10.07.2015 Views

Download rapport - Biax Consult

Download rapport - Biax Consult

Download rapport - Biax Consult

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Figuur 2 Dordrecht: lokaties van de opgravingen (naar Sarfatij 1990a).


Voorgaande is voornamelijk gebaseerd op historische bronnen. Informatie over de geschiedenis vanDordrecht is echter ook verkregen uit archeologisch onderzoek dat tussen 1968 tot 1987 door de ROB,onder leiding van Drs H. Sarfatij is uitgevoerd. De belangrijkste lokaties lagen rond de Nieuwkerk inhet noorden van Dordrecht en in het centrum, op het terrein waar aan de Voorstraat hetMinderbroedersklooster heeft gelegen en het terrein tussen de Oude Haven en de Nieuwe Haven (fig.2). Van zeven lokaties zijn in het kader van het Deltaplan Cultuurbeheer grondmonsters uit beerputtenen afvalkuilen op botanische resten onderzocht. De selectie van de lokaties is uitsluitend gebaseerd opde beschikbaarheid van goed gedateerde monsters (zie hoofdstuk 2.1). Dat betekent dat niet uit alleperioden van de bewoningsgeschiedenis monsters onderzocht konden worden. De hieronder in kortelijnen geschetste bewoningsgeschiedenis is bedoeld om een beeld te krijgen van debewoningsgeschiedenis op de lokaties waarvan monsters zijn onderzocht.De oudste archeologische sporen zijn onder andere aan de noordoost-zijde van de Groenmarktaangetroffen (fig. 2: nummer 14, coördinaten: 105.31/425.46). Het betreft ophogingslagen diewaarschijnlijk uit de ontginningsfase van Dordrecht dateren. De eerste nederzetting was aanvankelijkop terpen gevestigd die op de oeverwallen aan weerszijden van de veenstroom, de "Oude Haven",lagen. Uitbreiding van de nederzetting geschiedde door het land achter de oeverwallen en tussen deterpen op te hogen. De oudste ophogingslagen waren het dichtst bij de oeverwallen gelegen en daterenuit de late 12 e eeuw. Verder van de "Oude Haven" af dateren de lagen uit de 13 e eeuw. De onderste 1,5meter van het ophogingspakket op deze lokatie bestond uit lagen met sterk venige kleien, met mest enlagen met grovere organische resten. In dit pakket waren geen perceelsindelingen zichtbaar. Dat waswel het geval in de bovenste 2 meter van de ophoging. 10 Van het totale pakket aan ophogingslagenwaren 12 monsters beschikbaar. Hiervan zijn er zes op botanische resten onderzocht. De keuze van dezes monsters is in hoofdstuk 2.1 beargumenteerd.Ook elders aan de Groenmarkt (fig. 2: nummer 8, 9, zelfde coördinaten) zijn ophogingslagenbemonsterd. Tijdens deze opgravingscampagnes, die in 1981 en 1982 plaatsvonden, werd extrainformatie over de oude verkavelingen verkregen. De eerste sporen van bebouwing op deze lokatiedateren uit circa 1250, toen er een gebouw met een mogelijk ambachtelijke functie werd neer gezet.Na het begin van de 14 e eeuw vond een herverkaveling plaats. Er werd een nieuw gebouwopgetrokken dat een relatief korte tijd in gebruik is geweest. Deze korte gebruiksduur heeft mogelijk temaken met het verschuiven van de activiteiten in noordoostelijke richting. Vanaf het begin van de 15 eeeuw tot aan 1709 heeft op het perceel een groot gebouw gestaan dat bekend stond als het huis " DeGouden Leeuw". Een deel van dit gebouw heeft als woonhuis gediend. Wat de functie van de overigedelen was, is niet duidelijk. In het begin van de jaren tachtig van deze eeuw is het gebouw gesloopt. 11Van de Groenmarkt nummer 8 en 9, waren 11 grondmonsters beschikbaar uit de ontginningsfase.Eén monster uit een ophogingslaag en drie monsters uit afvalkuilen dateren uit de ontginningsperiode.Tevens waren twee monsters beschikbaar uit beerputten uit "Gouden Eeuw" van Dordrecht. Deoverige beschikbare monsters zijn afkomstig uit beerputten, die uit dezelfde tijd als het gebouw " DeGouden Leeuw" dateren.Aan de zuidkant van de "Oude Haven" en in het hart van het oude Dordrecht aan de Voorstraat nabijde Visstraat, werd kort voor 1248 het Minderbroedersklooster (het klooster der Franciscanen) gestichtop een lokatie tussen twee terpen (fig. 2: nummer 6, coördinaten 105.28/425.32). In 1572 werd hetklooster verlaten. Gedurende een korte tijd vonden vervolgens op het terrein ambachtelijke activiteitenplaats. In 1621 werd in het voormalig hoofdgebouw van het klooster het "Oude Mannenhuis"10 Sarfatij et al. 1988.11 Sarfatij et al. 1983.


de 16 e eeuw, maar met name vanaf de 17 e eeuw nam de bewoningsdichtheid sterk toe.Van de Laat Middeleeuwse Benedenstad waren geen monsters beschikbaar voor het botanischonderzoek. Er waren alleen monsters beschikbaar die uit de 15 e - 20 e eeuwse stad komen. Dezemonsters zijn op drie opgravingslokaties, die hieronder worden besproken, verzameld. Dat betekentdat de monsters genomen zijn uit een stad waarin ruimte schaars was. Het gebrek aan ruimte heeftconsequenties voor de voedingseconomie gehad. Wellicht dat daarover iets zichtbaar wordt in deresultaten.In de 13 e eeuw ontstond de Eiermarkt (fig. 4: nummer 1, coördinaten 187.50/429.00), een terrein datdoor vier straten werd omsloten. De Eiermarkt lag op de laatste uitlopers van de fluvioglacialeafzettingen en in de buurt van het Valkhof. De bewoning ontwikkelde zich tussen de 13 e en 16 e eeuwvoornamelijk langs deze vier straten. Het binnenterrein werd ongemoeid gelaten. Daar kwam vanaf de17 e eeuw verandering in toen ook dit middenterrein werd volgebouwd.Er waren van deze lokatie drie monsters beschikbaar voor het botanisch onderzoek. Eén monster,daterende uit het laatste kwart van de 16 e de eerste helft van de 17 e eeuw, is genomen uit eenafvalkuiltje. De twee andere monsters, één uit de 17 e en één uit de 18 e eeuw, zijn uit beerputtenafkomstig (tabel 2). 23De Nonnenstraat begint beneden aan de flank en loopt in zuidwestelijke richting de helling van defluvioglaciale afzetting op (fig. 4: nummer 2, coördinaten 188.02/429.00). De straat dankt zijn naamaan het Nonnenklooster dat er voor 1249 langs werd gesticht. De oudste bewoningssporen op dezelokatie dateren echter van vóór het klooster en stammen uit de tweede helft van de twaalfde eeuw enhet begin van de dertiende eeuw. 24Op diverse lokaties langs deze straat hebben opgravingen plaats gehad. Daarbij is de kapel die bijdit klooster hoorde opgegraven. Er zijn bij die opgraving enige tientallen gemetselde en deelsbeschilderde grafkelders aangetroffen. 25 Het klooster en de kapel raakten in de 17 e eeuw buitengebruik. Sindsdien werden op het terrein huizen gebouwd. 26In 1984 werd de hoek Nonnenstraat-Grotestraat onderzocht en een tweede terrein daar in de buurt.Uit het onderzoek bleek de oudste bewoning uit de 13 e eeuw te dateren. De betreffende huizen warenvan natuursteen gebouwd. Vanaf de 14 e eeuw ging men over op baksteen. In de 17 e eeuw en later ishet terrein dicht gebouwd. 27Van de opgravingscampagnes uit 1984 waren zes grondmonsters uit beerputten geschikt voorbotanisch onderzoek. Eén monster bevat materiaal dat uit twee perioden kan dateren, te weten 1450-1500 en 1600-1650. Van de overige vijf monsters dateert er één uit de 15 e eeuw, één uit de 18 e eeuw,twee uit de 19 e eeuw en één uit de overgang van de 19 e naar de 20 e eeuw (tabel 2).Ten oosten van de Nonnenstraat ligt in één van de oudste delen van de Benedenstad, de Steenstraat(fig. 4, nummer 3, coördinaten 188.02/429.00). De Steenstraat is één van de twee straten waarlangs inde 10 e /11 e eeuw de eerste stad werd gebouwd. De oudste stenen huizen dateren echter uit de 13 e eeuw.Net als aan de Nonnenstraat en Eiermarkt waren deze huizen van natuursteen gebouwd. Later gingmen ook hier over op baksteen. Vooral vanaf de 16 e eeuw zijn er talloze verbouwingen geweest, wattot uiting kwam in de eveneens talloze aangetroffen beerkelders en -putten. 28Het beschikbare botanische materiaal is afkomstig uit de genoemde beerkelders en -putten uit deze23 Sarfatij et al. 1982, 46-9.24 Sarfatij et al. 1981, 45-6.25 Sarfatij et al. 1981, 44.26 Sarfatij et al. 1981, 46.27 Sarfatij et al. 1985b, 44-5.28 Sarfatij et al. 1985b, 45-6.


jonge fase. Het betreft vier grondmonsters, één uit de 16 e , twee uit de 19 e en één uit het begin van de20 e eeuw (tabel 2).Tabel 2 Nijmegen: overzicht van de onderzochte monsters.monsternrOpgravingsnummeropgraving Nr. in fuguur 4 datering context34 1026/42 Nonnenstraat 2 1450-1500 beerput onderste laag35 1029/68 Steenstraat 3 1550-1600 beerput36 1014/90 Eiermarkt 1 1575-1650 afvalkuiltje37 1016/62 Eiermarkt 1 1650-1700 beerput38 1016/61 Eiermarkt 1 1700-1800 beerput39 1025/310 Nonnenstraat 2 1775-1800 beerkelder40 1025/312 Nonnenstraat 2 1800-1850 beerkelder onderste laag41 1030/15 Steenstraat 3 1800-1875 beerkelder onderste laag42 1031/224 Steenstraat 3 1825-1875 beerput onderste laag43 1025/157 Nonnenstraat 2 1875-1900 beerput onderste laag44 1025/155 Nonnenstraat 2 1880-1910 beerput, 2 meter onder bovenrand45 1031/183 Steenstraat 3 1900-1913 beerkelder46 1025/80 Nonnenstraat 2 1450-1500/1600-1650 beerkelder tweede laag1.5 VRAAG- EN DOELSTELLINGEN VAN HET BOTANISCH ONDERZOEKVeel steden zijn ontstaan vanuit agrarische nederzettingen. De ontwikkeling naar een stedelijkestructuur, waarin de stedelingen het voedsel niet meer zelf produceerden, vond doorgaans geleidelijkplaats. Het is aannemelijk dat ook in de steden Dordrecht en Nijmegen nog een tijd lang voedsel isgeproduceerd. In Dordrecht is de aanwezigheid van mest tussen het huisvuil en in ophogingslagen uithet begin van de 14 e eeuw (Dordrecht had toen al stadsrechten) een aanwijzing voor veehouderij.Dergelijke aanwijzingen zijn voor Nijmegen minder duidelijk, aangezien door de bodemgesteldheidhet organisch materiaal slechter bewaard gebleven is. Nijmegen kende aanvankelijk wel open ruimtenbinnen de stad, die pas in de 17 e eeuw zijn volgebouwd.Ondanks de waarschijnlijke aanwezigheid van agrarische activiteiten in Dordrecht en Nijmegen ishet, gezien de bevolkingsdichtheid in de steden, niet aannemelijk dat de stedelingen voldoendevoedingsmiddelen voor eigen gebruik produceerden. De toenemende verstedelijking zal er toe hebbenbijgedragen dat de bewoners steeds meer afhankelijk werden van de aanvoer van voedingsmiddelenvan elders. De produkten hoeven niet per definitie uit de directe omgeving afkomstig te zijn. Zeker ineen handelsnederzetting als Dordrecht kunnen voedingsprodukten van elders zijn aangevoerd. Uithistorische bronnen is bekend dat de Dordtenaren handelscontacten onderhielden met Engeland,Vlaanderen en via de grote rivieren met het Rijnland, Noord-Duitsland en het Baltische gebied. 29 Ookvoor Nijmegen geldt dat er contacten waren met andere delen van Europa, waarbij de nadruk lag opcontacten met het stroomopwaarts gelegen Duitse Rijnland. Uit de diverse landen kwamen dusverschillende produkten, maar kwam daar ook het voedsel vandaan?Om zicht op de voedingseconomie van deze steden te krijgen, zijn verschillende soorten vanonderzoek mogelijk waaronder dat aan botanisch materiaal uit archeologische contexten. 30 Het29 Mondel. meded. Sarfatij en Bartels.30 In de hier gepresenteerde studie wordt het onderzoek aan de plantenresten, met uitzondering van hout, besproken. Houtonderzoek komtniet aan de orde aangezien dit geen informatie over de voedingseconomie oplevert.


otanisch materiaal kan resten van plantaardige voedings- en gebruiksmiddelen bevatten. Tevens kanaan de hand van de assemblage aan resten van wilde planten informatie worden verkregen over deexploitatie van de omgeving. Het verzamelen van dergelijke informatie was doel van dit onderzoek.De concrete vragen om dit doel te bereiken waren:- welke plantaardige produkten hebben de mensen van Dordrecht en Nijmegen gegeten?- waar kwamen deze voedingsmiddelen vandaan?- zijn er aanwijzingen voor agrarische activiteiten in en rond de steden?De beschikbaarheid van het botanische materiaal bepaalt de mate waarin de bovengenoemde vragenonderzocht kunnen worden. Het beschikbare materiaal uit Dordrecht is afkomstig uit de verschillendefasen van de stadsontwikkeling: te weten de beginfase en de bloeiperiode in de Middeleeuwenalsmede de stad in de Nieuwe Tijd. Van Nijmegen was slechts één monster beschikbaar uit deovergang Middeleeuwen-Nieuwe Tijd. De overige beschikbare monsters dateren uit de Nieuwe Tijden met name uit de periode tussen de 18 e en 20 e eeuw.Uit het aanwezige materiaal van Dordrecht kan, omdat het uit verschillende ontwikkelingsfasen vande stad afkomstig is, informatie over veranderingen in de voedingseconomie worden verkregen. Hetmateriaal van Nijmegen geeft vooral informatie over de voeding en voedingseconomie in de NieuweTijd. Informatie over het begin van Middeleeuws Nijmegen kan dan ook niet in dit <strong>rapport</strong> aan de ordekomen.


2 Onderzoeksopzet2.1 SELECTIE VAN DE MONSTERSIn het vorige hoofdstuk zijn de monsters genoemd die in het kader van het Deltaplan Cultuurbeheer opbotanische resten zijn onderzocht. Gedurende de opgravingscampagnes zijn echter veel meergrondmonsters verzameld dan die in tabel 1 & 2 staan vermeld. Om tot een keuze van de te analyserenmonsters te komen, zijn de volgende selectiecriteria gehanteerd:- de monsters moeten uit beerputten en afvalcomplexen afkomstig zijn, aangezien het project in hetkader van het Deltaplan Cultuurbeheer "Beerputten en afvalkuilen" is uitgevoerd.- de monsters dienen goed verpakt te zijn in afgesloten verpakkingen. Dit is in de eerste plaats nodigom uitdroging van de monsters tegen te gaan en in de tweede plaats om verontreiniging metmateriaal uit andere contexten en perioden te voorkomen.- de dateringsmarge van de monsters mag niet meer dan 100 jaar beslaan.Op basis van deze criteria kwamen van Nijmegen 13 en van Dordrecht 43 monsters voor onderzoek inaanmerking. In de gemaakte tijdsplanning en kostenraming was echter bepaald dat van Dordrechtmaximaal 33 monsters geanalyseerd konden worden. 31 Om tot het aantal van 33 monster te komen isals volgt te werk gegaan. Van de 43 geselecteerde monsters waren er 12 monsters afkomstig uitophogings- en afvallagen. Daarvan waren 6 monsters ongezeefd en 6 monsters gezeefd. Besloten werdom alleen de ongezeefde monsters te onderzoeken. Tevens is één monster uit de gezeefde serie onderzocht.Van de 38 overgebleven monsters zijn er vervolgens 6 van onderzoek uitgesloten. Dit zijnmonsters uit de tonput van de Heer Heiman Suisstraat waarvan Paap in 1983 andere monsters hadonderzocht. 32 Bij het verwerken van de overgebleven 32 monsters bleek dat twee zakken met grond,waarvan aanvankelijk was genoteerd dat het om twee monsters ging, toch hetzelfde monsternummerhadden. Het gaat hier om twee zakken die waren genummerd met de nummers 923 en 823. Uit dedocumentatie was gebleken dat het de nummers 23-2-923 en 31-6-823 moest betreffen. Eennauwkeurige bestudering van de nummers op de zakken leverde de overtuiging dat het in beidegevallen om nummer 23-2-923 gaat. Eenzelfde mislezing is nog een keer opgetreden. Tijdens deinventarisatie van de monsters in het magazijn van de ROB was op het linnen etiket van een pot metgezeefd materiaal het nummer 9-9-92b gelezen. Toen de monsters voor onderzoek uit de dozenwerden gehaald, bleek in de bewuste doos een pot met het nummer 9-9-92b te ontbreken. Waarschijnlijkis bij de inventarisatie van één pot een verkeerd nummer afgelezen.Na deze afvalrace van monsters bleven 30 monsters voor nader onderzoek over. In juni 1995werden we erop gewezen dat er nog enige monsters in het spoellokaal van het magazijn aan deVanadiumweg lagen. Drie monsters bleken geschikt voor nader onderzoek. Het betreft de nummers23-955, 23-1019 en 36-1-4.Tabel 1 en 2 geven een overzicht van de onderzochte monsters van respectievelijk Dordrecht enNijmegen. De monsters zijn per tabel op datering gerangschikt en opeenvolgend genummerd(Dordrecht: 1-33 en Nijmegen: 34-46). Voor de leesbaarheid zullen de monsters in het <strong>rapport</strong> metdeze nummers worden aangeduid.Een nauwkeurige bestudering van tabel 1 en 2 leidt tot de conclusie dat aan het derdeselectiecriterium niet altijd is voldaan. Dit komt omdat de selectie van de monsters heeft plaatsgevonden op een moment dat een aantal beerputten en afvalkuilen nog niet van een definitievedatering was voorzien, hetgeen inmiddels wel het geval is. Het gevolg is dat achteraf bezien de analysevan de monsters 32 en 33 (44-2-5a en 31-3-764) van Dordrecht en monster 46 (1025/80) van31 Zie de offerte die op 1 december 1994 door Kooistra is uitgebracht.32 Paap 1983a.


Nijmegen niet zo zinvol is gebleken. Van Dordrecht zijn monster 21 en 22, beide afkomstig uit eenbeerput met een looptijd van even meer dan 100 jaar, wel in de conclusies van het onderzoekmeegenomen, alsmede monster 6 en 7, afkomstig uit ophogingslagen met een langere looptijd.Alle in totaal 46 monsters zijn op plantaardige macroresten, voornamelijk zaden en vruchten,onderzocht. Van Dordrecht zijn ook veertien monsters die nog niet waren gezeefd, onderzocht opstuifmeel en micro-organismen. Deze monsters waren afkomstig uit zes van de bovengenoemde ophogings-of afvallagen, uit zes beerputten en uit twee afvalkuilen. Van Nijmegen waren geen ongezeefdemonsters aanwezig. Daarom is in tegenstelling tot het onderzoek aan materiaal uit Dordrecht, geenonderzoek naar stuifmeel en micro-organismen gedaan.In de volgende twee paragrafen worden de werkwijze bij het onderzoek aan plantaardige macroresten,zaden en vruchten, en de werkwijze bij het onderzoek aan stuifmeel en micro-organismenbesproken.2.2 ZADEN EN VRUCHTENVan Dordrecht lagen 14 van de 33 te onderzoeken monsters onverwerkt in het magazijn. Gezien deondergrond van Dordrecht en de vondstomstandigheden in de beerputten en de afvalkuilen mochtverwacht worden dat deze monsters naast verkoolde ook onverkoolde plantenresten zouden bevatten.Om deze reden zijn de monsters niet gefloteerd maar gezeefd. Daarbij is per monster de hieronderbeschreven procedure gevolgd.- Het nemen van een deelmonster ten behoeve van het onderzoek aan stuifmeel en micro-organismen(volgende paragraaf).- Het bepalen van het volume. Daartoe is de grond in een emmer met een maatverdeling gedaan enhet volume, uitgedrukt in liters, afgelezen.- Het wassen van het monster. De grond is gespoeld op een set zeven. De fijnste zeef had eenmaaswijdte van 0,25 mm. Aangezien deze snel dichtslibt is doorgaans slechts één liter met dezezeef verwerkt en is de rest op een set zeven gezeefd waarvan de fijnste een maaswijdte van 0,50mm had.- het opslaan van het monsterresidu. Nadat alle fijne deeltjes waren weg gewassen, werd het residu inglazen potten opgeslagen. Aangezien organisch materiaal voer voor micro-organismen is, is aan elkzeefresidu een beetje formaline toegevoegd.De 19 nog niet genoemde monsters van Dordrecht zijn tijdens of vlak na de opgravingscampagnesdoor dhr. W. Ebens en mevr. P. Gerritsen-Wijnmalen gezeefd op zeven waarvan de fijnste zeef eenmaaswijdte van 0,50 mm had. De 13 monsters van Nijmegen (nummers 34 - 46) zijn tijdens deopgravingscampagnes door dhr. E. Rozie gezeefd op zeven waarvan de fijnste maaswijdte 0,50 mmbedroeg.De analyse van de monsters geschiedde met behulp van een stereomicroscoop met vergrotingen tot 50maal. Tevens is voor het determineren van kleine resten en fragmenten van de vruchtwanden vangraankorrels gebruik gemaakt van een doorvallend lichtmicroscoop met vergrotingen tot 400 maal.De monsters zijn per fractie onderzocht. De gebruikte fracties zijn: groter dan 4,00 mm, 4,00 - 2,50mm, 2,50 - 1,00 mm, 1,00 - 0,50 mm en 0,50 - 0,25 mm. Per fractie is het aantal zaden en vruchten geteld.Wanneer het grote aantallen zaden of vruchten betrof is een deel van het monster geteld en zijnde aantallen omgerekend. Met name bij de twee fijnste fracties is niet al het aanwezige materiaalonderzocht, aangezien dat onverantwoord veel tijd zou kosten ten opzichte van een relatief geringresultaat. Door een representatief deel uit te zoeken wordt een beeld verkregen van het totaal aanplantenresten in de betreffende fractie. Bij het vaststellen van het representatieve deel is ervanuitgegaan dat een monsterresidu uit een homogeen vermengde hoeveelheid plantenresten bestaat. Op


asis van deze aanname is besloten dat pas dan een representatief deel van een fractie is onderzocht,wanneer in 10 achtereenvolgend onderzochte petrischaaltjes met een diameter van 8 centimeter geennieuwe soorten of taxa zijn aangetroffen.Na de analyse zijn de aantallen plantenresten per fractie omgerekend naar het monstervolume.Daarbij zijn alle waarden afgerond op hele getallen. Van 10 van de vroeger gezeefde monsters vanDordrecht kon in de documentatie het uitgangsvolume niet worden achterhaald. Van deze monsterszijn de aantallen per fractie bij elkaar opgeteld. Dit betekent dat de verkregen waarden minimaleaantallen zijn! De echte waarden liggen vrijwel zeker veel hoger, want daar waar het uitgangsvolumewel was genoteerd, blijkt dat doorgaans op de zeef met maaswijdte 0,50 mm minder volume werdgezeefd dan op de zeven met maaswijdten van 2,50 en 1,00 mm.In de monsters kwamen naast plantenresten ook dierlijke resten voor. Deze resten zijn niet geteld.Wel is aangegeven of in een monster veel of weinig dierlijke resten voorkomen. Mocht in de toekomstonderzoek aan het dierlijk materiaal nodig blijken, dan zijn de geschikte monsters snel te selecteren.2.3 STUIFMEEL EN MICRO-ORGANISMENVoor het onderzoek naar stuifmeel en micro-organismen kwamen alleen de 14 ongezeefde monstersvan Dordrecht in aanmerking. Van deze 14 monsters zijn deelmonsters genomen voor onderzoek aanstuifmeel en micro-organismen. De monsters zijn afkomstig uit verschillende contexten: zes kwamenuit ophogingslagen, zes uit beerputten en twee uit afvalkuilen. De bereidingsprocedure om hetstuifmeel en de micro-organismen uit de grond te winnen was voor alle monsters gelijk en is op tweemonsters na door Ruud de Man (ROB) uitgevoerd. Twee monsters zijn door Kees Troostheide (IPP) depollenkorrels geïsoleerd. Beiden hebben daartoe het recept van Faegri en Iversen gevolgd. 33Bij het analyseren is onderscheid gemaakt tussen de residu's uit de ophogingslagen enerzijds en debeerputten en afvalkuilen anderzijds. In de residu's uit de ophogingslagen is de verhouding tussen deverschillende soorten en typen stuifmeel vastgesteld, omdat deze lagen naast informatie over voedselen afval mogelijk informatie bevatten over de aard en de herkomst van het ophogingsmateriaal. Teneinde een representatief beeld van de verhouding tussen de soorten en typen te verkrijgen is gekozenvoor een totaal pollensom waarbij per residu in principe 500 stuifmeelkorrels zijn geteld. Van éénmonster was echter de dichtheid aan stuifmeel zo laag dat de pollensom bij lange na niet kon wordengehaald. Een ander monster (nummer 1) met een lage dichtheid leverde zelfs na het tellen van tweepreparaten nog geen pollensom van 500. De residu's uit beerputten en afvalkuilen zouden alleen op deaanwezigheid van voedselgewassen worden gescand. Deze zijn echter toch geteld, waarbij in principeeenzelfde pollensom is aangehouden. Tevens zijn alle residu's onderzocht op herkenbare microorganismen,waaronder darmparasieten. Hierbij zijn de aanwezige soorten genoteerd en is eenschatting van het aantal gemaakt.33 Faegri & Iversen 1975.


3 Resultaten3.1 ALGEMEENDe basisgegevens uit het onderzoek van zaden en vruchten staan in bijlage 1 (Dordrecht) en 2(Nijmegen).In deze bijlagen is per monster aangegeven het nummer, de datering, de context, het uitgangsvolumein liters van het gezeefde deel van het monster en het totaal aantal plantenresten. In bijlage 3 staan deresultaten van Dordrecht van het onderzoek aan stuifmeel, sporen en micro-organismen. De monstershebben het volgnummer gehouden van de monsters waaruit ze afkomstig zijn. Tevens staat permonster de datering, de context en het aantal getelde pollenkorrels aangegeven.In Dordrecht zijn dankzij de vochtige en zuurstofarme condities in de ophogingslagen, beerputtenen afvalkuilen veel zaden en vruchten in onverkoolde vorm bewaard gebleven. Over het algemeen zijndeze plantenresten redelijk goed geconserveerd. De conservering van het botanisch materiaal vanNijmegen was aanzienlijk slechter. Dit betekent dat het onverkoolde en niet gemineraliseerdemateriaal deels verloren is gegaan en deels in slechte staat verkeerde. Voor beide steden geldtoverigens dat de verkoolde en gemineraliseerde plantenresten in veel lagere aantallen zijn aangetroffendan de onverkoolde. De conserveringsconditie is in bijlage 1 en 2 aangegeven met een "m" voorgemineraliseerd materiaal en een "k" wanneer het om verkoold materiaal gaat. Geen aanduidingbetekent dat het materiaal in onverkoolde, niet gemineraliseerde vorm bewaard gebleven is.De resultaten worden in het <strong>rapport</strong> per fase en niet per monster besproken. In tabel 3 staan defasen, die na overleg met de betrokken archeologen zijn onderscheiden. 34 Een enkele keer viel eendatering in twee fasen. In die gevallen is het monster aan de fase toegeschreven met de jongstedatering. Bijvoorbeeld een monster met een datering van 1400 - 1500 is toegewezen aan FASE III.Tabel 3 Overzicht van de in het onderzoek onderscheiden fasen. Legenda: N = aantal.FASE Jaartallen in AD N monsters Dordrecht N monsters NijmegenI 1150-1350 10 -II 1350-1450 9 -III 1450-1550 3 1IV 1550-1650 9 2V 1650-1750 - 1VI 1750-1850 - 3VII 1850-1950 - 5De gevonden soorten en taxa worden met de wetenschappelijke en de Nederlandse naamgepresenteerd waarbij is uitgegaan van de naamgeving in de 21e druk van de Heukels' Flora. 35 Eenenkele keer is bij de voedsel- en gebruiksplanten hiervan afgeweken. De plantenresten zijn verdeeld ineen categorie voedsel- en gebruiksplanten en een categorie wilde planten. Beide categorieën zijn naderonderverdeeld. In een aantal gevallen is een soort in verschillende categorieën geplaatst. De Hazelaarbijvoorbeeld is een wilde plant waarvan de noten gegeten worden. Deze soort kan gerubriceerdworden onder de wilde planten maar ook onder de voedsel- en gebruiksplanten.De voedsel- en gebruiksplanten zijn onderverdeeld in meelprodukten en peulvruchten,oliehoudende zaden, groenten en keukenkruiden, specerijen, fruit, noten, geneeskrachtige planten ensierplanten en industriële planten.Eén van de gangbare indelingen voor wilde planten is de indeling in ecologische groepen, dat wil34 Met dank aan Drs. H. Sarfatij en Drs. M.H. Bartels.35 Van der Meijden 1990.


zeggen, dat planten die op een overeenkomende standplaats groeien en in eenzelfde vegetatiestructuurbij elkaar worden geplaatst. Zo worden bijvoorbeeld alle planten van kalkrijke akkers in dezelfdeecologische groep geplaatst (1b). Deze indelingmethode is in de zeventiger jaren door Van Maarelontwikkeld en resulteerde in de Standaardlijst van de Nederlandse flora. 36 Van der Meijden geeft tweeknelpunten voor het gebruik van deze indeling. 37 Hij schrijft:"Ten eerste zijn de kenmerken die bij de indeling zijn gehanteerd, niet eenduidig omschreven, zodat deindeling niet goed toetsbaar is. Een tweede beperking is het feit dat een soort altijd in één soortengroepdient te worden ingedeeld, ongeacht de ecologische amplitudo van de soorten."Bij de indeling, die door Runhaar et al. is ontwikkeld, is uitgegaan van ecotopensystemen. 38 Dat wilzeggen dat de standplaats van een soort belangrijk is en de planten ingedeeld worden op abiotischefactoren als bodemvochtigheid, zuurgraad en voedselrijkdom. Een plant als Driehoornig walstro(Galium tricornutum) is in deze indeling een pionier van kalkrijke, vochtige en matig voedselrijkebodem (Pkr47). Volgens de Standaardlijst van de Nederlandse flora (de hierboven genoemde indeling)wordt Driedoornig walstro ingedeeld in de groep van de kalkrijke akkers. Dat de plant in principe ookbuiten die akkers voor kan komen, namelijk als pionier op kalkrijke bodem, wordt daarmee nietduidelijk. De benadering door Runhaar et al. lijkt daarmee objectiever en mijns inziens beter als basisvoor de interpretatie van archeologisch data. Een nadeel is dat deze indeling niet gebruiksvriendelijk isen daarmee niet goed leesbaar voor een niet-florist.Een derde hier genoemde mogelijkheid om planten te groeperen, is op basis vanplantengemeenschappen. Voor Nederland hebben Westhoff en Den Held baanbrekend werk verricht. 39Plantengemeenschappen zijn groepen planten die op overeenkomstige standplaatsen voorkomen in eenvergelijkbare samenstelling van soorten. Bij deze indeling wordt niet, zoals bij de eerste tweegenoemde indelingen, uitgegaan van de individuele soort, maar van een samenhangende vegetatie meteen N-aantal soorten. Planten kunnen in verschillende gemeenschappen voorkomen. De samenstellingvan soorten in de groep bepaalt daarmee de naam van de betreffende plantengemeenschap.In het archeologisch onderzoek hebben we meestal te maken met plantenresten die bewust ofonbewust door mensen in een nederzetting zijn gebracht. Dat betekent dat de informatie over desamenhang die tussen de soorten aanwezig was - informatie over de plantengemeenschappen -verloren is gegaan. Om te kunnen achterhalen waar de wilde planten vandaan kwamen en uit welktype vegetatie ze afkomstig zijn, moet mijns inziens in eerste instantie uitgegaan worden van eenfloristische indeling (bijvoorbeeld een indeling via de Standaardlijst van de Nederlandse flora of viaecotopensystemen). Dat hoeft geen argument tegen het gebruik van de indeling van Westhoff en DenHeld zijn, dat wil zeggen, als het aannemelijk is dat de gevonden planten uit de directe omgeving vande nederzetting afkomstig zijn. Voor prehistorische nederzettingen kan gesteld worden dat deplantenresten in principe afkomstig zijn van lokaal gegroeide planten. In deze gevallen is het indelenvan de planten naar Westhoff en Den Held geen probleem, als men zich maar realiseert dat menhedendaagse plantengemeenschappen als referentie voor die van vroeger gebruikt. Van stedelijkecontexten in de Middeleeuwen is echter bekend dat planten over grote afstand en van heel diverseplaatsen zijn aangevoerd. Het is dan ook niet raadzaam om planten uit Middeleeuwse (en vooralstedelijke) contexten in plantengemeenschappen in te delen voordat onderzocht is wat de groeimogelijkhedenvan de individuele planten zijn.In het botanisch onderzoek van Dordrecht en Nijmegen is dan ook eerst uitgegaan van de gevondenflora. Dat wil zeggen dat per soort de standplaats en de daarbij behorende milieutypen is vastgesteld36 Van der Meijden et al. 1984.37 Van der Meijden 1996, 27.38 Runhaar et al. 1987.39 Westhoff en Den Held 1969.


volgens Runhaar et al. Daarna is een vertaalslag gemaakt door de planten aan de hand van deStandaardlijst van de nederlandse flora, in een voor niet-floristen leesbare manier in te delen. In debijbehorende tekst is tenslotte waar mogelijk, een reconstructie van de plantengemeenschappengegeven.In de tabellen staat, naast de namen van de gevonden soorten, ook de informatie over het gevondenonderdeel van de plant, de zekerheid van de determinatie en de al genoemde conserveringscondities.Bij het stuifmeelonderzoek, waarvan de resultaten in bijlage 3 staan, kan het stuifmeel lang nietaltijd tot op soortniveau worden onderscheiden. In een aantal gevallen is alleen determinatie tot op hetniveau van familie mogelijk. Voor de groepering van stuifmeel in typen en groepen is de indeling van"The Nordwest European Pollen Flora" gevolgd. 40Van een groot aantal stuifmeelkorrels, sporen, zaden en vruchten kon het geslacht of de soort welworden bepaald. Daarbij was, doorgaans vanwege de conserveringsconditie, de determinatie niet inalle gevallen met zekerheid te geven. Wanneer voor een soortnaam cf. staat, betekent het dat dedeterminatie niet zeker is. Als de afkorting cf. tussen de eerste en de tweede naam staat betekent hetdat de determinatie tot op het niveau van het geslacht zeker is, maar dat niet zeker is of het degenoemde soort betreft. Wanneer de geslachtsnaam het achtervoegsel spec. heeft wil dat zeggen datniet nader dan tot op het niveau van het geslacht kon worden gedetermineerd. Soms bevat een geslachteen subgeslacht, bijvoorbeeld het geslacht Ranunculus bevat het subgenus Batrachium. Dit wordt inde bijlagen aangeduid met de afkorting subg. tussen de eerste en de tweede naam. Van een aantalsoorten worden ondersoorten of variëteiten onderscheiden. Achter de soortnaam wordt in een dergelijkgeval een derde naam toegevoegd. Wanneer tussen de tweede en de derde naam de afkorting subsp.staat betreft het een ondersoort. De afkorting var. staat voor variëteit. Een soortnaam waaraan deaanduiding s.l. is toegevoegd, geeft aan dat de soort in principe ondersoorten of variëteiten kent, maardat deze in het specifieke geval niet te onderscheiden waren.Tot slot is een aantal soorten als type aangeduid. Dat wil zeggen dat meerdere soorten inaanmerking komen, waartussen geen onderscheid kon worden aangebracht. Hieronder wordt van elktype aangegeven om welke soorten het gaat.Atriplex littoralis type = Atriplex littoralis/Atriplex prostrata var. salinaAtriplex patula type = Atriplex patula/Atriplex prostrata sl.Brassica napus type = Brassica napus/Brassica oleraceaBrassica rapa type = Brassica napus/Brassica rapa/Brassica oleracea 41Bromus secalinus type = Bromus arvensis/Bromus hordeaceus/Bromus racemosus/Bromus secalinusBupleurum type pollen = Bupleurum falcatum/Bupleurum gerardii/Bupleurum rotundifolium/BupleurumtenuissimumChenopodium glaucum type = Chenopodium glaucum/Chenopodium rubrumGaleopsis bifida type = Galeopsis bifida/Galeopsis speciosa/Galeopsis tetrahitGlyceria maxima type = Glyceria maxima/Glyceria notataJuncus articulatus type = Juncus acutiflorus/Juncus articulatus/Juncus bulbosusJuncus effusus type = Juncus conglomeratus/Juncus effusus/Juncus inflexusMentha aquatica type = Mentha aquatica/Mentha arvensisOenanthe lachenalii type = Oenanthe lachenalii/Oenanthe peucedanifolia/Oenanthe pimpinelloidesPolygonum lapathifolium type = Polygonum lapathifolium/Polygonum persicariaPotamogeton pusillus type = Potamogeton berchtoldii/Potamogeton pusillusPrunus avium type = Prunus avium/Prunus cerasusRanunculus acris type = Ranunculus acris/Ranunculus repens/Ranunculus bulbosus40 Punt & Clarke (eds) div. jaren.41 Het voorkomen van twee typen van het geslacht Brassica heeft te maken met de concerveringscondities van het materiaal.


Viola arvensis type = Viola arvensis/Viola tricolor(/Viola rupestris)Viola hirta type = Viola hirta/Viola odorata en ook de niet inheems in Nederland zijnde soorten Violaalba/Viola collina/Viola mirabilistype 10; 12; 127; 147 zijn typen door Van Geel beschreven. 423.2 BIJZONDERE SOORTEN EN ONGEBRUIKELIJKE DETERMINATIESIn deze paragraaf staan een aantal soorten en taxa nader beschreven en/of afgebeeld. Het betreftsoorten die niet eerder of niet vaak zijn gevonden of waarvan ongebruikelijke onderdelen zijnaangetroffen. De beschrijvingen en afbeeldingen zijn gerangschikt op alfabetische volgorde van dewetenschappelijke namen.Naam: cf. Allium sativum L. - waarschijnlijk Knoflook Familie: LiliaceaeIn monster 25 is vermoedelijk een gemineraliseerd knoflookteentje gevonden (fig. 5b). Het oppervlakheeft in de lengterichting lopende afgeronde ribbels, die waarschijnlijk door pre-depositioneleuitdroging zijn ontstaan. De afmetingen van het gevonden teentje zijn 10 x 5 x 3 mm (lengte x breedtex dikte).Knollen en bollen behoren tot de minst resistente delen van planten. De kans dat ze inarcheologische context worden aangetroffen is gering. Er zijn dan ook maar enkele vondsten vanknoflooktenen uit Europa bekend. In het Romeinse legerkamp Novaesium, bij het tegenwoordigeNeuss, is een aantal verkoolde knoflooktenen gevonden. 43 De enige middeleeuwse vondst is gedaan inde stad Laufen in Zwitserland. 44 Ook hier gaat het om verkoolde resten.Naam: Calendula officinalis L. - Tuingoudsbloem Familie: CompositaeIn monster 30 zijn zaden van Tuingoudsbloem gevonden. De afmetingen van de asymmetrischgekromde zaden zijn 4,5x1,7x1,7 en 4,8x1,8x2,1 mm (lengte x breedte x dikte). Het hele oppervlakvan de zaden is voorzien van lengteribben, die tot in de snavels aan de beide uiteinden doorlopen. Aande buitenzijde liggen op de ribben tevens dwarse pukkels (fig. 5e).In Nederland komt binnen het geslacht Calendula ook Akkergoudsbloem (Calendula arvensis)voor. De zaden van deze soort zijn echter vaak sterker en meer bootvormig gekromd en hebben eenminder ruw oppervlak. In archeologische context is de Tuingoudsbloem in Nederland nog niet eerdergevonden.Naam:Calluna vulgaris (L.) Hull - StruikheiErica tetralix L. - DopheiFamilie: EricaceaeIn vele monsters zijn bloemen van Struikhei en Dophei gevonden. De complete bloemen zijngemakkelijk uit elkaar te houden op basis van hun grootte. Vaak zijn echter de kroonbladen (deels)verdwenen, zodat andere kenmerken voor de determinatie nodig zijn.Struikhei heeft vier relatief dikke kelkbladen die circa 1 mm lang zijn. Over de lengte van elkkelkblad loopt een vouw. De vier kroonbladen meten ongeveer 1,9 x 1,9 mm. Het uiterlijk van debloem is daarmee vrij compact (fig. 6a).De bloemen van Dophei zijn langwerpiger. De vier kelkbladen zijn met 2,2 mm een stuk langer en42 Van Geel 1978.43 Knörzer 1970, 43.44 Karg 1991, 257-260.


zijn bovendien dunner. De bloembladen zijn vergroeit tot een buis van circa 4,5 x 1,9 mm, waarop eenaantal naden zichtbaar zijn. Het oppervlak kenmerkt zich met een patroon van isodiametrisch cellen(fig. 6b).Naam:kastanjeCastanea sativa Miller - TammeFamilie: FagaceaeIn de monsters 11, 17, 23 en 25 werden fragmenten van de schil van Tamme kastanje aangetroffen.Deze leerachtige laag is aan de binnenkant bezet met een dichte donzige vacht van korte haren, dieook in archeologisch materiaal nog goed herkenbaar is. In monster 25 is een gemineraliseerd fragmentgevonden, waar nog een herkenbaar stuk van het eetbare gedeelte aan vast was blijven zitten. Hieropzijn nog de typische hersenvormige structuren te herkennen, ontstaan door de druk van de nerven vande omringende schil op het endosperm (fig. 6c).Deze smakelijke vrucht wordt in Middeleeuwse context gevonden. Het is een van oorsprongMediterrane soort. De eerste bomen zijn door de Romeinen in onze streken aangeplant. Zo nu en danvindt men in archeologische context hout of pollen terug en een enkele maal, zoals hier in Dordrecht isde schil van de vrucht gevonden.Naam: epicarpen van Cerealia - vruchtwanden van graan Familie: GramineaeVan de diverse graansoorten zijn fragmenten van de vruchtwand gevonden. Deze resten worden ingewoon Nederlands aangeduid met zemelen.Zemelen zijn gemiddeld 2 mm groot en hebben hoekige randen. Dit type resten is in enkelebeerputten teruggevonden, waarin goed geconserveerd botanisch materiaal aanwezig was. De kwaliteitvan dezemelen was echter doorgaans matig tot slecht. Dat kan veroorzaakt zijn door deconserveringscondities, maar kan ook het resultaat zijn van de weg die het materiaal door het maagdarmkanaalvan de mens heeft afgelegd.In tabel 10 en in de bijlagen staan de zemelen onder de noemer "graan fragmenten vanvruchtwanden"samengevat. De vruchtwanden van de diverse granen zijn soortspecifiek en hoewel we bij zemelenmet fragmenten te maken hebben, is het onder gunstige omstandigheden mogelijk de diversegraansoorten te onderscheiden. De reden om deze moeilijke en tijdrovende determinaties te verrichtenis om nadere informatie over de verschillende genuttigde gerechten te verkrijgen.


acedFiguur 5a-e Dordrecht: plantenresten. a. recente Paradijskorrel (Aframomum melegueta) vergroting 5x, b.Knoflookteen (cf. Allium sativum) vergroting 10x, c. Wilde akelei (Aquilegia vulgaris) vergroting 15x, d.Wolfskers (Atropa bella-donna) vergroting 15x, e. Tuingoudsbloem (Calendula officinalis) vergroting 10x.


