11.07.2015 Views

Download rapport - Biax Consult

Download rapport - Biax Consult

Download rapport - Biax Consult

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

BIAXiaal 400 4Figuur 3Sint Oedenrode-Rooise Zoom, profiel door de waterput (spoor 26) in put 26 met depositie van de pollenbakken.Figuur 4Sint Oedenrode-Rooise Zoom, profiel door de waterput (spoor 142) in put 7 met depositie van de pollenbak. De afbeelding laat een typisch waterputfenomeen zien: eenafwisseling van dunne, ingespoelde laagjes zand en humeuze laagjes.


BIAXiaal 400 5Figuur 5Sint Oedenrode-Rooise Zoom, afbeelding van de pollenbak (M16) uit de waterput(spoor 26) in put 26 met daarin aangegeven de positie van het geanalyseerdepollenmonster (rood kader met BX-nummer).Figuur 6Sint Oedenrode-Rooise Zoom, afbeelding van de pollenbak (M44) uit de waterput(spoor 142) in put 7 met daarin aangegeven de positie van de pollenmonsters (rodekaders met BX-nummers). Alleen het bovenste monster (BX4035) is geanalyseerd.


BIAXiaal 400 8Gezien de nadrukkelijke aanwezigheid van de stikstofliefhebbers is het opvallend datook een flink aantal onkruiden gevonden is dat meestal op voedselarmere, zandigebodems wordt aangetroffen. Het gaat onder andere om gewone spurrie (Spergulaarvensis), schapenzuring (Rumex acetosella), eenjarige hardbloem (Scleranthus annuus),knopherik (Raphanus raphanistrum), bolderik (Agrostemma githago) en glad biggenkruid(Hypochaeris glabra). Op het nederzettingsterrein zelf zal de bodem door de menselijkeaanwezigheid niet bepaald voedselarm geweest zijn. Hier hebben de genoemde soortendus zeer waarschijnlijk niet gestaan. Vaak worden de onkruiden in archeologische contextin relatie met rogge gevonden omdat rogge meestal op voedselarme zandgrond wordtverbouwd. We denken daarom dat zaden samen met de roggeoogst op hetnederzettingsterrein terecht zijn gekomen.Ook van tredplanten als herderstasje (Capsella bursa-pastoris), grote weegbree(Plantago major), straatgras (Poa annua) en varkensgras (Polygonum aviculare) zijn naarverhouding veel resten gevonden. Hun aanwezigheid op het nederzettingsterrein isuiteraard niet verbazingwekkend. Alle genoemde soorten komen echter ook voor in sterkbegraasde (en betreden) graslanden. Varkensgras en grote weegbree hebben zich doorhun laag-bij-de-grondse vorm goed aangepast aan intensieve begrazing terwijl zebovendien zeer goed bestand zijn tegen betreding. Straatgras en herderstasje overleven insterk begraasde graslanden door al heel vroeg in het voorjaar zaad te produceren. Op dezemanier is hun voortbestaan verzekerd voordat het graasseizoen begint. En om het verhaalvan de tredplanten nog ingewikkelder te maken: herderstasje en varkensgras kwamenvroeger ook algemeen tussen de rogge voor!Een vierde categorie onkruiden die relatief goed is vertegenwoordigd, is de groep‘Planten van voedselrijke ruigten’. Bij deze groep gaat het om planten van zogenaamderuderale standplaatsen, dat wil zeggen plekken waar op de een of andere manier materiaal(voedingstoffen) van elders aan de bodem is toegevoegd. Die verrijking kan door de mensplaatsvinden, maar ook door bijvoorbeeld rivierwater. In het algemeen gesproken groeiende planten in relatief stabiele milieus waar geen sprake is van intensieve grondbewerking.Het meest waarschijnlijke is dat zich in de nabije omgeving van de waterput plaatsenbevonden waar de menselijke activiteit beperkt bleef tot bijvoorbeeld het storten vanafval of de opslag van bouwmateriaal of andere voorraden. Ook in of langs erf- oftuinafscheidingen of vlak langs wanden van gebouwen of andere constructies kunnen deplanten gegroeid hebben. Een opvallende verschijning in deze groep is bilzekruid(Hyoscyamus niger). Vanwege het hoge gehalte aan alkaloïden is dit een zeer giftigeplant. Deze eigenschap maakt de plant echter ook populair als geneeskruid. Ook in deMiddeleeuwen waren deze eigenschappen van bilzekruid al bekend. De volgendebeschrijving van de plant komt uit Den Herbarius in Dyetsche, een kruidenboek datomstreeks 1500 in Antwerpen werd gedrukt en dat is gebaseerd op een aantalkruidenboeken uit het laatste kwart van de 15 e eeuw.Belsem oft iusquiamus es van complexiencout in den III graet ende droghe in de IIgraet. Belsem is drierleye, waer af datswert es dat quaetste. Daer na dat roye.Maer dat wit es gesont ende is dat gheendat met medecinen besicht. Eest dat mendat wit niet en vindt, so mach men die royegheven, altijt nochtans dat swertscouwende. Dat swert es cout ende drogein dat ende van den derden graet, dat wites cout ende droghe int beghinsel van denderde, also Avicenna int capittel vaniusquiamus seyt. Belsem verdoeft oftBilzekruid of Hyoscyamus is vansamengesteldheid koud in de derde endroog in de tweede graad. Er zijn driesoorten van bilzekruid waarvan de zwartede ergste is en daarna de rode. Maar dewitte is gezond en is diegene die in demedicijnen gebruikt wordt. Als je de witteniet vindt, dan mag je de rode geven, altijdtoch de zwarte vermijden. De zwarte iskoud en droog op het einde van de derdegraad, de witte is koud en droog in hetbegin van de derde zoals Avicenna in hetkapittel van Hyoscyamus zegt. Bilzekruid


