Thema nr 2 2024 - Instondo
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Thema Thema
Thema Thema Them
Financiering
Zin en onzin van de ‘perverse prikkel’
Wesley Boer & Boudewijn Peters
De optimale balans tussen vast en variabel
Susanne de Zwart
Eenvoud, transparantie en vertrouwen
Tomas Legrand & Esther Holleman
Hoe bekostigen we het stelsel van de toekomst?
Ben Jongbloed & Frans Kaiser
Financiering van het Vlaamse hoger onderwijs
Marc D’havé & Sofie Jaques
Optimaliseren van het leren
Sonia Labeau & Willem De Keyzer
20242
hema Thema Them
hema Thema Them
ema Thema Them
ema Thema Thema
ema Thema Thema
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
ema Th
ema Thema Thema
Omdat
hij de best opgeleide
begeleider verdient…
ema Thema Thema
Als begeleider helpt u voorkomen dat kinderen buiten de boot vallen
en managet u de onderwijszorg binnen uw school. Dankbaar, maar
verantwoordelijk werk dus, waarin het belangrijk is alle innovatie bij te
houden. Dat stelt hoge eisen aan het verwerven en bijhouden van
ma Thema Thema
uw vakkennis. Hoe vindt u de beste opleiding uit het grote aanbod?
Antwoord: kies een opleiding die is opgenomen in het Register
van het Centrum voor Post-Initieel Onderwijs Nederland. CPION
toetst, registreert en diplomeert het cursusaanbod voor postinitiële
opleidingen. Alleen als deze voldoen aan de strengste
kwaliteitscriteria krijgen ze het predikaat Registeropleiding. Zie het
als een garantie voor de waarde van uw diploma of certificaat. En
ma Thema Thema T
voor de best mogelijke onderwijszorg aan kinderen die het nodig
hebben.
…verdienen alle
deelnemers aan
deze opleidingen
een felicitatie:
CPION feliciteert iedereen die zich via
de opleidingen hiernaast (nog beter)
voorbereiden op hun dankbare werk.
Al deze Post-HBO Registeropleidingen zijn
inhoudelijk getoetst op inhoud en niveau
en voldoen aan de strenge kwaliteitseisen van
de Stichting PHBO Nederland.
Bureau Meesterschap, Intern Begeleider
Driestar Hogeschool, Intern Begeleider
ECNO Groningen, Intern Begeleider
Marnix Academie, Intern Begeleider
Onderwijs Maak Je Samen, Intern Begeleider
Bureau Meesterschap, Van intern begeleider naar
kwaliteitscoördinator
Academica University of Applied Sciences,
Kwaliteitscoördinator
Iselinge Academie,
Opleiding tot Intern Begeleider
Marnix Academie,
Top-opleiding Intern Begeleider
Bureau Meesterschap, Jonge Kind Specialist
Driestar Hogeschool, Jonge Kind Specialist
ECNO, Jonge Kind Specialist
Fontys Hogeschool Kind en Educatie,
Jonge Kind Specialist
CPION Keurmerk Registeropleidingen
Alleen voor post-initiële opleidingen die er écht toe doen.
CPION Postbus 701 3000 AS Rotterdam tel: +31 (0)10 899 74 30 www.cpion.nl
Hanzehogeschool Groningen, HanzePro,
Jonge Kind Specialist
a Thema Thema T
Hogeschool IPABO, Jonge Kind Specialist
Hogeschool KPZ, Jonge Kind Specialist
Hogeschool Utrecht, Jonge Kind Specialist
Hogeschool de Kempel, Jonge Kind Specialist
Marnix Academie, Jonge Kind Specialist
Onderwijs Maak Je Samen, Jonge Kind Specialist
a Thema Thema Th
Thomas More Hogeschool, Jonge Kind Specialist
ECNO, Basisopleiding Gedragsspecialist
Hogeschool de Kempel,
Basisopleiding Gedragsspecialist
Marnix Academie, Basisopleiding Gedragsspecialist
Thomas More Hogeschool, Basisopleiding
a Thema Thema Th
Gedragsspecialist
Marnix Academie,
Leer- en gedragsspecialist Top-opleiding
Wizz Scholing, Specialist Onderbouw
Thema Thema The
Thema Thema
Thema Thema Them
hema Thema Them
hema Thema Them
Financiering
hema Thema Them
22024
ema Thema Thema
ema Thema Thema
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
ema Th
2-24
Colofon
ema Thema Thema
Tijdschrift voor Hoger onderwijs & Management verschijnt
5 x per jaar en is een uitgave van Instondo B.V. Dordrecht.
Jaargang 31, nummer 2
Uitgave van: Instondo B.V.
Binnen Kalkhaven 231
3311 JC Dordrecht
T +31 (0)78 645 50 85
I www.instondo.nl
I www.themahogeronderwijs.org
Uitgever: Janneke van Loon
Eindredactie
Eveline van Amstel, Rogier Goetze
E-mail: e.vanamstel@instondo.nl
Voor het aanbieden van artikelen kunt u zich richten tot
de hoofdredactie, Bert Hoogewijs en Huib de Jong
E-mail: m.kok@instondo.nl
Advertentieacquisitie
Voor informatie over de advertentiemogelijkheden
kunt u een e-mail sturen aan: sales@instondo.nl
Basisontwerp
Hans Lodewijkx, Visuele Communicatie, Tilburg
Vormgeving
Verloop drukkerij, www.verloop.nl
Druk
Veldhuis Media BV, www.veldhuismedia.nl
Abonnementen
Abonnementsprijs voor Nederland € 410,00 excl. 6% btw,
inclusief verzendkosten, per jaar. Voor België € 430,00
(indien van toepassing btw-nummer opgeven).
Abonnementen lopen automatisch door, tenzij deze uiterlijk
2 maanden voor de vervaldatum schriftelijk worden opgezegd bij
onze abonnementenadministratie.
Contactgegevens voor Nederland en België:
Instondo Uitgevers B.V.
Binnen Kalkhaven 231
3311 JC Dordrecht, Nederland
E-mail: administratie@instondo.nl
I www.themahogeronderwijs.org
© Instondo B.V. Auteursrechten voorbehouden.
Het is niet toegestaan zonder schriftelijke toestemming
van de uitgever artikelen, illustraties of schema’s geheel of
gedeeltelijk over te nemen.
Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg
besteed. Voor informatie die nochtans onvolledig of onjuist
is opgenomen, aanvaarden auteur(s), redactie en uitgever
geen aansprakelijkheid. Voor eventuele verbeteringen van de
opgenomen gegevens houden zij zich gaarne aanbevolen.
ISSN 1380-7110
Redactie
BERT HOOGEWIJS, hoofdredacteur
HUIB DE JONG, hoofdredacteur
EVELINE VAN AMSTEL, eindredacteur
ROGIER GOETZE, eindredacteur
BABS VAN DEN BERGH, Universiteiten van Nederland
TOM DEKEYZER, UGent
JAN DRIES, Universiteit Antwerpen
DIDI GRIFFIOEN, Hogeschool van Amsterdam
RON MINNÉE, Vereniging Hogescholen
HENNO THEISENS, De Haagse Hogeschool
ALEXANDRA VENNEKENS, Rathenau Instituut
KOEN VERLAECKT, Vlaamse Interuniversitaire Raad
ERIC VERMEYLEN, Vlaamse Hogescholenraad
HANS VOSSENSTEYN, Saxion Hogeschool
MARIJK VAN DER WENDE, Universiteit Utrecht
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
Recensieredactie
a Thema Thema T
PIM BREEBAART, De Haagse Hogeschool
BRUNO BROUCKER, KU Leuven
MYRTE LEGEMAATE, UGent
ALBERT PILOT, Universiteit Utrecht
KOEN RYMENANTS, Hogeschool Gent
LYDIA SCHAAP, Hogeschool Utrecht
KURT DE WIT, KU Leuven
a Thema Thema T
a Thema Thema Th
Medewerkers aan dit nummer
Andreas De Block
Wesley Boer
Dirk Van Damme
Marc D’havé
Tim Engels
Paul Flach
Jan Van Hee
Mieke Van Herreweghe
Esther Holleman
Bert Hoogewijs
Sofie Jaques
Huib de Jong
Ben Jongbloed
Frans Kaiser
Willem De Keyzer
Sonia Labeau
Myrte Legemaate
Tomas Legrand
Boudewijn Peters
Koen Rymenants
a Thema Thema Th
Lydia Schaap
Rik Van de Walle
Susanne de Zwart
Thema Thema The
Thema Thema
Thema Thema Them
4 Bert Hoogewijs
Hoofdredactioneel
6 Wesley Boer & Boudewijn Peters
Zin en onzin van de ‘perverse prikkel’
Een blik op discussies over bekostiging
11 Jan Van Hee
De olifant in de kamer is een
heilige koe
Hoe laisser-faire nodeloos veel geld kost
17 Tomas Legrand & Esther Holleman
Eenvoud, transparantie en vertrouwen
Naar een duurzaam model voor groei
en innovatie
Verder in deze uitgave:
56 Dirk Van Damme
Wat betekent PISA voor het
hoger onderwijs?
58 Sonia Labeau & Willem De Keyzer
Optimaliseren van het leren
Learning analytics in het hoger
onderwijs
Financiering
22 Susanne de Zwart
De optimale balans tussen vast
en variabel
Stabiliteit en flexibiliteit
26 Ben Jongbloed & Frans Kaiser
Hoe bekostigen we het stelsel van
de toekomst?
Antwoorden op de grote transformaties
32 Paul Flach
Sturend of volgend?
Handreikingen voor een evenwicht
37 Tim Engels
Een uitgekiende verdeling van
middelen
Twintig jaar Bijzonder Onderzoeksfonds
en Industrieel Onderzoeksfonds
Boeken & bladen
64 Lydia Schaap
Kundige reflectie op de rol
van onderwijs
66 Myrte Legemaate
Leren in alle lagen
68 Koen Rymenants
Implementatie als uitdaging
41 Andreas De Block
Pleidooi voor een bescheiden
revolutie
Hoe moeten we onderzoeksmiddelen
verdelen?
hema Thema Them
45 Rik Van de Walle & Mieke Van
Herreweghe
Minder frustratie, meer intellectuele
ademruimte
Verder bouwen aan een gunstiger
onderzoeksklimaat
hema Thema Them
51 Marc D’havé & Sofie Jaques
Financiering van het Vlaamse
hoger onderwijs
Een gelaagd en complex systeem
hema Thema Them
ema Thema Thema
ema Thema Thema
71 Myrte Legemaate
Boeiende schets van een kleurrijke
geschiedenis
73 Huib de Jong
Verslag van een persoonlijke
zoektocht
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
3
ema Th
Een adequate inzet van middelen
4
2-24
Financiering
ema Thema Thema
ma Thema Thema
ok in tijden van artificiële intelligentie blijven
O
getalenteerde en gepassioneerde medewerkers de
belangrijkste troef voor kennisinstellingen. Passend
dus dat het vorige nummer van Th&ma ging over
personeelsbeleid. Niettemin is een krachtdadig personeelsbeleid
niet mogelijk zonder afdoende financiële middelen.
Evident dus dat een adequaat bekostigingssysteem
cruciaal is.
Om niet te ver in de tijd terug te gaan: in 2019 schreef de
commissie-Van Rijn 1 dat het toenmalige bekostigingssysteem
zijn langste tijd had gehad. En jawel, enkele jaren
later kun je dit nog altijd zo stellen. De bekostiging of
financiering van hogeronderwijsinstellingen blijft een
actueel onderwerp. De complexiteit ervan blijkt uit de uiteenlopende
reacties op het voormelde rapport; ze gingen
van ‘zeer interessant’ tot ‘slecht’ en ‘waanzinnig’. Zeker
wanneer er geen extra middelen zijn, geeft elke verandering
aanleiding tot moeilijk verteerbare herschikkingen tussen
instellingen. Laat dit evenwel geen reden zijn om er niet
over te reflecteren in dit Th&ma-nummer.
Zowel in Vlaanderen als in Nederland vormen de overheidsmiddelen
de belangrijkste bron van inkomsten voor
de hogescholen en universiteiten. Het is dan ook niet
verrassend dat in diverse memoranda in aanloop naar de
verkiezingen – die voor Nederland achter de rug liggen
en in Vlaanderen in juni aan de orde zijn – financieringsdesiderata
naar voren werden en worden geschoven.
Simpelweg meer geld vragen is daarbij een piste, maar
interessanter lijkt het om in te gaan op suggesties voor
diepgaander wijzigingen op stelselniveau.
Ik verwees reeds naar de commissie-Van Rijn, maar sinds
haar rapport hebben ook anderen zich gebogen over toekomstverkenningen,
over tekortkomingen in bestaande
financieringssystemen en suggesties voor verandering.
Met de werkgroep-Sterken 2 pleiten de Nederlandse universiteiten
bijvoorbeeld voor minder concurrentie en meer
samenwerking, met aansluitend de vraag naar zogenoemde
capaciteitsbekostiging. Publiek bekostigde studieplaatsen
of diploma’s worden hierbij gecoördineerd en afgestemd.
Minister Dijkgraaf van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
heeft hierop reeds genuanceerd gereageerd in een
recente Kamerbrief 3 .
Capaciteitsbekostiging is één optie. Maar in aanloop naar de
verkiezingen zijn diverse denkpistes gelanceerd in positionpapers,
memoranda en verkiezingsmanifesten. Het gaat
daarbij onder meer over de positie van universiteiten ten
opzichte van hogescholen, de transparantie van financieringsmodellen,
verschuivingen in het bekostigingsniveau
van de diverse studiegebieden, studieduurverkorting in het
hbo (hoger beroepsonderwijs), rationalisatie van het studieaanbod,
meer samenwerking tussen instellingen, open
in plaats van gesloten enveloppes en internationalisering.
Voor Nederland in het bijzonder is er ook de door minister
Dijkgraaf bestelde toekomstverkenning 4 . Voor Vlaanderen
zien we dan weer uit naar de uitkomst van de door het
departement Onderwijs en Vorming bestelde studie over
wat de efficiëntste financiering voor het hoger onderwijs
zou kunnen zijn. Daarbij wordt gevraagd naar alternatieve
criteria die zouden kunnen bijdragen aan een effectievere
inzet van de middelen. Dit ten voordele van een maximale
onderwijskwaliteit, waarbij gelijke kansen voor toegang
tot het hoger onderwijs bovendien gewaarborgd blijven.
Verschillende experten reflecteren over een en ander in het
voorliggende Th&ma-nummer.
ma Thema Thema T
a Thema Thema T
a Thema Thema T
Naast de eerste geldstroom zijn natuurlijk ook diverse
andere inkomstenbronnen cruciaal voor universiteiten en
hogescholen. Klassiek daarbij zijn inkomsten uit onderzoek
en wetenschappelijke en maatschappelijke dienstverlening.
Dit is zeker zo voor de universiteiten en in toenemende
mate ook voor de hogescholen. Het recente verkiezingsmanifest
van de Vereniging Hogescholen pleit zowaar
a Thema Thema Th
a Thema Thema Th
De reacties op het
rapport gingen van
‘zeer interessant’ tot
Thema Thema The
‘slecht’ en ‘waanzinnig
Thema Thema
De inrichting van de
bekostiging is onderwerp
van een actuele en
blijvende discussie
voor 200 miljoen euro extra per jaar voor praktijkgericht
onderzoek in het hbo. Aansluitend leeft daarbij meer en
meer de bekommernis om de tijd die onderzoekers verspillen
aan niet-behaalde onderzoeksaanvragen en wordt
er nagedacht over een efficiëntere interne verdeling van de
onderzoeksmiddelen. Een systeem waarbij elke onderzoeker
a priori op zijn minst een deel van de fondsen krijgt
toegewezen zonder daarvoor een projectaanvraag te hoeven
indienen heeft recent bij sommige instellingen dan ook
meer aandacht gekregen. We lezen er meer over in dit
Th&ma-nummer.
De interne verdeling van onderzoeksmiddelen is een punt
van zorg, maar daarnaast is de interne allocatie van de
middelen uit de eerste geldstroom natuurlijk al langer een
issue. Niet altijd, maar dikwijls is deze formulegebaseerd.
Zoals het voor de overheid lastig is om op een objectieve
basis de kosten per studiegebied in rekening te brengen, zo
is het ook voor de individuele instellingen niet eenvoudig
om een optimale interne allocatie te bewerkstelligen die
aansluit bij het eigen instellingsprofiel. Ook dit komt aan
bod in dit nummer.
De inrichting van de bekostiging is onderwerp van een
actuele en blijvende discussie in de hogeronderwijssector.
In de eerder vermelde Kamerbrief wijst ook minister Dijkgraaf
daarop, maar hij concludeert dat het voor Nederland
gebruikte model voor de verdeling van middelen over
hoger onderwijsinstellingen historisch is gegroeid en dat het
eigenlijk een gebalanceerd systeem is. Hij stelt evenwel ook
Financiering
Thema Thema Them
hema Thema Them
dat de signalen uit de sector en de maatschappij desalniettemin
aanleiding zouden kunnen geven om veranderingen
door te voeren. Een eenduidig antwoord op de vraag hoe
een aangepaste bekostiging of financiering er zou moeten
uitzien, is daarmee nog niet gegeven. Ook van de bijdragen
in dit Th&ma-nummer kunnen we dit niet verwachten; wel
dat ze inspirerend zijn voor de diverse betrokkenen in het
debat, dat we hoe dan ook zullen voeren.
hema Thema Them
Tot slot: veel leesgenot toegewenst en heel veel dank aan
allen die vanuit verschillende expertises en achtergronden
aan dit nummer hebben bijgedragen.
hema Thema Them
Bert Hoogewijs
is hoofdredacteur van Th&ma
ema Thema Thema
Noten
1 Adviescommissie Bekostiging Hoger Onderwijs en Onderzoek (2019). Wissels om. Naar
een transparante en evenwichtige bekostiging, en meer samenwerking in hoger onderwijs en
onderzoek.
2 Sterken, E. et al. (2023). Kiezen voor Kwaliteit in 2040.
3 OCW (2023). Kamerbrief over bekostiging en bekostigingsvarianten hoger onderwijs,
19 december 2023.
4 Elmers, T. (red.) (2023). Vandaag is het 2040. Toekomstverkenning voor middelbaar
beroepsonderwijs, hoger onderwijs en wetenschap.
ema Thema Thema
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
5
ema Th
Als universiteiten zich niet langer druk hoeven te maken over financiële modellen en de groei van de sector,
biedt dat ademruimte. Dan kunnen ze weer fundamenteel nadenken over de vraag wat ze wezenlijk willen zijn
en wat ervoor nodig is om daar te komen.
Zin en onzin van de ‘perverse prikkel’
Een blik op discussies over bekostiging
6
2-24
Financiering
ema Thema Thema
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
Wesley Boer & Boudewijn Peters
a Thema Thema T
einig onderwerpen zijn zo vaak onderdeel van
W
discussie als de bekostiging, zowel in euro’s als in
systematiek, van de Nederlandse universiteiten.
Door een verdubbeling van het aantal studenten zijn
daar de afgelopen jaren grote tekorten ontstaan, zo
bleek onder meer uit onderzoek van PwC Strategy& (2021).
De recente investeringen van het kabinet-Rutte IV hebben
deze disbalans enigszins hersteld, maar hebben de bekostigingssystematiek
in de basis niet veranderd.
Wanneer het in de sector gaat over de bekostiging, valt al
snel de term ‘perverse prikkel’. Universiteiten zijn namelijk
voor een deel van hun bekostiging afhankelijk van de
aantallen studenten, behaalde diploma’s en promoties.
De snelle groei van het aantal studenten, inclusief die van
het aantal internationale studenten, wordt door de politiek
en in onze sector regelmatig in verband gebracht met het
behalen van financiële voordelen. Universiteiten zouden
niet stil kunnen blijven zitten en zouden wel móéten
groeien in studentenaantallen; als andere universiteiten
groeien, daalt immers het eigen ‘marktaandeel’. Het gevolg
zou een kleiner deel van de taart zijn, lees: minder geld.
Toch is die perverse prikkel een stuk minder groot dan wel
wordt gedacht. Dat houdt – helaas – alleen niet in dat de
huidige bekostiging geen problemen kent.
Drie geldstromen
Laten we eerst de achtergrond schetsen van de huidige
bekostigingssystematiek. De Nederlandse universiteiten
zijn gericht op het verzorgen van academisch onderwijs,
wetenschappelijk onderzoek en het overdragen van kennis
naar de maatschappij, ook wel bekend als valorisatie. Voor
het betalen van salarissen, gebouwen, materialen en alle
andere noodzakelijke kosten voor het organiseren hiervan,
hebben ze drie hoofdvormen van inkomsten:
1. De eerste geldstroom bestaat uit de rijksbijdrage die universiteiten
ontvangen vanuit het ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap (OCW). Het Rijk bepaalt
deze bijdrage op basis van het totale aantal Nederlandse
studenten en studenten uit de Europese Economische
Ruimte (EER). OCW verdeelt dit budget over de instellingen
op basis van haar verdeelmodel.
2. De tweede geldstroom betreft de publieke onderzoeksbekostiging
die de Nederlandse Organisatie voor
Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) verdeelt over
de universiteiten. Wetenschappers schrijven hiervoor
onderzoeksvoorstellen en de beste voorstellen ontvangen
financiering.
a Thema Thema T
a Thema Thema Th
a Thema Thema Th
Universiteiten zouden
wel móéten
groeien in
Thema Thema The
studentenaantallen
Thema Thema
3. De derde geldstroom bestaat uit de inkomsten van een
universiteit via bijvoorbeeld contractonderzoek in
samenwerking met het bedrijfsleven, collectebusfondsen
zoals de Nierstichting of KWF Kankerbestrijding en
postinitieel contractonderwijs.
Ten slotte hebben universiteiten ook nog inkomsten die niet
gerelateerd zijn aan academisch onderwijs en onderzoek.
Voorbeelden hiervan zijn inkomsten uit sportfaciliteiten
op de campus, het universiteitsrestaurant, opbrengsten uit
vermogen of de verkoop van onroerend goed. Omdat de
rijksbijdrage van het ministerie van OCW de grootste bron
van inkomsten is, zullen wij ons daarop richten.
Korte geschiedenis
De universitaire bekostiging heeft in de afgelopen zeventig
jaar een dynamische geschiedenis doorgemaakt.
Tot 1960 was ze vooral gebaseerd op een declaratiebasis
zonder bekostigingsmodel. Sindsdien heeft de overheid een
beweging gemaakt naar bekostigingsmodellen met een koppeling
tussen taken en middelen. Dat had in de eerste jaren
de vorm van een lumpsum voor personeel en voor materiële
kosten, waarbij universiteiten de middelen uit de ene pot
niet mochten gebruiken voor de andere. In 1978 voerde
de overheid het ITT-model in: Intentionele Taakstelling en
Toewijzing. Dit model bevatte een minder directe koppeling
tussen onderzoeksmiddelen en studentenaantallen
en introduceerde een vaste voet door de bekostiging van
personeelskosten niet meer volledig te bepalen op basis van
studentenaantallen.
In de dynamische periode 1993-2003 is het bekostigingsmodel
vier keer aangepast. Dat is volgens Groot & Van
Helden (2017) mede een gevolg van het feit dat zowel de
minister als de instellingen wezen op de tekortkomingen
in het verdeelmodel en de toenemende complexiteit als
gevolg hiervan. Uiteindelijk is bij de invoering van de
bachelor-masterstructuur in 2003 het huidige ‘BaMa-model’
geïntroduceerd. Vanaf 2010 is de nadruk daarbij meer
komen te liggen op nominaal bekostigde inschrijvingen,
naast de diploma’s. Zie voor een gedetailleerde
geschiedenis van de universitaire bekostigingsmodellen
Jongbloed & Salerno (2003), Groot & Van Helden (2017)
en OCW (2023b).
In de huidige bekostiging zien wij twee aparte dynamieken
die in elkaar grijpen en die nadere toelichting behoeven.
Wij noemen dit het eerste en het tweede niveau van het
bekostigingsmodel. Niveau 1 betreft het bepalen van het
totale budget, niveau 2 het model van verdeling over de universiteiten
(zie ook afbeeldingen op pp. 8-9).
Niveau 1: bepaling totale budget
Allereerst bepaalt de Rijksoverheid hoeveel geld er in totaal
beschikbaar is voor de universitaire rijksbijdrage. Het gaat
Financiering
Thema Thema Them
In de dynamische
periode 1993-2003 is
hema Thema Them
het bekostigingsmodel
vier keer aangepast
hema Thema Them
om de hoeveelheid middelen die OCW ontvangt van het
ministerie van Financiën. Daarvoor baseert ze zich op de
studentenramingen, ook wel de referentieraming genoemd.
Deze stelt OCW jaarlijks vast; de raming geeft een beeld
van de verwachte ontwikkeling van de studentenaantallen.
Simpel gezegd bepaalt het totaal aantal verwachte studenten
uit Nederland en de Europese Economische Ruimte in combinatie
met het onderwijstarief van OCW (8.700 euro per
student in 2024 volgens de begroting 2024 van het ministerie
van OCW) de totale onderwijsbekostiging. Veranderen
de studentramingen, dan verandert ook het macrokader
onderwijs.
Het macrokader voor onderzoek, de onderzoeksbekostiging
in de rijksbijdrage, wordt alleen geïndexeerd voor inflatie
door middel van de loonprijsbijstelling en kan alleen verder
worden verhoogd met specifieke investeringen van het kabinet.
Bij groeiende studentenaantallen neemt ceteris paribus
het macrokader onderwijs dus toe, terwijl het macrokader
onderzoek gelijk blijft. Deze beweging is logischerwijs
andersom bij een dalend studentenaantal.
hema Thema Them
ema Thema Thema
Niveau 2: verdeling over universiteiten
Na het bepalen van het totale budget moet de overheid dit
budget verdelen over de universiteiten. Voor zowel het
macrokader onderwijs als het macrokader onderzoek is
sprake van – deels historisch bepaalde – vaste en variabele
bekostiging. Bij de onderzoeksbekostiging bepaalt het Rijk
eerst de variabele bekostiging; het bedrag dat overblijft is
beschikbaar voor de vaste bekostiging. Bij de onderwijsbekostiging
gaat dat precies andersom: daar is het budget
voor de variabele bekostiging het resultaat van het totale
macrokader onderwijs minus de vaste bekostiging. De variabele
onderwijsbekostiging, het budget dat overblijft, wordt
verdeeld onder de universiteiten door het totale budget
voor de variabele onderwijsbekostiging te delen door het
totale aantal gewogen bekostigde inschrijvingen (studenten)
en bekostigde graden (diploma’s) van alle universiteiten.
Het resultaat is een tarief per bekostigde inschrijving en
graad. Dit wordt vervolgens vermenigvuldigd met het aantal
gewogen bekostigde inschrijvingen en graden van een
ema Thema Thema
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
7
ema Th
8
2-24
Financiering
ema Thema Thema
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
a Thema Thema T
individuele universiteit. In feite is het uiteindelijk een relatief
eenvoudige berekening van tarief (P) x aantal (Q).
Bij de onderzoeksbekostiging vinden soortgelijke dynamieken
plaats bij het berekenen van het bedrag per promotie of
ontwerpercertificaat en bij de bachelor- en masterdiploma’s.
Het verschil met de onderwijsbekostiging is dat de variabele
onderzoeksbekostiging gebruikmaakt van driejaarsgemiddelden
en de onderwijsfinanciering de aantallen van één
peiljaar.
Bijzonder is dus dat voor het bepalen van het totale macrokader
onderwijs het totaal aantal studenten uit Nederland
en de Europese Economische Ruimte bepalend is, terwijl
bij de verdeling van het variabele onderwijsbudget alleen
de bekostigde inschrijvingen en graden van belang zijn.
Zoals hiervoor bleek, groeit de totale onderwijsbekostiging
bij groeiende studentenaantallen; deze groei op basis van
alle studenten uit Nederland en de Europese Economische
Ruimte slaat neer in het variabele deel, de teller neemt
toe. De gewogen bekostigde inschrijvingen en graden, de
noemer, stijgen naar verhouding minder, doordat er sprake
is van bekostigde en niet-bekostigde studenten. Het gevolg
hiervan is dat het tarief per gewogen bekostigde inschrijving
en graad toeneemt. Met andere woorden: een universiteit
met gelijkblijvende of zelfs licht dalende studentenaantallen
gaat er in euro’s op vooruit, mits het totaal aantal studenten
in de universitaire sector blijft groeien.
Het omgekeerde effect kan zich ook voordoen: wanneer de
sector als geheel krimpt, daalt het onderwijstarief en krijgt
een alsnog groeiende universiteit meer studenten met
(relatief) minder onderwijsbekostiging. Dit leidt ertoe dat
universiteiten afhankelijk zijn van elkaar, waardoor ook het
beeld is ontstaan dat iedereen moet groeien: als de sector
krimpt, moeten alle universiteiten bekostiging inleveren.
Dode cobra’s
Zoals wij eerder schreven, gaan discussies over de bekostiging
van de Nederlandse universiteiten vaak over de
vermeende perverse prikkel. Universiteiten moeten blijven
groeien, omdat zij anders marktaandeel verliezen en
minder bekostiging ontvangen. Om te duiden wat een
perverse prikkel precies is, hebben wij de Van Dale geraadpleegd.
Het woordenboek stelt dat het iets is dat het tegenovergestelde
uitlokt van wat je wilde bereiken. Wij vatten
in dit verband een perverse prikkel op als een prikkel die
ervoor zorgt dat gedrag dat niet tot een maatschappelijk
gewenst nut leidt, domineert.
Een bekend voorbeeld hiervan is het zogenoemde cobraeffect.
In de tijd dat de Britten de baas waren in India
maakten zij zich zorgen over de grote hoeveelheid cobra’s.
Voor het terugdringen van het aantal slangen besloten zij
een prijs te zetten op iedere dode cobra die werd ingeleverd
bij de autoriteiten. Maar hoewel het aantal ingeleverde
cobra’s hoog was, nam het aantal slangen op straat niet af.
Wat bleek: als gevolg van het beleid waren mensen cobra’s
gaan fokken, zodat ze de beloning konden opstrijken als
extra inkomsten. Toen de overheid besloot te stoppen met
het betalen per cobra, lieten de cobrafokkers de slangen los
en was het probleem alleen nog maar groter geworden.
a Thema Thema T
a Thema Thema Th
a Thema Thema Th
Hoe vertaalt dit voorbeeld zich naar het wetenschappelijk
onderwijs? Het is de vraag of de bekostigingsprikkel de
oorzaak is van sterk toegenomen studentenaantallen, of dat
de beweging andersom is. De studentenaantallen zijn in de
afgelopen jaren sterk gegroeid. Dat past in de emancipatoire
functie van het hoger onderwijs en leidt tot een beter opgeleide
beroepsbevolking, met alle voordelen van dien voor
de economie en welvaart in Nederland. In die zin vormen
Thema Thema The
Thema Thema
de sterk gegroeide studentenaantallen wellicht juist het
gewenste effect van het hogeronderwijsbeleid en de relatief
grote toegankelijkheid van de Nederlandse hogescholen
en universiteiten. Tegelijkertijd heeft de sterke groei van
studentenaantallen maatschappelijk problemen opgeleverd
met een tekort aan huisvesting en het gevoel dat internationale
studenten ‘kinderen van eigen bodem’ verdringen.
Naar ons idee is het knelpunt met name dat de verwevenheid
van onderwijs en onderzoek, waaraan Nederlandse universiteiten
een groot belang hechten, onder grote druk is komen
te staan. Sinds 1978 is deze koppeling losgelaten in de bekostigingsmodellen.
Bij toenemende studentenaantallen groeit
de onderwijsbekostiging mee, terwijl de onderzoeksbekostiging
stabiel blijft. Dit zorgt voor een ongewenste druk op de
bekostiging van het onderzoek, terwijl het bewaren van een
goede balans tussen onderwijs en onderzoek voor universiteiten
van essentieel belang is. Het is een kernwaarde van de
academie. Een universitair docent of hoogleraar zou gemiddeld
genomen de helft van de tijd bezig moeten zijn met academisch
onderzoek en de andere helft met het opleiden van
studenten aan de hand van de nieuwste wetenschappelijke
inzichten. Dit uitgangspunt is zoals eerder beschreven geen
onderdeel van de bekostigingsmodellen van OCW.
Focus op marktaandeel
Blijft de vraag wat de perverse prikkel in de bekostiging dan
is of zou zijn. Wellicht heeft deze te maken met de focus
van individuele universiteiten op het eigen ‘marktaandeel’.
Deze focus veronderstelt dat een universiteit moet blijven
inzetten op groei, omdat een lager marktaandeel leidt tot
minder bekostiging. Dat zou een juiste aanname zijn bij
een gelijkblijvend totaalbudget voor het wetenschappelijk
onderwijs, maar door de referentiesystematiek groeit de
Financiering
Thema Thema Them
hema Thema Them
hema Thema Them
totale rijksbijdrage juist mee met stijgende studentenaantallen.
Het totaalbedrag neemt dus toe. Voor een gelijke
bekostiging in euro’s is een lager aandeel daardoor geen
probleem. Sterker nog, het kan raadzaam zijn om te stabiliseren
in studentenaantallen, omdat je profiteert van de
netto groei in de sector zolang anderen blijven groeien.
Het beeld dat wij de afgelopen jaren hebben gezien, en
theo retische berekeningen ondersteunen dit, is dat het
tarief in de variabele onderwijsbekostiging per gewogen
bekostigde inschrijving en graad dan stijgt. Daarbij is het
probleem dat dit steunt op de aanname dat de dertien
andere Nederlandse universiteiten gezamenlijk netto blijven
groeien. Daar zit direct het dilemma en het instabiele van
de huidige bekostiging. Een universiteit blijft in het verdeelmodel
afhankelijk van de andere universiteiten in de sector.
De combinatie van referentieraming en verdeelmodel leidt
tot onvoorspelbare effecten en lage transparantie, en is daardoor
een bron, of kan een bron zijn, van veel verschillende
incongruente effecten.
hema Thema Them
ema Thema Thema
ema Thema Thema
Voor een alternatieve hypothese kijken wij naar het gedachtengoed
van William Niskanen (1971) over budgetmaximalisatie
in de publieke sector, en een verdere beschouwing
daarvan door Daems (1990). Het is voorstelbaar dat de
ervaren perverse prikkel tot groei onterecht wordt toegekend
aan de bekostigingssystematiek, terwijl deze prikkel
in feite meer psychologisch van aard is. Veel hoogleraren
en faculteiten zouden graag willen groeien en op zoek gaan
naar een zo hoog mogelijk budget. Want, positief uitgelegd,
zij willen en kunnen dan meer onderzoek doen en betere
wetenschappers aantrekken. Dit zie je zowel in onderzoekfinanciering
aan de talloze aanvragen die worden ingediend
bij NWO als in de onderwijsfinanciering, waarin logischerwijs
iets van een mechanisme zit dat zegt: ‘meer studenten
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
9
ema Th
10
2-24
Financiering
ema Thema Thema
= meer geld’. In dit geval zit de ervaren perverse prikkel dus
niet zozeer in het bekostigingsmodel, maar bij de mens zelf.
Lege pagina
Hoe moet het dan wel met de toekomst van de universitaire
sector in Nederland en de discussies over een toekomstbestendige
en duurzame bekostiging? De sector is daarmee
drukdoende, mede aan de hand van de toekomstverkenning
van OCW en het rapport-Sterken. Wat ons betreft begint het
met de essentiëlere vragen van het universitaire bestaan:
waarom bestaat deze specifieke universiteit, wat is ons
profiel, redenerend vanuit de eigen kracht, en waar is vraag
naar vanuit de samenleving en individuele (aankomende)
studenten?
Dat is niet niets. Dit vraagt bijna een ‘legepaginabenadering’,
waarbij we opnieuw nadenken over essentiële zaken
zoals instellingsprofiel, facultaire en wetenschappelijke
focusgebieden en samenwerking binnen en buiten Nederland,
en inhoudelijke keuzes maken over de vraag welke
opleidingen we aanbieden en in welke omvang. Hoeveel
afgestudeerde studenten heeft Nederland nodig in bepaalde
sectoren, zoals rechten, economie en psychologie, wat is
het onderscheidende vermogen van die sectoren en welke
verschillende invalshoeken hebben dezelfde opleidingen bij
verschillende universiteiten?
Daarna komt de vraag wat er nodig is om dat toereikend te
kunnen financieren. Natuurlijk zijn financiële doorrekeningen
en modellen belangrijk in discussies, maar wanneer
deze fundamentelere discussies in de weg zitten is er sprake
van een disbalans. Willen we de universiteiten organiseren
op basis van het beschikbare budget, of nadenken over de
vraag wat ze wezenlijk willen zijn en wat er nodig is om
daar te komen?
Ruimte voor profilering
In de afgelopen jaren hebben wij gezien hoe bestuurlijke
discussies verzandden (of dreigden te verzanden)
in gesprekken over verdeelprincipes en de werking van
financiële modellen. Dat is in zichzelf niet vreemd voor een
sector waarin sprake is van structurele onderfinanciering en
waarin de marges dusdanig smal zijn geworden dat deze de
bestuurlijke ruimte voor samenwerking bepalen.
Een universiteitsbestuurder zal de keuzes moeten maken
voor een inspirerende koers van de universiteit. Wij kennen
veel bestuurders die dit willen, maar die zich door de financiële
situatie in de sector tegelijkertijd beperkt zien in hun
bewegingsvrijheid. Discussies over technische uitwerkingen
overschaduwen dan al snel principiëlere discussies over de
toekomst van onze universiteiten. Het gaat helpen wanneer
bestuurders op instellingsniveau niet langer hoeven te anticiperen
op de vraag of de sector als geheel wel blijft groeien.
Dit geeft ruimte voor het centraal stellen van de eigen focus
en strategische keuzes, en geeft meer rust door een betere
voorspelbaarheid van de financiering. Dit vraagt om een
adequate bekostiging, die past bij de verwevenheid tussen
onderwijs en onderzoek en die ruimte geeft voor profilering
en ambities.
ma Thema Thema
Door deze ademruimte kunnen discussies weer echt gaan
over wat er nodig is voor ons land, voor de wetenschap en
voor de studenten aan de universiteiten. Een toereikende
bekostiging volgt dan logischerwijze op de inhoudelijke
keuzes. Onze wetenschap scoort internationaal goed in kwaliteit,
samenwerking en profilering. Maar de druk daarop
is groot. De wetenschap én ons land zijn zeer gediend
met het rustiger vaarwater van een stabiele en toereikende
bekostiging.
ma Thema Thema T
Wesley Boer
is beleidsadviseur Financiën bij Universiteiten van Nederland en
student aan de opleiding Certified Public Controller (CPC) van
de Vrije Universiteit Amsterdam
Boudewijn Peters
is domeinleider Financiën bij Universiteiten van Nederland
a Thema Thema T
Dit artikel is op persoonlijke titel geschreven. Wij danken Agnes
Muskens (vicevoorzitter college van bestuur Radboud Universiteit),
Erik Boels (directeur Finance & Control, Universiteit van
Amsterdam), Twan Wessels (adviseur bekostiging, Universiteit
Maastricht) en Remco Smulders (bestuurssecretaris Universiteiten
van Nederland) voor het meelezen van dit artikel, hun
kritische reflecties en waardevolle suggesties.
a Thema Thema T
Literatuur
a Thema Thema Th
Daems, A. (1990). ‘Non-market failures’: Imperfecties in de budgetsector. Tilburg: Tilburg
University, Faculteit der Economische Wetenschappen.
Groot, T. & Helden, G. van (2017). Financieel management van non-profit organisaties
(zevende, herziene druk). Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers.
Jongbloed, B. & Salerno, C. (2003). De bekostiging van het universitaire onderwijs en
onderzoek in Nederland: Modellen, thema’s en trends. Enschede: Center for Higher
Education Policy Studies, Universiteit Twente. www.awti.nl/binaries/awti/documenten/
publicaties/2003/12/1/de-bekostiging-van-het-universitaire-onderwijs-en-onderzoek-innederland-modellen-themas-en-trends/werkdoc-bekostiging-universitair-
onderwijs-onderzoek-nederland.pdf
OCW (2023a). Kamerbrief Bekostiging en bekostigingsvarianten hoger onderwijs,
a Thema Thema Th
19 december 2023. Den Haag: ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
www.tweedekamer.nl/downloads/document?id=2023D50384
OCW (2023b). Verdiepende analyse bij Kamerbrief bekostiging en bekostigingsvarianten
hoger onderwijs, 19 december 2023. Den Haag: ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap. www.tweedekamer.nl/downloads/document?id=2023D50385
Rijksoverheid (2024). Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
wetten.overheid.nl/BWBR0005682/2024-01-01
Smout, B. (2023). ‘Wim van de Donk: ‘De perverse prikkel is het echte probleem, niet de
internationalisering’’. Univers magazine. universonline.nl/nieuws/2023/09/04/wim-
van-de-donk-de-perverse-prikkel-is-het-echte-probleem-niet-de-internationalisering/
Thema Thema The
Van Dale (2024). www.vandale.nl/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/pervers
Visser, S., Moons, S. & Steemers, R. (2021). Toereikendheid, doelmatigheid en
kostentoerekening in het mbo, hbo en wo&o. Strategy&, PricewaterhouseCoopers.
Warczak Jr., P. (2021). The Cobra Effect: Kisor, Roberts, and the Law of Unintented
Consequences. Akron Law Review.
Thema Thema
Het markteconomische competitiemodel en de maximale autonomie van het Vlaamse hoger onderwijs hebben geleid
tot een kosteninefficiënt, versnipperd opleidingsaanbod. Blijven we krampachtig vasthouden aan een voorbijgestreefde
visie op de ‘vrijheid van onderwijs’, of werken we aan kwaliteit, efficiëntie en betaalbaarheid?
De olifant in de kamer is een heilige koe
Hoe laisser-faire nodeloos veel geld kost
Jan Van Hee
n de hele discussie over de kwaliteit en de financiering
van het (hoger) onderwijs in Vlaanderen loopt
I
een olifant doorheen een heilig huisje. Met het
argument dat onderlinge concurrentie de onderwijskwaliteit
zou verbeteren, wordt de maximale
en ideologisch geïnspireerde autonomie van onze Vlaamse
hogescholen en universiteiten nooit in vraag gesteld. Helaas
gaat dat argument maar deels op als je de gebrekkige
performantie van het Vlaamse onderwijssysteem bekijkt.
Deze vrijheid zorgt immers voor een versnippering van
het aanbod, een toenemende complexiteit in de onderwijsorganisatie,
een verbrokkeling van het aanwezige talent,
een weinig efficiënte inzet van de beschikbare middelen en
een gebrek aan centrale strategie op de programmering van
opleidingen.
Als veldwerker in zeer diverse rollen, met ettelijke jaren
op de teller in het hoger onderwijs, wil ik hier toch even
de knuppel in het hoenderhok gooien. Verwacht dus een
grote mate van ‘data- and guts informed’ (zelf)kritiek op het
Vlaamse hoger onderwijs. De keuze die voorligt is: blijven
we krampachtig vasthouden aan een compleet voorbijgestreefde
visie op de ‘vrijheid van onderwijs’, de heilige koe,
of werken we aan kwaliteit, efficiëntie, doelgerichte samenwerking
én betaalbaarheid?
Dalende financiering
De basisfinanciering, die niet meestijgt met de toename van
het aantal studenten, is een groot probleem. Sinds de invoering
van het financieringsdecreet in 2008 is de financiering
per student teruggevallen van 9580 naar 7460 euro per
jaar (Borremans, 2023). Zowel de Vlaamse Onderwijsraad
Financiering
Thema Thema Them
hema Thema Them
hema Thema Them
hema Thema Them
(VLOR, 2022) als de Organisatie voor Economische Samenwerking
en Ontwikkeling (OESO, 2021) maakt zich ernstig
zorgen over de financiële duurzaamheid. Sinds 2019, toen
de graduaatsopleidingen 1 bij de hogescholen inkantelden,
is dit financieringsmodel nog meer onder druk komen te
staan. Het betrof een aangroei van het studentenaantal met
zo’n 15 procent, die zeer beperkt gefinancierd wordt.
Terwijl deze opleidingen vaak toeleiden naar knelpuntberoepen
in onze samenleving (techniek, zorg, bedrijfskunde
et cetera) én vaker studenten aantrekken vanuit
kwetsbare milieus (39 procent is studiebeursgerechtigd
(Ahovoks, 2022)), en dus een intensievere begeleiding
nodig hebben, worden ze stiefmoederlijk behandeld.
