Hoofdstuk 8: Vrijwilligerswerk professionaliseren? - Mulier Instituut
Hoofdstuk 8: Vrijwilligerswerk professionaliseren? - Mulier Instituut
Hoofdstuk 8: Vrijwilligerswerk professionaliseren? - Mulier Instituut
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>Vrijwilligerswerk</strong><br />
<strong>professionaliseren</strong><br />
<strong>Hoofdstuk</strong> 8<br />
Jan Boessenkool (Universiteit Utrecht) en Maikel Waardenburg<br />
(Universiteit Utrecht)<br />
‘Van de circa 26.000 sportverenigingen die ons land telt, zal het merendeel<br />
gewoon kleinschalig met een op vrijwillige basis verrichte sporttaak doorgaan.<br />
De professionalisering moet gedragen worden door verenigingen die dat kunnen<br />
en willen.’<br />
Marcel Sturkenboom, directeur Nevobo in Sport & Strategie, november 2010<br />
8.1 Professionals in de sportvereniging<br />
Professionalisering van de sportvereniging en het vrijwilligerswerk is een onmiskenbare trend<br />
die het afgelopen decennium steeds sterker is geworden. De aanzet daartoe is gedaan als voorzet<br />
voor beleid in het PRinS-rapport van de sector Sportontwikkeling van NOC*NSF in 1998. 1<br />
Tot stand gekomen na een uitgebreide gespreksronde met meer dan dertig sleutelfiguren uit<br />
alle geledingen van de sport en het voorleggen aan een breed samengestelde klankbordgroep<br />
en vertegenwoordigers van het Ministerie van VWS. De basis lag in een groeiend besef bij<br />
zowel de rijksoverheid als NOC*NSF dat een verdergaande professionalisering van de sportsector<br />
wenselijk en noodzakelijk is, omdat kwaliteit en kwantiteit van vrijwilligers onder druk<br />
zouden staan (NOC*NSF, 1998; Ministerie van VWS, 1996).Vanuit bestudering van literatuur<br />
komt de nota tot meerdere betekenissen van het begrip professionalisering met als het uiteindelijke<br />
doel: verhoging van de kwaliteit van de sport. Het middel dat daarbij wordt ingezet, is<br />
betaalde arbeid. Beroepsvorming is daarvoor een onontbeerlijk element (NOC*NSF, 1998: 10).<br />
De bedoelde professionalisering in het genoemde PRinS-rapport was expliciet gericht op<br />
meer technisch kader, onder andere in de vorm van gekwalificeerde trainers. Niet als opmaat<br />
voor het vervangen van bestuurlijk en ander kader door bijvoorbeeld verenigingsmanagers.<br />
Toch maakt deze kant van <strong>professionaliseren</strong> de laatste jaren een sterke ontwikkeling door.<br />
Geschat wordt dat er thans zo’n 1.000 verenigingsmanagers werkzaam zijn. Gestreefd wordt<br />
echter naar 2.700 aanstellingen. In dit hoofdstuk focussen we op de trend van professionalisering<br />
op het bestuurlijk niveau.<br />
De genoemde nota besteedt aandacht aan het verschil tussen professionals en vrijwilligers.<br />
‘Bij een professional draait het vanzelfsprekend om betaalde arbeid, kwaliteit en beroepsvorming’,<br />
waarbij erkend wordt dat niet iedere betaalde kracht ook automatisch een professional is’ (idem:<br />
12). ‘Een professional wil succes boeken door standaardisatie van deskundigheid in protocollen en<br />
procedures. Anderzijds erkent de nota tevens dat er tal van vrijwilligers zijn die zeer deskundig<br />
zijn, maar het belangrijkste verschil blijft dan ‘betaling’. En expliciet wordt gesteld dat het allerminst<br />
de bedoeling is om op deze wijze het vrijwilligerswerk te diskwalificeren’ (idem: 12).<br />
VRIJWILLIGERSWERK PROFESSIONALISEREN<br />
135
Maar is de toon hiermee niet gezet en de gesignaleerde trend een gevolg In veel verenigingen<br />
is en wordt de discussie gevoerd over de noodzaak om het bestuurlijk werk meer en<br />
meer te laten verrichten door betaalde krachten, omdat het te ingewikkeld en specialistisch<br />
is geworden, te omvangrijk voor vrijwilligers, de aansturing bedrijfsmatiger moet of er geen<br />
vrijwilligers meer beschikbaar zijn. De toon heeft er in de loop der jaren voor gezorgd dat in<br />
de sportsector professionalisering en betaald een beroep uitoefenen min of meer synoniem<br />
zijn geworden. Gezien de enorme kennis en ervaring die vrijwillige bestuurders gezamenlijk<br />
hebben, lijkt dit wat al te kort door de bocht. Maar er kleven meer gevaren en risico’s aan<br />
deze opvatting. We denken onder andere aan de ondermijning van de waarde en kracht van<br />
