Tijdschrift voor Orthopedagogiek nummer 5 - 2022
vO TvO TvO TvOTIJDSCHRIFT VOORORTHOPEDAGOGIEKThema: Infant Mental Health“We weten nog niet genoeg overde effecten van behandelingenvoor zeer jonge kinderen”Interview met Manon Mostert-Uijterwijk12Depressie en angst tijdens zwangerschap en postpartum | Multidisciplinaire kinderpsychiatrischebeoordeling van een jong kind | Validiteit van de Lijst Signalen Verstoorde GehechtheidAutisme, genderdiversiteit en genderdysforie52022JAARGANG 61O TvO TvO TvOO TvO TvO TvOTvO TvO TvOTvO TvO TvOTvO TvO TvO TTvO TvO TvO TTvO TvO TvO TvTvO TvO TvO Tv
- Page 2 and 3: TvO TvOTvO TvO TvO TOns eerste kind
- Page 4 and 5: 2TvO TvO TTvO TvO TvO T‘Isn’t s
- Page 6 and 7: Samenvatting4TvO TvO TTvO TvO TvO T
- Page 8 and 9: 6TvO TvO TTvO TvO TvO Tcontact te m
- Page 10 and 11: 8TvO TvO TTvO TvO TvO THet gebruik
- Page 12 and 13: TvO TvO TTvO TvO TvO TDringend nodi
- Page 14 and 15: TvO TvO TTvO TvO TvO TTvO TvO TvO T
- Page 16 and 17: TvO TvO TTvO TvO TvO TTvO TvO TvO T
- Page 18 and 19: TvO TvO TTvO TvO TvO TTvO TvO TvO T
- Page 20 and 21: 18TvO TvO TTvO TvO TvO TLeestips va
- Page 22 and 23: 20TvO TvO TTvO TvO TvO TBen ik norm
- Page 24 and 25: 22TvO TvO TTvO TvO TvO TSamenvattin
- Page 26 and 27: 24TvO TvO TTvO TvO TvO TVoor alle k
- Page 28 and 29: 26TvO TvO TTvO TvO TvO T31 stelling
- Page 30 and 31: 28TvO TvO TTvO TvO TvO Tonderzoeksg
- Page 32 and 33: 30TvO TvO TTvO TvO TvO TIn ander ni
- Page 34 and 35: 32TvO TvO TTvO TvO TvO TSamenvattin
- Page 36 and 37: 34TvO TvO TTvO TvO TvO Tdie wel gez
- Page 38 and 39: 36TvO TvO TTvO TvO TvO Tdoorgaans b
- Page 40 and 41: 38TvO TvO TTvO TvO TvO Teen luxeren
- Page 42 and 43: 40TvO TvO TTvO TvO TvO TEr waren on
- Page 44 and 45: 42TvO TvO TTvO TvO TvO TWeet je nog
- Page 46 and 47: 44TvO TvO TTvO TvO TvO TSamenvattin
- Page 48 and 49: 46TvO TvO TTvO TvO TvO TGender enzo
- Page 50 and 51: 48TvO TvO TTvO TvO TvO Tlast van ov
vO TvO TvO TvO
TIJDSCHRIFT VOOR
ORTHO
PEDAGOGIEK
Thema: Infant Mental Health
“We weten nog niet genoeg over
de effecten van behandelingen
voor zeer jonge kinderen”
Interview met Manon Mostert-Uijterwijk
12
Depressie en angst tijdens zwangerschap en postpartum | Multidisciplinaire kinderpsychiatrische
beoordeling van een jong kind | Validiteit van de Lijst Signalen Verstoorde Gehechtheid
Autisme, genderdiversiteit en genderdysforie
5
2022
JAARGANG 61
O TvO TvO TvO
O TvO TvO TvO
TvO TvO TvO
TvO TvO TvO
TvO TvO TvO T
TvO TvO TvO T
TvO TvO TvO Tv
TvO TvO TvO Tv
TvO TvO
TvO TvO TvO T
Ons eerste kinderboek voor dromerige kinderen en hun ouders
Diagnosticeren en ondersteunen van
kinderen en jongeren met ADHD
TvO TvO TvO T
TvO TvO TvO Tv
vO TvO TvO Tv
vO TvO TvO TvO
Internationaal gerenommeerd instrument
voor de diagnostiek en behandeling van
ADHD, ODD en CD.
De Conners-3 bestaat uit drie informantenversies,
waarbij van elke versie ook een
screeningsversie beschikbaar is:
• Ouderrapportage (6-18 jaar)
• Leerkrachtrapportage (6-12 jaar)
• Zelfrapportage (12-18 jaar)
Meer weten? Scan de QR-code of kijk op www.hogrefe.nl
Lotte het hazenmeisje neemt dromerige
kinderen mee op een spannend avontuur
waar ze leren:
vO TvO TvO TvO
• om zich op het juiste moment te
concentreren
• om zich beter te organiseren
• schoolwerk met meer gemak te doen
Mooi boek om samen met het kind thuis
of met een groep in de klas te lezen.
O TvO TvO TvO
O TvO TvO TvO
vO
vO TvO TvO TvO
TIJDSCHRIFT VOOR
ORTHO
PEDAGOGIEK
5
2022
JAARGANG 61
vO TvO TvO TvO
O TvO TvO TvO
TvO TvO TvO
TvO TvO TvO
TvO TvO TvO
TvO TvO TvO T
TvO TvO TvO Tv
TvO TvO TvO Tv
2
TvO TvO T
TvO TvO TvO T
‘Isn’t she lovely, isn’t she wonderful,
isn’t she precious. Less
than one minute old. I never
thought through love we’d
be making one as lovely as she. But isn’t she lovely,
made from love’.
Uit: Isn’t She Lovely van Stevie Wonder
Redactioneel
TvO TvO TvO T
Hoewel het doorgaans best lang duurt om een
geschikte songtekst te vinden, was het dit keer
kiezen uit veel mogelijkheden. Veel teksten gingen
over het wonder van de geboorte, de onmiddellijke
en onvoorwaardelijke liefde die een ouder
voelt voor het pasgeboren kindje, en hoe mooi,
bijzonder en speciaal het kindje is. Al lezend vroeg
ik me af op welk moment de artiest deze tekst had
geschreven; voor, tijdens of ver na de bevalling.
Want hoe kon het dat ik geen enkele tekst kon
vinden over huilbaby’s, lelijke baby’s, gehandicapte
baby’s, zieke baby’s en zo meer? Ik dacht
aan wat me het meest is bijgebleven toen ik voor
het eerst met Infant Mental Health (IMH) in aanraking
kwam, en de ontwikkelingsperiode waar IMH
zich op richt: vanaf 7 maanden voor de geboorte
tot 5 jaar oud. Bij IMH gaat het om het samenspel
tussen omgeving, biologische factoren én de
ouder-kindrelatie. Het opbouwen van die relatie
begint al 7 maanden voorafgaand aan de geboorte:
meestal het moment waarop vrouwen erachter
komen dat ze zwanger zijn. Er wordt gefantaseerd
over hoe mooi en lief het kindje zal zijn, en hoe
gezellig en fijn de eerste maanden zullen verlopen.
Althans, ik ben nog nooit een moeder of vader
tegengekomen die fantaseerde over hoe lelijk het
kindje zal zijn, dat het een lastige eter wordt of een
diep verlangen uitte dat het een huilbaby wordt.
In verwachting zijn gaat doorgaans gepaard met
TvO TvO TvO Tv
de spreekwoordelijke ‘roze wolk’. Maar stel dat
de zwangerschap zorgt voor lichamelijke en/of
psychische klachten, zodanig dat het ‘normale’
leven niet meer mogelijk is of dat het gewenste
kindje het gevreesde kindje blijkt te zijn? Wat
doet dat met de moeder en haar relatie met het
(ongeboren) kindje? En wat gebeurt er met de
vO TvO TvO TvO
relatie tussen moeder en kind wanneer de moeder
wordt getroffen door een postpartum depressie?
Angarath van der Zee deed hier onderzoek naar
en haar bevindingen zijn in dit nummer te lezen.
IMH wordt helaas te vaak nog onvoldoende op
waarde geschat en begrepen. Zo zijn er vele (door
zorgverzekeraars vergoede) hechtingstherapieën
vO TvO TvO TvO
voor volwassenen die (ernstige) psychiatrische
problemen hebben ontwikkeld doordat ze als
baby geen goede hechtingsrelatie hebben kunnen
opbouwen. Daarnaast is er een grote groep jongeren
die therapie nodig heeft voor problematiek
die in het heden lijkt te zijn ontstaan. Wellicht had
O TvO TvO TvO
TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPEDAGOGIEK
die voorkomen kunnen worden door ouders beter
te begeleiden bij de veel eerder ‘verstoorde’ hechtingsrelatie:
dagelijkse kost voor IMH-specialist
Manon Mostert-Uijterwijk (zie interview). Misschien
kunnen we eindelijk een eind maken aan
de wachtlijsten door veel meer in te zetten op
diagnostiek en behandeling van het zeer jonge
O TvO TvO TvO
kind en zijn systeem onder het motto ‘voorkomen
is beter dan genezen’. Ik vraag me steeds maar af
wat Stevie allemaal gevoeld moet hebben vanaf
minuut 2 ….
Birgit Jaarsma
Hoofdredacteur
O TvO TvO TvO
O
vO TvO TvO TvO
vO TvO TvO TvO
04
Depressie en angst tijdens zwangerschap
en postpartum
Bespreken maakt het verschil –
ook voor het kind
Angarath van der Zee-van den Berg
12
Infant Mental Health: aandacht voor de
relatie tussen ouder en het jonge kind
Interview met Manon Mostert-Uijterwijk
Winnifred Jelier
22
Validiteit van de Lijst Signalen Verstoorde
Gehechtheid
Een nieuwe screeningslijst voor verstoorde
gehechtheid bij jonge kinderen
Hedwig van Bakel, Ruby Hall, Marianne de Wolff,
Mariska Klein Velderman & Jennie Alberti
32
O TvO TvO TvO
Multidisciplinaire
kinderpsychiatrische beoordeling
van een jong kind
Aandachtspunten en overwegingen
bij diagnostiek
Marie-José van Hoof
TvO TvO TvO
44
Autisme, genderdiversiteit en
genderdysforie
Stand van zaken en handvatten
voor hulpverleners en betrokkenen
Jeroen Dewinter, Sascha Klomp &
TvO TvO TvO
Anna van der Miesen
TvO TvO TvO
Rubrieken
TvO TvO TvO T
Pagina 10
Gastcolumn
Pagina 20
Column: Hersenkrakers
Pagina 30
Kort nieuws: In ander nieuws
TvO TvO TvO Tv
Pagina 42
Column: In zicht
Pagina 52
De filosoof
Pagina 54
Boekbespreking
TvO TvO TvO Tv
2022 NUMMER 5 3
Samenvatting
4
TvO TvO T
TvO TvO TvO T
Bespreken maakt het verschil – ook voor het kind
TvO TvO TvO T
Depressie en angst
tijdens zwangerschap
en postpartum
TvO TvO TvO Tv
Angarath van der Zee-van den Berg
vO TvO TvO TvO
Zeker één op de tien vrouwen krijgt
te maken met depressieve klachten
tijdens of na de zwangerschap. Een depressie heeft
niet alleen impact op de jonge moeder. Door een
depressie kan een moeder minder goed in staat
zijn tot het aangaan van interactie met haar kind.
Dit kan het proces van hechting beïnvloeden, met
negatieve effecten op de sociaal-emotionele ontwikkeling
van het kind als gevolg. Vroege signalering
is dus belangrijk voor zowel moeder als kind,
maar depressieve klachten worden vaak niet of
Iris is dolgelukkig als ze na drie jaar hopen op
een zwangerschap eindelijk in verwachting blijkt
te zijn. De zwangerschap verloopt voorspoedig,
Iris voelt zich goed, en hoewel ze opziet tegen de
bevalling, verloopt ook deze ongecompliceerd. Ze
bevalt met 39 weken van een gezonde dochter,
Zeta. In de eerste dagen loopt de borstvoeding
niet lekker, Zeta lijkt niet genoeg binnen te krijgen.
Iris had zich voorgenomen om haar kind
de eerste maanden uitsluitend borstvoeding te
geven en heeft er moeite mee dat haar dit nu niet
laat gesignaleerd. Dit geldt ook voor angstklachten.
Het structureel bespreken van depressieve
en/of angstklachten, bijvoorbeeld met behulp
vO TvO TvO TvO
TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPEDAGOGIEK
van screening, draagt bij aan betere signalering
en tijdige behandeling. Alle professionals die te
maken hebben met jonge (aanstaande) moeders
zouden moeten nagaan welke mogelijkheden zij
en hun collega’s hebben om de signalering van
deze klachten te verbeteren, en zich hard moeten
O TvO TvO TvO
maken voor het belang van ondersteuning van de
ouder-kindinteractie.
lijkt te lukken. Ze stapt over op het volledig geven
van gekolfde borstvoeding. Dit zorgt ervoor dat
O TvO TvO TvO
ze bijna continu bezig is met kolven en voeden.
Daarbij huilt Zeta met name in de avonduren veel.
Volgens Iris is ze dan ontroostbaar. Iris ervaart
veel stress, maar ze wil de voeding ook niet uit
handen geven. Het lukt Iris steeds minder goed
om te slapen. Haar partner ziet hoe Iris worstelt en
wil haar graag ondersteunen, maar Iris ervaart de
O TvO TvO TvO
suggesties om iets van de zorg uit handen te geven
als kritiek.
O
vO TvO TvO TvO
vO TvO TvO TvO
In het eerste levensjaar
wordt de basis voor de
sociaal-emotionele
ontwikkeling van het
kind gelegd
Iris is al een paar keer op het inloopspreekuur
van het consultatiebureau geweest om Zeta te
wegen en het voeden te bespreken. De jeugdverpleegkundige
heeft tips gegeven, maar niet
besproken hoe het met Iris zelf ging. Tijdens het
eerstvolgende consult met de jeugdarts blijkt Zeta
goed te zijn gegroeid. De jeugdarts vraagt nu wel
hoe het met Iris gaat en Iris reageert daarop met
het benoemen van haar zorgen over de voeding
en het huilen. Het welbevinden van Iris zelf komt
daarna niet meer aan de orde. Iris heeft het idee
andere adviezen te krijgen dan eerder en voelt
zich daardoor erg onzeker. In verband met spruw
(een aan borstvoeding gerelateerde schimmelinfectie)
wordt moeder met Zeta verwezen naar
de huisarts. De huisarts ziet Iris en Zeta enkele
minuten, bespreekt alleen de spruw, schrijft een
recept en verwijst Iris naar de doktersassistente
voor verdere instructies. De weken daarop gaat
het bergafwaarts met Iris. Ze voelt zich steeds
somberder, denkt te falen als ouder en alles waar
ze eerder plezier aan beleefde, kan haar nu nog
weinig schelen. Ze voelt geen connectie met Zeta,
het voelt alsof het haar eigen kind niet is. Als ze
op een avond tegen haar partner zegt ‘Jij en Zeta
zouden beter af zijn zonder mij, van mij hoeft het
niet meer’, ziet ze hoe haar partner schrikt. Op dat
moment realiseert Iris zich dat het niet goed gaat
met haar en dat ze hulp nodig heeft.
Depressie tijdens en na de
zwangerschap
Het verhaal van Iris staat niet op zich. Zeker één
op de tien vrouwen krijgt te maken met depressieve
klachten tijdens de zwangerschap of in de
periode na de bevalling (postpartum). Sommige
vrouwen lopen meer risico, zoals vrouwen met
een voorgeschiedenis van depressie, weinig
steun van hun partner, recente migratie of een
voorgeschiedenis van mishandeling, misbruik of
huiselijk geweld (Howard et al., 2014). Daarnaast
kan een depressie in deze periode iedere vrouw
overkomen. Het is ook zeker niet ongewoon dat
O TvO TvO TvO
dit de eerste depressieve episode in het leven van
de vrouw is. In de volksmond wordt een depressie
na de bevalling vaak postnatale depressie
genoemd; professionals spreken meestal van
een postpartum depressie (postnataal betekent
‘na de geboorte’, postpartum ‘na de bevalling’ en
TvO TvO TvO
refereert duidelijker naar de vrouw). Regelmatig
beginnen de klachten ook al tijdens de zwangerschap,
maar een aparte benaming voor depressie
tijdens de zwangerschap is er niet. Op de vraag
of een postpartum depressie andere oorzaken
heeft dan een depressie op andere momenten in
TvO TvO TvO
het leven, heeft de wetenschap nog geen eenduidig
antwoord. Een depressie doormaken in deze
periode van zowel fysiek als mentaal grote veranderingen,
maakt de beleving in ieder geval anders
dan die van andere depressies (Holopainen &
Hakulinen, 2019). Voor professionals is specifieke
kennis dan ook noodzakelijk. Niet in de laatste
plaats omdat een depressie in deze periode naast
TvO TvO TvO
impact op de vrouw ook impact heeft op haar pasgeboren
kind.
Impact op het kind
Een deel van de verklaring voor de impact van
een depressie op een pasgeboren kind ligt in een
TvO TvO TvO T
verminderde interactie tussen ouder en kind.
In het eerste levensjaar wordt de basis voor de
sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind
gelegd. Hechting speelt hierbij een belangrijke
rol. Een bekend experiment, het zogeheten
‘still face experiment’ (ontwikkeld door hechtingsonderzoeker
Ed Tronick 1 ), laat het belang
TvO TvO TvO Tv
van ouder-kindinteractie zien. Tijdens het experiment
reageert de moeder van een jong kind,
na een periode van interactie, plotseling niet
meer emotioneel op haar kind. Het kind zet alles
in om weer respons van de moeder te krijgen,
raakt gefrustreerd en overstuur als dit niet lukt,
haakt uiteindelijk af en staakt de pogingen om
TvO TvO TvO Tv
2022 NUMMER 5 5
6
TvO TvO T
TvO TvO TvO T
contact te maken. Bij dit experiment duurt dit
alles enkele minuten, en wordt het contact daarna
weer hersteld. Bij depressieve moeders kan de
verminderde interactie met hun kind echter
langdurig spelen. Het tot stand komen van een
veilige hechting is een continu interactieproces.
Om de interactie af te stemmen op het kind en
een veilige hechting te bevorderen, moet een
ouder a) sensitief zijn voor de signalen (signalen
kunnen oppikken), b) responsief kunnen zijn (op
signalen kunnen reageren) en c) kunnen mentaliseren.
Mentaliseren betekent dat een moeder
zich kan verplaatsen in de behoeften van haar
kind, die anders kunnen zijn dan die van haar,
en haar reactie daarop kan afstemmen. Kenmerken
van een depressie, zoals in beslag genomen
zijn door negatieve gedachten, afgevlakt zijn in
emoties, en de neiging hebben om zich terug te
trekken, maken dat een moeder minder sensitief
en responsief kan zijn en dat ook mentaliseren
lastiger is. Dat het ontbreken van deze ‘voeding’
voor de sociaal-emotionele groei van kinderen
niet zonder gevolgen is, blijkt op zowel de korte
als lange termijn. Zo komen bij deze kinderen in
het eerste levensjaar meer regulatieproblemen
voor, vervolgens ook op kinderleeftijd meer internaliserende
en externaliserende problematiek,
en op jongvolwassen leeftijd meer depressieve
klachten (Stein et al., 2014). Dit geldt zeker niet
voor alle kinderen van moeders met depressieve
klachten. De ernst en duur van de depressie zijn
hierop van invloed. Ook de aanwezigheid van een
andere ouder die wel emotioneel beschikbaar is,
maakt veel verschil. Maar het blijkt ook dat alleen
behandelen van de depressie niet voldoende is om
de impact op het kind te voorkomen, en dat specifieke
aandacht voor de interactie tussen ouder en
kind noodzakelijk is.
Niet gesignaleerd
Hoewel er dus zo veel jonge moeders zijn die met
depressieve klachten te maken krijgen en het ook
voor het kind van groot belang is dat hier tijdig
aandacht voor is, wordt een depressie in deze
periode vaker niet dan wel gesignaleerd (Van der
Zee-van den Berg et al., 2016). Zwangerschap en
een pasgeboren kind worden in onze cultuur in de
eerste plaats geassocieerd met de belevenis van
een roze wolk, en om dan juist in die periode te
moeten onderkennen dat je in een depressie zit, is
extra moeilijk. Daarnaast vormen schuldgevoel en
gevoelens van falen en schaamte een extra drempel
om erover te praten. Hoewel vrouwen in deze
periode veel professionals zien (denk aan verloskundigen,
gynaecologen, kraamzorg, huisartsen
en professionals uit de jeugdgezondheidszorg),
blijkt ook dat tijdens deze consulten de depressieve
klachten vaak niet gesignaleerd of besproken
worden. Ook in de casus van Iris hadden
meerdere professionals bij Iris de klachten
kunnen signaleren, maar deden dat niet gericht.
Als gevolg hiervan wordt vaak pas na langere tijd
duidelijk wat er aan de hand is en bereikt hulp
maar een beperkt deel van de vrouwen. Hierdoor
kan de depressie ernstiger worden, langer duren
dan nodig is en ontbreekt ondersteuning voor de
ouder-kindinteractie in deze cruciale periode van
ontwikkeling.
Schuldgevoel en
gevoelens van falen
en schaamte vormen
een extra drempel om
erover te praten
TvO TvO TvO T
TvO TvO TvO Tv
vO TvO TvO TvO
vO TvO TvO TvO
O TvO TvO TvO
Als professional
bespreekbaar maken
Structureel gebruik van een screeningsinstrument
helpt om die eerste stap van signaleren te verbeteren.
Met het proefschrift Investing in Maternal
O TvO TvO TvO
TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPEDAGOGIEK
and Infant Mental Health – Screening for postpartum
depression by Preventive Child Health Care (Van der
Zee-van den Berg, 2021) is onderzoek gedaan naar
het gebruik van de Edinburgh Postnatal Depression
Scale (EPDS – bestaande uit tien vragen;
Cox et al., 1987) door de jeugdgezondheidszorg
O TvO TvO TvO
tijdens bezoeken van moeders aan het consultatiebureau
in de eerste zes maanden. Het bleek dat
het gebruik van de EPDS duidelijk samenhing
O
vO TvO TvO TvO
vO TvO TvO TvO
met een afname van depressieve klachten bij
moeders negen maanden na de bevalling (Van der
Zee-van den Berg et al., 2017). Een instrument
als de EPDS is met nadruk niet alleen bedoeld
als een checklist, maar ook als een middel om
het gesprek aan te gaan. De meeste professionals
stellen tijdens een consult een algemene vraag
als ‘hoe gaat het met je?’, maar die vraag wordt
vaak te snel beantwoord met ‘wel goed’, of leidt
snel naar andere onderwerpen. Echt doorvragen
naar hoe iemand zich werkelijk voelt, heeft tijd
nodig. Als een moeder van tevoren al een aantal
vragen heeft ingevuld en even heeft stilgestaan bij
hoe ze zich voelt, kan de professional veel gerichter
het gesprek voeren. En dat is nodig in tijden
waarin professionals onder grote tijdsdruk staan.
Idealiter wordt ook al tijdens de zwangerschap
gescreend door verloskundigen en gynaecologen.
De Mind2care-vragenlijst 2 die recent is ontwikkeld
voor gebruik tijdens de zwangerschap en
die ook de EPDS bevat, zou daaraan goed kunnen
bijdragen. Daarnaast is het voor andere professionals
die werken met specifieke doelgroepen
belangrijk om te weten hoe ze het gesprek kunnen
voeren over depressieve klachten in deze periode.
Denk aan professionals die programma’s als Voorzorg
en Stevig Ouderschap verzorgen, of hulpverlenende
professionals die betrokken zijn bij
(aanstaande) tienermoeders. Vaak zijn de risicofactoren
wel goed in beeld, maar vormt dat nog
geen garantie voor het daadwerkelijk bespreken
van depressieve klachten op dit moment. Bij aandacht
voor depressieve klachten hoort ook aandacht
voor eventuele suïcidale gedachten. Vraag
10 van de EPDS gaat daarover. Om dit gesprek als
professional rustig en open te kunnen aangaan,
helpt het om als team afspraken te maken over
met wie er zo nodig overlegd kan worden en wat
de noodzakelijke stappen zijn voor eventueel
benodigde crisishulp. Ook in het geval van suïcidale
gedachten is bespreekbaar maken de belangrijke
eerste stap in het proces van hulp.
Ook vragen naar angst
Vaak krijgen depressieve klachten niet
genoeg aandacht, en dat geldt nog meer voor
angstklachten (Bhat et al., 2022). Angst en depressie
liggen dicht bij elkaar en overlappen elkaar ook
gedeeltelijk qua symptomen (piekeren, slechter
slapen). Ze komen ook regelmatig samen voor; dit
betekent vaak dat de depressieve klachten ook
ernstiger zijn. Maar angst kan ook op zich staan.
O TvO TvO TvO
Een moeder die vooral last heeft van angst, herkent
zich mogelijk niet in vragen die zich richten
op depressie (zoals somber zijn en minder plezier
beleven). In het eerder genoemde proefschrift
is ook onderzocht of met de EPDS het grootste
deel van angstklachten werd gesignaleerd. Dit
TvO TvO TvO
bleek niet het geval te zijn (Van der Zee-van den
Berg et al., 2019). Aanvullende specifieke vragen
naar angsten zijn daarvoor nodig. Klachten die
specifiek zijn voor angst, zijn fysieke sensaties
(bijvoorbeeld trillen, zweten, hartkloppingen) en/
of het hebben van specifieke angstgedachten die
steeds terugkomen. Vaak durven vrouwen niet
TvO TvO TvO
open te zijn over deze gedachten. In de podcast
‘Zwarte muisjes’ 3 (met als doel het bijdragen aan
meer bekendheid van en openheid over psychische
klachten tijdens en na de zwangerschap) is
onder meer het verhaal te horen van een moeder
die tijdens de zwangerschap steeds sterkere angsten
ontwikkelde, met de telkens terugkerende
TvO TvO TvO
gedachte dat iemand met een mes haar buik te
lijf zou gaan. Ze vertelt ook hoe lastig het was om
open te zijn over deze gedachten. Wetenschappelijk
onderzoek richt zich de afgelopen jaren naast
depressie ook meer op angst. De eerste uitkomsten
laten zien dat ook angstklachten in deze periode
van invloed zijn op de ontwikkeling van het
TvO TvO TvO T
kind (Polte et al., 2019).