In Zwitserland en Duitsland, landen die top zijn inzake
hoger beroepsonderwijs, zie je veel meer maatschappelijk
respect voor deze hogerberoepsopleidingen. Dit resulteert
in twee ontluisterende grafieken (zie Figuur 1 op de volgende
pagina).
ema Thema Thema
ema Thema Thema
Als veldwerker in zeer
ma Thema Thema
diverse rollen wil ik
hier toch even de knuppel
in het hoenderhok gooien
ma Thema Thema T
11
ema Th
12
2-24
Financiering
ema Thema Thema
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
Figuur 1 Bron: OESO
a Thema Thema T
Vergeleken met andere landen wordt dit nog pijnlijker, zoals
te zien is in Figuur 2:
Jaarlijkse groei (%) onderwijsbudget per student
hoger onderwijs (2020)
Oostenrijk 0,55
België -57,49
Finland -1,67
Frankrijk -0,67
Duitsland -0,43
Nederland -0,59
Noorwegen 1,23
Zweden -0,33
Verenigd Koninkrijk 0,08
Verenigde Staten 1,82
Gemiddelde EU -0,75
Figuur 2 Bron: dataset Educational Finance Indicators
(stats.oecd.org)
Het Vlaamse financieringsmodel is tevens zeer complex
vanwege het grote aantal parameters, in tegenstelling tot
modellen in vergelijkbare OESO-landen. De OESO stelt ook
terecht vragen bij de effectiviteit en de voorspelbaarheid van
deze indicatoren, waardoor het voor de instellingen moeilijk
is om hun budgetten te plannen (OESO, 2021). Scandinavische
landen en Duitsland, met een uitstekende reputatie
in het hoger onderwijs, bewijzen dat wanneer je als overheid
sturender optreedt en je hoger onderwijs efficiënt
organiseert, dit de onderwijskwaliteit verhoogt en dit de
samenleving minder geld kost. Hierdoor kunnen die landen
hun hoger onderwijs veel goedkoper, tot zelfs gratis, aanbieden.
Denemarken, Finland en Duitsland spendeerden in
2020 ongeveer 3000 euro per student minder dan België
aan onderwijskerntaken. Wij besteden 1,6 procent van ons
bbp aan hoger onderwijs, ongeveer evenveel als Finland en
Zweden, maar in die landen zit in dat percentage wel een
veel groter aandeel onderzoek dan bij ons (Figuur 3). 2
Onderzoek
Kerntaken
Finland $ 8.751,38 10.831,64
a Thema Thema T
Denemarken 12.579,60 10.850,93
Duitsland 9.052,34 10.939,98
Gemiddelde EU 6.249,02 11.598,70
Ierland 5.169,74 12.230,63
Zweden 13.823,69 12.390,97
Frankrijk 5.494,92 12.538,20
België 7.764,88 13.625,00
a Thema Thema Th
Oostenrijk 8.042,38 13.711,07
Nederland 7.926,72 13.714,97
Noorwegen 9.156,51 15.005,42
Verenigd Koninkrijk 5.719,73 22.860,96
Verenigde Staten 4.377,48 27.444,68
Figuur 3 Bron: dataset Educational Finance Indicators
(stats.oecd.org)
a Thema Thema Th
Hoe complexer een systeem, hoe duurder: dat is een economische
wetmatigheid. Ons hoger onderwijs is verdomd
complex, en die complexiteit neemt alleen maar toe. Dat is
onder meer antropoloog David Graeber niet ontgaan, die
stelt dat de toenemende academische administratie het
echt nuttige werk in de weg staat (Graeber, 2018). Dat deze
bureaucratisering toch zwaarder doorweegt in Vlaanderen,
zien we in de student-stafratio: in Vlaanderen zijn er iets
meer dan 19 studenten per onderwijzend personeelslid,
terwijl het gemiddelde in de OESO 15,2 is. De OESO is dan
Thema Thema The
Thema Thema
ook bezorgd over deze verhouding en vraagt een overkoepelende
strategie voor de personeelsbezetting en financiering
(OESO, 2021).
Deze voortschrijdende bureaucratisering zorgt niet enkel
voor bijkomende kosten, maar maakt ons hoger onderwijs
log en weinig wendbaar om in te spelen op de steeds sneller
veranderende maatschappelijke context waarin het opereert.
Technologie-ondernemer Peter Hinssen waarschuwt hiervoor
al jaren: ‘De traagheid van het onderwijs is gigantisch’
(Hinssen, 2010). Het onderwijs bereidt jongeren voor om te
functioneren in de samenleving van de toekomst; daarom
moet het vooroplopen en verandering, disruptie en innovatie
omarmen.
Open toegang
Door het ontbreken van inschrijvingsbeperkingen in het
Vlaamse hoger onderwijs is de financiering niet te controleren
en is budgettaire voorspelbaarheid zoek. De open toegang
zorgt voor meer heroriëntatie, trage studievoortgang
en uitval van studenten. De enige manier om dit haalbaar
te houden en de huidige onderfinanciering te herstellen,
is de overstap naar een open-end financiering. Het enige
land dat ooit experimenteerde met een open budget was
Australië, tot 2018. Het land zette dit experiment stop
vanwege budgettaire beperkingen, met de introductie van
inschrijvingsbeperkingen.
De meeste Europese landen hanteren inschrijvingsbeperkingen,
soms gecombineerd met de vrijstelling van
inschrijvingsgeld. In Litouwen, Tsjechië en andere landen
in Centraal-Europa financiert de overheid een aantal studieplaatsen,
waarbij instellingen studenten selecteren op
basis van verdienste; andere studenten moeten collegegeld
betalen.
Denemarken bepaalt voor meerdere begrotingsjaren de subsidies
voor een vastgesteld aantal studenten per instelling.
Dit systeem schuift de OESO ook naar voren om in Vlaanderen
toe te passen. Een vaste eenheidsprijs voor studenten
uit specifieke doelgroepen garandeert instellingen effectief
extra fondsen voor elke student uit deze groepen, in
tegenstelling tot de complexe wegingen die we momenteel
gebruiken in Vlaanderen (OECD, 2021).
Zuiver lijfsbehoud
Toch zien we de financiële zorgen niet weerspiegeld in de
marketing van de hogescholen. As we speak versturen vijftien
hogescholen en zes universiteiten honderdduizenden
glanzende brochures, verschijnen billboards in het straatbeeld
en komt de advertentiemolen op gang – een gigantische
concurrentieslag betaald met ons belastinggeld, een
met overheidsmiddelen gedreven vrije markt.
Dit is geen kritiek op de instellingen, want voor hen is het
een kwestie van zuiver lijfsbehoud. Dit markteconomische 3 ,
op input- en outputgebaseerde financieringsmodel, waarin
Financiering
Thema Thema Them
onze instellingen gevangenzitten, zorgt immers voor een
ongenadige concurrentiestrijd tussen de instellingen.
Het verhogen van het marktaandeel is, meer dan onderwijsen
onderzoekskwaliteit, de belangrijkste missie van universiteiten
en hogescholen.
hema Thema Them
In Nederland stelde de commissie onder leiding van Martin
van Rijn, die de financiering van het hoger onderwijs
moest doorlichten, dit competentiemodel in 2019 aan de
kaak: ‘De combinatie van een grote component studentgebonden
financiering in het verdeelmodel en een
niet-meebewegende vaste bekostiging moedigt instellingen
aan om zo veel mogelijk te groeien. Of in elk geval om zo
hard te groeien dat het eigen aandeel in de rijksbijdrage
minimaal gelijk blijft. (…) Een instelling die niet kiest voor
groei, snijdt zichzelf in de vingers. Tegelijkertijd bezorgt de
forse groei van studentenaantallen universiteiten financiële
en capaciteitsproblemen’ (commissie-Van Rijn, 2019).
Ook de OESO plaatst serieuze kanttekeningen bij het
Vlaamse financieringsmodel, dat de instellingen aanmoedigt
om zo veel mogelijk studenten aan te trekken door
middel van competitieve wervingspraktijken. De organisatie
pleit ervoor om het marktaandeelstreven te temperen
door outcome-indicatoren te introduceren. Ze verwijst
onder meer naar Denemarken en Finland, landen die een
aanzienlijk deel van het budget toekennen op basis van de
gemiddelde studieduur, studentenfeedback en het werkgelegenheidspercentage
van afgestudeerden (OESO, 2021).
hema Thema Them
hema Thema Them
ema Thema Thema
Ideologische verzuiling
Het Vlaamse concurrentiemodel wordt extra versterkt door
de ideologische verzuiling, die in tegenstelling tot andere
segmenten van de samenleving nog niet aan kracht verloren
heeft in ons onderwijs. Wel merk je een verschuiving
van een levensbeschouwelijke tweedeling naar een eerder
politiek-ideologische opsplitsing (De Kock, 2022). Deze
verzuiling leidt tot een zichzelf versterkende omerta om de
maximaal ingevulde vrijheid van onderwijs niet in vraag te
stellen. Wetenschappelijk onderzoek over de verzuiling in
ema Thema Thema
As we speak versturen
ma Thema Thema
vijftien hogescholen en
zes universiteiten hun
glanzende brochures
ma Thema Thema T
13
ema Th
14
2-24
Financiering
ema Thema Thema
het hoger onderwijs is zeldzaam. Het onafhankelijk onderzoeken
van het eigen nest blijft duidelijk een uitdaging.
Op dit moment zien we enkele voorzichtige tekenen
van een nieuwe schaalvergroting in het hoger onderwijs
(Maenhout, 2023). Vlaamse hogescholen maakten afgelopen
jaar nieuwe strategische samenwerkingen bekend. Helaas
zijn die niet ingegeven door inhoudelijke of geografische
complementariteit, wel door ideologische verwantschap.
Helaas worden die niet in alle transparantie voorbereid, wel
in beperkte kring en in de coulissen van de politiek en de
levensbeschouwelijke zuilen.
Die levensbeschouwelijke verschillen zien rectoren en hogeschooldirecteuren
niet als een molensteen rond de nek van
de betaalbaarheid en kwaliteit van het onderwijs, maar als
een troef tegen de ‘eenheidsworst’ (Gillis, 2021). Kleine succesverhalen
van instellingen die de verzuiling overstijgen,
zoals eenmaking van de drie Antwerpse universiteiten, zijn
helaas reeds twee decennia oud (Coussement, 2020).
Professor Gobelijn
In deze competitieve logica past het hardnekkig vasthouden
aan een zo groot mogelijk aanbod aan opleidingen. Onze
hogescholen en universiteiten zijn, net als professor Gobelijn
4 , in alles gespecialiseerd. De instellingen in Nederland
zijn vaker gespecialiseerd in specifieke domeinen. Geneeskunde
en rechten kunnen studenten aan alle vijf de universiteiten
volgen. Je kunt in Vlaanderen op twaalf plaatsen
Vroedkunde studeren, op 22 plaatsen Accounting Administration
en er zitten amper vierhonderd studenten verspreid
over twaalf opleidingen Internet of Things. In steden als
Antwerpen en Gent kun je tussen twee hogescholen kiezen
om sociaal werk of onderwijs te studeren.
Deze absurde situatie is ook de OESO niet ontgaan: ‘The
comparatively small size of Flanders and its good transport
network additionally means that the catchment areas of
different university colleges overlap. The competition is
also driven by the similarity of the core programme offering
in many university colleges and the relatively stable
Instellingen springen
vaak op hypes van het
moment, zoals personal
trainer of B&B-uitbater
cohort of young people of traditional student age in Flanders.
While institutions certainly have distinctive profiles
and specialisms, large programmes in business, social
work, education, nursing and healthcare, are provided in
multiple university colleges, sometimes in the same city’
(OESO, 2021).
De combinatie van de ongebreidelde programmatie van
vergelijkbare opleidingen in nauwe geografische nabijheid
én de afwezigheid van inschrijvingslimieten door het open
toegangssysteem is vrij uniek in de wereld en is op termijn
niet houdbaar. De OESO pleit dan ook voor een grotere
institutionele specialisatie (OESO, 2021).
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
Nieuwe opleidingen worden nog te vaak onoordeelkundig
gelanceerd. Hier dragen ook het werkveld en de sectororganisaties
een verantwoordelijkheid, die gedreven door
de verkeerde redenen (prestige, illusie van uniciteit, stakeholdermanagement
et cetera) een eigen opleiding wensen.
Beroepskwalificaties 5 zijn vaak zeer concreet (dus weinig
future-proof) en vaak geschreven met een concrete functie in
een concrete organisatie voor ogen (dus te veel gericht op
een niche). Beroepskwalificaties verouderen soms zeer snel
en het ontwikkelen van een nieuwe opleiding duurt algauw
enkele jaren (reken op minstens vijf jaar voordat de eerste
bachelorstudent afstudeert).
Hogeronderwijsinstellingen beschikken niet steeds over de
resources om een volwaardige macrodoelmatigheid van een
potentiële opleiding te berekenen en springen vaak op de
hypes van het moment, zoals AI, personal trainer, microbrouwerij,
B&B-uitbater et cetera.
In 2019 stortten bijna alle hogescholen zich op de trend
van Internet of Things. Op dit moment wordt de graduaatsopleiding
op twaalf locaties ingericht met een totaal van
zo’n vierhonderd studenten. Niet dat deze technologie gedateerd
is, maar ze is intussen volledig geïntegreerd in alle
aspecten van de ruime technologische industrie (medische
technologie, domotica, auto-industrie et cetera). De opleiding
was dus op enkele jaren tijd end-of-life geworden. Hetzelfde
zou wel eens het geval kunnen zijn met de huidige
hype rond AI.
a Thema Thema T
a Thema Thema T
a Thema Thema Th
Vinger op de wonde
a Thema Thema Th
Het rapport-Soete (2008), opgenomen in het Vlaamse
regeerakkoord, was een eerste stap om het opleidingsaanbod
te rationaliseren. Daarin stond onder meer de norm
van 115 voltijdse studenten om de levensvatbaarheid van
een bacheloropleiding te bepalen. Opvallend waren wel de
zeven uitzonderingen die het rapport formuleerde om af
te wijken op de norm. Zo waren alle opleidingen die een
levensbeschouwelijke dimensie hadden, zoals alle zorg- en
onderwijsopleidingen, vrijgesteld van enige rationalisering.
Voorlopig blijft de ‘Soete-norm’ een dode letter. Het Voorsprongfonds
6 was een andere schuchtere aanzet tot een
strategischer opleidingsportfolio in Vlaanderen, maar door
Thema Thema The
Thema Thema
Vlaanderen mist
een allesomvattende
strategie voor het
hoger onderwijs
de kleinschalige projectmatige aanpak blijft de impact
zeer beperkt.
De OESO legt in haar rapport over het Vlaamse hoger
onderwijs de vinger op de wonde: Vlaanderen mist een
allesomvattende strategie voor het hoger onderwijs, die
we wel aantreffen in Finland, Ierland en Nederland.
In 2019 had het rapport-Van Rijn over het Nederlandse
hoger onderwijs nog beklemtoond de Commissie Doelmatigheid
Hoger Onderwijs een grotere en sturende rol te
laten spelen (Commissie-Van Rijn, 2019). De OESO verwijst
naar Finland en Schotland als good practices: die landen
wisten de concurrentie tussen instellingen te beperken
door studentenwervingslimieten op te leggen. Finland ging
nog een stap verder en herstructureerde door middel van
prestatieovereenkomsten het hogeronderwijslandschap naar
een complementair in plaats van een concurrerend aanbod.
Ook Nederland werkt met dit soort prestatieovereenkomsten.
Dit vereist uiteraard een bereidheid van de overheid
om hogeronderwijsinstellingen te reguleren en institutionele
autonomie te beperken (OESO, 2021).
Om de maatschappelijke en technologische uitdagingen
aan te pakken zal er toch een collectieve analyse en strategie
noodzakelijk zijn om een gemeenschappelijke koers van
voor het hogeronderwijssysteem te bepalen (OESO, 2021).
Op dit moment betaalt elke instelling van het Vlaamse
hoger onderwijs zich blauw aan softwaresystemen en dure
licenties, en steekt tonnen energie in de ontwikkeling van
eigen applicaties. Talrijke consultants lachen in hun vuistje,
omdat onderlinge samenwerking quasi-uitgesloten is.
Vlaanderen mist een ict-coöperatie, naar Nederlands
voorbeeld (zie bijvoorbeeld SURF 7 ), die alle hogescholen,
universiteiten en onderzoekscentra voorziet van digitale
diensten en producten; zo’n coöperatie biedt op die manier
een belangrijke bijdrage aan kostenefficiëntie, kwaliteitsverhoging
en samenwerking. Een orgaan, naar Scandinavisch
voorbeeld, in de gemeenschappelijk schoot van de
Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) en de
Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad (VLUHR)
om de gewenste competenties op lange termijn in kaart te
brengen, evenals het potentieel aan benodigde profielen.
Financiering
Thema Thema Them
Een soort Vlaams Planbureau dat de maatschappelijke
verwachtingen en de toekomstige noden op de arbeidsmarkt
onderzoekt en adviseert welke nieuwe opleidingen
(met beroepsfinaliteit) de instellingen kunnen opstarten.
Dit orgaan kan jaarlijks, met de nodige marge, de gewenste
instroomvork bepalen waar de instellingen zich kunnen
naar richten.
hema Thema Them
Gratis onderwijs!
Een gecontroleerdere toegang tot het hoger onderwijs hoeft
de verdere democratisering niet in de weg te staan, integendeel.
Zorgzaam omgaan met de beschikbare financiële middelen
kan juist drempelverlagend werken. In plaats van de
kosteninefficiëntie en onderfinanciering te bestrijden met
het optrekken van de inschrijvingsgelden, zoals enkele rectoren
bepleiten (Vancaeneghem, 2023), maken we het hoger
onderwijs juist gratis.
Wanneer verder studeren een luxe is, gaat veel talent verloren.
De enige grondstof in ons land zijn onze grijze cellen.
Die moeten we koesteren en laten renderen. Het inschrijvingsgeld
mag voor niemand een obstakel zijn om verder te
studeren. In Vlaanderen stijgt het inschrijvingsgeld echter
een pak sneller dan de index; in 2014 kostte een jaar voltijds
studeren nog 619,90 euro, nu 1092,10 euro.
Verschillende knipperlichten signaleren dat de financiële
drempel steeds problematischer wordt. Zo’n driekwart
van alle studenten betaalt het volledige inschrijvingsgeld
(Ahovoks, 2022) en 38 procent van de studenten moet
werken om de studie te kunnen betalen (Randstad, 2022).
Universiteiten en hogescholen melden ook een toevloed
aan studenten bij de sociale diensten; ook studenten uit de
middenklasse van tweeverdieners komen steeds vaker in de
problemen (Huyghebaert, 2022).
hema Thema Them
hema Thema Them
ema Thema Thema
Ontvoogding door opleiding en vorming is ook de cruciale
sleutel tot een egalitairdere samenleving. De Amerikaanse
Democraten Alexandria Ocasio-Cortez en Bernie Sanders
zijn bijvoorbeeld gekende voorstanders van een gratis
toegang tot het publieke hoger onderwijs. Een utopie?
Nee hoor, in verschillende landen zijn bachelor- en masteropleidingen
gratis. Duitsland, Noorwegen, Finland,
Zweden, Denemarken, Oostenrijk, Polen en Griekenland
vragen geen inschrijvingsgeld voor de meerderheid van
de opleidingen in hun hoger onderwijs. Tsjechië liet het
recht op gratis onderwijs, zelfs op gratis hoger onderwijs,
opnemen in de grondwet. Verschillende landen subsidiëren
bovendien royaal de kosten in levensonderhoud. Toch kost
het de belastingbetaler in deze landen vaak een pak minder
dan in Vlaanderen.
Mag het dus wat ambitieuzer? Laten we met de huidige
financiering de diplomagerichte bachelor- en masteropleidingen
kostenloos aanbieden door de beschikbare middelen
efficiënter in te zetten en op voorwaarde van een gecontroleerde
toeleiding. Het wegvallen van de administratie van de
ema Thema Thema
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
15
ema Th
16
2-24
Financiering
ema Thema Thema
inschrijvingsgelden en studiebeurzen zou alvast een bijkomende
efficiëntiewinst opleveren.
Betere match
Het huidige financieringsmodel leidt de hogescholen af
van hun kernopdrachten, omdat het vooral de onderlinge
(én dure) concurrentiestrijd aanzwengelt. Het blijft frappant
dat we een van de meest strategische sectoren in onze
kennisgedreven economie volledig overlaten aan de vrije
markt, zonder enige overheidssturing. Met de juiste overheidsambitie
kan Vlaanderen niet alleen uitgroeien tot een
volwaardige kennisregio en een wereldspeler in het hoger
onderwijs, maar kan er ook een betere match ontstaan
tussen onderwijs, arbeidsmarkt en samenleving. Hopelijk
groeit de durf om de olifant in de kamer te benoemen en de
heilige koe in vraag te stellen.
De lessen voor de toekomstige minister zijn de volgende:
• Financier het hoger onderwijs correct op basis van
eenvoudige en voorspelbare input-, output- en vooral
outcome-indicatoren.
• Maak van de instellingen wendbare organisaties, die
kunnen inspelen op de steeds veranderende context
en niet gehinderd worden door dure en bureaucratische
procedures.
• Hanteer prestatieovereenkomsten om te komen tot een
complementair opleidingsaanbod.
• Installeer een planbureau dat de centrale strategie voor
het hoger onderwijs uitstippelt.
• Installeer een ict-coöperatie om de digitale processen
van de instellingen te ondersteunen.
• Beëindig het opentoegangssysteem en reguleer de
instroom van potentiële studenten per opleiding.
• Beperk de marketingkosten van de instellingen door een
maximumbedrag te bepalen.
• Werk alle (financiële) drempels weg zodat er geen talent
verloren gaat.
Jan Van Hee
is onafhankelijk adviseur van kennisintensieve organisaties
Literatuur
Ahovoks (2022). Studietoelagen Jaarverslag 2021. Brussel: Agentschap voor hoger onderwijs,
volwassenenonderwijs, kwalificaties & studietoelagen. www.studietoelagen.be/
sites/default/files/2022-06/Jaarverslag procent20Studietoelagen procent202021_0.pdf
Borremans, M. (2023). ACOD Onderwijs verzet zich tegen een verhoging van het
inschrijvingsgeld voor het hoger onderwijs en pleit voor een publieke herfinanciering.
www.acodonderwijs.be/acod-onderwijs-verzet-zich-tegen-een-verhoging-van-het-
inschrijvingsgeld-voor-het-hoger-onderwijs-en-pleit-voor-een-publieke-herfinanciering
Churcher, M. & Talbot, D. (2020). The corporatisation of education: Bureaucracy,
boredom, and transformative possibilities. New Formations, pp. 28-42. doi:10.3898/
NewF:100-101.03.2020
Commissie-Van Rijn (2019). Wissels om. Naar een transparante en evenwichtige bekostiging,
en meer samenwerking in hoger onderwijs en onderzoek. Den Haag: Adviescommissie
Bekostiging Hoger Onderwijs en Onderzoek. www.scienceguide.nl/wp-content/
uploads/2019/05/Rapport-Commissie-Van-Rijn-Wissels-om-15-mei-2019.pdf
Coussement, A. (2020). ‘Met vereende krachten’: een Antwerpse universiteitsgeschiedenis
(1954-2003). Contemporanea, 42(4), pp. 1-9.
De Craene, V. & Van Meeteren, M. (2014). Speel Risk met het hoger onderwijs! AGORA
ma Thema Thema
Magazine, 30(1), pp. 40-42.
De Kock, L. (2022). Ondernemers en politici krijgen steeds meer voet aan de grond
in bestuur Vlaamse universiteiten. Apache. apache.be/2022/10/26/ondernemers-
en-politici-krijgen-steeds-meer-voet-aan-grond-bestuur-vlaamse
De Witte, K., Soncin, M., Vansteenkiste, S. e.a. (2020). De economische effecten van
internationalisering in het hoger onderwijs. VLUHR. www.internationalisering.vluhr.be/
files/rapport_de-economische-effecten.pdf
Delucchi, M., Dadzie, R.B., Dean, E. e.a. (2021). What’s that smell? Bullshit jobs in higher
education. Review of Social Economy. doi: 10.1080/00346764.2021.1940255
Gillis, I. (2021). Versnipperd aanbod in hoger onderwijs kost nodeloos veel geld.
Apache. apache.be/2021/12/16/opleidingsaanbod-hoger-onderwijs-veel-te-versnipperd
ma Thema Thema T
Graeber, D. (2018). Are you in a BS job? In academe, you’re hardly alone. The Chronicle of
Higher Education. www.chronicle.com/article/are-you-in-a-bs-job-in-academe-
youre-hardly-alone
Hinssen, P. (2010). Digitaal is het nieuwe normaal: de revolutie is begonnen. Tielt: Lannoo.
Huyghebaert, P. (2022). Ook studenten voelen de hogere prijzen: ‘Ik werk nu dubbel
zoveel als vroeger om rond te komen’. VRT NWS. www.vrt.be/vrtnws/nl/2022/09/19/
studeren-duur-laat
Maenhout, K. (2023). De spagaat van het graduaat: hoe meer studenten, hoe groter de
verliezen. De Standaard. www.standaard.be/cnt/dmf20230427_97073653
Maenhout, K. (2023). Nieuwe alliantie toont druk op hoger onderwijslandschap.
a Thema Thema T
De Standaard. www.standaard.be/cnt/dmf20230706_97308899
OESO (2021). Resourcing Higher Education in the Flemish Community of Belgium.
Parijs: OECD Publishing.
Ortagus, J.C. (2020). Performance-based funding in american higher education:
A systematic synthesis of the intended and unintended consequences. Educational
Evaluation and Policy Analysis, 42(10), pp. 520-550.
Randstad (2022). Studenten aan het werk. www.randstad.be/s3fs-media/be/
public/2022-06/2022_Randstad_studentenstudie.pdf
Soete, L. (2008). Optimalisatie en rationalisatie van het hoger onderwijslandschap en -aanbod.
Brussel: Ministeriële commissie optimalisatie en rationalisatie in het hoger onderwijs.
chrome-extension://efaidnbmnnnibpcajpcglclefindmkaj/https://onderwijs.vlaanderen.be/
a Thema Thema T
sites/default/files/2021-07/Optimalisatie%20en%20rationalisering%20van%20het%20
hoger%20onderwijslandschap%20en%20aanbod%20%28pdf%2C%20134%20p.%29.
Vancaeneghem, J. (2023). Rectoren willen tot 2.000 euro inschrijvingsgeld: ‘Anders zien
onze universiteiten er straks uit als Oost-Europese gebouwen’. De Standaard.
www.standaard.be/cnt/dmf20230214_92391590
VLOR (2022). Advies over het voorontwerp van programmadecreet bij de begrotingsaanpassing
2022. Brussel: VLOR. s3-eu-west-3.amazonaws.com/vlor-prd/advice_final_attachments/
AR-AR-ADV-2122-023.pdf
VLOR (2022). Een gegarandeerde basisfinanciering voor het hoger onderwijs. www.vlor.be/
a Thema Thema Th
adviezen/een-gegarandeerde-basisfinanciering-voor-het-hoger-onderwijs
Noten
1 In Nederland zijn dit de Associate degrees.
2 Bron: dataset Educational Finance Indicators, stats.oecd.org
3 ‘Markt-economisch denken’ verwijst naar een benadering of mindset die sterk gericht
is op marktmechanismen, marktwerking en economische principes bij het analyseren,
plannen en nemen van beslissingen binnen een economisch systeem. Dit omvat het
a Thema Thema Th
geloof in de efficiëntie van vrije markten, het belang van concurrentie, vraag en aanbod,
prijsmechanismen en het minimaliseren van overheidsinterventie in economische
activiteiten. Markteconomisch denken wordt vaak geassocieerd met neoliberale
economische ideologieën die pleiten voor een vrije markt en een beperkte rol voor de
overheid in economische aangelegenheden.
4 Professor Gobelijn is een personage uit de Vlaamse stripreeks Jommeke: een excentrieke
wetenschapper en uitvinder die Jommeke en zijn vrienden regelmatig helpt met zijn
uitvindingen en kennis. Hij stelt zichzelf voor als ‘professor in alles’.
5 In Vlaanderen zijn er 3632 beroepskwalificaties omschreven (op 21 november 2023).
www.vlaamsekwalificatiestructuur.be
Thema Thema The
6 onderwijs.vlaanderen.be/nl/directies-administraties-en-besturen/hoger-onderwijs/
projecttoelagen-voorsprongfonds-voor-hogescholen-en-universiteiten
7 www.surf.nl
Thema Thema
De Vlaamse hogescholen staan voor allerlei maatschappelijke uitdagingen, maar stoten op structurele drempels in
het huidige financieringssysteem. Tomas Legrand en Esther Holleman beschrijven welke bouwstenen er volgens
hen nodig zijn om het systeem toekomstbestendig te maken.
Eenvoud, transparantie en vertrouwen
Naar een duurzaam model voor groei en innovatie
Tomas Legrand & Esther Holleman
Vlaamse Hogescholenraad, Brussel
ij de invoering van het huidige financieringsmodel
B
in 2008 formuleerde de Vlaamse overheid een
aantal doelstellingen: participatie in het hoger onderwijs
bevorderen, een succesvolle uitstroom bevorderen,
democratisering, toegankelijkheid en gelijke
kansen garanderen, een doelmatig en rationeel aanbod
stimuleren, flexibele trajecten gepast financieren en de kwaliteit
van onderwijs en onderzoek stimuleren. Deze doelstellingen
blijven vandaag – gegeven hun algemeenheid – nog
steeds relevant.
In academiejaar 2023-2024 schreven meer dan 145.000 studenten
zich in aan de Vlaamse hogescholen. Jaarlijks studeren
daar ongeveer dertigduizend studenten af met een
bachelor- of graduaatsdiploma. De impact van deze alumni
op de arbeidsmarkt kan moeilijk worden onderschat.
De afgestudeerden gaan aan de slag in tal van cruciale sectoren,
zoals de zorg, het onderwijs, de industrie, de handel, de
overheid, de social-profitsector en de kunsten.
Deze dertigduizend hogeschoolstudenten vinden na hun
studie bijzonder vlot hun weg naar de arbeidsmarkt: bijna
98 procent van de studenten met een hogeschooldiploma
is binnen het jaar aan het werk (met uitzondering van de
studenten die verder studeren, vaak ook met succes). Maar
ook later in de loopbaan blijkt het beschikken over een graduaats-
of bachelordiploma een belangrijke troef.
Twee gebeurtenissen hebben het huidige financieringssysteem
van de hogescholen rechtstreeks beïnvloed: het Hogescholendecreet
van 13 juli 1994 en het Financieringsdecreet
van 2008, ondertussen allebei opgeheven en opgenomen in
de Codex Hoger Onderwijs.
Financiering
Thema Thema Them
hema Thema Them
hema Thema Them
hema Thema Them
Het Hogescholendecreet van 1994 had een verregaande
impact op de structuur van de hogescholen. Een van de
ingrijpendste kernpunten van het decreet was de vraag
van de Vlaamse overheid naar schaalvergroting, waardoor
de hogescholen moesten fusioneren (van 164 overwegend
kleine hogescholen naar uiteindelijk zestien vandaag).
Deze fusies werden dan wel financieel aangemoedigd,
tegelijk belemmerde de financiering het beleid door de
invoering van een gesloten enveloppefinanciering, die
onvoldoende rekening hield met de stijgende studentenpopulatie.
Een haast permanente rationalisatie was het
gevolg, nauwelijks bijgebeend door extra inspanningen van
de Vlaamse overheid.
Het Financieringsdecreet van 2008 voerde een nieuw
financieringsmodel in waaraan de Vlaamse overheid enkele
strategische doelstellingen koppelde, zoals het versterken
ema Thema Thema
ema Thema Thema
Hogeschoolstudenten
ma Thema Thema
vinden na hun studie
bijzonder vlot hun weg
naar de arbeidsmarkt
ma Thema Thema T
17
ema Th
18
2-24
Financiering
ema Thema Thema
van de kwaliteit van onderwijs en onderzoek, het verbreden
van de toegang tot het hoger onderwijs en het versterken
van de doelmatigheid van het hogeronderwijsbestel.
De bedoeling was een transparant en voorspelbaar systeem
te ontwikkelen, met een onderwijssokkel berekend
op basis van het aantal opgenomen studiepunten, en een
variabel onderwijsdeel op basis van het aantal opgenomen
studiepunten maar ook verworven studiepunten en
behaalde diploma’s. In de verdere verwerking van deze
gegevens wordt dit amalgaam aan financieringspunten
nog eens vermenigvuldigd met een puntengewicht en met
correctie factoren op basis van de instroom, doorstroom en
uitstroom van beursstudenten, studenten met een functiebeperking
en werkstudenten.
Wat de basisfinanciering voor onderzoek betreft is er voor
de universiteiten een onderzoekssokkel en een variabel
onderzoeksdeel voorzien. De parameters voor de berekening
zijn erg kwantitatief en competitief. Voor de hogescholen
blijft de onderzoeksfinanciering een gekleurde
geldstroom die maar niet structureel ingebed geraakt.
Het financieringsmodel is behoorlijk ambitieus, ingenieus
en complex, maar het systeem was bij invoering meteen ook
in hetzelfde bedje ziek als het vorige. Het werkt namelijk
op basis van een (bijna) gesloten enveloppe, met een zeer in
de tijd vertraagde en beperkte aanpassing (het zogenaamde
‘kliksysteem’) van de globale enveloppe voor de sector. Wanneer
de hele sector het goed doet, mede geïnspireerd door
de prikkels die in het model worden gegeven, dan verdunt
met andere woorden de soep.
Nobel en fair
Is dan alles kommer en kwel? Neen hoor. Als grote sterkte
zien we de stabiliteit van het systeem. Het zit inmiddels
diep ingebakken in de administratie van de overheid en van
de instellingen en kan dus vrij goed worden gemonitord.
Daarnaast streeft het – minstens naar intenties – doelstellingen
na die velen in het hoger onderwijs belangrijk en
nobel vinden. En ten slotte bevat het heel veel checks-andbalances,
waardoor we het systeem globaal genomen als
fair ervaren.
Verder kunnen we vaststellen dat we hiermee beschikken
over een objectieve, mathematische ‘verdeeltechniek’, die
iedereen kent en erkent en die ons dus een voortdurend
debat met de overheid en getouwtrek tussen de instellingen
bespaart.
Een derde sterk punt van deze bekostigingsaanpak is
zonder twijfel dat de middelen, na complexe berekeningen
met heel veel parameters, uiteindelijk worden uitgedrukt
in één (of een beperkt aantal) lumpsum(s). De hogescholen
en universiteiten krijgen daarmee beleidsruimte om hun
onderwijs en hun onderzoek kwaliteitsvol, innovatief en studentgericht
vorm te geven, met oog voor specifieke noden
van studenten, sectoren en regio’s. Een grondig uitgebouwd
Het systeem was bij
ma Thema Thema
invoering meteen ook
in hetzelfde bedje ziek
als het vorige
ma Thema Thema T
intern en extern kwaliteitstoezicht toetst en borgt het kwalitatieve
resultaat van die beleidsruimte.
Ongewenste effecten
a Thema Thema T
De sterke punten ten spijt stellen we helaas ook een aantal
aandachtspunten, ja zelfs tekortkomingen vast. En dat niet
alleen in de details, maar zelfs in de meest principiële uitgangspunten.
De ontwerpers van het model zijn met name
uitgegaan van de premisse dat je het hoger onderwijs in
de volledige breedte en diepte beleidsmatig kunt sturen via
zijn bekostiging. Het motto lijkt: stop alle maatschappelijke
en politieke hogeronderwijskeuzes in de mathematische
bekostigingsformule en alle instellingsbesturen, directies
en docenten lopen meteen in de pas, als goede homines
economici.
Uit ervaring weten we dat een incentiverend beleid inderdaad
kan werken, mits het gaat over een zeer beperkt
aantal zeer duidelijke doelstellingen en middelen, beperkt
in de tijd, waarbij de beloning snel volgt en mensen die
direct betrokken zijn bij het behalen van het resultaat deze
beloning concreet ervaren. Meestal vormt een incentive
bovendien ‘een welkom extraatje’, naast of boven op een
basisvergoeding die vrij eenvoudig en structureel tot stand
komt. Tegen zowat al deze eigenschappen van werkend
incentiverend beleid wordt echter gezondigd. Het Vlaamse
bekostigingsmodel bestaat uit een complex geheel van
incentives, waarvan de ‘beloning’ slechts jaren later komt, in
de lumpsumfinanciering van de universiteit of hogeschool.
De incentives vertalen zich enkel in de basisfinanciering, en
de ontvangers beleven deze helemaal niet als een extraatje.
Het lijkt de moeite om het financieringsmodel eens te laten
toetsen op effectiviteit door gedragsonderzoekers, alvorens
alweer een debat te voeren over het ‘draaien aan de knoppen’
vanuit steeds diezelfde niet bewezen premisse.
a Thema Thema T
a Thema Thema Th
a Thema Thema Th
Thema Thema The
Naast onzekere en te toetsen premisses zijn er ook harde
kwantitatieve uitdagingen. Het financieringsmodel zoals
het sinds 2008 bestaat voor het Vlaamse hoger onderwijs,
leidt tot enkele ongewenste effecten. We stellen vast dat
Thema Thema
de huidige financiering niet afgestemd is op de gestegen
studentenpopulatie en de toegenomen werkingskosten.
Een van de oorzaken is het niet toepassen van de bepalingen
in de Codex Hoger Onderwijs. De werkingsmiddelen
(20 procent van de financiering, naast 80 procent personeelsmiddelen)
worden al enkele jaren niet meer aangepast
aan de stijgende levensduurte. Hetzelfde geldt voor de
investeringsmiddelen. Door de middelen jaar na jaar niet of
slechts gedeeltelijk te indexeren wordt de jaarlijkse kleine
besparing over langere termijn bekeken een substantiële
uitholling van de koopkracht. En dit terwijl de kosten voor
infrastructuur, nutsvoorzieningen en mobiliteit wel degelijk
objectief toenemen.
Een andere problematiek is het ontbreken van een lineaire
relatie tussen bekostiging en de omvang van de studentenpopulatie.
De studentenpopulatie bepaalt hoe we de middelen
over de instellingen verdelen, maar niet de omvang van
de te verdelen middelen zelf. In het huidige financieringssysteem
is voorzien dat de middelen jaar na jaar met maximaal
2 procent stijgen of dalen als de studiepunten met
respectievelijk minimaal 2 procent stijgen of dalen. Bovendien
gebeurt dit met een vertragend effect: de zogenoemde
‘klik’ wordt toegepast op een traag voortschrijdend gemiddelde
over vele jaren. Concreet betekent dit dat wanneer de
studentenaantallen snel toenemen dit een geleidelijk effect
heeft via het meerjarengemiddelde, dat wanneer het met
(meer dan) 2 procent toeneemt leidt tot een aanpassing van
de globale middelen met 2 procent. Dit fors afremmende
systeem leidt er bij groei van de studentenpopulatie toe dat
de gemiddelde basisbekostiging per voltijdse student constant
afneemt.
Daarnaast zien we in de praktijk dat ook de decretaal vastgelegde
automatische kliks binnen het financieringssysteem
voorwerp zijn van terugkomende politieke beslissingen en
niet altijd worden toegekend. Doordat dit in de wetgeving
voorziene bijsturingsmechanisme niet gegarandeerd blijkt,
kunnen de instellingen niet rekenen op een voorspelbaar
financieringssysteem en hebben ze maar beperkte mogelijkheden
om hun budgetten correct te plannen. Het kliksysteem
is momenteel in het bijzonder heel schrijnend voor de
Het gebrek aan voorspelbaarheid
en de uitholling
van de middelen leiden
tot hyperconcurrentie
Financiering
Thema Thema Them
graduaatsopleidingen, die dit academiejaar met 10 procent
stegen ten opzichte van het voorgaande. Graduaatsopleidingen
zijn zeer maatschappelijk relevant, met zeer veel
verwachtingen vanuit de bedrijfswereld, en groeiend.
Maar ondergefinancierd.
hema Thema Them
Gekleurde middelen
De Vlaamse overheid investeert in het hoger onderwijs,
maar doet dit steeds vaker door middel van het toekennen
van zogenoemde gekleurde middelen, die instellingen aan
specifieke doelen dienen te besteden. Gekleurde middelen
toevoegen is niet hetzelfde als de basisfinanciering welvaartsvast
maken. Er staat bijkomend werk tegenover, er
zijn bijna altijd tijdsintensieve aanvraag- en rapporteringsverplichtingen
aan verbonden, gevolgd door controles.
Hoewel wij dus geen fan zijn van gekleurde middelen,
althans zolang de basisfinanciering niet geborgd is, hebben
ze ten minste nog de verdienste dat er een financiële
tegemoetkoming is voor het extra werk. Heel wat nieuwe
regelgeving leidt ook tot bijkomende opdrachten zonder
dat er extra financiële middelen tegenover staan of zonder
het in kaart brengen van de financiële impact voor de
instellingen. Denk aan interne audits, risicomanagement,
klokken luidersregelingen of het decreet over de instroom
en het optimaliseren van de studie-efficiëntie, waarin naast
positieve ambities ook gedetailleerde werkinstructies op
microniveau staan vermeld.
hema Thema Them
hema Thema Them
Een van de doelstellingen bij de invoering van het financieringsmodel
was voorspelbaarheid en transparantie.
De combinatie echter van een complexe set aan parameters
enerzijds en de beslissingen van de overheid over de budgetten
anderzijds maakt het moeilijk om effectief vooruit te
plannen. Bovendien zorgt het complexe systeem ervoor dat
het onduidelijk wordt hoe de financiering uiteindelijk beïnvloed
wordt. Er is geen duidelijke link tussen de parameters
of incentives en de uiteindelijke uitkomst.
Vele actoren in het Vlaamse hogescholenonderwijs geloven
in een hoger onderwijs waarin een zekere competitiviteit zit
ingebakken. Deze daagt instellingen en medewerkers uit
om te innoveren, om dingen in vraag te stellen, om elkaar
te inspireren, om beter te doen et cetera. Het gebrek aan
voorspelbaarheid en de voortdurende uitholling van de middelen
leiden echter tot hyperconcurrentie tussen de actoren,
waarbij defensie van het bestaande belangrijker wordt dan
het bepalen van de toekomst.
ema Thema Thema
ema Thema Thema
ma Thema Thema
Het praktijkgericht onderzoek aan de hogescholen ontvangt
zijn financiering via diverse wegen, waarvan de
belangrijkste pijler de PWO-middelen (Projectmatig Wetenschappelijk
Onderzoek) zijn. De decreetgever vat deze op
als een projectmatige financiering voor praktijkgerichte
onderzoeksprojecten van bepaalde duur en als financiering
voor de nodige omkadering of randvoorwaarden. Er is geen
ma Thema Thema T
19
ema Th
20
2-24
Financiering
ema Thema Thema
structurele duurzame financiering voor onderzoek, dit in
tegenstelling tot bij universiteiten. De projectmatige financiering
rijmt slechts ten dele met de doelen van praktijkgericht
wetenschappelijk onderzoek, namelijk innovatie
van en duurzame impact op het werkveld en/of de maatschappij.
Structurele samenwerking, duurzame onderzoeksagenda’s
en expertiseopbouw en valorisatie naar de praktijk
zijn cruciaal, zowel voor de kwaliteit van het onderzoek als
voor de kruisbestuiving tussen het hoger onderwijs en het
werkveld.
Bouwstenen voor nieuw model
Alleen een vernieuwd financieringsmodel dat transparant
en welvaartsvast is, en dat rekening houdt met de werkelijke
studentenaantallen, kan de hogescholen ondersteunen in
hun ambities voor een sterk hoger onderwijs en praktijkgericht
onderzoek. Daar zijn verschillende bouwstenen
voor nodig.
Borg de basisfinanciering
Een gegarandeerde en stabiele financiering biedt zekerheid
voor de hogescholen om hun kernopdrachten te kunnen
blijven uitvoeren. De hogescholen zetten in op innovatief
onderwijs en onderzoek; ze gaan steeds op zoek naar mogelijkheden
om het onderwijs nog performanter, innovatiever
en effectiever aan te bieden en te organiseren. Door hun
praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek dragen ze bij
aan het ontwikkelen van innovatieve oplossingen voor maatschappelijke
en arbeidsmarktgerelateerde uitdagingen.
Om vernieuwende onderwijsprocessen te kunnen blijven
ontwikkelen en het praktijkgericht onderzoek verder uit
te bouwen, moeten de hogescholen beroep kunnen doen
op voldoende zekere financiële ruimte en ondersteuning.
