rechtspersoon werd aangewezen.<br />
Verder geldt er <strong>voor</strong> de provincieraadsleden en de leden van de deputatie<br />
een verbod om als rechter en partij op te treden in dezelfde zaak.<br />
De leden van de deputatie mogen daarenboven niet deelnemen aan:<br />
- de beslissing over de gunning van of het toezicht op de uitvoering van<br />
een overheidsopdracht indien zij persoonlijk of via een tussenpersoon<br />
belangen hebben in een van de inschrijvende ondernemingen;<br />
- de uitspraak over aangelegenheden waarbij de deputatie optreedt als<br />
administratief rechtscollege indien zij niet bij de gehele procedure aanwezig<br />
zijn geweest.<br />
Aanleunend bij het algemeen bestuursrechtelijk beginsel dat diegenen die<br />
deelnemen aan de totstandkoming van bestuurshandelingen daarbij de nodige<br />
onpartijdigheid moeten bezitten, leggen enkele bepalingen aan de leden<br />
van de provincieraad en van de deputatie het verbod op deel te nemen aan<br />
beraadslagingen en stemmingen over aangelegenheden waarbij zij een belang<br />
hebben waarvan zij niet met voldoende zekerheid kunnen geacht worden<br />
afstand te kunnen nemen.<br />
Deze verbodsbepalingen zijn van openbare orde.<br />
De overtreding van deze bepalingen kan dan ook niet alleen aanleiding geven<br />
tot een schorsing en/of vernietiging in het kader van het bestuurlijk toezicht,<br />
doch kan daarenboven zelfs ambtshalve door de Raad van State opgeworpen<br />
worden.
HOOFDSTUK 8<br />
a Algemene verbodsbepaling van de artikelen 27, §§ 1,1° en 3,<br />
51 en 85 van het Provinciedecreet<br />
1° Principe<br />
Luidens de artikelen 27, §§ 1, 1° en 3, 51, derde lid en 85 van het Provinciedecreet<br />
is het elk provincieraadslid, elk lid van de deputatie, elke vertrouwenspersoon<br />
en de provinciegriffier verboden deel te nemen aan de beraadslaging<br />
en de stemming over zaken waarbij er een rechtstreeks belang aanwezig<br />
is in hoofde van:<br />
- de betrokken mandataris, vertrouwenspersoon of provinciegriffier persoonlijk;<br />
- de betrokken mandataris, vertrouwenspersoon of provinciegriffier als vertegenwoordiger;<br />
- de echtgenoot van de betrokken mandataris, vertrouwenspersoon of provinciegriffier<br />
evenals de persoon met wie hij een verklaring van wettelijke<br />
samenwoning, zoals vermeld in artikel 1475 van het Burgerlijk Wetboek,<br />
heeft afgelegd;<br />
- zijn bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad of, indien het gaat<br />
om de <strong>voor</strong>dracht van kandidaten, benoemingen, ontslagen, afzettingen of<br />
schorsingen, de bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad.<br />
Op het bovenvermelde verbod is decretaal slechts één uitzondering gesteld,<br />
met name indien de betrokkene zich in de vermelde situatie bevindt louter<br />
en alleen op grond van het feit dat hij als vertegenwoordiger van de provincie<br />
is aangewezen in een andere rechtspersoon.<br />
Krachtens de verbodsbepaling van de artikelen 27, §§ 1, 1° en 3, 51 en 85<br />
van het Provinciedecreet is het de betrokkenen overigens niet enkel verboden<br />
deel te nemen aan de beraadslaging en de stemming over een zaak, zij<br />
mogen er zelfs niet bij aanwezig blijven.<br />
De verbodsbepaling vindt immers haar bestaansreden in de invloed die alleen<br />
reeds de aanwezigheid van een belanghebbende bij de bespreking en<br />
stemming kan hebben op de (andere) mandatarissen. Het feit dat de betreffende<br />
beslissing toch zou aangenomen zijn ongeacht of de betrokkenen,<br />
<strong>voor</strong> wie de verbodsbepaling gold, nu al dan niet aan de bespreking en de<br />
stemming zouden hebben deelgenomen, sluit bijgevolg de toepassing van de<br />
verbodsbepaling niet uit. Anders gesteld, de verbodsbepaling is absoluut en<br />
het heeft dus geen belang of de aanwezigheid van de betrokkene al dan niet<br />
noodzakelijk was om de vereiste meerderheid te leveren.<br />
Concreet houdt de verbodsbepaling in dat wanneer de zaak in openbare vergadering behandeld<br />
wordt, de betrokkene de raadstafel moet verlaten en plaats moet nemen in het<br />
<strong>voor</strong> het publiek <strong>voor</strong>behouden gedeelte; hij is echter niet verplicht de zaal te verlaten.<br />
Verbodsbepalingen<br />
Deel IV<br />
Art. 27, § 1, 1°<br />
Art. 27, § 3<br />
Art. 51<br />
Art. 85<br />
177
Deel IV<br />
178<br />
Verbodsbepalingen<br />
HOOFDSTUK 8<br />
Wordt de vergadering daarentegen besloten gehouden, dan moet de betrokkene de vergaderzaal<br />
verlaten.<br />
Het feit dat een provincieraadslid een verboden belang heeft bij een agendapunt<br />
kan overigens nooit een geldige grondslag vormen om het agendapunt<br />
niet in behandeling te nemen. De vergadering mag, luidens artikel 27, § 4<br />
van het Provinciedecreet, immers niet worden afgesloten <strong>voor</strong>dat de raad<br />
hetzij een uitspraak ten gronde heeft gedaan over het betrokken agendapunt,<br />
hetzij minstens beslist heeft om de behandeling van het punt uit te stellen.<br />
2° Persoonlijk en rechtstreeks belang<br />
Er bestaat enkel aanleiding tot toepassing van de artikelen 27, §§ 1, 1° en 3,<br />
51 en 85 van het Provinciedecreet wanneer een van de leden van de provincieraad<br />
of de deputatie, de vertrouwenspersoon of de provinciegriffier hetzij<br />
persoonlijk, hetzij als vertegenwoordiger een rechtstreeks belang heeft bij<br />
de <strong>voor</strong>liggende zaak of wanneer zijn echtgeno(o)t(e) of de persoon met wie<br />
hij een verklaring van wettelijke samenwoning heeft afgelegd of een van zijn<br />
verwanten in de gestelde graad dergelijk belang heeft.<br />
Het begrip “rechtstreeks belang” dekt alle belangen waarvan de betrokken<br />
mandataris, vertrouwenspersoon of de provinciegriffier niet met redelijke<br />
zekerheid kan worden geacht afstand te kunnen nemen om de belangen<br />
van het bestuur <strong>voor</strong>rang te verlenen boven persoonlijke belangen en<br />
waarbij dus een belangenvermenging mogelijk is.<br />
Er is sprake van een persoonlijk en rechtstreeks belang wanneer volgende<br />
<strong>voor</strong>waarden gelijktijdig vervuld zijn:<br />
- de betrokkene heeft hetzij een materieel of in geld waardeerbaar <strong>voor</strong>- of<br />
nadeel bij de zaak, hetzij een verregaand moreel belang bij de aangelegenheid.<br />
Louter morele of politieke belangen zijn daarentegen niet relevant;<br />
- het belang moet rechtstreeks zijn in die zin dat het noodzakelijk uit de<br />
getroffen beslissing <strong>voor</strong>tvloeit, m.a.w. er moet een oorzakelijk verband<br />
bestaan tussen de beslissing en het <strong>voor</strong>- en nadeel;<br />
- het belang moet actueel zijn. Het moet op het ogenblik van de beslissing<br />
vaststaan en mag niet slechts een loutere eventualiteit betreffen;<br />
- het belang moet individueel en persoonlijk zijn. Een collectief belang, dat<br />
eigen is aan alle inwoners van de provincie of aan de categorie van personen<br />
waartoe de betrokkene behoort komt niet in aanmerking. Ook het belang<br />
dat iemand heeft louter op grond van het feit dat hij als vertegenwoordiger<br />
van de provincie in een andere rechtspersoon zetelt kan niet als<br />
een verboden belang aangemerkt worden.<br />
Zo is het elk provincieraadslid, lid van de deputatie, de vertrouwenspersoon en de provinciegriffier<br />
o.m. verboden aanwezig te blijven bij de beraadslaging en stemming over:
HOOFDSTUK 8<br />
- de benoeming van een van zijn bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad tot<br />
een bezoldigd ambt;<br />
- het sluiten van een verkoopovereenkomst tussen de provincie en een derde wanneer de<br />
betrokkene, eventueel nog vóór zijn installatie in zijn actuele mandaat of ambt, bij de<br />
onderhandelingen over dit contract is opgetreden als adviseur <strong>voor</strong> deze derde.<br />
Zo ook is het elk lid van de deputatie en de provinciegriffier verboden aanwezig te blijven<br />
bij de beraadslaging en de stemming van de deputatie over volgende zaken:<br />
- de aanstelling van een van zijn bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad om<br />
als notaris een akte te verlijden of om als advocaat ten behoeve van de provincie op te<br />
treden;<br />
- de aanstelling van een van zijn bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad als<br />
leerkracht of de benoeming van een van deze verwanten tot provinciepersoneelslid;<br />
- de behandeling van een aanvraag tot afgifte van een stedenbouwkundige vergunning,<br />
een verkavelingsvergunning of van een milieuvergunning <strong>voor</strong> de exploitatie of verandering<br />
van een als hinderlijk ingedeelde inrichting, die werd ingediend door hemzelf of<br />
door een van zijn bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad;<br />
- het opleggen van een schorsing aan een van zijn verwanten tot en met de tweede graad.<br />
Het begrip “schorsing” moet hierbij ruim geïnterpreteerd worden en omvat o.a. ook de<br />
preventieve schorsing als ordemaatregel en de schorsing ten gevolge van een tuchtsanctie;<br />
- de toekenning van een individuele weddeverhoging aan een verwant tot en met de vierde<br />
graad;<br />
- de besluitvorming over een stedenbouwkundige vergunning <strong>voor</strong> werken waar<strong>voor</strong> een<br />
lid van de deputatie reeds vóór de besluitvorming als architect of aannemer aangesteld<br />
werd door de aanvrager van de vergunning;<br />
- het toestaan van een huur-, pacht-, jacht- of concessierecht aan een van zijn verwanten<br />
in de verboden graad.<br />
Daarentegen vindt de verbodsbepaling van de artikelen 27, §§ 1, 1° en 3, 51 en 85 o.m.<br />
geen toepassing in volgende gevallen:<br />
- de verkiezing van de leden van de deputatie;<br />
- de verkiezing van de <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad en van de overige leden van het<br />
bureau;<br />
- de vaststelling van de presentiegelden van de provincieraadsleden;<br />
- de toekenning van een weddeverhoging of -bijslag aan een gehele categorie van provinciepersoneelsleden,<br />
zelfs indien hiertoe verwanten van een provincieraadslid of een gedeputeerde<br />
behoren.<br />
b nemo iudex in causa sua (Verbod rechter en partij te zijn in<br />
eigen zaak)<br />
In tuchtaangelegenheden wordt de onpartijdigheid van de provincieraadsleden<br />
en leden van de deputatie niet enkel gewaarborgd door de artikelen 27,<br />
Verbodsbepalingen<br />
Deel IV<br />
179
Art. 27, § 1, 2°<br />
Art. 27, § 3<br />
Art. 51<br />
Art. 85<br />
Deel IV<br />
180<br />
Verbodsbepalingen<br />
HOOFDSTUK 8<br />
§§ 1, 1° en 3 en 51 van het Provinciedecreet, doch eveneens door toepassing<br />
van het algemeen rechtsbeginsel dat niemand tegelijk rechter en partij mag<br />
zijn in dezelfde zaak.<br />
Aldus moet ieder provincieraadslid of lid van de deputatie dat als partij in een tuchtzaak<br />
betrokken is, bv. doordat het oneerbiedig gedrag dat aan een personeelslid wordt verweten<br />
tegen hem gericht was, zich onthouden van deelname aan beraadslaging en stemming in<br />
deze zaak.<br />
c Vaststelling of goedkeuring van de jaarrekening van een instantie<br />
waaraan men rekenschap verschuldigd is of waarvan<br />
men tot het uitvoerend orgaan behoort<br />
Bij toepassing van de artikelen 27, §§ 1, 2° en 3, 51, derde lid en 85 van het<br />
Provinciedecreet is het verder elk provincieraadslid, elk lid van de deputatie,<br />
elke vertrouwenspersoon en ook de provinciegriffier verboden aanwezig te<br />
blijven bij de vaststelling of de goedkeuring van de jaarrekening van een instantie<br />
waaraan hij rekenschap verschuldigd is of waarvan hij tot het uitvoerend<br />
orgaan behoort.<br />
Het verbod heeft een ruime draagwijdte en geldt ongeacht de aard of de<br />
rechtsvorm van de instantie waarvan de rekening <strong>voor</strong>ligt. Het vindt enkel<br />
geen toepassing ten aanzien van de personen die zich in de geschetste situatie<br />
bevinden louter op grond van het feit dat zij als vertegenwoordiger<br />
van de provincie zijn aangewezen in andere rechtspersonen.<br />
Als <strong>voor</strong>beelden van instanties in de zin van artikel 27, § 1, 2° kunnen vermeld worden:<br />
- een vzw die van de provincie een subsidie ontvangt en waarvan de jaarrekening, krachtens<br />
de subsidie<strong>voor</strong>waarden of de bepalingen van een met de provincie gesloten beheersovereenkomst,<br />
ter goedkeuring aan de provincieraad moet worden <strong>voor</strong>gelegd;<br />
- een kerkbestuur;<br />
- een intergemeentelijk samenwerkingsverband, waarvan de rekening, in het kader van de<br />
vaststelling van het mandaat dat de provincie aan haar vertegenwoordiger moet geven,<br />
aan de provincieraad moet worden <strong>voor</strong>gelegd.<br />
Gelet op de bepaling van artikel 27, § 1 in fine, vindt de verbodsbepaling echter geen toepassing<br />
ten aanzien van:<br />
- de mandataris die, als vertegenwoordiger van de provincie, deel uitmaakt van een vzw<br />
waarvan de rekeningen ter goedkeuring aan de provincieraad moeten worden <strong>voor</strong>gelegd;<br />
zetelt hij echter ten persoonlijken titel in de raad van bestuur van een vzw, dan<br />
vindt de verbodsbepaling uiteraard wel toepassing;<br />
- de provincieraadsleden die, als vertegenwoordiger van de provincie, deel uitmaken van<br />
een intergemeentelijk samenwerkingsverband waarvan de rekening aan de provincieraad<br />
<strong>voor</strong>gelegd wordt. Maken de betrokkenen echter uit een andere hoedanigheid, bv.
HOOFDSTUK 8<br />
als gemeentelijk vertegenwoordiger, deel uit van het uitvoerend orgaan van een intergemeentelijk<br />
samenwerkingsverband, dan geldt de verbodsbepaling uiteraard wel.<br />
De personen op wie de verbodsbepaling van toepassing is zijn overigens niet<br />
enkel verplicht afwezig te blijven bij de stemming zelf, doch ook bij de <strong>voor</strong>afgaande<br />
bespreking. Anderzijds is het verbod enkel beperkt tot de rekeningen.<br />
De mandatarissen, de vertrouwenspersoon en de griffier mogen dus<br />
wel aanwezig zijn bij de beraadslaging en het besluit over de begroting/het<br />
budget of het meerjarenplan van de instanties waarvan zij tot het uitvoerend<br />
orgaan behoren.<br />
De verbodsbepaling van artikel 27, § 1, 2° geldt trouwens evenmin ten aanzien<br />
van de personen die personeelslid zijn van een instantie waarvan de<br />
jaarrekening ter goedkeuring of ter vaststelling aan de provincie moet worden<br />
<strong>voor</strong>gelegd. Hun afwezigheid bij de beraadslaging en de stemming zou<br />
echter wel geboden kunnen zijn ingevolge de bepalingen van artikel 27, § 1,<br />
1° en 3 van het Provinciedecreet.<br />
d Verbod tot deelname aan de gunning van overheidsopdrachten<br />
Inzake overheidsopdrachten wordt de verbodsbepaling van de artikelen 27,<br />
§ 1, 1° en 51, derde lid van het Provinciedecreet aangevuld door deze van<br />
artikel 10 van de wet van 24 december 1993.<br />
Laatstgenoemd artikel legt aan ieder lid van de deputatie het verbod op om<br />
op welke wijze ook, hetzij rechtstreeks of onrechtstreeks, tussen te komen<br />
bij de gunning van en het toezicht op de uitvoering van een overheidsopdracht<br />
zodra hij persoonlijk of via een tussenpersoon belangen heeft in één<br />
van de inschrijvende ondernemingen.<br />
Het poneert daarbij een onweerlegbaar vermoeden van verboden belang in<br />
hoofde van:<br />
- ieder lid van de deputatie dat bloed- of aanverwant is in rechte lijn tot de<br />
derde graad en in de zijlijn tot de vierde graad met één der inschrijvers of<br />
met ieder ander persoon die <strong>voor</strong> rekening van één van deze inschrijvers<br />
een directie- of beheersbevoegdheid uitoefent;<br />
- ieder lid van de deputatie dat zelf of bij tussenpersoon eigenaar, medeeigenaar<br />
of werkend vennoot is van één der inschrijvende ondernemingen<br />
dan wel in rechte of in feite, zelf of bij tussenpersoon, een directie-<br />
of beheersbevoegdheid uitoefent.<br />
Volledigheidshalve moet aangetekend worden dat deze verbodsbepaling<br />
eveneens toepassing vindt ten aanzien van de provinciegriffier of iedere andere<br />
ambtenaar van de provincie aan wie de bevoegdheid tot gunning van<br />
een overheidsopdracht en/of het toezicht op de uitvoering van de opdracht<br />
werden gedelegeerd of gesubdelegeerd.<br />
Verbodsbepalingen<br />
Deel IV<br />
181
Art. 54<br />
Deel IV<br />
182<br />
Verbodsbepalingen<br />
HOOFDSTUK 8<br />
e Verbodsbepalingen indien de deputatie zetelt als administratief<br />
rechtscollege<br />
1° Wraking<br />
Indien de deputatie zetelt als administratief rechtscollege kunnen zowel de<br />
provinciegouverneur als de leden van de deputatie gewraakt worden om de<br />
redenen die luidens de artikelen 828 en 830 van het Gerechtelijk Wetboek<br />
aanleiding geven tot wraking.<br />
Krachtens artikel 22 van het koninklijk besluit van 17 september 1987, dat<br />
de procedure regelt in de gevallen waarin de deputatie een rechtsprekende<br />
taak vervult, moeten de provinciegouverneur en de leden van de deputatie<br />
die weten dat hen een grond van wraking treft, daarvan dan ook aangifte<br />
doen bij de deputatie. De deputatie zal vervolgens moeten beslissen of de<br />
betrokkene zich al dan niet moet onthouden.<br />
Er kan trouwens opgemerkt worden dat de partijen die betrokken zijn in een aan de uitspraak<br />
van de deputatie onderworpen betwisting de wraking van de provinciegouverneur of<br />
van een of meerdere van de gedeputeerden ook kunnen vragen.<br />
De deputatie zal in dat geval onverwijld uitspraak moeten doen over de wraking nadat zij<br />
zowel de wrakende partij als het gewraakte lid heeft gehoord (art. 25, KB 17 september<br />
1987).<br />
2° Verbod tot deelname aan de uitspraak<br />
Wanneer de deputatie als administratief rechtscollege kennisneemt van een<br />
aangelegenheid, dan mogen, op grond van artikel 54, derde lid van het Provinciedecreet<br />
en artikel 104, vijfde lid van de Provinciewet, enkel degenen<br />
die de gehele procedure gevolgd hebben deelnemen aan de uitspraak.<br />
Zijn de provinciegouverneur en/of sommige leden van de deputatie niet bij<br />
alle onderdelen van de procedure aanwezig geweest, dan mogen zij bijgevolg<br />
niet participeren aan de stemming.
B AnDere VerBoDsBePAlInGen<br />
HOOFDSTUK 8<br />
Het is de provincieraadsleden, de leden van de deputatie en de vertrouwenspersonen<br />
verboden:<br />
- tegen betaling als advocaat of als notaris op te treden <strong>voor</strong> de provincie<br />
in geschillen waarbij de provincie betrokken is;<br />
- als advocaat of als notaris op te treden <strong>voor</strong> de tegenpartij van de provincie<br />
of ten behoeve van een personeelslid van de provincie inzake beslissingen<br />
die verband houden met de tewerkstelling binnen de provincie;<br />
- op te treden als afgevaardigde of deskundige van een vakorganisatie in<br />
het bijzonder onderhandelingscomité of het hoog overlegcomité van de<br />
provincie;<br />
- een overeenkomst (andere dan een schenking) te sluiten met de provincie<br />
of een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap of deel te nemen<br />
aan een opdracht <strong>voor</strong> aanneming van werken, leveringen en diensten,<br />
een verkoop of een aankoop <strong>voor</strong> zowel de provincie zelf als <strong>voor</strong><br />
haar extern verzelfstandigde agentschappen.<br />
a Verbod om op te treden als advocaat of notaris<br />
Krachtens de artikelen 27, § 2, 1° en 2° en 51, derde lid van het Provinciedecreet<br />
is het elk provincieraadslid en elk lid van de deputatie verboden om:<br />
- rechtstreeks of onrechtstreeks als advocaat of als notaris tegen betaling<br />
te werken ten behoeve van de provincie in geschillen waarbij de provincie<br />
betrokken is;<br />
- rechtstreeks of onrechtstreeks als advocaat of als notaris te werken in geschillen<br />
ten behoeve van de tegenpartij van de provincie of ten behoeve<br />
van een personeelslid van de provincie inzake beslissingen die verband<br />
houden met de tewerkstelling binnen de provincie.<br />
Het verbod geldt overigens niet enkel ten aanzien van de mandataris zelf,<br />
doch ook ten aanzien van de personen die in het kader van een associatie,<br />
groepering, samenwerking of op hetzelfde kantooradres met de mandataris<br />
werken, advocaten-stagiairs inbegrepen.<br />
Ook op de vertrouwenspersonen vinden de bovenvermelde verbodsbepalingen<br />
ten volle toepassing.<br />
Op grond van de bovenvermelde bepaling kan de deputatie een advocaat die onder deze<br />
verbodsbepaling ressorteert dus niet aanstellen om de provincie, tegen betaling, in rechte<br />
bij te staan in geschillen waarin de provincie betrokken is. Er bestaat echter absoluut geen<br />
bezwaar tegen dat de betrokkene de provincie kosteloos bijstaat.<br />
Een optreden tegen de provincie in geschillen is echter steeds verboden, ongeacht of men<br />
de tegenpartij kosteloos dan wel tegen betaling bijstaat. Het verbod geldt uiteraard wel<br />
Verbodsbepalingen<br />
Deel IV<br />
Art. 27, § 2, 1°<br />
Art. 27, § 2, 2°<br />
Art. 51<br />
183
Art. 27, § 2, 4°<br />
Art. 51<br />
Deel IV<br />
184<br />
Verbodsbepalingen<br />
HOOFDSTUK 8<br />
enkel in geschillen waarin de provincie betrokken is waar de betrokkene zelf mandataris<br />
is; het is een provincieraadslid of een lid van de deputatie dus niet verboden om andere<br />
provincies tegen betaling bij te staan in geschillen of zelfs om tegen andere provincies op<br />
te treden.<br />
Er bestaat overigens niet enkel een verbod om als advocaat op te treden ten behoeve van<br />
de tegenpartij van de provincie in een gerechtelijke procedure, doch ook om – ongeacht of<br />
dit in een gerechtelijke procedure is of daarbuiten – als advocaat op te treden ten behoeve<br />
van een personeelslid van de provincie inzake beslissingen aangaande de tewerkstelling<br />
binnen de provincie. Het verbod van artikel 27, § 2, 2° omvat dus zowel de vertegenwoordiging<br />
als advocaat van een personeelslid in een gerechtelijke procedure tegen de provincie,<br />
als de door een advocaat verleende bijstand en verdediging van een personeelslid tijdens<br />
een tuchtprocedure of bij een intern bestuurlijk beroep in het kader van een evaluatie. Er<br />
moet nochtans opgemerkt worden dat artikel 27, § 2, 2° enkel het verbod oplegt om als<br />
advocaat op te treden; het verbiedt niet dat bv. een provincieraadslid een personeelslid<br />
bijstaat als syndicaal raadsman.<br />
De verbodsbepaling van artikel 27, § 2, 1° en 2° is van openbare orde.<br />
Het bovenvermelde heeft onder meer tot gevolg dat een bij de Raad van State ingediend<br />
verzoekschrift tot nietigverklaring van een besluit van de provincie, dat door een advocaatprovincieraadslid<br />
van dezelfde provincie namens de tegenpartij ondertekend en ingediend<br />
werd, als onontvankelijk zal verworpen worden. Het verzoekschrift zou trouwens hetzelfde<br />
lot ondergaan indien het ingediend zou worden door een advocaat met wie het provincieraadslid<br />
geassocieerd is.<br />
Het verbod om als advocaat of notaris op te treden in de door artikel 27, § 2,<br />
1° en 2° geschetste gevallen heeft bovendien een zeer ruime draagwijdte.<br />
Het geldt zowel in zaken van louter provinciaal belang als in medebewindstaken<br />
en het betreft zowel nieuwe zaken en procedures als zaken en procedures<br />
die de mandataris reeds behartigde alvorens hij als mandataris geïnstalleerd<br />
werd.<br />
b Verbod om op te treden als afgevaardigde of deskundige van<br />
een vakorganisatie in het bijzonder onderhandelingscomité of<br />
het hoog overlegcomité van de provincie<br />
De artikelen 27, § 2, 4° en 51 van het Provinciedecreet verbieden provincieraadsleden<br />
en leden van de deputatie om op te treden als afgevaardigde of<br />
technicus van een vakorganisatie in het bijzonder onderhandelingscomité of<br />
het hoog overlegcomité van de provincie.<br />
Dit verbod vindt eveneens toepassing op de vertrouwenspersonen.
HOOFDSTUK 8<br />
c Verbod om een overeenkomst te sluiten of deel te nemen aan<br />
een opdracht <strong>voor</strong> aanneming van werken, leveringen en diensten,<br />
verkoop of aankoop<br />
1° Principe<br />
De artikelen 27, § 2, 3° en § 3, 51, derde lid en 82 van het Provinciedecreet<br />
leggen aan de provincieraadsleden, de leden van de deputatie, de vertrouwenspersonen,<br />
de provinciegriffier en de financieel beheerder het verbod op<br />
om rechtstreeks of onrechtstreeks:<br />
- een overeenkomst te sluiten met of ten behoeve van de provincie of een<br />
provinciaal extern verzelfstandigd agentschap, tenzij het om een schenking<br />
van de betrokkene aan de provincie of aan het agentschap zou gaan;<br />
- deel te nemen aan een opdracht <strong>voor</strong> aanneming van werken, leveringen<br />
of diensten ten behoeve van de provincie of een provinciaal extern verzelfstandigd<br />
agentschap;<br />
- deel te nemen aan een aankoop of een verkoop <strong>voor</strong> zowel de provincie<br />
zelf als een van haar provinciaal extern verzelfstandigde agentschappen.<br />
De vermelde verbodsbepaling strekt ertoe elk belangenconflict te vermijden<br />
tussen het eigen materieel belang van de betrokkene en het belang van de<br />
provincie. Zij heeft dan ook een zeer ruime draagwijdte. Enkel schenkingen<br />
aan de provincie of aan een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap<br />
en contracten die de betrokkene aangaat met de provincie of haar extern<br />
verzelfstandigd agentschap in het kader van een door de provincie of het<br />
agentschap aangeboden collectieve dienstverlening zijn aan het toepassingsgebied<br />
van de verbodsbepaling onttrokken.<br />
De verbodsbepaling van artikel 27, § 2, 3° sluit bijgevolg niet uit dat degenen die onder<br />
haar toepassingsgebied vallen toch een beroep kunnen doen op een collectieve dienstverlening<br />
die door de provincie wordt aangeboden, zoals bv. de diensten van strijkateliers of<br />
van fietsenherstelplaatsen.<br />
De bepaling van artikel 27, § 2, 3° overlapt ten dele met de verbodsbepaling<br />
van de artikelen 1596 en 1707 van het Burgerlijk Wetboek die aan de leden<br />
van de deputatie het recht ontzegt om op een openbare verkoop – en a fortiori<br />
onderhands – goederen aan te kopen van de provincie waar zij hun mandaat<br />
uitoefenen of om zich door ruiling dergelijke goederen aan te schaffen.<br />
Elke koop- of ruilovereenkomst die in strijd met deze bepalingen gesloten<br />
wordt is trouwens nietig.<br />
Bij toepassing van de bovenvermelde bepalingen is het bijgevolg elk provincieraadslid, elk<br />
lid van de deputatie, elke vertrouwenspersoon, de provinciegriffier en de financieel beheerder<br />
o.m. verboden om:<br />
- tegen bezoldiging intellectuele prestaties te verstrekken aan de provincie of een provinciaal<br />
extern verzelfstandigd agentschap. Zo mag hij bv. geen studie- of onderzoekscon-<br />
Verbodsbepalingen<br />
Deel IV<br />
Art. 27, § 2, 3°<br />
Art. 27, § 3<br />
Art. 51<br />
Art. 82<br />
185
Deel IV<br />
186<br />
Verbodsbepalingen<br />
HOOFDSTUK 8<br />
tracten sluiten met de provincie, kan hij niet als architect <strong>voor</strong> de provinciale bouwwerken<br />
worden aangesteld en is het hem verboden om tegen vergoeding als juridisch adviseur<br />
<strong>voor</strong> de provincie op te treden;<br />
- met de provincie of een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap vervoercontracten,<br />
onderhoudscontracten of toeleveringscontracten te sluiten;<br />
- een verzekeringspolis te sluiten met de provincie of een provinciaal extern verzelfstandigd<br />
agentschap, waar<strong>voor</strong> hij, als agent van de verzekeringsmaatschappij, een commissieloon<br />
ontvangt;<br />
- goederen te leveren aan de provincie of werken uit te voeren <strong>voor</strong> rekening van de provincie,<br />
ook al zou hij bij een aanbesteding de laagste inschrijving of bij een offerteaanvraag<br />
de gunstigste offerte hebben ingediend. A fortiori zou het hem verboden zijn een<br />
via een onderhandelingsprocedure gegunde opdracht uit te voeren <strong>voor</strong> rekening van de<br />
provincie. Ook het uitvoeren van een overheidsopdracht <strong>voor</strong> een provinciaal extern verzelfstandigd<br />
agentschap is onmogelijk;<br />
- een huur- of concessieovereenkomst te sluiten met de provincie <strong>voor</strong> de uitbating van<br />
een cafetaria in een provinciale sporthal of een provinciaal cultureel centrum;<br />
- een perceel grond aan te kopen van de provincie, ongeacht of dit onderhands zou gebeuren,<br />
dan wel bij een openbare verkoop;<br />
- onroerende goederen te verkopen aan de provincie, zelfs indien de bedoeling zou <strong>voor</strong>liggen<br />
de goederen tegen de schattingsprijs te verkopen.<br />
Het is de betrokkenen bovendien niet enkel verboden om zelf en in eigen<br />
naam een bezoldigde opdracht uit te voeren <strong>voor</strong> rekening van de provincie<br />
of van een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap, of om een van de<br />
bovenvermelde rechtshandelingen te stellen, het is hen evenmin toegestaan<br />
om zulks op onrechtstreekse wijze, door bemiddeling en/of onder naam<br />
van een tussenpersoon te doen.<br />
Als tussenpersoon in de zin van artikel 27, § 2, 3° moeten worden beschouwd:<br />
- de echtgeno(o)t(e) van de mandataris, de vertrouwenspersoon, de provinciegriffier of de<br />
financieel beheerder;<br />
- een vennootschap onder firma of een commanditaire vennootschap waarvan de betrokkene<br />
deel uitmaakt of waarvan hij beheerder of zaakvoerder is;<br />
- een naamloze vennootschap waarin de betrokkene een duidelijke meerderheidsparticipatie<br />
bezit. Is zijn belang in de vennootschap daarentegen slechts zeer bescheiden, dan<br />
verzet niets zich tegen de toewijzing van een opdracht aan deze onderneming;<br />
- een bvba waarvan een der provincieraadsleden, een lid van de deputatie, een vertrouwenspersoon,<br />
de griffier of de financieel beheerder aandeelhouder is.<br />
Uit wat <strong>voor</strong>afgaat volgt dan ook dat een provinciale opdracht <strong>voor</strong> werken, leveringen en<br />
diensten niet alleen niet aan een provincieraadslid, een lid van de deputatie, een vertrouwenspersoon,<br />
de provinciegriffier of de financieel beheerder zelf mag worden toegewezen,<br />
doch evenmin aan een derde – bv. een vennootschap – die als tussenpersoon <strong>voor</strong> de betrokkene<br />
fungeert. Zo ook kan een vennootschap, waarvan een mandataris en zijn echtge-
HOOFDSTUK 8<br />
note hoofdaandeelhouders zijn en die actief is op het vlak van bouwpromotie, geen gronden<br />
of gebouwen aankopen die eigendom zijn van de provincie waar de betrokkene mandataris<br />
is of van een extern verzelfstandigd agentschap van die provincie.<br />
2° Gevolgen<br />
De overtreding van de artikelen 27, § 2, 3° en § 3, 51, derde lid en 82 van het<br />
Provinciedecreet geeft niet enkel aanleiding tot een mogelijke schorsing en/<br />
of vernietiging van het toewijzingsbesluit of het besluit tot het aangaan van<br />
een contract dat met miskenning van deze verbodsbepaling werd genomen,<br />
doch kan daarenboven ook strafrechtelijk gesanctioneerd worden.<br />
Personen die het verbod van artikel 27, § 2, 3° miskennen en die bovendien<br />
niet kunnen bewijzen in de gegeven omstandigheden geen misbruik te hebben<br />
gemaakt van hun mandaat of functie om hun privébelangen te bevorderen<br />
en openlijk te hebben gehandeld, stellen zich op grond van artikel 245<br />
van het Strafwetboek immers strafbaar met een gevangenisstraf van één<br />
jaar tot vijf jaar, een geldboete van 100 tot 50.000 euro of één van die straffen<br />
en eventueel een ontzetting <strong>voor</strong> een periode van vijf tot tien jaar uit het<br />
recht om openbare ambten, bedieningen en betrekkingen te vervullen.<br />
Dergelijke veroordeling kan <strong>voor</strong> een provinciaal mandataris verstrekkende gevolgen hebben.<br />
Een veroordeling wegens een in artikel 245 van het Strafwetboek omschreven misdrijf<br />
kan immers leiden tot de onverkiesbaarheid van de betrokkene <strong>voor</strong> een periode die zelfs<br />
tot twaalf jaar kan oplopen. Een mandataris in functie moet bij een dergelijke veroordeling<br />
dan ook vervallen verklaard worden uit zijn mandaat.<br />
Er kan echter wel opgemerkt worden dat er geen bezwaar tegen bestaat dat<br />
een mandataris na zijn aanstelling verder de verplichtingen nakomt en ook<br />
de rechten uitoefent die <strong>voor</strong>tvloeien uit een opdracht die hem <strong>voor</strong> zijn aanstelling<br />
als provincieraadslid of lid van de deputatie werd gegund of die<br />
<strong>voor</strong>tvloeien uit een contract dat hij vóór zijn installatie met de provincie of<br />
een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap had gesloten.<br />
Verbodsbepalingen<br />
Deel IV<br />
187
Art. 177, § 1<br />
Deel IV<br />
188 Notulen<br />
HOOFDSTUK 9<br />
9 notulen<br />
A InhouD<br />
De notulen van de vergaderingen van de provincieraad moeten datgene<br />
bevatten wat tot de essentie ervan behoort. Het is dus niet de bedoeling<br />
van de notulen dat zij een uitgebreid verslag zouden zijn van de tijdens de<br />
vergaderingen gehouden discussies en besprekingen. In vermelde zin bevatten<br />
de notulen de volledige tekst, met inbegrip van de motivering, van<br />
alle door de raad genomen besluiten. Daarbij aansluitend vermelden de<br />
notulen het lot van de punten waarover de raad niet tot een besluitvorming<br />
is gekomen. De notulen van de provincieraad behoren ook een aantal<br />
vormelijke gegevens te vermelden waarvan de naleving vereist is <strong>voor</strong><br />
de geldigheid, hetzij van de raadsvergadering zelf, hetzij van de tijdens de<br />
vergadering genomen besluiten.<br />
Alleen de beslissingen van de deputatie worden in de notulen opgenomen.<br />
Dit betekent dat in principe de notulen van de deputatie enkel de<br />
volledige tekst, met inbegrip van het overwegend gedeelte, van alle door<br />
de deputatie genomen besluiten bevatten. Dat alleen de beslissingen genotuleerd<br />
worden, neemt niet weg dat uit de notulen moet kunnen blijken<br />
dat de beslissingen naar vorm wettelijk tot stand zijn gekomen, d.w.z. aan<br />
alle wettelijke vormvereisten <strong>voor</strong> de besluitvorming voldaan is.<br />
a Provincieraad<br />
1° Principe<br />
Artikel 177, § 1 van het Provinciedecreet bepaalt dat de notulen in chronologische<br />
volgorde alle besproken onderwerpen vermelden, alsook het gevolg<br />
dat gegeven werd aan die punten waaromtrent de provincieraad geen beslissing<br />
heeft getroffen. De notulen maken tevens duidelijk melding van alle beslissingen.<br />
Hiermee verwoordt de decreetgever dat de notulen van de vergaderingen<br />
van de provincieraad datgene moeten bevatten wat tot de essentie ervan<br />
behoort. Het is dus niet de bedoeling van de notulen dat zij een uitgebreid<br />
verslag zouden zijn van de tijdens de vergaderingen gehouden discussies<br />
en besprekingen. Indien de raad dit wenst, kan naast de notulen dergelijk<br />
verslag wel bijgehouden worden. Al kan dit verslag dienstig zijn <strong>voor</strong> ieders<br />
gebruik, het blijft een officieus document dat geenszins de notulen kan vervangen.
HOOFDSTUK 9<br />
In vermelde zin bevatten de notulen de volledige tekst, met inbegrip van de<br />
motivering, van alle door de raad genomen besluiten. Daarbij aansluitend<br />
vermelden de notulen het lot van de punten waarover de raad niet tot een<br />
besluitvorming is gekomen, bv. wegens verdaging of omdat de <strong>voor</strong>zitter de<br />
zitting <strong>voor</strong>tijdig had opgeheven. Gebeurlijk moet ook genotuleerd worden<br />
dat de vergadering wegens afwezigheid van de meerderheid van de provincieraadsleden<br />
niet heeft plaatsgehad.<br />
Daarnaast kan het soms aangewezen zijn belangrijke overwegingen en/of<br />
nuttige opmerkingen die tijdens de vergadering naar <strong>voor</strong> zijn gebracht, of<br />
nog door sommige provincieraadsleden gevraagde toelichtingen, te notuleren.<br />
Het huishoudelijk reglement van de raad kan ter zake aanvullende<br />
<strong>voor</strong>schriften bevatten. Zo kan bv. het huishoudelijk reglement bepalingen<br />
bevatten omtrent de opname in de notulen van de door de provincieraadsleden<br />
gehouden interpellaties en gestelde vragen, en het antwoord daarop.<br />
2° Verplichte vermeldingen<br />
De notulen van de provincieraad behoren een aantal vormelijke gegevens te<br />
vermelden waarvan de naleving vereist is <strong>voor</strong> de geldigheid, hetzij van de<br />
raadsvergadering zelf, hetzij van de tijdens de vergadering genomen besluiten.<br />
De naleving van deze vormvereisten kan immers enkel blijken uit de notulen. Het betreft<br />
de volgende vermeldingen:<br />
- de opening, schorsing en sluiting van de vergadering door de <strong>voor</strong>zitter;<br />
- de namen van de aanwezige leden, zodat kan nagegaan worden of het quorum is bereikt;<br />
- de naam van de <strong>voor</strong>zitter en de provinciegriffier, of eventueel hun plaatsvervangers;<br />
- welke leden aan de onderscheiden beraadslagingen en stemmingen hebben deelgenomen,<br />
o.m. met het oog op de naleving van de hierboven besproken verbodsbepalingen<br />
(zie blz. 176);<br />
- de uitslag van de stemmingen, zodat kan blijken of het besluit met de wettelijk vereiste<br />
meerderheid is genomen. Behalve bij geheime stemming, vermelden krachtens <strong>voor</strong>noemd<br />
artikel 177, § 1 de notulen ook hoe elk lid gestemd heeft <strong>voor</strong>, tegen of onthouding.<br />
Bij unanieme beslissingen kan deze vermelding achterwege blijven. De provinciegriffier<br />
is echter niet verplicht te notuleren welke motieven de provincieraadsleden of<br />
gedeputeerden hadden <strong>voor</strong> hun ja- of neen-stem. Bij huishoudelijk reglement kan de<br />
provincieraad eventueel wel bepalen, uiteraard alleen <strong>voor</strong> besluiten bij mondelinge<br />
stemming, dat de notulen kunnen melding maken van de motieven <strong>voor</strong> een onthouding;<br />
- het geheim karakter van de stemming; de geheime stemming is immers een substantiele<br />
<strong>voor</strong>waarde <strong>voor</strong> de geldigheid van het besluit;<br />
- de beslotenheid van de vergadering wanneer die wettelijk verplicht is; de naleving van<br />
die vormvereiste is immers een substantiële <strong>voor</strong>waarde <strong>voor</strong> de geldigheid van het be-<br />
Deel IV<br />
Notulen<br />
189
Art. 51 - 177,<br />
§ 2<br />
Deel IV<br />
190<br />
Notulen<br />
HOOFDSTUK 9<br />
sluit. Daar de openbaarheid van de vergadering regel is, moet daar uiteraard geen melding<br />
van gemaakt worden in de notulen.<br />
b Deputatie<br />
1° Principe<br />
Overeenkomstig de artikelen 51, vijfde lid en 177, § 2 van het Provinciedecreet<br />
worden alleen de beslissingen van de deputatie in de notulen opgenomen.<br />
Dit betekent dat in principe de notulen van de deputatie enkel de volledige<br />
tekst, met inbegrip van het overwegend gedeelte, van alle door de<br />
deputatie genomen besluiten bevatten.<br />
Daarbij aansluitend vermelden de notulen het lot van de agendapunten<br />
waarover de deputatie niet tot een besluit is kunnen komen. In die zin moet<br />
de beslissing genotuleerd worden waarbij de deputatie één of meer punten<br />
van de dagorde verdaagt, of moet in de notulen vermeld worden dat sommige<br />
punten niet behandeld zijn omdat de <strong>voor</strong>zitter de zitting <strong>voor</strong>tijdig had<br />
opgeheven. Dit geldt uiteraard alleen als er <strong>voor</strong> de vergaderingen van de<br />
deputatie een dagorde is opgesteld.<br />
In dezelfde zin moet ook genotuleerd worden dat de deputatie bij gebreke<br />
van het wettelijk vereist quorum niet heeft kunnen vergaderen.<br />
In tegenstelling tot de notulen van de provincieraad, maken de notulen van<br />
de deputatie echter geen melding van de tijdens de vergaderingen van de<br />
deputatie gemaakte overwegingen, opmerkingen of gevraagde toelichtingen.<br />
De deputatie kan dit ook niet bij huishoudelijk reglement <strong>voor</strong>schrijven, daar<br />
<strong>voor</strong>melde artikelen 51, vijfde lid en 177, § 2 van het Provinciedecreet uitdrukkelijk<br />
stellen dat alleen de beslissingen in de notulen worden opgenomen.<br />
2° Verplichte vermeldingen<br />
Dat alleen de beslissingen genotuleerd worden, neemt niet weg dat uit de<br />
notulen moet kunnen blijken dat de beslissingen naar vorm wettelijk tot<br />
stand zijn gekomen, d.w.z. aan alle wettelijke vormvereisten <strong>voor</strong> de besluitvorming<br />
voldaan is. De notulen of althans de genotuleerde beslissingen<br />
van de deputatie moeten dan ook mutatis mutandis melding maken van de<br />
naleving van de hierboven onder de notulen van de provincieraad vermelde<br />
vormvereisten, evenwel met inachtname van het volgende.<br />
Daar als wettelijke regel geldt dat de vergaderingen van de deputatie niet<br />
openbaar zijn, moet de naleving daarvan niet genotuleerd worden.<br />
Inzonderheid moeten de notulen ook melding maken van de naleving van de<br />
vormvereisten die artikel 104bis van de Provinciewet <strong>voor</strong>schrijft wanneer de<br />
deputatie zetelt als administratief rechtscollege.
HOOFDSTUK 9<br />
Daar artikel 177, § 2 van het Provinciedecreet bepaalt dat in de notulen alleen<br />
de beslissingen worden opgenomen, is het strijdig met deze te notuleren<br />
hoe elke gedeputeerde heeft gestemd en/of de motieven die de gedeputeerden<br />
daarbij hadden in de notulen te vermelden.<br />
Het huishoudelijk reglement van de deputatie kan dus niet bepalen dat een<br />
gedeputeerde die zich onthouden heeft, <strong>voor</strong> zijn onthouding een stemverklaring<br />
kan laten notuleren.<br />
Wel moeten de notulen, wanneer de deputatie zetelt als administratief<br />
rechtscollege, bij staking van stemmen melding maken van de stem van de<br />
<strong>voor</strong>zitter, daar in dat geval, zoals reeds uiteengezet, de <strong>voor</strong>zitter de beslissende<br />
stem heeft.<br />
B reDActIe - GoeDkeurInG<br />
De provinciegriffier maakt naar eigen inzicht het ontwerp van de notulen<br />
van de provincieraad op. Dit ontwerp moet ten minste acht dagen <strong>voor</strong> de<br />
dag van de vergadering ter beschikking van de provincieraad gesteld worden.<br />
De goedkeuring van de notulen hoeft niet expliciet te gebeuren. Elk lid<br />
van de raad, met inbegrip van de <strong>voor</strong>zitter, heeft echter het recht, vóór<br />
het einde van de vergadering, opmerkingen te maken over de redactie<br />
van de notulen. Indien deze opmerkingen door de raad aangenomen worden<br />
dan moeten de notulen in die zin aangepast worden. Indien er geen<br />
opmerkingen zijn, dan worden de notulen van de vorige vergadering als<br />
goedgekeurd beschouwd. De aldus goedgekeurde notulen worden ondertekend<br />
door de <strong>voor</strong>zitter en de provinciegriffier. Daarnaast kunnen de<br />
notulen telkens wanneer de raad dit gewenst acht staande de vergadering<br />
worden opgemaakt, en ondertekend door de meerderheid van de provincieraadsleden<br />
en de provinciegriffier.<br />
De notulen van de deputatie worden goedgekeurd tijdens haar eerstvolgende<br />
vergadering. De provinciegriffier is belast met het opmaken van<br />
deze notulen. Voor de goedkeuring gelden dienovereenkomstige regels<br />
als <strong>voor</strong> de provincieraad.<br />
De goedgekeurde en ondertekende notulen vormen een volledig bewijs<br />
van de tijdens de vergaderingen van de raad en de deputatie gehouden<br />
genomen besluiten, dit is van datgene wat de griffier tot taak had vast te<br />
stellen. Zij moeten geacht worden met de werkelijkheid overeen te stemmen<br />
en kunnen niet, behoudens inschrijving wegens valsheid, door beweringen<br />
van provincieraadsleden tegengesproken worden.<br />
Deel IV<br />
Notulen<br />
191
Art. 33 - 176<br />
Art. 33 - 176<br />
Deel IV<br />
192<br />
Notulen<br />
HOOFDSTUK 9<br />
a Provincieraad<br />
1° Redactie<br />
De provinciegriffier maakt naar eigen inzicht het ontwerp van de notulen van<br />
de vergaderingen op; hij is krachtens de artikelen 33 en 176 van het Provinciedecreet<br />
daar<strong>voor</strong> verantwoordelijk. De deputatie of de <strong>voor</strong>zitter kunnen<br />
hem enkel naar de vorm <strong>voor</strong>afgaandelijke instructies geven.<br />
2° Goedkeuring en overschrijving<br />
Overeenkomstig artikel 33 van het Provinciedecreet geschiedt de goedkeuring<br />
van het door de griffier opgestelde ontwerp als volgt.<br />
Het ontwerp moet steeds ten minste acht dagen <strong>voor</strong> de dag van de vergadering<br />
ter beschikking van de provincieraad gesteld worden. Dit geldt echter<br />
niet in spoedeisende gevallen, dat wil zeggen wanneer de raad op grond van<br />
artikel 21 van het Provinciedecreet bij hoogdringendheid wordt samengeroepen.<br />
In zo’n geval kan uiteraard de termijnvereiste niet nagekomen worden.<br />
Het huishoudelijk reglement van de provincieraad moet dan nader bepalen<br />
hoe de ontworpen notulen ter beschikking worden gesteld. Zo kan het huishoudelijk<br />
reglement bv. bepalen dat het ontwerp samen met de agenda van<br />
de vergadering bezorgd wordt.<br />
De goedkeuring van de notulen hoeft niet expliciet te gebeuren. Er moet<br />
evenmin <strong>voor</strong>lezing gegeven worden van de ontworpen notulen. Elk lid van<br />
de raad, met inbegrip van de <strong>voor</strong>zitter, heeft echter het recht, vóór het einde<br />
van de vergadering, opmerkingen te maken over de redactie van de notulen.<br />
Wel kan een provincieraad die bij spoedeisendheid werd samengeroepen,<br />
beslissen om opmerkingen over de notulen nog toe te laten op de<br />
eerstvolgende vergadering.<br />
Indien deze opmerkingen door de raad aangenomen worden — dit is met de<br />
wettelijk vereiste meerderheid —, dan moeten de notulen in die zin aangepast<br />
worden. De provinciegriffier kan dit doen tijdens de vergadering zelf,<br />
ofwel moet hij tijdens de volgende vergadering een nieuwe tekst <strong>voor</strong>leggen.<br />
Indien er geen opmerkingen zijn, dan worden de notulen van de vorige vergadering<br />
als goedgekeurd beschouwd. De aldus goedgekeurde notulen worden<br />
ondertekend door de <strong>voor</strong>zitter en de provinciegriffier. Vermelden we<br />
hierbij nog dat aan deze goedkeuring alle leden van de raad kunnen deelnemen,<br />
dus ook diegenen die niet aanwezig waren op de vorige vergadering.<br />
Daarnaast kunnen de notulen telkens wanneer de raad dit gewenst acht<br />
staande de vergadering worden opgemaakt, en ondertekend door de meer-
HOOFDSTUK 9<br />
derheid van de provincieraadsleden en de provinciegriffier. Deze ondertekening<br />
door de meerderheid van de provincieraadsleden geldt dan als goedkeuring,<br />
zodat de goedkeuring, volgens de hierboven beschreven procedure van<br />
de tekst van de notulen in de volgende vergadering overbodig wordt.<br />
Na goedkeuring van de notulen draagt de provinciegriffier zorg <strong>voor</strong> de bewaring<br />
van de originelen. Daar artikel 176 van het Provinciedecreet niet nader<br />
aangeeft hoe deze bewaring moet gebeuren, is het de taak van de provinciegriffier<br />
deze te organiseren. Ofschoon het Provinciedecreet de vorm<br />
van bewaring niet nader aangeeft, lijkt het ons aangewezen daarvan een register<br />
aan te leggen, zoals trouwens <strong>voor</strong> de notulen van de deputatie is<br />
<strong>voor</strong>geschreven.<br />
Wel bepaalt artikel 176 van het Provinciedecreet dat <strong>voor</strong>zitter en provinciegriffier<br />
de originelen van de notulen ondertekenen.<br />
3° Bewijs<br />
De goedgekeurde en ondertekende notulen vormen een volledig bewijs van<br />
de tijdens de vergaderingen van de raad gehouden besprekingen en genomen<br />
besluiten, dit is van datgene wat de griffier tot taak had vast te stellen.<br />
Zij moeten geacht worden met de werkelijkheid overeen te stemmen en<br />
kunnen niet, behoudens inschrijving wegens valsheid, door beweringen van<br />
provincieraadsleden tegengesproken worden. De bewijskracht strekt zich<br />
echter niet uit tot die zaken die de provinciegriffier niet hoefde te notuleren,<br />
zoals de opmerkingen van de provincieraadsleden.<br />
Anderzijds zijn de goedgekeurde en ondertekende notulen ook niet meer<br />
dan een bewijs. De erin opgenomen besluiten van de raad bestaan en zijn<br />
reeds geldig vanaf het ogenblik dat zij genomen zijn. Deze besluiten zijn op<br />
hetzelfde moment uitvoerbaar, behoudens wanneer wettelijke bepalingen de<br />
uitvoerbaarheid ervan opschorten, zoals de vereiste goedkeuring door de<br />
toezichthoudende overheid. De goedkeuring van de notulen heeft dus op<br />
zichzelf niets te maken noch met het bestaan, noch met de uitvoerbaarheid<br />
van de door de provincieraad getroffen besluiten. Toch is het aangeraden zo<br />
mogelijk met de uitvoering te wachten tot de goedkeuring van de notulen.<br />
Het <strong>voor</strong>gaande neemt echter niet weg dat de goedgekeurde notulen bij uitstek<br />
zo niet uitsluitend het bewijs vormen van de door de provincieraad gehouden<br />
beraadslagingen en genomen besluiten.<br />
b Deputatie<br />
Artikel 51 van het Provinciedecreet bepaalt dat de notulen van de deputatie<br />
worden goedgekeurd tijdens haar eerstvolgende vergadering.<br />
Deel IV<br />
Notulen<br />
Art. 51 - 176<br />
193
Deel IV<br />
194<br />
Notulen<br />
HOOFDSTUK 9<br />
Artikel 176 van het Provinciedecreet belast, zoals bij de provincieraad, de<br />
provinciegriffier met het opmaken van deze notulen onder zijn verantwoordelijkheid<br />
en het bewaren van de originelen na goedkeuring ervan.<br />
Bij gebreke van nadere bepalingen, verwijzen we <strong>voor</strong> de in acht te nemen<br />
regels bij de redactie, goedkeuring en bewaring van de notulen van de deputatie,<br />
derhalve naar de toelichting hierover gegeven bij de notulen van de<br />
provincieraad, met dien verstande dat hier de originelen van de notulen worden<br />
ondertekend door de provinciegouverneur en de provinciegriffier. Anderzijds<br />
bepaalt artikel 51 van het Provinciedecreet dat de goedgekeurde notulen<br />
uiterlijk op dezelfde dag van de vergadering van de deputatie die volgt op<br />
de vergadering waarop die notulen werden goedgekeurd, worden verstuurd<br />
aan de provincieraadsleden (zie blz. 131). Het huishoudelijk reglement van<br />
de provincieraad regelt de wijze waarop dit gebeurt.<br />
We vestigen er wel de aandacht op dat krachtens de artikelen 51, vijfde lid<br />
van het Provinciedecreet, van de deputatie enkel de genotuleerde beslissingen<br />
in het register van de beraadslagingen overgeschreven worden. Deze<br />
artikelen voegen er aan toe dat alleen de beslissingen rechtsgevolgen kunnen<br />
hebben, d.w.z. gebeurlijk toch genotuleerde opmerkingen of toelichtingen<br />
hebben geen enkele juridische waarde.