De graansoorten Gerst, Haver en Emmertarwe bevatten geen gluten, waardoor van deze gewassengeen brood gebakken kan worden. 45 Wanneer alleen deze soorten in een monster vertegenwoordigdzouden zijn, zou dat duiden op bijvoorbeeld het eten van pap of koeken. Een mengsel van deze soortenmet gluten-bevattende granen, zoals Brood- en Spelttarwe, geeft geen uitsluitsel over brood versuskoek en pap. Zouden daarentegen in een beerput of afvalkuil alleen zemelen van Brood- en Spelttarweworden aangetroffen dan is dat een bewijs voor het nuttigen van brood. In het bovenstaande lijstjeontbreekt de Rogge. Deze graansoort bevat geen gluten, toch kan er heel smakelijk 'brood' van wordengebakken. Roggebrood is, wanneer het niet met tarwemeel is gemengd, compact en vochtig.De vruchtwanden van granen bestaan uit drie lagen. Met name de tweede laag is soortspecifiek. Bijde determinatie is vooral gebruik gemaakt van de publikaties van Dickson en die van Dickson enDickson, alsmede van de publikatie van Körber-Grohne en Piening. 46 Tevens is de determinatiesleutelvoor grassen die door Körber-Grohne is opgesteld geraadpleegd. 47 Deze kennis is aangevuld doorwaarnemingen van Caroline Vermeeren. In tabel 4 staan de determinatiekenmerken inclusief die vanDravik (Bromus spec.) samengevat. In figuur 6d en 7a-c zijn de vruchtwanden van Gerst, Rogge,Tarwe en Dravik afgebeeld.De resultaten van het onderzoek aan de monsters met veel zemelen staan in tabel 5. Hier zijn enigekanttekeningen op zijn plaats. Ten eerste is het percentage te determineren zemelenfragmenten laag.Er is nog te weinig onderzoek verricht naar de gevoeligheid van de verschillende soorten voorverwering. Het is dan ook niet bekend of de zemelen die wel op soort zijn te brengen eenrepresentatief beeld vormen van de totale populatie zemelen. Uit tabel 5 en 10 komt bijvoorbeeld naarvoren dat Tarwe niet vaak is aangetoond. Is Tarwe nu een werkelijk weinig gegeten of is een relatiefhoog percentage niet te determineren zemelen afkomstig van Tarwe. Er zijn aanwijzingen dat dezemelen van Tarwe eerder hun diagnostische kenmerken verliezen dan bijvoorbeeld Gerst en Rogge.In vergelijking met andere graansoorten lijken de vruchtwandenTabel 4 Kenmerken voor het determineren van fragmenten van vruchtwanden van de diverse graansoorten en van Dravik (Bromus spec.).Legenda: bij "breedte navel" staat de gemiddelde waarde tussen haakjes; - = geen specifiek kenmerk voor de betreffende soort.kenmerken Gerst Haver Rogge Tarwe Dravikalgemeenvorm top van de korrel accoladevormig rond rond/afgeplat rond rondbreedte navel (in μm) 70-160 (95) 40-80 (50) 100-160 (130) 50-110 (80) 30-70 (40-60)celpatroon aan de top uitstulpend - - - waaiervormigcelpatroon transversale celgroepen transversale transversale longitudionaletweede cellaag rijen rijen rijen rijen rijencelmaten (in μm) (10)20 x (30)50-70/80 variabel 15-45 x 60-125 10-15 x 70->125 -celwanden - - korte wanden:sikkelvormigverdiktlange wanden:kettingpatroon-45 Onder brood wordt verstaan gebakken deeg dat voor en tijdens het bakken is gerezen.46 Dickson 1987, 95-102; Dickson and Dickson 1988, 121-123; Körber-Grohne & Piening 1980, 189-228.47 Körber-Grohne 1991.


cabdFiguur 6a-d Dordrecht: plantenresten. a. Struikhei (Calluna vulgaris) vergroting 10x, b. Dophei (Erica tetralix)vergroting 10x, c. Tamme kastanje (Castanea sativa) vergroting 4x, d. Gerst (Hordeum spec.) vergroting 100x


Tabel 5 Dordrecht: overzicht van de gevonden graansoorten en van Dravik (Bromus spec.) op basis van de determinatie van fragmenten vande vruchtwand. Legenda: + = aanwezig; ++ = regelmatig aanwezig; +++ = veelvuldig aanwezig; (+) = determinatie niet zeker.monster datering FASE Gerst Haver Rogge Gerst/ Tarwe Dravik Gras opmerkingennummerRogge11 1375-1425 II + (+) + . + + . .12 1375-1425 II . . . . + + . vnl. navels van ca. 80 μm13 1375-1425 II (+) . . . . . . .14 1375-1425 II . . + + . + + .15 1380-1410 III + . + . + + . vnl. navels van ca. 80 μm16 1300-1400 II/III . . . . . + . vnl. navels van ca. 80 μm17 1400-1450 II . . . . (+) . . .18 1425-1460 II + . ++ . ++ + + .20 1400-1500 III/IV . . . . + ++ . vnl. navels van ca. 80 μm21 1450-1575 III . (+) (+) + . + . .22 1450-1575 III (+) . + . . +++ +++ .23 1525-1575 III/IV + + + . . + . .25 1560-1580 IV . . . . . . . niet nader te determineren zemelen26 1580-1600 IV (+) . ++ . + + . .27 1580-1601 IV + . + . . (+) + .28 1600-1625 IV + . . . . + . .29 1600-1625 IV + .. + . + + . .30 1600-1625 IV (+) . + . . + . .van Haver relatief snel te verweren en daardoor moeilijker te herkennen. Bij al deels vergaan materiaalis determinatie dan niet meer mogelijk. Dat komt doordat cellaag 2, die de specifieke kenmerkenbevat, zeer vergelijkbaar is met niet-specifieke cellagen van andere granen. Het lijkt erop dat Roggehet best herkend wordt, doordat de vruchtwanden in vergelijking met andere graansoorten relatiefgoed geconserveerd blijven. Tevens blijven de sikkelvormig verdikte korte wanden van detransversale cellen lang zichtbaar. Om deze redenen heeft het onderzoek aan zemelen een kwalitatiefkarakter gehad.Van de 18 monsters waarin zemelen zijn aangetoond, bevatte monster 25 veel zemelen die nietnader te determineren waren. Van de zemelen in vier monsters (12, 15, 16 en 20) waren voornamelijkde navels bewaard gebleven. De meeste navelfragmenten waren circa 80 μm breed. Deze breedte valtin de range van de navels van Gerst, Haver en Tarwe. Voor Gerst is dit aan de smalle kant. VoorHaver is het de maximale breedte. Wanneer het om één waarneming zou gaan, vallen Gerst en Haverniet van determinatie uit te sluiten. Er zijn in de vier genoemde monsters echter voornamelijk navelsvan deze breedte aangetroffen, waardoor het aannemelijk is dat het navels van Tarwe betreft.In alle monsters op nummer 17 na, komen resten van Dravik voor. In de monsters 20 en 22 wasDravik zelfs de meest gedetermineerde soort. Tot het geslacht Dravik horen meerdere soorten. Eén vande soorten, Dreps (Bromus secalinus), komt als onkruid in akkers van wintergranen voor. Het gegevendat de resten van Dravik een vergelijkbare fragmentatiegraad hebben als de resten van granen, doetvermoeden dat ze met het graan tot meel zijn gemalen en dat het hier dus om de soort Dreps gaat.Uit tabel 5 blijkt dat er geen uitsluitsel over het produkt (bijv. pap of brood) waarin de zemelen zijnverwerkt, te krijgen is. Dit komt met name doordat de zemelen van Tarwe niet tot op soortniveaugeanalyseerd konden worden.


abcFiguur 7a-c Dordrecht: plantenresten. a. Rogge (Secale cereale) vergroting 250x, b. Tarwe (Triticum spec.)vergroting 250x, c. Dravik (Bromus spec.) vergroting 100x.


Naam: Citrus spec. L. - Citrusvrucht Familie: RutaceaeVan deze zuidvrucht zijn vreemd genoeg niet, zoals in eerste instantie verwacht zou worden de pitten(zaden) aangetroffen. Het in monster 31 gevonden onderdeel is het "kroontje". Dit is in feite de kelkplus de bloembodem van de bloem. Het kroontje heeft drie driehoekige en tevens vlezige kelkbladen.Op de plek waar de vrucht heeft vastgezeten rest een cirkelvormig litteken met doorsnede van circa 2mm waarin de afdrukken van de vaatbundels nog herkenbaar zijn.Het gevonden kroontje is karakteristiek voor de soorten van het geslacht Citrus (fig. 8a-b). Bij dezesoorten varieert het aantal kelkblaadjes van drie tot vijf. Dit is echter geen soortspecifiek kenmerk.Ook de grootte en de diameter van het cirkelvormige litteken aan de kelkbasis is niet soortspecifiek.Dergelijke resten zijn dan ook niet nader dan tot op het niveau van het geslacht te determineren.Naam: Cornus mas L. - Gele kornoelje Familie: CornaceaeHet in monster 30 gevonden zaad meet 14.8 x 6.5 x 5.4 mm (lengte x breedte x dikte). Het is ovaal vanvorm, waarbij zich het breedste deel in het midden bevindt. Aan één uiteinde is een kleine inkeping ener loopt een naad over de hele lengte. Het oppervlak is onregelmatig (fig. 8d).Uiterlijk lijkt het zaad op dat van Dadel (Phoenix dactylifera). Het verschil ligt in de binnenkant:als we het zaad dwars doorsnijden zien we centraal twee ovale holten liggen van circa 1.0 x 0.6 mm(breedte x dikte) die nagenoeg over de hele lengte van het zaad lopen. Daaromheen liggen een aantalkleinere holten. De Dadel heeft slechts één centrale holte.Naam:Cucumis melo L. – MeloenCucumis sativus L. - KomkommerFamilie: CucurbitaceaeDe zaden van deze twee soorten zijn soms moeilijk uit elkaar te houden, met name als ze nietcompleet bewaard zijn. Recente zaden van Meloen meten gemiddeld 10,1 x 4,3 x 2,0 mm (N = 10), dievan Komkommer gemiddeld 9,1 x 3,8 x 1,6 mm (N = 10). Over het algemeen verschillen deafmetingen van de zaden van Meloen en Komkommer maar weinig. Bovendien zijn de afmetingen vande zaden nogal variabel zodat dit eigenlijk geen goed determinatiekenmerk is. Een beter kenmerk is devorm van de zaden. 48Meloen heeft een eindelingse, asymmetrisch geplaatste navel. Het breedste deel van het zaadbevindt zich op of onder het midden. De basis is het dikst, naar de top toe wordt het zaad steedsdunner. Waar de voor- en achterkant samen komen aan de zijkanten van het zaad, is een dunne randzichtbaar die aan de top een kleine vleugel vormt. De vorm van de top eindigt in een scherpe punt. Debasis is afgeplat, meestal met een deuk.Komkommer heeft een zuiver eindelingse plaatsing van de navel waardoor het zaad een striktsymmetrisch uiterlijk krijgt. Het breedste deel ligt vrijwel altijd in het midden. Het zaad is hier ook hetdikst, dunner uitlopend naar top en basis. De voor- en achterkant lopen in elkaar over, min of meer eenaparte structuur vormend zoals we die in extreme vormen kennen bij het geslacht pompoen(Cucurbita). De top heeft een stevige vleugel waardoor de punt een afgeplatte vorm krijgt. De basisloopt uit in een stompe punt.48 Zie onder andere Küster 1988, 175-199.


abcdFiguur 8a-g Dordrecht: plantenresten. a. buitenzijde kroontje Citrus (Citrus spec.) vergroting 15x, b. binnenzijdekroontje Citrus (Citrus spec.) vergroting 15x, c. Wilde ridderspoor (Consolida regalis) vergroting 20x, d. Gelekornoelje (Cornus mas) vergroting 5x, e. recente Meloen (Cucumis melo) vergroting 5x, f. recente Komkommer(Cucumis sativus) vergroting 5x, g. Stijve moerasweegbree (Echinodorus ranunculoides) vergroting 25x.


Niet alleen de vorm van de zaden, ook het celpatroon op het zaadoppervlak kan soortspecifiekekenmerken opleveren. 49 De cellen van Meloen zijn 90 x circa 40 μm (breedte x lengte). Ze zijndikwandig en onregelmatig gevormd waardoor ze soms zeer moeilijk te meten zijn. Cellen vanKomkommer zijn 40 x circa 20 μm (breedte x lengte). Ze zijn dunwandig en sterk gegolfd. Voor beidesoorten geldt dat de breedte een vastere maat is dan de lengte. In tabel 6 zijn de kenmerkensamengevat (fig. 8e-f).Bij gemineraliseerd materiaal is het oppervlak vaak niet bewaard. Bovendien blijkt in de praktijkdat er bij subfossiel materiaal verwarring mogelijk is met eronder gelegen celstructuren. De in demonster 10, 24, 25 en 29 gevonden resten konden echter juist op grond van de combinatie vankenmerken worden gedetermineerd.Tabel 6 Kenmerken voor het determineren van zaden van Meloen (Cucumis melo) en Komkommer (Cucumis sativus).MeloenKomkommercellen oppervlak 90 x circa 40 μm, onregelmatig dikwandig 40 x circa 20 μm, sterk gegolfd dunwandignavel eindelings, asymmetrisch zuiver eindelingsbreedste deel zaad in of onder het midden in het middendikte basis dikst, naar top dunner midden dikst, naar top en basis dunnerzijkant dunne rand, naar top kleine vleugel aparte structuur, naar top sterk gevleugeldtop scherpe punt afgeplatbasis afgeplat, meestal ingedeukt stompe puntNaam: Cucurbita spec. L. - Pompoen Familie: CucurbitaceaeRecente zaden van Pompoen zijn gemiddeld 18,3 x 9,5 x 3,4 mm (lengte x breedte x dikte; N = 10)groot. Het breedste deel bevindt zich in het midden. Aan de basis zijn de zaden puntig, aan de apexafgerond. Aan beide zijden tegen de buitenrand van het zaad ligt een verdikte band die vanaf de basislangs de zijrand via de apex weer terug naar de basis loopt (fig. 10b).De zaden van het geslacht Pompoen zijn onmiskenbaar vanwege de grootte, de vorm en de verdikteband langs de rand van het zaad. Verwarring met de kleinere zaden van Meloen (Cucumis melo) enKomkommer (Cucumis sativus) is dan ook niet mogelijk. Helaas zijn tot op heden geenonderscheidende kenmerken tussen de zaden van de verschillende soorten Pompoen gevonden.In Nijmegen zijn in monster 44 twee fragmenten van Pompoen aangetroffen. Het betreft resten vande zijkant van de zaden. Aan de hand van de grootte, de ronding en de verdikte band langs de randkonden de fragmenten worden gedetermineerd.Naam: Glaucium corniculatum (L.) Rud. - Rode hoornpapaver Familie: PapaveraceaeDe zaden van de Rode hoornpapaver, die in de monsters 43, 44 en 46 zijn gevonden, lijken op die vanhet geslacht Papaver. De zaden zijn gemiddeld 1,5 x 1,2 x 1,2 mm (lengte x breedte x dikte, bij N = 5)en hebben het voor Papaver karakteristieke celpatroon op het oppervlak. Toch zijn er duidelijke verschillen.Terwijl de zaden van de Papaver-soorten zich om de navel heen krullen zodat ze boonvormigworden, hebben de zaden van de Rode hoornpapaver ter hoogte van de navel een recht vlak, waardoorze niet boonvormig zijn.49 Zie onder andere Frank & Stika, 1988.


abcdFiguur 9a-d Dordrecht: plantenresten. a. Katoen (Gossypium spec.) vergroting 5x, b. Sla (Lactuca sativa)vergroting 20x, c. klokhuisfragmenten Appel (Malus sylvestris s.l.) vergroting 5x, d. steencellen Peer/Kweepeer(Pyrus communis/Cydonia oblonga) vergroting 20x.


De navel is langwerpig, maar dat is niet altijd goed te zien. Aan één zijde loopt de navel uit in eenklein uitstekend puntje. Aan de andere zijde van de navel is het zaad afgerond (fig. 12d).De vorm van de navel met de uitstekende punt is één van de onderscheidende kenmerken met hetgeslacht Papaver. Een ander onderscheidend kenmerk is de vorm van het celpatroon op het oppervlak.Bij de verschillende soorten van het geslacht Papaver zijn de cellen of isodiameterisch met meestalmeer dan vier hoeken (Papaver somniferum en Papaver dubium/Papaver rhoeas) of langwerpig zoalsbij Papaver argemone. De cellen van de Rode hoornpapaver zijn voornamelijk isodiametrisch totrechthoekig van vorm met meestal vier hoeken. Het zijn als het ware kleine vierkantjes enrechthoeken. Tevens lijken de wanden steviger en hoger dan die van de Papaver-soorten.Naam: Gossypium spec. L. - Katoen Familie: MalvaceaeIn monster 10 van Dordrecht werden enkele grote karakteristieke zaden aangetroffen die ons voor eenraadsel stelden. De zaden, met de maten: 8,2-8,5 x 6,1-6,3 x 5,9-6,2 mm (lengte x breedte x dikte (N =3, zijn eivormig, waarbij de top in een snavel uitloopt. Van snavel tot basis loopt over de lengte vanhet zaad een richel. De zaadwand is vrij dun en heeft een gepukkeld oppervlak. Het embryo is stevig.De twee cotyledonen zitten dicht tegen elkaar aan waardoor er een sterk gevouwen naad ontstaattussen de twee helften. Er zijn een tiental duidelijke olieklieren op zichtbaar (fig. 9a).De zaden zijn door D. Samuel herkend als zijnde Katoen. 50 Er kunnen twee soorten wordenonderscheiden, te weten Gossypium arboreum en Gossypium herbaceum. Het soortsonderscheidendekenmerk is de katoenpluis. De vezels van Gossypium arboreum zijn langer dan die van Gossypiumherbaceum. 51 De zaden die te Dordrecht zijn gevonden bevatten geen vezelresten, zodat geenonderscheid tussen de beide soorten gemaakt kan worden.Naam: Lactuca sativa L. - Sla Familie: CompositaeZaden van Sla meten circa 3,5 x 1,5 mm (lengte x breedte). De grootste breedte ligt op circa driekwartvan de basis. De zaden zijn plat en hebben aan elke kant 8 ribben. De in de monsters 13 en 14aangetroffen zaden beantwoorden aan deze beschrijving (fig. 9b).Naam:Malus sylvestris Miller - AppelPyrus communis L. – PeerCydonia oblonga Miller - KweepeerFamilie: RosaceaeHoe kan men appels met (kwee)peren vergelijken? Er zijn twee algemeen bekende kenmerken waaropde zaden van deze soorten uit elkaar worden gehouden. Het eerste is de zaadvorm en het tweede hetcelpatroon op het oppervlak van het zaad. Bij beide kenmerken is een kanttekening op zijn plaats. Watde vorm betreft zijn Appelzaden over het algemeen breder en afgerond, terwijl die van Peer enKweepeer langer en smaller zijn. Ook de plaats en de vorm van de navel is verschillend. De navel vanAppel en Kweepeer bevindt zich lateraal en is langgerekt.50 Met dank aan D. Samuel.51 Mond. meded. D. Samuel.


abcdeFiguur 10a-e Dordrecht: plantenresten. a. Pastinaak (Pastinaca sativa) vergroting 10x, b. Pompoen (Cucurbitaspec.) vergroting 6x, c. Zoete kers (Prunus avium) vergroting 1x, d. Zure kers (Prunus cerasus) vergroting 1x, e.Pruim (Prunus domestica s.l.) vergroting 1x.


Die van Peer zit aan de basis en is afgerond. Uit botanisch onderzoek blijkt echter dat de vorm van dezaden van Appel en (Kwee)Peer een grote overlap vertoont en dat de navel lang niet altijd bewaardgebleven is. In dat geval kan het tweede kenmerk uitsluitsel geven.Het celpatroon op het oppervlak is, wanneer het is bewaard gebleven, een zeer goed kenmerk. Dezaden van Appel zijn zeer langgerekt. Peer en Kweepeer hebben kleine ronde (isodiametrische) cellen,waarbij die van Peer dunwandig zijn en die van Kweepeer dikwandig. Het probleem zit in deconservering. Als de buitenste epidermislaag eraf is, blijkt onder de ronde cellen van Peer enKweepeer een langgerekt cellenpatroon te voorschijn te komen dat eigenlijk niet te onderscheiden isvan het typische Appel-patroon. Wanneer de buitenste cellaag ontbreekt zal er dus altijd een (grote)groep zijn die niet tot op soort te determineren zijn.Er zijn andere onderdelen van de vrucht die wel onmiskenbaar aantonen welke soorten het betreft,namelijk de verschillende resten van het klokhuis. Bij Appel blijven vrijwel altijd de gele vliezigetussenschotten (pericarp) bewaard (fig. 9c) en een heel enkele keer de resten van de stijl en kelk. VanPeer en Kweepeer vindt men vrijwel altijd steencellen terug die zich in het vruchtvlees direct rond hetklokhuis bevinden (fig. 9d) en bij Peer blijft regelmatig ook de versteende komvormige kelkrestbewaard. De hierboven genoemde gegevens zijn in tabel 7 samengevat.In het materiaal van Dordrecht zijn met zekerheid resten van Appel en Peer onderscheiden. Geenenkele maal kon met zekerheid Kweepeer worden vastgesteld. Daarom zijn de zaden die niet op soortkonden worden gebracht samengevoegd onder de noemer Appel/Peer.Tabel 7 Kenmerken voor het determineren van zaden van Appel (Malus sylvestris), Peer (Pyrus communis) en Kweepeer (Cydoniaoblonga). Legenda: + = aanwezig; - = niet aanwezig.Appel Peer KweepeerLengte/breedte van zaad Meestal iets langer dan breed Meestal tweemaal zo lang alsbreedMeestal tweemaal zo langs alsbreedCelpatroon op oppervlak Cellen veel langer dan breed Isodiametrische cellendunwandigIsodiametrische cellendikwandigPericarp + - -Steencellen - + +Kelkrest Kelk en stijl zelden bewaard Versteende kom vaak bewaard -Naam: Neslia paniculata (L.) Desv. - Vinkezaad Familie: CruciferaeVinkezaad kent twee ondersoorten die op hun vruchten onderscheiden kunnen worden. De vruchtenvan de ondersoort Neslia paniculata subsp. paniculata zijn over het algemeen breder dan lang, hebbengeen duidelijke middenrib en zijn in omvang rond. Die van de ondersoort Neslia paniculata subsp.apiculata zijn ook breder dan lang, maar hebben middenribben en zijn omvang afgeplat. 52 Het lijkterop dat de vruchten die in Dordrecht zijn gevonden wijzen op de ondersoort Neslia paniculata subsp.paniculata.52 Hegi 1958, 346.


a b cdefghFiguur 11a-h Dordrecht: plantenresten. a. Bes van Zwarte bes (Ribes nigrum) vergroting 10x, b. kelkrestvergroeit met de stijl van Zwarte bes (Ribes nigrum) vergroting 10x, c. binnenzijde kelkrest van Zwarte bes(Ribes nigrum) vergroting 10x, d. epidermis bes van Aalbes (Ribes rubrum) vergroting 10x, e. kelkrest vanAalbes (Ribes rubrum) vergroting 10x, f. epidermis bes van Kruisbes (Ribes uva-crispa) vergroting 10x, g.epidermis bes van Kruisbes (Ribes uva-crispa) vergroting 10x, h. kelkrest van Kruisbes (Ribes uva-crispa)vergroting 10x.


Naam:Prunus avium (L.) L. - Zoete kersPrunus cerasus L. - Zure kersFamilie: RosaceaeEr zijn verschillende manieren om de Zoete en Zure kers uit elkaar te houden. Veel gebruikt en vaakgoed kenmerk is de vorm van de navel. 53 Tevens zijn de richel op de rug en de vorm van het zaadbelangrijk voor determinatie. In tabel 8 gezet ziet dat er als volgt uit.Tabel 8 Kenmerken voor het determineren van pitten van Zoete kers (Prunus avium) en Zure kers (Prunus cerasus).Zoete kersZure kersNavel Klein, ondiep Diepe kraterNaden om de navel Enkele kleine Duidelijk ontwikkeldRichel rondom Vaag tot afwezig Duidelijk aanwezigVorm zaad eivormig rondDe verschillende kenmerken in één exemplaar wijzen echter niet altijd eenduidig op dezelfde soort.Ter illustratie zijn twee foto's gemaakt (fig. 10c-e). Hierbij is te zien dat de vorm van de navel en devorm van het zaad elkaar soms tegenspreken.Om deze redenen is een relatief hoog percentage van de pitten in het taxon Zoete kers type terechtgekomen die beide soorten bevat.Naam: Prunus domestica L. - Pruim Familie: RosaceaeReeds vele onderzoekers hebben zich geworpen op de - vooral in Middeleeuwse beerputten - vaak zoprominent aanwezige pruimepitten. De grote vraag daarbij is of je het verschil kunt zien tussen degroot pittige Prunus domestica subsp. domestica en de kleinpittige Prunus domestica subsp. insititia.De laatste wordt vanaf de Romeinse Tijd gevonden.Sommige mensen gaan nog verder en willen alle ondersoorten kunnen onderscheiden. Juist in hetLaatmiddeleeuwse en jongere materiaal uit beerputten is dit natuurlijk een zeer loffelijk streven omdatin die periode vele variëteiten op de markt kwamen. Bij bestudering van het materiaal van Dordrechtbleek dat vormen en maten moeiteloos in elkaar overgingen. De uitersten zijn goed uit elkaar tehouden, maar daartussen bevinden zich alle denkbare overgangsvormen. Uiterst illustratief hiervoor isfiguur 10e.Op zich is dit verschijnsel goed verklaarbaar door het onderling steeds maar doorkruisen van depruimen. Zeker bij weinig materiaal is daardoor het benoemen van de ondersoorten een hachelijkebedoening.53 Zie onder andere Kroll 1978.


a b cdeFiguur 12a-e Dordrecht: plantenresten. a. bovenzijde bladfragment van Rozemarijn (Rosmarinus officinalis)vergroting 10x, b. onderzijde bladfragment van Rozemarijn (Rosmarinus officinalis) vergroting 10x, c. Stekeligebies (Scirpus mucronatus) foto uit het archief van BIAX <strong>Consult</strong> uit Kampen vergroting 20x, d. Rodehoornpapaver (Glaucium corniculatum) vergroting 27x, e. Gewone veldsla (Valerianella locusta) vergroting10x.


Naam: Ribes spec. L. - Bes Familie: SaxifragaceaeVan dit geslacht komen drie soorten in aanmerking:Ribes nigrum L. - Zwarte besRibes rubrum L. - Rode bes of AalbesRibes uva-crispa L. - KruisbesRegelmatig worden van dit geslacht zaden aangetroffen in een verscheidenheid aanconserveringsvormen. De typische oppervlakte van zgn. slangenhuidcellen is, ook gemineraliseerd,zeer herkenbaar. Pogingen om hiermee de soort te achterhalen lopen meestal op niets uit. 54Al enige tijd is bekend dat Aalbes op soort gedetermineerd kan worden door de typische 5-hoekigekelkjes die vaak los gevonden worden. Ook wordt soms onder goede conserveringomstandigheden deepidermis van de bes van Kruisbes aangetroffen, die herkend kunnen worden aan de haren. 55 Omdat inhet materiaal van Dordrecht de conservering in een aantal gevallen uitzonderlijk goed is, kondenenkele extra stappen in het determinatieproces gezet worden (fig. 11a-h). De opgedane kennis kondenwe vervolgens toepassen op het materiaal van Nijmegen. De determinatiekenmerken staan in tabel 9geordend.Tabel 9 Kenmerken voor het determineren van bessen van het geslacht Ribes. Legenda: - = kenmerk is afwezig.kenmerk Zwarte bes Rode bes KruisbesIsodiamterisch ceplatroon op aanwezig Zeer duidelijk aanwezig aanwezigde epidermis van de bes“vlekken” op de epidermis aanwezig - -van de besBeharing op de epidermis vande bes en op de steelKaal tot kort viltig behaard kaal Veel korte haren en enkelelange klierharenVorm steel rond 2-zijdig gevleugeld rondOvergang steel/bes los los vergroeidkelkvorm Rond, plat 5-hoekig, plat Rond, vergroeid tot een kokerstijl vergroeid onduidelijk Vergroeid, lang, harigKelkrest, vorm Rond tot iets 5-hoekig 5-hoekig rondKelkrest, grootte Circa 2-3 mm Circa 2 mm Kleiner of gelijk 2 mmNaam: Rosmarinus officinalis L. - Rozemarijn Familie: LabiateaIn monster 23 is een bladfragment van Rozemarijn gevonden (fig. 12a-b). De randen van hetlijnvormige blad (circa 1 mm breed) zijn aan de onderzijde naar binnen gekruld. De onderzijde is kortviltig behaard. Het blad bevat veel isodiametrisch gevormde oliehoudende cellen. Deze kenmerkenmaken verwarring met andere soorten onmogelijk.54 Hierop vormt het onderzoek van Wiethold (in press) een uitzondering.55 Vermeeren 1990.


Figuur 13 Dordrecht: plantenresten. Stengels en kelken van cf. Salie (Salvia spec.) vergroting 5x.Naam: cf. Salvia L. - waarschijnlijk Salie Familie: LabiateaIn monster 24 zijn circa tien gemineraliseerde kelken en stengelfragmenten van de familie van deLipbloemigen (Labiatae) gevonden (fig. 13). De stengels zijn vierkant in doorsnede (2,0 x 2,0 mm) enhebben tegen over elkaar liggende opstaande zijtakken. De kelken zijn relatief groot (13,5 x 7,4 x 4,1mm) en vergroeit, in doorsnede trapeziumvormig, waarbij één van de korte zijden gevouwen lijkt. Opelke zijde zijn 4-5 nerven te zien, evenwijdig aan de lengterichting van de kelk. Daartussen zijn somsnog ongeveer dwars lopende dunne nerven zichtbaar. De zijden lopen aan de onderkant naar elkaartoe, aan de bovenkant staan ze uit. De lange zijden hebben een relatief diepe spleet. De afstand tussende basis van de spleet en de basis van de kelk bedraagt circa 9 mm. De spleet is aan de korte zijdenminder diep en daardoor vaak door verwering verdwenen. Daar waar de spleet wel bewaard geblevenwas bedroeg de afstand tussen de basis van de spleet en de basis van de kelk circa 10 mm.


Binnen de familie van de Lipbloemigen zijn de geslachten die voor deze kelken in aanmerkingkomen Ballota, Galeopsis, Stachys en Salvia. Hiervan kon tot op heden slechts van Echte salie (Salviaofficinalis) vergelijkingsmateriaal gevonden worden. Deze lijkt echter sterk op de gemineraliseerdeexemplaren.Naam: Scirpus mucronatus L. - Stekelige bies Familie: CyperaceaeDe nootjes van de Stekelige bies zijn iets langer dan breed: circa 2,0 bij 1,5 mm. Het breedste deelbevindt zich boven het midden. De nootjes zijn tweezijdig afgeplat tot driehoekig. De Stekelige bies iseenduidig te determineren op basis van de vruchtwand. Deze heeft een patroon van onregelmatigedwarsribben (fig. 12c). 56 De meeste biessoorten hebben een min of meer gladde vruchtwand,waaronder een patroon zichtbaar is dat bestaat uit in lengterijen tot kettingen aan één geregenisodiametrische cellen. Alleen de Dwergbies (Scirpus setaceus) heeft eveneens een duidelijkestructuur op de vruchtwand. De nootjes van deze soort zijn echter meer dan de helft kleiner. Hetoppervlak bestaat bij de Dwergbies uit lengteribben. Tussen twee ribben liggen loodrecht op delengterichting vele dunne dwarsribben.Naam: Syzygium aromaticum L. - Kruidnagel Familie: MyrtaceaeIn diverse monsters, de nummers 12, 19, 22 en 26, zijn pollenkorrels van kruidnagel aangetroffen.Pollen van Kruidnagel is in polair aanzicht driehoekig met rechte of enigszins concave zijden. Inequatoriaal aanzicht is de omtrek oblaat. De pollenwand is psilaat, columellae zijn niet zichtbaar. Hetpollen is parasyncolpaat, hetgeen wil zeggen dat de drie colpen zich naar de polen toe ieder in tweetakken splitsen om met de afgesplitste takken van de andere colpen te anastomoseren. Op deze manierwordt een driehoekig gebied (apocolpium) gevormd dat in polair aanzicht duidelijk te zien is. Inequatoriaal aanzicht heeft het pollen een diameter van 17-18 µm. De wanddikte is circa 1,5 µm.Vanaf de 14e eeuw wordt Kruidnagel zowel in schriftelijke bronnen als in archeologische contextaf en toe aangetroffen. Een bekend familielid van Kruidnagel is Myrthe (Myrtus communis). OokMyrthe heeft blijkens schriftelijke bronnen vanaf de late Middeleeuwen een rol in Nederland gespeeld.Pollen van Myrthe is echter goed te onderscheiden van dat van Kruidnagel. Zo is de vorm inequatoriaal aanzicht duidelijk convex en is het driehoekige apocolpium minder uitgesproken.56 Figuur 12c is afkomstig uit het archief van BIAX <strong>Consult</strong>. Het betreft een vrucht uit een beerput uit Kampen.


Figuur 14a-b Dordrecht: plantenresten. a. Pitten van Druif (Vitis vinifera) vergroting 4x, b. a-typische pitten vanDruif (Vitis vinifera) vergroting 4x.a


Naam: Vitis vinifera L. - Druif Familie: VitaceaeIn de meeste beerputten uit de Middeleeuwen en de nieuwe tijd worden onmiskenbaar druivenpittenaangetroffen. De reden dat ze toch in dit hoofdstuk staan is de aanwezigheid van een afwijkendeverschijningsvorm. Meestal hebben de zaden een ruwe buitenkant, twee duidelijke groeven aan devoorzijde en een cirkelvormige structuur aan de achterkant (fig. 14a). In enkele gevallen zijn de zadenechter opvallend glad en glanzend. De groeven en cirkelvormige structuur zijn vrijwel onzichtbaar(fig. 14b). We hebben hier niet te maken met verschillende lagen, maar met een uiterlijk verschil vandezelfde laag. Hoe ontstaat dit verschil?Druiven worden op twee manieren genuttigd; als verse druiven of in gedroogde vorm als krenten ofrozijnen. Verse druiven waren moeilijk over grote afstanden te vervoeren en zullen waarschijnlijk uitde "directe" omgeving afkomstig zijn. De gedroogde vruchten waren eenvoudig te vervoeren en tebewaren en kunnen bijvoorbeeld uit het Mediterrane gebied komen. In beide komen pitten voor, maarbij krenten en rozijnen verwacht je onrijpe en dus kleinere pitten dan bij druiven. In archeologischmateriaal vind je regelmatig zulke kleine zaden. Ze komen echter bij beide verschijningsvormen voor.Vergelijking met recent materiaal is tot op heden niet gelukt. Er is in de zuidvruchten-branchenamelijk veel moeite gedaan om aan de vraag naar pitloze produkten te voldoen. Zelfs de groteMarokkaanse rozijnen met pit die tot enkele jaren geleden nog op de markt verkrijgbaar waren zijnniet meer te verkrijgen.Twee andere mogelijke verklaringen zijn dat de verschillen samen hangen met het ras of met destandplaats. Als dit zo is opent dit interessante mogelijkheden voor het onderzoek aan hetarcheologisch materiaal. Ook hiervoor is echter recent vergelijkingsmateriaal nodig.


4 Analyse4.1 VOEDINGS- EN GEBRUIKSPLANTEN IN DE VERSCHILLENDE FASENIn dit overzicht worden de cultuurgewassen besproken die in het onderzochte materiaal zijnaangetroffen. De nadruk ligt hierbij op de meest in het oog springende zaken. Voor een volledigoverzicht van de aangetroffen soorten wordt verwezen naar tabel 10 en de bijlagen.FASE I: 1150-1350Van FASE I zijn alleen monsters uit Dordrecht onderzocht. Het gaat om zeven monsters uit terp- ofophogingslagen en drie uit afvalkuilen. Uit de analyse bleek dat zich in de ophogingslagen veelmenselijk consumptieafval bevond. In bijna elk monster bevonden zich bovendien darmparasieten. Ditmaakt het aannemelijk dat voor de opbouw van het ophogingspakket (mede) menselijk beer isgebruikt. Het ophogingsmateriaal biedt daardoor goede mogelijkheden voor onderzoek naar degebruikte cultuurgewassen in deze periode.Wat de meelprodukten betreft lijkt Emmertarwe (Triticum dicoccum) het belangrijkste aandeel in devoeding geleverd te hebben. Ook resten van Haver (Avena sativa) zijn relatief goed vertegenwoordigd.Gerst (Hordeum vulgare), Rogge (Secale cereale), Pluimgierst (Panicum miliaceum) en Boekweit(Fagopyrum esculentum) waren van minder belang.Emmertarwe is vanaf het begin van de landbouw in ons land een belangrijk graan. Na de RomeinseTijd wordt het nog slechts af en toe gevonden. Haver was tijdens de Late Middeleeuwen geenalgemeen gebruikt menselijk voedingsmiddel. Het werd wel veel als veevoer gebruikt. 57 Tevens wasHaver destijds de belangrijkste grondstof voor de produktie van mout. 58Van de oliehoudende zaden zijn Zwarte mosterd (Brassica nigra), Witte mosterd (Sinapis alba), Herik(Sinapis arvensis), Raapzaad (Brassica rapa) en Maanzaad (Papaver somniferum) goedvertegenwoordigd. Over de betekenis van deze vondsten is weinig met zekerheid te zeggen.Zwarte mosterd is van origine geen inheemse plant. Waarschijnlijk is de plant afkomstig uit hetoostelijke Middellandse-Zeegebied. Omdat de zaden vrij veel mosterdolie bevatten is de plant alscultuurgewas over een veel groter gebied verspreid geraakt. Zwarte mosterd heeft zich echter ook alsrivierbegeleider verspreid en komt daardoor vooral in het rivierengebied ook in natuurlijke vegetatiesvoor. Het is dus niet altijd duidelijk hoe vondsten van Zwarte mosterd geïnterpreteerd moeten worden.In het bijzonder geldt dit voor het voorkomen in de ophogingslagen uit FASE I.Herik is oorspronkelijk afkomstig uit het Middellandse-Zeegebied. Als akkeronkruid heeft de plantzich ook in streken met een gematigd klimaat verspreid. Uit schriftelijke bronnen blijkt dat eveneenszaden van Herik in het verleden voor de mosterdbereiding zijn gebruikt. 59 Hier is echter, gezien decontext van de vondsten in FASE I, geen duidelijke uitspraak mogelijk over het gebruik. Witte mosterdbevat, vergeleken met Zwarte mosterd en Herik, het hoogste gehalte aan mosterdolie. Het gewas komtoorspronkelijk uit Zuid-Europa, maar is later in heel Europa in cultuur genomen.De vondst van Witte mosterd in een afvalkuil uit FASE I duidt vrijwel zeker op het gebruik van dezeplant als cultuurgewas, al kan ook deze plant wel verwilderd voorkomen. Middeleeuwse vondsten vanWitte mosterd zijn betrekkelijk zeldzaam. Uit Leeuwarden is een vondst bekend die in de 11 e eeuwgedateerd kon worden 60 en uit Zwolle komt een vondst die rond 1400 gedateerd wordt. 6157 Van Winter 1981, 339.58 Doorman 1955, 96-98.59 Dodoens 1554, 662.60 Van Zeist et al. 1987.61 Pals 1987.