Om effectief vooruit te kunnen plannen en om de voorspelbaarheid
te verhogen, is het onontbeerlijk dat de overheid
de vastgelegde middelen daadwerkelijk toekent: dat ze
groeipaden naleeft en uitvoert wat decretaal ingeschreven
is. Dat betekent enerzijds dat ze werkings-, investerings- en
aanvullende middelen consequent indexeert en anderzijds
Open-end financiering
hoeft helemaal niet
te resulteren in
een blanco cheque
dat ze de evidente toepassing van het vertragende kliksysteem
niet voorstelt als een ‘gunst’. Het kliksysteem is een
decretaal vastgelegd principe, afgeleid van een kwantitatief
criterium, dat het niet verdient om jaar na jaar in vraag te
worden gesteld. Een nieuw financieringssysteem kan alleen
de nodige baten opleveren als het de welvaartsvastheid
garandeert en de evolutie van het aantal studenten volgt.
Elke student telt.
ma Thema Thema
Overweeg open-end
Door de bevolkingsgroei en de belangstelling van nieuwe
groepen studenten voor het onderwijs aan de hogescholen
zullen de studentenaantallen de komende jaren wellicht nog
verder stijgen. De verdere democratisering van het hoger
onderwijs, maar ook de maatschappelijke wens om hoogkwalitatief
onderwijs aan te bieden vereisen een financiering
die de toekomstige groei kort op de werkelijkheid volgt.
Het kliksysteem lijkt niet voor een voldoende evenwicht te
hebben gezorgd tussen werkelijkheid en geleidelijkheid.
Een open-end financiering, afgesteld op de huidige behoeften
en prestaties van de hogescholen, is dan een alternatieve
benadering om met de uitdagingen om te gaan. Open-end
financiering zou hogescholen de flexibiliteit bieden zich aan
te passen aan een groeiende studentenpopulatie, wijzigende
en actuele onderwijs- en onderzoeksprioriteiten et cetera.
Een open-end financieringsmodel kan de hyperconcurrentie
tussen de instellingen verminderen, wat de kwaliteit van het
onderwijs en onderzoek verder ten goede komt. Ook biedt
het meer voorspelbaarheid en transparantie, wat essentieel
is voor de effectieve planning en het budgetbeheer van de
hogescholen. Maar ook voor de overheid is open-end financiering
planbaar vanuit monitoring, vanuit statistiek, vanuit
het definiëren van maatschappelijke ambities voor Vlaanderen
et cetera. Het hoeft dus helemaal niet te resulteren in
een blanco cheque.
ma Thema Thema T
a Thema Thema T
a Thema Thema T
a Thema Thema Th
Visie op studierendement
Hogeschoolopleidingen hebben voor de overheid een uitstekende
investering-rendementverhouding. Na een opleiding
van twee jaar in de graduaatsopleidingen of drie jaar in de
professionele bacheloropleidingen studeren hogeschoolstudenten
af met een volwaardig en internationaal genormeerd
hogeronderwijsdiploma, waarop ze zeer snel
inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt. Het zinvol en bewust
omgaan met de leerladder en erover waken dat studenten
op het juiste moment op de juiste plek in het hoger onderwijs
terechtkomen is niet alleen onze morele plicht, maar
heeft ook belangrijke budgettaire consequenties. Vanuit een
waaierstrategie kunnen we heel andere oplossingen formuleren
voor het vinden van een goede balans tussen watervalen
zalmtrajecten. Dat is goed voor de student, en het is
meteen ook zeer maatschappelijk rendabel.
Hogescholen en universiteiten hebben beide hun betekenis,
hun rol en hun bijhorende verantwoorde kost, maar
een globale visie over oriëntering en studieloopbanen lijkt
a Thema Thema Th
Thema Thema The
Thema Thema
Een nieuw model
moet zich kenmerken
door eenvoud en
welvaartsvastheid
te ontbreken. Echter, alle systemen van budgetbeheersing
in de Vlaamse begroting ten spijt, is het gebrek aan een
heldere visie over de studieoriëntatie potentieel oorzaak van
een belangrijke meer- of minderkost, als gevolg van studiekeuze
door kandidaat-studenten, ouders en omgeving,
zonder duidelijk en zinvol referentiekader over het globale
Vlaamse hogeronderwijsaanbod. Deze meer- of minderkost
gerelateerd aan de studiekeuze kan nochtans significant zijn
voor de Vlaamse begroting.
Beperk het debat over studierendement niet tot het – vaak
erg karikaturaal voorgestelde – studeer- en begeleidingsgedrag
van studenten en docenten. Bekijk op een structureler
niveau waar we als maatschappij met ons gehele
hoger onderwijs willen uitkomen. Ontwikkel een echte visie
op het beoogde rendement van hoger onderwijs. Zonder
zo’n visie dreigt het debat de ene dag te gaan over de doorstroomstatistiek,
de andere dag over de onderwijskwaliteit,
zonder enige vorm van connectie tussen beide.
Waardeer praktijkgericht onderzoek
Een gedetailleerde analyse van de OESO (Organisatie voor
Economische Samenwerking en Ontwikkeling) 1 van de
financiering van het hoger onderwijs in Vlaanderen toont
aan dat de huidige basisfinanciering voor praktijkgericht
onderzoek in hogescholen te laag is om hogescholen in
staat te stellen hun onderzoekscapaciteiten ten volle te ontwikkelen
en aan hun wettelijk vastgelegde onderzoekstaken
te voldoen. We zijn ervan overtuigd dat de hogescholen, met
hun netwerk van professionals in de verschillende sectoren,
een drijvende kracht in innovatie ‘op de werkvloer’ kunnen
zijn. In de omliggende landen is er een tendens waarbij
praktijkgericht onderzoek hogere financiering krijgt om
te voldoen aan de verhoogde ambities en doelstellingen.
Om de vooraanstaande internationale positie van praktijkgericht
onderzoek in Vlaanderen te blijven behouden zijn
dus bijkomende investeringen nodig.
Met een volwaardige structurele basisfinanciering voor
praktijkgericht onderzoek kunnen de hogescholen nog
sterker inzetten op samenwerking en innovatie met het
werkveld, duurzame expertiseopbouw realiseren en
(middel)langetermijnonderzoeks- en innovatieagenda’s
Financiering
Thema Thema Them
uitvoeren, en het aandeel externe financiering van praktijkgericht
onderzoek verhogen.
Heb vertrouwen
Gezien de complexe uitdagingen waarmee het hoger
onderwijs in Vlaanderen zich ziet geconfronteerd, zou de
Vlaamse overheid best een beleidsbenadering hanteren
gesteund op vertrouwen in het professionalisme en de
intenties van de hogescholen. Een beleid in open dialoog
en in lijn met ambitieuze politieke doelstellingen kan de
sleutel zijn tot het aanpakken van de huidige financieringsproblematieken.
Het vermijden van micromanagement is
essentieel: vertrouw erop dat de hogeronderwijsinstellingen
zorgvuldig omspringen met de overheidsfinanciering en
inzetten op kwaliteitsvol en innovatief onderwijs, onderzoek
en dienstverlening.
hema Thema Them
hema Thema Them
Een nieuw of vernieuwd financieringsmodel moet zich
kenmerken door eenvoud, welvaartsvastheid, een weerspiegeling
van de studentenpopulatie en het afbouwen van de
huidige hyperconcurrentie tussen hogeronderwijsinstellingen
naar het niveau van de gezonde competitie. Mikken op
een transparanter model is van belang om de voorspelbaarheid
te vergroten en de financiële planning van hogescholen
te faciliteren. De implementatie van een afgeleide van een
open-end financiering kan meer flexibiliteit en dynamiek
brengen in het hogeronderwijslandschap.
Het streven is om een evenwichtig en effectief financieringskader
te creëren dat bijdraagt aan de maatschappelijke
ambities voor kwalitatief hoger onderwijs en praktijkgericht
onderzoek. Een kader dat de innovatiekracht van het
hoger onderwijs versterkt, waardoor dat een cruciale rol
blijft spelen in de toekomstige ontwikkeling van Vlaanderen,
in het bijzonder ook in een internationaal perspectief.
Het financieringsmodel is een belangrijk middel om deze
visie te kunnen realiseren, maar is niet het doel op zich.
hema Thema Them
ema Thema Thema
ema Thema Thema
Tomas Legrand
is algemeen directeur van Arteveldehogeschool en voorzitter
van de werkgroep financieringsbeleid van de Vlaamse
Hogescholenraad
Esther Holleman
is beleidsadviseur hogeschoolbeheer bij de Vlaamse
Hogescholenraad
ma Thema Thema
Noot
1 OESO (2021). Resourcing Higher Education in the Flemish Community of Belgium. Higher
Education. OECD Publishing.
ma Thema Thema T
21
ema Th
De discussie over de financiering van het hoger onderwijs richt zich in Nederland vaak op de ongewenste effecten
van het variabele, studentafhankelijke deel. Behoeft het bekostigingsmodel op dat onderdeel aanpassing?
Bureau Berenschot deed onderzoek.
De optimale balans tussen vast
en variabel
Stabiliteit en flexibiliteit
22
2-24
Financiering
ema Thema Thema
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
a Thema Thema T
Susanne de Zwart
Berenschot, Utrecht
a Thema Thema T
e inrichting van de bekostiging van het hoger
D
onderwijs door de overheid is zowel in de Tweede
Kamer als in de sector zelf een regelmatig terugkerend
thema. Recent heeft, mede vanwege de
kabinetsformatie, het ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap (OCW) een verdiepende analyse
gemaakt van de voor- en nadelen van verschillende
bekostigingsvarianten. 1 De recente discussies over
het bekostigingsmodel richten zich op een waaier aan
benoemde ongewenste effecten, zoals de sterke toename
van het aantal internationale studenten, de prestatiedruk
bij studenten en de betaalbaarheid van de regionale
opleidingen- en onderzoeksinfrastructuur bij krimp van
de studentenaantallen. Ook de zogenoemde ‘academic
drift’, de maatschappelijke waardering van het hbo (hoger
beroepsonderwijs) ten opzichte van het wetenschappelijk
onderwijs, wordt in dit rijtje genoemd. De oorzaak van (de
versterking van) de ongewenste effecten zou onder andere
liggen in de wijze waarop de overheid het onderwijs van de
instellingen bekostigt, en in de ‘economische prikkelwerking’
die daarvan uitgaat.
In opdracht van het ministerie van OCW heeft adviesbureau
Berenschot in 2021 een onderzoek uitgevoerd 2 dat
zich richtte op de volgende vragen: hoe gaat (economische)
prikkelwerking van het bekostigingsmodel in het hoger
onderwijs in zijn werk? En wat is de zienswijze van de
instellingen en andere stakeholders als het gaat om een
optimale verhouding tussen vaste en variabele financiering
in de onderwijsbekostiging? 3
Drie overwegingen
In Nederland hebben drie overwegingen een dominante
rol gespeeld in het bepalen van de verhouding tussen vaste
en variabele financiering binnen de onderwijsbekostiging:
het anticiperen op stijgende dan wel dalende studentenaantallen
door het vergroten of verkleinen van de afhankelijkheid
van studentenaantallen, het verhogen van de
transparantie en het creëren van een voorspelbaar middelenperspectief.
Daarnaast is in grote lijnen een verschuiving
in zienswijze zichtbaar van een financiering die de werkelijke
kosten probeert te benaderen naar een financiering op
afstand en op grond van prestaties.
Met variabele bekostiging heeft de overheid getracht flexibiliteit
in de bekostigingssystematiek in te bouwen om
veranderingen, zoals studentenaantallen, sneller te vertalen
naar de rijksbijdrage. Vaste bekostiging is er om voor meer
stabiliteit en zekerheid te zorgen voor langetermijninvesteringen
en innovatie. Deze overwegingen passen ook binnen
de bredere besturingsfilosofie waarin de autonomie van de
instellingen centraal staat en het Rijk de voorkeur geeft aan
sturen op afstand, en waarbij de centrale overheid dus in
mindere mate directe invloed op het systeem probeert uit
te oefenen.
a Thema Thema Th
a Thema Thema Th
Thema Thema The
Thema Thema
Om zicht te krijgen op een optimale verhouding is het ook
van belang de vaste voet apart te beschouwen. De huidige
samenstelling van de vaste voet per instelling is het resultaat
van een historische opeenstapeling van maatregelen en
eerdere afspraken. In de kern is het werken met een vaste
voet in de rijksbekostiging ooit in het leven geroepen om
rekening te houden met de vaste kosten van instellingen,
zoals personeel, onderzoeksinfrastructuur en huisvesting.
De vaste voet bestond al ver voor de jaren tachtig en de verdeling
ervan is door de jaren heen op basis van historische
afspraken tot stand gekomen. Al met al valt op dat het nu
grotendeels onnavolgbaar is welke afspraken er ten grondslag
hebben gelegen aan de verdeling van de vaste voet over
instellingen zoals die nu plaatsvindt. Hierdoor is er geen
duidelijke beleidsmatige en financiële onderbouwing te
geven voor de huidige percentages binnen de vaste voet die
de verschillen tussen instellingen (in het hbo, in het wetenschappelijk
onderwijs en tussen beide sectoren) verklaart.
Nederland is hierin overigens niet uniek. Ook in drie
onderzochte buitenlandse casussen, Denemarken, Italië en
Vlaanderen, is een zoektocht van de verschillende overheden
zichtbaar naar de ideale mix tussen vaste en variabele
bekostiging. Het verschuiven van de verhouding wordt dan
ook telkens als correctiemechanisme gezien. Daarbij is grofweg
het stimuleren van kwaliteit gekoppeld aan variabele
bekostiging (met meetbare resultaten zoals diplomarendement)
en continuïteit vooral aan vaste bekostiging. Er zijn
veel parallellen in de denkwijze over de verhouding. Landen
waar de bekostiging geheel vast dan wel geheel variabel was,
zijn daarop teruggekomen; daar zoekt de overheid naar een
nieuw evenwicht in de verhouding vast-variabel ten behoeve
van continuïteit, transparantie en meebewegen met groei of
krimp, en voegt ze aan de verhouding outputindicatoren toe
om kwaliteit te stimuleren. In de drie onderzochte landen
achten de overheden, net als in Nederland, het vaststellen
van de hoogte van een vaste voet complex, en is er discussie
over de samenstelling ervan.
Geen eenduidige werking
Het onderzoek liet zien dat er puur financieel gezien geen
sprake is van een eenduidige prikkelwerking als een landelijke
overheid besluit de verhouding tussen vaste en variabele
onderwijsbekostiging te wijzigen. De reden daarvoor is
dat het effect van het aanpassen van de verhouding van de
onderwijsbekostiging voor hbo-instellingen een stuk groter
is dan voor universiteiten. Dit komt door het grotere aandeel
van het onderwijsdeel ten opzichte van de totale inkomsten
voor hogescholen in vergelijking met universiteiten.
Ook binnen het wetenschappelijk onderwijs en het hbo zijn
er verschillen tussen instellingen als het gaat om de verhouding
tussen vast en variabel. Sommige instellingen hebben
van oudsher een hogere vaste voet dan andere. Dit betekent
dat het op macroniveau aanpassen van de verhouding
vast-variabel in het onderwijsdeel verschillend uitwerkt voor
Financiering
Thema Thema Them
individuele instellingen. Daarnaast zijn er grote verschillen
tussen instellingen in omvang en in sectoren waarin ze
actief zijn.
Ten slotte zijn er verschillen in de aard en context van het
hbo ten opzichte van het wetenschappelijk onderwijs die
leiden tot andere effecten bij verschuiving van de verhouding
vaste en variabele bekostiging. Zo zal het hbo in de
komende jaren, in tegenstelling tot het wetenschappelijk
onderwijs, te maken hebben met een voorspelde krimp;
voor het wetenschappelijk onderwijs geldt momenteel een
groeiscenario. Daarnaast is de verwevenheid van onderwijs
en onderzoek met name van belang in het wetenschappelijk
onderwijs en in toenemende mate ook in het hbo.
Fluctuaties in studentenaantallen werken in het wetenschappelijk
onderwijs wel door in de variabele onderwijsbekostiging,
maar veel minder in de onderzoeksbekostiging,
terwijl deze naar de aard van een universiteit verweven
zijn. De verhouding tussen vaste en variabele bekostiging
in het onderwijsdeel kun je daarmee niet los zien van de
onderzoeksbekostiging.
Kortom, het inzetten van een wijziging van de verhouding
tussen vaste en variabele bekostiging als eenduidig sturingsinstrument
lijkt daarmee niet opportuun.
hema Thema Them
hema Thema Them
hema Thema Them
Perverse prikkels
Bestuurders die we voor het onderzoek interviewden zeiden
moeite te hebben met de term ‘(economische) prikkelwerking’
en met termen als ‘perverse prikkels’. De manier
waarop het Rijk de middelen voor het onderwijs verdeelt,
bepaalt volgens de geïnterviewden niet of maar zeer beperkt
de strategische keuzes van bestuurders. Bovendien gaat
het om slechts een van de technische schakels in de totale
bekostiging vanuit het Rijk. Gedrag zoals sturen op ongewenste
concurrentie herkennen de meeste bestuurders dus
niet als zodanig.
Hogescholen die krimp voorzien en instellingen met veel
kleine opleidingen die te klein dreigen te worden om de
kwaliteit en betaalbaarheid in de toekomst te borgen,
voelen wel de urgentie om het aantal studenten op peil
ema Thema Thema
ema Thema Thema
Bestuurders zeiden
ma Thema Thema
moeite te hebben met
de term ‘economische
prikkelwerking’
ma Thema Thema T
23
ema Th
24
2-24
Financiering
ema Thema Thema
te houden en dus actief te gaan werven (eventueel in het
nadeel van opleidingen van andere instellingen). Er is naar
eigen zeggen druk op met name de brede hogescholen in
een krimpregio om hun infrastructuur van onderwijs en
onderzoek te kunnen borgen. Ditzelfde geldt voor kleine
landelijke opleidingen en instellingen breder – ook buiten
krimpregio’s – in het hoger onderwijs. De hogescholen
in krimpregio’s zien de instandhouding van onderwijs en
onderzoek op korte of middellange termijn als een existentieel
vraagstuk en beschouwen het verhogen van de vaste
voet als een oplossing.
Een landelijke wijziging in de verhouding vast-variabel raakt
de instellingen uiteraard wel. Zo kan een te grote variabele
financiering en daarmee een grotere onvoorspelbaarheid
leiden tot een conservatievere planning van langetermijninvesteringen
en vraagstukken rondom het behoud van
infrastructuur. Een te hoog aandeel vaste financiering kan
zorgen voor moeilijkheden bij het opstarten van nieuwe
opleidingen en het investeren in innovatie van opleidingen.
Dit raakt instellingen die innoveren en meebewegen met de
arbeidsmarktvraag en de vraag van studenten. Voorgaand
effect kan daarnaast sterker worden voor instellingen die
een ongunstige uitgangspositie hebben wat betreft de historisch
bepaalde vaste voet, de ontwikkeling in studentenaantallen
en/of de investeringsbehoefte.
De onderzochte buitenlandse casussen schrijven ongewenste
concurrentie deels toe aan veranderingen in de verhouding
tussen vaste en variabele financiering. Verder is te
zien dat een (te) grote vaste voet in andere landen ook leidt
tot niet langer uitlegbare verschillen in inkomsten tussen
instellingen, in de zin dat deze niet meer corresponderen
met de werkelijkheid, maar ook vanwege de beperkte transparantie
van een hoge vaste voet. Ten slotte is in de buitenlandse
casussen te zien dat een sterkere focus op output- of
kwaliteitsindicatoren in sommige gevallen leidt tot hogere
prestaties op indicatorniveau, maar ook tot discussies op
nationaal niveau over de vraag of deze indicatoren wel
daadwerkelijk de beoogde kwaliteit van het hoger onderwijs
weerspiegelen.
Sturend of faciliterend
Welke implicaties hebben de genoemde inzichten voor het
bepalen van de optimale verhouding tussen variabele en
vaste onderwijsbekostiging voor het Nederlandse hoger
onderwijs in de toekomst? Bij het beantwoorden van die
vraag is het allereerst noodzakelijk te bepalen waar het
woord ‘optimaal’ in dit geval voor staat. Een verhouding
kun je immers alleen als optimaal bestempelen als deze
gekoppeld is aan een gewenste situatie. Hierbij is het vooral
belangrijk te bezien in welk breder instrumentarium aan
sturingsmogelijkheden de verhouding tussen vaste en variabele
financiering in de hogeronderwijsbekostiging valt, en
op welke manier het instrument dient te worden ingezet om
de gewenste situatie voor het Nederlandse hoger onderwijs
te bereiken. Zo kunnen instrumenten in theorie sturend
dan wel faciliterend zijn.
De verhouding tussen vaste en variabele bekostiging leent
zich technisch gezien niet als sturingsinstrument, omdat er
geen eenduidige prikkelwerking van uit kan gaan vanwege
de grote verschillen tussen instellingen. Een op voorhand
sturende benadering van de macroverhouding tussen een
vaste en een variabele onderwijsbekostiging ligt daarmee
ook niet voor de hand.
ma Thema Thema
Analoog aan het voorgaande zeggen bestuurders dat de
gekozen verhouding zo moet zijn dat de bekostiging hun
instelling met name stabiliteit, voorspelbaarheid en geleidelijke
beweging brengt, zodat ze hiermee houvast hebben
voor keuzes en plannen op de middellange en lange termijn.
De verhouding moet in hun ogen ‘goed’ staan, in die
zin dat deze adequaat is om de wettelijke en maatschappelijke
taken van de instellingen in hun uiteenlopende contexten
te faciliteren. De bestuurders benoemen nadrukkelijk
dat dit overigens ook geldt voor het totale landelijke instrumentarium
voor de hogeronderwijsinstellingen.
Dit is ook wat het Rijk ooit beoogde met de macroverhouding
tussen variabele en vaste financiering. De keuzes die
het nadien heeft gemaakt in die macroverhouding waren
ook steeds bedoeld om de instellingen te faciliteren in de
uitdagingen waarmee zij door de jaren heen te maken
hebben gehad. We kunnen vaststellen dat de minister, op
basis van de gekozen besturingsfilosofie van autonomie
voor instellingen, steeds terughoudend is geweest in directe
sturing. Het instrument van de macroverhouding tussen
variabele en vaste financiering heeft, afgezien van de prestatieafspraken,
nooit expliciet tot doel gehad te sturen op het
in de kern veranderen van het gedrag van instellingen. Landelijke
keuzes in de verhouding variabel-vast waren veeleer
bedoeld als correctiemechanisme bij (gevreesde) doorgeschoten
ongewenste ontwikkelingen.
ma Thema Thema T
a Thema Thema T
a Thema Thema T
a Thema Thema Th
Deel van het palet
Financiering hoort een afgeleide te zijn van visie en inhoudelijke
keuzes over de te realiseren doelstellingen. Ook de
verhouding tussen vaste en variabele onderwijsbekostiging
zou je idealiter moeten bezien als onderdeel van het gehele
palet van instrumenten, gericht op de gekozen (maatschappelijke)
doelen. Met andere woorden: het bepalen van de
juiste inrichting van het bekostigings- en overige sturingsinstrumentarium
zou een afgeleide moeten zijn van de
strategische vraag wat de samenleving landelijk en regionaal
met het hoger onderwijs wil.
Daarbij gaat het om de strategische afweging binnen
het trilemma kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid.
Het hbo en het wetenschappelijk onderwijs vergen
– doordat zij qua opgaven op dit moment wezenlijk van
elkaar verschillen – ook in de komende jaren een andere
a Thema Thema Th
Thema Thema The
Thema Thema
We kunnen vaststellen
dat de minister steeds
terughoudend is geweest
in directe sturing
benadering bij de afwegingen binnen dit trilemma. In het
hbo zal bijvoorbeeld met de verwachte krimp de vraag
steeds scherper gaan spelen welke regionale onderwijs- en
onderzoeks infrastructuur in stand moet worden gehouden.
Het gaat hier dan met name om de afweging tussen minimale
toegankelijkheid en (macro)doelmatigheid. Hierin zal
de overheid op systeemniveau een afweging moeten maken
welke infrastructuur landelijk en regionaal minimaal
gewenst is en hoe ze daarbinnen ook innovatie en groei op
sectorniveau kan accommoderen.
Voor het wetenschappelijk onderwijs is de situatie anders.
Dat verwacht de komende jaren een aanhoudende groei
in studentenaantallen, waarbij het van belang is de verwevenheid
van onderwijs en onderzoek te blijven borgen.
Daarnaast zal de overheid de omvang van het studentafhankelijke
aandeel van de financiering moeten beredeneren
vanuit de gewenste toegankelijkheid van het wetenschappelijk
onderwijs (maar dat geldt ook voor het hbo) in de
komende jaren. Hierbij speelt ook het vraagstuk van het
opvangen van (niet voorspelbare, soms onverklaarbare)
exponentiële groei bij specifieke opleidingen.
Nadat het ‘waartoe en wat’ is bepaald, is de vervolgvraag hoe
dit te bereiken – inclusief de omvang van de totale bekostiging,
de verhouding vaste-variabele onderwijsbekostiging
en de inzet van ander, niet-financieel sturingsinstrumentarium.
Bestuurders hechten aan een bekostigingsmodel dat
stabiliteit en voorspelbaarheid biedt, waardoor instellingen
in staat zijn hun langetermijnverplichtingen en -ambities
vorm te geven. De huidige praktijk laat zien dat elke aanpassing
op de macroverhouding voor individuele instellingen
anders kan uitpakken, met positieve en negatieve herverdeeleffecten.
Dit is vanuit beleidsmatig en exploitatieperspectief
van instellingen lastig.
Een andere belangrijke randvoorwaarde is transparantie.
De huidige gelaagdheid en historische ontwikkeling van
vaste bekostigingscomponenten maken het uitdagend
om een directe relatie te leggen tussen de vaste voet en
de opgaven van de instellingen. Het is wenselijk een heldere
logica te koppelen aan de opbouw van de vaste voet.
Bestuurders zeggen evenwel dat, gegeven de geschiedenis
Financiering
Thema Thema Them
en het ‘organische’ ontwikkelproces in de afgelopen decennia,
het van de grond heropbouwen van een vaste voet die
de werkelijke kosten probeert te benaderen te complex is.
Een toekomstgerichte pragmatische benadering, die erop
gericht is instellingen in staat te stellen hun opgaven voor
de komende jaren te realiseren, lijkt meer voor de hand
te liggen.
hema Thema Them
Weloverwogen mix
Nederland en andere onderzochte landen trachten met
een mix van variabele en vaste onderwijsbekostiging een
bestendig financieringssysteem voor het hoger onderwijs te
garanderen. De variabele bekostiging zorgt voor flexibiliteit
in de bekostigingssystematiek om veranderingen, zoals in
studentenaantallen, sneller te vertalen naar de rijksbijdrage.
Vaste bekostiging is er om te zorgen voor meer stabiliteit en
zekerheid voor langetermijninvesteringen en innovatie.
De aanpassing in de verhouding tussen vaste en variabele
bekostiging heeft, mede door de historisch gegroeide
opbouw van de vaste voet, verschillende effecten per
individuele instelling. Daarom is het niet opportuun een
wijziging in de verhouding als eenduidig sturingsinstrument
in te zetten. De optimale verhouding tussen vaste en
variabele financiering moet instellingen in staat stellen om
hun maatschappelijke opgaven nu en in een periode van
in ieder geval vijf jaar op een zeker kwaliteitsniveau uit te
voeren. Dat betekent ook dat dat er eerst overeenstemming
moet zijn over de landelijk en regionaal gewenste situatie
op de (middel)lange termijn. Daarbij moeten we rekening
houden met verschillen tussen hbo en universiteit, zowel
voor wat betreft de gewenste situatie als voor de uitgangssituatie.
Door een daarvan afgeleide, weloverwogen mix van
stabiliteit en flexibiliteit te hanteren, kun je een hogeronderwijssysteem
creëren dat zowel veerkrachtig als responsief is,
en dat bijdraagt aan de maatschappelijke en economische
doelstellingen van Nederland.
hema Thema Them
hema Thema Them
ema Thema Thema
ema Thema Thema
Susanne de Zwart
is sectorleider Onderwijs bij onderzoeks- en adviesbureau
Berenschot
ma Thema Thema
Noten
1 Kamerbrief 43151100 over bekostiging en bekostigingsvarianten hoger onderwijs,
19 december 2023.
2 Zwart, S. de, Berkhout, B., Das, L. e.a. (2021). Verkenning naar de optimale verhouding
tussen vaste en variabele onderwijsbekostiging in het hoger onderwijs. Berenschot.
3 Het onderzoek betrof het onderwijsdeel van de totale bekostiging. Voor het
wetenschappelijk onderwijs gaat het om gemiddeld 31 procent van de totale baten, voor
het hoger beroepsonderwijs om gemiddeld 70 procent van de totale baten.
ma Thema Thema T
25
ema Th
Een recente toekomstverkenning schetste drie perspectieven voor het Nederlandse hoger onderwijs. Ben Jongbloed en
Frans Kaiser gaan in op de vraag hoe de bekostigingsmethodiek er bij elk van die drie scenario’s uit zou moeten zien.
Hoe bekostigen we het stelsel van
de toekomst?
Antwoorden op de grote transformaties
26
2-24
Financiering
ema Thema Thema
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
Ben Jongbloed & Frans Kaiser
a Thema Thema T
Universiteit Twente
en toekomstbestendig hogeronderwijsstelsel is
E
essentieel om antwoord te kunnen geven op de
trends en uitdagingen die zich voor Nederland aftekenen.
De hoofddoelen voor het stelsel, zoals gesteld
in de recente beleidsbrief 1 van de minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), zijn een gezond
en sterk fundament, het ruimte geven aan divers talent en
het vergroten van de maatschappelijke impact van hoger
onderwijs en onderzoek.
Deze doelen betreffen de kwaliteit, toegankelijkheid en
doelmatigheid van het stelsel. Om ze te realiseren zijn
niet alleen voldoende investeringen in de volledige keten
van het onderwijs nodig, maar ook een adequaat beleidsinstrumentarium
dat onderwijsinstellingen en studenten
stimuleert. Onderdeel daarvan is een goed geïnformeerde
beleidsdialoog met een breed gedragen visie op het volledige
onderwijsbestel. Deze zal zijn vertaling moeten hebben
in – onder andere – een bekostiging die qua niveau, prikkels
en aanverwante regels de universiteiten en hogescholen in
de snel veranderende wereld in staat stelt om de drie hoofddoelen
waar te maken.
Er heerst een breed gedragen gevoel dat het huidige stelsel
van postsecundair onderwijs (middelbaar beroepsonderwijs
en hoger onderwijs) en onderzoek niet robuust genoeg is
voor de toekomst. Talloze reviews 2 , Tweede Kamerdebatten,
hervormingsvoorstellen en sterkte-zwakteanalyses wijzen
op knelpunten en bedreigingen. Een SWOT-analyse (zie
Tabel 1) toont de meestgenoemde sterktes en zwaktes in
het stelsel. Daarnaast moeten we bij het nadenken over de
toekomst ook kijken naar trends in de omgeving van het
stelsel – naar de kansen en de bedreigingen die zich zullen
voordoen, en die zich nu ook al aandienen.
Eimers en collega’s presenteren enkele voorstellen om het
stelsel toekomstbestendiger te maken in de toekomstverkenning
Vandaag is het 2040 3 . Deze verkenning, onderdeel
van de vernieuwde 4 beleidscyclus van OCW en gemaakt na
een uitgebreide consultatie van het veld, bekijkt een aantal
grote vraagstukken in samenhang en schetst drie verschillende
toekomstbeelden voor het stelsel van postsecundair
onderwijs in 2040. Elk van die drie toekomstbeelden
heeft zijn eigen bekostigingsmethodiek, afhankelijk van
en passend bij het waardenkader – de visie, het doel – dat
a Thema Thema T
a Thema Thema Th
a Thema Thema Th
Er heerst een gevoel
dat het huidige stelsel
niet robuust genoeg is
Thema Thema The
voor de toekomst
Thema Thema
Eén uitdaging is de
flexibilisering van het
leren: wat, hoe, waar
en wanneer leren we?
vooropstaat. Op de vraag hoe die bekostiging eruit zou
moeten zien komen we later terug. Eerst de trends:
de transformaties.
Grote gevolgen
De toekomstverkenning bevat een uitgebreide beschrijving
van trends (megatrends) en vraagstukken waar beroepsonderwijs,
hoger onderwijs en wetenschap voor staan – nu al,
maar nog sterker in de toekomst. We pakken er drie trends
uit (zie Tabel 2).
Sterktes (intern)
• Open toegang
• Kwaliteit onderwijs over volle breedte
• Diversiteit van programma-aanbod
• Internationale mobiliteit van studenten en personeel
• Onderzoek- en ict-infrastructuur
• Wetenschappelijke productiviteit en kwaliteit
• Evaluatiecultuur in onderwijs en onderzoek
• Professionalisering van docenten
• Success rate EU-onderzoekprogramma’s
• Erkennen & Waarderen-beleid
Bedreigingen (extern)
• Demografische krimp/vergrijzing
• Verschillen tussen regio’s (bevolking; economische
activiteit)
• Migranten-/vluchtelingenstromen
• Polarisatie in samenleving
• Geopolitieke verschuivingen
• Macht van big tech
• Academische vrijheid in gedrang
• Bescherming strategische kennis
Zwaktes (intern)
Deze transformaties creëren onzekerheden en nieuwe
uitdagingen. De stakeholderconsultaties in de toekomstverkenning
wijzen op de noodzaak om geïndividualiseerde
leerwegen en transdisciplinair leren te bevorderen, over
de grenzen van mbo (middelbaar beroepsonderwijs), hbo
(hoger beroepsonderwijs) en wetenschappelijk onderwijs
heen. Wat betreft kennisontwikkeling vervagen de grenzen
tussen toegepast, fundamenteel en praktijkgedreven
onderzoek. Dit heeft implicaties voor ons binaire hogeronderwijssysteem.
6 Het vraagt om innovaties in onderwijs en
onderzoek, wellicht zelfs om een nieuw, meer geïntegreerd
systeem van onderwijs en onderzoek. Een systeem met meer
en gemakkelijkere overgangen. 7 De vraag naar antwoorden
op de grote maatschappelijke uitdagingen (de Duurzame
ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties) heeft
er reeds toe geleid dat sommige landen, universiteiten en
onderzoekfondsen experimenteren met nieuwe vormen van
organisatie en bekostiging van transdisciplinair onderzoek.
Een veelgenoemde uitdaging is de flexibilisering van het
leren en onderwijs: wat, hoe, waar en wanneer leren we?
Dit is een uitdaging omdat de diversiteit onder lerenden en
de internationale mobiliteit sterk zijn gegroeid. Modularisering
van onderwijs en het gebruik van ondersteunende
technologieën kunnen helpen de vereiste flexibilisering
vorm te geven. Bovendien verwachten de samenleving en
• Deelname kansarme groepen
• Populariteit opleidingen voor lerarenberoepen, zorg en techniek
• Deelname aan een leven lang ontwikkelen en deeltijdonderwijs
• Werkdruk personeel
• Aanvraagdruk in onderzoekcompetities
• Mentale gezondheid studenten
• Overgangen en doorstroom tussen subsectoren in onderwijs
• Bekostiging: zero sum, verdeling afhankelijk van keuzes studenten
• Budgetten praktijkgericht onderzoek in hbo
• Associate degrees, korte graden en professionele PhD’s onderontwikkeld
Kansen (extern)
• Open, internationaal verbonden economie
• Open innovatie; open science
• Duurzaamheidstransities; mission economy
• Technologische readiness
• Grotere rol Europa
• Vraag naar bij-/omscholing vanuit bedrijfsleven
• Regionale kennisclusters/hotspots
• Microcredentials
Tabel 1 SWOT-analyse van het Nederlandse hoger onderwijs, gebaseerd op de toekomstverkenning van Eimers et al. (2023)
1. Technologische transformaties 2. Demografische en sociale transformaties 3. Transformaties in arbeidspatronen
• Automatisering
• Vergrijzing
• Baanpolarisatie 5 • Migratie
• Integratie van AI
• Verstedelijking
Tabel 2 Drie grote transformaties
Financiering
Thema Thema Them
hema Thema Them
hema Thema Them
hema Thema Them
ema Thema Thema
ema Thema Thema
ma Thema Thema
• Flexibel werk en werk op afstand
• Nieuwe werkarrangementen en
arbeidscontracten
ma Thema Thema T
27
ema Th
28
2-24
Financiering
ema Thema Thema
de arbeidsmarkt dat mensen zich continu aanpassen en
zich een leven lang ontwikkelen (LLO). Hoe je dit faciliteert
en financiert is een grote uitdaging; een waaraan Nederland
nog weinig gehoor heeft gegeven, zoals blijkt uit de
toekomstverkenning.
De uitdagingen vragen om een heroverweging van het sociale
contract: de afspraken en verwachtingen van burgers
en overheid over elkaars belangen en rollen op het gebied
van onderwijs en onderzoek. Dat sociale contract bestaat
inmiddels uit een veelheid van instituties en beleidsinstrumenten
die in de loop der jaren op elkaar zijn gestapeld en
zijn geëvolueerd tot een complex geheel. Dit heeft geleid tot
een wankel evenwicht tussen private en maatschappelijke
partijen en hun belangen. De toekomstverkenning wijst op
de noodzaak om ons opnieuw te bezinnen op dit sociale
contract, met een duidelijke visie op de governance van
het hogeronderwijssysteem, inclusief de bekostiging en
studiefinanciering.
Besturen op afstand
In het huidige stelsel bekostigt de Nederlandse overheid
het hoger onderwijs zowel via de student als via de instelling.
In de relatie met de instellingen geldt grotendeels
nog het HOAK 8 -adagium van besturen op afstand: de
rijksbijdrage voor onderwijs en onderzoek per instelling
is een lumpsum, en de instelling is vrij die naar eigen
inzicht in te zetten voor onderwijs en onderzoek. Deze
basisbekostiging bestaat uit een variabel deel (gebaseerd op
studentenaantallen en diploma’s, inclusief PhD’s) en een
vast, instellingsspecifiek deel (de vaste voet). Het variabele
deel volgt uit een rekenregel (formule): prijs maal volume.
Hoe hoger het volume (inschrijvingen en diploma’s), hoe
hoger het budget. Daarnaast brengt een prijsparameter
kostenverschillen tussen opleidingen tot uiting. 9 De
meeste landen om ons heen hanteren een dergelijke
vorm van formulebekostiging voor het verdelen van de
basisbekostiging. 10
Het Nederlandse model bezit (ook net als veel andere
landen) een nulsomaard: het totaal beschikbare budget
(het macrokader) staat vast; wat de ene instelling er in
budget op vooruitgaat, gaat ten koste van de andere instellingen.
Dit nulsomkarakter knelt als instellingen het
gevoel hebben dat het macrobudget niet voldoende meestijgt
met prijsstijgingen, met onderwijstaken (het aantal
ingeschreven studenten) of met de onderzoekambities
van Nederland.
Er leven nog meer zorgen over de formule en de prikkels
die ze oproept. Dat de formule instellingen beloont op
basis van ingeschreven studenten zou hen ertoe aanzetten
zo veel mogelijk studenten aan te trekken om hun budget
veilig te stellen of te verhogen. Het zou concurrentie in de
hand werken. Ook bestaat er, al dan niet terecht, zorg over
het prestatiegedreven karakter van de bekostigingsformule.
Als diploma’s meetellen voor de rijksbijdrage, zou dit
immers ongewenst gedrag kunnen oproepen (kwantiteit
boven kwaliteit, cherry picking). Bovendien ligt een prestatieprikkel
besloten in het gegeven dat alleen inschrijvingen
binnen de normatieve opleidingsduur meetellen voor de
rijksbijdrage. Dit gaat knellen als instellingen een ‘moeilijke’
studentenpopulatie hebben en toch breed toegankelijk
willen blijven.
In Nederland wordt (net als in andere landen) de formulebekostiging
gecombineerd met een sterk historisch bepaald
budget per instelling. De onderbouwing van de vaste voet
per instelling gaat terug tot de jaren tachtig. 11 In de loop
der jaren zijn deze bedragen incidenteel bijgesteld in verband
met voorzieningen die een instelling in stand dient
te houden (bijvoorbeeld kwetsbare opleidingen), of zijn
bedragen toegevoegd in het kader van sectorplannen (zoals
het sectorplan bèta en techniek), of beurzen en prijzen.
Zo hebben beleidsmakers regelmatig nieuwe onderdelen
voor specifieke bestemmingen aan de vaste voeten toegevoegd
en daarmee nieuwe bekostigingsprikkels gegeven,
met als gevolg dat de complexiteit van de bekostiging is
toegenomen en het lumpsumkarakter van de basisbekostiging
danig is beperkt. De lumpsum krijgt steeds meer
het karakter van een verzameling subsidiepotjes. Daarmee
zijn de effecten van beleid steeds onvoorspelbaarder en
is het wankele evenwicht tussen overheid en instellingen
verstoord. 12
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
a Thema Thema T
a Thema Thema T
Een nieuwe methodiek
Het is, kortom, tijd om de prikkels en vaste voeten in de
formulebekostiging aan een heroverweging te onderwerpen
en met het oog op de toekomst een nieuwe bekostigingsmethodiek
te ontwerpen. Tabel 3 biedt een palet
van verschillende methodieken en geeft voorbeelden van
landen waar deze in gebruik zijn.
Formulebekostiging is alom in gebruik, mede omdat het
een transparante aanpak biedt. Als alternatief – of als aanvulling
op de formule – is in een aantal landen een vorm
a Thema Thema Th
a Thema Thema Th
De lumpsum krijgt
steeds meer het
karakter van een
Thema Thema The
reeks subsidiepotjes
Thema Thema
van dialooggestuurde bekostiging in gebruik. Instelling en
overheid (ministerie, Funding Council, Education Authority)
onderhandelen over de te realiseren ambities voor de
toekomst en komen een budget overeen voor een meerjarige
periode. Deze prestatieafspraak 13 kan gaan over het
aantal beschikbare studieplaatsen voor binnen- en buitenlandse
studenten (capaciteitsbekostiging), maar ook over
andere (kwantitatieve en kwalitatieve) doelstellingen.
In Oostenrijk is de gehele formulebekostiging ingebed
in een systeem van driejarige prestatieafspraken
Model Omschrijving Buitenlandse voorbeelden
Formulebekostiging
Op studiepunten gebaseerde
formulebekostiging
Dialooggestuurde bekostiging
(prestatieafspraken/
missiebekostiging/
profielbekostiging)
Capaciteitsbekostiging
Vraagfinanciering (financiering
met vouchers of individuele
leerrechten)
Competitieve middelen
(tweede geldstroom)
Bekostiging afhankelijk van de waarden die de instelling laat zien op
een aantal indicatoren. Via indicatoren en parameters zijn de gewenste
beleidsdoelen van de overheid tot uitdrukking gebracht. Parameters
(en vaste voeten) kunnen specifieke kenmerken en/of kostenverschillen
tussen instellingen en disciplines weerspiegelen.
(Formule)bekostiging die is gebaseerd op door studenten opgenomen en/of
succesvol afgeronde (in studiepunten uitgedrukte) studieonderdelen.
Vrijwel alle landen
Denemarken, Noorwegen,
Vlaanderen, Zweden
Bekostiging van onderwijs en onderzoek die afhankelijk is van de eigen Denemarken, Finland,
doelstellingen die de instelling wil realiseren binnen landelijke kaders en Ierland, Oostenrijk,
aansluitend bij het instellingsprofiel dat in lijn ligt met de instellingsstrategie. Duitsland, Noorwegen,
Ontario (Canada), Australië
Bekostiging op basis van onderhandeling over een capaciteit die de instelling Zweden, Finland, Oostenrijk
naar verwachting nodig heeft of in stand zal houden om onderwijs aan
te bieden en/of onderzoek uit te voeren gedurende een bepaalde periode
(bijvoorbeeld capaciteit in termen van het aantal publiek bekostigde
studieplaatsen).
Bekostiging waarbij publieke middelen deels via de student naar de instelling Singapore
vloeien. De student bezit vouchers of een individuele leerrekening (individual
learning account) om deelname aan (delen van) opleidingen bij erkende
(publieke, private) onderwijsinstellingen in te kopen.
Instellingen concurreren om middelen voor specifieke doelen
(excellentiemiddelen, onderzoeksfondsen, vernieuwingsmiddelen).