het verschijnsel ‘vrijwilligerswerk’. Het is al vaker gezegd, duizenden verenigingen bestaan<br />
al heel lang, langer dan menig ander type organisatie of bedrijf, misschien wel juist dankzij<br />
het vrijwillige karakter. In ieder geval is het tot op heden nauwelijks een zwakte gebleken,<br />
ondanks mogelijke tekorten aan vrijwilligers. Daarnaast is het de vraag of een verdergaande<br />
professionalisering in de vorm van betaalde beroepskrachten uiteindelijk nog betaalbaar<br />
zal zijn. Tenzij leden/klanten veel meer dan nu voor het lidmaatschap gaan (moeten) betalen.<br />
In dit hoofdstuk staan we kritisch stil bij de in onze optiek wat al te vanzelfsprekende professionalisering<br />
door betaalde krachten, inclusief bijbehorende retoriek. We verkennen mogelijke<br />
andere vormen, meer passend bij de historisch bewezen waarde van vrijwillige associatie<br />
van mensen en hedendaagse behoefte aan identificatie en diversiteit zoals de professionalisering<br />
van vrijwilligerswerk! De huidige denkrichting is echter onmiskenbaar op veel plaatsen<br />
zichtbaar en voelbaar. In paragraaf 8.3 brengen we deze nader in beeld. Die trend vindt zijn<br />
oorsprong in bestuurlijke en maatschappelijke ontwikkelingen, zoals paragraaf 8.2 zal laten<br />
zien. In paragraaf 8.4 reflecteren we op een concrete invulling van de professionalisering in de<br />
vorm van het verschijnsel ‘verenigingsmanager’. Tot slot presenteren we de consequenties van<br />
de trend en zetten daar een alternatieve invulling tegenover.<br />
8.2 Een complexe omgeving<br />
Dat de ‘traditionele’ sportvereniging het in de loop der jaren steeds moeilijker heeft gekregen,<br />
ligt vooral in een aantal ontwikkelingen in de omgeving die zowel de organisatie van het sporten<br />
zijn gaan raken als de wensen en verwachtingen van de sporters beïnvloeden. Bij een aantal<br />
maatschappelijke ontwikkelingen is in de inleidende hoofdstukken al uitvoerig stilgestaan. In<br />
deze paragraaf bespreken we vooral de bestuurlijke ontwikkelingen.<br />
In 1999 schetst De Hart van het SCP enkele langetermijntrends met betrekking tot lidmaatschap<br />
van en vrijwilligerswerk in verenigingen. Hij noemt de opkomst van het moderne<br />
verzorgingsstelsel na de Tweede Wereldoorlog als belangrijkste oorzaak voor het opschroeven<br />
van kwaliteitswaarborgen en het op gang komen van de professionalisering van taken die tot de<br />
vrijwilligerssector behoorden, ‘hetgeen ertoe ging leiden dat steeds meer traditionele verenigingsactiviteiten<br />
behartigd werden door goed geschoolde beroepskrachten’ (De Hart, 1999: 60).<br />
136 SPORTVERENIGINGEN: TUSSEN TRADITIES EN AMBITIES
In die zin is de nu opkomende bestuurlijke professionalisering in de sport te vergelijken<br />
met bijvoorbeeld de professionalisering van het welzijnswerk in de jaren zestig en zeventig<br />
van de vorige eeuw. Tot ver in de 20 ste eeuw zijn het individuen of (belangen)organisaties<br />
die op vrijwillige basis in het welzijn het werk uitvoeren. Tegenwoordig voeren bijna<br />
uitsluitend professionele organisaties met (voor het merendeel) betaald personeel het<br />
welzijnswerk uit. Eenzelfde ontwikkeling is zichtbaar in de organisatie van woningbouwverenigingen.<br />
Aan het eind van de 19 e eeuw waren dit voornamelijk vrijwillige liefdadigheidsorganisaties<br />
gericht op het verbeteren van de leefomstandigheden van arbeiders.<br />
Door de Woningwet van 1901 ontvingen deze organisaties overheidsgelden voor het beter<br />
uitoefenen van hun taak. Dit resulteerde geleidelijk aan in meer mogelijkheden voor het<br />
bouwen van woningen, maar ook in meer invloed van de overheid op het functioneren van<br />
deze organisaties. Uiteindelijk heeft die ontwikkeling geleid tot meer standaardisering<br />
van werkzaamheden en takenpakketten en tot volledig geprofessionaliseerde organisaties<br />
met gesalarieerd personeel.<br />
De groeiende overheidsbemoeienis en besteding van publieke gelden aan de georganiseerde<br />
sport noopt tot transparantie en het afleggen van verantwoording. Hierdoor bestaat bij overheidsinstellingen<br />
een groeiende behoefte aan beheersing en waarborging van kwaliteit. In<br />
termen van Noordegraaf (2004) is dit samen te vatten onder de noemer New Public Management.<br />