BIAXiaal 400 9stupefacit ende verbiedt den bloeyeghenlichame met sijnder stupefactien ofverdoesinghe, oeck dye slaende pijnen,het saecht of doet al laten dye pijnen derapstonien die onnatuerlijck verwermt sijn,daerom eest goet tseghen erispillen (datsijn heete, colerike apstonien) dat sap daeraf met weynich eeckx.verdooft of verdwaasd en voorkomtbloedende zwellingen vanwege zijnverdovingen of duizelingen en ook slaandepijnen, het verzacht of laat de pijnen vande blaren verdwijnen die onnatuurlijkverwarmd zijn, daarom is het goed tegenerisypelas (dat zijn hete, galachtige blaren)als het sap daarvan met wat azijn er opgedaan wordt.Vertaling: www.volkoomen.nlZoals in de tekst is te lezen is de schadelijkste (‘quaetste’) bilzekruid de zwarte, officieelHyoscyamus niger genoemd. Van deze plant waren in de waterput tientallen zadenaanwezig. Vanwege de verdovende eigenschappen werd de zaden in de Middeleeuwenook voor de bereiding van slaapdrankjes gebruikt.Op het nederzettingsterrein was ook sprake van standplaatsen waar planten uit de categorie‘Pioniers van stikstofrijke, natte standplaatsen’ groeiden. Dat blijkt onder andere uit deaanwezigheid van veerdelig tandzaad (Bidens tripartita), greppelrus (Juncus bufonius) enwaterpeper (Persicaria hydropiper). Plaatsen waar deze planten bij voorkeur groeien zijnbijvoorbeeld periodiek droogvallende modderige oevers, greppels of mesthopen. Ook op natte,door vee stukgetrapte plekken in graslanden kunnen de planten worden aangetroffen.In de waterput zijn ook nogal wat resten van graslandplanten aangetroffen. Het valt hierbij opdat veel graslandsoorten tot de zogenaamde storingsindicatoren behoren. Dat zijn bijvoorbeeldegelboterbloem (Ranunculus flammula), behaarde boterbloem (Ranunculus sardous), gewonewaternavel (Hydrocotyle vulgaris) en witte klaver (Trifolium repens). Deze soorten zijn vaak tevinden in graslanden met sterk wisselende milieuomstandigheden zoals wisselende waterstand(’s winters nat, ’s zomers droog), regelmatige betreding en begrazing. Planten vanstoringsmilieus worden vaak aangetroffen in dierlijke mest. Ze vormen een aanwijzing voorbeweiding van vochtig grasland. Waarschijnlijk zijn de zaden van de graslandplanten viadierlijke mest of hooi op het nederzettingsterrein terecht gekomen.Uit de categorie ‘Heide- en veenplanten’ zijn vooral resten van struikhei (Callunavulgaris) gevonden. In de Middeleeuwen kwamen in ons land, vooral in de Pleistocene,zandige delen, uitgestrekte struikheivegetaties voor. Ze ontstonden door uitputting van debodem in combinatie met begrazing. Blijkbaar bevonden zich rond het middeleeuwse SintOedenrode ook struikheivegetaties.Resten van bos- en struweelplanten zijn niet veel aangetroffen. De meeste resten zijnafkomstig van eik (Quercus). Van deze boom zijn fragmenten van eikels in de waterputgevonden. Deze eikels zijn zeer waarschijnlijk afkomstig van een eik die in de directeomgeving van de waterput stond. In theorie zouden de eikels door de voormaligebewoners elders verzameld kunnen zijn, maar het pollenpercentage van eik is zo hoog(zie hieronder) dat we denken aan locale boom.3.2 RESULTATEN POLLENONDERZOEK3.3 ECONOMIEDe resultaten van de pollenanalyses staan in bijlage 2 (inventarisaties) en bijlage 3(analyses)Wat de voedselplanten betreft, is alleen pollen van granen gevonden. Het gaat om tarwe(Triticum-type), rogge (Secale cereale) en boekweit (Fagopyrum esculentum). In eenaantal gevallen kon geen onderscheid gemaakt worden tussen tarwe en gerst(Hordeum/Triticum-type). Omdat we ook macroresten van gerst gevonden hebben, is hetheel goed mogelijk dat dit pollen (gedeeltelijk?) van gerst afkomstig is.