Ook Raapzaad is een gewas waarvan de zaden een hoog gehalte aan olie hebben. De olie vondechter geen toepassing in de mosterdbereiding. Afgaande op schriftelijke bronnen werd de olie("raeptsmout") vooral tijdens de vasten, wanneer dierlijke vetten verboden waren, voor de maaltijdbereidinggebruikt. Het schijnt in de Middeleeuwen niet primair om de oliehoudende zaden verbouwd tezijn geweest. Het werd geoogst van een rapengewas dat als groente werd verbouwd en waarvan eendeel in de winter op de akker bleef staan. In het voorjaar schoten de overgebleven rapen in bloeiwaarna het zaad geoogst werd. 62 Indirect zou de vondst van Raapzaad dus een aanwijzing zijn voor deverbouw van rapen. In hoeverre de vondst van Raapzaad geïnterpreteerd mag worden als bewijs voorhet lokaal persen van olie is onduidelijk. In het hele Hanze-gebied was destijds namelijk ook kant enklare raapolie te koop. 63Maanzaad is in de Late Middeleeuwen eveneens als olie-leverancier in ons land verbouwd.Maanzaadolie was destijds echter kant en klaar te koop. De vondst van zaden kan dan ook op eenander gebruik wijzen, zoals bijvoorbeeld als smaakmaker op allerlei gebak of als geneesmiddel.Wat de groenten en keukenkruiden betreft valt een vroege vondst van Cucumis sativus op. HoewelKomkommer de officiële Nederlandse naam is, behoort de augurk tot dezelfde soort. UitMiddeleeuwse context waren in Nederland nog geen vondsten van Komkommer bekend. UitMiddeleeuwse schriftelijke bronnen blijkt dat komkommers in de landen om ons heen al wel bekendwaren, al is het niet altijd duidelijk wat met een bepaalde gewasnaam bedoeld werd. De namen die inhet verleden voor komkommerachtigen (Meloen, Pompoen, Kalebas, Komkommer) werden gebruikt,zijn namelijk nogal eens met elkaar verward. Welke gewassen bijvoorbeeld met "cucumerus"(Capitulare de villis, circa 800) of "cucumer" (Albertus Magnus, 13 e eeuw) worden bedoeld, is danook helemaal niet zeker. Pas met het verschijnen van de eerste kruidenboeken in de 16 e eeuw wetenwe met zekerheid wat met "comcommeren" bedoeld wordt. Dodoens beschrijft in zijn uitgave van1554 onder deze naam een plant met vruchten die een wratachtig oppervlak hebben en duidelijk meerop onze tegenwoordige augurken lijken dan op komkommers. Komkommers zoals wij die kennen,beschrijft hij niet. Ook op schilderijen uit de 16 e eeuw, zoals de keuken- en marktstukken van JoachimBeuckelaer, komen dergelijke komkommers niet voor. De vroegste afbeelding van lange gladdekomkommers is pas te vinden in het kruidenboek van Joachim Camerarius uit 1586. 64 Het is dan ookwaarschijnlijk dat de "komkommers" die in FASE I op de markt van Dordrecht te koop waren, er uitzagen als augurken.De overige groenten en keukenkruiden uit FASE I zijn normale verschijningen in Middeleeuwsearcheologische context. Hoewel we aan de zaden niet kunnen zien of we met de in het wildvoorkomende Strandbiet (Beta vulgaris subsp. maritima) of met het gedomesticeerde gewas te makenhebben, is het aannemelijk dat de vondst van bietezaden in combinatie met andere resten vanconsumptieafval op consumptie van een gecultiveerd bietegewas duidt. We moeten hierbij denken aaneen gewas dat met onze huidige witstelige Snijbiet vergelijkbaar is. Rode bieten of Suikerbietenbestonden in de Middeleeuwen nog niet.Het is niet helemaal zeker of de vondst van Pastinaak (Pastinaca sativa) als bewijs voorconsumptie van deze plant gezien mag worden. Pastinaak komt namelijk ook in het wild voor, waarbijdient te worden opgemerkt dat zaden van de wilde plant en het gedomesticeerde gewas niet van elkaarte onderscheiden zijn. Bovendien is de kans dat zaden van het gecultiveerde gewas in archeologischecontext terecht komen klein. Pastinaak is een gewas dat pas in het tweede jaar zaad vormt, terwijl dewortels al in het eerste jaar geoogst worden. Het vroegste bewijs voor het bestaan van Pastinaak alscultuurgewas in ons land dateert uit de 14 e eeuw. Uit de landen om ons heen zijn wel vroegerevermeldingen bekend. Waarschijnlijk was gedomesticeerde Pastinaak ook in Nederland eerder62 Lindemans 1952 deel II, 270; Toxopeus 1984, 538.63 Van Winter 1982, 178.64 Körber-Grohne 1987, 305.


ekend. 65Een vergelijkbaar verhaal gaat op voor Selderij (Apium graveolens). Ook deze plant komt vannature in ons land voor. Als cultuurgewas was het al in de Romeinse Tijd bekend. In MiddeleeuwsDordrecht werd het blad ongetwijfeld als groente of keukenkruid gebruikt. Selderij-variëteiten metverdikte wortels bestonden in de Middeleeuwen nog niet. 66Bonekruid (Satureja hortensis) is in FASE I goed vertegenwoordigd. Zoals zo veel groenten enkruiden is Bonekruid van origine afkomstig uit het Middellandse-Zeegebied. Het was al in deRomeinse Tijd in ons land bekend. 67 Vanaf die tijd wordt bonekruid in archeologische context af entoe gevonden.Jeneverbessen (Juniperus communis) werden in de Late Middeleeuwen als smaakmaker in allerleigerechten en dranken toegepast. Ook in de geneeskunde vonden de bessen een ruime toepassing. 68Gecultiveerd fruit is in FASE I goed vertegenwoordigd met Vijg (Ficus carica), Aardbei (Fragariaspec.), Appel (Malus sylvestris), Mispel (Mespilus germanica), Zwarte moerbei (Morus nigra), Zoetekers (Prunus avium), Zure kers (Prunus cerasus), Kroosje (Prunus domestica subsp. insititia), Peer(Pyrus communis), Druif (Vitis vinifera) en Perzik (Prunus persica). De zaden van Aardbei zijnafkomstig van Bosaardbei (Fragaria vesca) of Grote bosaardbei (Fragaria moschata). Evenals deFramboos (Rubus idaeus) en de Bosbes (Vaccinium spec.) zijn de aardbeien waarschijnlijk in het wildverzameld. Het vroegste schriftelijke bewijs dat aarbeien in tuinen werden verbouwen dateert uit 1397.Omstreeks deze tijd werden aardbeien in de omgeving van Brussel verbouwd. 69 Het betreftgecultiveerde bosaardbeien. Onze tegenwoordige aardbeien zijn pas vrij recente kruisingsproduktenmet Amerikaanse soorten. 70Hazelnoten (Corylus avellana) waren blijkbaar erg gewild in FASE I. De noten kunnen in het wildverzameld zijn, maar gezien de vele vermeldingen in veertiende eeuwse schriftelijke bronnen mag eencultuur worden verondersteld. Vooral uit Vlaanderen kwamen veel hazelnoten. 71 In de 14 e eeuwwerden vanuit Deventer en Kampen zelfs hazelnoten naar Engeland geëxporteerd. 72 Ook walnoten(Juglans regia) zijn in FASE I goed vertegenwoordigd. De vele vermeldingen van noten in rekeningenen registers van de Zuidhollandse tollen hebben allemaal betrekking op vervoer stroomafwaarts. 73Datzelfde geldt voor walnoten die onder andere naar Engeland werden geëxporteerd.Een unieke vondst is Katoen (Gossypium spec.). Katoenzaden zijn in Europa nog niet eerder inarcheologische context gevonden. Uit de rekeningen en registers van het tol bij Geervliet blijkt datdaar in 1370 "1 sac boemwolle" werd aangevoerd. 74 Uit de tolrekening blijkt niet met zekerheid inwelke vorm de Katoen werd aangevoerd. Hoewel Katoen veel verbouwd wordt vanwege de vezels,zijn er aanwijzingen dat in het verleden ook de zaden gebruikt werden. Zo zegt Dodoens in de eersteaflevering van zijn beroemde Cruydeboeck uit 1554 niets over het gebruik van de vezels. Slechts dezaden vinden volgens hem een toepassing, namelijk als potentieverhogend middel. Dit sluit natuurlijkniet uit dat in Laat-Middeleeuws Dordrecht zakken katoenvezels konden worden aangevoerd. Inonverwerkte katoen bevinden de zaden zich binnen in de vezelmassa.65 Van Haaster 1997.66 Körber-Grohne 1987, 241.67 Pals 1997.68 Bijvoorbeeld Vandewiele 1974, 74.69 Lindemans 1952 deel II, 206.70 Van Haaster 1997.71 Sangers 1952, 41.72 Sangers 1952, 23.73 Niermeijer 1968.74 Niermeijer 1968, 709.


Hoewel er elders in Europa nog geen archeologische vondsten van Katoen zijn gedaan, bestaan erwel een paar schriftelijke vermeldingen, waaruit blijkt dat ze in Europa op kleine schaal verbouwdwerd. Hildegard von Bingen, de abtdes van een klooster bij Mainz, schrijft in de tweede helft van de12 e eeuw over de planten die in de tuin van het klooster voorkwamen. Het boek dat hierover bewaardgebleven is, heet de Physika. In het derde deel, De arborbius, dat handelt over de bomen in de tuin,wordt katoen genoemd. Een eeuw eerder noemt de Arabische opzichter van de botanische tuinen inToledo, Ibn Bassal (circa 1080), Katoen in een opsomming van gewassen die in de tuinen werdenverbouwd. Hij noemt Katoen in een lijst met andere gewassen die een toepassing in de nijverheid ofindustrie hebben. 75 Het ligt voor de hand te veronderstellen dat de Katoen door handelscontacten metSpanje in Nederland terecht is gekomen.In de Oude Wereld werden al duizenden jaren geleden twee katoensoorten verbouwd: Gossypiumherbaceum en Gossypium arboreum. De verspreidingsgeschiedenis van deze twee katoensoorten isnog ten dele in nevelen gehuld. Zeker is dat Gossypium arboreum niet in het wild voorkomt, maardoor domesticatie is ontstaan. Volgens sommigen heeft de domesticatie plaatsgevonden in India waarin de Indus vallei, op een vindplaats die gedateerd wordt tussen 2500 en 1700 BC, textielfragmentenzijn gevonden die konden worden gedetermineerd als afkomstig van Gossypium arboreum. Volgensanderen heeft de domesticatie plaats gevonden in Soedan of het zuiden van Saoedi Arabië. De wildevoorouder zou Gossypium herbaceum zijn, een soort die in Afrika in het wild voorkomt. In eenNeolithische vindplaats in Soedan zijn in geitekeutels katoenvezels gevonden, die wat lengte betrefthet midden houden tussen Gossypium herbaceum en Gossypium arboreum. Omdat op deze plaats geenresten van textiel gevonden zijn, is geconcludeerd dat katoen destijds voornamelijk als veevoedergebruikt werd. 76FASE II: 1350-1450Uit FASE II zijn 9 monsters uit Dordrecht onderzocht. Drie monsters zijn afkomstig uit afvalkuilen, deandere komen uit beerputten. Van Nijmegen waren uit deze fase geen monsters beschikbaar.Wat de meelprodukten betreft lijkt het aandeel van Gerst, Rogge, Boekweit en Pluimggiersttoegenomen te zijn. Hoewel Boekweit volgens schriftelijke bronnen pas vanaf de 14 e eeuw inNederland verbouwd werd, laten archeologische vondsten zien dat Boekweit in het zuiden vanNederland waarschijnlijk al vanaf de Karolingische Tijd werd verbouwd. Tegen het eind van de 14 eeeuw stond Boekweit in meerdere steden in ons land op het menu. 77Opvallend is een vroege vondst van Rijst (Oryza sativa) in FASE II. De meeste vondsten van Rijst inarcheologische context dateren uit de 16 e eeuw. Een tweetal vondsten uit Amsterdam en Kampendateren uit de tweede helft van de 15 e eeuw. 78 Een mogelijk vroegere rijstvondst komt uit Maastricht.De datering van de context waarin deze vondst is gedaan, is echter nogal ruim: 1400-1500. 79 Inschriftelijke bronnen die het Nederlandse cultuurgebied beslaan, komt Rijst vanaf de 15 e eeuw voor. 80Oryza sativa, ook wel Aziatische rijst genoemd, is al door Alexander de Grote uit India in hetMiddellandse-Zeegebied geïntroduceerd. Al in de 8 e eeuw werd deze rijstsoort door de Arabieren inSpanje gecultiveerd. 81 . Het ligt dan ook voor de hand te concluderen dat de Rijst die in de LateMiddeleeuwen in Dordrecht werd verhandeld inderdaad Oryza sativa is. Opvallend is echter dat in hetherkomstgebied van de Paradijskorrels (hieronder) nog een andere gecultiveerde rijstsoort voorkomt:Afrikaanse rijst (Oryza glaberrima). Deze rijstsoort heeft in tegenstelling tot Aziatisch rijst een relatief75 Harvey 1990, 41.76 Zeven en Zhukovsky 1975; Simmonds 1979.77 Bron: Archeobotanische database RADAR.78 Paap 1983c; Brinkkemper 1995.79 Seeman 1986.80 Unger 1916, 166; Hüffer 1951, 838; Van Winter 1981, 346.81 Brouk 1975, p. 27.


klein verspreidingsgebied dat zich beperkt tot tropisch West-Afrika, ongeveer het gebied tussenSenegal en Nigeria. De vraag is nu of de Portugezen die in de 15 e eeuw uit tropisch West-AfrikaParadijskorrels haalden en op de Antwerpse specerijenmarkt brachten, misschien ook Afrikaanse rijstmeenamen. Gezien het feit dat Aziatische rijst al eeuwen eerder in het Middellandse-Zeegebied werdverbouwd, ligt dit misschien niet echt voor de hand. Om meer zekerheid te krijgen verdient hetaanbeveling na te gaan in hoeverre de zaden van beide rijstsoorten op morfologische gronden vanelkaar te onderscheiden zijn. Ook het voorkomen van Stekelige bies (Scirpus mucronatus) in deDordtse monsters geeft namelijk geen uitsluitsel over de herkomst van de Rijst. Volgens de GustavHegi Illustrierte Flora von Mittel-europa komt Stekelige bies, behalve in het verspreidingsgebied vanOryza sativa, ook in het verspreidingsgebied van Afrikaanse rijst voor. 82Van de oliehoudende zaden zijn de bekende soorten uit FASE I ook hier weer goed vertegenwoordigd.Of de vondst van Huttentut (Camelina sativa) als bewijs voor het gebruik van dit gewas alsolieleverancier gezien mag worden, valt te betwijfelen. In de prehistorie en de Romeinse Tijd wasHuttentut weliswaar een belangrijk cultuurgewas, maar vanaf de volksverhuizingstijd neemt het aantalvondsten drastisch af. Ook zijn uit de Middeleeuwen geen beplantingsschema's bekend waarin deHuttentut voorkomt. In sommige 16 e eeuwse kruidenboeken wordt de plant wel beschreven, echterniet als cultuurgewas, maar als een tussen Lijnzaad (Linum usitatissimum) optredend onkruid. 83 Ditbeeld komt overeen met de resultaten van archeologisch onderzoek, want bijna alle post-Romeinsevondsten van Huttentut in ons land zijn duidelijk geassocieerd met vondsten van Lijnzaad. Om aan degestegen behoefte aan olie te voldoen is Huttentut in Vlaanderen in de 15 e eeuw weer hier en daarverbouwd. De vroegste schriftelijke vermelding waaruit de teelt van Huttentut blijkt, dateert uit1416. 84Het aandeel van groenten en keukenkruiden is vergeleken met de vorige fase iets toegenomen.Koriander (Coriandrum sativum), Venkel (Foeniculum vulgare), Kervel (Anthriscus cerefolium) enSla (Lactuca sativa) zijn nieuwe produkten. Koriander, Kervel en Venkel zijn vanaf de Romeinse Tijdin ons land bekend. Sla (Lactuca sativa) was ook al bekend bij de Romeinen, maar bewijzen dat deRomeinen in ons land Sla hebben geïntroduceerd zijn er niet. De eerste zekere bewijzen voor decultuur van Sla in ons land dateren pas uit het begin van de veertiende eeuw; het wordt genoemd in hetLivre des Mestiers, een boek dat door een schoolmeester uit Brugge is samengesteld. 85 De vroegstearcheologische vondst dateert uit de vijftiende eeuw. 86De Middeleeuwse Sla leek niet op onze huidige kropsla. Het meest leken de vroege slavormen nogop bindsla, een slatype met langwerpige, naar boven toe tamelijk losse kroppen.De vondsten van Paradijskorrel (Aframomum melegueta) en pollen van Kruidnagel (Syzygiumaromaticum) zijn voor Nederlandse begrippen vroeg. Paradijskorrels zijn tot op heden slechts uitvijftiende-eeuwse context bekend. Een vondst die mogelijk vergelijkbaar is met de vroege Dordtsevondst is gedaan in Heveskesklooster. De datering van deze vondst is echter zeer ruim (1300-1610). 87Schriftelijke bronnen bevestigen het gebruik van paradijskorrels in de veertiende en vijftiende eeuw. 88Waarschijnlijk waren ze in de dertiende eeuw ook al bekend in ons land want de dichter Diederic vanAssenede (midden dertiende eeuw) noemt ze in zijn roman Floris ende Blancefloer. 89 Paradijskorrels82 Schultze-Motel et al. 1980, 27.83 Körber-Grohne 1988, 393.84 Van Haaster 1997.85 Baudet 1904, 107.86 Van Zeist et al. 1987.87 Cappers 1994.88 Baudet 1904, 115; Hüffer 1951, 838; Van Uytven 1992, 83.89 Mak 1970.


zijn de zaden van een plantesoort uit de gemberfamilie. Ze werden als medicijn of in de plaats vanPeper als "goedkopere" specerij gebruikt. Oorspronkelijk komt het gewas uit het kustgebied vanwestelijk tropisch Afrika. 90 Portugese handelaars zorgden er in de Late Middeleeuwen voor datparadijskorrels op de Europese markt kwamen. De specerijenmarkten van Brugge en Antwerpenwaren belangrijke verdeelcentra. 91Archeologische vondsten van Kruidnagel dateren voor het grootste deel uit de vijftiende eeuw. Dekruidnagelvondst uit het Hooghuis van Megen komt nog het dichtst in de buurt van de Dordtsevondst. 92 Blijkens schriftelijke bronnen bestond er in de 14 e eeuw een levendige handel in Kruidnagel,waarbij het waarschijnlijk is dat ook dit produkt op de specerijenmarkten van Brugge en Antwerpen isgekocht. 93De gecultiveerde fruitsoorten en noten die in FASE I voorkomen, zijn ook in FASE II goedvertegenwoordigd. Vooral vondsten van Vijg (Ficus carica) en Druif (Vitis vinifera) zijn behoorlijktoegenomen. De druivepitten kunnen afkomstig zijn van vers gegeten druiven, maar zijnwaarschijnlijk voor een groot gedeelte afkomstig van krenten of rozijnen. Pitloze krenten zijn vanaf de15 e eeuw in West-Europa bekend. 94 Pitloze rozijnen worden pas in het kruidenboek van Dodoens, metbijvoegsels van Carolus Clusius uit 1644 genoemd. Er wordt melding gemaakt van "droogheWijnbezien oft Rosijnen sonder steenen". Zelfs uit deze vermelding blijkt nog niet dat pitloze rozijnenalgemeen in West-Europa verkrijgbaar waren. De vermelding heeft namelijk betrekking op rozijnendie door een Arabische admiraal aan de Nederlandse admiraal Steven van der Haghen geschonkenwerden. 95 Krenten en rozijnen werden in Laat-Middeleeuws West-Europa massaal gegeten, vooraltijdens de vele vastenperioden. Uit schriftelijke bronnen blijkt dat grote hoeveelheden vijgen enrozijnen in maart werden verhandeld, vlak voor de grote vastenperiode tussen Aswoensdag en Pasen. 96Zwarte bes (Ribes nigrum), Rode of Aalbes (Ribes rubrum) en Kruisbes (Ribes uva-crispa) worden inFASE II voor het eerst gevonden. Volgens Weeda moeten de drie Ribes-soorten worden beschouwd alsoorspronkelijk inheemse soorten. 97 Het wonderlijke doet zich nu voor dat Ribes-zaden pas vanaf detwaalfde eeuw in archeologische context worden gevonden. 98 Er bestaat geen enkele aanwijzing dat devruchten vóór de 12 e eeuw werden gegeten. Ook de Romeinen vermeldden de bessen niet. 99 Devroegste schriftelijke bronnen uit ons cultuurgebied die melding maken van bessen dateren pas uit de15 e eeuw. 100 Waarschijnlijk worden hier zwarte bessen bedoeld. Vermeldingen van rode aalbessendateren pas uit de 16 e eeuw. 101 Het feit dat Dodoens de "Roode Aalbesien" ook "Besiekens van Overzee"noemt, geeft aan dat het destijds nog als een nieuw gewas werd beschouwd. Ook vermeldingenvan kruisbessen dateren pas uit de 15 e eeuw. 102 Waarschijnlijk is ook dit gewas niet inheems. Dodoens,die gewend is ook eventuele natuurlijke standplaatsen van de door hem beschreven planten te noemen,vermeldt alleen dat de "Stekelbesien" in en langs tuinen en hoven geplant worden. 103 Volgens90 Van Harten 1970.91 Van Uytven 1992; Materné 1993.92 Van den Brink 1986.93 Van Uytven 1992; Larioux 1992.94 Logothetis 1974.95 Dodoens 1644, 686-687.96 Van Winter 1989, 254.97 Weeda 1985, 288.98 Esser 1992a.99 Lenz 1859.100 Sangers 1952, 43.101 Baudet 1904, 111; Lindemans 1952 deel II, 206.102 Baudet 1904, 111.103 Dodoens 1554.


Vandommele is de Kruisbes uit Italië afkomstig. 104 De Arabieren schijnen de Kruisbes in Spanje beschrevente hebben. 105De enige Ribes-soort waarvan Dodoens natuurlijke standplaatsen beschrijft is de Zwarte bes. Desmaak schijnt echter "onliefelijck" te zijn, reden waarom zij ook niet "gheoeffent (verbouwd), nochoock niet ghebruyckt" werd. 106 Gezien de vondsten in beerputten e.d. zijn Ribes-soorten in de Middeleeuwenslechts af en toe gegeten. Echt populair worden ze pas in de 17 e en 18 e eeuw. 107De vondst van Tamme kastanje (Castanea sativa) is de vroegste van ons land. Tot op heden warenslechts zadenvondsten bekend uit 16 e -eeuwse en jongere contexten. Pollenvondsten dateren vanaf deRomeinse Tijd, waaruit wordt geconcludeerd dat de boom door de Romeinen in ons land is geïntroduceerd.108 Dit is echter geen betrouwbare aanwijzing voor het in cultuur brengen van deze boom, wantvooral in het zuiden van ons land handhaaft de Tamme kastanje zich uitstekend in de natuurlijkebosvegetatie. 109 De eerste zekere bewijzen voor het in cultuur hebben van Tamme kastanje in ons landdateren uit de Late Middeleeuwen, waar in schriftelijke bronnen regelmatig sprake is van deze boom.Er was tevens handel in jonge bomen. 110De vondst van Lampionplant (Physalis alkekengi) in FASE II is een van de vroegste in ons land.Slechts uit Kampen is een vondst bekend met een vergelijkbare datering. 111 Middeleeuwseafbeeldingen van Lampionplant suggereren dat deze plant destijds een belangrijke sier- ofsymboolwaarde had. 112 Uit het feit dat de plant ook werd aangeduid als "kerssen van over see","winterkerssen", "roemsche kerse" of "boberellen" kan worden afgeleid dat ook de bessengewaardeerd werden. 113 De bessen zijn overigens de enige niet-giftige delen van deze plant. In deprehistorie, toen het klimaat hier een wat continentaler karakter had, schijnt de plant deel te hebbenuitgemaakt van de natuurlijke vegetatie in ons land. 114 Tegenwoordig ligt de noordgrens van hetverspreidingsgebied in Zuidwest-Duitsland, alwaar de plant in ooibossen voorkomt. 115 Uit Zwitserlandkomen aanwijzingen dat de bessen reeds in de prehistorie verzameld werden. 116 Op grond van deprehistorische vondst uit ons land kon dit niet afgeleid worden.De vondst van enkele bladfragmenten van Buxus (Buxus sempervirens) bevestigt het gebruik van dezeplant in Laat-Middeleeuws Dordrecht. De plant had in de sterk door het Christendom gedomineerdeMiddeleeuwse samenleving een belangrijke symboolwaarde, met name rond de viering vanPalmzondag. 117FASE III: 1450-1550Uit Dordrecht kwamen slechts drie monsters die uit FASE III dateren. Twee daarvan hebben eentijdsspanne die gedeeltelijk overlapt met FASE II. Van Nijmegen was één monster uit deze fase104 Vandommele 1986, 75.105 Pijpers et al. 1985, 142.106 Dodoens 1554, 738-739.107 Bron: archeobotanische database RADAR.108 Pals 1997.109 Weeda et al. 1985, 104.110 Hüffer 1951, 863.111 Vermeeren 1990.112 Diehl 1974; Hoorens 1989.113 Daems 1993, 276.114 Pals 1989, 287.115 Oberdorfer 1979, 773.116 Villaret-von Rochow 1967, 59.117 Dodoens 1554.


eschikbaar. Alle vier de monsters zijn afkomstig uit beerputten. Het monster uit Nijmegen is arm aanresten. De resten die erin zijn aangetroffen komen uit in het materiaal uit Dordrecht voor. Daarom zalbij het bespreken van FASE III zal alleen ingegaan worden op de resultaten van Dordrecht. Echter, doorhet geringe aantal onderzochte monsters, is ook de informatie die we over Dordrecht hebben, beperkt.Rogge, Boekweit en Pluimgierst waren in FASE III blijkbaar nog steeds belangrijke meelprodukten.Pluimgierst was al in de Bronstijd een belangrijk cultuurgewas in ons land. Opvallend is dat ook inmonsters elders uit Nederland Pluimgierst in de periode 1500-1700 goed is vertegenwoordigd. 118 VolgensDodoens was Pluimgierst in de 16 e eeuw in Nederland echter nauwelijks bekend. Het gewas kanvolgens hem slecht tegen natte omstandigheden. Er bestaan wel aanwijzingen dat van het meel broodgebakken werd. 119 Vermoedelijk is de gierst geïmporteerd.Wat de groenten en keukenkruiden betreft, zijn er in FASE III geen grote wijzigingen. Een nieuwprodukt is Veldsla. Veldsla is een van de weinige groenten die niet oorspronkelijk afkomstig is uit hetMiddellandse-Zeegebied of het Nabije Oosten. Onze gecultiveerde veldsla is afgeleid van deoorspronkelijk inheemse Gewone veldsla (Valerianella locusta). Volgens Weeda kwam Gewoneveldsla vroeger ook veel op akkers voor. 120 De vondst van veldslazaden in beerputten zou dan geen betrouwbareaanwijzing voor de toenmaligecultuur ervan zijn, omdat vroeger veel akkeronkruiden samen met het geoogste graan - via brooden pap - in de beerput terecht kwamen. Opvallend is dat vondsten van Veldsla in beerputten pasbekend zijn vanaf de 16 e eeuw. 121 Dit beeld komt overeen met vermeldingen in schriftelijke bronnen.Pas vanaf de 16 e eeuw zijn er af en toe vermeldingen van het verzamelen van op akkers groeiendeveldsla. Bewijzen van een bewuste cultuur in tuinen dateren pas vanaf de 17 e eeuw. 122De vondst van stuifmeel van Anijs (Pimpinella anisum) is tamelijk uniek. Het is echter jammer datde datering van het monster zo onscherp is dat de vondst ook in de volgende fase geplaatst kan worden(monster 33: 1475-1675). Stuifmeel van Anijs is ook in de Romeinse Tijd gevonden. 123 Dit zoukunnen betekenen dat het gewas toen al in ons land werd verbouwd. Na de Romeinse tijd wordt Anijspas weer in de 15 e eeuw gevonden: in een monster dat afkomstig is van de Ruygten bezuiden denPeerenboom in Dordrecht, werd een zaadje van Anijs gevonden. 124 Ook schriftelijke vermeldingenontbreken tot in de Late Middeleeuwen. De vroegste vermelding komt uit de 14 e eeuw. In deaankooprekeningen van de abdij van Rijnsburg wordt Anijs genoemd tussen Gember, Saffraan,Amandel en Rijst. 125 Dit duidt vermoedelijk op import van Anijs. De eerste betrouwbare aanwijzingenvoor lokale teelt komen pas uit de 15 e eeuw. 126De vondst van Peper (Piper nigrum) behoort tot de vroegste van ons land. Hoewel Peper in Laat-Middeleeuwse schriftelijke bronnen wel wordt genoemd, zijn archeologische vondsten uit deMiddeleeuwen zeldzaam. De enige vondst met een Middeleeuwse datering komt uit hetAgnietenklooster in Kampen. 127FASE IV: 1550-1650118 Bron: archeobotanisch database RADAR.119 Dodoens 1554, Blankaart 1698.120 Weeda et al. 1988, 278.121 Bron: archeobotanische database RADAR.122 Körber-Grohne 1987, 294; Blankaart 1698, 429; Sangers 1952, 116.123 Kuijper en Turner 1992.124 Pals 1972.125 Hüffer 1951, 764.126 Lindemans 1952 deel II, 166 en 173.127 Brinkkemper 1995.


Van Dordrecht zijn uit FASE IV 9 monsters uit beerputten en afvalkuilen onderzocht. Twee daarvanhebben een datering die met vroegere fasen overlapt. Desondanks hebben we een goede indrukgekregen van de gebruikte cultuurgewassen in deze periode. Van Nijmegen zijn uit deze fase tweemonsters onderzocht, één uit een afvalkuil en één uit een beerput. Ook deze monsters waren vrij armaan plantenresten zodat het hieronder volgende verhaal voornamelijk betrekking heeft op het materiaalvan Dordrecht.In Dordrecht zijn van de meelprodukten Boekweit, Pluimgierst en Rijst relatief goedvertegenwoordigd. In Nijmegen is Haver gevonden.In Dordrecht zijn groenten en kruiden in FASE IV ruim vertegenwoordigd. Uniek is de vondst vanRozemarijn-blaadjes. Rozemarijn (Rosmarinus officinalis) is van origine afkomstig uit het zuiden vanEuropa, maar in de Late Middeleeuwen als cultuurgewas in ons land geïntroduceerd. In een Gentskookboek, dat uit het begin van de 15 e eeuw dateert, zijn allerlei Laat-Middeleeuwse receptenopgetekend waarin dit kruid voorkomt. 128 Dat het kruid hier ook daadwerkelijk verbouwd werd blijktuit een vermelding van Henry Daniel, een Dominicaan uit Engeland die in de 14 e eeuw leefde. In de15 e eeuw bestond er in ons land een belangrijke cultuur van Rozemarijn. Er vonden zelfs exporten van"rosemareynboomen" naar vele Noordeuropese havens plaats. Tijdens de winter werden de plantenbinnen gezet. 129Opvallend zijn ook de vele kelkjes van lipbloemigen, vermoedelijk van Salie (Salvia officinalis).Uit schriftelijke bronnen blijkt dat Salie al verbouwd werd op het Karolingische domein Asnapium, bijhet tegenwoordige Rijssel. 130 De vroegste bewijzen uit archeologische context komen pas uit de LateMiddeleeuwen. 131 Gezien de vele vermeldingen in kookboeken was Salie in de 16 e en 17 e eeuw eenbelangrijk keukenkruid. 132Een andere unieke vondst is een gemineraliseerd teentje van waarschijnlijk Knoflook (Allium sativa).Knollen en bollen behoren tot de minst resistente delen van planten. De kans dat ze in archeologischecontext worden aangetroffen is gering. Er zijn dan ook maar enkele vondsten van knoflooktenen uitEuropa bekend. In het Romeinse legerkamp Novaesium, bij het tegenwoordige Neuss, is een aantalverkoolde knoflooktenen gevonden. 133 De enige Middeleeuwse vondst is gedaan in de stad Laufen inZwitserland. 134 Ook hier gaat het om verkoolde resten.Knoflook is een oud cultuurgewas dat al in het tweede millenium v. Chr. in Egypte werd verbouwd.In de grafkamer van Tutanchamon werden bijna 2000 knoflooktenen gevonden. 135 Hoewelarcheologische vondsten van Knoflook uit Europa schaars zijn, bestaan er veel schriftelijkevermeldingen van knoflook uit de Middeleeuwen en later. 136In FASE IV van Dordrecht is het uit de vorige fasen bekende fruitassortiment weer aanwezig. Vooral deRibes-soorten zijn in deze fase populair. Nieuwe produkten zijn Meloen (Cucumis melo), Gelekornoelje (Cornus mas) en Sinaasappel (Citrus spec.). Meloen is nog niet eerder in Nederlandsearcheologische context gevonden. Gezien de nomenclatorische verwarring in Middeleeuwse envroegere schriftelijke bronnen is de cultuurgeschiedenis van onze huidige Cucumis melo niet precies128 Jansen-Sieben & van Winter 1989.129 Van Haaster 1997.130 Metz 1960.131 Van den Brink 1984.132 Bijvoorbeeld Braekman 1995; Jansen-Sieben & Van der Molen-Willebrands 1994; Jansen-Sieben & van Winter 1989.133 Knörzer 1970.134 Karg 1991.135 Schweinfurth 1886.136 Bijvoorbeeld Capitulare de villis (ca 800), Hildegard von Bingen (12e eeuw), Den herbarius in Dyetsche (ca 1500).


ekend. Pas bij het verschijnen van kruidenboeken met afbeeldingen krijgen we iets meer zekerheid.Dodoens beschrijft "meloenen", maar de vruchten zijn langwerpig zoals komkommers. De schil isechter dikker dan die van komkommers, en met haren bekleed. Ze kunnen volgens hem alleen onderzeer beschutte omstandigheden verbouwd worden. 137 Volgens Blankaart worden meloenen onder glasverbouwd. 138Gele kornoelje is ook elders in Nederland wel in 16 e en 17 e eeuwse context aangetroffen.Waarschijnlijk werden de vruchten, die veel vitamine C bevatten gegeten. Een vondst in Utrechtdateert mogelijk van eerdere datum; de datering daarvan is echter nogal ruim (1375-1550). 139Bijzonder is de vondst van een "sinaasappelkroontje". Hoewel deze vondst op zich zelf geendeterminatie tot op soortsniveau toelaat, is het vrijwel zeker dat het gaan om de Bittersinaasappelofwel Pommerans (Citrus aurantium var. amara). Deze sinaasappels hebben een dikke ruwe schil eneen zure smaak. De Sinaasappel komt van origine uit Zuidoost-Azië. Sommige auteurs noemen Indiaals oorsprongsgebied. 140 Waarschijnlijk is de Sinaasappel door de Arabieren rond het jaar 1000 inSpanje geïntroduceerd. De hierboven genoemde Ibn Bassal noemt de aanwezigheid vansinaasappelbomen in de botanische tuin van Toledo.De eerste schriftelijke vermeldingen van het gebruik van sinaasappels in ons cultuurgebied daterenuit de 15 e eeuw. Volgens Stols waren de sinaasappels in de Late Middeleeuwen hoofdzakelijkafkomstig uit Portugal en Andalusia. Tegen het eind van de 15 e eeuw was het aanbod van sinaasappelsop de markten van Brugge en Antwerpen zo groot dat ze goedkoper waren dan Zeeuwse appels. 141 Zeworden bijvoorbeeld in een laat 15 e -eeuws Gents kookboek "appelen van aranghen" genoemd. 142 Devruchten werden niet vers gegeten maar in allerlei gerechten verwerkt. De enige andere archeologischevondst van Sinaasappel in Nederland, het betreft resten van de schil, is afkomstig uit 18 e -eeuwsNijmegen. 143In Dordrecht is van de sier- of symboolplanten Buxus (Buxus sempervirens) goed vertegenwoordigd.Een unieke vondst is Tuingoudsbloem (Calendula officinalis). Van de Tuingoudsbloem zijn geenandere vondsten uit Nederlandse archeologische context bekend. Het is een plant die zijn oorsprong inhet Middellandse Zeegebied heeft liggen. Dat de plant een belangrijke waarde had als sier- ofsymboolplant blijkt uit de talrijke afbeeldingen op schilderijen en wandtapijten uit de LateMiddeleeuwen en de 16 e en 17 e eeuw. 144FASE V: 1650-1750FASE VI: 1750-1850FASE VII: 1850-1950Deze drie fasen, die alleen in Nijmegen zijn aangetroffen en relatief vrij arm aan plantenresten waren,worden gezamenlijk besproken. Van FASE V is één monster uit een beerput onderzocht. Van FASE VIwaren drie monsters, één uit een beerput en twee uit beerkelders beschikbaar. Het monster uit debeerput (nummer 38) heeft een met FASE V overlappende datering. Van FASE VII kwamen vijfmonsters voor onderzoek in aanmerking. Eén daarvan, nummer 41, een monster uit een beerkelder,heeft een tijdspanne die gedeeltelijk in FASE VI valt. Van de overige vier monsters uit FASE VIIkwamen er drie uit beerputten en één uit een beerkelder.137 Dodoens 1554, 630.138 Blankaart 1698, 393.139 Van den Brink 1984.140 Simmonds 1979, 261.141 Stols 1993.142 Jansen-Sieben & Van Winter 1989143 Buurman 1982.144 Diehl 1954, Hoorens 1989, Segal 1990.


In de groep van de meelprodukten valt het dominante voorkomen van Rogge (Secale cereale) alsvrijwel enige graanprodukt op. Aangezien zeker in de steden graanprodukten van elders werdenaangevoerd, was de prijs van graan aan schommelingen onderhevig. Tarwe was daarbij duurder danRogge. Het vinden van voornamelijk Rogge en vrijwel geen Tarwe kan dan ook duiden op een socialestatus van de bewoners waartoe de betreffende beerputten behoorden. 145 Uit monster 37 (FASE V),daterend uit de tweede helft van de 17 e eeuw, bleek dat de meeste fragmenten van zemelen afkomstigzijn van een tot nog toe onbekende grassoort. Tussen de fragmenten komt ook Dravik (Bromus spec.)voor. Of het gras en de Dravik door mensen is gegeten is zolang de grassoort onbekend is, nietduidelijk.Enkele keren is Gerst (Hordeum spec.) gevonden. Daar waar het tot op soortsniveau tedetermineren was betrof het bedekte Gerst (Hordeum vulgare). Van de Haver (Avena spec.) is nietbekend of het de wilde vorm Oot (Avena fatua) dan wel de gecultiveerde Haver (Avena sativa) betreft.Haver is echter een periode lang geen belangrijke voedingsbron voor de mens geweest. Dat geldt zekerniet voor de hele periode vanaf de Middeleeuwen. Het is bekend dat havermout evenals gort in deeerste helft van deze eeuw de belangrijkste grondstoffen voor pap waren. 146 Overigens was aan hetbegin van deze eeuw Rijst (Oryza spec.) eveneens een belangrijke grondstof voor pap. In de door onsonderzochte monsters is twee keer Rijst aangetroffen, daterende uit de 18 e en 19 e eeuw.Naast Rogge is in de meeste monsters Boekweit (Fagopyrum esculentum) aangetroffen. Het lijkterop dat het belang van dit meelprodukt in de voeding van de bewoners van Nijmegen afnam na de 18 eeeuw. Jobse-Van Putten schrijft dat op de zandgronden het belang van Boekweit in de voeding nog totin de 18 e eeuw voort duurde. 147 In Nijmegen hebben we daar geen aanwijzingen voor gevonden,hoewel onze informatie nog erg fragmentarisch is.Hét meelprodukt van de nieuwe tijd is natuurlijk de Aardappel (Solanum tuberosum). Helaas isAardappel in de beer tot op heden niet herkend. Dat zal ook niet makkelijk zijn wanneer het resten vande knol betreft, maar theoretisch moet het mogelijk zijn de schillen van de Aardappel te vinden.Over de peulvruchten is vrijwel geen informatie verkregen. Ook informatie over oliehoudendegewassen is spaarzaam. Het mogelijke oliehoudend gewas Lijnzaad (Linum usitatissimum) is alleenaangetroffen in monster 38, een monster dat zowel in FASE V als VI geplaatst kan worden. Maanzaad(Papaver somniferum) werd in Dordrecht voor alle fasen aangetoond. In Nijmegen kwamen wij ditzaad alleen tegen in een monster uit FASE VI (nummer 40). In één van de monsters van FASE VII(monster 43) bevond zich Witte mosterd (Sinapis alba), een gewas dat ook in Dordrecht eenmaalaangetroffen is.De drie genoemde produkten hoeven echter niet vanwege het oliegehalte in de zaden te zijngebruikt. Ze kunnen ook als smaakmaker zijn gebruikt. In de steden werden de plantaardige oliën kanten klaar aangeleverd, zoals hiervoor al is geschreven. Het is niet aannemelijk dat Nijmegen op dezealgemene regel een uitzondering vormde. Het is dan ook onwaarschijnlijk dat de gevonden zaden vanRaapzaad (Brassica rapa) en Zwarte mosterd (Brassica nigra) een functie in de oliewinning hadden.Raapzaad en in mindere mate ook Zwarte mosterd kunnen als groente zijn gegeten. Het is evenwelook mogelijk dat beide soorten als wilde planten in de buurt van de beerputten waren opgeschoten.Slechts twee keukenkruiden zijn gevonden, Koriander (Coriandrum sativum) in combinatie metVenkel (Foeniculum vulgare) in FASE V (nummer 37). Venkel is ook aangetroffen in FASE VI(nummer 39).Opvallend is de vondst van enkele fragmenten van Paradijskorrel (Afromomum melegueta) in FASE145 Jobse-Van Putten 1995, p. 49.146 Jobse-Van Putten 1995, 440.147 Jobse-Van Putten 1995, 440.