Ook de sportvereniging ontkomt niet aan de nieuwe eisen. De druk op het vrijwilligerswerk<br />
neemt toe: vanuit vrije wil met passie en enthousiasme bezig zijn, verandert meer en<br />
meer in van alles ‘moeten’. Nieuwe regels betreffende aansprakelijkheid, gezondheid, sociale<br />
hygiëne, horecawetgeving en veiligheidsmaatregelen maken het besturen van een vereniging,<br />
zeker als deze beschikt over een eigen accommodatie, er niet eenvoudiger op. Overheidssubsidies<br />
worden gekoppeld aan targets en projectplannen moeten worden voorzien van een duidelijk<br />
meerjarenplan inclusief sluitende begroting. Het administratieve deel van het besturen<br />
is sterk toegenomen. Daarmee is een ander type vrijwilliger vereist, met andere kwaliteiten,<br />
zeker op bestuurlijk vlak, maar ook voor de andere kaderfuncties.<br />
Het veranderend perspectief op verantwoording en transparantie is echter niet de enige reden<br />
waardoor de sportsector met nieuwe eisen te maken krijgt. De overheid ziet zich ook geplaatst<br />
voor eigentijdse vraagstukken als vergrijzing, integratie en ruimtelijke segregatie. Daarvoor<br />
zijn eigentijdse antwoorden nodig, onder andere door het instrumenteel gebruiken van de<br />
sport (Van der Poel, 2003). De ontwikkelingen hebben tot gevolg dat onvoorwaardelijke instellingssubsidies<br />
aan sportbonden worden afgeschaft en vervangen door voorwaardelijke projectsubsidies.<br />
Dit betekent dat sportbonden zich meer dan voorheen (moeten) conformeren aan<br />
beleidsdoelstellingen van de overheid. Sportverenigingen krijgen daardoor via verschillende<br />
projecten als ‘Meedoen Alle Jeugd door Sport’, ‘Nationaal Actieplan Sport en Bewegen’, ‘Verzilver<br />
je club!’ en ‘Sport en onderwijs’ met deze door het beleid aangereikte vraagstukken te<br />
maken (zie ook hoofdstuk 5).<br />
VRIJWILLIGERSWERK PROFESSIONALISEREN<br />
137
Daarnaast hebben zij rekening te houden met de wensen van (potentiële) leden. De diversiteit<br />
aan wensen is toegenomen en het lidmaatschap vluchtiger geworden. Het gericht zijn op<br />
en voldoen aan die diversiteit aan verwachtingen en motieven van deelnemers wordt gecompliceerd<br />
door ook aandacht te (moeten) hebben voor door de overheid geformuleerde instrumentele<br />
waarden als gezondheid en integratie.<br />
De in deze paragraaf beschreven ontwikkelingen brengen ieder afzonderlijk en in combinatie<br />
met elkaar complexe uitdagingen met zich mee. Betrokken organisaties als VWS,<br />
NOC*NSF en de sportbonden laten sportverenigingen niet aan hun lot over in het omgaan<br />
met die uitdagingen. Op tal van wijzen komt voorlichtingsmateriaal richting de verenigingssecretaris,<br />
zijn websites te raadplegen, specifieke cursussen te volgen en verenigingsondersteuners<br />
aangesteld. Hoe waardevol op zich ook, veel verenigingen hebben het gevoel niet te<br />
kunnen ontsnappen aan verdergaande bestuurlijke professionalisering middels het inzetten<br />
van betaalde krachten.<br />
8.3 De onmiskenbare trend<br />
Lucassen (2010) schetst in een artikel in SportLokaal de professionalisering van de sportvereniging<br />
vanuit drie professionaliseringsgolven. Hij ziet het aanstellingsplan sporttechnisch kader<br />
(STK) van 1979 als een eerste professionaliseringsgolf. De opkomst van verenigingsmanagers<br />
(een logisch gevolg van het PRinS-rapport) vormt een tweede golf. En het aanstellen van combinatiefunctionarissen<br />
is voorlopig de laatste stap in het aanstellen van beroepskrachten in<br />
de sport. Deze paragraaf gaat vooral in op de tweede en derde professionaliseringsgolf als<br />
antwoorden op de (nieuwe) vragen en uitdagingen in de sport.<br />
8.3.1 Opkomst betaalde krachten<br />
De ambities om de sportsector te <strong>professionaliseren</strong> komen na de verschijning van het PRinSrapport<br />
centraal te staan in het in 2002 uitgebrachte beleidsplan van NOC*NSF: ‘De Vereniging<br />
wint! Meerjarenbeleidsplan 2002-2004’. Boessenkool et al. (2008) grijpen in een discussieartikel<br />
terug op het daar door NOC*NSF geschetste toekomstbeeld van de sportvereniging: ‘De vitale<br />
sportvereniging anno 2008 is een ondernemende en vraaggerichte vereniging. Eigenlijk is het<br />