BIAXiaal 400 10Boekweit behoort botanisch gezien niet tot de granen. 9 Uit de naam boekweit kanechter worden afgeleid dat men het gewas vroeger wel degelijk als een graan gebruikte.Het Middelnederlandse woord boeck betekent namelijk beuk, vanwege de opbeukennootjes gelijkende zaden van boekweit, en weit betekent tarwe. Boekweit wordt alvanaf de Karolingische tijd (8 e -9 e eeuw) in Brabant verbouwd, maar veel komt het dannog niet voor. Dat gebeurt pas vanaf de 14 e eeuw. Vanaf de tweede helft van de 14 e eeuwwordt boekweit regelmatig in stedelijke context aangetroffen. 10 In de 17 e en 18 e eeuwwordt boekweit in ons land massaal verbouwd op schrale zandgronden en afgebrandhoogveen. Rond Sint Oedenrode werd het blijkbaar omstreeks de 11 e -12 e eeuwverbouwd.De percentages waarmee de verschillend graansoorten in de monsters zijnvertegenwoordigd, zijn laag, maar dat komt omdat graanstuifmeel (met uitzondering vanrogge) zich over het algemeen zeer slecht verspreidt. Uit experimenteel onderzoek isgebleken dat op een afstand van 1,5 meter van een op traditionele wijze geoogstegraanakker het percentage graanpollen nog slechts 1% is. 11 Rogge is een windbestuiver,wat betekent dat het pollen van dit graan door de wind verspreid wordt, in tegenstellingtot dat van tarwe en gerst, dat in het kaf besloten blijft en alleen bij het dorsen vrijkomt.Hoewel dus het percentage gerst/tarwepollen laag is, nemen we toch aan dat de tarween/of de gerst door vroegere bewoners verbouwd en/of verwerkt werd. Boekweit is eenzogenaamde insectenbestuiver. Dergelijke planten staan er om bekend dat ze maar weinigpollen produceren dat zich bovendien slecht verspreidt. 123.4 MILIEUOMSTANDIGHEDENUit de verhouding tussen het boompollen en het niet-boompollen in pollenmonstersworden vaak conclusies getrokken over de openheid van het landschap rond eenmonsterlocatie. Uit pollenonderzoek in recente vegetaties is bijvoorbeeld gebleken datboompollenpercentages van minder dan 25% duiden op een open landschap. Bij eenpercentage van meer dan 55% is sprake van bos, terwijl bij een percentage tussen 25 en55% sprake is van open bos of een bosrandsituatie. 13In sterk door mensen beïnvloede landschappen moeten we echter beducht zijn voorvalkuilen. De kans bestaat namelijk dat door menselijke activiteit de stuifmeelproductie vanbomen sterk werd beperkt, terwijl er wel degelijk sprake was van boomgroei. 14 Bij deinterpretatie van pollenverhoudingen uit waterputten zijn er ook nog andere valkuilen. Deaanwezigheid van één enkele boom of struik vlakbij een waterput kan het aandeel vanboompollen in de waterput zodanig groot maken dat sprake lijkt van een bosrijkeomgeving. Aan de andere kant kunnen locale kruiden zo dominant zijn dat sprake lijkt vaneen zeer open landschap, terwijl langs de rand van de nederzetting wel degelijk bomengroeien. Ondanks de haken en ogen die er aan de interpretatie van pollengegevens uitwaterputten zitten, is gebleken dat deze gegevens toch geschikt zijn om hiermee een indrukte krijgen van de vegetatie in de omgeving van een nederzetting. 15In de waterputten van Sint Oedenrode bedragen de boompollenpercentages 56 (spoor142) en 40 (spoor 26). Het hoge boompollenpercentage in het monster uit waterput S142 isechter zonder twijfel veroorzaakt door een locale eik, waarvan we de zaden (eikels) in de9 Echte granen behoren tot de grassenfamilie, terwijl boekweit tot de duizendknoopfamilie behoort.10 Van Haaster 199, 62.11 Op de akker bedraagt dit percentage 9-23%, zie Hall 1988, 268 en ook Diot 1992.12 Eigenlijk is er geen sprake van slechte verspreiding maar van uiterst effectieve verspreiding.Door insecten in te schakelen bij de bestuiving is de kans op bevruchting vele malen groter enhoeven insectenbestuivers niet zoveel pollen te produceren als planten die voor hun bestuivingvan de wind afhankelijk zijn.13 Groenman-Van Waateringe 1986, 197.14 We kunnen hierbij bijvoorbeeld denken aan een vorm van hakhoutcultuur, waarbij de kapcycluskorter is dan de tijd die de bomen nodig hebben om weer in bloei te komen.15 Van Haaster 2009.


