18.04.2015 Views

VAN DEN

VAN DEN

VAN DEN

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

W IJ S G Ë v. ft X G E (<br />

B E S P I E G E L I N G E N<br />

O V E R D E *<br />

G R I E K E N .<br />

M \ . D E<br />

i<br />

DOOR.<br />

PAUW.<br />

UIT HET FRANSCH VERTAALD.<br />

I N T W E E D E E L E N .<br />

E E R S T E D E E L ,<br />

Te<br />

DEVENTER,<br />

Bij LUCAS L E E M H O R S T .<br />

M D C C L X X X V I 1 ï,


V O O R R E D E<br />

<strong>VAN</strong> <strong>DEN</strong><br />

S C H B IJ V E Ri<br />

NA dat wij van tijd tot tijd aanmerkingen<br />

in het licht hebben gegeeven,<br />

eerst over wilde en onbefchaafde volken,<br />

zo als de Amerikaanen ; en vervolgens<br />

over natiën , welke zich nimmer boven<br />

het middelmaatige hebben kannen verheffen,<br />

zo als de Egyptenaars en Chineefen;<br />

* zullen wij thans die lange reeks<br />

van nafpooringen , betrekkelijk tot de<br />

Natuurlijke Gefchiedenis van den Menfcb,<br />

trachten te voltooien met een onderzoek<br />

over de Grieken, welke de beoeffening<br />

iet kunsten en weetenfchappen tot die<br />

hoogte gebracht hebben , dat wij ons<br />

* 2 fteeds<br />

* Beide deze fttikken zijn voorheen insgelijks<br />

in het Necierduitfch vertaald , en bij dmv<br />

Drukker dezes uitgegeeven.


V O O R R E D E .<br />

fteeds geneigd voelen om het oog te<br />

vestigen op dien hoek van den aardbol,<br />

welke voor ons de bron van licht is geweest.<br />

MEN moet echter niet denken, dat al-<br />

Je bewooners van het Oude Griekenland<br />

zonder onderfcheid eene even rechtrnaatige<br />

aanfpraak op onze dankerkentenis<br />

cn op onze loffpraaken kunnen maaken;<br />

want er zijn onder haar ten minften vier<br />

onderfcheiden natiën geweest,' welke<br />

niets voor de nakomelingfchap gedaan<br />

hebben: men heeft haar als vlugtige fchaduwen<br />

de oppervlakte der atrde zien<br />

overloopen, zonder dat zij het geringde<br />

fpoor van haar vernuft hebben achtergelaaten.<br />

DE Lacedemoniers in de eerfte plaats<br />

hebben nimmer tot de bevordering van<br />

eenige weetenfchap, noch tot de ontdekking<br />

van eenige kunst iets toegebracht.<br />

Bij hen beftond de roem in het verzamelen<br />

van buit te midden van eene flach*<br />

ting:


V O O R R E D E .<br />

£ing. Openbaare vijanden zijnde van de<br />

rust van Griekenland, telden zij den<br />

vrede onder de algemeene rampen , en<br />

eindigden nimmer eenen oorlog , dan<br />

met oogmerk om eenen nieuwen oorlog<br />

te beginnen. Het gevolg hier van was,<br />

dat zij door het vuur, 't welk zij overal<br />

ontflaken , eindelijk zelve verllonden<br />

wierden.<br />

EENE twede natie, op zijn minst zo<br />

gevaarlijk als de Lacedemoniers, en even<br />

onkundig als dezen , waren de oude inwooners<br />

van Etolien: zij fpraken wel de<br />

taal der Grieken, maar hadden de zeden<br />

der barbaren, en zo veele woestheid in<br />

hun karakter, dat men hen vergeleek bij<br />

wilde beesten, vermomd in de gedaante<br />

van menfchen. Zommige ftammen van<br />

hun aten nog het raauwe vleefch der dieren<br />

, en hunne togten waren die van<br />

openbaare roovers* Men telt meer dan<br />

vijftig fteden, welke door hen verwoest<br />

zijn, en meer dan vijftig tempels, welfce<br />

zij geplunderd hebben : onder deze<br />

* 3 laat*


V O O R R E D E .<br />

laatften was zelf het Orakel van Dodona<br />

, waaraan de ongodsdienstigfte Grie»<br />

ken, en de fchendigfte roovers nimmer<br />

te vooren de handen hadden durven Haan.<br />

Met één woord : zonder Godsdienst,<br />

zonder wetten, zonder menfchelijk 'gevoel<br />

, waren de Etoliers gevaarlijk voor<br />

anderen, wegens hunne balddaadigheid,<br />

en gevaarlijk voor zich zeiven, wegens<br />

hunnen oproerigen aard, en hunne zucht<br />

tot losbandigheid. De Romeinen alleen<br />

hebben hen kunnen beteugelen ; en in<br />

dezen vonden die geduchte ftruikroovers<br />

andere ftruikroovers, waarvoor zij moesten<br />

bukken.<br />

HET derde volk, het welk nimmer in<br />

den Tempel van het vernuft den geringften<br />

wierook op het altaar der kunsten<br />

heeft onttlooken, waren de Thesfaliers.<br />

Dezen bewoonden eene vruchtbaare landftreek,<br />

door eene keeten van hooge bergen<br />

zodanig befchut, dat het gemakkelijk<br />

viel de tweedracht daar buiten te weeren,<br />

en de diepfte rust dtnr beftendig<br />

te


V O O R R E D E .<br />

te bewaaren. Des niet tegenftaande waren<br />

die ichoone valeijen, welke tot eene<br />

woonplaats voor den vrede fcbeenen<br />

gefchapen te zijn , juist het middenpunt<br />

van Staatsgefchillen en verwarring: onophoudelijk<br />

volgden onderdrukking en<br />

onafhankelijkheid beurtelings elkander op;<br />

en zo ras waren niet de groote dwingelanden<br />

verflagen , of er kwamen kleine<br />

uit derzelver asfche te voorfchijn: toen<br />

had men duizend heeren in plaats van<br />

een, en niet eene goede wet.<br />

NIETS bedorf de Thesfaliers meer,<br />

dan hun hoogmoed, en hunne onbegrijpelijke<br />

verwaandheid: op de belacbelijkfle<br />

wijze ingenoomen met zekere zotte<br />

Geflachtrekeningen, hadden zij het hoofd<br />

altijd vol van hunnen Adel, en dachten<br />

nimmer aan hunne onweetendheid. De<br />

landbouw was bij hen een verachtelijk<br />

beroep, en werd aan de gemeenfte foort<br />

van Slaaven overgelaaten: men befchouw-<br />

•de zelfs de fraaie kunsten als handwerken,<br />

welke^ ftrekten om het aanzien der<br />

* 4 ge-


V O O R R % p~E.<br />

gefiachten, en den roem der natie te bezwalken.<br />

Met deze grondftellingen vervielen<br />

zij tot zulk eene onkuDde , dat<br />

zij niet in lïaat waren hunne eigene pligten<br />

te leeren kennen: gehoorzaamen wilden<br />

zij niet, en van regeeren hadden zij<br />

geen verftand; het beroerde brein van<br />

deze verwaande menfchen was voor alle<br />

foort van wetgeeving geheel onvatbaar.<br />

Wij zullen de zeden en het karakter<br />

van deze natie naauwkeuriger trachten<br />

af te maaien, wanneer wij over den<br />

Adel der Grieken in het gemeen zullen<br />

fpreeken; en dan zal men zien, dat deze<br />

gewaande grootheid nimmer eene andere<br />

bron heeft gehad, dan eenen ftaat<br />

van flavernij, waarop men zich durfde<br />

beroemen.<br />

BIJ de gemelde volken moeten wij nog<br />

voegen de Arkadiers, welke mede niets<br />

van belang hebben kunnen uitvoeren,<br />

om het licht in Griekenland fpoediger<br />

te doen opdaagen. Zij verdienen zekerlijk<br />

den voorrang boven de Lacedemoniers


V O O R R E D E ,<br />

fliers en Etoliers ten opzichte van hunne<br />

zedelijke hoedanigheden, en uit hoofde<br />

van hunne goedaardigheid, welke de<br />

natuurlijke vrucht was van hun eenvoudig<br />

en edel hart; maar een onvruchtbaars<br />

bergachtige en tot den landbouw ongefchikte<br />

grond noodzaakte hen den herderlijken<br />

kevensftand te aanvaarden, welke<br />

nergens ter wereld voor de befcbaaving,<br />

en de beoeffening der kunsten<br />

yoordeelig is geweest, dewijl dezelve<br />

ontaardt in een zwerwend en lui keven<br />

, 't welk weinige begeerten en behoeften<br />

mede brengt. Qndertusfchen<br />

wordt de menfch, die een gebooren vijand<br />

is van arbeid en bedwang, dermaate<br />

aan dat ftille keven in de open lucht gehecht,<br />

dat het oneindig gemakkelijker 0<br />

is<br />

een volk van jaagers tot een huiszittend<br />

keven te brengen, dan een volk van herders.<br />

DE Arkadier, in welken hoek van de wereld<br />

het geval hem ook mogt overbrengen,<br />

vergat nooit het veld-muziek van<br />

* 5 den


V O O R R E D E .<br />

den berg Menalus, de fraaie gezichten<br />

van Lyceus, de graazende kudden langs<br />

de boorden van de rivier Alpheus, en de<br />

bloemekranfen geplukt langs de klaare<br />

wateren van den Ladon : die beelden,<br />

welke zijner ziele van kindsbeen af waren<br />

ingeprent, konden noch door de geduurige<br />

beflommeringen van een beezig,<br />

noch door de rust van een zittend keven,<br />

in bet midden van de prachtigfte<br />

en rijkfte fteden, immermeer worden uitgewifcht.<br />

MEN befpeurde wel eene Staatsomwenteling<br />

in dat gedeelte van Griekenland,<br />

toen EPAMINONDAS daar, na den ilag bij<br />

Leuftra, eene hoofdftad ging oprichten,<br />

met oogmerk om die herderwooningen,<br />

te zeer verftrooid en te zwak om zich<br />

tegen de invallen en geduurige ftrooperijen<br />

der Lacedemoniers te kunnen verdedigen,<br />

tot één lichaam te vereenigen:<br />

maar het was zeer tegen den zin van de<br />

meeste Arkadiers, dat zij hunne Hulpen<br />

en kudden moesten verruilen voor die<br />

nieu-


V O O R R E D E .<br />

aieuwe ftad, welke in hunne oogen niet»<br />

anders was dan eene akelige gevangenis.<br />

Sommigen echter van die genen, welke<br />

daar hun verblijf namen , en eene be,<br />

kwaame opvoeding genooten , hebben<br />

zich in de weetenfchappen eenen grooten<br />

naam gemaakt. POLYBIUS, welke daar<br />

gebooren was, is zelfs de mededinger/<br />

van THUCYDIDES geworden, en het ee.<br />

nigfte gebrek, waarvan men hem zoude<br />

kunnen befchuldigen , is dat hij te veel<br />

vernuft in het fchrijven van zijne gefchiedenis<br />

gebruikt heeft.<br />

Zo men intusfchen die volken afrekent,<br />

welke voor de kunften en weetenfchappen<br />

van Griekenland onnut waren,<br />

zal men vinden, dat de Atbenienfers genoegzaam<br />

alleen dien zwaaren last heb.<br />

ben-moeten torlchen, welken geenemenfchelijke<br />

magt zonder hen zoude hebben<br />

kunnen opbeuren.<br />

WIJ willen aan Argos, Korinthen, Sicyon,<br />

Rhodus, Egina en andere eilanden<br />

van


V O O R R E D E .<br />

van den Archipel geenszins den verdienden<br />

roem betwisten, en wij bekennen,<br />

dar deze het in fommige kunllen, welke<br />

blootelijk tot vermaak dienen, zo als de<br />

Beeldhouwkunst en Schilderkunst, zeer<br />

verre gebracht hebben; maar Athenen alleen<br />

had fchoolen voor de Wijsbegeerte,<br />

en konde ook alleen dezelven in ftand<br />

houden. Zo er al elders wierden opgericht,<br />

deze geraakten, even als gebouwen<br />

zonder vaste grcndflagen, weldra in verval<br />

; en het zelfde geflacht, het welk<br />

haar had zien opkomen, beleefde ook<br />

derzelver ondergang. Bij de Athenienfers<br />

in tegendeel telde men eene lange<br />

reeks van Wijsgeeren, welke eikanderen<br />

op den zelfden troon, en in den lommer<br />

van den zelfden tuin opvolgden. De<br />

Tempel der Wijsheid werd daar nooit<br />

geflooten, en men liet het heilige vuur<br />

daar nimmer uitgaan: de hoofden der beroemdfte<br />

Secten benoemden den erfge.<br />

naam hunner fchoole, gelijk een Vorst<br />

den opvolger van zijn rijk.<br />

DE


V O O R R E D E .<br />

DE overweeging hiervan heeft mij doen<br />

befluiten, om mijne aandacht meer bijzonder<br />

te vestigen op de Athenienfers ,<br />

dan op de overige Grieken , welke ons<br />

in het gemeen geen genoegzaam gefchiedkundig<br />

licht geeven om de fchets van een<br />

groot tafereel aan te vullen: men is vaak<br />

onkundig van den inwendigen ftaat hunner<br />

fteden, van den toeftand hunner landen,<br />

van den ftaat hunner geldmiddelen,<br />

en de fterkte van hunne bevolking» Op<br />

het grondgebied van Athenen daarentegen<br />

is den waarneemeren geene aardrijkskundige<br />

omflandigheid ontfnapt; en men<br />

heeft ons zo veele berichten aangaande<br />

de zeden der inwooneren overgelaaten,<br />

dat wij in ftaat zijn een volledig ftelzel<br />

daarvan op te maaken, 't welk alle voorwerpen<br />

bevat, die gefchikt zijn om de<br />

eigenlijke geestgefteldheid van dat beroemde<br />

Volk te doen kénnen. Ik zal de<br />

deugden van dit volk aan den dag leggen,<br />

zonder de gebreken van hetzelve<br />

te bedekken: want mijn oogmerk is niet<br />

eene verzameling van Griekfche Oudheden


V O O R R E D E .<br />

«Jen te maaken , zo als ieder verzamelaar<br />

kan doen; maar een aaneengefchakeld<br />

en beredeneerd werk te geeven.<br />

vrij van alles wat wonderbaar is , en<br />

waarin de zaaken naauwkeurig onderzocht<br />

worden, voor dat zij in den rang der gefchiedkundige<br />

waarheden worden toegelaaten.<br />

Afleidingen van woorden zullen<br />

-wij aan Taalkundigen, en Fabels aan Uitleggers<br />

van Fabelen overlaaten.<br />

HET wezenlijkfte voordeel, 't welk uit<br />

nafpooringen over de aloude volken te<br />

haaien is, beftaat daarin, dat men weete,<br />

in welke opzichten men hen altoos, en<br />

waarin nimmer moet navolgen. Ik heb<br />

mij daarom ook vooral bepaald tot zaaken<br />

, welke van algemeen nut kunnen<br />

zijn, cn welke tot hier toe niet naauwkeurig<br />

genoeg behandeld waren: gelijk<br />

bij voorbeeld al wat betrekking heeft tot<br />

de opvoeding der Athenienfers op het<br />

land. Wilde men hen hierin hedendaags<br />

navolgen , men zoude moeten beginnen<br />

met het ' afbreeken der fchoolen ; de<br />

mees-


V O O R R E D E .<br />

meesters met hunne leerlingen naar het<br />

land moeten zenden, en hen daar in tuinen<br />

en boerenhutten doen woonen. Een<br />

groot man werd bij de Grieken met geringe<br />

kosten gemaakt , terwijl men in<br />

die prachtige paleifen, welke men te Oxford<br />

fchoolen noemt, met onnoemelijke<br />

onkosten ter naauwer nood in honderd<br />

jaaren een middelmaatig menfch kan formen.<br />

Dan het is zeer te vreezen , dat<br />

men reeds te verre van de eenvoudigheid<br />

der Ouden is afgeweeken, om immer daar<br />

toe te rug te kunnen komen. Hun flel-<br />

.zel was intusfchen het waare, en dat der<br />

hedendaagfchen niet; want het gezonde<br />

verftand is alleen genoeg om ons te overtuigen<br />

, dat men van -de opvoeding zelfs<br />

den geringften zweem van weelde moet<br />

verwijderen: de jeugd zelve is daar niet<br />

op gefield , verkiezende de beweeging<br />

en de fpelen in de open lucht boven de<br />

prachtige kleederen, en het zachte dons:<br />

zo dat zij, om zo te fpreeken, tegen<br />

haaren wil wordt bedorven.<br />

Zq


V O O R R E D E .<br />

Zo zeer als de wectenfchappen te A-<br />

thenen bloeiden',' zo zeer werden zij te<br />

•Lacedemon geheel verwaarloosd: en ik<br />

houdc mij overtuigd, dat de aanmerkingen<br />

betreffende de Lacedemoniers, welke<br />

het vierde deel van dit werk uitmaaken,<br />

eenige verandering zullen te wege<br />

brengen in de denkwijze van hun, die<br />

dit volk bijna tot verblindheid toé bewonderd<br />

hebben. De oorzaak, waaruit<br />

zo veele verkeerde oordeelvellingen ontftaan<br />

zijn , is alleen daarin te zoeken,<br />

dat men niet genoeg, volgens de regels<br />

van gezonde oordeelkunde, den krijgskundigen<br />

regeeringsform van Lacedemon<br />

-heeft onderzocht; terwijl er nogthans<br />

Hechts een zeer middelmaatig doorzicht<br />

vereifcht wordt om te begrijpen , dat<br />

eene maatfchappij, welke alleen beftond<br />

uit foldaaten, welke leefden in den oorlog<br />

, en voor wien 'de vrede de dood<br />

was, noodwendig eene verfchrikkelijke<br />

plaag moest zijn voor de nabuurige Staaten.<br />

En in de daad men moet Lacedemon


V Ö O R R Ë D È.<br />

won als den kolk befchouwen, waat<br />

uit het vuur van burgerlijke twist<br />

kwam oprijzen. Het was door geweld<br />

van rooven en plunderen , dat<br />

men daar bijna al het goud en zilver<br />

van het uitgeput Griekenland ope'enftapelde,<br />

Da Spamanen zouden thans zelfs bij<br />

naam ons onbekend zijn , zo niet de volken,<br />

met welke zij oorlog gevoerd hebben,<br />

derzei ver gefchiedenis hadden befchreeven;<br />

want hunne Koningen en Bevelhebbers<br />

waren zo onkundig , dat zij<br />

niet in ftaat waren een dagverhaal van<br />

hunne togten, nog een verflag van hunne<br />

veldflagen op te ftellen. Men vindt<br />

niet een eenig boek, 't welk te Lacedemon<br />

door echte Spartaanen van den Dorifchen<br />

tak gefchreeven is. Naar onze<br />

gedachten verdiende zulk volk Biet getrokken<br />

te worden uit den nacht der<br />

vergetelheid, waarin zij zich willens<br />

* * dom^


V O O R R E D E .<br />

dompelden , door de beoeffening der<br />

weetenfc happen volftrektelijk te verwaarloozen,<br />

en rooven en plunderen boven<br />

roem en onfterfelijkheid te verkiezen.<br />

. MEN vindt op onzen aardbol volken,<br />

welke woest zijn, omdat zij het licht,<br />

naar het welk zij haaken , niet kunnen<br />

vinden; maar de Spartaaaen waren woest<br />

uit hoofdigheid en hoogmoed: men heeft<br />

nimmer van hun kunnen verkrijgen, dat<br />

dat zij hun Burgerlijk Recht in gefchrift<br />

brachten ; zo dat de meeste oude fchrïjvers<br />

van derzelver Rechtsgeleerdheid gefprooken<br />

hebben, zonder die-te kennen:<br />

ook was bet in de daad zeer moeilijk<br />

om die te kennen. Zo er thans in het<br />

midden van Europa eene zonderlinge natie<br />

gevonden wierd, welke geene gefchreeven<br />

wetten had , noch wilde hebben<br />

, zoude men noodzaakelijk eenen<br />

vrij langen tijd onder dat volk moeten<br />

ver-


V O O R R E D Ë,<br />

« verkeefen, om van deszclfs gebruiken en<br />

grond-wetten volkomen kennis te krijgen-.<br />

Maar zodanige nafpooringen eertijds<br />

te Lacedemon te doen , was niet<br />

mogelijk : want fchoon die ftad binnen<br />

geene muuren beflooten was , verftond<br />

men echter de kunst om voor reizigers<br />

den toegang tot dezelve af te fluiten:<br />

want de reizigers werden als befpieders<br />

of als vijanden behandeld, en Sparta, hoewel<br />

midden in Peloponnefus gelegen,<br />

was even weinig gastvrij, als Scbythien<br />

of Tauris ooit zijn geweest. Te Athenen<br />

in tegendeel telde met vaak tien duizend<br />

vreemdelingen van allerhande natien<br />

; en elk, die maar de wetten en het<br />

burgerlijk helium- eerbiedigde, werd daar<br />

als vriend behandeld : men had zo weinig<br />

vrees voor zendelingen en waarneemers,<br />

dat men raadsvergaderingen hield<br />

onder den blooten hemel. De Staatkunde<br />

verfchool zich daar niet achter gordijnen<br />

en wolken, zo als dit plaats had


V O O R R E D E .<br />

te Lacedemon , en 't welk veroorzaakt<br />

heeft, dat men thans als in eenen afgrond<br />

moet nederdaalen, om eenige ontdekkingen<br />

te doen van de waare bronnen<br />

van deszelfs magt, van de drijfveeren<br />

van deszelfs gedrag , en eindelijk<br />

V3n de oorzaaken van deszelfs bederf,<br />

't welk geen voorbeeld onder de menfchen<br />

gehad heeft. Maar ten opzichte<br />

van een oorlogzuchtig en onkundig volk<br />

is er niets , waar over men zich behoeft<br />

te verwonderen : zij gingen verlooren<br />

door hunne rooverijen ; zij gingen<br />

verlooren door de weelde, en werden<br />

ten laatften de fpeelbal der afgrijzelijkfte<br />

dwingelanden, gelijk NABIS was,<br />

welke alle die gedrochten, die Sicilien<br />

en Italien van bloed deeden ftroomen,<br />

in wreedheid heeft overtroffen. NABIS<br />

was tevens de eerfte Zeeroover van de<br />

Middelandfche Zee , de eerfte ftrooper<br />

van Peloponnefus , en de ijsfelijkfte<br />

moordenaar, welke zich ooit in Grieken-


V O O R R E D E .<br />

kenland vertoond heeft- Daar hij alles,<br />

wat nog van de Spartaanen uit den Dorifchen<br />

tak overig was , heeft laaten<br />

ombrengen, is het ongerijmd te zeggen,<br />

dat de hedendaagfche Mainotten van<br />

dat volk affiammen, 't welk reeds lang<br />

voor onze tijdrekening geheel en al is<br />

uitgeroeid. Na het leezen van het verilag,<br />

waarin wij ons met opzicht tot de<br />

tegenwoordige inwooners van de kust<br />

van Maina hebben ingelaaten , zal men<br />

overtuigd worden, dat zij afkomstig zijn<br />

van eene foort van menfchen , welke<br />

bekend zijn als de gezwooren vijanden<br />

van Lacedemon, naamelijk deEleuthero-<br />

Laconiers, dat is, de Vrijgemaakte Lacedemoniers,<br />

welke zich naderhand ver»<br />

mengden met die vervaarlijke meenigte<br />

van booswichten, welke NABIS uit alle<br />

oorden van Europa en Afie tot zich<br />

riep , om de plaats te vervullen van<br />

de Spartaanen, welke hij had laaten<br />

ombrengen. Uit alle die vermengingen<br />

** 3


V O O R R E D E .<br />

en veranderingen ontftond in Laconien<br />

een nieuw beloop van zaaken, het welk<br />

wij vervolgens in dit werk zullen ontvouwen.<br />

WIJS-


WIJSGEERIGE<br />

BESPIEGELINGEN<br />

OVER<br />

DE<br />

G R I E K E N<br />

EERSTE<br />

STUK.


EERSTE<br />

AFDEELING.<br />

O V E R DE A T H E N I E N S E R S .<br />

X<br />

s-1.<br />

AlGEMEIHï AANMERKINGEN<br />

OVER DAT VOLK.<br />

IK zal in dit gedeelte van mijn werk onderzoeken,<br />

hoedanig het karakter, het vernuft<br />

en de zeden der Athenienfers zijn geweest<br />

: ik zal daarvan zeggen alwat voornaame<br />

Gefchiedfchrijvers vergeeten , en alwat<br />

zij niet gevveeten hebben. Deze zich<br />

meer bezig houdende met de rampen der<br />

tweedragt , dan met de konsten van den<br />

vrede, fpreeken van niets anders dan van de<br />

oorlogen der Grieken, en beftempelen geweldenaarijen<br />

van roovers meenigmaal met<br />

den naam van heldendaaden. De Wijsgeeren<br />

intusfchen hebben lleeds die manier van<br />

fchrijven verworpen, en zullen dezelve blijven<br />

verwerpen.om dat dezelve de verbeelding<br />

J. DEEL. A<br />

N U T.


ft B E S P I E C H I N G ! S<br />

nutteloos bezig houdt, en niets toebrengt<br />

tot de vorderingen van het verftand.<br />

MEN kan in de daad de merkwaardigfte<br />

volken der Oudheid niet leeren kennen, zonder<br />

dat men genoegzaame kennis hebbe van<br />

het land waarin zij gewoond , en van de<br />

luchtftreek waaronder zij geleefd hebben;<br />

en uit dien hoofde heeft de Gefchiedenis der<br />

Athenienfers zicli duister en verward moeten<br />

vertoonen aan het oog van hun, welke<br />

geen denkbeeld hadden van de inwendige<br />

gefteldheid van Attica, dat is, van dat gedeelte<br />

van Griekenland, het welk het grondgebied<br />

van Athenen uitmaakte. Daar de Geleerden<br />

zelve in dit opzicht zeer bekrompen<br />

kundigheden gehad hebben, zullen wij trachten<br />

dezen uit te breiden; door de berichten<br />

der hedendaagfche Reizigers te vergelijken<br />

met de oude gedenkftukken, zonder evenwel<br />

de verdrietige manier van die Aardrijksbefchrijvers<br />

na te volgen , welke fomtijds<br />

geheele bergen van puin omwroeten, om eenige<br />

fpooren van een oud vlek te ontdekken:<br />

want ons oogmerk is niet over fteilten en afgronden<br />

te treeden, maar ta wandelen langs<br />

aan-


OVER DE GRIEKEN. 3<br />

aangenaame paden , welke ons nu eens zullen<br />

brengen in den tuin van EPICURUS, dan<br />

eens op den berg Hymettus, en waar door<br />

wij tot de voüedigfte kennis der beroemdfte<br />

landflreek van Griekenland zullen geraaken.<br />

Men zal met verwondering zien , boe de A-<br />

thenienfers, te midden van de befchaafdfte<br />

leevenswijze, den fterkften trek tot het landleeven<br />

behouden. Deze fmaak, welken zij<br />

nimmer verlooren, fpoorde hen onophoudelijk<br />

aan om het binnenfte gedeelte van hun land<br />

te verfraaien: hoe onvruchtbaarder de grond<br />

was, des te meer belaadden zij denzelven<br />

met fieraaden ; zo dat het kwaad, het welk<br />

de natuur daar had gedaan, rijkelijk werd<br />

vergolden door het goed, bet welk de.nijverheid<br />

daar voortbracht.<br />

EENE andere bijzonderheid in de gefieldheid<br />

van dit volk beftond daarin , dat de<br />

lichaamelijke fchoonheid bij hen meer aan de<br />

jonge mansperfoonen , dan aan de jonge<br />

vrouwsperloonen was ten deele gevallen;<br />

waar uit in den gewocnen loop der menfchelijke<br />

driften eene afwijking ontftond,<br />

waar over de nakomelingfchap zich zeer heeft<br />

A 2<br />

ver.


4 BESPIEGELINGEN<br />

verwonderd, doch waarvan men tot hier toe<br />

de waare oorzaak niet heeft geweeten.<br />

Schoon dit verfchijnzel ook in fommige nabuurige<br />

ftreeken zichtbaar plaats had , verzekert<br />

^ESCHINES echter, dat het fchoonfte in<br />

de overige Grieken niet kon haaien bij het<br />

fchoonfte der Athenienfers. * Doch voor dat<br />

wij ons in een verder onderzoek aangaande<br />

de lichaatngefteldheid der inwooneren inlaaten,<br />

moeten wij eerst den aard van hunnen<br />

geboortegrond befchrijven, naar welken het<br />

vernuft en de zeden zich in ontelbaare verfchillende<br />

omftandigheden moesten fchikken.<br />

§ ÏI.<br />

BESCHRYVING <strong>VAN</strong> ATTICA,<br />

HOE meenigvuldig ook de Aardbeevingen<br />

genoegzaam<br />

door geheel Griekenland , zederd<br />

meer dan tweeduizend jaaren, geweest<br />

zijn, heeft Attica nogthans geene merkelijke<br />

verandering van gedaante ondergaan.<br />

Het<br />

gelijkt nog, even als bij ouds, naar eenen<br />

driehoek , waarvan de beide zijden door de<br />

zee<br />

* JÏSCHISII mtr» Timmlmm, pag. IJ». Edit,<br />

B-eisk,-


OVER DE G R I E K E N . 5<br />

zee befpoeld worden, terwijl deszelfs voetfluk<br />

met het vaste land is vereenigd. *<br />

DEZE ruimte bevat ten naasten bij zes e»<br />

tachtig vierkante mijlen gronds, welke zeer<br />

oneffen is, overal oprijzende met hooge bergen,<br />

en doorfneeden met diepe valeijen, in<br />

welker binnenfle de rivieren zich of uitgoo.<br />

ten op de wijze van eenen waterval, of met<br />

zulk een geweld over de vlakten nederftorteden,<br />

dat zij voor de geringfte fchepen niet<br />

bevaarbaar waren: daarenboven waren derzeiver<br />

wateren, welke door het geweld van<br />

hunnen val zeer veel flijk medevoerden, altoos<br />

beroerd. De meeste van die rivieren<br />

zijn in de daad niet anders dan ftroomen,<br />

Welke door het fchielijk fmelten der fbeeuw<br />

in het begin der Lente met een groot geraas<br />

van de toppen der rotfen affiorten, en vervolgens<br />

weer zodanig verdwijnen, dat men<br />

in het midden van den zomer geen fpoor<br />

van dezelven kan vinden, f<br />

A 3<br />

PLA-<br />

*STÏPHANUS BÏZANIINUS vin AKTH.;<br />

en EUSTATIUS dd Dimyf, p. ^.ij,<br />

t pococKss Reizen, III D. 3de B, 10de<br />

hoofdft.


5 BESPIEGELINGEN<br />

• PLATO heefc nooit willen gelooven , dat<br />

eene landftreek, waarin zo veele verwarring<br />

beerfchte, en waar de beddingen der aarde<br />

zo ongeregeld opeengehoopt waren, in dien<br />

ftaat uit de hand der natuur had kunnen<br />

voortkomen : bij is van gedachten , dat het<br />

vermogen van natuurlijke oorzaaken het oorfprongelijke<br />

plan der fchepping had veran.<br />

derd: hij durft zelfs als beweezen aanneemen<br />

, dat Attica voor den zondvloed een<br />

zeer gelukkig land was, waar de inwooners<br />

als in den fchoot des overvloeds fliepen, en<br />

niet ontwaakten dan op de ftemme van het<br />

vermaak-, maar dat de wateren, met geweld<br />

hetzelve overftroomende, niets dan de fpooren<br />

der ijsfelijkfte verwoesting in hunnen weg<br />

hebben achtergelaaten. Volgens hem was de<br />

groeibaare aarde , welke oorfprongelijk de<br />

oppervlakte der meeste bergen bedekte, weggevoerd<br />

door zulke geweldige flroomen, dat<br />

geen boom daar meer konde wortelen; en men<br />

vindt daar, zegt hij, niets dan laage kruiden<br />

die fcherp van finaak zijn, zo als de thijm ,<br />

waar op de bijen aazen. Maar het lijdt bij<br />

hem geenen twijffcl, of die rotfen , toen zo<br />

fchraal en bar, waren in de kindsheid der<br />

we-


OVER DE GRIEKEN. 7<br />

wereld voorzien met onmeetelijke bostenen<br />

van zeer hooge boomen, waarvan men op<br />

fommige plaatzen fpooren vond, welke hem<br />

toefcheenen buiten tegenfpraak te ziin. *<br />

HET is waar, zommige hedendaagfche Sehrij.<br />

vers hebben die aangenoomen flelling aangezien<br />

voor de vrucht van eene ongemeen leevendige<br />

verbeelding, of voor den droom van<br />

eenen vernuftigen Wijsgeer; maar wanneer<br />

men met aandacht let op de gedaante van<br />

Griekenland in het gemeen, en op de gefleldheid<br />

van deszelfs kusten in het bijzonder,<br />

zal men met verbaazing ontdekken, dat<br />

deszelfs voornaamfte Kaapen, even als de<br />

andere groote uithoeken of voorgebergten der<br />

wereld, regelrecht tegen het Zuiden zijn gekeerd:<br />

deze flrekking, welke nimmer de uitwerking<br />

van het geval heeft kunnen zijn,<br />

bewijst genoeg, dat de wateren daar met<br />

de grootfte fnelheid van het Zuiden naar het<br />

Noorden zijn gedreeven.<br />

VOORNAAMELIJK heeft het Zuidelijke gedeelte<br />

van Attica door de gevolgen van zodanige<br />

* r L A T o in Critia üve Mantide,


8 B E S P I E G E L I N G E N<br />

ge omwenteling zichtbaarst geleeden; en deszelfs<br />

tegenwoordige toeftand komt met de<br />

aanmerkingen door PLATO gemaakt zeer wel<br />

overeen. Hetzelve vertoont niets anders dan<br />

eenen hoop van fleile rotzen, welke door<br />

hunne verbaazende gevaarten beftand zijn geweest<br />

tegen het geweld der golven, die nog<br />

ten tijde van eenen ftorm met een vervaarlijk<br />

gedruifch daar tegen verbrijzeld worden;<br />

m welk geval het geheele voorgebergte van<br />

Sunium zich wit vertoont door het fchuim<br />

der onftuimige Zee. Men vindt daar niets<br />

dan zeer groote beddingen van zand cn grint,<br />

welke door de Athenienfers de Phelleifche<br />

velden genoemd werden, en tot eene eeuwigduurende<br />

onvruchtbaarheid veroordeeld<br />

zijn.<br />

DEZE Kust had dus in het oog der Zeelieden<br />

een zeer akelig voorkomen : maar naar<br />

het Noorden vond men eenen grond, welke<br />

oneindig rijker was in voortbrengzels van het<br />

groeiende rijk, beter met groen bedekt, en<br />

zelfs bijzonder gefchikt tot het kweeken van<br />

den wijnftok en den olijfboom: terwijl de<br />

toppen der hoogfte bergen, zo als de Parnes<br />

en


OVER DE GRIEKEN. §<br />

en de Brilesfus, pronkten met altoos groene<br />

eiken, met cypresfen, en voornaamelijk met<br />

dennen, natuurlijk opgegroeid tot piramiden,<br />

zo als men nog vindt op de voomaamfte<br />

hoogten van Europifeh Griekenland , alwaar<br />

zij zeer veel toebrengen om de landsdouw<br />

te veraangenaamen. Maar daar de<br />

Athenienfers van ondenkelijke tijden af koper-<br />

en zilver-mijnen hadden opgedolven, had<br />

deze nijverheid, tot uiterften gebracht, het<br />

zelfde gevolg als de verwoesting: het fmelten<br />

naamelijk van die metaalen verflortd zo<br />

veel brandftoffen, dat men, om het noodigè<br />

hout voor de fchepen te krijgen, zijne toevlugt<br />

tot de bosfchen van Thracien en Macedonien<br />

moest neemen. f Eindelijk ondervond<br />

men dat uiterfte gebrek aan hout, 't welk<br />

allengs het lot wordt van alle volken, wélke<br />

zich fterk op de beoeffening der kunsten toeleggen<br />

, en vooral van de zulken, welke,<br />

gelijk de Athenienfers , tevens mijnwerkers<br />

en zeelieden zijn.<br />

I. DEEL. B DAAR.<br />

* D E M O S T H E N E J ctntr* ^Aicxandrum p, ;uj 85<br />

cmtr* 7imoihctim t<br />

p, li?4' Edit t<br />

Rcisk,


B E S P I E G E L I N G EI?<br />

DAAR Attica eenen overvloed had van zoute<br />

bronnen, en bittere kruiden, tierdsn de<br />

geiten daar in den beginne veel beter, dan<br />

al het overige tamme vee te zamen, Er is<br />

een tijd geweest, dat de Geitenhoeders het<br />

vierde gedeelte der inwooners uitmaakten:<br />

zelfs ten tijde van SOLON telde men daar meer<br />

herders dan landbouwers. * De landbouw<br />

konde zich in den beginne niet verder uitflrekken<br />

, dan tot het midden der vocbtigfte<br />

dalen: in vervolg van tijd begon de nijverheid,<br />

aangefpoord door de behoefte, ook de<br />

fchuinten der bergen te bcpooten, en dezelven<br />

tot moestuinen aan te leggen, waar men<br />

de beddingen van aarde door opgemetzelde<br />

heiningen moest dekken tegen den aanval der<br />

ftroomen, en den groei door kunstige befproejingen<br />

aan den gang houden, f Deze<br />

moeilijke bewerking der aarde vorderde de<br />

hulp Tan flaaven of daglooners; en dit was<br />

het<br />

• HERODOIUS Lib. 5. FIUTARCHUS in *it»<br />

Stlmis. STSPH. BrzANT. in vocc ' A « ,<br />

M<br />

.<br />

póf.<br />

t D EMOSTHRHES ton tra Ptlyclen , pag. Jzi 9, et<br />

CMT» CMcUn, pag.<br />

z z ? 7,<br />

E t H«sr 8«rtri in ro-


OVER<br />

DE GRIEKEN, Ü<br />

liet beroep, waarmede de Wijsgeer CLEAN,<br />

THES de kost won, op eene-veel loffelijker<br />

wijze dan DIOCENES , welke ging bedelen,<br />

en ARISTIPPUS, die aan de tafel der Dwingelanden<br />

fpijzigde.<br />

DE grond van Attica was van aard zo los,<br />

dat hij den regen en den daauw terfrond opflorpte;<br />

hij had niet meer vastigheid, dan<br />

om garst voort te brengen, en bracht genoegzaam<br />

geene tarwe voort; * zo dat de<br />

Athenienfers beftendig hun vocdzel moesten<br />

koopen uit de handen van vreemdelingen»<br />

en dikwijls uit de handen van vijanden.<br />

SOLON was van oordeel, dat men daar meer<br />

voordcel Tan de landen zoude kunnen trekken<br />

, door het getal der putten en regenbakken<br />

te vermeerderen, en vooral door dezelven<br />

op gepaste afïïanden van elkander te<br />

plaatzen, ten einde het bevochtigen gemakkelijker<br />

te maaken. Hij maakte desaangaan.<br />

de venvonderenswaardige wetten, welke tot<br />

bewijzen ftrekken, dat geen wetgeever van<br />

den ouden tijd zo uitgeftrekte kundigheden<br />

B 2<br />

v a n<br />

•THKOPHRASTUS Hijlor. flant. Lib. VIII. c. s.


ia<br />

B E S P I E G E L I N G E N<br />

Van den landbouw heeft gehad als hij.<br />

Hij<br />

bepaalde zelfs, hoe diep men moest graaven;<br />

om dat men verder gaande gevaar liep van<br />

aan het zoute water te komen: want het binnenfte<br />

gedeelte van Attica bevattede eenen<br />

grooten voorraad van vloeibaar zout ,<br />

het<br />

Welk op fommige plaatzen door de fcheuren<br />

der rotfen liep, en vervolgens zoute beeken<br />

formde, zo als die , welke nog hedendaags<br />

tusfchen Athenen en Eleufis in de<br />

]<br />

andfche Zee uitloopen.<br />

Midde-<br />

Op andere plaatzen,<br />

in de nabuurfchap der koper, en zilvermijnen,<br />

Waren fommige bronnen dermaate met metaalftoffen<br />

bezwangerd , dat geen reiziger,<br />

fchoon fmachtende van dorst , uit dezelve<br />

durfde drinken. VITRUVIUS bericht ons, dat<br />

deze doodelijke eigenfchap te kennen<br />

was<br />

aan een blinkend vliesjen, het welk zich op<br />

de oppervlakte vertoonde ,<br />

gevaar aanwees,<br />

dat water verzeld ging.<br />

en het uiterfte<br />

waarmede het drinken van<br />

Hier uit kan men<br />

opmaaken , dat die wateren heet gemaakt<br />

wierden door de werking van eenen onder,<br />

aardfchen<br />

Volcaan , welke zijne voornaamfle<br />

vuurkolk had onder den tempel van Esculapius<br />

, welks heete baden<br />

de nabijheid<br />

va»


O V E R DE G R I E K E N . 13<br />

van onderaardfch vuur genoegzaam bevveezen.<br />

Zo lang deze landftreek noggoenen buitenlandfchen<br />

koophandel dreef, en geene zee*<br />

magc had, in ftaat om de roovers, welke<br />

op de MiddelandfcheZee zo lang geweest zijn<br />

als de winden en onweders, te keer te gaan,<br />

was het, uit hoofde der natuurlijke onvruchtbaarheid<br />

van den grond , niet mogelijk , dat<br />

de bevolking daar aanmerkelijk was.<br />

DE eerfte gelukzoekers, welke zich daar<br />

verfpreidden , maakten geene (lichting voor<br />

zich in het gemeen; zij hielden zich van elkander<br />

verwijderd, en bouwden flechts onafhangelijke<br />

doipen, welke bij de Athenienfers<br />

An/xoi geheeten werden, en waarvan het<br />

getal naderhand 170, of in alles 174 beliep :<br />

zo dat men door malkander gerekend ten<br />

naasten bij twee had op elke vierkante mijl f<br />

Deze gehuchten waren voor het grootfte gedeelte<br />

genoemd of naar de eerfte huisgezin,<br />

nen, welke zich daar hadden neergezet, of<br />

B 3<br />

naar<br />

* S TR ABO Cetgraph, Lib. IX. et EUSTATHIUS)<br />

«i Htmtr, II. B.


X4 B E S P I E G E L I N G E K<br />

naar de planten en heesters, welke daar omgreeks<br />

groeiden , zo als Myrrhinunte naar<br />

zijne myrten, Phegus naar zijne beuken, en<br />

Rhamnus naar zijne doornen.<br />

DEZE wooningen , zonder orde langs de<br />

bergen en in de diepten der valeijen verflrooid,<br />

beflooten in hun midden oude tempels<br />

en graflieden, welke, in den beginne<br />

weinig opmerking verdienende, langzaamer*<br />

hand gedenkftukken werden , waardig om<br />

befchouwd te worden: men vond daar fomtijds<br />

(landbeelden van eene zo volmaakte<br />

kunst, dat de hedendaagfcbe Vorsten vac<br />

Europa in de prachtigfte vertrekken van hunne<br />

paleifen geene oezitten, welke daarbij<br />

kunnen haaien.<br />

TITUS LIVIUS meldt twee oorzaaken ,<br />

welke aanleiding gaven , dat het binnenfte<br />

gedeelte van Attica op die wijze werd opgefierd;<br />

voor eerst de beddingen van wit<br />

marmer, welke aldaar in eenen verbaazenden<br />

overvloed binnen in de aarde werden<br />

gevonden ; en ten anderen , het gelukkige<br />

vernuft der bouwkunstenaars en beeldhouwers<br />

t


o v ER DE G R I E K E N , IJ<br />

wers, wier onvermoeide beitel de fteengroeven<br />

van den berg Hymettus en die "an Pentelious<br />

uicputtede , om -ie oppervlaktj van<br />

een geheel land met meesterfiukken te bedekken.<br />

*<br />

Dis Had Athenen, v/elke met opzicht op<br />

de hooge oudheid der gehuchten als eene<br />

zeer nieuwerwetfche (lichting werd aangezien<br />

, was oorfprongelijk Hechts eene verzamelplaats<br />

, waar de natie bijeenkwam om<br />

over haare gemesne beiangen met elkander<br />

te raadpleegen. Eenige handwerkslieden gingen<br />

zich met hunne huisgezinnen Hter, als<br />

jn eene i'oort van hooidftad, nederzetten, om<br />

hun gemaakt werk beter aan den man .te<br />

helpen; maar de buitenlieden kwamen daar<br />

niet , dan op dagen , welke door de wet<br />

vastgefteld waren, of wanneer zij over buitengewoone<br />

zaaken geroepen wierden door .<br />

de publieke roepers, welke in zulken geval<br />

de geheele landftreek van het eene einde toe<br />

het andere moesten doorloopen, om de natie,<br />

welKe overal verftrooid was, Lij een te<br />

B 4<br />

ver.<br />

* Exornatt tt> gtnere oftram tximie terra ^Attica , it<br />

cfia dtmtind tnnrmrii, 't ingtniit miptitm.


16 B E S P I E G E L I N G E N<br />

verzamelen. * ARISTOPHANKS verzekert, dat<br />

de burgers, welke van de verstafgelegen oorden<br />

kwamen, zich van eenen genoegzaamen<br />

voorraad van leevensmiddelen moesten voorzien<br />

voor al den tijd, dat de volksvergadering<br />

duurde. Na het eindigen van dezelve<br />

keerden die Souvereine leden van Staat weder<br />

naar hunne gehuchten, en gingen daar<br />

hunne kudden weiden op de hooge bergen,<br />

of olijven inzamelen langs de oevers van den<br />

Cephifus. f<br />

§. m.<br />

OVER <strong>DEN</strong> SMAAK DER ATHENIENSERS<br />

VOOR HET LANDLEEVEN.<br />

POLYIIUS fpreekt van een zonderling<br />

van menfehen, welke men eertijds verfpreid<br />

zag door het binnenite van de valeijen van<br />

Elis, en welke zo fterk voor het landleeven<br />

waren ingenoomen, dat hen zelfs nimmer de<br />

nieuwsgierigheid beving om voor eene enkelde<br />

reis zich binnen de muuren eener ftad te<br />

begeeven: zo leefden zij, en zo hadden hunne<br />

* POLLUX Onomait< L. Vil. c. 9.<br />

' ARISÏOPHANES tXXAWar v. 307<br />

fl ag


OVER DE GRIEKEN.<br />

I ?<br />

ne ouders en voorouders geleefd. Men kan<br />

zeggen , dat de Athenienfers hun in dit op.<br />

zicht niets toegaven ; en het meerder ged.eelte<br />

van hun bleef beflendig bij gehuchten<br />

varftrooid tot op het tijdftip, waarin de Pe.<br />

loponneiifche oorlog uitbrak, zijnde het jaar<br />

43? voor onze tijdrekening.<br />

TOEN moesten zij tegen wil en dank met<br />

alle hunne gereedfchappen van den landbouw<br />

de vlugt neemen naar Athenen, de eenigue<br />

wijkplaats , waar zij veilig konden zijn "tegen<br />

het aannaderen der magtige vijandelijke<br />

legers, welke weinig weerftand aan de grensplaatzen<br />

ontmoeteden, dewijl PBBICLES dezen<br />

geduurende zijn beduur geheel en al hgd<br />

verwaarloosd. Deze zeldzaame man ijverde<br />

onophoudelijk om de hoofdftad te verfraaien,<br />

fchoon daarvan met geene mogelijkheid eene<br />

fraaie ftad was te maaken, en liet voor het<br />

overige het geheele land buiten allen ftaat<br />

van tegenweer.<br />

IN deze benaauwcnde omftandigheiden was<br />

het, dat de inwooners van Attica met fchreiende<br />

oogen vertrokken uit die valeijen en<br />

B<br />

5 van


i8 B E S P I E G E L I N G E N<br />

van die heuvels, die hun zo na aan het hart<br />

lagen , waar zij de tempels hadden voor<br />

hunne Goden, en de begraafplaatsen hunner<br />

voorouderen, die altoos leevendig in hun geheugen<br />

waren.<br />

NIMMER, zegt THUCÏDIDES, maakte «ene<br />

volksverhuizing akeliger vertooning, en nim.<br />

mer' verlieten landlieden hunne velden met<br />

grooter droefheid. De wooningen, welke<br />

zij daar gebouwd hadden , wonnen het in<br />

fraaiheid van gedaante, en in rijkdom van<br />

huisgeraaden , verre van de huizen te Athenen;<br />

zo als uit het getuigenis van ISOCRATES<br />

zelf kan blijken * Deze Schrijver verzekert,<br />

dat de zucht voor Schouwfpelen, welke anders<br />

zo veel vermogt op den geest en de<br />

verbeelding der Grieken , nimmer voorheen<br />

de Athenienfers van het land in de ftad konde<br />

lokken. Zij verkoozen de ftille tijdkortingen,<br />

welke zij zich in een gehucht konden bezorgen,<br />

* 'SlB-n XUXKIH; iivai, XM 7ro\vnteen(>a;<br />

t&i Qivr)am, %ai TCC; iïïiix.ivu( ras ini rmv<br />

aypaiv, *i' r«f tvrof rïi%ot/f, *Artoiejit, »«£. 155.<br />

Edit, Oxou.


OVER BE GRIEKEN.<br />

gen, boven de Tooneelfpelen en de prachtigfte<br />

feesten van de hoofdftad; en dat van<br />

eene hoofdftad , waarvan zij zelve burgers<br />

waren.<br />

DEZE leevenswijze bracht zeer veel toe om<br />

hun een fterk lichaamsgeftel te geeven, cn<br />

hen te bewaaren voor eene mcenigte gebreken<br />

van ziel en lichaam, welke de inwoö»<br />

ners van groote lieden niet wel kunnen ontgaan<br />

, dewijl het ftrijdt met de zichtbaare<br />

bedoeling der Natuur, dat men in zo kleine<br />

ruimten zo talrijke hoopen van menfchen<br />

opeenpakt , welke even als gewasfen , te<br />

dicht bij elkander geplant , zich onderling<br />

de voedende zappen van de lucht en het<br />

aardrijk onttrekken.<br />

BEHALVEN deze algemeene aanmerkingen,<br />

hadden de Athenienfers nog bijzondere re*<br />

denen om geene kostbaare gebouwen, voor<br />

hun eigen gebruik, ooit in het midden van<br />

Athenen op te richten ; zij vreesden met reden<br />

de wezenlijke grondflagen van eene volksregeering,<br />

en de gelijkheid, waar deze op<br />

lusten, daardoor te doen wankelen. Dus<br />

was


é.O B E S l P I E G K t l N O I N<br />

was deze ftad , waar de geheele natie op<br />

zekere dagen bijeenkwam , met opzicht op<br />

de particuliere wooningen, gebleeven in eenen<br />

ftaat van middelmaatigheid, verre beneden<br />

de gewoone loftuitingen; en niets zal meer<br />

verwondering baaren , dan de fchilderij.<br />

Welke ftraks daarvan zal worden opgehangen.<br />

De weelde , welke zich daar niet terftond<br />

als een ftroom konde verfpreiden , vestigde<br />

zich veel meer op het land, waar men meer<br />

vrijheid genoot, om dat men daar niet zo<br />

onmiddelijk bloot ftond voor het oog der<br />

wet, noch voor het befpieden van den nijd.*<br />

Men verzuimde daarom ook niets om die<br />

landverblijven van alle aangenaamheden ,<br />

waarvoor dezelve vatbaar waren, te voorzien<br />

, brengende derwaards over het gevogelte<br />

en de gewasfen van het Oosten, welke<br />

tegen het ftrenge climaat van Europifch<br />

Griekenland beftand waren , zo als de faizanten<br />

uit Colchis, de pauwen uit Indien,<br />

en de citroenboomen uit Medenland. Men<br />

verfierde den grond met myrtebofchjes en<br />

roo-<br />

* De voortgang der weelde gefchiedde bij de<br />

Romeinen op de zelfde wijze : zij begon da«<br />

insgelijks op de buitcnplaatzen.


OVER DE GRIEKEN. 2r<br />

roofebofchjes, welke de Athenienfers P'OAn.<br />

N1A noemden : men gaf duizend verfchillende<br />

gedaanten aan de palm en de linden,<br />

welke het meest ter verfiering der bloemperken<br />

en wandelpaden gebruikt werden. *<br />

DE tuiniers leiden zich vooral toe om midden<br />

in den winter de voortbrengzels van den<br />

zomer en de lente te hebben: zo dat men,<br />

volgens getuigenis van AKISTOPHANES , ten<br />

tijde dat de markt te Athenen geheel met<br />

fneeuw bedekt was, daar nieuwe vruchten<br />

en kranfen van violen verkocht , waarvan<br />

in fommige dorpen groote kweektuinen waren<br />

aangelegd.<br />

Deze bloem was de bijzondere<br />

lieveling der natie: zo dat de dichters,<br />

en denkelijk ook de fchilders en beeldhouwers<br />

, wanneer zij de ftad Athenen als een<br />

perfoon wilden voorftellen, haar verbeeldden<br />

3n de gedaante van eene fchoone en eerwaardige<br />

Vrouw, welke het hoofd met een<br />

krans van violen had verfierd. f<br />

DE<br />

* THFOPHR ASTUS Bijior. pUnt. L. IV. c. 4.<br />

t Dit is de rede 5 waarom de ftad Athenen bi/<br />

ïindams, en op fommige plaatzen inde Comedien<br />

vaa


82 B E S P I E G E E Ï N G E N<br />

DE Archonten, of voornaamfte Regenten<br />

van den Staat, verfcheenen nimmer in het<br />

openbaar , zelfs niet in den winter, zonder<br />

met myrt bekransd te zijn. Deze opfchik,<br />

ontleend van het landleeven, was het uitwendige<br />

teeken van de hoogde magt, welke<br />

dat vrije volk aan zijne jaarlijkfche Overheden<br />

toevertrouwde.<br />

HET fchijnt , dat de planters van Attica<br />

ycrfcheiden zeer famengeltelde middelen uitvonden<br />

, om den fpoedigen groei der dingen,<br />

in weerwil der ftrengheid van het jaargetijde,<br />

te bevorderen , ten einde te voldoen aan den<br />

beerfchenden fmaak der Athenienfers, welke<br />

door geheel Griekenland den naam hadden<br />

van de. maaltijd zeer middelmaatig te maaken,<br />

maar een heerlijk nagerecht op dezelve<br />

te laaten volgen.<br />

PLATO heeft hen in dit opzicht<br />

Tan AmsTopHiSEi , genoemd wordt iojTSfuvoi<br />

canvat.<br />

De Athenienfers, welke van afkomst loniers waren,<br />

maakten eene zinfpeeling van hunnen naam<br />

«n het woord ION , 't welk in het Griekfeh een<br />

Viool beteekent. Aan zulke dingen ziet men Taak<br />

Wen fmaak der natiën.


OVER DE GRIEKEN. a$<br />

ïicht zeer berispt, * zonder te weeten, dat<br />

dit niet anders konde zijn in een land, bet<br />

welk ongemeen veel overkomst heeft met<br />

Provence: men had daar noch groote velden<br />

met koorn, noch weiden , die toereikende<br />

waren tot het onderhoud van groote kudden;<br />

maar men had overvloed van honig, en van<br />

verfcheiden foorten van vruchten, welker fap<br />

tot groote volmaaktheid was gebracht, niet<br />

zo zeer door den invloed van het climaat,<br />

als wel door de manier van het kweeken,<br />

waar mede eene groote meenigte inwooners<br />

zich bezig hield in afzonderlijke gedichten,<br />

welke bekend zijn onder den naam van<br />

ESXATIA. Sommige van deze bezittingen<br />

bevatteden vaak zo veel bebouwd land , zo<br />

veele wijngaarden, en zo veele bogfchen van<br />

hakhout , dat zij tot veertig dadien of an.<br />

derhalve mijl omtreks befloegen ; zo als die,<br />

welke men vond aan den voet van den berg<br />

Paraas<br />

i n d e b u u rr c h a p v a n C i t h e r o n<br />

^<br />

e n<br />

welke van DEMOSTHENES omdandig is befehreeven.<br />

Hij bewijst door eene achtervolgende<br />

berekening van alle derzelver voortbrengzels,<br />

dat dezelve jaarlijks vijf talenten<br />

e.'i


£4 B E S P I E G E L I N G È W<br />

en zestien minen, dat is drie en twintigduizend<br />

zes honderd franfche guldens konde opbrengen.'<br />

BHHALVEN deze gedichten , ingericht om<br />

den arbeid en manier van het kweeken gemakkelijker<br />

te maaken, vond men binnen<br />

fommige valeijen nog andere landwooningen,<br />

eeniglijk tot vermaak gefchikt, zo als het<br />

verblijf van<br />

HERODES ATTICUS , waarvan de<br />

ouden fpreeken als van eene romaneske en<br />

verrukkelijke wooning.<br />

Daar kwamen beeken<br />

al ruischende van den berg Pentelicus af, welke,<br />

na zich<br />

door de bosfchen geflingerd te<br />

hebben , verdweenen in het bed van den<br />

grootcn Cephifus, welke niet verre van A-<br />

thenen loopt. Men had daar ongeloof,<br />

felijk veel groen ; het gezang der vogelen<br />

werd daar onophoudelijk gehoord ; en<br />

dichte bosfchen , doorfneeden met lange<br />

wandelpaden, weerden de draaien der Zon.<br />

Men heeft er in dezen tijd nog opfchriften<br />

en brokken van dandbeelden gevonden, welke<br />

daar zeer vermenigvuldigd waren : en zelfs<br />

al te veel; want de Grieken vervielen ligtelijk<br />

totuiterden. t<br />

j jy m<br />

* Contra Pbemppum pag. 1040.<br />

T A. G«IMUS NtH. *Att. Philo/iratei in vit* Saphilt.<br />

L. 2, CtMllMOli Oxomissiii


v E R CE G R I E K S rr. 25<br />

§ IV.<br />

OVER DE TUINEN DER WIJSGEEREN.<br />

ER zoude in de befchrijving van Attica een<br />

z«er gewigtig hoofdftuk ontbreeken, 20 er<br />

geene bijzondere melding wicrd gemaakt van<br />

de Tuinen der Wijsgeeren , welke in den<br />

omtrek van Athenen ten naasten bij eene<br />

halve mijl in het vierkant befloegen, en zich<br />

uitftrekten van de oevers van den Iüsfus tot<br />

aan die van den Cephifus. De Epicuristen<br />

hadden zich in het midden neergezet, de<br />

leerlingen van PLATO tegen het Noorden,<br />

en die van ARISTOTELES tegen het Zuiden.<br />

NIMMER zag men min onrustige en min<br />

nijdige nabuuren: eene laan van olijfboomen<br />

of een myrtenbofchje fcheidden de verfchillende<br />

leerftelzels, en dienden tot grenfen<br />

voor het rijk der meeningen.<br />

ONDERTUSSCHEN onderfcheidde zich elke<br />

fecte door een bijzonder karakter, en door<br />

haare eigen zeden. De Epicuristen waren<br />

nimmer rijk noch arm ; men vond bij hen<br />

I. DEEL. C vee.


56- Ü K » M I G U I K 9 EK<br />

veele eenvoudigheid en huishoudkunde : zij<br />

wilden zich geene de minfte moeite geeven<br />

om het erfgoed te vermeerderen , het wélk<br />

hun ffiehter hun bij uiterflen wil had nage"<br />

laaten; maar wilde men hen daarvan berooven<br />

, dan poogden zij alle Epicuristen van<br />

Europa op de been te brengen, om hen te<br />

befchermen.<br />

DE opvolgers van PLATO waren zeer ongelukkig<br />

in de oorlogen van PMILIPPUS , zoon<br />

van DEMETRIUS, welke alle hunne bezittin.<br />

gen vernielde; en een gelijke ramp trof hen<br />

ook in de oorlogen van SYLLA. Maar dewijl<br />

de Grieken ingenoomen waren met de Metaphyfica,<br />

zo hadden zij ook eene bijzondere<br />

achting voor de Platonisten, en herftelden<br />

telkens de tuinen, zo dra die door plonde.<br />

raars vernield waren. Hier kwam bij de<br />

gewoonte, dat de aanzienlijkfte lieden van<br />

Griekenland, welke geene kinderen of nabeftaande<br />

vrienden hadden, de Platonisten<br />

tot hunne medeërfgenaamen benoemden, zo<br />

dat de gemeente dier Wijsgeeren ten laatfien<br />

een jaarlijkfch inkomen bekwam van duizend


OVER CE GRÏEKÊN. afzend<br />

ftukken gouds. * Waarlijk een zon.<br />

dcrling verfchijnzel .' althans in de oogen<br />

van die barbaarfche volken, welke de geleerden<br />

van honger laaten derven , en aan<br />

deugnieten de kost geeven.<br />

DB opvolgers van ARISTOTELES , welke Lyteum<br />

naar den kant van den llisfus in bezit<br />

hadden, waren openbaare vijanden van de<br />

laage leevenswijze der Cynici , en onderfcheidden<br />

zich door zo veel pracht, als hun<br />

vermogen maar toeliet. Lrcioiv, welke langen<br />

tijd hunnen ftaat beftuurde, werd zelfs<br />

befchuldigd eene voorheen onbekende verkwisting<br />

daar te hebben ingevoerd, door het<br />

maaken van onkosten , grooter dan de Epicuristen<br />

immer hadden gemaakt.<br />

IN het algemeen fchijnen de Griekfche<br />

Wijsgeeren nog derker afkeer tegen het woo.<br />

nen in de Stad gehad hebben, dan de ove-<br />

Tige Athenienfers; maar daar het niet met<br />

hunne oogmerken drooktc zich al te ver van<br />

de hoofdftad te verwijderen, als zijnde deze<br />

de bewaarplaats der werktuigen en hulpmid-<br />

C 2<br />

dc*<br />

* SUIDAI in voce HAaTaiv,


ï8 D i s p r ï f i U i N G t i i<br />

delen , welke tot de kunsten en weeteiv<br />

fchappen noodig waren , vonden zij zederd<br />

den tijd van PLATO eenen midden,<br />

weg uit, en gingen woonen in de tuinen,<br />

welke in den omtrek van Athenen gelegen<br />

waren. Hier was het in de fchaduwe<br />

der rust, en buiten het lastige gedruifch<br />

des volks, dat zo veele groote mannen geformd<br />

wierden, waarvan één alleen in ftaat<br />

was eene geheele natie beroemd te maaken.<br />

DEZE opvoeding der Grieken op het land<br />

had, gelijk wij reeds gezegd hebben, oneindig<br />

veel vooruit boven de inrichting van<br />

die volken van Europa, w«lke de jeugd gebannen<br />

hebben in befmette Collegien, waar<br />

dikwijls drie zwaare plaagen te gelijk heerfchen;<br />

naamelijk weelde, onkunde en vooroordeel.<br />

WANNEER het gebeurde, dat beroemde Wijsgeeren<br />

, gelijk POLEMON, zo veele leerlingen<br />

kreegen, dat dezelven niet langer binnen den<br />

omtrek van éénen tuin konden te zamcn blijven,<br />

bouwden dezen voor hun gebruik, rondom<br />

het verblijf van meester, hutten, welke<br />

bij


ovïs DE GRIEKEN. 20<br />

bij de Grieken KaAuffja genoemd werden;<br />

dat is te zeggen zeer geringe hutten , van<br />

hout gemaakt, en met liroo gedekt, * waarin<br />

de Studenten van Griekenland zeer vergenoegd<br />

gehuisvest waren: want zij waren in<br />

ftaat om alles te onderneemen, en alles uit<br />

te ftaan , om dat gene te verkrijgen , het<br />

welk zij wijsheid, of anders ook onfterffelijkheid<br />

noemden.<br />

IN dit gedeelte van de wereld deeden de<br />

menfchen groote zaaken ; maar die groote<br />

zaaken vorderden groote krachten , onbefchrijflijke<br />

moeiten, en (froomen zweets. Het<br />

was bijna even moeilijk in de Wijsbegeerte<br />

te ftudeeren, als zich aan de harde oeffeningen<br />

van het vuistvechten en worftelen over<br />

te geeven, om de kroonen van Elis of van<br />

Nemea te verdienen.<br />

ONDERTUSSCHEN werd door die manier, welke<br />

ik zo even befchreeven heb, de jeugd tegen<br />

het bederf der lieden bewaard, en dezelve<br />

verminderde zeer de kosten der publie-<br />

C 3<br />

ke<br />

*DIO6EN£S LiümivtHi vit* XnUmtnif t^g,<br />


3o B E S P I E G E L I N G E N<br />

ke opvoeding, waardoor naderhand zo veele<br />

middelmaatige familien zijn te gronde ge.<br />

gaan. Het koste der Atheenfche jeugd<br />

zeer weinig, lesfen te gaan hooren, welke<br />

in eene groene laan werden gegeeven , en<br />

vervolgens onder een dak van ftroo te gaan<br />

Haapen.<br />

EENE verzameling van zodanige wooningen<br />

maakte van verre de vertooning van een<br />

dorp, waar men de Zedekunde onderwees<br />

gelijk een handwerk, dat is te zeggen door<br />

de beoeffening.<br />

MEN leerde daar bijzonder zich met weinig<br />

huisraad te kunnen behelpen, en die dingen<br />

, welke volftrekt noodzaakelijk waren,<br />

zelf te maaken ; ten naasten bij naar het<br />

voorbeeld van dien wijsgeer, welke zich op<br />

de Olympifclie fpelen vertoonde , en welke<br />

alles, wat tot zijn lijf behoorde, de Hof van<br />

zijne kleeding niet uitgezonderd, zelf had<br />

gemaakt.<br />

MEN leerde daar ook gebieden en gehoor.<br />

Saamen : Want de wetgeeving en regeering;<br />

wa-


Ó V E & D E G R I E K E N . 31<br />

«varen daar in het klein alles, wat zij midden<br />

in den Atheenfchen Staat in het groot<br />

konden zijn. Men verkoos daar eenen Magiitraatsperfoon,<br />

of Archont , wiens gezag<br />

tien dagen duurde , na verloop van welke<br />

hij door eenen anderen werd opgevolgd. *<br />

HET is zeer waarfchijnlijk, dat men aan<br />

de jonge Wijsgeeren vergunde die Overheid<br />

bij meerderheid van Hemmen zelve te verkiezen<br />

; en dit was een middel om onder de<br />

mededingers eenen grooten naijver en kamp<br />

naar roem te verwekken; even als of het te<br />

doen ware geweest om Areopagiet of Demagoog<br />

te worden.<br />

SOMMIGEN hebben de uitvinding van deze<br />

fchoolfche Politie aan XENOCRATES, anderen<br />

aan ARISTOTELES toegefchreeven : maar het<br />

is zeker, dat dezelve is ingevoerd onder de<br />

bewooners van Lyceum, welke behalven dat<br />

altijd in beweeging werden gehouden, om<br />

C 4<br />

voor<br />

* De Overheden ven die fchoolen waren onmidielijk<br />

onderworpen aan het gezag van de hoofden<br />

der feften : trien noemde hen in het Giiekfch


32 B E S P I E G E L I N G E N<br />

voor te komen de gevaaren van een zittend<br />

leeven, welke men weet zeer fchadelijk te<br />

zijn van het oogenblik af, dat de menfch<br />

begint te gaan, of, het welk op het zeifde<br />

uitkomt, geduurende al de tijd van den natuurlijken<br />

groei des menfchelijken lichaams,<br />

't welk, om zich wel te ontwikkelen , niet<br />

alleen eene geduurige, maar zelfs zeer fterke<br />

beweeging noodig heeft. De planten,<br />

welke tot de rust fcbijnen gefchapen te zijn.<br />

zouden echter niet gelukkig groeien op plaat,<br />

zen, waar hunne bladeren nimmer door eenigen<br />

wind bewoogen wierden.<br />

DE hoofden van die Wijsgeerige Secten,<br />

Welke deze kleine ftaaten naar hun goedvin.<br />

den beftuurden , hadden daar oneindig veel<br />

gemakkelijker en ruimer wooningen dan hunne<br />

leerlingen. De tuin van THEOPHRASTUS,<br />

gelegen naar den kant van de rivier Ilisfus,<br />

bevattede in zich eenen tempel , waar dé<br />

beeldtenis van ARISTOTELES moest gewijd<br />

worden ,• eene galerij verfierd met Geographifche<br />

kaarten, een Mufeum, waar men lesfen<br />

gaf in de Natuurlijke Hiltorie, en eindelijk<br />

verfeheiden vertrekken, waar veele wijsgee-


OYER DE GRIEKEN. 33<br />

geeren te zamen konden gehuisvest zijn, *<br />

en eene veel gezonder lucht inademen dan<br />

in de Academie, waar dezelve dermaate ongezond<br />

was geworden , dat PLATO haar niet<br />

tonde verdraagen , en genoodzaakt wierd<br />

eenige ftadien verder naar het Noorden te<br />

gaan, in het dorp Colona , 't welk reeds<br />

voorheen ter fchuilplaatze had verfirekt<br />

aan den Sterrekundigen METON , en aan den<br />

dichter SOPHOCLES , en 't welk bij uittrek<br />

aangenaam lag aan den voet eens heuvels,<br />

feefproeid door de wateren van den Cephifus,<br />

en verfierd met verfcheiden Gedenkfrukken,<br />

betrekkelijk tot den godsdienst van Minerva<br />

en Neptunus.<br />

PLATO, naar Colona geweeken zijnde,<br />

meende het toppunt zijner wenfehen bereikt<br />

te hebben, met daar eene Republiek te ffichten,<br />

en eenige morgens lands te bebouwen,<br />

welke hij in de nabuurige gehuchten had aangewonnen.<br />

Zijn hart hing zo zeer aan dezen<br />

hoek van Griekenland, dat hij zelfs op zijn<br />

c<br />

5 dood-<br />

* Deze berichten zijn getiokken uit het testament<br />

zelf van THEOPBRASTUJ, zo als dit dop*<br />

DKMOSIHSHIS bcwaaid is.


34 B E S P I E G E t i N C S w<br />

doodbed denzelven niet konde vergeeten; en<br />

hij heeft in 2ijn testament de grenfen van<br />

zijne kleine bezittingen met zo veele naauwkeurigheid'<br />

bepaald , als of hij over een Keizerrijk<br />

of Koningrijk had te befchikken.<br />

DOCH geen van alle die Landverblijven is<br />

ooit zo beroemd geworden in de Gefchiedenis<br />

der Wijsbegeerte, als de tuin van EPI-<br />

CURÜS. Deze School van zijne Secte was als<br />

tot eenen tempel gewijd, waarover het beftuur<br />

werd toevertrouwd aan allen, die bij<br />

opvolging de leer van hunnen meester onderweezen<br />

, en den geest van dat beruchte leerftelzel<br />

leevendig hielden gelijk een altoosduurend<br />

vuur. Het ftond hun echter niet<br />

vrij ooit dien grond te vervreemden, welke<br />

groot genoeg was, om met olijfboomen<br />

beplant, en met goed overleg bebouwd<br />

zijnde, aan de Leeraars van het Epicurismus<br />

het noodige onderhoud te bezorgen. SENE-<br />

CA bericht ons, dat zij in den voorgevel van<br />

dat heiligdom een opfchrift hadden uitgehouwen<br />

, 't welk te kennen gaf, dat het hoogde<br />

goed daar woonde in den fchoot van het<br />

Vermaak , en waar door elk, die moed»<br />

was


OVER DE GRIEKEN.<br />

3 ><br />

was van het rondzwerven • in gevoelens<br />

werd uitgenoodigd orrj daar. de waare rust<br />

der ziele te komen zoeken. *<br />

Maar hij be.<br />

kent, dat, wanneer men zich door zuike<br />

grootiche beloften en vooruitzichten liet o-<br />

verhaalen , men zeer verbaasd fbnd daar te<br />

vinden eenvoudige en eerlijke menfchen,<br />

zich onderwerpende aan de ftbcrfte leevenswijze,<br />

en aan elkander verbonden door eene<br />

onverbreekbaare vriendfchap , welke zij befchouwden<br />

als de eerfte van alle deugden,<br />

en het zoetfie van alle vermaaken.<br />

ten elkander hunne<br />

met eene toegeeflijkheid,<br />

Zij wis',<br />

gebreken te vergeeven<br />

onbekend °bij de<br />

rest van het menfchdom; zij verdroegen zelfs<br />

zonder morren de zonderlinge begrippen van<br />

hunne hoofden , welke in de daad zeer wij.<br />

ze en zeer gemaatigde meesters waren , zo<br />

men Hechts APOLLODOKUS alleen uitzondere,<br />

wiens al te heerfchzuchtig karakter hem den<br />

* Simei Tfist. XXI.<br />

bij.<br />

I>= tuin van Epicurus was niet gelegen ,<br />

z o<br />

als<br />

ïlinitis meende, binnen de ftad Athenen, maa f<br />

voor de poorte Dipylon. waar dezelve eenen grooten<br />

plek gronds befloeg, welke so Attifche miaejt<br />

had gekost,


36" J J K S Ï I K C Ï I I H O Ï B<br />

bijnaam gaf van K^Trorvpavw, dat is Tijrao<br />

van den tuin: echter heeft dit zogenaamde<br />

despotismus nimmer aan iemand een' eenigen<br />

traan, veel min eenen droppel bloeds gekost.<br />

Voor't overige wisten de Epicuristen wel, dat<br />

bun weg wel met veele bloemen, maar ook<br />

met eenige doornen moest bezaaid zijn; ja<br />

dezen, zegt LUCRETIUS , groeien zelfs op het<br />

altaar, waarop men offert aan de Gratiën.<br />

MEN ziet uit de brieven van CICERO, dat<br />

in zijnen tijd een Romein , MEMMIUS genaamd,<br />

zijnde een man van groot aanzien in<br />

den Staat, den vreemden inval kreeg, zonder<br />

dat men de reden daarvan weet, om<br />

zich buiten Athenen meester te maaken zelfs<br />

van den grond, welke door EPICURUS bij testament<br />

aan zijne opvolgers was overgedraagen<br />

: maar deze hadden zo rnagtige vrienden,<br />

en zo ijverige befchermers, dat zij, in<br />

weerwil der poogingen van MEMMIUS, in het<br />

bezit van hun erfgoed zijn gebleeven , tot<br />

op het oogenblik , dat Griekenland onder<br />

het juk der Christenen geraakte, welke deze<br />

landftreek van het eene einde tot het<br />

ïndere vernielden. LIBANIUS verzekert, dat<br />

men


o v E «. »E G * r Ï n u. 3y<br />

men in zijnen tijd gcheele troepen Tan Priesters<br />

en Monniken , gewapend met bij.<br />

len en toortfen, daar het land zag doortrekken,<br />

die de tempels verbrandden, de fiandbeelden<br />

vermorfelden , en in hunnen weg<br />

niets dan rookendc puin en asfche achterlieten.<br />

*<br />

OP het zien van deze dwcepers trok de<br />

Wijsbegeerte uit Griekenland, om daar nimmer<br />

weder te komen. Toen begon het daar<br />

nacht te worden, en het is er nog nacht.<br />

§• V.<br />

<strong>VAN</strong> HBT DORP ACHARNA ; EN DE<br />

FRAAIE GEZICHTEN <strong>VAN</strong> <strong>DEN</strong> BERG<br />

HYMETTUS.<br />

ALLE de woonplaatzen der Wijsgeeren bepaalden<br />

zich, gelijk wij gezegd hebben, tot<br />

den omtrek van Athenen; en men vond er<br />

volitrekt geene in de overige dorpen van<br />

Attica, onder welken Acharna den eerden<br />

rang bekleedde. Na de hoofdplaats , was<br />

dit de voornaamlte en merkwaardigfte plaats<br />

van


^8 B E S P I E G E L I N G E: T<br />

van het gcheele land. THUCYDIDKS verze.<br />

kert, dat hetzelve drie duizend gewapende<br />

burgers konde opleveren , * welke ten<br />

naasten bij het vierde gedeelte van den gebeden<br />

Atheenfchen Staat uitmaakten ; zo dat<br />

hunne bijzondere gevoelens, uit hoofde van<br />

hun groot getal, eenen merkeiijken invloed<br />

hadden in de Staatsbefluiten.<br />

DA in zij nu onophoudelijk itemden tot de<br />

voortzetting van den Peloponnefifchen oorlog<br />

, terwijl de dichter ARISTOPHANES van<br />

zijnen kant Hemde tot het maaken van den<br />

vrede, wreekte deze zich hier over, door hen<br />

U befpotten in eene Comedie, welke door<br />

de rechters van den Schouwburg zodanig<br />

werd toegejuicht, dat zij dezelve bekroonden<br />

boven alle de anderen, welke mede naar<br />

die eer hadden gedongen, f<br />

OrscnooN dit Huk fomtijds in het zo laage<br />

Comieke valt, als men zich thans ter naauwernood<br />

in eene Klucht zoude durven veroorloven,<br />

konde het echter niet misfen van<br />

zeer<br />

* Hello Telopmnef. L. II.<br />

} S c u o L i A in Ariftophanis Utbérnitnfiil


P V E R na G R Ï E K E R T .<br />

zeer te behaagen , door de meenigvuldige<br />

fchilderijen van de vermaaken van het land.<br />

leeven, welke de Athenienfers genooten hadden<br />

voor den oorlog, die hen nu een nieuw<br />

en elendig leeven deed leiden binnen de muuren<br />

van eene ftad, welke bijna altoos was<br />

ingeflooteii.<br />

DE Acharnienfers konden zich deze befpotting<br />

op het Atheenfche tooneel FigteJiJfc getroosten,<br />

om dat zij op verre na de eenfgfteö<br />

met waren , wien dit ongeluk overkwam.<br />

Aan den anderen kant gaf men hun ook weer<br />

den lof, welke hun in zo veele opzichten<br />

toekwam : men ftemde toe, dat zij in den<br />

Marathonifchen flag i„ heldenmoed hadden<br />

uitgemunt, en dat zij zeer veel hadden toegebracht<br />

om aan de feesten van Bacchus luister<br />

bij te zetten, door de uitvinding om de<br />

thyrfen met omvlochten klimop te vertieren:<br />

toen veranderde het karakter der Acharnienfers,<br />

'twelk men befchuldigd had van hard<br />

en onverzettelijk te zijn, eensklaps, als door<br />

een wonderwerk, fa eene aangenaame Incht'gheid:<br />

zij gingen zich aan het hoofd zetten<br />

van de Orgiën , 0f geleiden eene rei<br />

van


4o .RE S P I E G E L I N G E N<br />

van danfers langs alle de bergen van DU<br />

acrië.<br />

VOOR het overige heeft men nimmer een<br />

volk gezien, het welk zich meer op de onderfcheiden<br />

gedeelten van den landbouw had<br />

toegelegd: zij bouwden wijnbergen en vijgeboomen<br />

; brandden hout tot kooien, waar<br />

mede zij te Athenen handel dreeven; hielden<br />

groote (Toeterijen van lastdieren; en worltelden<br />

onophoudelijk tegen eenen fteenachtigen<br />

en onvruchtbaaren grond, op de zuidelijke<br />

helling van den berg Parnes , langs welke<br />

hunne wooningen en plantagien de eene boven<br />

de andere verfpreid lagen, gelijk als op<br />

de oppervlakte van een zeer groot Amphitheater,<br />

op eene plaats, welke hedendaags bekend<br />

is bij den veranderden naam van CASHA,<br />

zijnde twee en eene halve mijl ten Noorden<br />

van Athenen. *<br />

DE<br />

•» De hedendaagfche ligging van Caikti of Cashié<br />

dient niet alleen om die van Acharna, maar ook<br />

die van Cecropia te doen wedervinden. Dit Canton<br />

was de grensfchciding van het grondgebied<br />

der Acharnienfers ten Zuiden , naar den kant van<br />

tene plaats, welke thans Seftli» heet.