V/VI (monster 38), FASE VI (nummer 40) en in FASE VII (nummer 41). Het zou aannemelijk zijn datdeze soort na de specerijenslag in de Oost het van de Peper (Piper spec.) zou verliezen. Peper echter isin de monsters van Nijmegen nog niet gevonden, hetgeen overigens niet wil zeggen dat deze specerijin Nijmegen onbekend was.Het fruit laat grotendeels een vergelijkbaar beeld zien als dat van Dordrecht. Uitzondering vormen dein FASE VII (nummer 44) gevonden fragmenten van Pompoen (Cucurbita spec.). De Pompoen komtvan origine uit Midden-Amerika. 148 De eerste vondsten in Europa dateren uit 16 e en de 17 e eeuw. 149 InNederland zijn pitten van deze plant gevonden in het kasteel van Eindhoven, daterend uit de 16 e of 17 eeeuw en in Amsterdam, daterend uit de 17 e eeuw. 150 Vondsten uit de 16 e of 17 e eeuw zijn vrijwel altijdafkomstig uit rijke context. Of dat voor de vondst in Nijmegen ook geldt is niet duidelijk. De plant is,mits op beschutte plaatsen, goed te kweken. Het is goed mogelijk dat men de soort op de overgang vande 19 e naar de 20 e eeuw zelf verbouwde.Tot slot van de beschouwingen van de voedings- en gebruiksplanten wordt gewezen op deaanwezigheid van een zaad van Gele kamille (Anthemis tinctoria) in monster 38 uit de 18 e eeuw. Deplant is in Nederland adventief. Volgens Conert c.s. komt de soort in grote delen van Europa voor, meteen voorkeur voor stenige en lemige bodem. 151 Het natuurlijke verspreidingsgebied van Gele kamilleis moeilijk te achterhalen, aangezien de soort al in de 16 e eeuw beschreven wordt als sierplant en alsplant waar verfstof van gewonnen wordt.148 Zeven & Zhukovsky 1975, 147, 164.149 Körber-Grohne 1987, 308-10; Moffett 1995, 219-28.150 Resp. Luijten 1992; Paap 1984.151 Conert et al. 1979, 306.


Tabel 10 Dordrecht: overzicht van de gevonden voedsel- en gebruiksplanten. Legenda: FASE I = 1150-1350; II = 1350-1450; III = 1450-1550; IV = 1550-1650; V =1650-1750; VI = 1750-1850; VII = 1850-1950; D = Dordrecht; N = Nijmegen; oph = ophogingslagen; ak = afvalkuilen; bp = beerputten en afvaltonnen; + = aanwezig;++ = regelmatig gevonden; +++ = veel aanwezig; ++++ = zeer veel aanwezig; cf. = determinatie niet zeker; p = pollen.FASE 1 II III III IV IV V VI VIIStad D D D N D N N N NContext Oph/ak Ak/bp bp bp Ak/bp Bp/akbp Bk/bp Bk/bpAantal monsters 10 9 3 1 9 2 1 3 5MEELPRODUCTEN/PEULVRUCHTENAvena spec. ++ + + . . + . . + . Wilde of gecultiveerde HaverHordeum vulgare + ++ ++ . + . + + + Bedekte GerstSecale cereale + ++ ++cf ++ + + ++ ++ +++ RoggeTriticum aestivum + . . . . . . . . BroodtarweTriticum dicoccum ++ . . . + . . . . EmmertarweTriticum spec. + + . . . . + . . TarweCerealia indeterminatae ++ +++ +++ ++ ++++ + + ++ +++ GraanCerealia indeterminatae++ ++++ ++++ . ++++ . ++++ ++++ ++++ Vruchtwanden van graanepicarpPanicum miliaceum + ++ +++ . ++++ . . . . PluimgierstSetaria italica . . . . . . . + . TrosgierstOryza spec. ++ + . +++ . . + + . RijstFagopyrum esculentum + ++ +++ + +++ . ++ ++ + BoekwijtVicia faba var. minor . + + . . . . . + DuiveboonOLIEHOUDENDE ZADENBrassica napus type . + . . . . . . . Koolzaad typeBrassica nigra +++ ++++ ++++ . +++ . + + . Zwarte mosterdBrassica rapa +++ +++ +++ . ++++ . + + . . RaapzaadCamelina sativa +cf + . . + . . . . HuttentutLinum usitatissimum ++ + ++ . . . . + . VlasPapaver somniferum ++ +++ ++ . ++ . . + +cf MaanzaadSinapis alba + . . . . . . . + . Witte mosterdSinapis arvensis ++ ++ + . ++ . . . . HerikGROENTEN EN KEUKENKRUIDENCf. Allium sativum . . . . + . . . . Cf. KNOFLOOKAnethum graveolens + . . . . . . . . DilleAnthriscus cerefolium p + ++ + . + . . . . KervelApium graveolens ++ ++ + . ++ . . . . SelderijBeta vulgaris + ++ . . ++ . . . . . BietBrassica napus type . + . . . . . . . Koolzaad typeBrassica nigra +++ ++++ ++++ . +++ . + + . Zwarte mosterdBrassica rapa +++ +++ +++ . ++++ . + + . . RaapzaadCoriandrum sativum . ++ + . ++ . + . . KorianderCucumis sativus + . . . ++ . . + . KomkommerDaucus carota . +cf + . . . . . . PeenFoeniculum vulgare . +++ ++ . +++ . + + . VenkelJuniperus communis ++ ++ . . + . . . . JeneverbesLactuca sativa . + . . . . . . . SlaPastinaca sativa + . . . . . . . . PastinaakPimpinella anisum p . . . . + . . . . AnijsRosmarinus officinalis blad . . . . + . . . . RozemarijnCf. Salie spec. Kelkjes . . . . ++ . . . . Cf. SalieSatureja hortensis + . . . . . . . . BonekruidSinapis arvensis ++ ++ + . ++ . . . . HerikValerianella locusta . . ++ . . . . . . Gewone veldslaSPECERIJENAframomum melegueta . ++ + . ++ . . ++ + ParadijskorrelPiper nigrum . + . + . . . . . Zwarte peperPiper spec. . . . + . . . . . PeperSyzygium aromaticum p . + + . + . . . . KruidnagelTabel 10 Dordrecht: overzicht van de gevonden voedsel- en gebruiksplanten (vervolg).FASE 1 II III III IV IV V VI VIIStad D D D N D N N N N


Context Oph/ak Ak/bp bp bp Ak/bp Bp/akbp Bk/bp Bk/bpAantal monsters 10 9 3 1 9 2 1 3 5FRUITCitrus spec. kelkje . . . . + . . . . CitrusCucumis melo . . . . + . . . . MeloenCucurbita spec. . . . . . . . . + PompoenCornus mas . . . . + . . . . . Gele kornoeljeFicus carica ++++ ++++ ++++ ++ ++++ + ++ +++ ++++ . VijgFragaria spec. +++ +++ ++ + ++++ . + ++ ++ AardbeiMalus sylvestris s.l. ++ ++++ ++++ + ++++ +cf ++ +++ ++ AppelMespilus germanica + +++ ++ . +++ . . . + MispelMorus nigra + +++ +++ . +++ . . + . . Zwarte moerbeiPomoideae steeltje . + . . + . . . + Pomoideae-steeltjePrunus avium + +++ ++ . ++ . . + . Zoete kersPrunus cerasus + +++ +++ . +++ . . + . Zure kersPrunus domestica s.l. + ++ ++ . ++ . . + + PruimPrunus domestica subsp..+ ++ ++ . ++ . . + + KroosjesinstititiaPrunus persica + . . . . . . . . PerzikPyrus communis ++ +++ +++ . +++ . ++ ++ + PeerRibes nigrum + cf + + . ++ . . + + . Zwarte besRibes rubrum . + . . +++ + ++ ++ + Rode of AalbesRibes uva-crispa . ++ + . ++ . . . . KruisbesRubus caesius . ++ +++ . ++ . . . . DauwbraamRubus fruticosus s.l. . ++ ++ + ++ + . + ++ Gewone braamRubus idaeus + + +++ + +++ + ++ + ++ . FramboosVaccinium spec. ++ ++++ ++++ . ++++ . +++ + ++ BosbesVitis vinifera ++ ++++ ++++ ++ ++++ ++ ++ ++ ++ . DruifNOTENCastanea sativa . + . . ++ . . . . Tamme kastanjeCorylus avellana ++ ++ + . ++ . . + + HazelaarJuglans regia ++ + + . ++ . . + + . WalnootGENEESKRACHTIGE PLANTEN (G)/SIERPLANTEN (S)/INDUSTRIELE PLANTEN (I)Anthemis tinctoria (i) . . . . . . . + . Gele kamilleAtropa bella-donna (g) . + . . . . . . . WolfskersBuxus sempervirens blad. + . . ++ . . . . Buxus(s)Calendula officinalis (s) . . . . + . . . . TuingoudsbloemCannabis sativa (i) + +++ + . ++ . + + + HennepDescurainia sophia (g) . . ++ . + . . . . SofiekruidGossypium spoec. (g/i) + . . . . . . . . KatoenHyoscyamus niger (g) ++ +++ . . + . . . . BilzekruidLinum usitatissimum (i) ++ + ++ . . . . + . VlasPhysalis alkekengi (s) . ++ + . . . . . . LampionplantReseda luteola (i) . . . . ++ . . . . WouwSaponaria officinalis (i) . . + . . . . . . Zeepkruid4.2 HERKOMST VAN DE WILDE PLANTENIn de vorige paragraaf stonden de conclusies ten aanzien van de voedsel- en gebruiksplanten centraal.Ook uit het onderzoek aan resten van wilde planten is informatie verkregen, enerzijds op het gebiedvan het milieu, anderzijds op het gebied van de voedselproduktie.Evenals in de vorige paragraaf worden de resultaten per fase besproken en dient een tabel, te wetentabel 11, als illustratie. Tabel 11 is een samengestelde tabel waarin alleen de in ecologische groepen inte delen planten staan. De gegevens uit het pollen- en het zadenonderzoek zijn per fase gerangschikt.De gedetail-leerde informatie over de gevonden resten staat in de bijlagen.Tabel 11 is ingedeeld volgens de Standaardlijst van de Nederlandse flora. De uit een cijfer en eenletter bestaande codes in de titels van de kopjes verwijzen naar de genoemde Standaardlijst. 152FASE I: 1150-1350152 Van der Meijden et al. 1984.


Van deze fase zijn alleen monsters van Dordrecht onderzocht. Dordrecht lag tussen 1150-1350 langseen veenkreek, de latere "Oude Haven". Om deze reden is het aannemelijk dat het grootste deel van desoorten van watervegetaties (de planten met code 4a, 4b in tabel 11) , verlandingsvegetaties (deplanten met code 4c in tabel 11) en vochtige tot natte ruigten (planten met code 1g, 2b, 4d in tabel 11)in of in de directe omgeving van de nederzetting zelf stonden. De gedachte lijkt te worden gesteunddoor de resultaten. De meeste soorten van de gevonden vegetatiestrukturen en successiestadia horennamelijk thuis in matig voedselrijke tot zeer voedselrijke omgeving. Het veengebied, waar Dordrechtin deze fase nog midden in lag (fig. 1a-b), zou meer waterplanten en planten van verlandingszonesmoeten bevatten die op voedselarme en zure bodem voorkomen. 153 Deze voedselarme en meer zurecomponent is wel aanwezig maar niet prominent (code 4b in tabel 11). Uit tabel 11 blijkt wel dat hetaandeel planten van veengebieden in FASE I hoger is dan in de daaropvolgende fasen. Dit resultaatkomt voort uit het onderzoek aan de ophogingslagen. Hoewel deze ophogingspakketten deels bestaanuit door mensen geproduceerd afval lijkt het erop dat een deel van het materiaal ergens buitenDordrecht is verzameld. Dat betekent dat de verkregen informatie niet een lokale situatie in strikte zinhoeft weer te geven. Tevens is het mogelijk dat de informatie die over het milieu is verkregenbetrekking heeft op een oudere periode. Toch zullen niet alle plantenresten die afkomstig zijn uitvenige milieu's, uit oudere perioden dateren. Een voorbeeld van de aanwezigheid van venige grond indeze fase is het voorkomen van Gagel (Myrica gale) in afvalkuilen uit het eind van de 12 e eeuw en uitde 13 e eeuw (de monsters 8, 9 en 10). Gagel is een struik van matig vochtige tot zeer natte, zure venigegrond. In het gebied waar Gagel staat, zijn sterk wisselende waterstanden zeer gewoon. 154 In FASE Iwas Dordrecht nog omgeven door veengebieden (fig. 1b) en daarmee lijkt het vinden van deze soortniet bijzonder. Gagel was echter in het verleden voor de mens een waardevolle struik. Eén van detoepassingen was die van gele verfstof, waarvoor de bloemen werden verzameld. 155 Gagel is ook alskussenvulling aangetroffen in een graf in Dordrecht. Aannemelijk is dat de dode een bestaand kussenmeekreeg. Het gebruik van Gagel in een kussenvulling was er mogelijk op gericht om vlooien teweren. 156 Een derde toepassing van Gagel is die van geneesmiddel: de bladeren werden gebruikt om erhuidziekten mee te bestrijden. Het meest bekend is echter het gebruik van Gagel bij het brouwen vanbier. Daarvoor werden, net als bij Hop (Humulus lupulus), de aromatische oliën gewonnen die inklieren aan de onderkant van de bladeren en op de vrouwelijke bloeiwijze voorkomen. Het gebruikvan Hop als kruid is onschadelijk. De aromatische olie die uit de harsklieren van Gagel komt, is echtergiftig en roesverwekkend. 157 Om deze reden zijn er al vanaf de 10 e eeuw verboden uitgevaardigd voorhet gebruik van Gagel in bier. Gagel werd echter nog tot in de 18 e eeuw als zodanig toegepast. 158 Of inhet Zuid-Holland van de 12 e en 13 e eeuw het verbod op het gebruik van Gagel in bier gehandhaafdwerd, is mij nog onbekend. Wel is het opvallend dat in de monsters vooral zaden en zelfs enkelevrouwelijke katjes gevonden zijn en is het opvallend dat in tolrekeningen uit de 14 e eeuw uit deomgeving van Dordrecht Gagel een dermate belangrijk produkt was dat er tol op werd geheven. 159 Eeninteressant citaat is afkomstig uit de rekening van Harman Vincke, rentmeester van Zuid-Holland enopgetekend ergens tussen 1 oktober 1360 en 1 oktober 1361: 160"Ontfaen ende inghenomen van verboernesse voer mijns heren tollen Van eenen man vanWerckendamme, die cofte Tordrecht 7 achtendeel ghaghels, die hi Tordrecht versumede te vertollen,daer hi tot Woudrichem mede ghehouden was."153 Zie paragraaf 1.1.154 Weeda et al. 1985, 86.155 Hegi 1957, 22.156 Mondel. meded. J. Buurman.157 Weeda et al. 1985, 86.158 Hegi 1957, 22.159 Niermeijer 1968, 151, 224, 225, 246, 338, 520, 620, 622, 635, 644, 645, 646, 656.160 Niermeijer 1968, 246.


Uit dit citaat kan worden afgeleid dat Gagel in de buurt van Dordrecht voorkwam en de soort voorhandelsdoeleinden werd verzameld.Naast de aanwezigheid van Gagel in deze fase, valt de aanwezigheid van Dophei (Erica tetralix) enStruikhei (Calluna vulgaris) op in de ophogingslagen. In bijlage 1 is te lezen dat van deze soortenzaden, blaadjes, bloemen en takken zijn gevonden. De aanwezigheid in de ophogingslagen kan nogverklaard worden uit de van elders aangevoerde grond. Dat de soorten ook in beerputten, afvaltonnenen afvalkuilen uit FASE II, III en IV zijn aangetroffen kan duiden op de aanwezigheid van heivegetatiesin de omgeving van Dordrecht. Het is echter ook mogelijk dat we met gebruiksafval te maken hebben.Paap verklaart de aanwezigheid van blaadjes van Struikhei in een afvalton uit de vroeg/midden 14 eeeuw aan de Heer Heiman Suisstraat als afval van het maken van bezems. 161 Uit eigen ervaring blijktdat men in boenders in de Middeleeuwen en latere tijden naast takken van Struikhei ook die vanDophei verwerkte.Voor Bosbes (Vaccinium spec.) geldt een vergelijkbaar verhaal als de bovengenoemdeheideachtigen. De soorten die tot dit geslacht behoren kunnen alle voorkomen op zure, venige grond.Er zijn echter verhoudingsgewijs veel zaden gevonden, overigens niet alleen in FASE I, maar ook in deandere 3 fasen van Dordrecht, wat duidt op een overrepresentatie als gevolg van de waarde alsvoedingsplant. Heivegetaties en graslandvegetaties gaan in elkaar over. Toch hebben we weinigaanwijzingen gevonden voor grasland vegetaties (de codes 5a, 5b, 6b, 6d in tabel 11). De soorten diezijn aangetroffen lijken aan zure en mogelijk venige grond gebonden te zijn.Selderij en Biet nemen in het gevonden spectrum een aparte plaats in, omdat het planten zijn vanbrakke tot zoute vegetaties (code 3a-c in tabel 11). Naast de Zilte rus zijn het ook de enige soorten dieop brakke en zoute invloed wijzen. Gezien het feit dat Selderij en Biet ook een toepassing alskeukenkruid en groente kan hebben gehad, nemen we aan dat in geval van Dordrecht de zaden niet totde wilde soorten uit het kustgebied behoren, maar toehoren aan planten die in de tuinen van debewoners van Dordrecht stonden.Planten van bossen, bosranden, kapvlakten, zomen en struwelen zijn nauwelijks aanwezig (code 8a,8b, 8d, 9a en 9b in tabel 11). Ook uit het stuifmeelonderzoek komen geen hoge waarden naar voren.De aanwezig-heid van Hazelaar (Corylus avellana) is waarschijnlijk meer te danken aan devoedingswaarde van de vruch-ten dan dat deze soort een aanwijzing geeft over de natuurlijke vegetatiein de omgeving van Dordrecht.De informatie over akkeronkruiden, ruigten en ruderalen is uitgebreider (code 1 in tabel 11). Wanneerwe deze groep planten indelen in de recente plantengemeenschappen van Nederland, zoals die doorWesthoff en Den Held zijn geformuleerd, blijkt dat veel van deze soorten in de Ganzevoet-klasse(Klasse 12: Chenopodietea) zijn te plaatsen. 162 Planten als Stinkende kamille (Anthemis cotula),Stippelganzevoet (Chenopodium ficifolium) en Kleine brandnetel (Urtica urens) vallen onder deRaket-orde (Orde 12B: Sisymbrietalia) en komen binnen deze orde voor op zeer voedselrijke plaatsen,zoals bijvoorbeeld mesthopen.Er zijn in Dordrecht meer vertegenwoordigers van de orde der hakvruchtgemeenschappen (Orde12A: Polygono-Chenopodietalia) gevonden. Binnen deze orde vallen soorten die in (moes)tuinenkunnen voorkomen in de associatie van Stijve Klaverzuring en Korrelganzevoet (Ass. 12Aa4:Oxalido-Chenopodietum polyspermi subatlanticum). Voorbeelden zijn Korrelganzevoet(Chenopodium polyspermum), Hanepoot (Echinochloa crus-galli), Gewone spurrie (Spergulaarvensis) en Schapezuring (Rumex acetosella). De planten kunnen echter ook deel uit maken vanhakvruchtakkers, dat wil zeggen akkers waarop zomergewassen verbouwd worden. Westhoff en Den161 Paap 1983a, 7.162 Westhoff en Den Held 1969, 81-94.


Held beschrijven dat deze planten op zand, leem en kleigronden voorkomen, op vochtige tot natte,verdichte gronden. De associatie vormt een vervangingsgemeenschap van het Alno-Padion (verbond38Aa) en heeft verwantschap met het Bidention (verbond 11Aa). 163 Het is dan ook niet ondenkbaar datin deze fase akkers van zomergewassen in de omgeving van Dordrecht hebben gelegen.Het aandeel van onkruiden van wintergraanakkers, die behoren tot de klasse der graanvruchtakkers(Klasse 13: Secalietea) is in deze fase laag. De vertegenwoordigers van deze onkruidgemeenschappenzijn Bolderik (Agrostemma githago), Korenbloem (Centaurea cyanus) en de Ruige klaproos (Papaverargemone). De zaden van Bolderik en Korenbloem zijn van vergelijkbare grootte als die van graan.Ruige klaproos heeft veel kleinere zaden. Opvallend is dat van de beide grootzadige soorten ookfragmenten zijn gevonden. Om deze reden wordt aangenomen dat Bolderik en Korenbloem met hetgraan tot meel zijn vermalen. Het is op grond van het milieu niet aannemelijk dat in de buurt vanDordrecht in deze tijd wintergranen werden verbouwd. De meest dichtbij gelegen herkomstgebiedenvan het wintergraan zijn de nabijgelegen Brabantse zandgronden.FASE II: 1350-1450Van deze fase zijn alleen monsters van Dordrecht onderzocht. De assemblage aan wilde planten uitdeze fase lijkt in te liggen tussen dat uit FASE I en de volgende twee fasen. In FASE II zijn elementenvan verlandingsvegetaties en natte tot vochtige ruigten nog aanwezig. Ook aanwijzingen voor eenvenige ondergrond zijn, weliswaar in mindere mate dan in FASE I, aanwezig. Het aandeel bos enstruweel blijft laag. Opvallend is evenwel de aanwezigheid van Wilde akelei (Aquilegia vulgaris) enWolfskers (Atropa bella-donna). Van beide soorten kan gesteld worden dat het niet aannemelijk is datze van nature in de omgeving van Dordrecht voorkwamen, aangezien het planten zijn van vochtigeloofbossen. Het is goed denkbaar dat deze soorten in de tuin hebben gestaan, waarbij Wolfskerswellicht als geneeskrachtig kruid werd gekweekt.Onkruiden van tuinen en akkers met zomergranen hebben dezelfde vertegenwoordigers als in FASE I.Opvallend is de vondst van Glad biggekruid (Hypocharis glaba). Dit vrij kleine plantje komt inNederland voor als akkerplant. 164 Westhoff en Den Held plaatsen het bij de associatie vanAkkerspurrie en Gele Ganzebloem (ass. 12Aa1: Chrysanthemo-Sperguletum). Deze associatie sluitnauw aan bij de associatie van de Ruige Klaproos (ass. 13Ab1: Papaveretum argemones) en kan eenonkruidgemeenschap vormen in roggevelden en hakvruchtakkers op deels ontkalkte rivierklei langs degrote rivieren. 165 Volgens de indeling van Runhaar c.s. is Glad biggekruid echter gebonden aan zwakzure en voedselarme grond. Binnen de onkruidgemeenschap is Glad biggekruid dan de enige diedergelijke milieuomstandigheden prefereert. Wellicht heeft dit te maken met de grote behoefte aan zonen licht, 166 waardoor de plant naar plaatsen gedwongen wordt waar andere soorten minder snel totontwikkeling kunnen komen.Er lijkt een lichte toename te zijn van onkruiden van wintergraan-akkers. Bijzonder is decombinatie van Getande veldsla (Valerianella dentata) en Ruw parelzaad (Buglosoides arvensis),beide typische onkruiden van wintergraanakkers. Ruw parelzaad komt in Nederland tegenwoordig nietmeer buiten Zuid-Limburg voor. Vroeger was het echter ook bekend langs de grote rivieren en in hetduingebied tussen Voorne en Egmond. 167 Datzelfde geldt voor Getande veldsla. 168 In de monsters diedoor Paap zijn onderzocht, is ook het Spiegelklokje (Legousia spec.) gevonden. 169 Deze drie soorten163 Westhoff en Den Held 1969, 84.164 Weeda et al. 1991, 157.165 Westhoff & Den Held 1975, 83.166 Weeda et al. 1991, 157.167 Weeda et al. 1988, 124-5.168 Weeda et al. 1988, 279.169 Paap 1983a, 1695.


zullen niet in de nabijgelegen omgeving van Dordrecht hebben gegroeid. Waar precies de akkersgedacht moeten worden is niet goed te zeggen. Het wintergraan waarmee deze onkruiden ongetwijfeldzijn aangevoerd kan in Nederland zijn verbouwd. Het is echter niet ondenkbaar dat het graan uit Oost-,Centraal- of Zuid-Europa is aangevoerd.FASE III en IV: 1450-1650Van Dordrecht stonden ons 3 monsters uit FASE III en 9 uit FASE IV ter beschikking. Van Nijmegenbetrof het 1 monster uit FASE III en 2 uit FASE IV. Het materiaal uit Nijmegen was arm aan resten. Hetassemblage aan wilde planten lijkt voor wat betreft Dordrecht voor beide fasen veel op elkaar. Omdeze redenen worden FASE III en IV gezamenlijk besproken.Waterplanten, planten van oevervegetaties alsmede soorten van natte ruigten worden nauwelijks meeraangetroffen. Uitzondering hierop vormt de aanwezigheid van Matten-/Ruwe bies (Scirpus lacustris)en Heen (Scirpus maritimus). Paap suggereert dat de aanwezigheid van deze soorten duidt ophuishoudelijke activiteiten zoals het matten van stoelen of het maken van manden. 170 Ook soorten vanvenige bodem zijn nagenoeg afwezig, met uitzondering van de soorten die waarschijnlijk om hunvoedings- of gebruikswaarde zijn verzameld. Typische planten van veengebieden, die na de St.Elizabeth vloed nog ten noorden van de Merwede aanwezig moeten zijn geweest, zijn op de bekendeStruikhei en Dophei na niet gevonden. Een beetje verrassend is dit toch wel, want in het assemblageaan voedselplanten is Boekweit (Fagopyrum esculentum) vanaf FASE II een veel voorkomendmeelprodukt. Van Boekweit is bekend dat het op veengrond werd verbouwd in zogenoemdeBoekweit-brandculturen. In de assemblage aan wilde planten zijn geen aanwijzingen gevonden overde herkomst van de Boekweit.Zoals ook in de vorige twee fasen zijn soorten van bossen en struwelen slechts spaarzaam aanwezig.De soorten die zijn gevonden, hebben meestal een waarde als voedselplant, zoals de al genoemdeHazelaar en Aardbei alsmede de verschillende soorten Braam (Rubus caesius en Rubus fruticosus s.l.).Binnen de pioniersvegetaties, valt voor Dordrecht het toegenomen aandeel van planten vanwintergraanakkers op. Het betreft de planten die in tabel 11 met de letter w zijn aangeduid. Allegevonden soorten zoals Driehoornig walstro (Galium tricornutum), Akkerboterbloem (Ranunculusarvensis) en Gewone veldsla (Valerianella locusta) kunnen in de al in FASE II genoemdeakkeronkruidgemeenschappen voorkomen. 171 In de ligging van wintergraanakkers kunnenveranderingen zijn opgetreden. Bij het bespreken van de vorige fasen is verondersteld dat hetwintergraan voornamelijk van de Pleistocene gebieden van Nederland betrokken werd of eventueel uitOost-, Centraal- of Zuid-Europa werd aangevoerd. In FASE III en IV is de landschappelijke situatie tenzuiden van Dordrecht, als gevolg van de St. Elizabeth vloed drastisch gewijzigd. Direct na dezegebeurtenis is men met het inpolderen van land begonnen; land dat niet meer veen maar klei alsondergrond had. Het is niet ondenkbaar dat hierop wintergraan kon worden verbouwd.Hoewel het botanisch gezien mogelijk is dat de meeste meelprodukten in Nederland verbouwdkunnen zijn, zijn er onkruiden die wijzen op een ander herkomstgebied. Het betreft het akkeronkruidVinkezaad (Neslia paniculata) en een onkruid van rijstvelden de Stekelige bies (Scirpus mucronatus).De Stekelige bies komt van nature voor op natte, stikstofrijke en slikrijke bodems in warme totsubtropische delen van de wereld. In de Gustav Hegi Illustrierte Flora von Mittel-europa worden devolgende gebieden genoemd: West-, Midden-, Zuid- en Oost-Europa, Afrika, Centraal-, West-, Zuid-170 Paap 1983a, 5-6.171 De Standaardlijst van de Nederlandse flora (Van der Meijden et al. 1984) deelt de Gewone veldsla in bij de planten van droge, neutralegraslanden (6b). In Westhoff en Den Held (1969) wordt de soort genoemd als een akkeronkruid tussen wintergraan.


en Oost-Azië, het Maleisische gebied, Australië, Polynesië en Californië. 172 In Nederland is de soortadventief.De vruchten van de Stekelige bies zijn driemaal eerder in Nederland aangetroffen, te weten inAmsterdam, Delft en Kampen. 173 De vruchten, die steeds in combinatie met het kaf of de korrels vanRijst worden gevonden, zijn afkomstig uit beerputten die uit de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijddateerden. Ook te Dordrecht is de Stekelige bies samen met Rijst gevonden. Bekend is dat Stekeligebies, met name in Italië, een hardnekkig onkruid in rijstvelden is. Het is dan ook niet ondenkbaar datRijst geïmporteerd is uit het Mediterrane gebied, hoewel import uit andere delen van de wereld,alsmede het Afrikaanse continent niet is uit te sluiten. 174 In de Gustav Hegi Illustrierte Flora vonMittel-europa wordt overigens gemeld dat de vruchten van Stekelige bies ook in hetverpakkingsmateriaal van zuidvruchten worden aangetroffen. 175In zowel FASE III als IV is het akkeronkruid Vinkezaad (Neslia paniculata) aangetroffen. Inarcheologische literatuur wordt deze soort doorgaans beschouwd als aanwijzing voor Hanze-contactenmet het Poolse gebied. Deze aanname moet mijns inziens iets worden genuanceerd, aangezienVinkezaad een groter verspreidingsgebied heeft dan alleen de Poolse laagvlakte. De plant komt (inlage dichtheden) als onkruid voor op akkers van wintergranen op warme, basische meestkalkhoudende klei- en leembodems. 176 Er zijn in Europa twee ondersoorten bekend: Neslia paniculatasubsp. paniculata en Neslia paniculata subsp. apiculata. De eerste is afkomstig uit de steppen van deOekraine en is als cultuurvolger over het Euro-Aziatische gebied verspreid geraakt. De tweedegenoemde soort komt voor in het Mediterrane gebied en in het oosten tot aan de westkant van deHimalaya. Beide ondersoorten zijn niet inheems in het Europese gebied. Het lijkt erop dat inDordrecht de vruchten van de ondersoort Neslia paniculata subsp. paniculata zijn gevonden (zieparagraaf 3.2). Dat betekent dat wij hier te maken hebben met de oostelijke variant. Het is dusmogelijk dat het graan waartussen het Vinkezaad zich bevond, via de Hanze-contancten uit Polen isaangevoerd. Er zijn in het materiaal van Dordrecht echter meer soorten gevonden die eenMiddeneuropese herkomst kunnen hebben gehad. Een ander herkomstgebied van Vinkezaad dan dePoolse laagvlakte mag mijns inziens dan ook niet worden uitgesloten.FASE V: 1650-1750FASE VI: 1750-1850FASE VII: 1850-1950Uit deze fasen zijn alleen monsters uit Nijmegen onderzocht.Bij de wilde planten valt op dat er nagenoeg geen vertegenwoordigers van oevers en natte ruigten zijngevonden. Ook planten van graslanden alsmede soorten die in bossen en struwelen voorkomen zijnnauwelijks aanwezig. Resten van Struikhei (Calluna vulgaris) zijn wel weer aangetroffen. Wellichtbetreft het hier net als in Dordrecht afvalfragmenten van bezems of boenders.Voor de lage dichtheden aan wilde planten in de monsters zijn - buiten de over het algemeenslechte conservering van het Nijmeegse botanische materiaal - twee verklaringen te bedenken. Deeerste verklaring is, dat in de beerputten om de één of andere reden alleen beer terecht gekomen is. Debeerputten waren echter ook met allerhande afval gevuld. Een tweede mogelijke verklaring is, dat dehuizen in deze fasen zo dicht op elkaar stonden dat er nauwelijks ruimte voor tuinen aanwezig was.Er zijn echter wel aanwijzingen dat er rond de huizen wat wilde planten voorkwamen. Voorbeelden172 Schultze-Motel et al. 1980, 27.173 Respectievelijk Paap (1983c), Esser (1992b) en Brinkkemper & Vermeeren 1994.174 Zie ook paragraaf 4.1.175 Schultze-Motel et al. 1980, 26.176 Hegi 1958, 345.


daarvan zijn Guichelheil (Anagallis arvensis), het type Uitstaande melde (Atriplex patula type),Melganzevoet (Chenopodium album), Varkensgras (Polygonum aviculare) en Schapezuring (Rumexacetosella). Deze planten kunnen een ruderale standplaats hebben gehad of hebben in moestuinengestaan. Dezelfde soorten kunnen ook gegroeid hebben op akkers met zomergranen. Dit laatste lijktechter minder waarschijnlijk aangezien het meest voorkomende gewas in de monsters van NijmegenRogge was en Rogge doorgaans als wintergraan werd verbouwd.Het bewijs, dat Rogge als wintergraan is verbouwd, wordt geleverd door de veelvuldig aangetroffenonkruiden van wintergraanakkers. De inmiddels voor dit onderzoek vertrouwde combinatie vanBolderik (Agrostemma githago) en Korenbloem (Centaurea cyanus) werd ook in Nijmegen gevonden.Weer valt het gefragmenteerde voorkomen op, wat wijst op het vermalen van deze zaden samen methet meel. Andere soorten van wintergraanakkers en met name van de Windhalm-orde (Orde 13A:Aperetalia) zijn Ruige papaver (Papaver argemone) en Eenjarige hardbloem (Scleranthus annuus).De genoemde akkeronkruiden kunnen in de omgeving van Nijmegen voorkomen, waarmee gezegdwordt dat het graan niet van ver weg hoeft te zijn gekomen. De aanwezigheid van zaden van de Rodehoornpapaver (Glaucium corniculatum), wijst echter op import van graan van elders. Rodehoornpapaver is afkomstig uit het Middellandse zeegebied en komt als akkeronkruid voor op leem- enkalkbodems in Centraal-Europa. 177 De vondst van de Rode hoornpapaver is overigens laat (FASE VII),in de monsters 44 en 45, die dateren uit de overgang van de 19 e naar de 20 e eeuw. Eén zaadje isevenwel in monster 46 aangetroffen en hoewel dit monster niet scherp is gedateerd (1450-1500 en1600-1650), geeft de vondst aan dat import van graan van elders mogelijk al eerder plaats had.Nijmegen is niet de eerste stad waar de Rode hoornpapaver is aangetroffen. Door van Zeist c.s. zijn inLeeuwarden zaden gevonden die uit de 19 e eeuw dateren. 178177 Markgraf 1958, 28.178 Van Zeist et al. 1987.


Tabel 11 Dordrecht: overzicht van de gevonden wilde planten ingedeeld in ecologische groepen volgens de Standaardlijst van de Nederlandse flora (Van der Meijdenet al. (1984). Legenda: zie tabel 10.FASE I II III III IV IV V VI VIIStad D D D N D N N N NContext Oph/ak Ak/bp bp bp Ak/bp Bp/ak bp bk/bp Bk/bpAantal monsters 10 9 3 1 9 2 1 3 51A PLANTEN VAN VOEDSELRIJKE AKKERSAethusa cynapium + + . . . . . . . HondspeterselieAgrostemma githago w (ook p) ++++ ++++ ++++ + ++++ + +++ +++ ++ BolderikCf. Amaranthus blitum + . . . . . . . . Cf. Kleine majerAnagallis arvensis (ook in 1b) ++ +++ ++ . + . . . . GuichelheilChenopodium polyspermum ++ ++ . . . . . . + KorrelganzevoetEuphorbia helioscopia ++ + + . + . . . + KroontjeskruidEuphorbia peplus . + . . + . . . . TuinwolfsmelkFumaria officinalis . ++ . . . . . . . Gewone duivekervelLamium purpureum . ++ . . + . . . . Paarse dovenetelOrlaya grandiflora w p . + . . . . . . . StreaalschermPolygonum Convolvulus w + + ++ . ++ . + + + ZwaluwtongPolygonum persicaria +++ ++ ++ . ++ . + + + PerzikkruidSinapis arvensis w ++ ++ + . ++ . . . . HerikSolanum nigrum (ook in 1e) ++ +++ + . ++ ++ . + + Zwarte nachtschadeSonchus arvensis (ook in 3a) + ++ . . + . . . . Akker- of ZeemelkdistelSonchus asper +++ ++ ++ . + . + . . Gekroesde melkdistelSonchus oleraceus . ++ . . + . . . . Gewone melkdistelStellaria media +++ ++ +++ . ++ . . + + VogelmuurThlaspi arvense + + + . + . . + + Witte kroddeUrtica urens ++ ++ . . + . . . . . Kleine brandnetelVicia hirsuta w . . . . . . . + Ringelwikke1B PLANTEN VAN KALKRIJKE AKKERSBuglossoides arvensis w . ++ . . + . . . . Ruw parelzaadGalium tricornutum w . . . . ++ . . . . Driehoornig walstroRanunculus arvensis w . . ++ . + . . + . AkkerboterbloemValerianella dentata w . + ++ . . . . + . Getande veldsla1C PLANTEN VAN KALKARME AKKERSAnthemis arvensis w . ++ . . . . . . . Valse kamilleArnoseris minima w (ook p) . + +++ . + . . + . KorenslaCentaurea cyanus w (ook p) ++ +++ ++++ + +++ . +++ +++ + KorenbloemChrysanthemum segetum . . + . . . . . . Gele ganzebloemEchinochloa crus-galli ++ + + . ++ . . . . HanepootHypochaeris glabra . + . . . . . . . Glad biggekruidPapaver argemone w + + ++ . . . . . . Ruige klaproosRaphanus raphanistrum w + + . . + . ++ + . KnopherikScleranthus annuus w + + ++ . + . ++ + . Eenjarige hardbloemSetaria pumila . . ++ . ++ . . . . Geelrode naaldaarSpergula arvensis + ++ ++ . ++ . ++ ++ + Gewone spurrieStachys arvensis + + . . + . . . . Akkerandoorn1D TREDPLANTENCapsella bursa-pastoris + . . . + . . . + HerderstasjePlantago major (ook in 2c) +++ ++ ++ . + . . . . Grote weegbreePoa annua +++ + . . ++cf . . . . . StraatgrasPolygonum aviculare (ook p) ++ ++ ++ . ++ . + + ++ Varkensgras


Tabel 11 Dordrecht: overzicht van de gevonden wilde (vervolg).FASE I II III III IV IV V VI VIIStad D D D N D N N N NContext Oph/ak Ak/bp bp bp Ak/bp Bp/ak bp bk/bp Bk/bpAantal monsters 10 9 3 1 9 2 1 3 51E PLANTEN VAN VOEDSELRIJKE RUIGTENAnthemis cotula ++ ++ ++ . ++ . ++ ++ . Stinkende kamilleAnthemis tinctoria . . . . . . . + . Gele kamilleAtriplex patula type +++ +++ ++ . ++ . . . ++ Uitstaande meldeChenopodium album ++ +++ +++ + +++ + + + ++ MelganzevoetChenopodium ficifolium ++ +++ + . ++ . . . . StippelganzevoetChenopodium hybridum . . . . + . . . . EsdoornganzevoetCirsium vulgare ++ + . . . . . . . SpeerdistelConvolvulus arvensis p + . . . . . . . . AkkerwindePolygonum lapathifolium ++++ +++ +++ . +++ . + . + Beklierde duizendknoopSilene latifolia subsp. alba . + +++ . ++ . . . . AvondkoekoeksbloemTaraxacum officinale s.l. . + + . +++ . . . . Paardebloem1F PLANTEN VAN KALKRIJKE RUIGTENChenopodium murale . ++ . . . . . . . MuurganzevoetDescurainia sophia . . ++ . + . . . +. SofiekruidDipsacus fullonum . . + . . . . . . Grote kaardebolEchium vulgare p . . . . + . . . . SlangekruidHyoscyamus niger ++ +++ . . + . . + + BilzekruidReseda luteola . + . . ++ . . . + WouwSaponaria officinalis . . + . . . . . . Zeepkruid1G PLANTEN VAN HUMEUZE RUIGTENArtemisia vulgaris +cf + ++ . . . . . . BijvoetConium maculatum + . . . + . . . + Gevlekte scheerlingRumex obtusifolius + + . . . . . . . Ridderzuring2A PLANTEN VAN STORINGSMILIEUSAlopecurus geniculatus + . . . . . . . . Geknikte vossestaartHydrocotyle vulgaris ++ . . . . . . . . WaternavelLeontodon autumnalis . . + . . . . + . Vertakte leeuwetandPotentilla amserina +++ . . . . . . . . ZilverschoonRanunculus sardous + ++ + . . . . . . Behaarde boterbloemRorippa sylvestris + + . . ++ . . . . AkkerkersRumex crispus + . . . . . . . . KrulzuringRumex conglomeratus ++ . . . . . . . . KluwenzuringTrifolium cf. repens . . . . + . . . . cf. Witte klaver2B PIONIERPLANTEN VAN STIKSTOFRIJKE, NATTE GRONDBidens cernua ++ . . . . . . . . Knikkend tandzaadBidens spec. ++ + . . . . . . . . TandzaadBidens tripartita +++ . + . . . . . . Veerdelig tandzaadChenopodium glaucum type ++ + . . . . . . . Zeegroene ganzevoetJuncus bufonius ++ . . . ++ . . . . GreppelrusPolygonum hydropiper + + . . + . . . . WaterpeperPolygonum mite . + . . . . . . . Zachte duizendknoopRanunculus sceleratus +++ ++ . . + . . . + Blaartrekkende boterbloemRorippa palustris + . . . . . . . . MoeraskersRumex maritimus ++ . . . . . . . . Goudzuring