BIAXiaal 400 11waterput hebben gevonden. Bijna de helft van al het boompollen is waarschijnlijkafkomstig van deze boom, waardoor het boompollenpercentage in het monster nietrepresentatief is voor de openheid van het landschap rond de nederzetting. In waterput S26is nauwelijks pollen van eik gevonden. Het boompollenpercentage uit deze put (bijna 40%)is waarschijnlijk representatiever voor de openheid van het landschap. Op basis van ditpollenpercentage zou de conclusie moeten zijn dat rond de nederzetting sprake was van eenopen bos of bosrandsituatie. Ook dit beeld moet echter genuanceerd worden, gezien hetgrote aandeel van els. Dit pollen is waarschijnlijk afkomstig van een groep elzen die openige afstand van de nederzetting in een moerassige laagte stonden. Gezien de hoogte vanhet pollenpercentage van els denken we dat de bomen op maximaal 200 meter van denederzetting stonden. Het landschap op de hoger gelegen gronden is daarom opener dan hettotale boompollenpercentage doet veronderstellen.Pollen van struikhei (Calluna vulgaris) is goed vertegenwoordigd, vooral in spoor 26.Een kwart van al het pollen in deze waterput is van stuikhei afkomstig. We nemen niet aandat de struikhei op het nederzettingsterrein groeide. Het pollen is ongetwijfeld afkomstigvan een struikheivegetatie in de omgeving van de nederzetting.Dat in waterput S142 slechts 10% pollen van struikhei zit, wordt grotendeelsveroorzaakt door de dominantie van het locale eikenpollen in dit monster. De individuelepollenpercentages zijn namelijk berekend op basis van een totaalpollensom die op 100% isgesteld. Oververtegenwoordiging van één pollentype resulteert daardoor is een lagerpercentage van de andere typen.Ook grasland was een belangrijk vegetatietype in de omgeving. Dit blijkt uit het feitdat ongeveer een kwart van het pollen in de monsters afkomstig is van graslandplanten.Voor een deel zullen de graslandplanten echter op de akkers hebben gestaan. Vroegerkwamen namelijk veel onkruiden op akkers voor die tegenwoordig vooral alsgraslandplant bekend staan.Opvallende vondsten zijn de honderden sporen van mestschimmels die vooral inwaterput S26 zijn gevonden. Deze schimmels leven van dierlijke mest. Vondsten van desporen in archeologische context worden dan ook vaak als aanwijzing voor veehouderij inde nabije omgeving van een monsterlocatie geïnterpreteerd.4. ConclusiesDoor het gecombineerde pollen- en macrorestenonderzoek aan de waterputten die op devindplaats Sint Oedenrode Rooise Zoom zijn aangetroffen, hebben we interessanteinformatie over de voedingsgewoonten, economie en milieuomstandigheden verkregenHet is gebleken dat in de economie van de nederzetting rogge, gerst, vlas enwaarschijnlijk haver een belangrijke rol spelden. Van de rogge en vlas kon wordenbewezen dat de bewoners deze producten zelf verbouwden. Van de gerst en haver kan hetalleen worden vermoed. Het dieet werd aangevuld met bramen en vlierbessen diewaarschijnlijk in de natuurlijke omgeving van de nederzetting werden verzameld.Bilzekruid werd mogelijk als geneesmiddel gebruikt.De bewoners van de Rooise Zoom kenden ongetwijfeld meer cultuurgewassen enandere gebruiksplanten. Uit archeobotanisch onderzoek op vergelijkbare vindplaatsenblijkt dat op het Brabantse platteland tijdens de Middeleeuwen bijvoorbeeld ook gierst,hennep, raapzaad, maanzaad, erwt en duivenboon werden verbouwd. Ook kenden debewoners waarschijnlijk wel meer fruitsoorten, groenten, kruiden en geneesplanten.Hiervan zijn echter geen resten teruggevonden. Dit komt vooral omdat op de RooiseZoom maar weinig contexten met goed geconserveerde plantenresten werden gevonden:het overgrote deel van de grondsporen lag boven het grondwaterniveau. Onder zulkeomstandigheden blijven plantenresten niet goed bewaard.Over de milieuomstandigheden zijn we ook iets te weten gekomen. Op hetnederzettingsterrein was hier en daar sprake van natte, modderige plaatsen.


BIAXiaal 400 12Waarschijnlijk bevonden zich ook moestuinen op het terrein. Op een aantal minderintensief gebruikte plaatsen, bijvoorbeeld bij opslagplaatsen en afvalhopen groeidenmeerjarige ruderale planten die sommige delen van de nederzetting een ruig uiterlijkgaven. Bij waterput S142 stond waarschijnlijk een solitaire eik.Het landschap in de omgeving had een open karakter. Op de hoger gelegen delenstonden vermoedelijk maar weinig bomen. De meeste bomen (elzen) stonden op een lagergelegen, relatief nat terrein op ca. 200 m van de nederzetting. Behalve akkers bevondenzich graslanden en heidevelden in de omgeving. In de figuren 7 en 8 wordt een globaleindruk gegeven van de verschillende landschapseenheden in een straal van enkelehonderden meters rond Sint Oedenrode-Rooise Zoom. De bomen lijken een groot deel uitte maken van het landschap, maar het gaat vrijwel uitsluitend om elzen die in een nattelaagte stonden.Figuur 7 Sint Oedenrode-Rooise Zoom, globaal landschapsbeeld uit waterput S26.Figuur 8Sint Oedenrode-Rooise Zoom, globaal landschapsbeeld uit waterput S142. Het pollenvan de locale eik is bij de berekeningen buiten beschouwing gelaten.