een (maatschappelijke) onderneming die naast een breed scala van sportactiviteiten eveneens<br />
andersoortige diensten (kinderopvang, huiswerkbegeleiding, boodschappendienst, et cetera)<br />
aanbiedt’ (NOC*NSF, 2002: 1). De koepelorganisatie verwacht van sportverenigingen optimale<br />
samenwerking met bedrijven, scholen, buurtorganisaties en andere sportverenigingen. Het<br />
gebruik van de term ‘maatschappelijke onderneming’ geeft volgens Boessenkool et al. (2008) in<br />
de kern aan in welke richting sportclubs zich volgens NOC*NSF zouden moeten ontwikkelen.<br />
Enerzijds dient de sportvereniging een organisatie te worden met een ‘maatschappelijke’ taakstelling<br />
breder dan het puur aanbieden van sport. Anderzijds dient deze zich meer op te stellen<br />
als ‘onderneming’ en op een meer bedrijfsmatige wijze te worden geleid.<br />
138 SPORTVERENIGINGEN: TUSSEN TRADITIES EN AMBITIES
De ontwikkeling richting de ‘maatschappelijke onderneming’ wordt vooral vanuit een<br />
economisch/bedrijfskundig perspectief gestimuleerd. Het streven is, zoals eerder gesteld, duizenden<br />
verenigingsmanagers aan te stellen.<br />
Naast de verenigingsmanager heeft inmiddels ook de combinatiefunctionaris zijn intrede<br />
gedaan. Deze is te beschouwen als een voortzetting van hetgeen met de BOS-impuls werd<br />
beoogd: het versterken van de interactie in de driehoek buurt-onderwijs-sport (zie ook<br />
hoofdstuk 5). De combinatiefunctionaris is het resultaat van de in december 2007 door<br />
bewindslieden van VWS en OCW, vertegenwoordigers van de VNG, NOC*NSF, Verenigde<br />
Bijzondere Scholen (VBS) en de Cultuurformatie ondertekende ‘Impuls brede scholen, sport<br />
en cultuur’.<br />
Deze derde en voorlopig laatste professionaliseringsstap heeft tot doel het uitbreiden<br />
van het aantal brede scholen met een sport- en cultuuraanbod. Genoemd worden het stimuleren<br />
van een dagelijks sport- en beweegaanbod op en rond scholen, het bevorderen van<br />
sport- en kunstbeoefening onder jongeren tot 18 jaar en het versterken van ongeveer 10 procent<br />
van de sportverenigingen met het oog op hun maatschappelijke functie en de inzet van<br />
sportverenigingen voor het onderwijs, de naschoolse opvang en de wijk. Net als in het geval<br />
van de verenigingsmanager gaat het met de combinatiefunctionaris om een betaalde kracht<br />
– hoewel vaak voor een groot deel gesubsidieerd – in of voor de sportvereniging, om deze<br />
te ontwikkelen tot een ‘maatschappelijke onderneming’. De eerste bevindingen laten zien<br />
dat de combinatiefunctionaris weliswaar voor intensieve samenwerking kan zorgen, maar<br />
dat de belasting voor de verenigingsvrijwilligers ook toeneemt door het (moeten) vervullen<br />
van extra taken.<br />
De opkomst van betaalde krachten komt voort uit het bij managers en bestuurders in de<br />
sport dominante functionalistisch-rationalistisch perspectief. De nadruk ligt op (schijnbaar)<br />
rationele afwegingen, doelmiddelrelaties, efficiëntie, verantwoording en maakbaarheid.<br />
Centraal kenmerk is de sport(vereniging) instrumenteel te willen gebruiken als middel<br />
om de eerdergenoemde maatschappelijke vragen en uitdagingen op te pakken. Niet<br />
sport als doel, maar juist als middel. We constateren dat ook met betrekking tot de wens<br />
om te <strong>professionaliseren</strong> deze praktisch uitsluitend van buiten- en bovenaf (sportextrinsiek)<br />
is ingegeven en nauwelijks van doen heeft met het verbeteren van de kwaliteit van de<br />
sportactiviteiten zelf (sportintrinsiek). Natuurlijk is er ook behoefte aan bijvoorbeeld beter<br />
opgeleide trainers, vooral in sociaalpedagogisch opzicht, maar verhoudingsgewijs krijgt dit<br />
in het denken over professionalisering nauwelijks aandacht. Het roept de vraag op of door<br />
de bestuurlijke professionaliseringstrend sportverenigingen zo langzamerhand niet te ver<br />
afdwalen, al dan niet vrijwillig, van hun oorspronkelijke kerntaken. En is de toename aan<br />
toegedachte sportextrinsieke taken nu een gevolg van het aanstellen van betaalde krachten<br />
om ze te kunnen betalen of vice versa; zijn er juist door die extra taken beroepskrachten<br />
nodig om ze te kunnen uitoefenen<br />
VRIJWILLIGERSWERK PROFESSIONALISEREN<br />
