17.04.2024 Views

Thema nr 2 2024 - Instondo

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Thema Thema

Thema Thema Them

Financiering

Zin en onzin van de ‘perverse prikkel’

Wesley Boer & Boudewijn Peters

De optimale balans tussen vast en variabel

Susanne de Zwart

Eenvoud, transparantie en vertrouwen

Tomas Legrand & Esther Holleman

Hoe bekostigen we het stelsel van de toekomst?

Ben Jongbloed & Frans Kaiser

Financiering van het Vlaamse hoger onderwijs

Marc D’havé & Sofie Jaques

Optimaliseren van het leren

Sonia Labeau & Willem De Keyzer

20242

hema Thema Them

hema Thema Them

ema Thema Them

ema Thema Thema

ema Thema Thema

ma Thema Thema

ma Thema Thema T


ema Th

ema Thema Thema

Omdat

hij de best opgeleide

begeleider verdient…

ema Thema Thema

Als begeleider helpt u voorkomen dat kinderen buiten de boot vallen

en managet u de onderwijszorg binnen uw school. Dankbaar, maar

verantwoordelijk werk dus, waarin het belangrijk is alle innovatie bij te

houden. Dat stelt hoge eisen aan het verwerven en bijhouden van

ma Thema Thema

uw vakkennis. Hoe vindt u de beste opleiding uit het grote aanbod?

Antwoord: kies een opleiding die is opgenomen in het Register

van het Centrum voor Post-Initieel Onderwijs Nederland. CPION

toetst, registreert en diplomeert het cursusaanbod voor postinitiële

opleidingen. Alleen als deze voldoen aan de strengste

kwaliteitscriteria krijgen ze het predikaat Registeropleiding. Zie het

als een garantie voor de waarde van uw diploma of certificaat. En

ma Thema Thema T

voor de best mogelijke onderwijszorg aan kinderen die het nodig

hebben.

…verdienen alle

deelnemers aan

deze opleidingen

een felicitatie:

CPION feliciteert iedereen die zich via

de opleidingen hiernaast (nog beter)

voorbereiden op hun dankbare werk.

Al deze Post-HBO Registeropleidingen zijn

inhoudelijk getoetst op inhoud en niveau

en voldoen aan de strenge kwaliteitseisen van

de Stichting PHBO Nederland.

Bureau Meesterschap, Intern Begeleider

Driestar Hogeschool, Intern Begeleider

ECNO Groningen, Intern Begeleider

Marnix Academie, Intern Begeleider

Onderwijs Maak Je Samen, Intern Begeleider

Bureau Meesterschap, Van intern begeleider naar

kwaliteitscoördinator

Academica University of Applied Sciences,

Kwaliteitscoördinator

Iselinge Academie,

Opleiding tot Intern Begeleider

Marnix Academie,

Top-opleiding Intern Begeleider

Bureau Meesterschap, Jonge Kind Specialist

Driestar Hogeschool, Jonge Kind Specialist

ECNO, Jonge Kind Specialist

Fontys Hogeschool Kind en Educatie,

Jonge Kind Specialist

CPION Keurmerk Registeropleidingen

Alleen voor post-initiële opleidingen die er écht toe doen.

CPION Postbus 701 3000 AS Rotterdam tel: +31 (0)10 899 74 30 www.cpion.nl

Hanzehogeschool Groningen, HanzePro,

Jonge Kind Specialist

a Thema Thema T

Hogeschool IPABO, Jonge Kind Specialist

Hogeschool KPZ, Jonge Kind Specialist

Hogeschool Utrecht, Jonge Kind Specialist

Hogeschool de Kempel, Jonge Kind Specialist

Marnix Academie, Jonge Kind Specialist

Onderwijs Maak Je Samen, Jonge Kind Specialist

a Thema Thema Th

Thomas More Hogeschool, Jonge Kind Specialist

ECNO, Basisopleiding Gedragsspecialist

Hogeschool de Kempel,

Basisopleiding Gedragsspecialist

Marnix Academie, Basisopleiding Gedragsspecialist

Thomas More Hogeschool, Basisopleiding

a Thema Thema Th

Gedragsspecialist

Marnix Academie,

Leer- en gedragsspecialist Top-opleiding

Wizz Scholing, Specialist Onderbouw

Thema Thema The


Thema Thema

Thema Thema Them

hema Thema Them

hema Thema Them

Financiering

hema Thema Them

22024

ema Thema Thema

ema Thema Thema

ma Thema Thema

ma Thema Thema T


ema Th

2-24

Colofon

ema Thema Thema

Tijdschrift voor Hoger onderwijs & Management verschijnt

5 x per jaar en is een uitgave van Instondo B.V. Dordrecht.

Jaargang 31, nummer 2

Uitgave van: Instondo B.V.

Binnen Kalkhaven 231

3311 JC Dordrecht

T +31 (0)78 645 50 85

I www.instondo.nl

I www.themahogeronderwijs.org

Uitgever: Janneke van Loon

Eindredactie

Eveline van Amstel, Rogier Goetze

E-mail: e.vanamstel@instondo.nl

Voor het aanbieden van artikelen kunt u zich richten tot

de hoofdredactie, Bert Hoogewijs en Huib de Jong

E-mail: m.kok@instondo.nl

Advertentieacquisitie

Voor informatie over de advertentiemogelijkheden

kunt u een e-mail sturen aan: sales@instondo.nl

Basisontwerp

Hans Lodewijkx, Visuele Communicatie, Tilburg

Vormgeving

Verloop drukkerij, www.verloop.nl

Druk

Veldhuis Media BV, www.veldhuismedia.nl

Abonnementen

Abonnementsprijs voor Nederland € 410,00 excl. 6% btw,

inclusief verzendkosten, per jaar. Voor België € 430,00

(indien van toepassing btw-nummer opgeven).

Abonnementen lopen automatisch door, tenzij deze uiterlijk

2 maanden voor de vervaldatum schriftelijk worden opgezegd bij

onze abonnementenadministratie.

Contactgegevens voor Nederland en België:

Instondo Uitgevers B.V.

Binnen Kalkhaven 231

3311 JC Dordrecht, Nederland

E-mail: administratie@instondo.nl

I www.themahogeronderwijs.org

© Instondo B.V. Auteursrechten voorbehouden.

Het is niet toegestaan zonder schriftelijke toestemming

van de uitgever artikelen, illustraties of schema’s geheel of

gedeeltelijk over te nemen.

Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg

besteed. Voor informatie die nochtans onvolledig of onjuist

is opgenomen, aanvaarden auteur(s), redactie en uitgever

geen aansprakelijkheid. Voor eventuele verbeteringen van de

opgenomen gegevens houden zij zich gaarne aanbevolen.

ISSN 1380-7110

Redactie

BERT HOOGEWIJS, hoofdredacteur

HUIB DE JONG, hoofdredacteur

EVELINE VAN AMSTEL, eindredacteur

ROGIER GOETZE, eindredacteur

BABS VAN DEN BERGH, Universiteiten van Nederland

TOM DEKEYZER, UGent

JAN DRIES, Universiteit Antwerpen

DIDI GRIFFIOEN, Hogeschool van Amsterdam

RON MINNÉE, Vereniging Hogescholen

HENNO THEISENS, De Haagse Hogeschool

ALEXANDRA VENNEKENS, Rathenau Instituut

KOEN VERLAECKT, Vlaamse Interuniversitaire Raad

ERIC VERMEYLEN, Vlaamse Hogescholenraad

HANS VOSSENSTEYN, Saxion Hogeschool

MARIJK VAN DER WENDE, Universiteit Utrecht

ma Thema Thema

ma Thema Thema T

Recensieredactie

a Thema Thema T

PIM BREEBAART, De Haagse Hogeschool

BRUNO BROUCKER, KU Leuven

MYRTE LEGEMAATE, UGent

ALBERT PILOT, Universiteit Utrecht

KOEN RYMENANTS, Hogeschool Gent

LYDIA SCHAAP, Hogeschool Utrecht

KURT DE WIT, KU Leuven

a Thema Thema T

a Thema Thema Th

Medewerkers aan dit nummer

Andreas De Block

Wesley Boer

Dirk Van Damme

Marc D’havé

Tim Engels

Paul Flach

Jan Van Hee

Mieke Van Herreweghe

Esther Holleman

Bert Hoogewijs

Sofie Jaques

Huib de Jong

Ben Jongbloed

Frans Kaiser

Willem De Keyzer

Sonia Labeau

Myrte Legemaate

Tomas Legrand

Boudewijn Peters

Koen Rymenants

a Thema Thema Th

Lydia Schaap

Rik Van de Walle

Susanne de Zwart

Thema Thema The


Thema Thema

Thema Thema Them

4 Bert Hoogewijs

Hoofdredactioneel

6 Wesley Boer & Boudewijn Peters

Zin en onzin van de ‘perverse prikkel’

Een blik op discussies over bekostiging

11 Jan Van Hee

De olifant in de kamer is een

heilige koe

Hoe laisser-faire nodeloos veel geld kost

17 Tomas Legrand & Esther Holleman

Eenvoud, transparantie en vertrouwen

Naar een duurzaam model voor groei

en innovatie

Verder in deze uitgave:

56 Dirk Van Damme

Wat betekent PISA voor het

hoger onderwijs?

58 Sonia Labeau & Willem De Keyzer

Optimaliseren van het leren

Learning analytics in het hoger

onderwijs

Financiering

22 Susanne de Zwart

De optimale balans tussen vast

en variabel

Stabiliteit en flexibiliteit

26 Ben Jongbloed & Frans Kaiser

Hoe bekostigen we het stelsel van

de toekomst?

Antwoorden op de grote transformaties

32 Paul Flach

Sturend of volgend?

Handreikingen voor een evenwicht

37 Tim Engels

Een uitgekiende verdeling van

middelen

Twintig jaar Bijzonder Onderzoeksfonds

en Industrieel Onderzoeksfonds

Boeken & bladen

64 Lydia Schaap

Kundige reflectie op de rol

van onderwijs

66 Myrte Legemaate

Leren in alle lagen

68 Koen Rymenants

Implementatie als uitdaging

41 Andreas De Block

Pleidooi voor een bescheiden

revolutie

Hoe moeten we onderzoeksmiddelen

verdelen?

hema Thema Them

45 Rik Van de Walle & Mieke Van

Herreweghe

Minder frustratie, meer intellectuele

ademruimte

Verder bouwen aan een gunstiger

onderzoeksklimaat

hema Thema Them

51 Marc D’havé & Sofie Jaques

Financiering van het Vlaamse

hoger onderwijs

Een gelaagd en complex systeem

hema Thema Them

ema Thema Thema

ema Thema Thema

71 Myrte Legemaate

Boeiende schets van een kleurrijke

geschiedenis

73 Huib de Jong

Verslag van een persoonlijke

zoektocht

ma Thema Thema

ma Thema Thema T

3


ema Th

Een adequate inzet van middelen

4

2-24

Financiering

ema Thema Thema

ma Thema Thema

ok in tijden van artificiële intelligentie blijven

O

getalenteerde en gepassioneerde medewerkers de

belangrijkste troef voor kennisinstellingen. Passend

dus dat het vorige nummer van Th&ma ging over

personeelsbeleid. Niettemin is een krachtdadig personeelsbeleid

niet mogelijk zonder afdoende financiële middelen.

Evident dus dat een adequaat bekostigingssysteem

cruciaal is.

Om niet te ver in de tijd terug te gaan: in 2019 schreef de

commissie-Van Rijn 1 dat het toenmalige bekostigingssysteem

zijn langste tijd had gehad. En jawel, enkele jaren

later kun je dit nog altijd zo stellen. De bekostiging of

financiering van hogeronderwijsinstellingen blijft een

actueel onderwerp. De complexiteit ervan blijkt uit de uiteenlopende

reacties op het voormelde rapport; ze gingen

van ‘zeer interessant’ tot ‘slecht’ en ‘waanzinnig’. Zeker

wanneer er geen extra middelen zijn, geeft elke verandering

aanleiding tot moeilijk verteerbare herschikkingen tussen

instellingen. Laat dit evenwel geen reden zijn om er niet

over te reflecteren in dit Th&ma-nummer.

Zowel in Vlaanderen als in Nederland vormen de overheidsmiddelen

de belangrijkste bron van inkomsten voor

de hogescholen en universiteiten. Het is dan ook niet

verrassend dat in diverse memoranda in aanloop naar de

verkiezingen – die voor Nederland achter de rug liggen

en in Vlaanderen in juni aan de orde zijn – financieringsdesiderata

naar voren werden en worden geschoven.

Simpelweg meer geld vragen is daarbij een piste, maar

interessanter lijkt het om in te gaan op suggesties voor

diepgaander wijzigingen op stelselniveau.

Ik verwees reeds naar de commissie-Van Rijn, maar sinds

haar rapport hebben ook anderen zich gebogen over toekomstverkenningen,

over tekortkomingen in bestaande

financieringssystemen en suggesties voor verandering.

Met de werkgroep-Sterken 2 pleiten de Nederlandse universiteiten

bijvoorbeeld voor minder concurrentie en meer

samenwerking, met aansluitend de vraag naar zogenoemde

capaciteitsbekostiging. Publiek bekostigde studieplaatsen

of diploma’s worden hierbij gecoördineerd en afgestemd.

Minister Dijkgraaf van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

heeft hierop reeds genuanceerd gereageerd in een

recente Kamerbrief 3 .

Capaciteitsbekostiging is één optie. Maar in aanloop naar de

verkiezingen zijn diverse denkpistes gelanceerd in positionpapers,

memoranda en verkiezingsmanifesten. Het gaat

daarbij onder meer over de positie van universiteiten ten

opzichte van hogescholen, de transparantie van financieringsmodellen,

verschuivingen in het bekostigingsniveau

van de diverse studiegebieden, studieduurverkorting in het

hbo (hoger beroepsonderwijs), rationalisatie van het studieaanbod,

meer samenwerking tussen instellingen, open

in plaats van gesloten enveloppes en internationalisering.

Voor Nederland in het bijzonder is er ook de door minister

Dijkgraaf bestelde toekomstverkenning 4 . Voor Vlaanderen

zien we dan weer uit naar de uitkomst van de door het

departement Onderwijs en Vorming bestelde studie over

wat de efficiëntste financiering voor het hoger onderwijs

zou kunnen zijn. Daarbij wordt gevraagd naar alternatieve

criteria die zouden kunnen bijdragen aan een effectievere

inzet van de middelen. Dit ten voordele van een maximale

onderwijskwaliteit, waarbij gelijke kansen voor toegang

tot het hoger onderwijs bovendien gewaarborgd blijven.

Verschillende experten reflecteren over een en ander in het

voorliggende Th&ma-nummer.

ma Thema Thema T

a Thema Thema T

a Thema Thema T

Naast de eerste geldstroom zijn natuurlijk ook diverse

andere inkomstenbronnen cruciaal voor universiteiten en

hogescholen. Klassiek daarbij zijn inkomsten uit onderzoek

en wetenschappelijke en maatschappelijke dienstverlening.

