VAN DEN
VAN DEN
VAN DEN
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
W IJ S G Ë v. ft X G E (<br />
B E S P I E G E L I N G E N<br />
O V E R D E *<br />
G R I E K E N .<br />
M \ . D E<br />
i<br />
DOOR.<br />
PAUW.<br />
UIT HET FRANSCH VERTAALD.<br />
I N T W E E D E E L E N .<br />
E E R S T E D E E L ,<br />
Te<br />
DEVENTER,<br />
Bij LUCAS L E E M H O R S T .<br />
M D C C L X X X V I 1 ï,
V O O R R E D E<br />
<strong>VAN</strong> <strong>DEN</strong><br />
S C H B IJ V E Ri<br />
NA dat wij van tijd tot tijd aanmerkingen<br />
in het licht hebben gegeeven,<br />
eerst over wilde en onbefchaafde volken,<br />
zo als de Amerikaanen ; en vervolgens<br />
over natiën , welke zich nimmer boven<br />
het middelmaatige hebben kannen verheffen,<br />
zo als de Egyptenaars en Chineefen;<br />
* zullen wij thans die lange reeks<br />
van nafpooringen , betrekkelijk tot de<br />
Natuurlijke Gefchiedenis van den Menfcb,<br />
trachten te voltooien met een onderzoek<br />
over de Grieken, welke de beoeffening<br />
iet kunsten en weetenfchappen tot die<br />
hoogte gebracht hebben , dat wij ons<br />
* 2 fteeds<br />
* Beide deze fttikken zijn voorheen insgelijks<br />
in het Necierduitfch vertaald , en bij dmv<br />
Drukker dezes uitgegeeven.
V O O R R E D E .<br />
fteeds geneigd voelen om het oog te<br />
vestigen op dien hoek van den aardbol,<br />
welke voor ons de bron van licht is geweest.<br />
MEN moet echter niet denken, dat al-<br />
Je bewooners van het Oude Griekenland<br />
zonder onderfcheid eene even rechtrnaatige<br />
aanfpraak op onze dankerkentenis<br />
cn op onze loffpraaken kunnen maaken;<br />
want er zijn onder haar ten minften vier<br />
onderfcheiden natiën geweest,' welke<br />
niets voor de nakomelingfchap gedaan<br />
hebben: men heeft haar als vlugtige fchaduwen<br />
de oppervlakte der atrde zien<br />
overloopen, zonder dat zij het geringde<br />
fpoor van haar vernuft hebben achtergelaaten.<br />
DE Lacedemoniers in de eerfte plaats<br />
hebben nimmer tot de bevordering van<br />
eenige weetenfchap, noch tot de ontdekking<br />
van eenige kunst iets toegebracht.<br />
Bij hen beftond de roem in het verzamelen<br />
van buit te midden van eene flach*<br />
ting:
V O O R R E D E .<br />
£ing. Openbaare vijanden zijnde van de<br />
rust van Griekenland, telden zij den<br />
vrede onder de algemeene rampen , en<br />
eindigden nimmer eenen oorlog , dan<br />
met oogmerk om eenen nieuwen oorlog<br />
te beginnen. Het gevolg hier van was,<br />
dat zij door het vuur, 't welk zij overal<br />
ontflaken , eindelijk zelve verllonden<br />
wierden.<br />
EENE twede natie, op zijn minst zo<br />
gevaarlijk als de Lacedemoniers, en even<br />
onkundig als dezen , waren de oude inwooners<br />
van Etolien: zij fpraken wel de<br />
taal der Grieken, maar hadden de zeden<br />
der barbaren, en zo veele woestheid in<br />
hun karakter, dat men hen vergeleek bij<br />
wilde beesten, vermomd in de gedaante<br />
van menfchen. Zommige ftammen van<br />
hun aten nog het raauwe vleefch der dieren<br />
, en hunne togten waren die van<br />
openbaare roovers* Men telt meer dan<br />
vijftig fteden, welke door hen verwoest<br />
zijn, en meer dan vijftig tempels, welfce<br />
zij geplunderd hebben : onder deze<br />
* 3 laat*
V O O R R E D E .<br />
laatften was zelf het Orakel van Dodona<br />
, waaraan de ongodsdienstigfte Grie»<br />
ken, en de fchendigfte roovers nimmer<br />
te vooren de handen hadden durven Haan.<br />
Met één woord : zonder Godsdienst,<br />
zonder wetten, zonder menfchelijk 'gevoel<br />
, waren de Etoliers gevaarlijk voor<br />
anderen, wegens hunne balddaadigheid,<br />
en gevaarlijk voor zich zeiven, wegens<br />
hunnen oproerigen aard, en hunne zucht<br />
tot losbandigheid. De Romeinen alleen<br />
hebben hen kunnen beteugelen ; en in<br />
dezen vonden die geduchte ftruikroovers<br />
andere ftruikroovers, waarvoor zij moesten<br />
bukken.<br />
HET derde volk, het welk nimmer in<br />
den Tempel van het vernuft den geringften<br />
wierook op het altaar der kunsten<br />
heeft onttlooken, waren de Thesfaliers.<br />
Dezen bewoonden eene vruchtbaare landftreek,<br />
door eene keeten van hooge bergen<br />
zodanig befchut, dat het gemakkelijk<br />
viel de tweedracht daar buiten te weeren,<br />
en de diepfte rust dtnr beftendig<br />
te
V O O R R E D E .<br />
te bewaaren. Des niet tegenftaande waren<br />
die ichoone valeijen, welke tot eene<br />
woonplaats voor den vrede fcbeenen<br />
gefchapen te zijn , juist het middenpunt<br />
van Staatsgefchillen en verwarring: onophoudelijk<br />
volgden onderdrukking en<br />
onafhankelijkheid beurtelings elkander op;<br />
en zo ras waren niet de groote dwingelanden<br />
verflagen , of er kwamen kleine<br />
uit derzelver asfche te voorfchijn: toen<br />
had men duizend heeren in plaats van<br />
een, en niet eene goede wet.<br />
NIETS bedorf de Thesfaliers meer,<br />
dan hun hoogmoed, en hunne onbegrijpelijke<br />
verwaandheid: op de belacbelijkfle<br />
wijze ingenoomen met zekere zotte<br />
Geflachtrekeningen, hadden zij het hoofd<br />
altijd vol van hunnen Adel, en dachten<br />
nimmer aan hunne onweetendheid. De<br />
landbouw was bij hen een verachtelijk<br />
beroep, en werd aan de gemeenfte foort<br />
van Slaaven overgelaaten: men befchouw-<br />
•de zelfs de fraaie kunsten als handwerken,<br />
welke^ ftrekten om het aanzien der<br />
* 4 ge-
V O O R R % p~E.<br />
gefiachten, en den roem der natie te bezwalken.<br />
Met deze grondftellingen vervielen<br />
zij tot zulk eene onkuDde , dat<br />
zij niet in lïaat waren hunne eigene pligten<br />
te leeren kennen: gehoorzaamen wilden<br />
zij niet, en van regeeren hadden zij<br />
geen verftand; het beroerde brein van<br />
deze verwaande menfchen was voor alle<br />
foort van wetgeeving geheel onvatbaar.<br />
Wij zullen de zeden en het karakter<br />
van deze natie naauwkeuriger trachten<br />
af te maaien, wanneer wij over den<br />
Adel der Grieken in het gemeen zullen<br />
fpreeken; en dan zal men zien, dat deze<br />
gewaande grootheid nimmer eene andere<br />
bron heeft gehad, dan eenen ftaat<br />
van flavernij, waarop men zich durfde<br />
beroemen.<br />
BIJ de gemelde volken moeten wij nog<br />
voegen de Arkadiers, welke mede niets<br />
van belang hebben kunnen uitvoeren,<br />
om het licht in Griekenland fpoediger<br />
te doen opdaagen. Zij verdienen zekerlijk<br />
den voorrang boven de Lacedemoniers
V O O R R E D E ,<br />
fliers en Etoliers ten opzichte van hunne<br />
zedelijke hoedanigheden, en uit hoofde<br />
van hunne goedaardigheid, welke de<br />
natuurlijke vrucht was van hun eenvoudig<br />
en edel hart; maar een onvruchtbaars<br />
bergachtige en tot den landbouw ongefchikte<br />
grond noodzaakte hen den herderlijken<br />
kevensftand te aanvaarden, welke<br />
nergens ter wereld voor de befcbaaving,<br />
en de beoeffening der kunsten<br />
yoordeelig is geweest, dewijl dezelve<br />
ontaardt in een zwerwend en lui keven<br />
, 't welk weinige begeerten en behoeften<br />
mede brengt. Qndertusfchen<br />
wordt de menfch, die een gebooren vijand<br />
is van arbeid en bedwang, dermaate<br />
aan dat ftille keven in de open lucht gehecht,<br />
dat het oneindig gemakkelijker 0<br />
is<br />
een volk van jaagers tot een huiszittend<br />
keven te brengen, dan een volk van herders.<br />
DE Arkadier, in welken hoek van de wereld<br />
het geval hem ook mogt overbrengen,<br />
vergat nooit het veld-muziek van<br />
* 5 den
V O O R R E D E .<br />
den berg Menalus, de fraaie gezichten<br />
van Lyceus, de graazende kudden langs<br />
de boorden van de rivier Alpheus, en de<br />
bloemekranfen geplukt langs de klaare<br />
wateren van den Ladon : die beelden,<br />
welke zijner ziele van kindsbeen af waren<br />
ingeprent, konden noch door de geduurige<br />
beflommeringen van een beezig,<br />
noch door de rust van een zittend keven,<br />
in bet midden van de prachtigfte<br />
en rijkfte fteden, immermeer worden uitgewifcht.<br />
MEN befpeurde wel eene Staatsomwenteling<br />
in dat gedeelte van Griekenland,<br />
toen EPAMINONDAS daar, na den ilag bij<br />
Leuftra, eene hoofdftad ging oprichten,<br />
met oogmerk om die herderwooningen,<br />
te zeer verftrooid en te zwak om zich<br />
tegen de invallen en geduurige ftrooperijen<br />
der Lacedemoniers te kunnen verdedigen,<br />
tot één lichaam te vereenigen:<br />
maar het was zeer tegen den zin van de<br />
meeste Arkadiers, dat zij hunne Hulpen<br />
en kudden moesten verruilen voor die<br />
nieu-
V O O R R E D E .<br />
aieuwe ftad, welke in hunne oogen niet»<br />
anders was dan eene akelige gevangenis.<br />
Sommigen echter van die genen, welke<br />
daar hun verblijf namen , en eene be,<br />
kwaame opvoeding genooten , hebben<br />
zich in de weetenfchappen eenen grooten<br />
naam gemaakt. POLYBIUS, welke daar<br />
gebooren was, is zelfs de mededinger/<br />
van THUCYDIDES geworden, en het ee.<br />
nigfte gebrek, waarvan men hem zoude<br />
kunnen befchuldigen , is dat hij te veel<br />
vernuft in het fchrijven van zijne gefchiedenis<br />
gebruikt heeft.<br />
Zo men intusfchen die volken afrekent,<br />
welke voor de kunften en weetenfchappen<br />
van Griekenland onnut waren,<br />
zal men vinden, dat de Atbenienfers genoegzaam<br />
alleen dien zwaaren last heb.<br />
ben-moeten torlchen, welken geenemenfchelijke<br />
magt zonder hen zoude hebben<br />
kunnen opbeuren.<br />
WIJ willen aan Argos, Korinthen, Sicyon,<br />
Rhodus, Egina en andere eilanden<br />
van
V O O R R E D E .<br />
van den Archipel geenszins den verdienden<br />
roem betwisten, en wij bekennen,<br />
dar deze het in fommige kunllen, welke<br />
blootelijk tot vermaak dienen, zo als de<br />
Beeldhouwkunst en Schilderkunst, zeer<br />
verre gebracht hebben; maar Athenen alleen<br />
had fchoolen voor de Wijsbegeerte,<br />
en konde ook alleen dezelven in ftand<br />
houden. Zo er al elders wierden opgericht,<br />
deze geraakten, even als gebouwen<br />
zonder vaste grcndflagen, weldra in verval<br />
; en het zelfde geflacht, het welk<br />
haar had zien opkomen, beleefde ook<br />
derzelver ondergang. Bij de Athenienfers<br />
in tegendeel telde men eene lange<br />
reeks van Wijsgeeren, welke eikanderen<br />
op den zelfden troon, en in den lommer<br />
van den zelfden tuin opvolgden. De<br />
Tempel der Wijsheid werd daar nooit<br />
geflooten, en men liet het heilige vuur<br />
daar nimmer uitgaan: de hoofden der beroemdfte<br />
Secten benoemden den erfge.<br />
naam hunner fchoole, gelijk een Vorst<br />
den opvolger van zijn rijk.<br />
DE
V O O R R E D E .<br />
DE overweeging hiervan heeft mij doen<br />
befluiten, om mijne aandacht meer bijzonder<br />
te vestigen op de Athenienfers ,<br />
dan op de overige Grieken , welke ons<br />
in het gemeen geen genoegzaam gefchiedkundig<br />
licht geeven om de fchets van een<br />
groot tafereel aan te vullen: men is vaak<br />
onkundig van den inwendigen ftaat hunner<br />
fteden, van den toeftand hunner landen,<br />
van den ftaat hunner geldmiddelen,<br />
en de fterkte van hunne bevolking» Op<br />
het grondgebied van Athenen daarentegen<br />
is den waarneemeren geene aardrijkskundige<br />
omflandigheid ontfnapt; en men<br />
heeft ons zo veele berichten aangaande<br />
de zeden der inwooneren overgelaaten,<br />
dat wij in ftaat zijn een volledig ftelzel<br />
daarvan op te maaken, 't welk alle voorwerpen<br />
bevat, die gefchikt zijn om de<br />
eigenlijke geestgefteldheid van dat beroemde<br />
Volk te doen kénnen. Ik zal de<br />
deugden van dit volk aan den dag leggen,<br />
zonder de gebreken van hetzelve<br />
te bedekken: want mijn oogmerk is niet<br />
eene verzameling van Griekfche Oudheden
V O O R R E D E .<br />
«Jen te maaken , zo als ieder verzamelaar<br />
kan doen; maar een aaneengefchakeld<br />
en beredeneerd werk te geeven.<br />
vrij van alles wat wonderbaar is , en<br />
waarin de zaaken naauwkeurig onderzocht<br />
worden, voor dat zij in den rang der gefchiedkundige<br />
waarheden worden toegelaaten.<br />
Afleidingen van woorden zullen<br />
-wij aan Taalkundigen, en Fabels aan Uitleggers<br />
van Fabelen overlaaten.<br />
HET wezenlijkfte voordeel, 't welk uit<br />
nafpooringen over de aloude volken te<br />
haaien is, beftaat daarin, dat men weete,<br />
in welke opzichten men hen altoos, en<br />
waarin nimmer moet navolgen. Ik heb<br />
mij daarom ook vooral bepaald tot zaaken<br />
, welke van algemeen nut kunnen<br />
zijn, cn welke tot hier toe niet naauwkeurig<br />
genoeg behandeld waren: gelijk<br />
bij voorbeeld al wat betrekking heeft tot<br />
de opvoeding der Athenienfers op het<br />
land. Wilde men hen hierin hedendaags<br />
navolgen , men zoude moeten beginnen<br />
met het ' afbreeken der fchoolen ; de<br />
mees-
V O O R R E D E .<br />
meesters met hunne leerlingen naar het<br />
land moeten zenden, en hen daar in tuinen<br />
en boerenhutten doen woonen. Een<br />
groot man werd bij de Grieken met geringe<br />
kosten gemaakt , terwijl men in<br />
die prachtige paleifen, welke men te Oxford<br />
fchoolen noemt, met onnoemelijke<br />
onkosten ter naauwer nood in honderd<br />
jaaren een middelmaatig menfch kan formen.<br />
Dan het is zeer te vreezen , dat<br />
men reeds te verre van de eenvoudigheid<br />
der Ouden is afgeweeken, om immer daar<br />
toe te rug te kunnen komen. Hun flel-<br />
.zel was intusfchen het waare, en dat der<br />
hedendaagfchen niet; want het gezonde<br />
verftand is alleen genoeg om ons te overtuigen<br />
, dat men van -de opvoeding zelfs<br />
den geringften zweem van weelde moet<br />
verwijderen: de jeugd zelve is daar niet<br />
op gefield , verkiezende de beweeging<br />
en de fpelen in de open lucht boven de<br />
prachtige kleederen, en het zachte dons:<br />
zo dat zij, om zo te fpreeken, tegen<br />
haaren wil wordt bedorven.<br />
Zq
V O O R R E D E .<br />
Zo zeer als de wectenfchappen te A-<br />
thenen bloeiden',' zo zeer werden zij te<br />
•Lacedemon geheel verwaarloosd: en ik<br />
houdc mij overtuigd, dat de aanmerkingen<br />
betreffende de Lacedemoniers, welke<br />
het vierde deel van dit werk uitmaaken,<br />
eenige verandering zullen te wege<br />
brengen in de denkwijze van hun, die<br />
dit volk bijna tot verblindheid toé bewonderd<br />
hebben. De oorzaak, waaruit<br />
zo veele verkeerde oordeelvellingen ontftaan<br />
zijn , is alleen daarin te zoeken,<br />
dat men niet genoeg, volgens de regels<br />
van gezonde oordeelkunde, den krijgskundigen<br />
regeeringsform van Lacedemon<br />
-heeft onderzocht; terwijl er nogthans<br />
Hechts een zeer middelmaatig doorzicht<br />
vereifcht wordt om te begrijpen , dat<br />
eene maatfchappij, welke alleen beftond<br />
uit foldaaten, welke leefden in den oorlog<br />
, en voor wien 'de vrede de dood<br />
was, noodwendig eene verfchrikkelijke<br />
plaag moest zijn voor de nabuurige Staaten.<br />
En in de daad men moet Lacedemon
V Ö O R R Ë D È.<br />
won als den kolk befchouwen, waat<br />
uit het vuur van burgerlijke twist<br />
kwam oprijzen. Het was door geweld<br />
van rooven en plunderen , dat<br />
men daar bijna al het goud en zilver<br />
van het uitgeput Griekenland ope'enftapelde,<br />
Da Spamanen zouden thans zelfs bij<br />
naam ons onbekend zijn , zo niet de volken,<br />
met welke zij oorlog gevoerd hebben,<br />
derzei ver gefchiedenis hadden befchreeven;<br />
want hunne Koningen en Bevelhebbers<br />
waren zo onkundig , dat zij<br />
niet in ftaat waren een dagverhaal van<br />
hunne togten, nog een verflag van hunne<br />
veldflagen op te ftellen. Men vindt<br />
niet een eenig boek, 't welk te Lacedemon<br />
door echte Spartaanen van den Dorifchen<br />
tak gefchreeven is. Naar onze<br />
gedachten verdiende zulk volk Biet getrokken<br />
te worden uit den nacht der<br />
vergetelheid, waarin zij zich willens<br />
* * dom^
V O O R R E D E .<br />
dompelden , door de beoeffening der<br />
weetenfc happen volftrektelijk te verwaarloozen,<br />
en rooven en plunderen boven<br />
roem en onfterfelijkheid te verkiezen.<br />
. MEN vindt op onzen aardbol volken,<br />
welke woest zijn, omdat zij het licht,<br />
naar het welk zij haaken , niet kunnen<br />
vinden; maar de Spartaaaen waren woest<br />
uit hoofdigheid en hoogmoed: men heeft<br />
nimmer van hun kunnen verkrijgen, dat<br />
dat zij hun Burgerlijk Recht in gefchrift<br />
brachten ; zo dat de meeste oude fchrïjvers<br />
van derzelver Rechtsgeleerdheid gefprooken<br />
hebben, zonder die-te kennen:<br />
ook was bet in de daad zeer moeilijk<br />
om die te kennen. Zo er thans in het<br />
midden van Europa eene zonderlinge natie<br />
gevonden wierd, welke geene gefchreeven<br />
wetten had , noch wilde hebben<br />
, zoude men noodzaakelijk eenen<br />
vrij langen tijd onder dat volk moeten<br />
ver-
V O O R R E D Ë,<br />
« verkeefen, om van deszclfs gebruiken en<br />
grond-wetten volkomen kennis te krijgen-.<br />
Maar zodanige nafpooringen eertijds<br />
te Lacedemon te doen , was niet<br />
mogelijk : want fchoon die ftad binnen<br />
geene muuren beflooten was , verftond<br />
men echter de kunst om voor reizigers<br />
den toegang tot dezelve af te fluiten:<br />
want de reizigers werden als befpieders<br />
of als vijanden behandeld, en Sparta, hoewel<br />
midden in Peloponnefus gelegen,<br />
was even weinig gastvrij, als Scbythien<br />
of Tauris ooit zijn geweest. Te Athenen<br />
in tegendeel telde met vaak tien duizend<br />
vreemdelingen van allerhande natien<br />
; en elk, die maar de wetten en het<br />
burgerlijk helium- eerbiedigde, werd daar<br />
als vriend behandeld : men had zo weinig<br />
vrees voor zendelingen en waarneemers,<br />
dat men raadsvergaderingen hield<br />
onder den blooten hemel. De Staatkunde<br />
verfchool zich daar niet achter gordijnen<br />
en wolken, zo als dit plaats had
V O O R R E D E .<br />
te Lacedemon , en 't welk veroorzaakt<br />
heeft, dat men thans als in eenen afgrond<br />
moet nederdaalen, om eenige ontdekkingen<br />
te doen van de waare bronnen<br />
van deszelfs magt, van de drijfveeren<br />
van deszelfs gedrag , en eindelijk<br />
V3n de oorzaaken van deszelfs bederf,<br />
't welk geen voorbeeld onder de menfchen<br />
gehad heeft. Maar ten opzichte<br />
van een oorlogzuchtig en onkundig volk<br />
is er niets , waar over men zich behoeft<br />
te verwonderen : zij gingen verlooren<br />
door hunne rooverijen ; zij gingen<br />
verlooren door de weelde, en werden<br />
ten laatften de fpeelbal der afgrijzelijkfte<br />
dwingelanden, gelijk NABIS was,<br />
welke alle die gedrochten, die Sicilien<br />
en Italien van bloed deeden ftroomen,<br />
in wreedheid heeft overtroffen. NABIS<br />
was tevens de eerfte Zeeroover van de<br />
Middelandfche Zee , de eerfte ftrooper<br />
van Peloponnefus , en de ijsfelijkfte<br />
moordenaar, welke zich ooit in Grieken-
V O O R R E D E .<br />
kenland vertoond heeft- Daar hij alles,<br />
wat nog van de Spartaanen uit den Dorifchen<br />
tak overig was , heeft laaten<br />
ombrengen, is het ongerijmd te zeggen,<br />
dat de hedendaagfche Mainotten van<br />
dat volk affiammen, 't welk reeds lang<br />
voor onze tijdrekening geheel en al is<br />
uitgeroeid. Na het leezen van het verilag,<br />
waarin wij ons met opzicht tot de<br />
tegenwoordige inwooners van de kust<br />
van Maina hebben ingelaaten , zal men<br />
overtuigd worden, dat zij afkomstig zijn<br />
van eene foort van menfchen , welke<br />
bekend zijn als de gezwooren vijanden<br />
van Lacedemon, naamelijk deEleuthero-<br />
Laconiers, dat is, de Vrijgemaakte Lacedemoniers,<br />
welke zich naderhand ver»<br />
mengden met die vervaarlijke meenigte<br />
van booswichten, welke NABIS uit alle<br />
oorden van Europa en Afie tot zich<br />
riep , om de plaats te vervullen van<br />
de Spartaanen, welke hij had laaten<br />
ombrengen. Uit alle die vermengingen<br />
** 3
V O O R R E D E .<br />
en veranderingen ontftond in Laconien<br />
een nieuw beloop van zaaken, het welk<br />
wij vervolgens in dit werk zullen ontvouwen.<br />
WIJS-
WIJSGEERIGE<br />
BESPIEGELINGEN<br />
OVER<br />
DE<br />
G R I E K E N<br />
EERSTE<br />
STUK.
EERSTE<br />
AFDEELING.<br />
O V E R DE A T H E N I E N S E R S .<br />
X<br />
s-1.<br />
AlGEMEIHï AANMERKINGEN<br />
OVER DAT VOLK.<br />
IK zal in dit gedeelte van mijn werk onderzoeken,<br />
hoedanig het karakter, het vernuft<br />
en de zeden der Athenienfers zijn geweest<br />
: ik zal daarvan zeggen alwat voornaame<br />
Gefchiedfchrijvers vergeeten , en alwat<br />
zij niet gevveeten hebben. Deze zich<br />
meer bezig houdende met de rampen der<br />
tweedragt , dan met de konsten van den<br />
vrede, fpreeken van niets anders dan van de<br />
oorlogen der Grieken, en beftempelen geweldenaarijen<br />
van roovers meenigmaal met<br />
den naam van heldendaaden. De Wijsgeeren<br />
intusfchen hebben lleeds die manier van<br />
fchrijven verworpen, en zullen dezelve blijven<br />
verwerpen.om dat dezelve de verbeelding<br />
J. DEEL. A<br />
N U T.
ft B E S P I E C H I N G ! S<br />
nutteloos bezig houdt, en niets toebrengt<br />
tot de vorderingen van het verftand.<br />
MEN kan in de daad de merkwaardigfte<br />
volken der Oudheid niet leeren kennen, zonder<br />
dat men genoegzaame kennis hebbe van<br />
het land waarin zij gewoond , en van de<br />
luchtftreek waaronder zij geleefd hebben;<br />
en uit dien hoofde heeft de Gefchiedenis der<br />
Athenienfers zicli duister en verward moeten<br />
vertoonen aan het oog van hun, welke<br />
geen denkbeeld hadden van de inwendige<br />
gefteldheid van Attica, dat is, van dat gedeelte<br />
van Griekenland, het welk het grondgebied<br />
van Athenen uitmaakte. Daar de Geleerden<br />
zelve in dit opzicht zeer bekrompen<br />
kundigheden gehad hebben, zullen wij trachten<br />
dezen uit te breiden; door de berichten<br />
der hedendaagfche Reizigers te vergelijken<br />
met de oude gedenkftukken, zonder evenwel<br />
de verdrietige manier van die Aardrijksbefchrijvers<br />
na te volgen , welke fomtijds<br />
geheele bergen van puin omwroeten, om eenige<br />
fpooren van een oud vlek te ontdekken:<br />
want ons oogmerk is niet over fteilten en afgronden<br />
te treeden, maar ta wandelen langs<br />
aan-
OVER DE GRIEKEN. 3<br />
aangenaame paden , welke ons nu eens zullen<br />
brengen in den tuin van EPICURUS, dan<br />
eens op den berg Hymettus, en waar door<br />
wij tot de voüedigfte kennis der beroemdfte<br />
landflreek van Griekenland zullen geraaken.<br />
Men zal met verwondering zien , boe de A-<br />
thenienfers, te midden van de befchaafdfte<br />
leevenswijze, den fterkften trek tot het landleeven<br />
behouden. Deze fmaak, welken zij<br />
nimmer verlooren, fpoorde hen onophoudelijk<br />
aan om het binnenfte gedeelte van hun land<br />
te verfraaien: hoe onvruchtbaarder de grond<br />
was, des te meer belaadden zij denzelven<br />
met fieraaden ; zo dat het kwaad, het welk<br />
de natuur daar had gedaan, rijkelijk werd<br />
vergolden door het goed, bet welk de.nijverheid<br />
daar voortbracht.<br />
EENE andere bijzonderheid in de gefieldheid<br />
van dit volk beftond daarin , dat de<br />
lichaamelijke fchoonheid bij hen meer aan de<br />
jonge mansperfoonen , dan aan de jonge<br />
vrouwsperloonen was ten deele gevallen;<br />
waar uit in den gewocnen loop der menfchelijke<br />
driften eene afwijking ontftond,<br />
waar over de nakomelingfchap zich zeer heeft<br />
A 2<br />
ver.
4 BESPIEGELINGEN<br />
verwonderd, doch waarvan men tot hier toe<br />
de waare oorzaak niet heeft geweeten.<br />
Schoon dit verfchijnzel ook in fommige nabuurige<br />
ftreeken zichtbaar plaats had , verzekert<br />
^ESCHINES echter, dat het fchoonfte in<br />
de overige Grieken niet kon haaien bij het<br />
fchoonfte der Athenienfers. * Doch voor dat<br />
wij ons in een verder onderzoek aangaande<br />
de lichaatngefteldheid der inwooneren inlaaten,<br />
moeten wij eerst den aard van hunnen<br />
geboortegrond befchrijven, naar welken het<br />
vernuft en de zeden zich in ontelbaare verfchillende<br />
omftandigheden moesten fchikken.<br />
§ ÏI.<br />
BESCHRYVING <strong>VAN</strong> ATTICA,<br />
HOE meenigvuldig ook de Aardbeevingen<br />
genoegzaam<br />
door geheel Griekenland , zederd<br />
meer dan tweeduizend jaaren, geweest<br />
zijn, heeft Attica nogthans geene merkelijke<br />
verandering van gedaante ondergaan.<br />
Het<br />
gelijkt nog, even als bij ouds, naar eenen<br />
driehoek , waarvan de beide zijden door de<br />
zee<br />
* JÏSCHISII mtr» Timmlmm, pag. IJ». Edit,<br />
B-eisk,-
OVER DE G R I E K E N . 5<br />
zee befpoeld worden, terwijl deszelfs voetfluk<br />
met het vaste land is vereenigd. *<br />
DEZE ruimte bevat ten naasten bij zes e»<br />
tachtig vierkante mijlen gronds, welke zeer<br />
oneffen is, overal oprijzende met hooge bergen,<br />
en doorfneeden met diepe valeijen, in<br />
welker binnenfle de rivieren zich of uitgoo.<br />
ten op de wijze van eenen waterval, of met<br />
zulk een geweld over de vlakten nederftorteden,<br />
dat zij voor de geringfte fchepen niet<br />
bevaarbaar waren: daarenboven waren derzeiver<br />
wateren, welke door het geweld van<br />
hunnen val zeer veel flijk medevoerden, altoos<br />
beroerd. De meeste van die rivieren<br />
zijn in de daad niet anders dan ftroomen,<br />
Welke door het fchielijk fmelten der fbeeuw<br />
in het begin der Lente met een groot geraas<br />
van de toppen der rotfen affiorten, en vervolgens<br />
weer zodanig verdwijnen, dat men<br />
in het midden van den zomer geen fpoor<br />
van dezelven kan vinden, f<br />
A 3<br />
PLA-<br />
*STÏPHANUS BÏZANIINUS vin AKTH.;<br />
en EUSTATIUS dd Dimyf, p. ^.ij,<br />
t pococKss Reizen, III D. 3de B, 10de<br />
hoofdft.
5 BESPIEGELINGEN<br />
• PLATO heefc nooit willen gelooven , dat<br />
eene landftreek, waarin zo veele verwarring<br />
beerfchte, en waar de beddingen der aarde<br />
zo ongeregeld opeengehoopt waren, in dien<br />
ftaat uit de hand der natuur had kunnen<br />
voortkomen : bij is van gedachten , dat het<br />
vermogen van natuurlijke oorzaaken het oorfprongelijke<br />
plan der fchepping had veran.<br />
derd: hij durft zelfs als beweezen aanneemen<br />
, dat Attica voor den zondvloed een<br />
zeer gelukkig land was, waar de inwooners<br />
als in den fchoot des overvloeds fliepen, en<br />
niet ontwaakten dan op de ftemme van het<br />
vermaak-, maar dat de wateren, met geweld<br />
hetzelve overftroomende, niets dan de fpooren<br />
der ijsfelijkfte verwoesting in hunnen weg<br />
hebben achtergelaaten. Volgens hem was de<br />
groeibaare aarde , welke oorfprongelijk de<br />
oppervlakte der meeste bergen bedekte, weggevoerd<br />
door zulke geweldige flroomen, dat<br />
geen boom daar meer konde wortelen; en men<br />
vindt daar, zegt hij, niets dan laage kruiden<br />
die fcherp van finaak zijn, zo als de thijm ,<br />
waar op de bijen aazen. Maar het lijdt bij<br />
hem geenen twijffcl, of die rotfen , toen zo<br />
fchraal en bar, waren in de kindsheid der<br />
we-
OVER DE GRIEKEN. 7<br />
wereld voorzien met onmeetelijke bostenen<br />
van zeer hooge boomen, waarvan men op<br />
fommige plaatzen fpooren vond, welke hem<br />
toefcheenen buiten tegenfpraak te ziin. *<br />
HET is waar, zommige hedendaagfche Sehrij.<br />
vers hebben die aangenoomen flelling aangezien<br />
voor de vrucht van eene ongemeen leevendige<br />
verbeelding, of voor den droom van<br />
eenen vernuftigen Wijsgeer; maar wanneer<br />
men met aandacht let op de gedaante van<br />
Griekenland in het gemeen, en op de gefleldheid<br />
van deszelfs kusten in het bijzonder,<br />
zal men met verbaazing ontdekken, dat<br />
deszelfs voornaamfte Kaapen, even als de<br />
andere groote uithoeken of voorgebergten der<br />
wereld, regelrecht tegen het Zuiden zijn gekeerd:<br />
deze flrekking, welke nimmer de uitwerking<br />
van het geval heeft kunnen zijn,<br />
bewijst genoeg, dat de wateren daar met<br />
de grootfte fnelheid van het Zuiden naar het<br />
Noorden zijn gedreeven.<br />
VOORNAAMELIJK heeft het Zuidelijke gedeelte<br />
van Attica door de gevolgen van zodanige<br />
* r L A T o in Critia üve Mantide,
8 B E S P I E G E L I N G E N<br />
ge omwenteling zichtbaarst geleeden; en deszelfs<br />
tegenwoordige toeftand komt met de<br />
aanmerkingen door PLATO gemaakt zeer wel<br />
overeen. Hetzelve vertoont niets anders dan<br />
eenen hoop van fleile rotzen, welke door<br />
hunne verbaazende gevaarten beftand zijn geweest<br />
tegen het geweld der golven, die nog<br />
ten tijde van eenen ftorm met een vervaarlijk<br />
gedruifch daar tegen verbrijzeld worden;<br />
m welk geval het geheele voorgebergte van<br />
Sunium zich wit vertoont door het fchuim<br />
der onftuimige Zee. Men vindt daar niets<br />
dan zeer groote beddingen van zand cn grint,<br />
welke door de Athenienfers de Phelleifche<br />
velden genoemd werden, en tot eene eeuwigduurende<br />
onvruchtbaarheid veroordeeld<br />
zijn.<br />
DEZE Kust had dus in het oog der Zeelieden<br />
een zeer akelig voorkomen : maar naar<br />
het Noorden vond men eenen grond, welke<br />
oneindig rijker was in voortbrengzels van het<br />
groeiende rijk, beter met groen bedekt, en<br />
zelfs bijzonder gefchikt tot het kweeken van<br />
den wijnftok en den olijfboom: terwijl de<br />
toppen der hoogfte bergen, zo als de Parnes<br />
en
OVER DE GRIEKEN. §<br />
en de Brilesfus, pronkten met altoos groene<br />
eiken, met cypresfen, en voornaamelijk met<br />
dennen, natuurlijk opgegroeid tot piramiden,<br />
zo als men nog vindt op de voomaamfte<br />
hoogten van Europifeh Griekenland , alwaar<br />
zij zeer veel toebrengen om de landsdouw<br />
te veraangenaamen. Maar daar de<br />
Athenienfers van ondenkelijke tijden af koper-<br />
en zilver-mijnen hadden opgedolven, had<br />
deze nijverheid, tot uiterften gebracht, het<br />
zelfde gevolg als de verwoesting: het fmelten<br />
naamelijk van die metaalen verflortd zo<br />
veel brandftoffen, dat men, om het noodigè<br />
hout voor de fchepen te krijgen, zijne toevlugt<br />
tot de bosfchen van Thracien en Macedonien<br />
moest neemen. f Eindelijk ondervond<br />
men dat uiterfte gebrek aan hout, 't welk<br />
allengs het lot wordt van alle volken, wélke<br />
zich fterk op de beoeffening der kunsten toeleggen<br />
, en vooral van de zulken, welke,<br />
gelijk de Athenienfers , tevens mijnwerkers<br />
en zeelieden zijn.<br />
I. DEEL. B DAAR.<br />
* D E M O S T H E N E J ctntr* ^Aicxandrum p, ;uj 85<br />
cmtr* 7imoihctim t<br />
p, li?4' Edit t<br />
Rcisk,
B E S P I E G E L I N G EI?<br />
DAAR Attica eenen overvloed had van zoute<br />
bronnen, en bittere kruiden, tierdsn de<br />
geiten daar in den beginne veel beter, dan<br />
al het overige tamme vee te zamen, Er is<br />
een tijd geweest, dat de Geitenhoeders het<br />
vierde gedeelte der inwooners uitmaakten:<br />
zelfs ten tijde van SOLON telde men daar meer<br />
herders dan landbouwers. * De landbouw<br />
konde zich in den beginne niet verder uitflrekken<br />
, dan tot het midden der vocbtigfte<br />
dalen: in vervolg van tijd begon de nijverheid,<br />
aangefpoord door de behoefte, ook de<br />
fchuinten der bergen te bcpooten, en dezelven<br />
tot moestuinen aan te leggen, waar men<br />
de beddingen van aarde door opgemetzelde<br />
heiningen moest dekken tegen den aanval der<br />
ftroomen, en den groei door kunstige befproejingen<br />
aan den gang houden, f Deze<br />
moeilijke bewerking der aarde vorderde de<br />
hulp Tan flaaven of daglooners; en dit was<br />
het<br />
• HERODOIUS Lib. 5. FIUTARCHUS in *it»<br />
Stlmis. STSPH. BrzANT. in vocc ' A « ,<br />
M<br />
.<br />
póf.<br />
t D EMOSTHRHES ton tra Ptlyclen , pag. Jzi 9, et<br />
CMT» CMcUn, pag.<br />
z z ? 7,<br />
E t H«sr 8«rtri in ro-
OVER<br />
DE GRIEKEN, Ü<br />
liet beroep, waarmede de Wijsgeer CLEAN,<br />
THES de kost won, op eene-veel loffelijker<br />
wijze dan DIOCENES , welke ging bedelen,<br />
en ARISTIPPUS, die aan de tafel der Dwingelanden<br />
fpijzigde.<br />
DE grond van Attica was van aard zo los,<br />
dat hij den regen en den daauw terfrond opflorpte;<br />
hij had niet meer vastigheid, dan<br />
om garst voort te brengen, en bracht genoegzaam<br />
geene tarwe voort; * zo dat de<br />
Athenienfers beftendig hun vocdzel moesten<br />
koopen uit de handen van vreemdelingen»<br />
en dikwijls uit de handen van vijanden.<br />
SOLON was van oordeel, dat men daar meer<br />
voordcel Tan de landen zoude kunnen trekken<br />
, door het getal der putten en regenbakken<br />
te vermeerderen, en vooral door dezelven<br />
op gepaste afïïanden van elkander te<br />
plaatzen, ten einde het bevochtigen gemakkelijker<br />
te maaken. Hij maakte desaangaan.<br />
de venvonderenswaardige wetten, welke tot<br />
bewijzen ftrekken, dat geen wetgeever van<br />
den ouden tijd zo uitgeftrekte kundigheden<br />
B 2<br />
v a n<br />
•THKOPHRASTUS Hijlor. flant. Lib. VIII. c. s.
ia<br />
B E S P I E G E L I N G E N<br />
Van den landbouw heeft gehad als hij.<br />
Hij<br />
bepaalde zelfs, hoe diep men moest graaven;<br />
om dat men verder gaande gevaar liep van<br />
aan het zoute water te komen: want het binnenfte<br />
gedeelte van Attica bevattede eenen<br />
grooten voorraad van vloeibaar zout ,<br />
het<br />
Welk op fommige plaatzen door de fcheuren<br />
der rotfen liep, en vervolgens zoute beeken<br />
formde, zo als die , welke nog hedendaags<br />
tusfchen Athenen en Eleufis in de<br />
]<br />
andfche Zee uitloopen.<br />
Midde-<br />
Op andere plaatzen,<br />
in de nabuurfchap der koper, en zilvermijnen,<br />
Waren fommige bronnen dermaate met metaalftoffen<br />
bezwangerd , dat geen reiziger,<br />
fchoon fmachtende van dorst , uit dezelve<br />
durfde drinken. VITRUVIUS bericht ons, dat<br />
deze doodelijke eigenfchap te kennen<br />
was<br />
aan een blinkend vliesjen, het welk zich op<br />
de oppervlakte vertoonde ,<br />
gevaar aanwees,<br />
dat water verzeld ging.<br />
en het uiterfte<br />
waarmede het drinken van<br />
Hier uit kan men<br />
opmaaken , dat die wateren heet gemaakt<br />
wierden door de werking van eenen onder,<br />
aardfchen<br />
Volcaan , welke zijne voornaamfle<br />
vuurkolk had onder den tempel van Esculapius<br />
, welks heete baden<br />
de nabijheid<br />
va»
O V E R DE G R I E K E N . 13<br />
van onderaardfch vuur genoegzaam bevveezen.<br />
Zo lang deze landftreek noggoenen buitenlandfchen<br />
koophandel dreef, en geene zee*<br />
magc had, in ftaat om de roovers, welke<br />
op de MiddelandfcheZee zo lang geweest zijn<br />
als de winden en onweders, te keer te gaan,<br />
was het, uit hoofde der natuurlijke onvruchtbaarheid<br />
van den grond , niet mogelijk , dat<br />
de bevolking daar aanmerkelijk was.<br />
DE eerfte gelukzoekers, welke zich daar<br />
verfpreidden , maakten geene (lichting voor<br />
zich in het gemeen; zij hielden zich van elkander<br />
verwijderd, en bouwden flechts onafhangelijke<br />
doipen, welke bij de Athenienfers<br />
An/xoi geheeten werden, en waarvan het<br />
getal naderhand 170, of in alles 174 beliep :<br />
zo dat men door malkander gerekend ten<br />
naasten bij twee had op elke vierkante mijl f<br />
Deze gehuchten waren voor het grootfte gedeelte<br />
genoemd of naar de eerfte huisgezin,<br />
nen, welke zich daar hadden neergezet, of<br />
B 3<br />
naar<br />
* S TR ABO Cetgraph, Lib. IX. et EUSTATHIUS)<br />
«i Htmtr, II. B.
X4 B E S P I E G E L I N G E K<br />
naar de planten en heesters, welke daar omgreeks<br />
groeiden , zo als Myrrhinunte naar<br />
zijne myrten, Phegus naar zijne beuken, en<br />
Rhamnus naar zijne doornen.<br />
DEZE wooningen , zonder orde langs de<br />
bergen en in de diepten der valeijen verflrooid,<br />
beflooten in hun midden oude tempels<br />
en graflieden, welke, in den beginne<br />
weinig opmerking verdienende, langzaamer*<br />
hand gedenkftukken werden , waardig om<br />
befchouwd te worden: men vond daar fomtijds<br />
(landbeelden van eene zo volmaakte<br />
kunst, dat de hedendaagfcbe Vorsten vac<br />
Europa in de prachtigfte vertrekken van hunne<br />
paleifen geene oezitten, welke daarbij<br />
kunnen haaien.<br />
TITUS LIVIUS meldt twee oorzaaken ,<br />
welke aanleiding gaven , dat het binnenfte<br />
gedeelte van Attica op die wijze werd opgefierd;<br />
voor eerst de beddingen van wit<br />
marmer, welke aldaar in eenen verbaazenden<br />
overvloed binnen in de aarde werden<br />
gevonden ; en ten anderen , het gelukkige<br />
vernuft der bouwkunstenaars en beeldhouwers<br />
t
o v ER DE G R I E K E N , IJ<br />
wers, wier onvermoeide beitel de fteengroeven<br />
van den berg Hymettus en die "an Pentelious<br />
uicputtede , om -ie oppervlaktj van<br />
een geheel land met meesterfiukken te bedekken.<br />
*<br />
Dis Had Athenen, v/elke met opzicht op<br />
de hooge oudheid der gehuchten als eene<br />
zeer nieuwerwetfche (lichting werd aangezien<br />
, was oorfprongelijk Hechts eene verzamelplaats<br />
, waar de natie bijeenkwam om<br />
over haare gemesne beiangen met elkander<br />
te raadpleegen. Eenige handwerkslieden gingen<br />
zich met hunne huisgezinnen Hter, als<br />
jn eene i'oort van hooidftad, nederzetten, om<br />
hun gemaakt werk beter aan den man .te<br />
helpen; maar de buitenlieden kwamen daar<br />
niet , dan op dagen , welke door de wet<br />
vastgefteld waren, of wanneer zij over buitengewoone<br />
zaaken geroepen wierden door .<br />
de publieke roepers, welke in zulken geval<br />
de geheele landftreek van het eene einde toe<br />
het andere moesten doorloopen, om de natie,<br />
welKe overal verftrooid was, Lij een te<br />
B 4<br />
ver.<br />
* Exornatt tt> gtnere oftram tximie terra ^Attica , it<br />
cfia dtmtind tnnrmrii, 't ingtniit miptitm.
16 B E S P I E G E L I N G E N<br />
verzamelen. * ARISTOPHANKS verzekert, dat<br />
de burgers, welke van de verstafgelegen oorden<br />
kwamen, zich van eenen genoegzaamen<br />
voorraad van leevensmiddelen moesten voorzien<br />
voor al den tijd, dat de volksvergadering<br />
duurde. Na het eindigen van dezelve<br />
keerden die Souvereine leden van Staat weder<br />
naar hunne gehuchten, en gingen daar<br />
hunne kudden weiden op de hooge bergen,<br />
of olijven inzamelen langs de oevers van den<br />
Cephifus. f<br />
§. m.<br />
OVER <strong>DEN</strong> SMAAK DER ATHENIENSERS<br />
VOOR HET LANDLEEVEN.<br />
POLYIIUS fpreekt van een zonderling<br />
van menfehen, welke men eertijds verfpreid<br />
zag door het binnenite van de valeijen van<br />
Elis, en welke zo fterk voor het landleeven<br />
waren ingenoomen, dat hen zelfs nimmer de<br />
nieuwsgierigheid beving om voor eene enkelde<br />
reis zich binnen de muuren eener ftad te<br />
begeeven: zo leefden zij, en zo hadden hunne<br />
* POLLUX Onomait< L. Vil. c. 9.<br />
' ARISÏOPHANES tXXAWar v. 307<br />
fl ag
OVER DE GRIEKEN.<br />
I ?<br />
ne ouders en voorouders geleefd. Men kan<br />
zeggen , dat de Athenienfers hun in dit op.<br />
zicht niets toegaven ; en het meerder ged.eelte<br />
van hun bleef beflendig bij gehuchten<br />
varftrooid tot op het tijdftip, waarin de Pe.<br />
loponneiifche oorlog uitbrak, zijnde het jaar<br />
43? voor onze tijdrekening.<br />
TOEN moesten zij tegen wil en dank met<br />
alle hunne gereedfchappen van den landbouw<br />
de vlugt neemen naar Athenen, de eenigue<br />
wijkplaats , waar zij veilig konden zijn "tegen<br />
het aannaderen der magtige vijandelijke<br />
legers, welke weinig weerftand aan de grensplaatzen<br />
ontmoeteden, dewijl PBBICLES dezen<br />
geduurende zijn beduur geheel en al hgd<br />
verwaarloosd. Deze zeldzaame man ijverde<br />
onophoudelijk om de hoofdftad te verfraaien,<br />
fchoon daarvan met geene mogelijkheid eene<br />
fraaie ftad was te maaken, en liet voor het<br />
overige het geheele land buiten allen ftaat<br />
van tegenweer.<br />
IN deze benaauwcnde omftandigheiden was<br />
het, dat de inwooners van Attica met fchreiende<br />
oogen vertrokken uit die valeijen en<br />
B<br />
5 van
i8 B E S P I E G E L I N G E N<br />
van die heuvels, die hun zo na aan het hart<br />
lagen , waar zij de tempels hadden voor<br />
hunne Goden, en de begraafplaatsen hunner<br />
voorouderen, die altoos leevendig in hun geheugen<br />
waren.<br />
NIMMER, zegt THUCÏDIDES, maakte «ene<br />
volksverhuizing akeliger vertooning, en nim.<br />
mer' verlieten landlieden hunne velden met<br />
grooter droefheid. De wooningen, welke<br />
zij daar gebouwd hadden , wonnen het in<br />
fraaiheid van gedaante, en in rijkdom van<br />
huisgeraaden , verre van de huizen te Athenen;<br />
zo als uit het getuigenis van ISOCRATES<br />
zelf kan blijken * Deze Schrijver verzekert,<br />
dat de zucht voor Schouwfpelen, welke anders<br />
zo veel vermogt op den geest en de<br />
verbeelding der Grieken , nimmer voorheen<br />
de Athenienfers van het land in de ftad konde<br />
lokken. Zij verkoozen de ftille tijdkortingen,<br />
welke zij zich in een gehucht konden bezorgen,<br />
* 'SlB-n XUXKIH; iivai, XM 7ro\vnteen(>a;<br />
t&i Qivr)am, %ai TCC; iïïiix.ivu( ras ini rmv<br />
aypaiv, *i' r«f tvrof rïi%ot/f, *Artoiejit, »«£. 155.<br />
Edit, Oxou.
OVER BE GRIEKEN.<br />
gen, boven de Tooneelfpelen en de prachtigfte<br />
feesten van de hoofdftad; en dat van<br />
eene hoofdftad , waarvan zij zelve burgers<br />
waren.<br />
DEZE leevenswijze bracht zeer veel toe om<br />
hun een fterk lichaamsgeftel te geeven, cn<br />
hen te bewaaren voor eene mcenigte gebreken<br />
van ziel en lichaam, welke de inwoö»<br />
ners van groote lieden niet wel kunnen ontgaan<br />
, dewijl het ftrijdt met de zichtbaare<br />
bedoeling der Natuur, dat men in zo kleine<br />
ruimten zo talrijke hoopen van menfchen<br />
opeenpakt , welke even als gewasfen , te<br />
dicht bij elkander geplant , zich onderling<br />
de voedende zappen van de lucht en het<br />
aardrijk onttrekken.<br />
BEHALVEN deze algemeene aanmerkingen,<br />
hadden de Athenienfers nog bijzondere re*<br />
denen om geene kostbaare gebouwen, voor<br />
hun eigen gebruik, ooit in het midden van<br />
Athenen op te richten ; zij vreesden met reden<br />
de wezenlijke grondflagen van eene volksregeering,<br />
en de gelijkheid, waar deze op<br />
lusten, daardoor te doen wankelen. Dus<br />
was
é.O B E S l P I E G K t l N O I N<br />
was deze ftad , waar de geheele natie op<br />
zekere dagen bijeenkwam , met opzicht op<br />
de particuliere wooningen, gebleeven in eenen<br />
ftaat van middelmaatigheid, verre beneden<br />
de gewoone loftuitingen; en niets zal meer<br />
verwondering baaren , dan de fchilderij.<br />
Welke ftraks daarvan zal worden opgehangen.<br />
De weelde , welke zich daar niet terftond<br />
als een ftroom konde verfpreiden , vestigde<br />
zich veel meer op het land, waar men meer<br />
vrijheid genoot, om dat men daar niet zo<br />
onmiddelijk bloot ftond voor het oog der<br />
wet, noch voor het befpieden van den nijd.*<br />
Men verzuimde daarom ook niets om die<br />
landverblijven van alle aangenaamheden ,<br />
waarvoor dezelve vatbaar waren, te voorzien<br />
, brengende derwaards over het gevogelte<br />
en de gewasfen van het Oosten, welke<br />
tegen het ftrenge climaat van Europifch<br />
Griekenland beftand waren , zo als de faizanten<br />
uit Colchis, de pauwen uit Indien,<br />
en de citroenboomen uit Medenland. Men<br />
verfierde den grond met myrtebofchjes en<br />
roo-<br />
* De voortgang der weelde gefchiedde bij de<br />
Romeinen op de zelfde wijze : zij begon da«<br />
insgelijks op de buitcnplaatzen.
OVER DE GRIEKEN. 2r<br />
roofebofchjes, welke de Athenienfers P'OAn.<br />
N1A noemden : men gaf duizend verfchillende<br />
gedaanten aan de palm en de linden,<br />
welke het meest ter verfiering der bloemperken<br />
en wandelpaden gebruikt werden. *<br />
DE tuiniers leiden zich vooral toe om midden<br />
in den winter de voortbrengzels van den<br />
zomer en de lente te hebben: zo dat men,<br />
volgens getuigenis van AKISTOPHANES , ten<br />
tijde dat de markt te Athenen geheel met<br />
fneeuw bedekt was, daar nieuwe vruchten<br />
en kranfen van violen verkocht , waarvan<br />
in fommige dorpen groote kweektuinen waren<br />
aangelegd.<br />
Deze bloem was de bijzondere<br />
lieveling der natie: zo dat de dichters,<br />
en denkelijk ook de fchilders en beeldhouwers<br />
, wanneer zij de ftad Athenen als een<br />
perfoon wilden voorftellen, haar verbeeldden<br />
3n de gedaante van eene fchoone en eerwaardige<br />
Vrouw, welke het hoofd met een<br />
krans van violen had verfierd. f<br />
DE<br />
* THFOPHR ASTUS Bijior. pUnt. L. IV. c. 4.<br />
t Dit is de rede 5 waarom de ftad Athenen bi/<br />
ïindams, en op fommige plaatzen inde Comedien<br />
vaa
82 B E S P I E G E E Ï N G E N<br />
DE Archonten, of voornaamfte Regenten<br />
van den Staat, verfcheenen nimmer in het<br />
openbaar , zelfs niet in den winter, zonder<br />
met myrt bekransd te zijn. Deze opfchik,<br />
ontleend van het landleeven, was het uitwendige<br />
teeken van de hoogde magt, welke<br />
dat vrije volk aan zijne jaarlijkfche Overheden<br />
toevertrouwde.<br />
HET fchijnt , dat de planters van Attica<br />
ycrfcheiden zeer famengeltelde middelen uitvonden<br />
, om den fpoedigen groei der dingen,<br />
in weerwil der ftrengheid van het jaargetijde,<br />
te bevorderen , ten einde te voldoen aan den<br />
beerfchenden fmaak der Athenienfers, welke<br />
door geheel Griekenland den naam hadden<br />
van de. maaltijd zeer middelmaatig te maaken,<br />
maar een heerlijk nagerecht op dezelve<br />
te laaten volgen.<br />
PLATO heeft hen in dit opzicht<br />
Tan AmsTopHiSEi , genoemd wordt iojTSfuvoi<br />
canvat.<br />
De Athenienfers, welke van afkomst loniers waren,<br />
maakten eene zinfpeeling van hunnen naam<br />
«n het woord ION , 't welk in het Griekfeh een<br />
Viool beteekent. Aan zulke dingen ziet men Taak<br />
Wen fmaak der natiën.
OVER DE GRIEKEN. a$<br />
ïicht zeer berispt, * zonder te weeten, dat<br />
dit niet anders konde zijn in een land, bet<br />
welk ongemeen veel overkomst heeft met<br />
Provence: men had daar noch groote velden<br />
met koorn, noch weiden , die toereikende<br />
waren tot het onderhoud van groote kudden;<br />
maar men had overvloed van honig, en van<br />
verfcheiden foorten van vruchten, welker fap<br />
tot groote volmaaktheid was gebracht, niet<br />
zo zeer door den invloed van het climaat,<br />
als wel door de manier van het kweeken,<br />
waar mede eene groote meenigte inwooners<br />
zich bezig hield in afzonderlijke gedichten,<br />
welke bekend zijn onder den naam van<br />
ESXATIA. Sommige van deze bezittingen<br />
bevatteden vaak zo veel bebouwd land , zo<br />
veele wijngaarden, en zo veele bogfchen van<br />
hakhout , dat zij tot veertig dadien of an.<br />
derhalve mijl omtreks befloegen ; zo als die,<br />
welke men vond aan den voet van den berg<br />
Paraas<br />
i n d e b u u rr c h a p v a n C i t h e r o n<br />
^<br />
e n<br />
welke van DEMOSTHENES omdandig is befehreeven.<br />
Hij bewijst door eene achtervolgende<br />
berekening van alle derzelver voortbrengzels,<br />
dat dezelve jaarlijks vijf talenten<br />
e.'i
£4 B E S P I E G E L I N G È W<br />
en zestien minen, dat is drie en twintigduizend<br />
zes honderd franfche guldens konde opbrengen.'<br />
BHHALVEN deze gedichten , ingericht om<br />
den arbeid en manier van het kweeken gemakkelijker<br />
te maaken, vond men binnen<br />
fommige valeijen nog andere landwooningen,<br />
eeniglijk tot vermaak gefchikt, zo als het<br />
verblijf van<br />
HERODES ATTICUS , waarvan de<br />
ouden fpreeken als van eene romaneske en<br />
verrukkelijke wooning.<br />
Daar kwamen beeken<br />
al ruischende van den berg Pentelicus af, welke,<br />
na zich<br />
door de bosfchen geflingerd te<br />
hebben , verdweenen in het bed van den<br />
grootcn Cephifus, welke niet verre van A-<br />
thenen loopt. Men had daar ongeloof,<br />
felijk veel groen ; het gezang der vogelen<br />
werd daar onophoudelijk gehoord ; en<br />
dichte bosfchen , doorfneeden met lange<br />
wandelpaden, weerden de draaien der Zon.<br />
Men heeft er in dezen tijd nog opfchriften<br />
en brokken van dandbeelden gevonden, welke<br />
daar zeer vermenigvuldigd waren : en zelfs<br />
al te veel; want de Grieken vervielen ligtelijk<br />
totuiterden. t<br />
j jy m<br />
* Contra Pbemppum pag. 1040.<br />
T A. G«IMUS NtH. *Att. Philo/iratei in vit* Saphilt.<br />
L. 2, CtMllMOli Oxomissiii
v E R CE G R I E K S rr. 25<br />
§ IV.<br />
OVER DE TUINEN DER WIJSGEEREN.<br />
ER zoude in de befchrijving van Attica een<br />
z«er gewigtig hoofdftuk ontbreeken, 20 er<br />
geene bijzondere melding wicrd gemaakt van<br />
de Tuinen der Wijsgeeren , welke in den<br />
omtrek van Athenen ten naasten bij eene<br />
halve mijl in het vierkant befloegen, en zich<br />
uitftrekten van de oevers van den Iüsfus tot<br />
aan die van den Cephifus. De Epicuristen<br />
hadden zich in het midden neergezet, de<br />
leerlingen van PLATO tegen het Noorden,<br />
en die van ARISTOTELES tegen het Zuiden.<br />
NIMMER zag men min onrustige en min<br />
nijdige nabuuren: eene laan van olijfboomen<br />
of een myrtenbofchje fcheidden de verfchillende<br />
leerftelzels, en dienden tot grenfen<br />
voor het rijk der meeningen.<br />
ONDERTUSSCHEN onderfcheidde zich elke<br />
fecte door een bijzonder karakter, en door<br />
haare eigen zeden. De Epicuristen waren<br />
nimmer rijk noch arm ; men vond bij hen<br />
I. DEEL. C vee.
56- Ü K » M I G U I K 9 EK<br />
veele eenvoudigheid en huishoudkunde : zij<br />
wilden zich geene de minfte moeite geeven<br />
om het erfgoed te vermeerderen , het wélk<br />
hun ffiehter hun bij uiterflen wil had nage"<br />
laaten; maar wilde men hen daarvan berooven<br />
, dan poogden zij alle Epicuristen van<br />
Europa op de been te brengen, om hen te<br />
befchermen.<br />
DE opvolgers van PLATO waren zeer ongelukkig<br />
in de oorlogen van PMILIPPUS , zoon<br />
van DEMETRIUS, welke alle hunne bezittin.<br />
gen vernielde; en een gelijke ramp trof hen<br />
ook in de oorlogen van SYLLA. Maar dewijl<br />
de Grieken ingenoomen waren met de Metaphyfica,<br />
zo hadden zij ook eene bijzondere<br />
achting voor de Platonisten, en herftelden<br />
telkens de tuinen, zo dra die door plonde.<br />
raars vernield waren. Hier kwam bij de<br />
gewoonte, dat de aanzienlijkfte lieden van<br />
Griekenland, welke geene kinderen of nabeftaande<br />
vrienden hadden, de Platonisten<br />
tot hunne medeërfgenaamen benoemden, zo<br />
dat de gemeente dier Wijsgeeren ten laatfien<br />
een jaarlijkfch inkomen bekwam van duizend
OVER CE GRÏEKÊN. afzend<br />
ftukken gouds. * Waarlijk een zon.<br />
dcrling verfchijnzel .' althans in de oogen<br />
van die barbaarfche volken, welke de geleerden<br />
van honger laaten derven , en aan<br />
deugnieten de kost geeven.<br />
DB opvolgers van ARISTOTELES , welke Lyteum<br />
naar den kant van den llisfus in bezit<br />
hadden, waren openbaare vijanden van de<br />
laage leevenswijze der Cynici , en onderfcheidden<br />
zich door zo veel pracht, als hun<br />
vermogen maar toeliet. Lrcioiv, welke langen<br />
tijd hunnen ftaat beftuurde, werd zelfs<br />
befchuldigd eene voorheen onbekende verkwisting<br />
daar te hebben ingevoerd, door het<br />
maaken van onkosten , grooter dan de Epicuristen<br />
immer hadden gemaakt.<br />
IN het algemeen fchijnen de Griekfche<br />
Wijsgeeren nog derker afkeer tegen het woo.<br />
nen in de Stad gehad hebben, dan de ove-<br />
Tige Athenienfers; maar daar het niet met<br />
hunne oogmerken drooktc zich al te ver van<br />
de hoofdftad te verwijderen, als zijnde deze<br />
de bewaarplaats der werktuigen en hulpmid-<br />
C 2<br />
dc*<br />
* SUIDAI in voce HAaTaiv,
ï8 D i s p r ï f i U i N G t i i<br />
delen , welke tot de kunsten en weeteiv<br />
fchappen noodig waren , vonden zij zederd<br />
den tijd van PLATO eenen midden,<br />
weg uit, en gingen woonen in de tuinen,<br />
welke in den omtrek van Athenen gelegen<br />
waren. Hier was het in de fchaduwe<br />
der rust, en buiten het lastige gedruifch<br />
des volks, dat zo veele groote mannen geformd<br />
wierden, waarvan één alleen in ftaat<br />
was eene geheele natie beroemd te maaken.<br />
DEZE opvoeding der Grieken op het land<br />
had, gelijk wij reeds gezegd hebben, oneindig<br />
veel vooruit boven de inrichting van<br />
die volken van Europa, w«lke de jeugd gebannen<br />
hebben in befmette Collegien, waar<br />
dikwijls drie zwaare plaagen te gelijk heerfchen;<br />
naamelijk weelde, onkunde en vooroordeel.<br />
WANNEER het gebeurde, dat beroemde Wijsgeeren<br />
, gelijk POLEMON, zo veele leerlingen<br />
kreegen, dat dezelven niet langer binnen den<br />
omtrek van éénen tuin konden te zamcn blijven,<br />
bouwden dezen voor hun gebruik, rondom<br />
het verblijf van meester, hutten, welke<br />
bij
ovïs DE GRIEKEN. 20<br />
bij de Grieken KaAuffja genoemd werden;<br />
dat is te zeggen zeer geringe hutten , van<br />
hout gemaakt, en met liroo gedekt, * waarin<br />
de Studenten van Griekenland zeer vergenoegd<br />
gehuisvest waren: want zij waren in<br />
ftaat om alles te onderneemen, en alles uit<br />
te ftaan , om dat gene te verkrijgen , het<br />
welk zij wijsheid, of anders ook onfterffelijkheid<br />
noemden.<br />
IN dit gedeelte van de wereld deeden de<br />
menfchen groote zaaken ; maar die groote<br />
zaaken vorderden groote krachten , onbefchrijflijke<br />
moeiten, en (froomen zweets. Het<br />
was bijna even moeilijk in de Wijsbegeerte<br />
te ftudeeren, als zich aan de harde oeffeningen<br />
van het vuistvechten en worftelen over<br />
te geeven, om de kroonen van Elis of van<br />
Nemea te verdienen.<br />
ONDERTUSSCHEN werd door die manier, welke<br />
ik zo even befchreeven heb, de jeugd tegen<br />
het bederf der lieden bewaard, en dezelve<br />
verminderde zeer de kosten der publie-<br />
C 3<br />
ke<br />
*DIO6EN£S LiümivtHi vit* XnUmtnif t^g,<br />
3o B E S P I E G E L I N G E N<br />
ke opvoeding, waardoor naderhand zo veele<br />
middelmaatige familien zijn te gronde ge.<br />
gaan. Het koste der Atheenfche jeugd<br />
zeer weinig, lesfen te gaan hooren, welke<br />
in eene groene laan werden gegeeven , en<br />
vervolgens onder een dak van ftroo te gaan<br />
Haapen.<br />
EENE verzameling van zodanige wooningen<br />
maakte van verre de vertooning van een<br />
dorp, waar men de Zedekunde onderwees<br />
gelijk een handwerk, dat is te zeggen door<br />
de beoeffening.<br />
MEN leerde daar bijzonder zich met weinig<br />
huisraad te kunnen behelpen, en die dingen<br />
, welke volftrekt noodzaakelijk waren,<br />
zelf te maaken ; ten naasten bij naar het<br />
voorbeeld van dien wijsgeer, welke zich op<br />
de Olympifclie fpelen vertoonde , en welke<br />
alles, wat tot zijn lijf behoorde, de Hof van<br />
zijne kleeding niet uitgezonderd, zelf had<br />
gemaakt.<br />
MEN leerde daar ook gebieden en gehoor.<br />
Saamen : Want de wetgeeving en regeering;<br />
wa-
Ó V E & D E G R I E K E N . 31<br />
«varen daar in het klein alles, wat zij midden<br />
in den Atheenfchen Staat in het groot<br />
konden zijn. Men verkoos daar eenen Magiitraatsperfoon,<br />
of Archont , wiens gezag<br />
tien dagen duurde , na verloop van welke<br />
hij door eenen anderen werd opgevolgd. *<br />
HET is zeer waarfchijnlijk, dat men aan<br />
de jonge Wijsgeeren vergunde die Overheid<br />
bij meerderheid van Hemmen zelve te verkiezen<br />
; en dit was een middel om onder de<br />
mededingers eenen grooten naijver en kamp<br />
naar roem te verwekken; even als of het te<br />
doen ware geweest om Areopagiet of Demagoog<br />
te worden.<br />
SOMMIGEN hebben de uitvinding van deze<br />
fchoolfche Politie aan XENOCRATES, anderen<br />
aan ARISTOTELES toegefchreeven : maar het<br />
is zeker, dat dezelve is ingevoerd onder de<br />
bewooners van Lyceum, welke behalven dat<br />
altijd in beweeging werden gehouden, om<br />
C 4<br />
voor<br />
* De Overheden ven die fchoolen waren onmidielijk<br />
onderworpen aan het gezag van de hoofden<br />
der feften : trien noemde hen in het Giiekfch
32 B E S P I E G E L I N G E N<br />
voor te komen de gevaaren van een zittend<br />
leeven, welke men weet zeer fchadelijk te<br />
zijn van het oogenblik af, dat de menfch<br />
begint te gaan, of, het welk op het zeifde<br />
uitkomt, geduurende al de tijd van den natuurlijken<br />
groei des menfchelijken lichaams,<br />
't welk, om zich wel te ontwikkelen , niet<br />
alleen eene geduurige, maar zelfs zeer fterke<br />
beweeging noodig heeft. De planten,<br />
welke tot de rust fcbijnen gefchapen te zijn.<br />
zouden echter niet gelukkig groeien op plaat,<br />
zen, waar hunne bladeren nimmer door eenigen<br />
wind bewoogen wierden.<br />
DE hoofden van die Wijsgeerige Secten,<br />
Welke deze kleine ftaaten naar hun goedvin.<br />
den beftuurden , hadden daar oneindig veel<br />
gemakkelijker en ruimer wooningen dan hunne<br />
leerlingen. De tuin van THEOPHRASTUS,<br />
gelegen naar den kant van de rivier Ilisfus,<br />
bevattede in zich eenen tempel , waar dé<br />
beeldtenis van ARISTOTELES moest gewijd<br />
worden ,• eene galerij verfierd met Geographifche<br />
kaarten, een Mufeum, waar men lesfen<br />
gaf in de Natuurlijke Hiltorie, en eindelijk<br />
verfeheiden vertrekken, waar veele wijsgee-
OYER DE GRIEKEN. 33<br />
geeren te zamen konden gehuisvest zijn, *<br />
en eene veel gezonder lucht inademen dan<br />
in de Academie, waar dezelve dermaate ongezond<br />
was geworden , dat PLATO haar niet<br />
tonde verdraagen , en genoodzaakt wierd<br />
eenige ftadien verder naar het Noorden te<br />
gaan, in het dorp Colona , 't welk reeds<br />
voorheen ter fchuilplaatze had verfirekt<br />
aan den Sterrekundigen METON , en aan den<br />
dichter SOPHOCLES , en 't welk bij uittrek<br />
aangenaam lag aan den voet eens heuvels,<br />
feefproeid door de wateren van den Cephifus,<br />
en verfierd met verfcheiden Gedenkfrukken,<br />
betrekkelijk tot den godsdienst van Minerva<br />
en Neptunus.<br />
PLATO, naar Colona geweeken zijnde,<br />
meende het toppunt zijner wenfehen bereikt<br />
te hebben, met daar eene Republiek te ffichten,<br />
en eenige morgens lands te bebouwen,<br />
welke hij in de nabuurige gehuchten had aangewonnen.<br />
Zijn hart hing zo zeer aan dezen<br />
hoek van Griekenland, dat hij zelfs op zijn<br />
c<br />
5 dood-<br />
* Deze berichten zijn getiokken uit het testament<br />
zelf van THEOPBRASTUJ, zo als dit dop*<br />
DKMOSIHSHIS bcwaaid is.
34 B E S P I E G E t i N C S w<br />
doodbed denzelven niet konde vergeeten; en<br />
hij heeft in 2ijn testament de grenfen van<br />
zijne kleine bezittingen met zo veele naauwkeurigheid'<br />
bepaald , als of hij over een Keizerrijk<br />
of Koningrijk had te befchikken.<br />
DOCH geen van alle die Landverblijven is<br />
ooit zo beroemd geworden in de Gefchiedenis<br />
der Wijsbegeerte, als de tuin van EPI-<br />
CURÜS. Deze School van zijne Secte was als<br />
tot eenen tempel gewijd, waarover het beftuur<br />
werd toevertrouwd aan allen, die bij<br />
opvolging de leer van hunnen meester onderweezen<br />
, en den geest van dat beruchte leerftelzel<br />
leevendig hielden gelijk een altoosduurend<br />
vuur. Het ftond hun echter niet<br />
vrij ooit dien grond te vervreemden, welke<br />
groot genoeg was, om met olijfboomen<br />
beplant, en met goed overleg bebouwd<br />
zijnde, aan de Leeraars van het Epicurismus<br />
het noodige onderhoud te bezorgen. SENE-<br />
CA bericht ons, dat zij in den voorgevel van<br />
dat heiligdom een opfchrift hadden uitgehouwen<br />
, 't welk te kennen gaf, dat het hoogde<br />
goed daar woonde in den fchoot van het<br />
Vermaak , en waar door elk, die moed»<br />
was
OVER DE GRIEKEN.<br />
3 ><br />
was van het rondzwerven • in gevoelens<br />
werd uitgenoodigd orrj daar. de waare rust<br />
der ziele te komen zoeken. *<br />
Maar hij be.<br />
kent, dat, wanneer men zich door zuike<br />
grootiche beloften en vooruitzichten liet o-<br />
verhaalen , men zeer verbaasd fbnd daar te<br />
vinden eenvoudige en eerlijke menfchen,<br />
zich onderwerpende aan de ftbcrfte leevenswijze,<br />
en aan elkander verbonden door eene<br />
onverbreekbaare vriendfchap , welke zij befchouwden<br />
als de eerfte van alle deugden,<br />
en het zoetfie van alle vermaaken.<br />
ten elkander hunne<br />
met eene toegeeflijkheid,<br />
Zij wis',<br />
gebreken te vergeeven<br />
onbekend °bij de<br />
rest van het menfchdom; zij verdroegen zelfs<br />
zonder morren de zonderlinge begrippen van<br />
hunne hoofden , welke in de daad zeer wij.<br />
ze en zeer gemaatigde meesters waren , zo<br />
men Hechts APOLLODOKUS alleen uitzondere,<br />
wiens al te heerfchzuchtig karakter hem den<br />
* Simei Tfist. XXI.<br />
bij.<br />
I>= tuin van Epicurus was niet gelegen ,<br />
z o<br />
als<br />
ïlinitis meende, binnen de ftad Athenen, maa f<br />
voor de poorte Dipylon. waar dezelve eenen grooten<br />
plek gronds befloeg, welke so Attifche miaejt<br />
had gekost,
36" J J K S Ï I K C Ï I I H O Ï B<br />
bijnaam gaf van K^Trorvpavw, dat is Tijrao<br />
van den tuin: echter heeft dit zogenaamde<br />
despotismus nimmer aan iemand een' eenigen<br />
traan, veel min eenen droppel bloeds gekost.<br />
Voor't overige wisten de Epicuristen wel, dat<br />
bun weg wel met veele bloemen, maar ook<br />
met eenige doornen moest bezaaid zijn; ja<br />
dezen, zegt LUCRETIUS , groeien zelfs op het<br />
altaar, waarop men offert aan de Gratiën.<br />
MEN ziet uit de brieven van CICERO, dat<br />
in zijnen tijd een Romein , MEMMIUS genaamd,<br />
zijnde een man van groot aanzien in<br />
den Staat, den vreemden inval kreeg, zonder<br />
dat men de reden daarvan weet, om<br />
zich buiten Athenen meester te maaken zelfs<br />
van den grond, welke door EPICURUS bij testament<br />
aan zijne opvolgers was overgedraagen<br />
: maar deze hadden zo rnagtige vrienden,<br />
en zo ijverige befchermers, dat zij, in<br />
weerwil der poogingen van MEMMIUS, in het<br />
bezit van hun erfgoed zijn gebleeven , tot<br />
op het oogenblik , dat Griekenland onder<br />
het juk der Christenen geraakte, welke deze<br />
landftreek van het eene einde tot het<br />
ïndere vernielden. LIBANIUS verzekert, dat<br />
men
o v E «. »E G * r Ï n u. 3y<br />
men in zijnen tijd gcheele troepen Tan Priesters<br />
en Monniken , gewapend met bij.<br />
len en toortfen, daar het land zag doortrekken,<br />
die de tempels verbrandden, de fiandbeelden<br />
vermorfelden , en in hunnen weg<br />
niets dan rookendc puin en asfche achterlieten.<br />
*<br />
OP het zien van deze dwcepers trok de<br />
Wijsbegeerte uit Griekenland, om daar nimmer<br />
weder te komen. Toen begon het daar<br />
nacht te worden, en het is er nog nacht.<br />
§• V.<br />
<strong>VAN</strong> HBT DORP ACHARNA ; EN DE<br />
FRAAIE GEZICHTEN <strong>VAN</strong> <strong>DEN</strong> BERG<br />
HYMETTUS.<br />
ALLE de woonplaatzen der Wijsgeeren bepaalden<br />
zich, gelijk wij gezegd hebben, tot<br />
den omtrek van Athenen; en men vond er<br />
volitrekt geene in de overige dorpen van<br />
Attica, onder welken Acharna den eerden<br />
rang bekleedde. Na de hoofdplaats , was<br />
dit de voornaamlte en merkwaardigfte plaats<br />
van
^8 B E S P I E G E L I N G E: T<br />
van het gcheele land. THUCYDIDKS verze.<br />
kert, dat hetzelve drie duizend gewapende<br />
burgers konde opleveren , * welke ten<br />
naasten bij het vierde gedeelte van den gebeden<br />
Atheenfchen Staat uitmaakten ; zo dat<br />
hunne bijzondere gevoelens, uit hoofde van<br />
hun groot getal, eenen merkeiijken invloed<br />
hadden in de Staatsbefluiten.<br />
DA in zij nu onophoudelijk itemden tot de<br />
voortzetting van den Peloponnefifchen oorlog<br />
, terwijl de dichter ARISTOPHANES van<br />
zijnen kant Hemde tot het maaken van den<br />
vrede, wreekte deze zich hier over, door hen<br />
U befpotten in eene Comedie, welke door<br />
de rechters van den Schouwburg zodanig<br />
werd toegejuicht, dat zij dezelve bekroonden<br />
boven alle de anderen, welke mede naar<br />
die eer hadden gedongen, f<br />
OrscnooN dit Huk fomtijds in het zo laage<br />
Comieke valt, als men zich thans ter naauwernood<br />
in eene Klucht zoude durven veroorloven,<br />
konde het echter niet misfen van<br />
zeer<br />
* Hello Telopmnef. L. II.<br />
} S c u o L i A in Ariftophanis Utbérnitnfiil
P V E R na G R Ï E K E R T .<br />
zeer te behaagen , door de meenigvuldige<br />
fchilderijen van de vermaaken van het land.<br />
leeven, welke de Athenienfers genooten hadden<br />
voor den oorlog, die hen nu een nieuw<br />
en elendig leeven deed leiden binnen de muuren<br />
van eene ftad, welke bijna altoos was<br />
ingeflooteii.<br />
DE Acharnienfers konden zich deze befpotting<br />
op het Atheenfche tooneel FigteJiJfc getroosten,<br />
om dat zij op verre na de eenfgfteö<br />
met waren , wien dit ongeluk overkwam.<br />
Aan den anderen kant gaf men hun ook weer<br />
den lof, welke hun in zo veele opzichten<br />
toekwam : men ftemde toe, dat zij in den<br />
Marathonifchen flag i„ heldenmoed hadden<br />
uitgemunt, en dat zij zeer veel hadden toegebracht<br />
om aan de feesten van Bacchus luister<br />
bij te zetten, door de uitvinding om de<br />
thyrfen met omvlochten klimop te vertieren:<br />
toen veranderde het karakter der Acharnienfers,<br />
'twelk men befchuldigd had van hard<br />
en onverzettelijk te zijn, eensklaps, als door<br />
een wonderwerk, fa eene aangenaame Incht'gheid:<br />
zij gingen zich aan het hoofd zetten<br />
van de Orgiën , 0f geleiden eene rei<br />
van
4o .RE S P I E G E L I N G E N<br />
van danfers langs alle de bergen van DU<br />
acrië.<br />
VOOR het overige heeft men nimmer een<br />
volk gezien, het welk zich meer op de onderfcheiden<br />
gedeelten van den landbouw had<br />
toegelegd: zij bouwden wijnbergen en vijgeboomen<br />
; brandden hout tot kooien, waar<br />
mede zij te Athenen handel dreeven; hielden<br />
groote (Toeterijen van lastdieren; en worltelden<br />
onophoudelijk tegen eenen fteenachtigen<br />
en onvruchtbaaren grond, op de zuidelijke<br />
helling van den berg Parnes , langs welke<br />
hunne wooningen en plantagien de eene boven<br />
de andere verfpreid lagen, gelijk als op<br />
de oppervlakte van een zeer groot Amphitheater,<br />
op eene plaats, welke hedendaags bekend<br />
is bij den veranderden naam van CASHA,<br />
zijnde twee en eene halve mijl ten Noorden<br />
van Athenen. *<br />
DE<br />
•» De hedendaagfche ligging van Caikti of Cashié<br />
dient niet alleen om die van Acharna, maar ook<br />
die van Cecropia te doen wedervinden. Dit Canton<br />
was de grensfchciding van het grondgebied<br />
der Acharnienfers ten Zuiden , naar den kant van<br />
tene plaats, welke thans Seftli» heet.