HOOFDSTUK 10<br />
10 huishoudelijk reglement<br />
A ProVIncIerAAD<br />
De provincieraad is verplicht bij de aanvang van de zittingsperiode zijn<br />
werking nader te regelen in een huishoudelijk reglement. Het Provinciedecreet<br />
geeft tevens aan welke aangelegenheden de raad in dit reglement<br />
moet regelen. Uiteraard kan de provincieraad ook andere onderwerpen<br />
aangaande zijn werking daarin opnemen.<br />
Het huishoudelijk reglement kan enkel aanvullende bepalingen bevatten<br />
omtrent de werking van de raad. Het mag geen afbreuk doen aan de wettelijke<br />
regeling <strong>voor</strong> de werking van de provincieraad.<br />
Artikel 40 van het Provinciedecreet verplicht de provincieraad bij de aanvang<br />
van de zittingsperiode zijn werking nader te regelen in een huishoudelijk<br />
reglement. Het Provinciedecreet geeft tevens aan welke aangelegenheden<br />
de raad in dit reglement moet regelen. Uiteraard kan de provincieraad<br />
ook andere onderwerpen aangaande zijn werking daarin opnemen;<br />
deze mogelijkheid is ook aangegeven in sommige bepalingen van het Provinciedecreet.<br />
Hoe dan ook, het huishoudelijk reglement kan enkel aanvullende bepalingen<br />
bevatten omtrent de werking van de raad. Het mag echter geen afbreuk<br />
doen aan de wettelijke regeling <strong>voor</strong> de werking van de provincieraad, m.a.w.<br />
geen <strong>voor</strong>schriften bevatten die in strijd zijn met deze wettelijke bepalingen.<br />
Aldus kan de provincieraad bij huishoudelijk reglement niet <strong>voor</strong>schrijven<br />
dat een verzoek tot bijeenroeping van de raad uitgaande van een derde van<br />
de provincieraadsleden moet gebeuren bij aangetekend schrijven of dat provincieraadsleden<br />
tot drie dagen <strong>voor</strong> de vergadering nog punten aan de<br />
agenda kunnen toevoegen, i.p.v. de bij artikel 22 van het Provinciedecreet<br />
<strong>voor</strong>geschreven vijf dagen. Uiteraard kan het huishoudelijk reglement van de<br />
provincieraad geen bepalingen bevatten die de werking van andere provinciale<br />
organen zouden regelen. De provincieraad kan daarbij evenmin bevoegdheden<br />
van andere provinciale organen aan zich trekken. In die zin kan de<br />
provincieraad niet bepalen wanneer hij zal vergaderen daar het de <strong>voor</strong>zitter<br />
is die de raad bijeenroept; wel kan de raad in toepassing van artikel 19 van<br />
het Provinciedecreet zijn vergaderfrequentie vaststellen.<br />
Krachtens artikel 40 van het Provinciedecreet is de provincieraad verplicht<br />
om de volgende onderwerpen in zijn huishoudelijk reglement te regelen:<br />
— de vergaderingen waar<strong>voor</strong> presentiegeld verleend wordt (art. 17, § 1) en<br />
het bedrag van het presentiegeld binnen de grenzen bepaald door de<br />
<strong>Vlaamse</strong> regering (art. 17, § 2);<br />
Huishoudelijk reglement<br />
Deel IV<br />
Art. 40<br />
195
Deel IV<br />
196<br />
HOOFDSTUK 10<br />
— de terugbetaling van specifieke kosten verbonden aan de uitoefening van<br />
het mandaat van provincieraadslid (art. 17, § 3) en het bedrag van de<br />
verplaatsingsvergoeding (art. 17, § 4);<br />
— de wijze van verzending aan de provincieraadsleden van de oproeping en de<br />
terbeschikkingstelling van de geagendeerde dossiers (art. 21, derde lid);<br />
— het verstrekken van technische toelichting aan de provincieraadsleden<br />
over de geagendeerde dossiers (art. 21, vierde lid);<br />
— de nadere bekendmaking aan het publiek van plaats, dag, tijdstip en de<br />
agenda van de raadsvergaderingen (art. 23, § 1);<br />
— de <strong>voor</strong>waarden waaronder provincieraadsleden inzagerecht hebben in<br />
en een afschrift kunnen verkrijgen van de dossiers, akten en stukken van<br />
het bestuur (art. 30, derde lid);<br />
— de <strong>voor</strong>waarden waaronder de provincieraadsleden bezoekrecht hebben<br />
bij de diensten en instellingen die de provincie opricht en beheert (art.<br />
30, derde lid);<br />
— de <strong>voor</strong>waarden waaronder de provincieraadsleden hun vraagrecht t.o.v.<br />
de provinciegouverneur en de deputatie kunnen uitoefenen (art. 32);<br />
— de wijze van notulering en de wijze waarop de notulen van de vorige vergadering<br />
ter beschikking gesteld worden van de provincieraadsleden (art. 33);<br />
— de samenstelling en de werking van de fracties, en binnen de grenzen<br />
bepaald door de <strong>Vlaamse</strong> regering, hun financiering (art. 38, tweede lid);<br />
— de samenstelling en werking van de raadscommissies, belast met de<br />
<strong>voor</strong>bereiding van de besprekingen in de provincieraad en het toekennen<br />
van presentiegeld <strong>voor</strong> deze vergaderingen (art. 39, § 5);<br />
— de samenstelling van het bureau (art. 8, § 5);<br />
— de wijze van toesturen aan de provincieraadsleden van de notulen van de<br />
deputatie (art. 51);<br />
— de wijze van bezorgen aan de provincieraadsleden van het meerjarenplan,<br />
de wijzigingen aan het meerjarenplan, van het budget, de budgetwijzigingen<br />
en van de jaarrekeningen;<br />
— de ondertekening van bepaalde stukken van de provincie (art. 176);<br />
— de nadere <strong>voor</strong>waarden <strong>voor</strong> het indienen van verzoekschriften en hun<br />
behandeling (art. 197).<br />
Kunnen daarnaast onder meer het <strong>voor</strong>werp uitmaken van het huishoudelijk reglement<br />
van de provincieraad:<br />
– de vaststelling van de aanwezigheid van de provincieraadsleden (quorum);<br />
– de plaats van de provincieraadsleden in de vergaderzaal;<br />
– het verlenen en het ontnemen van het woord aan de provincieraadsleden en de volgorde<br />
waarin zij aan het woord komen;<br />
– het tot de orde roepen van provincieraadsleden;<br />
– de volgorde van behandeling van agendapunten;<br />
– de behandeling en stemming van amendementen;<br />
– de wijze van stemmen: volgorde waarin de provincieraadsleden stemmen, aan mondelinge<br />
stemming gelijkwaardige stemming (art. 35, § 3), procedure geheime stemming,<br />
stemopneming;<br />
– de nadere kennisgeving van stukken van de provincie (art. 182);<br />
Huishoudelijk reglement
HOOFDSTUK 10<br />
Provincieraadsleden hebben een functioneel belang om <strong>voor</strong> de Raad van<br />
State de nietigverklaring te vorderen van bepalingen uit het huishoudelijk reglement.<br />
Zo hebben bepalingen uit dat reglement inzake de samenstelling en<br />
de werking van de raadscommissies gevolgen <strong>voor</strong> de provincieraadsleden die<br />
aanspraak maken op het lidmaatschap. In die hoedanigheid heeft een provincieraadslid<br />
dan ook belang om de nietigverklaring te vorderen van een bepaling<br />
die volgens hem belet dat hij een deel van zijn bevoegdheden uitoefent.<br />
B DePutAtIe<br />
De deputatie kan bij aanvang van zijn zittingsperiode - maar is daar<br />
krachtens het Provinciedecreet niet toe verplicht - bij huishoudelijk reglement<br />
nadere regels aangaande haar werking vaststellen.<br />
Dit huishoudelijk reglement bevat aanvullende bepalingen omtrent haar<br />
werking en mag daarbij geen afbreuk doen aan de wettelijke regeling<br />
hierover.<br />
Ook de deputatie kan bij aanvang van zijn zittingsperiode - maar is krachtens<br />
artikel 55 van het Provinciedecreet daartoe niet verplicht - bij huishoudelijk<br />
reglement nadere regels aangaande haar werking vaststellen.<br />
Artikel 51, eerste lid van het Provinciedecreet schrijft echter wel <strong>voor</strong> dat de<br />
deputatie vergadert op de dagen en uren die ze bepaalt, wat meteen noodzaakt<br />
een huishoudelijk reglement vast te stellen. Bij gebreke van huishoudelijk<br />
reglement, dat o.m. deze dagen en uren vaststelt, kan de deputatie<br />
immers enkel samenkomen na bijeenroeping van de <strong>voor</strong>zitter van de deputatie,<br />
m.a.w. in buitengewone vergadering.<br />
De bevoegdheid om zijn huishoudelijk reglement vast te stellen komt uitsluitend<br />
toe aan de deputatie. Alhoewel de provinciegouverneur als <strong>voor</strong>zitter<br />
van de deputatie wel deelneemt aan de beraadslaging over het huishoudelijk<br />
reglement, heeft hij als <strong>voor</strong>zitter niet de bevoegdheid, buiten de deputatie<br />
om, hierover <strong>voor</strong>schriften uit te vaardigen. Evenmin kan de provincieraad<br />
ter zake regels opleggen.<br />
Ook hier bevat het huishoudelijk reglement aanvullende bepalingen omtrent<br />
de werking van de deputatie en mag daarbij geen afbreuk doen aan de wettelijke<br />
regeling hierover, m.a.w. ter zake geen met de wet strijdige bepalingen<br />
bevatten. Uiteraard kan het geen bepalingen bevatten die de werking<br />
van andere provinciale organen zouden regelen.<br />
De deputatie brengt haar huishoudelijk reglement ter kennis van de provincieraad.<br />
Kunnen o.m. het <strong>voor</strong>werp uitmaken van een huishoudelijk reglement van de deputatie:<br />
– de dagen en uren van de gewone vergaderingen;<br />
Huishoudelijk reglement<br />
Deel IV<br />
Art. 55<br />
197
Deel IV<br />
198<br />
HOOFDSTUK 10<br />
– de plaats van de vergadering;<br />
– het opmaken en toezenden van een agenda <strong>voor</strong> de gewone vergaderingen en de modaliteiten<br />
daartoe;<br />
– de behandeling van de agendapunten;<br />
– de behandeling van de briefwisseling;<br />
– de wijze waarop de <strong>voor</strong>zitter zijn taak uitoefent;<br />
– de volgorde van stemming;<br />
– de wijze waarop een geheime stemming wordt gehouden;<br />
– het recht van elk lid om zijn met de meerderheid strijdige stem of zijn onthouding in de<br />
notulen te doen vermelden;<br />
– de notulering van de beslissingen, inzonderheid deze als administratief rechtscollege;<br />
– de goedkeuring van de ontworpen notulen;<br />
– de terinzagelegging of de terbeschikkingstelling aan de gedeputeerden van de ontworpen<br />
notulen;<br />
– de bevoegdheidsverdeling tussen haar leden;<br />
– de ondertekening van de briefwisseling, akten en contracten waarbij de provincie partij<br />
is (art. 178, § 4);<br />
– de ondertekening van bepaalde stukken van de provincie (art. 178, § 5).<br />
Huishoudelijk reglement
11 Fracties en commissies<br />
A FrActIes<br />
HOOFDSTUK 11<br />
Vormen op grond van artikel 38 van het Provinciedecreet een politieke<br />
fractie het provincieraadslid of de provincieraadsleden die op eenzelfde<br />
lijst verkozen zijn, dan wel het provincieraadslid of de provincieraadsleden<br />
die verkozen zijn op lijsten die zich daartoe onderling verenigd hebben.<br />
Het is de bevoegdheid van de provincieraad om in zijn huishoudelijk<br />
reglement de nadere regels <strong>voor</strong> de samenstelling en de werking van de<br />
fracties vast te leggen.<br />
Vormen op grond van artikel 38 van het Provinciedecreet een politieke fractie<br />
het provincieraadslid of de provincieraadsleden die op eenzelfde lijst<br />
verkozen zijn, dan wel het provincieraadslid of de provincieraadsleden die<br />
verkozen zijn op lijsten die zich daartoe onderling verenigd hebben en dat<br />
uiterlijk op de installatievergadering. Tot deze onderlinge vereniging van<br />
lijsten kan slechts beslist worden als de meerderheid van de verkozenen op<br />
elk van de lijsten daarmee instemt.<br />
Dit betekent dus dat een fractie kan bestaan uit één enkel lid.<br />
Daarnaast is het ook mogelijk dat kandidaat-provincieraadsleden die op<br />
eenzelfde lijst zijn verkozen toch twee fracties vormen. Daar<strong>voor</strong> moet echter<br />
wel voldaan zijn aan een aantal strikte <strong>voor</strong>waarden die in artikel 38, § 2<br />
zijn vastgelegd.<br />
Anderzijds gelden zowel de onderlinge vereniging tot één fractie of de vorming<br />
van twee fracties door op dezelfde lijst verkozen kandidaten, tot de<br />
eerstvolgende volledige vernieuwing van de provincieraad.<br />
Het is de bevoegdheid van de provincieraad om in zijn huishoudelijk reglement<br />
de nadere regels <strong>voor</strong> de samenstelling en de werking van de fracties<br />
vast te leggen. De raad bepaalt ook autonoom de financiering van de fracties<br />
door middel van toelagen ten laste van het provinciaal budget. Artikel<br />
36, § 2 van het besluit van de <strong>Vlaamse</strong> regering van 5 juni 2009 houdende de<br />
bezoldigingsregeling van de lokale en provinciale mandataris bepaalt evenwel<br />
uitdrukkelijk dat de ontvangen toelagen enkel kunnen worden gebruikt<br />
<strong>voor</strong> de eigen fractiewerking en de werking van de raad waar de fractie deel<br />
van uitmaakt. Deze toelagen mogen niet gebruikt worden <strong>voor</strong> de partijwerking,<br />
verkiezingen of ter compensatie van een presentiegeld of wedde. De<br />
fractie moet tevens jaarlijks in een nota met bewijsstukken toelichten hoe ze<br />
de middelen heeft gebruikt.<br />
Anderzijds heeft de raad, op grond van en overeenkomstig het besluit van<br />
12 januari 2007 van de <strong>Vlaamse</strong> regering betreffende kabinets- en fractiepersoneel,<br />
de mogelijkheid om personeelsleden te <strong>voor</strong>zien ten behoeve van de<br />
fracties. De aanstelling van deze personeelsleden gebeurt door de deputatie.<br />
Fracties en commissies<br />
Deel IV<br />
Art. 38<br />
199
Art. 39, § 1<br />
Deel IV<br />
200<br />
HOOFDSTUK 11<br />
B commIssIes<br />
De provincieraad kan in zijn midden commissies oprichten die als taak<br />
hebben de besprekingen in de provincieraadszittingen <strong>voor</strong> te bereiden en<br />
advies te verlenen. Als zodanig hebben ze evenwel geen beslissingsrecht:<br />
de besluitvorming blijft zaak van de provincieraad. De provincieraad is<br />
verplicht de commissies evenredig uit de verschillende politieke fracties,<br />
vertegenwoordigd in de raad, samen te stellen. Naast hun aantal en samenstelling,<br />
regelt de provincieraad in zijn huishoudelijk reglement ook<br />
de werking van deze raadscommissies.<br />
Artikel 39, § 1 van het Provinciedecreet bepaalt dat de provincieraad in zijn<br />
midden commissies kan oprichten die als taak hebben de besprekingen in<br />
de provincieraadszittingen <strong>voor</strong> te bereiden en advies te verlenen. Telkens<br />
als dat <strong>voor</strong> de beleidsvoering wenselijk wordt geacht, formuleren zij <strong>voor</strong>stellen<br />
over de wijze waarop vorm wordt gegeven aan de inspraak van de<br />
bevolking.<br />
Daarmee is duidelijk hun opdracht omschreven. Raadscommissies hebben<br />
tot taak de besluitvorming in de raad <strong>voor</strong> te bereiden en de raad te adviseren.<br />
Als zodanig hebben ze evenwel geen beslissingsrecht: de besluitvorming<br />
blijft zaak van de provincieraad. De raad kan dus geen bevoegdheden<br />
overdragen aan de raadscommissies. Vanzelfsprekend kunnen zij ook niet<br />
belast worden met taken die tot de bevoegdheid van andere provinciale organen<br />
behoren.<br />
Anderzijds verplicht deze bepaling de provincieraad niet raadscommissies in<br />
te stellen. De provincieraad beslist autonoom al of niet dergelijke commissies<br />
in te stellen. Hij bepaalt eveneens hun aantal en hun opdracht. Zo kan<br />
de provincieraad vaste commissies, bv. een commissie <strong>voor</strong> financiën, of adhoccommissies<br />
om bepaalde beleidsdossiers <strong>voor</strong> te bereiden, instellen.<br />
Het is de bevoegdheid van de provincieraad om in zijn huishoudelijk reglement<br />
de samenstelling en werking van deze commissies te bepalen.<br />
Artikel 39, § 3 van het Provinciedecreet verplicht de provincieraad wel de<br />
commissies evenredig uit de verschillende politieke fracties, vertegenwoordigd<br />
in de raad, samen te stellen. De provincieraad bepaalt echter zelf het<br />
aantal leden van elke raadscommissie en de wijze waarop de evenredigheid<br />
wordt berekend. Kiest de provincieraad vrij welk systeem van evenredige<br />
verdeling wordt toegepast, dan is de raad krachtens artikel 39, § 3 wel verplicht<br />
dezelfde berekeningswijze toe te passen <strong>voor</strong> alle commissies die hij<br />
opricht. Bovendien is bij toepassing van de evenredige verdeling in ieder geval<br />
vereist dat de som van het aantal mandaten dat toekomt aan de fracties<br />
waarvan leden deel uitmaken van de deputatie steeds hoger is dan de som<br />
van het aantal mandaten dat toekomt aan de andere fracties. Met andere<br />
woorden indien na toepassing van het gekozen systeem van evenredige verdeling<br />
blijkt dat de bestuursmeerderheid in de provincieraad, geen meerder-<br />
Fracties en commissies
HOOFDSTUK 11<br />
heid meer heeft in de raadscommissies, dan moet de provincieraad dit bijstellen<br />
op de wijze die hij bepaalt.<br />
Elke fractie wijst de mandaten die haar aldus toekomen aan door middel<br />
van een <strong>voor</strong>dracht gericht aan de <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad. Als de<br />
<strong>voor</strong>zitter van de provincieraad <strong>voor</strong>drachten ontvangt <strong>voor</strong> meer kandidaten<br />
dan er mandaten te begeven zijn <strong>voor</strong> een fractie, dan worden de mandaten<br />
toegewezen volgens de volgorde van <strong>voor</strong>komen op de akte van <strong>voor</strong>dracht.<br />
Om ontvankelijk te zijn moet de akte van <strong>voor</strong>dracht <strong>voor</strong> elk van de kandidaat-commissieleden<br />
ten minste ondertekend zijn door een meerderheid van de leden van de fracties<br />
waarvan het kandidaat-commissielid deel uitmaakt. Indien de fractie van het kandidaatcommissielid<br />
slechts uit twee verkozenen bestaat, volstaat de handtekening van een van<br />
hen. Niemand kan meer dan één akte ondertekenen per beschikbaar mandaat <strong>voor</strong> de<br />
fractie.<br />
Indien een fractie evenwel niet vertegenwoordigd is in een commissie, door<br />
toepassing van het systeem van evenredige verdeling, kan op grond van artikel<br />
39, § 3 van het Provinciedecreet de fractie een provincieraadslid aanwijzen<br />
dat als lid met raadgevende stem in de commissie zetelt.<br />
Algemeen aanvaard is ook dat elk provincieraadslid het recht heeft om de vergaderingen<br />
bij te wonen van de raadscommissies waarvan hij geen lid is en er het woord te voeren.<br />
Het betrokken provincieraadslid heeft in die commissies dan wel geen stemrecht.<br />
Tot de eerstvolgende vernieuwing van de provincieraad wordt een fractie geacht<br />
eenzelfde aantal leden in de commissies te behouden. Indien tijdens de<br />
zittingsperiode één of meerdere leden verklaren niet meer tot de fractie te<br />
behoren, kan dat lid niet meer zetelen noch als lid van die fractie, noch als<br />
lid van een andere fractie. De fractie zelf blijft haar oorspronkelijk aantal<br />
leden behouden in de commissies.<br />
Naast hun aantal en samenstelling, regelt de provincieraad in zijn huishoudelijk<br />
reglement ook de werking van deze raadscommissies. Wel schrijft<br />
artikel 39, § 2 van het Provinciedecreet <strong>voor</strong> dat de commissievergaderingen<br />
overeenkomstig artikel 28 van het Provinciedecreet in principe openbaar zijn<br />
en dat artikel 35 van het Provinciedecreet over de stemmingen in de provincieraad<br />
van dienovereenkomstige toepassing is. Anderzijds kunnen krachtens<br />
artikel 39, § 4 van het Provinciedecreet gedeputeerden geen <strong>voor</strong>zitter<br />
zijn van een commissie.<br />
Ten aanzien van hun werking kan het huishoudelijk reglement van de raad onder meer<br />
bepalingen omvatten omtrent:<br />
- het aantal vergaderingen;<br />
- het aantal leden om geldig te vergaderen;<br />
- de wijze van bijeenroeping;<br />
Fracties en commissies<br />
Deel IV<br />
201
Deel IV<br />
202<br />
HOOFDSTUK 11<br />
- het <strong>voor</strong>zitterschap en de bevoegdheden van de <strong>voor</strong>zitter;<br />
- de stemmingen met inachtname van artikel 35 van het Provinciedecreet;<br />
- het horen van derden. Ter zake bepaalt artikel 39, § 1 van het Provinciedecreet dat de<br />
commissies steeds, dus in ieder geval, deskundigen en belanghebbenden kunnen horen;<br />
- het opmaken van de notulen;<br />
- de regeling van het presentiegeld.<br />
Fracties en commissies
12 deontologische codes<br />
HOOFDSTUK 11<br />
Zowel de provincieraadsleden als de gedeputeerden zijn er toe gehouden<br />
een deontologische code na te leven. Ook <strong>voor</strong> het personeel dient dergelijke<br />
code te worden vastgesteld.<br />
Het decreet bepaalt dat de provincieraad een deontologische code moet<br />
aannemen.<br />
De deputatie heeft dezelfde deontologische code als die welke is aangenomen<br />
<strong>voor</strong> de provincieraad. De deputatie kan echter zelf een deontologische<br />
code aannemen die minstens de deontologische code, zoals aangenomen<br />
door de provincieraad, omvat.<br />
Andere bepalingen die minimaal in de code moeten worden opgenomen,<br />
worden niet vermeld. Er wordt dus geopteerd <strong>voor</strong> een beleid waarbij ruimte<br />
wordt gelaten <strong>voor</strong> maatwerk en differentiatie.<br />
De deontologische codes vormen het sluitstuk van het integriteitsbeleid. Bestuurlijke<br />
integriteit is de mate waarin mandatarissen zich in hun contacten<br />
en optreden oprecht gedragen.<br />
Een gedragscode bevat geen regels die rechtskracht hebben, maar geeft betekenis<br />
aan bestuurlijke en politieke omgangsvormen. De code wil de mandatarissen<br />
een houvast bieden in concrete situaties uit de dagelijkse bestuurspraktijk.<br />
Zij zijn op de naleving van de deontologische code aanspreekbaar.<br />
Voor de deontologsiche code van het personeel, zie blz. 244.<br />
Fracties en commissies<br />
Deel IV<br />
Art. 41<br />
Art. 56<br />
203
Algemene principes <strong>voor</strong> de<br />
provinciale organisatie en het<br />
management<br />
Hoofdstuk 1 Nieuw Publiek Management (NPM)<br />
Deel V<br />
Hoofdstuk 2 De onderlinge samenhang van de managementinstrumenten<br />
in het Provinciedecreet<br />
Hoofdstuk 3 Het managementteammodel of diensthoofdenmodel<br />
Hoofdstuk 4 Organogram<br />
Hoofdstuk 5 Provinciegriffier<br />
Hoofdstuk 6 De financieel beheerder
HOOFDSTUK 1<br />
1 Nieuw Publiek MaNageMeNt<br />
(NPM)<br />
Het Provinciedecreet baseert zich <strong>voor</strong> de provinciale organisatie en <strong>voor</strong><br />
het provinciaal management, op principes van het Nieuw Publiek Management.<br />
Dit sluit aan bij evoluties die zich ook op Vlaams niveau hebben<br />
doorgezet via het project Beter Bestuurlijk Beleid (BBB).<br />
In de jaren 80 van de 20ste eeuw, groeide internationaal de kritiek op de<br />
gebrekkige werking van de overheidsorganisaties. Overheden waren bureaucratisch.<br />
Ze waren te weinig transparant. Niet klantgericht genoeg. Effectiviteit<br />
en efficiëntie waren ondermaats. De legitimiteit van de overheden kwam<br />
onder druk te staan. Het “Oude Openbare Bestuur” (Old Public Administration)<br />
had afgedaan. Onder de verzamelnaam “Nieuw Publiek Management”<br />
(New Public Management) formuleerde de academische wereld allerhande<br />
<strong>voor</strong>stellen om het management van publieke organisaties te verbeteren.<br />
De centrale gedachte was dat de publieke organisaties meer gebruik moesten<br />
maken van managementinstrumenten en technieken uit de privésector<br />
in functie van een grotere performantie.<br />
De volgende <strong>voor</strong>stellen passen in dit kader:<br />
- meer aandacht <strong>voor</strong> “Government Governance” (vergelijk met “Corporate<br />
Governance” in de privésector). Zorgen <strong>voor</strong> een coherente samenhang<br />
tussen de planning (doelstellingen formuleren; sturen; het streven naar<br />
meer performantie) en het op poten zetten van een systeem <strong>voor</strong> het beheersen<br />
van de overheidsorganisatie, en de controle van wat gerealiseerd<br />
wordt (prestatiemeetsystemen, indicatoren). Daarover communiceren<br />
(transparantie) en verantwoording afleggen;<br />
- meer professionalisme en meer responsabilisering van het overheidspersoneel;<br />
- meer marktwerking en competitie via verzelfstandiging van taken in aparte<br />
entiteiten;<br />
- meer publiek-private samenwerking;<br />
- meer mogelijkheden <strong>voor</strong> burgerparticipatie en inspraak.<br />
Het blijft wellicht een moeilijke evenwichtsoefening. Aan de ene kant is het<br />
een niet te miskennen trend om allerhande managementinstrumenten en<br />
technieken uit de privésector aan te wenden in overheidsorganisaties. Aan<br />
de andere kant mag bij de implementatie van die technieken niet uit het oog<br />
verloren worden dat die overheidsorganisaties toch fundamenteel verschillen<br />
van privéorganisaties uit de profitsector, omdat ze het algemeen maatschappelijk<br />
belang <strong>voor</strong>opstellen.<br />
Het is van belang om oog te hebben <strong>voor</strong> mogelijke valkuilen. Het is opletten<br />
geblazen dat het streven naar meer performantie, controle en transparantie<br />
Nieuw Publiek Management (NPM)<br />
Deel V<br />
207
Deel V<br />
HOOFDSTUK 1<br />
niet leidt tot wat sommigen een “plan- en controleneurose” noemen. Een<br />
groter professionalisme op ambtelijk niveau kan leiden tot een nieuwe technocratie.<br />
Meer marktwerking wordt opgezet in functie van kostenvermindering<br />
en efficiëntievermeerdering; maar dit leidt zeker niet automatisch tot<br />
een verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening. Meer publiek-private<br />
samenwerking kan een gevaar inhouden <strong>voor</strong> het democratisch gehalte<br />
van de besluitvorming en tot bijkomende afstemmingsproblemen tussen alle<br />
partners. Niet iedereen kan zomaar gebruikmaken van de mogelijkheden tot<br />
participatie en inspraak; enkel wie in dat opzicht over competenties beschikt<br />
en georganiseerd is, kan zich met succes op pad begeven.<br />
De <strong>voor</strong>stellen <strong>voor</strong> Nieuw Publiek Management kregen eerst voet aan de<br />
grond in de Angelsaksische wereld. Maar ook in België en in Vlaanderen<br />
staat NPM de laatste jaren op de agenda van alle overheidsniveaus. Denk<br />
maar aan Copernicus op het federale niveau of aan Beter Bestuurlijk Beleid<br />
(BBB) op het <strong>Vlaamse</strong> niveau. De <strong>Vlaamse</strong> decreetgever heeft heel wat inzichten<br />
uit het eigen project Beter Bestuurlijk Beleid ook ingepast in de<br />
nieuwe organieke decreten <strong>voor</strong> de lokale besturen (eerst Gemeentedecreet,<br />
dan Provinciedecreet en tenslotte OCMW-decreet). Je kunt een aantal vernieuwingen<br />
in het Provinciedecreet niet geïsoleerd bekijken. Ze passen in<br />
een ruimere trend bij alle overheidsniveaus in Vlaanderen.<br />
208 Nieuw Publiek Management (NPM)
HOOFDSTUK 2<br />
2 De oNDerliNge saMeNhaNg vaN<br />
De MaNageMeNtiNstruMeNteN iN<br />
het ProviNcieDecreet<br />
Het Provinciedecreet bevat, in vergelijking tot de vroegere Provinciewet,<br />
heel wat nieuwe minimale eisen op het vlak van het gebruik van een aantal<br />
managementinstrumenten. Ze vertonen een onderlinge samenhang.<br />
We kunnen de verschillende nieuwe instrumenten ordenen in vier groepen:<br />
sturen, beheersen, verantwoorden, toezicht houden.<br />
A MAnAgeMentinstruMenten<br />
Het Provinciedecreet legt het gebruik op van verschillende managementinstrumenten.<br />
Vooreerst op het vlak van het strategisch en financieel beleid. De instrumenten<br />
daar<strong>voor</strong> zijn de strategische meerjarenplanning en het budget (Deel VI,<br />
Hoofdstuk 4, blz. 255 e.v.). De beleidscyclus kan afgestemd worden op de<br />
contractcylus van de beheers- en samenwerkingsovereenkomsten met de<br />
verzelfstandigde agentschappen. Het gebruik van beheers- en samenwerkingsovereenkomsten<br />
met de intern en extern verzelfstandigde agentschappen<br />
laat toe om resultaatgebieden op te dragen aan deze aparte entiteiten<br />
en om via prestatiemeetsystemen de uitvoering van deze overeenkomsten<br />
op te volgen. Er is een trend om het inzicht te verhogen in de kostprijs van<br />
de producten en diensten. Het Provinciedecreet is op dit moment echter nog<br />
niet uitgevoerd op het vlak van een nieuwe provinciale boekhouding volgens<br />
de methode van het dubbel boekhouden. Een belangrijke sluitsteen ontbreekt<br />
dus nog.<br />
Resultaatgericht gedrag wordt niet enkel gestimuleerd via de afsprakennota,<br />
maar ook door middel van de mogelijkheden tot delegatie van beheer en<br />
daarmee gepaard gaande rapporteringen aan de provincieraad of de deputatie.<br />
De mogelijkheden om de uitvoering van bevoegdheden te delegeren naar de<br />
administratie, past ook in een verhaal van responsabilisering. Hetzelfde<br />
geldt <strong>voor</strong> de delegatie van het budgethouderschap. Het budgethouderschap<br />
is de toegekende bevoegdheid tot beheer van een budget dat taakstellend is<br />
in die zin dat het een norm inhoudt waarvan de budgethouder de realisatie<br />
nastreeft. Het delegeren van het budgethouderschap is als het ware een opstap<br />
naar verzelfstandiging. De eerste echte vorm van verzelfstandiging is<br />
de oprichting van de intern verzelfstandigde agentschappen (Deel VIII, blz.<br />
359 e.v.). Op het continuüm van verzelfstandiging volgen dan het autonoom<br />
provinciebedrijf, het provinciaal extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke<br />
vorm en ten slotte de rechtspersonen die niet belast worden<br />
De onderlinge samenhang van de managementinstrumenten in het Provinciedecreet<br />
Deel V<br />
209
Deel V<br />
210<br />
HOOFDSTUK 2<br />
met de uitvoering van een taak van provinciaal belang. Meer marktwerking<br />
en competitie behoren dan tot de mogelijkheden. Zowel contractuele als<br />
participatieve publiek-private samenwerking is mogelijk binnen de toepassing<br />
van het Provinciedecreet.<br />
Op het vlak van personeelsbeleid en -management, bevatten het Provinciedecreet<br />
en de uitvoeringsbesluiten zowel een aantal instrumenten die reeds<br />
vroeger in gebruik waren, als een aantal nieuwe instrumenten (Deel VI,<br />
Hoofdstuk 3, blz. 242 e.v.).<br />
Bouwstenen <strong>voor</strong> een kwaliteitsmanagement worden aangereikt via zowel<br />
het klachtenmanagement, als via de interne controle. De provincies zijn verplicht<br />
om een klachtenreglement aan te nemen. Ze zijn ook verplicht om<br />
een interne controle te organiseren op hun activiteiten.<br />
Artikel 95 van het Provinciedecreet omschrijft de interne controle als een<br />
geheel van maatregelen en procedures die ontworpen zijn om een redelijke<br />
zekerheid te verschaffen over:<br />
- het bereiken van de doelstellingen;<br />
- het naleven van wetgeving en procedures;<br />
- de beschikbaarheid van betrouwbare financiële en beheersinformatie;<br />
- het efficiënt en economisch gebruik van middelen;<br />
- de bescherming van activa;<br />
- het <strong>voor</strong>komen van fraude.<br />
Het principe van een functiescheiding moet, waar mogelijk, <strong>voor</strong>opstaan. Het<br />
is echter belangrijk dat functiescheiding goed gedoseerd wordt. Er moet een<br />
zo goed mogelijk evenwicht gezocht worden met responsabilisering. Als een<br />
functiescheiding overdreven of niet doelmatig gebeurt, vervalt men opnieuw in<br />
bureaucratie. Andere instrumenten van interne controle zijn bij<strong>voor</strong>beeld: duidelijke<br />
procedures en procesbeschrijvingen, gestructureerde en geformaliseerde<br />
zelfcontrole, een controle a priori zoals een visum, controle achteraf, …<br />
De provinciegriffier heeft een belangrijke opdracht met betrekking tot het<br />
interne controlesysteem:<br />
- hij moet het in overleg met het managementteam vaststellen en ter goedkeuring<br />
<strong>voor</strong>leggen aan de provincieraad;<br />
- hij staat in het algemeen in <strong>voor</strong> de organisatie van de werking van het<br />
systeem en brengt er het personeel van op de hoogte (dit onverminderd<br />
de opdrachten die aan andere organen of personeelsleden worden opgedragen<br />
inzake interne controle);<br />
- hij rapporteert jaarlijks aan de deputatie en aan de provincieraad over de<br />
werking van het interne controlesysteem.<br />
Aan de participatie van de burger is een apart deel van het Provinciedecreet<br />
gewijd. Daarin is zowel aandacht besteed aan de klachtenbehandeling en<br />
aan advies- en overlegorganen, als aan meer rechtstreekse vormen van inspraak,<br />
zoals de verzoekschriften, <strong>voor</strong>stellen en volksraadplegingen<br />
(Deel VII, Hoofdstuk 3, blz. 350 e.v.).<br />
De onderlinge samenhang van de managementinstrumenten in het Provinciedecreet
HOOFDSTUK 2<br />
B theoretisch rAAMwerk Voor De onDerlinge<br />
sAMenhAng<br />
Jürgen Spanhove en Koen Verhoest hebben een raamwerk ontwikkeld <strong>voor</strong><br />
het illustreren van de onderlinge samenhang binnen “Government Governance”<br />
in het algemeen en de <strong>Vlaamse</strong> operatie “Beter Bestuurlijk Beleid”<br />
in het bijzonder (zie: Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen 2007-<br />
2011: Cluster 1 - onderzoekslijn Government Governance: theoretische en<br />
normatieve modellen <strong>voor</strong> deugdelijk bestuur in de <strong>Vlaamse</strong> overheid).<br />
in dit raamwerk maken de auteurs een onderscheid tussen vier groepen<br />
instrumenten of processen:<br />
- sturen;<br />
- beheersen;<br />
- verantwoorden;<br />
- toezicht houden.<br />
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen drie te integreren cycli van planning,<br />
implementatie, monitoring en bijsturing:<br />
- de beleidscyclus;<br />
- de beheer- en contractcyclus;<br />
- de financiële cyclus.<br />
En ten slotte zien zij de volgende hoofdprincipes:<br />
- accountability (aanspreekbaarheid);<br />
- transparantie;<br />
- efficiëntie;<br />
- effectiviteit;<br />
- ethisch handelen.<br />
c De onDerlinge sAMenhAng VAn MAnAgeMentinstruMenten<br />
in het ProVincieDecreet<br />
Het theoretisch raamwerk dat hierboven is geschetst, laat toe om de verschillende<br />
vernieuwingen die <strong>voor</strong>komen in het Provinciedecreet te ordenen<br />
en er de onderlinge samenhang van in te zien.<br />
Het belangrijkste instrument om te sturen, is de geïntegreerde planning die<br />
het Provinciedecreet invoert. En dit op twee niveaus: enerzijds de strategische<br />
meerjarenplanning <strong>voor</strong> de hele legislatuur en anderzijds het budget<br />
per kalenderjaar. De integratie van de beleidscyclus en de financiële cyclus<br />
staat hierbij <strong>voor</strong>op.<br />
De beheersovereenkomsten en samenwerkingsovereenkomsten met de verzelfstandigde<br />
agentschappen, laten toe om de beleidscyclus en financiële<br />
cyclus ook af te stemmen met een beheer- en contractcyclus.<br />
Dat er ook aandacht is <strong>voor</strong> het beheersen blijkt uit verschillende concepten.<br />
Op het vlak van de beheersing van de organisatie, wordt het organogram als<br />
De onderlinge samenhang van de managementinstrumenten in het Provinciedecreet<br />
Deel V<br />
211
Deel V<br />
212<br />
HOOFDSTUK 2<br />
kader gehanteerd. Het managementteam bewaakt de eenheid in werking, de<br />
kwaliteit van de dienstverlening en de interne communicatie. De duidelijke<br />
verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden tussen de provinciale<br />
bestuursorganen is een element van beheersing van de procedures. Elke<br />
provincie kan dit op maat vormgeven via delegatie van bevoegdheden van de<br />
provincieraad naar de deputatie en van de deputatie naar de administratie.<br />
De afsprakennota kan dienen om de wederzijdse verwachtingen van de politieke<br />
verkozenen en van de administratie expliciet te verwoorden. De deontologische<br />
codes spitsen toe op de waarden en op het gedrag. Interne controle,<br />
beheerscontrole en klachtenmanagement zijn de toetssteen of doelstellingen<br />
ook worden gehaald.<br />
De talrijke vormen van rapportering van de provinciegriffier, de financieel<br />
beheerder en de deputatie, zijn <strong>voor</strong>beelden van de aandacht <strong>voor</strong> het verantwoorden<br />
met de rechtstreeks verkozen provincieraad als hoogste orgaan.<br />
Het Provinciedecreet <strong>voor</strong>ziet in vormen van extern toezicht via zowel het<br />
bestuurlijk toezicht als via de externe audit. Wat deze externe audit betreft,<br />
dient <strong>voor</strong> de provincies melding gemaakt te worden van de bevoegdheden<br />
van het Rekenhof.<br />
Veel van de vernieuwingen uit het Provinciedecreet zijn niet meer dan een<br />
kans, een opportuniteit, waar elke provincie al dan niet gebruik van maakt.<br />
Het Provinciedecreet maakt veel mogelijk. Het Provinciedecreet laat maatwerk<br />
toe. Maar het is elke provincieraad, elke deputatie, elke provinciegriffier<br />
of financieel beheerder die mee vormgeeft aan de eigen organisatie<br />
door de manier waarop van die mogelijkheden gebruik wordt gemaakt. Het<br />
gevaar is niet ondenkbeeldig, dat elk van die mogelijkheden die het Provinciedecreet<br />
biedt apart wordt bekeken en afgewogen. Er kan daarom niet genoeg<br />
beklemtoond worden dat er een onderlinge samenhang bestaat tussen<br />
de verschillende vernieuwingen uit het Provinciedecreet. Een consistente<br />
blauwdruk over waarheen men wil met de eigen organisatie zou als het<br />
ware het toetsingskader moeten zijn <strong>voor</strong> alle afwegingen die de bestuursorganen<br />
maken over de richting die men inslaat met de implementatie van<br />
het Provinciedecreet. En zo’n blauwdruk komt dan best tot stand vanuit een<br />
gemeenschappelijke visie die gedragen wordt door provincieraad, deputatie,<br />
provinciegriffier, financieel beheerder, managementteam en uiteindelijk de<br />
hele organisatie.<br />
De onderlinge samenhang van de managementinstrumenten in het Provinciedecreet
HOOFDSTUK 3<br />
3 het MaNageMeNtteaMMoDel of<br />
DieNsthoofDeNMoDel<br />
Het Provinciedecreet kiest <strong>voor</strong> het managementteammodel als provinciaal<br />
organisatiemodel. Dit managementteammodel is een toepassing van<br />
het zogenaamde diensthoofdenmodel. De provinciegriffier, de financieel<br />
beheerder en een aantal diensthoofden vormen samen het managementteam.<br />
Dit team vervult een belangrijke rol als coördinatiemechanisme.<br />
Tijdens het <strong>voor</strong>bereidingsproces <strong>voor</strong> het Gemeentedecreet, werd een onderscheid<br />
gemaakt tussen drie organisatiemodellen:<br />
- het wettelijke model;<br />
- het schepenmodel;<br />
- het diensthoofdenmodel.<br />
Deze drie modellen kunnen mutatis mutandis ook toegepast worden <strong>voor</strong> de<br />
provinciale organisatie. Je zou dan kunnen spreken van een wettelijk model,<br />
een gedeputeerdenmodel en een diensthoofdenmodel.<br />
Het managementteammodel of diensthoofdenmodel<br />
Deel V<br />
213
Deel V<br />
214<br />
HOOFDSTUK 3<br />
Het wettelijk model is gebaseerd op de principes die aan de basis lagen van<br />
de Provinciewet, zoals deze van toepassing was tot het Provinciedecreet is<br />
ingevoerd. De provinciegriffier staat aan het hoofd van de provinciale diensten.<br />
Hij moet persoonlijk instaan <strong>voor</strong> de interne consistentie binnen de<br />
provinciale administratie en <strong>voor</strong> de afstemming met de politieke bestuursorganen.<br />
De financieel beheerder heeft eigen bevoegdheden en verantwoordelijkheden.<br />
Het managementteammodel of diensthoofdenmodel
HOOFDSTUK 3<br />
De deputatie is een collegiaal orgaan. Bevoegdheden worden steeds uitgeoefend<br />
via besluitvorming in de vergaderingen van de deputatie. Dit belet<br />
niet dat er tussen gedeputeerden een taakverdeling gebeurt en dat elke gedeputeerde<br />
bevoegd is <strong>voor</strong> de (politieke) <strong>voor</strong>bereiding en opvolging van de<br />
collegiale besluitvorming. In het gedeputeerdenmodel impliceert deze bevoegdheid<br />
ook dat rechtstreeks instructies gegeven kunnen worden aan de<br />
diensthoofden, zonder tussenkomst van de provinciegriffier.<br />
Het Provinciedecreet gaat uit van een variante op het diensthoofdenmodel.<br />
Namelijk het zogenaamde managementteammodel. Dit model wijkt op enkele<br />
belangrijke punten af van het wettelijk model van de vroegere Provinciewet.<br />
De interne consistentie binnen de provinciale administratie is niet<br />
langer de verantwoordelijkheid van de provinciegriffier alleen, maar mede<br />
van het managementteam.<br />
In dit model is het de bedoeling dat de leidinggevende ambtenaren meer<br />
gaan handelen als een team. Daardoor is het <strong>voor</strong> de deputatie interessanter<br />
om zelf ook als team op te treden, in plaats van elk afzonderlijk richtlijnen<br />
te geven aan individuele diensthoofden. Indirect ondersteunt dit dus ook<br />
het collegialiteitsbeginsel van de deputatie. De rol van de provincieraad en<br />
de deputatie is in dit model het voeren van het beleid, via de agendabepaling,<br />
de besluitvorming en de controle op de uitvoering. De administratie is<br />
verantwoordelijk <strong>voor</strong> de <strong>voor</strong>bereiding en <strong>voor</strong> de uitvoering van het beleid<br />
en <strong>voor</strong> de systematische administratieve <strong>voor</strong>bereiding van de evaluatie ervan.<br />
Het managementteam ondersteunt de coördinatie van de provinciale<br />
diensten bij de beleids<strong>voor</strong>bereiding, de beleidsuitvoering en de beleidsevaluatie.<br />
Eerder dan de beleids<strong>voor</strong>bereiding toe te vertrouwen aan een gespecialiseerde<br />
dienst, kiest men er<strong>voor</strong> om de specialistische expertise van de<br />
diensthoofden hier<strong>voor</strong> in te zetten en dit via een onderlinge afstemming in<br />
het managementteam. Het managementteam bewaakt de eenheid in de<br />
werking, de kwaliteit van de organisatie en de werking van de provinciale<br />
diensten, alsook de interne communicatie. De afsprakennota tussen de deputatie<br />
en de provinciegriffier, geldt ook <strong>voor</strong> het managementteam. De provinciegriffier<br />
en de financieel beheerder overleggen met dit team, om de<br />
<strong>voor</strong>ontwerpen van documenten <strong>voor</strong> te bereiden met betrekking tot het personeelsbeleid,<br />
het meerjarenplan en het budget en om het intern controlesysteem<br />
te ontwerpen.<br />
Het managementteam bestaat minstens uit de provinciegriffier en de financieel<br />
beheerder. Daarnaast kunnen ook andere personeelsleden lid zijn van<br />
het managementteam. Wie lid is, kan je afleiden uit het organogram dat de<br />
provincieraad heeft vastgesteld en dat aan bepaalde functies het lidmaatschap<br />
van het managementteam verbindt. De provinciegriffier zit het managementteam<br />
<strong>voor</strong>.<br />
Er is dus voldoende ruimte <strong>voor</strong> een specifieke invulling per provincie. De<br />
memorie van toelichting verduidelijkt dat het logisch is dat een aantal belangrijke<br />
coördinatoren of diensthoofden deel uitmaken van het managementteam.<br />
Dit kunnen ook de belangrijkste budgethouders zijn als het bud-<br />
Het managementteammodel of diensthoofdenmodel<br />
Deel V<br />
Art. 92, 93 en<br />
94<br />
215
Deel V<br />
216<br />
HOOFDSTUK 3<br />
gethouderschap in de provincie gedelegeerd wordt. Eventueel kan ook gedacht<br />
worden aan een stafmedewerker die een ondersteunende rol speelt in<br />
de beleidscylus. De eerste gedeputeerde (of een andere gedeputeerde die de<br />
eerste gedeputeerde aanduidt) neemt deel aan de vergaderingen met raadgevende<br />
stem. De gedeputeerden die deel uitmaken van het managementteam<br />
zetelen persoonlijk. Zij kunnen zich niet laten vertegenwoordigen door<br />
bij<strong>voor</strong>beeld kabinetsleden, provincieraadsleden of fractiepersoneel.<br />
Het managementteammodel of diensthoofdenmodel
4 orgaNograM<br />
HOOFDSTUK 4<br />
De provincieraad stelt het organogram van de provinciale diensten vast. De<br />
provincieraad kan deze bevoegdheid niet delegeren.<br />
Een organogram is een schematische <strong>voor</strong>stelling van de organisatiestructuur<br />
van de provinciale diensten.<br />
Er wordt in afgebeeld hoe de opdrachten en taken gegroepeerd zijn in provinciale<br />
diensten en welke gezagsverhoudingen er zijn. Het organogram<br />
moet de functies aanduiden waaraan het lidmaatschap van het managementteam<br />
is verbonden (zie verder blz. 242 e.v.).<br />
Organogram<br />
Deel V<br />
Art. 73<br />
217
Art. 74 tot en<br />
met 82 en art.<br />
85<br />
Deel V<br />
218 Provinciegriffier<br />
HOOFDSTUK 5<br />
5 De ProviNciegriffier<br />
De provinciegriffier is de hoogste leidinggevende ambtenaar van de provincie.<br />
De provincieraad stelt de provinciegriffier aan.<br />
De provinciegriffier is belast met de algemene leiding van de provinciale<br />
diensten. Hij is samen met het managementteam de scharnier tussen het<br />
politiek en het ambtelijk apparaat. Hij adviseert de provinciale bestuursorganen<br />
op beleidsmatig, bestuurskundig en juridisch vlak. Hij oefent als<br />
bestuursorgaan eigen bevoegdheden uit.<br />
A rechtsPositie<br />
Er is in elke provincie een provinciegriffier. Dit ambt wordt uitgeoefend door<br />
een personeelslid van de provincie en is onverenigbaar met andere ambten<br />
binnen hetzelfde provinciebestuur, met de hoedanigheid van personeelslid<br />
belast met bestuurlijk toezicht of met taken van externe audit bij de provincies.<br />
De onverenigbaarheden sluiten aan bij de sterker geworden nood aan<br />
functiescheiding ingevolge het Provinciedecreet.<br />
De provincieraad stelt de provinciegriffier aan.<br />
De raad doet dit uiterlijk binnen de zes maanden nadat het ambt vacant is<br />
geworden. Die termijn is onder bepaalde <strong>voor</strong>waarden verlengbaar. Een<br />
nieuwe provinciegriffier kan ten vroegste zes maanden <strong>voor</strong> de beëindiging<br />
van het ambt van de uittredende provinciegriffier in dienst treden. De provinciegriffier<br />
legt de eed af tijdens een openbare vergadering van de provincieraad,<br />
in handen van de <strong>voor</strong>zitter. Het weigeren van de eedaflegging staat<br />
gelijk met het verzaken aan de aanstelling.<br />
De verbodsbepalingen die ingevolge artikel 27 van het Provinciedecreet<br />
gelden <strong>voor</strong> de provincieraadsleden, zijn van toepassing op de provinciegriffier.<br />
Zo is het bij<strong>voor</strong>beeld <strong>voor</strong> de provinciegriffier verboden om rechtstreeks<br />
of onrechtstreeks een overeenkomst te sluiten met de provincie of<br />
een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap, behalve een schenking<br />
aan deze rechtspersonen. De provinciegriffier mag niet deelnemen aan besprekingen<br />
over aangelegenheden waarin hij een rechtstreeks belang heeft.<br />
De provinciegriffier kan evenmin vakbondsafgevaardigde zijn in het provinciebestuur,<br />
noch in de instellingen die van dit provinciebestuur afhangen.<br />
Het is <strong>voor</strong> de provinciegriffier ook verboden om daden van koophandel te<br />
stellen. Dit met uitzondering van daden van koophandel in het kader van de<br />
voogdij, de curatele over onbekwamen en de opdrachten die in naam van de<br />
provincie in private ondernemingen of verenigingen worden uitgevoerd.
HOOFDSTUK 5<br />
Het Provinciedecreet stelt als principe <strong>voor</strong>op dat de provincieraad een regeling<br />
vaststelt <strong>voor</strong> de vervanging van de provinciegriffier bij zijn afwezigheid<br />
of verhindering.<br />
Het is aan de provincieraad om een concrete vervangingsregeling uit te werken<br />
die aangepast is aan de noden van het eigen bestuur. De meest verregaande<br />
vorm van vervanging is het aanduiden van een waarnemend provinciegriffier,<br />
die alle bevoegdheden van het ambt uitoefent. De aanduiding van<br />
een waarnemend provinciegriffier gebeurt door de provincieraad of in spoedeisende<br />
gevallen door de deputatie. In dit laatste geval moet de provincieraad<br />
die aanstelling in de eerstvolgende vergadering bekrachtigen.<br />
In geval van gewettigde afwezigheid kan de provinciegriffier ook zelf, onder<br />
zijn eigen verantwoordelijkheid, binnen de drie dagen en <strong>voor</strong> maximaal zestig<br />
dagen, in een vervanging <strong>voor</strong>zien. Hij kan enkel een plaatsvervanger<br />
aanstellen die <strong>voor</strong>af door de provincieraad is erkend. Dergelijke aanstelling<br />
kan <strong>voor</strong> eenzelfde afwezigheid eenmaal worden verlengd.<br />
De provincieraad stelt in ieder geval een waarnemend provinciegriffier aan,<br />
als de afwezigheid of de verhindering van de provinciegriffier langer dan<br />
honderdtwintig dagen duurt, of bij vacature van het ambt.<br />
Een waarnemend provinciegriffier moet in principe altijd voldoen aan de<br />
<strong>voor</strong>waarden <strong>voor</strong> de uitoefening van het ambt dat hij waarneemt, maar er<br />
wordt uitdrukkelijk verduidelijkt dat dit niet betekent dat hij ook geslaagd<br />
moet zijn <strong>voor</strong> de selectieprocedure <strong>voor</strong> het bekleden van het ambt dat hij<br />
tijdelijk waarneemt.<br />
De evaluatie van de provinciegriffier wijkt af van het principe dat de provinciepersoneelsleden<br />
op ambtelijk niveau worden geëvalueerd.<br />
De provinciegriffier wordt geëvalueerd door een bijzondere provincieraadscommissie,<br />
<strong>voor</strong>gezeten door de <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad.<br />
De bepalingen die <strong>voor</strong> andere provincieraadscommissies gelden, gelden<br />
ook <strong>voor</strong> deze bijzondere provincieraadscommissie. Volgens de memorie van<br />
toelichting zal deze raadscommissie met gesloten deuren vergaderen aangezien<br />
de beoordeling van het gedrag raakt aan de persoonlijke levenssfeer.<br />
De evaluatie vindt plaats op basis van enerzijds een <strong>voor</strong>bereidend rapport<br />
opgesteld door externe deskundigen en anderzijds een verslag van de deputatie.<br />
Bij staking van stemmen wordt de provinciegriffier geacht een gunstige<br />
evaluatie te krijgen.<br />
B oPDrAchten<br />
Het Provinciedecreet geeft omvangrijke bevoegdheden aan de provinciegriffier.<br />
De opdrachten van de provinciegriffier kunnen gegroepeerd worden in<br />
vier groepen:<br />
— de provinciegriffier staat in <strong>voor</strong> de algemene leiding van de provinciale<br />
diensten.<br />
Provinciegriffier<br />
Deel V<br />
Art. 111<br />
Art. 83 tot en<br />
met 85<br />
219
Deel V<br />
220<br />
Provinciegriffier<br />
HOOFDSTUK 5<br />
In die hoedanigheid staat hij aan het hoofd van het provinciepersoneel<br />
(met uitzondering van het personeel van de provinciale intern verzelfstandigde<br />
agentschappen) en heeft hij ook de leiding van het federaal<br />
personeel dat in de provinciale gouvernementen is tewerkgesteld (zie artikel<br />
120 Provinciewet);<br />
hij is bevoegd <strong>voor</strong> het dagelijks personeelsbeheer, binnen de omschrijving<br />
dat de provincieraad hieraan geeft; de deputatie kan dit dagelijks<br />
personeelsbeheer niet uitoefenen, wat een uitzondering vormt op de algemene<br />
uitvoeringsbevoegdheid van de deputatie; het dagelijks personeelsbeheer<br />
bestaat <strong>voor</strong>al uit allerhande vormen van individueel personeelsbeheer<br />
en individuele toepassingen van de rechtspositieregeling.<br />
Het dagelijks personeelsbeheer kan ook bepaalde vormen van collectief<br />
personeelsbeheer bevatten, zoals het vaststellen van vakantieperiodes.<br />
Hij kan het dagelijks personeelsbeheer delegeren aan leidinggevende<br />
personeelsleden waarvan de functie aangegeven is in het organogram.<br />
Hij is <strong>voor</strong>zitter van het managementteam. Hij staat in <strong>voor</strong> de interne<br />
controle op de werking van de provinciale diensten. Hij organiseert de<br />
behandeling van de briefwisseling en organiseert het beheer van het archief.<br />
— de provinciegriffier is de scharnier tussen de provincieraad en de deputatie<br />
enerzijds en de administratie anderzijds.<br />
Hij sluit, mede namens het managementteam, een afsprakennota met<br />
de deputatie over de onderlinge samenwerking en de omgangsvormen<br />
tussen bestuur en administratie. De afsprakennota is een instrument<br />
<strong>voor</strong> het management van de relaties tussen het politiek en het ambtelijk<br />
apparaat. Men neemt aan dat het echter als “contract” geen direct juridische<br />
bindende kracht heeft. De provinciegriffier zorgt <strong>voor</strong> de medewerking<br />
van de administratie aan de beleidscyclus (<strong>voor</strong>bereiding, uitvoering<br />
en ambtelijke <strong>voor</strong>bereiding van de evaluatie van het beleid). Hij bereidt<br />
de zaken <strong>voor</strong> die aan de provincieraad, de provincieraadscommissies en<br />
de deputatie worden <strong>voor</strong>gelegd. Hij zorgt <strong>voor</strong> het opstellen van het<br />
<strong>voor</strong>ontwerp van een aantal belangrijke documenten inzake personeelsbeleid,<br />
meerjarenplan en budget.<br />
— de provinciegriffier ondersteunt de werking van de provincieraad en van<br />
de deputatie. Hij woont deze vergaderingen bij. De notulen worden onder<br />
zijn verantwoordelijkheid opgesteld. Hij kan de vergaderingen van de<br />
provincieraadscommissies bijwonen.<br />
Hij heeft een ruime adviesfunctie. Hij adviseert immers op eigen initiatief<br />
of op vraag, de provinciale bestuursorganen en dit zowel op beleidsmatig,<br />
bestuurskundig als juridisch vlak.<br />
— de provinciegriffier oefent als bestuursorgaan bepaalde bevoegdheden<br />
uit. Dit zijn <strong>voor</strong>eerst de bevoegdheden die het Provinciedecreet aan de<br />
provinciegriffier toewijst, namelijk het dagelijks personeelsbeheer;<br />
dit kunnen ook de bevoegdheden van dagelijks bestuur zijn die de deputatie<br />
aan hem heeft toegewezen overeenkomstig artikel 58 van het Provinciedecreet.<br />
Dit kunnen ook bevoegdheden zijn die de provincieraad of
HOOFDSTUK 5<br />
de deputatie als budgethouder delegeren aan de provinciegriffier. Dit zijn<br />
ten slotte ook opdrachten die door andere wettelijke of decretale bepalingen<br />
aan de provinciegriffier zijn toegewezen, zoals bij<strong>voor</strong>beeld zijn<br />
taken in de procedure bij het optreden van de deputatie als administratief<br />
rechtscollege.<br />
De gezagsverhoudingen ten aanzien van de provinciegriffier, zijn complex.<br />
De provinciegriffier sluit enkel met de deputatie een afsprakennota; hij rapporteert<br />
ook enkel aan de deputatie wat betreft de algemene leiding van de<br />
provinciale diensten.<br />
Maar hij moet, tenzij anders bepaald in de afsprakennota, de onderrichtingen<br />
volgen van:<br />
- de provincieraad;<br />
- de <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad;<br />
- de deputatie;<br />
- de provinciegouverneur (als <strong>voor</strong>zitter van de deputatie).<br />
En dit telkens naargelang hun respectievelijke bevoegdheden.<br />
De provinciegouverneur kan de provinciegriffier ten slotte ook richtlijnen geven<br />
wat betreft de leiding van het federaal personeel bij de provinciale gouvernementen.<br />
Provinciegriffier<br />
Deel V<br />
221
Art. 74 tot en<br />
met 82<br />
Art. 89, 90 en<br />
91<br />
Deel V<br />
HOOFDSTUK 6<br />
6 De fiNaNcieel beheerDer<br />
Er is in elke provincie een financieel beheerder. De provincieraad stelt de<br />
financieel beheerder aan.<br />
De financieel beheerder is verantwoordelijk <strong>voor</strong> de financiële component<br />
van de beleidscyclus. Hij oefent een wetmatigheidscontrole uit. Hij staat<br />
in <strong>voor</strong> de uitvoering van betalingen.<br />
A rechtsPositie<br />
De bepalingen over de rechtspositie van de financieel beheerder zijn gemeenschappelijk<br />
(en mutatis mutandis gelijkluidend) met deze van de provinciegriffier.<br />
B oPDrAchten<br />
De opdrachten van de financieel beheerder zijn samen te vatten in drie<br />
groepen:<br />
- een eerste reeks opdrachten, vervult de financieel beheerder onder de<br />
functionele leiding van de provinciegriffier.<br />
Het betreft een aantal beleids<strong>voor</strong>bereidende taken, zoals het opstellen<br />
van de financiële nota’s bij het meerjarenplan en het budget en de interne<br />
kredietaanpassingen, en de financiële analyse en beleidsadvisering. Het<br />
betreft daarnaast ook een aantal eerder beleidsuitvoerende taken, zoals<br />
de boekhouding en het thesauriebeheer met uitzondering van het kasbeheer;<br />
- een tweede reeks opdrachten, vervult de financieel beheerder in volle<br />
onafhankelijkheid.<br />
Het betreft de <strong>voor</strong>afgaande krediet- en wetmatigheidscontrole van de beslissingen<br />
met budgettaire en financiële impact en het debiteurenbeheer,<br />
in het bijzonder de invordering van fiscale en niet-fiscale ontvangsten;<br />
- een derde reeks opdrachten zijn de taken die door of krachtens de wet of<br />
het decreet aan de provincieontvanger werden toevertrouwd; hij staat in<br />
<strong>voor</strong> de uitvoering van de betalingen van de girale uitgaven.<br />
De gezagsverhoudingen ten aanzien van de financieel beheerder zijn meervoudig.<br />
Hij rapporteert aan de provinciegriffier <strong>voor</strong> de opdrachten die hij<br />
onder de functionele leiding van de provinciegriffier uitvoert. Het Provinciedecreet<br />
gaat op dat vlak uit van een samenwerkingsmodel tussen de provinciegriffier<br />
en de financieel beheerder.<br />
Voor de opdrachten die hij in volle onafhankelijkheid uitvoert, rapporteert de<br />
financieel beheerder rechtstreeks aan de deputatie en aan de provincieraad.<br />
222 De financieel beheerder
HOOFDSTUK 6<br />
De term in volle onafhankelijkheid betekent dat de financieel beheerder zelf<br />
bepaalt hoe de opdrachten vervuld worden. De provincieraad kan enkel beoordelen<br />
of minimaal het resultaat behaald wordt wat van een goede financieel<br />
beheerder mag worden verwacht.<br />
De financieel beheerder<br />
Deel V<br />
223
Bevoegdheden<br />
Deel VI<br />
Hoofdstuk 1 Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale<br />
bestuursorganen<br />
Hoofdstuk 2 Juridische instrumenten <strong>voor</strong> de beleidsvoering<br />
Hoofdstuk 3 Personeel<br />
Hoofdstuk 4 Financieel beheer<br />
Hoofdstuk 5 Provinciaal patrimonium<br />
Hoofdstuk 6 Overheidsopdrachten<br />
Hoofdstuk 7 Politionele bevoegdheden<br />
Hoofdstuk 8 Akten van de provincie<br />
Hoofdstuk 9 Rechtsgedingen
HOOFDSTUK 1<br />
1 Algemene bevoegdheidsomschrijving<br />
vAn de provinciAle<br />
bestuursorgAnen<br />
A De ProVIncIerAAD<br />
In de provincie, beschikt de provincieraad over de volheid van bevoegdheid<br />
<strong>voor</strong> alle opdrachten van de provincies die vermeld zijn in artikel 2<br />
van het Provinciedecreet. Dit zijn zowel de opdrachten van provinciaal belang<br />
als deze van algemeen belang.<br />
a Volheid van bevoegdheid<br />
Onder <strong>voor</strong>behoud van de toepassing van andere wettelijke of decretale bepalingen<br />
beschikt de provincieraad over de volheid van bevoegdheid ten aanzien<br />
van alle provinciale bevoegdheden, vermeld in artikel 2 van het Provinciedecreet<br />
(zie Deel 1, hoofdstuk 3).<br />
Dit betekent dat de provincieraad bevoegd is om elke aangelegenheid te regelen<br />
of hierover de gewenste beslissingen te nemen, tenzij als die aangelegenheid<br />
uitdrukkelijk aan een ander provinciaal bestuursorgaan zoals bij<strong>voor</strong>beeld<br />
de deputatie is toevertrouwd. Elk ander provinciaal bestuursorgaan<br />
moet zijn bevoegdheid in een welbepaalde aangelegenheid kunnen<br />
staven, ofwel met een uitdrukkelijke bepaling in het Provinciedecreet zelf,<br />
ofwel met een bepaling in een ander decreet of in een wet, ofwel door een<br />
delegatie van bevoegdheid.<br />
Naast het algemeen principe dat de provincieraad beschikt over de volheid<br />
van bevoegdheid, worden ook specifieke bevoegdheden door het Provinciedecreet<br />
zelf of door een ander decreet of wet toegewezen of <strong>voor</strong>behouden<br />
aan de provincieraad.<br />
Een toegewezen bevoegdheid is een bevoegdheid die men uitdrukkelijk aan<br />
een welbepaald bestuursorgaan toekent, maar waarbij niet verboden wordt<br />
dat dit orgaan die bevoegdheid delegeert volgens de regels van het Provinciedecreet.<br />
Een <strong>voor</strong>behouden bevoegdheid is een bevoegdheid die niet alleen<br />
uitdrukkelijk aan een welbepaald bestuursorgaan wordt toegewezen,<br />
maar waar bovendien uitdrukkelijk is gesteld dat deze niet verder kan worden<br />
gedelegeerd.<br />
Artikel 92 van het Provinciedecreet stelt bij<strong>voor</strong>beeld dat de provincieraad<br />
bevoegd is <strong>voor</strong> de aanstelling en het ontslag van de personeelsleden die lid<br />
zijn van het managementteam. Dit is een toegewezen bevoegdheid, want artikel<br />
43 van het Provinciedecreet verbiedt niet dat deze bevoegdheid gedelegeerd<br />
wordt naar de deputatie. Volgens artikel 80 van het Provinciedecreet<br />
Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale bestuursorganen<br />
Deel VI<br />
Art. 42<br />
227
Art. 42 en 43<br />
Deel VI<br />
HOOFDSTUK 1<br />
is de provincieraad bij<strong>voor</strong>beeld bevoegd om de provinciegriffier en de financieel<br />
beheerder aan te stellen. Dit is een <strong>voor</strong>behouden bevoegdheid want<br />
volgens artikel 43 van het Provinciedecreet is het verboden om deze bevoegdheid<br />
te delegeren.<br />
b opdrachten van provinciaal belang<br />
De provincieraad is het provinciaal bestuursorgaan dat de belangrijke beleidskeuzes<br />
maakt en daardoor richting geeft aan het provinciaal bestuur.<br />
Artikel 42 van het Provinciedecreet verwoordt dit principe op een tweevoudige<br />
manier:<br />
- de provincieraad bepaalt het beleid van de provincie en kan daartoe algemene<br />
regels vaststellen;<br />
- de provincieraad stelt alle provinciale reglementen vast; dit kunnen politieverordeningen<br />
zijn (overeenkomstig artikel 85 van de Provinciewet) of<br />
reglementen over het provinciaal beleid, of provinciale belasting- of retributiereglementen<br />
of reglementen op het inwendig bestuur van de provincie.<br />
De provincieraad kan bij reglement bepaalde bevoegdheden toevertrouwen<br />
aan de deputatie; de provincieraad bepaalt dus zelf in welke mate hij zijn<br />
eigen bevoegdheden naar de deputatie delegeert. Dat dergelijke delegatie bij<br />
reglement moet gebeuren, verzekert een gepaste openbaarheid. Reglementen<br />
worden immers in het Bestuursmemoriaal gepubliceerd.<br />
De delegatiemogelijkheden van de provincieraad zijn echter niet onbeperkt.<br />
De provincieraad mag een aantal essentiële beslissingen <strong>voor</strong> het bestuur<br />
van de provincie niet afstaan en ontrekken aan de bevoegdheid van de rechtstreeks<br />
verkozen provincieraadsleden. Artikel 43 van het Provinciedecreet<br />
onttrekt in een eerste paragraaf de bevoegdheden die uitdrukkelijk aan de<br />
provincieraad zijn toegewezen in het kader van medebewind aan de mogelijkheid<br />
tot delegatie.<br />
De tweede paragraaf van hetzelfde artikel 43 van het Provinciedecreet bevat<br />
een limitatieve lijst met niet-delegeerbare bevoegdheden.<br />
We kunnen deze lijst als volgt samenvatten:<br />
- alle bevoegdheden die aan de provincieraad zijn toegewezen in verband<br />
met de organisatie en de werking van de provincieraad zelf (titel II, hoofdstuk<br />
I, afdeling I en II van het Provinciedecreet), bij<strong>voor</strong>beeld het vaststellen<br />
van het huishoudelijk reglement, het onderzoek van de geloofsbrieven,<br />
de vervallenverklaring, de samenstelling van het bureau en van de commissies,<br />
het vaststellen van de deontologische code …; ook het bepalen<br />
van de wijze waarop de notulen van de deputatie worden verstuurd aan de<br />
provincieraadsleden;<br />
- de reglementerende bevoegdheid, zoals het vaststellen van provinciale reglementen<br />
en het bepalen van straffen op de overtreding van die reglementen;<br />
het vaststellen van de provinciebelastingen; het vaststellen van<br />
228 Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale bestuursorganen
HOOFDSTUK 1<br />
de machtiging tot het heffen van retributies en de <strong>voor</strong>waarden ervan;<br />
- het uitzetten van de grote beleidslijnen, met name het vaststellen van het<br />
meerjarenplan en de aanpassingen ervan, het budget en de budgetwijzigingen,<br />
de jaarrekeningen en de geconsolideerde jaarrekening;<br />
- de grote opties om participatie van de burger bij het beleid te realiseren,<br />
zoals het inrichten van adviesraden en overlegstructuren en het vaststellen<br />
van een systeem van klachtenbehandeling;<br />
- de grote opties <strong>voor</strong> de eigen provinciale organisatie, zoals het vaststellen<br />
van het organogram, de aanduiding van de functies waaraan het lidmaatschap<br />
van het managementteam is gekoppeld, de formatie en de rechtspositieregeling<br />
van het provinciepersoneel;<br />
- het oprichten van extern verzelfstandigde agentschappen en het beslissen<br />
tot oprichting van, deelname aan of vertegenwoordiging in instellingen,<br />
verenigingen en ondernemingen; het goedkeuren van beheersovereenkomsten<br />
met een autonoom provinciebedrijf en van samenwerkingsovereenkomsten<br />
met een provinciaal extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke<br />
vorm; het aanstellen en ontslaan van de leden van de raad<br />
van bestuur van een autonoom provinciebedrijf, de goedkeuring van het<br />
budget en de jaarrekening en de ontbinding en vereffening van een autonoom<br />
provinciebedrijf; het aanstellen van de provinciale vertegenwoordigers<br />
in een extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm;<br />
- het aanstellen en ontslaan van de provinciegriffier en de financieel beheerder<br />
en in <strong>voor</strong>komend geval de ombudsman, alsook de sanctie- en<br />
tuchtbevoegdheid ten aanzien van die personeelsleden; het aanstellen van<br />
een waarnemend provinciegriffier of een waarnemend financieel beheerder<br />
of het bekrachtigen van dergelijke aanstelling door de deputatie in<br />
spoedeisende gevallen;<br />
- het goedkeuren van het algemeen kader van het interne controlesysteem<br />
nadat het is vastgesteld door de provinciegriffier na overleg met het managementteam;<br />
- het vaststellen van een aantal interne spelregels binnen het bestuur; in<br />
het bijzonder het vaststellen wat onder het begrip dagelijks bestuur moet<br />
worden verstaan (op die manier bepaalt de provincieraad de marges waarbinnen<br />
de deputatie bevoegd is om het budgethouderschap <strong>voor</strong> aangelegenheden<br />
van dagelijks bestuur te delegeren aan de provinciegriffier; via<br />
het begrip dagelijks bestuur bepaalt de provincieraad ook <strong>voor</strong> welke opdrachten<br />
de deputatie bevoegd is <strong>voor</strong> het vaststellen van de wijze van<br />
gunnen en van de <strong>voor</strong>waarden van overheidsopdrachten); de <strong>voor</strong>waarden<br />
waaronder het budgethouderschap kan gedelegeerd worden <strong>voor</strong> aangelegenheden<br />
die het dagelijks bestuur te boven gaan; het vaststellen van wat<br />
onder het begrip dagelijks personeelsbeheer moet worden verstaan; de<br />
beslissing dat er in een intern verzelfstandigd agentschap geheel of gedeeltelijk<br />
een beroep kan gedaan worden op saldobudgettering;<br />
- een aantal belangrijke individuele rechtshandelingen, zoals het vaststellen<br />
van de wijze waarop de opdrachten <strong>voor</strong> aanneming van werken, leveringen<br />
en diensten worden toegewezen en het vaststellen van de <strong>voor</strong>waar-<br />
Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale bestuursorganen<br />
Deel VI<br />
229
Art. 260<br />
Deel VI<br />
HOOFDSTUK 1<br />
den ervan, behalve indien de opdracht nominatief in het vastgestelde budget<br />
is opgenomen en behalve indien de opdracht past binnen het begrip<br />
dagelijks bestuur waar<strong>voor</strong> de deputatie bevoegd is; het stellen van daden<br />
van beschikking met betrekking tot onroerende goederen behoudens indien<br />
de verrichting nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen;<br />
het definitief aanvaarden van schenkingen en het aanvaarden van legaten;<br />
het beslissen tot het optreden in rechte als een lid of meerdere leden van<br />
de deputatie betrokken zijn in de zaak; het zonder <strong>voor</strong>afgaande budgetwijziging<br />
<strong>voor</strong>zien in uitgaven die door dwingende en on<strong>voor</strong>ziene omstandigheden<br />
worden vereist; het herschikken van de financiële lasten van de<br />
opgenomen leningen door die lasten te spreiden over een langere periode;<br />
het aangaan van dadingen;<br />
- en ten slotte alle aan de provincieraad <strong>voor</strong>behouden bevoegdheden, namelijk<br />
beslissingen die de wet, het decreet of het uitvoeringsbesluit uitdrukkelijk<br />
aan de provincieraad <strong>voor</strong>behoudt met verbod om deze verder<br />
te delegeren aan een ander bestuursorgaan.<br />
c opdrachten van algemeen belang<br />
Eerder uitzonderlijk, wordt de provincieraad belast met een opdracht van algemeen<br />
belang. Bij<strong>voor</strong>beeld het geven van advies over de veranderingen<br />
die worden <strong>voor</strong>gesteld betreffende de grenzen van de provincie, de arrondissementen,<br />
kiesdistricten, kantons en gemeenten.<br />
B De DePutAtIe<br />
De deputatie heeft de volgende bevoegdheden ten aanzien van de provinciale<br />
besluitvorming:<br />
- <strong>voor</strong>bereiding van alle beraadslagingen en besluiten van de provincieraad<br />
en van de deputatie zelf;<br />
- uitvoering van de beslissingen van de provincieraad en van de deputatie<br />
zelf;<br />
- beslissing van alle zaken die tot het dagelijks bestuur van de provincie<br />
behoren;<br />
- beslissing van alle zaken die door de provincieraad aan de deputatie<br />
zijn gedelegeerd;<br />
- beslissing over een aantal concreet opgesomde materies.<br />
De deputatie heeft ook tal van bevoegdheden van algemeen belang (medebewind).<br />
Ten slotte heeft de deputatie naast bovenstaande bevoegdheden van actief<br />
bestuur, nog een beperkt aantal taken als administratief rechtscollege<br />
om geschillen van bestuur te beslechten.<br />
230 Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale bestuursorganen
a toegewezen en <strong>voor</strong>behouden bevoegdheden<br />
HOOFDSTUK 1<br />
De deputatie heeft slechts toegewezen of <strong>voor</strong>behouden bevoegdheden. Dit<br />
in tegenstelling tot de provincieraad, die over de volheid van bevoegdheid<br />
beschikt. Toch is de impact van de deputatie op de provinciale beleidsvoering<br />
groot. De deputatie is immers bevoegd om de beraadslagingen en besluiten<br />
van de provincieraad <strong>voor</strong> te bereiden; het is daarom <strong>voor</strong>al de deputatie<br />
die bepaalt welke <strong>voor</strong>stellen van beslissing aan de provincieraad worden<br />
<strong>voor</strong>gelegd.<br />
b opdrachten van provinciaal belang<br />
Artikel 57, §§ 1en 2 van het Provinciedecreet, bakent de bevoegdheid van<br />
de deputatie af via vier algemene categorieën van opdrachten:<br />
- de deputatie bereidt alle beraadslagingen en besluiten van de provincieraad<br />
<strong>voor</strong>;<br />
- de deputatie voert haar eigen beslissingen en die van de provincieraad<br />
uit;<br />
- de deputatie beslist over alle zaken die tot het dagelijks bestuur van de<br />
provincie behoren;<br />
- de deputatie oefent alle bevoegdheden uit die aan dit college zijn toevertrouwd<br />
door de provincieraad.<br />
Daarnaast somt artikel 57, §§ 3 en 4 van het Provinciedecreet ook nog een<br />
uitgebreide lijst met concrete bevoegdheden op die aan de deputatie worden<br />
toegewezen.<br />
Het zijn aangelegenheden die de decreetgever als het ware hoe dan ook tot<br />
het dagelijks bestuur rekent en die een provincieraad niet aan de deputatie<br />
kan onttrekken. Deze bevoegdheden houden verband met:<br />
- het provinciaal patrimonium. De deputatie is bevoegd <strong>voor</strong> de daden van<br />
beheer over de provinciale inrichtingen en eigendommen, binnen de door<br />
de provincieraad desgevallend vastgestelde algemene regels; de deputatie<br />
is ook bevoegd <strong>voor</strong> het stellen van daden van beschikking met betrekking<br />
tot roerende goederen; de deputatie is ten slotte bevoegd <strong>voor</strong> de daden<br />
van beschikking met betrekking tot de onroerende goederen <strong>voor</strong> zover de<br />
verrichting nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen; zowel<br />
<strong>voor</strong> de roerende goederen als met betrekking tot de onroerende goederen<br />
zijn de dadingen uitgesloten van de bevoegdheid van de deputatie;<br />
- het provinciepersoneel. De deputatie is bevoegd <strong>voor</strong> het aanstellen en het<br />
ontslaan van het personeel, alsook <strong>voor</strong> de sancties en de tucht; een en<br />
ander onverminderd de bevoegdheden van de provincieraad ten aanzien<br />
van de provinciegriffier, de financieel beheerder, de ombudsman, de effectieve<br />
leden van het managementteam en de gevallen dat aan de provincieraad<br />
door of krachtens de wet of het decreet dergelijke bevoegdheid is<br />
opgedragen;<br />
Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale bestuursorganen<br />
Deel VI<br />
Art. 57<br />
Art. 57 en 58<br />
231
Deel VI<br />
HOOFDSTUK 1<br />
- het afsluiten van de afsprakennota met de provinciegriffier;<br />
- de provinciale financiën. De deputatie is bevoegd <strong>voor</strong> het financieel beheer,<br />
onverminderd de bevoegdheden van de provincieraad; de deputatie<br />
is ook bevoegd om leningen aan te gaan <strong>voor</strong> een periode langer dan één<br />
jaar en om de financiële lasten van de opgenomen leningen te herschikken<br />
door die lasten te spreiden over een kortere of gelijke periode; de deputatie<br />
is bevoegd <strong>voor</strong> de vaste belegging van kapitalen <strong>voor</strong> een periode<br />
langer dan één jaar;<br />
- de provinciale overheidsopdrachten. De deputatie is in de ontwerpfase enkel<br />
bevoegd <strong>voor</strong> de vaststelling van de wijze van gunning en de <strong>voor</strong>waarden<br />
van overheidsopdrachten als het gaat om een opdracht van dagelijks<br />
bestuur of als de opdracht nominatief in het vastgestelde budget is opgenomen<br />
en de provincieraad de wijze van gunning en de <strong>voor</strong>waarden niet<br />
zelf heeft vastgesteld; de deputatie is steeds bevoegd <strong>voor</strong> het voeren van<br />
de gunningsprocedure, de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten;<br />
- het voeren van rechtsgedingen; de deputatie is bevoegd om de provincie te<br />
vertegenwoordigen in rechte;<br />
- het provinciearchief; de deputatie is bevoegd <strong>voor</strong> de zorg <strong>voor</strong> het provinciearchief<br />
waaronder de titels.<br />
De deputatie kan beslissen om de uitoefening van sommige bevoegdheden<br />
te delegeren. Een eerste delegatiemogelijkheid bestaat erin om één of meer<br />
gedeputeerden te belasten met een bepaalde opdracht. Volgens artikel 57,<br />
§ 1 van het Provinciedecreet kan dergelijke delegatie aan één of meer gedeputeerden<br />
enkel betrekking hebben op:<br />
- de uitvoering van een beslissing van de provincieraad of de deputatie;<br />
- het onderzoek van een zaak.<br />
Een bevoegdheid om te beslissen kan dus niet gedelegeerd worden aan een<br />
gedeputeerde. De deputatie kan daarentegen wel de uitoefening van bepaalde<br />
beslissingsbevoegdheden toevertrouwen aan de provinciegriffier.<br />
Dit kan echter niet <strong>voor</strong> alle bevoegdheden. Artikel 58 van het Provinciedecreet<br />
begint met te bepalen dat de uitdrukkelijk toegewezen bevoegdheden<br />
van medebewind uitgesloten zijn van delegatie. In de aanhef van artikel 58 is<br />
<strong>voor</strong> alle duidelijkheid ook bepaald dat de regels inzake delegatie geen afbreuk<br />
doen aan de toepassing van de bepalingen over het budgethouderschap<br />
(art. 155 Provinciedecreet) en de verzelfstandiging (titel VII). Daarnaast<br />
bevat artikel 58 ook nog een limitatieve lijst met bevoegdheden van de<br />
deputatie, die niet aan de provinciegriffier kunnen toevertrouwd worden.<br />
Niet delegeerbaar zijn:<br />
- de <strong>voor</strong>bereiding van de beraadslagingen en besluiten van de provincieraad;<br />
- het vaststellen op eigen initiatief van de wijze van gunning en de <strong>voor</strong>waarden<br />
van overheidsopdrachten in gevallen van dwingende en on<strong>voor</strong>ziene<br />
omstandigheden;<br />
232 Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale bestuursorganen
HOOFDSTUK 1<br />
- de door de provincieraad gedelegeerde bevoegdheden met betrekking tot<br />
het aanwijzen, het ontslaan en de sanctie- en tuchtbevoegdheden met betrekking<br />
tot de personeelsleden waaraan het organogram het lidmaatschap<br />
van het managementteam verbindt;<br />
- het stellen van daden van beschikking met betrekking tot onroerende goederen<br />
<strong>voor</strong> zover de verrichting nominatief in het vastgestelde budget is<br />
opgenomen;<br />
- het beslissen tot het optreden in rechte en het vertegenwoordigen van de<br />
provincie;<br />
- het afsluiten van de afsprakennota;<br />
- het aangaan van leningen <strong>voor</strong> een periode langer dan één jaar;<br />
- een aantal opgesomde bevoegdheden inzake het financieel beheer (namelijk<br />
deze vermeld in artikel 151, 153, 155, § 2, 1ste en 2de lid en § 3, artikel<br />
156, § 4, 157, 159, § 2 en 164 Provinciedecreet);<br />
- en ten slotte: alle beslissingen die de wet, het decreet of het uitvoeringsbesluit<br />
uitdrukkelijk aan de deputatie <strong>voor</strong>behoudt.<br />
De provinciegriffier oefent de hem toevertrouwde bevoegdheden persoonlijk<br />
uit of kan de uitoefening ervan toevertrouwen aan andere personeelsleden<br />
van de provincie.<br />
Zo’n subdelegatie aan andere personeelsleden is in elk geval onmogelijk<br />
<strong>voor</strong> het aanstellen en het ontslaan van personeel en de sancties en de<br />
tucht ten aanzien van het personeel. De provinciegriffier moet ook rekening<br />
houden met de toepassing van artikel 155 van het Provinciedecreet met betrekking<br />
tot de mogelijkheden tot subdelegatie van het budgethouderschap.<br />
c opdrachten van algemeen belang<br />
Tal van wetten en decreten en uitvoeringsbesluiten vertrouwen bevoegdheden<br />
toe aan de deputatie (medebewind). Bij<strong>voor</strong>beeld het georganiseerd administratief<br />
beroep tegen de uitdrukkelijke of stilzwijgende beslissing van<br />
het college van burgemeester en schepenen omtrent een vergunningsaanvraag<br />
inzake ruimtelijke ordening.<br />
In de aangelegenheden van medebewind, is de deputatie ook bevoegd <strong>voor</strong><br />
de <strong>voor</strong>bereiding en de uitvoering van de beslissingen. Reeds in het bestuursakkoord<br />
tussen de <strong>Vlaamse</strong> regering, de provincies en de gemeenten<br />
van 25 april 2003 was overeengekomen dat de <strong>voor</strong>bereiding en de uitvoering<br />
van alle beslissingen van de provincieraad en de deputatie tot de bevoegdheid<br />
van de deputatie behoren en moeten gebeuren met provinciaal<br />
personeel en dus niet met personeel dat onder de verantwoordelijkheid valt<br />
van de provinciegouverneur als commissaris van de <strong>Vlaamse</strong> regering.<br />
Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale bestuursorganen<br />
Deel VI<br />
233
Deel VI<br />
HOOFDSTUK 1<br />
d opdrachten als administratief rechtscollege<br />
Naast de bevoegdheden als orgaan van actief bestuur, beslecht de deputatie<br />
ook nog enkele geschillen van bestuur, als administratief rechtscollege.<br />
Vroeger had de deputatie een vrij omvangrijke bevoegdheid als administratief<br />
rechtscollege. En dit in twee domeinen. Enerzijds de lokale fiscaliteit;<br />
anderzijds lokale verkiezingsaangelegenheden. De deputatie heeft deze bevoegdheden<br />
als administratief rechtscollege de afgelopen jaren in belangrijke<br />
mate verloren.<br />
Inzake lokale verkiezingsaangelegenheden blijft er bij<strong>voor</strong>beeld nog de bevoegdheid<br />
inzake de verkiezingen van politieraden (wet van 7 december 1998<br />
tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee<br />
niveaus, artikelen 18bis tot en met 18quater).<br />
Inzake lokale fiscaliteit doet de deputatie uitspraak over de bij haar ingediende<br />
bezwaarschriften inzake polderbelastingen (W. 03/06/1957, art. 68).<br />
De bevoegdheid van de deputatie als administratief rechtscollege blijft geregeld<br />
door artikel 104 en artikel 104bis van de Provinciewet, die wat betreft<br />
de rechtsprekende taak van de deputatie, niet worden opgeheven door het<br />
Provinciedecreet (zie art. 261, 56° Provinciedecreet). Het koninklijk besluit<br />
van 17 september 1987 betreffende de procedure <strong>voor</strong> de deputatie in de<br />
gevallen waarin deze een rechtsprekende taak vervult, voert het artikel<br />
104bis van de Provinciewet, verder uit. Dit uitvoeringsbesluit is van toepassing<br />
<strong>voor</strong> zover door of krachtens de wet niet anders is bepaald.<br />
Deze zogenaamde geschillen van bestuur kunnen enkel betrekking hebben<br />
op politieke rechten. Geschillen over burgerlijke rechten behoren immers<br />
uitsluitend tot de bevoegdheid van de gewone hoven en rechtbanken (art.<br />
144 gecoördineerde Grondwet). Geschillen over politieke rechten behoren<br />
ook tot de bevoegdheid van dezelfde hoven en rechtbanken van de rechterlijke<br />
orde; maar de wet kan hierop uitzonderingen stellen en de kennisname<br />
van deze geschillen aan buitengerechtelijke (administratieve) rechtscolleges<br />
opdragen (art. 145 gecoördineerde Grondwet).<br />
Een rechtsprekende handeling van de deputatie mag enkel een legaliteitsoordeel<br />
(en geen opportuniteitsaspecten) bevatten en heeft gezag van gewijsde.<br />
Er is geen sprake van administratief toezicht (art. 162, 6° gecoördineerde<br />
Grondwet), noch van een rechterlijk wettigheidstoezicht op de uitspraak<br />
(art. 159 gecoördineerde Grondwet). Dit alles in tegenstelling tot het<br />
optreden van de deputatie als orgaan van actief bestuur.<br />
c AnDere BestuursorgAnen<br />
Andere provinciale bestuursorganen, zoals de provinciegouverneur, de provinciegriffier,<br />
de financieel beheerder of een budgethouder, hebben enkel<br />
toegewezen of <strong>voor</strong>behouden bevoegdheden.<br />
234 Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale bestuursorganen
HOOFDSTUK 1<br />
D schemAtIsch oVerzIcht VAn De mogelIjkheDen<br />
tot DelegAtIe<br />
Wat volgt is een schematische illustratie van de mogelijkheden <strong>voor</strong> maatwerk<br />
met betrekking tot de bevoegdheidsverdeling tussen de bestuursorganen.<br />
BEVOEGDHEDEN PROVINCIERAAD<br />
BEVOEGDHEDEN DEPUTATIE<br />
Voorbehouden<br />
bevoegdheden.<br />
Niet<br />
delegeerbaar.<br />
Zie art. 43, § 2<br />
Toegewezen<br />
bevoegdheden<br />
medebewind.<br />
Niet<br />
delegeerbaar.<br />
Zie art. 43, § 1<br />
Voorbehouden<br />
bevoegdheden.<br />
Niet<br />
delegeerbaar.<br />
Zie art. 58, 2 de lid<br />
Toegewezen<br />
bevoegdheden<br />
medebewind.<br />
Niet<br />
delegeerbaar.<br />
Zie art. 58, 1 ste lid<br />
Toegewezen<br />
bevoegdheden.<br />
Zie art. 43, § 1<br />
Toegewezen<br />
bevoegdheden.<br />
delegeerbaar aan<br />
Bij reglement<br />
delegeerbaar aan provinciegriffier.<br />
deputatie.<br />
Gedelegeerde<br />
bevoegdheden.<br />
Deels bij reglementsubdelegeerbaar<br />
aan<br />
provinciegriffier.<br />
Zie art. 58, 1 ste en<br />
2 de lid;<br />
zie art. 156, § 4<br />
Zie art. 156, § 4<br />
Toegewezen<br />
bevoegdheden.<br />
Zie art. 58, 1 ste en<br />
2 de lid;<br />
zie art. 155, § 2<br />
Toegewezen<br />
bevoegdheden.<br />
Bij reglement<br />
delegeerbaar aan<br />
Delegeerbaar aan<br />
provinciegriffier. personeel.<br />
Zie art. 155, § 3<br />
Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale bestuursorganen<br />
Deel VI<br />
235
Deel VI<br />
BEVOEGDHEDEN PROVINCIEGRIFFIER<br />
BEVOEGDHEDEN PERSONEELSLID<br />
HOOFDSTUK 1<br />
Voorbehouden<br />
bevoegdheden.<br />
Niet<br />
delegeerbaar.<br />
Gedelegeerde<br />
bevoegdheden.<br />
Deels subdelegeerbaar<br />
aan<br />
personeel.<br />
Zie art. 58, 3 de lid<br />
Gedelegeerde<br />
bevoegdheden.<br />
Gedelegeerde<br />
bevoegdheden.<br />
Gedelegeerde<br />
bevoegdheden.<br />
Deels subdelegeerbaar<br />
aan<br />
personeel<br />
Zie art. 58, 3 de lid;<br />
zie art. 155, § 2<br />
Gedelegeerde<br />
bevoegdheden.<br />
236 Algemene bevoegdheidsomschrijving van de provinciale bestuursorganen<br />
Gedelegeerde<br />
bevoegdheden.<br />
Toegewezen<br />
bevoegdheden.<br />
Delegeerbaar aan<br />
personeel.<br />
Zie art. 88;<br />
zie art. 178, § 6<br />
Gedelegeerde<br />
bevoegdheden.
