13.07.2015 Views

CHECKLIST GEBRUIKSVERGUNNING ... - BrandweerKennisNet

CHECKLIST GEBRUIKSVERGUNNING ... - BrandweerKennisNet

CHECKLIST GEBRUIKSVERGUNNING ... - BrandweerKennisNet

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>CHECKLIST</strong> <strong>GEBRUIKSVERGUNNING</strong> GEZONDHEIDSZORGFUNCTIENaam bouwwerk:Adres Bouwwerk:Gebruiksfunctie(s):Aanvrager:Bouwplannummer:Architect::Projectnummer:Tekening- en bladnummer(s) / Datum:Inspecteur:Projectnummer:Rapportnummer(s) / Datum:Ingevuld door:Datum:Plaats:Handtekening:Opmerkingen:Gebruikte afkortingen: vg = verblijfsgebied Versie 1.3 1/24


FORMULIER <strong>GEBRUIKSVERGUNNING</strong>Bijlage 3Gebruikseisen voor bouwwerken(bijlage behorende bij artikel 6.2.1, eerste lid)Te toetsen aspect1. Vrijhouden van terreingedeeltenDe bij het bouwwerk behorende brandkranen en andere bluswaterwinplaatsenmoeten worden vrijgehouden voor blusvoertuigen, en wel zodanig dat hiervanonbelemmerd gebruik kan worden gemaakt.Op het bij het bouwwerk behorende terrein moeten de beplanting, deparkeerplaatsen, de laad- en losplaatsen en de plaatsen waar goederen en afvallenworden opgeslagen of gedeponeerd, zodanig zijn gesitueerd dat bij brand hetoprijden en opstellen van de voertuigen en andere hulpmiddelen van de brandweerniet worden bemoeilijkt of belemmerd.Onverminderd het bepaalde in artikel 5.1.2 van de bouwverordening moet tenbehoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten een doorgaande routemet een breedte van 4.50 meter voor redvoertuigen en 3.50 meter voorblusvoertuigen en een hoogte van 4.00 meter worden vrijgehouden. Hekwerken diedeze route blokkeren moeten snel en gemakkelijk kunnen worden verwijderd.Opmerkingen:VoorschriftArtikel 1, lid 1Artikel 1, lid 2Artikel 1, lid 3nvtVoldaanNeJae2. Verlichting/ elektrische installatieHet is verboden een verlichtingsinstallatie of een verlichtingstoestel op zodanigewijze te gebruiken, dat het gebruik: door de eigenschappen van die installatie of dat toestel zelf gevaar oplevertvoor het ontstaan van brand door de wijze waarop die installatie of dat toestel is opgesteld of aangebracht,gevaar oplevert voor het ontstaan van brand.Geacht wordt te zijn voldaan aan de eisen uit het eerste lid, indien deeigenschappen van de verlichtingsinstallatie in overeenstemming zijn met hetbepaalde in de Regeling Bouwbesluit 2003, zoals laatstelijk herzien.Opmerkingen:Artikel 2, lid 1Artikel 2, lid 23. Installaties voor verwarming en kookdoeleindenIn de stookruimte mogen geen brandbare goederen worden opgeslagen/opgesteld.Stooktoestellen die buiten een stookruimte zijn opgesteld, dienen vrij te wordengehouden van brandbare goederen.Een opening ten behoeve van ventilatie, op grond van enige regeling geëist, magniet worden afgesloten.Het is verboden een verwarmingsinstallatie of verwarmingstoestel op zodanige wijzete gebruiken, dat het gebruik: door de eigenschappen van die installatie of dat toestel zelf gevaar oplevertvoor het ontstaan van brand door de wijze waarop die installatie of dat toestel is opgesteld of aangebrachtgevaar oplevert voor het ontstaan van brand.Het in het 3.3 bedoelde gevaar als gevolg van de eigenschappen wordt niet geachtaanwezig te zijn bij het gebruik van: centraleverwarmingsinstallaties die voldoen aan de veiligheidseisen voorcentraleverwarmingsinstallaties, opgenomen in NEN 3028, uitgave 1986; centraleverwarmingsinstallaties voor het stoken van gas dat wordtgedistribueerd door middel van pijpleidingen welke installaties bovendienvoldoen aan de gasinstallatievoorschriften, opgenomen in NEN 1078, uitgave1987, en in NEN 1078-A (aanvulling op NEN 1078), uitgave 1991; niet op de centrale distributienetten aangesloten installaties voor het stokenmet vloeibaar gas die voldoen aan de eisen in NEN 2920, uitgave 1997.Artikel 3, lid 1Artikel 3, lid 2Artikel 3, lid 3Artikel 3, lid 4Versie 1.3 2/24


Te toetsen aspectHet is verboden een verwarmingstoestel met afvoergelegenheid voor het stoken vanvaste of vloeibare brandstof te gebruiken indien de verbrandingsgassen daarvan nietworden afgevoerd door middel van een doeltreffende voorziening voor de afvoer vanrook.Het is verboden een verwarmingstoestel voor het stoken met gas te gebruikenindien de verbrandingsgassen daarvan niet worden afgevoerd door middel van eendoeltreffend rookkanaal of gas afvoerkanaalOpmerkingen:VoorschriftArtikel 3, lid 5Artikel 3, lid 6nvtVoldaanNeJae4. Voorzieningen voor de afvoer van rookHet is verboden een rookkanaal te gebruiken dat niet doeltreffend is gereinigd. Artikel 4, lid 1Het is verboden een rookkanaal uit te branden. Artikel 4, lid 2Het is verboden een rookkanaal of gas afvoerkanaal te gebruiken, indien dit gebruikdoor de toestand waarin dat rookkanaal of dat gas afvoerkanaal zich bevindt Artikel 4, lid 3dreigend gevaar oplevert voor de veiligheid van personen.Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders eenrookkanaal waarin brand heeft gewoed opnieuw in gebruik te nemen.Artikel 4, lid 4Het is verboden een rookkanaal te gebruiken als dit zonder een inrichting tot hetopvangen van vonken dreigend gevaar oplevert voor het ontstaan van brandArtikel 4, lid 5Opmerkingen:5. Verbod voor roken en open vuurHet is verboden te roken of vuur te hebben in een ruimte in gebruik als opslagplaats van een of meer der stoffen genoemdin de Regeling Bouwbesluit 2003; bij het verrichten van werkzaamheden die het uitstromen van brandbarevloeistoffen en/ of gassen kunnen veroorzaken; bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandbare vloeistof of eenbrandbaar gas.Niemand mag roken of vuur bij zich hebben op plaatsen waar een zodanig verbod,ter voldoening aan hetgeen bij of krachtens wettelijk voorschrift is gesteld, op eenvoor een ieder kenbare wijze is aangegeven.Opmerkingen:Artikel 5, lid 1Artikel 5, lid 26. Droge blusleidingTen minste eenmaal per jaar moet door een ter zake kundige het nodige onderhoudworden verricht en een controle worden gehouden op de reinheid en goede werkingvan droge blusleidingen.De droge blusleiding moet, na geheel met water te zijn gevuld, worden onderworpenaan een druk van 1600 kPa gemeten op de hoogte van het maaiveld. Deze drukmoet zich zonder bijpompen gedurende 5 minuten handhaven. Boven de 75 metermoet voor elke 10 meter de druk met 100 kPa worden verhoogd.Bij oplevering van de installatie en daarna eenmaal per vijf jaar moet de drogeblusleiding worden getest, zoals in het tweede lid is weergegeven. Resultaten vandeze test moeten, in de vorm van een testrapport aan de commandant van debrandweer worden gezonden.De pompinstallatie voor de droge blusleiding moet voldoen aan het gestelde inhoofdstuk 9 van het boek 'Brandbeveiligingsinstallaties' (Uitgave NIBRA 2002).De pompinstallatie voor de droge blusleiding moet ten minste eenmaal per maandworden gecontroleerd op een goede werking en zo nodig worden gerepareerd.Ten minste eenmaal per jaar moet door een ter zake kundige het nodige onderhoudworden verricht en een controle worden gehouden op de goede werking van depompinstallatie voor de droge blusleiding.Opmerkingen:Artikel 6, lid 1Artikel 6, lid 2Artikel 6, lid 3Artikel 6, lid 4Artikel 6, lid 5Artikel 6, lid 6Versie 1.3 3/24