O V E R D E G IflE E ! Bi. 50<br />
DÈ overige Dorpen konden het in magt<br />
bij Acharna niet haaien: de meesten echter<br />
pronkten met prachtige tempels, zo als die<br />
van Sunium en Eleufis , of met zonderlinge<br />
gedenkftukken, welke van belang waren voor<br />
de Gefchiedenis, en doorgaans nog meer voor<br />
de Fabelkunde.<br />
PLATO beweert, dat men de Zedekunde<br />
konde leeren met eene reis door Attica te<br />
doen, zo men zich maar de moeite gaf om<br />
alle de opfchriften te leezen, welke.in Elegiè'fche<br />
verfen uitgehouwen waren op de<br />
Hermen , zijnde vierkante fteenen , geplaatst<br />
langs de groote wegen, en in het midden<br />
van de dorpen. Deze opfchriften bevatteden<br />
, zo als hij zegt , de eerfte regels der<br />
Philoföphie, en de zaaden der Wijsheid. *<br />
Zo veel men van dezelven kan oordeelen<br />
uit de ftukken , welke daarvan worden aan.<br />
gehaald, behelsden zij niets anders dan zeet<br />
gemeene grondregels , maar die bijzonder<br />
wel toepaslelijk gemaakt waren tot lee.<br />
ring der landbewooners. Een Athenienfer \<br />
I. DEEL. D<br />
w ej><br />
* In de famenfpraak genaamd Btppmhm.
42 SïsrruEUucEtf<br />
welke op het punt Hond van eenige laage<br />
daad te begaan, werd dikwijls daarvan te<br />
rug gehouden door fpreuken , welke hij op<br />
zijnen weg las in de fchaduwe van eenen<br />
olijfboom of cypres.<br />
NIETS ware gemakkelijker geweest, dan<br />
deze manier weder in te voeren, waarvan<br />
men eenig goed te hoopen, en niets kwaads<br />
te vreezen had: want men hoort vaak liever<br />
de fteenen fpreeken , dan de zogenaamde<br />
Zedepredikers, welke zo veele ongerijmdheden<br />
bij zo veele verdrietelijkheid , en zo<br />
veele verdrietelijkheid bij zo veele irrengheid<br />
voegen , dat zij de deugd zelve haatelijk<br />
maaken.<br />
VOOR het overige fchijnt het, dat de Hermen<br />
van Attica, waarvan fommigen zijn opgericht<br />
door HIPPARCHUS, zoon van PISISTRA-<br />
•rus, alleen in de vlakten en valeijen geplaatst<br />
waren, terwijl de toppen der voornaam<br />
(le bergen pronkten met altaaren en<br />
ftand beelden van JUPITER en APOLLO , gemaakt<br />
van marmer of brons. * Maar geene<br />
van<br />
ETrMoiooicoH MAGNUM, in voce Zcvs<br />
£ff«x P(of; «PABJAHUS is **r«;>,
OVER DE GRIEKEN. 43<br />
van die hoogten leverde zulke belangrijke en<br />
fchilderachtige gezichten op , als de berg<br />
Hymettus , wiens ligging geene weêrgade<br />
had in de geheele oude wereld. Men weet<br />
niet, waarom de Dichters bedendig de voorkeuze<br />
hebben gegeeven aan Tempé in Thesfaliè',<br />
welks naam honderdmaalen in hunne<br />
verfen voorkomt, als ware dit de verrukkelijkltè<br />
en verwonderlijkste plaats van de we.<br />
reld geweest. Maar dat zij hierin mis gehad<br />
hebben, is beweezen door de natuur zelve,<br />
of, zo men wil, door de werkelijke omftan*.<br />
digheden der plaats, welke federd meer dan<br />
twee duizend jaaren geene verandering heeft<br />
ondergaan. En ten einde de Leezer in ftaat<br />
gefield worde om zelf hier over te oordee.<br />
len ; zal ik de vrijheid neemen om eenen<br />
kleinen buitenftap te doen.<br />
TEMPÉ is altijd geweest en is nog eene<br />
zeer naauwe en zeer diepe holte, tusfchen<br />
twee bergen van zulk eene hoogte, dat men,<br />
volgens bericht van Livius, niet wel van boven<br />
naar beneden konde zien , zonder van<br />
fchrik en duizeling bevangen te worden op<br />
het gezicht van eene zo akelige fteilte,<br />
D 2<br />
waar
44 B E S P I E G E L I N G E N<br />
waar de rivier Peneus liep van het Westen<br />
naar het Oosten , en zo weinig ruimte op<br />
zijnen oever liet, dat ter naauwernood tien<br />
mentonen daar elkander konden voorbijgaan,<br />
wanneer zij den weg volgden, welke leidde<br />
van Larisfa naar Thcsfalonica.<br />
OP het oogenblik dat de Peneus zich met<br />
groot geraas in dit moeras nederftortte ,<br />
ontving hij het water van eene vergiftige<br />
rivier, met naame Titarefus of Eurotas, komende<br />
van Macedonië, welke overal, waar<br />
zij langs liep, het gras deed verdorren, en<br />
de vezels der planten verzengde door de<br />
icherpheid van haare wateren, die vol waren<br />
van een bijtend joodenlijm, 't welk men<br />
daarop zag drijven even als olie, en waarvan<br />
SENËCA in zijne Quaestiones Naturales fpreekl<br />
als van een gevaarlijk vergif.<br />
DE bosfchen, welke aan den eenen kant<br />
fiaan op de zijde van den berg Olympus, en<br />
aan den anderen op die van den berg Osfa,<br />
beletten de uitwaazeming van de vochtige<br />
lucht, welke daar altoos heerfcht in het binnenfte<br />
van die diepte, onder de gedaante vaneenen
O V E R D E G R I E K E N . 4 <<br />
nen nevel, door OVIDIUS vergeleeken bij ee.<br />
nen rook van water, of bij eene wolk, welke<br />
zelfs de toppen der bergen bedekte.<br />
MEN vindt foortgelijke plaatzen in verfcheidene<br />
irreeken van Afie en Europa; en Keifer<br />
JULIAAN verhaalt in eenen zijner brieven, dat<br />
hij trekkende over de gebergten van Duitfchland,<br />
midden in het Hercynifche woud , holten<br />
gezien had nog dieper dan Tempé, 't<br />
welk van de Grieken genoemd werd Auxc-roixof<br />
of Wolvenkeel, om dat het zich ten naasten<br />
bij onder die gedaante vertoonde aan den<br />
Zeekant, naar den mond van den Peneus. *<br />
D 3 Zo-<br />
t<br />
* De Ouden hebben ons vier befchrijvingen van<br />
Tempé nagelaareu. Die van FLISIUS en£iii.<br />
NUS zijn volftrekt Romanesk : die van Livius<br />
en OVIDIUS komen volmaakt met de waarheid<br />
overeen. De hedcndaagfche Reizigers , en die ge"<br />
nen, welke derzelver Gedenkfchriften verzameld<br />
hebben , zo als die van den liaron DU T O I T ,<br />
hebben zo weinig van de Oude Aardrijkskunde ge.<br />
weeten, dat zij overal van Tempé Jprceken, als<br />
van eene bekoorlijke vlakte, terwijl £ I U K I I S ,<br />
die voor het overige de zaak vrij wat heeft vergroot<br />
, de breedte niet wijder opgcefc dan van<br />
c e n<br />
3T/\£u5fW» °f c n naasten bij van vijftien roeden.
\6 B E S P I E G E L I N C E »<br />
ZODANIG was dat woeste moeras , meer<br />
gefchikt om eene zwaare droefgeestigheid in<br />
te boezemen , dan die zachte vrolijkheid,<br />
welke men ondervindt op het gezicht van<br />
eene fchoone landftreek, door gelukkige en<br />
vrije menfchen bewoond. Van dezen aard was<br />
het gezicht, 't welk men had op den boog»<br />
ften top van den berg Hymettus. Men zag<br />
daar een groot gedeelte van de vaste kust<br />
van Griekenland, en de geheele ftad Athe.<br />
nen, met den ganfchen heiligen weg, welke<br />
zich uitftrette tot op dertienduizend fchreeden,<br />
door eene rij van Itandbeelden, tempels<br />
en praalgraven, tot aan de poorten van Eleufis.<br />
Daarenboven konde men nog verfcheiden<br />
eilanden zien, verfpreid langs de Westelijke<br />
Kust van Attica, en nog verder in het verfchiet<br />
wederom andere eilanden. Bij dit tafereel<br />
kwam nog de geduurige beweeging<br />
van eene ontelbaare meenigte van koopvaardijfchepen<br />
, welke alle in het gezicht van<br />
den berg Hymettus moesten voorbij zeilen,<br />
om aan de drie voornaamfte Kantooren van<br />
Grieden.<br />
Is het nu niet de grootfte ongerijmdheid<br />
aau eene holte van 15 roeden breedte den naam<br />
van eene bekoorlijke vlakte te geeven ?
OVER DE G R I E K E N . 4Ï<br />
Griekenland te komen, welke waren Egina,<br />
Corinthus en de Pireifche haven : want er<br />
werd destijds meer koophandel gedreeven<br />
binnen de Saronifche Golf, dan in alle de<br />
andere Golven van Peloponnefus te zamen.<br />
§. VI.<br />
<strong>VAN</strong> HET NOORDELIJKE GEDEELTE <strong>VAN</strong><br />
ATTICA.<br />
Nu zal ik zeggen, hoe het geheele grondgebied<br />
van Athenen verdeeld was in drie<br />
bijzondere Oorden , welke eertijds door<br />
tweedracht dermaate tegen elkander verbit»<br />
terd werden , dat daaruit drie vijandelijke<br />
factiën ontflonden,<br />
JUIST in dat tijdftip, toen zij verwoed hun on~<br />
derling verderf zochten, ftond PISISTRATUSOP,<br />
bekwam het opperbewind door regeeringloosheid,<br />
en werd magtig door de verwarring. Maar<br />
toen de befchermgeest van 't Gemenebest ten<br />
laatften de wetgeeving van Solon had doen<br />
zegepraalen over de hindernisfen, waarmede<br />
zij langen tijd had geworsteld, werden deTyrannen<br />
genoodzaakt ruimte to maaken , de<br />
D 4<br />
par-
48 B E S P I E G E L I N G E N<br />
partijzucht werd tot zwijgen gebracht, de<br />
wetten alleen fpraken, en de gulden tijd der<br />
Athenienfers begon , omtrent het jaar 51a<br />
voor onze tijdrekening. Tot dien tijd toe<br />
hadden zij niets meer dan een gemeen volk<br />
geweest, zo als er honderd anderen in de<br />
overige gedeelten der wereld gevonden worden;<br />
maar van dien tijd af verdonkerde hun<br />
roem den roem van alle andere volken, en<br />
hun naam werd de eerlte van alle naamen.<br />
HET bergachtige gedeelte , gelegen tegen<br />
het Noorden van Attica , en bekend onder<br />
den naam van DIACRIA , bevatte de oudfte,<br />
maar tevens de armoediglre dorpen; en echter<br />
munteden dezen boven alle Athenienfers<br />
uit in eene gelukkige neiging tot vrolijk,<br />
heid en vermaak. De meesten werden bewoond<br />
alleen van jagers en herders, welke<br />
zich langen tijd geneerden met het vleefch<br />
van wild en met de melk van hunne kudden.<br />
Daar zij Hechts weinige landerijen hadden<br />
, die gefchikt waren om bebouwd te<br />
worden , leiden zij zich vervolgens toe om<br />
de wijnbergen op die hoogten, welke meest<br />
open.
OVER DE GRIEKEN. 40<br />
openlaagen voor de Zon, te vermeenigvuldigen.<br />
.<br />
DE eerfte proeven van deze bébouwing,<br />
welke naderhand zo grooten invloed had op<br />
de zeden en den Godsdienst der Grieken,<br />
werden genomen in den omtrek van den<br />
berg Icarus , welke in vervolg van tijd zo<br />
beroemd is geworden in de geichiedenis van<br />
het Tooneel. Deszelfs top werd bewoond<br />
door eenige familien van wijngaardeniers van<br />
eenen zeer geestigen aard, welke voorgaven<br />
de uitvinders te zijn van de oude Comedie,<br />
Zo als die nog was eenige jaaren voor de<br />
•geboorte van ARISTOPHANES : dat is te zeg.<br />
gen, zeer fpotachtig, zeer fieekelig, en op<br />
eenen toon van vrolijkheid , welke vaak ia<br />
losbandigheid ontaardde.<br />
DE dramatifche poëllj, waar door de Icariers<br />
zich onderfcheidden, was eigenlijk de<br />
D 5<br />
Try.<br />
* De berg Icaius lag tusfchen het dorp der De.<br />
daliden. en dat van Meiene, aan de grenzen van<br />
Beotië. De dichter STATIUS heeft zeer wel deze<br />
Gcographifche order in acht genomen . als hij<br />
zegt in zijne Thebais :<br />
tmii, Ctltiiue imm, viridtsque MeUmu.
B E S P I E G E E I N C E K<br />
7rygedie t<br />
of het gezang van den wijn-oogst;<br />
welke men fomtijds door de gelijkheid van<br />
letters en lettergreepen heeft verward met de<br />
Tragedie, 't welk eigenlijk beteekent het gezang<br />
van den Bok: zo dat de naam zelf ons<br />
nu nog derzelver oorfprong te kennen geeft.<br />
De Egieoren of geitenhoeders van Diacrië<br />
gaven een ftuk vee uit hunne kudden ten<br />
beste, om tot eenen prijs voor heldenzangen<br />
te dienen, terwijl de Wijnleezers van den<br />
berg Icarus hunne dichters beloonden met<br />
eenen beker nieuwen wijn , en eenen kram<br />
van klimop: want zelfs de minfte gehuchten<br />
van Attica hadden het recht om te bekranfen<br />
die genen, welken zij dit waardig keurden :<br />
mids die eerbewijzing zich bepaalde binnen<br />
de grenfen van elks grondgebied , volgens<br />
eene wet, welke ons van DEMOSTHENES bewaard<br />
is. *<br />
DERGELIJKE aanmoedigingen dienden niet<br />
zo zeer om de eerzucht te vergrooten , als<br />
wel om de algemeene vrolijkheid te vermeerderen.<br />
Terwijl de dalen en bergen weergalmden<br />
van het vreugde-gejuich, en het geklank
OVER DE G R I E K E N .<br />
5 ><br />
klank der Mufiek-inlrrurnemeu, zag men verfcheiden<br />
Dorpen zich vereenigen, om feesten<br />
met eikander te vieren, en zinnebeeldige<br />
danfen te houden, welke Trieomen genoemd<br />
werden, wanneer het gezelfchap uit drie dorpen<br />
, en Tetraeomen , wanneer het uit vier<br />
beiïond. *<br />
DB inwooners van Diacrië hadden zo veel<br />
op met het danfen, dat zij dit tot een wee.<br />
zenlijk gedeelte hunner tooneelfpelen maakten,<br />
en, *t geen vreemd en ongehoord is,<br />
zij vonden de kunst uit om zelfs in de Tragedien<br />
te danfen, en oeffenden zich om over<br />
opgeblaazen en gladde lederen zakken fprongen<br />
te doen, nog gevaarlijker dan die, welke<br />
in de Olympifche fpelen werden vooreefteld.<br />
BIJ deze verfchillende uitfpanningen, welke<br />
VIKGIUUS onder de zoete vermaaken van<br />
het landleeven heeft befchreeven, kwam nog<br />
de fchoonheid van het land zelve , 't welk<br />
op eenen zo verheven grond, en op zo onef.<br />
* Pollux lib. IV. cap. ij. «STEPH, ft*.<br />
ZAKT, in TOCC EvTTvPiJoti.
j2 B E S P I E G E L I N O E M<br />
effene vlakten , eene zeer groote verfcheidenheid<br />
van gezichten opleverde; vooral aan<br />
die genen, welke midden door Diacrië trokken,<br />
om van Athenen naar Orope te gaan'<br />
waar de weg bijna altoos liep door Daphnoiden.<br />
DEZE weg was de fraaifte van Griekenland<br />
, en liep uit op het grondgebied van<br />
verfcheiden Dorpen, van welke de beroemdfte<br />
waren APHIDNA , RHAMNUS en PEANIE,<br />
de geboorteplaats van den Redenaar DEMOS-<br />
THENES. Maar hier is bijzonder de akeligfte<br />
nacht op eenen zeer fchoonen dag gevolgd.<br />
PEANIE is thans bewoond alleen door Griekfche<br />
Monnikken, wier onkunde en bijgeloof<br />
dit voorheen zo bloeiend land geheel bedorven<br />
heeft. Daarenboven heeft zich daar<br />
eene foort van vreemde veehoeders neergezet<br />
, welke door de vreemdffe lotgevallen<br />
uit het hart van Wallachyen daar zijn<br />
aangekomen. De hedendaagfche reizigers ,<br />
zo als Dr. CHANDLER , hebben zich zeer<br />
vergist met aan die menfehen den naam<br />
van Albaniers te geeven; want zij zijn<br />
ech»
tfVER B E G ï I U I K . JÉff<br />
echte Wallakken , * en zo zeer gehecht aan<br />
het herderlijke leeven , dat zij het geheele<br />
vlek van Marathon tot eene fchaapskooi hebben<br />
gemaakt, liggende binnen in eene valeij,<br />
wel gefchikt om bebouwd te worden, maar<br />
zodanig beflooten aan den eenen kant door<br />
het zeeftrant , en aan de andere zijde door<br />
eene keten van bergen, welke de Grieken<br />
Epacrie noemen , dat het nooit mogelijk is<br />
geweest daar ter plaatze vijfmaal honderd<br />
duizend Perfiaanen in flagorde te fchaaren,<br />
welke de Redenaar LYSIAS in eene lijkrede<br />
daar doet ontfeheept worden.<br />
AL<br />
* De Wallakken. in dezen tijd door het Athecnfche<br />
land verfpreid, zijn eigenlijk afftammelingen<br />
uit Romeinfche volkplantingen, welke TRAJANUS<br />
in Dacië heeft neergezet. Men kan hierover nazien<br />
eene Verhandeling van den Heer D'ANVIM.S,<br />
in het lode deel van l'^tcaicmie dei 'mfcriftunt; en een<br />
ander ftuk , ten titel voerende: Etatt formés après la<br />
chttte de l'Empire Hpmain en Occident. pag. 2S7„<br />
Wat Peanië betreft, het opperfte gedeelte daa><br />
van is nog overig onder den verbasterden naam<br />
van Tmaica, in het hellen van den berg Parnes ;<br />
en de puinhoopen , welke men daar vindr, zijn<br />
die van eene fterkte, genaamd Lcpfydrion, waar de<br />
Tyran H I P P A R C H U S de Athenienfers verlloeg.
£4 B E S P I E G E L I N G E N<br />
AL was er ook ruimte genoeg geweest om<br />
een half millioen krijgsknechten te bevatten,<br />
zo waren evenwel de vlooten van Darius,<br />
en die van alle Zeemogendheden der Oude wereld<br />
niet in ftaat om eene zo groote meenigte<br />
over de middelandfehe zee te voeren. Men<br />
mag hier uit befluiten, dat LTSIAS de regels<br />
der Welfpreekendheid beter gekend heeft,<br />
dan die der hiftorifche Critiek j welke nooit<br />
de liefhebberij der Athenienfers is geweest:<br />
zij fchikten altoos de waarheid met fabelen<br />
op, en de fchoonfte der overwinningen moest<br />
nog bij hen vergroot worden, zo dat zij ongelooflijk<br />
wierd.<br />
§• VlU<br />
V A N DE ZEEKUST.<br />
DE geheele valeije van Marathon lag nog<br />
binnen de grenzen van Diacrië; maar zo ras<br />
men daar uit ging naar het Zuiden, kwam<br />
men aan eenen anderen oord, genaamd PA-<br />
KALIA, of de Zeekust, welke den geheelen<br />
zuidelijken hoek van Attica bevattede.<br />
HIER hielden de Athenienfers zich beezig<br />
met de vifchvangst en fcheepvaart; en daar<br />
meest
ÖVER ÖE GRIEKEN-,<br />
meest alle hunne wooningen onmiddelijk aan<br />
het ftrand lagen, leverden zij den Staat matroofen<br />
, terwijl de overige kwartieren foldaaten<br />
leverden. Hunne voornaamste uitfpan»<br />
ningen kwamen overeen met hunne wijze<br />
van leeven ; en terwijl de bergbewooners<br />
dansten in den Wijnoogst , vermaakten de<br />
zeelieden van Paralië zich op zee met fcheepsfpelen,<br />
of zeilpartijen, ter eere van Minerva<br />
van Sunium, welke hunne hoofdplaats was,*<br />
DIT vlek, zeer bekend in de Gefchiedenis,<br />
had, volgens verhaal van SCYLAX, eene dubbelde<br />
haven aan de middellandfche zee, en<br />
eenen prachtigen tempel, welke op eenen zo<br />
verren afftand te zien was, dat de brokken<br />
der Colonnade nog ten huidigen dage dienen<br />
tot een baken voor de fchepen, welke op de<br />
kusten van Griekenland vaaren.<br />
DE uiterlïe onvruchtbaarheid, welke in het<br />
binnenfte gedeelte der landen in den omtrek<br />
van Sunium heerfchte,<br />
werd eenigermaate<br />
ver.<br />
* Deze Zeilpartijen maakten een gedeelte uit van<br />
het jaarlijkfche feest, het welk de kleine Panatheaea<br />
heette.
$6 B E• 9 ? I B O- E & T N O B K<br />
vergoed door de zilvermijnen , wier voornaamlte<br />
tak liep van het Zuiden naar het<br />
Noorden, van het Gedenkteeken van Thrafyllus<br />
op den berg Lauiïum, tot aan de hoogte<br />
van het dorp Bifa.<br />
DE oppervlakte van dezen [metaalachtigen<br />
,oord leverde op verre na geene zo aangenaame<br />
voorwerpen op, als die welke ons bij de<br />
wijngaardeniers en herders van Diacrië bekoorden.<br />
Men zag hier eenen troep flaaven,<br />
opgekocht, even als vee, op alle de markten<br />
van Europa en Afie. Zuchtende onder<br />
ketens en fmertcn daalden zij neder in de<br />
ingewanden der aarde, om daaruit een ge.<br />
mengd metaal van zilver en koper te haaien;<br />
en . vervolgens eene foort van esmarauden,<br />
welke volgens getuigenis van PLINIUS oneindig<br />
minder glans en kleur hadden dan die<br />
van Egypten.<br />
OP eene andere plaats zal ik van de voort,<br />
brengzels dezer Mynen fpreeken, en het gebruik,<br />
*t welk van dat metaal werd gemaakt.<br />
Thans zal ik mij vergenoegen alleenlijk aan<br />
te merken , dat in alle de Archiven van<br />
A-
tfvER » £ G R I É K E K .<br />
Athenen niet één fluk voor handen was ,<br />
waar het tijdftip van hunne eerfte graaverij<br />
konde worden aangeweezen, gelijk XENOPHON<br />
in zijnen Oeconomicus toeftemt: maar de algemeenst<br />
aangenoomen gislïngen brachten hetzelve<br />
tot de regeering van ERJCHTHONIUS ; *<br />
dat is te zeggen, men verfchoof hetzelve tot<br />
tijden , welke nog vroeger waren dan de<br />
komst van CADMUS in Griekenland, waar al*<br />
le kunsten in het gemeen veel eerder bekend<br />
en beoeffend zijn geweest, dan de Tijdrekenkundigen<br />
gefield hebben, bij gebrek van genoegzaame<br />
berichten aangaande de van tijd<br />
tot tijd gemaakte ontdekkingen in de Metaalkunde<br />
, welke voor hun eene onbekende<br />
weetenfchap , en eene nieuwe wereld uit.<br />
maakte.<br />
DAAR de aanneemers van de mijnen van<br />
Attica hunne flaaven op eene onmenfchelijke<br />
manier behandelden, moesten zij daar voor<br />
op hunne beurt ook de verfchrikkèlijkfte ftraf<br />
ondervinden. Omtrent honderd jaareti voor<br />
onze tijdrekening maakten die ongelukkiger!<br />
eene zamenzweering tegen hen, kwamen ge-<br />
I. DEEL. E wa-<br />
* fnsius, Hiji, Nau Lib. ^, cap. 5«.
wapenderhand uit de holen der aarde te<br />
voorfchijn, verwoesteden alles te vuur en te<br />
zwaard , namen Sunium ftormenderhand in ,<br />
pionderden de nabuurige dorpen, en vernielden<br />
zodanig de geheele zeekust van Attiea,<br />
dat dezelve zich nimmer heeft kunnen herflellen,<br />
en men daar nooit weer mijnen heeft<br />
gegraaven. Dit was het einde der gierigheid<br />
, en tevens het einde der dwingelandij.<br />
DE ruwfle en fteenachtigfle ftreek van Paralië<br />
droeg eigenlijk den naam van CRANAÖ,<br />
welker inwooners leefden van de visfcherij,<br />
den koophandel, en van verfchelden fabrieken,<br />
waarvan deberoemdfïe behoorde aan het<br />
dorp Anaphlystus , waar men aarden vaten<br />
maakte, welke bij de ouden zeer gezocht<br />
werden wegens hun fraai maakzel, en de<br />
fchoone bonte kleur, overtreffende zeer verre<br />
de flukken van Campanië, welken de<br />
Graaf CAYLUS , HAMILTON en anderen zeer<br />
verkeerd voor Etrurifch vaatwerk hebben aangezien.<br />
DE overzijde van Cranaë naar het Oosten,<br />
door de hedendaagfche Athenienfers Mefogeia<br />
ge-
C V E R » £ G R I E K E N . 55e<br />
geheeten, bracht de beste honig van Attica<br />
voort, wegens de nabijheid van den berg<br />
Hymettus , wiens Zuidelijke zijde niet alleen<br />
met thym was bedekt, maar ook met<br />
honderd andere foorten van planten , zeer<br />
gefchikt naar den aard der bijen. Het grootde<br />
gedeelte der dorpen , welke in deze<br />
ftreek verfpreid waren, is zo geheel en al<br />
verdweenen, dat er geen het minde blijk of<br />
fpoor van is overgebleeven. En hier over<br />
zal men zich niet verwonderen, zo men<br />
weet , dat de wooningen der behoeftigde<br />
landlieden in den ouden tijd flechts hutten<br />
waren, van hout opgeflagen, welke ligtelijk<br />
afgebrooken , vervoerd en weder opgebouwd<br />
konden worden. Zo dra de Peloponntilfche<br />
oorlog verklaard was, beval PERICLBS de houten<br />
huifen in geheel Attica af te breeken, en<br />
de bouwdoffen van dezelven te Athenen in<br />
bewaaring te ueemen, op dat zij niet door<br />
den vijand mogten worden verbrand. * Deze<br />
foort van boerfche bouwkunst fchijnt bijna<br />
algemeen in de buitenwooningen van Griekenland<br />
te zijn aangenoomen geweest, waar<br />
men de dorpen afbrak, om dezelven voor<br />
E 2 ver-<br />
J> laucïuiiji! Üb. II»
ób B E S P I E G E L I N G E N<br />
verbranden te bewaaren, geduurende de oorlogen<br />
, waar door dit gedeelte der wereld<br />
zo dikwijls werd verwoest.<br />
§. VIII.<br />
<strong>VAN</strong> DE STAD ATHENEN.<br />
HET laatfie en aanmerkelijkfte gedeelte van<br />
Attica was het PEDION , of het grondgebied<br />
van Athenen , zijnde eigenlijk eene valeije<br />
van eene eironde gedaante, waarvan de lengte<br />
door de nieuwlte reizigers bereekend is<br />
op drie Franfche mijlen , en de breedte op<br />
twee. *<br />
DEZE landfireek befproetd door den Gephtfus,<br />
Jlisfus en Eridanus, was bijzonder gefchikt<br />
tot het kweeken van Olijfboomen.<br />
Van dezen had men daar een zeer groot woud,<br />
het welk in den bloeitijd van verre fcheen<br />
overdekt te zijn met een wit kleed, opge.<br />
houden door takken van een zeer donker<br />
groen, waar verfchillende zwermen van vogels<br />
hunne fchuilplaatsnaamen, welke met het<br />
voorjaar uit Afie naar Griekenland overftaken.<br />
DÉ<br />
* TOCOCKE Reizen D. III. B, 3. K, *»,
OVER DE G R I E K E N , QI<br />
DE eigenaars van deze uitgestrekte plantagie<br />
waren zeer rijk, en misfchien de geestigste<br />
van alle de Athenienfers: althans deze<br />
flreeken hebben opgeleverd eenen SOCRATES,<br />
SOPHOCLES , THUCYDICES , PLATO en EPICU-<br />
RUS , welke alle afkomstig zijn uit onder»<br />
fcheiden gehuchten op het grondgebied van<br />
Athenen, 't welk afgedeeld was door tien<br />
groote wegen, welke, even als de flraalen<br />
van eenen cirkel, in één middelpunt famenliepen,<br />
en uitkwamen aan de poorten van de<br />
hoofdftad.<br />
WANNEER men deze Stad intreedt , zegt<br />
DICAEARCHUS , zoude men twijffelen, of men<br />
wel te Athenen was. De ftraaten, voegt hij<br />
er bij, zijn ten uitersten onregelmaatig; de<br />
ftad is over het geheel Hecht voorzien van<br />
water ; en men vindt er niet dan gemeeue<br />
huizen: uitgezonderd eenige weinige, welke<br />
wat meer gemak hebben dan de andere.<br />
Eerst bij de aankomst aan den Schouwburg,<br />
en op het gezicht van den top van het Kasteel<br />
, begint men langzaamerhand te rug te<br />
komen van die bedwelming en onzekerheid,<br />
waarin men gebracht is door de weinige<br />
E 3<br />
over.
4% B E S P I E G E L I N G I K<br />
overeenkomst, welke er is tusfchen de waa.<br />
re gesteldheid der zaaken , en den groote*<br />
ophef, welk daarvan is gemaakt. *<br />
NA zodanige bekentenis van eenen kundigen<br />
en onpartijdigen Griek, die een leerling<br />
Was geweest van ARISTOTELES, en eenige jaa»<br />
ren na den dood van ALEXANDER heeft gefchreeven<br />
, behoort men voor altoos af te<br />
zien van het vooroordeel, 't welk nog heden,<br />
daags plaats heeft bij de zogenaamde Geleerden,<br />
die zich in goeden ernst verbeelden,<br />
dat Athenen de fraaifte ftad van de wereld is<br />
geweest.<br />
WIJ hebben reeds gelegenheid gehad om<br />
aan te merken, dat de vastgeftelde Volksregeering<br />
onoverkomelijke hinderpaalen ftelde<br />
voor de trotsheid der Athenienfers, welken<br />
de zucht mogt hebben bevangen om<br />
midden in de hoofdftad in paleifen te woo-<br />
«en. In de beste tijden van de Republiek<br />
konde men, volgens getuigenis van DEMOS-<br />
THE-<br />
• Uittrekzel uit een Fragment van DICAE MI<br />
SMUS, getiteld f}, 0;<br />
'üAWof, te vinden in den
OVER DE GRIEKEN. 63<br />
THENES, de huizen van eenen THEMISTOCLES<br />
cn ARISTIDES niet van die hunner buuren onderfcheiden.<br />
HET is uit dien hoofde geenszins te verwonderen,<br />
dat de Attifche Adel eindelijk tegenzin<br />
kreeg om in zodanige ftad te woonen:<br />
zij verkoozen liever hunnen luister op de<br />
eenzaamfte buitenplaatzen , of in de geringde<br />
dorpen ten toon te fpreiden, dan zich vermengd<br />
te zien onder eenen hoop volks, 't<br />
welk zij een heerfchzuchtig graauw noemden,<br />
en welks trotsheid alle andere trotsheid in<br />
bedwang hield. *<br />
DAARENBOVEN dient nog aangemerkt te worden,<br />
dat de oudde deden van Griekenland,<br />
gelijk Theben, Sparta, Argos en Athenen,<br />
even als bij toeval gefticht zijn. Men bouwde<br />
nieuwe wijken daarbij aan, naar maate<br />
dat de bevolking toenam; en het was onmogelijk<br />
daarin volgens eenige orde of evenree.<br />
digheid te werk gaan, uit hoofde van de oude<br />
gebouwen, welke in den weg donden.<br />
E 4<br />
I<br />
N<br />
* Cos». NEPOS in vim ChthUt, ATHEWAEUS<br />
L. XII. c, 14.
04 B I S P I Ï G U I S C E R<br />
In dit opzicht heerfchte er ongelijk veel meet<br />
regelmaatigheid in de geheel nieuwe Heden,<br />
welke van de Grieken gedicht werden ten<br />
diende van hunne volkplantingen in Afie en<br />
Europa , waar zij over den grond konden<br />
befchikken naar welgevallen, de openbaare<br />
plaatzen afteekenen , regelmaatigc figuuren<br />
trekken , en de wijken naar het richtfnoer<br />
afmeeten, zo als werkelijk plaats had tcThurium,<br />
gedicht in Italië, nabij de puinhoopen<br />
van het oude Sybaris , waarvan DIODORUS<br />
van Sicilië ons een fraai plan heeft bewaard.<br />
DE misdand der huizen te Ahenen kwam<br />
voort uit een gebrek in derzelver oorfprongelijk<br />
maakzel. De trappen kwamen uit op de<br />
draat, en de bovenkamers, met eenen uit r<br />
tyong gemaakt, ontfierden de gevels, belemmerden<br />
het gezicht , en verminderden den<br />
omloop der lucht. Dit alles was een gevolg<br />
van de hebzucht der eigenaars, welke op<br />
die wijze eene foort van galerijen maakende<br />
boven het hoofd der voorbijgangers, daardoor<br />
de ftraaten zelve, zo veel zij konden, poog.<br />
den in te neemen. *<br />
* DE
O V E R C E G R I E K E N . 6^<br />
DEAreopagus, welke zich het onmiddelijke<br />
opzicht over alle de gebouwen ts Athenen<br />
had aangemaatigd, hield in dit opzicht<br />
geene ftrenge order. De Areopagiten wilden<br />
zelfs openbaare vijanden fchijnen van elke<br />
nieuwigheid in het ftuk van Bouwkunde; en<br />
onderhielden om die reden het dak van hunne<br />
eigene vierfchaar met klei. Dit nu was het<br />
model, 't welk zij aan de overige burgers voorfielden,<br />
en zij fielden dit op zulk eene wijze<br />
voor, dat het gevaarlijk zoude zijn geweest<br />
daarvan af te wijken.<br />
HET is, zegt EURIPIDES, de algemeene gewoonte<br />
van alle onze bouwlieden, om nimmer<br />
fraaie daken op de huizen te zetten. *<br />
Indien dit zo in het oog loopend gedeelte<br />
der huizen al te zeer was verfierd geweest,<br />
of ook zo het maar al te hoog was opgetrokken<br />
, zoude terflond eene meenigte van<br />
nijdige toekijkers vermoed hebben, dat achter<br />
dit vertoon eene trotsheid en ontwerpen<br />
fchuilden, geheel niet befiaanbaar met de republikeinfche<br />
gelijkheid. Elk, die den geest<br />
der Volksregeeringen bij ondervinding kent,<br />
E 5<br />
zal<br />
* H l P t O t l T » ! VS. A,&7%
(5 BESPIEGELINGEN<br />
zal dit ligtelijk begrijpen ; maar zij, welke<br />
dien geest niet kennen, zullen bezwaarlijk<br />
het gezegde verstaan.<br />
DE Areopagus was een zeer geheimzinnige<br />
rechtbank, en ging naar zo duistere stelregels<br />
te werk, dat het onmogelijk was den<br />
grond daarvan te ontdekken, ten zij men in<br />
alle de geheimen van den Staat kundig ware.<br />
Nimmer hebben de Areopagiten het plan<br />
van den Redenaar TIMARCIIUS willen goedkeuren<br />
, welke aan den Staat voorftelde om eene<br />
rij huizen te bouwen langs de plaatzen, waar<br />
de volksvergaderingen gehouden werden; en<br />
welke PNYX werd genaamd. * Intusfchen<br />
was deze plaats in den allerelendiglten ftaat,<br />
en volstrekt ongefchikt voor de majefteit<br />
van<br />
een volk, 't welk zich de heerfchappij<br />
over de zee ,<br />
land aanmaatigdc.<br />
en den eersten rang op het<br />
HET<br />
* JESCHINES centra Timarchum. pag. 105. De<br />
Areopagus vieesde, dat die nieuwe gebouwen tot<br />
plaatzen van ongebondenheid zouden gebruikt<br />
woiden, waar het volk zijn verftand in den wijn<br />
zoude verliezen, voor dat het ter plaatze kwam,<br />
waar de ftaatszaakenmoesten veihandeld worden.
* v E *. DE GRIEKSE ar.
iSf? B E S P I E G E L I N G E N<br />
nen Hechten; omdat deze lieden geenen<br />
meester konden dulden, en nog minder aan<br />
Koningen gehoorzaamen. Deze plaatzen zouden<br />
voor altoos onbewoond, en met fchande<br />
bedekt zijn gebleeven, indien niet eindelijk<br />
het geilacht van PISISTRATUS op zijne beurt<br />
weggejaagd , en het doorluchtige huis der<br />
Alcmaeoniden in zijnen voorigen luister volkomen<br />
herfteld ware.<br />
WAT betreft de wezenlijke uitgestrektheid<br />
van Athenen, zo is het zeker, dat de wallen<br />
van zestig ftadien , of omtrent twee en<br />
eene halve mijl in den omtrek, veel uitgeflrekter<br />
waren , dan zij hadden behooren te<br />
zijn, zo niet in tijd van oorlog de geheele<br />
natie genoodzaakt was geweest derwaards de<br />
vlucht te neemen. Dan floegen de buitenlieden<br />
, die nu geen verblijf meer overig hadden,<br />
in aller ijl in de minst bewoonde wijken,<br />
hutten op, welke wegens haare ronde gedaante<br />
naar bijenkorven geleeken. ARISTOPHANES,<br />
welke deze elendige fchuilhoeken had gezien<br />
in den Peloponnefifchen oorlog , vergelijkt<br />
dezelven bij eene foort van aarden vaten,<br />
af<br />
i
ö V E R V E G R I E R E IN. 65*<br />
of tonnen. * Dit alles zag men in eenen<br />
tijd , toen er nog geen DIOGENES CY<br />
NICUS leefde , wiens gefchiedenis met weinig<br />
oordeel is gefchreeven , en insgelijks ge«<br />
leezen.<br />
ZONDER deze hutten,<br />
welke voor eenen<br />
tijd uit nood werden opgericht , te rekenen<br />
, beliep het getal der huizen te Athenen<br />
Hechts eenige weinige boven de tien duizend,<br />
t<br />
Men kan dus het getal der inwoo»<br />
ners, zo men vreemdelingen , flaaven , en<br />
de enkelden van alle fexen en jaaren mede<br />
neemt , op vijftig duizend zielen bepaalen.<br />
Het zoude ongerijmd zijn eene Merker<br />
bevolking te onderstellen in woonplaatzen<br />
van zo kleine uitgeftrekheid, en wier<br />
innerlijke waarde daarenboven zo gering was,<br />
dat dezelve niet konde opweegen tegen den<br />
prijs van de minste woonhuizen in de voornaamste<br />
Heden van Europa.<br />
* U^av.vat. 1" Eqmtibus vs. 789.<br />
Zo men de<br />
Griek-<br />
t XENOPHON zegt dit ten duidelijkften in deze<br />
woorden : 'AXAot insi i| TidkH ix<br />
il fiupiccv óixicfll' vvvfóYjxe.<br />
D<br />
' &tö> s e t<br />
7r}\£iovoiv,<br />
Soera,<br />
tii. L. III. en hij herhaalt deze berekening in zij;<br />
nen Oteommicm,
?Ö - K E S P Ï E G E L l N e E i f<br />
Griekfche Redenaars leest, welke zo dikwijls<br />
gelegenheid hebben gehad om de onderfcheiden<br />
gedeelten van eene erffcnis, waarover<br />
gefchil viel, te waardeeren, zal men zien ,<br />
dat de gewoone huizen te Athenen gemeenlijk<br />
verkocht wierden voor eenen halven Attifchen<br />
talent, of tweeduizend, tweehonderd<br />
en vijftig franfche guldens: maar er was een<br />
zeer groot getal, 't welk die fom niet konde<br />
houden, gelijk men in 't algemeen kan<br />
opmaaken uit het gene DICAEARCHUS zegt van<br />
derzelver flechten ftaat, en geringe vertooning.<br />
HET was noodig, dat wij ons in een diergelijk<br />
verflag in lieten, ten einde de gedachten<br />
der Leezers op de gewigtigfte ftukken<br />
der gefchiedenis van Athenen gevestigd wierden.<br />
En men zal nu zeer gemakkelijk kunnen<br />
begrijpen, dat noch PERICLES, noch eenige<br />
andere Demagoog even magtig als hij,<br />
in ftaat is geweest om de hoofdftad van Attica<br />
tot eene fchoone ftad te maaken.<br />
DE groote pracht, welke aan de tempels<br />
en openbaare gebouwen werd befteed, deed<br />
de
O V E R DE G R I E K E N . 3$<br />
de huizen der burgeren nog Hechter en lee.<br />
lïjker fchijnen, dan zij in de daad waren.<br />
In plaats van de uitwerking van dit contrast<br />
te verzachten, maakte men dezelve veeleer<br />
nog fterker: het oog liep daar, door eene<br />
al te ihelle beweeging, van het eene uiterfte<br />
tot het andere, zonder een midden te vinden,<br />
waar het konde rusten. Daar er geene<br />
overeenkomst noch verband was tusfchen de<br />
deelen, was er ook geene fchoonheid in het<br />
geheel. De drieduizend ftandbeelden, Maande<br />
op de openbaare plaatzen, en onder de<br />
galerijen van Athenen, konden de mismaaktheid<br />
der ftraaten niet vergoeden; want geene<br />
gebreken kunnen door fieraaden vergoed<br />
worden.<br />
HET lijdt geenen twijffel , of PEKICLES is<br />
bij zich zeiven van het nuttelooze zijner poogingen<br />
overtuigd geweest: maar hij brouwde<br />
immer, om een eerlijk beftaan te bezorgen<br />
aan de behoeftiglte burgers, welke hem ten<br />
fterklten toegedaan waren. Dezen waren het,<br />
waar door hij regeerde, en waardoor hij de<br />
hachelijkfte omlhndigheden gelukkig te boven<br />
kwam. Die lieden onderfieunden hem<br />
al.
•y?<br />
B E S P I E G E L I N G E N<br />
altoos tegen het geschreeuw van den Adel,<br />
wier partij hij verlaaten had, en van welke<br />
hij vervolgens werd verlaaten. Men befchuldigde<br />
hem voornaamelijk van de Landskas<br />
uit te putten; maar dit deed hij blootelijk in<br />
fchijn: want daar hij het geld onder de kunstenaars<br />
uitdeelde, kwam hetzelve volftrekt<br />
niet buiten de grenfen van Attica. Alleen<br />
ontftond hier uit een fterker omloop, welke<br />
alle kunsten deed leeven: en wil men dit<br />
weelde noemen , zo moet men bekennen,<br />
dat het eene zeer goede weelde was, welke<br />
•duizend burgers voor den bedelzak bewaarden<br />
, en duizend andere voor wanhoop; in<br />
eenen tijd, waarin de ongelijkheid van middelen<br />
tot eene fchrikbaarende hoogte was geklommen.<br />
Sommige Athenienfers bezaten,<br />
gelijk wij gezien hebben, landgoederen van<br />
anderhalve mijl in den omtrek; terwijl fommige<br />
anderen geen plekjen gronds bezaten,<br />
waar zij zich konden laaten begraaven. I»<br />
zodanigen toeftand van zaaken moest men de<br />
armen wel laaten timmeren op kosten van de<br />
rijken, en dus het gebrek door uitwendigen<br />
pracht bedekken.
« V E R D E G R I E K E N . 73<br />
DE twee groote misdagen , welke men<br />
PERICLES immer zal verwijten , beftonden<br />
voor eerst in de verkwisting en den Oosterfchen<br />
praal, waarmede hij het goud en ijvoor op*<br />
eenhóopte in den tempel van Minerva ; eü<br />
ten anderen in de flofheid van de grensplaat»<br />
zen te laaten bloot liggen, daar hij niet het<br />
verlïerken van negen of tien dorpen naar<br />
den kant van Beotië en Megaris de meenigvuldige<br />
invallen der Laccdemonicrs, in den<br />
Peloponnelifchen oorlog , had kunnen voorkomen.<br />
Deze ohverzadclijke roovers verwoestten<br />
Attica ongeftraft op de Wreedfte<br />
manier. Zij bedienden zich beurtelings van<br />
vuur en zwaard om zelfs de geringfté blijken<br />
van den landbouw te vernielen, en alle<br />
vruchtboomen moesten vallen door hunne<br />
handen, even als of zij door den blixem<br />
waren nedergeflagen. Om die troepen des<br />
te beter tot pionderen aan te moedigen, had<br />
de Republiek van Lacedemon aan haare Officiers<br />
gelast om niet meer dan de tienden<br />
van de buit voor zich te houden, en al het<br />
overige voor de gemeene foldaaten over te<br />
laaten , 't welk dezen zo vuurig maakte,<br />
I DEEL. F das
74 B ï ! f I Ê C H 1 1 B 8 B H<br />
dat zij den overwonnenen niets, dan hunne<br />
tempels en graflieden overlieten. *<br />
DAAR PERICLES tegen zulke vijanden gee.<br />
nen beflisfenden flag op het open veld wil.<br />
de waagen , zoude niets in zijn plan van<br />
verdeediging beter te pas zijn gekomen, dan<br />
eene achtereenvolgende reeks van plaatzen,<br />
welke verlterkt waren tegen de Spartaanfchc<br />
krijgsmagt: want deze verftond de kunst niet<br />
om dezelven te belegeren; fomtijds deinsde<br />
zij te rug voor eenvoudige redouten, en zij<br />
heeft Oenoë nimmer kunnen inneemen , 't<br />
welk eene kleine fchans was van Attica, op<br />
de grenzen van Megaris. f<br />
INTUSSCHEN werd door die uiterlte zwakheid<br />
der grensplaatzen de veiligheid binnen<br />
in het land hoe langs hoe minder ; en dit<br />
had ten gevolge een wantrouwen, waardoor<br />
de fondfen en vastigheden dermaate daalden,<br />
dat men, volgens XENOPHON, liever zijn geld<br />
wilde zetten in de eilanden van den Archi.<br />
pel,<br />
* SchoUastu Dcmoithenu, ai Om, mtr» Hm>tmw.<br />
i THUCTDIDEt L. II,
O V E R D E G l I I K É H. ff<br />
fel , dan in het vaste land van Attica. En<br />
dit was in de daad een groot kwaad.*<br />
AAN den anderen kant hielden de Fabri-<br />
Jceurs en ManufaSuriers zich allen, zo veei^<br />
zij konden, met hunne fabrieken en win«<br />
kels, binnen de muuren van Athenen, waar<br />
zij dachten veilig te zijn voor het gevaar,<br />
't welk zo oogenfchijnlijk was op het land.<br />
En dit was een ander kwaad , 't welk den<br />
prijs der Manufaéruuren natuurlijk deed steigeren.<br />
Het getal der kunstenaars en werklieden<br />
was zo groot te Athenen , dat de<br />
Kastemaakers alleen een geheele ftraat inhadden,<br />
terwijl de Beeldhouwers eene andere<br />
ftraat uitmaakten, f Behalven dezen<br />
was er een zo groot Gilde van lieden<br />
t<br />
welke<br />
alleen gebruikt werden om brons en andere<br />
metaalen te bewerken , dat de geheele<br />
natie deel nam in het jaarlijkfche feest , 't<br />
welk zij met veel pracht vierden onder den<br />
naam van XAAKIA. t Men vindt de ge-<br />
F 2<br />
wig-<br />
* ln ripubliea %Athcniinf,<br />
t De eerfte van deze ftraaten heette 'Oio! tav<br />
xiGwroftoiaiv^ en de andere ó
^6 B ï « ï i ï e E t t N o | K<br />
wigtigfte narichten aangaande den inwendigen<br />
ftaat van deze fabrieken in de pleitredenen<br />
van DEMOSTHENES tegen zijne Voogden,<br />
door wier kwaad beduur twee fabrieken<br />
verliepen , welke zijn vader had nagelaaten<br />
in eenen zeer bloeienden ftaat , en<br />
voorzien van eenen grooten voorraad van<br />
voornaame werkftoffen, zoals ijvoor, koper,<br />
ijzer, hout, en galnooten ; welke laatften<br />
dienden om fommige ftukken van het kastemaakers<br />
werk te verwen , en aan dezelven<br />
de kleur van ebbenhout te geeven. Men had<br />
diar twee en vijftig gekochte flaaven in 't<br />
werk, van welke fommigen klingen van de«<br />
gens fmeedden, anderen modellen van bedden<br />
maakten, welke op de feesten en groote<br />
maaltijden der Grieken in gebruik waren.<br />
De vereenigde werkzaamheid van alle deze<br />
werklieden gaf op het einde des jaars , na<br />
aftrek der onkosten , een wezenlijk voordeel<br />
van twee en veertig Attifche Minen, of 3154<br />
franfche Guldens. *<br />
FAL-<br />
* D-ütotrslNXi m 1*. ,.
B E S ï r E C E L I N O E t f<br />
ALLE de wetten van SOLON zijn merkwaardig,<br />
maar een derzei ven is zulks bij uitltek.<br />
„De vreemdelingen," dus luidt dezelve,<br />
„ welke zich met hun geheel gezin zullen<br />
„ komen neerzetten te Athenen , om daar<br />
„ eenig handwerk of fabriek te beginnen,<br />
,, zullen daadelijk tot de waardigheid van<br />
burger kunnen worden verheven." * En<br />
dit was in die tijden meer te zeggen , dan<br />
thans tot Prins van het Rijk gemaakt te<br />
worden.<br />
KONINGEN van Afië en Europa baden fomtijds<br />
de Republiek van Athenen, dat zij hen<br />
jnogt verwaardigen op den lijst van haare<br />
burgers geplaatst te worden, op dat zij zich<br />
konden beroemen , hoe gering ook deze betrekking<br />
was, te behooren tot de beroemdüe<br />
ftad van de ganfche wereld, f<br />
HET<br />
* SAM. ÏETÏT in Lcgibus Jttüni, «f LUTASCH.<br />
in vita Solnis,<br />
t Ei zijn negen of tien Koningen van den ou.<br />
den tijd bekend, welke burgers van Athenen walen<br />
: waaronder L E U C O N , EUAGORAJ, TE-<br />
REUS, PERDICCAS en DIOHÏSIVS de Tyran.<br />
Aan dezen laatften gaf men dien titel , om hem<br />
daardoor yan. de zijde dei Lacedemoniers «f te<br />
ïiekkcc^
O V E R D E G R I E K E Ï T . J9<br />
HET gene bezwaariijk aan Oppermagtige<br />
Vorsten werd vergund , gaf SOLON zonder<br />
moeite aan eenvoudige handwerkslieden. Zijn<br />
oogmerk was nuttige leden van den Staat te<br />
veradelen, en de trotsheid van den erfteüjken<br />
adel te beteugelen; want deze, gelijk men<br />
uit de gevolgen zal zien , was het grootfie<br />
van alle de gebreken, welke in de inrichting<br />
van die Republiek plaats hadden.<br />
AAN den anderen kant had SOLON berekend,<br />
dat alle de bouwlanden van Attica te zamen<br />
niet toereikende waren tot onderhoud van de<br />
ganfche natie , ingevalle deze merkelijk aan.<br />
groeide, gelijk zij wezenlijk deed. Uit dien<br />
hoofde Huurde deze onfterfTelijke wetgeever<br />
den geest der Athenienfers tot de handwerken<br />
en kunsten , bedreigende zelfs die vaders<br />
, welke verzuimden hun kroost daarin<br />
te onderwijzen.<br />
UIT deze groote werkzaamheid ontftond<br />
een verbaazend uitgeflrekte koophandel, waarvan<br />
de voornaamfte magazijnen waren in den<br />
Piraeus, zijnde veertig ftadien of anderhalve<br />
mijl ten westen van Athenen. Alle vvaaren,<br />
F 1* j<br />
zeg£
8(j B E S P J E C E t ï S S m<br />
zegt ÏSOCRATES , welke Hechts in kleine deelen<br />
op de overige markten van Griekenland<br />
voorkomen , zijn in den Piraeus in grooten<br />
overvloed bij elkander te vinden. * En dit<br />
geeft ons in weinige woorden een denkbeeld<br />
van den bloeiendften koophandel: men verbeeldt<br />
zich , dat men van Londen of Amfierdam<br />
hoort fpreeken.<br />
DIE plaats van den Piraeus, welke AE1TMA<br />
genaamd werd , was de volkrijklle Beurs<br />
van Griekenland; zelfs volkrijker dan die van<br />
Corinthus. Daar landden alle natiën, welke<br />
verfpreid waren langs de kusten van de Middelandfche<br />
en Zwarte Zee, van Marfeille tot<br />
Carthago, en van Carthago tot Trebifond.<br />
GEENE foorten van gebouwen waren in die<br />
haven meenigvuldiger dan de Galerijen met<br />
colonnaden, welke zroai genoemd werden;<br />
en geene voortbrengzels van het vruchtbaare<br />
vernuft der Oude Bouwkunstenaars<br />
vielen meer in den fmaak der Grieken,<br />
dan die Galerijen. Men konde dezelven van<br />
binnen verfieren met fchilderijea , en van<br />
baia<br />
* l» PMtinic: pag.
OVER DE GRIEKEN, SI<br />
buiten met iïandbeelden. Zij dienden om de<br />
koopwaaren ten toon te leggen; men hield<br />
fchool in dezelven; men las daar verfen voor;<br />
ga zelfs werd het recht daar uitgefprooken.<br />
Om kort te gaan, de drift voor die Galerijen<br />
ging zo verre, dat zij zelfs in de gemeende<br />
gehuchten gevonden wierden; en het is zeer<br />
waarfchijnlijk, dat fommigen zich door die<br />
gebouwen in den grond hielpen, dewijl daar<br />
pp altoos onkosten liepen, welke men vooraf<br />
niet konde berekenen , om dat de hand van<br />
zo veele onderfcheidene konstenaars daar toe<br />
werd vereifcht , dat de Bouwmeesters niet<br />
in daat waren de kosten te begrooten van de<br />
fchilderijen en beelden, welke te zamen daar<br />
bij moesten gebruikt worden.<br />
Men is thans vrij algemeen overtuigd, dat<br />
de werking, welke die colonnaden, min of<br />
meer in de lengte uitlooopende , moesten<br />
voortbrengen , zeer verzwakt wierd door<br />
de fchaduw der boomen , welke door de<br />
Grieken telkens in het midden van de dad<br />
werden geplant, om daar ten minden eene<br />
afbeelding van het landleeven te hebben.<br />
F 5 T»
ga B E S P I E G E L I N G E N<br />
TE Athenen fpeelde de platanus de hoofdrol<br />
; te Megara bedekte het dichte loof der<br />
olijfboomen fommige gedenkstukken geheel<br />
en al voor het oog der reizigers, en te Chalets<br />
in Euboea had men de dwaasheid zo ver<br />
gebracht, dat bijna alle openbaare plaatzen<br />
onzichtbaar waren gemaakt door een groot<br />
bofch, 't welk de geheele ftad doorliep. *<br />
HET is intusfehen, zelfs voor min kundige<br />
leezers, gemakkelyk, zich een vrij naauwkeurig<br />
denkbeeld van het binnenste eener<br />
Criekfche ftad te formen.<br />
VIER dingen waaren daar noodzaakelijk:<br />
een Schouwburg, een Tempel , Galerijen,<br />
en Bofchjes. De huizen der burgers waren<br />
Hechts bijwerk: deze dienden om zich tegen<br />
den wind en de regen te befchutten ; en<br />
daar in Griekenland een algemeen gebrek was<br />
aan hout, konde men in zulke kleine wooningen<br />
veel gemakkelijker eenen bekwaamen<br />
graad van warmte houden , dan in groote<br />
buizen. Het is zelfs onder de hedendaagfche<br />
Wi;s-<br />
* Ï A D i A N i A s in lAtticis en DICAKARCMUS<br />
V> het boven aangehaalde riagment.
O V E R DE G R I E K E N ,<br />
Wijsgeeren geene uitgemaakte zaak, of men<br />
wel, dan kwalijk heeft gedaan met in de<br />
fteden van Europa zulke groote en trotfche<br />
gebouwen te ftichten, welke, bebalven duizend<br />
andere ongemakken, eene verbaazende<br />
vernieling van brandftoffen veroorzaakt hebben.<br />
Men begint reeds de zorgelijke gevolgen<br />
te voorzien , welke daar uit moeten<br />
voortfpruiten, zo ras de koolmijnen en turfveenen<br />
zullen uitgeput zijn. Dan zullen veele<br />
ftreeken ontvolkt worden , en men zal<br />
zelfs genoodzaakt zijn fommigen aan het wilde<br />
gedierte over te geeven, om zich bosfchen<br />
te bezorgen.<br />
§- XX.<br />
TAN ELEUSIS EN HET EILAND SAEAMIS.<br />
BEHALVEN de drie kwartieren , welke het<br />
grondgebied van Attica uitmaakten, had men<br />
daar nog aangehecht de geheele landftreek<br />
van Eleufis, welke voorheen een afzonderlijk<br />
en onafhangelijk Koningrijk uitmaakte:<br />
of liever , om niet bij vergrooting te fpreeken<br />
, het was een zeer bekrompen gebied<br />
van zeker klein Prinsjen, van die foorr, zo<br />
als
$4 BESPIEGELINGEN<br />
als men zeer veelen had in de helden-tijden<br />
van Griekenland.<br />
DE Eleufiniers onderwierpen zich vrijwil*<br />
lig aan het gebied van Athenen, onder voor-<br />
Waarde, dat zij een gelijk recht met de overige<br />
Dorpen zouden genieten, en het uitfluitend<br />
recht hebben om de Mysteriën van Cexes<br />
en Proferpina te vieren. Deze Mysteriën<br />
waren voor hun eene onuitputtelijke bron<br />
van rijkdommen; want zij hadden de zelfde<br />
Staatkunde als die van Delphi en Rome : zij<br />
deeden alle mogelijk voordeel met de bijgelovigheid<br />
der menfchen, en bij hen vertoonde<br />
zich het bijgeloof in zijne volle kracht,<br />
en het menfcheiijke verstand in zijne geheele<br />
zwakheid.<br />
GEENE ftad van Griekenland was zo gering,<br />
of zij hield publieke gidfen , welke Myftagogen<br />
genoemd werden. Deze waren van<br />
de Overheid zelve aangefteld, om aan de<br />
reizigers te wijzen alle gedenkstukken en<br />
alle voorwerpen, welke hunne aandacht verdienden.<br />
Deze Gidfen wilden zo veel geest<br />
cn kunde bezitten , dat zij ondernamen de<br />
duis-
OVEÏ BÏ GRIEKEN. 84<br />
duisterde fiukken der oudheid, of de verborgenfte<br />
geheimen der kunst te verklaaren;<br />
en wanneer zij geene kans zagen zich door<br />
de waarheid te redden , namen zij eene<br />
leugen te baat. Maar te Eleufis maakten<br />
de Myftagogen misbruik van hun beroep,<br />
vertellende aan de vreemdelingen de wonderlijkfte<br />
dingen en de grootfte ongerijmdheden.<br />
Zij toonden onder anderen een veld,<br />
genaamd RHARIA, 't welk men, zo zij zeiden<br />
, niet zonder eene heilige rilling konde<br />
naderen, om dat hetzelve had gediend tot<br />
het neemen van de eerfte proeven van den<br />
Akkerbouw , en men daar de gerstkorens<br />
had gezaaid, welke door Ceres aan de Athe.<br />
nienfers vereerd waren. Maar buiten de hifiorifche<br />
Critiek, welke wij hier niet eens<br />
behoeven te hulpe te roepen , levert de><br />
Aardrijkskunde ons genoegzaame bewijzen<br />
voor de-volstrekte valfehheid van deze overlevering.<br />
Het veld van RHARIA lag juist op<br />
de oevers van den kleinen Cephifus, de gevaarlijkste<br />
rivier van Attica, welke door het<br />
fmelten van de fneeuw op de bergen Poecile<br />
en Parnes zodanig opzwol, dat zij vaak<br />
de bijgelegen wooningen weglleepte ; zelfs<br />
lie»
$6 B E S P I E e E T , Ï N G l ï ?<br />
liep zij eens dermaate buiten haare oevers,<br />
dat de Griekfcbe Gefchiedfchrijvers, groote<br />
liefhebbers van vergrootingen , deze overftrooming<br />
den Zondvloed van Eleufis genoemd<br />
hebben. Nu is er niets meer dan gezond<br />
verltand noodig om te begrijpen, dat<br />
men op de oevers van zodanigen vloed niet<br />
zoude waagen de eerfte proeven van den<br />
Akkerbouw te doen: deze is zelfs niet eens<br />
op vlakten of opene landen begonnen, maar<br />
jn dicht beflooten plaatzen , rondom de hut<br />
dier wilden, welken de eerzucht beving om<br />
Zich tot menfchen te herformen.<br />
EER de landbouw zich in de velden konde<br />
uitbreiden, was het voor alles noodzaakelijk<br />
het wild gedierte te verminderen en de verbaazende<br />
zwermen van roofvogels van daar<br />
te verjaagen; 't welk in Griekenland meer<br />
tijds heeft moeten kosten, dan op eenige andere<br />
plaats; om dat de bouwgronden daar<br />
alleen gevonden worden in het diepfte der<br />
valeijen , omringd van hooge bergen, welke<br />
bedekt zijn met zwaare bosfchen, dienende<br />
ter fchuilplaatze voor eene meenigte van kruideetende<br />
dieren , zo als dasfen , herten en<br />
voor-
O f Ë R D E G E ( ï<br />
K<br />
ï K. gy<br />
vooral wilde buffels, welke in de oudlie tij.<br />
den die geheele ruimte inhadden , welke<br />
loopt van Thracië tot aan de Zuidelijklte<br />
gedeelten van Peloponnefus. Ook bewijst de<br />
fabel van den Stier van Marathon, dat zij<br />
mede gevonden wierden in dc vochtige plaatzen<br />
van Attica, waar derzei ver ras thans is<br />
tam gemaakt. *<br />
DEZE dieren zouden in éénen nacht het<br />
gezaaide vernield, en de hoop des landmans<br />
verijdeld hebben , voor dat men middelen<br />
had gevonden om hen te fluiten , het zij<br />
door fterke palisfaden, of door ondoordringbaare<br />
heggen.<br />
<strong>VAN</strong> alle dingen , welke noodzaakelijk<br />
moesten zijn, en gebeuren, wisten de Mystagogen<br />
van Eleufis niet een. Men mag van<br />
hun wel zeggen, het gene men zeide van de<br />
Delphifche Orakel-Priesters , dat men hen<br />
van verre aanzag voor oorlogsfchepen, vervolgens<br />
voor floepen, en, wanneer men hen<br />
ein.<br />
* SPON. V mg e<br />
i, u G«„. Tom, II. atticlc,'<br />
MARATHON,
$8 B E S P I E G E L I N G Ei?<br />
eindelijk van nabij bezag , waren zij niet<br />
anders dan drijvende ftukken houts.<br />
DE beroemde Heer HEYNE fielt, dat de<br />
garst oudtijds in het wild groeide in het<br />
noordelijke gedeelte van het Atheeniche<br />
grondgebied. * Dit gevoelen is des te waarfchijnlijker,<br />
om dat er weinige landftreeken<br />
in Europa zijn, waar niet eene foort van die<br />
wilde garst wordt gevonden , welker aard<br />
men door eene geregelde bebouwing van<br />
veertig of vijftig jaaren zoude kunnen verbeteren,<br />
f<br />
ln alle dorpen van Attica had men overleveringen<br />
, welke elkander regelrecht tegenfpraaken<br />
: dus beweerden de inwooners vau<br />
Sciron , dat hun land eer bebouwd was dan<br />
dat van Eleufis, en dat bij hen de oudfte<br />
gedenkteekens van den Landbouw gevonden<br />
wierden. J In de daad, de velden van Sciron<br />
,<br />
* Orilinis ttnipcii, fruguraqui tnvcnurum initit. Disfeit,<br />
ïda.<br />
t Deze wilde garst is de Horieum mitrinum doe<br />
Kruidkundige». Dcrzelver zwaarte ftaat in evenredigheid<br />
tor de gebouwde garst als I toe t.<br />
X Furitcnui;<br />
trtatft. Cumuli al.
Y E B, öï è.ll t i l . 3$<br />
ron, en de vlakte van Thria in 't gemeen;<br />
waren niet blootgesteld aan die overftroomirigen,<br />
het zij door het fmelten van de fneeuw,<br />
het zij door de verstopping van kanaalen en<br />
flooten, waar door elders het zaad zo dikwijls<br />
werd vernield.<br />
HET Dorp Eleufis geleek van binnen volmaakt<br />
op het binnenfte van Athenen. Naast<br />
de prachtigste tempels, van wit rharmer gebouwd,<br />
zag men zeer gemeene huizen, wel»<br />
ke vaak niet meer dan vijf Minen , of driehonderd<br />
vijfenzeventig franfcheGuldens waardig<br />
waren. * DEMOSTHENES rekent zijnen<br />
doodvijand MIDIAS als eene groote misdaad<br />
toe, dat hij had kunnen goedvinden te Eleufis<br />
een huis voor zich te bouwen , welks<br />
voorgevel bij alle de overigen afftak: maar<br />
hij had eerlijk genoeg moeten zijn om er bij<br />
te voegen, dat deze misdaad, welke zo zeer<br />
fireed met de republikeinfche gelijkheid, ligtelijk<br />
konde begaan worden in het midden<br />
van een' hoop gehuchten en hutten.<br />
I, DEEL. G D?<br />
.'* IsiEus in Oiatione 4t Suftufim H*p>i*Lt
so B E S P I K G E Z I N G E I Ï<br />
DE Uitgeever van het Reisboek , 't welk<br />
thans op naam gaat van Keiler ANTONINUS ,<br />
heeft zich zeer vergist in de eigenlijke<br />
breedte van het land tusichen Eleufis en Orope;<br />
dezelve beloopt in de daad niet hooger,<br />
dan op agt franfche mijlen; en de grootfte<br />
lengte bedraagt niet meer dan agttien dergelijke<br />
mijlen: * zo dat men in éénen dag van<br />
de grensplaatzen naar de hoofdftad, en van<br />
daar weder te rug naar de grenfen konde<br />
Kaan.<br />
INDIEN het waar is, het gene men zegt,<br />
dat hoe kleiner een land is, des te meer de<br />
vaderlandsliefde daar toeneemt,<br />
hadden de<br />
Athenienfers groote drangredenen om hun<br />
vaderland te beminnen, waar alle inwooners<br />
* Het Reisboek van A N T O N I N U<br />
S rekent 44<br />
mijlen van Athenen tot Orope. Het is onbegrijpelijk,<br />
dat men zodanigen misflag niet heeft gemerkt<br />
j want die tusfehenwijdte is in de daad nog<br />
0<br />
gecu 24 mijlen.<br />
De Heer D'ANvrtiE, die zo veele fouten in<br />
de kaart van Oud Griekenland heeft begaan, flrekt<br />
het land van Attica eene mijl te ver uit naar het<br />
Oosten. De afftand tusfehen Athenen en Marathon<br />
was niet, gelijk hij meent, van Ioo. maai<br />
van so fiadien.<br />
in
92 B ï s P I E C ï t t l f ö B I<br />
van een zeegevecht, waarbij wij thans geen<br />
belang hebben, terwijl de Ipbigenia in Tauris,<br />
en de wetten van SOLON ook nog met de<br />
grootfte deelneeming van ons worden gelcezen.<br />
De Veldheeren van het Oude Griekenland<br />
hebben niets anders, dan de fchaduw<br />
van eenen ijdelen naam en de nagedachtenis<br />
van zwaare bloedftortingen aan de nakomelingfchap<br />
achtergelaaten; maar de wijsgeeren<br />
en dichters hebben op aarde gelaaten onwaardeerbaar<br />
gedenkstukken , welke in ftaat<br />
zijn om den fmaak te volmaaken, en de ze.<br />
den van woeste volken te befchaaven.<br />
VOLGENS STRAÏO en EÜSTATHIUS was de<br />
lengte van Salami's, tegen over Eieufis, ongeveer<br />
twee en een halve mijl. Van verre<br />
vertoonde het zich vrij woest en als een hoop<br />
rotfen , gekroond met pijn- en mastikboomen:<br />
maar van binnen vond men valeijen,<br />
gefchikt tot den landbouw, en heuvels met<br />
wijngaarden bedekt. Dit eiland had dus een<br />
zichtbaar voorrecht boven fommige eilanden<br />
van den Archipel , waar men noch loof<br />
noch gras had , en waar nimmer, zelfs<br />
niet op den fchooniten Lentedag, het gezang<br />
der
O V E E DE G R I E K E N . 03<br />
vogelen werd gehoord. De grootfie kwelling<br />
van die ongelukkigen, welke door de Romeinfche<br />
Keifers derwaards in ballingfchap gezonden<br />
werden, beftond In het gemis van de tuinen<br />
en lustplaatzen van Italië, 't welk hun door<br />
de dorre en verbrande rotzen telkens werd<br />
herinnerd.<br />
REEDS ten tijde van SOLON waren alle de<br />
inwooners van Salamis burgers van Athenen;<br />
en in zaaken van gewigt werden zij door<br />
de publieke roepers opgeroepen om de raadpleegingen<br />
bij te woonen : waar hunne<br />
Item vrij wat invloeds had, wegens hunne<br />
erkende bedreevenheid in het Zeewezen;<br />
want de Athenienfers hadden nimmer eenen<br />
land-oorlog, of er was een zee-oorlog mede<br />
gemengd: zij offerden dus niet op de altaaren<br />
van Mars, zonder tevens op die van Neptunus<br />
te offeren,<br />
ALWIE het vermaak wilde genieten om<br />
een toer rondom de kusten van Attica te<br />
doen, moest zich te Salamis in zeer ligte<br />
vaartuigen infeheepen , om het voorgebergte<br />
van Sunium heen vaaren, en ten anker<br />
G 3 feh
)4 B E S P I E G E L I N G E N<br />
komen aan het grondgebied der Oropië'rs bij<br />
den mond van den Afopus. Dese togt, in<br />
de fcheepsboeken van den ioots SCYLAX op<br />
1140 dadien bereekend, is, volgens de hedendaagfche<br />
kaarten , van zes en dertig franfche<br />
mijlen. Binnen deze grenfen was het<br />
grondgebied der Athenienfers op de vaste<br />
kust van Griekenland naar den kant der Middellandfche<br />
zee bepaald; en evenwel hebben<br />
zij met die kleine uitgedrektheid van grond<br />
den hoogden trap van roem en magt bereikt<br />
: terwijl men in onzen tijd in Europa<br />
geheele Koningrijken vindt, welke, met<br />
veel grooter middelen , veel minder zaaken<br />
uitvoeren. De Beheerfchers van die landen<br />
en aller derzelver onderdaanen gelijken onkundige<br />
beeldhouwers, welke van fchoone<br />
dukken marmer wandaltige dandbeelden maa.<br />
ken. Om kort te gaan, die menfchen zijn<br />
gefchapen voor het middelmaatige , gelijk<br />
de Athenienfers voor het groote gefchapen<br />
waren.
OVER DE GRIEKEN, QJ<br />
§. x.<br />
<strong>VAN</strong> DE LUCHTGESTELDHEID <strong>VAN</strong> AT<br />
TICA , EN <strong>VAN</strong> GRIEKENLAND IN<br />
HET GEMEEN.<br />
SCHOON de ftad Athenen, en haar geheele<br />
grondgebied, in haare ligging op de Globe,<br />
overeenkomt met de zuidelijke deelcn van<br />
Spanje , heeft men daar echter nooit die<br />
zachte en gemaatigde lucht genooten , welke<br />
de inwooners van Valencia inademen.<br />
IN het gemeen zijn de winters op de vaste<br />
kust van Griekenland zeer ftreng, en de zomers<br />
buiten maate heet; zonder dat er eene<br />
vaste overeenkomst plaats heeft tusfchcn den<br />
aard der jaargetijden, en de pools hoogte,<br />
of de onderlinge breedte der plaatzen.<br />
DIT verfchijnzel is zelfs van de minst oplettende<br />
en minst kundige reizigers waargenoomen,<br />
maar da fchranderften onder hen<br />
hebben daarvan geene reden weeten te geeven.<br />
Deze is alleen te zoeken in de ongelijkheid<br />
van den grond, welke van het bifi-<br />
G 4<br />
nen.
pc5 B E S P I E G E L I N G E I T<br />
nenfte van Thracic af tot aan de zuidelijkfte<br />
gedeelten vanPeloponnefus toe, in eeneuitgeftrektheid<br />
van 55 mijlen, is voorzien met hooge<br />
bergen, welke zeer koude fchaduwen veroorzaaken,<br />
en met valeijen in de gedaante<br />
van eenen trechter, waar binnen de itraalen<br />
der Zon in den zomer zich even als in het<br />
brandpunt van eenen brandfpiegel vercenigen,<br />
terwijl de fneeuw op de kruinen van<br />
den Olympus, Parnasfus, Helicon, Cithéron,<br />
Taygetus en Parnes, zich in den winter<br />
tot ontzachelijke hoogten opeeniTapelt.<br />
ALLE de winden, welke over deze onderfcheidene<br />
aardhoogten waaien, verkoelen den<br />
dampkring rondom Athenen, waar men ver.<br />
volgens tegen den Zomer-zonneftand eene flikkende<br />
hitte in de diepte der valeien gevoelt.<br />
DEZE ongelijkheid der jaargetijden heeft<br />
eenen grooten invloed gehad niet alleen op<br />
de zeden der Grieken, maar ook op derzelyer<br />
gebruiken. Wanneer men hunne Gefchiedenis<br />
leest , ziet men hen nu eens geheel<br />
naakt in de loopbaanen en gymnafien, even<br />
als of zij aan de oevers van den Senegal on.<br />
det
o r E R DE G R I E K E N . 97<br />
der de Linie gewoond hadden; dan weder<br />
ziet men hen in zeer heete vertrekken<br />
vluchten, en zich berollen in wollen mantels<br />
, welke hun rot op de hielen hingen.<br />
Deze kleeding, welke voornaamelijk bij de<br />
Athenienfers in gebruik was, had in het geheel<br />
geene bevalligheid, en was daarenboven<br />
zo ongemakkelijk, dat zij de natuurlijke<br />
beweegingen des lichaams niet weinig hinderde<br />
: althans QUINCTILIANUS heeft aangemerkt,<br />
dat de Romeinfche Redenaars gebaar"<br />
den konden maaken, welke voor de Griekfche<br />
Redenaars onmogelijk waren, uit hoofde<br />
van het maakzel hunner kleederen. * De.<br />
ze dwang was ook zeer zichtbaar in de<br />
fchouwfpelen, vooral in de Komedie , dewijl<br />
de Aöeurs nooit anders dan met mantels op<br />
het tooneel kwamen, volgens het algemeene<br />
gebruik .van hunne natie.<br />
DE Ouden hebben eenpaarig aangemerkt,<br />
dat noch te Athenen, noch in eenige Had van<br />
Europifch Griekenland, de kleeding der vrouwen<br />
zo zichtbaar naar de luchtsgefteldheid<br />
gefchikt was, als die der mannen, Daar zij<br />
G 5<br />
mm.<br />
* InJtitHt. Orat. L. XI. c. 3,
93 B E S P I E G E L I N G E N<br />
minder heet van temperament zijn , zegt<br />
PLUTARCHUS, kunnen zij zich in zulke ligte<br />
ftoffen kleeden, dat de fierkflen van ons geilacht<br />
daarmede niet genoeg tegen de koude<br />
zouden gedekt zijn. *<br />
MEN zoude in onzen tijd geen faifch ftelzel<br />
hebben opgeworpen ten opzichte van de<br />
toeneemende bekoeling van den aardbol,<br />
noch een twede even faifch ftelzel aangaande<br />
het beftaan der Atlantifche eilanden, zo men<br />
de moeite maar had genoomen om de gedenkitukken<br />
der hoogfie oudheid te beftudeeren<br />
, welke de Grieken ons aangaande de<br />
luchtgefteldheid van hun land hebben nagelaaten.<br />
DE beelden en fpreekwijzen, waarvan HE-<br />
SIODUS zich bedient om de winters van Beotiè',<br />
't welk in het hart van Griekenland ligt,<br />
te befchrijven , zouden in onzen<br />
kunnen<br />
tijd nog<br />
dienen om zonder vergrooting de<br />
Winters van Duitfchland af te fchilderen.<br />
„ Wan-<br />
* Quaesticmci Cmvhales, waar uit Macrobius dezelfde<br />
aanmerking heeft oyergenoomen in zij«e Saw<br />
c/i/u L. VIII, 6| 7,
O V E R D E G R I E K E N ,<br />
„ Wanneer de koude winden," zegt hij,<br />
„ met verwoedheid beginnen te hcerfchen<br />
„ op de bergen van Thracië , ziet men de<br />
»» dieren trillen en beeven binnen in het<br />
„ bofch. Hoe dik ook hunne huiden zijn,<br />
,, dringen er de ijsdeeltjes terftond door: de<br />
„ ierkfte Stier is daar niet tegen betond?<br />
» en alleen het woldraagend vee is tegen<br />
» dezelve gedekt door de dichtheid van zijn<br />
fi vacht.<br />
Wat den menfeh betreft, bij de-<br />
„ zen vertoont zich in dat ftrenge jaar»<br />
„ getijde de ouderdom voor den tijd: zij.<br />
„ ne leden krimpen in een, en zijn wag-<br />
„ gelend lichaam kromt zich onder het ge-<br />
J» wigt van den zamengepersten damp.<br />
„ kring." *<br />
DAAR hier gefprooken wordt van een verfchijnzel-,<br />
waarover elk in ftaat was om te<br />
oordeelen, heeft HESIODUS in deze befchrij.<br />
ving de natuur niet kunnen verlaaten, noch<br />
van de waarheid afwijken. Ook befchrijft<br />
hij met de zelfde naauwkeurigheid het maakzel<br />
der kleeding, waarvan hij wil dat de<br />
boeren en herders van Béotië zich zullen be.<br />
* 'Epyct ntxi 'Hw
100 B Z l F l E G E l l N 4 i n<br />
dienen ; en welker voornaamfte ftuk beftond<br />
in een pels van geitenvel, met peefen toegenaaid,<br />
hoedanig nog heden de rokken zijn<br />
der Laplanders en Samojeden.<br />
NOG zonderlinger is het, dat die volken,<br />
welke onder bevel van Brennus eenen inval<br />
in Phocis deeden, en welke wij Hellen van<br />
de grcnfen van Duitfchland te zijn gekomen,<br />
niet beftand waren tegen de koude, waarvan<br />
Zij aangetast werden , tusfchen den 38« en<br />
39en graad Noorderbreedte, aan den voet van<br />
den berg Parnasfus, welke zonder uitzondering<br />
de akeligfte berg was van geheel Griekenland.<br />
PLUTARCHÜS bericht ons, dat die<br />
dronkene en raazende wijven , welke men<br />
Thyaden noemde , daar op eenen zekeren<br />
dag overvallen wierden door eene ijsfelijke<br />
fneeuwjagt, waarbij zij het leeven zouden<br />
hebben ingefchooten , zo de inwooners<br />
van Delphi haar niet te hulpe gekomen waren.<br />
Op dien togt, voegt hij er bij, werd<br />
de ftof van haare klederen zodanig door het<br />
ijs verhard, dat dezelve de vastigheid van<br />
marmer had verkreegen. *<br />
HET<br />
* D« [rim fri&id^.