Tabel 3 Methodieken van bekostiging (bron: Jongbloed et al., 2023)
Rol overheid
Bekostiging onderwijs
Leven lang ontwikkelen (LLO)
Bekostiging onderzoek
Tabel 4 Drie stelselperspectieven
Werk, economische ontwikkeling
en innovatie
Grote maatschappelijke
vraagstukken
Sturend op arbeidsmarktrelevantie Sturend op brede
van opleidingsaanbod (via maatschappelijke bijdrage van
regieorgaan) en bijdrage opleidingen en samenwerking
aan economische kracht van binnen regio en nationale kaders
Nederland(se regio’s)
(sectorplannen)
Meerjarige afspraken
overheid en instelling over
aantal studieplaatsen, via
capaciteitsbekostiging
Flexibel LLO-stelsel: skillsgericht,
modulair ingericht, specifiek voor
tekortsectoren
Nadruk op innovatie,
praktijkgerichte en strategische
onderzoeksthema’s
Financiering
Thema Thema Them
(Zielvereinbarungen), inclusief afspraken over de instroom-
(capaciteit) per instelling. De prestatieafspraken komen
daar niet boven op de formulebekostiging zoals in andere
landen (en eerder in Nederland). Wat betreft dialooggestuurde
bekostiging bestaan er dus grote verschillen
tussen landen: verschillen qua regelgeving, inhoud,
gehanteerde indicatoren, ruimte voor eigen instellingsdoelen
en – vooral – de mate waarin afspraken zijn gekoppeld
aan geld.
In de praktijk is er veelal sprake van een mix van bekostigingsmethodieken,
afhankelijk van traditie en vooral ook
hema Thema Them
hema Thema Them
hema Thema Them
ema Thema Thema
Dialooggestuurde, stabiele
missiebekostiging via een
hogeronderwijsautoriteit
Laagdrempelig, via financiële
stimulansen en persoonlijke
begeleiding
Vrijwel alle landen
ema Thema Thema
Ontplooiing van individueel talent
Grote individuele vrijheid voor
instellingen en studenten;
overheid bewaakt kwaliteit en
toegankelijkheid
Studenten verzilveren
vouchers bij (publieke en
private) onderwijsaanbieders
(vraagfinanciering)
ma Thema Thema
Vouchers breed inzetbaar voor
zelfontplooiing
Nadruk op
Ruim budget (fondsen,
duurzaamheidtransities en (trans)- premies) voor ongebonden
disciplinaire samenwerking, via (bottom-up)onderzoek, los van
missiebekostiging
onderwijsbekostiging
ma Thema Thema T
29
ema Th
30
2-24
Financiering
ema Thema Thema
van de sturingsfilosofie die in gebruik is. Verder ontvangen
onderwijsinstellingen naast basisbekostiging aanvullende
middelen uit competitieve bronnen als tweede geldstroom
en van studenten (uit collegegelden).
Drie perspectieven
De keuze van de methodiek van bekostiging, de omvang
ervan ten opzichte van andere (competitieve) geldstromen
en de in te bouwen prikkels vormen een belangrijk
beleidsthema, zo ook in de toekomstverkenning. Keuzes
rond de bekostiging hangen sterk samen met opvattingen
over de (gewenste, dan wel waarschijnlijke) toekomst en
de rol die de overheid op zich zou moeten nemen bij de
aansturing (‘governance’) van het hogeronderwijsstelsel.
Die rol is onderdeel van het sociale contract en de waarden
en doelen die daarin centraal staan. Toegankelijkheid en
sociale gelijkheid zullen daarbij kernwaarden blijven, zo
leerde de toekomstverkenning, maar we zien dat internationale
mobiliteit, migratie, vergrijzing en arbeidsmarktbehoeften
de studentenpopulatie diverser maken en dat een
leven lang ontwikkelen en flexibilisering nieuwe manieren
vereisen om toegankelijkheid, kwaliteit en doelmatigheid te
garanderen.
De toekomstverkenning presenteert drie stelselperspectieven
(zie Tabel 4 op de vorige pagina): drie denkbare keuzes
voor de inrichting van het stelsel van de toekomst. De perspectieven
geven elk op hun eigen manier een antwoord
op de grote transformaties (Tabel 2) die op ons afkomen.
Elk perspectief stelt andere waarden en doelen centraal: 1)
werk, economische ontwikkeling en innovatie, 2) de grote
maatschappelijke vraagstukken (de brede welvaart) en 3)
het ontplooien van de individuele talenten van studenten en
(docent-)onderzoekers.
Bij elk van de drie perspectieven is de rol van de overheid
– en de inrichting van de bekostiging – anders (Tabel 3).
Stelt de overheid zich op afstand van onderwijs en onderzoek
op en kent ze de instellingen grote autonomie en eigen
verantwoordelijkheden toe? Of wil ze actief sturen in de
doelen en inzet van instellingen en daaraan middelen
(lees: bekostiging) verbinden?
In het eerste perspectief staat de arbeidsmarkt centraal en
adviseert een regieorgaan over de opleidingscapaciteit die
(via formules/tarieven) wordt gekoppeld aan een budget
voor een aantal jaren. Selectie en numeri fixi voorkomen
dat universiteiten geprikkeld worden om meer studenten
in te schrijven en het hbo wordt gezien als opstap naar een
universitaire opleiding. 14 Beroepsgerichte hbo-opleidingen
krijgen een hoognodige kwaliteitsimpuls. Het hbo richt zich
(in nauw overleg met het mbo en het regionale bedrijfsleven)
sterk op de regio met opleidingen en praktijkgericht
onderzoek. Vanwege maatschappelijk transformaties
zullen hbo-opleidingen een sterkere onderzoekscomponent
moeten bezitten om aantrekkelijker te worden voor
studenten. Ze ontvangen daartoe naast hun studentafhankelijke
bekostiging een regiobekostiging: een vorm van
missiebekostiging waarin afspraken over samenwerking in
de regio centraal staan. Het profiel van de universiteiten is
meer nationaal en internationaal; hun onderzoek is strategisch
van aard en bekostiging is gekoppeld aan hun specifieke
profiel.
Dit perspectief staat in contrast met het derde perspectief
(‘talent centraal’), waarin de student de regie heeft en
sterk bepaalt waar de onderwijsbekostiging neerslaat. Er is
sprake van vraagfinanciering. Onderzoekbekostiging is
losgekoppeld van het onderwijs en bestaat uit een mix van
capaciteitsfinanciering (voor gespecialiseerde instituten
met voldoende schaal), cofinanciering van extern verkregen
fondsen en een tweede geldstroom. In dit perspectief is er
veel meer sprake van concurrentie tussen instellingen.
In het tweede perspectief heeft de landelijke overheid
een belangrijke faciliterende rol om de Duurzame ontwikkelingsdoelstellingen
aan te jagen. Samenwerking,
inclusiviteit en sociaal welzijn staan centraal. De hogeronderwijsinstellingen
werken onderling nauw samen, ook
met maatschappelijke partners, om mensen brede ontwikkelmogelijkheden
te bieden. Een breed, collegegeldvrij,
gezamenlijk door universiteiten en hogescholen ingericht
eerste oriëntatiejaar in het hoger onderwijs zou hierbij
passen. In missiebudgetten zijn afspraken opgenomen
over de kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen die
passen bij het profiel van de instelling en de taakverdeling
met andere instellingen die ze in nationale (sector)plannen
en regionaal verband zijn overeengekomen. Naast eerste
geldstroom-missiebekostiging voor onderzoek is er een
tweede geldstroom die sterk op maatschappelijke vraagstukken
is gericht. Een hogeronderwijsautoriteit heeft als intermediair
een coördinerende rol en ziet toe op de keuzes van
instellingsprofielen.
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
a Thema Thema T
a Thema Thema T
a Thema Thema Th
Keuzes nodig
Bekostiging speelt in elk van de drie stelselperspectieven
een belangrijke sturende rol. De rol verschilt al naargelang
a Thema Thema Th
Internationale mobiliteit,
migratie en vergrijzing
leiden tot een diversere
Thema Thema The
studentenpopulatie
Thema Thema
We kunnen niet
twee, laat staan
drie vliegen in
één klap slaan
wie er aan het roer staat – welke visie op het systeem
dominant is. Wat dat betreft verschillen de drie geschetste
stelselperspectieven sterk van elkaar. Waar het ene de
arbeidsmarkt een sturende rol geeft, is in het andere
de overheid belangrijk als bewaker van inclusiviteit en
duurzaamheid.
Dit toont aan dat er sprake is van belangrijke sturingsdilemma’s
bij de bekostiging. 15 Er zijn keuzes nodig; de spanningen
tussen de centrale waarden bij de perspectieven kun
je niet met een magische formule – zeg, een bekostigingsformule
– oplossen. We kunnen niet twee, laat staan drie
vliegen in één klap slaan. In het verleden heeft de overheid
dit wel geprobeerd door extra prikkels of subsidies aan het
systeem toe te voegen. Maar die extra prikkels verkleinen de
transparantie van het model, compliceren de dialoog tussen
instelling en beleidsmaker, en kunnen de balans tussen
overheid, instelling, arbeidsmarkt en student verstoren.
Het ontwerp van het bekostigingsmodel van de toekomst
is sterk afhankelijk van politiek-economische opvattin gen
(over prestatiebekostiging, selectie et cetera) en SWOTanalyses
zoals in Tabel 1. Daarbij komt de drieslag Sense
(richting en rationaliteit), Simplicity en Stability (stabiliteit,
ook in de zin van betrouwbaarheid) regelmatig bovendrijven
als aanbeveling voor modelontwerpers. 16 Vertaald naar
bekostigingsmodellen betekent dit het volgende:
1. Hanteer duidelijke prikkels en grondslagen in de formulebekostiging
(beloon bijvoorbeeld behaalde studiepunten
voor de onderwijsbekostiging).
2. Voorkom dat je allerlei potjes en prikkels aan de
vaste voet of formules toevoegt (dus bewaak het
lumpsumkarakter).
3. Verstrek meerjarige bekostiging na een dialoog tussen
instelling en overheid over de te realiseren doelen (qua
capaciteit, kwaliteit, instellingsprofiel en bijdrage aan
maatschappelijke doelstellingen).
Deze drie ontwerpcriteria vergen uiteraard nadere uitwerking,
waarbij je vooral bij dialooggestuurde bekostiging
een overbelasting qua ambities en verantwoordingslast
moet voorkomen. De toekomstverkenning biedt een interessante
aanzet voor het denken over de inrichting van ons
Financiering
Thema Thema Them
(bekostigings)stelsel. Deze verkenning 17 biedt bovendien
inspirerende lessen uit het buitenland (Oostenrijk en
Denemarken: afsprakenbudgetten; Zweden en Oostenrijk:
capaciteitsbekostiging; Ierland en Noorwegen: een meer
geïntegreerd onderwijsstelsel; Vlaanderen en Denemarken:
studiepuntbekostiging). Laten we deze suggesties ter
harte nemen bij het nadenken over de vraag: hoe verder
richting 2040?
hema Thema Them
Ben Jongbloed & Frans Kaiser
zijn onderzoekers bij de sectie KiTeS (Knowledge, Transformation
& Society), ontstaan uit een fusie tussen CHEPS (Center for
Higher Education Policy Studies) en STePS (Science, Technology
& Policy Studies), aan de Universiteit Twente
hema Thema Them
Noten
1 Ministerie van OCW, Beleidsbrief Hoger Onderwijs en Wetenschap (17 juni 2022).
Kenmerk 33080266.
2 Onder andere: AWTI (2019), Het stelsel op scherp gezet; UNL (2023), Kiezen voor kwaliteit
hema Thema Them
in 2040; en Commissie Positionering Hoger Beroepsonderwijs (2022), Focus op professie.
3 Eimers et al. (2023), Vandaag is het 2040. Toekomstverkenning voor het middelbaar
beroepsonderwijs, hoger onderwijs en wetenschap. KBA Nijmegen. Deze verkenning is
gemaakt door een consortium van vijf onderzoeksbureaus: KBA Nijmegen, Andersson
Elffers Felix (AEF), Center for Higher Education Policy Studies (CHEPS), Kohnstamm
Instituut en ResearchNed.
4 Zie beleidsbrief. Vroeger kondigde de minister zijn beleidsvoornemens aan in
de Strategische agenda, als onderdeel van de HOOP-cyclus. Een ander, nieuw
onderdeel van de vernieuwde beleidscyclus is de Stelselrapportage hoger onderwijs, die
evidencebased terugblikt op wat er in de afgelopen jaren is bereikt qua beleidsdoelen.
ema Thema Thema
5 Het verschijnsel dat er minder middenklasse- en meer laag- en hoogbetaalde banen
komen.
6 Zie ook: Leijnse, F. (2022), ‘De crisis van het Nederlandse hoger onderwijs’,
Th&ma 2022-5, p. 34-43.
7 Voorbeelden van dergelijke onderwijssystemen zijn onder meer te vinden (of in gang
gezet) in Ierland en Noorwegen. (Zie toekomstverkenning-rapportage, deel 2).
8 HOAK staat voor hoger onderwijs, autonomie en kwaliteit.
9 Er bestaan drie bekostigingsniveaus voor respectievelijk alfa/gamma, bèta/techniek/
landbouw en medisch.
10 Zie voor een overzicht van de bekostigingsarrangementen in de lidstaten van de EU:
ema Thema Thema
Jongbloed, B. et al. (2023), Study on the state and effectiveness of national funding systems
of higher education to support the European Universities Initiative. (Vol. I en 2). Brussel:
Europese Commissie.
11 De vaste voet werd destijds gebaseerd op een nullast per faculteit voor elke universiteit
in verband met vaste kosten voor onderzoekinfrastructuur, huisvesting en personeel.
12 Een voorbeeld is de toevoeging in 2023 van 300 euro miljoen voor starters- en
stimuleringsbeurzen aan de lumpsum om wetenschappers (universitair (hoofd-)
docenten) meer rust en ruimte te geven (en vooral de aanvraagdruk te beperken).
13 Nederland kende, mede in antwoord op de aanbevelingen van de commissie-Veerman
(2020), gedurende de periode 2012-2015 een experiment met prestatieafspraken.
Zie Jongbloed et al., ‘Het experiment prestatieafspraken: Een terugblik’, Th&ma 2022-5.
ma Thema Thema
Zie ook de bijdrage van Paul Flach aan deze editie van Th&ma.
14 Zie ook: Focus op professie. Rapport Commissie Positionering Hoger Beroepsonderwijs
(2022). Den Haag: Vereniging Hogescholen.
15 Zie onder meer hoofdstuk 2 van: Kwikkers, P., Jongbloed, B., Gerritsen, C. e.a. (2009),
Geldstromen en beleidsruimte. Den Haag: Sdu Uitgevers.
16 Ibid, p. 37 ev.
17 Zie (vooral) deel 2 (Verdieping en bijlagen) van Eimers et al. (2023), Vandaag is het 2040.
Toekomstverkenning voor het middelbaar beroepsonderwijs, hoger onderwijs en wetenschap.
KBA Nijmegen.
ma Thema Thema T
31
ema Th
In de discussie over de financiering van het hoger onderwijs klinkt de vraag wat de rol is van de overheidsbekostiging.
Moet er sturing van uitgaan, of moet de overheid zich juist terughoudend opstellen? Paul Flach vermoedt dat de waarheid
in het midden ligt.
Sturend of volgend?
Handreikingen voor een evenwicht
32
2-24
Financiering
ema Thema Thema
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
Paul Flach
a Thema Thema T
e bekostiging van het hoger onderwijs 1 is een terugkerend
thema in het publieke debat. In de discussie
D
gaat het niet alleen over de vraag in hoeverre de
bekostiging toereikend is, maar ook wat de rol van de
bekostiging is bij actuele of toekomstige uitdagingen.
Een voorbeeld van zo’n actuele uitdaging in Nederland is
de problematiek rondom de forse groei van het aantal internationale
studenten in het hoger onderwijs in de afgelopen
jaren. Deze groei is met name zichtbaar bij Nederlandse
universiteiten. Als gevolg hiervan klagen mensen binnen
universiteiten over een toename van werkdruk en buiten
universiteiten over een tekort aan huisvesting.
In de discussie wijzen mensen naar de bekostiging vanuit de
overheid. Omdat deze bekostiging in Nederland gekoppeld is
aan het aantal studenten, betogen sommigen dat de bekostiging
vanuit de overheid zou aanzetten tot groei. Uit een brief
over de bekostiging van het hoger onderwijs die de minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) eind
2023 naar de kamer heeft gestuurd 2 , komen echter andere
factoren naar voren die van invloed kunnen zijn. Een voorbeeld
daarvan is beleid vanuit de overheid en de instellingen
gericht op het stimuleren van internationalisering. Volgens
deze brief is de bekostiging niet leidend, maar volgend.
Als de bekostiging vanuit de overheid vooral volgend is, gaat
er weinig sturing van uit. Volgens de genoemde brief is dit
een bewuste keuze: ‘Dit past bij de sturingsfilosofie dat de
overheid terughoudend is als het gaat om directe sturing in
het onderwijs en dat een relatief grote mate van autonomie
van onderwijsinstellingen goed is voor het onderwijs, onderzoek
en de kennisoverdracht aan de maatschappij’. 3 Uit een
recente toekomstverkenning, uitgevoerd door een consortium
van adviseurs, komen evenwel verschillende scenario’s
naar voren waarin de bekostiging van het hoger onderwijs de
sturende rol van de overheid vergroot. 4
Historische schets
a Thema Thema T
Rond de jaren zestig bemoeide de Nederlandse overheid zich
tot op detailniveau met het hoger onderwijs. Het ministerie
van Onderwijs bepaalde welke docenten instellingen aanstelden
en zelfs welk meubilair ze mochten aanschaffen.
Deze situatie werd onhoudbaar toen het aantal studenten
sterk begon te stijgen. Het ministerie zag zich hierdoor
gedwongen om afstand te nemen en zich bij de bekostiging
van het hoger onderwijs meer te richten op de hoofdlijnen.
Ze verving de directe bekostiging (op declaratiebasis) door
bekostiging op basis van modellen. 5
In de beginjaren was daarbij nog sprake van enige koppeling
met het achterliggende proces; zo waren bepaalde parameters
in de modellen gebaseerd op student-stafratio’s. Onder
invloed van het zogenaamde New Public Management 6 ,
waarbij de overheid in veel landen een terugtrekkende beweging
maakte, werd de afstand groter en kregen de instellingen
steeds meer autonomie. In 1995 droeg de Nederlandse
overheid ook de gebouwen over aan de hogeronderwijsinstellingen.
Vanaf dat moment opereerden zij zelfstandig binnen
kaders van wetgeving en richtlijnen van toezichthoudende
instanties zoals de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie
(NVAO). In de bekostigingsmodellen bleef er weliswaar
een koppeling bestaan met het onderwijs, maar de relatie
met het achterliggende proces vervaagde.
a Thema Thema Th
a Thema Thema Th
Thema Thema The
Door signalen over opportunistisch gedrag en financieel
wanbeheer bij sommige hogeronderwijsinstellingen in de
Thema Thema
Er kwam een besef
dat de overheid zich
wellicht iets te veel
had teruggetrokken
periode 2000-2010 7 kwam er een besef dat de overheid zich
in Nederland wellicht iets te veel had teruggetrokken uit het
hoger onderwijs. Tegelijk nam de behoefte aan regie vanuit
de overheid toe, bijvoorbeeld met het oog op het doorvoeren
van noodzakelijke veranderingen en verbetering van de
dialoog tussen de overheid en de hogeronderwijsinstellingen.
8 Een manier om dit te bereiken was door zogenaamde
prestatieafspraken te maken. Instellingen hebben zo de vrijheid
om hun eigen proces te organiseren, maar krijgen wel
kaders vanuit de overheid waarbinnen ze moeten opereren.
Dat bleek echter nog niet zo makkelijk. Een van de problemen
is de vraag hoe je deze kaders vormgeeft. Waar liggen
de grenzen van de kaders? En hoe operationaliseer je ze
en dwing je af dat instellingen binnen deze kaders blijven?
Drie commissies hebben deze prestatieafspraken geëvalueerd.
9 Hoewel zij over het algemeen positief oordelen over
de afspraken, wijzen zij ook op tekortkomingen. Daarbij
gaat het bijvoorbeeld om het ontbreken van voldoende
commitment van de werkvloer, een toename van overheadkosten
en een onduidelijke uitwerking van de prestatieafspraken.
Uit een wetenschappelijk artikel van Jongbloed
en collega’s (2019) blijkt dat ook niet alle afspraken zijn
gerealiseerd. Maar belangrijker nog is dat het sturen op
basis van prestatieafspraken in het hoger onderwijs in het
publieke debat de laatste jaren een negatieve bijklank heeft
gekregen (‘rendementsdenken’).
Stimulerende werking
De prestatieafspraken hebben in Nederland dan ook geen
vervolg gekregen. In plaats daarvan is de overheid gaan
werken met bestuursakkoorden waarin ze wel afspraken
heeft gemaakt, maar aan de realisatie hiervan geen (financiële)
consequenties heeft verbonden. 10 Zo staan er in het
bestuursakkoord van 2022 11 bijvoorbeeld afspraken over
studentenwelzijn, sociale veiligheid en de versterking van
onderzoek in de zogenaamde eerste geldstroom (de bijdrage
vanuit de overheid plus wettelijk collegegeld). Ter ondersteuning
van de uitvoering hiervan heeft de overheid
middelen ter beschikking gesteld; bij de besteding daarvan
kunnen instellingen eigen keuzen maken. Mede door deze
Financiering
Thema Thema Them
bestedingsvrijheid gaat van dit bestuursakkoord vooral een
stimulerende werking uit, passend bij de professionaliteit
van de instellingen.
Naast dit bestuursakkoord zet de overheid ook wetgeving
in als stuurinstrument. Een voorbeeld hiervan is de Wet
internationalisering in balans, die het kabinet momenteel
voorbereidt. Deze wetgeving heeft een regulerend karakter
en dus geen stimulerend karakter, zoals het geval was bij
het bestuursakkoord.
hema Thema Them
De overheid stuurt dus op verschillende manieren en via
verschillende instrumenten 12 , maar bij de bekostiging is de
sturing tot nu toe relatief beperkt. 13 Het eerder aangehaalde
rapport over de toekomstverkenning van het Nederlandse
hoger onderwijs geeft maatschappelijke argumenten voor
een meer sturende rol van de overheid in de bekostiging:
bijvoorbeeld in een scenario dat de bekostiging koppelt aan
capaciteit (capaciteitsbekostiging) met het oog op sturing
rondom arbeidsmarktproblematiek, en een scenario dat de
bekostiging (deels) afhankelijk maakt van te realiseren missies
(missiebekostiging).
hema Thema Them
hema Thema Them
Oppassen bij sturing
Er zijn drie valkuilen waar de overheid tegenaan kan lopen
bij een toenemende sturing via de bekostiging. De eerste
heeft betrekking op de relatie tussen de doelen of missies
en de ter beschikking gestelde middelen. In het recent
afgesloten bestuursakkoord zijn de doelstellingen gekoppeld
aan extra middelen. Toch kun je de vraag of de extra
middelen gaan leiden tot de afgesproken doelstellingen niet
met zekerheid beantwoorden. Dit komt doordat de relatie
tussen het doel en de middelen niet altijd even makkelijk te
leggen is en vanwege de relatief grote mate van vrijheid die
instellingen hebben als het gaat om de besteding van die
middelen.
De tweede valkuil heeft betrekking op de mate van sturing
door de overheid. Te weinig sturing kan leiden tot strategisch
of misschien zelfs opportunistisch gedrag, maar het
gevaar loert daardoor om door te slaan naar de andere kant
ema Thema Thema
ema Thema Thema
Er zijn drie valkuilen
ma Thema Thema
waar de overheid
tegenaan kan lopen
bij toenemende sturing
ma Thema Thema T
33
ema Th
34
2-24
Financiering
ema Thema Thema
van het evenwicht en de vrijheid van instellingen te veel
te beperken. Zowel studenten als medewerkers hebben
een zekere mate van bewegingsvrijheid of ondernemerschap
nodig.
De derde valkuil heeft betrekking op kosten die met sturing
via de bekostiging samenhangen. Zowel voor capaciteitssturing
als missiebekostiging moet het nodige worden opgetuigd.
Bij capaciteitsbekostiging moeten de overheid en de
sector kosten maken in verband met advisering over capaciteit
bij instellingen, bijvoorbeeld via een capaciteitsorgaan.
Als dit orgaan toezicht houdt op alle hogeronderwijsopleidingen
− in Nederland zijn dat er meer dan duizend − betekent
dit een behoorlijke investering. Ook missiebekostiging
brengt kosten met zich mee voor de sector vanwege bemensing
van commissies die plannen beoordelen, de uitvoering
monitoren en eindrapportages maken. De vraag is of de
(transactie)kosten opwegen tegen de baten, zeker als de
baten niet helemaal duidelijk zijn, maar de kosten wel
aanzienlijk.
Drie aanknopingspunten
Als het gaat om sturing van het hoger onderwijs vanuit
de overheid is er sprake van dualiteit: enerzijds is sprake
van een relatief grote mate van geboden autonomie, maar
anderzijds ook van interventies door middel van afspraken,
richtlijnen over kwaliteit en wetgeving. Gelet op de relatief
grote mate van bestedingsvrijheid kun je de bekostiging van
het hoger onderwijs in Nederland beschouwen als onderdeel
van de relatief grote mate van autonomie.
De vraag is in hoeverre deze manier van bekostigen past
bij de wens om via de bekostiging meer te sturen met het
oog op maatschappelijke uitdagingen, zoals blijkt uit een
rapport over de toekomstverkenning. Nu zal niemand terug
Figuur 1 Het verdeelmodel van de overheid
willen naar de situatie waarbij de overheid zich tot in detail
bemoeide met de besteding. Aan de andere kant kan een
te grote mate van bestedingsvrijheid een belemmering
vormen voor de realisatie van maatschappelijke doelstellingen
of overheidsbeleid. Dat is bijvoorbeeld het geval als
instellingen de modellen die ze gebruiken om het budget
over faculteiten of afdelingen te verdelen op andere parameters
baseren dan het verdeelmodel van de overheid (zie
Figuur 1), en zo de verwachte sturing die van het verdeelmodel
van de overheid uitgaat ongedaan maken. 14
ma Thema Thema
Voorbeelden van bekostigingsvarianten die aansluiten bij
de wens om meer te sturen vanuit de overheid zijn capaciteitsbekostiging
en missiebekostiging. Maar omdat deze
bekostigingsvarianten zowel voor- als nadelen hebben, is het
niet zeker of ze de effectiviteit van het hoger onderwijs of in
ieder geval de effectiviteit van de aansturing (‘governance’)
ervan zullen verbeteren. Vanuit mijn praktijkervaring bij
een Nederlandse universiteit en wetenschappelijke kennis
kan ik wel drie aanknopingspunten geven als het gaat om
verbetering van het evenwicht tussen sturende en volgende
bekostiging vanuit de overheid.
ma Thema Thema T
a Thema Thema T
Niet interveniëren in onderwijs
Het eerste aanknopingspunt is om via de bekostiging niet
te veel te willen sturen op het onderwijs en onderzoek
zelf. De bekostiging vanuit de overheid voorziet er (dan)
in dat mensen hun werk kunnen doen: studenten opleiden,
onderzoek doen en dit onderzoek toepasbaar maken voor
maatschappelijke doeleinden (valorisatie). Enige relatie met
aantallen studenten is wel logisch. De huidige Nederlandse
bekostiging van het hoger onderwijs vanuit de overheid
voorziet hier reeds in, al zijn er op onderdelen inconsistenties
aan te wijzen. Zo is het de vraag in hoeverre het
a Thema Thema T
a Thema Thema Th
Bekostiging vanuit het ministerie
(verdeelmodel ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen)
a Thema Thema Th
Bekostiging binnen instelling / verdeelmodel instelling
Thema Thema The
Faculteit A Faculteit B Faculteit C Faculteit...
Thema Thema
In 2021 typeerde de
commissie-Van Rijn
de situatie als
‘sturen in de mist’
uitsluiten van studenten die niet nominaal studeren in de
verdeling correspondeert met de kosten die samenhangen
met het onderwijs aan deze studenten. Bij onderzoek is
het mogelijk om, binnen de kaders van de academische
vrijheid, op onderdelen aanwijzingen te geven wanneer het
gaat om onderzoek naar maatschappelijk relevante thema’s.
Een andere manier van sturing via de bekostiging is sturen
op basis van signalen. Zo kan er signaalwerking uitgaan
van verhoudingen en tarieven, mits deze consistent zijn
en onderbouwd. De overheid kan bijvoorbeeld laten zien
welk deel van de bekostiging bedoeld is voor het onderwijs
en onderzoek zelf, en faculteiten kunnen dit spiegelen aan
de bekostiging die zij krijgen vanuit het bestuur. Te grote
onevenwichtigheden tussen faculteiten door interferentie
van het verdeelmodel van de instelling kun je zo voorkomen,
zonder dat de overheid te veel intervenieert in het
onderwijs en onderzoek. 15
Sturen op hoofdlijnen
Het tweede aanknopingspunt is om via de bekostiging te
sturen op hoofdlijnen. Dat kan door de drie hoofddoelstellingen
van het hoger onderwijs – toegankelijkheid, kwaliteit
en doelmatigheid – als richtlijn te nemen voor veranderingen.
Uitgangspunt bij veranderingen zou kunnen zijn
dat deze doelstellingen minimaal gelijk moeten blijven of
anders aantoonbaar moeten leiden tot verbetering van minimaal
een van deze doelstellingen.
In mijn proefschrift heb ik geschreven dat het mogelijk is
om een van de drie hoofdoelstellingen gelijk te houden en
de twee anderen te verbeteren. 16 Bijvoorbeeld als instellingen
besparingen op overheadkosten (een invulling van de
hoofddoelstelling doelmatigheid) inzetten om extra docerend
personeel aan te nemen en zo de student-stafratio te
verbeteren (een invulling van de hoofddoelstelling kwaliteit).
Bij het op deze manier invullen van de hoofddoelstellingen
is dan geen sprake van een trilemma, maar van
optimalisatie van de hele driehoek.
Relatie met kosten herstellen
Het derde aanknopingspunt is om de relatie tussen bekostiging
en kosten te herstellen. Dit kan als de overheid
Financiering
Thema Thema Them
duidelijk maakt waar de bekostiging voor bedoeld is en de
instellingen ook kunnen melden waar de ze ter beschikking
gestelde middelen aan besteden. De commissie-Van Rijn,
die in 2021 onderzoek deed naar de bekostiging vanuit de
Nederlandse overheid, laakte de gebrekkige relatie tussen de
bekostiging vanuit de overheid en de kosten van onderwijs
en onderzoek. 17 De commissie typeerde deze situatie als
‘sturen in de mist’.
In mijn proefschrift wijs ik op de mogelijkheid om bekostigingskeuzen
te relateren aan de besteding, bijvoorbeeld
door de tarieven uit het variabele deel van de bekostiging
van het onderwijs (weer) te baseren op de student-stafratio
als een proxy voor kwaliteit. Op deze manier kunnen instellingen
met de overheid afstemmen voor welk geld ze wat
kunnen leveren. Vanzelfsprekend hoort daar ook een zo
goed mogelijke prognose bij, zodat bestuurders weten waar
ze aan toe zijn en ze tijdens de uitvoering niet voor verrassingen
komen te staan die voorzienbaar waren geweest.
hema Thema Them
hema Thema Them
Zoektocht naar balans
In de discussie over de bekostiging van het hoger onderwijs
gaat het, behalve om toereikendheid van middelen, ook om
de vraag wat de rol is van de bekostiging vanuit de overheid.
Moet de bekostiging sturend zijn of, zoals nu in Nederland,
volgend? Misschien ligt de waarheid in het midden. Maar
het vinden van zo’n evenwicht is lastig. Zo zijn, vanuit het
idee dat de bekostiging te veel volgend was, prestatieafspraken
geïntroduceerd, maar daar is de Nederlandse overheid
na een paar jaar mee gestopt.
Een toekomstverkenning van het hoger onderwijs schetst
scenario’s met meer sturende bekostigingsvarianten, zoals
capaciteitsbekostiging en missiebekostiging. Bij deze
varianten is het echter de vraag in hoeverre je ze kunt
implementeren, temeer omdat elke variant zowel voor- als
nadelen heeft en de varianten aanzienlijke transactiekosten
met zich mee kunnen brengen. Als er behoefte is aan meer
sturing via de bekostiging, is het de vraag of deze bekostigingsvormen
per saldo tot een verbetering van de aansturing
van het hoger onderwijs leiden.
hema Thema Them
ema Thema Thema
ema Thema Thema
In de zoektocht naar
ma Thema Thema
evenwicht zouden mijn
drie aanknopingspunten
kunnen helpen
ma Thema Thema T
35
ema Th
36
2-24
Financiering
ema Thema Thema
In de zoektocht naar een evenwicht tussen sturende en
volgende bekostiging zouden mijn drie aanknopingspunten
kunnen helpen. Het zou mooi zijn als deze aanknopingspunten
politici, beleidsmakers en bestuurders inspireren
om, in overleg met vertegenwoordigingen van studenten en
medewerkers, samen naar dit evenwicht op zoek te gaan.
Paul Flach
is beleidsadviseur bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschappen. Hij promoveerde in 2023 bij het Centre for
Higher Education and Policy Studies (Universiteit Twente) op
het onderwerp bekostiging van hoger onderwijs
Dit artikel is geschreven op persoonlijke titel.
Literatuur
Berckel Smit, F. van (2018). Corruptiedebat in het hoger onderwijs. De rol van New Public
Management bij het diplomaschandaal op de Hogeschool InHolland. Civis Mundi,
69(2), 1-23. www.researchgate.net/publication/340778551
Boer, H. de & Vught, F. van (2016). Higher Education Governance in the Netherlands: from a
Janus-head to a Trimurti. research.utwente.nl/en/publications/higher-education-
governance-in-the-netherlands-from-a-janus-head-
Commissie-Van Rijn (2019). Wissels om. Naar een transparante en evenwichtige bekostiging,
en meer samenwerking in hoger onderwijs en onderzoek. Bijlage bij Kamerstukken II
2018/19 31 288, nr. 726.
Commissie-Veerman (2010). Differentiëren in drievoud. Advies van de Commissie
Toekomstbestendigheid Hoger Onderwijs Stelsel. Bijlage bij Kamerstukken II, 31 288, nr. 95.
Evaluatiecommissie Prestatiebekostiging Hoger Onderwijs (2017). Van afvinken naar
aanvonken. Den Haag. www.eerstekamer.nl/overig/20170908/rapport_van_afvinken_
naar/meta.
Flach, P.D. (2023). Bekostiging van hoger onderwijs op basis van kostprijs. Op weg naar
meer publieke waarde. Proefschrift. Enschede: Universiteit Twente. ris.utwente.nl/ws/
portalfiles/portal/304852362/Proefschrift_P_D_Flach_bekostiging_HO_obv_kostprijs.
Flach, P.D. (2023). Maatschappelijke financiële aansturing van het hoger onderwijs.
Publieksversie van proefschrift. Enschede: Universiteit Twente. ris.utwente.nl/ws/
portalfiles/portal/304853237/Maatschappelijke_financiele_aansturing_van_het_hoger_
onderwijs.pdf
Hood, C. (1991). A public management for all seasons? Public Administration, 69(1), 3-19.
Hood, C. (1995). The ‘new public management’ in the 1980s: Variations on a theme.
Accounting, Organizations and Society, 20(2), 93-109.
Jongbloed, B.W.A., Kaiser, F. & Westerheijden, D.F. (2019). Improving study success and
diversity in Dutch higher education using performance agreements. Tertiary Education
and Management. research.utwente.nl/en/publications/improving-study-success-and-
diversity-in-dutch-higher-education-u
Koier, E., Meulen, B. van der, Horlings, E. e.a. (2016). Chinese borden: financiële stromen
en prioriteringsbeleid in het Nederlandse universitaire onderzoek. www.rathenau.nl/sites/
default/files/Chinese%20Borden%20-%20Rathenau%20Instituut%2017.pdf
Reviewcommissie Hoger Onderwijs en Onderzoek (2017). Prestatieafspraken: het
vervolgproces na 2016, advies en zelfevaluatie. Den Haag. https://ris.utwente.nl/ws/
portalfiles/portal/47698852/prestatieafspraken_het_vervolgproces_na_2016.pdf.
Slob, A., Jeene, B.G., Rouwhorst, Y.T.M. e.a. (2017). Kwaliteit door Dialoog. Eindrapport van
de commissie prestatieafspraken hbo. Den Haag: Vereniging Hogescholen.
www.hbo-engineering.nl/_asset/_public/Kwaliteit_door_Dialoog_-_Eindrapport_van_
de_commissie_prestatieafspraken_hbo_-januari_2017.pdf
Vossensteyn, H., Boer, H. de & Jongbloed, B. (2017). Chronologisch overzicht van
ontwikkelingen in de bekostigingssystematiek voor het Nederlandse hoger
onderwijs. CHEPS, Universiteit Twente. research.utwente.nl/en/publications/
chronologisch-overzicht-van-ontwikkelingen-in-de-bekostigingssyte
Werkgroep Profilering en Bekostiging (2011). Naar een meer geprofileerd hoger onderwijs en
onderzoek. Een procesaanpak voor profilering en profielgebonden bekostiging. Bijlage bij
Kamerstukken II 31 288, nr. 194.
Noten
1 Onder het hoger onderwijs in Nederland vallen het hoger beroepsonderwijs en het
wetenschappelijk onderwijs.
2 Kamerstukken II, 2023/24, 31 288, nr. 1096.
3 Verdiepende analyse bij Kamerbrief over bekostiging en bekostigingsvarianten hoger
ma Thema Thema
onderwijs, pagina 1, gebaseerd op de nota ‘Hoger Onderwijs Autonomie en Kwaliteit’
(HOAK) uit 1985.
4 toekomstvanonderwijsenwetenschap.nl
5 Vossensteyn et al. (2017).
6 Hood (1991, 1995).
7 Zie bijvoorbeeld Van Berckel Smit (2018).
8 Zie commissie-Veerman (2010) en Werkgroep Profilering en Bekostiging (2011).
9 Evaluatiecommissie Prestatiebekostiging Hoger Onderwijs (2017), Reviewcommissie
Hoger Onderwijs en Onderzoek (2017), Slob et al. (2017).
10 Wel is afgesproken dat er na verloop van tijd evaluaties plaatsvinden die van invloed
kunnen zijn op toekomstige toekenningen.
ma Thema Thema T
11 www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2022/07/14/bestuursakkoord-2022-
hoger-onderwijs-en-wetenschap
12 De Boer & Van Vught (2016) wijzen op de dualiteit die hiervan kan uitgaan.
13 Hoewel je ook zou kunnen redeneren dat doordat de afspraken in het bestuursakkoord
aan middelen gekoppeld zijn, de bewegingsruimte van instellingen kleiner is geworden.
De middelen vallen wel onder de lumpsum en dus zijn de instellingen relatief vrij bij de
besteding ervan.
14 De HOAK-nota spreekt van een grote mate van vrijheid. De formulering een ‘zekere
mate van vrijheid’ was misschien passender geweest.
a Thema Thema T
15 Zie bijvoorbeeld Koier & Van der Meulen (2016).
16 Flach (2023).
17 Commissie-Van Rijn (2019).
a Thema Thema T
a Thema Thema Th
a Thema Thema Th
Thema Thema The
Thema Thema
De Vlaamse universiteiten hebben in de afgelopen twee decennia toonaangevende resultaten geboekt met hun
onderzoek en de impact ervan. De subsidies van het BOF en het IOF spelen daarbij een cruciale rol.
Een uitgekiende verdeling
van middelen
Twintig jaar Bijzonder Onderzoeksfonds en Industrieel Onderzoeksfonds
Tim Engels
Universiteit Antwerpen
et Bijzonder Onderzoeksfonds (BOF) voorziet de
H
vijf Vlaamse universiteiten van middelen voor
fundamenteel onderzoek, het Industrieel Onderzoeksfonds
(IOF) voorziet de vijf associaties van een
universiteit met een of meer hogescholen van middelen
voor toegepast onderzoek dat valorisatie beoogt. Elke
universiteit of associatie ontvangt middelen naargelang het
aandeel in respectievelijk de BOF- en de IOF-sleutel. Voor
de bepaling van deze sleutels zijn de recente realisaties op
een aantal parameters van belang. Het gaat daarbij niet
enkel om de eigen recente realisaties, maar ook om het
relatieve aandeel van de universiteit of associatie in het
geheel van de betreffende realisaties door instellingen voor
hoger onderwijs in Vlaanderen.
Voor een volledig overzicht van de evolutie van de verdelingsmechanismen
van de BOF- en de IOF-sleutel verwijs
ik graag naar het overzichtsartikel van Mark Luwel (Luwel,
2021) en een eerder artikel van Raf Guns en mijzelf (Engels
& Guns, 2018). Hier beperk ik me tot een beknopt overzicht
van de parameters die in 2024 van kracht zijn. Belangrijk
om mee te geven is dat in de loop van 2023 de vijfjaarlijkse
evaluaties van BOF en IOF plaatsvonden en dat de Vlaamse
Regering op basis van de positieve resultaten besliste om
beide verdeelmechanismen voor de periode 2024-2028 zo
goed als ongewijzigd te behouden. Enkel het voornemen
om vanaf 2024 de bijkomende parameter ‘interdisciplinariteit’
aan de BOF-sleutel toe te voegen heeft ze geschrapt
en vervangen door een engagement om de mate waarin
instellingen inzetten op interdisciplinariteit blijvend te
Financiering
Thema Thema Them
hema Thema Them
hema Thema Them
hema Thema Them
monitoren in het kader van de rapporteringsverplichtingen
van de universiteiten.
ema Thema Thema
Luiken en parameters
De parameters in de BOF-sleutel 2024 zijn onderverdeeld
in drie luiken:
• het structurele deel A, dat gebaseerd is op de prestaties
in de voorbije vijfjarige periode en dat 50 procent van de
BOF-sleutel bepaalt;
• deel B, waarin peerreviewed publicaties (15 procent)
en citaties van die publicaties (7,5 procent) bepalend
zijn;
• deel C, waarin het accent ligt op opleiding van jonge
onderzoekers (afgeleverde doctoraten, 9 procent), de
relatieve citatie-impact van publicaties (10 procent),
publicaties in internationale samenwerking (3,75 procent),
financiering verworven uit de opeenvolgende
Europese kaderprogramma’s voor onderzoek en innovatie
(3,75 procent) en diversiteit van de populatie van
onderzoekers (1 procent).
Voor elk van deze parameters geldt dat samenwerking
gestimuleerd wordt in de zin dat bijvoorbeeld een publicatie
waaraan twee of meer universiteiten bijdragen ten
volle meetelt voor elk van de betrokken universiteiten.
Datzelfde geldt dan voor de citaties van die publicaties en
de citatie-impact ervan. Ook gezamenlijke doctoraten (joint
PhDs) tellen ten volle mee voor beide betrokken universiteiten.
Die wijze van verdisconteren van realisaties remt
ema Thema Thema
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
37
ema Th
38
2-24
Financiering
ema Thema Thema
de onderlinge samenwerking tussen de Vlaamse universiteiten
alleszins niet af en moedigt tevens internationale
samenwerking aan.
De IOF-sleutel 2024 bestaat zoals voorheen uit zes parameters.
De eerste twee parameters, ‘verdedigde doctoraten’
en het ‘aandeel in de publicaties en citaties’, bepalen de
sleutel elk voor 5 procent en worden berekend zoals in de
BOF-sleutel, maar dan per associatie. Ook de parameter
‘financiering verworven uit de opeenvolgende Europese
kaderprogramma’s’ (20 procent) is zeer gelijkaardig aan
de gelijknamige parameter in de BOF-sleutel – het enige
verschil bestaat erin dat ook de betreffende financiering
verworven door de hogescholen mee verdisconteerd wordt.
De drie overige parameters zijn specifiek voor het IOF
en bepalen samen het leeuwendeel van de IOF-sleutel
(70 procent). De parameter ‘omzet met industrie’ (30 procent)
bestaat uit de som van inkomsten uit contracten
met bedrijven, inkomsten uit licenties en inkomsten uit
klinische studies in fasen 1 en 2. De parameter ‘octrooien’
(20 procent) verrekent het aantal gepubliceerde octrooiaanvragen
en het aantal in Europa en de VS toegekende
octrooien. De parameter ‘spin-offs’ (20 procent) ten slotte
betreft het aantal met intellectuele eigendom of andere
kennis van een van de instellingen van de associatie opgerichte
bedrijven waarmee binnen een jaar na oprichting
een exclusieve licentie werd afgesloten.
De Vlaamse Overheid berekent jaarlijks beide sleutels.
Dat zorgt ervoor dat, gegeven de glijdende tijdsvensters van
vier tot tien jaar waarmee de parameters rekening houden,
de schommelingen van jaar tot jaar in de aandelen van de
universiteiten en associaties over het algemeen beperkt zijn.