O V E R D E G IflE E ! Bi. 50<br />

DÈ overige Dorpen konden het in magt<br />

bij Acharna niet haaien: de meesten echter<br />

pronkten met prachtige tempels, zo als die<br />

van Sunium en Eleufis , of met zonderlinge<br />

gedenkftukken, welke van belang waren voor<br />

de Gefchiedenis, en doorgaans nog meer voor<br />

de Fabelkunde.<br />

PLATO beweert, dat men de Zedekunde<br />

konde leeren met eene reis door Attica te<br />

doen, zo men zich maar de moeite gaf om<br />

alle de opfchriften te leezen, welke.in Elegiè'fche<br />

verfen uitgehouwen waren op de<br />

Hermen , zijnde vierkante fteenen , geplaatst<br />

langs de groote wegen, en in het midden<br />

van de dorpen. Deze opfchriften bevatteden<br />

, zo als hij zegt , de eerfte regels der<br />

Philoföphie, en de zaaden der Wijsheid. *<br />

Zo veel men van dezelven kan oordeelen<br />

uit de ftukken , welke daarvan worden aan.<br />

gehaald, behelsden zij niets anders dan zeet<br />

gemeene grondregels , maar die bijzonder<br />

wel toepaslelijk gemaakt waren tot lee.<br />

ring der landbewooners. Een Athenienfer \<br />

I. DEEL. D<br />

w ej><br />

* In de famenfpraak genaamd Btppmhm.


42 SïsrruEUucEtf<br />

welke op het punt Hond van eenige laage<br />

daad te begaan, werd dikwijls daarvan te<br />

rug gehouden door fpreuken , welke hij op<br />

zijnen weg las in de fchaduwe van eenen<br />

olijfboom of cypres.<br />

NIETS ware gemakkelijker geweest, dan<br />

deze manier weder in te voeren, waarvan<br />

men eenig goed te hoopen, en niets kwaads<br />

te vreezen had: want men hoort vaak liever<br />

de fteenen fpreeken , dan de zogenaamde<br />

Zedepredikers, welke zo veele ongerijmdheden<br />

bij zo veele verdrietelijkheid , en zo<br />

veele verdrietelijkheid bij zo veele irrengheid<br />

voegen , dat zij de deugd zelve haatelijk<br />

maaken.<br />

VOOR het overige fchijnt het, dat de Hermen<br />

van Attica, waarvan fommigen zijn opgericht<br />

door HIPPARCHUS, zoon van PISISTRA-<br />

•rus, alleen in de vlakten en valeijen geplaatst<br />

waren, terwijl de toppen der voornaam<br />

(le bergen pronkten met altaaren en<br />

ftand beelden van JUPITER en APOLLO , gemaakt<br />

van marmer of brons. * Maar geene<br />

van<br />

ETrMoiooicoH MAGNUM, in voce Zcvs<br />

£ff«x P(of; «PABJAHUS is **r«;>,


OVER DE GRIEKEN. 43<br />

van die hoogten leverde zulke belangrijke en<br />

fchilderachtige gezichten op , als de berg<br />

Hymettus , wiens ligging geene weêrgade<br />

had in de geheele oude wereld. Men weet<br />

niet, waarom de Dichters bedendig de voorkeuze<br />

hebben gegeeven aan Tempé in Thesfaliè',<br />

welks naam honderdmaalen in hunne<br />

verfen voorkomt, als ware dit de verrukkelijkltè<br />

en verwonderlijkste plaats van de we.<br />

reld geweest. Maar dat zij hierin mis gehad<br />

hebben, is beweezen door de natuur zelve,<br />

of, zo men wil, door de werkelijke omftan*.<br />

digheden der plaats, welke federd meer dan<br />

twee duizend jaaren geene verandering heeft<br />

ondergaan. En ten einde de Leezer in ftaat<br />

gefield worde om zelf hier over te oordee.<br />

len ; zal ik de vrijheid neemen om eenen<br />

kleinen buitenftap te doen.<br />

TEMPÉ is altijd geweest en is nog eene<br />

zeer naauwe en zeer diepe holte, tusfchen<br />

twee bergen van zulk eene hoogte, dat men,<br />

volgens bericht van Livius, niet wel van boven<br />

naar beneden konde zien , zonder van<br />

fchrik en duizeling bevangen te worden op<br />

het gezicht van eene zo akelige fteilte,<br />

D 2<br />

waar


44 B E S P I E G E L I N G E N<br />

waar de rivier Peneus liep van het Westen<br />

naar het Oosten , en zo weinig ruimte op<br />

zijnen oever liet, dat ter naauwernood tien<br />

mentonen daar elkander konden voorbijgaan,<br />

wanneer zij den weg volgden, welke leidde<br />

van Larisfa naar Thcsfalonica.<br />

OP het oogenblik dat de Peneus zich met<br />

groot geraas in dit moeras nederftortte ,<br />

ontving hij het water van eene vergiftige<br />

rivier, met naame Titarefus of Eurotas, komende<br />

van Macedonië, welke overal, waar<br />

zij langs liep, het gras deed verdorren, en<br />

de vezels der planten verzengde door de<br />

icherpheid van haare wateren, die vol waren<br />

van een bijtend joodenlijm, 't welk men<br />

daarop zag drijven even als olie, en waarvan<br />

SENËCA in zijne Quaestiones Naturales fpreekl<br />

als van een gevaarlijk vergif.<br />

DE bosfchen, welke aan den eenen kant<br />

fiaan op de zijde van den berg Olympus, en<br />

aan den anderen op die van den berg Osfa,<br />

beletten de uitwaazeming van de vochtige<br />

lucht, welke daar altoos heerfcht in het binnenfte<br />

van die diepte, onder de gedaante vaneenen


O V E R D E G R I E K E N . 4 <<br />

nen nevel, door OVIDIUS vergeleeken bij ee.<br />

nen rook van water, of bij eene wolk, welke<br />

zelfs de toppen der bergen bedekte.<br />

MEN vindt foortgelijke plaatzen in verfcheidene<br />

irreeken van Afie en Europa; en Keifer<br />

JULIAAN verhaalt in eenen zijner brieven, dat<br />

hij trekkende over de gebergten van Duitfchland,<br />

midden in het Hercynifche woud , holten<br />

gezien had nog dieper dan Tempé, 't<br />

welk van de Grieken genoemd werd Auxc-roixof<br />

of Wolvenkeel, om dat het zich ten naasten<br />

bij onder die gedaante vertoonde aan den<br />

Zeekant, naar den mond van den Peneus. *<br />

D 3 Zo-<br />

t<br />

* De Ouden hebben ons vier befchrijvingen van<br />

Tempé nagelaareu. Die van FLISIUS en£iii.<br />

NUS zijn volftrekt Romanesk : die van Livius<br />

en OVIDIUS komen volmaakt met de waarheid<br />

overeen. De hedcndaagfche Reizigers , en die ge"<br />

nen, welke derzelver Gedenkfchriften verzameld<br />

hebben , zo als die van den liaron DU T O I T ,<br />

hebben zo weinig van de Oude Aardrijkskunde ge.<br />

weeten, dat zij overal van Tempé Jprceken, als<br />

van eene bekoorlijke vlakte, terwijl £ I U K I I S ,<br />

die voor het overige de zaak vrij wat heeft vergroot<br />

, de breedte niet wijder opgcefc dan van<br />

c e n<br />

3T/\£u5fW» °f c n naasten bij van vijftien roeden.


\6 B E S P I E G E L I N C E »<br />

ZODANIG was dat woeste moeras , meer<br />

gefchikt om eene zwaare droefgeestigheid in<br />

te boezemen , dan die zachte vrolijkheid,<br />

welke men ondervindt op het gezicht van<br />

eene fchoone landftreek, door gelukkige en<br />

vrije menfchen bewoond. Van dezen aard was<br />

het gezicht, 't welk men had op den boog»<br />

ften top van den berg Hymettus. Men zag<br />

daar een groot gedeelte van de vaste kust<br />

van Griekenland, en de geheele ftad Athe.<br />

nen, met den ganfchen heiligen weg, welke<br />

zich uitftrette tot op dertienduizend fchreeden,<br />

door eene rij van Itandbeelden, tempels<br />

en praalgraven, tot aan de poorten van Eleufis.<br />

Daarenboven konde men nog verfcheiden<br />

eilanden zien, verfpreid langs de Westelijke<br />

Kust van Attica, en nog verder in het verfchiet<br />

wederom andere eilanden. Bij dit tafereel<br />

kwam nog de geduurige beweeging<br />

van eene ontelbaare meenigte van koopvaardijfchepen<br />

, welke alle in het gezicht van<br />

den berg Hymettus moesten voorbij zeilen,<br />

om aan de drie voornaamfte Kantooren van<br />

Grieden.<br />

Is het nu niet de grootfte ongerijmdheid<br />

aau eene holte van 15 roeden breedte den naam<br />

van eene bekoorlijke vlakte te geeven ?


OVER DE G R I E K E N . 4Ï<br />

Griekenland te komen, welke waren Egina,<br />

Corinthus en de Pireifche haven : want er<br />

werd destijds meer koophandel gedreeven<br />

binnen de Saronifche Golf, dan in alle de<br />

andere Golven van Peloponnefus te zamen.<br />

§. VI.<br />

<strong>VAN</strong> HET NOORDELIJKE GEDEELTE <strong>VAN</strong><br />

ATTICA.<br />

Nu zal ik zeggen, hoe het geheele grondgebied<br />

van Athenen verdeeld was in drie<br />

bijzondere Oorden , welke eertijds door<br />

tweedracht dermaate tegen elkander verbit»<br />

terd werden , dat daaruit drie vijandelijke<br />

factiën ontflonden,<br />

JUIST in dat tijdftip, toen zij verwoed hun on~<br />

derling verderf zochten, ftond PISISTRATUSOP,<br />

bekwam het opperbewind door regeeringloosheid,<br />

en werd magtig door de verwarring. Maar<br />

toen de befchermgeest van 't Gemenebest ten<br />

laatften de wetgeeving van Solon had doen<br />

zegepraalen over de hindernisfen, waarmede<br />

zij langen tijd had geworsteld, werden deTyrannen<br />

genoodzaakt ruimte to maaken , de<br />

D 4<br />

par-


48 B E S P I E G E L I N G E N<br />

partijzucht werd tot zwijgen gebracht, de<br />

wetten alleen fpraken, en de gulden tijd der<br />

Athenienfers begon , omtrent het jaar 51a<br />

voor onze tijdrekening. Tot dien tijd toe<br />

hadden zij niets meer dan een gemeen volk<br />

geweest, zo als er honderd anderen in de<br />

overige gedeelten der wereld gevonden worden;<br />

maar van dien tijd af verdonkerde hun<br />

roem den roem van alle andere volken, en<br />

hun naam werd de eerlte van alle naamen.<br />

HET bergachtige gedeelte , gelegen tegen<br />

het Noorden van Attica , en bekend onder<br />

den naam van DIACRIA , bevatte de oudfte,<br />

maar tevens de armoediglre dorpen; en echter<br />

munteden dezen boven alle Athenienfers<br />

uit in eene gelukkige neiging tot vrolijk,<br />

heid en vermaak. De meesten werden bewoond<br />

alleen van jagers en herders, welke<br />

zich langen tijd geneerden met het vleefch<br />

van wild en met de melk van hunne kudden.<br />

Daar zij Hechts weinige landerijen hadden<br />

, die gefchikt waren om bebouwd te<br />

worden , leiden zij zich vervolgens toe om<br />

de wijnbergen op die hoogten, welke meest<br />

open.


OVER DE GRIEKEN. 40<br />

openlaagen voor de Zon, te vermeenigvuldigen.<br />

.<br />

DE eerfte proeven van deze bébouwing,<br />

welke naderhand zo grooten invloed had op<br />

de zeden en den Godsdienst der Grieken,<br />

werden genomen in den omtrek van den<br />

berg Icarus , welke in vervolg van tijd zo<br />

beroemd is geworden in de geichiedenis van<br />

het Tooneel. Deszelfs top werd bewoond<br />

door eenige familien van wijngaardeniers van<br />

eenen zeer geestigen aard, welke voorgaven<br />

de uitvinders te zijn van de oude Comedie,<br />

Zo als die nog was eenige jaaren voor de<br />

•geboorte van ARISTOPHANES : dat is te zeg.<br />

gen, zeer fpotachtig, zeer fieekelig, en op<br />

eenen toon van vrolijkheid , welke vaak ia<br />

losbandigheid ontaardde.<br />

DE dramatifche poëllj, waar door de Icariers<br />

zich onderfcheidden, was eigenlijk de<br />

D 5<br />

Try.<br />

* De berg Icaius lag tusfchen het dorp der De.<br />

daliden. en dat van Meiene, aan de grenzen van<br />

Beotië. De dichter STATIUS heeft zeer wel deze<br />

Gcographifche order in acht genomen . als hij<br />

zegt in zijne Thebais :<br />

tmii, Ctltiiue imm, viridtsque MeUmu.


B E S P I E G E E I N C E K<br />

7rygedie t<br />

of het gezang van den wijn-oogst;<br />

welke men fomtijds door de gelijkheid van<br />

letters en lettergreepen heeft verward met de<br />

Tragedie, 't welk eigenlijk beteekent het gezang<br />

van den Bok: zo dat de naam zelf ons<br />

nu nog derzelver oorfprong te kennen geeft.<br />

De Egieoren of geitenhoeders van Diacrië<br />

gaven een ftuk vee uit hunne kudden ten<br />

beste, om tot eenen prijs voor heldenzangen<br />

te dienen, terwijl de Wijnleezers van den<br />

berg Icarus hunne dichters beloonden met<br />

eenen beker nieuwen wijn , en eenen kram<br />

van klimop: want zelfs de minfte gehuchten<br />

van Attica hadden het recht om te bekranfen<br />

die genen, welken zij dit waardig keurden :<br />

mids die eerbewijzing zich bepaalde binnen<br />

de grenfen van elks grondgebied , volgens<br />

eene wet, welke ons van DEMOSTHENES bewaard<br />

is. *<br />

DERGELIJKE aanmoedigingen dienden niet<br />

zo zeer om de eerzucht te vergrooten , als<br />

wel om de algemeene vrolijkheid te vermeerderen.<br />

Terwijl de dalen en bergen weergalmden<br />

van het vreugde-gejuich, en het geklank


OVER DE G R I E K E N .<br />

5 ><br />

klank der Mufiek-inlrrurnemeu, zag men verfcheiden<br />

Dorpen zich vereenigen, om feesten<br />

met eikander te vieren, en zinnebeeldige<br />

danfen te houden, welke Trieomen genoemd<br />

werden, wanneer het gezelfchap uit drie dorpen<br />

, en Tetraeomen , wanneer het uit vier<br />

beiïond. *<br />

DB inwooners van Diacrië hadden zo veel<br />

op met het danfen, dat zij dit tot een wee.<br />

zenlijk gedeelte hunner tooneelfpelen maakten,<br />

en, *t geen vreemd en ongehoord is,<br />

zij vonden de kunst uit om zelfs in de Tragedien<br />

te danfen, en oeffenden zich om over<br />

opgeblaazen en gladde lederen zakken fprongen<br />

te doen, nog gevaarlijker dan die, welke<br />

in de Olympifche fpelen werden vooreefteld.<br />

BIJ deze verfchillende uitfpanningen, welke<br />

VIKGIUUS onder de zoete vermaaken van<br />

het landleeven heeft befchreeven, kwam nog<br />

de fchoonheid van het land zelve , 't welk<br />

op eenen zo verheven grond, en op zo onef.<br />

* Pollux lib. IV. cap. ij. «STEPH, ft*.<br />

ZAKT, in TOCC EvTTvPiJoti.


j2 B E S P I E G E L I N O E M<br />

effene vlakten , eene zeer groote verfcheidenheid<br />

van gezichten opleverde; vooral aan<br />

die genen, welke midden door Diacrië trokken,<br />

om van Athenen naar Orope te gaan'<br />

waar de weg bijna altoos liep door Daphnoiden.<br />

DEZE weg was de fraaifte van Griekenland<br />

, en liep uit op het grondgebied van<br />

verfcheiden Dorpen, van welke de beroemdfte<br />

waren APHIDNA , RHAMNUS en PEANIE,<br />

de geboorteplaats van den Redenaar DEMOS-<br />

THENES. Maar hier is bijzonder de akeligfte<br />

nacht op eenen zeer fchoonen dag gevolgd.<br />

PEANIE is thans bewoond alleen door Griekfche<br />

Monnikken, wier onkunde en bijgeloof<br />

dit voorheen zo bloeiend land geheel bedorven<br />

heeft. Daarenboven heeft zich daar<br />

eene foort van vreemde veehoeders neergezet<br />

, welke door de vreemdffe lotgevallen<br />

uit het hart van Wallachyen daar zijn<br />

aangekomen. De hedendaagfche reizigers ,<br />

zo als Dr. CHANDLER , hebben zich zeer<br />

vergist met aan die menfehen den naam<br />

van Albaniers te geeven; want zij zijn<br />

ech»


tfVER B E G ï I U I K . JÉff<br />

echte Wallakken , * en zo zeer gehecht aan<br />

het herderlijke leeven , dat zij het geheele<br />

vlek van Marathon tot eene fchaapskooi hebben<br />

gemaakt, liggende binnen in eene valeij,<br />

wel gefchikt om bebouwd te worden, maar<br />

zodanig beflooten aan den eenen kant door<br />

het zeeftrant , en aan de andere zijde door<br />

eene keten van bergen, welke de Grieken<br />

Epacrie noemen , dat het nooit mogelijk is<br />

geweest daar ter plaatze vijfmaal honderd<br />

duizend Perfiaanen in flagorde te fchaaren,<br />

welke de Redenaar LYSIAS in eene lijkrede<br />

daar doet ontfeheept worden.<br />

AL<br />

* De Wallakken. in dezen tijd door het Athecnfche<br />

land verfpreid, zijn eigenlijk afftammelingen<br />

uit Romeinfche volkplantingen, welke TRAJANUS<br />

in Dacië heeft neergezet. Men kan hierover nazien<br />

eene Verhandeling van den Heer D'ANVIM.S,<br />

in het lode deel van l'^tcaicmie dei 'mfcriftunt; en een<br />

ander ftuk , ten titel voerende: Etatt formés après la<br />

chttte de l'Empire Hpmain en Occident. pag. 2S7„<br />

Wat Peanië betreft, het opperfte gedeelte daa><br />

van is nog overig onder den verbasterden naam<br />

van Tmaica, in het hellen van den berg Parnes ;<br />

en de puinhoopen , welke men daar vindr, zijn<br />

die van eene fterkte, genaamd Lcpfydrion, waar de<br />

Tyran H I P P A R C H U S de Athenienfers verlloeg.


£4 B E S P I E G E L I N G E N<br />

AL was er ook ruimte genoeg geweest om<br />

een half millioen krijgsknechten te bevatten,<br />

zo waren evenwel de vlooten van Darius,<br />

en die van alle Zeemogendheden der Oude wereld<br />

niet in ftaat om eene zo groote meenigte<br />

over de middelandfehe zee te voeren. Men<br />

mag hier uit befluiten, dat LTSIAS de regels<br />

der Welfpreekendheid beter gekend heeft,<br />

dan die der hiftorifche Critiek j welke nooit<br />

de liefhebberij der Athenienfers is geweest:<br />

zij fchikten altoos de waarheid met fabelen<br />

op, en de fchoonfte der overwinningen moest<br />

nog bij hen vergroot worden, zo dat zij ongelooflijk<br />

wierd.<br />

§• VlU<br />

V A N DE ZEEKUST.<br />

DE geheele valeije van Marathon lag nog<br />

binnen de grenzen van Diacrië; maar zo ras<br />

men daar uit ging naar het Zuiden, kwam<br />

men aan eenen anderen oord, genaamd PA-<br />

KALIA, of de Zeekust, welke den geheelen<br />

zuidelijken hoek van Attica bevattede.<br />

HIER hielden de Athenienfers zich beezig<br />

met de vifchvangst en fcheepvaart; en daar<br />

meest


ÖVER ÖE GRIEKEN-,<br />

meest alle hunne wooningen onmiddelijk aan<br />

het ftrand lagen, leverden zij den Staat matroofen<br />

, terwijl de overige kwartieren foldaaten<br />

leverden. Hunne voornaamste uitfpan»<br />

ningen kwamen overeen met hunne wijze<br />

van leeven ; en terwijl de bergbewooners<br />

dansten in den Wijnoogst , vermaakten de<br />

zeelieden van Paralië zich op zee met fcheepsfpelen,<br />

of zeilpartijen, ter eere van Minerva<br />

van Sunium, welke hunne hoofdplaats was,*<br />

DIT vlek, zeer bekend in de Gefchiedenis,<br />

had, volgens verhaal van SCYLAX, eene dubbelde<br />

haven aan de middellandfche zee, en<br />

eenen prachtigen tempel, welke op eenen zo<br />

verren afftand te zien was, dat de brokken<br />

der Colonnade nog ten huidigen dage dienen<br />

tot een baken voor de fchepen, welke op de<br />

kusten van Griekenland vaaren.<br />

DE uiterlïe onvruchtbaarheid, welke in het<br />

binnenfte gedeelte der landen in den omtrek<br />

van Sunium heerfchte,<br />

werd eenigermaate<br />

ver.<br />

* Deze Zeilpartijen maakten een gedeelte uit van<br />

het jaarlijkfche feest, het welk de kleine Panatheaea<br />

heette.


$6 B E• 9 ? I B O- E & T N O B K<br />

vergoed door de zilvermijnen , wier voornaamlte<br />

tak liep van het Zuiden naar het<br />

Noorden, van het Gedenkteeken van Thrafyllus<br />

op den berg Lauiïum, tot aan de hoogte<br />

van het dorp Bifa.<br />

DE oppervlakte van dezen [metaalachtigen<br />

,oord leverde op verre na geene zo aangenaame<br />

voorwerpen op, als die welke ons bij de<br />

wijngaardeniers en herders van Diacrië bekoorden.<br />

Men zag hier eenen troep flaaven,<br />

opgekocht, even als vee, op alle de markten<br />

van Europa en Afie. Zuchtende onder<br />

ketens en fmertcn daalden zij neder in de<br />

ingewanden der aarde, om daaruit een ge.<br />

mengd metaal van zilver en koper te haaien;<br />

en . vervolgens eene foort van esmarauden,<br />

welke volgens getuigenis van PLINIUS oneindig<br />

minder glans en kleur hadden dan die<br />

van Egypten.<br />

OP eene andere plaats zal ik van de voort,<br />

brengzels dezer Mynen fpreeken, en het gebruik,<br />

*t welk van dat metaal werd gemaakt.<br />

Thans zal ik mij vergenoegen alleenlijk aan<br />

te merken , dat in alle de Archiven van<br />

A-


tfvER » £ G R I É K E K .<br />

Athenen niet één fluk voor handen was ,<br />

waar het tijdftip van hunne eerfte graaverij<br />

konde worden aangeweezen, gelijk XENOPHON<br />

in zijnen Oeconomicus toeftemt: maar de algemeenst<br />

aangenoomen gislïngen brachten hetzelve<br />

tot de regeering van ERJCHTHONIUS ; *<br />

dat is te zeggen, men verfchoof hetzelve tot<br />

tijden , welke nog vroeger waren dan de<br />

komst van CADMUS in Griekenland, waar al*<br />

le kunsten in het gemeen veel eerder bekend<br />

en beoeffend zijn geweest, dan de Tijdrekenkundigen<br />

gefield hebben, bij gebrek van genoegzaame<br />

berichten aangaande de van tijd<br />

tot tijd gemaakte ontdekkingen in de Metaalkunde<br />

, welke voor hun eene onbekende<br />

weetenfchap , en eene nieuwe wereld uit.<br />

maakte.<br />

DAAR de aanneemers van de mijnen van<br />

Attica hunne flaaven op eene onmenfchelijke<br />

manier behandelden, moesten zij daar voor<br />

op hunne beurt ook de verfchrikkèlijkfte ftraf<br />

ondervinden. Omtrent honderd jaareti voor<br />

onze tijdrekening maakten die ongelukkiger!<br />

eene zamenzweering tegen hen, kwamen ge-<br />

I. DEEL. E wa-<br />

* fnsius, Hiji, Nau Lib. ^, cap. 5«.


wapenderhand uit de holen der aarde te<br />

voorfchijn, verwoesteden alles te vuur en te<br />

zwaard , namen Sunium ftormenderhand in ,<br />

pionderden de nabuurige dorpen, en vernielden<br />

zodanig de geheele zeekust van Attiea,<br />

dat dezelve zich nimmer heeft kunnen herflellen,<br />

en men daar nooit weer mijnen heeft<br />

gegraaven. Dit was het einde der gierigheid<br />

, en tevens het einde der dwingelandij.<br />

DE ruwfle en fteenachtigfle ftreek van Paralië<br />

droeg eigenlijk den naam van CRANAÖ,<br />

welker inwooners leefden van de visfcherij,<br />

den koophandel, en van verfchelden fabrieken,<br />

waarvan deberoemdfïe behoorde aan het<br />

dorp Anaphlystus , waar men aarden vaten<br />

maakte, welke bij de ouden zeer gezocht<br />

werden wegens hun fraai maakzel, en de<br />

fchoone bonte kleur, overtreffende zeer verre<br />

de flukken van Campanië, welken de<br />

Graaf CAYLUS , HAMILTON en anderen zeer<br />

verkeerd voor Etrurifch vaatwerk hebben aangezien.<br />

DE overzijde van Cranaë naar het Oosten,<br />

door de hedendaagfche Athenienfers Mefogeia<br />

ge-


C V E R » £ G R I E K E N . 55e<br />

geheeten, bracht de beste honig van Attica<br />

voort, wegens de nabijheid van den berg<br />

Hymettus , wiens Zuidelijke zijde niet alleen<br />

met thym was bedekt, maar ook met<br />

honderd andere foorten van planten , zeer<br />

gefchikt naar den aard der bijen. Het grootde<br />

gedeelte der dorpen , welke in deze<br />

ftreek verfpreid waren, is zo geheel en al<br />

verdweenen, dat er geen het minde blijk of<br />

fpoor van is overgebleeven. En hier over<br />

zal men zich niet verwonderen, zo men<br />

weet , dat de wooningen der behoeftigde<br />

landlieden in den ouden tijd flechts hutten<br />

waren, van hout opgeflagen, welke ligtelijk<br />

afgebrooken , vervoerd en weder opgebouwd<br />

konden worden. Zo dra de Peloponntilfche<br />

oorlog verklaard was, beval PERICLBS de houten<br />

huifen in geheel Attica af te breeken, en<br />

de bouwdoffen van dezelven te Athenen in<br />

bewaaring te ueemen, op dat zij niet door<br />

den vijand mogten worden verbrand. * Deze<br />

foort van boerfche bouwkunst fchijnt bijna<br />

algemeen in de buitenwooningen van Griekenland<br />

te zijn aangenoomen geweest, waar<br />

men de dorpen afbrak, om dezelven voor<br />

E 2 ver-<br />

J> laucïuiiji! Üb. II»


ób B E S P I E G E L I N G E N<br />

verbranden te bewaaren, geduurende de oorlogen<br />

, waar door dit gedeelte der wereld<br />

zo dikwijls werd verwoest.<br />

§. VIII.<br />

<strong>VAN</strong> DE STAD ATHENEN.<br />

HET laatfie en aanmerkelijkfte gedeelte van<br />

Attica was het PEDION , of het grondgebied<br />

van Athenen , zijnde eigenlijk eene valeije<br />

van eene eironde gedaante, waarvan de lengte<br />

door de nieuwlte reizigers bereekend is<br />

op drie Franfche mijlen , en de breedte op<br />

twee. *<br />

DEZE landfireek befproetd door den Gephtfus,<br />

Jlisfus en Eridanus, was bijzonder gefchikt<br />

tot het kweeken van Olijfboomen.<br />

Van dezen had men daar een zeer groot woud,<br />

het welk in den bloeitijd van verre fcheen<br />

overdekt te zijn met een wit kleed, opge.<br />

houden door takken van een zeer donker<br />

groen, waar verfchillende zwermen van vogels<br />

hunne fchuilplaatsnaamen, welke met het<br />

voorjaar uit Afie naar Griekenland overftaken.<br />

DÉ<br />

* TOCOCKE Reizen D. III. B, 3. K, *»,


OVER DE G R I E K E N , QI<br />

DE eigenaars van deze uitgestrekte plantagie<br />

waren zeer rijk, en misfchien de geestigste<br />

van alle de Athenienfers: althans deze<br />

flreeken hebben opgeleverd eenen SOCRATES,<br />

SOPHOCLES , THUCYDICES , PLATO en EPICU-<br />

RUS , welke alle afkomstig zijn uit onder»<br />

fcheiden gehuchten op het grondgebied van<br />

Athenen, 't welk afgedeeld was door tien<br />

groote wegen, welke, even als de flraalen<br />

van eenen cirkel, in één middelpunt famenliepen,<br />

en uitkwamen aan de poorten van de<br />

hoofdftad.<br />

WANNEER men deze Stad intreedt , zegt<br />

DICAEARCHUS , zoude men twijffelen, of men<br />

wel te Athenen was. De ftraaten, voegt hij<br />

er bij, zijn ten uitersten onregelmaatig; de<br />

ftad is over het geheel Hecht voorzien van<br />

water ; en men vindt er niet dan gemeeue<br />

huizen: uitgezonderd eenige weinige, welke<br />

wat meer gemak hebben dan de andere.<br />

Eerst bij de aankomst aan den Schouwburg,<br />

en op het gezicht van den top van het Kasteel<br />

, begint men langzaamerhand te rug te<br />

komen van die bedwelming en onzekerheid,<br />

waarin men gebracht is door de weinige<br />

E 3<br />

over.


4% B E S P I E G E L I N G I K<br />

overeenkomst, welke er is tusfchen de waa.<br />

re gesteldheid der zaaken , en den groote*<br />

ophef, welk daarvan is gemaakt. *<br />

NA zodanige bekentenis van eenen kundigen<br />

en onpartijdigen Griek, die een leerling<br />

Was geweest van ARISTOTELES, en eenige jaa»<br />

ren na den dood van ALEXANDER heeft gefchreeven<br />

, behoort men voor altoos af te<br />

zien van het vooroordeel, 't welk nog heden,<br />

daags plaats heeft bij de zogenaamde Geleerden,<br />

die zich in goeden ernst verbeelden,<br />

dat Athenen de fraaifte ftad van de wereld is<br />

geweest.<br />

WIJ hebben reeds gelegenheid gehad om<br />

aan te merken, dat de vastgeftelde Volksregeering<br />

onoverkomelijke hinderpaalen ftelde<br />

voor de trotsheid der Athenienfers, welken<br />

de zucht mogt hebben bevangen om<br />

midden in de hoofdftad in paleifen te woo-<br />

«en. In de beste tijden van de Republiek<br />

konde men, volgens getuigenis van DEMOS-<br />

THE-<br />

• Uittrekzel uit een Fragment van DICAE MI­<br />

SMUS, getiteld f}, 0;<br />

'üAWof, te vinden in den


OVER DE GRIEKEN. 63<br />

THENES, de huizen van eenen THEMISTOCLES<br />

cn ARISTIDES niet van die hunner buuren onderfcheiden.<br />

HET is uit dien hoofde geenszins te verwonderen,<br />

dat de Attifche Adel eindelijk tegenzin<br />

kreeg om in zodanige ftad te woonen:<br />

zij verkoozen liever hunnen luister op de<br />

eenzaamfte buitenplaatzen , of in de geringde<br />

dorpen ten toon te fpreiden, dan zich vermengd<br />

te zien onder eenen hoop volks, 't<br />

welk zij een heerfchzuchtig graauw noemden,<br />

en welks trotsheid alle andere trotsheid in<br />

bedwang hield. *<br />

DAARENBOVEN dient nog aangemerkt te worden,<br />

dat de oudde deden van Griekenland,<br />

gelijk Theben, Sparta, Argos en Athenen,<br />

even als bij toeval gefticht zijn. Men bouwde<br />

nieuwe wijken daarbij aan, naar maate<br />

dat de bevolking toenam; en het was onmogelijk<br />

daarin volgens eenige orde of evenree.<br />

digheid te werk gaan, uit hoofde van de oude<br />

gebouwen, welke in den weg donden.<br />

E 4<br />

I<br />

N<br />

* Cos». NEPOS in vim ChthUt, ATHEWAEUS<br />

L. XII. c, 14.


04 B I S P I Ï G U I S C E R<br />

In dit opzicht heerfchte er ongelijk veel meet<br />

regelmaatigheid in de geheel nieuwe Heden,<br />

welke van de Grieken gedicht werden ten<br />

diende van hunne volkplantingen in Afie en<br />

Europa , waar zij over den grond konden<br />

befchikken naar welgevallen, de openbaare<br />

plaatzen afteekenen , regelmaatigc figuuren<br />

trekken , en de wijken naar het richtfnoer<br />

afmeeten, zo als werkelijk plaats had tcThurium,<br />

gedicht in Italië, nabij de puinhoopen<br />

van het oude Sybaris , waarvan DIODORUS<br />

van Sicilië ons een fraai plan heeft bewaard.<br />

DE misdand der huizen te Ahenen kwam<br />

voort uit een gebrek in derzelver oorfprongelijk<br />

maakzel. De trappen kwamen uit op de<br />

draat, en de bovenkamers, met eenen uit r<br />

tyong gemaakt, ontfierden de gevels, belemmerden<br />

het gezicht , en verminderden den<br />

omloop der lucht. Dit alles was een gevolg<br />

van de hebzucht der eigenaars, welke op<br />

die wijze eene foort van galerijen maakende<br />

boven het hoofd der voorbijgangers, daardoor<br />

de ftraaten zelve, zo veel zij konden, poog.<br />

den in te neemen. *<br />

* DE


O V E R C E G R I E K E N . 6^<br />

DEAreopagus, welke zich het onmiddelijke<br />

opzicht over alle de gebouwen ts Athenen<br />

had aangemaatigd, hield in dit opzicht<br />

geene ftrenge order. De Areopagiten wilden<br />

zelfs openbaare vijanden fchijnen van elke<br />

nieuwigheid in het ftuk van Bouwkunde; en<br />

onderhielden om die reden het dak van hunne<br />

eigene vierfchaar met klei. Dit nu was het<br />

model, 't welk zij aan de overige burgers voorfielden,<br />

en zij fielden dit op zulk eene wijze<br />

voor, dat het gevaarlijk zoude zijn geweest<br />

daarvan af te wijken.<br />

HET is, zegt EURIPIDES, de algemeene gewoonte<br />

van alle onze bouwlieden, om nimmer<br />

fraaie daken op de huizen te zetten. *<br />

Indien dit zo in het oog loopend gedeelte<br />

der huizen al te zeer was verfierd geweest,<br />

of ook zo het maar al te hoog was opgetrokken<br />

, zoude terflond eene meenigte van<br />

nijdige toekijkers vermoed hebben, dat achter<br />

dit vertoon eene trotsheid en ontwerpen<br />

fchuilden, geheel niet befiaanbaar met de republikeinfche<br />

gelijkheid. Elk, die den geest<br />

der Volksregeeringen bij ondervinding kent,<br />

E 5<br />

zal<br />

* H l P t O t l T » ! VS. A,&7%


(5 BESPIEGELINGEN<br />

zal dit ligtelijk begrijpen ; maar zij, welke<br />

dien geest niet kennen, zullen bezwaarlijk<br />

het gezegde verstaan.<br />

DE Areopagus was een zeer geheimzinnige<br />

rechtbank, en ging naar zo duistere stelregels<br />

te werk, dat het onmogelijk was den<br />

grond daarvan te ontdekken, ten zij men in<br />

alle de geheimen van den Staat kundig ware.<br />

Nimmer hebben de Areopagiten het plan<br />

van den Redenaar TIMARCIIUS willen goedkeuren<br />

, welke aan den Staat voorftelde om eene<br />

rij huizen te bouwen langs de plaatzen, waar<br />

de volksvergaderingen gehouden werden; en<br />

welke PNYX werd genaamd. * Intusfchen<br />

was deze plaats in den allerelendiglten ftaat,<br />

en volstrekt ongefchikt voor de majefteit<br />

van<br />

een volk, 't welk zich de heerfchappij<br />

over de zee ,<br />

land aanmaatigdc.<br />

en den eersten rang op het<br />

HET<br />

* JESCHINES centra Timarchum. pag. 105. De<br />

Areopagus vieesde, dat die nieuwe gebouwen tot<br />

plaatzen van ongebondenheid zouden gebruikt<br />

woiden, waar het volk zijn verftand in den wijn<br />

zoude verliezen, voor dat het ter plaatze kwam,<br />

waar de ftaatszaakenmoesten veihandeld worden.


* v E *. DE GRIEKSE ar.


iSf? B E S P I E G E L I N G E N<br />

nen Hechten; omdat deze lieden geenen<br />

meester konden dulden, en nog minder aan<br />

Koningen gehoorzaamen. Deze plaatzen zouden<br />

voor altoos onbewoond, en met fchande<br />

bedekt zijn gebleeven, indien niet eindelijk<br />

het geilacht van PISISTRATUS op zijne beurt<br />

weggejaagd , en het doorluchtige huis der<br />

Alcmaeoniden in zijnen voorigen luister volkomen<br />

herfteld ware.<br />

WAT betreft de wezenlijke uitgestrektheid<br />

van Athenen, zo is het zeker, dat de wallen<br />

van zestig ftadien , of omtrent twee en<br />

eene halve mijl in den omtrek, veel uitgeflrekter<br />

waren , dan zij hadden behooren te<br />

zijn, zo niet in tijd van oorlog de geheele<br />

natie genoodzaakt was geweest derwaards de<br />

vlucht te neemen. Dan floegen de buitenlieden<br />

, die nu geen verblijf meer overig hadden,<br />

in aller ijl in de minst bewoonde wijken,<br />

hutten op, welke wegens haare ronde gedaante<br />

naar bijenkorven geleeken. ARISTOPHANES,<br />

welke deze elendige fchuilhoeken had gezien<br />

in den Peloponnefifchen oorlog , vergelijkt<br />

dezelven bij eene foort van aarden vaten,<br />

af<br />

i


ö V E R V E G R I E R E IN. 65*<br />

of tonnen. * Dit alles zag men in eenen<br />

tijd , toen er nog geen DIOGENES CY­<br />

NICUS leefde , wiens gefchiedenis met weinig<br />

oordeel is gefchreeven , en insgelijks ge«<br />

leezen.<br />

ZONDER deze hutten,<br />

welke voor eenen<br />

tijd uit nood werden opgericht , te rekenen<br />

, beliep het getal der huizen te Athenen<br />

Hechts eenige weinige boven de tien duizend,<br />

t<br />

Men kan dus het getal der inwoo»<br />

ners, zo men vreemdelingen , flaaven , en<br />

de enkelden van alle fexen en jaaren mede<br />

neemt , op vijftig duizend zielen bepaalen.<br />

Het zoude ongerijmd zijn eene Merker<br />

bevolking te onderstellen in woonplaatzen<br />

van zo kleine uitgeftrekheid, en wier<br />

innerlijke waarde daarenboven zo gering was,<br />

dat dezelve niet konde opweegen tegen den<br />

prijs van de minste woonhuizen in de voornaamste<br />

Heden van Europa.<br />

* U^av.vat. 1" Eqmtibus vs. 789.<br />

Zo men de<br />

Griek-<br />

t XENOPHON zegt dit ten duidelijkften in deze<br />

woorden : 'AXAot insi i| TidkH ix<br />

il fiupiccv óixicfll' vvvfóYjxe.<br />

D<br />

' &tö> s e t<br />

7r}\£iovoiv,<br />

Soera,<br />

tii. L. III. en hij herhaalt deze berekening in zij;<br />

nen Oteommicm,


?Ö - K E S P Ï E G E L l N e E i f<br />

Griekfche Redenaars leest, welke zo dikwijls<br />

gelegenheid hebben gehad om de onderfcheiden<br />

gedeelten van eene erffcnis, waarover<br />

gefchil viel, te waardeeren, zal men zien ,<br />

dat de gewoone huizen te Athenen gemeenlijk<br />

verkocht wierden voor eenen halven Attifchen<br />

talent, of tweeduizend, tweehonderd<br />

en vijftig franfche guldens: maar er was een<br />

zeer groot getal, 't welk die fom niet konde<br />

houden, gelijk men in 't algemeen kan<br />

opmaaken uit het gene DICAEARCHUS zegt van<br />

derzelver flechten ftaat, en geringe vertooning.<br />

HET was noodig, dat wij ons in een diergelijk<br />

verflag in lieten, ten einde de gedachten<br />

der Leezers op de gewigtigfte ftukken<br />

der gefchiedenis van Athenen gevestigd wierden.<br />

En men zal nu zeer gemakkelijk kunnen<br />

begrijpen, dat noch PERICLES, noch eenige<br />

andere Demagoog even magtig als hij,<br />

in ftaat is geweest om de hoofdftad van Attica<br />

tot eene fchoone ftad te maaken.<br />

DE groote pracht, welke aan de tempels<br />

en openbaare gebouwen werd befteed, deed<br />

de


O V E R DE G R I E K E N . 3$<br />

de huizen der burgeren nog Hechter en lee.<br />

lïjker fchijnen, dan zij in de daad waren.<br />

In plaats van de uitwerking van dit contrast<br />

te verzachten, maakte men dezelve veeleer<br />

nog fterker: het oog liep daar, door eene<br />

al te ihelle beweeging, van het eene uiterfte<br />

tot het andere, zonder een midden te vinden,<br />

waar het konde rusten. Daar er geene<br />

overeenkomst noch verband was tusfchen de<br />

deelen, was er ook geene fchoonheid in het<br />

geheel. De drieduizend ftandbeelden, Maande<br />

op de openbaare plaatzen, en onder de<br />

galerijen van Athenen, konden de mismaaktheid<br />

der ftraaten niet vergoeden; want geene<br />

gebreken kunnen door fieraaden vergoed<br />

worden.<br />

HET lijdt geenen twijffel , of PEKICLES is<br />

bij zich zeiven van het nuttelooze zijner poogingen<br />

overtuigd geweest: maar hij brouwde<br />

immer, om een eerlijk beftaan te bezorgen<br />

aan de behoeftiglte burgers, welke hem ten<br />

fterklten toegedaan waren. Dezen waren het,<br />

waar door hij regeerde, en waardoor hij de<br />

hachelijkfte omlhndigheden gelukkig te boven<br />

kwam. Die lieden onderfieunden hem<br />

al.


•y?<br />

B E S P I E G E L I N G E N<br />

altoos tegen het geschreeuw van den Adel,<br />

wier partij hij verlaaten had, en van welke<br />

hij vervolgens werd verlaaten. Men befchuldigde<br />

hem voornaamelijk van de Landskas<br />

uit te putten; maar dit deed hij blootelijk in<br />

fchijn: want daar hij het geld onder de kunstenaars<br />

uitdeelde, kwam hetzelve volftrekt<br />

niet buiten de grenfen van Attica. Alleen<br />

ontftond hier uit een fterker omloop, welke<br />

alle kunsten deed leeven: en wil men dit<br />

weelde noemen , zo moet men bekennen,<br />

dat het eene zeer goede weelde was, welke<br />

•duizend burgers voor den bedelzak bewaarden<br />

, en duizend andere voor wanhoop; in<br />

eenen tijd, waarin de ongelijkheid van middelen<br />

tot eene fchrikbaarende hoogte was geklommen.<br />

Sommige Athenienfers bezaten,<br />

gelijk wij gezien hebben, landgoederen van<br />

anderhalve mijl in den omtrek; terwijl fommige<br />

anderen geen plekjen gronds bezaten,<br />

waar zij zich konden laaten begraaven. I»<br />

zodanigen toeftand van zaaken moest men de<br />

armen wel laaten timmeren op kosten van de<br />

rijken, en dus het gebrek door uitwendigen<br />

pracht bedekken.


« V E R D E G R I E K E N . 73<br />

DE twee groote misdagen , welke men<br />

PERICLES immer zal verwijten , beftonden<br />

voor eerst in de verkwisting en den Oosterfchen<br />

praal, waarmede hij het goud en ijvoor op*<br />

eenhóopte in den tempel van Minerva ; eü<br />

ten anderen in de flofheid van de grensplaat»<br />

zen te laaten bloot liggen, daar hij niet het<br />

verlïerken van negen of tien dorpen naar<br />

den kant van Beotië en Megaris de meenigvuldige<br />

invallen der Laccdemonicrs, in den<br />

Peloponnelifchen oorlog , had kunnen voorkomen.<br />

Deze ohverzadclijke roovers verwoestten<br />

Attica ongeftraft op de Wreedfte<br />

manier. Zij bedienden zich beurtelings van<br />

vuur en zwaard om zelfs de geringfté blijken<br />

van den landbouw te vernielen, en alle<br />

vruchtboomen moesten vallen door hunne<br />

handen, even als of zij door den blixem<br />

waren nedergeflagen. Om die troepen des<br />

te beter tot pionderen aan te moedigen, had<br />

de Republiek van Lacedemon aan haare Officiers<br />

gelast om niet meer dan de tienden<br />

van de buit voor zich te houden, en al het<br />

overige voor de gemeene foldaaten over te<br />

laaten , 't welk dezen zo vuurig maakte,<br />

I DEEL. F das


74 B ï ! f I Ê C H 1 1 B 8 B H<br />

dat zij den overwonnenen niets, dan hunne<br />

tempels en graflieden overlieten. *<br />

DAAR PERICLES tegen zulke vijanden gee.<br />

nen beflisfenden flag op het open veld wil.<br />

de waagen , zoude niets in zijn plan van<br />

verdeediging beter te pas zijn gekomen, dan<br />

eene achtereenvolgende reeks van plaatzen,<br />

welke verlterkt waren tegen de Spartaanfchc<br />

krijgsmagt: want deze verftond de kunst niet<br />

om dezelven te belegeren; fomtijds deinsde<br />

zij te rug voor eenvoudige redouten, en zij<br />

heeft Oenoë nimmer kunnen inneemen , 't<br />

welk eene kleine fchans was van Attica, op<br />

de grenzen van Megaris. f<br />

INTUSSCHEN werd door die uiterlte zwakheid<br />

der grensplaatzen de veiligheid binnen<br />

in het land hoe langs hoe minder ; en dit<br />

had ten gevolge een wantrouwen, waardoor<br />

de fondfen en vastigheden dermaate daalden,<br />

dat men, volgens XENOPHON, liever zijn geld<br />

wilde zetten in de eilanden van den Archi.<br />

pel,<br />

* SchoUastu Dcmoithenu, ai Om, mtr» Hm>tmw.<br />

i THUCTDIDEt L. II,


O V E R D E G l I I K É H. ff<br />

fel , dan in het vaste land van Attica. En<br />

dit was in de daad een groot kwaad.*<br />

AAN den anderen kant hielden de Fabri-<br />

Jceurs en ManufaSuriers zich allen, zo veei^<br />

zij konden, met hunne fabrieken en win«<br />

kels, binnen de muuren van Athenen, waar<br />

zij dachten veilig te zijn voor het gevaar,<br />

't welk zo oogenfchijnlijk was op het land.<br />

En dit was een ander kwaad , 't welk den<br />

prijs der Manufaéruuren natuurlijk deed steigeren.<br />

Het getal der kunstenaars en werklieden<br />

was zo groot te Athenen , dat de<br />

Kastemaakers alleen een geheele ftraat inhadden,<br />

terwijl de Beeldhouwers eene andere<br />

ftraat uitmaakten, f Behalven dezen<br />

was er een zo groot Gilde van lieden<br />

t<br />

welke<br />

alleen gebruikt werden om brons en andere<br />

metaalen te bewerken , dat de geheele<br />

natie deel nam in het jaarlijkfche feest , 't<br />

welk zij met veel pracht vierden onder den<br />

naam van XAAKIA. t Men vindt de ge-<br />

F 2<br />

wig-<br />

* ln ripubliea %Athcniinf,<br />

t De eerfte van deze ftraaten heette 'Oio! tav<br />

xiGwroftoiaiv^ en de andere ó


^6 B ï « ï i ï e E t t N o | K<br />

wigtigfte narichten aangaande den inwendigen<br />

ftaat van deze fabrieken in de pleitredenen<br />

van DEMOSTHENES tegen zijne Voogden,<br />

door wier kwaad beduur twee fabrieken<br />

verliepen , welke zijn vader had nagelaaten<br />

in eenen zeer bloeienden ftaat , en<br />

voorzien van eenen grooten voorraad van<br />

voornaame werkftoffen, zoals ijvoor, koper,<br />

ijzer, hout, en galnooten ; welke laatften<br />

dienden om fommige ftukken van het kastemaakers<br />

werk te verwen , en aan dezelven<br />

de kleur van ebbenhout te geeven. Men had<br />

diar twee en vijftig gekochte flaaven in 't<br />

werk, van welke fommigen klingen van de«<br />

gens fmeedden, anderen modellen van bedden<br />

maakten, welke op de feesten en groote<br />

maaltijden der Grieken in gebruik waren.<br />

De vereenigde werkzaamheid van alle deze<br />

werklieden gaf op het einde des jaars , na<br />

aftrek der onkosten , een wezenlijk voordeel<br />

van twee en veertig Attifche Minen, of 3154<br />

franfche Guldens. *<br />

FAL-<br />

* D-ütotrslNXi m 1*. ,.


B E S ï r E C E L I N O E t f<br />

ALLE de wetten van SOLON zijn merkwaardig,<br />

maar een derzei ven is zulks bij uitltek.<br />

„De vreemdelingen," dus luidt dezelve,<br />

„ welke zich met hun geheel gezin zullen<br />

„ komen neerzetten te Athenen , om daar<br />

„ eenig handwerk of fabriek te beginnen,<br />

,, zullen daadelijk tot de waardigheid van<br />

burger kunnen worden verheven." * En<br />

dit was in die tijden meer te zeggen , dan<br />

thans tot Prins van het Rijk gemaakt te<br />

worden.<br />

KONINGEN van Afië en Europa baden fomtijds<br />

de Republiek van Athenen, dat zij hen<br />

jnogt verwaardigen op den lijst van haare<br />

burgers geplaatst te worden, op dat zij zich<br />

konden beroemen , hoe gering ook deze betrekking<br />

was, te behooren tot de beroemdüe<br />

ftad van de ganfche wereld, f<br />

HET<br />

* SAM. ÏETÏT in Lcgibus Jttüni, «f LUTASCH.<br />

in vita Solnis,<br />

t Ei zijn negen of tien Koningen van den ou.<br />

den tijd bekend, welke burgers van Athenen walen<br />

: waaronder L E U C O N , EUAGORAJ, TE-<br />

REUS, PERDICCAS en DIOHÏSIVS de Tyran.<br />

Aan dezen laatften gaf men dien titel , om hem<br />

daardoor yan. de zijde dei Lacedemoniers «f te<br />

ïiekkcc^


O V E R D E G R I E K E Ï T . J9<br />

HET gene bezwaariijk aan Oppermagtige<br />

Vorsten werd vergund , gaf SOLON zonder<br />

moeite aan eenvoudige handwerkslieden. Zijn<br />

oogmerk was nuttige leden van den Staat te<br />

veradelen, en de trotsheid van den erfteüjken<br />

adel te beteugelen; want deze, gelijk men<br />

uit de gevolgen zal zien , was het grootfie<br />

van alle de gebreken, welke in de inrichting<br />

van die Republiek plaats hadden.<br />

AAN den anderen kant had SOLON berekend,<br />

dat alle de bouwlanden van Attica te zamen<br />

niet toereikende waren tot onderhoud van de<br />

ganfche natie , ingevalle deze merkelijk aan.<br />

groeide, gelijk zij wezenlijk deed. Uit dien<br />

hoofde Huurde deze onfterfTelijke wetgeever<br />

den geest der Athenienfers tot de handwerken<br />

en kunsten , bedreigende zelfs die vaders<br />

, welke verzuimden hun kroost daarin<br />

te onderwijzen.<br />

UIT deze groote werkzaamheid ontftond<br />

een verbaazend uitgeflrekte koophandel, waarvan<br />

de voornaamfte magazijnen waren in den<br />

Piraeus, zijnde veertig ftadien of anderhalve<br />

mijl ten westen van Athenen. Alle vvaaren,<br />

F 1* j<br />

zeg£


8(j B E S P J E C E t ï S S m<br />

zegt ÏSOCRATES , welke Hechts in kleine deelen<br />

op de overige markten van Griekenland<br />

voorkomen , zijn in den Piraeus in grooten<br />

overvloed bij elkander te vinden. * En dit<br />

geeft ons in weinige woorden een denkbeeld<br />

van den bloeiendften koophandel: men verbeeldt<br />

zich , dat men van Londen of Amfierdam<br />

hoort fpreeken.<br />

DIE plaats van den Piraeus, welke AE1TMA<br />

genaamd werd , was de volkrijklle Beurs<br />

van Griekenland; zelfs volkrijker dan die van<br />

Corinthus. Daar landden alle natiën, welke<br />

verfpreid waren langs de kusten van de Middelandfche<br />

en Zwarte Zee, van Marfeille tot<br />

Carthago, en van Carthago tot Trebifond.<br />

GEENE foorten van gebouwen waren in die<br />

haven meenigvuldiger dan de Galerijen met<br />

colonnaden, welke zroai genoemd werden;<br />

en geene voortbrengzels van het vruchtbaare<br />

vernuft der Oude Bouwkunstenaars<br />

vielen meer in den fmaak der Grieken,<br />

dan die Galerijen. Men konde dezelven van<br />

binnen verfieren met fchilderijea , en van<br />

baia<br />

* l» PMtinic: pag.


OVER DE GRIEKEN, SI<br />

buiten met iïandbeelden. Zij dienden om de<br />

koopwaaren ten toon te leggen; men hield<br />

fchool in dezelven; men las daar verfen voor;<br />

ga zelfs werd het recht daar uitgefprooken.<br />

Om kort te gaan, de drift voor die Galerijen<br />

ging zo verre, dat zij zelfs in de gemeende<br />

gehuchten gevonden wierden; en het is zeer<br />

waarfchijnlijk, dat fommigen zich door die<br />

gebouwen in den grond hielpen, dewijl daar<br />

pp altoos onkosten liepen, welke men vooraf<br />

niet konde berekenen , om dat de hand van<br />

zo veele onderfcheidene konstenaars daar toe<br />

werd vereifcht , dat de Bouwmeesters niet<br />

in daat waren de kosten te begrooten van de<br />

fchilderijen en beelden, welke te zamen daar<br />

bij moesten gebruikt worden.<br />

Men is thans vrij algemeen overtuigd, dat<br />

de werking, welke die colonnaden, min of<br />

meer in de lengte uitlooopende , moesten<br />

voortbrengen , zeer verzwakt wierd door<br />

de fchaduw der boomen , welke door de<br />

Grieken telkens in het midden van de dad<br />

werden geplant, om daar ten minden eene<br />

afbeelding van het landleeven te hebben.<br />

F 5 T»


ga B E S P I E G E L I N G E N<br />

TE Athenen fpeelde de platanus de hoofdrol<br />

; te Megara bedekte het dichte loof der<br />

olijfboomen fommige gedenkstukken geheel<br />

en al voor het oog der reizigers, en te Chalets<br />

in Euboea had men de dwaasheid zo ver<br />

gebracht, dat bijna alle openbaare plaatzen<br />

onzichtbaar waren gemaakt door een groot<br />

bofch, 't welk de geheele ftad doorliep. *<br />

HET is intusfehen, zelfs voor min kundige<br />

leezers, gemakkelyk, zich een vrij naauwkeurig<br />

denkbeeld van het binnenste eener<br />

Criekfche ftad te formen.<br />

VIER dingen waaren daar noodzaakelijk:<br />

een Schouwburg, een Tempel , Galerijen,<br />

en Bofchjes. De huizen der burgers waren<br />

Hechts bijwerk: deze dienden om zich tegen<br />

den wind en de regen te befchutten ; en<br />

daar in Griekenland een algemeen gebrek was<br />

aan hout, konde men in zulke kleine wooningen<br />

veel gemakkelijker eenen bekwaamen<br />

graad van warmte houden , dan in groote<br />

buizen. Het is zelfs onder de hedendaagfche<br />

Wi;s-<br />

* Ï A D i A N i A s in lAtticis en DICAKARCMUS<br />

V> het boven aangehaalde riagment.


O V E R DE G R I E K E N ,<br />

Wijsgeeren geene uitgemaakte zaak, of men<br />

wel, dan kwalijk heeft gedaan met in de<br />

fteden van Europa zulke groote en trotfche<br />

gebouwen te ftichten, welke, bebalven duizend<br />

andere ongemakken, eene verbaazende<br />

vernieling van brandftoffen veroorzaakt hebben.<br />

Men begint reeds de zorgelijke gevolgen<br />

te voorzien , welke daar uit moeten<br />

voortfpruiten, zo ras de koolmijnen en turfveenen<br />

zullen uitgeput zijn. Dan zullen veele<br />

ftreeken ontvolkt worden , en men zal<br />

zelfs genoodzaakt zijn fommigen aan het wilde<br />

gedierte over te geeven, om zich bosfchen<br />

te bezorgen.<br />

§- XX.<br />

TAN ELEUSIS EN HET EILAND SAEAMIS.<br />

BEHALVEN de drie kwartieren , welke het<br />

grondgebied van Attica uitmaakten, had men<br />

daar nog aangehecht de geheele landftreek<br />

van Eleufis, welke voorheen een afzonderlijk<br />

en onafhangelijk Koningrijk uitmaakte:<br />

of liever , om niet bij vergrooting te fpreeken<br />

, het was een zeer bekrompen gebied<br />

van zeker klein Prinsjen, van die foorr, zo<br />

als


$4 BESPIEGELINGEN<br />

als men zeer veelen had in de helden-tijden<br />

van Griekenland.<br />

DE Eleufiniers onderwierpen zich vrijwil*<br />

lig aan het gebied van Athenen, onder voor-<br />

Waarde, dat zij een gelijk recht met de overige<br />

Dorpen zouden genieten, en het uitfluitend<br />

recht hebben om de Mysteriën van Cexes<br />

en Proferpina te vieren. Deze Mysteriën<br />

waren voor hun eene onuitputtelijke bron<br />

van rijkdommen; want zij hadden de zelfde<br />

Staatkunde als die van Delphi en Rome : zij<br />

deeden alle mogelijk voordeel met de bijgelovigheid<br />

der menfchen, en bij hen vertoonde<br />

zich het bijgeloof in zijne volle kracht,<br />

en het menfcheiijke verstand in zijne geheele<br />

zwakheid.<br />

GEENE ftad van Griekenland was zo gering,<br />

of zij hield publieke gidfen , welke Myftagogen<br />

genoemd werden. Deze waren van<br />

de Overheid zelve aangefteld, om aan de<br />

reizigers te wijzen alle gedenkstukken en<br />

alle voorwerpen, welke hunne aandacht verdienden.<br />

Deze Gidfen wilden zo veel geest<br />

cn kunde bezitten , dat zij ondernamen de<br />

duis-


OVEÏ BÏ GRIEKEN. 84<br />

duisterde fiukken der oudheid, of de verborgenfte<br />

geheimen der kunst te verklaaren;<br />

en wanneer zij geene kans zagen zich door<br />

de waarheid te redden , namen zij eene<br />

leugen te baat. Maar te Eleufis maakten<br />

de Myftagogen misbruik van hun beroep,<br />

vertellende aan de vreemdelingen de wonderlijkfte<br />

dingen en de grootfte ongerijmdheden.<br />

Zij toonden onder anderen een veld,<br />

genaamd RHARIA, 't welk men, zo zij zeiden<br />

, niet zonder eene heilige rilling konde<br />

naderen, om dat hetzelve had gediend tot<br />

het neemen van de eerfte proeven van den<br />

Akkerbouw , en men daar de gerstkorens<br />

had gezaaid, welke door Ceres aan de Athe.<br />

nienfers vereerd waren. Maar buiten de hifiorifche<br />

Critiek, welke wij hier niet eens<br />

behoeven te hulpe te roepen , levert de><br />

Aardrijkskunde ons genoegzaame bewijzen<br />

voor de-volstrekte valfehheid van deze overlevering.<br />

Het veld van RHARIA lag juist op<br />

de oevers van den kleinen Cephifus, de gevaarlijkste<br />

rivier van Attica, welke door het<br />

fmelten van de fneeuw op de bergen Poecile<br />

en Parnes zodanig opzwol, dat zij vaak<br />

de bijgelegen wooningen weglleepte ; zelfs<br />

lie»


$6 B E S P I E e E T , Ï N G l ï ?<br />

liep zij eens dermaate buiten haare oevers,<br />

dat de Griekfcbe Gefchiedfchrijvers, groote<br />

liefhebbers van vergrootingen , deze overftrooming<br />

den Zondvloed van Eleufis genoemd<br />

hebben. Nu is er niets meer dan gezond<br />

verltand noodig om te begrijpen, dat<br />

men op de oevers van zodanigen vloed niet<br />

zoude waagen de eerfte proeven van den<br />

Akkerbouw te doen: deze is zelfs niet eens<br />

op vlakten of opene landen begonnen, maar<br />

jn dicht beflooten plaatzen , rondom de hut<br />

dier wilden, welken de eerzucht beving om<br />

Zich tot menfchen te herformen.<br />

EER de landbouw zich in de velden konde<br />

uitbreiden, was het voor alles noodzaakelijk<br />

het wild gedierte te verminderen en de verbaazende<br />

zwermen van roofvogels van daar<br />

te verjaagen; 't welk in Griekenland meer<br />

tijds heeft moeten kosten, dan op eenige andere<br />

plaats; om dat de bouwgronden daar<br />

alleen gevonden worden in het diepfte der<br />

valeijen , omringd van hooge bergen, welke<br />

bedekt zijn met zwaare bosfchen, dienende<br />

ter fchuilplaatze voor eene meenigte van kruideetende<br />

dieren , zo als dasfen , herten en<br />

voor-


O f Ë R D E G E ( ï<br />

K<br />

ï K. gy<br />

vooral wilde buffels, welke in de oudlie tij.<br />

den die geheele ruimte inhadden , welke<br />

loopt van Thracië tot aan de Zuidelijklte<br />

gedeelten van Peloponnefus. Ook bewijst de<br />

fabel van den Stier van Marathon, dat zij<br />

mede gevonden wierden in dc vochtige plaatzen<br />

van Attica, waar derzei ver ras thans is<br />

tam gemaakt. *<br />

DEZE dieren zouden in éénen nacht het<br />

gezaaide vernield, en de hoop des landmans<br />

verijdeld hebben , voor dat men middelen<br />

had gevonden om hen te fluiten , het zij<br />

door fterke palisfaden, of door ondoordringbaare<br />

heggen.<br />

<strong>VAN</strong> alle dingen , welke noodzaakelijk<br />

moesten zijn, en gebeuren, wisten de Mystagogen<br />

van Eleufis niet een. Men mag van<br />

hun wel zeggen, het gene men zeide van de<br />

Delphifche Orakel-Priesters , dat men hen<br />

van verre aanzag voor oorlogsfchepen, vervolgens<br />

voor floepen, en, wanneer men hen<br />

ein.<br />

* SPON. V mg e<br />

i, u G«„. Tom, II. atticlc,'<br />

MARATHON,


$8 B E S P I E G E L I N G Ei?<br />

eindelijk van nabij bezag , waren zij niet<br />

anders dan drijvende ftukken houts.<br />

DE beroemde Heer HEYNE fielt, dat de<br />

garst oudtijds in het wild groeide in het<br />

noordelijke gedeelte van het Atheeniche<br />

grondgebied. * Dit gevoelen is des te waarfchijnlijker,<br />

om dat er weinige landftreeken<br />

in Europa zijn, waar niet eene foort van die<br />

wilde garst wordt gevonden , welker aard<br />

men door eene geregelde bebouwing van<br />

veertig of vijftig jaaren zoude kunnen verbeteren,<br />

f<br />

ln alle dorpen van Attica had men overleveringen<br />

, welke elkander regelrecht tegenfpraaken<br />

: dus beweerden de inwooners vau<br />

Sciron , dat hun land eer bebouwd was dan<br />

dat van Eleufis, en dat bij hen de oudfte<br />

gedenkteekens van den Landbouw gevonden<br />

wierden. J In de daad, de velden van Sciron<br />

,<br />

* Orilinis ttnipcii, fruguraqui tnvcnurum initit. Disfeit,<br />

ïda.<br />

t Deze wilde garst is de Horieum mitrinum doe<br />

Kruidkundige». Dcrzelver zwaarte ftaat in evenredigheid<br />

tor de gebouwde garst als I toe t.<br />

X Furitcnui;<br />

trtatft. Cumuli al.


Y E B, öï è.ll t i l . 3$<br />

ron, en de vlakte van Thria in 't gemeen;<br />

waren niet blootgesteld aan die overftroomirigen,<br />

het zij door het fmelten van de fneeuw,<br />

het zij door de verstopping van kanaalen en<br />

flooten, waar door elders het zaad zo dikwijls<br />

werd vernield.<br />

HET Dorp Eleufis geleek van binnen volmaakt<br />

op het binnenfte van Athenen. Naast<br />

de prachtigste tempels, van wit rharmer gebouwd,<br />

zag men zeer gemeene huizen, wel»<br />

ke vaak niet meer dan vijf Minen , of driehonderd<br />

vijfenzeventig franfcheGuldens waardig<br />

waren. * DEMOSTHENES rekent zijnen<br />

doodvijand MIDIAS als eene groote misdaad<br />

toe, dat hij had kunnen goedvinden te Eleufis<br />

een huis voor zich te bouwen , welks<br />

voorgevel bij alle de overigen afftak: maar<br />

hij had eerlijk genoeg moeten zijn om er bij<br />

te voegen, dat deze misdaad, welke zo zeer<br />

fireed met de republikeinfche gelijkheid, ligtelijk<br />

konde begaan worden in het midden<br />

van een' hoop gehuchten en hutten.<br />

I, DEEL. G D?<br />

.'* IsiEus in Oiatione 4t Suftufim H*p>i*Lt


so B E S P I K G E Z I N G E I Ï<br />

DE Uitgeever van het Reisboek , 't welk<br />

thans op naam gaat van Keiler ANTONINUS ,<br />

heeft zich zeer vergist in de eigenlijke<br />

breedte van het land tusichen Eleufis en Orope;<br />

dezelve beloopt in de daad niet hooger,<br />

dan op agt franfche mijlen; en de grootfte<br />

lengte bedraagt niet meer dan agttien dergelijke<br />

mijlen: * zo dat men in éénen dag van<br />

de grensplaatzen naar de hoofdftad, en van<br />

daar weder te rug naar de grenfen konde<br />

Kaan.<br />

INDIEN het waar is, het gene men zegt,<br />

dat hoe kleiner een land is, des te meer de<br />

vaderlandsliefde daar toeneemt,<br />

hadden de<br />

Athenienfers groote drangredenen om hun<br />

vaderland te beminnen, waar alle inwooners<br />

* Het Reisboek van A N T O N I N U<br />

S rekent 44<br />

mijlen van Athenen tot Orope. Het is onbegrijpelijk,<br />

dat men zodanigen misflag niet heeft gemerkt<br />

j want die tusfehenwijdte is in de daad nog<br />

0<br />

gecu 24 mijlen.<br />

De Heer D'ANvrtiE, die zo veele fouten in<br />

de kaart van Oud Griekenland heeft begaan, flrekt<br />

het land van Attica eene mijl te ver uit naar het<br />

Oosten. De afftand tusfehen Athenen en Marathon<br />

was niet, gelijk hij meent, van Ioo. maai<br />

van so fiadien.<br />

in


92 B ï s P I E C ï t t l f ö B I<br />

van een zeegevecht, waarbij wij thans geen<br />

belang hebben, terwijl de Ipbigenia in Tauris,<br />

en de wetten van SOLON ook nog met de<br />

grootfte deelneeming van ons worden gelcezen.<br />

De Veldheeren van het Oude Griekenland<br />

hebben niets anders, dan de fchaduw<br />

van eenen ijdelen naam en de nagedachtenis<br />

van zwaare bloedftortingen aan de nakomelingfchap<br />

achtergelaaten; maar de wijsgeeren<br />

en dichters hebben op aarde gelaaten onwaardeerbaar<br />

gedenkstukken , welke in ftaat<br />

zijn om den fmaak te volmaaken, en de ze.<br />

den van woeste volken te befchaaven.<br />

VOLGENS STRAÏO en EÜSTATHIUS was de<br />

lengte van Salami's, tegen over Eieufis, ongeveer<br />

twee en een halve mijl. Van verre<br />

vertoonde het zich vrij woest en als een hoop<br />

rotfen , gekroond met pijn- en mastikboomen:<br />

maar van binnen vond men valeijen,<br />

gefchikt tot den landbouw, en heuvels met<br />

wijngaarden bedekt. Dit eiland had dus een<br />

zichtbaar voorrecht boven fommige eilanden<br />

van den Archipel , waar men noch loof<br />

noch gras had , en waar nimmer, zelfs<br />

niet op den fchooniten Lentedag, het gezang<br />

der


O V E E DE G R I E K E N . 03<br />

vogelen werd gehoord. De grootfie kwelling<br />

van die ongelukkigen, welke door de Romeinfche<br />

Keifers derwaards in ballingfchap gezonden<br />

werden, beftond In het gemis van de tuinen<br />

en lustplaatzen van Italië, 't welk hun door<br />

de dorre en verbrande rotzen telkens werd<br />

herinnerd.<br />

REEDS ten tijde van SOLON waren alle de<br />

inwooners van Salamis burgers van Athenen;<br />

en in zaaken van gewigt werden zij door<br />

de publieke roepers opgeroepen om de raadpleegingen<br />

bij te woonen : waar hunne<br />

Item vrij wat invloeds had, wegens hunne<br />

erkende bedreevenheid in het Zeewezen;<br />

want de Athenienfers hadden nimmer eenen<br />

land-oorlog, of er was een zee-oorlog mede<br />

gemengd: zij offerden dus niet op de altaaren<br />

van Mars, zonder tevens op die van Neptunus<br />

te offeren,<br />

ALWIE het vermaak wilde genieten om<br />

een toer rondom de kusten van Attica te<br />

doen, moest zich te Salamis in zeer ligte<br />

vaartuigen infeheepen , om het voorgebergte<br />

van Sunium heen vaaren, en ten anker<br />

G 3 feh


)4 B E S P I E G E L I N G E N<br />

komen aan het grondgebied der Oropië'rs bij<br />

den mond van den Afopus. Dese togt, in<br />

de fcheepsboeken van den ioots SCYLAX op<br />

1140 dadien bereekend, is, volgens de hedendaagfche<br />

kaarten , van zes en dertig franfche<br />

mijlen. Binnen deze grenfen was het<br />

grondgebied der Athenienfers op de vaste<br />

kust van Griekenland naar den kant der Middellandfche<br />

zee bepaald; en evenwel hebben<br />

zij met die kleine uitgedrektheid van grond<br />

den hoogden trap van roem en magt bereikt<br />

: terwijl men in onzen tijd in Europa<br />

geheele Koningrijken vindt, welke, met<br />

veel grooter middelen , veel minder zaaken<br />

uitvoeren. De Beheerfchers van die landen<br />

en aller derzelver onderdaanen gelijken onkundige<br />

beeldhouwers, welke van fchoone<br />

dukken marmer wandaltige dandbeelden maa.<br />

ken. Om kort te gaan, die menfchen zijn<br />

gefchapen voor het middelmaatige , gelijk<br />

de Athenienfers voor het groote gefchapen<br />

waren.


OVER DE GRIEKEN, QJ<br />

§. x.<br />

<strong>VAN</strong> DE LUCHTGESTELDHEID <strong>VAN</strong> AT­<br />

TICA , EN <strong>VAN</strong> GRIEKENLAND IN<br />

HET GEMEEN.<br />

SCHOON de ftad Athenen, en haar geheele<br />

grondgebied, in haare ligging op de Globe,<br />

overeenkomt met de zuidelijke deelcn van<br />

Spanje , heeft men daar echter nooit die<br />

zachte en gemaatigde lucht genooten , welke<br />

de inwooners van Valencia inademen.<br />

IN het gemeen zijn de winters op de vaste<br />

kust van Griekenland zeer ftreng, en de zomers<br />

buiten maate heet; zonder dat er eene<br />

vaste overeenkomst plaats heeft tusfchcn den<br />

aard der jaargetijden, en de pools hoogte,<br />

of de onderlinge breedte der plaatzen.<br />

DIT verfchijnzel is zelfs van de minst oplettende<br />

en minst kundige reizigers waargenoomen,<br />

maar da fchranderften onder hen<br />

hebben daarvan geene reden weeten te geeven.<br />

Deze is alleen te zoeken in de ongelijkheid<br />

van den grond, welke van het bifi-<br />

G 4<br />

nen.


pc5 B E S P I E G E L I N G E I T<br />

nenfte van Thracic af tot aan de zuidelijkfte<br />

gedeelten vanPeloponnefus toe, in eeneuitgeftrektheid<br />

van 55 mijlen, is voorzien met hooge<br />

bergen, welke zeer koude fchaduwen veroorzaaken,<br />

en met valeijen in de gedaante<br />

van eenen trechter, waar binnen de itraalen<br />

der Zon in den zomer zich even als in het<br />

brandpunt van eenen brandfpiegel vercenigen,<br />

terwijl de fneeuw op de kruinen van<br />

den Olympus, Parnasfus, Helicon, Cithéron,<br />

Taygetus en Parnes, zich in den winter<br />

tot ontzachelijke hoogten opeeniTapelt.<br />

ALLE de winden, welke over deze onderfcheidene<br />

aardhoogten waaien, verkoelen den<br />

dampkring rondom Athenen, waar men ver.<br />

volgens tegen den Zomer-zonneftand eene flikkende<br />

hitte in de diepte der valeien gevoelt.<br />

DEZE ongelijkheid der jaargetijden heeft<br />

eenen grooten invloed gehad niet alleen op<br />

de zeden der Grieken, maar ook op derzelyer<br />

gebruiken. Wanneer men hunne Gefchiedenis<br />

leest , ziet men hen nu eens geheel<br />

naakt in de loopbaanen en gymnafien, even<br />

als of zij aan de oevers van den Senegal on.<br />

det


o r E R DE G R I E K E N . 97<br />

der de Linie gewoond hadden; dan weder<br />

ziet men hen in zeer heete vertrekken<br />

vluchten, en zich berollen in wollen mantels<br />

, welke hun rot op de hielen hingen.<br />

Deze kleeding, welke voornaamelijk bij de<br />

Athenienfers in gebruik was, had in het geheel<br />

geene bevalligheid, en was daarenboven<br />

zo ongemakkelijk, dat zij de natuurlijke<br />

beweegingen des lichaams niet weinig hinderde<br />

: althans QUINCTILIANUS heeft aangemerkt,<br />

dat de Romeinfche Redenaars gebaar"<br />

den konden maaken, welke voor de Griekfche<br />

Redenaars onmogelijk waren, uit hoofde<br />

van het maakzel hunner kleederen. * De.<br />

ze dwang was ook zeer zichtbaar in de<br />

fchouwfpelen, vooral in de Komedie , dewijl<br />

de Aöeurs nooit anders dan met mantels op<br />

het tooneel kwamen, volgens het algemeene<br />

gebruik .van hunne natie.<br />

DE Ouden hebben eenpaarig aangemerkt,<br />

dat noch te Athenen, noch in eenige Had van<br />

Europifch Griekenland, de kleeding der vrouwen<br />

zo zichtbaar naar de luchtsgefteldheid<br />

gefchikt was, als die der mannen, Daar zij<br />

G 5<br />

mm.<br />

* InJtitHt. Orat. L. XI. c. 3,


93 B E S P I E G E L I N G E N<br />

minder heet van temperament zijn , zegt<br />

PLUTARCHUS, kunnen zij zich in zulke ligte<br />

ftoffen kleeden, dat de fierkflen van ons geilacht<br />

daarmede niet genoeg tegen de koude<br />

zouden gedekt zijn. *<br />

MEN zoude in onzen tijd geen faifch ftelzel<br />

hebben opgeworpen ten opzichte van de<br />

toeneemende bekoeling van den aardbol,<br />

noch een twede even faifch ftelzel aangaande<br />

het beftaan der Atlantifche eilanden, zo men<br />

de moeite maar had genoomen om de gedenkitukken<br />

der hoogfie oudheid te beftudeeren<br />

, welke de Grieken ons aangaande de<br />

luchtgefteldheid van hun land hebben nagelaaten.<br />

DE beelden en fpreekwijzen, waarvan HE-<br />

SIODUS zich bedient om de winters van Beotiè',<br />

't welk in het hart van Griekenland ligt,<br />

te befchrijven , zouden in onzen<br />

kunnen<br />

tijd nog<br />

dienen om zonder vergrooting de<br />

Winters van Duitfchland af te fchilderen.<br />

„ Wan-<br />

* Quaesticmci Cmvhales, waar uit Macrobius dezelfde<br />

aanmerking heeft oyergenoomen in zij«e Saw<br />

c/i/u L. VIII, 6| 7,


O V E R D E G R I E K E N ,<br />

„ Wanneer de koude winden," zegt hij,<br />

„ met verwoedheid beginnen te hcerfchen<br />

„ op de bergen van Thracië , ziet men de<br />

»» dieren trillen en beeven binnen in het<br />

„ bofch. Hoe dik ook hunne huiden zijn,<br />

,, dringen er de ijsdeeltjes terftond door: de<br />

„ ierkfte Stier is daar niet tegen betond?<br />

» en alleen het woldraagend vee is tegen<br />

» dezelve gedekt door de dichtheid van zijn<br />

fi vacht.<br />

Wat den menfeh betreft, bij de-<br />

„ zen vertoont zich in dat ftrenge jaar»<br />

„ getijde de ouderdom voor den tijd: zij.<br />

„ ne leden krimpen in een, en zijn wag-<br />

„ gelend lichaam kromt zich onder het ge-<br />

J» wigt van den zamengepersten damp.<br />

„ kring." *<br />

DAAR hier gefprooken wordt van een verfchijnzel-,<br />

waarover elk in ftaat was om te<br />

oordeelen, heeft HESIODUS in deze befchrij.<br />

ving de natuur niet kunnen verlaaten, noch<br />

van de waarheid afwijken. Ook befchrijft<br />

hij met de zelfde naauwkeurigheid het maakzel<br />

der kleeding, waarvan hij wil dat de<br />

boeren en herders van Béotië zich zullen be.<br />

* 'Epyct ntxi 'Hw


100 B Z l F l E G E l l N 4 i n<br />

dienen ; en welker voornaamfte ftuk beftond<br />

in een pels van geitenvel, met peefen toegenaaid,<br />

hoedanig nog heden de rokken zijn<br />

der Laplanders en Samojeden.<br />

NOG zonderlinger is het, dat die volken,<br />

welke onder bevel van Brennus eenen inval<br />

in Phocis deeden, en welke wij Hellen van<br />

de grcnfen van Duitfchland te zijn gekomen,<br />

niet beftand waren tegen de koude, waarvan<br />

Zij aangetast werden , tusfchen den 38« en<br />

39en graad Noorderbreedte, aan den voet van<br />

den berg Parnasfus, welke zonder uitzondering<br />

de akeligfte berg was van geheel Griekenland.<br />

PLUTARCHÜS bericht ons, dat die<br />

dronkene en raazende wijven , welke men<br />

Thyaden noemde , daar op eenen zekeren<br />

dag overvallen wierden door eene ijsfelijke<br />

fneeuwjagt, waarbij zij het leeven zouden<br />

hebben ingefchooten , zo de inwooners<br />

van Delphi haar niet te hulpe gekomen waren.<br />

Op dien togt, voegt hij er bij, werd<br />

de ftof van haare klederen zodanig door het<br />

ijs verhard, dat dezelve de vastigheid van<br />

marmer had verkreegen. *<br />

HET<br />

* D« [rim fri&id^.