ïoa B E S P I E G E L I N G E N<br />
heet zijn, een flag van menfchen voortbrengen,<br />
't welk eene natuurlijke begaafdheid<br />
heeft om met nut de kunsten te beoeïïenen.<br />
* Zoude men nu niet zeggen , dat<br />
HIPPOCRATES Griekenland in het oog heeft<br />
gehad , waar het verfohil der jaargetijden<br />
veel fterker is, dan in eenige andere landitreek<br />
onder de zelfde breedte?<br />
HAD de dampkring daar bij aanhoudendheid<br />
gemaatigd geweest , de inboorlingen<br />
zouden lafhartig, gevoelloos en zelfs lui geworden<br />
zijn. Was de lucht beflendig koud<br />
geweest, dan zouden zij de fijnheid hunner<br />
zintuigen , en die leevendigheid van geest<br />
verlooren hebben, welke hen tot het werkzaamde<br />
volk van den aardbodem maakte :<br />
want de zee, de eilanden en de vaste kust<br />
waren bedekt met hunne fchepen, fteden en<br />
met de gedenkllukken van hunne nijverheid.<br />
Nergens zag men ooit zulke geoeffende wijsgeeren<br />
, zulke onvermoeide beeldhouwers,<br />
zulke vindingrijke fchilders en zulke onderneemende<br />
dichters: zo dra dezen een heldendicht<br />
van twaalfduizend verfen hadden af-<br />
ge-<br />
* Dl alrc, tiqtiis et heil. § uit.
O V E R DE G H I E £<br />
E<br />
j,<br />
gemaakt , begonden zij met een ander, ca<br />
hadden hun geheele leven door aanvallen van<br />
de Muiolepfie of Dichtziekte.<br />
VOOR het overige is het waar, zo als men<br />
heeft aangemerkt, dat de rivieren van Peloponnefus<br />
geenszins belaaden zijn met eene<br />
hoeveelheid ijs, welke te vergelijken is met<br />
die der fneeuw, waarmede de hoogten van<br />
Arkadië, en die geheele keten van bergen,<br />
van Lacedemon af tot Kaap Taenarus toe'<br />
bedekt zijn. Maar dit komt van de groote<br />
fnelheid dier rivieren, waarvan de meesten<br />
vloeden zijn. Daarenboven laaten zij in haare<br />
zeer erge bedden weinig oppervlakte voor<br />
de beweeging der lucht over. Maar de rivieren<br />
van Thracië, welke veel langzaamer<br />
hepen , zo als de Hebrus en de Strymon,<br />
werden fomtijds tot op den bodem toe be.<br />
vroozen; en evenwel is de mond van den<br />
Hebrus zuidelijker , dan de ligging van R 0.<br />
me, en ten naasten bij onder de zelfde breed,<br />
te met Madrid.<br />
IN een land, 't welk zo bergachtig was<br />
als Griekenland, was fomtijds de eene valeij<br />
vei»
104 BBS!lïSïti»c.rf<br />
veilig tegen de uitwerkzelen van de bevroó*<br />
zen lucht, terwijl de andere, meer daarvoor<br />
blootgefreld, niet in ftaat was om de tederfte<br />
planten en heesters in het leeven te behouden.<br />
Dewijl dë koude daar afhing van eenen zekeren<br />
wind, en van eene zekere ligging,<br />
ondervond men in nabijgelegen plaatzen een<br />
verbaazend onderfcheid in de graaden van<br />
hitte en koude. Het eiland Salamis is, gelijk<br />
STRABO zegt, Hechts door een kanaal<br />
van 2 ftadien of 250 fchreeden breedte van<br />
het Atheenfche grondgebied afgefcheiden ; en<br />
echter kwamen d
j v n BE GRIEKEN» 105<br />
Februarius door het Atheenfche land heeft<br />
gereisd, zegt dat de fneeuw hem herhaalde<br />
keeren belet heeft om op den top van den<br />
berg Hymettus te komen, en dat hij aan den<br />
voet van dien zelfden berg eene zo fterke<br />
koude ondervond, dat hij, fchoon alle zijne<br />
klederen aangetrokken hebbende, naauwlijks<br />
de noodige warmte konde houden.<br />
ER is op den geheelen aardbol, welken wij<br />
thans naauwkeurig genoeg kennen , geene<br />
landftreek, welke, in aanmerking genoomen<br />
zijnde de kleine uitgestrektheid, zo veele<br />
Zeekusten heeft als Griekenland. De zee<br />
heeft daar overal min of meer diepe en kronkelige<br />
inhammen gemaakt, en het land zodanig<br />
uitgehakkeld, dat deszelfs zoomen gelijken<br />
naar de getakkelde bladen van eenen<br />
wijnltok of platanus. Hier bij komt eene<br />
verbaazende oneffenheid van grond op het<br />
vaste land, zo dat in Thesfalië alleen vierendertig<br />
aanzienlijke bergen wierden gevonden.<br />
Binnen in die inhammen en valeien ontftaan<br />
pasfaat winden, welke daar zogeregeld waaien,<br />
even als de rivieren in haare bedden voortloopen.<br />
Het blijkt uit waarneemingen, wel-<br />
I. DEEL. H ke
lorj B E S P I E G E L I N G E N<br />
ke in dezen tijd te Athenen zelve gemaakt<br />
zijn , dat men omtrent
• V E R DE G R I E K E N . 107<br />
en het overige van Griekenland. * STUABO<br />
beweert, dat dezelve opkwam als een dwarlwind<br />
tusfchen de zogenaamde Rotzen van<br />
Sciron, op de kust van Megara; en dat hij<br />
van daar uitfchoot op Athenen. Maar men<br />
is thans aangaande deszelfs oorfprong en<br />
voortgang vrij beter onderricht.<br />
HET is in de Golf van Corinthus, waar deze<br />
luchtftroom zich begint te vereenigen, en<br />
zijn eerfte kracht te oeffenen , volgende de<br />
bogten der Kusten. Zo dra hij aan de landengte<br />
is gekomen, vindt hij geenen anderen<br />
doortogt dan tusfchen twee rotfen, zeer nabij<br />
elkander gelegen. De kracht, welke hij<br />
te werk fielt om dien engen weg door te<br />
komen, doet hem bijna loodrecht nederval-<br />
H 2 len<br />
* W H M H Voyagt de U Crke. T, II.<br />
Geene plaats in Attica ondervond zo onmiddelijk<br />
de uitwerkzels van den Sciron, als de Academie.<br />
De groote ongezondheid van die beroemde<br />
School had haaren oorfprong in dit verfchijnzel,<br />
waar vervolgens bij kwamen de nabijheid van ec«<br />
groot Kerkhof, als mede van eene groote pannebakkerij,<br />
en cingels van platanusboomen . welke<br />
«1 te dicht bijeen geplant zijnde de vrije lucht belemmerden.
lO E E S P I E G E E I N G E N<br />
3en op de zee, welke hem door eene lterka<br />
terugkaatzing jaagt naar hu Attifche land.<br />
HET bedrijf van THESEUS, welke daar, zo<br />
men verhaalt, den roover SCIRON in den afgrond<br />
nederplofte, is buiten twijffel niets anders<br />
geweest dan een verfchijnzel, waarvan<br />
men een' perfoon heeft gemaakt; en dit verfchijnzel<br />
kan men daar nog hedendaags waarneemen<br />
: want men heeft daar nog eenen<br />
zeer aanmerkelijken valwind, en eene fchudding<br />
der zee , op het oogenblik , dat die<br />
wind daarop nederflort.<br />
DIT is de eenigfte bekende plaats van Griekenland,<br />
waar de wind, tegen zijne gewoonte,<br />
eene loodrechte richting neemt om recht<br />
uit de wolken neder te daalen, even als de<br />
hoozen, of kolommen van water en dampen,<br />
welke zo dikwijls op den Oceaan worden<br />
waargenoomcn.<br />
DAAR de Athenienfers zeer aandoenlijk waren<br />
voor de fchielijke verandering in den<br />
dampkring , en nog meer voor de uitwerkzels<br />
der koude, hielden zij zich onophoudelijk
OVER DE GRIEKEN. 105<br />
Jijk bezig met vvaarneemingen over de gefteldheid<br />
der lucht, over den wind, de wolken<br />
, de aankomst en het vertrek der trekvogels,<br />
zo als de kraanen, de zwaluwen en<br />
bijzonder de kiekendieven; aan welkelaatflen<br />
zij godsdienstige eer beweezen, vallende op het<br />
zien van dezelven op de knieën. * De vlugt<br />
dezer vogelen gefchiedde zeer geregeld op<br />
den zelfden tijd , en zij ftrekten tot boden<br />
van de wederkomst der Lente, zo dra zij<br />
het waagden de Propontis over te fteeken,<br />
om uit Aflë naar Europa te trekken: zo dat<br />
het geenszins te verwonderen is , dat de<br />
aankomst dier voorboden van het fcboona<br />
jaargetijde eene aangenaame werking deed<br />
op de verbeelding van een volk van landbouwers,<br />
't welk zo veel fheeuw en koude<br />
doorgedaan had.<br />
DE Athenienfers, zich dus met kracht toe«<br />
leggende op de Weerkunde, maakten daarin<br />
zulke vorderingen, dat hunne beste waarneemers<br />
met zekerheid de veranderingen in den<br />
dampkring wisten te voorzeggen, door Hechts<br />
met aandacht de toppen van den berg Hy-<br />
H 3<br />
met-<br />
* AxiiiopiiNES in tAvihHi, tt ScbtlUtt^
IÏO B E S P I E G E L I N G E N<br />
mettus te befchouwen, welke, gelijk THEO.<br />
FHRASTÜS zegt , hun tot eenen natuurlijken<br />
Barometer dienden, naar maate dezen meer<br />
of min met dampen belaadea waren. *<br />
DE berg Brilesfus en de Parnes dienden<br />
tot het maaken van andere waarneemingen,<br />
betrekkelijk de onweders, welke verzeld gin.<br />
gen van donder en blixem: en dit is ligt te<br />
begrijpen , zo men weet, dat het in dit gedeelte<br />
van Griekenland niet overvloedig re*<br />
gende , dan met eenen Noordoosten wind,<br />
welken zij TAAESriONTIAS noemden; zo<br />
dat die bergen in eenen halven cirkel blootgesteld<br />
liggende voor de voornaamfte drift<br />
van den dampkring, de electrieke ftof aantrokken,<br />
en de dampen ophielden, voor dat<br />
zij genoeg verdikt waren om zich in regen<br />
te ontlasten. Dit gaf zulke zekere voorteekens,<br />
als men thans van de naauwkeuriglte<br />
werktuigen zoude kunnen verwachten.<br />
DE lucht van Attica was, over het geheel<br />
genoomen, zeer droog, en dit is de oorzaak,<br />
waardoor de oude gebouwen nergens in eenig<br />
ge.
OVER DE GRIEKEN, m<br />
gewest van Afië of Europa het zo lang tegen<br />
de vernielende hand des tijds hebben uitgehouden,<br />
als hier. Bijzonder vindt men binnen<br />
Athene» een zeer fchoon gedenkftuk van<br />
de Corinthifche bouworder, gemaakt van marmer<br />
van den berg Pentelicus, 't welk genoegzaam<br />
niets befchadigd is in al dien tijd<br />
van tweeduizend jaaren, welke het gedaan<br />
heeft. De Heer STÜART heeft nog de bete r<br />
kenis van de basreliëfs op den omtrek van de<br />
fries kunnen uitvinden: dezelve verbeelden<br />
de fabelachtige gevallen van Bacchus. *<br />
HET zeldzaame in ftand blijven van een<br />
zo broos werk, en waaraan zo veele uit.<br />
fpringcnde en op zich zelve (taande (tukken<br />
zijn, moet alleen worden toegefchrceven aan<br />
de droogte en zuiverheid der lucht , waarvan<br />
de Ouden zo dikwijls gewaagen, en<br />
welke van Cicero fchijnt gehouden te zijn<br />
voor de eigenlijke oorzaak van het fijne vernuft,<br />
*t welk de inwooners van Attica kenmerkte.<br />
Maar dc tegenwoordige ftaat van<br />
zaaken leevert een krachtig bewijs op , dat<br />
H 4<br />
zo.<br />
* S T U A U T ^Antiquitics of i4then;. Cliap, j, Ea<br />
M £.01, Trinet dit Mmmmem de U Gr:ce %
i2 B E S P I E G E L I N G E W<br />
zodanige oorzaaken geenen invloed hebben op<br />
's menfchen geest, zo dezelve niet tevens<br />
door de werking van zedelijke oorzaaken beftuurd<br />
worden. Zo dra de wijsgeeren en<br />
kundige lieden uit een land vertrekken, gelijk<br />
zij uit Griekenland vertrokken zijn, kunnen<br />
noch de luchtgesteldheid, noch de natuur<br />
zelve beletten, dat barbaarsheid en bijgeloof<br />
zich niet van hetzelve meester maaken,<br />
even als de distels en doornen den onbebouwden<br />
akker inneemen.<br />
ONDER de nietswaardigste boeken, welke<br />
immer gefchreeven zijn, mag met recht geteld<br />
worden de zogenaamde Geleerde Reize<br />
door Griekenland van den Heer GUYS , lid<br />
van de Akademie te Marfeille. * Hij wil<br />
daarin aantoonen, dat de Grieken thans nog<br />
dezelfde zijn, welke zij in den ouden tijd<br />
waren. Zo ver ging de dwaaze verbeelding<br />
van dien man, die, na dat hij te Konftantinopel<br />
koophandel had gedreeven , zich bevoegd<br />
rekende om natiën te beoordeelen,<br />
zonder zelfs het lisht der Wijsbegeerte ter<br />
hulpe. te neemen.<br />
* Ywnt liitéuire de U Oritti<br />
MEN
O V E R D E G R I E K E N . 113<br />
MEN kan geene uitdrukkingen vinden om<br />
den laagen ftaat af te fchilderen, waarin de<br />
hedendaagfche Grieken zijn gevallen ; en<br />
hierin zijn zij gevallen door hun eigen fchuld:<br />
want de Turken, welke hun alle huune kloosters<br />
hebben gelaaten, zouden er nimmer aan<br />
gedacht hebben om hun de fchoolen af te<br />
neemen , zo zij die hadden willen hebben.<br />
De bron van alle hunne ongelukken is de<br />
Dweeperij geweest; en zij zelve hebben met<br />
eigene handen den blinddoek vastgemaakt,<br />
welke zij thans voor de oogen hebben.<br />
DOOR hetleezen van legenden, en het twisten<br />
over herfenfchimmen hebben zij de beginzels<br />
der weetenfchappen, kunften en handwerken<br />
vergeeten. Met één woord, dit volk,<br />
't welke door zijne zotte gezetheid op de<br />
theologie weder tot zijnen kindfchen ftaat is<br />
vervallen, is thans een verachtelijke last der<br />
aarde, en een fchandvlek hunner voorouderen<br />
, wier graflieden zij met voeten treeden,<br />
zonder dezelve te kennen.<br />
EVENWEL durft de Heer GUYS verzekeren,<br />
dat de hedendaagfche Athenienfers, welke in<br />
H 5 een
3i4<br />
B E S P I E G E L I N G E N<br />
den diepften flaap van onkunde<br />
begraaven<br />
liggen, zo fijn van gehoor zijn, dat zij door<br />
overlevering de rechte uitfpraak der Griekfche<br />
taal bewaard hebben : 't welk, volgens<br />
hem, onderitellen zoude, dat hunne fpraaktuigen<br />
hunne buigzaamheid<br />
door den invloed<br />
der luchtgefteldheid hebben behouden.*<br />
Doch om de volftrekte falfchheid van eene<br />
zo ongerijmde en belachelijke ftelling te bewijzen<br />
, behoeft men Hechts aan te merken,<br />
dat van de zeventig kromme taaien,<br />
welke<br />
thans in Griekenland gefprooken worden, die<br />
der Athenienfers, federd het jaar 1581, met<br />
toeftemming van de Grieken zelve, aitijd gehouden<br />
is voor de meest bedorvene en ona2ngenaamfte<br />
van allen, t<br />
En hier over kan<br />
men zich niet verwonderen, zo men weet f<br />
dat federd het jaar 1300 gemeenlijk te Athenen<br />
een franfche dialect wicrd gebruikt, welke<br />
zich, na het inneemen van Conftantinopel<br />
door de Franken, zelfs tot in Alle' uitgebreid<br />
heeft, t<br />
Met één woord, geen Schrijver is<br />
. ; on-<br />
* Voyant littéraire de la Crèce. T. /. pag. IS«.<br />
t riepi St Siateirvv,<br />
'Afavauxv %g;p/r>5.<br />
TXTÜCV S' ccnairuiv h twv<br />
Brieven van Zygemales aan Crffi'<br />
III, van het jaar isSl.<br />
t Du Cixei, ïrile&tmtn* Cloifarii Injimai Latin,
« V E R D E G R I E K E N . 115<br />
ongelukkiger geweest in zijne Hellingen, noch<br />
ongelukkiger in het bewijzen dan de Heer<br />
GUYS.<br />
NA deze Geleerde Reis, heeft men vervolgens<br />
in het licht zien komen eene Schilder-Reis<br />
door Griekenland , in welker voor»<br />
rede zulke ongerijmde Hellingen vervat zijn,<br />
dat men alle moeite heeft aangewend om dezelve<br />
in Frankrijk, van waar die denkbeelden<br />
oorfprongelijk waren, te verdonkeren.<br />
De Schrijver wendt zijne aanfpraak tot<br />
Moskovieten en Hungaaren , en bidt dezen ,<br />
dat zij de tegenwoordige Grieken onafhange»<br />
lijk willen maaken; verzekerende, dat deze<br />
van dat oogenblik af het zelfde zullen worden<br />
, het gene zij ten tijde van PERICLES geweest<br />
zijn. »<br />
de<br />
Ondertusfchcn hebben lieden<br />
uit dat 'volk zelve mij beleeden , dat<br />
het<br />
eerfie gebruik, 't welk zij, onafbangelijk geworden<br />
zijnde, van de vrijheid zouden maa.<br />
ken, beftaan zoude in het onderneemen van<br />
eenen zwaaren Religieoorlog, waarin de zogenaamde<br />
Rechtzinnigen en de zogenaamde<br />
Ket-<br />
* Biiaurs Prthmmtirt 4» V*ftft pitttreijHc dl U Grè*<br />
et JS.
IÏ6"<br />
B E S P I E G E L I N G E N<br />
Ketters elkander tot den laatften man toe zou.<br />
den vernielen, over woorden, welke zij niet<br />
eens konden uitfpreeken, zo als het behoorde.<br />
Zij zeiden , dat er niemand onder hen<br />
wierd gevonden, die niet ten minlten zoveel<br />
godsdienst had, dat hij Zich liever Hete ter<br />
dood brengen , dan de Beeldhouwkunst te<br />
leeren, welke, volgens de onfeilbaare uitfpraak<br />
der Monnikken van den berg Penteli.<br />
cus, voor de grootfte afgoderij van allen is<br />
te houden. Men is daar dus zeer verre af<br />
van de eeuw van PERICLES , en nog verder<br />
van de eeuw van ARISTOTELES. De verwaarloozing<br />
der burgerlijke wetten, de onkunde<br />
en het bijgeloof hebben onder dit volk zo<br />
diepe wortelen gefchooten, dat geen menfchelijk<br />
vermogen in ftaat is dezelven uit te<br />
roeien.<br />
DE Schrijver van gemelde Reis was niet<br />
achter de Staatkundige belangen der Hungaaren<br />
en Moskovieten, en hij kende niet genoeg<br />
de dikke duisternis, welke het verftand<br />
der hedendaagfche Grieken heeft bedekt. Ondertusfchen<br />
is de luchtgefteldheid ten hunnen<br />
opzichte genoegzaam niet veranderd;<br />
uit-
3 V E B. DE G K I U i, B, H7<br />
uitgezonderd dat de winters van Béotië thans<br />
minder ftreng fchijnen te zijn, dan ten tijde<br />
vanHesioDus; om dat men toen weinige ontgonnen<br />
landen had in Thracië, en zelfs in<br />
Macedonië, 't welk eerst onder de regeering<br />
van ARCHELAOS uit de laagte begon op te komen.<br />
Deze Vorst, zegt THUCYDIDES, deed<br />
alleen den landbouw meer vorderen, dan agt<br />
voorige Vorsten, welke in leedigheid hunnen<br />
tijd Heeten, in de fchaduwe der groote bosfchen<br />
, waarmede dat gedeelte der wereld<br />
toen bedekt was: dat is, omtrent het jaar<br />
414 voor onze Tijdrekening, Het is ligt te<br />
begrijpen , dat deze woeste Haat van Thracië<br />
en Macedonië de koude op de vaste kust<br />
van Griekenland zeer flerk moest vermeerderen.<br />
*<br />
DAAR'ENBOVEN heeft men een groot aantal<br />
van heilige bosfchen laaten vallen, wier hoornen<br />
nog nimmer de Hagen van de bijl hadden<br />
gevoeld : dezen flierven niet dan van<br />
ou«<br />
* THFOPHRASTUS fpreekt van eene ontginning<br />
van landen in Macedonië , in den omtrek<br />
der ftad Philippi, welke eene merkelijke verander<br />
ring in de luchtgefteldheid veroorzaakte,
11S<br />
B E S P I E G E L I N G E N<br />
ouderdom, en werden nooit geveld dan door<br />
den blixem, welke dikwijls door een natuurlijk<br />
uitwerkzel zijne richting derwaards nam.<br />
Want behalven dat het geduurige bloedstorten<br />
bij de offerhanden zwavel en falpeter<br />
voortbracht, is het bekend, dat de bosfchen,<br />
aan zich zeiven overgelaaten , en op zekere<br />
tijden niet gekapt zijnde, ten laatften eene<br />
aeer ligt ontflambaare lucht verzamelen.<br />
DEZE bijgeloovige gewoonte der Grieken,<br />
welke in den eersten opflag van zo weinig<br />
belang fchfjnt te zijn, had niet alleen invloed<br />
op de luchtgesteldheid, maar zij vermeerderde<br />
het wilde gedierte, en maakte het<br />
volkomen uitroeien der roofdieren onmogelijk.<br />
Ook hebben de Athenienfers hun land<br />
nooit geheel en al van wolven en beeren<br />
kunnen zuiveren, en het geflacht van die<br />
dieren heeft zich tot op dezen tijd voortge.<br />
plant op de bergen van het Noordelijke gedeelte<br />
van Attica , waarvan gefprooken is<br />
onder den algemeenen naam van Diacrië. *<br />
De eenige foort van dieren, welke daar thans<br />
niet meer worden gevonden, zijn de noordfche<br />
* SPON» Yoyage de la Srece, Tomé 11. pag. 7*,
O V E R DE G R I E K * n.<br />
1 I 9<br />
fche leeuwen met gekruld hair, welke zich<br />
voornaamelijk in Tempé, en, volgens PAU-<br />
IANIAS , omltreeks den Olympus ophielden.<br />
Zij waren beftand tegen de felfte koude van<br />
Thracië, van waar zij op roof uitgingen tot<br />
in het oude Germanie, voornaamelijk om jagt<br />
te maaken op de wilde buffels: doch federd<br />
dat de befehaaving in die flreeken is toegenoomen,<br />
is dat geflacht van noordfche leeu«<br />
wen allengs zo geheel uitgeroeid, dat men<br />
thans nergens in Europifch Griekenland eenen<br />
van die foort leevend zal aantreffen»<br />
TWEE-
ioo<br />
B E S P I E G E L I N G E N<br />
T W E E D E A F D E E L I N C .<br />
O V E R D E A T H E N I E N S E R S .<br />
<strong>VAN</strong><br />
<strong>DEN</strong> AARD EN DE LICHAAMSGE<br />
STELDHEID <strong>VAN</strong> DAT VOLK.<br />
^VJA dat ik in eenige achtereenvolgende<br />
aanmerkingen het binnenfte van Attica en<br />
den aard van deszelfs climaat heb befchreeven<br />
, zal ik nu de geaardheid van deszelfs<br />
inwooners trachten af te fchilderen.<br />
DE Athenienfers, zegt ISOCRATES, waren<br />
noch in rijzigheid van gefialte, noch in lich.<br />
aams fterkte, van de overige Grieken onderfcheiden<br />
: maar in fchoonheid van gedaante<br />
hadden zij in dat gedeelte der wereld nergens<br />
hunne weerga. PLATO fpreekt nooit dan<br />
met
« T E R DÉ G R I E K E N . i2i<br />
net verrukking van DEMUS en CHARMIDES,<br />
gelijk mede van PYRILAMPUS. Toen deze<br />
door de Republiek van Athenen als gezant<br />
naar het Oosten werd gezonden, was noch<br />
aan het Perfiaanfche hof, 't welk de bloem<br />
der Afiaanen bevatte, noch in eenig land van<br />
de oude wereld een dergelijk menfch te<br />
vinden. *<br />
SOCRATES had onder zijne leerlingen drie<br />
Athenienfers, naameüjk XENOPHON, CRITIAS<br />
en ALCIBTADES , welke boven alle de jongelingen<br />
van Griekenland in fehoonheid uitblonken.<br />
XENOPHON was bijzonder in den<br />
bloei der jeugd van eene zo betoverende<br />
fehoonheid, dat het, volgens DIOGENES LA-<br />
ERTIUS , aan woorden ontbrak om eene befchrijving<br />
van hem te geeven. AESCHINES<br />
noemt verfcheiden anderen , welke na de tijden<br />
van den Peloponnefifchen oorlog leefden<br />
, en zo weinig van den roem hunner<br />
voorouders ontaardden , dat zij deze misfchien<br />
overtroffen, en buiten tegenfpraak de<br />
fchoonfte menfehen van Griekenland waretJ.f<br />
I. DEEL. I MEN<br />
* Dialogus Chtrmidcs, live dc tcmpittittit.<br />
t AE scniKts csmm Timxrth, ijs.
JS2<br />
B E S P I E G E L I N G E N<br />
MEN vond deze foort van zeldzaame fchoonheden<br />
alleen onder die klasfe van Atheenfche<br />
burgers , welke door geboorte of rijk.<br />
dommen boven de rest verheven waren: want<br />
die ongelukkigen, welke, -urn aan de kost<br />
te komen, van jongs op moesten dienen op<br />
de vlooten van de Republiek, kreegen daar,<br />
door den zwaaren arbeid van het roeien,<br />
een gebrek in de geflalte, waaraan men hen<br />
uit alle de overige invvooners van Attica konde<br />
kennen. Dit beltond in eene indrukking<br />
vlak beneden de ruggegraat, welk gedeelte<br />
in het roeien meest te lijden had. De fabelfchrijvers<br />
van Griekenland, welke dikwijls<br />
op hunne manier boertig waren, zeiden dat<br />
deze wanstaltigheid der Athenienfers een erfgebrek<br />
was , 't welk THESEUS op hen had<br />
overgeplant , na dat hij langen tijd op den<br />
pijnigfteen had gezeten; maar deze zo genaamde<br />
pijnigfteen was in de daad niets anders<br />
dan de roeibank. *<br />
Dz<br />
* De Komifche Dichters ronden het woord \ifzo7lvyot<br />
u<br />
' c o m de Athenienfers aan te duiden,<br />
welke dat jebrek hadden. SthtlUtt. UriMtfk, ad
O V E R T> E G R I E K E N . 123<br />
DE Athenienfers waren van de Natuur met<br />
een zeer fcherp gezicht bevoorrecht, zo dat<br />
zij de voorwerpen op eenen veel verder afftand<br />
zagen , dan onze oogen kunnen reiken.<br />
PLUTARCHÜS zegt, dat zij van het voorge*<br />
bergte Sunium onderfcheidenlijk konden zien<br />
den vederbofch op den helm, en de punt<br />
van de piek, waarmede hetColosfus-beeld van<br />
MINERVA, ftaande op de burgt te Athenen,<br />
was gewapend.<br />
Deze afftand is in eene rechte<br />
lijn niet minder althans dan van tien franfche<br />
mijlen : zo dat de Dichters en Fabelfchrijvers<br />
minder bij vergrooting hebben gefprooken,<br />
dan men denkt,<br />
wanneer zij verhaaien<br />
, dat men op zodanigen afftand het<br />
fchip van THESEUS konde zien, welke, bij<br />
zijne te rug komst uit Creta, in plaats van<br />
de vlag van overwinning uit te fteeken, geheel<br />
in rouw en met zwarte zeilen te rug<br />
kwam. *<br />
1 2 MET<br />
•* Linquitur tois linge fptcuUlilc prtris<br />
Sunioni unde vagi cafurum in nomina pontl<br />
Cresfia dceipit falfo ratii ^Aegea velt.<br />
STAT JUS Thétid. XII. ix* t.<br />
in
124 B E S P I E G E L I N G E N<br />
MET gemak konden de Athenienfers elk<br />
ftuk aan den tempsl van JUPITER, op het eiland<br />
iEgina, onderfcheiden, gelijk wederom<br />
de iEgineeten, op eenen afftand van tien mijlen<br />
, konden zien alle deelen van den tempel<br />
van MINERVA, welke door PERICLES in het<br />
midden van Athenen uit wit marmer was gebouwd.<br />
Dit gebouw vertoonde zich aan de<br />
inwooners van ^Egina als een lichtend ligchaam,<br />
zo dra het omtrent den middag de<br />
ftraalen der Zon naar het Westen te rug kaat»<br />
fte. Griekenland fcheen een land te zijn,<br />
opzettelijk voor de fchoone Bouwkunst gemaakt,<br />
en nergens ter wereld vond men de<br />
groote gebouwen in een zo treffend licht,<br />
en in eenen zo voordeeligen en fchilderachtigen<br />
ftand geplaatst.<br />
XE-<br />
In de Monument de U Grece , van eenen fchrijvei<br />
jo oanaauwkeuTig als de Heet iitLei, vergenoegt<br />
men zich met onbepaaldelijk te zeggen, dat<br />
de afftand van Athenen tot Sunium ten naasten<br />
tij van elf mijlen fchijnt te zijn. De ouden rekenden<br />
300 ftadien : wanneer men deihalven de<br />
feogten van den weg hier af trekt, blijven ei nog<br />
«eer dan ia mijlen in eene rechte lijn.
OVER CE G R I E K E N . I2J<br />
XENOPHON meende, dat de geduurige oeffening<br />
van de jagt , waarop de inwooners<br />
van verfcheiden vlekken van Atrica zeer<br />
waren afgericht, aan het gezicht de grootite<br />
fcherpte gaf, waarvoor het vatbaar is. En<br />
dit gevoelen is federd door waarneemingen,<br />
op verfcheiden jagervolken in verfchillende<br />
landen ondernoomen, zodanig geftaafd, dat<br />
men aan de waarheid daarvan volftrekt niet<br />
meer kan twijffelen. Maar XENOPHON wist<br />
niet, dat de aanhoudende fpanning der ge.<br />
zicht-zenuwen, om het wild op verre afstanden<br />
te ontdekken, den crystallijnen bol zodanig<br />
doet inkrimpen , dat de jagervolken<br />
ten laatiten de voorwerpen van zeer nabij<br />
niet meer kunnen zien. *<br />
WELKEN invloed bijzondere oorzaaken ook<br />
mogen gehad hebben, zeker is het, dat geen<br />
zintuig bij de ürieken in 't gemeen zo volmaakt<br />
was, als dat van het gezicht. En hieraan<br />
moet men gedeeltelijk toefchrijven de<br />
verbaazende vorderingen, welke zij gemaakt<br />
hebben in alle kunsten, welke opmiddelijk<br />
I 3<br />
van<br />
* Kuyuytrnwf» of Veiflandcling over dc Jagu
126 B E S P I E G E L I N G E N<br />
van de Teekenkunst afhangen ; terwijl de<br />
Egyptenaaran, welke zwakke oogen hadden,<br />
het daarin nooit tot het middelmaatige hebben<br />
kunnen brengen, en immer eenen weg<br />
bewafideld hebben, waarop zij niet verder<br />
kwamen, dan zij waren: zij waren niet in ftaat<br />
den omtrek van een bezield lichaam te treffen,<br />
en de fchoone gedaanten ontfnapteu, om<br />
zo te fpreeken, onder hunne teekenpen weg.»<br />
DE groote volmaaktheid van de werktuigen<br />
des gezichts was een trek in het nationaale<br />
karakter der Grieken , welke hen van alle<br />
andere volken onderfcheidde;<br />
cn fchoon wij<br />
thans kennis hebben aan de onderfcheiden<br />
foorten van menfchen, welke op deze planeet<br />
zijn verfpreïd, van het land der Esquimaux<br />
tot aan het Vuurland, en van de kusten<br />
van Africa tot aan de eilanden van de<br />
Zuidzee, heeft men echter, onder alle die<br />
verfchillende foorten,<br />
tot nog toe niet eene<br />
natie gevonden, bij welke de bol van het<br />
oog<br />
* Men kan hier over nazien de Verhandeling<br />
over de Schilderkunsr der Oosterlingen, welke ik<br />
in mijne Bezegelingen ovet de Egyptenaars ca<br />
Chiueefea heb ingelafclir.
O V E R DE G R I E K E N . 127<br />
oog zo groot, en deszelfs holte zo uitgediept<br />
was, als bij de Grieken dikwijls plaats had. Met<br />
reden hebben zij, zegt de Heer<br />
WINKEL,<br />
MAN, fint HOMERUS tijd, deze gunst der Natuur,<br />
als het kenmerk der verhevenlte fchoonlicid<br />
befchouwd: want, voegt hij er bij, een<br />
groot licht is ongelijk veel aangenaamer, dan<br />
eene flaauwe flikkering.<br />
Maar dat de menfchen<br />
zich nimmer door<br />
zulke gedwongen<br />
gelijkenisfen hebben laaten bepaalen in hunnen<br />
fmaak en in hunne vermaaken,<br />
blijkt<br />
ten duidelijkften daaruit, dat de inwooners<br />
van Japan en China in dit opzicht geheel te.<br />
genltrijdige grondbeginzels hebben aange.<br />
genoomen ; en daar bij hen de vrouwen,<br />
door de oogleden geduurig zamen te trekken<br />
, het zo ver brengen, dat zij haare 00-<br />
gen als zeer klein doen voorkomen ,<br />
men gemeend,<br />
heeft<br />
dat de Grieken in tegendeel<br />
de kunst verftonden om dezelven te vergrooten<br />
: doch men behoeft flechts eene oppervlakkige<br />
kennis van het zamenftel dier deelen<br />
te hebben,<br />
om de volftrekte onmogelijkheid<br />
van zodanige operatie te begrijpen ,<br />
dewijl<br />
daar door de zamenvoegzelen, en zelfs de<br />
traanklieren noodwendig moesten befcfradigd<br />
I 4<br />
wor-
125 B E S P I E G E L I N G E N<br />
worden , 't welk eene onherftelbaare mismaaktheid<br />
ten gevolge zoude hebben.<br />
HET is ondertusfchen zeer aanmerkelijk,<br />
en verwonderlijk, dat het Atheeenfche land,<br />
waaruit men een groot aantal mannen van<br />
zulk eene lichaams fehoonheid zag te voorfchijn<br />
komen, nimmer in eenig tijdperk vrouwen<br />
, die wegens haare fehoonheid beroemd<br />
waren, heeft voortgebracht.<br />
BIJ aldien de geringe bevalligheid, welke<br />
deze van de Natuur hadden ontvangen, gepaard<br />
had gegaan niet eene verwaarloozing<br />
of kleinaehting van opfchik, zoude de trek,<br />
welke de beide fexen vereenigt, hoe langs<br />
hoe meer hebben beginnen te verflaauwen.<br />
Maar hier voor was te Athenen gezorgd,<br />
door het aanftellen van die zonderlinge Overheidsperfoonen<br />
, welke de vrouwen fieeds<br />
noodzaakten om zich op eene bekwaame wijze<br />
op te fchikken. Deze Rechters waren<br />
ten uiterften geftreng, en leiden eene boet?<br />
op van duizend Drachmen aan die genen,<br />
welke of flecht gekapt, of flecht gekleed<br />
waren. Naderhand werd derzulker naam op<br />
een
• TER DE GRIEKEN, ia*<br />
een bord gefchreeven , 't welk voor ieders<br />
oog werd ten toon gehangen; waar door de<br />
fchande der zaak zelfs nog de ftraffe over»<br />
trof: want zulke vrouwen, wier naam eens<br />
op zodanigen Lijst bad geftaan, waren in<br />
het denkbeeld der Grieken voor altoos be»<br />
dorven. *<br />
DE ftrengheid van deze Overheden, bracht<br />
in plaatze van het goed, 't welk men zich<br />
daarvan had voorgefteld, een kwaad voort,<br />
waarop men in 't geheel niet had gedacht.<br />
Naamelijk de Atheenfche dames, om aan die<br />
fchande niet bloot te Haan, vervielen in een<br />
tegengelteld uiterlte : dat is te zeggen, zij<br />
pronkten zich op de buitenfpoorigfle manier,<br />
voerden eene verderffelijke weelde in baare<br />
huizen, volgden de onzinnigfle moden na,<br />
Is<br />
en<br />
* De Schrijver van den Geest der Wetten vergist<br />
zich, wanneer hij zegt, dar deze Rechters opzieh c<br />
hadden op de zeien der vrouwen ; want zij zorgden<br />
alleen voor den uitwendigen opfchik.<br />
Het is<br />
klaar , dat de Heer D E M o N I E S Q_U I «» de Cy.<br />
nnectomeH te Athenen verward heeft met de Gynae.<br />
cmtmen : deze laatften waren altoos leden van den<br />
Areopagus , welke alleen het opzicht had op de<br />
zeden.
»3o B E S P I E G E L I N G E N<br />
en maakten eindelijk een zo verregaand misbruik<br />
van het blanketzel, dat men nimmer<br />
dergelijk voorbeeld bij eenige befchaafde natien<br />
heeft gezien: men konde in dit opzicht<br />
de gemeenfte itraatboeren niet onderfcheiden<br />
Van de eervvaardiglte dames , zodanige als<br />
die, waarvan in den Oeconomicus van XENO<br />
PHON gewag wordt gemaakt.<br />
Zij maakten zich de wenkbraauwen en<br />
oogleden zwart, en verfden de wangen en lippen<br />
met een zap, gedrukt uit eene plant,<br />
welke de Kruidkundigen Orcanette noemen,<br />
geevende een rood, eenigzins fiaauwer dan<br />
karmozijn. Daarenboven hadden alle zonder<br />
onderfchcid eene laag van loodwit op den<br />
boezem en het gezicht, behalven in tijd van<br />
rouw: echter ziet men uit eene pleitrede van<br />
LYSIAS , dat de wetten van het rouwen zelve<br />
fomtijds niet in acht genomen wierden. *<br />
ONDER alle verfcheidenheid, welke er tus»<br />
fchen de menfchen plaats heeft, vond men<br />
nimmer een zo in het oog loopend verfchil,<br />
als tusfchen de vrouwen van Attica en die<br />
van<br />
* LYSIAS nmr* Erattstb. p. 14,
OVER DE GRIEKEN, i^r<br />
,van Circasfië, welke haare bioozende kleur<br />
van geenerhande bedriegerijen der kunst ontleenen.<br />
Die genen, welke haar vaak voor<br />
Vijf- of Zesduizend piasters op de markt te<br />
Kaffe in de Krim verkoopen, doen voor het<br />
oog der koopers verfcheidene proeven, wel.<br />
ke ten duidelijkflen bewijzen , dat de fehoonheid<br />
van kleur bij die vrouwen geheel natuurlijk<br />
is. *<br />
DE Geleerden hebben tot hier toe geloofd,<br />
dat de Atheenfche vrouwen enge klederen<br />
droegen, welke derzelver lichaamen op eene<br />
jammerlijke wijze prangden, ten einde daar<br />
door haare geitalte te verbeteren. Maar wanneer<br />
men denkt aan de kunstenarijen, welke<br />
door de Griekfehe kooplieden werden in het<br />
werk gefteld, daar in beftaande , dat zij ten<br />
gevalle der rijken en wellustigen, de heupen<br />
der jonge flavinnen, welke zij daar toe hielden<br />
, met banden en met koorden geweldig<br />
ineendrukten, begint men bij zodanige gewoonten<br />
een bijzonder oogmerk te vermoeden,<br />
t<br />
VERÜ<br />
* K I E M A N Viyage en Cr'imie pag. 67,<br />
* Deze Slaavcnhandelaars . door de Grieken
132 B E S P I E G E L I N G E N<br />
VERSCHEI<strong>DEN</strong> Natuurkundigen zijn overtuigd,<br />
dat in Zuid-Griekenland, op de<br />
eilanden<br />
van den Archipel, en in klein Afiè', de<br />
vrouwen aan eenen vloed * onderhevig<br />
zijn; en de grootfte Ontleedkundige van dezen<br />
tijd heeft ontdekt , dat deze bijzonderheid<br />
zelfs verandering in de figuur der beenderen<br />
had te weeg gebracht in het geraamte<br />
van eene vrouw, welke hem uit de Levant<br />
was toegezonden, f Uit dien hoofde zouden<br />
veele vrouwen in dat land bevrijd zijn<br />
geweest van de hevige baarensweën, bij aldien<br />
het maakzel van haare klederen , die<br />
veel te naauw waren, haare geftalte niet veranderd<br />
, en het gevaar van het kinderbaaren<br />
zeer vergroot had. Intusfchen, wanneer in<br />
eenig climaat eene zekere kracht plaats<br />
heeft,<br />
welke het menfchelijke lichaam aandoet, kan<br />
men<br />
Av
«ris DE G R I E K E N . 133<br />
men zich verzekerd houden, dat die kracht<br />
Onveranderlijk is. GALIENUS zegt, dat men<br />
in zijnen tijd genoodzaakt was de vrouwen<br />
van Egypte te befnijden, en dit is men thans<br />
nog genoodzaakt te doen. De bewooners<br />
der Alpen zijn thans nog even zeer aan kropgezwellen<br />
onderheevig, als voor tweeduizend<br />
jaaren.<br />
DE Atheenfche Meisjes zouden nimmer de<br />
pijnigingen, welke men haar deed ondergaan,<br />
onder voorwcndzel van haare lichaamsgestalte<br />
te verbeteren , hebben kunnen doorftaan ,<br />
zo men niet had goedgevonden haar te laaten<br />
vasten, ten einde de noodzaakelijke uitwerking<br />
der voedende zappen te verminderen.<br />
Niet tegenflaande deze voorzorg verzekert<br />
DIOSCOKIDES evenwel, dat men dikwijls<br />
famentrekkende middelen en fiaalpoeders<br />
moest gebruiken om het al te fterk groeien<br />
van den boezem te beletten ; terwijl het<br />
lichaam onder de ribben ten iTerkften werd<br />
zamengedrukt. *<br />
* D I 0 $ e O R 1 B E 5. L. f. C. IJf,<br />
Zo~
134 B E S P I E G E L I N G E N<br />
Zodanige berichten bewijzen genoegzaam,-<br />
dat bij deAtheenfche vrouwen alles gedwongen,<br />
alles kunst was; terwijl de mans daar,<br />
om zo te fpreeken, uit de handen der Na.<br />
tuur kwamen, begaafd met die bevalligheden<br />
, welke XENOPHON heeft afgebeeld in Au-<br />
TOLYCUS, en PLATO in CHARMIDES, welke te<br />
Athenen pronkte als een ftar aan het uitfpanzel,<br />
en onophoudelijk van eenen grooten ftoet<br />
van bewonderaars omringd was; gelijk mede<br />
DEMUS , zoon van PYRILAMPUS , wiens naam<br />
men las op alle galerijen der fiad, en opde<br />
gevels van alle huizen, om de gedachtenis<br />
van eenen zo fchoonen fierveling te vereeuwigen,<br />
*<br />
§ ir.<br />
* Men las overal te Athenen deze woorden -<br />
KAAOZ AHMOS, welke de Latijnlche Vertaal<br />
let van ARISTOPHANES niet begreep. Deze<br />
verbeeldde zich, dat er van een Attifch Vlek wierd<br />
gefprooken. 't welk ongerijmd is. Die woorden<br />
beteekenden niets anders: dan dat Demus , zoon<br />
va" Pyrilampus. fchoon was, en nog fchooner<br />
dan zijn vader.
ovn B E G R I E K E N . I^S<br />
§• II.<br />
<strong>VAN</strong> DE VERBASTERING IN DE DRIFTEN<br />
DER GRIEKEN.<br />
OM den oorfprong te ontdekken van dat<br />
gene, 't welk gemeenlijk de verbastering in<br />
de driften der Grieken wordt genoemd, behoeft<br />
men Hechts te denken aan die grillig,<br />
heid van de Natuur, welke zo kwistig met<br />
haare gunsten was geweest jegens eene kunne,<br />
welke dezelve niet noodig had, en zo<br />
fpaarzaam jegens eene andere, welke dezel.<br />
ve niet konde ontbeeren.<br />
MEN heeft tot hier toe falfchelijk gemeend,<br />
dat dit vuur was begonnen te ontbranden<br />
binnen de Gymnafien, welke in hunne oorfprongelijke<br />
inrichting niet dat gene waren,<br />
't welk zij naderhand zijn geworden. In<br />
den beginne heerfchte daar de lliptfle orde,<br />
en geene wanorde heeft daar kunnen inkomen<br />
, zo lang men te Athenen de wetten<br />
van SOLON onderhield, voor zo verre die verdienden<br />
onderhouden te worden.<br />
Deze Wet<br />
geever , welke anders eenen grooten afkeer<br />
had
3gt5<br />
B K S P I B G H L I N C S N<br />
had van het vergieten van menfchenbloed,<br />
verbood nogthans den Athenienferen op ftraffe<br />
des doods, niet alleen te komen in plaatzen<br />
, waar de jeugd haare lichaamsoeffeningen<br />
deed, maar zelfs in de fcboole», waar<br />
dezelve in het leezen en fchrijven werd onderweezen.<br />
Hij kende bij gevolg den aard<br />
des volks , waar voor hij wetten maakte<br />
; hij wist hoe ver zich de kring hunner<br />
deugden, en die hunner onderdeugden uitftrekte.<br />
Hij nam dus ten hunnen opzichte<br />
alle voorzorge, welke de voorzichtigheid<br />
hem konde ingeeven. In geval, zegt hij,<br />
dat de hoofden der Gymnafien niet daadelijk<br />
doen vertrekken allen, die de verregaande<br />
ftoutheid mogten hebben om daar binnen te<br />
komen, zullen zij zelve voor de fchuldigen<br />
worden gehouden ; en men zal hen zelfs mogen<br />
aanklaagen van de jeugd te hebben bedorven.<br />
*<br />
Dus heeft men door gebrek van kennis aan<br />
de wetten van SOLON , in dit geval een itelzel<br />
* SIM. ÏSTIT,.;» Itgibus yAttitii, Lib, l. Ut, Vil,<br />
en AKSCKINES cintr* TimArchum,
# V E E C E G E I E K E K . i3f<br />
zei voorgedraagen , welks falfchheid volko»<br />
men kan beweezen worden.<br />
LANG voor dat de Gymnastiek in Griekenland<br />
was ingevoerd, werden daar reeds aanmerkelijke<br />
fpooren van de zo even gemelde<br />
drift gevonden, niet alleen onder de Helden<br />
van HOMERUS , maar ook onder de Goden<br />
der Mythologie. Ondertusfchen was de Mythologie<br />
zo oud , dat men derzelver oorfprong<br />
niet wist ; en de eigenlijk gezegde<br />
Gymnastiek eene zo nieuwe uitvinding, dat<br />
men den juisten tijd konde bepaalen , wanneer<br />
dezelve was ingevoerd. *<br />
HET is nog niet lang geleeden, zegt THU-<br />
CYDIDES , dat de Lacedemoniers voor de eerfte<br />
maal naakt op de oeffenplaatzen verfcheenen.<br />
Deze gewoonte heeft haaren oorfprong<br />
genoomen aan den voet van den bergTayge.<br />
ure, waar men in den ziomer eene onmaatige<br />
hitte gevoelde ; en welhaast werd dezelve<br />
mede aangenoomen in de Olympifche fpelen,<br />
1 DEEL, K waar<br />
* Memoire fur ("epoque ie li nuiitê des yAttileies , ÏK<br />
de Memoir. de P^lcai. des Infcrift. Deze naaktheid<br />
was begonnen tusfchen de 70' cn *° e<br />
01ympias SJ
*3 8 ï « » M . ï « U l N G i i r<br />
waar men nog grooter hitte had uit te (laan.<br />
Somtijüs waren de aanfchouwers daar even<br />
als in eenen brandenden oven opgeflooten,<br />
en wanneer omtrent den Zomer-zonneltand<br />
de hemel geheel helder wierd, zo dat de<br />
zon alle haare ltraalen in de valeije van Pifa<br />
konde nederfchieten , geraakte de lucht in<br />
zodanigen gloed , dat de Wijsgeer THALES<br />
daardoor elendig verdikte. * Het zelfde had<br />
plaats in de valeij van Crisfa, aan den voet<br />
van den berg Parnasfus, waar de Pythifche<br />
fpelen gevierd werden. Het is dus niet te<br />
verwonderen, dat ook de ligtlte klederen opverdraagelijk<br />
waren voor hun, welke in di^<br />
ftrijdperken met den prijs in het loopen begeerden<br />
te gaan ftrijken ; of welke ontzache.<br />
lijk groote en zwaare fchijven op wijde afftanden<br />
moesten werpen ; of worstelen met<br />
partijen , welken de zucht naar roem eenen<br />
zeer langen tijd de fchrikkelijkfie flagen, en<br />
het uitllorten van bloed en zweet deed verduuren.<br />
Bij<br />
* DIOSFNÏS IAÏIIIUI ;„ v,u rhtlttii.<br />
Een der ouden zeide, dat hij liever wilde veroordeeld<br />
zijn om te werken in de bakkerijen der<br />
Grieken, dan bij hunne Olijmpifchc fpelen tegenwoordig<br />
te zijn.
» V E R 152 G R I Ï K K K .<br />
Bij volken, welke algemeen aan het gebruik<br />
van openbaare baden gewoon zijn,<br />
kon de naaktheid der worstelaars de fchaamte<br />
weinig aandoen. Deze , welke blootelijk<br />
eene gemaakte deugd is, weet duizend<br />
verfehillende gedaanten aan te ueemen: zij<br />
is wat anders in het Noorden, dan in het<br />
Zuiden; en wanneer men meent, dat zij in<br />
haare volle kracht is, komt de geringde Aroom<br />
der moden of begrippen haar onder de voet<br />
werpen.<br />
DAT de Grieken echter zelve de oorzaak<br />
van hunne dwaaling of verbijstering kenden,<br />
blijkt daaruit, dat de fehoone vrouwen geen<br />
volk der oudheid meer in verrukking brachten<br />
dan hen. Zo ras daar eene fehoonheid<br />
te voorfchijn kwam, 't welk in de daad zeer<br />
zelden gebeurde , rolde daadelijk derzelver<br />
naam van mond tot mond, van het uiterfte<br />
van Peloponnefus tot aan de grenfen van Macedonië;<br />
waaruit in den geest des volks eene<br />
gisting ontftond, gelijk aan eene befmettclifke<br />
Ham. De aanvalligfte vrouwen konden dan<br />
haare mannen niet meer wederhouden, noch<br />
de geftrengfte moeders haare kinderen. Men<br />
K 2<br />
heefe
34c B E S P I E G E L I N G E N<br />
heeft de geheele natie aan de voeten van eene<br />
LAÏS gezien, en geheel Griekenland doot<br />
eene Siciliaanfche fchoone te onder gebracht<br />
; 't welk noch de wapens der Perfiaanen,<br />
noch de looze ftaatkunde der Spartaanen<br />
hadden vermogt. Men weet ook, tot<br />
hoe hoogen trap van aanzien ASPASIA wal<br />
gefleegen, en welke eerbewljzingen PHRYNE<br />
geduurende haar leeven, en PYTHIONICE zelfs<br />
na haaren deod ondervond. Het praalgraf,<br />
ter eere van deze laatfte opgericht tusfchen<br />
Athenen en Eleufis, was het prachtigste gedenkftuk<br />
van geheel Griekenland, volgens de<br />
bekentenis van DICAEARCHUS en PAUSANIAS,<br />
welke hetzelve gezien hadden. Echter verhaalt<br />
PEÜTARCHUS, dat de Opziener, volgens<br />
een zeer gewoon bedrog, verfcheidene fieraaden<br />
daarvan achtergehouden had om kosten<br />
tefpaaren: zonder dit zoude het praalgraf van<br />
PYTHIONICE , welke nimmer eenige andere<br />
verdiende had dan haare fehoonheid, onder<br />
de wonderen der wereld kunnen gerekend<br />
Worden. •<br />
HET<br />
* fluincHuiij vit* thiciwii; P A O S A N J A I<br />
in ATHdSj «PlClJAUCBllt, ntxtm AbUtkv<br />
MM,
a VER DE GRIEKEN. 14.*<br />
HET gene de Grieken in die tijden deeden,<br />
en waarvan de waarheid door het verhaal det<br />
Gefchiedfchrijvers is bevestigd, kan voor een<br />
gedeelte althans geloofbaar maaken het ggne<br />
zij in de heldentijden hebben gedaan, er»<br />
waarvan de waarheid alleen ileunt op de gezangen<br />
der oude Troubadours.<br />
NOGTHANS heeft de Heer DE MONTESQUIEU,<br />
in plaats van op het gezag van daaden, het<br />
gewigtigfte gezag van allen, af te gaan, liever<br />
verkoozen het gevoelen van PLUTARCHÜS<br />
te volgen, en te zeggen, dat de Griekfche<br />
vrouwen nimmer aan de eigenlijke liefde eejiig<br />
deel hadden; daar intusfehen het gehee.<br />
Ie land bedekt was met gedenkstukken,<br />
welke het tegendeel bevveezen. Kwam men<br />
in Griekenland van den kant van Alïe, men<br />
zag die beroemde Zee-engte, welke zo vaak<br />
van LEANDER was overgezwommen. Kwam<br />
men er in van den kant van Europa , men<br />
ontmoette die akelige rots van Eeucas, van<br />
waar zo veele ongelukkige en roekelooze<br />
minnaars zich in de fchuimende golven der<br />
Ionifche zee hadden nedergeltort , om een<br />
«inde te maaken aan een leeven, 't welk,<br />
K 3 84
$4-9 B E S P I E G E L I N G E N<br />
na het verlies Tan alle hoop , ondraaglijk<br />
was geworden.<br />
MEN kan wel zeggen, dat deze gebeurtenisfen<br />
in den rang der Mythologifche vernaaien<br />
moeten geplaatst worden; maar dan volgt<br />
nog echter daaruit, dat zij, welke zo wonderlijke<br />
fabelen verzonnen, wel wisten, dat<br />
de Grieken met hevige en bijna ontembaare<br />
driften gebooren wierden. Zij hadden daar.<br />
enboven een zo fcherpziend oog, dat zij met<br />
den eerften opllag het kleinlte gebrek ontdekten<br />
in de fchoonfte gedaanten , welke<br />
overal met drift van hun gezocht en maar<br />
zelden gevonden werden. Dit laatfte is ook<br />
het geval geweest der hedendaagfche reizigers,<br />
welke de nieuwsgierigheid hebben gehad<br />
om de eilanden van den Archipel door<br />
te kruisfen , in hoop om daar de fchoonfte<br />
vrouwen der wereld te zullen vinden: want<br />
men zeide, dat het bloed der oude Grieken<br />
op die eilanden minder verbasterd was, dan<br />
op de vaste kust van Afiè' en Europa; zo dat<br />
men volgens hunne gedachten Hechts naar Samos<br />
of naar Creta had te vaaren, om daar<br />
fehepzels te vinden , welke in fehoonheid<br />
eene
f<br />
v t K © * GRIEKEN. 143<br />
•eneLAÏs of PHRVNE evenaarden. Doch nimmer<br />
viel men uit eene fïerker begoocheling<br />
in eene grooter verbaasdheid; wijl de vrouwen<br />
van Samos en Creta door de Natuur als<br />
misdeeld fchijnen te zijn : althans zij moeten<br />
volftrekt wijken voor de vrouwen in het<br />
Noorden van Europa, 't zij in regelmatigheid<br />
van trekken, 't zij in leevendigheid vaa<br />
Verf en fraaiheid van geflalte.<br />
DAARENBOVEN is de kleeding der Griekfche<br />
vrouwen op de eilanden van den Archipel<br />
zo aanllootelijk en belachelijk, dat zelfs<br />
de wilde dames van Otahiti beter opfchik<br />
hebben dan zij. De Heer DE TOURNEFORT<br />
heeft zeer naauwkeurig laaten afteekenen de<br />
geheele kleederdagt der vrouwen van Mycon,<br />
waarin men niets vindt dan beuzelachtige en<br />
verwarde voorwerpen , welke noch eenig<br />
verdand noch eenigen fmaak te kennen geeven.*<br />
Intusfchen fchijntdeze onkunde in den<br />
fraaien opfchik al tot zeer vroege tijden op te<br />
klimmen, zonder dat de denkbeelden van zo<br />
veele onderfcheiden gedachten eene merkelijke<br />
verandering in de oude manieren hebben<br />
K 4<br />
kun-<br />
* K'Utisn d-tm mjtff 4» Ltvtnt. T. I. p. I0g %
t4* B I S M Ï O M I H S J ; »<br />
kunnen te wege brengen. Op Melos vindt<br />
men nog zichtbaare overblijfzels van de zo<br />
onbetaamelijke, en zo veel opfpraak gemaakt<br />
hebbende dragt der Spartaanfche maagden;<br />
want Melos, zijnde, gelijk bekend is, eene<br />
volkplanting van Lacedemon, volgde de gewoonten<br />
van haare hoofdftad. De verovering<br />
van dat eiland door de Athenienfers in<br />
den Peloponnefifchen oorlog was Hechts vopr<br />
«enen tijd: want bij het fluiten van den algemeenen<br />
vrede werden de Meliè'rs herfteld<br />
in hunne onafhangelijkheid , dat is in hun.<br />
nen voorigen ftaat en oude Dorifche gewoonten.<br />
EEN reiziger van die foort, als waarvan<br />
wij zo even gefprooken hebben, en die, gelijk<br />
de overigen , bij zijne aankomst aan de<br />
eilanden van den Archipel, in zijne verwach.<br />
ting bedroogen werd , verbeeldde zich dat<br />
de Venetiaanen en Turken , gebooren om<br />
Griekenland ongelukkig te maaken, hetfchoone<br />
geflagt der oude inboorlingen hadden uit.<br />
gedelgd: T maar hij merkte niet op,<br />
dat,<br />
bij.<br />
* Oifervdtltns Ju» Vtjapwt fut U Lnnt, [tr M,<br />
t>* ftimsiu, pag,<br />
< I ?
evjER. D E G R I E K E N . 145<br />
bijaldien de luchtgefteldheid dier landen zo<br />
gunstig was, als men had voorgegeeven, tot<br />
het voortbrengen van fchoone gedaanten, deze<br />
langzaamerhand van zelfs weder hadden<br />
moeten te voorfchijn komen. De natuur zoude<br />
daar niet voor altoos, om zo te fpreeken,<br />
uitgedoofd zijn door eene oogenbükkelijke<br />
vermenging : want in klein Afië, waar alle<br />
geflachten van Griekfchen bloede zo zeer<br />
verbasterd zijn door eene vermenging van<br />
Phasniciers , Perfiaanen, Romeinen, Arabie.<br />
ren , Tartaaren, Franken en Turken, heeft<br />
het geflacht zichtbaar den voorrang behouden<br />
cn op de inwooners der eilanden, en op die<br />
van het vaste land van Europifch Griekenland.<br />
Het lijdt geenen twijffel , of deeze<br />
uitmuntendheid is in den ouden tijd even<br />
zichtbaar geweest, als in onze dagen: want<br />
het climaat van Ionië was nimmer zo ftreng,<br />
noch zo onderheevig aan groot verfchil en<br />
geduurige veranderingen, als dat van Peloponnefus,<br />
of van Attica,. waar de inwooners<br />
voorheen eenen natuurlijken afkeer hadden<br />
van perfoonen , wier kleeding te zeer was<br />
verwaarloosd, 't welk zij in hunne taal uitdrukten<br />
door het woord AKO2MO2 ; ook<br />
K 5<br />
koa.
JA5<br />
Baspi«GEt,iNeiaf<br />
konden zij even weinig dezulken verdraagen<br />
, wier fehoonheid blootelijk van de<br />
kunst afhing. Het zij dat LUCIANUS zijne<br />
eigene denkbeelden in den perfoon van eenen<br />
ander voorftelt , of dat hij eenen werkelijk<br />
beftaanden perfoon fpreekende invoert<br />
Welke zeer tegen de Griekfehe vrouwen wa*<br />
ingenoomen , men ziet ten minften daaruit,<br />
dat die afkeerigheid , althans voor een gedeelte,<br />
haaren oorfprong had in het buiten,<br />
fpoorige gebruik van geneesmiddelen, verwen<br />
en blanketzalven , * welke men gebruikte<br />
bij eenen zo gemaakten onfehik, dat dezelve<br />
in eene foort van irasker veranderde, 't<br />
welk door een groot aai tal van onderfeheiden<br />
lieden geleend zijnde alle de aangezichten<br />
dermaate op elkander deed gelijken, dat daar<br />
uit eene verveelende eenformigheid ontftond,<br />
welke het gevoel uitdoofde. TERENTIUS heeft<br />
dit zeer gelukkig uitgedrukt door een woord,t<br />
vertaald uit MENANDER , van wiens vermiste<br />
Ko.<br />
* l,uct»nus in Dialogo J£PflTE5!.<br />
1<br />
t<br />
Otleo tmncs dthinc ex anima mulieret;<br />
Jatdtt qmtidianarum karum firmarum.<br />
Eun, Aft, a. Se, Ü»
« V E R D E G R I E K E N . 14^<br />
Komedien wij geene liever zouden wenfcben<br />
behouden te hebben, dan die, welke getiteld<br />
isMISOrTNOE. Deze was een meesterftuk<br />
van karakterfchets , welke thans veel licht<br />
zoude verfpreiden over een zo duister fluk,<br />
't welk ik nogthans door eenige aanmerkin.<br />
gen zal trachten op te helderen.<br />
§• III.<br />
OVER DE AANVALLEN <strong>VAN</strong> MELANCHO<br />
LIE, WAARAAN DE ATHENIENSERS EN<br />
DE OVERIGE GRIEKEN ONDERHEVIG<br />
WAREN.<br />
DE Athenienfers fchijnen de eerden onder<br />
de Grieken geweest te zijn , die het woord<br />
MlsorrNOS (Vrouwenhater) hebben uitgevonden<br />
, om daardoor menfchen te beteekenen,<br />
waarvan fommigen onophoudelijk op<br />
de vrouwen fcholdcn, zo als EURIPIDES, terwijl<br />
anderen haar gezicht ontweeken, gelijk<br />
MAELANION , welke zich beftendig ophield<br />
in het diepfte van donkere bosfchen, en even<br />
als een wild dier leefde, weerfpannig tegen.<br />
het
*4& B E S P I E G E L I N G » »<br />
het juk der wetten en der natuur; * terwijl<br />
TIMON zich had neergezet tusfchen de fteile<br />
rotfen van dat gedeelte van Attica, 't welk<br />
Paralia genoemd werd, welks inwooners zij.<br />
ne begraafplaats aantoonden in eene bijna ontoegankelijke<br />
plaats, op den weg, welke<br />
van Phalerum naar Lampra liep.<br />
HOE meer ik deze treffende bijzonderheid<br />
in de gefchiedenis van den menfch overwoogen<br />
hebbe, des te meer ben ik overtuigd gegeworden,<br />
dat de Attifche Mifogynen en Mifanthropen<br />
in de daad eene ziekte hadden,<br />
welke veel overeenkomst had met de zogenaamde<br />
Nympbo/ep/ie. Het was een aanval<br />
van Melancholie , welke hen deed vlugten<br />
naar eenzaame plaatzen, tot mijmeringen gefchikt;<br />
en vaak flooten zij zich eindelijk op<br />
in<br />
• ARISTOPHANXSI» LyjiHraa, vs «07 Sec.<br />
Ir is buiten twijffel veel fabelachtigs in het gene<br />
S v 1 D A s en andere verzamelaars vernaaien aan_<br />
gaande T I M O N den menfehenhaater. ARISTO-<br />
TEL s.s is de oudlte fchiijver , welke gewag van<br />
hem heeft gemaakt j en hij fpreekt van hem als<br />
van een' menfch, welke geleefd heeft, niet in etsen<br />
toren omftreeks de Academie, maai op etn«<br />
afgelegen plaats.
©VER DE G R I E K E N . 145<br />
in holen, zo als men in onze tijden ontdekt<br />
heeft te Vary tusfchen Athenen en Sunium,<br />
aan de zuidelijke zijde van den berg Hymettus.<br />
Het fchijnt eene oude fïeengroef<br />
te zijn, verliefd met zeer lompe beelden,<br />
gemaakt door eenen zekeren Griek met naame<br />
ARCHIDAMDS, welke buiten twijffel door<br />
de Nympholepfie was aangetast, zo als blijkt<br />
zelfs uit de opfchriften, welke daar nog binnen<br />
in die onderaardfche plaats gevonden<br />
worden. *<br />
HET fchijnt mij toe, dat EURIPIDES insge.<br />
lijks van tijd tot tijd dergelijke aanvallen gehad<br />
heeft: want PHILOCHORÜS verzekert,<br />
hij , om zijne Tragediën op te ftellen ,<br />
dat<br />
wijk nam naar het eiland Salamis, waar hij<br />
dan ging woonen in een duister hol, akelig<br />
voor het gezicht. * En dus heeft de melan.<br />
* C H A H D L E K kXeize dooi Griekenland. Hoofdft<br />
XXXII,<br />
t A U L U S Giinus N>i~t. ^itt. L. T5. en Gr-<br />
» ALDUS in viu Euriiidis. Deze omftandigheid<br />
fiiekt mede tot een bewijs , dat die dichtei op<br />
het eiland Salamis was gebooien : 't welk echter<br />
niet belet , dat hij heeft kunnen ingefchreeven<br />
«o den in het vlek Jhlja , zo als giitocu.<br />
Ti OM beweert,<br />
de
«JO<br />
B E S H I - G H I N e ï R<br />
Iancholieke toon , welke in zijne werken<br />
fchijnt te heerfchen, zijnen oorfprong kunnen<br />
hebben in de fombere en naargeestige<br />
plaats , waar zodanige denkbeelden ontdaan<br />
zijn.<br />
DE inwooners van Smyrna toonden een<br />
dergelijk hol bij de wel van de rivier Me-<br />
Jes, waar zij voorgaven, dat HOMERUS zijne<br />
Ilias heeft opgefteld. Maar, zonder de verdachte<br />
overleveringen der Smyrnenfers te<br />
onderzoeken, is het zeker, zo als HORATIUS<br />
zegt, dat alle oude dichters de Heden, zo<br />
veel zij maar konden, ontwecken, en dat<br />
hunne verfen voor het grootfte gedeelte in<br />
de eenzaame flilte der bosfchen zijn gemaakt.<br />
* Hier uit kan men opmaaken, dat<br />
de dichterlijke aandrift destijds zeer nabij<br />
kwam aan eenen aanval van melancholie.<br />
Ook is het in dit opzicht zeer merkwaardig,<br />
dat Beotië , 't welk men als de wieg der<br />
Dichtkunst van Europifch Griekenland moet<br />
befchouwen, twee bergen had , zeer zon><br />
derling wegens hunnen invloed op den geest<br />
der inwooners.<br />
Ds<br />
* Stripttmm cberm tmnii amat nemus, tt fugit urbei.
»vt» DE G S I t f t S, Tjt<br />
DE CiTHeRON , toegeheiligd aan de Nytn.<br />
phen, had den naam van de Nympholepfie<br />
te verwekken, zijnde die neerflagtigheid van<br />
geest, welke zeer ligtelijk tot zinneloosheid»<br />
en eene bijgeloovige vrees voor de Goden<br />
overfloeg. Het is zeer waarfchijnlijk, dat dit<br />
uitwerkzel ontftond uit de koude en doordringende<br />
lucht, welke de fpieren en zenuwen<br />
doet famentrekken.<br />
DE HELICON , wiens ligging een weinig<br />
meer noordelijk is , en welke , gelijk men<br />
weet , bijzonder aan de Muien was toegewijd,<br />
verwekte de Mufolepfie, of die aandoening<br />
, zo moeilijk om te befchrijven „<br />
welke veel bloed en leevensgeesten naar het<br />
hoofd deed Hijgen, en in groote dichters<br />
den naam had van Genie, in middelmaatigen<br />
zotheid heette , en razernij in de zulken ,<br />
welke arbeidden zonder kunst , en zonder<br />
eenig bedwang, zo als de Troubadours.<br />
HESIODDS , welke gebooren was op de<br />
fehuinte van den berg Helicon , ondervond<br />
daar van tijd tot tijd zulke droefgeestige en<br />
nasre oogenblikken, dat hij wenfchte nimmer
BKSPIIGILIHGÏÏ<br />
mer het zonnelicht onder zulke menfchen,<br />
als zijne tijdgenooten, aanfchouwd te hebben.<br />
Zijne geboorteplaats Afcra fcheen hem<br />
een ondraaglijk verblijf, zo wel ln den zomer,<br />
als in den winter. En dit is zo vreemd<br />
niet, wanneer men weet, dat de Helicon,<br />
thans Zagara genoemd , omtrent de maand<br />
October begint bedekt te worden met eene<br />
verbaazende meenigte zeer koude dampen',<br />
terwijl deszelfs top eenen last van fneeuw<br />
heeft te torfchen, zo oud als de wereld: althans<br />
men heeft dezelve nimmer zodanig gefmolten<br />
gezien , dat de oppervlakte van de<br />
rots bloot was.<br />
UIT deze. aaneenfchakeling va« aanmerkingen<br />
heb ik beflooten, dat die genen onder<br />
de Athenienfers en de overige Grieken, welke<br />
van natuur een zwak en droefgeestig<br />
geitel hadden, hunne kwaal voelden verergeren<br />
door den invloed van zodanige winden<br />
, zo als de Sciron van Attica , welke<br />
foortgelijke toevallen bij hen veroorzaakten,<br />
als de Scirocco bij de hedendaagfche Nap«litaanen.<br />
De inwooners van het eiland Eubcea<br />
gaven zelfs, volgens bericht van THEO-<br />
PBRAS-
P T Ï » C E G R I E K E N . 153<br />
JHRASTUS , den naam van rouw en droefheid<br />
aan een' zekeren wind, welke hun toewaaide<br />
van de toppen van den Olympus, wiens<br />
kruin, bijna altijd met fneeuw belaaden, door<br />
denzelven geheel ontbloot werd. *<br />
MEN heeft in onzen tijd mede naauwkeurig<br />
genoeg onderzocht de eigenfchappen der<br />
beroemdfte bronnen in de gefchiedenis der<br />
Griekfche Dichtkunst, zo als de Hippocrene<br />
in Beotië , en de Castalius van den berg Parnasfus.<br />
Het is zeker, dat derzelver wateren<br />
welke voortkomen uit de gefmolten fneeuw,<br />
en door falpeterachtige en kalkachtige fteenen<br />
gekleinsd worden, zo uitermaate koud<br />
zijn, dat men niet lang de hand daarin kan<br />
houden : en zij, die van geen fterk gelfel<br />
zijnde daaruit in den Zomer drinken, gevoelen<br />
eene koude rilling , gevolgd wordende<br />
van eene koortzige hitte, welke door menfchen<br />
onkundig van de natuurlijke oorzaaken<br />
en uitwerkingen ligtelijk heeft kunnen<br />
genoomen worden voor eene ingeeving<br />
L DEEL. L der<br />
» Dit is die wind, welke in Griekenland Otym-,<br />
pies genoemd werd,
(54 B E S P I E G E L I N G<br />
der, Mufen , der Nymfen , of van Apoll®<br />
zelf. *<br />
ARISTOTELES verzekert, dat alle groote ver.<br />
nuften van Athenen, SOCRATES en PLATO niet<br />
•uitgezonderd, afkomstig waren uit eene klasfe<br />
van bleeke en melancholieke mentenen , 't<br />
Zij dat deze met eene diergelijke gefteldheid<br />
gebooren waren, of dat zij dezelve verkreegen<br />
hadden als een onvermijdelijk gevolg<br />
van veel nachtwaaken en aanhoudende letteroeffeningen.<br />
f<br />
BEHALVEN de borstbeelden en ftandbeelden<br />
dier oude Wijsgeeren , welke grootendeels<br />
niets anders zijn dan ideaalen , hebben de<br />
Griekfche fchrijvers ons genoeg trekken nagelaaten<br />
, waaraan men het gelaat en figuur<br />
dier buitengewoone menfchen kan herken,<br />
nen.<br />
ZIJ<br />
* Pe zogenaamde rivier Permesfus was een vloed,<br />
ontftaande uit de gelmo'ten fneeuw , welke iu het<br />
Toofjaar van den Helicon afliep. En deze wateren<br />
hebben wel toevallen van koorts kunnen veroorxaaken<br />
, zodanig als de Heer C H I H D I C I ondervond<br />
door het drinken van den Castalius,<br />
t Preblemata. Seö. XXX, No. I.
« V E R D E G R I E K E N .<br />
ZIJ waren, volgens de fchilderij, welke<br />
AKISTOPHANES geeft van SOCRATES , van eene<br />
zeer bleeke kleur, welke nog meer afftak<br />
door de donkere fchaduw van hunnen baard<br />
en hair. De holten hunner oogen en de kaakebeenderen<br />
Haken zeer vooruit, en het geheele<br />
lichaam was zeer mager. Zelden wer<br />
den zij ziek, bereikten eenen zeer hoogen<br />
ouderdom , en behielden , tot het einde van<br />
hun leeven, eenen gezonden en leevendiger<br />
geest, in een lichaam , 't welk op het oog<br />
zeer zwak was.<br />
MEN verhaalt datZENo, nog onzeker zijnde<br />
aangaande zijn beroep en zijne beftem.<br />
ming, de nieuwsgierigheid had van het Del*<br />
phifche Orakel raad te pleegen, om te weeten<br />
, langs welken weg men tot het waare<br />
geluk geraakte. Hierop kreeg hij van de<br />
priesters-ten antwoord, dat hij zich den dooden<br />
gelijk moest maaken. Door dit wonderlijke<br />
raadzel gaaven zij de magerheid en<br />
bleekheid der Wijsgeeeren te kennen. Echter<br />
leefden die zogenaamde dooden fomtijds<br />
eene volle eeuw; en de fakkel des verliands,<br />
welke hen bij de poorten des doods verlicht-<br />
L 2<br />
te?
15©' B n n n u i N G ü ï<br />
te, verfpreidde nog meer licht, dan bij het<br />
gros der menfchen in den bloei der jeugd<br />
wordt gevonden. THF.OPHRASTUS verzekert<br />
ons, dat hij 99 jaaren oud was, toen hij zijne<br />
karakters lehreef, welke men , zonder<br />
eene dusdanige verzekering van hem zelvsn,<br />
zoude aanzien voor het werk van een jong<br />
menfch vol van geest en vrolijkheid : want<br />
in dezelven heerfcht een toon van vrolijke<br />
boert , welken het niemand in eenige taal<br />
van Europa gelukt is na te volgen.<br />
DE Ouden hebben gemeend, dat de Wijsgeeren,<br />
welke omftreeks Athenen woo;.der» •<br />
eenen zo hoogen ouderdom, ondanks hunnen<br />
oneindigen letterarbeid, bereikten, doormiddel<br />
van eenen bijzonderen leefregel *<br />
Doch<br />
het is zeker, dat zij eenpaarig de leevenswij.<br />
ze van PYTHAGORAS, als ongerijmd en belachelijk<br />
, verwierpen.<br />
zich onderwerpen<br />
onveranderlijken regel ,<br />
Nimmer wilden zij<br />
aan eenen algemeenen en<br />
welke in de daad<br />
ook niet kon pasfen voor verfchillende lichaamsgeftellen<br />
: zij volgden de waarneemingen,<br />
* L»CIA»OI in MxxpoGiKC ; enCEMsoKitf<br />
U ( de die nututi. c, 4,
•> v E u DB G R I E K E N . I$Y<br />
gen, welke ieder op zijn geitel had genoo»<br />
men , en gebruikten zmke fpijzen , als daarmede<br />
min of meer overeenkwamen.<br />
ZIJ waren daarenboven niet vatbaar voor<br />
ontroeringen , welke vaak al zo doodelijk<br />
zijn als ziekten. De vrede week nimmer<br />
uit hunne ziel: elke dag was voor hun een<br />
feestdag, en de oplosfing van een vraagftuk<br />
de grootfte vreugde. In den lommer hunner<br />
tuinen gezeten , belachten zij de meenigte<br />
van dweepers en heerfchzuchtigen , welke<br />
geliingerd werden als riet, door den geringften<br />
wind, ja door het geringde luchtjen der<br />
hartstogten.<br />
VOOR het overige leefden de Athenienfers<br />
in het gemeen zeer lar.g, en waren van<br />
een gezonder lichaamsgestel dan de overige<br />
Grieken : want door eene zeldzaame goedheid<br />
der Natuur waren zij onbekend met<br />
die ziekten , welke veroorzaakt worden<br />
door wormen in de ingewanden, * terwijl<br />
de inwooners van het nabuurige lie-<br />
L 3<br />
oud<br />
» P L I H I u s Hifi. Hst. Lib. XXVll. Ctf. IJ. 'f » *,><br />
o m , Hift. PUut. L. IX. C, ia.
t$S B E S P I E G E L I N G ijs,<br />
otië zeer geplaagd werden door dat gedierte,<br />
't welk het leeven en de gevoeligheid tot eenen<br />
last maakende , eenen grooten invloed<br />
heeft op het lichaamelijk geitel en het zedelijk<br />
karakter der volken. Geen Natuurkenner<br />
is zo onkundig, of hij weet , dat de<br />
wormziekten nu eens eene naare droefgees»<br />
tigheid, dan eens eene onmaatige vrolijkheid<br />
veroorzaaken: zij verwekken een gedans en<br />
gelach als van ftuiptrekkingen ; en komen<br />
vrij wel overeen met de Opium , welke<br />
op de luidruchtigfte vrolijkheid eene neerflagtigheid<br />
doet volgen, gelijk aan eene flaapziekte<br />
HET groote onderfeheid, 't welk men in<br />
dit opzicht tusfchen twee nabuurige volken<br />
van Griekenland befpeurde, ontftond uit de<br />
hoedanigheid van het water, en de verfchillende<br />
leevenswijze. De Beotiërs welke<br />
vruchtbaare landen hadden, groote weiden,<br />
talrijke kudden, en verfcheiden foorten van<br />
tam gevogelte, hadden zich berucht gemaakt<br />
door hunne verfchrikkelijke vraatzucht. Zij<br />
hielden meer dan eenmaal 's daags maaltijd,<br />
Qii hadden, volgens POLYBIUS, meer dan dertig.