139
8.4 De verenigingsmanager<br />
Het gaat snel. Vergeleken met een decennium geleden bevinden sportverenigingen zich in een<br />
omgeving die een stuk complexer is geworden (of gemaakt). Voor een ogenschijnlijk eenvoudige<br />
organisatie als de traditionele sportvereniging met haar vrijwilligers zijn de nieuwe uitdagingen<br />
mogelijk een te hoge horde om te nemen. Althans, de antwoorden die overheden,<br />
NOC*NSF en sportbonden vinden op die uitdagingen wijzen in die richting. Verenigingsmanagers,<br />
combinatiefunctionarissen, verenigingsbegeleiders, stewards voor de veiligheid op en<br />
rond de accommodatie, allemaal zijn het nieuwe (en meestal betaalde) functies waar we tien<br />
jaar geleden nog nauwelijks over nadachten of zelfs van gehoord hadden.<br />
Bijzonder is dat er een grote diversiteit is waar te nemen in de wijze waarop verenigingen<br />
reageren op de externe druk. Veel clubs, vooral kleinere, blijven het liefst functioneren zoals<br />
ze al tientallen jaren deden. Andere zijn inderdaad sterk geprofessionaliseerde en soms ook<br />
gecommercialiseerde maatschappelijke ondernemingen geworden. Weer andere creëren tussenvormen<br />
met stichtingen, publiekprivate samenwerking, et cetera. De druk is groot om in<br />
de vaart der volkeren mee te gaan, omdat het bestaansrecht op het spel zou staan. Ondanks de<br />
grote diversiteit aan ideeën, uitwerkingen, reacties en wensen, hebben beleidsmakers veelal<br />
een ideaal model voor ogen, waarin professionalisering door betaalde krachten centraal staat.<br />
De verenigingsmanager moet in de grotere complexiteit uitkomst bieden.<br />
De standaardisering van het aanstellen van betaalde krachten als uitwerking van professionalisering<br />
in de sport past in het ingenieursdenken. Anthonissen en Boessenkool (1998)<br />
beschrijven deze dominante stijl in het bestuurlijk handelen in en rond sportverenigingen.<br />
Dit ingenieursdenken kenmerkt zich door doelrationaliteit. Ingenieurs hebben behoefte aan<br />
(groei)cijfers en statistieken, zijn gericht op beheerspraktijken, willen innoveren en maken<br />
gebruik van zogeheten management tools. De ingenieur wil de vereniging runnen als een<br />
bedrijf (idem: 245). Er is niet voor niets gekozen voor de term ‘maatschappelijke onderneming<br />
als toekomstperspectief voor de sportvereniging’ en daar sluit de (term) verenigingsmanager<br />
naadloos bij aan.<br />
Maar de praktijk is weerbarstiger. Hoewel de wens tot maakbaarheid, innovatie, beheersing en<br />
standaardisering legitiem en begrijpelijk is, zeker als antwoord op een complexere omgeving,<br />
lijkt deze nauwelijks overeen te komen met de dagelijkse gang van zaken binnen verenigingen.<br />
Anthonissen en Boessenkool (1998) laten zien dat alledaagse praktijken in verenigingen beter<br />
kunnen worden getypeerd met behulp van het bricolageconcept: ‘Het betreft bestuurders die<br />
er in hun werk met de beschikbare middelen, vaak gebaseerd op jarenlange ervaring, het beste<br />
van proberen te maken. Ze handelen ad hoc waardoor onverwachte effecten optreden welke<br />
op hun beurt op vergelijkbare wijze worden aangepakt. Interacties kenmerken zich door een<br />
opeenstapeling van niet of nauwelijks op elkaar afgestemd handelen’ (idem: 249).<br />
140 SPORTVERENIGINGEN: TUSSEN TRADITIES EN AMBITIES
Ons onderzoek van de afgelopen jaren toont aan dat er in veel clubs nog steeds volop wordt<br />
‘aangerommeld’, maar wel met veel passie. Het beleid is van de ingenieur, de uitvoering van de<br />
bricoleur. Niet zelden dezelfde persoon. Het is de vraag of we dat aanrommelen negatief moeten<br />
duiden. Misschien is het juist wel de charme en een positieve kracht en waarde. In ieder<br />
geval zorgt het ervoor dat de meeste verenigingen er tot nu toe door in leven blijven. Een grote<br />
meerderheid van de sportverenigingen (85%) heeft namelijk geen betaalde mensen in dienst.<br />
De 15 procent van de sportverenigingen waar wel betaalde professionals rondlopen, hebben<br />
vooral trainers/begeleiders en beheerders in dienst (Goossens, 2008).<br />
De norm heeft echter postgevat dat een verenigingsmanager orde in de dagelijkse chaos zou<br />
kunnen scheppen. De praktijk leert dat het veel clubs wel handig lijkt een verenigingsmanager<br />