ïoa B E S P I E G E L I N G E N<br />

heet zijn, een flag van menfchen voortbrengen,<br />

't welk eene natuurlijke begaafdheid<br />

heeft om met nut de kunsten te beoeïïenen.<br />

* Zoude men nu niet zeggen , dat<br />

HIPPOCRATES Griekenland in het oog heeft<br />

gehad , waar het verfohil der jaargetijden<br />

veel fterker is, dan in eenige andere landitreek<br />

onder de zelfde breedte?<br />

HAD de dampkring daar bij aanhoudendheid<br />

gemaatigd geweest , de inboorlingen<br />

zouden lafhartig, gevoelloos en zelfs lui geworden<br />

zijn. Was de lucht beflendig koud<br />

geweest, dan zouden zij de fijnheid hunner<br />

zintuigen , en die leevendigheid van geest<br />

verlooren hebben, welke hen tot het werkzaamde<br />

volk van den aardbodem maakte :<br />

want de zee, de eilanden en de vaste kust<br />

waren bedekt met hunne fchepen, fteden en<br />

met de gedenkllukken van hunne nijverheid.<br />

Nergens zag men ooit zulke geoeffende wijsgeeren<br />

, zulke onvermoeide beeldhouwers,<br />

zulke vindingrijke fchilders en zulke onderneemende<br />

dichters: zo dra dezen een heldendicht<br />

van twaalfduizend verfen hadden af-<br />

ge-<br />

* Dl alrc, tiqtiis et heil. § uit.


O V E R DE G H I E £<br />

E<br />

j,<br />

gemaakt , begonden zij met een ander, ca<br />

hadden hun geheele leven door aanvallen van<br />

de Muiolepfie of Dichtziekte.<br />

VOOR het overige is het waar, zo als men<br />

heeft aangemerkt, dat de rivieren van Peloponnefus<br />

geenszins belaaden zijn met eene<br />

hoeveelheid ijs, welke te vergelijken is met<br />

die der fneeuw, waarmede de hoogten van<br />

Arkadië, en die geheele keten van bergen,<br />

van Lacedemon af tot Kaap Taenarus toe'<br />

bedekt zijn. Maar dit komt van de groote<br />

fnelheid dier rivieren, waarvan de meesten<br />

vloeden zijn. Daarenboven laaten zij in haare<br />

zeer erge bedden weinig oppervlakte voor<br />

de beweeging der lucht over. Maar de rivieren<br />

van Thracië, welke veel langzaamer<br />

hepen , zo als de Hebrus en de Strymon,<br />

werden fomtijds tot op den bodem toe be.<br />

vroozen; en evenwel is de mond van den<br />

Hebrus zuidelijker , dan de ligging van R 0.<br />

me, en ten naasten bij onder de zelfde breed,<br />

te met Madrid.<br />

IN een land, 't welk zo bergachtig was<br />

als Griekenland, was fomtijds de eene valeij<br />

vei»


104 BBS!lïSïti»c.rf<br />

veilig tegen de uitwerkzelen van de bevroó*<br />

zen lucht, terwijl de andere, meer daarvoor<br />

blootgefreld, niet in ftaat was om de tederfte<br />

planten en heesters in het leeven te behouden.<br />

Dewijl dë koude daar afhing van eenen zekeren<br />

wind, en van eene zekere ligging,<br />

ondervond men in nabijgelegen plaatzen een<br />

verbaazend onderfcheid in de graaden van<br />

hitte en koude. Het eiland Salamis is, gelijk<br />

STRABO zegt, Hechts door een kanaal<br />

van 2 ftadien of 250 fchreeden breedte van<br />

het Atheenfche grondgebied afgefcheiden ; en<br />

echter kwamen d


j v n BE GRIEKEN» 105<br />

Februarius door het Atheenfche land heeft<br />

gereisd, zegt dat de fneeuw hem herhaalde<br />

keeren belet heeft om op den top van den<br />

berg Hymettus te komen, en dat hij aan den<br />

voet van dien zelfden berg eene zo fterke<br />

koude ondervond, dat hij, fchoon alle zijne<br />

klederen aangetrokken hebbende, naauwlijks<br />

de noodige warmte konde houden.<br />

ER is op den geheelen aardbol, welken wij<br />

thans naauwkeurig genoeg kennen , geene<br />

landftreek, welke, in aanmerking genoomen<br />

zijnde de kleine uitgestrektheid, zo veele<br />

Zeekusten heeft als Griekenland. De zee<br />

heeft daar overal min of meer diepe en kronkelige<br />

inhammen gemaakt, en het land zodanig<br />

uitgehakkeld, dat deszelfs zoomen gelijken<br />

naar de getakkelde bladen van eenen<br />

wijnltok of platanus. Hier bij komt eene<br />

verbaazende oneffenheid van grond op het<br />

vaste land, zo dat in Thesfalië alleen vierendertig<br />

aanzienlijke bergen wierden gevonden.<br />

Binnen in die inhammen en valeien ontftaan<br />

pasfaat winden, welke daar zogeregeld waaien,<br />

even als de rivieren in haare bedden voortloopen.<br />

Het blijkt uit waarneemingen, wel-<br />

I. DEEL. H ke


lorj B E S P I E G E L I N G E N<br />

ke in dezen tijd te Athenen zelve gemaakt<br />

zijn , dat men omtrent


• V E R DE G R I E K E N . 107<br />

en het overige van Griekenland. * STUABO<br />

beweert, dat dezelve opkwam als een dwarlwind<br />

tusfchen de zogenaamde Rotzen van<br />

Sciron, op de kust van Megara; en dat hij<br />

van daar uitfchoot op Athenen. Maar men<br />

is thans aangaande deszelfs oorfprong en<br />

voortgang vrij beter onderricht.<br />

HET is in de Golf van Corinthus, waar deze<br />

luchtftroom zich begint te vereenigen, en<br />

zijn eerfte kracht te oeffenen , volgende de<br />

bogten der Kusten. Zo dra hij aan de landengte<br />

is gekomen, vindt hij geenen anderen<br />

doortogt dan tusfchen twee rotfen, zeer nabij<br />

elkander gelegen. De kracht, welke hij<br />

te werk fielt om dien engen weg door te<br />

komen, doet hem bijna loodrecht nederval-<br />

H 2 len<br />

* W H M H Voyagt de U Crke. T, II.<br />

Geene plaats in Attica ondervond zo onmiddelijk<br />

de uitwerkzels van den Sciron, als de Academie.<br />

De groote ongezondheid van die beroemde<br />

School had haaren oorfprong in dit verfchijnzel,<br />

waar vervolgens bij kwamen de nabijheid van ec«<br />

groot Kerkhof, als mede van eene groote pannebakkerij,<br />

en cingels van platanusboomen . welke<br />

«1 te dicht bijeen geplant zijnde de vrije lucht belemmerden.


lO E E S P I E G E E I N G E N<br />

3en op de zee, welke hem door eene lterka<br />

terugkaatzing jaagt naar hu Attifche land.<br />

HET bedrijf van THESEUS, welke daar, zo<br />

men verhaalt, den roover SCIRON in den afgrond<br />

nederplofte, is buiten twijffel niets anders<br />

geweest dan een verfchijnzel, waarvan<br />

men een' perfoon heeft gemaakt; en dit verfchijnzel<br />

kan men daar nog hedendaags waarneemen<br />

: want men heeft daar nog eenen<br />

zeer aanmerkelijken valwind, en eene fchudding<br />

der zee , op het oogenblik , dat die<br />

wind daarop nederflort.<br />

DIT is de eenigfte bekende plaats van Griekenland,<br />

waar de wind, tegen zijne gewoonte,<br />

eene loodrechte richting neemt om recht<br />

uit de wolken neder te daalen, even als de<br />

hoozen, of kolommen van water en dampen,<br />

welke zo dikwijls op den Oceaan worden<br />

waargenoomcn.<br />

DAAR de Athenienfers zeer aandoenlijk waren<br />

voor de fchielijke verandering in den<br />

dampkring , en nog meer voor de uitwerkzels<br />

der koude, hielden zij zich onophoudelijk


OVER DE GRIEKEN. 105<br />

Jijk bezig met vvaarneemingen over de gefteldheid<br />

der lucht, over den wind, de wolken<br />

, de aankomst en het vertrek der trekvogels,<br />

zo als de kraanen, de zwaluwen en<br />

bijzonder de kiekendieven; aan welkelaatflen<br />

zij godsdienstige eer beweezen, vallende op het<br />

zien van dezelven op de knieën. * De vlugt<br />

dezer vogelen gefchiedde zeer geregeld op<br />

den zelfden tijd , en zij ftrekten tot boden<br />

van de wederkomst der Lente, zo dra zij<br />

het waagden de Propontis over te fteeken,<br />

om uit Aflë naar Europa te trekken: zo dat<br />

het geenszins te verwonderen is , dat de<br />

aankomst dier voorboden van het fcboona<br />

jaargetijde eene aangenaame werking deed<br />

op de verbeelding van een volk van landbouwers,<br />

't welk zo veel fheeuw en koude<br />

doorgedaan had.<br />

DE Athenienfers, zich dus met kracht toe«<br />

leggende op de Weerkunde, maakten daarin<br />

zulke vorderingen, dat hunne beste waarneemers<br />

met zekerheid de veranderingen in den<br />

dampkring wisten te voorzeggen, door Hechts<br />

met aandacht de toppen van den berg Hy-<br />

H 3<br />

met-<br />

* AxiiiopiiNES in tAvihHi, tt ScbtlUtt^


IÏO B E S P I E G E L I N G E N<br />

mettus te befchouwen, welke, gelijk THEO.<br />

FHRASTÜS zegt , hun tot eenen natuurlijken<br />

Barometer dienden, naar maate dezen meer<br />

of min met dampen belaadea waren. *<br />

DE berg Brilesfus en de Parnes dienden<br />

tot het maaken van andere waarneemingen,<br />

betrekkelijk de onweders, welke verzeld gin.<br />

gen van donder en blixem: en dit is ligt te<br />

begrijpen , zo men weet, dat het in dit gedeelte<br />

van Griekenland niet overvloedig re*<br />

gende , dan met eenen Noordoosten wind,<br />

welken zij TAAESriONTIAS noemden; zo<br />

dat die bergen in eenen halven cirkel blootgesteld<br />

liggende voor de voornaamfte drift<br />

van den dampkring, de electrieke ftof aantrokken,<br />

en de dampen ophielden, voor dat<br />

zij genoeg verdikt waren om zich in regen<br />

te ontlasten. Dit gaf zulke zekere voorteekens,<br />

als men thans van de naauwkeuriglte<br />

werktuigen zoude kunnen verwachten.<br />

DE lucht van Attica was, over het geheel<br />

genoomen, zeer droog, en dit is de oorzaak,<br />

waardoor de oude gebouwen nergens in eenig<br />

ge.


OVER DE GRIEKEN, m<br />

gewest van Afië of Europa het zo lang tegen<br />

de vernielende hand des tijds hebben uitgehouden,<br />

als hier. Bijzonder vindt men binnen<br />

Athene» een zeer fchoon gedenkftuk van<br />

de Corinthifche bouworder, gemaakt van marmer<br />

van den berg Pentelicus, 't welk genoegzaam<br />

niets befchadigd is in al dien tijd<br />

van tweeduizend jaaren, welke het gedaan<br />

heeft. De Heer STÜART heeft nog de bete r<br />

kenis van de basreliëfs op den omtrek van de<br />

fries kunnen uitvinden: dezelve verbeelden<br />

de fabelachtige gevallen van Bacchus. *<br />

HET zeldzaame in ftand blijven van een<br />

zo broos werk, en waaraan zo veele uit.<br />

fpringcnde en op zich zelve (taande (tukken<br />

zijn, moet alleen worden toegefchrceven aan<br />

de droogte en zuiverheid der lucht , waarvan<br />

de Ouden zo dikwijls gewaagen, en<br />

welke van Cicero fchijnt gehouden te zijn<br />

voor de eigenlijke oorzaak van het fijne vernuft,<br />

*t welk de inwooners van Attica kenmerkte.<br />

Maar dc tegenwoordige ftaat van<br />

zaaken leevert een krachtig bewijs op , dat<br />

H 4<br />

zo.<br />

* S T U A U T ^Antiquitics of i4then;. Cliap, j, Ea<br />

M £.01, Trinet dit Mmmmem de U Gr:ce %


i2 B E S P I E G E L I N G E W<br />

zodanige oorzaaken geenen invloed hebben op<br />

's menfchen geest, zo dezelve niet tevens<br />

door de werking van zedelijke oorzaaken beftuurd<br />

worden. Zo dra de wijsgeeren en<br />

kundige lieden uit een land vertrekken, gelijk<br />

zij uit Griekenland vertrokken zijn, kunnen<br />

noch de luchtgesteldheid, noch de natuur<br />

zelve beletten, dat barbaarsheid en bijgeloof<br />

zich niet van hetzelve meester maaken,<br />

even als de distels en doornen den onbebouwden<br />

akker inneemen.<br />

ONDER de nietswaardigste boeken, welke<br />

immer gefchreeven zijn, mag met recht geteld<br />

worden de zogenaamde Geleerde Reize<br />

door Griekenland van den Heer GUYS , lid<br />

van de Akademie te Marfeille. * Hij wil<br />

daarin aantoonen, dat de Grieken thans nog<br />

dezelfde zijn, welke zij in den ouden tijd<br />

waren. Zo ver ging de dwaaze verbeelding<br />

van dien man, die, na dat hij te Konftantinopel<br />

koophandel had gedreeven , zich bevoegd<br />

rekende om natiën te beoordeelen,<br />

zonder zelfs het lisht der Wijsbegeerte ter<br />

hulpe. te neemen.<br />

* Ywnt liitéuire de U Oritti<br />

MEN


O V E R D E G R I E K E N . 113<br />

MEN kan geene uitdrukkingen vinden om<br />

den laagen ftaat af te fchilderen, waarin de<br />

hedendaagfche Grieken zijn gevallen ; en<br />

hierin zijn zij gevallen door hun eigen fchuld:<br />

want de Turken, welke hun alle huune kloosters<br />

hebben gelaaten, zouden er nimmer aan<br />

gedacht hebben om hun de fchoolen af te<br />

neemen , zo zij die hadden willen hebben.<br />

De bron van alle hunne ongelukken is de<br />

Dweeperij geweest; en zij zelve hebben met<br />

eigene handen den blinddoek vastgemaakt,<br />

welke zij thans voor de oogen hebben.<br />

DOOR hetleezen van legenden, en het twisten<br />

over herfenfchimmen hebben zij de beginzels<br />

der weetenfchappen, kunften en handwerken<br />

vergeeten. Met één woord, dit volk,<br />

't welke door zijne zotte gezetheid op de<br />

theologie weder tot zijnen kindfchen ftaat is<br />

vervallen, is thans een verachtelijke last der<br />

aarde, en een fchandvlek hunner voorouderen<br />

, wier graflieden zij met voeten treeden,<br />

zonder dezelve te kennen.<br />

EVENWEL durft de Heer GUYS verzekeren,<br />

dat de hedendaagfche Athenienfers, welke in<br />

H 5 een


3i4<br />

B E S P I E G E L I N G E N<br />

den diepften flaap van onkunde<br />

begraaven<br />

liggen, zo fijn van gehoor zijn, dat zij door<br />

overlevering de rechte uitfpraak der Griekfche<br />

taal bewaard hebben : 't welk, volgens<br />

hem, onderitellen zoude, dat hunne fpraaktuigen<br />

hunne buigzaamheid<br />

door den invloed<br />

der luchtgefteldheid hebben behouden.*<br />

Doch om de volftrekte falfchheid van eene<br />

zo ongerijmde en belachelijke ftelling te bewijzen<br />

, behoeft men Hechts aan te merken,<br />

dat van de zeventig kromme taaien,<br />

welke<br />

thans in Griekenland gefprooken worden, die<br />

der Athenienfers, federd het jaar 1581, met<br />

toeftemming van de Grieken zelve, aitijd gehouden<br />

is voor de meest bedorvene en ona2ngenaamfte<br />

van allen, t<br />

En hier over kan<br />

men zich niet verwonderen, zo men weet f<br />

dat federd het jaar 1300 gemeenlijk te Athenen<br />

een franfche dialect wicrd gebruikt, welke<br />

zich, na het inneemen van Conftantinopel<br />

door de Franken, zelfs tot in Alle' uitgebreid<br />

heeft, t<br />

Met één woord, geen Schrijver is<br />

. ; on-<br />

* Voyant littéraire de la Crèce. T. /. pag. IS«.<br />

t riepi St Siateirvv,<br />

'Afavauxv %g;p/r>5.<br />

TXTÜCV S' ccnairuiv h twv<br />

Brieven van Zygemales aan Crffi'<br />

III, van het jaar isSl.<br />

t Du Cixei, ïrile&tmtn* Cloifarii Injimai Latin,


« V E R D E G R I E K E N . 115<br />

ongelukkiger geweest in zijne Hellingen, noch<br />

ongelukkiger in het bewijzen dan de Heer<br />

GUYS.<br />

NA deze Geleerde Reis, heeft men vervolgens<br />

in het licht zien komen eene Schilder-Reis<br />

door Griekenland , in welker voor»<br />

rede zulke ongerijmde Hellingen vervat zijn,<br />

dat men alle moeite heeft aangewend om dezelve<br />

in Frankrijk, van waar die denkbeelden<br />

oorfprongelijk waren, te verdonkeren.<br />

De Schrijver wendt zijne aanfpraak tot<br />

Moskovieten en Hungaaren , en bidt dezen ,<br />

dat zij de tegenwoordige Grieken onafhange»<br />

lijk willen maaken; verzekerende, dat deze<br />

van dat oogenblik af het zelfde zullen worden<br />

, het gene zij ten tijde van PERICLES geweest<br />

zijn. »<br />

de<br />

Ondertusfchcn hebben lieden<br />

uit dat 'volk zelve mij beleeden , dat<br />

het<br />

eerfie gebruik, 't welk zij, onafbangelijk geworden<br />

zijnde, van de vrijheid zouden maa.<br />

ken, beftaan zoude in het onderneemen van<br />

eenen zwaaren Religieoorlog, waarin de zogenaamde<br />

Rechtzinnigen en de zogenaamde<br />

Ket-<br />

* Biiaurs Prthmmtirt 4» V*ftft pitttreijHc dl U Grè*<br />

et JS.


IÏ6"<br />

B E S P I E G E L I N G E N<br />

Ketters elkander tot den laatften man toe zou.<br />

den vernielen, over woorden, welke zij niet<br />

eens konden uitfpreeken, zo als het behoorde.<br />

Zij zeiden , dat er niemand onder hen<br />

wierd gevonden, die niet ten minlten zoveel<br />

godsdienst had, dat hij Zich liever Hete ter<br />

dood brengen , dan de Beeldhouwkunst te<br />

leeren, welke, volgens de onfeilbaare uitfpraak<br />

der Monnikken van den berg Penteli.<br />

cus, voor de grootfte afgoderij van allen is<br />

te houden. Men is daar dus zeer verre af<br />

van de eeuw van PERICLES , en nog verder<br />

van de eeuw van ARISTOTELES. De verwaarloozing<br />

der burgerlijke wetten, de onkunde<br />

en het bijgeloof hebben onder dit volk zo<br />

diepe wortelen gefchooten, dat geen menfchelijk<br />

vermogen in ftaat is dezelven uit te<br />

roeien.<br />

DE Schrijver van gemelde Reis was niet<br />

achter de Staatkundige belangen der Hungaaren<br />

en Moskovieten, en hij kende niet genoeg<br />

de dikke duisternis, welke het verftand<br />

der hedendaagfche Grieken heeft bedekt. Ondertusfchen<br />

is de luchtgefteldheid ten hunnen<br />

opzichte genoegzaam niet veranderd;<br />

uit-


3 V E B. DE G K I U i, B, H7<br />

uitgezonderd dat de winters van Béotië thans<br />

minder ftreng fchijnen te zijn, dan ten tijde<br />

vanHesioDus; om dat men toen weinige ontgonnen<br />

landen had in Thracië, en zelfs in<br />

Macedonië, 't welk eerst onder de regeering<br />

van ARCHELAOS uit de laagte begon op te komen.<br />

Deze Vorst, zegt THUCYDIDES, deed<br />

alleen den landbouw meer vorderen, dan agt<br />

voorige Vorsten, welke in leedigheid hunnen<br />

tijd Heeten, in de fchaduwe der groote bosfchen<br />

, waarmede dat gedeelte der wereld<br />

toen bedekt was: dat is, omtrent het jaar<br />

414 voor onze Tijdrekening, Het is ligt te<br />

begrijpen , dat deze woeste Haat van Thracië<br />

en Macedonië de koude op de vaste kust<br />

van Griekenland zeer flerk moest vermeerderen.<br />

*<br />

DAAR'ENBOVEN heeft men een groot aantal<br />

van heilige bosfchen laaten vallen, wier hoornen<br />

nog nimmer de Hagen van de bijl hadden<br />

gevoeld : dezen flierven niet dan van<br />

ou«<br />

* THFOPHRASTUS fpreekt van eene ontginning<br />

van landen in Macedonië , in den omtrek<br />

der ftad Philippi, welke eene merkelijke verander<br />

ring in de luchtgefteldheid veroorzaakte,


11S<br />

B E S P I E G E L I N G E N<br />

ouderdom, en werden nooit geveld dan door<br />

den blixem, welke dikwijls door een natuurlijk<br />

uitwerkzel zijne richting derwaards nam.<br />

Want behalven dat het geduurige bloedstorten<br />

bij de offerhanden zwavel en falpeter<br />

voortbracht, is het bekend, dat de bosfchen,<br />

aan zich zeiven overgelaaten , en op zekere<br />

tijden niet gekapt zijnde, ten laatften eene<br />

aeer ligt ontflambaare lucht verzamelen.<br />

DEZE bijgeloovige gewoonte der Grieken,<br />

welke in den eersten opflag van zo weinig<br />

belang fchfjnt te zijn, had niet alleen invloed<br />

op de luchtgesteldheid, maar zij vermeerderde<br />

het wilde gedierte, en maakte het<br />

volkomen uitroeien der roofdieren onmogelijk.<br />

Ook hebben de Athenienfers hun land<br />

nooit geheel en al van wolven en beeren<br />

kunnen zuiveren, en het geflacht van die<br />

dieren heeft zich tot op dezen tijd voortge.<br />

plant op de bergen van het Noordelijke gedeelte<br />

van Attica , waarvan gefprooken is<br />

onder den algemeenen naam van Diacrië. *<br />

De eenige foort van dieren, welke daar thans<br />

niet meer worden gevonden, zijn de noordfche<br />

* SPON» Yoyage de la Srece, Tomé 11. pag. 7*,


O V E R DE G R I E K * n.<br />

1 I 9<br />

fche leeuwen met gekruld hair, welke zich<br />

voornaamelijk in Tempé, en, volgens PAU-<br />

IANIAS , omltreeks den Olympus ophielden.<br />

Zij waren beftand tegen de felfte koude van<br />

Thracië, van waar zij op roof uitgingen tot<br />

in het oude Germanie, voornaamelijk om jagt<br />

te maaken op de wilde buffels: doch federd<br />

dat de befehaaving in die flreeken is toegenoomen,<br />

is dat geflacht van noordfche leeu«<br />

wen allengs zo geheel uitgeroeid, dat men<br />

thans nergens in Europifch Griekenland eenen<br />

van die foort leevend zal aantreffen»<br />

TWEE-


ioo<br />

B E S P I E G E L I N G E N<br />

T W E E D E A F D E E L I N C .<br />

O V E R D E A T H E N I E N S E R S .<br />

<strong>VAN</strong><br />

<strong>DEN</strong> AARD EN DE LICHAAMSGE<br />

STELDHEID <strong>VAN</strong> DAT VOLK.<br />

^VJA dat ik in eenige achtereenvolgende<br />

aanmerkingen het binnenfte van Attica en<br />

den aard van deszelfs climaat heb befchreeven<br />

, zal ik nu de geaardheid van deszelfs<br />

inwooners trachten af te fchilderen.<br />

DE Athenienfers, zegt ISOCRATES, waren<br />

noch in rijzigheid van gefialte, noch in lich.<br />

aams fterkte, van de overige Grieken onderfcheiden<br />

: maar in fchoonheid van gedaante<br />

hadden zij in dat gedeelte der wereld nergens<br />

hunne weerga. PLATO fpreekt nooit dan<br />

met


« T E R DÉ G R I E K E N . i2i<br />

net verrukking van DEMUS en CHARMIDES,<br />

gelijk mede van PYRILAMPUS. Toen deze<br />

door de Republiek van Athenen als gezant<br />

naar het Oosten werd gezonden, was noch<br />

aan het Perfiaanfche hof, 't welk de bloem<br />

der Afiaanen bevatte, noch in eenig land van<br />

de oude wereld een dergelijk menfch te<br />

vinden. *<br />

SOCRATES had onder zijne leerlingen drie<br />

Athenienfers, naameüjk XENOPHON, CRITIAS<br />

en ALCIBTADES , welke boven alle de jongelingen<br />

van Griekenland in fehoonheid uitblonken.<br />

XENOPHON was bijzonder in den<br />

bloei der jeugd van eene zo betoverende<br />

fehoonheid, dat het, volgens DIOGENES LA-<br />

ERTIUS , aan woorden ontbrak om eene befchrijving<br />

van hem te geeven. AESCHINES<br />

noemt verfcheiden anderen , welke na de tijden<br />

van den Peloponnefifchen oorlog leefden<br />

, en zo weinig van den roem hunner<br />

voorouders ontaardden , dat zij deze misfchien<br />

overtroffen, en buiten tegenfpraak de<br />

fchoonfte menfehen van Griekenland waretJ.f<br />

I. DEEL. I MEN<br />

* Dialogus Chtrmidcs, live dc tcmpittittit.<br />

t AE scniKts csmm Timxrth, ijs.


JS2<br />

B E S P I E G E L I N G E N<br />

MEN vond deze foort van zeldzaame fchoonheden<br />

alleen onder die klasfe van Atheenfche<br />

burgers , welke door geboorte of rijk.<br />

dommen boven de rest verheven waren: want<br />

die ongelukkigen, welke, -urn aan de kost<br />

te komen, van jongs op moesten dienen op<br />

de vlooten van de Republiek, kreegen daar,<br />

door den zwaaren arbeid van het roeien,<br />

een gebrek in de geflalte, waaraan men hen<br />

uit alle de overige invvooners van Attica konde<br />

kennen. Dit beltond in eene indrukking<br />

vlak beneden de ruggegraat, welk gedeelte<br />

in het roeien meest te lijden had. De fabelfchrijvers<br />

van Griekenland, welke dikwijls<br />

op hunne manier boertig waren, zeiden dat<br />

deze wanstaltigheid der Athenienfers een erfgebrek<br />

was , 't welk THESEUS op hen had<br />

overgeplant , na dat hij langen tijd op den<br />

pijnigfteen had gezeten; maar deze zo genaamde<br />

pijnigfteen was in de daad niets anders<br />

dan de roeibank. *<br />

Dz<br />

* De Komifche Dichters ronden het woord \ifzo7lvyot<br />

u<br />

' c o m de Athenienfers aan te duiden,<br />

welke dat jebrek hadden. SthtlUtt. UriMtfk, ad


O V E R T> E G R I E K E N . 123<br />

DE Athenienfers waren van de Natuur met<br />

een zeer fcherp gezicht bevoorrecht, zo dat<br />

zij de voorwerpen op eenen veel verder afftand<br />

zagen , dan onze oogen kunnen reiken.<br />

PLUTARCHÜS zegt, dat zij van het voorge*<br />

bergte Sunium onderfcheidenlijk konden zien<br />

den vederbofch op den helm, en de punt<br />

van de piek, waarmede hetColosfus-beeld van<br />

MINERVA, ftaande op de burgt te Athenen,<br />

was gewapend.<br />

Deze afftand is in eene rechte<br />

lijn niet minder althans dan van tien franfche<br />

mijlen : zo dat de Dichters en Fabelfchrijvers<br />

minder bij vergrooting hebben gefprooken,<br />

dan men denkt,<br />

wanneer zij verhaaien<br />

, dat men op zodanigen afftand het<br />

fchip van THESEUS konde zien, welke, bij<br />

zijne te rug komst uit Creta, in plaats van<br />

de vlag van overwinning uit te fteeken, geheel<br />

in rouw en met zwarte zeilen te rug<br />

kwam. *<br />

1 2 MET<br />

•* Linquitur tois linge fptcuUlilc prtris<br />

Sunioni unde vagi cafurum in nomina pontl<br />

Cresfia dceipit falfo ratii ^Aegea velt.<br />

STAT JUS Thétid. XII. ix* t.<br />

in


124 B E S P I E G E L I N G E N<br />

MET gemak konden de Athenienfers elk<br />

ftuk aan den tempsl van JUPITER, op het eiland<br />

iEgina, onderfcheiden, gelijk wederom<br />

de iEgineeten, op eenen afftand van tien mijlen<br />

, konden zien alle deelen van den tempel<br />

van MINERVA, welke door PERICLES in het<br />

midden van Athenen uit wit marmer was gebouwd.<br />

Dit gebouw vertoonde zich aan de<br />

inwooners van ^Egina als een lichtend ligchaam,<br />

zo dra het omtrent den middag de<br />

ftraalen der Zon naar het Westen te rug kaat»<br />

fte. Griekenland fcheen een land te zijn,<br />

opzettelijk voor de fchoone Bouwkunst gemaakt,<br />

en nergens ter wereld vond men de<br />

groote gebouwen in een zo treffend licht,<br />

en in eenen zo voordeeligen en fchilderachtigen<br />

ftand geplaatst.<br />

XE-<br />

In de Monument de U Grece , van eenen fchrijvei<br />

jo oanaauwkeuTig als de Heet iitLei, vergenoegt<br />

men zich met onbepaaldelijk te zeggen, dat<br />

de afftand van Athenen tot Sunium ten naasten<br />

tij van elf mijlen fchijnt te zijn. De ouden rekenden<br />

300 ftadien : wanneer men deihalven de<br />

feogten van den weg hier af trekt, blijven ei nog<br />

«eer dan ia mijlen in eene rechte lijn.


OVER CE G R I E K E N . I2J<br />

XENOPHON meende, dat de geduurige oeffening<br />

van de jagt , waarop de inwooners<br />

van verfcheiden vlekken van Atrica zeer<br />

waren afgericht, aan het gezicht de grootite<br />

fcherpte gaf, waarvoor het vatbaar is. En<br />

dit gevoelen is federd door waarneemingen,<br />

op verfcheiden jagervolken in verfchillende<br />

landen ondernoomen, zodanig geftaafd, dat<br />

men aan de waarheid daarvan volftrekt niet<br />

meer kan twijffelen. Maar XENOPHON wist<br />

niet, dat de aanhoudende fpanning der ge.<br />

zicht-zenuwen, om het wild op verre afstanden<br />

te ontdekken, den crystallijnen bol zodanig<br />

doet inkrimpen , dat de jagervolken<br />

ten laatiten de voorwerpen van zeer nabij<br />

niet meer kunnen zien. *<br />

WELKEN invloed bijzondere oorzaaken ook<br />

mogen gehad hebben, zeker is het, dat geen<br />

zintuig bij de ürieken in 't gemeen zo volmaakt<br />

was, als dat van het gezicht. En hieraan<br />

moet men gedeeltelijk toefchrijven de<br />

verbaazende vorderingen, welke zij gemaakt<br />

hebben in alle kunsten, welke opmiddelijk<br />

I 3<br />

van<br />

* Kuyuytrnwf» of Veiflandcling over dc Jagu


126 B E S P I E G E L I N G E N<br />

van de Teekenkunst afhangen ; terwijl de<br />

Egyptenaaran, welke zwakke oogen hadden,<br />

het daarin nooit tot het middelmaatige hebben<br />

kunnen brengen, en immer eenen weg<br />

bewafideld hebben, waarop zij niet verder<br />

kwamen, dan zij waren: zij waren niet in ftaat<br />

den omtrek van een bezield lichaam te treffen,<br />

en de fchoone gedaanten ontfnapteu, om<br />

zo te fpreeken, onder hunne teekenpen weg.»<br />

DE groote volmaaktheid van de werktuigen<br />

des gezichts was een trek in het nationaale<br />

karakter der Grieken , welke hen van alle<br />

andere volken onderfcheidde;<br />

cn fchoon wij<br />

thans kennis hebben aan de onderfcheiden<br />

foorten van menfchen, welke op deze planeet<br />

zijn verfpreïd, van het land der Esquimaux<br />

tot aan het Vuurland, en van de kusten<br />

van Africa tot aan de eilanden van de<br />

Zuidzee, heeft men echter, onder alle die<br />

verfchillende foorten,<br />

tot nog toe niet eene<br />

natie gevonden, bij welke de bol van het<br />

oog<br />

* Men kan hier over nazien de Verhandeling<br />

over de Schilderkunsr der Oosterlingen, welke ik<br />

in mijne Bezegelingen ovet de Egyptenaars ca<br />

Chiueefea heb ingelafclir.


O V E R DE G R I E K E N . 127<br />

oog zo groot, en deszelfs holte zo uitgediept<br />

was, als bij de Grieken dikwijls plaats had. Met<br />

reden hebben zij, zegt de Heer<br />

WINKEL,<br />

MAN, fint HOMERUS tijd, deze gunst der Natuur,<br />

als het kenmerk der verhevenlte fchoonlicid<br />

befchouwd: want, voegt hij er bij, een<br />

groot licht is ongelijk veel aangenaamer, dan<br />

eene flaauwe flikkering.<br />

Maar dat de menfchen<br />

zich nimmer door<br />

zulke gedwongen<br />

gelijkenisfen hebben laaten bepaalen in hunnen<br />

fmaak en in hunne vermaaken,<br />

blijkt<br />

ten duidelijkften daaruit, dat de inwooners<br />

van Japan en China in dit opzicht geheel te.<br />

genltrijdige grondbeginzels hebben aange.<br />

genoomen ; en daar bij hen de vrouwen,<br />

door de oogleden geduurig zamen te trekken<br />

, het zo ver brengen, dat zij haare 00-<br />

gen als zeer klein doen voorkomen ,<br />

men gemeend,<br />

heeft<br />

dat de Grieken in tegendeel<br />

de kunst verftonden om dezelven te vergrooten<br />

: doch men behoeft flechts eene oppervlakkige<br />

kennis van het zamenftel dier deelen<br />

te hebben,<br />

om de volftrekte onmogelijkheid<br />

van zodanige operatie te begrijpen ,<br />

dewijl<br />

daar door de zamenvoegzelen, en zelfs de<br />

traanklieren noodwendig moesten befcfradigd<br />

I 4<br />

wor-


125 B E S P I E G E L I N G E N<br />

worden , 't welk eene onherftelbaare mismaaktheid<br />

ten gevolge zoude hebben.<br />

HET is ondertusfchen zeer aanmerkelijk,<br />

en verwonderlijk, dat het Atheeenfche land,<br />

waaruit men een groot aantal mannen van<br />

zulk eene lichaams fehoonheid zag te voorfchijn<br />

komen, nimmer in eenig tijdperk vrouwen<br />

, die wegens haare fehoonheid beroemd<br />

waren, heeft voortgebracht.<br />

BIJ aldien de geringe bevalligheid, welke<br />

deze van de Natuur hadden ontvangen, gepaard<br />

had gegaan niet eene verwaarloozing<br />

of kleinaehting van opfchik, zoude de trek,<br />

welke de beide fexen vereenigt, hoe langs<br />

hoe meer hebben beginnen te verflaauwen.<br />

Maar hier voor was te Athenen gezorgd,<br />

door het aanftellen van die zonderlinge Overheidsperfoonen<br />

, welke de vrouwen fieeds<br />

noodzaakten om zich op eene bekwaame wijze<br />

op te fchikken. Deze Rechters waren<br />

ten uiterften geftreng, en leiden eene boet?<br />

op van duizend Drachmen aan die genen,<br />

welke of flecht gekapt, of flecht gekleed<br />

waren. Naderhand werd derzulker naam op<br />

een


• TER DE GRIEKEN, ia*<br />

een bord gefchreeven , 't welk voor ieders<br />

oog werd ten toon gehangen; waar door de<br />

fchande der zaak zelfs nog de ftraffe over»<br />

trof: want zulke vrouwen, wier naam eens<br />

op zodanigen Lijst bad geftaan, waren in<br />

het denkbeeld der Grieken voor altoos be»<br />

dorven. *<br />

DE ftrengheid van deze Overheden, bracht<br />

in plaatze van het goed, 't welk men zich<br />

daarvan had voorgefteld, een kwaad voort,<br />

waarop men in 't geheel niet had gedacht.<br />

Naamelijk de Atheenfche dames, om aan die<br />

fchande niet bloot te Haan, vervielen in een<br />

tegengelteld uiterlte : dat is te zeggen, zij<br />

pronkten zich op de buitenfpoorigfle manier,<br />

voerden eene verderffelijke weelde in baare<br />

huizen, volgden de onzinnigfle moden na,<br />

Is<br />

en<br />

* De Schrijver van den Geest der Wetten vergist<br />

zich, wanneer hij zegt, dar deze Rechters opzieh c<br />

hadden op de zeien der vrouwen ; want zij zorgden<br />

alleen voor den uitwendigen opfchik.<br />

Het is<br />

klaar , dat de Heer D E M o N I E S Q_U I «» de Cy.<br />

nnectomeH te Athenen verward heeft met de Gynae.<br />

cmtmen : deze laatften waren altoos leden van den<br />

Areopagus , welke alleen het opzicht had op de<br />

zeden.


»3o B E S P I E G E L I N G E N<br />

en maakten eindelijk een zo verregaand misbruik<br />

van het blanketzel, dat men nimmer<br />

dergelijk voorbeeld bij eenige befchaafde natien<br />

heeft gezien: men konde in dit opzicht<br />

de gemeenfte itraatboeren niet onderfcheiden<br />

Van de eervvaardiglte dames , zodanige als<br />

die, waarvan in den Oeconomicus van XENO­<br />

PHON gewag wordt gemaakt.<br />

Zij maakten zich de wenkbraauwen en<br />

oogleden zwart, en verfden de wangen en lippen<br />

met een zap, gedrukt uit eene plant,<br />

welke de Kruidkundigen Orcanette noemen,<br />

geevende een rood, eenigzins fiaauwer dan<br />

karmozijn. Daarenboven hadden alle zonder<br />

onderfchcid eene laag van loodwit op den<br />

boezem en het gezicht, behalven in tijd van<br />

rouw: echter ziet men uit eene pleitrede van<br />

LYSIAS , dat de wetten van het rouwen zelve<br />

fomtijds niet in acht genomen wierden. *<br />

ONDER alle verfcheidenheid, welke er tus»<br />

fchen de menfchen plaats heeft, vond men<br />

nimmer een zo in het oog loopend verfchil,<br />

als tusfchen de vrouwen van Attica en die<br />

van<br />

* LYSIAS nmr* Erattstb. p. 14,


OVER DE GRIEKEN, i^r<br />

,van Circasfië, welke haare bioozende kleur<br />

van geenerhande bedriegerijen der kunst ontleenen.<br />

Die genen, welke haar vaak voor<br />

Vijf- of Zesduizend piasters op de markt te<br />

Kaffe in de Krim verkoopen, doen voor het<br />

oog der koopers verfcheidene proeven, wel.<br />

ke ten duidelijkflen bewijzen , dat de fehoonheid<br />

van kleur bij die vrouwen geheel natuurlijk<br />

is. *<br />

DE Geleerden hebben tot hier toe geloofd,<br />

dat de Atheenfche vrouwen enge klederen<br />

droegen, welke derzelver lichaamen op eene<br />

jammerlijke wijze prangden, ten einde daar<br />

door haare geitalte te verbeteren. Maar wanneer<br />

men denkt aan de kunstenarijen, welke<br />

door de Griekfehe kooplieden werden in het<br />

werk gefteld, daar in beftaande , dat zij ten<br />

gevalle der rijken en wellustigen, de heupen<br />

der jonge flavinnen, welke zij daar toe hielden<br />

, met banden en met koorden geweldig<br />

ineendrukten, begint men bij zodanige gewoonten<br />

een bijzonder oogmerk te vermoeden,<br />

t<br />

VERÜ<br />

* K I E M A N Viyage en Cr'imie pag. 67,<br />

* Deze Slaavcnhandelaars . door de Grieken


132 B E S P I E G E L I N G E N<br />

VERSCHEI<strong>DEN</strong> Natuurkundigen zijn overtuigd,<br />

dat in Zuid-Griekenland, op de<br />

eilanden<br />

van den Archipel, en in klein Afiè', de<br />

vrouwen aan eenen vloed * onderhevig<br />

zijn; en de grootfte Ontleedkundige van dezen<br />

tijd heeft ontdekt , dat deze bijzonderheid<br />

zelfs verandering in de figuur der beenderen<br />

had te weeg gebracht in het geraamte<br />

van eene vrouw, welke hem uit de Levant<br />

was toegezonden, f Uit dien hoofde zouden<br />

veele vrouwen in dat land bevrijd zijn<br />

geweest van de hevige baarensweën, bij aldien<br />

het maakzel van haare klederen , die<br />

veel te naauw waren, haare geftalte niet veranderd<br />

, en het gevaar van het kinderbaaren<br />

zeer vergroot had. Intusfchen, wanneer in<br />

eenig climaat eene zekere kracht plaats<br />

heeft,<br />

welke het menfchelijke lichaam aandoet, kan<br />

men<br />

Av


«ris DE G R I E K E N . 133<br />

men zich verzekerd houden, dat die kracht<br />

Onveranderlijk is. GALIENUS zegt, dat men<br />

in zijnen tijd genoodzaakt was de vrouwen<br />

van Egypte te befnijden, en dit is men thans<br />

nog genoodzaakt te doen. De bewooners<br />

der Alpen zijn thans nog even zeer aan kropgezwellen<br />

onderheevig, als voor tweeduizend<br />

jaaren.<br />

DE Atheenfche Meisjes zouden nimmer de<br />

pijnigingen, welke men haar deed ondergaan,<br />

onder voorwcndzel van haare lichaamsgestalte<br />

te verbeteren , hebben kunnen doorftaan ,<br />

zo men niet had goedgevonden haar te laaten<br />

vasten, ten einde de noodzaakelijke uitwerking<br />

der voedende zappen te verminderen.<br />

Niet tegenflaande deze voorzorg verzekert<br />

DIOSCOKIDES evenwel, dat men dikwijls<br />

famentrekkende middelen en fiaalpoeders<br />

moest gebruiken om het al te fterk groeien<br />

van den boezem te beletten ; terwijl het<br />

lichaam onder de ribben ten iTerkften werd<br />

zamengedrukt. *<br />

* D I 0 $ e O R 1 B E 5. L. f. C. IJf,<br />

Zo~


134 B E S P I E G E L I N G E N<br />

Zodanige berichten bewijzen genoegzaam,-<br />

dat bij deAtheenfche vrouwen alles gedwongen,<br />

alles kunst was; terwijl de mans daar,<br />

om zo te fpreeken, uit de handen der Na.<br />

tuur kwamen, begaafd met die bevalligheden<br />

, welke XENOPHON heeft afgebeeld in Au-<br />

TOLYCUS, en PLATO in CHARMIDES, welke te<br />

Athenen pronkte als een ftar aan het uitfpanzel,<br />

en onophoudelijk van eenen grooten ftoet<br />

van bewonderaars omringd was; gelijk mede<br />

DEMUS , zoon van PYRILAMPUS , wiens naam<br />

men las op alle galerijen der fiad, en opde<br />

gevels van alle huizen, om de gedachtenis<br />

van eenen zo fchoonen fierveling te vereeuwigen,<br />

*<br />

§ ir.<br />

* Men las overal te Athenen deze woorden -<br />

KAAOZ AHMOS, welke de Latijnlche Vertaal<br />

let van ARISTOPHANES niet begreep. Deze<br />

verbeeldde zich, dat er van een Attifch Vlek wierd<br />

gefprooken. 't welk ongerijmd is. Die woorden<br />

beteekenden niets anders: dan dat Demus , zoon<br />

va" Pyrilampus. fchoon was, en nog fchooner<br />

dan zijn vader.


ovn B E G R I E K E N . I^S<br />

§• II.<br />

<strong>VAN</strong> DE VERBASTERING IN DE DRIFTEN<br />

DER GRIEKEN.<br />

OM den oorfprong te ontdekken van dat<br />

gene, 't welk gemeenlijk de verbastering in<br />

de driften der Grieken wordt genoemd, behoeft<br />

men Hechts te denken aan die grillig,<br />

heid van de Natuur, welke zo kwistig met<br />

haare gunsten was geweest jegens eene kunne,<br />

welke dezelve niet noodig had, en zo<br />

fpaarzaam jegens eene andere, welke dezel.<br />

ve niet konde ontbeeren.<br />

MEN heeft tot hier toe falfchelijk gemeend,<br />

dat dit vuur was begonnen te ontbranden<br />

binnen de Gymnafien, welke in hunne oorfprongelijke<br />

inrichting niet dat gene waren,<br />

't welk zij naderhand zijn geworden. In<br />

den beginne heerfchte daar de lliptfle orde,<br />

en geene wanorde heeft daar kunnen inkomen<br />

, zo lang men te Athenen de wetten<br />

van SOLON onderhield, voor zo verre die verdienden<br />

onderhouden te worden.<br />

Deze Wet<br />

geever , welke anders eenen grooten afkeer<br />

had


3gt5<br />

B K S P I B G H L I N C S N<br />

had van het vergieten van menfchenbloed,<br />

verbood nogthans den Athenienferen op ftraffe<br />

des doods, niet alleen te komen in plaatzen<br />

, waar de jeugd haare lichaamsoeffeningen<br />

deed, maar zelfs in de fcboole», waar<br />

dezelve in het leezen en fchrijven werd onderweezen.<br />

Hij kende bij gevolg den aard<br />

des volks , waar voor hij wetten maakte<br />

; hij wist hoe ver zich de kring hunner<br />

deugden, en die hunner onderdeugden uitftrekte.<br />

Hij nam dus ten hunnen opzichte<br />

alle voorzorge, welke de voorzichtigheid<br />

hem konde ingeeven. In geval, zegt hij,<br />

dat de hoofden der Gymnafien niet daadelijk<br />

doen vertrekken allen, die de verregaande<br />

ftoutheid mogten hebben om daar binnen te<br />

komen, zullen zij zelve voor de fchuldigen<br />

worden gehouden ; en men zal hen zelfs mogen<br />

aanklaagen van de jeugd te hebben bedorven.<br />

*<br />

Dus heeft men door gebrek van kennis aan<br />

de wetten van SOLON , in dit geval een itelzel<br />

* SIM. ÏSTIT,.;» Itgibus yAttitii, Lib, l. Ut, Vil,<br />

en AKSCKINES cintr* TimArchum,


# V E E C E G E I E K E K . i3f<br />

zei voorgedraagen , welks falfchheid volko»<br />

men kan beweezen worden.<br />

LANG voor dat de Gymnastiek in Griekenland<br />

was ingevoerd, werden daar reeds aanmerkelijke<br />

fpooren van de zo even gemelde<br />

drift gevonden, niet alleen onder de Helden<br />

van HOMERUS , maar ook onder de Goden<br />

der Mythologie. Ondertusfchen was de Mythologie<br />

zo oud , dat men derzelver oorfprong<br />

niet wist ; en de eigenlijk gezegde<br />

Gymnastiek eene zo nieuwe uitvinding, dat<br />

men den juisten tijd konde bepaalen , wanneer<br />

dezelve was ingevoerd. *<br />

HET is nog niet lang geleeden, zegt THU-<br />

CYDIDES , dat de Lacedemoniers voor de eerfte<br />

maal naakt op de oeffenplaatzen verfcheenen.<br />

Deze gewoonte heeft haaren oorfprong<br />

genoomen aan den voet van den bergTayge.<br />

ure, waar men in den ziomer eene onmaatige<br />

hitte gevoelde ; en welhaast werd dezelve<br />

mede aangenoomen in de Olympifche fpelen,<br />

1 DEEL, K waar<br />

* Memoire fur ("epoque ie li nuiitê des yAttileies , ÏK<br />

de Memoir. de P^lcai. des Infcrift. Deze naaktheid<br />

was begonnen tusfchen de 70' cn *° e<br />

01ympias SJ


*3 8 ï « » M . ï « U l N G i i r<br />

waar men nog grooter hitte had uit te (laan.<br />

Somtijüs waren de aanfchouwers daar even<br />

als in eenen brandenden oven opgeflooten,<br />

en wanneer omtrent den Zomer-zonneltand<br />

de hemel geheel helder wierd, zo dat de<br />

zon alle haare ltraalen in de valeije van Pifa<br />

konde nederfchieten , geraakte de lucht in<br />

zodanigen gloed , dat de Wijsgeer THALES<br />

daardoor elendig verdikte. * Het zelfde had<br />

plaats in de valeij van Crisfa, aan den voet<br />

van den berg Parnasfus, waar de Pythifche<br />

fpelen gevierd werden. Het is dus niet te<br />

verwonderen, dat ook de ligtlte klederen opverdraagelijk<br />

waren voor hun, welke in di^<br />

ftrijdperken met den prijs in het loopen begeerden<br />

te gaan ftrijken ; of welke ontzache.<br />

lijk groote en zwaare fchijven op wijde afftanden<br />

moesten werpen ; of worstelen met<br />

partijen , welken de zucht naar roem eenen<br />

zeer langen tijd de fchrikkelijkfie flagen, en<br />

het uitllorten van bloed en zweet deed verduuren.<br />

Bij<br />

* DIOSFNÏS IAÏIIIUI ;„ v,u rhtlttii.<br />

Een der ouden zeide, dat hij liever wilde veroordeeld<br />

zijn om te werken in de bakkerijen der<br />

Grieken, dan bij hunne Olijmpifchc fpelen tegenwoordig<br />

te zijn.


» V E R 152 G R I Ï K K K .<br />

Bij volken, welke algemeen aan het gebruik<br />

van openbaare baden gewoon zijn,<br />

kon de naaktheid der worstelaars de fchaamte<br />

weinig aandoen. Deze , welke blootelijk<br />

eene gemaakte deugd is, weet duizend<br />

verfehillende gedaanten aan te ueemen: zij<br />

is wat anders in het Noorden, dan in het<br />

Zuiden; en wanneer men meent, dat zij in<br />

haare volle kracht is, komt de geringde Aroom<br />

der moden of begrippen haar onder de voet<br />

werpen.<br />

DAT de Grieken echter zelve de oorzaak<br />

van hunne dwaaling of verbijstering kenden,<br />

blijkt daaruit, dat de fehoone vrouwen geen<br />

volk der oudheid meer in verrukking brachten<br />

dan hen. Zo ras daar eene fehoonheid<br />

te voorfchijn kwam, 't welk in de daad zeer<br />

zelden gebeurde , rolde daadelijk derzelver<br />

naam van mond tot mond, van het uiterfte<br />

van Peloponnefus tot aan de grenfen van Macedonië;<br />

waaruit in den geest des volks eene<br />

gisting ontftond, gelijk aan eene befmettclifke<br />

Ham. De aanvalligfte vrouwen konden dan<br />

haare mannen niet meer wederhouden, noch<br />

de geftrengfte moeders haare kinderen. Men<br />

K 2<br />

heefe


34c B E S P I E G E L I N G E N<br />

heeft de geheele natie aan de voeten van eene<br />

LAÏS gezien, en geheel Griekenland doot<br />

eene Siciliaanfche fchoone te onder gebracht<br />

; 't welk noch de wapens der Perfiaanen,<br />

noch de looze ftaatkunde der Spartaanen<br />

hadden vermogt. Men weet ook, tot<br />

hoe hoogen trap van aanzien ASPASIA wal<br />

gefleegen, en welke eerbewljzingen PHRYNE<br />

geduurende haar leeven, en PYTHIONICE zelfs<br />

na haaren deod ondervond. Het praalgraf,<br />

ter eere van deze laatfte opgericht tusfchen<br />

Athenen en Eleufis, was het prachtigste gedenkftuk<br />

van geheel Griekenland, volgens de<br />

bekentenis van DICAEARCHUS en PAUSANIAS,<br />

welke hetzelve gezien hadden. Echter verhaalt<br />

PEÜTARCHUS, dat de Opziener, volgens<br />

een zeer gewoon bedrog, verfcheidene fieraaden<br />

daarvan achtergehouden had om kosten<br />

tefpaaren: zonder dit zoude het praalgraf van<br />

PYTHIONICE , welke nimmer eenige andere<br />

verdiende had dan haare fehoonheid, onder<br />

de wonderen der wereld kunnen gerekend<br />

Worden. •<br />

HET<br />

* fluincHuiij vit* thiciwii; P A O S A N J A I<br />

in ATHdSj «PlClJAUCBllt, ntxtm AbUtkv<br />

MM,


a VER DE GRIEKEN. 14.*<br />

HET gene de Grieken in die tijden deeden,<br />

en waarvan de waarheid door het verhaal det<br />

Gefchiedfchrijvers is bevestigd, kan voor een<br />

gedeelte althans geloofbaar maaken het ggne<br />

zij in de heldentijden hebben gedaan, er»<br />

waarvan de waarheid alleen ileunt op de gezangen<br />

der oude Troubadours.<br />

NOGTHANS heeft de Heer DE MONTESQUIEU,<br />

in plaats van op het gezag van daaden, het<br />

gewigtigfte gezag van allen, af te gaan, liever<br />

verkoozen het gevoelen van PLUTARCHÜS<br />

te volgen, en te zeggen, dat de Griekfche<br />

vrouwen nimmer aan de eigenlijke liefde eejiig<br />

deel hadden; daar intusfehen het gehee.<br />

Ie land bedekt was met gedenkstukken,<br />

welke het tegendeel bevveezen. Kwam men<br />

in Griekenland van den kant van Alïe, men<br />

zag die beroemde Zee-engte, welke zo vaak<br />

van LEANDER was overgezwommen. Kwam<br />

men er in van den kant van Europa , men<br />

ontmoette die akelige rots van Eeucas, van<br />

waar zo veele ongelukkige en roekelooze<br />

minnaars zich in de fchuimende golven der<br />

Ionifche zee hadden nedergeltort , om een<br />

«inde te maaken aan een leeven, 't welk,<br />

K 3 84


$4-9 B E S P I E G E L I N G E N<br />

na het verlies Tan alle hoop , ondraaglijk<br />

was geworden.<br />

MEN kan wel zeggen, dat deze gebeurtenisfen<br />

in den rang der Mythologifche vernaaien<br />

moeten geplaatst worden; maar dan volgt<br />

nog echter daaruit, dat zij, welke zo wonderlijke<br />

fabelen verzonnen, wel wisten, dat<br />

de Grieken met hevige en bijna ontembaare<br />

driften gebooren wierden. Zij hadden daar.<br />

enboven een zo fcherpziend oog, dat zij met<br />

den eerften opllag het kleinlte gebrek ontdekten<br />

in de fchoonfte gedaanten , welke<br />

overal met drift van hun gezocht en maar<br />

zelden gevonden werden. Dit laatfte is ook<br />

het geval geweest der hedendaagfche reizigers,<br />

welke de nieuwsgierigheid hebben gehad<br />

om de eilanden van den Archipel door<br />

te kruisfen , in hoop om daar de fchoonfte<br />

vrouwen der wereld te zullen vinden: want<br />

men zeide, dat het bloed der oude Grieken<br />

op die eilanden minder verbasterd was, dan<br />

op de vaste kust van Afiè' en Europa; zo dat<br />

men volgens hunne gedachten Hechts naar Samos<br />

of naar Creta had te vaaren, om daar<br />

fehepzels te vinden , welke in fehoonheid<br />

eene


f<br />

v t K © * GRIEKEN. 143<br />

•eneLAÏs of PHRVNE evenaarden. Doch nimmer<br />

viel men uit eene fïerker begoocheling<br />

in eene grooter verbaasdheid; wijl de vrouwen<br />

van Samos en Creta door de Natuur als<br />

misdeeld fchijnen te zijn : althans zij moeten<br />

volftrekt wijken voor de vrouwen in het<br />

Noorden van Europa, 't zij in regelmatigheid<br />

van trekken, 't zij in leevendigheid vaa<br />

Verf en fraaiheid van geflalte.<br />

DAARENBOVEN is de kleeding der Griekfche<br />

vrouwen op de eilanden van den Archipel<br />

zo aanllootelijk en belachelijk, dat zelfs<br />

de wilde dames van Otahiti beter opfchik<br />

hebben dan zij. De Heer DE TOURNEFORT<br />

heeft zeer naauwkeurig laaten afteekenen de<br />

geheele kleederdagt der vrouwen van Mycon,<br />

waarin men niets vindt dan beuzelachtige en<br />

verwarde voorwerpen , welke noch eenig<br />

verdand noch eenigen fmaak te kennen geeven.*<br />

Intusfchen fchijntdeze onkunde in den<br />

fraaien opfchik al tot zeer vroege tijden op te<br />

klimmen, zonder dat de denkbeelden van zo<br />

veele onderfcheiden gedachten eene merkelijke<br />

verandering in de oude manieren hebben<br />

K 4<br />

kun-<br />

* K'Utisn d-tm mjtff 4» Ltvtnt. T. I. p. I0g %


t4* B I S M Ï O M I H S J ; »<br />

kunnen te wege brengen. Op Melos vindt<br />

men nog zichtbaare overblijfzels van de zo<br />

onbetaamelijke, en zo veel opfpraak gemaakt<br />

hebbende dragt der Spartaanfche maagden;<br />

want Melos, zijnde, gelijk bekend is, eene<br />

volkplanting van Lacedemon, volgde de gewoonten<br />

van haare hoofdftad. De verovering<br />

van dat eiland door de Athenienfers in<br />

den Peloponnefifchen oorlog was Hechts vopr<br />

«enen tijd: want bij het fluiten van den algemeenen<br />

vrede werden de Meliè'rs herfteld<br />

in hunne onafhangelijkheid , dat is in hun.<br />

nen voorigen ftaat en oude Dorifche gewoonten.<br />

EEN reiziger van die foort, als waarvan<br />

wij zo even gefprooken hebben, en die, gelijk<br />

de overigen , bij zijne aankomst aan de<br />

eilanden van den Archipel, in zijne verwach.<br />

ting bedroogen werd , verbeeldde zich dat<br />

de Venetiaanen en Turken , gebooren om<br />

Griekenland ongelukkig te maaken, hetfchoone<br />

geflagt der oude inboorlingen hadden uit.<br />

gedelgd: T maar hij merkte niet op,<br />

dat,<br />

bij.<br />

* Oifervdtltns Ju» Vtjapwt fut U Lnnt, [tr M,<br />

t>* ftimsiu, pag,<br />

< I ?


evjER. D E G R I E K E N . 145<br />

bijaldien de luchtgefteldheid dier landen zo<br />

gunstig was, als men had voorgegeeven, tot<br />

het voortbrengen van fchoone gedaanten, deze<br />

langzaamerhand van zelfs weder hadden<br />

moeten te voorfchijn komen. De natuur zoude<br />

daar niet voor altoos, om zo te fpreeken,<br />

uitgedoofd zijn door eene oogenbükkelijke<br />

vermenging : want in klein Afië, waar alle<br />

geflachten van Griekfchen bloede zo zeer<br />

verbasterd zijn door eene vermenging van<br />

Phasniciers , Perfiaanen, Romeinen, Arabie.<br />

ren , Tartaaren, Franken en Turken, heeft<br />

het geflacht zichtbaar den voorrang behouden<br />

cn op de inwooners der eilanden, en op die<br />

van het vaste land van Europifch Griekenland.<br />

Het lijdt geenen twijffel , of deeze<br />

uitmuntendheid is in den ouden tijd even<br />

zichtbaar geweest, als in onze dagen: want<br />

het climaat van Ionië was nimmer zo ftreng,<br />

noch zo onderheevig aan groot verfchil en<br />

geduurige veranderingen, als dat van Peloponnefus,<br />

of van Attica,. waar de inwooners<br />

voorheen eenen natuurlijken afkeer hadden<br />

van perfoonen , wier kleeding te zeer was<br />

verwaarloosd, 't welk zij in hunne taal uitdrukten<br />

door het woord AKO2MO2 ; ook<br />

K 5<br />

koa.


JA5<br />

Baspi«GEt,iNeiaf<br />

konden zij even weinig dezulken verdraagen<br />

, wier fehoonheid blootelijk van de<br />

kunst afhing. Het zij dat LUCIANUS zijne<br />

eigene denkbeelden in den perfoon van eenen<br />

ander voorftelt , of dat hij eenen werkelijk<br />

beftaanden perfoon fpreekende invoert<br />

Welke zeer tegen de Griekfehe vrouwen wa*<br />

ingenoomen , men ziet ten minften daaruit,<br />

dat die afkeerigheid , althans voor een gedeelte,<br />

haaren oorfprong had in het buiten,<br />

fpoorige gebruik van geneesmiddelen, verwen<br />

en blanketzalven , * welke men gebruikte<br />

bij eenen zo gemaakten onfehik, dat dezelve<br />

in eene foort van irasker veranderde, 't<br />

welk door een groot aai tal van onderfeheiden<br />

lieden geleend zijnde alle de aangezichten<br />

dermaate op elkander deed gelijken, dat daar<br />

uit eene verveelende eenformigheid ontftond,<br />

welke het gevoel uitdoofde. TERENTIUS heeft<br />

dit zeer gelukkig uitgedrukt door een woord,t<br />

vertaald uit MENANDER , van wiens vermiste<br />

Ko.<br />

* l,uct»nus in Dialogo J£PflTE5!.<br />

1<br />

t<br />

Otleo tmncs dthinc ex anima mulieret;<br />

Jatdtt qmtidianarum karum firmarum.<br />

Eun, Aft, a. Se, Ü»


« V E R D E G R I E K E N . 14^<br />

Komedien wij geene liever zouden wenfcben<br />

behouden te hebben, dan die, welke getiteld<br />

isMISOrTNOE. Deze was een meesterftuk<br />

van karakterfchets , welke thans veel licht<br />

zoude verfpreiden over een zo duister fluk,<br />

't welk ik nogthans door eenige aanmerkin.<br />

gen zal trachten op te helderen.<br />

§• III.<br />

OVER DE AANVALLEN <strong>VAN</strong> MELANCHO­<br />

LIE, WAARAAN DE ATHENIENSERS EN<br />

DE OVERIGE GRIEKEN ONDERHEVIG<br />

WAREN.<br />

DE Athenienfers fchijnen de eerden onder<br />

de Grieken geweest te zijn , die het woord<br />

MlsorrNOS (Vrouwenhater) hebben uitgevonden<br />

, om daardoor menfchen te beteekenen,<br />

waarvan fommigen onophoudelijk op<br />

de vrouwen fcholdcn, zo als EURIPIDES, terwijl<br />

anderen haar gezicht ontweeken, gelijk<br />

MAELANION , welke zich beftendig ophield<br />

in het diepfte van donkere bosfchen, en even<br />

als een wild dier leefde, weerfpannig tegen.<br />

het


*4& B E S P I E G E L I N G » »<br />

het juk der wetten en der natuur; * terwijl<br />

TIMON zich had neergezet tusfchen de fteile<br />

rotfen van dat gedeelte van Attica, 't welk<br />

Paralia genoemd werd, welks inwooners zij.<br />

ne begraafplaats aantoonden in eene bijna ontoegankelijke<br />

plaats, op den weg, welke<br />

van Phalerum naar Lampra liep.<br />

HOE meer ik deze treffende bijzonderheid<br />

in de gefchiedenis van den menfch overwoogen<br />

hebbe, des te meer ben ik overtuigd gegeworden,<br />

dat de Attifche Mifogynen en Mifanthropen<br />

in de daad eene ziekte hadden,<br />

welke veel overeenkomst had met de zogenaamde<br />

Nympbo/ep/ie. Het was een aanval<br />

van Melancholie , welke hen deed vlugten<br />

naar eenzaame plaatzen, tot mijmeringen gefchikt;<br />

en vaak flooten zij zich eindelijk op<br />

in<br />

• ARISTOPHANXSI» LyjiHraa, vs «07 Sec.<br />

Ir is buiten twijffel veel fabelachtigs in het gene<br />

S v 1 D A s en andere verzamelaars vernaaien aan_<br />

gaande T I M O N den menfehenhaater. ARISTO-<br />

TEL s.s is de oudlte fchiijver , welke gewag van<br />

hem heeft gemaakt j en hij fpreekt van hem als<br />

van een' menfch, welke geleefd heeft, niet in etsen<br />

toren omftreeks de Academie, maai op etn«<br />

afgelegen plaats.


©VER DE G R I E K E N . 145<br />

in holen, zo als men in onze tijden ontdekt<br />

heeft te Vary tusfchen Athenen en Sunium,<br />

aan de zuidelijke zijde van den berg Hymettus.<br />

Het fchijnt eene oude fïeengroef<br />

te zijn, verliefd met zeer lompe beelden,<br />

gemaakt door eenen zekeren Griek met naame<br />

ARCHIDAMDS, welke buiten twijffel door<br />

de Nympholepfie was aangetast, zo als blijkt<br />

zelfs uit de opfchriften, welke daar nog binnen<br />

in die onderaardfche plaats gevonden<br />

worden. *<br />

HET fchijnt mij toe, dat EURIPIDES insge.<br />

lijks van tijd tot tijd dergelijke aanvallen gehad<br />

heeft: want PHILOCHORÜS verzekert,<br />

hij , om zijne Tragediën op te ftellen ,<br />

dat<br />

wijk nam naar het eiland Salamis, waar hij<br />

dan ging woonen in een duister hol, akelig<br />

voor het gezicht. * En dus heeft de melan.<br />

* C H A H D L E K kXeize dooi Griekenland. Hoofdft<br />

XXXII,<br />

t A U L U S Giinus N>i~t. ^itt. L. T5. en Gr-<br />

» ALDUS in viu Euriiidis. Deze omftandigheid<br />

fiiekt mede tot een bewijs , dat die dichtei op<br />

het eiland Salamis was gebooien : 't welk echter<br />

niet belet , dat hij heeft kunnen ingefchreeven<br />

«o den in het vlek Jhlja , zo als giitocu.<br />

Ti OM beweert,<br />

de


«JO<br />

B E S H I - G H I N e ï R<br />

Iancholieke toon , welke in zijne werken<br />

fchijnt te heerfchen, zijnen oorfprong kunnen<br />

hebben in de fombere en naargeestige<br />

plaats , waar zodanige denkbeelden ontdaan<br />

zijn.<br />

DE inwooners van Smyrna toonden een<br />

dergelijk hol bij de wel van de rivier Me-<br />

Jes, waar zij voorgaven, dat HOMERUS zijne<br />

Ilias heeft opgefteld. Maar, zonder de verdachte<br />

overleveringen der Smyrnenfers te<br />

onderzoeken, is het zeker, zo als HORATIUS<br />

zegt, dat alle oude dichters de Heden, zo<br />

veel zij maar konden, ontwecken, en dat<br />

hunne verfen voor het grootfte gedeelte in<br />

de eenzaame flilte der bosfchen zijn gemaakt.<br />

* Hier uit kan men opmaaken, dat<br />

de dichterlijke aandrift destijds zeer nabij<br />

kwam aan eenen aanval van melancholie.<br />

Ook is het in dit opzicht zeer merkwaardig,<br />

dat Beotië , 't welk men als de wieg der<br />

Dichtkunst van Europifch Griekenland moet<br />

befchouwen, twee bergen had , zeer zon><br />

derling wegens hunnen invloed op den geest<br />

der inwooners.<br />

Ds<br />

* Stripttmm cberm tmnii amat nemus, tt fugit urbei.


»vt» DE G S I t f t S, Tjt<br />

DE CiTHeRON , toegeheiligd aan de Nytn.<br />

phen, had den naam van de Nympholepfie<br />

te verwekken, zijnde die neerflagtigheid van<br />

geest, welke zeer ligtelijk tot zinneloosheid»<br />

en eene bijgeloovige vrees voor de Goden<br />

overfloeg. Het is zeer waarfchijnlijk, dat dit<br />

uitwerkzel ontftond uit de koude en doordringende<br />

lucht, welke de fpieren en zenuwen<br />

doet famentrekken.<br />

DE HELICON , wiens ligging een weinig<br />

meer noordelijk is , en welke , gelijk men<br />

weet , bijzonder aan de Muien was toegewijd,<br />

verwekte de Mufolepfie, of die aandoening<br />

, zo moeilijk om te befchrijven „<br />

welke veel bloed en leevensgeesten naar het<br />

hoofd deed Hijgen, en in groote dichters<br />

den naam had van Genie, in middelmaatigen<br />

zotheid heette , en razernij in de zulken ,<br />

welke arbeidden zonder kunst , en zonder<br />

eenig bedwang, zo als de Troubadours.<br />

HESIODDS , welke gebooren was op de<br />

fehuinte van den berg Helicon , ondervond<br />

daar van tijd tot tijd zulke droefgeestige en<br />

nasre oogenblikken, dat hij wenfchte nimmer


BKSPIIGILIHGÏÏ<br />

mer het zonnelicht onder zulke menfchen,<br />

als zijne tijdgenooten, aanfchouwd te hebben.<br />

Zijne geboorteplaats Afcra fcheen hem<br />

een ondraaglijk verblijf, zo wel ln den zomer,<br />

als in den winter. En dit is zo vreemd<br />

niet, wanneer men weet, dat de Helicon,<br />

thans Zagara genoemd , omtrent de maand<br />

October begint bedekt te worden met eene<br />

verbaazende meenigte zeer koude dampen',<br />

terwijl deszelfs top eenen last van fneeuw<br />

heeft te torfchen, zo oud als de wereld: althans<br />

men heeft dezelve nimmer zodanig gefmolten<br />

gezien , dat de oppervlakte van de<br />

rots bloot was.<br />

UIT deze. aaneenfchakeling va« aanmerkingen<br />

heb ik beflooten, dat die genen onder<br />

de Athenienfers en de overige Grieken, welke<br />

van natuur een zwak en droefgeestig<br />

geitel hadden, hunne kwaal voelden verergeren<br />

door den invloed van zodanige winden<br />

, zo als de Sciron van Attica , welke<br />

foortgelijke toevallen bij hen veroorzaakten,<br />

als de Scirocco bij de hedendaagfche Nap«litaanen.<br />

De inwooners van het eiland Eubcea<br />

gaven zelfs, volgens bericht van THEO-<br />

PBRAS-


P T Ï » C E G R I E K E N . 153<br />

JHRASTUS , den naam van rouw en droefheid<br />

aan een' zekeren wind, welke hun toewaaide<br />

van de toppen van den Olympus, wiens<br />

kruin, bijna altijd met fneeuw belaaden, door<br />

denzelven geheel ontbloot werd. *<br />

MEN heeft in onzen tijd mede naauwkeurig<br />

genoeg onderzocht de eigenfchappen der<br />

beroemdfte bronnen in de gefchiedenis der<br />

Griekfche Dichtkunst, zo als de Hippocrene<br />

in Beotië , en de Castalius van den berg Parnasfus.<br />

Het is zeker, dat derzelver wateren<br />

welke voortkomen uit de gefmolten fneeuw,<br />

en door falpeterachtige en kalkachtige fteenen<br />

gekleinsd worden, zo uitermaate koud<br />

zijn, dat men niet lang de hand daarin kan<br />

houden : en zij, die van geen fterk gelfel<br />

zijnde daaruit in den Zomer drinken, gevoelen<br />

eene koude rilling , gevolgd wordende<br />

van eene koortzige hitte, welke door menfchen<br />

onkundig van de natuurlijke oorzaaken<br />

en uitwerkingen ligtelijk heeft kunnen<br />

genoomen worden voor eene ingeeving<br />

L DEEL. L der<br />

» Dit is die wind, welke in Griekenland Otym-,<br />

pies genoemd werd,


(54 B E S P I E G E L I N G<br />

der, Mufen , der Nymfen , of van Apoll®<br />

zelf. *<br />

ARISTOTELES verzekert, dat alle groote ver.<br />

nuften van Athenen, SOCRATES en PLATO niet<br />

•uitgezonderd, afkomstig waren uit eene klasfe<br />

van bleeke en melancholieke mentenen , 't<br />

Zij dat deze met eene diergelijke gefteldheid<br />

gebooren waren, of dat zij dezelve verkreegen<br />

hadden als een onvermijdelijk gevolg<br />

van veel nachtwaaken en aanhoudende letteroeffeningen.<br />

f<br />

BEHALVEN de borstbeelden en ftandbeelden<br />

dier oude Wijsgeeren , welke grootendeels<br />

niets anders zijn dan ideaalen , hebben de<br />

Griekfche fchrijvers ons genoeg trekken nagelaaten<br />

, waaraan men het gelaat en figuur<br />

dier buitengewoone menfchen kan herken,<br />

nen.<br />

ZIJ<br />

* Pe zogenaamde rivier Permesfus was een vloed,<br />

ontftaande uit de gelmo'ten fneeuw , welke iu het<br />

Toofjaar van den Helicon afliep. En deze wateren<br />

hebben wel toevallen van koorts kunnen veroorxaaken<br />

, zodanig als de Heer C H I H D I C I ondervond<br />

door het drinken van den Castalius,<br />

t Preblemata. Seö. XXX, No. I.


« V E R D E G R I E K E N .<br />

ZIJ waren, volgens de fchilderij, welke<br />

AKISTOPHANES geeft van SOCRATES , van eene<br />

zeer bleeke kleur, welke nog meer afftak<br />

door de donkere fchaduw van hunnen baard<br />

en hair. De holten hunner oogen en de kaakebeenderen<br />

Haken zeer vooruit, en het geheele<br />

lichaam was zeer mager. Zelden wer<br />

den zij ziek, bereikten eenen zeer hoogen<br />

ouderdom , en behielden , tot het einde van<br />

hun leeven, eenen gezonden en leevendiger<br />

geest, in een lichaam , 't welk op het oog<br />

zeer zwak was.<br />

MEN verhaalt datZENo, nog onzeker zijnde<br />

aangaande zijn beroep en zijne beftem.<br />

ming, de nieuwsgierigheid had van het Del*<br />

phifche Orakel raad te pleegen, om te weeten<br />

, langs welken weg men tot het waare<br />

geluk geraakte. Hierop kreeg hij van de<br />

priesters-ten antwoord, dat hij zich den dooden<br />

gelijk moest maaken. Door dit wonderlijke<br />

raadzel gaaven zij de magerheid en<br />

bleekheid der Wijsgeeeren te kennen. Echter<br />

leefden die zogenaamde dooden fomtijds<br />

eene volle eeuw; en de fakkel des verliands,<br />

welke hen bij de poorten des doods verlicht-<br />

L 2<br />

te?


15©' B n n n u i N G ü ï<br />

te, verfpreidde nog meer licht, dan bij het<br />

gros der menfchen in den bloei der jeugd<br />

wordt gevonden. THF.OPHRASTUS verzekert<br />

ons, dat hij 99 jaaren oud was, toen hij zijne<br />

karakters lehreef, welke men , zonder<br />

eene dusdanige verzekering van hem zelvsn,<br />

zoude aanzien voor het werk van een jong<br />

menfch vol van geest en vrolijkheid : want<br />

in dezelven heerfcht een toon van vrolijke<br />

boert , welken het niemand in eenige taal<br />

van Europa gelukt is na te volgen.<br />

DE Ouden hebben gemeend, dat de Wijsgeeren,<br />

welke omftreeks Athenen woo;.der» •<br />

eenen zo hoogen ouderdom, ondanks hunnen<br />

oneindigen letterarbeid, bereikten, doormiddel<br />

van eenen bijzonderen leefregel *<br />

Doch<br />

het is zeker, dat zij eenpaarig de leevenswij.<br />

ze van PYTHAGORAS, als ongerijmd en belachelijk<br />

, verwierpen.<br />

zich onderwerpen<br />

onveranderlijken regel ,<br />

Nimmer wilden zij<br />

aan eenen algemeenen en<br />

welke in de daad<br />

ook niet kon pasfen voor verfchillende lichaamsgeftellen<br />

: zij volgden de waarneemingen,<br />

* L»CIA»OI in MxxpoGiKC ; enCEMsoKitf<br />

U ( de die nututi. c, 4,


•> v E u DB G R I E K E N . I$Y<br />

gen, welke ieder op zijn geitel had genoo»<br />

men , en gebruikten zmke fpijzen , als daarmede<br />

min of meer overeenkwamen.<br />

ZIJ waren daarenboven niet vatbaar voor<br />

ontroeringen , welke vaak al zo doodelijk<br />

zijn als ziekten. De vrede week nimmer<br />

uit hunne ziel: elke dag was voor hun een<br />

feestdag, en de oplosfing van een vraagftuk<br />

de grootfte vreugde. In den lommer hunner<br />

tuinen gezeten , belachten zij de meenigte<br />

van dweepers en heerfchzuchtigen , welke<br />

geliingerd werden als riet, door den geringften<br />

wind, ja door het geringde luchtjen der<br />

hartstogten.<br />

VOOR het overige leefden de Athenienfers<br />

in het gemeen zeer lar.g, en waren van<br />

een gezonder lichaamsgestel dan de overige<br />

Grieken : want door eene zeldzaame goedheid<br />

der Natuur waren zij onbekend met<br />

die ziekten , welke veroorzaakt worden<br />

door wormen in de ingewanden, * terwijl<br />

de inwooners van het nabuurige lie-<br />

L 3<br />

oud<br />

» P L I H I u s Hifi. Hst. Lib. XXVll. Ctf. IJ. 'f » *,><br />

o m , Hift. PUut. L. IX. C, ia.


t$S B E S P I E G E L I N G ijs,<br />

otië zeer geplaagd werden door dat gedierte,<br />

't welk het leeven en de gevoeligheid tot eenen<br />

last maakende , eenen grooten invloed<br />

heeft op het lichaamelijk geitel en het zedelijk<br />

karakter der volken. Geen Natuurkenner<br />

is zo onkundig, of hij weet , dat de<br />

wormziekten nu eens eene naare droefgees»<br />

tigheid, dan eens eene onmaatige vrolijkheid<br />

veroorzaaken: zij verwekken een gedans en<br />

gelach als van ftuiptrekkingen ; en komen<br />

vrij wel overeen met de Opium , welke<br />

op de luidruchtigfte vrolijkheid eene neerflagtigheid<br />

doet volgen, gelijk aan eene flaapziekte<br />

HET groote onderfeheid, 't welk men in<br />

dit opzicht tusfchen twee nabuurige volken<br />

van Griekenland befpeurde, ontftond uit de<br />

hoedanigheid van het water, en de verfchillende<br />

leevenswijze. De Beotiërs welke<br />

vruchtbaare landen hadden, groote weiden,<br />

talrijke kudden, en verfcheiden foorten van<br />

tam gevogelte, hadden zich berucht gemaakt<br />

door hunne verfchrikkelijke vraatzucht. Zij<br />

hielden meer dan eenmaal 's daags maaltijd,<br />

Qii hadden, volgens POLYBIUS, meer dan dertig.