O V E * *> Ï G R I E K E N . 159<br />
lig feesten in de maand. De Athenienfers<br />
daarentegen waren , ten opzichte van het<br />
voedzel , het maatigfte volk van de wereld.<br />
De aard van den grond welken zij bewoonden,<br />
zijnde dor en onvruchtbaar, had hen<br />
genoodzaakt allerlei dierlijke zelfllandigheden<br />
tot fpijze te gebruiken : zij aten niet alleen<br />
krekels en fprinknaanen , maar zelfs het<br />
vleefch van ezels en mollen. *<br />
IN de vlekken van Attica, welke verfpreid<br />
waren langs de hoogten van Diacrië, kef Je<br />
men, zo als verhaald wordt, van de jagt en<br />
de melk der kudden ; maar de behoeftige<br />
burgers , en zelfs de armee van den Staat,<br />
moesten in tijd van oorlog zich geneerea<br />
met gezouten vifch , gedroogde vruchten , en<br />
een foort van graan , 't welk de Griekfche<br />
landbouwers de Garst van Achilles noemden,<br />
en waaraan men, volgens LLTIANUS , de zonderlinge<br />
kracht toefchreef om het gezicht te<br />
verfterken.<br />
L 4 $ i%<br />
• AÏ-JSTOPHAHES i» Villis, et yAeUrninfAiüo
§ IV.<br />
<strong>VAN</strong> DE VERBASTERING ÏÏ, DE GESLACH<br />
TEN DER ATHENIENSERS.<br />
HOE groot ook de bekwaamheid van dit<br />
volk was voor het beoeffenen der kunsten<br />
en weetenfchappen , verzekert AIUSTOTELES<br />
nogthans, dat het verftand bij hen nimmer<br />
erffelijk was in de zelfde gellachten. Deze<br />
ondergingen alle , zegt hij, eene fchielijke<br />
verbastering; en, om dit te bewijzen , haalt<br />
hij onder anderen de voorbeelden aan van<br />
SOCRATES en PERICLES, wier kinders dedomfte<br />
en onberoemdiïe der ltervelingen zijn geweest.<br />
*<br />
OM hier over eenigszins juist te kunnen rede.<br />
neeren, zoude men voor alles moeten onderftellen,<br />
dat de opvolging van kinders daar nimmer<br />
gefioord wierd door onwettige vermenging<br />
en fluikfchen minnehandel. Ondertus»<br />
fchen was de band des huwelijks bij de A-<br />
thenienfers de zwaklle van alle banden.<br />
» ibtttrie, L. H C. 15.<br />
TE
ö v E S D E G X I E K E N . 16Z<br />
TE Lacedemon, zegt PLATO , laaten de E.<br />
phoren een waakend oog op de Koninginnen<br />
houden , op dat het bloed van hnnne Vorsten<br />
zich niet vermenge met dat van een' Haaf<br />
of priester of muildrijver. Echter heeft men,<br />
in weerwil van alle die voorzorg, twee koningen<br />
van Lacedemon onder eede hooren<br />
verklaaren, dat zij geene vaders waren van<br />
die kinders, waarvan hunne vrouwen bevallen<br />
waren. ALCIBIADES ging daarenboven een<br />
nieuwe foort enten op de ftam der Heracli.<br />
den: want pas was hij te Sparta gekomen, of<br />
eene Koningin werd in de hevigfte drift voor<br />
hem ontftooken ; niet tegenftaande dat hij<br />
toen een balling was, zwervende door Griekenland,<br />
zonder Vaderland , zonder huisgoden,<br />
en ter wereld niets bezittende dan vernuft<br />
en fehoonheid.<br />
DEZE en ontelbaars andere voorbeeldeu<br />
waren echter niet in ftaat om de Grieken te<br />
deen afzien van de beweezen ongerijmdheid<br />
der Geflachtrekeningen, waarop zij niet minder<br />
verzot waren dan de Jooden, bij welken<br />
de losbandigheid der mans tevens die der<br />
vrouwen aanmoedigde; en evenwel werd bij<br />
L 5<br />
de.
D"2 B E S P I E G E L I N G * *<br />
dezen de onzekerfte zaak van de wereld voor<br />
volkomen zeker gehouden.<br />
MAAR behalven deze heimelijke vermen*<br />
ging, was die verbastering, waarvan ARISTO-<br />
TELES fpreekt, geenszins een verfchijnzel, *t<br />
Welk alleen bij de Grieken plaats had: want<br />
men heeft hetzelve naderhand befpeurd bij<br />
alle befchaafde natiën van Europa, waar bet<br />
verfiand fomtijds fchittert in zekere familien,<br />
gelijk die lichten, welke men 's nachts on»<br />
verwacht ziet midden in de moerasfen ; en<br />
vervolgens verdwijnt die glans, zonder ooit<br />
weder te voorfchijn komen, ten naasten bij<br />
zo als SAPPHO zegt van den maagddom.<br />
IN Portugal en Spanje heeft men zelfs gezien<br />
, dat de adelijke gedachten de domlte<br />
van allen zijn, en zo men elders foortgelijke<br />
waarneemingen had gedaan , men zoude<br />
waarfchijnlijk de zelfde uitkomflen gekreegen<br />
hebben. Zonder hier te fpreeken van de<br />
ilechte opvoeding , welke wij volflrektelijk<br />
niet willen vermengen met de natuurlijke oorzaaken<br />
, kunnen wij het geval, 't welk ia<br />
Span-
O V E H . pa G R I E K E N . 103<br />
Spanjen en Portugal plaats heeft, gemakkelijk<br />
uit eenvoudige redenen oplosfen.<br />
MEN onderftelle, dat er in een klein, ge.<br />
heel op zich zelf liggend land, vijftig zwakke<br />
edellieden zijn, die nooit anders trouwen<br />
dan onder elkander, zo zal de zwakheid der<br />
vaders dermaate op de kinders overgaan, dat<br />
de Staat niets goeds van de nakomelingen van<br />
een zodanig geflacht te wachten heeft: het<br />
zal ten laatften worden als die wilde flruiken,<br />
welke nooit geënt zijn geweest, en wier zap.<br />
pen niet te verbeteren zijndan door de ver.<br />
menging met een vreemd zap.<br />
NIETS bracht zo veel verandering te weeg<br />
in het bloed en het karakter der Athenienfers<br />
, als de oorlog , en de huislijke flavernij.<br />
WELKE zijn ten laatften de gevolgen geweest,<br />
zegt ISOCRATES, van zo veele oorlogen<br />
te water en te lande gevoerd , waarvan<br />
fommige gewonnen, andere verlooren wierden<br />
? immers geene andere, dan dat alle aanzienlijke<br />
geflachten daardoor zijn uitgeftor.<br />
ven ,
t64<br />
ÜEsriEüEtrwcsBr,<br />
ven, en dat de Staat weer bevolkt is met<br />
menfchen , die Athenienfers zijn alleen in<br />
naam, of die dat gene zijn, 't welk ik liefst<br />
niet wil noemen.<br />
<strong>VAN</strong> de flavernij zal ik llraks in het breede<br />
fpreeken, en alle die landen aanwijzen , van<br />
waar men eene ontzachelijke meenigte menfchen<br />
ging opkopen , om die naar Athenen<br />
over te voeren, waar zij uitheemfehe zeden,<br />
eenen nieuwen godsdienst, en nieuwe vooroordeelen<br />
inbrachten : zelve bedorven door<br />
de flavernij , bedorven zij te gelijk de vrij.<br />
beid.<br />
DE Athenienfers vermengden zich zo ligtelijk<br />
met de vrouwen , welke hun door de<br />
koopvaarders uit Klein-Alië werden aangebracht,<br />
dat uit eene optelling, ten tijde van<br />
PEKICLES gemaakt, volkomen bleek, dat bijna<br />
vijfduizend burgers uit geene wettige huwelijken<br />
gebooren waren. *<br />
DE<br />
* PHjTAKCüUS M Peride. et P m i ornonn<br />
fa ^Attiiii citatus a Scholiaste Aristophanis ad Ves-
ave» r>E GRIEKEN, trjr<br />
DE fchoone flavinnen werden aanftonds vrij<br />
gemaakt: weldra kreegen zij eenigen invloed<br />
in de huisgezinnen , n ten laatften werden zij<br />
de matresfen in die zelfde huizen, waar men<br />
haar als dienstmaagden verkocht had. THE-<br />
MISTOCLES had tot moeder gehad eene Karifche,<br />
IPHICRATES en TIMOTHEUS eene Thraci_<br />
fche, en DEMOSTHENES eene Scythin. In dit<br />
opzicht verdient aangemerkt te worden, dat<br />
het fomtijds nuttig is, het bloed van onderfcheiden<br />
natiën te vermengen. Doch men<br />
moet wel zorge draagen, dat men hierin den<br />
juisten middenweg houde, want wanneer de<br />
werking der oorzaaken al te overhaast gefchiedt,<br />
baart zulks fchrikkelijke gevolgen.<br />
Ten tijde van het Neder - Keiferrijk kwamen<br />
de inwooners van Konfiantinopel voort uit de<br />
vermenging van vijfentwintig verfchillende<br />
volken , en nimmer zag men op aarde een<br />
ondeugender genacht; zo dat de hoofdftad<br />
der Christenheid het verblijf wierd van de<br />
fnoodfte misdaaden, en de ijsfelijklïe gruwelen:<br />
de hoofden des volks waren monfters,<br />
en de onderdaanen niet minder.<br />
GE*
iêé B E S I I E J Ï I I R O U '<br />
GENOEGZAAM foortgelijke oorzaakeu brachte<br />
Rome de zelfde uitwerking voort, en gaven<br />
het beftaan aan dat lafhartige en verachtelijke<br />
gepeupel , 't welk door AMMIANUS<br />
MARCELUNUS met zulke flerke trekken is afgefchilderd<br />
, en welks aframmelingen thans<br />
den titel van Eminentie en Monfeigneur aanneemen,<br />
en op niets zo zeer gefield zijn dan<br />
op geld winnen zonder iets te doen.<br />
§• V.<br />
<strong>VAN</strong> DE GYMNASTIEK.<br />
THANS gaa ik over om aan te toonen, wel.<br />
ken invloed de Gymnastiek had op de gefleldheid<br />
der Athenienfers , en der overige<br />
Grieken in 't gemeen.<br />
NIMMER is er eene kunst uitgevonden, welke<br />
verderfïelijker was, en meer gefchikt om<br />
het menfchelijke gedacht te verzwakken. Dit<br />
heeft GALENUS beweezen niet alleen door<br />
eene Verhandeling, opzettelijk over dat onderwerp<br />
gefchreeven , maar ook door ontelbaare<br />
andere bewijzen, welke in zijne werfe«n<br />
verfpreid zijn, en waar door hij op de<br />
dui-
*fTR B E s * ï E G ï r, i *r s « Sf •<br />
het hoofd tot op de heupen, terwijl het benedenfte<br />
gedeelte des lichaams uitermaaten<br />
dik werd , gelijk XENOPHON zeer wel heeft<br />
aangemerkt. * Want het is ligt te begrijpen<br />
, dat de voedende zappen altoos vloeiden<br />
naar die deelen , welke de grootfte en<br />
aanhoudendfte kracht oeffenden.<br />
OFSCHOON de Athenienfers niet fpreeken<br />
vandeSchijvenwerpers, AlsKOBOAOI, moet<br />
men echter niet twijffelen, of bij dezen kreegen<br />
de armen eene wanftaltige dikte , terwijl<br />
de hals dermaate zijne buigzaamheid<br />
verloor, dat zij niet meer in ftaat waren om<br />
het hoofd van de rechter naar de linker zijde<br />
te draaien , dewijl hetzelve de werwelbeenderen<br />
al te fterk drukte, ten einde aan<br />
het werpen meer kracht bij te zetten.<br />
MEN had vooral niets nadeeliger kunnen<br />
uitvinden, dan de kinderen geforceerde loopen<br />
te laaten doen, 't welk plaats had in de<br />
Olympifche loopbaan, en bij de plegtige fpe.<br />
lea der Grieken. Want de al te fterke fchudding<br />
der lucht konde ligtelijk de werktuigen<br />
dei<br />
•» ln<br />
Symfofi;
a vi j DE GRIEKEN. 16"<br />
dér ademhaaling befchaadigen, en longziekten<br />
voortbrengen, welke de ouden even weinig<br />
wisten te geneezen als de hedendaagfchen.<br />
WIL men zeggen<br />
9<br />
dat deze oefFeningen<br />
nuttig hadden kunnen zyn, bijaldien men dezeiven<br />
had weeten te maatigen, ik antwoorde<br />
daarop, dat het onmogelyk was dezelven<br />
te maatigen, om dat zy op naijver gegrond<br />
waren , en de aard van den naijver is, noch<br />
maat noch paal te kennen. Men moest overwinnen<br />
of overwonnen worden ; en men<br />
kraakte zich zo wel door het winnen als door<br />
het verliezen.<br />
TEGEN dat ééa worstelaar beroemd konde<br />
worden , moesten honderd anderen in de<br />
proef omkomen ; zonder dezulken te rekenen,<br />
welke dêrmaate verminkt wierden, dat<br />
zij onnut waren voor den Staat, en onnut<br />
voor zich zeiven.<br />
HET menfchelijke zenuwgeftel wil flechts<br />
tot esnen zekeren trap gcfpannen worden»<br />
Zo dra men dit verder wil voortzetten, ver-<br />
I. DEEL. M liest
;o B ï s r i E C H i S o ï j f<br />
liest men aan den eenen kant, het gene men<br />
wint aan den anderen: de worstelaars maakte<br />
hunne handen fterk ten koste van hunne<br />
voeten; en de hardloopers wederom de voeten<br />
ten koste van de arman. Het evenwigt<br />
Van alle krachten te famen werd vernietigd<br />
door eene bijzondere kracht, welke geheel<br />
en al onnatuurlijk zijnde welhaast in zwakheid<br />
veranderde,<br />
MONTESQUIEU zegt, dat de oefening van<br />
het worstelen oorzaak was, dat de Thebaanen<br />
den flag bij Leuctra wonnen ; maar hij<br />
fchijnt er niet op gedacht te hebben , dat<br />
deze flag is voorgevallen in de 102de Olympiade,<br />
toen er dus reeds meer dan 400 jaaren<br />
verloopen waren, federd dat de Lacedemoniers<br />
zich zo zeer op het worstelen hadden<br />
toegelegd, 't welk hen echter niet voor<br />
den geheelen ondergang heeft kunnen behoeden.<br />
NEEN, het was de fchranderheid van EPA-<br />
MINONDAS , met nog verfcheiden andere bij.<br />
zondere oorzaaken , waarvan ik in het vervolg<br />
verflag zal doen, welke den Thebaanen<br />
bij
& v E R DÉ G R I E K E N . 17 T<br />
bij Leucïra de zege bezorgden. Het worstelen<br />
had daarin geen deel hoegenaamd;<br />
en men zag welhaast die zelfde Thebaanen<br />
overwonnen te Cherona:a ; vervolgens zag<br />
men hen gevangen genoomen door ALEXAN-<br />
DER ; men zag hen elders op de markt aan<br />
de meestbiedende als llaaven verkocht worden;<br />
men zag ploegen en zaaien daar ter<br />
plaatze, waar Theben had geltaan : met één<br />
woord, een volk,.'t welk zich nimmer op<br />
de Gymnastiek had toegelegd , zoude met<br />
geene grooter vernedering, noch fchrikkelijker<br />
omwenteling een einde hebben kunnen<br />
neemcn.<br />
BIJ het leezen der Gefchiedenis is het altijd<br />
voorzichtiger de gebeurter.isfen te beoordeeuit<br />
de gevolgen , dan uit de oorzaaken, welke<br />
laatfte dikwijls met eene dikke duisternis<br />
bedekt zijn. Om de voortreffelijkheid en het<br />
nut van het worstelen te bewijzen, had de<br />
Schrijver van den Geest der Wetten moeten<br />
aantoonen , dat Theben niet verwoest was,<br />
en dat de Thebaanfche naam niet was uitgewifcht<br />
op den lijst der volken.<br />
M 2 £>s
3.72 B E S P I E G E L I N G E N<br />
DE Macedoniers, welke DEMOSTHENES overal<br />
Barbaren noemt, hadden zeer fterke zenuwen,<br />
en bij die fterke zenuwen , een zeer goed.<br />
vcrltand : zij maakten weinig werks van de<br />
worsteloeffeningen, en vernoegen de Grieken<br />
bijna in alle geregelde veldflagen. De Beotiërs,<br />
Phoceënfers, Spartanen, Athenienfers,<br />
kortom allen , die zich tegen de legermagt<br />
van Macedonië dorsten verzetten , werden<br />
neergehouwen als doornen door de zeisfen<br />
van den maaier.<br />
DE Romeinfche foldaaten, welke den Haam<br />
zelfs van Gymnastiek niet kenden, begaven<br />
zich 's morgens op marfch, en waren zeker,<br />
dat zij voor den avond de Grieken overal<br />
zouden overwonnen hebben , waar dezelve<br />
te vinden waren. Ongelukkig vond men hen<br />
in eenen tijd , toen zij reeds geheel en al<br />
verzwakt waren door de poogingen , welke<br />
zij hadden aangewend om fterk te worden.<br />
Zo al het vuistvechten, het Pancratium en<br />
het fterk loopen die wanstaltigheden niet had.<br />
den veroorzaakt , waarvan wij gefprooken<br />
hadden , zouden echter de al te fterke uitwaas-
tfVER » E GRIEKEN, ifs<br />
Waasfeming en het onmaatig zweeten, welke<br />
die oeffeningen verwekten, meer dan genoeg<br />
in ftaat zijn geweest om het lichaam te verzwakken<br />
, door hetzelve van veele zappen,<br />
tot deszelfs onderhoud noodzaakclijk, te bsrooven.<br />
Ook verzekert GALENUS op de ftelligfïe<br />
manier, dat van HIPPOCRATES af tot hem<br />
toe niet een Griekfch Geneesmeester het temperament,<br />
noch het lichaamsgeftel, noch den<br />
leefregel der worstelaars had goedgekeurd.<br />
HCT is de grootfte ongerijmdheid tegen het<br />
gezag van alle Griekfche Geneesmeesters tc<br />
ftellen , gelijk men gedaan heeft, het nietsbeduidende<br />
gezag van eenen Schrijver als Lu.<br />
CIANÜS, welke een famenfpraak over de Gymnastiek<br />
heeft gefchreeven, waarin hij, door<br />
eene onbegrijpelijke onkunde van de oude<br />
gefchiedenis,<br />
SOLON durft invoeren , op zulk<br />
eene wijze, als of die beroemde wetgeever<br />
de ijverigfte voorftander van de worstelaars<br />
geweest ware, daar hij in tegendeel een gezwooren<br />
vijand van dezelven is geweest. *<br />
Hij verminderde de belooningen, welke men<br />
M 3 hun<br />
» Biosists LACRTIUS in het leeven van<br />
S O L O K.
174 B E S P I E G E L I N G E N<br />
hun had toegelegd, bijna tot niets, en bracht<br />
den Athenienferen onder het oog, dat het<br />
oneindig voordeeliger ware 's lands geld te<br />
belteeden aan de opvoeding van weezen, dan<br />
tot het onderhoud van worstelaars , welke<br />
nutteloos waren niet alleen in tijd van vrede,<br />
maar zelfs ook in tijd van oorlog: want zij<br />
waren, zo als EURIPIDES zegt, deflechtltefoldaaten<br />
van Griekenland.<br />
MEN heeft tot hier toe gemeend , dat de<br />
gevechten der Zwaardvechters te Rome nog<br />
oneindig veel wrecder fchouwfpel opleverden<br />
, dan het worstelen der Grieken : maar<br />
de waarheid der zaake is , dat beiden even<br />
wreed zijn geweest.<br />
DE Zwaardvechters, welke gewond waren<br />
, konden door bekwaame Heelmeesters<br />
yenezen worden, en GALENUS heeft te Pergamus,<br />
zijne geboorteplaats, de meesten, welke<br />
kwetzuuren hadden ontvangen, in het leeven<br />
behouden. Maar de Griekfche worstelaars<br />
waren niet te geneezen, dewijl zij elkander<br />
de ledemaaten zelve affcheurden ; zij<br />
verlooren oogen, tanden, neus, ooren, kin,<br />
en
,-TEI DE G R I E K E N . 17^<br />
en geleeken naar menfchen , welke uit de<br />
klaauwen van eenen tijger of luipaard cntfnapt<br />
waren. *<br />
KAN men zich wel iets fchrikkelijker verbeelden<br />
, dan te zien naakte kampvechters,<br />
druipende van bloed, welke elkander het lichaam<br />
met de ijzeren handfchoenen vc-rfcheurden<br />
, en zulke Hagen in het gezicht<br />
toebrachten, dat alle wezenstrekken daarvan<br />
veranderden , in zo verre dat na zodanige<br />
oeffening een moeder haaren zoon , en de<br />
eene broeder den anderen niet meer kenden,<br />
f<br />
OOK is het zeker, volgens getuigenis van<br />
ISOCKATES , dat geene anderen dan lieden vnn<br />
de laagfte klasfe, en die uit de verachtelijkfle<br />
gehuchten van Griekenland afkomstig waren,<br />
dit fchandelijke handwerk oeffenden, en dat<br />
deze zulks deeden , om dat zij geen ander<br />
beroep geleerd hadden, waarin zij met minder<br />
moeite en met minder beroemdheid zouden<br />
geleefd hebben, t<br />
M 4<br />
* vinthrhg. L. 2. Epigr. (.<br />
t .sfi.tbolog. ibid. Ep, z & 3»<br />
t flspi<br />
WAT<br />
Ijvyo,.
*7 Bï-MUHiScïa<br />
WAT betreft den wedloop met paarden,<br />
deze had op die dieren de zelfde uitwerking,<br />
als de Gymnastiek op de menfchen: dat is te<br />
zeggen, dat hun ras door geheel Griekenland<br />
verzwakte , daar men zelfs de verregaande<br />
onvoorzichtigheid had, veulens te laaten harddraaven,<br />
welke door eene enkelde proef van<br />
dien aard voor altoos geknakt waren. *<br />
DE Engelfchen hebben het ras van hunne<br />
paarden zeer verminderd door de wedloopen<br />
van New-Market, en andere foortgelijken;<br />
maar bij aldien zij het voorbeeld der Grieken<br />
nagevolgd, en de veulens mede op de<br />
baan gebracht hadden , er zoude in geheel<br />
Groot-Brittanje niet een middeimaatig goed<br />
paard zijn te vinden.<br />
PINDARUS fpreekt<br />
van eenen wedloop in<br />
de Pythifche fpelen gehouden , waarin 40<br />
wagens in ftukkeo braken, en veertig koetziers<br />
* Het loopen van veulens werd voor 't eerjt ingevoerd<br />
in de 9S C<br />
Olympiade . en het fchi/nr nier<br />
dat de oogen der Grieken federd geopend zijn<br />
geworden om dit misbiuik te zien 4<br />
ÏA»SANIAS<br />
ïtow, cap. t.
S»V-ER DE G R I E K E N » 177<br />
vsiers in het voetzand vielen, welke dus, gelijk<br />
SOPHOCLES het uitdrukt, fchipbreuk op het land<br />
leeden. • Dit beteekent met andere woorden,<br />
dat men daarbij, zonder eenig nut voor den<br />
Staat, een groot getal menfchen en nuttige<br />
beesten verloor , waarvan fommigen oogen.<br />
blikkelijk dood bleeven , en anderen door<br />
langduurige pijnen gefolterd wierden. Op<br />
die wijze voerde men oorlog midden in den<br />
vrede.<br />
DE inwooners van Cyrene in Africa , en<br />
die van Sicilië in Europa hadden een uitmuntend<br />
ras van paarden ; zo dat, wanneer qr<br />
veele wagens van Cyrene , of van Syracufe<br />
of Agrigentum te Olympia aankwamen, men<br />
wel honderd tegen één konde zetten , dat<br />
vreemden met den prijs zouden gaan ftrijken<br />
, en de Grieken niet dan fchande behaalcn.<br />
Deze laatften , 't is waar, hadden<br />
bij alle die dingen eene geheime ftaatkunde,<br />
en uit het vervolg van deze Befpiegeüngen<br />
zal men zien, dat de Koophandel de groote<br />
drijfveer was van de Olympifche fpelen, en<br />
M 5<br />
foort-<br />
* PINDARUS I1U9- Ode j. en Somociss in<br />
Eltiirx.
178 B E 8 ï I E G E 1 I II G<br />
foortgelijke volksbijeenkomlten. Maar dit<br />
belet niet, dat geen ding meer gefchikt was<br />
om de deugd aftefebrikken , en aan waare<br />
verdiende alle aanmoediging te beneemen ,<br />
dan dat men zo veel belang, zo veel roem<br />
Helde in de kunst van paardemennen; daar<br />
toch die kunst zelve niets waS zonder de<br />
fpieren der paarden, welker onderhoud eene<br />
meenigte huisgezinnen in Peloponnefus en<br />
Attic-i deed te gronde gaan. Geene weelde<br />
was daar verderffelijker dan deze.<br />
VOOR het overige waren de Athenienfers<br />
minder met de Gymnastiek ingenoomen dan<br />
de overige Grieken; om dat zij, gelijk XE<br />
NOPHON aanmerkt , zich voornaamelijk met<br />
de zeevaart bezig hielden , waarbij het worftelen<br />
en loopen niet te pas kwam. Maar<br />
daar tegen bracht het geduurig roeien , gelijk<br />
wij boven gezien hebben, een groot gebrek<br />
te weeg in de menfehen van Attica.<br />
En hieruit moet men befluiten, dat niets in<br />
de wereld zo wel gefchikt is om gezonde<br />
en fterke menfehen te maaken, als de landbouw<br />
, welke alle bedenkelijke voordeelen<br />
in zich vereenigt , zonder iemand krom of<br />
wan-
«VER DE GRIEKEN. 179<br />
wanflaltig te maaken , gelijk de worstelaars<br />
van Elis, of de galei-roeiers op de Atheen.<br />
Jthe vlooien.<br />
§ vi.<br />
<strong>VAN</strong> DE BEVOLKING <strong>VAN</strong> ATTICA, EN<br />
<strong>VAN</strong> DE HUISLIJKE SLAVERNIJ.<br />
<strong>VAN</strong> de vroegfte tijden af hadden de fiaat.<br />
kundigen van Athenen , zegt PLATO , berekend<br />
, dat hunne Republiek moest beitaan,<br />
uit twintigduizend burgers. Door eene vergelijking<br />
der optellingen, in zeer verfehillendc<br />
tijden gedaan, zal men bevinden, dat da<br />
bevolking daar altijd op eenen gelijken voet<br />
is gebleeven onder PEUICLES , DEMOSTHENES<br />
en DEMETRIÜS den Phalerëer, welke in onderfcheiden<br />
tijden Demagogen geweest en<br />
aan het hoofd des bclfuurs geplaatst waren,<br />
In die optelliggen waren de vrouwen niet<br />
begreepen, welke onderfleld werden het getal<br />
der mannen te evenaaren ; diensvolgens<br />
maakten de enkelden van beiderlei kunne, en.<br />
van verfcbillende jaaren , waaruit bet Atheenfche<br />
volk, verfpreid langs het Attifche grondgebied<br />
, en het eiland Salamis bellend , tc<br />
fa..
28o B l S P I E G E t l H G E M<br />
famen eene zom uit van veertig duizend zielen.<br />
Wanneer oorlogen of ziekten hierin eene<br />
merkelijke vermindering te wege brachten<br />
, werd het getal der burgers aangevuld<br />
door vreemdelingen, welken de rechten van<br />
inboorlingen en burgers gefchonken werden;<br />
en wanner de bevolking, merkelijk hooger liep<br />
dan het getal door de regels en berekeningen<br />
der Staatkunde bepaald, zond men het ovsr.<br />
Fchot naar de volkplantingen, en natr de veroverde<br />
eilanden, waar men door het lot landerijen<br />
aan de volkplantelingen uitdeelde.<br />
DIODORUS van Sicilië was zeer kwalijk onderricht<br />
, toen hjj ondernam de manier te<br />
verklaaren , waarop ANTIGONUS de Republiek<br />
van Athenen herformde : want uit eene optelling<br />
, na den dood van ANTICONUS gedaan,<br />
blijkt, dat het getal der burgers, de vrouwen<br />
niet medegerekend, op twintigduizend<br />
beliep ; zo dat er geene wezenlijke verandering<br />
was gekomen in de oude grondflellingen<br />
aangaande het getal van vrije menfehen<br />
, waar uit die Democratifche Staat<br />
moest beftaan, zonder dat dit getal vermeerderd<br />
of verminderd mogt worden.<br />
DE-
s v i R D E GRIEKEN. 15?<br />
DEZE denkbeelden fchijnen zeer weinig te<br />
foooken mot die, welke in zo veele boeken<br />
over de bevolking zijn verfpreid, waarin men<br />
geene dan verfoeilijke middelen vindt om het<br />
getal van bedelaars en ongelukkigcn te vermeerderen.<br />
De Staatkundigen nogthans^ in<br />
plaats van zulke fielzels te verwerpen, hebben<br />
dezelve met loffpraaken vereerd. Wij<br />
nebben, zeggen zij, een groot aantal menfehen<br />
noodig, welke men in tijd van vrede<br />
groote belastingen kan laaten opbrengen, ea<br />
wier bloed men met ftroomen kan vergieten<br />
in tijden van oorlog. Zie daar de hoofdzaak,<br />
waarop hedendaags de geheele wee.<br />
ienfehap van eenen Minister der Financien<br />
uitkomt: maar deze is niet de weetenfehap<br />
van den Wijsgeer, noch van hun, die een<br />
gevoelig en edel hart bezitten. Dezen zijn<br />
ten fterkften overtuigd, dat honderd welgefielde<br />
huisgezinnen op eene vierkante mijl<br />
beter zijn dan drie duizend Negers op een<br />
morgen lands.<br />
ELK arm en mishandeld foldaat is noodwendig<br />
een deferteur; en dus minder dan<br />
nul op den lijst der verdedigers van den<br />
Staat,
ifta B E S P I E G E L I N G E N<br />
Staat. Deze defertie is het , welke ten gevolge<br />
heeft gehad, en altoos zal hebben den<br />
ondergang der despotieke regeeringen, waar<br />
de bevolking den despoot geene de minfte<br />
kracht bijzet. Dertigduizend Macedoniers<br />
hebben Perfiën vermeesterd ; veertigduizend<br />
Mogollen hebben Indien,- vijftigduizend Tartaaren<br />
China veroverd, in welk latstgenoemde<br />
Rijk fnen toen meer dan veertig millioenen<br />
inwooners vond , welke hunne Meesters<br />
afvielen. Wij hebben in onzen tijd het leger<br />
van den Groot-Viller bijna geheel zien weg<br />
loopen in den omtrek van Warna, en nimmer<br />
hebben de Turken verftandiger gehandeld,<br />
dan In dat geval: want hunne dwingelanden<br />
verdienen niet, dat er een enkele<br />
droppel bloeds wordt vergooten om hen te<br />
befchermen in de regeering over die landen,<br />
welke zij als dieven en roovers verwoest<br />
hebben.<br />
WANNEER de zwaarte der belastingen de<br />
algemecne elende tot die hoogte gebracht<br />
hebben , dat alle zuilen van het Staatsgebouw<br />
daardoor zijn aan het Waggelen gebracht<br />
, zijn de Dcspooten niet meer la<br />
ftaat
SVER BE GRIEKEN - , jf*<br />
ftaat zelfs door dooftraffen de defertie te beletten<br />
: want menfehen, welke door de Financiers<br />
zijn uitgefchud, en van de Krijgsoverften<br />
beftemd zijn om op het flagveld vermoord<br />
te worden , laaten zich door zodanige<br />
ftraffen niet affchrikken; en willen liever<br />
ilerven als deferteurs, dan als foldaaten.<br />
DE Athenienfers deferteerden nooit; en daar<br />
men ter naauwernood een leger van tienduizend<br />
man nationaale troepen op de been konde<br />
brengen, haalde men de overigen uit de<br />
verbondene of cijnsbaare fteden ; ook nam<br />
men in foldij Kretcnfers, Thraciërs en meer<br />
dergelijke huurlingen, welke insgelijks nimmer<br />
hunne vaandels verlieten; want dit was<br />
ftrijdig met het handwerk, 't welk zij oeffenden.<br />
Daarenboven hadden de Grieken en<br />
Romeinen de ftaatkunde van aan de hulp.<br />
troepen niet meer dan de helft der foldij te<br />
betaalen, en het overige in de krijgskas te<br />
bewaaren, tot dat de oorlog geëindigd was *<br />
Dus was een deferteur altijd de helft van zijne<br />
foldij kwijt,<br />
Zo-<br />
? Vstsiiïs rfe n milit, L, 2, C, 2a,
i l J4 B E S P I E G E T J I N C E W<br />
ZODRA DEMOSTHENES over het Krijgswezett<br />
en het algemeene beftuur van zaaken gefield<br />
was, gelaste hij, dat de troepen, welke op<br />
bultenlandfche togteti wierden uitgezonden ,<br />
ten minden voor een vierde gedeelte uit inlanders<br />
zouden genoomen worden, zo dat van<br />
tweeduizend man vijfhonderd Athenienfers<br />
moesten zijn, zo wel onder de ruiterij, als<br />
onder het voetvolk. *<br />
r DEZE nieuwe order kan doen vermoeden j<br />
dat men te vooren fomtijds den oorlog voerde<br />
alleen met hulptroepen, waarbij geene<br />
andere burgers dan de Generaals en Officiers<br />
gevonden wierden. De Athenienfers waren<br />
zo ijverig op den koophandel, dat zij liever<br />
eene markt dan eenen vcldtogt bijwoonden.<br />
Maar, zeide DEMOSTHENES tot ben, die markten<br />
kunnen niet in ftand blijven, zo zij niet<br />
door eene of andere krijgsmagt befchermd<br />
worden: gijlieden , voegde hij er bij, beoor.<br />
deelt den bloei der Republiek naar de meenigte<br />
der koopwaaren, welke gij ziet veilen,<br />
maar gij denkt niet dat PHILIPPUS van Macedonië<br />
met eene groote bende roovers kan<br />
ko-<br />
* niuiltniHU Th/Hifi 2. P- *Si
O V E R D E G R Ï E E E W . I{?5<br />
komen om u te pionderen , op het eigen<br />
oogenblik, dat gij bezig zijt met koopen of<br />
verkoopen,<br />
MEN ziet uit de rekening ,• welke PEKI.<br />
CLES van zijn beflüur heeft gegeeven , en<br />
welke het ecbtfte ftuk is van de Griekfche<br />
Gefchiedenis' , dat hij in het begin van den<br />
Peloponnefifchen oorlog het zo verre gebracht<br />
had, om een leger van een en dertig duizend<br />
en agthonderd man j de ruiterij daar onder<br />
begreepen , op de been te brengen. * Wat<br />
ook kwalijk onderrichte Schrijvers , gelijk<br />
DIODOKUS van Sicilië, hiervan gezegd hebben,<br />
dit is het hoogfte geweest, waar toe de Atheenfche<br />
Republiek haare landmagt heeft kunnen<br />
brengen , en zij heeft dezelve federd zelfs<br />
verminderd om haare zeemagt te vermeerderen,<br />
waarmede men oordeelde meer nut te<br />
kunnen doen. Onder het beftuur van den Demagoog<br />
LYCURGUS beflond de zeemagt uit vierhonderd<br />
Triremen, of fchepen met drie rijen<br />
roeibanken, welke bij elkander in de drie havenkommen<br />
van Piraeus konden gelegd worden,<br />
waar thans met geene mogelijkheid een vloot<br />
I. DEEL. N van<br />
• TBUCÏOIBES Belt, Ptltpm. L, II.
i{?6 B E S P I E G E L I N G E N<br />
veertig Linie fchepen zoude kunnen liggen<br />
; al ware zelfs het eene van de dokken<br />
dier haven niet verzand. * Hier uit kan<br />
men befluiten dat de Triremen der Athenien*<br />
fors nog zo groot niet waren als onze gewapende<br />
floepen ; en daar dezelve geroeid<br />
wierden, namen de roeiers zo veel plaats in,<br />
dat er voor de feheeps-foldaaten bijna geene<br />
ruimte overbleef. Dit was een algemeen gebrek<br />
in het zeewezen van alle oude volken;<br />
en dit gebrek was niet te verhelpen, zo lang<br />
de gewoonte in fland bleef om de fchepen<br />
door roeien voort te drijven, t<br />
DEWrjL de bevolking van Athenen bepaald<br />
was tot twintigduizend burgers, was het niet<br />
mogelijk met zo weinig handen tevens het<br />
land te bouwen, in de mijnen te graaven,<br />
en de fabrieken te doen bloeien ; en dus<br />
moest men noodwendig zijn toevlugt neemen<br />
tot<br />
* Eene teekening van den ïiraeus, geometiifch<br />
gemaakt, is te vinden in U Dtf.r\ptit* du Golfe u's<br />
fenife et de U Morèe f&r Mr. Bellin.<br />
* ÏOIYBIUJ zegt, dat de groottte ooilogfche*<br />
pen dei Romeinen niet meei dan 120 foldaaten<br />
konden voeren , terwijl men 300 roeiers noodig<br />
had om dezelven voon te krijgen,
O V E R DÊ G R I Z K B N . 187<br />
tot flaaven. Men kogt dan overal menfehen<br />
op, waar die maar te vinden waren; en men<br />
vond er in zo grooten getale, dat de gerings<br />
prijs, waarvoor dezelve te koop waren, bij-<br />
. na het geloof te boven gaat: men zoude<br />
thans tot dien prijs geene Negers van de kust<br />
van Melinda kunnen bekomen. XENOPHON<br />
fpreekt van Atheenfebe flaaven, welke niet<br />
meer dan eena halve Attifche mine, of ten<br />
naasten bij 37 Livres, kostten. * Maar die<br />
gene, welke een handwerk geleerd hadden,<br />
en in de fabrieken tot zwaaren arbeid konden<br />
gebruikt worden , kwamen gemeenlijk<br />
«P vijf minen, of 370'livres te ftaan. f<br />
DE landen, waar men die meenigte<br />
galei,<br />
flaaven ging opkoopen , waren Thracië, 't<br />
welk meer vrouwen , dan mannen opleverde;<br />
Macedonië, van waar, volgens bericht van<br />
DEMOSTHENES , de weinigfte flaaven kwamen;<br />
Dacië , thans Moldavië; het land der Geten,<br />
tharsBesfarabië; Klein Scythiê, aan den<br />
mond van den Donau, en Kappadocië,<br />
de Hoofden en de Koning zelf hunne<br />
N 2<br />
* XENOPHOH de ftct, et dict. Socrat. tl,<br />
1 D 1 in 0 s T H, in 1* contra ^phobrnn. ?]«•'<br />
waar'<br />
onder-<br />
daa--'
188 B E S P I E G E L I N G E N<br />
daanen , zo veel zij maar misfen konden,<br />
verkochten, even als thans fommige Cazieken<br />
van Congo en Angola , welke met den<br />
dood behoorden gelïraft te worden, om hunne<br />
opvolgers van zodanigen handel af te<br />
fchrikkcn. Behalven deze landen had men<br />
nog Myfië, Phrygié', Carië, en eindelijk Syrië,<br />
van waar men zo veele flaaven kreeg,<br />
dat de naam Sjrus gemeenlijk gebruikt wierd<br />
om eenen flaaf aan te duiden •, gelijk men<br />
den naam van Tbretfa gebruikte om eene<br />
flaavin te beteekenen, dewijl de meeste flavinnen<br />
van Thracië geboortig waren. Nimmer<br />
zag men eenen enkelden Egyptenaar op<br />
de markt verkoopen ; maar wel veele Negers,<br />
waarmede van de oudfte tijden afhandel<br />
is gedreeven , even als of die zwarte<br />
menfehen volilrekt tot de ilavernij gefchapen<br />
waren, daar zij nogthans vaak beter zijn dan<br />
hunne meesters.<br />
ALLE fabrieken van Athenen werden aan<br />
den gang gehouden door de handen der flaaven<br />
; en geduurende den Peloponnefifcheu<br />
oorlog liepen er meer dan twintigduizend van<br />
dat volk weg', welke, zo als<br />
THUCYDIDES<br />
zegt,
O V E R D E G R I E K E N . 18.0<br />
zegt , meerendeels zeer goede werklieden<br />
waren. * Men zoude zeggen, dat dergelijke<br />
tegenfpoeden den koophandel en de fabrieken<br />
der Athenienfers voor altoos hadden moeten<br />
vernielen ; maar de gemakkelijkheid ,<br />
waarmede men uit alle die ongelukkige landen<br />
, welke wij hebben opgenoemd, menfehen<br />
konde krijgen, herftelde die fchade zo<br />
wel , dat men na verloop van eenige jaaren<br />
naauwlijks iets daarvan konde befpeuren. Ns<br />
de optelling, door DEMETRIUS den Phalereër,<br />
omtrent 309 jaaren voor onze Tijdrekening,<br />
gedaan, bevond men, dat het getal der flaaven<br />
van beide kunnen en van onderfcheiden<br />
jaaren , te Athenen, en op het grondgebied<br />
van Attica, een getal van viermaalhonderdduizend<br />
beliep, f ><br />
N 3<br />
WAN-<br />
* Lib. VII.<br />
1 A I H O I E D S , en de ongenoemde Schrijver<br />
van de befehrijving der Olijmpiaden hebben eenen<br />
grootea misflag begaan , met te zeggen , dat de<br />
optelling van DIMETJIKS gedaan is in 't jaar 310<br />
voor onze Telling. MKURSIUS zelfheeft dien<br />
misflag niet opgemerkt. DÏMETRIWS was Aj><br />
thent tt Athenen iri het jaai JOJ.
i$o B E S P I E G E L I N G E N .<br />
WANNEER men den middelbaaren prijs<br />
neemt, voor welken de menfehen daar verkocht<br />
wierden , en den een door den ander<br />
op vier minen ftelt, zal men vinden, dat alle<br />
de flaaven te famen op honderd en twintig<br />
millioenen livres kwamen te ftaan, welke<br />
fom verre overtreft de waardij van alle de<br />
landerijen van Attica, zo als men deze, in<br />
het hoofdftuk van de Financien, naar de lijs.<br />
ten van de Cenfors der Republiek , zal gewaardeerd<br />
vinden.<br />
Zo men die ongelukkigen uitzonderd, welke<br />
tot het delven in de mijnen gebruikt werden<br />
, en wier lot niet anders dan hard en<br />
beklagenswaardig konde zijn „ werden de<br />
flaaven in het gemeen zo zacht behandeld,<br />
dat XENOPHON durfde zeggen , dat men te<br />
veel toegeeflijkheid omtrent hen gebruikte. *<br />
Maar Xenophon had, toen hij dit beweerde,<br />
de grondftellingen van zijn Vaderland verloo.<br />
chend, en die der Lacedemoniers aangenoomen<br />
, welke de Heloten behandelden met<br />
eene wreedheid, waarvan de natuur een afgrijzen<br />
heeft.<br />
Ds<br />
f £>« rtpab. vitbtn^
©VER DE GRIEKEN, IQI<br />
DE Athenienfers waren te wijs , en had.<br />
den een al te gevoelig hart, om menfehen te<br />
mishandelen , wier vlijt hun rijkdom moest<br />
verfchaffen, en wier getal dat der burgeren<br />
zo ver overtrof, dat men niet gerust had<br />
kunnen flaapen, bij aldien men den flaaven<br />
die infchikkelijkheid had geweigerd, welke<br />
zij in duizend opzichten verdienden.<br />
WANNEER men de Griekfche Komedien<br />
leest, ziet men de grootfte<br />
gemeenzaamheid<br />
tusfchen de heeren en flaaven, welke in zo<br />
veele gevallen de intrigue van het Huk beftuuren,<br />
dat deeze eenformigheid verfcheiden<br />
laater fchrijvers mishaagd heeft, welke de<br />
oude Komedie-dichters befchuldigen misbruik<br />
te hebben gemaakt van een' rol ,<br />
waarvan<br />
men zich niet moest bedienen, zo lang men<br />
grooter en verhevener<br />
hand had.<br />
hulpmiddelen bij de<br />
Maar dit verwijt past althans niet<br />
op ARISTOPHANES; daar deze zelden van den<br />
dienst der flaaven gebruik gemaakt heeft ,<br />
welke noodzaakelijker werd in het plan van<br />
de Nieuwe Komedie, en vooral in dat van<br />
de Menandrifche foort, voor zo verre men<br />
daarover uit de vertaalingen van<br />
N 4<br />
TERENTIUS<br />
k<br />
a<br />
«
ïoa B E S P I E G E L I N G E N<br />
oordeelen. Belangende PLAUTUS , deze haal.<br />
de gemeenlijk zijne onderwerpen uit de Komedie<br />
- dichters van Sicilië, waar de flaaven<br />
groote guiten en leugenaars waren , zo als<br />
de Sieiliaanen ten allen tijde zijn geweest.<br />
yooit het overige Weet ik wel, dat fommige<br />
Geleerden vermoed hebben, dat er eenige<br />
vergrooting plaats had in dat getal van viermaalhonderdduizend<br />
flaaven, welke de Athenienfers<br />
gezegd worden in hunnen dienst te<br />
hebben gehad. Maar deze Geleerden kenden<br />
niet volledig genoeg de uittgeltrektheid van<br />
den koophandel, noch het verbaazende aantal<br />
van fabrieken, welke in Attica waren opgericht<br />
j waar men buiten dat tot den Zeedienst<br />
geene andere dan roeifchepen gebruikte,<br />
zo dat men eene groote meenigte menfehen<br />
noodig had, om de manfehap voor den<br />
zeedienst voltallig te krijgeen. Het bearbeiden<br />
en bevochtigen der landen vorderde insgelijks<br />
een aanzienlijk getal huurlingen ; gelijk<br />
mede het delven in de kopermijnen te<br />
Colona, en in de zilvermijnen te Sunium.<br />
<strong>VAN</strong>
O V E R DE G R I E K E N . 193<br />
<strong>VAN</strong> eenen anderen kant , werd tot den<br />
huisdienst, zo als die was bij de Grieken en<br />
Romeinen, meer handen vereifcht, dan daar<br />
toe gebezigd worden volgens onze gebruiken<br />
, welke met de gebruiken der Ouden<br />
geene de minfte overeenkomst hebben.<br />
HET affchaffen der flavernij heeft zelfs verandering<br />
te wege gebracht in de wijze van<br />
het bouwen der huizen : want men heeft<br />
thans in de wooningen van particulieren niet<br />
meer zo veele deuren, noch zo veele affchutzels<br />
en hokken van nooden , welke voorheen<br />
dienden om de flaaven van losbandigheid af<br />
te houden, en vooral om het vvegloopen van<br />
dezelven voor te komen. De verdeeling binnen<br />
in de huizen der Grieken , waarmen afzonderlijke<br />
vertrekken had voor de mannen,<br />
en andere voor de vrouwen, was ingericht<br />
naar de huislijke flavernij: want het was zeer<br />
natuurlijk, dat .de vrouwen van het huis het<br />
oog hielden op de flaavinoen, en dat de flaavgn<br />
onder het onmiddelijke opzicht van de<br />
heeren Honden. *<br />
N 5<br />
* XENOPHON Ontnam.
194- B E S P I E G E L I N G E N<br />
DAT de huisdiens: bij de Grieken meer<br />
menfehen vorderde dan bij ons, blijkt ten<br />
klaarden daar uit, dat de Wijsgeeren , welke<br />
omltreeks Athenen woonden, en die noch<br />
mijn del vers, noch fabrikeurs, en op zijn best<br />
landbouwers waren, evenwel een groot aantal<br />
flaaven in hunnen dienst hadden , waarvan<br />
men eene lange optelling vindt in de<br />
Testamenten van PLATO, ARISTOTELES , EPI-<br />
CUR.TJ8, TIIEOPHRASTUS , en voornaamelijk in<br />
dat van LTCON, welke, fchoon met grooten<br />
pracht geleefd hebbende aan het hoofd der<br />
Peripatetifche Sekte, wier fchool hij langen<br />
tijd beduurde, nogthans eene zeer, rijke<br />
erlïbnis naliet, cn een testament maakte, 't<br />
welk van de Grieken altijd als een meesterftuk<br />
is aangemerkt. Bij zijn' dood niet min<br />
edelmoedig zijnde , dan hij in zijn geheele<br />
leeven was geweest, fchonk hij de vrijheid<br />
aan alle zijne flaaven , leide hun daarteboveu<br />
groote gefchenken toe, en, hadden zijne<br />
omdandigheden het toegelaaten, hij zoude<br />
aan geheel Griekenland legaaten hebben<br />
gemaakt. *<br />
* D I O G E H, L A f T- T. » viii Ljttph,<br />
UIT
©VER DE GRIEKEN, ipj<br />
UIT het gezegde valt nu gemakkelijk te<br />
begrijpen , hoe de Athenienfers middel vonden<br />
om werk te geeven aan viermaalhonderd<br />
duizend menfehen, welker vlijt men als een<br />
zeer groot kapitaal mag aanmerken , waarvan<br />
de eigenaars alle dagen de rente trokken<br />
: want wij zien uit de Redevoeringen<br />
van DEMOSTHENES, dat de werklieden, welke<br />
in de fabrieken van zijnen vader gebruikt<br />
werden, dagelijks eene zekere fom, welke<br />
de vrucht was van hunnen arbeid, aan hunnen<br />
meester opbrachten.<br />
IK fpreek van deze inrichtingen , om den<br />
aard derzelven te doen kennen ; maar niet<br />
om dezelven te billijken, want dit zoude eene<br />
ongerijmdheid zijn.<br />
DE toeftand, waarin Griekenland zich bevond<br />
, maakte de affchaffing der flavernij on.<br />
mogelijk: want hier toe werd vereifcht, dat<br />
alle republieken volkomen eensgezind waren.<br />
Dan dit waren zij nooit: het gene de Athenienfers<br />
wilden , wilden de Lacedemoniers<br />
«iet } en zo lang dezen de Heloten, waarin<br />
hun*
i©6 B E S P I E G E L I N G E N<br />
hjnne voornaame magt beftond, niet in vrijheid<br />
fielden , konden de andere Staaten ook<br />
de vrijheid niet geeven aan de flaaven, welke<br />
insgelijks hunne voornaame magt uitmaakten.<br />
DEWIJL de Athenienfers ten minden dertig<br />
jaaren moesten bereikt hebben, voor dat zij<br />
de volksvergaderingen mogten bijwoonen ,<br />
volgt daar uit, dat deze vergaderingen gemeenlijk<br />
uit niet meer dan zeven- of agtduizend<br />
burgers beftonden. SOLON heeft zelfs<br />
berekend, dat een getal van zesduizend menfehen<br />
, op de gewoone vergaderplaats bijeen<br />
verzameld , de wetgeevende magt uitmaakte;<br />
cn men konde met zodanig getal van Hemmen<br />
eene nieuwe wet maaken, of eene andere<br />
vernietigen, omdat zesduizend burgers<br />
geoordeeld werden de geheele Natie te verbeelden.<br />
*<br />
Maar, wanneer eene zo gewigtige<br />
zaak als het verklaaren van oorlog ter<br />
baane was gebracht, dan moesten de inwooners<br />
uit alle vlekken van Attica meer bijzon.<br />
der<br />
* S. PETI'T »'» /«si- SISONIWS en Vin<br />
X uil I ui.
OVER DE GRIEKEN, IJ7<br />
der worden opgeroepen ; welke vlekken verdeeld<br />
waaren in groote en kleine , om dat<br />
fommige zeer magtig waren, zo als Acharna<br />
, andere daarentegen zeer zwak, zo als<br />
Halimus , waarmen niet meer dan drie en<br />
zeventig burgers telde , welke Item hadden<br />
in de iiaatsvergadering. *<br />
DE wijze, waarop PERICLES de natie had<br />
genoodzaakt , met alle hunne flaaven de<br />
toevlugt te neemen binnen de muuren der<br />
hoofdftad , veroorzaakte, dat het getal der<br />
inwooners van Athenen , 't welk gemeenlijk<br />
niet boven de vijftigduizend beliep, daadelijk<br />
misfchien tot viermaalhonderdduizend<br />
aangroeide. Deze fchielijke bijeenzameling<br />
van zo veel menfehen , waarvan de meesten<br />
, gelijk wij gezien hebben , moesten<br />
woonen in ongezonde hutten , in der haast<br />
opgeflagen , of onder de galerijen der tempels<br />
en publieke gebouwen , veroorzaakte,<br />
dat er geduurende de hitte van den zomer<br />
, eene ziekte heerfchte , gewoonlijk<br />
genoemd de Atheenfche Pest , doch welke<br />
van<br />
* DïMOSTH. cttitrn EulultAtn ft, 130I.
ip8 B E S P I E G E L I N G E N<br />
van fommige hedendaagfche Geneeskundigen,<br />
bij voorb. H A L L E R , alleenlijk voor eene befmettelijke<br />
koorts is gehouden. * Het is<br />
Ongerijmd geheel in Ethiopicn den oorfprong<br />
te gaan zoeken van een plaag » waarvan<br />
de oorzaak zeer gemakkelijk is te vinden<br />
in de wijze , waar op de menfehen daar<br />
in eene zeer kleine ruimte waren opeengepakt,<br />
waar het vuur der befmetting zich<br />
als in een brandpunt vcreenigde , 't welk<br />
zich niet eens tot buiten de muuren van<br />
Athenen uitbreidde , en nimmer tot eenig<br />
bekend gedeelte van Griekenland doordrong.<br />
Het zelfde vcrfchijnzel zoude nog plaatshebben<br />
, indien men te veel inwooners<br />
binnen eene ftad belloot , waar de luchtdeeltjes<br />
welhaast met befmette fioffen zouden<br />
bezwangerd worden, gelijk plaats heeft<br />
op de vlooten, en in groote armeen, welke<br />
al te digt bijeen zijn gelegerd.<br />
OM diergelijke omgemakken voor te komen<br />
, liet de Republiek van Athenen na.<br />
dei hand vijf vlekken van Attica met werken<br />
* B&tttth, mtd. pr»ct. T.-i, p. lof.
nvt s DE GRIEKEN, ipjr<br />
ken voorzien, naamelijk Aphidna en Rbamnus<br />
in Diacrië , Eleufis op de grenfen van<br />
Megaris , Sunium in Paralië , en Phyle op<br />
den berg Parnes , waarvan de muuren nog<br />
in haar geheel overig zijn , ondar dc: gedaante<br />
van eene groote zeshoekige fcharjs;<br />
zo dat men in oorlogstijd niet meer genoodzaakt<br />
was de geheele natie binnen de wallen<br />
van Athenen, en de lange muuren van<br />
Piraeus , op een te pakken , volgens het<br />
plan van<br />
PERICLES : want de burgers, welke<br />
langs de grenfen verfpreid waren, [noesten<br />
dan<br />
de vlugt neemen in de verfterkte<br />
plaatzen , gefchikt om hen te beveiligen ;<br />
en in dit opzicht werd eene zo firenge order<br />
in acht genoomen , dat niemand eenen enkelden<br />
nacht zich mogt ophouden buiten'<br />
de vijf vestingen , hun door de Overheid<br />
eangeweezen. * Alleen de jagers, zegt XE-<br />
NO-<br />
* Diiiosu. fispï ïetfyctvu, p. 2?8. De 'inwooners<br />
van Attica, welke op eenen afftand vajr meer<br />
dan 128 ftadien van Athenen af waren , nioesren<br />
;n tijd van oorlog de wijk neemen naar eene van<br />
de vi/f genoemde plaarzen ; de overigen moesten<br />
met alle hunne losfe goederen zich binnen Athenen<br />
of de lange muuren van Tiraeus bcgeeven,
2©o' B E S P I E G E L I N G E N<br />
NOPHON , kreegen fomtijds verlof om zich<br />
daar buiten te begeeven, om jacht te maaken<br />
op de beeren en wolven, welke de landflreek<br />
verwoestten.<br />
Uit eene optelling , ten tijde van DEME-<br />
TRius den Phalereër gedaan, bleek, dat het<br />
getal der vreemdelingen , welke zich te A-<br />
thenen, en in de nabuurige vlekken hadden<br />
neêrgezet, eene fom van tienduizend menfehen<br />
beliep. Zo men hier bijvoegt.de burgers,<br />
en de flaaven, volgt daaruit, dat de<br />
inwooners van geheel Attica , zijnde een<br />
omtrek van zes cn tachtig vierkante mijlen,<br />
toen ter tijd een getal van viermaal honderd<br />
en vijftig duizend zielen uitmaakten.<br />
DEZE algemeens ovefflng bewijst ten klaar,<br />
ften, dat Attica ongelijk veel fterker bevolkt<br />
was dan Frankrijk, waar, volgens de berekening<br />
van den Heer NECKER, elke vierkante<br />
mijl, de een door de andere gerekend, niet<br />
meer dan omtrent negenhonderd menfehen<br />
bevat , terwijl in Attica op elke vierkante<br />
mijl zich meer dan vierduizend bevonden.<br />
Nog-
OVER DE GRIEKEN» 201<br />
Nogthans was de hoedanigheid van den grond<br />
daar niet beter, dan in Provence; en de<br />
Phelleifcbe velden waren even weinig gefchikt<br />
om bebouwd te worden, als die vlakte tusfchen<br />
Arles en Salon, welke met keien en<br />
grintzand bedekt is.<br />
HET is waar, de bevolking van Attica was,<br />
om zo te fpreeken , geheel kunstig , maar<br />
zij onderdek daarom niet te min eene verbaazende<br />
vlijt , en onbegrijpelijke hulpmiddelen<br />
, om aan zo veele flaaven, welke in de<br />
fabrieken werkten , het noodige onderhoud<br />
op eenen zo onvruchtbaaren grond te verfchaftlm.<br />
Ook is in de daad de oplettendheid<br />
der beduurders nergens tot eenen hooger<br />
trap van werkzaamheid en zorgvuldigheid<br />
gebracht. De Areopagiten fchaamden zich.<br />
niet geduurig den ftaat der publieke bosfchen<br />
te onderzoeken , en de" offjfboomen, langs<br />
de groote wégen geplant, na te tellen. Zij<br />
hielden zeer naauwkeurige lijsten van alle<br />
die boomen, welke aan Minerva waren toegeheiligd<br />
, en zo dra zij bevonden, dat de<br />
arbeiders eenen enkeldcn dam daarvan befchadigd<br />
hadden , leiden zij hun eene firaf<br />
op, gefchikt om aan alle de anderen fchrik<br />
I. DEEL. O aan
202 B E S P I E G E L I N G E N<br />
aan te jaagen. * Zo nu zulke aanzienlijke<br />
perfonaadjen, als de Areopagiten, zich met<br />
diergelijke kleinigheden belastten, kan men<br />
ligtelijk nagaan, wat de overheden van minder<br />
rang gedaan hebben , welker getal zo<br />
groot was, dat geenerhande ongeregeldheid<br />
buiten hunne kennis konde blijven,<br />
* LïSUS in orat, de e-livd fucra.<br />
EINDE <strong>VAN</strong> HET EERSTE STUK.<br />
WIJS-
W IJ S G Ë E RI GE<br />
BESPIEGELINGEN<br />
OVER<br />
DE<br />
G R I E K E N .<br />
TWEEDE<br />
STUK.
20J"<br />
D E R D E AFDEELT. N G.<br />
AANMERKINGEN OVER DE ZE-<br />
<strong>DEN</strong> DER ATHENIENSERS.<br />
s-1.<br />
OVER DE VORDERINGEN DER BESCHAAFD<br />
HEID, EN OVER DE TONEEL-RECH-<br />
ÏERS TE ATHENEN.<br />
HOE meer de inwooners van Attica op de<br />
vrijheid gezet waren, des teafkeeriger waren<br />
zij van in de ftad Athenen te woonen : zij<br />
wilden zich tevens aan de heerfchappij van<br />
het volk, en aan de burgerlijke ceremoniën<br />
onttrekken. Op de bergen en in de dalen,<br />
langs welke hunne wooningen verfpreid waren,<br />
hadden zij niets, noch met den Raad,<br />
noch met den Areopagus, te doen; en die<br />
kleine land • overheden , welke DEMARCHEN<br />
genoemd werden, hadden zo weinig te zeg.<br />
gen, dat zij de aanzienlijke burgers op hunnen<br />
eigen grond niet durfden ontrusten,<br />
O 3<br />
Dis-
,«so5 B E S P I E G E L I N G E N<br />
DEZE afgezonderde manier van leeven, in<br />
den lommer der olyfboomen of wijngaarden,<br />
konde wel aan die menfehen eene zekere<br />
lecvendigheid geeven ; maar zij konde hen<br />
geene befchaafdheid van belang leeren , dewijl<br />
deze niet ftrookt met de eenvoudigheid<br />
der zeden van het land.<br />
MEM moet niet denken , dat de wclleevendheid<br />
der Athenienfers eene bloem was,<br />
welke men reeds geheel ontlooken vond: zij<br />
was in tegendeel eene traage en langzaam<br />
groeiende telg , en het geflacht , het welk<br />
haar plantte, moest het genot der vrucht<br />
aan een volgend geflacht overlaaten.<br />
HET was in het jaar 431 voor onze Tijdrekening,<br />
met het begin van den Pelopon.<br />
nefifchen ooriog, toen de inwooners van Attica<br />
voor de eerfie maal bijeen verzameld<br />
wierden binnen de muuren van Athenen.<br />
•Wij hebben reeds voorheen aangemerkt, dat<br />
bij die gelegenheid niemand zich langer op<br />
het land , 't welk door de Lacedemoniers<br />
verwoest werd, durfde ophouden: men moest<br />
tegen wil en dank befluiten zich met de<br />
woon
© V E R DE G R I E K E N . 207<br />
woon in een of ander kwartier van de hoofdftad<br />
over te plaatzen. Dit veroorzaakte eene<br />
groote verandering in de zeden, in de gewoonten,<br />
en in de geheele gezellige denkwijze.<br />
De ftrijd tusfchen de deugden en<br />
ondeugden van zo veele menfehen , welke<br />
elkander van zo nabij zagen , leerde hen<br />
eene omzigtigheid, welke zij te vooren niet<br />
gehad, en infchikkelijkheden , waarop zij<br />
nimmer gedacht hadden. Maar zij waren<br />
nog zeer verre af van die veheveu en moeilijke<br />
kunst te hebben uitgevonden , waar<br />
door wij anderen voldaan maaken over ons,<br />
en voldaan over zich zeiven,<br />
HET duurde langen tijd, eer de waare befchaafdheid<br />
ingang konde krijgen in de A-<br />
theenfche vierfchaar, waar de fchcldwoorden<br />
en onbefchofte redenen van DEMOSTHENES ,<br />
iEscniNES en andere redenaars haar buiten<br />
hielden. Zij konde zich mede in langen tijd<br />
niet vestigen op het tooneel, van waar ARIS-<br />
TOPriANES en de andere dichters van de oude<br />
Komedie haar weerden door hunne onbetamelijke<br />
ftukken , en nog meer door hunne<br />
onbetaamelijko taal: zo dat die zachte be*<br />
O 4<br />
val-
2o8 B E S P I E G E L I N G E N<br />
valligheid , de dochter van het waare vernuft,<br />
en de gezellin der goede zeden, haare<br />
toevlugt had genoomen naar de tuinen der<br />
Wijsgeeren. De werken van PLATO, XENO<br />
PHON , ARISTOTELES , en THEOPHKASTUS hebben<br />
ons de fraaifte beeldtenis daarvan bewaard.<br />
HOE meer de Athenienfers zich op de<br />
Wijsbegeerte toeleidden, des te meer begon<br />
die voorige ruwheid, weike zij op het land<br />
zich eigen hadden gemaakt, te verzachten,<br />
en men kan gemakkelijk de achtereenvolgende<br />
vorderingen van die verandering nagaan,<br />
zo men maar de onderfcheiden tijden en onderfcheiden<br />
menfehen met elkander vergelijkt.<br />
Zo ruw, plomp, vuil en vaak onverdraaglijk<br />
* als ARISTOPHANES was geweest , zo<br />
zacht , bevallig en eerbaar was MENANDER.<br />
De eerfte Komedie van dezen, zijnde eene<br />
treffelijke karakterfchets , werd vertoond in<br />
het jaar 320 voor onze Tijdrekening , en<br />
Opende een tijdperk , 't welk altoos merk<br />
waar-<br />
? Bij voorbeeld, in de Lyfijh*t*>
O Y E R D E G R I E K E N , 209<br />
waardig zal zijn in de jaarboeken<br />
thenen,<br />
var,<br />
SOPOOCLES en EURIPIDES, beftuurd door de<br />
raadgeevingen van SOCKATES , hadden reeds<br />
lang te vooren de Tragedie tot eenen hoo.<br />
gen trap van volmaaktheid gebracht ; maar<br />
het was noodig, dat de Komedie insgelijks<br />
gezuiverd wierd, zo anders de weiieevendheid<br />
eene volksdeugd zoude worden, en niet<br />
een bijzonder voorrecht blijven van eenige<br />
uitgeleezen maatfchappijen.<br />
DE Athenienfers hadden eene zeer zonderlinge<br />
infteiling, welke eer gefchikt feheen<br />
te zijn om de vorderingen van den goeden<br />
fmaak tegen te houden , dan aan te moedigen.<br />
Te weeten , de beoordeeling over de verdienstelijkheid<br />
van een tooneelftuk lïond noch<br />
aan het geheele lichaam der natie, noch aan<br />
de aanfehouwers in 't gemeen, maar geheet<br />
en alleen aan eene fouvereine rechtbank,<br />
jaarlijks geformeerd uit een zeker getal van<br />
perfoonen , welke zich door eenen duuren<br />
eed verbonden, en de Goden zelve tot getugen<br />
riepen, dat zij ftiptelijk volgens de<br />
O 5<br />
recht.
2ïo<br />
B E S P I E G E L I N G E N<br />
rechtvaardigheid uitfpraak zouden doen: van<br />
de uitfpraak: dezer rechters viel geen appél,<br />
en zij deelden naar welgevallen de tooncelprijzen<br />
uit onder de dichters, welke naar<br />
dezelve dongen.<br />
NIMMER heeft men zulke nftfpraaken zien<br />
doen, als die van deze vergadering: zij verwierp<br />
fomtijds met verachting de meesterftukken<br />
van EURIPIDES en MENANDER , en bekroonde<br />
de zotfte en belachelijkfte Hukken.<br />
Een van beiden, zegt AELIANUS , moet noodzaakelijk<br />
waar zijn geweest, dat of üie tooneelrechtcrs<br />
zich door groote partijdigheid<br />
lieten verblinden, of door een' hoop Attifche<br />
drachmen omkoopen. Ik voor mij denke,<br />
dat zij minder door drift , dan wel dooiden<br />
glans van het geld verblind zijn geweest.<br />
*<br />
DE dwingeland DIONYSPJS had, gelijk men<br />
weet, de razernij van zeer Hechte verfen, en<br />
vooral zeer Hechte tragediën te maaken: eenige<br />
van dezelven liet hij te Athenen vertoonen,<br />
en de rechters omgekocht hebbende werd<br />
hij<br />
» AE LI AN. V*r. Rijt. L. U. c. 8.
O V E R DE G R I E K E N . 2ir<br />
bij als overwinnaar verklaard en gekroond<br />
tot groote verbaazing van Europa en Afië. *<br />
ALLES , wat men tot vermindering van de<br />
fehandedier menfehen kan zeggen, is, dat<br />
de Opzieners over de plegtige f Pelen van<br />
Griekenland nog veel meer omgekocht wier.<br />
den; want men moet niet denken, datdekroonen<br />
teOlympia, Delphi, of Nemea behaald,<br />
in welke foort van roem dit ook was , op<br />
verre na altijd verdiend zijn geweest. Er<br />
was altoos in de manier van doen der Grieken<br />
eene zekere loosheid, welke vank moei.'<br />
lijk is te ontdekken, doch welke echter fomtijds<br />
zonneklaar dooifcbijnt.<br />
DE gemelde omftandigheid , welke ge,<br />
fchiktfeheen te zijn om den ijver te doen v er.<br />
flaauwen, ja zelfs uit te dooven , wakkerde in<br />
tegendeel denzelven nog meer aan: men ver.<br />
zette zich hardnekkig tegen allen hinder, en<br />
poogde door uitneemende talenten de onrechtvaardigheid<br />
zelve te ovc/winncn. En dit is<br />
de rede , waarom PINDARUS , EURIPIDES en<br />
MENANDER, na zo dikwijls door dc zvvakfle<br />
par-<br />
•HIOIIOS. Sic, L, XV. c 74.
zit<br />
B E S P I E G E L I N G E N<br />
partijenen de onwaardigfte mededingers overwonnen<br />
te zijn , echter wederom in het<br />
ftrijdperk vericbeenen, zonder zich door de<br />
bekende onrechtvaardigheid der rechters te<br />
laaten affchrikken. Deze konden zich niet<br />
verfchoonen met het voorgeeven, dat hunne<br />
oordeelvellingen Hechts over nietsbeduidende<br />
uitfpanningen liepen : want deze uitfpanningen<br />
hadden fomtijds geduchte gevolgen, dewijl<br />
de Grieken eene zo verregaande eerzucht<br />
en eene zo gevoelige ziel bezaten, dat<br />
veelen op het ontvangen van de tooneelprijzen<br />
van blijdfchap geftorven zijn; zelfs van<br />
die genen , welke hunnen prijs voor geld<br />
gekocht hadden. Men heeft twee dichters,<br />
ALEXIS en PIIILCSMON , na malkander midden<br />
pp het tooneel den geest zien geeven , op<br />
liet eigen oogenblik , toen zij als overwinnaars<br />
werden uitgeroepen ; ook is de dwingeland<br />
Di.<br />
» Deze zogenaamde rechters te Athenen werden<br />
genoemd Kfiratev TUI kctrpui, ook xcirai EX
C V E R DE G R I E K E N - . 213<br />
DioNïsius, toen hij den gelukkigen uitflag<br />
van zijne Hukken vernam, van biijdfchap geftorven.<br />
Bij die gelegenheid zeiden de Athenienfers<br />
, dat zij hem gaarne twintig jaar<br />
vroeger zouden gekroond hebben, zo zij geweeten<br />
hadden, dat dit een middel was om<br />
Sicilië van zijne dwingelandij te verlosfen.<br />
MEN zal in de Afdeeling over de Fraaie<br />
Kunsten meer bijzonderheden aangaande do<br />
tooneelkampen aantreffen; maar hier moet ik<br />
m;j houden aan de order der zaaken, welke<br />
mij onvvederfiaanbaar voortfleepr.<br />
§• II.<br />
OVER DE AïHEENSCHE VROUWEN , EN-<br />
DE BACCHANTEN <strong>VAN</strong> GRIEKENLAND.<br />
HP.T begin van den Peloponnefifehen oorlog<br />
was almede het tijdperk, waarin de Attifche<br />
vrouwen, verzameld binnen de muuren<br />
van Athenen , kennis begonden te krijgen<br />
aan de bevallige manieren der Ionifche vrouwen.<br />
ASPASIA, geboortig van Mileten, de<br />
hoofdftad van tönië , bracht deze Afiatifche<br />
gemanierdheid naar Europa over; maar ATHE-<br />
NAE-
214 B E S P I E G E L I N G E N<br />
NAEUS zegt, dat zij minder aanhangelingen<br />
kreeg onder de fatzoenlijke dames, dan onder<br />
de hoeren , welke haar* geestigheid en<br />
haa'rcn opfchik nabootsten. Dit was een gevolg<br />
van de al te groote omzichtigheid der<br />
Athenienfers, welke, het vermogen van hun.<br />
ne eigen driften kennende, daaruit beflooten,<br />
dat anderen even groote moeite hadden om<br />
die te overwinnen, als zij; en uit dien hoofde<br />
gingen da vaders de gangen van hunne<br />
dochters met eene mistrouwende en angstvallige<br />
oplettendheid na. Zij wilden niet dul,<br />
den , dat de mannen in de vertrekken der<br />
vrouwen kwamen, al was het zelfs om haar<br />
te onderwijzen : terwijl de hoeren, welke<br />
vrijelijk de fehoolen der Wijsgeeren bezoch.<br />
ten, oreindig beter opgevoed en onderweezen<br />
werden, dan de dames van aanzien,<br />
welke mogelijk de Griekfche taal niet eens<br />
volkomen konden fpreeken. Het is zeer waar.<br />
fchijnl'jk, dat dit laatfte ook te Rome plaats<br />
vond ; want CICERO noemt Hechts vijf of zes<br />
Rom'einfche dames, welke; eene zuivere taal<br />
fpraaken; waaruit men kan befluiten, dat de<br />
overige het Latijn gebrekkig hebben gefproo*<br />
ken : ja wat meer is, daar zag men zelfs<br />
Ko.