Dit is zeker zo voor de universiteiten en in toenemende

mate ook voor de hogescholen. Het recente verkiezingsmanifest

van de Vereniging Hogescholen pleit zowaar

a Thema Thema Th

a Thema Thema Th

De reacties op het

rapport gingen van

‘zeer interessant’ tot

Thema Thema The

‘slecht’ en ‘waanzinnig


Thema Thema

De inrichting van de

bekostiging is onderwerp

van een actuele en

blijvende discussie

voor 200 miljoen euro extra per jaar voor praktijkgericht

onderzoek in het hbo. Aansluitend leeft daarbij meer en

meer de bekommernis om de tijd die onderzoekers verspillen

aan niet-behaalde onderzoeksaanvragen en wordt

er nagedacht over een efficiëntere interne verdeling van de

onderzoeksmiddelen. Een systeem waarbij elke onderzoeker

a priori op zijn minst een deel van de fondsen krijgt

toegewezen zonder daarvoor een projectaanvraag te hoeven

indienen heeft recent bij sommige instellingen dan ook

meer aandacht gekregen. We lezen er meer over in dit

Th&ma-nummer.

De interne verdeling van onderzoeksmiddelen is een punt

van zorg, maar daarnaast is de interne allocatie van de

middelen uit de eerste geldstroom natuurlijk al langer een

issue. Niet altijd, maar dikwijls is deze formulegebaseerd.

Zoals het voor de overheid lastig is om op een objectieve

basis de kosten per studiegebied in rekening te brengen, zo

is het ook voor de individuele instellingen niet eenvoudig

om een optimale interne allocatie te bewerkstelligen die

aansluit bij het eigen instellingsprofiel. Ook dit komt aan

bod in dit nummer.

De inrichting van de bekostiging is onderwerp van een

actuele en blijvende discussie in de hogeronderwijssector.

In de eerder vermelde Kamerbrief wijst ook minister Dijkgraaf

daarop, maar hij concludeert dat het voor Nederland

gebruikte model voor de verdeling van middelen over

hoger onderwijsinstellingen historisch is gegroeid en dat het

eigenlijk een gebalanceerd systeem is. Hij stelt evenwel ook

Financiering

Thema Thema Them

hema Thema Them

dat de signalen uit de sector en de maatschappij desalniettemin

aanleiding zouden kunnen geven om veranderingen

door te voeren. Een eenduidig antwoord op de vraag hoe

een aangepaste bekostiging of financiering er zou moeten

uitzien, is daarmee nog niet gegeven. Ook van de bijdragen

in dit Th&ma-nummer kunnen we dit niet verwachten; wel

dat ze inspirerend zijn voor de diverse betrokkenen in het

debat, dat we hoe dan ook zullen voeren.

hema Thema Them

Tot slot: veel leesgenot toegewenst en heel veel dank aan

allen die vanuit verschillende expertises en achtergronden

aan dit nummer hebben bijgedragen.

hema Thema Them

Bert Hoogewijs

is hoofdredacteur van Th&ma

ema Thema Thema

Noten

1 Adviescommissie Bekostiging Hoger Onderwijs en Onderzoek (2019). Wissels om. Naar

een transparante en evenwichtige bekostiging, en meer samenwerking in hoger onderwijs en

onderzoek.

2 Sterken, E. et al. (2023). Kiezen voor Kwaliteit in 2040.

3 OCW (2023). Kamerbrief over bekostiging en bekostigingsvarianten hoger onderwijs,

19 december 2023.

4 Elmers, T. (red.) (2023). Vandaag is het 2040. Toekomstverkenning voor middelbaar

beroepsonderwijs, hoger onderwijs en wetenschap.

ema Thema Thema

ma Thema Thema

ma Thema Thema T

5


ema Th

Als universiteiten zich niet langer druk hoeven te maken over financiële modellen en de groei van de sector,

biedt dat ademruimte. Dan kunnen ze weer fundamenteel nadenken over de vraag wat ze wezenlijk willen zijn

en wat ervoor nodig is om daar te komen.

Zin en onzin van de ‘perverse prikkel’

Een blik op discussies over bekostiging

6

2-24

Financiering

ema Thema Thema

ma Thema Thema

ma Thema Thema T

Wesley Boer & Boudewijn Peters

a Thema Thema T

einig onderwerpen zijn zo vaak onderdeel van

W

discussie als de bekostiging, zowel in euro’s als in

systematiek, van de Nederlandse universiteiten.

Door een verdubbeling van het aantal studenten zijn

daar de afgelopen jaren grote tekorten ontstaan, zo

bleek onder meer uit onderzoek van PwC Strategy& (2021).

De recente investeringen van het kabinet-Rutte IV hebben

deze disbalans enigszins hersteld, maar hebben de bekostigingssystematiek

in de basis niet veranderd.

Wanneer het in de sector gaat over de bekostiging, valt al

snel de term ‘perverse prikkel’. Universiteiten zijn namelijk

voor een deel van hun bekostiging afhankelijk van de

aantallen studenten, behaalde diploma’s en promoties.

De snelle groei van het aantal studenten, inclusief die van

het aantal internationale studenten, wordt door de politiek

en in onze sector regelmatig in verband gebracht met het

behalen van financiële voordelen. Universiteiten zouden

niet stil kunnen blijven zitten en zouden wel móéten

groeien in studentenaantallen; als andere universiteiten

groeien, daalt immers het eigen ‘marktaandeel’. Het gevolg

zou een kleiner deel van de taart zijn, lees: minder geld.

Toch is die perverse prikkel een stuk minder groot dan wel

wordt gedacht. Dat houdt – helaas – alleen niet in dat de

huidige bekostiging geen problemen kent.

Drie geldstromen

Laten we eerst de achtergrond schetsen van de huidige

bekostigingssystematiek. De Nederlandse universiteiten

zijn gericht op het verzorgen van academisch onderwijs,

wetenschappelijk onderzoek en het overdragen van kennis

naar de maatschappij, ook wel bekend als valorisatie. Voor

het betalen van salarissen, gebouwen, materialen en alle

andere noodzakelijke kosten voor het organiseren hiervan,

hebben ze drie hoofdvormen van inkomsten:

1. De eerste geldstroom bestaat uit de rijksbijdrage die universiteiten

ontvangen vanuit het ministerie van Onderwijs,

Cultuur en Wetenschap (OCW). Het Rijk bepaalt

deze bijdrage op basis van het totale aantal Nederlandse

studenten en studenten uit de Europese Economische

Ruimte (EER). OCW verdeelt dit budget over de instellingen

op basis van haar verdeelmodel.

2. De tweede geldstroom betreft de publieke onderzoeksbekostiging

die de Nederlandse Organisatie voor

Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) verdeelt over

de universiteiten. Wetenschappers schrijven hiervoor

onderzoeksvoorstellen en de beste voorstellen ontvangen

financiering.

a Thema Thema T

a Thema Thema Th

a Thema Thema Th

Universiteiten zouden

wel móéten

groeien in

Thema Thema The

studentenaantallen


Thema Thema

3. De derde geldstroom bestaat uit de inkomsten van een

universiteit via bijvoorbeeld contractonderzoek in

samenwerking met het bedrijfsleven, collectebusfondsen

zoals de Nierstichting of KWF Kankerbestrijding en

postinitieel contractonderwijs.

Ten slotte hebben universiteiten ook nog inkomsten die niet

gerelateerd zijn aan academisch onderwijs en onderzoek.

Voorbeelden hiervan zijn inkomsten uit sportfaciliteiten

op de campus, het universiteitsrestaurant, opbrengsten uit

vermogen of de verkoop van onroerend goed. Omdat de

rijksbijdrage van het ministerie van OCW de grootste bron

van inkomsten is, zullen wij ons daarop richten.

Korte geschiedenis

De universitaire bekostiging heeft in de afgelopen zeventig

jaar een dynamische geschiedenis doorgemaakt.

Tot 1960 was ze vooral gebaseerd op een declaratiebasis

zonder bekostigingsmodel. Sindsdien heeft de overheid een

beweging gemaakt naar bekostigingsmodellen met een koppeling

tussen taken en middelen. Dat had in de eerste jaren

de vorm van een lumpsum voor personeel en voor materiële

kosten, waarbij universiteiten de middelen uit de ene pot

niet mochten gebruiken voor de andere. In 1978 voerde

de overheid het ITT-model in: Intentionele Taakstelling en

Toewijzing. Dit model bevatte een minder directe koppeling

tussen onderzoeksmiddelen en studentenaantallen

en introduceerde een vaste voet door de bekostiging van

personeelskosten niet meer volledig te bepalen op basis van

studentenaantallen.

In de dynamische periode 1993-2003 is het bekostigingsmodel

vier keer aangepast. Dat is volgens Groot & Van

Helden (2017) mede een gevolg van het feit dat zowel de

minister als de instellingen wezen op de tekortkomingen

in het verdeelmodel en de toenemende complexiteit als

gevolg hiervan. Uiteindelijk is bij de invoering van de

bachelor-masterstructuur in 2003 het huidige ‘BaMa-model’

geïntroduceerd. Vanaf 2010 is de nadruk daarbij meer

komen te liggen op nominaal bekostigde inschrijvingen,

naast de diploma’s. Zie voor een gedetailleerde

geschiedenis van de universitaire bekostigingsmodellen

Jongbloed & Salerno (2003), Groot & Van Helden (2017)

en OCW (2023b).

In de huidige bekostiging zien wij twee aparte dynamieken

die in elkaar grijpen en die nadere toelichting behoeven.

Wij noemen dit het eerste en het tweede niveau van het

bekostigingsmodel. Niveau 1 betreft het bepalen van het

totale budget, niveau 2 het model van verdeling over de universiteiten

(zie ook afbeeldingen op pp. 8-9).

Niveau 1: bepaling totale budget

Allereerst bepaalt de Rijksoverheid hoeveel geld er in totaal

beschikbaar is voor de universitaire rijksbijdrage. Het gaat

Financiering

Thema Thema Them

In de dynamische

periode 1993-2003 is

hema Thema Them

het bekostigingsmodel

vier keer aangepast

hema Thema Them

om de hoeveelheid middelen die OCW ontvangt van het

ministerie van Financiën. Daarvoor baseert ze zich op de

studentenramingen, ook wel de referentieraming genoemd.

Deze stelt OCW jaarlijks vast; de raming geeft een beeld

van de verwachte ontwikkeling van de studentenaantallen.

Simpel gezegd bepaalt het totaal aantal verwachte studenten

uit Nederland en de Europese Economische Ruimte in combinatie

met het onderwijstarief van OCW (8.700 euro per

student in 2024 volgens de begroting 2024 van het ministerie

van OCW) de totale onderwijsbekostiging. Veranderen

de studentramingen, dan verandert ook het macrokader

onderwijs.

Het macrokader voor onderzoek, de onderzoeksbekostiging

in de rijksbijdrage, wordt alleen geïndexeerd voor inflatie

door middel van de loonprijsbijstelling en kan alleen verder

worden verhoogd met specifieke investeringen van het kabinet.

Bij groeiende studentenaantallen neemt ceteris paribus

het macrokader onderwijs dus toe, terwijl het macrokader

onderzoek gelijk blijft. Deze beweging is logischerwijs

andersom bij een dalend studentenaantal.

hema Thema Them

ema Thema Thema

Niveau 2: verdeling over universiteiten

Na het bepalen van het totale budget moet de overheid dit

budget verdelen over de universiteiten. Voor zowel het

macrokader onderwijs als het macrokader onderzoek is

sprake van – deels historisch bepaalde – vaste en variabele

bekostiging. Bij de onderzoeksbekostiging bepaalt het Rijk

eerst de variabele bekostiging; het bedrag dat overblijft is

beschikbaar voor de vaste bekostiging. Bij de onderwijsbekostiging

gaat dat precies andersom: daar is het budget

voor de variabele bekostiging het resultaat van het totale

macrokader onderwijs minus de vaste bekostiging. De variabele

onderwijsbekostiging, het budget dat overblijft, wordt

verdeeld onder de universiteiten door het totale budget

voor de variabele onderwijsbekostiging te delen door het

totale aantal gewogen bekostigde inschrijvingen (studenten)

en bekostigde graden (diploma’s) van alle universiteiten.

Het resultaat is een tarief per bekostigde inschrijving en

graad. Dit wordt vervolgens vermenigvuldigd met het aantal

gewogen bekostigde inschrijvingen en graden van een

ema Thema Thema

ma Thema Thema

ma Thema Thema T

7


ema Th

8

2-24

Financiering

ema Thema Thema

ma Thema Thema

ma Thema Thema T

a Thema Thema T

individuele universiteit. In feite is het uiteindelijk een relatief

eenvoudige berekening van tarief (P) x aantal (Q).

Bij de onderzoeksbekostiging vinden soortgelijke dynamieken

plaats bij het berekenen van het bedrag per promotie of

ontwerpercertificaat en bij de bachelor- en masterdiploma’s.

Het verschil met de onderwijsbekostiging is dat de variabele

onderzoeksbekostiging gebruikmaakt van driejaarsgemiddelden

en de onderwijsfinanciering de aantallen van één

peiljaar.

Bijzonder is dus dat voor het bepalen van het totale macrokader

onderwijs het totaal aantal studenten uit Nederland

en de Europese Economische Ruimte bepalend is, terwijl

bij de verdeling van het variabele onderwijsbudget alleen

de bekostigde inschrijvingen en graden van belang zijn.

Zoals hiervoor bleek, groeit de totale onderwijsbekostiging

bij groeiende studentenaantallen; deze groei op basis van

alle studenten uit Nederland en de Europese Economische

Ruimte slaat neer in het variabele deel, de teller neemt

toe. De gewogen bekostigde inschrijvingen en graden, de

noemer, stijgen naar verhouding minder, doordat er sprake

is van bekostigde en niet-bekostigde studenten. Het gevolg

hiervan is dat het tarief per gewogen bekostigde inschrijving

en graad toeneemt. Met andere woorden: een universiteit

met gelijkblijvende of zelfs licht dalende studentenaantallen

gaat er in euro’s op vooruit, mits het totaal aantal studenten

in de universitaire sector blijft groeien.

Het omgekeerde effect kan zich ook voordoen: wanneer de

sector als geheel krimpt, daalt het onderwijstarief en krijgt

een alsnog groeiende universiteit meer studenten met

(relatief) minder onderwijsbekostiging. Dit leidt ertoe dat

universiteiten afhankelijk zijn van elkaar, waardoor ook het

beeld is ontstaan dat iedereen moet groeien: als de sector

krimpt, moeten alle universiteiten bekostiging inleveren.

Dode cobra’s

Zoals wij eerder schreven, gaan discussies over de bekostiging

van de Nederlandse universiteiten vaak over de

vermeende perverse prikkel. Universiteiten moeten blijven

groeien, omdat zij anders marktaandeel verliezen en

minder bekostiging ontvangen. Om te duiden wat een

perverse prikkel precies is, hebben wij de Van Dale geraadpleegd.

Het woordenboek stelt dat het iets is dat het tegenovergestelde

uitlokt van wat je wilde bereiken. Wij vatten

in dit verband een perverse prikkel op als een prikkel die

ervoor zorgt dat gedrag dat niet tot een maatschappelijk

gewenst nut leidt, domineert.

Een bekend voorbeeld hiervan is het zogenoemde cobraeffect.

In de tijd dat de Britten de baas waren in India

maakten zij zich zorgen over de grote hoeveelheid cobra’s.