HOOFDSTUK 2<br />
2 juridische instrumenten <strong>voor</strong><br />
de beleidsvoering<br />
De provincie stelt als publiekrechtelijke rechtspersoon rechtshandelingen<br />
via haar bestuursorganen.<br />
Er valt een onderscheid te maken tussen drie grote groepen van rechtshandelingen:<br />
- eenzijdige rechtshandelingen;<br />
- overeenkomsten of contracten;<br />
- oprichting van, deelname in of vertegenwoordiging in andere rechtspersonen.<br />
A soorten rechtshAnDelIngen<br />
De provincie is een publiekrechtelijke rechtspersoon. Om beleid te voeren en<br />
de eigen organisatie te besturen, zal de provincie, binnen haar bevoegdheid,<br />
<strong>voor</strong>namelijk rechtshandelingen stellen, via besluitvorming van haar bestuursorganen.<br />
Een rechtshandeling is een handeling die men stelt met het<br />
oog op een welbepaald juridisch gevolg. We kunnen de soorten rechtshandelingen<br />
indelen in drie grote groepen:<br />
- eenzijdige rechtshandelingen stellen;<br />
- overeenkomsten of contracten afsluiten met anderen;<br />
- oprichten van, deelnemen in of zich laten vertegenwoordigen in andere<br />
rechtspersonen.<br />
B eenzIjDIge rechtshAnDelIngen<br />
We kunnen verschillende soorten eenzijdige rechtshandelingen onderscheiden:<br />
- beleidsplannen en beleidsnota’s;<br />
- reglementen;<br />
- individuele administratieve rechtshandelingen.<br />
In het privaatrecht is het uitgangspunt dat je niemand kunt verplichten om<br />
iets te geven, te doen of niet te doen, zonder zijn akkoord. In het bestuursrecht<br />
heeft een overheid daarentegen een be<strong>voor</strong>rechte positie. Zij kan uitvoerbare<br />
beslissingen nemen, die de rechten of plichten van particulieren<br />
wijzigen, zonder het akkoord van de betrokkene. Die beslissingen worden<br />
geacht wettelijk te zijn tot het tegendeel wordt bewezen. Overheidsbeslissingen<br />
zijn ook onmiddellijk uitvoerbaar zonder rechterlijke toelating.<br />
Juridische instrumenten <strong>voor</strong> de beleidsvoering<br />
Deel VI<br />
237
Deel VI<br />
238<br />
HOOFDSTUK 2<br />
Art. 42 Volgens het Provinciedecreet bepaalt de provincieraad het beleid van de provincie<br />
en kan zij daartoe algemene regels vaststellen. Het Provinciedecreet<br />
bevat meerdere soorten beleidsplannen. De meest <strong>voor</strong> de hand liggende<br />
<strong>voor</strong>beelden zijn het meerjarenplan en het budget. Maar ook de personeelsformatie<br />
is een beleidsplan met betrekking tot het aantal en de soorten betrekkingen<br />
die de provincieraad nodig vindt om het provinciaal beleid <strong>voor</strong> te<br />
bereiden en uit te voeren. Daarnaast zijn er ook heel wat sectorale beleidsplannen.<br />
Een reglement formuleert <strong>voor</strong>schriften in abstracte en algemene zin. Het is<br />
niet gericht op een welbepaald concreet geval of een bepaald individu, maar<br />
op een groep situaties.<br />
Een reglement kan bestaan uit normatieve bepalingen (rechten en plichten<br />
van personen).<br />
Het Provinciedecreet maakt een onderscheid tussen de volgende soorten reglementen<br />
met normatieve bepalingen:<br />
- politieverordeningen, die verband houden met de handhaving van de openbare<br />
orde, rust en veiligheid (deze blijven geregeld door de federale Provinciewet);<br />
- reglementen die betrekking hebben op het provinciale beleid zoals bij<strong>voor</strong>beeld<br />
subsidiereglementen of stedenbouwkundige verordeningen;<br />
- belasting- en retributiereglementen.<br />
Reglementen kunnen ook institutionele bepalingen bevatten die betrekking<br />
hebben op de interne organisatie van de provincie. In het Provinciedecreet<br />
zijn deze aangeduid als de zogenaamde reglementen op het inwendig bestuur<br />
van de provincie.<br />
Een individuele rechtshandeling is niet van algemene strekking, maar is gericht<br />
op een concreet geval.<br />
c oVereenkomsten<br />
Een overeenkomst is een op wilsovereenstemming berustende meerzijdige<br />
rechtshandeling waarbij een of meer partijen jegens een of meer andere<br />
partijen, al of niet over en weer juridisch afdwingbare verbintenissen aangaan<br />
(zie: Walter van Gerven en Sofie Covemaeker, Verbintenissenrecht, Leuven/Leusden,<br />
Acco).<br />
Naargelang wie partij is bij een overeenkomst, maken we een onderscheid<br />
tussen:<br />
- privaatrechtelijke overeenkomsten (tussen privaatrechtelijke personen);<br />
- publiekrechtelijke overeenkomsten (tussen overheden);<br />
Juridische instrumenten <strong>voor</strong> de beleidsvoering
HOOFDSTUK 2<br />
- publiek-privaatrechtelijke overeenkomsten (tussen een of meer overheden<br />
enerzijds en een of meer privaatrechtelijke personen anderzijds).<br />
Binnen de groep van publiek-privaatrechtelijke overeenkomsten tussen<br />
overheden en privaatrechtelijke personen, maken we een onderscheid tussen:<br />
- gewone overeenkomsten (waarbij de overheid zoals een particulier optreedt,<br />
zoals bij<strong>voor</strong>beeld bij een koop of een huur);<br />
- administratieve overeenkomsten (waarbij de overheid optreedt vanuit een<br />
positie van bovengeschiktheid, zoals bij<strong>voor</strong>beeld bij een overheidsopdracht<br />
of bij een concessie van openbare dienst);<br />
- beleidsovereenkomsten (waarbij de overheid in samenwerking met een<br />
particulier beleidsopties in een bepaalde sector formuleert en/of afspraken<br />
maakt <strong>voor</strong> de uitvoering van het beleid).<br />
We kunnen de overeenkomsten ook ordenen in volgende categorieën:<br />
- benoemde contracten (die gedefinieerd zijn in een wetgeving en waarop<br />
een bijzondere wettelijke regeling van toepassing is);<br />
- onbenoemde contracten (die wezenlijk verschillen van benoemde contracten<br />
en waarop slechts de algemene regels van het contractenrecht van<br />
toepassing zijn);<br />
- gemengde contracten (die elementen van verschillende benoemde contracten<br />
bevatten).<br />
Weten of de overeenkomst die je maakt al dan niet een benoemd contract is,<br />
en zo ja over welk soort overeenkomst het gaat, is van doorslaggevend belang<br />
om te weten welke wettelijke regeling van toepassing is. Om een overeenkomst<br />
te kwalificeren, moet je in eerste instantie nagaan wat het primair<br />
<strong>voor</strong>werp is van de overeenkomst: de <strong>voor</strong>naamste reden waarom partijen<br />
beslissen tot de meerzijdige rechtshandeling.<br />
In de praktijk blijkt er vaak onduidelijkheid tussen het kwalificeren van een<br />
overeenkomst als:<br />
- subsidieovereenkomst;<br />
- of overheidsopdracht;<br />
- of samenwerkingsovereenkomst.<br />
Deze kwalificatie is van groot belang. Vooreerst <strong>voor</strong> de legaliteit. Het tot<br />
stand komen en de uitvoering van een overheidsopdracht is onderworpen<br />
aan de wetgeving overheidsopdrachten. Als de verbintenis als subsidie gekwalificeerd<br />
kan worden, moet de provincie andere wetgeving naleven, namelijk<br />
de wet van 14 november 1983 betreffende de controle op de toekenning<br />
en op de aanwending van sommige toelagen. En op een samenwerkingsovereenkomst,<br />
die een onbenoemd contract is, zijn enkel de algemene<br />
regels van het contractenrecht van toepassing. Maar ook <strong>voor</strong> andere aspecten<br />
is het onderscheid van groot belang. Op het vlak van het verschuldigd<br />
Juridische instrumenten <strong>voor</strong> de beleidsvoering<br />
Deel VI<br />
239
Deel VI<br />
240<br />
HOOFDSTUK 2<br />
zijn van btw bij<strong>voor</strong>beeld. Of <strong>voor</strong> het correct <strong>voor</strong>zien van de middelen op<br />
het provinciale budget.<br />
De definitie van een overheidsopdracht ligt vast in de wetgeving overheidsopdrachten.<br />
Een overheidsopdracht is een contract onder bezwarende titel<br />
tussen een aanbestedende overheid enerzijds en een aannemer, leverancier<br />
of dienstverlener anderzijds, en die betrekking heeft op het verkrijgen van<br />
werken, leveringen of diensten, zoals omschreven in de wet. Zie: artikel 5<br />
van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en<br />
sommige opdrachten <strong>voor</strong> aanneming van werken, leveringen en diensten.<br />
In de toekomst is het de bedoeling dat de wet van 15 juni 2006 betreffende<br />
overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten <strong>voor</strong> werken, leveringen en<br />
diensten, de wet van 24 december 1993 vervangt. De definities zijn in de wet<br />
van 15 juni 2006 opgenomen in artikel 3.<br />
Artikel 2 van <strong>voor</strong>noemde wet van 14 november 1983 bevat volgende omschrijving<br />
van het begrip subsidie of toelage: “Onder toelage in de zin van<br />
deze wet dient te worden verstaan elke tegemoetkoming, elk <strong>voor</strong>deel of<br />
elke hulp, ongeacht de vorm of de benaming ervan, met inbegrip van de<br />
zonder interest verleende terugvorderbare <strong>voor</strong>schotten, toegekend ter bevordering<br />
van <strong>voor</strong> het algemeen belang dienstige activiteiten, maar met uitsluiting<br />
van de prijzen die aan geleerden en kunstenaars <strong>voor</strong> hun werken<br />
worden verleend”.<br />
Essentieel is dat de tegemoetkoming, het <strong>voor</strong>deel of de hulp gerechtvaardigd<br />
is door het algemeen belang. Aan de toekenning ervan worden <strong>voor</strong>waarden<br />
gekoppeld. Het doel is het tot stand brengen of beïnvloeden van<br />
activiteiten:<br />
- op initiatief en verantwoordelijkheid van een derde;<br />
- die zonder deze subsidie niet in dezelfde mate zouden uitgevoerd worden;<br />
- en die leiden tot door de overheid gewenste effecten ten <strong>voor</strong>dele van het<br />
algemeen belang, maar zonder dat er een directe tegenprestatie <strong>voor</strong> de<br />
overheid is.<br />
Een samenwerkingsovereenkomst is een contract waarbij de <strong>voor</strong>naamste<br />
verbintenissen handelen over de onderlinge afstemming en coördinatie van<br />
de inspanningen van de partijen ten <strong>voor</strong>dele van een gemeenschappelijk<br />
doel.<br />
Meer informatie over overeenkomsten met betrekking tot het patrimonium<br />
van de provincie en over provinciale overheidsopdrachten is opgenomen in<br />
aparte hoofdstukken hierna.<br />
Juridische instrumenten <strong>voor</strong> de beleidsvoering
D PArtIcIPAtIe AAn rechtsPersonen<br />
HOOFDSTUK 2<br />
Er is een basisonderscheid te maken tussen het oprichten van, het deelnemen<br />
in of het vertegenwoordigd zijn in:<br />
- een andere rechtspersoon die niet belast wordt met de uitvoering van bepaalde<br />
taken van provinciaal belang;<br />
- een extern verzelfstandigd agentschap zoals <strong>voor</strong>zien in het Provinciedecreet;<br />
- een rechtspersoon zoals <strong>voor</strong>zien in een specifieke wet of decreet.<br />
Verzelfstandiging en deelname aan rechtspersonen wordt hierna behandeld<br />
in deel VIII.<br />
Juridische instrumenten <strong>voor</strong> de beleidsvoering<br />
Deel VI<br />
241
Art. 98 -101<br />
Art. 112<br />
Deel VI<br />
242<br />
Personeel<br />
HOOFDSTUK 3<br />
3 personeel<br />
De <strong>Vlaamse</strong> regering bepaalt de minimale <strong>voor</strong>waarden van de rechtspositieregeling<br />
(art. 112).<br />
De provincieraad stelt de rechtspositieregeling van het provinciepersoneel<br />
vast (art. 101) alsook de personeelsformatie en het organogram. Deze bevoegdheden<br />
zijn niet delegeerbaar (art. 43).<br />
De deputatie is verantwoordelijk <strong>voor</strong> de uitvoering van de rechtspositieregeling.<br />
De deputatie is hierbij expliciet verantwoordelijk <strong>voor</strong> het aanstellen<br />
en het ontslaan van het personeel, alsook <strong>voor</strong> de sanctie- en<br />
tuchtbevoegdheid. Deze bevoegdheden kunnen niet worden gedelegeerd<br />
(art. 57-58).<br />
De provinciegriffier is verantwoordelijk <strong>voor</strong> het dagelijks personeelsbeheer<br />
(art. 83).<br />
De provinciegriffier kan deze taakstelling delegeren aan het leidinggevend<br />
personeelslid (art. 88).<br />
A rechtsPosItIeregelIng ProVIncIePersoneel<br />
De vaststelling van de rechtspositieregeling alsook het vaststellen van het<br />
organogram en de personeelsformatie van het provinciepersoneel behoren<br />
tot de uitsluitende bevoegdheid van de provincieraad. De provincieraad kan<br />
deze bevoegdheden krachtens artikel 43, § 2, 4° van het Provinciedecreet<br />
niet delegeren aan de deputatie. De deputatie heeft hierbij enkel een uitvoerende<br />
taak, dit is in concreto het toepassen van de door de provincieraad<br />
vastgestelde regeling.<br />
Voor het personeel van de provinciale onderwijsinrichtingen en centra <strong>voor</strong><br />
leerlingenbegeleiding zijn de bepalingen van het Provinciedecreet slechts<br />
van toepassing onder <strong>voor</strong>behoud van bijzondere regelingen door of krachtens<br />
andere wettelijke of decretale bepalingen.<br />
De provincieraad kan in de rechtspositieregeling niet afwijken van de bijzondere<br />
regelingen die het Provinciedecreet zelf omvat <strong>voor</strong> de provinciegriffier,<br />
de financieel beheerder en de leden van het managementteam.<br />
De provincieraad dient bij de vaststelling van de rechtspositieregeling van<br />
het provinciepersoneel rekening te houden met zowel de minimale <strong>voor</strong>waarden<br />
betreffende de rechtspositieregeling vastgelegd door de <strong>Vlaamse</strong><br />
regering op basis van onderhandelingen gevoerd in het Comité c tussen de<br />
werkgevers- en werknemersorganisaties alsook met de sectorale akkoorden,<br />
die eveneens na overleg worden afgesloten in dit zelfde comité. Deze<br />
sectorale akkoorden gelden <strong>voor</strong> het voltallig provinciepersoneel.
HOOFDSTUK 3<br />
In het Belgisch Staatsblad van 28 december 2007 werd het Besluit van de<br />
<strong>Vlaamse</strong> regering gepubliceerd houdende de minimale <strong>voor</strong>waarden <strong>voor</strong> de<br />
personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het<br />
provinciepersoneel. Het Besluit werd ondertussen aangepast, gecoördineerd<br />
en gepubliceerd in het BS van 29 januari 2009.<br />
De notie ‘minimale <strong>voor</strong>waarden’ heeft in het Besluit volgende betekenis: de<br />
minimale <strong>voor</strong>waarden vertegenwoordigen de gemeenschappelijke regels,<br />
waaraan de provincieraden zich bij de vaststelling van de personeelsformatie,<br />
de rechtspositieregeling en, eventueel, het mandaatstelsel van hun personeel,<br />
moeten houden. Het Besluit laat ruimte <strong>voor</strong> invulling, keuzes en<br />
aanvullende bepalingen, maar ook daar<strong>voor</strong> geldt dat ze geen strijdigheden<br />
met het hogervermeld Besluit mogen inhouden (uit: memorie van toelichting<br />
van het Besluit).<br />
Voor zover het arbeidsrecht of het socialezekerheidsrecht het niet verhinderen<br />
en <strong>voor</strong> zover de <strong>Vlaamse</strong> regering daartoe bevoegd is, is het personeelsbeleid<br />
gericht op een gelijkschakeling tussen het personeel in statutair<br />
dienstverband en het personeel in contractueel dienstverband, ook wat<br />
het loopbaanstelsel betreft. Artikel 101, § 3 van het Provinciedecreet heeft<br />
de materies van de rechtspositieregeling die op overeenkomstige wijze geregeld<br />
worden <strong>voor</strong> contractuele personeelsleden, vastgelegd. Het Besluit<br />
geeft daar uitvoering aan.<br />
Alhoewel de besluiten van de provincieraad omtrent de rechtspositieregeling<br />
enkel aan het algemeen bestuurlijk toezicht zijn onderworpen (zie blz. 388),<br />
volgt de toezichthoudende overheid de uitvoering van onder meer de sectorale<br />
akkoorden op binnen het bestuurlijk toezicht.<br />
a statuut<br />
1° Vaststelling<br />
Artikel 101, § 2 van het Provinciedecreet geeft aan welke elementen de<br />
rechtspositieregeling <strong>voor</strong> het personeel in statutair dienstverband ten minste<br />
moet omvatten en aldus dienen vastgelegd te worden door de provincieraad.<br />
Samengevat hebben deze betrekking op: bezoldiging; toelagen en vergoedingen;<br />
procedure aanwerving en bevordering; evaluatie; organisatie van<br />
de loopbaan; anciënniteit; arbeidsduur; onverenigbaarheden; tuchtregels en<br />
ambtsneerlegging.<br />
Ook <strong>voor</strong> het contractueel provinciepersoneel omvat, luidens artikel 101, § 3<br />
van het Provinciedecreet, de rechtspositieregeling minimum een aantal elementen.<br />
Dit houdt in dat de rechtspositieregeling <strong>voor</strong> het statutair personeel,<br />
met uitzondering van een aantal onderdelen (bijv. het tuchtstelsel) ook<br />
van toepassing is op het contractueel personeel.<br />
Personeel<br />
Deel VI<br />
Art. 101, § 3<br />
Art. 101<br />
243
Art.103-108<br />
Deel VI<br />
244<br />
Personeel<br />
HOOFDSTUK 3<br />
Op grond van artikel 101, § 2, 3° van het Provinciedecreet stelt de provincieraad<br />
aldus de <strong>voor</strong>waarden en procedures <strong>voor</strong> aanwerving en bevordering<br />
van het provinciepersoneel vast.<br />
Het is eveneens de bevoegdheid van de provincieraad om op grond van artikel<br />
101, § 2, 1° en 2° en rekening houdend met artikel 112 van het Provinciedecreet<br />
de bezoldiging en de salarisschaal van het provinciepersoneel<br />
vast te stellen, en hun toelagen en vergoedingen te bepalen.<br />
2° Uitvoering<br />
De decreetgever heeft het vaststellen van de rechtspositieregeling van het<br />
provinciepersoneel, zowel in statutair als in contractueel dienstverband,<br />
<strong>voor</strong>behouden aan de provincieraad. De deputatie heeft enkel een uitvoerende<br />
taakstelling.<br />
Bij de uitvoering van de door de provincieraad vastgestelde rechtspositieregeling<br />
kan de taak van de deputatie er onder meer in bestaan wanneer de<br />
provincieraad <strong>voor</strong> een benoeming in een vacante betrekking een examen<br />
heeft <strong>voor</strong>geschreven, het examen te organiseren, en indien de provincieraad<br />
daaromtrent niets bepaald heeft, de nodige initiatieven te nemen om de<br />
toepassing van de door de provincieraad gestelde regels mogelijk te maken.<br />
Aldus kan de deputatie de leden van de examenjury aanwijzen en hun vergoeding<br />
vaststellen, of de nadere inhoud bepalen van het door de provincieraad<br />
<strong>voor</strong>geschreven examenprogramma. De deputatie overschrijdt evenwel<br />
haar bevoegdheid indien het verlenen van een bepaalde betrekking een examen<br />
zou opleggen waar de provincieraad dit niet had <strong>voor</strong>geschreven of bekwaamheidsvereisten<br />
zou stellen <strong>voor</strong> de deelname aan het examen, die de<br />
provincieraad niet had opgelegd. Is uiteraard de provincieraad door dergelijke<br />
<strong>voor</strong>waarden van de deputatie niet gebonden, dan gaat de raad zelf zijn<br />
bevoegdheid te buiten indien hij op grond van de door de deputatie gestelde<br />
bekwaamheidsvereisten een personeelslid benoemt of bij de benoeming rekening<br />
houdt met de uitslag van een door de deputatie onrechtmatig ingericht<br />
examen.<br />
Het hoort eveneens tot de uitvoeringsbevoegdheid van de deputatie, op<br />
grond van de door de provincieraad aangenomen bezoldigingsregeling, het<br />
individuele salaris van de personeelsleden te bepalen of <strong>voor</strong> de uitbetaling<br />
van de wedde een aantal <strong>praktisch</strong>e regelen vast te stellen.<br />
b Deontologische code<br />
Artikel 108 van het Provinciedecreet stelt uitdrukkelijk dat de provincieraad<br />
een deontologische code vaststelt <strong>voor</strong> het provinciepersoneel. Deze code<br />
moet in de eerste plaats een aantal deontologische rechten en plichten zo-
HOOFDSTUK 3<br />
als het spreekrecht, het recht op vorming en informatie of het niet aannemen<br />
van giften of beloningen die ingeschreven zijn in de artikelen 103 tot en<br />
met 107 van het Provinciedecreet concretiseren. Daarnaast kan de provincieraad<br />
in deze deontologische code ook aanvullende rechten en verplichtingen<br />
opnemen.<br />
Het uitgangspunt van de deontologische code is dat personeelsleden hun<br />
ambt op een loyale en correcte wijze uitoefenen en dat zij zich op een actieve<br />
en constructieve wijze inzetten <strong>voor</strong> de realisatie van de opdracht en de<br />
doelstellingen van de provincie. Daarbij dienen zij de persoonlijke waardigheid<br />
van iedereen te respecteren.<br />
B PersoneelsformAtIe<br />
Op grond van artikel 99 van het Provinciedecreet bepaalt de provincieraad<br />
de personeelsformatie.<br />
De <strong>Vlaamse</strong> regering heeft de verplichting om de uitvoering te schorsen van<br />
de besluiten tot vaststelling of wijziging van de personeelsformaties als die<br />
werden aangenomen zonder dat de financiële haalbaarheid in het meerjarenplan<br />
wordt aangetoond (zie blz. 388).<br />
Deze personeelsformatie bevat de opsomming van het aantal en de soorten<br />
betrekkingen. In <strong>voor</strong>komend geval maakt ze een duidelijk onderscheid tussen<br />
het statutair en contractueel personeel dat in provinciale diensten is tewerkgesteld<br />
en het kabinets- en fractiepersoneel.<br />
De personeelsformatie heeft de waarde van een plan op het operationeel<br />
niveau. Ze stelt de ‘personele middelen’ vast <strong>voor</strong> de uitvoering van het beleid<br />
zoals het op dat ogenblik uitgetekend en bekend is. De personeelsformatie<br />
is bovendien een veranderlijk beheersinstrument. Ze wordt bijgestuurd<br />
naarmate de opvattingen over de dienstverlening evolueren en het<br />
werkvolume of de werkprocessen veranderen. De grenzen van de personeelsformatie<br />
worden aangegeven door de betaalbaarheid.<br />
De <strong>Vlaamse</strong> regering heeft in haar Besluit inzake de rechtspositieregeling<br />
de minimale <strong>voor</strong>waarden vastgesteld m.b.t. de personeelsformatie (art. 3<br />
t.e.m. art. 7).<br />
Het personeel van de provincie bestaat uit personeelsleden in statutair<br />
dienstverband.<br />
Artikel 100, § 2 <strong>voor</strong>ziet ook in de mogelijkheid om in deze personeelsformatie<br />
betrekkingen te <strong>voor</strong>zien in contractueel dienstverband. Deze bepaling<br />
geeft uitdrukkelijk aan wanneer dit mogelijk is, bijv. om te <strong>voor</strong>zien in personeelsbehoeften<br />
<strong>voor</strong> activiteiten die door een andere overheid gesubsidieerd<br />
worden, of <strong>voor</strong> de uitvoering van taken die een bijzondere expertise vereisen.<br />
Personeel<br />
Deel VI<br />
Art. 99<br />
Art. 172, § 1<br />
Art. 100, § 1<br />
Art. 100,<br />
§§ 2, 3<br />
245
Art. 83<br />
Art. 88<br />
Deel VI<br />
246<br />
Personeel<br />
HOOFDSTUK 3<br />
Anderzijds kan de provincie, binnen de grenzen bepaald door de <strong>Vlaamse</strong> regering<br />
ook contractueel personeel in dienst nemen om te <strong>voor</strong>zien in de personeelsbehoeften<br />
van het kabinet van de provinciegouverneur en de gedeputeerden<br />
enerzijds, en anderzijds <strong>voor</strong> de personeelsbehoeften van de fracties<br />
in de provincieraad. Zie hier<strong>voor</strong> het Besluit van de <strong>Vlaamse</strong> regering tot vaststelling<br />
van de regels inzake de aanwerving en terbeschikkingstelling van het<br />
kabinets- en fractiepersoneel in provinciebesturen van 12 januari 2007.<br />
c PersoneelsBeheer<br />
Zoals hoger gesteld, worden de rechtspositieregeling, de personeelsformatie<br />
en het organogram van het personeel vastgesteld door de provincieraad.<br />
De deputatie is verantwoordelijk <strong>voor</strong> de uitvoering ervan.<br />
Artikel 83 van het Provinciedecreet wijst het “dagelijks personeelsbeheer”<br />
toe aan de provinciegriffier of, in <strong>voor</strong>komend geval, aan het hoofd van het<br />
intern verzelfstandigd agentschap. De provinciegriffier bepaalt echter niet<br />
zelf wat moet worden verstaan onder dagelijks personeelsbeheer. Dat is een<br />
bevoegdheid die de provincieraad toekomt. Deze bevoegdheid kan ook niet<br />
krachtens art. 43, § 2, 24° worden gedelegeerd aan de deputatie.<br />
“Onder het begrip ‘dagelijks personeelsbeheer’ worden allerlei vormen van<br />
individueel personeelsbeheer verstaan, zoals allerlei aanvragen <strong>voor</strong> verlof,<br />
disponibiliteit, loopbaanonderbreking e.d., individuele toepassingen van de<br />
bepalingen m.b.t. vorming en evaluatie e.d., bepalingen die rechtstreeks<br />
<strong>voor</strong>tvloeien uit en de toepassing zijn van het personeelsstatuut dat elke<br />
provincie heeft.<br />
De provinciegriffier kan de uitoefening van het dagelijks personeelsbeheer<br />
toevertrouwen aan de leidinggevende personeelsleden van wie de functies<br />
zijn aangegeven in het organogram.<br />
D BIjzonDere AAnDAchtsPunten rechtsPosItIeregelIng<br />
In art. 101, § 2 wordt aangegeven wat de minimale rechtstregeling <strong>voor</strong> het<br />
personeel dient in te houden. Hierna worden op basis van de betrokkenheid<br />
van de provinciemandatarissen in de provincieraad of de deputatie de belangrijkste<br />
aandachtspunten op een rijtje gezet.<br />
a De aanstelling<br />
1° Principe<br />
Ongeacht hun functie en ongeacht hun statuut, zowel het vastbenoemde als<br />
het stagedoend, of contractueel personeelslid en de gesubsidieerde con-
HOOFDSTUK 3<br />
tractuele (GESCO), behoort het krachtens artikel 102 van het Provinciedecreet<br />
in principe tot de bevoegdheid van de deputatie om de leden van het<br />
provinciepersoneel, d.w.z. eenieder die van de provincie een regelmatige<br />
bezoldiging ontvangt, aan te stellen.<br />
Deze principiële benoemingsbevoegdheid van de deputatie leidt alleen tot<br />
een uitzondering wanneer die bevoegdheid door of krachtens de wet of het<br />
decreet is opgedragen aan de provincieraad.<br />
De principiële benoemingsbevoegdheid van de deputatie impliceert echter<br />
niet dat de deputatie tevens zou vermogen <strong>voor</strong> de desbetreffende ambten<br />
de benoemings<strong>voor</strong>waarden vast te stellen of deze door de provincieraad<br />
vastgesteld op te heffen, te wijzigen of aan te vullen. Dit is uitsluitend de<br />
bevoegdheid van de provincieraad op basis van art. 43 van het Provinciedecreet.<br />
2° Uitzonderingen<br />
- Aanstellende overheid provincieraad<br />
In de eerste plaats bepaalt het Provinciedecreet zelf dat de provincieraad<br />
uitsluitend bevoegd is <strong>voor</strong> de aanstelling van de provinciegriffier, de financieel<br />
beheerder en de ombudsman (art. 43, § 2, 7° en art. 80) (zie ook<br />
blz. 218 en 222). De provincieraad kan deze bevoegdheid niet delegeren aan<br />
de deputatie. De provincieraad is tevens aanstellende overheid <strong>voor</strong> de andere<br />
leden van het managementteam (art. 92) maar die bevoegdheid kan de<br />
provincieraad delegeren aan de deputatie (art. 43, § 1). De deputatie kan die<br />
bevoegdheid niet verder delegeren aan de provinciegriffier (art. 58, tweede<br />
lid).<br />
Wel is luidens artikel 78, § 2 van het Provinciedecreet de deputatie bevoegd<br />
om in spoedeisende gevallen een waarnemend provinciegriffier of een waarnemend<br />
financieel beheerder aan te stellen; deze aanstelling dient de provincieraad<br />
evenwel in zijn eerstvolgende vergadering te bekrachtigen.<br />
- Delegatie aan provinciegriffier<br />
Vermelde principiële bevoegdheid van de deputatie leidt in de tweede plaats<br />
tot een uitzondering wanneer de deputatie zelf, op grond van artikel 102,<br />
tweede lid van het Provinciedecreet, zijn bevoegdheid heeft gedelegeerd aan<br />
de provinciegriffier. Deze laatste kan zijn gedelegeerde bevoegdheid niet delegeren<br />
aan andere personeelsleden van de provincie.<br />
Uiteraard is dergelijke delegatie uitgesloten <strong>voor</strong> de aanstelling van hogervermelde<br />
personeelsleden waar<strong>voor</strong> de provincieraad bevoegd is.<br />
Personeel<br />
Deel VI<br />
247
Deel VI<br />
248<br />
Personeel<br />
HOOFDSTUK 3<br />
b het mandaatstelsel<br />
Het mandaatstelsel houdt in dat een personeelslid <strong>voor</strong> een <strong>voor</strong>af bepaalde<br />
periode belast wordt met de uitoefening van een bepaalde functie.<br />
Er zijn twee soorten functies die bij mandaat vervuld kunnen worden:<br />
- de functies van provinciegriffier en financieel beheerder. De mandaatfunctie<br />
mag hierbij nooit korter zijn dan zeven jaar;<br />
- functies in statutaire betrekkingen van niveau A of niveau B. Voor deze<br />
functies mag de mandaatfunctie nooit korter zijn dan vijf jaar.<br />
De provincieraad stelt in de rechtspositieregeling de lijst vast van de functies<br />
die bij mandaat kunnen worden vervuld of die bij mandaat worden vervuld.<br />
Alleen een vacante functie kan bij mandaat vervuld worden.<br />
De provincieraad bepaalt of het mandaat na afloop van de mandaatperiode<br />
al dan niet verlengbaar is en stelt de duur van de verlenging vast.<br />
c het salaris<br />
De provincieraad stelt het jaarsalaris van het personeel vast in salarisschalen,<br />
die bestaan uit:<br />
1° een minimumsalaris;<br />
2° de salaristrappen, die het resultaat zijn van de periodieke verhogingen;<br />
3° een maximumsalaris.<br />
Elke salarisschaal wordt aangeduid met één van de letters A, B, C, D, E.<br />
De salarisschaal van de provinciegriffier is de hoogste salarisschaal binnen<br />
de provinciale organisatie.<br />
Het personeelslid wordt bezoldigd in de salarisschaal die verbonden is aan<br />
zijn niveau en graad.<br />
Het personeelslid ontvangt het salaris dat overeenstemt met zijn geldelijke<br />
anciënniteit. De geldelijke anciënniteit bestaat uit het aantal dienstjaren dat<br />
in aanmerking wordt genomen <strong>voor</strong> de berekening van het salaris.<br />
Het hoofd van het personeel, zijnde de provinciegriffier, stelt het individuele<br />
jaarsalaris van de personeelsleden vast.<br />
De provincieraad kan bepalen in welke mate de beroepservaring in de privésector<br />
of als zelfstandige in aanmerking wordt genomen, op <strong>voor</strong>waarde dat<br />
die beroepservaring relevant is <strong>voor</strong> de uitoefening van de functie.<br />
d De jaarlijkse vakantiedagen<br />
Het personeelslid heeft jaarlijks recht op een door de provincieraad te bepalen<br />
aantal werkdagen betaalde vakantie. Het aantal dagen vakantie mag
HOOFDSTUK 3<br />
<strong>voor</strong> een volledig arbeidsjaar niet minder bedragen dan dertig werkdagen en<br />
niet meer dan vijfendertig werkdagen.<br />
De vakantiedagen worden genomen naar keuze van het personeelslid, met<br />
inachtneming van de behoeften van de dienst. De provincieraad kan hierover<br />
nadere regels uitwerken.<br />
Elke periode met recht op salaris geeft recht op jaarlijkse vakantiedagen,<br />
rekening houdend met de prestatieregeling. De provincieraad kan bepalen<br />
dat periodes met recht op een uitkering in het kader van de ziekte- en invaliditeitsverzekering<br />
of een wachtgeld eveneens recht geven op jaarlijkse vakantiedagen.<br />
Als een personeelslid in de loop van het jaar in dienst treedt of zijn functie<br />
definitief neerlegt, worden zijn vakantiedagen in evenredige mate verminderd.<br />
e De feestdagen<br />
Het personeelslid heeft betaalde vakantie op de volgende feestdagen: 1 januari,<br />
paasmaandag, 1 mei, Hemelvaartsdag, Pinkstermaandag, 11 juli,<br />
21 juli, 15 augustus, 1 november, 11 november en 25 december. Die lijst<br />
wordt aangevuld met drie extra feestdagen, naar keuze van het bestuur.<br />
De provincieraad bepaalt de wijze waarop de hogervermelde vrije dagen die<br />
samenvallen met een zaterdag of zondag, zullen worden vervangen door<br />
andere dagen.<br />
f het omstandigheidsverlof<br />
Het personeelslid heeft eveneens recht op omstandigheidsverlof naar aanleiding<br />
van bepaalde gebeurtenissen, zoals huwelijk (4 werkdagen), bevalling<br />
van de echtgenote (10 dagen) en overlijden van partner of kind (4 werkdagen).<br />
De provincieraad bepaalt de nadere algemene regels <strong>voor</strong> het indienen van<br />
de aanvragen en het toekennen van het verlof.<br />
g tucht<br />
1° Toepassing<br />
Op basis van artikel 114 van het Provinciedecreet is de tuchtregeling van<br />
toepassing op het provinciepersoneel in statutair dienstverband.<br />
De tuchtregeling is aldus niet van toepassing op de personeelsleden die op<br />
grond van art. 100, § 2 in contractueel dienstverband aangeworven zijn,<br />
m.a.w. die onder het stelsel van de wet van 3 juli 1978 betreffende de ar-<br />
Personeel<br />
Deel VI<br />
249
Deel VI<br />
250<br />
Personeel<br />
HOOFDSTUK 3<br />
beidsovereenkomsten vallen. Deze personeelsleden kunnen uiteraard wel<br />
ontslagen worden op grond van de bepalingen van de arbeidswetgeving en<br />
van hun arbeidsovereenkomst.<br />
2° Tuchtoverheid<br />
Krachtens artikel 119 van het Provinciedecreet kan als algemene regel gesteld<br />
worden dat de aanstellende overheid optreedt als tuchtoverheid.<br />
- Provinciegriffier, financieel beheerder en andere leden van het managementteam<br />
Op grond van de artikelen 43, § 2, 7°, 80, 92 en 119 van het Provinciedecreet<br />
komt de uitoefening van de tuchtrechtelijke bevoegdheid t.o.v. de provinciegriffier<br />
of financieel beheerder uitsluitend toe aan de provincieraad. Ook<br />
<strong>voor</strong> de andere leden van het managementteam treedt de provincieraad op<br />
als tuchtoverheid (art. 92).<br />
Het komt aan de deputatie niet toe deze ambtenaren enige tuchtstraf op te<br />
leggen. Dit neemt uiteraard niet weg dat de deputatie de provincieraad kan<br />
<strong>voor</strong>stellen aan vermelde personeelsleden een tuchtstraf op te leggen en<br />
kan <strong>voor</strong>stellen dergelijk punt op de dagorde van de provincieraad in te<br />
schrijven. Deze bevoegdheid van de deputatie verhindert echter niet dat ook<br />
provincieraadsleden tegen deze ambtenaren een <strong>voor</strong>stel tot tuchtmaatregel<br />
op de agenda van de provincieraad kunnen laten inschrijven.<br />
Op grond van <strong>voor</strong>melde bepalingen is eveneens uitsluitend de provincieraad<br />
bevoegd om de provinciegriffier en de financieel beheerder preventief te<br />
schorsen.<br />
Artikel 119, derde lid van het Provinciedecreet geeft de provincieraad evenwel<br />
de mogelijkheid zijn tuchtbevoegdheid te laten uitoefenen door een<br />
tuchtcommissie, opgericht binnen de provincieraad. Voor de samenstelling<br />
van deze tuchtcommissie gelden dezelfde regels als <strong>voor</strong> de samenstelling<br />
van de provincieraadscommissies (zie art. 39 Provinciedecreet).<br />
- Administratief en technisch personeel<br />
Op grond van de artikelen 102 en 119, tweede lid van het Provinciedecreet<br />
kan de deputatie of in <strong>voor</strong>komend geval de provinciegriffier deze personeelsleden<br />
de tuchtstraffen opleggen.<br />
De provinciegriffier treedt op als tuchtoverheid <strong>voor</strong> die personeelsleden<br />
waarvan overeenkomstig artikel 102, tweede lid van het Provinciedecreet de<br />
deputatie hem de bevoegdheid tot aanstelling heeft gedelegeerd. Dit betekent<br />
dus dat de provinciegriffier als tuchtoverheid optreedt <strong>voor</strong> personeelsleden<br />
die hij op grond van die delegatie heeft aangesteld, of waar<strong>voor</strong> hij op
HOOFDSTUK 3<br />
het ogenblik van het instellen van de tuchtprocedure delegatie heeft, zelfs<br />
als die personeelsleden vroeger door de deputatie zijn aangesteld.<br />
Deze bevoegdheidstoewijzing aan de deputatie of provinciegriffier impliceert<br />
tevens dat de provincieraad niet kan optreden in de plaats van de deputatie<br />
of de provinciegriffier, bij stilzitten van deze laatste of andersom. De provincieraad<br />
kan dus niet, wanneer hij overtuigd is dat een door de deputatie of<br />
provinciegriffier genomen tuchtmaatregel hetzij te licht, hetzij te zwaar is in<br />
verhouding tot het gepleegde tuchtrechtelijk vergrijp, zijn beslissing in de<br />
plaats stellen van deze van de deputatie of de provinciegriffier en bijgevolg<br />
de betrokken ambtenaar een lichtere of zwaardere dan de aanvankelijk door<br />
de deputatie of de provinciegriffier uitgesproken tuchtstraf opleggen. De<br />
provincieraad kan evenmin op zijn beurt een ambtenaar aan wie reeds <strong>voor</strong><br />
een bepaald tuchtrechtelijk feit door de deputatie of de provinciegriffier een<br />
tuchtstraf was opgelegd, een tuchtstraf opleggen, m.a.w. zijn tuchtstraf cumuleren<br />
met deze van de deputatie of provinciegriffier kan niet.<br />
Vermelde organen, de deputatie en provinciegriffier, zijn ook bevoegd om de<br />
personeelsleden bij wijze van ordemaatregel een preventieve schorsing op<br />
te leggen.<br />
3° Tuchtstraffen<br />
Artikel 116 van het Provinciedecreet stelt <strong>voor</strong> het provinciepersoneel limitatief<br />
de volgende tuchtstraffen vast: de blaam, de inhouding van salaris, de<br />
schorsing, het ontslag van ambtswege en de afzetting.<br />
Deze tuchtstraffen kunnen, luidens artikel 115 van het Provinciedecreet,<br />
aan de statutaire personeelsleden enkel worden opgelegd wegens tekortkomingen<br />
in hun beroepsplicht, handelingen die de waardigheid van het<br />
ambt in het gedrang brengen of inbreuk op de rechtspositieregeling.<br />
De inhouding van salaris mag zes maanden salaris niet overschrijden en<br />
ook niet meer bedragen dan twintig procent van het jaarlijks brutosalaris<br />
(art. 117, § 1) terwijl de schorsing die <strong>voor</strong> ten hoogste zes maanden kan<br />
uitgesproken worden zolang zij duurt verlies van salaris tot gevolg heeft<br />
(art. 118, § 1). In beide gevallen garandeert de provincie, luidens respectievelijk<br />
artikel 117, § 2 en 118, § 2, een nettosalaris dat gelijk is aan het leefloon.<br />
Een beslissing waarbij een provincieoverheid een andere tuchtstraf oplegt<br />
dan één van de vermelde tuchtstraffen is derhalve met machtsoverschrijding<br />
genomen en vatbaar <strong>voor</strong> vernietiging door de toezichthoudende overheid of<br />
de Raad van State.<br />
Daarnaast kunnen personeelsleden op basis van de artikelen 127 en volgende<br />
van het Provinciedecreet bij wijze van ordemaatregel ook preventief<br />
Personeel<br />
Deel VI<br />
251
Art. 111<br />
Deel VI<br />
252<br />
Personeel<br />
HOOFDSTUK 3<br />
geschorst worden wanneer zij strafrechtelijk of tuchtrechtelijk vervolgd worden<br />
en hun aanwezigheid onverenigbaar is met het belang van de dienst.<br />
Deze preventieve schorsing kan ten hoogste worden uitgesproken <strong>voor</strong> een<br />
termijn van vier maanden; bij strafrechtelijke vervolging kan de preventieve<br />
schorsing wel verlengd worden met periodes van ten hoogste vier maanden<br />
en dit zolang de strafprocedure duurt.<br />
De preventieve schorsing kan gepaard gaan met inhouding van salaris. De<br />
inhouding van salaris mag evenwel niet meer dan de helft ervan bedragen.<br />
De provincie garandeert steeds een nettosalaris dat gelijk is aan het bedrag<br />
van het leefloon.<br />
De tuchtprocedure wordt verder geregeld in het besluit van de <strong>Vlaamse</strong> regering<br />
van 15 december 2006 houdende de vaststelling van de tuchtprocedure<br />
<strong>voor</strong> het statutaire provinciepersoneel in uitvoering van art. 125, 132 en<br />
139 van het Provinciedecreet.<br />
4° Beroepsmogelijkheid<br />
Het Provinciedecreet <strong>voor</strong>ziet in artikel 133 en volgende in een beroepsmogelijkheid<br />
tegen vermelde tuchtstraffen, alsook tegen een preventieve schorsing,<br />
bij de door de <strong>Vlaamse</strong> regering opgerichte Beroepscommissie <strong>voor</strong><br />
tuchtzaken.<br />
Deze Beroepscommissie is een bestuurlijk orgaan, en dus geen administratief<br />
rechtscollege. Zij beschikt over een hervormingsrecht. De Beroepscommissie<br />
neemt dus een nieuwe beslissing die in plaats komt van de beslissing<br />
van de provinciale overheid, en kan in <strong>voor</strong>komend geval de tuchtstraf<br />
verminderen of verzwaren.<br />
Het personeelslid moet het beroep instellen binnen de dertig dagen na ontvangst<br />
van de beslissing van de tuchtoverheid. Behalve bij preventieve schorsing<br />
is het beroep opschortend.<br />
De <strong>Vlaamse</strong> regering bepaalt de nadere procedureregels in haar uitvoeringsbesluit<br />
van 15 december 2006.<br />
h evaluatie<br />
De regels m.b.t. de evaluatie van het provinciepersoneel worden vastgelegd<br />
door de provincieraad in de rechtspositieregeling.<br />
Op grond van artikel 111 van het Provinciedecreet gebeurt de evaluatie van<br />
de personeelsleden op ambtelijk niveau.<br />
Er zijn daarbij drie uitzonderingen vast te stellen.<br />
- De provinciegriffier, de financieel beheerder en de ombudsman worden<br />
geëvalueerd door een bijzondere provincieraadscommissie, <strong>voor</strong>gezeten<br />
door de <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad. Voor de provinciegriffier en de financieel<br />
beheerder gebeurt deze evaluatie op basis van een <strong>voor</strong>bereidend
HOOFDSTUK 3<br />
rapport opgesteld door een externe commissie en op basis van een verslag<br />
van de deputatie. Voor de ombudsman zijn dit extern rapport en verslag<br />
niet vereist. De regels <strong>voor</strong> de evaluatie houden rekening met de specificiteit<br />
en uiteraard met de decretale taakstelling van de functiehouders.<br />
- Voor de gesubsidieerde personeelsleden van de gesubsidieerde onderwijsinstellingen<br />
en centra <strong>voor</strong> leerlingenbegeleiding geldt een specifieke regeling<br />
inzake evaluatie die is opgenomen in het eerder geciteerde Decreet<br />
Rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs (27 maart 1991),<br />
i.c. art. 47.<br />
- Bepaalde personen met een korte tewerkstellingsduur kunnen van de toepassing<br />
van de evaluatie uitgezonderd worden: jobstudenten en vervangers<br />
<strong>voor</strong> een korte periode.<br />
1° Procedure<br />
De personeelsleden zijn tijdens hun loopbaan onderworpen aan de evaluatie,<br />
vermeld in artikel 109 van het Provinciedecreet.<br />
Met de evaluatieprocedure beoogt men een oordeel te vellen over de manier<br />
waarop het personeelslid functioneert.<br />
De personeelsleden worden geïnformeerd over alle aspecten van het evaluatiestelsel<br />
en over de evaluatiecriteria die op hen van toepassing zijn. De<br />
personeelsleden krijgen tussentijds feedback over hun manier van functioneren.<br />
De provincieraad bepaalt de werkwijze <strong>voor</strong> die feedback. De provincieraad<br />
stelt de duur van de evaluatieperiodes vast. Die is ten minste een<br />
jaar en ten hoogste twee jaar.<br />
Het personeelslid wordt geëvalueerd door ten minste één leidinggevende die<br />
bij <strong>voor</strong>keur de rechtstreekse leidinggevende is.<br />
De provincieraad bepaalt aan welke <strong>voor</strong>waarden een evaluator moet voldoen<br />
om te kunnen evalueren. De provincieraad regelt de samenwerking<br />
tussen de evaluatoren als er meer dan één evaluator is.<br />
2° Gevolgen<br />
Het evaluatieresultaat is gunstig of ongunstig.<br />
De provincieraad kan het evaluatieresultaat gunstig verder opdelen in positieve<br />
evaluatieresultaten en het evaluatieresultaat ongunstig verder opdelen<br />
in negatieve evaluatieresultaten.<br />
Mogelijke andere gevolgen aan positieve zijde zijn: de versnelling van de<br />
functionele loopbaan, waarbij de schaalanciënniteit verhoogd wordt met een<br />
bepaalde duur; loopbaanfaciliteiten, bij<strong>voor</strong>beeld een opleiding op kosten<br />
van het bestuur; een functioneringstoelage of een managementtoelage.<br />
Mogelijke andere gevolgen aan negatieve zijde zijn: de vertraging van de<br />
functionele loopbaan door een blokkering <strong>voor</strong> een <strong>voor</strong>af vastgestelde duur<br />
Personeel<br />
Deel VI<br />
Art. 109<br />
253
Art. 110<br />
Deel VI<br />
254<br />
Personeel<br />
HOOFDSTUK 3<br />
van de schaalanciënniteit; een blokkering van de eerstvolgende periodieke<br />
salarisverhoging <strong>voor</strong> een beperkte tijd; de herplaatsing; het ontslag.<br />
De provincieraden bepalen zelf welke visie ze hanteren omtrent de evaluatie<br />
en welke evaluatiecultuur ze tot stand willen brengen binnen hun organisatie.<br />
Een ontslag is geen automatisme. De opname ervan in de eigen rechtspositieregeling<br />
is een keuze van de provincieraad. De plaatselijke regeling kan<br />
naast het ontslag ook het alternatief van herplaatsing bevatten.<br />
De herplaatsing biedt dan de mogelijkheid om aan het personeelslid een<br />
nieuwe kans te geven.<br />
Uiteraard is het ontslag een ultieme maatregel waarnaar de overheid slechts<br />
grijpt als ook intensievere functioneringsbegeleiding mislukt. Het Provinciedecreet<br />
(art. 110) bepaalt bovendien dat, <strong>voor</strong> het zover komt, de provinciegriffier<br />
in <strong>voor</strong>komend geval ‘naar aanleiding van de evaluatie’ de passende<br />
maatregelen neemt met het oog op het verbeteren van de wijze waarop het<br />
personeelslid functioneert.<br />
Er is dus altijd eerst een begeleidings- en opvolgingsfase van ten minste<br />
zes maanden na de kennisgeving van het ongunstige evaluatieresultaat om<br />
zijn prestaties te verbeteren of disfuncties weg te werken. Het ligt <strong>voor</strong> de<br />
hand dat het personeelslid tijdens die periode degelijk begeleid wordt en dat<br />
er duidelijke afspraken met het personeelslid gemaakt worden over de wijze<br />
van functioneren. Na die periode wordt het personeelslid opnieuw geëvalueerd.<br />
Pas als uit die evaluatie blijkt dat de prestaties van het personeelslid<br />
manifest ontoereikend blijven, kan het ontslagen worden als het ontslag ten<br />
minste <strong>voor</strong>zien is in de rechtspositieregeling van het provinciebestuur.<br />
3° Het beroep<br />
De provincieraad stelt een beroepsinstantie vast waarbij het personeelslid<br />
beroep kan aantekenen. Het personeelslid kan beroep aantekenen tegen<br />
zowel een ongunstige evaluatie als tegen een positieve evaluatie wanneer<br />
het personeelslid de evaluatie niet positief genoeg vindt.<br />
De provincieraad bepaalt de samenstelling van de beroepsinstantie. Leden<br />
van de provincieraad en van het uitvoerend orgaan van het bestuur, evenals<br />
de evaluator van het personeelslid dat beroep aantekent, mogen er geen<br />
deel van uitmaken.<br />
De beroepsinstantie onderzoekt het beroep en hoort de evaluator en het<br />
personeelslid.<br />
Het onderzoek resulteert in een gemotiveerd advies aan het hoofd van het<br />
personeel tot bevestiging of tot aanpassing van de evaluatie en het evaluatieresultaat.<br />
Het hoofd van het personeel beslist op basis van het advies of<br />
hij de bestaande evaluatie en het evaluatieresultaat bevestigt of aanpast. Hij<br />
brengt het personeelslid, de evaluator en de beroepsinstantie van zijn beslissing<br />
op de hoogte.
4 FinAncieel beheer<br />
HOOFDSTUK 4<br />
De regels betreffende het financieel beheer van de provincie zijn <strong>voor</strong>namelijk<br />
opgenomen in ‘Titel IV Planning en financieel beheer’ van het Provinciedecreet.<br />
De <strong>Vlaamse</strong> regering moet nog één of meerdere besluiten<br />
uitwerken <strong>voor</strong> de verdere uitvoering van deze titel.<br />
In een overgangsfase, waarin slechts een (groot) gedeelte van het Provinciedecreet<br />
in werking is (waaronder diverse artikels van Titel IV), zijn de budgettaire,<br />
financiële en boekhoudkundige regels betreffende de provincies<br />
eveneens nog vervat in de Provinciewet en het koninklijk besluit van 2 juni<br />
1999 houdende de algemene regeling van de provinciale boekhouding (gewijzigd<br />
wat de datum van inwerkingtreding van sommige artikelen betrof<br />
door het koninklijk besluit van 9 oktober 2001).<br />
Het Provinciedecreet vernieuwt het financieel instrumentarium van de provincies<br />
grondig. Het decreet kiest voluit <strong>voor</strong> een strategische planning, responsabiliseert<br />
het management via de introductie van het budgethouderschap<br />
en legt een intern controlesysteem op aangevuld met een externe<br />
audit. Het financieel beheer is door het Provinciedecreet toegekend aan de<br />
deputatie, onverminderd echter de bevoegdheden van de provincieraad die<br />
onder meer het meerjarenplan, het budget en de jaarrekening vaststelt. De<br />
provinciegriffier staat, in overleg met het managementteam, in <strong>voor</strong> het<br />
<strong>voor</strong>ontwerp van onder andere de strategische nota van het meerjarenplan<br />
en de beleidsnota van het budget. De financieel beheerder zorgt, ook weer<br />
in overleg met het managementteam, <strong>voor</strong> de financiële nota’s van deze documenten.<br />
Hij voert eveneens de boekhouding en maakt de jaarrekening op.<br />
Het is de bedoeling dat er over enkele jaren een volledig vernieuwd financieel<br />
systeem ingevoerd wordt dat gemeenschappelijk is <strong>voor</strong> de provincies,<br />
de gemeenten en de OCMW’s. De streefdatum <strong>voor</strong> de veralgemeende invoering<br />
is momenteel 1 januari 2014. Dit moet, samen met een aangepaste<br />
externe audit, het sluitstuk worden van de vernieuwde beleids- en beheerscyclus,<br />
opgebouwd op basis van doelstellingen en actieplannen.<br />
In afwachting blijven de provincies werken met de nieuwe provinciale boekhouding,<br />
die een samenvoeging is van een opgefriste budgettaire boekhouding<br />
en een algemene boekhouding. De jaarrekening, bestaande uit een begrotingsrekening,<br />
een balans en een resultatenrekening biedt de provincies<br />
intussen niet enkel informatie over de kasontvangsten en de kasuitgaven<br />
maar evenzeer over de evolutie van het patrimonium, het eigen vermogen<br />
en de schulden. Het nieuw financieel stelsel dat de <strong>Vlaamse</strong> regering, op<br />
Financieel beheer<br />
Deel VI<br />
255
Art. 142<br />
Art. 143<br />
Deel VI<br />
256<br />
Financieel beheer<br />
HOOFDSTUK 4<br />
basis van het Provinciedecreet, verder zal uitwerken, zou de provinciebesturen<br />
moeten toelaten om in de toekomst een volwaardig financieel management<br />
te voeren en om de boekhouding op te waarderen tot een beheers- en<br />
beleidsinstrument. Duidelijke beleidsrapporten zouden meer efficiëntie en<br />
effectiviteit moeten toelaten. Dit neemt niet weg dat de provinciebesturen nu<br />
reeds nieuwe managementtechnieken kunnen aanwenden, zoals onder meer<br />
liquiditeitsplanning, kostprijsberekening of investeringsanalyse.<br />
A strAtegIsche meerjArenPlAnnIng<br />
Het Provinciedecreet kiest voluit <strong>voor</strong> een strategische meerjarenplanning.<br />
Het meerjarenplan bestaat uit een strategische en een financiële<br />
nota.<br />
In tegenstelling tot de vroegere praktijk bij veel (intermediaire en lokale)<br />
openbare besturen vertrekt de financiële cyclus uitdrukkelijk niet vanuit het<br />
jaarlijkse budget maar vanuit het meerjarenplan. Dat moet men opstellen bij<br />
het begin van de legislatuur en moet men jaarlijks actualiseren. Het meerjarenplan<br />
loopt van het tweede jaar dat volgt op de provincieraadsverkiezingen<br />
tot en met het jaar na de daaropvolgende provincieraadsverkiezingen.<br />
De strategische nota bevat de beleidsdoelstellingen en –opties, de financiële<br />
nota verduidelijkt hoe men het financiële evenwicht handhaaft en geeft de<br />
financiële consequenties van de beleidsopties weer. Het meerjarenplan moet<br />
inzicht bieden in het <strong>voor</strong>genomen beleid, de beoogde doelstellingen en de<br />
financiële gevolgen hiervan. Het ontwerp van meerjarenplan wordt op zijn<br />
minst 14 dagen <strong>voor</strong> de provincieraadszitting waarop het in openbare zitting<br />
wordt besproken aan de raadsleden bezorgd.<br />
In de overgangsperiode (tot 2013?) werken de provincies met een algemeen<br />
beleidsprogramma dat minstens de belangrijkste beleidsplannen bevat (art.<br />
66, § 2bis Provinciewet) en met een financieel meerjarenplan, dat verplicht<br />
is door art. 16 van het decreet van 22 februari 1995 tot regeling van het<br />
administratief toezicht op de provincies in het Vlaams Gewest. Deze documenten<br />
vormen <strong>voor</strong>lopig, mutatis mutandis, de strategische en financiële<br />
nota van het meerjarenplan.<br />
Na inwerkingtreding van art. 143 past de provincieraad, indien nodig, jaarlijks<br />
het meerjarenplan aan. Deze aanpassing gebeurt <strong>voor</strong> de beraadslaging<br />
over het budget <strong>voor</strong> het volgende financiële boekjaar. De aanpassing in<br />
het laatste jaar van de legislatuur is facultatief.
B ProVIncIeBuDget<br />
a Begripsbepaling<br />
1° Beleidsnota en financiële nota<br />
HOOFDSTUK 4<br />
De provincie maakt jaarlijks een budget op, bestaande uit een beleidsnota<br />
en een financiële nota.<br />
De beleidsnota concretiseert de (strategische) beleidsdoelstellingen uit het<br />
meerjarenplan aan de hand van de kortetermijndoelstellingen die men in<br />
het betrokken jaar wil realiseren. Het provinciebestuur moet m.a.w. aangeven<br />
welke resultaten men met welke middelen wil bereiken.<br />
De financiële nota is de financiële vertaling van de beleidsnota en bevat<br />
minstens financiële plannen van de exploitatie (exploitatiebudget), van de<br />
geldstromen (liquiditeitenbudget) en van de investeringen, hun financiering<br />
en effect op de exploitatie (investeringsbudget). In een uitvoeringsbesluit zal<br />
dit geconcretiseerd en eventueel verder aangevuld worden.<br />
In een overgangsperiode fungeert de algemene beleidsnota zoals opgelegd<br />
door art. 66, § 2 Provinciewet, mutatis mutandis, als beleidsnota zoals geregeld<br />
door het Provinciedecreet (art. 146) en de vroegere begroting als financiële<br />
nota van het budget (art. 147).<br />
Een financiële nota zoals <strong>voor</strong>zien in het Provinciedecreet, die minstens het<br />
exploitatie-, het investerings- en het liquiditeitenbudget bevat, zal pas in een<br />
latere fase worden ingevoerd. Dit betekent niet dat er tijdens de overgangsperiode<br />
nog niet met doelstellingen moet worden gewerkt, aangezien de beleidsnota<br />
verplicht o.m. de beleidsdoelstellingen bevat.<br />
Een overheidsbudget is een raming van de ontvangsten en de uitgaven van<br />
een overheidsorgaan <strong>voor</strong> een toekomstige periode, normaal gesproken het<br />
volgende dienstjaar. De kredieten moeten gekoppeld worden aan doelstellingen.<br />
Het provinciale budget is een autorisatie-instrument, verder bouwend<br />
op het meerjarenplan, waarbij de provincieraad (het wetgevend orgaan)<br />
toestemming geeft aan de deputatie (het uitvoerend orgaan) om de<br />
opgenomen uitgaven en ontvangsten te verrichten (mits naleving van de<br />
wettelijke bepalingen). Het is een autorisatie <strong>voor</strong> een in de tijd beperkte<br />
periode, met name één budgettair jaar. Het betreft een raming, een schatting<br />
van de verwachte inkomsten en uitgaven, in tegenstelling tot de begrotingsrekening<br />
die na het verstrijken van het budgettair jaar de werkelijke<br />
ontvangsten en uitgaven weergeeft.<br />
Financieel beheer<br />
Deel VI<br />
Art. 145<br />
Art. 147<br />
257
Deel VI<br />
258<br />
Financieel beheer<br />
HOOFDSTUK 4<br />
Het provinciebudget vermeldt het resultaat van de budgetten van de gewone<br />
provinciebedrijven en de intern verzelfstandigde agentschappen evenals de<br />
stand van de algemene fondsen en van de fondsen met een bijzondere bestemming.<br />
Door deze laatste verplichting (opgelegd door het tweede lid van<br />
art. 5 van het K.B. van 2/6/1999) blijft er toch nog een link bestaan met de<br />
vroegere begroting <strong>voor</strong> orde.<br />
2° Kenmerken budget<br />
Inzake het budget zijn een aantal kenmerken van belang: de eenjarigheid of<br />
annaliteit, de universaliteit, de specialiteit, de openbaarheid, het evenwicht<br />
en de eenheid.<br />
De annaliteit of eenjarigheid houdt in dat er jaarlijks een budget wordt opgemaakt. Het<br />
budgettair jaar begint op 1 januari en eindigt op 31 december. De bij het sluiten van het<br />
budgettair jaar beschikbaar blijvende kredieten of kredietgedeelten vervallen in beginsel.<br />
Hierop bestaan uitzonderingen.<br />
Met de universaliteit bedoelt men dat het budget de precieze raming omvat van alle ontvangsten<br />
en alle uitgaven die in de loop van het budgettair jaar door de provincie worden<br />
verricht. Alle ontvangsten en uitgaven moeten <strong>voor</strong> het volle bedrag of het brutobedrag<br />
worden opgenomen in het budget. Compensatie tussen ontvangsten en uitgaven is niet<br />
toegelaten.<br />
Voorbeeld: beleggingsintresten onderworpen aan de roerende <strong>voor</strong>heffing: de bruto-intrest<br />
wordt geboekt als ontvangst, de roerende <strong>voor</strong>heffing als uitgave.<br />
De specialiteit heeft tot gevolg dat het budget wordt ingedeeld in artikels die elk bestemd<br />
zijn <strong>voor</strong> het door het budget <strong>voor</strong>opgesteld doel. De artikels zijn opgebouwd volgens de<br />
functioneel-economische codes. Voor alle uitgavenkredieten wordt het bedrag van de erop<br />
toegelaten uitgaven door de provincieraad vastgesteld. Kredieten mogen niet overschreden<br />
worden. Geen betaling kan gebeuren zonder een passend uitgavenkrediet. De uitgavenkredieten<br />
zijn beperkt, met uitzondering van de kredieten <strong>voor</strong> ambtshalve uitgaven. Er mogen<br />
geen overschrijvingen tussen kredieten plaatsvinden. Er zijn wel budgetwijzigingen en interne<br />
kredietaanpassingen mogelijk.<br />
Het budget is een openbaar document. Dit uit zich onder andere door de publieke bespreking<br />
en stemming in de provincieraad, door de publicatie in het blad van de provincie (het<br />
bestuursmemoriaal) en door de neerlegging in de archieven van de federale wetgevende<br />
kamers.<br />
De ontvangsten moeten volstaan om de uitgaven te dekken. Zowel de gewone als de buitengewone<br />
dienst moeten in evenwicht zijn. Financiering van buitengewone uitgaven gebeurt<br />
met buitengewone ontvangsten. Buitengewone uitgaven mogen gefinancierd worden<br />
met gewone ontvangsten, mits overboeking van de gewone uitgaven naar de buitengewone<br />
ontvangsten. Er kan tevens een beroep gedaan worden op gewone en buitengewone reservefondsen.
HOOFDSTUK 4<br />
De eenheid houdt in dat het budget (beleids- en financiële nota) samen met de bijlagen<br />
één enkel document vormt. Het budget dient een globaal overzicht te bieden van de ontvangsten<br />
en de uitgaven.<br />
b Procedure opmaak budget<br />
1° Voorbereiding<br />
De provinciegriffier zorgt in overleg met het managementteam <strong>voor</strong> het opstellen<br />
van de <strong>voor</strong>ontwerpen van de strategische nota van het meerjarenplan<br />
en de herziening ervan, de beleidsnota van het budget en de verklarende<br />
nota van een budgetwijziging en een interne kredietaanpassing.<br />
De financieel beheerder staat onder de functionele leiding van de provinciegriffier<br />
in <strong>voor</strong> het opstellen, in overleg met het managementteam, van de<br />
<strong>voor</strong>ontwerpen van de financiële nota van het meerjarenplan en van de jaarlijkse<br />
herziening ervan, van de financiële nota van het jaarlijkse budget en<br />
van de budgetwijzigingen en van de interne kredietaanpassingen.<br />
2° Advies Rekenhof<br />
Het Rekenhof heeft als taak een advies uit te brengen over het ontwerp van<br />
het budget en het meerjarenplan. Het Rekenhof oordeelt dat het over dezelfde<br />
termijn moet kunnen beschikken als vroeger de provincieontvanger<br />
<strong>voor</strong> zijn advies, namelijk 15 dagen. Deze termijn is niet wettelijk vastgelegd.<br />
Het Rekenhof is van mening dat de bepalingen betreffende hun advies eveneens<br />
van toepassing zijn op de budgetten van de (uitdovende) gewone provinciebedrijven<br />
en de intern verzelfstandigde agentschappen. Het ontbreken<br />
van rechtspersoonlijkheid maakt immers dat de ontvangsten en uitgaven<br />
van die bedrijven mee in rekening dienen gebracht te worden bij de vaststelling<br />
van het financieel evenwicht van het algemene provinciebudget. Krachtens<br />
artikel 5 van het KB van 2 juni 1999 resulteert dit in het inschrijven van<br />
een dotatie aan het gewoon provinciebedrijf, in geval van negatief bedrijfsresultaat,<br />
of een ontvangst, in geval van bedrijfswinst, in het provinciebudget.<br />
Het oorspronkelijke art. 15 van het KB inzake de nieuwe provincieboekhouding<br />
stelde dat de budgetwijzigingen onderworpen waren aan dezelfde procedures<br />
als het budget. Na de vervanging van dit artikel is er niet langer<br />
een voldoende rechtsgrond <strong>voor</strong> een verplicht advies van het Rekenhof bij<br />
elke budgetwijziging. Dit verhindert niet dat het Rekenhof hoe dan ook in<br />
het kader van zijn externe audit ad-hocopmerkingen bij een budgetwijziging<br />
kan leveren. Er wijzigt evenmin iets aan het verplichte advies van het Rekenhof<br />
bij het meerjarenplan en het initiële budget.<br />
Financieel beheer<br />
Deel VI<br />
Art. 84<br />
Art. 89<br />
Art. 66, § 2<br />
Prov. W.<br />
259
Art. 144<br />
Art. 148<br />
Deel VI<br />
260<br />
Financieel beheer<br />
HOOFDSTUK 4<br />
3° Behandeling in de provincieraad<br />
De provincieraad stemt het budget ten laatste op 31 oktober van het jaar<br />
<strong>voor</strong>afgaand aan het budgettair jaar (art. 66, § 4 Provinciewet). Door de opheffing<br />
van het goedkeuringstoezicht lijkt het toekomstgericht weinig opportuun<br />
om aan de datum van 31 oktober vast te houden. Indien de provincieraad<br />
het budget <strong>voor</strong> het volgende dienstjaar stemt op 31 december is die<br />
immers, gezien het algemeen toezicht, uitvoerbaar vanaf 1 januari van het<br />
budgettair jaar. Het is belangrijk om aan te stippen dat de Provinciewet geen<br />
sanctie <strong>voor</strong>ziet indien het budget later wordt gestemd dan op 31 oktober.<br />
Bovendien is in het Provinciedecreet niet langer sprake van oktober van het<br />
<strong>voor</strong>afgaande jaar, zoals in de Provinciewet. Het Provinciedecreet stelt dat<br />
het budget in de toekomst door de provincieraad in openbare zitting wordt<br />
vastgesteld <strong>voor</strong> het begin van het financieel boekjaar. Het budget is gebaseerd<br />
op het meerjarenplan. Er is een afwijking <strong>voor</strong>zien <strong>voor</strong> het eerste<br />
(volledige) jaar van de legislatuur. Dan kan de provincieraad het budget vaststellen<br />
in het eerste kwartaal van dat boekjaar en hoeft het budget niet te<br />
passen in het meerjarenplan. De provincieraad stemt over het budget in zijn<br />
geheel, maar elk raadslid kan de afzonderlijke stemming eisen over één of<br />
meer onderdelen die hij aanwijst.<br />
De budgetdocumenten worden aan ieder provincieraadslid bezorgd ten minste<br />
zeven vrije dagen <strong>voor</strong> de dag van de vergadering waarop ze zullen worden<br />
besproken (art. 66, § 2 Provinciewet). Artikel 144 van het Provinciedecreet<br />
<strong>voor</strong>ziet echter een termijn van op zijn minst veertien dagen.<br />
Het budget wordt altijd in openbare zitting besproken. Hier kan niet worden<br />
van afgeweken. De budgetten moeten binnen een maand na hun goedkeuring<br />
in het Provincieblad worden opgenomen en in het archief van beide federale<br />
wetgevende Kamers neergelegd worden. Het advies van het Rekenhof<br />
en de algemene beleidsnota worden eveneens bekendgemaakt in het Bestuursmemoriaal.<br />
c Voorlopige twaalfden<br />
Tot het budget van de provincie is vastgesteld, kan de provincie enkel beschikken<br />
over <strong>voor</strong>lopige kredieten onder de <strong>voor</strong>waarden en binnen de<br />
grenzen die de <strong>Vlaamse</strong> regering bepaalt.<br />
Dit geldt zowel ingeval de provincieraad het budget niet vaststelt <strong>voor</strong> het<br />
begin van het boekjaar als wanneer in het eerste jaar van de legislatuur het<br />
budget pas in het eerste kwartaal van het boekjaar wordt vastgesteld.