O V E R DE G R I E K E N . 215<br />
Komedie-dichters, zo als CECILIUS, openlijk<br />
op het tooneel de regels der Spraakkunst<br />
overtreden.<br />
IN het oude Griekenland , en in het oude<br />
Italië kende men terftónd die genen , welke<br />
flecht opgevoed waren, aan de wijze waarop<br />
zij fpraken : want het famenftel van de taaien<br />
dier landen was zodanig ingewikkeld ,<br />
dat men dezelve niet konde verftaan , dan<br />
na dat men langen tijd de beginzels daarvan<br />
geleerd had.<br />
QUINCTILIANUS verzekert, dat<br />
het gemeen te Rome vaak niet in ftaat was<br />
een eenvoudig vreugdegejuich op te heffen,<br />
zonder een' barbarismus daar onder te mengen<br />
;<br />
en in 't vervolg klaagt hij over de<br />
moeilijkheid , waarmede zijne eigen leerlin«<br />
gen het Latijn leerden: en dat midden in de<br />
hoofdltad van het Romeinfche gebied. * Hier<br />
uit kan men afneemen,<br />
welk eene brabbeltaal<br />
de vrouwen moeten gefprooken hebben,<br />
welke nog niet buiten het Parthenon,<br />
of het<br />
ontoegankelijke vertrek der maagden geweest<br />
waren.<br />
NIETS<br />
* ~At novitiis nostris pir tjuot tuin») fermi LAtinus re-<br />
MJW. Inft, Om, L. I. c. 20.
ai5 B E S P I E G E L I N G E N<br />
NIETS bedorf meer de zeden , dan die<br />
meerderheid, welke de hoeren van Athenen<br />
zich verworven hadden op de fatzoenlijke<br />
vrouwen, wier opvoeding dermaate werd verwaarloosd,<br />
darde Grieken zelfs haare tegen,<br />
woordigheid vermijddén. En om dat zij,<br />
zegt SAPPHO , de roofen der Mufen niet hebben<br />
géplükt, zal men bij haar leeven niet<br />
van haar fpreeken, noch aan haar denken na<br />
beuren dood; zij zullen uit de duisternis tot<br />
de vernietiging van het graf overgaan, even<br />
als die fekimmen en fpooken, welke men ge«<br />
looft dat 's nachts waaren, en die verdweenen<br />
zijn, zo ras de daageraad aankomt.<br />
TERWIJL de meisjes te Athenen met groote<br />
zorgvuldigheid opgepast , en bijna als de<br />
Afiatifche opgefiootcn werden, * genooten<br />
de vrouwen dar. - een vrijheid , welke men<br />
in 't geheel niet zoude gelooven, bijaldien<br />
XENOPHON niet had goedgevonden dit geheim<br />
van Griekenland te ontdekken. Zo lang,<br />
zegt f.ij, als de vrede en vrit rdfehap befiendig<br />
heerfchen binnen de huifen , gebruikt men<br />
daar groote infchikkelijkheid omtrent de vrouwen:<br />
• lomi Aichacol, G. L. IV. c. 13.
avi x DE GRIEKEN. 217<br />
wen : men deelt zelfs in de ongemakken,<br />
welke de natuur haar doet lijden, en, voegt<br />
hij er bij, wanneer zij zich door bet onwederftaanbaare<br />
geweld der driften laaten overmeesteren,<br />
vergeeft men haar de eerfte zwakheid<br />
, en vergeet de tweede. *<br />
DIE genen, welke die kostbaare gefchenken<br />
des hemels, vrede en vriendfchap, wilden<br />
koopen, oordeelden dezelve tot dien prijs<br />
niet te duur te hebben : maar bij ongeluk<br />
bereikten zij door die verregaande toegeeflijkheid<br />
zelden hunnen wenfchj want, in 't algemeen<br />
gefprooken , was de eensgezindheid<br />
in de huisgezinnen daar een zeldzaam verfehijnzcl.<br />
DE beroemde Sophist GORGIAS waagde het<br />
eens in de Olijmpifchc fpelen eene fraaie redevoering<br />
te doen , waarin hij de gezamenlijke<br />
Staaten van Griekenland vermaande, eindelijk<br />
eens eenen algemcenen en duurzaamen<br />
vrede te fluitem Een der toehoorders voerde<br />
hem daarop te gemoet: hoe zoudt gij in ftaat<br />
zijn zulke ftrijdige belangen te vereenigen,<br />
I. DEEL. . P daar<br />
* Di*lo*, inter Mennet» et Simmidtra^
il8 B E S P I E c E L I N O E ff<br />
daar uw eigen huis tusfchen drie perfoonen<br />
verdeeld is , naamelijk tusfchen U , uwe<br />
vrouw, en eenen (laaf, en daar gij onder u<br />
drieën dag en nacht zo hevig twist en ftrijd<br />
voert, dat de tusfchenkomst uwer buuren<br />
en vrienden nog nimmer in ftaat zijn geweest<br />
daarvan een einde te maaken. •<br />
DEZE onrust had de Sophist GORGIAS ge.<br />
meen met ontelbaare huisgezinnen , welke<br />
ongelijk veel talrijker waren dan het zijne.<br />
- NA dat SOLON tot Wetgeever van Athenen<br />
aangefteld , en met volmagt van de Natie<br />
voorzien was, kreeg hij eenen wonderlijken<br />
inval in het hoofd , welke zich federd ook<br />
door het brein van fommige Oosterfche Wet»<br />
geevers verfpreid heeft :<br />
hij dacht de bron<br />
van alle die huislijke gefchillen te kunnen<br />
ftoppen , door het maaken van eene wet,<br />
waarin de huwelijks-pligt der mannen bepaald<br />
Wierd; welke dan ook op drie reizen in de<br />
maand door hem werd gefteld. t<br />
DE-<br />
* P I U T A R C H , Prtcept. Ctnj,<br />
* P I T I T Leg, Utt, L, VI. Tk. ft I l V T t, R C K,
O V E R D E G R I E E K N . 219<br />
DEZE bepaaling, wel verre van aan beide<br />
partijen genoegen te geeven , voldeed aan<br />
geene van beiden , en verwekte nog meer<br />
gefchillen , dan men te vooren bad gehad:<br />
en deze gefchillen waren van zodanigen aard,<br />
dat de gewoone rechters dezelve niet konden<br />
beflechten; zij lieten partijen gaan zonder<br />
eenige uitfpraak te doen, maar in plaats<br />
van dat overlaadden zij haar met fpotternijen,<br />
en voegden haar allerhande aardigheden<br />
toe, zo als het gemeenlijk gaat, wanneer<br />
de wet, waarover het gefchil valt, in zich<br />
zelve befpottelijk is. En zodanig was die van<br />
SOLON in meer dan één opzicht. Hij had niets<br />
bepaald ten opzichte van de jaaren der mannen,<br />
noch ten opzichte van hunne krachten;<br />
en had het recht, waarvan zo even gefproöken<br />
is, alleen aan zulke vrouwen gegeeven,<br />
welke eenen aanmerkelijkcn bruidfehat ten huwelijk<br />
hadden medegebracht: zo dat die gene,<br />
welke niets medegebracht hadden, zelfs<br />
niet eens de ijdele hulp dier wet konden<br />
inroepen. In zodanige ftukken is SOLON met<br />
zijn verftand niet te vinden. In plaatze van<br />
zijne aandacht tc vestigen op dingen, welke<br />
onder het bereik der burgerlijke wetten niet<br />
P 2<br />
vie-
220 B E S P I I G E L I N C l t f<br />
vielen , noeh konden vallen , ,had hij beter<br />
gedaan met de vaderlijke magt wat naauwer<br />
te bepaalen : want de Ouders befchikten<br />
daar veel te willekeurig over de keuze<br />
van hunne kinders, en, zo dra een huwelijk<br />
berekend was, was hetzelve ook geflooten.<br />
Zodanige gewoonte der Grieken, welke nog<br />
hedendaags teSmyrna en Konftantinopel ftand<br />
houdt, had nimmer de aangenaamheden des<br />
vredes ten gevolge, en maakte, dat de rust<br />
onder de jonggetrouwden van zeer korten<br />
duur was. Het gebeurde niet zelden, dat<br />
iemand bij testament den eenen of anderen<br />
benoemde, om met zijne dochter of weduw<br />
te trouwen * Had nu de wil der Hervonden<br />
daar zo veel kracht , het is ligt na te<br />
gaan, hoe veel kracht de wil der leevenden<br />
gehad hebbe.<br />
DE Komedie-dichters hadden dikwijls hun<br />
vermaak met diergelijke daaden van geweld<br />
in een belachelijk licht te plaatzen, vertoo-<br />
nen-<br />
* Men kan verfcheiden voorbeelden hiervan<br />
vinden bij DEMOSTHPNKS , wieDS eigen vader<br />
zijne weduw bij testament aan eenen van de voogden<br />
zijner kinders had gemaakt,
O V E R DE G R I E K E N . 221<br />
nende de vaders, als die volftrekt een huwelijk<br />
wilden voltrokken hebben, 't welk vervolgens<br />
door de loofe flreeken van een' flaaf,<br />
of door de behendigheid van een hoer geheel<br />
in duigen viel. Maar het was toen, gelijk<br />
nu ook, veei gemakkelijker de aanfchouwers<br />
te verraaaken dan te verbeteren.<br />
EURIPIDES, die, gelijk wij reeds aangemerkt<br />
hebben, een befaamde vrouwenhaater<br />
was, gaf aan de vrouwen alleen de fchuld<br />
van alle die huisfelijke oneenigheden en onrust.<br />
Somtijds voer hij openlijk op het tooneel<br />
met eene verbaazende heftigheid tegen<br />
haar uit : het is, zeide hij , uw kwaade<br />
aard, en de aangebooren verkeerdheid van<br />
uw hart, welke de Grieken beletten onder<br />
de gelukkige volken gerekend te worden ;<br />
en het was te wenfchen, voegde hij er bij,<br />
dat de Natuur een nieuw geheim wist uit te<br />
vinden, om het menfchelijke geflacht voort<br />
te planten, zonder dat uwe hulp daartoe noodig<br />
ware, zo dat wij noch vrouwen, noch<br />
moeders, noch dochters meer hadden. *<br />
P 3<br />
DE<br />
* Meitt. v. J73,
222 B ï J U E C H l N G ï H<br />
DE aanvallen van Melancholie, waaraan<br />
die dichter onderhevig was , verhinderden<br />
hem om naauwkeurige, en vooral om onpartijdige<br />
aanmerkingen over het karakter en de<br />
zeden te maaken: want het is ligt te zien,<br />
dat die onrustige aard der Griekfche vrouwen,<br />
waarover hij zo bitterlijk klaagt, geen<br />
gevolg was van een bedorven hart; maar dat<br />
dezelve uit vier onderfcheiden oorzaaken<br />
voortkwam , naamelijk uit den bedorven<br />
fmaak der mannen , uit eene al te ftrenge<br />
opvoeding, uit de buitenfpoorige weelde in<br />
den opfchik, en eindelijk uit het onmaatige<br />
gebruik, 't welk de vrouwen maakten van<br />
de fterke Griekfche wijnen.<br />
ATHENAEUS fpreekt bij vergrooting, en zeer<br />
bij vergrooting , wanneer hij de Griekfche<br />
vrouwen affchildcrt, als in eene geduurige<br />
dronkenfchap bedolven. * Maar het is zeker<br />
dat de ongebondenheid en razernij der Bac<br />
chanten en Mamaden zich niet altijd tot de<br />
laagfte foort van volk bepaalden.<br />
* Difmfipb. L. X. c. 13<br />
IN
©VER. DE G R I E K E N . £23<br />
IN Griekenland gefchiedden veele dingen,<br />
welke niet zouden gefchied zijn, of welke<br />
op eene geheel andere wijze zouden zijn gefchied,<br />
bij aldien het kweeken van den wijnftok<br />
daar zo algemeen niet was geweest.<br />
Want het fchijnt, dat in dat land, welks<br />
oppervlakte zo oneffen was , meer gronds<br />
met wijnltokken beplant op de fchuinten der<br />
bergen gevonden wierd, dan bezaaide akkers<br />
in de diepte der dalen.<br />
JUPITER had zijne altaaren te Olympia, A-<br />
POLLO te Delphi; maar BACCHUS had de zijne<br />
overal. Hij was de voornaamfte Godheid<br />
van Griekenland i hij bezielde mannen en<br />
vrouwen ; en zonder hem was het menfchelijke<br />
vernuft tot niets groots bekwaam.<br />
ARISTOPHANES zegt, dat de Staatkundigen<br />
te Athenen, op de wijze der oude Germaanen,<br />
dikwijls vergaderingen hielden, na een<br />
buitenfpoorig gebruik van geestrijke dranken,<br />
welke hun eenen kunstigen moed ingaven ,<br />
en hen zo vruchtbaar maakten in raad, en<br />
in het uivinden van middelen om zich te<br />
p .<br />
red-
i<br />
s<br />
«24 B U M l G U l H e ï H<br />
redden, als NESTOR ooit is geweest, wanneer<br />
hij met den kelk in de hand midden<br />
onder de helden der Ilias het woord voerde. *<br />
HET is uit dezen hoofde niet te verwonderen,<br />
dat men de Athenienfers fomtijds heeft<br />
befchuidigd van ligtzinnigheid en onbeftaanbaarheid<br />
met zich zeiven. Ondertusfchen<br />
was deze verregaande lichtvaardigheid, welke<br />
de Grieken hun algemeen te laste leiden,<br />
minder een uitwerkzel van hun karakter,<br />
dan van hunne Staatsgelfeldheid ; en<br />
men zal in 't vervolg zien , dat juist deze<br />
^vaardigheid dikwijls de aanflagen van hunne<br />
vijanden , welke veel langzaamer in het<br />
beraadflagen waaren , veriedelde. Hunne<br />
vloot was reeds onder zeil , en hun leger<br />
reeds te velde getrokken , wanneer men<br />
elders nog bezig was met raadpleegen; en<br />
men konde van te vooren zeker zijn , dat<br />
overal, waar de Athenienfers den vijand<br />
zouden aantreffen , zij geen oogenblik zou.<br />
den draalen om een hoofdtreffen te onderneemen;<br />
zij waagden alles bij Marathon, bij<br />
Plataea , bij Salamis en bij Clmonea. Dit<br />
* r-
OVER DE GRIEKEN. 225<br />
is hunne gewoonte , zegt THUCYDIDES , zij<br />
bouwen de grootfte hoop op de grootfte gevaaren,<br />
en zijn, in den fterkiten zin van<br />
het woord, waare Euelpiden, dat is te zeggen,<br />
menfehen, welke een onbepaald vertrouwen<br />
fiellen in het geluk , en het toekomende<br />
altoos in het gunftigfie daglicht bcfchouwen.<br />
IK zal thans verklaaren, waarom de aard<br />
.der wijnen in het oude Griekenland zulke<br />
verfchrikkelijke verwarringen , vooral in de<br />
zenuwen en vezels der vrouwen, veroorzaakte.<br />
Deze wijnen werden voor het grootlte<br />
gedeelte gekookt tot de dikte van een fieroop,<br />
welke naderhand weer verdund moest<br />
worden door eene zekere hoeveelheid van water,<br />
die bezwaarlijk was te bepaalen. De Heer<br />
GOGUET zegt, dat hij nimmer heeft kunnen<br />
begrijpen , waarom de Grieken ftandbeelden<br />
oprichten ter eere van den genen, welke bet<br />
gelukte dat vraagftuk op te losfen; maar bet<br />
geheele boek van dien fchrijver bewijst duidelijk,<br />
dat hij geen het minite denkbeeld had<br />
van den aard der wijnen in het oude Griekenland.<br />
Ten tijde van den dich:er ALCMAN<br />
P 5<br />
was
220" B ï S f I t C E L I N G E K<br />
was er nog niet meer dan eene kleine ftreek<br />
van Laconie, waar men de kunst verftond<br />
om wijnen te maaken, welke men A1TTPOI<br />
noemde, om dat zij niet door middel van vuur<br />
of rook verdikt waren; terwijl in Arkadiè'<br />
fommige foorten tot dien graad gekookt werden<br />
, dat dezelve tot een deeg wierden, 't<br />
welk met mesfen uit de lederen zakken<br />
moest gefneeden worden. *<br />
DE inwooners der eilanden van den Archipel<br />
brachten de oude gewoonte, welke onder<br />
de Grieken' van het vaste land plaats had , tot<br />
groote volmaaktheid : maar dewijl die eilanden<br />
niet anders zijn dan overblijfzels of brokken<br />
van Volkaanen, opgevuld met aanzetzels<br />
van zout en zwavel, hadden de wijnen, welke<br />
daar bereid werden, eene zeer fchadelijke<br />
fterkte , en deeden het geheele zenuwgeftel<br />
aan ; uitgezonderd op de eilanden Lesbos,<br />
Thafus en eenige kusten van Creta.<br />
WANNEER,<br />
de Griekfche Bacchanten verfcheiden<br />
kruiken van zodanig vocht hadden<br />
leeg<br />
* ARISTOT. Mitecr. L. 4. De Grieken verdikten<br />
de wijn , uit gébrek aan hout , gefchikt tot<br />
het maaken van vaaten.
O V E R DE G R I E K E N . 227<br />
ieeg gedronken , op eenen trant, haar bij.<br />
zonder eigen , welke AMTETiS genoemd<br />
werd, kouden zij alle huisgezinnen in de war<br />
brengen, en de fchrik verfpreiden door alle<br />
de landflreeken, welke zij doortrokken, van<br />
de uiterfte einden van Attica af, tot aan den<br />
top van den berg Parnasius , waar zij in<br />
groote troepen bijeenkwamen ; terwijl de<br />
Mienaden van Laconië hunne vaste bijeenkomlten<br />
hadden op den berg Taygetus. De<br />
fnelle beweeging van een'dans, verleeven.<br />
digd door mufiek-inltrumenten, welke op eenen<br />
hoogen toon, naar de Lydifche wijze,<br />
•geftemd waren, deed deze dronkenfehap van<br />
zodanige dolheid verzeid gaan, dat förfflnige<br />
Geleerden gemeend hebben daarin de toevallen<br />
van eene ziekte, Nymphomanie genoemd,<br />
te ontdekken; en om deze aanmerking te bevestigen,<br />
beweeren zij, dat men zich insge.<br />
lijks vergist heeft in de omftandigheden van<br />
die menfehen, welke men ziet danfen ffi Kaï<br />
labrië, en welke gezegd worden door de Ta.<br />
rantula te zijn geftooken; daar ondertusfchen<br />
hunne eigenlijke kwaal beftaat in hysterieke<br />
toevallen. Althans is dit het gevoelen van<br />
eenen nieuwen reiziger, welke nogthans ja<br />
foort-
228 B E S P I E G E L I N G E N<br />
lbortgelijke ftukken zeer wel heeft kunnen mis.<br />
tasten, dewijl hij in der haast dat land is door.<br />
gereisd, zonder de taal van hetzelve te verflaan.<br />
* Op welke wijze men ook de Nymphomanie<br />
wil bepaalen, zeker is het, dat men de<br />
toevallen van die kwaal niet beftendig op den<br />
beltemden tijd heeft kunnen laaten wederkomen<br />
, daar nogthans de Bacchanalien feesten<br />
waren, welke in den Almanak Honden aangeweezen<br />
, en men vooraf wist, op welken<br />
dag van het jaar de Thyaden van Griekenland<br />
dronken, en op welken dag zij raazcnde<br />
zouden zijn»<br />
DIT alles ging onder den naam van Godsdienst,<br />
en wetgeevers, welke aan deze zo<br />
genoemde heilige inftelling hadden durveii<br />
tornen , zouden zich daadelijk blootgelïeld<br />
hebben gezien aan de gramfchap van eenen<br />
God , wiens wraakoeffening geducht was.<br />
waarvan het ongelukkige lot van LYCURGUS,<br />
en dat van PENTHEUS tot bewijzen llrekten.<br />
Op deze wijze werd de losbandigheid, welke<br />
* Yeyage de la grande Grèce et de la Steile . pat Ml.<br />
^ t k i i i t i i i ,
«•VSR DE GRIEKEN. 22j|<br />
ke door de Wijsbegeerte werd tegengegaan,<br />
door de Mythologie onderilcund.<br />
EURIPIDES zelf heeft zeer omzigtig in zijne<br />
Tragedie der Bacchanten moeten te werk gaan,<br />
en juist daar, waar hij de beste gelegenheid<br />
had om de Griekfche vrouwen de rechtmaatigfte<br />
verwijten te doen, durfde hij haar niet<br />
eens de geringde vermaaning geeven , uit<br />
vrees van als een Atheist te worden aangeklaagd.<br />
Hij vergenoegde zich met het wegneemen<br />
van eenige zwakke vermoedens aangaande<br />
den aard van dien dienst , waarin<br />
het, volgens hem, zeer mogelijk was het<br />
eene altaar op het andere te zetten, en eene<br />
Godin aan te bidden , terwijl men eene»<br />
God eerde. *<br />
MEN meende, dat het zeer gevaarlijk zoude<br />
geweest zijn , aan de vrouwen in Europifch<br />
Griekenland het gebruik te verbieden<br />
van een vocht, waaraan zij fint onheuchelijke<br />
tijden gewoon waren.<br />
Want men zegt.f<br />
, r dat<br />
* Eacchae VS. 224.<br />
t S U B H S M , Commentar. ad Callimachum;<br />
Hymne in PtUad, TS A.6.
êjö B E S P I E G E L I N G E N<br />
dat te Mileten in Ionië, waar het wijndrinken<br />
ten fterkften aan de vrouwen door eene<br />
wet verbooden was, een groot ongeluk gebeurde.<br />
De meisjes vervielen tot de naarfte<br />
melancholie, en van de melancholie tot den<br />
zelfsmoord : er brachten zich zo veele om<br />
het leeven, dat men vreesde, dat haar geflacht<br />
geheel zoude uitfterven.<br />
HET zoude zekerlijk onbedachtzaam zijn te<br />
Willen in daan voor deze hiftorie van de Milcetfche<br />
meisjes , en vooral voor de waarheid<br />
van de oorzaaken , waaraan zodanige voor.<br />
vallen worden toegefchreeven : maar het is<br />
zeker, dat de Bacchanalien en Orgiën in Europifch<br />
Griekenland erkende en onherfielbaa»<br />
re misbruiken waren.<br />
EEN zeker wijsgeer, zeer bedreeven inde<br />
gefchiedkundige oudheden van dat land, zeide,<br />
dat de Grieken reeds eenen Iferken af.<br />
keer van het water hadden gehad in die tij.<br />
den, toen zij de uitvinding van den wijn nog<br />
niet kenden. Deza aanmerking is faderd be.<br />
waarheid gevonden bij eene meenigte van<br />
wilde volken; en alle, welke men van drie<br />
hon.
© V E R DE G R I E K E N . 231<br />
honderd jaaren herwaards ontdekt heeft, hadden<br />
eenen zekeren door kunst gemaakten<br />
drank uitgevonden, in plaats van dat zij tot<br />
de rivieren en beeken zouden gaan,<br />
TOEN de Athenienfers nog niet wisten den<br />
Wijnftok te planten op de fchuinte van den<br />
berg Icarus, en op de heuvels van Acharna<br />
, kenden zij reeds de kunst om uit de<br />
garst eenen drank te perfen , weike vrij<br />
veel overeenkomst had met het Egyptifche<br />
bier , en welke Cicyeon genoemd werd. *<br />
Deze werd naderhand alleen bewaard tot<br />
het vieren van de Mysteriën van CERES, waar<br />
men eenige droppels aan den ingewijden aanbood,<br />
om hun te doen begrijpen, dat de<br />
tegenwoordige tijden beter waren dan de verleeden.<br />
HET is gemakkelijk te begrijpen, dat de<br />
onderfcheiden graaden van fterkte , welke<br />
men van tijd tot tijd aan die kunstdranken<br />
gaf, geëvenredigd waren naar den aard van<br />
het Luchtgeftel in Griekenland. De dichter<br />
* ALC-<br />
* NICANDRI ^ilexipharmact, en Cu«. A-<br />
tïXANDR, in Strtmatibtts,
232 B E S P I E G E L I N G E N<br />
ALCMAN zegt, dat omftreeks Lacedemon de<br />
winters in zijnen tijd zo ftreng waren, dat<br />
men zich volftrekt genoodzaakt zag van zeer<br />
verhittende wijnen gebruik te maaken. *<br />
Doch , dewijl de Lacedemoniers op niets dan<br />
oorlog, roof en verwoesting dachten, maakten<br />
die ijsfelijke denkbeelden hunnen geest<br />
zo zwaarmoedig, dat geen geestrijke drank<br />
in ftaat was, om hunne aanvallen van droefheid<br />
te ftilien. De Athenienfers befchouwden<br />
in tegendeel den oorlog als eene ziekte,<br />
en de vrolijkheid als den natuurlijken ftaat<br />
van den menfch: zij moedigden alle uitvindingen<br />
en ontdekkingen aan, welke hun vermaak<br />
konden verfchaffen ; en PLÜTARCHUS<br />
verzekert, dat de uitrusting van eene vloot<br />
hun fomtijds minder kostte, dan het vieren<br />
der Bacchusfeesten. Men zag bij laatst*<br />
genoemde gelegenheid alle de nationaale<br />
dichters naar den prijs dingen; en deze lieten<br />
zo veele nieuwe Komedien en Tragediën<br />
vertoonen, dat de rechters, welke het opzicht<br />
over den Schouwburg hadden , meer<br />
onder elkander te doen hadden, .dan de geheele<br />
Raad en de Areopagiten te famen.<br />
Men<br />
* ALCMANIS ïrtgmtnt*.
eren DE GRIEKEN. 233<br />
Men zag dan tevens de tien Triben van Attica<br />
met elkander danfen om den prijs, welke<br />
beftond in eenen koperen drievoet, gefchikt<br />
om dc gedachtenis van zulk eene over.<br />
winning tot de laate nakomelingfchap over te<br />
brengen. Het was een algemeen Bal, 't welk<br />
door het gezamenlijke lichaam der Natie<br />
wierd gegeeven. Zelf DEMOSTHENES , na den<br />
kanfel te hebben beklommen, om eene donderende<br />
redevoering tegen Phiüppus van Macedonien<br />
te doen , ging vervolgens danfen<br />
midden in hetOrchest, uitgedofcht in klederen<br />
, met goud geborduurd ; want hij oordeelde<br />
dat men niet te veel eer konde be<br />
wijzen aan eenen God , aan welken men te<br />
danken had, dat alle de heuvels in het Noordelijke<br />
Attica pronkten met wijngaardranken<br />
en druiven. Hij fpreekt zelfs van echte ant.<br />
woorden van het Delphifche Orakel, volgens<br />
welke de Athenienfers in gemoede verpligt<br />
waren, om de Bacchawalien met groote verkwisting<br />
en luister te vieren. Maar ARISTO-<br />
TELES , welke alle die dingen met een geheel<br />
ander oog befchouwde, dan de Delphifche<br />
Priesters, beweert, dat het onmaatige<br />
I. DEEL. Q g e.<br />
* DEMOSTH. centra Miiiam* f. Sji,
234 B ï S f l I S Ï t l J t O E K<br />
bruik van den wijn bij eene meenigte Athenienfers,<br />
en Grieken in 't gemeen, opftijgingen<br />
en zwaarmoedigheid veroorzaakte, waarvan<br />
zij zelve de oorzaak niet wisten , en<br />
waartegen zij geen hulpmiddel konden vinden,<br />
zo lang zij voortgingen zich te kranfen<br />
met eiloof, om bij de Orgiën te pronken,<br />
met de thijrfus in de eene hand, en den beker<br />
in de andere. * Deze aanmerking, voor<br />
zo verre zij de opftijgingen betreft, kan niet<br />
wel in twijffel worden getrokken; maar belangende<br />
de eigenlijk gezegde melancholie,<br />
zo is het zeker, dat deze vaak veroorzaakt<br />
wierd door die fcherpe winden, welke men<br />
gevoelde aan den voet der met fneeuw bedekte<br />
bergen, zo als de Helicon ; ook zijn<br />
de Monniken , welke daar nu nog woonen ,<br />
de zwaarmoediglte menfehen , die er bekend<br />
zijn, en de Melancholie zelve fchijnt voornaamelijk<br />
te huisvesten op den berg Athos,<br />
welke aan de geweldige winden van Thracië'<br />
is blootgefteld.<br />
f Pr«i/«a, SteS, l».<br />
llï.<br />
*
o V ï t DE G l I U l f t 2*55<br />
§ III.<br />
OVER DE GEAARDHEID <strong>VAN</strong> DE INWOO<br />
NERS DER BIJZONDERE VLEKKEN <strong>VAN</strong><br />
ATTICA.<br />
ARISTOTELES , welke geduurende zijn geheel<br />
leeven bezig was met aanmerkingen te<br />
maaken , ftemde dikwijls niet overeen met<br />
zijne leerlingen, welke van hunnen kant aan»<br />
merkingen maakten , ftrijdig met die van<br />
hunnen meester. Er was bijzonder een groot<br />
verfehil tusfchen de gevoelens van hem , ert<br />
die van DICAEARCHUS , ten opzichte van de<br />
vorderingen der befchaafdheid onder de dorpelingen<br />
van Attica.<br />
ARÏSTOTELES hield flaande, dat de inwooners<br />
van Athenen , niet tegengaande zij zich<br />
eenen grooten naam hadden verworven,<br />
in de daad minder befchaafdheid en welleevcndheid<br />
bezaten , dan dc inwooners van Pfrxus<br />
, waat de vreemdelingen van allerlei<br />
natiën, welke daar telkens aankwamen, de<br />
zeden zeer verzacht , cn een' zekeren edeler,<br />
zwier over de manieren verfpreid had-i<br />
Q 2<br />
den»-
2^6<br />
B E S P I E G E L I N G E N<br />
den. De Kooplieden , reizigers en fchippers,<br />
welke die beroemde haven aandecden, hadden<br />
eerzucht genoeg, om elk voor den anderen<br />
zijn best te doen , dat men hun niet<br />
konde verwijten uit een barbaarfch land te<br />
komen, of van een woest volk afkomstig te<br />
zijn. Ook heeft PLATO den Piraeus tot het<br />
tooneel van zijne fraaifle famenfpraaken gemaakt:<br />
hij iielt, dat SOCRATES daar op eenen<br />
zekeren dag wierd opgehouden door de ir><br />
neemende vriendelijkheid van een' Koopman,<br />
genaamd GEPHALUS , zijnde de vader van den<br />
redenaar LYSIAS. Het was ten huize van<br />
dien Grijsaard , dat het gefprek ongemerkt<br />
viel op de beste wetgeeving, welke mogelijk<br />
was; en dit had ten gevolge, dat daar<br />
de grondflagen van PLATO'S Republiek gelegd<br />
wierden : zo anders dit gebouw immer wezenlijke<br />
grondflagen gehad heeft. DEMOS-<br />
THENES verkoos mede het verblijf in den Piraeus<br />
verre boven dat van de hoofdftad van<br />
Attica. Dan in dit opzicht ftemde DICAEAK-<br />
CHUS noch overeen met DEMOSTHENES , noch<br />
met zijnen leermeester AKISTOTELES Hij<br />
hield C'aande , dat ce welleevendheid , en<br />
zelfs de gouuc trouw, zich binnen de muuren
© V E R D E G R I E K E N . 23 \<br />
muuren van Athenen ophielden , terwijl hij<br />
de overige inboorlingen van Attica hield voor<br />
gevaarlijke menfehen , geoeffend in achterklap<br />
en gefleepen op bedrog. *<br />
ZEKER is het, dat van de oudfte tijden af<br />
fommige vlekken van die landdreek zich onderfcheiden<br />
hebben door ondeugden , of gebreken<br />
, welke hun zo bijzonder eigen waren,<br />
dat men hen aan dat karakter kende, even<br />
als men enkelde menfehen kent aan de trekken<br />
van hun gelaat.<br />
DE inwooners van ACHARNA waren bekend<br />
voor een ruw en onbefehoft volk. Te PRO-<br />
SPAXTUS belfond de grootfte liefhebberij in pro-<br />
Q 3<br />
ces-<br />
* Zie hier de eigen woorden , waarvan DICAI-<br />
AUCIIUS zich bediend heeft om den Hechten aard<br />
af re fchilderer. van h?t Attifche volk , in onderfcheiding<br />
van de Athenienfers: Of jj,2V ATTixot<br />
tTspiepyoi reut AaAuxis, v7>x\oi, avxopetVTuitic,<br />
Ter verklaaring van deze woorden is het genoe^<br />
dat men zich herinnere het gene wij gezegd hebben<br />
over de manier, waarop de oorlog en de huis.<br />
lijke flavernij langzaamerhand eene verbastering<br />
ia de onwoonets van Attica hebben veroorzaakt,
238 B E S P I E G E L I N G E N<br />
cesfen te voeren, en de inwooners van dat<br />
vlek zijn als de grootfle pleiters befaamd. Te<br />
POTAMÜS liet men zich door dc vreemdelingen<br />
voor geld omkoopen , om hen ver<br />
flinks op de lijst der echte burgers te plaatzen.<br />
*<br />
TE CROPIA en TITIIRAS maakte men zich<br />
gaarne meester van eens anders goed. Te<br />
AEXONE en te GEPHYRE Was men onuitputbaar<br />
rijk in fchandredenen, vuile uitdrukkingen,<br />
en al wat de Grieken gewoon zijn Kakologie<br />
te noemen. Te KOLYTTUS leerden de<br />
kinders veel vroeger praaten, dan elders, om<br />
dat de vaders de grootRe babbelaars van het<br />
land waren. Ook fprak men over het geheel<br />
te Athenen op eenen dag meer, dan te Lacedemon<br />
in een geheel jaar,<br />
TE DIOMEIA gaf men voor, meer geest en<br />
doorzicht te hebben, dan de overige inwoojiers<br />
van Attica.<br />
ATHENAEUS verhaalt zelfs,<br />
dat men daar eene vierfchaar aanfteldc, beftaande<br />
uit 60 rechters, welke den aard van<br />
geestige gezegden, en kluchtige invallen be-<br />
por-<br />
* HA» rociiriON in voce UoTclpo;.
» Y U DE GRIEKEN. 23$<br />
oordeelden. Alle foort van geestigheid, welke<br />
bij die vierfchaar niet was goedgekeurd,<br />
ftreei, volgens hun zeggen , tegen de regels<br />
van de kunst: en even als de leerlingen van<br />
PYTHAGORAS gewoon waren te zweeren bij de<br />
woorden van hunnen meester, zo zwoeren<br />
de inwooners van Diomeia bij de uitfpraaken<br />
van hunne Akademie,<br />
TE SPHETTUS heerfcbte juist een tegengefteld<br />
gebrek: men gebruikte daar in de ant.<br />
woorden eene zekere bitterheid , onderfcheiden<br />
van het echte Attifche zout; en men<br />
verftond daar de kunst om lekkere wijnen in<br />
een' zuuren drank te veranderen.<br />
TE CEPHALUS aan den voet van den Hymettus<br />
, was een fontein, geheiligd aan de<br />
Liefde, waar men zich beroemde alle ziekten<br />
te geneezen , doch waar niemand ooit<br />
geneezen is. De Heer CHANDLER bericht ons,<br />
in zijne Reis door Griekenland , dat de jonge<br />
vrouwen van Athenen jaarlijks nog eene pelgrimaadje<br />
doen naar die bron, welke thans het<br />
eigendom is van een Klooster van Monniken ,<br />
welke de grootïïe bedriegers van- de wereld<br />
Q 4<br />
a
&4° B E S P I E G E L I N G E N<br />
zijn; deze hebben nog nieuwe loopjes gevoegd<br />
bij de oude kunstenaarijen der kwakzalvers<br />
van Cephalus; welke.de vreemdelingen<br />
onthaalden op eene meenigte van zeldzaame<br />
overleveringen , betrekkelijk tot de<br />
lotgevallen van hunnen eerften Stichter, welke<br />
door Aurora gefchaakt werd, en die nog,<br />
in de armen van eene Godin , liefde voor<br />
eene ftcrffelijke vrouw gevoelde. Ik geloof,<br />
dat de oude herders van Attica elkander,<br />
onder het hoeden van hunne kudden, dergelijke<br />
fprookjes vertelden , zo als thans de<br />
Negers van Senegal doen in hunne hutten,<br />
en de woeste Arabieren onder hunne tenten:<br />
dit zijn de uitfpanuingen van het herderlijke<br />
leeven, gelijk de Romans tot uitfpanuingen<br />
van het befchaafde leeven vcrflrekken. Maar<br />
ongelukkig gingen die vertelzels bij de Athenienfers<br />
door voor waare gefehiedenisfen.<br />
Van hier, dat zo veele bronnen, en zo vee-<br />
Je bergen beroemd zijn geworden.<br />
TE CYDATHENAEA wilden alle de inwooners<br />
van Adel zijn , omtrent gelijk die van<br />
Rennes, waar de draagkoetziers zich beroemen<br />
aframmelingen te zijn van de eerfte<br />
Ba-
O V E R DE G R I E K E N . 241<br />
Baronnen van Bretagne. De redenaar AN-<br />
DOCIDES , welke tot dat doorluchtige volk<br />
van CYDATHENAEA behoorde , had eens de<br />
ftoutheid, om in het aangezicht van de geheele<br />
Republiek te bevveeren, dat zijn huis<br />
het oudfïe van Athenen was; dat het altijd,<br />
de fchuilplaats was geweest voor ongelukkigen<br />
, en dat het nimmer voor de armen was<br />
geflooten geweest. * Maar de redenaar AN-<br />
DOCIDES verbeeldde zich al te veel : want hij<br />
was in de daad de grootde wargeest en de<br />
fnoodfte fchalk , die er immer in Griekenland<br />
is geweest, ten minden, zo men LY-<br />
SANDER den Lacedemonier uitzondert.<br />
TE<br />
fluikerijen<br />
CORYDALE leefde men grootendeels van<br />
, ten koste van den koophandel<br />
van Athenen ; en wij zullen in het vervolg<br />
zien, dat het nooit mogelijk is geweest dien<br />
fluikhandel/der Corydaliers te beletten. Te<br />
ELEUSIS had men de kunst om den dwee-<br />
Q 5<br />
pers<br />
* A» DOCIDES, in O/ationc de Mystetiis p, 75.<br />
HESVCHI US fchijnt letterlijk te hebben opgevat<br />
het gene de inwooners van Cydathenaea zeiden<br />
van hunnen adel: hij omfchrijft het woori<br />
KvSa^vciioi door 'ASuwxioj svSo^of.
242 B E S P I E G E L I N G E N<br />
pers de beurs te ligten, en zelfs hen van<br />
hunne klederen te berooven. Te BRAURON<br />
vierde men Orgiën en Bacchanalien, ganfeh<br />
niet gefchikt om deugd voort te planten, Te<br />
SCIRON gaf men vrijdom aan hazardfpelers,<br />
en eerlooze vrouwlieden, gelijk men in 011»<br />
zen tijd doet in een zeker bofeh van het Luikerland.<br />
*<br />
DE bewooners van den berg ICARUS, welke<br />
voorgaven de Komedie te hebben uitgevonden<br />
, hadden den naam van gevaarlijke<br />
menfehen te zijn ten tijde der Bacchanalien:<br />
zij werden zelfs befchuldigd hunne handen<br />
bezoedeld te hebben met het bloed van hem,<br />
die het eerst den wijnftok bij hen had ge.<br />
plant. *<br />
TE MEGARA had men de gemeende foort<br />
van Grieken, en in het geheel het verachteli<br />
jkfte flag van volk: voor zodanig waren zij<br />
zelfs verklaard door eene Godfpraak van A-<br />
pol-<br />
* MmtsiDS dt Pof Klis lAtticm, in voce Ewpov.<br />
p. 116.<br />
1 H EÏSI Csmmnttr, *4 ^ipolhdori BiUiithtenr»t<br />
sr, ui, F, ï 4t,
© V E R DE G R I E K E N . 243<br />
polio, welke te vinden is in de Scholien op<br />
Theocritus, doch welke mij altoos is voorgekomen<br />
verdicht te zijn door de<br />
ftaatkunde<br />
der Athenienfers, die met zulken haat tegen<br />
de Megarenfers waren ingenomen, dat men<br />
nooit dergelijke tusfchen twee nabuurige volken<br />
, die de zelfde taal fpraken , heeft gevonden<br />
: zelfs de tijd, welke alles in het zedelijke<br />
en in het natuurlijke verandert,<br />
in die drift niets kunnen veranderen.<br />
heefc<br />
Zij had<br />
haaren oorfprong in den opftand der Mega.<br />
renfers,<br />
welke zich aan de heerfchappij der<br />
Athenienfers onttrokken,<br />
en eenen onafhankelijken<br />
Staat geformd hadden, een weinig<br />
meer uitgeflrekt dan de Republiek van Saint<br />
Marin, maar ongelijk veel magtiger dan deze;<br />
ja zelfs zo magtig, dat de oude hoofdltad haare<br />
afvalligen nimmer weder tot gehoorzaamheid<br />
heeft kunnen brengen. Een groot kwaad<br />
hierin was, dat de Athenienfers, welke hunne<br />
fchuldeifchers niet wilden betaalen, of die eenige<br />
zwaare misdaad hadden begaan, daadelijk<br />
de vlucht namen naar Megara, waar zij<br />
tegen alle vervolging veilig waren. *<br />
Mogelijk<br />
\ Van dat vluchten raar Megara zijn verfchei-<br />
4e*
244 B E S P I E G E L I N G E N<br />
lijk heeft het ondeugend karakter van zo<br />
veele vlugtelingen ook die genen befmet,<br />
welke hun eene fchuilplaats verleenden: want<br />
in de Gefchiedenis wordt niet met veel lof<br />
van de Megarenfers gewaagd.<br />
VOOR het overige, zo die kleine Attifche<br />
Staaten hunne gebreken hadden , zij hadden<br />
daartegen ook hunne deugden; en DICAEAR-<br />
GHUS zelf prijst de vriendelijkheid en weliee»<br />
vendheid , welke hij overal op de goote wegen<br />
van die landftreek had ontmoet. In 't<br />
vervolg zegt hij, dat men nergens ter wereld<br />
zo aangenaam konde leeven als te Athenen;<br />
liet zij dat men veel geld had, of in 't geheel<br />
niet. De rijken, zegt hij, kuunen zich<br />
daar alle foorren van genoegens verfchaffen,<br />
en<br />
den voorbeelden te vinden in de redevoeringen<br />
van Demosthenes , en in die van Lycurgus te»en<br />
Xeocharus.<br />
Megaris maakte een gedeelte uit van die flreek<br />
welke AKTH of het ftrand , heette, naar den<br />
kant van de Korinthifche landengte. Deze benaaming<br />
was bij misbruik tot geheel Attica uitgeflrekt<br />
, waarvan Megaris buiten twijffel een gedeelte<br />
had uitgemaakt: en Cellarius had in zijne<br />
«cographie zulks niet moeten in twijffel trekken.
«VER DE GRIEKEN. 245 1<br />
en men heeft er zo veele Schouwfpelen ^<br />
Feesten en andere vermaaken , dat de be.<br />
hoeftige burgers aan hunne armoede in 't<br />
geheel niet denken.<br />
Zo verging de ftaatkunde der Athenienfers,<br />
welke op geenerhande wijze hedendaags wordt<br />
nagevolgd in die militaire Staaten van Europa,<br />
waar eene diepe elende , en diepe droefgeestigheid<br />
heerfehen. Het is of men fchepen<br />
ziet, welke met febipbreuk bedreigd<br />
worden , waarop men niet meer hoort het<br />
gezang der matrooren , noch de mufiek der<br />
reizigers: en het is zeer waarfchijnlijk, dat<br />
deze geweldige crifis zal eindigen met eene<br />
omkcering, welke overwinnaars en overwonnenen<br />
beide zal verbaazen.<br />
TOEN de Athenienfers noch vlooten, noch<br />
legers, noch foldaaten, noch generaals meer<br />
hadden, hielden zij evenwel noch drie kostelijke<br />
dingen over; naamelijk de werkzaamheid<br />
, den koophandel , en de vrolijkheid.<br />
Daarboven deed hun Jeevendige aard hen de<br />
voorwerpen in een geheel ander licht befchouwen,<br />
dan waarin dezelve thans van. ons<br />
wor-
44 Ö B E S P I E G E L I N G E N<br />
worden befehouwd. Bij hen waren dc bergen<br />
en heuvels beroemd door fabelachtige<br />
gevallen, waarmede zij zeer veel op hadden,<br />
en die voor ons niets waardig zijn: zij geloofden<br />
zelfs, dat de Mufen en Nymphen vrolijke<br />
danfen hielden langs den oever van den<br />
Ilisfus , welke in hunne oogen de fraaifie<br />
rivier van de wereld was, en welke daarentegen<br />
in onze oogen niets anders is dan een<br />
vuile flroom , op welks dorre oevers ter<br />
naamver nood het mofch wil groeien.<br />
<strong>VAN</strong> den Cephifus zegt EURIPIDES , dat<br />
het geenen twijffel lijdt, of Venus heeft zich<br />
aan deszelfs oevers opgehouden , om haaren<br />
dorst met deszelfs water te lesfcben. En ter<br />
gedachtenis daarvan , voegt hij er bij, zendt<br />
die altoos erkentelijke Godin nog aan de<br />
Athenienfers den lieffclijkften der Zephyrs,<br />
en den adem zelf der Minnegoden, welke<br />
haaren ftoet uitmaaken, bekransd met roofen<br />
, welke in de bosfchen van Paphos geplukt<br />
zijn. *<br />
* In Cbnt Mediu vs S35.<br />
VREEM-
©VER DE G X I ï t 1 ». 24f<br />
VREEMDELINGEN , welke in zulk een land<br />
kwamen, waar zij telkens hoorden ipreeken<br />
van wonderen en vertooningen, waarvan zij<br />
zelve geen het minle fpoor konden vinden *<br />
geloofden bij eene betoverde natie te zijn;<br />
en een van beiden moest hun noodzaakelijk<br />
overkomen , dat zij of mede enthufiasten<br />
wierden, of dat die enthufiasterij der Athe«<br />
nienfers hun welhaast ten derkden verveelde.<br />
*<br />
§ VI.<br />
AANMERKINGEN OVER DE OPVOEDING<br />
DER<br />
ATHENIENSERS.<br />
DE volken zijn groot of klein, naar dat<br />
zij wel of kwalijk beftuurd worden ; en dat<br />
de Athenienfers den eerden rang onder alle<br />
volken der wereld bekleedden, hadden zij<br />
alleen te danken aan hunne voortreffelijke<br />
wetten , en aan de wijze van opvoeding,<br />
wel«<br />
* Men vindt in het Fragment van DÏCAKAK-<br />
CHUS, getiteld (3tOi iX'Aixêo;, de verfen van een<br />
zeker iemand, welke zeide , dat hij liever fterven<br />
wilde , dan altoos de grootfpraak der Athenic»-<br />
fcrs te hooren,
24.8 B E S P I E G E L I N G E N<br />
welker algemeen plan eerst den hoogden trap<br />
van volkomenheid bereikte omtrent het jaar<br />
346 voor onze Tijdrekening, toen men hetzelve<br />
vermeerderde met de Diagraphic, of<br />
de beoeffening der Teekenkunst, welke, volgens<br />
ARISTOTELES , een wezenlijk , en, volgens<br />
PLINIUS , zelfs een voornaam deel daarvan<br />
uitmaakte. *<br />
DE Grieken trokken oneindige voordeden<br />
uit die nieuwe inrichting,'welke ben leerde<br />
met een opflag van het oog de fchoone gedaanten<br />
van de minvolmaakte te onderfcheiden,<br />
en hen in fiaat ftelde om een juist oordeel<br />
te vellen over alle kunsten , welke onmiddehjk<br />
van de teekehing afhangen. Slechte<br />
kunstenaars durfden zich niet vertoonen voor<br />
zulke ervaaren kunstrechters , welke hen altoos<br />
wcezen op de navolging der natuur, en<br />
die de geringde gebreken in de Werken der<br />
grootde meesters wisten te ontdekken.<br />
DEWIJL PEUICLES leefde in eenen tijd,<br />
toen die gelukkige verandering nog niet was<br />
Voorgevallen, was hij onkundig zo wel in de<br />
The-<br />
* Ptlitic, L. I, C. 3. Hifl. Nat. L, 3$. C. 10,
OVER DE GRIEKEN- 24»<br />
Theorie als in de beoeffening der fraaie Kunsten<br />
j zo dat hij blindéling moest afgaan op<br />
het oordeel der beeldhouwers en bouwmees.<br />
ters, waaraan hij zich vertrouwde. Zo lang<br />
hij zich naar hunnen raad fchikte, geloofden<br />
de Athenienfers ,• dat hij in de daad een groot<br />
kenner was; maar toen hij den tempel van<br />
Cercs tcEleufis bouwde, niet volgens de plans<br />
der Bouwmeesters, maar volgens zijne eigen<br />
begrippen en die der priesters , kwam er<br />
een zo onaanzienlijk, en, om zo te fpreeken,<br />
zo Gothifch gebouw voor den dag, dat<br />
men begreep zich vergist te hebben in<br />
het denkbeeld aangaande zijne kundigheden,<br />
welke niet anders dan geleend waren geweest.<br />
Dit gebouw, zonder kolonnade van<br />
buiten , fteunende op pilaaren van een' verkeerden<br />
fmaak, mishaagde aan geheel Griekenland,<br />
totdat eindelijk DEMETRIUS de Fhalereëf,<br />
om de eer van zijn land op te houden<br />
, ondernam hetzelve te verbeteren, voor<br />
zo verre dit konde gefchieden, door eene<br />
rij van Dorifche Kolommen er bij te voegen.<br />
* En eerst van dien tijd af is de tempel<br />
vanEleufis, onmiddeüjk onder het opzicht van<br />
I. DEEL. R P*<<br />
' S T I J I B O Geo'ritph. L. IX,
s5© B E S P I E G E L : r? GES<br />
PERICLES gebouwd , onder de fchoone gebouwen<br />
van Attica begonnen geteld te worden.<br />
IK heb reeds elders gelegenheid gehad<br />
om aan te merken , dat de wijze , waar<br />
op de teekenkunst thans in de fchoolen<br />
van Europa geleerd wordt, volfirekt niets<br />
deugt. De leerlingen moeten de evenredigheden<br />
van hun voorfchrift al te klein neemen,<br />
en in deze , geheel denkbeeldige , verkleining<br />
beftaat het gebrek , waarvan ik<br />
gefprooken heb, toen ik voor eenige jaaren<br />
eene beichrijving gaf van de Gedenkftukken<br />
van Groot Griekenland , toegewijd in den<br />
tempel van Juno , op het voorgebergte van<br />
Lacinium,<br />
DE Athenienfers, welke leerden teekenen<br />
op palmhouten tafels, teekenden het menfche.<br />
lijke lichaam in de natuurlijke grootte , en<br />
met de wezenlijke verdeelingen, zonder<br />
hetzelve te verkleinen ; en dus had hunne<br />
manier ontegenzeglijk vooruit boven die der<br />
hedendaagfchen, welke daar eindigen, waar<br />
4e Grieken begonnen.<br />
HET
O V E R D E G R I E K E N . 251<br />
HET is waar, men konde die proeven, op<br />
palmhout gemaakt, niet bewaaren, om dat<br />
de fpons de trekken uitwifchte, zo ras de<br />
leermeesters de gebreken in dezelve hadden<br />
aangeweezen. Maar dit belet niet , dat die<br />
gene, welke geleerd hadden in het groot te<br />
teekenen , naderhand Hukken in het klein,<br />
en die van duur waren, het zij op perkament,<br />
of op Egyptifch papier, zouden hebben<br />
kunnen maaken.<br />
ER is verfchil geweest tusfchen fommige<br />
oude Wijsgeeren in het bepaalen van het juiste<br />
tijdperk in het menfchelijke leeven, wanneer<br />
onze ziel begint vatbaar te worden voor de<br />
eerfte indrukzels van het onderwijs : doch<br />
het algemeenc gebruik in Griekenland nam<br />
hiertoe den ouderdom van zeven jaaren.<br />
ZIJ, die zich niet bijzonder aan de Yi 7 ijsbegeerte<br />
wilden overgeeven, en liever, om<br />
eenig aanzien in de wereld te hebben, de<br />
fraaier en gemakkelijker bloemen der Lite*<br />
ratuur plukten, konden den gewoonen loop<br />
van die opvoeding met het veertiende jaar<br />
ten einde brengen, gelijk men kan opmaakeii<br />
R 2<br />
uit
252 B E S P I E G E L I N G E N<br />
uit eene zekere plaats van HORATWS , welke<br />
zelf te Athenen had geftudeerd.<br />
Maar die<br />
genen, welke/ zich in den kring der verheven<br />
wetenfchappen<br />
wilden begeeven, en tot in<br />
derzelver binnenfte heiligdom doordringen,<br />
moesten zeer lang onder het opzicht en befiuur<br />
van de meesters blijven.<br />
De Wijsgeer<br />
AESCHINES , welke gemeenlijk voor den<br />
Schrijver wordt gehouden van de Samenfprask,<br />
getiteld Ex!oc/jus,fpreekt<br />
daar van die<br />
leerjaaren , als van eenen zeer lastigen en<br />
verdrietigen proeftijd, waar men telkens van<br />
den eenen Heer tot den anderen overging,<br />
men geeft daar, zegt hij, beveelen, men<br />
vordert de fterklte gehoorzaamheid , men<br />
oeffent,<br />
heerfchappij. *<br />
met één woord, eene zeer flrenge<br />
Maar hij wist niet, of veellicht<br />
bedacht hij niet , dat in eene Repu.<br />
bliek, en bij een geheel vrij volk, de op.<br />
voeding zeer ftreng moet zijn ; zonder dat<br />
dezelve evenwel tot dwingelandij behoeft<br />
•ver te flaan,<br />
gelijk de Stoicyn CHRYSIPPUS<br />
wif-<br />
•AESCHINIS SOCRAIICI MUU'i. p, 13j.<br />
Idit Hotrei.<br />
Het is beweezen , dat deze famenfnraaken niet<br />
zün van Aefchines, maar zij zijn nogthan» va«<br />
eensn zeei ouden Schlijwr.
« V E R DE G R I E K E N . 253<br />
wilde , welke bij de firengheid van zijne<br />
fekte nog voegde de ftrenglieid van zijn eigen<br />
karakter.<br />
IN den aanvang werden de Athenienfers<br />
overgegceven aan de Paedotriben , zij:u J .e<br />
meesters, welke bun lichaamsoeffem'ngen<br />
leerden; en de eerfle kunst, waarin men hen<br />
onderwees, was het zwemmen, 't welk volftrekt<br />
onontbeerlijk was in hunnen Zeedienst.<br />
Het is bekend, dat de oorlogfehepen in dien<br />
tijd aan de voorftevens gewapend waren met<br />
verfchrikkeiijke ijzeren of koperen nebben ,<br />
welke, tegen fchepen van minder fterkteaanbotzende,<br />
dezelven oogenblikkelljk in den<br />
grond boorden. Dewijl flèchts een gedeelte<br />
van het volk zich in de floepen konde redden<br />
, moesten de overigen met zwemmen<br />
trachten aan boord te komen van de fchepen<br />
, welke nevens hen in de linie lagen.<br />
Min kundige Gefchiedfchrijvers hebben als<br />
zeer wreed, en zelfs bloeddorstig afgefchilderd<br />
een vonnis, waarbij de Athenienfers die<br />
Admiraals van hun ter dood veroordeelden,<br />
welke, na eene groote overwinning behaald<br />
te hebben, verzuimden het leven te redden<br />
K 3<br />
vun
2<br />
5+<br />
B<br />
E S P I E G E L I N . G E N<br />
van een groot aantal burgers, welke midden<br />
tusfchen de vlooten zich met zwemmen bo.<br />
ven hielden.<br />
Het was het volk van vijf en<br />
twintig fchepen, welke in den flag door de<br />
nebben der vijandelijke fchepen in den grond<br />
Waren geboord, en het mogt geencn van die<br />
ongelukkige.] gebeuren de vloot te bereiken,<br />
dewijl deze door te zeer overhaaste fcinen<br />
voorwaarts fnelde , in plaats van te<br />
wenden<br />
om de zwemmende fchepelingen in te<br />
neemen.<br />
Dit vonnis, waarvan SOCRATES alleen<br />
de fora, afkeurde, was dus in de daad<br />
zeer billijk en noodzaakelijk: want had men<br />
in dat geval de (ptrafwaardige onbezonnenheid<br />
der Admiraals ongeflraft gelaaten , niemand<br />
zoude in 't vervolg zich in den Zeedienst<br />
hebben willen begecven , waarvan<br />
nogthans het<br />
hing.<br />
beftaan van de Republiek af.<br />
NA dat de Athenienfers de lichaamsoeffeningen<br />
in de Gymnafien bij de Paedotriben<br />
hadden afgedaan, kwamen zij bij opklimming<br />
onder het opzicht der Grammatici , Critici<br />
Geometrae en de zogenaamde Tactici, welke<br />
laatlïe de kunst des oorlogs leerden volgens
OVER DE GRIEKEN, ajy<br />
gens zekere regels en groncibeginzels, welke<br />
bij de legers van den Staat waren aangenoomen<br />
, en goedgekeurd door voornaame<br />
Officiers, zo als IPHICRATES, welke naar mijne<br />
gedachten de kundigiie Tacticus geweest<br />
is, welken Griekenland ooit heeft voortgebracht.<br />
EERST<br />
na dat alle die gemelde proeven<br />
waren afgeloopen , begon ten laatften het<br />
landleeven in de tuinen van het Lyceum of<br />
van de Akademie, waar men de ftudie der<br />
Wijsbegeerte begon , welke van de echte<br />
liefhebbers hun geheele leeven door werd<br />
voortgezet. Zij bleeven fteeds gehecht aan<br />
het hoofd van de eene of andere Sekte, Zo<br />
als METHKODORUS aan EPICURÜS , flierven in<br />
de fchooien , en werden bcgraaven in de<br />
lommer van die zelfde boomen, waar onder<br />
zij zo vaak zich aan hunne befpiegeüngen<br />
hadden overgegeeven.<br />
DAAR in deze berichten , welke meerendeels<br />
getrokken zijn uit de werken van AE-<br />
SCHINES,<br />
of den fchrijver, die zijnen naam<br />
voert, geen gewag wordt gemaakt van de<br />
R 4.<br />
Mtl '
s.$6 B E S P I E G E L I N G E N<br />
Mufiek, kan men daaruit befluiten, dat deze,<br />
ten minften bij de Athenienfers, toen<br />
nog geen wezenlijk deel van de opvoeding<br />
uitmaakte ; ook heeft dit volk nooit den<br />
naam gehad van in die kunst uit te munten;<br />
en XENOPHON zegt, dat zij niet veel op hadden<br />
met lieden, die zich alleen met de maat<br />
bezig hielden. * Men verzocht de Mufikanten<br />
fomtijds naar elders te vertrekken om hunne<br />
gaven te laaten hooren , dewijl deze van<br />
weinig nut fcheenen te zijn in eene volksregeering,<br />
waarmen fiiptelijk de regels volgde<br />
van dien grooten Staatsman, welke zeide, dat<br />
met goede wetten niet alleen eene Republiek,<br />
maar zelfs een Rijk te regeeren was; daar<br />
men in tegendeel met de mufiek van de geheele<br />
wereld niet een cnkeld huis zoude kunnen<br />
regeeren.<br />
HIER kwam bij, dat de jonge Athenienfers,<br />
zeer gezet om hunne fehoonheid, het grootfie<br />
gefchenk 't welk zij van de Natuur entvangen<br />
hadden, te bewaaren, algemeen overtuigd<br />
waren , dat het fpeelen op een inflrument<br />
als de Griekfche fluit de trekken van<br />
het<br />
* Dt t\:pH,l. ^AihenicnS
evsR DE G R I E K E N . 257<br />
liet wezen veranderde , en de wangen en<br />
lippen door opgezwollenheid mismaakte :<br />
weshalven die foort van Mufiek, welke een<br />
gedeelte van de opvoeding voor de tijden<br />
van den Peloponnefifcheii oorlog bad uitgemaakt<br />
, met algemeene toeftemming van de<br />
natie wierd afgefchaft. * Doch daartegen leide<br />
men zich zo veel te meer toe op het danfen<br />
, 't welk men beide met godsdienstige<br />
en ongodsdienstige inflsllingen wist te verecnigen<br />
; en men vond altoos middel om eenen<br />
rei danfers in de feesten te brengen, *t<br />
zij dat men eenen God als BACCFIÜS, of eene<br />
Godin als MINERVA wilde vereeren.<br />
DAAR de Wijsgeeren, Welke in den omtrek<br />
van Athenen woonden, hunnen kosteüjken<br />
lijd niet begeerden te verfpillen met het<br />
onderwijzen van de eerfie beginzels der Literatuur<br />
en Wiskunst, namen zij onder hunne<br />
leerlingen niemand aan , of hij moest in<br />
die vakken reeds merkelijke vorderingen gemaakt<br />
hebben.<br />
Doch zo zeer ais de Wijsgeeren<br />
voldaan waren over de leerwijze van<br />
R 5<br />
* Omnium turn ^Alhcnitnjlum conïnfu disciplint tibiis<br />
stnendi de fit A es;. A, G £ 111 u 5. N, A. L> X V. C. 17.<br />
de
258 B E S P I E G E L I N G E N<br />
ie meesters in de Geometrie, zo zeer keur»<br />
den zij af die der Grammatici , welke de<br />
koppigfte en onverbeterlijkfte menfehen van<br />
geheel Griekenland waren. Zij hadden eene<br />
verkeerde manier aangenomen , en daarvan<br />
waren zij nimmer af te brengen. De werken<br />
van HOMERUS waren het eerfte boek, 't welk<br />
zij den kinderen in handen gaven: dat moest,<br />
zeiden zij, zo zijn, en het konde niet anders.<br />
Door zodanig onderwijs moesten de<br />
Grieken noodwendig boven alles fmaak krijgen<br />
voor het wonderbaare, eene fterke geneigdheid<br />
om wonderen te gelooven, eene<br />
groote zwakheid om dezelve te beoordeelen,<br />
en eindelijk eene neiging tot die foort van<br />
enthufiasterij, welke het vernuft doet febitteren,<br />
terwijl zij het verfland uitdooft. Ik<br />
wil juist niet zeggen, dat dit het gebrek was<br />
van alle hunne fchrijvers, maar het was het<br />
gebrek van de meeste.<br />
ONDERTUSSCHEN verdeedigden de Grammatici<br />
hunne manier met bewijzen, die meer<br />
fchijn dan grond hadden. Het is, zeiden zij,<br />
een beweezen zaak, dat de menfehen dichters<br />
geweest zijn, lang voor dat men in profa
O V E R DE G R I E K E N . 259<br />
fe opftelde: wij gaan dus naar de Natuur te<br />
werk. Er zijn zelfs, zeiden zij al verder,<br />
veele eeuwen verloopen, eer men eenig gefchree<br />
.en werk in profe in geheel Europifck<br />
Griekenland heeft gehad. Het oudfle ftuk<br />
van uien aard, *t welk de Athenienfers kenden,<br />
waren de wetten van DRACO, welke<br />
vrij duister waren. En hieruit beflooten zij,<br />
dat de kunst om zelfs middelmaatig in profe<br />
te fchrijven .toen nog eerst in de geboorte<br />
was geweest.<br />
NIETS was gemakkelijker, dan diergelijke<br />
redenen te wederleggen, en de kundigheden,<br />
welke men door eene langduurige ondervin.<br />
ding beeft opgedaan , hebben de volflrekte<br />
ongerijmdheid van de Hellingen der Grammatici<br />
beweezen. Maar ook gefield , dat het<br />
waar was, dat de boeken der eerstbeginnende!)<br />
vol (trekt in verfen moesten gefchreeveu<br />
zijn, dan zoude nog daaruit volgen, Jat men<br />
de voorkeuze moest geeven aan Zedekundige<br />
Dichtflukken, ontbloot van alles wótMytho.<br />
logie heet, zo als die van SOLON, THEOGNIS<br />
en PHOCYLIDES , welke oneindig beter voor<br />
de bcginzels van opvoeding gefchikt zijn,<br />
dan
a6"o<br />
B E S P I E G E L I N G E N<br />
dan de Ilias. Men vindt daarin voortreffelijke<br />
leefregels, en fchoone fpreuken, vervat in<br />
verfen, welke meestal zeer goed zijn, zonder<br />
dat zij eenige verhevenheid bezitten. SOLON<br />
gebruikte nimmer in zijne Zedekundige Elegiën,<br />
het minde vonkjen van Poè'tifch vuur,*<br />
en het gezond verftand bekleedde bij hem<br />
de plaats van enthufiasterij. Geene enthufiasterij,<br />
of iets, 't welk naar dezelve gelijkt,<br />
komt te pas in werken, welke men kinderen<br />
in de handen geeft, De eerfte Weetenfehap,<br />
welke men kinderen behoort te leeren , is de<br />
Aardrijkskunde; want de rede en het gezonde<br />
verftand zeggen ons , dat de menfehen<br />
moeten beginnen met te leeren kennen de<br />
vetdeeling der vertrekken van een huis, 't<br />
welk zij zullen bewoonen. De ondervinding<br />
overtuigde ook de Grammatici van Griekenland<br />
wel ras , dat zij zonder behulp der<br />
Aardrijkskunde niet in ftaat waren om de<br />
Ilias te verklaaren, waarop zij zodanig verzot<br />
waren, dat zij dcrzelver fehoonheid vergeleeken<br />
* Men vindt groote {hikken uit Soio» bij DE.<br />
iiosnisES en STO»*IUI! De eerfte Ode<br />
van het l e<br />
boek van H o P. A T I U S is eene flaaffthc<br />
navolging van eene Elegie van S o i c N.
©VER DE GRIEKEN. z6t<br />
ken bij de heerlijkheid der opgaande Zon;<br />
terwijl de Odysfea in hunne oogen niets meer<br />
was dan het weerlicht van eenen fchoonen<br />
avond. *<br />
DE eerfte Ieezing van die Gedichten moet<br />
in den geest der kinderen eene gewaarwording<br />
verwekt hebben, welke zich bezwaarlijk<br />
laat befchrijven. Zij zagen daar de Go»<br />
den , welke men hun beval te aanbidden,<br />
geheel verlaagt en befpottelijk gemaakt: want<br />
HOMERUS heeft de Goden kleiner, zwakker,<br />
onvolmaakter, ja zelfs onbefchofter gemaakt<br />
dan de menfehen. JUPITEU fpreekt nooit met<br />
JUNO , zonder haar de eene of andere beleediging<br />
te zeggen , en JUNO antwoordt<br />
hem nooit zonder op haar beurt hetzelfde te<br />
doen.<br />
MAAR nog erger wordt het, wanneer men<br />
daar zwakke ftcrvelingen, en onnozele Griekfche<br />
foldaaten de Goden ziet onthaalen op<br />
zwaare houwen met het zwaard , of op fteeken<br />
met de lans, waarvan zij zich op den<br />
Olymp moeten laaten geneezen, welken zij<br />
ver-<br />
* LoNOiNBt dt Stttlimi,
t6i B E S P I E G E L I N G E N ;<br />
vervolgens half lam verlaaten om een beuzelachtig<br />
werk, geheel niet pasfende voor<br />
hunne majefleit, te verrichten. THP.TIS, de<br />
eerfte der Zee-Godinnen, kort den tijd met<br />
vliegen weg te jaagen van het lijk van PA.<br />
TROCLUS, welken door HECTOR was gedood.<br />
Men noemt deze vreemde dingen den vaak<br />
van HOMERUS; maar welken naam men daaraan<br />
ook geeve, zeker is het, dat men dergelijke<br />
dingen aan geene kinders van zeven<br />
jaaren moest leeren.<br />
HET is dus ganfchelijk niet vreemd , dat<br />
de Wijsgeeren weinig voldaan waren over<br />
de manier, waarop de Grammati ci, en vooral<br />
de zogenaamde Critici , HOMERUS verklaarden:<br />
zij moesten meest altijd de denkbeelden<br />
van hunne jonge kweekelingen herformen<br />
naar de gronden van hun eigen leerftelzel.<br />
De grootfte herforming moesten<br />
die genen ondergaan, welke de leer van<br />
EPICURUS omhelsden , en zodra deze maar<br />
cénen nacht in den tuin van hunnen mees.<br />
ter hadden doorgebracht , zagen zij den<br />
Poëtifehen Hemel, en de Poctifche Hel<br />
als eenen droom vervliegen. Doch het is<br />
al-
• VER DE GRIEKEN. 20"$<br />
altijd een gebrek, en wel een groot gebrek,<br />
wanneer de tweede opvoeding de eerde moet<br />
omver flooten, en wanneer de Wijsbegeerte<br />
langen tijd moet arbeiden om den geest der<br />
kinderen te zuiveren van eene meenigte van<br />
vooroordeelen en dwaalingen , welke men<br />
daar nimmer had behooren in te brengen.<br />
NIETS , zegt PLATO , fchijnt mij onverdraaglijker,<br />
dan alle die ijdele volks vooroordeelen<br />
, welke geenen anderen grond hebben<br />
dan de verwilderde verbeelding der Dweepers<br />
en Dichters; kan men zich, laat hij<br />
volgen , in de wereld wel iets ongerijmders<br />
voordellen dan die twee vaten , welke aan<br />
Jupiter worden toegcfchreeven , en waaruit<br />
de vader der Goden blindeling goed en kwaad<br />
fehept, om dat over de menfchenkinderen uit<br />
te gieten , daar de micfte hovenier verftands<br />
genoeg heeft om goede planten niet met bedorven<br />
water te befproeien ? *<br />
HIJ had evenwel, om dergelijke misflagen,<br />
HOMEKUS niet geheel uit de Republiek moe.<br />
ten jaagen; men had hem kunnen verbannen<br />
uit<br />
* De HtpHbl. Bid. a.
26"4 B E S P I E G E L I N G E N<br />
uit de beneden - fcboolen , over welke del<br />
Overheid van Athenen het onmiddelijke opzicht<br />
had ; maar nooit heeft deze het opzicht<br />
gehad over de fchoolen der Wijsgeeren, welke<br />
volftrekt onafhankelijk waren, en waarvoor<br />
het volk zelve haar erkend heeft ter<br />
gelegenheid , dat de Demagoog SOPHOCLES<br />
dezelven onder het opzicht van den Raad<br />
wilde gebracht hebben. In dat geval dee«<br />
den de Philofophen het zelfde, 't welk fomtijds<br />
de Parlamenten in Frankrijk doen; zij<br />
leiden hunne posten neder, en hielden op<br />
met het geeven van openbaar onderwijs. Nu<br />
had men noch meesters, noch fchoolen meer,<br />
en er fciieen een lange nacht van onkunde<br />
op handen te zijn. Toen de klagte hierover<br />
gebracht werd voor het geheele lichaam der<br />
vergaderde Natie , veroordeelde deeze den<br />
Demagoog SOPHOCLES in eene boete van vijf<br />
talenten, of 22500 livres, om hem voor zijne<br />
gebleeken onbedreevenheid in Staatszaaken te<br />
ftraffen. *<br />
EN hoe toch zou de Raad, welke dikwijls<br />
alleen beftond uit arbeiders en handvverksliencn,<br />
f DIOGENES L A c X T. in vit* Tkiophrtuti,
«VER BE GRIEKEN. 265<br />
den , door het lot daartoe verkooren < in<br />
ftaat zijn geweest om te beoordeelen , wat<br />
de Wijsgeeren hunne leerlingen al of niet<br />
moesten leeren ? Aan den anderen kant zouden<br />
de Athenienfers ook met leede oogen<br />
het vertrek gezien hebben van die ontelbaare<br />
meenigte van vreemdelingen , welke<br />
door den roem der leeraars en fchoolen naar<br />
Attica gelokt waren , waar zij noodwendig<br />
een gedeelte van hunne middelen moesten<br />
laaten, om hunne opvoeding voltooid te krijgen.<br />
De handelwijze van SOPHOCLES liep dus<br />
aan zelfs tegen de eerfte grondftellingen van<br />
gezonde Staatkunde ; en nimmer was een<br />
Demagoog zo volmaakt blind als hij.<br />
§ v,<br />
OVER <strong>DEN</strong> STAAT DER WIJSGEEREN TÈ<br />
ATHENEN , EN <strong>DEN</strong> INVLOED HUNNER<br />
SCHOOLEN OP ALLE DE OVERIGE.<br />
NIET tegenftaande dat SOCRATES te Athe-><br />
nen gedood was, en ondanks andere minder<br />
beruchte vervolgingen, is het zeker, dat de<br />
Griekfche Wijsgeeren die ftad boven alle andere<br />
van Europa of Afië beminden j ook ver.<br />
I. DEEL. S koo-
265 B E S P I E G E L I N G E N<br />
koozcn zij de regeeringsform der Athenienfers<br />
boven alle andere, die zij kenden. A-<br />
tlienen , zeiden zij , was de eenige hoek<br />
lands op den bewoonden aardbodem , waar<br />
men den tempel der Kunsten en Weetenfchappen<br />
op onwrikbaare grondflagen konde<br />
vestigen.<br />
MEN had fchoolen der Wijsbegeerte opgericht<br />
in dat gedeelte van Italië , 't welk<br />
Groot-Griekenland genaamd werd; maar zij<br />
hielden geen ftand; men had er opgericht te<br />
Megaris; ook deze konden geen' ftand houden<br />
; men had er opgericht te Elis ; maar<br />
ook deze raakten in verval. Te Athenen alleen<br />
bleeven de fekten eeuwen lang in vrede<br />
voortduuren : zelf de leer van EPICURUS werd<br />
daar openlijk langer dan zeshonderd jaaren<br />
geleerd. Keifer MARCUS AURELIUS , welke<br />
men weet dat zeer gehecht was aan de leer.<br />
Hellingen van ZENO, vergunde echter den<br />
Epicuristen van Athenen lesfen te geeven aan<br />
elk , die begeerig mogt zijn om dezelve te<br />
hooren. *<br />
* * B11 • »T IJL T V f htvifê S>fh\lUrum,<br />
HET
OVER JDE G R I E t I 1T, 2G%<br />
HET is niet mogelijk eenige hedendaagfche<br />
regeeringsform op te noemen, welke in dit<br />
opzicht die van Athenen in wijsheid evenaart<br />
: en het is ongerijmd te zeggen, dat<br />
eene leer, als die van EPICURUS, niet moest<br />
geleerd worden, om dat dezelve dwaalingen<br />
bevatte; want in dat geval bevinden zich alle<br />
leerftelzels , en dikvvijls nog erger dan<br />
dat van EPICURUS. De Epicuristen genazen<br />
eene meenigte menfehen van dweeperij en<br />
bijgeloof, welke zonder hun de flagtofferS<br />
der verachtelijkfle dwaalingen, en de fpeel.<br />
poppen der fnoodlfe Orakels en fchraapzueh»<br />
tigfte priesters zouden geweest zijn.<br />
DE inwendige verdeeldheden , welke tusfchen<br />
de Adelijke en Burgerlijke familien te<br />
Athenen heerfchten, en waarvan ik vervolgens<br />
in het brcede zal fpreeken j waren de voornaamfte<br />
bronnen der vervolgingen, welke fommige<br />
Wijsgeeren daar ondervonden: en men<br />
heeft zich tot hiertoe zeer vergist in dé<br />
waare oorzaak van die ongelukken, welke'<br />
de eigenlijk gezegde Wijsbegeerte in 't geheel<br />
niet betroffen.<br />
I 2
ÊD"8 B E S P I E G E L I N G E N<br />
DE partij der Edelen, of Eupatriden, ver.<br />
volgde ten fierkften den Wijsgeer ANAXAGO-<br />
RAS , met oogmerk om PERICLES verdriet<br />
aan te doen, wiens leermeester hij geweest<br />
was, en welken bij geraaden had de partij<br />
dier zotte en oproerige Edelen, waarvan hij<br />
niets te wachten had, te verlaaten, en zich<br />
te voegen bij de partij des Volks, wiens gunst<br />
hem hemelhoog konde verheffen en met onfterffelijke<br />
eer bekroonen. *<br />
HET volk daarentegen vervolgde SOCRATES ,<br />
om dat deze de leermeester was geweest<br />
van CRITIAS, den wreedften der dertig dwingelanden<br />
, welke alle van de eene of andere<br />
adelijke familie van Attica afdamden.<br />
NIETS kan in dit opzicht juister en bellisfender<br />
zijn , dan de woorden, welke AESCHI-<br />
MES fprak tegen de Athenienfers , ,, Gijlie-<br />
,, den , zeide hij, hebt SOCRATES ter dood<br />
„ gebracht, om dat hij den dwingeland CRT.<br />
„ TIAS in zijne jeugd had onderweezen." f<br />
DIT<br />
* Ï I U T I U H U J in -vit* ttriclis.<br />
T AE SCHIM ES contra Timaclmm pag, 159;<br />
P"
i r n D E G R I E K E N . 269<br />
DIT was dus eene zaak, welke openlijk<br />
konde beweezen worden; want zonder dat<br />
zoude een Redenaar zulks niet hebben durven<br />
verzekeren in de vergadering van eene<br />
geheele natie, welke hij daardoor een misdaad<br />
verweet zo gruwelijk, dat ze tot den<br />
hemel om wraak fchreeuwde.<br />
PLATO zeide: wanneer de Athenienfers<br />
menfchlievend zijn , zijn zij buitenmaaten<br />
menfchlievend; maar wanneer zij ook wreed<br />
worden, zijn zij ten uiterflen wreed. Evenwel<br />
konde men ben in alle gevallen , even<br />
als kinders, door gebeden of vleierijen te vrede<br />
(lellen : uitgezonderd wanneer er van<br />
dwingeland of dwingelandij inkwam; want<br />
dan werden zij de verfchikkelijkite, de gevaarlijkfte<br />
en de onverzoenlijklte fchepzels.<br />
TOEN men in Griekenland de tijding ontving<br />
, dat ALEXANDER van Macedonië aan de<br />
gevolgen van onmaatig zuipen overleeden<br />
was, gaven de Athenienfers zich aan eene<br />
S 3<br />
zo<br />
tfimv aTtsuTmctre, fin Kpinav i$avr) jróraiw'<br />
ivd Tui, TflMOVTX T«* Tov Svipoy X«T«AV«<br />
QCtvTuiV.
B E S P I E O E L I N C E M<br />
zo buitenfpoorige vreugde over , dar men<br />
nimmer een voorbeeld daarvan bij eenig ander<br />
ander volk heeft gezien : zij zagen zich<br />
eindelijk verlost van eenen geduchten dwingeland,<br />
die eenige oogenblikken voor zijnen<br />
dood gezwooren had Athenen te zullen verwoesten<br />
, gelijk hij Theben verwoest had.<br />
In deeze algemeene vervoering van drift fchiet<br />
bij geval eenen uitliet volk in de gedachten,<br />
dat er in de tuinen van Lyceum een zeker<br />
Philofoof was, met naame ARISTOTELES, die<br />
de leermeester van Alexander was geweest j<br />
en welhaast onderging ARISTOTELES eene vervolging,<br />
welke hij niet dan door de vlugt<br />
ontkwam.<br />
WANNEER men te Athenen iemand wilde<br />
vervolgen , tegen wien men niets wist in te<br />
brengen, zo befchuldigde men hem van ongodsdienstigheid<br />
; doch in alle die befchuidigingen<br />
oatdekt men duidelijk de drijfveeren<br />
van eene blinde wraakzucht , welke de<br />
ondeugden der leerlingen in de meesters wilde<br />
ftraffen. Ondertusfchen is er geen philofoof<br />
in de wereld ftout of roekeloos genoeg,<br />
Pta het onderwijs van een kind op zich te<br />
nee-
« V E R D E G R I E K E N . 27c<br />
neemen , zo hij zijn hoofd moest te pande<br />
fteljen voor de bedrijven, welke zulk een<br />
kind naderhand, als het bij ongeluk Koning,<br />
of Veroveraar , of hoofd van eene bende<br />
gaauwdieven wierd , zoude kunnen aanvangen.<br />
TEN opzichte van de opvoeding der Vorsten<br />
zijn de Wijzen meermaalen in hunne<br />
verwachting bedroogen ; en hebben zelfs<br />
dan, wanneer zij meenden het doel bereikt<br />
te hebben , fomtijds hunne hoop eensklaps<br />
als eenen droom zien verdwijnen. SENECA geloofde<br />
in den beginne van de regeering van<br />
NERO, dat hij eenen God van hem gemaakt<br />
had, en naderhand dacht hij een gedrocht<br />
te hebben gemaakt, zo fchrikkelijk, als er<br />
zelfs geen in de hel der Dichters te vinden<br />
was. Maar SOCRATES , welke oneindig meer<br />
doorzicht had dan SENECA , zag terftond wel,<br />
dat het hen nimmer zoude gelukken den<br />
woesten en wreeden aard van GKITIAS te<br />
te temmen , niettegenfiaande alie moeite,<br />
welke hij aanwendde om hem deugdzaam te<br />
maaken, en hem liefde voor de gelijkheid<br />
in den burgerftand in te boezemen.<br />
S 4<br />
Dz
272 B E S P I E G E L I N G E N<br />
DE omftandigheden van ARISTOTELES aan<br />
het Macedonifehe hof waren nog veel erger<br />
: want ALEXANDER was te vooren toevertrouwd<br />
geweest aan eenen leermeester,<br />
genaamd LEONIDAS, die het hart van zijnen<br />
kweekeling dermaate bedorven had , dat A-<br />
RISTOTELES de gebreken van zijnen voorganger,<br />
welke van den zoon van PIIILIPPUS eenen<br />
dronkaard en moordenaar had gemaakt,<br />
nimmer heeft kunnen verhelpen.<br />
DE Athenienfers waren, in hunne oogenblikken<br />
van buitenfpoorigheid, niet in ftaat<br />
om eenigszins aan de infpraaken der rede gehoor<br />
te geeven, en oordeelden, dat de meester,<br />
wiens leerling een dwingeland was geworden,<br />
tot het uiterfte moest vervolgd worden.<br />
Voor het overige is het waar, het ge.<br />
11e men gezegd heeft, dat men de gedachtenis<br />
van SOCRATES niet beroemder had kunnen<br />
maaken door ftandbeelden en altaaren,<br />
dan men gedaan heeft met hem in zijn zeventigfte<br />
jaar door eenen flaapdrank te doen<br />
enllaapen: want voor dien flaap was hij naauwlijks<br />
bekend bij de inwooners van Attica, en<br />
na zijn' dood kent hem de geheele wereld.<br />
NIETS
O V E R DE G R I E K E N . . 273<br />
NIETS is zo zeer te verwonderen, maar<br />
tevens zo waaarachtig als die onkunde ,<br />
waarin de Grieken waren ten opzichte van<br />
SOCRATES, terwijl hij leefde. ARITOPHANES<br />
had zich verbeeld , dat zijn Komedie , de<br />
Wolken genaamd ; met de grootfte toejuiching<br />
zoude ontvangen worden , want hij<br />
hield dezelve voor zijn beste ftuk , dewijl<br />
hij daarin alle de ondeugden van zijn hart,<br />
•n tevens van zijn verftand had aan den dag<br />
gelegd; hij dacht de goedkeuring der rechters<br />
en aanfchouwers terftond te zullen verwerven<br />
, door het vertoonen van die zekere<br />
foort van bal, waarmede SOCRATES naar boven<br />
rees, en zich in de lucht ophield als<br />
een echte luchtreiziger; * maar dat onbetaa-<br />
S 5<br />
me-<br />
* P I A T O zegt in zijne Apologie van S O C Ï . 4 -<br />
K s , dat A R I S T O P H A N E S de eeifte was , welke<br />
T<br />
uitvond dien Wijfgeer luchtreizen te laaten<br />
doen: maar het fchijnt dat er reeds te voorcn een<br />
dergelijk gerucht onder het gemeen te Athenea<br />
heeft geloopen , en dat A R I T O P H A N S door<br />
S E<br />
dat gelucht aanleiding heeft gekrecgen om zijne<br />
Komedie, de Wolken, te fchriiven, waarin SO<br />
C R A T E S in het derde tooneel werd vertoond hangende<br />
in de lucht j en het woord cliPoGcXTM<br />
fchij-t toen voor de eeiftemaal gebmikt te zijn<br />
om.