Te toetsen aspect7. BrandweerliftDe brandweerlift moet ten minste eenmaal per maand worden gecontroleerd op eengoede werking en zo nodig worden gerepareerd.Ten minste eenmaal per jaar moet door een ter zake kundige het nodige onderhoudworden verricht en een controle worden gehouden op de reinheid, veiligheid engoede werking van brandweerliftenOpmerkingen:VoorschriftArtikel 7, lid 1Artikel 7, lid 2nvtVoldaanNeJae8. BrandmeldinstallatieDe brandmeldinstallatie moet doeltreffend beheerd, gecontroleerd en onderhoudenworden. Aan deze eisen wordt geacht te zijn voldaan, indien is voldaan aan hetgestelde in NEN 2654-1, uitgave 2002.Opmerkingen:Artikel 89. OntruimingsalarminstallatieDe ontruimingsalarminstallatie moet te allen tijde voor onmiddellijk gebruikbeschikbaar zijn. De ontruimingsalarminstallatie moet in een goede staat verkerenen voldoen aan het gestelde in hoofdstuk 2 van het boek'Brandbeveiligingsinstallaties' (Uitgave NIBRA 2002).De ontruimingsalarminstallatie moet eenmaal per maand worden gecontroleerd opeen goede werking en zonodig gerepareerd.Ten minste eenmaal per jaar moet door een ter zake kundige het nodige onderhoudworden verricht en een controle worden gehouden op de reinheid en goede werkingvan ontruimingsalarminstallaties.De rechthebbende op het bouwwerk waarin een ontruimingsalarminstallatie isgeëist, moet een ontruimingsplan opstellen ten behoeve van de in het bouwwerkaanwezige personen.Ten minste eenmaal per jaar dient een oefening van het ontruimingsplan plaats tevinden. Bij deze oefening dient ten minste een gedeelte van het bouwwerk ontruimdte worden.Door of namens burgemeester en wethouders kunnen tijdstippen worden bepaaldwaarop de ontruimingsoefeningen moeten plaatsvinden.Opmerkingen:Artikel 9, lid 1Artikel 9, lid 2Artikel 9, lid 3Artikel 9, lid 4Artikel 9, lid 5Artikel 9, lid 610. BrandblusinstallatieVan de sprinklerinstallaties moet een geldig certificaat van deugdelijkheid aanwezigzijn. Dit certificaat moet afgegeven zijn door het Bureau voor Sprinklerbeveiliging ofdoor een door haar erkend bureau.Sprinklerinstallaties moeten zo vaak als het certificaat aangeeft, doch minimaaleenmaal per jaar worden gecontroleerd op reinheid en goede werking door een doorhet Bureau voor Sprinklerbeveiliging erkend inspectiebureau.Opmerkingen:Artikel 10,lid 1Artikel 10,lid 211 Pompinstallaties t.b.v. brandslanghaspels (hydrofoor)De pompinstallaties moeten ten minste eenmaal per maand worden gecontroleerdop een goede werking en zo nodig worden gerepareerd.Ten minste eenmaal per jaar moet door een ter zake kundige het nodige onderhoudworden verricht en een controle worden gehouden op de reinheid en goede werkingvan pompinstallaties.Artikel 11,lid 1Artikel 11,lid 2Versie 1.3 4/24


Opmerkingen:Te toetsen aspectVoorschriftnvtVoldaanNeJae12. Automatisch werkende vluchtdeurenDe automatisch werkende schuifdeuren moeten gedurende de tijd dat personen inhet bouwwerk aanwezig zijn in de stand automatisch, bij een spanningsval in deelektriciteitsvoorziening automatisch openen en in geopende stand blijven staan.Bij aanwezigheid van een sluisconstructie dienen voorzieningen te zijn getroffen datin geval van brand de sluiswerking teniet wordt gedaan overeenkomstig het gesteldein hoofdstuk 10 van het boek 'Brandbeveiligingsinstallaties' (Uitgave NIBRA 2002).Opmerkingen:Artikel 12,lid 1Artikel 12,lid 212a. Vluchtdeuren van overdruk trappenhuizenDe deuren die op de verdieping van gebouwen leiden naar eenoverdruktrappenhuis, als bedoeld in NEN 6092, moeten op ooghoogte zijn voorzienvan een opschrift luidende: "Bij brandalarm hard duwen".Opmerkingen:Artikel 12a13. Kwaliteit van transparantenDe transparanten moeten ten minste eenmaal per jaar worden gecontroleerd op eengoede werking en zo nodig worden gerepareerd.De transparantverlichting, welke aanwezig is of op grond van enig wettelijkvoorschrift is geëist, dient altijd goed zichtbaar te zijn en moet branden tijdensaanwezigheid van personen.Opmerkingen:Artikel 13,lid 1Artikel 13,lid 2In het Bouwbesluit 1992 was het voorschrift opgenomen dat een vluchtrouteaanduiding van een gebruiksfunctie, indien diegebruiksfunctie op grond van enig wettelijk voorschrift een voorziening voor noodstroom moet hebben, de genoemdevluchtrouteaanduiding moet zijn voorzien van verlichting en op de noodstroomvoorziening moet zijn aangesloten. In verbandmet de komst van het Bouwbesluit 2003 is het onderhavige voorschrift thans opgenomen in het najaar 2002 aan de Modelbouwverordening1992 toegevoegde artikel 2.6.9, tweede lid.Voor de staat van vluchtrouteaanduidingen in bestaande bouwwerken en als aanschrijvingsgrondslag wordt het hiervoorbedoelde voorschrift in artikel 2.6.9, eerste lid van overeenkomstige toepassing verklaard in artikel 5.2.1 van debouwverordening.14. FlessengasinstallatieEen flessengasinstallatie moet blijvend voldoen aan de eisen in NEN 2920, uitgave1997.De gasflessen moeten geplaatst worden, zoals op de bij de gebruiksvergunningbehorende tekeningen is aangegeven.Bij inpandig gebruik van gasflessen mag de nominale inhoud van de gevulde enlege flessen gezamenlijk niet meer bedragen dan 110 liter.Een gasfles moet zijn voorzien van een door de Dienst voor het Stoomwezen erkendgeldig keurmerk.De afsluiter van een gasfles moet van een door de Dienst voor het Stoomwezengoedgekeurd type zijn.Tussen gasfles en verbruikstoestel moet een buigzame verbinding voldoen aan derichtlijnen, vermeld in NPR 2921, uitgave 1997.De afstand tussen gasflessenopslag en een gebouw moet ten minste 5 meterbedragen, tenzij tussen de opslag en dit gebouw en de omgeving hiervan eenweerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van ten minste 30 minutenbestaat.Opmerkingen:Artikel 14,lid 1Artikel 14,lid 2Artikel 14,lid 3Artikel 14,lid 4Artikel 14,lid 5Artikel 14,lid 6Artikel 14,lid 715. Rook- en warmteafvoerinstallatieVersie 1.3 5/24