HOOFDSTUK 4<br />
Wellicht zal de <strong>Vlaamse</strong> regering in navolging van artikel 9 van het besluit<br />
van de <strong>Vlaamse</strong> regering van 17 december 1997 betreffende de boekhouding<br />
en de administratieve organisatie van de openbare centra <strong>voor</strong> maatschappelijk<br />
welzijn het aantal <strong>voor</strong>lopige twaalfden beperken (maximaal drie<br />
twaalfden?) om de besturen aan te sporen tijdig te plannen. Er werd echter<br />
<strong>voor</strong> geopteerd om dit niet decretaal aan banden te leggen om snelle bijsturing<br />
van de regelgeving mogelijk te maken.<br />
In afwachting van nadere regels uitgaande van de <strong>Vlaamse</strong> regering worden<br />
de <strong>voor</strong>lopige twaalfden geregeld door het KB van 2 juni 1999. De <strong>voor</strong>lopige<br />
kredieten mogen per verlopen of begonnen maand niet meer bedragen dan<br />
één twaalfde van het krediet van het vorige dienstjaar. Voorlopige twaalfden<br />
kunnen alleen gebruikt worden om de verplichte uitgaven van de gewone<br />
dienst (geen buitengewone uitgaven, geen overdrachten) te betalen en niet<br />
<strong>voor</strong> nieuwe uitgaven. De beperking van de <strong>voor</strong>lopige kredieten tot één<br />
twaalfde per verstreken of begonnen maand geldt evenwel niet <strong>voor</strong> de uitgaven<br />
<strong>voor</strong> het bezoldigen van het personeel, <strong>voor</strong> het betalen van verzekeringspremies<br />
en van belastingen. Deze afwijking is <strong>voor</strong>al van belang <strong>voor</strong><br />
de verzekeringspremies, aangezien in het begin van het dienstjaar soms<br />
reeds aanzienlijke facturen ter betaling worden ingediend. Deze facturen<br />
kunnen dus volledig betaald worden.<br />
Als de <strong>Vlaamse</strong> regering overgaat tot de schorsing (of vernietiging) van het<br />
provinciebudget geldt de regeling zoals bepaald in artikel 14 van het KB van<br />
2 juni 1999, en beschikt de provincie automatisch over <strong>voor</strong>lopige twaalfden.<br />
Die <strong>voor</strong>lopige twaalfden moeten dus niet apart door de provincieraad worden<br />
vastgesteld en zijn gebaseerd op de kredieten van het vorige dienstjaar<br />
tot zolang de provincieraad het geschorste budget niet opnieuw heeft vastgesteld.<br />
Na de hervaststelling van het budget door de provincieraad en tot de definitieve<br />
vaststelling van het budget door de <strong>Vlaamse</strong> regering worden de automatische<br />
<strong>voor</strong>lopige twaalfden berekend op basis van de kredieten van het<br />
lopende dienstjaar of, indien het kleiner is, van het budgettair krediet van<br />
het vorige dienstjaar.<br />
Wanneer de schorsing slechts een bepaald onderdeel of één of een beperkt<br />
aantal artikelen van het budget betreft, heeft die regeling uiteraard alleen<br />
op het geschorste deel of de geschorste artikelen betrekking. De rest van<br />
het budget is onverkort uitvoerbaar.<br />
Financieel beheer<br />
Deel VI<br />
Art. 14 KB<br />
261
Art. 150<br />
Art. 151<br />
Deel VI<br />
262<br />
Financieel beheer<br />
HOOFDSTUK 4<br />
d Budgetwijzigingen en interne kredietaanpassingen<br />
1° Budgetwijzigingen<br />
Budgetwijzigingen zijn kredietaanpassingen die niet door middel van een<br />
interne kredietaanpassing kunnen. De budgetwijzigingen (de cijfers en<br />
een verklarende nota) worden in openbare zitting vastgesteld door de<br />
provincieraad.<br />
In de loop van het dienstjaar kan het nodig zijn bepaalde kredieten te verhogen<br />
of te verminderen of nieuwe kredieten te <strong>voor</strong>zien of bestaande kredieten<br />
te schrappen. Dit kan door een budgetwijziging. Voor dergelijke wijzigingen,<br />
die in de regel eenvoudiger zullen zijn dan het budget, gelden de gewone<br />
termijnen: ze worden uiterlijk samen met de agenda <strong>voor</strong> de vergadering<br />
waarop ze worden besproken aan de raadsleden bezorgd.<br />
2° Interne kredietaanpassingen<br />
Over interne kredietaanpassingen zoals die gedefinieerd zijn door de<br />
<strong>Vlaamse</strong> regering, beslist de deputatie.<br />
De <strong>Vlaamse</strong> regering bepaalt, binnen de definitie, in een uitvoeringsbesluit<br />
de nadere <strong>voor</strong>waarden waaronder de deputatie over de interne kredietaanpassingen<br />
kan beslissen. De deputatie brengt alle betrokkenen onverwijld<br />
op de hoogte, dit zijn de provincieraad, de financieel beheerder, de betrokken<br />
budgethouders en in beginsel ook het Rekenhof. De <strong>Vlaamse</strong> regering<br />
heeft de interne kredietaanpassingen vrij ruim vastgelegd, dit betekent dat<br />
er in de toekomst vermoedelijk minder echte budgetwijzigingen zullen vereist<br />
zijn.<br />
Een interne kredietaanpassing van de gewone dienst is een aanpassing aan<br />
de kredieten van de gewone dienst waarbij het totaal van de uitgaven- of<br />
ontvangstenkredieten van de artikelen met dezelfde eerste twee cijfers van<br />
de functionele code niet wijzigt.<br />
Een interne kredietaanpassing van de buitengewone dienst is een aanpassing<br />
aan de kredieten van de buitengewone dienst waarbij het totaal van de<br />
uitgaven- of ontvangstenkredieten van de artikelen met dezelfde eerste twee<br />
cijfers van de functionele code niet wijzigt, en <strong>voor</strong> zover één van de volgende<br />
<strong>voor</strong>waarden is vervuld:<br />
- de kredieten kunnen maar verschoven worden <strong>voor</strong> zover de provincieraad<br />
daartoe <strong>voor</strong>af beslist heeft en binnen de aangegeven perken. De provincieraad<br />
moet dus <strong>voor</strong>af een principiële beslissing nemen waarin ze grenzen<br />
kan vastleggen;
HOOFDSTUK 4<br />
- enkel de kredieten die overblijven nadat alle erop <strong>voor</strong>ziene projecten volledig<br />
zijn aangerekend, kunnen verschoven worden.<br />
De deputatie brengt de provincieraad, de financieel beheerder en de betrokken<br />
budgethouders onverwijld op de hoogte.<br />
3° Kredietgrens<br />
Voor de verplichte uitgaven van de gewone dienst geldt de beperking van<br />
de uitgavenkredieten <strong>voor</strong> het geheel van de kredieten die dezelfde functionele<br />
en economische code dragen, beperkt tot de eerste drie cijfers<br />
wat de functionele code betreft en beperkt tot de eerste twee cijfers wat<br />
de economische code betreft (art. 10, lid 3 KB).<br />
Dit houdt in dat er binnen de personeels- en werkingsuitgaven en de schulduitgaven<br />
van de gewone dienst in aanzienlijke mate met de kredieten kan<br />
geschoven worden, zonder evenwel de globale kredietgrens te mogen overschrijden.<br />
Het betreft hier een soort van enveloppesysteem. Dit systeem is<br />
nog iets soepeler dan wat sinds 1995 geldt <strong>voor</strong> de gemeenten (eerste drie<br />
cijfers <strong>voor</strong> functionele en economische code), maar daartegenover staat dat<br />
dergelijke wijzigingen aan de provincieraad ter kennis moeten worden gebracht.<br />
Te verwachten valt dat dit stelsel op termijn enigszins aan belang zal<br />
inboeten, door de ruime mogelijkheden tot interne kredietaanpassingen<br />
waarover de deputatie <strong>voor</strong>taan beschikt.<br />
e Inhoud van het budget<br />
1° Instrumentarium<br />
Het geraamde begrotingsresultaat dat op het budget is gebracht (overzichtstabel<br />
<strong>voor</strong>aan in de financiële nota van het budget), wordt vervangen door<br />
het begrotingsresultaat van de begrotingsrekening van het <strong>voor</strong>gaande<br />
dienstjaar, afgesloten door de provincieraad. De inbreng gebeurt door een<br />
budgetwijziging (art. 9, lid 2 KB). Wanneer die wijziging van die aard is dat ze<br />
een tekort veroorzaakt, is de provincieraad ertoe verplicht de passende<br />
maatregelen te nemen om het begrotingsevenwicht te herstellen (art. 9, lid<br />
3 KB).<br />
De inbreng van het begrotingsresultaat van de begrotingsrekening in het<br />
budget veronderstelt dat dit resultaat een zo correct mogelijk beeld biedt<br />
van de financiële toestand van de provincie, door het stelselmatig boeken<br />
van vastgestelde rechten (ontvangsten) en het realistisch vastleggen van uitgaven.<br />
Financieel beheer<br />
Deel VI<br />
Art. 10 KB<br />
Art. 9 KB<br />
263
Art. 1, 1° KB<br />
Art. 1, 2° KB<br />
Deel VI<br />
264<br />
Financieel beheer<br />
HOOFDSTUK 4<br />
De indeling van ontvangsten en uitgaven in verrichtingen van de gewone en<br />
buitengewone dienst is nog steeds belangrijk. Artikel 1, 1° van het KB somt<br />
op wanneer een uitgave (een ontvangst) op de gewone dienst van het provinciebudget<br />
dient te worden aangerekend: elke uitgave (ontvangst) die per financieel<br />
dienstjaar <strong>voor</strong>komt (= periodiek, courant) die de provincie een regelmatige<br />
werking (regelmatige inkomsten) waarborgt met inbegrip van de<br />
periodieke aflossing van schuld. De gewone dienst sluit aan bij het exploitatiebudget,<br />
wat een financieel plan is van de exploitatie van de provincie.<br />
Artikel 1, 2° KB omschrijft wanneer een uitgave (een ontvangst) op de buitengewone<br />
dienst van het budget dient te worden aangerekend: elke uitgave<br />
(ontvangst) die rechtstreeks en op duurzame wijze invloed heeft op de omvang,<br />
de waarde, de instandhouding van het patrimonium van de provincie<br />
(uitgezonderd de normale onderhoudswerken), alsook de deelnemingen en<br />
de beleggingen op meer dan één jaar en de vervroegde terugbetalingen van<br />
de schuld.<br />
De buitengewone dienst sluit aan bij het toekomstige investeringsbudget.<br />
Het investeringsbudget is een financieel plan van de uitgaven en ontvangsten,<br />
en van de kosten en opbrengsten die verbonden zijn aan de aanschaf,<br />
het gebruik en de vervreemding van duurzame middelen.<br />
Een investeringsbudget zal bestaan uit een of meer investeringsenveloppes.<br />
Als een investeringsenveloppe eenmaal in het budget werd goedgekeurd,<br />
blijft ze drie jaar geldig als de investering nog niet in uitvoering is. Het betreft<br />
hier een afwijking op de annaliteit. Als de investering eenmaal in uitvoering<br />
is, blijft het budget geldig tot en met 31 december van het financiële<br />
boekjaar na het jaar waarin de investering definitief opgeleverd wordt. Verlenging<br />
van die termijnen is mogelijk <strong>voor</strong> zover de provincieraad die verlenging<br />
goedkeurt.<br />
In de praktijk zal het onderscheid tussen gewone en buitengewone dienst<br />
niet altijd even duidelijk zijn en moeten de definities met enige omzichtigheid<br />
gehanteerd worden. Zo zullen de receptiekosten <strong>voor</strong> de blijde intrede<br />
van een nieuwe prinses eenmalig zijn, maar toch op de gewone dienst thuishoren.<br />
De uitgaven <strong>voor</strong> een beperkt herstel van een dak van een gebouw<br />
zullen doorgaans op de gewone dienst verrekend worden, de aanleg van een<br />
volledig nieuw dak op de buitengewone dienst.<br />
Het tweede lid van het bewuste artikel <strong>voor</strong>ziet bovendien in een belangrijke<br />
uitzondering op de algemene regel. Het stelt dat uitgaven van minimaal belang,<br />
die normaal op de buitengewone begroting aangerekend worden, en<br />
die elk afzonderlijk niet meer dan 500 euro bedragen, op de gewone begroting<br />
als werkingskosten mogen worden aangerekend.
HOOFDSTUK 4<br />
Zowel de gewone als de buitengewone dienst moeten in evenwicht zijn. Buitengewone<br />
uitgaven mogen echter gefinancierd worden met leningen, evenals<br />
met gewone middelen via overboeking van de gewone dienst. Een overboeking<br />
van de buitengewone naar de gewone dienst mag echter niet.<br />
Uitgaven kunnen verplicht zijn ten gevolge van een wet (bv. de wet van<br />
21 juni 2002 betreffende de instellingen <strong>voor</strong> niet-confessionele morele<br />
dienstverlening) of een decreet (bv. het decreet van 7 mei 2004 betreffende<br />
de erkende erediensten), een overeenkomst of een uitspraak van de rechter.<br />
Voor verplichte uitgaven moet er een krediet op het budget zijn ingeschreven<br />
of overgedragen (art. 1, 4° KB 2 juni 1999).<br />
De expliciete opsomming van verplichte uitgaven is geschrapt in artikel 147<br />
van het Provinciedecreet, maar dit verandert uiteraard niets aan de financieringsverplichtingen<br />
<strong>voor</strong> de provincies. Niet-verplichte uitgaven, zoals<br />
toelagen en investeringen, zijn het gevolg van een vrije beslissing van de<br />
provinciale overheden.<br />
De verplichte en de niet-verplichte uitgaven worden in afzonderlijke artikels<br />
opgenomen (art. 11 KB 2 juni 1999). Het onderscheid tussen verplichte en<br />
niet-verplichte uitgaven heeft onder meer gevolgen <strong>voor</strong> het gebruik van<br />
<strong>voor</strong>lopige twaalfden en <strong>voor</strong> de kredietgrens vastgelegd door art. 10 KB.<br />
2° Soorten ontvangsten<br />
Welke ontvangsten hebben de provincies? De inkomsten van de provinciebesturen<br />
zijn divers. De provincies verwerven onder meer inkomsten van<br />
de provinciale diensten of instellingen, bv. inschrijvingsgelden <strong>voor</strong> de<br />
scholen, inkomgelden <strong>voor</strong> de domeinen en musea. Verder zijn er eveneens<br />
ontvangsten van het provinciaal patrimonium, bv. sommen verschuldigd<br />
door huurders en pachters. Belangrijke ontvangsten zijn uiteraard de<br />
belastingen (zie verder onder E.) en tal van subsidies. Het Provinciefonds<br />
wordt toegelicht onder F.<br />
De provincies verwerven ook beleggingsintresten. De deputatie ziet erop toe<br />
dat de provincie over voldoende liquiditeiten beschikt om op elk ogenblik de<br />
verbintenissen van het bestuur te kunnen voldoen en zijn uitgaven te kunnen<br />
betalen. De beschikbare gelden moeten belegd worden bij financiële instellingen<br />
erkend door de Commissie <strong>voor</strong> het Bank- en Financiewezen ‘via<br />
plaatsingen waarbij minstens het kapitaal gewaarborgd is’ (art. 31 KB 2 juni<br />
1999; zie ook art. 113, 1e lid Provinciewet).<br />
De beschikbare liquiditeiten (niet noodzakelijk om de betalingen op de vervaldag<br />
te voldoen) worden door de financieel beheerder belegd via plaatsin-<br />
Financieel beheer<br />
Deel VI<br />
Art. 29 KB<br />
265
Deel VI<br />
266<br />
Financieel beheer<br />
HOOFDSTUK 4<br />
gen met een kapitaalsgarantie. Het betreft hier uitsluitend de beleggingen<br />
op korte termijn, ‘à moins d’un an’ (art. 33 KB 2 juni 1999; deze toevoeging<br />
is in de Nederlandse tekst per vergissing weggevallen), die passen in het<br />
gewone thesauriebeheer. Ingevolge artikel 57, § 3, 12° van het Provinciedecreet<br />
is de deputatie bevoegd <strong>voor</strong> de belegging van kapitalen <strong>voor</strong> langer<br />
dan een volledig jaar of meer dan twaalf maanden.<br />
De buitengewone uitgaven worden gefinancierd door buitengewone toelagen,<br />
verkopen van patrimonium (bv. gronden), overboekingen en <strong>voor</strong>al leningen.<br />
De deputatie is bevoegd <strong>voor</strong> het aangaan (het gunnen) van de leningen. Uiteraard<br />
moet hierbij de wetgeving op de overheidsopdrachten worden nageleefd.<br />
Het opnemen van het leningsbedrag behoort tot de bevoegdheid van<br />
de financieel beheerder in het kader van zijn thesauriebeheer. Hieronder<br />
ressorteert eveneens het aangaan van kaskredieten en vaste termijnkredieten<br />
op ten hoogste één jaar. Herschikkingen van leningen waardoor de aflossingstermijn<br />
toeneemt is een <strong>voor</strong>behouden bevoegdheid van de provincieraad.<br />
Leningsherschikkingen waardoor de aflossingstermijn afneemt of gelijk<br />
blijft, is een toegewezen bevoegdheid van de deputatie. Deze bevoegdheid<br />
kan worden gedelegeerd.<br />
In het kader van een actief beheer van de schuldportefeuille streeft men<br />
naar een evenwicht tussen enerzijds het renterisico (gevoeligheid van de<br />
schuld ten aanzien van rentefluctuaties) en anderzijds de interestlast (hoe<br />
kleiner de renterisico’s, hoe hoger de te betalen interestvoet). Bij dit streven<br />
moet men rekening houden met de bestaande structuur van de schuldportefeuille<br />
van het provinciebestuur en de huidige en toekomstige renteomgeving.<br />
Vanaf het budgetjaar 2002 worden de leningen gegroepeerd op de<br />
functie 010 ‘Openbare schuld’. Dit vereenvoudigt het schuldbeheer aanzienlijk.<br />
3° Soorten uitgaven<br />
De belangrijkste uitgaven zijn de personeelsuitgaven (met inbegrip van de<br />
weddes van het gesubsidieerd onderwijzend personeel), de diverse soorten<br />
werkingsuitgaven, de overdrachten (onder meer toelagen in de culturele,<br />
sociale, toeristische, economische of milieusector), de intresten en<br />
de aflossingen van de leningen. De investeringen zijn veruit de belangrijkste<br />
buitengewone uitgaven.<br />
Bij de interpretatie van de grootte en de verdeling van de uitgaven dient men<br />
rekening te houden met de eigenheid van elke provincie. Zo zal de aanwezigheid<br />
van een uitgebreid onderwijsnet gevolgen hebben <strong>voor</strong> het uitgavenpatroon.<br />
Ook kunnen er zich significante verschillen <strong>voor</strong>doen, veroorzaakt
HOOFDSTUK 4<br />
door de organisatievorm van bijv. het onderwijs, een museum, een provinciaal<br />
domein: door de provincie zelf vanuit het provinciale budget of door een<br />
IVA, door een gewoon provinciebedrijf (tijdens de overgangsperiode) of door<br />
een APB.<br />
c BuDgethouDerschAP en uItVoerIng VAn het<br />
BuDget<br />
a Begripsbepaling<br />
Het budgethouderschap betreft het beheer van een taakstellend budget,<br />
met andere woorden: de bevoegdheid om door het hanteren van kredieten<br />
welomschreven activiteiten uit te voeren en de vastgelegde doelstellingen<br />
na te streven.<br />
Budgethouderschap brengt dus een verantwoordelijkheid mee <strong>voor</strong> degene<br />
aan wie het beheer van het taakstellend budget is toegekend. Dit veronderstelt<br />
<strong>voor</strong>afgaandelijk duidelijke en ondubbelzinnige afspraken tussen de delegatiegever<br />
en de gedelegeerde. Deze beheersafspraak bevat een beschrijving<br />
van de operationele autonomie die aan de budgethouder wordt toegekend.<br />
Het begrip budgethouderschap is oorspronkelijk afkomstig uit de<br />
nieuwe OCMW-boekhouding.<br />
Het budgethouderschap komt toe aan de deputatie. De deputatie is de<br />
hoofdbudgethouder en is dus residuair bevoegd. Zij kan het budgethouderschap<br />
<strong>voor</strong> aangelegenheden van dagelijks bestuur toekennen aan de provinciegriffier,<br />
die verantwoordelijk is <strong>voor</strong> de uitvoering ervan. De provincieraad<br />
bepaalt, op <strong>voor</strong>stel van de deputatie, wat onder dagelijks bestuur (in<br />
beginsel beheersdaden die het provinciebestuur normaal niet jaaroverschrijdend<br />
binden, incl. kleine investeringen) precies wordt begrepen.<br />
De provinciegriffier kan deze bevoegdheid subdelegeren aan andere personeelsleden.<br />
Hij houdt daarbij rekening met het organogram van de provinciale<br />
diensten. De betrokken personeelsleden kunnen de aan hen gedelegeerde<br />
bevoegdheid niet weigeren als hun functieomschrijving erin <strong>voor</strong>ziet. Zij<br />
zijn persoonlijk verantwoordelijk.<br />
Onder de <strong>voor</strong>waarden die door de provincieraad vastgesteld worden en na<br />
advies van de provinciegriffier kan de deputatie het budgethouderschap met<br />
betrekking tot bepaalde budgetten betreffende activiteitencentra of projecten<br />
delegeren aan bepaalde personeelsleden van de provincie. Het kan in dit geval<br />
ook aangelegenheden betreffen die het dagelijks bestuur te boven gaan.<br />
Financieel beheer<br />
Deel VI<br />
Art. 154<br />
Art. 155<br />
267
Deel VI<br />
268<br />
Financieel beheer<br />
HOOFDSTUK 4<br />
De deputatie houdt daarbij rekening met het organogram van de provinciale<br />
diensten. De betrokken personeelsleden kunnen de aan hen gedelegeerde<br />
bevoegdheid niet weigeren als hun functieomschrijving erin <strong>voor</strong>ziet en zijn<br />
persoonlijk verantwoordelijk <strong>voor</strong> de uitvoering van het budgethouderschap.<br />
Naast het gedelegeerd budgethouderschap is er ook een decretaal budgethouderschap.<br />
Zo zijn, behalve vanzelfsprekend de deputatie als hoofdbudgethouder,<br />
ook de provincieraad, de provinciegriffier en de financieel beheerder<br />
ten gevolge van hun bevoegdheden decretale budgethouders, zonder<br />
dat dit nog een beslissing van een orgaan van het provinciebestuur<br />
vereist. Voorbeelden zijn onder meer <strong>voor</strong>behouden bevoegdheden van de<br />
provincieraad die de besteding van budgettaire kredieten met zich meebrengen<br />
zoals de aankoop van onroerende goederen, en verder het aanstellen<br />
en ontslaan van personeel, het dagelijks personeelsbeheer en het debiteurenbeheer.<br />
b De uitvoering van het budget<br />
1° Ontvangsten<br />
De budgethouder is verantwoordelijk <strong>voor</strong> de facturatie van de te ontvangen<br />
bedragen van het aan hem toevertrouwde budget. Deze facturatie<br />
doet een invorderingsrecht ontstaan. De budgethouder is de primaire ordonnateur<br />
van de ontvangsten, waar dit <strong>voor</strong>heen de deputatie was die<br />
zich kon laten bijstaan door ambtenaren die als secundaire ordonnateurs<br />
optraden.<br />
Een invorderingsrecht is, ingevolge art. 1, 11° van het KB van 2 juni 1999,<br />
elk bedrag dat met zekerheid door een derde tijdens een bepaald financieel<br />
boekjaar aan het provinciebestuur verschuldigd is. Het vastgesteld recht is<br />
het invorderingsrecht dat geboekt is.<br />
In elke provinciale dienst of instelling waar rechten ontstaan, is de budgethouder<br />
verantwoordelijk <strong>voor</strong> de boeking van de invorderingsrechten in het<br />
register van de vastgestelde rechten. De financieel beheerder staat in <strong>voor</strong><br />
de invordering van de ontvangsten. Ingevolge het Provinciedecreet kan hij<br />
ook een dwangbevel, geviseerd en uitvoerbaar verklaard door de deputatie,<br />
laten betekenen bij gerechtsdeurwaardersexploot <strong>voor</strong> onbetwiste en opeisbare<br />
niet-fiscale schuldvorderingen (artikel 90 Provinciedecreet). Dat exploot<br />
stuit de verjaring. Een bevel kan alleen worden geviseerd als de schuld opeisbaar,<br />
vaststaand en zeker is. Voorafgaandelijk moet een aangetekende<br />
brief worden verstuurd. Schulden van een publieke rechtspersoon kan men<br />
niet invorderen via een dwangbevel. Deze regeling kan men evenmin gebrui-
HOOFDSTUK 4<br />
ken in geval van toepassing van de wet van 14 november 1983 betreffende<br />
de controle op de toekenning en op de aanwending van sommige toelagen,<br />
die een eigen procedure <strong>voor</strong>ziet.<br />
De controle op de regelmatigheid van de ontvangsten wordt bij <strong>voor</strong>keur geregeld<br />
in het intern controlesysteem.<br />
In een aantal gevallen zal de financieel beheerder het vastgesteld recht niet<br />
kunnen innen. Art. 43, § 8 van het KB <strong>voor</strong>ziet de volgende mogelijkheden<br />
om het vastgesteld recht in die gevallen correct te verwerken:<br />
- als onverhaalbare post: de ontheffingen, vrijstellingen en verminderingen<br />
die bij gemotiveerde beslissing zijn toegestaan door de provincieraad;<br />
- als oninbaar: de gevallen van onvermogendheid, na een gemotiveerde beslissing<br />
van de deputatie;<br />
- als correctie: de materiële vergissingen. Dit kan de financieel beheerder<br />
zelf.<br />
De specifieke bepalingen ter zake betreffende de provinciale belastingen komen<br />
aan bod onder punt 5.<br />
2° Uitgaven<br />
- Bevoegdheden budgethouder<br />
De budgethouder (de primaire verantwoordelijke) speelt een cruciale rol<br />
in de uitgavencyclus. Hij gaat de verbintenissen aan in overeenstemming<br />
met het hem toevertrouwde budget.<br />
De budgethouder moet dus over voldoende kredieten beschikken, vastgesteld<br />
in een beheersbudget. De budgethouder die in strijd hiermee zonder<br />
goedgekeurd of <strong>voor</strong>lopig krediet verbintenissen heeft gesloten, is hier<strong>voor</strong><br />
in beginsel persoonlijk verantwoordelijk (art. 152). Dit geldt zowel <strong>voor</strong> personeelsleden<br />
als mandatarissen. Het betreft hier een moderne invulling van<br />
het kenmerk van de specialiteit van het budget.<br />
In artikel 156 van het Provinciedecreet is echter een versoepeling op dit<br />
principe ingevoerd, dat evenwel niet onbetwist is. Bij het vaststellen van de<br />
<strong>voor</strong>waarden en de gunningswijze, kan de provincieraad of de deputatie immers<br />
bepalen dat indien een opdracht van aanneming van werken, leveringen<br />
of diensten waar<strong>voor</strong> de raming paste binnen het <strong>voor</strong>ziene budget, bij<br />
raadpleging van de mededinging het <strong>voor</strong>ziene budget blijkt te overschrijden,<br />
de opdracht kan toegewezen worden mits de deputatie beslist de noodzakelijke<br />
verhoging van het betrokken krediet ter goedkeuring <strong>voor</strong> te leg-<br />
Financieel beheer<br />
Deel VI<br />
Art. 156<br />
269
Deel VI<br />
270<br />
Financieel beheer<br />
HOOFDSTUK 4<br />
gen aan de provincieraad bij de eerstvolgende budgetwijziging in het lopende<br />
financiële boekjaar.<br />
Het spreekt dat men de nodige omzichtigheid zal moeten aan de dag leggen<br />
om misbruiken te <strong>voor</strong>komen. Vermeldenswaard in dit verband is dat het<br />
visum van de financieel beheerder, strikt gezien, pas vereist is bij de betekening<br />
van de opdracht, moment waarop de verbintenis ontstaat. Op dat moment<br />
zal er dus een wettigheids- en regelmatigheidscontrole, inclusief een<br />
kredietcontrole, plaatsvinden.<br />
Tevens is in artikel 153 van het Provinciedecreet een uitzonderingsregeling<br />
<strong>voor</strong>zien <strong>voor</strong> dwingende en on<strong>voor</strong>ziene omstandigheden (bv. ten gevolge<br />
van brand of overstroming). De provincieraad kan zonder <strong>voor</strong>afgaande budgetwijziging<br />
over dergelijke uitgaven beslissen. De bevoegdheid om over de<br />
uitgaven te beslissen, houdt de bevoegdheid in tot het vaststellen van de<br />
<strong>voor</strong>waarden en de gunningswijze van overheidsopdrachten, het voeren van<br />
de gunningprocedure, de gunning en de uitvoering van de overheidsopdrachten.<br />
Indien het geringste uitstel onbetwistbare schade zou veroorzaken kan<br />
de deputatie zelfs op eigen verantwoordelijkheid in de uitgave <strong>voor</strong>zien. Een<br />
soortgelijke regeling bestond reeds in de gemeenten, op basis van artikel<br />
249 van de nieuwe Gemeentewet.<br />
Het hersteldecreet tot wijziging van het Provinciedecreet heeft de bevoegdheden<br />
van de budgethouder trouwens uitgebreid. In <strong>voor</strong>komend geval binnen<br />
de perken van de delegatie, bepaalt hij de wijze van gunnen met betrekking<br />
tot de overheidsopdrachten en stelt de <strong>voor</strong>waarden ervan vast,<br />
behalve in de gevallen dat de opdracht niet behoort tot het dagelijks bestuur<br />
en niet nominatief in het budget is opgenomen (bevoegdheid provincieraad).<br />
Verder voert hij de opdracht uit, wijst de opdracht toe en keurt de<br />
te betalen bedragen (facturen, lonen …) goed overeenkomstig het aan hem<br />
toevertrouwde budget.<br />
Bevoegdheden die op basis van artikel 43, § 2, en artikel 58 uitsluitend zijn<br />
<strong>voor</strong>behouden aan de provincieraad of de deputatie kunnen echter niet gedelegeerd<br />
worden in het kader van het budgethouderschap. Tevens moet de<br />
budgethouder bij de uitoefening van zijn bevoegdheden vanzelfsprekend rekening<br />
houden met de wetgeving overheidsopdrachten. Afwijkingen van essentiële<br />
bepalingen en <strong>voor</strong>waarden van een overheidsopdracht vereisen<br />
een gemotiveerde beslissing van de aanbestedende overheid, dit wil zeggen<br />
van het orgaan dat het bestek en de <strong>voor</strong>waarden van de opdracht heeft<br />
goedgekeurd. Voor essentiële wijzigingen zal de budgethouder in bepaalde<br />
gevallen dus over een beslissing van de provincieraad moeten beschikken.<br />
De provincieraad en de deputatie kunnen wel, indien zij budgethouder zijn,<br />
onder hun <strong>voor</strong>waarden de goedkeuring van de te betalen bedragen (bv. lonen)<br />
toevertrouwen aan de provinciegriffier. De provinciegriffier kan deze<br />
bevoegdheid niet verder delegeren. Dit betekent dat in het geval dat de de-
HOOFDSTUK 4<br />
putatie budgethouder is er via deze afwijking vermeden wordt dat het college<br />
speciaal zou moeten samenkomen om bepaalde te betalen uitgaven goed<br />
te keuren. Hetzelfde geldt <strong>voor</strong> de provincieraad.<br />
- Voorafgaand visum<br />
De <strong>voor</strong>genomen financiële verbintenissen die resulteren in een uitgaande<br />
nettokasstroom zijn onderworpen aan een <strong>voor</strong>afgaand visum van de<br />
financieel beheerder, <strong>voor</strong>aleer men een verbintenis kan aangaan.<br />
Er is dus geen visum vereist <strong>voor</strong> inkomende kasstromen, evenmin bij<strong>voor</strong>beeld<br />
<strong>voor</strong> de roerende <strong>voor</strong>heffing op beleggingsintresten (geen uitgaande<br />
nettokasstroom). De financieel beheerder onderzoekt de wettigheid en de<br />
regelmatigheid van de <strong>voor</strong>genomen verbintenissen, uiteraard niet de opportuniteit<br />
ervan. Indien een beslissing van een orgaan of budgethouder onderworpen<br />
is aan dit visumrecht van de financieel beheerder zal de verbintenis<br />
maar kunnen worden ingeroepen door de derde na een gunstig visum van<br />
de financieel beheerder.<br />
De provincieraad kan binnen de grenzen vastgelegd door de <strong>Vlaamse</strong> regering<br />
en na advies van de financieel beheerder bepaalde categorieën van verrichtingen<br />
uitsluiten van de verplichting tot <strong>voor</strong>afgaand visum (nu 67.000<br />
EUR, excl. btw). Hierbij is geen link meer <strong>voor</strong>zien met het dagelijks bestuur.<br />
Investeringssubsidies kunnen niet worden uitgesloten van de visumverplichting,<br />
personeelsaanstellingen <strong>voor</strong> maximaal 1 jaar wel. Verder kan de provincieraad,<br />
op eensluidend <strong>voor</strong>stel van de financieel beheerder, de bevoegdheid<br />
tot het verlenen van een visum delegeren aan een of meer personeelsleden,<br />
die werken onder de verantwoordelijkheid van de financieel beheerder.<br />
Als de financieel beheerder zijn visum weigert <strong>voor</strong> een <strong>voor</strong>genomen beslissing<br />
kan de deputatie op eigen verantwoordelijkheid viseren. Dit is de<br />
zogenaamde overruling. In dit geval bezorgt de deputatie de gemotiveerde<br />
beslissing van de financieel beheerder aan de <strong>Vlaamse</strong> regering, tegelijkertijd<br />
met het afschrift van zijn beslissing. Het Rekenhof wordt van de beslissing<br />
op de hoogte gesteld.<br />
- De dubbele handtekening<br />
De financieel beheerder staat in <strong>voor</strong> de uitvoering van de girale betalingen<br />
na een uitdrukkelijke betalingsopdracht van de provinciegriffier. Er<br />
zijn, in de huidige stand van de wetgeving, twee handtekeningen vereist<br />
op de betalingsopdracht aan de bank: de provinciegriffier of zijn gemachtigde<br />
en de financieel beheerder of zijn gemachtigde tekenen beiden.<br />
Financieel beheer<br />
Deel VI<br />
Art. 159<br />
271
Deel VI<br />
272<br />
Financieel beheer<br />
HOOFDSTUK 4<br />
De provinciegriffier bevestigt met zijn eerste handtekening op de betalingsopdracht<br />
dat de uitgave wettig en regelmatig is. Het betreft hier dus een<br />
tweede wettigheids- en regelmatigheidscontrole in de uitgavencyclus, waarbij<br />
het principe van de functiescheiding gehandhaafd blijft. Uitzondering zijn<br />
de ambtshalve uitgaven, de opeisbare schulden tegenover bij<strong>voor</strong>beeld de<br />
banken en de RSZPPO die in mindering kunnen gebracht worden van de<br />
provinciale bankrekeningen.<br />
Ook hier is een overrulingsmechanisme <strong>voor</strong>zien. Indien de provinciegriffier<br />
of een personeelslid dat door hem daartoe belast is, weigert een betalingsopdracht<br />
te ondertekenen of een kasbetaling weigert, kan de deputatie op<br />
eigen verantwoordelijkheid bevelen de betaling uit te voeren. Dit kan niet<br />
worden geweigerd. De deputatie bezorgt een afschrift van haar beslissing<br />
aan de <strong>Vlaamse</strong> regering en het Rekenhof.<br />
De betalingen in verband met het thesauriebeheer (bv. beleggingen) verricht<br />
de financieel beheerder autonoom. Betalingen naar provisierekeningen vallen<br />
evenwel niet onder het thesauriebeheer en vereisen dus een dubbele<br />
handtekening.<br />
Wat moet er gebeuren indien een financiële verbintenis ten onrechte niet is<br />
<strong>voor</strong>gelegd aan de financieel beheerder <strong>voor</strong> visum?<br />
In dat geval zal er een grondiger tweede wettigheids- en regelmatigheidscontrole<br />
moeten gebeuren door de provinciegriffier. Indien de verbintenis<br />
op zich wettig is, kan hij toch de eerste handtekening plaatsen en kan het<br />
dossier doorgaan <strong>voor</strong> betaling.
SCHEMA UITGAVEN<br />
goedkeuring<br />
te betalen<br />
bedragen<br />
HOOFDSTUK 4<br />
Opmerking: Dit schema is opgemaakt op basis van het Provinciedecreet en het KB van 2 juni 1999. In de praktijk kunnen<br />
in de provinciebesturen lichte afwijkingen <strong>voor</strong>komen omwille van pragmatische redenen. Zo is het bij<strong>voor</strong>beeld<br />
<strong>voor</strong> de meeste dossiers aangewezen dat het visum wordt verstrekt <strong>voor</strong>afgaand aan de toewijzing.<br />
Financieel beheer<br />
Deel VI<br />
273
Art. 159<br />
Art. 165<br />
Deel VI<br />
274<br />
Financieel beheer<br />
HOOFDSTUK 4<br />
3° Chartaal kasbeheer<br />
Het Provinciedecreet <strong>voor</strong>ziet geen bijzondere ontvangers of buitengewone<br />
rekenplichtigen. Ook <strong>voor</strong> de intendantierekeningen, destijds toegestaan<br />
door het Rekenhof, bevat het decreet geen juridische grondslag. Wel zijn in<br />
het Provinciedecreet, naast het budgethouderschap en de intern en extern<br />
verzelfstandigde agentschappen (zie deel VI Verzelfstandiging), mogelijkheden<br />
tot delegatie en verzelfstandiging betreffende het financieel kasbeheer<br />
opgenomen. Elke provincie zal in de praktijk moeten afwegen welke instrumenten<br />
het meest geschikt zijn <strong>voor</strong> het (financieel) beheer van die diensten<br />
die nood hebben aan een zekere autonomie, zoals bij<strong>voor</strong>beeld de zogenaamde<br />
buitendiensten.<br />
- Kasrekenplichtigen<br />
De deputatie wijst één of meer personeelsleden aan die verantwoordelijk<br />
zijn <strong>voor</strong> de kasverrichtingen. De financieel beheerder kan men niet aanduiden<br />
om redenen van functiescheiding. Indien de deputatie niemand<br />
aanduidt, is de provinciegriffier verantwoordelijk.<br />
De betrokken personeelsleden kunnen de hen gedelegeerde bevoegdheid<br />
niet weigeren indien hun functieomschrijving erin <strong>voor</strong>ziet. Het kan zowel<br />
om statutaire als contractuele personeelsleden gaan. Binnen de grenzen<br />
van de hen toegewezen opdracht zijn de betrokken ambtenaren zelf rekenplichtig<br />
en dus verantwoording verschuldigd tegenover het Rekenhof. Deze<br />
regeling wijkt af van die in het Gemeentedecreet en is ingegeven door het<br />
uitgestrekte grondgebied van de provinciebesturen. De rekenplichtige kan<br />
een kwitantie afleveren, maar de financieel beheerder blijft bevoegd <strong>voor</strong> het<br />
verlenen van kwijting. Hij kan deze ondertekeningsbevoegdheid wel delegeren<br />
aan één of meer personeelsleden.<br />
De kas van de rekenplichtigen, vermeld in artikel 159, wordt minstens éénmaal<br />
per jaar gecontroleerd door een personeelslid aangeduid door de provincieraad.<br />
In de meeste gevallen zal de provincieraad de financieel beheerder<br />
aanduiden, gezien zijn plaats binnen de organisatie en zijn takenpakket.<br />
Die opdracht vervalt echter indien er minstens jaarlijks een kascontrole<br />
wordt uitgevoerd door het Rekenhof (of door de externe auditcommissie).<br />
Van de kascontrole wordt een proces-verbaal van verificatie opgemaakt, dat<br />
wordt bezorgd aan de provincieraad en de kasrekenplichtigen. In geval van<br />
een tekort te wijten aan diefstal of verlies wordt de controlerende instantie<br />
onverwijld ingelicht door de betrokken rekenplichtige. Er gebeurt dan onmiddellijk<br />
een verificatie van de kas.
HOOFDSTUK 4<br />
- Hulprekenplichtigen <strong>voor</strong> de geringe dagontvangsten en de provisies<br />
De provinciegriffier kan, binnen het kader bepaald door de provincieraad en<br />
na advies van de financieel beheerder, onder zijn verantwoordelijkheid bepaalde<br />
personeelsleden van de provincie die onder zijn gezag staan, belasten<br />
met de inning van geringe dagontvangsten. Deze personeelsleden storten<br />
op geregelde tijdstippen het totale bedrag van hun inningen in de provinciekas<br />
en verantwoorden die bedragen door een nauwkeurige invorderingsstaat.<br />
De ontvangsten en de storting ervan in de provinciekas worden geregistreerd<br />
in een hulpboekhouding, die zich kan beperken tot een kasboek.<br />
Deze regeling is gebaseerd op art. 138, § 2 nieuwe Gemeentewet, waarin de<br />
bevoegdheid om bepaalde ambtenaren te belasten met de inning van ontvangsten<br />
aan het college van burgemeester en schepenen was toegewezen.<br />
Het betreft geen bijzondere ontvangers. Deze bepaling is <strong>voor</strong>al bedoeld<br />
<strong>voor</strong> loketfuncties (bv. het innen van inkomgelden in provinciale musea) en<br />
doorbreekt de functiescheiding tussen de vaststelling van een ontvangst en<br />
de inning.<br />
De bijzondere regeling <strong>voor</strong> de geringe dagontvangsten betreft de inning<br />
van kleine geldsommen, in gevallen waarin de schuldenaar niet <strong>voor</strong>af bekend<br />
is of waar de ontvangst niet kan gescheiden worden van de dienstverlening<br />
zonder nadelige gevolgen.<br />
Om de betaling mogelijk te maken van kleine exploitatie-uitgaven van dagelijks<br />
bestuur, die zonder uitstel of onmiddellijk moeten gebeuren <strong>voor</strong> de<br />
goede werking van de dienst (bv. betaling van de keuring in de automobielinspectie),<br />
kan de provinciegriffier beslissen aan bepaalde budgethouders of<br />
personeelsleden een provisie ter beschikking te stellen. De provinciegriffier<br />
neemt deze beslissing onder zijn verantwoordelijkheid binnen het kader<br />
vastgesteld door de provincieraad en na advies van de financieel beheerder.<br />
Het betreft hier geen buitengewone rekenplichtigen <strong>voor</strong> fondsen<strong>voor</strong>schotten.<br />
De met de provisie verrichte uitgaven worden periodiek op <strong>voor</strong>legging<br />
van een uitgavenstaat en de nodige verantwoordingsstukken opgenomen in<br />
de provinciale boekhouding.<br />
Minstens jaarlijks vindt een verificatie plaats van de boekhouding en de kas<br />
van de provisiehouders en van de personeelsleden belast met de inning van<br />
geringe dagontvangsten. De verificatie gebeurt door de financieel beheerder<br />
of door een persoon die hij heeft aangesteld, onder zijn verantwoordelijkheid.<br />
Belangrijk is dat de regeling met hulprekenplichtigen van art. 158 slechts<br />
een mogelijkheid uitmaakt en geen verplichting. Ook de betaling van geringe<br />
exploitatie-uitgaven en de inning van geringe dagontvangsten kunnen<br />
dus verlopen via art. 159 met aparte kasrekenplichtigen. Dit houdt dan wel<br />
Financieel beheer<br />
Deel VI<br />
Art. 158, § 2<br />
Art. 158, § 1<br />
Art. 158, § 3<br />
275
Art. 161<br />
Art. 162<br />
Art. 163<br />
Art. 164<br />
Deel VI<br />
276<br />
Financieel beheer<br />
HOOFDSTUK 4<br />
in dat deze verrichtingen, in de mate van het mogelijke, geïndividualiseerd<br />
en dagelijks in de provinciale boekhouding worden geregistreerd en niet in<br />
een hulpboekhouding.<br />
c De rapportering<br />
1° De rapportering van de financieel beheerder<br />
Het Provinciedecreet heeft de verplichte financiële rapportering aanzienlijk<br />
uitgebreid. Zo rapporteert de financieel beheerder in volle onafhankelijkheid<br />
minstens éénmaal per jaar aan de provincieraad en de deputatie. Dat rapport<br />
omvat minimaal een overzicht van de thesaurietoestand, de liquiditeitsprognose,<br />
de beheerscontrole, alsook de evolutie van de budgetten. De<br />
beheerscontrole van de financieel beheerder is nieuw en moet, aldus de<br />
memorie van toelichting bij het Provinciedecreet, worden beschouwd als een<br />
verzameling van activiteiten die terugkeren volgens een vast tijdsschema en<br />
waarbij bepaalde procedures worden gevolgd. De finaliteit van de beheerscontrole<br />
is er<strong>voor</strong> te zorgen dat het provinciebestuur maximaal zijn doelstellingen<br />
realiseert. Over de concrete invulling van het begrip blijft op het terrein<br />
twijfel bestaan, omdat men moet vermijden dat de rapportering over de<br />
beheerscontrole in het vaarwater komt van de rapportering over het interne<br />
controlesysteem die is toegekend aan de provinciegriffier. Vanuit zijn specifieke<br />
situatie binnen het provinciebestuur zal de financieel beheerder zich<br />
eerder focussen op het waar en getrouw beeld van de financiële standaardrapporten,<br />
in het bijzonder de jaarrekening.<br />
De financieel beheerder rapporteert tevens in volle onafhankelijkheid minstens<br />
éénmaal per jaar aan de provincieraad over de uitvoering van zijn taak<br />
van <strong>voor</strong>afgaande controle van de wettigheid en regelmatigheid van de <strong>voor</strong>genomen<br />
verbintenissen door middel van het <strong>voor</strong>afgaand visum.<br />
2° De rapportering betreffende het budgethouderschap<br />
Het Provinciedecreet <strong>voor</strong>ziet een uitgebreide rapportering over de uitvoering<br />
van het budgethouderschap. Indien het budgethouderschap via de provinciegriffier<br />
werd verkregen, loopt de rapportering aan de deputatie over<br />
hem; in het andere geval rapporteert de budgethouder rechtstreeks aan de<br />
deputatie. Er wordt minstens éénmaal per jaar gerapporteerd.<br />
De deputatie (de hoofdbudgethouder) rapporteert op haar beurt minstens<br />
éénmaal per jaar aan de provincieraad over de uitvoering van het budgethouderschap.
D BoekhouDIng en rekenIngen<br />
a De boekhouding<br />
HOOFDSTUK 4<br />
In afwachting dat de <strong>Vlaamse</strong> regering de <strong>voor</strong>schriften uitvaardigt betreffende<br />
de toekomstige boekhouding en rekeningen, blijven de provincies<br />
de nieuwe provinciale boekhouding voeren. Die wordt sinds 1 januari 2002<br />
of 1 januari 2003 toegepast in de <strong>Vlaamse</strong> provincies, afhankelijk van de<br />
gekozen startdatum (zie het KB van 9 oktober 2001 tot wijziging van het<br />
KB van 2 juni 1999).<br />
De nieuwe provinciale boekhouding is een geïntegreerde boekhouding.<br />
Net als bij de gemeenten is aan de budgettaire of begrotingsboekhouding<br />
die kasstromen registreert, een algemene boekhouding toegevoegd. De<br />
algemene (of dubbele) boekhouding registreert de veranderingen in de<br />
balanswaarden, de kosten en de opbrengsten. Behalve de kosten en de<br />
opbrengsten worden permanent het patrimonium en het vermogen van<br />
het bestuur bijgehouden.<br />
De basis van de provinciale budgettaire boekhouding is de functionele-economische<br />
codering, zoals vastgelegd in het ministerieel besluit van 15 februari<br />
2001 tot uitvoering van artikel 41 van het koninklijk besluit van 2 juni<br />
1999 houdende de algemene regeling van de provinciale boekhouding.<br />
De structuur van een budgetartikel ziet er als volgt uit:<br />
Functie / Economische code<br />
YYY(YY) / XXX(XX)<br />
De functies vastgelegd in de nieuwe provinciale boekhouding zijn wettelijk<br />
bepaald tot op drie cijfers. De laatste cijfers zijn vrij en kan het provinciebestuur<br />
gebruiken om de analytische structuur op poten te zetten. Op die wijze<br />
wordt de functie meer gehanteerd als een kostenplaats. De economische<br />
code geeft de kostensoort weer en kan eventueel verder uitgebreid worden.<br />
In de ontvangsten- en in de uitgavencyclus zijn er verrichtingen die zowel op<br />
begrotingsartikels als op algemene rekeningen van de algemene boekhouding<br />
een weerslag hebben. De link tussen beide boekhoudingen is <strong>voor</strong> de<br />
ontvangsten de vaststelling van het invorderingsrecht en <strong>voor</strong> de uitgaven de<br />
aanrekening. De economische code zorgt <strong>voor</strong> de link tussen het begrotingsartikel<br />
en het algemeen rekeningenstelsel. In de nieuwe provinciale boekhouding<br />
is de vroegere economische code trouwens vervangen door een algemene<br />
rekening van minimaal 3 cijfers.<br />
Financieel beheer<br />
Deel VI<br />
277
Art. 167<br />
Deel VI<br />
278<br />
Financieel beheer<br />
HOOFDSTUK 4<br />
Het artikel 104../111-01 is bij<strong>voor</strong>beeld omgevormd tot het artikel 104../620..<br />
(centrale administratie: bezoldigingen). 620.. is een kostenrekening die we<br />
terugvinden in de resultatenrekening van de algemene boekhouding. Algemene<br />
rekeningen die beginnen met ‘62’ hebben steeds betrekking op wedden<br />
en vergoedingen.<br />
b De jaarrekening<br />
De financieel beheerder voert en sluit de boekhouding af en maakt de jaarrekening<br />
op. Onder zijn leiding en in overleg met het managementteam<br />
wordt jaarlijks, <strong>voor</strong>afgaand aan de jaarrekening, de boekhoudkundige inventaris<br />
opgesteld. Het betreft de inventaris van alle bezittingen, vorderingen,<br />
schulden en verplichtingen van het provinciebestuur, van welke aard<br />
ook. Hoewel de opmaak van de inventaris onder de leiding van de financieel<br />
beheerder gebeurt, heeft de decreetgever willen aangeven dat het hier een<br />
teamwork betreft.<br />
De jaarrekening van het provinciebestuur bestaat momenteel uit de begrotingsrekening,<br />
de balans, de resultatenrekening en de toelichting. In de toekomstige<br />
rapportering (vanaf 2014?) zal onder meer aandacht worden besteed<br />
aan het nagaan welke resultaten of effecten men per doelstelling bereikt<br />
heeft.<br />
1° De begrotingsrekening<br />
De begrotingsrekening geeft de werkelijke uitgaven en ontvangsten weer<br />
gedurende het afgelopen dienstjaar.<br />
De uitgaven zijn niet gelijk aan de kosten van de resultatenrekening. Ze omvatten<br />
de begrotingskredieten, de vastleggingen en de aanrekeningen. De<br />
ontvangsten verschillen van de opbrengsten van de resultatenrekening en<br />
omvatten de begrotingskredieten, de vastgestelde rechten, de oninbare en<br />
de onherhaalbare.<br />
- Eindejaarsverrichtingen<br />
Voor men met de opmaak van de begrotingsrekening kan starten, dienen<br />
nog een aantal afsluitverrichtingen te gebeuren. Zo moet men de wedden<br />
van het gesubsidieerd onderwijzend personeel, die rechtstreeks aan de betrokken<br />
personeelsleden worden betaald, gelijktijdig als uitgave en als ontvangst<br />
(toelage) boeken (artikel 66 KB).
HOOFDSTUK 4<br />
Bij de begrotingsrekening horen, volgens het koninklijk besluit van 2 juni<br />
1999, twee lijsten: de lijst van de openstaande vastgestelde rechten en de<br />
lijst van de over te dragen kredieten, de vastleggingen en de ongebruikte<br />
kredieten. Deze laatste lijst moet op het einde van het eerste kwartaal van<br />
het volgende jaar door de deputatie worden vastgesteld. Alleen de vastleggingen<br />
die correct zijn overgedragen naar het nieuwe jaar kunnen dan aanleiding<br />
geven tot een aanrekening en een betaling.<br />
In de gemeenten wordt sinds 1995 gewerkt met het zogenaamde formulier<br />
T. Voor de provincies is evenwel geen model vastgelegd. Van belang is dat de<br />
lijst per begrotingsartikel de over te dragen kredieten, de vastleggingen en<br />
de ongebruikte kredieten vermeldt. Zowel vastleggingen van de gewone<br />
dienst als van de buitengewone dienst kunnen overgedragen worden. De<br />
vastleggingen van de gewone dienst echter slechts één keer.<br />
De werkwijze <strong>voor</strong> opmaak van deze lijst wordt uitvoerig beschreven in<br />
art. 67 KB:<br />
de diensten en instellingen boeken onverwijld alle vastleggingen die op het<br />
af te sluiten jaar betrekking hebben;<br />
de diensten en instellingen bezorgen de financieel beheerder onmiddellijk<br />
alle stukken betreffende de nog af te handelen aanrekeningen waarvan de<br />
inschrijving in de begrotingskredieten moet worden verricht;<br />
na de boeking van alle correcties op de openstaande vastleggingen stellen<br />
de diensten en instellingen daarna een lijst op van de openstaande vastleggingen<br />
en bezorgen deze vóór 15 januari aan de financieel beheerder;<br />
op grond van die opgaven sluit de financieel beheerder het grootboek van de<br />
begrotingsverrichtingen af en stelt hij de lijst in verband met de over te dragen<br />
kredieten en vastleggingen en ongebruikte kredieten op;<br />
de deputatie keurt op het einde van het eerste trimester van het volgende<br />
jaar, per begrotingsartikel, de lijst goed van de over te dragen kredieten, de<br />
vastleggingen en de ongebruikte kredieten.<br />
De lijst van de openstaande vastgestelde rechten vermeldt per begrotingsartikel<br />
alle vorderingen die op 31 december nog niet of nog niet volledig geïnd<br />
zijn. Het betreft zowel vorderingen van de gewone als van de buitengewone<br />
dienst. Belangrijk is dat de vastleggingen en de vorderingen geboekt worden<br />
conform respectievelijk art. 54 en 44 van het koninklijk besluit van 2 juni<br />
1999.<br />
- De resultaten van de begrotingsrekening<br />
De begrotingsrekening moet twee resultaten vermelden:<br />
1. het begrotingsresultaat is het verschil tussen de netto vastgestelde<br />
rechten (vastgestelde rechten min de onverhaalbare posten en de oninbare)<br />
en de vastleggingen;<br />
Financieel beheer<br />
Deel VI<br />
Art. 69 KB<br />
279
Art. 21 KB<br />
Deel VI<br />
280<br />
Financieel beheer<br />
HOOFDSTUK 4<br />
2. boekhoudkundig resultaat is het verschil tussen de netto vastgestelde<br />
rechten en de aangerekende uitgaven.<br />
Het boekhoudkundig resultaat vormt het saldo dat naar het volgende dienstjaar<br />
moet worden overgedragen. In dat resultaat zijn de gecumuleerde boekhoudkundige<br />
resultaten van de <strong>voor</strong>gaande dienstjaren begrepen. Het gecumuleerde<br />
begrotingsresultaat wordt via budgetwijziging in het budget ingebracht.<br />
De boekhouding van de vastgestelde rechten en de vastgelegde uitgaven<br />
moet zo correct mogelijk gebeuren, zo niet vertoont de begrotingsrekening<br />
vertekende resultaten. Het begrotingsresultaat van de begrotingsrekening<br />
wordt geboekt als begrotingskrediet; het boekhoudkundig resultaat<br />
als vastgesteld recht indien het positief is, als vastlegging en aanrekening<br />
indien het negatief is.<br />
Om de transparantie van de financiële verslaggeving te bevorderen, sluit de<br />
begrotingsrekening qua structuur en lay-out bij <strong>voor</strong>keur zoveel mogelijk<br />
aan bij het budget.<br />
2° De balans, de resultatenrekening en de toelichting<br />
- Eindejaarsverrichtingen<br />
Afschrijvingen<br />
Vooraleer men kan overgaan tot de opmaak van de balans en de resultatenrekening<br />
dienen er ook in de algemene boekhouding een aantal eindejaarsverrichtingen<br />
te gebeuren. De goederen van het patrimonium moeten<br />
afgeschreven worden. Deze afschrijving is jaarlijks en lineair (art. 21,<br />
§ 1 KB).<br />
Voor materiële en immateriële vaste activa met een beperkte gebruiksduur<br />
wordt overgegaan tot afschrijvingen volgens een plan opgesteld overeenkomstig<br />
artikel 5 van het ministerieel besluit van 15 februari 2001 tot uitvoering<br />
van artikelen 18 en 21, § 1 van het KB van 2 juni 1999. De afschrijving is<br />
immers een waardevermindering ten gevolge van slijtage. De provincies<br />
kunnen van de <strong>voor</strong>opgestelde afschrijvingstermijnen afwijken omwille van<br />
de economische realiteit. Deze afwijking moet gemotiveerd worden in de<br />
toelichting bij de jaarrekening. Ontvangen investeringssubsidies waarmee<br />
vaste activa zijn verworven, worden verrekend volgens hetzelfde ritme als de<br />
afschrijvingen op die vaste activa (art. 21, § 2 KB). Door de afschrijvingen<br />
vermindert de waarde van de provinciale bezittingen, dus dient ook de financieringsbron<br />
aan hetzelfde ritme te verminderen.
HOOFDSTUK 4<br />
Herwaarderingen/waardeverminderingen<br />
Een uitzonderlijke herwaardering van de goederen van het private onroerende<br />
patrimonium kan door de bevoegde minister (van Binnenlandse Aangelegenheden)<br />
worden toegestaan indien er zich aanzienlijke en niet-incidentele<br />
marktschommelingen <strong>voor</strong>doen (art. 20 KB). Een jaarlijkse herwaardering<br />
mist economische grond (bij<strong>voor</strong>beeld <strong>voor</strong> de gronden van de wegen) en is<br />
dan ook terecht achterwege gelaten in de nieuwe provinciale boekhouding.<br />
Toch mag de provincie de materiële vaste activa, de deelnemingen en aandelen<br />
die onder de financiële vaste activa <strong>voor</strong>komen of bepaalde soorten<br />
vaste activa herwaarderen, wanneer de waarde van deze activa op vaststaande<br />
en duurzame wijze uitstijgt boven hun boekwaarde (ministerieel besluit<br />
van 15 februari 2001 tot uitvoering van artikelen 18 en 21, § 1 van het<br />
koninklijk besluit van 2 juni 1999 houdende de algemene regeling van de<br />
provinciale boekhouding, art. 24). Het betreft dus een duidelijke waardevermeerdering<br />
die niet van <strong>voor</strong>bijgaande aard is.<br />
Wanneer daarentegen op het einde van het boekjaar de realisatiewaarde van<br />
een activum lager uitvalt dan de aanschaffingswaarde ten gevolge van een<br />
duurzame minderwaarde of ontwaarding, boekt men een waardevermindering.<br />
Een dergelijke waardevermindering kan bij<strong>voor</strong>beeld betrekking hebben<br />
op de <strong>voor</strong>raden, maar ook op andere (immateriële en materiële) activa<br />
zoals bij<strong>voor</strong>beeld vorderingen en financiële deelnemingen en participaties.<br />
Voorzieningen<br />
De <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> risico’s en kosten beogen het dekken van toekomstige<br />
verliezen of kosten, die op het moment van opmaak van de balans zeker of<br />
waarschijnlijk zijn, maar waarvan geen precies bedrag kan bepaald worden<br />
(zie het passief van de balans). Klassieke <strong>voor</strong>beelden zijn provisies <strong>voor</strong> de<br />
pensioenen van de personeelsleden en <strong>voor</strong> aanzienlijke herstel- en onderhoudswerken<br />
aan machines en gebouwen en <strong>voor</strong> hangende geschillen. Tijdens<br />
de eindejaarsverrichtingen zal men moeten nagaan of er (bijkomende)<br />
<strong>voor</strong>zieningen moeten worden aangelegd.<br />
Overige eindejaarsverrichtingen<br />
Ook de wijzigingen in de <strong>voor</strong>raden moeten geboekt worden. Goederen die in<br />
<strong>voor</strong>raad beheerd worden, komen in de boekhouding via de kostenrekeningen.<br />
Als deze goederen op 31 december nog in <strong>voor</strong>raad zijn, mogen ze de<br />
jaarrekening niet als een kost beïnvloeden. Ze zijn immers nog ter beschikking<br />
van het bestuur.<br />
Op het einde van het jaar is er eveneens een overboeking van de lange naar<br />
de korte termijn nodig van de vorderingen en de schulden. Het betreft hier<br />
verrichtingen die geen betrekking hebben op de budgettaire boekhouding.<br />
Het is uitsluitend de bedoeling dat de balans van het provinciebestuur een<br />
correcter beeld biedt. Op het einde van het dienstjaar moet een deel van de<br />
schuld op lange termijn overgeboekt worden naar de schuld op korte ter-<br />
Financieel beheer<br />
Deel VI<br />
Art. 20 KB<br />
Art. 26 KB<br />
281
Deel VI<br />
282<br />
Financieel beheer<br />
HOOFDSTUK 4<br />
mijn, met name de aflossingen die in het volgende dienstjaar vervallen. Ook<br />
<strong>voor</strong> vorderingen op lange termijn (bv. ten gevolge van verkregen investeringssubsidies)<br />
moet op 31 december het gedeelte waarvan men de inning<br />
verwacht in het volgende dienstjaar overgeboekt worden van de lange naar<br />
de korte termijn.<br />
De overlopende rekeningen zijn essentieel om tot een goede afgrenzing van<br />
het dienstjaar te komen, al wordt een correct gebruik ervan momenteel<br />
enigszins bemoeilijkt door de combinatie van de budgettaire en de algemene<br />
boekhouding. De bedoeling van deze rekeningen is om de verrichtingen zoveel<br />
mogelijk aan het juiste boekjaar toe te wijzen.<br />
Tot slot moet elk jaar het resultaat van de resultatenrekening ingebracht<br />
worden in het eigen vermogen van de balans. Art. 16, § 4, 2e lid KB: het<br />
verschil tussen het actief en de schulden bepaalt het nettovermogen van de<br />
provincie.<br />
- De balans<br />
De provincie moet elk jaar op 31 december een balans opmaken, die de<br />
algemene toestand van de provincie weergeeft. De balans geeft onder<br />
meer een beeld van de evolutie van het provinciale patrimonium en de<br />
schuldenlast.<br />
Art. 16 van het KB somt de rubrieken van de balans op. De activa van de balans zijn gerangschikt<br />
volgens stijgende liquiditeit en zijn aldus ingedeeld:<br />
- de vaste activa (de goederen die blijvend zijn verworven door de provincie);<br />
- de vlottende activa (onder meer de geldbeleggingen en de liquide middelen).<br />
Het passief van de balans (geeft de herkomst aan van de middelen waarover de provincie<br />
beschikt; de financieringsbronnen) is, in het KB, aldus ingedeeld:<br />
- het eigen vermogen (de middelen die de provincie heeft geïnvesteerd en waarvan zij eigenaar<br />
is);<br />
- het vreemd vermogen of de schulden (middelen die door derden ter beschikking worden<br />
gesteld).<br />
De rubrieken van het passief zijn gerangschikt volgens stijgende opeisbaarheid.<br />
De balans moet altijd in evenwicht, ‘in balans’ zijn.<br />
- De resultatenrekening<br />
Behalve de balans is eveneens een resultatenrekening verplicht die de<br />
opbrengsten en kosten van het dienstjaar weergeeft.<br />
De resultatenrekening geeft de kosten (zowel kas- als niet-kaskosten; zijn<br />
niet gelijk aan de budgettaire uitgaven) en opbrengsten (zowel kas- als niet-
HOOFDSTUK 4<br />
kasopbrengsten; zijn niet gelijk aan de budgettaire ontvangsten) weer gedurende<br />
het dienstjaar en het resultaat van dat dienstjaar.<br />
Het model van de resultatenrekening ziet er in grote lijnen als volgt uit (volgens<br />
bijlage 2 van het MB van 15 februari 2001 tot uitvoering van artikelen<br />
18 en 21, § 1 van het KB van 2 juni 1999, dat afwijkt van de indeling in grote<br />
rubrieken opgenomen in art. 17 van het KB):<br />
Kosten<br />
II. Werkingskosten 60/64<br />
(waaronder exploitatiediensten en -goederen, wedden en afschrijvingen)<br />
III. Werkingsoverschot (I-II)<br />
V. Financiële kosten (o.a. lenings- en debetintresten) 65<br />
VI. Positief financieel resultaat (IV-V)<br />
VII. Courant overschot (III+VI)<br />
IX. Uitzonderlijke kosten 66<br />
X. Uitzonderlijk overschot (VIII-IX)<br />
XI. Overschot van het boekjaar (VII+X)<br />
XIII. Overboekingen naar de reservefondsen 68<br />
XIV. Over te dragen overschot van het boekjaar 69<br />
Opbrengsten<br />
I. Werkingsopbrengsten 70/74<br />
(waaronder opbrengsten uit belastingen, prestaties en toelagen)<br />
III. Werkingstekort (I-II)<br />
IV. Financiële opbrengsten 75<br />
(o.a. dividenden, intresten en verrekeningen van ontvangen investeringssubsidies)<br />
VI. Negatief financieel resultaat (IV-V)<br />
VII. Courant tekort (III+VI)<br />
VIII. Uitzonderlijke opbrengsten 76<br />
X. Uitzonderlijk tekort (VIII-IX)<br />
XI. Tekort van het dienstjaar (VII+X)<br />
XIII. Onttrekkingen aan de reservefondsen 78<br />
XIV. Over te dragen tekort van het boekjaar 79<br />
- De toelichting<br />
De toelichting maakt integraal deel uit van de jaarrekening in de algemene<br />
boekhouding. Ze vermeldt alle informatie die het provinciebestuur<br />
nodig acht om derden behoorlijk in te lichten over de vermogenstoestand,<br />
de financiële positie of het resultaat van de provincie en die men niet onmiddellijk<br />
uit de balans of de resultatenrekening kan afleiden. Het verdient<br />
aanbeveling om binnen een openbaar bestuur daadwerkelijk maximale<br />
informatie in de toelichting op te nemen. Een dergelijke handelswijze<br />
is niet alleen conform de openbaarheid van bestuur, maar wakkert<br />
eveneens de belangstelling <strong>voor</strong> de jaarrekening aan.<br />
Financieel beheer<br />
Deel VI<br />
283
Art. 66, § 4<br />
Prov.W.<br />
Art. 169<br />
Art. 68 Prov.<br />
W.<br />
Deel VI<br />
284<br />
Financieel beheer<br />
HOOFDSTUK 4<br />
Doorgaans bevat de toelichting onder meer de (<strong>voor</strong>naamste) waarderingsregels<br />
en hun wijzigingen, details over een aantal posten van balans en resultatenrekening<br />
(beschrijvende staten over oorsprong en mutaties van<br />
sommige aarden) en de rechten en plichten niet in de balans vermeld (klasse<br />
0). Vanzelfsprekend is dit geen limitatieve opsomming. Zo verdient het<br />
aanbeveling om hierin eveneens een financiële analyse aan de hand van onder<br />
meer liquiditeits- en solvabiliteitsratio’s op te nemen, waardoor de lezer<br />
een beter inzicht verkrijgt in de financiële positie van het provinciebestuur.<br />
3° Procedure en timing<br />
De provincieraad stelt de rekeningen (begrotingsrekening, balans en resultatenrekening)<br />
over het vorige dienstjaar vast. Ze worden, samen met de opmerkingen<br />
van het Rekenhof, in beginsel tijdens de maand oktober aan de<br />
provincieraad <strong>voor</strong>gelegd en aan elk raadslid bezorgd ten minste zeven vrije<br />
dagen <strong>voor</strong> de dag van de vergadering waarop ze besproken zullen worden.<br />
Ingevolge art. 170 van het Provinciedecreet wordt die termijn naar analogie<br />
met het budget verlengd tot op zijn minst veertien dagen <strong>voor</strong> de raadszitting.<br />
Met het oog op de inbreng van het begrotingsresultaat van de begrotingsrekening<br />
in het budget van het lopende jaar biedt een vroegere <strong>voor</strong>legging<br />
aan de provincieraad, indien mogelijk, <strong>voor</strong>delen.<br />
De timing wordt in de toekomst trouwens strenger. Het Provinciedecreet bepaalt<br />
dat de provincieraad zich in de loop van het eerste semester van het<br />
financiële boekjaar dat volgt op datgene waarop de rekening betrekking<br />
heeft in openbare zitting uitspreekt over de vaststelling van de jaarrekening.<br />
Hoe de toekomstige jaarrekening er zal uitzien, dient door de <strong>Vlaamse</strong> regering<br />
nog te worden vastgelegd.<br />
De deputatie brengt in de toekomst verslag uit over de financiële toestand,<br />
over het gevoerde beleid en beheer tijdens het <strong>voor</strong>afgaande jaar en over de<br />
uitvoering van het budget in dezelfde zitting waarop de rekening behandeld<br />
wordt. De provincieraad stemt over de jaarrekening in zijn geheel, maar elk<br />
raadslid kan de afzonderlijke stemming eisen over één of meer onderdelen.<br />
Een afschrift van de jaarrekening wordt binnen twintig dagen bezorgd aan<br />
de <strong>Vlaamse</strong> regering.<br />
Net als de budgetten worden de rekeningen (kort samengevat) binnen de<br />
maand volgend op die tijdens welke zij werden afgesloten in het Provincieblad<br />
opgenomen en neergelegd in het archief van beide federale wetgevende<br />
Kamers. De rekeningen liggen <strong>voor</strong> iedereen ter inzage op de provinciale<br />
griffie gedurende een maand vanaf de dag waarop zij zijn vastgesteld. Via<br />
het Bestuursmemoriaal en een blad uit de provincie wordt het publiek hiervan<br />
in kennis gebracht.
c De beheersrekeningen van de rekenplichtigen<br />
1° Wie is rekenplichtig?<br />
HOOFDSTUK 4<br />
Er heerst vrij veel onduidelijkheid over wie er, in de gewijzigde wetgeving,<br />
allemaal rekenplichtig is in de zin van artikel 7 van de wet van 29 oktober<br />
1846 op de inrichting van het Rekenhof. Uiteindelijk zal de rechtspraak van<br />
het Rekenhof hierover volledige duidelijkheid moeten verschaffen.<br />
Algemeen wordt echter aangenomen dat behalve de financieel beheerder<br />
enkel de provinciegriffier (art. 158 PD) rekenplichtige is evenals de kasrekenplichtigen<br />
van art. 159 PD. Het Provinciedecreet gaat ervan uit dat ook<br />
de budgethouders rekenplichtig zijn. De budgethouders zijn echter ordonnateurs,<br />
de personeelsleden belast met geringe dagontvangsten of provisies<br />
(art. 158 PD) zijn slechts hulprekenplichtigen van de provinciegriffier.<br />
2° De beheersrekening<br />
De rekenplichtigen moeten jaarlijks verslag uitbrengen over hun beheer bij<br />
het Rekenhof, dat hun beheersrekeningen afsluit.<br />
Het Provinciedecreet <strong>voor</strong>ziet dat de deputatie jaarlijks gecentraliseerd rekening<br />
aflegt aan het orgaan dat kwijting van het beheer kan verlenen. Die<br />
rekening omvat alle rekeningen van de rekenplichtigen. Omwille van de administratieve<br />
eenvoud en om een veelvoud aan beheersrekeningen te vermijden,<br />
werd er<strong>voor</strong> geopteerd dat de deputatie één rekening aflegt waarin<br />
de verrichtingen van alle rekenplichtigen van het provinciebestuur zijn opgenomen.<br />
3° De eindrekening<br />
De provinciegriffier, de kasrekenplichtigen van artikel 159 en de financieel<br />
beheerder maken binnen de veertien dagen een eindrekening op als hun<br />
ambt of opdracht een einde neemt. Dit vloeit logisch <strong>voor</strong>t uit de hoedanigheid<br />
van rekenplichtige. Vijf jaar na het neerleggen van zijn ambt zal de rekenplichtige<br />
definitieve kwijting bekomen indien intussen door het Rekenhof<br />
geen arrest tot veroordeling werd gewezen (art. 8, laatste lid van de wet van<br />
29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof).<br />
Financieel beheer<br />
Deel VI<br />
Art. 166<br />
285
Deel VI<br />
286<br />
Financieel beheer<br />
HOOFDSTUK 4<br />
e ProVIncIeBelAstIngen<br />
a Algemeen<br />
Het grootste deel van de fiscale inkomsten van de <strong>Vlaamse</strong> provincies is<br />
afkomstig van 2 belastingen: de eigen algemene provinciebelasting en de<br />
opcentiemen op de onroerende <strong>voor</strong>heffing. Deze opcentiemen worden<br />
door het Vlaams Gewest gevestigd, geïnd en eventueel vervolgd.<br />
De opbrengst van deze belasting wordt aan de provincies doorgestort door<br />
het Vlaams Gewest. Sinds 2001 worden er in het tweede semester maandelijks<br />
<strong>voor</strong>schotten uitbetaald, waardoor de provincies geen liquiditeitsproblemen<br />
meer ondervinden ten gevolge van vertragingen bij de inkohiering en<br />
de inning door het Vlaams Gewest. De zes gelijke <strong>voor</strong>schotten worden berekend<br />
a rato van 1/6 van 95 % van het begrotingscijfer <strong>voor</strong> zover bekend<br />
bij het ministerie van de <strong>Vlaamse</strong> Gemeenschap.<br />
De eigen provinciebelastingen zoals de algemene provinciebelasting worden<br />
door het provinciebestuur gevestigd, geïnd en vervolgd. Door een algemene<br />
provinciebelasting dragen zowel gezinnen als bedrijven bij in de financiering<br />
van de werking van de provinciebesturen.<br />
Er bestaan ook nog een aantal kleinere provinciebelastingen zoals de belasting<br />
op jachtverloven, op banken en financieringsinstellingen, op vergunningsplichtige<br />
inrichtingen, op aanplakborden en op tweede verblijven.<br />
Sinds de staatshervorming van 2001 (de zogenaamde Lambermontakkoorden)<br />
zijn de gewesten in grote mate bevoegd om de provinciebelastingen te<br />
regelen. Met het decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering<br />
en de geschillenprocedure van provincie- en gemeentebelastingen<br />
heeft het <strong>Vlaamse</strong> gewest gebruikgemaakt van zijn nieuwe bevoegdheid. De<br />
bevoegdheden van de provinciegouverneur inzake provinciebelastingen zijn<br />
daarbij overgegaan naar de deputatie. De federale overheid blijft echter bevoegd<br />
om de grenzen van de lokale belastingbevoegdheid te bepalen.<br />
b De wettelijkheid van de provinciebelasting<br />
Het beginsel van de wettelijkheid van de provinciebelasting ligt vervat in<br />
artikel 170, § 3 van de Grondwet, dat luidt als volgt: ‘Geen last of belasting<br />
kan door de provincie worden ingevoerd dan door een beslissing van<br />
haar raad’. Dit betekent dat aan de provincieraad de uitsluitende bevoegdheid<br />
is opgedragen om een provinciale belasting in te voeren, wat de delegatie<br />
aan andere provinciale organen uitsluit.