«74 B E S P I E G E L I N G ! »<br />
melijke Kluchtfpel, wel verre van eenigszins<br />
te behaagen, werd reeds bij eerfte vertooning<br />
verworpen. Het werd gefpeeld in tegenwoordigheid<br />
van de afgevaardigden der<br />
verbondene en cijnsbaare fteden, welke in 't<br />
voorjaar te Athenen vergaderde.;; doch deze<br />
verklaarden, dat het hun luttel vermaaks gaf<br />
een onbekend menfch, welke SOCRATES heette,<br />
op het tooneel te zien befpotten. *<br />
SENECA heeft ons een fragment bewaard<br />
van eenen eigenhandigen brief van EPICURUS,<br />
waarin hij verklaart, dat hij lange jaaren<br />
midden in Griekenland had verkeerd, zonder<br />
dat de Grieken hem zelfs van naam kenden,<br />
t Dit volk geheel verzonken in befpie.<br />
gelingen van koophandel , of weggefleept<br />
door den ftroom van Staatsbezigheden, of<br />
verom<br />
het wandelen in de lucht uit te drukken. Zie<br />
de Komedie de Wolken vs JIJ. van de 2 D E<br />
uitgaaf,<br />
welke nooit fchijnt gefpeeld re zijn, daar<br />
4e eerfte zo volftrekt was afgekeurd.<br />
* AE LI ANUS Var. Hift. L. IU C.<br />
t s,<br />
1 SEN ECA Epist. LXXIX, alwaar hij van Epi.<br />
CUIUS zegt : Naviifime adiecit , nil fi.i et Metro Joro inttr<br />
ben* Unt* neemsfe , quad ipfei HU nebilis Graeci* nen<br />
ignm /«/«ra htbmifet, [ei fatne inandifs.
e v i s DE G R I E K E N . 275<br />
verftrooid door woeste vermaaken, hield geene<br />
de minfte gemeehfchap met de Wijsgeeren<br />
, en deze kwamen zelden onder de oogen<br />
van het gemeen. De Wijsgeer XENOpRATBS,<br />
welke langen tijd de Akademie heeft<br />
beftuurd, kwam flechts eenmaal jaarlijks in<br />
de ftad Athenen. * Op deze wijze ging de<br />
roem dier groote mannen in het eerst met<br />
langzaame fchreeden voort ; vervolgens begaf<br />
zij zich in de hoogte , en vervulde het<br />
Heelal met haaren luister, welke nimmermeer<br />
zal uitdooven ; want de nakomelingfchap<br />
zal altoos ten hunnen opzichte billijker<br />
zijn, dan hunne tijdgenooten zijn geweest.<br />
DAAR wij reeds in de eerfte afdeeling van<br />
dit werk ophelderingen hebben gegeeven<br />
•ver de manier van opvoeding , en de leevenswijze,<br />
welke men in de landwooningea<br />
van PLATO , EPICURUS en THEOPHRASTUS had<br />
aangenoomen , is er ter voltoojing van dit<br />
tegenwoordige gedeelte niet meer overig,<br />
dan eenige aanmerkingen hier bij te doen<br />
over de STOICYNEN , welke eene heerfchende<br />
zucht hadden om zich te onderfcheiden van<br />
an-<br />
* Iiumcaus ia Exilia,
676" B E S P I E G E L I N 6 E »<br />
andere menfehen , de aangenoomen gebruïken<br />
te veroordeelen, en nieuwe gewoonten<br />
in te voeren; doch, terwijl zij meenden de<br />
ingeevingen der deugd te volgen , volgden<br />
zij vaak niets anders dan de ingeevingen der<br />
eigenliefde. Het is mij altijd voorgekomen,<br />
dat het uit loutere eigenzinnigheid of verwaandheid<br />
gefchied is, dar zij hunne fchool<br />
oprichtten midden in Athenen, onder de Galerij<br />
, door MICON en POLYGNOTUS gefchilderd,<br />
welke POECILE he.ette. Mij dunkt, er<br />
was in den geheelen omtrek van Griekenland<br />
geene plaats te vinden, welke minder<br />
gefchikt was voor het geeven van lesfen in<br />
de Zedekunde en Bovennatuurkunde, dan deeze:<br />
want men werd fchier elk oogenblik geftoord<br />
door eene fchaare van ledigloopers,<br />
welke den flag van Marathon , op een der<br />
groottte fchilderijen aldaar afgebeeld, kwamen<br />
bezichtigen ; of ook door een* zwerm<br />
van de fiechtlle verfenmaakers, welke voor<br />
eene vergadering van veel gedruis maakende<br />
toehoorders hunne nietswaardige verfen<br />
opzeiden. De Stoicynen derhalven, in plaats<br />
van de eenzaamheid en flilte der tuinen te<br />
zoeken , gelijk de ftichters der overige fekten
H U » E GRIEKEN. $77<br />
ten hadden gedaan , verkoozen liever zich<br />
midden in het gewoel der ftad te begeeven,<br />
en zich omringd te zien van het flechtfte<br />
gepeupel , waaraan ZENO fomtijds geld<br />
uitdeelde om hen te doen vertrekken; doch<br />
het is waarfchijniijk, dat hij daardoor nog<br />
meer heeft gelokt. *<br />
ZrjN opvolger Crnmippus was een man van<br />
een' zeer zonderlingen fmaak •. hij kende volmaaktelijk<br />
alle de regels-der Redeneerkunde;<br />
maar wanneer het op redeneeren aankwam,<br />
maakte hij altijd geen gebruik van die regels.<br />
Hij durfde zelfs beweeren, dat de Griekfche<br />
jeugd, even als de flaaven van Myfiè', door<br />
harde Hagen moest geregeerd worden; doch<br />
in dit opzicht, zeiden PLUTAUCHUS en QUINC-<br />
TILIANUS, moet men zijnen raad vooral niet<br />
volgen: want alles is bedorven, zodra men<br />
die genen, welke men wil onderrichten, tot<br />
flaaven begint te maaken. Bij dezen eerlten<br />
vreemden inval voegde CHRYSIPPUS eenen anderen<br />
welke nog vreemder was. Op een' zekeren<br />
tijd befpeurde men onder zijne Ieerlirj.<br />
gen eene buitengewoone beweeging , waarvan<br />
** D 1 •s K N 1 s li A è' R i. ia viu Zemitis.
278 B E S P I E G E L I N G E N<br />
van de fchranderfte Athenienfers de reden<br />
«iet konden gisfcn: dan weldra vernam men,-<br />
dat hij de Galerij ging verlaaten, om lesfen<br />
te geeven in de open lucht. * Hij gaf voor,<br />
dat hij eene wandelende School wilde maaken,<br />
en de jonge Stoicynen hoeden, gelijk<br />
men de kudden hoedde op de hooge bergen<br />
van het Noorden van Attica. Maar elk, die<br />
de veranderlijkheid der jaargetijden, en de<br />
ftrengheid van het climaat van Griekenland<br />
kende, begreep wel, dat dit plan onuitvoerlijk<br />
was. Het duurde ook niet lang, of CHRT-<br />
SIPPUS moest het opgeeven, en wederkeeren<br />
naar de Galerij, welke hij had verlaaten.<br />
ONDANKS deze ongelukkige en be/lisfende<br />
proef durfde nogthans de Stoicyn MUSONIUS<br />
federt in ernst ftaande houden , dat geen<br />
leevensftand zo zeer voor de beoeflening der<br />
Wijsbegeerte gefchikt was als het herderleeven,<br />
t waarvan hij de ingebeelde vermaakeii<br />
kende door het Ieezen der Dichters, doch<br />
waarvan hij de wezenlijke ongemakken door<br />
ondervinding niet had geleerd. Het was on-<br />
* Idem , in vit* Chrjfippi.<br />
'• Traimintttm Mnfunü, apud St*r*cUm S, S4>
« V H DB G R I E K E H. fj3<br />
mogelijk het Staatkundig onderwijs te verbinden<br />
met het zwervende leeven der herder,<br />
of AEgicoren van Diacrië , daar de Wijsgeeren<br />
vaste wooningen moesten hebben, om<br />
hunne Mathematifche Mrumenten en de leerboeken<br />
, welke geftadig moesten gebruikt<br />
worden, te bewaaren; en STRABO merkt aan,<br />
dat de inwooners van Lyceum maar zeer<br />
traage vorderingen maakten, federd dat zij<br />
hunne Boekerij kwijt geraakt waren, welke<br />
na den dood van THEOPHRASTUS naar Afië<br />
was overgebracht.<br />
DAN in weerwil van dit voorval in Lyceum,<br />
en ondanks de moeite , welke de fchoolen<br />
van Marfeille, Rhodus, Pergamum en Alexandrië<br />
aanwenden, cm die van Athenen in<br />
aanzien te overtreffen, heeft deze bcftendig<br />
den rang boven alle de anderen behouden ,<br />
en het is niet moeilijk uit te vinden , uit<br />
welke oorzaak deze grooter voortreffelijkheid,<br />
welke door alle verftandige volken der Oudheid<br />
algemeen erkend is, ontdaan zij.<br />
NERGENS werd de Griekfche taal zo zuiver<br />
en keurig gefprooken als te Athenen j en deze
380 B E S P I E G E L I N G E N<br />
ze omftandigheid alleen was genoeg om de<br />
keuze te bepaalen van die genen , welke<br />
voorgenoomen hadden zich aan de Fraaie<br />
Letteren over te geèven. Te Marfeille daarentegen<br />
moest de taal wel zeer verbasterd<br />
zijn, door inmenging van vreemde fpreekwijzen<br />
der Barbaaren of der Celten ; en zo de<br />
zeden der Leeraars daar al onberispelijk waren<br />
, Honden evenwel die der overige inwooners<br />
in zulk een kwaad gerucht , dat<br />
iemand in Griekenland niet durfde zeggen,<br />
dat hij naar Marfeille ging, of daarvan daan<br />
kwam : op het hooren van den naam dier<br />
Akademie, beefden de ouders voor de deugd<br />
hunner kinderen. *<br />
TE Rhodus werd alleen de Dorifclie Dialect<br />
gefprooken , welke van de Wijsgeeren<br />
uit alle fchoolen gebannen was, wegens deraelver<br />
hardheid en natuurlijke duisterheid „<br />
wel-<br />
* Men zeide , bij wijze van fpieekwoord, MasjïlUra<br />
«avignre, om een groot bederf van zeden aan<br />
te duiden ; en mores Masjilienfes gaf zodanig bederf<br />
in den hoogften trap te kennen. TACITUS zegt,<br />
dat de inwooners van die Aai in zijnen tijd zich<br />
gebeterd hadden.
O V E R E E G R I E K E N . 281<br />
welke haar volftrekt ongefchikt maakte om<br />
in verhandelingen over ftukken vau weetenfchap<br />
gebruikt te worden. * Ook is het den<br />
Rhodiers nimmer gelukt eene afzonderlijke<br />
fekte; welke hunnen naam droeg, te ftichten.<br />
ALEXANDRie en Pergamum hadden , in<br />
den verbaazenden rijkdom van hunne Boekerijen,<br />
iets boven Athenen vooruit; maar aan<br />
den anderen kant ftonden de fchoolen daar<br />
ongelukkig onder de Despotieke magt der<br />
Koningen, zo dat de Leeraars daar niet vrij<br />
durfden fpreeken; vooral over het Politieke,<br />
't welk een wezenlijk deel in de Wijsbegeerte<br />
van PLATO en ARISTOTELES uitmaakte. Zij<br />
vreesden altoos ongenoegen aan het Hof te<br />
zullen geeven, en hunne Jaarwedden te verliezen;<br />
en niet tegenftaande, dat in dit opzicht<br />
alle voorzigtigheid van hun gebruikt<br />
wierd, weet men echter, dat een der Egyp»<br />
tifche Vorsten hen uit zijn land jaagde, en de<br />
Alexandrijnfche Akademie in dien ftaat bracht,<br />
dat men haare leden overal over den aard-<br />
I. DEEL. T bo-<br />
* FoRPHTRivs vh* fjthe^me y<br />
4?. Editf<br />
Kustcii.
x82 B E S P I E G E L I N G E N<br />
bodem zag omzwerven en bedelen. Te A-<br />
thenen daarentegen waren de Schooien ge»<br />
heel vrij, geheel onafhankelijk van de Regeering.<br />
Men onderzocht daar vrijmoedig<br />
alle Staatkunaige ftelzels, den aard van alle<br />
wetten en regeeringsformen; en men maakte<br />
volfhektelijk bij niemand zijn hof. Geen<br />
Wijsgeer ging daar zijne opwachting maaken<br />
bij Archonten , Demagoogen of Areopagiten ;<br />
zelfs gebeurde het meermaalen, dat de Epicuristen<br />
de leden der regeering niet eens<br />
kenden, noch ook van dezen gekend wierden.<br />
Men kan hieruit afneemen, dat geenerhande<br />
rcgeeringsform zo gunstig is voor<br />
de beoeffening der Kunsten en Weetenfchappcn<br />
, als de Democratifche of Volksregeering<br />
: want bij menfehen, welke hunne eigen<br />
onafhankelijkheid verlooren hebben, kan<br />
niet wel een hooge graad van eerzucht plaats<br />
hebben om zich zeiven en anderen te verlichten.<br />
TB Athenen was de vrijheid zo groot, dat<br />
elk daar niet alleen naar zijn' fmaak, maar<br />
ook naar zijne grillen leefde. Ten tijde van<br />
is onmaatige hitte des zomers wandelden<br />
f0I7>.
« V E R B E G R I E K E N . aS#<br />
fommige Cynici moedernaakt, gelijk de Gymnofophisten<br />
, in de fchaduwe der olijfboomen:<br />
* 's nathts vergenoegden zij zich in<br />
een gemeene hut te flaapen ; en AULTJS<br />
GELLIUS verhaalt , dat hij in Zulk een kot<br />
den vermaarden man heeft gezien , welke<br />
nu eens onder den naam van PEREGRINUS,<br />
dan eens onder dien van PROTEUS voorkomt;<br />
en die zich naderhand in de Olympifche fpelen<br />
leevend ging verbranden j even als 'de<br />
Malabaarfche Weduwen.<br />
NERGENS was de opvoeding minder kostbaar,<br />
dan in Attica, en de manier, welken<br />
de Wijsgeeren hadden aangenoomen van in<br />
gemeenfebap te leeven, verminderde merkelijk<br />
hunne uitgaven. Het gezelfchap van Lyceum<br />
hield fomtijds groote gastmaalen, Welke<br />
voor ieder der leden niet meer dan op ne«<br />
gen Huivers kwamen te liaan.<br />
WANNEER<br />
PLATO gasten op het avondmaal<br />
zoude ontvangen , liet hij fchielijk eenige<br />
T 2<br />
vrug-<br />
« pHtLOSTRATus in vit* ^épolhnii. I>. IV* sa'J 1 .<br />
SS. Edit. Oleaiii.
2l4 B E S P I E G E L I N G E N<br />
vrugten van zijn landgoed plukken, en allen *<br />
welke dat onthaal hadden genooten , ont.<br />
waakten 's anderendaags met een'fchreeuwenden<br />
honger. De Wijsgeer TAUEUS gebruikte<br />
dikwijls niets anders dan een bord met Komkommers;<br />
en evenwel was hij grooter en<br />
vrijer dan een Perfiaanfch Keizer.<br />
HST is zeer waarfehijnlijk, dat de Romeinen,<br />
welke alle naar Athenen moesten gaan<br />
ftudeeren, juist niet ftiptelijk den leefregel<br />
van hunne Leermeesters zullen gevolgd hebben<br />
; echter durfden zij geen al te grooten<br />
zier maaken, uit vrecze van uit den tuin,<br />
\rarin zij waren, gebannen, en van alle de<br />
overigen buitengeflooten te worden. CICERO<br />
geeft in zijne brieven aan ATTICUS verdag<br />
van de fchikkingen, welke hij voor zijnen<br />
Zoon had gemaakt om hem overeenkomstig<br />
zijnen rang te Athenen te doen verfchijnen:<br />
zekerlijk, zegt hij, geef ik hem geen koets<br />
en paarden ; 't welk met andere woorden<br />
zegt, dat hij, even als de Peripatetici, zoude<br />
moeten te voet gaan.<br />
UIT
• V E R D E G R I E K E N . 283"<br />
UIT alle deze gemaakte aanmerkingen<br />
rolgt, dat men, om de best mogelijke opvoeding<br />
aan de menfehen te geeven, noodwendig<br />
zeer verfchijlende dingen moet vereenigen<br />
: naamelijk de vrijheid, het landleeven,<br />
de maatigheid, en de vrolijkheid, wekke<br />
laatfle PLATO zelfs met de Metaphyfifche<br />
itudie wist te paaren. Toen hij geflorven<br />
was, vond men een Verzameling van b«erterijen<br />
onder zijn hoofdkusfen,<br />
T 3<br />
YIERi
2S
OVER DE GRIEKEN, Ü|<br />
den Adeldom , welke geen plaats kan heb.<br />
ben in Volksregeeringen , zonder beroerten<br />
te veroorzaaken; ja welke volltrektelijk ftrijdt<br />
tegen den aard van eene Volksregeering, welker<br />
hoofddoel is alle burgers gelijk te maaken.<br />
Nogthans was deze gelijkheid te Atheaen<br />
en te Rome niet te vinden , zo dat de<br />
Prattiek in het Huk van Regeering daar in 't<br />
geheel niet met de Theorie overeenkwam ,<br />
en dit was een groot kwaad»<br />
HET is vreemd, zal men zeggen, dat dit<br />
zo haatelijk onderfcheid van rang , 't welk<br />
20 veel traanen en bloed deed ftorten, door<br />
de Wetgeevers niet is weggenoomen.<br />
Doch<br />
deze Staatkundige kuur ging de krachten van<br />
alle Wetgeevers te boven:<br />
want toen de<br />
Athenienfers en de Romeinen de Koninglijke<br />
magt onder hen affchaften , en eene Republiek<br />
begonden op te richten, was de Adel<br />
daar reeds zo magtig en talrijk, dat het on.<br />
mogelijk was denzelven uit te roeien: men<br />
moest zich vergenoegen met deszelfs invloed<br />
zo veel mogelijk te verminderen, waar tos<br />
de middelen vaak niet eens toereikende waren.<br />
T *<br />
D<br />
?
288 B E S P I E G E L I N G E N<br />
DE Athenienfers hadden Geflaehtrekeningen<br />
gemaakt , zo romanesk en fabelachtig,<br />
dat al wie aan de Mythologie der Grieken<br />
niet geloofde , ook geen geloof floeg aan<br />
hunne Geflachtrekeningen.<br />
IK, zeide ALCIBIADES, ben een afftamme-<br />
Iing van Jupiter door Eurifaces. En ik, antwoordde<br />
SOCRATES , ben een afftammcling<br />
van Vulcanus door Daedalus; en het geflagt<br />
van Daedalus is zo beroemd , dat het zelfs<br />
zijnen naam heeft gegeeven aan een Vlek<br />
van Attica , liggende tegen de grenfen van<br />
Boeotië. *<br />
DEZE manier om in den hemel te zoeken<br />
naar den oorfprong der dingen, welken men<br />
op aarde niet wist, onderllclde geene ongemeene<br />
verbeeldingskracht, en diende fJechts<br />
om duisternis te verfpreiden over gebeurtenisfen,<br />
welke in het helderfie daglicht hadden<br />
moeten gefield worden.<br />
INTUSSCHEN had bij de Grieken het zelfde<br />
plaats , als bij de Romeinen en Duitfchers:<br />
bij<br />
* Puio in sAkibitieJ.,
O V E R DE G R I E K E N . 28*<br />
bij allo deze natiën had de Adel zijnen oorfprong<br />
van eene zekere klasfe van menfehen,<br />
welke voorheen huisbedienden of zeer bijzondere<br />
Leenmannen aan het Hof der oude<br />
Vorstei van die landen waren geweest.<br />
DE huisdienst, welke de Adel nog hedendaags<br />
aan alle de Hoven van Europa verricht<br />
, bewijst genoeg, dat zij ook in oude<br />
tijden die bedieningen hebben waargenoomen.<br />
Elk weet, dat zij het zich thans tot<br />
eene groote eer rekenen de Vorsten aan tafel<br />
te bedienen , 't welk in Engeland en<br />
Spanje zelfs knielende gefchiedt; en in<br />
Frankrijk is eens een zeer hevig gefebil ontslaan<br />
tusfchen de Oude Edellieden, of men<br />
naamelijk, zonder zijne waardigheid te krenken<br />
, zich in den dienst van een' Kardinaal<br />
konde begeeven , om de flippen van zijnen<br />
tabberd en mantel te draagen. Men nam<br />
hier over in het gevoelen van alle geleerden<br />
van Europa, welke zich flerfc op de Wapenfchildkunde<br />
toeieiden, en deze brachten eenpaarig<br />
voor hunne item uit, dat de fleepdraa.<br />
gers, zijnde van Adel te Rome, insgelijks<br />
van Adel moesten zijt, te Parijs. Deze uit-<br />
T s<br />
fpraak
299 B E S P I E G E L I N G E N<br />
fpraak was van dien aard, om medelijden te<br />
verwekken beide met de genen die haar ga.<br />
ven , en die haar ontvingen.<br />
HIJ moet zeer weinig kennis hebben van<br />
de menfchelijke natuur , die zich verwondert,<br />
dat men om tot roem, of tot dat gene<br />
*t welk zo genoemd wordt, te geraaken,<br />
eenen weg heeft ingeflagen, welke derwaards<br />
niet fchijnt te leiden. Er zijn toch<br />
in het hart van den menfch geene twee driften<br />
, welke zo veel overeenkomst met elkander<br />
hebben , ais de begeerlijkheid en de<br />
heerrchzucht. Zo dra er maar fortuin te maaken<br />
was met het dienen bij de Vorsten van<br />
den ouden tijd, diende men hun zelfs meer,<br />
dan zij begeerden} eu vervolgens vond men<br />
in zijn eigen vernuft duizend drogredenen,<br />
om de grootlte trotfchheid te verbinden met<br />
iets, 't welk de grootfte laagheid fcheen te<br />
zijn.<br />
MEN verbeeldt zich ook verkeerdelijk, dat<br />
de volken, welke uit Duitfchland zijn voortgekomen<br />
, de eenigften zijn, bij wien de<br />
oorfprong van den Adel in den dienst aan het<br />
Hof
OVER DE GRIEKEN. 0.91<br />
Hof te zoeken is: want men kan duidelijk<br />
bewijzen, dat deze gewoonten mede onder<br />
de Grieken, toen zij Koningen hadden, in<br />
trein waren ; en dit was in een' tijd, toen<br />
nog geene natie van Germaanfche afkomst<br />
aan geene zijde van den Westelijken oever<br />
des Rhijns bekend was.<br />
IK zal hier eene merkwaardige piaats uit<br />
LIVIUS bijbrengen , waar hij eene treffende<br />
fchiiderij geeft van de zeden en het karakter<br />
der Macedonifche Edellieden, welke aan het<br />
hof van PERSBUS , na dat deszelfs rijk door<br />
PAULUS AEMILIUS vermeesterd was, werden<br />
gevonden.<br />
„ ZIJ kruipen," zeg: hij , ,, als Haave/a<br />
„ voor hunnen Koning , en zijn jegens alle<br />
„ anderen onverdraaglijk trotfch. Sommigen<br />
,, zijn in de daad zeer rijk ; de anderen, hun<br />
„ in rijkdommen niet gelijk , willen echter<br />
„ hun fchijnen te evenaaren in het maakea<br />
„ van onkosten. Zij leeven alle en komen<br />
„ voor den dag als Koningen : niets van een<br />
„ burgerlijk hart hebbende, kunnen zij noch<br />
„ de
,202 B E S P I E G E L I N G E N<br />
f, de vrijheid, noch het juk der wetten ver.<br />
draagen." *<br />
AEUANUS zegt, dat PHILIPPUS, de vader<br />
van ALEXANDER, dien Adel had ingefleld, f<br />
welks bedieningen geheel en al overeenkwamen<br />
met de hedendagfche aanzienlijke posten<br />
van Stalmeester, Kamerheer, Schenker,<br />
Slipdraager en meer andere van die luisterrijke<br />
eerambten, waarvan de naam reeds genoeg<br />
derzelver oorfprong te kennen geeft.<br />
ONDER de Ridders van Macedonië was het<br />
voorregt van hooge geboorte ten naauwften<br />
met het eigenbelang verknocht, en men wist<br />
het uitfluitend recht op alle voordeden en<br />
eereposten door zulke laage middelen aan zich<br />
te trekken, dat juist die laagheid Macedonië<br />
heeft bedorven , en dat Rijk zo gemakkelijk<br />
maakte om te veroveren, dat men de gefchiedenis<br />
van die verovering niet zonder<br />
verbaazing kan leezen.<br />
DE.<br />
* Servirt regi bumiliter , tliis fuperbe imptrtre aifueri;<br />
praedivites alii } alii, tjuos fertuna ness atquartnt, bis /urn'<br />
tibus pares, Regius emnibus victm vutitusque nulli civitit<br />
animus, neque legum, nt
9 v E x B E G R I E K E N . 25*<br />
f DEWIJL, men bij HOMERUS vond, dat die<br />
kleine Vorsten, welke te vooren op de nabuurige<br />
eilanden van Ithaca regeerden , wezenlijk<br />
Leenmannen van Ulysfes zijn geweest,<br />
heeft men dit zo ver getrokken , om daaruit<br />
te befluiten , dat alle de Vorsten van Griekenland<br />
, zonder uitzondering, elk op zijne<br />
beurt, leenmannen waren van Agamemnon,<br />
welke zo dikwijls , en bij zo verfchillende<br />
gelegenheden, de Koning der Koningen genoemd<br />
wordt.<br />
WAT er ook van dit gevoelen zij, 't welk<br />
mij nogthans een weinig te ver fchijnt getrokken<br />
, zeker is het , dat de fouvereine<br />
Vorsten van Europifch Griekenland reeds in<br />
de Heldentijden bijzondere dienaars gehad<br />
hebben , welke bij hunne wagens gingen,<br />
hunne orders overbrachten , en zelfs hunne<br />
wapens fchoonmaakten. Deze bedieningen<br />
waren van dien aard, dat HOMERUS zelf geenen<br />
anderen naam dan die van ©EPünON-<br />
TEs, dat is Dienaars , geeft aan AUTOMEDON,<br />
PATkocuis en ALCIMUS, welke men weet,<br />
dat tot dien graad aan ACHILLES dienstbaar<br />
wa-
294 B E S P I E G E L I N G E N<br />
waren, dat zij fomtijds ftaande achter tafel<br />
dienden. *<br />
Van deze onderdaanigheid aan het hof der<br />
oude Koningen van den Hellenifchen (lam<br />
was de Griekfche Adel afkomstig; terwijl de<br />
Romeinfche , welke insgelijks uit het Koning,<br />
lijke gezag voortfprooti opklom tot aan de<br />
regeering van ROMULOS, TULLUS HOSTILIUS en<br />
TARQUINIBS <strong>DEN</strong> OU<strong>DEN</strong>, t<br />
MEN kan gemakkelijk zien, midden door<br />
het floers , waarachter de Atheenfche Adel<br />
zij-<br />
* ILIAS. XXIV. 475. et JTVL J6r.<br />
De Grieken bedienden zich fomtijds van het<br />
woord 'Ei/Jr]Ao£, om iemand van Adel aan te<br />
duidtn. Dit woord heeft zonder twijffel vrij wat<br />
Ovcreenkomsr met dat van E D E L ,<br />
't welk zeer<br />
gebruikelijk is in verfcheiden Duitfche Dialekten,<br />
wier overeenkomst met de Griekfche ra2l te bekend<br />
is , dan dat ik noodig hebbe zulks hier te<br />
bewijzen. Nogthaus fchijnt ARISTÓPHANF. S<br />
de eerfte te zijn geweest , welke dat woord in<br />
dien zin gebruikt heeft in zijne Komedie . de Ridders<br />
, waar hij een zeker iemand noemt zvSyfkoc<br />
«CV'fpjOTfOS.<br />
•DIONYS, HALICARN, L, III. Livius<br />
X. I. C. li
« V E R DE G R I E K E N . 255<br />
zijnen oorfprong poogde te bedekken , dat<br />
dezelve was opgekomen ten tijde der oude<br />
Koningen van Attica, welke, volgens het algemeen<br />
in Griekenland aangenoomen gebruik,<br />
hunne eigen bedienden veradelden. Toen die<br />
foort van Monarchaale Regeering wierd afgefchaft,<br />
moesten de familien, welke door die<br />
Vorsten boven anderen verheven waren, hunnen<br />
uitwendigen pracht vrij wat verminderen,<br />
en, zo al geene andere denkwijze, ten<br />
minften eene andere manier van leeven aanneemen.<br />
Doch deze verandering heeft in<br />
Thesfalië nimmer plaats gehad, waar de Edelen<br />
veel meer vermeenigvuldigden , dan in<br />
eenig ander gedeelte van Griekenland , en<br />
waar zij tevens het zelfde karakter efi hunne<br />
oude gewoonten behielden.<br />
NERGENS zag men zo veele beroerten e»<br />
verwarring als onder de Thesfaliers. Men<br />
kende daar Hechts twee foorten van leeven,<br />
of inRegeeringloosheid of in onderdrukking:<br />
want hoe minder de Wetten daar vermogten,<br />
hoe magtiger de Dwingelandij wierd. Intusfchen<br />
werden de Kunsten en Weetenfchap.<br />
pen
205 B E S P I E G E L I N G * ! /<br />
pen daar geheel verwaarloosd , en overal<br />
heerfchte de grootfte onkunde.<br />
MEN hoorde bijna van niets anders , dan<br />
van Toverij: een gedeelte van de natie verbeeldde<br />
zich toveraars te zijn, cn een ander<br />
gedeelte hield zich voor betoverd. Geen<br />
Wijsgeer was in (laat om daar eenige verlichting<br />
voort te brengen , en geen Wetgeever<br />
konde daar eenige orde invoeren , voor<br />
de aankomst der Romeinen; Welke zelve verklaard<br />
hebben, niet een van alle de landen,<br />
welke door hun veroverd waren , in eenen<br />
zo akeligen toeftand gevonden te hebben als<br />
Thesfaliè".<br />
HYPATA cn Larisfa waren zo veel als de<br />
hoofdlieden van de Thesfalifche Toverij; en<br />
daar er dus eene zo beklagenswaardige onkunde<br />
in de Heden heerfchte, zo kan men ligtelijk<br />
begrijpen, hoe het moest gefield zijn op het<br />
land. Daar de bergen en dalen verfcheiden<br />
foorten van fiaapverwekkende en vergiftige<br />
planten opleverden , waren die zogenaamde<br />
Toveraars vaak in de daad alleen vergiftigere.<br />
Hoe groot ook de ligtgeloovigheid bij<br />
de
SV-ZR JDÏ G R I E K E N . 257<br />
de Grieken in 't gemeen geweest is , was<br />
cr echter geen volk onder hen , 't welk in<br />
dit opzicht de Thesfaliers evenaarde; of het<br />
moesten misfchien de inwooners van Arkadië<br />
geweest zijn, welke de zotheid hadden<br />
van aan Weerwolven en foortgelijke fpooken<br />
te gelooven: echter heeft men dezen nimmer<br />
van toverij cn het gebruik van fchadelijke<br />
kruiden kunnen befchuldigen.<br />
WAT- de landlieden betreft, weet men dat<br />
de Thesfaliers allen zonder uitzondering tot<br />
flaaven hadden gemaakt , onder de haatelijke<br />
naamen van MENESTEN en PENESTEN:<br />
want in alle landen, en in alle eeuwen, zijn<br />
de Adel de gebooren tirannen der landlieden<br />
geweest ; en om hiervan overtuigd te<br />
worden, behoeft men flechts het oog te flaan<br />
op Rusland, Polen, en Duitfchland in de tijden<br />
der Leenregeering. Elk, die maar ondernam<br />
een ftuk lands te ontginnen , was<br />
daadelijk (laaf gemaakt; terwijl zij, die zich<br />
in den bijzonderen dienst der Vorsten begaven,<br />
zich verbeeldden al heel voornaame perfonaadjen<br />
te zijn, en vooral zeer noodzaakelijke<br />
wezens in het ftelzel der zedelijke we.<br />
1. DEEL. V reldy
59S B E S P I E G E L I N G E N<br />
reld, waarin toen de Wapenfchildkunde alles,<br />
en de kennis van den Landbouw niets was.<br />
NIETS kwam met de onkunde der Thesfaliers<br />
in vergelijking, dan alleen huune trotfchheid.<br />
Zij onderfcheidden zich van alle de<br />
overige Grieken door den pracht van hunne<br />
klederen ; * wilden nooit te voet in de legers<br />
dienen , cn gingen in foldij van eiken<br />
Staat, die hen maar wilde betaalen. Ondertusfchen<br />
was hunne Krijgstucht zo flecht, dat<br />
zij nooit geregelde Eskadrons konden uitmaaken,<br />
noch in eenen geregelden flag gebruikt<br />
worden. Hunne Ruiterij , anders zo<br />
berucht, deugde tot niets dan tot onverhoedfche<br />
aanvallen, fchermutzelingen, jagtmaaken<br />
en ftroopen.<br />
DB zelfde ongeregeldheden, waaraan deze<br />
lieden in den oorlog te kennen waren, maakte<br />
insgelijks bun kenmerk uit in den vrede_<br />
Daar zij alle onafhankelijk van elkander wilden<br />
zijn, vergaderden zij nooit als een nationaal<br />
lichaam ; en een Gefchiedfchrijver<br />
verhaalt, dat zij nooit Landdag hielden; daar<br />
zelfs<br />
* AT n EN A EÜS L, Xtl: C. ie,
O V E R DE G R I E K E N . sts>><br />
zelfs de Wilden van Noord-Amerika en de<br />
Polakken gewoon zijn dien te houden. *<br />
ZULK flag van volk waren de Thesfalifche<br />
Edellieden, welke door ISOCRATES genoemd<br />
worden Menfehen , vervuld met den geest<br />
van oproer, verblind door hovaardij, en vijanden<br />
van alle burgerlijke befchaafdheid.<br />
PLUTARCIIUS heeft ook den onrustigen eu oproeriger,<br />
aard van dat volk zeer wel befchreeven.<br />
Om vrede te hebben in Thesfalien<br />
, zegt hij, moet men bcgraaven zijn.<br />
f<br />
WAT betreft den Adel van Athenen , welke<br />
gemeenlijk 'ETflATPlAAl genoemd worden,<br />
het karakter van dezen is door THEOPHRASTUS<br />
Va<br />
ge-<br />
* Om een denkbeeld te krijgen van de verregaande<br />
verwarring en losbandigheid , welke in<br />
Xhcsfalië plaats hadden, behoef: men flechts de<br />
volgende plaats uit Li vius te leezen:<br />
Pergit ire in Tbesfaliam, ubi non modo liberandac civitates<br />
trant , fed cx mini cellnviene et conftsfione in aliqttam<br />
tolerabilem formant redigtnda:. A'ec cmm terr.porum modw<br />
vitiis et licentia regii turbaiae erant ; f;:l incjuieto etiam<br />
ingenio gentis, nee comitia , nee conventn.r. , nee cenfitium<br />
sellnm per fcditioncm ac ttiraiihu.n iam inde a principi» ai<br />
nestram u
300 B E S P I E G Ê L l N G Ê K f<br />
gefchetst, met trekken, welke de hand des<br />
TijdS nimmer zal uitwisfchen. Men kende,<br />
zegt hij, die fchepzels zelfs aan hun kapzel:<br />
zij gingen altoos morrende over weg ; de<br />
firaaten, en de publieke plaatzen waren hun<br />
te klein ; zij klaagden, dat zij telkens bijna<br />
flikten door het gedrang van een onverdraaglijk<br />
graauw. Wij zouden, riepen zij uit, onmogelijk<br />
kunnen leeven in een ftad, waar<br />
de gemeene burger zich met het Staatsbeftuur<br />
bemoeit, en wij zouden op de eene of<br />
andere manier die flegte lieden uit het bewind<br />
moeten flooten, op dat wij alle waardigheden<br />
en eerambten alleen voor ons en onze<br />
kinders konden behouden. Hier bij herhaalden<br />
zij duizendmaal op eiken dag een vers<br />
van Homerus, 't welk behelst, dat in een<br />
land van orde niet meer dan Eén Koning, of<br />
Meester moest zijn. *<br />
DEZE geliefkoosde ftelling der Atheenfche<br />
Edelen bewijst genoeg, dat zij het al zo<br />
fjegt met het Volk meenden, als de Patriciën<br />
te Rome. Nogthans zal men uit het vervolg<br />
zien, dat de woede tusfchen die beide partijen<br />
* T H torn».. C
evER DE GRIEKEN. 301<br />
tijen nooit zo fterk bij de Athenienfers als bij<br />
de Romeinen geweest is.<br />
WAT ook die Griekfche Roman-Schrijvers,<br />
welke men Genealogisten noemt , gezegd<br />
hebben, om de afkomst der gedagten in het<br />
bijzonder, en die der Inwooners van Attica<br />
in het gemeen , te bewimpelen, het is toch<br />
zeker, en zelfs hiftorifch beweezen, dat zij<br />
geen eigenlijke tak van menfehen waren, uit<br />
de zelfde ftam gefprooten: zij waren integendeel<br />
voortgekomen uit de vermenging van<br />
verfchillende natiën, gelijk THUCYDIDES zelf<br />
bekent met eene openhartigheid, welke in<br />
eecen Griekfchen Gefchiedfchrijvcr ganfeh niet<br />
gemeen is. *<br />
DE eerfte inwooners , welke zich vcrfpreidden<br />
door een land , 't welk zo onvruchtbaar,<br />
en zo vau alle hulpmiddelen ontbloot<br />
was, als Attica, konden daar in den<br />
beginne niet leeven, dao op de toppen der<br />
bergen van Diacrië, de eenigfte (treek, waar<br />
het mogelijk was te beftaan van de jagt en<br />
de melk van eenige kudden geiten:<br />
en dus<br />
zijn de herders van die bergen de eigenlijke<br />
V ij<br />
Atf-<br />
» Li!>, I, C. 2,
302 B E S P I E G E L I N G E N<br />
AUTOCHTHONES geweest , om dat zij eerst<br />
van allen het midden des iarfds in bezit hebben<br />
genoomen ; en de vreemdelingen, welke<br />
vervolgens daarbij kwamen, konden ten<br />
hunnen opzichte niet anders dan als hoefpachters<br />
worden aangemerkt.<br />
<strong>VAN</strong> de vier oude Triben in het Attifche<br />
land was maar een, welke zich door den<br />
naam van Autochthon bnderfeheidde; waaruit<br />
noodzaaklijk moet volgen , dat de andere<br />
Triben het niet waren. *<br />
PLATO beweert , dat alle de hoogten van<br />
Griekenland langen<br />
tijd bewoond zijn voor<br />
de valeijen , welke of overftroomd waren,<br />
of bij het fmelten van de fneeuw met eene<br />
overlïrooming gedreigd werden: want uit<br />
gebrek van kunde en werktuigen had mofi<br />
nog geene kanaalen vervaardigd voor de wa«<br />
teren , welke van de bergen afkwamen.<br />
De<br />
hoog-<br />
* Joii»i Ontmast. L, VIII. C. 9. De Tribus,<br />
welke in den beginne den naam van ^ittttchtm<br />
droeg, werd vervolgens DrAcRts geheeten, om<br />
dat zij de hoogten van Diacrië bevatte, Waar de<br />
cmdlte inwooners van Attica waien,
« V E R D E G R I E K E N . 303<br />
hoogde plaatzen van het vaste land geleeken<br />
toen naar eilanden , van elkander gefcheiden<br />
door meeren en poelen, waar men<br />
niet door konde komen , dan in den. zomer.<br />
Zo men , met deze onderftelling , alleen<br />
©p de oudheid der bezittingen en het recht<br />
der eerstkomende wil letten, zoude hier uit<br />
volgen, dat de Geitenhoeders van Diacrië de<br />
Edelften der Athenienfers zijn geweest. Men<br />
moet ook nu nog overal in't Steenachtige Arabië<br />
zijnen Adel daar mede bewijzen, dat men<br />
van een oud herderlijk geflagt is. Het zeilde<br />
heeft plaats bij deTartaaren van Chamo, en<br />
bij alle volken , welke een Nomadifch of<br />
Herderlijk leeven leiden.<br />
DE Geitenhoeders van de Attifche bergen<br />
fchijnen eene bijzondere foort van menfehen<br />
geweest te zijn, oorfpronkelijk van de oude<br />
Pelasgen ; terwijl de overige Athenienfers gedeeltelijk<br />
Ioniers waren, herkomstig van omftreeks<br />
den berg Parnasfus; gedeeltelijk oorfpronkelijke<br />
gelukzoekers van onderfcheideh<br />
«orden van Europifch Griekenland: fommige<br />
V 4<br />
fa-
go4 B E S P I E G E L I N G E N<br />
familien van die klasfe, zo als die der Pae*<br />
öniden , waren zelfs uit Peloponnefus naar<br />
Attica overgegaan. * Maar onder alle gedenkftukken<br />
der Atheenfche gefchiedenis vindt<br />
men, volgens het zeggen vanDioDORtis, geen<br />
het minlte fpoor van eene volkplanting, welke<br />
uit Egypten gekomen is. f De Egyptenaars<br />
hadden eenen onverwinnelijken afkeer<br />
voor de fcheepvaart op de Middellandfche<br />
Zee : zij verwijderden zich nooit van de<br />
graflieden hunner voorouderen , en vooral<br />
niet van de oevers van den Nijl. Een volk,<br />
't welk zo dacht, en 't welk zulken afkeer<br />
had van de zee, gelijk mede van het reizen<br />
en zwerven, heeft in dien vroegen tijd zelfs<br />
niet kunnen droomen , dat er ergens in de<br />
wereld een land was als Griekenland.<br />
I.v zaaken van dezen aard, moet men afgaan<br />
op de uitfpraak van PLATO, welke zegt,<br />
dat in al het bloed der Athenienfers geen<br />
en-<br />
•> PAUSANIAS zegt, dat de Paeoniden eigenlijk<br />
nitMesfenie herkomstig waren ; zij gaven den<br />
naam aan een van de r7o vlekken van Attiea.<br />
ï Biblioth. histott L. i, C, i?,
O Y E R DE G R I E K E N . 30J<br />
enkelde druppel Egyptifch bloed werd<br />
gevonden.<br />
*<br />
HET is ongerijmd altoos de overkomst van<br />
eene volkplanting te verzinnen,, om te verklaaren,<br />
hoe godsdienstige gebruiken , plegtigheden<br />
en zelfs leerftellingen uit het eene<br />
land in het andere hebben kunnen overgeplant<br />
worden : want men had bij ouds, zo<br />
wel ais nu, zwervende Priesters en Theologanten,<br />
welke leefden van het bijgeloof, 't<br />
welke zij de zee overvoerden ; en fomtijds<br />
werden zij ten laatlten Opper-Priesters in<br />
die landen , welke zij bekeerd hadden met<br />
het verkondigen van nieuwe dwaalingen,<br />
dikwijls nog fchadelijker dan de oude.<br />
§ II.<br />
<strong>VAN</strong> HET ONDERSCHEID TUSSCHEN <strong>DEN</strong><br />
ADEL <strong>VAN</strong> ATHENEN EN DIEN <strong>VAN</strong><br />
ROME.<br />
DE oneenigheid , of liever de inlandfche<br />
krijg tusfchen de Adelijke en Burgerlijke familien<br />
was nimmer zo heftig bij de Atheni.<br />
. V 5 cn'<br />
£ In Mentxau^
3Ö6 B E S P I E G E L I N G ! »<br />
enfers als bij de Romeinen ; en het is<br />
•an belang de waare oorzaak te weeten<br />
van dat onderfcheid tusfchen twee volken,<br />
Welke in de Gefchiedenis en de Jaarboeken<br />
der wereld den voornaamlten rang bekleeden.<br />
DE negen Archonten, of de voornnamfte<br />
Overheidspersonen in de Atheenfche Republiek,<br />
mogten nimmer het bevel over de Iegers<br />
voeren ; zo dat hunne bediening niets<br />
anders was dan een pest van eer, waar toe<br />
het volk weinig lust gevoelde : althans het<br />
heeft in al dien tijd, dat hetzelve door eene<br />
uitdrukkelijke wet van SOLON daarvan was<br />
uitgeflootsn, nooit eenige geweldige pooging<br />
gedaan , om zich den weg daar toe te<br />
openen.<br />
TE Rome integendeel waren de.Confuls<br />
altoos de Hoofden van het leger; en dit gewigtige<br />
voorrecht, aan het Confulaat gehecht<br />
, maakte de begeerte des volks zo zeer<br />
gaande, dat zij ongelooflijke moeite gedaan<br />
hebben om zich tot het Confulaat te v*<br />
keffen.
O V E R . DE G R I E K E N . 307<br />
IN dit opzicht had de Atheenfche inrichting<br />
zeer veel vooruit boven die van Rome, waarmen<br />
nooit het bevel over de legers aan de<br />
Confuls had moeten geeven, dewijl deze,<br />
dus te gelijk Hoofden van het leger en Hoofden<br />
van den Staat zijnde, te veel van de<br />
republikeinfche gelijkheid verlooren, waartoe<br />
zij naderhand niet weer te brengen waren.<br />
DIT is een algemeene regel: in eene welingerichte<br />
Volksregeering moet de eerfte<br />
Overheidsperfoon nooit te velde trekken:<br />
want daat hij het leevende beeld der wet<br />
is, moet hij zich in het hart des lands en<br />
niet in eene legerplaats bevinden.<br />
Zonder<br />
idit kan men reeds vooraf zeker zijn , dat hij<br />
de afhankelijkheid in den Krijgsdienst zodanig<br />
met de afhankelijkheid in den burgerflaat<br />
zal vermengen, dat hij zelf niet meer zal<br />
weeten, of hij handelt in hoedanigheid va»<br />
Kapitein of van Overheid. *<br />
* Men heeft verkeerdelijk gemeend, dat een der<br />
negen Archonten , welke den titel vau VilemtrcliHt<br />
voerde, van tijd tot tijd het bewind over het leger<br />
gehad heeft : hij voerde nimmer het bevel, en<br />
••was alleen Oorlogsminister, doch trek nooit te<br />
vel-<br />
TE
|08 BlSFIUEliSïïij<br />
TE Athenen werden de Legerhoofden en<br />
Opperbevelhebbers der Vloot , bij meerderheid<br />
van Hemmen, zonder aanzien van rang,<br />
uit den Burgerftand zo wel, als uit den Adel,<br />
verkooren. Zoras iemand grooten moed met<br />
groote krijgskunde paarde, maakte men hem<br />
Genera .1 , al had hij zelfs noch rok noch<br />
mantel ; zo als die CLEON, welke uit de '<br />
Looierij gehaald en naar het eiland Sphacterié'<br />
tegen de Lacedemoniers gezonden werd:<br />
hij vertrpk dcrwaards, taste hen aan, nam<br />
hen gevangen, en voerde hen alle geboeid<br />
naar Athenen. Nimmer zag men eene zegepraal<br />
als deze ; en nimmer werd de trots<br />
der Lacedemoniers meer vernederd : zij<br />
waanden de eer/Ie Krijgslieden van de wereld<br />
te zijn, en lieten zich (laan door eenen<br />
man, die leer bereidde, en fchoencn verkocht.<br />
-<br />
TE Rome had de Adel Wasfon beelden van<br />
hunne voorouders, echt of ondergeftooken,<br />
tot<br />
velde. De Srwr^'oj, weike geene OTerhed«n<br />
waren, hadden het bevel ooer de legers, en dc<br />
NuvtfXei, welke mede geen Overheden waren,<br />
kadden het bevel over de vUoten,
t 7 11 » x G i i n i K. 30^<br />
tot aan de hoogfte oudheid toe; en deze Genealogifche<br />
beelden werden bij de Lijkftaatien<br />
der Adelijke familien mede door de ftad<br />
gedraagen, Geene trotfchheid ftak de Burgerij<br />
meer inde oogen, dan deze, waardoor<br />
zij zich verbeeldden befchimpt te worden»<br />
en men konde hen niet te vrede Hellen, voor<br />
dat men het recht om zulke beelden te hebben<br />
ook vergund had aan die genen onder<br />
hen, welke tot de Practuur verheven wierden.<br />
EENE zo belachelijke verwaandheid, en zo<br />
ongepast in eene Republiek, was tc Athenen<br />
geheel onbekend ; en daar dus het onderfcheid<br />
van rang niet door uitwendige teekens<br />
zo zeer in het oog liep, vond men daar gee«<br />
nen zo doodelijken haat noch bloedigen krijg<br />
tusfchen de onderfcheiden rangen van Staat;<br />
terwijl men in tegendeei niet zonder afgrijzen<br />
kan denken aan den moord, en de ftroomen<br />
bloeds, welke vergooten wierden door<br />
MARIUS, SYLLA, en alle anderen, welke van<br />
tijd tot tijd over de Legers der Plebejen of<br />
die der Patriciën het bevel voerden,<br />
Dj
310 B E S P I E G E L I N G E N<br />
DE Romeinfehe Raadsheeren behielden gemeenlijk<br />
dien pest hun leeven lang; bij deA«<br />
thenienfers daarentegen duurde hun gezach,<br />
en konde niet langer duuren, dan een jaar: en<br />
dus was het voor den Atheenfchcn Adel niet<br />
mogelijk, het geringfte overwigt van gezach in<br />
den Raad te krijgen. Het jaar was om, voordat<br />
hunne plans gemaakt en ontwikkeld waren.<br />
Tja Athenen, zegt LYSIAS, is een Raadsheer,<br />
walke Hechts twaalf maanden in bediening<br />
is, geen gevaarlijk menfch voor de<br />
algemecne rust of vrijheid. * Uit dit alles<br />
volgt, dat de Democratie der Athenienfers<br />
vee! volmaakter was, dan die der Romeinen,<br />
welke, in plaats van de Atheenfche wetten<br />
en inftellingen fliptcüjk te volgen, dezelve<br />
veranderden cn bedorven op eene wijze,<br />
welke zichtbaar uitliep ten voordeele van den<br />
Adel en tot nadeel van het wettige gezach<br />
des Volks. Bij de Romeinen was de Raad<br />
eene onwinbaare fterkte, waar de partij der<br />
Patricien fomtijds op eene despotieke manier<br />
regeerde : nogthans heeft men maar zeer<br />
weinig doorzicht noodig om te begrijpen,<br />
dat<br />
* LYSIAS ctatr* Emmdrunt 76$.
OVER ©E GRIEKEN. 31*.<br />
dat in eene Volksregeering de leden van dea<br />
Raad nooit langer dan een jaar moeten aanblijven.<br />
DE Adelijke familien te Rome, waren zeer<br />
rijk in flaaven, vee, landerijen en geld; ea<br />
dus konden zij bij verkiezingen zich, door het<br />
omkoopen van de kiezers, ligtelijk meester<br />
van de ftemmen maaken. Te Athenen was<br />
dit. zo niet, want daar werd de Adel door<br />
de bank eer voor arm of Hechts middelmaatig<br />
gegoed, dan voor zeer rijk gehouden.<br />
TOEN ALCIBIADES, gefprooten uit het aanzienlijkfte<br />
geflagt van Attica ,• het toppunt<br />
van magt en roem bereikt hjd, werden alle<br />
zijne bezittingen, zelfs naar de hoogfte berekeningen,<br />
niet hooger dan op honderd talen,<br />
ten, of viermaal honderd en vijftig duizend<br />
Livres gefchat, welke fomme hij nogthans<br />
op verre na niet werkelijk bezat. •<br />
CONON. welke langen tijd het opperbevel<br />
over 's Lands Vlooten had gevoerd, en voor<br />
de rijkfie der Athenienfers bekend fiond, liet<br />
* Idem (mirt fiscum , it huis UltiiiiuUs, f, 6}&,
312 B E S I I S O U I M 6 Ï H<br />
bij zijnen dood, volgens gemaakte rekening,<br />
niet meer na dan veertig talenten, of honderd<br />
en tagtigduizend Livres. * Daarentegen<br />
zoude de minde Romeinfche Ridder met zodanige<br />
bezitting zich voor zeer arm hebben<br />
aangezien , ten tijde toen de buit vati<br />
zo veele Koningrijken naar Rome droomde,<br />
even als de beeken zich in de rivieren, en<br />
de rivieren.in de zee verliezen.<br />
BIJ dit alles moeten wij nog een bijzonder<br />
gebruik voegen , 't welk grooten invloed had<br />
op alle zaaken. De Athenienfers voerden<br />
nooit gedagtnaamen, zo dat men eenen bur.<br />
ger al zeer bijzonder moest kennen, om zij*<br />
ne afkomst en die van zijne voorouders te<br />
weeten. Familiezucht, altoos zeer fchadelijk^<br />
en zelfs zeer gevaarlijk in Republieken, konde<br />
dus daar nimmer zo aanmerkelijk zijn,<br />
ais zij was te Rome , waar alle Patricien<br />
zich zodanig onderfcheidden, dat zo dra men<br />
eenen van hun bij naam kende , men ook<br />
kennis had van zijn geflagt. Wanneer men<br />
den naam van JULIUS CAESAR maar hoorde<br />
noemen, wist men dat hij tot het gem Juli»<br />
be-<br />
* lMttn, pAg. t}9.'
a v E R D E G R I E K E J N . 312<br />
behoorde, 't welk door Koning TULLUS HOS-<br />
TILIUS tot den Adelftand was verheven, en<br />
wij hebben even te vooren gezien, dat de<br />
geheele Romeinfche Adel niet anders was dan<br />
een vrucht van het Koninglijke gezach, 't<br />
welk voor de oprichting van de Republiek<br />
had plaats gehad: het was eene telg van<br />
Despotisme en flavernij, zeer verkeerdelijk<br />
geënt op den troon der vrijheid, en burgeroorlogen<br />
waren de vruchten, welke dezelve<br />
voortbracht.<br />
DIT gebruik, 't welk de Athenienfers hadden<br />
aangenoomen om nimmer de naamen van<br />
bun geflacht te draagen, hadden zij, met alle<br />
volken van Griekenland, zonder uitzondering,<br />
gemeen; maarzij hadden nog eene andere<br />
inrichting , welke hun volftrekt alleen<br />
eigen was. Deze belfond hierin, dat zelfs<br />
de eerfte en aanzienlijkfte burgers nooit<br />
in openbaare gedenkfehriften , en vooral<br />
niet in Graffchriften , den titel van Athenienfer<br />
mogten aannemen. De wet beval,<br />
dat men alleenlijk zoude melden den naam<br />
van den overleedenen , met den naam van<br />
het vlek in Attica , waaruit hij afkomstig<br />
I. DEEL. X was,
.gi4 B I S M ï G U I H s I R<br />
was, zonder van de ftad Athenen een woord<br />
te reppen.<br />
OP het graf van den grootiten Gefcbiedfchrijver<br />
, welken Griekenland ooit heeft<br />
voortgebracht, las men alleen deze woorden.<br />
THfJCrDIDES , ZOON <strong>VAN</strong> OLORUS , UIT HET'<br />
VLEK IIALVMUS. * Nogthans was THUCYDI-<br />
DES buiten tegenfpraak burger van Athenen.<br />
Om de reden van zodanige inftelling recht<br />
te begrijpen, moet men zich herinneren, het<br />
gene wij bij eene voorige gelegenheid aan.<br />
gaande den oorfprong van deze ftad gezegd<br />
hebben. Deze was een zeer nieuw gefticht,<br />
in vergelijking van den hóogen ouderdom<br />
der vlekken, tot welke iemand, om burger<br />
van Athenen te zijn, noodwendig, 't zij door<br />
geboorte, 't zij door aanneeming, moest behooren.<br />
Dit zonderling gebruik heeft onge.<br />
lukkig groote duisterheid verfpreid over het<br />
leeven der aanzienlijklte mannen, wier geboorteplaats<br />
men daardoor niet recht weet<br />
te bepaalen: het is volftrekt onmogelijk met<br />
zekerheid te zeggen, of SOCRATES gebooren<br />
is te Athenen, of in het vlek Alopece, waar.<br />
van hij afftamde.<br />
MAirtiilKi/ü . ,„ v; t e<br />
Tbucviid",,.
O V E R D E G R I E K E N . 315<br />
WAT betreft die klasfe van menfehen, wel»<br />
kc eene zekeren middeifiand tusfchen de<br />
Adelijke en Burgerlijke familieu uitmaakten,<br />
de Ridderlijke Orde geheeten , zij<br />
fpeelden te Rome, gelijk bekend is , eene<br />
groote rol , dan eens in hoedaanig.<br />
beid als rechters, dan eens als Pachters en<br />
Knevelaars. Maar te Athenen hadden deze<br />
nimmer eenen onmiddelijken invloed in het<br />
beftuur van zaaken. Zij waren de gewoone<br />
ruiterij in de legers van de Republiek ; en<br />
wanneer zij zich in den flag kwalijk van hunnen<br />
pligt kweeten , werden zij geltraft, of<br />
in eene geldboete verweezen. Dit deed de<br />
Demagoog CLEON, welke hen befchuldigde<br />
de paarden van den Staat afgereeden te hebben,<br />
niet om eenen aanval op den vijand te<br />
doen , maar tot eenen overhaasten aftogt -<br />
welken hij de plompheid had eene vlugt te<br />
noemen. * Uit dit geval alleen is men te<br />
weeten gekomen, dat de Atheenfche ruiterij<br />
toen uit tweeduizend man beftond; men zoude<br />
echter mogen twijlfelen, of zij reeds ten<br />
tijde van SOLON zo fterk in getal zij ge-<br />
X 2<br />
weest.<br />
* Bchmitttt ^iriittfhunis ad tqaiin.
3i
3 v E K DE G R I E K E N . 317<br />
veele nieuwe gebruiken voort, of veranderde<br />
veel in de oude.<br />
• DE Republiek van Athenen heeft nimmer<br />
van haar Ridder-corps, noch van haare ruiterij<br />
in *t gemeen, dienlren genooten, evenreedig<br />
aan de onkosten , welke het onderhoud<br />
van dezelve medebracht, in een land,<br />
't welk bijna geheel van weilanden ontbloot<br />
Was. Het gevolg hiervan was , gelijk het<br />
naderhand in- meer landen geweest is, dat<br />
men een groot aantal Ridders kreeg, waarvan<br />
veele geene paarden hadden, en veelen<br />
ook niet in ftaat waren om dezelve te onderhouden.<br />
§ III.<br />
<strong>VAN</strong> DE WEELDE<br />
DER ATHENIENSERS.<br />
WANNEER men de befchrijving van de ftad<br />
Athenen leest, moet men noodwendig andere<br />
gedachten krijgen aangaande den aard der<br />
weelde, welke onderlteld wordt plaats gehad<br />
te hebben in deze hoofdftad, waar de<br />
huizen der burgers in 't gemeen , in vergelijking<br />
met de voornaamfte huizsn te Londen<br />
X 3<br />
sn
3 L S B E S P I E G E L I N G E N<br />
en Parijs, niet dan hutten waren. Intusfchen<br />
hebben fommige hedendaagfche Schrijvers<br />
voorgegecvcn , dat het biunenire van<br />
deze zo eenvoudige en bekrompen wooningen<br />
grooten pracht en kostbaare huisraaden<br />
bevatte: maar men behoeft Hechts tegen dit<br />
losfe voorgeeven te Hellen het getuigenis<br />
van den Redenaar LYSIAS, welke den Staat<br />
van Athenen, cn het vermogen van derzcl.<br />
ver inwooners naauwketirig kende • deze<br />
geeft als beweezen op, dat men daar weinige<br />
huizen vond, welker geheele fuboel duizend<br />
drachmen, of zevenhonderd en vijftig<br />
livres waardig was. * Dit onderfielt ter<br />
naauwernood de gewoone gerieflijkheden des<br />
leevens, en njets minder dan overdaad.<br />
DEZE ftad, vol van fabrieken, en groo.<br />
tcndeels door werklieden bewoond , was<br />
de koopplaats , maar niet de zetel van<br />
de weelde. Ook hebben wij reeds bij<br />
eene andere gelegenheid aangemerkt , dat<br />
Rome , geduurende verfcheiden ceuweu,<br />
geenszins de eigenlijke plaats was, waar de<br />
Romeinen hunnen pracht ten toon fpreidden.<br />
Pti-<br />
I l» Omio*! contra Fiscum, d< icnli »tMtU4ii t
© V E R D E G R I E K E N . 31^<br />
PLINIUS zegt, dat zij zelfs nog in zijne tijd<br />
de fraaifte ftandbeelden en fchjlderijen naar<br />
hunne Buitenplaatzen brachten. En dus, zegt<br />
hij, worden de onlrerffelijkc meesterftukken<br />
ongelukkig uit de hoofdltad gebannen , om<br />
in de Landhuizen te pronk te Haan* Maar<br />
ik durve zeggen , dat de denkbeelden vau<br />
PLINIUS in dit opzicht faifch waren : want<br />
welke reden zoude er zijn , dat dc burgers<br />
de kostbaarfte Kunstltukken, welke zij met<br />
groote kosten verzameld hadden, eer hadden<br />
moeten opeenlhpelen in den eenen of anderen<br />
hoek der ftad, dan ergens op het Latijnfche<br />
land, waar zij vaak het eerfte licht aanfchouwd<br />
hadden , ea waar hun hart door<br />
fterke banden jvas gehecht, nu eens aan de<br />
boomen , welke hunne hand had geplant,<br />
dan eens aan eene bron, welke zij hadden<br />
opgefehikt in het midden van een bekoorlijk<br />
dal?<br />
OP gelijke wijze befteedden de Athenienfers<br />
een groot deel van hun vermogen tot<br />
lieraad der buitenverblijven, welke men door<br />
Attica verfpreid zag , en welke met den<br />
naam van ESCHATIA beftempeld wierden. Daar<br />
X 4<br />
PI
32o B E S P I E G Ï U H « Ï S<br />
zij echter vaak eenen tijdlang in de hoofdftad<br />
moesten zijn , wanneer zij tot Raadshceren<br />
, Archonten of Areopagiten verkoorcn<br />
wierden, brachten die eerambten hen in de<br />
noodzaakeiijkheid om twee huizen te houden<br />
, een in de ftad, 't welk zij zeer verwaarloosden<br />
, en een ander op het land,<br />
waaraan zij zich ten hoogiïe lieten gelegen<br />
zijn. Gijlieden , zeide PERICLES tegen de<br />
Athenienfers, hebt alleen op met uwe'tuinen<br />
en de prachtige werken, welke gij daar aanlegt.<br />
* Deze foort van weelde fleepte ontzachelijke<br />
onkosten mede, met betrekking<br />
tot de masfa der rijkdommen, welke toen<br />
in Griekenland rondliepen, en de vruchten<br />
Waren van de naarstigheid, den koophandel,<br />
en de onderfcheiden mijnen; zo als de zilvermijnen<br />
in Attica, de Kopermijnen in Eu.<br />
boea, en de Goudmijnen in Thracië en Macedonië.<br />
Want het gene JUSTINÜS , en andere<br />
Gefchiedfchrijvers , even weinig oordeelkundig<br />
als hij , vernaaien van den ontzachelijken<br />
buit, welken men van dePerfen,<br />
na de overwinningen bij Marathon, Salamis<br />
en Plataea, zoude behaald hekken, dit is in<br />
*Tnucrr>iDEs L, II,<br />
al-
O V E R DE G R I E K E N . 32X<br />
alle opzichten zeer vergroot. Het grootfte<br />
gedeelte van den buit werd zelfs niet eens<br />
verfpreid noch verkocht, dat de omloop van<br />
geld daardoor merkelijk konde vermeerderd<br />
worden ; want dc zogenaamde troon van<br />
Xarxes, het zwaard van Mardonius en meer<br />
andere diergelijke Hukken, welke de Athenienfers<br />
tot buit gemaakt hadden , bleeven ,<br />
even als heilige zegeteekens, beftendig irt<br />
den grooten tempel van Minerva bewaard,<br />
en zelfs in den grootften nood ftak men daartoe<br />
de handen niet uit. *<br />
DAT men de Grieken eenige jaaren na de<br />
invallen der Perfiaanen langzaamerhand ziet<br />
rijk worden, komt daarvan daan, det zij toen<br />
hunnen koophandel en fcheepvaart<br />
konden<br />
uitbreiden , en zich eindelijk ontdaan van de<br />
onderwerping aan de Phoeniciers, en bijzonder<br />
aan de inwooners van Tyrus , welke,<br />
gelijk bekend is , onder de bijzondere befcherrriing<br />
der Perfiaanfche Monarchen Honden.<br />
Zo lang de Vorsten van deze Monar-<br />
M s<br />
chie<br />
• Dc geheele buit van de Feifen, w;lke te Athenen<br />
bewaard werd, bedroeg nog geen vijfhonderd<br />
talenten. Zie MEUKSTVS. Ctcropta C. 21.
322 B E S P I E G E L I N G E N<br />
chie in Ionië en Klein-Afië heerfchten, heb.<br />
ben de Grieken daar nooit eenen voordceligen<br />
handel kunnen drijven ; want niet al.<br />
leen werden zij belemmerd door den naijver<br />
der Phoeaiciers zelve, maar ook van de in«<br />
wooners van Mileten, welke laatfte toen op<br />
de Middellandfche zee zeer veel te zeggen<br />
padden; en het verbaazende getal van volkplantingen<br />
, welke zij langs die zee oprichteden<br />
, bewijst genoeg de grootheid van den<br />
handel, welken zij daar dreeven.<br />
OP de Markten en Kermisfen in den ouden<br />
tijd, waren de werken van weelde, welke<br />
te Tyrus vervaardigd werden , zodanig in<br />
zwang en zo beroemd , dat geene fabriek<br />
elders daarbij te pas kwam. Maar toen do<br />
Grieken eindelijk de noodzaakelijkheid begreepen<br />
om zich op de Kunsten en Wee ten -<br />
fchappen toe te leggen, viel er welhaast in<br />
dit opzicht eene groote verandering voor:<br />
want de Atheenfche Kunstenaars begonden<br />
na den tijd van PERICLES Hukken te voorfchijn<br />
te brengen, zo net van teekening, en<br />
zo fraai van maakzel, dat zij nu op hunne<br />
keurt alies, wat dc Tyriers kostelijk daar tegen
O V E R D E G R I E K E N. 323<br />
gén konden ftellen, verdonkerden, In ge.<br />
volge hiervan geraakten de Afiatifche fabrieken<br />
hoe langer hoe meer in verval, terwijl<br />
die van Europifch Griekenland er zodanig op<br />
kwamen, dat zij eindelijk de fchaal van den<br />
koophandel ten haaren voordeele deeden<br />
overflaan; waarvan ik breedvoeriger in een<br />
bijzonder artikel zal handelen.<br />
UIT het gezegde laat zich ligtelijk begrij.<br />
pen, waarop de weelde der Grieken gegrond<br />
was; maar het is volftrektelijk niet te begrijpen,<br />
waar op die, welke van de Sybariten<br />
gemeld wordt , gegrond is geweest.<br />
Toen ik de Gefchiedenis van dat zonderlinge<br />
volk , naar de regels van gezonde Oordeelkunde<br />
, onderzocht , ontdekte ik wel ras,<br />
dat zij nimmer goudmijnen, noch zilvermijnen<br />
, noch feheepvaart, noch koophandel,<br />
noch fabrieken, noch voornaame handwerken<br />
gehad hebben. Zij befloegen, in eenen hoek<br />
van Italië, eenen zeer kleinen plek gronds;<br />
en nogthans wil men , dat de Sybaritcn een<br />
leger van driemaalhonderd duizend man op<br />
de been gebracht hebben , hoe groot een leger<br />
de Romeinen nimmer hebben gehad;<br />
men
324 B K S P I E S E L I N G E H<br />
jnen wil dat een Sybariet meer Koks heeft<br />
gehad dan Keifer HELIOGABALUS ; men wil<br />
eindelijk, dat bij dit volk in 't gemeen eene<br />
weelde heerfchte, waarbij die van NERO en<br />
COMMODUS niet konde haaien, fchoon deze<br />
de rijkdommen van de oude wereld, en den<br />
roof van alie natiën daartoe gebruikten.<br />
IK durve zeggen , dat er nooit grooter ongerijmdheden<br />
zijn gefchreevcn; en hier uit<br />
blijkt duidelijk, dat de zucht voor het wonderbaare<br />
fomtijds het oordeel van de beroemdfle<br />
fchrijvers van Griekenland verdonkerd<br />
heeft. Ik wil niet eens fpreeken van<br />
zulken Gefchiedfchrijver -als DIODORUS <strong>VAN</strong><br />
SICILIË, welke volftrekt niet eenen regel van<br />
gezonde Oordeelkunde kende; maar STRABO<br />
zelf heeft in goeden ernst van dat leger van<br />
driemaal honderdduizend Sybariten gefprooken,<br />
daar nogthans de geheele magt van de<br />
Atheenfche Republiek, in den flag van Ma.<br />
rathon, uit niet meer dan negenduizend man<br />
beftond.<br />
HET is mogelijk, dat onder eene zeer gemaatigde<br />
luchtflreek, en in een zeer vruchtbaar
OVER DE GRIEKEN. jsf<br />
baar land, de menfehen langzaamerhand ee.<br />
ren afkeer krijgen van den arbeid, en eene<br />
overheerfchende<br />
neiging tot dien ftaat van<br />
rust, welke dan eens lafhartigheid, dan eens<br />
luiheid genoemd wordt ; maar het is niet<br />
mogelijk , dat een arm volk groate weelde<br />
hebbe , daar zelfs de rijkfte natiën dikwijls<br />
eindelijk door groote weelde te gronde gaan:<br />
vooral, wanneer de heerfchende fmaak valt<br />
op voorwerpen ,<br />
welke uit de handen vaa<br />
vreemden moeten gekocht worden ,<br />
de Portugeefen de gouden boorden en<br />
pluimen van hunne<br />
hoeden van de Engelfchen<br />
koopen.<br />
zo als<br />
de<br />
Nogthans kent men de mijnen<br />
, waaruit de Portugeefen het metaal haaien<br />
om de waaren, welke zij koopen, te betaalcn<br />
; terwijl er met geene mogelijkheid<br />
eene bron kan aangeweezen worden , waaruit<br />
de Sybariten het duizendue gedeelte van<br />
het zilver hebben kunnen haalee, 't welk zij<br />
van nooden zouden gehad hebben om zich te<br />
kleeden met uitheemfche ftoffen, welke , zo<br />
men zeide, gereed werden in Ionië, waar<br />
de wol zo kostbaar was, dat men de fchaapen<br />
met rokken bekleedde, om de fijnheid<br />
ea
32ty<br />
- B E S P I E G E L I N G E N<br />
en de witheid van derzelver vacht te be=<br />
waaren. *<br />
ALLE foort van weelde bepaalt zich noodwendig-<br />
tot twee voorwerpen,<br />
welke dikwijls<br />
famengepaard gaan; naamelijk uitwendigen<br />
pracht en zinnelijk vermaak, welke de<br />
menfehen deerlijk misleiden, en hen onop.<br />
houdelijk van hoop tot berouw, en van berouw<br />
tot hoop voeren.<br />
De verwaandheid,<br />
vooral van de vrouwen te Athenen, deed dc<br />
weelde daar overflaan tot eenen Oosterfchen<br />
pracht, omtrent de honderdfte Olympiade,<br />
of 380 jaar voor onze tijdrekening.<br />
Toen<br />
zag men de praebtigfre en kostbaarfte ftaat rijwagens<br />
voor den dag komen, met witte muilezels<br />
befpannen, welke, wegens hunne zeldzaamheid<br />
, voor groote fommen gelds, in de<br />
ftoeterijen te Peloponnefus, en vooral te Sieyon<br />
gekocht werden, f De Atheenfche vrouwen<br />
waren er op gezet om met zulke vóórtuigen<br />
* Ik heb, in eene afzonderlijks Verhandeling,<br />
aangetoond , dat een Slciliaanfch Schrijver Ti-<br />
M A E U S genaamd, de meeste ongerijmdheden aangaande<br />
de Sibariten verzonnen heeft.<br />
t OtiiosiiiEKEs icnrr* Midiam.<br />
jsy.
8ïEÏ DE G s i E K E N . g2?<br />
gen te verfcbijnen op de mysteriën van Ce.<br />
,res, waar zij in fchijn kwamen om met grooten<br />
eerbied hunnen Godsdienst te verrichten,<br />
maar in de daad vertoonden zij daar haa.<br />
ren hoogmoed, en den roof, behaald van<br />
haare mannen , tevens met die van haare<br />
minnaars. De weelde was in Griekenland<br />
een vrucht van den Godsdienst : zij begon<br />
in de tempels, en befmette ten laatften zelfs<br />
de harten der godvruchtigen. ' Doch Eleulis<br />
was de plaats , waar zij bij uitflek verkoos<br />
te woonen in het midden van dertigduizend<br />
Pelgrims, welke uit alle hoeken van Europa<br />
en Afië derwaards gelokt werden. Voor het<br />
oog van dit volkjen kwamen de Atheenfche<br />
vrouwen zich opfchikken, en praaien met<br />
een gevolg van flaaven , waarvan fommige<br />
gebooren waren ïn het hart van Ethiopië,<br />
en waarvan andere naarrien droegen, betrekkelijk<br />
tot den dienst, welken zij aan de kaptafel<br />
van hunne meesteresfen verrichten.<br />
DE Demagoog LVCOSGUS, welke berekend<br />
'had, dat zulke buitenfpoorigheden zelfs de<br />
rijkfte familien konden te gronde brengen,<br />
maakte eene zeer ftrenge wet, waarbij dea<br />
vrou.
gfi8<br />
B E S P I E G E L I N G E N<br />
vrouwen verbooden werd met zulken fchan.<br />
delijken pracht te Eleufis of op den heiligen<br />
weg,te verfchijnen. * Maar op den zelfden<br />
dag, als deze wet wierd bekend gemaakt,<br />
werd zij door de eigen vrouw van LYCUR-<br />
GUS overtreeden; en vervolgens overtrad men<br />
haar zodanig, dat men omtrent zeshonderd<br />
jaaren daarna de Griekfche Priesters nog bezig<br />
zag met prseken tegen de rijtuigen met<br />
witte muilezels, waarvan de Dames van hunne<br />
Kerspels zich bedienden om naar het fermoen<br />
te gaan, gelijk men te vooren zich<br />
daarmede naar de Mysteriën liet brengen, f<br />
Men had toen andere menfehen , eenen an.<br />
deren Godsdienst; maar evenwel had men<br />
de zelfde gebreken, en was even weinig als<br />
te vooren in ftaat om die verbeteren.<br />
DE Grieken waren ten fterktten gezet<br />
vrede binnens huis: altijd zochten zij denzclven,<br />
doch maar zeer zelden gelukte het<br />
hun die fpruit des hemels in hunne huisgezinnen<br />
aan te kweeken; cn dus vonden zij<br />
zich, om ten minften eenen fchijnvrede, en<br />
* Vita decem Oratonim*<br />
op<br />
rust<br />
t Extrtit des Ocuvres de Jtm Chryjajleme, pal Montfaucon.
©VER CE GRIEKEN. 3 2 S»<br />
rust voor eenen tijd te hebben, genoodzaakt<br />
tegen wil en dank groote opofferingen te<br />
doen, met den fmaak en de grillen van hunne<br />
vrouwen in alles op te volgen: men kocht<br />
zich van eenen ftorm of onweder vrij met<br />
het verlies van zijn goed. Maar nergens,<br />
zegt ARISTOTELES , heerfchte in dit opzicht<br />
grooter verwarring, dan teLacedaemon. Terwijl<br />
de mannen daar de dolheid hadden van<br />
zich in den oorlog te laaten doodflaan, werden<br />
de vrouwen rijk, welke daardoor de erfgenaamen<br />
der natie geworden zijnde, zeer<br />
harde wetten voorfchrecven aan het kleine<br />
getal burgers, welke de gevaaren van den<br />
oorlog ontkomen waren. Hier uit ontfproot<br />
eene weelde, vrij wat wezenlijker dan die<br />
der Sybariten, en eene wanorde , hoedanig<br />
men nooit elders gezien heeft.*<br />
DE pracht, welken de Grieken in hunne<br />
Godsdienstplegtigheden invoerden, denkende<br />
dat deze des te aangenaamer aan de Goden<br />
waren, naar maate zij meer in pracht uitftaken,<br />
was de waare oorzaak, welke de weel-<br />
I. DEEL. Y de<br />
» AlISIOt, in Volitic, PlUTAB.CH. in viu<br />
*Agiiis, ,
33° B E S J I I O U I N S E H<br />
de bij hen veranderde in uitwendig vertoon,<br />
tot zulk eene hoogte gevoerd, dat hetzelve<br />
ontelbaare famiiien ten val bracht; vooral de<br />
zulken, welke de eerzucht hadden om zich,<br />
zo als men dit noemde, onfterffelijk te maaken,<br />
door de overwinning in de Olympifche<br />
fpelen met het wagenmennen te behaalen.<br />
Het onderhoud van zo veele paarden, welke<br />
blootelijk tot ftaatzij dienden , vereifchte onkosten<br />
, even zo min evenredig aan de bezit»<br />
tingen van partikulieren , als het onderhoud<br />
van eene talrijke ruiterij evenredig was met<br />
de middelen der kleine Griekfche Staaten;<br />
welke ten laatften, de een na den ander,<br />
onder eenen zo ondraaglijken last moesten bezwijken.<br />
De Alegarenfen, welke barre rotfen<br />
bewoonden, waar noch gras noch voeder<br />
te krijgen was, onderhielden nogthans drieduizend<br />
paarden. * Dit was het grootfte<br />
wonder van fchranderheid, 't welk ooit on-<br />
3er de menfehen gezien is; maar het was tc<br />
gelijk een wonder, 't welk niet lang konde<br />
duuren.<br />
IN<br />
* I S O C Ï A T I S STefl ZifWIi p, 30».