Te toetsen aspectDe rook- en warmteafvoerinstallatie moet voldoen aan het gestelde in hoofdstuk 16van het boek 'Brandbeveiligingsinstallaties' (Uitgave NIBRA 2002).De rook- en warmteafvoerinstallatie moet ten minste eenmaal per maand wordengecontroleerd op een goede werking en zo nodig worden gerepareerd.Ten minste eenmaal per jaar moet door een ter zake kundige het nodige onderhoudworden verricht en een controle worden gehouden op de goede werking van derook- en warmteafvoerinstallatie.Opmerkingen:VoorschriftArtikel 15,lid 1Artikel 15,lid 2Artikel 15,lid 3nvtVoldaanNeJae16. OverdrukinstallatieDe overdrukinstallatie moet voldoen aan het gestelde in hoofdstuk 14 van het boek'Brandbeveiligingsinstallaties' (Uitgave NIBRA 2002).De overdrukinstallatie moet ten minste eenmaal per maand worden gecontroleerdop een goede werking en zo nodig worden gerepareerd.Ten minste eenmaal per jaar moet door een ter zake kundige het nodige onderhoudworden verricht en een controle worden gehouden op de goede werking van deoverdrukinstallatie.Opmerkingen:Artikel 16,lid 1Artikel 16,lid 2Artikel 16,lid 317. LuchtbehandelinginstallatieDe luchtbehandelinginstallatie moet voldoen aan het gestelde in hoofdstuk 13 vanhet boek 'Brandbeveiligingsinstallaties' (Uitgave NIBRA 2002).De luchtbehandelinginstallatie moet ten minste eenmaal per maand wordengecontroleerd op een goede werking en zo nodig worden gerepareerd.Ten minste eenmaal per jaar moet door een ter zake kundige het nodige onderhoudworden verricht en een controle worden gehouden op de goede werking van deluchtbehandelinginstallatie.Opmerkingen:Artikel 17,lid 1Artikel 17,lid 2Artikel 17,lid 318. BrandweeringangEen brandweeringang moet door de brandweer te openen zijn met behulp van hetbij de brandweer in gebruik zijnde sleutel- c.q. sleutelkluissysteem dan welautomatisch bij een brandmelding.Opmerkingen:Artikel 1819. RegisterAlle werkzaamheden aan de bovenvermelde installaties moeten in een registerworden vermeld. Dit register moet in het bouwwerk ter inzage liggen.Opmerkingen:Artikel 19Versie 1.3 6/24


FORMULIER <strong>GEBRUIKSVERGUNNING</strong>Bijlage 4GEBRUIKSEISEN VOOR BOUWWERKEN, NIET ZIJNDE EEN- EN MEERGEZINSHUIZEN ENWOONWAGENS, BEHALVE VOOR EEN- EN MEERGEZINSHUIZEN EN WOONWAGENS WAARINSPRAKE IS VAN EEN VERMINDERDE ZELFREDZAAMHEID VAN BEWONERS IN COMBINATIEMET PERMANENT TOEZICHT OP EN BEGELEIDING VAN BEWONERS.(Bijlage behorende bij artikel 6.2.1, tweede lid)Te toetsen aspect1. Uitgangen en vluchtwegenDe ingangen, doorgangen, uitgangen, nooduitgangen, gangpaden, galerijen,trappen, hellingbanen en vluchtwegen moeten te allen tijde over de minimaalvereiste breedte zijn vrijgehouden van obstakels en steeds voldoende stroef zijn.Dit geldt eveneens voor het als verlengstuk van de vluchtwegen aan te merkengedeelte van het aansluitend terrein.Een (nood)uitgangsdeur mag bij aanwezigheid van personen in het bouwwerkuitsluitend zodanig zijn gesloten, dat de uitgangsdeur van binnen uit ogenblikkelijkover de minimaal vereiste breedte kan worden geopend zonder dat hiertoe gebruikmoet worden gemaakt van een sleutel of een ander los voorwerp.Deuren en luiken die een brandwerende en/of rookwerende functie hebben, mogenniet langer in geopende stand worden gehouden dan voor het verkeer van personenof het vervoer van goederen noodzakelijk is, tenzij door middel van automatischeinrichtingen die de deuren, resp. luiken, loslaten zodra een toestand intreedt waarindeze als brandwering en/of rookwering moeten dienen. Deze automatischeinrichtingen behoeven de goedkeuring van burgemeester en wethouders.Waar op de bij de gebruiksvergunning behorende tekening(en) als zodanig isaangegeven, dient duidelijk zichtbaar het opschrift: 'NOODDEUR VRIJHOUDEN'en/of 'NOODUITGANG' te zijn aangebracht met ten minste 8 centimeter hogeletters, volgens NEN 3011, uitgave 1986.Buitentrappen en hellingbanen van bouwwerken bestemd voor het verblijf vanmensen moeten worden vrijgehouden van sneeuw en ijs.Deuren, hekken en andere afsluitingen in vluchtwegen moeten, indien deze nietdraaien in de vluchtrichting, gedurende de tijd dat in het gebouw personen aanwezigzijn, in geheel geopende stand worden gehouden en zodanig zijn vastgezet dat dezeniet door onbevoegden kunnen worden gesloten (dit geldt niet voor brandwerendedeuren).Gordijnen in of voor een ingang, doorgang, uitgang en nooduitgang e.d. moetenzodanig zijn aangebracht, dat deze met de deuren meedraaien en in generleiopzicht het openen van de deuren belemmeren en/of verhinderen.Kabels en snoeren moeten in geval deze over de vloer moeten lopen met goedeplakstrips worden vastgeplakt en wel zodanig dat struikelen en/of vallen wordtvoorkomen.Rookvorming, veroorzaakt door bij voorbeeld een rookapparaat of koudijs of opandere wijze gemaakt mag nooit een snelle ontruiming verhinderen.Opmerkingen:VoorschriftArtikel 1, lid 1Artikel 1, lid 2Artikel 1, lid 3Artikel 1, lid 4Artikel 1, lid 5Artikel 1, lid 6Artikel 1, lid 7Artikel 1, lid 8Artikel 1, lid 9nvtVoldaanNeJae2. Stoffering en versieringStoffering en versiering moeten vrijgehouden worden van spots en andere warmwordende apparatuur, waarvan de oppervlaktetemperatuur meer dan 80 ·C Artikel 2, lid 1bedraagt.Vloer- en trapbedekkingen in vluchtwegen en in ruimten waarin meer dan 50personen gelijktijdig kunnen verblijven moeten zodanig zijn aangebracht dat zij nietArtikel 2, lid 2kunnen verschuiven, omkrullen of oprollen en mogen in generlei opzicht gevaar vooruitglijden, struikelen of vallen kunnen veroorzaken.Gordijnen en andere verticale stofferingen in ruimten waarin meer dan 50 personenArtikel 2, lid 3gelijktijdig kunnen verblijven moeten 0,10 meter vrij van de vloer worden gehouden.Tussen het vloeroppervlak van een ruimte en de aangebrachte versiering moet eenvrije ruimte van minimaal 2,50 meter overblijven. Deze versiering mag nietArtikel 2, lid 4gemakkelijk ontvlambaar zijn, in geval van brand mag geen druppelvormingplaatsvindenMet brandbaar gas gevulde ballonnen mogen niet aanwezig zijn. Artikel 2, lid 5Versie 1.3 7/24