BIAXiaal 400 13Een flink deel van het omringende landschap bestond uit heide en grasland. Dit is eenvertrouwd beeld op de Middeleeuwse zandgronden in ons land. Vanaf ca. 1200 breiddenstruikheivegetaties zich op de zandgronden enorm uit en ontstond een landbouwsysteemwaarin de heidevelden een centrale rol speelden. Kleine woon en akkerbouwgebiedenwerden omringd door uitgestrekte heidevelden die het draagvlak van de voedselproductievormden. Voor begrazing is struikhei ideaal omdat de planten het hele jaar eetbarespruiten leveren. De door het vee (vooral schapen) geproduceerde mest werd opgevangenen gebruikt om de akkers te bemesten. Hierbij werden vaak ook nog plaggen gebruikt dieop de heidevelden werden gestoken. Behalve aan akkerbouw deden de vroegere bewonersdus ook aan veeteelt, hetgeen bevestigd wordt door de grote aantallen sporen vanmestschimmels die zijn gevonden.Het aandeel van akkers en tuinen in de figuren 7 en 8 is waarschijnlijk enigszinsvertekend omdat een gedeelte van de soorten die bij de graslanden staan ingedeeld inwerkelijkheid op de akkers stonden. Het aandeel van akkers en tuinen zal inwerkelijkheid dus iets groter zijn geweest dat de diagrammen laten zien.Als we de resultaten van het onderzoek op de Rooise Zoom willen vergelijken met eerderin Sint Oedenrode verricht onderzoek, dan kan het volgende worden gezegd. Voor eenvergelijking komt eigenlijk alleen het onderzoek aan de burcht van Sint Oedenrode inaanmerking (11 e -12 e eeuw). 16 De inhoud van een waterput van de locatie HogeVonderstraat/Kofferen heeft een te ruime datering (15 e -18 e eeuw) om een verantwoordevergelijking mogelijk te maken. 17Het basisvoedsel van de bewoners van het burchtterrein bestond uit rogge, tarwe engerst. Dit is dus goed vergelijkbaar met het dieet van de bewoners van de Rooise Zoom,hoewel boekweit ontbroken lijkt te hebben op de Burcht. De bewoners van hetburchtterrein lijken echter meer fruit te hebben gegeten. Kersen, appels, peren enmogelijk ook druiven werden op het burchtterrein verbouwd en in de omgeving werdenhazelnoten, bramen, frambozen, vlierbessen, bosbessen, veenbessen en rijsbessenverzameld. Uiteraard kunnen al deze producten ook op een markt zijn gekocht.De bewoners van het burchtterrein gebruikten ook zwarte mosterd, vlas en wouw.Wouw is een verfplant die een gele kleurstof levert. Hiermee werd mogelijk het linnengeverfd.Het globale landschapsbeeld zoals dat naar voren kwam uit de gracht rond de burchtverschilt enigszins van dat uit de waterputten van de Rooise Zoom. Het aandeel vanbomen in de gracht rond de burcht is veel groter dan in de monsters van de Rooise Zoom,maar dat komt omdat langs de gracht veel bomen (vooral wilgen) stonden. Het aandeelvan struikhei in de burchtgracht is aanzienlijk lager, maar dat kan te maken hebben metde grotere afstand van de burcht (centrum van Sint Oedenrode) tot de heidevelden.16 Van Haaster 2007.17 Hänninen 2007.


BIAXiaal 400 145. LiteratuurBehre, K.-E., 1998: Zur Geschichte des Bieres und der Bierwürzen in Mitteleuropa, in: F.Both (Red.), Gerstensaft und Hirsebier, 5000 Jahr Biergenuß, Oldenburg, 49-88.Diot, M.F., 1992: Études palynologiques de blés sauvages et domestiques issus decultures expérimentales, Préhistoire de l'agriculture: nouvelles approchesexpérimentales et ethnographiques, Périgueux, 107-111 (Monographie du CRA No 6,CNRS).Doorman, G., 1955: De middeleeuwse brouwerij en de gruit, 's-Gravenhage.Groenman-van Waateringe, W., 1986: Grazing Possibilities in the Neolithic of theNetherlands based on Palynological Data, in: K.-E. Behre (ed.), AnthropogenicIndicators in Pollen Diagrams, Rotterdam etc., 187-202.Haaster, H. van, 1997: De introductie van cultuurgewassen in de Nederlanden tijdens deMiddeleeuwen, in: A.C. Zeven (red.), De introductie van onze cultuurplanten en hunbegeleiders van het Neolithicum tot 1500 AD, Wageningen, 53-104.Haaster, H. van, 2007: Voedingsgewoonten en milieuomstandigheden op en rond demiddeleeuwse burcht van Sint-Oedenrode (NB), BIAXiaal 338, Zaandam.Haaster, H. van, 2009: Pollen aus Brunnen und Viehtränken, Archäologie in Deutschland,Heft 2/2009, 34-35.Hall, V.A., 1988: The Role of Harvesting Techniques in the Dispersal of Pollen Grains ofCerealia, Pollen et Spores 30-1, 265-270.Hänninen, K., 2007: Botanische macroresten uit een waterput uit de 15 e -18 e eeuw uit SintOedenrode, BIAXiaal 303, Zaandam.Lindemans, P., 1952: Geschiedenis van de landbouw in België, Antwerpen (twee delen).Moore, P.D., J.A. Webb & M.E. Collinson 1991: Pollen Analysis, Oxford.Tamis, W.L.M., R. van der Meijden, J. Runhaar, R.M. Bekker, W.A. Ozinga, B. Odé & I.Hoste 2004: Standaardlijst van de Nederlandse flora 2003, Gorteria 30-4/5, 101-195.Thoen, E., 1988: Landbouweconomie en bevolking in Vlaanderen gedurende de lateMiddeleeuwen en het begin van de Moderne Tijden. Testregio: de kasselrijen vanOudenaarde en Aalst, Gent.Winter, J.M. van, 1981: Nahrung auf dem Lobither Zollhaus, auf Grund derZollrechnungen aus den Jahren 1426-27, 1427-28 und 1428-29, in: T.J. Hoekstra, H.L.Janssen & I.W.L. Moerman (red.), Liber Castellorum, 40 variaties op het thema kasteel,Zutphen, 338-348.