Tabel 11 Dordrecht: overzicht van de gevonden wilde (vervolg).FASE I II III III IV IV V VI VIIStad D D D N D N N N NContext Oph/ak Ak/bp bp bp Ak/bp Bp/ak bp bk/bp Bk/bpAantal monsters 10 9 3 1 9 2 1 3 52C PIONIERPLANTEN VAN MATIG VOEDSE;ARME, VOCHTIGE GRONDPolygonum minus + . ++ . . . . . . Kleine duizendknoop3A ZEEDUINPLANTENBeta vulgaris + ++ . . ++ . . . . . Strandbiet3B SCHORREPLANTENTriglochin maritima . . + . . . . . . Schorrezoutgras3C PLANTEN VAN HOGE KWELDERSApium graveolens ++ ++ + . ++ . . . . SelderijArmeria marina p . . . . + . . . . Engels grasJuncus gerardii + . . . . . . . . Zilte rus4A PLANTEN VAN VOEDSELRIJKE WATERENMyriophyllum spicatum + . . . . . . . . AarvederkruidPotamogeton natans + . . . . . . . . Drijvend fonteinkruidPotamogeton pectinatus + . . . . . . . . SchedefonteinkruidZannichellia palustris (ook in 3b) +++ . . . + . . . . Zannichellia4B PLANTEN VAN VOEDSELARME WATERENEchinodorus ranunculoides . + . . . . . . . Stijve moerasweegbreePotamogeton gramineus + . . . . . . . . Ongelijkbladig fonteinkruidPotamogeton polygonifolius + . . . . . . . . Duizendknoopfonteinkruid4C PLANTEN VAN VOEDSELRIJKE OEVERSAlisma plantago-aquatica +++ + . . ++ . . . + Grote waterweegbreeAlisma spec. ++ + . . . . . . . . WaterweegbreeBerula erecta +++ . . . . . . . . . Kleine watereppeCicuta virosa +++ . . . . . . . . . WaterscheerlingEleocharis palustris s.l. (ook in 2a) +++ ++ + . ++ + . . . Gewone waterbiesGalium palustre (ook in 7a) ++++ . . . . . . . . MoeraswalstroGlyceria fluitans ++++ ++ + . + . . . . MannagrasGlyceria maxima type (ook in 9a) ++ . . . . . . . . Liesgras typeIris pseudacorus ++ . . . . . . . . Gele lisLycopus europaeus ++++ + . . . . . . . WolfspootOenanthe aquatica ++ . . . . . . . . WatertorkruidOenanthe fistulosa + . . . . . . . . PijptorkruidPhragmites australis +++ + . . . . . . . RietRorippa cf. amphibia + . . . . . . . . cf. Gele waterkersRumex hydrolapathum ++ . . . . . . . . WaterzuringSagittaria sagittifolia ++ . + . . . . . . PijlkruidScirpus lacustris subsp.. + + . + . . . . Ruwe biestabernaemontaniScirpus lacustris +++ + ++ . ++ . . . . Matten-/Ruwe biesScirpus maritimus +++ ++ . . + . . . . HeenScutellaria galericulata ++ . . . . . . . . Blauw glidkruidSium latifolium + . . . . . . . . Grote watereppeSparganium erectum ++ . + . . . . . . Grote egelskopTypha spec. (ook p) +++ ++ . . + . . . . Lisdodde


Tabel 11 Dordrecht: overzicht van de gevonden wilde (vervolg).FASE I II III III IV IV V VI VIIStad D D D N D N N N NContext Oph/ak Ak/bp bp bp Ak/bp Bp/ak bp bk/bp Bk/bpAantal monsters 10 9 3 1 9 2 1 3 54D PLANTEN VAN NATTE RUIGTENBrassica nigra ++++ ++++ ++++ . +++ . + + . Zwarte mosterdCaltha palustris (ook in 5b) + . . . . . . . . DotterbloemEpilobium hirsutum + +++ . . . . . . . Harig wilgeroosjeLythrum salicaria + . . . . . . . . Grote kattestaartSolanum dulcamara + ++ . . + . . . +cf BitterzoetStachys palustris ++ + + . +cf . . . . Moerasandoorn5A PLANTEN VAN VOCHTIGE, BEMESTE GRASLANDENBellis perennis . + . . . . . . . MadeliefjeCentaurea jacea (ook p) . . +cf . + . . . . KnoopkruidDaucus carota . . + . . . . . . PeenKnautia arvensis . ++ ++ . + . . + . BeemdkroonMedicago lupulina . + + . + . . . . HopklaverPlantago lanceolata p + + . . . . . . . Smalle weegbreePrunella vulgaris . + + . . . . . . BrunelRanunculus acris ++ . . . . . . . . Scherpe boterbloem6B PLANTEN VAN DROGE, NEUTRALE GRASLANDENLeontodon saxatilis + + . . . . . . . Kleine leeuwetandValerianella locusta (ook p) . . ++ . . . . . . Gewone veldsla6D PLANTEN VAN DROGE, ZURE GRASLANDENRumex acetosella (ook p) ++ +++ ++++ . +++ + +++ ++ ++ Schapezuring7A LAAGVEENPLANTENMenyanthes trifoliata ++ + + . . . . . . WaterdriebladRanunculus flammula + + ++ . + . . . . Egelboterbloem7D PLANTEN VAN NATTE HEIDENAndromeda polifolia ++ . . . . . . . . LavendelheiErica tetralix ++ ++++ +++ . +++ . + . . . DopheiJuncus squarrosus + . . . . . . . . TrekrusMyrica gale (ook p) ++++ . . . + . . . . GagelVaccinium spec. (ook in 9e) +++ ++++ +++ . ++++ . . . . Bosbes7E PLANTEN VAN DROGE HEIDENCalluna vulgaris ++ ++ ++ . +++ ++ + + . StruikheiJuniperus communis ++ ++ . . ++ . . . . JeneverbesPotentilla erecta + . . . . . . . . Tormentil8A PLANTEN VAN KAPVLAKTENAtropa bella-donna . + . . . . . . . WolfskersRubus idaeus + + +++ . +++ . . . . . Framboos


Tabel 11 Dordrecht: overzicht van de gevonden wilde (vervolg).FASE I II III III IV IV V VI VIIStad D D D N D N N N NContext Oph/ak Ak/bp bp bp Ak/bp Bp/ak bp bk/bp Bk/bpAantal monsters 10 9 3 1 9 2 1 3 58B PLANTEN VAN VOEDSELRIJKE ZOMENAnthriscus sylvestris . + . . + . . . . FluitekruidChaerophyllum temulum p . . . . + . . . . Dolle kervelChelidonium majus . ++ . . . . . . . Stinkende gouweGalium aparine + + ++ . ++ . . . . KleefkruidHeracleum sphondylium p + . . . . . . . BereklauwLamium album . . . . + . . . . Witte dovenetelLapsana communis + ++ ++ . + . . + . AkkerkoolMyosotis arvensis ++ . . . . . . . . Akker-vergeet-mij-nietjeSilene dioica + . . . ++ . . . . . DagkoekoeksbloemUrtica dioica ++ +++ ++ . ++ . . . + . Grote brandnetel8D STRUWEELPLANTENCrataegus monogyna . . . . + . . . . Eenstijlige meidoornHumulus lupulus + ++ ++ . ++ . . . + HopRubus caesius . ++ +++ . ++ . . . . DauwbraamSambucus nigra . ++ ++ . + . + + ++ Gewone vlier9A PLANTEN VAN NATTE BOSSENAlnus spec. (ook in 9b; ook p) . ++ . . + . . . . ElsFrangula spec. p . . . . + . . . . Vuilboom9B PLANTEN VAN DROGE, VOEDSELRIJKE BOSSENCorylus avellana (ook p) ++ ++ + . ++ . . . . HazelaarFagus sylvatica (ook p) + + . . . . . . . BeukQuercus spec. (ook in 9e; ook p) + . . . + . . . . EikRubus fruticosus s.l. . ++ ++ . ++ . . . . Gewone braam9C BOSSEN OP JONGE, VOEDSELRIJKE, MATIG VOCHTIGE GRONDUlmus spec. p + + . . . . . . . Iep9D PLANTEN VAN KALKRIJKE BOSSENAquilegia vulgaris . + . . . . . . . Wilde akeleiCarpinus spec. P + . . . + . . . . HaagbeukTilia spec. P + . . . + . . . . . Linde9E PLANTEN VAN BOSSEN OP DROGE, ZURE GRONDBetula spec. (ook p) + + . . + . . + . BerkNIET IN NEDERLANDBupleurum falcatum type p . + . . . . . . . Bupleurum falcatum typeGlaucium corniculatum . . . . . . . . + Rode hoornpapaverNeslia paniculata . . + . ++ . . . . VinkezaadPotamogeton groenlandica + . . . . . . . . -Scirpus mucronatus . . + . ++ . . . . Stekelige bies


5 DORDRECHT EN NIJMEGEN MET ELKAAR VERGELEKENHet onderzochte materiaal is afkomstig uit diverse contexten die gedateerd zijn in de 12 e tot en met hetbegin van de 20 e eeuw. Dit materiaal kan informatie opleveren over het consumptiepatroon van destedelingen in de loop van de tijd. Tevens kan een beeld verkregen worden van de mogelijkeherkomstgebieden van het voedsel. Er zijn echter een paar redenen die het moeilijk maken om deresultaten van Dordrecht en Nijmegen zomaar met elkaar te vergelijken:- de conservering van het materiaal uit Nijmegen was veel slechter dan het materiaal uit Dordrecht.Dat betekent dat de afwezigheid van bepaalde voedingsgewassen in Nijmegen, zoals bijvoorbeeldPeper, niet te wijten hoeft te zijn aan een verschil in consumptiepatroon of een verschil inhandselscontacten.- Van Nijmegen waren slechts drie monsters beschikbaar die in dezelfde fasen als van Dordrechtvielen. Dat betekent dat er nauwelijks overlap in tijd is tussen de beide steden. Er kan dan ook nietworden onderzocht of de monsters uit dezelfde periode een vergelijkbaar beeld laten zien, waardoorhet maken van een vergelijking tussen de beide steden eigenlijk niet goed mogelijk is.- de beide steden liggen in heel verschillende landschappen. Dordrecht lag aanvankelijk in eenveengebied en later in een zoet water getijdengebied en Nijmegen in een rivierengebied.- de beide steden hebben niet dezelfde ontwikkeling doorgemaakt.Met deze overwegingen in het achterhoofd wordt getracht de in paragraaf 1.5 gestelde vragen tebeantwoorden. Het materiaal uit Dordrecht was rijk aan plantenresten. Bij de cultuurgewassen zijnvroege vondsten van Komkommer (Cucumis sativus) en Katoen (Gossypium spec.) in FASE Ibijzonder. In FASE II is het voorkomen van Rijst (Oryza sativa), Paradijskorrel (Aframomummelegueta) en Tamme kastanje (Castanea sativa) tamelijk bijzonder voor Nederland. FASE IIIkenmerkt zich door de eerste vondsten van Peper (Piper nigrum) en in FASE IV zijn de drie soortenBes, te weten Zwarte bes (Ribes nigrum), Rode of Aalbes (Ribes rubrum) en Kruisbes (Ribes uvacrispaveel voorkomend. Bijzonder is de vondst van een "kroontje" van een Citrus-vrucht (Citrusspec.) in deze fase.Gezien de diversiteit aan exotische voedingsgewassen lijkt het erop dat de Dordtenaren veelhandelscontacten met verre oorden onderhielden. Dit hoeft geenzins waar te zijn, aangezien veel vande in Dordrecht gevonden produkten op de Vlaamse specerijenmarkten van Brugge en later vanAntwerpen en Gent konden worden gekocht.Bij de wilde planten valt op dat de planten van natte en vochtige standplaatsen over het algemeenzeer voedselrijk hebben gestaan. Deze komen waarschijnlijk uit de nederzetting zelf. Het iswaarschijnlijk dat de soorten van venige ondergrond uit de omgeving van Dordrecht afkomstig zijn.Deze component is na FASE II slechts vertegenwoordigd met soorten die een gebruiks- of eenvoedingswaarde hadden zoals Struikhei (Calluna vulgaris) en Dophei (Erica tetralix) voor het makenvan boenders en bezems en de Bosbes (Vaccinium spec.) als fruit. Opvallend is dat er in tegenstellingtot de wilde planten uit vochtige milieu's geen soorten van droge standplaatsen zijn gevonden die opzeer voedselrijke bodem voorkomen. In deze groep komen wel de onkruiden van wintergraanakkersvoor. Dat zijn echter de enige vertegenwoordigers van droge voedselrijke bodem, daarom is nietwaarschijnlijk dat deze graanonkruiden van akkers uit de omgeving van Dordrecht komen. In FASE Ien II is het aandeel van deze akkeronkruiden nog gering en is het aannemelijk dat de akkers op drogegronden in het zuidelijke of oostelijke deel van Nederland lagen. In FASE III en IV is het aandeel aanonkruiden van wintergraanakkers hoger. Tussen de akkeronkruiden uit deze fasen zijn soortenaanwezig, waarvan wordt aangenomen dat die niet in Nederland voorkwamen. De aanwezigheid vanVinkezaad (Neslia paniculata) bijvoorbeeld in FASE III en IV, wijst op een herkomst van het graan uitwarmere streken, wellicht Centraal- en Zuid-Europa. Vinkezaad kan ook een aanwijzing voor eenOosteuropese herkomst zijn. Er mag echter niet zonder meer gesteld worden dat de soort wijst op


import van graan via de Hanze-steden uit Oost-Europa. Vinkezaad heeft een veel groterverspreidingsgebied waarbinnen Zuidoost Europa en het Mediterrane gebied vallen. In figuur 15a-bwordt een overzicht van de herkomst van de voedingsgewassen van Dordrecht gegeven.De variatie in meelprodukten is in Dordrecht hoger dan in Nijmegen. In Nijmegen is voornamelijkRogge gevonden. Dit geeft voeding aan de al uit historische bron bekende gedachte van eeuwigeRoggeverbouw in het oostelijke deel van Nederland.Voor het overige botanische materiaal geldt dat de overeenkomst tussen de soortenspectra, metname van het fruit, van beide steden opvallend is, ondanks het gegeven dat de steden in een heelverschillend landschap liggen en het botanisch materiaal uit verschillende perioden dateert. TeDordrecht lag de nadruk op de periode Late Middeleeuwen tot 1650 en te Nijmegen lag de nadruk opde periode na 1650. Hieruit zou voorzichtig verondersteld kunnen worden dat in de Middeleeuwse enlatere steden in Nederland gedurende vele eeuwen weinig veranderingen in het voedingspatroon en deherkomst van het voedsel optraden. Een veronderstelling die samenvalt met de uit historische bronnenverkregen informatie over de cultuurgeschiedenis van de dagelijkse maaltijd in Nederland. 179179 Jobse-Van Putten 1995.


Figuur 15a-b Dordrecht: herkomst van de voedingsgewassen. a. FASE I en II. b. FASE III en IV.


6 SamenvattingIn het kader van het Deltaplan Cultuurbeheer zijn 46 monsters, afkomstig uit beerputten, afvalkuilenen ophogingslagen uit de steden Dordrecht en Nijmegen op plantenresten onderzocht. Van een aantalbijzondere soorten zijn de determinatiekenmerken beschreven of ze zijn afgebeeld. De resultaten zijnin zeven fasen ingedeeld en besproken: FASE I 1150-1350 AD; FASE II 1350-1450; FASE III 1450-1550en FASE IV 1550-1650; FASE V 1650-1750; FASE VI 1750-1850; FASE VII 1850-1950. Het onderzochtemateriaal uit Dordrecht dateert uit FASE I tot en met IV, dat van Nijmegen uit FASE III tot en met VII.De hoofdvragen van het wetenschappelijk onderzoek waren: welke plantaardige produkten zijngegeten, waar kwamen de voedingsmiddelen vandaan en zijn er aanwijzingen voor agrarischeactiviteiten in en rond de steden.Uit Dordrecht is een grote diversiteit aan voedingsresten bekend geworden, waarbij de categoriefruit het meest uitgebreid is. Van een aantal voedings- en gebruiksplanten betreft het één van devroegste of de eerste vondsten in Nederland, zoals Augurk/Komkommer (Cucumis sativus; FASE I),Katoen (Gossypium spec.; FASE I), Rijst (Oryza spec.; FASE II), Paradijskorrel (Aframomummelegueta; FASE II), Kruidnagel (Syzygium aromaticum; FASE II), Tamme kastanje (Castanea sativa;FASE II), Lampionplant (Physalis alkekengi; FASE II), Peper (Piper nigrum; FASE III), Rozemarijn(Rosmarinus officinalis; FASE IV), Sinaasappel (Citrus spec.; FASE IV), Tuingoudsbloem (Calendulaofficinalis; FASE IV). De diversiteit aan soorten uit Nijmegen was aanzienlijk lager. Dit isvoornamelijk te wijten aan de slechtere conserveringsomstandigheden. Het soortenspectrum vanNijmegen voegt geen nieuwe informatie toe aan de bestaande kennis over de voedselprodukten.Het lijkt erop dat de Dordtenaren aanvankelijk hun voedsel zelf verbouwde of dat het uit de naasteomgeving kwam. Echter ook in FASE I werden al produkten zoals Katoen van elders aangevoerd. Alsherkomstgebieden voor de produkten van Dordrecht uit FASE II-IV worden, naast de directe omgeving,Oost-, Centraal-, Zuid-Europa, Azië en Afrika genoemd. Er zijn van Nijmegen geen duidelijkeaanwijzingen dat produkten in de stad of in de omgeving zijn verbouwd. De potentiëleherkomstgebieden van de gevonden produkten uit Nijmegen zijn dezelfde als die van Dordrecht.Uitzondering is de Pompoen (Cucurbita spec.; FASE VII). De Pompoen komt van origine uit Amerika.De gevonden zaden uit Nijmegen zullen echter waarschijnlijk van een exemplaar zijn, dat in de oudewereld is verbouwd.


7 LiteratuurBartels, M. in prep. De materiële cultuur van de steden Deventer, Dordrecht Nijmgen en Tiel(werktitel).Baudet, F.E.J.M., 1904. De maaltijd en de keuken in de middeleeuwen. Academisch proefschrift.Leiden.Blankaart, S., 1698. Den Nederlandschen Herbarius. Amsterdam (herdruk 1980), Groningen).Braekman, W.L., 1995. Een Antwerps kookboek voor "leckertonghen" (= Publicaties SBA/AMVC 46.)Becommentarieerde uitgave van het oorspronkelijke boek uit de 16 e /17 e eeuw. Antwerpen.Brink, L.M. van den, 1984. Zaden en vruchten uit middeleeuws Utrecht. Een onderzoek naar zaden envruchten uit middeleeuwse tonputten en beerputten en een aanvullend parasitologischonderzoek. Intern <strong>rapport</strong> Laboratorium voor Palaeobotanie en Palynologie. Utrecht.Brink, L.M. van den, 1986. Botanische resten uit de beerput van het Hooghuis van Megen. Intern<strong>rapport</strong> Gemeentelijke Archeologische Dienst. 's-Hertogenbosch.Brinkkemper, O., 1995. Een fleurig en kruidig Agnietenklooster in Kampen. BIAXiaal 11.Brinkkemper, O. & C. Vermeeren 1994. Mediterrane rijst en oosterse kruidnagels. Botanischonderzoek aan een beerkelder uit Kampen (1575-1650). BIAXiaal 3.Brouk, B., 1975. Plants Consumed by Man, London.Buurman. J., 1982. Jaarverslag ROB 1980: 82-84.Cappers, R.T.J., 1994. An ecological characterization of plant macro-remains of Heveskesklooster(the Netherlands). Thesis Groningen.Clevis, H.H.C.C., & J.R.A.M. Thijssen 1990. Nijmegen, van huis tot huis in de archeologie en degeschiedenis. In. H. Sarfatij (red.). Verborgen steden. Stadsarcheologie in Nederland.Amsterdam. 139-44.Conert, H.J., U. Hamann, W. Schultze-Motel & G. Wagenitz 1979. Gustav Hegi. Illustrierte Flora vonMittel-Europa. VI.Band, 3.Teil, München.Daems, W.F., 1993. Nomina simplicium medicinarum ex synonymariis medii aevi collecta. (= Studiesin Ancient Medicine, vol. 6). Leiden, New York, Köln.Dickson, C., 1987. The identification of cereals from ancient bran fragments, Circaea volume 4number 2. 95-102.Dickson, C., & J. Dickson 1988. The diet of the Roman army in deforested central Scotland. PlantsToday July-August 1988.Diehl, J.M., 1954. Plant en dier in de middeleeuwse wandtapijten. Publicaties reeks VII - 1954 van hetNatuurhistorisch Genootschap in Limburg. Maastricht.Dodoens, R., 1554. Cruydeboeck. Antwerpen.Dodoens, R. (1644), Cruydeboeck. Herziene druk met bijvoegsels van Carolus Clusius. Antwerpen.Doorman, G., 1955. De middeleeuwse brouwerij en de gruit. 's-Gravenhage.Esser, E., 1992a. Het Heilige Geest Kerkhof te Delft. Macroscopische Plantenresten uit een 12e/13eeeuws huis. Intern Rapport I.P.P.Esser, E., 1992b. Resten van leven: eten om te genezen. Dierlijke en plantaardige resten uit tweebeerputten van het Oude en Nieuwe Gasthuis te Delft. Intern Rapport I.P.P.Faegri, K., & J. Iversen 1975. Textbook of pollenanalysis. Oxford.Frank, K.S., & H.P. Stika 1988. Bearbeitung der Makroskopischen Pflanzen- und Tierreste desRömerkestells Sablonetum (Ellingen bei Weissenburg in Bayern). Materialhefte zurbayerischen Vorgeschichte. Reiche A, Band 61. 99 pp 14 plGeel, B. van 1978. A palaeoecological study of Holocene peat bog sections, based on the analysis ofpollen, sporen and macro- and microscopic remains of fungi, algae, cormophytes andanimals. Thesis Universiteit van Amsterdam, 75 pp.Haaster, H. van., 1997. De introductie van cultuurgewassen in de Nederlanden tijdens deMiddeleeuwen. In: A.C. Zeven (red.), De Introductie van onze cultuurplanten en hun


egeleiders van het Neolithicum tot 1500 AD. Vereniging voor landbouwgeschiedenis.Wageningen. 53-104.Harten, A.M. van, 1970. Melegueta Pepper. Economic Botany 24: 208-216.Harvey, J., 1990. Mediaeval Gardens. London.Hegi, G., 1957. Illustrierte Flora von Mittel-Europa. Band III/1. Teil. München.Hegi, G., 1958. Illustrierte Flora von Mittel-Europa. Band IV/1. Teil. München.Hoorens, C., 1989. Bloemen en Planten op Brugse wandtapijten. Jaarboek 1987-88 Stad Bruggestedelijke musea. Brugge.Hüffer, M., 1951. Bronnen voor de geschiedenis der Abdij Rijnsburg. 's-Gravenhage.Jansen-Sieben, R. & J.M. van Winter, 1989. De keuken van de late Middeleeuwen. Amsterdam.Jansen-Sieben, R. & M. van der Molen-Willebrands, 1994. Een notabel boecxken van cokeryen.Becommentarieerde uitgave van het oorspronkelijke boek uit 1514. Amsterdam.Jobse-Van Putten, J., 1995. Eenvoudig maar voedzaam. Cultuurgeschiedenis van de dagelijksemaaltijd in Nederland. Amsterdam.Kanters, H.L. & C. van Wallenburg 1987. 2 Geologie. In: J.H. Damoiseaux & G.A. Vos (red.),Bodemkaart van Nederland Schaal 1 : 50 000. Toelichting bij kartblad 44 West Oosterhout.Wageningen. 13-21.Karg, S., 1991. Knoblauchzehen aus dem mittelalterlichen Laufen BE. Archäeologie der Schweiz 14,257-260.Knörzer, K.-H., 1970. Novaesium IV. Römerzeitliche Pflanzenfunde aus Neuss. (LimesforschungenBand 10). Berlin.Kooistra, L.I., & K. Hänninen 1995. Voedselresten in beer en afval. Botanisch onderzoek aanbeerputten en afval van de steden Dordrecht, Deventer, Nijmegen en Tiel. Rapport over fase1. BIAX<strong>rapport</strong>. Amersfoort.Körber-Grohne, U., 1987. Nutzpflanzen in Deutschland. Kulturgeschichte und Biologie. Stuttgart.Körber-Grohne, U., 1991. Bestimmungsschlüssel für subfossile Gramineen-Früchte. (Probleme derKüstenforschung im südlichen Nordseegebiet Band 18). Hildesheim. 169-234.Körber-Grohne, U. & U. Piening 1980. Microstructure of the Surfaces of Carbonized and Non-Carbonized Grains of Cereals as Observed in Scanning Electron and Light Microscopes as anAdditional Aid in Determining Prehistoric Findings. Flora 170. 189-228.Kroll, H., 1978. Kirschfunde aus dem 13./14. bis 16. Jahrhundert aus der Lübecker Innenstadt. Ber.Deutsch. Bot. Ges. Band 91: 181-185.Küster, H., 1988. Spätmittelalterliche Pflanzenreste aus Einem Brunnen von Deggendorf(Niederbayern). Vert. Nierderbay. Archäologentag. A 6/1: 175-199.Kuijper, W.J., & H. Turner 1992. Diet of a Roman centurion at Alphen aan den Rijn, The netherlands,in the first century AD. Review of Palaeobotany and Palynology 73: 187-204.Larioux, B., 1992. De Gouden eeuw der kruiden (14 e -15 e eeuw). In: E. Collet (red.), Specerijkelijk.Brussel.Lenz, H.O., 1859. Botanik der alten Griechen und Römer, deutsch in Auszügen aus deren Schriften,nebst Anmerkungen. Herdruk 1966 Wiesbaden.Lindemans, P., 1952. Geschiedenis van de landbouw in België. Twee delen. Antwerpen.Logothetis, B.X., 1974. Contribution de la vigne et du vin à la civilisation de la Grèce et de laMéditerranée orientale. Thessaloniki.Luijten, H., 1992. Zaden en vruchten: overblijfselen van het plantaardig voedsel en de begroeiing vande grachten. In: N. Arts (red.), Het kasteel van Eindhoven. Archeologie, ecologie en degeschiedenis van een heerlijke woning 1420 - 1676. Eindhoven. 237-244.Mak, J.J., 1970. Floris ende Blancefloer/Diederic van Assenede (= Klassieken der Nederlandseletterkunde 13). Culemborg.Markgraf, F., 1958. Gustav Hegi. Illustrierte Flora von Mittel-Europa. IV.Band, 1.Teil, München.Markus, W.C., 1984. 3 Mens en bodem. In: W.C.Markus (ed.), Bodemkaart van Nederland 1 : 50 000.


Toelichting bij kaartblad 38 West Gorinchem, STIBOKA, Wageningen.Materné, J., 1993. Antwerpen als verdeel- en veredelingscentrum van specerijen en suiker van de late15de eeuw tot de 17de eeuw. In: F. de Nave en C. Depauw (red.), Europa aan tafel, eenverkenning van onze eet- en tafelcultuur. Antwerpen.Metz, W., 1960. Das Karolingische Reichsgut, eine verfassungs- und verwaltungsgeschichtlicheUntersuchung. Berlin.Meijden, R. van der, 1990. Heukels' Flora van Nederland. Groningen.Meijden, R. van der, 1996. Heukels' Flora van Nederland. Groningen.Meijden, R., E.J.M. Arnolds, F. Adema, E.J. Weeda & C.L. Plate 1984. Standaardlijst van deNederlandse flora 1983. Leiden.Moffett, L, 1995. An archaeobotanical View of Cucurbita ssp. in Britain and Europe. In: H. Kroll & R.Pasternak (eds), Res archaeobotanicae, International Workgroup for Palaeoethnobotany(Proceedings of the nineth Symposium Kiel 1992). Kiel, 219-228.Niermeijer, J.F., 1968. Bronnen voor de economische geschiedenis van het beneden-Maasgebied.Eerste deel: 1104-1399. 's Gravenhage.Oberdorfer, E., 1970. Pflanzensoziologische Excursionsflora für Süddeutschland. Stuttgart.Paap, N.A., 1983a. Verslag van botanisch onderzoek, verricht aan monsters uit een beerput aan deHeer Heiman Suisstraat te Dordrecht. Intern Rapport IPP. 15 p.Paap, N.A., 1983b. Verslag parasietenonderzoek grafvels Dordrecht. Intern Rapport IPP. 5 p.Paap, N.A., 1983c. Economic Plants in Amsterdam: qualitative and quantitative analysis. In: M. Jones(ed.), Integrating the Subsistence Economy. Symposia of the Association for EnvironmentalArchaeology nr. 4. (= BAR International Series 181), 315-325.Paap, N.A., 1984. Palaeobotanical investigations in Amsterdam. Proceedings of the sixth symposiumof the InternationalWork Group for Palaeoethnobotany in Groningen. Rotterdam. 339-44.Pals, J.P., 1972. Zadenanalyse stadskernonderzoek Dordrecht. Ongepubliceerd manuscript.Amsterdam.Pals, J.P., 1987. Domus Parva. Het eerste huis van de Moderne Devoten te Zwolle. Zwolse HistorischeVereniging, Zwolle. 45-7.Pals, J.P., 1989. Nogmaals het Ewijkse veld: twee reacties. Westerheem 38 (6), 287.Pals, J.P., 1997. De introductie van cultuurgewassen tijdens de Romeinse Tijd. In: A.C. Zeven (red.),De Introductie van onze cultuurplanten en hun begeleiders van het Neolithicum tot 1500 AD.Vereniging voor landbouwgeschiedenis. Wageningen.Pijpers, D., Jac. G. Constant & K. Jansen, 1985. Fruit uit alle windstreken. Utrecht, Antwerpen.Punt, W., & G.C.S. Clarke (eds) 1976-. The Northwest European Pollen Flora (meerdere delen),Amsterdam.Renes, J., 1987. 3 Ontginnings- en bedijkingsgeschiedenis. In: J.H.Damoiseaux & G.A. Vos,Bodemkaart van Nederland Schaal 1 : 50 000. Toelichting bij kartblad 44 West Oosterhout,STIBOKA, Wageningen, pp. 23-32.Runhaar, J., C.L.G. Groen, R. van der Meijden & R.A.M. Stevers 1987. Een nieuwe indeling inecologische groepen binnen de Nederlandse flora. Gorteria 13, 277-360.Sangers, W.J., 1952. De ontwikkeling van de Nederlandse tuinbouw. Zwolle.Sarfatij, H., 1990a. Dordrecht, van streekdorp tot eerste stad van Holland. In: H. Sarfatij (red.),Verborgen steden, Stadsarcheologie in Nederland, Meulenhof Amsterdam, 102-11.Sarfatij, H., 1990b. De vroege topografie van middeleeuws Nijmegen (7e-13e eeuw). Enigehoofdlijnen uit de archeologie van de Benedenstad. ROB overdrukken 365, 321-30.Sarfatij, H., & S. Bokma 1977. 11. Dordrecht (Z.-H.). Stadskernonderzoek, JROB 1976, 24-7.Sarfatij, H., H.H.C.C. Clevis, G. van Haaff & H. ter Schegget 1978. 18. Dordrecht, gem. Dordrecht(Z.-H.). Stadskernonderzoek, JROB 1977, 40-1.Sarfatij, H., H.H.C.C. Clevis, G. van Haaff 1981. 2. Nijmegen, gem. Nijmegen. Opgraving stadskern.JROB 1980, 44-6.


Sarfatij, H., H.H.C.C. Clevis, M.J.A. de Haan & G.R. Tak 1982. 2. Nijmegen, gem. Nijmegen.Opgraving stadskern. JROB 1981, 46-9.Sarfatij, H., H.H.C.C. Clevis & M.J.A. de Haan 1983. 1. Dordrecht, gem. Dordrecht.Satadskernonderzoek (Groenmarkt), JROB 1982, 46-9.Sarfatij, H., M.J.A. de Haan & V.T. van Vilsteren 1984. 1. Dordrecht, gem. Dordrecht.Stadskernonderzoek (Voorstraat: Minderbroedersklooster), JROB 1983, 42-4.Sarfatij, H., M.J.A. de Haan, V.T. van Vilsteren & P.J.W.M. Schulten 1985a. 1. Dordrecht, gem.Dordrecht. Stadskernonderzoek (Voorstraat: Minderbroedersklooster), JROB 1984, 40-2.Sarfatij, H., H.H.C.C. Clevis, G.R. Tak & V. van Vilsteren 1985b. 2. Nijmegen, gem. Nijmegen.Opgraving stadskern. JROB 1984, 43-6.Sarfatij, H., J.G.M. Kistemaker & M.J.A. de Haan 1988. 1a. Dordrecht, gem. Dordrecht.Stadskernonderzoek (Waag), JROB 1987, 50-1.Schultze-Motel, W. et al., 1980. Gustav Hegi. Illustrierte Flora von Mittel-europa. Band II, Teil 11967-1980.Schweinfurth, G., 1886. Die letzten botanischen Entdeckungen in den Gräbern Ägyptens. Engler'sJahrbuch 8.Seeman, M., 1986. Oecologisch onderzoek van enkele monsters uit Maastricht. Intern <strong>rapport</strong>Instituut voor Pre- en Protohistorische Archeologie. Amsterdam.Segal, S., 1990. Flowers and Nature. Netherlands Flower Painting of Four Centuries. Osaka, Tokyo,Sydney.Simmonds, N.W., 1979. Evolution of Crop Plants. London, New York.Stols, E., 1993. De Iberische Wereld en de opbloei van de voedingscultuur in de ZuidelijkeNederlanden. In: F. de Nave en C. Depauw (red.), Europa aan tafel, een verkenning van onzeeet- en tafelcultuur. Antwerpen.Toxopeus, H., 1984. De historie van de Europese kruisbloemige en bietegewassen.Bedrijfsontwikkeling 15: 537-542.Unger, W.S., 1916. De levensmiddelenvoorziening der Hollandse steden in de Middeleeuwen.Amsterdam.Uytven, R. van, 1992. Specerijen en kruiden in de Zuidnederlandse steden. In: E. Collet (ed.),Specerijkelijk. Brussel.Vandommele, H., 1986. Groenten en fruit in de Nederlanden in de zestiende eeuw. In: P. Verbraeken(ed.), Joachim Beuckelaer. Het markt- en Keukenstuk in de Nederlanden 1550-1650. Gent.Vandewiele, L.J. (1974). Introductie bij de Facsimile uitgave van Den Herbarius in Dyetsche (= OperaPharmaceutica rariora, vol 9). Gent.Vermeeren, C.E., 1990. Botanisch onderzoek van middeleeuwse beerputten uit Kampen. In: H. Clevis& M. Smit (red.), Verscholen in vuil. Archeologische vondsten uit Kampen 1375-1925: 139-61.Villaret-von Rochow, M., 1967. Frucht- und Samenresten aus der Neolithischen Station Seeberg,Burgäschisee-süd. Acta Bernensa II (4): 21-64.Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra & T. Westra 1985. Nederlandse oecologische flora. Wilde plantenen hun relaties 1. Deventer.Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra & T. Westra 1988. Nederlandse oecologische flora. Wilde plantenen hun relaties 3. Deventer.Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra & T. Westra 1991. Nederlandse oecologische flora. Wilde plantenen hun relaties 4. Deventer.Westhoff, V., & A.J. Den Held 1969. Plantengemeenschappen in Nederland. ZutphenWiethold, J., (in press). Reis, Pfeffer und Paradieskorn: Pflanzenreste des 16. und 17. Jahrhunderts ausder Kloake der Patrizierfamilie von Dassel aus Lünburg. In: Kühlborn, M. Ein Glas- undKeramikensemble der frühen Neuzeit aus Lüneburg. Lünburger Schriften zur Archäologieund Bauforschung. 1


Willems, W.J.H., 1986. Romans and Batavians. A Regional Study in the Dutch Eastern River Area.Thesis, Amersfoort.Winter, J.M. van, 1981. Nahrung auf dem Lobither Zollhaus, auf Grund der Zollrechnungen aus demJahren 1426-27, 1427-28 und 1428-29. In: T.J. Hoekstra, H.L.Janssen en I.W.L. Moerman(red.), Liber Castellorum, 40 variaties op het thema kasteel. Zutphen. 338-348.Winter, J.M. van, 1982. Ernährung im spätmittelalterlichen Hanseraum. In: Aus dem Alltag dermittelalterlichen Stadt, Handbuch zur Sonderausstellung vom 5. Dezember 1982 bis zum 24.April 1983 im Bremer Landesmuseum für Kunst- und Kulturgeschichte (=Hefte desFockemuseums 62). Bremen. 175-180.Winter, J.M. van, 1989. De rol van ingemaakt voedsel in enige Middeleeuwse huishoudingen inNederland. In: R. Jansen-Sieben (red.), Artes mechanicae in Middeleeuws Europa.Handelingen van het colloquium van 15 oktober 1987, 243-260. Brussel.Zeist, W. van, R. Cappers, R. Neef & H. During, 1987. A Palaeobotanical investigation of medievaloccupation layers in Leeuwarden, The Netherlands. Proceedings Kon. Ned. Akad. v.Wetenschappen 90 (4): 371-426.Zeven, A.C. & P.M. Zhukovsky, 1975. Dictionary of cultivated plants and their centres of diversity.Wageningen.


IISelectiecriteria voor het bewaren en weggooien van het botanisch materiaal uitDordrecht en Nijmegen1 InleidingZoals al in het voorwoord van dit <strong>rapport</strong> is geschreven, had de besteding van de gelden in het kadervan het Deltaplan Cultuurbeheer naast een wetenschappelijk ook een praktisch doel, te weten hetscheppen van ruimte in het magazijn van de ROB. In deze notitie die aan het <strong>rapport</strong> is toegevoegd,wordt ingegaan op de ruimte die in het magazijn kan ontstaan, door het weggooien en herschikken vanmonsters van Dordrecht en Nijmegen. De opdrachtgever heeft tevens verzocht om kort in te gaan ophet opslaan en beheren van grondmonsters voor botanisch onderzoek. Op het verzoek is in deze notitieingegaan, waarbij erop gewezen wordt dat over deze onderwerpen al wel het nodige bekend is.2 Algemene opmerkingen2.1 ALGEMENE OPMERKINGEN OVER DE OPSLAG EN HET BEHEER VAN GRONDMONSTERS 180Er zijn drie belangrijke voorwaarden waar bij de opslag van grondmonsters rekening gehouden dientte worden:- in verband met de vergankelijkheid van het botanisch materiaal mogen de grondmonsters nietuitdrogen en dienen ze bij voorkeur koel en donker te worden opgeslagen.- grondmonsters moeten afgesloten zijn om verontreiniging met andere monsters te voorkomen.- mechanische druk op grondmonsters moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit geldt vooralvoor monsters met verkoolde plantenresten.Deze drie voorwaarden hebben betrekking op het botanisch materiaal zelf. Daarnaast geldt nog eenalgemene voorwaarde, die voor alle materiaalcategorieën opgaat en dat is dat de documentatie van demonsters op orde moet zijn.De gangbare handelingen tijdens het botanisch onderzoek, waarbij de wijze van opslag en beheer eenrol speelt, zijn onder te verdelen in monstername/documentatie, opslag en verwerking. Hieronderworden ze kort besproken.Monstername/documentatieIn het veld wordt een grondmonster in één of in twee plastic zak(ken) gedaan. Deze moet(en) goedworden afgesloten, zodat de grond niet kan uitdrogen en niet verontreinigd kan worden met materiaaluit andere perioden. Op de monsterzakken staat de opgravingscode en het vondstnummer met eenwatervaste viltstift aangegeven. Tevens bevindt zich een vondstkaartje met de genoemde informatie inde plastic zak of - wanneer een monster in twee zakken verpakt zit - tussen de beide zakken in.Opslaga) In het veld. De monsters worden vaak tijdelijk op de opgraving opgeslagen. De zakken liggen danniet altijd donker en koel.b) Opslag in het magazijn. Doorgaans liggen de zakken in het magazijn in dozen opgeslagen. Hetmagazijn van de ROB is over het algemeen koel en donker.Verwerking180 In deze notitie wordt alleen ingegaan op de grondmonsters die voor het onderzoek aan zaden en vruchten zijn genomen.