in dienst te nemen, maar dat deze bij aantreden zelf een takenpakket moet samenstellen. De<br />
praktijk leert ook dat aangestelde verenigingsmanagers weliswaar meestal hoogopgeleid zijn,<br />
maar nauwelijks bestuurlijke ervaring hebben.<br />
Waarom is hij/zij dan zo gewild Om taken van vrijwilligers in te vullen of over te nemen<br />
En hoe te financieren, ook op de lange termijn Hoe gaan we de rol als werkgever vervullen Is<br />
het werkgeverschap onder te brengen bij een overkoepelende ondersteuningsorganisatie Wie<br />
controleert en evalueert de verenigingsmanager en stuurt hem aan<br />
De praktijk is wederom weerbarstig. Zo staat in de ‘Tussenrapportage pilot verenigingsmanagement’<br />
van de gemeente Utrecht (2009) te lezen: ‘De positie van de verenigingsmanagers is vaak<br />
lastig. Er wordt een zeer grote mate van ‘zelfstandig werken’ gevraagd, terwijl de functie nog erg<br />
nieuw is en er dus weinig ervaren mensen beschikbaar zijn. Als enige professionele en betaalde<br />
medewerker in een vrijwilligersorganisatie kan het werken heel ‘eenzaam’ zijn. Men verwacht een<br />
duizendpoot, die in staat is met iedereen goed te communiceren, soms meerdere petten te dragen.’<br />
Dit proces wordt nog eens bemoeilijkt doordat veel verenigingsmanagers met twee of meer<br />
bazen te maken krijgen. Gemeenten stellen bijvoorbeeld voor meerdere verenigingen in een<br />
bepaalde sport maar één gesubsidieerde verenigingsmanager beschikbaar. Een verenigingsmanager<br />
in Utrecht ervaart dit als ‘niet efficiënt, doordat taken door elkaar gaan lopen’. De<br />
spanning tussen vrijwillig bestuurdersschap en professioneel werkgeverschap mondt daarom<br />
meer dan eens uit in een sturingsproblematiek, met een groot verloop onder verenigingsmanagers<br />
als gevolg. Vergelijkbare problemen zijn te verwachten bij de nieuwste professional, de<br />
combinatiefunctionaris. Ook deze moet veelal meerdere heren dienen in de poging om samenwerking<br />
te realiseren tussen scholen en sportverenigingen.<br />
Hoe wenselijk zijn nu deze professionaliseringsslagen vanuit de optiek van de sportvereniging<br />
als vrijwillige associatie om mensen met elkaar te laten sporten Zijn dan de bejubelde<br />
maatschappelijke waarden van de door vrijwilligers geleide traditionele club (ineens)<br />
niet waardevol meer Gooien we het kind niet met het badwater weg door de sport(vereniging)<br />
als middel te plaatsen boven de sport(vereniging) als doel Is deze zogenaamde modernise-<br />
VRIJWILLIGERSWERK PROFESSIONALISEREN<br />
141
ingstrend wel een zegen voor sportverenigingen Deze trend kan juist een belangrijk deel van<br />
de sporters en het verenigingskader vervreemden van hun sportwereld. Vrijwilligers haken<br />
misschien wel af omdat er toch iemand is die ervoor wordt betaald… Verenigingen zijn ooit<br />
opgericht om leden in staat te stellen vanuit passie en plezier met soortgenoten te sporten.<br />
Die primaire functie als corebusiness dreigt op de achtergrond te geraken. Sportverenigingen<br />
hebben door de jaren heen bewezen goed in staat te zijn hun primaire functie te vervullen. Is<br />
die functie moeilijker geworden dan pakweg vijftig jaar geleden Voor een potje voetbal heb<br />
je nog steeds niet veel meer nodig dan twee teams, een bal en een veld. Als er daarna ook nog<br />
gelegenheid is voor een leuke derde helft, is de sportactiviteit voor de deelnemers al gauw<br />
geslaagd. Of zou het lid, de klant, werkelijk wat anders willen<br />
8.5 Tegen de trend in: pleidooi voor een andere benadering<br />
De kritische kanttekeningen bij de professionaliseringstendens zijn herkenbaar, krachtig en in<br />
ieder geval deels gerechtvaardigd. De risico’s, gevaren en onzekerheden voor de toekomst zijn<br />
divers. Het beeld verdient nuancering, zo laten de resultaten uit al onze onderzoeken van de<br />
laatste jaren en de eigen bestuurlijke ervaringen zien. Door<strong>professionaliseren</strong> als alles oplossend<br />
middel zal de unieke Nederlandse verenigingsstructuur en -cultuur uiteindelijk ondermijnen<br />
en lijkt bovendien – gezien de gestrande pogingen van het op grote schaal invoeren van<br />
arbeidsplaatsen – een solide financiële basis te ontberen. Alternatieven in meer ondernemingsgerichte<br />