Bijlage 1Sint Oedenrode-Rooise Zoom, resultaten macrorestenonderzoek. Tenzij anders aangegeven, zijn alle resten onverkoold. Legenda: + = tientallen, ++ = honderden.vondstnummerM45put 7spoor 142contextwaterputdatering11 e /12 e eeuwGebruiksplantenGranenAvena 2 HaverAvena (v) 2 HaverCerealia indet (v) 1 GranenHordeum vulgare (v) 5 GerstSecale cereale 8 RoggeSecale cereale, aarspilfragment 6 RoggeSecale cereale, aarspilsegment 22 RoggeOlie- en vezelplantenLinum usitatissimum, kapselfragment 10 VlasLinum usitatissimum 4 VlasFruitRubus fruticosus 2 Gewone braamSambucus nigra 2 Gewone vlierWilde planten en onkruidenOnkruiden van voedselrijke akkers en tuinenChenopodium album + MelganzenvoetEuphorbia helioscopia 1 KroontjeskruidFallopia convolvulus + ZwaluwtongLamium amplexicaule + HoenderbeetLamium purpureum + Paarse dovenetel s.s.Solanum nigrum ++ Zwarte en Beklierde nachtschadeStellaria media ++ VogelmuurUrtica urens + Kleine brandnetelOnkruiden van matig voedselrijke akkersAgrostemma githago 2 BolderikBromus secalinus 2 DrepsEchinochloa crus-galli 6 HanenpootHypochaeris glabra 2 Glad biggenkruid


vondstnummerM45put 7spoor 142contextwaterputdatering11 e /12 e eeuwHypochaeris glabra/radicata 2 Glad biggenkruid/Gewoon biggenkruidRaphanus raphanistrum 2 KnopherikRumex acetosella + SchapenzuringScleranthus annuus 1 Eenjarige hardbloemSpergula arvensis + Gewone spurrieStachys arvensis + AkkerandoornStachys arvensis (v) 2 AkkerandoornViola cf. arvensis 10 Akkerviooltje?TredplantenCapsella bursa-pastoris ++ Gewoon herderstasjePlantago major 8 Grote en Getande weegbreePlantago major, vruchtdeksel 2 Grote en Getande weegbreePoa annua + StraatgrasPolygonum aviculare + Gewoon varkensgrasPlanten van weinig verstoorde, voedselrijke ruigtenAnthemis cotula + Stinkende kamilleGaleopsis bifida-type 3 Gespleten hennepnetel-typeHyoscyamus niger + BilzekruidPersicaria lapathifolia + Beklierde duizendknoopPersicaria lapathifolia (v) 1 Beklierde duizendknoopRumex obtusifolius, bloemdek + RidderzuringUrtica dioica 1 Grote brandnetelUrtica dioica + Grote brandnetelPioniers van stikstofrijke, natte standplaatsenBidens tripartita 2 Veerdelig tandzaadPersicaria hydropiper + WaterpeperJuncus bufonius + GreppelrusGraslandplantenCarex ovalis 4 HazenzeggeEleocharis palustris/uniglumis 2 Gewone waterbies/Slanke waterbiesHydrocotyle vulgaris 3 Gewone waternavelMentha aquatica/arvensis 4 Watermunt/Akkermunt


vondstnummerM45put 7spoor 142contextwaterputdatering11 e /12 e eeuwPoa pratensis/trivialis + Veldbeemdgras/Ruw beemdgrasRanunculus flammula 4 EgelboterbloemRanunculus sardous + Behaarde boterbloemRumex sanguineus, bloemdek 3 BloedzuringTrifolium repens, bloemblaadje 9 Witte klaverHeide- en veenplantenCalluna vulgaris, vrucht 3 StruikheiCalluna vulgaris, takje + StruikheiPotentilla erecta 5 TormentilCalluna vulgaris + StruikheiBomen en struikgewasHumulus lupulus 1 HopQuercus, schijf 12 EikQuercus, schaalfragment 2 EikDiverse plantenvondstenPoaceae, stengelfragment 1 GrassenfamilieRumex + ZuringCarduus/Cirsium 1 Distel/VederdistelAsteraceae 1 ComposietenfamilieSagina 7 VetmuurRumex (v) 1 ZuringCirsium arvense/palustre 2 Akkerdistel/Kale jonkerOverige vondstenhoutskool x houtskoolaangepunte takjes/pennen 2 aangepunte takjes/pennenInsecta x InsectenAcari x Mijten


Bijlage 2Sint Oedenrode-Rooise Zoom, resultaten polleninventarisaties. Legenda: (+) = sporadisch aanwezig, + = aanwezig, ++ = regelmatig aanwezig, +++ = veelaanwezig.BX nummer 4034 4035 4036 4037vondstnummer M6 M44 M44 M16diepte in cm tov top pollenbak 22-23 3-4 33,5-36,5 19-21put 9 7 7 26spoor 1 142 142 26context houtskoollaag ven waterput waterput waterputSamenvatting inventarisatieresultatenrijkdom arm zeer rijk rijk rijkconservering slecht goed goed goedhoutskool/schimmel zeer veel houtskool weinig weinig zeer veel schimmelsporen envruchtlichamentelbaarheid slecht goed goed goedgeanalyseerd nee ja nee jaBomen en struiken (drogere gronden)Betula . + + + BerkCarpinus . + + (+) HaagbeukCorylus avellana ++ + + + HazelaarFagus sylvatica . + + + BeukPinus . (+) (+) (+) DenQuercus + ++ + + EikTilia + . . . LindeUlmus . + + . IepIlex . (+) (+) . HulstBomen (nattere gronden)Alnus ++ + + ++ ElsSalix . . (+) .CultuurgewassenCerealia-type . (+) (+) (+) Granen-typeSecale cereale . (+) (+) (+) RoggeHordeum/Triticum-type . . . (+) Gerst/Tarwe-typeAkkeronkruiden en ruderalenArtemisia . . . (+) AlsemChenopodiaceae . (+) (+) (+) Ganzenvoetfamilie