Bespreken, en dan?
Iedere vrouw met depressieve klachten en/of
angstklachten heeft een eigen verhaal. Soms
TvO TvO TvO Tv
Bij aandacht voor
depressieve klachten
hoort ook aandacht
voor eventuele suïcidale
gedachten
TvO TvO TvO Tv
2022 NUMMER 5 7
8
TvO TvO T
TvO TvO TvO T
Het gebruik van een
screeningsinstrument
helpt om klachten te
signaleren, maar het is
nog geen diagnose
spelen omstandigheden een grote rol (geen partner,
een slechte relatie, financiële moeilijkheden,
slechte leefomstandigheden). Of een vrouw heeft
veel behoefte aan controle en kan zich moeilijk
aanpassen aan de nieuwe situatie, die veel
onzekerheden en tegelijkertijd een groot gevoel
van verantwoordelijkheid met zich mee brengt.
Tijdens het gesprek is het belangrijk om ruimte
te geven aan dit eigen verhaal. Het is belangrijk
dat de vrouw zich echt gehoord voelt en niet in
een hokje wordt geplaatst. Het gebruik van een
screeningsinstrument helpt om beter klachten te
signaleren, maar het betekent nog geen diagnose.
Daar is verder diagnostisch onderzoek voor nodig.
Het kan zijn dat na het bespreken van de klachten
een vrouw tijd nodig heeft om zich daadwerkelijk
te realiseren dat er iets aan de hand is. Het is
goed om haar hier de ruimte voor te geven, en het
gesprek op een later moment verder te voeren.
Als een moeder er zelf aan toe is om een eventuele
behandeling te bespreken, is het belangrijk
om aan te sluiten bij de individuele situatie en
voorkeuren. Hoeveel kan de cliënt zelf oppakken,
heeft ze een ondersteunend netwerk? Hoe groot is
het belang van eerst meer duidelijkheid over een
diagnose? Bij ernstige klachten is verwijzing naar
de huisarts en GGZ aangewezen. Een andere optie
kan de zogeheten POP-poli zijn die veel ziekenhuizen
tegenwoordig hebben. Daarbij werken de
afdelingen psychiatrie, gynaecologie en kindergeneeskunde
samen om zwangere of pas bevallen
vrouwen met psychische klachten te begeleiden.
GGZ-instanties hebben niet altijd aanbod in huis
dat is afgestemd op de specifieke behoeften van
vrouwen met psychische klachten in deze periode.
Het laten aansluiten van de hulp bij de leefwereld
van een moeder met een pasgeboren kind thuis
(bijvoorbeeld in de vorm van hulp aan huis) is
echter wel een voorwaarde om de behandeling
succesvol te laten zijn.
Opties voor vrouwen met mildere klachten zijn
TvO TvO TvO T
ondersteuning bij het realiseren van rust en
regelmaat, versterken van het netwerk (bijvoorbeeld
groepsbijeenkomsten voor zwangere of pas
bevallen moeders, zoals Centering Pregnancy
of Centering Parenting 4 ), of het volgen van een
online interventie. Het lezen van een boek als
Perfecte moeders bestaan niet (Koster, 2013) kan
TvO TvO TvO Tv
ook ondersteunend zijn. Een laagdrempelige
mogelijkheid tot contact en betrokkenheid tot
eventuele hulp gerealiseerd is, is van belang. Het
is erg steunend als een vrouw weet dat ze zonodig
bij iemand terecht kan. Juist het tijdig bieden van
ondersteuning bij milde klachten kan bijdragen
aan het voorkómen van een echte postpartum
vO TvO TvO TvO
depressie of angststoornis. Samenwerking tussen
de betrokken professionals op dit thema, een
goede sociale kaart en korte lijnen zijn nodig om
moeders adequate hulp te bieden. Alle initiatieven
die op dit moment ontwikkeld worden in het
kader van Kansrijke Start 5 vormen een uitgelezen
vO TvO TvO TvO
TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPEDAGOGIEK
kans om deze samenwerking te realiseren. Expliciete
aandacht voor psychische klachten ontbreekt
echter nog regelmatig bij de lokale uitwerking van
Kansrijke Start, terwijl dit wel nodig is om de signalering
en toeleiding naar hulp te verbeteren.
Borg de hechting
O TvO TvO TvO
Alleen behandeling van de moeder is niet voldoende
om de eventuele impact op het kind te
beperken. Daarvoor is gericht aanbod nodig, waarmee
de kwaliteit van de interactie tussen ouder
en kind bevorderd wordt. Gelukkig zijn er goede
voorbeelden, zoals de ouder-kindinterventie:
O TvO TvO TvO
Alleen behandeling
van de moeder is niet
voldoende om de
eventuele impact op
het kind te beperken
O TvO TvO TvO
O
vO TvO TvO TvO
vO TvO TvO TvO
Vaders en partners
zouden dezelfde
aandacht moeten
krijgen
een interventie ontwikkeld door Karin van
Doesum (Van Doesum et al., 2008). Deze is specifiek
ontwikkeld voor moeders met depressieve
klachten, net als het aanbod van Baby Extra
in Eindhoven. 6 Bij beide methodieken wordt
videohometraining gebruikt. Met behulp van de
video-opnames wordt samen met de ouder gekeken
naar wat de baby doet om contact te maken,
en wat er gebeurt als de ouder inderdaad contact
maakt. Dit helpt de ouder om de signalen steeds
beter op te pikken en te kunnen interpreteren.
Ook draagt het zien wat er al goed gaat bij aan
het zelfvertrouwen en het gevoel van een band
met het kind. Een dergelijk aanbod is helaas niet
overal beschikbaar, en indien beschikbaar wordt
het lang niet alle moeders met depressieve klachten
aangeboden. Het bespreken van de eventuele
impact op het kind en het aanreiken van ondersteuning
lijkt voor professionals vaak lastig te zijn.
Hoe doe je dit zonder aanwezige schuldgevoelens
te versterken? Het is een kwestie van het vinden
van de juiste taal om hier het gesprek over aan
te gaan. Paulien Kuipers beschrijft in haar boek
Eerste hulp bij hechting (Kuipers, 2015) welke
woorden daarbij helpend zijn en hoe de juiste taal
zelfs kan bijdragen aan het op gang brengen van
het hechtingsproces. Als er ruimte is om erover
te spreken, kan ook gekeken worden naar andere
mogelijkheden die kunnen bijdragen, zoals het
inzetten van partners of andere steunfiguren.
Uit het proefschrift bleek ook de sterke correlatie
tussen enerzijds depressie en angstklachten en
anderzijds de ervaren self-efficacy in opvoedingsvaardigheden
(Van der Zee-van den Berg et al.,
2021). Het vraagt verder onderzoek om te zien
welke richting dit verband heeft, maar dat het versterken
van het vertrouwen in het ouderschap kan
bijdragen aan een beter mentaal welzijn, lijkt aannemelijk.
Hulpverleners kunnen dit meer inzetten
bij de behandeling van depressie en angst. Ook
vaders en partners zouden dezelfde aandacht
moeten krijgen als het gaat om psychische klachten
en het opbouwen van de band met hun kind.
Dit is een uitdaging voor de toekomst.
Zelf aan de slag
O TvO TvO TvO
Professionals kunnen zelf aan de slag door hun
kennis over psychische problematiek tijdens en na
de zwangerschap uit te breiden, en met collega’s
af te stemmen hoe het team kan bijdragen aan
TvO TvO TvO
een betere signalering en welke randvoorwaarden
daarbij gelden. Voor jeugdartsen, jeugdverpleegkundigen,
verloskundigen en kraamzorg
zijn vormen van e-learning ontwikkeld als bijscholing.
7 Meer informatie is ook te vinden in de
toolkit op de Trimbos-website 8 ; deze bevat onder
meer een folder voor ouders, en een handleiding
hoe screening in te zetten en een ‘stepped care’
TvO TvO TvO
aanbod uit te werken. Samenwerking met andere
professionals (waaronder de JGZ) in de regio op
dit thema is nodig om structurele aandacht en
behandeling voor psychische klachten in deze
periode te borgen. Ook IMH Nederland bouwt aan
professionele netwerken rondom het thema. 9 Tot
slot is meer inspiratie en informatie te vinden op
TvO TvO TvO
de zeer uitgebreide Australische website ‘Cope’
(Center of Perinatal Experience). 10
Over de auteur
Dr. A.I. van der Zee-van den Berg
is jeugdarts en opleider onderzoek
TvO TvO TvO T
bij de NSPOH. Zij is auteur van het
proefschrift Investing in Maternal and
Infant Mental Health – Screening for
postpartum depression by Preventive
Child Health Care. 11
TvO TvO TvO Tv
Noten en geraadpleegde
literatuur kunt u vinden op:
www.tijdschriftvoororthopedagogiek.nl
TvO TvO TvO Tv
2022 NUMMER 5 9
TvO TvO T
TvO TvO TvO T
Dringend nodig:
discussie over
psychologisch onderzoek
TvO TvO TvO T
TvO TvO TvO Tv
In de orthopedagogische praktijk behoort het oplossen
van problemen tot het werk van alledag. Maar
dat is niet mogelijk zonder analyse van de zorg of
klacht, van het probleem en van de best passende
aanpak. Bij ernstige, hardnekkige problemen is
zeker óók een verklaring nodig die inzicht geeft in
de veranderbare oorzaak of oorzaken. Kennis van
de oorzaak maakt een (ernstige) probleemsituatie
hanteerbaar of oplosbaar. Het doorlopen van de
genoemde stappen in de diagnostische cyclus is
meestal gericht op het vinden van concrete handvatten
voor behandeling, vertaald in een advies.
Behandeling zonder diagnostiek is niet alleen ongewenst,
maar ook onverantwoord. Dus mogen we
hoge eisen stellen aan de kwaliteit van het onderzoek
en de rapportage. Daarbij doet zich iets lastigs
voor, in het bijzonder bij wat we ‘psychologisch’
onderzoek noemen. Als je Wat is psychologisch
onderzoek googelt, vind je zowel de uitspraak dat
het onderzoek is dat door een psycholoog wordt
gedaan, als (vooral) de verwijzing naar het afnemen
van psychologische testen. Bekende voorbeelden
zijn persoonlijkheidstests, geheugen- en intelligentietests.
Ze worden in de praktijk in veel gevallen
standaard afgenomen vanuit het idee dat de resultaten
iets waardevols zeggen over het waarom van
een onderkend probleem. Het misverstand is dat dit
ook klopt in het geval van (ernstige) leerproblemen
met als belangrijkste kenmerk dat de basiskennis
niet of onvoldoende geautomatiseerd raakt. Dyslexie
is een bekend voorbeeld, maar ook dyscalculie
is in de kern een automatiseringsprobleem. In het
navolgende beantwoorden we rond dit misverstand
een aantal vragen die wellicht ook te stellen zijn ten
aanzien van andere inhoudelijke domeinen.
Wat is het idee achter verklarend psychologisch
onderzoek?
Bij een hardnekkig leerprobleem is psychologisch
onderzoek door een gedragsdeskundige een veelvoorkomende
keuze. Die onderzoekt doorgaans de
intelligentie van het kind en maakt een profielanalyse.
Het onderzoek wordt dikwijls uitgebreid met
vO TvO TvO TvO
het testen van cognitieve functies, zoals aandacht,
snelheid van informatieverwerking, werkgeheugen
en executieve functies. Het idee is dat het probleem
hiermee is te verklaren en dat het leidt tot goede
adviezen voor behandeling. Maar klopt dit idee?
Het antwoord is ‘nee’, zoals zal blijken.
vO TvO TvO TvO
Hoe weten we of we ter verklaring een veranderbare
oorzaak op het spoor zijn?
Stel dat we bij een leerling met een leerprobleem
een zwak ‘werkgeheugen’ vermoeden. We weten
vanuit de wetenschappelijke onderzoeksliteratuur
dat het trainen van het werkgeheugen na afloop
O TvO TvO TvO
(soms) wel betere prestaties op de getrainde geheugentaken
laat zien, maar dat het niet leidt tot beter
en vlotter rekenen. Een zwak werkgeheugen is dus
geen oorzaak en geen geldige verklaring. Het diagnostisch
onderzoek ernaar verklaart het probleem
niet en levert geen advies op. Wat leert de wetenschappelijke
literatuur ons nog meer?
O TvO TvO TvO
10 TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPEDAGOGIEK
Wat leert de beschikbare wetenschappelijke
kennis ons?
Wat betreft effecten op het meer geautomatiseerd
gaan rekenen blijkt uit de literatuur dat er ook geen
positieve effecten zijn na training van onder andere
O TvO TvO TvO
aandacht, verwerkingssnelheid, executieve functies,
ruimtelijke oriëntatie, intelligentie, ... Ai! Het
betekent dat de problemen hierdoor niet verklaard
O
vO TvO TvO TvO
worden en dat de adviezen die hiernaar verwijzen
zelfs niet kúnnen helpen. IQ-onderzoek is per definitie
al niet zinvol voor de onderkenning van dyscalculie
(net zomin als voor dyslexie), maar dus ook
niet voor de verklaring. Niet doen dus. Profielanalyses
zijn boeiend, maar overbodig. Waarom doen
we het dan dikwijls toch? Het meest ontluisterende
antwoord hoorden we tijdens scholingsbijeenkomsten:
omdat we het altijd zo doen! Wat moeten we
ánders onderzoeken?
Waar zijn verklaringen dan wel te vinden? Wat betekent
dat voor psychologisch onderzoek?
Rekenen is een vorm van dynamisch gedrag. Een
gedragsdeskundige zal dus een expert in het dynamische
rekengedrag moeten zijn dat zichtbaar is
tijdens het individuele rekenen-in-uitvoering. Dáár
doet het probleem zich voor, dáár ligt de verklaring
en dáár liggen ook de handvatten voor de aanpak. Al
in groep 3! Als er tijdens het rekenen-in-uitvoering
informatie wegvalt, is het cruciaal om na te gaan
wélke kennis er precies vergeten wordt, wat de vereiste
kwaliteit van die kennis is en hoe de hulp is af
te stemmen op het dynamische leerproces van déze
leerling om die kwaliteit te verbeteren. Oftewel: de
gedragsdeskundige moet een expert zijn die alles
weet over kennis, kwaliteit van kennis, instructie en
leren. Psychologische diagnostiek daarnaar is probleemgericht
maatwerk.
Wat levert psychologisch onderzoek naar een dynamisch
leerproces op?
Het meest interessante van psychologische diagnostiek
door een gedragsdeskundige in het geval
van een leerprobleem is het zo vroegtijdig mogelijk
kunnen doordringen tot de veranderbare
componenten van het individuele leerproces.
Afwachten tot de problemen zijn opgelopen en
inmiddels tot emotionele problemen leiden, is
onzinnig. Wanneer je weet om welk type kennis het
gaat (kennis van feiten, van procedures, metacognitie),
wat de kwaliteit van de aanwezige kennis is
en welke opbouw in instructie daarop aansluit, is al
vroeg in het leerproces de aanpak heel concreet te
formuleren. Zeg dan bijvoorbeeld niet: ‘Ondersteun
het geheugen visueel’, maar: ‘Oefen in deze stappen
eerst díe ontbrekende (declaratieve) feitenkennis
voordat je overstapt naar het stapsgewijs toepassen
ervan in déze procedure.’ Het is een vorm van
individuele diagnostiek die niet alleen recht doet
aan wat we vanuit de wetenschappelijke literatuur
kennen, maar die bovendien veel spannender is
dan het te laat afnemen van een test die niet aansluit
bij het onderkende probleem. Het vraagt échte
deskundigheid, zélf kritisch nadenken (in plaats
van een digitaal gegenereerd rapport) en voorkomt
kostbare tijdverspilling. Pas dan is optimisme op
zijn plaats.
Het zou een aardige denkoefening zijn om na te
gaan in hoeverre het voorgaande ook geldt voor
andere domeinen binnen de orthopedagogiek!
Wied Ruijssenaars
is emeritus-hoogleraar Orthopedagogiek
(Rijksuniversiteit Groningen).
Cécile Ruijssenaars-Elshoff
is orthopedagoog en coauteur van Berekend! Van
rekenprobleem tot dyscalculie.
gast
COLUMN
vO TvO TvO TvO
O TvO TvO TvO
TvO TvO TvO
TvO TvO TvO
TvO TvO TvO
TvO TvO TvO T
TvO TvO TvO Tv
TvO TvO TvO Tv
2022 NUMMER 5
11
TvO TvO T
TvO TvO TvO T
TvO TvO TvO T
TvO TvO TvO Tv
vO TvO TvO TvO
vO TvO TvO TvO
12
TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPEDAGOGIEK
Infant Mental
Health: aandacht
voor de
relatie tussen
ouder en het
jonge kind
O TvO TvO TvO
O TvO TvO TvO
O TvO TvO TvO
Interview met
Manon Mostert-Uijterwijk
O
vO TvO TvO TvO
vO TvO TvO TvO
Infant Mental Health is een relatief jong vakgebied binnen
de jeugdpsychiatrie. Manon Mostert-Uijterwijk, klinisch
O TvO TvO TvO
psycholoog en psychotherapeut, breekt een lans voor meer
onderzoek. ‘Jonge kinderen zijn volledig afhankelijk van hun
ouders. Als het schort aan die relatie, kan dat op de lange
TvO TvO TvO
termijn slecht uitpakken.’
Winnifred Jelier
TvO TvO TvO
Toen Manon Mostert-Uijterwijk in de jaren
negentig haar opleiding tot klinisch psycholoog
voltooide, stond Infant Mental Health nog in de
kinderschoenen. Gerichte aandacht voor het
mentale welzijn van het zeer jonge kind was er
weinig. Enkele onderzoeken waren gepubliceerd,
maar uitgebreide theorieontwikkeling moest nog
komen. Zelf raakte Manon enkele jaren later gefascineerd
door de specialisatie, waarbij de focus ligt
op de relatie tussen ouders en hun (zeer) jonge
kind. Want hoe beïnvloedt deze relatie de mentale
ontwikkeling van het kind eigenlijk? En ook: op
welke manier kun je ouders helpen om een betere
band met hun baby op te bouwen? Door de jaren
heen is er meer kennis beschikbaar gekomen.
En in 2011 verscheen het eerste handboek over
Infant Mental Health in Nederland (zie kader op
p. 18). Toch ontmoet Mostert-Uijterwijk nog weleens
scepsis als ze op publieke bijeenkomsten
over haar specialisatie vertelt.
Waar komt de scepsis over Infant Mental
Health vandaan?
‘Deels onwetendheid, denk ik. Mensen begrijpen
niet altijd waar jonge kinderen mee kunnen zitten.
Ze denken aan hun eigen kinderen. Die zijn goed
opgegroeid, dan zal het met andere kinderen toch
ook wel in orde komen? Of ze benadrukken dat
jonge kinderen nog volop in ontwikkeling zijn: iets
TvO TvO TvO
wat de ene week een punt van zorg is, kan enkele
weken later verdwenen zijn. Dat klopt natuurlijk.
En met de meeste kinderen komt het meestal ook
vanzelf goed. Maar sommige kinderen en hun
ouders hebben extra hulp nodig.’
Is er voldoende kennis?
TvO TvO TvO T
‘Nog lang niet. Zo weten we eigenlijk nog niet
genoeg over de werkelijke effecten van behandelingen
voor zeer jonge kinderen. Hulpverleners
zien weliswaar dat hun inspanningen resultaat
hebben en dat de relatie tussen ouders en hun
kind verbetert, maar systematisch onderzoek
ontbreekt veelal nog.
TvO TvO TvO Tv
Ook weten we weinig over hoe behandelingen op
de lange termijn uitpakken. Blijven de ervaren
verbeteringen in de relatie aanwezig, of dringen
de oude patronen zich na enkele jaren weer op?
Door het gebrek aan wetenschappelijke kennis
blijft het veld voornamelijk gebaseerd op best
practices. Het zou goed zijn als er meer geld voor
TvO TvO TvO Tv
2022 NUMMER 5 13
TvO TvO T
TvO TvO TvO T
TvO TvO TvO T
TvO TvO TvO Tv
vO TvO TvO TvO
vO TvO TvO TvO
onderzoek beschikbaar kwam om hierin verandering
te brengen.’
Wat behelst Infant Mental Health?
‘Centraal staat de relatie tussen ouders en kind.
Jonge kinderen zijn sterk afhankelijk van hun
ouders of verzorgers. Hun “sense of self” is nog
nauwelijks ontwikkeld: ze kunnen nog niet of
nauwelijks nadenken over de situaties waarin ze
zich bevinden en hoe zij zich tot hun omgeving
verhouden. Ze hebben hun ouders nodig om te
overleven en zich te ontwikkelen.
Iedereen groeit op in een “systeem”, het geheel
van omstandigheden dat ouders voor het kind
O TvO TvO TvO
‘We weten weinig
over de lange termijn:
blijven de verbeteringen
aanwezig of dringen
oude patronen zich
weer op?’
creëren. Dat systeem is gebaseerd op bewuste en
onbewuste keuzes van ouders, op hun ervaringen
en op wat zij belangrijk vinden. Systemen kunnen
onderling sterk verschillen.
Als een systeem niet goed functioneert, komt
de hechting tussen ouder en kind onder druk te
staan. Zowel de ouders als het kind kunnen zich
O TvO TvO TvO
14
TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPEDAGOGIEK
daardoor afwijkend gaan gedragen.’
Heeft u een voorbeeld van wat er mis kan gaan in de
relatie tussen ouder en kind?
‘Binnen de jeugdpsychiatrie is “the ghost in the
nursery” een bekend fenomeen: ouders nemen
hun verleden mee in de opvoeding van hun kind
O TvO TvO TvO
en dat pakt niet altijd positief uit. Vrijwel alle
ouders baseren de opvoeding op hoe ze zelf zijn
O
vO TvO TvO TvO
vO TvO TvO TvO
opgevoed. Ze pakken het bijvoorbeeld net zo aan
als hun ouders deden, met dezelfde gewoontes
en regels. Anderen doen dat juist niet. Denk aan
ouders die heel autoritair zijn opgevoed en er
vervolgens voor kiezen om hun kind heel vrij op
te voeden. Het punt is dat ze allemaal vanuit hun
eigen ervaringen, hun leergeschiedenis, de opvoeding
invullen.
Maar dat pakt niet altijd goed uit. Want wie zegt
dat het kind dezelfde behoeften heeft als de
ouder toen deze nog jong was? Kinderen verschillen
onderling sterk. Maar door “the ghost
in the nursery” blijven de individuele behoeften
van een kind soms onderbelicht. Het kind krijgt
bijvoorbeeld veel vrijheid en mag alles doen wat
het wil, maar wordt vervolgens onhanteerbaar.
Sommige kinderen zijn helemaal niet gebaat bij
veel vrijheid, maar hebben juist behoefte aan
duidelijke grenzen.’
Met wat voor problemen komen ouders meestal
naar u toe?
‘Vrijwel alle ouders
baseren de opvoeding
op hoe ze zelf zijn
opgevoed. Dat pakt niet
altijd goed uit’
‘Sommige problemen zijn heel concreet: hun kind
huilt veel of plast veel in bed. Of het lijkt alsof het
kind zich te traag ontwikkelt en bijvoorbeeld nog
niet praat, terwijl leeftijdgenoten al met volzinnen
komen. Andere problemen zijn complexer, bijvoorbeeld
door pathologie van de ouder zoals een
persoonlijkheidsstoornis. De variatie is groot en
ook de oorzaken lopen uiteen.’
Hoe krijg je daar als hulpverlener grip op?
‘De opleiding Infant Mental Health biedt hulpverleners
de kennis en vaardigheden om goed
met zulke vraagstukken om te gaan. Ze leren
breed te kijken. Belangrijk is dat hulpverleners
niet alleen over therapeutische en gespreksvaardigheden
beschikken, maar ook kennis hebben
Wat is Infant Mental Health?
Infant Mental Health is een multidisciplinaire
aanpak binnen de zorg voor (zeer)
jonge kinderen. Hulpverleners kijken met
een brede blik naar de ontwikkeling van
O TvO TvO TvO
het kind en hebben daarbij in het bijzonder
aandacht voor de relatie tussen ouder en
kind. Kennis uit de psychologie, psychiatrie
en andere medische wetenschappen wordt
gebruikt om problemen te analyseren.
Ouders en verzorgenden zijn zich er lang
TvO TvO TvO
niet altijd van bewust hoe zij het gedrag van
hun kind beïnvloeden. Met een hulpverlener
gespecialiseerd in Infant Mental Health
kunnen ze hier grip op krijgen en de relatie
met hun kind verbeteren als dat nodig is.
TvO TvO TvO
van ontwikkelingspsychologie en psychiatrische
diagnostiek. Voor adequate diagnostiek moeten
ze ook getraind zijn in het gebruik van een breed
arsenaal aan instrumenten. Gaandeweg kan
blijken dat de problematiek complexer is dan
aanvankelijk leek en dat meerdere interventies
nodig zijn.’
TvO TvO TvO
Juist bij zeer jonge kinderen krijg je als hulpverlener
vast ook te maken met veel onzekerheid: het kind zelf
kan immers nog maar weinig verduidelijken?
‘Bij Infant Mental Health ligt de focus op de relatie,
maar als hulpverlener beginnen we gewoonlijk bij
het verhaal van de ouders en de ervaringen die zij
TvO TvO TvO T
met het kind hebben.