Te toetsen aspectDe toe te passen, verticaal op te hangen textielproducten moeten in vluchtwegen enin ruimten waarin meer dan 50 personen gelijktijdig kunnen verblijven, eennavlamduur hebben van ten hoogste 15 seconden en een nagloeiduur van tenhoogste 60 seconden, bepaald volgens de normen NEN-EN-ISO 6940 en 6941,uitgaven 1995.De toegepaste bekledingsmaterialen moeten voldoen aan: NEN 1775, uitgave 1991, en NEN 1775/A1, uitgave 1997, klasse T1 tenaanzien van vloeren;NEN 6065, uitgave 1991, en NEN 6065/A1, uitgave 1997, klasse 2 ten aanzienvan de overige aankleding en versiering; de eis ten aanzien van gordijnen van een navlamduur van ten hoogste 15seconden en een nagloeiduur van ten hoogste 60 seconden, bepaald volgensNEN-EN-ISO 6940 en 6941, uitgaven 1995;Opmerkingen:NEN 6066, uitgave 1991, en NEN 6066/A1, uitgave1997, optischerookdichtheid > 2,2 m- 1, laatstgenoemde eis geldt niet voor vloeren entredevlakken.VoorschriftArtikel 2, lid 6Artikel 2, lid 7nvtVoldaanNeJae3. InstallatiesDe elektrische verlichting moet aan de volgende eisen voldoen:a. Indien voor het gebruik door personen bestemde ruimten van een gebouwoverdag onvoldoende daglicht ontvangen of dergelijke ruimten nazonsondergang worden gebruikt, moet met het oog op het veilig kunnenverlaten van het gebouw in die ruimten tijdens het gebruik daarvan eenzodanige elektrische verlichting in werking zijn, dat de verlichtingssterkte opvloerniveau ten minste 10 lux bedraagt.b. Indien voor het gebruik door personen bestemde gedeelten van een bouwwerk,geen gebouw zijnde, overdag onvoldoende daglicht ontvangen of dergelijkegedeelten na zonsondergang worden gebruikt, moet met het oog op het veiligkunnen verlaten van het bouwwerk op die gedeelten tijdens het gebruikdaarvan een zodanige elektrische verlichting in werking zijn, dat deverlichtingssterkte op vloerniveau ten minste 10 lux bedraagt.c. Wanneer aan de buitenzijde van de uitgangen van het bouwwerk onvoldoendedaglicht aanwezig is, moeten daar lampen van de elektrische buitenverlichtingbranden (minimaal 10 lux op de vloer).d. Treden in ruimten die tijdens de aanwezigheid van personen zijn verduisterd,moeten zodanig zijn verlicht dat deze duidelijk zichtbaar zijn.e. Indien een ruimte de mogelijkheid met zich meebrengt dat deze tijdens deaanwezigheid van personen wordt verduisterd, moet in die ruimte, indien ermeer dan 50 personen gelijktijdig verblijven, lampen branden van zodanigesterkte dat een redelijke oriëntering mogelijk is.f. Het gebruik van andere dan elektrische verlichting is verboden.Installaties voor verwarming en kookdoeleindena. In het bouwwerk mogen geen losse verwarmingstoestellen aanwezig zijn.b. Tijdelijke gasinstallaties mogen maximaal 10 meter vanaf een niet vastopgesteld verbruikstoestel worden geplaatst. Indien de verbinding door middelvan een slang plaatsvindt, dan moet dit een GIVEG goedgekeurde slang zijn.De slang moet met deugdelijke slangklemmen op de slangpilaren bevestigdzijn.c. De opstelling van een kooktoestel moet brandveilig zijn.Opmerkingen:Artikel 3, lid 1Artikel 3, lid 24. BlusmiddelenBij inbouw moet het blusmiddel door middel van een door burgemeester enwethouders goedgekeurd pictogram of door middel van een aanduiding wordenaangegeven.Artikel 4Versie 1.3 8/24


Opmerkingen:Te toetsen aspectVoorschriftnvtVoldaanNeJae5. Verbod voor roken, open vuur en vuurwerkHet rookverbod c.q. openvuurverbod moet op opvallende plaatsen duidelijkzichtbaar staan aangegeven door middel van het opschrift 'VERBODEN TE ROKEN'of 'VERBODEN VOOR OPEN VUUR'; of door een gestandaardiseerd symboolovereenkomstig het gestelde in de norm NEN-3011, uitgave 1986.Kaarsen moeten op stabiele en degelijke, niet gemakkelijk ontvlambare, standaardszijn vastgezet.Voor het afsteken van vuurwerk in bouwwerken dient 14 dagen van tevoren eenoverzicht bij burgemeester en wethouders te worden ingediend, waaruit blijkt dat dieactiviteit op veilige wijze zal plaatsvinden.Voor het afsteken van vuurwerk in bouwwerken dient 14 dagen van tevoren, eenoverzicht bij burgemeester en wethouders te worden ingediend, waaruit blijkt dat dieactiviteit op veilige wijze zal plaatsvinden.Opmerkingen:Artikel 5, lid 1Artikel 5, lid 2Artikel 5, lid 3Artikel 5, lid 46. OpstellingsplannenBij in rijen opgestelde zitplaatsen moet tussen de rijen een vrije ruimte aanwezig zijnvan ten minste 0.40 meter, gemeten tussen de loodlijnen door de elkaar dichtstnaderende gedeelten van de rijen.Indien in een rij tussen zitplaatsen tafeltjes zijn geplaatst, moet de genoemde vrijeruimte ter plaatse van de tafeltjes doorlopen.Bij in rijen opgestelde zitplaatsen moeten, indien een rij meer dan 4 stoelen bevat en4 of meer rijen achter elkaar zijn geplaatst, deze zo zijn gekoppeld dan wel aan devloer zijn bevestigd dat deze ten gevolge van gedrang niet kunnen verschuiven ofomvallen.De stoelkoppeling moet ten genoegen van burgemeester en wethouders zijnuitgevoerdEen rij zitplaatsen, die slechts aan één einde op een gangpad of uitgang uitkomt,mag niet meer dan 8 zitplaatsen bevatten.Een rij zitplaatsen die aan beide einden op een gangpad of een uitgang uitkomt,mag ten hoogste bevatten: 16 zitplaatsen, indien de vrije ruimte tussen de rijen kleiner is dan 0,45 meter; 32 zitplaatsen, indien de vrije ruimte tussen de rijen groter is dan 0,45 meter; 50 zitplaatsen, indien de vrije ruimte tussen de rijen groter is dan 0,45 meter ener bovendien aan beide einden van de rijen per 4 rijen een uitgang met eenbreedte van ten minste 1,10 meter aanwezig is.De naar de uitgangen lopende gangpaden moeten een breedte hebben van tenminste de op de bij de gebruiksvergunning behorende tekening aangegevenbreedte.Meubelen en voor aankleding of versiering dienende voorwerpen op en op minderdan 2,50 meter hoogte boven de vloer van een ruimte waarin personen verblijvenmogen - voor meubelen gemeten bij gebruik daarvan - in loodrechte projectie op devloer van de ruimte slechts een zodanige ruimte beslaan dat ten minste: 0,25 m2 vloeroppervlakte beschikbaar blijft voor iedere persoon waarvoor geenzitplaats aanwezig is; 0,30 m2 vloeroppervlakte beschikbaar blijft voor iedere persoon waarvoor eenzitplaats aanwezig is die zodanig is of is aangebracht dat deze ten gevolge vangedrang niet kan verschuiven of omvallen;0,50 m2 vloeroppervlakte beschikbaar blijft voor iedere persoon waarvoor eenzitplaats aanwezig is die niet zodanig is of is aangebracht dat deze ten gevolgevan gedrang niet kan verschuiven of omvallen.Meubelen en voor aankleding of versiering dienende voorwerpen in een ruimtewaarin personen verblijven, moeten indien de vrije vloeroppervlakte minder dan 0,50m2 per persoon bedraagt, zodanig zijn aangebracht dat zij ten gevolge van gedrangniet kunnen verschuiven of omvallen.Artikel 6, lid 1Artikel 6, lid 2Artikel 6, lid 3Artikel 6, lid 4Artikel 6, lid 5Artikel 6, lid 6Artikel 6, lid 7Artikel 6, lid 8Artikel 6, lid 9Versie 1.3 9/24