organisatievormen of stichtingen halen de fundamentele pijlers – van, voor en door<br />
vrijwilligers – onder die structuur en cultuur weg.<br />
Veranderende omstandigheden en grotere diversiteit aan uitdagingen beletten echter ook<br />
om uitsluitend met de zogenaamde ‘traditionele’ vereniging de toekomst in te gaan. Verreweg<br />
het grootste deel van de wekelijkse sportactiviteiten in Nederland speelt zich nog steeds af in<br />
wat wij noemen ‘gewone’ sportverenigingen die proberen al dan niet succesvol te overleven.<br />
De afhankelijkheid van duizenden vrijwilligers is groot en zal groot blijven, zo is te verwachten.<br />
De ingezette moderniseringsslag impliceert risico’s voor afkalving van het enthousiasme<br />
van die vrijwilligers. Wie zelf vrijwilligerswerk doet of beschikt over enig inlevingsvermogen<br />
ten aanzien van de beweegredenen van vrijwilligers, zal concluderen dat deze niet of nauwelijks<br />
plezier zullen beleven aan klussen in een sportvereniging die als een onderneming geleid<br />
wordt, waarin sportactiviteiten als producten worden aangeboden en managers in toenemende<br />
mate de dienst uitmaken. Sportclubs zijn geen bedrijven of ondernemingen en kunnen dat<br />
vanwege hun belangrijkste kenmerk, de vrijwillige associatie, ook niet zijn. De ervaringen vanuit<br />
andere sectoren als het welzijnswerk en de zorg laten zien waartoe verdere professionalisering<br />
en modernisering kunnen leiden. En dat is geen aanlokkelijk perspectief.<br />
Zoals eerder aangegeven, is het primaire proces in een gemiddelde sportvereniging tweeledig.<br />
Enerzijds is het gericht op het sporten zelf, leden in staat stellen op een plezierige wijze te kun-<br />
142 SPORTVERENIGINGEN: TUSSEN TRADITIES EN AMBITIES
nen sporten; anderzijds gaat het om het vrijwilligerswerk. Vrijwilligers in de sportwereld verzetten<br />
het onbaatzuchtige werk niet slechts om anderen in staat te stellen te kunnen sporten.<br />
Dat is op den duur waarschijnlijk niet vol te houden. Zij doen dat vooral ook omdat ze er zelf<br />
plezier aan (kunnen) beleven, omdat het de kwaliteit van hun leven positief beïnvloedt, omdat<br />
ze op die wijze bij een groep horen en zich kunnen thuis voelen in hun ‘cluppie’. Daar ligt de<br />
sleutel voor het succes: het aanbieden van een verenigingscontext waarin de geïndividualiseerde<br />
mens de mogelijkheid geboden wordt zich met plezier en/of uit verantwoordelijkheidsgevoel<br />
te binden aan anderen. We horen het vrijwilligers keer op keer zeggen: ‘als ik het niet<br />
meer leuk vind, stop ik er toch mee…’ Tegelijkertijd vinden ze dat stoppen moeilijk. Vanwege<br />
de behoefte aan identificatie, juist in een wereld waarin de bindende krachten vanuit bijvoorbeeld<br />
de kerk of de buurt in verval zijn geraakt.<br />
De professionalisering van sportverenigingen zou zich moeten concentreren op het plezier, de<br />
passie en behoefte aan identificatie die vrijwilligers zoeken in sportverenigingen. Het vrijwilligerswerk<br />
moet daarom niet ondergeschikt zijn aan de sportactiviteiten maar er naast staan<br />
en even belangrijk zijn. Dat moet de inzet van beleidsmakers en van sportbestuurders zijn, niet<br />
alleen voor anderen, ook voor henzelf. Die houding zal potentiële vrijwilligers gemakkelijker<br />
over de streep trekken zich in te zetten. De tientallen instemmende reacties op het eerdergenoemde<br />
discussieartikel (Boessenkool et al., 2008) ondersteunen deze inzichten. De ondersteuning<br />
van sportbonden, koepels en (lokale) overheden zouden hierop gericht moeten zijn.<br />
Dat biedt meer perspectief dan alsmaar klagen over afnemende betrokkenheid en verkeerde<br />
mentaliteit van de jeugd. Oorzaak en gevolg dienen omgekeerd te worden.<br />
De ervaringen leren dat veel verhalen over afnemende betrokkenheid niet kloppen of slechts<br />
op kritiekloze aannames van anderen berusten. Velen zijn bereid iets voor de club te doen en<br />
beleven er vervolgens plezier aan, bijvoorbeeld aan het trainen van E-tjes en F-jes; het begeleiden<br />
van mensen met een beperking of het als leider optreden van een lager elftal waarbij,<br />
onafhankelijk van winst of verlies, in de derde helft uiteindelijk altijd gewonnen wordt. De<br />