HOOFDSTUK 4<br />
Dit principe wordt herhaald in art. 43, § 2, 15° van het Provinciedecreet,<br />
dat wel de <strong>voor</strong>behouden bevoegdheid inzake het vaststellen van retributies<br />
heeft versoepeld. De provincieraad moet nog alleen beslissen over<br />
het kader en de bijzonderste <strong>voor</strong>waarden van de retributies.<br />
De fiscale autonomie van de provincie is echter niet onbegrensd. De wetgever<br />
heeft op basis van artikel 170, § 3 van de Grondwet de bevoegdheid om<br />
de belastingautonomie van de provincies te beperken. Zo stelt artikel 464<br />
van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 dat de provincies niet<br />
gemachtigd zijn tot het heffen van opcentiemen op de personenbelasting, de<br />
vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting van de<br />
niet-inwoners. De provincie is evenmin gemachtigd tot het heffen van gelijkaardige<br />
belastingen op de grondslag of op het bedrag van deze belastingen.<br />
Een uitzondering op dit principe is evenwel opgenomen in de tekst zelf van<br />
artikel 464 van het W.I.B. 1992 en betreft de onroerende <strong>voor</strong>heffing.<br />
De rechtspraak toont zich zeer streng bij het beoordelen van het begrip “gelijkaardige<br />
belastingen op de grondslag of op het bedrag van deze belastingen”.<br />
De wetgever heeft willen verbieden dat provincies eigen belastingen<br />
op het inkomen zouden invoeren. Volgens rechtspraak van de Raad van State<br />
moet het kadastraal inkomen, zoals de term het zelf reeds aangeeft, als<br />
een vorm van inkomen worden beschouwd. Provinciebelastingen op basis<br />
van het kadastraal inkomen zijn dus verboden, opcentiemen op de onroerende<br />
<strong>voor</strong>heffing kunnen wel.<br />
Ook andere wetgeving, zoals het Wetboek op de met inkomstenbelastingen<br />
Gelijkgestelde Belastingen, legt beperkingen op aan de heffingsbevoegdheid<br />
van de provincie.<br />
‘De hoven en rechtbanken passen de algemene, provinciale en plaatselijke<br />
besluiten en verordeningen alleen toe in zover zij met de wetten overeenstemmen’<br />
(art.159 Gw.). Het betreft hier één van de basisbeginselen van ons<br />
rechtssysteem: de besluiten van de provincieraad kunnen steeds getoetst<br />
worden aan de Grondwet of de internationale verdragen, aan wetten, decreten<br />
of algemene rechtsbeginselen die daarmee worden gelijkgesteld.<br />
Het gelijkheidsbeginsel (art. 10 Gw.) en het beginsel van non-discriminatie<br />
(art. 11 Gw.) hebben een algemene draagwijdte en verbieden elke discriminatie.<br />
Artikel 172 Gw. past deze algemene beginselen toe op fiscaal vlak:<br />
‘Inzake belastingen kunnen geen <strong>voor</strong>rechten worden ingevoerd. Geen vrijstelling<br />
of vermindering van belasting kan worden ingevoerd dan door een<br />
wet.’ Algemeen wordt aanvaard dat het gelijkheidsbeginsel inhoudt dat allen<br />
die zich in dezelfde feitelijke toestand bevinden op dezelfde wijze moeten<br />
worden belast. Uit vaststaande rechtspraak van het Grondwettelijk hof blijkt<br />
dat de grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie niet<br />
Financieel beheer<br />
Deel VI<br />
287
Deel VI<br />
288<br />
Financieel beheer<br />
HOOFDSTUK 4<br />
uitsluiten dat een verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van<br />
personen wordt ingesteld, <strong>voor</strong> zover dat verschil berust op een objectief<br />
criterium dat kennelijk en redelijkerwijze relevant is, gelet op de aard en het<br />
doel van de belasting. Een vrijstelling of vermindering van belasting kan<br />
slechts worden toegestaan indien dit uitdrukkelijk is bepaald in de belastingverordening.<br />
c De vestiging van de provinciebelastingen<br />
De belastingschuld betreffende provinciebelastingen ontstaat indien twee<br />
<strong>voor</strong>waarden zijn vervuld. Er moet in het budget van het dienstjaar een<br />
ontvangstenkrediet <strong>voor</strong>komen <strong>voor</strong> het bedrag van de vermoedelijke belastingopbrengst<br />
en er moet een uitvoerbare belastingverordening bestaan.<br />
Dit is een reglement, aangenomen door de provincieraad, waarover de toezichthoudende<br />
overheid (de <strong>Vlaamse</strong> regering) het algemeen bestuurlijk toezicht<br />
heeft uitgeoefend en dat bekendgemaakt is conform de wettelijke bepalingen.<br />
De belastingverordeningen worden afgekondigd door middel van<br />
het provinciale Bestuursmemoriaal. Een belastingverordening moet een<br />
aantal essentiële gegevens bevatten zoals de belastbare basis, de heffingstermijn,<br />
de aanduiding van de belastingplichtigen, de aanslagvoet en de berekeningsbasis,<br />
de wijze van invordering door middel van kohieren of contant,<br />
eventuele vrijstellingen of verminderingen.<br />
Opdat de belastingschuld daadwerkelijk zou kunnen worden geïnd van een<br />
welbepaalde persoon, moet hij worden geïndividualiseerd en geformaliseerd.<br />
Dit formaliseringsproces heet de vestiging van de belastingschuld en geschiedt<br />
door de aanslag. Dit is de handeling van de administratie die verklaart<br />
dat, aangezien alle <strong>voor</strong>waarden vervuld zijn waaronder de belastingschuld<br />
ontstaat, een geïndividualiseerde persoon een bepaalde som aan de<br />
provincie moet betalen. De vestiging maakt de belastingschuld vaststaand.<br />
1° Soorten belastingen<br />
- Kohierbelastingen<br />
Het belastingkohier kan men definiëren als een authentieke akte waardoor<br />
de administratie zich een titel tegen de belastingplichtige schept en<br />
haar wil tot uiting brengt de betaling van de belasting te vorderen.
HOOFDSTUK 4<br />
Vanuit materieel oogpunt is het kohier een lijst van de belastingplichtigen,<br />
met opgave van een aantal vermeldingen die zijn <strong>voor</strong>geschreven door artikel<br />
4, § 2 van het decreet van, 30 mei 2008: de naam van de provincie die de<br />
belasting heeft gevestigd; de <strong>voor</strong>naam, achternaam of maatschappelijke<br />
benaming en het adres van de belastingplichtige; de datum en benaming<br />
van het reglement waardoor de belasting is verschuldigd; het belastbaar<br />
feit, de berekening en het bedrag van de belasting, evenals het aanslagjaar<br />
waarop de belasting betrekking heeft; het nummer van het kohierartikel; de<br />
datum van uitvoerbaarverklaring. Het ontbreken van (correcte) vermeldingen<br />
op het aanslagbiljet heeft enkel de nietigheid van het aanslagbiljet tot gevolg<br />
en niet de nietigheid van de aanslag en dan nog <strong>voor</strong> zover de belangen van<br />
de belastingplichtige zijn geschaad. Het betreft dus een relatieve nietigheid.<br />
De aanslag wordt vastgesteld door de inkohiering op naam van de belastingplichtige.<br />
Het opnemen van de belasting in een kohier is op zichzelf nog niet<br />
voldoende om de betaling ervan af te dwingen. De afdwingbaarheid wordt tot<br />
stand gebracht door de uitvoerbaarverklaring ervan. De uitvoerbaarverklaring<br />
is <strong>voor</strong> de belastingplichtige het bevel de sommen te betalen waar<strong>voor</strong><br />
hij in het kohier is opgenomen, zo niet zal hij daartoe worden verplicht. Voor<br />
de provinciale administratie, en in het bijzonder <strong>voor</strong> de financieel beheerder,<br />
is het uitvoerbaar verklaarde kohier een titel tot dadelijke uitwinning<br />
van de fiscale schuld. De financieel beheerder moet dus niet over een vonnis<br />
van de rechtbank beschikken om eventueel vervolgingen tegen een nalatige<br />
belastingplichtige te kunnen inspannen. Daartoe volstaat het uitvoerbaar<br />
verklaarde kohier, dat <strong>praktisch</strong> dezelfde kracht heeft als de grosse van een<br />
vonnis, bekleed met het formulier van tenuitvoerlegging.<br />
De kohieren inzake provinciebelastingen worden uitvoerbaar verklaard door<br />
de deputatie. Er mag worden aangenomen dat het vaststellen en het uitvoerbaar<br />
verklaren van het kohier in één enkele beslissing van de deputatie<br />
kan gebeuren.<br />
Artikel 4, § 3 van het decreet van 30 mei 2008 bepaalt dat de kohieren ten<br />
laatste op 30 juni van het jaar volgend op het aanslagjaar uitvoerbaar worden<br />
verklaard. Daarbij worden de rechten vastgesteld in de kohieren boekhoudkundig<br />
verbonden aan de ontvangsten van het financieel boekjaar<br />
waarin de kohieren uitvoerbaar werden verklaard.<br />
- Contant geïnde belastingen<br />
De provincieraad moet in de belastingverordening uitdrukkelijk bepalen of<br />
de invordering zal gebeuren door middel van een kohier of contant. De belastingen<br />
die niet door middel van een kohier worden geïnd, worden contant<br />
geïnd tegen afgifte van een betalingsbewijs (een kwitantie, een plaat, een<br />
Financieel beheer<br />
Deel VI<br />
289
Deel VI<br />
290<br />
Financieel beheer<br />
HOOFDSTUK 4<br />
onderscheidingsteken of vignet …). Wanneer de belasting niet contant kan<br />
worden geïnd, wordt ze een kohierbelasting.<br />
2° De aanslag van ambtswege<br />
Indien de belastingverordening de verplichting van aangifte <strong>voor</strong>ziet, kan de<br />
belasting ambtshalve worden ingekohierd bij gebrek aan aangifte binnen de<br />
in de verordening gestelde termijn of in geval van onjuiste, onvolledige of<br />
onnauwkeurige aangifte. De aanslag kan dus alleen ambtshalve worden gevestigd<br />
wanneer de aangifteplicht in het belastingreglement staat ingeschreven.<br />
De procedure <strong>voor</strong> een aanslag van ambtswege is decretaal geregeld. De<br />
door artikel 7 van het decreet van 30 mei 2008 <strong>voor</strong>geschreven procedure is<br />
een formaliteit van substantiële aard. Het niet naleven ervan heeft dan ook<br />
de volstrekte nietigheid van de aanslag van ambtswege tot gevolg.<br />
Vooraleer tot de maatregel van ambtshalve inkohiering over te gaan, betekent<br />
de deputatie aan de belastingplichtige per aangetekende brief de motieven<br />
om gebruik te maken van deze procedure, de elementen waarop de<br />
aanslag is gebaseerd evenals de wijze van bepaling van deze elementen en<br />
het bedrag van de belasting. De belastingplichtige heeft op zijn beurt een<br />
termijn van 30 kalenderdagen volgend op deze kennisgeving, concreet vanaf<br />
de verzendingsdatum van de betekening, om zijn opmerkingen schriftelijk<br />
mee te delen. Pas daarna wordt de aanslag van ambtswege gevestigd, behalve<br />
indien de rechten van de provinciale thesaurie dat eerder zouden vereisen.<br />
De deputatie beschikt over een periode van drie jaar te rekenen vanaf 1 januari<br />
van het aanslagjaar om tot de ambtshalve aanslag over te gaan. In<br />
geval van bedrieglijk opzet of wanneer de bedoeling bestond om schade te<br />
berokkenen, wordt die termijn met twee jaar verlengd. De overtredingen op<br />
de aangifteverplichting worden vastgesteld door speciaal daartoe aangewezen<br />
personeelsleden die alle controle- of onderzoeksdaden kunnen verrichten.<br />
Hun aanstelling gebeurt door de deputatie.<br />
Het belastingreglement kan bepalen dat de ambtshalve gevestigde aanslagen<br />
(en uitsluitend deze) worden verhoogd met een vastgesteld bedrag dat<br />
het dubbel van de verschuldigde belasting niet mag overschrijden. De belastingverhoging<br />
is een administratieve sanctie en wordt gelijktijdig en samen<br />
met de eigenlijke belasting ingekohierd.<br />
Bovendien is het nu ook mogelijk om een administratieve geldboete van<br />
maximaal 500 euro op te leggen <strong>voor</strong> andere overtredingen dan deze op de
HOOFDSTUK 4<br />
aangifteplicht, mits dit door de provincieraad is opgenomen in de belastingverordening.<br />
Voorbeelden zijn de weigering om mee te werken aan een fiscale<br />
controle of om documenten <strong>voor</strong> te leggen. Een dergelijke geldboete<br />
kan ook opgelegd worden aan niet-belastingplichtigen, een combinatie met<br />
een belastingverhoging kan evenwel niet. De administratieve boete wordt<br />
gevestigd en ingevorderd conform de regels die gelden <strong>voor</strong> de kohierbelastingen.<br />
d De invordering van de provinciebelastingen<br />
Het is evident dat de invordering chronologisch na de vestiging komt. Eerst<br />
moet de belastingsom worden vastgesteld. Dit is de vestiging, die wordt afgesloten<br />
met de uitvoerbaarverklaring van het kohier door de deputatie.<br />
Daarna moet de belasting worden geïnd. Dit is de invordering, die aanvangt<br />
met de toezending van het aanslagbiljet aan de belastingplichtige.<br />
Het aanslagbiljet is het bericht dat de betrokken belastingplichtige zonder<br />
kosten wordt toegezonden, om hem te verwittigen dat de schuldvordering<br />
van het provinciebestuur <strong>voor</strong> een bepaald bedrag en wegens een bepaalde<br />
belasting op de in het biljet vermelde datum uitvoerbaar werd verklaard.<br />
Met het aanslagbiljet stelt de provinciale administratie de belastingplichtige<br />
in kennis van zijn belastingschuld en van de termijn waarin hij moet betalen.<br />
Artikel 4, § 3 van het decreet van 30 mei 2008 bepaalt dat het aanslagbiljet<br />
de verzendingsdatum, de uiterste betalingsdatum en de noodzakelijke gegevens<br />
om rechtsgeldig een bezwaar in te dienen vermeldt, evenals de gegevens<br />
die ook op het kohier moeten <strong>voor</strong>komen. Het integrale reglement of<br />
een samenvatting ervan wordt op het aanslagbiljet afgedrukt of als bijlage<br />
toegevoegd. Er bestaat geen verplichting om het aanslagbiljet aangetekend<br />
te verzenden.<br />
Artikel 4, § 3 van het decreet van 30 mei 2008 bepaalt dat de financieel beheerder<br />
‘onverwijld’ instaat <strong>voor</strong> de verzending van het aanslagbiljet. Een<br />
kohierbelasting moet worden betaald binnen twee maanden na de verzending<br />
van het aanslagbiljet. Aan de belastingplichtige die niet binnen de termijn<br />
betaalt, wordt een verwijlintrest aangerekend conform de regels <strong>voor</strong><br />
de rijksbelastingen. Indien de verwijlintrest minder dan 5 euro per maand<br />
bedraagt, is hij niet verschuldigd.<br />
De invordering der provinciebelastingen berust in handen van de financieel<br />
beheerder. De eerste fase van de gedwongen uitvoering is het laten betekenen<br />
van een dwangbevel door een gerechtsdeurwaarder. Vanaf dit dwangbevel<br />
wordt de burgerlijke uitvoeringsprocedure gevolgd. Sinds 1 maart 2002<br />
zijn de financieel beheerders echter verplicht om een aangetekende herin-<br />
Financieel beheer<br />
Deel VI<br />
291
Deel VI<br />
292<br />
Financieel beheer<br />
HOOFDSTUK 4<br />
nering te sturen en dat minstens één maand <strong>voor</strong>aleer de gerechtsdeurwaarder<br />
een betalingsbevel opstelt, behalve indien de rechten van de provinciale<br />
thesaurie in gevaar zijn. De kosten <strong>voor</strong> het aangetekend verzenden<br />
zijn ten laste van de belastingplichtige. In de loop van de bezwaarprocedure<br />
kan er enkel uitgevoerd worden <strong>voor</strong> het bedrag van het “onbetwistbaar verschuldigd<br />
gedeelte” van de belasting.<br />
Provinciebelastingen verjaren na vijf jaar vanaf de eisbaarheid ervan, dit is<br />
twee maanden na de verzending van het aanslagbiljet. Men kan de verjaring<br />
stuiten volgens de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek.<br />
e De bezwaarprocedure<br />
De administratieve fase van de bezwaarprocedure is geïncorporeerd in<br />
het decreet van 30 mei 2008. De belastingplichtige of zijn vertegenwoordiger<br />
kan schriftelijk en gemotiveerd bezwaar indienen bij de deputatie tegen<br />
een provinciebelasting, een belastingverhoging of een administratieve<br />
boete.<br />
Het bezwaar moet schriftelijk worden ingediend binnen een termijn van drie<br />
maanden te rekenen vanaf de derde kalenderdag volgend op de datum van<br />
verzending van het aanslagbiljet of vanaf de kennisgeving van de aanslag<br />
(<strong>voor</strong> kohierbelastingen) of vanaf de datum van de inning van de belasting<br />
(<strong>voor</strong> contantbelastingen). Bezwaren kunnen nu ook via duurzame drager<br />
(fax, e-mail …) worden ingediend.<br />
De bezwaarprocedure is geregeld door artikel 9 van het decreet van 30 mei<br />
2008. Er moet een schriftelijke ontvangstmelding gebeuren binnen 15 kalenderdagen<br />
na de indiening van het bezwaarschrift.<br />
Als de belastingschuldige of zijn vertegenwoordiger dat heeft gevraagd, zal<br />
hij uitgenodigd worden op een hoorzitting <strong>voor</strong> de deputatie of <strong>voor</strong> een lid<br />
van de deputatie of zelfs een aangewezen personeelslid. Er wordt een proces-verbaal<br />
van de hoorzitting opgesteld.<br />
De termijn waarbinnen de deputatie uitspraak moet doen over een bezwaarschrift<br />
is 6 maanden. In geval van ambtshalve vestiging wordt de termijn<br />
verlengd tot 9 maanden.<br />
Indien er echter géén beslissing is binnen de <strong>voor</strong>ziene uitspraaktermijn kan<br />
de belastingplichtige zich wenden tot de bevoegde rechtbank van eerste<br />
aanleg, zonder nog langer op een uitspraak van de deputatie te hoeven<br />
wachten.
HOOFDSTUK 4<br />
De deputatie doet uitspraak over het bezwaarschrift als administratieve<br />
overheid en niet als rechtsprekende instantie. Dit betekent concreet dat er<br />
geen uitspraak wordt gedaan over de eventuele strijdigheid van het belastingreglement<br />
met (grond)wettelijke bepalingen. De uitspraak van de deputatie<br />
moet met redenen omkleed zijn. De beslissing wordt per aangetekende<br />
brief ter kennis gebracht van de eiser, zijn vertegenwoordiger en de financieel<br />
beheerder.<br />
Tegen de beslissing van de deputatie kan beroep worden ingediend bij de<br />
rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied waarin de belasting werd<br />
gevestigd. De termijn om beroep in te stellen bedraagt — op straffe van verval<br />
— drie maanden vanaf de kennisgeving aan de eiser en zijn vertegenwoordiger<br />
van de beslissing van de deputatie (art. 1385undecies Gerechtelijk<br />
Wetboek).<br />
Belangrijk is dat de beroepsprocedure <strong>voor</strong> de rechtbank van eerste aanleg<br />
slechts mogelijk is indien de bezwaarindiener <strong>voor</strong>afgaandelijk het administratieve<br />
beroep heeft ingesteld bij de deputatie (art. 1385undecies, lid 1 Gerechtelijk<br />
Wetboek). Zo niet zal de rechtbank de vordering niet ontvankelijk<br />
verklaren. Het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg is vatbaar <strong>voor</strong><br />
verzet of hoger beroep bij het hof van beroep. Tegen het arrest van het hof<br />
van beroep is <strong>voor</strong>ziening in cassatie mogelijk wegens schending van de wet<br />
of niet-naleving van substantiële of op straffe van nietigheid <strong>voor</strong>geschreven<br />
vormvereisten.<br />
De bezwaarprocedure mag niet verward worden met de onverhaalbare en<br />
oninbare posten. De deputatie kan de aanslagen oninbaar verklaren <strong>voor</strong> de<br />
belastingplichtigen waarvan de insolventie bewezen is. Tevens verleent de<br />
deputatie ambtshalve ontheffing van de overbelastingen die <strong>voor</strong>tkomen uit<br />
materiële vergissingen, uit dubbele belasting, alsook die blijken uit afdoende<br />
bevonden nieuwe feiten of bescheiden waarvan het laattijdig <strong>voor</strong>leggen<br />
door de belastingplichtige wordt verantwoord door wettige redenen.<br />
f ProVIncIefonDs<br />
De belangrijkste toelage op de gewone dienst van het provinciale budget<br />
is de dotatie van het Vlaams Provinciefonds (opgericht bij decreet van<br />
29 april 1991). Het betreft hier een vorm van algemene financiering: de<br />
provincie kan vrij over de dotatie beschikken.<br />
Tijdens de eerste maand van elk kwartaal wordt aan iedere provincie een<br />
<strong>voor</strong>schot uitbetaald gelijk aan één vierde van het aandeel van die provincie<br />
in de dotatie van het laatste jaar waar<strong>voor</strong> de definitieve verdeling is gekend.<br />
Financieel beheer<br />
Deel VI<br />
293
Deel VI<br />
294<br />
Financieel beheer<br />
HOOFDSTUK 4<br />
De definitieve bepaling van de aandelen gebeurt door de <strong>Vlaamse</strong> regering,<br />
waarna het saldo wordt verrekend.<br />
De verdelingscriteria van het Provinciefonds zijn als volgt:<br />
10 % wordt in gelijke delen verdeeld over de <strong>Vlaamse</strong> provincies;<br />
45 % volgens het bevolkingscijfer;<br />
5 % volgens de oppervlakte;<br />
5 % volgens de bevolkingsdichtheid;<br />
5 % volgens de actieve bevolking werkzaam op het grondgebied van de provincie<br />
ten opzichte van de totale bevolking van de provincie;<br />
30 % volgens de in de provincie omgekeerde evenredige opbrengst per inwoner<br />
van 100 opcentiemen op de onroerende <strong>voor</strong>heffing vermenigvuldigd<br />
met het inwonersaantal van de provincie. Dit laatste criterium is een correctiefactor.<br />
De provincies ontvangen een aandeel dat omgekeerd evenredig is<br />
met hun belastingvermogen. Wie een lager belastingvermogen heeft, ontvangt<br />
meer.<br />
De actieve bevolking werkzaam in de provincie bestaat uit:<br />
- de arbeiders en de bedienden;<br />
- de zelfstandigen en de uitoefenaars van vrije beroepen;<br />
- het door de staat, de gemeenschappen en de gewesten bezoldigde personeel;<br />
- de personen bezoldigd door de provincies, de gemeenten en de openbare instellingen;<br />
- het onderwijzend personeel dat niet door de openbare besturen wordt bezoldigd.<br />
Hoewel decretaal vastgelegd, werd het Provinciefonds in het verleden gedurende<br />
jaren niet geïndexeerd. Bovendien werd vanaf 2001 het Provinciefonds<br />
op jaarbasis met ongeveer 25 miljoen euro verminderd en zijn de middelen<br />
van het Investeringsfonds die <strong>voor</strong> de provincies bestemd waren, vanaf 2003<br />
overgeheveld naar het Gemeentefonds. Gedurende een aantal jaren werd<br />
een gedeelte van het vierde kwartaal<strong>voor</strong>schot drie maanden later uitbetaald.<br />
Vanaf het begrotingsjaar 2007 werd het Provinciefonds jaarlijks verhoogd<br />
met een evolutiepercentage van 3,5 %.<br />
De toekomstige evolutie van het Provinciefonds zal vermoedelijk beïnvloed<br />
worden door de uitkomst van een interne <strong>Vlaamse</strong> staatshervorming. Zo<br />
wordt vanaf 2010 3 miljoen euro bespaard op het Provinciefonds.<br />
g het BtW-stAtuut VAn De ProVIncIes<br />
De programmawet van 27 december 2006 heeft het btw-statuut <strong>voor</strong> openbare<br />
besturen, waaronder provinciebesturen, vanaf 1 juli 2007 gewijzigd. Er<br />
was weliswaar een tolerantieperiode, die echter eind 2008 afliep. Intussen<br />
heeft het arrest van het Grondwettelijk Hof van 17 juli 2008 de btw-plicht<br />
<strong>voor</strong> de vrijgestelde handelingen vernietigd. Het was precies deze bepaling<br />
in de gewijzigde wetgeving die <strong>voor</strong> de provincies nefast was omdat ze <strong>voor</strong>
HOOFDSTUK 4<br />
administratieve overlast dreigde te zorgen, zonder recht op aftrek of teruggave<br />
van de btw te doen ontstaan. De provinciebesturen zijn nu <strong>voor</strong> wat<br />
meer handelingen btw-plichtig dan in de periode <strong>voor</strong> 1 juli 2007, wat zeker<br />
op lange termijn niet oninteressant hoeft te zijn.<br />
a Basisprincipe<br />
De regel is dat overheidsinstellingen, zoals provincies, niet btw-plichtig zijn<br />
<strong>voor</strong> de handelingen die ze als overheid verrichten, ook niet indien zij <strong>voor</strong><br />
die werkzaamheden of handelingen rechten, heffingen, bijdragen of retributies<br />
innen.<br />
De provincies zijn dus <strong>voor</strong> de meeste van hun activiteiten niet btw-plichtig,<br />
bij<strong>voor</strong>beeld <strong>voor</strong> de bouw van administratieve centra.<br />
b uitzonderingen<br />
Op dit basisprincipe bestaan 2 uitzonderingen.<br />
1° Een overheid is steeds btw-plichtig wanneer ze<br />
werkzaamheden of handelingen verricht die zijn<br />
opgesomd in artikel 6, derde lid van het BTW-Wetboek.<br />
Het provinciebestuur is in die gevallen btw-plichtig, zonder dat men moet<br />
nagaan of er sprake is van concurrentieverstoring met de privésector. De<br />
btw-plicht geldt <strong>voor</strong> zover de handelingen niet van onbeduidende omvang<br />
zijn. Men kan immers toch van een btw-vrijstelling genieten als het omzetcijfer<br />
het bedrag van 5.580 EUR per jaar niet overschrijdt.<br />
Het betreft hier onder meer:<br />
- het goederen- en personenvervoer;<br />
- de levering van nieuwe goederen geproduceerd <strong>voor</strong> de verkoop;<br />
- de exploitatie en het verlenen van rechten op de exploitatie van een parkeergelegenheid,<br />
een opslagplaats en/of een kampeerterrein;<br />
- de leveringen van goederen en de diensten verricht door bedrijfskantines,<br />
bedrijfswinkels, coöperaties en soortgelijke inrichtingen.<br />
2° De provinciebesturen hebben de hoedanigheid van<br />
btw-plichtige <strong>voor</strong> andere werkzaamheden of handelingen<br />
die zij als overheid verrichten en die niet worden<br />
opgesomd in artikel 6, 3e lid, <strong>voor</strong> zover een behandeling<br />
als niet-belastingplichtige tot concurrentieverstoring<br />
van enige betekenis zou leiden (artikel 6, tweede<br />
lid BTW-Wetboek).<br />
Financieel beheer<br />
Deel VI<br />
Art. 6, 1e lid<br />
BTW-Wb.<br />
295
Deel VI<br />
296<br />
Financieel beheer<br />
HOOFDSTUK 4<br />
Om hieraan te voldoen, moeten de volgende twee <strong>voor</strong>waarden samen vervuld<br />
zijn:<br />
- het betreft het verrichten van identieke handelingen als de ondernemers<br />
uit de privésector;<br />
- het verrichten van deze handelingen leidt tot een belangrijke concurrentieverstoring<br />
ten nadele van de betrokken privéondernemer. Dit is een feitenkwestie<br />
die geval per geval zal moeten worden beoordeeld.<br />
Voor verschillende activiteiten is de btw-plicht op lange termijn <strong>voor</strong>delig,<br />
niettegenstaande de administratieve last die gepaard gaat met het bijhouden<br />
van een btw-boekhouding en het opmaken en indienen van een btw-aangifte.<br />
Er ontstaat dan immers een recht van aftrek van de btw, niet alleen <strong>voor</strong><br />
de exploitatiekosten maar ook <strong>voor</strong> investeringen. Een klassiek <strong>voor</strong>beeld<br />
van concurrentieverstoring is een cafetaria door een overheid uitgebaat. Indien<br />
echter de uitbating van de cafetaria samenhangt met een vrijgestelde<br />
activiteit is onder bepaalde <strong>voor</strong>waarden de btw-vrijstelling ook geldig <strong>voor</strong><br />
de cafetaria. Dit kan bij<strong>voor</strong>beeld het geval zijn <strong>voor</strong> een eigen cafetaria in<br />
een provinciaal museum, dat alleen toegankelijk is <strong>voor</strong> museumbezoekers.<br />
Door de nieuwe wetgeving wordt het verschil in btw-statuut tussen het provinciebestuur,<br />
inclusief intern verzelfstandigde agentschappen, en een autonoom<br />
provinciebedrijf enigszins kleiner. Wel zou de btw-administratie <strong>voor</strong>lopig<br />
geneigd zijn om het begrip concurrentieverstoring door een openbaar<br />
bestuur eerder beperkend te interpreteren.<br />
In tegenstelling tot een paraprovinciale vzw zal een APB ook minder snel<br />
onder de btw-vrijstelling van art. 44 van het BTW-Wetboek vallen. Deze vrijstelling<br />
geldt onder meer <strong>voor</strong> de diensten verstrekt naar aanleiding van de<br />
exploitatie van sportinrichtingen en inrichtingen <strong>voor</strong> lichamelijke opvoeding,<br />
<strong>voor</strong> de diensten en samenhangende leveringen in verband met het bezoek<br />
aan musea of <strong>voor</strong> het verstrekken van onderwijs, met inbegrip van schoolrefters<br />
en –vervoer. Hoe dan ook zal men bij opmaak van de statuten van<br />
een autonoom bedrijf best voldoende aandacht besteden aan de btw-problematiek,<br />
om achteraf onaangename verrassingen te <strong>voor</strong>komen.<br />
Volledigheidshalve kan hier nog worden vermeld dat in het kader van een<br />
zogenaamde VAT Package een aantal nieuwe btw-maatregelen opgelegd zijn<br />
aan de provinciebesturen. Zo zijn vanaf 2010 diensten verricht aan in België<br />
gevestigde gedeeltelijke btw-plichtigen, zoals provincies, in de regel belast<br />
met Belgische btw, ongeacht de bestemming van deze diensten. Bovendien<br />
moeten de provincies zelf de Belgische btw voldoen wanneer de dienstverlener<br />
niet in België is gevestigd. Voor de provincies geeft dat in een aantal<br />
gevallen aanleiding tot een kostenverhoging. De regeling inzake intracommunautaire<br />
verwervingen blijft in beginsel onveranderd: tenzij in uitzonderlijke<br />
gevallen zijn de provinciebesturen verplicht hun aankopen in andere<br />
EU-lidstaten waarbij de goederen naar België worden vervoerd aan de btw<br />
te onderwerpen in ons land.
5 provinciAAl pAtrimonium<br />
HOOFDSTUK 5<br />
De provincieraad is bevoegd <strong>voor</strong> de daden van beschikking met betrekking<br />
tot de onroerende goederen, tenzij deze nominatief in het budget zijn<br />
opgenomen. De provincieraad is ook bevoegd <strong>voor</strong> alle dadingen.<br />
De deputatie is bevoegd <strong>voor</strong> de daden van beschikking met betrekking<br />
tot de onroerende goederen, mits die nominatief in het budget zijn opgenomen.<br />
De deputatie is ook bevoegd <strong>voor</strong> alle daden van beschikking met<br />
betrekking tot de roerende goederen.<br />
Voor daden van beheer, is enkel de deputatie bevoegd.<br />
A Algemeen<br />
a Daden van beschikking<br />
Volgens artikel 42 van het Provinciedecreet beschikt de provincieraad over<br />
de volheid van bevoegdheid <strong>voor</strong> de aangelegenheden van provinciaal belang.<br />
De provincieraad put uit deze bepaling de bevoegdheid <strong>voor</strong> de daden<br />
van beschikking met betrekking tot de onroerende goederen uit het provinciaal<br />
patrimonium en <strong>voor</strong> het aangaan van dadingen. De provincieraad mag<br />
die bevoegdheden niet delegeren aan de deputatie. Het Provinciedecreet zelf<br />
<strong>voor</strong>ziet echter in een uitzondering op deze bevoegdheid van de provincieraad:<br />
de deputatie is bevoegd <strong>voor</strong> het stellen van de daden van beschikking<br />
met betrekking tot onroerende goederen mits die nominatief in het vastgestelde<br />
budget zijn opgenomen; dit met uitzondering van het aangaan van de<br />
dadingen (art. 43, § 2, 12° en 20° en art. 57, § 3, 8°, b Provinciedecreet).<br />
Voorbeelden van daden van beschikking met betrekking tot onroerende goederen<br />
zijn de verkrijging of vervreemding van een onroerend goed, of het<br />
verlenen of verkrijgen van een recht van opstal of erfpacht. Ook een hypotheek<br />
of een erfdienstbaarheid vestigen op provinciaal patrimonium is een<br />
daad van beschikking. Als deze verrichting niet nominatief in het vastgestelde<br />
budget is opgenomen, is enkel de provincieraad bevoegd. Als er wel een<br />
nominatieve opname in het budget is gebeurd, dan is de deputatie bevoegd.<br />
Voor het stellen van de daden van beschikking met betrekking tot de roerende<br />
goederen, is enkel de deputatie bevoegd. Ook hier met uitzondering<br />
van het aangaan van dadingen (art. 57, § 3, 8°, a Provinciedecreet).<br />
Een <strong>voor</strong>beeld van een daad van beschikking met betrekking tot roerende<br />
goederen, is de verkoop van deze goederen. Hier<strong>voor</strong> is de deputatie bevoegd.<br />
De aankoop van roerende goederen, is een overheidsopdracht van le-<br />
Provinciaal patrimonium<br />
Deel VI<br />
Art. 42, 43<br />
en 57<br />
297
Deel VI<br />
298<br />
HOOFDSTUK 5<br />
veringen, en daar<strong>voor</strong> gelden andere bevoegdheidsregels (zie hierna in dit<br />
Deel: hoofdstuk 6, blz. 304 e.v.).<br />
Zowel de provincieraad als de deputatie moeten bij de besluitvorming over<br />
de daden van beschikking, het gelijkheidsbeginsel en de beginselen van behoorlijk<br />
bestuur naleven. Voor de aankoop van roerende goederen moet rekening<br />
gehouden worden met de wetgeving op de overheidsopdrachten.<br />
b Daden van beheer<br />
De deputatie is door het Provinciedecreet belast met de daden van beheer<br />
over de provinciale inrichtingen en eigendommen, binnen de door de provincieraad<br />
desgevallend vastgestelde algemene regels (art. 57, § 3, 1° Provinciedecreet).<br />
Als provinciale inrichtingen kunnen o.m. vernoemd worden: de<br />
provinciale administratieve centra, de provinciale scholen, musea, recreatiedomeinen<br />
en sportinfrastructuur.<br />
De <strong>voor</strong>melde bepaling verleent de deputatie de bevoegdheid om op eigen<br />
initiatief, d.w.z. zonder tussenkomst van de provincieraad, de nodige maatregelen<br />
te nemen om het provinciaal patrimonium te beheren binnen de algemene<br />
<strong>voor</strong>waarden die eventueel door de provincieraad werden vastgesteld.<br />
Zo is de deputatie bevoegd om, met inachtname van de wettelijke en door de<br />
provincieraad bepaalde <strong>voor</strong>waarden, de huurders en de pachters van de<br />
provinciale eigendommen aan te duiden, eventueel na daartoe de <strong>voor</strong>geschreven<br />
openbare oproep georganiseerd te hebben.<br />
Het behoort eveneens tot de bevoegdheid van de deputatie, om de pacht- en<br />
huurcontracten <strong>voor</strong> provinciegoederen op te stellen.<br />
De deputatie kan deze beheersbevoegdheid bij reglement delegeren aan de<br />
provinciegriffier. De provinciegriffier kan die bevoegdheid verder delegeren<br />
aan andere personeelsleden van de provincie (art. 58). Hetzelfde geldt <strong>voor</strong><br />
de daden van beschikking met betrekking tot de roerende goederen. De daden<br />
van beschikking met betrekking tot onroerende goederen die nominatief<br />
in het vastgestelde budget zijn opgenomen, moet de deputatie echter zelf<br />
uitoefenen. Deze laatste bevoegdheid mag immers niet toevertrouwd worden<br />
aan de provinciegriffier (art. 58).<br />
Provinciaal patrimonium
B oPenBAAr en PrIVAAt DomeIn<br />
a Principe<br />
HOOFDSTUK 5<br />
De goederen die behoren tot het openbaar domein van de provincie zijn in<br />
principe onvervreemdbaar. Dit betekent niet dat de provincieraad ter zake<br />
geen bevoegdheden zou hebben.<br />
De deputatie of, bij delegatie, de provinciegriffier is belast met het beheer<br />
van de goederen die behoren tot het openbaar domein. Elke beslissing over<br />
goederen van het openbaar domein die verder gaat dan “beheren”, behoort<br />
normaliter tot de bevoegdheid van de provincieraad.<br />
Zo komt het de provincieraad toe te beslissen over de onttrekking van een<br />
bepaald goed aan het openbaar domein om het op te nemen in het privaat<br />
domein. M.a.w., het is de provincieraad die beslist over desaffectatie van een<br />
goed van het openbaar naar het privaat domein. De provincieraad kan eveneens,<br />
op <strong>voor</strong>waarde van een bijzondere en omstandige motivering, zakelijke<br />
rechten vestigen op openbare domeingoederen <strong>voor</strong> zover die rechten niet<br />
kennelijk onverenigbaar zijn met de bestemming van die goederen.<br />
b Privatieve ingebruikneming<br />
Zijn goederen van het openbaar domein in principe onvervreemdbaar, dan<br />
kan de provinciale overheid wel de privatieve ingebruikneming van deze goederen<br />
toestaan, naargelang het geval, onder de vorm van een eenzijdige<br />
handeling, een concessie of het vestigen van een zakelijk recht in het kader<br />
van een publiek-privaat samenwerkingsverband.<br />
Aldus is het zaak van de provincieraad het bestendig gebruik van een of<br />
meerdere lokalen van een provinciaal gebouw aan personen vreemd aan het<br />
bestuur te reglementeren. Evenwel kan de deputatie aan derden, zonder dat<br />
deze daarop enige aanspraak kunnen laten gelden, een tijdelijk en kortstondig<br />
gebruik van lokalen toestaan, op <strong>voor</strong>waarde dat dit gebruik verenigbaar<br />
is met de functie van de ter beschikking gestelde lokalen en/of de werking<br />
van de provinciale diensten. Bij het toestaan van dit gebruik zal de deputatie<br />
er tevens over waken niet discriminerend op te treden.<br />
Wanneer de provincieraad eveneens beslist over het in concessie geven aan<br />
een vereniging zonder winstoogmerk van de uitbating van de provinciale inrichtingen,<br />
dan mag de provincieraad bij het vaststellen van <strong>voor</strong>waarden<br />
van de concessieverlening evenwel de beheersbevoegdheid van de deputatie<br />
niet miskennen, hetgeen o.a. inhoudt dat de concessie<strong>voor</strong>waarden de deputatie<br />
moeten toelaten zijn recht van toezicht uit te oefenen.<br />
Provinciaal patrimonium<br />
Deel VI<br />
299
Art. 28 en 42<br />
Art. 28 en 42<br />
Art. 57 en 58<br />
Deel VI<br />
300<br />
HOOFDSTUK 5<br />
c Vergunningen<br />
Het komt de provincieraad toe het verlenen van vergunningen te reglementeren<br />
maar het is de deputatie of, in geval van delegatie, de provinciegriffier<br />
die bevoegd is om de individuele vergunning te verlenen. Hierbij moet nog<br />
opgemerkt worden dat <strong>voor</strong> de privatieve ingebruikneming van het openbaar<br />
domein ook een stedenbouwkundige vergunning vereist kan zijn. Aldus is<br />
een vergunning vereist <strong>voor</strong> de oprichting van een als bouwwerk aangemerkte<br />
reclame-inrichting.<br />
c oVerzIcht VerrIchtIngen onroerenD<br />
PAtrImonIum<br />
a Aankoop<br />
De koopovereenkomsten zijn geregeld door artikel 1582 en volgende van het<br />
Burgerlijk Wetboek.<br />
De aankoop van onroerende goederen — zowel openbaar als uit de hand —<br />
behoort normaliter tot de bevoegdheid van de provincieraad die daarover in<br />
beginsel in openbare vergadering beraadslaagt en beslist.<br />
Zoals gezegd, is de deputatie bevoegd <strong>voor</strong> de aankoop van onroerende goederen<br />
<strong>voor</strong> zover die aankoop nominatief in het vastgestelde budget opgenomen<br />
is.<br />
Wanneer de deputatie of de provinciegriffier niet bevoegd is om de aankoop<br />
te doen, zal in de praktijk door de deputatie onderhandeld worden over de<br />
aankoop en zal, in geval van akkoord, een principeovereenkomst worden gesloten<br />
onder <strong>voor</strong>behoud van goedkeuring door de provincieraad.<br />
b Verkoop<br />
De koopovereenkomsten zijn geregeld door artikel 1582 en volgende van het<br />
Burgerlijk Wetboek.<br />
De verkoop van onroerende goederen – zowel uit de hand als openbaar –<br />
behoort normaliter tot de bevoegdheid van de provincieraad die daarover in<br />
beginsel in openbare vergadering beraadslaagt en beslist.<br />
Zoals bij de aankoop is de deputatie bevoegd <strong>voor</strong> de verkoop van onroerende<br />
goederen <strong>voor</strong> zover die verkoop nominatief in het vastgestelde budget<br />
opgenomen is.<br />
Het besluit moet de redenen aangeven waarom het onroerend goed verkocht<br />
wordt, alsmede de wijze waarop de opbrengst wederbelegd zal worden en<br />
eventueel de bijzondere omstandigheden waarom het goed uit de hand wordt<br />
Provinciaal patrimonium
HOOFDSTUK 5<br />
verkocht. Voor de onroerende goederen die onder de toepassing vallen van<br />
het <strong>Vlaamse</strong> Bosdecreet kan de verkoop slechts gebeuren na machtiging<br />
van de <strong>Vlaamse</strong> regering (art. 90, tweede lid Decr.Vl.R. 13 juni 1990).<br />
De openbare verkoop is de regel. In sommige gevallen wordt ook de verkoop<br />
uit de hand aanvaard maar de provincieraad moet daar<strong>voor</strong> over precieze<br />
redenen beschikken die in feite juist en in rechte aannemelijk zijn. Dit is<br />
o.m. het geval wanneer de eigendomsoverdracht gebeurt tussen openbare<br />
besturen.<br />
Ingeval het goed openbaar verkocht wordt, is het mogelijk dat de provincieraad<br />
een tweede maal moet bijeenkomen indien de aangeboden prijs het<br />
bedrag van de schatting niet bereikt. In dat geval moet de provincieraad opnieuw<br />
over de verkoop beraadslagen en in zijn besluit de redenen aangeven<br />
waarom het goed verkocht wordt beneden de geschatte waarde.<br />
c ruil<br />
De ruilcontracten zijn geregeld door artikel 1702 en volgende van het Burgerlijk<br />
Wetboek.<br />
De ruil van onroerende goederen behoort normaliter tot de bevoegdheid van<br />
de provincieraad die daarover in beginsel in openbare vergadering beraadslaagt<br />
en beslist.<br />
De deputatie is bevoegd om te beslissen over een ruil, <strong>voor</strong> zover die ruiloperatie<br />
nominatief in het vastgestelde budget opgenomen is.<br />
Voor de ruil van onroerende goederen gelden dezelfde <strong>voor</strong>schriften als <strong>voor</strong><br />
de verkoop van onroerende goederen uit de hand.<br />
d erfpacht en opstal<br />
Het recht van erfpacht en het recht van opstal zijn geregeld in twee afzonderlijke<br />
wetten, die allebei van 10 januari 1824 dateren. Erfpacht is een zakelijk<br />
recht om het genot te hebben van een onroerend goed dat aan iemand<br />
anders toebehoort, mits de betaling van een vergoeding. De duur is minimaal<br />
27 en maximaal 99 jaar. Het recht van opstal is een zakelijk recht om<br />
gebouwen, werken of beplantingen in eigendom te hebben op de grond die<br />
aan iemand anders toebehoort. De duur is maximaal 50 jaar.<br />
Het verlenen of bekomen van een recht van erfpacht of van opstal van onroerende<br />
goederen behoort normaliter tot de bevoegdheid van de provincieraad<br />
die daarover in beginsel in openbare vergadering beraadslaagt en beslist.<br />
Provinciaal patrimonium<br />
Deel VI<br />
Art. 28 en 42<br />
Art. 57<br />
Art. 28 en 42<br />
301
Art. 57<br />
Art. 43<br />
Art. 57 en 58<br />
Deel VI<br />
302<br />
HOOFDSTUK 5<br />
De deputatie is bevoegd om te beslissen over een ruil, <strong>voor</strong> zover die ruiloperatie<br />
nominatief in het vastgestelde budget opgenomen is.<br />
e schenkingen en legaten<br />
Schenkingen en legaten zijn geregeld in artikel 893 en volgende van het<br />
Burgerlijk Wetboek.<br />
Over de definitieve aanvaarding van een schenking of een legaat beslist de<br />
provincieraad.<br />
f Verhuring en verpachting<br />
De huurovereenkomsten zijn geregeld in artikel 1708 en volgende van het<br />
Burgerlijk Wetboek. Dit Burgerlijk Wetboek bevat een afdeling met algemene<br />
bepalingen over de huur van onroerende goederen (artikel 1714 en volgende),<br />
maar ook specifieke afdelingen met regels <strong>voor</strong> de huurovereenkomsten<br />
met betrekking tot ten eerste de hoofdverblijfplaats van de huurder,<br />
ten tweede de handelshuur en ten derde de landpacht.<br />
Normaliter kunnen alleen de onroerende goederen die tot het privaat domein<br />
behoren, verhuurd (huizen en gewone gronden) of verpacht (landeigendommen)<br />
worden.<br />
Voor zover de verhuring en de verpachting als daden van beheer kunnen<br />
worden beschouwd, is de deputatie of in geval van delegatie, de provinciegriffier,<br />
bevoegd <strong>voor</strong> het organiseren van een eventuele aanbesteding en<br />
het toewijzen van de huur of de pacht, binnen de door de provincieraad vastgestelde<br />
algemene regels.<br />
Voor de huizen en de gewone gronden bestaat er geen algemene wettelijke<br />
bepaling die de wijze van verhuring door openbare rechtspersonen regelt.<br />
De provincie heeft de keuze tussen de openbare verhuring en de verhuring<br />
uit de hand. In de praktijk komt het meermaals <strong>voor</strong> dat om sociale, economische<br />
en zelfs om financiële redenen de <strong>voor</strong>keur moet worden gegeven<br />
aan de verhuring uit de hand volgens een verhuurreglement dat door de<br />
provincieraad wordt vastgesteld.<br />
De Pachtwet van 4 november 1969 <strong>voor</strong>ziet in een bijzondere regeling <strong>voor</strong><br />
de verpachting van landeigendommen door openbare rechtspersonen (Staat,<br />
gewesten, gemeenschappen, provincies, gemeenten, OCMW, kerkbesturen,<br />
enz.). Deze bijzondere regeling heeft betrekking op de vaststelling van de<br />
maximumpachtprijs, de inschrijvingen en de toewijzing van de pacht.<br />
Provinciaal patrimonium
D BestuurlIjk toezIcht<br />
HOOFDSTUK 5<br />
De beslissingen van de provincieraad, de deputatie of in geval van delegatie<br />
de provinciegriffier, betreffende het patrimonium van de provincie zijn onderworpen<br />
aan het algemeen bestuurlijk toezicht. Dit bestuurlijk toezicht<br />
wordt behandeld in Deel IX, hoofdstuk 1, blz. 385 e.v.<br />
e oPmAken VAn Akten met BetrekkIng tot<br />
onroerenDe goeDeren VAn De ProVIncIes<br />
De notarissen zijn in alle gevallen bevoegd om authentieke akten te verlijden<br />
waarbij een openbare rechtspersoon betrokken is, bv. de aankoop of de verkoop<br />
van een onroerend goed door de provincie. Maar de provincie kan niet<br />
verplicht worden een beroep te doen op een notaris in de gevallen waarin<br />
een administratieve overheid, bv. de provinciegouverneur, bevoegd is om de<br />
akte te verlijden.<br />
Uit de rechtspraak van de Raad van State blijkt dat de provinciegouverneur<br />
bevoegd is om authenticiteit te verlenen aan een akte tot aankoop, verkoop,<br />
ruil of huur van onroerende goederen door de provincie.<br />
De provinciegouverneur kan bijgevolg authenticiteit verlenen aan een akte<br />
tot aankoop, verkoop, ruil of huur van onroerende goederen van de provincie.<br />
De provinciegouverneur is eveneens bevoegd <strong>voor</strong> het verlijden van akten<br />
met het oog op de doorhaling van een hypothecaire inschrijving die een<br />
onroerend goed bezwaart dat door de provincie wordt aangekocht.<br />
De Onteigeningswet van 27 mei 1870 vermeldt uitdrukkelijk de bevoegdheid<br />
van de provinciegouverneur om overeenkomsten, kwitanties en andere akten<br />
te authentificeren die door hem worden verleden <strong>voor</strong> de aankoop van onroerende<br />
goederen namens de provincie.<br />
Door de programmawet van 6 juli 1989 kunnen de provincies ook een beroep<br />
doen op de medewerking van de aankoopcomités <strong>voor</strong> het uitvoeren van alle<br />
domeinverrichtingen. In dat geval zijn de ambtenaren van de aankoopcomités<br />
eveneens bevoegd <strong>voor</strong> het verlijden van de vereiste authentieke akten.<br />
Provinciaal patrimonium<br />
Deel VI<br />
303
Deel VI<br />
HOOFDSTUK 6<br />
6 overheidsopdrAchten<br />
Overheidsopdrachten zijn contracten <strong>voor</strong> de aanneming van werken, van<br />
leveringen of van diensten.<br />
De bevoegdheden van de provinciale bestuursorganen zijn deels rechtstreeks<br />
geregeld in het Provinciedecreet, maar zijn ook deels afhankelijk<br />
van provinciale besluitvorming over het begrip dagelijks bestuur, over de<br />
delegatie van bevoegdheid en van het budgethouderschap en over het nominatief<br />
opnemen van opdrachten in het budget. Een en ander moet ook<br />
samen gelezen worden met de wet op de overheidsopdrachten.<br />
De bevoegdheden verschillen naargelang de fase in de procedure: ontwerpfase,<br />
gunningsfase of uitvoeringsfase van de opdrachten.<br />
A Algemeen<br />
a Wetgeving<br />
De basis van de huidige reglementering is de Wet van 24 december 1993<br />
betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten <strong>voor</strong> aanneming<br />
van werken, leveringen en diensten (overheidsopdrachtenwet 1993).<br />
Voor de provincies is <strong>voor</strong>namelijk Boek I van de wet van belang, omdat dit<br />
boek de reglementering bevat <strong>voor</strong> overheidsopdrachten en concessies <strong>voor</strong><br />
openbare werken van de aanbestedende overheden in de zogenaamde “klassieke<br />
sectoren” (Titel II en III). In hetzelfde Boek I vind je ook de reglementering<br />
terug <strong>voor</strong> de overheidsopdrachten in de zogenaamde “speciale sectoren”,<br />
namelijk de sectoren water, energie, vervoer en postdiensten (Titel<br />
IV). Boek II is niet van belang <strong>voor</strong> de provincies. Dit Boek II is van toepassing<br />
op de opdrachten van privéondernemingen en van overheidsbedrijven in<br />
de sectoren water, energie, vervoer en postdiensten (de zogenaamde “speciale<br />
sectoren”).<br />
Intussen is er reeds een volledig nieuwe wetgeving aangenomen en gepubliceerd<br />
in het Staatsblad. Namelijk de Wet van 15 juni 2006 betreffende overheidsopdrachten<br />
en bepaalde opdrachten <strong>voor</strong> werken, leveringen en diensten<br />
(overheidsopdrachtenwet 2006) en de Wet van 16 juni 2006 betreffende<br />
de gunning, informatie aan kandidaten en inschrijvers en wachttermijn inzake<br />
overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten <strong>voor</strong> werken, leveringen<br />
en diensten (standstillwet 2006). Deze nieuwe wetten zijn echter (behalve<br />
enkele artikelen) nog niet in werking getreden.<br />
De zogenaamde “standstill” is een wachttermijn die de aanbestedende overheid moet respecteren<br />
om aan de niet-geselecteerde inschrijver, de inschrijver van wie de offerte als<br />
niet regelmatig wordt beschouwd of de inschrijver waarvan de offerte niet werd gekozen<br />
304 Overheidsopdrachten
HOOFDSTUK 6<br />
de kans te geven in beroep te gaan tegen deze beslissing <strong>voor</strong>aleer de opdracht wordt gegund<br />
aan de gekozen inschrijver.<br />
Twee koninklijke besluiten bevatten de bepalingen ter uitvoering van de<br />
overheidsopdrachtenwet 1993 <strong>voor</strong> de overheidsopdrachten in de “klassieke<br />
sectoren”:<br />
- het KB van 8 januari 1996 betreffende de overheidsopdrachten <strong>voor</strong> aanneming<br />
van werken, leveringen en diensten en de concessies <strong>voor</strong> openbare<br />
werken (dit besluit regelt de procedures die leiden tot de gunning);<br />
- het KB van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels<br />
van de overheidsopdrachten en van de concessies <strong>voor</strong> openbare<br />
werken (dit besluit regelt de uitvoeringsfase van de opdrachten).<br />
Het is de bedoeling om deze koninklijke besluiten volledig te vervangen door<br />
nieuwe uitvoeringsbesluiten bij de wetten op de overheidsopdrachten van<br />
15 en 16 juni 2006.<br />
b toepassingsgebied<br />
De wetgeving overheidsopdrachten is van toepassing op volgende soorten<br />
contracten:<br />
- aanneming van werken;<br />
- aanneming van leveringen;<br />
- aanneming van diensten;<br />
- concessies <strong>voor</strong> openbare werken.<br />
De definities van werken, leveringen en diensten in de zogenaamde “klassieke<br />
sectoren”, zijn opgenomen in artikel 5 van de overheidsopdrachtenwet<br />
1993:<br />
- een overheidsopdracht <strong>voor</strong> aanneming van werken is de overeenkomst<br />
onder bezwarende titel gesloten tussen een aannemer enerzijds en een<br />
aanbestedende overheid anderzijds, en die betrekking heeft:<br />
* hetzij op de uitvoering, hetzij op de uitvoering samen met het ontwerp<br />
van werken in verband met de in bijlage 1 bij de overheidsopdrachtenwet<br />
vermelde werkzaamheden of van een werk;<br />
* hetzij op het laten uitvoeren, met welke middelen ook, van een werk dat<br />
aan de door de aanbestedende vastgestelde eisen voldoet. Het werk is<br />
het resultaat van een geheel van bouwwerkzaamheden of van wegenbouwkundige<br />
werken dat ertoe bestemd is als zodanig een economische<br />
of technische functie te vervullen;<br />
- een overheidsopdracht <strong>voor</strong> aanneming van leveringen is de overeenkomst<br />
onder bezwarende titel gesloten tussen een leverancier enerzijds en een<br />
aanbestedende overheid anderzijds, en die betrekking heeft op de verwerving<br />
door koop- of aannemingsovereenkomst, huur, huurkoop of leasing<br />
Overheidsopdrachten<br />
Deel VI<br />
305
Deel VI<br />
306<br />
HOOFDSTUK 6<br />
met of zonder aankoopoptie van producten. Deze overeenkomst mag bijkomend<br />
werken van aanleg en plaatsing bevatten;<br />
- een overheidsopdracht <strong>voor</strong> aanneming van diensten is de overeenkomst<br />
onder bezwarende titel gesloten tussen een dienstenverlener enerzijds en<br />
een aanbestedende overheid anderzijds, en die betrekking heeft op in bijlage<br />
2 bij de overheidsopdrachtenwet vermelde diensten.<br />
c Beginselen<br />
De volgende basisbeginselen <strong>voor</strong> het plaatsen van overheidsopdrachten<br />
volgen rechtstreeks uit de toepasselijke Europese richtlijnen (zie artikel 2<br />
richtlijn 2004/18/EG van 31 maart 2004):<br />
- gelijkheid en niet-discriminatie;<br />
- transparantie.<br />
De overheidsopdrachtenwet 1993 vermeldt nog twee andere principes die<br />
als een rode draad doorheen de wetgeving overheidsopdrachten lopen (zie<br />
art. 1 overheidsopdrachtenwet 1993):<br />
- de forfaitaire prijsbepaling (zie ook: art. 7 overheidsopdrachtenwet 1993);<br />
- de mededinging.<br />
B ontWerPfAse<br />
Een eerste fase in de dossiervorming van een overheidsopdracht, is de ontwerpfase.<br />
In deze eerste fase stelt een aanbestedende overheid twee rechtshandelingen:<br />
- het kiezen van de wijze van gunning;<br />
- het vaststellen van de <strong>voor</strong>waarden van de opdracht.<br />
De overheidsopdrachtenwet beschrijft de volgende gunningswijzen (art. 13<br />
tot en met 17 overheidsopdrachtenwet 1993):<br />
- openbare aanbesteding;<br />
- beperkte aanbesteding;<br />
- algemene offerteaanvraag;<br />
- beperkte offerteaanvraag;<br />
- onderhandelingsprocedure.<br />
Daarnaast bestaan er twee wedstrijdformules waarbij een jury wordt ingeschakeld:<br />
de wedstrijd en de prijsvraag <strong>voor</strong> ontwerpen. De wedstrijd is een<br />
procedure <strong>voor</strong> werken of leveringen die zowel slaan op het opmaken van<br />
een ontwerp als op de uitvoering. De prijsvraag <strong>voor</strong> ontwerpen is een procedure<br />
die een aanbestedende overheid toelaat om een plan of een ontwerp<br />
aan te schaffen en die eventueel kan leiden tot de gunning van een overheidsopdracht<br />
<strong>voor</strong> aanneming van diensten (art. 20 overheidsopdrachtenwet<br />
1993).<br />
Overheidsopdrachten
HOOFDSTUK 6<br />
De <strong>voor</strong>waarden van de opdracht vallen uiteen in administratieve bepalingen<br />
en een technische beschrijving. De technische beschrijving wordt opgesteld<br />
aan de hand van technische specificaties, prestatie-eisen of functionele eisen.<br />
Het document waarin deze <strong>voor</strong>waarden uitgeschreven worden, noemen<br />
we het bestek. Bij een bestek horen vaak bijlagen, zoals plannen.<br />
Welk bestuursorgaan bevoegd is om de gunningswijze te kiezen en de <strong>voor</strong>waarden<br />
van de opdracht vast te stellen, hangt enerzijds af van de bepalingen<br />
van het Provinciedecreet en anderzijds van de delegaties die binnen het<br />
provinciebestuur van toepassing zijn. Binnen de grenzen van het Provinciedecreet<br />
is maatwerk dus mogelijk.<br />
Het kiezen van de wijze van gunning en het vaststellen van de <strong>voor</strong>waarden<br />
<strong>voor</strong> de opdracht, zijn bevoegdheden van de provincieraad. De provincieraad<br />
kan op twee manieren haar bevoegdheid overdragen naar de deputatie:<br />
- door vast te stellen welke opdrachten passen binnen het begrip dagelijks<br />
bestuur;<br />
- door de opdracht nominatief op te nemen in het budget zonder zelf de<br />
wijze van en de <strong>voor</strong>waarden vast te stellen.<br />
Het begrip dagelijks bestuur is niet nader omschreven in het Provinciedecreet.<br />
De memorie van toelichting en omzendbrieven geven inzicht in wat de<br />
<strong>Vlaamse</strong> overheid onder dit begrip verstaat. Beheersdaden die geboekt worden<br />
op het exploitatiebudget of die in normale omstandigheden de provincie<br />
niet <strong>voor</strong> meer dan een jaar binden, kunnen tot het dagelijks bestuur behoren.<br />
Het dagelijks bestuur kan ook investeringen omvatten <strong>voor</strong> zover deze<br />
binnen hetzelfde boekjaar gerealiseerd of geleverd worden in normale omstandigheden.<br />
Grote investeringsprojecten behoren, zelfs als ze binnen het<br />
jaar gerealiseerd kunnen worden, niet tot het dagelijks bestuur. Het komt de<br />
provincieraad toe om te bepalen waar de grens van het dagelijks bestuur<br />
precies ligt. Voor het onderscheid tussen grote en kleine investeringsprojecten,<br />
is het gebruikelijk om een onderscheid in te voeren aan de hand van<br />
een drempelbedrag. De bevoegdheid tot het vaststellen van de <strong>voor</strong>waarden<br />
en het kiezen van de wijze van gunnen van grote investeringsprojecten kan<br />
enkel aan de deputatie toevertrouwd worden door een opdracht nominatief<br />
op te nemen in het vastgestelde budget. Als de provincieraad tijdens de bespreking<br />
van het budget waarbij een opdracht nominatief is opgenomen<br />
geen beslissing neemt over de <strong>voor</strong>waarden en over de gunningswijze, dan<br />
is de deputatie daar<strong>voor</strong> bevoegd.<br />
De deputatie kan de uitoefening van deze toevertrouwde bevoegdheden met<br />
betrekking tot de opdrachten van dagelijks bestuur en met betrekking tot de<br />
opdrachten die nominatief in het budget zijn opgenomen, bij reglement toevertrouwen<br />
aan de provinciegriffier. De provinciegriffier kan die toevertrouwde<br />
bevoegdheden persoonlijk uitoefenen of kan dit toevertrouwen aan andere<br />
personeelsleden van de provincie.<br />
Overheidsopdrachten<br />
Deel VI<br />
Artikelen 43,<br />
57 en 58<br />
307
Deel VI<br />
308<br />
HOOFDSTUK 6<br />
Art. 153 In gevallen van dwingende en on<strong>voor</strong>ziene omstandigheden, kan de deputatie<br />
op eigen initiatief de bevoegdheden uitoefenen met betrekking tot de<br />
vaststelling van de wijze van gunning en de <strong>voor</strong>waarden van overheidsopdrachten.<br />
Deze bevoegdheid is een <strong>voor</strong>behouden bevoegdheid van de deputatie<br />
en is niet <strong>voor</strong> delegatie vatbaar. De provincieraad kan zonder <strong>voor</strong>afgaande<br />
budgetwijziging in de uitgave <strong>voor</strong>zien die door dergelijke dwingende<br />
en on<strong>voor</strong>ziene omstandigheden vereist is. Het betreft een uitzonderingsmaatregel<br />
waarmee zeer zuinig moet omgesprongen worden. Als het geringste<br />
uitstel onbetwistbare schade zou veroorzaken, kan zelfs de deputatie<br />
op eigen verantwoordelijkheid over de uitgaven beslissen. De bevoegdheid<br />
om over de uitgaven te beslissen houdt de bevoegdheid in tot het vaststellen<br />
van de <strong>voor</strong>waarden, het vaststellen van de wijze van gunnen, het voeren van<br />
de gunningsprocedure, de gunning en de uitvoering van de overheidsopdrachten.<br />
De nodige kredieten worden zo snel mogelijk ingeschreven door<br />
een budgetwijziging. De betaling kan echter al uitgevoerd worden zonder die<br />
budgetwijziging af te wachten.<br />
De deputatie beschikt over een door het Provinciedecreet toegewezen bevoegdheid<br />
met betrekking tot enkele financiële diensten. Ten eerste <strong>voor</strong> het<br />
aangaan van leningen <strong>voor</strong> een periode langer dan één jaar. Leningen van<br />
minder dan of gelijk aan een jaar zijn een bevoegdheid van de financieel<br />
beheerder in het kader van zijn thesauriebeheer. Een tweede toegewezen<br />
bevoegdheid van de deputatie zijn de besluiten waarbij de financiële lasten<br />
van de opgenomen leningen worden herschikt door die lasten te spreiden<br />
over een kortere of gelijke periode. Een derde toegewezen bevoegdheid ten<br />
slotte, is de vaste belegging van kapitalen <strong>voor</strong> een periode van minimaal<br />
twaalf maanden. Beleggingen op minder dan een jaar behoren tot het thesauriebeheer<br />
en zijn daarom een bevoegdheid van de financieel beheerder.<br />
De hierboven vermelde bevoegdheidsregels over het vaststellen van de wijze<br />
van gunning en van de <strong>voor</strong>waarden van de opdracht, moeten samen gelezen<br />
worden met de bepalingen over de delegatie van het budgethouderschap.<br />
c gunnIngsfAse<br />
Een tweede fase in de dossiervorming van een overheidsopdracht, is de<br />
gunningsfase. In deze tweede fase voert de aanbestedende overheid de procedures<br />
die leiden tot de gunning en toewijzing van de opdracht.<br />
In deze fase komen onder meer aan bod:<br />
- de bekendmaking;<br />
- de kwalitatieve selectie;<br />
- de keuze van de aan te schrijven kandidaten in het kader van een onderhandelingsprocedure<br />
zonder bekendmaking <strong>voor</strong>af;<br />
- de uitnodiging in het kader van de beperkte procedures;<br />
- het indienen en openen van de offertes;<br />
Overheidsopdrachten
HOOFDSTUK 6<br />
- het toetsen van de offertes op regelmatigheid en de rangschikking volgens<br />
de gunningscriteria;<br />
- de gunning en toewijzing.<br />
De deputatie is bevoegd <strong>voor</strong> het voeren van de gunningsprocedure en de<br />
gunning van de overheidsopdrachten. De deputatie kan bij reglement de<br />
uitoefening van bepaalde bevoegdheden aan de provinciegriffier toevertrouwen.<br />
De provinciegriffier oefent die bevoegdheden persoonlijk uit of kan ze<br />
toevertrouwen aan andere personeelsleden van de provincie.<br />
Bij het vaststellen van de <strong>voor</strong>waarden en de wijze van gunnen, kan de provincieraad<br />
of de deputatie bepalen dat indien een opdracht van aanneming<br />
van werken, leveringen of diensten waar<strong>voor</strong> de raming paste binnen het<br />
<strong>voor</strong>ziene budget, bij raadpleging van de mededinging het <strong>voor</strong>ziene budget<br />
blijkt te overschrijden, de opdracht kan toegewezen worden mits de deputatie<br />
beslist de noodzakelijke verhoging van het betrokken krediet ter goedkeuring<br />
<strong>voor</strong> te leggen aan de provincieraad bij de eerstvolgende budgetwijziging.<br />
Deze bepaling is geen vrijgeleide <strong>voor</strong> kredietoverschrijding en dus<br />
moet er met deze mogelijkheid zeer omzichtig omgesprongen worden. De<br />
budgetwijziging of interne kredietaanpassing moet wel gebeuren tijdens het<br />
lopende financiële boekjaar en niet in het volgende financiële boekjaar.<br />
D uItVoerIngsfAse<br />
De derde fase in de dossiervorming van een overheidsopdracht, is de uitvoeringsfase.<br />
In deze derde fase is de overeenkomst gesloten en wordt de overheidsopdracht<br />
uitgevoerd.<br />
In deze fase komen onder meer aan bod:<br />
- stellen en vrijgeven van de borgtocht;<br />
- controle van de uitvoering;<br />
- wijzigingen;<br />
- betalingen;<br />
- ingebrekestellingen, geschillen en sancties;<br />
- opleveringen.<br />
De deputatie is bevoegd <strong>voor</strong> het stellen van rechtshandelingen in de uitvoeringsfase.<br />
De deputatie kan bij reglement de uitoefening van bepaalde<br />
bevoegdheden aan de provinciegriffier toevertrouwen. De provinciegriffier<br />
oefent die bevoegdheden persoonlijk uit of kan ze toevertrouwen aan andere<br />
personeelsleden van de provincie.<br />
Omdat de deputatie bevoegd is <strong>voor</strong> de beslissingen tijdens de uitvoeringsfase<br />
van de overheidsopdrachten, kan de deputatie ook beslissen over de<br />
wijzigingen van de <strong>voor</strong>waarden van de opdracht tijdens de uitvoering en<br />
Overheidsopdrachten<br />
Deel VI<br />
Art. 57, 58 en<br />
156<br />
Art. 57 en 58<br />
309
Art. 151 en<br />
156<br />
Art. 156<br />
Deel VI<br />
310<br />
HOOFDSTUK 6<br />
over de meerwerken. Deze bevoegdheid is echter niet onbeperkt. De deputatie<br />
kan in geen geval dadingen aangaan met de aannemer, leverancier of<br />
dienstverlener. Dadingen zijn immers een <strong>voor</strong>behouden bevoegdheid van de<br />
provincieraad. Wijzigingen mogen ook nooit zo ingrijpend zijn dat het <strong>voor</strong>werp<br />
van de opdracht wijzigt (art. 7 KB 26 september 1996). En wijzigingen<br />
aan essentiële bepalingen en <strong>voor</strong>waarden vergen een gemotiveerde beslissing<br />
van het bestuursorgaan dat de <strong>voor</strong>waarden heeft vastgesteld. Als de<br />
provincieraad het bestek heeft goedgekeurd betekent dit dat ook de wijzigingen<br />
aan essentiële bepalingen en <strong>voor</strong>waarden van dit bestek door de provincieraad<br />
moeten beslist worden.<br />
Een verbintenis mag alleen aangegaan worden op grond van een goedgekeurde,<br />
op het budget <strong>voor</strong>komende post. Als de wijziging een verhoging van<br />
de uitgaven tot gevolg heeft waardoor het <strong>voor</strong>ziene budget wordt overschreden,<br />
dan moet er eerst een budgetwijzing of een interne kredietaanpassing<br />
beslist worden.<br />
e oVerheIDsoPDrAchten en BuDgethouDerschAP<br />
De budgethouder is bevoegd <strong>voor</strong> het aangaan van de verbintenissen, overeenkomstig<br />
het hem toevertrouwde budget. De budgethouder is (in <strong>voor</strong>komend<br />
geval binnen de perken van de delegatie) uitdrukkelijk bevoegd <strong>voor</strong><br />
het bepalen van de wijze van gunnen en het vaststellen van de <strong>voor</strong>waarden,<br />
behalve in de gevallen dat de opdracht niet behoort tot het dagelijks bestuur<br />
en niet nominatief in het budget is opgenomen. Hij is ook uitdrukkelijk bevoegd<br />
<strong>voor</strong> het voeren van de procedures <strong>voor</strong> opdrachten van aanneming<br />
van werken, leveringen of diensten en het toewijzen van de opdrachten.<br />
f BestuurlIjk toezIcht<br />
De beslissingen van de provincieraad, de deputatie of in geval van delegatie<br />
de provinciegriffier of een personeelslid, betreffende de overheidsopdrachten<br />
van de provincie zijn onderworpen aan het algemeen bestuurlijk toezicht.<br />
Het bestuurlijk toezicht wordt behandeld in Deel IX, hoofdstuk 1,<br />
blz. 385 e.v.<br />
Overheidsopdrachten
HOOFDSTUK 7<br />
7 politionele bevoegdheden<br />
A ProVIncIerAAD<br />
De provincieraad is een overheid van algemene bestuurlijke politie. Zij<br />
beschikt ter zake over een verordenende bevoegdheid. Deze bevoegdheid<br />
is evenwel beperkt in die zin dat de raad slechts kan optreden ter vrijwaring<br />
van de openbare orde wanneer de geviseerde toestand dermate materieel<br />
de openbare rust heeft verstoord over het geheel of een deel van<br />
het grondgebied van de provincie dat het noodzakelijk is om blijvende<br />
maatregelen te treffen. Bovendien mogen de provinciale politieverordeningen<br />
geen betrekking hebben op onderwerpen die reeds geregeld zijn<br />
door wetten of door verordeningen van algemeen bestuur. Tot slot mogen<br />
zij evenmin betrekking hebben op aangelegenheden die uitdrukkelijk aan<br />
de gemeenten zijn opgedragen. De niet-nakoming van provinciale politieverordeningen<br />
kan worden bestraft met een gevangenisstraf van ten<br />
hoogste 8 dagen en een geldboete van 200 euro.<br />
De provincieraad kan ook optreden in een aantal bijzondere, welomschreven<br />
politionele materies. De wet zelf kent hierbij de raad een verordenende<br />
bevoegdheid toe.<br />
a Algemene verordenende bevoegdheid<br />
De provincieraad wordt sinds oudsher beschouwd als een overheid van bestuurlijke<br />
politie. Artikel 2 van sectie III van het decreet van 22 december<br />
1789 bepaalt dat de departementsbesturen, thans provincieraden, belast zijn<br />
met de handhaving van de openbare gezondheid, veiligheid en rust, zijnde<br />
respectievelijk de afwezigheid van ziekten of ziekterisico’s, de afwezigheid<br />
van ongevallen of risico’s op ongevallen aan personen of goederen, en het<br />
wegblijven van wanorde en onlusten. Deze drie begrippen vormen de traditionele<br />
bestanddelen van de noemer “openbare orde”.<br />
De algemene bevoegdheid van de provincieraad tot vrijwaring van de openbare<br />
orde is luidens artikel 85 van de Provinciewet beperkt tot een verordenende<br />
bevoegdheid. Krachtens dit artikel kan de provincieraad provinciale<br />
reglementen van inwendig bestuur en politieverordeningen maken.<br />
Deze bepaling is door de artikelen 42, § 3 en 261, 46° van het Provinciedecreet<br />
onverlet gelaten <strong>voor</strong> zover zij op politieverordeningen betrekking<br />
heeft. Veiligheid en politie zijn immers een federale materie luidens artikel<br />
6, § 1, VIII, 1°, vierde streepje en § 4, 3° en 7° van de bijzondere wet van<br />
Politionele bevoegdheden<br />
Deel VI<br />
Art. 85,<br />
eerste lid<br />
Prov. W.<br />
311
Art. 85,<br />
tweede lid<br />
Prov.W.<br />
Deel VI<br />
312<br />
HOOFDSTUK 7<br />
8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, en blijven behoren tot de<br />
bevoegdheid van de federale overheid.<br />
Vermeldenswaard inzake de grondslag van de verordenende bevoegdheid van de provincieraad<br />
zijn tevens het decreet van 16-24 augustus 1790 dat de provinciale overheid bevoegd<br />
maakt om op te treden inzake epidemieën en veeziekten, en de artikelen 41 en 162, 2° van<br />
de gecoördineerde Grondwet die aan de provincieraad de zorg opdragen om al wat van<br />
provinciaal belang is te regelen.<br />
Politionele bevoegdheden<br />
1° Inhoudelijke omschrijving<br />
In tegenstelling tot wat geldt <strong>voor</strong> de gemeenteraad, wordt de verordenende<br />
bevoegdheid van de provincieraad niet bepaaldelijk of limitatief omschreven<br />
in de wet. De politieverordeningen kunnen in principe alle provinciale belangen<br />
tot <strong>voor</strong>werp hebben en hun verplichtend karakter is niet gebonden<br />
aan tijdelijke omstandigheden. De verordenende bevoegdheid van de provincieraad<br />
is dus van algemene aard.<br />
De provincieraden kunnen onder meer politiereglementen uitvaardigen betreffende de beperking<br />
van het drinkwaterverbruik in perioden van langdurige droogte.<br />
Volgens de Raad van State is deze bevoegdheid evenwel marginaal te noemen.<br />
In zijn arrest nr. 17.083 van 19 juni 1975 oordeelde de Raad van State<br />
dat de provincieraad slechts kan optreden ter vrijwaring van de openbare<br />
orde wanneer de geviseerde toestand dermate materieel de openbare rust<br />
heeft verstoord over het geheel of een deel van het grondgebied van de<br />
provincie dat het noodzakelijk is om blijvende maatregelen te treffen.<br />
Bovendien is de provincieraad slechts dan bevoegd wanneer de politieverordening<br />
geen betrekking heeft op onderwerpen die reeds geregeld zijn door<br />
wetten of door verordeningen van algemeen bestuur. Dit betreft meer bepaald<br />
wetten, decreten of ordonnanties, en verordeningen van de federale of<br />
regionale overheid. Zo kan de provincieraad geen aanvullende reglementen<br />
maken inzake de politie van het wegverkeer (art. 6 Wegverkeerswet).<br />
Men mag het bepaalde in artikel 85, tweede lid van de Provinciewet niet in enge zin opvatten.<br />
Het volstaat niet dat er een wet of verordening van algemeen bestuur ter zake bestaat<br />
om te kunnen stellen dat de uitgevaardigde provinciale politieverordening onwettig is. Er is<br />
vereist dat de wet of verordening van algemeen bestuur een gedetailleerd en systematisch<br />
uitgewerkt geheel vormt, waaruit blijkt dat de hogere overheid zich de desbetreffende aangelegenheid<br />
heeft <strong>voor</strong>gehouden. Indien de betreffende norm van algemeen bestuur<br />
slechts sommige aspecten regelt, dan kunnen andere punten door de provinciale norm<br />
worden geregeld. Ingeval het een gewilde lacune betreft, dan kan de provincieraad niet<br />
aanvullen.