Hieronder wordt verstaan het zeven dan wel floteren van een grondmonster, met als doel het zichtbaarmaken van het botanisch materiaal. In dit stadium van het botanisch onderzoek kan een grondmonsterop verschillende plaatsen terecht komen. Mocht niet alles van een grondmonster gezeefd of gefloteerdworden, dan blijft vaak het onbewerkte deel in het magazijn achter. Wanneer het residu, met daarin debotanische resten, niet direct wordt onderzocht, blijft het bij het eventueel onbewerkte deel van hetgrondmonster in het magazijn achter. In dat geval blijft het grondmonster meestal als geheel bij elkaar.Wanneer de uitwerking ter hand genomen wordt, gaat het residu naar het laboratorium. Tijdens deanalyse van het residu vindt een splitsing plaats tussen het residu en de waardevolle plantenresten. Dewaardevolle plantenresten gaan in de vergelijkingscollectie op het laboratorium of worden elders ophet laboratorium opgeslagen.Na de analyse kan een grondmonster dus verspreid zijn over meerdere opslagplaatsen, te weten eeneventueel onverwerkt restant in het magazijn, een residu in het magazijn of op het laboratorium en deuit het residu gehaalde waardevolle zaden en vruchten in de kast op het laboratorium of in devergelijkingscollectie. Hierbij wordt opgemerkt dat het ruimtebeslag van zaden en vruchtenverwaarloosbaar klein is. Ook een residu van een grondmonster neemt niet veel ruimte in. De meesteruimte wordt ingenomen door een onverwerkt grondmonster.Ten aanzien van deze gangbare handelingen van grondmonsters zijn de volgende opmerkingen temaken:DocumentatieDe informatie op de vondstkaartjes, ook de nieuwe en die met streepjescodes, is wel eens moeilijk ofniet leesbaar. De omstandigheden tijdens de monstername zijn er de oorzaak van dat de kaartjes metgrond besmeurd raken. De grond fungeert hierbij als schuurmiddel, ook als de kaartjes in een apartgripzakje zitten. Dit probleem kan worden opgelost wanneer bijvoorbeeld de schrijver van devondstkaartjes met schone handen werkt of wanneer de vondstkaartjes in een doorzichtig kokertjeworden gedaan.De opslagDe monsters die in plastic zakken zijn verpakt, zijn kwetsbaar. Door transport of tijdens de opslagkunnen zakken beschadigen. De monsters raken daardoor verontreinigd en drogen uit. Daarnaastworden zakken ook wel eens op elkaar gestapeld of wordt er iets zwaars op gelegd. Het botanischmateriaal komt dan onder druk te staan en kan geplet worden.Er zijn verschillende oplossingen denkbaar. Zo kan men ernaar streven om de monsters zo snelmogelijk uitwerken. De monsters krijgen dan weinig kans om uit te drogen. Ook de kans opbeschadiging van de zakken is kleiner. Deze oplossing is lang niet altijd haalbaar.Een tweede oplossing is, om de monsters zo snel mogelijk te zeven of te floteren. De monsterszitten dan niet meer in het kwetsbare plastic en een bijkomend voordeel is dat door deze handeling hetvolume aanzienlijk is afgenomen. Er kleven echter ook bezwaren aan deze oplossing. Het lijkt eropdat het onverkoolde botanische materiaal sneller vergaat als het als zeefresidu is opgeslagen. Het lijktdus raadzaam de monsters totdat ze daadwerkelijk worden onderzocht, ongezeefd, dan welongefloteerd te bewaren.Als ervoor gekozen is de grondmonsters onverwerkt op te slaan, dan blijft het bezwaar van dekwetsbare plastic zakken bestaan. In dat geval is het aan te bevelen de plastic zakken met grond al opde opgraving in dozen op te slaan. Het bezwaar blijft echter dat de grond kan uitdrogen en de zakkenkapot kunnen gaan tijdens transport van de monsterplaats naar de opslag in de doos. Een nog nietgenoemd bezwaar van het opslaan van zakken grond in een doos is dat deze vorm van opslag veelruimte neemt.Om de in de vorige alinea genoemde redenen wordt een ander verpakkingsmateriaal onder deaandacht gebracht en dat is de opslag in plastic emmers, die met deksels luchtdicht worden


afgesloten. 181 Door de monsters daarin op te slaan, raken ze niet verontreinigd en beschadigd, drogenze niet uit en komen de monsters niet (ook niet in het veld en tijdens het transport) onder voor deplantenresten ontoelaatbare druk te staan. De emmers zijn goed stapelbaar, nemen minder ruimte indan dozen en zijn in het magazijn snel terug te vinden. Bovendien verliezen de vondstkaartjes, die inde emmers zitten geen informatie, omdat er geen grond langs kan schuren. Kortom deze oplossingverdient de aanbeveling. Een bezwaar zou kunnen zijn dat emmers duurder zijn dan plastic zakken.Daar staat tegenover dat emmers vele malen kunnen worden hergebruikt en dus op den duurgoedkoper zijn dan plastic zakken. Daarnaast verdient het gebruik van emmers de voorkeur omdatdoor het hergebruik dit verpakkingsmateriaal minder milieubelastend is.2.2 ALGEMENE OPMERKINGEN OVER HET WEGGOOIEN VAN GRONDMONSTERSMocht het weggooien van materiaal met een mogelijke wetenschappelijke en cultuurhistorischewaarde ter sprake komen, dan is een belangrijke vraag in de besluitvorming wat de waarde van eenbepaald grondmonster is of in de toekomst kan zijn. Voor grondmonsters kan dezewetenschappelijke/cultuurhistorische waarde in drie onderdelen worden gesplitst, te weten dearcheologische waarde, de botanische waarde en de waarde die het monster heeft voor anderemateriaalgroepen dan de botanische. Deze waarde kan alleen worden vastgesteld wanneer degrondmonsters daarop gewaardeerd worden.Bij de selectie van de te onderzoeken beerputten, afvalkuilen en ophogingslagen van Dordrecht enNijmegen speelden de datering en de botanische rijkdom, naast de context van de monsters, eenbelangrijke rol. Dezelfde selectiecriteria kunnen ook gebruikt worden bij het bewaren en weggooienvan monsters. In deze notitie wordt ervan uitgegaan dat monsters die niet goed te dateren zijn (dwz.een dateringsrange van meer dan 100 jaar hebben), weinig tot geen botanisch materiaal, nochmateriaal van andere materiaalgroepen bevatten, weggegooid zouden kunnen worden. Voorgesteldwordt om de monsters die wél zijn onderzocht, niét weg te gooien, want deze monsters zijn hetbewijsmateriaal voor de resultaten.3 Voorstel tot het weggooien en herschikken van monsters van Dordrecht en NijmegenHet voorstel voor het weggooien en herschikken van monsters van Dordrecht en Nijmegen heeft alleenbetrekking op de monsters uit beerputten, afvalkuilen en ophogingslagen. De overige monsters uitdeze steden waren niet in het onderzoek betrokken en zijn niet voldoende gewaardeerd.Uitgangspunten voor het voorstel vormden:- de datering van een monster. Een monster met een dateringsmarge van meer dan 100 jaar is minderwaardevol voor onderzoek. Voorgesteld wordt deze monsters weg te gooien, wanneer blijkt dat dedatering niet kan worden aangescherpt.- de staat waarin het monster verkeerde. Monsters die, doordat de verpakking kapot was,verontreinigd zijn komen niet voor onderzoek in aanmerking. Voorgesteld wordt deze monstersweg te gooien.181 Van Haaster 1993, 8.


Tabel 1 Nijmegen: monsters uit beerputten en afvalcomplexen, die wegens de in de tekst genoemde criteria weggegooidkunnen worden. Legenda: ak afvalkuil; bp beerput; kl kuil; tp tonput; reden is reden voor het weggooien; d monster nietscherp gedateerd; i monster incompleet; r monster zonder botanische resten; v monster verontreinigd (voor uitgebreideinformatie zie Kooistra & Hänninen 1995, bijlage 1).nummer context reden nummer context reden nummer context reden1000-2-16 ak v 1017-0-48 bp d 1029-0-67 ak d1000-2-19 bp v 1017-0-238 tp d 1031-0-343 bp d,i1001-2-35 bp v 1017-0-314 ak d 1031-0-372 bp d1001-2-36 kl v 1017-0-315 ak d 1033-0-41 bp d,r1001-3-40 bp v 1017-0-6 bp d,r 1041-0-22 bp d,r1001-3-41 bp v 1022-0-8 bp d 1042-0-1 bp d,r1002-3-37 bp v 1022-0-20 bp d 1042-0-2 bp d,r1003-0-38 bp d,r 1022-0-27 bp d 1048-10-143 bp d1003-0-44 bp d 1022-0-97 bp d 1048-10-144 bp d,r1004-1-26 bp v 1022-0-190 bp d 1048-10-145 bp d1005-1-4 ak v 1022-0-202 bp d 1049-2-25 bp d1010-0-13 bp i,r 1022-0-209 tp d 1053-5-74 bp d1011-0-6 ak i,r 1022-0-211 tp d 1053-5-81 bp d1011-0-9 ak i,t 1023-0-94 bp d 1053-5-54a bp d1012-0-11 bp d,i,r 1023-0-106 bp d 1053-5-54b bp d1012-0-30 bp d 1024-7-86 ak d 1055-1-7 bp d1012-0-31 bp d 1024-12-200 ak d 1055-1-102 bp d1012-0-32 bp d,i,r 1025-0-25 bp d 1055-4-111 bp d1012-0-33 bp d,i,r 1025-0-311 bp d1012-0-34 bp d,i,r 1026-0-9 bp d1012-0-35 bp d,i,r 1027-0-59 bp d1012-0-36 bp d,i,r 1028-0-1 bp d1012-0-45 bp d,i,r 1028-0-5 bp d1014-0-86 ak d,i,r 1028-0-6 bp d1014-0-99 bp i 1028-0-307 ak d1017-0-21 bp d 1029-0-5 bp d,r- de aanwezigheid van materiaalgroepen. Voorgesteld wordt om monsters waarin geen botanischeresten, noch andere materiaalgroepen vertegenwoordig zijn weg te gooien.Als deze selectiecriteria worden toegepast, heeft dat de volgende consequenties voor de ruimte in hetmagazijn.Van Dordrecht zijn alle beschikbare beerputten en afvalkuilen onderzocht. Dat betekent dat geenvan de monsters kan worden weggegooid (zie vorige paragraaf). De ruimte die in het magazijn kanvrijkomen, ontstaat omdat gezeefde monsters minder ruimte in beslag nemen dan ongezeefdemonsters. De 33 gezeefde monsters uit Dordrecht passen in 9 vondstdozen van de ROB.Van Nijmegen zijn 13 van de 83 monsters uit beerputten en afvalcomplexen onderzocht. De 70overgebleven monsters zijn niet onderzocht omdat de datering niet voldeed aan de 100-jaars eis, demonsters niet goed waren verpakt of dat de monsters vrijwel geen materiaalgroepen (inclusief debotanische) bevatten. Voorgesteld wordt om deze 70 monsters weg te gooien (tabel 1), mits dedateringen niet kunnen worden aangescherpt. In de dozen waarin de weg te gooien monsters zijn


opgeslagen, liggen tevens monsters die niet uit beerputten en afvalcomplexen komen. Het uit de dozenhalen van de weg te gooien monsters en het herschikken van de overige monsters leidt tot eenruimtebesparing van 16 dozen.4 LiteratuurHaaster, H. van, 1993. De oecologie van de Middeleeuwse stad. Een voorstel voor eensamenwerkingsverband tussen universiteit en gemeente-archeologen. Int. Rap. I.P.P., 16 p.Kooistra, L.I., & K. Hänninen. Voedselresten in beer en afval. Botanisch onderzoek aan beerputten en afval vande steden Dordrecht, Deventer, Nijmegen en Tiel. Rapport over fase 1. BIAX<strong>rapport</strong>.


Bijlage 1 Dordrecht: overzicht van de gevonden plantenresten. Legenda: ak = afvalkuil; bp = beerput; tl = terplaag/ophogingslaag; FASE I =1150-1350; II = 1350-1450; III = 1450-1550; IV = 1550-1650; cf. = determinatie niet zeker; spec. = determinatie tot op geslachtsniveau;subsp. = ondersoort; var. = variëteit; subg. = subgenus; s.l. sensu largo; k = verkoold; m = gemineraliseerd; < = klein; > = groot.nummer 1 2 3 4 5vondstnummer 60-0-78 60-0-70 60-0-72 60-0-77 9-0-160begindatering 1150 1175 1200 1200 1200einddatering 1200 1200 1250 1250 1300FASE I I I I Icontext tl tl tl tl tlvolume in liters 1 2 1,5 2 2totaal aantal plantenresten 1761 1000 2032 70 2196I GEBRUIKSPLANTENMEELPRODUCTENAvena cf. sativa kaf . . . . .Avena sativa spec. kaf . . . . .Avena spec. m . . . . .Avena spec. k 3 9 . 3 1cf. Avena spec. . . . . .cf. Avena spec. k 4 . . 1 .Avena spec. kaf k . . 3 . .Hordeum spec. bedekt k . . . . .Hordeum spec. fragmenten . . . . .Hordeum vulgare . . . . .Hordeum vulgare k 3 . . . .Secale cereale . . . . .Secale cereale internodium . . . . .Secale cereale k 1 . 1 . 1Secale cereale internodium k . . . 1 .cf. Secale cereale m . . . . .Secale/Hordeum internodium . 1 . . 85Triticum aestivum k . . . . .Triticum dicoccum k . . . . .Triticum dicoccum lemma basis k . . . . .Triticum dicoccum lemma basis . . . . .Triticum dicoccum aarbasis 5 1 1 . 38Triticum dicoccum aarbasis k 3 . 1 . .Triticum spec. . . . . .Triticum spec. k . 1 . . .Cerealia indeterminatae 7 . 6 . 64Cerealia indeterminatae k 4 4 1 . 1cf. Cerealia indeterminatae internodium . . . . .Cerealia indeterminatae m . . 1 3 .Cerealia indeterminatae m fragmenten . . . . .Cerealia indeterminatae epicarp . 2 . . .Cerealia kaf . . . . .Cerealia stengel . . . . .Cerealia/Gramineae . . . . .Panicum miliaceum . . . . 2Oryza spec. . . . . .Oryza spec. fragmenten . . . . .Oryza spec. kaf . . . . .cf. Oryza spec. . . . . .Fagopyrum esculentum . . 1 . .Fagopyrum esculentum fragmenten . . . . .PEULVRUCHTENVicia cf. faba var. minor . . . . .Vicia faba var. minor . . . . .


6 7 8 9 10 11 12 13 14 1560-0-74 60-0-76 9-10-103 9-9-95 9-9-93 9-5-28 22-666/3 31-4-800 40-2-10 23-9231150 1150 1180 1200 1200 1375 1375 1375 1375 13801300 1300 1225 1250 1275 1425 1425 1425 1425 1410I I I I I II II II II IItl tl ak ak ak bp ak bp bp bp1 1 5 ? 5? ? 2,4 4 5 4297 478 15374 5431 3350 9311 7878 1328 59393 7923. . . . . . . . .. . . . . . . . .. . . . . . . . .. . 5 . . . . . .. . . . . 6 . . .. . . . . . . . .. . . . . . . . .. . 1 . . . . 2 .. . . . . 11 . . . .. . . . . . . . 27 .. . . . . . . . . .. . . . . 11 . . 6 .. . . 4 . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .1 . . . 3 . . . . .. . 3 . . . . . . .. . 10 . . . . . . .. . 20 8 . . . . . .. . 10 2 . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . 2 . . . .. . 1 . . . . . . .. . . 4 . . . 51 59 .. . 1 . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . 1 . . . .. . . . . . . . . .. . . . . 3300 2496 . 22400 4052. 3 . . . . . . . .. . . . 1 . . . . .. . . . . . . . . .. 2 . . . 6 . 5 . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . 11 . .. . . . . 15 . . 2 5. . . . . . . . . .. . . . . . . . 3 .


Bijlage 1 Dordrecht: overzicht van de gevonden plantenresten (vervolg).nummer 1 2 3 4 5OLIEHOUDENDE ZADENBrassica napus type . . . . .Brassica nigra . . . . .Brassica nigra fragmenten . . 23 70 92Brassica rapa 7 3 6 6 75Brassica rapa fragmenten . . . . .Brassica rapa type . . . . .Brassica spec. 3 . . . 144Brassica spec./Sinapis spec. . . . . .Sinapis alba . . . . .Sinapis arvensis . . . . .Sinapis arvensis hauw . . . . .Camelina sativa . . . . .cf. Camelina sativa m . . . 2 .cf. Camelina sativa . . . . .Papaver somniferum . . 3 . 69GROENTEN EN KEUKENKRUIDENcf. Allium sativum . . . . .Anethum graveolens . . . . 8Apium graveolens 3 . . 1 23Beta vulgaris . . 1 . .Brassica napus type . . . . .Brassica nigra . . . . .Brassica nigra fragmenten . . 23 70 92Brassica rapa 7 3 6 6 75Brassica rapa fragmenten . . . . .Brassica rapa type . . . . .Brassica spec. 3 . . . 144Brassica spec./Sinapis spec. . . . . .Sinapis arvensis . . . . .Sinapis arvensis hauw . . . . .Coriandrum sativum . . . . .Cucumis sativus . . . . .Cucumis sativus fragment . . . . .cf. Daucus carota . . . . .Foeniculum vulgare . . . . .Juniperus communis . . . . .cf. Juniperus communis . . . . .Lactuca sativa . . . . .Pastinaca sativa . . . . .Rosmarinus officinalis blad . . . . .cf. Salvia spec. kelkjes m . . . . .cf. Salvia spec. stengels m . . . . .Satureja hortensis . . . . .Valerianella locusta . . . . .SPECERIJENAframomum melegueta . . . . .Aframomum melegueta fragmenten . . . . .Piper nigrum . . . . .Piper spec. . . . . .Piper spec. fragment . . . . .FRUITCitrus spec. kelkje . . . . .Cucumis melo . . . . .Ficus carica . . . 72 .Fragaria vesca . . . . .Malus sylvestris s.l. 1 . 8 . 4cf. Malus sylvestris s.l. kelkje . . . . .Malus sylvestris s.l. klokhuisfragmenten . . 2 2 2Malus spec./Pyrus spec. 1 . 2 . .Mespilus germanica . 1 . . .


6 7 8 9 10 11 12 13 14 15. . . . . . . . . 446 54 5 48 30 1018 8 1 367 972 . . . . 734 96 . . 500. 4 . . . . . . . .. . . 951 10 4 8 6 . .. . . . . . . . . .. 4 . . . . 8 . . .. . . . . . . . . .. . . . 10 . . . . .. . . . 30 8 . 4 5 .. . . . 20 . . . . .. . . . . . . 2 . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. 9 . 24 10 64 240 . 13 14. . . . . . . . . .. 1 . . . . . . . .10 1 . 12 30 . . . . 2. 1 . 4 . . . 61 . .. . . . . . . . . 446 54 5 48 30 1018 8 1 367 972 . . . . 734 96 . . 500. 4 . . . . . . . .. . . 951 10 4 8 6 . .. . . . . . . . . .. 4 . . . . 8 . . .. . . . . . . . . .. . . . 30 8 . 4 5 .. . . . 20 . . . . .. . . . . 1 . . . 1. . . . . . . . . .. . . . 1 . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . 25 16 6 41 100. . 1 19 10 . . 16 . 1. . . . . . . . . .. . . . . . . 1 5 .. . . 1 . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . 10 . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. 21 40 88 1000 1164 528 42 27680 196. . 120 . . 22 . 52 . 16. . . . 1 27 8 3 15 1. . . . . 2 . . . .. . . . . 712 1104 3 . 150. . . 5 . 27 35 2 15 19. . 1 1 1 23 10 . 18 2


Bijlage 1 Dordrecht: overzicht van de gevonden plantenresten (vervolg).nummer 1 2 3 4 5FRUIT (vervolg)Morus nigra . 1 . . .Morus nigra onrijp . . . . .cf. Morus nigra . . . . 1Cornus mas . . . . .Pomoideae steeltje . . . . .Prunus avium . . . . 1Prunus avium type . . . . .Prunus avium type fragmenten 4 . 3 . 1Prunus cerasus . . . 1 .Prunus domestica s.l. . . . . 1Prunus domestica s.l. k . . . . 1Prunus domestica subsp. insititia . . . . .Prunus persica fragmenten 1 . . . .Prunus spec. fragmenten . . . . .Pyrus communis 8 1 2 2 3Pyrus communis kelkje . . . . .Pyrus communis klokhuis . . . . .Pyrus communis steencellen . . . . .Ribes spec. epicarp . . . . .Ribes nigrum epicarp . . . . .Ribes nigrum kelkje . . . . .cf. Ribes nigrum kelkje . . . . .Ribes nigrum steel . . . . .Ribes rubrum . . . . .Ribes rubrum epicarp . . . . .Ribes spec. . . . . .Ribes uva-crispa epicarp m . . . . .Ribes uva-crispa kelkje . . . . .Ribes uva-crispa steel . . . . .Ribes uva-crispa stekel . . . . .Ribes uva-crispa epicarp . . . . .Rubus caesius . . . . .Rubus fruticosus s.l. . . . . .Rubus idaeus . . . . .Rubus spec. fragmenten . . 1 . .Vaccinium spec. 3 . 9 . .Vitis vinifera . . 3 1 2Vitis vinifera k . . . . .Vitis vinifera epicarp . . . . .NOTENCastanea sativa fragmenten . . . . .Castanea sativa vrucht . . . . .Corylus avellana . . . . .Corylus avellana fragmenten 3 2 . 19 1Corylus avellana fragmenten k . . . . .Juglans regia . . . . .Juglans regia fragmenten 1 . 2 1 2GENEESKRACHTIGE PLANTENAtropa bella-donna . . . . .Descurainia sophia . . . . .Gossypium spec. . . . . .Hyoscyamus niger . 1 . . 6SIERPLANTENBuxus sempervirens blad . . . . .Calendula officinalis . . . . .Physalis alkekengi . . . . .


6 7 8 9 10 11 12 13 14 15. . . . . 93 . 19 21 72. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . 7 . . . .. 1 . . . . . . 100 4. . 1 10 . 36 . 2 84 30. . . . . 10 . . . .. . . . 4 70 3 . 120 11. . . 3 . 3 8 3 3 .. . . . . . . . . .. . 2 . . 1 . . . 2. . . . . . . . . .. . . 20 . . 6 . . .1 1 . 27 1 27 . 1 10 3. . . . . 2 . . . .. 1 . . . . . . . .. . . . . 15 . . . 450. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . 1. . . . . . . . . .. . . . . . . . . 3. . . . . . . . . .. . . . . . . 4 5 51. . . . . . . . . .. . . . . . . . . 1. . . . . . . . . .. . . . . . . 6 . .. . . . . . . . 1 .. . . . . 6 8 . . 15. . . . . . . . 31 1. . 10 . . . . 1 . .. . . . . . . . . .. 3 . 4 10 18 1120 . 360 114 2 4 2 1 310 236 10 220 12912 1 . . 2 . . . . .. . . . . . . . . .. 1 . . . . . . . .. . . . . 2 . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . 11 13 . 64 35 2 26 . 1 .. 1 . . . . . . . .. . 2 47 . . . . 2 .. 6 . . 15 3 . . . 1. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . 6?? . . . . .. . . . 30 . . . . 1. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . 4 . 33 . .


Bijlage 1 Dordrecht: overzicht van de gevonden plantenresten (vervolg).nummer 1 2 3 4 5INDUSTRIËLE PLANTENCannabis sativa . . . 1 .cf. Cannabis sativa m . . . . .Cannabis sativa fragmenten . . . . .Gossypium spec. . . . . .Linum usitatissimum 6 1 1 . 37Reseda luteola . . . . .Saponaria officinalis . . . . .II WILDE PLANTENAethusa cynapium . . . . .Agrostemma githago . . . . .Agrostemma githago fragmenten 12 6 1052 22 12Agrostis spec. 3 . . . 24Alisma plantago-aquatica 154 48 54 3 52Alisma spec. . . . . .Alnus spec. . . . . .Alopecurus geniculatus . . . . .cf. Amaranthus blitum . . 1 . .Anagallis arvensis . 4 6 3 .Andromeda polifolia . 4 19 . .cf. Andromeda polifolia . . . 3 .Anthemis arvensis . . . . .Anthemis cf. cotula . . . . .Anthemis cotula 4 4 19 2 .Aquilegia vulgaris . . . . .Anthriscus sylvestris . . . . .Arctium spec. . 1 . . .Arnoseris minima . . . . .Artemisia vulgaris . . . . .cf. Artemisia vulgaris 3 . . . .Atriplex littoralis type . . . . .Atriplex patula type 154 125 87 37 41Atropa bella-donna . . . . .Avena fatua kaf . . . . .Barbarea spec. . . . . .Bellis perennis . . . . .Berula erecta . . 13 . .Betula spec. . . . . .Bidens cernua 3 16 . . 1Bidens spec. 13 . 9 3 9Bidens tripartita 17 . 4 2 .Brassica napus type . . . . .Brassica rapa 7 3 6 6 75Brassica rapa fragmenten . . . . .Brassica nigra . . . . .Brassica nigra fragmenten . . 23 70 92Brassica spec. 3 . . . 144Brassica spec./Sinapis spec. . . . . .Bromus secalinus type . . . . .Bromus spec. . . . . .Bromus spec. m . . . . .Bromus spec. fragment . . . . .Buglossoides arvensis . . . . .Callitriche spec. 9 . . . .Calluna vulgaris . . 1 4 .Calluna vulgaris blad . . 9 . .cf. Calluna vulgaris blad . . . . 23Calluna vulgaris blad k . . . 1 .Calluna vulgaris bloem . . . 9 .Calluna vulgaris bloem k . . 3 2 .Caltha palustris . . 2 . .Capsella bursa-pastoris . . 3 . .Carduus spec./Cirsium spec. . . 1 2 .


6 7 8 9 10 11 12 13 14 15. . . 11 . . . 2 . 28. . . . . . . . . .. . . . . 64 . . . 1. . . . 6 . . . . .. . . 4 . . . . . 1. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. 1 . . . . . 3 . .. . . . . . . 3 . .1 7 40 8 150 1194 1664 38 7480 484. . . . . . . 6 . .20 . 130 . 10 . . 6 . .. 19 100 . . . . . . 4. . . . . . . 7 . .. 3 . . 10 . . . . .. . . . . . . . . .. 3 . . . . . . . 2. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . 2 . 27 . .. . . . . . . . . .. . . 4 20 4 . 7 . .. . . . . . . 1 . .. . . . . . . 6 . .. . . . . . . 2 . .. . . . . 6 . . . .. . . . . . . 4 . .. . . . . . . . . .. . . . 10 . . . . .18 14 560 . 70 . 24 22 5 31. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . 3 . .. . . . . . . 10 . .. . 111 . . . . . . .. . . . . . . 2 . .. . 2 . . . . . . .7 1 21 . . . . . . .. 3 69 1 11 . . . . 2. . . . . . . . . 4. . . . . . . . . .. . . 951 10 4 8 6 . .46 . 5 48 30 1018 8 1 367 972 . . . . 734 96 . . 500. . . . . . 8 . . .. . . . . . . . . .. . . . 10 11 . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . 3 . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .5 . . . . 10 . 4 . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. 5 . . . . . . . .. 3 . . . . . . . .. . . . . . . . . .


Bijlage 1 Dordrecht: overzicht van de gevonden plantenresten (vervolg).nummer 1 2 3 4 5II WILDE PLANTEN (vervolg)Carex cf. rostrata . . . 2 .Carex hirta . . . . .Carex praecox . 4 . . .Carex pseudocyperus . . 3 . .Carex spec. 12 38 12 4 .Carex spec. k . . . . .Caryophyllaceae . . . . .Centaurea cyanus . . . . .Centaurea cyanus fragmenten 3 . 6 . 1Centaurea cf. jacea . . . . .Centaurea spec. . . . . .Chara spec. 11 2 . . .Chelidonium majus . . . . .Chenopodium album 6 23 10 2 23Chenopodium cf. polyspermum . . . . 23Chenopodium ficifolium 13 3 12 . .Chenopodium glaucum type 3 . . 1 .Chenopodium hybridum . . . . .Chenopodium murale . . . . .Chenopodium polyspermum 32 4 19 1 .Chenopodiaceae 3 . 12 4 .Chrysanthemum segetum . . . . .Cichorium intybus . . . . .Cicuta virosa . . . . .Cirsium vulgare . . . . .Compositae . 1 . . .Compositae te det . . . . .Conium maculatum . . . . 1Consolida regalis . . . . .Corylus avellana . . . . .Corylus avellana fragmenten 3 2 . 19 1Corylus avellana fragmenten k . . . . .Crataegus monogyna . . . . .Cyperaceae . . 24 . .Daucus carota . . . . .Descurainia sophia . . . . .Dipsacus fullonum . . . . .Echinochloa crus-galli . 5 . . .Echinodorus ranunculoides . . . . .Eleocharis palustris 13 10 27 2 .Elymus spec. . . . . .Epilobium hirsutum . . . . .cf. Equisetum spec. . 1 . . .Erica tetralix . . 9 . .Erica tetralix blaadjes . . 21 2 .Erica tetralix bloem . . . . .Erica tetralix takjes . . . . .Euphorbia helioscopia 13 12 3 . .Euphorbia peplus . . . . .Fagus sylvatica knopschub . . . . .Fumaria officinalis . . . . .Galeopsis bifida type . . . . .Galeopsis spec. . . . . .Galium aparine . . . . .Galium palustre . . . . .Galium spurium . . . 10 .Galium cf. spurium . . . . .Galium tricornutum . . . . .Galium spec. . . . 2 .Glyceria fluitans 7 8 1 53 18cf. Glyceria fluitans . . . . 6Glyceria maxima type 3 4 . 14 .


6 7 8 9 10 11 12 13 14 15. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .1 . 260 7 60 . . 22 . 35 . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . 40 4 . 1 . .. . . . . 98 . 2 42 18. . . . . . . . . .. . . . . . . . 61 . . . . . . . . .. . . . . . . 13 . .. 4 30 8 30 . 16 41 13 13. . . . . . . . . .5 6 80 . 10 4 . 1 . .5 3 . . . . . 4 . .. . . . . . . . . .. . . . . . . 11 . .. 6 . . . . . . . 13. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . 274 . . . . . . .. . . 20 . . . . . 4+1(=spec.). . . . . . . 3 . .. . 1 . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . 11 13 . 64 35 2 26 . 1 .. 1 . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . 1 . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . 20 . 10 . . . . 5. . . . . . . . . 119 43 680 . 20 2 . 3 . 65. . . . . 2 . . . .. 3 . . . . . 158 . .. . . . . . . . . .. 1 . . . . . . . .5 30 . . . 8 . 10 53 .. 1 . . . . . . . .. . . . . . . 1 . .. . 80 . . . . . . .. . . . . . . 8 . .. . . . . . . . . .. . . . . 2 . . . 1. . . . 10 . . . . .. . . . . . . 1 . 1. . 2 . . . . . 10 .. . 2182 . . . . . . .. . . . 10 . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. 6 930 . 180 . . 3 . .. . . . . . . . . .. 2 . . . . . . . .


Bijlage 1 Dordrecht: overzicht van de gevonden plantenresten (vervolg).nummer 1 2 3 4 5II WILDE PLANTEN (vervolg)Graminea type groot . . . . .Gramineae k . . . . .Gramineae klein 21 4 9 . 18Gramineae m . . . . .Humulus lupulus . . . . 6Hydrocotyle vulgaris . . . . .Hyoscyamus niger . 1 . . 6Hypochaeris glabra . . . . .Iris pseudacorus . . . . .Juncus articulatus type 8 2 . 2 5Juncus bufonius 19 . . 4 14Juncus effusus type 1 1 . 4 .Juncus gerardii 1 . . . .Juncus squarrosus 1 . . . .Juncus spec. . 6 . . 4Knautia arvensis . . . . .Labiatae . 1 . . .Lamium album . . . . .Lamium cf. purpureum . . . . .Lamium purpureum . . . . .Lapsana communis . 1 . . .Leguminosae . . . . .Leontodon autumnalis . . . . .Leontodon saxatilis . 1 . . .cf. Lithospermum spec. . . . . .cf. Lolium spec. k . . . 1 .Leontodon autumnalis . . . . .Leontodon saxatilis . 1 . . .Lythrum salicaria 3 . . . .Medicago lupulina . . . . .Medicago lupulina peulfragment . . . . .Mentha aquatica type 78 29 30 . .Mentha arvensis . . . . .Menyanthes trifoliata . . . . .cf. Menyanthes trifoliata 3 . . . .Myosotis arvensis . . . . .Myosotis spec. 3 . 3 . .cf. Myosotis spec. . . . 1 .Myosotis spec. m . . 1 . .Myrica gale . . . 68 672Myrica gale knop . . . . .Myrica gale mannelijke aarspil . . . . ?Myrica gale vrouwelijke aarspil . . . . 30Myriophyllum spicatum . . 1 2 .Neslia paniculata . . . . .Oenanthe aquatica 2 2 3 6 .Oenanthe aquatica m . . 1 . .Oenanthe fistulosa . . . . .Oenanthe peucedanifolia type . . . . .Papaver argemone . . . . .Papaver spec. . . 1 . .Phragmites australis 45 4 17 5 46Phragmites australis k . . . 2 .Phragmites australis stengel . . . . .Plantago major 66 20 12 . 46Poa annua 3 8 . . 92Poa cf. annua 3 . . . .Poa spec. k . . . . .Poa type 12 8 3 1 92Potamogeton groenlandica 2 . . . .Potamogeton cf. natans 1 . . . .Potamogeton cf. pectinatus 1 2 . . .Potamogeton cf. pusillus type . . . . .


6 7 8 9 10 11 12 13 14 15. . . 4 . . . . . .. . . . . . . . . .10 . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . 3. . 20 . 10 . . . . .. . . . 30 . . . . 1. . . . . . . . . .. . 32 . . . . . . .4 . 100 . . . . 7 . .3 1 . . . . . . . .. 2 . . . . . . . .3 . . . . . . . . .1 . . . . . . . . .. . 4210 . . . . . . .. . . . . 4 . . 5 .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . 13 . .. . . . . . . 32 . .. . . . . . . . 5 .. . . . . . . . . .. . . . . 2 . . . .. + . . . . . . . .. + . . . . . . . .. . . . . . . . . .10 10 1300 . 20 . . 6 . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . 2 . . . .. . 80 . . . 8 3 . .. . . . . . . . . .1 3 11 1 . . . 1 . .5 . . . . . . . . .. . . . 30 . . . . .. + 140 . . . . 6 . .. + . . . . . . . .. . . . . . . . . .. 9 241 3807 1012 . . . . .. . . 4 . . . . . .. . . 1 5 . . . . .. . 1 96 8 . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .1 . 74 . . . . . . .. . . . . . . . . .. . 7 . . . . . . .. . . . . 2 . . . .5 . . . . . . 3 . .. . . . . . . . . 415 8 40 . . . . . . 9. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. 9 . 8 . . . 12 . .. . . . . . . 9 . .. . . . . . . . . .. + . . . . . . . .. . . 28 20 . 16 15 27 11. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. 1 . . . . . . . .


Bijlage 1 Dordrecht: overzicht van de gevonden plantenresten (vervolg).nummer 1 2 3 4 5II WILDE PLANTEN (vervolg)Potamogeton gramineus 6 1 . . .Potamogeton natans 1 . . . .Potamogeton pectinatus 3 . . . .Potamogeton polygonifolius 1 . . . .Potamogeton spec. 1 2 1 . .Polygonum aviculare 12 9 6 2 2Polygonum convolvulus fragmenten . . . . .Polygonum convolvulus m . . . . .Polygonum convolvulus 1 . . . .Polygonum hydropiper 1 . 2 5 .Polygonum lapathifolium 92 4 65 49 53Polygonum lapathifolium type . . . . 3Polygonum minus . . . 2 .Polygonum mite . . . . .Polygonum persicaria 84 87 28 49 6Potentilla anserina 10 2 2 . .Potentilla erecta 1 . . . .Prunella vulgaris . . . . .Quercus spec. knop . . . . .Quercus spec. navel . . . . .Ranunculus arvensis . . . . .Ranunculus acris . 1 . . .Ranunculus acris type 15 4 1 6 8Ranunculus subg. Batrachium 28 12 . . .Ranunculus flammula 4 4 . . .Ranunculus flammula k . . . . .Ranunculus sardous . . 1 . .Ranunculus sceleratus 91 36 72 . 23Raphanus raphanistrum 1 . . . .Raphanus spec. . . . . .Reseda luteola . . . . .Rorippa cf. amphibia . 4 . . .Rorippa palustris 3 . . . .Rorippa sylvestris 6 . . . .Rosa spec. . . . . .Rumex acetosella 19 4 36 5 .Rumex acetosella perianth . . . . .Rumex conglomeratus . . . . .Rumex crispus 2 2 . . .Rumex cf. crispus . . 1 . .Rumex hydrolapathum . . . . .Rumex maritimus 3 7 9 10 .Rumex obtusifolius . . . . .Rumex spec. 20 16 42 10 6Rumex spec. k. . 2 . . .Sagittaria sagittifolia 38 14 . . 1Sambucus nigra . . . . .Salix spec. hout . . . . .Salix spec. knop . . . . .cf. Salvia spec. kelkjes m . . . . .cf. Salvia spec. stengels m . . . . .Saponaria officinalis . . . . .Scirpus lacustris 25 42 11 30 8Scirpus lacustris k . . . . .Scirpus lacustris subsp. tabernaemontani . . . . .Scirpus maritimus . 3 . . .Scirpus cf. maritimus . . . . .Scirpus mucronatus . . . . .Scirpus lacustris/S. maritimus . . . . .Scirpus sylvaticus . . . . .Scleranthus annuus . . 1 . .Scutellaria galericulata . . . . .Setaria pumila . . . . .


6 7 8 9 10 11 12 13 14 15. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . 1 2 . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .4 4 160 5 30 2 . 6 . 5. . . . . . . . . .. . . . . 2 . . . .. . . . . 2 . . 1 .. . . . . . . . . 21 14 694 2 50 10 50 6 . 18. . 6 . . . 16 . . 3. . . . . . . . . .. . . . . . . 8 . .11 17 171 6 40 . 16 2 10 3. 2 150 . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . 1. . . . . . . . . .. . . 4 . . . . . .. . . . . . . . . .. . 50 . . . . . . .1 . 60 . . . . . . .5 . . . . . . . . .. . . . 10 . . 3 . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . 5 315 27 740 . . . . 18 . .. 1 . . . . . . . .1 . . . . . . . . .. . . . . . . 6 . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . 3 . .. . . . . . . . . .. 6 . 8 10 46 8 18 93 22. . . . . 4 . . . .. . 52 . . . . . . .. . 1 . . . . . . .. . . . . . . . . .. . 32 . . . . . . .2 4 23 4 . . . . . .. . 1 . . . . . . .. 151 16 10 2 . 4 5 2 .5 . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . 1 . .. . . . . 4 . . . .. . . . 70 2 . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .1 22 . . 30 2 . 8 . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . 16 . 121 . . . 16 . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. + . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . 2 . . . 2. . 60 . . . . . . .. . . . . . . . . .


Bijlage 1 Dordrecht: overzicht van de gevonden plantenresten (vervolg).nummer 1 2 3 4 5II WILDE PLANTEN (vervolg)Silene alba . . . . .Silene dioica . . . 2 .Silene latifolia subsp. alba . . . . .Silene spec. . . . . .Sinapis arvensis . . . . .Sinapis arvensis hauw . . . . .Sinapis spec. . . . . .Sium latifolium 5 . . . .Solanum dulcamara . . 3 2 .Solanum nigrum 10 2 23 4 30Sonchus arvensis . 1 . . .Sonchus asper 113 48 21 5 25Sonchus oleraceus . . . . .Sonchus spec. . . . . .Sparganium erectum 11 12 12 . .Spergula arvensis . 4 6 . .cf. Spergula arvensis 3 . . . .Stachys arvensis . . . 2 .Stachys cf. palustris 1 . . . .Stachys cf. palustris m . . . . .Stachys palustris 4 . 1 2 .Stachys spec. . . . . .Stellaria graminea . . . . .Stellaria media 50 29 16 27 .Stellaria spec. . . . . .Taraxacum officinale s.l. . . . . .Taraxacum officinale s.l. fragmenten . . . . .Thlaspi arvense . . 1 . .cf. Tilia spec. knop . . . . .Trifolium cf. repens . . . . .Triglochin maritima . . . . .Typha spec. 89 12 18 . .Umbelliferae 2 . 9 . 30Urtica dioica 39 44 3 . .Urtica urens . . . . 12Valerianella dentata . . . . .Valerianella locusta . . . . .Vicia spec. . . . . .Vicia spec. k 3 . . . .Viola arvensis type . . . . .Viola hirta type . . . . .Xanthium strumarium . . . 1 .Zannichellia palustris 115 136 6 . .niet te determineren 7 . 4 17 .te determineren . . . . 65


6 7 8 9 10 11 12 13 14 15. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . 3 5 .. . . . . 2 . . . .. . . . 30 8 . 4 5 .. . . . 20 . . . . .. . . . . . . 3 . .. . . . . . . . . .. 1 30 . 10 . 40 3+ . .. 2 90 . . 6 16 24 . 29. . . . . . . 47 . .. 2 . . 10 . 16 . . 4. . . . . . . . . 1. ++ . 8 . . . . . .. 1 92 4 2 . . . . .. . . . . 2 . 8 . .. . . . . . . . . .. 1 . . . . . 3 . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . 50 . . . . . . 7. + . . 10 . . . . .. . . . . . . . . .16 26 470 8 30 4 . 43 . 1. . . . . . . 1 . .. . . . . . . 4 . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . 4. . . . . . . 1 . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .2 . . . . . . . . .. . 1 . . . . . . .. 1 50 . . . 8 21 . .. 9 . 4 . 2 . 4 13 1. . . . . 4 . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . 1 .. . . . . . . . . .. + . . . . . . . .. . . . . . . 8 . .. . 1 . . . . . . .. 1 . . . . . . . .. . . . . . . + 6 .10 . . . 7 . . . . .