BX nummer 4034 4035 4036 4037vondstnummer M6 M44 M44 M16diepte in cm tov top pollenbak 22-23 3-4 33,5-36,5 19-21put 9 7 7 26spoor 1 142 142 26context houtskoollaag ven waterput waterput waterputPersicaria maculosa-type . (+) . . Perzikkruid-typeAnthoceros punctatus . (+) . . Zwart hauwmosPhaeoceros laevis . . (+) . Phaeoceros laevisRiccia . . + . Land-/WatervorkjeGraslandplantenFabaceae (+) . . . VlinderbloemenfamilieGalium-type (+) . . . Walstro-typePlantago lanceolata . . (+) . Smalle weegbreePoaceae + ++ ++ + GrassenfamilieRanunculus acris-type . . . (+) Scherpe boterbloem-typeRumex . . . + ZuringPotentilla . . . (+) Wikke-typeMentha-type . . . (+) Munt-typeOever- en moerasplantenFilipendula . . . (+) MoerasspireaCyperaceae . (+) . + CypergrassenfamilieHeide- en hoogveenplantenCalluna vulgaris-type + ++ ++ ++ Struikhei-typeEricaceae (overig) + . . (+)Sphagnum (+) . (+) (+) VeenmosSporenplantenDryopteris-type (+) (+) (+) (+) Niervaren-typePolypodium . . (+) . EikvarenPteridium aquilinum . . (+) . AdelaarsvarenNiet in te delen pollentypenAsteraceae liguliflorae . (+) (+) (+) Composietenfamilie lintbloemigAsteraceae tubuliflorae . (+) . (+) Composietenfamilie buisbloemigBrassicaceae (+) . (+) (+) KruisbloemenfamilieOverige microfossielen


BX nummer 4034 4035 4036 4037vondstnummer M6 M44 M44 M16diepte in cm tov top pollenbak 22-23 3-4 33,5-36,5 19-21put 9 7 7 26spoor 1 142 142 26context houtskoollaag ven waterput waterput waterputType 128B + + . + Type 128BSordaria (Type 55A) . (+) . (+) Mestschimmel Sordaria (55A)Sporormiella . (+) . . Mestschimmel SporormiellaPodospora . (+) . . Mestschimmel PodosporaType 32 Assulina . . . (+) Type 32 AssulinaType 112 Cercophora . . . + Type 112 CercophoraType 44 Ustulina deusta . . (+) . Type 44 Ustulina deustaOverige vondstenExoten ++ + + +Houtskool +++ ++ + +Organisch materiaal + + + +


Bijlage 3Sint Oedenrode-Rooise Zoom, resultaten pollenanalyses. Legenda: + = aangetroffen buiten de pollentelling.BX nummer BX4035 BX4037vondstnummer M44 P7 S142 M16 P26 S26spoor 142 26put 7 26diepte tov top van pollenbak 3-4 cm 19-21 cmaantal (N) en percentage (%) N % N %Bomen en struiken (drogere gronden)Betula 47 7,6 52 8,7 BerkCarpinus + + 2 0,3 HaagbeukCorylus avellana 27 4,4 31 5,2 HazelaarFagus sylvatica 6 1,0 19 3,2 BeukFraxinus . . 1 0,2 EsIlex aquifolium 9 1,5 + + HulstPinus 1 0,2 1 0,2 DenQuercus 140 22,8 18 3,0 EikTilia 4 0,7 1 0,2 LindeUlmus 1 0,2 2 0,3 IepBomen (nattere gronden)Alnus 109 17,7 110 18,4 ElsBoskruidenHedera helix 1 0,2 . . KlimopMelampyrum (cf. M. pratense) 1 0,2 1 0,2 HengelCultuurgewassenCerealia-type 4 0,7 1 0,2 Granen-typeFagopyrum esculentum + + . . BoekweitHordeum/Triticum-type 2 0,3 2 0,3 Gerst/Tarwe-typeSecale cereale 3 0,5 2 0,3 RoggeTriticum-type 1 0,2 + + Tarwe-typeAkkeronkruiden en ruderalenAnthemis-type 3 0,5 3 0,5 Schubkamille-typeArtemisia 1 0,2 + + AlsemChenopodiaceae 1 0,2 + + GanzenvoetfamilieCuscuta europaea-type 1 0,2 + + Groot warkruid-type