Voor het terugdringen van het aantal slangen besloten zij

een prijs te zetten op iedere dode cobra die werd ingeleverd

bij de autoriteiten. Maar hoewel het aantal ingeleverde

cobra’s hoog was, nam het aantal slangen op straat niet af.

Wat bleek: als gevolg van het beleid waren mensen cobra’s

gaan fokken, zodat ze de beloning konden opstrijken als

extra inkomsten. Toen de overheid besloot te stoppen met

het betalen per cobra, lieten de cobrafokkers de slangen los

en was het probleem alleen nog maar groter geworden.

a Thema Thema T

a Thema Thema Th

a Thema Thema Th

Hoe vertaalt dit voorbeeld zich naar het wetenschappelijk

onderwijs? Het is de vraag of de bekostigingsprikkel de

oorzaak is van sterk toegenomen studentenaantallen, of dat

de beweging andersom is. De studentenaantallen zijn in de

afgelopen jaren sterk gegroeid. Dat past in de emancipatoire

functie van het hoger onderwijs en leidt tot een beter opgeleide

beroepsbevolking, met alle voordelen van dien voor

de economie en welvaart in Nederland. In die zin vormen

Thema Thema The


Thema Thema

de sterk gegroeide studentenaantallen wellicht juist het

gewenste effect van het hogeronderwijsbeleid en de relatief

grote toegankelijkheid van de Nederlandse hogescholen

en universiteiten. Tegelijkertijd heeft de sterke groei van

studentenaantallen maatschappelijk problemen opgeleverd

met een tekort aan huisvesting en het gevoel dat internationale

studenten ‘kinderen van eigen bodem’ verdringen.

Naar ons idee is het knelpunt met name dat de verwevenheid

van onderwijs en onderzoek, waaraan Nederlandse universiteiten

een groot belang hechten, onder grote druk is komen

te staan. Sinds 1978 is deze koppeling losgelaten in de bekostigingsmodellen.

Bij toenemende studentenaantallen groeit

de onderwijsbekostiging mee, terwijl de onderzoeksbekostiging

stabiel blijft. Dit zorgt voor een ongewenste druk op de

bekostiging van het onderzoek, terwijl het bewaren van een

goede balans tussen onderwijs en onderzoek voor universiteiten

van essentieel belang is. Het is een kernwaarde van de

academie. Een universitair docent of hoogleraar zou gemiddeld

genomen de helft van de tijd bezig moeten zijn met academisch

onderzoek en de andere helft met het opleiden van

studenten aan de hand van de nieuwste wetenschappelijke

inzichten. Dit uitgangspunt is zoals eerder beschreven geen

onderdeel van de bekostigingsmodellen van OCW.

Focus op marktaandeel

Blijft de vraag wat de perverse prikkel in de bekostiging dan

is of zou zijn. Wellicht heeft deze te maken met de focus

van individuele universiteiten op het eigen ‘marktaandeel’.

Deze focus veronderstelt dat een universiteit moet blijven

inzetten op groei, omdat een lager marktaandeel leidt tot

minder bekostiging. Dat zou een juiste aanname zijn bij

een gelijkblijvend totaalbudget voor het wetenschappelijk

onderwijs, maar door de referentiesystematiek groeit de

Financiering

Thema Thema Them

hema Thema Them

hema Thema Them

totale rijksbijdrage juist mee met stijgende studentenaantallen.

Het totaalbedrag neemt dus toe. Voor een gelijke

bekostiging in euro’s is een lager aandeel daardoor geen

probleem. Sterker nog, het kan raadzaam zijn om te stabiliseren

in studentenaantallen, omdat je profiteert van de

netto groei in de sector zolang anderen blijven groeien.

Het beeld dat wij de afgelopen jaren hebben gezien, en

theo retische berekeningen ondersteunen dit, is dat het

tarief in de variabele onderwijsbekostiging per gewogen

bekostigde inschrijving en graad dan stijgt. Daarbij is het

probleem dat dit steunt op de aanname dat de dertien

andere Nederlandse universiteiten gezamenlijk netto blijven

groeien. Daar zit direct het dilemma en het instabiele van

de huidige bekostiging. Een universiteit blijft in het verdeelmodel

afhankelijk van de andere universiteiten in de sector.

De combinatie van referentieraming en verdeelmodel leidt

tot onvoorspelbare effecten en lage transparantie, en is daardoor

een bron, of kan een bron zijn, van veel verschillende

incongruente effecten.

hema Thema Them

ema Thema Thema

ema Thema Thema

Voor een alternatieve hypothese kijken wij naar het gedachtengoed

van William Niskanen (1971) over budgetmaximalisatie

in de publieke sector, en een verdere beschouwing

daarvan door Daems (1990). Het is voorstelbaar dat de

ervaren perverse prikkel tot groei onterecht wordt toegekend

aan de bekostigingssystematiek, terwijl deze prikkel

in feite meer psychologisch van aard is. Veel hoogleraren

en faculteiten zouden graag willen groeien en op zoek gaan

naar een zo hoog mogelijk budget. Want, positief uitgelegd,

zij willen en kunnen dan meer onderzoek doen en betere

wetenschappers aantrekken. Dit zie je zowel in onderzoekfinanciering

aan de talloze aanvragen die worden ingediend

bij NWO als in de onderwijsfinanciering, waarin logischerwijs

iets van een mechanisme zit dat zegt: ‘meer studenten

ma Thema Thema

ma Thema Thema T

9


ema Th

10

2-24

Financiering

ema Thema Thema

= meer geld’. In dit geval zit de ervaren perverse prikkel dus

niet zozeer in het bekostigingsmodel, maar bij de mens zelf.

Lege pagina

Hoe moet het dan wel met de toekomst van de universitaire

sector in Nederland en de discussies over een toekomstbestendige

en duurzame bekostiging? De sector is daarmee

drukdoende, mede aan de hand van de toekomstverkenning

van OCW en het rapport-Sterken. Wat ons betreft begint het

met de essentiëlere vragen van het universitaire bestaan:

waarom bestaat deze specifieke universiteit, wat is ons

profiel, redenerend vanuit de eigen kracht, en waar is vraag

naar vanuit de samenleving en individuele (aankomende)

studenten?

Dat is niet niets. Dit vraagt bijna een ‘legepaginabenadering’,

waarbij we opnieuw nadenken over essentiële zaken

zoals instellingsprofiel, facultaire en wetenschappelijke

focusgebieden en samenwerking binnen en buiten Nederland,

en inhoudelijke keuzes maken over de vraag welke

opleidingen we aanbieden en in welke omvang. Hoeveel

afgestudeerde studenten heeft Nederland nodig in bepaalde

sectoren, zoals rechten, economie en psychologie, wat is

het onderscheidende vermogen van die sectoren en welke

verschillende invalshoeken hebben dezelfde opleidingen bij

verschillende universiteiten?

Daarna komt de vraag wat er nodig is om dat toereikend te

kunnen financieren. Natuurlijk zijn financiële doorrekeningen

en modellen belangrijk in discussies, maar wanneer

deze fundamentelere discussies in de weg zitten is er sprake

van een disbalans. Willen we de universiteiten organiseren

op basis van het beschikbare budget, of nadenken over de

vraag wat ze wezenlijk willen zijn en wat er nodig is om

daar te komen?

Ruimte voor profilering

In de afgelopen jaren hebben wij gezien hoe bestuurlijke

discussies verzandden (of dreigden te verzanden)

in gesprekken over verdeelprincipes en de werking van

financiële modellen. Dat is in zichzelf niet vreemd voor een

sector waarin sprake is van structurele onderfinanciering en

waarin de marges dusdanig smal zijn geworden dat deze de

bestuurlijke ruimte voor samenwerking bepalen.

Een universiteitsbestuurder zal de keuzes moeten maken

voor een inspirerende koers van de universiteit. Wij kennen

veel bestuurders die dit willen, maar die zich door de financiële

situatie in de sector tegelijkertijd beperkt zien in hun

bewegingsvrijheid. Discussies over technische uitwerkingen

overschaduwen dan al snel principiëlere discussies over de

toekomst van onze universiteiten. Het gaat helpen wanneer

bestuurders op instellingsniveau niet langer hoeven te anticiperen

op de vraag of de sector als geheel wel blijft groeien.

Dit geeft ruimte voor het centraal stellen van de eigen focus

en strategische keuzes, en geeft meer rust door een betere

voorspelbaarheid van de financiering. Dit vraagt om een

adequate bekostiging, die past bij de verwevenheid tussen

onderwijs en onderzoek en die ruimte geeft voor profilering

en ambities.

ma Thema Thema

Door deze ademruimte kunnen discussies weer echt gaan

over wat er nodig is voor ons land, voor de wetenschap en

voor de studenten aan de universiteiten. Een toereikende

bekostiging volgt dan logischerwijze op de inhoudelijke

keuzes. Onze wetenschap scoort internationaal goed in kwaliteit,

samenwerking en profilering. Maar de druk daarop

is groot. De wetenschap én ons land zijn zeer gediend

met het rustiger vaarwater van een stabiele en toereikende

bekostiging.

ma Thema Thema T

Wesley Boer

is beleidsadviseur Financiën bij Universiteiten van Nederland en

student aan de opleiding Certified Public Controller (CPC) van

de Vrije Universiteit Amsterdam

Boudewijn Peters

is domeinleider Financiën bij Universiteiten van Nederland

a Thema Thema T

Dit artikel is op persoonlijke titel geschreven. Wij danken Agnes

Muskens (vicevoorzitter college van bestuur Radboud Universiteit),

Erik Boels (directeur Finance & Control, Universiteit van

Amsterdam), Twan Wessels (adviseur bekostiging, Universiteit

Maastricht) en Remco Smulders (bestuurssecretaris Universiteiten

van Nederland) voor het meelezen van dit artikel, hun

kritische reflecties en waardevolle suggesties.

a Thema Thema T

Literatuur

a Thema Thema Th

Daems, A. (1990). ‘Non-market failures’: Imperfecties in de budgetsector. Tilburg: Tilburg

University, Faculteit der Economische Wetenschappen.

Groot, T. & Helden, G. van (2017). Financieel management van non-profit organisaties

(zevende, herziene druk). Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers.

Jongbloed, B. & Salerno, C. (2003). De bekostiging van het universitaire onderwijs en

onderzoek in Nederland: Modellen, thema’s en trends. Enschede: Center for Higher

Education Policy Studies, Universiteit Twente. www.awti.nl/binaries/awti/documenten/

publicaties/2003/12/1/de-bekostiging-van-het-universitaire-onderwijs-en-onderzoek-innederland-modellen-themas-en-trends/werkdoc-bekostiging-universitair-

onderwijs-onderzoek-nederland.pdf

OCW (2023a). Kamerbrief Bekostiging en bekostigingsvarianten hoger onderwijs,

a Thema Thema Th

19 december 2023. Den Haag: ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

www.tweedekamer.nl/downloads/document?id=2023D50384

OCW (2023b). Verdiepende analyse bij Kamerbrief bekostiging en bekostigingsvarianten

hoger onderwijs, 19 december 2023. Den Haag: ministerie van Onderwijs, Cultuur en

Wetenschap. www.tweedekamer.nl/downloads/document?id=2023D50385

Rijksoverheid (2024). Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

wetten.overheid.nl/BWBR0005682/2024-01-01

Smout, B. (2023). ‘Wim van de Donk: ‘De perverse prikkel is het echte probleem, niet de

internationalisering’’. Univers magazine. universonline.nl/nieuws/2023/09/04/wim-

van-de-donk-de-perverse-prikkel-is-het-echte-probleem-niet-de-internationalisering/

Thema Thema The

Van Dale (2024). www.vandale.nl/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/pervers

Visser, S., Moons, S. & Steemers, R. (2021). Toereikendheid, doelmatigheid en

kostentoerekening in het mbo, hbo en wo&o. Strategy&, PricewaterhouseCoopers.

Warczak Jr., P. (2021). The Cobra Effect: Kisor, Roberts, and the Law of Unintented

Consequences. Akron Law Review.


Thema Thema

Het markteconomische competitiemodel en de maximale autonomie van het Vlaamse hoger onderwijs hebben geleid

tot een kosteninefficiënt, versnipperd opleidingsaanbod. Blijven we krampachtig vasthouden aan een voorbijgestreefde

visie op de ‘vrijheid van onderwijs’, of werken we aan kwaliteit, efficiëntie en betaalbaarheid?

De olifant in de kamer is een heilige koe

Hoe laisser-faire nodeloos veel geld kost

Jan Van Hee

n de hele discussie over de kwaliteit en de financiering

van het (hoger) onderwijs in Vlaanderen loopt

I

een olifant doorheen een heilig huisje. Met het

argument dat onderlinge concurrentie de onderwijskwaliteit

zou verbeteren, wordt de maximale

en ideologisch geïnspireerde autonomie van onze Vlaamse

hogescholen en universiteiten nooit in vraag gesteld. Helaas

gaat dat argument maar deels op als je de gebrekkige

performantie van het Vlaamse onderwijssysteem bekijkt.

Deze vrijheid zorgt immers voor een versnippering van

het aanbod, een toenemende complexiteit in de onderwijsorganisatie,

een verbrokkeling van het aanwezige talent,

een weinig efficiënte inzet van de beschikbare middelen en

een gebrek aan centrale strategie op de programmering van

opleidingen.

Als veldwerker in zeer diverse rollen, met ettelijke jaren

op de teller in het hoger onderwijs, wil ik hier toch even

de knuppel in het hoenderhok gooien. Verwacht dus een

grote mate van ‘data- and guts informed’ (zelf)kritiek op het

Vlaamse hoger onderwijs. De keuze die voorligt is: blijven

we krampachtig vasthouden aan een compleet voorbijgestreefde

visie op de ‘vrijheid van onderwijs’, de heilige koe,

of werken we aan kwaliteit, efficiëntie, doelgerichte samenwerking

én betaalbaarheid?

Dalende financiering

De basisfinanciering, die niet meestijgt met de toename van

het aantal studenten, is een groot probleem. Sinds de invoering

van het financieringsdecreet in 2008 is de financiering

per student teruggevallen van 9580 naar 7460 euro per

jaar (Borremans, 2023). Zowel de Vlaamse Onderwijsraad

Financiering

Thema Thema Them

hema Thema Them

hema Thema Them

hema Thema Them

(VLOR, 2022) als de Organisatie voor Economische Samenwerking

en Ontwikkeling (OESO, 2021) maakt zich ernstig

zorgen over de financiële duurzaamheid. Sinds 2019, toen

de graduaatsopleidingen 1 bij de hogescholen inkantelden,

is dit financieringsmodel nog meer onder druk komen te

staan. Het betrof een aangroei van het studentenaantal met

zo’n 15 procent, die zeer beperkt gefinancierd wordt.

Terwijl deze opleidingen vaak toeleiden naar knelpuntberoepen

in onze samenleving (techniek, zorg, bedrijfskunde

et cetera) én vaker studenten aantrekken vanuit

kwetsbare milieus (39 procent is studiebeursgerechtigd

(Ahovoks, 2022)), en dus een intensievere begeleiding

nodig hebben, worden ze stiefmoederlijk behandeld.