O V E * *> Ï G R I E K E N . 159<br />

lig feesten in de maand. De Athenienfers<br />

daarentegen waren , ten opzichte van het<br />

voedzel , het maatigfte volk van de wereld.<br />

De aard van den grond welken zij bewoonden,<br />

zijnde dor en onvruchtbaar, had hen<br />

genoodzaakt allerlei dierlijke zelfllandigheden<br />

tot fpijze te gebruiken : zij aten niet alleen<br />

krekels en fprinknaanen , maar zelfs het<br />

vleefch van ezels en mollen. *<br />

IN de vlekken van Attica, welke verfpreid<br />

waren langs de hoogten van Diacrië, kef Je<br />

men, zo als verhaald wordt, van de jagt en<br />

de melk der kudden ; maar de behoeftige<br />

burgers , en zelfs de armee van den Staat,<br />

moesten in tijd van oorlog zich geneerea<br />

met gezouten vifch , gedroogde vruchten , en<br />

een foort van graan , 't welk de Griekfche<br />

landbouwers de Garst van Achilles noemden,<br />

en waaraan men, volgens LLTIANUS , de zonderlinge<br />

kracht toefchreef om het gezicht te<br />

verfterken.<br />

L 4 $ i%<br />

• AÏ-JSTOPHAHES i» Villis, et yAeUrninfAiüo


§ IV.<br />

<strong>VAN</strong> DE VERBASTERING ÏÏ, DE GESLACH­<br />

TEN DER ATHENIENSERS.<br />

HOE groot ook de bekwaamheid van dit<br />

volk was voor het beoeffenen der kunsten<br />

en weetenfchappen , verzekert AIUSTOTELES<br />

nogthans, dat het verftand bij hen nimmer<br />

erffelijk was in de zelfde gellachten. Deze<br />

ondergingen alle , zegt hij, eene fchielijke<br />

verbastering; en, om dit te bewijzen , haalt<br />

hij onder anderen de voorbeelden aan van<br />

SOCRATES en PERICLES, wier kinders dedomfte<br />

en onberoemdiïe der ltervelingen zijn geweest.<br />

*<br />

OM hier over eenigszins juist te kunnen rede.<br />

neeren, zoude men voor alles moeten onderftellen,<br />

dat de opvolging van kinders daar nimmer<br />

gefioord wierd door onwettige vermenging<br />

en fluikfchen minnehandel. Ondertus»<br />

fchen was de band des huwelijks bij de A-<br />

thenienfers de zwaklle van alle banden.<br />

» ibtttrie, L. H C. 15.<br />

TE


ö v E S D E G X I E K E N . 16Z<br />

TE Lacedemon, zegt PLATO , laaten de E.<br />

phoren een waakend oog op de Koninginnen<br />

houden , op dat het bloed van hnnne Vorsten<br />

zich niet vermenge met dat van een' Haaf<br />

of priester of muildrijver. Echter heeft men,<br />

in weerwil van alle die voorzorg, twee koningen<br />

van Lacedemon onder eede hooren<br />

verklaaren, dat zij geene vaders waren van<br />

die kinders, waarvan hunne vrouwen bevallen<br />

waren. ALCIBIADES ging daarenboven een<br />

nieuwe foort enten op de ftam der Heracli.<br />

den: want pas was hij te Sparta gekomen, of<br />

eene Koningin werd in de hevigfte drift voor<br />

hem ontftooken ; niet tegenftaande dat hij<br />

toen een balling was, zwervende door Griekenland,<br />

zonder Vaderland , zonder huisgoden,<br />

en ter wereld niets bezittende dan vernuft<br />

en fehoonheid.<br />

DEZE en ontelbaars andere voorbeeldeu<br />

waren echter niet in ftaat om de Grieken te<br />

deen afzien van de beweezen ongerijmdheid<br />

der Geflachtrekeningen, waarop zij niet minder<br />

verzot waren dan de Jooden, bij welken<br />

de losbandigheid der mans tevens die der<br />

vrouwen aanmoedigde; en evenwel werd bij<br />

L 5<br />

de.


D"2 B E S P I E G E L I N G * *<br />

dezen de onzekerfte zaak van de wereld voor<br />

volkomen zeker gehouden.<br />

MAAR behalven deze heimelijke vermen*<br />

ging, was die verbastering, waarvan ARISTO-<br />

TELES fpreekt, geenszins een verfchijnzel, *t<br />

Welk alleen bij de Grieken plaats had: want<br />

men heeft hetzelve naderhand befpeurd bij<br />

alle befchaafde natiën van Europa, waar bet<br />

verfiand fomtijds fchittert in zekere familien,<br />

gelijk die lichten, welke men 's nachts on»<br />

verwacht ziet midden in de moerasfen ; en<br />

vervolgens verdwijnt die glans, zonder ooit<br />

weder te voorfchijn komen, ten naasten bij<br />

zo als SAPPHO zegt van den maagddom.<br />

IN Portugal en Spanje heeft men zelfs gezien<br />

, dat de adelijke gedachten de domlte<br />

van allen zijn, en zo men elders foortgelijke<br />

waarneemingen had gedaan , men zoude<br />

waarfchijnlijk de zelfde uitkomflen gekreegen<br />

hebben. Zonder hier te fpreeken van de<br />

ilechte opvoeding , welke wij volflrektelijk<br />

niet willen vermengen met de natuurlijke oorzaaken<br />

, kunnen wij het geval, 't welk ia<br />

Span-


O V E H . pa G R I E K E N . 103<br />

Spanjen en Portugal plaats heeft, gemakkelijk<br />

uit eenvoudige redenen oplosfen.<br />

MEN onderftelle, dat er in een klein, ge.<br />

heel op zich zelf liggend land, vijftig zwakke<br />

edellieden zijn, die nooit anders trouwen<br />

dan onder elkander, zo zal de zwakheid der<br />

vaders dermaate op de kinders overgaan, dat<br />

de Staat niets goeds van de nakomelingen van<br />

een zodanig geflacht te wachten heeft: het<br />

zal ten laatften worden als die wilde flruiken,<br />

welke nooit geënt zijn geweest, en wier zap.<br />

pen niet te verbeteren zijndan door de ver.<br />

menging met een vreemd zap.<br />

NIETS bracht zo veel verandering te weeg<br />

in het bloed en het karakter der Athenienfers<br />

, als de oorlog , en de huislijke flavernij.<br />

WELKE zijn ten laatften de gevolgen geweest,<br />

zegt ISOCRATES, van zo veele oorlogen<br />

te water en te lande gevoerd , waarvan<br />

fommige gewonnen, andere verlooren wierden<br />

? immers geene andere, dan dat alle aanzienlijke<br />

geflachten daardoor zijn uitgeftor.<br />

ven ,


t64<br />

ÜEsriEüEtrwcsBr,<br />

ven, en dat de Staat weer bevolkt is met<br />

menfchen , die Athenienfers zijn alleen in<br />

naam, of die dat gene zijn, 't welk ik liefst<br />

niet wil noemen.<br />

<strong>VAN</strong> de flavernij zal ik llraks in het breede<br />

fpreeken, en alle die landen aanwijzen , van<br />

waar men eene ontzachelijke meenigte menfchen<br />

ging opkopen , om die naar Athenen<br />

over te voeren, waar zij uitheemfehe zeden,<br />

eenen nieuwen godsdienst, en nieuwe vooroordeelen<br />

inbrachten : zelve bedorven door<br />

de flavernij , bedorven zij te gelijk de vrij.<br />

beid.<br />

DE Athenienfers vermengden zich zo ligtelijk<br />

met de vrouwen , welke hun door de<br />

koopvaarders uit Klein-Alië werden aangebracht,<br />

dat uit eene optelling, ten tijde van<br />

PEKICLES gemaakt, volkomen bleek, dat bijna<br />

vijfduizend burgers uit geene wettige huwelijken<br />

gebooren waren. *<br />

DE<br />

* PHjTAKCüUS M Peride. et P m i ornonn<br />

fa ^Attiiii citatus a Scholiaste Aristophanis ad Ves-


ave» r>E GRIEKEN, trjr<br />

DE fchoone flavinnen werden aanftonds vrij<br />

gemaakt: weldra kreegen zij eenigen invloed<br />

in de huisgezinnen , n ten laatften werden zij<br />

de matresfen in die zelfde huizen, waar men<br />

haar als dienstmaagden verkocht had. THE-<br />

MISTOCLES had tot moeder gehad eene Karifche,<br />

IPHICRATES en TIMOTHEUS eene Thraci_<br />

fche, en DEMOSTHENES eene Scythin. In dit<br />

opzicht verdient aangemerkt te worden, dat<br />

het fomtijds nuttig is, het bloed van onderfcheiden<br />

natiën te vermengen. Doch men<br />

moet wel zorge draagen, dat men hierin den<br />

juisten middenweg houde, want wanneer de<br />

werking der oorzaaken al te overhaast gefchiedt,<br />

baart zulks fchrikkelijke gevolgen.<br />

Ten tijde van het Neder - Keiferrijk kwamen<br />

de inwooners van Konfiantinopel voort uit de<br />

vermenging van vijfentwintig verfchillende<br />

volken , en nimmer zag men op aarde een<br />

ondeugender genacht; zo dat de hoofdftad<br />

der Christenheid het verblijf wierd van de<br />

fnoodfte misdaaden, en de ijsfelijklïe gruwelen:<br />

de hoofden des volks waren monfters,<br />

en de onderdaanen niet minder.<br />

GE*


iêé B E S I I E J Ï I I R O U '<br />

GENOEGZAAM foortgelijke oorzaakeu brachte<br />

Rome de zelfde uitwerking voort, en gaven<br />

het beftaan aan dat lafhartige en verachtelijke<br />

gepeupel , 't welk door AMMIANUS<br />

MARCELUNUS met zulke flerke trekken is afgefchilderd<br />

, en welks aframmelingen thans<br />

den titel van Eminentie en Monfeigneur aanneemen,<br />

en op niets zo zeer gefield zijn dan<br />

op geld winnen zonder iets te doen.<br />

§• V.<br />

<strong>VAN</strong> DE GYMNASTIEK.<br />

THANS gaa ik over om aan te toonen, wel.<br />

ken invloed de Gymnastiek had op de gefleldheid<br />

der Athenienfers , en der overige<br />

Grieken in 't gemeen.<br />

NIMMER is er eene kunst uitgevonden, welke<br />

verderfïelijker was, en meer gefchikt om<br />

het menfchelijke gedacht te verzwakken. Dit<br />

heeft GALENUS beweezen niet alleen door<br />

eene Verhandeling, opzettelijk over dat onderwerp<br />

gefchreeven , maar ook door ontelbaare<br />

andere bewijzen, welke in zijne werfe«n<br />

verfpreid zijn, en waar door hij op de<br />

dui-


*fTR B E s * ï E G ï r, i *r s « Sf •<br />

het hoofd tot op de heupen, terwijl het benedenfte<br />

gedeelte des lichaams uitermaaten<br />

dik werd , gelijk XENOPHON zeer wel heeft<br />

aangemerkt. * Want het is ligt te begrijpen<br />

, dat de voedende zappen altoos vloeiden<br />

naar die deelen , welke de grootfte en<br />

aanhoudendfte kracht oeffenden.<br />

OFSCHOON de Athenienfers niet fpreeken<br />

vandeSchijvenwerpers, AlsKOBOAOI, moet<br />

men echter niet twijffelen, of bij dezen kreegen<br />

de armen eene wanftaltige dikte , terwijl<br />

de hals dermaate zijne buigzaamheid<br />

verloor, dat zij niet meer in ftaat waren om<br />

het hoofd van de rechter naar de linker zijde<br />

te draaien , dewijl hetzelve de werwelbeenderen<br />

al te fterk drukte, ten einde aan<br />

het werpen meer kracht bij te zetten.<br />

MEN had vooral niets nadeeliger kunnen<br />

uitvinden, dan de kinderen geforceerde loopen<br />

te laaten doen, 't welk plaats had in de<br />

Olympifche loopbaan, en bij de plegtige fpe.<br />

lea der Grieken. Want de al te fterke fchudding<br />

der lucht konde ligtelijk de werktuigen<br />

dei<br />

•» ln<br />

Symfofi;


a vi j DE GRIEKEN. 16"<br />

dér ademhaaling befchaadigen, en longziekten<br />

voortbrengen, welke de ouden even weinig<br />

wisten te geneezen als de hedendaagfchen.<br />

WIL men zeggen<br />

9<br />

dat deze oefFeningen<br />

nuttig hadden kunnen zyn, bijaldien men dezeiven<br />

had weeten te maatigen, ik antwoorde<br />

daarop, dat het onmogelyk was dezelven<br />

te maatigen, om dat zy op naijver gegrond<br />

waren , en de aard van den naijver is, noch<br />

maat noch paal te kennen. Men moest overwinnen<br />

of overwonnen worden ; en men<br />

kraakte zich zo wel door het winnen als door<br />

het verliezen.<br />

TEGEN dat ééa worstelaar beroemd konde<br />

worden , moesten honderd anderen in de<br />

proef omkomen ; zonder dezulken te rekenen,<br />

welke dêrmaate verminkt wierden, dat<br />

zij onnut waren voor den Staat, en onnut<br />

voor zich zeiven.<br />

HET menfchelijke zenuwgeftel wil flechts<br />

tot esnen zekeren trap gcfpannen worden»<br />

Zo dra men dit verder wil voortzetten, ver-<br />

I. DEEL. M liest


;o B ï s r i E C H i S o ï j f<br />

liest men aan den eenen kant, het gene men<br />

wint aan den anderen: de worstelaars maakte<br />

hunne handen fterk ten koste van hunne<br />

voeten; en de hardloopers wederom de voeten<br />

ten koste van de arman. Het evenwigt<br />

Van alle krachten te famen werd vernietigd<br />

door eene bijzondere kracht, welke geheel<br />

en al onnatuurlijk zijnde welhaast in zwakheid<br />

veranderde,<br />

MONTESQUIEU zegt, dat de oefening van<br />

het worstelen oorzaak was, dat de Thebaanen<br />

den flag bij Leuctra wonnen ; maar hij<br />

fchijnt er niet op gedacht te hebben , dat<br />

deze flag is voorgevallen in de 102de Olympiade,<br />

toen er dus reeds meer dan 400 jaaren<br />

verloopen waren, federd dat de Lacedemoniers<br />

zich zo zeer op het worstelen hadden<br />

toegelegd, 't welk hen echter niet voor<br />

den geheelen ondergang heeft kunnen behoeden.<br />

NEEN, het was de fchranderheid van EPA-<br />

MINONDAS , met nog verfcheiden andere bij.<br />

zondere oorzaaken , waarvan ik in het vervolg<br />

verflag zal doen, welke den Thebaanen<br />

bij


& v E R DÉ G R I E K E N . 17 T<br />

bij Leucïra de zege bezorgden. Het worstelen<br />

had daarin geen deel hoegenaamd;<br />

en men zag welhaast die zelfde Thebaanen<br />

overwonnen te Cherona:a ; vervolgens zag<br />

men hen gevangen genoomen door ALEXAN-<br />

DER ; men zag hen elders op de markt aan<br />

de meestbiedende als llaaven verkocht worden;<br />

men zag ploegen en zaaien daar ter<br />

plaatze, waar Theben had geltaan : met één<br />

woord, een volk,.'t welk zich nimmer op<br />

de Gymnastiek had toegelegd , zoude met<br />

geene grooter vernedering, noch fchrikkelijker<br />

omwenteling een einde hebben kunnen<br />

neemcn.<br />

BIJ het leezen der Gefchiedenis is het altijd<br />

voorzichtiger de gebeurter.isfen te beoordeeuit<br />

de gevolgen , dan uit de oorzaaken, welke<br />

laatfte dikwijls met eene dikke duisternis<br />

bedekt zijn. Om de voortreffelijkheid en het<br />

nut van het worstelen te bewijzen, had de<br />

Schrijver van den Geest der Wetten moeten<br />

aantoonen , dat Theben niet verwoest was,<br />

en dat de Thebaanfche naam niet was uitgewifcht<br />

op den lijst der volken.<br />

M 2 £>s


3.72 B E S P I E G E L I N G E N<br />

DE Macedoniers, welke DEMOSTHENES overal<br />

Barbaren noemt, hadden zeer fterke zenuwen,<br />

en bij die fterke zenuwen , een zeer goed.<br />

vcrltand : zij maakten weinig werks van de<br />

worsteloeffeningen, en vernoegen de Grieken<br />

bijna in alle geregelde veldflagen. De Beotiërs,<br />

Phoceënfers, Spartanen, Athenienfers,<br />

kortom allen , die zich tegen de legermagt<br />

van Macedonië dorsten verzetten , werden<br />

neergehouwen als doornen door de zeisfen<br />

van den maaier.<br />

DE Romeinfche foldaaten, welke den Haam<br />

zelfs van Gymnastiek niet kenden, begaven<br />

zich 's morgens op marfch, en waren zeker,<br />

dat zij voor den avond de Grieken overal<br />

zouden overwonnen hebben , waar dezelve<br />

te vinden waren. Ongelukkig vond men hen<br />

in eenen tijd , toen zij reeds geheel en al<br />

verzwakt waren door de poogingen , welke<br />

zij hadden aangewend om fterk te worden.<br />

Zo al het vuistvechten, het Pancratium en<br />

het fterk loopen die wanstaltigheden niet had.<br />

den veroorzaakt , waarvan wij gefprooken<br />

hadden , zouden echter de al te fterke uitwaas-


tfVER » E GRIEKEN, ifs<br />

Waasfeming en het onmaatig zweeten, welke<br />

die oeffeningen verwekten, meer dan genoeg<br />

in ftaat zijn geweest om het lichaam te verzwakken<br />

, door hetzelve van veele zappen,<br />

tot deszelfs onderhoud noodzaakclijk, te bsrooven.<br />

Ook verzekert GALENUS op de ftelligfïe<br />

manier, dat van HIPPOCRATES af tot hem<br />

toe niet een Griekfch Geneesmeester het temperament,<br />

noch het lichaamsgeftel, noch den<br />

leefregel der worstelaars had goedgekeurd.<br />

HCT is de grootfte ongerijmdheid tegen het<br />

gezag van alle Griekfche Geneesmeesters tc<br />

ftellen , gelijk men gedaan heeft, het nietsbeduidende<br />

gezag van eenen Schrijver als Lu.<br />

CIANÜS, welke een famenfpraak over de Gymnastiek<br />

heeft gefchreeven, waarin hij, door<br />

eene onbegrijpelijke onkunde van de oude<br />

gefchiedenis,<br />

SOLON durft invoeren , op zulk<br />

eene wijze, als of die beroemde wetgeever<br />

de ijverigfte voorftander van de worstelaars<br />

geweest ware, daar hij in tegendeel een gezwooren<br />

vijand van dezelven is geweest. *<br />

Hij verminderde de belooningen, welke men<br />

M 3 hun<br />

» Biosists LACRTIUS in het leeven van<br />

S O L O K.


174 B E S P I E G E L I N G E N<br />

hun had toegelegd, bijna tot niets, en bracht<br />

den Athenienferen onder het oog, dat het<br />

oneindig voordeeliger ware 's lands geld te<br />

belteeden aan de opvoeding van weezen, dan<br />

tot het onderhoud van worstelaars , welke<br />

nutteloos waren niet alleen in tijd van vrede,<br />

maar zelfs ook in tijd van oorlog: want zij<br />

waren, zo als EURIPIDES zegt, deflechtltefoldaaten<br />

van Griekenland.<br />

MEN heeft tot hier toe gemeend , dat de<br />

gevechten der Zwaardvechters te Rome nog<br />

oneindig veel wrecder fchouwfpel opleverden<br />

, dan het worstelen der Grieken : maar<br />

de waarheid der zaake is , dat beiden even<br />

wreed zijn geweest.<br />

DE Zwaardvechters, welke gewond waren<br />

, konden door bekwaame Heelmeesters<br />

yenezen worden, en GALENUS heeft te Pergamus,<br />

zijne geboorteplaats, de meesten, welke<br />

kwetzuuren hadden ontvangen, in het leeven<br />

behouden. Maar de Griekfche worstelaars<br />

waren niet te geneezen, dewijl zij elkander<br />

de ledemaaten zelve affcheurden ; zij<br />

verlooren oogen, tanden, neus, ooren, kin,<br />

en


,-TEI DE G R I E K E N . 17^<br />

en geleeken naar menfchen , welke uit de<br />

klaauwen van eenen tijger of luipaard cntfnapt<br />

waren. *<br />

KAN men zich wel iets fchrikkelijker verbeelden<br />

, dan te zien naakte kampvechters,<br />

druipende van bloed, welke elkander het lichaam<br />

met de ijzeren handfchoenen vc-rfcheurden<br />

, en zulke Hagen in het gezicht<br />

toebrachten, dat alle wezenstrekken daarvan<br />

veranderden , in zo verre dat na zodanige<br />

oeffening een moeder haaren zoon , en de<br />

eene broeder den anderen niet meer kenden,<br />

f<br />

OOK is het zeker, volgens getuigenis van<br />

ISOCKATES , dat geene anderen dan lieden vnn<br />

de laagfte klasfe, en die uit de verachtelijkfle<br />

gehuchten van Griekenland afkomstig waren,<br />

dit fchandelijke handwerk oeffenden, en dat<br />

deze zulks deeden , om dat zij geen ander<br />

beroep geleerd hadden, waarin zij met minder<br />

moeite en met minder beroemdheid zouden<br />

geleefd hebben, t<br />

M 4<br />

* vinthrhg. L. 2. Epigr. (.<br />

t .sfi.tbolog. ibid. Ep, z & 3»<br />

t flspi<br />

WAT<br />

Ijvyo,.


*7 Bï-MUHiScïa<br />

WAT betreft den wedloop met paarden,<br />

deze had op die dieren de zelfde uitwerking,<br />

als de Gymnastiek op de menfchen: dat is te<br />

zeggen, dat hun ras door geheel Griekenland<br />

verzwakte , daar men zelfs de verregaande<br />

onvoorzichtigheid had, veulens te laaten harddraaven,<br />

welke door eene enkelde proef van<br />

dien aard voor altoos geknakt waren. *<br />

DE Engelfchen hebben het ras van hunne<br />

paarden zeer verminderd door de wedloopen<br />

van New-Market, en andere foortgelijken;<br />

maar bij aldien zij het voorbeeld der Grieken<br />

nagevolgd, en de veulens mede op de<br />

baan gebracht hadden , er zoude in geheel<br />

Groot-Brittanje niet een middeimaatig goed<br />

paard zijn te vinden.<br />

PINDARUS fpreekt<br />

van eenen wedloop in<br />

de Pythifche fpelen gehouden , waarin 40<br />

wagens in ftukkeo braken, en veertig koetziers<br />

* Het loopen van veulens werd voor 't eerjt ingevoerd<br />

in de 9S C<br />

Olympiade . en het fchi/nr nier<br />

dat de oogen der Grieken federd geopend zijn<br />

geworden om dit misbiuik te zien 4<br />

ÏA»SANIAS<br />

ïtow, cap. t.


S»V-ER DE G R I E K E N » 177<br />

vsiers in het voetzand vielen, welke dus, gelijk<br />

SOPHOCLES het uitdrukt, fchipbreuk op het land<br />

leeden. • Dit beteekent met andere woorden,<br />

dat men daarbij, zonder eenig nut voor den<br />

Staat, een groot getal menfchen en nuttige<br />

beesten verloor , waarvan fommigen oogen.<br />

blikkelijk dood bleeven , en anderen door<br />

langduurige pijnen gefolterd wierden. Op<br />

die wijze voerde men oorlog midden in den<br />

vrede.<br />

DE inwooners van Cyrene in Africa , en<br />

die van Sicilië in Europa hadden een uitmuntend<br />

ras van paarden ; zo dat, wanneer qr<br />

veele wagens van Cyrene , of van Syracufe<br />

of Agrigentum te Olympia aankwamen, men<br />

wel honderd tegen één konde zetten , dat<br />

vreemden met den prijs zouden gaan ftrijken<br />

, en de Grieken niet dan fchande behaalcn.<br />

Deze laatften , 't is waar, hadden<br />

bij alle die dingen eene geheime ftaatkunde,<br />

en uit het vervolg van deze Befpiegeüngen<br />

zal men zien, dat de Koophandel de groote<br />

drijfveer was van de Olympifche fpelen, en<br />

M 5<br />

foort-<br />

* PINDARUS I1U9- Ode j. en Somociss in<br />

Eltiirx.


178 B E 8 ï I E G E 1 I II G<br />

foortgelijke volksbijeenkomlten. Maar dit<br />

belet niet, dat geen ding meer gefchikt was<br />

om de deugd aftefebrikken , en aan waare<br />

verdiende alle aanmoediging te beneemen ,<br />

dan dat men zo veel belang, zo veel roem<br />

Helde in de kunst van paardemennen; daar<br />

toch die kunst zelve niets waS zonder de<br />

fpieren der paarden, welker onderhoud eene<br />

meenigte huisgezinnen in Peloponnefus en<br />

Attic-i deed te gronde gaan. Geene weelde<br />

was daar verderffelijker dan deze.<br />

VOOR het overige waren de Athenienfers<br />

minder met de Gymnastiek ingenoomen dan<br />

de overige Grieken; om dat zij, gelijk XE­<br />

NOPHON aanmerkt , zich voornaamelijk met<br />

de zeevaart bezig hielden , waarbij het worftelen<br />

en loopen niet te pas kwam. Maar<br />

daar tegen bracht het geduurig roeien , gelijk<br />

wij boven gezien hebben, een groot gebrek<br />

te weeg in de menfehen van Attica.<br />

En hieruit moet men befluiten, dat niets in<br />

de wereld zo wel gefchikt is om gezonde<br />

en fterke menfehen te maaken, als de landbouw<br />

, welke alle bedenkelijke voordeelen<br />

in zich vereenigt , zonder iemand krom of<br />

wan-


«VER DE GRIEKEN. 179<br />

wanflaltig te maaken , gelijk de worstelaars<br />

van Elis, of de galei-roeiers op de Atheen.<br />

Jthe vlooien.<br />

§ vi.<br />

<strong>VAN</strong> DE BEVOLKING <strong>VAN</strong> ATTICA, EN<br />

<strong>VAN</strong> DE HUISLIJKE SLAVERNIJ.<br />

<strong>VAN</strong> de vroegfte tijden af hadden de fiaat.<br />

kundigen van Athenen , zegt PLATO , berekend<br />

, dat hunne Republiek moest beitaan,<br />

uit twintigduizend burgers. Door eene vergelijking<br />

der optellingen, in zeer verfehillendc<br />

tijden gedaan, zal men bevinden, dat da<br />

bevolking daar altijd op eenen gelijken voet<br />

is gebleeven onder PEUICLES , DEMOSTHENES<br />

en DEMETRIÜS den Phalerëer, welke in onderfcheiden<br />

tijden Demagogen geweest en<br />

aan het hoofd des bclfuurs geplaatst waren,<br />

In die optelliggen waren de vrouwen niet<br />

begreepen, welke onderfleld werden het getal<br />

der mannen te evenaaren ; diensvolgens<br />

maakten de enkelden van beiderlei kunne, en.<br />

van verfcbillende jaaren , waaruit bet Atheenfche<br />

volk, verfpreid langs het Attifche grondgebied<br />

, en het eiland Salamis bellend , tc<br />

fa..


28o B l S P I E G E t l H G E M<br />

famen eene zom uit van veertig duizend zielen.<br />

Wanneer oorlogen of ziekten hierin eene<br />

merkelijke vermindering te wege brachten<br />

, werd het getal der burgers aangevuld<br />

door vreemdelingen, welken de rechten van<br />

inboorlingen en burgers gefchonken werden;<br />

en wanner de bevolking, merkelijk hooger liep<br />

dan het getal door de regels en berekeningen<br />

der Staatkunde bepaald, zond men het ovsr.<br />

Fchot naar de volkplantingen, en natr de veroverde<br />

eilanden, waar men door het lot landerijen<br />

aan de volkplantelingen uitdeelde.<br />

DIODORUS van Sicilië was zeer kwalijk onderricht<br />

, toen hjj ondernam de manier te<br />

verklaaren , waarop ANTIGONUS de Republiek<br />

van Athenen herformde : want uit eene optelling<br />

, na den dood van ANTICONUS gedaan,<br />

blijkt, dat het getal der burgers, de vrouwen<br />

niet medegerekend, op twintigduizend<br />

beliep ; zo dat er geene wezenlijke verandering<br />

was gekomen in de oude grondflellingen<br />

aangaande het getal van vrije menfehen<br />

, waar uit die Democratifche Staat<br />

moest beftaan, zonder dat dit getal vermeerderd<br />

of verminderd mogt worden.<br />

DE-


s v i R D E GRIEKEN. 15?<br />

DEZE denkbeelden fchijnen zeer weinig te<br />

foooken mot die, welke in zo veele boeken<br />

over de bevolking zijn verfpreid, waarin men<br />

geene dan verfoeilijke middelen vindt om het<br />

getal van bedelaars en ongelukkigcn te vermeerderen.<br />

De Staatkundigen nogthans^ in<br />

plaats van zulke fielzels te verwerpen, hebben<br />

dezelve met loffpraaken vereerd. Wij<br />

nebben, zeggen zij, een groot aantal menfehen<br />

noodig, welke men in tijd van vrede<br />

groote belastingen kan laaten opbrengen, ea<br />

wier bloed men met ftroomen kan vergieten<br />

in tijden van oorlog. Zie daar de hoofdzaak,<br />

waarop hedendaags de geheele wee.<br />

ienfehap van eenen Minister der Financien<br />

uitkomt: maar deze is niet de weetenfehap<br />

van den Wijsgeer, noch van hun, die een<br />

gevoelig en edel hart bezitten. Dezen zijn<br />

ten fterkften overtuigd, dat honderd welgefielde<br />

huisgezinnen op eene vierkante mijl<br />

beter zijn dan drie duizend Negers op een<br />

morgen lands.<br />

ELK arm en mishandeld foldaat is noodwendig<br />

een deferteur; en dus minder dan<br />

nul op den lijst der verdedigers van den<br />

Staat,


ifta B E S P I E G E L I N G E N<br />

Staat. Deze defertie is het , welke ten gevolge<br />

heeft gehad, en altoos zal hebben den<br />

ondergang der despotieke regeeringen, waar<br />

de bevolking den despoot geene de minfte<br />

kracht bijzet. Dertigduizend Macedoniers<br />

hebben Perfiën vermeesterd ; veertigduizend<br />

Mogollen hebben Indien,- vijftigduizend Tartaaren<br />

China veroverd, in welk latstgenoemde<br />

Rijk fnen toen meer dan veertig millioenen<br />

inwooners vond , welke hunne Meesters<br />

afvielen. Wij hebben in onzen tijd het leger<br />

van den Groot-Viller bijna geheel zien weg<br />

loopen in den omtrek van Warna, en nimmer<br />

hebben de Turken verftandiger gehandeld,<br />

dan In dat geval: want hunne dwingelanden<br />

verdienen niet, dat er een enkele<br />

droppel bloeds wordt vergooten om hen te<br />

befchermen in de regeering over die landen,<br />

welke zij als dieven en roovers verwoest<br />

hebben.<br />

WANNEER de zwaarte der belastingen de<br />

algemecne elende tot die hoogte gebracht<br />

hebben , dat alle zuilen van het Staatsgebouw<br />

daardoor zijn aan het Waggelen gebracht<br />

, zijn de Dcspooten niet meer la<br />

ftaat


SVER BE GRIEKEN - , jf*<br />

ftaat zelfs door dooftraffen de defertie te beletten<br />

: want menfehen, welke door de Financiers<br />

zijn uitgefchud, en van de Krijgsoverften<br />

beftemd zijn om op het flagveld vermoord<br />

te worden , laaten zich door zodanige<br />

ftraffen niet affchrikken; en willen liever<br />

ilerven als deferteurs, dan als foldaaten.<br />

DE Athenienfers deferteerden nooit; en daar<br />

men ter naauwernood een leger van tienduizend<br />

man nationaale troepen op de been konde<br />

brengen, haalde men de overigen uit de<br />

verbondene of cijnsbaare fteden ; ook nam<br />

men in foldij Kretcnfers, Thraciërs en meer<br />

dergelijke huurlingen, welke insgelijks nimmer<br />

hunne vaandels verlieten; want dit was<br />

ftrijdig met het handwerk, 't welk zij oeffenden.<br />

Daarenboven hadden de Grieken en<br />

Romeinen de ftaatkunde van aan de hulp.<br />

troepen niet meer dan de helft der foldij te<br />

betaalen, en het overige in de krijgskas te<br />

bewaaren, tot dat de oorlog geëindigd was *<br />

Dus was een deferteur altijd de helft van zijne<br />

foldij kwijt,<br />

Zo-<br />

? Vstsiiïs rfe n milit, L, 2, C, 2a,


i l J4 B E S P I E G E T J I N C E W<br />

ZODRA DEMOSTHENES over het Krijgswezett<br />

en het algemeene beftuur van zaaken gefield<br />

was, gelaste hij, dat de troepen, welke op<br />

bultenlandfche togteti wierden uitgezonden ,<br />

ten minden voor een vierde gedeelte uit inlanders<br />

zouden genoomen worden, zo dat van<br />

tweeduizend man vijfhonderd Athenienfers<br />

moesten zijn, zo wel onder de ruiterij, als<br />

onder het voetvolk. *<br />

r DEZE nieuwe order kan doen vermoeden j<br />

dat men te vooren fomtijds den oorlog voerde<br />

alleen met hulptroepen, waarbij geene<br />

andere burgers dan de Generaals en Officiers<br />

gevonden wierden. De Athenienfers waren<br />

zo ijverig op den koophandel, dat zij liever<br />

eene markt dan eenen vcldtogt bijwoonden.<br />

Maar, zeide DEMOSTHENES tot ben, die markten<br />

kunnen niet in ftand blijven, zo zij niet<br />

door eene of andere krijgsmagt befchermd<br />

worden: gijlieden , voegde hij er bij, beoor.<br />

deelt den bloei der Republiek naar de meenigte<br />

der koopwaaren, welke gij ziet veilen,<br />

maar gij denkt niet dat PHILIPPUS van Macedonië<br />

met eene groote bende roovers kan<br />

ko-<br />

* niuiltniHU Th/Hifi 2. P- *Si


O V E R D E G R Ï E E E W . I{?5<br />

komen om u te pionderen , op het eigen<br />

oogenblik, dat gij bezig zijt met koopen of<br />

verkoopen,<br />

MEN ziet uit de rekening ,• welke PEKI.<br />

CLES van zijn beflüur heeft gegeeven , en<br />

welke het ecbtfte ftuk is van de Griekfche<br />

Gefchiedenis' , dat hij in het begin van den<br />

Peloponnefifchen oorlog het zo verre gebracht<br />

had, om een leger van een en dertig duizend<br />

en agthonderd man j de ruiterij daar onder<br />

begreepen , op de been te brengen. * Wat<br />

ook kwalijk onderrichte Schrijvers , gelijk<br />

DIODOKUS van Sicilië, hiervan gezegd hebben,<br />

dit is het hoogfte geweest, waar toe de Atheenfche<br />

Republiek haare landmagt heeft kunnen<br />

brengen , en zij heeft dezelve federd zelfs<br />

verminderd om haare zeemagt te vermeerderen,<br />

waarmede men oordeelde meer nut te<br />

kunnen doen. Onder het beftuur van den Demagoog<br />

LYCURGUS beflond de zeemagt uit vierhonderd<br />

Triremen, of fchepen met drie rijen<br />

roeibanken, welke bij elkander in de drie havenkommen<br />

van Piraeus konden gelegd worden,<br />

waar thans met geene mogelijkheid een vloot<br />

I. DEEL. N van<br />

• TBUCÏOIBES Belt, Ptltpm. L, II.


i{?6 B E S P I E G E L I N G E N<br />

veertig Linie fchepen zoude kunnen liggen<br />

; al ware zelfs het eene van de dokken<br />

dier haven niet verzand. * Hier uit kan<br />

men befluiten dat de Triremen der Athenien*<br />

fors nog zo groot niet waren als onze gewapende<br />

floepen ; en daar dezelve geroeid<br />

wierden, namen de roeiers zo veel plaats in,<br />

dat er voor de feheeps-foldaaten bijna geene<br />

ruimte overbleef. Dit was een algemeen gebrek<br />

in het zeewezen van alle oude volken;<br />

en dit gebrek was niet te verhelpen, zo lang<br />

de gewoonte in fland bleef om de fchepen<br />

door roeien voort te drijven, t<br />

DEWrjL de bevolking van Athenen bepaald<br />

was tot twintigduizend burgers, was het niet<br />

mogelijk met zo weinig handen tevens het<br />

land te bouwen, in de mijnen te graaven,<br />

en de fabrieken te doen bloeien ; en dus<br />

moest men noodwendig zijn toevlugt neemen<br />

tot<br />

* Eene teekening van den ïiraeus, geometiifch<br />

gemaakt, is te vinden in U Dtf.r\ptit* du Golfe u's<br />

fenife et de U Morèe f&r Mr. Bellin.<br />

* ÏOIYBIUJ zegt, dat de groottte ooilogfche*<br />

pen dei Romeinen niet meei dan 120 foldaaten<br />

konden voeren , terwijl men 300 roeiers noodig<br />

had om dezelven voon te krijgen,


O V E R DÊ G R I Z K B N . 187<br />

tot flaaven. Men kogt dan overal menfehen<br />

op, waar die maar te vinden waren; en men<br />

vond er in zo grooten getale, dat de gerings<br />

prijs, waarvoor dezelve te koop waren, bij-<br />

. na het geloof te boven gaat: men zoude<br />

thans tot dien prijs geene Negers van de kust<br />

van Melinda kunnen bekomen. XENOPHON<br />

fpreekt van Atheenfebe flaaven, welke niet<br />

meer dan eena halve Attifche mine, of ten<br />

naasten bij 37 Livres, kostten. * Maar die<br />

gene, welke een handwerk geleerd hadden,<br />

en in de fabrieken tot zwaaren arbeid konden<br />

gebruikt worden , kwamen gemeenlijk<br />

«P vijf minen, of 370'livres te ftaan. f<br />

DE landen, waar men die meenigte<br />

galei,<br />

flaaven ging opkoopen , waren Thracië, 't<br />

welk meer vrouwen , dan mannen opleverde;<br />

Macedonië, van waar, volgens bericht van<br />

DEMOSTHENES , de weinigfte flaaven kwamen;<br />

Dacië , thans Moldavië; het land der Geten,<br />

tharsBesfarabië; Klein Scythiê, aan den<br />

mond van den Donau, en Kappadocië,<br />

de Hoofden en de Koning zelf hunne<br />

N 2<br />

* XENOPHOH de ftct, et dict. Socrat. tl,<br />

1 D 1 in 0 s T H, in 1* contra ^phobrnn. ?]«•'<br />

waar'<br />

onder-<br />

daa--'


188 B E S P I E G E L I N G E N<br />

daanen , zo veel zij maar misfen konden,<br />

verkochten, even als thans fommige Cazieken<br />

van Congo en Angola , welke met den<br />

dood behoorden gelïraft te worden, om hunne<br />

opvolgers van zodanigen handel af te<br />

fchrikkcn. Behalven deze landen had men<br />

nog Myfië, Phrygié', Carië, en eindelijk Syrië,<br />

van waar men zo veele flaaven kreeg,<br />

dat de naam Sjrus gemeenlijk gebruikt wierd<br />

om eenen flaaf aan te duiden •, gelijk men<br />

den naam van Tbretfa gebruikte om eene<br />

flaavin te beteekenen, dewijl de meeste flavinnen<br />

van Thracië geboortig waren. Nimmer<br />

zag men eenen enkelden Egyptenaar op<br />

de markt verkoopen ; maar wel veele Negers,<br />

waarmede van de oudfte tijden afhandel<br />

is gedreeven , even als of die zwarte<br />

menfehen volilrekt tot de ilavernij gefchapen<br />

waren, daar zij nogthans vaak beter zijn dan<br />

hunne meesters.<br />

ALLE fabrieken van Athenen werden aan<br />

den gang gehouden door de handen der flaaven<br />

; en geduurende den Peloponnefifcheu<br />

oorlog liepen er meer dan twintigduizend van<br />

dat volk weg', welke, zo als<br />

THUCYDIDES<br />

zegt,


O V E R D E G R I E K E N . 18.0<br />

zegt , meerendeels zeer goede werklieden<br />

waren. * Men zoude zeggen, dat dergelijke<br />

tegenfpoeden den koophandel en de fabrieken<br />

der Athenienfers voor altoos hadden moeten<br />

vernielen ; maar de gemakkelijkheid ,<br />

waarmede men uit alle die ongelukkige landen<br />

, welke wij hebben opgenoemd, menfehen<br />

konde krijgen, herftelde die fchade zo<br />

wel , dat men na verloop van eenige jaaren<br />

naauwlijks iets daarvan konde befpeuren. Ns<br />

de optelling, door DEMETRIUS den Phalereër,<br />

omtrent 309 jaaren voor onze Tijdrekening,<br />

gedaan, bevond men, dat het getal der flaaven<br />

van beide kunnen en van onderfcheiden<br />

jaaren , te Athenen, en op het grondgebied<br />

van Attica, een getal van viermaalhonderdduizend<br />

beliep, f ><br />

N 3<br />

WAN-<br />

* Lib. VII.<br />

1 A I H O I E D S , en de ongenoemde Schrijver<br />

van de befehrijving der Olijmpiaden hebben eenen<br />

grootea misflag begaan , met te zeggen , dat de<br />

optelling van DIMETJIKS gedaan is in 't jaar 310<br />

voor onze Telling. MKURSIUS zelfheeft dien<br />

misflag niet opgemerkt. DÏMETRIWS was Aj><br />

thent tt Athenen iri het jaai JOJ.


i$o B E S P I E G E L I N G E N .<br />

WANNEER men den middelbaaren prijs<br />

neemt, voor welken de menfehen daar verkocht<br />

wierden , en den een door den ander<br />

op vier minen ftelt, zal men vinden, dat alle<br />

de flaaven te famen op honderd en twintig<br />

millioenen livres kwamen te ftaan, welke<br />

fom verre overtreft de waardij van alle de<br />

landerijen van Attica, zo als men deze, in<br />

het hoofdftuk van de Financien, naar de lijs.<br />

ten van de Cenfors der Republiek , zal gewaardeerd<br />

vinden.<br />

Zo men die ongelukkigen uitzonderd, welke<br />

tot het delven in de mijnen gebruikt werden<br />

, en wier lot niet anders dan hard en<br />

beklagenswaardig konde zijn „ werden de<br />

flaaven in het gemeen zo zacht behandeld,<br />

dat XENOPHON durfde zeggen , dat men te<br />

veel toegeeflijkheid omtrent hen gebruikte. *<br />

Maar Xenophon had, toen hij dit beweerde,<br />

de grondftellingen van zijn Vaderland verloo.<br />

chend, en die der Lacedemoniers aangenoomen<br />

, welke de Heloten behandelden met<br />

eene wreedheid, waarvan de natuur een afgrijzen<br />

heeft.<br />

Ds<br />

f £>« rtpab. vitbtn^


©VER DE GRIEKEN, IQI<br />

DE Athenienfers waren te wijs , en had.<br />

den een al te gevoelig hart, om menfehen te<br />

mishandelen , wier vlijt hun rijkdom moest<br />

verfchaffen, en wier getal dat der burgeren<br />

zo ver overtrof, dat men niet gerust had<br />

kunnen flaapen, bij aldien men den flaaven<br />

die infchikkelijkheid had geweigerd, welke<br />

zij in duizend opzichten verdienden.<br />

WANNEER men de Griekfche Komedien<br />

leest, ziet men de grootfte<br />

gemeenzaamheid<br />

tusfchen de heeren en flaaven, welke in zo<br />

veele gevallen de intrigue van het Huk beftuuren,<br />

dat deeze eenformigheid verfcheiden<br />

laater fchrijvers mishaagd heeft, welke de<br />

oude Komedie-dichters befchuldigen misbruik<br />

te hebben gemaakt van een' rol ,<br />

waarvan<br />

men zich niet moest bedienen, zo lang men<br />

grooter en verhevener<br />

hand had.<br />

hulpmiddelen bij de<br />

Maar dit verwijt past althans niet<br />

op ARISTOPHANES; daar deze zelden van den<br />

dienst der flaaven gebruik gemaakt heeft ,<br />

welke noodzaakelijker werd in het plan van<br />

de Nieuwe Komedie, en vooral in dat van<br />

de Menandrifche foort, voor zo verre men<br />

daarover uit de vertaalingen van<br />

N 4<br />

TERENTIUS<br />

k<br />

a<br />

«


ïoa B E S P I E G E L I N G E N<br />

oordeelen. Belangende PLAUTUS , deze haal.<br />

de gemeenlijk zijne onderwerpen uit de Komedie<br />

- dichters van Sicilië, waar de flaaven<br />

groote guiten en leugenaars waren , zo als<br />

de Sieiliaanen ten allen tijde zijn geweest.<br />

yooit het overige Weet ik wel, dat fommige<br />

Geleerden vermoed hebben, dat er eenige<br />

vergrooting plaats had in dat getal van viermaalhonderdduizend<br />

flaaven, welke de Athenienfers<br />

gezegd worden in hunnen dienst te<br />

hebben gehad. Maar deze Geleerden kenden<br />

niet volledig genoeg de uittgeltrektheid van<br />

den koophandel, noch het verbaazende aantal<br />

van fabrieken, welke in Attica waren opgericht<br />

j waar men buiten dat tot den Zeedienst<br />

geene andere dan roeifchepen gebruikte,<br />

zo dat men eene groote meenigte menfehen<br />

noodig had, om de manfehap voor den<br />

zeedienst voltallig te krijgeen. Het bearbeiden<br />

en bevochtigen der landen vorderde insgelijks<br />

een aanzienlijk getal huurlingen ; gelijk<br />

mede het delven in de kopermijnen te<br />

Colona, en in de zilvermijnen te Sunium.<br />

<strong>VAN</strong>


O V E R DE G R I E K E N . 193<br />

<strong>VAN</strong> eenen anderen kant , werd tot den<br />

huisdienst, zo als die was bij de Grieken en<br />

Romeinen, meer handen vereifcht, dan daar<br />

toe gebezigd worden volgens onze gebruiken<br />

, welke met de gebruiken der Ouden<br />

geene de minfte overeenkomst hebben.<br />

HET affchaffen der flavernij heeft zelfs verandering<br />

te wege gebracht in de wijze van<br />

het bouwen der huizen : want men heeft<br />

thans in de wooningen van particulieren niet<br />

meer zo veele deuren, noch zo veele affchutzels<br />

en hokken van nooden , welke voorheen<br />

dienden om de flaaven van losbandigheid af<br />

te houden, en vooral om het vvegloopen van<br />

dezelven voor te komen. De verdeeling binnen<br />

in de huizen der Grieken , waarmen afzonderlijke<br />

vertrekken had voor de mannen,<br />

en andere voor de vrouwen, was ingericht<br />

naar de huislijke flavernij: want het was zeer<br />

natuurlijk, dat .de vrouwen van het huis het<br />

oog hielden op de flaavinoen, en dat de flaavgn<br />

onder het onmiddelijke opzicht van de<br />

heeren Honden. *<br />

N 5<br />

* XENOPHON Ontnam.


194- B E S P I E G E L I N G E N<br />

DAT de huisdiens: bij de Grieken meer<br />

menfehen vorderde dan bij ons, blijkt ten<br />

klaarden daar uit, dat de Wijsgeeren , welke<br />

omltreeks Athenen woonden, en die noch<br />

mijn del vers, noch fabrikeurs, en op zijn best<br />

landbouwers waren, evenwel een groot aantal<br />

flaaven in hunnen dienst hadden , waarvan<br />

men eene lange optelling vindt in de<br />

Testamenten van PLATO, ARISTOTELES , EPI-<br />

CUR.TJ8, TIIEOPHRASTUS , en voornaamelijk in<br />

dat van LTCON, welke, fchoon met grooten<br />

pracht geleefd hebbende aan het hoofd der<br />

Peripatetifche Sekte, wier fchool hij langen<br />

tijd beduurde, nogthans eene zeer, rijke<br />

erlïbnis naliet, cn een testament maakte, 't<br />

welk van de Grieken altijd als een meesterftuk<br />

is aangemerkt. Bij zijn' dood niet min<br />

edelmoedig zijnde , dan hij in zijn geheele<br />

leeven was geweest, fchonk hij de vrijheid<br />

aan alle zijne flaaven , leide hun daarteboveu<br />

groote gefchenken toe, en, hadden zijne<br />

omdandigheden het toegelaaten, hij zoude<br />

aan geheel Griekenland legaaten hebben<br />

gemaakt. *<br />

* D I O G E H, L A f T- T. » viii Ljttph,<br />

UIT


©VER DE GRIEKEN, ipj<br />

UIT het gezegde valt nu gemakkelijk te<br />

begrijpen , hoe de Athenienfers middel vonden<br />

om werk te geeven aan viermaalhonderd<br />

duizend menfehen, welker vlijt men als een<br />

zeer groot kapitaal mag aanmerken , waarvan<br />

de eigenaars alle dagen de rente trokken<br />

: want wij zien uit de Redevoeringen<br />

van DEMOSTHENES, dat de werklieden, welke<br />

in de fabrieken van zijnen vader gebruikt<br />

werden, dagelijks eene zekere fom, welke<br />

de vrucht was van hunnen arbeid, aan hunnen<br />

meester opbrachten.<br />

IK fpreek van deze inrichtingen , om den<br />

aard derzelven te doen kennen ; maar niet<br />

om dezelven te billijken, want dit zoude eene<br />

ongerijmdheid zijn.<br />

DE toeftand, waarin Griekenland zich bevond<br />

, maakte de affchaffing der flavernij on.<br />

mogelijk: want hier toe werd vereifcht, dat<br />

alle republieken volkomen eensgezind waren.<br />

Dan dit waren zij nooit: het gene de Athenienfers<br />

wilden , wilden de Lacedemoniers<br />

«iet } en zo lang dezen de Heloten, waarin<br />

hun*


i©6 B E S P I E G E L I N G E N<br />

hjnne voornaame magt beftond, niet in vrijheid<br />

fielden , konden de andere Staaten ook<br />

de vrijheid niet geeven aan de flaaven, welke<br />

insgelijks hunne voornaame magt uitmaakten.<br />

DEWIJL de Athenienfers ten minden dertig<br />

jaaren moesten bereikt hebben, voor dat zij<br />

de volksvergaderingen mogten bijwoonen ,<br />

volgt daar uit, dat deze vergaderingen gemeenlijk<br />

uit niet meer dan zeven- of agtduizend<br />

burgers beftonden. SOLON heeft zelfs<br />

berekend, dat een getal van zesduizend menfehen<br />

, op de gewoone vergaderplaats bijeen<br />

verzameld , de wetgeevende magt uitmaakte;<br />

cn men konde met zodanig getal van Hemmen<br />

eene nieuwe wet maaken, of eene andere<br />

vernietigen, omdat zesduizend burgers<br />

geoordeeld werden de geheele Natie te verbeelden.<br />

*<br />

Maar, wanneer eene zo gewigtige<br />

zaak als het verklaaren van oorlog ter<br />

baane was gebracht, dan moesten de inwooners<br />

uit alle vlekken van Attica meer bijzon.<br />

der<br />

* S. PETI'T »'» /«si- SISONIWS en Vin<br />

X uil I ui.


OVER DE GRIEKEN, IJ7<br />

der worden opgeroepen ; welke vlekken verdeeld<br />

waaren in groote en kleine , om dat<br />

fommige zeer magtig waren, zo als Acharna<br />

, andere daarentegen zeer zwak, zo als<br />

Halimus , waarmen niet meer dan drie en<br />

zeventig burgers telde , welke Item hadden<br />

in de iiaatsvergadering. *<br />

DE wijze, waarop PERICLES de natie had<br />

genoodzaakt , met alle hunne flaaven de<br />

toevlugt te neemen binnen de muuren der<br />

hoofdftad , veroorzaakte, dat het getal der<br />

inwooners van Athenen , 't welk gemeenlijk<br />

niet boven de vijftigduizend beliep, daadelijk<br />

misfchien tot viermaalhonderdduizend<br />

aangroeide. Deze fchielijke bijeenzameling<br />

van zo veel menfehen , waarvan de meesten<br />

, gelijk wij gezien hebben , moesten<br />

woonen in ongezonde hutten , in der haast<br />

opgeflagen , of onder de galerijen der tempels<br />

en publieke gebouwen , veroorzaakte,<br />

dat er geduurende de hitte van den zomer<br />

, eene ziekte heerfchte , gewoonlijk<br />

genoemd de Atheenfche Pest , doch welke<br />

van<br />

* DïMOSTH. cttitrn EulultAtn ft, 130I.


ip8 B E S P I E G E L I N G E N<br />

van fommige hedendaagfche Geneeskundigen,<br />

bij voorb. H A L L E R , alleenlijk voor eene befmettelijke<br />

koorts is gehouden. * Het is<br />

Ongerijmd geheel in Ethiopicn den oorfprong<br />

te gaan zoeken van een plaag » waarvan<br />

de oorzaak zeer gemakkelijk is te vinden<br />

in de wijze , waar op de menfehen daar<br />

in eene zeer kleine ruimte waren opeengepakt,<br />

waar het vuur der befmetting zich<br />

als in een brandpunt vcreenigde , 't welk<br />

zich niet eens tot buiten de muuren van<br />

Athenen uitbreidde , en nimmer tot eenig<br />

bekend gedeelte van Griekenland doordrong.<br />

Het zelfde vcrfchijnzel zoude nog plaatshebben<br />

, indien men te veel inwooners<br />

binnen eene ftad belloot , waar de luchtdeeltjes<br />

welhaast met befmette fioffen zouden<br />

bezwangerd worden, gelijk plaats heeft<br />

op de vlooten, en in groote armeen, welke<br />

al te digt bijeen zijn gelegerd.<br />

OM diergelijke omgemakken voor te komen<br />

, liet de Republiek van Athenen na.<br />

dei hand vijf vlekken van Attica met werken<br />

* B&tttth, mtd. pr»ct. T.-i, p. lof.


nvt s DE GRIEKEN, ipjr<br />

ken voorzien, naamelijk Aphidna en Rbamnus<br />

in Diacrië , Eleufis op de grenfen van<br />

Megaris , Sunium in Paralië , en Phyle op<br />

den berg Parnes , waarvan de muuren nog<br />

in haar geheel overig zijn , ondar dc: gedaante<br />

van eene groote zeshoekige fcharjs;<br />

zo dat men in oorlogstijd niet meer genoodzaakt<br />

was de geheele natie binnen de wallen<br />

van Athenen, en de lange muuren van<br />

Piraeus , op een te pakken , volgens het<br />

plan van<br />

PERICLES : want de burgers, welke<br />

langs de grenfen verfpreid waren, [noesten<br />

dan<br />

de vlugt neemen in de verfterkte<br />

plaatzen , gefchikt om hen te beveiligen ;<br />

en in dit opzicht werd eene zo firenge order<br />

in acht genoomen , dat niemand eenen enkelden<br />

nacht zich mogt ophouden buiten'<br />

de vijf vestingen , hun door de Overheid<br />

eangeweezen. * Alleen de jagers, zegt XE-<br />

NO-<br />

* Diiiosu. fispï ïetfyctvu, p. 2?8. De 'inwooners<br />

van Attica, welke op eenen afftand vajr meer<br />

dan 128 ftadien van Athenen af waren , nioesren<br />

;n tijd van oorlog de wijk neemen naar eene van<br />

de vi/f genoemde plaarzen ; de overigen moesten<br />

met alle hunne losfe goederen zich binnen Athenen<br />

of de lange muuren van Tiraeus bcgeeven,


2©o' B E S P I E G E L I N G E N<br />

NOPHON , kreegen fomtijds verlof om zich<br />

daar buiten te begeeven, om jacht te maaken<br />

op de beeren en wolven, welke de landflreek<br />

verwoestten.<br />

Uit eene optelling , ten tijde van DEME-<br />

TRius den Phalereër gedaan, bleek, dat het<br />

getal der vreemdelingen , welke zich te A-<br />

thenen, en in de nabuurige vlekken hadden<br />

neêrgezet, eene fom van tienduizend menfehen<br />

beliep. Zo men hier bijvoegt.de burgers,<br />

en de flaaven, volgt daaruit, dat de<br />

inwooners van geheel Attica , zijnde een<br />

omtrek van zes cn tachtig vierkante mijlen,<br />

toen ter tijd een getal van viermaal honderd<br />

en vijftig duizend zielen uitmaakten.<br />

DEZE algemeens ovefflng bewijst ten klaar,<br />

ften, dat Attica ongelijk veel fterker bevolkt<br />

was dan Frankrijk, waar, volgens de berekening<br />

van den Heer NECKER, elke vierkante<br />

mijl, de een door de andere gerekend, niet<br />

meer dan omtrent negenhonderd menfehen<br />

bevat , terwijl in Attica op elke vierkante<br />

mijl zich meer dan vierduizend bevonden.<br />

Nog-


OVER DE GRIEKEN» 201<br />

Nogthans was de hoedanigheid van den grond<br />

daar niet beter, dan in Provence; en de<br />

Phelleifcbe velden waren even weinig gefchikt<br />

om bebouwd te worden, als die vlakte tusfchen<br />

Arles en Salon, welke met keien en<br />

grintzand bedekt is.<br />

HET is waar, de bevolking van Attica was,<br />

om zo te fpreeken , geheel kunstig , maar<br />

zij onderdek daarom niet te min eene verbaazende<br />

vlijt , en onbegrijpelijke hulpmiddelen<br />

, om aan zo veele flaaven, welke in de<br />

fabrieken werkten , het noodige onderhoud<br />

op eenen zo onvruchtbaaren grond te verfchaftlm.<br />

Ook is in de daad de oplettendheid<br />

der beduurders nergens tot eenen hooger<br />

trap van werkzaamheid en zorgvuldigheid<br />

gebracht. De Areopagiten fchaamden zich.<br />

niet geduurig den ftaat der publieke bosfchen<br />

te onderzoeken , en de" offjfboomen, langs<br />

de groote wégen geplant, na te tellen. Zij<br />

hielden zeer naauwkeurige lijsten van alle<br />

die boomen, welke aan Minerva waren toegeheiligd<br />

, en zo dra zij bevonden, dat de<br />

arbeiders eenen enkeldcn dam daarvan befchadigd<br />

hadden , leiden zij hun eene firaf<br />

op, gefchikt om aan alle de anderen fchrik<br />

I. DEEL. O aan


202 B E S P I E G E L I N G E N<br />

aan te jaagen. * Zo nu zulke aanzienlijke<br />

perfonaadjen, als de Areopagiten, zich met<br />

diergelijke kleinigheden belastten, kan men<br />

ligtelijk nagaan, wat de overheden van minder<br />

rang gedaan hebben , welker getal zo<br />

groot was, dat geenerhande ongeregeldheid<br />

buiten hunne kennis konde blijven,<br />

* LïSUS in orat, de e-livd fucra.<br />

EINDE <strong>VAN</strong> HET EERSTE STUK.<br />

WIJS-


W IJ S G Ë E RI GE<br />

BESPIEGELINGEN<br />

OVER<br />

DE<br />

G R I E K E N .<br />

TWEEDE<br />

STUK.


20J"<br />

D E R D E AFDEELT. N G.<br />

AANMERKINGEN OVER DE ZE-<br />

<strong>DEN</strong> DER ATHENIENSERS.<br />

s-1.<br />

OVER DE VORDERINGEN DER BESCHAAFD­<br />

HEID, EN OVER DE TONEEL-RECH-<br />

ÏERS TE ATHENEN.<br />

HOE meer de inwooners van Attica op de<br />

vrijheid gezet waren, des teafkeeriger waren<br />

zij van in de ftad Athenen te woonen : zij<br />

wilden zich tevens aan de heerfchappij van<br />

het volk, en aan de burgerlijke ceremoniën<br />

onttrekken. Op de bergen en in de dalen,<br />

langs welke hunne wooningen verfpreid waren,<br />

hadden zij niets, noch met den Raad,<br />

noch met den Areopagus, te doen; en die<br />

kleine land • overheden , welke DEMARCHEN<br />

genoemd werden, hadden zo weinig te zeg.<br />

gen, dat zij de aanzienlijke burgers op hunnen<br />

eigen grond niet durfden ontrusten,<br />

O 3<br />

Dis-


,«so5 B E S P I E G E L I N G E N<br />

DEZE afgezonderde manier van leeven, in<br />

den lommer der olyfboomen of wijngaarden,<br />

konde wel aan die menfehen eene zekere<br />

lecvendigheid geeven ; maar zij konde hen<br />

geene befchaafdheid van belang leeren , dewijl<br />

deze niet ftrookt met de eenvoudigheid<br />

der zeden van het land.<br />

MEM moet niet denken , dat de wclleevendheid<br />

der Athenienfers eene bloem was,<br />

welke men reeds geheel ontlooken vond: zij<br />

was in tegendeel eene traage en langzaam<br />

groeiende telg , en het geflacht , het welk<br />

haar plantte, moest het genot der vrucht<br />

aan een volgend geflacht overlaaten.<br />

HET was in het jaar 431 voor onze Tijdrekening,<br />

met het begin van den Pelopon.<br />

nefifchen ooriog, toen de inwooners van Attica<br />

voor de eerfie maal bijeen verzameld<br />

wierden binnen de muuren van Athenen.<br />

•Wij hebben reeds voorheen aangemerkt, dat<br />

bij die gelegenheid niemand zich langer op<br />

het land , 't welk door de Lacedemoniers<br />

verwoest werd, durfde ophouden: men moest<br />

tegen wil en dank befluiten zich met de<br />

woon


© V E R DE G R I E K E N . 207<br />

woon in een of ander kwartier van de hoofdftad<br />

over te plaatzen. Dit veroorzaakte eene<br />

groote verandering in de zeden, in de gewoonten,<br />

en in de geheele gezellige denkwijze.<br />

De ftrijd tusfchen de deugden en<br />

ondeugden van zo veele menfehen , welke<br />

elkander van zo nabij zagen , leerde hen<br />

eene omzigtigheid, welke zij te vooren niet<br />

gehad, en infchikkelijkheden , waarop zij<br />

nimmer gedacht hadden. Maar zij waren<br />

nog zeer verre af van die veheveu en moeilijke<br />

kunst te hebben uitgevonden , waar<br />

door wij anderen voldaan maaken over ons,<br />

en voldaan over zich zeiven,<br />

HET duurde langen tijd, eer de waare befchaafdheid<br />

ingang konde krijgen in de A-<br />

theenfche vierfchaar, waar de fchcldwoorden<br />

en onbefchofte redenen van DEMOSTHENES ,<br />

iEscniNES en andere redenaars haar buiten<br />

hielden. Zij konde zich mede in langen tijd<br />

niet vestigen op het tooneel, van waar ARIS-<br />

TOPriANES en de andere dichters van de oude<br />

Komedie haar weerden door hunne onbetamelijke<br />

ftukken , en nog meer door hunne<br />

onbetaamelijko taal: zo dat die zachte be*<br />

O 4<br />

val-


2o8 B E S P I E G E L I N G E N<br />

valligheid , de dochter van het waare vernuft,<br />

en de gezellin der goede zeden, haare<br />

toevlugt had genoomen naar de tuinen der<br />

Wijsgeeren. De werken van PLATO, XENO­<br />

PHON , ARISTOTELES , en THEOPHKASTUS hebben<br />

ons de fraaifte beeldtenis daarvan bewaard.<br />

HOE meer de Athenienfers zich op de<br />

Wijsbegeerte toeleidden, des te meer begon<br />

die voorige ruwheid, weike zij op het land<br />

zich eigen hadden gemaakt, te verzachten,<br />

en men kan gemakkelijk de achtereenvolgende<br />

vorderingen van die verandering nagaan,<br />

zo men maar de onderfcheiden tijden en onderfcheiden<br />

menfehen met elkander vergelijkt.<br />

Zo ruw, plomp, vuil en vaak onverdraaglijk<br />

* als ARISTOPHANES was geweest , zo<br />

zacht , bevallig en eerbaar was MENANDER.<br />

De eerfte Komedie van dezen, zijnde eene<br />

treffelijke karakterfchets , werd vertoond in<br />

het jaar 320 voor onze Tijdrekening , en<br />

Opende een tijdperk , 't welk altoos merk­<br />

waar-<br />

? Bij voorbeeld, in de Lyfijh*t*>


O Y E R D E G R I E K E N , 209<br />

waardig zal zijn in de jaarboeken<br />

thenen,<br />

var,<br />

SOPOOCLES en EURIPIDES, beftuurd door de<br />

raadgeevingen van SOCKATES , hadden reeds<br />

lang te vooren de Tragedie tot eenen hoo.<br />

gen trap van volmaaktheid gebracht ; maar<br />

het was noodig, dat de Komedie insgelijks<br />

gezuiverd wierd, zo anders de weiieevendheid<br />

eene volksdeugd zoude worden, en niet<br />

een bijzonder voorrecht blijven van eenige<br />

uitgeleezen maatfchappijen.<br />

DE Athenienfers hadden eene zeer zonderlinge<br />

infteiling, welke eer gefchikt feheen<br />

te zijn om de vorderingen van den goeden<br />

fmaak tegen te houden , dan aan te moedigen.<br />

Te weeten , de beoordeeling over de verdienstelijkheid<br />

van een tooneelftuk lïond noch<br />

aan het geheele lichaam der natie, noch aan<br />

de aanfehouwers in 't gemeen, maar geheet<br />

en alleen aan eene fouvereine rechtbank,<br />

jaarlijks geformeerd uit een zeker getal van<br />

perfoonen , welke zich door eenen duuren<br />

eed verbonden, en de Goden zelve tot getugen<br />

riepen, dat zij ftiptelijk volgens de<br />

O 5<br />

recht.


2ïo<br />

B E S P I E G E L I N G E N<br />

rechtvaardigheid uitfpraak zouden doen: van<br />

de uitfpraak: dezer rechters viel geen appél,<br />

en zij deelden naar welgevallen de tooncelprijzen<br />

uit onder de dichters, welke naar<br />

dezelve dongen.<br />

NIMMER heeft men zulke nftfpraaken zien<br />

doen, als die van deze vergadering: zij verwierp<br />

fomtijds met verachting de meesterftukken<br />

van EURIPIDES en MENANDER , en bekroonde<br />

de zotfte en belachelijkfte Hukken.<br />

Een van beiden, zegt AELIANUS , moet noodzaakelijk<br />

waar zijn geweest, dat of üie tooneelrechtcrs<br />

zich door groote partijdigheid<br />

lieten verblinden, of door een' hoop Attifche<br />

drachmen omkoopen. Ik voor mij denke,<br />

dat zij minder door drift , dan wel dooiden<br />

glans van het geld verblind zijn geweest.<br />

*<br />

DE dwingeland DIONYSPJS had, gelijk men<br />

weet, de razernij van zeer Hechte verfen, en<br />

vooral zeer Hechte tragediën te maaken: eenige<br />

van dezelven liet hij te Athenen vertoonen,<br />

en de rechters omgekocht hebbende werd<br />

hij<br />

» AE LI AN. V*r. Rijt. L. U. c. 8.


O V E R DE G R I E K E N . 2ir<br />

bij als overwinnaar verklaard en gekroond<br />

tot groote verbaazing van Europa en Afië. *<br />

ALLES , wat men tot vermindering van de<br />

fehandedier menfehen kan zeggen, is, dat<br />

de Opzieners over de plegtige f Pelen van<br />

Griekenland nog veel meer omgekocht wier.<br />

den; want men moet niet denken, datdekroonen<br />

teOlympia, Delphi, of Nemea behaald,<br />

in welke foort van roem dit ook was , op<br />

verre na altijd verdiend zijn geweest. Er<br />

was altoos in de manier van doen der Grieken<br />

eene zekere loosheid, welke vank moei.'<br />

lijk is te ontdekken, doch welke echter fomtijds<br />

zonneklaar dooifcbijnt.<br />

DE gemelde omftandigheid , welke ge,<br />

fchiktfeheen te zijn om den ijver te doen v er.<br />

flaauwen, ja zelfs uit te dooven , wakkerde in<br />

tegendeel denzelven nog meer aan: men ver.<br />

zette zich hardnekkig tegen allen hinder, en<br />

poogde door uitneemende talenten de onrechtvaardigheid<br />

zelve te ovc/winncn. En dit is<br />

de rede , waarom PINDARUS , EURIPIDES en<br />

MENANDER, na zo dikwijls door dc zvvakfle<br />

par-<br />

•HIOIIOS. Sic, L, XV. c 74.


zit<br />

B E S P I E G E L I N G E N<br />

partijenen de onwaardigfte mededingers overwonnen<br />

te zijn , echter wederom in het<br />

ftrijdperk vericbeenen, zonder zich door de<br />

bekende onrechtvaardigheid der rechters te<br />

laaten affchrikken. Deze konden zich niet<br />

verfchoonen met het voorgeeven, dat hunne<br />

oordeelvellingen Hechts over nietsbeduidende<br />

uitfpanningen liepen : want deze uitfpanningen<br />

hadden fomtijds geduchte gevolgen, dewijl<br />

de Grieken eene zo verregaande eerzucht<br />

en eene zo gevoelige ziel bezaten, dat<br />

veelen op het ontvangen van de tooneelprijzen<br />

van blijdfchap geftorven zijn; zelfs van<br />

die genen , welke hunnen prijs voor geld<br />

gekocht hadden. Men heeft twee dichters,<br />

ALEXIS en PIIILCSMON , na malkander midden<br />

pp het tooneel den geest zien geeven , op<br />

liet eigen oogenblik , toen zij als overwinnaars<br />

werden uitgeroepen ; ook is de dwingeland<br />

Di.<br />

» Deze zogenaamde rechters te Athenen werden<br />

genoemd Kfiratev TUI kctrpui, ook xcirai EX


C V E R DE G R I E K E N - . 213<br />

DioNïsius, toen hij den gelukkigen uitflag<br />

van zijne Hukken vernam, van biijdfchap geftorven.<br />

Bij die gelegenheid zeiden de Athenienfers<br />

, dat zij hem gaarne twintig jaar<br />

vroeger zouden gekroond hebben, zo zij geweeten<br />

hadden, dat dit een middel was om<br />

Sicilië van zijne dwingelandij te verlosfen.<br />

MEN zal in de Afdeeling over de Fraaie<br />

Kunsten meer bijzonderheden aangaande do<br />

tooneelkampen aantreffen; maar hier moet ik<br />

m;j houden aan de order der zaaken, welke<br />

mij onvvederfiaanbaar voortfleepr.<br />

§• II.<br />

OVER DE AïHEENSCHE VROUWEN , EN-<br />

DE BACCHANTEN <strong>VAN</strong> GRIEKENLAND.<br />

HP.T begin van den Peloponnefifehen oorlog<br />

was almede het tijdperk, waarin de Attifche<br />

vrouwen, verzameld binnen de muuren<br />

van Athenen , kennis begonden te krijgen<br />

aan de bevallige manieren der Ionifche vrouwen.<br />

ASPASIA, geboortig van Mileten, de<br />

hoofdftad van tönië , bracht deze Afiatifche<br />

gemanierdheid naar Europa over; maar ATHE-<br />

NAE-


214 B E S P I E G E L I N G E N<br />

NAEUS zegt, dat zij minder aanhangelingen<br />

kreeg onder de fatzoenlijke dames, dan onder<br />

de hoeren , welke haar* geestigheid en<br />

haa'rcn opfchik nabootsten. Dit was een gevolg<br />

van de al te groote omzichtigheid der<br />

Athenienfers, welke, het vermogen van hun.<br />

ne eigen driften kennende, daaruit beflooten,<br />

dat anderen even groote moeite hadden om<br />

die te overwinnen, als zij; en uit dien hoofde<br />

gingen da vaders de gangen van hunne<br />

dochters met eene mistrouwende en angstvallige<br />

oplettendheid na. Zij wilden niet dul,<br />

den , dat de mannen in de vertrekken der<br />

vrouwen kwamen, al was het zelfs om haar<br />

te onderwijzen : terwijl de hoeren, welke<br />

vrijelijk de fehoolen der Wijsgeeren bezoch.<br />

ten, oreindig beter opgevoed en onderweezen<br />

werden, dan de dames van aanzien,<br />

welke mogelijk de Griekfche taal niet eens<br />

volkomen konden fpreeken. Het is zeer waar.<br />

fchijnl'jk, dat dit laatfte ook te Rome plaats<br />

vond ; want CICERO noemt Hechts vijf of zes<br />

Rom'einfche dames, welke; eene zuivere taal<br />

fpraaken; waaruit men kan befluiten, dat de<br />

overige het Latijn gebrekkig hebben gefproo*<br />

ken : ja wat meer is, daar zag men zelfs<br />

Ko.