Tegelijk is het zo dat ook kleine wijzigingen in aandeel een
aanzienlijke impact kunnen hebben op de hoeveelheid middelen
die een universiteit of associatie krijgt toegewezen.
In 2024 beloopt de BOF-subsidie immers 263 miljoen euro
en de IOF-subsidie 62 miljoen euro.
Bepaalde beleidsmakers
wijzen de BOF-sleutel
weleens aan als oorzaak
van publicatiedruk
Hoogstaand onderzoek
Een belangrijke motivatie voor de invoering van publicatieen
citatieparameters in de BOF-sleutel was het stimuleren
en realiseren van nog meer hoogstaand wetenschappelijk
onderzoek (Debackere & Glanzël, 2004). Ook de opeenvolgende
verfijningen van de parameters, zoals de weging
van artikelen afhankelijk van het tijdschrift waarin ze
gepubliceerd worden, de citatie-impact die ze genereren
en de invoering van het Vlaams Academisch Bibliografisch
Bestand voor de Sociale en Humane Wetenschappen
(VABB-SHW; Verleysen, Ghesquière & Engels, 2014),
sluiten aan bij die doelstelling. Het is echter niet evident
vast te stellen of een op performantie gebaseerde verdeling
van onderzoeksmiddelen (Hicks, 2012) ook effectief het
beoogde resultaat bereikt, namelijk hoogstaand wetenschappelijk
onderzoek stimuleren en realiseren. Tal van
elementen, zoals de evolutie van financiering die beschikbaar
is voor onderzoek, de indirecte meting op basis van
publicatie- en citatie-indicatoren, de verschillende mogelijke
interpretaties van de daarin vastgestelde evoluties en ook de
opeenvolgende wijzigingen aan de gehanteerde parameters
zelf, maken het moeilijk tot onmogelijk om eenduidig te
concluderen of een mechanisme als de BOF-sleutel zijn
doel bereikt.
Toch is het van belang te onderzoeken of mechanismen als
de BOF- en de IOF-sleutel bepaalde effecten sorteren, en
daarbij zowel gewenste als minder of niet gewenste effecten
in kaart te brengen (Luwel, 2021). Bepaalde beleids- en
opiniemakers wijzen bijvoorbeeld de BOF-sleutel weleens
aan als oorzaak van publicatiedruk aan Vlaamse universiteiten,
zonder daarbij andere factoren, zoals het belang van
publiceren om toonaangevend te zijn in een vakgebied, in
rekening te brengen.
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
a Thema Thema T
a Thema Thema T
a Thema Thema Th
In een recente presentatie hebben Raf Guns en ikzelf (2023)
een aantal kenmerken van de publicaties van de Vlaamse
universiteiten over de voorbije twintig jaar in kaart gebracht.
We concluderen daaruit dat er weinig evidentie is voor
eenduidige co-evolutie van kenmerken van publicaties met
evoluties van het BOF-mechanisme. Tijdens de eerst tien
jaar dat publicaties waren opgenomen in de BOF-sleutel,
de periode 2003-2012, verliep de toename van het aantal
publicaties iets sneller dan de toename van het aantal onderzoekers;
vanaf 2013 blijft het aantal publicaties per voltijds
equivalent onderzoeker rond de 1,3 per jaar schommelen.
De citatie-impact van publicaties blijft in die periode ruim
boven het wereldgemiddelde en ook het aandeel ‘veel’
(circa 9 procent van de publicaties) en ‘uitzonderlijk veel’
(circa 4 procent van de publicaties) blijft nagenoeg stabiel.
Gegeven dat in deze periode het aantal projectmatig aangestelde
onderzoekers ruim meer dan verdubbelde, illustreren
deze gegevens dat, ondanks het sterk toegenomen aantal
onderzoekers per professor, het hoge niveau van het universitaire
onderzoek in Vlaanderen minstens op pijl bleef.
a Thema Thema Th
Thema Thema The
Thema Thema
Het illustreert eens te
meer dat de Vlaamse
universiteiten tot de
top in Europa behoren
Of de BOF-sleutel en meer bepaald de publicatie- en citatieparameters
in de BOF-sleutel en de effecten daarvan op het
interne universitaire beleid daarbij een rol speelden, valt
echter onmogelijk aan te tonen. Ook de vraag of ook zonder
het BOF-mechanisme een gelijkaardig hoog niveau zou zijn
gehaald, valt niet eenduidig te beantwoorden. Het resultaat
blijft evenwel dat de positie van Vlaanderen in het internationale
onderzoekslandschap in termen van publicaties en
citatie-impact sterker werd, terwijl het merendeel van de
West- en Noord-Europese regio’s in dezelfde periode zijn
globale positie zag verzwakken.
Vooraanstaande positie
Vertaalt dit hoge niveau van wetenschappelijke performantie
zich ook naar economische en maatschappelijke
impact? Investeringen in onderzoek en innovatie zijn
immers bedoeld om de welvaart van de regio te bevorderen.
Opnieuw zien we ons hier echter geconfronteerd
met een web van indirecte, uitgestelde en voortdurende
interactie-effecten, wat het voor onderzoekers bijzonder
moeilijk maakt om vast te stellen of, en zo ja in welke mate,
de uiteindelijke doelstellingen van de overheidssubsidie
voor onderzoek en innovatie gerealiseerd worden.
Een tussenoplossing ligt dan ook in het monitoren van
de terugverdieneffecten van investeringen in onderzoek
en innovatie. De universiteiten gaven hiertoe zelf een
aanzet met een economische impactstudie, waarmee ze
aantoonden dat elke euro overheidssubsidie zich vertaalt
in 6 euro toegevoegde waarde (BiGGAR Economics,
2017). Een directere vorm van terugverdieneffect betreft
de financiële return en de referentie-return uit de opeenvolgende
Europese kaderprogramma’s voor onderzoek
en innovatie. Vlaanderen bereikt in het huidige kaderprogramma,
Horizon Europe, hogere aandelen dan in de
vorige kaderprogramma’s, met name een financiële return
van 3,20 procent en een referentie-return van 2,24 procent
(Maes, 2023). Om het belang van participatie in Horizon
2020 en Horizon Europe nog meer te benadrukken
besliste de Vlaamse Regering dan ook om vanaf 2019 niet
langer enkel in de IOF-sleutel de verworven financiering
Financiering
Thema Thema Them
uit de Europese kaderprogramma’s op te nemen, maar ook
in de BOF-sleutel.
Vijf jaar later kunnen we met overtuiging stellen dat de
Vlaamse universiteiten hun positie in het kaderprogramma
nog verder hebben versterkt. Dit blijkt zowel uit de analyse
van Maes (2023) als uit het Horizon Europe-dashboard van
de Europese Commissie, waarin KU Leuven, UGent, Vrije
Universiteit Brussel en Universiteit Antwerpen opmerkelijk
hoog staan in de rangschikking van financiering verworven
per universiteit (Myklebust, 2024). Hoewel deze vooraanstaande
posities wat geflatteerd zijn door de tijdelijke uitstap
van de Britse universiteiten uit het Europese kaderprogramma,
illustreren ze eens te meer dat de Vlaamse universiteiten
tot de top in Europa en wereldwijd behoren, en dit
zowel met hun excellente fundamenteel wetenschappelijk
onderzoek als met meer missiegedreven onderzoek.
hema Thema Them
hema Thema Them
Bijdrage aan innovatie
De vraag blijft echter of deze uitzonderlijk sterke positie
in termen van Europese kaderprogrammafinanciering en
publicaties en citatie-impact ook de welvaart in de regio ten
goede komt. Enkele van de mechanismen die bijdragen aan
het realiseren van dat doel zitten vervat in de parameters
van het IOF, met name de inkomsten uit samenwerking
met bedrijven, het vrijwaren van intellectuele eigendom en
het in licentie geven ervan aan bestaande of nieuw opstartende
spin-offbedrijven. Hoewel deze parameters lang niet
de complexiteit van de evoluerende rol van de universiteiten
in hun innovatie-ecosysteem kunnen vatten (Bogers &
Steinbuch, 2023), geven ze toch een duidelijke indicatie van
de mate waarin de Vlaamse universiteiten inzetten op het
realiseren van welvaartscreatie.
Het verheugt dan ook te kunnen vaststellen dat het in
belangrijke mate de onderzoekers van de Vlaamse universiteiten
waren die de groei van circa 50 procent van het
aantal octrooiaanvragen vanuit Vlaanderen bij het Europees
Octrooibureau tot ruim tweeduizend per jaar hebben
gerealiseerd. Daar waar in 2004 bij de introductie van de
hema Thema Them
ema Thema Thema
ema Thema Thema
De vraag blijft echter
ma Thema Thema
of deze sterke positie
ook de welvaart in de
regio ten goede komt
ma Thema Thema T
39
ema Th
40
2-24
Financiering
ema Thema Thema
De snel evoluerende
IOF-sleutel de Vlaamse universiteiten gezamenlijk instonden
voor bijna 8 procent van de octrooiaanvragen, beloopt
dit aandeel intussen meer 16 procent (Callaert et al., 2023).
Tegelijk geven de Vlaamse universiteiten deze groeiende
portfolio actief in licentie, waardoor de beoogde maatschappelijke
meerwaarde ook effectief kan worden gerealiseerd.
Een cruciaal element daarbij is het afsluiten van licentieovereenkomsten
met bedrijven die met vindingen gerealiseerd
aan een universiteit of hogeschool worden opgestart.
Het aantal van dergelijke nieuwe spin-offbedrijven dat de
Vlaamse universiteiten en hogescholen jaarlijks opstarten is
toegenomen van een tiental per jaar bij de start van het IOF
naar zo’n twintig per jaar vandaag. Een aanzienlijk aantal
van deze bedrijven groeit bovendien snel.
Cruciale rol
De Vlaamse universiteiten zijn de voorbije twintig jaar sterk
gegroeid en hebben toonaangevende resultaten geboekt op
vlak van publicaties en citatie-impact, verworven financiering
en vindingen en de vermarkting ervan. De BOF- en
IOF-subsidies hebben zonder enige twijfel een cruciale
rol gespeeld in het mogelijk maken van deze resultaten.
De BOF- en IOF-sleutel zijn in de eerste plaats mechanismen
om die middelen te verdelen over de Vlaamse
universiteiten. De parameters in beide sleutels laten toe
de doelstellingen van beide subsidies kracht bij te zetten
en de verdeling van de subsidies op transparante wijze te
realiseren. De Vlaamse universiteiten hebben intussen
ook allemaal ruim voldoende ervaring met de betreffende
verdeelmechanismen om in hun eigen onderzoeks- en
personeelsbeleid op genuanceerde wijze om te gaan met de
resultaten op deze parameters.
Tegelijk blijven er grote uitdagingen. De verwachtingen van
de rol van universiteiten in hun innovatie-ecosysteem zijn
sterk geëvolueerd en toegenomen (Bogers & Steinbuch,
2023). De Vlaamse universiteiten vervullen vandaag een
centrale rol in hun innovatie-ecosysteem, zonder dat die rol
in zijn veelheid van aspecten weerspiegeld wordt in de verdeling
van de BOF- en IOF-subsidies. De snel evoluerende
geopolitieke context maakt ook dat de universiteiten in
geen tijd nieuwe uitdagingen zullen opnemen: naast het
fundamentele en toegepaste onderzoek is er steeds meer
onderzoek met potentieel voor tweeërlei gebruik (dual-use),
namelijk gebruik voor zowel civiele als militaire doeleinden.
Ook specifieke fondsen voor onderzoek in functie van
defensie en veiligheid nemen aan belang toe.
Deze nieuwe uitdagingen komen boven op al langer
gekende uitdagingen, zoals de digitale transitie en de
klimaatverandering. De sterke kennispositie van de
Vlaamse universiteiten maakt dat zij goed geplaatst zijn
om in samenwerking met de diverse partners in hun
innovatie-ecosysteem deze uitdagingen aan te gaan.
ma Thema Thema
geopolitieke context
biedt universiteiten ook
nieuwe uitdagingen
ma Thema Thema T
Tim Engels
is departementshoofd RIVA (Research, Innovation &
Valorisation Antwerp) en promotor van ECOOM (het Vlaams
Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring) aan
de Universiteit Antwerpen
a Thema Thema T
Literatuur
BiGGAR Economics (2017). The Economic Contribution of the Flemish Universities. VLIR.
Bogers, M. & Steinbuch, M. (2023). De vierde generatie universiteit: het nieuwe tijdperk van
open innovatie en ecosysteemdenken. Holland Management Review, 208, 62-71. hmr.nl/
a Thema Thema T
wp-content/uploads/2023/12/Binnenwerk-HMR-208_bogers_steinbuch.pdf
Callaert, J., Song, X., Du Plessis, M. e.a. (2023). De Vlaamse technologiepositie: Analyse aan
de hand van octrooien. In K. Debackere & R. Veugelers (red.), Vlaams Indicatorenboek.
Wetenschap, technologie, innovatie. Leuven. www.vlaamsindicatorenboek.be/4.3/
de-vlaamse-technologiepositie-analyse-aan-de-hand-van-octrooien
Debackere, K. & Glänzel, W. (2004). Using a bibliometric approach to support research
policy making: The case of the Flemish BOF-key. Scientometrics, 59(2), 253-276.
doi.org/10.1023/B:SCIE.0000018532.70146.02
Engels, T.C.E. & Guns, R. (2018). The Flemish performance-based research funding system:
A unique variant of the Norwegian model. Journal of Data and Information Science, 3(4),
45-60. doi.org/10.2478/jdis-2018-0020
a Thema Thema Th
Engels, T.C.E. & Guns, R. (2023). 20 years of performance-based research funding in
Flanders, Belgium. Presentatie NWB 2023. doi.org/10.6084/m9.figshare.24312538.v1
Hicks, D. (2012). Performance-based university research funding systems. Research Policy,
41, 251-261. doi.org/10.1016/j.respol.2011.09.007
Luwel, M. (2021). Performance-based institutional research funding in Flanders,
Belgium. Scholarly Assessment Reports, 3(1). doi.org/10.29024/sar.29
Maes, D. (2023). Analyse kaderprogramma’s 2023. De Vlaamse R&I-actoren binnen Horizon
Europe en Horizon 2020. Brussel: Departement Economie, Wetenschap en Innovatie van
de Vlaamse Overheid. www.vlaanderen.be/publicaties/analyse-kaderprogrammas-2023-
de-vlaamse-ri-actoren-binnen-horizon-europe-en-horizon-2020
a Thema Thema Th
Myklebust, J.P. (2024). ‘21 universities share over €1 billion from Horizon Europe’,
30 januari 2024. University World News. universityworldnews.com
Verleysen, F.T., Ghesquière, P. & Engels, T.C.E. (2014). The objectives, design and selection
process of the Flemish Academic Bibliographic Database for the Social Sciences and
Humanities (VABB-SHW). In W. Blockmans, L. Engwall & D. Weaire (red.), Bibliometrics.
Use and Abuse in the Review of Research Performance (pp. 117-127). Londen: Portland
Press. www.portlandpress.com/pp/books/online/wg87/087/0117/0870117.pdf
Thema Thema The
Thema Thema
Over de efficiëntie en effectiviteit van de allocatie van onderzoeksmiddelen bestaat veel ongenoegen. Maar lacunes
in onze kennis op dit gebied nopen ook tot bescheidenheid, schrijft Andreas De Block. Juist omdat er nog veel
onduidelijk is, is er meer onderzoek nodig.
Pleidooi voor een bescheiden revolutie
Hoe moeten we onderzoeksmiddelen verdelen?
Andreas De Block
KU Leuven
n 1660 werd in Engeland de Royal Society opgericht,
I
een vereniging voor wetenschappers die vooral de
wetenschap om de wetenschap centraal plaatsten.
De leden hielden zich ver van het zoeken naar de
maatschappelijke meerwaarde van hun onderzoek.
Ze lieten zich eigenlijk uitsluitend leiden door hun eigen
nieuwsgierigheid. Wetenschap zagen ze vooral als een tijdsbesteding
van ongebonden mannen die zich aan de zoektocht
naar kennis wijdden, maar niet omwille van de sociale
waarde van kennis. Meer zelfs, heel wat leden van de Royal
Society keken neer op wat vandaag ‘toegepast onderzoek’
en ‘valorisatie’ heet.
Ongetwijfeld zijn er vandaag heel wat academici die graag
terug zouden keren naar die periode, of althans naar de
manier waarop de wetenschap toen georganiseerd was.
Hoewel dergelijke nostalgie tot op zekere hoogte begrijpelijk
is, zullen bepaalde elementen van de toenmalige Royal
Society en van de wetenschappelijke organisatie meer in het
algemeen minder enthousiasme wekken. Zo werden vrouwen
geweerd uit de Society, was het aantal onderzoekers erg
beperkt en werd het onderzoek ook niet publiek gefinancierd.
Dat laatste element verklaart ook waarom de meeste wetenschappers
zich toentertijd niet gebonden wisten door sociale
verantwoordelijkheid. Wanneer wetenschappelijk onderzoek
wel in belangrijke mate met publieke middelen wordt bekostigd,
verwachten we van de wetenschapper immers ook dat
die de samenleving iets bijbrengt.
Vandaag stelt zich dan ook de vraag hoe we de wetenschappelijke
activiteit moeten organiseren om die maatschappelijke
Financiering
Thema Thema Them
hema Thema Them
hema Thema Them
hema Thema Them
meerwaarde te realiseren. Hoe kunnen we er als academici,
beleidsmakers en burgers voor zorgen dat onderzoekers
kennis produceren, dat ze onwaarheden ontmaskeren en,
misschien wel vooral, dat de waarheden die ze trachten te
vinden waarheden zijn die ertoe doen voor mens, maatschappij
en wereld?
Voor de optimale organisatie van onderzoek speelt de verdeling
van middelen, en dan vooral de verdeling van financiële
middelen, een cruciale rol. Die verdeling zal onder meer
bepalen welke vragen onderzoekers zullen proberen te beantwoorden,
maar ook op welke manier ze dat zullen doen.
ema Thema Thema
ema Thema Thema
Gelukkig neveneffect
De leden van de Royal Society bedreven een bijna monastieke
en anti-utilitaire vorm van onderzoek. Interessant is dat
die wetenschap meer deed dan enkel het bevredigen van de
nieuwsgierigheid van de individuele onderzoeker (en eventueel
zijn mecenas). Als niet-geïntendeerd, maar gelukkig
neveneffect van dat nieuwsgierigheidsgedreven onderzoek
kreeg de mensheid toegang tot kennis die wel degelijk bruikbaar
bleek. Het onderzoek van Robert Boyle, een vooraanstaand
lid van de Royal Society, over de eigenschappen van
materialen speelde bijvoorbeeld een heel belangrijke rol voor
de ontwikkeling van nieuwe materialen en technologieën.
Kortom: nieuwsgierigheidsgedreven, fundamenteel onderzoek
levert maatschappelijke meerwaarde op.
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
Dat laatste idee staat centraal in de invloedrijkste verdediging
van publieke investering in wetenschappelijk
41
ema Th
42
2-24
Financiering
ema Thema Thema
Bush’ rapport zorgde
ervoor dat wetenschappers
het laken konden hebben
en het geld houden
onderzoek, Science: the Endless Frontier van Vannevar Bush.
In dat rapport uit 1945 benadrukt de Amerikaanse ingenieur
dat publieke investeringen in fundamenteel natuurwetenschappelijk
en medisch onderzoek de beste garantie
bieden voor vooruitgang op het vlak van gezondheid en
gezondheidszorg, defensie (Bush speelde een cruciale rol
in het opzetten van het Manhattanproject), voedselzekerheid
en levenscomfort. Science: the Endless Frontier leidde in
1950 tot de oprichting van de National Science Foundation.
Bush’ rapport zorgde ervoor dat wetenschappers het laken
konden hebben en het geld houden, of om het in het Engels
te formuleren: have their cake and eat it. Wetenschappers
kregen publieke middelen ter beschikking voor hun onderzoek,
maar bepaalden wel zelf hoe ze dat onderzoek organiseerden.
Tot op vandaag blijft dat in sterke mate het geval.
Publieke middelen worden ter beschikking gesteld van
wetenschappelijk onderzoek en wetenschappers bepalen
zelf naar welke domeinen, wetenschappers, methoden en
vragen die middelen gaan. De boodschap die Bush naar de
burgers en beleidsmakers stuurde was dat dit nu eenmaal
de beste manier is om de middelen te verdelen. Of zoals hij
het zelf formuleerde: ‘Scientific progress […] results from
the free play of free intellects, working on subjects of their
own choice, in the manner dictated by their curiosity for
exploration of the unknown.’
Burgers en beleidsmakers kunnen er dus op vertrouwen dat
wetenschappers begrijpen welke kwesties belangrijk zijn,
hoe die moeten worden verkend en wie geschikt is om die
te verkennen. Wat is trouwens het alternatief? Moeten we
wetenschap laten organiseren door mensen die geen benul
hebben van de manier waarop wetenschap functioneert?
Sterk geloof
Er zijn verschillende manieren om het idee van Vannevar
Bush te vertalen naar concrete mechanismen voor de verdeling
van onderzoeksmiddelen. Misschien wel de meest
natuurlijke vertaling is het systeem van peerreview van
projectvoorstellen. Dat is ook de manier waarop raden
en stichtingen, zoals FWO (Fonds voor Wetenschappelijk
Onderzoek – Vlaanderen) en NWO (Nederlandse
Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek), heel veel
publiek geld verdelen dat bestemd is voor fundamenteel en
minder fundamenteel onderzoek.
Misschien verrassend is dat sterke empirische steun voor
de efficiëntie en effectiviteit in de tijd van Bush ontbrak.
Hij bespreekt in ieder geval geen degelijke empirische
evidentie die zijn aanbeveling ondersteunt, en ook sterke
niet-empirische argumenten ontbreken in Science: the
Endless Frontier. Nog verrassender is dat die situatie aan
het einde van de 20ste eeuw nog niet erg veranderd was.
Het nog altijd sterke geloof dat de wetenschap het meest
kan betekenen voor de samenleving als ze door wetenschappers
zelf georganiseerd wordt, was nog altijd vooral … een
geloof. Wetenschapsfilosoof Philip Kitcher formuleerde het
in 2001 als volgt: ‘Bush had no detailed empirical studies
of inquiry under different conditions of organization from
which he could draw to support his claims. Indeed, the
necessary studies are still lacking’ (Kitcher, 2001; p. 140).
Je zou het gerust ironisch kunnen noemen dat wetenschappers
enerzijds voorstander zijn van beleid dat gebaseerd is
op wetenschappelijke evidentie, maar anderzijds de organisatie
van onderzoek zelf deels laten bepalen door traditie en
wishful thinking.
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
a Thema Thema T
Nu moeten we die laatste claim enigszins relativeren: niet
alle wetenschappers zijn gelukkig met de verdeling van
onderzoeksmiddelen. Meer nog: onder academici zijn er
vermoedelijk weinig thema’s populairder dan de gebreken
van het systeem. Het is een ‘oneerlijk’ systeem, een ‘loterij’,
een bron van verspilling en van diepe vervreemding, of
dat is althans hoe vele van mijn collega’s erover denken.
Dergelijk ongenoegen vertaalt zich sinds ongeveer het jaar
2000 ook in een toegenomen onderzoeksinteresse in de
effecten van ‘het systeem’.
a Thema Thema T
a Thema Thema Th
Onderzoeksgeld verbranden
De bevindingen van het onderzoek naar de competitieve
verdeling van onderzoeksmiddelen lijken grotendeels de
klachten van de ontevreden academici te bevestigen. Allereerst
is er de efficiëntie. Onderzoekers hebben vaak het
gevoel dat ze veel tijd investeren in het schrijven van onderzoeksvoorstellen
die niet gehonoreerd worden. Dat lijken
de cijfers ook te bevestigen. Link en collega’s (2008) stelden
bijvoorbeeld vast dat onderzoekers aan onderzoeksuniversiteiten
in de VS gemiddeld meer dan vier uur per week
besteden aan het schrijven van onderzoeksvoorstellen.
Het grootste deel van die aanvragen zal niet worden
gefinancierd.
Er zijn wel wat pogingen geweest om deze schijnbare verspilling
te kwantificeren. Een Australische studie vond bijvoorbeeld
dat een oproep voor de verdeling van 226 miljoen
euro resulteerde in een tijdsinvestering in het aanvragen
van middelen van ongeveer vijfhonderd jaar onderzoekstijd,
het equivalent van ongeveer een vijfde van de te verdelen
a Thema Thema Th
Thema Thema The
Thema Thema
middelen. Met behulp van een mathematisch model schatten
Gross & Bergstrom (2019) dat de kosten van onsuccesvolle
aanvragen vaak zelfs hoger zijn dan het totale budget
van de oproep. In dergelijke gevallen zou het efficiënter
zijn om helemaal geen oproep te hebben. Sterker zelfs, het
zou zelfs efficiënter zijn om enkele miljoenen aan onderzoeksgeld
te verbranden. Dat geldt met name als de kans op
succes zeer laag is.
Een bijkomend probleem is dat het systeem vooral onderzoekers
financiert die al genoeg geld hebben om goed
onderzoek te doen. Het systeem alloceert dus middelen
naar onderzoekers die het geld niet of minder nodig hebben
en laat onderzoekers in de steek die het wel nodig hebben.
Dat is deels het resultaat van een goed gedocumenteerd
mattheuseffect. Zo stelden Bol en collega’s (2018) vast dat
succes bij een eerdere aanvraag bij NWO ertoe leidde dat
je bij latere aanvragen ook meer succes had. Ze concluderen
dat er twee onderling gerelateerde processen spelen.
Ten eerste worden individuen die eerder prijzen hebben
gewonnen gunstiger beoordeeld dan degenen die dat niet
hebben gedaan. Ten tweede is de kans groter dat wetenschappers
die succes hebben behaald in eerdere competities
actief kiezen voor deelname aan volgende competities, terwijl
minder succesvolle wetenschappers minder vaak zullen
deelnemen.
Soms wordt het mattheuseffect zelfs uitdrukkelijk nagestreefd.
Niet zelden moeten beoordelaars eerder succes bij
projectaanvragen als een positief element meenemen bij de
beoordeling van nieuwe aanvragen. In Vlaanderen ging het
zelfs zo ver dat een aanvraag voor een interuniversitair project
bij het Bijzonder Onderzoeksfonds slechts ontvankelijk
was als een van de leden van het aanvragend consortium
promotor was van ‘hoogwaardige en competitief verworven
grants (zoals European Research Council (ERC), Methusalem
of Odysseus)’. Als je het zo leest, zou je haast gaan
denken dat onze academische bestuurders niet altijd even
bekommerd zijn om een efficiënte inzet van publieke middelen,
terwijl ze zelf toch steeds beklemtonen dat ‘er meer
geld nodig is voor academisch onderzoek’.
De conclusie lijkt zich
op te dringen dat
het huidige systeem
spectaculair faalt
Financiering
Thema Thema Them
IJdele hoop
Misschien komt het geld dan niet terecht bij wie de financiering
het meest nodig heeft, maar je kunt toch hopen dat
het terechtkomt bij de beste onderzoekers. Ook die hoop
lijkt ijdel. Allereerst hangt er heel veel af van wie het project
beoordeelt en lopen de oordelen van de reviewers over de
kwaliteit van onderzoeksvoorstellen sterk uiteen. Graves en
collega’s (2011) tonen bijvoorbeeld dat voor een Australische
oproep een heel groot deel van de gehonoreerde projecten
niet zou zijn toegekend mochten de aanvragen door andere,
beschikbare reviewers geëvalueerd zijn.
Het is dan ook niet verrassend dat de uiteindelijke rangschikking
van een project weinig lijkt te vertellen over de
kwaliteit of de uiteindelijke resultaten van het voorgestelde
onderzoek. Verschillende studies concluderen in elk geval
dat er slechts een zwakke correlatie bestaat tussen de rangschikking
van de projecten en hun (bibliometrische) impact
(zie bijvoorbeeld Johnson, 2008). Toegegeven: bibliometrische
impact is zelf geen heel betrouwbare maat voor wetenschappelijke
kwaliteit of maatschappelijke impact, maar het
is anderzijds wel de maat die heel wat voorstanders van het
huidige systeem verdedigen in andere contexten.
hema Thema Them
hema Thema Them
hema Thema Them
Het geld komt dus niet altijd terecht bij de beste onderzoekers.
Misschien nog problematischer is dat het systeem ook
niet de meest innovatieve projecten steunt. Hoewel heel veel
onderzoeksfinanciering bedoeld is voor ‘innovatief’, ‘disruptief’
en ‘interdisciplinair’ onderzoek, blijkt het die doelen in
de praktijk niet te realiseren (Alberts et al. 2014). Zo stelden
Veugelers en collega’s (2022) vast dat de ERC aanvragers
beloonde die in hun onderzoek risico-avers waren, ook al
beweert de Council vooral te mikken op ‘high risk, high
gain’ onderzoek.
De conclusie lijkt zich op te dringen dat het huidige systeem
spectaculair faalt. Toch denk ik dat die conclusie voorbarig
is. Maar ook al is de conclusie voorbarig, dan nog betekent
dit niet dat we helemaal niets moeten doen.
ema Thema Thema
ema Thema Thema
Vanuit ontevredenheid
Zoals ik al schreef is het onderzoek naar de optimale verdeling
van onderzoeksmiddelen redelijk jong. Dergelijk
onderzoek is ook nog steeds schaars. Veel onderzoekers
die bezig zijn met zogenoemde metascience doen dat als
een nevenproject, in belangrijke mate omdat – u raadt het
nooit – de financiering voor dit onderzoek nogal tegenvalt
(Barnett, 2016).
Niet alleen is er nog steeds weinig onderzoek, het wordt
ook vaak gevoerd vanuit ontevredenheid over het systeem.
Die ontevredenheid gaat mogelijk gepaard met enige vooringenomenheid
bij het bestuderen van het systeem, waardoor
de evaluatie van het systeem negatiever is dan de feiten
of observaties rechtvaardigen. Een dergelijke invloed van de
vooringenomenheid van onderzoekers op hun resultaten is
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
43
ema Th
44
2-24
Financiering
ema Thema Thema
al vaker aangetoond in andere domeinen, en het zou niet zo
vreemd zijn als dat effect ook hier meespeelt.
Verder zijn er redelijk wat methodologische moeilijk heden
met het soort onderzoek dat ik vermeldde. Hoe kun je
bijvoorbeeld de bibliometrische impact van toegekende
projectvoorstellen vergelijken met die van niet-toegekende
projectvoorstellen, gegeven dat die laatste ook niet uitgevoerd
worden? En ten slotte is het verre van uitgesloten dat
bepaalde onwenselijke effecten van het systeem elkaar neutraliseren.
Zo kan de gebrekkige betrouwbaarheid van de
peerreviewscores het mattheuseffect tegengaan. De ruis die
in die scores zit, kan de toewijzing van onderzoeksmiddelen
ongewild randomiseren, wat een inefficiënte concentratie
van middelen minstens ten dele tegengaat.
Kortom: we moeten voorzichtig zijn met het trekken van te
sterke conclusies uit het gepubliceerde onderzoek. Die voorzichtigheid
moet echter niet leiden tot inertie. Er is veel dat
moet gebeuren precies omdat we geen uitsluitsel hebben
over wat de optimale verdeling van onderzoeksmiddelen is.
Experimenteel onderzoek
Een eerste evidente stap is een stap in de richting van
meer onderzoek naar deze kwesties. Zeker experimenteel
onderzoek is dringend nodig over de onderwerpen
waarover vandaag enkel observationeel onderzoek bestaat.
In 1976 schreven Comroe & Dripps al in Science dat de
wetenschappen dringend nood hadden aan omvangrijke
onderzoeksgroepen die zich op deze vragen toelegden.
Helaas is aan hun oproep geen echt gevolg gegeven. Het is
bijna absurd hoe weinig de wetenschappelijke wereld
investeert in echte kwaliteitscontrole en procesverbetering.
Het zou mijns inziens van goed onderzoeksbeleid getuigen
om ongeveer 5 procent van de onderzoeksfinanciering te
investeren in een degelijke evaluatie van dat beleid. Daar
zijn we echter nog ver van verwijderd. Bovendien mag ik
zelf al enkele keren ervaren hoe terughoudend vele funding
agencies en ook universiteiten zijn als het gaat om meewerken
aan onderzoek over de door hen gehanteerde methodes
en procedures.
Ten tweede moet de relatieve onwetendheid over de effecten
van het dominante systeem niet alleen de critici tot bescheidenheid
aanzetten. Ook de voorstanders moeten voorzichtig
zijn als ze het systeem verdedigen. Zij kunnen dan wel aanbrengen
dat de kwalen van het systeem misschien beperkter
zijn dan de gepubliceerde studies suggereren, maar ze
kunnen uit die studies allerminst afleiden dat deze kwalen
niet bestaan, of dat de voordelen van het systeem evident
zijn. Gezien de onzekerheid zouden voorstanders van het
systeem moeten erkennen dat het onverstandig is om alle
eieren in één mand te leggen. Een divers systeem van verdeelmechanismen
is bij onzekerheid over wat het beste
systeem is eigenlijk de redelijke keuze. Het zou inderdaad
onverstandig zijn om het dominante systeem helemaal de
rug toe te keren, maar het zou al even onverstandig zijn om
dat systeem overal in te zetten wanneer er onderzoeksmiddelen
te verdelen zijn.
ma Thema Thema
De hier voorgestelde diversificatie van verdeelmechanismen
en de daarmee samenhangende risicospreiding sluiten
ook mooi aan bij enkele recente studies die aantonen dat
verschillende verdeelmechanismen nuttig zijn voor verschillende
types van wetenschap. Ook een rapport van de
Europese Commissie uit 2018 benadrukt dat de experten
van oordeel zijn dat ‘a more well-balanced funding mix
would enhance the efficiency and effectiveness of research
funding.’
In dat licht kun je alleen maar verheugd zijn dat bijvoorbeeld
de UGent recent koos voor een systeem van basisfinanciering
bij de interne verdeling van middelen uit het
Bijzonder Onderzoeksfonds. Of dat voorbeeld snel navolging
krijgt, valt te betwijfelen, gegeven de lauwe reacties
vanuit de bestuurskamers van de andere Vlaamse universiteiten.
Maar de UGent toont wel dat verandering mogelijk
is en dat de critici van het huidige systeem niet moeten
wanhopen.
ma Thema Thema T
a Thema Thema T
Andreas De Block
is gewoon hoogleraar wijsbegeerte aan het Centrum voor Logica
en Filosofie van de Wetenschappen van de KU Leuven
a Thema Thema T
Literatuur
Alberts, B., Kirschner, M.W., Tilghman, S. e.a. (2014). Rescuing US biomedical research
from its systemic flaws. Proceedings of the National Academy of Sciences, 111(16),
5773-5777.
Barnett, A.G. (2016). Funding by lottery: political problems and research
a Thema Thema Th
opportunities. MBio, 7(4), 10-1128.
Bol, T., Vaan, M. de & Rijt, A. van de (2018). The Matthew effect in science
funding. Proceedings of the National Academy of Sciences, 115(19), 4887-4890.
Comroe Jr, J.H. & Dripps, R.D. (1976). Scientific basis for the support of biomedical
science. Science, 192(4235), 105-111.
Europese Commissie (2018). MLE on Performance-based Research Funding Systems:
Summary Article – A comprehensive toolkit for performance-based research funding systems.
RIO H2020 PSF. Europese Commissie.
Graves, N., Barnett, A.G. & Clarke, P. (2011). Funding grant proposals for scientific research:
retrospective analysis of scores by members of grant review panel. BMJ, 343.
Gross, K. & Bergstrom, C.T. (2019). Contest models highlight inherent inefficiencies of
a Thema Thema Th
scientific funding competitions. PLoS biology, 17(1), e3000065.
Johnson, V.E. (2008). Statistical analysis of the National Institutes of Health peer review
system. Proceedings of the National Academy of Sciences, 105(32), 11076-11080.
Kitcher, P. (2001). Science, Truth, and Democracy. Oxford University Press.
Link, A.N., Swann, C.A. & Bozeman, B. (2008). A time allocation study of university
faculty. Economics of Education Review, 27(4), 363-374.
Veugelers, R., Wang, J. & Stephan, P. (2022). Do funding agencies select and enable risky
research: Evidence from ERC using novelty as a proxy of risk taking (No. w30320). National
Bureau of Economic Research.
Thema Thema The
Thema Thema
Sinds begin dit jaar biedt de UGent haar onderzoekers een niet-competitieve basisfinanciering. Dat beperkt
interne concurrentie en demotivatie door lage slaagpercentages bij projectaanvragen en biedt welkome zuurstof
voor creatief en innovatief onderzoek.
Minder frustratie, meer intellectuele
ademruimte
Verder bouwen aan een gunstiger onderzoeksklimaat
Rik Van de Walle & Mieke Van Herreweghe
UGent
e voorbije jaren heeft de Universiteit Gent (UGent)
D
een aantal belangrijke bakens uitgezet om te komen
tot een ander onderzoeksklimaat. De al te sterke
klemtoon op louter kwantificering als maatstaf
voor kwaliteit, ingebed in een systeem van sterk
gekwantificeerde gepersonaliseerde doelstellingen voor het
zelfstandig academisch personeel (ZAP), werkte verstikkend
en demotiverend, en straalde ook af op andere onderzoekers.
Ook faculteiten als geheel draaiden mee in een race
die werd aangestuurd door een competitief allocatiemodel
voor de toekenning van personeels- en andere financiële
middelen. Toen de universiteit het allocatiemodel vele jaren
geleden opzette, speelde het in op toenmalige (incentiverings)noden,
maar na verloop van tijd zorgde het voor ongewenste
neveneffecten.
In 2019 verving de UGent het competitieve model voor de
verdeling van eerstegeldstroommiddelen onder de faculteiten
door een systeem dat faculteiten niet langer tegen elkaar
opzet. Ons nieuwe ZAP-loopbaanmodel, eind 2018 geïntroduceerd,
gaat radicaal uit van vertrouwen in het kunnen van
onze onderzoekers. 1 Het biedt een stevige basis voor een
holistischer benadering van de beoordeling van onderzoekskwaliteit.
Onderzoekers krijgen nu meer ademruimte voor
creatief, innovatief en grensverleggend onderzoek.
Op zichzelf heeft een competitief systeem voor de toekenning
van onderzoeksfinanciering enkele voor de hand
Financiering
Thema Thema Them
hema Thema Them
hema Thema Them
hema Thema Them
liggende voordelen, die we niet in twijfel trekken. Maar
ook hier kan de balans te sterk overhellen en daardoor
contraproductief gaan werken. Overdreven competitie staat
te vaak samenwerking tussen onderzoekers in de weg.
De combinatie van arbeidsintensieve aanvraagprocedures
en lage slaagpercentages voor financieringsaanvragen zorgt
bovendien bij velen voor frustratie en demotivatie.
ema Thema Thema
Meer vertrouwen
ema Thema Thema
Deze context en overwegingen leidden tot de vraag of we
op het vlak van onderzoeksfinanciering niet ook wat meer
Overdreven competitie
ma Thema Thema
staat te vaak
samenwerking tussen
onderzoekers in de weg
ma Thema Thema T
45
ema Th
46
2-24
Financiering
ema Thema Thema
De basisfinanciering
kan ook welkome
zuurstof geven aan
risicovoller onderzoek
vertrouwen kunnen geven aan onze onderzoekers. Als we
in het potentieel van onze onderzoekers geloven nadat we
ze hebben aangeworven op basis van een degelijk rekruteringsproces,
moeten we consequent zijn met onszelf en
erop vertrouwen dat ze gedegen onderzoek zullen voeren.
Daarom zijn we enkele jaren geleden voor nieuw aangeworven
ZAP-leden overgegaan op de automatische toekenning
van een (eenmalig) startkrediet. 2
De in 2024 ingevoerde basisfinanciering voor onderzoek
breidt dit principe verder uit, door aan ZAP-leden ook in hun
latere loopbaan onderzoeksmiddelen ter beschikking te stellen
buiten de competitieve financieringskanalen om. Deze
interne niet-competitieve onderzoeksfinanciering garandeert
professoren uit de doelgroep dat ze gedurende heel hun
loopbaan aan de UGent over een basisfinanciering voor
onderzoek beschikken. De universiteit realiseert hiermee
een betere balans tussen competitief te verwerven onderzoeksmiddelen
enerzijds en automatisch toegekende onderzoeksmiddelen
anderzijds. Dit biedt onze onderzoekers het
comfort om niet onophoudelijk te moeten wedijveren voor
onderzoeksfinanciering, en zal per slotsom motiverend en
stimulerend werken. De basisfinanciering kan ook welkome
zuurstof geven aan meer fundamenteel gericht en aan risicovoller
onderzoek. Of aan onderzoek met een verre horizon
of zelfs helemaal geen horizon wat de concrete toepassing
van de behaalde onderzoeksresultaten betreft – onderzoek
waarvoor relatief weinig externe financieringsmogelijkheden
bestaan, maar dat niettemin erg belangrijk is.
Er is in het algemeen weinig informatie beschikbaar over
het ter beschikking stellen van interne niet-competitieve
onderzoeksfinanciering (voor onderzoeksprojecten of
onderzoeksmandaten) aan andere universiteiten. Casuïstiek
leert dat meerdere universiteiten jaarlijks niet-competitieve
onderzoeksfinanciering toekennen waarvan het bedrag
varieert van beperkt (5000 à 15.000 euro per jaar, zoals aan
de Vrije Universiteit Brussel en de Politecnico di Torino)
tot substantieel (honderdduizenden euro’s, zoals aan ETH
Zürich en de Universiteit van Cambridge).
In de wetenschappelijke literatuur zijn veel discussies te
vinden omtrent de diverse financierings mo del len voor
onderzoek, met inbegrip van besprekingen van de voor- en
nadelen van zowel competitieve als niet-competitieve onderzoeksfinanciering.
Door het ontbreken van voldoende data
over de onderzoeksperformantie in functie van het model
van onderzoeksfinanciering over een voldoende lange periode,
is het niet mogelijk om wetenschappelijk onderbouwde
conclusies te trekken over het ideale model of de ideale mix
van modellen. 3
ma Thema Thema
Draagvlak en vragen
De invoering van de basisfinanciering aan de UGent kende
een uitgebreid besluitvormingstraject. De invoering ervan
maakte expliciet deel uit van het programma waarmee
de auteurs van dit artikel zich in 2021 kandidaat stelden
voor een tweede ambtstermijn als rector en vicerector (en
op basis waarvan zij die termijn ook kregen toegekend).
Van het voorjaar van 2022 tot het najaar van 2023 hebben
de onderzoeksraad, waarin onder meer alle faculteiten zijn
vertegenwoordigd, en de raad van bestuur heel wat besprekingen
gevoerd.
Hieruit bleek enerzijds een breed draagvlak voor de invoering
van niet-competitieve onderzoeksfinanciering, maar
anderzijds was het ook duidelijk dat er vragen waren over
de concretisering daarvan: wie behoort tot de doelgroep
van de basisfinanciering? Behoren professoren met een
ZAP-aanstelling van (slechts) 5 of 10 procent wel of niet in
combinatie met aanvullende aanstellingen ertoe? Wat zijn
de toekenningsmodaliteiten, in het bijzonder waar het
gaat om het onderzoeksactief zijn van de aanvragers?
Welke bestaande interne oproepen schrapt de universiteit
om voldoende middelen vrij te maken om de basisfinanciering
mogelijk te maken? Voorzien we differentiëring
naargelang van de onderzoeksdiscipline, gelet op de verschillen
in de kosten voor onderzoek? Hoe monitoren we
gewenste en ongewenste effecten van de invoering van de
basisfinanciering?
Veel vragen en veel meningen, die finaal uitmondden in de
invoering van de niet-competitieve onderzoeksfinanciering
(verder ‘basisfinanciering’ genoemd) aan de UGent.
ma Thema Thema T
a Thema Thema T
a Thema Thema T
a Thema Thema Th
a Thema Thema Th
Er bestond een
breed draagvlak
voor niet-competitieve
Thema Thema The
onderzoeksfinanciering
Thema Thema
Kort samengevat kennen we de basisfinanciering toe aan
een ruime en welomschreven doelgroep onder de vorm
van vierjarige onderzoeksprojecten. Financiering verloopt
via middelen uit het Bijzonder Onderzoeksfonds (BOF).
Op kruissnelheid voorzien we uiterlijk in 2027 4 een globaal
budget van 34,5 miljoen euro, wat overeenkomt met een
bedrag van zo’n 30.000 euro per jaar per ZAP-lid, vrij te
besteden aan onderzoek. De onderzoeksmiddelen kunnen
zij besteden aan personeel, werking en/of investeringen.