BX nummer BX4035 BX4037vondstnummer M44 P7 S142 M16 P26 S26spoor 142 26put 7 26diepte tov top van pollenbak 3-4 cm 19-21 cmaantal (N) en percentage (%) N % N %Persicaria maculosa-type 1 0,2 1 0,2 Perzikkruid-typePolygonum aviculare-type . . + + Gewoon varkensgras-typeSpergula arvensis 2 0,3 2 0,3 Gewone spurrieUrtica dioica-type . . 1 0,2 Grote brandnetel-typeAnthoceros punctatus 1 0,2 + + Zwart hauwmosPhaeoceros laevis 2 0,3 1 0,2 Geel hauwmosRiccia + + . . Land-/WatervorkjeGraslandplantenCentaurea nigra-type + + . . Centaurie-typeDaucus-type . . + + Peen-typeCirsium . . 1 0,2 VederdistelFabaceae + + . . VlinderbloemenfamilieGaleopsis-type . . + + Hennepnetel-typeGalium-type 1 0,2 + + Walstro-typePlantago lanceolata 3 0,5 6 1,0 Smalle weegbreePlantago major-media-type . . + + Grote, Getande en/of Ruige weegbree-typePoaceae 126 20,5 126 21,0 GrassenfamiliePoaceae >40 m 4 0,7 + + Grassenfamilie, korrels >40 mPotentilla-type 1 0,2 2 0,3 Ganzerik-typePrunella-type . . 3 0,5 Brunel-typeRanunculaceae 1 0,2 2 0,3 RanonkelfamilieRanunculus acris-type 2 0,3 1 0,2 Scherpe boterbloem-typeRumex acetosa-type 2 0,3 2 0,3 Veldzuring-typeRumex acetosella . . 1 0,2 SchapenzuringSuccisa pratensis 1 0,2 1 0,2 Blauwe knoopVeronica-type + + . . Ereprijs-typeMentha-type . . + + Munt-typeOever- en moerasplanten (en natte graslanden)Cyperaceae 3 0,5 6 1,0 Cypergrassenfamilie


BX nummer BX4035 BX4037vondstnummer M44 P7 S142 M16 P26 S26spoor 142 26put 7 26diepte tov top van pollenbak 3-4 cm 19-21 cmaantal (N) en percentage (%) N % N %Filipendula . . 2 0,3 SpireaLythrum salicaria 1 0,2 1 0,2 Grote kattenstaartRumex hydrolapathum . . 5 0,8 WaterzuringSparganium erectum-type . . 1 0,2 Grote en Blonde egelskop-typeTypha angustifolia . . 2 0,3 Kleine lisdoddeMicrofossielen van open zoet waterDebarya + + . . Groenwier-genus DebaryaHeide- en veenplanten (en dierlijke organismen)Calluna vulgaris 61 9,9 149 24,9 StruikheiEricaceae (overig) . . 11 1,8 Heifamilie (overig)Sphagnum 1 0,2 12 2,0 VeenmosAssulina muscorum (T.32A) . . 3 0,5 Assulina muscorum (T.32A)Assulina seminulum (T.32B) . . + + Assulina seminulum (T.32B)SporenplantenDryopteris-type 14 2,3 + + Niervaren-typePolypodium + + 1 0,2 EikvarenPteridium aquilinum 9 1,5 1 0,2 AdelaarsvarenNiet in te delen pollentypeRosaceae . . + + RozenfamilieApiaceae . . + + SchermbloemenfamilieAsteraceae liguliflorae 4 0,7 5 0,8 Composietenfamilie lintbloemigBrassicaceae 12 2,0 6 1,0 KruisbloemenfamilieCaryophyllaceae 1 0,2 1 0,2 AnjerfamilieMestindicatorenSordaria (T.55A) 2 0,3 + + Mestschimmel SordariaCercophora (T.112) . . veel veel Mestschimmel CercophoraTripterospora (T.169) . . + + Mestschimmel TripterosporaPodospora (T.368) 3 0,5 + + Mestschimmel Podospora


BX nummer BX4035 BX4037vondstnummer M44 P7 S142 M16 P26 S26spoor 142 26put 7 26diepte tov top van pollenbak 3-4 cm 19-21 cmaantal (N) en percentage (%) N % N %TotalenTotaal boompollen 346 56,3 238 39,7 Som boompollenTotaal niet-boompollen 269 43,7 361 60,3 Som niet-boompollenBomen en struiken (drogere gronden) 235 38,2 127 21,2 Bomen en struiken (drogere gronden)Bomen (nattere gronden) 109 17,7 110 18,4 Bomen (nattere gronden)Boskruiden 2 0,3 1 0,2 BoskruidenCultuurgewassen 10 1,6 5 0,8 CultuurgewassenAkkeronkruiden en ruderalen 8 1,3 5 0,8 Akkeronkruiden en ruderalenKruiden (algemeen) 162 26,3 160 26,7 Kruiden (algemeen)Ruigtekruiden 1 0,2 3 0,5 RuigtekruidenPlanten uit verlandingsvegetaties 3 0,5 14 2,3 Planten uit verlandingsvegetatiesHeide en hoogveenplanten 62 10,1 172 28,7 Heide en hoogveenplantenSporenplanten 23 3,7 2 0,3 SporenplantenPollenconcentratie 619.107 283.855 PollenconcentratieIndet 18 2,9 12 2,0 OndetermineerbaarEXOOT per PIL 18583 18583 Aantal EXOOT per toegevoegde PILAantal PILLEN 2 2 Aantal toegevoegde PILLENEXOOT 19 40 Aantal getelde EXOOTAP + NAP 615 599 Som AP + som NAPMonstervolume in ml 2 2 Monstervolume in ml

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!