Te toetsen aspectVan ruimten waarin meer dan 50 personen gelijktijdig kunnen verblijven dient tengenoegen van burgemeester en wethouders een opstellingsplan aanwezig te zijn.Opmerkingen:VoorschriftArtikel 6,lid 10nvtVoldaanNeJae7. AfvalAfval moet dagelijks worden verzameld in veilig opgestelde goed af te sluitencontainers van moeilijk brandbaar materiaal, voorzover de containers binnen het Artikel 7, lid 1bouwwerk zijn opgesteld.Asbakken moeten regelmatig, maar ten minste dagelijks, worden geleegd inafsluitbare asverzamelaars van onbrandbaar materiaal.Artikel 7, lid 2De inhoud van deze asverzamelaars mag slechts in onbrandbare vaten, die van eendeksel zijn voorzien, worden gedeponeerd.De aanwezige asbakken, afvalbakken en/of papierbakken moeten van onbrandbaarArtikel 7, lid 3materiaal zijn vervaardigd.De aanwezige asbakken dienen te zijn voorzien van een dubbele rand. Artikel 7, lid 4De aanwezige afvalbakken en/of papierbakken dienen zelfdovend te zijn uitgevoerd. Artikel 7, lid 5Opmerkingen:8. Opslag van materialenBuiten de daartoe op de gebruiksvergunning behorende tekening aangegevenruimten mogen in het bouwwerk geen brandbare, brandbevorderende en bij brandgevaar opleverende stoffen aanwezig zijn.Opmerkingen:Artikel 89. Werkzaamheden niet behorend tot de normale bedrijfsuitoefeningBij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings-, ofsloopwerkzaamheden, waarbij stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit (Stcrt.1992, nr. 104), of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleidingkan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffentegen het ontstaan van brand.Voordat de in het voorgaande lid genoemde werkzaamheden verricht worden in, opof aan een bouwwerk of installatie van een bouwwerk dat vanwege haarkunstwaarde, wetenschappelijk of maatschappelijk belang bijzondere beschermingbehoeft tegen brandgevaar dient dit door de rechthebbende van dat bouwwerk aanburgemeester en wethouders gemeld te worden.Opmerkingen:Artikel 9, lid 1Artikel 9, lid 210. Periodieke controleTen minste eenmaal per jaar moet door een ter zake kundige het nodige onderhoudworden verricht en een controle worden gehouden op de reinheid en de goedewerking van en zo nodig gerepareerd, voor zover van toepassing, onderstaandevoorzieningen: brandhaspels; handbrandblusapparaten; telefooninstallaties; sluiting mechanisme van de brandwerende rolluiken; doorvoeringen en sluitingsmechanismen van afsluitingen in brandwerendescheidingen.Artikel 10,lid 1Versie 1.3 10/24


Te toetsen aspectTenzij op grond van een rapport van het Keuringsinstituut voor Waterleidingartikelen(KIWA) kan worden aangetoond, dat de specifieke weerstand van de grond op deplaats waar de tank komt te liggen meer dan 500 kOhm/m bedraagt, moet de tankmet de daarop aansluitende ondergrondse leiding uitwendig tegen corrosie zijnbeschermd door middel van een kathodische bescherming, welke jaarlijks op haargoede werking moet worden gecontroleerd door het KIWA (indien gewenst kan decontrole op aanvraag ook door het VEG-Gasinstituut of het Metaalinstituut TNOworden uitgevoerd) en welke aan het gehele te beschermen oppervlak te allen tijdeeen potentiaal geeft van 850 mV of een meer negatieve waarde gemeten t.o.v. eenCu-CuSO 4 referentiecel. Ten behoeve van de kathodische bescherming moetenbovengrondse delen van de installatie elektrisch zijn geïsoleerd van de tank en deondergrondse leidingen. Deze isolatiestukken moeten tegen beschadiging zijnbeschermd. De meting van de weerstand van de grond mag niet geschieden onderextreme omstandigheden van droogte en moet worden bepaald op het diepste puntvan de te maken uitgraving.De tank moet zijn voorzien van een ontluchtingsleiding met een inwendige middellijnvan ten minste 38 mm. Indien meer dan één vulleiding wordt toegepast moet dezemaat ten minste 50 mm bedragen. Deze ontluchtingsleiding moet bovengrondsstevig zijn bevestigd. De uitmonding van de leiding moet zich boven de beganegrond bevinden en op een zodanige plaats, dat het uit deze leiding ontwijkendegasmengsel zich niet kan verzamelen in een besloten ruimte, noch uitstromen nabijschoorstenen, ramen of andere openingen van gebouwen. Het boveneinde moetzodanig zijn omgeven of T-vormig zijn uitgevoerd of door een kap zijn afgedekt, datinregenen wordt voorkomen. De ontluchtingsleiding moet op afschot naar de tankzijn gelegd. De ontluchtingsleiding moet te allen tijde een open verbinding van detank met de buitenlucht verzekeren.De tank mag geen andere inrichtingen voor de toevoer van buitenlucht hebben dande ontluchtingsleiding.De leidingen moeten van metaal zijn en op afschot naar de tank zijn gelegd. Indienin de zuigleiding een terugslagklep is aangebracht, moet deze onmiddellijk vóór depomp zijn gemonteerd (in heuvelachtig terrein waar de tank hoger is gelegen dan depomp, moet in de zuigleiding een inrichting aanwezig zijn, welke ongewenstehevelwerking voorkomt; in dit laatste geval moet tevens een afsluiter in de leidingworden geplaatst).De uitvoering van de constructie voor het sluiten van de peilopening van devulleiding en dergelijke moet zodanig zijn dat vastroesten wordt voorkomen.Alle leidingen en appendages moeten voldoende sterk zijn en waar nodigdoeltreffend tegen beschadiging zijn beveiligd. Alle losneembare pijpaansluitingenaan de tank moeten zijn aangebracht boven het horizontale vlak door de bovenzijdevan de mangatstompen gelegd. Pakking- en elektrisch isolatiemateriaal moetenbestand zijn tegen olieproducten en tegen invloed van de bodem. Koperen leidingenmoeten steeds elektrisch worden geïsoleerd van de tank.Het vulpunt (de aansluitkoppeling van de vulleiding) mag zich niet bevinden binneneen gebouw, noch op minder dan 2 meter afstand van de horizontale projectie vaneen tank. Bij het vulpunt moet duidelijk zijn aangegeven de netto- inhoud van detank alsmede voor welk product de tank bestemd is.De peilopening moet zodanig in uitvoering en afmeting verschillen van de vulleidingdat het niet mogelijk is de losslang van de tankauto rechtstreeks aan de peilopeningte koppelen.Opmerkingen:VoorschriftArtikel 1.2,lid 6Artikel 1.2,lid 7Artikel 1.2,lid 8Artikel 1.2,lid 9Artikel 1.2,lid 10Artikel 1.2,lid 11Artikel 1.2,lid 12Artikel 1.2,lid 13nvtVoldaanNeJaeParagraaf 2 Opslag van vloeistoffen met een vlampunt (bij een druk van 100 kPa) hoger dan 55° c in bovengrondsetanks2.1. ConstructievoorschriftenDe opslag mag geschieden in tanks, zoals verticaal geplaatste cilindrische tanks oftanks met een rechthoekige doorsnede, opgesteld buiten een gebouw.De stijfheid en de sterkte van de tank moeten voldoende zijn om schadelijkevervorming gedurende het vervoer of als gevolg van overdruk bij vulling ofovervulling te voorkomen, terwijl de dichtheid onder alle omstandigheden moet zijnverzekerd.De ondersteunende constructie van een tank moet uit onbrandbaar materiaalbestaan. Op plaatsen waar kans op verzakking bestaat dient een doelmatigefundering te worden aangebracht.Een tank moet van een goede en veilige constructie zijn; bij een verticaal geplaatstetank mag in geval van een explosie in de dampruimte slechts het dak kunnen wijken;horizontaal geplaatste cilindrische tanks dienen te voldoen aan de constructie-eisengesteld in NEN 3350, uitgave 1991.Artikel 2.1,lid 1Artikel 2.1,lid 2Artikel 2.1,lid 3Artikel 2.1,lid 4Versie 1.3 15/24