In Zwitserland en Duitsland, landen die top zijn inzake

hoger beroepsonderwijs, zie je veel meer maatschappelijk

respect voor deze hogerberoepsopleidingen. Dit resulteert

in twee ontluisterende grafieken (zie Figuur 1 op de volgende

pagina).

ema Thema Thema

ema Thema Thema

Als veldwerker in zeer

ma Thema Thema

diverse rollen wil ik

hier toch even de knuppel

in het hoenderhok gooien

ma Thema Thema T

11


ema Th

12

2-24

Financiering

ema Thema Thema

ma Thema Thema

ma Thema Thema T

Figuur 1 Bron: OESO

a Thema Thema T

Vergeleken met andere landen wordt dit nog pijnlijker, zoals

te zien is in Figuur 2:

Jaarlijkse groei (%) onderwijsbudget per student

hoger onderwijs (2020)

Oostenrijk 0,55

België -57,49

Finland -1,67

Frankrijk -0,67

Duitsland -0,43

Nederland -0,59

Noorwegen 1,23

Zweden -0,33

Verenigd Koninkrijk 0,08

Verenigde Staten 1,82

Gemiddelde EU -0,75

Figuur 2 Bron: dataset Educational Finance Indicators

(stats.oecd.org)

Het Vlaamse financieringsmodel is tevens zeer complex

vanwege het grote aantal parameters, in tegenstelling tot

modellen in vergelijkbare OESO-landen. De OESO stelt ook

terecht vragen bij de effectiviteit en de voorspelbaarheid van

deze indicatoren, waardoor het voor de instellingen moeilijk

is om hun budgetten te plannen (OESO, 2021). Scandinavische

landen en Duitsland, met een uitstekende reputatie

in het hoger onderwijs, bewijzen dat wanneer je als overheid

sturender optreedt en je hoger onderwijs efficiënt

organiseert, dit de onderwijskwaliteit verhoogt en dit de

samenleving minder geld kost. Hierdoor kunnen die landen

hun hoger onderwijs veel goedkoper, tot zelfs gratis, aanbieden.

Denemarken, Finland en Duitsland spendeerden in

2020 ongeveer 3000 euro per student minder dan België

aan onderwijskerntaken. Wij besteden 1,6 procent van ons

bbp aan hoger onderwijs, ongeveer evenveel als Finland en

Zweden, maar in die landen zit in dat percentage wel een

veel groter aandeel onderzoek dan bij ons (Figuur 3). 2

Onderzoek

Kerntaken

Finland $ 8.751,38 10.831,64

a Thema Thema T

Denemarken 12.579,60 10.850,93

Duitsland 9.052,34 10.939,98

Gemiddelde EU 6.249,02 11.598,70

Ierland 5.169,74 12.230,63

Zweden 13.823,69 12.390,97

Frankrijk 5.494,92 12.538,20

België 7.764,88 13.625,00

a Thema Thema Th

Oostenrijk 8.042,38 13.711,07

Nederland 7.926,72 13.714,97

Noorwegen 9.156,51 15.005,42

Verenigd Koninkrijk 5.719,73 22.860,96

Verenigde Staten 4.377,48 27.444,68

Figuur 3 Bron: dataset Educational Finance Indicators

(stats.oecd.org)

a Thema Thema Th

Hoe complexer een systeem, hoe duurder: dat is een economische

wetmatigheid. Ons hoger onderwijs is verdomd

complex, en die complexiteit neemt alleen maar toe. Dat is

onder meer antropoloog David Graeber niet ontgaan, die

stelt dat de toenemende academische administratie het

echt nuttige werk in de weg staat (Graeber, 2018). Dat deze

bureaucratisering toch zwaarder doorweegt in Vlaanderen,

zien we in de student-stafratio: in Vlaanderen zijn er iets

meer dan 19 studenten per onderwijzend personeelslid,

terwijl het gemiddelde in de OESO 15,2 is. De OESO is dan

Thema Thema The


Thema Thema

ook bezorgd over deze verhouding en vraagt een overkoepelende

strategie voor de personeelsbezetting en financiering

(OESO, 2021).

Deze voortschrijdende bureaucratisering zorgt niet enkel

voor bijkomende kosten, maar maakt ons hoger onderwijs

log en weinig wendbaar om in te spelen op de steeds sneller

veranderende maatschappelijke context waarin het opereert.

Technologie-ondernemer Peter Hinssen waarschuwt hiervoor

al jaren: ‘De traagheid van het onderwijs is gigantisch’

(Hinssen, 2010). Het onderwijs bereidt jongeren voor om te

functioneren in de samenleving van de toekomst; daarom

moet het vooroplopen en verandering, disruptie en innovatie

omarmen.

Open toegang

Door het ontbreken van inschrijvingsbeperkingen in het

Vlaamse hoger onderwijs is de financiering niet te controleren

en is budgettaire voorspelbaarheid zoek. De open toegang

zorgt voor meer heroriëntatie, trage studievoortgang

en uitval van studenten. De enige manier om dit haalbaar

te houden en de huidige onderfinanciering te herstellen,

is de overstap naar een open-end financiering. Het enige

land dat ooit experimenteerde met een open budget was

Australië, tot 2018. Het land zette dit experiment stop

vanwege budgettaire beperkingen, met de introductie van

inschrijvingsbeperkingen.

De meeste Europese landen hanteren inschrijvingsbeperkingen,

soms gecombineerd met de vrijstelling van

inschrijvingsgeld. In Litouwen, Tsjechië en andere landen

in Centraal-Europa financiert de overheid een aantal studieplaatsen,

waarbij instellingen studenten selecteren op

basis van verdienste; andere studenten moeten collegegeld

betalen.

Denemarken bepaalt voor meerdere begrotingsjaren de subsidies

voor een vastgesteld aantal studenten per instelling.

Dit systeem schuift de OESO ook naar voren om in Vlaanderen

toe te passen. Een vaste eenheidsprijs voor studenten

uit specifieke doelgroepen garandeert instellingen effectief

extra fondsen voor elke student uit deze groepen, in

tegenstelling tot de complexe wegingen die we momenteel

gebruiken in Vlaanderen (OECD, 2021).

Zuiver lijfsbehoud

Toch zien we de financiële zorgen niet weerspiegeld in de

marketing van de hogescholen. As we speak versturen vijftien

hogescholen en zes universiteiten honderdduizenden

glanzende brochures, verschijnen billboards in het straatbeeld

en komt de advertentiemolen op gang – een gigantische

concurrentieslag betaald met ons belastinggeld, een

met overheidsmiddelen gedreven vrije markt.

Dit is geen kritiek op de instellingen, want voor hen is het

een kwestie van zuiver lijfsbehoud. Dit markteconomische 3 ,

op input- en outputgebaseerde financieringsmodel, waarin

Financiering

Thema Thema Them

onze instellingen gevangenzitten, zorgt immers voor een

ongenadige concurrentiestrijd tussen de instellingen.

Het verhogen van het marktaandeel is, meer dan onderwijsen

onderzoekskwaliteit, de belangrijkste missie van universiteiten

en hogescholen.

hema Thema Them

In Nederland stelde de commissie onder leiding van Martin

van Rijn, die de financiering van het hoger onderwijs

moest doorlichten, dit competentiemodel in 2019 aan de

kaak: ‘De combinatie van een grote component studentgebonden

financiering in het verdeelmodel en een

niet-meebewegende vaste bekostiging moedigt instellingen

aan om zo veel mogelijk te groeien. Of in elk geval om zo

hard te groeien dat het eigen aandeel in de rijksbijdrage

minimaal gelijk blijft. (…) Een instelling die niet kiest voor

groei, snijdt zichzelf in de vingers. Tegelijkertijd bezorgt de

forse groei van studentenaantallen universiteiten financiële

en capaciteitsproblemen’ (commissie-Van Rijn, 2019).

Ook de OESO plaatst serieuze kanttekeningen bij het

Vlaamse financieringsmodel, dat de instellingen aanmoedigt

om zo veel mogelijk studenten aan te trekken door

middel van competitieve wervingspraktijken. De organisatie

pleit ervoor om het marktaandeelstreven te temperen

door outcome-indicatoren te introduceren. Ze verwijst

onder meer naar Denemarken en Finland, landen die een

aanzienlijk deel van het budget toekennen op basis van de

gemiddelde studieduur, studentenfeedback en het werkgelegenheidspercentage

van afgestudeerden (OESO, 2021).

hema Thema Them

hema Thema Them

ema Thema Thema

Ideologische verzuiling

Het Vlaamse concurrentiemodel wordt extra versterkt door

de ideologische verzuiling, die in tegenstelling tot andere

segmenten van de samenleving nog niet aan kracht verloren

heeft in ons onderwijs. Wel merk je een verschuiving

van een levensbeschouwelijke tweedeling naar een eerder

politiek-ideologische opsplitsing (De Kock, 2022). Deze

verzuiling leidt tot een zichzelf versterkende omerta om de

maximaal ingevulde vrijheid van onderwijs niet in vraag te

stellen. Wetenschappelijk onderzoek over de verzuiling in

ema Thema Thema

As we speak versturen

ma Thema Thema

vijftien hogescholen en

zes universiteiten hun

glanzende brochures

ma Thema Thema T

13


ema Th

14

2-24

Financiering

ema Thema Thema

het hoger onderwijs is zeldzaam. Het onafhankelijk onderzoeken

van het eigen nest blijft duidelijk een uitdaging.

Op dit moment zien we enkele voorzichtige tekenen

van een nieuwe schaalvergroting in het hoger onderwijs

(Maenhout, 2023). Vlaamse hogescholen maakten afgelopen

jaar nieuwe strategische samenwerkingen bekend. Helaas

zijn die niet ingegeven door inhoudelijke of geografische

complementariteit, wel door ideologische verwantschap.

Helaas worden die niet in alle transparantie voorbereid, wel

in beperkte kring en in de coulissen van de politiek en de

levensbeschouwelijke zuilen.

Die levensbeschouwelijke verschillen zien rectoren en hogeschooldirecteuren

niet als een molensteen rond de nek van

de betaalbaarheid en kwaliteit van het onderwijs, maar als

een troef tegen de ‘eenheidsworst’ (Gillis, 2021). Kleine succesverhalen

van instellingen die de verzuiling overstijgen,

zoals eenmaking van de drie Antwerpse universiteiten, zijn

helaas reeds twee decennia oud (Coussement, 2020).

Professor Gobelijn

In deze competitieve logica past het hardnekkig vasthouden

aan een zo groot mogelijk aanbod aan opleidingen. Onze

hogescholen en universiteiten zijn, net als professor Gobelijn

4 , in alles gespecialiseerd. De instellingen in Nederland

zijn vaker gespecialiseerd in specifieke domeinen. Geneeskunde

en rechten kunnen studenten aan alle vijf de universiteiten

volgen. Je kunt in Vlaanderen op twaalf plaatsen

Vroedkunde studeren, op 22 plaatsen Accounting Administration

en er zitten amper vierhonderd studenten verspreid

over twaalf opleidingen Internet of Things. In steden als

Antwerpen en Gent kun je tussen twee hogescholen kiezen

om sociaal werk of onderwijs te studeren.

Deze absurde situatie is ook de OESO niet ontgaan: ‘The

comparatively small size of Flanders and its good transport

network additionally means that the catchment areas of

different university colleges overlap. The competition is

also driven by the similarity of the core programme offering

in many university colleges and the relatively stable

Instellingen springen

vaak op hypes van het

moment, zoals personal

trainer of B&B-uitbater

cohort of young people of traditional student age in Flanders.

While institutions certainly have distinctive profiles

and specialisms, large programmes in business, social

work, education, nursing and healthcare, are provided in

multiple university colleges, sometimes in the same city’

(OESO, 2021).

De combinatie van de ongebreidelde programmatie van

vergelijkbare opleidingen in nauwe geografische nabijheid

én de afwezigheid van inschrijvingslimieten door het open

toegangssysteem is vrij uniek in de wereld en is op termijn

niet houdbaar. De OESO pleit dan ook voor een grotere

institutionele specialisatie (OESO, 2021).

ma Thema Thema

ma Thema Thema T

Nieuwe opleidingen worden nog te vaak onoordeelkundig

gelanceerd. Hier dragen ook het werkveld en de sectororganisaties

een verantwoordelijkheid, die gedreven door

de verkeerde redenen (prestige, illusie van uniciteit, stakeholdermanagement

et cetera) een eigen opleiding wensen.

Beroepskwalificaties 5 zijn vaak zeer concreet (dus weinig

future-proof) en vaak geschreven met een concrete functie in

een concrete organisatie voor ogen (dus te veel gericht op

een niche). Beroepskwalificaties verouderen soms zeer snel

en het ontwikkelen van een nieuwe opleiding duurt algauw

enkele jaren (reken op minstens vijf jaar voordat de eerste

bachelorstudent afstudeert).

Hogeronderwijsinstellingen beschikken niet steeds over de

resources om een volwaardige macrodoelmatigheid van een

potentiële opleiding te berekenen en springen vaak op de

hypes van het moment, zoals AI, personal trainer, microbrouwerij,

B&B-uitbater et cetera.

In 2019 stortten bijna alle hogescholen zich op de trend

van Internet of Things. Op dit moment wordt de graduaatsopleiding

op twaalf locaties ingericht met een totaal van

zo’n vierhonderd studenten. Niet dat deze technologie gedateerd

is, maar ze is intussen volledig geïntegreerd in alle

aspecten van de ruime technologische industrie (medische

technologie, domotica, auto-industrie et cetera). De opleiding

was dus op enkele jaren tijd end-of-life geworden. Hetzelfde

zou wel eens het geval kunnen zijn met de huidige

hype rond AI.

a Thema Thema T

a Thema Thema T

a Thema Thema Th

Vinger op de wonde

a Thema Thema Th

Het rapport-Soete (2008), opgenomen in het Vlaamse

regeerakkoord, was een eerste stap om het opleidingsaanbod

te rationaliseren. Daarin stond onder meer de norm

van 115 voltijdse studenten om de levensvatbaarheid van

een bacheloropleiding te bepalen. Opvallend waren wel de

zeven uitzonderingen die het rapport formuleerde om af

te wijken op de norm. Zo waren alle opleidingen die een

levensbeschouwelijke dimensie hadden, zoals alle zorg- en

onderwijsopleidingen, vrijgesteld van enige rationalisering.

Voorlopig blijft de ‘Soete-norm’ een dode letter. Het Voorsprongfonds

6 was een andere schuchtere aanzet tot een

strategischer opleidingsportfolio in Vlaanderen, maar door

Thema Thema The


Thema Thema

Vlaanderen mist

een allesomvattende

strategie voor het

hoger onderwijs

de kleinschalige projectmatige aanpak blijft de impact

zeer beperkt.

De OESO legt in haar rapport over het Vlaamse hoger

onderwijs de vinger op de wonde: Vlaanderen mist een

allesomvattende strategie voor het hoger onderwijs, die

we wel aantreffen in Finland, Ierland en Nederland.

In 2019 had het rapport-Van Rijn over het Nederlandse

hoger onderwijs nog beklemtoond de Commissie Doelmatigheid

Hoger Onderwijs een grotere en sturende rol te

laten spelen (Commissie-Van Rijn, 2019). De OESO verwijst

naar Finland en Schotland als good practices: die landen

wisten de concurrentie tussen instellingen te beperken

door studentenwervingslimieten op te leggen. Finland ging

nog een stap verder en herstructureerde door middel van

prestatieovereenkomsten het hogeronderwijslandschap naar

een complementair in plaats van een concurrerend aanbod.