O V E R DE G R I E K E N . 215<br />

Komedie-dichters, zo als CECILIUS, openlijk<br />

op het tooneel de regels der Spraakkunst<br />

overtreden.<br />

IN het oude Griekenland , en in het oude<br />

Italië kende men terftónd die genen , welke<br />

flecht opgevoed waren, aan de wijze waarop<br />

zij fpraken : want het famenftel van de taaien<br />

dier landen was zodanig ingewikkeld ,<br />

dat men dezelve niet konde verftaan , dan<br />

na dat men langen tijd de beginzels daarvan<br />

geleerd had.<br />

QUINCTILIANUS verzekert, dat<br />

het gemeen te Rome vaak niet in ftaat was<br />

een eenvoudig vreugdegejuich op te heffen,<br />

zonder een' barbarismus daar onder te mengen<br />

;<br />

en in 't vervolg klaagt hij over de<br />

moeilijkheid , waarmede zijne eigen leerlin«<br />

gen het Latijn leerden: en dat midden in de<br />

hoofdltad van het Romeinfche gebied. * Hier<br />

uit kan men afneemen,<br />

welk eene brabbeltaal<br />

de vrouwen moeten gefprooken hebben,<br />

welke nog niet buiten het Parthenon,<br />

of het<br />

ontoegankelijke vertrek der maagden geweest<br />

waren.<br />

NIETS<br />

* ~At novitiis nostris pir tjuot tuin») fermi LAtinus re-<br />

MJW. Inft, Om, L. I. c. 20.


ai5 B E S P I E G E L I N G E N<br />

NIETS bedorf meer de zeden , dan die<br />

meerderheid, welke de hoeren van Athenen<br />

zich verworven hadden op de fatzoenlijke<br />

vrouwen, wier opvoeding dermaate werd verwaarloosd,<br />

darde Grieken zelfs haare tegen,<br />

woordigheid vermijddén. En om dat zij,<br />

zegt SAPPHO , de roofen der Mufen niet hebben<br />

géplükt, zal men bij haar leeven niet<br />

van haar fpreeken, noch aan haar denken na<br />

beuren dood; zij zullen uit de duisternis tot<br />

de vernietiging van het graf overgaan, even<br />

als die fekimmen en fpooken, welke men ge«<br />

looft dat 's nachts waaren, en die verdweenen<br />

zijn, zo ras de daageraad aankomt.<br />

TERWIJL de meisjes te Athenen met groote<br />

zorgvuldigheid opgepast , en bijna als de<br />

Afiatifche opgefiootcn werden, * genooten<br />

de vrouwen dar. - een vrijheid , welke men<br />

in 't geheel niet zoude gelooven, bijaldien<br />

XENOPHON niet had goedgevonden dit geheim<br />

van Griekenland te ontdekken. Zo lang,<br />

zegt f.ij, als de vrede en vrit rdfehap befiendig<br />

heerfchen binnen de huifen , gebruikt men<br />

daar groote infchikkelijkheid omtrent de vrouwen:<br />

• lomi Aichacol, G. L. IV. c. 13.


avi x DE GRIEKEN. 217<br />

wen : men deelt zelfs in de ongemakken,<br />

welke de natuur haar doet lijden, en, voegt<br />

hij er bij, wanneer zij zich door bet onwederftaanbaare<br />

geweld der driften laaten overmeesteren,<br />

vergeeft men haar de eerfte zwakheid<br />

, en vergeet de tweede. *<br />

DIE genen, welke die kostbaare gefchenken<br />

des hemels, vrede en vriendfchap, wilden<br />

koopen, oordeelden dezelve tot dien prijs<br />

niet te duur te hebben : maar bij ongeluk<br />

bereikten zij door die verregaande toegeeflijkheid<br />

zelden hunnen wenfchj want, in 't algemeen<br />

gefprooken , was de eensgezindheid<br />

in de huisgezinnen daar een zeldzaam verfehijnzcl.<br />

DE beroemde Sophist GORGIAS waagde het<br />

eens in de Olijmpifchc fpelen eene fraaie redevoering<br />

te doen , waarin hij de gezamenlijke<br />

Staaten van Griekenland vermaande, eindelijk<br />

eens eenen algemcenen en duurzaamen<br />

vrede te fluitem Een der toehoorders voerde<br />

hem daarop te gemoet: hoe zoudt gij in ftaat<br />

zijn zulke ftrijdige belangen te vereenigen,<br />

I. DEEL. . P daar<br />

* Di*lo*, inter Mennet» et Simmidtra^


il8 B E S P I E c E L I N O E ff<br />

daar uw eigen huis tusfchen drie perfoonen<br />

verdeeld is , naamelijk tusfchen U , uwe<br />

vrouw, en eenen (laaf, en daar gij onder u<br />

drieën dag en nacht zo hevig twist en ftrijd<br />

voert, dat de tusfchenkomst uwer buuren<br />

en vrienden nog nimmer in ftaat zijn geweest<br />

daarvan een einde te maaken. •<br />

DEZE onrust had de Sophist GORGIAS ge.<br />

meen met ontelbaare huisgezinnen , welke<br />

ongelijk veel talrijker waren dan het zijne.<br />

- NA dat SOLON tot Wetgeever van Athenen<br />

aangefteld , en met volmagt van de Natie<br />

voorzien was, kreeg hij eenen wonderlijken<br />

inval in het hoofd , welke zich federd ook<br />

door het brein van fommige Oosterfche Wet»<br />

geevers verfpreid heeft :<br />

hij dacht de bron<br />

van alle die huislijke gefchillen te kunnen<br />

ftoppen , door het maaken van eene wet,<br />

waarin de huwelijks-pligt der mannen bepaald<br />

Wierd; welke dan ook op drie reizen in de<br />

maand door hem werd gefteld. t<br />

DE-<br />

* P I U T A R C H , Prtcept. Ctnj,<br />

* P I T I T Leg, Utt, L, VI. Tk. ft I l V T t, R C K,


O V E R D E G R I E E K N . 219<br />

DEZE bepaaling, wel verre van aan beide<br />

partijen genoegen te geeven , voldeed aan<br />

geene van beiden , en verwekte nog meer<br />

gefchillen , dan men te vooren bad gehad:<br />

en deze gefchillen waren van zodanigen aard,<br />

dat de gewoone rechters dezelve niet konden<br />

beflechten; zij lieten partijen gaan zonder<br />

eenige uitfpraak te doen, maar in plaats<br />

van dat overlaadden zij haar met fpotternijen,<br />

en voegden haar allerhande aardigheden<br />

toe, zo als het gemeenlijk gaat, wanneer<br />

de wet, waarover het gefchil valt, in zich<br />

zelve befpottelijk is. En zodanig was die van<br />

SOLON in meer dan één opzicht. Hij had niets<br />

bepaald ten opzichte van de jaaren der mannen,<br />

noch ten opzichte van hunne krachten;<br />

en had het recht, waarvan zo even gefproöken<br />

is, alleen aan zulke vrouwen gegeeven,<br />

welke eenen aanmerkelijkcn bruidfehat ten huwelijk<br />

hadden medegebracht: zo dat die gene,<br />

welke niets medegebracht hadden, zelfs<br />

niet eens de ijdele hulp dier wet konden<br />

inroepen. In zodanige ftukken is SOLON met<br />

zijn verftand niet te vinden. In plaatze van<br />

zijne aandacht tc vestigen op dingen, welke<br />

onder het bereik der burgerlijke wetten niet<br />

P 2<br />

vie-


220 B E S P I I G E L I N C l t f<br />

vielen , noeh konden vallen , ,had hij beter<br />

gedaan met de vaderlijke magt wat naauwer<br />

te bepaalen : want de Ouders befchikten<br />

daar veel te willekeurig over de keuze<br />

van hunne kinders, en, zo dra een huwelijk<br />

berekend was, was hetzelve ook geflooten.<br />

Zodanige gewoonte der Grieken, welke nog<br />

hedendaags teSmyrna en Konftantinopel ftand<br />

houdt, had nimmer de aangenaamheden des<br />

vredes ten gevolge, en maakte, dat de rust<br />

onder de jonggetrouwden van zeer korten<br />

duur was. Het gebeurde niet zelden, dat<br />

iemand bij testament den eenen of anderen<br />

benoemde, om met zijne dochter of weduw<br />

te trouwen * Had nu de wil der Hervonden<br />

daar zo veel kracht , het is ligt na te<br />

gaan, hoe veel kracht de wil der leevenden<br />

gehad hebbe.<br />

DE Komedie-dichters hadden dikwijls hun<br />

vermaak met diergelijke daaden van geweld<br />

in een belachelijk licht te plaatzen, vertoo-<br />

nen-<br />

* Men kan verfcheiden voorbeelden hiervan<br />

vinden bij DEMOSTHPNKS , wieDS eigen vader<br />

zijne weduw bij testament aan eenen van de voogden<br />

zijner kinders had gemaakt,


O V E R DE G R I E K E N . 221<br />

nende de vaders, als die volftrekt een huwelijk<br />

wilden voltrokken hebben, 't welk vervolgens<br />

door de loofe flreeken van een' flaaf,<br />

of door de behendigheid van een hoer geheel<br />

in duigen viel. Maar het was toen, gelijk<br />

nu ook, veei gemakkelijker de aanfchouwers<br />

te verraaaken dan te verbeteren.<br />

EURIPIDES, die, gelijk wij reeds aangemerkt<br />

hebben, een befaamde vrouwenhaater<br />

was, gaf aan de vrouwen alleen de fchuld<br />

van alle die huisfelijke oneenigheden en onrust.<br />

Somtijds voer hij openlijk op het tooneel<br />

met eene verbaazende heftigheid tegen<br />

haar uit : het is, zeide hij , uw kwaade<br />

aard, en de aangebooren verkeerdheid van<br />

uw hart, welke de Grieken beletten onder<br />

de gelukkige volken gerekend te worden ;<br />

en het was te wenfchen, voegde hij er bij,<br />

dat de Natuur een nieuw geheim wist uit te<br />

vinden, om het menfchelijke geflacht voort<br />

te planten, zonder dat uwe hulp daartoe noodig<br />

ware, zo dat wij noch vrouwen, noch<br />

moeders, noch dochters meer hadden. *<br />

P 3<br />

DE<br />

* Meitt. v. J73,


222 B ï J U E C H l N G ï H<br />

DE aanvallen van Melancholie, waaraan<br />

die dichter onderhevig was , verhinderden<br />

hem om naauwkeurige, en vooral om onpartijdige<br />

aanmerkingen over het karakter en de<br />

zeden te maaken: want het is ligt te zien,<br />

dat die onrustige aard der Griekfche vrouwen,<br />

waarover hij zo bitterlijk klaagt, geen<br />

gevolg was van een bedorven hart; maar dat<br />

dezelve uit vier onderfcheiden oorzaaken<br />

voortkwam , naamelijk uit den bedorven<br />

fmaak der mannen , uit eene al te ftrenge<br />

opvoeding, uit de buitenfpoorige weelde in<br />

den opfchik, en eindelijk uit het onmaatige<br />

gebruik, 't welk de vrouwen maakten van<br />

de fterke Griekfche wijnen.<br />

ATHENAEUS fpreekt bij vergrooting, en zeer<br />

bij vergrooting , wanneer hij de Griekfche<br />

vrouwen affchildcrt, als in eene geduurige<br />

dronkenfchap bedolven. * Maar het is zeker<br />

dat de ongebondenheid en razernij der Bac<br />

chanten en Mamaden zich niet altijd tot de<br />

laagfte foort van volk bepaalden.<br />

* Difmfipb. L. X. c. 13<br />

IN


©VER. DE G R I E K E N . £23<br />

IN Griekenland gefchiedden veele dingen,<br />

welke niet zouden gefchied zijn, of welke<br />

op eene geheel andere wijze zouden zijn gefchied,<br />

bij aldien het kweeken van den wijnftok<br />

daar zo algemeen niet was geweest.<br />

Want het fchijnt, dat in dat land, welks<br />

oppervlakte zo oneffen was , meer gronds<br />

met wijnltokken beplant op de fchuinten der<br />

bergen gevonden wierd, dan bezaaide akkers<br />

in de diepte der dalen.<br />

JUPITER had zijne altaaren te Olympia, A-<br />

POLLO te Delphi; maar BACCHUS had de zijne<br />

overal. Hij was de voornaamfte Godheid<br />

van Griekenland i hij bezielde mannen en<br />

vrouwen ; en zonder hem was het menfchelijke<br />

vernuft tot niets groots bekwaam.<br />

ARISTOPHANES zegt, dat de Staatkundigen<br />

te Athenen, op de wijze der oude Germaanen,<br />

dikwijls vergaderingen hielden, na een<br />

buitenfpoorig gebruik van geestrijke dranken,<br />

welke hun eenen kunstigen moed ingaven ,<br />

en hen zo vruchtbaar maakten in raad, en<br />

in het uivinden van middelen om zich te<br />

p .<br />

red-


i<br />

s<br />

«24 B U M l G U l H e ï H<br />

redden, als NESTOR ooit is geweest, wanneer<br />

hij met den kelk in de hand midden<br />

onder de helden der Ilias het woord voerde. *<br />

HET is uit dezen hoofde niet te verwonderen,<br />

dat men de Athenienfers fomtijds heeft<br />

befchuidigd van ligtzinnigheid en onbeftaanbaarheid<br />

met zich zeiven. Ondertusfchen<br />

was deze verregaande lichtvaardigheid, welke<br />

de Grieken hun algemeen te laste leiden,<br />

minder een uitwerkzel van hun karakter,<br />

dan van hunne Staatsgelfeldheid ; en<br />

men zal in 't vervolg zien , dat juist deze<br />

^vaardigheid dikwijls de aanflagen van hunne<br />

vijanden , welke veel langzaamer in het<br />

beraadflagen waaren , veriedelde. Hunne<br />

vloot was reeds onder zeil , en hun leger<br />

reeds te velde getrokken , wanneer men<br />

elders nog bezig was met raadpleegen; en<br />

men konde van te vooren zeker zijn , dat<br />

overal, waar de Athenienfers den vijand<br />

zouden aantreffen , zij geen oogenblik zou.<br />

den draalen om een hoofdtreffen te onderneemen;<br />

zij waagden alles bij Marathon, bij<br />

Plataea , bij Salamis en bij Clmonea. Dit<br />

* r-


OVER DE GRIEKEN. 225<br />

is hunne gewoonte , zegt THUCYDIDES , zij<br />

bouwen de grootfte hoop op de grootfte gevaaren,<br />

en zijn, in den fterkiten zin van<br />

het woord, waare Euelpiden, dat is te zeggen,<br />

menfehen, welke een onbepaald vertrouwen<br />

fiellen in het geluk , en het toekomende<br />

altoos in het gunftigfie daglicht bcfchouwen.<br />

IK zal thans verklaaren, waarom de aard<br />

.der wijnen in het oude Griekenland zulke<br />

verfchrikkelijke verwarringen , vooral in de<br />

zenuwen en vezels der vrouwen, veroorzaakte.<br />

Deze wijnen werden voor het grootlte<br />

gedeelte gekookt tot de dikte van een fieroop,<br />

welke naderhand weer verdund moest<br />

worden door eene zekere hoeveelheid van water,<br />

die bezwaarlijk was te bepaalen. De Heer<br />

GOGUET zegt, dat hij nimmer heeft kunnen<br />

begrijpen , waarom de Grieken ftandbeelden<br />

oprichten ter eere van den genen, welke bet<br />

gelukte dat vraagftuk op te losfen; maar bet<br />

geheele boek van dien fchrijver bewijst duidelijk,<br />

dat hij geen het minite denkbeeld had<br />

van den aard der wijnen in het oude Griekenland.<br />

Ten tijde van den dich:er ALCMAN<br />

P 5<br />

was


220" B ï S f I t C E L I N G E K<br />

was er nog niet meer dan eene kleine ftreek<br />

van Laconie, waar men de kunst verftond<br />

om wijnen te maaken, welke men A1TTPOI<br />

noemde, om dat zij niet door middel van vuur<br />

of rook verdikt waren; terwijl in Arkadiè'<br />

fommige foorten tot dien graad gekookt werden<br />

, dat dezelve tot een deeg wierden, 't<br />

welk met mesfen uit de lederen zakken<br />

moest gefneeden worden. *<br />

DE inwooners der eilanden van den Archipel<br />

brachten de oude gewoonte, welke onder<br />

de Grieken' van het vaste land plaats had , tot<br />

groote volmaaktheid : maar dewijl die eilanden<br />

niet anders zijn dan overblijfzels of brokken<br />

van Volkaanen, opgevuld met aanzetzels<br />

van zout en zwavel, hadden de wijnen, welke<br />

daar bereid werden, eene zeer fchadelijke<br />

fterkte , en deeden het geheele zenuwgeftel<br />

aan ; uitgezonderd op de eilanden Lesbos,<br />

Thafus en eenige kusten van Creta.<br />

WANNEER,<br />

de Griekfche Bacchanten verfcheiden<br />

kruiken van zodanig vocht hadden<br />

leeg<br />

* ARISTOT. Mitecr. L. 4. De Grieken verdikten<br />

de wijn , uit gébrek aan hout , gefchikt tot<br />

het maaken van vaaten.


O V E R DE G R I E K E N . 227<br />

ieeg gedronken , op eenen trant, haar bij.<br />

zonder eigen , welke AMTETiS genoemd<br />

werd, kouden zij alle huisgezinnen in de war<br />

brengen, en de fchrik verfpreiden door alle<br />

de landflreeken, welke zij doortrokken, van<br />

de uiterfte einden van Attica af, tot aan den<br />

top van den berg Parnasius , waar zij in<br />

groote troepen bijeenkwamen ; terwijl de<br />

Mienaden van Laconië hunne vaste bijeenkomlten<br />

hadden op den berg Taygetus. De<br />

fnelle beweeging van een'dans, verleeven.<br />

digd door mufiek-inltrumenten, welke op eenen<br />

hoogen toon, naar de Lydifche wijze,<br />

•geftemd waren, deed deze dronkenfehap van<br />

zodanige dolheid verzeid gaan, dat förfflnige<br />

Geleerden gemeend hebben daarin de toevallen<br />

van eene ziekte, Nymphomanie genoemd,<br />

te ontdekken; en om deze aanmerking te bevestigen,<br />

beweeren zij, dat men zich insge.<br />

lijks vergist heeft in de omftandigheden van<br />

die menfehen, welke men ziet danfen ffi Kaï<br />

labrië, en welke gezegd worden door de Ta.<br />

rantula te zijn geftooken; daar ondertusfchen<br />

hunne eigenlijke kwaal beftaat in hysterieke<br />

toevallen. Althans is dit het gevoelen van<br />

eenen nieuwen reiziger, welke nogthans ja<br />

foort-


228 B E S P I E G E L I N G E N<br />

lbortgelijke ftukken zeer wel heeft kunnen mis.<br />

tasten, dewijl hij in der haast dat land is door.<br />

gereisd, zonder de taal van hetzelve te verflaan.<br />

* Op welke wijze men ook de Nymphomanie<br />

wil bepaalen, zeker is het, dat men de<br />

toevallen van die kwaal niet beftendig op den<br />

beltemden tijd heeft kunnen laaten wederkomen<br />

, daar nogthans de Bacchanalien feesten<br />

waren, welke in den Almanak Honden aangeweezen<br />

, en men vooraf wist, op welken<br />

dag van het jaar de Thyaden van Griekenland<br />

dronken, en op welken dag zij raazcnde<br />

zouden zijn»<br />

DIT alles ging onder den naam van Godsdienst,<br />

en wetgeevers, welke aan deze zo<br />

genoemde heilige inftelling hadden durveii<br />

tornen , zouden zich daadelijk blootgelïeld<br />

hebben gezien aan de gramfchap van eenen<br />

God , wiens wraakoeffening geducht was.<br />

waarvan het ongelukkige lot van LYCURGUS,<br />

en dat van PENTHEUS tot bewijzen llrekten.<br />

Op deze wijze werd de losbandigheid, welke<br />

* Yeyage de la grande Grèce et de la Steile . pat Ml.<br />

^ t k i i i t i i i ,


«•VSR DE GRIEKEN. 22j|<br />

ke door de Wijsbegeerte werd tegengegaan,<br />

door de Mythologie onderilcund.<br />

EURIPIDES zelf heeft zeer omzigtig in zijne<br />

Tragedie der Bacchanten moeten te werk gaan,<br />

en juist daar, waar hij de beste gelegenheid<br />

had om de Griekfche vrouwen de rechtmaatigfte<br />

verwijten te doen, durfde hij haar niet<br />

eens de geringde vermaaning geeven , uit<br />

vrees van als een Atheist te worden aangeklaagd.<br />

Hij vergenoegde zich met het wegneemen<br />

van eenige zwakke vermoedens aangaande<br />

den aard van dien dienst , waarin<br />

het, volgens hem, zeer mogelijk was het<br />

eene altaar op het andere te zetten, en eene<br />

Godin aan te bidden , terwijl men eene»<br />

God eerde. *<br />

MEN meende, dat het zeer gevaarlijk zoude<br />

geweest zijn , aan de vrouwen in Europifch<br />

Griekenland het gebruik te verbieden<br />

van een vocht, waaraan zij fint onheuchelijke<br />

tijden gewoon waren.<br />

Want men zegt.f<br />

, r dat<br />

* Eacchae VS. 224.<br />

t S U B H S M , Commentar. ad Callimachum;<br />

Hymne in PtUad, TS A.6.


êjö B E S P I E G E L I N G E N<br />

dat te Mileten in Ionië, waar het wijndrinken<br />

ten fterkften aan de vrouwen door eene<br />

wet verbooden was, een groot ongeluk gebeurde.<br />

De meisjes vervielen tot de naarfte<br />

melancholie, en van de melancholie tot den<br />

zelfsmoord : er brachten zich zo veele om<br />

het leeven, dat men vreesde, dat haar geflacht<br />

geheel zoude uitfterven.<br />

HET zoude zekerlijk onbedachtzaam zijn te<br />

Willen in daan voor deze hiftorie van de Milcetfche<br />

meisjes , en vooral voor de waarheid<br />

van de oorzaaken , waaraan zodanige voor.<br />

vallen worden toegefchreeven : maar het is<br />

zeker, dat de Bacchanalien en Orgiën in Europifch<br />

Griekenland erkende en onherfielbaa»<br />

re misbruiken waren.<br />

EEN zeker wijsgeer, zeer bedreeven inde<br />

gefchiedkundige oudheden van dat land, zeide,<br />

dat de Grieken reeds eenen Iferken af.<br />

keer van het water hadden gehad in die tij.<br />

den, toen zij de uitvinding van den wijn nog<br />

niet kenden. Deza aanmerking is faderd be.<br />

waarheid gevonden bij eene meenigte van<br />

wilde volken; en alle, welke men van drie<br />

hon.


© V E R DE G R I E K E N . 231<br />

honderd jaaren herwaards ontdekt heeft, hadden<br />

eenen zekeren door kunst gemaakten<br />

drank uitgevonden, in plaats van dat zij tot<br />

de rivieren en beeken zouden gaan,<br />

TOEN de Athenienfers nog niet wisten den<br />

Wijnftok te planten op de fchuinte van den<br />

berg Icarus, en op de heuvels van Acharna<br />

, kenden zij reeds de kunst om uit de<br />

garst eenen drank te perfen , weike vrij<br />

veel overeenkomst had met het Egyptifche<br />

bier , en welke Cicyeon genoemd werd. *<br />

Deze werd naderhand alleen bewaard tot<br />

het vieren van de Mysteriën van CERES, waar<br />

men eenige droppels aan den ingewijden aanbood,<br />

om hun te doen begrijpen, dat de<br />

tegenwoordige tijden beter waren dan de verleeden.<br />

HET is gemakkelijk te begrijpen, dat de<br />

onderfcheiden graaden van fterkte , welke<br />

men van tijd tot tijd aan die kunstdranken<br />

gaf, geëvenredigd waren naar den aard van<br />

het Luchtgeftel in Griekenland. De dichter<br />

* ALC-<br />

* NICANDRI ^ilexipharmact, en Cu«. A-<br />

tïXANDR, in Strtmatibtts,


232 B E S P I E G E L I N G E N<br />

ALCMAN zegt, dat omftreeks Lacedemon de<br />

winters in zijnen tijd zo ftreng waren, dat<br />

men zich volftrekt genoodzaakt zag van zeer<br />

verhittende wijnen gebruik te maaken. *<br />

Doch , dewijl de Lacedemoniers op niets dan<br />

oorlog, roof en verwoesting dachten, maakten<br />

die ijsfelijke denkbeelden hunnen geest<br />

zo zwaarmoedig, dat geen geestrijke drank<br />

in ftaat was, om hunne aanvallen van droefheid<br />

te ftilien. De Athenienfers befchouwden<br />

in tegendeel den oorlog als eene ziekte,<br />

en de vrolijkheid als den natuurlijken ftaat<br />

van den menfch: zij moedigden alle uitvindingen<br />

en ontdekkingen aan, welke hun vermaak<br />

konden verfchaffen ; en PLÜTARCHUS<br />

verzekert, dat de uitrusting van eene vloot<br />

hun fomtijds minder kostte, dan het vieren<br />

der Bacchusfeesten. Men zag bij laatst*<br />

genoemde gelegenheid alle de nationaale<br />

dichters naar den prijs dingen; en deze lieten<br />

zo veele nieuwe Komedien en Tragediën<br />

vertoonen, dat de rechters, welke het opzicht<br />

over den Schouwburg hadden , meer<br />

onder elkander te doen hadden, .dan de geheele<br />

Raad en de Areopagiten te famen.<br />

Men<br />

* ALCMANIS ïrtgmtnt*.


eren DE GRIEKEN. 233<br />

Men zag dan tevens de tien Triben van Attica<br />

met elkander danfen om den prijs, welke<br />

beftond in eenen koperen drievoet, gefchikt<br />

om dc gedachtenis van zulk eene over.<br />

winning tot de laate nakomelingfchap over te<br />

brengen. Het was een algemeen Bal, 't welk<br />

door het gezamenlijke lichaam der Natie<br />

wierd gegeeven. Zelf DEMOSTHENES , na den<br />

kanfel te hebben beklommen, om eene donderende<br />

redevoering tegen Phiüppus van Macedonien<br />

te doen , ging vervolgens danfen<br />

midden in hetOrchest, uitgedofcht in klederen<br />

, met goud geborduurd ; want hij oordeelde<br />

dat men niet te veel eer konde be<br />

wijzen aan eenen God , aan welken men te<br />

danken had, dat alle de heuvels in het Noordelijke<br />

Attica pronkten met wijngaardranken<br />

en druiven. Hij fpreekt zelfs van echte ant.<br />

woorden van het Delphifche Orakel, volgens<br />

welke de Athenienfers in gemoede verpligt<br />

waren, om de Bacchawalien met groote verkwisting<br />

en luister te vieren. Maar ARISTO-<br />

TELES , welke alle die dingen met een geheel<br />

ander oog befchouwde, dan de Delphifche<br />

Priesters, beweert, dat het onmaatige<br />

I. DEEL. Q g e.<br />

* DEMOSTH. centra Miiiam* f. Sji,


234 B ï S f l I S Ï t l J t O E K<br />

bruik van den wijn bij eene meenigte Athenienfers,<br />

en Grieken in 't gemeen, opftijgingen<br />

en zwaarmoedigheid veroorzaakte, waarvan<br />

zij zelve de oorzaak niet wisten , en<br />

waartegen zij geen hulpmiddel konden vinden,<br />

zo lang zij voortgingen zich te kranfen<br />

met eiloof, om bij de Orgiën te pronken,<br />

met de thijrfus in de eene hand, en den beker<br />

in de andere. * Deze aanmerking, voor<br />

zo verre zij de opftijgingen betreft, kan niet<br />

wel in twijffel worden getrokken; maar belangende<br />

de eigenlijk gezegde melancholie,<br />

zo is het zeker, dat deze vaak veroorzaakt<br />

wierd door die fcherpe winden, welke men<br />

gevoelde aan den voet der met fneeuw bedekte<br />

bergen, zo als de Helicon ; ook zijn<br />

de Monniken , welke daar nu nog woonen ,<br />

de zwaarmoediglte menfehen , die er bekend<br />

zijn, en de Melancholie zelve fchijnt voornaamelijk<br />

te huisvesten op den berg Athos,<br />

welke aan de geweldige winden van Thracië'<br />

is blootgefteld.<br />

f Pr«i/«a, SteS, l».<br />

llï.<br />

*


o V ï t DE G l I U l f t 2*55<br />

§ III.<br />

OVER DE GEAARDHEID <strong>VAN</strong> DE INWOO­<br />

NERS DER BIJZONDERE VLEKKEN <strong>VAN</strong><br />

ATTICA.<br />

ARISTOTELES , welke geduurende zijn geheel<br />

leeven bezig was met aanmerkingen te<br />

maaken , ftemde dikwijls niet overeen met<br />

zijne leerlingen, welke van hunnen kant aan»<br />

merkingen maakten , ftrijdig met die van<br />

hunnen meester. Er was bijzonder een groot<br />

verfehil tusfchen de gevoelens van hem , ert<br />

die van DICAEARCHUS , ten opzichte van de<br />

vorderingen der befchaafdheid onder de dorpelingen<br />

van Attica.<br />

ARÏSTOTELES hield flaande, dat de inwooners<br />

van Athenen , niet tegengaande zij zich<br />

eenen grooten naam hadden verworven,<br />

in de daad minder befchaafdheid en welleevcndheid<br />

bezaten , dan dc inwooners van Pfrxus<br />

, waat de vreemdelingen van allerlei<br />

natiën, welke daar telkens aankwamen, de<br />

zeden zeer verzacht , cn een' zekeren edeler,<br />

zwier over de manieren verfpreid had-i<br />

Q 2<br />

den»-


2^6<br />

B E S P I E G E L I N G E N<br />

den. De Kooplieden , reizigers en fchippers,<br />

welke die beroemde haven aandecden, hadden<br />

eerzucht genoeg, om elk voor den anderen<br />

zijn best te doen , dat men hun niet<br />

konde verwijten uit een barbaarfch land te<br />

komen, of van een woest volk afkomstig te<br />

zijn. Ook heeft PLATO den Piraeus tot het<br />

tooneel van zijne fraaifle famenfpraaken gemaakt:<br />

hij iielt, dat SOCRATES daar op eenen<br />

zekeren dag wierd opgehouden door de ir><br />

neemende vriendelijkheid van een' Koopman,<br />

genaamd GEPHALUS , zijnde de vader van den<br />

redenaar LYSIAS. Het was ten huize van<br />

dien Grijsaard , dat het gefprek ongemerkt<br />

viel op de beste wetgeeving, welke mogelijk<br />

was; en dit had ten gevolge, dat daar<br />

de grondflagen van PLATO'S Republiek gelegd<br />

wierden : zo anders dit gebouw immer wezenlijke<br />

grondflagen gehad heeft. DEMOS-<br />

THENES verkoos mede het verblijf in den Piraeus<br />

verre boven dat van de hoofdftad van<br />

Attica. Dan in dit opzicht ftemde DICAEAK-<br />

CHUS noch overeen met DEMOSTHENES , noch<br />

met zijnen leermeester AKISTOTELES Hij<br />

hield C'aande , dat ce welleevendheid , en<br />

zelfs de gouuc trouw, zich binnen de muuren


© V E R D E G R I E K E N . 23 \<br />

muuren van Athenen ophielden , terwijl hij<br />

de overige inboorlingen van Attica hield voor<br />

gevaarlijke menfehen , geoeffend in achterklap<br />

en gefleepen op bedrog. *<br />

ZEKER is het, dat van de oudfte tijden af<br />

fommige vlekken van die landdreek zich onderfcheiden<br />

hebben door ondeugden , of gebreken<br />

, welke hun zo bijzonder eigen waren,<br />

dat men hen aan dat karakter kende, even<br />

als men enkelde menfehen kent aan de trekken<br />

van hun gelaat.<br />

DE inwooners van ACHARNA waren bekend<br />

voor een ruw en onbefehoft volk. Te PRO-<br />

SPAXTUS belfond de grootfte liefhebberij in pro-<br />

Q 3<br />

ces-<br />

* Zie hier de eigen woorden , waarvan DICAI-<br />

AUCIIUS zich bediend heeft om den Hechten aard<br />

af re fchilderer. van h?t Attifche volk , in onderfcheiding<br />

van de Athenienfers: Of jj,2V ATTixot<br />

tTspiepyoi reut AaAuxis, v7>x\oi, avxopetVTuitic,<br />

Ter verklaaring van deze woorden is het genoe^<br />

dat men zich herinnere het gene wij gezegd hebben<br />

over de manier, waarop de oorlog en de huis.<br />

lijke flavernij langzaamerhand eene verbastering<br />

ia de onwoonets van Attica hebben veroorzaakt,


238 B E S P I E G E L I N G E N<br />

cesfen te voeren, en de inwooners van dat<br />

vlek zijn als de grootfle pleiters befaamd. Te<br />

POTAMÜS liet men zich door dc vreemdelingen<br />

voor geld omkoopen , om hen ver<br />

flinks op de lijst der echte burgers te plaatzen.<br />

*<br />

TE CROPIA en TITIIRAS maakte men zich<br />

gaarne meester van eens anders goed. Te<br />

AEXONE en te GEPHYRE Was men onuitputbaar<br />

rijk in fchandredenen, vuile uitdrukkingen,<br />

en al wat de Grieken gewoon zijn Kakologie<br />

te noemen. Te KOLYTTUS leerden de<br />

kinders veel vroeger praaten, dan elders, om<br />

dat de vaders de grootRe babbelaars van het<br />

land waren. Ook fprak men over het geheel<br />

te Athenen op eenen dag meer, dan te Lacedemon<br />

in een geheel jaar,<br />

TE DIOMEIA gaf men voor, meer geest en<br />

doorzicht te hebben, dan de overige inwoojiers<br />

van Attica.<br />

ATHENAEUS verhaalt zelfs,<br />

dat men daar eene vierfchaar aanfteldc, beftaande<br />

uit 60 rechters, welke den aard van<br />

geestige gezegden, en kluchtige invallen be-<br />

por-<br />

* HA» rociiriON in voce UoTclpo;.


» Y U DE GRIEKEN. 23$<br />

oordeelden. Alle foort van geestigheid, welke<br />

bij die vierfchaar niet was goedgekeurd,<br />

ftreei, volgens hun zeggen , tegen de regels<br />

van de kunst: en even als de leerlingen van<br />

PYTHAGORAS gewoon waren te zweeren bij de<br />

woorden van hunnen meester, zo zwoeren<br />

de inwooners van Diomeia bij de uitfpraaken<br />

van hunne Akademie,<br />

TE SPHETTUS heerfcbte juist een tegengefteld<br />

gebrek: men gebruikte daar in de ant.<br />

woorden eene zekere bitterheid , onderfcheiden<br />

van het echte Attifche zout; en men<br />

verftond daar de kunst om lekkere wijnen in<br />

een' zuuren drank te veranderen.<br />

TE CEPHALUS aan den voet van den Hymettus<br />

, was een fontein, geheiligd aan de<br />

Liefde, waar men zich beroemde alle ziekten<br />

te geneezen , doch waar niemand ooit<br />

geneezen is. De Heer CHANDLER bericht ons,<br />

in zijne Reis door Griekenland , dat de jonge<br />

vrouwen van Athenen jaarlijks nog eene pelgrimaadje<br />

doen naar die bron, welke thans het<br />

eigendom is van een Klooster van Monniken ,<br />

welke de grootïïe bedriegers van- de wereld<br />

Q 4<br />

a


&4° B E S P I E G E L I N G E N<br />

zijn; deze hebben nog nieuwe loopjes gevoegd<br />

bij de oude kunstenaarijen der kwakzalvers<br />

van Cephalus; welke.de vreemdelingen<br />

onthaalden op eene meenigte van zeldzaame<br />

overleveringen , betrekkelijk tot de<br />

lotgevallen van hunnen eerften Stichter, welke<br />

door Aurora gefchaakt werd, en die nog,<br />

in de armen van eene Godin , liefde voor<br />

eene ftcrffelijke vrouw gevoelde. Ik geloof,<br />

dat de oude herders van Attica elkander,<br />

onder het hoeden van hunne kudden, dergelijke<br />

fprookjes vertelden , zo als thans de<br />

Negers van Senegal doen in hunne hutten,<br />

en de woeste Arabieren onder hunne tenten:<br />

dit zijn de uitfpanuingen van het herderlijke<br />

leeven, gelijk de Romans tot uitfpanuingen<br />

van het befchaafde leeven vcrflrekken. Maar<br />

ongelukkig gingen die vertelzels bij de Athenienfers<br />

door voor waare gefehiedenisfen.<br />

Van hier, dat zo veele bronnen, en zo vee-<br />

Je bergen beroemd zijn geworden.<br />

TE CYDATHENAEA wilden alle de inwooners<br />

van Adel zijn , omtrent gelijk die van<br />

Rennes, waar de draagkoetziers zich beroemen<br />

aframmelingen te zijn van de eerfte<br />

Ba-


O V E R DE G R I E K E N . 241<br />

Baronnen van Bretagne. De redenaar AN-<br />

DOCIDES , welke tot dat doorluchtige volk<br />

van CYDATHENAEA behoorde , had eens de<br />

ftoutheid, om in het aangezicht van de geheele<br />

Republiek te bevveeren, dat zijn huis<br />

het oudfïe van Athenen was; dat het altijd,<br />

de fchuilplaats was geweest voor ongelukkigen<br />

, en dat het nimmer voor de armen was<br />

geflooten geweest. * Maar de redenaar AN-<br />

DOCIDES verbeeldde zich al te veel : want hij<br />

was in de daad de grootde wargeest en de<br />

fnoodfte fchalk , die er immer in Griekenland<br />

is geweest, ten minden, zo men LY-<br />

SANDER den Lacedemonier uitzondert.<br />

TE<br />

fluikerijen<br />

CORYDALE leefde men grootendeels van<br />

, ten koste van den koophandel<br />

van Athenen ; en wij zullen in het vervolg<br />

zien, dat het nooit mogelijk is geweest dien<br />

fluikhandel/der Corydaliers te beletten. Te<br />

ELEUSIS had men de kunst om den dwee-<br />

Q 5<br />

pers<br />

* A» DOCIDES, in O/ationc de Mystetiis p, 75.<br />

HESVCHI US fchijnt letterlijk te hebben opgevat<br />

het gene de inwooners van Cydathenaea zeiden<br />

van hunnen adel: hij omfchrijft het woori<br />

KvSa^vciioi door 'ASuwxioj svSo^of.


242 B E S P I E G E L I N G E N<br />

pers de beurs te ligten, en zelfs hen van<br />

hunne klederen te berooven. Te BRAURON<br />

vierde men Orgiën en Bacchanalien, ganfeh<br />

niet gefchikt om deugd voort te planten, Te<br />

SCIRON gaf men vrijdom aan hazardfpelers,<br />

en eerlooze vrouwlieden, gelijk men in 011»<br />

zen tijd doet in een zeker bofeh van het Luikerland.<br />

*<br />

DE bewooners van den berg ICARUS, welke<br />

voorgaven de Komedie te hebben uitgevonden<br />

, hadden den naam van gevaarlijke<br />

menfehen te zijn ten tijde der Bacchanalien:<br />

zij werden zelfs befchuldigd hunne handen<br />

bezoedeld te hebben met het bloed van hem,<br />

die het eerst den wijnftok bij hen had ge.<br />

plant. *<br />

TE MEGARA had men de gemeende foort<br />

van Grieken, en in het geheel het verachteli<br />

jkfte flag van volk: voor zodanig waren zij<br />

zelfs verklaard door eene Godfpraak van A-<br />

pol-<br />

* MmtsiDS dt Pof Klis lAtticm, in voce Ewpov.<br />

p. 116.<br />

1 H EÏSI Csmmnttr, *4 ^ipolhdori BiUiithtenr»t<br />

sr, ui, F, ï 4t,


© V E R DE G R I E K E N . 243<br />

polio, welke te vinden is in de Scholien op<br />

Theocritus, doch welke mij altoos is voorgekomen<br />

verdicht te zijn door de<br />

ftaatkunde<br />

der Athenienfers, die met zulken haat tegen<br />

de Megarenfers waren ingenomen, dat men<br />

nooit dergelijke tusfchen twee nabuurige volken<br />

, die de zelfde taal fpraken , heeft gevonden<br />

: zelfs de tijd, welke alles in het zedelijke<br />

en in het natuurlijke verandert,<br />

in die drift niets kunnen veranderen.<br />

heefc<br />

Zij had<br />

haaren oorfprong in den opftand der Mega.<br />

renfers,<br />

welke zich aan de heerfchappij der<br />

Athenienfers onttrokken,<br />

en eenen onafhankelijken<br />

Staat geformd hadden, een weinig<br />

meer uitgeflrekt dan de Republiek van Saint<br />

Marin, maar ongelijk veel magtiger dan deze;<br />

ja zelfs zo magtig, dat de oude hoofdltad haare<br />

afvalligen nimmer weder tot gehoorzaamheid<br />

heeft kunnen brengen. Een groot kwaad<br />

hierin was, dat de Athenienfers, welke hunne<br />

fchuldeifchers niet wilden betaalen, of die eenige<br />

zwaare misdaad hadden begaan, daadelijk<br />

de vlucht namen naar Megara, waar zij<br />

tegen alle vervolging veilig waren. *<br />

Mogelijk<br />

\ Van dat vluchten raar Megara zijn verfchei-<br />

4e*


244 B E S P I E G E L I N G E N<br />

lijk heeft het ondeugend karakter van zo<br />

veele vlugtelingen ook die genen befmet,<br />

welke hun eene fchuilplaats verleenden: want<br />

in de Gefchiedenis wordt niet met veel lof<br />

van de Megarenfers gewaagd.<br />

VOOR het overige, zo die kleine Attifche<br />

Staaten hunne gebreken hadden , zij hadden<br />

daartegen ook hunne deugden; en DICAEAR-<br />

GHUS zelf prijst de vriendelijkheid en weliee»<br />

vendheid , welke hij overal op de goote wegen<br />

van die landftreek had ontmoet. In 't<br />

vervolg zegt hij, dat men nergens ter wereld<br />

zo aangenaam konde leeven als te Athenen;<br />

liet zij dat men veel geld had, of in 't geheel<br />

niet. De rijken, zegt hij, kuunen zich<br />

daar alle foorren van genoegens verfchaffen,<br />

en<br />

den voorbeelden te vinden in de redevoeringen<br />

van Demosthenes , en in die van Lycurgus te»en<br />

Xeocharus.<br />

Megaris maakte een gedeelte uit van die flreek<br />

welke AKTH of het ftrand , heette, naar den<br />

kant van de Korinthifche landengte. Deze benaaming<br />

was bij misbruik tot geheel Attica uitgeflrekt<br />

, waarvan Megaris buiten twijffel een gedeelte<br />

had uitgemaakt: en Cellarius had in zijne<br />

«cographie zulks niet moeten in twijffel trekken.


«VER DE GRIEKEN. 245 1<br />

en men heeft er zo veele Schouwfpelen ^<br />

Feesten en andere vermaaken , dat de be.<br />

hoeftige burgers aan hunne armoede in 't<br />

geheel niet denken.<br />

Zo verging de ftaatkunde der Athenienfers,<br />

welke op geenerhande wijze hedendaags wordt<br />

nagevolgd in die militaire Staaten van Europa,<br />

waar eene diepe elende , en diepe droefgeestigheid<br />

heerfehen. Het is of men fchepen<br />

ziet, welke met febipbreuk bedreigd<br />

worden , waarop men niet meer hoort het<br />

gezang der matrooren , noch de mufiek der<br />

reizigers: en het is zeer waarfchijnlijk, dat<br />

deze geweldige crifis zal eindigen met eene<br />

omkcering, welke overwinnaars en overwonnenen<br />

beide zal verbaazen.<br />

TOEN de Athenienfers noch vlooten, noch<br />

legers, noch foldaaten, noch generaals meer<br />

hadden, hielden zij evenwel noch drie kostelijke<br />

dingen over; naamelijk de werkzaamheid<br />

, den koophandel , en de vrolijkheid.<br />

Daarboven deed hun Jeevendige aard hen de<br />

voorwerpen in een geheel ander licht befchouwen,<br />

dan waarin dezelve thans van. ons<br />

wor-


44 Ö B E S P I E G E L I N G E N<br />

worden befehouwd. Bij hen waren dc bergen<br />

en heuvels beroemd door fabelachtige<br />

gevallen, waarmede zij zeer veel op hadden,<br />

en die voor ons niets waardig zijn: zij geloofden<br />

zelfs, dat de Mufen en Nymphen vrolijke<br />

danfen hielden langs den oever van den<br />

Ilisfus , welke in hunne oogen de fraaifie<br />

rivier van de wereld was, en welke daarentegen<br />

in onze oogen niets anders is dan een<br />

vuile flroom , op welks dorre oevers ter<br />

naamver nood het mofch wil groeien.<br />

<strong>VAN</strong> den Cephifus zegt EURIPIDES , dat<br />

het geenen twijffel lijdt, of Venus heeft zich<br />

aan deszelfs oevers opgehouden , om haaren<br />

dorst met deszelfs water te lesfcben. En ter<br />

gedachtenis daarvan , voegt hij er bij, zendt<br />

die altoos erkentelijke Godin nog aan de<br />

Athenienfers den lieffclijkften der Zephyrs,<br />

en den adem zelf der Minnegoden, welke<br />

haaren ftoet uitmaaken, bekransd met roofen<br />

, welke in de bosfchen van Paphos geplukt<br />

zijn. *<br />

* In Cbnt Mediu vs S35.<br />

VREEM-


©VER DE G X I ï t 1 ». 24f<br />

VREEMDELINGEN , welke in zulk een land<br />

kwamen, waar zij telkens hoorden ipreeken<br />

van wonderen en vertooningen, waarvan zij<br />

zelve geen het minle fpoor konden vinden *<br />

geloofden bij eene betoverde natie te zijn;<br />

en een van beiden moest hun noodzaakelijk<br />

overkomen , dat zij of mede enthufiasten<br />

wierden, of dat die enthufiasterij der Athe«<br />

nienfers hun welhaast ten derkden verveelde.<br />

*<br />

§ VI.<br />

AANMERKINGEN OVER DE OPVOEDING<br />

DER<br />

ATHENIENSERS.<br />

DE volken zijn groot of klein, naar dat<br />

zij wel of kwalijk beftuurd worden ; en dat<br />

de Athenienfers den eerden rang onder alle<br />

volken der wereld bekleedden, hadden zij<br />

alleen te danken aan hunne voortreffelijke<br />

wetten , en aan de wijze van opvoeding,<br />

wel«<br />

* Men vindt in het Fragment van DÏCAKAK-<br />

CHUS, getiteld (3tOi iX'Aixêo;, de verfen van een<br />

zeker iemand, welke zeide , dat hij liever fterven<br />

wilde , dan altoos de grootfpraak der Athenic»-<br />

fcrs te hooren,


24.8 B E S P I E G E L I N G E N<br />

welker algemeen plan eerst den hoogden trap<br />

van volkomenheid bereikte omtrent het jaar<br />

346 voor onze Tijdrekening, toen men hetzelve<br />

vermeerderde met de Diagraphic, of<br />

de beoeffening der Teekenkunst, welke, volgens<br />

ARISTOTELES , een wezenlijk , en, volgens<br />

PLINIUS , zelfs een voornaam deel daarvan<br />

uitmaakte. *<br />

DE Grieken trokken oneindige voordeden<br />

uit die nieuwe inrichting,'welke ben leerde<br />

met een opflag van het oog de fchoone gedaanten<br />

van de minvolmaakte te onderfcheiden,<br />

en hen in fiaat ftelde om een juist oordeel<br />

te vellen over alle kunsten , welke onmiddehjk<br />

van de teekehing afhangen. Slechte<br />

kunstenaars durfden zich niet vertoonen voor<br />

zulke ervaaren kunstrechters , welke hen altoos<br />

wcezen op de navolging der natuur, en<br />

die de geringde gebreken in de Werken der<br />

grootde meesters wisten te ontdekken.<br />

DEWIJL PEUICLES leefde in eenen tijd,<br />

toen die gelukkige verandering nog niet was<br />

Voorgevallen, was hij onkundig zo wel in de<br />

The-<br />

* Ptlitic, L. I, C. 3. Hifl. Nat. L, 3$. C. 10,


OVER DE GRIEKEN- 24»<br />

Theorie als in de beoeffening der fraaie Kunsten<br />

j zo dat hij blindéling moest afgaan op<br />

het oordeel der beeldhouwers en bouwmees.<br />

ters, waaraan hij zich vertrouwde. Zo lang<br />

hij zich naar hunnen raad fchikte, geloofden<br />

de Athenienfers ,• dat hij in de daad een groot<br />

kenner was; maar toen hij den tempel van<br />

Cercs tcEleufis bouwde, niet volgens de plans<br />

der Bouwmeesters, maar volgens zijne eigen<br />

begrippen en die der priesters , kwam er<br />

een zo onaanzienlijk, en, om zo te fpreeken,<br />

zo Gothifch gebouw voor den dag, dat<br />

men begreep zich vergist te hebben in<br />

het denkbeeld aangaande zijne kundigheden,<br />

welke niet anders dan geleend waren geweest.<br />

Dit gebouw, zonder kolonnade van<br />

buiten , fteunende op pilaaren van een' verkeerden<br />

fmaak, mishaagde aan geheel Griekenland,<br />

totdat eindelijk DEMETRIUS de Fhalereëf,<br />

om de eer van zijn land op te houden<br />

, ondernam hetzelve te verbeteren, voor<br />

zo verre dit konde gefchieden, door eene<br />

rij van Dorifche Kolommen er bij te voegen.<br />

* En eerst van dien tijd af is de tempel<br />

vanEleufis, onmiddeüjk onder het opzicht van<br />

I. DEEL. R P*<<br />

' S T I J I B O Geo'ritph. L. IX,


s5© B E S P I E G E L : r? GES<br />

PERICLES gebouwd , onder de fchoone gebouwen<br />

van Attica begonnen geteld te worden.<br />

IK heb reeds elders gelegenheid gehad<br />

om aan te merken , dat de wijze , waar<br />

op de teekenkunst thans in de fchoolen<br />

van Europa geleerd wordt, volfirekt niets<br />

deugt. De leerlingen moeten de evenredigheden<br />

van hun voorfchrift al te klein neemen,<br />

en in deze , geheel denkbeeldige , verkleining<br />

beftaat het gebrek , waarvan ik<br />

gefprooken heb, toen ik voor eenige jaaren<br />

eene beichrijving gaf van de Gedenkftukken<br />

van Groot Griekenland , toegewijd in den<br />

tempel van Juno , op het voorgebergte van<br />

Lacinium,<br />

DE Athenienfers, welke leerden teekenen<br />

op palmhouten tafels, teekenden het menfche.<br />

lijke lichaam in de natuurlijke grootte , en<br />

met de wezenlijke verdeelingen, zonder<br />

hetzelve te verkleinen ; en dus had hunne<br />

manier ontegenzeglijk vooruit boven die der<br />

hedendaagfchen, welke daar eindigen, waar<br />

4e Grieken begonnen.<br />

HET


O V E R D E G R I E K E N . 251<br />

HET is waar, men konde die proeven, op<br />

palmhout gemaakt, niet bewaaren, om dat<br />

de fpons de trekken uitwifchte, zo ras de<br />

leermeesters de gebreken in dezelve hadden<br />

aangeweezen. Maar dit belet niet , dat die<br />

gene, welke geleerd hadden in het groot te<br />

teekenen , naderhand Hukken in het klein,<br />

en die van duur waren, het zij op perkament,<br />

of op Egyptifch papier, zouden hebben<br />

kunnen maaken.<br />

ER is verfchil geweest tusfchen fommige<br />

oude Wijsgeeren in het bepaalen van het juiste<br />

tijdperk in het menfchelijke leeven, wanneer<br />

onze ziel begint vatbaar te worden voor de<br />

eerfte indrukzels van het onderwijs : doch<br />

het algemeenc gebruik in Griekenland nam<br />

hiertoe den ouderdom van zeven jaaren.<br />

ZIJ, die zich niet bijzonder aan de Yi 7 ijsbegeerte<br />

wilden overgeeven, en liever, om<br />

eenig aanzien in de wereld te hebben, de<br />

fraaier en gemakkelijker bloemen der Lite*<br />

ratuur plukten, konden den gewoonen loop<br />

van die opvoeding met het veertiende jaar<br />

ten einde brengen, gelijk men kan opmaakeii<br />

R 2<br />

uit


252 B E S P I E G E L I N G E N<br />

uit eene zekere plaats van HORATWS , welke<br />

zelf te Athenen had geftudeerd.<br />

Maar die<br />

genen, welke/ zich in den kring der verheven<br />

wetenfchappen<br />

wilden begeeven, en tot in<br />

derzelver binnenfte heiligdom doordringen,<br />

moesten zeer lang onder het opzicht en befiuur<br />

van de meesters blijven.<br />

De Wijsgeer<br />

AESCHINES , welke gemeenlijk voor den<br />

Schrijver wordt gehouden van de Samenfprask,<br />

getiteld Ex!oc/jus,fpreekt<br />

daar van die<br />

leerjaaren , als van eenen zeer lastigen en<br />

verdrietigen proeftijd, waar men telkens van<br />

den eenen Heer tot den anderen overging,<br />

men geeft daar, zegt hij, beveelen, men<br />

vordert de fterklte gehoorzaamheid , men<br />

oeffent,<br />

heerfchappij. *<br />

met één woord, eene zeer flrenge<br />

Maar hij wist niet, of veellicht<br />

bedacht hij niet , dat in eene Repu.<br />

bliek, en bij een geheel vrij volk, de op.<br />

voeding zeer ftreng moet zijn ; zonder dat<br />

dezelve evenwel tot dwingelandij behoeft<br />

•ver te flaan,<br />

gelijk de Stoicyn CHRYSIPPUS<br />

wif-<br />

•AESCHINIS SOCRAIICI MUU'i. p, 13j.<br />

Idit Hotrei.<br />

Het is beweezen , dat deze famenfnraaken niet<br />

zün van Aefchines, maar zij zijn nogthan» va«<br />

eensn zeei ouden Schlijwr.


« V E R DE G R I E K E N . 253<br />

wilde , welke bij de firengheid van zijne<br />

fekte nog voegde de ftrenglieid van zijn eigen<br />

karakter.<br />

IN den aanvang werden de Athenienfers<br />

overgegceven aan de Paedotriben , zij:u J .e<br />

meesters, welke bun lichaamsoeffem'ngen<br />

leerden; en de eerfle kunst, waarin men hen<br />

onderwees, was het zwemmen, 't welk volftrekt<br />

onontbeerlijk was in hunnen Zeedienst.<br />

Het is bekend, dat de oorlogfehepen in dien<br />

tijd aan de voorftevens gewapend waren met<br />

verfchrikkeiijke ijzeren of koperen nebben ,<br />

welke, tegen fchepen van minder fterkteaanbotzende,<br />

dezelven oogenblikkelljk in den<br />

grond boorden. Dewijl flèchts een gedeelte<br />

van het volk zich in de floepen konde redden<br />

, moesten de overigen met zwemmen<br />

trachten aan boord te komen van de fchepen<br />

, welke nevens hen in de linie lagen.<br />

Min kundige Gefchiedfchrijvers hebben als<br />

zeer wreed, en zelfs bloeddorstig afgefchilderd<br />

een vonnis, waarbij de Athenienfers die<br />

Admiraals van hun ter dood veroordeelden,<br />

welke, na eene groote overwinning behaald<br />

te hebben, verzuimden het leven te redden<br />

K 3<br />

vun


2<br />

5+<br />

B<br />

E S P I E G E L I N . G E N<br />

van een groot aantal burgers, welke midden<br />

tusfchen de vlooten zich met zwemmen bo.<br />

ven hielden.<br />

Het was het volk van vijf en<br />

twintig fchepen, welke in den flag door de<br />

nebben der vijandelijke fchepen in den grond<br />

Waren geboord, en het mogt geencn van die<br />

ongelukkige.] gebeuren de vloot te bereiken,<br />

dewijl deze door te zeer overhaaste fcinen<br />

voorwaarts fnelde , in plaats van te<br />

wenden<br />

om de zwemmende fchepelingen in te<br />

neemen.<br />

Dit vonnis, waarvan SOCRATES alleen<br />

de fora, afkeurde, was dus in de daad<br />

zeer billijk en noodzaakelijk: want had men<br />

in dat geval de (ptrafwaardige onbezonnenheid<br />

der Admiraals ongeflraft gelaaten , niemand<br />

zoude in 't vervolg zich in den Zeedienst<br />

hebben willen begecven , waarvan<br />

nogthans het<br />

hing.<br />

beftaan van de Republiek af.<br />

NA dat de Athenienfers de lichaamsoeffeningen<br />

in de Gymnafien bij de Paedotriben<br />

hadden afgedaan, kwamen zij bij opklimming<br />

onder het opzicht der Grammatici , Critici<br />

Geometrae en de zogenaamde Tactici, welke<br />

laatlïe de kunst des oorlogs leerden volgens


OVER DE GRIEKEN, ajy<br />

gens zekere regels en groncibeginzels, welke<br />

bij de legers van den Staat waren aangenoomen<br />

, en goedgekeurd door voornaame<br />

Officiers, zo als IPHICRATES, welke naar mijne<br />

gedachten de kundigiie Tacticus geweest<br />

is, welken Griekenland ooit heeft voortgebracht.<br />

EERST<br />

na dat alle die gemelde proeven<br />

waren afgeloopen , begon ten laatften het<br />

landleeven in de tuinen van het Lyceum of<br />

van de Akademie, waar men de ftudie der<br />

Wijsbegeerte begon , welke van de echte<br />

liefhebbers hun geheele leeven door werd<br />

voortgezet. Zij bleeven fteeds gehecht aan<br />

het hoofd van de eene of andere Sekte, Zo<br />

als METHKODORUS aan EPICURÜS , flierven in<br />

de fchooien , en werden bcgraaven in de<br />

lommer van die zelfde boomen, waar onder<br />

zij zo vaak zich aan hunne befpiegeüngen<br />

hadden overgegeeven.<br />

DAAR in deze berichten , welke meerendeels<br />

getrokken zijn uit de werken van AE-<br />

SCHINES,<br />

of den fchrijver, die zijnen naam<br />

voert, geen gewag wordt gemaakt van de<br />

R 4.<br />

Mtl '


s.$6 B E S P I E G E L I N G E N<br />

Mufiek, kan men daaruit befluiten, dat deze,<br />

ten minften bij de Athenienfers, toen<br />

nog geen wezenlijk deel van de opvoeding<br />

uitmaakte ; ook heeft dit volk nooit den<br />

naam gehad van in die kunst uit te munten;<br />

en XENOPHON zegt, dat zij niet veel op hadden<br />

met lieden, die zich alleen met de maat<br />

bezig hielden. * Men verzocht de Mufikanten<br />

fomtijds naar elders te vertrekken om hunne<br />

gaven te laaten hooren , dewijl deze van<br />

weinig nut fcheenen te zijn in eene volksregeering,<br />

waarmen fiiptelijk de regels volgde<br />

van dien grooten Staatsman, welke zeide, dat<br />

met goede wetten niet alleen eene Republiek,<br />

maar zelfs een Rijk te regeeren was; daar<br />

men in tegendeel met de mufiek van de geheele<br />

wereld niet een cnkeld huis zoude kunnen<br />

regeeren.<br />

HIER kwam bij, dat de jonge Athenienfers,<br />

zeer gezet om hunne fehoonheid, het grootfie<br />

gefchenk 't welk zij van de Natuur entvangen<br />

hadden, te bewaaren, algemeen overtuigd<br />

waren , dat het fpeelen op een inflrument<br />

als de Griekfche fluit de trekken van<br />

het<br />

* Dt t\:pH,l. ^AihenicnS


evsR DE G R I E K E N . 257<br />

liet wezen veranderde , en de wangen en<br />

lippen door opgezwollenheid mismaakte :<br />

weshalven die foort van Mufiek, welke een<br />

gedeelte van de opvoeding voor de tijden<br />

van den Peloponnefifcheii oorlog bad uitgemaakt<br />

, met algemeene toeftemming van de<br />

natie wierd afgefchaft. * Doch daartegen leide<br />

men zich zo veel te meer toe op het danfen<br />

, 't welk men beide met godsdienstige<br />

en ongodsdienstige inflsllingen wist te verecnigen<br />

; en men vond altoos middel om eenen<br />

rei danfers in de feesten te brengen, *t<br />

zij dat men eenen God als BACCFIÜS, of eene<br />

Godin als MINERVA wilde vereeren.<br />

DAAR de Wijsgeeren, Welke in den omtrek<br />

van Athenen woonden, hunnen kosteüjken<br />

lijd niet begeerden te verfpillen met het<br />

onderwijzen van de eerfie beginzels der Literatuur<br />

en Wiskunst, namen zij onder hunne<br />

leerlingen niemand aan , of hij moest in<br />

die vakken reeds merkelijke vorderingen gemaakt<br />

hebben.<br />

Doch zo zeer ais de Wijsgeeren<br />

voldaan waren over de leerwijze van<br />

R 5<br />

* Omnium turn ^Alhcnitnjlum conïnfu disciplint tibiis<br />

stnendi de fit A es;. A, G £ 111 u 5. N, A. L> X V. C. 17.<br />

de


258 B E S P I E G E L I N G E N<br />

ie meesters in de Geometrie, zo zeer keur»<br />

den zij af die der Grammatici , welke de<br />

koppigfte en onverbeterlijkfte menfehen van<br />

geheel Griekenland waren. Zij hadden eene<br />

verkeerde manier aangenomen , en daarvan<br />

waren zij nimmer af te brengen. De werken<br />

van HOMERUS waren het eerfte boek, 't welk<br />

zij den kinderen in handen gaven: dat moest,<br />

zeiden zij, zo zijn, en het konde niet anders.<br />

Door zodanig onderwijs moesten de<br />

Grieken noodwendig boven alles fmaak krijgen<br />

voor het wonderbaare, eene fterke geneigdheid<br />

om wonderen te gelooven, eene<br />

groote zwakheid om dezelve te beoordeelen,<br />

en eindelijk eene neiging tot die foort van<br />

enthufiasterij, welke het vernuft doet febitteren,<br />

terwijl zij het verfland uitdooft. Ik<br />

wil juist niet zeggen, dat dit het gebrek was<br />

van alle hunne fchrijvers, maar het was het<br />

gebrek van de meeste.<br />

ONDERTUSSCHEN verdeedigden de Grammatici<br />

hunne manier met bewijzen, die meer<br />

fchijn dan grond hadden. Het is, zeiden zij,<br />

een beweezen zaak, dat de menfehen dichters<br />

geweest zijn, lang voor dat men in profa


O V E R DE G R I E K E N . 259<br />

fe opftelde: wij gaan dus naar de Natuur te<br />

werk. Er zijn zelfs, zeiden zij al verder,<br />

veele eeuwen verloopen, eer men eenig gefchree<br />

.en werk in profe in geheel Europifck<br />

Griekenland heeft gehad. Het oudfle ftuk<br />

van uien aard, *t welk de Athenienfers kenden,<br />

waren de wetten van DRACO, welke<br />

vrij duister waren. En hieruit beflooten zij,<br />

dat de kunst om zelfs middelmaatig in profe<br />

te fchrijven .toen nog eerst in de geboorte<br />

was geweest.<br />

NIETS was gemakkelijker, dan diergelijke<br />

redenen te wederleggen, en de kundigheden,<br />

welke men door eene langduurige ondervin.<br />

ding beeft opgedaan , hebben de volflrekte<br />

ongerijmdheid van de Hellingen der Grammatici<br />

beweezen. Maar ook gefield , dat het<br />

waar was, dat de boeken der eerstbeginnende!)<br />

vol (trekt in verfen moesten gefchreeveu<br />

zijn, dan zoude nog daaruit volgen, Jat men<br />

de voorkeuze moest geeven aan Zedekundige<br />

Dichtflukken, ontbloot van alles wótMytho.<br />

logie heet, zo als die van SOLON, THEOGNIS<br />

en PHOCYLIDES , welke oneindig beter voor<br />

de bcginzels van opvoeding gefchikt zijn,<br />

dan


a6"o<br />

B E S P I E G E L I N G E N<br />

dan de Ilias. Men vindt daarin voortreffelijke<br />

leefregels, en fchoone fpreuken, vervat in<br />

verfen, welke meestal zeer goed zijn, zonder<br />

dat zij eenige verhevenheid bezitten. SOLON<br />

gebruikte nimmer in zijne Zedekundige Elegiën,<br />

het minde vonkjen van Poè'tifch vuur,*<br />

en het gezond verftand bekleedde bij hem<br />

de plaats van enthufiasterij. Geene enthufiasterij,<br />

of iets, 't welk naar dezelve gelijkt,<br />

komt te pas in werken, welke men kinderen<br />

in de handen geeft, De eerfte Weetenfehap,<br />

welke men kinderen behoort te leeren , is de<br />

Aardrijkskunde; want de rede en het gezonde<br />

verftand zeggen ons , dat de menfehen<br />

moeten beginnen met te leeren kennen de<br />

vetdeeling der vertrekken van een huis, 't<br />

welk zij zullen bewoonen. De ondervinding<br />

overtuigde ook de Grammatici van Griekenland<br />

wel ras , dat zij zonder behulp der<br />

Aardrijkskunde niet in ftaat waren om de<br />

Ilias te verklaaren, waarop zij zodanig verzot<br />

waren, dat zij dcrzelver fehoonheid vergeleeken<br />

* Men vindt groote {hikken uit Soio» bij DE.<br />

iiosnisES en STO»*IUI! De eerfte Ode<br />

van het l e<br />

boek van H o P. A T I U S is eene flaaffthc<br />

navolging van eene Elegie van S o i c N.


©VER DE GRIEKEN. z6t<br />

ken bij de heerlijkheid der opgaande Zon;<br />

terwijl de Odysfea in hunne oogen niets meer<br />

was dan het weerlicht van eenen fchoonen<br />

avond. *<br />

DE eerfte Ieezing van die Gedichten moet<br />

in den geest der kinderen eene gewaarwording<br />

verwekt hebben, welke zich bezwaarlijk<br />

laat befchrijven. Zij zagen daar de Go»<br />

den , welke men hun beval te aanbidden,<br />

geheel verlaagt en befpottelijk gemaakt: want<br />

HOMERUS heeft de Goden kleiner, zwakker,<br />

onvolmaakter, ja zelfs onbefchofter gemaakt<br />

dan de menfehen. JUPITEU fpreekt nooit met<br />

JUNO , zonder haar de eene of andere beleediging<br />

te zeggen , en JUNO antwoordt<br />

hem nooit zonder op haar beurt hetzelfde te<br />

doen.<br />

MAAR nog erger wordt het, wanneer men<br />

daar zwakke ftcrvelingen, en onnozele Griekfche<br />

foldaaten de Goden ziet onthaalen op<br />

zwaare houwen met het zwaard , of op fteeken<br />

met de lans, waarvan zij zich op den<br />

Olymp moeten laaten geneezen, welken zij<br />

ver-<br />

* LoNOiNBt dt Stttlimi,


t6i B E S P I E G E L I N G E N ;<br />

vervolgens half lam verlaaten om een beuzelachtig<br />

werk, geheel niet pasfende voor<br />

hunne majefleit, te verrichten. THP.TIS, de<br />

eerfte der Zee-Godinnen, kort den tijd met<br />

vliegen weg te jaagen van het lijk van PA.<br />

TROCLUS, welken door HECTOR was gedood.<br />

Men noemt deze vreemde dingen den vaak<br />

van HOMERUS; maar welken naam men daaraan<br />

ook geeve, zeker is het, dat men dergelijke<br />

dingen aan geene kinders van zeven<br />

jaaren moest leeren.<br />

HET is dus ganfchelijk niet vreemd , dat<br />

de Wijsgeeren weinig voldaan waren over<br />

de manier, waarop de Grammati ci, en vooral<br />

de zogenaamde Critici , HOMERUS verklaarden:<br />

zij moesten meest altijd de denkbeelden<br />

van hunne jonge kweekelingen herformen<br />

naar de gronden van hun eigen leerftelzel.<br />

De grootfte herforming moesten<br />

die genen ondergaan, welke de leer van<br />

EPICURUS omhelsden , en zodra deze maar<br />

cénen nacht in den tuin van hunnen mees.<br />

ter hadden doorgebracht , zagen zij den<br />

Poëtifehen Hemel, en de Poctifche Hel<br />

als eenen droom vervliegen. Doch het is<br />

al-


• VER DE GRIEKEN. 20"$<br />

altijd een gebrek, en wel een groot gebrek,<br />

wanneer de tweede opvoeding de eerde moet<br />

omver flooten, en wanneer de Wijsbegeerte<br />

langen tijd moet arbeiden om den geest der<br />

kinderen te zuiveren van eene meenigte van<br />

vooroordeelen en dwaalingen , welke men<br />

daar nimmer had behooren in te brengen.<br />

NIETS , zegt PLATO , fchijnt mij onverdraaglijker,<br />

dan alle die ijdele volks vooroordeelen<br />

, welke geenen anderen grond hebben<br />

dan de verwilderde verbeelding der Dweepers<br />

en Dichters; kan men zich, laat hij<br />

volgen , in de wereld wel iets ongerijmders<br />

voordellen dan die twee vaten , welke aan<br />

Jupiter worden toegcfchreeven , en waaruit<br />

de vader der Goden blindeling goed en kwaad<br />

fehept, om dat over de menfchenkinderen uit<br />

te gieten , daar de micfte hovenier verftands<br />

genoeg heeft om goede planten niet met bedorven<br />

water te befproeien ? *<br />

HIJ had evenwel, om dergelijke misflagen,<br />

HOMEKUS niet geheel uit de Republiek moe.<br />

ten jaagen; men had hem kunnen verbannen<br />

uit<br />

* De HtpHbl. Bid. a.


26"4 B E S P I E G E L I N G E N<br />

uit de beneden - fcboolen , over welke del<br />

Overheid van Athenen het onmiddelijke opzicht<br />

had ; maar nooit heeft deze het opzicht<br />

gehad over de fchoolen der Wijsgeeren, welke<br />

volftrekt onafhankelijk waren, en waarvoor<br />

het volk zelve haar erkend heeft ter<br />

gelegenheid , dat de Demagoog SOPHOCLES<br />

dezelven onder het opzicht van den Raad<br />

wilde gebracht hebben. In dat geval dee«<br />

den de Philofophen het zelfde, 't welk fomtijds<br />

de Parlamenten in Frankrijk doen; zij<br />

leiden hunne posten neder, en hielden op<br />

met het geeven van openbaar onderwijs. Nu<br />

had men noch meesters, noch fchoolen meer,<br />

en er fciieen een lange nacht van onkunde<br />

op handen te zijn. Toen de klagte hierover<br />

gebracht werd voor het geheele lichaam der<br />

vergaderde Natie , veroordeelde deeze den<br />

Demagoog SOPHOCLES in eene boete van vijf<br />

talenten, of 22500 livres, om hem voor zijne<br />

gebleeken onbedreevenheid in Staatszaaken te<br />

ftraffen. *<br />

EN hoe toch zou de Raad, welke dikwijls<br />

alleen beftond uit arbeiders en handvverksliencn,<br />

f DIOGENES L A c X T. in vit* Tkiophrtuti,


«VER BE GRIEKEN. 265<br />

den , door het lot daartoe verkooren < in<br />

ftaat zijn geweest om te beoordeelen , wat<br />

de Wijsgeeren hunne leerlingen al of niet<br />

moesten leeren ? Aan den anderen kant zouden<br />

de Athenienfers ook met leede oogen<br />

het vertrek gezien hebben van die ontelbaare<br />

meenigte van vreemdelingen , welke<br />

door den roem der leeraars en fchoolen naar<br />

Attica gelokt waren , waar zij noodwendig<br />

een gedeelte van hunne middelen moesten<br />

laaten, om hunne opvoeding voltooid te krijgen.<br />

De handelwijze van SOPHOCLES liep dus<br />

aan zelfs tegen de eerfte grondftellingen van<br />

gezonde Staatkunde ; en nimmer was een<br />

Demagoog zo volmaakt blind als hij.<br />

§ v,<br />

OVER <strong>DEN</strong> STAAT DER WIJSGEEREN TÈ<br />

ATHENEN , EN <strong>DEN</strong> INVLOED HUNNER<br />

SCHOOLEN OP ALLE DE OVERIGE.<br />

NIET tegenftaande dat SOCRATES te Athe-><br />

nen gedood was, en ondanks andere minder<br />

beruchte vervolgingen, is het zeker, dat de<br />

Griekfche Wijsgeeren die ftad boven alle andere<br />

van Europa of Afië beminden j ook ver.<br />

I. DEEL. S koo-


265 B E S P I E G E L I N G E N<br />

koozcn zij de regeeringsform der Athenienfers<br />

boven alle andere, die zij kenden. A-<br />

tlienen , zeiden zij , was de eenige hoek<br />

lands op den bewoonden aardbodem , waar<br />

men den tempel der Kunsten en Weetenfchappen<br />

op onwrikbaare grondflagen konde<br />

vestigen.<br />

MEN had fchoolen der Wijsbegeerte opgericht<br />

in dat gedeelte van Italië , 't welk<br />

Groot-Griekenland genaamd werd; maar zij<br />

hielden geen ftand; men had er opgericht te<br />

Megaris; ook deze konden geen' ftand houden<br />

; men had er opgericht te Elis ; maar<br />

ook deze raakten in verval. Te Athenen alleen<br />

bleeven de fekten eeuwen lang in vrede<br />

voortduuren : zelf de leer van EPICURUS werd<br />

daar openlijk langer dan zeshonderd jaaren<br />

geleerd. Keifer MARCUS AURELIUS , welke<br />

men weet dat zeer gehecht was aan de leer.<br />

Hellingen van ZENO, vergunde echter den<br />

Epicuristen van Athenen lesfen te geeven aan<br />

elk , die begeerig mogt zijn om dezelve te<br />

hooren. *<br />

* * B11 • »T IJL T V f htvifê S>fh\lUrum,<br />

HET


OVER JDE G R I E t I 1T, 2G%<br />

HET is niet mogelijk eenige hedendaagfche<br />

regeeringsform op te noemen, welke in dit<br />

opzicht die van Athenen in wijsheid evenaart<br />

: en het is ongerijmd te zeggen, dat<br />

eene leer, als die van EPICURUS, niet moest<br />

geleerd worden, om dat dezelve dwaalingen<br />

bevatte; want in dat geval bevinden zich alle<br />

leerftelzels , en dikvvijls nog erger dan<br />

dat van EPICURUS. De Epicuristen genazen<br />

eene meenigte menfehen van dweeperij en<br />

bijgeloof, welke zonder hun de flagtofferS<br />

der verachtelijkfle dwaalingen, en de fpeel.<br />

poppen der fnoodlfe Orakels en fchraapzueh»<br />

tigfte priesters zouden geweest zijn.<br />

DE inwendige verdeeldheden , welke tusfchen<br />

de Adelijke en Burgerlijke familien te<br />

Athenen heerfchten, en waarvan ik vervolgens<br />

in het brcede zal fpreeken j waren de voornaamfte<br />

bronnen der vervolgingen, welke fommige<br />

Wijsgeeren daar ondervonden: en men<br />

heeft zich tot hiertoe zeer vergist in dé<br />

waare oorzaak van die ongelukken, welke'<br />

de eigenlijk gezegde Wijsbegeerte in 't geheel<br />

niet betroffen.<br />

I 2


ÊD"8 B E S P I E G E L I N G E N<br />

DE partij der Edelen, of Eupatriden, ver.<br />

volgde ten fierkften den Wijsgeer ANAXAGO-<br />

RAS , met oogmerk om PERICLES verdriet<br />

aan te doen, wiens leermeester hij geweest<br />

was, en welken bij geraaden had de partij<br />

dier zotte en oproerige Edelen, waarvan hij<br />

niets te wachten had, te verlaaten, en zich<br />

te voegen bij de partij des Volks, wiens gunst<br />

hem hemelhoog konde verheffen en met onfterffelijke<br />

eer bekroonen. *<br />

HET volk daarentegen vervolgde SOCRATES ,<br />

om dat deze de leermeester was geweest<br />

van CRITIAS, den wreedften der dertig dwingelanden<br />

, welke alle van de eene of andere<br />

adelijke familie van Attica afdamden.<br />

NIETS kan in dit opzicht juister en bellisfender<br />

zijn , dan de woorden, welke AESCHI-<br />

MES fprak tegen de Athenienfers , ,, Gijlie-<br />

,, den , zeide hij, hebt SOCRATES ter dood<br />

„ gebracht, om dat hij den dwingeland CRT.<br />

„ TIAS in zijne jeugd had onderweezen." f<br />

DIT<br />

* Ï I U T I U H U J in -vit* ttriclis.<br />

T AE SCHIM ES contra Timaclmm pag, 159;<br />

P"


i r n D E G R I E K E N . 269<br />

DIT was dus eene zaak, welke openlijk<br />

konde beweezen worden; want zonder dat<br />

zoude een Redenaar zulks niet hebben durven<br />

verzekeren in de vergadering van eene<br />

geheele natie, welke hij daardoor een misdaad<br />

verweet zo gruwelijk, dat ze tot den<br />

hemel om wraak fchreeuwde.<br />

PLATO zeide: wanneer de Athenienfers<br />

menfchlievend zijn , zijn zij buitenmaaten<br />

menfchlievend; maar wanneer zij ook wreed<br />

worden, zijn zij ten uiterflen wreed. Evenwel<br />

konde men ben in alle gevallen , even<br />

als kinders, door gebeden of vleierijen te vrede<br />

(lellen : uitgezonderd wanneer er van<br />

dwingeland of dwingelandij inkwam; want<br />

dan werden zij de verfchikkelijkite, de gevaarlijkfte<br />

en de onverzoenlijklte fchepzels.<br />

TOEN men in Griekenland de tijding ontving<br />

, dat ALEXANDER van Macedonië aan de<br />

gevolgen van onmaatig zuipen overleeden<br />

was, gaven de Athenienfers zich aan eene<br />

S 3<br />

zo<br />

tfimv aTtsuTmctre, fin Kpinav i$avr) jróraiw'<br />

ivd Tui, TflMOVTX T«* Tov Svipoy X«T«AV«<br />

QCtvTuiV.


B E S P I E O E L I N C E M<br />

zo buitenfpoorige vreugde over , dar men<br />

nimmer een voorbeeld daarvan bij eenig ander<br />

ander volk heeft gezien : zij zagen zich<br />

eindelijk verlost van eenen geduchten dwingeland,<br />

die eenige oogenblikken voor zijnen<br />

dood gezwooren had Athenen te zullen verwoesten<br />

, gelijk hij Theben verwoest had.<br />

In deeze algemeene vervoering van drift fchiet<br />

bij geval eenen uitliet volk in de gedachten,<br />

dat er in de tuinen van Lyceum een zeker<br />

Philofoof was, met naame ARISTOTELES, die<br />

de leermeester van Alexander was geweest j<br />

en welhaast onderging ARISTOTELES eene vervolging,<br />

welke hij niet dan door de vlugt<br />

ontkwam.<br />

WANNEER men te Athenen iemand wilde<br />

vervolgen , tegen wien men niets wist in te<br />

brengen, zo befchuldigde men hem van ongodsdienstigheid<br />

; doch in alle die befchuidigingen<br />

oatdekt men duidelijk de drijfveeren<br />

van eene blinde wraakzucht , welke de<br />

ondeugden der leerlingen in de meesters wilde<br />

ftraffen. Ondertusfchen is er geen philofoof<br />

in de wereld ftout of roekeloos genoeg,<br />

Pta het onderwijs van een kind op zich te<br />

nee-


« V E R D E G R I E K E N . 27c<br />

neemen , zo hij zijn hoofd moest te pande<br />

fteljen voor de bedrijven, welke zulk een<br />

kind naderhand, als het bij ongeluk Koning,<br />

of Veroveraar , of hoofd van eene bende<br />

gaauwdieven wierd , zoude kunnen aanvangen.<br />

TEN opzichte van de opvoeding der Vorsten<br />

zijn de Wijzen meermaalen in hunne<br />

verwachting bedroogen ; en hebben zelfs<br />

dan, wanneer zij meenden het doel bereikt<br />

te hebben , fomtijds hunne hoop eensklaps<br />

als eenen droom zien verdwijnen. SENECA geloofde<br />

in den beginne van de regeering van<br />

NERO, dat hij eenen God van hem gemaakt<br />

had, en naderhand dacht hij een gedrocht<br />

te hebben gemaakt, zo fchrikkelijk, als er<br />

zelfs geen in de hel der Dichters te vinden<br />

was. Maar SOCRATES , welke oneindig meer<br />

doorzicht had dan SENECA , zag terftond wel,<br />

dat het hen nimmer zoude gelukken den<br />

woesten en wreeden aard van GKITIAS te<br />

te temmen , niettegenfiaande alie moeite,<br />

welke hij aanwendde om hem deugdzaam te<br />

maaken, en hem liefde voor de gelijkheid<br />

in den burgerftand in te boezemen.<br />

S 4<br />

Dz


272 B E S P I E G E L I N G E N<br />

DE omftandigheden van ARISTOTELES aan<br />

het Macedonifehe hof waren nog veel erger<br />

: want ALEXANDER was te vooren toevertrouwd<br />

geweest aan eenen leermeester,<br />

genaamd LEONIDAS, die het hart van zijnen<br />

kweekeling dermaate bedorven had , dat A-<br />

RISTOTELES de gebreken van zijnen voorganger,<br />

welke van den zoon van PIIILIPPUS eenen<br />

dronkaard en moordenaar had gemaakt,<br />

nimmer heeft kunnen verhelpen.<br />

DE Athenienfers waren, in hunne oogenblikken<br />

van buitenfpoorigheid, niet in ftaat<br />

om eenigszins aan de infpraaken der rede gehoor<br />

te geeven, en oordeelden, dat de meester,<br />

wiens leerling een dwingeland was geworden,<br />

tot het uiterfte moest vervolgd worden.<br />

Voor het overige is het waar, het ge.<br />

11e men gezegd heeft, dat men de gedachtenis<br />

van SOCRATES niet beroemder had kunnen<br />

maaken door ftandbeelden en altaaren,<br />

dan men gedaan heeft met hem in zijn zeventigfte<br />

jaar door eenen flaapdrank te doen<br />

enllaapen: want voor dien flaap was hij naauwlijks<br />

bekend bij de inwooners van Attica, en<br />

na zijn' dood kent hem de geheele wereld.<br />

NIETS


O V E R DE G R I E K E N . . 273<br />

NIETS is zo zeer te verwonderen, maar<br />

tevens zo waaarachtig als die onkunde ,<br />

waarin de Grieken waren ten opzichte van<br />

SOCRATES, terwijl hij leefde. ARITOPHANES<br />

had zich verbeeld , dat zijn Komedie , de<br />

Wolken genaamd ; met de grootfte toejuiching<br />

zoude ontvangen worden , want hij<br />

hield dezelve voor zijn beste ftuk , dewijl<br />

hij daarin alle de ondeugden van zijn hart,<br />

•n tevens van zijn verftand had aan den dag<br />

gelegd; hij dacht de goedkeuring der rechters<br />

en aanfchouwers terftond te zullen verwerven<br />

, door het vertoonen van die zekere<br />

foort van bal, waarmede SOCRATES naar boven<br />

rees, en zich in de lucht ophield als<br />

een echte luchtreiziger; * maar dat onbetaa-<br />

S 5<br />

me-<br />

* P I A T O zegt in zijne Apologie van S O C Ï . 4 -<br />

K s , dat A R I S T O P H A N E S de eeifte was , welke<br />

T<br />

uitvond dien Wijfgeer luchtreizen te laaten<br />

doen: maar het fchijnt dat er reeds te voorcn een<br />

dergelijk gerucht onder het gemeen te Athenea<br />

heeft geloopen , en dat A R I T O P H A N S door<br />

S E<br />

dat gelucht aanleiding heeft gekrecgen om zijne<br />

Komedie, de Wolken, te fchriiven, waarin SO­<br />

C R A T E S in het derde tooneel werd vertoond hangende<br />

in de lucht j en het woord cliPoGcXTM<br />

fchij-t toen voor de eeiftemaal gebmikt te zijn<br />

om.