Wat ouders ervaren als een probleem, komt in
die gesprekken naar voren. Denk aan excessief
huilen. Waar het vaak misgaat, is in de interactie
tussen het kind en de ouders. Een kind huilt bijvoorbeeld
urenlang zonder dat de ouders begrijpen
waardoor dit komt en wat zij eraan kunnen
TvO TvO TvO Tv
doen. Soms worden ze wanhopig, boos of gaan
ze slaan. Daardoor kunnen ze de situatie erger
maken – het kind gaat bijvoorbeeld nóg meer
huilen – maar op dat moment zien de ouders geen
alternatieven. Sommige ouders stoppen met reageren,
ze raken afgestompt. Jaren later merken
ze dan ineens dat ze moeite hebben om nog
TvO TvO TvO Tv
2022 NUMMER 5 15
TvO TvO T
TvO TvO TvO T
TvO TvO TvO T
TvO TvO TvO Tv
vO TvO TvO TvO
vO TvO TvO TvO
O TvO TvO TvO
O TvO TvO TvO
O TvO TvO TvO
16
TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPEDAGOGIEK
O
vO TvO TvO TvO
vO TvO TvO TvO
aandacht op te brengen voor hun kind. Geen grote
verrassing. Ze hebben zich voor het kind afgesloten.
Dat het allang niet meer zo huilt, speelt dan
geen rol meer.’
Het klinkt alsof ouders soms behoorlijk kunnen
vastlopen.
‘Kinderen die vroeg
te maken krijgen met
verwaarlozing, kunnen
daar de rest van hun
leven last van houden’
O TvO TvO TvO
TvO TvO TvO
‘Alle ouders willen het beste voor hun kind. Maar
een kind goed opvoeden, dat vindt bijna iedereen
uitdagend. Ouders begrijpen lang niet altijd hun rol
in het gedrag van hun kind. Als hulpverlener ben
ik veel bezig met ouders te helpen begrijpen hoe zij
zelf de situatie beïnvloeden en wat het perspectief
van het kind is. Wat gebeurt er tijdens die dagelijkse
bezigheden met hun kind? Hoe reageren de
ouders en het kind op elkaar? Dit zijn vragen waarmee
alle ouders weleens geconfronteerd worden,
maar niet iedereen kan er goed mee overweg.’
Hoe maak je als hulpverlener onderscheid tussen
zulke opvoedvragen en mogelijke stoornissen?
‘Belangrijk is dat je thuis bent in de jeugdpsychologie
en -psychiatrie en goed luistert naar wat ouders
je vertellen. Opvoedproblemen ontstaan vaak door
hoe ouders zelf zijn opgevoed. Ze komen bijvoorbeeld
uit een gezin waarin nooit over emoties werd
gepraat en staan vervolgens met hun mond vol
tanden als hun kind zich lastig gedraagt. Ze missen
het vocabulaire of zijn handelingsverlegen.
Als hulpverlener doe ik ouders soms voor hoe je
kinderen helpt om grip te krijgen op hun emoties.
Ik laat ze bijvoorbeeld zien hoe je een huilende
baby troost kunt bieden door het kind op te pakken
en rustig toe te spreken: “Och, wat ben je verdrietig.
Wat is er aan de hand?” Het is belangrijk dat
kinderen al vroeg ontdekken dat emoties namen
hebben. Hoewel gevoelens heel individueel zijn,
kunnen we er wel samen over praten en elkaar
Wie is Manon Mostert-
Uijterwijk?
TvO TvO TvO
Waarom huilen sommige baby’s zoveel?
Hoe kun je als ouder de relatie met je
peuter verbeteren? Deze vragen en vele
andere zijn dagelijkse kost voor Manon
TvO TvO TvO
Mostert-Uijterwijk, klinisch psycholoog en
psychotherapeut bij SGGZ-instantie Prodeba.
Mostert-Uijterwijk helpt ouders bij het verbeteren
van de relatie met hun jonge kind met
uiteenlopende interventies.
Daarnaast werkt ze als zelfstandig docent en
supervisor (voor VGCT, DAIMH, NVP, FGZPT,
TvO TvO TvO T
VKJP en NIP). Ze geeft onder meer cursussen op
het gebied van gedragstherapie en Infant Mental
Health bij King Nascholing, de RINO-groep in
Utrecht en de Prodeba Academy.
Ze is lid van de regionale tuchtcommissie te
Zwolle en is afgelopen jaar gestart met een
promotietraject bij de Universiteit Leiden.
TvO TvO TvO Tv
Mostert-Uijterwijk studeerde Psychologie aan
de Universiteit Utrecht; in 1998 voltooide ze
een postdoctorale studie tot klinisch psycholoog/psychotherapeut
aan de Universiteit van
Amsterdam.
TvO TvO TvO Tv
2022 NUMMER 5 17
18
TvO TvO T
TvO TvO TvO T
Leestips van Manon Mostert-
Uijterwijk
Meer weten over Infant Mental Health,
helpen. Maar als je dit niet van jongs af aan hebt
meegekregen, dan moet je dit bewust leren.
Andere ouders hebben bijvoorbeeld moeite met
“mentaliseren”: ze kunnen zich slecht inleven in
TvO TvO TvO T
maar geen idee waar te beginnen? Hier zijn
enkele leestips van Manon Mostert-
Uijterwijk. Zelf las zij deze inspirerende
teksten met veel plezier. ‘Dit is een onderwerp
waar ik nooit op uitgekeken raak.’
hun kind. Daardoor begrijpen ze bijvoorbeeld niet
dat hun kind gaat jengelen na een lang bezoek van
de buren. Ze hadden het zelf immers heel gezellig.
Moeite met mentaliseren kan een gevolg zijn van
je eigen opvoeding, maar we zien het bijvoorbeeld
ook vaak bij ouders met een autismespectrumstoornis
of persoonlijkheidsstoornis. Zij moeten
TvO TvO TvO Tv
1. Infant Mental Health, door Marja Rijkswinkel
(2011).
Het eerste Nederlandse handboek over
Infant Mental Health, geschreven voor
hulpverleners die zich richten op de
ontwikkeling van het kind. Mostert-
Uijterwijk: ‘Een schat aan informatie.
heel bewust leren om stil te staan bij wat er in hun
kind omgaat.
In al dit soort situaties is er sprake van een verstoring
in de relatie tussen ouder en kind. De situaties
zijn niet het gevolg van een specifieke stoornis bij
het kind.’
vO TvO TvO TvO
Interessant voor iedereen die met kinderen
werkt, van orthopedagogen tot
psychiaters.’
2. What can the matter be? Therapeutic
interventions with parents, infants and
young children, door Elizabeth Bradley
en Louise Immanuel (2008).
Een introductie in de uiteenlopende
In deze tijden van informatieovervloed is het
gemakkelijk om als ouder bezorgd te raken over de
ontwikkeling van je kind. Hoe weet je of er iets schort
aan de relatie met je kind?
‘Statistisch onderzoek geeft ons gemiddelden en
kan niets zeggen over individuele kinderen. Hun
ontwikkeling is zelden een rechte lijn. Zo kan het
vO TvO TvO TvO
manieren waarop kinderen communiceren
en zich in een gezin gedragen.
‘Een van mijn favorieten dankzij de rijkdom
aan praktijkvoorbeelden. Een toegankelijk
en vaak humoristisch boek.’
3. Ghosts in the nursery. A psychoanalytic
approach to the problems of impaired
infant-mother relationships door Selma
Fraiberg, Edna Adelson en Vivian Shapiro
(1975).
TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPEDAGOGIEK
Wetenschappelijk artikel over ‘the ghost
in the nursery’, het fenomeen waarbij
het onuitgesproken verleden van ouders
doorwerkt in de opvoeding van het kind.
‘Een klassiek artikel dat van grote betekenis
is geweest voor de ontwikkeling
van het vakgebied. Ook al richten we
ons vandaag de dag niet enkel op de
relatie tussen het kind en de moeder,
het artikel geeft een mooie indruk van
hoe relaties verstoord kunnen raken.’
zijn dat sommige kinderen al volop praten, terwijl
hun leeftijdgenoten nog maar enkele woorden
uitstoten. Dat hoeft helemaal niets te zeggen over
hun welzijn. De ene week kan een kind zich lastig
gedragen, de andere week is er niets meer aan de
hand. Daar is niet altijd een verklaring voor.’
O TvO TvO TvO
Maar als de ontwikkeling zo kan fluctueren, hoe
weet je als hulpverlener dan of je een behandeltraject
moet inzetten? Loop je niet het risico dat je een
probleem creëert?
‘In mijn ervaring leer je in de eerste gesprekken met
de ouders snel genoeg of een behandelingstraject
O TvO TvO TvO
‘Ik help ouders te
begrijpen hoe zij de
situatie beïnvloeden en
wat het perspectief van
het kind is’
O TvO TvO TvO
O
vO TvO TvO TvO
vO TvO TvO TvO
zinvol is. Belangrijk is om een beeld te krijgen van
hoe ouders het gedrag van hun kind ervaren, hoe
lang de situatie al speelt en of er mogelijk meer aan
de hand is. Daar zit een subjectieve component in.
Sommige ouders kunnen het goed aan als hun kind
enkele uren per dag huilt, terwijl andere ouders al
na een half uur tegen de muren oplopen. Als je als
hulpverlener merkt dat er spanningen zijn, dan
moet je daarop doorvragen. Het lastige gedrag van
een kind is vaak niet meer dan het beginpunt van
een gesprek. De werkelijke moeilijkheden moeten
dan nog boven tafel komen.’
Hoe komt het besluit tot behandelen tot stand?
‘Je kunt niet protocollair te werk gaan, zoals je
dat kunt doen bij oudere kinderen die aangemeld
worden met klachten zoals angsten of dwangmatig
gedrag. In plaats daarvan moet je op basis van
gesprekken, observaties en tests je een genuanceerd
beeld zien te vormen van waar het “systeem”
hapert. Als je problemen in de hechting signaleert,
kun je bijvoorbeeld de “Cirkels van Veiligheid”
(Powell et al., 2013) gebruiken, een instrument
dat je helpt om op een fijne manier met ouders in
gesprek te gaan over hun interactie met het kind.
Tijdens de behandeling kies je de “port of entry”,
de ingang tot de problematiek. Dat kan bepaald
gedrag van het kind zijn, maar ook gedrag van de
ouder. Vanuit deze ingang kun je de samenhang
met andere factoren stapsgewijs blootleggen.’
Zijn ouders opgelucht als ze hulp krijgen?
‘Dat wisselt. Als hulpverlener moet je geduldig
te werk gaan en zorgvuldig je woorden kiezen.
Ouders kunnen immers ook schrikken als ze in
het verslag zwart op wit zien dat hun relatie met
het kind tekortschiet. De nadruk moet liggen op
het feit dat je er bent om hen te helpen, niet om
iemand te veroordelen.’
Wat kunnen de gevolgen zijn als behandeling uitblijft?
‘Kinderen die in hun vroege ontwikkeling te
maken krijgen met verwaarlozing en mishandeling,
kunnen daar de rest van hun leven last van
houden, weten we uit onderzoek. Hun hersenen
ontwikkelen zich minder goed en ze hebben meer
moeite met sociaal-emotionele vaardigheden.
Hechtingsproblemen kunnen zich later op school
uiten in concentratieproblemen, waardoor het
leren lastiger wordt. Hoe beter ouders de behoeften
van een kind in acht nemen, hoe beter de ontwikkeling
van het kind is.
Je opvoeding en de relatie met je ouders draagt
O TvO TvO TvO
bij aan wie je bent, aan je identiteit. In de relatie
tussen de ouder en het jonge kind ontwikkelt het
kind geleidelijk aan een gezond “sense of self”.
Maar als een kind zich bijvoorbeeld altijd onveilig
voelde thuis, raakt dit zelfbeeld verstoord. Het lukt
kinderen dan bijvoorbeeld minder goed om op
TvO TvO TvO
latere leeftijd een gezonde liefdesrelatie te ontwikkelen,
omdat ze bang zijn dat de ander hen ieder
moment in de steek kan laten.
Het belang van aandacht voor Infant Mental Health
valt dus niet te onderschatten. Voor kinderen heeft
een gezonde relatie met de ouders invloed op de
rest van hun leven.’
TvO TvO TvO
Winnifred Jelier
journalist
René Schotanus
fotograaf
TvO TvO TvO
TvO TvO TvO T
TvO TvO TvO Tv
TvO TvO TvO Tv
2022 NUMMER 5 19
20
TvO TvO T
TvO TvO TvO T
Ben ik normaal of
TvO TvO TvO T
neurodivergent?
TvO TvO TvO Tv
‘Ik trek dat gewoon niet, 8 uur per dag werken.’ Aldus
mijn vriendin M, nu in haar derde burn-out. Ik was
meteen boos. Hoe durfde ze dat zomaar te zeggen?
Alsof ik het zo leuk vind! Jemig, doe normaal!
Ho, ho, normaal bestaat niet – de gevleugelde
zin van therapeuten en hulpverleners overal ter
wereld. Maar ‘normaal’ bestaat wel degelijk, in
ons collectief bewustzijn in ieder geval wel. Bijvoorbeeld
als ‘neurotypisch’, een woord dat je
steeds vaker tegenkomt. Oorspronkelijk is het
afkomstig uit autismeonderzoek om niet-autisten
aan te duiden. (Ik denk dan: waarom niet gewoon
’controlegroep’ of ‘niet-autist’? Maar dat zal wel
aan mij liggen). ‘Neurotypisch’ wordt echter steeds
vaker buiten die autismecontext gebruikt. De
tegenhanger ‘neurodivergent’ is nog populairder.
Ik ben geen fan. Allereerst al om dat ‘neuro’. Iedereen
en z’n broer heeft tegenwoordig maar iets te
zeggen over ‘het brein’ en ‘neuro zus en zo’ met
nul onderbouwing. Als je niet met een hersenstructuur
of op z’n minst een biologisch mechanisme
op de proppen komt, blijf je met je fikken
van neurobiologische terminologie af. Wat is er
mis met het woord ‘geest’?
TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPEDAGOGIEK
Maar goed, ik denk de laatste tijd veel na over
wat ‘normaal’ is. Ik zie vaak dingen langskomen
op Facebook in de trant van ‘als je neurodivergent
bent dan ...’ Dingen waarvan ik allemaal
denk: ‘Tja, eigenlijk heel normaal.’ Ben ik
dan neurodivergent?
vO TvO TvO TvO
Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat ‘normaal’
of ‘neurotypisch’ eigenlijk maar één ding
betekent: je gedrag en functioneren valt binnen
de sociaal-culturele norm voor gedrag en functioneren.
Maar hoe relevant is dat? Sociaal-culturele
normen verschillen per land en veranderen met
vO TvO TvO TvO
de tijd. Vroeger was je mentaal niet in orde als je
linkshandig was, of als je op hetzelfde geslacht
viel; nu niet meer. Ik betwijfel ten zeerste dat we
in de tussentijd – qua hersenstructuur – ‘neurotechnisch’
nou zo enorm veranderd zijn ...
O TvO TvO TvO
Iedereen en z’n broer
heeft tegenwoordig
maar iets te zeggen
over ‘het brein’
Het komt vaak over alsof er een set van omstandigheden
en gedragingen bestaat die voor iedereen
comfortabel, gemakkelijk en natuurlijk is en
dat daaruit automatisch onze sociaal-culturele
normen zijn voortgevloeid. Als je je ongemakkelijk
voelt binnen die kaders, is er dus iets
mis met je.
O TvO TvO TvO
Nou ben ik geen geschiedkundige of antropoloog,
maar ik weet vrij zeker dat in elk geval niet
al onze sociaal-culturele normen voortkomen
uit wat voor iedereen het meest comfortabel,
gemakkelijk en natuurlijk was. We hebben zeer
O TvO TvO TvO
waarschijnlijk allemaal behoeften en gevoeligheden
waardoor ‘normaal’ ons op de een of andere
manier moeite kost of moeilijk afgaat. Zou het
O
vO TvO TvO TvO
niet kunnen zijn dat die sociaal-culturele normen
die we met z’n allen gesteld hebben, gewoon de
grenzen zijn waarbinnen de meeste mensen het
kunnen ‘faken’?
Ik denk dat daar misschien ook die woede vandaan
kwam jegens mijn burn-out vriendin. We
doen onszelf misschien allemaal wel geweld aan
om in dat ‘normale’ kader te passen. Als je jezelf
geweld aandoet, word je vrijwel altijd boos als een
ander dat niet doet of niet lijkt te doen.
Misschien is er ook daarom de behoefte aan een
fysiologisch klinkende term als ‘neurodivergent’.
Ik heb al weleens eerder in columnvorm moeilijk
gedaan over onze obsessie met fysiologie. Dat idee
van: iets is pas echt als er een fysiologische oorzaak
voor te vinden is. Dat geldt dus ook voor het
afwijken van ‘de norm’. Dat mag kennelijk alleen
als er een ‘neuro’-label/diagnose is. Ik betrap
mezelf daar ook weleens op, als ik moeite heb met
‘normale’ dingen. In plaats van ‘Ik vind dit gewoon
moeilijk en dat is oké’, denk ik ‘Zou ik misschien
toch licht autistisch zijn?’
Hebben we dan te maken met overpathologisering?
De psychiater Allen Frances vindt van
wel en is een kruistocht begonnen tegen de
Josien de Bie
behaalde haar Master in Biologie aan de
Universiteit van Groningen en haar PhD in
Neurowetenschap in Sydney. Ze is wetenschapscommunicator,
jazz zangeres, standup
comedian, oprichtster van genderbrain.
com en een woesteling in het de-bunken van
gendermythes. Zij schrijft columns over haar
bezigheden.
COLUMN
vO TvO TvO TvO
O TvO TvO TvO
We doen onszelf
misschien allemaal
wel geweld aan om in
dat ‘normale’ kader te
passen
TvO TvO TvO
‘medicalisering van normaal gedrag’ in zijn boek
Saving normal. Ik vraag me af of hij het niet van
de verkeerde kant benadert. Is dat idee van een
‘(moeiteloos) normaal’ niet juist de boosdoener?
Zou het niet kunnen zijn dat we allemaal in meer
of mindere mate moeite hebben om binnen het
‘normaal’ te vallen? Moeten we daarom niet eens
TvO TvO TvO
kritisch kijken naar wat we normaal noemen en
hoe we erover denken? Is bijvoorbeeld zoiets als
8 uur per dag werken wel normaal? En waarom
vinden we dat? En ben je ‘neurodivergent’ als je
dat niet trekt?
Ik zou willen dat we wat minder deden alsof er
TvO TvO TvO
moeiteloos normaal bestaat. Doen we onszelf en
anderen daar niet eigenlijk enorm tekort mee? Ik
had in elk geval niet zo boos moeten worden. Het
spijt me M, je bent waarschijnlijk gewoon je tijd
ver vooruit.
TvO TvO TvO T
TvO TvO TvO Tv
TvO TvO TvO Tv
2022 NUMMER 5 21
22
TvO TvO T
TvO TvO TvO T
Samenvatting
Een nieuwe screeningslijst voor verstoorde gehechtheid
bij jonge kinderen
TvO TvO TvO T
Validiteit van de Lijst
Signalen Verstoorde
Gehechtheid
TvO TvO TvO Tv
vO TvO TvO TvO
Hedwig van Bakel, Ruby Hall, Marianne de Wolff, Mariska Klein Velderman & Jennie Alberti
Een belangrijke taak voor professionals
die werken met jonge kinderen is
het ondersteunen van gezonde relaties tussen ouders
en kind. In deze studie is de validiteit van een korte
screeningslijst voor verstoorde gehechtheidsrelaties
onderzocht: Lijst Signalen Verstoorde Gehechtheid
(LSVG). De deelnemers waren tweehonderd gezinnen
met een kind tussen 1 en 6 jaar oud. Bij 54 gezinnen
vond een huisbezoek plaats en 146 ouders vulden
Het tot stand komen van een goede relatie tussen
ouder 1 en kind in de eerste levensjaren stimuleert
de verdere ontwikkeling van kinderen op verschillende
gebieden (Bateman & Fonagy, 2012; Rexwinkel
et al., 2011). Het zijn met name de dagelijkse
interacties tussen een ouder en kind die bijdragen
aan de kwaliteit van deze relatie, waarbij kinderen
die een gezonde relatie hebben opgebouwd
met een ouder herhaaldelijk positieve ervaringen
1 De term ‘ouder’ kan ook gelezen worden als ‘verzorger’
vragenlijsten in. De LSVG is een valide instrument
vO TvO TvO TvO
TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPEDAGOGIEK
gebleken door samenhang met geobserveerde kwaliteit
van de ouder-kindinteractie en een interview
over ouderlijke ideeën en verwachtingen, en door
samenhang met de algemene emotionele en gedragsontwikkeling
van het kind. De resultaten laten zien
dat de screeningslijst LSVG een bruikbaar instrument
O TvO TvO TvO
is om te screenen op verstoorde gehechtheid bij kinderen
tussen 1 en 6 jaar oud.
hebben gehad met deze ouder. De ouder reageert
adequaat op signalen en behoeften van het kind en
O TvO TvO TvO
op basis van deze ervaringen verwacht een kind
dat de ouder beschikbaar is en het zal troosten in
tijden van nood, als het kind angstig, verdrietig of
van streek is. Baby’s en jonge kinderen die deze
positieve ervaringen niet hebben gehad en bij wie
de signalen om nabijheid te vinden werden ontmoedigd,
afgewezen, of niet consequent werden
O TvO TvO TvO
beantwoord, bouwen een minder optimale relatie
met de ouder op. Deze kinderen kunnen niet
O
vO TvO TvO TvO
vO TvO TvO TvO
Het is wenselijk om al
in een vroeg stadium
een verstoorde
ouder-kindrelatie te
voorkomen
vertrouwen op de emotionele beschikbaarheid van
de ouder en vertonen in tijden van nood minder
optimaal gedrag, zoals het niet tonen van gevoelens
of juist te aanhankelijk gedrag naar de ouder
toe. De gehechtheidsrelatie die deze kinderen met
hun ouder opbouwen, wordt ook wel onveilige
gehechtheid genoemd (zie Richtlijn Problematische
Gehechtheid, 2020). Hoewel een onveilige
relatie niet het meest optimaal is en ondersteuning
zeker wenselijk kan zijn (mits het samengaat met
fors probleemgedrag), spreken we dan nog niet van
een verstoorde gehechtheid.
Kinderen van wie de ouder echter afwijkend ouderlijk
gedrag vertoont, zoals extreem negatief reageren,
beangstigend gedrag laten zien, tegenstrijdige
signalen uitzenden naar het kind, of zich volledig
terugtrekken uit het contact met het kind, hebben
wel een groter risico om een problematische of verstoorde
gehechtheidsrelatie op te bouwen (Deklyen
& Greenberg, 2008; Crawford & Benoit, 2009).
Zulke extreme vormen van ‘mismatch’ leiden
tot angst en emotionele ontregeling bij het kind,
omdat de ouder in deze gevallen tegelijkertijd bron
van troost en verzorging is, en een bron van angst
en onrust. Dit kan tot ontregeling van de emotieregulatie
bij het kind leiden en uiteindelijk tot een
problematische of verstoorde gehechtheidsrelatie
met de ouder (Main & Solomon, 1986).
Vroeg signaleren
Het is wenselijk om al in een vroeg stadium een
verstoorde ouder-kindrelatie te voorkomen. Dat
kan door middel van bijvoorbeeld ondersteuning
in de vorm van videofeedback of therapie (Juffer
et al., 2008; Klein-Velderman, 2011; Sterkenburg
et al., 2014). Om deze ondersteuning te kunnen
bieden, is het belangrijk om juist die kinderen te
identificeren die een verstoorde gehechtheidsrelatie
met hun ouder of belangrijke verzorger(s)
ontwikkelen. Tot op heden ontbreekt het echter
aan een gevalideerd, kort screeningsinstrument
om kinderen met ernstig verstoorde en problematische
gehechtheidsrelaties te identificeren. Er zijn
O TvO TvO TvO
weliswaar instrumenten ontwikkeld voor professionals
om de kwaliteit van de ouder-kindrelatie
en de kwaliteit van interactief gedrag tussen ouder
en kind te beoordelen. De meeste instrumenten
vereisen echter een intensieve training en zijn
niet toepasbaar in de klinische praktijk, omdat
TvO TvO TvO
ze tijdrovend zijn of alleen ontworpen zijn voor
onderzoeksdoeleinden. In de Verenigde Staten
hebben de psychiaters Neil Boris en Charles
Zeanah de lijst ‘Behavioural Signs of Disturbed
Attachment’ ontwikkeld voor jonge kinderen
met een hoog risico op het ontwikkelen van verstoorde
gehechtheidsrelaties (Boris et al., 2005;
TvO TvO TvO
Zeanah et al., 2016). Hoewel Zeanah en Boris deze
lijst met gedragssignalen niet als een specifiek
screeningsinstrument voorstelden, kunnen deze
signalen gezien worden als indicatoren van verstoorde
en problematische gehechtheidsrelaties.
De Lijst Signalen Verstoorde Gehechtheid (LSVG)
bevat beschrijvingen van gedragingen die kunnen
TvO TvO TvO
wijzen op een verstoorde gehechtheidsrelatie:
namelijk een gebrek aan het zoeken van genegenheid,
gebrek aan het zoeken van troost, gebrek
aan hulp zoeken, niet samenwerken, weinig
exploratief gedrag, te veel controlerend gedrag,
en tot slot afwijkende reacties op vreemden en
TvO TvO TvO T
op scheidings- en herenigingssituaties. In de huidige
studie is onderzocht of de LSVG een valide
screeningsinstrument is om verstoorde relaties op
te sporen voor professionals in de Jeugdgezondheidszorg
(JGZ) en specialistische jeugdzorg.
Hoe is het onderzoek uitgevoerd?