Bijlage 1 Dordrecht: overzicht van de gevonden plantenresten (vervolg).nummer 1 2 3 4 5DIERLIJKE RESTENBOT DIVERSbot > . + . . .bot < + + + ++ +bot gecalcineerd + . . . +VISAnguilla anguilla, schubben . . . . .Cyprinidae, schubben + . + + .Melanogrammus aeglefinus, cleithrum . . . . .Perca fluviatilis, schubben + . + +Diverse visresten 1 1 1 ++ +Verbrand . . . . .GEVOGELTEAnnulus trachealis + . . . .eischaalfragmenten + . + 1 +Numenius arquata, coracoid . . . . .veren . . . . +SCHELPDIERENLittorina littorea . . . . .Mytilus edulis . . . ++ .Mytilus edulis, fragmenten + . + . +Mytilys edulis, parel . . . + .mollusken . ++ . . +Cerastoderma edule . . . . .DIVERSENAcari . . . . .Cristatella mucedo . . . . .Daphnia, 1-ogig . . . . .Daphnia pulex . . . . .Daphnia/Simocephalus . . . . ++Insecta coccon . . ++ ++ +Insecta resten + . ++ + .Isopoda . . . . .Piscicola geometra, eikapsel + . . . .Sitophilus spec. . . . . .coproliet . . . . .dierlijke haren . . . . ++wormeieren . + . . .PLANTAARDIGE RESTEN . . . + .hout ++ ++ + + .schors ++ . . . +houtskool + ++ + ++ .bladfragmenten . . . . ++knoppen + + + . +++grasstengels ++ + . + .grasstengels verkoold ++ . . . ++mos ++ ++ ++ + +++Sphagnum spec. + ++ ++ +++ .


6 7 8 9 10 11 12 13 14 15. . . . + . . + + ++ . 1 . ++ + . + + ++ . . . . . . . + +. . . . . . . . . +. . + . . . + ++ + ++ . . . . . . . . .. . . + . . . ++ + ++ . + . ++ ++ ++ ++ + +++ . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . + +++ + + + +. . . . . . . . . .. . . . . . . . . +. . . . . . . . . .. . . ++ + ++ ++ . +++ .. . . . ++ ++ . + . +++ . . . . . . . . .. . . + + ++ . ++ . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . + . . . . + . .. . ++ . . . . . . .. . + + . . . . . .. . . . . . . + . .. . + . . ++ . . +++ +++. . . . ++ ++ ++++ +++ + ++++ . . . . + . + ++ .+ . + . . . . . . .. + . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . + . +++ . . .. . ++ . . . ++ ++ . .. . . . +++ ++ . ++ . +. . . . . . . . . .+ . . . + ++ . ++ . +. + . . . ++ . ++ . .++ . . . . . . +++ . +. . . ++ ++ . . . . +. . . . . . . . . .. . . ++ . ++ + . . +. . . ++ +++ ++ +++ + + ++


Bijlage 1 Dordrecht: overzicht van de gevonden plantenresten (vervolg).nummer 1 2 3 4 5ARCHEOLOGICA . . . . +aardewerk . . . + .baksteen . . . . .glas . . . . .grind . . . . .kledinghaak . . . . .kraal . . . . .leerfragmenten . . . . .leisteen . . . + .metaal . . . . .mortel . . . . .pijpsteelfragment . . . . .spelden . . . . .steen . . . . .textiel . . . . .


6 7 8 9 10 11 12 13 14 15. . . + . + . + + .. . . . . . . ++ . .+ . . . . . . . . +. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. + . + . . . . . .. . . . . . . + . ++ . . . . + . + . +. . . . . + . + . .. + . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . .. . . . . . . . . +


Bijlage 1 Dordrecht: overzicht van de gevonden plantenresten (vervolg).nummer 16 17 18 19 20vondstnummer 22-670/3 9-2-6 23-1019 23-955 42-4-85begindatering 1300 1400 1425 1430 1400einddatering 1400 1450 1460 1450 1500FASE I/II II II II II/IIIcontext ak bp bp bp akvolume ? 4 5 2 5?totaal pl. resten 2993 593021 755598 3207 1075048i GEBRUIKSPLANTENMEELPRODUKTENAvena cf. sativa kaf . . . . .Avena sativa spec. kaf . . . . .Avena spec. m . . . . .Avena spec. k . . . . .cf. Avena spec. . + . . 1cf. Avena spec. k . . . . .Avena spec. kaf k . . . . .Hordeum spec. bedekt k . . . . .Hordeum spec. fragmenten . . . . .Hordeum vulgare . . . . .Hordeum vulgare k . . . . .Secale cereale 1 . . . .Secale cereale internodium . . . . .Secale cereale k . 2 . . .Secale cereale internodium k . . . . .cf. Secale cereale m . . . . .Secale/Hordeum internodium . . . . .Triticum aestivum k . . . . .Triticum dicoccum k . . . . .Triticum dicoccum lemma basis k . . . . .Triticum dicoccum lemma basis . . . . .Triticum dicoccum aarbasis . . . . .Triticum dicoccum aarbasis k . . . . .Triticum spec. . . . . .Triticum spec. k . . . . .Cerealia indeterminatae . . . . .Cerealia indeterminatae k . . . . .cf. Cerealia indeterminatae internodium . . . . .Cerealia indeterminatae m . . . . .Cerealia indeterminatae m fragmenten . . . 370 .Cerealia indeterminatae epicarp . 582402 750000 . 990000Cerealia kaf . . . . .Cerealia stengel . . . . .Cerealia/Gramineae . . . . 20Panicum miliaceum . . . . .Oryza spec. . 8 2 . .Oryza spec. fragmenten . . . . .Oryza spec. kaf . . . . .cf. Oryza spec. . . . . .Fagopyrum esculentum . 5 . . 40Fagopyrum esculentum fragmenten . 13 . . .PEULVRUCHTENVicia cf. faba var. minor . . . . .Vicia faba var. minor . . . . .


21 22 23 24 25 26 27 2831-4-805 31-4-812 42-4-47 9-3-13 9-3-13b 36-1-4 42-4-50 9-3-101450 1450 1525 1560 1560 1580 1580 16001575 1575 1575 1580 1580 1600 1601 1625III III III/IV IV IV IV IV IVbp bp bp bp bp bp bp ak? 4 ? 3,5 3 ? ? 5402030 424328 14631 4468 663652 47858801 25808 7861. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .2 . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . 1++m . . . . . . .. . . . . . . .. . . . 2m . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .++ 33 . 7 . . . .. . . 7 . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . 1 .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . 45 . .1 . . . . . . .. . . . . . . .13 234 . 9 6 . 302 .1122 . . . . . . .372423 409995 11097 . 659988 1250000 18750 5080. . . . . . . .. . 1 . . . . 2. . . . . . . .701 222 28 47 36 1289 126 2257 . . 1 3 20 . 1. . . . . 10 . .1 . 12 . . . 1 .. . . 2 36 . . .. . . . 1 320 . 22169 7 7 . 352 . 6 4. . . . . . . .1 . . . . . . .


Bijlage 1 Dordrecht: overzicht van de gevonden plantenresten (vervolg).nummer 16 17 18 19 20OLIEHOUDENDE ZADENBrassica napus type . . . .Brassica nigra 38 370 8 . 940Brassica nigra fragmenten . . . . .Brassica rapa . . . . .Brassica rapa fragmenten 16 147 . . 180Brassica rapa type . . 12 6 .Brassica spec. . . . . .Brassica spec./Sinapis spec. 1 . . . .Sinapis alba . . . . .Sinapis arvensis . . . . .Sinapis arvensis hauw . . . . .Camelina sativa . . . . .cf. Camelina sativa m . . . . .cf. Camelina sativa 1 . . . .Papaver somniferum . 16 8 . 70GROENTEN EN KEUKENKRUIDENcf. Allium sativum . . . . .Anethum graveolens . . . . .Apium graveolens . 72 2 . .Beta vulgaris . . . . .Brassica napus type . . . . .Brassica nigra 38 370 8 . 940Brassica nigra fragmenten . . . . .Brassica rapa . . . . .Brassica rapa fragmenten 16 147 . . 180Brassica rapa type . . 12 6 .Brassica spec. . . . . .Brassica spec./Sinapis spec. 1 . . . .Sinapis arvensis . . . . .Sinapis arvensis hauw . . . . .Coriandrum sativum . 42 . 1 2Cucumis sativus . . . . .Cucumis sativus fragment . . . . .cf. Daucus carota 1 . . . .Foeniculum vulgare 20 130 216 36 41Juniperus communis . 8 . . .cf. Juniperus communis . . . . .Lactuca sativa . . . . .Pastinaca sativa . . . . .Rosmarinus officinalis blad . . . . .cf. Salvia spec. kelkjes m . . . . .cf. Salvia spec. stengels m . . . . .Satureja hortensis . . . . .Valerianella locusta . . . . .SPECERIJENAframomum melegueta . 3 . . .Aframomum melegueta fragmenten . . 10 . .Piper nigrum . . . . .Piper spec. . . . . .Piper spec. fragment . . . . .FRUITCitrus spec. kelkje . . . . .Cucumis melo . . . . .Ficus carica 2000 5002 612 2450 17182Fragaria vesca . 128 400 30 .Malus sylvestris s.l. . 212 24 5 125cf. Malus sylvestris s.l. kelkje . . . . .Malus sylvestris s.l. klokhuisfragmenten . 90 28 . 15872Malus spec./Pyrus spec. 24 4 . . 21Mespilus germanica . 4 102 . 25


21 22 23 24 25 26 27 28. . . . . . . .. 11 468 14 . . 1 30037 4095 57 . . . . 60. 9 . . . . . .10 3 . 1186 12 . 9 30. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . 30 . . .. . . . . . . .. 4 4 . 18 . . .. . . . . . . .. . . . . . 1 .. . . . . . . .. . . . . . . .12 . . 7 . . 15 .. . . . 1 . . .. . . . . . . .6 2 . . . . 1 .. . . . . 10 1 .. . . . . . . .. 11 468 14 . . 1 30037 4095 57 . . . . 60. 9 . . . . . .10 3 . 1186 12 . 9 30. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . 30 . . .. 4 4 . 18 . . .. . . . . . . .3 . 4 . . . 2 .. . . 4 . 11 . .. . . . 6 . 2 .. 1niet cf . . . . . .27 4 13 45 26 30 29 55. . . . . . . 1. . . 1 . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . 1 . . . . .. . . 15 . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .12 . . . . . . .7 1 . . 6 2 . 11. . . . . 20 . .. 1 . . . . . .. . . . . . . .. . 8 . . . . .. . . . . . . .. . . . 1 . . .2607 999 128 588 265 3950 2236 120426 . 978 1148 48 . 15 100140 11 16 23 27 220 15 7. . . . 6 . ++ .2376 234 82 1 354 75 . 3448 66 5 26 20 . 1 34 19 1 . . 19 1 .


Bijlage 1 Dordrecht: overzicht van de gevonden plantenresten (vervolg).nummer 16 17 18 19 20FRUIT (vervolg)Morus nigra 11 402 42 35 130Morus nigra onrijp . . . . .cf. Morus nigra . . . . .Cornus mas . . . . .Pomoideae steeltje . . . . .Prunus avium . . 172 . .Prunus avium type 4 9 . . 61Prunus avium type fragmenten . . . . .Prunus cerasus . 22 . . 11Prunus domestica s.l. . 1 . . .Prunus domestica s.l. k . . . . .Prunus domestica subsp. insititia 1 . 18 . 24Prunus persica fragmenten . . . . .Prunus spec. fragmenten . . . . .Pyrus communis 6 72 15 2 20Pyrus communis kelkje . . 1 1 9Pyrus communis klokhuis . . . . .Pyrus communis steencellen . 1 . . 380Ribes spec. epicarp . 5 16 . .Ribes nigrum epicarp . . . . .Ribes nigrum kelkje . . . . .cf. Ribes nigrum kelkje . . . . .Ribes nigrum steel . . . . .Ribes rubrum . . . . .Ribes rubrum epicarp . . . . .Ribes spec. . . . . 1Ribes uva-crispa epicarp m . . . . .Ribes uva-crispa kelkje . . . . .Ribes uva-crispa steel . . . . .Ribes uva-crispa stekel . . . . .Ribes uva-crispa epicarp . 3 . . .Rubus caesius . . 14 2 144Rubus fruticosus s.l. 26 26 . . .Rubus idaeus . 8 . . .Rubus spec. fragmenten . . . . .Vaccinium spec. . 384 110 . 2160Vitis vinifera 198 118 . 254 668Vitis vinifera k . . . . .Vitis vinifera epicarp 3 . . . 2NOTENCastanea sativa fragmenten . 1 . . .Castanea sativa vrucht . . . . .Corylus avellana . . . . .Corylus avellana fragmenten . 1 . . 3Corylus avellana fragmenten k . . . . .Juglans regia 2 . . . 2Juglans regia fragmenten . . . . .GENEESKRACHTIGE PLANTENAtropa bella-donna . 8 . . .Descurainia sophia . . . . .Gossypium spec. . . . . .Hyoscyamus niger 2 128 . . .SIERPLANTENBuxus sempervirens blad . 1 . . .Calendula officinalis . . . . .Physalis alkekengi . . . . .


21 22 23 24 25 26 27 2855 17 20 340 67 43 9 65. . . 14 . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . 1 . . . . .56 40 . . . 34 . 710 3 18 6 2 21 17 .. 2 . . . . . .46 91 39 8 12 . 20 1123 55 4 11 . . 1 7. . . . . . . .. . 2 . . 21 . .. . . . . . . .. . . . . . . .28 3 26 11 7 . 4 1. 4 3 . 3 117 . .. . . . . . . .290 50 10 . 108 . ++ 739 . 54 . 531 5 52 .. 2m 5 1 9+5m . . .4 . 14 . 18 . 2 .. . . . . . . .. . 2 . . . . .. . 26 51 66 . 12 71. . 13 1 24 . 1 .22 3 882 84 429 . 245 571 . . . . . . .. . 2 . 6 . . .. . 5 . . . . .. . . . . . . .. . 52 1 2 . . .. 55 26 . 24 31 . 1116 2 5 . 66 . 4 .124 1 . 14 23 . 10 70. . . . . . . .437 33 4 35 6 498 3255 90. 567 257 248 36 168 118 75. . . . . . . .. 4 24 1 . . . .. . 1 . 9 . . .. . . . 1 . . .. . 5 . 1 . . .5 2 . 4 . . . .. . . . . . . .. . . . . . . 11 2 . 7 . . . .. . . . . . . .12 . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . 2 .. . . . . . . .. . . . . . . .. 2 . . . . . .


Bijlage 1 Dordrecht: overzicht van de gevonden plantenresten (vervolg).nummer 16 17 18 19 20INDUSTRIËLE PLANTENCannabis sativa . 14 3 . 2cf. Cannabis sativa m . . . . .Cannabis sativa fragmenten . . . . .Gossypium spec. . . . . .Linum usitatissimum . 1 4 . .Reseda luteola . . . . .Saponaria officinalis . . . . .II WILDE PLANTENAethusa cynapium . . . . .Agrostemma githago . . 3400 . .Agrostemma githago fragmenten 427 403 . . 44001Agrostis spec. . . . . .Alisma plantago-aquatica . . . . .Alisma spec. . . . . .Alnus spec. . 8 . . .Alopecurus geniculatus . . . . .cf. Amaranthus blitum . . . . .Anagallis arvensis . 128 . . .Andromeda polifolia . . . . .cf. Andromeda polifolia . . . . .Anthemis arvensis . 16 . . .Anthemis cf. cotula . 16 . . .Anthemis cotula . . . . .Aquilegia vulgaris . 8 . . .Anthriscus sylvestris . . . . .Arctium spec. . . . . .Arnoseris minima . . . . 120Artemisia vulgaris . . . . .cf. Artemisia vulgaris . . . . .Atriplex littoralis type . . . . .Atriplex patula type 16 48 . . 20Atropa bella-donna . 8 . . .Avena fatua kaf . . . . .Barbarea spec. . . . . .Bellis perennis . . . . .Berula erecta . . . . .Betula spec. . . . . .Bidens cernua . . . . .Bidens spec. 2 . . . .Bidens tripartita . . 5 . .Brassica napus type . . . . .Brassica rapa . . . . .Brassica rapa fragmenten 16 147 . . 180Brassica nigra 38 370 . . 940Brassica nigra fragmenten . . . . .Brassica spec. . . . . .Brassica spec./Sinapis spec. 1 . . . .Bromus secalinus type . . . . .Bromus spec. 4 . . . 20Bromus spec. m . 8 . . .Bromus spec. fragment . . . . .Buglossoides arvensis . 16 . . .Callitriche spec. . . . . .Calluna vulgaris . . . . .Calluna vulgaris blad . 24 . . .cf. Calluna vulgaris blad . . . . .Calluna vulgaris blad k . . . . .Calluna vulgaris bloem . 32 . . .Calluna vulgaris bloem k . . . . .Caltha palustris . . . . .Capsella bursa-pastoris . . . . .Carduus spec./Cirsium spec. . . . . .


21 22 23 24 25 26 27 286 . 1 3 . 21 . 1. . . . . . . .. 2 . . . . . .. . . . . . . .11 1 . . . . . .. . . . . . . .2 . . . . . . .. . . . . . . .3 . . . 1 1566 . .17852 3502 38 36 365 . 44 6012 . . . . . 5 .. . . . . . 15 .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .12 . . 7 . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .74 2 . . . . 5 .. . . . . . . .. . 1 . . . . .4 . . . . . . .. . . . . . . .24 . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .37 3 1 14 . . 5 .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. 9 . . . . . .10 3 . 1186 12 . 9 30. 11 468 14 . . 1 30037 4095 57 . . . . 60. . . . . . . .. . . . 30 . . .. . . . . . . .. . . . . . 2 .26 9 . 7 . . . .. 3612 . . 18 . . 1. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .58 . 10 56 30 . 21 .. . . . . . . .. . . 14 . . . .2 . 1 7 . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . 5 .4 . . . . . . .


Bijlage 1 Dordrecht: overzicht van de gevonden plantenresten (vervolg).nummer 16 17 18 19 20II WILDE PLANTEN (vervolg)Carex cf. rostrata . . . . .Carex hirta . . . . .Carex praecox . . . . .Carex pseudocyperus . . . . .Carex spec. . . . . .Carex spec. k . . . . .Caryophyllaceae . . . . .Centaurea cyanus . 8 102 1 20Centaurea cyanus fragmenten . . . . 960Centaurea cf. jacea . . . . 20Centaurea spec. . . . . .Chara spec. . . . . .Chelidonium majus . . . . .Chenopodium album 6 136 . . 20Chenopodium cf. polyspermum . . . . .Chenopodium ficifolium . 128 . . .Chenopodium glaucum type . . . . .Chenopodium hybridum . . . . .Chenopodium murale . . . . .Chenopodium polyspermum . . . . .Chenopodiaceae 6 . . . .Chrysanthemum segetum . . . . .Cichorium intybus . . . . .Cicuta virosa . . . . .Cirsium vulgare 4 . . . .Compositae . 1 . . .Compositae te det. . . . . .Conium maculatum . . . . .Consolida regalis . . . . .Corylus avellana . . . . .Corylus avellana fragmenten . 1 . . 3Corylus avellana fragmenten k . . . . .Crataegus monogyna . . . . .Cyperaceae . . . . .Daucus carota 1 cf. . . . .Descurainia sophia . . . . .Dipsacus fullonum . . . . .Echinochloa crus-galli . . . . .Echinodorus ranunculoides . . . . .Eleocharis palustris 6 . . . .Elymus spec. . . . . .Epilobium hirsutum . . . . .cf. Equisetum spec. . . . . .Erica tetralix . . . .Erica tetralix blaadjes . 984 . .. 240Erica tetralix bloem . 1 . . .Erica tetralix takjes . 10 . . 2Euphorbia helioscopia . 8 . . .Euphorbia peplus . . . . .Fagus sylvatica knopschub . 1 . . .Fumaria officinalis . 8 . . .Galeopsis bifida type . 8 . . .Galeopsis spec. . . . . .Galium aparine . . . . .Galium palustre . . . . .Galium spurium . . . . .Galium cf. spurium . . . . .Galium tricornutum . . . . .Galium spec. . . . . .Glyceria fluitans . 8 . . .cf. Glyceria fluitans . . . . .Glyceria maxima type . . . . .


21 22 23 24 25 26 27 28. . . . . . . .. . . . . . 1 .. . . . . . . .. . . . . . . .6 . . . . . 9 20. . . . . . 5 .. . . . . . . .. 2 2 . 7 36 17 .284 66 15 7 360 . . .. . . . . . . .. . . . . .. 4 . 14 . . 5 .. . . . . . . .161 44 3 98 54 365 54 20. . . . . . . .. 1 . 7 . . . .. . . . . . . .. . . . . . 1 .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . 7 . . . .8 . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . 5 .. . . . . . . .. . 5 . 1 . . .5 2 . 4 . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. 1niet cf . . . . . .12 . . . . . . .2 . . . . . . .. 1 . . 12 . 1 .. . . . . . . .4 1 . . . . 35 .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .242 3 8 7 31 . 26 202 . . . . . 1 .. . . . . . . .2 . . . . . 1 .. . . . . . 1 .. . . . . . . .. . . . . . . .1 . . 22 . . 1 .. . . . . . . .24 1 . 7 . 1 9 3. . . . . . . .. 2 . . . . 1 .. . . . . . . .. . . . . 11 . .. . . . . . . .2 . . . . . 1 .. . . . . . . .. . . . . . . .


Bijlage 1 Dordrecht: overzicht van de gevonden plantenresten (vervolg).nummer 16 17 18 19 20II WILDE PLANTEN (vervolg)Graminea type groot 14 . . . 20Gramineae k . 8 . . .Gramineae klein . . . . .Gramineae m . . . . .Humulus lupulus 6 16 2 1 20Hydrocotyle vulgaris . . . . .Hyoscyamus niger 2 128 . . .Hypochaeris glabra . . 2 . .Iris pseudacorus . . . . .Juncus articulatus type . . . . .Juncus bufonius . . . . .Juncus effusus type . . . . .Juncus gerardii . . . . .Juncus squarrosus . . . . .Juncus spec. . . . . .Knautia arvensis . 1 2 . .Labiatae . 8 . . .Lamium album . . . . .Lamium cf. purpureum . 24 . . .Lamium purpureum . . . . .Lapsana communis . . . . 20Leguminosae . . . . .Leontodon autumnalis . . . . .Leontodon saxatilis . . . . .cf. Lithospermum spec. . 8 . . .cf. Lolium spec. k . . . . .Lychnis flos-cuculi . . . . .Lycopus europaeus . . . . .Lythrum salicaria . . . . .Medicago lupulina . . . . .Medicago lupulina peulfragment . . . . .Mentha aquatica type . . . . .Mentha arvensis . . . . .Menyanthes trifoliata . . . . .Menyanthes trifoliata cf. . . . . .Myosotis arvensis . . . . .Myosotis spec. . . . . .cf. Myosotis spec. . . . . .Myosotis spec. m . . . . .Myrica gale . . . . .Myrica gale knop . . . . .Myrica gale mannelijke aarspil . . . . .Myrica gale vrouwelijke aarspil . . . . .Myriophyllum spicatum . . . . .Neslia paniculata . . . . .Oenanthe aquatica . . . . .Oenanthe aquatica m . . . . .Oenanthe fistulosa . . . . .Oenanthe peucedanifolia type . . . . .Papaver argemone . . . . .Papaver spec. . . . . .Phragmites australis . . . . .Phragmites australis k . . . . .Phragmites australis stengel . . . . .Plantago major . . . . .Poa annua . . . .Poa cf. annua . . . . .Poa spec. k . . . . .Poa type . . . . .Potamogeton cf. natans . . . . .Potamogeton cf. pectinatus . . . . .Potamogeton cf. pusillus type . . . . 20


21 22 23 24 25 26 27 28. . . . 12 . . .. . . . . . . .. . . 21 . . 15 .9 . . . . . . .9 1 . 8 . 10 . 12. . . . . . . .. . . . . . 2 .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . 20 .. . . 14 . . . .. . . . . . 5 .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . 10 . .13 1 . . . 2 . .. . . . . . . .. . . . . . 2 .. . . . . . . .. . . . . . . .13 1 . . . . . .. . . . . . . .9 . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. 1 . . . . . .. . . . . . . .86 . . . . . 15 .. . . . . 10 . .8 1 . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . 1 .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .5 . . . . 14 . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .96 . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .24 . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . 15 .12 . . . . . . .36 4+1m . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .2 . . . . . . .


Bijlage 1 Dordrecht: overzicht van de gevonden plantenresten (vervolg).nummer 16 17 18 19 20II WILDE PLANTEN (vervolg)Potamogeton gramineus . . . . .Potamogeton groenlandica . . . . .Potamogeton natans . . . . .Potamogeton pectinatus . . . . .Potamogeton polygonifolius . . . . .Potamogeton spec. 1 . . . .Polygonum aviculare 2 16 4 1 60Polygonum convolvulus fragmenten . . . . .Polygonum convolvulus m . . . . .Polygonum convolvulus . . . . .Polygonum hydropiper . . . . .Polygonum lapathifolium 10 24 8 . .Polygonum lapathifolium type 4 . . . .Polygonum minus . . . . .Polygonum mite . . . . .Polygonum persicaria 16 32 . 1 4Potentilla anserina . . . . .Potentilla erecta . . . . .Prunella vulgaris . . 4 . .Quercus spec. knop . . . . .Quercus spec. navel . . . . .Ranunculus arvensis . . . . 20Ranunculus acris . . . . .Ranunculus acris type . . . . .Ranunculus sg. Batrachium . . . . .Ranunculus flammula . . . . .Ranunculus flammula k . . . . .Ranunculus sardous . 8 . . .Ranunculus sceleratus . . . . .Raphanus raphanistrum . 1 . . .Raphanus spec. . . . . .Reseda luteola . . . . .Rorippa cf. amphibia . . . . .Rorippa palustris . . . . .Rorippa sylvestris . . . . .Rosa spec. . 1 . . .Rumex acetosella . 520 200 . 1361Rumex acetosella perianth . . . . .Rumex conglomeratus . . . . .Rumex crispus . . . . .Rumex cf. crispus . . . . .Rumex hydrolapathum . . . . .Rumex maritimus . . . . .Rumex obtusifolius . . 1 . .Rumex spec. 4 8 2 . .Rumex spec. k. . . . . .Sagittaria sagittifolia . . . . .Sambucus nigra 12 . . . 22Salix spec. hout . . . . .Salix spec. knop . 1 . . .cf. Salvia spec. kelkjes m . . . . .cf. Salvia spec. stengels m . . . . .Saponaria officinalis . . . . .Scirpus lacustris . . . . .Scirpus lacustris k . . . . .Scirpus lacustris subsp. tabernaemontani . . . . .Scirpus maritimus 8 . . . .Scirpus cf. maritimus . 8 . . .Scirpus mucronatus . . . . .Scirpus lacustris/S. maritimus . . 5 . .Scirpus sylvaticus . . . . .Scleranthus annuus . . . . .Scutellaria galericulata . . . . .


21 22 23 24 25 26 27 28. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .2 . . . . . 1 .34 5 1 7 12 30 1 .. . 1 . . . . .. . . . . . . .18 1 . . . . 7 11. . . . . . . 10692 77 8 . 6 64 4 1. 10 . . . . . .11 . . . . . . .. . . . . . . .44 15 3 7 6 10 8 .. . . . . . . .. . . . . . . .2 . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .2 . . . . . . .. . . . . . 1 .4 . . . . . 5 .12 . . . . . 5 .4 2 . . . . . .. . . . . . 1 .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . 20 10. . . . . . . .. . . . . . . .. . . 7 . . 5 .2 . . . . . . .441 33 1 28 6 260 20 .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .29 2 . 7 6 1 2 .. . . . . . . .1 . . . . . . .. . . . . . 5 .. . . . . . . .. 1 1 . . . . .. . . 15 . . . .. . . . . . . .2 . . . . . . .10 4 . 14 . . 1 .2 . . . . . . .. 1 1 . . . . .. . . . . 10 . .. . . . . . . .2 . 1 . . . . 11. . . . . . . .. . . . . . . .12 . . . . . . .. . . . . . . .


Bijlage 1 Dordrecht: overzicht van de gevonden plantenresten (vervolg).nummer 16 17 18 19 20II WILDE PLANTEN (vervolg)Setaria pumila . . . . .Silene alba . . . . .Silene dioica . . . . .Silene latifolia subsp. alba . . . . .Silene spec. . . . . .Sinapis arvensis . . . . .Sinapis arvensis hauw . . . . .Sinapis spec. . . . . .Sium latifolium . . . . .Solanum dulcamara . . . . .Solanum nigrum 10 8 18 . .Sonchus arvensis . . . . .Sonchus asper . . . . 20Sonchus oleraceus . 16 . . .Sonchus spec. . . . . .Sparganium erectum . . . . .Spergula arvensis . 16 . . .cf. Spergula arvensis . . . . .Stachys arvensis . . . . .Stachys cf. palustris . . . . .Stachys cf. palustris m . . . . .Stachys palustris . . . . .Stachys spec. . . . . .Stellaria graminea . . . . .Stellaria media 24 . 4 . .Stellaria spec. . . . . .Taraxacum officinale s.l. . . . . .Taraxacum officinale s.l. fragmenten . . . . .Thlaspi arvense . . . . .cf. Tilia spec. knop . . . . .Trifolium cf. repens . . . . .Triglochin maritima . . . . .Typha spec. . 16 . . .Umbelliferae . 258 . . .Urtica dioica . 128 . . .Urtica urens . 8 . . .Valerianella dentata . . . . .Valerianella locusta . . . . .Vicia spec. . . . . .Vicia spec. k . . . . .Viola arvensis type . 8 . . .Viola hirta type . . . . .Xanthium strumarium . . . . .Zannichellia palustris . . . . .niet te determineren . 8 . . .te determineren . . . . .


21 22 23 24 25 26 27 2878 1 3 7 12 16 7 .. . . . . . . 10. . . . . 20 . .196 . . 7 . . . .. 10 . . 3 . . .. 4 4 . 18 . . .. . . . . . . .9 . . . . . . 100. . . . . . . .. . . . . . 2 .8 1 . 7 . 10 . 10. . . . . . . .4 . . . . . 6 .. . . . . . . .. . . . . . . .2 . . . . . . .48 . 1 . . . 15 .. . . . . . . .. . . . . . 1 .. . . . . . . .. . . 2 . . . .2 2 . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .168 1 1 14 12 . 24 10. . . . . . . .2 . 61 . . . 1 .. . 55 . . . . .2 . . . . . 1 .. . . . . . . .. . . . . . 5 .2 . . . . . . .. . . . . . 10 .. . . . . . . .16 . . . . . 15 .. . . . . . . .36 . . . . . . .12 . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .12 4 . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . 7 . . . .. . . 21 . . 1 .. 5 . 2 . . . .


Bijlage 1 Dordrecht: overzicht van de gevonden plantenresten (vervolg).nummer 16 17 18 19 20DIERLIJKE RESTENBOT DIVERSbot > . . . . .bot < . . . . +bot gecalcineerd . . . . .VISAnguilla anguilla, schubben ++ . ++ . ++Cyprinidae, schubben + . . . .Melanogrammus aeglefinus, cleithrum . . . + .Perca fluviatilis, schubben . . . . ++Diverse visresten ++ + . . .Verbrand . . . . .GEVOGELTEAnnulus trachealis . . . . +eischaalfragmenten . . . . .Numenius arquata, coracoid . . . . .veren . . . . .SCHELPDIERENLittorina littorea . . . + ++Mytilus edulis ++ . + . .Mytilus edulis, fragmenten . . . . .Mytilys edulis, parel . . . . .mollusken + . . . .Cerastoderma edule . . . . .DIVERSENAcari . . . . .Cristatella mucedo . . . . .Daphnia, 1-ogig . . . . .Daphnia pulex . . . . .Daphnia/Simocephalus . . . . +++Insecta coccon +++ . . . .Insecta resten +++ . . ++ .Isopoda +++ . ++ . .Piscicola geometra, eikapsel . . . . .Sitophilus spec. . . . . .coproliet . . . . .dierlijke haren . . . . .wormeieren . . . . .PLANTAARDIGE RESTENhout . . . . .schors . . . . +houtskool . . . . .bladfragmenten . . . . .knoppen . . . . .grasstengels . . . . .grasstengels verkoold . . . . ++mos . . . . +Sphagnum spec. . . . . .


21 22 23 24 25 26 27 28+ . . + + . . .+ . + ++ + . + ++ . . . . . . .. . . . . ++ . .+ . . + . . . .. . . . . + .+ . . . . ++ . .+++ +++ + . ++ . + 9. . . . . . . .. . . . . ++ . .++ ++++ + ++ + + + +. . . . . + .. . . . + . . .. + . . ++ + . .++ + . ++ . . . ++. ++ + . . ++ + .. . . . . . . .. . . ++ . . + ++ . . . . . . .. ++ . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .+ +++ ++ +++ + . ++ .+ + + +++ + . . ++. + + . . . + +. . . . . . . .. . . . + . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . + .++ +++ . . . . + .. . . . . . . .+ + . + . . + .. . . . . . . +. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .++ + . . . . . .+ ++ . . . . . .


Bijlage 1 Dordrecht: overzicht van de gevonden plantenresten (vervolg).nummer 16 17 18 19 20ARCHEOLOGICAaardewerk . . . . ++baksteen . . . . +glas . . . . .grind . . . . .kledinghaak . . . . +kraal . . . . .leerfragmenten . . . . .leisteen . . . . ++metaal . . . . .mortel . . . . .pijpsteelfragment . . . . .spelden . . . . +steen . . . . .textiel . . . . .


21 22 23 24 25 26 27 28. . + . . . . .. . . . . . ++ .+ . . + . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . + . . + .. . . . . . + .+ + + . . . ++ .. . . . . . . .. . . . . . . .. . . . . . ++ .. . + + . . + .


Bijlage 1 Dordrecht: overzicht van de gevonden plantenresten (vervolg).nummer 29 30 31 32 33vondstnummer 9-3-14 13-1-1 45-4-9 44-2-5a 31-3-764begindatering 1600 1600 1600 1300 1475einddatering 1625 1625 1650 1625 1675FASE IV IV IV - -context bp bp ak bp atvolume 3,5 5 ? ? 2totaal plantenresten 39466 123585 489 340 9407I GEBRUIKSPLANTENMEELPRODUKTENAvena cf. sativa kaf . . . . 6Avena sativa spec. kaf . . . . 7Avena spec. m . . . . .Avena spec. k . . . . .cf. Avena spec. . . . . .cf. Avena spec. k . . . . .Avena spec. kaf k . . . . .Hordeum spec. bedekt k . . . . .Hordeum spec. fragmenten . . . . .Hordeum vulgare 7 . . . .Hordeum vulgare k . . . . .Secale cereale 1 1 . . 2+1mSecale cereale internodium . . . . 19Secale cereale k . . . . .Secale cereale internodium k . . . . .cf. Secale cereale m . . . . .Secale/Hordeum internodium . . . . .Triticum aestivum k . . . . .Triticum dicoccum k . . . . .Triticum dicoccum lemma basis k . . . . .Triticum dicoccum lemma basis . . . . .Triticum dicoccum aarbasis . . . . .Triticum dicoccum aarbasis k . . . . .Triticum spec. . . . . .Triticum spec. k . . . . .Cerealia indeterminatae 35000 . . . .Cerealia indeterminatae k . . . . .cf. Cerealia indeterminatae internodium . . . . 2Cerealia indeterminatae m 1 . . . .Cerealia indeterminatae m fragmenten . . . . .Cerealia indeterminatae epicarp . 109440 . 100 26Cerealia kaf . . . . .Cerealia stengel . . . . 1Cerealia te determineren . . . . .Cerealia/Gramineae . . . . .Panicum miliaceum 43 67 . . 12Oryza spec. 1 20 5 . 2Oryza spec. fragmenten . . . . .Oryza spec. kaf . . . . 4cf. Oryza spec. . . . . .Fagopyrum esculentum 11 11 . 1 8Fagopyrum esculentum fragmenten 5 . 66 . 4935PEULVRUCHTENVicia cf. faba var. minor . . . . .Vicia faba var. minor . . . . .


Bijlage 1 Dordrecht: overzicht van de gevonden plantenresten (vervolg).nummer 29 30 31 32 33OLIEHOUDENDE ZADENBrassica napus type . . . . .Brassica nigra . 17 1 . 8Brassica nigra fragmenten . 1 . . 6Brassica rapa 35 . . . .Brassica rapa fragmenten . 20 1 . 18Brassica rapa type . . . . .Brassica spec. . . . . 8Brassica spec./Sinapis spec. . . . . .Sinapis alba . . . . .Sinapis arvensis . . . . .Sinapis arvensis hauw . . . . .Camelina sativa . . . . .cf. Camelina sativa m . . . . .cf. Camelina sativa . . . . .Papaver somniferum . 20 . . .GROENTEN EN KEUKENKRUIDENcf. Allium sativum . . . . .Anethum graveolens . . . . .Apium graveolens . 14 . . .Beta vulgaris . . . . 1Brassica napus type . . . . .Brassica nigra . 17 1 . 8Brassica nigra fragmenten . 1 . . 6Brassica rapa 35 . . . .Brassica rapa fragmenten . 20 1 . 18Brassica rapa type . . . . .Brassica spec. . . . . 8Brassica spec./Sinapis spec. . . . . .Sinapis arvensis . . . . .Sinapis arvensis hauw . . . . .Coriandrum sativum 7 2 . . .Cucumis sativus 1 . . . .Cucumis sativus fragment . . . . .cf. Daucus carota . . . . 1cfFoeniculum vulgare 352 14 4 . .Juniperus communis . . . . 2cf. Juniperus communis . . . . .Lactuca sativa . . . . .Pastinaca sativa . . . . .Rosmarinus officinalis blad . . . . .cf. Salvia spec. kelkjes m . . . . .cf. Salvia spec. stengels m . . . . .Satureja hortensis . . . . .Valerianella locusta . . . . .SPECERIJENAframomum melegueta . 1 . . 10Aframomum melegueta fragmenten . . . . .Piper nigrum . 4 . . .Piper spec. . . . . 1Piper spec. fragment . . . . .FRUITCitrus spec. kelkje . . 1 . .Cucumis melo . . . . .Ficus carica 1050 1161 22 5 2629Fragaria vesca 336 8423 . . 8Malus sylvestris s.l. 67 . 8 6 7cf. Malus sylvestris s.l. kelkje . . . . .Malus sylvestris s.l. klokhuisfragmenten 90 96 23 22 324Malus spec./Pyrus spec. 14 1 24 5 28Mespilus germanica 106 4 4 11 50


Bijlage 1 Dordrecht: overzicht van de gevonden plantenresten (vervolg).nummer 29 30 31 32 33FRUIT (vervolg)Morus nigra 35 27 . . 2Morus nigra onrijp . . . . .cf. Morus nigra . . . . .Cornus mas . 1 . . .Pomoideae steeltje . . . . .Prunus avium 33 . . . .Prunus avium type 10 1 . 58 19Prunus avium type fragmenten . . 1 . .Prunus cerasus 160 . 1 47 11Prunus domestica s.l. 15 11 6 28 .Prunus domestica s.l. k . . . . .Prunus domestica subsp. insititia 8 . 1 5 22Prunus persica fragmenten . . . . .Prunus spec. fragmenten . . . . .Pyrus communis 15 . 1 1 36Pyrus communis kelkje 7 . 1 1 .Pyrus communis klokhuis . . . . .Pyrus communis steencellen 266 . . . 296Ribes spec. epicarp 10 . . . 120Ribes nigrum epicarp . . 19m . .Ribes nigrum kelkje . . . . 1cf. Ribes nigrum kelkjeRibes nigrum steel . . . . .Ribes rubrum 63 . 10 . 12Ribes rubrum epicarp 5 . . . .Ribes spec. 390 1240 33m . 56Ribes uva-crispa epicarp m . . . . .Ribes uva-crispa kelkje . . . . .Ribes uva-crispa steel . . . . .Ribes uva-crispa stekel . . . . .Ribes uva-crispa epicarp . . . . .Rubus caesius 7 . . . .Rubus fruticosus s.l. 7 10 . 1 .Rubus idaeus 7 39 . . 2Rubus spec. fragmenten . . . . .Vaccinium spec. 336 1618 . . .Vitis vinifera 311 540 44(2s) 10 92Vitis vinifera k . . . . .Vitis vinifera epicarp 69 2 2 . .NOTENCastanea sativa fragmenten . . . . .Castanea sativa vrucht . . . . .Corylus avellana . . . . .Corylus avellana fragmenten . 1 44 25 1Corylus avellana fragmenten k . . . . .Juglans regia . 1 . . .Juglans regia fragmenten 2 . 55 14 .GENEESKRACHTIGE PLANTENAtropa bella-donna . . . . .Descurainia sophia . 1 . . .Gossypium spec. . . . . .Hyoscyamus niger . . . . .SIERPLANTENBuxus sempervirens blad . 8 4 . .Calendula officinalis . 2 . . .Physalis alkekengi . . . . .


Bijlage 1 Dordrecht: overzicht van de gevonden plantenresten (vervolg).nummer 29 30 31 32 33INDUSTRIËLE PLANTENCannabis sativa 1 20 . . .cf. Cannabis sativa m . . . . 4Cannabis sativa fragmenten . . 3 . .Gossypium spec. . . . . .Linum usitatissimum . . . . .Reseda luteola 14 . . . .Saponaria officinalis . . . . .II WILDE PLANTENAethusa cynapium . . . . .Agrostemma githago . . . . .Agrostemma githago fragmenten 343 470 . . 59Agrostis spec. . 14 . . .Alisma plantago-aquatica . 1 . . .Alisma spec. . . . . .Alnus spec. . . 1 . .Alopecurus geniculatus . . . . .cf. Amaranthus blitum . . . . .Anagallis arvensis . 1 . . .Andromeda polifolia . . . . .cf. Andromeda polifolia . . . . .Anthemis arvensis . . . . 4Anthemis cf. cotula . . . . .Anthemis cotula . 9 . . .Aquilegia vulgaris . . . . .Anthriscus sylvestris . . . . .Arctium spec. . . . . 1Arnoseris minima . . . . .Artemisia vulgaris . . . . .cf. Artemisia vulgaris . . . . .Atriplex littoralis type . . . . .Atriplex patula type . 14 . . 6Atropa bella-donna . . . . .Avena fatua kaf . . . . 1Barbarea spec. . . . . .Bellis perennis . . . . .Berula erecta . . . . .Betula spec. . . . . .Bidens cernua . . . . .Bidens spec. . . . . .Bidens tripartita 7 . . . .Brassica napus type . . . . .Brassica rapa 35 . . . .Brassica rapa fragmenten . 20 1 . 18Brassica nigra . 17 1 . 8Brassica nigra fragmenten . 1 . . 6Brassica spec. . . . . 8Brassica spec./Sinapis spec. . . . . .Bromus secalinus type . . . . .Bromus spec. . . . . .Bromus spec. m . . . . .Bromus spec. fragment . . . . .Buglossoides arvensis 7 . . . .Callitriche spec. . . . . .Calluna vulgaris 7 . . . .Calluna vulgaris blad . 7 33 . .cf. Calluna vulgaris blad . . . . .Calluna vulgaris blad k . . . . .Calluna vulgaris bloem . . . . .Calluna vulgaris bloem k . . . . .Caltha palustris . . . . .Capsella bursa-pastoris . . . . .Carduus spec./Cirsium spec. . . . . .