Het jaarlijkse bedrag van 30.000 euro is niet alleen het
resultaat van de financieringscapaciteit van het BOF, maar
is ook ingegeven door het uitgangspunt – doch zonder verplichting
– dat de basisfinanciering moet toelaten dat twee
ZAP-leden samen één doctoraatsbursaal gedurende vier jaar
kunnen financieren. Naast de gezamenlijke financiering van
een doctoraatsbursaal zijn er ook andere mogelijkheden qua
besteding. De basisfinanciering kan een hefboom zijn voor
het aantrekken van externe onderzoeksfinanciering, bijvoorbeeld
als overbruggingsfinanciering in afwachting van de
toekenning van nieuwe onderzoeksprojecten of -mandaten,
als cofinanciering voor onderzoeksprojecten en -mandaten,
of als cofinanciering van medewerkers die ondersteuning
bieden bij projectmanagement of projectaanvragen.
De basisfinanciering laat ook financiering toe van onderzoek
waarvoor het moeilijker is financiering te ontvangen
via competitieve financieringskanalen: blue sky-onderzoek,
risicovol onderzoek, langetermijnonderzoek et cetera. En ze
faciliteert eveneens (andere) interne samenwerking tussen
ZAP-leden, bijvoorbeeld onder de vorm van gezamenlijke
400
350
300
250
200
150
100
50
0
Figuur 1 Onderzoeksfinanciering aan de UGent
cofinanciering van een postdoctoraal onderzoeker of onder
de vorm van een geconcerteerd project.
Er was discussie over het wel of niet differentiëren van de
onderzoekstoelage afhankelijk van de onderzoeksdiscipline.
Verschillende faculteiten wezen erop dat de werkingskosten
voor onderzoek zeer sterk variëren afhankelijk van de
disciplines. De universiteit achtte het evenwel haalbaar
noch opportuun om de onderzoekstoelage op basis hiervan
te differentiëren.
Het aandeel niet-competitieve onderzoeksfinanciering zal
op kruissnelheid stijgen van 4 à 5 procent van de totale
UGent-onderzoeksfinanciering (onder de vorm van de
hiervoor vermelde startkredieten, maar ook onder de vorm
van een doctoraatstoelage die wordt toegekend voor elk
verdedigd doctoraat) tot ongeveer 14 procent. Een overgroot
gedeelte van deze financiering zullen onderzoekers dus nog
steeds op competitieve wijze verwerven, maar die competitie
zal zich nu veel minder intern afspelen. Onderzoekers
kunnen zich hierdoor meer focussen op externe oproepen.
Of nog: we minimaliseren interne competitie om ruimte te
creëren voor externe competitie.
Nadelen van competitie
Hoewel er in de literatuur weinig sluitende conclusies te
vinden zijn over de voor- en nadelen van competitieve
onderzoeks financiering, zijn een aantal nadelige effec ten
zeker niet onbekend. Deze effecten ondersteunen
Onderzoeksfinanciering UGent (miljoen EUR)
voor basisfinanciering
competitief
Financiering
Thema Thema Them
hema Thema Them
hema Thema Them
hema Thema Them
ema Thema Thema
ema Thema Thema
ma Thema Thema
niet-competitief
na basisfinanciering
ma Thema Thema T
47
ema Th
48
2-24
Financiering
ema Thema Thema
de invoering van (een deel) niet- competitieve onderzoeksfinanciering.
Competitieve projectaanvragen worden beoordeeld op de
kwaliteiten van het onderzoeksvoorstel en van de onderzoeker
(desgevallend ingebed in een onderzoeksgroep). Bij de
beoordeling van dit laatste element houdt de beoordeling
(mee) rekening met past performance (in de vorm van publicaties,
impact et cetera), wat betekent dat een onderzoeker
of onderzoeksgroep meer kans maakt op financiering naarmate
het tijdens eerdere projecten opgebouwde track record
groter wordt. Reeds verworven financiering wordt zo een
factor bij het verwerven van toekomstige financiering (het
mattheuseffect).
Daarnaast kent het peerreviewsysteem, dat een belangrijke
plaats in het huidige selectieproces inneemt, belangrijke
imperfecties. Zo kunnen peers wel een onderscheid maken
tussen projecten met een (te) beperkte kwaliteit en goede
voorstellen, maar veel minder tussen bijvoorbeeld ‘excellente’
en ‘excellentere’ voorstellen. In een situatie waarin
niet alle goede projecten financiering ontvangen, moeten
deze peers bijgevolg arbitraire keuzes maken. Ze zijn daarenboven
niet vrij van bias in hun keuzes. De aanvragers
van projecten gaan zich ook aanpassen aan de (veronderstelde?)
verwachtingen van de evaluatoren. Een belangrijk
risico hierbij is dat onder meer blue sky-, risicovol,
niet-mainstream, innovatief en interdisciplinair onderzoek
minder kans maakt op financiering.
Competitieve oproepen kennen verdoken (administratie-)
kosten, die wegen op de efficiëntie en doeltreffendheid
van het systeem. De selectie en opvolging van de projecten
vereist aan de kant van de financiers een substantiële
administratie. De evaluatie van de voorstellen vraagt veel
tijd van de reviewers en de begunstigden besteden op hun
beurt tijd aan verantwoording en administratieve opvolging
– tijd die ze in beide gevallen niet aan onderzoek
kunnen besteden. 5
Bovendien bleek er bij deze interne calls meer vraag dan
aanbod te zijn. Ter illustratie op basis van de cijfers van
2023: van de circa 1500 ZAP-leden binnen de UGent zijn er
1068 unieke promotoren die in de periode 2018-2022 minstens
één BOF-aanvraag (doctoraatsmandaat, postdoctoraal
mandaat, BOF-project, basisinfrastructuur) hebben aangevraagd,
waarbij slechts 565 unieke promotoren minstens
één BOF-financiering kregen toegekend. Meer dan vijfhonderd
ZAP-leden hebben bijgevolg in een periode van
vijf jaar wel interne onderzoeksfinanciering aangevraagd,
maar niet verworven. Dat betekent dat de universiteit in
die periode aan een derde van haar professoren geen eigen
onderzoeksfinanciering toegekend heeft.
Bezorgdheid en vrees
Zoals eerder aangehaald ging de invoering van de basisfinanciering
gepaard met uitgebreid debat; daarin kwamen
Sommigen vreesden dat
ma Thema Thema
de basisfinanciering ten
koste zou gaan van
het excellentiestreven
ma Thema Thema T
ook bezorgdheden aan bod. Een eerste logische vraag
was of de toekenning van niet-competitieve onderzoeksfinanciering
in overeenstemming is met de Vlaamse
BOF-regelgeving 6 . Dat is het geval, voor zover de universiteit
haar toekent onder de vorm van projectfinanciering.
Het debat ging ook over de mogelijke gevolgen voor de toekomstige
BOF-subsidies van de UGent, gelet op de gehanteerde
BOF-verdeelsleutel 7 . Sommigen uitten hun vrees
dat de toekenning van basisfinanciering ten koste zal gaan
van het excellentiestreven, of dat er minder mogelijkheden
zullen zijn om de onderzoekspositie van ZAP-leden te versterken,
wat uiteindelijk zou kunnen leiden tot een daling
van extern verworven onderzoeksfinanciering. Het feit dat
de universiteit een groot gedeelte van de BOF-middelen
op een niet-competitieve wijze aan alle ZAP-leden zou
toekennen, impliceert uiteraard niet dat ze deze middelen
niet langer zal aanwenden voor het uitvoeren en ondersteunen
van wetenschappelijk onderzoek. Er is ook geen
enkele reden om aan te nemen dat de onderzoeksoutput
zou dalen als gevolg van de toekenning van een basisfinanciering.
Die output vloeit overigens niet enkel voort
uit de beschikbare BOF-financiering, maar wel uit alle
verworven onderzoeksfinanciering. Zoals eerder vermeld
zal de niet-competitief toegekende BOF-financiering
een aandeel van hoogstens 14 procent van de totale
UGent-onderzoeksfinanciering bereiken.
De verwachting is dat het toekennen van niet-competitieve
onderzoeksfinanciering aan meer ZAP-leden dan vandaag
het geval is een hefboom zal zijn voor het verwerven
van extern gefinancierde onderzoeksprojecten. De totale
UGent-onderzoeksfinanciering zal naar verwachting bijgevolg
stijgen, en als gevolg daarvan ook de onderzoeksoutput.
Het is duidelijk dat een heldere monitoring noodzakelijk is
om eventuele effecten van de invoering van de basisfinanciering
te detecteren.
a Thema Thema T
a Thema Thema T
a Thema Thema Th
a Thema Thema Th
Thema Thema The
Dat het wegvallen van interne competitie ertoe zou kunnen
leiden dat jongere ZAP-leden minder goed geoefend zullen
zijn in het schrijven van projectaanvragen voor externe
financiering, kunnen we ondervangen door nog meer dan
Thema Thema
vandaag in te zetten op het aanbieden van coachingtrajecten
voor projectaanvragen.
Een van de grootste discussiepunten, tot slot, betrof de
keuze van de te schrappen bestaande BOF-oproepen om
het benodigde budget voor de basisfinanciering vrij te
maken. Jongere onderzoekers pleitten voor het behoud van
een oproep voor postdoctorale mandaten, terwijl vooral
vanuit de bèta- en gammafaculteiten de vraag klonk om
de GOA-oproep (geconcerteerde onderzoeksacties, 4- tot
6-jarige projecten) minstens gedeeltelijk te behouden.
Finaal is besloten om nog middelen beschikbaar te houden
voor de creatie van postdoctorale mandaten.
Afgelijnde doelgroep
Het uitgangspunt van de UGent is om een basisfinanciering
te voorzien voor ‘onderzoeksactieve’ ZAP-leden. Dit zijn
ZAP-leden die behoren tot een afgelijnde doelgroep en
hun onderzoeksactiviteiten aantoonbaar kunnen staven.
Het ‘onderzoeksactief’ zijn moet garanderen dat zij de
BOF-middelen voor de basisfinanciering toegekend krijgen
in functie van onderzoek (en onderzoeksoutput).
De volgende mensen komen in aanmerking voor de
basisfinanciering:
• ZAP-leden met een aanstellingspercentage van minstens
50 procent;
• deeltijdse ZAP-leden (5-45 procent) in combinatie met
een klinisch mandaat in het Universitair Ziekenhuis
Gent (UZ Gent), waarbij de gezamenlijke tewerkstelling
minstens 50 procent bedraagt;
• deeltijdse ZAP-leden (5-45 procent) in combinatie met
een aanstelling als professor aan de Ghent University
Global Campus in Zuid-Korea, waarbij de gezamenlijke
tewerkstelling minstens 50 procent bedraagt;
• deeltijdse ZAP-leden (10-45 procent) in combinatie met
een tweede UGent-aanstelling, waarbij de gezamenlijke
tewerkstelling minstens 50 procent bedraagt.
Het toekennen van de basisfinanciering aan deeltijdse
ZAP-leden (5-45 procent) was een niet-evidente beslissing.
Immers: hoe groter de doelgroep, des te kleiner het
Het uitgangspunt is
een basisfinanciering
voor ‘onderzoeksactieve’
ZAP-leden
Financiering
Thema Thema Them
Met de basisfinanciering
bouwen we verder aan
hema Thema Them
een voor onderzoekers
gunstiger klimaat
hema Thema Them
jaarlijkse bedrag dat we per ZAP-lid als basisfinanciering
kunnen toekennen. En wat hier zeker ook speelt, is de
vraag of we zo niet ongewild de creatie van 5 of 10 procent
ZAP-mandaten stimuleren.
In 2023 telde de UGent 298 ZAP-leden die in een 5- of
10 procent-mandaat werden aangeworven (op een totale
populatie van 1500); de overgrote meerderheid ervan (221)
bij de faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen.
Anderzijds zijn er gegronde argumenten om niet
louter het ZAP-aanstellingspercentage als criterium te
gebruiken, maar rekening te houden met eventuele andere
aanstellingen binnen de UGent, of binnen een met de
UGent nauw geaffilieerde onderzoeksinstelling, die ook
onderzoek mogelijk maken (deze ZAP-leden kunnen ook
aanvragen indienen bij het BOF). Bovendien komt hun
onderzoeksoutput integraal ten goede van de UGent in het
kader van diverse verdeelsleutels.
Een bijzondere factor in dit debat is de verwevenheid met
het UZ Gent. Op basis van een juridische analyse bleek
dat we geen onderscheid kunnen maken tussen voltijdse
ZAP-leden en deeltijdse ZAP-leden (5-45 procent) uit de
faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen van
wie de aanstelling aan de UGent en de aanstelling aan het
UZ Gent (als staflid – klinisch mandaat) samen een voltijdse
tewerkstelling uitmaken. Vertrekkende van deze vaststelling
hebben we finaal besloten dat we ook overige groepen van
ZAP-leden die een deeltijds ZAP-mandaat combineren met
een andere onderzoeksaanstelling gelijk dienen te stellen
met voltijdse ZAP-leden voor wat de toekenning van de jaarlijkse
basisfinanciering betreft.
hema Thema Them
ema Thema Thema
ema Thema Thema
ma Thema Thema
Tot slot dienen we te specificeren wat we bedoelen met
‘onderzoeksactief’. We hebben dit gedefinieerd door middel
van de volgende drie cumulatieve voorwaarden waaraan
ZAP-leden moeten voldoen op het ogenblik dat zij basisfinanciering
aanvragen:
• gedurende de afgelopen drie jaar heeft het ZAP-lid
externe onderzoeksfinanciering aangevraagd of toegekend
gekregen;
• gedurende de afgelopen drie jaar heeft het
ZAP-lid gepubliceerd;
ma Thema Thema T
49
ema Th
50
2-24
Financiering
ema Thema Thema
• gedurende de afgelopen drie jaar was het ZAP-lid promotor
van een doctoraat (doctoraat in voorbereiding of
afgerond doctoraat).
Het is uiteraard noodzakelijk om intern te verduidelijken
wat we concreet verstaan onder elk van deze voorwaarden.
Om één voorbeeld te geven: als we spreken over toegekende
of aangevraagde externe onderzoeksfinanciering, betekent
dat dat er steeds een publieke en/of competitieve oproep
aan de basis moet liggen.
Monitoring
We haalden eerder reeds aan dat het vandaag niet mogelijk
is om wetenschappelijk onderbouwde conclusies te trekken
met betrekking tot het ideale model of de ideale mix van
modellen. 3 De invoering van de basisfinanciering aan de
UGent zal daarom gepaard gaan met monitoring. Zowel
kwantitatieve als kwalitatieve parameters zullen we opvolgen.
Sommige effecten, als ze er zouden zijn, zullen pas
na enkele jaren zichtbaar worden (bijvoorbeeld het effect
op het aantal verdedigde doctoraten); tendensen in cijfers
zeggen bovendien niet automatisch iets over causale verbanden.
De monitoring vertrouwen we toe aan een daartoe
opgerichte werkgroep.
Met de invoering van de basisfinanciering bouwt de UGent
verder aan een voor onderzoekers gunstiger klimaat. Na een
grondige vernieuwing van het ZAP-loopbaanbeleid, met
meer focus op een kwalitatieve en ondersteunende benadering,
en het wegschrijven van interne competitie tussen
faculteiten in de context van het allocatiemodel voor de
toekenning van personeels- en andere financiële middelen
aan de faculteiten, biedt de nieuwe basisfinanciering meer
intellectuele ademruimte. Of en welke andere – wel of niet
ongewenste – effecten hiermee op termijn gepaard kunnen
gaan is vandaag een onbekende, maar zullen we nauwgezet
opvolgen.
Rik Van de Walle
is rector van UGent
Mieke Van Herreweghe
is vicerector van UGent
Noten
1 Zie www.ugent.be/nl/jobs/mobiliteit-loopbaanpaden/loopbaanpad/zap voor meer
informatie.
2 Alle nieuwe ZAP-leden met een minimaal aanstellingspercentage van 50 procent bij de
start van hun aanstelling of benoeming aan de UGent en alle ZAP-leden wier aanstelling
aan de UGent wordt uitgebreid naar minstens 50 procent hebben recht op een
automatisch toegekend startkrediet van 230.000 euro. Het budget wordt toegekend als
een vierjarig project en is voldoende om één doctoraatsonderzoeker (bursaal) zonder
anciënniteit aan te stellen gedurende een periode van vier jaar.
3 Zie bijvoorbeeld link.springer.com/article/10.1007/s11192-020-03449-x en de daarin
vermelde referenties.
4 De basisfinanciering is afkomstig van BOF-middelen. Om het beoogde bedrag vrij
te maken wordt een aantal oproepen (voor projecten, mandaten, basisuitrusting)
geschrapt. Lopende initiatieven worden uiteraard verder gehonoreerd, waardoor de
middelen stapsgewijs vrijkomen naargelang deze lopende initiatieven worden beëindigd.
ma Thema Thema
5 Zie OESO (2018), Effective operation of competitive research funding systems. OECD
Science, Technology and Industry Policy Papers, No. 57. OECD Publishing, Parijs.
doi.org/10.1787/2ae8c0dc-en
6 Zie data-onderwijs.vlaanderen.be/edulex/document.aspx?docid=14492.
7 Zie artikels 25-41 van het BOF-besluit (voetnoot 5). Sturende parameters zijn aantal
publicaties en citaties, aandeel in doctoraatsdiploma’s, citatiedistributies, internationale
samenwerking, budgettaire return uit Europese kaderprogramma’s, gedefinieerde
interdisciplinariteits- en diversiteitsparameters.
ma Thema Thema T
a Thema Thema T
a Thema Thema T
a Thema Thema Th
a Thema Thema Th
Thema Thema The
Thema Thema
Marc D’havé en Sofie Jaques verkennen de verschillende aspecten van het huidige en toekomstige financieringssysteem
voor hogescholen en universiteiten in Vlaanderen. Daarbij nemen ze hun thuisbasis, de Hogeschool Gent, als voorbeeld.
Financiering van het
Vlaamse hoger onderwijs
Een gelaagd en complex systeem
Marc D’havé & Sofie Jaques
Hogeschool Gent
eginnen met een beeldspraak doet honger krijgen
B
naar meer. We vergelijken het financieringssysteem
van het hoger onderwijs in Vlaanderen graag met
een millefeuille, vandaar ‘een gelaagd en complex
systeem’ als ondertitel van dit artikel. Om er zeker
van te zijn dat we niet dwalen, hebben we – net als vele studenten
– aan ChatGPT gevraagd of die vergelijking opgaat,
waarna onmiddellijk een antwoord volgde: ‘Het financieringssysteem
van het hoger onderwijs in Vlaanderen kan
inderdaad worden vergeleken met een millefeuille, een
Frans gebak bestaande uit meerdere lagen bladerdeeg en
crème (…) vanwege de complexe structuur, de verscheidenheid
aan financieringsbronnen en de noodzaak van evenwicht
en coördinatie tussen deze verschillende lagen.’
Alle ChatGPT-gekheid terzijde – als we dat al zo mogen
benoemen – kunnen we zeggen dat het hoger onderwijs in
Vlaanderen innovatief, kwaliteitsvol en toegankelijk is en dat
achter die realiteit een complex en gelaagd financieringssysteem
schuilgaat, een systeem dat op (korte) termijn aan
een evaluatie en eventuele herziening toe is. Het garanderen
van de nodige middelen voor hogeronderwijsinstellingen en
het borgen van de onderwijskwaliteit zijn en blijven voor alle
hogeronderwijsinstellingen de cruciale uitdagingen.
Bij het verkennen van de verschillende aspecten van de
financiering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en
enkele bijbehorende vraagstukken, waaronder de zoektocht
naar een performant allocatiemodel om de middelen binnen
een hogeronderwijsinstelling te verdelen, nemen wij de
Financiering
Thema Thema Them
hema Thema Them
hema Thema Them
hema Thema Them
Hogeschool Gent, een Vlaamse publiekrechtelijke hogeschool,
als voorbeeld. Dit vanuit een bescheiden insteek,
wetende dat de Hogeschool Gent ook steeds zoekende is,
nieuwe paden bewandelt en dat er finaal geen ideaal allocatiemodel
zal bestaan.
De keuze voor een allocatiemodel hangt af van verschillende
overwegingen, waaronder de missie en de visie van de hogeronderwijsinstelling,
haar strategische doelstellingen, de
specifieke studentenbehoeften, de evoluties in het (hoger-)
onderwijslandschap 1 en de brede samenleving. Het is bovendien
belangrijk dat hogeronderwijsinstellingen hun allocatiemodellen
periodiek evalueren en aanpassen om ervoor te
zorgen dat de middelen effectief worden ingezet om de strategie
van de hogeronderwijsinstelling te ondersteunen, en
om tegemoet te komen aan veranderende behoeften en prioriteiten.
Flexibiliteit en aanpassingsvermogen zijn cruciaal in
het beheer van allocatiemodellen, dit in eerste instantie om
te voorkomen dat zo’n model een doel op zich wordt.
ema Thema Thema
ema Thema Thema
ma Thema Thema
Publiek en privaat
De financiering van het hoger onderwijs in Vlaanderen
is gebaseerd op een mix van publieke en private middelen,
waarbij de Vlaamse overheid het grootste deel van de
totale uitgaven voor hogeronderwijsinstellingen financiert.
Een rapport van de OESO (Organisatie voor Economische
Samenwerking en Ontwikkeling) uit 2021 2 spreekt over
85 procent. De werkingsmiddelen van de universiteiten
zijn gebaseerd op variabelen op het vlak van onderwijs en
ma Thema Thema T
51
ema Th
52
2-24
Financiering
ema Thema Thema
onderzoek; de werkingsmiddelen van de hogescholen zijn
enkel gebaseerd op onderwijsvariabelen.
Sinds de invoering van het huidige financieringsmodel in
2008 geschiedt de berekening van het onderwijsgedeelte
van de werkingsmiddelen voor universiteiten en hogescholen
volgens eenzelfde basisformule. Het onderwijsluik van
de werkingsmiddelen omvat een sokkel, die wordt berekend
op basis van inschrijvingsgegevens van studenten, en een
variabele component die rekening houdt met inschrijvingsgegevens,
opgenomen studiepunten en behaalde diploma’s.
Bij de berekening van de variabele onderwijscomponent
hanteert het model verschillende gewichten op de opgenomen
studiepunten, de behaalde studiepunten en diploma’s
afhankelijk van het studiegebied, met daarbij verschillende
wegingsfactoren voor de universiteiten en de hogescholen.
Bijkomende hanteert het ook een wegingsfactor voor
beursstudenten, studenten met een functiebeperking en
werkstudenten. Om de werkingsmiddelen voor een hogeronderwijsinstelling
voor een begrotingsjaar (het jaar ‘t’
genoemd) te berekenen, gebruikt het Vlaams financieringssysteem
de gemiddelde waarden voor de input- en
outputvariabelen over een periode van vijf jaar voor de
bacheloropleidingen (t-7/t-6 tot t-3/t-2) en drie jaar voor de
graduaatsopleidingen. 2
Daarnaast innen de instellingen ook inschrijvingsgelden 3 en
ontvangen ze extra financiering voor specifieke projecten,
opdrachten op het vlak van onderzoek en dienstverlening,
infrastructurele aangelegenheden en andere initiatieven.
Die extra financiering kan afkomstig zijn van de Vlaamse
overheid, maar komt evengoed voort uit Europese, federale
of provinciale subsidies en partnerschappen met bedrijven.
Specifiek voor de hogescholen moeten we onderstrepen
dat het Vlaams financieringssysteem niet is afgestemd op
de situatie van de graduaatsopleidingen, die in 2019 vanuit
de centra voor volwassenonderwijs zijn geïntegreerd in de
hogescholen met als doelstelling het zichtbaar uitbouwen
van een onderwijsaanbod op het niveau 5 van de Vlaamse
kwalificatiestructuur. Bij de integratie van de graduaatsopleidingen
werden twee financieringsprincipes gehanteerd.
De financiële druk
blijft voor sommigen
een belemmering om
hoger onderwijs te volgen
Een eerste principe was om tot 2025 4 met een open-end
financiering te werken om zo de reële studentengroei te
financieren. In 2022 besliste de Vlaamse overheid echter
om als besparingsmaatregel de open-end financiering te
stoppen. Op 1 september 2022 voegde ze de graduaten toe
aan de gesloten enveloppe van de hogescholen, waardoor
de gemiddelde jaarlijkse studentengroei van 10 procent nog
maar voor maximaal 2 procent wordt gefinancierd. Jaar na
jaar ontstaat hierdoor een steeds grotere financieringskloof.
De hogescholen verwachten bovendien een verdere sterke
stijging van het aantal graduaatsstudenten door de invoering
van het decreet betreffende de instroom en het optimaliseren
van de studie-efficiëntie in het hoger onderwijs.
Een tweede principe was om geen bijkomende werkingsmiddelen
toe te kennen aan de hogescholen. Men ging er
verkeerdelijk vanuit dat er synergieën mogelijk waren en
dat de hogescholen de werking van de graduaten konden
absorberen binnen hun bestaande werking. De graduaatsopleidingen
vereisen echter meer specifieke voorzieningen
en uitrusting, en een intense begeleiding en coördinatie van
het werkplekleren. Het is voor de hogescholen onmogelijk
om dit met de beperkte compenserende maatregelen en
binnen de bestaande werking – waar ook een schaarste en
uitholling van middelen heerst – te integreren. Dit zorgt
heden voor een discriminerende onderfinanciering van
20 procent van een graduaatsstudent ten opzichte van
een bachelorstudent.
Dit alles leidt ertoe dat het aanbieden van kwalitatief goede
graduaatsopleidingen in het gedrang komt, waardoor
instellingen trajecten afbouwen en bepaalde doelgroepen
onvoldoende kansen krijgen. Een spijtige zaak in een
arbeidsmarkt die steeds meer nood heeft aan afgestudeerden
uit graduaatsopleidingen.
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
a Thema Thema T
a Thema Thema T
Om te koesteren
a Thema Thema Th
Het hoger onderwijs in Vlaanderen heeft de reputatie om
een van de meest vooraanstaande en toegankelijke onderwijssystemen
ter wereld te zijn, iets om te koesteren, te
behouden en te versterken. In een sterk globaliserende
wereld is een cruciaal aspect van het financieringssysteem
daarom het waarborgen van de toegankelijkheid en de diversiteit
in het hoger onderwijs. Terwijl de Vlaamse overheid al
verschillende maatregelen heeft genomen om studiebeurzen
en financiële ondersteuning te bieden aan studenten
met beperkte financiële middelen, blijft de financiële druk
voor sommigen een belemmering om hoger onderwijs
te volgen.
Gerelateerd aan dit probleem blijft de nood groot om gelijke
kansen te bieden aan studenten uit verschillende sociaaleconomische
en culturele achtergronden. Het verzekeren
van een inclusieve onderwijs- en onderzoeksomgeving vereist
niet alleen een stabiele en voldoende financiering, maar
ook bijkomende en structurele investeringen in onder meer
mentorprogramma’s, onderwijsinnovatie, studiebegeleiding,
a Thema Thema Th
Thema Thema The
Thema Thema
Het toekomstige systeem
moet veel meer gebaseerd
zijn op samenwerking
tussen instellingen
psychosociale ondersteuning van studenten, bereikbare
campussen, betaalbare studentenkamers en universele studentenvoorzieningen
zoals catering en sport.
‘Onderwijs is geen kost maar een investering’ is een veelgebruikte
uitdrukking die de waarde van onderwijs benadrukt
als een investering die rendeert op de lange termijn,
zowel voor het individu als voor de samenleving als geheel.
Onderwijs biedt niet alleen directe voordelen, zoals verbeterde
werkgelegenheidskansen en hogere inkomens, maar
legt ook het fundament voor een duurzame maatschappelijke
groei en ontwikkeling.
Op basis van de hiervoor geschetste realiteit is het duidelijk
dat de voornaamste uitdaging waarmee het financieringssysteem
van het hoger onderwijs in Vlaanderen zich ziet
geconfronteerd de constante druk op de beschikbare middelen
is. De stijgende studentenaantallen (het aantal hogeschoolstudenten
in Vlaanderen is gestegen van 138.000 in
2019 naar 148.000 in 2023) 5 , de evoluerende behoeften op
het vlak van onderwijs en onderzoek en de noodzaak om
continu te investeren in modernere infrastructuur en technologieën
leggen een zware last op de begroting van hogescholen
en universiteiten. Dit alles vereist niet alleen meer
financiële middelen voor het hoger onderwijs in Vlaanderen,
maar ook een strategische allocatie ervan binnen de
hogeronderwijsinstellingen om te voldoen aan de steeds
versnellende evoluties.
Blik in de toekomst
Niemand kan zich baseren op toekomstige situaties, maar
we kunnen wel trends en ontwikkelingen zien op basis van
historische en huidige tendensen in het onderwijs en de
brede samenleving, die een voorspellende waarde hebben
en inspirerend kunnen werken richting een nieuw financieringssysteem
voor het hoger onderwijs.
Binnen een decennium zal de financiering van het
hoger onderwijs in Vlaanderen nolens volens geëvolueerd
zijn naar een geavanceerder en gerichter systeem,
aangepast aan de behoeften en uitdagingen van die tijd.
Zonder kennis over de politieke, economische, sociale en
Financiering
Thema Thema Them
technologische factoren die op dat ogenblik van toepassing
zijn, kunnen we stellen dat het financieringssysteem van
het hoger onderwijs in Vlaanderen vermoedelijk op de een
of andere manier rekening zal houden met de volgende elementen,
in de veronderstelling dat het onderwijs dynamischer,
diverser en inclusiever zal zijn, met een sterke focus
op innovatie, duurzaamheid en maatschappelijke impact:
• Samenwerking met private partners. De financiering van
het hoger onderwijs zal vermoedelijk een grotere rol
toekennen aan publiek-private samenwerkingsverbanden,
zowel in binnen- als buitenland. (Internationale)
bedrijven en instellingen zullen steeds meer investeren
in onderzoeksprogramma’s en onderwijsinfrastructuur
in ruil voor directe toegang tot talent en innovatie.
• Digitalisering. De financiering van het hoger onderwijs
zal afgestemd zijn op de integratie van geavanceerde
technologieën en infrastructuur in onderwijs en onderzoek,
via versnelde investeringen in virtuele leeromgevingen,
AI-ondersteunde toepassingen en (hoog-)
technologische onderzoeksfaciliteiten.
• Levenslang ontwikkelen. Het financieringssysteem zal
een wendbaar model hanteren dat inspeelt op flexibele
leertrajecten (maatwerk op basis van individuele leerbehoeften)
en levenslange ontwikkelkansen, die steeds
meer in samenwerking tot stand zullen komen tussen
hogescholen onderling en met universiteiten en met
diverse andere partners.
• Interdisciplinariteit. De toenemende complexiteit van
situaties en problemen leidt ertoe dat de grenzen
tussen vakgebieden vervagen en er meer nadruk komt
te liggen op interdisciplinair onderwijs en onderzoek.
Het financieringssysteem van de toekomst zal hiermee
rekening houden.
• Maatschappelijke impact. Het financieringssysteem zal
zich richten op onderzoek en onderwijs dat bijdraagt tot
het oplossen van reële uitdagingen zoals klimaatverandering,
sociale ongelijkheid en digitale disruptie.
hema Thema Them
hema Thema Them
hema Thema Them
ema Thema Thema
ema Thema Thema
Los van deze blik op de lange termijn kunnen we al aanpassingen
aan het huidige financieringssysteem doorvoeren op
korte termijn:
• Zonder een voorkeur uit te spreken moeten we de vraag
luidop durven formuleren of de inputfinanciering voor
de eerste 60 studiepunten een goede zaak is. Die vorm
van financiering kan een pervers effect genereren op het
heroriënteren van studenten. Hogeronderwijsinstellingen
mogen namelijk geen financiële middelen mislopen
omdat ze hun studenten snel en goed heroriënteren.
Het financieringssysteem zou op dat vlak incentives
moeten voorzien voor hogeronderwijsinstellingen die
samenwerken op het vlak van heroriëntering van hun
studenten. Meer nog, het financieringssysteem van
de toekomst zou veel meer gebaseerd moeten zijn op
samenwerking tussen instellingen van het hoger onderwijs
op diverse vlakken.
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
53
ema Th
54
2-24
Financiering
ema Thema Thema
• Een andere vraag die we luidop moeten durven formuleren
is die over financiering van het praktijkgerichte
wetenschappelijk onderzoek (PWO). Dat is nu een projectmatige
financiering, gebonden aan een projectlogica
met beperkte duurtijd, wat niet correspondeert met de
doelen van PWO, namelijk innovatie van en duurzame
impact op het werkveld en de samenleving, alsook de
structurele aanstelling van onderzoekers.
De Gentse praktijk
De Hogeschool Gent hanteert twee allocatiemodellen:
1. een model voor de toekenning van de departementale
werkingsmiddelen in het kader van de exploitatiekosten,
het inzetten van contractuele personeelsleden en de
investeringen van de departementen;
2. een model voor de toekenning van de middelen voor het
inzetten van statutaire personeelsleden.
Departementale werkingsmiddelen
De Hogeschool Gent bestaat uit acht departementen, een
school of arts, een centrale administratie met verschillende
ondersteunende directies en diensten, elf interdisciplinaire
onderzoekscentra voor praktijkgericht wetenschappelijk
onderzoek en een Center for Applied Data Science. 6 De
hogeschool past een allocatiemodel toe voor de jaarlijkse
toekenning van de departementale werkingsmiddelen.
Het bedrag dat met dat model wordt verdeeld, bedraagt
1,7 miljoen euro. De departementen financieren met de
werkingsmiddelen hun exploitatiekosten, contractuele
personeelskosten en investeringen. Met de werkingsmiddelen
stellen we geen statutaire personeelsleden aan, iets
wat best behouden blijft om geen onevenwicht te creëren
tussen de werkingsmiddelen (bestemd voor exploitatie)
en de personeelsmiddelen.
Het allocatiemodel voor de werkingsmiddelen van de departementen
is gebouwd rond vijf kokers: het investeringsfonds,
de sokkel 7 , veiligheid en onderhoud, personeel, en
middelen voor onderwijsondersteuning.
• Het investeringsfonds is een bestemd fonds vanuit de
werkingsmiddelen van de departementen dat niet wordt
verdeeld aan de hand van parameters. Het bedrag wordt
bepaald op basis van de reële behoeften aan investeringen
in uitrusting over de afgelopen vijf jaar. Het fonds
verzekert een gestroomlijnd investeringsbeleid binnen
de hogeschool op het vlak van uitrusting voor de
opleidingen en maakt het mogelijk om substantiële
investeringen te realiseren over meerdere jaren heen.
Het versterkt het solidariteitsmechanisme aan de hogeschool
en voorkomt versnippering van middelen. Jaarlijks
beslissen de departementshoofden in overleg met
de beheerder en de directeur Financiën en Personeel bij
consensus over de noodzakelijke investeringen. Aan de
basis ligt een meerjarenplanning die geënt is op de
strategische keuzes van de hogeschool.
• De sokkel bedraagt 10 procent van de initieel te verdelen
middelen over de departementen en staat in functie
van de administratieve en inhoudelijke werking van de
departementen. Dit bedrag wordt gelijk verdeeld over de
departementen. Drie van de acht departementen organiseren
onderwijs en onderzoek in twee verschillende
steden en ontvangen daarom samen een extra budget
dat wordt verdeeld op basis van hun respectieve studentenaantallen
in die twee steden.
• Veiligheid en onderhoud: veiligheid krijgt bijzondere aandacht
in het allocatiemodel. Op basis van de gemiddelde
uitgaven van de laatste vijf jaar voor het onderhoud en
de herstellingen van het didactisch en niet-didactisch
materiaal, ehbo en werkkledij krijgen de verschillende
departementen het noodzakelijke budget voor de eigen
arbeidsmiddelen in functie van de opleidingen.
• Het aantal personeelsleden is een belangrijke indicator
voor het bepalen van de werkingsmiddelen van een
departement. Per voltijdse equivalent wordt een vast
bedrag van 700 euro voorzien voor onder andere verplaatsingskosten,
professionalisering, dienstreizen,
fietsvergoedingen en onkosten allerhande.
• Middelen voor onderwijsondersteuning: naast het aantal
personeelsleden is ook het aantal studenten een belangrijke
indicator voor het bepalen van de werkingsmiddelen
van een departement. Na de toekenning van de
werkingsmiddelen aan de vier bovengenoemde kokers
per departement wordt het resterend bedrag voor onderwijsondersteuning
verdeeld op basis van het gemiddeld
aantal opgenomen studiepunten (over de laatste drie
jaren) en het aandeel van het departement binnen
de hogeschool.
Het bedrag van de toegewezen werkingsmiddelen is een
lumpsum die elk departement ter beschikking krijgt
gesteld. De middelen uit de kokers zijn niet gekleurd,
met uitzondering van de middelen uit de koker veiligheid
en onderhoud.
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
a Thema Thema T
a Thema Thema T
a Thema Thema Th
Statutaire personeelsmiddelen
Voor de verdeling van de statutaire personeelsmiddelen over
de departementen werkt de Hogeschool Gent met een gelijk
geïnspireerd allocatiemodel als dat voor de verdeling van de
werkingsmiddelen. Op basis van een verdeelsleutel krijgt
elk departement een aantal personeelspunten, waarmee het
statutaire personeelsleden met een karakteristiek puntengewicht
of puntenwaarde per ambt of graad kan aanstellen
of benoemen.
Het te alloceren bedrag wordt uitgedrukt in punten en niet
in euro’s; een puntensysteem heeft het voordeel eenvoudig
en vlot hanteerbaar te zijn. Los van de reële evolutie van de
salarissen kan de hogeschool gedurende lange tijd per ambt,
graad of groepen van ambten of graden, eenzelfde puntengewicht
aanhouden. Uiteraard moet de daarmee samenhangende
loonkost worden voorzien, wat de hogeschool vertaalt
a Thema Thema Th
Thema Thema The
Thema Thema
in de kostprijs per personeelspunt (heden 61,5 euro per
personeelspunt).
Het allocatiemodel voor de verdeling van de statutaire personeelsmiddelen
over de departementen is gebouwd rond vier
kokers: de sokkel 8 , de corebusiness, outputindicatoren en
het convenant.
• De sokkel voorziet in een aantal personeelspunten voor
de ondersteunende werking van een departement.
De hoogte van de sokkel is vastgesteld op 5 procent van
het aantal personeelspunten gecorreleerd aan de reële
grootte van het departement en geplafonneerd op vier
voltijdse equivalenten met het barema van lector.
• Met het begrip corebusiness bedoelen we de kerntaken
onderwijs, onderzoek en dienstverlening. Omdat circa
80 procent van de personeelspunten via de corebusiness
wordt verdeeld was het belangrijk om enkele stimuli in
het allocatiemodel in te bouwen; die betreffen het aantal
opgenomen studiepunten en het aantal voltijds ingezette
onderzoekers in de onderzoekscentra van de Hogeschool
Gent voor externe financiering of dienstverlening.
Voor de hogeschool is het versterken van de nexus
onderwijs-onderzoek een strategisch doel; vandaar dat
we die factor hebben meegenomen in het allocatiemodel.
• Het allocatiemodel verdeelt 10 procent van de te verdelen
personeelspunten aan de hand van drie outputindicatoren:
het aantal gerealiseerde diploma’s (bevorderen
van de doorstroom), het aantal voltijds ingezette
onderzoekers in de onderzoekscentra voor interne
financiering of dienstverlening (bevorderen van de
nexus onderwijs-onderzoek) en het gemiddeld aantal
uitgaande en inkomende studenten (bevorderen van
internationalisering).
• In het allocatiemodel is de realisatie van het departementale
convenant 9 , zoals afgesloten met het bestuur van de
Hogeschool Gent, een belangrijke parameter. De hoogte
van de koker is vastgesteld op 5 procent van het aantal
personeelspunten en geplafonneerd op vier voltijdse
equivalenten met het barema van lector.
Het aantal toegewezen personeelspunten is een lumpsum
die de hogeschool aan elk departement ter beschikking stelt.
Voor het toewijzen van de personeelspunten aan de opleidingen
hanteert elk departement een eigen allocatiemodel.
Bijsturen waar nodig
Zoals gezegd is het belangrijk dat hogeronderwijsinstellingen
hun allocatiemodellen periodiek evalueren en aanpassen
om ervoor te zorgen dat ze de middelen effectief inzetten om
hun strategie te ondersteunen, en om tegemoet te komen
aan veranderende behoeften en prioriteiten. Flexibiliteit
en aanpassingsvermogen zijn daarbij cruciaal, dit in eerste
instantie om te voorkomen dat een allocatiemodel een doel
op zich wordt. Heden evalueert de Hogeschool Gent zijn
allocatiemodellen om bij te sturen waar nodig tegen de start
Financiering
Thema Thema Them
van het academiejaar 2024-2025.
Het effectief inzetten van middelen via goede allocatiemodellen
is één zaak. Het voorzien in voldoende financiering
door de overheid voor het hoger onderwijs is een andere
zaak. Door een niet-volledige indexering van de looncomponent
en de niet-indexering van de werkingsmiddelen van
2008 tot 2023 zijn de hogescholen structureel ondergefinancierd
a rato van 74,1 miljoen euro of het equivalent van
700 voltijdspersoneelsleden.
Marc D’havé
is beheerder van de Hogeschool Gent
Sofie Jaques
is directeur Financiën en Personeel van de Hogeschool Gent
Noten
Voor de hogeschool is
het versterken van de
hema Thema Them
nexus onderwijs-onderzoek
een strategisch doel
hema Thema Them
hema Thema Them
ema Thema Thema
1 Marc D’havé, een van de auteurs van dit artikel, is ook voorzitter van de raad van bestuur
van GO! scholengroep Gent, een geheel van veertien basisscholen, veertien secundaire
scholen, twee scholen voor buitengewoon onderwijs, een kunstacademie, een centrum
voor leerlingenbegeleiding en vijf internaten. In dit kader moet u de haakjes van ‘(hoger)
onderwijs’ begrijpen; het onderwijsveld is namelijk een continuüm en valt niet strikt op te
delen in aparte onderdelen.
2 www.ewi-vlaanderen.be/sites/default/files/bestanden/beknopte_samenvatting_oeso_
rapport.pdf
3 Vlaanderen heeft nog steeds een toegankelijk hoger onderwijs, maar door de steeds
stijgende inschrijvingsgelden en andere kosten verbonden aan hogere studies heeft een
aanzienlijke groep van studenten het steeds moeilijker. Steeds meer studenten kloppen
dan ook aan bij de sociale diensten van de studentenvoorzieningen van de hogescholen.
Een bijkomend argument om als Vlaamse overheid meer en structureler te investeren in
het hoger onderwijs.
4 Met de mogelijkheid om afhankelijk van de budgettaire situatie in 2023 bij te sturen.
5 www.vlaamsehogescholenraad.be/nl/actualiteit/aantal-inschrijvingenhogeschoolstudenten-zit-in-de-lift
6 De onderzoekscentra worden gefinancierd via de PWO-middelen en de middelen
vrijstelling bedrijfsvoorheffing. De middelen worden via een eigen allocatiemodel verdeeld,
gebaseerd op een sokkel en een variabel gedeelte.
7 Deze sokkel houdt geen verband met de sokkel uit het financieringssysteem van de
Vlaamse overheid.
8 Idem.
9 Het convenant is een overeenkomst op het niveau van een departement die wordt
afgesloten met het bestuur van de Hogeschool Gent. Het convenant komt tot stand
op basis van input vanuit de opleidingscentra. Het bevat enerzijds afspraken voor
de realisatie van de indicatoren uit het strategisch plan van de Hogeschool Gent en
anderzijds specifieke doelstellingen en indicatoren die eigen zijn aan het beleid van een
departement. Het convenant wordt besproken tijdens het periodiek bestuurlijk overleg.
ema Thema Thema
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
55
ema Th
Wat betekent PISA voor het
hoger onderwijs?
Van Damme
56
2-24
ema Thema Thema
ma Thema Thema
O
p 5 december 2023 werden de resultaten van
de PISA 2022-survey gepubliceerd. Omwille
van corona gebeurde de dataverzameling één
jaar later dan gepland. Zoals voor nog een
aantal andere westerse landen was het voor Vlaanderen en
Nederland een koude douche. De neerwaartse trend in de
leeruitkomsten van 15-jarigen die zich al een heel aantal
jaren manifesteerde, werd niet alleen bevestigd maar bleek
ook nog versterkt te zijn.