HOOFDSTUK 7<br />
Luidens artikel 85, derde lid van de Provinciewet worden politieverordeningen<br />
van rechtswege opgeheven, indien in het vervolg dezelfde onderwerpen<br />
door wetten of door verordeningen van algemeen bestuur worden geregeld.<br />
Het spreekt <strong>voor</strong> zich dat deze latere wetten of verordeningen van algemeen<br />
bestuur in de wettelijke vormen moeten zijn bekendgemaakt, zo niet behouden<br />
de provinciale verordeningen hun kracht. De opheffing vindt van rechtswege<br />
plaats. Het is dus niet vereist dat de norm van algemeen bestuur bepalingen<br />
bevat die strijdig zijn met de provinciale verordening.<br />
De provinciale politieverordeningen mogen evenmin betrekking hebben op<br />
aangelegenheden die door de wetten, decreten of ordonnanties uitdrukkelijk<br />
aan de gemeenten zijn opgedragen, zo bv. hetgeen is opgesomd in artikel<br />
135, § 2 van de nieuwe Gemeentewet.<br />
2° Territoriale begrenzing<br />
Uiteraard is de bevoegdheid van de provincieraad beperkt tot het grondgebied<br />
van de provincie. De provincieraad kan geen politieverordening uitvaardigen<br />
die binnen het grondgebied van een andere provincie van toepassing<br />
zou zijn.<br />
3° Strafbepalingen<br />
De provincieraad kan op de niet-nakoming van zijn politieverordeningen<br />
straffen stellen van ten hoogste 8 dagen gevangenis en 200 euro geldboete.<br />
4° Bekendmaking<br />
De provinciale politieverordeningen moeten luidens artikel 85, laatste lid van<br />
de Provinciewet worden bekendgemaakt volgens het bepaalde in de artikelen<br />
117 en 118 van de Provinciewet. Deze twee artikelen worden nochtans<br />
opgeheven door het Provinciedecreet (art. 261, 73°-74°). Vermits artikel 85<br />
van de Provinciewet onverminderd blijft gelden als het politieverordeningen<br />
betreft (zie blz. 311), moeten krachtens het statisch karakter van de verwijzing,<br />
zoals bevestigd door het Hof van Cassatie in zijn arrest van 21 december<br />
1953, ook de genoemde artikelen 117 en 118 in deze materie verder<br />
worden toegepast.<br />
In de plaats van het statisch karakter van de verwijzing, zou men ook kunnen uitgaan van<br />
het dynamisch karakter van de verwijzing. Volgens deze strekking, die wordt aangehangen<br />
in de Handleiding <strong>voor</strong> Wetgevingstechniek opgesteld door de Raad van State in 1998, zijn<br />
latere wijzigingen mee van toepassing op de door middel van een verwijzing geregelde<br />
Politionele bevoegdheden<br />
Deel VI<br />
Art. 85,<br />
derde lid<br />
Prov.W.<br />
M.O.<br />
20.XII.2002<br />
Art. 85,<br />
vierde lid,<br />
Prov. W.<br />
313
Art. 117<br />
Prov.W.<br />
Art. 118, § 1<br />
Prov.W.<br />
Deel VI<br />
314<br />
HOOFDSTUK 7<br />
aangelegenheid. In geval van opheffing van de regel waarnaar wordt verwezen, is er derhalve<br />
aanleiding tot toepassing van de overeenkomstige bepalingen van de nieuwe wetgeving.<br />
In casu betekent dit dat de artikelen 117 en 118 van de Provinciewet dode letter blijven<br />
inzake provinciale politieverordeningen en er toepassing moet worden gemaakt van de<br />
artikelen 178, § 1, 180 en 181 van het Provinciedecreet (zie blz. 325).<br />
De politieverordeningen worden bekendgemaakt in naam van de provincieraad,<br />
door zijn <strong>voor</strong>zitter ondertekend en door de provinciegriffier medeondertekend.<br />
Zij worden in extenso gepubliceerd in het Bestuursmemoriaal<br />
van de provincie.<br />
Voor deze publicatie is de volgende vorm <strong>voor</strong>geschreven: “De provincieraad van de provincie<br />
… (besluit of beveelt)”. Daarna volgt de verordening.<br />
De provinciale politieverordeningen worden gezonden aan alle overheden<br />
wie de zaak aangaat, zo bv. de griffie van de politierechtbank en van de<br />
rechtbank van eerste aanleg, de arrondissementscommissarissen, de gemeentebesturen<br />
... De politieverordeningen zijn verbindend de 8e dag na de<br />
dag van publicatie in het Bestuursmemoriaal, tenzij de verordening een kortere<br />
termijn bepaalt. Naast de bekendmaking in het Bestuursmemoriaal kan<br />
de provincieraad nog een andere wijze van bekendmaking <strong>voor</strong>schrijven, bv.<br />
aanplakking.<br />
Indien wordt uitgegaan van het dynamisch karakter van de verwijzing (zie blz. 313), zijn de<br />
politieverordeningen reeds verbindend de 5e dag na de dag van publicatie in het<br />
Bestuursmemoriaal, tenzij het in de verordening anders bepaald is.<br />
b Bijzondere verordenende bevoegdheid<br />
Buiten de hierboven besproken algemene bevoegdheid van de provincieraad,<br />
is <strong>voor</strong> een aantal bijzondere materies door de wet zelf aan de provincieraad<br />
uitdrukkelijk een verordenende politionele bevoegdheid verleend. Het betreft<br />
de zgn. bijzondere bestuurlijke politie die wordt georganiseerd door specifieke<br />
wettelijke of reglementaire bepalingen, welke ertoe strekken welomschreven<br />
activiteiten te beperken of maatregelen te treffen teneinde een bepaalde<br />
wanorde te vermijden.<br />
Zo dient de provincieraad krachtens artikel 7 van de wet van 28 december 1967 betreffende<br />
de onbevaarbare waterlopen erop toe te zien dat de nodige ruimings-, onderhouds- en<br />
herstellingswerken aan de onbevaarbare waterlopen worden uitgevoerd zodat de waterloop<br />
geen bron van vervuiling wordt <strong>voor</strong> de aanpalende kavels. Zij kan hieromtrent het<br />
nodige bepalen in een politiereglement.<br />
Politionele bevoegdheden
B DePutAtIe<br />
HOOFDSTUK 7<br />
De deputatie is een overheid van bijzondere bestuurlijke politie. Zij beschikt<br />
doorgaans enkel over een uitvoeringsbevoegdheid.<br />
In principe heeft de deputatie geen algemene politionele bevoegdheid bij gebreke<br />
van een wettelijke bepaling ter zake. Het is in de eerste plaats de<br />
provinciegouverneur die krachtens de artikelen 128 en 129 van de Provinciewet<br />
en artikel 65 van het Provinciedecreet belast is met de handhaving van<br />
de openbare orde in de provincie. Ook de provincieraad speelt ter zake een<br />
rol, zij het eerder marginaal.<br />
De deputatie is wel een overheid van bijzondere bestuurlijke politie en vertegenwoordigt<br />
naargelang de betreffende materie de federale of regionale<br />
overheid. De verscheidene wettelijke en reglementaire bepalingen die van<br />
toepassing zijn inzake bijzondere bestuurlijke politie bepalen of en in welke<br />
mate de deputatie een verordenende dan wel een uitvoeringsbevoegdheid<br />
heeft. Buiten de handhaving van de openbare orde kunnen de bijzondere politiewetten<br />
ook andere doeleinden nastreven. Meestal beschikt de deputatie<br />
enkel over een uitvoeringsbevoegdheid.<br />
Onder uitvoering wordt verstaan de toepassing van een algemene regel op een specifiek<br />
geval <strong>voor</strong>zien bij deze regel. Als politiewetten, politiedecreten, politieordonnanties, politieverordeningen<br />
en politiebesluiten worden beschouwd de wetten, decreten, ordonnanties,<br />
verordeningen en besluiten die, met het oog op het veiligstellen van de openbare veiligheid,<br />
openbare rust en openbare gezondheid - in het algemeen of in verband met een<br />
welbepaalde activiteit - de vrijheid van de burger kunnen beperken.<br />
Zo is de deputatie bv. bevoegd <strong>voor</strong> het verlenen van vergunningen <strong>voor</strong> de<br />
organisatie van huis-aan-huiscollectes met een liefdadig doel of <strong>voor</strong> de organisatie<br />
van tombola’s wanneer deze activiteiten plaatsvinden op het grondgebied<br />
van meerdere gemeenten.<br />
c ProVIncIegouVerneur<br />
De aan de provinciegouverneur toevertrouwde politionele taken zijn veelvuldig:<br />
hij is zowel een overheid van algemene als van bijzondere bestuurlijke<br />
politie. Van oudsher beschikt hij ter zake over een uitvoeringsbevoegdheid.<br />
Sinds 1934 wordt aanvaard dat hij ook over een verordenende bevoegdheid<br />
inzake bestuurlijke politie beschikt. Deze bevoegdheid is evenwel<br />
limitatief.<br />
Politionele bevoegdheden<br />
Deel VI<br />
315
Art. 128-129<br />
Prov.W.<br />
Art. 139-<br />
139bis<br />
Prov. W.<br />
M.O.<br />
20.XII.2002<br />
Deel VI<br />
316<br />
HOOFDSTUK 7<br />
De provinciegouverneur kan krachtens de artikelen 128 en 129 van de<br />
Provinciewet de federale politie en het leger vorderen <strong>voor</strong> de handhaving<br />
van de openbare orde in de provincie. Wat het leger betreft, is dit recht<br />
beperkt tot woelige samenscholingen, oproer of gewelddadig verzet tegen<br />
de uitvoering van de wetten of van de wettelijke verordeningen.<br />
De provinciegouverneur ziet ten slotte toe op een goede samenwerking<br />
tussen de politiediensten en tussen de politiezones in de provincie.<br />
a Inhoud<br />
De politionele bevoegdheden van de provinciegouverneur vinden hun grondslag<br />
in de artikelen 128 en 129 van de Provinciewet. Krachtens deze artikelen<br />
zorgt de provinciegouverneur in de provincie <strong>voor</strong> de handhaving van de<br />
openbare orde, zoals uitdrukkelijk bevestigd door artikel 65 van het Provinciedecreet.<br />
Te dien einde beschikt hij over de federale politie. In geval van<br />
woelige samenscholingen, van oproer of van gewelddadig verzet tegen de<br />
uitvoering van de wetten mag de provinciegouverneur de gewapende macht<br />
vorderen. De provinciegouverneur is aldus een overheid van algemene bestuurlijke<br />
politie. Deze rol was eerst beperkt tot een louter uitvoerende bevoegdheid.<br />
Pas sinds 1934 is aanvaard dat de provinciegouverneur ter zake<br />
ook een verordenende bevoegdheid heeft.<br />
De provinciegouverneur is tevens een overheid van bijzondere bestuurlijke<br />
politie. Hij beschikt in dit verband doorgaans over een uitvoeringsbevoegdheid.<br />
De bevoegdheden van de provinciegouverneur inzake bestuurlijk politie zijn<br />
door de zgn. Octopushervorming bevestigd in de wet van 7 december 1998<br />
tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee<br />
niveaus. Zo wordt hij onder meer ook belast met een coördinerende rol <strong>voor</strong><br />
het grondgebied van zijn provincie.<br />
Volledigheidshalve moet melding worden gemaakt van dezelfde bevoegdheden in hoofde<br />
van de arrondissementscommissaris. Artikel 139 van de Provinciewet stelt immers dat de<br />
bepalingen van de artikelen 128 en 129 van de Provinciewet mede van toepassing zijn op<br />
de arrondissementscommissaris. Op grond van artikel 139bis van de Provinciewet kan de<br />
provinciegouverneur tevens de uitoefening van bepaalde politionele bevoegdheden of opdrachten<br />
die hem bij wet of verordening van algemeen bestuur zijn toegekend, <strong>voor</strong> het<br />
gehele grondgebied van de provincie of <strong>voor</strong> een gedeelte daarvan, opdragen aan één of<br />
meer arrondissementscommissarissen.<br />
Het weze aangestipt dat de provinciegouverneur zijn politionele bevoegdheden<br />
uitoefent als vertegenwoordiger van het staatsgezag. Hierbij staat hij<br />
onder het hiërarchische gezag van de minister van Binnenlandse Zaken.<br />
Politionele bevoegdheden
HOOFDSTUK 7<br />
Krachtens artikel 134 van de Provinciewet worden er één of meer verbindingsambtenaren<br />
uit de politiediensten gedetacheerd bij de provinciegouverneur. Zij staan hem bij in zijn<br />
opdrachten inzake veiligheid en politie en oefenen hun taak uit onder zijn gezag.<br />
b subsidiariteit<br />
De eerbied <strong>voor</strong> de gemeentelijke autonomie en de regels van een goed bestuur<br />
vergen dat de uitoefening van de verantwoordelijkheden van de gemeenteoverheden<br />
wordt gerespecteerd. De burgemeester is de spilfiguur<br />
van het lokaal veiligheidsbeleid (art. 133, derde lid N.Gem.W.). De provinciegouverneur<br />
komt dan ook krachtens art. 11 van de wet op het politieambt<br />
slechts tussen in subsidiaire orde, meer bepaald wanneer de gemeenteoverheden<br />
hun verplichtingen niet naleven of wanneer de verstoring van de<br />
openbare orde zich uitstrekt over het grondgebied van meerdere gemeenten<br />
of wanneer de provinciegouverneur meent dat zijn tussenkomst door<br />
het algemeen belang is vereist, zelfs al is de toestand of gebeurtenis<br />
slechts op het grondgebied van één gemeente gelokaliseerd.<br />
In deze gevallen is de provinciegouverneur gemachtigd politiemaatregelen van bestuurlijke<br />
politie te nemen, d.w.z. uitvoerbare beslissingen zoals het verbieden van een betoging. In<br />
algemene zin gaat het om reglementen uitvaardigen, individuele uitvoeringsbesluiten treffen,<br />
maatregelen ter vrijwaring van de rechtsorde uitvoeren of door de politiediensten te<br />
doen uitvoeren.<br />
De maatregelen die het onderwerp uitmaken van artikel 42 van de wet van 7 december<br />
1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus,<br />
blijven echter uitgesloten uit de bevoegdheid van de provinciegouverneur (art. 11, tweede<br />
lid WPA). Dit betekent dat de lokale politie belast met de uitvoering van de politiemaatregelen<br />
van bestuurlijke politie altijd onder het functioneel gezag van de burgemeester blijft.<br />
Voornoemd subsidiariteitsbeginsel geldt onverminderd de bevoegdheden die<br />
de provinciegouverneur zijn toegekend door of krachtens de wet.<br />
c uitvoeringsbevoegdheid<br />
1° Inzake algemene bestuurlijke politie<br />
Zoals hoger aangehaald, beschikt de provinciegouverneur betreffende de algemene<br />
bestuurlijke politie over een uitvoeringsbevoegdheid. Hij kan aldus<br />
executoire beslissingen treffen en de openbare macht vorderen om de uitvoering<br />
ervan te verzekeren.<br />
De provinciegouverneur kan luidens artikel 128, laatste lid van de Provinciewet door de<br />
bevoegde ministers worden belast met bijzondere opdrachten met betrekking tot veiligheid<br />
en politie. Dit vloeit <strong>voor</strong>t uit het gegeven dat de provinciegouverneur de commissaris van<br />
Politionele bevoegdheden<br />
Deel VI<br />
Art. 11 WPA<br />
Art. 128, eerste<br />
lid<br />
Prov.W.<br />
317
Art. 4,<br />
eerste lid<br />
WPA<br />
Wet 5.VI.1934<br />
Deel VI<br />
318<br />
HOOFDSTUK 7<br />
de regering is. Zo kan hij bv. maatregelen nemen bij manifestaties op autosnelwegen (O.B.<br />
18.VII.2002, B.S. 14.VIII.2002).<br />
Politionele bevoegdheden<br />
2° Inzake bijzondere bestuurlijke politie<br />
In het kader van de bijzondere bestuurlijke politie berust de uitvoeringsbevoegdheid<br />
van de provinciegouverneur in principe op de artikelen 64, eerste<br />
lid van het Provinciedecreet en 46 van de wet van 9 augustus 1980 tot hervorming<br />
van de instellingen. Bij de vervulling van die uitvoeringsopdrachten<br />
treedt de provinciegouverneur op onder het gezag van de overheid tot wier<br />
bevoegdheid de in aanmerking te nemen materie behoort.<br />
Voorbeelden ter zake betreffen de rol van de provinciegouverneur in de wapenwetgeving,<br />
de erkenning van de bijzondere veldwachters, de autorally’s<br />
…<br />
3° Officier van bestuurlijke politie<br />
De provinciegouverneur is op grond van artikel 4, eerste lid van de wet op<br />
het politieambt bekleed met de hoedanigheid van officier van bestuurlijke<br />
politie.<br />
Aldus kan hij bv. op het grondgebied van zijn provincie onder bepaalde <strong>voor</strong>waarden gebouwen<br />
laten ontruimen (art. 27 WPA), personen laten fouilleren (art. 28 WPA), <strong>voor</strong> de<br />
openbare orde gevaarlijke goederen in beslag laten nemen (art. 30 WPA), bestuurlijke aanhoudingen<br />
laten verrichten (art. 31 WPA) en voldoen aan verscheidene controle- en informatieverplichtingen<br />
op dat vlak (art. 33 WPA), een belangrijke rol inzake vuurwapengebruik<br />
tegen personen vervullen (art. 38 WPA) en bijstand vragen aan andere politiediensten<br />
in bepaalde omstandigheden.<br />
Politieoverheden die hun functies niet op het terrein uitoefenen, zoals de<br />
provinciegouverneur, zullen slechts in zeer uitzonderlijke gevallen de specifieke<br />
bevoegdheid van officier van bestuurlijke politie uitoefenen. Men kan<br />
derhalve stellen dat de toekenning van deze hoedanigheid aan de provinciegouverneur<br />
formeel en zonder concrete draagwijdte is.<br />
d Verordenende bevoegdheid<br />
De titularissen van het ambt van provinciegouverneur hadden tijdens de periode<br />
van 1789 tot 1934 algemene opdrachten van louter uitvoerende aard<br />
en mochten geen reglementen of verordeningen treffen. Pas met ingang van<br />
de wet van 5 juni 1934, waarbij strafsancties werden verbonden aan de overtredingen<br />
van de besluiten door de provinciegouverneur genomen in verband<br />
met artikel 128 van de Provinciewet, wordt aanvaard dat hij over een regle-
HOOFDSTUK 7<br />
menterende of verordenende bevoegdheid inzake bestuurlijke politie beschikt.<br />
Het weze opgemerkt dat de wet van 5 juni 1934 deze verordeningsmacht onrechtstreeks<br />
aan de provinciegouverneur toeschrijft. Artikel 1 van de wet beperkt zich immers louter tot<br />
de feitelijke bekrachtiging van de verordenende macht door het verbinden van sancties op<br />
overtredingen van de besluiten van de provinciegouverneur ter zake. Tien jaar eerder ondernam<br />
het wetsontwerp Poullet van 4 maart 1924 daarentegen een poging om de provinciegouverneur<br />
uitdrukkelijk het recht toe te kennen politieverordeningen uit eigen gezag te<br />
treffen, maar dit vond geen doorgang.<br />
1° Inhoudelijke omschrijving<br />
In tegenstelling tot de politieverordeningen van de provincieraad, welke in<br />
principe alle provinciale belangen tot <strong>voor</strong>werp kunnen hebben en wier verplichtend<br />
karakter niet gebonden is aan tijdelijke omstandigheden (zie<br />
blz. 312), wordt aanvaard dat de verordenende bevoegdheid van de provinciegouverneur<br />
limitatief is.<br />
Vooreerst moet rekening worden gehouden met artikel 11 van de wet op het<br />
politieambt (zie blz. 317).<br />
Daarnaast mag de provinciegouverneur alleen optreden met betrekking tot<br />
de omstandigheden <strong>voor</strong>zien bij de artikelen 128 en 129 van de Provinciewet,<br />
in casu de handhaving van de openbare gezondheid, veiligheid en rust<br />
in de provincie, woelige samenscholingen, oproer of gewelddadig verzet tegen<br />
de uitvoering van de wetten of van de wettelijke verordeningen.<br />
Gelet op het bovenstaande, kan de provinciegouverneur onder meer politieverordeningen<br />
uitvaardigen inzake verkeersomlegging en het verbod van verkeer van personen en voertuigen<br />
in het kader van ramptoerisme.<br />
2° Territoriale begrenzing<br />
De toepassing van de politieverordeningen van de provinciegouverneur is uiteraard<br />
beperkt tot het grondgebied van de provincie.<br />
3° Geldigheidsduur<br />
Zoals hoger aangehaald, hebben de politieverordeningen van de provinciegouverneur<br />
per definitie betrekking op een welbepaalde toestand. De provinciegouverneur<br />
mag geen algemene en blijvende maatregel treffen die later<br />
zou kunnen worden toegepast in gelijke omstandigheden. Wanneer de<br />
toestand die de verordening heeft gerechtvaardigd gewijzigd is, zal de veror-<br />
Politionele bevoegdheden<br />
Deel VI<br />
319
Art. 1<br />
W.6.III.1818<br />
Art. 2<br />
W. 6.III.1818<br />
Deel VI<br />
320<br />
HOOFDSTUK 7<br />
dening noodgedwongen ophouden te bestaan. De politieverordeningen van<br />
de provinciegouverneur hebben dus een tijdelijk en <strong>voor</strong>lopig karakter. Zij<br />
dienen tevens de datum vast te stellen waarop zij verplichtend worden.<br />
In de praktijk bevatten de politieverordeningen in fine een artikel waarbij bepaald wordt<br />
dat het besluit van kracht wordt van zodra het door aanplakking wordt bekendgemaakt op<br />
de gebruikelijke aanplakplaats van de officiële bekendmakingen.<br />
Politionele bevoegdheden<br />
4° Strafbepalingen<br />
Luidens artikel 1 van de wet van 6 maart 1818 betreffende de straffen uit te<br />
spreken tegen de overtreders van algemene verordeningen of te stellen bij<br />
provinciale of plaatselijke reglementen, zoals gewijzigd door de wet van<br />
5 juni 1934 en de wet van 14 juni 1963, wordt de overtreding van de politieverordeningen<br />
van de provinciegouverneur gestraft met gevangenisstraf van<br />
8 dagen tot 14 dagen en met een geldboete van 26 tot 200 EUR, of met één<br />
van die straffen alleen.<br />
Het maximum van deze straffen wordt verdubbeld ingeval het besluit van de<br />
provinciegouverneur is gemotiveerd door oproer, kwaadwillige samenscholing<br />
of ernstige verstoring van de openbare rust en de overtreders, collectief<br />
handelend, zich aan geweld overleveren tegen personen of goederen.<br />
Voornoemde wet verleent de provinciegouverneur het recht om, weliswaar<br />
binnen de bepaalde grenzen, straffen te <strong>voor</strong>zien wegens inbreuken op zijn<br />
besluiten genomen ter handhaving van de openbare orde. Wanneer deze besluiten<br />
geen straffen <strong>voor</strong>zien, zijn de straffen bepaald in de wet van 6 maart<br />
1818 van toepassing zonder dat er bijzondere bepalingen moeten zijn die<br />
hun toepassing <strong>voor</strong>zien (Vr. nr. 292 van 4 april 1997, Caluwé, Bulletin 1-99,<br />
Senaat).<br />
5° Bekendmaking<br />
De politieverordeningen van de provinciegouverneur moeten worden bekendgemaakt<br />
door aanplakking in elke gemeente waar zij van toepassing<br />
zijn. Deze aanplakking geschiedt op de gebruikelijke aanplakplaats <strong>voor</strong> officiële<br />
bekendmakingen.<br />
e opvorderingsrecht<br />
Het opvorderingsrecht is het recht dat door de wet aan sommige burgerlijke<br />
autoriteiten wordt toegekend om in bepaalde omstandigheden de openbare<br />
macht op te vorderen met <strong>voor</strong> deze laatste de verplichting onmiddellijk gevolg<br />
te geven aan de eis.
HOOFDSTUK 7<br />
Artikel 259 van het Strafwetboek straft met een gevangenisstraf van 15 dagen<br />
tot 3 maanden ieder bevelhebber, ieder officier of onderofficier van de<br />
openbare macht die, na door de burgerlijke overheid wettelijk te zijn gevorderd,<br />
weigert de onder zijn bevel geplaatste macht te doen optreden.<br />
De provinciegouverneur beschikt krachtens de artikelen 128 en 129 van de<br />
Provinciewet over een opvorderingsrecht ten aanzien van de federale politie<br />
en het leger.<br />
1° Vorderen van de federale politie<br />
De provinciegouverneur zorgt in de provincie <strong>voor</strong> het handhaven van de<br />
openbare orde, te weten de openbare gezondheid, veiligheid en rust. Daartoe<br />
kan hij op grond van artikel 128, tweede lid van de Provinciewet een beroep<br />
doen op de federale politie bij wijze van opvordering. Hij dient zich hier<strong>voor</strong><br />
te richten tot de bevoegde bestuurlijke directeur-coördinator.<br />
Krachtens artikel 103, tweede lid van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een<br />
geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, onderhoudt de bestuurlijke<br />
directeur-coördinator geregelde dienstbetrekkingen met de provinciegouverneur. Zodra de<br />
openbare rust wordt bedreigd, moet de bestuurlijke directeur-coördinator nauwer in contact<br />
treden met de provinciegouverneur die zijn optreden kan vorderen. Deze ad-hoccontacten<br />
moeten het mogelijk maken om over de specifiek te treffen <strong>voor</strong>zieningen overleg te<br />
plegen en om alle concrete maatregelen tot uitvoering van deze <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> te bereiden.<br />
De vordering moet krachtens de artikelen 8 en 8/1 van de wet op het politieambt<br />
(WPA) schriftelijk geschieden, gedagtekend zijn en naam, hoedanigheid<br />
en handtekening van de provinciegouverneur dragen; zij moet daarenboven<br />
de wetsbepaling vermelden waarop zij steunt alsook het <strong>voor</strong>werp van<br />
de opvordering. In casu zal het <strong>voor</strong>werp de handhaving van de openbare<br />
orde betreffen.<br />
In spoedeisende gevallen kan de federale politie met om het even welk communicatiemiddel<br />
worden opgevorderd. Dergelijke opvordering moet zo spoedig mogelijk worden bevestigd<br />
in <strong>voor</strong>melde vorm.<br />
De provinciegouverneur kan in de vordering ook aanbevelingen en precieze<br />
aanwijzingen geven omtrent de middelen die moeten worden ingezet en die<br />
moeten worden aangewend. Zo kan hij bv. bij een betoging kiezen <strong>voor</strong> een<br />
eerder defensieve dan offensieve aanpak, vragen dat sproeiwagens worden<br />
ingezet… De provinciegouverneur mag zich echter geenszins mengen in de<br />
organisatie van de betrokken gevorderde dienst (cf. art. 8/4, tweede lid WPA).<br />
Indien de gevorderde politieambtenaar meent dat hij geen gevolg kan geven aan de aanbevelingen<br />
en aanwijzingen, moet hij de provinciegouverneur hiervan inlichten. Deze laatste<br />
Politionele bevoegdheden<br />
Deel VI<br />
Art. 128,<br />
tweede lid<br />
Prov.W.<br />
Art. 8 e.v.<br />
WPA<br />
321
Art. 64 WGP<br />
Art. 129 Prov.<br />
W.<br />
Deel VI<br />
322<br />
HOOFDSTUK 7<br />
kan dan de minister van Binnenlandse Zaken verzoeken de federale politie het bevel te<br />
geven zich te schikken naar de desbetreffende aanbevelingen en aanwijzingen. Indien de<br />
minister daarentegen van oordeel is dat de vordering abusief is, dan zal hij aan de federale<br />
politie het bevel kunnen geven om die niet uit te voeren (art. 8/5 WPA).<br />
De gevorderde politie mag luidens artikel 8/2 van de wet op het politieambt<br />
niet oordelen over de gepastheid van de vordering. Zij moet ze uitvoeren.<br />
Indien de vordering haar evenwel als kennelijk onredelijk <strong>voor</strong>komt, dan<br />
mag zij ze niet uitvoeren. In dat geval licht zij schriftelijk de provinciegouverneur<br />
daarvan onverwijld in met opgave van de redenen.<br />
Gedurende de uitvoering van een vordering van bestuurlijke politie, moet de<br />
leidinggevende politieambtenaar contact blijven houden met de provinciegouverneur<br />
en die, behoudens in geval van overmacht, op de hoogte brengen<br />
van de middelen die hij <strong>voor</strong>nemens is aan te wenden. De provinciegouverneur,<br />
van zijn kant, moet die politieambtenaar alle inlichtingen verstrekken,<br />
die nuttig zijn <strong>voor</strong> het vervullen van zijn opdracht (art. 8/4 WPA).<br />
De werking van de vordering houdt op wanneer ze is uitgevoerd of wanneer<br />
de provinciegouverneur de opheffing van de vordering hetzij schriftelijk hetzij<br />
mondeling ter kennis brengt aan de chef van de met de uitvoering van de<br />
vordering belaste eenheid (art. 8/3 WPA).<br />
Het weze vermeld dat in geval van ramp, onheil, schadegeval, oproer, kwaadwillige samenscholing<br />
of ernstige en nakende bedreigingen van de openbare orde, de provinciegouverneur<br />
niet beschikt over de bevoegdheid om - in plaats van de federale politie - lokale<br />
politiekorpsen te vorderen van andere politiezones wanneer de middelen van de lokale politie<br />
van een zone onvoldoende zijn. Deze bevoegdheid is krachtens artikel 64 van de wet<br />
van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd<br />
op twee niveaus, <strong>voor</strong>behouden aan de minister van Binnenlandse Zaken. De provinciegouverneur<br />
is weliswaar de commissaris van de regering, toch moet hij zijn bevoegdheid tot<br />
opvordering kunnen putten uit een expliciete wettelijke bepaling.<br />
Politionele bevoegdheden<br />
2° Vorderen van het leger<br />
De provinciegouverneur heeft tevens een opvorderingsrecht ten aanzien van<br />
de gewapende macht of het leger. Artikel 129 van de Provinciewet beperkt<br />
dit recht echter tot bepaalde omstandigheden, met name in geval van woelige<br />
samenscholingen, van oproer of van gewelddadig verzet tegen de uitvoering<br />
van de wetten of van de wettelijke verordeningen. De tussenkomst<br />
van het leger kan dan ook uitzonderlijk en zelfs aanvullend, wanneer de<br />
opvordering van de federale politie krachtens artikel 128 van de Provinciewet<br />
niet volstaat, worden genoemd.
HOOFDSTUK 7<br />
Zoals vermeld (zie blz. 317) kan de provinciegouverneur zich luidens artikel 11 van de wet<br />
op het politieambt in bepaalde omstandigheden in de plaats stellen van de gemeentelijke<br />
overheden. Zo kan hij in plaats van de burgemeester ook het leger vorderen in geval van<br />
ramp, onheil, schadegeval, oproer, kwaadwillige samenscholingen of ernstige en nakende<br />
bedreigingen van de openbare orde én wanneer de middelen van de politiediensten onvoldoende<br />
zijn (art. 43 WGP). Dit wijst weerom op het aanvullend karakter van de tussenkomst<br />
van het leger in politionele aangelegenheden.<br />
Wenst de provinciegouverneur het leger op te vorderen, dan geeft hij hiervan<br />
onverwijld kennis aan de minister van Binnenlandse Zaken en aan de minister<br />
van Landsverdediging.<br />
De vordering van het leger verloopt grotendeels naar analogie van het hogerbepaalde <strong>voor</strong><br />
de federale politie. Zo moet de vordering schriftelijk gebeuren. Zij wordt gericht aan het<br />
provinciecommando, dat zich moet schikken naar de opvordering.<br />
De provinciegouverneur kan zich niet mengen in de uitvoering van de vordering.<br />
De militaire overheid zal oordelen over de in te zetten en aan te wenden<br />
middelen. Wel verplicht artikel 7/5 van de wet op het politieambt de<br />
commandant van elk detachement van het leger die samen met de politie<br />
moet optreden, de instructies in acht te nemen, welke aan hem worden gericht<br />
door de politieambtenaar die de leiding heeft van de operaties. Hoewel<br />
de politieambtenaar de leiding van de operaties heeft, behoudt de commandant<br />
van het detachement van het leger het bevel over zijn detachement.<br />
Het gebruik van wapens wordt in dat geval geregeld overeenkomstig artikel<br />
38, 1° en 3° WPA.<br />
De provinciegouverneur kan steeds een einde stellen aan de opvordering.<br />
f coördinerende rol<br />
Reeds vóór de politiehervorming speelde de provinciegouverneur een belangrijke rol inzake<br />
coördinatie en overleg met bestuurlijke en gerechtelijke politieoverheden, gemeentepolitie<br />
en rijkswacht (zie bv. O.B. 10.XII.1987, B.S. 19.XII.1987).<br />
Het zgn. Octopusakkoord over de hervorming van de politiediensten schrijft<br />
<strong>voor</strong> dat de lokale politiezones onder elkaar moeten samenwerken. Daarnaast<br />
worden er in het akkoord ook gevallen <strong>voor</strong>zien waarin en de wijze<br />
waarop de federale en de lokale politie behoren samen te werken. In de<br />
praktijk blijkt dat een vlotte samenwerking niet altijd evident is en soms<br />
stuit op onbegrip of achterdocht, of op botsende persoonlijkheden of op andere<br />
belemmeringen. Het is aangewezen dat dan snel en efficiënt kan worden<br />
tussengekomen door het uitklaren van de situatie, door bemiddeling of<br />
overreding de samenwerking vlot te krijgen. De provinciegouverneur is daartoe<br />
de aangewezen instantie.<br />
Politionele bevoegdheden<br />
Deel VI<br />
323
Art. 128,<br />
derde lid<br />
Prov. W.<br />
Art. 9 WPA<br />
Deel VI<br />
324<br />
HOOFDSTUK 7<br />
De wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst,<br />
gestructureerd op twee niveaus, heeft in deze zin artikel 128 van de<br />
Provinciewet aangepast. Het derde lid van dit artikel bepaalt thans uitdrukkelijk<br />
dat de provinciegouverneur toeziet op een goede samenwerking tussen<br />
de politiediensten en tussen de politiezones in de provincie.<br />
Hij kan bv. de burgemeesters of politiecolleges van de verschillende politiezones uit de<br />
provincie aanmoedigen om samenwerkingsprotocollen te sluiten (O.B. PLP 27 van<br />
4.XI.2002, B.S. 4.XII.2002).<br />
In het raam van deze coördinerende rol <strong>voor</strong>ziet artikel 9 van de wet op het<br />
politieambt in een provinciaal overleg om het politiebeleid in de provincie of<br />
het administratief arrondissement te coördineren en om de zonale veiligheidsraden<br />
te stimuleren. Het overleg vindt plaats tussen de procureur-generaal<br />
bij het hof van beroep, de provinciegouverneur, de bestuurlijke directeurs-coördinator<br />
of hun gemachtigden, de gerechtelijke directeurs of hun<br />
gemachtigden en vertegenwoordigers van de lokale politiediensten.<br />
Politionele bevoegdheden
8 Akten vAn de provincie<br />
HOOFDSTUK 8<br />
Omtrent de notulen, bevat het Provinciedecreet regels over de opmaak,<br />
de minimale inhoud, de goedkeuring en de ondertekening ervan. Voor alle<br />
andere documenten, zoals reglementen, besluiten, briefwisseling, akten,<br />
contracten en andere stukken, is de reglementering toegespitst op regels<br />
<strong>voor</strong> de ondertekening van die stukken.<br />
A notulen, reglementen, VerorDenIngen en<br />
BeslIssIngen<br />
De provinciegriffier is verantwoordelijk <strong>voor</strong> het opstellen van de notulen van<br />
de provincieraad en van de deputatie. Meer informatie over de inhoud, de<br />
redactie en de goedkeuring van de notulen, is opgenomen in het afzonderlijk<br />
hoofdstuk over de notulen in het deel over de werking van provincieraad en<br />
deputatie.<br />
De notulen worden, na goedkeuring, ondertekend door:<br />
- de <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad en de provinciegriffier, wat betreft de<br />
provincieraad;<br />
- de provinciegouverneur en de provinciegriffier, wat betreft de deputatie.<br />
Dezelfde personen zijn ook bevoegd <strong>voor</strong> de ondertekening van de reglementen,<br />
verordeningen en beslissingen van de provincieraad, respectievelijk<br />
de reglementen en beslissingen van de deputatie.<br />
De <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad kan zijn bevoegdheid tot ondertekening<br />
schriftelijk opdragen aan een of meer leden van de provincieraad, tenzij de<br />
bevoegdheid betrekking heeft op de ondertekening van de notulen. Deze opdracht<br />
is herroepbaar. Het provincieraadslid moet boven zijn handtekening,<br />
naam en functie melding maken van die opdracht.<br />
De provinciegriffier kan zijn bevoegdheid tot ondertekening of medeondertekening<br />
schriftelijk opdragen aan een of meer personeelsleden van de provincie.<br />
Deze opdracht is herroepbaar. Het personeelslid aan wie de opdracht<br />
is gegeven, moet boven zijn handtekening, naam en functie, ook melding<br />
maken van die opdracht. De provincieraad wordt van die opdracht op de<br />
hoogte gebracht tijdens zijn eerstvolgende vergadering. De ondertekening<br />
van de notulen, kan de provinciegriffier echter niet delegeren.<br />
Reglementen en verordeningen van de provincieraad en de deputatie worden<br />
bekendgemaakt door publicatie in het bestuursmemoriaal. Ze treden in<br />
werking de vijfde dag na de bekendmaking, tenzij het reglement of de verordening<br />
het anders bepaalt.<br />
Akten van de provincies<br />
Deel VI<br />
Art. 176 en<br />
177<br />
Art. 178<br />
Art. 180 en<br />
181<br />
325
Art. 178<br />
Art. 178<br />
Art. 178<br />
Deel VI<br />
326<br />
HOOFDSTUK 8<br />
B BrIefWIsselIng, Akten en contrActen<br />
Voor briefwisseling, akten en contracten waarbij de provincie partij is, geldt<br />
steeds een dubbele ondertekening. Wie tekent, en op welke wijze dit gebeurt,<br />
wordt bepaald door de deputatie in haar huishoudelijk reglement.<br />
Regelt de deputatie die werkwijze van ondertekening niet, dan is het de<br />
provinciegouverneur die ter zake een residuaire bevoegdheid heeft.<br />
Wie medeondertekent, wordt bepaald door de provinciegriffier; ofwel doet hij<br />
dit zelf, ofwel delegeert hij zijn bevoegdheid tot medeondertekening aan een<br />
of meer personeelsleden.<br />
c AnDere stukken<br />
Voor andere, minder belangrijke stukken dan de notulen, beslissingen, briefwisseling,<br />
akten en contracten, bepaalt de deputatie in haar huishoudelijk<br />
reglement de werkwijze <strong>voor</strong> ondertekening (en eventueel medeondertekening<br />
als dit nodig wordt geacht). Als de deputatie dit niet regelt, hebben de<br />
provinciegouverneur en –griffier een residuaire bevoegdheid tot ondertekening<br />
en medeondertekening.<br />
De provinciegriffier kan zijn bevoegdheid tot medeondertekening delegeren<br />
aan een of meer provinciepersoneelsleden.<br />
D sPecIfIeke BeVoegDheDen tot onDertekenIng<br />
Een uitzondering op bovenstaande regels, geldt <strong>voor</strong> de beslissingen, de akten<br />
en de briefwisseling van personeelsleden als ze betrekking hebben op<br />
bevoegdheden die aan hen zijn toevertrouwd of gedelegeerd. Deze documenten<br />
worden door die personeelsleden zelf ondertekend. Als er bevoegdheden<br />
worden toevertrouwd of gedelegeerd, wordt dus automatisch ook de<br />
bijhorende ondertekeningsbevoegdheid mee toevertrouwd of gedelegeerd.<br />
Een specifieke toepassing van dit principe die apart vermeld is in artikel<br />
178, § 3 Provinciedecreet, is de ondertekening van beslissingen, akten, verslagen<br />
en brieven door de financieel beheerder als ze specifiek betrekking<br />
hebben op de aan hem toevertrouwde taken. De financieel beheerder kan<br />
deze ondertekeningsbevoegdheid delegeren aan een of meer personeelsleden.<br />
Ook het dwangbevel uitgevaardigd <strong>voor</strong> de invordering van niet-fiscale<br />
schuldvorderingen, wordt ondertekend door de financieel beheerder. Dit met<br />
behoud van de ondertekeningsbevoegdheid inzake de uitvoerbaarverklaring<br />
ervan.<br />
Een andere toepassing van het principe dat iemand de stukken tekent binnen<br />
de aan hem toevertrouwde of gedelegeerde bevoegdheden, is de onder-<br />
Akten van de provincies
HOOFDSTUK 8<br />
tekening door de provinciegriffier bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.<br />
De provinciegriffier kan deze bevoegdheid tot ondertekening delegeren aan<br />
een of meer provinciepersoneelsleden.<br />
e Versturen en ontVAngen VAn BrIefWIsselIng<br />
De algemene regel is dat de provincie stukken verstuurt aan derden met<br />
een gewone brief. Uitzonderingen op dit principe, zijn:<br />
- ofwel andere vormen van mededeling of kennisgeving, die opgelegd worden<br />
door een wettelijke of decretale bepaling (die bij<strong>voor</strong>beeld in bepaalde<br />
gevallen een aangetekende brief opleggen);<br />
- ofwel bijkomende wijzen van mededeling of kennisgeving, die <strong>voor</strong>zien<br />
worden in het huishoudelijk reglement van de provincieraad.<br />
Alle briefwisseling aan de provincie wordt geacht te zijn gericht aan de deputatie.<br />
Verkeerd gerichte briefwisseling mag niet beschouwd worden als<br />
niet bestaand. De briefwisseling wordt verstuurd naar het provinciehuis,<br />
zijnde het adres van de zetel van de provincie, maar de provincieraad kan op<br />
deze regel uitzonderingen <strong>voor</strong>zien. Onder briefwisseling wordt ook verstaand:<br />
e-mail of fax.<br />
Er wordt een register aangelegd van alle ingaande en uitgaande briefwisseling,<br />
van welke aard ook.<br />
Akten van de provincies<br />
Deel VI<br />
Art. 182<br />
Art. 183<br />
327
Art. 186<br />
Deel VI<br />
328 Rechtsgedingen<br />
HOOFDSTUK 9<br />
9 rechtsgedingen<br />
A Instellen rechtsVorDerIng<br />
In regel komt het toe aan de deputatie om namens de provincie te beslissen<br />
om een rechtsvordering in te stellen. De provincieraad kan evenwel<br />
steeds deze bevoegdheid naar zich toe trekken en in de gevallen waarin<br />
een lid of meerdere leden van de deputatie betrokken zijn in de zaak, is<br />
het altijd de provincieraad die moet beslissen om in rechte op te treden.<br />
De bevoegdheden van de deputatie of de provincieraad zijn trouwens niet<br />
delegeerbaar.<br />
Het Provinciedecreet <strong>voor</strong>ziet tevens in de mogelijkheid dat inwoners of<br />
rechtspersonen in de plaats treden van de provincie en namens de provincie<br />
een rechtsvordering instellen, indien de deputatie of de provincieraad<br />
nalaat dit te doen.<br />
Krachtens artikel 186, eerste lid van het Provinciedecreet komt het aan de<br />
deputatie toe om te beslissen over het instellen van de rechtsvorderingen<br />
namens de provincie als eiser of verweerder. De provincieraad kan luidens<br />
het tweede lid echter beslissen deze bevoegdheid in de plaats van de deputatie<br />
uit te oefenen. In de gevallen waarin een lid of meerdere leden van de<br />
deputatie betrokken zijn in de zaak, is het trouwens altijd de provincieraad<br />
die moet beslissen tot het optreden in rechte.<br />
Dit artikel vereenvoudigt de ingewikkelde regeling die bepaald was in de vroegere artikelen<br />
74 en 106, vijfde lid van de Provinciewet volgens dewelke de meeste vorderingen waarbij<br />
de provincie als eiser optreedt – uitgezonderd de rechtsvorderingen betreffende de roerende<br />
goederen, bezitsvorderingen en handelingen tot bewaring van recht – slechts mochten<br />
worden ingesteld door de deputatie na machtiging van de provincieraad.<br />
Nu oordeelt in principe de deputatie over de opportuniteit tot het optreden in<br />
rechte namens de provincie en neemt het daartoe de beslissing, maar de<br />
provincieraad kan steeds in de plaats treden en is zelfs exclusief bevoegd<br />
als een lid van de deputatie betrokken partij is.<br />
Deze principiële bevoegdheid van de deputatie houdt niet alleen in dat de<br />
deputatie beslist over het instellen van de vordering in elke juridische<br />
graad – eerste aanleg, beroep of <strong>voor</strong>ziening in cassatie – <strong>voor</strong> de rechtbanken<br />
en de hoven en dienovereenkomstig ook <strong>voor</strong> het instellen van een<br />
vordering bij administratieve rechtscolleges of bij de Raad van State of het<br />
Grondwettelijk Hof, maar ook dat de deputatie moet beslissen over de afstand<br />
of de berusting in een geding waar de provincie partij is.
HOOFDSTUK 9<br />
Bovendien viseert artikel 186 van het Provinciedecreet ieder optreden in<br />
rechte namens de provincie, zo ook vorderingen in kort geding, bezits- en<br />
eigendomsvorderingen, handelingen tot bewaring van recht of stuiting van<br />
verjaring en verval.<br />
Bezitsvorderingen strekken enkel tot handhaving van het bezit indien het in rechte of in<br />
feite wordt aangevochten, of het herstel van het bezit indien het door geweld of feitelijkheden<br />
wordt gestoord of is verloren gegaan. Eigendomsvorderingen daarentegen hebben betrekking<br />
op het eigendomsrecht.<br />
Ter vrijwaring van de rechten van de provincie kan bij<strong>voor</strong>beeld de deputatie de beslagrechter<br />
verzoeken tot toelating <strong>voor</strong> het leggen van bewarend beslag op de goederen van<br />
de schuldenaar van de provincie en na beschikking van de beslagrechter een deurwaarder<br />
daartoe gelasten. Het bewarend beslag is immers een bewarende maatregel ter beveiliging<br />
van de rechten van de schuldeiser om te verhinderen dat de goederen van de schuldenaar<br />
weggemaakt zouden worden. Anderzijds stuit elk beslag, en dus ook bewarend beslag<br />
de verjaring. Zijn nog daden van stuiting, die de deputatie kan stellen:<br />
- het laten betekenen van een bevel tot betaling aan de schuldenaar van de provincie,<br />
d.w.z. de deurwaardersakte waarbij aan de schuldenaar betekend wordt dat, bij gemis<br />
aan vrijwillige uitvoering van een uitvoerbare titel, daartoe met dwang zal worden overgegaan;<br />
- het daartoe instellen van een dagvaarding.<br />
Daarnaast kan de deputatie om verval van recht te <strong>voor</strong>komen ook een vordering instellen<br />
tot vernietiging van een koop van een onroerend goed wegens benadeling, een recht van<br />
wederinkoop uitoefenen of een aankoopoptie lichten.<br />
Zijn eveneens maatregelen die de deputatie kan stellen:<br />
- de vordering tot verzegeling die als bewarende maatregel beoogt te beletten dat een<br />
schuldenaar bepaalde goederen uit zijn vermogen wegmaakt, evenals het verzet tegen<br />
de ontzegeling;<br />
- de vernieuwing van een hypothecaire inschrijving;<br />
- het verzoek of de vordering <strong>voor</strong> de rechtbank tot de inlassing van een recht op antwoord,<br />
zoals geregeld bij de wet van 23 juni 1961.<br />
Indien de provincieraad evenwel beslist om de bevoegdheid tot een optreden<br />
in rechte namens de provincie uit te oefenen, treedt hij als het ware in de<br />
plaats van de deputatie en zal hij aldus zelf oordelen over bijv. het instellen<br />
van de vordering, maar ook over de afstand of de berusting in een geding.<br />
Hetzelfde geldt ingeval een lid of meerdere leden van de deputatie betrokken<br />
zijn in de zaak. De betrokkenen kunnen vanzelfsprekend niet deelnemen<br />
aan de bespreking en de stemming door de provincieraad van een ontwerpbesluit<br />
ter zake (zie ook blz. 176).<br />
De principiële bevoegdheid van de deputatie om te beslissen tot een optreden<br />
in rechte namens de provincie kan trouwens krachtens artikel 58, tweede<br />
lid, juncto artikel 57, § 3, 9° van het Provinciedecreet niet worden gedelegeerd<br />
(zie ook blz. 232). Het is immers niet wenselijk dat een individuele<br />
Rechtsgedingen<br />
Deel VI<br />
Art. 57, § 3, 9°<br />
Art. 43, § 2,<br />
18°<br />
329
Art. 187<br />
Deel VI<br />
330<br />
Rechtsgedingen<br />
HOOFDSTUK 9<br />
gedeputeerde of een personeelslid van de provincie zou beslissen over het<br />
instellen van een rechtsvordering namens de provincie.<br />
De Raad van State aanvaardt wel dat een gedeputeerde, in eigen naam en in zijn hoedanigheid<br />
van gedeputeerde, een beroep bij de Raad van State instelt om op grond van zijn<br />
functioneel belang op te komen <strong>voor</strong> de verdediging van de prerogatieven die aan zijn<br />
mandaat verbonden zijn. Aldus kan een gedeputeerde in eigen naam bij de Raad van State<br />
een beroep tot nietigverklaring instellen tegen een beslissing van de provincieraad of de<br />
gouverneur die de bevoegdheden van de deputatie miskend heeft.<br />
Ook de bevoegdheid van de provincieraad ter zake kan niet aan de deputatie<br />
worden gedelegeerd. Dit is uitdrukkelijk bepaald in artikel 43, § 2, 18° van<br />
het Provinciedecreet.<br />
Heeft de deputatie of de provincieraad eenmaal de beslissing tot een optreden<br />
in rechte genomen, dan blijft het verder haar of zijn bevoegdheid, zoals<br />
hierna onder B uiteengezet, om de vordering bij de bevoegde rechtbank<br />
aanhangig te maken, m.a.w. het rechtsgeding te voeren.<br />
Het Provinciedecreet <strong>voor</strong>ziet in de mogelijkheid om juridische actie te ondernemen<br />
wanneer de deputatie of de provincieraad nalaat om in rechte op<br />
te treden. Artikel 187 van het decreet bepaalt immers dat in dergelijk geval<br />
een of meer inwoners in rechte kunnen optreden namens de provincie, mits<br />
zij onder zekerheidstelling aanbieden om persoonlijk de kosten van het geding<br />
te dragen en in te staan <strong>voor</strong> de veroordeling tot schadevergoeding of<br />
boete wegens tergend en roekeloos geding of hoger beroep die kan worden<br />
uitgesproken. Dit recht staat tevens open <strong>voor</strong> de rechtspersonen waarvan<br />
de maatschappelijke zetel in de provincie is gevestigd.<br />
Deze regel is als uitzondering op de principiële bevoegdheid van de deputatie of de provincieraad<br />
om te beslissen tot een optreden in rechte namens de provincie, van strikte interpretatie.<br />
Hij is geïnspireerd op de vroegere gelijkluidende bepaling uit de Nieuwe Gemeentewet, zij<br />
het dat het toepassingsgebied werd uitgebreid naar rechtspersonen.<br />
De provincie kan over het op grond van artikel 187 van het Provinciedecreet<br />
ingestelde geding geen dading aangaan of er afstand van doen zonder instemming<br />
van degene die het geding in haar naam heeft gevoerd.<br />
B het Voeren VAn De rechtsgeDIngen<br />
De deputatie is in principe belast met het vertegenwoordigen van de provincie<br />
in rechte en dus met het voeren van de rechtsgedingen waarbij de<br />
provincie betrokken is.
HOOFDSTUK 9<br />
Indien het evenwel de provincieraad is geweest die een rechtsvordering<br />
heeft ingesteld, komt deze bevoegdheid ook aan de raad toe.<br />
Luidens artikel 57, § 3, 9° van het Provinciedecreet is de deputatie belast<br />
met het vertegenwoordigen van de provincie in rechte overeenkomstig artikel<br />
186 van het Provinciedecreet. Een uitzondering wordt gemaakt <strong>voor</strong> de<br />
gevallen bedoeld in het tweede lid van dit laatste artikel, m.n. wanneer de<br />
provincieraad in de plaats van de deputatie optreedt.<br />
Dit betekent in concreto dat de deputatie in principe instaat <strong>voor</strong> het voeren<br />
van de rechtsgedingen waarbij de provincie hetzij als eiser, hetzij als verweerder<br />
betrokken is.<br />
Ten eerste stelt de deputatie op grond van deze bepaling de rechtsvordering<br />
in waartoe het besloten heeft op grond van haar bevoegdheid geput uit artikel<br />
186 van het Provinciedecreet.<br />
Verder is de deputatie bevoegd om de advocaten aan te stellen die optreden<br />
<strong>voor</strong> de provincie.<br />
Bij de aanstelling van een advocaat mag de deputatie vanzelfsprekend niet de verbodsbepalingen<br />
miskennen gesteld in de artikelen 27, § 2, 1° en 51, derde lid van het<br />
Provinciedecreet en artikel 438, tweede lid van het Gerechtelijk Wetboek, die een advocaat,<br />
tevens raadslid of gedeputeerde niet toestaan <strong>voor</strong> de provincie te pleiten. De deputatie<br />
kan derhalve een advocaat die onder toepassing van deze verbodsbepalingen valt, niet<br />
aanstellen om de provincie in rechte bij te staan (zie blz. 183).<br />
Het is ook de taak van de deputatie zorg te dragen <strong>voor</strong> het opmaken van de<br />
gedinginleidende akte. De akte waardoor de provincie in rechte optreedt,<br />
verzoekschrift of dagvaarding, moet uitgaan van de deputatie of de door de<br />
deputatie aangestelde advocaat.<br />
Het door de deputatie namens de provincie tot de Raad van State gerichte verzoekschrift<br />
wordt wel geldig ingediend door de provinciegouverneur en de provinciegriffier, indien het<br />
door dezen <strong>voor</strong> of namens de deputatie ondertekend is en eruit blijkt dat de deputatie een<br />
beslissing heeft genomen over de in het verzoekschrift ingeroepen rechtsmiddelen.<br />
Uiteraard kan ook de door de deputatie aangestelde advocaat het verzoekschrift namens<br />
de provincie <strong>voor</strong> de Raad van State geldig ondertekenen.<br />
Daarnaast komt het als zodanig aan de deputatie toe het hangend rechtsgeding<br />
op te volgen en in de loop van het geding alle maatregelen te nemen<br />
die in het belang van de provincie vereist zijn.<br />
Zo kan de deputatie, met het oog op de betekening van de procesakten, de <strong>voor</strong> de provincie<br />
optredende deurwaarders aanstellen. In de hypothese dat geen advocaat belast is met<br />
Rechtsgedingen<br />
Deel VI<br />
Art. 57, § 3, 9°<br />
331
Art. 58<br />
Deel VI<br />
332<br />
Rechtsgedingen<br />
HOOFDSTUK 9<br />
de verdediging van de provincie <strong>voor</strong> de Raad van State, moet de deputatie beslissen over<br />
de inhoud van de processtukken die aan de Raad van State worden toegezonden (o.a. de<br />
memorie van antwoord). Zoals <strong>voor</strong> het verzoekschrift, kunnen deze stukken als uitgaande<br />
van de deputatie beschouwd worden, indien ze op grond van artikel 178, § 2 van het<br />
Provinciedecreet door de provinciegouverneur en de provinciegriffier namens of <strong>voor</strong> de<br />
deputatie worden ondertekend.<br />
Het bovenstaande geldt mutatis mutandis ook <strong>voor</strong> de provincieraad ingeval<br />
deze in de plaats van de deputatie namens de provincie in rechte optreedt.<br />
De stukken die ter zake van de provincieraad uitgaan, moeten op grond van artikel 178, § 1<br />
van het Provinciedecreet wel worden ondertekend door de <strong>voor</strong>zitter van de raad en door<br />
de provinciegriffier.<br />
Net zoals de (principiële) bevoegdheid van de deputatie om te beslissen tot<br />
een optreden in rechte namens de provincie, kan ook haar bevoegdheid om<br />
de provincie in rechte te vertegenwoordigen niet worden gedelegeerd. Dit<br />
wordt overigens in artikel 58, tweede lid van het Provinciedecreet uitdrukkelijk<br />
gestipuleerd.<br />
Wat de provincieraad betreft, bepaalt artikel 43, § 2, 18° van het Provinciedecreet<br />
enkel dat de bevoegdheid om te beslissen tot het optreden in rechte<br />
namens de provincie niet kan worden gedelegeerd aan de deputatie. Toch<br />
mag worden aangenomen dat dit expliciete verbod tot delegatie ook geldt<br />
<strong>voor</strong> de bevoegdheid van de provincieraad om de provincie in rechte te vertegenwoordigen.<br />
Zoals hierboven onder A uiteengezet, is deze bevoegdheid<br />
slechts mogelijk ingevolge een beslissing van de provincieraad om in de<br />
plaats van de deputatie op te treden of wanneer een of meerdere leden van<br />
de deputatie in de zaak betrokken zijn. In dit laatste geval kan er een tegenstrijdigheid<br />
van belangen bestaan tussen het kwestieuze lid van de deputatie<br />
enerzijds en de provincie anderzijds. Om te vermijden dat de deputatie aldus<br />
rechter en betrokken partij tegelijk is, moet de raad niet alleen de beslissing<br />
tot het optreden in rechte nemen, maar ook het verdere proces voeren.<br />
c VerschIjnIng In rechte VAn De ProVIncIe<br />
Het Provinciedecreet regelt niet uitdrukkelijk wie namens de provincie verschijnt<br />
in rechte, m.a.w. de provincie vertegenwoordigt bij de procesvoering.<br />
Behoudens wanneer de deputatie of de provincieraad een advocaat heeft<br />
aangesteld en de provincie in rechte verschijnt bij monde van haar advocaat,<br />
kan de provincie dus enkel in rechte verschijnen door het daartoe bevoegde<br />
orgaan, dit is de deputatie.