TvO TvO TvO Tv
Tussen 2017 en 2019 werden 200 gezinnen
(ouders) met een kind tussen 1 en 6 jaar geworven
voor het onderzoek. Gezinnen werd gevraagd
deel te nemen wanneer zij a) het consultatiebureau
bezochten voor een reguliere controle met
14 maanden (overige consultatiebureaus, n = 33)
of op 2-2,5 jaar (consultatiebureaus Westelijke
TvO TvO TvO Tv
2022 NUMMER 5 23
24
TvO TvO T
TvO TvO TvO T
Voor alle kinderen
vulde de professional
de LSVG in op basis
van een observatie
van ouder en kind
Mijnstreek, n = 139) of b) tijdens een intake- en
oriëntatiegesprek bij een jeugdzorginstelling
(n = 5), instelling voor geestelijke gezondheidszorg
(n = 15) of centrum voor spraak-/taalproblematiek
(n = 8) als het kind daarnaar was doorverwezen.
Professionals informeerden de ouders over het
doel, de opzet en vrijwilligheid van deelname
aan het onderzoek. Wanneer bij het kind sprake
was van neurologische problemen, aangeboren
aandoeningen, syndromen of prematuriteit en/of
ouders de Nederlandse taal niet of onvoldoende
spraken, konden ze niet deelnemen.
Voor alle deelnemende kinderen vulde de professional
de LSVG in op basis van een observatie van
Organisaties
Consultatiebureau
Jeugdzorginstellingen
Geestelijke Gezondheidszorg
Centrum voor spraak- en taalproblemen
ouder en kind, ofwel tijdens een reguliere controle
op het consultatiebureau ofwel tijdens een intakefase
van het kind/gezin.
Alle deelnemende professionals hadden meerdere
TvO TvO TvO T
jaren ervaring, en waren bekend met de gehechtheidstheorie,
het observeren van kwaliteit van
gehechtheidsgedrag en signalen van verstoord
gehechtheidsgedrag bij kinderen.
Van de 64 gezinnen die geworven werden via
praktijkinstellingen en consultatiebureaus (overig)
TvO TvO TvO Tv
gingen 54 (84 procent) gezinnen akkoord met een
twee uur durend huisbezoek. Zij vormen de huisbezoek
(HB-)steekproef in het onderzoek. 42 procent
van de kinderen in deze gezinnen was tussen
1 en 3 jaar oud en 58 procent tussen 3 en 6 jaar.
HB-steekproef
vO TvO TvO TvO
Tijdens het huisbezoek (1,5-2 uur) werd het
gedrag van het kind geobserveerd (Attachment
Q-Sort), werd een video-opname gemaakt
van een spelsituatie met ouder en kind
(NICHD-beoordelingsschalen) en werd de ouder
vO TvO TvO TvO
Totale steekproef
N = 200
HB-steekproef
n = 54
VL-steekproef
n = 146
% % %
O TvO TvO TvO
Geslacht kind
Jongens 60 61 53
Opleidingsniveau ouder*
Laag
Gemiddeld
Hoog
Onbekend
O TvO TvO TvO
Geslacht deelnemende ouder
Moeder 96 94 100
Burgerlijke staat
Gehuwd of samenwonend
Alleenstaand
Onbekend
O TvO TvO TvO
Tabel 1. Achtergrondkenmerken
TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPEDAGOGIEK
86
3
7
4
5
30
55
10
89
7
4
61
6
22
11
7
28
44
20
89
11
0
95
1,5
2
1,5
5
30
59
6
89
5,5
5,5
O
vO TvO TvO TvO
vO TvO TvO TvO
geïnterviewd om de ouderlijke representaties
te beoordelen (Working Model of the Child
Interview). Verder werd ouders gevraagd om
online vragenlijsten in te vullen (demografische
variabelen, Strengths en Difficulties BITSEA,
AQS-zelfrapportage, en Caregiving Experiences).
De tien gezinnen die niet instemden met een
huisbezoek hadden daarvoor verschillende redenen
(meestal weinig tijd, een ouder die opgenomen
was in het ziekenhuis, geen interesse). De
LSVG-scores van de kinderen in de tien gezinnen
verschilden niet significant van de kinderen bij
wie wel een huisbezoek plaatsvond (gemiddelde
LSVG-score thuis bezochte kinderen 11,7; niet
thuis bezochte kinderen 12,8, p = ,35). Hun vragenlijstgegevens
werden wel meegenomen in
de analyses, als onderdeel van de tweede onderzoeksgroep:
de vragenlijsten (VL-)steekproef.
VL-steekproef
De VL-steekproef (n = 146, waar ouders alleen
vragenlijsten invulden) bestond naast de
genoemde 10 gezinnen, uit 136 gezinnen geworven
via consultatiebureaus Westelijke Mijnstreek.
Kinderen in deze gezinnen waren tussen 2 en
2,5 jaar oud.
Er waren geen significante verschillen in
achter grondkenmerken tussen de HB- en
VL-steekproeven.
Meetinstrumenten
Er zijn verschillende instrumenten gebruikt om de
validiteit van de LSVG te evalueren.
Lijst Signalen Verstoorde Gehechtheid (LSVG)
De Nederlandse vertaling van het instrument
Behavioural Signs of Disturbed Attachment
(Zeanah et al., 1993; Boris et al., 1997; Boris et
al., 2005; Dekker-van der Sande & Janssen, 2010)
bevat acht beschrijvingen van gedragingen die
kunnen wijzen op een verstoorde gehechtheidsrelatie:
het ontbreken van genegenheid, troost
of hulp zoeken, samenwerken of exploreren, het
vertonen van controlerend gedrag en bijzondere
reacties op vreemden of op scheiding/hereniging
Het invullen van de
LSVG resulteert niet
in een gehechtheidsclassificatie
(veilig/onveilig)
O TvO TvO TvO
met de ouder. Elk van de acht beschrijvingen wordt
gescoord van 1 (bijna altijd normaal) tot 5 (bijna
altijd verstoord), met een totaalscore variërend van
TvO TvO TvO
8-40 (De Wolff et al., 2020, Dekker et al, 2010). Een
hogere score wijst op meer signalen van verstoord
gehechtheidsgedrag van het kind. Het invullen van
de LSVG resulteert niet in een gehechtheidsclassificatie
(veilig/onveilig), maar geeft aan of verdere
klinische beoordeling van de gehechtheidsrelatie
wenselijk is. Hoe hoger de score op de LSVG is,
TvO TvO TvO
hoe groter de kans is dat het kind een verstoorde
gehechtheidsrelatie heeft met zijn/haar ouder.
Gehechtheid van het kind
Om te onderzoeken of de LSVG meet wat deze
beoogt te meten (convergente validiteit), wordt de
TvO TvO TvO
LSVG gerelateerd aan instrumenten waarvan verondersteld
wordt dat ze dezelfde of vergelijkbare
constructen meten als de LSVG (gehechtheidsgedrag).
In de HB-steekproef werd de Attachment
Q-Sort (AQS) gebruikt om het gehechtheidsgedrag
van het kind te beoordelen (Waters, 1995; Waters
& Deane, 1985). De AQS wordt beschouwd als een
TvO TvO TvO T
gouden standaard en valide maat om gehechtheidsgedrag
te beoordelen (Van IJzendoorn et al.,
2004) en bestaat uit 90 specifieke gedragskenmerken
van kinderen tussen 12 en ongeveer 48 maanden
die worden geobserveerd tijdens een 2,5 tot
3 uur durend huisbezoek en worden beoordeeld
als 1 = ‘minst kenmerkend voor het kind’ tot 9 =
‘meest kenmerkend voor het kind’. De score, die
TvO TvO TvO Tv
kan variëren tussen 1,00 (meest optimaal) en
-1,00 (minst optimaal), is de correlatiecoëfficiënt
tussen het profiel van het geobserveerde kind en
het profiel van een door experts beoordeeld ‘optimaal
gehecht’ kind (Waters & Deane, 1985).
Daarnaast gebruikten we een door ouders zelf
ingevulde, verkorte versie van de AQS. Deze omvat
TvO TvO TvO Tv
2022 NUMMER 5 25
26
TvO TvO T
TvO TvO TvO T
31 stellingen die optimaal gedrag beschrijven
en 30 stellingen die het minst optimale gedrag
beschrijven. Ouders waarderen elke stelling op
een 7-punts Likertschaal, variërend van ‘helemaal
niet kenmerkend voor hun kind’ (score 1)
tot ‘zeer kenmerkend voor hun kind’ (score 7).
De totaalscore werd berekend door de scores van
de 31 items met de hoogste criteriumscores en
de omgescoorde scores van de 30 items met de
laagste criteriumscores bij elkaar op te tellen.
Deze verkorte versie van de AQS bleek in eerder
onderzoek significant gerelateerd te zijn aan sensitiviteit
en zelfvertrouwen van ouders (Gartstein
& Iverson, 2014).
Kwaliteit van ouder-kindinteractie
In de HB-groep werd het gedrag van de ouders tijdens
de spelsituatie met hun kind beoordeeld met
behulp van een aangepaste versie van de kwalitatieve
schalen Observational Ratings of Mother-Child
Interaction van het National Institute of Child
Health and Human Development Early Care Research
Network (NICHD-coderingsschalen, 1999).
Er werd gekeken naar sensitief gedrag, in trusief
gedrag en teruggetrokken gedrag van ouders in
interactie met hun kind (zie Hoffenkamp (2015)
voor een uitgebreide beschrijving van de coderingsschalen).
De subschaal sociaal gedrag werd
gebruikt om het interactieve gedrag van het kind
te beoordelen.
Representaties van
ouders worden
beschouwd als de basis
van de relatie tussen
ouder en kind
Ideeën en verwachtingen van ouders
Representaties ofwel ideeën en verwachtingen
van ouders worden beschouwd als de basis van
de relatie tussen ouder en kind. Ze weerspiegelen
de emotionele ervaringen van ouders met hun
kind en vormen de blauwdruk voor het gedrag van
ouders ten opzichte van hun kind (George &
Solomon, 2008). Deze representaties zijn op
twee manieren gemeten: 1) door ouders te interviewen
aan de hand van de verkorte versie van
het Working Model of the Child Interview (WMCI;
TvO TvO TvO T
Zeanah et al., 2014) en 2) door middel van een
zelfrapportagevragenlijst Caregiving Experiences
Questionnaire (CEQ) (Nederlandse versie CEQ;
Brennan et al., 2013) ingevuld door de ouders.
Deze 40-item vragenlijst geeft inzicht in ideeën en
verwachtingen van de ouder met betrekking tot
vijf dimensies van zorg (plezier, ontmoedigen van
TvO TvO TvO Tv
nabijheid, extreem verzorgend, hulpeloosheid en
rolomkering).
Algemene emotionele en gedragsontwikkeling
Om de emotionele en gedragsontwikkeling van de
kinderen in kaart te brengen, is gebruikgemaakt
van de Brief Infant-Toddler Social and Emotional
vO TvO TvO TvO
Assessment (BITSEA, Kruizinga et al., 2012) voor
kinderen onder de 3 jaar en Strengths and Difficulties
Questionnaire (SDQ; Van Widenfelt et al., 2003)
indien het kind ouder was dan 3 jaar.
De BITSEA bestaat uit 42 items en meet zowel problemen
als achterstanden in het verwerven van
competenties bij 12-36 maanden oude kinderen.
vO TvO TvO TvO
De SDQ is een gedragsscreeningsvragenlijst voor
kinderen van 3-17 jaar en bestaat uit 25 items op
5 verschillende schalen: emotionele symptomen,
gedragsproblemen, hyperactiviteit/aandacht,
relatieproblemen met leeftijdsgenoten, en prosociaal
gedrag.
O TvO TvO TvO
Welke resultaten komen uit de
analyses?
De door de professionals genoteerde LSVG-scores
varieerden van 8-35, met een gemiddelde score
O TvO TvO TvO
TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPEDAGOGIEK
van 10,3 (standaardafwijking = 4,1), een mediaan
en een modus van 8. Van alle kinderen
kreeg iets meer dan de helft (53 procent) de
minimumscore 8. Dit betekent dat er geen enkele
aanwijzing was voor verstoorde gehechtheid.
Daarnaast behaalde 10 procent van de kinderen
een score van 16 of hoger op de LSVG. Een score
O TvO TvO TvO
van 16 en hoger betekent dus dat er veel aanwijzingen
zijn voor een verstoorde gehechtheid en
dat er forse zorgen zijn over de ouder-kindrelatie.
O
vO TvO TvO TvO
vO TvO TvO TvO
Er waren significante verschillen tussen de
LSVG-scores van de kinderen die via de verschillende
organisaties ingestroomd waren (F (3, 199)
= 13,17, p < ,001). Kinderen op het consultatiebureau
scoorden gemiddeld lager op de LSVG (M
= 9,7) dan kinderen die in behandeling waren bij
een GGZ-instelling (M = 15,4, p = ,008). Kinderen
op de consultatiebureaus scoorden ook lager
op de LSVG dan kinderen aangemeld bij jeugdzorgorganisaties
(M = 15,4, p < ,001). Er werden
geen significante verschillen gevonden tussen
de LSVG-scores van de kinderen bij de consultatiebureaus
en de centra voor spraak- en taalproblemen
(M = 10,0, p = ,08). Ook verschilden de
LSVG-scores van jongens (M = 10,6) en meisjes
(M = 9,9) niet van elkaar (F (1) = 1,6, p = ,21).
Meet de LSVG wat deze beoogt
te meten?
Om te bepalen of de LSVG datgene meet wat hij
beoogt te meten (verstoorde gehechtheidsrelaties
tussen ouder en kind), onderzochten we eerst
de correlaties tussen de LSVG enerzijds en de
scores van de AQS tijdens de huisbezoeken, en
de AQS-vragenlijst zoals ingevuld door de ouder
anderzijds. De LSVG-score hing significant samen
met de AQS-thuisobservatie (r = -,495, p < ,01) en de
AQS-zelfrapportage van de ouder (r = -,312, p < ,01).
De samenhang tussen geobserveerd gehechtheidsgedrag
(LSVG) en door ouders zelf gerapporteerd
gehechtheidsgedrag was r = ,615 (p < ,01). Dit betekende
dat kinderen met een hogere score op de
LSVG minder optimaal gehechtheidsgedrag naar
hun ouder lieten zien tijdens het huisbezoek en dat
ook hun ouders minder optimale gehechtheidsgedragingen
van het kind naar hen toe rapporteerden.
Interactie tussen ouder en kind en ouderlijke
representaties
Ouders van kinderen met een hogere score op de
LSVG lieten meer intrusief en opdringerig gedrag
zien en waren meer negatief (r = ,440, p < ,01),
te zien tijdens de vrij-spelsituatie. Er werd geen
samenhang gevonden tussen de score op de LSVG
en de mate van sensitief gedrag van de ouder
(r = -,187, p = ,19). Wel lieten de resultaten zien
dat hoe hoger de score op de LSVG was, hoe lager
het kind scoorde op sociaal gedrag (r = -,278,
p < ,01) in interactie met de ouder tijdens een
huisbezoek.
O TvO TvO TvO
Resultaten lieten verder zien dat ouders van kinderen
met een hogere score op de LSVG vaker
verstoorde representaties hadden zoals blijkt uit
het interview (WMCI-D-schaal) (r = ,533, p < ,01).
Ouders van deze kinderen rapporteerden vooral
minder plezierige zorgervaringen (r = -,252,
p < ,01) en meer hulpeloosheid (r = ,396, p < ,01).
TvO TvO TvO
De LSVG hing ook samen met scores van het
kind op de SDQ en BITSEA. Ouders van 3- tot
6-jarige kinderen met een hogere LSVG-score
rapporteerden meer probleemgedrag bij hun kind
(r = ,513, p < ,01). Ouders van kinderen tussen
TvO TvO TvO
1 en 3 jaar die signalen vertoonden van verstoorde
gehechtheid, rapporteerden tevens lagere
scores op de competentieschaal van de BITSEA
(r = -,530, p < ,01).
Nauwkeurigheid LSVG
TvO TvO TvO
Het doel van de LSVG is om kinderen die mogelijk
een verstoorde, gedesorganiseerde gehechtheidsrelatie
met de ouder hebben ontwikkeld,
vroegtijdig op te sporen. Hiervoor werden de
gevoeligheid en specificiteit van de LSVG bepaald
en werd met behulp van de AQS een maat
gecreëerd die kinderen classificeerde als veilig
TvO TvO TvO T
of onveilig gehecht. Kinderen met een geobserveerde
AQS-score lager dan 0,10 werden geclassificeerd
als ‘onveilig gehecht’ en kinderen met
een score tussen 0,11 en 1,00 als ‘veilig gehecht’
(Solomon & George, 2008; Van Bakel, 2002). In de
TvO TvO TvO Tv
Ouders van kinderen
met een hogere score
op de LSVG lieten meer
intrusief en opdringerig
gedrag zien
TvO TvO TvO Tv
2022 NUMMER 5 27
28
TvO TvO T
TvO TvO TvO T
onderzoeksgroep bleek dat 5 kinderen (10 procent)
een score onder 0,10 hadden.
Bij een afkapscore van 16 op de LSVG (waarbij de
gevoeligheid ,80 en specificiteit ,89 was met de
AQS als criterium) bleek dat kinderen die daadwerkelijk
een verstoorde gehechtheid hadden,
nauwkeurig werden geïdentificeerd. Kinderen die
geen verstoorde relatie hadden, bleken ook daadwerkelijk
lager te scoren dan 16 op de LSVG.
Discussie
Met deze studie beoogden we te onderzoeken of de
Lijst Signalen Verstoorde Gehechtheid jonge kinderen
met een verstoorde gehechtheidsrelatie nauwkeurig
kan identificeren. De resultaten, op basis
van samenhang tussen de LSVG en andere meetinstrumenten,
toonden aan dat de LSVG inderdaad
voldoende geschikt is om deze signalering te doen.
Ouderlijke sensitiviteit als een specifieke dimensie
van de kwaliteit van de ouder-kindinteractie
hing niet samen met verhoogde scores op de
LSVG. Dit komt overeen met resultaten uit eerdere
studies waaruit bekend is dat voornamelijk
afwijkende ouderlijke gedragingen (o.a. extreem
intrusief gedrag) tot verstoord gehechtheidsgedrag
bij kinderen kunnen leiden – en niet zozeer sensitiviteit
van ouders.
Tot slot vertoonden kinderen die hoog scoorden
op de LSVG ook meer gedragsproblemen zoals
gemeten met de SDQ/BITSEA-vragenlijsten (en
gerapporteerd door hun ouders). Dit is conform de
verwachting, omdat verstoringen in de gehechtheidsrelatie
voorspellend zijn voor de ontwikkeling
van psychopathologie bij het kind (Colonnesi
et al., 2011; Madigan et al., 2016; Spruit et al.,
2019). De relatie kan ook andersom zijn: kinderen
met meer probleemgedrag (zoals gerapporteerd
door hun ouders) vertonen ook meer tekenen van
verstoorde gehechtheid. Zij tonen bijvoorbeeld
minder genegenheid en gevoelens, ze gaan niet
of nauwelijks in op vragen of verzoeken van de
ouder, ze klampen zich vast aan de ouder of laten
geen enkele drang zien om de omgeving te verkennen.
De significante samenhang tussen de
LSVG en de SDQ/BITSEA zou er ook op kunnen
wijzen dat de LSVG niet alleen problemen in de
ouder-kindrelatie aangeeft, maar ook andere
gedragsproblemen of problemen in het algemeen.
Dit duidt op het nut van het gebruik van de LSVG
TvO TvO TvO T
als een screener. Bij hogere scores op de LSVG is
verder onderzoek naar de gehechtheidsrelatie en
de ontwikkeling van het kind gerechtvaardigd.
Kinderen die aangemeld werden door de consultatiebureaus
vertoonden significant minder tekenen
van verstoorde gehechtheid in vergelijking met
TvO TvO TvO Tv
kinderen die aangemeld werden bij de geestelijke
gezondheidszorg of jeugdzorginstellingen, maar
niet bij spraak-taalcentra. Dit kan verschillende
redenen hebben. Ten eerste ondervinden de families
van kinderen die hulp zochten bij – of doorverwezen
werden naar – de jeugdzorginstellingen
voor geestelijke gezondheidszorg meer problemen
vO TvO TvO TvO
met hun kind in het algemeen, en mogelijk dus
ook in de ouder-kindrelatie. Aangezien ongeveer
15 procent in de algemene kinderpopulatie een
gedesorganiseerde gehechtheidsrelatie heeft (Van
IJzendoorn et al., 1999) is dit niet verwonderlijk.
vO TvO TvO TvO
Ten tweede kan sprake zijn van bias door zelfselectie:
ouders van wie de kinderen meer (gehechtheids)problemen
hebben, hebben wellicht niet
deelgenomen aan het onderzoek. Ouders namen
geheel vrijwillig deel aan het onderzoek en de
vraag kan rijzen of juist ouders van kinderen met
meer gehechtheidsproblematiek minder bereid
O TvO TvO TvO
waren om deel te nemen aan de studie. Anderzijds,
alle kinderen die een score boven de cut-off
van 16 op de LSVG behaalden, behaalden ook een
zeer lage score op de AQS (<.10), wat wijst op een
verstoorde gehechtheidsrelatie en dus de validiteit
(sensitiviteit) van de lijst als screeningsinstrument
ondersteunt.
Een andere beperking van de studie was dat de
O TvO TvO TvO
TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPEDAGOGIEK
studie geen maat voor divergente validiteit bevatte.
Dat laat ruimte voor de vraag of de gedragssignalen
die werden waargenomen door professionals
louter gehechtheidsproblemen waren of
meer indicatief waren voor andere of algemene
gedragsproblematiek. Desalniettemin kan de LSVG
worden gebruikt als een screeningsinstrument
O TvO TvO TvO
voor verstoord gehechtheidsgedrag en zouden
professionals relationele problemen of het bestaan
O
vO TvO TvO TvO
vO TvO TvO TvO
van andersoortige problemen in elk individueel
geval nader moeten onderzoeken. De kracht van
de huidige studie is dat naast de gegevens uit vragenlijsten
ook observaties in de thuissituatie zijn
uitgevoerd en dat diepte-interviews bij ouders zijn
afgenomen. Hierdoor werd meer inzicht verkregen
in de verschillende aspecten van de kwaliteit van
de ouder-kindrelatie (Stern, 1995). Deze overvloed
aan gegevens toonde aan dat de LSVG sterk
samenhangt met verschillende aspecten van de
ouder-kindrelatie en met de ontwikkeling van jonge
kinderen.
Implicaties voor de praktijk
De LSVG is een gemakkelijk toe te passen, valide
instrument om te screenen op verstoorde gehechtheid
bij kinderen in de leeftijd tussen de 1 en 6 jaar.
De lijst geeft een eerste, valide aanwijzing om een
vermoeden van een verstoorde ouder-kindrelatie
te bevestigen of te weerleggen. Bij een totaalscore
van 16 of hoger zijn er aanwijzingen voor een
verstoorde gehechtheidsrelatie. Er is dan meer en
uitgebreid (diagnostisch) onderzoek nodig naar de
aard en/of de ernst van de problemen. De LSVG
levert echter geen gehechtheidsclassificatie op.
Een lage score op de LSVG mag daarom niet geïnterpreteerd
worden als een aanwijzing dat de relatie
optimaal is. Belangrijk is dat de professionals
die de lijst gebruiken op de hoogte zijn en kennis
hebben van de gehechtheidstheorie en ontwikkeling
van ouder-kindrelaties. De JGZ Richtlijn
Ouder-kindrelatie (De Wolff & Lanting, 2021) en/of
de Jeugdhulp Richtlijn Problematische gehechtheid
(De Wolff et al., 2020) kunnen hierbij behulpzaam
zijn. Een uitgebreide training is voor gebruik van de
lijst niet nodig.
Over de auteurs
Prof. dr. Hedwig van Bakel
is gz-psycholoog en Infant Mental
Health Specialist DAIMH, ze is
werkzaam als bijzonder hoogleraar
Infant Mental Health bij Tilburg
University, Departement Tranzo en
Youz Kinder- en Jeugdpsychiatrie.
Dr. Ruby Hall
promoveerde bij Tilburg University
op een studie naar de ontwikkeling
van gehechtheid binnen gezinnen
met een te vroeg geboren baby, is
Infant Mental Health consulent
O TvO TvO TvO
DAIMH en is momenteel werkzaam
als psycholoog i.o. tot GZ-psycholoog
bij Youz Kinder- en Jeugd Psychiatrie.
Dr. Marianne de Wolff
is pedagoog, ze werkt als onderzoeker
TvO TvO TvO
en richtlijnontwikkelaar bij TNO,
afdeling Child Health, aan projecten
rond psychosociale ontwikkeling,
gehechtheidsrelaties en veerkracht.
Dr. Mariska Klein Velderman
TvO TvO TvO
is gezinspedagoog, ze werkt als onderzoeker
bij TNO, afdeling Child Health.
Ze is projectleider van het TNO-
kennisprogramma ‘Weerbare jeugd
en ouderschap’, gericht op psychosociale
aspecten van gezond, veilig en
kansrijk opgroeien en opvoeden in
TvO TvO TvO
verschillende sectoren verantwoordelijk
voor de zorg voor jeugd.
Jennie Alberti
is klinisch psycholoog, ze is
werkzaam bij Zuyderland Medisch
Centrum, team Kind en Adolescent.
TvO TvO TvO T
TvO TvO TvO Tv
Geraadpleegde literatuur kunt u
vinden op:
www.tijdschriftvoororthopedagogiek.nl
TvO TvO TvO Tv
2022 NUMMER 5 29
30
TvO TvO T
TvO TvO TvO T
In ander nieuws
TvO TvO TvO T
Kinderen uit arme
gezinnen nemen
meer risico’s
Dat de sociaal-economische achtergrond van
kinderen belangrijke gevolgen kan hebben
voor hun ontwikkeling, wisten we al. Nu blijkt
uit onderzoek ook dat kinderen uit armere
gezinnen meer risico nemen dan kinderen
uit rijkere gezinnen. In een onderzoek van
Boston University werd bekeken of en hoe de
risicovoorkeur varieerde tussen kinderen met
een verschillende sociaal-economische status.