«74 B E S P I E G E L I N G ! »<br />

melijke Kluchtfpel, wel verre van eenigszins<br />

te behaagen, werd reeds bij eerfte vertooning<br />

verworpen. Het werd gefpeeld in tegenwoordigheid<br />

van de afgevaardigden der<br />

verbondene en cijnsbaare fteden, welke in 't<br />

voorjaar te Athenen vergaderde.;; doch deze<br />

verklaarden, dat het hun luttel vermaaks gaf<br />

een onbekend menfch, welke SOCRATES heette,<br />

op het tooneel te zien befpotten. *<br />

SENECA heeft ons een fragment bewaard<br />

van eenen eigenhandigen brief van EPICURUS,<br />

waarin hij verklaart, dat hij lange jaaren<br />

midden in Griekenland had verkeerd, zonder<br />

dat de Grieken hem zelfs van naam kenden,<br />

t Dit volk geheel verzonken in befpie.<br />

gelingen van koophandel , of weggefleept<br />

door den ftroom van Staatsbezigheden, of<br />

verom<br />

het wandelen in de lucht uit te drukken. Zie<br />

de Komedie de Wolken vs JIJ. van de 2 D E<br />

uitgaaf,<br />

welke nooit fchijnt gefpeeld re zijn, daar<br />

4e eerfte zo volftrekt was afgekeurd.<br />

* AE LI ANUS Var. Hift. L. IU C.<br />

t s,<br />

1 SEN ECA Epist. LXXIX, alwaar hij van Epi.<br />

CUIUS zegt : Naviifime adiecit , nil fi.i et Metro Joro inttr<br />

ben* Unt* neemsfe , quad ipfei HU nebilis Graeci* nen<br />

ignm /«/«ra htbmifet, [ei fatne inandifs.


e v i s DE G R I E K E N . 275<br />

verftrooid door woeste vermaaken, hield geene<br />

de minfte gemeehfchap met de Wijsgeeren<br />

, en deze kwamen zelden onder de oogen<br />

van het gemeen. De Wijsgeer XENOpRATBS,<br />

welke langen tijd de Akademie heeft<br />

beftuurd, kwam flechts eenmaal jaarlijks in<br />

de ftad Athenen. * Op deze wijze ging de<br />

roem dier groote mannen in het eerst met<br />

langzaame fchreeden voort ; vervolgens begaf<br />

zij zich in de hoogte , en vervulde het<br />

Heelal met haaren luister, welke nimmermeer<br />

zal uitdooven ; want de nakomelingfchap<br />

zal altoos ten hunnen opzichte billijker<br />

zijn, dan hunne tijdgenooten zijn geweest.<br />

DAAR wij reeds in de eerfte afdeeling van<br />

dit werk ophelderingen hebben gegeeven<br />

•ver de manier van opvoeding , en de leevenswijze,<br />

welke men in de landwooningea<br />

van PLATO , EPICURUS en THEOPHRASTUS had<br />

aangenoomen , is er ter voltoojing van dit<br />

tegenwoordige gedeelte niet meer overig,<br />

dan eenige aanmerkingen hier bij te doen<br />

over de STOICYNEN , welke eene heerfchende<br />

zucht hadden om zich te onderfcheiden van<br />

an-<br />

* Iiumcaus ia Exilia,


676" B E S P I E G E L I N 6 E »<br />

andere menfehen , de aangenoomen gebruïken<br />

te veroordeelen, en nieuwe gewoonten<br />

in te voeren; doch, terwijl zij meenden de<br />

ingeevingen der deugd te volgen , volgden<br />

zij vaak niets anders dan de ingeevingen der<br />

eigenliefde. Het is mij altijd voorgekomen,<br />

dat het uit loutere eigenzinnigheid of verwaandheid<br />

gefchied is, dar zij hunne fchool<br />

oprichtten midden in Athenen, onder de Galerij<br />

, door MICON en POLYGNOTUS gefchilderd,<br />

welke POECILE he.ette. Mij dunkt, er<br />

was in den geheelen omtrek van Griekenland<br />

geene plaats te vinden, welke minder<br />

gefchikt was voor het geeven van lesfen in<br />

de Zedekunde en Bovennatuurkunde, dan deeze:<br />

want men werd fchier elk oogenblik geftoord<br />

door eene fchaare van ledigloopers,<br />

welke den flag van Marathon , op een der<br />

groottte fchilderijen aldaar afgebeeld, kwamen<br />

bezichtigen ; of ook door een* zwerm<br />

van de fiechtlle verfenmaakers, welke voor<br />

eene vergadering van veel gedruis maakende<br />

toehoorders hunne nietswaardige verfen<br />

opzeiden. De Stoicynen derhalven, in plaats<br />

van de eenzaamheid en flilte der tuinen te<br />

zoeken , gelijk de ftichters der overige fekten


H U » E GRIEKEN. $77<br />

ten hadden gedaan , verkoozen liever zich<br />

midden in het gewoel der ftad te begeeven,<br />

en zich omringd te zien van het flechtfte<br />

gepeupel , waaraan ZENO fomtijds geld<br />

uitdeelde om hen te doen vertrekken; doch<br />

het is waarfchijniijk, dat hij daardoor nog<br />

meer heeft gelokt. *<br />

ZrjN opvolger Crnmippus was een man van<br />

een' zeer zonderlingen fmaak •. hij kende volmaaktelijk<br />

alle de regels-der Redeneerkunde;<br />

maar wanneer het op redeneeren aankwam,<br />

maakte hij altijd geen gebruik van die regels.<br />

Hij durfde zelfs beweeren, dat de Griekfche<br />

jeugd, even als de flaaven van Myfiè', door<br />

harde Hagen moest geregeerd worden; doch<br />

in dit opzicht, zeiden PLUTAUCHUS en QUINC-<br />

TILIANUS, moet men zijnen raad vooral niet<br />

volgen: want alles is bedorven, zodra men<br />

die genen, welke men wil onderrichten, tot<br />

flaaven begint te maaken. Bij dezen eerlten<br />

vreemden inval voegde CHRYSIPPUS eenen anderen<br />

welke nog vreemder was. Op een' zekeren<br />

tijd befpeurde men onder zijne Ieerlirj.<br />

gen eene buitengewoone beweeging , waarvan<br />

** D 1 •s K N 1 s li A è' R i. ia viu Zemitis.


278 B E S P I E G E L I N G E N<br />

van de fchranderfte Athenienfers de reden<br />

«iet konden gisfcn: dan weldra vernam men,-<br />

dat hij de Galerij ging verlaaten, om lesfen<br />

te geeven in de open lucht. * Hij gaf voor,<br />

dat hij eene wandelende School wilde maaken,<br />

en de jonge Stoicynen hoeden, gelijk<br />

men de kudden hoedde op de hooge bergen<br />

van het Noorden van Attica. Maar elk, die<br />

de veranderlijkheid der jaargetijden, en de<br />

ftrengheid van het climaat van Griekenland<br />

kende, begreep wel, dat dit plan onuitvoerlijk<br />

was. Het duurde ook niet lang, of CHRT-<br />

SIPPUS moest het opgeeven, en wederkeeren<br />

naar de Galerij, welke hij had verlaaten.<br />

ONDANKS deze ongelukkige en be/lisfende<br />

proef durfde nogthans de Stoicyn MUSONIUS<br />

federt in ernst ftaande houden , dat geen<br />

leevensftand zo zeer voor de beoeflening der<br />

Wijsbegeerte gefchikt was als het herderleeven,<br />

t waarvan hij de ingebeelde vermaakeii<br />

kende door het Ieezen der Dichters, doch<br />

waarvan hij de wezenlijke ongemakken door<br />

ondervinding niet had geleerd. Het was on-<br />

* Idem , in vit* Chrjfippi.<br />

'• Traimintttm Mnfunü, apud St*r*cUm S, S4>


« V H DB G R I E K E H. fj3<br />

mogelijk het Staatkundig onderwijs te verbinden<br />

met het zwervende leeven der herder,<br />

of AEgicoren van Diacrië , daar de Wijsgeeren<br />

vaste wooningen moesten hebben, om<br />

hunne Mathematifche Mrumenten en de leerboeken<br />

, welke geftadig moesten gebruikt<br />

worden, te bewaaren; en STRABO merkt aan,<br />

dat de inwooners van Lyceum maar zeer<br />

traage vorderingen maakten, federd dat zij<br />

hunne Boekerij kwijt geraakt waren, welke<br />

na den dood van THEOPHRASTUS naar Afië<br />

was overgebracht.<br />

DAN in weerwil van dit voorval in Lyceum,<br />

en ondanks de moeite , welke de fchoolen<br />

van Marfeille, Rhodus, Pergamum en Alexandrië<br />

aanwenden, cm die van Athenen in<br />

aanzien te overtreffen, heeft deze bcftendig<br />

den rang boven alle de anderen behouden ,<br />

en het is niet moeilijk uit te vinden , uit<br />

welke oorzaak deze grooter voortreffelijkheid,<br />

welke door alle verftandige volken der Oudheid<br />

algemeen erkend is, ontdaan zij.<br />

NERGENS werd de Griekfche taal zo zuiver<br />

en keurig gefprooken als te Athenen j en deze


380 B E S P I E G E L I N G E N<br />

ze omftandigheid alleen was genoeg om de<br />

keuze te bepaalen van die genen , welke<br />

voorgenoomen hadden zich aan de Fraaie<br />

Letteren over te geèven. Te Marfeille daarentegen<br />

moest de taal wel zeer verbasterd<br />

zijn, door inmenging van vreemde fpreekwijzen<br />

der Barbaaren of der Celten ; en zo de<br />

zeden der Leeraars daar al onberispelijk waren<br />

, Honden evenwel die der overige inwooners<br />

in zulk een kwaad gerucht , dat<br />

iemand in Griekenland niet durfde zeggen,<br />

dat hij naar Marfeille ging, of daarvan daan<br />

kwam : op het hooren van den naam dier<br />

Akademie, beefden de ouders voor de deugd<br />

hunner kinderen. *<br />

TE Rhodus werd alleen de Dorifclie Dialect<br />

gefprooken , welke van de Wijsgeeren<br />

uit alle fchoolen gebannen was, wegens deraelver<br />

hardheid en natuurlijke duisterheid „<br />

wel-<br />

* Men zeide , bij wijze van fpieekwoord, MasjïlUra<br />

«avignre, om een groot bederf van zeden aan<br />

te duiden ; en mores Masjilienfes gaf zodanig bederf<br />

in den hoogften trap te kennen. TACITUS zegt,<br />

dat de inwooners van die Aai in zijnen tijd zich<br />

gebeterd hadden.


O V E R E E G R I E K E N . 281<br />

welke haar volftrekt ongefchikt maakte om<br />

in verhandelingen over ftukken vau weetenfchap<br />

gebruikt te worden. * Ook is het den<br />

Rhodiers nimmer gelukt eene afzonderlijke<br />

fekte; welke hunnen naam droeg, te ftichten.<br />

ALEXANDRie en Pergamum hadden , in<br />

den verbaazenden rijkdom van hunne Boekerijen,<br />

iets boven Athenen vooruit; maar aan<br />

den anderen kant ftonden de fchoolen daar<br />

ongelukkig onder de Despotieke magt der<br />

Koningen, zo dat de Leeraars daar niet vrij<br />

durfden fpreeken; vooral over het Politieke,<br />

't welk een wezenlijk deel in de Wijsbegeerte<br />

van PLATO en ARISTOTELES uitmaakte. Zij<br />

vreesden altoos ongenoegen aan het Hof te<br />

zullen geeven, en hunne Jaarwedden te verliezen;<br />

en niet tegenftaande, dat in dit opzicht<br />

alle voorzigtigheid van hun gebruikt<br />

wierd, weet men echter, dat een der Egyp»<br />

tifche Vorsten hen uit zijn land jaagde, en de<br />

Alexandrijnfche Akademie in dien ftaat bracht,<br />

dat men haare leden overal over den aard-<br />

I. DEEL. T bo-<br />

* FoRPHTRivs vh* fjthe^me y<br />

4?. Editf<br />

Kustcii.


x82 B E S P I E G E L I N G E N<br />

bodem zag omzwerven en bedelen. Te A-<br />

thenen daarentegen waren de Schooien ge»<br />

heel vrij, geheel onafhankelijk van de Regeering.<br />

Men onderzocht daar vrijmoedig<br />

alle Staatkunaige ftelzels, den aard van alle<br />

wetten en regeeringsformen; en men maakte<br />

volfhektelijk bij niemand zijn hof. Geen<br />

Wijsgeer ging daar zijne opwachting maaken<br />

bij Archonten , Demagoogen of Areopagiten ;<br />

zelfs gebeurde het meermaalen, dat de Epicuristen<br />

de leden der regeering niet eens<br />

kenden, noch ook van dezen gekend wierden.<br />

Men kan hieruit afneemen, dat geenerhande<br />

rcgeeringsform zo gunstig is voor<br />

de beoeffening der Kunsten en Weetenfchappcn<br />

, als de Democratifche of Volksregeering<br />

: want bij menfehen, welke hunne eigen<br />

onafhankelijkheid verlooren hebben, kan<br />

niet wel een hooge graad van eerzucht plaats<br />

hebben om zich zeiven en anderen te verlichten.<br />

TB Athenen was de vrijheid zo groot, dat<br />

elk daar niet alleen naar zijn' fmaak, maar<br />

ook naar zijne grillen leefde. Ten tijde van<br />

is onmaatige hitte des zomers wandelden<br />

f0I7>.


« V E R B E G R I E K E N . aS#<br />

fommige Cynici moedernaakt, gelijk de Gymnofophisten<br />

, in de fchaduwe der olijfboomen:<br />

* 's nathts vergenoegden zij zich in<br />

een gemeene hut te flaapen ; en AULTJS<br />

GELLIUS verhaalt , dat hij in Zulk een kot<br />

den vermaarden man heeft gezien , welke<br />

nu eens onder den naam van PEREGRINUS,<br />

dan eens onder dien van PROTEUS voorkomt;<br />

en die zich naderhand in de Olympifche fpelen<br />

leevend ging verbranden j even als 'de<br />

Malabaarfche Weduwen.<br />

NERGENS was de opvoeding minder kostbaar,<br />

dan in Attica, en de manier, welken<br />

de Wijsgeeren hadden aangenoomen van in<br />

gemeenfebap te leeven, verminderde merkelijk<br />

hunne uitgaven. Het gezelfchap van Lyceum<br />

hield fomtijds groote gastmaalen, Welke<br />

voor ieder der leden niet meer dan op ne«<br />

gen Huivers kwamen te liaan.<br />

WANNEER<br />

PLATO gasten op het avondmaal<br />

zoude ontvangen , liet hij fchielijk eenige<br />

T 2<br />

vrug-<br />

« pHtLOSTRATus in vit* ^épolhnii. I>. IV* sa'J 1 .<br />

SS. Edit. Oleaiii.


2l4 B E S P I E G E L I N G E N<br />

vrugten van zijn landgoed plukken, en allen *<br />

welke dat onthaal hadden genooten , ont.<br />

waakten 's anderendaags met een'fchreeuwenden<br />

honger. De Wijsgeer TAUEUS gebruikte<br />

dikwijls niets anders dan een bord met Komkommers;<br />

en evenwel was hij grooter en<br />

vrijer dan een Perfiaanfch Keizer.<br />

HST is zeer waarfehijnlijk, dat de Romeinen,<br />

welke alle naar Athenen moesten gaan<br />

ftudeeren, juist niet ftiptelijk den leefregel<br />

van hunne Leermeesters zullen gevolgd hebben<br />

; echter durfden zij geen al te grooten<br />

zier maaken, uit vrecze van uit den tuin,<br />

\rarin zij waren, gebannen, en van alle de<br />

overigen buitengeflooten te worden. CICERO<br />

geeft in zijne brieven aan ATTICUS verdag<br />

van de fchikkingen, welke hij voor zijnen<br />

Zoon had gemaakt om hem overeenkomstig<br />

zijnen rang te Athenen te doen verfchijnen:<br />

zekerlijk, zegt hij, geef ik hem geen koets<br />

en paarden ; 't welk met andere woorden<br />

zegt, dat hij, even als de Peripatetici, zoude<br />

moeten te voet gaan.<br />

UIT


• V E R D E G R I E K E N . 283"<br />

UIT alle deze gemaakte aanmerkingen<br />

rolgt, dat men, om de best mogelijke opvoeding<br />

aan de menfehen te geeven, noodwendig<br />

zeer verfchijlende dingen moet vereenigen<br />

: naamelijk de vrijheid, het landleeven,<br />

de maatigheid, en de vrolijkheid, wekke<br />

laatfle PLATO zelfs met de Metaphyfifche<br />

itudie wist te paaren. Toen hij geflorven<br />

was, vond men een Verzameling van b«erterijen<br />

onder zijn hoofdkusfen,<br />

T 3<br />

YIERi


2S


OVER DE GRIEKEN, Ü|<br />

den Adeldom , welke geen plaats kan heb.<br />

ben in Volksregeeringen , zonder beroerten<br />

te veroorzaaken; ja welke volltrektelijk ftrijdt<br />

tegen den aard van eene Volksregeering, welker<br />

hoofddoel is alle burgers gelijk te maaken.<br />

Nogthans was deze gelijkheid te Atheaen<br />

en te Rome niet te vinden , zo dat de<br />

Prattiek in het Huk van Regeering daar in 't<br />

geheel niet met de Theorie overeenkwam ,<br />

en dit was een groot kwaad»<br />

HET is vreemd, zal men zeggen, dat dit<br />

zo haatelijk onderfcheid van rang , 't welk<br />

20 veel traanen en bloed deed ftorten, door<br />

de Wetgeevers niet is weggenoomen.<br />

Doch<br />

deze Staatkundige kuur ging de krachten van<br />

alle Wetgeevers te boven:<br />

want toen de<br />

Athenienfers en de Romeinen de Koninglijke<br />

magt onder hen affchaften , en eene Republiek<br />

begonden op te richten, was de Adel<br />

daar reeds zo magtig en talrijk, dat het on.<br />

mogelijk was denzelven uit te roeien: men<br />

moest zich vergenoegen met deszelfs invloed<br />

zo veel mogelijk te verminderen, waar tos<br />

de middelen vaak niet eens toereikende waren.<br />

T *<br />

D<br />

?


288 B E S P I E G E L I N G E N<br />

DE Athenienfers hadden Geflaehtrekeningen<br />

gemaakt , zo romanesk en fabelachtig,<br />

dat al wie aan de Mythologie der Grieken<br />

niet geloofde , ook geen geloof floeg aan<br />

hunne Geflachtrekeningen.<br />

IK, zeide ALCIBIADES, ben een afftamme-<br />

Iing van Jupiter door Eurifaces. En ik, antwoordde<br />

SOCRATES , ben een afftammcling<br />

van Vulcanus door Daedalus; en het geflagt<br />

van Daedalus is zo beroemd , dat het zelfs<br />

zijnen naam heeft gegeeven aan een Vlek<br />

van Attica , liggende tegen de grenfen van<br />

Boeotië. *<br />

DEZE manier om in den hemel te zoeken<br />

naar den oorfprong der dingen, welken men<br />

op aarde niet wist, onderllclde geene ongemeene<br />

verbeeldingskracht, en diende fJechts<br />

om duisternis te verfpreiden over gebeurtenisfen,<br />

welke in het helderfie daglicht hadden<br />

moeten gefield worden.<br />

INTUSSCHEN had bij de Grieken het zelfde<br />

plaats , als bij de Romeinen en Duitfchers:<br />

bij<br />

* Puio in sAkibitieJ.,


O V E R DE G R I E K E N . 28*<br />

bij allo deze natiën had de Adel zijnen oorfprong<br />

van eene zekere klasfe van menfehen,<br />

welke voorheen huisbedienden of zeer bijzondere<br />

Leenmannen aan het Hof der oude<br />

Vorstei van die landen waren geweest.<br />

DE huisdienst, welke de Adel nog hedendaags<br />

aan alle de Hoven van Europa verricht<br />

, bewijst genoeg, dat zij ook in oude<br />

tijden die bedieningen hebben waargenoomen.<br />

Elk weet, dat zij het zich thans tot<br />

eene groote eer rekenen de Vorsten aan tafel<br />

te bedienen , 't welk in Engeland en<br />

Spanje zelfs knielende gefchiedt; en in<br />

Frankrijk is eens een zeer hevig gefebil ontslaan<br />

tusfchen de Oude Edellieden, of men<br />

naamelijk, zonder zijne waardigheid te krenken<br />

, zich in den dienst van een' Kardinaal<br />

konde begeeven , om de flippen van zijnen<br />

tabberd en mantel te draagen. Men nam<br />

hier over in het gevoelen van alle geleerden<br />

van Europa, welke zich flerfc op de Wapenfchildkunde<br />

toeieiden, en deze brachten eenpaarig<br />

voor hunne item uit, dat de fleepdraa.<br />

gers, zijnde van Adel te Rome, insgelijks<br />

van Adel moesten zijt, te Parijs. Deze uit-<br />

T s<br />

fpraak


299 B E S P I E G E L I N G E N<br />

fpraak was van dien aard, om medelijden te<br />

verwekken beide met de genen die haar ga.<br />

ven , en die haar ontvingen.<br />

HIJ moet zeer weinig kennis hebben van<br />

de menfchelijke natuur , die zich verwondert,<br />

dat men om tot roem, of tot dat gene<br />

*t welk zo genoemd wordt, te geraaken,<br />

eenen weg heeft ingeflagen, welke derwaards<br />

niet fchijnt te leiden. Er zijn toch<br />

in het hart van den menfch geene twee driften<br />

, welke zo veel overeenkomst met elkander<br />

hebben , ais de begeerlijkheid en de<br />

heerrchzucht. Zo dra er maar fortuin te maaken<br />

was met het dienen bij de Vorsten van<br />

den ouden tijd, diende men hun zelfs meer,<br />

dan zij begeerden} eu vervolgens vond men<br />

in zijn eigen vernuft duizend drogredenen,<br />

om de grootlte trotfchheid te verbinden met<br />

iets, 't welk de grootfte laagheid fcheen te<br />

zijn.<br />

MEN verbeeldt zich ook verkeerdelijk, dat<br />

de volken, welke uit Duitfchland zijn voortgekomen<br />

, de eenigften zijn, bij wien de<br />

oorfprong van den Adel in den dienst aan het<br />

Hof


OVER DE GRIEKEN. 0.91<br />

Hof te zoeken is: want men kan duidelijk<br />

bewijzen, dat deze gewoonten mede onder<br />

de Grieken, toen zij Koningen hadden, in<br />

trein waren ; en dit was in een' tijd, toen<br />

nog geene natie van Germaanfche afkomst<br />

aan geene zijde van den Westelijken oever<br />

des Rhijns bekend was.<br />

IK zal hier eene merkwaardige piaats uit<br />

LIVIUS bijbrengen , waar hij eene treffende<br />

fchiiderij geeft van de zeden en het karakter<br />

der Macedonifche Edellieden, welke aan het<br />

hof van PERSBUS , na dat deszelfs rijk door<br />

PAULUS AEMILIUS vermeesterd was, werden<br />

gevonden.<br />

„ ZIJ kruipen," zeg: hij , ,, als Haave/a<br />

„ voor hunnen Koning , en zijn jegens alle<br />

„ anderen onverdraaglijk trotfch. Sommigen<br />

,, zijn in de daad zeer rijk ; de anderen, hun<br />

„ in rijkdommen niet gelijk , willen echter<br />

„ hun fchijnen te evenaaren in het maakea<br />

„ van onkosten. Zij leeven alle en komen<br />

„ voor den dag als Koningen : niets van een<br />

„ burgerlijk hart hebbende, kunnen zij noch<br />

„ de


,202 B E S P I E G E L I N G E N<br />

f, de vrijheid, noch het juk der wetten ver.<br />

draagen." *<br />

AEUANUS zegt, dat PHILIPPUS, de vader<br />

van ALEXANDER, dien Adel had ingefleld, f<br />

welks bedieningen geheel en al overeenkwamen<br />

met de hedendagfche aanzienlijke posten<br />

van Stalmeester, Kamerheer, Schenker,<br />

Slipdraager en meer andere van die luisterrijke<br />

eerambten, waarvan de naam reeds genoeg<br />

derzelver oorfprong te kennen geeft.<br />

ONDER de Ridders van Macedonië was het<br />

voorregt van hooge geboorte ten naauwften<br />

met het eigenbelang verknocht, en men wist<br />

het uitfluitend recht op alle voordeden en<br />

eereposten door zulke laage middelen aan zich<br />

te trekken, dat juist die laagheid Macedonië<br />

heeft bedorven , en dat Rijk zo gemakkelijk<br />

maakte om te veroveren, dat men de gefchiedenis<br />

van die verovering niet zonder<br />

verbaazing kan leezen.<br />

DE.<br />

* Servirt regi bumiliter , tliis fuperbe imptrtre aifueri;<br />

praedivites alii } alii, tjuos fertuna ness atquartnt, bis /urn'<br />

tibus pares, Regius emnibus victm vutitusque nulli civitit<br />

animus, neque legum, nt


9 v E x B E G R I E K E N . 25*<br />

f DEWIJL, men bij HOMERUS vond, dat die<br />

kleine Vorsten, welke te vooren op de nabuurige<br />

eilanden van Ithaca regeerden , wezenlijk<br />

Leenmannen van Ulysfes zijn geweest,<br />

heeft men dit zo ver getrokken , om daaruit<br />

te befluiten , dat alle de Vorsten van Griekenland<br />

, zonder uitzondering, elk op zijne<br />

beurt, leenmannen waren van Agamemnon,<br />

welke zo dikwijls , en bij zo verfchillende<br />

gelegenheden, de Koning der Koningen genoemd<br />

wordt.<br />

WAT er ook van dit gevoelen zij, 't welk<br />

mij nogthans een weinig te ver fchijnt getrokken<br />

, zeker is het , dat de fouvereine<br />

Vorsten van Europifch Griekenland reeds in<br />

de Heldentijden bijzondere dienaars gehad<br />

hebben , welke bij hunne wagens gingen,<br />

hunne orders overbrachten , en zelfs hunne<br />

wapens fchoonmaakten. Deze bedieningen<br />

waren van dien aard, dat HOMERUS zelf geenen<br />

anderen naam dan die van ©EPünON-<br />

TEs, dat is Dienaars , geeft aan AUTOMEDON,<br />

PATkocuis en ALCIMUS, welke men weet,<br />

dat tot dien graad aan ACHILLES dienstbaar<br />

wa-


294 B E S P I E G E L I N G E N<br />

waren, dat zij fomtijds ftaande achter tafel<br />

dienden. *<br />

Van deze onderdaanigheid aan het hof der<br />

oude Koningen van den Hellenifchen (lam<br />

was de Griekfche Adel afkomstig; terwijl de<br />

Romeinfche , welke insgelijks uit het Koning,<br />

lijke gezag voortfprooti opklom tot aan de<br />

regeering van ROMULOS, TULLUS HOSTILIUS en<br />

TARQUINIBS <strong>DEN</strong> OU<strong>DEN</strong>, t<br />

MEN kan gemakkelijk zien, midden door<br />

het floers , waarachter de Atheenfche Adel<br />

zij-<br />

* ILIAS. XXIV. 475. et JTVL J6r.<br />

De Grieken bedienden zich fomtijds van het<br />

woord 'Ei/Jr]Ao£, om iemand van Adel aan te<br />

duidtn. Dit woord heeft zonder twijffel vrij wat<br />

Ovcreenkomsr met dat van E D E L ,<br />

't welk zeer<br />

gebruikelijk is in verfcheiden Duitfche Dialekten,<br />

wier overeenkomst met de Griekfche ra2l te bekend<br />

is , dan dat ik noodig hebbe zulks hier te<br />

bewijzen. Nogthaus fchijnt ARISTÓPHANF. S<br />

de eerfte te zijn geweest , welke dat woord in<br />

dien zin gebruikt heeft in zijne Komedie . de Ridders<br />

, waar hij een zeker iemand noemt zvSyfkoc<br />

«CV'fpjOTfOS.<br />

•DIONYS, HALICARN, L, III. Livius<br />

X. I. C. li


« V E R DE G R I E K E N . 255<br />

zijnen oorfprong poogde te bedekken , dat<br />

dezelve was opgekomen ten tijde der oude<br />

Koningen van Attica, welke, volgens het algemeen<br />

in Griekenland aangenoomen gebruik,<br />

hunne eigen bedienden veradelden. Toen die<br />

foort van Monarchaale Regeering wierd afgefchaft,<br />

moesten de familien, welke door die<br />

Vorsten boven anderen verheven waren, hunnen<br />

uitwendigen pracht vrij wat verminderen,<br />

en, zo al geene andere denkwijze, ten<br />

minften eene andere manier van leeven aanneemen.<br />

Doch deze verandering heeft in<br />

Thesfalië nimmer plaats gehad, waar de Edelen<br />

veel meer vermeenigvuldigden , dan in<br />

eenig ander gedeelte van Griekenland , en<br />

waar zij tevens het zelfde karakter efi hunne<br />

oude gewoonten behielden.<br />

NERGENS zag men zo veele beroerten e»<br />

verwarring als onder de Thesfaliers. Men<br />

kende daar Hechts twee foorten van leeven,<br />

of inRegeeringloosheid of in onderdrukking:<br />

want hoe minder de Wetten daar vermogten,<br />

hoe magtiger de Dwingelandij wierd. Intusfchen<br />

werden de Kunsten en Weetenfchap.<br />

pen


205 B E S P I E G E L I N G * ! /<br />

pen daar geheel verwaarloosd , en overal<br />

heerfchte de grootfte onkunde.<br />

MEN hoorde bijna van niets anders , dan<br />

van Toverij: een gedeelte van de natie verbeeldde<br />

zich toveraars te zijn, cn een ander<br />

gedeelte hield zich voor betoverd. Geen<br />

Wijsgeer was in (laat om daar eenige verlichting<br />

voort te brengen , en geen Wetgeever<br />

konde daar eenige orde invoeren , voor<br />

de aankomst der Romeinen; Welke zelve verklaard<br />

hebben, niet een van alle de landen,<br />

welke door hun veroverd waren , in eenen<br />

zo akeligen toeftand gevonden te hebben als<br />

Thesfaliè".<br />

HYPATA cn Larisfa waren zo veel als de<br />

hoofdlieden van de Thesfalifche Toverij; en<br />

daar er dus eene zo beklagenswaardige onkunde<br />

in de Heden heerfchte, zo kan men ligtelijk<br />

begrijpen, hoe het moest gefield zijn op het<br />

land. Daar de bergen en dalen verfcheiden<br />

foorten van fiaapverwekkende en vergiftige<br />

planten opleverden , waren die zogenaamde<br />

Toveraars vaak in de daad alleen vergiftigere.<br />

Hoe groot ook de ligtgeloovigheid bij<br />

de


SV-ZR JDÏ G R I E K E N . 257<br />

de Grieken in 't gemeen geweest is , was<br />

cr echter geen volk onder hen , 't welk in<br />

dit opzicht de Thesfaliers evenaarde; of het<br />

moesten misfchien de inwooners van Arkadië<br />

geweest zijn, welke de zotheid hadden<br />

van aan Weerwolven en foortgelijke fpooken<br />

te gelooven: echter heeft men dezen nimmer<br />

van toverij cn het gebruik van fchadelijke<br />

kruiden kunnen befchuldigen.<br />

WAT- de landlieden betreft, weet men dat<br />

de Thesfaliers allen zonder uitzondering tot<br />

flaaven hadden gemaakt , onder de haatelijke<br />

naamen van MENESTEN en PENESTEN:<br />

want in alle landen, en in alle eeuwen, zijn<br />

de Adel de gebooren tirannen der landlieden<br />

geweest ; en om hiervan overtuigd te<br />

worden, behoeft men flechts het oog te flaan<br />

op Rusland, Polen, en Duitfchland in de tijden<br />

der Leenregeering. Elk, die maar ondernam<br />

een ftuk lands te ontginnen , was<br />

daadelijk (laaf gemaakt; terwijl zij, die zich<br />

in den bijzonderen dienst der Vorsten begaven,<br />

zich verbeeldden al heel voornaame perfonaadjen<br />

te zijn, en vooral zeer noodzaakelijke<br />

wezens in het ftelzel der zedelijke we.<br />

1. DEEL. V reldy


59S B E S P I E G E L I N G E N<br />

reld, waarin toen de Wapenfchildkunde alles,<br />

en de kennis van den Landbouw niets was.<br />

NIETS kwam met de onkunde der Thesfaliers<br />

in vergelijking, dan alleen huune trotfchheid.<br />

Zij onderfcheidden zich van alle de<br />

overige Grieken door den pracht van hunne<br />

klederen ; * wilden nooit te voet in de legers<br />

dienen , cn gingen in foldij van eiken<br />

Staat, die hen maar wilde betaalen. Ondertusfchen<br />

was hunne Krijgstucht zo flecht, dat<br />

zij nooit geregelde Eskadrons konden uitmaaken,<br />

noch in eenen geregelden flag gebruikt<br />

worden. Hunne Ruiterij , anders zo<br />

berucht, deugde tot niets dan tot onverhoedfche<br />

aanvallen, fchermutzelingen, jagtmaaken<br />

en ftroopen.<br />

DB zelfde ongeregeldheden, waaraan deze<br />

lieden in den oorlog te kennen waren, maakte<br />

insgelijks bun kenmerk uit in den vrede_<br />

Daar zij alle onafhankelijk van elkander wilden<br />

zijn, vergaderden zij nooit als een nationaal<br />

lichaam ; en een Gefchiedfchrijver<br />

verhaalt, dat zij nooit Landdag hielden; daar<br />

zelfs<br />

* AT n EN A EÜS L, Xtl: C. ie,


O V E R DE G R I E K E N . sts>><br />

zelfs de Wilden van Noord-Amerika en de<br />

Polakken gewoon zijn dien te houden. *<br />

ZULK flag van volk waren de Thesfalifche<br />

Edellieden, welke door ISOCRATES genoemd<br />

worden Menfehen , vervuld met den geest<br />

van oproer, verblind door hovaardij, en vijanden<br />

van alle burgerlijke befchaafdheid.<br />

PLUTARCIIUS heeft ook den onrustigen eu oproeriger,<br />

aard van dat volk zeer wel befchreeven.<br />

Om vrede te hebben in Thesfalien<br />

, zegt hij, moet men bcgraaven zijn.<br />

f<br />

WAT betreft den Adel van Athenen , welke<br />

gemeenlijk 'ETflATPlAAl genoemd worden,<br />

het karakter van dezen is door THEOPHRASTUS<br />

Va<br />

ge-<br />

* Om een denkbeeld te krijgen van de verregaande<br />

verwarring en losbandigheid , welke in<br />

Xhcsfalië plaats hadden, behoef: men flechts de<br />

volgende plaats uit Li vius te leezen:<br />

Pergit ire in Tbesfaliam, ubi non modo liberandac civitates<br />

trant , fed cx mini cellnviene et conftsfione in aliqttam<br />

tolerabilem formant redigtnda:. A'ec cmm terr.porum modw<br />

vitiis et licentia regii turbaiae erant ; f;:l incjuieto etiam<br />

ingenio gentis, nee comitia , nee conventn.r. , nee cenfitium<br />

sellnm per fcditioncm ac ttiraiihu.n iam inde a principi» ai<br />

nestram u


300 B E S P I E G Ê L l N G Ê K f<br />

gefchetst, met trekken, welke de hand des<br />

TijdS nimmer zal uitwisfchen. Men kende,<br />

zegt hij, die fchepzels zelfs aan hun kapzel:<br />

zij gingen altoos morrende over weg ; de<br />

firaaten, en de publieke plaatzen waren hun<br />

te klein ; zij klaagden, dat zij telkens bijna<br />

flikten door het gedrang van een onverdraaglijk<br />

graauw. Wij zouden, riepen zij uit, onmogelijk<br />

kunnen leeven in een ftad, waar<br />

de gemeene burger zich met het Staatsbeftuur<br />

bemoeit, en wij zouden op de eene of<br />

andere manier die flegte lieden uit het bewind<br />

moeten flooten, op dat wij alle waardigheden<br />

en eerambten alleen voor ons en onze<br />

kinders konden behouden. Hier bij herhaalden<br />

zij duizendmaal op eiken dag een vers<br />

van Homerus, 't welk behelst, dat in een<br />

land van orde niet meer dan Eén Koning, of<br />

Meester moest zijn. *<br />

DEZE geliefkoosde ftelling der Atheenfche<br />

Edelen bewijst genoeg, dat zij het al zo<br />

fjegt met het Volk meenden, als de Patriciën<br />

te Rome. Nogthans zal men uit het vervolg<br />

zien, dat de woede tusfchen die beide partijen<br />

* T H torn».. C


evER DE GRIEKEN. 301<br />

tijen nooit zo fterk bij de Athenienfers als bij<br />

de Romeinen geweest is.<br />

WAT ook die Griekfche Roman-Schrijvers,<br />

welke men Genealogisten noemt , gezegd<br />

hebben, om de afkomst der gedagten in het<br />

bijzonder, en die der Inwooners van Attica<br />

in het gemeen , te bewimpelen, het is toch<br />

zeker, en zelfs hiftorifch beweezen, dat zij<br />

geen eigenlijke tak van menfehen waren, uit<br />

de zelfde ftam gefprooten: zij waren integendeel<br />

voortgekomen uit de vermenging van<br />

verfchillende natiën, gelijk THUCYDIDES zelf<br />

bekent met eene openhartigheid, welke in<br />

eecen Griekfchen Gefchiedfchrijvcr ganfeh niet<br />

gemeen is. *<br />

DE eerfte inwooners , welke zich vcrfpreidden<br />

door een land , 't welk zo onvruchtbaar,<br />

en zo vau alle hulpmiddelen ontbloot<br />

was, als Attica, konden daar in den<br />

beginne niet leeven, dao op de toppen der<br />

bergen van Diacrië, de eenigfte (treek, waar<br />

het mogelijk was te beftaan van de jagt en<br />

de melk van eenige kudden geiten:<br />

en dus<br />

zijn de herders van die bergen de eigenlijke<br />

V ij<br />

Atf-<br />

» Li!>, I, C. 2,


302 B E S P I E G E L I N G E N<br />

AUTOCHTHONES geweest , om dat zij eerst<br />

van allen het midden des iarfds in bezit hebben<br />

genoomen ; en de vreemdelingen, welke<br />

vervolgens daarbij kwamen, konden ten<br />

hunnen opzichte niet anders dan als hoefpachters<br />

worden aangemerkt.<br />

<strong>VAN</strong> de vier oude Triben in het Attifche<br />

land was maar een, welke zich door den<br />

naam van Autochthon bnderfeheidde; waaruit<br />

noodzaaklijk moet volgen , dat de andere<br />

Triben het niet waren. *<br />

PLATO beweert , dat alle de hoogten van<br />

Griekenland langen<br />

tijd bewoond zijn voor<br />

de valeijen , welke of overftroomd waren,<br />

of bij het fmelten van de fneeuw met eene<br />

overlïrooming gedreigd werden: want uit<br />

gebrek van kunde en werktuigen had mofi<br />

nog geene kanaalen vervaardigd voor de wa«<br />

teren , welke van de bergen afkwamen.<br />

De<br />

hoog-<br />

* Joii»i Ontmast. L, VIII. C. 9. De Tribus,<br />

welke in den beginne den naam van ^ittttchtm<br />

droeg, werd vervolgens DrAcRts geheeten, om<br />

dat zij de hoogten van Diacrië bevatte, Waar de<br />

cmdlte inwooners van Attica waien,


« V E R D E G R I E K E N . 303<br />

hoogde plaatzen van het vaste land geleeken<br />

toen naar eilanden , van elkander gefcheiden<br />

door meeren en poelen, waar men<br />

niet door konde komen , dan in den. zomer.<br />

Zo men , met deze onderftelling , alleen<br />

©p de oudheid der bezittingen en het recht<br />

der eerstkomende wil letten, zoude hier uit<br />

volgen, dat de Geitenhoeders van Diacrië de<br />

Edelften der Athenienfers zijn geweest. Men<br />

moet ook nu nog overal in't Steenachtige Arabië<br />

zijnen Adel daar mede bewijzen, dat men<br />

van een oud herderlijk geflagt is. Het zeilde<br />

heeft plaats bij deTartaaren van Chamo, en<br />

bij alle volken , welke een Nomadifch of<br />

Herderlijk leeven leiden.<br />

DE Geitenhoeders van de Attifche bergen<br />

fchijnen eene bijzondere foort van menfehen<br />

geweest te zijn, oorfpronkelijk van de oude<br />

Pelasgen ; terwijl de overige Athenienfers gedeeltelijk<br />

Ioniers waren, herkomstig van omftreeks<br />

den berg Parnasfus; gedeeltelijk oorfpronkelijke<br />

gelukzoekers van onderfcheideh<br />

«orden van Europifch Griekenland: fommige<br />

V 4<br />

fa-


go4 B E S P I E G E L I N G E N<br />

familien van die klasfe, zo als die der Pae*<br />

öniden , waren zelfs uit Peloponnefus naar<br />

Attica overgegaan. * Maar onder alle gedenkftukken<br />

der Atheenfche gefchiedenis vindt<br />

men, volgens het zeggen vanDioDORtis, geen<br />

het minlte fpoor van eene volkplanting, welke<br />

uit Egypten gekomen is. f De Egyptenaars<br />

hadden eenen onverwinnelijken afkeer<br />

voor de fcheepvaart op de Middellandfche<br />

Zee : zij verwijderden zich nooit van de<br />

graflieden hunner voorouderen , en vooral<br />

niet van de oevers van den Nijl. Een volk,<br />

't welk zo dacht, en 't welk zulken afkeer<br />

had van de zee, gelijk mede van het reizen<br />

en zwerven, heeft in dien vroegen tijd zelfs<br />

niet kunnen droomen , dat er ergens in de<br />

wereld een land was als Griekenland.<br />

I.v zaaken van dezen aard, moet men afgaan<br />

op de uitfpraak van PLATO, welke zegt,<br />

dat in al het bloed der Athenienfers geen<br />

en-<br />

•> PAUSANIAS zegt, dat de Paeoniden eigenlijk<br />

nitMesfenie herkomstig waren ; zij gaven den<br />

naam aan een van de r7o vlekken van Attiea.<br />

ï Biblioth. histott L. i, C, i?,


O Y E R DE G R I E K E N . 30J<br />

enkelde druppel Egyptifch bloed werd<br />

gevonden.<br />

*<br />

HET is ongerijmd altoos de overkomst van<br />

eene volkplanting te verzinnen,, om te verklaaren,<br />

hoe godsdienstige gebruiken , plegtigheden<br />

en zelfs leerftellingen uit het eene<br />

land in het andere hebben kunnen overgeplant<br />

worden : want men had bij ouds, zo<br />

wel ais nu, zwervende Priesters en Theologanten,<br />

welke leefden van het bijgeloof, 't<br />

welke zij de zee overvoerden ; en fomtijds<br />

werden zij ten laatlten Opper-Priesters in<br />

die landen , welke zij bekeerd hadden met<br />

het verkondigen van nieuwe dwaalingen,<br />

dikwijls nog fchadelijker dan de oude.<br />

§ II.<br />

<strong>VAN</strong> HET ONDERSCHEID TUSSCHEN <strong>DEN</strong><br />

ADEL <strong>VAN</strong> ATHENEN EN DIEN <strong>VAN</strong><br />

ROME.<br />

DE oneenigheid , of liever de inlandfche<br />

krijg tusfchen de Adelijke en Burgerlijke familien<br />

was nimmer zo heftig bij de Atheni.<br />

. V 5 cn'<br />

£ In Mentxau^


3Ö6 B E S P I E G E L I N G ! »<br />

enfers als bij de Romeinen ; en het is<br />

•an belang de waare oorzaak te weeten<br />

van dat onderfcheid tusfchen twee volken,<br />

Welke in de Gefchiedenis en de Jaarboeken<br />

der wereld den voornaamlten rang bekleeden.<br />

DE negen Archonten, of de voornnamfte<br />

Overheidspersonen in de Atheenfche Republiek,<br />

mogten nimmer het bevel over de Iegers<br />

voeren ; zo dat hunne bediening niets<br />

anders was dan een pest van eer, waar toe<br />

het volk weinig lust gevoelde : althans het<br />

heeft in al dien tijd, dat hetzelve door eene<br />

uitdrukkelijke wet van SOLON daarvan was<br />

uitgeflootsn, nooit eenige geweldige pooging<br />

gedaan , om zich den weg daar toe te<br />

openen.<br />

TE Rome integendeel waren de.Confuls<br />

altoos de Hoofden van het leger; en dit gewigtige<br />

voorrecht, aan het Confulaat gehecht<br />

, maakte de begeerte des volks zo zeer<br />

gaande, dat zij ongelooflijke moeite gedaan<br />

hebben om zich tot het Confulaat te v*<br />

keffen.


O V E R . DE G R I E K E N . 307<br />

IN dit opzicht had de Atheenfche inrichting<br />

zeer veel vooruit boven die van Rome, waarmen<br />

nooit het bevel over de legers aan de<br />

Confuls had moeten geeven, dewijl deze,<br />

dus te gelijk Hoofden van het leger en Hoofden<br />

van den Staat zijnde, te veel van de<br />

republikeinfche gelijkheid verlooren, waartoe<br />

zij naderhand niet weer te brengen waren.<br />

DIT is een algemeene regel: in eene welingerichte<br />

Volksregeering moet de eerfte<br />

Overheidsperfoon nooit te velde trekken:<br />

want daat hij het leevende beeld der wet<br />

is, moet hij zich in het hart des lands en<br />

niet in eene legerplaats bevinden.<br />

Zonder<br />

idit kan men reeds vooraf zeker zijn , dat hij<br />

de afhankelijkheid in den Krijgsdienst zodanig<br />

met de afhankelijkheid in den burgerflaat<br />

zal vermengen, dat hij zelf niet meer zal<br />

weeten, of hij handelt in hoedanigheid va»<br />

Kapitein of van Overheid. *<br />

* Men heeft verkeerdelijk gemeend, dat een der<br />

negen Archonten , welke den titel vau VilemtrcliHt<br />

voerde, van tijd tot tijd het bewind over het leger<br />

gehad heeft : hij voerde nimmer het bevel, en<br />

••was alleen Oorlogsminister, doch trek nooit te<br />

vel-<br />

TE


|08 BlSFIUEliSïïij<br />

TE Athenen werden de Legerhoofden en<br />

Opperbevelhebbers der Vloot , bij meerderheid<br />

van Hemmen, zonder aanzien van rang,<br />

uit den Burgerftand zo wel, als uit den Adel,<br />

verkooren. Zoras iemand grooten moed met<br />

groote krijgskunde paarde, maakte men hem<br />

Genera .1 , al had hij zelfs noch rok noch<br />

mantel ; zo als die CLEON, welke uit de '<br />

Looierij gehaald en naar het eiland Sphacterié'<br />

tegen de Lacedemoniers gezonden werd:<br />

hij vertrpk dcrwaards, taste hen aan, nam<br />

hen gevangen, en voerde hen alle geboeid<br />

naar Athenen. Nimmer zag men eene zegepraal<br />

als deze ; en nimmer werd de trots<br />

der Lacedemoniers meer vernederd : zij<br />

waanden de eer/Ie Krijgslieden van de wereld<br />

te zijn, en lieten zich (laan door eenen<br />

man, die leer bereidde, en fchoencn verkocht.<br />

-<br />

TE Rome had de Adel Wasfon beelden van<br />

hunne voorouders, echt of ondergeftooken,<br />

tot<br />

velde. De Srwr^'oj, weike geene OTerhed«n<br />

waren, hadden het bevel ooer de legers, en dc<br />

NuvtfXei, welke mede geen Overheden waren,<br />

kadden het bevel over de vUoten,


t 7 11 » x G i i n i K. 30^<br />

tot aan de hoogfte oudheid toe; en deze Genealogifche<br />

beelden werden bij de Lijkftaatien<br />

der Adelijke familien mede door de ftad<br />

gedraagen, Geene trotfchheid ftak de Burgerij<br />

meer inde oogen, dan deze, waardoor<br />

zij zich verbeeldden befchimpt te worden»<br />

en men konde hen niet te vrede Hellen, voor<br />

dat men het recht om zulke beelden te hebben<br />

ook vergund had aan die genen onder<br />

hen, welke tot de Practuur verheven wierden.<br />

EENE zo belachelijke verwaandheid, en zo<br />

ongepast in eene Republiek, was tc Athenen<br />

geheel onbekend ; en daar dus het onderfcheid<br />

van rang niet door uitwendige teekens<br />

zo zeer in het oog liep, vond men daar gee«<br />

nen zo doodelijken haat noch bloedigen krijg<br />

tusfchen de onderfcheiden rangen van Staat;<br />

terwijl men in tegendeei niet zonder afgrijzen<br />

kan denken aan den moord, en de ftroomen<br />

bloeds, welke vergooten wierden door<br />

MARIUS, SYLLA, en alle anderen, welke van<br />

tijd tot tijd over de Legers der Plebejen of<br />

die der Patriciën het bevel voerden,<br />

Dj


310 B E S P I E G E L I N G E N<br />

DE Romeinfehe Raadsheeren behielden gemeenlijk<br />

dien pest hun leeven lang; bij deA«<br />

thenienfers daarentegen duurde hun gezach,<br />

en konde niet langer duuren, dan een jaar: en<br />

dus was het voor den Atheenfchcn Adel niet<br />

mogelijk, het geringfte overwigt van gezach in<br />

den Raad te krijgen. Het jaar was om, voordat<br />

hunne plans gemaakt en ontwikkeld waren.<br />

Tja Athenen, zegt LYSIAS, is een Raadsheer,<br />

walke Hechts twaalf maanden in bediening<br />

is, geen gevaarlijk menfch voor de<br />

algemecne rust of vrijheid. * Uit dit alles<br />

volgt, dat de Democratie der Athenienfers<br />

vee! volmaakter was, dan die der Romeinen,<br />

welke, in plaats van de Atheenfche wetten<br />

en inftellingen fliptcüjk te volgen, dezelve<br />

veranderden cn bedorven op eene wijze,<br />

welke zichtbaar uitliep ten voordeele van den<br />

Adel en tot nadeel van het wettige gezach<br />

des Volks. Bij de Romeinen was de Raad<br />

eene onwinbaare fterkte, waar de partij der<br />

Patricien fomtijds op eene despotieke manier<br />

regeerde : nogthans heeft men maar zeer<br />

weinig doorzicht noodig om te begrijpen,<br />

dat<br />

* LYSIAS ctatr* Emmdrunt 76$.


OVER ©E GRIEKEN. 31*.<br />

dat in eene Volksregeering de leden van dea<br />

Raad nooit langer dan een jaar moeten aanblijven.<br />

DE Adelijke familien te Rome, waren zeer<br />

rijk in flaaven, vee, landerijen en geld; ea<br />

dus konden zij bij verkiezingen zich, door het<br />

omkoopen van de kiezers, ligtelijk meester<br />

van de ftemmen maaken. Te Athenen was<br />

dit. zo niet, want daar werd de Adel door<br />

de bank eer voor arm of Hechts middelmaatig<br />

gegoed, dan voor zeer rijk gehouden.<br />

TOEN ALCIBIADES, gefprooten uit het aanzienlijkfte<br />

geflagt van Attica ,• het toppunt<br />

van magt en roem bereikt hjd, werden alle<br />

zijne bezittingen, zelfs naar de hoogfte berekeningen,<br />

niet hooger dan op honderd talen,<br />

ten, of viermaal honderd en vijftig duizend<br />

Livres gefchat, welke fomme hij nogthans<br />

op verre na niet werkelijk bezat. •<br />

CONON. welke langen tijd het opperbevel<br />

over 's Lands Vlooten had gevoerd, en voor<br />

de rijkfie der Athenienfers bekend fiond, liet<br />

* Idem (mirt fiscum , it huis UltiiiiuUs, f, 6}&,


312 B E S I I S O U I M 6 Ï H<br />

bij zijnen dood, volgens gemaakte rekening,<br />

niet meer na dan veertig talenten, of honderd<br />

en tagtigduizend Livres. * Daarentegen<br />

zoude de minde Romeinfche Ridder met zodanige<br />

bezitting zich voor zeer arm hebben<br />

aangezien , ten tijde toen de buit vati<br />

zo veele Koningrijken naar Rome droomde,<br />

even als de beeken zich in de rivieren, en<br />

de rivieren.in de zee verliezen.<br />

BIJ dit alles moeten wij nog een bijzonder<br />

gebruik voegen , 't welk grooten invloed had<br />

op alle zaaken. De Athenienfers voerden<br />

nooit gedagtnaamen, zo dat men eenen bur.<br />

ger al zeer bijzonder moest kennen, om zij*<br />

ne afkomst en die van zijne voorouders te<br />

weeten. Familiezucht, altoos zeer fchadelijk^<br />

en zelfs zeer gevaarlijk in Republieken, konde<br />

dus daar nimmer zo aanmerkelijk zijn,<br />

ais zij was te Rome , waar alle Patricien<br />

zich zodanig onderfcheidden, dat zo dra men<br />

eenen van hun bij naam kende , men ook<br />

kennis had van zijn geflagt. Wanneer men<br />

den naam van JULIUS CAESAR maar hoorde<br />

noemen, wist men dat hij tot het gem Juli»<br />

be-<br />

* lMttn, pAg. t}9.'


a v E R D E G R I E K E J N . 312<br />

behoorde, 't welk door Koning TULLUS HOS-<br />

TILIUS tot den Adelftand was verheven, en<br />

wij hebben even te vooren gezien, dat de<br />

geheele Romeinfche Adel niet anders was dan<br />

een vrucht van het Koninglijke gezach, 't<br />

welk voor de oprichting van de Republiek<br />

had plaats gehad: het was eene telg van<br />

Despotisme en flavernij, zeer verkeerdelijk<br />

geënt op den troon der vrijheid, en burgeroorlogen<br />

waren de vruchten, welke dezelve<br />

voortbracht.<br />

DIT gebruik, 't welk de Athenienfers hadden<br />

aangenoomen om nimmer de naamen van<br />

bun geflacht te draagen, hadden zij, met alle<br />

volken van Griekenland, zonder uitzondering,<br />

gemeen; maarzij hadden nog eene andere<br />

inrichting , welke hun volftrekt alleen<br />

eigen was. Deze belfond hierin, dat zelfs<br />

de eerfte en aanzienlijkfte burgers nooit<br />

in openbaare gedenkfehriften , en vooral<br />

niet in Graffchriften , den titel van Athenienfer<br />

mogten aannemen. De wet beval,<br />

dat men alleenlijk zoude melden den naam<br />

van den overleedenen , met den naam van<br />

het vlek in Attica , waaruit hij afkomstig<br />

I. DEEL. X was,


.gi4 B I S M ï G U I H s I R<br />

was, zonder van de ftad Athenen een woord<br />

te reppen.<br />

OP het graf van den grootiten Gefcbiedfchrijver<br />

, welken Griekenland ooit heeft<br />

voortgebracht, las men alleen deze woorden.<br />

THfJCrDIDES , ZOON <strong>VAN</strong> OLORUS , UIT HET'<br />

VLEK IIALVMUS. * Nogthans was THUCYDI-<br />

DES buiten tegenfpraak burger van Athenen.<br />

Om de reden van zodanige inftelling recht<br />

te begrijpen, moet men zich herinneren, het<br />

gene wij bij eene voorige gelegenheid aan.<br />

gaande den oorfprong van deze ftad gezegd<br />

hebben. Deze was een zeer nieuw gefticht,<br />

in vergelijking van den hóogen ouderdom<br />

der vlekken, tot welke iemand, om burger<br />

van Athenen te zijn, noodwendig, 't zij door<br />

geboorte, 't zij door aanneeming, moest behooren.<br />

Dit zonderling gebruik heeft onge.<br />

lukkig groote duisterheid verfpreid over het<br />

leeven der aanzienlijklte mannen, wier geboorteplaats<br />

men daardoor niet recht weet<br />

te bepaalen: het is volftrekt onmogelijk met<br />

zekerheid te zeggen, of SOCRATES gebooren<br />

is te Athenen, of in het vlek Alopece, waar.<br />

van hij afftamde.<br />

MAirtiilKi/ü . ,„ v; t e<br />

Tbucviid",,.


O V E R D E G R I E K E N . 315<br />

WAT betreft die klasfe van menfehen, wel»<br />

kc eene zekeren middeifiand tusfchen de<br />

Adelijke en Burgerlijke familieu uitmaakten,<br />

de Ridderlijke Orde geheeten , zij<br />

fpeelden te Rome, gelijk bekend is , eene<br />

groote rol , dan eens in hoedaanig.<br />

beid als rechters, dan eens als Pachters en<br />

Knevelaars. Maar te Athenen hadden deze<br />

nimmer eenen onmiddelijken invloed in het<br />

beftuur van zaaken. Zij waren de gewoone<br />

ruiterij in de legers van de Republiek ; en<br />

wanneer zij zich in den flag kwalijk van hunnen<br />

pligt kweeten , werden zij geltraft, of<br />

in eene geldboete verweezen. Dit deed de<br />

Demagoog CLEON, welke hen befchuldigde<br />

de paarden van den Staat afgereeden te hebben,<br />

niet om eenen aanval op den vijand te<br />

doen , maar tot eenen overhaasten aftogt -<br />

welken hij de plompheid had eene vlugt te<br />

noemen. * Uit dit geval alleen is men te<br />

weeten gekomen, dat de Atheenfche ruiterij<br />

toen uit tweeduizend man beftond; men zoude<br />

echter mogen twijlfelen, of zij reeds ten<br />

tijde van SOLON zo fterk in getal zij ge-<br />

X 2<br />

weest.<br />

* Bchmitttt ^iriittfhunis ad tqaiin.


3i


3 v E K DE G R I E K E N . 317<br />

veele nieuwe gebruiken voort, of veranderde<br />

veel in de oude.<br />

• DE Republiek van Athenen heeft nimmer<br />

van haar Ridder-corps, noch van haare ruiterij<br />

in *t gemeen, dienlren genooten, evenreedig<br />

aan de onkosten , welke het onderhoud<br />

van dezelve medebracht, in een land,<br />

't welk bijna geheel van weilanden ontbloot<br />

Was. Het gevolg hiervan was , gelijk het<br />

naderhand in- meer landen geweest is, dat<br />

men een groot aantal Ridders kreeg, waarvan<br />

veele geene paarden hadden, en veelen<br />

ook niet in ftaat waren om dezelve te onderhouden.<br />

§ III.<br />

<strong>VAN</strong> DE WEELDE<br />

DER ATHENIENSERS.<br />

WANNEER men de befchrijving van de ftad<br />

Athenen leest, moet men noodwendig andere<br />

gedachten krijgen aangaande den aard der<br />

weelde, welke onderlteld wordt plaats gehad<br />

te hebben in deze hoofdftad, waar de<br />

huizen der burgers in 't gemeen , in vergelijking<br />

met de voornaamfte huizsn te Londen<br />

X 3<br />

sn


3 L S B E S P I E G E L I N G E N<br />

en Parijs, niet dan hutten waren. Intusfchen<br />

hebben fommige hedendaagfche Schrijvers<br />

voorgegecvcn , dat het biunenire van<br />

deze zo eenvoudige en bekrompen wooningen<br />

grooten pracht en kostbaare huisraaden<br />

bevatte: maar men behoeft Hechts tegen dit<br />

losfe voorgeeven te Hellen het getuigenis<br />

van den Redenaar LYSIAS, welke den Staat<br />

van Athenen, cn het vermogen van derzcl.<br />

ver inwooners naauwketirig kende • deze<br />

geeft als beweezen op, dat men daar weinige<br />

huizen vond, welker geheele fuboel duizend<br />

drachmen, of zevenhonderd en vijftig<br />

livres waardig was. * Dit onderfielt ter<br />

naauwernood de gewoone gerieflijkheden des<br />

leevens, en njets minder dan overdaad.<br />

DEZE ftad, vol van fabrieken, en groo.<br />

tcndeels door werklieden bewoond , was<br />

de koopplaats , maar niet de zetel van<br />

de weelde. Ook hebben wij reeds bij<br />

eene andere gelegenheid aangemerkt , dat<br />

Rome , geduurende verfcheiden ceuweu,<br />

geenszins de eigenlijke plaats was, waar de<br />

Romeinen hunnen pracht ten toon fpreidden.<br />

Pti-<br />

I l» Omio*! contra Fiscum, d< icnli »tMtU4ii t


© V E R D E G R I E K E N . 31^<br />

PLINIUS zegt, dat zij zelfs nog in zijne tijd<br />

de fraaifte ftandbeelden en fchjlderijen naar<br />

hunne Buitenplaatzen brachten. En dus, zegt<br />

hij, worden de onlrerffelijkc meesterftukken<br />

ongelukkig uit de hoofdltad gebannen , om<br />

in de Landhuizen te pronk te Haan* Maar<br />

ik durve zeggen , dat de denkbeelden vau<br />

PLINIUS in dit opzicht faifch waren : want<br />

welke reden zoude er zijn , dat dc burgers<br />

de kostbaarfte Kunstltukken, welke zij met<br />

groote kosten verzameld hadden, eer hadden<br />

moeten opeenlhpelen in den eenen of anderen<br />

hoek der ftad, dan ergens op het Latijnfche<br />

land, waar zij vaak het eerfte licht aanfchouwd<br />

hadden , ea waar hun hart door<br />

fterke banden jvas gehecht, nu eens aan de<br />

boomen , welke hunne hand had geplant,<br />

dan eens aan eene bron, welke zij hadden<br />

opgefehikt in het midden van een bekoorlijk<br />

dal?<br />

OP gelijke wijze befteedden de Athenienfers<br />

een groot deel van hun vermogen tot<br />

lieraad der buitenverblijven, welke men door<br />

Attica verfpreid zag , en welke met den<br />

naam van ESCHATIA beftempeld wierden. Daar<br />

X 4<br />

PI


32o B E S P I E G Ï U H « Ï S<br />

zij echter vaak eenen tijdlang in de hoofdftad<br />

moesten zijn , wanneer zij tot Raadshceren<br />

, Archonten of Areopagiten verkoorcn<br />

wierden, brachten die eerambten hen in de<br />

noodzaakeiijkheid om twee huizen te houden<br />

, een in de ftad, 't welk zij zeer verwaarloosden<br />

, en een ander op het land,<br />

waaraan zij zich ten hoogiïe lieten gelegen<br />

zijn. Gijlieden , zeide PERICLES tegen de<br />

Athenienfers, hebt alleen op met uwe'tuinen<br />

en de prachtige werken, welke gij daar aanlegt.<br />

* Deze foort van weelde fleepte ontzachelijke<br />

onkosten mede, met betrekking<br />

tot de masfa der rijkdommen, welke toen<br />

in Griekenland rondliepen, en de vruchten<br />

Waren van de naarstigheid, den koophandel,<br />

en de onderfcheiden mijnen; zo als de zilvermijnen<br />

in Attica, de Kopermijnen in Eu.<br />

boea, en de Goudmijnen in Thracië en Macedonië.<br />

Want het gene JUSTINÜS , en andere<br />

Gefchiedfchrijvers , even weinig oordeelkundig<br />

als hij , vernaaien van den ontzachelijken<br />

buit, welken men van dePerfen,<br />

na de overwinningen bij Marathon, Salamis<br />

en Plataea, zoude behaald hekken, dit is in<br />

*Tnucrr>iDEs L, II,<br />

al-


O V E R DE G R I E K E N . 32X<br />

alle opzichten zeer vergroot. Het grootfte<br />

gedeelte van den buit werd zelfs niet eens<br />

verfpreid noch verkocht, dat de omloop van<br />

geld daardoor merkelijk konde vermeerderd<br />

worden ; want dc zogenaamde troon van<br />

Xarxes, het zwaard van Mardonius en meer<br />

andere diergelijke Hukken, welke de Athenienfers<br />

tot buit gemaakt hadden , bleeven ,<br />

even als heilige zegeteekens, beftendig irt<br />

den grooten tempel van Minerva bewaard,<br />

en zelfs in den grootften nood ftak men daartoe<br />

de handen niet uit. *<br />

DAT men de Grieken eenige jaaren na de<br />

invallen der Perfiaanen langzaamerhand ziet<br />

rijk worden, komt daarvan daan, det zij toen<br />

hunnen koophandel en fcheepvaart<br />

konden<br />

uitbreiden , en zich eindelijk ontdaan van de<br />

onderwerping aan de Phoeniciers, en bijzonder<br />

aan de inwooners van Tyrus , welke,<br />

gelijk bekend is , onder de bijzondere befcherrriing<br />

der Perfiaanfche Monarchen Honden.<br />

Zo lang de Vorsten van deze Monar-<br />

M s<br />

chie<br />

• Dc geheele buit van de Feifen, w;lke te Athenen<br />

bewaard werd, bedroeg nog geen vijfhonderd<br />

talenten. Zie MEUKSTVS. Ctcropta C. 21.


322 B E S P I E G E L I N G E N<br />

chie in Ionië en Klein-Afië heerfchten, heb.<br />

ben de Grieken daar nooit eenen voordceligen<br />

handel kunnen drijven ; want niet al.<br />

leen werden zij belemmerd door den naijver<br />

der Phoeaiciers zelve, maar ook van de in«<br />

wooners van Mileten, welke laatfte toen op<br />

de Middellandfche zee zeer veel te zeggen<br />

padden; en het verbaazende getal van volkplantingen<br />

, welke zij langs die zee oprichteden<br />

, bewijst genoeg de grootheid van den<br />

handel, welken zij daar dreeven.<br />

OP de Markten en Kermisfen in den ouden<br />

tijd, waren de werken van weelde, welke<br />

te Tyrus vervaardigd werden , zodanig in<br />

zwang en zo beroemd , dat geene fabriek<br />

elders daarbij te pas kwam. Maar toen do<br />

Grieken eindelijk de noodzaakelijkheid begreepen<br />

om zich op de Kunsten en Wee ten -<br />

fchappen toe te leggen, viel er welhaast in<br />

dit opzicht eene groote verandering voor:<br />

want de Atheenfche Kunstenaars begonden<br />

na den tijd van PERICLES Hukken te voorfchijn<br />

te brengen, zo net van teekening, en<br />

zo fraai van maakzel, dat zij nu op hunne<br />

keurt alies, wat dc Tyriers kostelijk daar tegen


O V E R D E G R I E K E N. 323<br />

gén konden ftellen, verdonkerden, In ge.<br />

volge hiervan geraakten de Afiatifche fabrieken<br />

hoe langer hoe meer in verval, terwijl<br />

die van Europifch Griekenland er zodanig op<br />

kwamen, dat zij eindelijk de fchaal van den<br />

koophandel ten haaren voordeele deeden<br />

overflaan; waarvan ik breedvoeriger in een<br />

bijzonder artikel zal handelen.<br />

UIT het gezegde laat zich ligtelijk begrij.<br />

pen, waarop de weelde der Grieken gegrond<br />

was; maar het is volftrektelijk niet te begrijpen,<br />

waar op die, welke van de Sybariten<br />

gemeld wordt , gegrond is geweest.<br />

Toen ik de Gefchiedenis van dat zonderlinge<br />

volk , naar de regels van gezonde Oordeelkunde<br />

, onderzocht , ontdekte ik wel ras,<br />

dat zij nimmer goudmijnen, noch zilvermijnen<br />

, noch feheepvaart, noch koophandel,<br />

noch fabrieken, noch voornaame handwerken<br />

gehad hebben. Zij befloegen, in eenen hoek<br />

van Italië, eenen zeer kleinen plek gronds;<br />

en nogthans wil men , dat de Sybaritcn een<br />

leger van driemaalhonderd duizend man op<br />

de been gebracht hebben , hoe groot een leger<br />

de Romeinen nimmer hebben gehad;<br />

men


324 B K S P I E S E L I N G E H<br />

jnen wil dat een Sybariet meer Koks heeft<br />

gehad dan Keifer HELIOGABALUS ; men wil<br />

eindelijk, dat bij dit volk in 't gemeen eene<br />

weelde heerfchte, waarbij die van NERO en<br />

COMMODUS niet konde haaien, fchoon deze<br />

de rijkdommen van de oude wereld, en den<br />

roof van alie natiën daartoe gebruikten.<br />

IK durve zeggen , dat er nooit grooter ongerijmdheden<br />

zijn gefchreevcn; en hier uit<br />

blijkt duidelijk, dat de zucht voor het wonderbaare<br />

fomtijds het oordeel van de beroemdfle<br />

fchrijvers van Griekenland verdonkerd<br />

heeft. Ik wil niet eens fpreeken van<br />

zulken Gefchiedfchrijver -als DIODORUS <strong>VAN</strong><br />

SICILIË, welke volftrekt niet eenen regel van<br />

gezonde Oordeelkunde kende; maar STRABO<br />

zelf heeft in goeden ernst van dat leger van<br />

driemaal honderdduizend Sybariten gefprooken,<br />

daar nogthans de geheele magt van de<br />

Atheenfche Republiek, in den flag van Ma.<br />

rathon, uit niet meer dan negenduizend man<br />

beftond.<br />

HET is mogelijk, dat onder eene zeer gemaatigde<br />

luchtflreek, en in een zeer vruchtbaar


OVER DE GRIEKEN. jsf<br />

baar land, de menfehen langzaamerhand ee.<br />

ren afkeer krijgen van den arbeid, en eene<br />

overheerfchende<br />

neiging tot dien ftaat van<br />

rust, welke dan eens lafhartigheid, dan eens<br />

luiheid genoemd wordt ; maar het is niet<br />

mogelijk , dat een arm volk groate weelde<br />

hebbe , daar zelfs de rijkfte natiën dikwijls<br />

eindelijk door groote weelde te gronde gaan:<br />

vooral, wanneer de heerfchende fmaak valt<br />

op voorwerpen ,<br />

welke uit de handen vaa<br />

vreemden moeten gekocht worden ,<br />

de Portugeefen de gouden boorden en<br />

pluimen van hunne<br />

hoeden van de Engelfchen<br />

koopen.<br />

zo als<br />

de<br />

Nogthans kent men de mijnen<br />

, waaruit de Portugeefen het metaal haaien<br />

om de waaren, welke zij koopen, te betaalcn<br />

; terwijl er met geene mogelijkheid<br />

eene bron kan aangeweezen worden , waaruit<br />

de Sybariten het duizendue gedeelte van<br />

het zilver hebben kunnen haalee, 't welk zij<br />

van nooden zouden gehad hebben om zich te<br />

kleeden met uitheemfche ftoffen, welke , zo<br />

men zeide, gereed werden in Ionië, waar<br />

de wol zo kostbaar was, dat men de fchaapen<br />

met rokken bekleedde, om de fijnheid<br />

ea


32ty<br />

- B E S P I E G E L I N G E N<br />

en de witheid van derzelver vacht te be=<br />

waaren. *<br />

ALLE foort van weelde bepaalt zich noodwendig-<br />

tot twee voorwerpen,<br />

welke dikwijls<br />

famengepaard gaan; naamelijk uitwendigen<br />

pracht en zinnelijk vermaak, welke de<br />

menfehen deerlijk misleiden, en hen onop.<br />

houdelijk van hoop tot berouw, en van berouw<br />

tot hoop voeren.<br />

De verwaandheid,<br />

vooral van de vrouwen te Athenen, deed dc<br />

weelde daar overflaan tot eenen Oosterfchen<br />

pracht, omtrent de honderdfte Olympiade,<br />

of 380 jaar voor onze tijdrekening.<br />

Toen<br />

zag men de praebtigfre en kostbaarfte ftaat rijwagens<br />

voor den dag komen, met witte muilezels<br />

befpannen, welke, wegens hunne zeldzaamheid<br />

, voor groote fommen gelds, in de<br />

ftoeterijen te Peloponnefus, en vooral te Sieyon<br />

gekocht werden, f De Atheenfche vrouwen<br />

waren er op gezet om met zulke vóórtuigen<br />

* Ik heb, in eene afzonderlijks Verhandeling,<br />

aangetoond , dat een Slciliaanfch Schrijver Ti-<br />

M A E U S genaamd, de meeste ongerijmdheden aangaande<br />

de Sibariten verzonnen heeft.<br />

t OtiiosiiiEKEs icnrr* Midiam.<br />

jsy.


8ïEÏ DE G s i E K E N . g2?<br />

gen te verfcbijnen op de mysteriën van Ce.<br />

,res, waar zij in fchijn kwamen om met grooten<br />

eerbied hunnen Godsdienst te verrichten,<br />

maar in de daad vertoonden zij daar haa.<br />

ren hoogmoed, en den roof, behaald van<br />

haare mannen , tevens met die van haare<br />

minnaars. De weelde was in Griekenland<br />

een vrucht van den Godsdienst : zij begon<br />

in de tempels, en befmette ten laatften zelfs<br />

de harten der godvruchtigen. ' Doch Eleulis<br />

was de plaats , waar zij bij uitflek verkoos<br />

te woonen in het midden van dertigduizend<br />

Pelgrims, welke uit alle hoeken van Europa<br />

en Afië derwaards gelokt werden. Voor het<br />

oog van dit volkjen kwamen de Atheenfche<br />

vrouwen zich opfchikken, en praaien met<br />

een gevolg van flaaven , waarvan fommige<br />

gebooren waren ïn het hart van Ethiopië,<br />

en waarvan andere naarrien droegen, betrekkelijk<br />

tot den dienst, welken zij aan de kaptafel<br />

van hunne meesteresfen verrichten.<br />

DE Demagoog LVCOSGUS, welke berekend<br />

'had, dat zulke buitenfpoorigheden zelfs de<br />

rijkfte familien konden te gronde brengen,<br />

maakte eene zeer ftrenge wet, waarbij dea<br />

vrou.


gfi8<br />

B E S P I E G E L I N G E N<br />

vrouwen verbooden werd met zulken fchan.<br />

delijken pracht te Eleufis of op den heiligen<br />

weg,te verfchijnen. * Maar op den zelfden<br />

dag, als deze wet wierd bekend gemaakt,<br />

werd zij door de eigen vrouw van LYCUR-<br />

GUS overtreeden; en vervolgens overtrad men<br />

haar zodanig, dat men omtrent zeshonderd<br />

jaaren daarna de Griekfche Priesters nog bezig<br />

zag met prseken tegen de rijtuigen met<br />

witte muilezels, waarvan de Dames van hunne<br />

Kerspels zich bedienden om naar het fermoen<br />

te gaan, gelijk men te vooren zich<br />

daarmede naar de Mysteriën liet brengen, f<br />

Men had toen andere menfehen , eenen an.<br />

deren Godsdienst; maar evenwel had men<br />

de zelfde gebreken, en was even weinig als<br />

te vooren in ftaat om die verbeteren.<br />

DE Grieken waren ten fterktten gezet<br />

vrede binnens huis: altijd zochten zij denzclven,<br />

doch maar zeer zelden gelukte het<br />

hun die fpruit des hemels in hunne huisgezinnen<br />

aan te kweeken; cn dus vonden zij<br />

zich, om ten minften eenen fchijnvrede, en<br />

* Vita decem Oratonim*<br />

op<br />

rust<br />

t Extrtit des Ocuvres de Jtm Chryjajleme, pal Montfaucon.


©VER CE GRIEKEN. 3 2 S»<br />

rust voor eenen tijd te hebben, genoodzaakt<br />

tegen wil en dank groote opofferingen te<br />

doen, met den fmaak en de grillen van hunne<br />

vrouwen in alles op te volgen: men kocht<br />

zich van eenen ftorm of onweder vrij met<br />

het verlies van zijn goed. Maar nergens,<br />

zegt ARISTOTELES , heerfchte in dit opzicht<br />

grooter verwarring, dan teLacedaemon. Terwijl<br />

de mannen daar de dolheid hadden van<br />

zich in den oorlog te laaten doodflaan, werden<br />

de vrouwen rijk, welke daardoor de erfgenaamen<br />

der natie geworden zijnde, zeer<br />

harde wetten voorfchrecven aan het kleine<br />

getal burgers, welke de gevaaren van den<br />

oorlog ontkomen waren. Hier uit ontfproot<br />

eene weelde, vrij wat wezenlijker dan die<br />

der Sybariten, en eene wanorde , hoedanig<br />

men nooit elders gezien heeft.*<br />

DE pracht, welken de Grieken in hunne<br />

Godsdienstplegtigheden invoerden, denkende<br />

dat deze des te aangenaamer aan de Goden<br />

waren, naar maate zij meer in pracht uitftaken,<br />

was de waare oorzaak, welke de weel-<br />

I. DEEL. Y de<br />

» AlISIOt, in Volitic, PlUTAB.CH. in viu<br />

*Agiiis, ,


33° B E S J I I O U I N S E H<br />

de bij hen veranderde in uitwendig vertoon,<br />

tot zulk eene hoogte gevoerd, dat hetzelve<br />

ontelbaare famiiien ten val bracht; vooral de<br />

zulken, welke de eerzucht hadden om zich,<br />

zo als men dit noemde, onfterffelijk te maaken,<br />

door de overwinning in de Olympifche<br />

fpelen met het wagenmennen te behaalen.<br />

Het onderhoud van zo veele paarden, welke<br />

blootelijk tot ftaatzij dienden , vereifchte onkosten<br />

, even zo min evenredig aan de bezit»<br />

tingen van partikulieren , als het onderhoud<br />

van eene talrijke ruiterij evenredig was met<br />

de middelen der kleine Griekfche Staaten;<br />

welke ten laatften, de een na den ander,<br />

onder eenen zo ondraaglijken last moesten bezwijken.<br />

De Alegarenfen, welke barre rotfen<br />

bewoonden, waar noch gras noch voeder<br />

te krijgen was, onderhielden nogthans drieduizend<br />

paarden. * Dit was het grootfte<br />

wonder van fchranderheid, 't welk ooit on-<br />

3er de menfehen gezien is; maar het was tc<br />

gelijk een wonder, 't welk niet lang konde<br />

duuren.<br />

IN<br />

* I S O C Ï A T I S STefl ZifWIi p, 30».