Ook Nederland werkt met dit soort prestatieovereenkomsten.

Dit vereist uiteraard een bereidheid van de overheid

om hogeronderwijsinstellingen te reguleren en institutionele

autonomie te beperken (OESO, 2021).

Om de maatschappelijke en technologische uitdagingen

aan te pakken zal er toch een collectieve analyse en strategie

noodzakelijk zijn om een gemeenschappelijke koers van

voor het hogeronderwijssysteem te bepalen (OESO, 2021).

Op dit moment betaalt elke instelling van het Vlaamse

hoger onderwijs zich blauw aan softwaresystemen en dure

licenties, en steekt tonnen energie in de ontwikkeling van

eigen applicaties. Talrijke consultants lachen in hun vuistje,

omdat onderlinge samenwerking quasi-uitgesloten is.

Vlaanderen mist een ict-coöperatie, naar Nederlands

voorbeeld (zie bijvoorbeeld SURF 7 ), die alle hogescholen,

universiteiten en onderzoekscentra voorziet van digitale

diensten en producten; zo’n coöperatie biedt op die manier

een belangrijke bijdrage aan kostenefficiëntie, kwaliteitsverhoging

en samenwerking. Een orgaan, naar Scandinavisch

voorbeeld, in de gemeenschappelijk schoot van de

Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) en de

Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad (VLUHR)

om de gewenste competenties op lange termijn in kaart te

brengen, evenals het potentieel aan benodigde profielen.

Financiering

Thema Thema Them

Een soort Vlaams Planbureau dat de maatschappelijke

verwachtingen en de toekomstige noden op de arbeidsmarkt

onderzoekt en adviseert welke nieuwe opleidingen

(met beroepsfinaliteit) de instellingen kunnen opstarten.

Dit orgaan kan jaarlijks, met de nodige marge, de gewenste

instroomvork bepalen waar de instellingen zich kunnen

naar richten.

hema Thema Them

Gratis onderwijs!

Een gecontroleerdere toegang tot het hoger onderwijs hoeft

de verdere democratisering niet in de weg te staan, integendeel.

Zorgzaam omgaan met de beschikbare financiële middelen

kan juist drempelverlagend werken. In plaats van de

kosteninefficiëntie en onderfinanciering te bestrijden met

het optrekken van de inschrijvingsgelden, zoals enkele rectoren

bepleiten (Vancaeneghem, 2023), maken we het hoger

onderwijs juist gratis.

Wanneer verder studeren een luxe is, gaat veel talent verloren.

De enige grondstof in ons land zijn onze grijze cellen.

Die moeten we koesteren en laten renderen. Het inschrijvingsgeld

mag voor niemand een obstakel zijn om verder te

studeren. In Vlaanderen stijgt het inschrijvingsgeld echter

een pak sneller dan de index; in 2014 kostte een jaar voltijds

studeren nog 619,90 euro, nu 1092,10 euro.

Verschillende knipperlichten signaleren dat de financiële

drempel steeds problematischer wordt. Zo’n driekwart

van alle studenten betaalt het volledige inschrijvingsgeld

(Ahovoks, 2022) en 38 procent van de studenten moet

werken om de studie te kunnen betalen (Randstad, 2022).

Universiteiten en hogescholen melden ook een toevloed

aan studenten bij de sociale diensten; ook studenten uit de

middenklasse van tweeverdieners komen steeds vaker in de

problemen (Huyghebaert, 2022).

hema Thema Them

hema Thema Them

ema Thema Thema

Ontvoogding door opleiding en vorming is ook de cruciale

sleutel tot een egalitairdere samenleving. De Amerikaanse

Democraten Alexandria Ocasio-Cortez en Bernie Sanders

zijn bijvoorbeeld gekende voorstanders van een gratis

toegang tot het publieke hoger onderwijs. Een utopie?

Nee hoor, in verschillende landen zijn bachelor- en masteropleidingen

gratis. Duitsland, Noorwegen, Finland,

Zweden, Denemarken, Oostenrijk, Polen en Griekenland

vragen geen inschrijvingsgeld voor de meerderheid van

de opleidingen in hun hoger onderwijs. Tsjechië liet het

recht op gratis onderwijs, zelfs op gratis hoger onderwijs,

opnemen in de grondwet. Verschillende landen subsidiëren

bovendien royaal de kosten in levensonderhoud. Toch kost

het de belastingbetaler in deze landen vaak een pak minder

dan in Vlaanderen.

Mag het dus wat ambitieuzer? Laten we met de huidige

financiering de diplomagerichte bachelor- en masteropleidingen

kostenloos aanbieden door de beschikbare middelen

efficiënter in te zetten en op voorwaarde van een gecontroleerde

toeleiding. Het wegvallen van de administratie van de

ema Thema Thema

ma Thema Thema

ma Thema Thema T

15


ema Th

16

2-24

Financiering

ema Thema Thema

inschrijvingsgelden en studiebeurzen zou alvast een bijkomende

efficiëntiewinst opleveren.

Betere match

Het huidige financieringsmodel leidt de hogescholen af

van hun kernopdrachten, omdat het vooral de onderlinge

(én dure) concurrentiestrijd aanzwengelt. Het blijft frappant

dat we een van de meest strategische sectoren in onze

kennisgedreven economie volledig overlaten aan de vrije

markt, zonder enige overheidssturing. Met de juiste overheidsambitie

kan Vlaanderen niet alleen uitgroeien tot een

volwaardige kennisregio en een wereldspeler in het hoger

onderwijs, maar kan er ook een betere match ontstaan

tussen onderwijs, arbeidsmarkt en samenleving. Hopelijk

groeit de durf om de olifant in de kamer te benoemen en de

heilige koe in vraag te stellen.

De lessen voor de toekomstige minister zijn de volgende:

• Financier het hoger onderwijs correct op basis van

eenvoudige en voorspelbare input-, output- en vooral

outcome-indicatoren.

• Maak van de instellingen wendbare organisaties, die

kunnen inspelen op de steeds veranderende context

en niet gehinderd worden door dure en bureaucratische

procedures.

• Hanteer prestatieovereenkomsten om te komen tot een

complementair opleidingsaanbod.

• Installeer een planbureau dat de centrale strategie voor

het hoger onderwijs uitstippelt.

• Installeer een ict-coöperatie om de digitale processen

van de instellingen te ondersteunen.

• Beëindig het opentoegangssysteem en reguleer de

instroom van potentiële studenten per opleiding.

• Beperk de marketingkosten van de instellingen door een

maximumbedrag te bepalen.

• Werk alle (financiële) drempels weg zodat er geen talent

verloren gaat.

Jan Van Hee

is onafhankelijk adviseur van kennisintensieve organisaties

Literatuur

Ahovoks (2022). Studietoelagen Jaarverslag 2021. Brussel: Agentschap voor hoger onderwijs,

volwassenenonderwijs, kwalificaties & studietoelagen. www.studietoelagen.be/

sites/default/files/2022-06/Jaarverslag procent20Studietoelagen procent202021_0.pdf

Borremans, M. (2023). ACOD Onderwijs verzet zich tegen een verhoging van het

inschrijvingsgeld voor het hoger onderwijs en pleit voor een publieke herfinanciering.

www.acodonderwijs.be/acod-onderwijs-verzet-zich-tegen-een-verhoging-van-het-

inschrijvingsgeld-voor-het-hoger-onderwijs-en-pleit-voor-een-publieke-herfinanciering

Churcher, M. & Talbot, D. (2020). The corporatisation of education: Bureaucracy,

boredom, and transformative possibilities. New Formations, pp. 28-42. doi:10.3898/

NewF:100-101.03.2020

Commissie-Van Rijn (2019). Wissels om. Naar een transparante en evenwichtige bekostiging,

en meer samenwerking in hoger onderwijs en onderzoek. Den Haag: Adviescommissie

Bekostiging Hoger Onderwijs en Onderzoek. www.scienceguide.nl/wp-content/

uploads/2019/05/Rapport-Commissie-Van-Rijn-Wissels-om-15-mei-2019.pdf

Coussement, A. (2020). ‘Met vereende krachten’: een Antwerpse universiteitsgeschiedenis

(1954-2003). Contemporanea, 42(4), pp. 1-9.

De Craene, V. & Van Meeteren, M. (2014). Speel Risk met het hoger onderwijs! AGORA

ma Thema Thema

Magazine, 30(1), pp. 40-42.

De Kock, L. (2022). Ondernemers en politici krijgen steeds meer voet aan de grond

in bestuur Vlaamse universiteiten. Apache. apache.be/2022/10/26/ondernemers-

en-politici-krijgen-steeds-meer-voet-aan-grond-bestuur-vlaamse

De Witte, K., Soncin, M., Vansteenkiste, S. e.a. (2020). De economische effecten van

internationalisering in het hoger onderwijs. VLUHR. www.internationalisering.vluhr.be/

files/rapport_de-economische-effecten.pdf

Delucchi, M., Dadzie, R.B., Dean, E. e.a. (2021). What’s that smell? Bullshit jobs in higher

education. Review of Social Economy. doi: 10.1080/00346764.2021.1940255

Gillis, I. (2021). Versnipperd aanbod in hoger onderwijs kost nodeloos veel geld.

Apache. apache.be/2021/12/16/opleidingsaanbod-hoger-onderwijs-veel-te-versnipperd

ma Thema Thema T

Graeber, D. (2018). Are you in a BS job? In academe, you’re hardly alone. The Chronicle of

Higher Education. www.chronicle.com/article/are-you-in-a-bs-job-in-academe-

youre-hardly-alone

Hinssen, P. (2010). Digitaal is het nieuwe normaal: de revolutie is begonnen. Tielt: Lannoo.

Huyghebaert, P. (2022). Ook studenten voelen de hogere prijzen: ‘Ik werk nu dubbel

zoveel als vroeger om rond te komen’. VRT NWS. www.vrt.be/vrtnws/nl/2022/09/19/

studeren-duur-laat

Maenhout, K. (2023). De spagaat van het graduaat: hoe meer studenten, hoe groter de

verliezen. De Standaard. www.standaard.be/cnt/dmf20230427_97073653

Maenhout, K. (2023). Nieuwe alliantie toont druk op hoger onderwijslandschap.

a Thema Thema T

De Standaard. www.standaard.be/cnt/dmf20230706_97308899

OESO (2021). Resourcing Higher Education in the Flemish Community of Belgium.

Parijs: OECD Publishing.

Ortagus, J.C. (2020). Performance-based funding in american higher education:

A systematic synthesis of the intended and unintended consequences. Educational

Evaluation and Policy Analysis, 42(10), pp. 520-550.

Randstad (2022). Studenten aan het werk. www.randstad.be/s3fs-media/be/

public/2022-06/2022_Randstad_studentenstudie.pdf

Soete, L. (2008). Optimalisatie en rationalisatie van het hoger onderwijslandschap en -aanbod.

Brussel: Ministeriële commissie optimalisatie en rationalisatie in het hoger onderwijs.

chrome-extension://efaidnbmnnnibpcajpcglclefindmkaj/https://onderwijs.vlaanderen.be/

a Thema Thema T

sites/default/files/2021-07/Optimalisatie%20en%20rationalisering%20van%20het%20

hoger%20onderwijslandschap%20en%20aanbod%20%28pdf%2C%20134%20p.%29.

pdf

Vancaeneghem, J. (2023). Rectoren willen tot 2.000 euro inschrijvingsgeld: ‘Anders zien

onze universiteiten er straks uit als Oost-Europese gebouwen’. De Standaard.

www.standaard.be/cnt/dmf20230214_92391590

VLOR (2022). Advies over het voorontwerp van programmadecreet bij de begrotingsaanpassing

2022. Brussel: VLOR. s3-eu-west-3.amazonaws.com/vlor-prd/advice_final_attachments/

AR-AR-ADV-2122-023.pdf

VLOR (2022). Een gegarandeerde basisfinanciering voor het hoger onderwijs. www.vlor.be/

a Thema Thema Th

adviezen/een-gegarandeerde-basisfinanciering-voor-het-hoger-onderwijs

Noten

1 In Nederland zijn dit de Associate degrees.

2 Bron: dataset Educational Finance Indicators, stats.oecd.org

3 ‘Markt-economisch denken’ verwijst naar een benadering of mindset die sterk gericht

is op marktmechanismen, marktwerking en economische principes bij het analyseren,

plannen en nemen van beslissingen binnen een economisch systeem. Dit omvat het

a Thema Thema Th

geloof in de efficiëntie van vrije markten, het belang van concurrentie, vraag en aanbod,

prijsmechanismen en het minimaliseren van overheidsinterventie in economische

activiteiten. Markteconomisch denken wordt vaak geassocieerd met neoliberale

economische ideologieën die pleiten voor een vrije markt en een beperkte rol voor de

overheid in economische aangelegenheden.

4 Professor Gobelijn is een personage uit de Vlaamse stripreeks Jommeke: een excentrieke

wetenschapper en uitvinder die Jommeke en zijn vrienden regelmatig helpt met zijn

uitvindingen en kennis. Hij stelt zichzelf voor als ‘professor in alles’.

5 In Vlaanderen zijn er 3632 beroepskwalificaties omschreven (op 21 november 2023).

www.vlaamsekwalificatiestructuur.be

Thema Thema The

6 onderwijs.vlaanderen.be/nl/directies-administraties-en-besturen/hoger-onderwijs/

projecttoelagen-voorsprongfonds-voor-hogescholen-en-universiteiten

7 www.surf.nl


Thema Thema

De Vlaamse hogescholen staan voor allerlei maatschappelijke uitdagingen, maar stoten op structurele drempels in

het huidige financieringssysteem. Tomas Legrand en Esther Holleman beschrijven welke bouwstenen er volgens

hen nodig zijn om het systeem toekomstbestendig te maken.

Eenvoud, transparantie en vertrouwen

Naar een duurzaam model voor groei en innovatie

Tomas Legrand & Esther Holleman

Vlaamse Hogescholenraad, Brussel

ij de invoering van het huidige financieringsmodel

B

in 2008 formuleerde de Vlaamse overheid een

aantal doelstellingen: participatie in het hoger onderwijs

bevorderen, een succesvolle uitstroom bevorderen,

democratisering, toegankelijkheid en gelijke

kansen garanderen, een doelmatig en rationeel aanbod

stimuleren, flexibele trajecten gepast financieren en de kwaliteit

van onderwijs en onderzoek stimuleren. Deze doelstellingen

blijven vandaag – gegeven hun algemeenheid – nog

steeds relevant.

In academiejaar 2023-2024 schreven meer dan 145.000 studenten

zich in aan de Vlaamse hogescholen. Jaarlijks studeren

daar ongeveer dertigduizend studenten af met een

bachelor- of graduaatsdiploma. De impact van deze alumni

op de arbeidsmarkt kan moeilijk worden onderschat.

De afgestudeerden gaan aan de slag in tal van cruciale sectoren,

zoals de zorg, het onderwijs, de industrie, de handel, de

overheid, de social-profitsector en de kunsten.