intrinsieke betekenis van sport is in dit opzicht van onschatbare waarde en doel op zich. De<br />
ervaringen leren ook dat velen nooit benaderd worden om vrijwilligerswerk te doen. Waarom<br />
worden veel moeders nooit gevraagd Veel ouders worden niet gevraagd als er al een leider is.<br />
Allochtonen worden alleen in uiterste noodzaak aangesproken. Bijna niemand biedt zichzelf<br />
aan als bestuurslid of leider, al was het alleen maar uit bescheidenheid. Echter de capaciteiten<br />
van de leden kennen en ze daar vervolgens op aanspreken, brengt mensen in de verleiding ja<br />
te zeggen: ‘goh, kennelijk zien ze iets in mij en kan ik iets voor anderen betekenen…’ De vraag<br />
waarom mensen niet actief zijn in het vrijwilligerswerk krijgt met stip het antwoord: ‘ik ben<br />
nooit gevraagd’. Blijkbaar stellen we die vraag niet rechtstreeks aan elkaar.<br />
Het reservoir aan potentiële vrijwilligers is zelfs op dit moment vele malen groter dan wordt<br />
aangenomen. Het percentage vrouwen dat bestuurlijke functies en kaderfuncties in de sport-<br />
VRIJWILLIGERSWERK PROFESSIONALISEREN<br />
143
wereld vervult, is nagenoeg te verwaarlozen (Claringbould, 2006). Doordringen in dat typische<br />
mannenbolwerk valt niet mee. Maar dat wil niet zeggen dat het niet kan. Dat geldt eveneens<br />
voor potentiële bestuurders van allochtone afkomst (Anthonissen en Van Eekeren, 2000).<br />
Allochtone trainers en begeleiders zijn er al bij veel clubs, maar ze in het bestuur opnemen<br />
is kennelijk (nog) een brug te ver. Ten slotte zou ook een (veel) groter beroep gedaan kunnen<br />
worden op de jeugd van 16-20 jaar.<br />
Bestuurlijk vrijwilligerswerk <strong>professionaliseren</strong> Het antwoord ligt genuanceerder dan<br />
een eenvoudig ja of nee. De trend is zichtbaar en lijkt vanzelfsprekend en onstuitbaar. Verenigingen<br />
zouden echter terug moeten gaan naar de eigen grondslag – hun kernactiviteit en<br />
kernwaarden – ten behoeve van hun toekomst en ten behoeve van het plezier van vrijwilligers<br />
en leden. Alleen op deze wijze kan de door Putnam (2000) benoemde productie van<br />
sociaal kapitaal als cement voor de samenleving en redzaamheid voor de burger gerealiseerd<br />
worden. Professionals kunnen dat proces wel ondersteunen, maar niet vervangen. We zijn<br />
voorstander van professionalisering van de ondersteunings- en adviesstructuur en daar is<br />
nog veel werk te doen (Anthonissen en Van Eekeren, 2000). We moeten de verenigingen niet<br />
vervangen omdat we daarmee iets onherstelbaars dreigen te verliezen. Als een vereniging<br />
ten onder gaat, komt deze niet meer terug. Als een verenigingsmanager taken op zich neemt<br />
die tot dan toe door vrijwilligers werden gedaan, zal geen vrijwilliger zich geroepen voelen<br />
dat weer over te nemen. Wel ondersteunen omdat een vrijwillige vereniging zeker advies<br />
kan gebruiken of iemand die gespecialiseerde lastige klussen uit handen neemt en/of het<br />
de vrijwilligers gemakkelijk maakt kan gebruiken. Maar de grondslag van een goede<br />
vereniging is en blijft de vrijwillige associatie. De vereniging is in wezen geen service delivery<br />
organization. Leden zijn geen klanten, ze worden het misschien als je ze als zodanig tegemoet<br />
treedt.<br />
Professionaliseren kan ook door het vrijwilligerswerk te vergemakkelijken, door niet nieuwe<br />
eisen en taken toe te voegen, maar juist de belemmeringen weg te nemen en de maatschappelijke<br />
effecten van het samen sporten en organiseren daarvan in verenigingsverband te herwaarderen.<br />
Verenigingen mogen en kunnen heel goed allerlei andere taken als kinderopvang,<br />
huiswerkbegeleiding, opvangen moeilijke jongeren, et cetera, op zich nemen, mits dit vrijwillig<br />
gebeurt, er voldoende financiële middelen tegenover staan en in het besef dat al dit werk niet<br />
vanzelfsprekend tot de corebusiness hoort. Vanuit de wens die taken op zich te nemen, kunnen<br />
allerlei organisatievormen bedacht worden om optimaal te functioneren, ook zonder de kerntaken<br />
uit het oog te verliezen of op de achtergrond te zetten. De bottom line is het organiseren<br />
en spelen van het spelletje, niets meer en niets minder.<br />
144 SPORTVERENIGINGEN: TUSSEN TRADITIES EN AMBITIES