Kinderen tussen de vier en tien jaar mochten
kiezen of ze direct een aantal stickers kregen,
of 50 procent kans hadden op veel meer stickers
door aan een rad te draaien. De armere
kinderen kozen vaak voor het grotere risico.
Onderzoeker Peter Blake: ‘Het onderzoek
levert bewijs dat risicovolle beslissingen in de
kindertijd niet altijd een weerspiegeling zijn
van een slecht beoordelingsvermogen of een
gebrek aan zelfbeheersing.’ Ook hoopt hij dat
ouders, leraren en anderen die een kind risicovolle
keuzes zien maken, beseffen dat dat
hier iets meer achter kan zitten.
Bron: scientias.nl
Mediagebruik door
jongeren met een
verstandelijke beperking
TvO TvO TvO Tv
Ook kinderen en jongeren met een verstandelijke
beperking maken gebruik van social media. Maar
niet alle content is begrijpelijk voor hen of social
media wordt niet als optie beschouwd. Daarnaast
vO TvO TvO TvO
zijn kinderen en jongeren met een verstandelijke
beperking vaker slachtoffer van cyberpesten of
grooming. Met de korte documentaire ‘Ik ben
ook online!’ doet het Netwerk Mediawijsheid dan
ook de oproep om deze kinderen en jongeren te
betrekken in de online wereld. De film bestaat uit
drie delen:
vO TvO TvO TvO
1. De jongeren: je krijgt inzicht in de online
belevingswereld van deze jongeren. Waar
lopen zij tegenaan? Waar liggen juist
de kansen?
2. Begeleiding: je krijgt antwoord op de vraag:
Wat hebben jongeren met een verstandelijke
O TvO TvO TvO
Oproep: redactieleden
beperking nodig van hun ondersteunende
omgeving? Wat werkt goed of juist niet in
de begeleiding?
3. Visie & beleid: er wordt ingegaan op wat er
nodig is om structureel aandacht te besteden
aan mediawijsheid en digitale inclusie. Wat
kan er op beleids- en bestuursniveau gedaan
O TvO TvO TvO
worden binnen zorg en welzijn en onderwijs?
Bron: Netwerk Mediawijsheid
Bent u orthopedagoog en geïnteresseerd om mee te werken aan het Tijdschrift voor Orthopedagogiek?
Wij zijn op zoek naar enthousiaste redactieleden die een actieve bijdrage kunnen leveren aan
O TvO TvO TvO
ons blad. Neem contact op voor meer informatie met: e.vanamstel@instondo.nl.
TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPEDAGOGIEK
O
vO TvO TvO TvO
Aantal jongeren met
suïcidale gedachten
blijft hoog
Nu coronamaatregelen al een tijdje achterwege
blijven, zou je verwachten dat het beter
gaat met jongeren. Het aantal jongeren (12 tot
25 jaar) met suïcidale gedachten is echter
bijna nog even hoog als tijdens de laatste
lockdown. Maar liefst 16 procent van deze
jongeren heeft last van serieuze suïcidale
gedachten, terwijl dat eind 2021 tijdens de
laatste lockdown 17 procent was, en een
paar maanden ervoor maar 9 procent. Dat
blijkt uit het vierde kwartaalonderzoek van
het Netwerk GOR. Ook hebben jongeren last
van psychische problemen (37 procent), eenzaamheid
(49 procent) of stress (49 procent).
In het onderzoek werd dit keer ook gevraagd
naar de invloed van de coronaperiode op
hun leven nu. Daaruit kwam onder meer dat
jongeren een studieachterstand hadden opgelopen.
Ook hadden veel jongeren het gevoel
dat ze belangrijke jaren uit hun leven hadden
gemist, omdat ze minder sociale contacten
hadden en er sprake was van mentale en
fysieke klachten (angst, vermoeidheid).
Bron: RIVM
Prikkelarm theaterbezoek
Voor jongeren met een ASS, een angststoornis of hersenletsel kan een bezoek aan een theatervoorstelling
nét wat te veel prikkels opleveren. Sinds kort heeft Het Nationale Theater in Den Haag een
rustruimte waar bezoekers voor, tijdens en na een voorstelling zich kunnen terugtrekken. Ook zijn
KORT
NIEUWS
vO TvO TvO TvO
O TvO TvO TvO
er op het nabijgelegen balkon in de zaal een aantal stoelen gereserveerd voor deze jongeren, zodat ze
makkelijk en snel de zaal kunnen verlaten. Ook bood het theater recent een prikkelarme voorstelling
aan, waarbij al tijdens het productieproces werd nagedacht over licht, geluid en inhoud. Een lager
tempo, zachtere muziek en geen slotapplaus zorgen voor een prikkelarme voorstelling. De voorstelling
werd gemaakt met steun van de Stichting Onbeperkt Genieten. Op prikkelarmecultuuragenda.nl
zijn meer voorstellingen te vinden.
Verstandelijke beperking
te vaak gemist
TvO TvO TvO
Het gebeurt nog te vaak dat zorgverleners een
verstandelijke beperking over het hoofd zien bij
hun cliënten, stelt internist-endocrinoloog Laura
de Graaff. Als iemand bij een arts komt met een
lichamelijk probleem, kan dat weleens samenhangen
met een licht verstandelijke beperking.
TvO TvO TvO
‘Aan het uiterlijk zie je niks en verbaal zijn ze vaak
vrij sterk. Daardoor pikken de meeste dokters
deze patiënten er niet uit’, vertelt De Graaff. Zij
ontwikkelt daarom een waarschuwingssysteem:
de intellectual disability alert. Dit systeem zou de
elektronisch patiëntendossiers moeten screenen
TvO TvO TvO
op specifieke kenmerken, zoals een hoge BMI, epilepsie
en bepaalde medicijnen. Het alert is alleen
bedoeld om zorgverleners een seintje te geven
dat er mogelijk sprake is van een verstandelijke
beperking, het is aan de zorgverlener om hier verdere
actie op te ondernemen.
Bron: Zorgkrant
TvO TvO TvO T
TvO TvO TvO Tv
Bron: de Volkskrant
TvO TvO TvO Tv
2022 NUMMER 5 31
32
TvO TvO T
TvO TvO TvO T
Samenvatting
Aandachtspunten en overwegingen bij diagnostiek
TvO TvO TvO T
Multidisciplinaire
kinderpsychiatrische
beoordeling van een
jong kind
TvO TvO TvO Tv
vO TvO TvO TvO
Marie-José van Hoof
vO TvO TvO TvO
Diagnostiek op jonge leeftijd
kent eigen uitdagingen, zeker
als zich een verstoorde ontwikkeling voordoet
met een combinatie aan kenmerken die overlap
vertonen voor de ene of andere DSM-5-stoornis
Fictieve casus Sem 1
Een 3-jarige jongen, Sem, is uit huis geplaatst. Hij
is de jongste van een gezin met twee zussen, een
halfzus en twee halfbroers. Hij verblijft samen met
een van zijn zussen in een pleeggezin vanwege
psychiatrische problematiek van de moeder en
een afwezige vader, en wordt gezien voor nadere
diagnostiek. Er zouden kenmerken zijn van een
hechtingsstoornis volgens de jeugdbescherming,
1 Deze fictieve casus is samengesteld uit vele ervaringen en is
niet tot een persoon te herleiden. Enige overeenkomst met de
werkelijkheid berust louter op toeval.
TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPEDAGOGIEK
en onveilig-gedesorganiseerde gehechtheid. Aan
de hand van een casus zullen we in dit artikel de
diverse differentiaal-diagnostische overwegingen en
andere aandachtspunten bij het doen van onderzoek
voor het voetlicht brengen.
O TvO TvO TvO
maar er zijn ook aanwijzingen voor een autismespectrumstoornis.
Daarnaast is het gezin
genetisch belast vanuit vaderszijde met een
taalontwikkelingsstoornis. De twee zussen zijn
hier al mee gediagnosticeerd. Het jongetje verblijft
O TvO TvO TvO
sinds anderhalf jaar in het pleeggezin. De biologische
moeder maakt zich zorgen over zijn ontwikkeling
en zegt dat haar zoon zich pas zorgelijk is
gaan gedragen na de uithuisplaatsing.
Waar te beginnen?
O TvO TvO TvO
Om goed onderzoek te kunnen doen naar de situatie
van de jongen, en hoe hij zich ontwikkeld
O
vO TvO TvO TvO
vO TvO TvO TvO
heeft tot nu toe, is het noodzakelijk dat alle factoren
van belang in kaart worden gebracht. Het
gaat hierbij om zowel factoren van het kind, zijn
(pleeg)ouders en het gezin, als de situaties die zich
hebben voorgedaan in zijn leven qua interventies,
verliezen, traumata, verhuizingen en settingen.
Hierbij zal zowel naar somatiek (dus lichamelijk
functioneren) als psyche gekeken moeten worden.
Wat betreft het psychisch functioneren is het van
belang dit zowel te beoordelen qua psychopathologie
als qua gehechtheid. Wat betreft psychopathologie
is het goed zowel de beschermende als
belastende en risicofactoren in kaart te brengen
(het NIZW-balansmodel 22 ; Van Hoof, 2017) en
een onderscheid te maken tussen luxerende en in
stand houdende factoren op het niveau van kind,
gezin en omgeving. Wat betreft gehechtheid gaat
het om de gehechtheidsrepresentatie die het kind
heeft en alle betrokken (pleeg)ouders hebben en
hoe de laatsten invulling geven aan hun ouderschap
vanuit die gehechtheidsrepresentatie. Ook
de onderlinge relaties tussen brussen en zeer
betrokken familieleden of derden doen ertoe.
Verder is het van belang informatie over een kind
vanuit de kinderopvang, het (medisch) kleuterdagverblijf
of, bij oudere kinderen, de schoolsituatie
te verkrijgen.
Het is goed om zowel
de beschermende als
belastende en
risicofactoren in kaart
te brengen
Voorgaande diagnostiek vereist een systematische
aanpak door een multidisciplinair, BIG-opgeleid
team, liefst IMH-getraind als het gaat om een
kind onder de 7 jaar. Hierin nemen bij voorkeur
een (kinder- en jeugd)psychiater, een klinisch
psycholoog-psychotherapeut en minimaal een
2 Het NIZW-balansmodel, zie www.handelingsprotocol.nl/
documenten/algemeen/74-balansmodel/file en
www.kenniscentrum-kjp.nl/Professionals/Stoornissen/Traumaen-kindermishandeling/Omschrijving-11
GZ-psycholoog/orthopedagoog-generalist plaats.
Een kinderarts, sensomotorisch integratietherapeut/kinderfysiotherapeut,
logopedist, kinderdiëtist,
psychomotore kindertherapeut en
kinderergotherapeut moeten laagdrempelig en
snel geconsulteerd kunnen worden. Het vereist
O TvO TvO TvO
ook training in afname van de juiste meetinstrumenten
die voldoende valide en betrouwbaar zijn
en in samenhang met elkaar in gezamenlijkheid
geïnterpreteerd worden tot een klinische, beschrijvende
conclusie waarin de factoren van belang
TvO TvO TvO
een afgewogen plek gekregen hebben. Een dergelijke
beoordeling van een casus blijkt helaas een
relatieve zeldzaamheid.
Welke volgorde in de diagnostiek?
Bij aanmelding is het van belang dat alle betrokken
(pleeg)ouders toestemming geven en akkoord
TvO TvO TvO
gaan met de behandelovereenkomst. Zij vullen
alle relevante gegevens in die gevraagd worden.
Ook vullen zowel biologische ouders als pleegouders
een ontwikkelingsanamnese in, waarop
zij na de intake bevraagd worden op details. Als
biologische ouders van een minderjarig kind
TvO TvO TvO
gezag hebben, zijn zij de eersten om uit te nodigen
voor een gesprek over hun kind. Bij kinderen
onder de 12 jaar heeft het meer zin eerst de
ouders te spreken dan eerst het kind te zien. In
de ideale situatie vindt er een gesprek plaats met
beide biologische ouders samen, ook in het geval
dat de ouders inmiddels gescheiden zijn. Als dat
niet lukt, wordt iedere ouder apart gesproken.
TvO TvO TvO T
In deze casus is dat laatste ook niet mogelijk
omdat vader in het buitenland verblijft en hij op
afstand wel enigszins betrokken is, maar geen
gezag heeft. Ook ouders die geen gezag hebben,
kunnen uiteraard met toestemming van de ouder
TvO TvO TvO Tv
Bij kinderen onder de
12 jaar heeft het meer
zin eerst de ouders te
spreken dan eerst het
kind te zien
TvO TvO TvO Tv
2022 NUMMER 5 33
34
TvO TvO T
TvO TvO TvO T
die wel gezag heeft, worden gesproken. Echter,
gezien het taalprobleem en de afstand is ook dat
hier lastig. Vervolgens is het zaak de medewerking
van de pleegouders te krijgen in het diagnostisch
proces. Sommige pleegouders zijn hier huiverig
voor, omdat zij zelf ook over persoonlijke zaken
bevraagd worden. Voor een goede beoordeling van
het geheel is het echter essentieel. Vanuit het perspectief
van het kind zou het niet mogelijk moeten
zijn – zoals in de huidige jeugdbeschermingssituatie
– dat pleegouders niet geheel transparant zijn
over hun eigen functioneren bij een professionele
beoordeling. Want dit functioneren heeft altijd
impact op het pleegkind. Uiteraard moet deze
diagnostiek met privacywaarborgen zijn omkleed.
Intake, ontwikkelingsanamnese en
hetero-anamnese
In de intake blijkt dat moeder een onderliggende
hulpvraag heeft ten aanzien van zichzelf, namelijk:
‘Ik wil minder medicatie gebruiken want ik
word er zo sloom van.’ Daarnaast maakt zij zich
zorgen over de bejegening van Sem in het pleeggezin.
Pleegouders daarentegen hebben eigenlijk
geen vraag over de ontwikkeling van Sem, omdat
zij zijn ontwikkeling geheel plaatsen in het licht
van de nare gebeurtenissen in zijn vroege leven
voordat hij bij hen kwam.
Qua interventies is Sem toen hij anderhalf jaar oud
was uit huis geplaatst en direct in dit pleeg gezin
gekomen, bij wijze van crisisplaatsing. Binnen
drie maanden blijkt dit te zijn omgezet naar een
perspectiefplaatsing. Dit roept vraagtekens op
over hoe dit indertijd beoordeeld en gemonitord is
en waarom er zo snel besloten is tot een perspectiefplaatsing.
Bij een perspectiefplaatsing gaat het
Het zou niet mogelijk
moeten zijn dat
pleegouders niet geheel
transparant zijn over
hun eigen functioneren
Na zijn uithuisplaatsing
hebben moeder en
grootouders gemerkt
dat Sem heel anders
reageert
TvO TvO TvO T
kind niet meer terug naar zijn biologische ouders,
maar blijft het in het pleeggezin.
TvO TvO TvO Tv
Sem heeft zijn biologische vader nooit gezien en
hij heeft er ook nu geen contact mee. Hij heeft met
de uithuisplaatsing verlies ervaren van zowel zijn
vertrouwde omgeving thuis als bij zijn grootouders.
Daarnaast is de interactie met zijn moeder,
grootouders en (half)brussen ernstig beperkt tot
vO TvO TvO TvO
hooguit eenmaal per maand een uur bezoek onder
toezicht op locatie van de jeugdbescherming of
ergens buiten (een park, speeltuin, winkelcentrum).
De uithuisplaatsing is meteen de eerste en
enige keer dat Sem verhuisd is. Hij heeft bij de
pleegouders een keer een hersenschudding opgelopen
door een val op een onbewaakt ogenblik.
vO TvO TvO TvO
Wat betreft zijn ervaringen voordat hij uithuisgeplaatst
werd, verschillen de verhalen van moeder
en grootouders, versus die van pleegouders en
jeugdbescherming.
Volgens moeder en grootouders was moeder goed
O TvO TvO TvO
ingesteld op medicatie en stabiel gedurende het
leven van Sem toen hij nog thuis woonde. Ze had
alleen een maand daarvoor haar been gebroken
waardoor ze slecht ter been was. Haar gevoel
van stress was opgelopen met de zorg voor de
kinderen en beperkte mobiliteit. Hierdoor was
ze misschien wat warrig en was ze kortdurend
O TvO TvO TvO
TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPEDAGOGIEK
ter observatie opgenomen in een psychiatrisch
ziekenhuis. Het bleek allemaal erg mee te vallen,
dus was moeder na een paar dagen weer thuis.
Wel kreeg ze sindsdien een hoge dosis medicatie
die onvoldoende (snel) werd afgebouwd, waardoor
ze last had van traagheid en sufheid. Er was
geen sprake van verwaarlozing of mishandeling,
O TvO TvO TvO
Sem ontwikkelde zich goed in die anderhalf jaar.
Hij was vrolijk, actief, reageerde op spel. Na zijn
O
vO TvO TvO TvO
vO TvO TvO TvO
Moeder was echter
niet geïnformeerd
over haar recht op een
advocaat, noch over
andere rechten van
haarzelf of Sem
uithuisplaatsing hebben moeder en grootouders
gemerkt dat hij heel anders reageert, meer in zichzelf
gekeerd is, en schrikachtig geworden is.
Sem klaagt over buikpijn en dat zijn pleegvader
‘stout is’. In de loop van de tijd ging hij hard huilen
als hij mee terug moest met zijn pleegouders na
een begeleid bezoek. Zijn spraak ontwikkelde
zich langzaam, net als bij zijn oudere zussen. Hij
heeft moeite met ‘doen alsof’-spel en kan niet goed
tegen geluiden, aanraking van bepaalde kleding en
is heel kieskeurig met voedsel. Het liefst ordent hij
zijn treintjes qua lengte en kleur en draait er rondjes
mee op een speelgoedspoor. Hij speelt nauwelijks
met andere kinderen en lijkt weinig contact
met hen te maken. Het oogcontact is matig.
Hij kan boos reageren als er iets onverwachts
gebeurt. Hij wil het liefst alles hetzelfde houden.
De uithuisplaatsing zelf is voor alle betrokkenen
traumatisch verlopen. Jeugdbescherming kwam
onverwacht langs en nam Sem binnen een half
uur mee. Er was geen schriftelijke machtiging uithuisplaatsing
voorhanden en als moeder niet meewerkte,
zou men de politie inschakelen. Omdat
alle kinderen thuis waren, wilde moeder voorkomen
dat de politie in huis kwam en zo leverde dit
bezoek van de jeugdbescherming veel stress op.
Moeder begreep niet wat er aan de hand was, maar
begreep wel dat discussie nog meer ellende op
zou leveren. Zij heeft Sem met een snel ingepakte
koffer meegegeven en heeft daarom ingestemd
met de uithuisplaatsing toen die 14 dagen later
voor de rechter kwam. Ze was echter niet geïnformeerd
over haar recht op een advocaat, noch over
andere rechten van haarzelf of Sem.
Volgens de pleegouders kwam Sem met de uithuisplaatsing
helemaal overstuur bij hen aan.
Hij was heel schrikachtig en wilde niets van
hen weten. Hij sloeg ook om zich heen. Voor de
pleegouders was hij moeilijk bereikbaar en hanteerbaar.
Ze hadden het idee dat Sem veel nare
O TvO TvO TvO
dingen had meegemaakt. De kinderarts – bij wie
de pleegouders een keer waren voor astmaklachten
– zou gezegd hebben dat dat vaker voorkomt
bij kinderen die verwaarloosd of mishandeld zijn.
De KNO-arts zou gezegd hebben dat Sem leek
op kinderen die langere tijd in een kindertehuis
TvO TvO TvO
hebben gezeten. Moeder maakte ondertussen op
de pleegouders een verwarde en slome indruk.
Volgens de pleegouders had ze ook achterdochtige
en vreemde ideeën en ging ze niet leeftijdsadequaat
met Sem om. De pleegouders geven aan dat
Sem zich in de loop van de tijd vrijer en opener
ging gedragen en dat het contact dat zij met hem
TvO TvO TvO
hadden, verbeterde. Sem had wel moeite met
veranderingen en geluiden, kon ook hard gillen
en van slag raken, maar dat weten pleegouders
aan Sems waarschijnlijk traumatische ervaringen
voordat hij bij hen kwam.
Er lijkt een vertraging in ontwikkeling te zijn op
TvO TvO TvO
het gebied van grove motoriek, emotie en taal/
spraak, die zowel moeder, grootouders als pleegouders
onderschrijven. Hij is snel zindelijk geworden
en is juist goed in fijne motoriek anderzijds,
eet weliswaar kieskeurig maar drinkt goed. Ook
lijkt Sem geen cognitieve beperking te hebben.
TvO TvO TvO T
Kinderpsychiatrisch onderzoek
Na de intake, hetero-anamnese 3 en het doornemen
van de ontwikkelingsanamnese samen met ouders
enerzijds en pleegouders anderzijds, wordt het
kind zelf gezien voor anamnese en kinderpsychiatrisch
onderzoek (Hein & Muskens, 2022 4 ). In het
TvO TvO TvO Tv
geval van een 3-jarig kind is de anamnese
3 Gesprek met derden, in dit geval zowel ouders als pleegouders
over wat er volgens hen aan de hand is.
4 Zie voor een uitgebreider overzicht met betrekking tot
diagnostiek ook hoofdstuk 8 van het Handboek kinder- en
jeugdpsychiatrie van Lindauer en Staal (2022).
TvO TvO TvO Tv
2022 NUMMER 5 35
36
TvO TvO T
TvO TvO TvO T
doorgaans beperkt en is de spelobservatie in interactie
met de kinderpsychiater des te belangrijker.
In het kinderpsychiatrisch onderzoek wordt
Sem beschreven als een goed verzorgde, 3-jarige
jongen met bril en snottebel die enthousiast
deels naast, deels samen met de kinderpsychiater
speelt met het voorhanden zijnde speelgoed. Hij
houdt ervan hetzelfde spelletje steeds te herhalen.
Hij pakt een autootje en rijdt dit over een
denkbeeldige weg en laat het dan los zodat het
autootje ergens hard tegenaan rijdt. Soms stuurt
hij het autootje naar de kinderpsychiater om op te
vangen, hetgeen hem doet juichen, soms stuurt hij
het tegen een obstakel aan. Hij lijkt een voorkeur
te hebben voor de rode autootjes. Ook de knikkers
vindt hij interessant. Hij probeert er een stapel
van te bouwen. Het oogcontact is matig, maar er
lijkt wel enige mate van contactgroei te zijn tijdens
het onderzoek. De concentratie lijkt intact en de
aandacht goed, met een hyperfocus op alles wat
draait en beweegt. Er is een beperkte mate van
frustratietolerantie en samenspel. Hij lijkt graag
de controle te willen houden en kan verandering
niet waarderen. Hij wil hetzelfde zo vaak mogelijk
herhalen in zijn spel. Sem lijkt open te staan
voor interactie, hoewel hij die meer vanuit eigen
beleving inricht en hij in een eigen wereld op lijkt
te gaan. Sem zegt heel weinig en als hij spreekt, is
het kort en gericht op het spel. Hij slist een beetje.
Hij heeft al zijn tanden nog, maar er is sinds een
tijdje een stukje van zijn voortand af omdat hij
zich gestoten had. Sem klaagt niet over lichamelijke
ongemakken. Aan het eind van het onderzoek
gaat hij gedwee met zijn pleegmoeder mee.
Multidisciplinair overleg
Na deze eerste verzameling van gegevens is het
handig een eerste multidisciplinair overleg te
TvO TvO TvO T
hebben. Hierin worden hypothesen geformuleerd
aan de hand van verzamelde gegevens over wat
er aan de hand is. Vervolgens wordt een differentiaaldiagnose
5 opgesteld die aanwijzingen geeft
voor wat er nader onderzocht moet worden, wil
TvO TvO TvO Tv
een goed behandelbeleid kunnen worden vastgesteld.
Hierbij wordt ook bepaald welke aanvullende
disciplines in consult moeten worden
geroepen, welke derden die van belang zijn
moeten worden gesproken en of er een observatie
thuis in het pleeggezin, op het kinderdagverblijf of
in interactie met brussen moet worden afgesproken.
Tevens wordt gekeken welke aanvullende
(medische) informatie met toestemming idealiter
vO TvO TvO TvO
moet worden opgevraagd van huisarts, medisch
specialisten en paramedici, ziekenhuisopnames
en instanties als schulphulpsanering, maatschappelijk
werk, jeugdbescherming, GGZ in verband
met (pleeg)ouders, en kinderdagverblijf (of school
op oudere leeftijd). Ook wordt beoordeeld of er
(anoniem) moet worden overlegd met Veilig Thuis
vO TvO TvO TvO
Na de eerste
verzameling van
gegevens is het
handig een eerste
multidisciplinair overleg
te hebben
indien er een vermoeden van kindermishandeling
gespeeld heeft of speelt.
Nadere diagnostiek
Om hypotheses omtrent wat er aan de hand is
O TvO TvO TvO
TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPEDAGOGIEK
met een kind, ouders en/of gezin goed te kunnen
toetsen en differentiaaldiagnoses uit te kunnen
sluiten of te kunnen bevestigen, is vaker wel dan
niet aanvullende diagnostiek nodig. Aan de hand
van de casus wordt deze hierna toegelicht.
Settingen
O TvO TvO TvO
Er is in de casus sprake van twee settingen
waarin Sem zich ontwikkeld heeft: de situatie
thuis bij zijn biologische ouders en de situatie in
het pleeggezin. Over de situatie thuis kunnen de
5 Een differentiaaldiagnose is een wetenschappelijke methode
om uit een lijst van mogelijke aandoeningen waaraan een
bepaalde patiënt zou kunnen lijden, gegeven de klachten en
symptomen die op dat moment bekend zijn een diagnose
te stellen.