Deze dertigduizend hogeschoolstudenten vinden na hun

studie bijzonder vlot hun weg naar de arbeidsmarkt: bijna

98 procent van de studenten met een hogeschooldiploma

is binnen het jaar aan het werk (met uitzondering van de

studenten die verder studeren, vaak ook met succes). Maar

ook later in de loopbaan blijkt het beschikken over een graduaats-

of bachelordiploma een belangrijke troef.

Twee gebeurtenissen hebben het huidige financieringssysteem

van de hogescholen rechtstreeks beïnvloed: het Hogescholendecreet

van 13 juli 1994 en het Financieringsdecreet

van 2008, ondertussen allebei opgeheven en opgenomen in

de Codex Hoger Onderwijs.

Financiering

Thema Thema Them

hema Thema Them

hema Thema Them

hema Thema Them

Het Hogescholendecreet van 1994 had een verregaande

impact op de structuur van de hogescholen. Een van de

ingrijpendste kernpunten van het decreet was de vraag

van de Vlaamse overheid naar schaalvergroting, waardoor

de hogescholen moesten fusioneren (van 164 overwegend

kleine hogescholen naar uiteindelijk zestien vandaag).

Deze fusies werden dan wel financieel aangemoedigd,

tegelijk belemmerde de financiering het beleid door de

invoering van een gesloten enveloppefinanciering, die

onvoldoende rekening hield met de stijgende studentenpopulatie.

Een haast permanente rationalisatie was het

gevolg, nauwelijks bijgebeend door extra inspanningen van

de Vlaamse overheid.

Het Financieringsdecreet van 2008 voerde een nieuw

financieringsmodel in waaraan de Vlaamse overheid enkele

strategische doelstellingen koppelde, zoals het versterken

ema Thema Thema

ema Thema Thema

Hogeschoolstudenten

ma Thema Thema

vinden na hun studie

bijzonder vlot hun weg

naar de arbeidsmarkt

ma Thema Thema T

17


ema Th

18

2-24

Financiering

ema Thema Thema

van de kwaliteit van onderwijs en onderzoek, het verbreden

van de toegang tot het hoger onderwijs en het versterken

van de doelmatigheid van het hogeronderwijsbestel.

De bedoeling was een transparant en voorspelbaar systeem

te ontwikkelen, met een onderwijssokkel berekend

op basis van het aantal opgenomen studiepunten, en een

variabel onderwijsdeel op basis van het aantal opgenomen

studiepunten maar ook verworven studiepunten en

behaalde diploma’s. In de verdere verwerking van deze

gegevens wordt dit amalgaam aan financieringspunten

nog eens vermenigvuldigd met een puntengewicht en met

correctie factoren op basis van de instroom, doorstroom en

uitstroom van beursstudenten, studenten met een functiebeperking

en werkstudenten.

Wat de basisfinanciering voor onderzoek betreft is er voor

de universiteiten een onderzoekssokkel en een variabel

onderzoeksdeel voorzien. De parameters voor de berekening

zijn erg kwantitatief en competitief. Voor de hogescholen

blijft de onderzoeksfinanciering een gekleurde

geldstroom die maar niet structureel ingebed geraakt.

Het financieringsmodel is behoorlijk ambitieus, ingenieus

en complex, maar het systeem was bij invoering meteen ook

in hetzelfde bedje ziek als het vorige. Het werkt namelijk

op basis van een (bijna) gesloten enveloppe, met een zeer in

de tijd vertraagde en beperkte aanpassing (het zogenaamde

‘kliksysteem’) van de globale enveloppe voor de sector. Wanneer

de hele sector het goed doet, mede geïnspireerd door

de prikkels die in het model worden gegeven, dan verdunt

met andere woorden de soep.

Nobel en fair

Is dan alles kommer en kwel? Neen hoor. Als grote sterkte

zien we de stabiliteit van het systeem. Het zit inmiddels

diep ingebakken in de administratie van de overheid en van

de instellingen en kan dus vrij goed worden gemonitord.

Daarnaast streeft het – minstens naar intenties – doelstellingen

na die velen in het hoger onderwijs belangrijk en

nobel vinden. En ten slotte bevat het heel veel checks-andbalances,

waardoor we het systeem globaal genomen als

fair ervaren.

Verder kunnen we vaststellen dat we hiermee beschikken

over een objectieve, mathematische ‘verdeeltechniek’, die

iedereen kent en erkent en die ons dus een voortdurend

debat met de overheid en getouwtrek tussen de instellingen

bespaart.

Een derde sterk punt van deze bekostigingsaanpak is

zonder twijfel dat de middelen, na complexe berekeningen

met heel veel parameters, uiteindelijk worden uitgedrukt

in één (of een beperkt aantal) lumpsum(s). De hogescholen

en universiteiten krijgen daarmee beleidsruimte om hun

onderwijs en hun onderzoek kwaliteitsvol, innovatief en studentgericht

vorm te geven, met oog voor specifieke noden

van studenten, sectoren en regio’s. Een grondig uitgebouwd

Het systeem was bij

ma Thema Thema

invoering meteen ook

in hetzelfde bedje ziek

als het vorige

ma Thema Thema T

intern en extern kwaliteitstoezicht toetst en borgt het kwalitatieve

resultaat van die beleidsruimte.

Ongewenste effecten

a Thema Thema T

De sterke punten ten spijt stellen we helaas ook een aantal

aandachtspunten, ja zelfs tekortkomingen vast. En dat niet

alleen in de details, maar zelfs in de meest principiële uitgangspunten.

De ontwerpers van het model zijn met name

uitgegaan van de premisse dat je het hoger onderwijs in

de volledige breedte en diepte beleidsmatig kunt sturen via

zijn bekostiging. Het motto lijkt: stop alle maatschappelijke

en politieke hogeronderwijskeuzes in de mathematische

bekostigingsformule en alle instellingsbesturen, directies

en docenten lopen meteen in de pas, als goede homines

economici.

Uit ervaring weten we dat een incentiverend beleid inderdaad

kan werken, mits het gaat over een zeer beperkt

aantal zeer duidelijke doelstellingen en middelen, beperkt

in de tijd, waarbij de beloning snel volgt en mensen die

direct betrokken zijn bij het behalen van het resultaat deze

beloning concreet ervaren. Meestal vormt een incentive

bovendien ‘een welkom extraatje’, naast of boven op een

basisvergoeding die vrij eenvoudig en structureel tot stand

komt. Tegen zowat al deze eigenschappen van werkend

incentiverend beleid wordt echter gezondigd. Het Vlaamse

bekostigingsmodel bestaat uit een complex geheel van

incentives, waarvan de ‘beloning’ slechts jaren later komt, in

de lumpsumfinanciering van de universiteit of hogeschool.

De incentives vertalen zich enkel in de basisfinanciering, en

de ontvangers beleven deze helemaal niet als een extraatje.

Het lijkt de moeite om het financieringsmodel eens te laten

toetsen op effectiviteit door gedragsonderzoekers, alvorens

alweer een debat te voeren over het ‘draaien aan de knoppen’

vanuit steeds diezelfde niet bewezen premisse.

a Thema Thema T

a Thema Thema Th

a Thema Thema Th

Thema Thema The

Naast onzekere en te toetsen premisses zijn er ook harde

kwantitatieve uitdagingen. Het financieringsmodel zoals

het sinds 2008 bestaat voor het Vlaamse hoger onderwijs,

leidt tot enkele ongewenste effecten. We stellen vast dat


Thema Thema

de huidige financiering niet afgestemd is op de gestegen

studentenpopulatie en de toegenomen werkingskosten.

Een van de oorzaken is het niet toepassen van de bepalingen

in de Codex Hoger Onderwijs. De werkingsmiddelen

(20 procent van de financiering, naast 80 procent personeelsmiddelen)

worden al enkele jaren niet meer aangepast

aan de stijgende levensduurte. Hetzelfde geldt voor de

investeringsmiddelen. Door de middelen jaar na jaar niet of

slechts gedeeltelijk te indexeren wordt de jaarlijkse kleine

besparing over langere termijn bekeken een substantiële

uitholling van de koopkracht. En dit terwijl de kosten voor

infrastructuur, nutsvoorzieningen en mobiliteit wel degelijk

objectief toenemen.

Een andere problematiek is het ontbreken van een lineaire

relatie tussen bekostiging en de omvang van de studentenpopulatie.

De studentenpopulatie bepaalt hoe we de middelen

over de instellingen verdelen, maar niet de omvang van

de te verdelen middelen zelf. In het huidige financieringssysteem

is voorzien dat de middelen jaar na jaar met maximaal

2 procent stijgen of dalen als de studiepunten met

respectievelijk minimaal 2 procent stijgen of dalen. Bovendien

gebeurt dit met een vertragend effect: de zogenoemde

‘klik’ wordt toegepast op een traag voortschrijdend gemiddelde

over vele jaren. Concreet betekent dit dat wanneer de

studentenaantallen snel toenemen dit een geleidelijk effect

heeft via het meerjarengemiddelde, dat wanneer het met

(meer dan) 2 procent toeneemt leidt tot een aanpassing van

de globale middelen met 2 procent. Dit fors afremmende

systeem leidt er bij groei van de studentenpopulatie toe dat

de gemiddelde basisbekostiging per voltijdse student constant

afneemt.

Daarnaast zien we in de praktijk dat ook de decretaal vastgelegde

automatische kliks binnen het financieringssysteem

voorwerp zijn van terugkomende politieke beslissingen en

niet altijd worden toegekend. Doordat dit in de wetgeving

voorziene bijsturingsmechanisme niet gegarandeerd blijkt,

kunnen de instellingen niet rekenen op een voorspelbaar

financieringssysteem en hebben ze maar beperkte mogelijkheden

om hun budgetten correct te plannen. Het kliksysteem

is momenteel in het bijzonder heel schrijnend voor de

Het gebrek aan voorspelbaarheid

en de uitholling

van de middelen leiden

tot hyperconcurrentie

Financiering

Thema Thema Them

graduaatsopleidingen, die dit academiejaar met 10 procent

stegen ten opzichte van het voorgaande. Graduaatsopleidingen

zijn zeer maatschappelijk relevant, met zeer veel

verwachtingen vanuit de bedrijfswereld, en groeiend.

Maar ondergefinancierd.

hema Thema Them

Gekleurde middelen

De Vlaamse overheid investeert in het hoger onderwijs,

maar doet dit steeds vaker door middel van het toekennen

van zogenoemde gekleurde middelen, die instellingen aan

specifieke doelen dienen te besteden. Gekleurde middelen

toevoegen is niet hetzelfde als de basisfinanciering welvaartsvast

maken. Er staat bijkomend werk tegenover, er

zijn bijna altijd tijdsintensieve aanvraag- en rapporteringsverplichtingen

aan verbonden, gevolgd door controles.

Hoewel wij dus geen fan zijn van gekleurde middelen,

althans zolang de basisfinanciering niet geborgd is, hebben

ze ten minste nog de verdienste dat er een financiële

tegemoetkoming is voor het extra werk. Heel wat nieuwe

regelgeving leidt ook tot bijkomende opdrachten zonder

dat er extra financiële middelen tegenover staan of zonder

het in kaart brengen van de financiële impact voor de

instellingen. Denk aan interne audits, risicomanagement,

klokken luidersregelingen of het decreet over de instroom

en het optimaliseren van de studie-efficiëntie, waarin naast

positieve ambities ook gedetailleerde werkinstructies op

microniveau staan vermeld.

hema Thema Them

hema Thema Them

Een van de doelstellingen bij de invoering van het financieringsmodel

was voorspelbaarheid en transparantie.

De combinatie echter van een complexe set aan parameters

enerzijds en de beslissingen van de overheid over de budgetten

anderzijds maakt het moeilijk om effectief vooruit te

plannen. Bovendien zorgt het complexe systeem ervoor dat

het onduidelijk wordt hoe de financiering uiteindelijk beïnvloed

wordt. Er is geen duidelijke link tussen de parameters

of incentives en de uiteindelijke uitkomst.

Vele actoren in het Vlaamse hogescholenonderwijs geloven

in een hoger onderwijs waarin een zekere competitiviteit zit

ingebakken. Deze daagt instellingen en medewerkers uit

om te innoveren, om dingen in vraag te stellen, om elkaar

te inspireren, om beter te doen et cetera. Het gebrek aan

voorspelbaarheid en de voortdurende uitholling van de middelen

leiden echter tot hyperconcurrentie tussen de actoren,

waarbij defensie van het bestaande belangrijker wordt dan

het bepalen van de toekomst.

ema Thema Thema

ema Thema Thema

ma Thema Thema

Het praktijkgericht onderzoek aan de hogescholen ontvangt

zijn financiering via diverse wegen, waarvan de

belangrijkste pijler de PWO-middelen (Projectmatig Wetenschappelijk

Onderzoek) zijn. De decreetgever vat deze op

als een projectmatige financiering voor praktijkgerichte

onderzoeksprojecten van bepaalde duur en als financiering

voor de nodige omkadering of randvoorwaarden. Er is geen

ma Thema Thema T

19


ema Th

20

2-24

Financiering

ema Thema Thema

structurele duurzame financiering voor onderzoek, dit in

tegenstelling tot bij universiteiten. De projectmatige financiering

rijmt slechts ten dele met de doelen van praktijkgericht

wetenschappelijk onderzoek, namelijk innovatie

van en duurzame impact op het werkveld en/of de maatschappij.

Structurele samenwerking, duurzame onderzoeksagenda’s

en expertiseopbouw en valorisatie naar de praktijk

zijn cruciaal, zowel voor de kwaliteit van het onderzoek als

voor de kruisbestuiving tussen het hoger onderwijs en het

werkveld.

Bouwstenen voor nieuw model

Alleen een vernieuwd financieringsmodel dat transparant

en welvaartsvast is, en dat rekening houdt met de werkelijke

studentenaantallen, kan de hogescholen ondersteunen in

hun ambities voor een sterk hoger onderwijs en praktijkgericht

onderzoek. Daar zijn verschillende bouwstenen

voor nodig.

Borg de basisfinanciering

Een gegarandeerde en stabiele financiering biedt zekerheid

voor de hogescholen om hun kernopdrachten te kunnen

blijven uitvoeren. De hogescholen zetten in op innovatief

onderwijs en onderzoek; ze gaan steeds op zoek naar mogelijkheden

om het onderwijs nog performanter, innovatiever

en effectiever aan te bieden en te organiseren. Door hun

praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek dragen ze bij

aan het ontwikkelen van innovatieve oplossingen voor maatschappelijke

en arbeidsmarktgerelateerde uitdagingen.

Om vernieuwende onderwijsprocessen te kunnen blijven

ontwikkelen en het praktijkgericht onderzoek verder uit

te bouwen, moeten de hogescholen beroep kunnen doen

op voldoende zekere financiële ruimte en ondersteuning.

Om effectief vooruit te kunnen plannen en om de voorspelbaarheid

te verhogen, is het onontbeerlijk dat de overheid

de vastgelegde middelen daadwerkelijk toekent: dat ze

groeipaden naleeft en uitvoert wat decretaal ingeschreven

is. Dat betekent enerzijds dat ze werkings-, investerings- en

aanvullende middelen consequent indexeert en anderzijds

Open-end financiering

hoeft helemaal niet

te resulteren in

een blanco cheque

dat ze de evidente toepassing van het vertragende kliksysteem

niet voorstelt als een ‘gunst’. Het kliksysteem is een

decretaal vastgelegd principe, afgeleid van een kwantitatief

criterium, dat het niet verdient om jaar na jaar in vraag te

worden gesteld. Een nieuw financieringssysteem kan alleen

de nodige baten opleveren als het de welvaartsvastheid

garandeert en de evolutie van het aantal studenten volgt.