O V E R DE G R I E K E N . 331"<br />
IN 't algemeen gaven de plcgtige fpelen<br />
van Griekenland aanleiding tot zeer veele inftellingen,<br />
welke geheel en al ftrijdig waren<br />
met eene Republikeinfche Regeering. De<br />
meeste Heden zonden naar die fpelen, vooral<br />
naar de Olympifche, hunne Afgevaardigden<br />
, onder den naam van AUCHITHEOREN.<br />
Deze verbeeldden de Staaten van Griekenland,<br />
en deedeu in derzelver naarn eene of.<br />
ferhande op het groote altaar van JUPITER<br />
OLYMPIUS: daar elk van hun den aanfehouwe.<br />
ren een groot denkbeeld" wilde geeven van<br />
het vermogen en den rijkdom van hun land,<br />
fielden zij om ftrijd , onder prachtige ten.<br />
ten, langs de rivier Alpheus, gouden en zilveren<br />
vaaten , door de bercemdfte Kunstenaars<br />
gemaakt, ten toon. *<br />
<strong>VAN</strong> dezen pracht is de pracht der Gezanten<br />
afkomstig ; en zo als het ging met<br />
Y 2 • de<br />
* Men kan bij Diodorus van Sicilië eene befchiijving<br />
vinden van deu prpclu, welken de Gezanten<br />
van den Dwingeland Dionyfius in de Olympifche<br />
Spelen vertoonden. De ftad Athenen hield<br />
voor haare rekening gouden en zilveren vaten,<br />
welke zij den Architheoien leende. Zie .Aniiiiio<br />
ontra lAlcibiacten*
332 B E S P I E G E L I N G E N<br />
de ARCHITHEOREN , gaat het ook met de<br />
Gezanten; in de eerfte plaats zijn zij tot last<br />
van de Staaten , welke hen zenden, en vervolgens<br />
van die, welke hen ontvangen; en in<br />
plaats van misverfland voor te komen, gebruiken<br />
zij dikwijls de kunst om hetzelve te vermeerderen,<br />
enStaatsorkaanen te verwekken,<br />
welke alle wijsheid van bedaarde menfehen<br />
naauwlijks in ftaat is te flillen.<br />
MEN was in Griekenland gewoon de AR<br />
CHITHEOREN te neemen uit de klasfe der rijkfte<br />
burgeren, op dat zij groote figuur konden<br />
maaken, zonder dat het den Staat veel behoefde<br />
te kosten : maar zij deeden altoos in<br />
die Gezantfchappen van blootc vertooning eenen<br />
onverdraaglijken hoogmoed op ; zij<br />
muntten boven alle anderen uit in prachtig<br />
huisraad, onderfcheidden zich door eene geheimzinnige<br />
en voor het gemeen veelbeduidende<br />
houding, hielden kostbaare rijdtuigen<br />
en paarden, en droegen klederen , welke op<br />
de markten van Griekenland fomtijds twee talenten,<br />
of negen duizend Livres kostten.<br />
* THEOTHRAST. C/iumct, 7Si?i ((Ka^oViMU<br />
DE
« V E R D E G R I E K E N . 333<br />
DE meeste Athenienfers waren leden van<br />
bijzondere Genootfchappen , welke EPANAI<br />
genoemd werden, en welke den grond hebben<br />
gelegd tot alle die Genootfchappen en<br />
Broederfchappen , welke men federd eenige<br />
jaaren tot een ongelooflijk getal niet alleen<br />
in de fleden van Europa heeft zien toeneemen,<br />
maar zich zelfs, onder allerhande won.<br />
derlijke naamen , tot in de minde vlekken<br />
verfpreiden.<br />
MEN zeide van de ERANEN der Athenienfers,<br />
dat dezelve een gedeelte van hun Patriotismus<br />
uitmaakten , maar tevens ook een<br />
gedeelte van hunne weelde. Ieder Lid moest<br />
maandelijks eene zekere vastgeflelde fom in<br />
de kas van het Genootfchap geevcn , om<br />
die Leden te ondersteunen, welke men wist<br />
dat met een groot •ngeluk bedreigd wierden<br />
, doch welk ongeluk door fpoedige<br />
hulp konde worden voorgekomen, 't zij met<br />
het betaalen van de boete, waartoe zij veroordeeld<br />
waren , of met het betaalen van<br />
derzelver fchulden om hun crediet ftaande<br />
ts houden. Zo dra deze lieden zich weder<br />
in hun voorig evenwigt bevonden, waren zij<br />
Y 3<br />
ver-
334 B E S P I E G E L I N G E N<br />
verpligt de penningen weder te geeven, wei.<br />
men hun zonder eenige rente had gefchooten.<br />
*<br />
INTUSSCHEN waren die bijeeenkomften vaak<br />
zeer onrustig, en reezen groote beweegingen<br />
daaruit op.<br />
Dan eens klaagden de BetTuurders,<br />
dat de Leden niet aan hunne verbindtenis<br />
voldeeden, en verzuimden den opbreng<br />
te betaalen , 't welk terflond, zo dra de<br />
maand ten einde was, moest gefcbieden;<br />
dan eens werden de Befluurders door de Leden<br />
befchuldigd van zich te verrijken ten koste<br />
van het Genootfchap., door kunstenaarijen,<br />
welke wij diefftal noemen, maar die bij<br />
de Grieken flccbts flimheid heetten.<br />
Uit dien<br />
hoofde beflooten de Athenienfers, welke eenen<br />
Rechtbank hadden ter beoordeeling der<br />
Toneelflukken, en eenen anderen ter beoordeeling<br />
van geestige invallen, nog eenen derden<br />
op te richten ter bellegting van alle ge.<br />
fchillen, welke tusfchen de Eranisten mogten<br />
ontlhan. f<br />
WAN-<br />
* HARÏOCRATION ia vocc EpayirtfS. et CAg<br />
AUB, ai Thcophrast, p, 274.<br />
f De.Rechtbank , welke dc gefchillen der Era'<br />
nis-
e v E R DE G R I E K E N . 335<br />
WANNEER men partijen ten laatften genoodzaakt<br />
had zich met elkander te verdrasgen<br />
, werden er feesten gehouden op de wjjze<br />
als die, welke in 't Griekfch STMflOSU<br />
heeten, welke 's avonds begonnen werden met<br />
een groote maaltijd, en waar men vervolgens<br />
zich in de wijnen van het eiland Tbrafus, of<br />
van Lesbus vrolijk maakte tot den morgen.<br />
Dit waren de Bacchanalien in het klein, met<br />
dat onderfcheid , dat de vrouwen , welke zich<br />
in de Bacchanalien bij uitftek lieten zien,<br />
nimmer bij de feesten der Eranisten werden<br />
toegelaaten. Nogthans Honden deze open voor<br />
de hoeren of AcTricen , welke daar ftukken<br />
van Operaas fpeeldcn, waarvan de minnarijen<br />
van Bacchus en Ariadne gemeenlijk het<br />
onderwerp waren. *<br />
OP die wijze geraakten deze inrichtingen,<br />
welke in den beginne met het patriotismus<br />
waren verbonden , vervolgens in nog veel<br />
naauwer betrekking met de weelde. De wijze,<br />
waarop men dezelve in onzen tijd in<br />
Y 4<br />
Eunisten<br />
beflegtte, had een afzonderlijk famenftel<br />
van Wetten , Nofioi EPÜVIKQI genoemd.<br />
* XENOPHON in Convivia Socratis.
335 B E S P I E G E L I N G E N<br />
Europa heeft zien opkomen en zich voortplanten<br />
, heeft eindelijk de aandacht der<br />
Staatkundigen op haar gevestigd, wier ge.<br />
voelens ia dit opzicht zeer verfchillen.<br />
ZIJ, welke dezelve veroordeelen, als geheel<br />
ftrijdig met de grondbeginzels van gezonde<br />
ftaatkunde, beroepen zich op het gezach<br />
van Keifer TRAJANUS , welke een openbaar<br />
vijand was van alle Griekfche Eranen ,<br />
en dezelve, zo veel hij konde, trachtte uit<br />
te roeien : men meent zelfs , dat hij maar<br />
eene eenige heeft overgefaaten. * Deze<br />
Vorst verdacht die genootfchappen van aanleiding<br />
tot gevaarlijke famenzweeringen te<br />
geeven, en den voortgang te bevorderen van<br />
eenen nieuwen Godsdienst , welke het Romeiniche<br />
Gebied met de geduchtlte omwentelingen<br />
bedreigde.<br />
• Epistola Trajani ad tlinmm Seciindum.<br />
HIER<br />
Het was in gevolge van de wet, door dien Vorst<br />
tegen de Eranen en Sociëteiten gemaakt, dat de<br />
Christenen te recht gefield wierden , om rekenfchap<br />
van hunne nachtvergaderingen ta geeven:<br />
dit noemden zij vervolgingen.
OVER DE GRIEKEN. 337<br />
HIEU op antwoorden wij, dat de vrees en<br />
de opvattingen van Trajanus nimmer in de<br />
Republiek van Athenen hebben kunnen plaats<br />
vinden, welke deze Eranen zeer nuttig oordeelde<br />
voor een handeldrijvend volk , waar<br />
tegenfpoeden en fchipbreuken onverwacht ongelukken<br />
konden veroorzaaken , welke alleen<br />
door de liefdaadigheid der Leden konden<br />
verzacht worden.<br />
HET is in de daad onbegrijpelijk , dat de<br />
gevoelens der Staatkundigen zo hebben kunnen<br />
verfchillen in zaaken, welke te beflisfen<br />
zijn volgens vaste regels , waarvan de uitlegging<br />
nimmer willekeurig kan zijn. Alle<br />
Genootfchappen, welke hunne Vergaderingen<br />
houden in het donkere van den nacht , en<br />
welke zich onder cede famen verbinden ,<br />
moeten nimmer in eenig land , al was het<br />
ook een barbaarfch land, geduld worden;<br />
maar die, welke zonder de noodzaakelijkheid<br />
van den eed zijn opgericht, komen daardoor<br />
in den rang van gewoone gezelfchappen. Zo<br />
zij er nogthans niet waren , moest men de<br />
invoering yan dezelve niet aanraaden: want<br />
men ziet duidelijk , dat zij bij de Grieken<br />
Y 5<br />
zei-
338 B E S P I E G E L I N G E N<br />
zelve , welke de uitv;«ders zijn geweest<br />
dat nut niet hebben aangebracht , 't welk<br />
men daarvan verwachtte. De oneenigheden<br />
eu verwarringen , welke daar telkens ontftonden<br />
, en vaak door de Overheid zelve<br />
geltild moesten worden , bewijzen genoeg,<br />
dat eensgezindheid uit dezelve gebannen was,<br />
en dat het geld meer in gastmaalen verteerd,<br />
en door de Befluurders geltooleH wierd, dan<br />
gebruikt tot onderftand van cngelukkigen.<br />
In alle gevallen moet men meer vertrouwen<br />
ftellen in de deugd der burgeren hoofd<br />
voor hoofd, dan in de deugd van genoot*<br />
fchappen. Wanneer één burger bedorven is,<br />
lijdt daar door de Staat; maar deze lijdt nog<br />
veel meer, wanneer een geheel gezelfchap<br />
van Eranisten bedorven is.<br />
DE Oude Schrijvers hebben reeds aange.<br />
merkt, dat de weelde altoos toenam in even.<br />
redigheid met den koophandel , en dat dezelve,<br />
even als door aantrekking, overfloeg<br />
naar alle die landen, waar het geld opeengehoopt<br />
wierd. Zij ging van Lydië naar lonië,<br />
en van lonië naar Europifch, Griekenland<br />
over, waar zij alle gedaanten aannam, waarvoor
O V E R . D E G R I E K E N . 335»<br />
voor zij vatbaar was. De Romeinen konden<br />
wel door eene overmaate van rijkdom boven<br />
de Grieken haaren kring verder uitbreiden,<br />
maar zij konden door nieuwe uitvindingen<br />
de gronden van dezelve niet vermeerderen.<br />
Zelfs wisten zij dikwijls niet eens nieuwe<br />
woorden te vinden, en moesten zich vergenoegen<br />
met die te gebruiken , welke door<br />
de Grieken waren uitgevonden: waarvan wij<br />
een treffend voorbeeld vinden in die Konstwerktuigen,<br />
welke bij prachtige maaltijden<br />
in gebruik waren, en welke zij AUTOMATA<br />
noemden. Deze kwamen gemeenlijk te voorfchijn<br />
op het oogenblik, als dc eerfte gerechten<br />
afgenomen wierden : dan gingen de befchotten<br />
van de zaal open , om eenen vrijen<br />
doorgang te geeven aan gemaakte Wolken,<br />
waaruit een welriekende regen viel, en aan<br />
de festoenen , gedraagen door beweegbaare<br />
beelden, waarvan men het eerfte denkbeeld<br />
vindt bij HOMERUS, wiens model de Romeinen<br />
gevolgd hebben in dat beruchte gastmaal,<br />
door SALLUSTIUS befchreeven, waar de<br />
Overwinning uit den hemel , onder het geluid<br />
van eenen kunstigen donder, nederdaalt<br />
om
340 B E S P I E G E L I N G E N<br />
om METELLUS met laurieren te kranfen. *<br />
Ook heeft men nimmer in de Latijnfche taal,<br />
welke volgens de ftelling van Cicero rijker<br />
zoude zijn dan de Griekfche , een gepast<br />
woord kunnen vinden om die beweeglijke<br />
kunstwerktuigen uit te drukken: waarom dezelve<br />
ten tijde van PETRONIUS in Italië nog,<br />
even als in Griekenland, Autotnata genoemd<br />
werden. \<br />
DE Athenienfers hadden ongemeen veel op<br />
met deeze wonderen der werktuigkunde, en<br />
zij gebruikten dezelve niet alleen op bet tooneel,<br />
maar zelfs op de Godsdienstige feesten;<br />
zo als de Panathenéen, waar men een fchip<br />
met volle zeilen door verfcheiden ftraaten<br />
van Athenen zag vaaren , juist als of het in<br />
de Middellandfche zee kruiste. Dit was het<br />
grootfte van alle Automaten, welke immer in<br />
Griekenland gemaakt zijn; doch PHILOSTRA.<br />
TOS, een fehrijver welke buiten dat weinig<br />
oordeel bezat, heeft zich ongetwijfeld verg>stin<br />
de ftelling, dat dit fchip door duizend<br />
roeiriemen in beweeging wierd gebracht :<br />
* Frtgmentum LUri Ui bhttriéU \»mml t.<br />
X SATYR* Cap. 37.<br />
want
OVER DE GRIEKEN. 34.x<br />
Want het liep door middel van verfcheiden<br />
geheime raderen, in beweeging gebracht door<br />
lieden, welke mede onzichtbaar waren , en<br />
niet door onderaardfche werktuigen , gelijk<br />
MEURSIUS gemeend heeft , welke een der<br />
grootfte Compilateurs en een der kleinfte Critici<br />
geweest is.* Voor het overige warende<br />
Griekfche Schepen, welke van Denneboomen<br />
of Lorkboomen hout gemaakt werden, meestal<br />
zo ligt , dat zij gemakkelijk op het land<br />
konden gehaald worden: men vervoerde dezelve<br />
over de Landengte van Korinthen van<br />
de eene zee in de andere, waarvan verfcheiden<br />
* Debefchrijving van dat fchip in de Tanathane'ën<br />
, door Philoftratus in het leven der Sophistengegeeven,<br />
is niet alleen verward, maar fpreekc<br />
zich ook tegen. Na dat hij gezegd had , dat<br />
hetzelve door middel van roeiriemen in beweeging<br />
wierd gebracht, voegt hij er bij , dar het alleenlijk<br />
door geheime veeren en inwendige kunsttuigen<br />
wierd voortgedreeven. Apartsiv Se TY,v vavv, cv*<br />
vTTolvyiwv üyo.rcev , «AA' vfToy&oi, nrXctvctts<br />
wsroAir?«rviScr«f. Deze uitdrukkingen hebben Meurfius<br />
misleid: nogthans wordt hier niet gefprooken<br />
van onderaardfehe werktuigen , maar van raderen,<br />
onder aan de kiel gemaakt Dit fchip was dus<br />
geen eigenlijk gezegde Automate . maar een lichaam,<br />
't welk onzichtbaar bewoogea wierd.
342 B E S P I E G E L I N G E N -<br />
den voorbeelden in de oude Gefchiedenisfen j<br />
en vooral bij Livius voorkomen. Nogthans<br />
was die landtong twee en een halve franfche<br />
mijlen breed, gemeeten volgens de kaart der<br />
Griekfche Kusten van den Heer D'ANVILLE.<br />
NIET<br />
alleen was het vaaren van dit fchip<br />
in de Panathenéè'n eene vertooning ,<br />
welke<br />
den grooten hoop verbaasde , maar de kenners<br />
zelve bewonderden<br />
in het groote Zeil<br />
een prachtig borduurzel , naar de teekeningen<br />
der eerfte meesters gemaakt, door die<br />
gene van de Atheenfche Maagden , welke<br />
zich best van allen op de naald verftonden.<br />
Het verbeeldde altoos den ftrijd der Reufen<br />
tegen de Goden ; waarin<br />
MINERVA onder de<br />
befchermers van den Ölymp bijzonder<br />
uit.<br />
-muntte : zij bracht den Titanen vrcesüjker<br />
flagen toe, dan de blixem zelf, welke door<br />
JUPITEK op hen werd geworpen. Dit tafercel,<br />
't welk VJRGÏLIÜS of liever CATÜLLUS<br />
in Leoninifcbe verfen * heeft ontworpen ,<br />
was<br />
* De Heer Diliu» moet zekerlijk door Leo.<br />
«imfche verfen, welke nogtkans geheel wat anders<br />
zi|n, Hexameters veiflaan<br />
:<br />
elk weet toch,<br />
dat
©VER DE GRIEKEN. 343<br />
was voor verfcheiden fchoonheden in de uitvoering<br />
vatbaar , vooral op een zeer groot<br />
vierkant, geformeerd door festoenen van olijven.bladeren,<br />
met vioolen daar tusfchen gevlogten,<br />
Somtijds plaatfte men nog in de<br />
hoeken van dat borduurzel de beeldtenisfen<br />
van helden en beroemde menfehen. Dit<br />
laatfte was de hoogfle top van roem , welken<br />
een Athenienfer konde bereiken, ja z^p<br />
wenfehen. *<br />
UIT het gezegde kan men zich ligtelijk<br />
een denkbeeld formen van de weelde, welke<br />
in de Panegyren en Godsdienstige feesten<br />
der inwooneren van Attica wierd ingevoerd.<br />
Daar nogthans deze gewoonten meer<br />
de handigheid en het vernuft der kunstenaars,<br />
dan de fiof zelve deeden fchitteren , deed<br />
men wel met dezelve aan te moedigen , en<br />
een groot gewigt daaraan te hechten, om<br />
de harten van allen door de flreelendflS van<br />
alle belooningen tot deugd en vaderlandsliefde<br />
aan te zetten.<br />
DEtlat<br />
Virgilius en Catullus geene Leoninifche veifea<br />
kenden,<br />
* MEKKSIVS P«na.tbinae* C. XVIII.
344 B E S P I E G E L I N G E N -<br />
DEZE zelfde aanmerking geldt ten opzichte<br />
van alle voorwerpen, welke tot de fraaie<br />
kunsten behooren, zo als de Beeldhouwkunst<br />
en Schilderkunst. In een land , waar het<br />
witte marmer in zo giooten overvloed was,<br />
dat het genoegzaam geene innerlijke waarde<br />
had , gaf de beitel , dis hetzelve tot een<br />
fraaie pot of tot een fhndbeeld formde, daar<br />
aan eenen wezenlijken prijs; en deze uitvinding,<br />
wel verre van de natie arm te maaken,<br />
verrijkte haar van tijd tot tijd: een Huk marmer<br />
van den berg Pentelicus, 't welk in zijnen<br />
ruwen en natuurlijken ftaat aan vreemde<br />
kooplieden voor honderd drachmen verkocht<br />
werd, kostte zesduizend, na dat het door<br />
de handen van PKAXJTELES was gegaan.<br />
VOLGENS deze duidelijke gronden konde<br />
men ook verdedigen den fmaak, welken de<br />
Athenienfers hadden voor die kostbaare nagerechten,<br />
waartegen PLATO zo zeer uitvaart:<br />
want zo lang zij zich daarbij hielden aan den<br />
honig van den berg Hymettus, en aan de<br />
keurigfte vruchten van hunnen eigen grond,<br />
bracht zulks geene vermindering in den nationaalen<br />
rijkdom te weeg , en de bouwers<br />
ont-
«VER CE GRIEKEN. 345<br />
ontvingen eene aanmoediging, welke zij zonder<br />
dat niet zouden gehad hebben. Maar<br />
toen men, gelijk XENOPHON verhaalt, * van<br />
over zee de kostbaarfle voortbrengzels uit Sicilië<br />
en Klein-Afië liet komen , om die op<br />
de feesten van Attica op een te hoopen, toen<br />
veranderde die weelde geheel van aard, en<br />
werd doodelijk voor den Staat ; om dat zij<br />
het geld uit het land deed gaan, en aan zaaken<br />
, welke men konde misfen, eene waarde<br />
hechtte , welke zij niet moesten hebben<br />
in een land, waar men reeds, door de onvruchtbaarheid<br />
van den grond, en de luchtgefteldheid,<br />
genoodzaakt was vreemd kooren<br />
tot zijn voedzel, en vreemde ftoffen tot<br />
zijne kleeding te gebruiken: want de Athenienfers,<br />
welke geene eigen velden hadden,<br />
om zulk eene plant als het vlas te verbouwen,<br />
moesten nogthans in de fterkfte hitte<br />
van den zomer in zeer fijn linnen gekleed<br />
zijn; en deze gewoonte had niet alleen plaats<br />
bij de vrouven, maar ook bij de mannen, t<br />
Het is zeer waarfchijnlijk, dat de eerde fabrieken,<br />
welke hun die foort van ftoffen Ie-<br />
I. DEEL. Z ver-<br />
* De repul/l. \Athm*<br />
\ TiiucïeiDEs Lïb. I»
34
OVER CE GRIEKEN. 347<br />
trokken om zich op het vaste land en de ei«<br />
landen van Europa ta verfpreiden , reeds ten<br />
tijde van hun verhuizen met linnen bekleed<br />
waren.<br />
• Brj ouds rekende men onder de kostelijkfte<br />
wol die van Mileten, en in't geheel van<br />
lonië, terwijl Europifch Griekenland flechts<br />
grove doffen in den handel- bracht, die weinig<br />
geacht en naauwlijks gefchikt waren om verwerkt<br />
te worden; zo men daarvan uitzondert<br />
die van Attica, waar de fchaapen, gevoed<br />
met balfsmieke planten onder eenen helderen<br />
hemel, in fijnheid van vacht alle fchaapen<br />
Van Arkadië en van Phocrs overtroffen. * De<br />
voomaamftc bezigheid der Atheenfche vrouwen<br />
beflond in het bewerken van de wol,<br />
en in het borduuren : in deze handwerken<br />
munteden zij zo zeer uit, dat zij, wanneer<br />
al haar goed door de weelde vcrfpild was,<br />
de toevlucht namen tot haare gewoone bekwaamheid,<br />
welke haar ten minden voor de<br />
elenden van de uiterrte armoede konde beveiligen.<br />
Men ziet nog hedendaags, zegt D E -<br />
MOSTHENES , in de fabrieken gemaakte ftoffen<br />
Z 2 van<br />
Lib. II. + ATHENAEUS c. i.
342 B E S P I E G E L I N G E N<br />
van menfehen, welke tot dien ftaat gebracht<br />
waren, dat zij met fpinnen de kost moesten<br />
winnen, daar zij ts vooren zeer aanzienlijke<br />
dames van Attica geweest waren. * Zij had.<br />
den met veele andere in vergulde rijdtuigen<br />
gepraald bij de Mysteriën van Eleufis, en,<br />
gelijk de rest, haare liefdegevallen geduurende<br />
die nachtfeesten gehad.<br />
EEN voornaam Athenienfer beklaagde zich<br />
eens bij SOCRATES, dat hij onmogelijk langer<br />
in ftaat was den zwaaren last van zijn huisgezin<br />
te draagen, 't welk vermeerderd was<br />
niet eene meenigta vrouwen van zijne familie,<br />
die haaren toevlucht tot hem genoomen<br />
hadden, na dat zij de grootfte elende elders<br />
hadden uitgeftaan. Niets is gemakkelijker,<br />
antwoordde die Wijsgeer; dan die zwaarigbeden<br />
weg te neemen : voorzie ü flechts<br />
van eenen grooten voorraad van wol , cn<br />
laat die edele en luie Dames werken; welhaast<br />
zult gij niet alleen den overvloed in<br />
uw huis, maar ook in uw hart de vrolijkheid,<br />
welke u federd uwe verlegenheid verlaaten<br />
heeft, zien wederkeeren. f<br />
* , Dir<br />
contra Eat-xlidcu pag. 1313.<br />
J XENOPHON Memorab, djeta et facta Secratit. t. IJ,
« V E R D E G R I E K E N . 345<br />
DIT huismiddel, door SOCRATES uitgevonden,<br />
raakte vervolgens bij de Grieken zo algemeen<br />
in gebruik, dat ALEXANDER zelfs de<br />
gemaalin en de dochters van DARIUS aan het<br />
fpinnen wilde zetten, na dat hij dien Vorst<br />
van alle de fchatten van Perfië en Mëdië had<br />
beroofd.<br />
DE omwentelingen, in de faniiiien van Attica<br />
door de weelde veroorzaakt, waardoor<br />
fommige geheel te gronde gingen, en andere<br />
zeer fchielijk groot werden, baarde bij de<br />
Staatkundigen luttel kommers: zij dachten<br />
elk moest met rijkdom en armoede zijne<br />
beurt hebben. Maar het gene hen recht verlegen<br />
maakte, was de vermindering van het<br />
geld, veroorzaakt aan den eenen kant door<br />
een grooter vertier van vreemde waaren , en<br />
aan den anderen kant door de verliezen,<br />
welke de handel van Athenen in Thracië<br />
moest lijden , welke daar bijna geheel te<br />
gronde ging, fint dat Philippus van Macedonië<br />
de beroemde volkplanting van Amphipo.<br />
lis daar had weggenoomen, welke een voornaam<br />
Kantoor was, waarvan ik in 't vervolg<br />
fcreeder zal fpreeken. Maar de Athenienfers<br />
Z 3<br />
kon-
S5o B E S P I E G E L I N G E N<br />
konden hunne vermaaken geen peik langer<br />
zetten, noch hunne neigingen beteugelen.<br />
De tegenfpoedeu maakten geene verandering<br />
in hunnen gevvoonen pracht noch in hunne<br />
verkwisting: vaak gebeurde het, dat zij op<br />
het eigen oogenbiik als er eene of andere<br />
aanzienlijke ftad naar den kant van dc rivier<br />
Strymon verlooren wierd, bezig waren met<br />
de roekelooste weddingfehappen aan te gaan<br />
over gevechten van haanen en kwartels. Deze<br />
gevechten maakten een voornaam deel<br />
uit van hunne hazardfpeien, waarop de Grieken<br />
zo zeer verzot waren, dat geene verliezen<br />
, hoe groot en meenigvuldig ook, hen<br />
daarvan konden affchrikken.<br />
DAAR intusfehen de Regeering van Athe.<br />
nen, welke den naam wilde hebben van zeer<br />
ftreng te weezen, de fpelers van tijd tot tijd<br />
Hoorde, begrecpen deze, dat het best was<br />
veilige plaatfcn buiten de hoofdftad te zoeken<br />
; hoedanige zij er twee vonden , een te<br />
Phalerum, .-efl-cen andere, welke nog beruchter<br />
is, te Sciron , waar denkelijk de eene<br />
of andere Land - Overheid , van de klasfe<br />
der Demarchen , hun voor een prijsjen<br />
bc-
©VER BE GRIEKEN. 351<br />
beloofde de zaak verborgen te zullen houden<br />
voor de Areopagiten, welke het bellen*<br />
dige opzicht over de zeden hadden , doch<br />
welke, even als de Cenfors te Rome, zwakke<br />
bolwerken waren tegen de aanvallen der<br />
weelde met de losbandigheid vereenigd.<br />
HET fchijnt , dat de hazardfpelen ten allen<br />
tijde zeer veel overeenkomst gehad hebben<br />
met den koophandel: wanneer deze ergens<br />
openlijk wordt vervolgd , neemt hij<br />
daadelijk de vlucht, en vindt naderhand,<br />
zanderidat men weet hoe, gelegenheid zich<br />
weder te vestigen, in het midden van eene<br />
woestijn, of van een moeras. Zodra de Republiek<br />
van Athenen de oude haven van<br />
Phalerum had opgegceven, om haare geheele<br />
zeemagt, zo wel van oorlog als van koopvaardij,<br />
in den Piraeus te vereenigen, zoude<br />
het vlek der Phaleriers in het grootfte verval<br />
zijn geraakt, zo uiet de fpelers hetzelve tot<br />
Z 4<br />
eene<br />
* De Grieken hadden een verba-zend groet getal<br />
van hazardfpeelen uitgevonden, waarvan men<br />
eene geheele liist vindt in den Palamedei van Sou.<br />
ter, en in de Verhandeling van de Pauw de ^!
352 B E S P I E G E L I<br />
N G E N<br />
eene beroemde en tevens gevaarlijke plaats<br />
gemaakt hadden. Men zag daar, even als<br />
te Sciron, eene mcenigte hoeren uit alle hoe<br />
ken van Griekenland aankomen. *<br />
HET getal van deze foort van vrouwlieden<br />
vermeenigvuldigdc van tijd tot tijd in Attica<br />
zo fterk, dat de aandacht van den Staat daarop<br />
begon te vallen, welke, na dat er verfcheiden<br />
woordvvisfelingen over dit ftuk gevallen<br />
waren, eindelijk het plan van zekeren<br />
Financier aannam, hierin betraande, dat men<br />
de hoeren niet alleen bij oogluiking zoude<br />
dulden, maar haar zelfs befcherming belooven,<br />
mids dat zij eene fchatting betaalden,<br />
onderden naam van ÜOPNIKON TEAOS,<br />
. welke jaarlijks, even als de overige belastingen<br />
, verpacht zoude worden, f<br />
JUIST<br />
• De Gallerij van den tempel van Minerva te<br />
Phalerum was de voornaamfte fchuiiplaats voor<br />
het hazardfpel.<br />
t AE s c a i<br />
H<br />
E s e,ntr* limtrehm pag. 17. Som<br />
mige Geleerden hebben beweerd, dat SOLON zelf<br />
deze belasting heeft ingevoerd; maar uit de plaats<br />
van Athenaeus, door hun aangehaald, is dit niet<br />
tc bewijzen,
• VER D E GRIEKEN- 355<br />
f JUIST ZO a!s men zich ten flerkiten vleide<br />
met het vooruitzicht, dat deze nieuwe tak<br />
van Finantien de inkomften van den ftaat<br />
grooteiijks zoude vermeerderen, kwam een<br />
pbiloioof aan den Raad en den Areopagus betoogen,<br />
dat die belasting, welke geene vernedering<br />
van belang was voor haar die dezelve<br />
moeste opbrengen , en eene eeuwige<br />
fchande voor hun die dezelve ontvingen<br />
uitgevonden was door Pachters , welke niec<br />
eens de eerfte regels der Staats-rekenkunde<br />
verftonden. De belasting, zeide hij, welke<br />
gij op die vrouwlieden gelegd hebt , is in<br />
de daad eene belasting voor de Athenienfers<br />
zelve : men zal u betaalen met uw eigen<br />
geld; bij dag zult gij u veel rijker fchatten,<br />
en 's nachts zult gij veel armer zijn. Om<br />
kort te gaan , vervolgde hij, het is onmogelijk<br />
om kooplieden, van welke foort zij ook<br />
zijn , fchattingen op te leggen , want dan<br />
verhoogen zij daadelijk den prijs van hunne<br />
waaren , en het komt er eindelijk op uit,<br />
dat de kooper voor den verkooper betaalt. *<br />
z<br />
5 DAN,<br />
¥<br />
Dit alles ziet op de uithangboiden, welke de<br />
hoeren voor haare wooningen plaatsten, om zich<br />
zei-
354 B E S P I E G E L I N G E N<br />
DAN , hoe gegrond ook deze redeneering<br />
was, wilden echter de Financiers van Athenen<br />
geenszins van deze belasting afzien, en<br />
dezelve was nog in volle kracht ten tijde van<br />
DEMOSTHENES, aan wien gemeenlijk wordt<br />
toegekend de beruchte pleitrede tegen de<br />
hoer NEJESA ; maar het is klaar, dat deze<br />
het werk is van eenen ouder Redenaar dan<br />
DEMOSTHENES. Schoon deze redevoering vrij<br />
wat befnoeid is door de kiefchheid der Critici<br />
, welke daaruit weggedaan hebben alle die<br />
plaatfen, welke zelfs den minst fchaamachtïgen<br />
zouden kunnen ergeren , behoeft men<br />
echter maar dat gene, 't welk er nog van<br />
overig is, te leezen, om zich te overtuigen,<br />
dat d> zeden der Grieken toen reeds ten<br />
uiterften bedorven waren,<br />
EENIGE nieuwe Schrijvers , zo onkundig<br />
als men met mogelijkheid in foortgelijke dingen<br />
kan zijn , hebben dat bederf toegefchreeven<br />
aan den invloed van het leerlïelzel van<br />
EPIïelven<br />
tc waardeeren. Men kan van die opfchriften<br />
oordeelen uit het volgende: QuisuMctyg TAR-<br />
SIAM BEFLORAVKRIT , MBDIAM L IER AM B ABIT , P«S-<br />
IEA POPUIO PATEBIT AD SINGBIOS SOLIBOS.
OVER. DE GRIEKEN. 355<br />
EPICURUS , welke toen nog niet gebooren<br />
was, zo dat zijne verdeediging in dit opzicht<br />
maar één woord behoeft te kosten. Reeds<br />
tweehonderd jaaren , voor dat hij de eerfte<br />
beginzelen van zijne Wijsbegeerte openbaar<br />
maakte , kende men reeds van buiten , en<br />
zong men door geheel Griekenland de Gedichten<br />
van ANACREON , welke veel groo»<br />
ter Epicurist was , dan immer een leerling<br />
van EPICURUS is geweest. Nogthans hebben<br />
de Priesters, welke zo hevig uitvoeren tegen<br />
de wijsgeeren van die feöe, nimmer in het<br />
hoofd gekreegen om de fchimmen van ANA-<br />
CKEON te ftooren, maar hebben dezen eene<br />
eeuwige rust laaten genieten in de Elyfe»-<br />
fche velden, waar hij, zo zij zeiden, (liep<br />
in een myrtcbofchjen in de armen van BA-<br />
THYLLUS.<br />
DE reden , waarom deze Dichter, welke<br />
de Wellust, en vaak de verbooden Wellust<br />
bezong, nimmer, noch bij zijn leeven, noch<br />
na zijHen dood wierd aangetast, is alleen,<br />
om dat hij zo wijs was van zich voor dichter,<br />
en niet voor philofoof uit te geeven: op<br />
deze wijze was hij geenszins een gevaarlijk<br />
menfch
356 B E S P I E G E L I N G E N<br />
menfch in de oogen van de Griekfche Theo.<br />
loganten, welke zelve de waare zedebedervers<br />
van dat volk waren. Hunne leerftellin.<br />
gen moesten noodwendig de harten der fijnen<br />
bederven, daar zij hen leerden knielen voor<br />
Goden , welke door ligtmisferijen verzwakt<br />
waren, en voor Godinnen, noch flechter dan<br />
de hoeren, welke aan de Athenienfers fchatting<br />
opbrachten.<br />
DIT was in alle tijden de waare aard der<br />
Geestelijken van dat land: zo dra zij zich<br />
de eene of andere harfenfehim in het hoofd<br />
gezet hadden, hoe fehandeüjk en vernede-<br />
_ rend voor het menfchelijke verftand dezelve<br />
ook ware , lieten zij zich nimmer daarvan<br />
afbrengen, en bedachten veel liever duizend<br />
falfche redenen om eene tastbaare ongerijmdheid<br />
te verdeedigen , dan dat zij tot eene<br />
openlijke bekentenis of een oprecht berouw<br />
zouden komen. Nogthans vindt men hedendaags<br />
nog menfehen , welke de verdeediging<br />
der Priesters van het oude Griekenland op<br />
zich durven neemen, voorgeevende dat zijde<br />
uitvinders niet zijn geweest van de fchandelijkfleMythologie,<br />
welke er ooit, zo lang er<br />
maat-
e v E g DE GRIEKEN. 35f<br />
maatfchappijen en godsdiensten beftaan hebben,<br />
bekend is geweest. Maar wat fcheelt<br />
het ons te weeten , wie al of niet de uitvinder<br />
van zodanige Mythologie geweest is,<br />
daar de Gefchiedenis ons leert, dat de Priesters<br />
den volke die leer inprenteden, en dat<br />
men hen nimmer eenen merkelijken flap<br />
heeft zien doen, om openlijk die fabels te<br />
wederleggen, welke de Goden tot medepligtigen<br />
maakten , nu eens van een' diefltal,<br />
dan eens van een' moord , dan weder van<br />
overfpel of bloedfehande, met één woord van<br />
alles, wat de welvoeglijkheid ons verbiedt<br />
te noemen, *<br />
DAARENBOVEN deeden de Priesters van dio<br />
heillooze Godheden hun best om uit de beurs<br />
der dwecpers de weelde in den Godsdienst<br />
te bevorderen, welke noodwendig de weelde<br />
in den burgerftaat met zich moest<br />
PERICLES volgde eenen zeer flechten<br />
fleepen.<br />
raad,<br />
toen hij den grooten tempel van Minerva met<br />
eenen Afiatifchen pracht ging verderen; en<br />
* Zie beneden het Artikel OVER <strong>DEN</strong> GODSDIENST<br />
DER ATBtNIÏNSBRS , EN DER GRIEIEN IN 'T SE-<br />
MEEH.<br />
de
558 B E S P I E G E L I N G E N<br />
de ("richting of voltoojing van dit gebouw<br />
wordt van veele fcbrïjVers voor bet tijdperk<br />
opgegeeven, waarin eene zeer aanmerkelijke<br />
verandering in de zeden der Athenienfers<br />
voorviel. Van dien tijd af begonnen zij reeds<br />
grooten prijs te ftelien op eene meenigte<br />
dingen , welke ten tijde van SOLON of er<br />
nog niet waren , of in 't Griekfcb nog geenen<br />
naam hadden. Weleer, zeide een zeker Komedie<br />
febrijver, had geen menfch Paauwen<br />
op de bergen of in de dalen van Attica ge<br />
zien, en thans zijn zij daar zo meenigvuldig<br />
als de Kwartels. Maar het was niet alleen<br />
deze foort van vreemde vogels, waar op de<br />
fmaak der Athenienfers viel; zij waren verzot<br />
op alle foorten van vreemd gedierte, en<br />
hielden fteeds Papegaaien uit Africa , Faizan.<br />
ten en Duiven uit Sicilië, Honden uit Malta<br />
cn Lacedaemon, Paarden uit Thesfalië en<br />
Argolis, Muilezels uit Peloponnefus, cn eindelijk<br />
Aapen van allerhande flag. *<br />
DE<br />
* Behalven de vogels , welke op het vechten<br />
waren afgericht , hoedanigen men vond in alle<br />
huizen, waar hardipelen gehouden wierden, gelijk<br />
men zien kan bij' AEfchines, Orat. contra Timarchum.
O V E R E R G R I E K E N . 35J<br />
DE vrouwen van haaren kant droegen aan<br />
haar lichaam zo veel fieraads, dat hetzelve,<br />
in plaats van haare fehoonheid te vermeerderen,<br />
haar wezenlijk ontluisterde.. Gij denkt<br />
niet, zeide een zeker Wijsgeer tot haar, dat<br />
die fterke glans van robijnen en esmarauden,<br />
waarmede uwe halfen pronken , den glans<br />
van uwe oogen verdooft; gij doet dus groote<br />
onkosten om minder fchoon te zijn, dan<br />
gij zijn zoudt, zo gij U verfierde met bloemen,<br />
geplukt op den berg Hymettus, en in<br />
de bosfen van Diacrië, waar de herders u<br />
kransjes en kroontjes zouden aanbieden, welken<br />
zij zonder moeite maaken, cn gaarne<br />
weggeeven.<br />
DE man, wélke op die wijze zijnen tijd<br />
en zijne vermaaningen verfpilde , kende<br />
flechts het uitwendige der gebreken , maar<br />
wist niet, hoe diep zij geworteld waren:<br />
want menfehen, welke zo trotfeh en zo bedorven<br />
waren , waren nimmer tot de eenvoudigheid<br />
der natuur weder te brengen; en<br />
toen de buitenfpoorigheden der weelde hen<br />
in do ijsfelijkfte rampen der armoede gehort<br />
hadden, ontbrak het hun aan de nooii.
JGo BESPIEGEtiKtSBs*<br />
dige krachten om den last daarvan te tor.<br />
fchen. THEOGNIS zelf ried hun zich dan van<br />
de rots van Leucas af te ftorten; en mogelijk<br />
begaven er zich naar die akelige plaats meer<br />
om een einde van groote elenden, dan om<br />
een einde van hunne liefde te maaken. Alleen<br />
de Athenienfers wisten van tijd tot tijd<br />
met eene heldhaftige ftandvastigheid de Hagen<br />
vaa het noodlot te verdraagen: om dat<br />
zij twee gelukkige neigingen hadden , een<br />
voor het Landleeven, en een voor de Wijsbegeerte.<br />
Wanneer zij op het punt flonden<br />
om hun ongeluk voltooid te zien, namen zij<br />
hunne toevlucht in eenen tuin, leefden van<br />
tuinvruchten, en gaven zich uit voor de aanhangers<br />
van den een* of anderen beroemden<br />
Zedeleeraar: fomtijds omhelsden zij zelfs de<br />
leevenswijze der Cynici-, en begonden ten<br />
iaatltcu de wereld geheel en al te verachten.<br />
ANDEREN, welke minder fterkte van geest<br />
hadden , werden vleiers aan de Hoven , in<br />
Sicilië, Afié' of Egypte': zij verzekerden den<br />
Koningen de onfterflijkheid , vleiden hunne<br />
zwakheid, preezen hunne gebreken, en oeffenden<br />
met één woord het verachtelijkfie<br />
van
«VER DE G R I E K E N . 3SI<br />
van alle ambachten, naamelijk dat van Pluimftrijker.<br />
Na dat zij op die wijze met de<br />
zotheid der Vorften hun beurs gevuld hadden<br />
, keerden zij met buit belaaden weder<br />
naar Griekenland , en itierven ten minften<br />
eindelijk nog als vroome lieden. De Vleikunst,<br />
welke als een geheime prikkel der<br />
weelde mag aangemerkt worden, heeft nergens<br />
ter wereld hooger trap van volmaaktheid<br />
bereikt, dan in Griekenland : het oor<br />
der Koningen konde het niet langer ftellen<br />
buiten die vleiers , welke onuitputbaar<br />
waren in grootfpraak, opgefierd door welluidende<br />
woorden en flreelende uitdrukkingen,<br />
waarin de taal van dat volk zo rijk was,<br />
dat iemand , welke dezelve niet geleerd<br />
heeft, zulks niet kan gelooven.<br />
.<br />
DE ftad van Athenen was, om zo te fpreeken,<br />
het middenpunt, waaruit alle de ftraalen<br />
van roem, en al de glans van vermaardheid<br />
uitfchooten: de inwooners deelden dezelven<br />
uit naar willekeur; zo kwistig zij waren<br />
met hunne loftuitingen jegens hunne<br />
vrienden, zo gierig waren zij daarmede jegens<br />
die genen , welken zij niet genegen<br />
I. DEEL. Aa wa-
3>J2 B E S P I E G E L I N G E N<br />
waren. Toen ALEXANDER gekwetst wierd in<br />
het beltonnen van eene plaats in de Oost-<br />
Indien, riep hij uit: o Athenienfers, wat<br />
komt het mij duur te flaan om van u gepreezen<br />
te worden. Hedendaags laaten de<br />
Koningen zich vrij beterkoop prijzen in de<br />
Couranten en Dagfchriften: nogthans kan men<br />
zich reeds vooraf verzekerd houden, dat de<br />
nakomelingfchap aan diergelijke Ioffpraaken<br />
even weinig geloof zal liaan, als wij aan de<br />
Panegyre van TIBERILS , dooj PATERCULUS<br />
gemaakt.<br />
DE pracht der Lijkftaatfijen, welke zo buitenfpoorig<br />
was, dat wij bijna geen denkbeeld<br />
daarvan hebben, gaf san den geest der Grieken<br />
eene neiging tot vleierij; en dit was het<br />
oudfte van alle hunne gebreken. Zo dra er<br />
niet alleen een Vorst, maar zelfs een maatig<br />
rijk burger kwam te fterven , hadden zijne<br />
kinders of erfgenaamen de dwaaze trotfchheid<br />
eenen prijs uit te fchrijven, en al! •<br />
Verfenmaakers daardoor te noodigen om een*<br />
lrjkzang tot lof van den overleedenen te maaken:<br />
en het was zeker, dat den genen, welke<br />
best van allen de kunst van vergrooten<br />
ver-
OVER DE G R I E K E N . 36%<br />
verftond, met meerderheid van ftemmen de<br />
prijs zoude worden toegeweezen.<br />
DE beroemdfie Dichters ondernamen dan<br />
zeer verre reizen , en ftaken zelfs de zee<br />
over, om mede naar den prijs te dingen; zo<br />
als duidelijk blijkt uit het voorbeeld van HE-<br />
SIODÜS, welke de uitvaart van AMPHIDAMAS ,<br />
eenen der oudfte Vorften van het eiland Euboea<br />
, kwam bijwoonen , alwaar hij den<br />
lof zong van een perfonaadje, die zeer weinig<br />
bekend was, en wien hij hemelhoog verhief<br />
in zulke trotfche verfen, dat alle zijne<br />
mededingers tot zwijgen gebracht wierden.<br />
Mij behaalde dus den prijs der vleierij , en<br />
durfde naderhand daarop roemen, als of hij<br />
de loffelijklïe daad van zijn leeven verricht<br />
had. * Wanneer deze verfen in de daad zeer<br />
wel gemaakt waren , leerde men dezelven<br />
van buiten , en na dat zij drie of vier geflachtërt<br />
lang gezongen waren, hadden zij de<br />
kracht van eene Overlevering verkreegen.<br />
Op die wijze zijn er over de wereld, en in<br />
Griekenland meer dan ergens, zo veele hifiorifche<br />
fabels verfpreid aangaande de ingebeelde<br />
togten van Vorsten en Helden.<br />
Aa 2<br />
IK<br />
* Cpttum et Bitrum v. 652.
3G4 B E S P I E G E L I N G E N<br />
IK heb altoos bij mij zeiven gedacht, dat<br />
de ILIAS , zo als zij ootfprongelijk heeft moeten<br />
geweest zijn, opgeiteld is voor Lijkfpelen,<br />
gevierd in Thesfalië ter eere van Acmc-<br />
LES, door Vorsten, welke voorwendden aframmelingen<br />
te zijn uit den huize van PE.<br />
LEUS en het geflacht der Centauren.<br />
SOORTGELIJKE fpelen waren niet altoos voor<br />
eens, maar werden dikwijis tot vaste jaarlijkfche<br />
plegtigheden gemaakt : zo dat de<br />
ILIAS, of liever de ACHILLEÏS, in onderfcheiden<br />
tijden kan zijn opgefteld, en naderhand<br />
vond men goed daar zo veele fragmenten<br />
bij te voegen, dat, zo HOMEROS eens weder<br />
opltond, hij zijn eigen werk niet meer zoude<br />
kennen. Men had zelfs te Athenen fchoolen,<br />
waarmen voor de kinders gebruikte eene<br />
uitgave van de Ilias, vol van verfen, welke<br />
thans niet meer in dezelve gevonden worden;<br />
zo als dat , 't welk van AESCHINES wordt<br />
aangehaald tegen TIMARCHUS.<br />
BIJ alle lijkfpelen voerde» de. Dichters,<br />
welke onder elkauder naar den prijs dongen,<br />
de Goden en Godinnen op het tooncel, maakten
OVER DE GRIEKEN. 365<br />
ten lange Romans, en weidden uit in lange<br />
Episoden , zonder welke het hun aan ftof<br />
zoude hebben ontbrooken ; gelijk dit vaak<br />
het geval was van PINDARUS , welke zo veele<br />
omwegen gebruikt , dat hij zich zeiven<br />
vergelijkt bij eenen Reiziger , welke , in<br />
plaats van recht door eene ftad te gaan, omdoolt<br />
door aile de kromde ftraaten , en ten<br />
laaiden zelf niet meer weet, waar hij is. *<br />
Dergelijke afwijkingen moesten noodzaaküjk<br />
plaats hebben , zo dikwijls er verfen gemaakt<br />
wierden ter vereeuwiging van de nagedachtenis<br />
dier wreede Vorften , cn lediglopers,<br />
wier geheele leeven niets opleverde<br />
dan wanbedrijven, zonder eene enkelde gebeurtenis,<br />
welke gefchikt was om bezoagen<br />
te worden ; en evenwel moesten er verfen<br />
gemaakt worden , wilde men van de erfgenaamen<br />
van een onberoemd menfch geld verdienen.<br />
TOEN het geflacht van die reizende Barden<br />
in Griekenland was uitgeftorven , werden de<br />
profaifche fchrijvers de gewoone Lofredenaars<br />
der natie; en hunne grootfpraak, fchoon van<br />
Aa 3<br />
* Pythia, Ode Xh<br />
h e c
3ó"ö B E S P I E G E L I N G E N<br />
het bevallige der Poëzij ontbloot, evenaarde<br />
nogthans die der Dichteren , gelijk<br />
m en zien<br />
kan uit de lijkredenen, in den Ceramicus te<br />
Athenen uitgefprooken.<br />
ALLE die genen, welke door deze kunst<br />
«enigen naam gemaakt hadden. werden naar<br />
Afie gelokt tot de uitvaart van MAUSOLUS,<br />
waar ARTEMISIA eenen zo grooten prijs uit-,<br />
loofde , dat de Dichters alle de vermogens"<br />
van hunnen geest infpaaden , cn hunne geheele<br />
vleikunst uitputteden, om eenige vonken<br />
van roem te verfpeiden over het graf van eenen<br />
Vorst, welke nooit iets anders was geweest<br />
dan een roover, en een bloedzuiger<br />
Van zijne onderdaanen. *<br />
DE Jaarboeken van Rome werden , volgens<br />
het zeggen van CICERO, insgelijks fchandelijk<br />
verfalfcht door.de onbefchaamdheid van hun,<br />
welke Lijkredenen opttelden voor de Adelij'<br />
ke familien; men verhefte zelfs overleedenen<br />
tot het Confulaat , welke nooit in hun leeven<br />
Conful geweest waren , en men liet<br />
Veldheeren triumpheeren, welke nooit eenen<br />
flag<br />
ï Asisior, Oictnon, L, I,'
OVER DE GRIEKEN.<br />
flag gewonnen, of zelfs , die den (lag verlooren<br />
hadden. *<br />
OP deeze wijze diende de weelde der<br />
Lijkfpelen om de Historifche waarheid te verfalfchen;<br />
eerst in Griekenland, 't welk door<br />
PLINIUS de Oceaan der fabelen genoemd<br />
wordt, en vervolgens in Italië, waar men<br />
even weinig met de waarheid op had: men<br />
durfde zelfs te Rome de bedriegerij der Lof*<br />
redenaaren bekrooncn met vergoodingen ,<br />
welke toen geld kostten, en welke nog geld<br />
doen winnen aan hun, die dezelve weeten<br />
te copieeren.<br />
DE wetten door SOLON gemaakt ter vermindering<br />
van de onkosten der begraaffenis,<br />
en de nutteloosheid zelve van zo veel fchats<br />
aan een graf verfpild , beteugelden eindelijk<br />
de weelde der lijkftatien : maar toen kwam<br />
de weelde van den Schouwburg op, en wel<br />
tot zulk eene hoogte , dat men zich niet<br />
Aa 4<br />
min-<br />
* Zie hier, hoe hij die zogenoemde jaarboeken<br />
befchrijft: Multa tnirn fcripta fimt in eis , c]nae fata non<br />
font : falfi triumphi, plures conftikttit, i'nera etiam falf*,<br />
Cic. in Bruto.
3
O V E R DE G R I E K E N . 303<br />
Huurders van den Schouwburg te Athenen<br />
zich uit deze zwaarigheid gered, of de Komedianten<br />
voerden eene nieuwe weelde in ,<br />
niet min verderffelijlc dan die der Chooren.<br />
Wanneer zij de rol van AGAMEMNON , PSIA.<br />
MUS of eenig ander Koning uit de heldeneeuwen<br />
moesten fpeelen , wilden zij eenen<br />
ftoet van flaaven hebben , overeenkomstig<br />
me: hunne waardigheid, en kwamen niet op<br />
het tooneel, dan met een groot gevolg van<br />
Lakeijen, Edellieden en Pages. PLUTARCHÜS<br />
verhaalt zelfs, dat een zeker Acteur weigerde<br />
de rol van Koningin te fpeelen , onder<br />
voorwendzel, dat men hem geen genoegzaam<br />
getal van Staatdames wilde geeven,<br />
om met fatfoen in het openbaar te verfchijnen.<br />
*<br />
Aas<br />
DE<br />
* 2* -oiti titcittti..<br />
Te Athenen werden de rollen van vrouwen immer<br />
door mannen gefpeeld, en deezen deeden dat<br />
zo wel, dat men, volgens getuigenis van Juvenalis,<br />
zulks niet kond: merken. De Grieken , voegt<br />
hij er bij, zqn gebooren Tooneelfpeelers: zij weeten<br />
alle tooneu na te bootfen , alle gebaarden,<br />
alle houdingen na te maaken , en zich volkome^<br />
in dc plaats te Rellen van den verbeeldden p.rfeon.
S7o<br />
B E S P I E G E L I N G E N<br />
DE Chooren in de Komedie ,<br />
welke uit<br />
vijfentwintig perfoonen beftonden, ondergingen<br />
geene vermindering ,<br />
gelijk die in de<br />
Tragedie , maar werden geheel en al afge.<br />
fchaft , om dat men niet in ftaat was de<br />
kosten daarvan te draagen; zo als de Scholiast<br />
van ARISTOPIIANES zeer wel heeft aangemerkt.<br />
Dit was eene heilzaame verbetering:<br />
want al die nietsbeduidende omflag befloeg<br />
zo veel plaats op het tooneel, cn bracht<br />
zo veel onwaarfchijnlijkheid in de uitvoering<br />
van<br />
het ftuk , dat het onmogelijk was de<br />
Komedie tot volkomenheid te brengen , zo<br />
lang de Chooren in dezelve plaats hadden,<br />
welke nergens anders toe dienden, dan om<br />
zeer ftekelige Coupletten te zingen: de dichters<br />
vulden deze gezangen op met aanfpraaken<br />
aan bedrieglijke Financiers, aan lafhartige<br />
Krijgsbevelhebbers, aan Hechte vrouwspersonen<br />
, en aan befaamde lichtmisfen.<br />
Zo<br />
dra men te Athenen door eene uitdrukkelijke<br />
wet had verbooden , eenen burger op het<br />
tooneel bij naam te noemen, werd dat fpotachtige<br />
gezang van zo weinig aanbelang, dat<br />
men<br />
zich over de afchaffing van hetzelve in<br />
?<br />
t minst niet beklaagde.<br />
IN
O V E R DB G R I E K E N . 371<br />
LM de vlekken van Attica, waar de Komedie<br />
was uitgevonden, was de iniïelling van<br />
Chooren zeer natuurlijk, omdat de aanfchou.<br />
wers zelve daar in de uitvoering deel namen;<br />
en zo men thans volkomenlijk, en in alle de<br />
bijzonderheden , de Trygedie van den berg<br />
Icarus wilde nabootfen, zoude het Parterre<br />
zelve tusfchen de Bedrijven moeten zingen<br />
en danfen , 't welk de openbaare vrolijkheid<br />
merkelijk zoude vermeerderen : maar diergelijke<br />
fpelen zouden niet dan onder den blootcn<br />
hemel kunnen gefpeeld worden.<br />
Ook<br />
was de Trygedie eeniglijk toegewijd aan den<br />
Wijnoogst, en de Komedie, in den beginne,<br />
aan de land-feesten in de Attifche vlekken.<br />
ARISTOTELES heeft dit tc onrecht ontkend<br />
, daar het mijns oordeels aan geenen<br />
twijffel onderhevig is. *<br />
* Po ET ic. Cap. 5. P. 15 edit. Goulftoni.<br />
VOOR<br />
Niet tegenftaande het voorgeeven der Doriers,<br />
't welk Aristoteles tegen dat der Athenienfers wil<br />
gefield hebben, kan men zicli verzekerd houden,<br />
dat de Komedie haaren naam heeft gekregen van<br />
Kwiio;, 'r welk beteekent Feesten met dans verzeld.<br />
Van dit woord komen mede de Trkimen en<br />
Tctmcomen van Attica, waarvan Aristoteles in't gaheel<br />
geene kennis had.
372 B E S P I E G E L I N G E N<br />
VOOR het overige, hoe groot ook de weelde<br />
van het Atbeenfche Tooneel geweest zij,<br />
is het nogthans eene vergrooting te beweeren,<br />
dat de vertooning der Tragediën van<br />
SOPHOCLES en EURIPIDES aan de Republiek<br />
meer heeft gekost, dan de Peloponnefifche<br />
oorlog, waarvan de onkosten en fchaden onmogelijk<br />
te berekenen waren t terwijl men<br />
ligtelijk kan begrijpen, dat de groote naam<br />
der Atheenfche Dichters en Tooneelfpelers<br />
zo veele vreemdelingen van alle kanten uit<br />
Europa en Afië derwaarts lokte, dat het vieren<br />
der Bacchanalien vaak het geld eer vermeerderde<br />
dan verminderde. En gelijk er<br />
bij de Olijmpifche fpelen eene zekere reden<br />
van ftaat was , welke den Koophandel bevoordeelde<br />
, zo hadden de Athenienfers bij<br />
hunne Toneelfpelen insgelijks eene Staatkundige<br />
reden, welke het geld der vreemdelingen<br />
naar Athenen voerde. Men zal uit het<br />
vervolg zien, dat de Grieken zulke doorlleepen<br />
Financier? waren, dat'de onze, in vergelijking<br />
met die groote meesters , naauwlijks<br />
leerjongens kunnen heeten.<br />
HIER
O V E R D E G R I E K E N . 373<br />
HIER mede het ftuk van de Weelde afgehandeld<br />
hebbende , zal ik in de naaste<br />
Afdeeüng mijne aanmerkingen over den<br />
Koophandel geeven, op dat zaaken, welke<br />
een zo naauw verband met elkander hebben<br />
, ook in haare natuurlijke orde op elkander<br />
volgen.<br />
VIJF-
374 BESPIEGELINGEN'*<br />
VIJFDE<br />
AFDEELING.<br />
NANCIEN DER ATHEN1ENSERS.<br />
M<br />
<strong>VAN</strong> <strong>DEN</strong> KOOPHANDEL £N DE FI<br />
Si-<br />
EN is thans in het denkbeeld , dat de<br />
Engelfehen de grootde Fabrikcurs , en de<br />
Hollanders de grootfie Kooplieden van Europa<br />
zijn : maar bij ouds waren de Athenienfers<br />
tevens de eerde Kooplieden, en de<br />
eerde Fabrikeurs van G iekenlaud. Zij zouden<br />
, door den uitvoer van de voortbreng,<br />
zeis hunner beroemde Fabrieken, eenen on.<br />
gelijk veel voordeeligcr handel gedreeven<br />
hebben dan de Tyriers en Karthagenienfers,<br />
zo zij niet daartegen waren genoodzaakt geweest<br />
bij aanhoudendheid hun koren van<br />
vreemden te koopen , 't welk verbaazende<br />
fommen gekis verilond.<br />
DE
O V E R D E G R I E K E N ; §7*<br />
DE noodzaakelijkheid om telkens de ftad<br />
Athenen van voorraad te voorzien, was een<br />
ftuk van zo veel gewigt, dat het de geheele<br />
aandacht der Wetgeevers en Staatkundigen<br />
tot zich trok: zij (lelden zelfs verfcheiden<br />
Overheden aan, om het opzicht en beftuur<br />
over dien handel te hebben ; maar de waak.<br />
zaamheid van die Opzieners heeft nimmer de<br />
gierigheid kunnen beteugelen van die genen,<br />
welke eene verderffelijke Monopolie en on.<br />
telbaare bedriegerijen daarmede pleegden.<br />
ALLE die flimme ftreeken , welke men<br />
meent dat in onze dagen door de Speculateurs<br />
van London zijn uitgevonden , waren<br />
reeds voor twee duizend jaaren bij de Grieken<br />
bekend. Dat volk muntte zo zeer uit,<br />
beide in het goede en in het kwaadc , dat<br />
het voor volgende gedachten onmogelijk is<br />
geweest nieuwe ondeugden, of nieuwe deug.<br />
den uit te vinden.<br />
DE Kooplieden, welke gewoon waren de<br />
haven van Athenen en de Beurs van Piraeus te<br />
bezoeken, kenden de kunst om daar allerhande<br />
fchrikbaarende geruchten te verfpreiden, ten<br />
ein-
37
O V E R DE G R I E K E N . 377<br />
de Republiek van Athenen altoos in haare belangen<br />
zocht te krijgen, ten einde met eenig<br />
voordeel in derzelver Staaten handel te kunnen<br />
drijven: en daar het geene dan Hechte<br />
havens had, wisten de Athenienfers den Koning<br />
LEUCON te bcweegen, dat hij eene nieuwe<br />
haven opende om den uitvoer gemakkelijker<br />
te maaken van de waaren van dat<br />
fchiereilaod , welks geheele zuidelijke gedeelte<br />
toen reeds zeer volkomen moet bebouwd<br />
zijn geweest.<br />
DE keuze van LEUCON viel op eene plaats<br />
welke in de Taurifche taal AKDAUDA , dat<br />
is, de Zeven Goden, heette, en welke van<br />
de Grieken naderhand Tbeudofia is genoemd,<br />
doch waarvan de ligging in 't geheel niet<br />
overeenkwam met die van Kaffa, gelijk de<br />
Rusfen zich verbeeld hebben: en de wet,<br />
ten dezen opzichte door hun gegeeven, loopt<br />
aan tegen alle begrippen van de oude Aardrijkskunde.<br />
*<br />
J. DEEL. Bb THEÜ-<br />
* Men verbeeldt zich verkeerdelijk, dat deze<br />
plaats ooit THEODOSIA heeft j;eheeten : haare eigenlijke<br />
naam ISTBEBDOSIA, en zij was reeds<br />
on-
37S B E S P I E G E L T N G E I I<br />
THËUDOSIA was ten tijde van DEMOSTHE.<br />
NES het groote Kantoor van den handel der<br />
Athenienfers in de Krim ; en zij hebben in<br />
een kort tijdsbeftek eene bijna ongelooflijke<br />
peenigte van koren van daar gehaald. *<br />
DEWIJL de Zwarte Zee zeer onftuimig is,<br />
en de engten van de Propontis met rotfen<br />
zijn bezet, gingen er, in eene zo lange en<br />
gevaarlijke overvaart, veele laadingen verlooren.<br />
Daar te boven moesten er in tijd<br />
van oorlog particuliere Eskaders gewapend<br />
worden, tot dekking der fchepen, welke het<br />
koren uit dat fchiereüand naar Attiea brachten,-<br />
waaruit dubbelde onkosten ontftonden,<br />
welke tevens de beurs der particulieren en<br />
de landskas uitputteden. f<br />
DEZE tak van handel levert ons het eerfte<br />
naricht op van Wisfelbrieven; en<br />
ISOCRATES<br />
zegt<br />
onder de legeering van H A D U A K Ï S verwoest.<br />
Cafta is eene nieuwe ftad, op eene geheel andere<br />
plaats gelegen. Zie Vossrus ai Ptriplnm P.nti<br />
Euxini.<br />
* DEMOSTHENKS contra. Lmintn. STRABO<br />
Ccogr. L. VU,<br />
1 D E M os TB. tantra Poljcltum. pag. «Il,
OVER DE GRIEKEN. 375<br />
zegt zeer duidelijk, dat een vreemdeling,<br />
welke laadingen koren naar Athenen had ge.<br />
bracht, daar aan eenen Koopman , STRATO.<br />
CLES genaamd, eenen Wisfel gaf om te trekken<br />
op zekere plaats van den Pontus Euxinus,<br />
waar hij geld te goede had. * Hij, welke<br />
zich met dat briefjen belastte, had daar groot<br />
voordeel bij, dewijl hij dus niet noodig had<br />
zijn goed te waagen op eene zee, bedekt<br />
met kaapers van Lacedemon , welke alle<br />
fchepen, die uit eenige haven van Attica uit.<br />
liepen , wegnamen.<br />
MEN kan dan zeggen, dat vooreerst de<br />
vrees voor de gevaaren der zee, en ten anderen<br />
de vrees voor kaapers den menfehen<br />
het eerfte denkbeeld van deze uitvinding<br />
heeft ingegeeven. Ondertusfchen, daar de<br />
trouw der Grieken zeer klein was, gebruikte<br />
de genoemde STRATOCLES ten hunnen opzichte<br />
zeer goede voorzorg: hij liet zich asfigneeren<br />
op eenen Bankier van Athenen<br />
waarop hij altoos verhaal had, ingeval zijn<br />
briefje in de Krim wierd geprotegeerd: want<br />
Bb 2 hij,<br />
* ISOCRATESl'l» TfCCTIsllTlKOl pa'. 55O.
380 B E S P I E G E L I N G E N<br />
hij , welke hetzelve getrokken had , was<br />
toen zonder vaste woonplaats.<br />
MET alleen wisten de Athenienfers veel<br />
meer zaaken, dan wij thans denken, maar zij<br />
wisten ook eene meenigte van dingen, welke<br />
wij niet kennen. Bij aldien men met oplettendheid<br />
overweegt, het gene er verhaald wordt<br />
van zekere Munt der Karthaginienfers, ishec<br />
gemakkelijk daarin de Bankbriefjes te vinden.<br />
Karthago, uitgeput door de zwaare onkosten<br />
van zijn zeeweezen, en tevens door de zwaare<br />
foldij, welke het aan hulptroepen moest<br />
betaalen , vond uit om, zonder eenig metaal,<br />
eene munt te maaken , welke niet minder<br />
moeilijk was na te maaken, dan de bankbriefjes<br />
van Londen. De Schrijver van de<br />
famenfpraak, getiteld ERYÏIAS, waarvoor fommigen<br />
PLATO, anderen AESCHINES den Wijsgeer<br />
hebben gehouden, zegt, dat de Karthaginienfers<br />
in kleine verzegelde beurfen een<br />
zeker onbekend ding beflooten, 't welk onder<br />
de Kooplieden eenen bepaalden prijs had,<br />
en door den St3at als zodanig erkend wierd;<br />
dit komt volkomen overeen met het hedendaagfche<br />
papierengeld- *<br />
DE<br />
* AESCHINES SOCXAIICI Dialogi. pag, S2;
O V E R D E G R I E K E N . 381<br />
DE Athenienfers hadden den Koophandel<br />
door eene meenigte van wetten bepaald. Onder<br />
anderen mogt niemand der burgeren zijn<br />
geld leggen op fchepen, welke bij hunne<br />
terugkomst hunne laading te Athenen niet<br />
ontfeheepten. Ook mogten de Schippers geen<br />
koren laaden , of het moest naar Athenen<br />
beltemd zijn. Deze wet mag goed zijn geweest<br />
in Griekenland; maar zo men in Hol •<br />
land eene dergelijke wilde maaken, was het<br />
gedaan met de geheele vrachtvaart , welke<br />
de Hollanders hebben op de kusten van<br />
Frankrijk , en waartoe zij thans meer dan<br />
driehonderd fchepen gebruiken, welke allerhande<br />
foorten van waaren zonder eenige bepaling<br />
vervoeren.<br />
DE voornaamfte fioffen , welke de Athenienfers<br />
zelve noodig hadden, mogten uit geene<br />
haven van Attici worden uitgevoerd, zo<br />
als het hout, het hars van den berg Parnes,<br />
en bijzonder het was van den Hymettus, 't<br />
welk hun van grooten dienst was, om de<br />
fchepen te heilrijken op eene wijze, welke<br />
bij ons geheel onbekend is. *<br />
Bb 3<br />
DOOR<br />
* Uit de Periplus Psnli Euxini van ARMANUS ziet<br />
men
382 B E S P I E G E L I N G E N<br />
DOOR alle deze inrichtingen maakte de Repubiiek<br />
van Athenen, met eene verbaazende<br />
fchranderheid, gebruik van twee merkwaardige<br />
gebeurtenisfen , welke den ftaat des<br />
Koophandels geheel en al veranderden; naa.<br />
melijk de verwoesting van Tyrus en van Cormthus.<br />
Zij zamelde bijeen de ftukken van<br />
d.e twee zwaare fchipbreuken, en trok, zo<br />
veel zij konde, de Tyriers en Karthaginienfers,<br />
beide van vaderland beroofd, tot zich.<br />
DEZE vlugtelingen werden vervolgens geplaatst<br />
op het eiland Delos , 't welk den<br />
Athenienferen toebehoorde, en federd werd<br />
dit een vermaard Kantoor van Koophandel,<br />
na dat men het overfebot van twee handeldrijvende<br />
fteden derwaards had overgebracht;<br />
want dat volk behield zijnen voorigen aard'<br />
ook na dat het uit zijn voorig geluk verftoo'<br />
ten was.<br />
Uir<br />
men, dat, wanneet een fchip verongelukt. en geheel<br />
tegen derotfen verbrijzeld was, men dan 1<br />
*et was daar af konde neemen , waar uit blijkt<br />
?« dit „ch daar niet met harsachtige zelfftandig-<br />
«dea had vercenigd,<br />
z o<br />
als<br />
m e n fieme.„l,jk ge-
O V E R D E G R I E K E N . .585<br />
UIT een gedenkftufc , in de voorgaande<br />
eeuw ontdekt , blijkt, dat de Tyriers , na<br />
dat hunne ftad door ALEXANDER verwoest<br />
was , eene nieuwe maatfchappij van Koop.<br />
lieden en Schippers hadden opgericht te Dolos,*<br />
waar de Athenienfers van hunnen kant<br />
godsdienstige feesten , en fpelen , tü den<br />
fmaak van de Oiympifche , inftelden. Vervolgens<br />
brachten zij de wereld in het geloof,<br />
dat dit heilige eiland zo zeer door APOLLO<br />
en DIANA befchermd wierd, dat de grootlfe<br />
booswichten daar 'de algemeene rust niet<br />
durfden ftooren ; en op deze wijze werden<br />
de Kooplieden door den Godsdienst tegen<br />
de aanvallen derZeeroovers beveiligd, dewijl<br />
dat volk, 't welk geene burgerlijke wet eerbiedigde,<br />
de grootfte vrees had voor APOLLO<br />
en DIANA.<br />
B<br />
B<br />
4 OVER-<br />
* Deae Maatfchappij noemde zieh i]
384 B E S P I E G E L I N G E N<br />
OVERAL, zegtSTRAso, waar men de kunst<br />
verftaat om een groot aantal Grieken tot<br />
zich te lokken, het zij door bijgeloof, of<br />
door fchouwfpelen, kan men zich bij voorraad<br />
reeds verzekerd houden, dat de Koophandel<br />
zich van zelve daar zal vestigen : en<br />
STRABO heeft niets gezegd , waarachtiger<br />
dan dit.<br />
OM een Kantoor van Koophandel op te<br />
richten, gingen de Grieken op deze wijze te<br />
werk. Eerst gefchiedden er, zonder dat men<br />
weet hoe, groote wonderwerken, in eenen<br />
onbekenden hoek; vervolgens werd die plaats<br />
beroemd door bedevaarten, cn welhaast nog<br />
meer door jaarmarkten. Om nog meer volks<br />
derwaards te lokken, (lelde men wedloopen<br />
in van paarden en wagens; men deelde prijzen<br />
uit aan de Worstelaars; bekroonde Mu.<br />
fikanten, Dichters , Schilders, en zelfs Hoeren<br />
, zo als te Corinthus.<br />
DEZE Staatkunde begoochelde alle vreemde<br />
natiën: uitgezonderd de Romeinen, welke<br />
van natuur veel doorzicht hadden. Deze<br />
zagen niets dan koophandel , waar de<br />
Grie-
8 v E R DE G R I E K E N . 385<br />
Grieken hen godsdienstige inltellingen wilden<br />
doen zien ; en de Latijnfche Schrijvers<br />
hebben z ; ch in dit opzicht zo weinig vergist,<br />
dat zij openlijk, en zonder eenige bewimpeling,<br />
de ülympifehe fpelen den Koophjndel<br />
van Griekenland noemden. Een van hun<br />
heeft zelfs beweerd, dat die koophandel van<br />
Eüs zo oud was als de Olympifche fpelen; *<br />
en CICERO zegt, dat reeds ten tijde van PY-<br />
THAGOHAS, eene meenigte menfehen zich naar<br />
die zo genaamde fpelen begaf, eeniglijk om<br />
daar handel te drijven ; zo dat er geen de<br />
minlte twijffel aangaande dit zo gewigtige<br />
fluk van de Oude Gefchiedenis overblijft.<br />
ER was , genoegzaam jaar op jaar , in<br />
Griekenhuid eene vermaarde markt , het zij<br />
teNemasa, cfteDelos, of in Eüs, of te Delphi,<br />
of in de landengte van Corinthus. De<br />
naijver, welke op die markten plaats had,<br />
veranderde welhaast in eene nationaale jaloezij;<br />
en de Eliers, welke fchrandere koopl?b<br />
5<br />
lie-<br />
* Olympierum inhiam auctortm habnit Jphuitr/i Eltum*<br />
eas IwiLts, mercatumqui inflituit. V E L I . P A T E R -<br />
Is<br />
C V L U S , Lib. I, Z,le beneden het artikel van Arkadié'.
385 B E S P I E G E L I N G E N<br />
le-ien waren, werden om gewigtige redenen<br />
uitgellooteo van de Isthmifche fpelen, waar<br />
men hunne fchranderheid konde misfen.<br />
WAT betreft de Amphictyonifche markten<br />
deze werden niet alleen jaarlijks gehouden,<br />
maar kwamen zelfs tweemaal in den tijd van<br />
twaalf maanden weder. De Vergaderingen der<br />
Algemeene Staaten van Griekenland hadden<br />
aanleiding rot dezelve gegeeven, door eene<br />
meenigte menfehen te lokken, „ u<br />
naar Del.<br />
Pi», waar zij in het voorjaar vergaderden,<br />
dan naar Thermopylen , waar zij eene twee.<br />
de zitting in het najaar hielden. Ik<br />
h e b<br />
een<br />
we.mg te vooren gezegd , dat het nimmer<br />
miste, wanneer verfcheiden Grieken ergens<br />
evenveel waar, en onder even veel welk voor'<br />
wendzel, zich nederzetteden, of de Koop.<br />
handel geraakte welhaast daar aan den gang,<br />
gelijk het fpel onder een troep kinders.<br />
DION CÜRYSOSTOMUS legt de Airrhictvonifche<br />
markten te laste , dat zij bij verloop<br />
van tijd van hunne oorfpronkelijke inrichting<br />
afgeweeken zijnde tot eenen fchandelijken<br />
handel dienden van flaaven, bellend om den<br />
na.
O V E R DE G R I E K E N 387<br />
nationaalen lust te boeten. * En waarlijk,<br />
er is reden om te denken, dat die Kooplieden,<br />
waarvan wij geiprooken hebben onder<br />
de benaaming van ANAPAnOAOKAnHAOI,<br />
daar jonge menfehen gebracht hebben, welke<br />
op de geheimen hunner kunst waren afge.<br />
richt, op dat men het meest mogelijke genot<br />
mogt hebben van derzelver gemaakte bevalligheden<br />
, en kunstige fehoonheid. Verders<br />
werd op de markten van Thermopylen<br />
ook handel gedrceven met dingen, welke tot<br />
de geneeskunst behooren , met kruiden en<br />
wortels geplukt van den berg Oeta; zo als<br />
de Helleborus of het Nieskruid, waarvan de<br />
Grieken zeer veel gebruik maakten, ter geneezing<br />
niet alleen van lichaamelijke ongemakken,<br />
maar ook van ongelleldheid in het<br />
verftand.<br />
MEER andere fteden van dat gedeelte der<br />
aarde, zo als Tithorasa In Phocis, en Ther.<br />
mon de hoofdftad van AEtolië , hielden insgelijks<br />
groote jaarmarkten, t Maar men had<br />
daar<br />
* Ortf. L X X V U .<br />
tPoLYB. L , V. G . 2. C E I I A R I U S Gto£r,<br />
\Ant. L . II. C, 13.
388 B E S P I E G E L I N G E N<br />
daar niet de voorrechten en vrijdommen<br />
welke aan de plegtfge fpelen gehecht waren,<br />
waar de fjslijkheden van den oorlog de ge.<br />
woone werkzaamheid der kooplieden niet<br />
ftoorden .- want men kondigde daar eenen onverbreekiijken<br />
ftilfttad van wapens af, g e-<br />
duurende welken men veilig zelfs over het<br />
vijandelijklte grondgebied konde trekken, en<br />
zonder eenige vrees allerhande foorten van<br />
waaren naar Olympia voeren. * Al wie daar<br />
kwam met crediet, doch zondergeld, vond<br />
daar daadeüjk middel om hetzelve te krijgen<br />
j want de priesters van Jupiter gaven<br />
geld op intrest. Men zegt zelfs, dat zij geld<br />
gefchooten hebben aan APOLLONIUS van Tyane<br />
, welke waarfchijnlij'k , gelijk zo veele<br />
gelukzoekers, eenen geheimen handel dreef,<br />
waarvan zijn gefchiedfehrijver niet heeft goedgevonden<br />
ons nader tc onderrichten, f<br />
DAAK Griekenland Hechts weinige bcvaarbaare<br />
rivieren, en niet eene bruikbaare vaart<br />
had,<br />
* Deze wapen-irilftand weid bij de Grieken<br />
S7Tov
OVER DE GRIEKEN. 3S5<br />
had, hield de Koophandel daar niet altoos<br />
den zelfden weg ; en dit hing af van de<br />
bijzondere fpeculatien der Kooplieden , wel.<br />
kealle reizende waren, en onophoudelijk van<br />
de eene markt naar de andere trokken : dit<br />
belette echter niet, dat zij groote onderneemingen<br />
konden doen, en dingen van groot<br />
gewigt uitvoeren. AESCHINES verwijt, onder<br />
andere misdaaden , aan DEMOSTHENES , dat<br />
hij de oorzaak was van den ondergang van<br />
eenen zekeren ANAXINES , uit het eiland Euboea,<br />
welke, volgens zijn zeggen , op de<br />
Olympifche fpelen handelde. * Zo die man<br />
flechts een gemeene Kraamer, en geen groot<br />
Koopman was geweest, zoude DEMOSTHENES<br />
het der moeite niet waardig geacht hebben<br />
om zich met den roof van eenen armen hals<br />
te verrijken. Ondertusfchen weeten wij niet,<br />
dat die Redenaar zich ooit van deze zwaare<br />
bcfchuldiging gezuiverd heeft: want, zonder<br />
zich in eenige omftandigheid des aangaande<br />
in te laaten, vergenoegt hij zich met te verzekeren,<br />
dat, volgens afgelegde getuigenisfen,<br />
* T*iv 'Avafrvii ffvMv^iv ra iïpsirs v.«raexivcuruc,<br />
Tg ra ayopazparct 'oXv^iah ayopalovTo;,<br />
A E S C H I N E S centra Ctefifhenftm. p. Sl6.