HOOFDSTUK 9<br />
Ingeval de provincieraad in rechte optreedt omdat een lid of meerdere leden van de deputatie<br />
bij de zaak betrokken zijn, wordt dan ook aangeraden om steeds een advocaat aan te<br />
stellen.<br />
Dit zou <strong>voor</strong> de provincie betekenen dat ze, daargelaten de verschijning bij<br />
advocaat, enkel geldig in rechte zou kunnen verschijnen bij wege van de voltallig<br />
optredende deputatie, omwille van het collegiaal optreden van dit orgaan.<br />
Vraag is dan ook of de provincie geldig kan verschijnen door een lid<br />
van de deputatie of een personeelslid van de provincie, die daartoe opdracht<br />
van de deputatie heeft ontvangen.<br />
Wegens de aard van de procedure en de betwistingen heeft de Raad van<br />
State aanvaard dat op de zitting het openbaar bestuur zich kan laten vertegenwoordigen<br />
door een personeelslid.<br />
Bijgevolg kan de provincie ter zitting <strong>voor</strong> de Raad van State verschijnen door een daartoe<br />
door de deputatie aangeduid personeelslid of een gedeputeerde die de deputatie met deze<br />
zaak heeft belast.<br />
Anderzijds stelt de vraag zich niet <strong>voor</strong> de verschijning <strong>voor</strong> het Hof van<br />
Cassatie.<br />
De rechtspleging <strong>voor</strong> het Hof van Cassatie in burgerlijke en strafzaken is schriftelijk met<br />
dien verstande dat de partijen hun middelen op de zitting mondeling kunnen doen ontwikkelen.<br />
De verschijning van de partijen is facultatief. Het arrest wordt geacht tegensprekelijk<br />
te zijn, ongeacht of de partijen al of niet tegenwoordig zijn.<br />
Wat de verschijning van publiekrechtelijke rechtspersonen bij monde van<br />
een daartoe gemachtigd mandataris of personeelslid <strong>voor</strong> de lagere rechtscolleges<br />
en de hoven van beroep betreft, is de rechtspraak niet duidelijk in<br />
een of andere zin gevestigd. De verschijning <strong>voor</strong> de lagere rechtscolleges of<br />
de hoven van beroep in persoon door een lid van de deputatie of een personeelslid<br />
handelend in opdracht van de deputatie blijft dus precair.<br />
Rechtsgedingen<br />
Deel VI<br />
333
Openbaarheid, formele<br />
motiveringsplicht en<br />
participatie van de burger<br />
Hoofdstuk 1 Openbaarheid van bestuur<br />
Hoofdstuk 2 De formele motivering van de bestuurshandelingen<br />
Hoofdstuk 3 Participatie van de burger<br />
Deel VII
HOOFDSTUK 1<br />
1 Openbaarheid van bestuur<br />
De provincies moeten een actief openbaarheidsbeleid voeren en moeten<br />
het publiek <strong>voor</strong>lichten over het optreden en de werking van het bestuur.<br />
A ActIeVe openbAArheID VAn bestuur<br />
De artikelen 28 tot en met 35 van het Decreet van 26 maart 2004 (BS 1 juli<br />
2004) betreffende de openbaarheid van bestuur leggen aan de provincies de<br />
verplichting op een actief openbaarheidsbeleid te voeren en uit eigen beweging<br />
het publiek op een zo duidelijk mogelijke en objectieve wijze <strong>voor</strong> te<br />
lichten over het optreden en de werking van het bestuur.<br />
De provincies moeten daartoe minimaal aan de navolgende verplichtingen<br />
tegemoetkomen:<br />
- zij moeten een actief communicatiebeleid voeren;<br />
Dit houdt in dat de provincie de bevolking of de betrokken doelgroepen moet inlichten over<br />
haar beleid, haar regelgeving, haar dienstverlening en de rechten die de bevolking kan<br />
ontlenen aan het decreet betreffende de openbaarheid van bestuur.<br />
- zij moeten hun medewerking verlenen aan een gezamenlijk bestand met<br />
wegwijsinformatie en eerstelijnsinformatie dat op initiatief van de <strong>Vlaamse</strong><br />
overheid zal uitgebouwd worden;<br />
In afwachting van de realisatie van dit gezamenlijk bestand is elke provincie echter verplicht<br />
zelf een vademecum uit te geven met een beschrijving van haar bevoegdheden en<br />
interne organisatie en deze van de administratieve overheden die onder haar ressorteren<br />
en dit ter beschikking te stellen aan iedereen die erom vraagt.<br />
- zij moeten de milieu-informatie die relevant is <strong>voor</strong> hun taak en waarover<br />
zij beschikken of die <strong>voor</strong> hen wordt beheerd goed beheren en deze verspreiden<br />
op de wijze die door de <strong>Vlaamse</strong> regering bij besluit van 28 oktober<br />
2005 werd <strong>voor</strong>geschreven;<br />
- zij moeten een communicatieambtenaar in dienst hebben;<br />
- in hun briefwisseling moeten zij de naam van de contactpersoon vermelden;<br />
- bij de betekening of de mededeling van administratieve rechtshandelingen<br />
met een individuele draagwijdte moeten zij de beroepsmogelijkheden vermelden.<br />
Er moet dus melding gemaakt worden van de beroepsmogelijkheid, de beroepsinstantie,<br />
het adres van deze instantie en de eventuele vorm<strong>voor</strong>schriften <strong>voor</strong> het instellen van het<br />
beroep.<br />
Worden de beroepsmogelijkheden niet vermeld, dan nemen de verjaringstermijnen <strong>voor</strong><br />
het instellen van het beroep geen aanvang.<br />
Openbaarheid van bestuur<br />
Deel VII<br />
337
Deel VII<br />
HOOFDSTUK 1<br />
b pAssIeVe openbAArheID VAn bestuur<br />
Behalve in de gevallen die bij wet, decreet of ordonnantie zijn bepaald,<br />
kan elke burger inzage krijgen in de bestuursdocumenten die de provincie<br />
bezit en kan hij er een afschrift van en/of toelichting bij krijgen.<br />
Hij kan tevens een aanvulling of correctie vragen van onvolledige of onjuiste<br />
gegevens die over hem in bestuursdocumenten <strong>voor</strong>komen.<br />
De aanvraag tot openbaarmaking en tot correctie of aanvulling van bestuursdocumenten<br />
moet gebeuren en behandeld worden conform de<br />
<strong>voor</strong>schriften van het Decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid<br />
van bestuur.<br />
Het Decreet van 26 maart 2004 inzake de openbaarheid van bestuur verplicht<br />
de provincies niet enkel om een actief openbaarheidsbeleid te voeren,<br />
doch tevens om – binnen de bij het decreet bepaalde grenzen – gevolg te<br />
geven aan verzoeken om inzage in, afschriften van en/of toelichting bij bestuursdocumenten<br />
of om onjuiste of onvolledige gegevens in bestuursdocumenten<br />
aan te vullen of te corrigeren.<br />
Het Decreet van 26 maart 2004 biedt ter zake een omvattende, doch niettemin geen exclusieve<br />
regeling:<br />
- het decreet doet immers geen afbreuk aan bepalingen die in een ruimere openbaarheid<br />
<strong>voor</strong>zien; deze laatste primeren dan ook altijd;<br />
- het decreet raakt evenmin aan specifieke openbaarheidsregelingen zoals bv. deze in het<br />
kader van een openbaar onderzoek. Omgekeerd doen deze laatste ook geen afbreuk aan<br />
het Decreet van 26 maart 2004; de regelingen blijven naast elkaar bestaan;<br />
- uitzonderingen of beperkingen op de openbaarheid die uit specifieke wetten of decreten<br />
<strong>voor</strong>tvloeien primeren steeds;<br />
- het Decreet doet ten slotte evenmin afbreuk aan de uitzonderingsbepalingen die vervat<br />
liggen in de algemene openbaarheidsregelgevingen van een andere overheid. Zo moet<br />
er in federale materies, zoals bv. de nationale veiligheid, rekening gehouden worden met<br />
de uitzonderingsgronden die bepaald werden in de federale openbaarheidswet van<br />
11 april 1994.<br />
a recht op inzage, afschrift en uitleg<br />
1° Draagwijdte<br />
Het Decreet van 26 maart 2004 kent aan iedereen het recht toe om<br />
- ter plaatse inzage te nemen in bestuursdocumenten;<br />
- een afschrift te vragen van bestuursdocumenten;<br />
- uitleg te vragen over bestuursdocumenten.<br />
338 Openbaarheid van bestuur
HOOFDSTUK 1<br />
De burger kan vrij de gewenste wijze van openbaarmaking kiezen. Indien hij een afschrift<br />
vraagt kan hij ook de vorm bepalen waaronder hij het afschrift wil ontvangen (bv. op diskette)<br />
en indien hij om milieu-informatie verzoekt kan hij de termijn aangeven waarbinnen<br />
hij de informatie wenst te ontvangen.<br />
De provincie is verplicht zoveel als mogelijk met deze desiderata rekening te houden.<br />
Inzage en toelichting moeten steeds kosteloos verstrekt worden. Voor het verstrekken van<br />
afschriften mag een redelijke vergoeding gevraagd worden. Bij het bepalen van deze vergoeding<br />
mogen geen personeelskosten ingecalculeerd worden.<br />
2° Voorwerp<br />
Het recht op inzage, afschrift en toelichting heeft betrekking op elk bestuursdocument,<br />
in welke vorm dan ook, waarover de provincie beschikt.<br />
De vorm waarin het bestuursdocument vervat ligt speelt geen rol: zowel papieren dragers<br />
komen in aanmerking als geluids- en beeldopnamen, gedigitaliseerde gegevens, films, foto’s,<br />
plannen, enz.<br />
Ook inhoudelijk moet het begrip bestuursdocument in de ruimste zin opgevat worden. Het<br />
omvat zowel besluiten, nota’s, contracten, omzendbrieven, examenkopijen, studies, notulen,<br />
processen-verbaal, statistieken, adviezen, het verslag van de beoordelingscommissie<br />
in het kader van een overheidsopdracht, enz.<br />
Ook documenten uit dossiers waarin nog geen eindbeslissing genomen werd vallen onder<br />
het inzagerecht.<br />
Het speelt verder geen rol wie auteur is van het document. Ook door derden op- of samengestelde<br />
stukken ressorteren dus onder de openbaarheid, zoals bv. plannen van een extern<br />
architect en klachten van burgers. Het volstaat dat het document in het bezit is van de<br />
provincie.<br />
Zelfs het feit dat een document auteursrechtelijk beschermd is vormt geen hinderpaal<br />
<strong>voor</strong> de terinzagelegging ervan. Afschriften van dergelijke documenten mogen echter wel<br />
enkel gegeven worden na <strong>voor</strong>afgaande toestemming van de auteur of de auteursrechthebbende.<br />
Bovendien moet er zelfs dan nog op gewezen worden dat het werk auteursrechtelijk<br />
beschermd is.<br />
Anderzijds geldt de openbaarheidsregeling wel enkel <strong>voor</strong> bestaande documenten. Een<br />
aanvraag kan <strong>voor</strong> de provincie geen verplichting meebrengen om het gevraagde bestuursdocument<br />
te verwerken of te analyseren, zoals bv. een statistiek op te maken van nog niet<br />
verwerkte gegevens.<br />
Openbaarheid van bestuur<br />
Deel VII<br />
339
Deel VII<br />
HOOFDSTUK 1<br />
340 Openbaarheid van bestuur<br />
3° Begunstigden<br />
Iedereen, zowel natuurlijke personen als rechtspersonen, als groeperingen<br />
ervan, kan aanspraak maken op het recht op inzage, afschrift en toelichting.<br />
Een aanvrager moet dus in principe niet van een bijzonder belang doen blijken.<br />
Op dit principe bestaat slechts één uitzondering, nl. indien de openbaarmaking<br />
wordt gevraagd van informatie van persoonlijke aard. In dit geval moet<br />
de aanvrager in zijn aanvraag, op straffe van de onontvankelijkheid ervan,<br />
zijn belang aantonen.<br />
Enkel de aanvragers die om openbaarmaking vragen van informatie van<br />
persoonlijke aard die over henzelf handelt of om openbaarmaking verzoeken<br />
van milieu-informatie zijn vrijgesteld van deze verplichting tot het aantonen<br />
van een persoonlijk belang.<br />
Informatie van persoonlijke aard is informatie die betrekking heeft op een beoordeling, een<br />
waardeoordeel of de beschrijving van een gedrag van een bij naam genoemd of gemakkelijk<br />
identificeerbaar natuurlijk persoon. Voorbeelden hiervan zijn: evaluatieverslagen,<br />
tuchtdossiers en examenbeoordelingen.<br />
De verplichting tot het aantonen van het belang houdt in dat de aanvrager moet bewijzen<br />
dat hij rechtstreeks en persoonlijk in zijn rechtssituatie kan geraakt worden – dit zowel in<br />
gunstige als in ongunstige zin – door ofwel de informatie, ofwel de beslissing waarop de<br />
informatie betrekking heeft, ofwel de beslissing ter <strong>voor</strong>bereiding waarvan het document<br />
dat de informatie bevat werd opgesteld.<br />
Worden o.m. geacht een dergelijk belang te hebben: medekandidaten <strong>voor</strong> een bevordering<br />
of <strong>voor</strong> een aanwerving in het bevorderings- of aanwervingsdossier.<br />
4° De aanvraag<br />
Alle verzoeken om inzage, afschrift of toelichting moeten schriftelijk ingediend<br />
worden.<br />
De wijze waarop deze schriftelijke aanvraag wordt ingediend speelt geen rol: dit mag zowel<br />
gebeuren bij brief, fax, per e-mail en door persoonlijke overhandiging.<br />
Niet-schriftelijke aanvragen zijn echter ontoereikend.<br />
In zijn aanvraag moet de verzoeker zijn naam en correspondentieadres en<br />
het <strong>voor</strong>werp van zijn aanvraag vermelden. Hij mag tevens aangeven in welke<br />
vorm hij de informatie bij <strong>voor</strong>keur wenst te ontvangen en, indien het om<br />
milieu-informatie gaat, mag hij ook de termijn vermelden waarbinnen hij de<br />
informatie wenst te ontvangen.<br />
De aanvraag moet bovendien – en dit zelfs op straffe van onontvankelijkheid<br />
van de aanvraag – de bewijsstukken en gegevens bevatten waarvan het De-
HOOFDSTUK 1<br />
creet van 26 maart 2004 de verplichte, <strong>voor</strong>afgaande <strong>voor</strong>legging <strong>voor</strong>schrijft<br />
om bepaalde informatie te mogen ontvangen.<br />
Dit is in de eerste plaats het geval indien de openbaarmaking gevraagd wordt van informatie<br />
van persoonlijke aard. Zoals reeds werd gesteld, moet de verzoeker in dit geval in principe<br />
zijn belang aantonen.<br />
Indien de aanvraag betrekking heeft op informatie die de persoonlijke levenssfeer raakt, op<br />
vertrouwelijke commerciële of industriële informatie of op informatie die door derden werd<br />
verstrekt zonder dat zij daartoe verplicht werden, moet de aanvrager bovendien bij zijn<br />
aanvraag zijn identiteit bewijzen én bewijzen dat degene van wie de informatie afkomstig is<br />
heeft ingestemd met de openbaarmaking.<br />
Na ontvangst van de aanvraag – en <strong>voor</strong> zover zij de gevraagde informatie in<br />
haar bezit heeft – moet de provincie de aanvraag inschrijven in een register<br />
met vermelding van de datum van ontvangst ervan.<br />
Heeft de provincie de informatie niet in haar bezit, dan moet zij de aanvraag<br />
doorsturen naar de instantie die het gevraagde document, volgens haar informatie,<br />
wel in haar bezit heeft. De provincie moet de aanvrager hiervan<br />
onmiddellijk in kennis stellen.<br />
5° Weigeringsgronden - algemeen<br />
Hoe ruim het recht op openbaarheid ook is, het eindigt daar waar het in<br />
conflict komt met andere fundamentele belangen. Het is precies de bescherming<br />
van deze belangen die uitzonderingen op de principiële openbaarheid<br />
rechtvaardigt.<br />
Deze uitzonderingen kunnen enkel bij wet, decreet of ordonnantie bepaald<br />
worden. Zij moeten steeds limitatief en strikt geïnterpreteerd worden. Indien<br />
er dus slechts een gedeelte van een document aan de openbaarmaking onttrokken<br />
is, moet er wel openbaarheid verleend worden op het overige gedeelte<br />
van het document.<br />
Het Decreet van 26 maart 2004 onderscheidt de volgende uitzonderingsgronden:<br />
- gemeenschappelijke facultatieve uitzonderingsgronden, die met betrekking<br />
tot alle verzoeken om openbaarmaking kunnen ingeroepen worden;<br />
- absolute en relatieve uitzonderingsgronden waaraan enkel de aanvragen<br />
tot openbaarmaking van informatie die niet als milieu-informatie geldt<br />
moeten getoetst worden;<br />
- relatieve uitzonderingsgronden waaraan de aanvragen met betrekking tot<br />
milieu-informatie moeten getoetst worden.<br />
Openbaarheid van bestuur<br />
Deel VII<br />
341
Deel VII<br />
HOOFDSTUK 1<br />
342 Openbaarheid van bestuur<br />
6° Facultatieve weigeringsgronden<br />
De facultatieve weigeringsgronden zijn niet dwingend. Zij laten de provincie<br />
toe – doch dwingen haar niet – om in bepaalde gevallen en eventueel <strong>voor</strong>lopig<br />
een aanvraag af te wijzen.<br />
Zo kan de provincie een aanvraag afwijzen indien:<br />
- de aanvraag kennelijk onredelijk blijft of op een te algemene wijze geformuleerd blijft na<br />
een eerder verzoek tot herformulering van de eerste aanvraag.<br />
Indien de provincie een aanvraag ontvangt die kennelijk onredelijk is of op een te algemene<br />
wijze geformuleerd is, zal de provincie dus eerst om een herformulering moeten<br />
vragen. Slechts indien de aanvrager niet op dit verzoek ingaat, mag de aanvraag tot<br />
openbaarmaking afgewezen worden.<br />
- de aanvraag betrekking heeft op bestuursdocumenten die niet af of onvolledig zijn.<br />
Deze uitzonderingsgrond houdt niet in dat een document slechts ter inzage is indien er in<br />
de procedure reeds een eindbeslissing genomen is, doch wel dat de openbaarmaking kan<br />
geweigerd worden van documenten die nog niet afgewerkt zijn, nog geen definitieve status<br />
verworven hebben of nog niet door de daartoe bevoegde persoon ondertekend werden.<br />
7° Absolute en relatieve weigeringsgronden<br />
De provincie is steeds verplicht om alle aanvragen om openbaarmaking van<br />
informatie die niet als milieu-informatie geldt te toetsen aan de in de artikelen<br />
13 en 14 van het Decreet van 26 maart 2004 opgesomde absolute en<br />
relatieve uitzonderingsgronden. De absolute uitzonderingsgronden houden<br />
een absoluut verbod in om informatie die onder de uitzonderingsgrond valt<br />
vrij te geven.<br />
Relatieve uitzonderingsgronden houden in dat er eerst een afweging moet<br />
gebeuren tussen het belang van de openbaarheid enerzijds en het belang<br />
dat verbonden is aan de in het decreet opgesomde weigeringsgronden anderzijds<br />
en dat de provincie de vrijgave van de informatie moet weigeren<br />
indien zij, na afweging, tot de bevinding komt dat de laatstvermelde belangen<br />
primeren. Anders dan de facultatieve uitzonderingsgronden, hebben de<br />
relatieve uitzonderingsgronden dus een verplichtend karakter.<br />
Op grond van artikel 13 van het Decreet van 26 maart 2004 moet een aanvraag tot openbaarmaking<br />
worden afgewezen indien een van de navolgende absolute uitzonderingsgronden<br />
toepassing vindt:<br />
- indien de openbaarmaking afbreuk doet aan een geheimhoudingsverplichting, vastgesteld<br />
in een aangelegenheid waar<strong>voor</strong> de gemeenschap of het gewest bevoegd is;<br />
- indien de openbaarmaking afbreuk doet aan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer,<br />
tenzij de betrokken persoon met de openbaarmaking instemt.<br />
Als gegevens die de persoonlijke levenssfeer raken kunnen vermeld worden: adressen,<br />
medische gegevens, psychologische verslagen, gegevens i.v.m. de gezinssamenstelling<br />
enz.;
HOOFDSTUK 1<br />
- indien de openbaarmaking afbreuk doet aan het geheim van de beraadslagingen van de<br />
<strong>Vlaamse</strong> regering en van de verantwoordelijke overheden die ervan afhangen, aan het<br />
geheim van de beraadslagingen van de organen van het Vlaams Parlement en aan het<br />
bij wet of decreet bepaalde geheim van de beraadslagingen van de organen die onder<br />
het toepassingsgebied van het decreet vallen.<br />
Ook vertrouwelijke documenten die bv. door de deputatie behandeld worden kunnen op<br />
grond hiervan geheimgehouden worden, ten minste zolang het document als vertrouwelijk<br />
moet beschouwd worden. Het doel van de uitzonderingsgrond is te vermijden dat de<br />
politieke discussie wordt lamgelegd;<br />
- als het om bestuursdocumenten gaat die uitsluitend ten behoeve van de strafvordering<br />
of de vordering van een administratieve sanctie werden opgesteld;<br />
- als het om bestuursdocumenten gaat die uitsluitend ten behoeve van de mogelijke toepassing<br />
van tuchtmaatregelen werden opgesteld, doch dit slechts zolang de mogelijkheid<br />
om een tuchtmaatregel te nemen blijft bestaan;<br />
- als het om bestuursdocumenten gaat die informatie bevatten die door een derde werd<br />
verstrekt zonder dat hij daartoe verplicht werd en die hij uitdrukkelijk als vertrouwelijk<br />
heeft bestempeld, tenzij hij met de openbaarmaking instemt.<br />
Adviezen die door ambtenaren of diensten in het kader van hun opdracht werden opgesteld<br />
en door de overheid bij derden ingewonnen adviezen vallen echter niet onder deze<br />
uitzonderingsgrond.<br />
De provincie moet aanvragen verder tevens afwijzen indien een relatieve uitzonderingsgrond<br />
toepassing vindt. Zij moet dus de openbaarmaking weigeren indien uit een belangenafweging<br />
blijkt dat het belang van de openbaarheid niet opweegt tegen de bescherming<br />
van een van de navolgende belangen:<br />
- een economisch, financieel of commercieel belang van een instantie die onder de toepassing<br />
van het decreet valt, waaronder de provincie zelf;<br />
- het vertrouwelijk karakter van de internationale betrekkingen van het Vlaams gewest of<br />
de <strong>Vlaamse</strong> gemeenschap, van hun betrekkingen met de supranationale instellingen,<br />
met de federale overheid en met andere gemeenschappen en gewesten;<br />
- het vertrouwelijk karakter van commerciële en industriële informatie, indien deze informatie<br />
beschermd wordt om een gelegitimeerd economisch belang te vrijwaren, tenzij<br />
degene van wie de informatie afkomstig is met de openbaarmaking ervan instemt;<br />
- de rechtspleging in een burgerlijk of administratief rechtsgeding en de mogelijkheid om<br />
een eerlijk proces te verkrijgen;<br />
- de vertrouwelijkheid van handelen van de provincie (of van een andere instantie die onder<br />
het decreet valt) <strong>voor</strong> zover deze vertrouwelijkheid noodzakelijk is <strong>voor</strong> de uitoefening<br />
van de administratieve handhaving, de uitvoering van een interne audit of de politieke<br />
besluitvorming.<br />
De uitoefening van de administratieve handhaving omvat o.a. de uitoefening van het bestuurlijk<br />
toezicht, het opleggen van sancties, overkoepelende beleidsvorming inzake<br />
handhaving enz.<br />
Gegevens m.b.t. een interne audit zijn zowel in de <strong>voor</strong>bereidende als in de uitvoerende<br />
fase vatbaar <strong>voor</strong> bescherming.<br />
Openbaarheid van bestuur<br />
Deel VII<br />
343
Deel VII<br />
HOOFDSTUK 1<br />
De vertrouwelijkheid van handelen die nodig is <strong>voor</strong> de uitoefening van de politieke besluitvorming<br />
kan besprekingen tussen bestuurspartners of adviezen van kabinetsmedewerkers<br />
in het kader van politieke beraadslagingen of afwegingen afschermen;<br />
- de openbare orde en de veiligheid.<br />
Ontvangt de provincie een verzoek om openbaarmaking van milieu-informatie,<br />
dan mag zij dit niet toetsen aan de hierboven vermelde uitzonderingsgronden,<br />
doch moet zij een afweging uitvoeren op basis van de in artikel 15<br />
van het openbaarheidsdecreet van 26 maart 2004 vermelde uitzonderingsgronden.<br />
Het begrip milieu-informatie moet begrepen worden in de zin zoals omschreven in artikel<br />
3, 5° van het Decreet van 26 maart 2004.<br />
Alle in artikel 15 vermelde uitzonderingsgronden zijn relatieve uitzonderingsgronden.<br />
344 Openbaarheid van bestuur<br />
8° Behandeling van en beslissing over de aanvraag<br />
De bevoegdheid om te beslissen over verzoeken tot openbaarmaking van informatie<br />
waarover de provincie beschikt komt toe aan de provinciegriffier.<br />
De griffier heeft echter wel de mogelijkheid om deze bevoegdheid te delegeren.<br />
Elke aanvraag moet onderzocht worden op haar conformiteit met de algemene<br />
en de specifieke ontvankelijkheids<strong>voor</strong>waarden en moet getoetst worden<br />
op de eventuele toepasselijkheid van uitzonderingsgronden.<br />
Indien de aanvraag onontvankelijk is of indien bepaalde uitzonderingsgronden<br />
toepassing vinden moet de aanvraag op een formeel gemotiveerde wijze<br />
afgewezen worden. Elke afwijzing moet bovendien de beroepsmogelijkheden<br />
vermelden.<br />
Wordt een aanvraag afgewezen omdat het gevraagde document nog niet af is, dan moet de<br />
griffier in zijn beslissing bovendien vermelden wie verantwoordelijk is <strong>voor</strong> de afwerking<br />
en binnen welke termijn de voltooiing van het document verwacht wordt.<br />
Betreft de aanvraag een document dat enkel met toestemming van een derde mag openbaar<br />
gemaakt worden en werd deze toestemming niet bijgebracht, dan moet de aanvraag<br />
weliswaar worden afgewezen, doch moet de griffier tezelfdertijd contact nemen met die<br />
derde en hem vragen of de aanvrager alsnog toegang tot het document krijgt.<br />
Is de aanvraag kennelijk onredelijk of op een te algemene wijze geformuleerd, dan moet<br />
de griffier aan de aanvrager een verzoek om herformulering stellen.<br />
Heeft de aanvraag betrekking op een auteursrechtelijk beschermd werk dan moet de griffier<br />
daar in zijn beslissing op wijzen.
HOOFDSTUK 1<br />
Elke aanvraag moet schriftelijk beantwoord worden binnen 15 kalenderdagen<br />
te rekenen vanaf de dag na deze van de registratie van de aanvraag.<br />
Deze termijn kan, indien nodig, verlengd worden tot 30 kalenderdagen bij<br />
een formele beslissing van de griffier die aan de aanvrager ter kennis moet<br />
worden gebracht vóór het verstrijken van de originele termijn.<br />
De beslissing tot inwilliging van de aanvraag moet vervolgens uiterlijk uitgevoerd<br />
zijn binnen een termijn van 30 kalenderdagen te rekenen vanaf de dag<br />
na deze van de registratie van de aanvraag, of 45 dagen indien de griffier<br />
eerder gebruik had gemaakt van de bovenvermelde verlengingsmogelijkheid.<br />
Tegen een beslissing over een aanvraag tot openbaarmaking, de ontstentenis van een beslissing<br />
binnen de gestelde termijn of de onwillige uitvoering van een beslissing staat <strong>voor</strong><br />
de aanvrager beroep open bij de Beroepsinstantie inzake de openbaarheid van bestuur. Het<br />
beroep moet ingesteld worden binnen een periode van 30 kalenderdagen die ingaat de dag<br />
na het versturen van de bestreden beslissing of de dag na het verstrijken van de periode<br />
waarin er uitvoering moest gegeven worden aan een ingewilligd beroep. Bij ontstentenis<br />
van een beslissing over een aanvraag neemt de beroepstermijn geen aanvang.<br />
b recht op verbetering of aanvulling van bestuursdocumenten<br />
Artikel 16 van het decreet openbaarheid kent aan de burgers tevens het<br />
recht toe om aan de provincie de verbetering of aanvulling te vragen van<br />
onjuiste of onvolledige gegevens die over hen in bestuursdocumenten <strong>voor</strong>komen.<br />
Degenen die een correctie of aanvulling wensen kunnen daartoe een schriftelijk<br />
verzoek richten tot de griffier. Bij hun verzoek moeten zij de nodige<br />
bewijsstukken voegen die aantonen dat bepaalde bestuursdocumenten onjuiste<br />
of onvolledige gegevens over hen bevatten. De correctie of aanvulling<br />
moet kosteloos gebeuren.<br />
De verzoeken om correctie of aanvulling moeten behandeld worden op dezelfde<br />
wijze als de verzoeken om inzage, afschrift en toelichting.<br />
Openbaarheid van bestuur<br />
Deel VII<br />
345
Deel VII<br />
346<br />
HOOFDSTUK 2<br />
2 de fOrmele mOtivering van de<br />
bestuurshandelingen<br />
De provincie is verplicht haar bestuurshandelingen met individuele draagwijdte<br />
formeel te motiveren.<br />
Zij moet in deze bestuurshandelingen de juridische en de feitelijke motieven<br />
vermelden die aan de basis van de beslissing liggen en moet uiteenzetten<br />
hoe deze feiten en rechtsregels tot de genomen beslissing hebben<br />
geleid.<br />
A toepAssIngsgebIeD VAn De formele<br />
motIVerIngsplIcht<br />
Zoals alle andere bestuurlijke overheden, is de provincie op grond van de<br />
Wet van 29 juli 1991 verplicht haar bestuurshandelingen met individuele<br />
draagwijdte uitdrukkelijk te motiveren.<br />
De Wet van 29 juli 1991 streeft een drievoudig doel na, namelijk<br />
- een betere informatieverstrekking aan alle bestuurden. De formele motivering moet elke<br />
rechtzoekende een zodanig inzicht geven in de motieven van de beslissing zodat hij in<br />
staat is te oordelen of het, gelet op deze motieven, zin heeft zich tegen die beslissing te<br />
verweren met alle middelen die het recht hem verstrekt;<br />
- een zorgvuldiger besluitvorming bewerkstelligen;<br />
- een facilitering van het bestuurlijk en jurisdictioneel toezicht.<br />
De verplichting tot formele motivering geldt <strong>voor</strong> elk van de organen van de<br />
provincie, dus zowel <strong>voor</strong> de provincieraad als <strong>voor</strong> de deputatie, de provinciegouverneur,<br />
de <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad, de provinciegriffier, de financieel<br />
beheerder en de budgethouders. Ook de provinciaal extern verzelfstandigde<br />
agentschappen zijn, luidens de expliciete bepaling van artikel 222<br />
van het Provinciedecreet, onderworpen aan de bepalingen van de Wet van<br />
29 juli 1991.<br />
De vermelde provinciale organen zijn gehouden de verplichting tot uitdrukkelijke<br />
motivering in acht te nemen bij elke bestuurshandeling met individuele<br />
draagwijdte die zij stellen.<br />
Concreet houdt dit in dat de handelingen die aan de navolgende, cumulatief<br />
toe te passen criteria beantwoorden, uitdrukkelijk moeten gemotiveerd worden:<br />
- het moet een rechtshandeling betreffen<br />
De formele motivering van de bestuurshandelingen
HOOFDSTUK 2<br />
Enkel handelingen die bewust worden gesteld met het oog op het creëren van rechtsgevolgen<br />
of het beletten dat dergelijke rechtsgevolgen tot stand komen zijn bestuurshandelingen<br />
in de zin van de Wet van 29 juli 1991.<br />
Beantwoorden bv. aan deze kwalificatie: benoemings- en bevorderingsbesluiten, besluiten<br />
waarbij stedenbouwkundige vergunningen of milieuvergunningen toegekend of geweigerd<br />
worden, beslissingen tot aankoop van een onroerend goed, beslissingen tot het toekennen<br />
van subsidies, …<br />
- de rechtshandeling moet een individuele strekking hebben<br />
Enkel rechtshandelingen die een of meerdere welbepaalde en identificeerbare bestemmelingen<br />
hebben of in een of meerdere concrete gevallen van toepassing zijn worden door de<br />
Wet van 29 juli 1991 gevat.<br />
Reglementen, die op algemene en abstracte wijze een rechtsregel formuleren en die bestemd<br />
zijn om in een onbepaald aantal gevallen te worden toegepast vallen daarentegen<br />
buiten de toepassingssfeer van de wet en moeten bijgevolg op grond van de Wet van 29 juli<br />
1991 niet formeel gemotiveerd worden.<br />
- de rechtshandeling moet eenzijdig zijn.<br />
Enkel de rechtshandelingen waarbij de provincie op eenzijdige wijze ingrijpt op de rechtstoestand<br />
van de bestuurde zijn aan de formele motiveringsplicht onderworpen. Meerzijdige<br />
rechtshandelingen, zoals contracten, zijn dit niet en moeten dus niet formeel gemotiveerd<br />
worden, doch dit belet niet dat de eenzijdige beslissing tot het aangaan van een contract<br />
die het sluiten van het contract <strong>voor</strong>afgaat, wel moet gemotiveerd worden.<br />
- de rechtshandeling moet uitvoerbaar zijn.<br />
Bij wat <strong>voor</strong>afgaat moet evenwel de belangrijke restrictie gemaakt worden<br />
dat de Wet van 29 juli 1991 geen afbreuk doet aan andere regelgevingen of<br />
beginselen van behoorlijk bestuur die eveneens een verplichting tot formele<br />
motivering opleggen of die een strengere motiveringsplicht <strong>voor</strong>schrijven.<br />
De mogelijkheid kan zich bijgevolg <strong>voor</strong>doen dat rechtshandelingen weliswaar<br />
onttrokken zijn aan het toepassingsgebied van de Wet van 29 juli 1991,<br />
doch dat zij wel vallen onder de toepassing van een ander <strong>voor</strong>schrift dat<br />
een formele motivering oplegt en op grond waarvan zij dan ook onverminderd<br />
moeten gemotiveerd worden.<br />
b DrAAgwIjDte VAn De formele motIVerIngs-<br />
VerplIchtIng<br />
De verplichting tot formele motivering houdt in de eerste plaats in dat alle<br />
motieven die het besluit dragen en die ertoe hebben geleid dat die beslissing<br />
genomen werd in principe in het besluit zelf vermeld moeten worden.<br />
De formele motivering van de bestuurshandelingen<br />
Deel VII<br />
347
Deel VII<br />
348<br />
HOOFDSTUK 2<br />
Een motivering door loutere verwijzing naar verslagen, adviezen of andere<br />
documenten kan in principe dan ook niet als formele motivering volstaan.<br />
Een motivering door verwijzing naar andere documenten zal enkel dan als afdoende motivering<br />
kunnen gelden indien cumulatief aan de volgende <strong>voor</strong>waarden voldaan is:<br />
- de inhoud van het document waarnaar verwezen wordt moet aan de bestuurde ter kennis<br />
zijn gebracht, hetzij reeds <strong>voor</strong> de beslissing genomen werd, hetzij uiterlijk samen<br />
met de beslissing.<br />
Het initiatief tot mededeling van het document waarnaar verwezen wordt, moet overigens<br />
uitgaan van het bestuur;<br />
- het document waarnaar verwezen wordt moet zelf afdoende gemotiveerd zijn;<br />
- het betrokken document moet bovendien uitdrukkelijk bijgevallen worden door het bestuur<br />
zonder dat vereist is dat het bestuur motiveert waarom het zich bij het document<br />
aansluit. Een motivering van de motivering is bijgevolg niet vereist;<br />
- er mogen geen tegenstrijdige stukken zijn.<br />
Een motivering door verwijzing naar een advies zal enkel mogelijk zijn indien de beslissing<br />
in overeenstemming is met het advies. Werden er diverse, naar de conclusies toe<br />
tegenstrijdige adviezen uitgebracht, dan moet de provincie duidelijk aangeven waarom<br />
adviezen wel of niet worden gevolgd. Een verwijzing naar één advies dat in overeenstemming<br />
is met de beslissing zal onvoldoende zijn indien de andere adviezen niet in<br />
overeenstemming zijn met de beslissing.<br />
Een tweede aspect is dat zowel de juridische als de feitelijke motieven vermeld<br />
moeten worden. In elk besluit moeten dus ten minste de feiten en de<br />
juridische regels worden aangegeven die toegepast werden en moet verder<br />
uiteengezet worden hoe de aangegeven feiten op basis van de juridische regels<br />
tot de genomen beslissing hebben geleid. Deze redenering moet sluitend<br />
zijn en zo volledig mogelijk zijn aangezien de provincie zich bij een latere<br />
betwisting niet meer kan beroepen op elementen die niet in het besluit<br />
weergegeven werden, hoe relevant deze ook zouden zijn.<br />
De motivering moet ten slotte ook afdoende zijn. In deze <strong>voor</strong>waarde liggen<br />
zowel het evenredigheidsbeginsel als de draagkrachtvereiste besloten.<br />
Het evenredigheidsbeginsel houdt in dat de motivering zowel in rechte als in<br />
feite evenredig moet zijn met het belang van de beslissing en met de omvang<br />
van de discretionaire bevoegdheid waarover het bestuur beschikt.<br />
De draagkrachtvereiste betekent dat de aangehaalde motieven moeten volstaan<br />
om de beslissing te kunnen dragen.<br />
Bij toepassing van het evenredigheidsbeginsel moeten belangrijkere beslissingen zwaarder<br />
gemotiveerd worden. Hetzelfde geldt <strong>voor</strong> de beslissingen waarin de provinciale organen<br />
een grotere discretionaire bevoegdheid hebben, zoals bv. inzake benoemingen en bevorderingen<br />
na een niet-vergelijkend examen.<br />
De formele motivering van de bestuurshandelingen
HOOFDSTUK 2<br />
De draagkrachtvereiste impliceert dat de motivering duidelijk en ondubbelzinnig moet zijn,<br />
dat zij niet tegenstrijdig mag zijn en naar de feiten toe juist, volledig, pertinent en voldoende<br />
concreet moet zijn.<br />
De schending van de bij de wet van 29 juli 1991 opgelegde motiveringsplicht<br />
kan een grond vormen <strong>voor</strong> schorsing of vernietiging van het besluit door de<br />
toezichthoudende overheid of <strong>voor</strong> nietigverklaring van de bestuurshandeling<br />
door de Raad van State.<br />
c KennIsgeVIng VAn De beslIssIng en VAn De<br />
formele motIVerIng<br />
De formele motiveringsplicht impliceert niet enkel dat het besluit onderbouwd<br />
moet zijn en dat dit uitdrukkelijk moet aangetoond worden, doch ook<br />
dat het besluit met de motivering ervan ter kennis moet worden gebracht<br />
van zowel degenen op wie de beslissing rechtstreeks betrekking heeft als<br />
van derden-belanghebbenden. Deze kennisgeving moet in principe op initiatief<br />
van het bestuur zelf gebeuren.<br />
D uItzonDerIngen op De VerplIchtIng tot formele<br />
motIVerIng<br />
Van de verplichting tot formele motivering mag enkel worden afgeweken in<br />
vier gevallen, nl.<br />
- indien de motivering de uitwendige veiligheid van de Staat in het gedrang<br />
kan brengen;<br />
- indien de motivering kan leiden tot een verstoring van de openbare orde;<br />
- indien de motivering afbreuk kan doen aan de privacy, met dien verstande<br />
evenwel dat een bestuurshandeling niet geacht wordt afbreuk te kunnen<br />
doen aan het privéleven van een bestuurde wanneer zij uitsluitend op<br />
hemzelf betrekking heeft;<br />
- indien de motivering afbreuk kan doen aan de <strong>voor</strong>schriften inzake de<br />
zwijgplicht.<br />
De formele motivering van de bestuurshandelingen<br />
Deel VII<br />
349
Art. 194-197<br />
Deel VII<br />
350<br />
HOOFDSTUK 3<br />
3 participatie van de burger<br />
A VerzoeKschrIften AAn De proVIncIerAAD<br />
Alle burgers hebben het recht om schriftelijk bij de organen van de provincie<br />
een door een of meerdere personen ondertekend verzoekschrift in<br />
te dienen over een aangelegenheid die tot de bevoegdheid van de provincie<br />
behoort.<br />
Het verzoekschrift moet beantwoord worden binnen een termijn van drie<br />
maanden.<br />
De artikelen 194 tot en met 197 van het Provinciedecreet kennen aan eenieder<br />
het recht toe om schriftelijk bij de organen van de provincie een door<br />
een of meerdere personen ondertekend verzoekschrift in te dienen en reiken<br />
hier<strong>voor</strong> ook een procedure aan. Zij beogen hiermee de participatiemogelijkheden<br />
van de burger bij het provinciaal beleid te verhogen.<br />
Verzoekschriften kunnen gericht worden tot elk van de organen van de provincie, dus zowel<br />
tot de provincieraad als tot de deputatie, de provinciegouverneur en de <strong>voor</strong>zitter van<br />
de provincieraad. De artikelen 194 e.v. van het Provinciedecreet geven aldus uitvoering aan<br />
artikel 28 van de Grondwet dat aan iedereen het recht toekent om verzoekschriften in te<br />
dienen bij de openbare overheden. Zij strekken er <strong>voor</strong>al toe het recht op antwoord van de<br />
burger die een petitie heeft ingediend te garanderen.<br />
Een verzoekschrift dat bij een van de provinciale organen wordt ingediend<br />
is slechts ontvankelijk indien het betrekking heeft op een aangelegenheid<br />
die tot de bevoegdheid van de provincie behoort. Is dit laatste het geval, dan<br />
moet het verzoekschrift ook in behandeling worden genomen.<br />
Een verzoekschrift kan, na onderzoek, steeds rechtstreeks beantwoord worden,<br />
doch het orgaan tot wie het gericht is kan ook beslissen om eerst de<br />
ondertekenaar van het verzoekschrift of, indien het verzoekschrift door<br />
meerdere personen ondertekend werd, de eerste ondertekenaar te horen. In<br />
dat geval heeft de ondertekenaar of de eerste ondertekenaar van het verzoekschrift<br />
het recht om zich te laten bijstaan door een persoon naar keuze.<br />
Werd het verzoekschrift bij de provincieraad ingediend, dan kan de raad, alvorens<br />
een antwoord te verstrekken aan de verzoeker, het verzoekschrift<br />
eerst verwijzen naar de deputatie of naar een provincieraadscommissie om<br />
meer uitleg te krijgen over de inhoud van het verzoekschrift.<br />
Er moet echter alleszins binnen een termijn van drie maanden, die ingaat de<br />
dag die volgt op deze waarop het verzoekschrift werd ingediend, een gemo-<br />
Participatie van de burger
HOOFDSTUK 3<br />
tiveerd antwoord verstrekt worden aan de verzoeker of, indien het verzoekschrift<br />
door meerdere personen ondertekend werd, aan de eerste ondertekenaar.<br />
Deze termijn wordt noch geschorst, noch gestuit door onderzoeksdaden.<br />
In het huishoudelijk reglement van de provincieraad moeten de nadere <strong>voor</strong>waarden<br />
worden bepaald waaronder het petitierecht bij de raad kan worden<br />
uitgeoefend en moet de procedure <strong>voor</strong> de behandeling van de verzoekschriften<br />
worden uitgewerkt. De raad kan hierin onder meer, om misbruiken<br />
van het petitierecht te <strong>voor</strong>komen, een opsomming of omschrijving opnemen<br />
van brieven of geschriften die niet als verzoekschrift kunnen worden beschouwd.<br />
b Voorstellen VAn burgers<br />
Artikel 193 bis van het Provinciedecreet kent aan de inwoners van de provincie<br />
het recht toe om <strong>voor</strong>stellen en vragen over de provinciale beleidsvoering<br />
en dienstverlening op de agenda van de provincieraad te brengen<br />
en om deze ook eventueel toe te lichten.<br />
Naast het recht om verzoekschriften in te dienen bij de organen van de provincie,<br />
kennen de artikelen 193bis e.v. van het Provinciedecreet aan de inwoners<br />
van de provincie het recht toe om zelf <strong>voor</strong>stellen en vragen over<br />
de provinciale beleidsvoering en dienstverlening op de agenda van de provincieraad<br />
te brengen en om deze ook eventueel toe te lichten.<br />
Deze bepalingen zijn echter momenteel nog niet in werking getreden en zullen<br />
slechts van kracht worden op een door de <strong>Vlaamse</strong> regering te bepalen<br />
datum.<br />
De modaliteiten <strong>voor</strong> het indienen van <strong>voor</strong>stellen worden geregeld in de artikelen 193bis<br />
tot en met artikel 193quinquies van het Provinciedecreet.<br />
Om het recht uit te oefenen volstaat het een rechtsgeldig verzoek in te dienen bij de provincie.<br />
Het initiatiefrecht inzake de aanvulling van de agenda komt echter niet aan elke<br />
inwoner, individueel optredend, toe. Het verzoek moet, om ontvankelijk te zijn, gesteund<br />
worden door ten minste 1% van het aantal inwoners van de provincie, ouder dan 16 jaar.<br />
Het verzoek moet dan ook schriftelijk ingediend worden, door middel van een formulier<br />
dat de provincie ter beschikking moet stellen.<br />
Het verzoek moet bovendien<br />
- de naam, de <strong>voor</strong>namen, de geboortedatum, de woonplaats en de handtekening bevatten<br />
van al degenen die het verzoek indienen;<br />
- een gemotiveerde nota bevatten waarin de <strong>voor</strong>stellen en vragen over de provinciale beleidsvoering<br />
en dienstverlening, waarvan de inschrijving op de agenda gevraagd wordt,<br />
Participatie van de burger<br />
Deel VII<br />
Art. 193bis<br />
193quinquies<br />
351
Art. 193<br />
Deel VII<br />
352<br />
HOOFDSTUK 3<br />
nader toegelicht worden. Bij deze nota moeten ook alle eventuele bijkomende stukken<br />
gevoegd worden die de provincieraad kunnen <strong>voor</strong>lichten;<br />
- bij aangetekende brief aan de provincie toegezonden worden.<br />
Na ontvangst van het verzoek moet de deputatie nagaan of aan alle bovenvermelde<br />
vereisten voldaan werd. De deputatie moet echter niet de bevoegdheid<br />
van de raad ten aanzien van de in het verzoek opgenomen <strong>voor</strong>stellen<br />
en vragen onderzoeken; dit onderzoek moet door de provincieraad zelf uitgevoerd<br />
worden.<br />
Het verzoek moet minstens 20 dagen <strong>voor</strong> de dag van de provincieraadsvergadering<br />
bij de deputatie toekomen om tijdens de eerstvolgende provincieraad<br />
behandeld te kunnen worden. Komt het later toe, dan moet het – ten<br />
minste indien het ontvankelijk is – op de agenda van de daaropvolgende<br />
raadsvergadering geplaatst worden.<br />
Alvorens op de grond van het verzoek in te gaan, moet de provincieraad<br />
steeds <strong>voor</strong>af uitspraak doen over zijn bevoegdheid ten aanzien van de in het<br />
verzoek vermelde <strong>voor</strong>stellen en vragen. Indien de raad zich bevoegd acht,<br />
moet hij ook bepalen welk gevolg er aan de <strong>voor</strong>stellen of vragen gegeven<br />
wordt en hoe dat wordt bekendgemaakt.<br />
c ADVIesrADen<br />
Het Provinciedecreet biedt de provincieraad de mogelijkheid om raden en<br />
overlegstructuren, gekend als adviesraden, in te stellen. Met adviesraad<br />
wordt bedoeld elke vergadering van personen, ongeacht hun leeftijd, die<br />
er door de provincieraad wordt mee belast een advies te formuleren over<br />
een of meer vraagstukken. Hun instelling is facultatief.<br />
Naast de commissies die opgericht zijn en werken in de schoot van de provincieraad,<br />
biedt artikel 193 van het Provinciedecreet de provincieraad de<br />
mogelijkheid om daarbuiten raden en overlegstructuren (zgn. adviesraden)<br />
in te stellen.<br />
Met adviesraad wordt bedoeld elke vergadering van personen, ongeacht hun<br />
leeftijd, die er door de provincieraad wordt mee belast een advies te formuleren<br />
over een of meer vraagstukken.<br />
De instelling van deze adviesraden is dus facultatief, in tegenstelling tot de<br />
adviesraden die op grond van specifieke wetten of decreten op provinciaal<br />
niveau moeten worden ingericht.<br />
Beslist de provincieraad autonoom over hun instelling, dan kan hij evenwel<br />
geen enkele beslissingsbevoegdheid aan deze raden overdragen. Het zijn<br />
Participatie van de burger
HOOFDSTUK 3<br />
louter adviserende organen, die niet-bindende adviezen uitbrengen ten behoeve<br />
van de provincieraad.<br />
Het is dus de provincieraad zelf die bij reglement het aantal, de <strong>voor</strong>waarde<br />
van representativiteit, de samenstelling en de werking van deze adviesraden<br />
bepaalt. Voor de samenstelling schrijft artikel 193, § 2 van het Provinciedecreet<br />
wel <strong>voor</strong> dat ten hoogste twee derde van de leden van een adviesraad<br />
van hetzelfde geslacht is; bij gebreke daarvan kan geen rechtsgeldig advies<br />
worden uitgebracht. Tevens kunnen luidens artikel 193, § 4 van het Provinciedecreet<br />
provincieraadsleden en leden van de deputatie geen stemgerechtigd<br />
lid zijn van deze adviesraden.<br />
Zo kan de provincieraad territoriaal <strong>voor</strong> een bepaald gedeelte van het provinciaal<br />
grondgebied, dan wel <strong>voor</strong> een bepaald onderwerp, bevoegde adviesraden<br />
instellen.<br />
Deze bepaling biedt ook de mogelijkheid <strong>voor</strong> de instelling van een “kinderprovincieraad”.<br />
Artikel 193, § 3 van het Provinciedecreet legt de provincieraad wel op te bepalen<br />
op welke wijze het gevolg dat aan de adviezen wordt gegeven, zal worden<br />
meegedeeld, en hun de middelen ter beschikking te stellen die nodig<br />
zijn <strong>voor</strong> het vervullen van hun taak. Verslagen en einddocumenten moeten<br />
ook meegedeeld worden aan de provincieraad.<br />
D De proVIncIAle VolKsrAADplegIng<br />
Zowel de provincieraad als ten minste 10% van de inwoners van de provincie<br />
kunnen het initiatief nemen tot het organiseren van een volksraadpleging<br />
over een aangelegenheid van provinciaal belang.<br />
Er kan echter geen volksraadpleging gehouden worden over:<br />
- persoonlijke aangelegenheden;<br />
- aangelegenheden betreffende de rekeningen, de belastingen en retributies,<br />
het meerjarenplan en de aanpassingen eraan en het budget en de<br />
wijzigingen ervan.<br />
De provinciale volksraadpleging is een raadplegingsprocedure waarbij de<br />
bevolking om advies gevraagd wordt over bepaalde aangelegenheden, doch<br />
waarbij – en dit in tegenstelling tot wat geldt bij een openbaar onderzoek –<br />
enkel positief of negatief kan worden geantwoord op de gestelde vragen.<br />
Zoals bij het openbaar onderzoek bindt het resultaat van de volksraadpleging<br />
de provincieraad niet. De uitslag van de provinciale volksraadpleging is,<br />
vanuit een juridisch oogpunt beschouwd, louter adviserend <strong>voor</strong> de provincieraad<br />
die zijn volledige beslissingsmacht behoudt.<br />
Participatie van de burger<br />
Deel VII<br />
Art. 198-214<br />
353
Deel VII<br />
354<br />
HOOFDSTUK 3<br />
Een provinciale volksraadpleging kan georganiseerd worden over een breed<br />
scala van aangelegenheden.<br />
Artikel 198 van het Provinciedecreet stelt meer bepaald dat er in principe een volksraadpleging<br />
mogelijk is over alle aangelegenheden bedoeld in artikel 2, eerste lid van het decreet,<br />
d.w.z. over alle aangelegenheden van provinciaal belang.<br />
Op dit principe wordt wel een restrictie aangebracht door artikel 207 van het<br />
Provinciedecreet dat stelt dat er geen provinciale volksraadpleging kan georganiseerd<br />
worden over:<br />
- persoonlijke aangelegenheden;<br />
- aangelegenheden betreffende de rekeningen, de provinciebelastingen, de retributies,<br />
het meerjarenplan en de aanpassingen eraan, het budget en de budgetwijzigingen.<br />
De beslissing tot het uitschrijven van een volksraadpleging moet genomen<br />
worden door de provincieraad. Het initiatief tot het nemen van deze beslissing<br />
kan zowel uitgaan van de provincieraad zelf als van de inwoners van de<br />
provincie.<br />
Een initiatief dat uitgaat van de inwoners van de provincie moet worden gesteund door ten<br />
minste 10 % van de inwoners.<br />
Enkel de personen die, op het ogenblik waarop het verzoek tot het houden van de volksraadpleging<br />
wordt ingediend, ingeschreven of vermeld zijn in het bevolkingsregister van<br />
een gemeente in de provincie, bovendien 16 jaar zijn en niet het <strong>voor</strong>werp uitmaken van<br />
een veroordeling of beslissing die <strong>voor</strong> een provincieraadskiezer de uitsluiting of schorsing<br />
van het kiesrecht meebrengt, mogen het verzoekschrift tot het houden van een volksraadpleging<br />
mee ondertekenen.<br />
Het verzoekschrift tot het houden van een volksraadpleging moet bij aangetekende brief<br />
ingediend worden bij de deputatie. Het verzoekschrift moet beantwoorden aan de vorm<strong>voor</strong>schriften<br />
vermeld in artikel 200 van het Provinciedecreet en het moet vergezeld zijn<br />
van een gemotiveerde nota en de nodige stukken die de provincieraad kunnen <strong>voor</strong>lichten.<br />
Onmiddellijk na de ontvangst van het verzoekschrift moet de deputatie onderzoeken of het<br />
verzoek gesteund is door een voldoende aantal geldige handtekeningen. Bij deze gelegenheid<br />
schrapt de deputatie de dubbele handtekeningen, de handtekeningen van personen<br />
die niet voldoen aan de <strong>voor</strong>waarden om het verzoekschrift te mogen ondertekenen en de<br />
handtekeningen van personen ten aanzien van wie de verstrekte gegevens ontoereikend<br />
zijn om een toetsing van hun identiteit mogelijk te maken.<br />
Indien de provincieraad gevat wordt door een verzoek tot het organiseren<br />
van een volksraadpleging dat gesteund is door een voldoende aantal inwoners,<br />
moet hij overgaan tot het uitschrijven van de gevraagde volksraadpleging<br />
indien hij daartoe ten minste bevoegd is.<br />
Dit laatste hangt in de eerste plaats af van de vraag of het in het verzoekschrift<br />
vermelde onderwerp behoort tot de aangelegenheden waarover de<br />
Participatie van de burger
HOOFDSTUK 3<br />
provincieraad de bevolking mag raadplegen op grond van artikel 198 van het<br />
Provinciedecreet.<br />
Bovendien moet er rekening worden gehouden met een aantal tijdsgebonden<br />
restricties, die overigens zowel gelden bij het uitschrijven van een volksraadpleging<br />
op initiatief van de provincieraad als op initiatief van de inwoners.<br />
Deze restricties zijn de volgende:<br />
- er mag geen provinciale volksraadpleging georganiseerd worden in een<br />
periode van 12 maanden <strong>voor</strong> de datum van de gewone provincieraadsverkiezingen;<br />
- er mag evenmin een provinciale volksraadpleging gehouden worden in<br />
een periode van 40 dagen <strong>voor</strong> de verkiezingen van het Parlement, van de<br />
Gewest- en Gemeenschapsparlementen en van het Europees Parlement;<br />
- de inwoners van de provincie mogen slechts eenmaal om de 6 maanden<br />
geraadpleegd worden, met een maximum van 6 raadplegingen per zittingsperiode;<br />
- tijdens eenzelfde legislatuur mag er ten slotte slechts één raadpleging<br />
over hetzelfde onderwerp worden gehouden.<br />
Precies omdat een rechtsgeldig verzoek tot het houden van een provinciale volksraadpleging<br />
de provincieraad bindt, is de <strong>voor</strong>zitter van de provincieraad dan ook verplicht om, na<br />
afsluiting van de controle van het verzoekschrift, het verzoek tot het houden van een volksraadpleging<br />
in te schrijven op de agenda van de eerstvolgende vergadering van de provincieraad.<br />
De <strong>voor</strong>zitter zou enkel van deze verplichting mogen afwijken indien de provincieraad<br />
klaarblijkelijk in generlei opzicht bevoegd is om over het verzoek te beslissen. Bestaat<br />
er hierover echter twijfel, dan kan enkel de provincieraad zelf de bevoegdheidsvraag beslechten.<br />
De beslissing moet uitdrukkelijk gemotiveerd worden.<br />
Indien er werd besloten tot het organiseren van een volksraadpleging, moet<br />
de provincie ten minste één maand <strong>voor</strong> de dag van de raadpleging aan de<br />
inwoners een brochure ter beschikking stellen waarin het onderwerp van de<br />
raadpleging op een objectieve wijze wordt uiteengezet. De brochure moet<br />
bovendien de vraag of de vragen vermelden waarover de inwoners zullen<br />
worden geraadpleegd en – indien het een volksraadpleging op verzoek van<br />
de inwoners betreft – de bij het verzoekschrift gevoegde gemotiveerde nota.<br />
Op de dertigste dag <strong>voor</strong> de raadpleging moet de deputatie ook een lijst opmaken<br />
van de deelnemers aan de volksraadpleging.<br />
Komen in aanmerking <strong>voor</strong> deelname aan de provinciale volksraadpleging, de inwoners die<br />
cumulatief aan de navolgende <strong>voor</strong>waarden voldoen:<br />
- op de dertigste dag <strong>voor</strong> de volksraadpleging in het bevolkingsregister van een gemeente<br />
van de provincie ingeschreven of vermeld zijn;<br />
- de volle leeftijd van 16 jaar bereikt hebben op de dag van de raadpleging;<br />
- niet het <strong>voor</strong>werp uitmaken van een veroordeling of een beslissing die <strong>voor</strong> een provincieraadskiezer<br />
de uitsluiting of schorsing van het kiesrecht meebrengt. Ook deze <strong>voor</strong>waarde<br />
moet vervuld zijn op de dag van de raadpleging.<br />
Participatie van de burger<br />
Deel VII<br />
355
Deel VII<br />
356<br />
HOOFDSTUK 3<br />
De door de deputatie op te maken lijst moet de vermeldingen bevatten die <strong>voor</strong>geschreven<br />
zijn door artikel 203 van het Provinciedecreet.<br />
De volksraadpleging zelf kan enkel op een zondag plaatsvinden. Zij moet gehouden<br />
worden met inachtneming van de procedureregels die door de<br />
<strong>Vlaamse</strong> regering werden vastgesteld bij Besluit van 5 juni 2009.<br />
De gemeenten van de provincie staan in <strong>voor</strong> de organisatie van de volksraadpleging.<br />
De daaraan verbonden kosten worden gedragen door de provincie.<br />
Elke deelnemer aan de provinciale volksraadpleging heeft recht op één<br />
stem. Hij kan aan een derde volmacht verlenen om in zijn naam te stemmen<br />
onder de <strong>voor</strong>waarden en volgens de modaliteiten vermeld in artikel 205bis<br />
van het Provinciedecreet. Het model van volmachtformulier werd vastgesteld<br />
bij ministerieel besluit van 5 juni 2009.<br />
Deelname aan de volksraadpleging is overigens niet verplicht.<br />
Bovendien wordt er slechts overgegaan tot opneming van de stemmen indien<br />
ten minste 10 % van de inwoners aan de raadpleging heeft deelgenomen.<br />
Indien er geschillen bestaan over de vaststelling van het quorum <strong>voor</strong> de minimumdeelname,<br />
kunnen deze aanhangig gemaakt worden bij de Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen.<br />
Het bezwaar moet worden ingesteld binnen acht dagen nadat het proces-verbaal waarin is<br />
vastgesteld dat het vereiste aantal deelnemers niet is bereikt of waarin de uitslag van de<br />
volksraadpleging is vermeld is bekendgemaakt aan het provinciehuis. Tegen de uitspraak<br />
van de Raad <strong>voor</strong> Verkiezingsbetwistingen is binnen een termijn van acht dagen na de kennisgeving<br />
een beroep mogelijk bij de Raad van State. Het beroep is niet schorsend.<br />
De provincie is verplicht het resultaat van de volksraadpleging ter kennis te<br />
brengen aan de bevolking door middel van een publicatie ervan in het Bestuursmemoriaal.<br />
Het resultaat van de volksraadpleging moet bovendien<br />
door de gemeenten bekendgemaakt worden door aanplakking.<br />
e De KlAchtenbehAnDelIng<br />
Elke provincie moet bij reglement in een systeem van klachtenbehandeling<br />
<strong>voor</strong>zien.<br />
Dit systeem van klachtenbehandeling moet op het ambtelijke niveau georganiseerd<br />
worden, maximaal onafhankelijk van de provinciale diensten<br />
waarop de klachten betrekking hebben.<br />
De provincie kan bovendien een ombudsdienst oprichten als tweedelijnsklachtenbehandelaar.<br />
Participatie van de burger
HOOFDSTUK 3<br />
Omdat er van een verbetering van de relatie tussen de burger en het bestuur<br />
enkel sprake kan zijn indien de burger ook in zijn hoedanigheid van<br />
klant van de provinciediensten ernstig genomen wordt, kennen de artikelen<br />
190 en 191 van het Provinciedecreet de burger de mogelijkheid toe om zijn<br />
klachten mee te delen aan de provincie en bieden zij hem een minimumgarantie<br />
dat aan zijn klacht de nodige aandacht besteed wordt.<br />
Artikel 190 verplicht de provincieraad daartoe bij reglement een systeem van<br />
klachtenbehandeling te organiseren.<br />
De provincieraad bezit echter de grootst mogelijke autonomie om dit systeem<br />
van klachtenbehandeling uit te werken op maat van de eigen provincie.<br />
Het decreet stelt slechts twee imperatieven <strong>voor</strong>op:<br />
- het systeem van klachtenbehandeling moet georganiseerd worden op het<br />
ambtelijke niveau;<br />
- het systeem moet maximaal onafhankelijk van de diensten waarop de<br />
klachten betrekking hebben georganiseerd worden.<br />
Voor het overige kan de provincie vrij beslissen over de uitwerking van het systeem.<br />
Zij kan het bv. uitbreiden met elementen zoals de behandeling van <strong>voor</strong>stellen tot verbetering,<br />
bemiddeling, enz., …<br />
Zij kan ook <strong>voor</strong>zien in een rapportering aan de deputatie en/of de provincieraad over de<br />
klachten en het gevolg dat eraan gegeven werd.<br />
Zij kan ten slotte eveneens opteren <strong>voor</strong> de oprichting van een ombudsdienst die als een<br />
tweedelijnsklachtenbehandelaar optreedt en die aldus als beroepsinstantie kennisneemt<br />
van de klachten indien een klager van mening is dat de eerstelijnsklachtenbehandelaar<br />
zijn klacht verwaarloosd heeft. Indien de provincie kiest <strong>voor</strong> een ombudsdienst kan zij<br />
deze, luidens artikel 191, § 2 van het Provinciedecreet, hetzij in eigen beheer organiseren,<br />
hetzij via een overeenkomst met de <strong>Vlaamse</strong> Ombudsdienst.<br />
De eerstelijnsklachtenbehandeling gebeurt steeds op het ambtelijke niveau en normaliter<br />
in eigen beheer door een ambtenaar die maximaal onafhankelijk t.o.v. de diensten kan<br />
optreden. Het is echter niet noodzakelijk dat de provincie een ambtenaar aanwerft of vrijstelt<br />
om uitsluitend klachten te behandelen. Het is wel belangrijk dat er in elke provincie<br />
een klachtenbehandelaar – al dan niet belast met nog andere taken – wordt aangesteld<br />
zodat de burgers een aanspreekpunt <strong>voor</strong> hun klachten hebben.<br />
In het reglement waarbij de klachtenbehandeling georganiseerd wordt kan de provincieraad<br />
omschrijven welke meldingen er moeten beschouwd worden als een klacht die volgens<br />
de klachtenprocedure moet behandeld worden, kan hij de ontvankelijkheidsvereisten<br />
<strong>voor</strong> klachten aangeven en de procedure uitschrijven <strong>voor</strong> de indiening en de behandeling<br />
van klachten en <strong>voor</strong> de kennisgeving van het resultaat van het onderzoek aan de klager.<br />
Participatie van de burger<br />
Deel VII<br />
Art. 190-191<br />
357
Verzelfstandiging - deelname<br />
aan rechtspersonen<br />
Hoofdstuk 1 Inleiding<br />
Hoofdstuk 2 De intern verzelfstandigde agentschappen<br />
Hoofdstuk 3 Externe verzelfstandiging<br />
Hoofdstuk 4 Deelname aan rechtspersonen<br />
Deel VIII
HOOFDSTUK 1<br />
De provincies beschikken, zoals de gemeenten, <strong>voor</strong>taan over nog ruimere<br />
mogelijkheden om flexibel te besturen. Daaronder kunnen de verschillende<br />
vormen van delegatie worden gerekend, maar ook verdergaande<br />
instrumenten zoals het toevertrouwen van sommige taken aan agentschappen<br />
– zowel intern als extern – tot en met het participeren met andere<br />
besturen en private instellingen in afzonderlijke rechtspersonen.<br />
1 InleIdIng<br />
Op de regel dat de provincies en hun organen – de provincieraad en de deputatie<br />
– de aan de provincies toevertrouwde bevoegdheden zelf uitoefenen<br />
zijn er heel wat uitzonderingen <strong>voor</strong>zien.<br />
Die uitzonderingen moeten wel een decretale of wettelijke grondslag hebben.<br />
Zo laat het decreet op de intergemeentelijke samenwerking (DIS) provincies<br />
toe om binnen zekere grenzen in intergemeentelijke samenwerkingsverbanden<br />
te participeren.<br />
Maar ook het Provinciedecreet zelf <strong>voor</strong>ziet in een reeks uitzonderingen.<br />
Deze gaan van delegatie aan de provinciegriffier (die in de regel kan subdelegeren<br />
aan ambtenaren), het stellen van verantwoordelijkheden door het<br />
aanwijzen van interne budgethouders, tot het oprichten van verzelfstandigde<br />
agentschappen, zowel intern als extern en, wat deze laatste betreft, zowel in<br />
publiek- als in privaatrechtelijke vorm.<br />
Ook het verlenen van concessies aan derden en het toetreden tot of het oprichten<br />
van rechtspersonen vallen onder deze noemer.<br />
In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de verschillende vormen van verzelfstandiging<br />
en op de deelname van provincies aan rechtspersonen.<br />
Deel VIII<br />
Inleiding<br />
361
Art. 215<br />
Art. 216<br />
Deel VIII<br />
362<br />
HOOFDSTUK 2<br />
2 de Intern verzelfstandIgde<br />
agentschappen<br />
A BegrIp<br />
De intern verzelfstandigde agentschappen zijn diensten zonder eigen rechtspersoonlijkheid<br />
die belast zijn met welbepaalde beleidsuitvoerende taken<br />
van provinciaal belang en die beschikken over operationele autonomie.<br />
Ze worden beheerd buiten de algemene diensten van de provincies.<br />
Enkel de provincieraad is bevoegd om intern verzelfstandigde agentschappen<br />
op te richten. Deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd aan de<br />
deputatie.<br />
B OprIchtIngsBesluIt<br />
Het oprichtingsbesluit van een intern verzelfstandigd agentschap omvat<br />
minstens de volgende punten:<br />
een opsomming van de toevertrouwde beleidsuitvoerende taken;<br />
een beschrijving van de operationele autonomie die aan het hoofd van het<br />
agentschap wordt gedelegeerd.<br />
a Opsomming beleidsuitvoerende taken<br />
De kerntaken die aan een IVA worden toegewezen dienen dus uitvoerend te<br />
zijn, hetgeen een beleidskader <strong>voor</strong>onderstelt dat in principe door de provincieraad<br />
is bepaald.<br />
Dit belet niet dat het IVA bij de beleids<strong>voor</strong>bereiding kan worden betrokken.<br />
b Beschrijving operationele autonomie<br />
De operationele autonomie die aan het hoofd van het agentschap wordt gedelegeerd<br />
kan betrekking hebben op:<br />
- het vaststellen en wijzigen van de organisatiestructuur van het agentschap;<br />
- de organisatie van de operationele processen met het oog op de realisatie<br />
van de afgesproken doelstellingen;<br />
- de uitvoering van het personeelsbeleid;<br />
- het aanwenden van de ter beschikking gestelde middelen <strong>voor</strong> de werking<br />
van het agentschap, de uitvoering van de doelstellingen en taken van het<br />
agentschap en het sluiten van contracten ter verwezenlijking van de opdrachten<br />
van het agentschap;<br />
De intern verzelfstandigde agentschappen
HOOFDSTUK 2<br />
- de interne controle binnen het intern verzelfstandigd agentschap;<br />
- specifieke delegaties naargelang van de eigen aard van het intern verzelfstandigd<br />
agentschap.<br />
De operationele autonomie kan beperkter zijn dan deze opsomming.<br />
c BeheersOVereenkOmst<br />
Tussen de deputatie en het hoofd van een intern verzelfstandigd agentschap<br />
wordt na onderhandeling een beheersovereenkomst gesloten.<br />
a Afsluiten van de beheersovereenkomst<br />
Hoewel het hoofd van het IVA in het algemeen onder het gezag van de provinciegriffier<br />
blijft staan, als algemeen hoofd van het personeel, veronderstelt<br />
de toepassing van deze bepaling dat het hoofd zelfstandig onderhandelt.<br />
Bijzonder is ook dat, hoewel de beheersovereenkomst wordt onderhandeld<br />
en afgesloten met de deputatie, de evaluatie ervan gebeurt door de provincieraad.<br />
b Inhoud<br />
De beheersovereenkomst regelt minstens de volgende aangelegenheden:<br />
- de concretisering van de wijze waarop het agentschap zijn taken moet vervullen<br />
en van de doelstellingen ervan;<br />
- de toekenning van middelen <strong>voor</strong> de eigen werking en de uitvoering van de<br />
taken van het agentschap;<br />
- de <strong>voor</strong>waarden waaronder eigen inkomsten of andere financieringen mogen<br />
worden verworven en aangewend;<br />
- de informatieverstrekking aan de deputatie.<br />
c evaluatie<br />
De beheersovereenkomst en de uitvoering ervan worden jaarlijks geëvalueerd<br />
door de provincieraad.<br />
d Duur<br />
Met behoud van de mogelijkheid tot verlenging, wijziging, schorsing en ontbinding<br />
van de beheersovereenkomst, wordt die gesloten <strong>voor</strong> een periode<br />
De intern verzelfstandigde agentschappen<br />
Deel VIII<br />
Art. 217<br />
363
Art. 218, § 1<br />
Deel VIII<br />
364<br />
HOOFDSTUK 2<br />
die eindigt uiterlijk zes maanden na de volledige vernieuwing van de provincieraad.<br />
Als bij het verstrijken van de beheersovereenkomst geen nieuwe beheersovereenkomst<br />
in werking is getreden, wordt de bestaande overeenkomst van<br />
rechtswege verlengd.<br />
D FInAncIeel Beheer en externe AuDIt<br />
a Financieel beheer<br />
1° Financieel instrumentarium<br />
In beginsel zijn de IVA’s onderworpen aan dezelfde regels inzake planning<br />
en financieel beheer als de provinciebesturen zelf.<br />
Dat betekent dat meerjarenplan, budget, boekhouding en jaarrekening volgens<br />
dezelfde regelgeving worden gevoerd en opgemaakt. Dit moet ook de<br />
consolidatie van het budget en de jaarrekening met die van het provinciebestuur<br />
gemakkelijker maken. De precieze draagwijdte van deze consolidatie<br />
moet nog verder uitgeklaard worden.<br />
2° Budgethouderschap en uitvoering van het budget<br />
Het hoofd van het agentschap is budgethouder <strong>voor</strong> het budget van het IVA.<br />
Hij oefent de bevoegdheden van de budgethouder uit zowel inzake uitgaven<br />
als ontvangsten. Het budgethouderschap kan door het hoofd van het IVA gedelegeerd<br />
worden aan andere personeelsleden binnen de grenzen bepaald<br />
in de beheersovereenkomst. De betrokken personeelsleden kunnen de aan<br />
hen gedelegeerde bevoegdheid niet weigeren als hun functieomschrijving<br />
erin <strong>voor</strong>ziet.<br />
De uitgaven- en ontvangstencycli verlopen binnen een IVA zoals binnen het<br />
provinciebestuur. Dit houdt onder meer in dat de financiële verbintenissen<br />
die uitmonden in een uitgaande nettokasstroom onderworpen zijn aan het<br />
<strong>voor</strong>afgaand visum van de financieel beheerder. De betalingen vereisen een<br />
dubbele handtekening.<br />
In afwijking van artikel 159 van het Provinciedecreet kan de provincieraad<br />
echter beslissen dat de tweede handtekening op de betalingsopdracht geplaatst<br />
wordt door een door haar aangeduid personeelslid in plaats van door<br />
de financieel beheerder of zijn gemachtigde.<br />
De intern verzelfstandigde agentschappen
HOOFDSTUK 2<br />
Als er gewerkt wordt met bankrekeningen die alleen <strong>voor</strong> het IVA dienstig<br />
zijn, betekent dit dat het aangeduide personeelslid ook verantwoordelijk is<br />
<strong>voor</strong> het thesauriebeheer van die rekeningen. Dit is ook logisch aangezien<br />
betrokkene autonoom bepaalt wanneer betalingen van de betrokken bankrekeningen<br />
gaan.<br />
3° Saldobudgettering<br />
Op vraag van de provincies werd in het Provinciedecreet de mogelijkheid tot<br />
saldobudgettering <strong>voor</strong>zien <strong>voor</strong> de IVA’s. Saldobudgettering moet toelaten<br />
dat IVA’s bijkomende financiële middelen kunnen genereren dankzij een dynamisch<br />
beheer, zonder dat dit aanleiding geeft tot het ontstaan van nietofficiële<br />
rekeningen.<br />
Er is een <strong>voor</strong>afgaandelijke beslissing nodig van de provincieraad, die kan<br />
beslissen dat de IVA’s geheel of gedeeltelijk een beroep kunnen doen op saldobudgettering.<br />
De <strong>Vlaamse</strong> regering kan hier<strong>voor</strong> nadere <strong>voor</strong>waarden bepalen.<br />
Tot zolang de <strong>Vlaamse</strong> regering geen ander saldo bepaald heeft, wordt onder<br />
saldobudgettering maximaal verstaan dat het saldo tussen de uitgaven<br />
en ontvangsten niet mag toenemen. Dit alles in de veronderstelling dat het<br />
saldo wordt bepaald door het totaal van de uitgaven verminderd met het totaal<br />
van de ontvangsten (ontvangsten ingevolge het opnemen van leningen<br />
die niet goedgekeurd werden door de provincieraad niet meegerekend). Het<br />
saldo wordt apart bepaald <strong>voor</strong> de exploitatie en de investeringen. In geval<br />
van saldobudgettering zijn de uitgaven ook beperkt tot de gerealiseerde ontvangsten.<br />
Deze definiëring moet de kans op ontsporingen drastisch beperken<br />
en sluit trouwens aan bij de praktijk van de vroegere intendantierekeningen.<br />
b externe audit<br />
De externe audit op de IVA’s wordt verricht door het Rekenhof, volgens dezelfde<br />
regels die gelden <strong>voor</strong> de provinciebesturen zelf.<br />
c Overgangsregeling<br />
De bestaande provinciebedrijven die zich conformeren aan het Provinciedecreet,<br />
zijn in principe vanaf dan onderworpen aan de bepalingen inzake<br />
planning en financieel beheer van het decreet. Aangezien de bepalingen betreffende<br />
het nieuw financieel instrumentarium nog verder moeten worden<br />
uitgewerkt, zouden zij in een overgangsperiode de Nieuwe Provinciale Boek-<br />
De intern verzelfstandigde agentschappen<br />
Deel VIII<br />
Art. 218, § 2<br />
Art. 266<br />
365
Art. 266<br />
Deel VIII<br />
366<br />
HOOFDSTUK 2<br />
houding moeten voeren. Om echter te vermijden dat deze provinciebedrijven<br />
op hooguit enkele jaren tijd tweemaal hun boekhouding en rapportering<br />
moeten omvormen, mogen zij hun huidige boekhouding verder blijven voeren<br />
tot uiterlijk 31 december 2012. Die termijn kan door de <strong>Vlaamse</strong> regering<br />
worden verlengd.<br />
e InwerkIngtreDIng – OVergAngsBepAlIngen<br />
De bepalingen betreffende de IVA’s zijn in werking getreden op 1 december<br />
2006 (1 januari 2007 wat art. 217 betreft). Ze gelden onverkort <strong>voor</strong> IVA’s die<br />
vanaf dan zijn opgericht.<br />
De op dat tijdstip bestaande (gewone) provinciebedrijven en (rechts-)personen<br />
die door de provincie belast zijn met welbepaalde taken van provinciaal<br />
belang (doorgaans de zgn. paraprovinciale vzw’s), en die geen andere decretale<br />
of wettelijke rechtsgrond hebben, worden bij provincieraadsbeslissing in<br />
overeenstemming gebracht met de bepalingen van dit decreet uiterlijk op<br />
1 januari 2013.<br />
Zij zijn onderworpen aan de nieuwe bepalingen na de goedkeuring van de<br />
aanpassing van hun oprichtingsbesluit, doch ten laatste op <strong>voor</strong>melde datum<br />
van 1 januari 2013.<br />
De intern verzelfstandigde agentschappen
HOOFDSTUK 3<br />
3 externe verzelfstandIgIng<br />
A Algemene BepAlIngen<br />
a Begrip<br />
Het gaat om diensten met een eigen rechtspersoonlijkheid die door de provincie<br />
worden opgericht of waarin de provincie deelneemt en die in beginsel<br />
slechts belast mogen worden met bepaalde beleidsuitvoerende taken van<br />
provinciaal belang.<br />
De <strong>Vlaamse</strong> regering kan deze taken nader bepalen.<br />
De provinciaal extern verzelfstandigde agentschappen mogen deze taken,<br />
noch geheel noch gedeeltelijk overdragen aan andere rechtspersonen (tenzij<br />
op grond van andere wettelijke of decretale bepalingen).<br />
De provincieraad kan aan deze agentschappen middelen, infrastructuur en<br />
personeel ter beschikking stellen of overdragen.<br />
Er is geen beletsel dat zij ook bij de beleids<strong>voor</strong>bereiding worden betrokken.<br />
b taak van provinciaal belang - wettelijk vermoeden<br />
Als aan één van de volgende <strong>voor</strong>waarden is voldaan, geldt het vermoeden<br />
dat het provinciaal extern verzelfstandigd agentschap met een taak van provinciaal<br />
belang is belast.<br />
- Een of meer van zijn organen bestaan <strong>voor</strong> meer dan de helft uit provincieraadsleden<br />
of leden van de deputatie of de leden van de organen worden<br />
<strong>voor</strong> meer dan de helft aangewezen of <strong>voor</strong>gedragen door deze personen.<br />
- De provincie of haar vertegenwoordiger beschikken over de meerderheid<br />
van de stemrechten in een of meer van zijn organen.<br />
- Zijn financiële middelen vallen <strong>voor</strong> meer dan de helft ten laste van het<br />
provinciebudget.<br />
Het gaat om een weerlegbaar vermoeden maar anderzijds is de opsomming<br />
van deze <strong>voor</strong>waarden niet-limitatief.<br />
c Vormen<br />
Er bestaan twee vormen van provinciale extern verzelfstandigde agentschappen:<br />
Externe verzelfstandiging<br />
Deel VIII<br />
Art. 219<br />
Art. 220<br />
367
Art. 221<br />
Art. 223<br />
Deel VIII<br />
368<br />
HOOFDSTUK 3<br />
1. Het autonome provinciebedrijf.<br />
2. Het provinciale extern verzelfstandigde agentschap in privaatrechtelijke<br />
vorm.<br />
Andere vormen van externe verzelfstandiging zijn niet toegestaan, tenzij er<br />
een geëigende decretale of wettelijke regeling bestaat zoals <strong>voor</strong> de provinciale<br />
ontwikkelingsmaatschappijen (POM).<br />
Het gaat om een weerlegbaar vermoeden maar anderzijds is de opsomming<br />
van deze <strong>voor</strong>waarden niet-limitatief.<br />
d Oprichting en evaluatie<br />
Externe verzelfstandiging<br />
1° Sperperiode<br />
Voor de oprichting van of de deelname in provinciale extern verzelfstandigde<br />
agentschappen wordt een sperperiode ingesteld van één jaar <strong>voor</strong> de provincieraadsverkiezingen.<br />
2° Evaluatieverslag<br />
Elk agentschap moet in het eerste jaar van een nieuwe legislatuur aan de<br />
provincieraad een evaluatieverslag <strong>voor</strong>leggen waarin ook de motieven <strong>voor</strong><br />
de verzelfstandiging worden beoordeeld.<br />
Binnen de 3 maanden na het overmaken van dit verslag spreekt de provincieraad<br />
zich uit over de inhoud ervan en over het behoud, de intrekking of de<br />
verruiming van de verzelfstandiging van het agentschap.<br />
3° Inventaris<br />
De deputatie houdt een volledig en geactualiseerd overzicht bij van alle extern<br />
verzelfstandigde agentschappen van de provincie, hun statuten en hun<br />
overeenkomsten met de provincie.<br />
e Onverenigbaarheden<br />
De volgende personen kunnen niet worden <strong>voor</strong>gedragen of aangewezen als<br />
vertegenwoordiger of bestuurder in een provinciaal extern verzelfstandigd<br />
agentschap :<br />
- de provinciegouverneurs, de gouverneur en de vicegouverneur van het administratief<br />
arrondissement Brussel-Hoofdstad, de adjunct van de gouverneur<br />
van de provincie Vlaams-Brabant, de provinciegriffiers, de arrondissementscommissarissen<br />
en de adjunct-arrondissementscommissarissen
HOOFDSTUK 3<br />
<strong>voor</strong> zover het provinciale extern verzelfstandigd agentschap gevestigd is<br />
in hun ambtsgebied;<br />
- de personen die op commerciële wijze of met een winstoogmerk activiteiten<br />
uitoefenen in dezelfde beleidsdomeinen als het agentschap en waarin<br />
het agentschap niet deelneemt, alsook de werknemers en de leden van<br />
een bestuurs- of controleorgaan van die personen;<br />
- de personen die in een andere lidstaat van de Europese Unie een ambt of<br />
een functie uitoefenen, gelijkwaardig aan een ambt of een functie als vermeld<br />
in dit artikel, en de personen die in een lokale basisoverheid van een<br />
andere lidstaat van de Europese Unie een ambt of een mandaat uitoefenen<br />
dat gelijkwaardig is aan dat van provincieraadslid, gedeputeerde of provinciegouverneur.<br />
f materiële relatie tussen de provincie en haar agentschappen<br />
Bij provincieraadsbesluit kan de provincie aan haar provinciale extern verzelfstandigde<br />
agentschappen middelen, infrastructuur of, mits de ter zake<br />
geldende rechtspositieregeling nageleefd wordt, personeel ter beschikking<br />
stellen of overdragen.<br />
g publiekrechtelijk statuut<br />
De provinciale extern verzelfstandigde agentschappen zijn onderworpen aan<br />
de verplichtingen inzake formele motivering en openbaarheid van bestuur die<br />
gelden <strong>voor</strong> de provincie.<br />
Op grond van dat statuut zijn ze ook onderworpen aan tal van andere rechtsregelingen<br />
die in het algemeen van toepassing zijn op publieke rechtspersonen,<br />
zoals de regelgeving inzake overheidsopdrachten.<br />
Hier dient geval per geval nagegaan te worden of de betrokken regelgeving<br />
van toepassing is.<br />
B het AutOnOOm prOVIncIeBeDrIjF<br />
a Oprichting<br />
De provincieraad beslist over de oprichting van een autonoom provinciebedrijf<br />
en stelt de statuten van het bedrijf vast. In een begeleidend verslag<br />
moeten de <strong>voor</strong>- en de nadelen van externe verzelfstandiging tegen elkaar<br />
worden afgewogen en moet duidelijk blijken dat een beheer binnen de provincie<br />
zelf niet dezelfde <strong>voor</strong>delen kan bieden.<br />
De oprichtingsbeslissing moet samen met het verslag en de statuten binnen<br />
30 dagen aan de <strong>Vlaamse</strong> regering worden verzonden. De <strong>Vlaamse</strong> regering<br />
beschikt over een termijn van 100 dagen na deze verzending om de oprich-<br />
Externe verzelfstandiging<br />
Deel VIII<br />
Art. 224<br />
Art. 222<br />
Art. 225<br />
369
Art. 226<br />
Art. 232<br />
Art. 227<br />
Art. 228<br />
Deel VIII<br />
370<br />
HOOFDSTUK 3<br />
tingsbeslissing al dan niet goed te keuren. Bij het verstrijken van de termijn<br />
zonder dat een beslissing is genomen, wordt de goedkeuring geacht te zijn<br />
verleend.<br />
b statuten<br />
1° Inhoud<br />
De statuten van het autonoom provinciebedrijf vermelden ten minste:<br />
- de naam en eventueel de afkorting;<br />
- het maatschappelijke doel, inzonderheid een omschrijving van de<br />
beleidsuit voerende taken van provinciaal belang waarmee het autonoom<br />
provinciebedrijf belast wordt;<br />
- de maatschappelijke zetel, gevestigd in de oprichtende provincie;<br />
- de samenstelling, de vergaderwijze, de werkings<strong>voor</strong>waarden en de bevoegdheden<br />
van de organen;<br />
De organen met beslissingsbevoegdheid zijn beperkt tot de raad van bestuur<br />
en facultatief het directiecomité of de gedelegeerd bestuurder. Daarnaast kunnen<br />
de statuten eventueel nog <strong>voor</strong>zien in comités met niet-bindende adviesbevoegdheden.<br />
- de wijze van opmaak van het budget, de rekeningen en het jaarlijkse ondernemingsplan,<br />
onder <strong>voor</strong>behoud van de toepassing van artikel 236;<br />
- de wijze van ontbinding en vereffening van het autonoom provinciebedrijf.<br />
2° Wijzigingen<br />
De provincieraad beslist over de wijzigingen aan de statuten, op <strong>voor</strong>stel of<br />
na advies van de raad van bestuur van het autonoom provinciebedrijf. Deze<br />
beslissing is aan dezelfde procedure inzake bestuurlijk toezicht onderworpen<br />
als de beslissing tot oprichting en vaststelling van de statuten.<br />
c Beheersovereenkomst<br />
De deputatie sluit met de raad van bestuur van het provinciebedrijf een beheersovereenkomst<br />
af. Deze overeenkomst, evenals elke verlenging, wijziging,<br />
schorsing of ontbinding ervan, wordt ter kennis gebracht van de<br />
<strong>Vlaamse</strong> regering.<br />
Externe verzelfstandiging
1° Inhoud<br />
HOOFDSTUK 3<br />
Deze beheersovereenkomst bevat ten minste:<br />
- de concretisering van de wijze waarop het agentschap zijn taken moet<br />
vervullen en van de doelstellingen ervan;<br />
- de toekenning van middelen <strong>voor</strong> de eigen werking en de uitvoering van<br />
de doelstellingen van het autonoom provinciebedrijf;<br />
- binnen de perken en overeenkomstig de toekennings<strong>voor</strong>waarden, bepaald<br />
door de <strong>Vlaamse</strong> regering, het presentiegeld en de andere vergoedingen<br />
die in het kader van de bestuurlijke werking van het autonoom provinciebedrijf<br />
worden toegekend;<br />
- de <strong>voor</strong>waarden waaronder eigen inkomsten of andere financieringen mogen<br />
worden verworven en aangewend;<br />
- de wijze waarop de tarieven <strong>voor</strong> de geleverde prestaties door de raad van<br />
bestuur vastgesteld en berekend worden;<br />
- de gedragsregels inzake dienstverlening door het autonoom provinciebedrijf;<br />
- de <strong>voor</strong>waarden waaronder het autonoom provinciebedrijf andere personen<br />
kan oprichten, erin kan deelnemen of zich erin kan laten vertegenwoordigen;<br />
- de informatieverstrekking door het autonoom provinciebedrijf aan de provincie.<br />
Er wordt minstens <strong>voor</strong>zien in een jaarlijks ondernemingsplan en<br />
een operationeel plan op middellange en lange termijn;<br />
- de rapportering door het autonoom provinciebedrijf aan de provincie op<br />
basis van beleids- en beheersrelevante indicatoren en kengetallen. Onder<br />
<strong>voor</strong>behoud van de toepassing van de bepalingen in artikel 221, tweede lid<br />
(blz. 368, evaluatieverslag) wordt minstens <strong>voor</strong>zien in een jaarlijks rapport<br />
betreffende de uitvoering van de beheersovereenkomst gedurende het<br />
afgelopen kalenderjaar;<br />
- de wijze waarop het autonoom provinciebedrijf zal <strong>voor</strong>zien in een systeem<br />
van interne controle, de wijze waarop de auditinstantie bij het autonoom<br />
provinciebedrijf de audittaken uitoefent die aan de auditinstantie zijn opgedragen<br />
overeenkomstig artikel 254, en de wijze van rapportering van die<br />
auditinstantie aan de provincieraad;<br />
- de maatregelen bij niet-naleving door een partij van haar verbinte nissen<br />
uit hoofde van de beheersovereenkomst en de bepalingen inzake beslechting<br />
van geschillen die rijzen bij de uitvoering van de beheersovereenkomst;<br />
- de omstandigheden waarin en de wijze waarop de beheersovereenkomst<br />
kan worden verlengd, gewijzigd, geschorst en ontbonden.<br />
Externe verzelfstandiging<br />
Deel VIII<br />
371
Art. 229<br />
Deel VIII<br />
372<br />
HOOFDSTUK 3<br />
2° Evaluatie<br />
De provincieraad moet de beheersovereenkomst en de uitvoering ervan<br />
jaarlijks evalueren.<br />
Aangestipt wordt dat het weliswaar de deputatie is die de beheersovereenkomst<br />
onderhandelt en afsluit, maar dat het de provincieraad is die de<br />
beheersovereen komst en de uitvoering evalueert.<br />
3° Duur<br />
De duur van de beheersovereenkomst wordt beperkt tot een periode die<br />
eindigt 6 maand na de volledige vernieuwing van de provincieraad, onverminderd<br />
de mogelijkheid tot verlenging, wijziging, schorsing en ontbinding<br />
van de beheersovereenkomst.<br />
Op die manier kan het nieuwe bestuur tijdig zijn beleidsprioriteiten vaststellen<br />
en vertalen in een nieuwe beheersovereenkomst. Wanneer de duur is<br />
verstreken en nog geen nieuwe beheersovereenkomst in werking is getreden,<br />
wordt de bestaande beheersovereenkomst van rechtswege <strong>voor</strong> een<br />
jaar verlengd.<br />
De provincieraad regelt dan <strong>voor</strong>lopig het beheer totdat een nieuwe overeenkomst<br />
is afgesloten.<br />
d raad van bestuur<br />
Het autonoom provinciebedrijf wordt geleid door een raad van bestuur die<br />
over de volheid van bevoegdheid beschikt.<br />
Externe verzelfstandiging<br />
1° Samenstelling<br />
Het aantal leden bedraagt ten hoogste een vijfde van het aantal provincieraadsleden<br />
en maximaal twee derde van hen is van hetzelfde geslacht.<br />
De bestuurders worden benoemd door de provincieraad die ook te allen tijde<br />
kan beslissen tot hun ontslag.<br />
De bestuurders kunnen maar moeten geen deel uitmaken van de provincieraad.<br />
Om een minimale band met het provinciebestuur te waarborgen, is<br />
wel bepaald dat de <strong>voor</strong>zitter van de raad van bestuur een gedeputeerde<br />
moet zijn.<br />
In principe kan elke fractie minstens één bestuurder aanduiden, zodat elke<br />
fractie een gewaarborgde vertegenwoordiging heeft.