De impact van corona is evident een deel van de verklaring,
maar corona lijkt veeleer een versnelling van al
aanwezige trends te zijn dan een onafhankelijke factor.
Zowel aan de onder- als bovenkant van de distributie zet
de daling zich door en van een verkleining van de prestatiekloof
tussen hoog- en laagpresteerders is dus geen
sprake. Evenmin vermindert de kloof tussen leerlingen
met een rijke en met een kwetsbare sociaal-economische
en sociaal-culturele achtergrond. Onze onderwijssystemen
slagen er, ondanks een zeer behoorlijke financiering,
steeds minder in om elke jongere toe te rusten
met de noodzakelijke kennis, vaardigheden en culturele
bagage. Te veel jongeren verlaten functioneel ongeletterd
het onderwijs. Maar ook het aantal hoogpresteerders
kalft onrustbarend af. De talentenpool waarin het hoger
onderwijs kan vissen om zijn toekomstige generaties van
briljante studenten, jonge onderzoekers en toekomstige
professoren te rekruteren, wordt dus steeds kleiner.
De reacties vanuit de politiek en van de sectorverantwoordelijken
op de dramatische PISA-resultaten waren zeer
beheerst, als wilden ze het onderwijs niet nog meer in de
De talentenpool waarin
het hoger onderwijs
kan vissen wordt
steeds kleiner
hoek duwen. Het lijkt erop dat mensen vinden dat ze in
tijden van lerarentekort slecht nieuws moeten toedekken
om de aantrekkelijkheid van de sector niet verder onderuit
te halen. Dat is begrijpelijk, maar het verzwakt ook de sense
of urgency om daadwerkelijk iets aan de onderwijskwaliteit
te doen. Er zijn schuchtere maar hoopvolle bewegingen
bezig om nefaste onderwijsvernieuwingen terug te
draaien, om kennis opnieuw de centrale plaats in het curriculum
te geven die ze verdient, om sterker in te zetten op
effectieve instructie en dergelijke meer, maar die hebben
nog niet de reikwijdte gekregen die resultaten laat zien op
systeemniveau. Het ontbreekt momenteel aan leiderschap
om de onderwijstanker duidelijk en consequent in een
andere richting te bewegen.
ma Thema Thema T
a Thema Thema T
Deze ontwikkelingen in het basis- en voortgezet onderwijs
zouden het hoger onderwijs moeten verontrusten, maar
daar is vooralsnog weinig van te merken. Ook daar doen
de politieke en sectorverantwoordelijken en de instellingen
er het zwijgen toe, althans in de publieke ruimte.
Dat het ene niveau het andere zou terechtwijzen past niet
in de consensuele cultuur in onderwijsland. Dat belet niet
dat de spanningen onderhuids toenemen. Zo hoorde ik
onlangs van een oplopende discussie in een curriculumcommissie
in Vlaanderen, waar vertegenwoordigers van
het hoger onderwijs bij een nieuwe schrapping van een
eindterm opwierpen dat die studenten het zeer moeilijk
zouden krijgen in het hoger onderwijs. Van de collega’s uit
het secundair onderwijs kregen ze te horen dat die zich
daar niets van aantrokken en dat het hoger onderwijs dat
dan maar zelf zou moeten zien op te lossen.
a Thema Thema T
a Thema Thema Th
Daar lijkt het inderdaad op uit te draaien: dat het hoger
onderwijs aan het eind van de onderwijsketen zelf maar
alle tekortkomingen van de voorafgaande fasen moet zien
op te lossen. En eigenlijk is dat precies wat het hoger
onderwijs al een hele tijd doet. Instellingen en docenten
in het hoger onderwijs plooien zich dubbel om tekorten
in aanvangskennis en startcompetenties zo snel mogelijk
bij te spijkeren en toch de kwaliteit aan de eindmeet hoog
te houden. Dat veronderstelt dus investeringen in tijd,
energie en efficiëntie in het onderwijsproces, maar leidt
ook tot onaanvaardbaar hoge werkdruk en belasting op het
hele systeem. En dit terwijl de financiering van het hoger
onderwijs ondermaats is (terwijl die van het secundaire
niveau zeer gul is), de massificatie van het hoger onderwijs
verder voortschrijdt (hetgeen op zich al bijkomende
a Thema Thema Th
Thema Thema The
Thema Thema
Thema Thema Them
hema Thema Them
De vraag of dit alles
vol te houden is
hoor je zelden of nooit
iemand stellen
onderwijsinspanningen vergt) en de toegang tot het hoger
onderwijs zeer ruim blijft (in Vlaanderen weliswaar meer
dan in Nederland). De vraag of dit alles vol te houden is
hoor je echter zelden of nooit iemand stellen. Noch in
de Nederlandse verkiezingscampagne vorig jaar, noch in
de Vlaamse dit jaar lijkt hoger onderwijs een belangrijke
beleidsbekommernis te zijn. Politici lijken – volstrekt ten
onrechte – te denken dat er in het hoger onderwijs nog
voldoende vet op de soep zit.
Het hoger onderwijs moet zich dus voorbereiden op
een steeds uitdagender toekomst. De 15-jarigen die in
2022 werden getest, stromen vanaf 2025 in en de gemiddelde
kennis en competenties van deze cohortes zijn
minder sterk dan deze die vanaf 2021 instroomden en
door PISA in 2018 werden getest. Alle experten verwachten
dat de daling nog wel even zal doorgaan, al lijkt de
bodem stilaan wel bereikt te zijn en zijn er ook voorzichtige
signalen die hoopvol doen stemmen. Maar het blijft
een feit dat de instromende studenten vandaag gemiddeld
minder goed zijn opgeleid dan ze bijvoorbeeld tien jaar
geleden waren.
Welke strategische keuzes heeft het hoger onderwijs in
een dergelijke situatie? Laten we er daarbij van uitgaan
dat inboeten op de kwaliteit van de uitstroom geen optie
is. Op de eerste plaats moeten we inspanningen om het
onderwijsleerproces te verbeteren verderzetten en opdrijven,
zeker bij de start van opleidingen. Er is op het vlak
van efficiëntie en kwaliteit van onderwijsprocessen in het
hoger onderwijs best nog wel winst te boeken. Technologie
kan daarbij een hulp zijn indien het onderwijs deze
verstandig inzet. Instellingen moeten tekorten in kennis
en startcompetenties bij instromende studenten zo snel en
zo goed mogelijk detecteren en remediëren.
Maar, en zo kom ik bij mijn tweede strategische keuze,
het hoger onderwijs moet wel vermijden een soort
ersatz-voortgezet onderwijs te organiseren. De relatie
tussen het secundair of voortgezet onderwijs en het hoger
onderwijs is immers geen rechtlijnige. Het hoger onderwijs
selecteert op andere talenten en competenties dan
het voortgezet onderwijs. De voorspellende kracht van
resultaten in het voortgezet onderwijs op slaagkansen in
het hoger onderwijs is helemaal niet zo groot. Het hoger
onderwijs maakt dus tot op zekere hoogte een nieuwe
start mogelijk. Dat is reden tot pedagogisch optimisme.
Ook studenten die met tekorten in kennis instromen,
kunnen op zeer korte tijd openbloeien en een zeer succesvolle
studieloopbaan kennen. Het hoger onderwijs moet
dus juist niet willen ‘verschoolsen’, maar integendeel zijn
eigen onderwijsidentiteit accentueren.
hema Thema Them
hema Thema Them
Een dergelijke aanpak lijkt mij in elk geval verkieslijk
boven volstrekt begrijpelijke maar kortzichtige gemakkelijkheidsoplossingen
zoals het verstrengen van de
toelatingsvoorwaarden. Juist bij een tekortschietend voortgezet
onderwijs is selectie aan de poort problematisch en
onrechtvaardig, omdat kandidaat-studenten dan minder
verantwoordelijkheid dragen voor tekortschietende kennis
en competenties. De inzet, inspanning en verantwoordelijkheid
van de student zijn uiteraard wel belangrijke factoren
die je kunt sanctioneren tijdens het traject in het hoger
onderwijs, zoals met een bindend studieadvies. Dat is veel
rechtvaardiger dan studenten afrekenen voor een falend
voortgezet onderwijs.
ema Thema Thema
ema Thema Thema
ma Thema Thema
Dirk Van Damme
is voormalig onderwijsexpert bij de OESO (Organisatie voor
Economische Samenwerking en Ontwikkeling)
ma Thema Thema T
57
ema Th
De inzet van learning analytics aan hogescholen en universiteiten is een relatief nieuw fenomeen. Terwijl instellingen
nog deels moeten ontdekken wat deze toepassing voor hen kan betekenen, laat onderzoek naar het gebruik ervan al
diverse positieve resultaten zien.
Optimaliseren van het leren
Learning analytics in het hoger onderwijs
58
2-24
ema Thema Thema
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
Sonia Labeau & Willem De Keyzer
a Thema Thema T
Hogeschool Gent
D
e snelle ontwikkelingen op het gebied van big data
en algoritmiek in de voorbije twintig jaar hebben
geleid tot grote belangstelling voor data-analyse in
het onderwijs. 1,2 Nieuwe toepassingen zagen het
licht, waaronder learning analytics, die het leren en de leeromgeving
dienen te optimaliseren aan de hand van tijdens
het leerproces gegenereerde data. Maar wat zijn learning
analytics nu precies, hoe zijn ze anno 2024 in het hoger
onderwijs geïmplementeerd, en welke evidentie is voorhanden
voor hun effectiviteit?
De vandaag nog steeds meestgebruikte definitie van learning
analytics vindt haar oorsprong in de eerste International
Conference on Learning Analytics and Knowledge (2011)
van de Society for Learning Analytics Research, een internationaal
non-profitonderzoeksconsortium. Dat omschrijft
Learning analytics
vormen dus
nooit een
doel op zich
learning analytics als het meten, verzamelen, analyseren
en rapporteren van gegevens over lerenden en hun context,
met als doel het leren en de omgeving waarin het leren
plaatsvindt te begrijpen en te optimaliseren. 3 Duval stelt
eenvoudigweg dat learning analytics zich richten op het
verzamelen van sporen die lerenden achterlaten, en op
het gebruik van die sporen om het leerproces te verbeteren.
4 Ifenthaler op zijn beurt beschrijft de toepassing als
het gebruiken, beoordelen, ontrafelen en analyseren van
statische en dynamische informatie over lerenden en leeromgevingen
voor het bijna realtime modelleren, voorspellen
en optimaliseren van leerprocessen en leeromgevingen, en
voor educatieve besluitvorming. 5
a Thema Thema T
a Thema Thema Th
Ondanks de kleine onderlinge nuanceverschillen hebben
deze definities, net zoals de verscheidene andere die in de
loop der jaren zijn vooropgesteld, een gemeenschappelijke
focus op het gebruiken van gegevens die gegenereerd
worden tijdens het leerproces, en op het inzetten ervan om
het leren en de leeromgeving te optimaliseren. Learning
analytics vormen dus nooit een doel op zich, maar zijn een
middel om inzicht te verwerven in de complexiteit van het
bevorderen van het leerproces en de leerprestaties in het
(hoger) onderwijs, en om op basis van de verworven inzichten
gerichte verbeteracties te ondernemen. 6,7
Clow 8 visualiseerde het cyclisch proces waarin data over het
leren omgezet worden in pedagogische interventies op een
uiterst bevattelijke manier (Figuur 1). Studenten doorlopen
een onlinemodule, maken digitale oefeningen, dienen
online een opdracht in en laten daarbij digitale sporen
a Thema Thema Th
Thema Thema The
Thema Thema
Thema Thema Them
Interventie
Lerenden
Analytics
Data
Figuur 1 De learning analytics-cyclus (aangepast van Clow 8 )
(data) achter. Dataspecialisten verzamelen en verwerken die
data tot analytics en communiceren ze vervolgens aan de
beoogde stakeholders (studenten, docenten, studentenbegeleiders
et cetera), die ze kunnen inzetten voor het optimaliseren
van het leren en/of de leeromgeving (interventie).
‘Analytics’ zijn dus ruwe data die opgeschoond, bewerkt en
geanalyseerd worden om als bevattelijke informatie aan de
eindgebruiker over te maken en die tot inzichten te brengen.
Als stelregel worden analytics op een duidelijk interpreteerbare
manier gevisualiseerd (denk aan eenvoudige
grafieken, barometers, waarschuwingsicoontjes) en eventueel
van extra tekstuele duiding voorzien via een applicatie of
een in de onlineleeromgeving geïntegreerd interactief dashboard,
9 dermate gepersonaliseerd dat elke stakeholder enkel
de voor haar of hem relevante en toegestane informatie kan
inzien. Studenten zien, vanzelfsprekend, enkel informatie
over het eigen leerproces en de eigen leerprestaties, al dan
niet afgezet tegen een referentiegroep; docenten zien de
data van de eigen studenten, en dit zowel op geaggregeerd
niveau als op niveau van individuele studenten.
Aan de hand van de hun aangeboden analytics kunnen:
• studenten in een oogwenk zien hoe ze zich qua leerproces
en/of -prestaties situeren ten opzichte van een passende,
doordacht gekozen referentiegroep; via een early
warning system een waarschuwing krijgen indien hun
prestaties zich beneden die van een passende referentiegroep
situeren; de evolutie van hun leerproces of -prestaties
doorheen de doorlopen academiejaren raadplegen;
• docenten inzicht verwerven in de mate waarin en de
tijdstippen en wijze waarop zowel individuele studenten
als studentengroepen hun onlineleermaterialen consulteren;
snel een totaaloverzicht van het parcours van een
student consulteren in functie van een feedbackgesprek;
• studiebegeleiders op een snelle en efficiënte manier studenten
identificeren die beneden een standaard presteren,
risico vertonen op studie-uitval of op niet-slagen;
op een eenvoudige en snelle manier gebundelde informatie
consulteren voor adviesgesprekken met dergelijke
studenten;
• onderwijsontwikkelaars geïnspireerd worden tot
reflectie over de effectiviteit van gehanteerde werken
evaluatievormen;
• docententeams en het opleidingsmanagement nadenken
over potentiële optimalisaties van leermaterialen, opleidingsonderdelen,
curricula et cetera;
• onderwijsonderzoekers waardevolle databanken aanleggen
en consulteren. 10
hema Thema Them
hema Thema Them
Uitbouw en implementatie
Al snel nadat learning analytics wereldwijd in de belangstelling
waren komen te staan, volgden vanuit gerenommeerde
instanties aanbevelingen voor de uitbouw en
implementatie ervan. Zo publiceerde de Unesco een Policy
brief waarin ze stelde dat de impact van learning analytics
op het hoger onderwijs diepgaand zou kunnen zijn, mits
er sprake zou zijn van systematische implementatie, een
goed pedagogisch ontwerp en de noodzakelijke personeelsontwikkeling.
11 De Society for Learning Analytics Research
publiceerde samen met het Australische Office for Learning
and Teaching een discussiepaper 12 waarin ze het ontwikkelen
van een nationaal beleid voor learning analytics in het
hoger onderwijs als een noodzaak vooropstelden.
In Vlaanderen bood de Koninklijke Vlaamse Academie
van België voor Wetenschappen en Kunsten met haar
standpunt omtrent learning analytics in het Vlaams hoger
onderwijs beleidsmakers zestien concrete aanbevelingen
voor een efficiënte en effectieve implementatie van learning
analytics. 2 En in Nederland startten diverse onderwijs- en
onderzoeksinstellingen in het domein van ict-voorzieningen
en -innovaties, die samenwerken binnen de coöperatie
SURF, 13 een learning analytics-community 14 op waarin ze
hun expertise bundelen en delen.
hema Thema Them
ema Thema Thema
ema Thema Thema
Talrijke barrières
Niettemin nam de implementatie van learning analytics in
het hoger onderwijs niet de vaart waarop experten geanticipeerd
hadden. In 2015 organiseerde Educause, een
internationale non-profitorganisatie met als missie het
bevorderen van strategisch gebruik van technologie en data
in het hoger onderwijs, een survey over het gebruik van
learning analytics bij haar leden. Van de 245 deelnemende
instellingen voor hoger onderwijs achtte slechts 23 procent
de implementatie van learning analytics een instellingsbrede
prioriteit en beschouwde 26 procent implementatie
als een prioriteit voor sommige van hun departementen of
afdelingen, maar niet op niveau van de instelling. 15 Gezien
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
59
ema Th
60
2-24
ema Thema Thema
lidmaatschap bij Educause een bijzondere interesse voor
data en technologie in het onderwijs doet vermoeden,
kunnen we veronderstellen dat op dat moment de interesse
in de algemene populatie van hogeronderwijsinstellingen
mogelijks nog geringer was.
Het door het Erasmus+-programma van de Europese
Unie gecofinancierde project SHEILA (Supporting Higher
Education to Integrate Learning Analytics) rapporteerde
gelijkaardige bevindingen: 16 slechts negen van de 51 hogeronderwijsinstellingen
uit zestien landen geïnterviewd
tussen augustus 2016 en februari 2017, en amper twee van
de 46 instellingen uit 22 landen die een survey hadden
ingevuld, bleken learning analytics geïmplementeerd
te hebben.
De barrières en uitdagingen die velen weerhielden van een
snelle adoptie van learning analytics, bleken dan ook talrijk
en situeren zich op diverse domeinen. 10,17 Tabel 1 biedt een
illustratief – en derhalve niet-uitputtend – overzicht.
Drempels wegnemen
Van midden tot eind jaren tien zijn er verschillende modellen,
strategieën en raamwerken ontwikkeld die als doel
hadden hogeronderwijsinstellingen bij te staan in het wegnemen
van implementatiedrempels en in een succesvolle
integratie van learning analytics. 18 In onze contreien geniet
het model dat binnen het SHEILA-project werd ontwikkeld
19 wellicht de grootste bekendheid en navolging, mede
doordat een aanzienlijk aantal instellingen voor hoger
Domein
Barrières
onderwijs uit vele Europese landen het ondersteunden en
mee ontwikkelden.
Het model biedt hogeronderwijsinstellingen begeleiding
bij het ontwikkelen van institutioneel beleid en strategische
planning voor learning analytics, en laat hun toe in kaart te
brengen in welke mate ze klaar zijn om learning analytics te
implementeren. Momenteel is de derde versie beschikbaar,
een vrij te gebruiken webapplicatie waarmee gebruikers het
raamwerk kunnen aanpassen op maat van de eigen institutionele
context en behoeften. 16
ma Thema Thema
Stappen zetten
In de laatste vijf jaar blijken hogeronderwijsinstellingen
wereldwijd sterk ingezet te hebben op het wegwerken van
potentiële belemmeringen en op het uitbouwen en testen
van learning analytics-toepassingen allerhande. Wat onze
contreien betreft leert een niet-systematische verkenning
van de websites van hogescholen en universiteiten in Nederland
en Vlaanderen dat het merendeel inmiddels een toepassing
geïmplementeerd heeft, op niveau van een (beperkt
aantal) afdeling(en) of van de gehele instelling, of daartoe
heden stappen aan het zetten is.
Internationaal wordt de toegenomen implementatie van
learning analytics in het hoger onderwijs geïllustreerd door
een aanzienlijke stijging in het aantal onderzoeksrapporten
over toepassingsgebieden en door het toegenomen aantal
tijdschriften dat deze bevindingen publiceert. Het aantal
publicaties in peerreviewed tijdschriften mét impactfactor,
ma Thema Thema T
a Thema Thema T
a Thema Thema T
Pedagogisch • Zwakke pedagogische basis voor learning analytics-technologieën en implementatieontwerp
• Uiteenlopende opvattingen over de potentiële verdiensten van onderwijstechnologieën
• Fundamentele geschillen over de deugden van kwantitatieve versus kwalitatieve benaderingen om leren of
studentsucces te begrijpen
a Thema Thema Th
Technologisch • Institutionele datasets ondergebracht in onderling incompatibele databases en formaten
• Technologische uitdagingen bij de ontwikkeling van geïntegreerde rapportagesystemen of datastores
Interface • Lage datageletterdheid op alle niveaus van een instelling
• Niet-intuïtieve, zeer complexe of ontoegankelijke analytische hulpmiddelen
Evaluatie • Gebrek aan standaardisatie met betrekking tot evaluatie
• Focus op eindcijfer of afstuderen als enige beschikbare of toegankelijke uitkomstmaten van het leerproces
Leiderschap • Geen gevestigde institutionele datagovernancestructuur
• Lange geschiedenis van besluitvorming gebaseerd op anekdote en traditie
a Thema Thema Th
Resources • Kosten geassocieerd met technologische en menselijke resources
• Ontbrekende of ontoereikende menselijke vaardigheden en resources
Ethisch • Geen vastgelegd institutioneel beleid voor gebruik van studentengegevens
• Gebrek aan aandacht voor belangrijke ethische vragen en dilemma’s rond het verzamelen en gebruiken van
studentengegevens: doel, transparantie, eigendom van de gegevens, toestemming, privacy, de-identificatie,
gegevensverwerking en -protectie
Instellingscultuur • Eenheden binnen een instelling die het ‘eigen territorium’ afschermen op het gebied van processen, data en
macht
• Gebrek aan begrip van de mate waarin individuen en culturen zich verzetten tegen innovatie en verandering en/of
de benaderingen om veranderingen te motiveren en te implementeren
• Onvoldoende betrokkenheid bij de stakeholders, mogelijks resulterend in wantrouwen en gebrek aan buy-in
Thema Thema The
Tabel 1 Drempels voor een vroege implementatie van learning analytics
Thema Thema
Thema Thema Them
de zogenoemde A1-publicaties, blijkt in de periode
2018-2020 bijna verdubbeld.
Is het effectief?
De aanzienlijke stijging van het aantal studies naar de
implementatie van learning analytics en de toepassingsgebieden
ervan bracht onderzoekers de mogelijkheid om
separate bevindingen voor de effectiviteit van gelijkaardige
interventies te poolen in systematische reviews. De meerwaarde
van dergelijke complete literatuuroverzichten
bestaat er niet alleen in dat ze de lezer een overkoepelend
inzicht bieden in de grootte van de bewijskracht voor een
toepassing; ze informeren de lezer tevens over de methodologische
kwaliteit van elk van de geïncludeerde studies,
waardoor die de bevindingen in het gepaste licht kan
interpreteren.
Wat leren dergelijke gebundelde inzichten ons over de
bijdrage van learning analytics aan academisch succes – de
belangrijkste doelstelling van learning analytics – en aan
feedback, het belangrijkste toepassingsgebied?
Academisch succes
Sønderlund en collega’s 20 doorzochten systematisch de
literatuur over de effectiviteit van learning analyticsinterventies
in termen van studentenretentie en/of academisch
succes, en identificeerden elf studies die aan hun
inclusiecriteria voldeden. Alle studies die focusten op retentie
hanteerden een gelijkaardige benadering, gebaseerd op
visualisatie: ze identificeerden risicostudenten, analyseerden
hun individuele risicofactoren en communiceerden vervolgens
die informatie naar zowel de studenten als hun docenten,
met als doel een grotere bewustwording van potentiële
problemen en – daardoor – gepaste actie. Deze interventies
bleken geassocieerd met een toename in studentenretentie
van 11 tot 25 procent. 20 Qua effect op performantie zagen ze
een associatie tussen de interventies en een stijging van de
algemene examencijfers met 6 procent, en van het aantal
behaalde hoge cijfers (A’s en B’s) met 10 procent. Bovendien
In onze contreien zijn
de meeste instellingen
inmiddels bezig met
learning analytics
Feedback geldt als
een krachtig hulpmiddel
hema Thema Them
om het leerproces van
studenten te verbeteren
hema Thema Them
bleek de kans van studenten om een C-quotering of hoger
te behalen bijna verdubbeld.
Ook Ifenthaler & Yau 21 richtten zich op studiesucces, maar
vanuit een andere invalshoek: via een systematische review
van 46 studies inventariseerden ze voor welke learning
analytics-toepassingen er evidentie is dat ze tot studiesucces
bijdragen. Ze identificeerden een aanzienlijk aantal
effectieve technieken, die ze onder twee overkoepelende
categorieën konden onderbrengen: predictie en visualisatie.
Predictieve algoritmes voor studiesucces baseren zich
enerzijds op data over het onlineleergedrag van de student
en anderzijds op studentkenmerken zoals sociodemografische
gegevens en studiehistoriek. Veelal krijgen ze vorm op
multimodale basis: door de combinatie van de beide soorten
predictoren, eventueel verder aangevuld met surveydata,
informatie uit evaluaties, uit logfiles, trace data et cetera.
Visualisatie voor het promoten van studiesucces kun je
best realiseren door gebruik te maken van dashboards met
daarin zinvolle informatie over leertaken en over de voortgang
van het leren voor het bereiken van specifieke doelen. 21
hema Thema Them
ema Thema Thema
Ondersteuning bij feedback
Feedback geldt als een krachtig hulpmiddel om het leerproces
en de prestaties van studenten te verbeteren. 22 Banihashem
en collega’s 23 wilden dan ook nagaan in welke mate
learning analytics in staat bleken om erbij ondersteuning
te bieden. In hun systematische review van 46 onderzoeksrapporten
bleken learning analytics zowel verbeteringen
van de feedbackpraktijk als extra pedagogische voordelen op
te leveren.
Voor docenten biedt learning analytics-gebaseerde feedback
ondersteuning bij het monitoren van de leeractiviteiten en
van de voortgang van studenten, alsook bij zowel formatieve
als summatieve evaluaties. Via predictie worden docenten
vroegtijdig gewaarschuwd voor studenten die risico lopen
op falen, waardoor zij hun feedback op de gedetecteerde
risicofactoren kunnen enten. Door learning analytics ondersteunde
feedback bleek bij docenten positief gecorreleerd
met beter tijdmanagement en met tevredenheid.
Bij studenten blijkt learning analytics-gestuurde feedback
de zelfregulatie te helpen bevorderen, de focus beter te
ema Thema Thema
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
61
ema Th
62
2-24
ema Thema Thema
Verantwoord omgaan
met studiedata is
cruciaal voor het succes
van learning analytics
behouden en minder uitstelgedrag te vertonen. Bovendien
suggereren onderzoeksresultaten dat ze hen niet alleen aanmoedigen
tot meer zelfvertrouwen en zelfeffectiviteit, maar
hen tevens helpen bij het verbeteren van hun vaardigheden
op het gebied van reflectief denken. Dit zou geassocieerd
zijn met het ontvangen van feedback die gebaseerd is op
feiten en realtime informatie.
Niettegenstaande deze positieve bevindingen rapporteren al
deze auteurs tevens dat de algemene kwaliteit van de in de
respectieve reviews opgenomen studies veelal matig bleek.
Ze benadrukken dat meer en degelijk gevoerd onderzoek
naar de implementatie en evaluatie van learning analytics
noodzakelijk is om een solide wetenschappelijke basis op
te bouwen.
Omgaan met data
Het registreren van de activiteiten van personen in een
leeromgeving is een vorm van het verzamelen van persoonsgegevens,
oftewel alle gegevens die direct of indirect
herleidbaar zijn tot een persoon. 2 Meestal zijn die gegevens
afkomstig van studenten, maar ook over docenten,
studiebegeleiders of andere gebruikers kun je rechtstreeks
of onrechtstreeks informatie inzamelen en verwerken.
Voor het verwerken van persoonsgegevens, en dus ook
voor learning analytics, gelden de verordeningen van de
Europese Algemene verordening gegevensbescherming
(EU2016/679, AVG; in het Engels General Data Protection
Regulation, GDPR) die in werking trad op 25 mei
2018. 24 Een door SURF opgesteld en vrij te downloaden
vijfstappenplan helpt onderwijsinstellingen op weg bij het
vormgeven van learning analytics onder de AVG, 25 en ook de
Vlaamse overheid zet in vijf stappen uiteen hoe instellingen
aan alle AVG-voorwaarden kunnen voldoen. 26
Het verantwoord omgaan met studiedata is niet alleen een
wettelijke verplichting, maar is tevens van cruciaal belang
voor het succes van learning analytics. Studenten blijken
bereid om zich achter het gebruik van learning analytics
te scharen, mits er transparantie is over de analyse- en
toestemmingsmechanismen. 27 Dezelfde voorwaarden
kwamen duidelijk aan het licht bij focusgesprekken met
docenten, studiebegeleiders en opleidingsmanagement in
een eigen, intern onderzoek naar de verwachtingen van
de potentiële eindgebruikers van learning analytics op de
Hogeschool Gent. 28
Tevens is het noodzakelijk om passende maatregelen te
treffen die zijn afgestemd op adequate bescherming van de
data. Een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB;
in het Engels Data Protection Impact Assessment, DPIA)
dient uitgevoerd bij elke dataverwerking die waarschijnlijk
een hoog risico inhoudt voor de rechten en vrijheden van
natuurlijke personen, en in het bijzonder waarbij nieuwe
technologieën worden gebruikt. 29 Ook al is een GEB niet
in alle gevallen verplicht, het is raadzaam om deze in een
learning analytics-traject uit te voeren. 25
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
Naast wettelijke regels spelen ook ethische aspecten een
belangrijke rol bij de toepassing van learning analytics.
Er schuilt een gevaar in de ‘depersonificatie’ van de studenten
indien je hen als data gaat zien en niet meer als
wezens van vlees en bloed; discriminatie en veroordeling
op basis van data of digitale activiteit kan dan op de loer
liggen. 2,7 Hogeronderwijsinstellingen zullen bovendien
dienen uit te maken wat hun belangrijkste doelstelling is bij
het inzetten van learning analytics, en bijgevolg welke analytics
zij aan welke studenten zullen communiceren. Dit zal
immers variëren naargelang wat de instelling vooropstelt:
het aantal studenten dat afstudeert maximaliseren, de retentie
verhogen van studenten die met moeilijkheden kampen,
of misschien vooral zelf zo veel mogelijk profijt halen uit
het gebruik van learning analytics. 30
Reeds van bij de prille opkomst van datagebruik in het
onderwijs rees het argument dat instellingen de verplichting
hebben om te handelen op basis van de kennis die ze
door de data verkrijgen. 31,32 In dit kader kunnen door analytics
bekomen inzichten nopen tot het maken van keuzes,
zoals het inzetten van schaarse middelen ten voordele van
een zeer beperkte en specifieke studentencohorte met
aanzienlijke garantie op een succesvolle uitkomst en het
doen van gelijkwaardige investeringen voor een grotere
studentenpopulatie, maar met geringere garantie op succes.
Aan de andere kant is de autonomie van studenten een
groot goed; ze moeten zelf keuzes leren maken en fouten
kunnen maken.
Ethische vragen kennen per definitie geen pasklare antwoorden.
Belangrijk is er een open discussie over te voeren
en weloverwogen beslissingen te nemen op basis van alle
beschikbare informatie.
a Thema Thema T
a Thema Thema T
a Thema Thema Th
a Thema Thema Th
Beperkingen en caveats
Thema Thema The
Learning analytics stoelen op digitale gegevens, maar je
kunt niet elk leergedrag digitaal capteren. 2,7 Een student die
geen progressie blijkt te maken in een digitaal leerpad, kan
niettemin de leerstof via een handboek minutieus aan het
Thema Thema
Thema Thema Them
Er schuilt een gevaar
in de ‘depersonificatie’
uitpluizen zijn; en de student die na de lesuren dagelijks
minstens twee volle uren op het leerplatform blijkt ingelogd,
kan, na inloggen, ontspannen zijn favoriete serie aan
het streamen zijn.
Caveats situeren zich tevens in het feit dat de kwaliteit van
de ingezamelde data bepalend is voor de kwaliteit van de
analytics, elk predictiemodel afhankelijk is van het onderliggende
algoritme en een correcte interpretatie van de analytics
een adequate datageletterdheid van de eindgebruiker
vereist. 2,6,7,33 Bovendien is het vakgebied nog volop in ontwikkeling
en zullen nieuwe inzichten mogelijks de huidige
toepassingen helpen optimaliseren of zelfs substitueren. 7
Learning analytics zijn een recente toepassing in het
hoger onderwijs. Terwijl instellingen het maximale potentieel
ervan heden nog niet benutten, mede omdat ze nog
zoekende zijn naar wat de toepassing voor hen en hun
studenten kan betekenen, zien we reeds een voorzichtige
associatie van het gebruik ervan, met verscheidene positieve
resultaten. Niettemin blijft degelijk onderzoek nodig om
tot een solide wetenschappelijke basis over hun effectiviteit
te komen.
Sonia Labeau
is onderwijsonderzoeker aan het Centre for Applied Data
Science, de HOGENT Education Learning Academy en het
Research Centre for Learning in Diversity aan Hogeschool Gent
Willem De Keyzer
is coördinator van het Centre for Applied Data Science van
de Hogeschool Gent
Referenties
1 Nguyen, A., Gardner, L. & Sheridan, D. (2020). Data Analytics in Higher Education:
An Integrated View. Journal of Information Systems Education 31(1): 61-71.
2 De Laet, T., Aerts, J., Cornillie, F. e.a. (2018). ‘Learning analytics’ in het Vlaams Hoger
Onderwijs. KVAB Standpunt 58. Brussel: KVAB Press.
3 Society for Learning Analytics Research (2011). Proceedings of the 1st International
Conference on Learning Analytics and Knowledge. LAK 2011. Banff, Canada.
4 Duval, E. (2012). Learning Analytics and Educational Data Mining.
erikduval.wordpress.com/2012/01/30/learning-analytics-and-educational-data-mining
5 Ifenthaler, D. (2015). Learning analytics. In: M. Spector (red.), The SAGE Encyclopedia of
Educational Technology, 447-451. Sage.
6 Knobbout, J. (2021). Designing the Learning Analytics Capability Model. Utrecht:
HU University of Applied Sciences.
7 Knobbout, J. (2023). Learning analytics ontcijferd. Boom.
8 Clow, D. (2012). The learning analytics cycle: Closing the loop effectively. In: Proceedings
of the 2nd International Conference on Learning Analytics and Knowledge. LAK 2012.
hema Thema Them
van studenten als je
hen als data gaat zien
Vancouver, Canada.
9 Susnjak, T., Ramaswami, G.S. & Mathrani, A. (2022). Learning analytics dashboard:
A tool for providing actionable insights to learners. International Journal of Educational
Technology in Higher Education 19(1):12.
10 Macfayden, L.P. (2022). Institutional Analytics. In: C. Lang, G. Siemens, A. Friend Wise
e.a. (red.), The Handbook of Learning Analytics. Society for Learning Analytics Research.
11 Buckingham Shum, S. (2012). Learning Analytics Russian Federation. Unesco.
12 Siemens, G., Dawson, S. & Lynch, G. (2013). Improving the Quality and Productivity of
the Higher Education Sector: Policy and Strategy for Systems-Level Deployment of Learning
Analytics. Australian Government, Office for Learning and Teaching.
hema Thema Them
13 surf.nl
14 SURF Community Learning Analytics. communities.surf.nl/learning-analytics
15 Arroway, P., Morgan, G., O’Keefe, M. e.a. (2016). Learning Analytics in Higher Education.
Research report. Louisville (VS): Educause Center for Analysis and Research.
16 sheilaproject.eu/ en sheilaproject.eu/sheila-framework
17 Macfadyen, L. (2017). Overcoming barriers to educational analytics: How systems
thinking and pragmatism can help. Educational Technology 57(1): 31-39.
18 Márquez, L., Henríquez, V., Chevreux, H. e.a. (2023). Adoption of learning analytics in
higher education institutions: A systematic literature review. British Journal of Educational
Technology, 2023:1.
19 Tsai, Y.-S., Gašević, D., Whitelock-Wainwright, A. e.a. (2018). SHEILA: Supporting
hema Thema Them
Higher Education to Intergrate Learning Analytics. sheilaproject.eu/2018/11/30/
sheila-final-research-report
20 Sønderlund, A.L., Hughes, E. & Smith, J. (2019). The efficacy of learning analytics
interventions in higher education: A systematic review. British Journal of Educational
Technology 50(5): 2594-2618.
21 Ifenthaler, D. & Yau, J.Y.-K. (2020). Utilising learning analytics to support study
success in higher education: A systematic review. Educational Technology Research and
Development 68(4): 1961-1990.
22 Hattie, J. & Timperley, H. (2007). The Power of Feedback. Review of Educational Research
277(1): 81-112.
ema Thema Thema
23 Banihashem, S.K., Noroozi, O., Ginkel, S. van e.a. (2022). A systematic review of the role
of learning analytics in enhancing feedback practices in higher education. Educational
Research Review 37: 100489.
24 EUR-Lex. Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van
27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de
verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en
tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (Algemene verordening gegevensbescherming).
eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=celex%3A32016R0679
25 SURF (2019). Learning analytics in 5 stappen. Een handreiking voor de AVG. www.surf.nl/
files/2019-05/Learning%20analytics%20in%205%20stappen.pdf
26 Vlaanderen – Infopunt e-leren. GDPR en learning analytics in 5 stappen.
ema Thema Thema
e-leren.vlaanderen/thema-juridische-ondersteuning/gdpr-en-learning-analytics-in-
5-stappen#
27 Jones, K.M.L., Goben, A., Perry, M.R. e.a. (2023). Transparency and consent: Student
perspectives on educational data analytics scenarios. Portal: Libraries & the Academy
23(3): 485-515.
28 Labeau, S.O., Amelynck, D., Daleweyn, S. e.a. (2022). Wat verwachten HOGENT-
medewerkers van een learning analytics dashboard? Ongepubliceerd intern onderzoek.
Hogeschool Gent.
29 Vlaamse overheid. Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA).
overheid.vlaanderen.be/vlaamse-toezichtcommissie-dpia.
ma Thema Thema
30 Slade, S. & Prinsloo, P. (2013). Learning analytics: Ethical issues and dilemmas.
American Behavioral Scientist 57(10): 1510-1529.
31 Campbell, J., DeBlois, P. & Oblinger, D. (2007). Academic analytics: A new tool for a new
era. Educause Review, 42.
32 Bienkowski, M., Feng, M. & Means, B. (2014). Enhancing teaching and learning through
educational data mining and learning analytics: An issue brief. U.S. Department of
Education.
33 i-Learn Team (2022). i-Learn paper 3: Learning analytics. www.i-learn.be/sites/default/
files/2022-11/i-Learn%20paper%203%20Learning%20analytics.pdf
ma Thema Thema T
63
ema Th
ema Thema Thema
ma Thema Thema
64
Kundige
reflectie op
de rol van
onderwijs
Dirk Van Damme:
Emancipatie, excellentie
en eerlijke kansen. Een
progressieve visie op
onderwijs
ASP, Brussel.
ISBN 9789461175120;
276 blz. € 22,50 (paperback)/
€ 17,00 (e-book)
n een uitgebreide
I
inleiding op en
verzameling van
zeventien eerder
gepubliceerde (en deels herschreven)
essays en columns
gaat Dirk Van Damme op zoek
naar de fundamenten van een
nieuwe progressieve visie op
onderwijs om richting te geven
aan goed onderwijsbeleid.
Reflecterend op uitgangspunten
en beleidskeuzes die we
vroeger als progressief zouden
hebben bestempeld, onderzoekt
Van Damme wat daarvan over
is, wat zou moeten worden
behouden of juist worden
aangepast. In deze reflectie
verweeft hij ook de tegenbewegingen
van voormalig progressief
onderwijs. Van Damme
spreekt over het onderwijs
in Nederland en Vlaanderen,
maar plaatst deze ontwikkelingen
in een breder historisch
en internationaal perspectief.
In de inleiding destilleert hij
vijf rode draden uit de essays
en columns: sociale vooruitgang,
verheffing & emancipatie,
excellentie, de sociale dimensie
(gelijke kansen, meritocratie en
middenklasse) en de grenzen
van scholarisatie.
Onderwijs heeft in de geschiedenis
voor sociale vooruitgang
gezorgd door middel van
geletterdheid en derhalve
kennisontwikkeling. Ook de
niet-cognitieve opbrengsten
van onderwijs zorgen voor
sociale vooruitgang. Deze drijvende
kracht van onderwijs
lijkt echter gestokt en ook is
de vraag of de koers nog klopt.
De verandercapaciteit van het
onderwijs is hierin cruciaal.
Helaas leidt niet elke innovatie
tot kwalitatief goed onderwijs.
Een belangrijke voorwaarde
is volgens Van Damme de
pedagogische basiswaarde
verheffing.
ma Thema Thema T
Waar verheffing en emancipatie
lang het doel waren, zijn deze
waarden in diskrediet geraakt
door het neoliberalisme en
individualistische vrijheidsidealen.
Het gevolg was een
sterk gevoeld relativisme in het
denken over onderwijs (functioneel
en lagere verwachtingen)
en een sterke beweging naar
competentie-, ervaringsgericht
en zelfontdekkend leren.
Beide veroorzaken volgens Van
Damme een kwaliteitserosie en
resulteren derhalve in gemiste
kansen voor de emancipatie van
individu en gemeenschap.
a Thema Thema T
a Thema Thema T
Of onderwijs in staat is sociale
vooruitgang te stimuleren,
is volgens Van Damme dus
afhankelijk van de kwaliteit van
het onderwijs. Deze is echter
tanende. Met de afnemende
kwaliteit van het onderwijs lijkt
de weerzin tegen het woord
excellentie juist toegenomen.
In het discours lijkt excellentie
gelijkgesteld aan exclusief
onderwijs en dus aan ongelijke
kansen, terwijl Van Damme
betoogt dat juist excellent
onderwijs de onderwijskansen
van achtergestelde en kwetsbare
leerlingen vergroot.
a Thema Thema Th
a Thema Thema Th
Thema Thema The
Van Damme besteedt in zijn
columns en essays veel aandacht
aan het reflecteren op de sociale
dimensie van onderwijs, omdat
Thema Thema
Thema Thema Them
hema Thema Them
in het progressieve denken deze
dimensie zeer centraal staat.
Hij betoogt dat met de intentie
van het bevorderen van gelijke
kansen, deze verworden zijn tot
een soort gelijkheidsdenken dat
juist leidt tot een verlaging van
de kwaliteit van het onderwijs
(denk aan lage verwachtingen,
diploma-inflatie, uniform
onderwijsaanbod). Hij spreekt
dus liever over eerlijke kansen
dan over gelijke kansen, want
‘gelijke kansen op middelmatig
onderwijs zijn geen gelijke
kansen’. Gelijke kansen kunnen
leiden tot sociale mobiliteit
als gevolg van meritocratie.
Ook hier is een goed begrip van
de term op zijn plaats; het mag
niet zo zijn dat we het uitblijven
van sociale mobiliteit als falen
van het individu interpreteren.
Tevens is het van belang
niet de ogen te sluiten voor de
consequentie van de zeer succesvolle
sociale mobiliteit van
de middenklasse, die op een
andere plaats in de samenleving
de sociale ongelijkheid heeft
vergroot. Ook hier is het dus
beter te spreken over het eerlijk
bevorderen van gelijke kansen
en daar beleidskeuzes op af
te stemmen.
Bijvoorbeeld door kritisch na
te denken over de grenzen van
verdere scholarisatie in onze
samenleving vanwege de negatieve
gevolgen van de massificatie
van het hoger onderwijs.
Van Damme verkent deze grenzen
door bijvoorbeeld te zoeken
naar wegen die het leven lang
ontwikkelen van alle mensen
stimuleert buiten of naast de
gestandaardiseerde, eenzijdige
weg van een diploma van
een hogeronderwijsinstelling.
Het boek Emancipatie, excellentie
en eerlijke kansen is een
kundige reflectie op de rol die
het onderwijs in de samenleving
speelt en geeft ook richting
voor welke rol het (opnieuw)
zou kunnen spelen. Vanwege
de aard van het boek heeft de
auteur bewust gekozen voor
een beperkt aantal literatuurreferenties.
Toch verwijst hij
vaak naar bronnen wanneer
hij zaken als feiten aandraagt.
Dit geeft het boek een stevig
fundament en een mogelijkheid
voor verdere verdieping.
De inleiding geeft een overzicht
van rode draden die door
de hoofdstukken heen lopen.
Dit wekt tegelijkertijd de suggestie
dat deze elementen los
van elkaar te bespreken zijn,
terwijl ze elkaar systemisch
gezien juist beïnvloeden en
sterk met elkaar samenhangen.
Hoewel dus ook Van Damme
de neiging tot opknippen en
ordenen niet kon onderdrukken,
geeft hij doorheen het
boek juist blijk van een zeer
sterk vermogen tot systeemdenken.
De intenties van
beleidskeuzes zijn zonder uitzondering
goed, maar wanneer
je met een systeembril naar het
onderwijs kijkt, zie je dat ze
toch nog best vaak contraproductief
uitpakken. Dat weet
Van Damme goed duidelijk te
maken met zijn onderbouwde
reflecties.