O TvO TvO TvO
O
vO TvO TvO TvO
vO TvO TvO TvO
biologische ouders bevraagd worden, over die
in het pleeggezin zowel de pleegouders als biologische
ouders. De laatsten omdat zij hier ook
(indirect, maar soms ook direct) zelf informatie
over hebben sinds het kind in het pleeggezin verblijft.
Het is goed de ontwikkeling binnen beide
settingen nadrukkelijk te bevragen. Ook is het
belangrijk Sem in de vertrouwde omgeving te
mogen observeren. Dit gaat om observatie van
het kind zowel in de context van het pleeggezin
in interactie met pleegouders en (pleeg)brussen
die daar aanwezig zijn, als bij de biologische
ouders en betrokken familieleden of vertrouwde
netwerkleden thuis. Met toestemming loont het
vaak de moeite om audiovisuele opnames hiervan
te maken, zodat deze interacties en gedragingen
ook later nog systematisch beoordeeld
kunnen worden.
Hulpvraag
Complicerende factor is
dat jeugdbescherming
en pleegzorg doorgaans
ook onderzoek doen
volgens eigen stramien
Vervolgens is er een hulpvraag; niet van het kind
maar van alle betrokken (pleeg)ouders. Deze luidt
in deze casus: wat is er aan de hand met Sem?
Biologische ouders en pleegouders hebben elk een
ander perspectief op wat er aan de hand kan zijn.
Complicerende factor is dat jeugdbescherming en
pleegzorg doorgaans ook onderzoek doen volgens
eigen stramien en dat dit een derde perspectief
kan geven op het geheel. Het is dan zaak heel goed
na te gaan hoe jeugdbescherming en pleegzorg
aan hun informatie komen, wat de bron daarvan
is, hoe die informatie tot stand gekomen is en hoe
valide en betrouwbaar deze informatie is. Het
gebeurt regelmatig dat hierin onzorgvuldigheid
optreedt, waardoor informatie verdraaid raakt
in de loop der tijd of door de aard van de informatievergaring
en -beoordeling. Daarmee is het
kind niet geholpen. Het multidisciplinair team
doet eigen kinderpsychiatrisch en -psychologisch
onderzoek en geeft een eigen geïntegreerd professioneel
perspectief en oordeel, waarin alle andere
perspectieven en bronnen zijn meegenomen.
Interventies
O TvO TvO TvO
Qua interventies is Sem toen hij anderhalf jaar
oud was uit huis geplaatst en direct in dit pleeggezin
gekomen bij wijze van crisisplaatsing. Binnen
drie maanden blijkt dit te zijn omgezet naar een
perspectiefplaatsing. Dit roept vraagtekens op
TvO TvO TvO
over hoe dit indertijd beoordeeld en gemonitord
is en waarom er zo snel besloten is tot een
perspectiefplaatsing.
Verliezen, traumata en verhuizingen
Sem heeft zijn biologische vader nooit bewust
gezien. Hij is eenmalig met moeder twee weken bij
zijn vader geweest, maar hij heeft sindsdien geen
TvO TvO TvO
contact met hem. Hij heeft met de uithuisplaatsing
verlies ervaren van zowel zijn vertrouwde omgeving
thuis en bij zijn grootouders als het feit dat de
interactie met zijn moeder, grootouders en (half)-
brusjes ernstig beperkt is tot hooguit eenmaal per
maand een uur bezoek onder toezicht op locatie
van de jeugdbescherming of ergens buiten. De
TvO TvO TvO
uithuisplaatsing is meteen de eerste en enige keer
dat Sem verhuisd is. Hij heeft zich bij pleegouders
een keer een hersenschudding gevallen op een
onbewaakt ogenblik en wat betreft zijn ervaringen
voordat hij uithuisgeplaatst werd, verschillen
de verhalen van moeder en grootouders, versus
pleegouders en jeugdbescherming.
TvO TvO TvO T
Beschermende en risicofactoren, luxerende en onderhoudende
factoren
Sems leven telt drie adverse childhood events
(ACE’s; zie Van Hoof, 2017), waarvan de tweede
Sem heeft met de
uithuisplaatsing verlies
ervaren van zijn
vertrouwde omgeving
thuis
TvO TvO TvO Tv
TvO TvO TvO Tv
2022 NUMMER 5 37
38
TvO TvO T
TvO TvO TvO T
een luxerende factor is en de derde een onderhoudende
factor: zijn ouders zijn gescheiden, hij
is uithuisgeplaatst en zijn moeder heeft psychiatrische
problematiek. Beschermende factoren
zijn dat hij een gemiddelde intelligentie heeft en
een moeder en grootouders heeft die dol op hem
zijn, zich inleven en ook goed met hem kunnen
spelen als ze de kans krijgen. Pleegouders staan
wat meer op afstand in Sems beleving en hij mist
zijn oudere (half)brussen. Risicofactoren zijn: een
ander kind dat in het pleeggezin aanwezig is en
van wie Sem last heeft, evenals een dreigende wisseling
van kinderdagverblijf.
Differentiaaldiagnoses
Op grond van de beschikbare informatie en
het kinderpsychiatrisch onderzoek wordt
gedacht aan een autismespectrumstoornis,
een posttraumatische stressstoornis en/of
onverwerkt-gedesorganiseerde gehechtheid.
Verder moet uitgezocht worden waarom de spraak
zo moeizaam verloopt en wordt vanwege erfelijkheid
aan een taalontwikkelingsstoornis gedacht.
Het beoordelen van psychopathologie
Een posttraumatische stressstoornis (PTSS) vaststellen
bij kinderen onder de 4 jaar is bij ontbreken
van een eenduidig verhaal niet eenvoudig.
Omdat signalen van PTSS (zoals hyperalertheid,
nachtmerries, in paniek raken bij triggers die
doen denken aan eerder trauma, en re-enactment
in spel) ontbreken, lijkt er weinig onderbouwing
voor deze diagnose gevonden te kunnen worden.
Ook blijken de kinderarts en KNO-arts bij navraag
geen traumata geconstateerd te hebben noch daar
een opmerking over gemaakt te hebben. Mochten
zij dit wel gedaan hebben, dan zou dit buiten
Een posttraumatische
stressstoornis
vaststellen bij
kinderen onder de
4 jaar is niet eenvoudig
Sem lijkt veel
vanuit cognitie te
begrijpen maar loopt
hierbij emotioneel
achter
TvO TvO TvO T
hun expertise gevallen zijn en wordt dit dus
niet meegenomen.
TvO TvO TvO Tv
De spraak-taalontwikkeling kan het best beoordeeld
worden door een logopedist. Deze concludeert
dat er inderdaad sprake lijkt te zijn van een
familiaire belasting en dat Sem een taalontwikkelingsstoornis
heeft. Deze kan goed behandeld
worden in dit vroege stadium.
vO TvO TvO TvO
Om een autismespectrumstoornis (ASS) aan te
kunnen tonen, wordt een Autism Diagnostic
Observation Scale (ADOS-2; Lord et al., 2012)
afgenomen bij Sem. Het Autisme Diagnostisch
Interview-revised (ADI-R; Rutter, Le Couteur &
Lord, 2014; Nederlandse bewerking: De Jonge,
vO TvO TvO TvO
Greaves-Lord & De Bildt) wordt gehouden met
zowel moeder als pleegouders. Hieruit blijkt dat
Sem vanuit alle perspectieven aan criteria voor
ASS voldoet. Informatie van het kinderdagverblijf
levert extra voorbeelden op die voldoen aan ASS.
Een beoordeling door de kinderfysiotherapeut
O TvO TvO TvO
TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPEDAGOGIEK
(opgeleid in sensomotorische integratietherapie)
bevestigt overgevoeligheid voor geluid, aanraking,
bepaalde voedselsoorten en texturen. Ook blijkt
dat de grove motoriek achterloopt en Sem veel
vanuit cognitie lijkt te begrijpen maar emotioneel
hierbij achterloopt: hij raakt snel gefrustreerd. Uit
intelligentieonderzoek (Wechsler Preschool and
O TvO TvO TvO
Primary Scale of Intelligence, WPPSI; Wechsler,
2020) volgt een gemiddeld IQ. Opgeteld bij de
observatie tijdens het kinderpsychiatrisch onderzoek
staat de diagnose ASS nu met stip bovenaan.
Het beoordelen van gehechtheid
Er moet worden uitgesloten dat er (tevens) sprake
O TvO TvO TvO
is van gedesorganiseerde gehechtheid. Dit is geen
diagnose, maar wel een conditie van waaruit
O
vO TvO TvO TvO
vO TvO TvO TvO
wisselende toenadering en verwijdering in het
contact te verwachten is met het kind. Deze vorm
van gehechtheid ontstaat uitsluitend na ernstige
traumatische ervaringen, meestal een vorm van
ernstige kindermishandeling en/of verwaarlozing,
met name in het contact met ouders/verzorgers.
In wetenschappelijk onderzoek is hiervoor de
Strange Situation (Ainsworth, 1978) als interventie
gebruikt; echter voor de klinische praktijk zitten
hier haken en ogen aan (Van Hoof, 2017). Observatie
van een half uur interactie tussen Sem en
elk van zijn pleegouders, Sem en zijn moeder, en
Sem en elk van zijn grootouders middels toepassing
van codering van de AMBIANCE (Bronfman,
2008) en Emotional Availability Scale (EAS; Biringen
& Easterbrooks, 2012; Biringen et al., 2014)
achteraf is zodoende het meest behulpzaam.
Deze wordt gecombineerd met een gehechtheidsbiografisch
interview (Adult Attachment
Interview, AAI; Main, Kaplan & Cassidy, 1985)
en het ouderschapsinterview (Working Model of
the Child Interview, WMCI; Van Bakel, 2011) bij
moeder, grootouders en pleegouders om een uitspraak
te kunnen doen over aan- of afwezigheid
van onverwerkt-gedesorganiseerde gehechtheid.
Zonder codering is zo’n uitspraak niet met zekerheid
mogelijk. Echter, ook klinische interpretatie
van hetgeen men in de AAI en WMCI vertelt, geeft
doorgaans aanwijzingen over de (on)mogelijkheid
van het bestaan ervan. In elk geval geeft de interpretatie
aanwijzingen over de beleving van de
informanten ten aanzien van hun eigen jeugd en
hun (pleeg)ouderschap van het kind. Bovendien
leidt afname van de beide interviews tot reflectie
bij (pleeg)ouders en vormt het een efficiënte start
van ouderbegeleiding. Vragenlijsten naar gehechtheid
zijn bij herhaling onvoldoende betrouwbaar
gebleken. Onveilige gehechtheid is op zich niet
interessant, omdat dit ook veel voorkomt bij
verder gezonde kinderen. 6
6 Voor nadere informatie: zie het overzicht van diagnostiek van
gehechtheid (Van Hoof, 2017).
De pleegouders
hadden een eigen,
niet onderbouwd
perspectief ontwikkeld
die de valse aanname
versterkte
O TvO TvO TvO
Conclusie
TvO TvO TvO
Bij Sem zijn een autismespectrumstoornis en
taalontwikkelingsstoornis vastgesteld. Daarmee
is hij communicatief meervoudig beperkt (CMB).
Het is niet gebleken dat er sprake is van gedesorganiseerde
gehechtheid; de eerdere conclusie
hieromtrent was foutief tot stand gekomen. Er is
niet gebleken uit medische gegevens dat er sprake
TvO TvO TvO
was van verwaarlozing en/of kindermishandeling.
Jeugdbescherming had op grond van onvoldoende
kennis van de psychiatrische problematiek van
moeder en de bijwerkingen van de medicatie
besloten tot een uithuisplaatsing. De pleegouders
bleken hierover een eigen, niet onderbouwd
perspectief ontwikkeld te hebben die de valse
TvO TvO TvO
aanname van jeugdbescherming versterkte.
Waakzaamheid is dus altijd geboden als er geen
systematisch, evidence-based klinisch onderzoek
gedaan is vanuit multidisciplinair, meerlagig
perspectief. Dat illustreren ook deze column 7 en
willekeurige rechterlijke uitspraak die de nadruk
leggen op het belang van een juiste klinische
TvO TvO TvO T
beoordeling en afweging van feiten, het plaatsen
van feiten in hun context en verificatie van beweringen
op feitelijkheid – ongeacht wie het beweert.
Discussie
In Sems geval was er na de uithuisplaatsing een
TvO TvO TvO Tv
interventie-observatie gedaan (NIKA; Draaisma
& Zuidema, 2014), waaruit foutief geconcludeerd
werd dat er sprake was van gedesorganiseerde
7 Column ‘Jeugdzorg, onderwijs en de rol van de kinderrechter’,
https://sent.amsterdam/2022/09/29/jeugdzorg-onderwijskinderrechter
TvO TvO TvO Tv
2022 NUMMER 5 39
40
TvO TvO T
TvO TvO TvO T
Er waren onvoldoende
aanwijzingen voor
het bestaan van
gedesorganiseerde
gehechtheid
gehechtheid. Behalve dat de NIKA onvoldoende
onderzocht is op validiteit en betrouwbaarheid, is
deze interventie ook niet geschikt om een oordeel
te vellen over gedesorganiseerde gehechtheid
volgens de internationale standaard, de Strange
Situation. Bovendien kan deze observatie nooit
eigenstandig tot een uitspraak over gehechtheid
leiden als niet ook de gehechtheidsrepresentaties
en psychopathologie van de volwassene onderzocht
zijn. Ook moet haar of zijn idee over het
ouderschap van het onderzochte kind meegenomen
worden op een systematische, gestandaardiseerde
manier, zoals bij afname van de WMCI.
De AAI’s van de betrokken volwassenen lieten
geen onverwerkt trauma of verlies zien, wel waren
er in de WMCI aanwijzingen voor overbetrokkenheid
of te sterke gereserveerdheid van de een of
de ander. Uit codering van de AMBIANCE kwam
Sem naar voren als een kind dat vaker affectieve
communicatiefouten meemaakte en intrusie/
negativiteit, maar geen rolverwarring, desoriëntatie
of terugtrekgedrag van een volwassene. De
EAS liet zien dat Sem niet altijd op emotionele
beschikbaarheid van alle volwassenen aankon.
Al met al waren er onvoldoende aanwijzingen voor
het bestaan van gedesorganiseerde gehechtheid
en zou het zo kunnen zijn dat er wel enige onveilige
gehechtheid speelt, maar dat dat echter onvoldoende
was om psychopathologie te veroorzaken.
Voor orthopedagogen en psychologen (zowel
master als GZ/orthopedagoog-generalist) is het
zaak zich nooit te laten verleiden tot het doen van
zelfstandige klinische uitspraken over gehechtheid.
Gehechtheid is een ingewikkeld concept
en vergt voorgaande ingewikkelde beoordeling
in multidisciplinair verband, die de eigen
competenties overstijgt. Het is vooral belangrijk
dat elementen die van belang zijn bij het beoordelen
van gehechtheid goed gewogen worden en
niet uit hun verband gerukt worden of uitvergroot.
TvO TvO TvO T
Voorkomen moet worden dat enige (lichte tot
matige) rolomkering tussen ouder en kind, enige
intrusie of ik-gerichtheid van de ouder of een
affectieve communicatiefout verabsoluteerd wordt
tot ‘onveilige gehechtheid’, waarbij de ouder vervolgens
niet geschikt wordt bevonden het eigen
TvO TvO TvO Tv
kind op te voeden. Hier zijn helaas vele voorbeelden
van voorhanden in de jeugdbescherming; de
reden waarom Nederland de twijfelachtige eer
heeft kampioen uithuisplaatsingen te zijn. Zoals
gezegd komt onveilige gehechtheid heel veel voor
(Bakermans-Kranenburg & Van IJzendoorn, 2009)
vO TvO TvO TvO
TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPEDAGOGIEK
en is alleen gedesorganiseerde gehechtheid bewezen
gerelateerd aan de gehechtheidsrepresentaties
van de ouders/verzorgers en aan ernstige
psychopathologie (Murphy et al., 2014). Gedesorganiseerde
gehechtheid heeft echter een heel lage
prevalentie (4 procent). Daarnaast is het zaak een
klinisch gewogen oordeel te verkrijgen over een
kind en ouder van een daartoe voldoende opgeleid
team met kwalificaties zoals hiervoor geschetst.
vO TvO TvO TvO
De context waarin gewerkt wordt, moet daartoe
ingericht worden. Dat vormt de uitdaging van de
komende tien jaar.
Over de auteur
O TvO TvO TvO
Dr. M.J. van Hoof
is kinder- en jeugdpsychiater,
psychotraumatherapeut en
orthopedagoge bij GGZ-instelling
iMindU te Leiden.
O TvO TvO TvO
Geraadpleegde literatuur kunt u
vinden op:
O TvO TvO TvO
www.tijdschriftvoororthopedagogiek.nl
O
vO TvO TvO TvO
vO TvO TvO TvO
O TvO TvO TvO
TvO TvO TvO
TvO TvO TvO
TvO TvO TvO
De wereld van onderwijs en jeugdhulp staat niet stil. Dat wist u natuurlijk al. Maar
ziet u door de bomen het bos nog wel? Om u een handje te helpen, hebben wij
OnzeJeugd.NU ontwikkeld. In dit vakblad vindt u alles wat voor u relevant is voor
uw vakgebied. Van praktische artikelen tot het belangrijkste nieuws. Van wet- en
regelgeving tot een overzicht van spraakmakende initiatieven. OnzeJeugd.NU
TvO TvO TvO T
verschijnt tien keer per jaar en staat steeds weer boordevol nuttige informatie.
TvO TvO TvO Tv
ONZE JEUGD.NU
Nieuwsgierig geworden?
Ga dan naar www.onzejeugd.nu
TvO TvO TvO Tv
42
TvO TvO T
TvO TvO TvO T
Weet je nog wie ik ben?
TvO TvO TvO T
TvO TvO TvO Tv
Een vriendschapsverzoek via Facebook. De naam
doet bij mij niet meteen een lampje branden, al
heeft de naam ook iets bekends. Ik laat het vriendschapsverzoek
even voor wat het is. Ik zie pas later
dat ik ook een chatbericht heb gekregen van deze
persoon. Deze begint met ‘Ik weet niet of je mijn
naam meteen herkent, maar ik wilde je laten weten
dat ik nog steeds heel erg dankbaar ben voor jouw
hulp.’ En dan vallen bij mij de puzzelstukken op
hun plek. Zij was destijds 17 jaar toen ze bij mij
in behandeling kwam en vertelde dat ze zwanger
was. Om verschillende redenen voelde dit vreemd
voor mij: ik was zelf ook net zwanger, zij was nog
jong, woonde net samen en had de nodige issues.
Ondanks deze gevoelens was ik wel direct enthousiast
om met haar aan de slag te gaan over hoe ze
haar kindje een goede start kon geven. Wij bleken
eveneens bijna even ver in de zwangerschap te zijn,
waardoor mijn verlof voor haar ook als een logisch
therapieverlof kwam.
Ik was toen bezig met mijn opleiding tot specialist.
Voor het vak Infant Mental Health had ik een
gezin nodig met een kind onder de 2 jaar dat ik
een tijdje zou mogen volgen, observeren en indien
mogelijk interventie bieden. Ik kreeg nu ineens
een mooie kans om zowel mijn cliënt als haar
toekomstige kindje te mogen behandelen. Omdat
het voor mij ook een nieuwe doelgroep was, had ik
weinig ervaring en ging ik vooral intuïtief aan de
slag. Ik luisterde, keek en observeerde. Mijn cliënte
had enorm veel last van misselijkheid tijdens de
zwangerschap en het lukte niet om naar de poli
te komen. Logischerwijs ging dus ik veel bij haar
langs. Zij en haar vriend waren nog erg jong, maar
met weinig (financiële) middelen transformeerden
zij steeds meer tot een gezinnetje. Vol bewondering
hoe ze dit deden, vol met zorgen of ze het gingen
redden, kwam ik bij hen langs. We praatten over
het aanstaande ouderschap, bezorgdheden over het
vO TvO TvO TvO
nog ongeboren kindje, wat je kunt doen om contact
te maken en hoe je je kindje kunt beschermen
tegen de teleurstellingen die je zelf gekend hebt.
Hoewel mijn cliënte veel last had van misselijkheid
en kwaaltjes tijdens de zwangerschap, had ik wel
het gevoel dat ze er klaar voor was. Toen mijn verlof
begon, liet ik ze met een gerust hart even los. Ze
wilden geen overbruggingscontact met een collega
vO TvO TvO TvO
die ze niet kenden.
Vier maanden later ben ik terug en blijkt mijn
cliënte bevallen van een prachtige dochter, is de
borstvoeding gelukt, maar is het onrustige gedrag
van de baby wel moeilijk voor hen. Ik hervat de
O TvO TvO TvO
huisbezoeken en zie twee heel lieve ouders die
ondanks hun eigen voorgeschiedenis hun dochter
liefdevol alles willen geven. Toch is het heel moeilijk
als je zelf hierin de nodige tekortkomingen kent.
Zij zijn, maar ook ik als therapeut, zoekende. Wat
heeft dit kleine meisje nodig? Wat kunnen haar
O TvO TvO TvO
TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPEDAGOGIEK
ouders hierin bieden? Zij willen zo graag hun dochter
een andere toekomst geven. We blijven de huisbezoeken
voortzetten, onderzoeken aan de hand
van de Theraplay wat er goed gaat en welke aspecten
nog wat verdieping nodig hebben om de band
tussen ouders en kind te verstevigen. Ik werk vooral
intuïtief, put ook uit mijn eigen ervaringen als jonge
O TvO TvO TvO
moeder, waarbij ik alle onzekerheden bij het ouderschap
ken en met hen kan bespreken. Ik mag echt
naast hen gaan staan en we verwonderen ons ook
O
vO TvO TvO TvO
samen over hoe goed hun dochter zich ontwikkelt.
Ik benoem ook juist de aspecten die zij heel goed
doen en ben oprecht trots op hen als jonge ouders.
Na ruim een jaar besluiten we dat de ondersteuning
kan stoppen en ze op eigen kracht doorgaan. Bij het
afsluitend gesprek vertellen ze mij trots dat ze net
ontdekt hebben weer zwanger te zijn, maar dat ze
door dit traject veel vertrouwen hebben in het vervolg.
Ik laat hen met een gerust hart los.
We zijn inmiddels ruim vijf jaar verder na dit
afscheid. In de jaren die volgden en waarin ik mij
steeds meer ging bekwamen in het IMH-werk, zijn
zij nog weleens door mijn hoofd geschoten. Mijn
eerste IMH-casus, met een heel mooi proces om
trots op terug te kijken. En dan krijg ik dat chatberichtje.
Wanneer alle puzzelstukken op hun
plek vallen, reageer ik gelijk en stelt zij voor om te
bellen. Ze wil me heel graag persoonlijk bedanken,
want de ondersteuning heeft haar geholpen om
nu te staan waar zij staat, zowel persoonlijk als in
haar relatie, als in het gezinsleven. Ik waardeer dit
enorm, want ik vind het mens-zijn als therapeut
belangrijk in het contact maken met cliënten. Dus
we maken een afspraak om elkaar op een avond,
als onze kinderen in bed liggen, te bellen. Zij vertelt
mij trots wat ze de afgelopen jaren heeft gedaan,
dat ze inmiddels een stabiel leven heeft en zij nog
een derde kindje hebben mogen verwelkomen. Ook
in de relatie met haar partner, die soms heel ingewikkeld
was, zijn ze samen volwassen geworden,
vullen ze elkaar goed aan, en is er veel acceptatie
voor elkaars sterke en minder sterke kanten. Ik
luister vol trots en bewondering. Wat hebben ze
dit samen goed gedaan! Zij zegt dat dit vooral komt
door mijn hulp, waarbij ze dingen noemt waarvan
ik me al niet meer zo goed kan herinneren dat we
het daarover hadden, maar ik ben vooral trots op
hoe ze haar leven heeft opgepakt. Ook wanneer ze
praat over haar kinderen hoor ik een moeder die
haar kinderen goed ziet en goed mentaliseert. Na
afronding van de therapie heeft zij de besproken
punten goed vast weten te houden en zelf nog
verder door kunnen groeien. Wat ontzettend gaaf!
Met een glimlach en trots gevoel hang ik op. Ze
heeft nu mijn nummer en mag mij altijd benaderen.
Ook wanneer zij gewoon een vraag of twijfel heeft.
Hoe fijn dat ze zoveel aan de hulp gehad heeft en
dat dit ook in haar huidige gezin goed doorwerkt.
Ik denk dat onze wegen zich vast nog eens kruisen.
Ik hoop dat ik datgene wat ik toen intuïtief
deed (kijken, rustig observeren en verwonderen
(watch-wait-wonder), maar ook onzekerheden
normaliseren en een luisterend oor bieden) steeds
beter verankerd heb in mijn therapeutische stijl.
Voor mij is dit de basis van de therapeutische relatie
– om echt als mens contact te maken en naast
mijn cliënten te blijven staan, ongeacht trouwens
hoe oud de cliënt is en wat de vraag is. En ondanks
dat dit nieuwe behandelingen waren en ook best
spannend voor mij, heb ik zelf geleerd dat mijn
intuïtieve werken goed uitpakt.
COLUMN
vO TvO TvO TvO
O TvO TvO TvO
TvO TvO TvO
TvO TvO TvO
TvO TvO TvO
TvO TvO TvO T
TvO TvO TvO Tv
Moniek Coorn
is als klinisch psycholoog werkzaam bij
Jeugd GGz, onderdeel van de Dimence groep.
Zij zal vanaf nu haar gedachtenspinsels delen
in de rubriek In Zicht.