Elke student telt.

ma Thema Thema

Overweeg open-end

Door de bevolkingsgroei en de belangstelling van nieuwe

groepen studenten voor het onderwijs aan de hogescholen

zullen de studentenaantallen de komende jaren wellicht nog

verder stijgen. De verdere democratisering van het hoger

onderwijs, maar ook de maatschappelijke wens om hoogkwalitatief

onderwijs aan te bieden vereisen een financiering

die de toekomstige groei kort op de werkelijkheid volgt.

Het kliksysteem lijkt niet voor een voldoende evenwicht te

hebben gezorgd tussen werkelijkheid en geleidelijkheid.

Een open-end financiering, afgesteld op de huidige behoeften

en prestaties van de hogescholen, is dan een alternatieve

benadering om met de uitdagingen om te gaan. Open-end

financiering zou hogescholen de flexibiliteit bieden zich aan

te passen aan een groeiende studentenpopulatie, wijzigende

en actuele onderwijs- en onderzoeksprioriteiten et cetera.

Een open-end financieringsmodel kan de hyperconcurrentie

tussen de instellingen verminderen, wat de kwaliteit van het

onderwijs en onderzoek verder ten goede komt. Ook biedt

het meer voorspelbaarheid en transparantie, wat essentieel

is voor de effectieve planning en het budgetbeheer van de

hogescholen. Maar ook voor de overheid is open-end financiering

planbaar vanuit monitoring, vanuit statistiek, vanuit

het definiëren van maatschappelijke ambities voor Vlaanderen

et cetera. Het hoeft dus helemaal niet te resulteren in

een blanco cheque.

ma Thema Thema T

a Thema Thema T

a Thema Thema T

a Thema Thema Th

Visie op studierendement

Hogeschoolopleidingen hebben voor de overheid een uitstekende

investering-rendementverhouding. Na een opleiding

van twee jaar in de graduaatsopleidingen of drie jaar in de

professionele bacheloropleidingen studeren hogeschoolstudenten

af met een volwaardig en internationaal genormeerd

hogeronderwijsdiploma, waarop ze zeer snel

inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt. Het zinvol en bewust

omgaan met de leerladder en erover waken dat studenten

op het juiste moment op de juiste plek in het hoger onderwijs

terechtkomen is niet alleen onze morele plicht, maar

heeft ook belangrijke budgettaire consequenties. Vanuit een

waaierstrategie kunnen we heel andere oplossingen formuleren

voor het vinden van een goede balans tussen watervalen

zalmtrajecten. Dat is goed voor de student, en het is

meteen ook zeer maatschappelijk rendabel.

Hogescholen en universiteiten hebben beide hun betekenis,

hun rol en hun bijhorende verantwoorde kost, maar

een globale visie over oriëntering en studieloopbanen lijkt

a Thema Thema Th

Thema Thema The


Thema Thema

Een nieuw model

moet zich kenmerken

door eenvoud en

welvaartsvastheid

te ontbreken. Echter, alle systemen van budgetbeheersing

in de Vlaamse begroting ten spijt, is het gebrek aan een

heldere visie over de studieoriëntatie potentieel oorzaak van

een belangrijke meer- of minderkost, als gevolg van studiekeuze

door kandidaat-studenten, ouders en omgeving,

zonder duidelijk en zinvol referentiekader over het globale

Vlaamse hogeronderwijsaanbod. Deze meer- of minderkost

gerelateerd aan de studiekeuze kan nochtans significant zijn

voor de Vlaamse begroting.

Beperk het debat over studierendement niet tot het – vaak

erg karikaturaal voorgestelde – studeer- en begeleidingsgedrag

van studenten en docenten. Bekijk op een structureler

niveau waar we als maatschappij met ons gehele

hoger onderwijs willen uitkomen. Ontwikkel een echte visie

op het beoogde rendement van hoger onderwijs. Zonder

zo’n visie dreigt het debat de ene dag te gaan over de doorstroomstatistiek,

de andere dag over de onderwijskwaliteit,

zonder enige vorm van connectie tussen beide.

Waardeer praktijkgericht onderzoek

Een gedetailleerde analyse van de OESO (Organisatie voor

Economische Samenwerking en Ontwikkeling) 1 van de

financiering van het hoger onderwijs in Vlaanderen toont

aan dat de huidige basisfinanciering voor praktijkgericht

onderzoek in hogescholen te laag is om hogescholen in

staat te stellen hun onderzoekscapaciteiten ten volle te ontwikkelen

en aan hun wettelijk vastgelegde onderzoekstaken

te voldoen. We zijn ervan overtuigd dat de hogescholen, met

hun netwerk van professionals in de verschillende sectoren,

een drijvende kracht in innovatie ‘op de werkvloer’ kunnen

zijn. In de omliggende landen is er een tendens waarbij

praktijkgericht onderzoek hogere financiering krijgt om

te voldoen aan de verhoogde ambities en doelstellingen.

Om de vooraanstaande internationale positie van praktijkgericht

onderzoek in Vlaanderen te blijven behouden zijn

dus bijkomende investeringen nodig.

Met een volwaardige structurele basisfinanciering voor

praktijkgericht onderzoek kunnen de hogescholen nog

sterker inzetten op samenwerking en innovatie met het

werkveld, duurzame expertiseopbouw realiseren en

(middel)langetermijnonderzoeks- en innovatieagenda’s

Financiering

Thema Thema Them

uitvoeren, en het aandeel externe financiering van praktijkgericht

onderzoek verhogen.

Heb vertrouwen

Gezien de complexe uitdagingen waarmee het hoger

onderwijs in Vlaanderen zich ziet geconfronteerd, zou de

Vlaamse overheid best een beleidsbenadering hanteren

gesteund op vertrouwen in het professionalisme en de

intenties van de hogescholen. Een beleid in open dialoog

en in lijn met ambitieuze politieke doelstellingen kan de

sleutel zijn tot het aanpakken van de huidige financieringsproblematieken.

Het vermijden van micromanagement is

essentieel: vertrouw erop dat de hogeronderwijsinstellingen

zorgvuldig omspringen met de overheidsfinanciering en

inzetten op kwaliteitsvol en innovatief onderwijs, onderzoek

en dienstverlening.

hema Thema Them

hema Thema Them

Een nieuw of vernieuwd financieringsmodel moet zich

kenmerken door eenvoud, welvaartsvastheid, een weerspiegeling

van de studentenpopulatie en het afbouwen van de

huidige hyperconcurrentie tussen hogeronderwijsinstellingen

naar het niveau van de gezonde competitie. Mikken op

een transparanter model is van belang om de voorspelbaarheid

te vergroten en de financiële planning van hogescholen

te faciliteren. De implementatie van een afgeleide van een

open-end financiering kan meer flexibiliteit en dynamiek

brengen in het hogeronderwijslandschap.

Het streven is om een evenwichtig en effectief financieringskader

te creëren dat bijdraagt aan de maatschappelijke

ambities voor kwalitatief hoger onderwijs en praktijkgericht

onderzoek. Een kader dat de innovatiekracht van het

hoger onderwijs versterkt, waardoor dat een cruciale rol

blijft spelen in de toekomstige ontwikkeling van Vlaanderen,

in het bijzonder ook in een internationaal perspectief.

Het financieringsmodel is een belangrijk middel om deze

visie te kunnen realiseren, maar is niet het doel op zich.

hema Thema Them

ema Thema Thema

ema Thema Thema

Tomas Legrand

is algemeen directeur van Arteveldehogeschool en voorzitter

van de werkgroep financieringsbeleid van de Vlaamse

Hogescholenraad

Esther Holleman

is beleidsadviseur hogeschoolbeheer bij de Vlaamse

Hogescholenraad

ma Thema Thema

Noot

1 OESO (2021). Resourcing Higher Education in the Flemish Community of Belgium. Higher

Education. OECD Publishing.

ma Thema Thema T

21


ema Th

De discussie over de financiering van het hoger onderwijs richt zich in Nederland vaak op de ongewenste effecten

van het variabele, studentafhankelijke deel. Behoeft het bekostigingsmodel op dat onderdeel aanpassing?

Bureau Berenschot deed onderzoek.

De optimale balans tussen vast

en variabel

Stabiliteit en flexibiliteit

22

2-24

Financiering

ema Thema Thema

ma Thema Thema

ma Thema Thema T

a Thema Thema T

Susanne de Zwart

Berenschot, Utrecht

a Thema Thema T

e inrichting van de bekostiging van het hoger

D

onderwijs door de overheid is zowel in de Tweede

Kamer als in de sector zelf een regelmatig terugkerend

thema. Recent heeft, mede vanwege de

kabinetsformatie, het ministerie van Onderwijs,

Cultuur en Wetenschap (OCW) een verdiepende analyse

gemaakt van de voor- en nadelen van verschillende

bekostigingsvarianten. 1 De recente discussies over

het bekostigingsmodel richten zich op een waaier aan

benoemde ongewenste effecten, zoals de sterke toename

van het aantal internationale studenten, de prestatiedruk

bij studenten en de betaalbaarheid van de regionale

opleidingen- en onderzoeksinfrastructuur bij krimp van

de studentenaantallen. Ook de zogenoemde ‘academic

drift’, de maatschappelijke waardering van het hbo (hoger

beroepsonderwijs) ten opzichte van het wetenschappelijk

onderwijs, wordt in dit rijtje genoemd. De oorzaak van (de

versterking van) de ongewenste effecten zou onder andere

liggen in de wijze waarop de overheid het onderwijs van de

instellingen bekostigt, en in de ‘economische prikkelwerking’

die daarvan uitgaat.

In opdracht van het ministerie van OCW heeft adviesbureau

Berenschot in 2021 een onderzoek uitgevoerd 2 dat

zich richtte op de volgende vragen: hoe gaat (economische)

prikkelwerking van het bekostigingsmodel in het hoger

onderwijs in zijn werk? En wat is de zienswijze van de

instellingen en andere stakeholders als het gaat om een

optimale verhouding tussen vaste en variabele financiering

in de onderwijsbekostiging? 3

Drie overwegingen

In Nederland hebben drie overwegingen een dominante

rol gespeeld in het bepalen van de verhouding tussen vaste

en variabele financiering binnen de onderwijsbekostiging:

het anticiperen op stijgende dan wel dalende studentenaantallen

door het vergroten of verkleinen van de afhankelijkheid

van studentenaantallen, het verhogen van de

transparantie en het creëren van een voorspelbaar middelenperspectief.

Daarnaast is in grote lijnen een verschuiving

in zienswijze zichtbaar van een financiering die de werkelijke

kosten probeert te benaderen naar een financiering op

afstand en op grond van prestaties.

Met variabele bekostiging heeft de overheid getracht flexibiliteit

in de bekostigingssystematiek in te bouwen om

veranderingen, zoals studentenaantallen, sneller te vertalen

naar de rijksbijdrage. Vaste bekostiging is er om voor meer

stabiliteit en zekerheid te zorgen voor langetermijninvesteringen

en innovatie. Deze overwegingen passen ook binnen

de bredere besturingsfilosofie waarin de autonomie van de

instellingen centraal staat en het Rijk de voorkeur geeft aan

sturen op afstand, en waarbij de centrale overheid dus in

mindere mate directe invloed op het systeem probeert uit

te oefenen.

a Thema Thema Th

a Thema Thema Th

Thema Thema The


Thema Thema

Om zicht te krijgen op een optimale verhouding is het ook

van belang de vaste voet apart te beschouwen. De huidige

samenstelling van de vaste voet per instelling is het resultaat

van een historische opeenstapeling van maatregelen en

eerdere afspraken. In de kern is het werken met een vaste

voet in de rijksbekostiging ooit in het leven geroepen om

rekening te houden met de vaste kosten van instellingen,

zoals personeel, onderzoeksinfrastructuur en huisvesting.

De vaste voet bestond al ver voor de jaren tachtig en de verdeling

ervan is door de jaren heen op basis van historische

afspraken tot stand gekomen. Al met al valt op dat het nu

grotendeels onnavolgbaar is welke afspraken er ten grondslag

hebben gelegen aan de verdeling van de vaste voet over

instellingen zoals die nu plaatsvindt. Hierdoor is er geen

duidelijke beleidsmatige en financiële onderbouwing te

geven voor de huidige percentages binnen de vaste voet die

de verschillen tussen instellingen (in het hbo, in het wetenschappelijk

onderwijs en tussen beide sectoren) verklaart.

Nederland is hierin overigens niet uniek. Ook in drie

onderzochte buitenlandse casussen, Denemarken, Italië en

Vlaanderen, is een zoektocht van de verschillende overheden

zichtbaar naar de ideale mix tussen vaste en variabele

bekostiging. Het verschuiven van de verhouding wordt dan

ook telkens als correctiemechanisme gezien. Daarbij is grofweg

het stimuleren van kwaliteit gekoppeld aan variabele

bekostiging (met meetbare resultaten zoals diplomarendement)

en continuïteit vooral aan vaste bekostiging. Er zijn

veel parallellen in de denkwijze over de verhouding. Landen

waar de bekostiging geheel vast dan wel geheel variabel was,

zijn daarop teruggekomen; daar zoekt de overheid naar een

nieuw evenwicht in de verhouding vast-variabel ten behoeve

van continuïteit, transparantie en meebewegen met groei of

krimp, en voegt ze aan de verhouding outputindicatoren toe

om kwaliteit te stimuleren. In de drie onderzochte landen

achten de overheden, net als in Nederland, het vaststellen

van de hoogte van een vaste voet complex, en is er discussie

over de samenstelling ervan.

Geen eenduidige werking

Het onderzoek liet zien dat er puur financieel gezien geen

sprake is van een eenduidige prikkelwerking als een landelijke

overheid besluit de verhouding tussen vaste en variabele

onderwijsbekostiging te wijzigen. De reden daarvoor is

dat het effect van het aanpassen van de verhouding van de

onderwijsbekostiging voor hbo-instellingen een stuk groter

is dan voor universiteiten. Dit komt door het grotere aandeel

van het onderwijsdeel ten opzichte van de totale inkomsten

voor hogescholen in vergelijking met universiteiten.

Ook binnen het wetenschappelijk onderwijs en het hbo zijn

er verschillen tussen instellingen als het gaat om de verhouding

tussen vast en variabel. Sommige instellingen hebben

van oudsher een hogere vaste voet dan andere. Dit betekent

dat het op macroniveau aanpassen van de verhouding

vast-variabel in het onderwijsdeel verschillend uitwerkt voor

Financiering

Thema Thema Them

individuele instellingen. Daarnaast zijn er grote verschillen

tussen instellingen in omvang en in sectoren waarin ze

actief zijn.