Te toetsen aspectTanks moeten zijn geaard door middel van aardelektroden, waarvan deverspreidingsweerstand niet meer dan 5 Ohm mag bedragen. Er kan van eencentraal aardingssysteem gebruik worden gemaakt. Tanks met een middellijn groterdan 6 m moeten zijn voorzien van meer dan één aardingspunt, die regelmatigverdeeld langs de omtrek op een maximum onderlinge afstand van 20 m moeten zijnaangebracht. De aarding moet overigens voldoen aan het bepaalde in NEN 1014,uitgave 1992, en NEN 1014/C2, uitgave 2000, en moet jaarlijks op deugdelijkheidworden beproefd.In elke leiding die op de tank is aangesloten beneden het hoogste vloeistofniveau,moet zo dicht mogelijk bij de tankwand een afsluiter zijn geplaatst; de zich directtegen de buitenwand van de tank bevindende verbindings- stukken en deappendages beneden het hoogste vloeistofniveau moeten geheel van staal zijnvervaardigd. Een vulleiding moet zodanig zijn aangelegd of ingericht datterugstromen van olie uit de tank onmogelijk is.De doorvoering van pijpleidingen door een tankomwalling of door een andereconstructie, bestemd om olieproducten binnen een bepaalde ruimte te houden, moetvloeistofdicht zijn geconstrueerd.Alle afsluiters die aan een tank zijn aangebracht, moeten zodanig zijn uitgevoerd datduidelijk is te zien of de afsluiter geopend dan wel gesloten is. Een aftapkraan ofafsluiter mag niet door onbevoegden kunnen worden geopend.Indien de naaste omgeving meer dan normaal brandgevaar oplevert, moet de tankzijn voorzien van een sproei-installatie waardoor de tank gelijkmatig kan wordengekoeld met een hoeveelheid water van ten minste 1 m3 per uur per strekkendemeter van de tankomtrek bij een verticaal geplaatste tank en van ten minste 0,5 m3per uur per m3 van het geprojecteerde oppervlak van de tank bij een horizontaalgeplaatste tank.Leidingen en de daarbij behorende appendages moeten van staal en van voldoendesterkte zijn om de hoogste te verwachten werkdruk (pompdruk) te kunnenweerstaan. Beproeving vóór het in gebruik nemen moet plaats vinden op 1,5 maaldeze werkdruk met een minimum van 1 MPa.Boven- en ondergrondse pijpleidingen moeten zoveel mogelijk zodanig zijn gelegd,dat zij te allen tijde gemakkelijk bereikbaar zijn.Pijpleidingen moeten afdoende zijn beschermd tegen corrosie.Alle afsluiters en hulpstukken in ondergrondse leidingen moeten van staal zijn. Hetgebruik van cilindrische schroefdraad is verboden.Doelmatige toegangsmiddelen tot het tankdak moeten aanwezig zijn.Bij peilplaatsen of andere appendages op het tankdak, welke regelmatig controlevereisen, moeten doelmatige standplaatsen zijn ingericht ten einde bedrijfs- enonderhoudspersoneel voldoende veiligheid te bieden bij de arbeid.Vóór het in gebruik nemen van de tank moet deze op dichtheid worden beproefdovereenkomstig het gestelde in NEN 3350, uitgave 1991, de overige tanks doorvullen met water.Aanvullende voorwaarden voor voorraadtanks bovengronds, buiten een gebouw,voor verwarmde stookolie: Alle verbindingen van de verwarmingsleidingen in de tank moeten zijn gelast,dan wel zijn gevormd door flenzen met metallieke pakking. Het materiaal van de verwarmingsinrichting dat in rechtstreekse aanrakingkomt met olie, moet staal, monelmetaal of een dergelijk metaal zijn dat nietdoor olie wordt aangetast. Bij een elektrische verwarming moet de installatie van een automatischeuitschakelinrichting zijn voorzien, die waarborgt dat de temperatuur van de oliein de tank niet hoger oploopt dan 20° C beneden het vlampunt. Bij een elektrische verwarming moet de zuigleiding zodanig zijn uitgevoerd, dathet verwarmingselement te allen tijde in de olie ondergedompeld blijft.Opmerkingen:VoorschriftArtikel 2.2,lid 8Artikel 2.2,lid 9Artikel 2.2,lid 10Artikel 2.2,lid 11Artikel 2.2,lid 12Artikel 2.2,lid 13Artikel 2.2,lid 14Artikel 2.2,lid 15Artikel 2.2,lid 16Artikel 2.2,lid 17Artikel 2.2,lid 18Artikel 2.2,lid 19Artikel 2.2,lid 20nvtVoldaanNeJaeVersie 1.3 17/24


Te toetsen aspectVoorschriftnvtVoldaanNeJaeParagraaf 3 Richtlijnen betreffende het opslaan - voor huishoudelijk gebruik - van brandbare vloeistoffen. (Voor eenbelangrijk deel ontleend aan de bijlage bij de circulaire d.d. 1 december 1958 van de minister van binnenlandsezaken, directie OOV, Afdeling brandweer, nr. 11092, met verwerking van de sedertdien op een aantal puntengewijzigde inzichten.)3.1. AlgemeenDe in deze richtlijnen bedoelde brandbare vloeistoffen worden onderscheiden in:1. Brandbare vloeistoffen waarvan het ontvlammingspunt, bepaald met het toestelvan Abel-Pensky, bij een druk van 100 kPa lager is dan 21° C (bij voorbeeldbenzine).2. Brandbare vloeistoffen waarvan het ontvlammingspunt, bepaald met het toestelvan Abel-Pensky, bij een druk van 100 kPa, 21° C of hoger is (bij voorbeeldpetroleum en huisbrandolie).Opmerkingen:Artikel 3.13.2. Maximum toelaatbare hoeveelheid brandbare vloeistof per woning met aanhorighedenHieronder is een aantal mogelijkheden voor de opslag genoemd. De hoeveelhedendie opgeslagen mogen zijn, zijn afhankelijk van de situatie per woning metaanhorigheden. In het gunstigste geval mag in totaal maximaal 225 liter van de inartikel 1 van deze paragraaf bedoelde vloeistoffen in voorraad worden gehouden,waarvan maximaal 25 liter van de vloeistoffen onder sub 1 van genoemd artikel. Deonder sub 1 en 2 van dat artikel bedoelde vloeistoffen kunnen gezamenlijk indezelfde ruimte worden opgeslagen.Opmerkingen:Artikel 3.23.3. Opslag van brandbare vloeistoffen waarvan het ontvlammingspunt lager dan 21°25 liter, in goed gesloten deugdelijkvaatwerk bestemd tot berging van ten1. Buiten een woninghoogste 20 liter vloeistof 25 liter, in goedbuiten een woning, op niet nader aan te gesloten deugdelijk vaatwerk bestemdgeven plaatstot berging van ten hoogste 20 litervloeistof 5 liter, in goed geslotendeugdelijk vaatwerk2. In een woninga. In een bergruimte waarvan de vloer,de wanden, de ramen, deuren en deafdekking een brandwerendheid hebbenvan ten minste 30 minutenb. anders dan op de hiervooromschreven wijzeOpmerkingen:25 liter, in goed gesloten deugdelijkvaatwerk bestemd tot berging van tenhoogste 20 liter vloeistof 25 liter, in goedgesloten deugdelijk vaatwerk bestemdtot berging van ten hoogste 20 litervloeistof 5 liter, in goed geslotendeugdelijk vaatwerkArtikel 3.3,lid 1Artikel 3.3,lid 2Versie 1.3 18/24