TvO TvO TvO Tv
2022 NUMMER 5 43
44
TvO TvO T
TvO TvO TvO T
Samenvatting
Stand van zaken en handvatten voor hulpverleners en betrokkenen
TvO TvO TvO T
Autisme,
genderdiversiteit en
genderdysforie
TvO TvO TvO Tv
Jeroen Dewinter, Sascha Klomp & Anna van der Miesen
vO TvO TvO TvO
Genderdiversiteit en genderdysforie
komen vaker voor bij mensen met
autisme dan bij mensen zonder autisme. Hoewel
dit een minderheid van de jongeren en volwassenen
met autisme betreft, kan een vraag over
genderidentiteit of de ervaring dat de eigen gende r -
identiteit niet overeenkomt met het toegewezen
geslacht bij de geboorte invloed hebben op iemands
welbevinden. Ook kan zoekend zijn naar genderidentiteit
vragen oproepen bij de omgeving. In dit
overzichtsartikel geven we uitleg over relevante
Stel: ouders vragen jou als professional of ze hun
14-jarige kind met een andere voornaam en voornaamwoorden
moeten aanspreken nadat die dat
een week eerder plots vroeg. Of een van de kinderen
uit de behandelgroep komt huilend naar je toe
met de vraag waarom de jongens altijd tegen de
meisjes moeten spelen. Zijn deze vragen bij kinderen
en jongeren met autisme een reden om zorgen
te hebben als ouder, docent of hulpverlener, of
zijn deze vragen onderdeel van de ontwikkeling
en het ontdekken van identiteit? Kom je tegemoet
terminologie en vatten we de belangrijkste bevindingen
uit wetenschappelijk onderzoek samen.
Vervolgens gaan we in op wat gendervragen kunnen
vO TvO TvO TvO
TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPEDAGOGIEK
betekenen voor het dagelijks leven van jongeren en
volwassenen met autisme, voor hun ouders, familieleden
en betrokken professionals. We verwijzen naar
beschikbare informatiebronnen en benoemen aandachtspunten
in het samenwerken met mensen met
autisme en hun omgeving. Een ervaringsdeskundige
O TvO TvO TvO
geeft aanvullende informatie vanuit zijn persoonlijke
ervaring en reflecteert op de inhoud van het artikel.
aan deze vragen of niet? Wie gaat er dan met deze
jongeren en ook met volwassenen met dit soort
O TvO TvO TvO
vragen in gesprek over hun genderidentiteit en
hun zoektocht? En wanneer moet je om professioneel
advies vragen of iemand aanmelden bij
een genderteam?
De afgelopen jaren wisselden we in Nederland
en België expertise uit vanuit wetenschappelijke
hoek, hulpverlening en ervaringsdeskundigheid
O TvO TvO TvO
rond het samenwerken met kinderen, jongeren
en volwassenen met autisme met vragen rond
O
vO TvO TvO TvO
vO TvO TvO TvO
genderdiversiteit en seksualiteit. Dit om de
ondersteuning die we hun vanuit verschillende
organisaties bieden te versterken en te verbeteren
(Dewinter et al., 2021). In dit artikel zetten we
het wetenschappelijk onderzoek rond autisme,
genderdiversiteit en genderdysforie op een rij en
vertalen we dit onderzoek en onze ervaringen – als
professional in de GGZ, in een specialistisch genderteam,
en vanuit persoonlijke ervaring – naar
opvoeding, onderwijs en hulpverlening, met handvatten
om jongeren en volwassenen te ondersteunen
in hun zoektocht en ontwikkeling.
Definities en terminologie
De laatste jaren is er meer aandacht gekomen voor
genderidentiteit en -diversiteit (voor begrippen,
zie kader 1) in de verschillende media, maar ook
tijdens voorlichting op scholen. De meeste mensen
– met en zonder autisme (zie kader Gender enzo?!
op p. 46. voor terminologie rond autisme) – hebben
geen vragen of zorgen over hun genderidentiteit en
voelen zich man of vrouw. Een deel van hen heeft
echter wel als kind, jongere of volwassene vragen
over genderidentiteit. Jongeren experimenteren
met hun genderexpressie, zijn open over hun gendervragen
en willen graag dat hiermee rekening
wordt gehouden op scholen, bij evenementen en
binnen organisaties. In dit artikel verwijzen we
naar het hebben van gendervragen of een genderzoektocht
om te verwijzen naar de brede groep
van jongeren en volwassenen die nadenken over
hun genderidentiteit, die experimenteren met hun
genderexpressie, of die dysforie ervaren vanwege
het niet overeenkomen van hun toegewezen en
ervaren gender. Deze vragen kunnen voorbijgaand
zijn of langer blijven bestaan, waarbij het aantal
aanmeldingen bij gespecialiseerde gendercentra
al jaren gestaag stijgt (Wiepjes et al., 2018).
Opvallend is dat vragen over genderidentiteit
vaker voorkomen bij mensen met autisme en dat
autisme(kenmerken) vaker voorkomen bij mensen
met gendervragen (Van der Miesen, Hurley &
De Vries, 2016). Jongeren en volwassenen met
autisme getuigen dat autistisch zijn van invloed
kan zijn op hoe deze zoektocht naar (gender)identiteit
wordt ervaren en mensen uit de omgeving
(ouders, onderwijsprofessionals en hulpverleners)
geven aan zich vaak handelingsverlegen te voelen
(Cooper et al., 2021).
Sascha:
‘Voor mij was de reden om hulp te zoeken rondom
O TvO TvO TvO
mijn gender voornamelijk vanuit zware sociale
dysforie die ik al jaren had. Ik heb het er altijd heel
moeilijk mee gehad dat mensen mij in het vrouwenhokje
wilden duwen en dus ook van mij verwachtten
dat ik bepaalde dingen leuk vond of andere dingen
niet zou willen doen. Dat begon al met als kind niet
TvO TvO TvO
de mannelijke Power Ranger mogen spelen op het
schoolplein van klasgenootjes want ik “was geen
jongetje”. Bovendien gaat die sociale druk verder:
ook in vriendengroepen en in de relationele sfeer zien
we elkaar als “jongen” of “meisje” en behandelen we
elkaar daardoor onbewust anders. Ik vond het erg
lastig als mensen mij leuk of aantrekkelijk vonden
TvO TvO TvO
omdat ze mij zagen als meisje. Eigenlijk wilde ik
graag dat ik om dezelfde redenen leuk gevonden werd
als andere jongens. Lichamelijk heb ik ook zeker dysforie
ervaren, eigenlijk al vanaf het begin van mijn
puberteit, maar de sociale dysforie was voor mij veel
erger, omdat je in sociaal contact altijd er weer mee
geconfronteerd wordt.’
TvO TvO TvO
Wetenschappelijk onderzoek
Het wetenschappelijk onderzoek naar autisme,
genderdiversiteit, en genderdysforie richtte zich
eerst voornamelijk op de mate waarin gendervragen
en autisme samen voorkomen. Recent is er in
TvO TvO TvO T
het onderzoek meer aandacht voor de ervaringen
van deze jongeren en volwassenen, hun ontwikkeling
en behoeften.
De afgelopen jaren heeft wetenschappelijk onderzoek
herhaaldelijk aangetoond dat zowel genderdiversiteit
als genderdysforie (met en zonder
TvO TvO TvO Tv
het verzoek tot een medische geslachtsaanpassende
behandeling) vaker voorkomt bij mensen
met autisme. In een groot onderzoek van het
Nederlands Autisme Register werd bijvoorbeeld
gevonden dat ongeveer 22 procent van de bij de
geboorte toegewezen vrouwen en 8 procent van
de bij de geboorte toegewezen mannen zich niet
TvO TvO TvO Tv
2022 NUMMER 5 45
46
TvO TvO T
TvO TvO TvO T
Gender enzo?!
Er zijn veel begrippen en termen in omloop, waarbij het belangrijk is om onderscheid te maken
tussen genderidentiteit (je man, vrouw, of een ander gender voelen), het toegewezen geslacht bij
TvO TvO TvO T
de geboorte (biologisch geslacht) en genderexpressie (de uiting van je gender, door bijvoorbeeld
kleding). Deze begrippen staan los van begrippen als seksualiteit en seksuele of romantische
aantrekking.
Ons biologisch geslacht (man/vrouw/intersekse), ook wel toegewezen geslacht bij de geboorte
genoemd, wordt meestal bepaald en toegewezen na de geboorte op basis van zichtbare, uiterlijke
geslachtskenmerken. Je zou ook kunnen kijken naar genetische kenmerken (geslachtschromosomen)
of interne voortplantingsorganen, maar ook deze komen niet altijd overeen met iemands
TvO TvO TvO Tv
externe geslachtskenmerken, zoals bij personen met mannelijke én vrouwelijke geslachtskenmerken
(intersekse conditie).
In onze maatschappij zijn verwachtingen gekoppeld aan hoe mensen met een bepaald toegewezen
geslacht bij de geboorte zich ‘horen’ te gedragen: bijvoorbeeld dat jongens horen te spelen met
auto’s en meisjes met poppen. Deze genderrollen verschillen per cultuur, ze veranderen door de
tijd heen, en zijn voor sommige mensen belangrijker dan voor anderen. Hoe iemand zich kleedt,
gedraagt, uitdrukt en diens genderrol uit, noemen we genderexpressie. Deze expressie kan wel of
vO TvO TvO TvO
niet in overeenstemming zijn met normen in een bepaalde context en tijd (of nonconform met
het gender). Mensen experimenteren met deze rol en expressie zonder dat dit iets hoeft te zeggen
over hun identiteit. Genderidentiteit verwijst namelijk naar hoe iemand diens eigen gender ervaart.
Je genderidentiteit kan overeenstemmen met je biologisch geslacht (dit wordt ook wel cisgender
genoemd) maar ook niet overeenkomen. Transgender of trans is een parapluterm die verwijst naar
het ervaren van een verschil tussen het toegewezen geslacht bij de geboorte en de genderidentiteit.
Mensen ervaren en beschrijven veel meer genderidentiteiten dan jongen/meisje of man/
vO TvO TvO TvO
vrouw. Die variatie of genderdiversiteit is breed (bijv. genderfluïde, non-binair, agender) en termen
die mensen gebruiken, evolueren. De term ‘autigender’ is daarbij nog goed om te noemen: deze
verwijst naar het idee dat iemands genderbeleving en autisme met elkaar zijn verweven, waarbij
iemands autismekenmerken de beleving van diens gender beïnvloeden.
De meeste genderdiverse mensen hebben geen behoefte aan hulp of ondersteuning. Een kleine
groep kinderen, jongeren en volwassenen ervaart een lijdensdruk door het niet overeenstemmen
O TvO TvO TvO
van hun genderidentiteit en hun toegewezen geslacht bij de geboorte, samen met de daarbij behorende
lichamelijke geslachtskenmerken zoals borsten, heupen of brede schouders. Daarnaast kan
lijdensdruk voortkomen uit hoe andere mensen je zien en/of uit de verwachtingen die daarbij
horen over bijvoorbeeld genderexpressie (sociale dysforie). De incongruentie en dysforie (genderdysforie)
die zij ervaren, hebben een negatieve impact op hun welbevinden en vormen vaak een
reden om hulp te zoeken.
O TvO TvO TvO
(enkel) identificeerden met het hun toegewezen
geslacht (Dewinter et al., 2017). Onderzoek bij
mensen met autisme liet zien dat genderdysforie
4,38 keer zo vaak voorkomt als bij mensen
zonder autisme (Hisle-Gorman et al., 2019).
Omgekeerd zien we ook vaker autisme en autismekenmerken
bij mensen die zijn aangemeld
bij een specialistisch genderteam. Een recente
TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPEDAGOGIEK
meta-analyse liet zien dat 11 procent van de
mensen met genderdysforie autisme heeft, wat
veel hoger is dan de 1-2 procent van de algemene
bevolking (Kallitsounaki & Williams, 2022). Ook
O TvO TvO TvO
breder zien we dat meer mensen die zijn verwezen
naar specialistische genderteams autismekenmerken
herkennen of vertonen dan mensen
in de algemene bevolking, waarbij cijfers uit
O
vO TvO TvO TvO
vO TvO TvO TvO
onderzoek ver uiteenlopen, van 5,5 procent tot
68 procent (Van der Miesen et al., 2016).
Er zijn allerhande ideeën over het vaker samen
voorkomen van autisme en genderdiversiteit,
maar geen daarvan is tot nu goed onderbouwd
door onderzoek. Er wordt bijvoorbeeld geopperd
dat genderdiversiteit bij sommige mensen met
autisme gezien kan worden als deel van een specifieke
interesse passend bij autisme, of als onderdeel
van een bredere identiteitsvraag (Cooper et
al., 2021). Ook wordt geopperd dat mensen met
autisme wellicht minder gevoelig zijn voor sociale
normen in het algemeen, en meer specifiek voor
sociale gendernormen, en daardoor eerder zichzelf
zijn (Strang et al., 2018). Al deze hypotheses
zijn echter nog niet voldoende wetenschappelijk
onderzocht. Mogelijk is het idee van één alomvattende
verklaring niet reëel als het gaat over
het samen voorkomen van genderdiversiteit en
autisme. De verschillende bestaande verklaringsmodellen
zijn wel helpend om met mensen het
gesprek aan te gaan over hun genderzoektocht
en de ideeën en verwachtingen die ze daarbij
zelf hebben.
Er is ook nog weinig inzicht in de manier waarop
gendervragen bij jongeren en volwassenen met
autisme evolueren. Soms zijn deze vragen al duidelijk
op jonge leeftijd, maar we ontmoeten ook
regelmatig jongeren en volwassenen die pas op
latere leeftijd hun genderzoektocht onder woorden
brengen of delen met hun omgeving. Er zijn
ook nog geen follow-upstudies over een lange
termijn gedaan naar mensen met autisme die
zich aanmelden bij specialistische gendercentra
en kiezen voor een medische behandeling met
bijvoorbeeld cross-seksehormonen of operaties.
Twee studies met een follow-up op korte termijn
(De Vries et al., 2010; Strang et al., 2018) lieten
zien dat genderidentiteit bij jongeren met autisme
niet altijd statisch is en kan veranderen in de loop
van de tijd.
Belangrijk om te vermelden is dat kinderen, jongeren
en volwassenen die zich aanmelden bij
gespecialiseerde genderteams vaker kampen met
Heeft iemand autisme of is
iemand autistisch?
psychische klachten dan mensen uit de algemene
bevolking; met name depressie en angst komen
veel voor (bijv. Vaele et al., 2017). Ook jongeren
en volwassenen met autisme en genderdiversiteit
rapporteren meer kenmerken van depressie en
angst dan jongeren en volwassenen met autisme
zonder genderdiversiteit (George & Stokes, 2018;
Van der Miesen et al., 2018). Het anders zijn van
deze groep en de manier waarop de maatschappij
daarmee omgaat (bijv. negatieve reacties) zouden
dit kunnen verklaren (zie het minderheidsstressmodel
(Meyer, 2003)) maar ook daarnaar is nog
meer onderzoek nodig.
Sascha:
Dit is een vraag die voor discussie zorgt
binnen de autismegemeenschap en waar
O TvO TvO TvO
geen eenduidig antwoord op te geven is.
In het Engelse taalgebied hebben op dit
moment meer autistische mensen een
voorkeur voor de nadruk op identiteit
(identity-first, dus een autistisch persoon;
Bottema-Beutel et al., 2021). In Nederland
TvO TvO TvO
lijkt de meerderheid van de mensen met
autisme een voorkeur te hebben voor de
nadruk op de persoon (person-first, dus
een persoon met autisme; Buijsman et al.,
2022). Wij gebruiken in dit artikel beide
benaderingen door elkaar om aan de verschillende
voorkeuren tegemoet te komen.
TvO TvO TvO
TvO TvO TvO
TvO TvO TvO T
‘Ik denk dat het lastige van zowel genderdivers als
autistisch zijn, is dat, in elk geval voor mij, het ook
best wel een zoektocht was om te leren leven met
TvO TvO TvO Tv
mijn autisme en te accepteren dat dit niet meer
verandert. Bovendien is het je realiseren dat er iets
aan de hand is en vervolgens daar hulp voor zoeken,
mogelijk ook een grotere barrière. Toen ik erachter
was gekomen dat ik genderdysforie had, versterkte
mijn autisme de zwaarte van deze periode. Omdat
het allemaal veel en overweldigend was, had ik meer
TvO TvO TvO Tv
2022 NUMMER 5 47
48
TvO TvO T
TvO TvO TvO T
last van overprikkeling, angst en depressieklachten.
Ook het relativeren van het proces is lastig; in
het begin voelde het alsof alles meteen en tegelijk
moest en was het lastig om in stapjes te denken.
Hier heeft voor mij mijn ambulante begeleiding heel
erg bij geholpen. Mijn begeleidster had nog niet veel
ervaring in het begeleiden van transpersonen, maar
door zonder aannames veel door te vragen en veel
interesse te tonen in waar ik mee bezig was, heeft ze
me erg geholpen bij het voorbereiden op het transitietraject
bij de genderpoli. Daar ben ik nog steeds heel
dankbaar voor, anders had ik hier waarschijnlijk niet
gestaan.’
Recent kwalitatief onderzoek (Cooper et al., 2021;
Strang et al., 2018) geeft meer inzicht in hoe
autistische jongeren en volwassenen het omgaan
met gendervragen ervaren en welke factoren van
invloed kunnen zijn op hun welbevinden. Net
zoals jongeren en volwassenen zonder autisme,
beschrijven mensen met autisme hoe ze kunnen
worstelen met een gevoel van onbehagen ten
aanzien van hun lichaam en de lijdensdruk die
daarmee samenhangt. Dat is niet altijd gemakkelijk
onder woorden te brengen en te communiceren.
Jongeren beschrijven hoe ze psychische klachten,
een gevoel van anders zijn ervaarden, of moeite
hadden met gender gerelateerde verwachtingen,
voordat ze expliciet gendervragen en/of -dysforie
benoemden. Sommige jongeren beschrijven hoe
ze aarzelden om open te zijn over hun genderzoektocht
uit bezorgdheid om niet serieus genomen te
worden of (verder) buitengesloten te raken. In die
identiteitszoektocht, en de spanning die daarmee
kan samenhangen, kunnen zowel het autistisch zijn
als de gendervragen een rol spelen. Bijvoorbeeld als
denkstijl een rol speelt in het nadenken over identiteit,
bij het omgaan met onvoorspelbare veranderingen
of bij het communiceren van ervaringen.
Jongeren en volwassenen beschreven hoe ze ook
zelf nadachten over de vraag of hun denkstijl van
invloed zou kunnen zijn op hun genderzoektocht
(bijv.: ‘Is het nu weer een thema waar ik me erg in
verdiep of zegt het iets over hoe ik me voel?’)
Ook de sociale omgeving speelt een rol: hoe genderrollen
en daaraan gerelateerde verwachtingen
onuitgesproken zijn, hoe complex het is om door
de omgeving als ‘anders’ gezien te worden dan hoe
iemand zichzelf ervaart, of hoe anderen hun identiteit
als vanzelfsprekend ervaren terwijl autistisch
zijn en gendervragen maken dat iemand zich
TvO TvO TvO T
anders voelt. Verschillende onderzoeken lieten
zien dat het niet vanzelfsprekend is om gehoord
en erkend te worden in deze zoektocht, om hulp
te krijgen die passend voelt, terwijl er wel sprake
is van een uitgesproken hulpvraag (Cooper et al.,
2021; Strang et al., 2018).
TvO TvO TvO Tv
Aandacht voor het welbevinden van autistische
kinderen, jongeren en volwassenen met gendervragen
is belangrijk. Er ontbreekt inzicht in verklaringen
voor het samengaan van autisme en
genderdiversiteit, en onderzoek waarin jongeren
en volwassenen gedurende een langere tijd worden
gevolgd, al dan niet in combinatie met specifieke
vO TvO TvO TvO
interventies. Dat maakt dat we behandeladviezen
nog niet kunnen onderbouwen met wetenschappelijke
evidentie. Wat is dan goed om te doen?
Ervaringen van jongeren en volwassenen maken in
ieder geval duidelijk dat erkenning en ervoor openstaan
om in gesprek te gaan noodzakelijke stappen
zijn. Ook ontwikkelde een groep van internationale
vO TvO TvO TvO
experts op basis van hun kennis en ervaringen een
eerste richtlijn rond assessment en behandeling
van gendervragen bij jongeren met autisme (Strang
et al., 2018). Daarnaast werd in nauwe samenwerking
met jongvolwassenen met autisme een groepsprogramma
uitgewerkt om jongeren met autisme
O TvO TvO TvO
TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPEDAGOGIEK
te ondersteunen in hun genderzoektocht (Strang et
al., 2020). Dit groepsprogramma wordt ondertussen
ook geëvalueerd in Nederland. Deze richtlijnen
en ondersteuningsprogramma’s zijn echter vooral
gericht op specialistische teams, en zijn minder
gericht op opvoedings- en onderwijscontexten.
O TvO TvO TvO
In de praktijk
Veel vragen van ouders, scholen en hulpverleners
situeren zich echter voor of naast deze specialistische
behandeling: hoe ga ik om met het verzoek
om een andere naam te gebruiken, moeten we
een gebouw anders inrichten (bijv. toiletten en
O TvO TvO TvO
kleedkamers), hoe gaan we met een groep jongeren
het gesprek aan over genderrollen en -identiteit?
O
vO TvO TvO TvO
vO TvO TvO TvO
Veel materialen en methodieken die ontwikkeld
zijn voor jongeren en volwassenen zonder
autisme en voor de mensen die bij hen betrokken
zijn, bieden hierbij houvast (zie overzicht op
www.tijdschriftvoororthopedagogiek.nl).
Vaak wordt de vraag gesteld of ouders, hulpverleners
en onderwijzers anders moeten omgaan met
jongeren met autisme die een vraag hebben over
hun genderidentiteit in vergelijking met jongeren
zonder autisme. ‘Als je één iemand met autisme
hebt ontmoet, dan heb je één iemand met autisme
ontmoet’, zei Stephen Shore, een autistisch academicus
(Limeconnect, 2018). Dat geldt natuurlijk
ook in dit verhaal. Ons belangrijkste advies is dan
ook om vooral goed te luisteren naar het verhaal
en de vragen van elk individu, en om waar mogelijk
eerst in gesprek te gaan en te vragen wat bij
een specifieke jongere of volwassene wel of niet
werkt. De ene persoon vindt visualisaties fijn, de
andere kan prima overweg met talige vergelijkingen;
voor sommigen is het licht in de kamer
prettig, terwijl het anderen totaal overprikkelt;
sommige jongeren zijn zich bewust van hun denk-
en informatieverwerkingsstijl en hoe die verschilt
van en gelijkt op die van anderen, terwijl anderen
hier niet mee bezig zijn. Kennis van autisme én
aandacht voor individuele verschillen zijn dus
noodzakelijk. In het samenwerken met autistische
jongeren en volwassenen rond gendervragen is
sensitiviteit en afstemming op de communicatieve
behoeften en informatieverwerkingsstijl
belangrijk, en daarbij is kennis van en ervaring
met autisme nodig. Overleg en samenwerking met
iemand met ervaringsdeskundigheid is daarbij
wat ons betreft een meerwaarde. Daarnaast is ook
sensitiviteit voor taalgebruik rond genderidentiteit
belangrijk: welke naam en voornaamwoorden
gebruikt iemand op een bepaald moment,
en hoe wil iemand worden aangesproken? Ons
uitgangspunt is dat jongeren en volwassenen
mogen zoeken naar hun identiteit, en we bespreken
ook met jongeren dat ze mogen zoeken, ervaren
en ook tijdens deze zoektocht andere keuzes
kunnen en mogen maken.
O TvO TvO TvO
Sascha:
‘Zeker in een zorgcontext is sensitiviteit en begrip
één van de belangrijkste dingen. Ik weet uit ervaring
dat als een hulpverlener erg vanuit eigen aannames
gaat redeneren en niet eerst doorvraagt hoe dat voor
mij is, de vertrouwensband al snel beschadigd raakt.
TvO TvO TvO
Niet alleen op het gebied van gender, maar ook als
men bijvoorbeeld zegt: “Oh maar je bent toch veel
te sociaal om autistisch te zijn?” Of als zorgverleners
de assumptie hebben dat je per definitie in een
heteroseksuele relatie zit. Dit begint niet alleen in de
behandelkamer, maar ook daarvoor al. Hoe wordt
iemand geregistreerd bij aanmelding en welke opties
TvO TvO TvO
zijn er in die registratie beschikbaar (denk aan een
invulformulier met alleen man of vrouw), of hoe
iemand aangesproken of binnen geroepen wordt voor
de behandeling.’
Naast aandacht voor de eigen assumpties als
TvO TvO TvO
hulpverlener – zoals duidelijk is uit het voorgaande
– is bredere aandacht dan alleen die voor
genderidentiteit belangrijk. Denk daarbij ook aan
iemands bredere identiteitsontwikkeling (Wie
ben ik? Wat past bij me? Hoe is het voor mij om
autisme te hebben? Hoe kijk ik naar mezelf, anderen,
de wereld, de toekomst?), iemands psychisch
en sociaal welbevinden en iemands seksualiteit
TvO TvO TvO T
Kennis van autisme én
aandacht voor
individuele verschillen
zijn dus noodzakelijk
(aantrekking, ervaring, identiteit). Dit zijn vragen
en thema’s die in elke context weer op een andere
manier aan bod kunnen komen; op school tijdens
de lessen rond seksuele voorlichting, als een
vraag van een hulpverlener in een gesprek en in
informatie voor ouders. Veel van deze thema’s zijn
niet vanzelfsprekend of kunnen ongemakkelijk
TvO TvO TvO Tv
voelen voor de omgeving. Materialen en methoden
die zijn ontwikkeld voor jongeren en volwassenen
met en zonder autisme zijn steeds meer
beschikbaar en kunnen hierbij helpen (bijv. de Ik
Puber-training).