De overige mandaten worden verdeeld als volgt:<br />
HOOFDSTUK 3<br />
- het aantal leden wordt evenredig verdeeld onder de fracties die deel uitmaken<br />
van de deputatie en de fracties die geen deel uitmaken van de deputatie;<br />
- het aantal leden dat overeenkomstig punt 1° toekomt aan de fracties die<br />
deel uitmaken van de deputatie wordt evenredig verdeeld over de fracties;<br />
- het aantal leden dat overeenkomstig punt 1° toekomt aan de fracties die<br />
geen deel uitmaken van de deputatie wordt evenredig verdeeld onder die<br />
fracties.<br />
Indien de meerderheidsfracties hierdoor niet de meerderheid van de bestuurders<br />
kunnen aanduiden worden alle mandaten verdeeld volgens de regeling<br />
die anders geldt <strong>voor</strong> de overige mandaten.<br />
De mandaten van bestuurders vervallen na de volledige vernieuwing van de<br />
provincieraad. De bestuurders blijven met het oog op de continuïteit wel in<br />
functie tot het aanstellen door de provincieraad van hun vervangers.<br />
2° Bevoegdheden<br />
De raad van bestuur is bevoegd <strong>voor</strong> alles wat niet uitdrukkelijk bij decreet,<br />
in de statuten of in de beheersovereenkomst aan de provincieraad is <strong>voor</strong>behouden.<br />
De raad van bestuur beschikt met andere woorden over de volheid<br />
van bevoegdheid, zoals de provincieraad.<br />
De raad van bestuur vertegenwoordigt het autonoom provinciebedrijf in<br />
rechte als eiser of als verweerder.<br />
De raad van bestuur is binnen de grenzen, vastgesteld in de statuten, bevoegd<br />
<strong>voor</strong> alle personeelsaangelegenheden.<br />
3° Aansprakelijkheid en verbodsbepalingen<br />
De bestuurders zijn niet persoonlijk gebonden door de verbintenissen van<br />
het autonoom provinciebedrijf.<br />
Jaarlijks verleent de provincieraad kwijting aan de bestuurders.<br />
Ten slotte worden nog een aantal bepalingen opgenomen om belangenvermen<br />
ging in de raad van bestuur te <strong>voor</strong>komen. (Zie ook Deel 4, Hoofdstuk<br />
8).<br />
e Dagelijks bestuur<br />
De statuten kunnen bepalen dat het dagelijks bestuur en de <strong>voor</strong>bereiding<br />
en uitvoering van de beslissingen van de raad van bestuur worden toevertrouwd<br />
aan een directiecomité of gedelegeerd bestuurder. Zij worden be-<br />
Externe verzelfstandiging<br />
Deel VIII<br />
373
Art. 236<br />
Art. 233<br />
Deel VIII<br />
374<br />
HOOFDSTUK 3<br />
noemd door de raad van bestuur maar dienen zelf niet noodzakelijk bestuurder<br />
te zijn.<br />
Statutair kan ook worden bedongen dat het directiecomité of de gedelegeerd<br />
bestuurder sommige van hun bevoegdheden kunnen subdelegeren aan personeelsleden<br />
van het autonoom provinciebedrijf.<br />
f Financieel beheer en externe audit<br />
Externe verzelfstandiging<br />
1° Financieel beheer<br />
Ook de APB’s zijn in principe onderworpen aan dezelfde regels inzake<br />
budgettering en boekhouding als de provinciebesturen zelf. Er zijn echter<br />
door de decreetgever terecht een aantal afwijkingen <strong>voor</strong>zien wat betreft<br />
de boekhouding.<br />
De autonome provinciebedrijven die onderworpen zijn aan het Wetboek van<br />
Vennootschappen, voeren de boekhouding van de vennootschappen. De<br />
<strong>Vlaamse</strong> regering kan aanvullende regels opleggen.<br />
Ook in andere gevallen kan een afwijking van de provinciale boekhoudregels<br />
aangewezen zijn. Subsidiërende of erkennende overheden leggen soms specifieke<br />
boekhoud- en rapporteringsregels op. Om te vermijden dat autonome<br />
provinciebedrijven twee volwaardige boekhoudingen zouden moeten voeren<br />
en twee jaarrekeningen zouden moeten opstellen, kan de <strong>Vlaamse</strong> regering<br />
hen vrijstellen van het voeren van een boekhouding volgens de provinciale<br />
regels. De <strong>Vlaamse</strong> regering kan in dat geval wel aanvullende regels opleggen<br />
inzake boekhouding en jaarrekening.<br />
Het lijkt evident dat er enkel een consolidatie zal vereist zijn met die autonome<br />
provinciebedrijven die hun boekhouding voeren en hun jaarrekening<br />
opstellen volgens de regels die gelden <strong>voor</strong> de provincies zelf.<br />
De raad van bestuur stelt het budget vast en legt uiterlijk op 31 oktober het<br />
budget van het volgende boekjaar ter goedkeuring <strong>voor</strong> aan de provincieraad.<br />
De jaarrekening van het <strong>voor</strong>bije boekjaar wordt door de raad van bestuur<br />
uiterlijk op 31 mei ter goedkeuring <strong>voor</strong>gelegd aan de provincieraad.<br />
2° Externe audit<br />
De externe audit zal, in de toekomst, worden verricht door de externe auditcommissie,<br />
samengesteld uit <strong>Vlaamse</strong> ambtenaren. Voor “grote” autonome<br />
provinciebedrijven (op basis van personeelsbestand, omzet en balanstotaal)
HOOFDSTUK 3<br />
die als onderneming op basis van de boekhoudwet van 17 juli 1975 worden<br />
beschouwd, zal de controle van de jaarrekening enkel gebeuren door één of<br />
meerdere commissarissen, lid van het Instituut der Bedrijfsrevisoren, benoemd<br />
door de provincieraad.<br />
3° Overgangsregeling<br />
Net als de IVA’s mogen de bestaande autonome provinciebedrijven die zich<br />
conformeren aan het Provinciedecreet, hun huidige boekhouding blijven voeren<br />
tot uiterlijk 31 december 2012. De <strong>Vlaamse</strong> regering kan deze termijn<br />
verlengen.<br />
g personeel<br />
Het personeel kan zowel op statutaire als contractuele wijze worden aangesteld.<br />
In principe geldt dezelfde rechtspositieregeling als <strong>voor</strong> het provinciepersoneel.<br />
Het autonoom provinciebedrijf kan hiervan slechts afwijken<br />
indien de specifieke situatie van het bedrijf dit verantwoordt.<br />
Het provinciebedrijf bepaalt de rechtspositieregeling van de betrekkingen<br />
die niet bestaan binnen de provincie.<br />
h specifieke bevoegdheden<br />
Zoals andere publiekrechtelijke rechtspersonen beschikken autonome provinciebedrijven<br />
over een aantal specifieke bevoegdheden zoals het recht om<br />
leningen aan te gaan en giften te ontvangen, om te onteigenen, om het eigen<br />
patrimonium te beheren en tarieven vast te stellen.<br />
Ook kan het autonoom provinciebedrijf andere rechtspersonen oprichten,<br />
erin deelnemen of zich erin laten vertegenwoordigen, <strong>voor</strong> zover dat past<br />
binnen zijn opdrachten. In dit zgn. filiaal dient het autonoom provinciebedrijf<br />
minstens over een mandaat van bestuurder te beschikken. Deze beslissing<br />
is aan dezelfde procedure inzake bestuurlijk toezicht onderworpen als de<br />
provincieraadsbeslissingen tot oprichting en statutenwijzigingen van een autonoom<br />
provinciebedrijf.<br />
i Openbaarheid<br />
De vergaderingen van de raad van bestuur en het directiecomité zijn niet<br />
openbaar. De notulen van die vergaderingen en alle documenten waarnaar<br />
verwezen wordt in de notulen, alsook de beslissingen van de gedelegeerd<br />
bestuurder, worden ter inzage neergelegd op de griffie van de provincie.<br />
Externe verzelfstandiging<br />
Deel VIII<br />
Art. 234<br />
Art. 235<br />
Art. 231<br />
375
Art. 237<br />
Art. 238<br />
Deel VIII<br />
376<br />
HOOFDSTUK 3<br />
j Ontbinding en vereffening<br />
De provincieraad is bevoegd om te beslissen over de ontbinding en vereffening<br />
van een autonoom provinciebedrijf. De provincie neemt de rechten en<br />
verplichtingen van het bedrijf over, evenals de statutaire personeelsleden,<br />
met behoud van hun rechten.<br />
Van deze verplichting kan worden afgeweken wanneer de activiteit van het<br />
bedrijf wordt overgenomen. Het ontbindingsbesluit stelt dan vast welke<br />
rechten en plichten overgaan naar de overnemer. Ook de betrokken personeelsleden<br />
kunnen, met hun akkoord, worden overgedragen.<br />
c het extern VerzelFstAnDIgD AgentschAp In<br />
prIVAAtrechtelIjke VOrm<br />
a Begrip<br />
Het gaat om een rechtspersoon met een commerciële of niet-commerciële<br />
private rechtsvorm (vzw, vennootschap…) opgericht door de provincie of<br />
waarin de provincie deelneemt en die belast is met de uitvoering van bepaalde<br />
taken van provinciaal belang.<br />
In tegenstelling met het autonoom provinciebedrijf is het extern verzelfstandigd<br />
agentschap met private rechtsvorm niet noodzakelijk eenhoofdig<br />
en kunnen er ook private en sommige publieke partners in deelnemen. Er<br />
is een decretaal verbod van deelname van gemeenten, gemeentelijke extern<br />
verzelfstandigde agentschappen, intergemeentelijke samenwerkingsverbanden,<br />
andere provincies en hun extern verzelfstandigde agentschappen, de<br />
<strong>Vlaamse</strong> Gemeenschap en het <strong>Vlaamse</strong> Gewest.<br />
b Oprichting<br />
De provincieraad beslist over de oprichting van of de deelname aan een extern<br />
verzelfstandigd agentschap met private rechtsvorm. Uit een begeleidend<br />
verslag van de deputatie moet duidelijk blijken dat een beheer binnen<br />
de rechtspersoonlijkheid van de provincie of in de vorm van een autonoom<br />
provinciebedrijf niet dezelfde <strong>voor</strong>delen kan bieden.<br />
De oprichting gebeurt in overeenstemming met het gelijkheidsbeginsel, de<br />
regelgeving inzake mededinging en staatssteun.<br />
De oprichtingsbeslissing moet samen met het verslag en de statuten binnen<br />
30 dagen aan de <strong>Vlaamse</strong> regering worden verzonden. De <strong>Vlaamse</strong> regering<br />
beschikt over een termijn van 100 dagen na deze verzending om de oprichtingsbeslissing<br />
al dan niet goed te keuren. Bij het verstrijken van de termijn<br />
zonder dat een beslissing is genomen, wordt de goedkeuring geacht te zijn<br />
verleend.<br />
Externe verzelfstandiging
c provinciale vertegenwoordiging<br />
HOOFDSTUK 3<br />
De provincie moet steeds beschikken over de meerderheid van de stemmen<br />
in de algemene vergadering en een meerderheid <strong>voor</strong>dragen van de leden<br />
van de bestuursorganen.<br />
Die <strong>voor</strong>dracht waarborgt elke fractie een vertegenwoordiging, waarbij dezelfde<br />
regels gelden als deze <strong>voor</strong> het aanduiden van de bestuurders in een<br />
autonoom provinciebedrijf.<br />
Ten hoogste twee derde van de door de provincie <strong>voor</strong>gedragen leden van de<br />
raad van bestuur is van hetzelfde geslacht.<br />
De provinciale vertegenwoordigers in de algemene vergadering worden door<br />
de provincieraad uit zijn leden gekozen.<br />
De vertegenwoordigers van de provincie in de algemene vergadering handelen<br />
overeenkomstig de instructies van de provincieraad.<br />
Alle mandaten vervallen na de volledige vernieuwing van de provincieraad.<br />
d samenwerkingsovereenkomst<br />
De provincie en het provinciaal extern verzelfstandigd agentschap – dat dan<br />
provinciale v.z.w. of vennootschap wordt genoemd – sluiten een samenwerkingsovereenkomst<br />
af.<br />
De samenwerkingsovereenkomst regelt de volgende aangelegenheden:<br />
- in <strong>voor</strong>komend geval de aanwending van de aan het agentschap ter beschikking<br />
gestelde of overgedragen personeelsleden, middelen en infrastructuur;<br />
- binnen de perken en overeenkomstig de toekennings<strong>voor</strong>waarden, bepaald<br />
door de <strong>Vlaamse</strong> regering, het presentiegeld en de andere vergoedingen<br />
die in het kader van de bestuurlijke werking van het agentschap worden<br />
toegekend;<br />
- de wijze waarop de provinciale vennootschap, vereniging of stichting zal<br />
<strong>voor</strong>zien in een systeem van interne controle;<br />
- de instemming van de provinciale vennootschap, vereniging of stichting<br />
met de toekenning van audittaken in de provinciale vennootschap, vereniging<br />
of stichting.<br />
e Financieel beheer en externe audit<br />
Deze agentschappen volgen qua boekhouding en financiën de regels die<br />
op hun private rechtsvorm van toepassing zijn. Dit betekent dat bijv. een<br />
vzw de regels inzake de boekhouding van de vzw’s dient te volgen. Een<br />
logisch uitgangspunt, dat wel de consolidatie met de jaarrekening van het<br />
provinciebestuur bemoeilijkt.<br />
Externe verzelfstandiging<br />
Deel VIII<br />
Art. 239<br />
Art. 240<br />
377
Deel VIII<br />
378<br />
HOOFDSTUK 3<br />
Art. 240, 4° In de samenwerkingsovereenkomst tussen het provinciebestuur en het<br />
agentschap dient men eveneens de instemming van de provinciale vennootschap,<br />
vereniging of stichting met de toekenning van audittaken aan de externe<br />
auditcommissie, het Rekenhof of aan een of meer commissarissen te<br />
regelen, alsook de wijze waarop die audittaken in het agentschap worden<br />
ingevuld. Deze bepaling is nog niet in werking wat betreft de externe auditcommissie.<br />
Het is onzeker of het Rekenhof deze taak zal opnemen.<br />
D InwerkIngtreDIng – OVergAngsBepAlIngen<br />
Zie deel VIII ‘Verzelfstandiging’, 2 E, blz. 366.<br />
Externe verzelfstandiging
HOOFDSTUK 4<br />
4 deelname aan rechtspersonen<br />
A Algemeen<br />
a grondwettelijk kader<br />
De artikelen 41 en 162 van de Grondwet maken de provincieraden bevoegd<br />
<strong>voor</strong> alles wat van provinciaal belang is.<br />
Artikel 162 <strong>voor</strong>ziet ook dat provincies zich met elkaar kunnen verstaan of<br />
zich kunnen verenigen op de wijze en onder de <strong>voor</strong>waarden die bij decreet<br />
zijn vastgesteld.<br />
Hieruit wordt afgeleid dat provincies niet kunnen toetreden tot rechtspersonen<br />
dan op grond van een wet of decreet, in de eerste plaats het Provinciedecreet.<br />
b principe<br />
In het algemeen kunnen provincies rechtstreeks krachtens het Provinciedecreet<br />
verenigingen, stichtingen en vennootschappen met sociaal oogmerk –<br />
bij uitzondering ook andere vennootschappen – oprichten, erin deelnemen of<br />
zich erin laten vertegenwoordigen.<br />
Daarbuiten is het de provincies verboden om, rechtstreeks of onrechtstreeks,<br />
rechtspersonen die niet belast zijn met welbepaalde taken van provinciaal<br />
belang (zie hier<strong>voor</strong> de hoofdstukken betreffende de provinciale<br />
verzelfstan diging) op te richten, erin deel te nemen of zich erin te laten<br />
vertegen woor digen, tenzij daar<strong>voor</strong> een andere, bijzondere, decretale of wettelijke<br />
rechts grond bestaat.<br />
B Algemene rechtsVOrmen<br />
a <strong>Vereniging</strong>, stichting, vennootschappen met sociaal oogmerk<br />
Als regel geldt dat provincies enkel verenigingen, stichtingen en vennootschappen<br />
met sociaal oogmerk kunnen oprichten, erin deelnemen of zich<br />
erin laten vertegenwoordigen. Andere vennootschappen, zoals naamloze<br />
vennootschappen, zijn als regel uitgesloten.<br />
Deelname aan rechtspersonen<br />
Deel VIII<br />
Art. 188<br />
379
Deel VIII<br />
HOOFDSTUK 4<br />
b Andere vennootschappen – publiek-private samenwerking<br />
Daar waar provincies in de regel niet mogen deelnemen aan andere vennootschappen<br />
dan deze met sociaal oogmerk, zoals naamloze vennootschappen,<br />
is dit wel toegelaten indien die vennootschap de realisatie van lokale PPSprojecten<br />
in de zin van het decreet betreffende publiek-private samenwerking<br />
als uitsluitende doelstelling heeft.<br />
Voor meer informatie wordt verwezen naar het decreet van 18 juli 2003<br />
betref fende publiek-private samenwerking.<br />
c Beperkingen<br />
Die verenigingen, stichtingen en vennootschappen mogen niet belast worden<br />
met taken van provinciaal belang.<br />
Zij mogen niet worden belast met taken die zijn <strong>voor</strong>behouden aan intergemeentelijke<br />
samenwerkingsverbanden.<br />
Er mag geen provinciaal personeel of provinciale infrastructuur worden ter<br />
beschikking gesteld of overgedragen.<br />
d Inventaris<br />
De deputatie houdt een volledig en geactualiseerd overzicht bij van de verenigingen,<br />
stichtingen en vennootschappen waarin de provincie deelneemt.<br />
Minstens eenmaal per jaar wordt de provincieraad in kennis gesteld van dit<br />
geactualiseerd overzicht met een toelichting over alle wijzigingen die zich<br />
sinds de vorige toelichting aan deze overzichtslijst hebben <strong>voor</strong>gedaan.<br />
c BIjzOnDere VOrmen<br />
a principes<br />
Zoals hoger gesteld kunnen bijzondere wetten en decreten de provincies<br />
machtigen om rechtspersonen op te richten of er aan deel te nemen.<br />
380 Deelname aan rechtspersonen
toepassing<br />
- Begrip – Taken<br />
HOOFDSTUK 4<br />
1° Provinciale Ontwikkelingsmaatschappijen (POM)<br />
Het decreet van 7 mei 2004 bepaalt het kader waarbinnen elke provincie een<br />
provinciale ontwikkelingsmaatschappij, afgekort POM, kan oprichten. Elke<br />
POM is onderworpen aan de erkenning door de <strong>Vlaamse</strong> regering.<br />
De erkende POM vormt het instrument waarmee elke provincie haar sociaaleconomisch<br />
beleid uitvoert.<br />
Zij draagt bij tot de bevordering van de sociaaleconomische ontwikkeling van<br />
het werkgebied, met name door de ondersteuning en uitvoering van de sociaaleconomische<br />
projecten.<br />
Zij moet bovendien de provinciale sociaaleconomische strategie via ontwikkeling,<br />
uitvoering en begeleiding van projecten onderbouwen.<br />
Daartoe staat de erkende POM in <strong>voor</strong> de volgende taken van uitvoering die<br />
aan elke POM moeten worden toegewezen als <strong>voor</strong>waarde om te worden erkend:<br />
- projecten gericht op de versterking van de infrastructuur tot vestiging van<br />
het bedrijfsleven en ontwikkeling van de ruimtelijk-economische infrastructuur;<br />
- projecten gericht op een bedrijfsversterkend resultaat;<br />
- de medewerking aan projecten tot efficiënte aanwending van de bedrijfsinfrastructuur,<br />
zoals brownfieldprojecten.<br />
De <strong>Vlaamse</strong> regering kan met de provincie samenwerkingsakkoorden afsluiten<br />
over de wijze van uitvoering van deze taken.<br />
De erkende POM kan binnen dit kader, na overleg tussen de <strong>Vlaamse</strong> regering<br />
en de provincie, in opdracht en <strong>voor</strong> rekening van de <strong>Vlaamse</strong> regering<br />
met bijkomende specifieke opdrachten worden belast.<br />
- Inrichting, bestuur en werking<br />
De provincieraad regelt nader de inrichting, het bestuur en de werking van<br />
de POM die het statuut heeft van publiekrechtelijke rechtspersoon.<br />
Als rechtspersoon is de POM één hoofding, zoals de APB’s, waarmee ze<br />
kunnen worden vergeleken.<br />
Deelname aan rechtspersonen<br />
Deel VIII<br />
381
Deel VIII<br />
- Principes<br />
HOOFDSTUK 4<br />
382 Deelname aan rechtspersonen<br />
2° Intergemeentelijke samenwerkingsverbanden<br />
Krachtens het Decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking<br />
kunnen provincies deelnemen in intergemeentelijke samenwerkingsverbanden,<br />
zowel zonder of met rechtspersoonlijkheid (projectverenigingen,<br />
dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen).<br />
- Beperkingen<br />
De deelneming van één of meer provincies aan dienstverlenende en<br />
opdracht houdende verenigingen mag samen niet meer bedragen dan 30 %<br />
van het totale maatschappelijk kapitaal.<br />
Het aantal stemmen waarover iedere provincie in de algemene vergadering<br />
beschikt wordt statutair bepaald, met dien verstande dat de deelnemende<br />
provincies samen nooit over meer dan 25 % van het totale aantal statutair<br />
bepaalde stemmen kunnen beschikken.<br />
- Openbaarheid<br />
De statuten van de verenigingen en de verslagen van de vergaderingen van<br />
de raden van bestuur liggen ter inzage van de provincieraadsleden op de<br />
griffies van de provinciehuizen.<br />
Minstens tweemaal per jaar brengen de op <strong>voor</strong>dracht van de deelnemende<br />
provincies benoemde bestuurders tijdens een openbare vergadering van de<br />
provincieraad die hen heeft <strong>voor</strong>gedragen verslag uit over de uitoefening van<br />
hun mandaat en verstrekken toelichting bij het beleid van de dienstverlenende<br />
of opdrachthoudende vereniging.<br />
3° Andere<br />
Andere <strong>voor</strong>beelden van participatievormen waar<strong>voor</strong> een wettelijke of decretale<br />
grondslag bestaat zijn de Bosgroepen (zie het Bosdecreet van 13 juni<br />
1990, met uitvoeringsbesluiten), de Regionale Landschappen (zie het decreet<br />
van 21 oktober 1997 op het Natuurbehoud en het Natuurlijk Milieu, met<br />
uitvoerings besluiten) en de Toeristische Samenwerkingsverbanden (zie het<br />
decreet van 6 maart 2009 betreffende de organisatie en erkenning van toeristische<br />
samenwerkingsverbanden, met uitvoeringsbesluiten).
De provincies en<br />
de hogere overheid<br />
Hoofdstuk 1 Bestuurlijk toezicht<br />
Hoofdstuk 2 Externe audit<br />
Deel IX
1 Bestuurlijk toezicht<br />
HOOFDSTUK 1<br />
De provincieraad kan het geschorste besluit intrekken of rechtvaardigen.<br />
De <strong>Vlaamse</strong> regering kan het besluit ten slotte vernietigen. Termijnen zijn<br />
hierbij in het oog te houden.<br />
A AutonomIe en bestuurlIjk toezIcht<br />
De provincies en de gemeenten zijn niet “autonoom” in de etymologische zin<br />
van het woord, want zij maken de wet niet <strong>voor</strong> zichzelf; al treden zij in eerste<br />
plaats op, toch spreken zij niet het laatste woord.<br />
De wetten die de provinciale en de gemeentelijke instellingen regelen, moeten<br />
luidens artikel 162, tweede lid, 2° van de Grondwet de toepassing verzekeren<br />
van de bevoegdheid van de provincieraden en van de gemeenteraden<br />
<strong>voor</strong> alles wat van provinciaal respectievelijk gemeentelijk belang is, behoudens<br />
goedkeuring van hun handelingen in de gevallen en op de wijze bij de<br />
wet bepaald.<br />
Artikel 162, tweede lid, 6° van de Grond wet bepaalt anderzijds dat de wetten<br />
die de provinciale en de gemeentelijke instellingen regelen, moeten <strong>voor</strong>zien<br />
in het optreden van de toezichthoudende overheid of van de wetgevende<br />
macht om te beletten dat de wet wordt geschonden of het algemeen belang<br />
geschaad.<br />
Onder “bestuurlijk toezicht” wordt verstaan het geheel van de middelen<br />
waarover de toezichthoudende overheid beschikt, hetzij om de organen van<br />
de gedecentraliseerde diensten (i.c. de provincies en de gemeenten) te verplichten<br />
de wet na te leven en het algemeen belang te eerbiedigen, hetzij<br />
om hun onwilligheid te breken. De controle van de toezichthoudende overheid<br />
betreft dus zowel de opportuniteit of de overeenstemming met het algemeen<br />
belang als de wettigheid van de door provinciale en gemeentelijke<br />
bestuursorganen verrichte rechtshandelingen; zij reikt dus verder dan de<br />
macht van de rechter (bv. van de Raad van State) die enkel over de wettigheid<br />
van de rechtshandeling kan oordelen.<br />
b regelIng <strong>voor</strong> De provIncIes vAn het vlAAms<br />
gewest<br />
a toepassingsgebied<br />
Het Vlaams parlement en de <strong>Vlaamse</strong> regering zijn m.i.v. 1 januari 2002<br />
respectievelijk bevoegd <strong>voor</strong> de organisatie en de uitoefening van het be-<br />
Bestuurlijk toezicht<br />
Deel IX<br />
385
Deel IX<br />
HOOFDSTUK 1<br />
stuurlijk toezicht op de handelingen van de provincies Antwerpen, Limburg,<br />
Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen en Vlaams-Brabant.<br />
386 Bestuurlijk toezicht<br />
b bevoegdheid <strong>voor</strong> de organisatie van het bestuurlijk toezicht<br />
Het Vlaams parlement kan regelend optreden <strong>voor</strong> de organisatie van het<br />
bestuurlijk toezicht op de handelingen waar<strong>voor</strong> de gewesten of de gemeenschappen<br />
bevoegd zijn. De federale wetgever blijft bevoegd <strong>voor</strong> de organisatie<br />
van het specifiek bestuurlijk toezicht <strong>voor</strong> de aangelegenheden die tot<br />
de federale bevoegdheid behoren, bv. de uitvoering van de wet betreffende<br />
de civiele bescherming en het vervoer van radioactieve stoffen.<br />
c bevoegdheid <strong>voor</strong> de uitoefening van het bestuurlijk toezicht<br />
De <strong>Vlaamse</strong> regering is bevoegd <strong>voor</strong> de uitoefening van het bestuurlijk<br />
toezicht op de handelingen waar<strong>voor</strong> de gewesten of de gemeenschappen<br />
specifiek bevoegd zijn. De federale overheid blijft bevoegd <strong>voor</strong> de uitoefening<br />
van het specifiek bestuurlijk toezicht op de handelingen waar<strong>voor</strong> de<br />
federale overheid specifiek bevoegd is.<br />
Zo is de Koning bevoegd <strong>voor</strong> het uitoefenen van specifiek bestuurlijk toezicht<br />
op de aangelegenheden die betrekking hebben op het vervoer van radioactieve<br />
stoffen.<br />
Op grond van het besluit van de <strong>Vlaamse</strong> regering van 13 juli 2009 wordt het<br />
bestuurlijk toezicht op de <strong>Vlaamse</strong> provincies normaliter uitgeoefend door<br />
de <strong>Vlaamse</strong> minister van Binnenlandse Aangelegenheden. De <strong>Vlaamse</strong> minister<br />
van Binnenlandse Aangelegenheden is echter niet de exclusieve toezichthoudende<br />
minister. Elk lid van de <strong>Vlaamse</strong> regering heeft delegatie <strong>voor</strong><br />
de uitoefening van het specifiek bestuurlijk toezicht over de ondergeschikte<br />
besturen <strong>voor</strong> de aangelegenheden waar<strong>voor</strong> het bevoegd is op grond van<br />
het <strong>voor</strong>melde besluit van de <strong>Vlaamse</strong> regering van 13 juli 2009 tot bepaling<br />
van de bevoegdheden van de leden van de <strong>Vlaamse</strong> regering.<br />
d Algemene toezichtregeling ingevolge het provinciedecreet van<br />
9 december 2005<br />
De regelen betreffende de organisatie en de uitoefening van het gewoon<br />
bestuurlijk toezicht op de handelingen van de provincies en de autonome<br />
provinciebedrijven, gelegen in het Vlaams Gewest, zijn opgenomen in het<br />
Provinciedecreet van 9 december 2005. Voor een beperkt aantal besluiten<br />
is het toezichtdecreet van 22 februari 1995 nog verder van toepassing.
HOOFDSTUK 1<br />
Als provincieoverheden worden beschouwd: de organen en de personeelsleden<br />
van de provincie en de autonome provinciebedrijven die een beslissing<br />
nemen.<br />
Wij bespreken hierna de regeling van het gewoon bestuurlijk toezicht op de<br />
handelingen van de provincieoverheden.<br />
Alle kennisgevingen of verzendingen tussen de provincieoverheid en de toezichthoudende<br />
overheid worden aangetekend verstuurd of worden afgegeven<br />
tegen ontvangstbewijs. Voor het administratief toezicht wordt een aangetekende<br />
zending gelijkgesteld met een afgifte tegen ontvangstbewijs (art. 244,<br />
eerste lid).<br />
Voor de berekening van de toezichttermijn wordt de vervaldag in de termijn<br />
gerekend. Is die dag echter een zaterdag, een zondag of een wettelijke of<br />
decretale feestdag, dan wordt de vervaldag verplaatst naar de eerstvolgende<br />
werkdag.<br />
Op straffe van nietigheid wordt het besluit dat in het kader van het administratief<br />
toezicht wordt genomen, uiterlijk de laatste dag van de <strong>voor</strong>geschreven<br />
termijn verzonden (art. 244, vierde lid).<br />
Inwerkingtreding<br />
De regelen inzake het bestuurlijk toezicht in het provinciedecreet zijn in<br />
werking getreden op 1 januari 2006 en op 1 januari 2007, met uitzondering<br />
van het toezicht op de besluiten van de provincieraad tot vaststelling of<br />
wijziging van het meerjarenplan, het budget en de budgetwijzigingen en de<br />
rekeningen.<br />
Het toezicht op die besluiten zal pas in werking treden op een datum die<br />
door de <strong>Vlaamse</strong> regering zal bepaald worden.<br />
Wat het decreet van 22 februari 1995 tot regeling van het bestuurlijk toezicht op de provincies<br />
betreft, zijn de bepalingen verder van toepassing inzake het toezicht op de besluiten<br />
houdende vaststelling van de begroting en de begrotingswijzigingen van de provincies (art.<br />
16-18), het toezicht op de oprichting van provinciebedrijven en op de besluiten houdende<br />
vaststelling van de begroting en de begrotingswijzigingen en van de rekeningen van de<br />
provinciebedrijven (art. 18bis, 18quinquies en art. 20, 21 en 24).<br />
Deze bepalingen blijven van kracht in afwachting van de opheffing ervan op een datum die<br />
door de <strong>Vlaamse</strong> regering zal worden vastgesteld.<br />
Bestuurlijk toezicht<br />
Deel IX<br />
Art. 241, § 1<br />
Art. 244,<br />
eerste lid<br />
Art. 244, derde<br />
lid<br />
Art. 244, vierde<br />
lid<br />
Art. 171, 172,<br />
173<br />
387
Art. 248, § 1<br />
Art. 245, eerste<br />
lid<br />
Art. 245,<br />
tweede lid<br />
Art. 246, § 1<br />
Deel IX<br />
HOOFDSTUK 1<br />
388 Bestuurlijk toezicht<br />
1° Beslissingen die vatbaar zijn <strong>voor</strong> schorsing<br />
Algemene schorsingsbevoegdheid van de <strong>Vlaamse</strong> regering<br />
zoals dit ook het geval was in het toezichtdecreet van 22 februari 1995, is<br />
in het provinciedecreet een algemene schorsingsbevoegdheid opgedragen<br />
aan de vlaamse regering.<br />
Van de besluiten van de provincieraad wordt binnen 20 dagen na het nemen<br />
van de besluiten een lijst met een beknopte omschrijving van de daarin geregelde<br />
aangelegenheden verzonden aan de <strong>Vlaamse</strong> regering.<br />
Vanaf de dag van verzending aan de <strong>Vlaamse</strong> regering wordt de lijst met een<br />
beknopte omschrijving van de besluiten van de provincieraad gedurende<br />
minstens 20 dagen ter inzage gelegd van het publiek. Dezelfde lijst wordt<br />
gepubliceerd in het Bestuursmemoriaal.<br />
Van volgende besluiten moet binnen dezelfde termijn van 20 dagen eveneens<br />
een kopie naar de <strong>Vlaamse</strong> regering verzonden worden:<br />
— de besluiten van de provincieraad betreffende de rechtspositieregeling<br />
van het provinciepersoneel, de vaststellingen en wijzigingen van de personeelsformatie;<br />
— de besluiten van de provincieraad betreffende het budget, de budgetwijzigingen<br />
en het meerjarenplan en de aanpassing van het meerjarenplan<br />
van de provincie;<br />
— de besluiten van de provincieraad betreffende de belastingen en de besluiten<br />
betreffende de retributies;<br />
— de besluiten van de provincieraad en van de deputatie betreffende de<br />
kosten die door dwingende en on<strong>voor</strong>ziene omstandigheden worden vereist;<br />
— de besluiten van de provincieraad tot oprichting van provinciale intern<br />
verzelfstandigde agentschappen;<br />
— de besluiten van de provincieraad betreffende de herschikking van de financiële<br />
lasten van opgenomen leningen;<br />
— de besluiten van de provincieraad betreffende het aangaan van beheers-<br />
en samenwerkingsovereenkomsten met een provinciaal extern verzelfstandigd<br />
agentschap, evenals de besluiten tot wijziging ervan;<br />
— de besluiten van de deputatie tot het aangaan van leningen;<br />
— de besluiten betreffende de deelname aan intergemeentelijke samenwerkingsverbanden,<br />
als vermeld in het decreet van 6 juli 2001 houdende<br />
de intergemeentelijke samenwerking;<br />
— de besluiten van de provincieraad genomen op basis van het rapport van<br />
het Rekenhof;<br />
— de besluiten van de deputatie waarbij ze onder de eigen verantwoordelijkheid<br />
beslist zelf een positief visum te verlenen na weigering door de
HOOFDSTUK 1<br />
financieel beheerder en de besluiten van de deputatie om een betaling te<br />
bevelen na weigering van de betalingsopdracht door de provinciegriffier.<br />
De volgende besluiten van de provincieraad moeten binnen een termijn van<br />
30 dagen aan de <strong>Vlaamse</strong> regering worden gestuurd:<br />
— de besluiten tot oprichting van een autonoom provinciebedrijf en tot vaststelling<br />
van de statuten en de statutenwijzigingen ervan;<br />
— de besluiten tot oprichting van of deelname aan een extern verzelfstandigd<br />
agentschap in privaatrechtelijke vorm.<br />
De besluiten van de raad van bestuur van autonome provinciebedrijven tot<br />
oprichting, deelname aan of vertegenwoordiging in andere rechtspersonen<br />
moeten eveneens binnen een termijn van 30 dagen aan de <strong>Vlaamse</strong> regering<br />
worden gestuurd.<br />
De toezichthoudende overheid (<strong>Vlaamse</strong> regering) kan ambtshalve de besluiten<br />
van alle provincieoverheden opvragen. In geval van klacht moet door de<br />
toezichthoudende overheid het desbetreffende besluit en het bijbehorende<br />
dossier worden opgevraagd.<br />
De <strong>Vlaamse</strong> regering beschikt over 30 dagen om de uitvoering van de besluiten<br />
van een provincieoverheid te schorsen en om de provincieoverheid<br />
daarvan kennis te geven wanneer het besluit het recht schendt en/of een<br />
belang schaadt dat ruimer is dan het provinciaal belang. Als het een besluit<br />
betreft waarvan een afschrift aan de <strong>Vlaamse</strong> regering moet worden gezonden,<br />
wordt de schorsingstermijn op 50 dagen gebracht.<br />
De <strong>voor</strong>melde termijn van 30 of 50 dagen gaat in op de derde dag die volgt<br />
op de verzending van de besluiten die verplicht moeten worden toegezonden<br />
of van de kennisgevingslijst of van de besluiten van een provincieoverheid<br />
die door de toezichthoudende overheid ambtshalve na ontvangst van een<br />
klacht werden opgevraagd.<br />
De termijn van 30 of 50 dagen wordt gestuit door de verzending van een aangetekende<br />
brief waarbij de toezichthoudende overheid een bepaald besluit,<br />
het dossier, bepaalde documenten of inlichtingen betreffende een bepaald<br />
besluit bij de provincieoverheid opvraagt. In dat geval beschikt de <strong>Vlaamse</strong><br />
regering over een nieuwe termijn van 30 of 50 dagen om de uitvoering van<br />
het besluit te schorsen. Deze termijnen gaan in op de derde dag die volgt op<br />
de dag van de verzending van alle gevraagde gegevens.<br />
De termijn van 30 of 50 dagen wordt eveneens gestuit door de aangetekende<br />
verzending van een klacht aan de toezichthoudende overheid op <strong>voor</strong>waarde<br />
dat die verzending gebeurt binnen een termijn van 30 of 50 dagen naargelang<br />
het geval. Een nieuwe schorsingstermijn van 30 of 50 dagen gaat vervolgens<br />
opnieuw in bij het binnenkomen van de klacht.<br />
Bestuurlijk toezicht<br />
Deel IX<br />
Art. 225,<br />
tweede lid<br />
Art. 227<br />
Art. 238, § 3<br />
Art. 235, § 5<br />
Art. 247<br />
Art. 242<br />
Art. 248, § 1<br />
Art. 248, § 2<br />
Art. 248, § 3<br />
Art. 248, § 4<br />
389
Art. 249<br />
Art. 113, § 1<br />
Art. 172, § 1<br />
Art. 173, § 1<br />
Art. 248, § 1<br />
Deel IX<br />
HOOFDSTUK 1<br />
Intrekking of rechtvaardiging van het geschorste besluit<br />
De provincieoverheid kan het geschorste besluit intrekken of rechtvaardigingen.<br />
Dit moet gebeuren binnen een termijn van 60 dagen die ingaat op<br />
de derde dag die volgt op de verzending van het schorsingsbesluit aan de<br />
provincieoverheid.<br />
Als de provincieoverheid het besluit waarvan de uitvoering is geschorst, gemotiveerd<br />
rechtvaardigt of aanpast, beschikt de <strong>Vlaamse</strong> regering over<br />
30 dagen om tot vernietiging over te gaan. Deze termijn gaat in op de derde<br />
dag die volgt op de dag van de verzending van de rechtvaardigingsbeslissing<br />
aan de <strong>Vlaamse</strong> regering. Bij gebrek aan vernietiging binnen deze termijn is<br />
de schorsing opgeheven.<br />
Als binnen de <strong>voor</strong>melde termijn van 60 dagen geen besluit aan de <strong>Vlaamse</strong><br />
regering wordt verzonden, wordt het besluit waarvan de uitvoering is geschorst,<br />
geacht nooit te hebben bestaan.<br />
Bijzondere schorsingsbevoegdheid van de <strong>Vlaamse</strong> regering <strong>voor</strong> besluiten<br />
tot vaststelling of wijziging van de personeelsformatie, het meerjarenplan<br />
of het budget<br />
Naast de algemene schorsingsbevoegdheid ingeval het besluit van een provincieoverheid<br />
het recht schendt en/of een belang schaadt dat ruimer is dan<br />
het provinciaal belang, heeft de <strong>Vlaamse</strong> regering ook de bijzondere verplichting<br />
om de uitvoering te schorsen van de besluiten tot vaststelling of<br />
wijziging van de personeelsformatie als die werden aangenomen zonder dat<br />
de financiële haalbaarheid in het meerjarenplan wordt aangetoond, alsmede<br />
van de besluiten tot vaststelling of wijziging van het meerjarenplan, het budget<br />
of de budgetwijziging wanneer geen rekening werd gehouden met een<br />
aantal in het decreet bepaalde gegevens.<br />
Voor de personeelsformaties kan de <strong>Vlaamse</strong> regering de schorsing beperken<br />
tot een of meer delen van het besluit <strong>voor</strong> zover het niet-geschorste<br />
deel op samenhangende wijze kan worden uitgevoerd. Het meerjarenplan of<br />
de wijziging ervan kan eveneens beperkt worden tot een of meer onderdelen<br />
<strong>voor</strong> zover het evenwicht van het meerjarenplan niet in het gedrang wordt<br />
gebracht. Hetzelfde geldt in geval van schorsing van het budget of de budgetwijziging.<br />
De <strong>Vlaamse</strong> regering geeft de provincieoverheid kennis van zijn schorsingsbesluit<br />
binnen 50 dagen, ingaande op de derde dag die volgt op de verzending<br />
van de <strong>voor</strong>melde besluiten aan de <strong>Vlaamse</strong> regering.<br />
390 Bestuurlijk toezicht
HOOFDSTUK 1<br />
2° Beslissingen die vatbaar zijn <strong>voor</strong> vernietiging<br />
Algemene vernietigingsbevoegdheid van de <strong>Vlaamse</strong> regering<br />
De <strong>Vlaamse</strong> regering heeft een algemene vernietigingsbevoegdheid <strong>voor</strong> besluiten<br />
waarbij de provincieoverheden het recht schenden en/of een belang<br />
schaden dat ruimer is dan het provinciaal belang.<br />
Het besluit van de provincieoverheid kan door de <strong>Vlaamse</strong> regering vernietigd<br />
worden, hetzij rechtstreeks zonder dat het besluit <strong>voor</strong>afgaandelijk is<br />
geschorst door de <strong>Vlaamse</strong> regering, hetzij na rechtvaardiging door de provincieoverheid<br />
van het geschorste besluit.<br />
De rechtstreekse vernietiging door de <strong>Vlaamse</strong> regering moet gebeuren binnen<br />
een termijn van 30 of 50 dagen naargelang het besluit enkel op de kennisgevingslijst<br />
moet vermeld worden of een afschrift van het besluit verplicht<br />
aan de <strong>Vlaamse</strong> regering moet worden toegezonden. Deze termijnen<br />
gaan in op de derde dag die volgt op de verzending van de kennisgevingslijst<br />
of van de besluiten die verplicht moeten worden toegezonden.<br />
Deze termijnen kunnen gestuit worden volgens dezelfde modaliteiten die<br />
gelden <strong>voor</strong> de schorsing van de uitvoerbaarheid door de <strong>Vlaamse</strong> regering,<br />
maar in geval van schorsing van de termijn beschikt de <strong>Vlaamse</strong> regering<br />
over een termijn van 30 of 50 dagen om een besluit rechtstreeks te vernietigen<br />
naargelang het besluit enkel op de kennisgevingslijst moet vermeld<br />
worden of een afschrift van het besluit verplicht aan de <strong>Vlaamse</strong> regering<br />
moet worden toegezonden. Deze termijnen gaan in op de derde dag die volgt<br />
op de verzending van alle gevraagde gegevens.<br />
Ingeval de provincieoverheid het geschorste besluit rechtvaardigt, kan de<br />
<strong>Vlaamse</strong> regering het geschorste besluit vernietigen binnen een termijn van<br />
30 dagen, ingaand op de derde dag die volgt op de verzending van de rechtvaardigingsbeslissing<br />
aan de <strong>Vlaamse</strong> regering. Bij gebrek aan vernietiging<br />
binnen deze termijn is de schorsing opgeheven.<br />
Bijzondere vernietigingsbevoegdheid van de <strong>Vlaamse</strong> regering <strong>voor</strong> besluiten<br />
tot vaststelling of wijziging van de personeelsformatie, het meerjarenplan<br />
of het budget<br />
Naast de vernietigingsbevoegdheid ingeval het besluit van een provincieoverheid<br />
het recht schendt en/of een belang schaadt dat ruimer is dan het<br />
provinciaal belang, heeft de <strong>Vlaamse</strong> regering ook de bijzondere verplichting<br />
om de besluiten te vernietigen tot vaststelling of wijziging van de personeelsformatie<br />
als die werden aangenomen zonder dat de financiële haalbaarheid<br />
in het meerjarenplan wordt aangetoond.<br />
Bestuurlijk toezicht<br />
Deel IX<br />
Art. 242<br />
Art. 248, § 1<br />
Art. 248, § 2<br />
Art. 248, §§ 3<br />
en 4<br />
Art. 249<br />
Art. 113, § 2<br />
391
Art. 172, § 3<br />
Art. 173, § 3<br />
Art. 248<br />
Art. 249<br />
Art. 225<br />
Art. 227<br />
Art. 235<br />
Art. 238<br />
Deel IX<br />
HOOFDSTUK 1<br />
De <strong>Vlaamse</strong> regering kan de vernietiging beperken tot een of meer delen<br />
van het besluit, op <strong>voor</strong>waarde dat het niet-vernietigde deel nog op samenhangende<br />
wijze kan worden uitgevoerd.<br />
De <strong>Vlaamse</strong> regering heeft ook de bijzondere verplichting om de besluiten te<br />
vernietigen waarbij de provincieraad, na een schorsing door de <strong>Vlaamse</strong> regering,<br />
het meerjarenplan of een wijziging ervan, het budget of een budgetwijziging<br />
opnieuw heeft vastgesteld wanneer geen rekening werd gehouden met<br />
een aantal in het decreet bepaalde gegevens. In dat geval neemt de <strong>Vlaamse</strong><br />
regering maatregelen om het evenwicht van het meerjarenplan te herstellen<br />
of om het budget te doen passen in het meerjarenplan.<br />
In geval van rechtstreekse vernietiging geeft de <strong>Vlaamse</strong> regering aan de<br />
provincieoverheid kennis van zijn vernietigingsbesluit binnen 50 dagen, ingaande<br />
op de derde dag die volgt op de verzending van het desbetreffende<br />
besluit aan de <strong>Vlaamse</strong> regering.<br />
In geval van een rechtvaardigingsbesluit na schorsing geeft de <strong>Vlaamse</strong> regering<br />
aan de provincieoverheid kennis van zijn vernietigingsbesluit binnen<br />
30 dagen, ingaande op de derde dag die volgt op de verzending van het<br />
rechtvaardigingsbesluit.<br />
392 Bestuurlijk toezicht<br />
3° Beslissingen onderworpen aan goedkeuring<br />
In het Provinciedecreet is het aantal besluiten dat aan goedkeuring onderworpen<br />
is, zeer beperkt.<br />
Dit is het geval <strong>voor</strong>:<br />
— de besluiten van de provincieraad tot oprichting van autonome provinciebedrijven<br />
en de vaststelling van de statuten, alsmede van de statutenwijzigingen;<br />
— de besluiten aan de raad van bestuur van autonome provinciebedrijven<br />
tot oprichting, deelname aan of vertegenwoordiging in andere rechtspersonen;<br />
— de besluiten van de provincieraad tot oprichting van of deelname aan een<br />
extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm.<br />
De <strong>voor</strong>melde besluiten zijn onderworpen aan de goedkeuring door de<br />
<strong>Vlaamse</strong> regering en ze heeft hier<strong>voor</strong> een termijn van 100 dagen na de verzending<br />
van het besluit aan de <strong>Vlaamse</strong> regering.
Opmerking<br />
HOOFDSTUK 1<br />
Wij hebben er reeds op gewezen dat de besluiten die aan goedkeuring onderworpen<br />
zijn wel rechtsgeldig bestaan maar niet uitvoerbaar zijn. Hieruit<br />
volgt dat door de goedkeuring het besluit volle rechtskracht verkrijgt, maar<br />
omgekeerd, dat door het uitblijven van de goedkeuring de toezichthoudende<br />
overheid (i.c. de <strong>Vlaamse</strong> regering) kan verhinderen dat de beslissing van de<br />
provinciale overheid uitwerking krijgt.<br />
Daarom hebben de wet- en de decreetgever in talrijke gevallen beslist dat<br />
het uitblijven van een beslissing van de toezichthoudende overheid — goedkeuring<br />
of niet-goedkeuring — <strong>voor</strong> gevolg heeft dat de beslissing stilzwijgend<br />
goedgekeurd is.<br />
In het Provinciedecreet van 9 december 2005 wordt een termijn van 100 dagen<br />
bepaald waarbinnen de <strong>Vlaamse</strong> regering al of niet haar goedkeuring<br />
moet verlenen en haar beslissing moet versturen naar de provincieoverheid.<br />
Als de termijn van 100 dagen verstrijkt zonder dat de <strong>Vlaamse</strong> regering een<br />
beslissing heeft verstuurd, dan wordt de goedkeuring geacht te zijn verleend.<br />
4° Dwangtoezicht (bijzonder commissaris en vervangend<br />
optreden)<br />
Een vorm van vervangend optreden komt tot uiting in het aanstellen van een<br />
bijzonder commissaris. Dit kan geschieden door de <strong>Vlaamse</strong> regering na<br />
één schriftelijke ingebrekestelling.<br />
De toezichthoudende overheid beschikt eveneens over een belangrijke bevoegdheid<br />
inzake het vervangend optreden. Dit komt <strong>voor</strong> de provincie tot uiting<br />
in de bevoegdheid vanwege de <strong>Vlaamse</strong> regering om, wanneer na de<br />
schorsing door de <strong>Vlaamse</strong> regering, het meerjarenplan of de wijziging ervan<br />
of het budget of de budgetwijziging door de provincieraad opnieuw is<br />
vastgesteld, maatregelen te nemen om het evenwicht van het meerjarenplan<br />
te herstellen of om het budget te doen passen in het meerjarenplan.<br />
Indien de provincieraad bepaalde verrichtingen in de jaarrekening verworpen<br />
heeft of indien de externe auditcommissie in zijn rapport er melding van<br />
maakt dat de provincieraad geen rekening heeft gehouden met de bevindingen<br />
van de externe auditcommissie, wordt de jaarrekening vastgesteld door<br />
de <strong>Vlaamse</strong> regering. Bij de vaststelling van de jaarrekening heeft de <strong>Vlaamse</strong><br />
regering de bevoegdheid om de nodige wijzigingen aan de jaarrekening<br />
aan te brengen en te beslissen over de aansprakelijkheid van de bij de betwiste<br />
verrichtingen betrokken actoren.<br />
Bestuurlijk toezicht<br />
Deel IX<br />
Art. 253<br />
Art. 172 § 3<br />
Art. 173, § 3<br />
Art. 171, § 6<br />
393
Art. 135<br />
Art. 137<br />
Deel IX<br />
HOOFDSTUK 1<br />
394 Bestuurlijk toezicht<br />
5° Beslissing na beroep<br />
In het Provinciedecreet is <strong>voor</strong>zien in een beroep door een personeelslid bij<br />
een (gewestelijke) Beroepscommissie <strong>voor</strong> Tuchtzaken tegen een beslissing<br />
van de provincieoverheid waarbij een tuchtstraf wordt opgelegd of een preventieve<br />
schorsing wordt uitgesproken. Het beroep schorst de tuchtbeslissing<br />
(maar niet de preventieve schorsing). De Beroepscommissie heeft een<br />
hervormingsrecht en mag dus de eigen beslissing in de plaats stellen van<br />
de beslissing van de provincieoverheid (art. 135 en 137).
D. Overzicht van het bestuurlijk toezicht op de besluiten van de provincieoverheden<br />
ingevolge het Provinciedecreet van 9 december 2005<br />
Onderwerp Bevoegde overheid Procedure<br />
kennisgeving aan Vl. regering<br />
binnen 20 dagen<br />
Decreet<br />
artikel<br />
113 personeelsformatie en wijziging<br />
ervan<br />
schorsingsbesluit of vernietigingsbesluit<br />
versturen binnen<br />
50 dagen<br />
ontstentenis = beslissing definitief<br />
schorsing door Vl. regering (facultatief<br />
of verplicht) of vernietiging<br />
door Vl. regering (facultatief<br />
of verplicht)<br />
de beslissing van de provincieraad<br />
tot rechtvaardiging van een<br />
geschorst besluit moet binnen<br />
100 dagen aan de Vl. regering<br />
worden verstuurd op straffe van<br />
nietigheid van het geschorste<br />
besluit<br />
HOOFDSTUK 1<br />
vernietigingsbesluit versturen<br />
binnen 50 dagen<br />
ontstentenis = beslissing definitief<br />
vernietiging door Vl. regering<br />
(hetzij na handhaving door de<br />
provincieraad, hetzij na aanpassing)<br />
kennisgeving aan Vl. regering<br />
binnen 20 dagen<br />
173 meerjarenplan en de wijzigingen<br />
ervan, budget en budgetwijzigingen<br />
Bestuurlijk toezicht<br />
Deel IX<br />
395
Deel IX<br />
Onderwerp Bevoegde overheid Procedure<br />
Decreet<br />
artikel<br />
HOOFDSTUK 1<br />
besluit versturen binnen 50 dagen<br />
ontstentenis = vaststelling is<br />
definitief<br />
schorsing door Vl. regering (facultatief<br />
of verplicht) of vernietiging<br />
door Vl. regering (facultatief<br />
of verplicht)<br />
396 Bestuurlijk toezicht<br />
besluit versturen binnen 50 dagen<br />
ontstentenis = vaststelling is<br />
definitief<br />
na schorsing door Vl. regering,<br />
nieuwe vaststelling door provincieraad.<br />
Daarna vernietiging<br />
door Vl. regering en maatregelen<br />
om evenwicht te herstellen<br />
of budget in meerjarenplan te<br />
doen passen<br />
kennisgeving aan Vl. regering<br />
binnen 30 dagetn<br />
oprichting van autonome provinciebedrijven<br />
en vaststelling van<br />
de statuten en de statutenwijzigingen<br />
225<br />
227<br />
goedkeuring door Vl. regering besluit versturen binnen 100<br />
dagen<br />
ontstentenis = goedkeuring<br />
kennisgeving aan Vl. regering<br />
binnen 30 dagen<br />
235 besluit van autonome provinciebedrijven<br />
tot oprichting, deelname<br />
aan of vertegenwoordiging<br />
in andere rechtspersonen<br />
goedkeuring door Vl. regering besluit versturen binnen 100<br />
dagen<br />
ontstentenis = goedkeuring
Onderwerp Bevoegde overheid Procedure<br />
kennisgeving aan Vl. regering<br />
binnen 30 dagen<br />
Decreet<br />
artikel<br />
238 oprichting van of deelname aan<br />
een extern verzelfstandigd<br />
agentschap in privaatrechtelijke<br />
vorm<br />
goedkeuring door Vl. regering besluit versturen binnen 100<br />
dagen<br />
ontstentenis = goedkeuring<br />
kennisgeving aan Vl. regering<br />
binnen 20 dagen + inzage van<br />
het publiek gedurende 10 dagen<br />
245 lijst met beknopte omschrijving<br />
van provincieraadsbesluiten<br />
HOOFDSTUK 1<br />
kopie van de besluiten aan Vl.<br />
regering binnen 20 dagen<br />
Vl. regering schorsingsbesluit versturen<br />
binnen 30 dagen (in geval van<br />
loutere kennisgeving op lijst) of<br />
50 dagen (in geval van mededeling<br />
kopie)<br />
ontstentenis = beslissing definitief<br />
de beslissing van de provincieoverheid<br />
tot handhaving moet<br />
binnen 100 dagen aan de<br />
Vl. regering worden verstuurd<br />
op straffe van nietigheid van het<br />
geschorste besluit<br />
246 diverse besluiten (zie art. 246,<br />
§ 1, 1°-10° en § 2, 1° en 2°)<br />
248 schorsingsbevoegdheid <strong>voor</strong><br />
besluiten van de provincieoverheden<br />
Bestuurlijk toezicht<br />
Deel IX<br />
397
Deel IX<br />
Onderwerp Bevoegde overheid Procedure<br />
Decreet<br />
artikel<br />
248 en 249 vernietigingsbevoegdheid <strong>voor</strong><br />
besluiten van de provincieoverheden<br />
HOOFDSTUK 1<br />
vernietigingsbesluit versturen<br />
binnen 30 dagen (in geval van<br />
loutere kennisgeving op lijst) of<br />
50 dagen (in geval van mededeling<br />
kopie of rechtvaardiging)<br />
Vl. regering (hetzij rechtstreeks,<br />
hetzij na handhaving van een<br />
geschorst besluit)<br />
398 Bestuurlijk toezicht<br />
ontstentenis = opheffing van de<br />
eventuele <strong>voor</strong>afgaande schorsing<br />
beslissing door Vl. regering uitdrukkelijke <strong>voor</strong>afgaande<br />
ingebrekestelling<br />
253 aanstelling van bijzondere commissaris<br />
Beroep Procedure<br />
Onderwerp Bevoegde overheid<br />
Decreet<br />
artikel<br />
uitspraak binnen 60 dagen behoudens ev. verlenging<br />
met 60 dagen<br />
bij gewestelijke<br />
Beroepscommissie<br />
<strong>voor</strong> Tuchtzaken<br />
binnen 30<br />
dagen<br />
aanstellende<br />
overheid (provincieraad,<br />
deputatie<br />
of provinciegriffier)<br />
133-138 preventieve schorsing<br />
en tuchtstraf
2 externe audit<br />
HOOFDSTUK 2<br />
Om de risico’s <strong>voor</strong> een bestuur zoveel mogelijk af te dekken, dient er<br />
een volwaardige controlepiramide te zijn, vertrekkende vanuit het hart van<br />
de organisatie en met de externe audit als sluitstuk. In beginsel controleert<br />
elk controleniveau het <strong>voor</strong>gaande. Vaak gaat men zich ook baseren<br />
op de <strong>voor</strong>gaande controles om dubbele controles te vermijden (‘single<br />
audit’).<br />
A begrIpsbepAlIng<br />
Controlepiramide<br />
Ao<br />
Ic<br />
IA<br />
eA<br />
AO: Administratieve organisatie<br />
IC: Interne Controle<br />
IA: Interne Audit<br />
EA: Externe Audit<br />
De uitbouw van een intern controlesysteem is geregeld door de art. 95 tot 97<br />
van het Provinciedecreet (zie Deel V, hoofdstuk 2 ‘Managementinstrumenten’,<br />
blz. 210). Het Provinciedecreet <strong>voor</strong>ziet geen interne audit. In tegenstelling<br />
tot interne controle of organisatiebeheersing is interne audit niet de<br />
Externe audit<br />
Deel IX<br />
Art. 254<br />
399
Deel IX<br />
400<br />
Externe audit<br />
HOOFDSTUK 2<br />
verantwoordelijkheid van het lijnmanagement. Interne audit is een staffunctie<br />
zonder bevoegdheden over de diensten die onder zijn auditfuncties ressorteren.<br />
De onafhankelijkheid van de interne audit wordt bevestigd in een<br />
auditcharter. De aansturing gebeurt door een intern auditcomité.<br />
Het Provinciedecreet onderwerpt de provincies wel aan een externe audit.<br />
Hieronder wordt begrepen:<br />
- de controle op de wettigheid en regelmatigheid van de handelingen;<br />
- de controle op de correctheid en volledigheid van de financiële bescheiden;<br />
- de controle van de inventarislijsten;<br />
- de controle op het waar en getrouw beeld van de boekhouding en de jaarrekening;<br />
- de evaluatie van het systeem van interne controle en de naleving ervan.<br />
Die evaluatie omvat het formuleren van aanbevelingen tot verbetering van<br />
de systemen van interne controle.<br />
De provinciebesturen kunnen aan de externe auditcommissie de volgende,<br />
bijkomende taken opleggen die zich eerder op het terrein van de operationele<br />
audit situeren:<br />
- beoordelen in welke mate de uitoefening van de activiteiten van het provinciebestuur<br />
in overeenstemming is met de vastgestelde doelstellingen<br />
en in welke mate de afgesproken doelstellingen werden gerealiseerd;<br />
- identificeren van mogelijkheden tot verbetering van de effectiviteit en de<br />
efficiëntie van de werking.<br />
De externe auditcommissie verricht een financiële, een nakomings- en operationele<br />
audit en kan alle bedrijfsprocessen en activiteiten onderzoeken.<br />
In beginsel wordt er per provincie een externe auditcommissie samengesteld,<br />
bestaande uit personeelsleden van het <strong>Vlaamse</strong> gewest. Die staat in<br />
<strong>voor</strong> de externe audit bij het provinciebestuur, bij de intern verzelfstandigde<br />
agentschappen en bij de autonome provinciebedrijven van de betrokken provincie<br />
en, <strong>voor</strong> zover die daarmee instemmen, bij de extern verzelfstandigde<br />
agentschappen met privaatrechtelijke vorm van de provincie.<br />
b het rekenhof<br />
In de praktijk zal de externe audit bij de provinciebesturen (incl. de provinciale<br />
intern verzelfstandigde agentschappen) waarschijnlijk door het Rekenhof<br />
verder worden uitgeoefend. De <strong>Vlaamse</strong> regering kan hiertoe beslissen indien<br />
de externe audit door het Rekenhof grotendeels overeenstemt met wat
HOOFDSTUK 2<br />
in het Provinciedecreet is opgelegd aan de externe auditcommissie. Omwille<br />
van juridische bezwaren van de Raad van State werd <strong>voor</strong> deze constructie<br />
in de tekst gekozen. Vlaanderen is immers niet bevoegd <strong>voor</strong> de regelgeving<br />
betreffende het Rekenhof.<br />
Het is op dit moment twijfelachtig of het Rekenhof alle door het Provinciedecreet<br />
toegekende bijkomende taken (bijv. controle van de provinciale extern<br />
verzelfstandigde agentschappen) ook effectief zal opnemen, zo niet zal<br />
hier vermoedelijk toch een rol weggelegd zijn <strong>voor</strong> de externe auditcommissie.<br />
Vlaanderen zal hieromtrent overleg plegen met de federale overheid, inclusief<br />
het Rekenhof. Het is belangrijk dat er goede afspraken worden gemaakt<br />
tussen het Rekenhof en de <strong>Vlaamse</strong> externe auditcommissie om te vermijden<br />
dat er dubbele controles zouden plaatsvinden.<br />
Het Rekenhof heeft toegang tot alle documenten en informatie van het bestuur.<br />
Het Hof kan elk personeelslid inlichtingen vragen die het nodig acht<br />
<strong>voor</strong> de uitoefening van zijn opdrachten. Elk personeelslid moet zo snel mogelijk<br />
en zonder <strong>voor</strong>afgaandelijke machtiging zijn medewerking verlenen.<br />
Bovendien heeft elk personeelslid het recht om het Rekenhof rechtstreeks<br />
te informeren over onregelmatigheden die hij in de uitoefening van zijn ambt<br />
vaststelt.<br />
Zolang de artikelen van het Provinciedecreet betreffende de externe audit<br />
niet in werking treden, oefent het Rekenhof de externe audit uit op basis van<br />
de Provinciewet en de wet van 29 oktober 1846 op de inrichting van het Rekenhof.<br />
Belangrijk zijn <strong>voor</strong>al de art. 66 (budgetadvies) en 112bis (Rekenhof<br />
controleert de rekeningen betr. de ontvangsten en de uitgaven) van de Provinciewet<br />
en de art. 5bis (Rekenhof kan zich alle nuttige documenten en inlichtingen<br />
laten verstrekken) en 8 (jurisdictionele bevoegdheid) van de inrichtingswet.<br />
Uit een inhoudelijke analyse blijkt dat het Rekenhof nu reeds<br />
het gros van de taken van de externe audit, zoals bepaald in het Provinciedecreet,<br />
vervult.<br />
Het is momenteel echter nog onzeker hoe de externe audit <strong>voor</strong> de gemeenten<br />
en de OCMW’s concreet zal ingevuld worden en welke consequenties dit<br />
zal hebben <strong>voor</strong> de externe audit ten opzichte van de provincies.<br />
Externe audit<br />
Deel IX<br />
Art. 256<br />
401