Te toetsen aspect3.4. Opslag van brandbare vloeistoffen waarvan het ontvlammingspunt 21° C of hoger is1. Buiten een woninga. Op een open erf, binnenplaats of ineen tuin op ten minste 2 meter afstandvan een woning of een ander gebouwb. Op een open erf, binnenplaats of ineen tuin binnen een afstand van 2 metervan een woning of een ander gebouw,mits de buitenwand daarvan ter plaatsevan het vaatwerk uit onbrandbaarmateriaal bestaat en eenbrandwerendheid van ten minste 30minuten heeftc. In een schuur die op ten minste 2meter afstand van een woning of eenander gebouw is gelegend. In een schuur die op minder dan 2meter afstand van een woning of eenander gebouw is gelegen, dan wel daaris aangebouwd, mits de aan dezegebouwen grenzende wanden van deschuur uit onbrandbaar materiaalbestaan en deze, alsmede de daarinaanwezige ramen en deuren, eenbrandwerendheid bezitten van tenminste 30 minutene. In een zogenaamde box, deeluitmakend van een woongebouw,waarvan de wanden - met inbegrip vande daarin aanwezige deur - eenbrandwerendheid bezitten van tenminste30 minuten en de vloer tussen de box ende daarboven gelegen ruimte eenbrandwerendheid bezit van ten minste60 minuten volledig en 90 minuten opbezwijkenf. Op een plat of balkon van onbrandbaarmateriaal en met een brandwerendheidvan ten minste 30 minuten (voor hetbalkon alleen voor de vloer) op tenminste 2 meter afstand van een woningof een ander gebouwg. Op een plat of balkon vanonbrandbaar materiaal en met eenbrandwerendheid van ten minste 30minuten (voor het balkon alleen voor devloer) binnen een afstand van 2 metervan een woning of een ander gebouw,mits de buitenwand daarvan ter plaatsevan het vaatwerk, uit onbrandbaarmateriaal bestaat en eenbrandwerendheid heeft van ten minste30 minutenOpmerkingen:h. Anders dan op een hiervooromschreven wijze2. In een woninga. In een bergruimte waarvan de vloer,de wanden, de ramen, de deuren en deafdekking een brandwerendheid hebbenvan ten minste 20 minutenb. Anders dan op de hiervooromschreven wijze200 liter, in goed gesloten deugdelijkvaatwerk bestemd tot berging van tenhoogste 200 liter vloeistofIdemIdemIdemIdemIdemIdem100 liter, in goed gesloten deugdelijkvaatwerk bestemd tot berging van tenhoogste 20 liter vloeistof200 liter, in goed gesloten deugdelijkvaatwerk bestemd tot berging van tenhoogste 200 liter vloeistof60 liter, in goed gesloten deugdelijkvaatwerk bestemd tot berging van tenhoogste 20 liter vloeistofVoorschriftArtikel 3.4,Lid 1Artikel 3.4,Lid 2nvtVoldaanNeJaeVersie 1.3 19/24


Te toetsen aspect3.5. Algemene voorwaarden1. Van elk van de in artikel 1 van deze paragraaf genoemde soorten vloeistoffenmag ten hoogste 5 liter worden geborgen in goed gesloten flessen, bestemd totberging van ten hoogste 1 liter vloeistof.2. Vaatwerk waarin vloeistoffen als bedoeld in artikel 1 van deze paragraaf zijngeborgen, mag niet op elkaar worden geplaatst en moet zodanig wordenopgesteld dat het niet kan rollen of vallen.3. Bij opslag van de in artikel 1 van deze paragraaf bedoelde vloeistoffen invaatwerk, bestemd tot berging van meer dan 20 liter vloeistof, anders dan opeen open erf of plaats of in een tuin, moeten maatregelen worden getroffen datgeen vloeistof naar een aangrenzende ruimte of naar een lager gelegenverdieping kan vloeien.4. Het openen van vaatwerk waarin vloeistof als bedoeld in artikel 1 van dezeparagraaf aanwezig is of is geweest en het overtappen van een zodanigevloeistof mag slechts geschieden in de buitenlucht en in ruimten die in ruimemate op de buitenlucht zijn geventileerd. Daarbij mag niet worden gerookt engeen open vuur of open kunstlicht aanwezig zijn.Opmerkingen:VoorschriftArtikel 3.5,lid 1Artikel 3.5,lid 2Artikel 3.5,lid 3Artikel 3.5,lid 4nvtVoldaanNeJaeParagraaf 4 Aan opslag van stoffen te stellen eisenStoffen als bedoeld in artikel 6.2.31. Eis “in gesloten verpakking” (groep F1- a t/m d¹, groep F2 - i en j,groep F3 – k en groep X – r volgens bijlage 5 van de bouwverordening) lid 1[¹ groep F1 – b afhankelijk van plaatselijke omstandigheden]2. Eis “in geventileerde ruimte” (groep F1 – a en b, groep F2 – e, g en h volgensbijlage 5 van de bouwverordening)lid 23. Eis “niet in kelders” (groep F1 – a t/m d, groep F2 – e,f, h en j en groep X – rvolgens bijlage 5 van de bouwverordening)lid 34. Eis “verbod warmte, open vuur, vonken” (groep F1 – a t/m d en groep F2 – e,fen h volgens bijlage 5 van de bouwverordening)lid 45. Eis “nabij toegang vermelding van stof of aanduiding van brandgevaar engevaar bij brand” (groep F1 – a t/m d, groep F2 – e, f, h, i en j, groep F3 – k en l lid 5en groep X – r volgens bijlage 5 van de bouwverordening)6. Eis “maatregelen tegen elektrostatische ontlading” (groep F1 – b, groep Ff2 – evolgens bijlage 5 van de bouwverordening)lid 67. Eis “contact met water vermijden” (groep F1 – c en d² en groep F2 – j volgensbijlage 5 van de bouwverordening) [² groep F1 – c geldt alleen voorlid 7metaalpoeders]8. Eis “droog bewaren” (groep F1 – a en b, groep F2 – e, f en j³ volgens bijlage 5van de bouwverordening) [³ groep F2 – f geldt alleen voor metaalpoeders]lid 89. Eis “zodanig gescheiden van andere stoffen dat ze elkaar niet nadeligbeïnvloeden” (groep F1 – a t/m d, groep F2 – e,f en i, groep F3 – l , groep F4 – lid 9m t/m p en groep X – r volgens bijlage 5 van de bouwverordening)10. Eis “onder vloeistof bewaren” (groep F1 – d volgens bijlage 5 van debouwverordeninglid 10Opmerkingen: afhankelijk van de specifieke eigenschappen van een tot een bepaalde groep behorende stof kunnen nadereeisen worden gesteld die voor de groep in haar geheel niet gelden.Versie 1.3 20/24