TvO TvO TvO Tv
2022 NUMMER 5 49
50
TvO TvO T
TvO TvO TvO T
Veel professionals
voelen zich
handelingsverlegen
om over
genderidentiteit in
gesprek te gaan
Het belang van aandacht voor het netwerk rond
jongeren en volwassenen, en het versterken van dit
netwerk zijn daarbij niet te onderschatten (Dewinter
et al., 2021). Elke betrokken partij kan daarbij
een rol spelen, door met jongeren en volwassenen
stil te staan bij de manier waarop hun vragen
bespreekbaar gemaakt kunnen worden met andere
betrokkenen (ouders, familie, vrienden, supportgroepen,
professionals). Elke partner in een netwerk
heeft een eigen rol (als ouder, vriend of leerkracht).
Probeer bij die rol te blijven en andere partners
te betrekken (bijv. professionele hulp, iemand die
jou kan ondersteunen met aanvullende expertise)
als rollen binnen een netwerk ontbreken. Binnen
onderwijs en (jeugd)hulpverlening is aandacht voor
de bredere context van je handelen nodig: hoe wordt
binnen jouw organisatie gedacht over het werken
rond genderdiversiteit? Hoe loopt de communicatie
met andere betrokkenen (bijv. ouders)? (Zie voor
handvatten bijv. grenswijs.be.)
Voor zowel jongeren met als zonder autisme geldt
dat het fijn en een opluchting kan zijn om over deze
zoektocht te kunnen praten. Hierbij is het belangrijk
voor de omgeving om een open houding te hebben.
Voor mensen zonder ervaring met vragen stellen
over gender kan dit soms lastig of ongemakkelijk
voelen. Onthoud daarbij dat het niet erg is om
vragen te stellen of dingen niet precies te weten
als je dit op een respectvolle manier bespreekt. Ga
er ook niet van uit dat je dingen begrijpt; vul niet
in maar probeer te begrijpen: hoe ben jij hierover
begonnen na te denken en hoe ben je tot dit besluit
gekomen? Bij mensen met autisme kan het soms
lastig zijn om open vragen te stellen, daarbij kunnen
gesloten vragen helpend zijn. Ook kan het helpen
om gebruik te maken van visuele ondersteuning,
zoals de afbeelding van de Genderunicorn, waarbij
onderscheid wordt gemaakt tussen genderidentiteit,
gender expressie, het toegewezen geslacht bij
de geboorte en seksualiteit. Voorbeelden geven (in
TvO TvO TvO T
woord en beeld) van hoe verschillende mensen hun
gender identiteit beleven, kan helpen bij het uitzoeken
van de eigen genderidentiteit.
In Nederland en België zijn er ondertussen mogelijkheden
voor (jong)volwassenen met autisme om
anderen te ontmoeten in LGBTQ+-groepen (bijv.
TvO TvO TvO Tv
via autiroze.nl; autenout.be) georganiseerd door en
voor mensen met autisme. Zoals hiervoor al gemeld,
worden op sommige plaatsen ook therapeutische
groepen opgezet voor jongeren. Het kan ook voor
ouders van jongeren en (jong)volwassenen met
autisme helpend zijn om ervaringen uit te wisselen
vO TvO TvO TvO
rond de genderzoektocht van kinderen en hoe daarmee
om te gaan, maar er ontbreekt nog een landelijk
netwerk.
Is hulpverlening nodig en welke dan? Idealiter
zouden jongeren en volwassenen die hierover
nadenken goed geïnformeerd moeten worden en in
gesprek moeten kunnen gaan met hun omgeving en
vO TvO TvO TvO
met betrokken professionals. Onze indruk is dat dit
nog niet de realiteit is en dat veel professionals zich
handelingsverlegen voelen om over genderidentiteit
in gesprek te gaan. Verwijzing naar een specialistisch
team is dan niet voldoende: deze teams
O TvO TvO TvO
kampen vaak met lange wachttijden, beperkte capaciteit
en richten zich met name op vragen rondom
medische genderbevestigende behandeling. Bij
een wens voor een medische genderbevestigende
behandeling kan een verwijzing wel noodzakelijk
zijn. Voorafgaand, naast en na deze behandeling is
het echter zinvol als andere betrokkenen – vanuit
hun rol en deskundigheid – in gesprek blijven over
O TvO TvO TvO
TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPEDAGOGIEK
hoe iemand zich voelt, helpen met alle vragen die
diegene ervaart, helpen met de reacties van de
omgeving, de eventuele samenwerking met een specialistisch
genderteam ondersteunen en ondersteunen
hoe iemand omgaat met eventuele medische
ingrepen. Samenwerking tussen hulpverleners met
O TvO TvO TvO
expertise op het gebied van autisme en genderdiversiteit
is een van de belangrijkste aanbevelingen uit
de eerste richtlijnen van Strang et al. (2018). Deze
O
vO TvO TvO TvO
vO TvO TvO TvO
samenwerking opzoeken is belangrijk om kennis
en ervaring uit te wisselen en op deze manier zowel
autisme- als gendersensitieve zorg en begeleiding
te bieden. Daarbij is samenwerking tussen specialistische
genderteams en bredere hulpverlening
een duidelijke aanbeveling, ook als dat spannend
is voor de betrokkenen (bijv. vanuit de ongegronde
angst dat mensen met autisme niet in aanmerking
komen voor medische ingrepen). Voor, tijdens en na
eventuele medische behandeling is het zinvol om
aandacht te hebben voor niet-medische aspecten
zoals identiteit, gedrag, het wennen aan een veranderend
lichaam en omgaan met seksualiteit. Daarbij
is het belangrijk om aan te geven dat elke uitkomst
een optie is en goed is. Jongeren en volwassenen
ervaren dit niet altijd zo en willen zich soms vooral
richten op medische ingrepen gericht op fysieke
veranderingen. Ons advies hierin is – op basis van
wat we nu weten – om voorgaande in ieder geval
voor te leggen en te bespreken.
Helaas ontbreekt in de training van professionals
nog te vaak aandacht voor kennis en vaardigheden
om relationele en seksuele vorming of hulpverlening
rond seksualiteit en genderidentiteit te bieden.
We willen ervoor pleiten om dit systematisch aan
bod te laten komen in de opleiding van professionals
in zorg, hulpverlening en onderwijs. Ondertussen
is nascholing op dit vlak wel beschikbaar,
ook met specifieke aandacht voor jongeren en
volwassenen met autisme. De initiële richtlijnen
van Strang et al. (2018a) bieden in de tussentijd wel
houvast, maar aanvullend onderzoek naar de ervaringen
en behoeften van jongeren en volwassenen
met autisme en gendervragen, en het volgen van
deze groep op de langere termijn, is nodig om betere
handvatten te ontwikkelen om goede ondersteuning
te bieden.
Tot besluit
Er lijkt een verband tussen autisme en genderdiversiteit:
meer jongeren en volwassenen met
autisme rapporteren op enig moment in hun leven
dat ze zich niet herkennen in het geslacht dat hun
bij geboorte werd toegewezen of bij de maatschappelijke
verwachtingen en bejegening die daarbij
horen. Dat is vaak uitdagend en roept vragen op
voor deze jongeren en volwassenen, en voor hun
omgeving. Verklaringen en handvatten om hiermee
om te gaan zijn nog beperkt onderbouwd. Daarnaast
kampen jongeren en volwassenen met autisme
vaak met psychische klachten, en bij degenen met
O TvO TvO TvO
gendervragen lijkt dit nog vaker zo te zijn. Aandacht
voor en ondersteuning van hun welbevinden is dus
nodig vanuit het bredere netwerk. Professionals uit
het onderwijs en de hulpverlening kunnen daarin
een belangrijke rol spelen, in contact met jongeren
en volwassenen en met het bredere netwerk. Kennis
TvO TvO TvO
van en openheid ten opzichte van de persoonlijke
ervaringen en informatieverwerkingsstijlen van
jongeren en volwassenen met autisme samen
met gendersensitieve communicatie is daarbij de
belangrijkste eerste stap.
Over de auteurs
TvO TvO TvO
Dr. Jeroen Dewinter
is klinisch psycholoog bij GGzE en
onderzoeker bij de academische
werkplaats Geestdrift van Tranzo,
het wetenschappelijk centrum voor
zorg en welbevinden van Tilburg
TvO TvO TvO
University.
Sascha Klomp
is spreker over autisme en
genderdiversiteit vanuit zijn
ervaringsdeskundigheid.
TvO TvO TvO T
Dr. Anna van der Miesen
is arts-onderzoeker bij het Kennis-
en Zorgcentrum voor Genderdysforie
van het Amsterdam UMC, locatie VU
Medisch Centrum, Amsterdam.
TvO TvO TvO Tv
Interessante links en
geraadpleegde literatuur
kunt u vinden op:
www.tijdschriftvoororthopedagogiek.nl
TvO TvO TvO Tv
2022 NUMMER 5 51
TvO TvO T
TvO TvO TvO T
Overleven op een
onbewoond eiland
TvO TvO TvO T
TvO TvO TvO Tv
Geachte lezers, ik wil u graag uitnodigen voor een
gedachte-experiment. Ik vermoed dat een aantal
van u kinderen heeft. Zoals u wellicht weet, zijn
ouders meestal lovend en prijzend ten aanzien
van hun eigen kinderen, maar stelt u zich eens het
scenario voor waarin uw kinderen zonder u stranden
op een onbewoond eiland. Laten we afspreken
dat zij een groepje van tien tot vijftien kinderen
vormen. Wat gebeurt er, denkt u? Verwacht u dat
alle kinderen vriendelijk omgaan met elkaar en
samenwerken om te overleven? Denkt u zelfs dat
zij in staat zullen zijn om een primitief ‘contract’
te verzinnen waarin bepaalde spelregels worden
vastgelegd waaraan zij zich houden? Laten we dit
scenario 1 noemen. Of denkt u eerder aan scenario
2, waarin uw kinderen al snel ontaarden, vijandig
worden tegenover elkaar en dat er uiteindelijk
maar één ultieme regel geldt en dat is: de wet van
de sterkste?
Een voorstander van het tweede scenario is de
Britse Nobelprijswinnende schrijver William Golding.
In zijn roman Lord of the Flies beschrijft hij
hoe een groep Britse schoolkinderen, gestrand op
een onbewoond eiland, al snel verwilderen, hun
kleren afwerpen en hun gezichten beschilderen.
Als de jongens na een aantal weken uiteindelijk
worden gevonden door een Britse officier, blijken
er drie jongens overleden te zijn. Dit is natuurlijk
fictie, hoor ik u al zeggen, en dat klopt. Misschien
kunnen we, in de voetsporen van Freud, stellen
dat Goldings keuze meer over zijn verstoorde
psyche zegt en mogelijk zelfs terug te voeren is op
zijn persoonlijke traumatische jeugdervaringen.
Dit laatste denkt Rutger Bregman, de schrijver van
de bestseller De Meeste Mensen Deugen, na onderzoek
gedaan te hebben naar onder meer de biografie
van Golding.
Sterker nog, indien Bregman een keuze zou
moeten maken tussen beide scenario’s uit mijn
vO TvO TvO TvO
gedachte-experiment, dan zou hij overtuigd
kiezen voor het eerste scenario. In zijn eerder
genoemde bestseller beschrijft hij zelfs een realistische
versie van dit gedachte-experiment, waarin
jongens uit Tonga meer dan een jaar lang op een
onbewoond eiland moesten overleven voordat zij
opgemerkt werden. Deze jongens konden blijkbaar
vO TvO TvO TvO
niet alleen in barre omstandigheden goed samenwerken
en regels naleven, maar zelfs de sfeer was
allerminst grimmig: van staaldraden en een stuk
wrakhout maakten zij bijvoorbeeld een gitaar om
de stemming en moed erin te houden.
O TvO TvO TvO
Deze realistische versie blijft echter nog steeds
een verhaal dat door Bregman beschreven wordt.
En dat Bregman weet hoe hij een verhaal moet
neerzetten, is bewezen door de talloze keren dat
zijn boek verkocht en gelezen is. De vraag is welke
elementen overbelicht worden en welke elementen
juist weggelaten worden in zijn verhaal.
O TvO TvO TvO
52 TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPEDAGOGIEK
De setting van een onbewoond eiland gebruikt
Bregman om ons te overtuigen dat de mens van
nature goed en dus niet slecht is, zoals Golding
beweert. Hier is echter veel kritiek op geuit. Zo
zou het morele gedrag van de Tongaanse kinderen
mogelijk verklaard kunnen worden door streng
christelijke invloeden van witte missionarissen en
O TvO TvO TvO
dus niet door een natuurlijk moreel kompas dat
diepgeworteld in hen zit.
O
vO TvO TvO TvO
De filosoof
Dat kinderen van nature onschuldig zijn, is een
diepgewortelde overtuiging van mensen. Deze is
echter vanuit de filosofie en ook vanuit de psychoanalyse
aangevallen. Gelooft u in de onschuld van
uw kinderen? Op de achtergrond speelt zich hier
een eeuwenoude strijd af tussen twee filosofische
grootheden: Thomas Hobbes en Jean Jacques
Rousseau. Hobbes was de grondlegger van het
pessimistische mensbeeld waarin de mens werd
neergezet als ‘homo homini lupus est’ (de mens
is een wolf voor zijn medemens). Rousseau daarentegen
is de vertegenwoordiger van de ‘noblesse
sauvage’, de edele wilde die in een natuurtoestand
(een toestand die voorafgaat aan een samenleving
waarin bepaalde regels en wetten gelden) een
natuurlijk medeleven vertoont tegenover zijn
medemens. Dat mensen tot deugdelijkheid en
morele goedheid in staat zijn, daarvan getuigen
immers diverse momenten in de geschiedenis.
Sterker nog, zoals recent werk in de evolutiebiologie
aantoont, is zelfs een aantal diersoorten in
staat tot empathie en samenwerken, en vertonen
zij zelfs enig besef van rechtvaardigheid. Helaas
zijn niet alleen dieren, maar ook mensen in staat
tot beestachtigheid en is de erfenis van onze
menselijke geschiedenis ‘inktzwart’ en doorspekt
met voorbeelden van moreel verval en extreme
gewelddadigheid.
Dit gedachte-experiment is niet alleen speculatief,
maar ook illustratief voor hoe wij verkiezen
onze kinderen op te voeden. Bent u streng in
de leer en strikt in het handhaven van regels, of
gunt u uw kinderen enige vrijheid en is volgens
u spontaniteit de sleutel tot een gezonde mentale
ontwikkeling van het kind? Interessant aan het
gedachte-experiment is dat het ons niet alleen
terugvoert naar een ver verleden om na te denken
over de nobiliteit van de natuurlijke mens, maar
het functioneert evenzeer als een perspectiefwissel.
Stelt u zich namelijk voor dat u vanaf een
afstand de invloed van de samenleving kritisch
onder de loep neemt, vanuit deze denkbeeldige
positie van het onbewoonde eiland. Hoeveel van
onze hedendaagse samenleving is wenselijk voor
uw kind? Dienen educatie en opvoeding onze
kinderen voor te bereiden op of juist enigszins te
beschermen tegen de samenleving waaarin zij als
volwassenen zullen vertoeven?
Dr. Joeri Pacolet
werkt als docent in het voortgezet
onderwijs op het Melanchthon te
Bergschenhoek, waar hij filosofie en
academische vaardigheden doceert.
Joeri heeft Cultuurwetenschappen
gestudeerd, is gepromoveerd in de
Literatuurwetenschappen en heeft
een educatieve master behaald
in Filosofie. Joeri doet onderzoek
naar de invloed van technologie
op creativiteit en de rol van
populaire cultuur in relatie tot de
psychologische ontwikkeling.
gast
COLUMN
vO TvO TvO TvO
O TvO TvO TvO
TvO TvO TvO
TvO TvO TvO
TvO TvO TvO
TvO TvO TvO T
TvO TvO TvO Tv
TvO TvO TvO Tv
2022 NUMMER 5 53
54
Titel
Auteur
Uitgever
TvO TvO T
TvO TvO TvO T
Schildpadden tot in
het oneindige
TvO TvO TvO T
Schildpadden tot in het oneindige
John Green
Gottmer
ISBN 978 902 5768 539
Over de auteur
John Green is bekend geworden met zijn eerdere
boek Een weeffout in onze sterren (2014),
dat bekroond is met diverse prijzen. Twee van
zijn boeken zijn verfilmd.
Recent las ik op advies van een collega het boek
TvO TvO TvO Tv
Schildpadden tot in het oneindige (2017) van John
Green. Het boek vertelt het verhaal van Aza
Holmes, een meisje dat worstelt met een angst- en
dwangstoornis. In het indrukwekkende verhaal
komt naar voren hoe zij vastzit in de verstikkende
spiraal van haar gedachten. Deze spiraal
wordt steeds nauwer, waardoor zij steeds verder
vO TvO TvO TvO
tot wanhoop gedreven wordt. Het verhaal is zo
geschreven dat de lezer mee kan leven met de
manier waarop de gedachtenspiraal langzaam
haar ‘gezonde kant’ overmeestert. Dit doet de
schrijver door gesprekken tussen de gezonde kant
en de dwangstoornis te beschrijven. Zo wordt de
lezer meegenomen naar een aangrijpende climax,
vO TvO TvO TvO
waarna Aza in het ziekenhuis belandt.
Waar wij in onze opleidingen leren wat de kenmerken
zijn van een angst- en dwangstoornis,
wordt in dit boek duidelijk dat een stoornis niet
los gezien kan worden van een persoon. Hoewel
O TvO TvO TvO
TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPEDAGOGIEK
Aza duidelijk lijdt onder de druk en overspoeling
vanuit haar angststoornis, blijft de persoon van
Aza met haar gevoelens en behoeften ook centraal
staan. Dit pleit voor een persoonsgerichte behandeling
waarin naar alle facetten van de persoon
gekeken wordt en niet alleen naar de klachten die
iemand heeft.
O TvO TvO TvO
Wanneer de gedachtenspiralen van Aza nauwer
worden, wordt ook haar sociale leven nauwer. Het
contact tussen Aza en haar moeder komt onder
druk te staan, evenals het contact met haar vriendin
en haar vriendje. Niet iedereen kan de persoon
achter de stoornis nog zien, waardoor niet alle
O TvO TvO TvO
relaties intact blijven. Het belang van het betrekken
van naasten in de therapie komt hiermee
O
vO TvO TvO TvO
‘Dit boek maakt duidelijk dat een stoornis
’
niet los gezien kan worden van een persoon
Niet iedereen kan
mooi naar voren. De vriendin, het vriendje en de
moeder van Aza zien van alles bij haar gebeuren,
maar lijken het niet te kunnen plaatsen in het
licht van de stoornis van Aza. Ook lijken ze in het
duister te tasten over de manier waarop ze ermee
om kunnen gaan. In de discussie die soms naar
boven komt bij psychologen op welke manier de
context betrokken moet worden, is in dit boek het
antwoord te vinden: de context is al betrokken. Zij
maken dagelijks de worstelingen van de persoon
met een angst- en dwangstoornis mee. Wellicht
had het betrekken van de context van Aza voor
meer begrip en (h)erkenning gezorgd, waardoor
Aza niet zo ver in de overspoeling van de gedachtenspiralen
was gezakt. Mogelijk had hiermee een
grote escalatie voorkomen kunnen worden.
Ondanks het zware thema dat wordt besproken in
het boek, leest het gemakkelijk en blijft de lezer
niet met een zwaar gevoel achter. Het verhaal is
deels autobiografisch; hoewel de verhaallijn verzonnen
is, lijdt de schrijver zelf ook aan een angst-
en dwangstoornis. De schrijver heeft met dit
boek fictie en realiteit mooi weten te combineren.
Florine Engelberts
de persoon achter
de stoornis nog zien,
waardoor niet alle
relaties intact blijven
BOEK-
BESPREKING
vO TvO TvO TvO
O TvO TvO TvO
TvO TvO TvO
TvO TvO TvO
TvO TvO TvO
TvO TvO TvO T
TvO TvO TvO Tv
TvO TvO TvO Tv
2022 NUMMER 5 55
56
TvO TvO T
TvO TvO TvO T
Tijdschrift voor Orthopedagogiek is een uitgave van Instondo B.V.
Redactie:
MSc. Florine Engelberts
GZ-psycholoog Fortagroep Kind en Jeugd
Dr. Rianne Kok
Universitair hoofddocent Erasmus Universiteit Rotterdam,
Department of Psychology, Education and Child Studies
Dr. Mirjam Kouijzer
GZ-psycholoog/orthopedagoog en wetenschappelijk onderzoeker, Centrum Jeugd, GGz Breburg
Dr. Evelien Platje
Senior onderzoeker en docent bij het Lectoraat Kennisanalyse Sociale Veiligheid, Kenniscentrum Sociale
Innovatie van de Hogeschool Utrecht
Wilma A.E. Mathurin, Msc
GZ-Psycholoog met aantekening seksuologie NVVS en cognitief gedragstherapeit VGCt i.o.
Dr. Gemma Zantinge
Universitair docent Universiteit Leiden Programmagroep Neuropedagogiek en Ontwikkelingsstoornissen
Dr. Hinke Endedijk
Universitair docent Onderwijswetenschappen, Universiteit Leiden
Hoofdredacteur
Drs. Birgit Jaarsma
Zelfstandig orthopedagoog en Master Music
Education, Praktijk Ortopedagogiek Leiden
Vaste medewerker:
Josien de Bie (column Hersenkrakers)
Wetenschapscommunicator, jazz zangeres,
stand-up comedian, oprichter genderbrain
Moniek Coorn
Klinisch psycholoog bij Jeugd GGZ, onderdeel van
de Dimence groep
Winnifred Jelier (interview)
Journalist, redacteur, adviseur,
www.winnifredjelier.nl
Coördinatie:
Drs. Eveline van Amstel
e.vanamstel@instondo.nl
Eindredactie:
Olga Koppenhagen
Tekst & Traffic
TIJDSCHRIFT VOOR ORTHOPEDAGOGIEK
Uitgever:
Janneke van Loon
Adjunct-uitgever:
Manon Kok
Fotografie:
René Schotanus
06 10 28 93 22
www.reneschotanus.com
Elisabeth van Dijke
Vormgeving:
Verloop drukkerij
078 691 28 99
www.verloop.nl
Druk:
Veldhuis Media BV
0572 349 700
www.veldhuismedia.nl
Lidmaatschap:
Een lidmaatschap in Nederland bedraagt €129,- inclusief BTW en verzendkosten per jaar. Voor
buiten Nederland bedraagt het €139,- inclusief BTW en verzendkosten per jaar. Hiervoor ontvangt
u vijf nummers van TvO en krijgt u korting op onze boeken en bijeenkomsten. Een lidmaatschap
voor studenten bedraagt €90,- inclusief BTW en verzendkosten per jaar. Voor instituten, besturen,
instellingen en scholen is vanaf 10 exemplaren een collectief lidmaatschap mogelijk. U kunt hierover
contact opnemen met de uitgever Janneke van Loon, j.vanloon@instondo.nl. Uw lidmaatschap wordt
automatisch verlengd, tenzij deze uiterlijk twee maanden voor de vervaldatum schriftelijk of per e-mail
wordt opgezegd.
Advertenties:
Voor informatie over mogelijkheden kunt u zich richten tot de uitgever via: sales@instondo.nl
t.a.v. mevrouw M. Kok.
Uitgave van:
Instondo B.V.
Binnen Kalkhaven 263
3311 JC Dordrecht
078 645 50 85
www.tijdschriftvoororthopedagogiek.nl
info@instondo.nl
ISSN 2211-6265
© Instondo B.V. Auteursrechten voorbehouden.
Het is niet toegestaan zonder schriftelijke toestemming van de uitgever artikelen, illustraties of
schema’s geheel of gedeeltelijk over te nemen. Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste
zorg besteed. Voor informatie die nochtans onvolledig of onjuist is, aanvaarden auteur(s), redactie en
uitgever geen aansprakelijkheid. Voor eventuele verbeteringen en suggesties houden zij zich gaarne
aanbevolen. Vanwege de aard van de inhoud en het doel van dit vakblad, wordt de abonnee geacht het
blad te ontvangen in verband met de uitvoering van een beroep of bedrijf.
Verwacht
Tijdschrift voor
Orthopedagogiek
editie 1:
TvO TvO TvO T
Heeft u zelf suggesties voor onderwerpen of zou u willen publiceren in TvO? Stuur dan een bericht
naar de redactiecoördinator Eveline van Amstel, via e.vanamstel@instondo.nl.
DIGITAAL
De geraadpleegde literatuur en achtergrondinformatie kunt u vinden op:
www.tijdschriftvoororthopedagiek.nl.
Als lid van TvO kunt u ook gebruikmaken van het digitale archief.
Thema: trauma
Met onder meer:
- een interview met Trees van der Voorden
- artikel van Paul Prins
- artikel van Milou Lunneman
- artikel van Lotte Hendriks
TvO TvO TvO Tv
- column van Iva Bicanic
vO TvO TvO TvO
vO TvO TvO TvO
O TvO TvO TvO
O TvO TvO TvO
O TvO TvO TvO
O
vO TvO TvO TvO
“Het is een boek waarbij ik bij elke bladzijde denk: zo is het écht, mooi
gezegd en prachtig geschreven. Ouders, onderwijsmensen en hulpverleners
O TvO TvO TvO
krijgen de kans om de schoonheid én kwetsbaarheid van hoogbegaafde
adolescenten te leren kennen. Omring ze met het vertrouwen dat ze
verdienen en help hen vanuit authenticiteit om hun talent te koesteren,
omarmen en ont-wikkelen!”
NIEUW
Prijs: €19,95
ISBN: 978 94 6317 335 3
88 pagina’s
- Prof. dr. Tessa Kieboom –
O TvO TvO TvO
TvO TvO TvO
TvO TvO TvO
TvO TvO TvO T
TvO TvO TvO T
TvO TvO TvO Tv
TvO TvO TvO Tv
WWW.INSTONDOBOEKEN.NL/HOOGBEGAAFDHEID-ONT-WIKKELT
TvO TvO
TvO TvO TvO T
TvO TvO TvO T
TvO TvO TvO Tv
vO TvO TvO Tv
vO TvO TvO TvO
vO TvO TvO TvO
O TvO TvO TvO
O TvO TvO TvO
vO