35b B E S P I E G E L I N G E N<br />
fen,<br />
deze ANAXINES een verfpieder fcheen te<br />
zijn van het hof van Macedonië. * Maar<br />
onder zulke voorwendzels zoude men de<br />
goederen van alle uitlandfche kooplieden wel<br />
hebben kunnen in beflag neemen , en hen<br />
u.tfchudden. Zij trokken telkens door verschillende<br />
Staaten en Republieken, zo dat zij<br />
van<br />
zelfs kennis moesten hebben van de toerustingen,<br />
welke daar gemaakt wierden, en<br />
van de plans , waarmede men bezig was<br />
'erwijl zij doorreisden.<br />
"<br />
d i e<br />
"<br />
t i j d d e<br />
Men ziet ook, dat<br />
krijgsoversten , wanneer zij<br />
mncht van den inwendigen ftaat van eenig<br />
land verlangden te hebben , i„<br />
d e<br />
eerde<br />
Plaats de Kooplieden ondervraagden , van<br />
welke altoos eene mecnigte de legers vooraf<br />
gingen, en dezelve volgden.<br />
DEZS manier v a n<br />
handeldrijven had zelfs<br />
Plaats midden in Athenen, waar men geene<br />
bijzondere winkels had, maar voor elke foort<br />
van waaren eene publieke plaats had ge<br />
fcbfltt, waar dezelve konden ten toone ge<br />
fpreu worden onder tenten , of ook onder<br />
rieten afdaken , welke met weinig moeite<br />
kou-<br />
•.flluo.lti, de Cenn*.<br />
l n >
ÖVER DE GRIEKEN. 391<br />
konden opgeflagen en afgebrooken worden;<br />
zo dat het binnen de ftad bijna altoos kermis<br />
fcheen te zijn.<br />
SOMMIGE natiën, welke het hoofd vol hadden<br />
van hunnen Adel, zo als de Thesfaliers,<br />
of van hunne grootheid, zo als de Spartaanen,<br />
zochten die foort van koophandel onder<br />
linnen of rieten daken verachtelijk te maaken;<br />
maar al wie te Athenen zich verftoutede<br />
om den burgeren deswege eenig verwijt<br />
te doen, werd daadelijk te recht gefield, en<br />
volgens de wet ftrengelijk voor zijne onbefchofre<br />
trotsheid geftraft. *<br />
DIE wet, de eenigfte in het wetboek der<br />
befchaafde volken, toont duidelijk, dat'de<br />
Athenienfers op alle mogelijke wijzen den<br />
ftukhandel befebermden , zonder welken de<br />
koophandel in het groot nimmer kan bloeien.<br />
Wanneer twee zaaken dermaate met elkander<br />
verbonden zijn , dat men dezelven niet<br />
kan fcheiden , zonder haar te vernielen, is<br />
het de grootfle ongerijmdheid de eene te<br />
verachten , en op de andere prijs te ftellen.<br />
Het<br />
D I J I O S I H , eentra Eitbulidem, pag,<br />
IJCS.
$92 B E S P I E G E L I N G E N '<br />
Het is buiten twijffel zeer loffelijk den koophandel<br />
in het groote te doen; maar dewijl<br />
zij, welke denzelven drijven, reeds genoeg<br />
door het geluk zijn beloond geworden, moet<br />
de Wetgeever zorgen, dat alle aanmoedigingingen<br />
voor den handel bij ffukken in ftand<br />
blijven. Men heeft volkomen recht gehad<br />
om te zeggen, dat die Minister der Financien,<br />
welke in Engeland eene bebisting op<br />
de winkels wilde leggen, de knevelaarij heel<br />
flecht verftond ; maar hij verftond in 't geheel<br />
noch gezonde Staatkunde, noch natuurlijke<br />
billijkheid ; want eene belasting is een<br />
wezenlijk bezwaar, terwijl het vertier een<br />
onzeker voordeel is, 't welk door de omftandïgheden<br />
aangebracht, en ook weggenoomen<br />
wordt.<br />
DE Grieken hadden zo veel fmaak voor<br />
den reizenden handel , dat zij fomtijds te<br />
lande togten deeden , welke bijna ongelooflijk<br />
fchijnen. PTOLEMAEÜS fpreekt van eenen<br />
Koopman van Macedonië , welke zijne<br />
bedienden zond tot in het hart van Sericum,<br />
liggende tegen de grenzen van China.<br />
* Deze Karavaane moest de zuidelijke<br />
kus-<br />
* Ceogrifh. L, 1. Cvp, Xh
OVER DE GRIEKEN. 393<br />
Kusten van do Kaspifche zee omreizen, en<br />
eene ruimte vau meer dan zeventienhonderd<br />
Franfche mijlen afleggen , om belaaden met<br />
de fchatten van het Oosten weder te huis<br />
te komen. De Griekfche kooplieden hadden<br />
insgelijks het binnenfle van Duitfchland zo<br />
wel doorgereisd, dat zij niet alleen de lengte<br />
van hetHercynifche woud, maar ook den<br />
loop van alle de rivieren in dat land kenden.<br />
Zelfs meent men, dat de handel in<br />
geelen Amber hen naar den mond van den<br />
Weixcl lokte , zo dat zij te lande op de<br />
zelfde hoogte kwamen, waar de Tyriers ter<br />
zee waren gekomen: zij ontmoeteden elkander<br />
daar, ten naasten bij zo als de Spanjaarden<br />
en Portugeefen elkander op de Molukfche<br />
eilanden ontmoeteden , waar zij langs zeer<br />
verfchillende wegen gekomen waren.<br />
DE handel tusfchen het binnenfle gedeelte<br />
van Afië, en de oostelijkile deelen van Europa<br />
, is reeds in de vroegfte tijden begonnen.<br />
Ten tijde van HIFPOCRATES , waren Cr<br />
al eenige ftoffen uit Indien, bijzonder van de<br />
Malabaarfche kust , verfpreid door Peloponnefus,<br />
en Attica, waar die tak van handel^<br />
I. DEEL. Ce we'.
394 B E S P I E G E L I N G E N<br />
welke bellaar, in fpecerijen , reukwerken,<br />
verwen en blanketzalven, voornaamelijk was<br />
in de handen der Athenienfers , gelijk men<br />
kan ppmaaken uit het groote getal van marktplaatfen,<br />
welke te Athenen, tot den verkoop<br />
van die foorten van waaren, gefchikt waren.*<br />
Zo veel men uit de befchrijving van Xe-<br />
NOPHON kan oordeelen, welke hij geeft van<br />
eenPhenicifch fchip, 't welk in de Pireifche<br />
haven ten anker was gekomen, fchijnt het,<br />
dat de Pheniciers veel grooter fehepen gebruikten<br />
, dan de Athenienfers. De reden<br />
van dat onderfcheid was deze. De Pheniciers<br />
ver/tonden de zeevaart<br />
beter dan de<br />
Grieken , en voeren Jangs min gevaarlijke<br />
ftreeken , zo dat zij grooter rijkdom in een<br />
* MEVRSIVS de Ceramice gemine. Cap. 16.<br />
groo-<br />
Ovrnrus en P H N T U S zeggen , dat de beroemdfte<br />
der blanketzalven, welke te Athenen be<br />
ierd wietden, de OBSVPHS was, dienende om de<br />
opperhuid te verzachten, en de kleur op te heldewn.<br />
Het was tevens de onaangenaamfte der Art-<br />
011'^!,? e G t i e k r c h e V I O U w e n<br />
g^mikten;<br />
f V* r c i a i e n ' •• 1»
OVER DE GRIEKEN^ 395<br />
grooter fchip durfden waagen. De Athenienfers<br />
daarentegen, welke dikwijls onfluimige<br />
wateren, zo als die van de Zwarte Zee , bevoeren<br />
, durfden geene rijke laadingen in<br />
hunne vaartuigen waagen. De fchepen, welke<br />
zij gemeenlijk tot hunnen handel in de<br />
Krim gebruikten , voerden niet meer dan<br />
twintig roeiers ; en de koopprijs liep niet boo»<br />
ger dan twee of drie talenten, bedraagende<br />
tien of vijftien duizend livres, zo als büjktuit<br />
verfcheidene redevoeringen van DEMOSTHENES,<br />
welke tot dit onderwerp betrekking hebben.<br />
HET is moeilijk te beflisfen, of de manier<br />
der Pheniciers in de daad beter, dan die der<br />
Athenienfers, is geweest, Bij laatstgenoemden<br />
konden de huizen van koophandel niet<br />
door eene enkelde fchipbreuk te gronde<br />
gaan , zo als te Tyrus en Sidon dikwijls<br />
moest gebeuren. HESIODUS, welke de zoon<br />
was van een Afiatifch Koopman, trachtte den<br />
Grieken van Europa de volgende les in te<br />
prenten: men moet altijd, zeide hij, met<br />
lof fpreeken van kleine fchepen ; maar wanneer<br />
men koopwaaren wil laaden, moet men<br />
de grootlte fchepen neemen , welke er tc<br />
Cc a vin.
3PÓ B E S P I E G E L l N Q E r f<br />
vinden zijn. * Doen de fpeculateurs van dis<br />
Pireifche haven wisten vrij beter de waarfehijnlijke<br />
kanfen te berekenen, dan eea<br />
man , die fraaie zesvoetige verfen op den<br />
Helikon maakte.<br />
HET zoude wat al te ligtvaardig zijn voor<br />
zeker aan te neemen, dat de Grieken het<br />
gebruik van Zee-Asfurancien gekend hebben:<br />
maar dit gaat echter vast, dat zij wonderlijk<br />
wel waren afgericht op de bedriegerijen,<br />
welke daarmede gepaard gaan; en zij hebben<br />
het eerst de menfehen het zonderlinge bedrog,<br />
't welk thans BARATTERIE genoemd wordt,<br />
geleerd. De eigenaars der fchepen leenden,<br />
op vooruitzicht van groot voordeel, van de<br />
bankiers eene groote fom gelds, onder voorwendzel<br />
van daarvoor eene laading te zullen<br />
koopen ; vervolgens bevrachteden zij , op<br />
eene fchelmachtige wijze, hunne fchepen met<br />
fleenen en zand , en zo haast zij daarmede<br />
in de volle zee gekomen waren, hakten zij<br />
de kiel van het fchip aan Hukken, 't welk<br />
dus welhaast verzonk: het volk bergde zich<br />
* Ofr. et dhr. vs,<br />
in
O V E R DE G R I E K E N . 397<br />
in de booten , en men bracht den Bankier<br />
de tijding , dat beide kapitaal en intrest<br />
verlooren waren. * Men moet zekerlijk<br />
in Frankrijk geene groote vorderingen in het<br />
bcftuur over den Koophandel gemaakt hebben<br />
; want die bedriegerijen, door de Grie.<br />
ken uitgevonden , worden daar nog hedendaags<br />
gepleegd, terwijl zulks in Holland bijna<br />
onmogelijk is, waar de laading der fchepen,<br />
welke geasfureerd worden, vooraf uit<br />
duchtige verklaaringen moet zijn gebleekcn.<br />
DE Atheenfche Kooplieden hadden langs<br />
den Bosporus Cimmerius Kantooren en Kantoorbedienden<br />
, welke zich daar 's winters<br />
ophielden, om de laadingen in gereedheid te<br />
brengen, welke des zomers van daar moesten<br />
gevoerd worden, t Deze laadingen beftonden,<br />
voor zo verre de Krim betreft, zo<br />
als die toen was, in koren , zoute vifch,<br />
vellen en wol, welk| dingen gedeeltelijk<br />
Cc 3<br />
met<br />
* Mén vindt zulk een bedrog gemeld in de Redevoering<br />
van Demosthenes tegen Zenotheinis<br />
{«g. 1S3.<br />
t 0 g JI 0 s T H, (ontrtt Pbwmontm peg. s°s.
398 B E S P I E G E L I N G E N<br />
met gereed geld gekocht, gedeeltelijk tegen<br />
de Griekfche wijnen verruild werden.<br />
WAT betreft de grooter Kantooren van<br />
koophandel, zo als de volkplantingen , ge.<br />
heel en al aangelegd om met de hoofdfiad<br />
handel te drijven, van deze hadden de Romeinen<br />
geen zo gewigtig als Amphipolis, ge.<br />
legen aan den mond van de rivier Strijmon,<br />
op de grenfen van Macedonië , zijnde, gelijk<br />
bekend is, thans een dorp niet den verbasterden<br />
naam AMBOU , en fiaande onder<br />
de magt derTurkeh, welke alles, wat groot<br />
geweest is, klein gemaakt hebben.<br />
DEZE bezitting leverde den Athenienferen<br />
langen tijd al het noodige hout tot hunne<br />
fcheepvaart, cn behalven dat bracht het eene<br />
aanzienlijke fom gemunt zilver op. * De<br />
volkplantelingen van Amphipolis ftrekten hun.<br />
nen koophandel uit, aan den eenen kant tot<br />
in Thracië, en aan den anderen kant tot in<br />
Macedonië j zij hadden den fleutel van den<br />
Strymon, waar niets, zonder hun goedvinden,<br />
konde uit of in komen: en in deze rivier<br />
S THUCTC, Lib, IV,
O V E R E E G R I E K E N 399<br />
vier lieten zij bij vlotten hun timmerhout<br />
drijven, 't welk gehouwen was op de zuidelijke<br />
zijde van den berg Rhodope , en van<br />
den Hemus, met ontzachelijke bosfchen bedekt.<br />
Dewijl daarenboven de wateren van<br />
die landftreek toenmaals zeer vifchrijk waren,<br />
werden dc visfeherijen van Amphipolis beroemd<br />
, en brachten verfcheiden foorten van<br />
zoute waaren in den Griekfchen koophandei.<br />
HET was voor de Athenienfers onmogelijk<br />
eene plaats van zo veel gewigt te bewaaren,<br />
zo ras Macedonië uit zijnen largduurigen<br />
flaap ontwaakte, en de oogen begon te<br />
openen voor de bronnen van zijn vermogen.<br />
PHILIPPUS , de vader van ALEXANDER , maakte<br />
zich gewapenderhand meester van Amphipolis,<br />
en'bracht den loop van den Strymon onder<br />
zijn gebied. Toen moesten de Athenienfers<br />
met geresd geld die dingen betaalen, welke<br />
hun te vooren niets anders dan de vracht gekost<br />
hadden: zij werden in Macedonië be»<br />
handeld , gelijk de Engeifchen in Amerika<br />
behandeld worden ; dat is te zeggen , zij<br />
moesten goede woorden gebruiken daar, waar<br />
zij te vooren als meesters geheerfcht hadden.<br />
Cc 4<br />
Ds
4ÜO B E S P I E G E I . I<br />
M G E N<br />
DE Grieken waren de grootfte b aa<br />
f en<br />
in<br />
Let oprichten van volkplantingen; maar nimmer<br />
hebben zij eene enkelde onder hunne<br />
magt kunnen houden: deze fmeeten uit zich<br />
zeiven het juk van de hoofdftad af, of vreemde<br />
vorsten veroverden dezelve, wanneer zij<br />
in eenen zwakken ftaat waren. Maar hoo.<br />
danig ook haar lot ware, zij brachten altoos<br />
veel toe ter algemeene bevordering van den<br />
koophandel , door den fmaak voor de Kunsten<br />
aan woeste volken mede te deelen; want<br />
hoe grooter het getal der bruikers was, des<br />
re grooter moest ook het vertier zijn.<br />
MEN konde Griekenland aanmerken als eenen<br />
ontzachelijk grooten Winkel, waar men vol.<br />
ftrefcrehjfc moest komen haaien alle dingen<br />
van weelde, all e k e u r i g g e m a a k t h u i s r a a d<br />
en, metéén woord, alles, wat de barbaaren,<br />
zelfs na dat zij befchaafd waren, nimmer<br />
konden namaaken. Schoon Klein-ALe<br />
bedekt was met Griekfche fleden , zag men<br />
daar echter nooit zulke vernuftige Kunstenaars,<br />
noch zulke bekwaame werklieden voortkomen<br />
als in Europifch Griekenland. Al wie<br />
hieraan Hechts twijfelen durfde, werd gerekend
O V E R D E G R I E K E N . 401<br />
jkend noch vernuft, noch fmaak, noch kennis<br />
van de Fraaie Kunsten te bezitten. * Het<br />
groote geheim der oude handeldrijvende volken<br />
beftond in het vervaardigen van onnavolgbaare<br />
zaaken, zo als te Corinthus het brons,<br />
te Tyrus de purperverf, in Egypte het glas ,<br />
cn en in Eüs fommige ftoffen, welke tegen<br />
goud werden opgewogen; alle welke dingen<br />
niet konden nagemaakt, veel min geëvenaard<br />
worden ; even weinig ais men in ftaat was<br />
na te maaken de vaten, welke door de A-<br />
thenienfers te Anaphlystus in Paralie gemaakt<br />
Werden.<br />
HOE uitgeftrekt ook de koophandel was,<br />
welke in de Pireifche haven gedreeven werd,<br />
wilden de pachters nimmer aan den Staat<br />
eene groote fom gelds voor de pacht van de<br />
inkomende rechten op de vreemde waaren<br />
betaalen; want zij wisten zeer wel, dat er<br />
eene meenigte zaaken ter Huik wierden ingevoerd,<br />
f<br />
C<br />
c<br />
5 I W<br />
* THKOPHR, Cbaract. JTeet cxhalovflol".<br />
t M I « « S I U ! heeft de woorden van den rede.<br />
naar Andacides niet wel begreepen , beweerende<br />
dat
402 B E S P I E G E L I N G E N<br />
fN de kleine baai van Corydalla, naar den<br />
noordkant van den Piraeus , welke de Die.<br />
ven.haaven werd geheeten , dreeven dé<br />
vreemde fchepen van allerlei vlaggen open.<br />
lijk den Sluikhandel ;<br />
en DEMOSTHENES bericht<br />
ons , dat de ftad Athenen geene magt<br />
had om zulks te beletten, fchoon die haven<br />
binnen de grenfen van Attica lag; * want<br />
alle vlekken, aan zee gelegen, dreeven han.<br />
del voor eigen rekening, en niemand durfde<br />
denzelven in de fouvereiniteit van hun grondgebied<br />
te na koomen ; als zijnde deze gegrond<br />
op het verdrag zelve ,<br />
waardoor alle<br />
die kleine Staaten zich tot één Staatslichaam<br />
vereenigd hadden ,<br />
even als de fleden van<br />
Holland. In onze dagen wordt een arme<br />
bloed ,<br />
die een pond tabak of eene halve<br />
maat zout ter fluik heeft ingevoerd , tot de<br />
galei verweezen; daar m die tijden zelfs de<br />
hoofdiat<br />
deze de inkomende rechten op vreemde waaien<br />
van de Republiek Athenen gepacht had voor<br />
zesendertig talenten 's jaars.<br />
Dergelijke verdragen tusfchen de aanneemers en<br />
het volk werden gemaakt voor drie jaaren • dus<br />
betaalde Andocides jaarlijks niet meer dan twaalf<br />
talenten, of zesendertig in drie jaaren.<br />
* üiliosm, tantra Lacritm pag. g U,
O V E R D E G R I E K E N . 403<br />
hoofdftad van Attica dc Dievenhaven niet<br />
durfde Ou'ten, om dat dezelve in eigendom<br />
toebehoorde aan de inwooners van Corydalia,<br />
welke in den hunnen fouverein waren.<br />
DEWJJL de Koophandel van Athenen grootendee's<br />
op de weelde gegrond was , zag men<br />
denzelven aangroeien of afneemen, naarmaa.<br />
te dat er meer of minder geld in Attica om»<br />
liep, en naar maate dat de Athenienfers meer of<br />
minder magtig waren. Toen zij meesters ter<br />
zee waren, fielden zij de andere' handeldrijvende<br />
natiën de wet, en verdrukten alle koopfteden<br />
van de Saronifche Golf, zo als AEgina,<br />
Corinthus en Megara. Maar om deze tirannifche<br />
overmagt te krijgen, werden zo veele<br />
fchatten verfpild , dat de Staat zich zeiven uitputtede,<br />
en ten laatften niet alleen zijne overwinst,<br />
maar ook zijne eigen bezittingen verloor.<br />
DE ondervinding, zegt ISOCRATES, heeft<br />
geleerd , dat alle volken van Griekenland,<br />
welke het meesterfchap ter zee in handen<br />
gehad , of Hechts naar het hetzelve geftaan<br />
hebben, zich in eenen ijslijken afgrond van<br />
onheilen en rampen hebben geftort. Zodanig<br />
mees-
4©4 B E S P i E G E t i<br />
N G E N<br />
meesterfchap, voegt hij er bij, is niet natuurlijk;<br />
het is een herfenfchim, welke de<br />
menfehen geheel verblindt, en hun alle verftand<br />
beneemt : zij haaien zich daardoor zo<br />
veele, en zo geduchte vianden op den hals,<br />
dat het niet mogelijk is op den duur daartegen<br />
beftand te blijven. De bewooners der<br />
kusten, dc eilanders, nabuurige Mogendheden<br />
, afgelegen Mogendheden, kortom alles<br />
wapent zich met vereenigde krachten tegen<br />
hen, die zich meester van de zee maaken,<br />
even als tegen de Dwingelanden van het<br />
menfehdom. *<br />
ZOUDE men bijna niet zeggen, datlsocRA.<br />
TES hier mede de Engelfchen bedoeld , en<br />
hun juist voorzegd heeft het gene hun is<br />
overgekomen, en 't geen hun in het vervolg<br />
nog ftaat over te komen , zo zij niet kunnen<br />
goedvinden eene gemaatigder denkwijze aan<br />
te neemen, en volgens billijker grondregels<br />
te handelen?<br />
DE<br />
* De face pag. z S6. Hij zegt uitdrukkelijk, dat<br />
de heerrchappij over de zee her verftand beroert<br />
yan hun, die naar dezelve ftaan : 7Tapu
ö V E R DE G R I E K E H . 40.J<br />
DE Ouden waren zo fchrandere Waarneemers,<br />
dat zij reeds hadden opgemerkt, dat<br />
zodanige magt , fteunende op gewapende<br />
fchepen, welke overal dood en verwoesting<br />
aanvoeren, een*zo buitenfpoorigen hoogmoed<br />
verwekt, dat dezelve tot verbijstering en zinneloosheid<br />
overilaat. De verregaande klein,<br />
achting , welke de Engelfche voor andere<br />
natiën hebben, is alleen uit-dien hoogmoed<br />
gebooren.<br />
DAAR wij reeds den flaavenhandel befchouwd,<br />
en de plaatfen aangeweezen hebben<br />
, waarmen zo veele ongelukkige flagtoffers<br />
ging omkoopen , zoude het overtollig<br />
zijn hier op 't nieuw verflag te geeven van<br />
dat gedeelte van den Atheenfchen Koophandel,<br />
waarvan wij reeds de voornaame takken en<br />
de gewigtigfte omftandigheden hebben opgegeeven<br />
; waaruit men genoeg kan opmaaken,<br />
dat, zo de fchaal al niet beflendig ten<br />
voordeele der inwooneren van Attica overfloeg,<br />
deze ten minden nimmer tot derzelver<br />
nadeel was j en zonder dit zoude dat<br />
land, 't welk zich door kunst moest flaande<br />
hou-
4o5 B E S P I E G E L I N C E W<br />
houden , welhaast onherflelbaar te gronde<br />
zijn gegaan.<br />
GEENE van alle de oorzaaken, welke eenen<br />
onmiddelijken invloed op den voortgang der<br />
nijverheid hebben, bracht meer toe om den<br />
koophandel en de fabrieken van Athenen in<br />
eenen bloeienden ftaat te brengen, dan de<br />
vrijheid, en dat men beflendig bleef weigeren<br />
aan iemand , wie hij ook ware, een uitfluitend<br />
recht toe te ftaan. Het was eene<br />
grondwet van Staat, nooit den eenen burger<br />
boven den anderen te bevoorrechten door<br />
vergunningen, welke ftrijdig waren met de<br />
burgerlijke gelijkheid. *<br />
HET was wel geoorlofd groote mannen<br />
door eerbewijzingen en rang te beloonen,<br />
maar men mogt hun geen Oktrooi verleenen<br />
om voor zich alleen handel te drijven , of<br />
alleen voor zich fabrieken op te richten. Men<br />
moet zich in dit opzicht niet door kwalijk<br />
uitgelegde uitdrukkingen laaten misleiden,<br />
noch zich verbeelden, dat de maatfehappij<br />
van Tyrifche kooplieden, onder de befcherming<br />
* In Ugilui ^ttticii L. 1, Tit,
«VER DE GRIEKEN- 40';<br />
ming van Athenen op het eiland Delos ge.<br />
vestigd, een uitfluitend recht gehad hebbe,<br />
gelijk de Oosiindifche Compagnien der Hollanderen<br />
en Engelfchen: zij was niet anders,<br />
dan een genootfchap van eenige vluchtelin»<br />
gen, welke het overfchot van hnnne geplonderde<br />
goederen bij een gebracht hadden, om<br />
eenen gemeenfchaplijken handel te beginnen,<br />
hoedanigen verfcheiden huifen thans nog kunnen<br />
beginnen, zonder daartoe openbaar gezach<br />
noodig te hebben ; want het maakt<br />
geen onderfcheid, of een fchip voor rekening<br />
van een enkeld menfch, of van tien onderfcheiden<br />
menfehen bevracht is.<br />
DEWIJL uitfluitende voorrechten met de<br />
natuurlijke billijkheid ftrijden , kunnen dezelve<br />
nooit door de wetten worden toegeftaan:<br />
want zelfs de flechtfle (faatkunde zal<br />
nimmer openlijk durven zeggen, dat men<br />
wetten kan maaken , welke met de natuurlijke<br />
billijkheid flrijden. Er is dus geen an.<br />
der middel, om die foort van monopoliën in<br />
te voeren, dan daaden van geweld, geheel<br />
onbellaanbaar met de gefteldhcid van eenen<br />
vrijen Staat, zo als de Republiek van Athenen
408 B E S P I E G E L I N G E N<br />
nen was , waar noch in den koophandel,<br />
noch in andere zaaken de eene menfch bo.<br />
ven den ander vooruit had» Hoe meer deze<br />
ftelregel in 't oog wordt gehouden, des te<br />
meer zal men den koophandel zien toenee.<br />
men ; en waar de eerfte uit het oog wordt<br />
verlooren, ziet men den laatften welras vervallen<br />
, en dikwijls gEheel verdwijnen.<br />
SOLON , willende vreemde fabrikeurs naar<br />
Athenen lokken , beloofde denzelven eer,<br />
maar geene Oktrooien. Om de fabrieken in<br />
haare opkomst te onderfteunen , zijn er<br />
flechts twee wettige middelen ; te weeten<br />
belooningen in geld ,, of onderfebeidingen<br />
van rang, welk laat/te het begrip was van<br />
SOLON, die dit ftuk van Staatkunde beter<br />
verftond, dan honderd fchrijvers, welke in<br />
deze agtiende eeuw over dezelve gefchreeven<br />
hebben , en dan honderd Ministers,<br />
welke bij geluk of door gunst aan het hoofd'<br />
van zaaken zijn gefield, en welke beftendig<br />
zulke grondregels volgen, welke meer tot<br />
voordeel zijn der Koningen , dan van het<br />
volk , waar over men zich luttel bekommert,
« V E R D E G R I E K E N . 400<br />
Hiert, niet tegenfiaande de fraaie Voorbe.<br />
richten voor de Edicten, van den Heer NEC-<br />
KER , en anderen , die het zelfde ambacht<br />
met hem oeffenen.<br />
§ n.<br />
OVER<br />
HET MüNTWEZEM VAM ATHENEN.<br />
Zo alle de gedenkftukken der oudheid<br />
verlooren waren, zoude men thans niet denken<br />
, dat de Atheenfche Muntftukken van<br />
eenig belang zijn geweest, zo wegens de<br />
de grofheid van den ftempel , als om het<br />
lelijke beeld, 't welk men gewoon was daarop<br />
te flaan, naamelijk de afbeelding van den<br />
grooten Krasuil , welke zieh nog bij de<br />
puinhoopen van Athenen ophoudt: als of men<br />
onder alle gedaanten van leevende fchepzelenj<br />
de onbevalligfte van allen had willen<br />
kiezen. Dit zinnebeeld heeft in zijne foort<br />
overeenkomst met die Gothifche en Barbaarfehe<br />
zinnebeelden , welke de Europeaanfche<br />
Vorsten hunne Wapenfchilden noemen.<br />
Ds ouden ergerden zich , zo wel als<br />
wij thans , aan den kwaaden fmaak, welke<br />
I. DEEL. Dd er
4to B E S P I E G E L I N G E N<br />
cr in de muntftukken van Athenen heerfchte.<br />
De Wijsgeer ZENO vergeleek dezelven bij<br />
Hecht opgeftelde redenen, waarvan alle de<br />
Spreekwijzen en toeren ruw en plomp zijn.*<br />
Het gene SPANHEIM en andere hedendaagfche<br />
geleerden over dit onderwerp gefchreeven<br />
hebben, heeft geenen grond van waarfchijnlijkheid;<br />
en men mag voor zeker houden,<br />
dat door eenen geest van zuinigheid, welke<br />
in Republieken zeer wel te pas komt, de<br />
Schatmeesters van den Staat het fnijden van<br />
de Ifempels op zo Iaagen prijs Helden , dat<br />
de eerlte kunstenaars niet goedvonden op<br />
zodanige voorwaarden te arbeiden.<br />
» i o c. L A C H T , in uita Zcnonis.<br />
SCHOON men in Attica, in den omtrek var*<br />
Colonae, Kopermijnen dolf, waren de Athe.<br />
nienfers zeer afkeerig, om zich van dat metaal<br />
tot het betaalen van kleinigheden te<br />
bedienen; dus moest men, om hunnen fmaak,<br />
of liever om hunne zotte verwaandheid te<br />
voldoen, het zilver in zeer kleine fiukjes fnij.<br />
den, welke, volgens het zeggen van ARISTO-<br />
PHANES , zo wel op vifch-fchubben gcleeken ,<br />
dat men zich dikwijls in dat opzicht vergiste.<br />
DE-
C V E R D E G R I E K E IT. 4.IS<br />
DEZE kleine geldmunten waren ongemakkelijk<br />
in den koophandel: men konde dezelven<br />
heel ligt verliezen , en bezwaarlijk<br />
wedervinden; daarenboven zoude het maakloon<br />
een groot gedeelte van derzelver waarde<br />
hebben weggenoomen, bijaldien men de<br />
beste kunstenaars tot het fnijden der ftempels<br />
had willen gebruiken.<br />
MEN vindt nog, onder de overblijfzels der<br />
Griekfche Penningkunde, zilveren plaatjes,<br />
welke den halven Huiver der Athenienfers<br />
verbeelden; doch men behoeft niet te twijf»<br />
felen, of er zijn ook zilveren oorden in zwang<br />
geweest, na dat men volftrekteüjk geen gebruik<br />
van het koper wilde maaken, 't welk<br />
fommige Demagoogen hadden ingevoerd,<br />
doch 't welk met zo veal opfchriften, en fatiren<br />
ovcrlaaden werd, dat zij vroeg of laat<br />
van hunne onderneeming moesten afzien.<br />
De Redenaar Dionyfius droeg , zo lang hij<br />
leefde, den bijnaam van Koperen Man ,• om<br />
dat hij eene lange, en denkelijk zeer goedé<br />
redevoering had gehouden, om het volk van<br />
de volftrekte noodzaakelijkheid van eene koperen<br />
munt te overtuigen.<br />
Dd 2
IN goud werden er zelden munten geflagen,<br />
en dan nog in kleinen getale, bij gelegenheid<br />
van eene overwinning, of van eenige<br />
merkwaardige gebeurtenis. Men heeft zelfs<br />
in de Verhandeling van de Akademie der Op.<br />
fchriften beweerd , dat er geene goudmunt<br />
der Athenienfers overig is, welke voor echt<br />
kan gehouden worden.* Maar niemand weet<br />
de reden, waarom dit metaal zo fchaars door<br />
de Opzieners van de Munt gebezigd is, en<br />
het is echter niet te denken, dat lieden,<br />
welke voor het overige zo veel doorzicht<br />
hadden, in eene zaak van het grootfte belang<br />
zonder reden .en vasten grond zullen zijn tc<br />
werk gegaan. Zie hier de oplosfing van dit<br />
politieke raadfel.<br />
AT-<br />
* De gouden Medailles van Athenen, welke de<br />
Heer WIN K E L M A N zegt in Italië gezien te hebben<br />
ich„nen even zo faifch te zijn , als die Tetxadtachme,<br />
met de beeldtenis v M<br />
T „ 8 M I I O<br />
1<br />
*t ES, welker onechtheid ten flerkflen in het oocr<br />
loopt. De beeldtenis van THIMISTOCIIS heel<br />
-oou op eenige munt geftaan<br />
s<br />
en buiten dart<br />
1}« oplchrift zot en barbaarfch. De faifch" Z,<br />
LS d , e<br />
kn„-A<br />
* a n h « vlek der
« V E R D E G R I E K E N . 413<br />
DE waarde van het goud boven het zilver was<br />
in Attica minder, dan inAfië; en dus zouden<br />
de Athenienfers immer verlies geleeden hebhen,<br />
wanneer zij het goud uit handen der<br />
Oosterlingen kochten , terwijl zij integendeel<br />
wonnen aan het zilver, 't welk zij zelve dolven.<br />
IN Afiê", zegt HERODOTUS , ftaat het goud<br />
in evenredigheid tot het zilver , als één tot<br />
dertien; doch te Athenen, was, volgens PLA<br />
TO , die evenredigheid ,<br />
als van één tot<br />
twaalf. * Hier uit volgt, dat de kooplieden,<br />
wanneer zij bij voorbeeld te Sardes in Lydië<br />
vijftig pond Goud kochten, om naar Athenen<br />
te brengen, daar op de markt vijftig pond<br />
zilver<br />
zouden verlooren hebben : want dc<br />
Athenienfers zouden bun niet meer dan twaalf<br />
Dd 3 heb-<br />
* HEIODOT. L.J. Cjo. PLATO in Dialogo,<br />
cui titulus Hifparchui.<br />
Nieuwe Schrijvers, welke over de munten der<br />
ouden gefchreeven hebben , zo als GRONOVIUS,<br />
ARBUTIIMOT, B.AMBACH en anderen, willen,<br />
dat voor de tijden van Plato de evenredigheid van<br />
het goud tot het zilver te Athenen was als één<br />
tot tien : want, zeggen zij , de gouden Drachme<br />
gold tien zilveren drachmen ; maar dar goud was<br />
niet vari 24 karaaten. En wanneer men van de<br />
betrekkelijke waarde der metaalen fpreekt, onderftclt<br />
men dat zij zuiver zijn; anders kan men over<br />
die dingen niet fprcekei), zonder verkeerd te re*<br />
«lenecren,
•<br />
414 B E S P I E G E L I N G E N<br />
hebben betaald voor een ding, 't welk hun<br />
dertien had gekost. Dus deeden de Opzieners<br />
der Munt zeer wijsielijk met geen an.<br />
der metaal te gebruiken , dan 't welk zij<br />
zonder fchade konden bekomen; daar men<br />
thans in Europa verfcheiden Staaten kent,<br />
Welke bij aanhoudendheid fchade lijden door<br />
het munten in. goud, 't welk zij, hit handen<br />
der Portugeefen moeten koopen, zo duur als<br />
dezen verkiezen hetzelve te verkoopen.<br />
DE onderneemingen van die Financiers,<br />
welke de evenredigheid tusfchen de metaalen<br />
door de kracht der b.rgerlijke wetten<br />
hebben willen bepaalen , waren ganfeh niet<br />
Wel overlegd: noch SOLON noch één van alle<br />
de Atheenfche Demagogen heeft ooit iets<br />
dergelijks ondernoomen.<br />
NERGENS in geheel Europifch Griekenland<br />
werden zilvermijnen gevonden , dan in Attica<br />
, waaruit de Athenienfers van tijd tot<br />
tijd eene verbaazende meenigte van dat metaal<br />
haalden , 't welk zij louterden tot het<br />
gehalt van Franfcb zilver, om daarvan geldfpecien<br />
te flaan , van de tetradrachmen af<br />
tot
© V E R DE G R I E K E N . 4.1$<br />
tot aan de oordftuivers toe , zo dat , het<br />
goud niet medegerekend, de Republiek negen<br />
of tien onderfcheiden geldmunten in gebruik<br />
had, waarvan ieder eene onderdeeling<br />
was van de andere; en alle kwamen overeen<br />
met een zeker bijzonder gewigt, 't welk ia<br />
den dagelijkfchen handel in gebruik was.<br />
TOEN langzaamerhand de brandfloffen, dienende<br />
tot het fmelten der metaalen, begonden<br />
te verminderen , en de eigenaars der<br />
mijnen al dieper en dieper moesten laaten<br />
graaven, namen de voordeelen van het delven<br />
dcrmaate af, dat men zich op "t laatst<br />
met een zeer klein winstjen moest vergenoegen.<br />
XENOPHON zegt, dat reeds in zijnen tijd<br />
zeshonderd flaaven, in dat werk gebruikt,<br />
den eigenaar aan zuivere winst niet meer dan<br />
honderd drachmen, of vijfenzeventig livres<br />
dagelijks opbrachten. *<br />
MEN heeft bij het nazien van de zilverafch,<br />
welke in.groote meenigte aan den voet van<br />
den berg Laurium in het Zuiden van Attica<br />
gevonden wordt, ontdekt, dat die foort van<br />
D d 4
4-IÖ B E S P I E G E L I N G E N<br />
zilver , welke de Athenienfers ARGYRITIS<br />
noemden , veel koper bevattede. Er zijn<br />
eeuwen verloopen, eer de metaalwerkers de<br />
rechte manier van louteren leerden kennen • *<br />
maar vervolgens hebben zij deze kunst ook<br />
tot dien trap van volmaaktheid gebracht, dat<br />
geen volk van Griekenland de Athenienfers<br />
hierin evenaarde. ARISTOPHANES fchijnt zelfs<br />
te kennen te willen geeven, dat zij die bekwaamheid<br />
fomtijds misbruikten prrj de munten<br />
van de Republiek te verfalfchen. Maar<br />
men moet niet , gelijk SPANHEIM gedaan<br />
heeft , alles juist naar de letter opvatten,<br />
wat een Komedieschrijver, die zeer ftekelig<br />
Was, op een zeer vrij tooneel heeft gezegd, f<br />
v<br />
S T s A B o Getptpb, L. IX.<br />
TEN opzichte van het heilige Muntwezen<br />
had te Athenen ongelijk veel meer eerlijkheid<br />
plaats, dan te Rome, waar men onophoudelijk,<br />
zo wel in het openbaar als in hef<br />
geheim, middelen gebruikte, geheel ftrijdig<br />
met gezonde Staatkunde. Ik heb zelfs , in<br />
eene afzonderlijke Verhandeling, aangetoond,<br />
dat niets zo veel tot den val van het Romeinfche
Q V E R os G R I E K E N . 417<br />
fche Gebied heeft toegebracht, als de Schrikkelijke<br />
verfalfching der geldfpecien. De<br />
Keifers, om het krijsvolk terflond op hunne<br />
hand te hebben , beloofden groote fommen<br />
gelds, welke zij vervolgens in zulke flegte<br />
munt betaalden , dat de Legioenen in de<br />
daad niet het tiende gedeelte ontvingen van<br />
het gene hun toekwam. Op deze wijze konde<br />
men in 't geheel geen vertrouwen op het<br />
krijgsvolk ftellen, 't welk men bedroog door<br />
beloften, en onder den fchijn van zijn woord<br />
te houden. Aan den anderen kant werd het<br />
getal van falfche munters tot in het oneindige<br />
vermeerderd : elk wilde dat voordeelig<br />
handwerk oeffenen , 't welk hij den Vorst<br />
zeiven zag oeffenen, en men konde de munt<br />
van den Vorst niet langer van die der falfche<br />
munters onderfcheiden, want de eene had<br />
niet meer waarde dan de andere. Alle<br />
openbaare trouw, alle krediet, alle koophandel<br />
hield op; en de Staat, van zijne zuilen<br />
en grondvesten ontbloot, moest voor de<br />
geringde aanvallen der Barbaaren bukken,<br />
MEN vindt in de Gefchiedenis niet een en.<br />
keld voorbeeld van opfchudding onder het<br />
D d 5<br />
krijgs«
418 B E S P I E G E L I N G E N<br />
krijgsvolk van den Atheenfcben Staar , we.<br />
gens het verfalfchen van de munt, waarmede<br />
de Soldaaten betaald wierden. De Schrijver<br />
der OECONOMICA , waarvoor ARISTOTELES<br />
wordt gehouden, verhaalt wel, dat TIMO-<br />
THEUS op eenen zekeren tijd de matroofen<br />
in koper betaalde ; waaruit, naar zijne gedachten,<br />
zoude volgen, dat die Admiraal<br />
falfche munten had geflagen: doch deze befchuldiging<br />
heeft geenen den minften grond<br />
van waarheid ; want wij weeten thans, tot<br />
de geringde omdandigheden toe, alles, wat<br />
TIMOTHEÜS betreft, tegen wicn DEMOSTHE.<br />
NES op de heftigfte wijze gepleit heeft, ten<br />
voordeele van eenen Atl-eenfchen Bankier, in<br />
welk pleit hij zelf de zaak, waarvan gefprooken<br />
is, verklaart. TIMOTHEÜS bezat naamelijk<br />
een meenigte koper in daven, welke<br />
hij In een particuliere bank zettte, leenende<br />
tegen dat onderpand duizend zilver!!ukken<br />
van de Landsmunt. Jn alle de omftandigheden<br />
van dezen zeer gcooiiofden handel firaalt<br />
niet de minde fchijn van bedrog of verfalfching<br />
door, waarvan de Schrijver der OE-<br />
PONOMICA fpreekt. *<br />
Zo<br />
f DEMOSTHENES itntfa Timotheam, fig. 1150.
OVER DE GRIEKEN. 4ïj><br />
Zo lang de Athenienfers een vrij en magtig<br />
volk waren, gebruikten alle natiën van<br />
Europa en Afië het geld , 't welk te Athenen<br />
gemunt was; en dit zoude niet gebeurd zijn,<br />
zo er eenig vermoeden was geweest, dat die<br />
munt in haar gehalt of gëwigt de geringfte<br />
vermindering onderging. De Wijsgeer ZENO,<br />
welke over de plompheid van den ftempel<br />
klaagde, gaf te gelijk getuigenis van de zuiverheid<br />
der fpecie, welke buiten dat genoeg<br />
beweezen is door eene groote meenigte<br />
Drachmen en Tetradrachmen , welke nog<br />
voor handen sijn.<br />
Nu moet ik nog fpreeken van de beruchte<br />
wet van SOLON , waardoor hij de wettige<br />
rente affchafte, of waardoor hij dezelve niet<br />
heeft willen vastftellen.<br />
DAAR hij het geld als eene koopwaar befchouwde<br />
, gaf hij vrijheid om hetzelve te<br />
verkoopen, of te leenen, tegen zodanigen<br />
prijs, als elk zoude goedvinden. *<br />
ONDER de groote meenigte van Wisfelaars<br />
? Lr s i AS cmirn Tbttmntiicm p, 35S.<br />
of
420 B E S P I E G E L I N G E N<br />
of Bankiers, welke te Athenen gevonden<br />
werden, waren er fommige, die de intresten<br />
op zee op dertig ten honderd lieten loopen<br />
zonder dat eenige rechtbank hen daarover<br />
durfde aanfpreeken, veel min ftraffen; want<br />
Zij waren volkomen door de wet beveiligd.<br />
Zegt iemand, dat die wet niets deugde, ik<br />
antwoorde daarop, dat de Athenienfers, voor<br />
Welken zij gemaakt was, haar goed vonden:<br />
want zij, die dezelve alle dagen konden affehaffen,<br />
hebben dit nimmer gedaan.<br />
DE rente bepaalt zich van zelve naar de<br />
hoeveelheid der geldfpecie , en de duchtig,<br />
heid der hypoteeken; uit dien hoofde bepaalde<br />
zich dezelve te Athenen, waar men gee-<br />
»e door de wet bepaalde rente kende, tot<br />
twaalf ten honderd op vaste goederen, en<br />
tot agtien ten honderd op onwisfe bezittingen.<br />
Daar de Grieken op verre na niet het<br />
derde gedeelte gelds hadden, 't welk er<br />
thans is federd de ontdekking van America,<br />
heeft zich de rente van twaalf ten honderd<br />
langen tijd in de goede koopplaatfen ftaande<br />
gehouden. Het zijn noch de Wetgeevers,<br />
* D EM o s T a, tmtrn Lacriter», f. 52*.<br />
noch
«VER DE GRIEKEN.
422 B E S P I E G E L I N G E N<br />
hebben: want de gegoede ingezetenen zou»<br />
den terftond uit het land zijn gegaan , en<br />
zich hebben neergezet te AEgina, Korinthus<br />
en in andere kooplieden, waar zij veel meer<br />
voordeel van hun geld konden trekken.<br />
HAD SOLON door een vaste wet voor altoos<br />
de woeker ter zee verbooden , hij zoude<br />
daardoor den geheelen handel van de Pireifche<br />
haven , welke grootendeels in bodemerij<br />
befïond, vernield hebben. De Grieken<br />
waren eerfte baafen om een kans te<br />
• waagen , zo dra zij maar het minfte licht<br />
daarin zagen. Hunne Zedeleeraars hadden<br />
geen het minfte denkbeeld van het gene men<br />
federd woeker ter zee heeft genoemd ; zij<br />
zagen dit blootelijk aan als een burgerlijk<br />
verdrag, aangegaan tusfchen twee onderneemende<br />
menfehen, waarvan de een zijn geld,<br />
en de ander zijn fchip waagde, om vervolgens<br />
te famen het voordeel te deelcn, vol.<br />
gens eene evenredigheid, waarover men was<br />
overeengekomen, na dat alle mogelijke kanfen<br />
vooraf wel berekend waren. Het blijkt<br />
ook duidelijk uit DEMOSTHENES, dat de Ban.<br />
kiers van Athenen veel hooger intresten vorder-
ÖVES r>s GRIEKEN. 423<br />
derden van een fchip, 't welk op gevaarlijke<br />
kusten voer, en in een gevaarlijk jaargetijde<br />
, dan van een ander , 't welk in het<br />
beste van den zomer van de eene plaats op<br />
de andere voer: en welk Asfurantie-Kantoor<br />
van Europa is er thans, 't welk niet op de<br />
zelfde wijze te werk gaat?<br />
DIE genen, welke zo hevig hebben uiigevaaren<br />
tegen de Asfuiantie-kantooren, gelijk<br />
mede die gene, welke zo veele ongerijmdheden<br />
over de Zee-renten hebben gezegd,<br />
fpreeken geen woord van de Lotto's, welke<br />
in de Kerkelijke Staaten, en zelfs in het gebied<br />
van den Paus zijn ingevoerd. Nogthans<br />
is nimmer een fchadelijker voorbeeld dan dat<br />
aan de menfehen gegeeven : want hetzelve<br />
flaat den bodem in aan alle de wetten, tegen<br />
het hazardfpeelen gemaakt. Deze wetten<br />
worden niet alleen krachteloos , maar zelfs<br />
tegenllrijdig, zo dra flisfehoppen, welke meer<br />
dan een millioen aan jaarlijkfche inkomften<br />
hebben, zelve hazardfpelen oprichten.<br />
DE Athenienfers waren ontegenzeglijk groote<br />
fpelers ; maar nimmer fpeelde de Republiek
4.24- B E S P I E G E L I N G E N<br />
bliek met hun; en offchoon SOLON geene<br />
wettige rente bad bepaald, befchouwde men<br />
echter allen , die het aangenoomen gebruikniet<br />
volgden, als woekeraars, dat is te zeggen,<br />
als de Iaagfte en verachtelijkfle menfehen.<br />
De algemeene Hem, welke zich tegen<br />
hen verhefte, en de hooggaande verachting<br />
, weike hen volgde, waren eene zo<br />
zwaare firaf voor hun , dat de Wetgeever<br />
het niet noodig oordeelde eene andere firaf<br />
daarbij te voegen. Wenfchelijk ware het,<br />
dat men in alle gevallen de menfehen meer<br />
door begrippen dan door Itraffen konde be.<br />
fluurcm<br />
§ UI-<br />
AANMERKINGEN OVER DE INKOMSTEN<br />
<strong>VAN</strong> DE A'FHEENSCHE REPUBLIEK, EN<br />
6VER DE HANDELWIJZE DER GRIEK-<br />
SCHE FINANCIERS.<br />
NIMMER bemoeide zich een volk ernstiger<br />
met zijne Financien , dan de Athenienfers.<br />
Zij bewoonden een klein land, en moesten<br />
vaak eenen zwaaren ooriog, de geheele middellandfche<br />
Zee over, doorftaan, waar hunne<br />
vloo-
O V E R D E G R I E K E N " 42^<br />
vlooten van tijd tot tijd vreeslijke Hagen<br />
moesten bezuuren. Ondertusfchen moesten<br />
zij, niet alleen het hout voor hunne fchepen,<br />
maar ook het doek en de hennip voor de zeilen<br />
en touwen i bij vreemden gaan koopen.<br />
DEZE omftandigheden vofdarden in de daad<br />
veel overleg en fchranderheid, om fondfen<br />
uit te vinden, welke zo veel mogelijk met<br />
de eerlijkheid beliaan konden.<br />
SOLON had de burgers in vier klasfen verdeeld<br />
, waarvan de laagfle alle die genen bevatte<br />
, welke geen land in eigendom beza.<br />
ten, maar de landerijen van anderen bearbeidden<br />
voor een zesde van de opkom fien ,<br />
welke niet te vergelijken zijn met die, welke<br />
men thans daarvan trekt.<br />
DE redenaar ISAEÜS bericht óns, dat in de<br />
vlakte vanThria, tusfchen Athenen en Eleufis,<br />
fommige ftreeken jaarlijks, na aftrek van<br />
Onkosten, agt ten honderd van haare waarde<br />
opbrachten; * daar de Heer NECKEK , in zijn<br />
I. DEEL. Ee werk<br />
* Is \ t ia Orat. ie hereiiittte tintnine f*f. 293. in<br />
Edit oiat. Giaec. Reiskii.
456" B E S P I E G E L I N G E N<br />
werk over de Financiën, zegt, dat die op.<br />
komst ju Frankrijk nog geen drie ten nonderd<br />
van de waarde beloopt. Dit ondericheid<br />
kan niet aan den aard van den grond worden<br />
toegefchreeven , en moet dus gelegen<br />
zijn in het beter beduur, en de beter bearbeiding<br />
der landen, of in den hoogen prijs<br />
van het Attifche koren.<br />
DE zo even gemelde klasfe van menfehen<br />
was vrij van alle fchatting. SOLON belastte<br />
de overigen naar de hoeveelheid der vruchten<br />
, welke zij konden trekken : al wie van<br />
zijne landhoeven en derzelver plantagien vijfhonderd<br />
maaten wijn, olie, of drooge vruchten<br />
trok, betaalde jaarlijks aan den Staat eene<br />
Attifche talent, gerekend op 4500 livres.<br />
PJIER in was eene verkeerde rekening,<br />
welke welhaast bemerkt werd ; want die<br />
gene, welke veele landerijen konden koopen<br />
, en duizend maaten trekken, betaalden<br />
ook niet meer dan een talent, 't welk de<br />
grootfte onbillijkheid was.<br />
DE ondervinding heeft te Athenen ,<br />
te<br />
Ro-
• VER DE GRIEKEN. 427<br />
Rome en overal geleerd, dat het niet moge"<br />
lijk is de burgers te beletten meer land aan<br />
te koopen, dan door vaste wetten bepaald<br />
is: men vond duizend middelen om die wetten<br />
te ontduiken, en men zoude er nog duizend<br />
andere bij gevonden hebben, ingevalle<br />
de eerfte niet genoegzaam waren geweest.<br />
Men lachte ten Iaatfïen met de onnozelheid<br />
der Wetgeevers, welke eene dergelijke drift<br />
als de gierigheid hadden willen beperken,<br />
daar deze alle hinderpaalen weet uit den weg<br />
te ruimen , en alle zwaarigheden te overwinnen.<br />
TOEN de ongelijkheid van rijkdommen eenen<br />
hoogen trap had bereikt ^ was men genoodzaakt<br />
het ftelzel van SOLON , niet flechts<br />
in een of ander ftuk, maar geheel en al te.<br />
laaten vaaren. Toen ftelde men Genforen<br />
aan , welke alle vijf jaaren bepaalden de<br />
waardij der plantagien , bosfchen , landhoeven,<br />
tuinen, en alle landerijen, welke door<br />
de burgers van Athenen bezeten wierden.<br />
ER zijn twee van die Taxatiën voorhanden ,<br />
Welke in onderfcheiden tijden gemaakt zijn,<br />
Ee 2<br />
en
428 B E S P I E G E L I N G E N<br />
en zeer weinig van elkander verfchillem Alle<br />
bezittingen van landgoederen in Attica<br />
zijn daar gewaardeerd ten naasten bij op zes.<br />
duizend talenten, of zevenentwintig millioenen<br />
livres. *<br />
NA dat dit middel door de Cenforen was<br />
in het werk gefield, wisten de Schatmeesters<br />
van den Staat vooraf, hoe veel eene belasting,<br />
op de landerijen gelegd, aan de Republiek<br />
moest opbrengen.<br />
Werd de honderfte<br />
penning van de landerijen gevorderd,<br />
dan kwam daaruit, volgens<br />
DEMOSTHENES,<br />
zestig talenten, welke de eigenaars onder zich<br />
moesten verdeelan, en zonder eenige uitzon,<br />
dering in do fcbatkist brengen.<br />
Vorderde de<br />
Staat den vijftigfien penning, dan bracht die<br />
belasting op honderd en<br />
twintig talenten;<br />
eindelijk, zo dezelve den twaalfden penning<br />
vorderde, was de opbreng vijfhonderd talenten,<br />
of twee millioenen, twee honderd en<br />
vijftig duizend livres. f<br />
TOT<br />
* CSMOSIH. TTéft cufiopicov pag, 183. r o 1 r 1.<br />
t Deze berekening is getrokken uit DEMOSe<br />
n<br />
' Jaat zich gemakkelijk bewijie»:<br />
want
OVER DE GRIEKEN. 429<br />
TOT die uiterfte hoogte liep' fomtijds de<br />
belasting in grooten nood, wanneer het aankwam<br />
op het behoud van de Republiek en de<br />
vrijheid, waaraan niet alleen geld moest worden<br />
geofferd, maar het bloed zelve, 't welk<br />
zo veele flaaven vergieten voor het behoud<br />
van hunne despooten en dwingelanden.<br />
DIE waardeering der Cenforen , waarvan<br />
wij zo even fpraken, werd bij de Athenienfers<br />
TIMHMA genoemd. Dit woord, 'twelk<br />
in de taal der Griekfche Financiers verfcheiden<br />
beteekenisfen had, is van MEURSIUS en<br />
honderd andere hedendaagfche fchrijvcrs kwalijk<br />
begreepen: deze hebben de dingen zo<br />
met elkander verward, dat zij zelfs den Cen.<br />
fus , of de waardeering der landerijen , voor<br />
de belasting op de landerijen genoomen hebben.<br />
Deze dwaaling is zo groot, dat het<br />
mij de moeite waardig fcheen dezelve weg<br />
te neemen, en een beter licht te verfpreiden<br />
over de gefchiedenis der Athenienfers, welke<br />
nimmer zulke groote inkomflen hebben<br />
Ee 3<br />
gewant<br />
60 talenten zijn een honderdfte gedeelte van<br />
600 , en
43o B E S P I E G E L I N G E N<br />
gehad, als die fchrijvers zich verbeeld heb»<br />
ben. Nogthans is het de eerde pligt van<br />
eenen Gefchiedfehrijver, zegt POLYBIUS , zch<br />
de noodige kennis te verfchaffen van den daat<br />
der Financien bij die volken, welker gefchiedenis<br />
hij onderneemt te fchrijven, dewijl het<br />
zonder dat onmogelijk is de kracht of de<br />
zwakheid van eenen Staat, het zij in vrede<br />
of in oorlog, recht te kennen. Wanneer zij,<br />
welke fchrijven, zo kwalijk onderricht zijn,<br />
kan men zich gemakkelijk verbeelden , hoe<br />
het met de leezers moet gaan.<br />
Zo dra de algemeene overdag van belas,<br />
tingen te Athenen gemaakt was, zond men<br />
denzelven naar de vlekken van Attica, welke<br />
alle hunne bijzondere Overheden hadden,<br />
DEMARCHEN genaamd, of jaarlijkfche hoofden<br />
der vlekken en dorpen. Deze lieden, geholpen<br />
door eenen Raad en eenen Schrijver,<br />
zeiden den eigenaaren van hun distrikt aan,<br />
hoe veel ieder voor zijn aandeel in den gemeenen<br />
last moest draagen ; en dit werd<br />
niet, zo als ten tijde van SOLON, gerekend<br />
naar de hoeveelheid der vruchten, maar naar<br />
die der landen, welke ieder burger bezat;<br />
in-
O V E R C E G R I E K E N . 431<br />
ingevolge de taxatie, welke in de Registers<br />
van den Cenfus was opgefchreeven. * •<br />
DAAR de Demarchen of Landoverheden den<br />
naam hadden van zeer ftreng te zijn in het<br />
invorderen van de belastingen , heeft<br />
ARIS-<br />
TOPHANES hen befpot in zijne Komedie DE<br />
WOLKEN, waar hij hen vergelijkt bij bijtende<br />
infectcn, welke alleen van menicnenoioeu<br />
leeven: maar het was hunne fchuld niet, zo<br />
de Staat zulke groote fommen van de landbouwers<br />
vorderde, en zij plaagden dezelven<br />
alleen ambtshalve, welk ambt voor de laagfte<br />
trap van Regeering werd gehouden:<br />
MOSTHENES<br />
DE.<br />
heeft gepleit voor eenen van<br />
die Demarchen uit het vlek HALIMUS , zijnde<br />
een perfonaadje van zo weinig aanzien, dat<br />
Ee 4<br />
zijn<br />
* De fchikkingen der Romeinen , ten opzichte<br />
van den Cenfus tn de Cenforen, waren flipte navolgingen<br />
van die der Athenienfers , wier inrichting<br />
vrij beter was dan die der fchattinglijsten:<br />
want in een tijdverloop van 5 jaaren kan de waarde<br />
van eene landhoeve merkelijk rijzen door gemaakte<br />
verbeteringen , of merkelijk daalen door<br />
toevallen , bij voorb. door misgewas , of fterfte<br />
onder het vee. Derhalven werden door de vijfjaarige<br />
taxatiën de onrechtvaatdigheden dar Schat.<br />
tinzlnsten vooieeKomen,
432 B E S P I E G E L I N G E N<br />
zijn moeder Min was geweest, en te Athe.<br />
nen op de markt Hond om linten te verkoopen.<br />
IN de waardeering der landerijen van Attica,<br />
welke tegen zevenentwintig millioenen<br />
livres gerekend werden , waren niet begreepen<br />
de zulke , welke aan de' Goden waren<br />
toegeheiligd, noch ook in 't gemeen de rijkdommen,<br />
welke in de tempels bewaard werden<br />
, en waarvan men de eigenlijke waarde<br />
niet naauwkeurig wist ; maar zo veel men<br />
kan oordeelcn uit die, welke in het Parthenon<br />
, of den grooten tempel van MINERVA<br />
Waren weggelegd, moeten die fchatten zeer<br />
groot zijn geweest.<br />
PERICLES, gedreeven door die praalzucht,<br />
welke hem eigen was, beging groote fouten<br />
, onder anderen door eene verbaazende<br />
meenigte gouds aan de verfiering van een<br />
Colosfusbeeld te befteeden. 't Is waar , hij<br />
gaf voor , dat men in dringenden nood dat<br />
metaal weder konde gebruiken, en geld daarvan<br />
lsatcn flaan;* maar, toen hij dit zeide,<br />
5 THUCÏB, t. II,<br />
wist
O V E R . D E G R I E K E N . 433<br />
wist hij niet, of hield zich, als of hij niet<br />
wist, dat het zeer moeilijk is aan het bijgeloof<br />
dat gene te ontneemen, het welk men<br />
eens aan hetzelve gegeeven heeft. Ook hebben<br />
de Athenienfers in de daad nooit die<br />
onnutte heiligdommen willen aantasten, welke<br />
vervolgens de prooi werden van eenen<br />
beruchten gaauwdief, LACHARES genaamd,<br />
en van eenen anderen gaauwdief, welke nog<br />
befaamder is, naamelijk VERRES, weiken Ci-<br />
CERO befchuldigt , dat hij eene groote meenigte<br />
gouds uit den tempel van MINERVA te<br />
Athenen geftolen heeft. *<br />
ZODANIG waren de gevolgen, deels van de<br />
dweeperij des Volks, deels van de verkeerde<br />
ftaatkunde van den Demagoog<br />
PERICLES.<br />
Want toch alle rijkdommen , welke binnen<br />
in de tempels opeengeftapeld worden , in<br />
hoope om de Godheid daardoor om te koopen,<br />
worden vroeg of Iaat geftolen of door<br />
Vorsten, welke daarop belust zijn,<br />
of door<br />
Ee 5 die.<br />
* xAihenii attdistri ex aede Minervae grande auri pondtts<br />
abiatum • Huius confilii non mtdo partkipern C.<br />
Verrem , [ei prmcipem ftti'/è repcrietii, In Ven. L. I de<br />
legatione.
434 B E S P I E G E L I N G E N<br />
dieven, welke dezelve noodig hebben. Om<br />
een lang hoofdftuk in het crimineele wetboek<br />
uit te winnen, en voor altoos de vreeslijke<br />
ftraffen, op de heiligfehennis gelteld , voor<br />
te komen, moest men niet laajger de heilige<br />
plaatfen ontheiligen door goud en zilver in<br />
dezelve te bewaaren, zo als men reeds voor<br />
meer dan tweeduizend jaaren, maar te vergeefs,<br />
den Priesteren heeft geraaden.<br />
WANNEER de Lacedemoniers goedvonden<br />
Griekenland in rust te laaten, en wanneer<br />
men dus eenen beftendigen vrede genoot,<br />
betaalden de Athenienfers weinige onmiddelijke<br />
lasten : want de gewoone onkosten konde<br />
de Republiek goedmaaken uit haare vaste<br />
inkomften, welke kwamen uit de overheerde<br />
landen , dc cijnsbaare fteden, de inkomende<br />
en uitgaande rechten , de zoutgroeven<br />
van Piraeus en Phalerum , de zilvermijnen<br />
van Sunium, de olijfboomen aan MINERVA<br />
toegewijd, de visfeherijen aan de Oostelijke<br />
en Westelijke kusten van Attica, uit boeten en<br />
verbeurd verklaarde goederen, uit de belasting<br />
op de hoeren, en het hoofdgeld der vreemdelingen<br />
, 't welk, gelijk men weet, twaalf<br />
drach-
o V E R DE GRIEKEN. 435<br />
drachmen was voor de mannen, en zes voor<br />
de vrouwen en kinderen ; zo dat de tien duizend<br />
vreemdelingen , welke gemeenlijk gerekend<br />
werden zich op het grondgebied van.<br />
Athenen te bevinden, negentigduizend drachmen<br />
aan hoofdgeld betaalden. * Dewijl<br />
er in deze belasting iets vernederends was,<br />
werden daarvan ontheven die genen , welke<br />
de zelfde lasten met de eigenlijke burgers<br />
wilden draagen : deze foort van menfehen<br />
werd met de naamen van ISÜTEAQI of 'O-<br />
MOTEAOI beftempeld.<br />
MEN kan ligtelijk begrijpen, dat de jaarlijkfche<br />
inkomften der Athenienfers verfchillende<br />
waren naar de tijden en omltandigheden.<br />
Dit was vaak een (laatkundig geheim,<br />
't welk niet aan geheel Griekenland mogt geopenbaard<br />
worden, en 't welk de Demagogen,<br />
welke in de eerde geheimen van de<br />
Treforie zaten, fomtijds voor de oogen van<br />
het volk zelve bedekt hielden, DEMOSTHE<br />
NES enAEscniNES, beide gehuurde redenaars<br />
van den Staat, verfchillen in dit opzjcht zo<br />
wijd van elkander in de berekening, als men<br />
vaak<br />
* M E U I S I U W nt.is ai Hefjchinm fa*. 177.
436 B E S P I E G E L I N G E N<br />
vaak de redevoeringen ziet verfchillen, weike<br />
op den zelfden dag in het Laager Huis<br />
van Engeland gedaan worden, waar niet zei.<br />
den de een twee uuren lang fpreekt om te<br />
bewijzen, dat Groot Britanje onberflelbaar ver-<br />
3ooren is; en een ander vervolgens insgelijks<br />
twee uuren lang redekavelt, om te bewij.<br />
zen, dat het land nimmer in bloeiender ffaat<br />
is geweest. Volgens de berekening van AE-<br />
SCHINES , welke meest algemeen is aangenoomen<br />
, ging de Demagoog LYCURGUS , welke<br />
vijftien jaaren lang het departement van de<br />
Financien heeft befluurd, mst zo veel fpaarzaamheid<br />
en eerlijkheid te werk , dat de<br />
jaarlijkfche inkomflen van de Atheenfche Re,<br />
publiekreefentotoverde twaalfhonderd talenten<br />
, of vijf millioenen en viermaal honderd<br />
duizend livres. * Nogthans had men in dien<br />
tijd den zo beruchten flag bij Chffironaaa verlooren,<br />
welke bijgevolg voor de Athenienfers<br />
geenszins zo doodelijk is geweest , als de<br />
Schrijver van den Geest der Wetten gemeend<br />
heeft: want er heerfchte nog eene verwonderlijke<br />
order in de Financien van dat volk,<br />
't welk zich gemakkelijk van dat verlies<br />
* Af<br />
s<br />
H i K K s a-ffi Tm zapaGpicgeieu.<br />
ZOU'
arvER D E G R I E K E N . 437-<br />
zoude herfleld hebben, zo de Macedoniers<br />
Afiö' niet hadden veroverd: deze verovering,<br />
en de verdeeldheid van de Grieken in Europa,<br />
waren de oorzaaken, dat Athenen te<br />
gronde ging.<br />
DE Schrijver van het zonderlinge werk, de<br />
OECONOMICA genaamd, heeft daarin geen enkeld<br />
woord van Oeconomie gefprooken; maar<br />
hij heeft aan den dag geiegd de onderfchaiden<br />
middelen, welke door de Satrapen van<br />
Perilë, de Koningen van Kariè', en de Demagogen<br />
van Griekenland in 't werk gefield<br />
wierden , om het volk op de laagfte en fchandelijkfte<br />
wijze geld af te knevelen. Onder<br />
anderen hebben de Athenienfers een middel<br />
gebruikt , 't welk te merkwaardig is in de<br />
Gefehiedenis, dan dat wij hetzelve met fiilzwijgen<br />
kunnen voorbij gaan : nimmer heeft<br />
men dergelijke Oeconomie gezien.<br />
VERSCHEI<strong>DEN</strong> Staaten van Griekenland hadden<br />
een gemeen e kas opgericht op het eiland<br />
Delos , waarin elk van hun jaarlijks<br />
eene bepaalde fom gelds bracht ; ten einde<br />
in ftaat te zijn om dc Pcrfiaanfche Vorsten<br />
het
438 B E S P I E G E L I N G E N<br />
het hoofd te kunnen bieden , ingevalle die<br />
Despooten van Afië voor de tweede maal<br />
togten in Europa mogten doen.<br />
DE Demagoog ARISTIDES, welke voor een<br />
zeer eerlijk man doorging, fchoon hij een<br />
groot Financier was, bragt den Athcnienferen<br />
onder het oog, dat het eiland Delus,<br />
niet genoeg verlterkt zijnde , ligtelijk door<br />
de Kaapers van de Middellandfclie zee zoude<br />
kunnen overrompeld en geplonderd worden.<br />
Dit had ten gevolge, dat de gemeene kas<br />
naar Athenen wierd overgebracht, op dat zij<br />
te beter in veiligheid zoude zijn: en in de<br />
daad de Athenienfers bewaarden haar zo wel,<br />
dat zij aan geen menfch ooit rekenfchap gedaan<br />
hebben. Vervolgens verdubbelden zij<br />
de fom, welke deStaaten, daartoe behoo.<br />
rende, moesten opbrengen, onder voorwendzei,<br />
dat de Perfiaanfche Vorsten van datr tot j<br />
dag geduchter ivierden. Deze (taalkundige<br />
vond deed veel goed aan hunne jaarlijkfcbe<br />
inkomlten , maar veel kwaad aan den goeden<br />
naam van ARISTIDES , welke van den<br />
Wijsgeer THËÜPHRASTUS een AMPHIME in de<br />
Zedekunde wordt genoemd , zijnde al te<br />
mauw-
8 V H DE GSIEKEKT. 433<br />
ïaauwgezet voor zich zeiven, en niet naauw«.<br />
gezet genoeg in betrekking a!s Staatsman.<br />
IN 't gemeen hadden de Grieken den<br />
naam van de flimfle Woekeraars oti doorfleepenfle<br />
Financiers van de wereld te zijn.<br />
De Pachters van Rome, zegt CICERO, zijn<br />
buiten twijffel een haatelijk volk , en het<br />
ware te wenfchen , dat men dezelve konde<br />
misfen ; maar , voegt hij er bij , de<br />
Griekfche Pachters zijn nog veel haatelijker,<br />
en vorderen met de grootlfe onmêedogendheid<br />
de fchattingen op de eilanden van den<br />
Archipel, en in de fteden van Klein - Afië. *<br />
Maar hierbij dient' aangemerkt te worden,<br />
dat de Romeinen zulke zwaare fchattingen<br />
vorderden van de Afiatifche Koningen, dat<br />
die Vorsten wederom genoodzaakt waren<br />
hunne onderdaanen op de geweldigfle wijze<br />
te knevelen, gebruikende daartoe de onmeêdogendfte<br />
ftroopers, aan welke men zeer te<br />
onrecht vernuft en kundigheid toefchreef:<br />
j want een kind kan wel begrijpen, dat er<br />
| geen vernuft noodig is om nieuwe belastingen<br />
* Epist, *.& Qjtinttim tictrmtm.
i\o B E S P I E G E L I N G E N<br />
gen uit te vinden. Dit is juist het werk van<br />
lafhartige fchurken.<br />
DE voornaamfte Bankiers van Griekenland<br />
waren, fint dc vroegfie tijden, de Priesters<br />
van Olympia, en die van Delphi :<br />
daar deze<br />
de verbaazende<br />
fchatten in handen hadden,<br />
welke aan JUPITER cn APOLLO ten offer waren<br />
gegeeven, werden zij te raade een gedeelte<br />
daarvan tot geld te laaten<br />
munten,<br />
't welk zij tegen eenen hoogcn intrest leenden<br />
, niet alleen aan particuliere perfoonen ,<br />
maar zelfs aan geheele Steden en Gewesten.<br />
* De Atheenfche Schatmeesters ziende<br />
, dat het den priesteren van Delphi en<br />
Elis zo wonderlijk wel ging met dit woekeren<br />
, wilden dit navolgen ,<br />
namen al het<br />
geld, 't welk zij des tijds in 's Lands Kas<br />
vonden , en zetteden hetzelve uit bij verfcheiden<br />
Bankiers, om de vruchten daarvan<br />
* T»»c?i), L. I. BEMOST H. contra Midcara<br />
m-<br />
Zelfs de Kotinthiers , hoe rijk zij ook waren ,<br />
leenden fomtijds geld van de Delphifche Priesters,<br />
en ik geloof» dat alle volken, welke eenig geld<br />
onder den naam van Schat, in den tempel van A*<br />
polio ter bcwaaring hadden gelegd, daar ook ere.<br />
diet hadden.<br />
te
O V E R DE G R I E K E N . 441<br />
te trekken , zonder dat de Staat daar bij iets<br />
verloor. Maar het gebeurde, zonder dat<br />
men weet hoe, dat op éénen dag alle dé<br />
particulieren, welke dat geld geleend hadden<br />
, een algemeen bankeroet maakten. De<br />
Schatmeesters, toen geheel raadeloos zijnde,»<br />
ftaaken het Generaale Kantoor in brand ; en<br />
het icheelde weinig, of die brand had den<br />
grooten tempel van Minerva op de Burgt van<br />
Athenen mede vernield, waarin alle de ledige<br />
kisten van de Republiek bewaard vvierden.<br />
Vervolgens zeiden die brandftichters , dat<br />
hunne boeken door de Hammen verteerd waren,<br />
zo dat zij volllrekt buiten ftaat waren<br />
om rekening van hunne ontvangst te doen.*<br />
Het kan zijn , dat er in Europa thans Financiers<br />
zijn, welke dezen evenaaren, maar C"<br />
zijn vast geene, welke hen overtreffen.<br />
Voor het overige, hoe aanzienlijk ook de<br />
Banken waren, welke door de Priesters van<br />
I. DEEL. Ff<br />
* ULPIANUS Commemtr. ' f.ti Oraüentm Demostbcnis<br />
nntfa Timocratem. In die Tedevoering wordé<br />
gefprooken van dien biand van het Opistidemus des<br />
tempels van Minerva, waar's Lands geld bewaard<br />
'•vieu'..
442 B E S P I E G E L I N G E N<br />
JUPITER en APOLLO te Delphi en Olympia gehouden<br />
wierden , was er nogthans een nog<br />
gewigtiger Bank in den tempel van DIANA te<br />
Ephefen, waar men eveneens handelde als<br />
In de Bank van Amfterdam : men nam in bewaaring<br />
aan zo veel geld, als iemand daarin<br />
wilde leggen ; en DION CHRVSOSTOMUS verhaak,<br />
dat de inwooners van Afiè', van de<br />
Oppermagtige Vorsten af tot de kleinfte kooplieden<br />
toe, daar onnoemelijke fchatten op.<br />
eenftapelden, om dezelve tegen alle mogelijke<br />
ongelukken te beveiligen : want, zegt<br />
hij, er is geen voorbeeld, dat men ooit aan<br />
den tempel van DIANA de handen heeft durven<br />
liaan , zelfs niet toen Ephefen ftormenderhand<br />
wierd ingenoomen. * Maar hij wist<br />
niet, dat de Romeinen, ten tijde der burgerlijke<br />
oorlogen, tot tweemaaien toe getracht<br />
hebben dat heiligdom te pionderen, waar zekerlijk<br />
de Priesters geen geld van particulieren<br />
in bewaaring namen, zonder een intrest voor<br />
hunne moeite te vorderen, en het is waarfchijnlijk,<br />
dat zij vervolgens onder de hand<br />
die zelfde kapitaalen, welke hun waren toevertrouwd,<br />
op renten hebben uitgezet. •<br />
UIT
O V E R DE G R I E K E N . 443<br />
UIT dk alles kan men opmaaken, dat in<br />
het oude Griekenland de Theologie een werk<br />
van Financien was. Het zelfde had mede<br />
plaats te Rome: want zo dra een of ander<br />
voordeelig etablisfement zoude opgericht worden<br />
, booden de Priesters terftond hunne tempels<br />
aan tot bewaarplaatfen. De Schatkist<br />
van den Staat was in den tempel van SATUR.<br />
HUS ; de Munt was in den tempel van JUNO,<br />
en de algemeene Kas der Natie was in den<br />
tempel van CASTOR en POLLUX. Op de puinhoopen<br />
zelve van die gebouwen, welke door<br />
ouderdom zijn ingeltort, heeft men naderhand<br />
opgericht de Daterie, de Apostolifche kamer,<br />
i de bank van den H. Geest, het Pachthuis van<br />
1 het Koren, en al wat men met fatfoen kan<br />
1 uitvinden om fommige menfehen rijk te maa-<br />
I ken, en de overigen in die bitterde elende<br />
te dompelen , welke men thans onder de<br />
inwooners van Romanie ziet heerfchen,<br />
DAAR de renten van het geld bij de Grieken<br />
altijd zeer hoog waren, cn op het minst<br />
twaalf van het honderd , is het ligt te bogrijpen,<br />
dat die Steden en Staaten , welke<br />
F f 3<br />
zich
444 B E S P I E G E L I N G E N<br />
zich eenmaal in de noodzaaklijkheid gebracht<br />
zagen om groote leeningen te doen , van<br />
dat oogenblik af op den rand van hun verderf<br />
fionden: want na verloop van twaalf<br />
jaaren waren de renten reeds zo groot als<br />
het kapitaal, en dan was men tweemaal zo<br />
arm als te vooren.<br />
ATHENEN had zich bij geluk altijd uit de<br />
noodzaakelijkheid om nationaale fchulden te<br />
maaken gered, tot op het oogenblik, toen<br />
het zich in flavernij zag gebracht door de<br />
dertig Dwingelanden, welke van de Lacedemoniers<br />
aangefteld wierden, als zo veele gedrochten<br />
, in ftaat om de ganfche Republiek<br />
in te nokken s maar zo ras die Dwingelanden<br />
verdreeven waren , hield de verlegen,<br />
heid op, waarin men geweest was om aan de<br />
Lacedemoniers het geld te betaalen, 't welk<br />
deze tegen allen fchijn van recht vorderden •<br />
de Financien werden herfteld, en de orde<br />
hield ftand tot aan den oorlog van Sylla,<br />
welke alles in de war bracht. Toen moesten<br />
de Athenienfers zulke zwaare geldleeningen<br />
doen, dat zelfs hun crediet verlooren ging.<br />
Zij
OVER DE GRIEKEN. 445<br />
Zij hadden geene fchaduw van crediet meer,<br />
toen ATTICUS hij hen kwam, en hunne verloopen<br />
zaaken , zo veel mogelijk was, poogde<br />
te herftellen. *<br />
* C o R N. NEPOS in vita ^Attio'n<br />
EINDE <strong>VAN</strong> HET EERSTE DEEL,<br />
Ff 3 NOOD-
i&OODZAAKELfJKE VERBETERINGEN.<br />
BI. 23 reg. 21 voor PARNAS, lees PARNES.<br />
129 . — 6 — BEDORVEN EERLOOS.<br />
Ï32 •— 5 — EENEN — EENE<br />
VLOED<br />
STORTING<br />
13a in de noot— LINDEMEN — LINDE-<br />
BOOMEN.<br />
227 reg. 6 HUNNE —— HAARE.<br />
154 —• 5 —— AFKOMSTIG BEHOOR-<br />
WAREN UIT <strong>DEN</strong> TOT<br />
EENE<br />
DE<br />
229 — 10 WEGNEEMEN— OPPEREN<br />
291 —~ 6 «•> GEENE ZIJDE— GENE<br />
ZIJDE<br />
Deze, en eenige andere onnaauwkeurighede»<br />
van minder belang, veroorzaakt door<br />
den fpoed, waarmede de Drukker dit werk<br />
verlangde voort te zetten, gelieve de Leezer<br />
gunstig te verfchoonen.