Bijlage 1 Dordrecht: overzicht van de gevonden plantenresten (vervolg).nummer 29 30 31 32 33II WILDE PLANTEN (vervolg)Carex cf. rostrata . . . . .Carex hirta . . . . .Carex praecox . . . . .Carex pseudocyperus . . . . .Carex spec. 14 . 2 . 4Carex spec. k . . . . .Caryophyllaceae . . . . .Centaurea cyanus 7 . . . 8Centaurea cyanus fragmenten 28 24 . . 20Centaurea cf. jacea . . . . .Centaurea spec. . . . . 8Chara spec. . . . . .Chelidonium majus . . . . .Chenopodium album 28 29 . . 162Chenopodium cf. polyspermum . . . . .Chenopodium ficifolium 14 7 1 . 2Chenopodium glaucum type . . . . .Chenopodium hybridum . 1 . . .Chenopodium murale . . . . .Chenopodium polyspermum . . . . .Chenopodiaceae . . . . .Chrysanthemum segetum . . . . .Cichorium intybus . . . . 2Cicuta virosa . . . . .Cirsium vulgare . . . . .Compositae . . . . .Compositae te det. . . . . .Conium maculatum . . . . .Consolida regalis . . . . 2Corylus avellana . . . . .Corylus avellana fragmenten . 1 44 25 1Corylus avellana fragmenten k . . . . .Crataegus monogyna 1 . . . .Cyperaceae . . . . .Daucus carota . . . . 1cfDescurainia sophia . 1 . . .Dipsacus fullonum . . . . 1Echinochloa crus-galli . . 6 . 2Echinodorus ranunculoides . . . . .Eleocharis palustris . . 1 . .Elymus spec. . . . . .Epilobium hirsutum . . . . .cf. Equisetum spec. . . . . .Erica tetralix . . . . .Erica tetralix blaadjes 21 7 5 . .Erica tetralix bloem 7 . 22 . .Erica tetralix takjes 7 . . . .Euphorbia helioscopia . . . . .Euphorbia peplus . . . . .Fagus sylvatica knopschub . . . . .Fumaria officinalis . . . . 2Galeopsis bifida type . . . . .Galeopsis spec. . . . . .Galium aparine . 2 . . .Galium palustre . . . . .Galium spurium . . . . .Galium cf. spurium . 1 . . .Galium tricornutum . . . . .Galium spec. . . . . .Glyceria fluitans . . . . .cf. Glyceria fluitans . . . . .Glyceria maxima type . . . . .


Bijlage 1 Dordrecht: overzicht van de gevonden plantenresten (vervolg).nummer 29 30 31 32 33II WILDE PLANTEN (vervolg)Graminea type groot . . . . .Gramineae k . . . . .Gramineae klein . . . . .Gramineae m . . . . .Humulus lupulus . . . . 32Hydrocotyle vulgaris . . . . .Hyoscyamus niger . . . . .Hypochaeris glabra . . . . .Iris pseudacorus . . . . .Juncus articulatus type . . . . .Juncus bufonius 7 . . . .Juncus effusus type . . . . .Juncus gerardii . . . . .Juncus squarrosus . . . . .Juncus spec. . . . . .Knautia arvensis . 1 . . .Labiatae . . . . .Lamium album . . 1 . .Lamium cf. purpureum . . . . .Lamium purpureum . 1 . . .Lapsana communis . 1 . . .Leguminosae . . . . .Leontodon autumnalis . . . . .Leontodon saxatilis . . . . .cf. Lithospermum spec. . . . . .cf. Lolium spec. k . . . . .Lychnis flos-cuculi . . . . 10Lycopus europaeus . . . . .Lythrum salicaria . . . . .Medicago lupulina . . . . .Medicago lupulina peulfragment . 7 . . .146Mentha aquatica type . . . . .Mentha arvensis . . . . .Menyanthes trifoliata . . . . 1Menyanthes trifoliata cf. . . . . .Myosotis arvensis . . . . .Myosotis spec. . . . . .cf. Myosotis spec. . . . . .Myosotis spec. m . . . . .Myrica gale . . . . .Myrica gale knop . . . . .Myrica gale mannelijke aarspil . . . . .Myrica gale vrouwelijke aarspil . . . . .Myriophyllum spicatum . . . . .Neslia paniculata . 1 . . .Oenanthe aquatica . . . . .Oenanthe aquatica m . . . . .Oenanthe fistulosa . . . . .Papaver argemone . . . . .Papaver spec. . . . . .Phragmites australis . . . . .Phragmites australis k . . . . .Phragmites australis stengel . . . . .Plantago major 7 . . . 8Poa annua . . . . .Poa cf. annua . . . . .Poa spec. k . . . . .Poa type . 14 . . 42Potamogeton cf. natans . . . . .Potamogeton cf. pectinatus . . . . .Potamogeton cf. pusillus type . . . . .


Bijlage 1 Dordrecht: overzicht van de gevonden plantenresten (vervolg).nummer 29 30 31 32 33II WILDE PLANTEN (vervolg)Potamogeton gramineus . . . . .Potamogeton groenlandica . . . . .Potamogeton natans . . . . .Potamogeton pectinatus . . . . .Potamogeton polygonifolius . . . . .Potamogeton spec. . . . . .Polygonum aviculare . 1 1 . .Polygonum convolvulus fragmenten . . . . .Polygonum convolvulus m . . . . .Polygonum convolvulus 7 2 1 . 8Polygonum hydropiper . . . . .Polygonum lapathifolium 21 2 22 . 28Polygonum lapathifolium type . . . . 2Polygonum minus . . . . .Polygonum mite . . . . .Polygonum persicaria . 7 . . 6Potentilla anserina . . . . .Potentilla erecta . . . . .Prunella vulgaris . . . . .Quercus spec. knop . . 3 . .Quercus spec. navel . . . . .Ranunculus arvensis . 2 . . 10Ranunculus acris . . . . 8Ranunculus acris type 7 2 5 . 6Ranunculus subg. Batrachium . . . . .Ranunculus flammula . . . . .Ranunculus flammula k . . . . .Ranunculus sardous . . . . .Ranunculus sceleratus . . . . 8Raphanus raphanistrum . 2 . . 10Raphanus spec. . . . . 2Reseda luteola . . . . .Rorippa cf. amphibia . . . . .Rorippa palustris . . . . .Rorippa sylvestris . . . . .Rosa spec. . . . . .Rumex acetosella 7 68 . . 106Rumex acetosella perianth . . . . .Rumex conglomeratus . . . . .Rumex crispus . . . . .Rumex cf. crispus . . . . .Rumex hydrolapathum . . . . .Rumex maritimus . . . . .Rumex obtusifolius . . . . .Rumex spec. . 2 . . 2Rumex spec. k. . . . . .Sagittaria sagittifolia . . . . .Sambucus nigra . 1 . . .Salix spec. hout . . . . .Salix spec. knop . . . . .cf. Salvia spec. kelkjes m . . . . .cf. Salvia spec. stengels m . . . . .Saponaria officinalis . . . . .Scirpus lacustris 7 1 . . .Scirpus lacustris k . . . . .Scirpus lacustris subsp. tabernaemontani . . . . .Scirpus maritimus . . . . 2Scirpus cf. maritimus . . . . .Scirpus mucronatus . . . . .Scirpus lacustris/S. maritimus . . . . .Scirpus sylvaticus . . . . .Scleranthus annuus . 1 . . .Scutellaria galericulata . . . . .Setaria pumila 7 9 . . .


Bijlage 1 Dordrecht: overzicht van de gevonden plantenresten (vervolg).nummer 29 30 31 32 33II WILDE PLANTEN (vervolg)Silene alba . . . . .Silene dioica . . . . .Silene latifolia subsp. alba . 7 . . .Silene spec. . . . . .Sinapis arvensis . . . . .Sinapis arvensis hauw . . . . .Sinapis spec. . . . . .Sium latifolium . . . . .Solanum dulcamara . . . . .Solanum nigrum . . . . .Sonchus arvensis 7 . . . .Sonchus asper . . . . .Sonchus oleraceus . 1 . . .Sonchus spec. . . . . .Sparganium erectum . . . . .Spergula arvensis . 14 . . 24cf. Spergula arvensis . . . . .Stachys arvensis . . . . .Stachys cf. palustris . . . . .Stachys cf. palustris m . . . . .Stachys palustris . . . . .Stachys spec. . . . . .Stellaria graminea . . . . 8Stellaria media . 9 1 . .Stellaria spec. . . . . .Taraxacum officinale s.l. . . . . .Taraxacum officinale s.l. fragmenten . . . . .Thlaspi arvense . 1 . . .cf. Tilia spec. knop . . . . .Trifolium cf. repens . . . . .Triglochin maritima . . . . .Typha spec. . . . . .Umbelliferae . . . . .Urtica dioica . . . . .Urtica urens . 2 . . .Valerianella dentata . . . . .Valerianella locusta . . . . .Vicia spec. . . . . .Vicia spec. k . . . . .Viola arvensis type . . . . .Viola hirta type . . . . .Xanthium strumarium . . . . .Zannichellia palustris . . . . .niet te determineren . + . . .te determineren . + . . .


Bijlage 1 Dordrecht: overzicht van de gevonden plantenresten (vervolg).nummer 29 30 31 32 33DIERLIJKE RESTENBOT DIVERSbot > . . . . +bot < . + . + .bot gecalcineerd . . . . .VISAnguilla anguilla, schubben . . . . +Cyprinidae, schubben . ++ . . ++Melanogrammus aeglefinus, cleithrum . . . . .Perca fluviatilis, schubben . +++ ++ . .Diverse visresten ++ ++ ++ . ++Verbrand . . . . .GEVOGELTEAnnulus trachealis . . + . .eischaalfragmenten + + . . +Numenius arquata, coracoid . . . . .veren . . . . .SCHELPDIERENLittorina littorea . . + . .Mytilus edulis + + . . .Mytilus edulis, fragmenten . . + . +Mytilys edulis, parel + . . . .mollusken . + + . .Cerastoderma edule . . . . .DIVERSENAcari . . . . .Cristatella mucedo . . . . .Daphnia, 1-ogig . . . . .Daphnia pulex . . . . .Daphnia/Simocephalus . . . . .Insecta coccon +++ +++ + + +++Insecta resten ++ +++ . + .Isopoda . ++ ++ . .Piscicola geometra, eikapsel . . . . .Sitophilus spec . . . . .coproliet . . . . .dierlijke haren . . . . .wormeieren . . . . .PLANTAARDIG MATERIAALhout + +++ . . .schors . . . . .houtskool + + + . .bladfragmenten . . . . .knoppen . . + . .grasstengels . . . . +grasstengels verkoold . . . . .mos . + + . .Sphagnum spec. . + . . +


Bijlage 1 Dordrecht: overzicht van de gevonden plantenresten (vervolg).nummer 29 30 31 32 33ARCHEOLOGICAaardewerk + + + . .baksteen . . + . +glas + ++ . . .grind . . . . .kledinghaak . + + . .kraal . . . . .leerfragmenten . . . . .leisteen . . . . .metaal + ++ ++ . +mortel + . . . +pijpsteelfragment . . + . .spelden . . . . .steen ++ . . . +textiel ++ ++ . . .


Bijlage 2 Nijmegen: overzicht van de gevonden plantenresten, ingedeeld in I. gebruiksplanten en II. wilde planten. Legenda: bp = beerput;ak = afvalkuil; bk = beerkelder; cf. = determinatie niet zeker; k = verkoold; m = gemineraliseerd.monsternummer 1 2 3 4 5begindatering 1450 1550 1575 1650 1700einddatering 1500 1600 1650 1700 1800FASE III IV IV V VIcontext bp bp ak bp bpvolume in liters 5 5 15 10 10totaal aantal plantenresten 291 92 7 307119 237406I GEBRUIKSPLANTENMEELPRODUCTENAvena sp. k . 1 . . .Avena sp. kaf k . 1 . . .Hordeum vulgare k . . . . .Hordeum sp. epicarp fragmenten . . . + .Hordeum sp. m . . . . .Hordeum sp. cf. m . . . . .Secale cereale . . . 2 .Secale cereale epicarp fragmenten . . . + +Secale cereale m . 9 . 64 .Secale cereale fragmenten m 62 . . . 20Secale cereale k . . . . .Triticum epicarp fragmenten . . . + .Cerealia indeterminatae epicarp . . . 305220 235500Cerealia indeterminatae m 30 2 . 1 2Cerealia indeterminatae fragmenten m . . . . .Cerealia indeterminatae k . 3 . . .Panicum miliaceum . . . . .cf. Panicum sp. m . . . . .Setaria italica . . . . 7Oryza sp. . . . . 2Fagopyrum esculentum 1 . . 61 .Fagopyrum esculentum fragmenten m . . . . 59PEULVRUCHTENVicia faba var. minor m . . . . .OLIEHOUDENDE ZADENSinapis alba . . . . .Papaver somniferum . . . . .cf. Papaver somniferum fragmenten . . . . .Linum usitatissimum . . . . 2Linum usitatissimum k. . . . . 1GROENTEN EN KEUKENKRUIDENBrassica nigra . . . 2 7Brassica rapa . . . 1 5Coriandrum sativum . . . 2 .Foeniculum vulgare . . . 1 .


6 7 8 9 10 11 12 13 monsternummer1775 1800 1800 1825 1875 1880 1900 1450 begindatering1800 1850 1875 1875 1900 1910 1913 1650 einddateringVI VI VII VII VII VII VII - FASEbk bk bk bp bp bp bk bk context5 5 5 5 5 5 5 5 volume in liters453 72 30 4943 930 3899 108 98182 totaal aantal plantenrestenI GEBRUIKSPLANTENMEELPRODUCTEN. . . . . 1 . . wilde/gecultiveerde Haver k. . . . . . . . wilde/gecultiveerde Haver kaf k. . . . . 1 . 1 bedekte Gerst k+ . . . . . . + Gerst vruchtwand fragmenten. . . . . . . 1 Gerst m. . . . . . . 1 cf. Gerst m. . . . . . . . Rogge. . . . . . . ++ Rogge vruchtwand fragmenten2 . 2 . 3 . 2 6 Rogge m. . . . 92 3 . . Rogge fragmenten m. . . . . . 1 . Rogge k. . . . . . . + Tarwe vruchtwand fragmenten1 . . 4800 . . . 93100 Graan vruchtwand13 . . . . . . 3 Graan m. . . . 363 21 . . Graan fragmenten m. . . . . . . . Graan k. . . . . . . . Pluimgierst. . . . . . . 1 cf. Gierst m. . . . . . . . Trosgierst. . . . 1 . . . Rijst18 . . . 2 2 . . Boekweit. . . . . . . 1 Boekweit fragmenten mPEULVRUCHTEN. . . . . 1 . . Duiveboon mOLIEHOUDENDE ZADEN. . . . 2 . . . Witte mosterd. 1 . . . . . 6 Maanzaad. . . 1 . . . . cf. Maanzaad fragment. . . . . . . . Vlas/Lijnzaad. . . . . . . . Lijnzaad/VlasGROENTEN EN KEUKENKRUIDEN. . . . . . . 10 Zwarte mosterd1 . . . . . . 21 Raapzaad. . . . . . . . Koriander4 . . . . . . . Venkel


Bijlage 2 Nijmegen: overzicht van de gevonden plantenresten (vervolg)monsternummer 1 2 3 4 5begindatering 1450 1550 1575 1650 1700einddatering 1500 1600 1650 1700 1800FASE III IV IV V VIcontext bp bp ak bp bpSPECERIJENAframomum melegueta . . . . .Aframomum melegueta fragmenten . . . . 1FRUITCucurbita sp. . . . . .Cucumis sativus fragmenten . . . . 4Ficus carica 18 1 . 208 169cf. Ficus carica . . . . .Fragaria sp. 6 . . 3 5Fragaria sp. m . . . . .cf. Fragaria vesca . . . . .Malus sylvestris s.l. . . . 8 7Malus sylvestris s.l. m . . . . .cf. Malus sylvestris s.l. m . 1 . . .Malus sylvestris s.l. klokhuisfragmenten 1 . . 33 207Malus sylvestris type 112 1 . 6 9cf. Malus sylvestris type . . . . .Mespilus germanica . . . . .Morus nigra . . . . .Pomoideae steeltje . . . . .Prunus avium . . . . 8Prunus avium type . 1 . . 5Prunus avium type fragmenten . . . . .Prunus cerasus . . . . 10Prunus domestica s.l. . . . . 1Prunus domestica ssp. domestica . . . . 1Prunus domestica ssp. insititia . . . . 2Prunus sp. fragmenten . . . . .Pyrus communis . . . 14 2Pyrus communis steencellen . . . 16 13Ribes nigrum epicarp . . . . .Ribes nigrum kelkje . . . 9 6Ribes rubrum . 1 . 18 16Ribes rubrum epicarp . . . . 4Ribes sp. . . . 145 150Ribes sp. m . . . . .cf. Ribes sp. m . . . . .Rubus fruticosus s.l. 9 4 3 . 6Rubus idaeus 2 1 . 48 3Rubus sp. fragmenten . 1 . . .Vaccinium sp. . . . 556 456Vitis vinifera 3 15 . 27 24Vitis finifera a-typisch . . . . .Vitis vinifera m 37 . . . .Vitis vinifera epicarp m 5 . . 2 5NOTENCorylus avellana . . . . .Corylus avellana fragmenten . . . . 1Juglans regia fragmenten . . . . 3


6 7 8 9 10 11 12 13 monsternummer1775 1800 1800 1825 1875 1880 1900 1450 begindatering1800 1850 1875 1875 1900 1910 1913 1650 einddateringVI VI VII VII VII VII VII - FASEbk bk bk bp bp bp bk bk contextSPECERIJEN. . 1 . . . . . Paradijskorrel22 . . . . . . . Paradijskorrel fragmentenFRUIT. . . . . 2 . . Pompoen. . . . . . . . Komkommer278 12 2 9 253 3725 . 1247 Vijg. . . 1 . . . . cf. Vijg19 4 . 9 3 9 . 86 Aardbei. 2 . . . . . . Aardbei m. . 1 . . . . cf. Aardbei. . . 1 9 . . 11 Appel. . . . . . . 3 Appel m. . . . . . . . cf. Appel m1 . 1 . . 2 . 120 Appel klokhuisfragmenten2 1 1 2 1 . . 1 Appel type. . . . . . 1 . cf. Appel type. . . 2 . . . . Mispel1 . . . . . . . Zwarte moerbei. . . . 1 . . . Pomoideae steeltje. . . . . . . . Zoete kers. 1 . 5 . . . . Zoete kers type. . . . . 6 . . Zoete kers type fragmenten. . . . . . . . Zure kers1 . . 1 1 1 . . Pruim. . . . . . . . Pruim. . . . 1 . . . Kroosjes. . 1 . . 1 . 5 Prunus fragmenten. . . . 2 . . 20 Peer. . . . 1 . . 760 Peer steencellen. . . . 1 . . . Zwarte bes vruchtwand1 . . . . . . . Zwarte bes kelkje. . . . 2 . . . Rode of Aalbes. . . . . . . . Rode of Aalbes vruchtwand1 2 1 . 39 4 . . Ribes. . . . . . 2 33 Ribes m. . . . . . 1 . cf. Ribes m10 . 3 1 17 29 1 20 Gewone braam9 1 2 . 9 22 . 64 Framboos1 . . . . . . 2 Braam5 4 . 5 19 . . 130 Bosbes29 7 1 9 37 22 1 76 Druif. . . . . . . . Druif a-typisch. . . . . . . . Druif m. . . . 8 . . . Druif vruchtwand mNOTEN. . . . . 1 . . Hazelnoot. . . 1 2 . . . Hazelnoot fragmenten. . . . . . . . Walnoot fragmenten


Bijlage 2 Nijmegen: overzicht van de gevonden plantenresten (vervolg)monsternummer 1 2 3 4 5begindatering 1450 1550 1575 1650 1700einddatering 1500 1600 1650 1700 1800FASE III IV IV V VIcontext bp bp ak bp bpINDUSTRIËLE PLANTENAnthemis tinctoria . . . . 1Cannabis sativa . . . 1 .Cannabis sativa fragmenten . . . 3 .Cannabis sativa m . . . . .Linum usitatissimum . . . . 2Linum usitatissimum k . . . . 1II WILDE PLANTENAgrostemma githago fragmenten 2 . . 280 .Agrostemma githago fragmenten m . 2 . . 214Agrostis sp. . . . . .Agrostis sp. k . 3 . . .Alisma plantago-aquatica . . . . .Anagallis arvensis . . . . .Anthemis cotula . . . 12 40Anthemis tinctoria . . . . 1Arnoseris minima . . . . 6Atriplex patula type . . . . .Betula sp. . . . . 1Brassica nigra . . . 2 7Brassica rapa . . . . 5Brassica cf. rapa . . . . 3Brassica sp. . . . . 1cf. Brassica sp. . . . . .Brassica sp. m . 5 . . .cf. Brassica sp. m . . . . .Brassica sp./Sinapis sp. . . . . .Bromus secalinus type m 1 . . . .Bromus sp. . . . . .Bromus sp. epicarp fragmenten . . . ++ +cf. Bromus sp. m . . . . .Calluna vulgaris . . . . .Calluna vulgaris blad . . . 2 12Calluna vulgaris blad k . 1 . . .Calluna vulgaris blad m . 15 . . .Capsella bursa-pastoris . . . . .cf. Capsella bursa-pastoris . . . . .Carex sp. . . . . .Caryophyllaceae . . . . .Centaurea cyanus . . . 26 25Centaurea cyanus fragmenten 1 . . 120 221cf. Centaurea cyanus m . . 3 . .Centaurea sp. . . . . .Chenopodium album 1 1 . 2 3Chenopodium cf. album . . . . .Chenopodium cf. polyspermum . . . . .Chenopodium polyspermum . . . . .Chenopodium sp. k . 1 . . .Chenopodiaceae . . . . .Compositae . . . . .Conium maculatum . . . . .Cruciferae hauw . . . 1 .Descurainia sophia . . . . .Eleocharis palustris k . 1 . . .Erica tetralix blaadjes . . . 2 .Euphorbia helioscopia . . . . .


6 7 8 9 10 11 12 13 monsternummer1775 1800 1800 1825 1875 1880 1900 1450 begindatering1800 1850 1875 1875 1900 1910 1913 1650 einddateringVI VI VII VII VII VII VII - FASEbk bk bk bp bp bp bk bk contextINDUSTRIËLE PLANTEN. . . . . . . . Gele kamille. . 1 . . . 1 . Hennep. . . . . . . . Hennep fragmenten1 . . . . . . . Hennep m. . . . . . . . Vlas/Lijnzaad. . . . . . . . Vlas/LijnzaadII WILDE PLANTEN8 . . 9 36 5 1 1113 Bolderik fragmenten. . . . . . . 3 Bolderik fragmenten m. . . . . . . 3 Struisgras. . . . . . . . Struisgras k. . . . . . 1 . Grote waterweegbree. . . . . . . 10 Guichelheil. . . . . . . 51 Stinkende kamille. . . . . . . . Gele kamille. . . . . . . . Korensla. . 1 1 . 1 23 . Uitstaande melde type. . . . . . . . Berk. . . . . . . 10 Zwarte mosterd1 . . . . . . 21 Raapzaad. . . . . . . . cf. Raapzaad. . . . . . 1 2 Kool2 1 . . . . . . cf. Kool. . . . . . . . Kool m. . . . . . 2 . cf. Kool m. . . . 1 . . . Kool/Mosterd. . . . 1 . . . Dreps type m. . . 1 . . . 1 Dravik. . . + . . . ++ Dravik vruchtwand fragmenten. . . . . . 1 . cf Dravik m2 . . . . . . . Struikhei. . . . . . . . Struikhei blad. . . . . . . . Struikhei blad k. 1 . . . . . . Struikhei blad m. . . 1 . . . . Herderstasje. . . 1 . . . . cf. Herderstasje1 . . . . . . . Zegge. . . 2 . . . . Anjerfamilie7 . 1 . 1 2 . 2 Korenbloem. . . . 3 2 . 600 Korenbloem fragmenten. . . . . . . . cf. Korenbloem. . . . . . . . Centaurie2 1 . 4 5 16 6 18 Melganzevoet. . . 1 . . . . cf. Melganzevoet. . . 6 . . . . cf. Korrelganzevoet. . . 1 . . 2 . Korrelganzevoet. . . . . . . . Ganzevoet k. 1 1 3 . . 2 . Ganzevoetfamilie. . . . . . . 10 Composietenfamilie. . . . . . 4 . Gevlekte scheerling. . . . . . . . Kruisbloemenfamilie hauw. . . 1 . . . . Sofiekruid. . . . . . . . Gewone waterbies k. . . . . . . 1 Dophei blaadjes. . . . . . 4 . Kroontjeskruid


Bijlage 2 Nijmegen: overzicht van de gevonden plantenresten (vervolg)monsternummer 1 2 3 4 5begindatering 1450 1550 1575 1650 1700einddatering 1500 1600 1650 1700 1800FASE III IV IV V VIcontext bp bp ak bp bpFestuca sp. type k . 2 . . .Galeopsis sp. . . . . 8cf. Galium sp. m . . 1 . .Glaucium corniculatum . . . . .Gramineae . . . . .Gramineae epicarp fragmenten . . . +++ ++Gramineae m . 1 . . .Gramineae klein . . . . .Gramineae k . . . . .Humulus lupulus . . . . .Hyoscyamus niger . . . . 2Knautia sp. . . . . 1cf. Labiatae . . . . .Lapsana communis . . . . 2Leontodon autumnalis . . . . 2Mentha aquatica type . . . . 8Papaver argemone . . . . .cf. Poa m . . . . .Polygonum aviculare . . . 6 6cf. Polygonum aviculare . . . . .Polygonum convulvulus . . . 3Polygonum lapathifolium . . . 1 .Polygonum lapathifolium type . . . . .Polygonum persicaria . . . 2 4Polygonaceae m . 1 . . .Ranunculus acris type . . . . 1Ranunculus arvensis . . . . 1Ranunculus sceleratus . . . . .Raphanus raphanistrum . . . 11 5Rosacea steeltjes sp. . . . . .Reseda luteola . . . . .Rosacea steeltjes sp. . . . . .Rumex acetosella . . . 147 65Rumex acetosella k . . . . .Rumex acetosella m . 3 . . .Rumex sp. . . . 1 1Rumex sp. k. . 1 . . .Scleranthus annuus . . . 11 9Salix sp. knop . . . . .Sambucus nigra . . . 1 1Setaria sp. . . . . 3Silene sp. fragmenten . . . . .Solanum dulcamara cf. . . . . .Solanum nigrum . 11 . . 1Solanum sp. . . . . .Sonchus asper . . . 20 .Spergula arvensis . . . 20 25Stellaria media . . . . .Thlaspi arvense . . . . 1Valerianella dentata . . . . 1Vicia hirsuta . . . . .Umbelliferae . . . . .cf. Umbelliferae m . . . . 1Urtica dioica . . . . .indeterminatae m . 2 . . .indeterminatae k . 1 . . .


6 7 8 9 10 11 12 13 monsternummer1775 1800 1800 1825 1875 1880 1900 1450 begindatering1800 1850 1875 1875 1900 1910 1913 1650 einddateringVI VI VII VII VII VII VII - FASEbk bk bk bp bp bp bk bk context1 . . . . . . . Zwenkgras type k. . . . . . . . Hennepnetel. . . . . . . . cf. Walstro m. . . . 1 4 . 1 Rode hoornpapaver. . . . . . . 1 Grassenfamilie. . . . . . . + idem vruchtwand fragm.. . . . . . . . Grassenfamilie m. . 1 . . . . . Grassenfamilie kleine vruchten. . . . . . 3 . Grassenfamilie k. . . . . 1 . . Hop. . . . . . 6 . Bilzekruid. . . . . . . . Knautia. . . . . . . 2 Lipbloemenfamilie. . . . . . . 1 Akkerkool. . . . . . . . Vertakte leeuwetand. . . 2 . . . 10 Watermunt type. . . . . . . 1 Ruige klaver1 . . . . . . . cf. Beemdgras m2 . 1 . . . 15 . Varkensgras. . . . . . . 2 cf. Varkensgras. . . . 3 . 1 10 Zwaluwtong. . . . 2 1 . . Beklierde duizendknoop. . . . 1 . . 1 Beklierde duizendknoop type. . . . . 1 . 3 Perzikkruid. . . . . . . . Duizendknoopfamilie m. . . . . 1 . 1 Scherpe boterbloem type. . . . . . . . Akkerboterbloem. . 1 . . . . . Blaartrekkende boterbloem. . . . . . . . Knopherik. . . . . . . . Radijs. . . . . 1 . . Wouw. . . . . 2 . . Rozenfamilie steeltjes3 28 3 47 . 5 2 574 Schapezuring. . . . . 1 . . Schapezuring k. 1 . . . . . . Schapezuring m2 1 . 2 . . . 12 Zuring. . . . . . . . Zuring k. . . . . . . 1 Eenjarige hardbloem. . . . 3 . . . Wilg knop. . . . 1 . 13 . Gewone vlier. . . . . . . . Naaldaar. . . . . 1 . . Silene fragment. . . . . . 1 . cf. Bitterzoet. . . . . . 1 1 Zwarte nachtschade. . . 1 . . . . Nachtschade. . . . . . . . Gekroesde melkdistel. 3 . 1 . . . 2 Gewone spurrie1 . . 3 . . 7 11 Vogelmuur. . . 1 . . 2 4 Witte krodde. . . . . . . . Getande veldsla. . . . . 1 . . Ringelwikke. . . . . . . 2 Schermbloemenfamilie. . . . . . . . cf. Schermbloemenfamilie m. . 3 8 . . . . Grote brandnetel. . 1 . 3 1 . . niet te determineren m. . . . . . . . niet te determineren k


Bijlage 2 Nijmegen: overzicht van de gevonden plantenresten (vervolg)monsternummer 1 2 3 4 5begindatering 1450 1550 1575 1650 1700einddatering 1500 1600 1650 1700 1800FASE III IV IV V VIcontext bp bp ak bp bpPLANTAARDIGE RESTENhout + . . . .houtskool . + . . .knop + + . . .mos . . . . +grasstengel k + . . . .cf. wortels . . . . .BOT DIVERSbot groot . . . . .bot klein . . . . ++bot gecalcineerd . . . . .VISPerca fluviatilis, schubben . + . . .Cyprinidae, schubben ++ . . . .Anguilla anguilla, wervels +++ . . . .diverse visresten +++ + . + .SCHELPDIERENMytilus edulis, fragmenten . + + . .GEVOGELTEeischaalfragmenten + + . . +DIVERSENInsecta coccon ++ + + +++ .Insecta resten ++ . . + .haar . . . . .wormeieren . . . . .ARCHEOLOGICAbrons . . . . .glas . + + . .kalk . . . . .kraal . . . . .leisteen . . + . .steenkool . . . . .textiel . + . . .


6 7 8 9 10 11 12 13 monsternummer1775 1800 1800 1825 1875 1880 1900 1450 begindatering1800 1850 1875 1875 1900 1910 1913 1650 einddateringVI VI VII VII VII VII VII - FASEbk bk bk bp bp bp bk bk contextPLANTAARDIGE RESTEN. . + . . . . . hout. + + + . . + . houtskool. . . . + . . . knop. . . . . . . . mos. . . . . . . . grasstengel k. . . ++ . . . . cf. wortelBOT DIVERS. . . . . . . . bot groot+ + . . . . + . bot klein. . . . . . . . bot verbrandVIS. . . + . . . . Baars, schubben. . . . . . . . Cyprinidae, schubben. . . . . + . . Paling, wervels. + . . ++ ++ + ++ diverse visrestenSCHELPDIEREN+ . + ++ . + . + Mossel, fragmentenGEVOGELTE. + . . . + . . eischaalfragmentenDIVERSEN++ . + . +++ ++ + + insecten coccon. + . . . ++ . + insecten resten++. . . . . . . . haar. . . . . + + . wormeierenARCHEOLOGICA. . . . . . + + brons. + . . . . + + glas. ++ . . . . . . kalk. . . . + . + + kraal. . . . . . . + leisteen. . . . + + . . steenkool. . . . . . . . textiel


Bijlage 3 Dordrecht: basisgegevens stuifmeelonderzoek aan ophogingslagen, beerputten en afvalkuilen. Legenda: bijlage 1.monsternummer 1 2 3 4 6 7 12begindatering 1150 1175 1200 1200 1150 1150 1375einddatering 1200 1200 1250 1250 1300 1300 1425FASE I I I I I I IIcontext tl tl tl tl tl tl akaantal prep. 2 1 1 1 2 2 1totaal pollensom 486 653 546 273 519 581 497CULTUURGEWASSENAnethum graveolens . . 1 . . . .Anthriscus cerefolium . . 4 . . . 5Cannabis/Humulus . . . . . . 1Cerealia-type 30 5 43 16 10 17 17Fagopyrum . . . . . . .cf. Foeniculum vulgare . . . . . 1 .Pimpinella anisum . . . . . . .Secale . . 1 3 . . 5Syzygium aromaticum . . . . . . 1Triticum-type 21 . 197 25 12 32 11Vicia faba . . . . . . .WILDE PLANTENAgrostemma githago . . . . . . .Alnus 198 404 59 24 142 134 128Armeria maritima . . . . . . .Arnoseris minima . . . . . . .Artemisia . . . . . . .Asteraceae Liguliflorae . . . . . . .Betula 14 4 4 6 19 9 11Bupleurum falcatum-type . . . . . . 1Carpinus . . . 1 . . 2Caryophyllaceae . 1 . . . . .Centaurea cyanus 1 . 3 1 . . 4Centaurea jacea . . . . . . .Chaerophyllum temulum . . . . . . .Chenopodiaceae 3 1 12 2 1 8 4Cirsium-type . . . . . . .Compositae Liguliflorae 1 . 2 1 1 4 .Compositae Tubuliflorae 3 1 7 1 . . 3Convolvulus arvensis . . 1 . . . .Corylus 33 11 20 36 55 59 89Cruciferae 3 4 1 6 1 . 3Cyperaceae 7 4 9 10 . 13 11Dryopteris 8 26 2 1 9 3 6Echium vulgare . . . . . . .Ericales 41 3 22 37 91 100 41Fagus . 1 2 . 8 8 3Filipendula 1 28 . . . 4 1Frangula . . . . . . .Galium-type . . . . . . .Gramineae 4 10 52 19 7 16 37Heracleum sphondylium . . . . . . 2Lotus-type . . . . . . .Lycopodium . . . . . 1 .Mentha . . . . . . 1Myrica . . . 6 . . .Orlaya grandiflora . . . . . . 1Pinus 5 2 2 . 11 6 7Plantago lanceolata . 3 . . . 1 6Polygonum aviculare . . . . . . .Polygonum persicaria-type 1 . 5 . . . .Polypodium 2 . . . . . 2Quercus 2 17 6 1 35 18 10


13 15 19 21 22 26 33 monsternummer1375 1380 1430 1450 1450 1580 1475 begindatering1425 1410 1450 1575 1575 1600 1675 einddateringII II II III III IV - FASEbp bp bp bp bp bp at context2 1 1 1 1 1 1 aantal prep.71 35 207 141 92 243 156 totaal pollensomCULTUURGEWASSEN. . . . . . . Dille1 3 55 3 4 4 . Kervel. . . . . . . Hennep/Hop. 6 14 16 11 99 68 graan. . 1 11 9 21 13 Boekweit. . . . . . . cf. Venkel. . . . . . 1 Anijs. . . . 3 . 4 Rogge. . 5 . 1 3 . Kruidnagel1 . 24 12 5 31 18 Tarwe-type. . 1 . . 2 . Tuinboon/DuiveboonWILDE PLANTEN1 . . . . . 1 Bolderik7 3 6 11 3 3 3 Els. . . 1 . . . Engels gras. . 2 . 1 1 . Korensla. . . 1 . . . Alsem. . 2 . . . . Asteraceae Liguliflorae4 1 6 4 1 . 2 Berk. . . . . . . Bupleurum falcatum-type. . . 1 . . . Haagbeuk. . . . 1 . 1 Anjerfamilie. . 15 3 . 18 1 Korenbloem. . . . 1 . . Knoopkruid. . . 2 . . . Dolle kervel12 . . 6 . . 3 Ganzevoetfamilie. . . 3 2 . 1 Vederdistel-type1 . . 3 2 . 1 Compositae Liguliflorae. 1 2 6 . . 1 Compositae Tubuliflorae. . . . . . . Akkerwinde7 . 4 10 1 15 . Hazelaar. 5 20 22 23 3 1 Kruisbloemenfamilie. . . . 1 . . Cypergrassenfamilie3 . . . . . 1 Niervaren. . . . . 1 . Slangekruid13 3 18 7 11 21 1 Ericales1 1 . . . . 1 Beuk. . 2 . . . . Spirea. . . 1 . . . Vuilboom. 2 . . . . . Walstro-type4 5 . . 6 3 27 Grassenfamilie. . . . . . 1 Bereklauw1 . . . . . . Rolklaver-type. . . . . . . Wolfsklauw. . . 4 . . . Munt. . . . . . . Gagel. . . . . . . Straalscherm. . . 1 . . 1 Den. . . . . . . Smalle weegbree. . 14 . . . . Varkensgras. . . . . . . Perzikkruid-type1 . . . . . 1 Eikvaren. . . 2 . . 1 Eik


Bijlage 3 Dordrecht: basisgegevens stuifmeelonderzoek aan ophogingslagen, beerputten en afvalkuilen (vervolg).monsternummer 1 2 3 4 6 7 12begindatering 1150 1175 1200 1200 1150 1150 1375einddatering 1200 1200 1250 1250 1300 1300 1425FASE I I I I I I IIcontext tl tl tl tl tl tl akaantal prep. 2 1 1 1 2 2 1totaal pollensom 486 653 546 273 519 581 497Ranunculaceae . . . . . . 1Rosaceae . . . 1 . . .Rumex acetosella . . . . . . .Rumex . 3 . . . 1 .Salix 2 4 5 2 2 1 5Scrophulariaceae . . . . . . 1Sphagnum 1 6 18 10 42 95 75Tilia 3 . 1 . 1 1 .Typha angustifolia 1 . 6 . 1 3 .Ulmus . 6 3 . 1 2 3Umbelliferae . . 3 3 11 . .Vicia-type . . . . . . .Indeterminabele pollen 101 109 55 61 59 44 .ENDOPARASIETENAscaris 4 . 5 . . 6 2cf. Hymenolepis nana . . . . . . .cf. Ophistorchis sinensis . . . . . . .cf. Taenia . . 1 . . . .Trichuris 3 . 69 9 2 9 103DIVERSENAnthoceros laevis . . . . . 1 .Anthoceros punctatus . . . . . . 2Botryococcus 1 . . . . . .Copepoda (Type 28) . . . . 4 3 .Gaeumannomyces . . . . 1 . .Gelasinospora . . . . . 1 1Meliola cf. niessleana . . 1 1 . . 3Tilletia sphagni . . 1 . . 1 25Type 10 . . . . 100 . 2Type 12 . . . . . . 6Type 127 . . . . 1 . .Type 143 1 . . . . . .


13 15 19 21 22 26 33 monsternummer1375 1380 1430 1450 1450 1580 1475 begindatering1425 1410 1450 1575 1575 1600 1675 einddateringII II II III III IV - FASEbp bp bp bp bp bp at context2 1 1 1 1 1 1 aantal prep.71 35 207 141 92 243 156 totaal pollensom. . 2 7 . . . Ranonkelfamilie. . . . 1 . . Rozenfamilie. . . . 1 . . Schapezuring. 1 . 1 1 . . Zuring2 3 4 . . . 1 Wilg. . . . . . . Helmkruidfamilie12 1 4 3 3 15 . Veenmos. . . . . 3 1 Linde. . . . . . . Kleine lisdodde. . 6 . . . . Iep. . . . . . . Schermbloemenfamilie. . . . . . 1 Wikke-type. . . . . . . Indeterminabele pollenENDOPARASIETEN. 9 9 16 66 75 1 Ascaris. . . 1 . . . cf. Hymenolepis nana. . . 1 . . . cf. Ophistorchis sinensis. . . . . . . cf. Taenia2 30 42 90 73 84 4 TrichurisDIVERSEN. . . . . . . Anthoceros laevis. . . . . . . Anthoceros punctatus. . . . . . . Botryococcus. . . . . . . Copepoda (Type 28). . . . . . . Gaeumannomyces. . . . . . . Gelasinospora. . 2 . . . . Meliola cf. niessleana. . . . . . . Tilletia sphagni. . . . . . . Type 10. . . . . . . Type 12. . . . . . . Type 127. . . . . . . Type 143

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!