Elders had <strong>het</strong> idee van een ‘schaduwbestuur’ reeds ingang gevonden en ook <strong>het</strong> ILC was vanmening, dat hiermee de kadervorming zou worden gediend. Als eerste in Friesland beantwoorddede CAF de opgeworpen vraag bevestigend. Deze aankoopvereniging stelde in 1959 een dergelijk‘schaduwbestuur’ in, teneinde een groep jongeren bij <strong>het</strong> werk van de CAF te betrekken en hen inte leiden in de bestuurstaak. Het was een initiatief dat bij verschillende coöperaties zou wordengevolgd.Toen de Friese landbouw en de landbouwcoöperaties <strong>het</strong> jaar 1960 naderden, was er in tien jaarsinds 1950 meer veranderd dan in de twintig jaar daarvoor. Er was een proces van mechanisatieingezet, dat met de komst van de trekker op gang was gebracht. Machines waren de arbeid gaanvervangen en noodzaakten tot schaalvergroting. Met de komst van machines verdwenen er mensenen bedrijven. De jarenlang [095] bestaande traditie, dat <strong>boeren</strong>zoons boer werden zou langniet meer in alle gevallen worden gehandhaafd.Er waren landbouwwerktuigencoöperaties en een <strong>boeren</strong>hulporganisatie verschenen. Op de akkerbouwbedrijvenwerd <strong>het</strong> teeltplan aangepast aan de veranderende omstandigheden en in deveehouderij had de melkmachine een nieuw tijdperk ingeluid. Bij de industriële en handelscoöperatieswas er sprake van uitbreiding en modernisering en deze motoren van <strong>het</strong> raderwerk haddenook vaart gebracht in de dienstverlenende instellingen. Technisch, commercieel en wetenschappelijkkon men wijzen op successen. Maar evenmin als men zich in <strong>Nederland</strong> realiseerde, dat ernog een versnelling van de economische expansie, gepaard gaande met een welvaartgroei, aanstaandewas, kon men zich er in de landbouw en de landbouwcoöperatie een voorstelling van makendat de omwenteling die men had meegemaakt nog maar een begin was. In de zestiger jarenzou blijken dat deze slechts de aanzet was van nog meer ingrijpende veranderingen. De echte ‘revolutie’moest nog komen en dat zouden ook de landbouwcoöperatoren ervaren.Heruitgave zuivelhistorienederland.nl 44© I.L.C. in Friesland - 1986
Hoofdstuk IVDoorbraak[097] Het expansieproces ging door.Het economisch expansieproces van de jaren vijftig ging in <strong>het</strong> daarop volgend decennium onverminderdvoort. Er mocht dan op bepaalde momenten enige schommeling in de conjunctuurlijnontstaan, op wat langere termijn was deze onverminderd stijgende. Het waren jaren van economischevoorspoed met een opmerkelijke toeneming van <strong>het</strong> internationale handelsverkeer. Dat betekendeeen groeiende stroom van grondstoffen voor de geïndustrialiseerde landen, die in toenemendemate gebruik konden maken van nieuwe technische vindingen.Dat alles, gevoegd bij een politiek van de overheden, gericht op economische groei en werkgelegenheid,deed een economisch en sociaal klimaat ontstaan, waarin de welvaart zich gunstig konontwikkelen. Deze kwam tot uitdrukking in stijgende lonen en prijzen, symptomen van een sluipendeinflatie, maar bij de voortgaande groei nam men deze voorlopig op de koop toe. Alhoewel,de toenmalige minister van financiën, dr. J. Zijlstra, realiseerde zich dat de inflatie gevaren inzich had. “In <strong>het</strong> begin van de zestiger jaren begonnen we steeds meer te merken dat <strong>het</strong> gevaarvan de inflatie groter was dan eerder was aangenomen,” zo vertrouwde hij zijn biograaf latertoe. Zijlstra wilde in elk geval de inflatie uit andere landen buiten de deur houden en bepleitte eenopwaardering van de nationale munt, zulks in navolging van Duitsland.In 1961 werd inderdaad besloten tot revaluatie van de gulden. Het duurder maken van de guldenwerd Zijlstra niet door iedereen in dank afgenomen. Vooral de bedrijfstakken, zoals de landbouw,die <strong>het</strong> moesten hebben van export zagen daarin moeilijkheden. De resultaten van <strong>het</strong> bedrijfslevenbleven desondanks gunstig en maakten de weg vrij voor stijgende inkomens en verbeteringvan sociale voorzieningen. Ons eigen land paste geheel in <strong>het</strong> [098] economisch beeld dat de industrielandenrond 1960 vertoonden. Het aantal arbeidsplaatsen bleef onverminderd toenemen,zodanig dat zelfs van een situatie van volledige werkgelegenheid kon worden gesproken. Dewerkloosheid, in de jaren vijftig nog van betekenis, was in de jaren 1963 en 1964 nagenoeg nihil.De toenmalige minister van economische zaken, drs. De Pous, meende zelfs dat voor <strong>het</strong> optredenvan ernstige structurele werkloosheid niet meer gevreesd behoefde te worden. Voor emigratie,die een aantal jaren was bevorderd met <strong>het</strong> gevolg dat vele <strong>Nederland</strong>ers, met name ook uit delandbouw, hun geluk gingen beproeven in Canada, Nieuw-Zeeland, Australië en andere emigratiegebieden,was geen reden meer. In de plaats van een emigratiestroom begon er een immigrantenstroomop gang te komen. Aangetrokken door de werkgelegenheidssituatie in <strong>Nederland</strong>, metde daarbij behorende gunstige voorwaarden van loon en sociale voorzieningen, gingen werkkrachtenuit minder goed bedeelde landen hun plaatsen in <strong>het</strong> <strong>Nederland</strong>s bedrijfsleven innemen.De gastarbeidersperiode was begonnen.Aantrekkingskracht van de industrie, zuigkracht op de landbouw.De zuigkracht van <strong>het</strong> industriële bedrijfsleven op de landbouw, reeds na de oorlog begonnen,ging na 1960 onverminderd door. Na <strong>het</strong> verdwijnen van de landarbeiders zochten ook veel <strong>boeren</strong>zoonseen werkkring in andere richting.Heruitgave zuivelhistorienederland.nl 45© I.L.C. in Friesland - 1986