Te toetsen aspect1. Aanwezigheid van brandmeldinstallatiesFORMULIER <strong>GEBRUIKSVERGUNNING</strong>Bijlage 10Tabel 2.6.1 Een gebruiksfunctie waarvan:a. de hoogste vloer van een verblijfsruimte is gelegen op een in tabel 2.6.1van bijlage 10 van deze verordening aangegeven waarde boven hetmeetniveau als bedoeld in het Bouwbesluit;VoorschriftArtikel 2.6.2Lid 1anvtVoldaanNeJaeb. de totale gebruiksoppervlakte meer bedraagt dan de in tabel 2.6.1 vanbijlage 10 van deze verordening aangegeven grenswaarde;Artikel 2.6.2Lid 1bc. het aantal verblijfsruimten bestemd voor bezoekers meer bedraagt dan dein tabel 2.6.1 van bijlage 10 van deze verordening aangegevengrenswaarde;Artikel 2.6.2Lid 1cOpmerkingen:2. Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties1. De omvang van de bewaking van de brandmeldinstallatie als bedoeld in NEN2535, uitgave 1996, en NEN 2535/A1, uitgave 2002, is uitgevoerd als:b. niet-automatische bewaking; ofc. gedeeltelijke bewaking; ofd. volledige bewaking; zoals aangegeven in tabel 2.6.1 van bijlage 10 vandeze verordening, ofe. ruimtebewaking voor gedeeltelijk samenvallende vluchtroutes enrisicoruimten.Artikel 2.6.3Lid 12. Een op grond van artikel 2.6.2, lid 1, a,b en c in een bouwwerk aanwezigebrandmeldinstallatie meldt rechtstreeks door naar de alarmcentrale van debrandweer.Artikel 2.6.3Lid 2Opmerkingen:3. Kwaliteit van brandmeldinstallaties1. Een op grond van artikel 2.6.2 in een bouwwerk aanwezigebrandmeldinstallatie voldoet aan het gestelde in NEN 2535, uitgave 1996, enNEN 2535/A1 uitgave 2002.Artikel 2.6.4Lid 12. Een op grond van artikel 2.6.2, in een bouwwerk aanwezigebrandmeldinstallatie is ontworpen en aangelegd overeenkomstig een door ofnamens burgemeester en wethouders aanvaard programma van eisen alsbedoeld in de NEN 2535, uitgave 1996, en NEN 2535/A1 uitgave 2002.Artikel 2.6.4Lid 23. Een op grond van artikel 2.6.2, in een bouwwerk aanwezigebrandmeldinstallatie is voorzien van een geldig certificaat als bedoeld in deRegeling Brandmeldinstallaties 2002 van het Nationaal Centrum voor Preventie(NCP) te Houten, dan wel een certificaat waarvan een door burgemeester enwethouders erkende, ter zake kundige, onafhankelijke onderzoeksinstelling ineen schriftelijke verklaring heeft aangetoond dat dit certificaat ten minstegelijkwaardig is aan een certificaat als bedoeld in de vorengenoemde RegelingBrandmeldinstallaties 2002.Artikel 2.6.4Lid 3Opmerkingen:Versie 1.3 21/24


Gebruiksfunctie Grenswaarden Omvang van de bewakingHoogte GebruiksNiet Gedeeltelijk Volledighoogste oppervlakautomatischvloer (m) te m2Tabel 2.6.1 behorende bij artikel2.6.1 (brandmeldinstallaties)Aantalverblijfsruimtenbestemd voorbezoekersArtikel 2.6.2 2.6.2 2.6.2 2.6.3 2.6.3 2.6.3Lid 1a 1b 1c 1a 1b 1c4 Gezondheidszorg -functieGezondheidszorgfunctie voor aan bedgebonden patiënten eneen anderegezondheidszorgfunctie voor minderzelfredzame personen*FORMULIER <strong>GEBRUIKSVERGUNNING</strong>Bijlage 11Tabel 2.6.5behorende bij artikel 2.6.5 (ontruimingsalarminstallaties)Te toetsen aspect1. Aanwezigheid van ontruimingsalarminstallaties1. Een gebruiksfunctie:a. die op grond van artikel 2.6.2 is voorzien van een brandmeldinstallatiesVoorschriftArtikel 2.6.6Lid 1anvtVoldaanNeJaeb. waarvan de totale gebruiksoppervlakte meer bedraagt dan de in tabel2.6.5 van bijlage 11 van deze verordening aangegeven grenswaarde;Artikel 2.6.6Lid 1bc. waarvan de totale gebruiksoppervlakte minder of gelijk is dan de onder bvan dit lid bedoelde grenswaarde en die is gelegen in een bouwwerk datbestaat uit twee of meer bouwlagen; is voorzien van eenontruimingsalarminstallatie als bedoeld in NEN 2575, uitgave 2000.Artikel 2.6.6Lid 1c2. In een gebruiksfunctie waarin de beide vluchtroutes vanaf de toegang van eenverblijfsruimte gedeeltelijk samenvallen, is onverminderd het bepaalde in artikel2.6.2, tweede lid, voor de verblijfsruimten die zijn aangewezen op deverkeersruimten waarin bedoelde vluchtroutes samenvallen, voorzien in eenautomatische ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in NEN 2575, uitgave2000.Opmerkingen:Artikel 2.6.6Lid 22. Kwaliteit van ontruimingsinstallaties1. Een op grond van artikel 2.6.6, in een bouwwerk aanwezigeontruimingsalarminstallatie voldoet aan het gestelde in NEN 2575, uitgave2000.Artikel 2.6.7Lid 12. Een op grond van artikel 2.6.6, in een bouwwerk aanwezigeontruimingsalarminstallatie is ontworpen en aangelegd overeenkomstig eendoor of namens burgemeester en wethouders aanvaard programma van eisen,als bedoeld in NEN 2575, uitgave 2000.Artikel 2.6.7Lid 2Opmerkingen:Versie 1.3 22/24


GebruiksfunctieTabel 2.6.5 behorende bij artikel 2.6.5(ontruimingsalarminstallatie)GrenswaardenGebruiksoppervlakteArtikel 2.6.6Lid1b4 gezondheidszorgfunctie 500FORMULIER <strong>GEBRUIKSVERGUNNING</strong>Bijlage 12Tabel 2.6.8behorende bij artikel 2.6.8 (vluchtrouteaanduiding)Te toetsen aspect1. Aanwezigheid van vluchtrouteaanduidingen1. Een gebruiksfunctie, genoemd in tabel 2.6.8 van bijlage 12 van dezeverordening, is voorzien van vluchtrouteaanduidingen, als bedoeld in NEN6088, uitgave 1995, en NEN 6088/A1, uitgave 1997.VoorschriftArtikel 2.6.9Lid 1nvtVoldaanNeJae2. Indien een gebruiksfunctie op grond van enig wettelijk voorschrift eenvoorziening voor noodstroom heeft, is de in het eerste lid bedoeldevluchtrouteaanduiding voorzien van verlichting en op denoodstroomvoorziening aangesloten, waarbij voor de zichtbaarheidsaspectenmet betrekking tot die verlichting wordt voldaan het gestelde in de paragrafen5.2 tot en met 5.6 van NEN- EN 1838, uitgave 1999.Artikel 2.6.9Lid 2Opmerkingen:2. Kwaliteit van vluchtrouteaanduidingen1. Een op grond van artikel 2.6.9 in een bouwwerk aanwezigevluchtrouteaanduiding voldoet aan het gestelde in NEN 6088, uitgave 1995, enNEN 6088/A1, uitgave 1997.Artikel 2.6.10Lid 12. Een vluchtrouteaanduiding is goed zichtbaar en voldoende herkenbaaraangebracht.Artikel 2.6.10Lid 2Opmerkingen:GebruiksfunctieTabel 2.6.8 behorende bij artikel2.6.8 (vluchtrouteaanduiding)Leden van toepassingAanwezigheid KwaliteitArtikel 2.6.9 2.6.10Lid4 gezondheidszorgfunctie * *Versie 1.3 23/24


Te toetsen aspect1. Gelijkwaardigheid1. Voor bouwwerken waarin op grond van artikel 1.5 van het Bouwbesluit alsgelijkwaardige oplossing een brandmeldinstallatie wordt toegepast, is artikel2.6.4 van overeenkomstige toepassing.VoorschriftArtikel 2.6.11Lid 1nvtVoldaanNeJae2. Voor bouwwerken waarin op grond van artikel 1.5 van het Bouwbesluit alsgelijkwaardige oplossing een ontruimingsalarminstallatie wordt toegepast, isartikel 2.6.7 van overeenkomstige toepassing.Artikel 2.6.11Lid 23. Voor bouwwerken waarin op grond van artikel 1.5 van het Bouwbesluit alsgelijkwaardige oplossing vluchtrouteaanduiding aanwezig is, zijn de artikelen2.6.9, tweede lid, en 2.6.10 van overeenkomstige toepassing.Artikel 2.6.11Lid 3Opmerkingen:Er is voor het bouwwerk een gebruiksvergunning vereist o.g.v. MBV 6.1.1.Er moet voor het bouwplan een aanvalsplan gemaakt worden.Er moet voor het bouwplan een bereikbaarheidskaart gemaakt worden.Er moet voor het bouwplan een rampbestrijdingsplan gemaakt worden.Versie 1.3 24/24

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!