O V E R DE G R I E K E N . 331"<br />

IN 't algemeen gaven de plcgtige fpelen<br />

van Griekenland aanleiding tot zeer veele inftellingen,<br />

welke geheel en al ftrijdig waren<br />

met eene Republikeinfche Regeering. De<br />

meeste Heden zonden naar die fpelen, vooral<br />

naar de Olympifche, hunne Afgevaardigden<br />

, onder den naam van AUCHITHEOREN.<br />

Deze verbeeldden de Staaten van Griekenland,<br />

en deedeu in derzelver naarn eene of.<br />

ferhande op het groote altaar van JUPITER<br />

OLYMPIUS: daar elk van hun den aanfehouwe.<br />

ren een groot denkbeeld" wilde geeven van<br />

het vermogen en den rijkdom van hun land,<br />

fielden zij om ftrijd , onder prachtige ten.<br />

ten, langs de rivier Alpheus, gouden en zilveren<br />

vaaten , door de bercemdfte Kunstenaars<br />

gemaakt, ten toon. *<br />

<strong>VAN</strong> dezen pracht is de pracht der Gezanten<br />

afkomstig ; en zo als het ging met<br />

Y 2 • de<br />

* Men kan bij Diodorus van Sicilië eene befchiijving<br />

vinden van deu prpclu, welken de Gezanten<br />

van den Dwingeland Dionyfius in de Olympifche<br />

Spelen vertoonden. De ftad Athenen hield<br />

voor haare rekening gouden en zilveren vaten,<br />

welke zij den Architheoien leende. Zie .Aniiiiio<br />

ontra lAlcibiacten*


332 B E S P I E G E L I N G E N<br />

de ARCHITHEOREN , gaat het ook met de<br />

Gezanten; in de eerfte plaats zijn zij tot last<br />

van de Staaten , welke hen zenden, en vervolgens<br />

van die, welke hen ontvangen; en in<br />

plaats van misverfland voor te komen, gebruiken<br />

zij dikwijls de kunst om hetzelve te vermeerderen,<br />

enStaatsorkaanen te verwekken,<br />

welke alle wijsheid van bedaarde menfehen<br />

naauwlijks in ftaat is te flillen.<br />

MEN was in Griekenland gewoon de AR­<br />

CHITHEOREN te neemen uit de klasfe der rijkfte<br />

burgeren, op dat zij groote figuur konden<br />

maaken, zonder dat het den Staat veel behoefde<br />

te kosten : maar zij deeden altoos in<br />

die Gezantfchappen van blootc vertooning eenen<br />

onverdraaglijken hoogmoed op ; zij<br />

muntten boven alle anderen uit in prachtig<br />

huisraad, onderfcheidden zich door eene geheimzinnige<br />

en voor het gemeen veelbeduidende<br />

houding, hielden kostbaare rijdtuigen<br />

en paarden, en droegen klederen , welke op<br />

de markten van Griekenland fomtijds twee talenten,<br />

of negen duizend Livres kostten.<br />

* THEOTHRAST. C/iumct, 7Si?i ((Ka^oViMU<br />

DE


« V E R D E G R I E K E N . 333<br />

DE meeste Athenienfers waren leden van<br />

bijzondere Genootfchappen , welke EPANAI<br />

genoemd werden, en welke den grond hebben<br />

gelegd tot alle die Genootfchappen en<br />

Broederfchappen , welke men federd eenige<br />

jaaren tot een ongelooflijk getal niet alleen<br />

in de fleden van Europa heeft zien toeneemen,<br />

maar zich zelfs, onder allerhande won.<br />

derlijke naamen , tot in de minde vlekken<br />

verfpreiden.<br />

MEN zeide van de ERANEN der Athenienfers,<br />

dat dezelve een gedeelte van hun Patriotismus<br />

uitmaakten , maar tevens ook een<br />

gedeelte van hunne weelde. Ieder Lid moest<br />

maandelijks eene zekere vastgeflelde fom in<br />

de kas van het Genootfchap geevcn , om<br />

die Leden te ondersteunen, welke men wist<br />

dat met een groot •ngeluk bedreigd wierden<br />

, doch welk ongeluk door fpoedige<br />

hulp konde worden voorgekomen, 't zij met<br />

het betaalen van de boete, waartoe zij veroordeeld<br />

waren , of met het betaalen van<br />

derzelver fchulden om hun crediet ftaande<br />

ts houden. Zo dra deze lieden zich weder<br />

in hun voorig evenwigt bevonden, waren zij<br />

Y 3<br />

ver-


334 B E S P I E G E L I N G E N<br />

verpligt de penningen weder te geeven, wei.<br />

men hun zonder eenige rente had gefchooten.<br />

*<br />

INTUSSCHEN waren die bijeeenkomften vaak<br />

zeer onrustig, en reezen groote beweegingen<br />

daaruit op.<br />

Dan eens klaagden de BetTuurders,<br />

dat de Leden niet aan hunne verbindtenis<br />

voldeeden, en verzuimden den opbreng<br />

te betaalen , 't welk terflond, zo dra de<br />

maand ten einde was, moest gefcbieden;<br />

dan eens werden de Befluurders door de Leden<br />

befchuldigd van zich te verrijken ten koste<br />

van het Genootfchap., door kunstenaarijen,<br />

welke wij diefftal noemen, maar die bij<br />

de Grieken flccbts flimheid heetten.<br />

Uit dien<br />

hoofde beflooten de Athenienfers, welke eenen<br />

Rechtbank hadden ter beoordeeling der<br />

Toneelflukken, en eenen anderen ter beoordeeling<br />

van geestige invallen, nog eenen derden<br />

op te richten ter bellegting van alle ge.<br />

fchillen, welke tusfchen de Eranisten mogten<br />

ontlhan. f<br />

WAN-<br />

* HARÏOCRATION ia vocc EpayirtfS. et CAg<br />

AUB, ai Thcophrast, p, 274.<br />

f De.Rechtbank , welke dc gefchillen der Era'<br />

nis-


e v E R DE G R I E K E N . 335<br />

WANNEER men partijen ten laatften genoodzaakt<br />

had zich met elkander te verdrasgen<br />

, werden er feesten gehouden op de wjjze<br />

als die, welke in 't Griekfch STMflOSU<br />

heeten, welke 's avonds begonnen werden met<br />

een groote maaltijd, en waar men vervolgens<br />

zich in de wijnen van het eiland Tbrafus, of<br />

van Lesbus vrolijk maakte tot den morgen.<br />

Dit waren de Bacchanalien in het klein, met<br />

dat onderfcheid , dat de vrouwen , welke zich<br />

in de Bacchanalien bij uitftek lieten zien,<br />

nimmer bij de feesten der Eranisten werden<br />

toegelaaten. Nogthans Honden deze open voor<br />

de hoeren of AcTricen , welke daar ftukken<br />

van Operaas fpeeldcn, waarvan de minnarijen<br />

van Bacchus en Ariadne gemeenlijk het<br />

onderwerp waren. *<br />

OP die wijze geraakten deze inrichtingen,<br />

welke in den beginne met het patriotismus<br />

waren verbonden , vervolgens in nog veel<br />

naauwer betrekking met de weelde. De wijze,<br />

waarop men dezelve in onzen tijd in<br />

Y 4<br />

Eunisten<br />

beflegtte, had een afzonderlijk famenftel<br />

van Wetten , Nofioi EPÜVIKQI genoemd.<br />

* XENOPHON in Convivia Socratis.


335 B E S P I E G E L I N G E N<br />

Europa heeft zien opkomen en zich voortplanten<br />

, heeft eindelijk de aandacht der<br />

Staatkundigen op haar gevestigd, wier ge.<br />

voelens ia dit opzicht zeer verfchillen.<br />

ZIJ, welke dezelve veroordeelen, als geheel<br />

ftrijdig met de grondbeginzels van gezonde<br />

ftaatkunde, beroepen zich op het gezach<br />

van Keifer TRAJANUS , welke een openbaar<br />

vijand was van alle Griekfche Eranen ,<br />

en dezelve, zo veel hij konde, trachtte uit<br />

te roeien : men meent zelfs , dat hij maar<br />

eene eenige heeft overgefaaten. * Deze<br />

Vorst verdacht die genootfchappen van aanleiding<br />

tot gevaarlijke famenzweeringen te<br />

geeven, en den voortgang te bevorderen van<br />

eenen nieuwen Godsdienst , welke het Romeiniche<br />

Gebied met de geduchtlte omwentelingen<br />

bedreigde.<br />

• Epistola Trajani ad tlinmm Seciindum.<br />

HIER<br />

Het was in gevolge van de wet, door dien Vorst<br />

tegen de Eranen en Sociëteiten gemaakt, dat de<br />

Christenen te recht gefield wierden , om rekenfchap<br />

van hunne nachtvergaderingen ta geeven:<br />

dit noemden zij vervolgingen.


OVER DE GRIEKEN. 337<br />

HIEU op antwoorden wij, dat de vrees en<br />

de opvattingen van Trajanus nimmer in de<br />

Republiek van Athenen hebben kunnen plaats<br />

vinden, welke deze Eranen zeer nuttig oordeelde<br />

voor een handeldrijvend volk , waar<br />

tegenfpoeden en fchipbreuken onverwacht ongelukken<br />

konden veroorzaaken , welke alleen<br />

door de liefdaadigheid der Leden konden<br />

verzacht worden.<br />

HET is in de daad onbegrijpelijk , dat de<br />

gevoelens der Staatkundigen zo hebben kunnen<br />

verfchillen in zaaken, welke te beflisfen<br />

zijn volgens vaste regels , waarvan de uitlegging<br />

nimmer willekeurig kan zijn. Alle<br />

Genootfchappen, welke hunne Vergaderingen<br />

houden in het donkere van den nacht , en<br />

welke zich onder cede famen verbinden ,<br />

moeten nimmer in eenig land , al was het<br />

ook een barbaarfch land, geduld worden;<br />

maar die, welke zonder de noodzaakelijkheid<br />

van den eed zijn opgericht, komen daardoor<br />

in den rang van gewoone gezelfchappen. Zo<br />

zij er nogthans niet waren , moest men de<br />

invoering yan dezelve niet aanraaden: want<br />

men ziet duidelijk , dat zij bij de Grieken<br />

Y 5<br />

zei-


338 B E S P I E G E L I N G E N<br />

zelve , welke de uitv;«ders zijn geweest<br />

dat nut niet hebben aangebracht , 't welk<br />

men daarvan verwachtte. De oneenigheden<br />

eu verwarringen , welke daar telkens ontftonden<br />

, en vaak door de Overheid zelve<br />

geltild moesten worden , bewijzen genoeg,<br />

dat eensgezindheid uit dezelve gebannen was,<br />

en dat het geld meer in gastmaalen verteerd,<br />

en door de Befluurders geltooleH wierd, dan<br />

gebruikt tot onderftand van cngelukkigen.<br />

In alle gevallen moet men meer vertrouwen<br />

ftellen in de deugd der burgeren hoofd<br />

voor hoofd, dan in de deugd van genoot*<br />

fchappen. Wanneer één burger bedorven is,<br />

lijdt daar door de Staat; maar deze lijdt nog<br />

veel meer, wanneer een geheel gezelfchap<br />

van Eranisten bedorven is.<br />

DE Oude Schrijvers hebben reeds aange.<br />

merkt, dat de weelde altoos toenam in even.<br />

redigheid met den koophandel , en dat dezelve,<br />

even als door aantrekking, overfloeg<br />

naar alle die landen, waar het geld opeengehoopt<br />

wierd. Zij ging van Lydië naar lonië,<br />

en van lonië naar Europifch, Griekenland<br />

over, waar zij alle gedaanten aannam, waarvoor


O V E R . D E G R I E K E N . 335»<br />

voor zij vatbaar was. De Romeinen konden<br />

wel door eene overmaate van rijkdom boven<br />

de Grieken haaren kring verder uitbreiden,<br />

maar zij konden door nieuwe uitvindingen<br />

de gronden van dezelve niet vermeerderen.<br />

Zelfs wisten zij dikwijls niet eens nieuwe<br />

woorden te vinden, en moesten zich vergenoegen<br />

met die te gebruiken , welke door<br />

de Grieken waren uitgevonden: waarvan wij<br />

een treffend voorbeeld vinden in die Konstwerktuigen,<br />

welke bij prachtige maaltijden<br />

in gebruik waren, en welke zij AUTOMATA<br />

noemden. Deze kwamen gemeenlijk te voorfchijn<br />

op het oogenblik, als dc eerfte gerechten<br />

afgenomen wierden : dan gingen de befchotten<br />

van de zaal open , om eenen vrijen<br />

doorgang te geeven aan gemaakte Wolken,<br />

waaruit een welriekende regen viel, en aan<br />

de festoenen , gedraagen door beweegbaare<br />

beelden, waarvan men het eerfte denkbeeld<br />

vindt bij HOMERUS, wiens model de Romeinen<br />

gevolgd hebben in dat beruchte gastmaal,<br />

door SALLUSTIUS befchreeven, waar de<br />

Overwinning uit den hemel , onder het geluid<br />

van eenen kunstigen donder, nederdaalt<br />

om


340 B E S P I E G E L I N G E N<br />

om METELLUS met laurieren te kranfen. *<br />

Ook heeft men nimmer in de Latijnfche taal,<br />

welke volgens de ftelling van Cicero rijker<br />

zoude zijn dan de Griekfche , een gepast<br />

woord kunnen vinden om die beweeglijke<br />

kunstwerktuigen uit te drukken: waarom dezelve<br />

ten tijde van PETRONIUS in Italië nog,<br />

even als in Griekenland, Autotnata genoemd<br />

werden. \<br />

DE Athenienfers hadden ongemeen veel op<br />

met deeze wonderen der werktuigkunde, en<br />

zij gebruikten dezelve niet alleen op bet tooneel,<br />

maar zelfs op de Godsdienstige feesten;<br />

zo als de Panathenéen, waar men een fchip<br />

met volle zeilen door verfcheiden ftraaten<br />

van Athenen zag vaaren , juist als of het in<br />

de Middellandfche zee kruiste. Dit was het<br />

grootfte van alle Automaten, welke immer in<br />

Griekenland gemaakt zijn; doch PHILOSTRA.<br />

TOS, een fehrijver welke buiten dat weinig<br />

oordeel bezat, heeft zich ongetwijfeld verg>stin<br />

de ftelling, dat dit fchip door duizend<br />

roeiriemen in beweeging wierd gebracht :<br />

* Frtgmentum LUri Ui bhttriéU \»mml t.<br />

X SATYR* Cap. 37.<br />

want


OVER DE GRIEKEN. 34.x<br />

Want het liep door middel van verfcheiden<br />

geheime raderen, in beweeging gebracht door<br />

lieden, welke mede onzichtbaar waren , en<br />

niet door onderaardfche werktuigen , gelijk<br />

MEURSIUS gemeend heeft , welke een der<br />

grootfte Compilateurs en een der kleinfte Critici<br />

geweest is.* Voor het overige warende<br />

Griekfche Schepen, welke van Denneboomen<br />

of Lorkboomen hout gemaakt werden, meestal<br />

zo ligt , dat zij gemakkelijk op het land<br />

konden gehaald worden: men vervoerde dezelve<br />

over de Landengte van Korinthen van<br />

de eene zee in de andere, waarvan verfcheiden<br />

* Debefchrijving van dat fchip in de Tanathane'ën<br />

, door Philoftratus in het leven der Sophistengegeeven,<br />

is niet alleen verward, maar fpreekc<br />

zich ook tegen. Na dat hij gezegd had , dat<br />

hetzelve door middel van roeiriemen in beweeging<br />

wierd gebracht, voegt hij er bij , dar het alleenlijk<br />

door geheime veeren en inwendige kunsttuigen<br />

wierd voortgedreeven. Apartsiv Se TY,v vavv, cv*<br />

vTTolvyiwv üyo.rcev , «AA' vfToy&oi, nrXctvctts<br />

wsroAir?«rviScr«f. Deze uitdrukkingen hebben Meurfius<br />

misleid: nogthans wordt hier niet gefprooken<br />

van onderaardfehe werktuigen , maar van raderen,<br />

onder aan de kiel gemaakt Dit fchip was dus<br />

geen eigenlijk gezegde Automate . maar een lichaam,<br />

't welk onzichtbaar bewoogea wierd.


342 B E S P I E G E L I N G E N -<br />

den voorbeelden in de oude Gefchiedenisfen j<br />

en vooral bij Livius voorkomen. Nogthans<br />

was die landtong twee en een halve franfche<br />

mijlen breed, gemeeten volgens de kaart der<br />

Griekfche Kusten van den Heer D'ANVILLE.<br />

NIET<br />

alleen was het vaaren van dit fchip<br />

in de Panathenéè'n eene vertooning ,<br />

welke<br />

den grooten hoop verbaasde , maar de kenners<br />

zelve bewonderden<br />

in het groote Zeil<br />

een prachtig borduurzel , naar de teekeningen<br />

der eerfte meesters gemaakt, door die<br />

gene van de Atheenfche Maagden , welke<br />

zich best van allen op de naald verftonden.<br />

Het verbeeldde altoos den ftrijd der Reufen<br />

tegen de Goden ; waarin<br />

MINERVA onder de<br />

befchermers van den Ölymp bijzonder<br />

uit.<br />

-muntte : zij bracht den Titanen vrcesüjker<br />

flagen toe, dan de blixem zelf, welke door<br />

JUPITEK op hen werd geworpen. Dit tafercel,<br />

't welk VJRGÏLIÜS of liever CATÜLLUS<br />

in Leoninifcbe verfen * heeft ontworpen ,<br />

was<br />

* De Heer Diliu» moet zekerlijk door Leo.<br />

«imfche verfen, welke nogtkans geheel wat anders<br />

zi|n, Hexameters veiflaan<br />

:<br />

elk weet toch,<br />

dat


©VER DE GRIEKEN. 343<br />

was voor verfcheiden fchoonheden in de uitvoering<br />

vatbaar , vooral op een zeer groot<br />

vierkant, geformeerd door festoenen van olijven.bladeren,<br />

met vioolen daar tusfchen gevlogten,<br />

Somtijds plaatfte men nog in de<br />

hoeken van dat borduurzel de beeldtenisfen<br />

van helden en beroemde menfehen. Dit<br />

laatfte was de hoogfle top van roem , welken<br />

een Athenienfer konde bereiken, ja z^p<br />

wenfehen. *<br />

UIT het gezegde kan men zich ligtelijk<br />

een denkbeeld formen van de weelde, welke<br />

in de Panegyren en Godsdienstige feesten<br />

der inwooneren van Attica wierd ingevoerd.<br />

Daar nogthans deze gewoonten meer<br />

de handigheid en het vernuft der kunstenaars,<br />

dan de fiof zelve deeden fchitteren , deed<br />

men wel met dezelve aan te moedigen , en<br />

een groot gewigt daaraan te hechten, om<br />

de harten van allen door de flreelendflS van<br />

alle belooningen tot deugd en vaderlandsliefde<br />

aan te zetten.<br />

DEtlat<br />

Virgilius en Catullus geene Leoninifche veifea<br />

kenden,<br />

* MEKKSIVS P«na.tbinae* C. XVIII.


344 B E S P I E G E L I N G E N -<br />

DEZE zelfde aanmerking geldt ten opzichte<br />

van alle voorwerpen, welke tot de fraaie<br />

kunsten behooren, zo als de Beeldhouwkunst<br />

en Schilderkunst. In een land , waar het<br />

witte marmer in zo giooten overvloed was,<br />

dat het genoegzaam geene innerlijke waarde<br />

had , gaf de beitel , dis hetzelve tot een<br />

fraaie pot of tot een fhndbeeld formde, daar<br />

aan eenen wezenlijken prijs; en deze uitvinding,<br />

wel verre van de natie arm te maaken,<br />

verrijkte haar van tijd tot tijd: een Huk marmer<br />

van den berg Pentelicus, 't welk in zijnen<br />

ruwen en natuurlijken ftaat aan vreemde<br />

kooplieden voor honderd drachmen verkocht<br />

werd, kostte zesduizend, na dat het door<br />

de handen van PKAXJTELES was gegaan.<br />

VOLGENS deze duidelijke gronden konde<br />

men ook verdedigen den fmaak, welken de<br />

Athenienfers hadden voor die kostbaare nagerechten,<br />

waartegen PLATO zo zeer uitvaart:<br />

want zo lang zij zich daarbij hielden aan den<br />

honig van den berg Hymettus, en aan de<br />

keurigfte vruchten van hunnen eigen grond,<br />

bracht zulks geene vermindering in den nationaalen<br />

rijkdom te weeg , en de bouwers<br />

ont-


«VER CE GRIEKEN. 345<br />

ontvingen eene aanmoediging, welke zij zonder<br />

dat niet zouden gehad hebben. Maar<br />

toen men, gelijk XENOPHON verhaalt, * van<br />

over zee de kostbaarfle voortbrengzels uit Sicilië<br />

en Klein-Afië liet komen , om die op<br />

de feesten van Attica op een te hoopen, toen<br />

veranderde die weelde geheel van aard, en<br />

werd doodelijk voor den Staat ; om dat zij<br />

het geld uit het land deed gaan, en aan zaaken<br />

, welke men konde misfen, eene waarde<br />

hechtte , welke zij niet moesten hebben<br />

in een land, waar men reeds, door de onvruchtbaarheid<br />

van den grond, en de luchtgefteldheid,<br />

genoodzaakt was vreemd kooren<br />

tot zijn voedzel, en vreemde ftoffen tot<br />

zijne kleeding te gebruiken: want de Athenienfers,<br />

welke geene eigen velden hadden,<br />

om zulk eene plant als het vlas te verbouwen,<br />

moesten nogthans in de fterkfte hitte<br />

van den zomer in zeer fijn linnen gekleed<br />

zijn; en deze gewoonte had niet alleen plaats<br />

bij de vrouven, maar ook bij de mannen, t<br />

Het is zeer waarfchijnlijk, dat de eerde fabrieken,<br />

welke hun die foort van ftoffen Ie-<br />

I. DEEL. Z ver-<br />

* De repul/l. \Athm*<br />

\ TiiucïeiDEs Lïb. I»


34


OVER CE GRIEKEN. 347<br />

trokken om zich op het vaste land en de ei«<br />

landen van Europa ta verfpreiden , reeds ten<br />

tijde van hun verhuizen met linnen bekleed<br />

waren.<br />

• Brj ouds rekende men onder de kostelijkfte<br />

wol die van Mileten, en in't geheel van<br />

lonië, terwijl Europifch Griekenland flechts<br />

grove doffen in den handel- bracht, die weinig<br />

geacht en naauwlijks gefchikt waren om verwerkt<br />

te worden; zo men daarvan uitzondert<br />

die van Attica, waar de fchaapen, gevoed<br />

met balfsmieke planten onder eenen helderen<br />

hemel, in fijnheid van vacht alle fchaapen<br />

Van Arkadië en van Phocrs overtroffen. * De<br />

voomaamftc bezigheid der Atheenfche vrouwen<br />

beflond in het bewerken van de wol,<br />

en in het borduuren : in deze handwerken<br />

munteden zij zo zeer uit, dat zij, wanneer<br />

al haar goed door de weelde vcrfpild was,<br />

de toevlucht namen tot haare gewoone bekwaamheid,<br />

welke haar ten minden voor de<br />

elenden van de uiterrte armoede konde beveiligen.<br />

Men ziet nog hedendaags, zegt D E -<br />

MOSTHENES , in de fabrieken gemaakte ftoffen<br />

Z 2 van<br />

Lib. II. + ATHENAEUS c. i.


342 B E S P I E G E L I N G E N<br />

van menfehen, welke tot dien ftaat gebracht<br />

waren, dat zij met fpinnen de kost moesten<br />

winnen, daar zij ts vooren zeer aanzienlijke<br />

dames van Attica geweest waren. * Zij had.<br />

den met veele andere in vergulde rijdtuigen<br />

gepraald bij de Mysteriën van Eleufis, en,<br />

gelijk de rest, haare liefdegevallen geduurende<br />

die nachtfeesten gehad.<br />

EEN voornaam Athenienfer beklaagde zich<br />

eens bij SOCRATES, dat hij onmogelijk langer<br />

in ftaat was den zwaaren last van zijn huisgezin<br />

te draagen, 't welk vermeerderd was<br />

niet eene meenigta vrouwen van zijne familie,<br />

die haaren toevlucht tot hem genoomen<br />

hadden, na dat zij de grootfte elende elders<br />

hadden uitgeftaan. Niets is gemakkelijker,<br />

antwoordde die Wijsgeer; dan die zwaarigbeden<br />

weg te neemen : voorzie ü flechts<br />

van eenen grooten voorraad van wol , cn<br />

laat die edele en luie Dames werken; welhaast<br />

zult gij niet alleen den overvloed in<br />

uw huis, maar ook in uw hart de vrolijkheid,<br />

welke u federd uwe verlegenheid verlaaten<br />

heeft, zien wederkeeren. f<br />

* , Dir<br />

contra Eat-xlidcu pag. 1313.<br />

J XENOPHON Memorab, djeta et facta Secratit. t. IJ,


« V E R D E G R I E K E N . 345<br />

DIT huismiddel, door SOCRATES uitgevonden,<br />

raakte vervolgens bij de Grieken zo algemeen<br />

in gebruik, dat ALEXANDER zelfs de<br />

gemaalin en de dochters van DARIUS aan het<br />

fpinnen wilde zetten, na dat hij dien Vorst<br />

van alle de fchatten van Perfië en Mëdië had<br />

beroofd.<br />

DE omwentelingen, in de faniiiien van Attica<br />

door de weelde veroorzaakt, waardoor<br />

fommige geheel te gronde gingen, en andere<br />

zeer fchielijk groot werden, baarde bij de<br />

Staatkundigen luttel kommers: zij dachten<br />

elk moest met rijkdom en armoede zijne<br />

beurt hebben. Maar het gene hen recht verlegen<br />

maakte, was de vermindering van het<br />

geld, veroorzaakt aan den eenen kant door<br />

een grooter vertier van vreemde waaren , en<br />

aan den anderen kant door de verliezen,<br />

welke de handel van Athenen in Thracië<br />

moest lijden , welke daar bijna geheel te<br />

gronde ging, fint dat Philippus van Macedonië<br />

de beroemde volkplanting van Amphipo.<br />

lis daar had weggenoomen, welke een voornaam<br />

Kantoor was, waarvan ik in 't vervolg<br />

fcreeder zal fpreeken. Maar de Athenienfers<br />

Z 3<br />

kon-


S5o B E S P I E G E L I N G E N<br />

konden hunne vermaaken geen peik langer<br />

zetten, noch hunne neigingen beteugelen.<br />

De tegenfpoedeu maakten geene verandering<br />

in hunnen gevvoonen pracht noch in hunne<br />

verkwisting: vaak gebeurde het, dat zij op<br />

het eigen oogenbiik als er eene of andere<br />

aanzienlijke ftad naar den kant van dc rivier<br />

Strymon verlooren wierd, bezig waren met<br />

de roekelooste weddingfehappen aan te gaan<br />

over gevechten van haanen en kwartels. Deze<br />

gevechten maakten een voornaam deel<br />

uit van hunne hazardfpeien, waarop de Grieken<br />

zo zeer verzot waren, dat geene verliezen<br />

, hoe groot en meenigvuldig ook, hen<br />

daarvan konden affchrikken.<br />

DAAR intusfehen de Regeering van Athe.<br />

nen, welke den naam wilde hebben van zeer<br />

ftreng te weezen, de fpelers van tijd tot tijd<br />

Hoorde, begrecpen deze, dat het best was<br />

veilige plaatfcn buiten de hoofdftad te zoeken<br />

; hoedanige zij er twee vonden , een te<br />

Phalerum, .-efl-cen andere, welke nog beruchter<br />

is, te Sciron , waar denkelijk de eene<br />

of andere Land - Overheid , van de klasfe<br />

der Demarchen , hun voor een prijsjen<br />

bc-


©VER BE GRIEKEN. 351<br />

beloofde de zaak verborgen te zullen houden<br />

voor de Areopagiten, welke het bellen*<br />

dige opzicht over de zeden hadden , doch<br />

welke, even als de Cenfors te Rome, zwakke<br />

bolwerken waren tegen de aanvallen der<br />

weelde met de losbandigheid vereenigd.<br />

HET fchijnt , dat de hazardfpelen ten allen<br />

tijde zeer veel overeenkomst gehad hebben<br />

met den koophandel: wanneer deze ergens<br />

openlijk wordt vervolgd , neemt hij<br />

daadelijk de vlucht, en vindt naderhand,<br />

zanderidat men weet hoe, gelegenheid zich<br />

weder te vestigen, in het midden van eene<br />

woestijn, of van een moeras. Zodra de Republiek<br />

van Athenen de oude haven van<br />

Phalerum had opgegceven, om haare geheele<br />

zeemagt, zo wel van oorlog als van koopvaardij,<br />

in den Piraeus te vereenigen, zoude<br />

het vlek der Phaleriers in het grootfte verval<br />

zijn geraakt, zo uiet de fpelers hetzelve tot<br />

Z 4<br />

eene<br />

* De Grieken hadden een verba-zend groet getal<br />

van hazardfpeelen uitgevonden, waarvan men<br />

eene geheele liist vindt in den Palamedei van Sou.<br />

ter, en in de Verhandeling van de Pauw de ^!


352 B E S P I E G E L I<br />

N G E N<br />

eene beroemde en tevens gevaarlijke plaats<br />

gemaakt hadden. Men zag daar, even als<br />

te Sciron, eene mcenigte hoeren uit alle hoe<br />

ken van Griekenland aankomen. *<br />

HET getal van deze foort van vrouwlieden<br />

vermeenigvuldigdc van tijd tot tijd in Attica<br />

zo fterk, dat de aandacht van den Staat daarop<br />

begon te vallen, welke, na dat er verfcheiden<br />

woordvvisfelingen over dit ftuk gevallen<br />

waren, eindelijk het plan van zekeren<br />

Financier aannam, hierin betraande, dat men<br />

de hoeren niet alleen bij oogluiking zoude<br />

dulden, maar haar zelfs befcherming belooven,<br />

mids dat zij eene fchatting betaalden,<br />

onderden naam van ÜOPNIKON TEAOS,<br />

. welke jaarlijks, even als de overige belastingen<br />

, verpacht zoude worden, f<br />

JUIST<br />

• De Gallerij van den tempel van Minerva te<br />

Phalerum was de voornaamfte fchuiiplaats voor<br />

het hazardfpel.<br />

t AE s c a i<br />

H<br />

E s e,ntr* limtrehm pag. 17. Som<br />

mige Geleerden hebben beweerd, dat SOLON zelf<br />

deze belasting heeft ingevoerd; maar uit de plaats<br />

van Athenaeus, door hun aangehaald, is dit niet<br />

tc bewijzen,


• VER D E GRIEKEN- 355<br />

f JUIST ZO a!s men zich ten flerkiten vleide<br />

met het vooruitzicht, dat deze nieuwe tak<br />

van Finantien de inkomften van den ftaat<br />

grooteiijks zoude vermeerderen, kwam een<br />

pbiloioof aan den Raad en den Areopagus betoogen,<br />

dat die belasting, welke geene vernedering<br />

van belang was voor haar die dezelve<br />

moeste opbrengen , en eene eeuwige<br />

fchande voor hun die dezelve ontvingen<br />

uitgevonden was door Pachters , welke niec<br />

eens de eerfte regels der Staats-rekenkunde<br />

verftonden. De belasting, zeide hij, welke<br />

gij op die vrouwlieden gelegd hebt , is in<br />

de daad eene belasting voor de Athenienfers<br />

zelve : men zal u betaalen met uw eigen<br />

geld; bij dag zult gij u veel rijker fchatten,<br />

en 's nachts zult gij veel armer zijn. Om<br />

kort te gaan , vervolgde hij, het is onmogelijk<br />

om kooplieden, van welke foort zij ook<br />

zijn , fchattingen op te leggen , want dan<br />

verhoogen zij daadelijk den prijs van hunne<br />

waaren , en het komt er eindelijk op uit,<br />

dat de kooper voor den verkooper betaalt. *<br />

z<br />

5 DAN,<br />

¥<br />

Dit alles ziet op de uithangboiden, welke de<br />

hoeren voor haare wooningen plaatsten, om zich<br />

zei-


354 B E S P I E G E L I N G E N<br />

DAN , hoe gegrond ook deze redeneering<br />

was, wilden echter de Financiers van Athenen<br />

geenszins van deze belasting afzien, en<br />

dezelve was nog in volle kracht ten tijde van<br />

DEMOSTHENES, aan wien gemeenlijk wordt<br />

toegekend de beruchte pleitrede tegen de<br />

hoer NEJESA ; maar het is klaar, dat deze<br />

het werk is van eenen ouder Redenaar dan<br />

DEMOSTHENES. Schoon deze redevoering vrij<br />

wat befnoeid is door de kiefchheid der Critici<br />

, welke daaruit weggedaan hebben alle die<br />

plaatfen, welke zelfs den minst fchaamachtïgen<br />

zouden kunnen ergeren , behoeft men<br />

echter maar dat gene, 't welk er nog van<br />

overig is, te leezen, om zich te overtuigen,<br />

dat d> zeden der Grieken toen reeds ten<br />

uiterften bedorven waren,<br />

EENIGE nieuwe Schrijvers , zo onkundig<br />

als men met mogelijkheid in foortgelijke dingen<br />

kan zijn , hebben dat bederf toegefchreeven<br />

aan den invloed van het leerlïelzel van<br />

EPIïelven<br />

tc waardeeren. Men kan van die opfchriften<br />

oordeelen uit het volgende: QuisuMctyg TAR-<br />

SIAM BEFLORAVKRIT , MBDIAM L IER AM B ABIT , P«S-<br />

IEA POPUIO PATEBIT AD SINGBIOS SOLIBOS.


OVER. DE GRIEKEN. 355<br />

EPICURUS , welke toen nog niet gebooren<br />

was, zo dat zijne verdeediging in dit opzicht<br />

maar één woord behoeft te kosten. Reeds<br />

tweehonderd jaaren , voor dat hij de eerfte<br />

beginzelen van zijne Wijsbegeerte openbaar<br />

maakte , kende men reeds van buiten , en<br />

zong men door geheel Griekenland de Gedichten<br />

van ANACREON , welke veel groo»<br />

ter Epicurist was , dan immer een leerling<br />

van EPICURUS is geweest. Nogthans hebben<br />

de Priesters, welke zo hevig uitvoeren tegen<br />

de wijsgeeren van die feöe, nimmer in het<br />

hoofd gekreegen om de fchimmen van ANA-<br />

CKEON te ftooren, maar hebben dezen eene<br />

eeuwige rust laaten genieten in de Elyfe»-<br />

fche velden, waar hij, zo zij zeiden, (liep<br />

in een myrtcbofchjen in de armen van BA-<br />

THYLLUS.<br />

DE reden , waarom deze Dichter, welke<br />

de Wellust, en vaak de verbooden Wellust<br />

bezong, nimmer, noch bij zijn leeven, noch<br />

na zijHen dood wierd aangetast, is alleen,<br />

om dat hij zo wijs was van zich voor dichter,<br />

en niet voor philofoof uit te geeven: op<br />

deze wijze was hij geenszins een gevaarlijk<br />

menfch


356 B E S P I E G E L I N G E N<br />

menfch in de oogen van de Griekfche Theo.<br />

loganten, welke zelve de waare zedebedervers<br />

van dat volk waren. Hunne leerftellin.<br />

gen moesten noodwendig de harten der fijnen<br />

bederven, daar zij hen leerden knielen voor<br />

Goden , welke door ligtmisferijen verzwakt<br />

waren, en voor Godinnen, noch flechter dan<br />

de hoeren, welke aan de Athenienfers fchatting<br />

opbrachten.<br />

DIT was in alle tijden de waare aard der<br />

Geestelijken van dat land: zo dra zij zich<br />

de eene of andere harfenfehim in het hoofd<br />

gezet hadden, hoe fehandeüjk en vernede-<br />

_ rend voor het menfchelijke verftand dezelve<br />

ook ware , lieten zij zich nimmer daarvan<br />

afbrengen, en bedachten veel liever duizend<br />

falfche redenen om eene tastbaare ongerijmdheid<br />

te verdeedigen , dan dat zij tot eene<br />

openlijke bekentenis of een oprecht berouw<br />

zouden komen. Nogthans vindt men hedendaags<br />

nog menfehen , welke de verdeediging<br />

der Priesters van het oude Griekenland op<br />

zich durven neemen, voorgeevende dat zijde<br />

uitvinders niet zijn geweest van de fchandelijkfleMythologie,<br />

welke er ooit, zo lang er<br />

maat-


e v E g DE GRIEKEN. 35f<br />

maatfchappijen en godsdiensten beftaan hebben,<br />

bekend is geweest. Maar wat fcheelt<br />

het ons te weeten , wie al of niet de uitvinder<br />

van zodanige Mythologie geweest is,<br />

daar de Gefchiedenis ons leert, dat de Priesters<br />

den volke die leer inprenteden, en dat<br />

men hen nimmer eenen merkelijken flap<br />

heeft zien doen, om openlijk die fabels te<br />

wederleggen, welke de Goden tot medepligtigen<br />

maakten , nu eens van een' diefltal,<br />

dan eens van een' moord , dan weder van<br />

overfpel of bloedfehande, met één woord van<br />

alles, wat de welvoeglijkheid ons verbiedt<br />

te noemen, *<br />

DAARENBOVEN deeden de Priesters van dio<br />

heillooze Godheden hun best om uit de beurs<br />

der dwecpers de weelde in den Godsdienst<br />

te bevorderen, welke noodwendig de weelde<br />

in den burgerftaat met zich moest<br />

PERICLES volgde eenen zeer flechten<br />

fleepen.<br />

raad,<br />

toen hij den grooten tempel van Minerva met<br />

eenen Afiatifchen pracht ging verderen; en<br />

* Zie beneden het Artikel OVER <strong>DEN</strong> GODSDIENST<br />

DER ATBtNIÏNSBRS , EN DER GRIEIEN IN 'T SE-<br />

MEEH.<br />

de


558 B E S P I E G E L I N G E N<br />

de ("richting of voltoojing van dit gebouw<br />

wordt van veele fcbrïjVers voor bet tijdperk<br />

opgegeeven, waarin eene zeer aanmerkelijke<br />

verandering in de zeden der Athenienfers<br />

voorviel. Van dien tijd af begonnen zij reeds<br />

grooten prijs te ftelien op eene meenigte<br />

dingen , welke ten tijde van SOLON of er<br />

nog niet waren , of in 't Griekfcb nog geenen<br />

naam hadden. Weleer, zeide een zeker Komedie<br />

febrijver, had geen menfch Paauwen<br />

op de bergen of in de dalen van Attica ge<br />

zien, en thans zijn zij daar zo meenigvuldig<br />

als de Kwartels. Maar het was niet alleen<br />

deze foort van vreemde vogels, waar op de<br />

fmaak der Athenienfers viel; zij waren verzot<br />

op alle foorten van vreemd gedierte, en<br />

hielden fteeds Papegaaien uit Africa , Faizan.<br />

ten en Duiven uit Sicilië, Honden uit Malta<br />

cn Lacedaemon, Paarden uit Thesfalië en<br />

Argolis, Muilezels uit Peloponnefus, cn eindelijk<br />

Aapen van allerhande flag. *<br />

DE<br />

* Behalven de vogels , welke op het vechten<br />

waren afgericht , hoedanigen men vond in alle<br />

huizen, waar hardipelen gehouden wierden, gelijk<br />

men zien kan bij' AEfchines, Orat. contra Timarchum.


O V E R E R G R I E K E N . 35J<br />

DE vrouwen van haaren kant droegen aan<br />

haar lichaam zo veel fieraads, dat hetzelve,<br />

in plaats van haare fehoonheid te vermeerderen,<br />

haar wezenlijk ontluisterde.. Gij denkt<br />

niet, zeide een zeker Wijsgeer tot haar, dat<br />

die fterke glans van robijnen en esmarauden,<br />

waarmede uwe halfen pronken , den glans<br />

van uwe oogen verdooft; gij doet dus groote<br />

onkosten om minder fchoon te zijn, dan<br />

gij zijn zoudt, zo gij U verfierde met bloemen,<br />

geplukt op den berg Hymettus, en in<br />

de bosfen van Diacrië, waar de herders u<br />

kransjes en kroontjes zouden aanbieden, welken<br />

zij zonder moeite maaken, cn gaarne<br />

weggeeven.<br />

DE man, wélke op die wijze zijnen tijd<br />

en zijne vermaaningen verfpilde , kende<br />

flechts het uitwendige der gebreken , maar<br />

wist niet, hoe diep zij geworteld waren:<br />

want menfehen, welke zo trotfeh en zo bedorven<br />

waren , waren nimmer tot de eenvoudigheid<br />

der natuur weder te brengen; en<br />

toen de buitenfpoorigheden der weelde hen<br />

in do ijsfelijkfte rampen der armoede gehort<br />

hadden, ontbrak het hun aan de nooii.


JGo BESPIEGEtiKtSBs*<br />

dige krachten om den last daarvan te tor.<br />

fchen. THEOGNIS zelf ried hun zich dan van<br />

de rots van Leucas af te ftorten; en mogelijk<br />

begaven er zich naar die akelige plaats meer<br />

om een einde van groote elenden, dan om<br />

een einde van hunne liefde te maaken. Alleen<br />

de Athenienfers wisten van tijd tot tijd<br />

met eene heldhaftige ftandvastigheid de Hagen<br />

vaa het noodlot te verdraagen: om dat<br />

zij twee gelukkige neigingen hadden , een<br />

voor het Landleeven, en een voor de Wijsbegeerte.<br />

Wanneer zij op het punt flonden<br />

om hun ongeluk voltooid te zien, namen zij<br />

hunne toevlucht in eenen tuin, leefden van<br />

tuinvruchten, en gaven zich uit voor de aanhangers<br />

van den een* of anderen beroemden<br />

Zedeleeraar: fomtijds omhelsden zij zelfs de<br />

leevenswijze der Cynici-, en begonden ten<br />

iaatltcu de wereld geheel en al te verachten.<br />

ANDEREN, welke minder fterkte van geest<br />

hadden , werden vleiers aan de Hoven , in<br />

Sicilië, Afié' of Egypte': zij verzekerden den<br />

Koningen de onfterflijkheid , vleiden hunne<br />

zwakheid, preezen hunne gebreken, en oeffenden<br />

met één woord het verachtelijkfie<br />

van


«VER DE G R I E K E N . 3SI<br />

van alle ambachten, naamelijk dat van Pluimftrijker.<br />

Na dat zij op die wijze met de<br />

zotheid der Vorften hun beurs gevuld hadden<br />

, keerden zij met buit belaaden weder<br />

naar Griekenland , en itierven ten minften<br />

eindelijk nog als vroome lieden. De Vleikunst,<br />

welke als een geheime prikkel der<br />

weelde mag aangemerkt worden, heeft nergens<br />

ter wereld hooger trap van volmaaktheid<br />

bereikt, dan in Griekenland : het oor<br />

der Koningen konde het niet langer ftellen<br />

buiten die vleiers , welke onuitputbaar<br />

waren in grootfpraak, opgefierd door welluidende<br />

woorden en flreelende uitdrukkingen,<br />

waarin de taal van dat volk zo rijk was,<br />

dat iemand , welke dezelve niet geleerd<br />

heeft, zulks niet kan gelooven.<br />

.<br />

DE ftad van Athenen was, om zo te fpreeken,<br />

het middenpunt, waaruit alle de ftraalen<br />

van roem, en al de glans van vermaardheid<br />

uitfchooten: de inwooners deelden dezelven<br />

uit naar willekeur; zo kwistig zij waren<br />

met hunne loftuitingen jegens hunne<br />

vrienden, zo gierig waren zij daarmede jegens<br />

die genen , welken zij niet genegen<br />

I. DEEL. Aa wa-


3>J2 B E S P I E G E L I N G E N<br />

waren. Toen ALEXANDER gekwetst wierd in<br />

het beltonnen van eene plaats in de Oost-<br />

Indien, riep hij uit: o Athenienfers, wat<br />

komt het mij duur te flaan om van u gepreezen<br />

te worden. Hedendaags laaten de<br />

Koningen zich vrij beterkoop prijzen in de<br />

Couranten en Dagfchriften: nogthans kan men<br />

zich reeds vooraf verzekerd houden, dat de<br />

nakomelingfchap aan diergelijke Ioffpraaken<br />

even weinig geloof zal liaan, als wij aan de<br />

Panegyre van TIBERILS , dooj PATERCULUS<br />

gemaakt.<br />

DE pracht der Lijkftaatfijen, welke zo buitenfpoorig<br />

was, dat wij bijna geen denkbeeld<br />

daarvan hebben, gaf san den geest der Grieken<br />

eene neiging tot vleierij; en dit was het<br />

oudfte van alle hunne gebreken. Zo dra er<br />

niet alleen een Vorst, maar zelfs een maatig<br />

rijk burger kwam te fterven , hadden zijne<br />

kinders of erfgenaamen de dwaaze trotfchheid<br />

eenen prijs uit te fchrijven, en al! •<br />

Verfenmaakers daardoor te noodigen om een*<br />

lrjkzang tot lof van den overleedenen te maaken:<br />

en het was zeker, dat den genen, welke<br />

best van allen de kunst van vergrooten<br />

ver-


OVER DE G R I E K E N . 36%<br />

verftond, met meerderheid van ftemmen de<br />

prijs zoude worden toegeweezen.<br />

DE beroemdfie Dichters ondernamen dan<br />

zeer verre reizen , en ftaken zelfs de zee<br />

over, om mede naar den prijs te dingen; zo<br />

als duidelijk blijkt uit het voorbeeld van HE-<br />

SIODÜS, welke de uitvaart van AMPHIDAMAS ,<br />

eenen der oudfte Vorften van het eiland Euboea<br />

, kwam bijwoonen , alwaar hij den<br />

lof zong van een perfonaadje, die zeer weinig<br />

bekend was, en wien hij hemelhoog verhief<br />

in zulke trotfche verfen, dat alle zijne<br />

mededingers tot zwijgen gebracht wierden.<br />

Mij behaalde dus den prijs der vleierij , en<br />

durfde naderhand daarop roemen, als of hij<br />

de loffelijklïe daad van zijn leeven verricht<br />

had. * Wanneer deze verfen in de daad zeer<br />

wel gemaakt waren , leerde men dezelven<br />

van buiten , en na dat zij drie of vier geflachtërt<br />

lang gezongen waren, hadden zij de<br />

kracht van eene Overlevering verkreegen.<br />

Op die wijze zijn er over de wereld, en in<br />

Griekenland meer dan ergens, zo veele hifiorifche<br />

fabels verfpreid aangaande de ingebeelde<br />

togten van Vorsten en Helden.<br />

Aa 2<br />

IK<br />

* Cpttum et Bitrum v. 652.


3G4 B E S P I E G E L I N G E N<br />

IK heb altoos bij mij zeiven gedacht, dat<br />

de ILIAS , zo als zij ootfprongelijk heeft moeten<br />

geweest zijn, opgeiteld is voor Lijkfpelen,<br />

gevierd in Thesfalië ter eere van Acmc-<br />

LES, door Vorsten, welke voorwendden aframmelingen<br />

te zijn uit den huize van PE.<br />

LEUS en het geflacht der Centauren.<br />

SOORTGELIJKE fpelen waren niet altoos voor<br />

eens, maar werden dikwijis tot vaste jaarlijkfche<br />

plegtigheden gemaakt : zo dat de<br />

ILIAS, of liever de ACHILLEÏS, in onderfcheiden<br />

tijden kan zijn opgefteld, en naderhand<br />

vond men goed daar zo veele fragmenten<br />

bij te voegen, dat, zo HOMEROS eens weder<br />

opltond, hij zijn eigen werk niet meer zoude<br />

kennen. Men had zelfs te Athenen fchoolen,<br />

waarmen voor de kinders gebruikte eene<br />

uitgave van de Ilias, vol van verfen, welke<br />

thans niet meer in dezelve gevonden worden;<br />

zo als dat , 't welk van AESCHINES wordt<br />

aangehaald tegen TIMARCHUS.<br />

BIJ alle lijkfpelen voerde» de. Dichters,<br />

welke onder elkauder naar den prijs dongen,<br />

de Goden en Godinnen op het tooncel, maakten


OVER DE GRIEKEN. 365<br />

ten lange Romans, en weidden uit in lange<br />

Episoden , zonder welke het hun aan ftof<br />

zoude hebben ontbrooken ; gelijk dit vaak<br />

het geval was van PINDARUS , welke zo veele<br />

omwegen gebruikt , dat hij zich zeiven<br />

vergelijkt bij eenen Reiziger , welke , in<br />

plaats van recht door eene ftad te gaan, omdoolt<br />

door aile de kromde ftraaten , en ten<br />

laaiden zelf niet meer weet, waar hij is. *<br />

Dergelijke afwijkingen moesten noodzaaküjk<br />

plaats hebben , zo dikwijls er verfen gemaakt<br />

wierden ter vereeuwiging van de nagedachtenis<br />

dier wreede Vorften , cn lediglopers,<br />

wier geheele leeven niets opleverde<br />

dan wanbedrijven, zonder eene enkelde gebeurtenis,<br />

welke gefchikt was om bezoagen<br />

te worden ; en evenwel moesten er verfen<br />

gemaakt worden , wilde men van de erfgenaamen<br />

van een onberoemd menfch geld verdienen.<br />

TOEN het geflacht van die reizende Barden<br />

in Griekenland was uitgeftorven , werden de<br />

profaifche fchrijvers de gewoone Lofredenaars<br />

der natie; en hunne grootfpraak, fchoon van<br />

Aa 3<br />

* Pythia, Ode Xh<br />

h e c


3ó"ö B E S P I E G E L I N G E N<br />

het bevallige der Poëzij ontbloot, evenaarde<br />

nogthans die der Dichteren , gelijk<br />

m en zien<br />

kan uit de lijkredenen, in den Ceramicus te<br />

Athenen uitgefprooken.<br />

ALLE die genen, welke door deze kunst<br />

«enigen naam gemaakt hadden. werden naar<br />

Afie gelokt tot de uitvaart van MAUSOLUS,<br />

waar ARTEMISIA eenen zo grooten prijs uit-,<br />

loofde , dat de Dichters alle de vermogens"<br />

van hunnen geest infpaaden , cn hunne geheele<br />

vleikunst uitputteden, om eenige vonken<br />

van roem te verfpeiden over het graf van eenen<br />

Vorst, welke nooit iets anders was geweest<br />

dan een roover, en een bloedzuiger<br />

Van zijne onderdaanen. *<br />

DE Jaarboeken van Rome werden , volgens<br />

het zeggen van CICERO, insgelijks fchandelijk<br />

verfalfcht door.de onbefchaamdheid van hun,<br />

welke Lijkredenen opttelden voor de Adelij'<br />

ke familien; men verhefte zelfs overleedenen<br />

tot het Confulaat , welke nooit in hun leeven<br />

Conful geweest waren , en men liet<br />

Veldheeren triumpheeren, welke nooit eenen<br />

flag<br />

ï Asisior, Oictnon, L, I,'


OVER DE GRIEKEN.<br />

flag gewonnen, of zelfs , die den (lag verlooren<br />

hadden. *<br />

OP deeze wijze diende de weelde der<br />

Lijkfpelen om de Historifche waarheid te verfalfchen;<br />

eerst in Griekenland, 't welk door<br />

PLINIUS de Oceaan der fabelen genoemd<br />

wordt, en vervolgens in Italië, waar men<br />

even weinig met de waarheid op had: men<br />

durfde zelfs te Rome de bedriegerij der Lof*<br />

redenaaren bekrooncn met vergoodingen ,<br />

welke toen geld kostten, en welke nog geld<br />

doen winnen aan hun, die dezelve weeten<br />

te copieeren.<br />

DE wetten door SOLON gemaakt ter vermindering<br />

van de onkosten der begraaffenis,<br />

en de nutteloosheid zelve van zo veel fchats<br />

aan een graf verfpild , beteugelden eindelijk<br />

de weelde der lijkftatien : maar toen kwam<br />

de weelde van den Schouwburg op, en wel<br />

tot zulk eene hoogte , dat men zich niet<br />

Aa 4<br />

min-<br />

* Zie hier, hoe hij die zogenoemde jaarboeken<br />

befchrijft: Multa tnirn fcripta fimt in eis , c]nae fata non<br />

font : falfi triumphi, plures conftikttit, i'nera etiam falf*,<br />

Cic. in Bruto.


3


O V E R DE G R I E K E N . 303<br />

Huurders van den Schouwburg te Athenen<br />

zich uit deze zwaarigheid gered, of de Komedianten<br />

voerden eene nieuwe weelde in ,<br />

niet min verderffelijlc dan die der Chooren.<br />

Wanneer zij de rol van AGAMEMNON , PSIA.<br />

MUS of eenig ander Koning uit de heldeneeuwen<br />

moesten fpeelen , wilden zij eenen<br />

ftoet van flaaven hebben , overeenkomstig<br />

me: hunne waardigheid, en kwamen niet op<br />

het tooneel, dan met een groot gevolg van<br />

Lakeijen, Edellieden en Pages. PLUTARCHÜS<br />

verhaalt zelfs, dat een zeker Acteur weigerde<br />

de rol van Koningin te fpeelen , onder<br />

voorwendzel, dat men hem geen genoegzaam<br />

getal van Staatdames wilde geeven,<br />

om met fatfoen in het openbaar te verfchijnen.<br />

*<br />

Aas<br />

DE<br />

* 2* -oiti titcittti..<br />

Te Athenen werden de rollen van vrouwen immer<br />

door mannen gefpeeld, en deezen deeden dat<br />

zo wel, dat men, volgens getuigenis van Juvenalis,<br />

zulks niet kond: merken. De Grieken , voegt<br />

hij er bij, zqn gebooren Tooneelfpeelers: zij weeten<br />

alle tooneu na te bootfen , alle gebaarden,<br />

alle houdingen na te maaken , en zich volkome^<br />

in dc plaats te Rellen van den verbeeldden p.rfeon.


S7o<br />

B E S P I E G E L I N G E N<br />

DE Chooren in de Komedie ,<br />

welke uit<br />

vijfentwintig perfoonen beftonden, ondergingen<br />

geene vermindering ,<br />

gelijk die in de<br />

Tragedie , maar werden geheel en al afge.<br />

fchaft , om dat men niet in ftaat was de<br />

kosten daarvan te draagen; zo als de Scholiast<br />

van ARISTOPIIANES zeer wel heeft aangemerkt.<br />

Dit was eene heilzaame verbetering:<br />

want al die nietsbeduidende omflag befloeg<br />

zo veel plaats op het tooneel, cn bracht<br />

zo veel onwaarfchijnlijkheid in de uitvoering<br />

van<br />

het ftuk , dat het onmogelijk was de<br />

Komedie tot volkomenheid te brengen , zo<br />

lang de Chooren in dezelve plaats hadden,<br />

welke nergens anders toe dienden, dan om<br />

zeer ftekelige Coupletten te zingen: de dichters<br />

vulden deze gezangen op met aanfpraaken<br />

aan bedrieglijke Financiers, aan lafhartige<br />

Krijgsbevelhebbers, aan Hechte vrouwspersonen<br />

, en aan befaamde lichtmisfen.<br />

Zo<br />

dra men te Athenen door eene uitdrukkelijke<br />

wet had verbooden , eenen burger op het<br />

tooneel bij naam te noemen, werd dat fpotachtige<br />

gezang van zo weinig aanbelang, dat<br />

men<br />

zich over de afchaffing van hetzelve in<br />

?<br />

t minst niet beklaagde.<br />

IN


O V E R DB G R I E K E N . 371<br />

LM de vlekken van Attica, waar de Komedie<br />

was uitgevonden, was de iniïelling van<br />

Chooren zeer natuurlijk, omdat de aanfchou.<br />

wers zelve daar in de uitvoering deel namen;<br />

en zo men thans volkomenlijk, en in alle de<br />

bijzonderheden , de Trygedie van den berg<br />

Icarus wilde nabootfen, zoude het Parterre<br />

zelve tusfchen de Bedrijven moeten zingen<br />

en danfen , 't welk de openbaare vrolijkheid<br />

merkelijk zoude vermeerderen : maar diergelijke<br />

fpelen zouden niet dan onder den blootcn<br />

hemel kunnen gefpeeld worden.<br />

Ook<br />

was de Trygedie eeniglijk toegewijd aan den<br />

Wijnoogst, en de Komedie, in den beginne,<br />

aan de land-feesten in de Attifche vlekken.<br />

ARISTOTELES heeft dit tc onrecht ontkend<br />

, daar het mijns oordeels aan geenen<br />

twijffel onderhevig is. *<br />

* Po ET ic. Cap. 5. P. 15 edit. Goulftoni.<br />

VOOR<br />

Niet tegenftaande het voorgeeven der Doriers,<br />

't welk Aristoteles tegen dat der Athenienfers wil<br />

gefield hebben, kan men zicli verzekerd houden,<br />

dat de Komedie haaren naam heeft gekregen van<br />

Kwiio;, 'r welk beteekent Feesten met dans verzeld.<br />

Van dit woord komen mede de Trkimen en<br />

Tctmcomen van Attica, waarvan Aristoteles in't gaheel<br />

geene kennis had.


372 B E S P I E G E L I N G E N<br />

VOOR het overige, hoe groot ook de weelde<br />

van het Atbeenfche Tooneel geweest zij,<br />

is het nogthans eene vergrooting te beweeren,<br />

dat de vertooning der Tragediën van<br />

SOPHOCLES en EURIPIDES aan de Republiek<br />

meer heeft gekost, dan de Peloponnefifche<br />

oorlog, waarvan de onkosten en fchaden onmogelijk<br />

te berekenen waren t terwijl men<br />

ligtelijk kan begrijpen, dat de groote naam<br />

der Atheenfche Dichters en Tooneelfpelers<br />

zo veele vreemdelingen van alle kanten uit<br />

Europa en Afië derwaarts lokte, dat het vieren<br />

der Bacchanalien vaak het geld eer vermeerderde<br />

dan verminderde. En gelijk er<br />

bij de Olijmpifche fpelen eene zekere reden<br />

van ftaat was , welke den Koophandel bevoordeelde<br />

, zo hadden de Athenienfers bij<br />

hunne Toneelfpelen insgelijks eene Staatkundige<br />

reden, welke het geld der vreemdelingen<br />

naar Athenen voerde. Men zal uit het<br />

vervolg zien, dat de Grieken zulke doorlleepen<br />

Financier? waren, dat'de onze, in vergelijking<br />

met die groote meesters , naauwlijks<br />

leerjongens kunnen heeten.<br />

HIER


O V E R D E G R I E K E N . 373<br />

HIER mede het ftuk van de Weelde afgehandeld<br />

hebbende , zal ik in de naaste<br />

Afdeeüng mijne aanmerkingen over den<br />

Koophandel geeven, op dat zaaken, welke<br />

een zo naauw verband met elkander hebben<br />

, ook in haare natuurlijke orde op elkander<br />

volgen.<br />

VIJF-


374 BESPIEGELINGEN'*<br />

VIJFDE<br />

AFDEELING.<br />

NANCIEN DER ATHEN1ENSERS.<br />

M<br />

<strong>VAN</strong> <strong>DEN</strong> KOOPHANDEL £N DE FI­<br />

Si-<br />

EN is thans in het denkbeeld , dat de<br />

Engelfehen de grootde Fabrikcurs , en de<br />

Hollanders de grootfie Kooplieden van Europa<br />

zijn : maar bij ouds waren de Athenienfers<br />

tevens de eerde Kooplieden, en de<br />

eerde Fabrikeurs van G iekenlaud. Zij zouden<br />

, door den uitvoer van de voortbreng,<br />

zeis hunner beroemde Fabrieken, eenen on.<br />

gelijk veel voordeeligcr handel gedreeven<br />

hebben dan de Tyriers en Karthagenienfers,<br />

zo zij niet daartegen waren genoodzaakt geweest<br />

bij aanhoudendheid hun koren van<br />

vreemden te koopen , 't welk verbaazende<br />

fommen gekis verilond.<br />

DE


O V E R D E G R I E K E N ; §7*<br />

DE noodzaakelijkheid om telkens de ftad<br />

Athenen van voorraad te voorzien, was een<br />

ftuk van zo veel gewigt, dat het de geheele<br />

aandacht der Wetgeevers en Staatkundigen<br />

tot zich trok: zij (lelden zelfs verfcheiden<br />

Overheden aan, om het opzicht en beftuur<br />

over dien handel te hebben ; maar de waak.<br />

zaamheid van die Opzieners heeft nimmer de<br />

gierigheid kunnen beteugelen van die genen,<br />

welke eene verderffelijke Monopolie en on.<br />

telbaare bedriegerijen daarmede pleegden.<br />

ALLE die flimme ftreeken , welke men<br />

meent dat in onze dagen door de Speculateurs<br />

van London zijn uitgevonden , waren<br />

reeds voor twee duizend jaaren bij de Grieken<br />

bekend. Dat volk muntte zo zeer uit,<br />

beide in het goede en in het kwaadc , dat<br />

het voor volgende gedachten onmogelijk is<br />

geweest nieuwe ondeugden, of nieuwe deug.<br />

den uit te vinden.<br />

DE Kooplieden, welke gewoon waren de<br />

haven van Athenen en de Beurs van Piraeus te<br />

bezoeken, kenden de kunst om daar allerhande<br />

fchrikbaarende geruchten te verfpreiden, ten<br />

ein-


37


O V E R DE G R I E K E N . 377<br />

de Republiek van Athenen altoos in haare belangen<br />

zocht te krijgen, ten einde met eenig<br />

voordeel in derzelver Staaten handel te kunnen<br />

drijven: en daar het geene dan Hechte<br />

havens had, wisten de Athenienfers den Koning<br />

LEUCON te bcweegen, dat hij eene nieuwe<br />

haven opende om den uitvoer gemakkelijker<br />

te maaken van de waaren van dat<br />

fchiereilaod , welks geheele zuidelijke gedeelte<br />

toen reeds zeer volkomen moet bebouwd<br />

zijn geweest.<br />

DE keuze van LEUCON viel op eene plaats<br />

welke in de Taurifche taal AKDAUDA , dat<br />

is, de Zeven Goden, heette, en welke van<br />

de Grieken naderhand Tbeudofia is genoemd,<br />

doch waarvan de ligging in 't geheel niet<br />

overeenkwam met die van Kaffa, gelijk de<br />

Rusfen zich verbeeld hebben: en de wet,<br />

ten dezen opzichte door hun gegeeven, loopt<br />

aan tegen alle begrippen van de oude Aardrijkskunde.<br />

*<br />

J. DEEL. Bb THEÜ-<br />

* Men verbeeldt zich verkeerdelijk, dat deze<br />

plaats ooit THEODOSIA heeft j;eheeten : haare eigenlijke<br />

naam ISTBEBDOSIA, en zij was reeds<br />

on-


37S B E S P I E G E L T N G E I I<br />

THËUDOSIA was ten tijde van DEMOSTHE.<br />

NES het groote Kantoor van den handel der<br />

Athenienfers in de Krim ; en zij hebben in<br />

een kort tijdsbeftek eene bijna ongelooflijke<br />

peenigte van koren van daar gehaald. *<br />

DEWIJL de Zwarte Zee zeer onftuimig is,<br />

en de engten van de Propontis met rotfen<br />

zijn bezet, gingen er, in eene zo lange en<br />

gevaarlijke overvaart, veele laadingen verlooren.<br />

Daar te boven moesten er in tijd<br />

van oorlog particuliere Eskaders gewapend<br />

worden, tot dekking der fchepen, welke het<br />

koren uit dat fchiereüand naar Attiea brachten,-<br />

waaruit dubbelde onkosten ontftonden,<br />

welke tevens de beurs der particulieren en<br />

de landskas uitputteden. f<br />

DEZE tak van handel levert ons het eerfte<br />

naricht op van Wisfelbrieven; en<br />

ISOCRATES<br />

zegt<br />

onder de legeering van H A D U A K Ï S verwoest.<br />

Cafta is eene nieuwe ftad, op eene geheel andere<br />

plaats gelegen. Zie Vossrus ai Ptriplnm P.nti<br />

Euxini.<br />

* DEMOSTHENKS contra. Lmintn. STRABO<br />

Ccogr. L. VU,<br />

1 D E M os TB. tantra Poljcltum. pag. «Il,


OVER DE GRIEKEN. 375<br />

zegt zeer duidelijk, dat een vreemdeling,<br />

welke laadingen koren naar Athenen had ge.<br />

bracht, daar aan eenen Koopman , STRATO.<br />

CLES genaamd, eenen Wisfel gaf om te trekken<br />

op zekere plaats van den Pontus Euxinus,<br />

waar hij geld te goede had. * Hij, welke<br />

zich met dat briefjen belastte, had daar groot<br />

voordeel bij, dewijl hij dus niet noodig had<br />

zijn goed te waagen op eene zee, bedekt<br />

met kaapers van Lacedemon , welke alle<br />

fchepen, die uit eenige haven van Attica uit.<br />

liepen , wegnamen.<br />

MEN kan dan zeggen, dat vooreerst de<br />

vrees voor de gevaaren der zee, en ten anderen<br />

de vrees voor kaapers den menfehen<br />

het eerfte denkbeeld van deze uitvinding<br />

heeft ingegeeven. Ondertusfchen, daar de<br />

trouw der Grieken zeer klein was, gebruikte<br />

de genoemde STRATOCLES ten hunnen opzichte<br />

zeer goede voorzorg: hij liet zich asfigneeren<br />

op eenen Bankier van Athenen<br />

waarop hij altoos verhaal had, ingeval zijn<br />

briefje in de Krim wierd geprotegeerd: want<br />

Bb 2 hij,<br />

* ISOCRATESl'l» TfCCTIsllTlKOl pa'. 55O.


380 B E S P I E G E L I N G E N<br />

hij , welke hetzelve getrokken had , was<br />

toen zonder vaste woonplaats.<br />

MET alleen wisten de Athenienfers veel<br />

meer zaaken, dan wij thans denken, maar zij<br />

wisten ook eene meenigte van dingen, welke<br />

wij niet kennen. Bij aldien men met oplettendheid<br />

overweegt, het gene er verhaald wordt<br />

van zekere Munt der Karthaginienfers, ishec<br />

gemakkelijk daarin de Bankbriefjes te vinden.<br />

Karthago, uitgeput door de zwaare onkosten<br />

van zijn zeeweezen, en tevens door de zwaare<br />

foldij, welke het aan hulptroepen moest<br />

betaalen , vond uit om, zonder eenig metaal,<br />

eene munt te maaken , welke niet minder<br />

moeilijk was na te maaken, dan de bankbriefjes<br />

van Londen. De Schrijver van de<br />

famenfpraak, getiteld ERYÏIAS, waarvoor fommigen<br />

PLATO, anderen AESCHINES den Wijsgeer<br />

hebben gehouden, zegt, dat de Karthaginienfers<br />

in kleine verzegelde beurfen een<br />

zeker onbekend ding beflooten, 't welk onder<br />

de Kooplieden eenen bepaalden prijs had,<br />

en door den St3at als zodanig erkend wierd;<br />

dit komt volkomen overeen met het hedendaagfche<br />

papierengeld- *<br />

DE<br />

* AESCHINES SOCXAIICI Dialogi. pag, S2;


O V E R D E G R I E K E N . 381<br />

DE Athenienfers hadden den Koophandel<br />

door eene meenigte van wetten bepaald. Onder<br />

anderen mogt niemand der burgeren zijn<br />

geld leggen op fchepen, welke bij hunne<br />

terugkomst hunne laading te Athenen niet<br />

ontfeheepten. Ook mogten de Schippers geen<br />

koren laaden , of het moest naar Athenen<br />

beltemd zijn. Deze wet mag goed zijn geweest<br />

in Griekenland; maar zo men in Hol •<br />

land eene dergelijke wilde maaken, was het<br />

gedaan met de geheele vrachtvaart , welke<br />

de Hollanders hebben op de kusten van<br />

Frankrijk , en waartoe zij thans meer dan<br />

driehonderd fchepen gebruiken, welke allerhande<br />

foorten van waaren zonder eenige bepaling<br />

vervoeren.<br />

DE voornaamfte fioffen , welke de Athenienfers<br />

zelve noodig hadden, mogten uit geene<br />

haven van Attici worden uitgevoerd, zo<br />

als het hout, het hars van den berg Parnes,<br />

en bijzonder het was van den Hymettus, 't<br />

welk hun van grooten dienst was, om de<br />

fchepen te heilrijken op eene wijze, welke<br />

bij ons geheel onbekend is. *<br />

Bb 3<br />

DOOR<br />

* Uit de Periplus Psnli Euxini van ARMANUS ziet<br />

men


382 B E S P I E G E L I N G E N<br />

DOOR alle deze inrichtingen maakte de Repubiiek<br />

van Athenen, met eene verbaazende<br />

fchranderheid, gebruik van twee merkwaardige<br />

gebeurtenisfen , welke den ftaat des<br />

Koophandels geheel en al veranderden; naa.<br />

melijk de verwoesting van Tyrus en van Cormthus.<br />

Zij zamelde bijeen de ftukken van<br />

d.e twee zwaare fchipbreuken, en trok, zo<br />

veel zij konde, de Tyriers en Karthaginienfers,<br />

beide van vaderland beroofd, tot zich.<br />

DEZE vlugtelingen werden vervolgens geplaatst<br />

op het eiland Delos , 't welk den<br />

Athenienferen toebehoorde, en federd werd<br />

dit een vermaard Kantoor van Koophandel,<br />

na dat men het overfebot van twee handeldrijvende<br />

fteden derwaards had overgebracht;<br />

want dat volk behield zijnen voorigen aard'<br />

ook na dat het uit zijn voorig geluk verftoo'<br />

ten was.<br />

Uir<br />

men, dat, wanneet een fchip verongelukt. en geheel<br />

tegen derotfen verbrijzeld was, men dan 1<br />

*et was daar af konde neemen , waar uit blijkt<br />

?« dit „ch daar niet met harsachtige zelfftandig-<br />

«dea had vercenigd,<br />

z o<br />

als<br />

m e n fieme.„l,jk ge-


O V E R D E G R I E K E N . .585<br />

UIT een gedenkftufc , in de voorgaande<br />

eeuw ontdekt , blijkt, dat de Tyriers , na<br />

dat hunne ftad door ALEXANDER verwoest<br />

was , eene nieuwe maatfchappij van Koop.<br />

lieden en Schippers hadden opgericht te Dolos,*<br />

waar de Athenienfers van hunnen kant<br />

godsdienstige feesten , en fpelen , tü den<br />

fmaak van de Oiympifche , inftelden. Vervolgens<br />

brachten zij de wereld in het geloof,<br />

dat dit heilige eiland zo zeer door APOLLO<br />

en DIANA befchermd wierd, dat de grootlfe<br />

booswichten daar 'de algemeene rust niet<br />

durfden ftooren ; en op deze wijze werden<br />

de Kooplieden door den Godsdienst tegen<br />

de aanvallen derZeeroovers beveiligd, dewijl<br />

dat volk, 't welk geene burgerlijke wet eerbiedigde,<br />

de grootfte vrees had voor APOLLO<br />

en DIANA.<br />

B<br />

B<br />

4 OVER-<br />

* Deae Maatfchappij noemde zieh i]


384 B E S P I E G E L I N G E N<br />

OVERAL, zegtSTRAso, waar men de kunst<br />

verftaat om een groot aantal Grieken tot<br />

zich te lokken, het zij door bijgeloof, of<br />

door fchouwfpelen, kan men zich bij voorraad<br />

reeds verzekerd houden, dat de Koophandel<br />

zich van zelve daar zal vestigen : en<br />

STRABO heeft niets gezegd , waarachtiger<br />

dan dit.<br />

OM een Kantoor van Koophandel op te<br />

richten, gingen de Grieken op deze wijze te<br />

werk. Eerst gefchiedden er, zonder dat men<br />

weet hoe, groote wonderwerken, in eenen<br />

onbekenden hoek; vervolgens werd die plaats<br />

beroemd door bedevaarten, cn welhaast nog<br />

meer door jaarmarkten. Om nog meer volks<br />

derwaards te lokken, (lelde men wedloopen<br />

in van paarden en wagens; men deelde prijzen<br />

uit aan de Worstelaars; bekroonde Mu.<br />

fikanten, Dichters , Schilders, en zelfs Hoeren<br />

, zo als te Corinthus.<br />

DEZE Staatkunde begoochelde alle vreemde<br />

natiën: uitgezonderd de Romeinen, welke<br />

van natuur veel doorzicht hadden. Deze<br />

zagen niets dan koophandel , waar de<br />

Grie-


8 v E R DE G R I E K E N . 385<br />

Grieken hen godsdienstige inltellingen wilden<br />

doen zien ; en de Latijnfche Schrijvers<br />

hebben z ; ch in dit opzicht zo weinig vergist,<br />

dat zij openlijk, en zonder eenige bewimpeling,<br />

de ülympifehe fpelen den Koophjndel<br />

van Griekenland noemden. Een van hun<br />

heeft zelfs beweerd, dat die koophandel van<br />

Eüs zo oud was als de Olympifche fpelen; *<br />

en CICERO zegt, dat reeds ten tijde van PY-<br />

THAGOHAS, eene meenigte menfehen zich naar<br />

die zo genaamde fpelen begaf, eeniglijk om<br />

daar handel te drijven ; zo dat er geen de<br />

minlte twijffel aangaande dit zo gewigtige<br />

fluk van de Oude Gefchiedenis overblijft.<br />

ER was , genoegzaam jaar op jaar , in<br />

Griekenhuid eene vermaarde markt , het zij<br />

teNemasa, cfteDelos, of in Eüs, of te Delphi,<br />

of in de landengte van Corinthus. De<br />

naijver, welke op die markten plaats had,<br />

veranderde welhaast in eene nationaale jaloezij;<br />

en de Eliers, welke fchrandere koopl?b<br />

5<br />

lie-<br />

* Olympierum inhiam auctortm habnit Jphuitr/i Eltum*<br />

eas IwiLts, mercatumqui inflituit. V E L I . P A T E R -<br />

Is<br />

C V L U S , Lib. I, Z,le beneden het artikel van Arkadié'.


385 B E S P I E G E L I N G E N<br />

le-ien waren, werden om gewigtige redenen<br />

uitgellooteo van de Isthmifche fpelen, waar<br />

men hunne fchranderheid konde misfen.<br />

WAT betreft de Amphictyonifche markten<br />

deze werden niet alleen jaarlijks gehouden,<br />

maar kwamen zelfs tweemaal in den tijd van<br />

twaalf maanden weder. De Vergaderingen der<br />

Algemeene Staaten van Griekenland hadden<br />

aanleiding rot dezelve gegeeven, door eene<br />

meenigte menfehen te lokken, „ u<br />

naar Del.<br />

Pi», waar zij in het voorjaar vergaderden,<br />

dan naar Thermopylen , waar zij eene twee.<br />

de zitting in het najaar hielden. Ik<br />

h e b<br />

een<br />

we.mg te vooren gezegd , dat het nimmer<br />

miste, wanneer verfcheiden Grieken ergens<br />

evenveel waar, en onder even veel welk voor'<br />

wendzel, zich nederzetteden, of de Koop.<br />

handel geraakte welhaast daar aan den gang,<br />

gelijk het fpel onder een troep kinders.<br />

DION CÜRYSOSTOMUS legt de Airrhictvonifche<br />

markten te laste , dat zij bij verloop<br />

van tijd van hunne oorfpronkelijke inrichting<br />

afgeweeken zijnde tot eenen fchandelijken<br />

handel dienden van flaaven, bellend om den<br />

na.


O V E R DE G R I E K E N 387<br />

nationaalen lust te boeten. * En waarlijk,<br />

er is reden om te denken, dat die Kooplieden,<br />

waarvan wij geiprooken hebben onder<br />

de benaaming van ANAPAnOAOKAnHAOI,<br />

daar jonge menfehen gebracht hebben, welke<br />

op de geheimen hunner kunst waren afge.<br />

richt, op dat men het meest mogelijke genot<br />

mogt hebben van derzelver gemaakte bevalligheden<br />

, en kunstige fehoonheid. Verders<br />

werd op de markten van Thermopylen<br />

ook handel gedrceven met dingen, welke tot<br />

de geneeskunst behooren , met kruiden en<br />

wortels geplukt van den berg Oeta; zo als<br />

de Helleborus of het Nieskruid, waarvan de<br />

Grieken zeer veel gebruik maakten, ter geneezing<br />

niet alleen van lichaamelijke ongemakken,<br />

maar ook van ongelleldheid in het<br />

verftand.<br />

MEER andere fteden van dat gedeelte der<br />

aarde, zo als Tithorasa In Phocis, en Ther.<br />

mon de hoofdftad van AEtolië , hielden insgelijks<br />

groote jaarmarkten, t Maar men had<br />

daar<br />

* Ortf. L X X V U .<br />

tPoLYB. L , V. G . 2. C E I I A R I U S Gto£r,<br />

\Ant. L . II. C, 13.


388 B E S P I E G E L I N G E N<br />

daar niet de voorrechten en vrijdommen<br />

welke aan de plegtfge fpelen gehecht waren,<br />

waar de fjslijkheden van den oorlog de ge.<br />

woone werkzaamheid der kooplieden niet<br />

ftoorden .- want men kondigde daar eenen onverbreekiijken<br />

ftilfttad van wapens af, g e-<br />

duurende welken men veilig zelfs over het<br />

vijandelijklte grondgebied konde trekken, en<br />

zonder eenige vrees allerhande foorten van<br />

waaren naar Olympia voeren. * Al wie daar<br />

kwam met crediet, doch zondergeld, vond<br />

daar daadeüjk middel om hetzelve te krijgen<br />

j want de priesters van Jupiter gaven<br />

geld op intrest. Men zegt zelfs, dat zij geld<br />

gefchooten hebben aan APOLLONIUS van Tyane<br />

, welke waarfchijnlij'k , gelijk zo veele<br />

gelukzoekers, eenen geheimen handel dreef,<br />

waarvan zijn gefchiedfehrijver niet heeft goedgevonden<br />

ons nader tc onderrichten, f<br />

DAAK Griekenland Hechts weinige bcvaarbaare<br />

rivieren, en niet eene bruikbaare vaart<br />

had,<br />

* Deze wapen-irilftand weid bij de Grieken<br />

S7Tov


OVER DE GRIEKEN. 3S5<br />

had, hield de Koophandel daar niet altoos<br />

den zelfden weg ; en dit hing af van de<br />

bijzondere fpeculatien der Kooplieden , wel.<br />

kealle reizende waren, en onophoudelijk van<br />

de eene markt naar de andere trokken : dit<br />

belette echter niet, dat zij groote onderneemingen<br />

konden doen, en dingen van groot<br />

gewigt uitvoeren. AESCHINES verwijt, onder<br />

andere misdaaden , aan DEMOSTHENES , dat<br />

hij de oorzaak was van den ondergang van<br />

eenen zekeren ANAXINES , uit het eiland Euboea,<br />

welke, volgens zijn zeggen , op de<br />

Olympifche fpelen handelde. * Zo die man<br />

flechts een gemeene Kraamer, en geen groot<br />

Koopman was geweest, zoude DEMOSTHENES<br />

het der moeite niet waardig geacht hebben<br />

om zich met den roof van eenen armen hals<br />

te verrijken. Ondertusfchen weeten wij niet,<br />

dat die Redenaar zich ooit van deze zwaare<br />

bcfchuldiging gezuiverd heeft: want, zonder<br />

zich in eenige omftandigheid des aangaande<br />

in te laaten, vergenoegt hij zich met te verzekeren,<br />

dat, volgens afgelegde getuigenisfen,<br />

* T*iv 'Avafrvii ffvMv^iv ra iïpsirs v.«raexivcuruc,<br />

Tg ra ayopazparct 'oXv^iah ayopalovTo;,<br />

A E S C H I N E S centra Ctefifhenftm. p. Sl6.