Van Damme gaat mogelijk wel
iets te kort door de bocht als
Dat af en toe een
schop tegen een
hema Thema Them
heilig huisje nodig is,
is prettig verfrissend
hema Thema Them
hij de negatieve impact van een
aantal onderwijsvernieuwingen,
zoals constructivisme en
ervaringsleren, op de kwaliteit
van onderwijs over één kam
scheert. Hier zou een meer
systemische blik ook op zijn
plek zijn. Niet om de impact
op de kwaliteit van het onderwijs
te betwisten, maar wel de
oorzaak ervan. Het vernieuwingsidee
kan zeker slecht of
goed zijn, maar ook hier geldt
dat sommige goede ideeën contraproductief
kunnen uitpakken
door een samenspel van systeem(f)actoren.
Dat in de zoektocht naar
nieuwe fundamenten af en
toe een schop tegen een heilig
huisje nodig is, lijkt haast
onvermijdelijk en is prettig verfrissend.
Hij stelt bijvoorbeeld
de (te) lange zomervakanties
aan de kaak. Ook benadrukt
hij, tegen de gangbare norm in,
het belang van het erkennen
van individuele verschillen in
intelligentie. Als we het onderwijs
opnieuw de motor van de
sociale vooruitgang willen laten
zijn, zullen we in de spiegel
moeten kijken om de kwaliteit
van het onderwijs te kunnen
verbeteren. Voor eenieder die
invloed wil en kan uitoefenen
op onderwijskwaliteit, geeft dit
boek richting voor toekomstige
(beleids)keuzes.
ema Thema Thema
Lydia Schaap
is senior onderzoeker aan het
lectoraat Organiseren van
Verandering in Onderwijs van
de Hogeschool Utrecht, en lid van
de recensieredactie van Th&ma
ema Thema Thema
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
65
ema Th
ema Thema Thema
ma Thema Thema
66
Leren in
alle lagen
Loes van Wessum &
Ingrid Verheggen:
Handboek bestuurlijk
leidinggeven aan
lerende scholen
Gompel & Svacina, Antwerpen.
ISBN 9789463714549; 156 blz.
€ 24,95
nderwijs en leren
O
zijn inherent met
elkaar verbonden.
Het primaire
proces in het onderwijs bestaat
immers uit het faciliteren van
het leren van leerlingen en
studenten. Toch is er in het
onderwijs niet vanzelfsprekend
aandacht voor het (faciliteren
van het) leren van docenten,
leidinggevenden en bestuurders.
Integendeel, er zijn diverse elementen
die het leren van deze
drie doelgroepen belemmeren.
Zo geven Nederlandse docenten
in het voortgezet onderwijs, in
vergelijking met andere Europese
landen, het hoogste aantal
uren les in een week, waardoor
ze weinig tijd overhouden om
te leren en te ontwikkelen.
Wat betreft bestuurders in het
onderwijs is het opvallend dat
er in de Nederlandse context
weinig onderzoek bestaat naar
hun impact op de kwaliteit van
het onderwijs en op effectieve
praktijken. Dit is de aanleiding
voor Loes van Wessum
en Ingrid Verheggen om een
handboek te schrijven over het
faciliteren van leren in onderwijsorganisaties
op alle niveaus.
Van Wessum en Verheggen
nemen de lezer op een toegankelijke
manier mee in de noodzaak
van het leren in alle lagen
in de onderwijsorganisatie en in
inzichten, gebaseerd op wetenschappelijk
onderzoek, om dit
leren te faciliteren. Gezien de
schaarste van Nederlands onderzoek
op het gebied van effectief
bestuur in het onderwijs in relatie
tot leeropbrengsten hebben
de auteurs gebruikgemaakt
van onderzoek naar verschillen
tussen succesvolle en minder
succesvolle schooldistricten
in Angelsaksische contexten.
Ze beschrijven de factoren voor
succes per thema en duiden op
welke wijze deze inzichten al
dan niet toepasbaar zijn in de
Nederlandse context.
ma Thema Thema T
De context van het boek is het
voortgezet onderwijs, maar de
meeste inzichten zijn ook van
toepassing op – en noodzakelijk
in – het hoger onderwijs.
De drie rollen die in het boek
centraal staan, namelijk die
van bestuurder, schoolleider en
docent, zijn zeker te vertalen
naar de context van het hoger
onderwijs; daarbij is de schoolleider
de tactisch/operationeel
leidinggevende en de bestuurder
de tactisch/strategisch
leidinggevende. De auteurs
beschrijven aan de hand van
diverse thema’s hoe je vanuit
iedere rol kunt bijdragen aan
lerende onderwijsorganisaties.
a Thema Thema T
a Thema Thema T
a Thema Thema Th
In het eerste deel van het boek
bespreken Van Wessum en
Verheggen een aantal onderwerpen
waarvan de logica mij niet
geheel duidelijk is. Het eerste
hoofdstuk begint met een
model om integraal te kijken
naar het leren van docenten,
leidinggevenden en bestuurders,
met als doel om gezamenlijk
bij te dragen aan een optimale
leeromgeving voor leerlingen.
De daaropvolgende hoofdstukken
gaan over interventies die
een schoolleider kan doen om
leren te stimuleren in de school,
het beroepsprofiel voor de
schoolleider in het voortgezet
a Thema Thema Th
Thema Thema The
Thema Thema
Thema Thema Them
hema Thema Them
onderwijs, leeractiviteiten en
een krachtige leeromgeving.
Het lijkt erop dat de auteurs de
lezer eerst een basis hebben
willen aanbieden; het gevolg
is echter dat ze veel thema’s
aanreiken maar dat diepgang
ontbreekt en er regelmatig
verwijzingen volgen naar latere
hoofdstukken.
In het tweede deel, dat gelukkig
driekwart van het boek
omvat, hebben de hoofdstukken
daarentegen een gestructureerdere
opbouw met voldoende
diepgang. Diverse thema’s die
komen kijken bij bestuurlijk
leidinggeven aan lerende scholen
komen aan de orde, zoals
leidinggeven aan visieontwikkeling,
aan schoolontwikkeling
en aan kwaliteitsontwikkeling,
maar ook aan persoonlijke
ontwikkeling, inclusief de
eigen persoonlijke ontwikkeling.
In dit tweede deel zetten
de auteurs thema’s dieper en
concreter uiteen; het biedt
inzichten uit wetenschappelijk
onderzoek en vertaling naar de
praktijk.
Het handboek bevat een tweetal
sterke punten die ik hier graag
wil benoemen. Ten eerste licht
het boek diverse aspecten toe
die specifiek te maken hebben
met leiderschap in een onderwijsorganisatie
en voorwaardelijk
zijn voor een prettige
werkomgeving voor docenten
en leeropbrengsten bij studenten.
Denk hierbij aan het sturen
op een gedeelde doorleefde visie
voor de school of opleiding, die
‘de bedoeling’ van het werk (het
waartoe) omvat en handvatten
geeft voor de manier waarop
we werken. Dit is de basis voor
effectief teamwerk en gedeeld
eigenaarschap voor kwaliteit.
Een gedeelde doorleefde visie
biedt een kapstok om op te
reflecteren en met elkaar
te leren.
Een ander aspect van onderwijsspecifiek
leiderschap betreft
het sturen op en faciliteren
van gedeeld ervaren eigenaarschap
voor de kwaliteit van
de opleiding. Bestuurders en
leidinggevenden hebben volgens
de auteurs de taak om
te sturen op collectief ervaren
eigenaarschap, gebaseerd op de
gedeelde visie, en het faciliteren
van collective teacher efficacy,
oftewel collectief professioneel
zelfvertrouwen. Door dat laatste
is samen leren mogelijk en
leg je het fundament voor de
lerende school; daarnaast heeft
het volgens de onderzoeken van
de Australische hoogleraar John
Hattie de allergrootste impact
op leerresultaten.
Een derde aspect van onderwijsspecifiek
leiderschap dat
het boek meermaals aanstipt,
is het expliciteren van de vraag:
wat is kwaliteit voor ons in
onze context? Kwaliteit is contextspecifiek
en zonder heldere
duiding is het onmogelijk om te
reflecteren, te leren en samen
te werken. Dan is het alsof je
samen een balsport speelt, maar
ieder op het veld een andere
sport voor ogen heeft.
Het tweede sterke punt aan
dit boek is de systemische en
integrale insteek waarvoor
de auteurs hebben gekozen.
Die laat zien dat het faciliteren
van leren in het onderwijs
vraagt om interventies op
diverse niveaus, in lijn met
de koers van de organisatie.
Deze systemische insteek toont
bovendien dat het bestuurlijk
leidinggeven aan lerende
scholen sturing op harde en
zachte factoren in de organisatie
omvat, maar ook vraagt
om een zeer sterk ontwikkelde
professionele identiteit bij
de bestuurder en leidinggevende,
en reflectie op het eigen
handelen. Dit is bijvoorbeeld
voorwaardelijk bij het bouwen
aan vertrouwen en psychologische
veiligheid, twee cruciale
elementen voor een lerende
organisatie.
Rode draden die telkens in
het boek terugkomen – op alle
niveaus, van bestuurder tot
student – betreffen onderzoekend
handelen (reflecteren,
leren, evidence-informed
werken), hoge verwachtingen
hebben en expliciteren en
gedeeld eigenaarschap voor ‘de
bedoeling’ en hoe je die samen
realiseert. Deze zaken sluiten
sterk aan bij de inzichten die ik
de laatste jaren heb opgedaan in
mijn onderzoek naar kwaliteitscultuur
in het hoger onderwijs.
Dit boek is zodoende een aanrader
voor iedere leidinggevende
en bestuurder in het onderwijs
die zich bewuster wil worden
van de wijze waarop je het leren
van individuen en de organisatie
als geheel kunt faciliteren.
Tot slot nog dit: de titel van
het boek zet de lezer op twee
manieren mogelijk op het
verkeerde been. Het woord
‘handboek’ doet vermoeden dat
het een stevig boekwerk betreft,
maar dat blijkt met 150 pagina’s
mee te vallen. Het voordeel
hiervan is dat het behapbaar
is en vlot leest. Het nadeel is
echter dat de auteurs niet alle
waardevolle inzichten hebben
geëxpliciteerd. Met de woorden
‘bestuurlijk leidinggeven aan
lerende scholen’ richt het boek
zich begrijpelijkerwijs op deze
bestuurlijke niche in het voortgezet
onderwijs, maar dit doet
de vele inzichten tekort die het
boek biedt voor schoolleiders
en leraren in het voortgezet
onderwijs en voor leidinggevenden
en docenten in het hoger
onderwijs.
hema Thema Them
hema Thema Them
ema Thema Thema
Myrte Legemaate
is zelfstandig onderwijs- en
organisatieadviseur en
promovendus op het gebied
van kwaliteitscultuur aan de
Universiteit van Gent, en lid van
de recensieredactie van Th&ma
ema Thema Thema
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
67
ema Th
ema Thema Thema
ma Thema Thema
68
Implemen tatie
als uitdaging
Wilke van Beest:
Met praktijkgericht
onderzoek naar de
implementatie van
innovaties. Een studie naar
de implementatie van
zelfmanagementinnovaties
voortkomend uit
praktijkgericht onderzoek
in Nederland
Universiteit Utrecht.
ISBN 9789039376096;
207 blz. Gratis digitaal beschikbaar
via www.hu.nl/-/media/hu/
documenten/onderzoek/projecten/
proefschrift-wilke-van-beest.ashx
r bestaan verschillende
manieren
E
om de aard en het
doel te omschrijven
van het praktijkgericht
onderzoek dat hogescholen in
Nederland en Vlaanderen uitvoeren.
Maar ondanks die verschillen
zal wel niemand eraan
twijfelen dat de toepasbaarheid
en bruikbaarheid van de onderzoeksresultaten
in de (beroeps-)
praktijk een belangrijk onderdeel
uitmaken van de definitie. Zowel
onderzoekers en hogeschoolbestuurders
als brancheorganisaties
en subsidieverstrekkers zijn
daarom op zoek naar manieren
om die effecten van praktijkgericht
onderzoek te evalueren als
deel van de impact of doorwerking
van dat onderzoek.
Verschillende Nederlandse
onderzoekers kijken naar dit
vraagstuk vanuit een metaperspectief.
Te denken valt
bijvoorbeeld aan het lectoraat
Doorwerking Praktijkgericht
Onderzoek aan de Hogeschool
van Amsterdam onder leiding
van Harry van Vliet (wiens
lectorale rede besproken werd
in Th&ma 2023-4) of aan het
promotieonderzoek van Sarah
Coombs bij de Universiteit
Leiden. In deze context kunnen
we ook het proefschrift situeren
waarop Wilke van Beest eind
vorig jaar promoveerde aan de
Universiteit Utrecht.
Van Beest voerde haar onderzoek
uit binnen de lectoraten
Marketing & Customer
Experience en Onderzoekend
Vermogen van de Hogeschool
Utrecht. Ze combineerde daarbij
drie theoretische perspectieven:
innovatiestudies, marketing en
studies naar onderzoeksimpact.
Daaruit put ze inzichten respectievelijk
over het innovatiesysteem,
over waardecreatie met
de eindgebruiker van nieuwe
producten of diensten en over
de bijdrage van praktijkgericht
onderzoek aan de implementatie
van innovaties. Alleen al die
multidisciplinaire benadering
wijst erop hoe complex het
behandelde vraagstuk is.
ma Thema Thema T
a Thema Thema T
Van Beest maakt die complexiteit
enigszins beheersbaar door
zich te concentreren op een specifiek
domein: zorginnovaties op
het gebied van zelfmanagement.
Zelfmanagement betreft dan
uiteenlopende acties en (digitale)
hulpmiddelen die patiënten of
cliënten uitvoeren en gebruiken
om hun behandeling te ondersteunen
buiten de klinische
setting en in het dagelijks leven.
Innovaties op dit gebied worden
gezien als een manier om te voldoen
aan de groeiende zorgbehoefte
in de samenleving, maar
blijken niet eenvoudig te implementeren,
doordat ze sterk contextafhankelijk
zijn. Van Beests
hoofdvraag luidt dan ook: ‘Wat
zijn succesfactoren bij het implementeren
van zorginnovaties op
het gebied van zelfmanagement
voortkomend uit praktijkgericht
onderzoek in Nederland?’
Meer concreet onderzoekt ze
het proces en de resultaten van
negen onderzoeksprojecten
van de Hogeschool Utrecht die
plaatsvonden tussen 2010 en
2020, en van tien projecten
uit het door ZonMw gefinancierde
onderzoeksprogramma
a Thema Thema T
a Thema Thema Th
a Thema Thema Th
Thema Thema The
Thema Thema
Thema Thema Them
hema Thema Them
Create Health. Daartoe maakt
ze gebruik van observaties,
documentenanalyses en (in-)
formele interviews.
Het proefschrift bestaat uit vier
deelstudies, waarvan de eerste
drie al gepubliceerd zijn (of
zullen worden) in wetenschappelijke
tijdschriften. Samen
met de zorgvuldige begrenzing
en nauwkeurige beschrijving
van onderzoeksmateriaal en
methode zorgt die opbouw van
het proefschrift ervoor dat bijvoorbeeld
sommige definities
nogal eens worden herhaald.
Dat was allicht onvermijdelijk,
maar levert ook vrij veel
redundantie op voor de lezer
die het compacte boek in zijn
geheel doorneemt.
In de eerste deelstudie poogt
Van Beest de succesfactoren op
het spoor te komen die bepalend
zijn voor de implementatie van
innovaties. Het vertrekpunt is
een systematische literatuurstudie
van tijdschriftartikels uit de
drie hiervoor genoemde disciplines.
Die levert negen mogelijke
succesfactoren op, in te delen
naar twee dimensies: enerzijds
de toepassingscontext (van eindgebruiker
over organisatie tot
systeem), anderzijds de aspecten
van het implementatieproces
(betrokkenheid, ontwikkeling,
gebruik). Deze factoren confronteren
de onderzoeker met
haar negen Utrechtse casussen,
waarvan drie hebben geleid tot
een succesvolle implementatie.
Uit de analyse blijkt dat de aanwezigheid
van de factoren uit
de literatuur noch noodzakelijk,
noch voldoende is om dat succes
te verklaren. Als mogelijke
oorzaken hiervoor ziet Van
Beest dat ‘de gevonden factoren
geen aandacht besteden aan de
kenmerken van de specifieke
praktijkcontext (veelal de thuisomgeving
in combinatie met
meerdere zorgpraktijken)’ en dat
de matrix van factoren geen
inzicht geeft in verschillende
combinaties en patronen of in
het tijdsverloop van projecten.
Als alternatief ontwikkelt de
tweede deelstudie – voortbouwend
op een publicatie van
Van Beest, Jan Baljé en Daan
Andriessen in Th&ma 2017-4 −
het zogenoemde Research
Pathway Model (RPM), een
procesmodel voor de evaluatie
van implementatiesucces.
Het onderscheidt negen onderzoeksdoelen
(respectievelijk
-stappen) door de verschillende
onderzoeksactiviteiten (creëren,
verkennen, opleveren)
te kruisen met de relevante
onderzoekscontexten: de
theoretische (gericht op een
beter begrip van problemen
en oplossingsrichtingen), de
conceptuele (die een vertaling
maakt naar een prototype of
concept) en de praktijkcontext.
De stappen hoeven binnen
een project niet in een vaste
volgorde te worden gezet, het
model maakt het mogelijk om
verschillende paden naar succes
in beeld te brengen. Uit de
validatie van het model op basis
van de eerdergenoemde casussen
blijkt dat het testen van een
oplossing in de praktijkcontext
met eindgebruikers kan gelden
als een voorwaarde voor succesvolle
implementatie.
Bij elke deelstudie
wijst Van Beest op
hema Thema Them
de beperkingen van
het gevoerde onderzoek
hema Thema Them
In haar derde deelstudie zoomt
Van Beest in op een specifieke
succesfactor die uit de eerste
twee naar voren kwam, namelijk
het betrekken en betrokken
houden van eindgebruikers
tijdens onderzoeksprojecten.
Op basis van de projecten uit
het programma Create Health
identificeert ze zeven mogelijke
strategieën. Daarin valt
het accent onder meer op het
uitbouwen van een wederkerige
relatie met oog voor de behoeften
van eindgebruikers, waardoor
onderzoekers al tijdens
het uitvoeren van het project
positieve impact kunnen creëren.
Het onderzoek zelf kan al
bijdragen tot verbetering in de
praktijk, zelfs zonder het opleveren
van een product of dienst.
De vierde en laatste deelstudie
verbreedt de scope van het
proefschrift door het RPM
toe te passen bij het plannen
en monitoren van studentenprojecten.
Daarmee komt een
andere belangrijke dimensie
van praktijkgericht onderzoek
aan de orde, namelijk de verbinding
met het professioneel
gerichte onderwijs van de
hogescholen en de bijdrage
van hogeschoolstudenten aan
het verbeteren van de beroepspraktijk.
Van Beest voerde
een actieonderzoek uit bij
vierdejaars van de opleiding
Voeding en Diëtetiek van de
Haagse Hogeschool, die als
onderdeel van hun afstuderen
een innovatieproject uitvoeren.
Op basis daarvan verbindt ze de
negen processtappen van het
RPM aan negen handelingen
van studenten en toont ze dat
een doorleefd begrip van de
praktijkcontext bijdraagt tot een
geslaagd onderzoeksproces.
ema Thema Thema
ema Thema Thema
Aan het eind van elke deelstudie
wijst Van Beest op de beperkingen
van het gevoerde onderzoek,
die alleszins begrijpelijk zijn.
Behalve met het beperkte aantal
onderzochte projecten hebben
ze veelal te maken met het feit
dat de blik daarop onvermijdelijk
incompleet moest blijven,
doordat de onderzoeker alleen
gegevens in aanmerking kon
nemen die expliciet voorkwamen
in de ter beschikking
gestelde documenten en doordat
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
69
ema Th
ema Thema Thema
ma Thema Thema
Die zelfkritiek sluit
aan bij de bevindingen,
maar komt toch
enigszins onverwacht
ze per project slechts een
beperkt aantal betrokkenen kon
interviewen.
In het slothoofdstuk vat Van
Beest haar antwoord op de
onderzoeksvraag samen in vijf
succesfactoren die ze afleidt
uit de deelstudies: het aangaan
van een wederkerige relatie met
(eind)gebruikers; het doorleven
van de praktijk; het verkennen
van oplossingsrichtingen in
zowel de theoretische, conceptuele
als praktijkcontext; het
verkennen van oplossingen
in de praktijkcontext; en het
opleveren van theorie of kennis,
prototypes en/of veranderingen.
Zoals uit de formulering blijkt,
zijn deze factoren te relateren
aan de stappen van het RPM.
Als hulpmiddel om het RPM
toe te passen bevat het proefschrift
als eerste bijlage ook een
gespreksinstrument dat kan
dienen om in cocreatie met alle
betrokkenen projecten te plannen
en tussentijds of achteraf
te evalueren.
Een beetje verrassend is de
samenvattende reflectie die Van
70
Beest geeft op de grenzen van
haar onderzoek. Daarin haalt
ze namelijk een nieuw element
naar voren: ‘Met terugwerkende
kracht was een sterkere focus
op en actieve participatie van
mijzelf in de zorg ondersteunend
geweest bij het doorleven
van de zorgpraktijk en bij het
ontwikkelen van inzicht over
zorgprocessen, de zorgcontext
en de visie van zorgprofessionals,
patiënten, cliënten en
mantelzorgers op de implementatie
van zorginnovaties op het
gebied van zelfmanagement.’
Die zelfkritiek sluit weliswaar
aan bij de bevindingen van het
promotieonderzoek over het
belang van de praktijkcontext,
maar komt toch enigszins
onverwacht, want zoals Van
Beest terecht opmerkt was ‘het
hoofdonderwerp van studie’ niet
de zorg, maar het praktijkgericht
onderzoek.
Eerder wees ik erop dat het
proefschrift van Wilke van Beest
aansluiting vindt bij bredere discussies
over de impact van praktijkgericht
onderzoek. Haar slothoofdstuk
en haar dankwoord
lijken erop te wijzen dat dit voor
de onderzoeker zelf een (gedeeltelijk)
onverwachte ontwikkeling
is geweest. De focus van het
promotieonderzoek lijkt gaandeweg
verschoven te zijn van
de uitdaging voor de zorgsector
om zelfmanagementinnovaties
te implementeren naar een
bredere reflectie op de rol van
praktijkgericht onderzoek daarbij.
Naast de wens om de bevindingen
verder uit te diepen
voor de zorgsector plaatst Van
Beest als mogelijke vervolgstap
dan ook terecht de uitbreiding
van de aanpak van het promotieonderzoek
naar andere praktijkcontexten.
Verder onderzoek
vraagt allicht ook de ruimere
toepassing van het RPM, dat
Van Beest nogal ambitieus naar
voren schuift als ‘procesmatige
evaluatiebenadering voor praktijkgericht
onderzoek’ en mogelijk
alternatief voor bestaande
onderzoeksimpactmodellen.
Met haar proefschrift hoopt Van
Beest hogescholen en subsidieverstrekkers
‘te inspireren om
opnieuw te kijken naar de rol
van praktijkgericht onderzoek
bij het aangaan van maatschappelijke
transities’. Zowel haar
algemene bevindingen als de
vele citaten uit de afgenomen
interviews, die de lezer een
inkijkje geven in de visies van
onderzoekers en stakeholders,
kunnen daartoe een bijdrage
leveren. Van Beest demonstreert
eens te meer hoe ingewikkeld
het is om de vraag naar impact
van praktijkgericht onderzoek
te beantwoorden. Tegelijk biedt
ze op een beperkt, maar welomschreven
domein een nieuw
voorbeeld van de mogelijkheden
van gedegen research on research.
ma Thema Thema T
Koen Rymenants
is stafmedewerker onderzoek bij
de Hogeschool Gent en lid van de
recensieredactie van Th&ma
a Thema Thema T
a Thema Thema T
a Thema Thema Th
a Thema Thema Th
Thema Thema The
Thema Thema
Thema Thema Them
hema Thema Them
Boeiende
schets van
een kleurrijke
geschiedenis
Ferdinand Mertens:
De minister en de
inspecteur-generaal.
Fragmenten uit de
geschiedenis van het
onderwijstoezicht
Eburon, Utrecht.
ISBN 9789463014519; 212 blz.
€ 28,00
at was er eerder:
W
het ministerie
van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap
(OCW) of de Inspectie van
het Onderwijs? Waarom valt het
hoger onderwijs niet onder hetzelfde
regime als andere vormen
van bekostigd onderwijs? Wat is
de taak van de Inspectie en hoe
verhoudt deze taak zich tot
OCW? Wanneer werd kwaliteit
van onderwijs een thema in de
politiek en wat is eigenlijk kwaliteit
van onderwijs? In het boek
De minister en de inspecteur-generaal
neemt Ferdinand Mertens
de lezer mee in de zeer boeiende
geschiedenis van de rol van de
Inspectie en de relatie tussen
Inspectie en OCW.
In het eerste inleidende hoofdstuk
schetst Mertens het ontstaan
van de Inspectie, OCW en
de rol van de inspecteur-generaal
tot aan 1973. Vervolgens wijdt
hij een hoofdstuk aan iedere
minister van Onderwijs in de
periode 1973-2007. Per hoofdstuk
beschrijft hij in chronologische
volgorde, vanuit zijn
perspectief, de belangrijkste
ontwikkelingen in de verhouding
tussen ‘de minister en de
inspecteur-generaal’. De jaren
zeventig, tachtig en negentig
beschrijft Mertens uitgebreid,
voorzien van de tijdsgeest illustrerende
brieven en verslagen
uit zijn eigen archief. Het boek
geeft een informatieve inkijk in
de ontwikkelingen rondom de
rol en samenwerking tussen het
ministerie en de Inspectie.
Daarnaast schetst Mertens de
veranderende samenleving en
politiek: van sterk verzuild en
hiërarchisch naar de hedendaagse
seculiere en plattere
politiek en maatschappij.
In dit veranderende tijdbeeld
beschrijft hij een ministerie
dat, ingegeven door een consultancybedrijf,
werken volgens
een beleidscyclus introduceert,
met een scheiding tussen het
ontwerp en de evaluatie van
beleid. Na die ontwikkeling
volgde in de jaren tachtig de
introductie van het New Public
Management, waarbij efficiency
en marktwerking belangrijk
werden; ze leken noodzakelijk
in tijden van economische recessie
enerzijds en een enorme
groei van de deelname aan het
hoger onderwijs anderzijds.
hema Thema Them
hema Thema Them
De samenwerking tussen de
minister en de inspecteurgeneraal
is aan vele veranderingen
onderhevig geweest:
wisselingen van bewindspersonen
met een bepaalde politieke
kleur, een wisseling van werkplek
(wel of niet werken op het
ministerie) en veranderingen
qua verantwoordelijkheden en
taken zoals beschreven in de
wetgeving. Ondertussen vonden
er kleine en grote onderwijshervormingen
plaats, zoals de
invoering van de Mammoetwet,
de erkenning van het hbo (hoger
beroepsonderwijs) als hoger
onderwijs en een nieuwe wet op
het basisonderwijs. Verrassend
genoeg werd pas na al deze veranderingen
en onderwijshervormingen
in 2001 de Wet op het
onderwijstoezicht ingevoerd.
ema Thema Thema
ema Thema Thema
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
Juist deze volgorde van maat -
schappelijke ontwikkelingen,
71
ema Th
ema Thema Thema
ma Thema Thema
Anders dan het
omslag doet vermoeden
is dit geen droog
historisch boek
onderwijshervormingen en
wetgeving maakt de geschiedenis
van ‘de minister en de
inspecteur-generaal’ zo kleurrijk.
Tot de invoering van de
Wet op het onderwijstoezicht
was de onafhankelijkheid van
de Inspectie ten opzichte van
de minister een punt van discussie.
Tot in de jaren negentig
was de inspecteur-generaal
niet bevoegd om eigenstandig,
zonder toestemming van de
minister, in gesprek te gaan met
bijvoorbeeld de Tweede Kamer.
Ook is het de minister die het
laatste woord heeft als het gaat
om De Staat van het onderwijs,
het jaarlijkse verslag van de
Inspectie van het Onderwijs,
wat bij de Tweede Kamer de
vraag oproept: is dat verslag
dan wel neutraal, of is het politiek
gekleurd?
Een ander spanningsveld
kwam naar voren in de werkpraktijk
van de individuele
inspecteurs. Lange tijd zijn de
inspecteurs betrokken geweest
bij bestuurlijke zaken, maar
vroegen gemeenten en provincie
de inspecteur ook om advies
72
alvorens een besluit te nemen.
Mertens schetst aan de hand
van een concrete casus dat dit
tot onwenselijke situaties kon
leiden. Zo diende een inspecteur
een voorstel in bij het bevoegd
gezag en werd diezelfde inspecteur
vanuit zijn bestuurlijke rol
meermaals gevraagd om over
het voorstel te adviseren aan
hetzelfde bevoegd gezag.
Vanuit het perspectief van
het hoger onderwijs is het
interessant om te lezen hoe
het toezicht daar is ontstaan.
Van oudsher was het ondenkbaar
dat een inspecteur ‘bij de
professor’ ging kijken, laat staan
dat de inspecteur een oordeel
zou geven over diens werk.
Inmiddels is het toezicht in het
hoger onderwijs wel degelijk
geregeld; dit valt echter niet
rechtstreeks onder de Inspectie
van het Onderwijs, maar
onder de Nederlands-Vlaamse
Accreditatieorganisatie (NVAO).
Het boek schetst ook de ontwikkeling
van een volledig
gefragmenteerd toezicht voor
alle onderwijssoorten naar een
bijna integraal toezicht, met
uitzondering dus van het hoger
onderwijs.
Wat Meertens tegen het einde
vaker aansnijdt, is dat in de
loop van de geschiedenis, tot
op de dag van vandaag, de
onderliggende vraag blijft wat
de kwaliteit van onderwijs is.
Decennia geleden waren het
de inspecteurs die op basis van
hun professionele ervaringen als
docent de kwaliteit van onderwijs
bepaalden; hun oordeel
werd niet in twijfel getrokken.
Naarmate er een grotere vraag
kwam naar openheid van de
Inspectiedata, mede ingegeven
door een landelijk dagblad, ontstond
er een debat over de vraag
wat die kwaliteit is en hoe je die
vaststelt. Mertens laat met zijn
historische schets zien hoe pril
dit debat over de kwaliteit van
onderwijs is. Het verklaart mijns
inziens waarom we vandaag de
dag in het onderwijs zo weinig
taal hebben om over kwaliteit te
praten. De taal die we hebben
is ingegeven door het New
Public Management; die is zeker
zinvol, maar mist – en die spanning
noemt Mertens ook enkele
malen – de verbinding met het
pedagogische en didactische
proces in de praktijk. Het ontbreekt
dus aan taal waarmee we
kunnen praten over het waardetoevoegende
en waardecreërende
proces in de dagelijkse
praktijk. Daar ligt een uitdaging,
aangezien docenten nog steeds
vaak de neiging hebben te
denken dat het bij kwaliteit over
cijfers gaat, en niet over hun
studenten en het leerproces dat
zij bij die studenten faciliteren.
Er zijn grote stappen gezet,
maar we hebben ook nog grote
stappen te gaan om kwaliteit
echt van ons allemaal te maken.
ma Thema Thema T
De minister en de inspecteurgeneraal
is een aanrader voor
iedereen die in het onderwijs
werkt, geïnteresseerd is in toezicht,
besturing en kwaliteit,
en meer wil weten over onderwijswetgeving
en inspectie in
twintigste eeuw. Anders dan het
omslag doet vermoeden is dit
geen droog, stoffig historisch
boek. Dankzij de chronologische
opbouw en de illustratie
met persoonlijke ervaringen
en verslagen slaagt Mertens
erin een boeiend historisch
overzicht te schetsen van de
relatie tussen de minister en de
inspecteur-generaal, en in het
bijzonder van de ontwikkelingen
in het toezicht op de kwaliteit
van het onderwijs. Daarbij
geeft hij, door hier en daar
prachtige archaïsche woorden
te gebruiken, bovendien mooie
input voor de rubriek ‘het vergeetwoord’
van het programma
De Taalstaat op NPO Radio 1.
a Thema Thema T
a Thema Thema T
a Thema Thema Th
a Thema Thema Th
Myrte Legemaate
is zelfstandig onderwijs- en
organisatieadviseur en
promovendus op het gebied
van kwaliteitscultuur aan de
Universiteit van Gent, en lid van
de recensieredactie van Th&ma
Thema Thema The
Thema Thema
Thema Thema Them
hema Thema Them
Verslag
van een
persoonlijke
zoektocht
Chiel Renique:
Ondernemers over
onderwijs. Thorbeckes
schaduw over het
beroepsonderwijs
Eburon, Utrecht. ISBN
9789463014748; 268 blz. € 28,00
e wereld van
D
docenten en die
van werkgevers
lijken vaak mijlen
ver uiteen te lopen. Oordelen
en vooroordelen lopen daarbij
in elkaar over, ook als het om
het hoger beroepsonderwijs
gaat. Het lezen van het boek
Ondernemers over onderwijs kan
wellicht dienen als brug tussen
beide groepen. De auteur, Chiel
Renique, is bij velen bekend als
voormalig woordvoerder van de
werkgevers in het overleg met
het onderwijsveld. Wie bij het
openen van dit boek begint met
het idee dat het zonder twijfel
bol staat van de roep om opgeleiden
die de dag na hun afstuderen
in een van de bestaande
vacatures van het bedrijfsleven
moeten passen, komt van een
koude kermis thuis. Het is
veeleer het verslag van een persoonlijke
en professionele zoektocht
naar wat goed onderwijs is
en een uitdrukking van het idee
dat ondernemerschap als basishouding
ook in het onderwijs
omarmd zou moeten worden.
Ondernemers over onderwijs ligt
in het verlengde van de bundel
van bijdragen die in 2011 verscheen
naar aanleiding van
het afscheidssymposium dat
Renique werd aangeboden.
Zijn persoonlijke reflectie in
die bundel onderstreept zijn
brede opvatting over het belang
van onderwijs voor studenten.
En wie het verslag van het
symposium terugleest, zal in
ieder geval opvallen dat het
ondernemerschapsperspectief
als houding voor Chiel Renique
in technische en economische
opleidingen van belang is, maar
evenzeer voor de lerarenopleidingen.
Zijn visie overstijgt
nadrukkelijk de zo vaak veronderstelde
muur tussen publiek
en privaat.
hema Thema Them
Het boek van Renique is het
vierde deel van de door Eburon
verzorgde reeks Tijdsbeelden
Onderwijs, een voortreffelijk
initiatief van de uitgeverij.
Geschiedenis is er om van te
leren, omdat iedere tijd weer
eigen eisen stelt aan het onderwijsbestel.
En dat is precies
waarom ook dit deel van de
reeks belangrijk is.
hema Thema Them
De auteur geeft in het woord
vooraf wel een waarschuwing
mee over de opbouw: ‘Geen
toonbeeld van eenheid van stijl’.
Iedereen die het boek heeft gelezen
zal deze ‘heads-up’ zonder
meer onderschrijven. Dit slaat
dan vooral op de hoofdindeling
(historische schets versus verslagen
van interviews) en niet
op de historische beschrijving
en analyse zelf. Het doet wat
mij betreft in ieder geval niets af
aan het feit dat het een boeiend
overzicht bevat van belangrijk
fases in de moderne geschiedenis
van het Nederlandse onderwijsbestel.
Boeiend is het vooral
vanwege de consequente wijze
waarop Renique de geschiedenis
consequent en systematisch
vanuit het werkgeversperspectief
beschrijft.
ema Thema Thema
ema Thema Thema
ma Thema Thema
De auteur formuleert voor de
rode draad door de tekst in het
vierde hoofdstuk een aantal
‘basisprincipes’. Het zijn er vier:
onderwijs moet talent optimaal
ma Thema Thema T
73
ema Th
ema Thema Thema
ma Thema Thema
ontplooien, vakmanschap gelijk
waarderen als algemene vorming,
aansluiten bij de behoefte
van de arbeidsmarkt en
beschouwd worden als een merit
good. De principes zijn nuttig
voor de lezer als kapstok voor de
gedetailleerde beschrijving van
de ontwikkelingen in het onderwijsbeleid.
Nog los van de vraag
of er in de loop van de tijd een
eenstemmig standpunt van alle
werkgevers bestond (Renique
meldt op verschillende plaatsen
dat de belangen en visies niet
altijd eenduidig waren), het
blijft natuurlijk wel de vraag of
het hier om ex ante rationele
uitgangspunten voor de bijdrage
van de werkgevers aan de
debatten gaat, of om de reconstructie
van die debatten ex post
en dus bij het schrijven van dit
boek. Ik ga maar uit van het
laatste en vermoed dat Renique
het hier ook wel mee eens is.
Naast de focus op het perspectief
van de ondernemers is de
historische schets overigens
nog om een tweede reden
boeiend. Door te werken met
basisprincipes benadrukt
74
Het boek gaat over de
persoonlijke én de
professionele opvattingen
van de auteur
Renique de continuïteit in de
ontwikkeling van het onderwijsbeleid.
Die ontwikkeling is
organisch te noemen. Inzichten
of instituties hebben een
geschiedenis die voor de keuzes
die we nu maken van belang
zijn, maar er ook voor zorgen
dat het aantal opties waaruit
we kunnen kiezen uiteindelijk
beperkt is. Dit geldt op persoonlijk
niveau voor de auteur (een
levenswandel, bepaald door de
eigen biografie), maar zeker
ook voor de samenleving (die
in fasen vorm krijgt en continu
in transitie is). Het leven noch
het samenleven valt volledig te
ontwerpen. De beginselen die
Renique formuleert zijn ijkpunten,
waarmee we gedurende de
tijd de koers die wordt gevaren
grofweg in termen van ‘wenselijk’
of ‘onwenselijk’ kunnen
beoordelen. Op deze manier
gebruikt Renique de beginselen
ook in zijn epiloog.
Het boek gaat over zowel de
persoonlijke als de professionele
opvattingen van de
auteur. In zijn biografische
schets beschrijft Renique drie
levensfasen: a) vorming en
scholing, b) als leraar in en
buiten de klas in de bres voor
goed onderwijs en c) het werk
als linking pin tussen onderwijs
en ondernemers. Het lukt hem
in dit eerste deel van het boek
om zich te beperken tot wat
dienstbaar is aan het bredere
verhaal. Zijn biografische notitie
is namelijk bij het lezen van de
rest van het boek in ten minste
twee opzichten functioneel.
Ten eerste om de ideologische
lading ervan te kunnen duiden.
Renique beschrijft zichzelf in
dit deel als een liberaal met
veel aandacht voor samenhang
in de maatschappij. In zekere
zin staat hij in de traditie van
Thorbecke, de grondlegger van
onze democratische rechtsstaat,
die dan ook niet voor
niets in de titel van het boek
figureert. Dit profiel verklaart
veel van zijn brede perspectief
op de waarde van onderwijs.
Het verklaart overigens ook
waarom hij Thorbecke in diens
opvatting over het onderwijs
niet van deze tijd vindt. Dat verwoordt
hij helder in de epiloog
van het boek: Thorbecke zag
het beroepsonderwijs niet als
een publieke taak, maar als
de verantwoordelijkheid van
werkgevers (Stork, Van Heek).
Op verschillende plaatsen in
het boek benadrukt Renique
juist het publieke belang, maar
wijst hij ook op een weeffout.
Een fout waardoor het beroepsonderwijs
nog steeds niet de
plaats heeft gekregen die het
verdient.
Een tweede functie van het
biografische deel is dat Renique
zijn eigen ervaringen in en
rond de klas meeneemt in de
uitwerking van zijn basisprincipes.
Zo begrijpt hij heel goed
hoe belangrijk de onderwijskundige
(didactische, pedagogische)
context van het leren
is voor de persoonsvorming
van de leerling. Hij werkt de
impact van dit deel van zijn
opvattingen glashelder uit in
het zevende hoofdstuk van
het boek (‘Ondernemers over
onderwijsaanpak’), in het bijzonder
door te benadrukken
hoe belangrijk het is om in de
leerloopbaan verworven basiskennis
te kunnen gebruiken
in allerlei praktijken. Een rijke
leeromgeving – een realistische,
levensechte context voor het
leren – is voor fundamentele
keuzes en de verwerving van
competenties essentieel.
ma Thema Thema T
a Thema Thema T
a Thema Thema T
Na de biografische schets volgt
de sociale geschiedenis en een
tamelijk gedetailleerd overzicht
van de daarmee samenhangende
grote en kleine beleidsdiscussies
die speelden aan het
eind van de vorige eeuw, de
periode na het verschijnen van
‘Contouren van een toekomstig
onderwijsbestel’, de nota van
onderwijsminister Van Kemenade
uit 1975. In dit deel van
het boek, dat van de sociale
en beleidsgeschiedenis, wordt
Reniques logica van de relatie
tussen maatschappelijke veranderingen,
de arbeidsmarkt en
het onderwijs(beleid) duidelijk.
Het is de logica van een organische
ontwikkeling. Met grote
penseelstreken neemt hij de
lezer mee in de veranderingen
in onze samenleving en de
a Thema Thema Th
a Thema Thema Th
Thema Thema The
Thema Thema
Thema Thema Them
hema Thema Them
voortdurende transities voor
het onderwijs die daaruit voortvloeien.
De basisprincipes die
hij eerder formuleerde gebruikt
hij als kapstok. De rol van de
laatste van deze principes,
namelijk het onderwijs als
merit good, legt hij opvallend
streng uit. Onderwijs is een
product dat voor het individu
dat onderwijs volgt van belang
is (zie daartoe de eerste drie
principes), maar dat tegelijkertijd
ook essentiële positieve
sociale en economische effecten
heeft voor de samenleving
als geheel. Dit principe maakt
het niet alleen mogelijk om
Thorbecke tot de orde te roepen
als het gaat om zijn band met
de grote industriëlen, maar ook
om in algemenere zin duidelijk
te maken dat onderwijs te
belangrijk is om aan de markt
over te laten. Maar wat Renique
niet expliciet benoemt – om
deze kritische kanttekening
toch maar even te plaatsen – is
dat het voor werkgevers ook een
vrijbrief kan zijn om noodzakelijke
investeringen in sociaal
kapitaal eerst en vooral van de
overheid te verwachten. Sterker
nog: berichten over de ruim
anderhalf miljard euro aan
opleidingsbudgetten die niet
besteed worden door de werkgevers
(AWVN, 2023) en de
in OESO-perspectief relatief
lage bijdrage van Nederland
aan research & development
(afgaande op het Rathenau
Instituut langjarig rond de
2,27 procent van het bbp)
wekken toch de indruk dat het
op elkaar wachten van overheid
en bedrijfsleven voor ons land
niet goed uitpakt.
Naast de historische schets
levert het boek een gedegen
onderbouwde en aansprekende
agenda voor onderwijs (en
onderzoek!) op. Deze agenda
gaat over de randvoorwaarden
om als samenleving om
te gaan met een periode van
ingrijpende transities. Met stip
op 1 staat daarbij overigens de
intensivering van de samenwerking
tussen beroepsonderwijs
en bedrijfsleven, de rode draad
door het boek. Beroepsonderwijs
en bedrijfsleven moeten
de handen ineenslaan om met
de dynamiek in de omgeving
te kunnen omgaan. Die oproep
betreft niet alleen het overleg
tussen landelijke en regionale
vertegenwoordigers, maar
nadrukkelijk ook de aandacht
voor dwarsverbanden zoals
stages, duale trajecten en
hybride docenten.
Het boek Ondernemers over
onderwijs is een mooie aanvulling
op de historische literatuur
over de ontwikkeling van het
onderwijsbestel in Nederland.
De schets is boeiend vanwege
het gekozen perspectief en de
koppeling met wat de auteur
basisprincipes noemt. Uiteraard
zijn er bij de presentatie kanttekeningen
te plaatsen; de belangrijkste
is dat de keerzijde van de
gepresenteerde medaille onbenoemd
blijft. Vooral de beperkte
rol van ondernemers als investeerders
in het onderwijs blijft
daardoor onbesproken.
Huib de Jong
is hoofdredacteur van Th&ma
Een kanttekening is
dat de keerzijde van de
hema Thema Them
gepresenteerde medaille
onbenoemd blijft
hema Thema Them
ema Thema Thema
ema Thema Thema
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
75
Thema Thema
Thema Thema Them
hema Thema Them
hema Thema Them
ema Thema Them
ema Thema Thema
ema Thema Thema
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
ema Th
ema Thema Thema
ema Thema Thema
ma Thema Thema
ma Thema Thema T
a Thema Thema T
a Thema Thema Th
a Thema Thema Th
Thema Thema The