35b B E S P I E G E L I N G E N<br />

fen,<br />

deze ANAXINES een verfpieder fcheen te<br />

zijn van het hof van Macedonië. * Maar<br />

onder zulke voorwendzels zoude men de<br />

goederen van alle uitlandfche kooplieden wel<br />

hebben kunnen in beflag neemen , en hen<br />

u.tfchudden. Zij trokken telkens door verschillende<br />

Staaten en Republieken, zo dat zij<br />

van<br />

zelfs kennis moesten hebben van de toerustingen,<br />

welke daar gemaakt wierden, en<br />

van de plans , waarmede men bezig was<br />

'erwijl zij doorreisden.<br />

"<br />

d i e<br />

"<br />

t i j d d e<br />

Men ziet ook, dat<br />

krijgsoversten , wanneer zij<br />

mncht van den inwendigen ftaat van eenig<br />

land verlangden te hebben , i„<br />

d e<br />

eerde<br />

Plaats de Kooplieden ondervraagden , van<br />

welke altoos eene mecnigte de legers vooraf<br />

gingen, en dezelve volgden.<br />

DEZS manier v a n<br />

handeldrijven had zelfs<br />

Plaats midden in Athenen, waar men geene<br />

bijzondere winkels had, maar voor elke foort<br />

van waaren eene publieke plaats had ge<br />

fcbfltt, waar dezelve konden ten toone ge<br />

fpreu worden onder tenten , of ook onder<br />

rieten afdaken , welke met weinig moeite<br />

kou-<br />

•.flluo.lti, de Cenn*.<br />

l n >


ÖVER DE GRIEKEN. 391<br />

konden opgeflagen en afgebrooken worden;<br />

zo dat het binnen de ftad bijna altoos kermis<br />

fcheen te zijn.<br />

SOMMIGE natiën, welke het hoofd vol hadden<br />

van hunnen Adel, zo als de Thesfaliers,<br />

of van hunne grootheid, zo als de Spartaanen,<br />

zochten die foort van koophandel onder<br />

linnen of rieten daken verachtelijk te maaken;<br />

maar al wie te Athenen zich verftoutede<br />

om den burgeren deswege eenig verwijt<br />

te doen, werd daadelijk te recht gefield, en<br />

volgens de wet ftrengelijk voor zijne onbefchofre<br />

trotsheid geftraft. *<br />

DIE wet, de eenigfte in het wetboek der<br />

befchaafde volken, toont duidelijk, dat'de<br />

Athenienfers op alle mogelijke wijzen den<br />

ftukhandel befebermden , zonder welken de<br />

koophandel in het groot nimmer kan bloeien.<br />

Wanneer twee zaaken dermaate met elkander<br />

verbonden zijn , dat men dezelven niet<br />

kan fcheiden , zonder haar te vernielen, is<br />

het de grootfle ongerijmdheid de eene te<br />

verachten , en op de andere prijs te ftellen.<br />

Het<br />

D I J I O S I H , eentra Eitbulidem, pag,<br />

IJCS.


$92 B E S P I E G E L I N G E N '<br />

Het is buiten twijffel zeer loffelijk den koophandel<br />

in het groote te doen; maar dewijl<br />

zij, welke denzelven drijven, reeds genoeg<br />

door het geluk zijn beloond geworden, moet<br />

de Wetgeever zorgen, dat alle aanmoedigingingen<br />

voor den handel bij ffukken in ftand<br />

blijven. Men heeft volkomen recht gehad<br />

om te zeggen, dat die Minister der Financien,<br />

welke in Engeland eene bebisting op<br />

de winkels wilde leggen, de knevelaarij heel<br />

flecht verftond ; maar hij verftond in 't geheel<br />

noch gezonde Staatkunde, noch natuurlijke<br />

billijkheid ; want eene belasting is een<br />

wezenlijk bezwaar, terwijl het vertier een<br />

onzeker voordeel is, 't welk door de omftandïgheden<br />

aangebracht, en ook weggenoomen<br />

wordt.<br />

DE Grieken hadden zo veel fmaak voor<br />

den reizenden handel , dat zij fomtijds te<br />

lande togten deeden , welke bijna ongelooflijk<br />

fchijnen. PTOLEMAEÜS fpreekt van eenen<br />

Koopman van Macedonië , welke zijne<br />

bedienden zond tot in het hart van Sericum,<br />

liggende tegen de grenzen van China.<br />

* Deze Karavaane moest de zuidelijke<br />

kus-<br />

* Ceogrifh. L, 1. Cvp, Xh


OVER DE GRIEKEN. 393<br />

Kusten van do Kaspifche zee omreizen, en<br />

eene ruimte vau meer dan zeventienhonderd<br />

Franfche mijlen afleggen , om belaaden met<br />

de fchatten van het Oosten weder te huis<br />

te komen. De Griekfche kooplieden hadden<br />

insgelijks het binnenfle van Duitfchland zo<br />

wel doorgereisd, dat zij niet alleen de lengte<br />

van hetHercynifche woud, maar ook den<br />

loop van alle de rivieren in dat land kenden.<br />

Zelfs meent men, dat de handel in<br />

geelen Amber hen naar den mond van den<br />

Weixcl lokte , zo dat zij te lande op de<br />

zelfde hoogte kwamen, waar de Tyriers ter<br />

zee waren gekomen: zij ontmoeteden elkander<br />

daar, ten naasten bij zo als de Spanjaarden<br />

en Portugeefen elkander op de Molukfche<br />

eilanden ontmoeteden , waar zij langs zeer<br />

verfchillende wegen gekomen waren.<br />

DE handel tusfchen het binnenfle gedeelte<br />

van Afië, en de oostelijkile deelen van Europa<br />

, is reeds in de vroegfte tijden begonnen.<br />

Ten tijde van HIFPOCRATES , waren Cr<br />

al eenige ftoffen uit Indien, bijzonder van de<br />

Malabaarfche kust , verfpreid door Peloponnefus,<br />

en Attica, waar die tak van handel^<br />

I. DEEL. Ce we'.


394 B E S P I E G E L I N G E N<br />

welke bellaar, in fpecerijen , reukwerken,<br />

verwen en blanketzalven, voornaamelijk was<br />

in de handen der Athenienfers , gelijk men<br />

kan ppmaaken uit het groote getal van marktplaatfen,<br />

welke te Athenen, tot den verkoop<br />

van die foorten van waaren, gefchikt waren.*<br />

Zo veel men uit de befchrijving van Xe-<br />

NOPHON kan oordeelen, welke hij geeft van<br />

eenPhenicifch fchip, 't welk in de Pireifche<br />

haven ten anker was gekomen, fchijnt het,<br />

dat de Pheniciers veel grooter fehepen gebruikten<br />

, dan de Athenienfers. De reden<br />

van dat onderfcheid was deze. De Pheniciers<br />

ver/tonden de zeevaart<br />

beter dan de<br />

Grieken , en voeren Jangs min gevaarlijke<br />

ftreeken , zo dat zij grooter rijkdom in een<br />

* MEVRSIVS de Ceramice gemine. Cap. 16.<br />

groo-<br />

Ovrnrus en P H N T U S zeggen , dat de beroemdfte<br />

der blanketzalven, welke te Athenen be<br />

ierd wietden, de OBSVPHS was, dienende om de<br />

opperhuid te verzachten, en de kleur op te heldewn.<br />

Het was tevens de onaangenaamfte der Art-<br />

011'^!,? e G t i e k r c h e V I O U w e n<br />

g^mikten;<br />

f V* r c i a i e n ' •• 1»


OVER DE GRIEKEN^ 395<br />

grooter fchip durfden waagen. De Athenienfers<br />

daarentegen, welke dikwijls onfluimige<br />

wateren, zo als die van de Zwarte Zee , bevoeren<br />

, durfden geene rijke laadingen in<br />

hunne vaartuigen waagen. De fchepen, welke<br />

zij gemeenlijk tot hunnen handel in de<br />

Krim gebruikten , voerden niet meer dan<br />

twintig roeiers ; en de koopprijs liep niet boo»<br />

ger dan twee of drie talenten, bedraagende<br />

tien of vijftien duizend livres, zo als büjktuit<br />

verfcheidene redevoeringen van DEMOSTHENES,<br />

welke tot dit onderwerp betrekking hebben.<br />

HET is moeilijk te beflisfen, of de manier<br />

der Pheniciers in de daad beter, dan die der<br />

Athenienfers, is geweest, Bij laatstgenoemden<br />

konden de huizen van koophandel niet<br />

door eene enkelde fchipbreuk te gronde<br />

gaan , zo als te Tyrus en Sidon dikwijls<br />

moest gebeuren. HESIODUS, welke de zoon<br />

was van een Afiatifch Koopman, trachtte den<br />

Grieken van Europa de volgende les in te<br />

prenten: men moet altijd, zeide hij, met<br />

lof fpreeken van kleine fchepen ; maar wanneer<br />

men koopwaaren wil laaden, moet men<br />

de grootlte fchepen neemen , welke er tc<br />

Cc a vin.


3PÓ B E S P I E G E L l N Q E r f<br />

vinden zijn. * Doen de fpeculateurs van dis<br />

Pireifche haven wisten vrij beter de waarfehijnlijke<br />

kanfen te berekenen, dan eea<br />

man , die fraaie zesvoetige verfen op den<br />

Helikon maakte.<br />

HET zoude wat al te ligtvaardig zijn voor<br />

zeker aan te neemen, dat de Grieken het<br />

gebruik van Zee-Asfurancien gekend hebben:<br />

maar dit gaat echter vast, dat zij wonderlijk<br />

wel waren afgericht op de bedriegerijen,<br />

welke daarmede gepaard gaan; en zij hebben<br />

het eerst de menfehen het zonderlinge bedrog,<br />

't welk thans BARATTERIE genoemd wordt,<br />

geleerd. De eigenaars der fchepen leenden,<br />

op vooruitzicht van groot voordeel, van de<br />

bankiers eene groote fom gelds, onder voorwendzel<br />

van daarvoor eene laading te zullen<br />

koopen ; vervolgens bevrachteden zij , op<br />

eene fchelmachtige wijze, hunne fchepen met<br />

fleenen en zand , en zo haast zij daarmede<br />

in de volle zee gekomen waren, hakten zij<br />

de kiel van het fchip aan Hukken, 't welk<br />

dus welhaast verzonk: het volk bergde zich<br />

* Ofr. et dhr. vs,<br />

in


O V E R DE G R I E K E N . 397<br />

in de booten , en men bracht den Bankier<br />

de tijding , dat beide kapitaal en intrest<br />

verlooren waren. * Men moet zekerlijk<br />

in Frankrijk geene groote vorderingen in het<br />

bcftuur over den Koophandel gemaakt hebben<br />

; want die bedriegerijen, door de Grie.<br />

ken uitgevonden , worden daar nog hedendaags<br />

gepleegd, terwijl zulks in Holland bijna<br />

onmogelijk is, waar de laading der fchepen,<br />

welke geasfureerd worden, vooraf uit<br />

duchtige verklaaringen moet zijn gebleekcn.<br />

DE Atheenfche Kooplieden hadden langs<br />

den Bosporus Cimmerius Kantooren en Kantoorbedienden<br />

, welke zich daar 's winters<br />

ophielden, om de laadingen in gereedheid te<br />

brengen, welke des zomers van daar moesten<br />

gevoerd worden, t Deze laadingen beftonden,<br />

voor zo verre de Krim betreft, zo<br />

als die toen was, in koren , zoute vifch,<br />

vellen en wol, welk| dingen gedeeltelijk<br />

Cc 3<br />

met<br />

* Mén vindt zulk een bedrog gemeld in de Redevoering<br />

van Demosthenes tegen Zenotheinis<br />

{«g. 1S3.<br />

t 0 g JI 0 s T H, (ontrtt Pbwmontm peg. s°s.


398 B E S P I E G E L I N G E N<br />

met gereed geld gekocht, gedeeltelijk tegen<br />

de Griekfche wijnen verruild werden.<br />

WAT betreft de grooter Kantooren van<br />

koophandel, zo als de volkplantingen , ge.<br />

heel en al aangelegd om met de hoofdfiad<br />

handel te drijven, van deze hadden de Romeinen<br />

geen zo gewigtig als Amphipolis, ge.<br />

legen aan den mond van de rivier Strijmon,<br />

op de grenfen van Macedonië , zijnde, gelijk<br />

bekend is, thans een dorp niet den verbasterden<br />

naam AMBOU , en fiaande onder<br />

de magt derTurkeh, welke alles, wat groot<br />

geweest is, klein gemaakt hebben.<br />

DEZE bezitting leverde den Athenienferen<br />

langen tijd al het noodige hout tot hunne<br />

fcheepvaart, cn behalven dat bracht het eene<br />

aanzienlijke fom gemunt zilver op. * De<br />

volkplantelingen van Amphipolis ftrekten hun.<br />

nen koophandel uit, aan den eenen kant tot<br />

in Thracië, en aan den anderen kant tot in<br />

Macedonië j zij hadden den fleutel van den<br />

Strymon, waar niets, zonder hun goedvinden,<br />

konde uit of in komen: en in deze rivier<br />

S THUCTC, Lib, IV,


O V E R E E G R I E K E N 399<br />

vier lieten zij bij vlotten hun timmerhout<br />

drijven, 't welk gehouwen was op de zuidelijke<br />

zijde van den berg Rhodope , en van<br />

den Hemus, met ontzachelijke bosfchen bedekt.<br />

Dewijl daarenboven de wateren van<br />

die landftreek toenmaals zeer vifchrijk waren,<br />

werden dc visfeherijen van Amphipolis beroemd<br />

, en brachten verfcheiden foorten van<br />

zoute waaren in den Griekfchen koophandei.<br />

HET was voor de Athenienfers onmogelijk<br />

eene plaats van zo veel gewigt te bewaaren,<br />

zo ras Macedonië uit zijnen largduurigen<br />

flaap ontwaakte, en de oogen begon te<br />

openen voor de bronnen van zijn vermogen.<br />

PHILIPPUS , de vader van ALEXANDER , maakte<br />

zich gewapenderhand meester van Amphipolis,<br />

en'bracht den loop van den Strymon onder<br />

zijn gebied. Toen moesten de Athenienfers<br />

met geresd geld die dingen betaalen, welke<br />

hun te vooren niets anders dan de vracht gekost<br />

hadden: zij werden in Macedonië be»<br />

handeld , gelijk de Engeifchen in Amerika<br />

behandeld worden ; dat is te zeggen , zij<br />

moesten goede woorden gebruiken daar, waar<br />

zij te vooren als meesters geheerfcht hadden.<br />

Cc 4<br />

Ds


4ÜO B E S P I E G E I . I<br />

M G E N<br />

DE Grieken waren de grootfte b aa<br />

f en<br />

in<br />

Let oprichten van volkplantingen; maar nimmer<br />

hebben zij eene enkelde onder hunne<br />

magt kunnen houden: deze fmeeten uit zich<br />

zeiven het juk van de hoofdftad af, of vreemde<br />

vorsten veroverden dezelve, wanneer zij<br />

in eenen zwakken ftaat waren. Maar hoo.<br />

danig ook haar lot ware, zij brachten altoos<br />

veel toe ter algemeene bevordering van den<br />

koophandel , door den fmaak voor de Kunsten<br />

aan woeste volken mede te deelen; want<br />

hoe grooter het getal der bruikers was, des<br />

re grooter moest ook het vertier zijn.<br />

MEN konde Griekenland aanmerken als eenen<br />

ontzachelijk grooten Winkel, waar men vol.<br />

ftrefcrehjfc moest komen haaien alle dingen<br />

van weelde, all e k e u r i g g e m a a k t h u i s r a a d<br />

en, metéén woord, alles, wat de barbaaren,<br />

zelfs na dat zij befchaafd waren, nimmer<br />

konden namaaken. Schoon Klein-ALe<br />

bedekt was met Griekfche fleden , zag men<br />

daar echter nooit zulke vernuftige Kunstenaars,<br />

noch zulke bekwaame werklieden voortkomen<br />

als in Europifch Griekenland. Al wie<br />

hieraan Hechts twijfelen durfde, werd gerekend


O V E R D E G R I E K E N . 401<br />

jkend noch vernuft, noch fmaak, noch kennis<br />

van de Fraaie Kunsten te bezitten. * Het<br />

groote geheim der oude handeldrijvende volken<br />

beftond in het vervaardigen van onnavolgbaare<br />

zaaken, zo als te Corinthus het brons,<br />

te Tyrus de purperverf, in Egypte het glas ,<br />

cn en in Eüs fommige ftoffen, welke tegen<br />

goud werden opgewogen; alle welke dingen<br />

niet konden nagemaakt, veel min geëvenaard<br />

worden ; even weinig ais men in ftaat was<br />

na te maaken de vaten, welke door de A-<br />

thenienfers te Anaphlystus in Paralie gemaakt<br />

Werden.<br />

HOE uitgeftrekt ook de koophandel was,<br />

welke in de Pireifche haven gedreeven werd,<br />

wilden de pachters nimmer aan den Staat<br />

eene groote fom gelds voor de pacht van de<br />

inkomende rechten op de vreemde waaren<br />

betaalen; want zij wisten zeer wel, dat er<br />

eene meenigte zaaken ter Huik wierden ingevoerd,<br />

f<br />

C<br />

c<br />

5 I W<br />

* THKOPHR, Cbaract. JTeet cxhalovflol".<br />

t M I « « S I U ! heeft de woorden van den rede.<br />

naar Andacides niet wel begreepen , beweerende<br />

dat


402 B E S P I E G E L I N G E N<br />

fN de kleine baai van Corydalla, naar den<br />

noordkant van den Piraeus , welke de Die.<br />

ven.haaven werd geheeten , dreeven dé<br />

vreemde fchepen van allerlei vlaggen open.<br />

lijk den Sluikhandel ;<br />

en DEMOSTHENES bericht<br />

ons , dat de ftad Athenen geene magt<br />

had om zulks te beletten, fchoon die haven<br />

binnen de grenfen van Attica lag; * want<br />

alle vlekken, aan zee gelegen, dreeven han.<br />

del voor eigen rekening, en niemand durfde<br />

denzelven in de fouvereiniteit van hun grondgebied<br />

te na koomen ; als zijnde deze gegrond<br />

op het verdrag zelve ,<br />

waardoor alle<br />

die kleine Staaten zich tot één Staatslichaam<br />

vereenigd hadden ,<br />

even als de fleden van<br />

Holland. In onze dagen wordt een arme<br />

bloed ,<br />

die een pond tabak of eene halve<br />

maat zout ter fluik heeft ingevoerd , tot de<br />

galei verweezen; daar m die tijden zelfs de<br />

hoofdiat<br />

deze de inkomende rechten op vreemde waaien<br />

van de Republiek Athenen gepacht had voor<br />

zesendertig talenten 's jaars.<br />

Dergelijke verdragen tusfchen de aanneemers en<br />

het volk werden gemaakt voor drie jaaren • dus<br />

betaalde Andocides jaarlijks niet meer dan twaalf<br />

talenten, of zesendertig in drie jaaren.<br />

* üiliosm, tantra Lacritm pag. g U,


O V E R D E G R I E K E N . 403<br />

hoofdftad van Attica dc Dievenhaven niet<br />

durfde Ou'ten, om dat dezelve in eigendom<br />

toebehoorde aan de inwooners van Corydalia,<br />

welke in den hunnen fouverein waren.<br />

DEWJJL de Koophandel van Athenen grootendee's<br />

op de weelde gegrond was , zag men<br />

denzelven aangroeien of afneemen, naarmaa.<br />

te dat er meer of minder geld in Attica om»<br />

liep, en naar maate dat de Athenienfers meer of<br />

minder magtig waren. Toen zij meesters ter<br />

zee waren, fielden zij de andere' handeldrijvende<br />

natiën de wet, en verdrukten alle koopfteden<br />

van de Saronifche Golf, zo als AEgina,<br />

Corinthus en Megara. Maar om deze tirannifche<br />

overmagt te krijgen, werden zo veele<br />

fchatten verfpild , dat de Staat zich zeiven uitputtede,<br />

en ten laatften niet alleen zijne overwinst,<br />

maar ook zijne eigen bezittingen verloor.<br />

DE ondervinding, zegt ISOCRATES, heeft<br />

geleerd , dat alle volken van Griekenland,<br />

welke het meesterfchap ter zee in handen<br />

gehad , of Hechts naar het hetzelve geftaan<br />

hebben, zich in eenen ijslijken afgrond van<br />

onheilen en rampen hebben geftort. Zodanig<br />

mees-


4©4 B E S P i E G E t i<br />

N G E N<br />

meesterfchap, voegt hij er bij, is niet natuurlijk;<br />

het is een herfenfchim, welke de<br />

menfehen geheel verblindt, en hun alle verftand<br />

beneemt : zij haaien zich daardoor zo<br />

veele, en zo geduchte vianden op den hals,<br />

dat het niet mogelijk is op den duur daartegen<br />

beftand te blijven. De bewooners der<br />

kusten, dc eilanders, nabuurige Mogendheden<br />

, afgelegen Mogendheden, kortom alles<br />

wapent zich met vereenigde krachten tegen<br />

hen, die zich meester van de zee maaken,<br />

even als tegen de Dwingelanden van het<br />

menfehdom. *<br />

ZOUDE men bijna niet zeggen, datlsocRA.<br />

TES hier mede de Engelfchen bedoeld , en<br />

hun juist voorzegd heeft het gene hun is<br />

overgekomen, en 't geen hun in het vervolg<br />

nog ftaat over te komen , zo zij niet kunnen<br />

goedvinden eene gemaatigder denkwijze aan<br />

te neemen, en volgens billijker grondregels<br />

te handelen?<br />

DE<br />

* De face pag. z S6. Hij zegt uitdrukkelijk, dat<br />

de heerrchappij over de zee her verftand beroert<br />

yan hun, die naar dezelve ftaan : 7Tapu


ö V E R DE G R I E K E H . 40.J<br />

DE Ouden waren zo fchrandere Waarneemers,<br />

dat zij reeds hadden opgemerkt, dat<br />

zodanige magt , fteunende op gewapende<br />

fchepen, welke overal dood en verwoesting<br />

aanvoeren, een*zo buitenfpoorigen hoogmoed<br />

verwekt, dat dezelve tot verbijstering en zinneloosheid<br />

overilaat. De verregaande klein,<br />

achting , welke de Engelfche voor andere<br />

natiën hebben, is alleen uit-dien hoogmoed<br />

gebooren.<br />

DAAR wij reeds den flaavenhandel befchouwd,<br />

en de plaatfen aangeweezen hebben<br />

, waarmen zo veele ongelukkige flagtoffers<br />

ging omkoopen , zoude het overtollig<br />

zijn hier op 't nieuw verflag te geeven van<br />

dat gedeelte van den Atheenfchen Koophandel,<br />

waarvan wij reeds de voornaame takken en<br />

de gewigtigfte omftandigheden hebben opgegeeven<br />

; waaruit men genoeg kan opmaaken,<br />

dat, zo de fchaal al niet beflendig ten<br />

voordeele der inwooneren van Attica overfloeg,<br />

deze ten minden nimmer tot derzelver<br />

nadeel was j en zonder dit zoude dat<br />

land, 't welk zich door kunst moest flaande<br />

hou-


4o5 B E S P I E G E L I N C E W<br />

houden , welhaast onherflelbaar te gronde<br />

zijn gegaan.<br />

GEENE van alle de oorzaaken, welke eenen<br />

onmiddelijken invloed op den voortgang der<br />

nijverheid hebben, bracht meer toe om den<br />

koophandel en de fabrieken van Athenen in<br />

eenen bloeienden ftaat te brengen, dan de<br />

vrijheid, en dat men beflendig bleef weigeren<br />

aan iemand , wie hij ook ware, een uitfluitend<br />

recht toe te ftaan. Het was eene<br />

grondwet van Staat, nooit den eenen burger<br />

boven den anderen te bevoorrechten door<br />

vergunningen, welke ftrijdig waren met de<br />

burgerlijke gelijkheid. *<br />

HET was wel geoorlofd groote mannen<br />

door eerbewijzingen en rang te beloonen,<br />

maar men mogt hun geen Oktrooi verleenen<br />

om voor zich alleen handel te drijven , of<br />

alleen voor zich fabrieken op te richten. Men<br />

moet zich in dit opzicht niet door kwalijk<br />

uitgelegde uitdrukkingen laaten misleiden,<br />

noch zich verbeelden, dat de maatfehappij<br />

van Tyrifche kooplieden, onder de befcherming<br />

* In Ugilui ^ttticii L. 1, Tit,


«VER DE GRIEKEN- 40';<br />

ming van Athenen op het eiland Delos ge.<br />

vestigd, een uitfluitend recht gehad hebbe,<br />

gelijk de Oosiindifche Compagnien der Hollanderen<br />

en Engelfchen: zij was niet anders,<br />

dan een genootfchap van eenige vluchtelin»<br />

gen, welke het overfchot van hnnne geplonderde<br />

goederen bij een gebracht hadden, om<br />

eenen gemeenfchaplijken handel te beginnen,<br />

hoedanigen verfcheiden huifen thans nog kunnen<br />

beginnen, zonder daartoe openbaar gezach<br />

noodig te hebben ; want het maakt<br />

geen onderfcheid, of een fchip voor rekening<br />

van een enkeld menfch, of van tien onderfcheiden<br />

menfehen bevracht is.<br />

DEWIJL uitfluitende voorrechten met de<br />

natuurlijke billijkheid ftrijden , kunnen dezelve<br />

nooit door de wetten worden toegeftaan:<br />

want zelfs de flechtfle (faatkunde zal<br />

nimmer openlijk durven zeggen, dat men<br />

wetten kan maaken , welke met de natuurlijke<br />

billijkheid flrijden. Er is dus geen an.<br />

der middel, om die foort van monopoliën in<br />

te voeren, dan daaden van geweld, geheel<br />

onbellaanbaar met de gefteldhcid van eenen<br />

vrijen Staat, zo als de Republiek van Athenen


408 B E S P I E G E L I N G E N<br />

nen was , waar noch in den koophandel,<br />

noch in andere zaaken de eene menfch bo.<br />

ven den ander vooruit had» Hoe meer deze<br />

ftelregel in 't oog wordt gehouden, des te<br />

meer zal men den koophandel zien toenee.<br />

men ; en waar de eerfte uit het oog wordt<br />

verlooren, ziet men den laatften welras vervallen<br />

, en dikwijls gEheel verdwijnen.<br />

SOLON , willende vreemde fabrikeurs naar<br />

Athenen lokken , beloofde denzelven eer,<br />

maar geene Oktrooien. Om de fabrieken in<br />

haare opkomst te onderfteunen , zijn er<br />

flechts twee wettige middelen ; te weeten<br />

belooningen in geld ,, of onderfebeidingen<br />

van rang, welk laat/te het begrip was van<br />

SOLON, die dit ftuk van Staatkunde beter<br />

verftond, dan honderd fchrijvers, welke in<br />

deze agtiende eeuw over dezelve gefchreeven<br />

hebben , en dan honderd Ministers,<br />

welke bij geluk of door gunst aan het hoofd'<br />

van zaaken zijn gefield, en welke beftendig<br />

zulke grondregels volgen, welke meer tot<br />

voordeel zijn der Koningen , dan van het<br />

volk , waar over men zich luttel bekommert,


« V E R D E G R I E K E N . 400<br />

Hiert, niet tegenfiaande de fraaie Voorbe.<br />

richten voor de Edicten, van den Heer NEC-<br />

KER , en anderen , die het zelfde ambacht<br />

met hem oeffenen.<br />

§ n.<br />

OVER<br />

HET MüNTWEZEM VAM ATHENEN.<br />

Zo alle de gedenkftukken der oudheid<br />

verlooren waren, zoude men thans niet denken<br />

, dat de Atheenfche Muntftukken van<br />

eenig belang zijn geweest, zo wegens de<br />

de grofheid van den ftempel , als om het<br />

lelijke beeld, 't welk men gewoon was daarop<br />

te flaan, naamelijk de afbeelding van den<br />

grooten Krasuil , welke zieh nog bij de<br />

puinhoopen van Athenen ophoudt: als of men<br />

onder alle gedaanten van leevende fchepzelenj<br />

de onbevalligfte van allen had willen<br />

kiezen. Dit zinnebeeld heeft in zijne foort<br />

overeenkomst met die Gothifche en Barbaarfehe<br />

zinnebeelden , welke de Europeaanfche<br />

Vorsten hunne Wapenfchilden noemen.<br />

Ds ouden ergerden zich , zo wel als<br />

wij thans , aan den kwaaden fmaak, welke<br />

I. DEEL. Dd er


4to B E S P I E G E L I N G E N<br />

cr in de muntftukken van Athenen heerfchte.<br />

De Wijsgeer ZENO vergeleek dezelven bij<br />

Hecht opgeftelde redenen, waarvan alle de<br />

Spreekwijzen en toeren ruw en plomp zijn.*<br />

Het gene SPANHEIM en andere hedendaagfche<br />

geleerden over dit onderwerp gefchreeven<br />

hebben, heeft geenen grond van waarfchijnlijkheid;<br />

en men mag voor zeker houden,<br />

dat door eenen geest van zuinigheid, welke<br />

in Republieken zeer wel te pas komt, de<br />

Schatmeesters van den Staat het fnijden van<br />

de Ifempels op zo Iaagen prijs Helden , dat<br />

de eerlte kunstenaars niet goedvonden op<br />

zodanige voorwaarden te arbeiden.<br />

» i o c. L A C H T , in uita Zcnonis.<br />

SCHOON men in Attica, in den omtrek var*<br />

Colonae, Kopermijnen dolf, waren de Athe.<br />

nienfers zeer afkeerig, om zich van dat metaal<br />

tot het betaalen van kleinigheden te<br />

bedienen; dus moest men, om hunnen fmaak,<br />

of liever om hunne zotte verwaandheid te<br />

voldoen, het zilver in zeer kleine fiukjes fnij.<br />

den, welke, volgens het zeggen van ARISTO-<br />

PHANES , zo wel op vifch-fchubben gcleeken ,<br />

dat men zich dikwijls in dat opzicht vergiste.<br />

DE-


C V E R D E G R I E K E IT. 4.IS<br />

DEZE kleine geldmunten waren ongemakkelijk<br />

in den koophandel: men konde dezelven<br />

heel ligt verliezen , en bezwaarlijk<br />

wedervinden; daarenboven zoude het maakloon<br />

een groot gedeelte van derzelver waarde<br />

hebben weggenoomen, bijaldien men de<br />

beste kunstenaars tot het fnijden der ftempels<br />

had willen gebruiken.<br />

MEN vindt nog, onder de overblijfzels der<br />

Griekfche Penningkunde, zilveren plaatjes,<br />

welke den halven Huiver der Athenienfers<br />

verbeelden; doch men behoeft niet te twijf»<br />

felen, of er zijn ook zilveren oorden in zwang<br />

geweest, na dat men volftrekteüjk geen gebruik<br />

van het koper wilde maaken, 't welk<br />

fommige Demagoogen hadden ingevoerd,<br />

doch 't welk met zo veal opfchriften, en fatiren<br />

ovcrlaaden werd, dat zij vroeg of laat<br />

van hunne onderneeming moesten afzien.<br />

De Redenaar Dionyfius droeg , zo lang hij<br />

leefde, den bijnaam van Koperen Man ,• om<br />

dat hij eene lange, en denkelijk zeer goedé<br />

redevoering had gehouden, om het volk van<br />

de volftrekte noodzaakelijkheid van eene koperen<br />

munt te overtuigen.<br />

Dd 2


IN goud werden er zelden munten geflagen,<br />

en dan nog in kleinen getale, bij gelegenheid<br />

van eene overwinning, of van eenige<br />

merkwaardige gebeurtenis. Men heeft zelfs<br />

in de Verhandeling van de Akademie der Op.<br />

fchriften beweerd , dat er geene goudmunt<br />

der Athenienfers overig is, welke voor echt<br />

kan gehouden worden.* Maar niemand weet<br />

de reden, waarom dit metaal zo fchaars door<br />

de Opzieners van de Munt gebezigd is, en<br />

het is echter niet te denken, dat lieden,<br />

welke voor het overige zo veel doorzicht<br />

hadden, in eene zaak van het grootfte belang<br />

zonder reden .en vasten grond zullen zijn tc<br />

werk gegaan. Zie hier de oplosfing van dit<br />

politieke raadfel.<br />

AT-<br />

* De gouden Medailles van Athenen, welke de<br />

Heer WIN K E L M A N zegt in Italië gezien te hebben<br />

ich„nen even zo faifch te zijn , als die Tetxadtachme,<br />

met de beeldtenis v M<br />

T „ 8 M I I O<br />

1<br />

*t ES, welker onechtheid ten flerkflen in het oocr<br />

loopt. De beeldtenis van THIMISTOCIIS heel<br />

-oou op eenige munt geftaan<br />

s<br />

en buiten dart<br />

1}« oplchrift zot en barbaarfch. De faifch" Z,<br />

LS d , e<br />

kn„-A<br />

* a n h « vlek der


« V E R D E G R I E K E N . 413<br />

DE waarde van het goud boven het zilver was<br />

in Attica minder, dan inAfië; en dus zouden<br />

de Athenienfers immer verlies geleeden hebhen,<br />

wanneer zij het goud uit handen der<br />

Oosterlingen kochten , terwijl zij integendeel<br />

wonnen aan het zilver, 't welk zij zelve dolven.<br />

IN Afiê", zegt HERODOTUS , ftaat het goud<br />

in evenredigheid tot het zilver , als één tot<br />

dertien; doch te Athenen, was, volgens PLA­<br />

TO , die evenredigheid ,<br />

als van één tot<br />

twaalf. * Hier uit volgt, dat de kooplieden,<br />

wanneer zij bij voorbeeld te Sardes in Lydië<br />

vijftig pond Goud kochten, om naar Athenen<br />

te brengen, daar op de markt vijftig pond<br />

zilver<br />

zouden verlooren hebben : want dc<br />

Athenienfers zouden bun niet meer dan twaalf<br />

Dd 3 heb-<br />

* HEIODOT. L.J. Cjo. PLATO in Dialogo,<br />

cui titulus Hifparchui.<br />

Nieuwe Schrijvers, welke over de munten der<br />

ouden gefchreeven hebben , zo als GRONOVIUS,<br />

ARBUTIIMOT, B.AMBACH en anderen, willen,<br />

dat voor de tijden van Plato de evenredigheid van<br />

het goud tot het zilver te Athenen was als één<br />

tot tien : want, zeggen zij , de gouden Drachme<br />

gold tien zilveren drachmen ; maar dar goud was<br />

niet vari 24 karaaten. En wanneer men van de<br />

betrekkelijke waarde der metaalen fpreekt, onderftclt<br />

men dat zij zuiver zijn; anders kan men over<br />

die dingen niet fprcekei), zonder verkeerd te re*<br />

«lenecren,


•<br />

414 B E S P I E G E L I N G E N<br />

hebben betaald voor een ding, 't welk hun<br />

dertien had gekost. Dus deeden de Opzieners<br />

der Munt zeer wijsielijk met geen an.<br />

der metaal te gebruiken , dan 't welk zij<br />

zonder fchade konden bekomen; daar men<br />

thans in Europa verfcheiden Staaten kent,<br />

Welke bij aanhoudendheid fchade lijden door<br />

het munten in. goud, 't welk zij, hit handen<br />

der Portugeefen moeten koopen, zo duur als<br />

dezen verkiezen hetzelve te verkoopen.<br />

DE onderneemingen van die Financiers,<br />

welke de evenredigheid tusfchen de metaalen<br />

door de kracht der b.rgerlijke wetten<br />

hebben willen bepaalen , waren ganfeh niet<br />

Wel overlegd: noch SOLON noch één van alle<br />

de Atheenfche Demagogen heeft ooit iets<br />

dergelijks ondernoomen.<br />

NERGENS in geheel Europifch Griekenland<br />

werden zilvermijnen gevonden , dan in Attica<br />

, waaruit de Athenienfers van tijd tot<br />

tijd eene verbaazende meenigte van dat metaal<br />

haalden , 't welk zij louterden tot het<br />

gehalt van Franfcb zilver, om daarvan geldfpecien<br />

te flaan , van de tetradrachmen af<br />

tot


© V E R DE G R I E K E N . 4.1$<br />

tot aan de oordftuivers toe , zo dat , het<br />

goud niet medegerekend, de Republiek negen<br />

of tien onderfcheiden geldmunten in gebruik<br />

had, waarvan ieder eene onderdeeling<br />

was van de andere; en alle kwamen overeen<br />

met een zeker bijzonder gewigt, 't welk ia<br />

den dagelijkfchen handel in gebruik was.<br />

TOEN langzaamerhand de brandfloffen, dienende<br />

tot het fmelten der metaalen, begonden<br />

te verminderen , en de eigenaars der<br />

mijnen al dieper en dieper moesten laaten<br />

graaven, namen de voordeelen van het delven<br />

dcrmaate af, dat men zich op "t laatst<br />

met een zeer klein winstjen moest vergenoegen.<br />

XENOPHON zegt, dat reeds in zijnen tijd<br />

zeshonderd flaaven, in dat werk gebruikt,<br />

den eigenaar aan zuivere winst niet meer dan<br />

honderd drachmen, of vijfenzeventig livres<br />

dagelijks opbrachten. *<br />

MEN heeft bij het nazien van de zilverafch,<br />

welke in.groote meenigte aan den voet van<br />

den berg Laurium in het Zuiden van Attica<br />

gevonden wordt, ontdekt, dat die foort van<br />

D d 4


4-IÖ B E S P I E G E L I N G E N<br />

zilver , welke de Athenienfers ARGYRITIS<br />

noemden , veel koper bevattede. Er zijn<br />

eeuwen verloopen, eer de metaalwerkers de<br />

rechte manier van louteren leerden kennen • *<br />

maar vervolgens hebben zij deze kunst ook<br />

tot dien trap van volmaaktheid gebracht, dat<br />

geen volk van Griekenland de Athenienfers<br />

hierin evenaarde. ARISTOPHANES fchijnt zelfs<br />

te kennen te willen geeven, dat zij die bekwaamheid<br />

fomtijds misbruikten prrj de munten<br />

van de Republiek te verfalfchen. Maar<br />

men moet niet , gelijk SPANHEIM gedaan<br />

heeft , alles juist naar de letter opvatten,<br />

wat een Komedieschrijver, die zeer ftekelig<br />

Was, op een zeer vrij tooneel heeft gezegd, f<br />

v<br />

S T s A B o Getptpb, L. IX.<br />

TEN opzichte van het heilige Muntwezen<br />

had te Athenen ongelijk veel meer eerlijkheid<br />

plaats, dan te Rome, waar men onophoudelijk,<br />

zo wel in het openbaar als in hef<br />

geheim, middelen gebruikte, geheel ftrijdig<br />

met gezonde Staatkunde. Ik heb zelfs , in<br />

eene afzonderlijke Verhandeling, aangetoond,<br />

dat niets zo veel tot den val van het Romeinfche


Q V E R os G R I E K E N . 417<br />

fche Gebied heeft toegebracht, als de Schrikkelijke<br />

verfalfching der geldfpecien. De<br />

Keifers, om het krijsvolk terflond op hunne<br />

hand te hebben , beloofden groote fommen<br />

gelds, welke zij vervolgens in zulke flegte<br />

munt betaalden , dat de Legioenen in de<br />

daad niet het tiende gedeelte ontvingen van<br />

het gene hun toekwam. Op deze wijze konde<br />

men in 't geheel geen vertrouwen op het<br />

krijgsvolk ftellen, 't welk men bedroog door<br />

beloften, en onder den fchijn van zijn woord<br />

te houden. Aan den anderen kant werd het<br />

getal van falfche munters tot in het oneindige<br />

vermeerderd : elk wilde dat voordeelig<br />

handwerk oeffenen , 't welk hij den Vorst<br />

zeiven zag oeffenen, en men konde de munt<br />

van den Vorst niet langer van die der falfche<br />

munters onderfcheiden, want de eene had<br />

niet meer waarde dan de andere. Alle<br />

openbaare trouw, alle krediet, alle koophandel<br />

hield op; en de Staat, van zijne zuilen<br />

en grondvesten ontbloot, moest voor de<br />

geringde aanvallen der Barbaaren bukken,<br />

MEN vindt in de Gefchiedenis niet een en.<br />

keld voorbeeld van opfchudding onder het<br />

D d 5<br />

krijgs«


418 B E S P I E G E L I N G E N<br />

krijgsvolk van den Atheenfcben Staar , we.<br />

gens het verfalfchen van de munt, waarmede<br />

de Soldaaten betaald wierden. De Schrijver<br />

der OECONOMICA , waarvoor ARISTOTELES<br />

wordt gehouden, verhaalt wel, dat TIMO-<br />

THEUS op eenen zekeren tijd de matroofen<br />

in koper betaalde ; waaruit, naar zijne gedachten,<br />

zoude volgen, dat die Admiraal<br />

falfche munten had geflagen: doch deze befchuldiging<br />

heeft geenen den minften grond<br />

van waarheid ; want wij weeten thans, tot<br />

de geringde omdandigheden toe, alles, wat<br />

TIMOTHEÜS betreft, tegen wicn DEMOSTHE.<br />

NES op de heftigfte wijze gepleit heeft, ten<br />

voordeele van eenen Atl-eenfchen Bankier, in<br />

welk pleit hij zelf de zaak, waarvan gefprooken<br />

is, verklaart. TIMOTHEÜS bezat naamelijk<br />

een meenigte koper in daven, welke<br />

hij In een particuliere bank zettte, leenende<br />

tegen dat onderpand duizend zilver!!ukken<br />

van de Landsmunt. Jn alle de omftandigheden<br />

van dezen zeer gcooiiofden handel firaalt<br />

niet de minde fchijn van bedrog of verfalfching<br />

door, waarvan de Schrijver der OE-<br />

PONOMICA fpreekt. *<br />

Zo<br />

f DEMOSTHENES itntfa Timotheam, fig. 1150.


OVER DE GRIEKEN. 4ïj><br />

Zo lang de Athenienfers een vrij en magtig<br />

volk waren, gebruikten alle natiën van<br />

Europa en Afië het geld , 't welk te Athenen<br />

gemunt was; en dit zoude niet gebeurd zijn,<br />

zo er eenig vermoeden was geweest, dat die<br />

munt in haar gehalt of gëwigt de geringfte<br />

vermindering onderging. De Wijsgeer ZENO,<br />

welke over de plompheid van den ftempel<br />

klaagde, gaf te gelijk getuigenis van de zuiverheid<br />

der fpecie, welke buiten dat genoeg<br />

beweezen is door eene groote meenigte<br />

Drachmen en Tetradrachmen , welke nog<br />

voor handen sijn.<br />

Nu moet ik nog fpreeken van de beruchte<br />

wet van SOLON , waardoor hij de wettige<br />

rente affchafte, of waardoor hij dezelve niet<br />

heeft willen vastftellen.<br />

DAAR hij het geld als eene koopwaar befchouwde<br />

, gaf hij vrijheid om hetzelve te<br />

verkoopen, of te leenen, tegen zodanigen<br />

prijs, als elk zoude goedvinden. *<br />

ONDER de groote meenigte van Wisfelaars<br />

? Lr s i AS cmirn Tbttmntiicm p, 35S.<br />

of


420 B E S P I E G E L I N G E N<br />

of Bankiers, welke te Athenen gevonden<br />

werden, waren er fommige, die de intresten<br />

op zee op dertig ten honderd lieten loopen<br />

zonder dat eenige rechtbank hen daarover<br />

durfde aanfpreeken, veel min ftraffen; want<br />

Zij waren volkomen door de wet beveiligd.<br />

Zegt iemand, dat die wet niets deugde, ik<br />

antwoorde daarop, dat de Athenienfers, voor<br />

Welken zij gemaakt was, haar goed vonden:<br />

want zij, die dezelve alle dagen konden affehaffen,<br />

hebben dit nimmer gedaan.<br />

DE rente bepaalt zich van zelve naar de<br />

hoeveelheid der geldfpecie , en de duchtig,<br />

heid der hypoteeken; uit dien hoofde bepaalde<br />

zich dezelve te Athenen, waar men gee-<br />

»e door de wet bepaalde rente kende, tot<br />

twaalf ten honderd op vaste goederen, en<br />

tot agtien ten honderd op onwisfe bezittingen.<br />

Daar de Grieken op verre na niet het<br />

derde gedeelte gelds hadden, 't welk er<br />

thans is federd de ontdekking van America,<br />

heeft zich de rente van twaalf ten honderd<br />

langen tijd in de goede koopplaatfen ftaande<br />

gehouden. Het zijn noch de Wetgeevers,<br />

* D EM o s T a, tmtrn Lacriter», f. 52*.<br />

noch


«VER DE GRIEKEN.


422 B E S P I E G E L I N G E N<br />

hebben: want de gegoede ingezetenen zou»<br />

den terftond uit het land zijn gegaan , en<br />

zich hebben neergezet te AEgina, Korinthus<br />

en in andere kooplieden, waar zij veel meer<br />

voordeel van hun geld konden trekken.<br />

HAD SOLON door een vaste wet voor altoos<br />

de woeker ter zee verbooden , hij zoude<br />

daardoor den geheelen handel van de Pireifche<br />

haven , welke grootendeels in bodemerij<br />

befïond, vernield hebben. De Grieken<br />

waren eerfte baafen om een kans te<br />

• waagen , zo dra zij maar het minfte licht<br />

daarin zagen. Hunne Zedeleeraars hadden<br />

geen het minfte denkbeeld van het gene men<br />

federd woeker ter zee heeft genoemd ; zij<br />

zagen dit blootelijk aan als een burgerlijk<br />

verdrag, aangegaan tusfchen twee onderneemende<br />

menfehen, waarvan de een zijn geld,<br />

en de ander zijn fchip waagde, om vervolgens<br />

te famen het voordeel te deelcn, vol.<br />

gens eene evenredigheid, waarover men was<br />

overeengekomen, na dat alle mogelijke kanfen<br />

vooraf wel berekend waren. Het blijkt<br />

ook duidelijk uit DEMOSTHENES, dat de Ban.<br />

kiers van Athenen veel hooger intresten vorder-


ÖVES r>s GRIEKEN. 423<br />

derden van een fchip, 't welk op gevaarlijke<br />

kusten voer, en in een gevaarlijk jaargetijde<br />

, dan van een ander , 't welk in het<br />

beste van den zomer van de eene plaats op<br />

de andere voer: en welk Asfurantie-Kantoor<br />

van Europa is er thans, 't welk niet op de<br />

zelfde wijze te werk gaat?<br />

DIE genen, welke zo hevig hebben uiigevaaren<br />

tegen de Asfuiantie-kantooren, gelijk<br />

mede die gene, welke zo veele ongerijmdheden<br />

over de Zee-renten hebben gezegd,<br />

fpreeken geen woord van de Lotto's, welke<br />

in de Kerkelijke Staaten, en zelfs in het gebied<br />

van den Paus zijn ingevoerd. Nogthans<br />

is nimmer een fchadelijker voorbeeld dan dat<br />

aan de menfehen gegeeven : want hetzelve<br />

flaat den bodem in aan alle de wetten, tegen<br />

het hazardfpeelen gemaakt. Deze wetten<br />

worden niet alleen krachteloos , maar zelfs<br />

tegenllrijdig, zo dra flisfehoppen, welke meer<br />

dan een millioen aan jaarlijkfche inkomften<br />

hebben, zelve hazardfpelen oprichten.<br />

DE Athenienfers waren ontegenzeglijk groote<br />

fpelers ; maar nimmer fpeelde de Republiek


4.24- B E S P I E G E L I N G E N<br />

bliek met hun; en offchoon SOLON geene<br />

wettige rente bad bepaald, befchouwde men<br />

echter allen , die het aangenoomen gebruikniet<br />

volgden, als woekeraars, dat is te zeggen,<br />

als de Iaagfte en verachtelijkfle menfehen.<br />

De algemeene Hem, welke zich tegen<br />

hen verhefte, en de hooggaande verachting<br />

, weike hen volgde, waren eene zo<br />

zwaare firaf voor hun , dat de Wetgeever<br />

het niet noodig oordeelde eene andere firaf<br />

daarbij te voegen. Wenfchelijk ware het,<br />

dat men in alle gevallen de menfehen meer<br />

door begrippen dan door Itraffen konde be.<br />

fluurcm<br />

§ UI-<br />

AANMERKINGEN OVER DE INKOMSTEN<br />

<strong>VAN</strong> DE A'FHEENSCHE REPUBLIEK, EN<br />

6VER DE HANDELWIJZE DER GRIEK-<br />

SCHE FINANCIERS.<br />

NIMMER bemoeide zich een volk ernstiger<br />

met zijne Financien , dan de Athenienfers.<br />

Zij bewoonden een klein land, en moesten<br />

vaak eenen zwaaren ooriog, de geheele middellandfche<br />

Zee over, doorftaan, waar hunne<br />

vloo-


O V E R D E G R I E K E N " 42^<br />

vlooten van tijd tot tijd vreeslijke Hagen<br />

moesten bezuuren. Ondertusfchen moesten<br />

zij, niet alleen het hout voor hunne fchepen,<br />

maar ook het doek en de hennip voor de zeilen<br />

en touwen i bij vreemden gaan koopen.<br />

DEZE omftandigheden vofdarden in de daad<br />

veel overleg en fchranderheid, om fondfen<br />

uit te vinden, welke zo veel mogelijk met<br />

de eerlijkheid beliaan konden.<br />

SOLON had de burgers in vier klasfen verdeeld<br />

, waarvan de laagfle alle die genen bevatte<br />

, welke geen land in eigendom beza.<br />

ten, maar de landerijen van anderen bearbeidden<br />

voor een zesde van de opkom fien ,<br />

welke niet te vergelijken zijn met die, welke<br />

men thans daarvan trekt.<br />

DE redenaar ISAEÜS bericht óns, dat in de<br />

vlakte vanThria, tusfchen Athenen en Eleufis,<br />

fommige ftreeken jaarlijks, na aftrek van<br />

Onkosten, agt ten honderd van haare waarde<br />

opbrachten; * daar de Heer NECKEK , in zijn<br />

I. DEEL. Ee werk<br />

* Is \ t ia Orat. ie hereiiittte tintnine f*f. 293. in<br />

Edit oiat. Giaec. Reiskii.


456" B E S P I E G E L I N G E N<br />

werk over de Financiën, zegt, dat die op.<br />

komst ju Frankrijk nog geen drie ten nonderd<br />

van de waarde beloopt. Dit ondericheid<br />

kan niet aan den aard van den grond worden<br />

toegefchreeven , en moet dus gelegen<br />

zijn in het beter beduur, en de beter bearbeiding<br />

der landen, of in den hoogen prijs<br />

van het Attifche koren.<br />

DE zo even gemelde klasfe van menfehen<br />

was vrij van alle fchatting. SOLON belastte<br />

de overigen naar de hoeveelheid der vruchten<br />

, welke zij konden trekken : al wie van<br />

zijne landhoeven en derzelver plantagien vijfhonderd<br />

maaten wijn, olie, of drooge vruchten<br />

trok, betaalde jaarlijks aan den Staat eene<br />

Attifche talent, gerekend op 4500 livres.<br />

PJIER in was eene verkeerde rekening,<br />

welke welhaast bemerkt werd ; want die<br />

gene, welke veele landerijen konden koopen<br />

, en duizend maaten trekken, betaalden<br />

ook niet meer dan een talent, 't welk de<br />

grootfte onbillijkheid was.<br />

DE ondervinding heeft te Athenen ,<br />

te<br />

Ro-


• VER DE GRIEKEN. 427<br />

Rome en overal geleerd, dat het niet moge"<br />

lijk is de burgers te beletten meer land aan<br />

te koopen, dan door vaste wetten bepaald<br />

is: men vond duizend middelen om die wetten<br />

te ontduiken, en men zoude er nog duizend<br />

andere bij gevonden hebben, ingevalle<br />

de eerfte niet genoegzaam waren geweest.<br />

Men lachte ten Iaatfïen met de onnozelheid<br />

der Wetgeevers, welke eene dergelijke drift<br />

als de gierigheid hadden willen beperken,<br />

daar deze alle hinderpaalen weet uit den weg<br />

te ruimen , en alle zwaarigheden te overwinnen.<br />

TOEN de ongelijkheid van rijkdommen eenen<br />

hoogen trap had bereikt ^ was men genoodzaakt<br />

het ftelzel van SOLON , niet flechts<br />

in een of ander ftuk, maar geheel en al te.<br />

laaten vaaren. Toen ftelde men Genforen<br />

aan , welke alle vijf jaaren bepaalden de<br />

waardij der plantagien , bosfchen , landhoeven,<br />

tuinen, en alle landerijen, welke door<br />

de burgers van Athenen bezeten wierden.<br />

ER zijn twee van die Taxatiën voorhanden ,<br />

Welke in onderfcheiden tijden gemaakt zijn,<br />

Ee 2<br />

en


428 B E S P I E G E L I N G E N<br />

en zeer weinig van elkander verfchillem Alle<br />

bezittingen van landgoederen in Attica<br />

zijn daar gewaardeerd ten naasten bij op zes.<br />

duizend talenten, of zevenentwintig millioenen<br />

livres. *<br />

NA dat dit middel door de Cenforen was<br />

in het werk gefield, wisten de Schatmeesters<br />

van den Staat vooraf, hoe veel eene belasting,<br />

op de landerijen gelegd, aan de Republiek<br />

moest opbrengen.<br />

Werd de honderfte<br />

penning van de landerijen gevorderd,<br />

dan kwam daaruit, volgens<br />

DEMOSTHENES,<br />

zestig talenten, welke de eigenaars onder zich<br />

moesten verdeelan, en zonder eenige uitzon,<br />

dering in do fcbatkist brengen.<br />

Vorderde de<br />

Staat den vijftigfien penning, dan bracht die<br />

belasting op honderd en<br />

twintig talenten;<br />

eindelijk, zo dezelve den twaalfden penning<br />

vorderde, was de opbreng vijfhonderd talenten,<br />

of twee millioenen, twee honderd en<br />

vijftig duizend livres. f<br />

TOT<br />

* CSMOSIH. TTéft cufiopicov pag, 183. r o 1 r 1.<br />

t Deze berekening is getrokken uit DEMOSe<br />

n<br />

' Jaat zich gemakkelijk bewijie»:<br />

want


OVER DE GRIEKEN. 429<br />

TOT die uiterfte hoogte liep' fomtijds de<br />

belasting in grooten nood, wanneer het aankwam<br />

op het behoud van de Republiek en de<br />

vrijheid, waaraan niet alleen geld moest worden<br />

geofferd, maar het bloed zelve, 't welk<br />

zo veele flaaven vergieten voor het behoud<br />

van hunne despooten en dwingelanden.<br />

DIE waardeering der Cenforen , waarvan<br />

wij zo even fpraken, werd bij de Athenienfers<br />

TIMHMA genoemd. Dit woord, 'twelk<br />

in de taal der Griekfche Financiers verfcheiden<br />

beteekenisfen had, is van MEURSIUS en<br />

honderd andere hedendaagfche fchrijvcrs kwalijk<br />

begreepen: deze hebben de dingen zo<br />

met elkander verward, dat zij zelfs den Cen.<br />

fus , of de waardeering der landerijen , voor<br />

de belasting op de landerijen genoomen hebben.<br />

Deze dwaaling is zo groot, dat het<br />

mij de moeite waardig fcheen dezelve weg<br />

te neemen, en een beter licht te verfpreiden<br />

over de gefchiedenis der Athenienfers, welke<br />

nimmer zulke groote inkomflen hebben<br />

Ee 3<br />

gewant<br />

60 talenten zijn een honderdfte gedeelte van<br />

600 , en


43o B E S P I E G E L I N G E N<br />

gehad, als die fchrijvers zich verbeeld heb»<br />

ben. Nogthans is het de eerde pligt van<br />

eenen Gefchiedfehrijver, zegt POLYBIUS , zch<br />

de noodige kennis te verfchaffen van den daat<br />

der Financien bij die volken, welker gefchiedenis<br />

hij onderneemt te fchrijven, dewijl het<br />

zonder dat onmogelijk is de kracht of de<br />

zwakheid van eenen Staat, het zij in vrede<br />

of in oorlog, recht te kennen. Wanneer zij,<br />

welke fchrijven, zo kwalijk onderricht zijn,<br />

kan men zich gemakkelijk verbeelden , hoe<br />

het met de leezers moet gaan.<br />

Zo dra de algemeene overdag van belas,<br />

tingen te Athenen gemaakt was, zond men<br />

denzelven naar de vlekken van Attica, welke<br />

alle hunne bijzondere Overheden hadden,<br />

DEMARCHEN genaamd, of jaarlijkfche hoofden<br />

der vlekken en dorpen. Deze lieden, geholpen<br />

door eenen Raad en eenen Schrijver,<br />

zeiden den eigenaaren van hun distrikt aan,<br />

hoe veel ieder voor zijn aandeel in den gemeenen<br />

last moest draagen ; en dit werd<br />

niet, zo als ten tijde van SOLON, gerekend<br />

naar de hoeveelheid der vruchten, maar naar<br />

die der landen, welke ieder burger bezat;<br />

in-


O V E R C E G R I E K E N . 431<br />

ingevolge de taxatie, welke in de Registers<br />

van den Cenfus was opgefchreeven. * •<br />

DAAR de Demarchen of Landoverheden den<br />

naam hadden van zeer ftreng te zijn in het<br />

invorderen van de belastingen , heeft<br />

ARIS-<br />

TOPHANES hen befpot in zijne Komedie DE<br />

WOLKEN, waar hij hen vergelijkt bij bijtende<br />

infectcn, welke alleen van menicnenoioeu<br />

leeven: maar het was hunne fchuld niet, zo<br />

de Staat zulke groote fommen van de landbouwers<br />

vorderde, en zij plaagden dezelven<br />

alleen ambtshalve, welk ambt voor de laagfte<br />

trap van Regeering werd gehouden:<br />

MOSTHENES<br />

DE.<br />

heeft gepleit voor eenen van<br />

die Demarchen uit het vlek HALIMUS , zijnde<br />

een perfonaadje van zo weinig aanzien, dat<br />

Ee 4<br />

zijn<br />

* De fchikkingen der Romeinen , ten opzichte<br />

van den Cenfus tn de Cenforen, waren flipte navolgingen<br />

van die der Athenienfers , wier inrichting<br />

vrij beter was dan die der fchattinglijsten:<br />

want in een tijdverloop van 5 jaaren kan de waarde<br />

van eene landhoeve merkelijk rijzen door gemaakte<br />

verbeteringen , of merkelijk daalen door<br />

toevallen , bij voorb. door misgewas , of fterfte<br />

onder het vee. Derhalven werden door de vijfjaarige<br />

taxatiën de onrechtvaatdigheden dar Schat.<br />

tinzlnsten vooieeKomen,


432 B E S P I E G E L I N G E N<br />

zijn moeder Min was geweest, en te Athe.<br />

nen op de markt Hond om linten te verkoopen.<br />

IN de waardeering der landerijen van Attica,<br />

welke tegen zevenentwintig millioenen<br />

livres gerekend werden , waren niet begreepen<br />

de zulke , welke aan de' Goden waren<br />

toegeheiligd, noch ook in 't gemeen de rijkdommen,<br />

welke in de tempels bewaard werden<br />

, en waarvan men de eigenlijke waarde<br />

niet naauwkeurig wist ; maar zo veel men<br />

kan oordeelcn uit die, welke in het Parthenon<br />

, of den grooten tempel van MINERVA<br />

Waren weggelegd, moeten die fchatten zeer<br />

groot zijn geweest.<br />

PERICLES, gedreeven door die praalzucht,<br />

welke hem eigen was, beging groote fouten<br />

, onder anderen door eene verbaazende<br />

meenigte gouds aan de verfiering van een<br />

Colosfusbeeld te befteeden. 't Is waar , hij<br />

gaf voor , dat men in dringenden nood dat<br />

metaal weder konde gebruiken, en geld daarvan<br />

lsatcn flaan;* maar, toen hij dit zeide,<br />

5 THUCÏB, t. II,<br />

wist


O V E R . D E G R I E K E N . 433<br />

wist hij niet, of hield zich, als of hij niet<br />

wist, dat het zeer moeilijk is aan het bijgeloof<br />

dat gene te ontneemen, het welk men<br />

eens aan hetzelve gegeeven heeft. Ook hebben<br />

de Athenienfers in de daad nooit die<br />

onnutte heiligdommen willen aantasten, welke<br />

vervolgens de prooi werden van eenen<br />

beruchten gaauwdief, LACHARES genaamd,<br />

en van eenen anderen gaauwdief, welke nog<br />

befaamder is, naamelijk VERRES, weiken Ci-<br />

CERO befchuldigt , dat hij eene groote meenigte<br />

gouds uit den tempel van MINERVA te<br />

Athenen geftolen heeft. *<br />

ZODANIG waren de gevolgen, deels van de<br />

dweeperij des Volks, deels van de verkeerde<br />

ftaatkunde van den Demagoog<br />

PERICLES.<br />

Want toch alle rijkdommen , welke binnen<br />

in de tempels opeengeftapeld worden , in<br />

hoope om de Godheid daardoor om te koopen,<br />

worden vroeg of Iaat geftolen of door<br />

Vorsten, welke daarop belust zijn,<br />

of door<br />

Ee 5 die.<br />

* xAihenii attdistri ex aede Minervae grande auri pondtts<br />

abiatum • Huius confilii non mtdo partkipern C.<br />

Verrem , [ei prmcipem ftti'/è repcrietii, In Ven. L. I de<br />

legatione.


434 B E S P I E G E L I N G E N<br />

dieven, welke dezelve noodig hebben. Om<br />

een lang hoofdftuk in het crimineele wetboek<br />

uit te winnen, en voor altoos de vreeslijke<br />

ftraffen, op de heiligfehennis gelteld , voor<br />

te komen, moest men niet laajger de heilige<br />

plaatfen ontheiligen door goud en zilver in<br />

dezelve te bewaaren, zo als men reeds voor<br />

meer dan tweeduizend jaaren, maar te vergeefs,<br />

den Priesteren heeft geraaden.<br />

WANNEER de Lacedemoniers goedvonden<br />

Griekenland in rust te laaten, en wanneer<br />

men dus eenen beftendigen vrede genoot,<br />

betaalden de Athenienfers weinige onmiddelijke<br />

lasten : want de gewoone onkosten konde<br />

de Republiek goedmaaken uit haare vaste<br />

inkomften, welke kwamen uit de overheerde<br />

landen , dc cijnsbaare fteden, de inkomende<br />

en uitgaande rechten , de zoutgroeven<br />

van Piraeus en Phalerum , de zilvermijnen<br />

van Sunium, de olijfboomen aan MINERVA<br />

toegewijd, de visfeherijen aan de Oostelijke<br />

en Westelijke kusten van Attica, uit boeten en<br />

verbeurd verklaarde goederen, uit de belasting<br />

op de hoeren, en het hoofdgeld der vreemdelingen<br />

, 't welk, gelijk men weet, twaalf<br />

drach-


o V E R DE GRIEKEN. 435<br />

drachmen was voor de mannen, en zes voor<br />

de vrouwen en kinderen ; zo dat de tien duizend<br />

vreemdelingen , welke gemeenlijk gerekend<br />

werden zich op het grondgebied van.<br />

Athenen te bevinden, negentigduizend drachmen<br />

aan hoofdgeld betaalden. * Dewijl<br />

er in deze belasting iets vernederends was,<br />

werden daarvan ontheven die genen , welke<br />

de zelfde lasten met de eigenlijke burgers<br />

wilden draagen : deze foort van menfehen<br />

werd met de naamen van ISÜTEAQI of 'O-<br />

MOTEAOI beftempeld.<br />

MEN kan ligtelijk begrijpen, dat de jaarlijkfche<br />

inkomften der Athenienfers verfchillende<br />

waren naar de tijden en omltandigheden.<br />

Dit was vaak een (laatkundig geheim,<br />

't welk niet aan geheel Griekenland mogt geopenbaard<br />

worden, en 't welk de Demagogen,<br />

welke in de eerde geheimen van de<br />

Treforie zaten, fomtijds voor de oogen van<br />

het volk zelve bedekt hielden, DEMOSTHE­<br />

NES enAEscniNES, beide gehuurde redenaars<br />

van den Staat, verfchillen in dit opzjcht zo<br />

wijd van elkander in de berekening, als men<br />

vaak<br />

* M E U I S I U W nt.is ai Hefjchinm fa*. 177.


436 B E S P I E G E L I N G E N<br />

vaak de redevoeringen ziet verfchillen, weike<br />

op den zelfden dag in het Laager Huis<br />

van Engeland gedaan worden, waar niet zei.<br />

den de een twee uuren lang fpreekt om te<br />

bewijzen, dat Groot Britanje onberflelbaar ver-<br />

3ooren is; en een ander vervolgens insgelijks<br />

twee uuren lang redekavelt, om te bewij.<br />

zen, dat het land nimmer in bloeiender ffaat<br />

is geweest. Volgens de berekening van AE-<br />

SCHINES , welke meest algemeen is aangenoomen<br />

, ging de Demagoog LYCURGUS , welke<br />

vijftien jaaren lang het departement van de<br />

Financien heeft befluurd, mst zo veel fpaarzaamheid<br />

en eerlijkheid te werk , dat de<br />

jaarlijkfche inkomflen van de Atheenfche Re,<br />

publiekreefentotoverde twaalfhonderd talenten<br />

, of vijf millioenen en viermaal honderd<br />

duizend livres. * Nogthans had men in dien<br />

tijd den zo beruchten flag bij Chffironaaa verlooren,<br />

welke bijgevolg voor de Athenienfers<br />

geenszins zo doodelijk is geweest , als de<br />

Schrijver van den Geest der Wetten gemeend<br />

heeft: want er heerfchte nog eene verwonderlijke<br />

order in de Financien van dat volk,<br />

't welk zich gemakkelijk van dat verlies<br />

* Af<br />

s<br />

H i K K s a-ffi Tm zapaGpicgeieu.<br />

ZOU'


arvER D E G R I E K E N . 437-<br />

zoude herfleld hebben, zo de Macedoniers<br />

Afiö' niet hadden veroverd: deze verovering,<br />

en de verdeeldheid van de Grieken in Europa,<br />

waren de oorzaaken, dat Athenen te<br />

gronde ging.<br />

DE Schrijver van het zonderlinge werk, de<br />

OECONOMICA genaamd, heeft daarin geen enkeld<br />

woord van Oeconomie gefprooken; maar<br />

hij heeft aan den dag geiegd de onderfchaiden<br />

middelen, welke door de Satrapen van<br />

Perilë, de Koningen van Kariè', en de Demagogen<br />

van Griekenland in 't werk gefield<br />

wierden , om het volk op de laagfte en fchandelijkfte<br />

wijze geld af te knevelen. Onder<br />

anderen hebben de Athenienfers een middel<br />

gebruikt , 't welk te merkwaardig is in de<br />

Gefehiedenis, dan dat wij hetzelve met fiilzwijgen<br />

kunnen voorbij gaan : nimmer heeft<br />

men dergelijke Oeconomie gezien.<br />

VERSCHEI<strong>DEN</strong> Staaten van Griekenland hadden<br />

een gemeen e kas opgericht op het eiland<br />

Delos , waarin elk van hun jaarlijks<br />

eene bepaalde fom gelds bracht ; ten einde<br />

in ftaat te zijn om dc Pcrfiaanfche Vorsten<br />

het


438 B E S P I E G E L I N G E N<br />

het hoofd te kunnen bieden , ingevalle die<br />

Despooten van Afië voor de tweede maal<br />

togten in Europa mogten doen.<br />

DE Demagoog ARISTIDES, welke voor een<br />

zeer eerlijk man doorging, fchoon hij een<br />

groot Financier was, bragt den Athcnienferen<br />

onder het oog, dat het eiland Delus,<br />

niet genoeg verlterkt zijnde , ligtelijk door<br />

de Kaapers van de Middellandfclie zee zoude<br />

kunnen overrompeld en geplonderd worden.<br />

Dit had ten gevolge, dat de gemeene kas<br />

naar Athenen wierd overgebracht, op dat zij<br />

te beter in veiligheid zoude zijn: en in de<br />

daad de Athenienfers bewaarden haar zo wel,<br />

dat zij aan geen menfch ooit rekenfchap gedaan<br />

hebben. Vervolgens verdubbelden zij<br />

de fom, welke deStaaten, daartoe behoo.<br />

rende, moesten opbrengen, onder voorwendzei,<br />

dat de Perfiaanfche Vorsten van datr tot j<br />

dag geduchter ivierden. Deze (taalkundige<br />

vond deed veel goed aan hunne jaarlijkfcbe<br />

inkomlten , maar veel kwaad aan den goeden<br />

naam van ARISTIDES , welke van den<br />

Wijsgeer THËÜPHRASTUS een AMPHIME in de<br />

Zedekunde wordt genoemd , zijnde al te<br />

mauw-


8 V H DE GSIEKEKT. 433<br />

ïaauwgezet voor zich zeiven, en niet naauw«.<br />

gezet genoeg in betrekking a!s Staatsman.<br />

IN 't gemeen hadden de Grieken den<br />

naam van de flimfle Woekeraars oti doorfleepenfle<br />

Financiers van de wereld te zijn.<br />

De Pachters van Rome, zegt CICERO, zijn<br />

buiten twijffel een haatelijk volk , en het<br />

ware te wenfchen , dat men dezelve konde<br />

misfen ; maar , voegt hij er bij , de<br />

Griekfche Pachters zijn nog veel haatelijker,<br />

en vorderen met de grootlfe onmêedogendheid<br />

de fchattingen op de eilanden van den<br />

Archipel, en in de fteden van Klein - Afië. *<br />

Maar hierbij dient' aangemerkt te worden,<br />

dat de Romeinen zulke zwaare fchattingen<br />

vorderden van de Afiatifche Koningen, dat<br />

die Vorsten wederom genoodzaakt waren<br />

hunne onderdaanen op de geweldigfle wijze<br />

te knevelen, gebruikende daartoe de onmeêdogendfte<br />

ftroopers, aan welke men zeer te<br />

onrecht vernuft en kundigheid toefchreef:<br />

j want een kind kan wel begrijpen, dat er<br />

| geen vernuft noodig is om nieuwe belastingen<br />

* Epist, *.& Qjtinttim tictrmtm.


i\o B E S P I E G E L I N G E N<br />

gen uit te vinden. Dit is juist het werk van<br />

lafhartige fchurken.<br />

DE voornaamfte Bankiers van Griekenland<br />

waren, fint dc vroegfie tijden, de Priesters<br />

van Olympia, en die van Delphi :<br />

daar deze<br />

de verbaazende<br />

fchatten in handen hadden,<br />

welke aan JUPITER cn APOLLO ten offer waren<br />

gegeeven, werden zij te raade een gedeelte<br />

daarvan tot geld te laaten<br />

munten,<br />

't welk zij tegen eenen hoogcn intrest leenden<br />

, niet alleen aan particuliere perfoonen ,<br />

maar zelfs aan geheele Steden en Gewesten.<br />

* De Atheenfche Schatmeesters ziende<br />

, dat het den priesteren van Delphi en<br />

Elis zo wonderlijk wel ging met dit woekeren<br />

, wilden dit navolgen ,<br />

namen al het<br />

geld, 't welk zij des tijds in 's Lands Kas<br />

vonden , en zetteden hetzelve uit bij verfcheiden<br />

Bankiers, om de vruchten daarvan<br />

* T»»c?i), L. I. BEMOST H. contra Midcara<br />

m-<br />

Zelfs de Kotinthiers , hoe rijk zij ook waren ,<br />

leenden fomtijds geld van de Delphifche Priesters,<br />

en ik geloof» dat alle volken, welke eenig geld<br />

onder den naam van Schat, in den tempel van A*<br />

polio ter bcwaaring hadden gelegd, daar ook ere.<br />

diet hadden.<br />

te


O V E R DE G R I E K E N . 441<br />

te trekken , zonder dat de Staat daar bij iets<br />

verloor. Maar het gebeurde, zonder dat<br />

men weet hoe, dat op éénen dag alle dé<br />

particulieren, welke dat geld geleend hadden<br />

, een algemeen bankeroet maakten. De<br />

Schatmeesters, toen geheel raadeloos zijnde,»<br />

ftaaken het Generaale Kantoor in brand ; en<br />

het icheelde weinig, of die brand had den<br />

grooten tempel van Minerva op de Burgt van<br />

Athenen mede vernield, waarin alle de ledige<br />

kisten van de Republiek bewaard vvierden.<br />

Vervolgens zeiden die brandftichters , dat<br />

hunne boeken door de Hammen verteerd waren,<br />

zo dat zij volllrekt buiten ftaat waren<br />

om rekening van hunne ontvangst te doen.*<br />

Het kan zijn , dat er in Europa thans Financiers<br />

zijn, welke dezen evenaaren, maar C"<br />

zijn vast geene, welke hen overtreffen.<br />

Voor het overige, hoe aanzienlijk ook de<br />

Banken waren, welke door de Priesters van<br />

I. DEEL. Ff<br />

* ULPIANUS Commemtr. ' f.ti Oraüentm Demostbcnis<br />

nntfa Timocratem. In die Tedevoering wordé<br />

gefprooken van dien biand van het Opistidemus des<br />

tempels van Minerva, waar's Lands geld bewaard<br />

'•vieu'..


442 B E S P I E G E L I N G E N<br />

JUPITER en APOLLO te Delphi en Olympia gehouden<br />

wierden , was er nogthans een nog<br />

gewigtiger Bank in den tempel van DIANA te<br />

Ephefen, waar men eveneens handelde als<br />

In de Bank van Amfterdam : men nam in bewaaring<br />

aan zo veel geld, als iemand daarin<br />

wilde leggen ; en DION CHRVSOSTOMUS verhaak,<br />

dat de inwooners van Afiè', van de<br />

Oppermagtige Vorsten af tot de kleinfte kooplieden<br />

toe, daar onnoemelijke fchatten op.<br />

eenftapelden, om dezelve tegen alle mogelijke<br />

ongelukken te beveiligen : want, zegt<br />

hij, er is geen voorbeeld, dat men ooit aan<br />

den tempel van DIANA de handen heeft durven<br />

liaan , zelfs niet toen Ephefen ftormenderhand<br />

wierd ingenoomen. * Maar hij wist<br />

niet, dat de Romeinen, ten tijde der burgerlijke<br />

oorlogen, tot tweemaaien toe getracht<br />

hebben dat heiligdom te pionderen, waar zekerlijk<br />

de Priesters geen geld van particulieren<br />

in bewaaring namen, zonder een intrest voor<br />

hunne moeite te vorderen, en het is waarfchijnlijk,<br />

dat zij vervolgens onder de hand<br />

die zelfde kapitaalen, welke hun waren toevertrouwd,<br />

op renten hebben uitgezet. •<br />

UIT


O V E R DE G R I E K E N . 443<br />

UIT dk alles kan men opmaaken, dat in<br />

het oude Griekenland de Theologie een werk<br />

van Financien was. Het zelfde had mede<br />

plaats te Rome: want zo dra een of ander<br />

voordeelig etablisfement zoude opgericht worden<br />

, booden de Priesters terftond hunne tempels<br />

aan tot bewaarplaatfen. De Schatkist<br />

van den Staat was in den tempel van SATUR.<br />

HUS ; de Munt was in den tempel van JUNO,<br />

en de algemeene Kas der Natie was in den<br />

tempel van CASTOR en POLLUX. Op de puinhoopen<br />

zelve van die gebouwen, welke door<br />

ouderdom zijn ingeltort, heeft men naderhand<br />

opgericht de Daterie, de Apostolifche kamer,<br />

i de bank van den H. Geest, het Pachthuis van<br />

1 het Koren, en al wat men met fatfoen kan<br />

1 uitvinden om fommige menfehen rijk te maa-<br />

I ken, en de overigen in die bitterde elende<br />

te dompelen , welke men thans onder de<br />

inwooners van Romanie ziet heerfchen,<br />

DAAR de renten van het geld bij de Grieken<br />

altijd zeer hoog waren, cn op het minst<br />

twaalf van het honderd , is het ligt te bogrijpen,<br />

dat die Steden en Staaten , welke<br />

F f 3<br />

zich


444 B E S P I E G E L I N G E N<br />

zich eenmaal in de noodzaaklijkheid gebracht<br />

zagen om groote leeningen te doen , van<br />

dat oogenblik af op den rand van hun verderf<br />

fionden: want na verloop van twaalf<br />

jaaren waren de renten reeds zo groot als<br />

het kapitaal, en dan was men tweemaal zo<br />

arm als te vooren.<br />

ATHENEN had zich bij geluk altijd uit de<br />

noodzaakelijkheid om nationaale fchulden te<br />

maaken gered, tot op het oogenblik, toen<br />

het zich in flavernij zag gebracht door de<br />

dertig Dwingelanden, welke van de Lacedemoniers<br />

aangefteld wierden, als zo veele gedrochten<br />

, in ftaat om de ganfche Republiek<br />

in te nokken s maar zo ras die Dwingelanden<br />

verdreeven waren , hield de verlegen,<br />

heid op, waarin men geweest was om aan de<br />

Lacedemoniers het geld te betaalen, 't welk<br />

deze tegen allen fchijn van recht vorderden •<br />

de Financien werden herfteld, en de orde<br />

hield ftand tot aan den oorlog van Sylla,<br />

welke alles in de war bracht. Toen moesten<br />

de Athenienfers zulke zwaare geldleeningen<br />

doen, dat zelfs hun crediet verlooren ging.<br />

Zij


OVER DE GRIEKEN. 445<br />

Zij hadden geene fchaduw van crediet meer,<br />

toen ATTICUS hij hen kwam, en hunne verloopen<br />

zaaken , zo veel mogelijk was, poogde<br />

te herftellen. *<br />

* C o R N. NEPOS in vita ^Attio'n<br />

EINDE <strong>VAN</strong> HET EERSTE DEEL,<br />

Ff 3 NOOD-


i&OODZAAKELfJKE VERBETERINGEN.<br />

BI. 23 reg. 21 voor PARNAS, lees PARNES.<br />

129 . — 6 — BEDORVEN EERLOOS.<br />

Ï32 •— 5 — EENEN — EENE<br />

VLOED<br />

STORTING<br />

13a in de noot— LINDEMEN — LINDE-<br />

BOOMEN.<br />

227 reg. 6 HUNNE —— HAARE.<br />

154 —• 5 —— AFKOMSTIG BEHOOR-<br />

WAREN UIT <strong>DEN</strong> TOT<br />

EENE<br />

DE<br />

229 — 10 WEGNEEMEN— OPPEREN<br />

291 —~ 6 «•> GEENE ZIJDE— GENE<br />

ZIJDE<br />

Deze, en eenige andere onnaauwkeurighede»<br />

van minder belang, veroorzaakt door<br />

den fpoed, waarmede de Drukker dit werk<br />

verlangde voort te zetten, gelieve de Leezer<br />

gunstig te verfchoonen.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!