Ten slotte zijn er verschillen in de aard en context van het

hbo ten opzichte van het wetenschappelijk onderwijs die

leiden tot andere effecten bij verschuiving van de verhouding

vaste en variabele bekostiging. Zo zal het hbo in de

komende jaren, in tegenstelling tot het wetenschappelijk

onderwijs, te maken hebben met een voorspelde krimp;

voor het wetenschappelijk onderwijs geldt momenteel een

groeiscenario. Daarnaast is de verwevenheid van onderwijs

en onderzoek met name van belang in het wetenschappelijk

onderwijs en in toenemende mate ook in het hbo.

Fluctuaties in studentenaantallen werken in het wetenschappelijk

onderwijs wel door in de variabele onderwijsbekostiging,

maar veel minder in de onderzoeksbekostiging,

terwijl deze naar de aard van een universiteit verweven

zijn. De verhouding tussen vaste en variabele bekostiging

in het onderwijsdeel kun je daarmee niet los zien van de

onderzoeksbekostiging.

Kortom, het inzetten van een wijziging van de verhouding

tussen vaste en variabele bekostiging als eenduidig sturingsinstrument

lijkt daarmee niet opportuun.

hema Thema Them

hema Thema Them

hema Thema Them

Perverse prikkels

Bestuurders die we voor het onderzoek interviewden zeiden

moeite te hebben met de term ‘(economische) prikkelwerking’

en met termen als ‘perverse prikkels’. De manier

waarop het Rijk de middelen voor het onderwijs verdeelt,

bepaalt volgens de geïnterviewden niet of maar zeer beperkt

de strategische keuzes van bestuurders. Bovendien gaat

het om slechts een van de technische schakels in de totale

bekostiging vanuit het Rijk. Gedrag zoals sturen op ongewenste

concurrentie herkennen de meeste bestuurders dus

niet als zodanig.

Hogescholen die krimp voorzien en instellingen met veel

kleine opleidingen die te klein dreigen te worden om de

kwaliteit en betaalbaarheid in de toekomst te borgen,

voelen wel de urgentie om het aantal studenten op peil

ema Thema Thema

ema Thema Thema

Bestuurders zeiden

ma Thema Thema

moeite te hebben met

de term ‘economische

prikkelwerking’

ma Thema Thema T

23


ema Th

24

2-24

Financiering

ema Thema Thema

te houden en dus actief te gaan werven (eventueel in het

nadeel van opleidingen van andere instellingen). Er is naar

eigen zeggen druk op met name de brede hogescholen in

een krimpregio om hun infrastructuur van onderwijs en

onderzoek te kunnen borgen. Ditzelfde geldt voor kleine

landelijke opleidingen en instellingen breder – ook buiten

krimpregio’s – in het hoger onderwijs. De hogescholen

in krimpregio’s zien de instandhouding van onderwijs en

onderzoek op korte of middellange termijn als een existentieel

vraagstuk en beschouwen het verhogen van de vaste

voet als een oplossing.

Een landelijke wijziging in de verhouding vast-variabel raakt

de instellingen uiteraard wel. Zo kan een te grote variabele

financiering en daarmee een grotere onvoorspelbaarheid

leiden tot een conservatievere planning van langetermijninvesteringen

en vraagstukken rondom het behoud van

infrastructuur. Een te hoog aandeel vaste financiering kan

zorgen voor moeilijkheden bij het opstarten van nieuwe

opleidingen en het investeren in innovatie van opleidingen.

Dit raakt instellingen die innoveren en meebewegen met de

arbeidsmarktvraag en de vraag van studenten. Voorgaand

effect kan daarnaast sterker worden voor instellingen die

een ongunstige uitgangspositie hebben wat betreft de historisch

bepaalde vaste voet, de ontwikkeling in studentenaantallen

en/of de investeringsbehoefte.

De onderzochte buitenlandse casussen schrijven ongewenste

concurrentie deels toe aan veranderingen in de verhouding

tussen vaste en variabele financiering. Verder is te

zien dat een (te) grote vaste voet in andere landen ook leidt

tot niet langer uitlegbare verschillen in inkomsten tussen

instellingen, in de zin dat deze niet meer corresponderen

met de werkelijkheid, maar ook vanwege de beperkte transparantie

van een hoge vaste voet. Ten slotte is in de buitenlandse

casussen te zien dat een sterkere focus op output- of

kwaliteitsindicatoren in sommige gevallen leidt tot hogere

prestaties op indicatorniveau, maar ook tot discussies op

nationaal niveau over de vraag of deze indicatoren wel

daadwerkelijk de beoogde kwaliteit van het hoger onderwijs

weerspiegelen.

Sturend of faciliterend

Welke implicaties hebben de genoemde inzichten voor het

bepalen van de optimale verhouding tussen variabele en

vaste onderwijsbekostiging voor het Nederlandse hoger

onderwijs in de toekomst? Bij het beantwoorden van die

vraag is het allereerst noodzakelijk te bepalen waar het

woord ‘optimaal’ in dit geval voor staat. Een verhouding

kun je immers alleen als optimaal bestempelen als deze

gekoppeld is aan een gewenste situatie. Hierbij is het vooral

belangrijk te bezien in welk breder instrumentarium aan

sturingsmogelijkheden de verhouding tussen vaste en variabele

financiering in de hogeronderwijsbekostiging valt, en

op welke manier het instrument dient te worden ingezet om

de gewenste situatie voor het Nederlandse hoger onderwijs

te bereiken. Zo kunnen instrumenten in theorie sturend

dan wel faciliterend zijn.

De verhouding tussen vaste en variabele bekostiging leent

zich technisch gezien niet als sturingsinstrument, omdat er

geen eenduidige prikkelwerking van uit kan gaan vanwege

de grote verschillen tussen instellingen. Een op voorhand

sturende benadering van de macroverhouding tussen een

vaste en een variabele onderwijsbekostiging ligt daarmee

ook niet voor de hand.

ma Thema Thema

Analoog aan het voorgaande zeggen bestuurders dat de

gekozen verhouding zo moet zijn dat de bekostiging hun

instelling met name stabiliteit, voorspelbaarheid en geleidelijke

beweging brengt, zodat ze hiermee houvast hebben

voor keuzes en plannen op de middellange en lange termijn.

De verhouding moet in hun ogen ‘goed’ staan, in die

zin dat deze adequaat is om de wettelijke en maatschappelijke

taken van de instellingen in hun uiteenlopende contexten

te faciliteren. De bestuurders benoemen nadrukkelijk

dat dit overigens ook geldt voor het totale landelijke instrumentarium

voor de hogeronderwijsinstellingen.

Dit is ook wat het Rijk ooit beoogde met de macroverhouding

tussen variabele en vaste financiering. De keuzes die

het nadien heeft gemaakt in die macroverhouding waren

ook steeds bedoeld om de instellingen te faciliteren in de

uitdagingen waarmee zij door de jaren heen te maken

hebben gehad. We kunnen vaststellen dat de minister, op

basis van de gekozen besturingsfilosofie van autonomie

voor instellingen, steeds terughoudend is geweest in directe

sturing. Het instrument van de macroverhouding tussen

variabele en vaste financiering heeft, afgezien van de prestatieafspraken,

nooit expliciet tot doel gehad te sturen op het

in de kern veranderen van het gedrag van instellingen. Landelijke

keuzes in de verhouding variabel-vast waren veeleer

bedoeld als correctiemechanisme bij (gevreesde) doorgeschoten

ongewenste ontwikkelingen.

ma Thema Thema T

a Thema Thema T

a Thema Thema T

a Thema Thema Th

Deel van het palet

Financiering hoort een afgeleide te zijn van visie en inhoudelijke

keuzes over de te realiseren doelstellingen. Ook de

verhouding tussen vaste en variabele onderwijsbekostiging

zou je idealiter moeten bezien als onderdeel van het gehele

palet van instrumenten, gericht op de gekozen (maatschappelijke)

doelen. Met andere woorden: het bepalen van de

juiste inrichting van het bekostigings- en overige sturingsinstrumentarium

zou een afgeleide moeten zijn van de

strategische vraag wat de samenleving landelijk en regionaal

met het hoger onderwijs wil.

Daarbij gaat het om de strategische afweging binnen

het trilemma kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid.

Het hbo en het wetenschappelijk onderwijs vergen

– doordat zij qua opgaven op dit moment wezenlijk van

elkaar verschillen – ook in de komende jaren een andere

a Thema Thema Th

Thema Thema The


Thema Thema

We kunnen vaststellen

dat de minister steeds

terughoudend is geweest

in directe sturing

benadering bij de afwegingen binnen dit trilemma. In het

hbo zal bijvoorbeeld met de verwachte krimp de vraag

steeds scherper gaan spelen welke regionale onderwijs- en

onderzoeks infrastructuur in stand moet worden gehouden.

Het gaat hier dan met name om de afweging tussen minimale

toegankelijkheid en (macro)doelmatigheid. Hierin zal

de overheid op systeemniveau een afweging moeten maken

welke infrastructuur landelijk en regionaal minimaal

gewenst is en hoe ze daarbinnen ook innovatie en groei op

sectorniveau kan accommoderen.

Voor het wetenschappelijk onderwijs is de situatie anders.

Dat verwacht de komende jaren een aanhoudende groei

in studentenaantallen, waarbij het van belang is de verwevenheid

van onderwijs en onderzoek te blijven borgen.

Daarnaast zal de overheid de omvang van het studentafhankelijke

aandeel van de financiering moeten beredeneren

vanuit de gewenste toegankelijkheid van het wetenschappelijk

onderwijs (maar dat geldt ook voor het hbo) in de

komende jaren. Hierbij speelt ook het vraagstuk van het

opvangen van (niet voorspelbare, soms onverklaarbare)

exponentiële groei bij specifieke opleidingen.

Nadat het ‘waartoe en wat’ is bepaald, is de vervolgvraag hoe

dit te bereiken – inclusief de omvang van de totale bekostiging,

de verhouding vaste-variabele onderwijsbekostiging

en de inzet van ander, niet-financieel sturingsinstrumentarium.

Bestuurders hechten aan een bekostigingsmodel dat

stabiliteit en voorspelbaarheid biedt, waardoor instellingen

in staat zijn hun langetermijnverplichtingen en -ambities

vorm te geven. De huidige praktijk laat zien dat elke aanpassing

op de macroverhouding voor individuele instellingen

anders kan uitpakken, met positieve en negatieve herverdeeleffecten.

Dit is vanuit beleidsmatig en exploitatieperspectief

van instellingen lastig.

Een andere belangrijke randvoorwaarde is transparantie.

De huidige gelaagdheid en historische ontwikkeling van

vaste bekostigingscomponenten maken het uitdagend

om een directe relatie te leggen tussen de vaste voet en

de opgaven van de instellingen. Het is wenselijk een heldere

logica te koppelen aan de opbouw van de vaste voet.

Bestuurders zeggen evenwel dat, gegeven de geschiedenis

Financiering

Thema Thema Them

en het ‘organische’ ontwikkelproces in de afgelopen decennia,

het van de grond heropbouwen van een vaste voet die

de werkelijke kosten probeert te benaderen te complex is.

Een toekomstgerichte pragmatische benadering, die erop

gericht is instellingen in staat te stellen hun opgaven voor

de komende jaren te realiseren, lijkt meer voor de hand

te liggen.

hema Thema Them

Weloverwogen mix

Nederland en andere onderzochte landen trachten met

een mix van variabele en vaste onderwijsbekostiging een

bestendig financieringssysteem voor het hoger onderwijs te

garanderen. De variabele bekostiging zorgt voor flexibiliteit

in de bekostigingssystematiek om veranderingen, zoals in

studentenaantallen, sneller te vertalen naar de rijksbijdrage.

Vaste bekostiging is er om te zorgen voor meer stabiliteit en

zekerheid voor langetermijninvesteringen en innovatie.

De aanpassing in de verhouding tussen vaste en variabele

bekostiging heeft, mede door de historisch gegroeide

opbouw van de vaste voet, verschillende effecten per

individuele instelling. Daarom is het niet opportuun een

wijziging in de verhouding als eenduidig sturingsinstrument

in te zetten. De optimale verhouding tussen vaste en

variabele financiering moet instellingen in staat stellen om

hun maatschappelijke opgaven nu en in een periode van

in ieder geval vijf jaar op een zeker kwaliteitsniveau uit te

voeren. Dat betekent ook dat dat er eerst overeenstemming

moet zijn over de landelijk en regionaal gewenste situatie

op de (middel)lange termijn. Daarbij moeten we rekening

houden met verschillen tussen hbo en universiteit, zowel

voor wat betreft de gewenste situatie als voor de uitgangssituatie.

Door een daarvan afgeleide, weloverwogen mix van

stabiliteit en flexibiliteit te hanteren, kun je een hogeronderwijssysteem

creëren dat zowel veerkrachtig als responsief is,

en dat bijdraagt aan de maatschappelijke en economische

doelstellingen van Nederland.

hema Thema Them

hema Thema Them

ema Thema Thema

ema Thema Thema

Susanne de Zwart

is sectorleider Onderwijs bij onderzoeks- en adviesbureau

Berenschot

ma Thema Thema

Noten

1 Kamerbrief 43151100 over bekostiging en bekostigingsvarianten hoger onderwijs,

19 december 2023.

2 Zwart, S. de, Berkhout, B., Das, L. e.a. (2021). Verkenning naar de optimale verhouding

tussen vaste en variabele onderwijsbekostiging in het hoger onderwijs. Berenschot.

3 Het onderzoek betrof het onderwijsdeel van de totale bekostiging. Voor het

wetenschappelijk onderwijs gaat het om gemiddeld 31 procent van de totale baten, voor

het hoger beroepsonderwijs om gemiddeld 70 procent van de totale baten.

ma Thema Thema T

25


ema Th

Een recente toekomstverkenning schetste drie perspectieven voor het Nederlandse hoger onderwijs. Ben Jongbloed en

Frans Kaiser gaan in op de vraag hoe de bekostigingsmethodiek er bij elk van die drie scenario’s uit zou moeten zien.

Hoe bekostigen we het stelsel van

de toekomst?

Antwoorden op de grote transformaties

26

2-24

Financiering

ema Thema Thema

ma Thema Thema

ma Thema Thema T

Ben Jongbloed & Frans Kaiser

a Thema Thema T

Universiteit Twente

en toekomstbestendig hogeronderwijsstelsel is

E

essentieel om antwoord te kunnen geven op de

trends en uitdagingen die zich voor Nederland aftekenen.

De hoofddoelen voor het stelsel, zoals gesteld

in de recente beleidsbrief 1 van de minister van

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), zijn een gezond

en sterk fundament, het ruimte geven aan divers talent en

het vergroten van de maatschappelijke impact van hoger

onderwijs en onderzoek.

Deze doelen betreffen de kwaliteit, toegankelijkheid en

doelmatigheid van het stelsel. Om ze te realiseren zijn

niet alleen voldoende investeringen in de volledige keten

van het onderwijs nodig, maar ook een adequaat beleidsinstrumentarium

dat onderwijsinstellingen en studenten

stimuleert. Onderdeel daarvan is een goed geïnformeerde

beleidsdialoog met een breed gedragen visie op het volledige

onderwijsbestel. Deze zal zijn vertaling moeten hebben

in – onder andere – een bekostiging die qua niveau, prikkels

en aanverwante regels de universiteiten en hogescholen in

de snel veranderende wereld in staat stelt om de drie hoofddoelen

waar te maken.

Er heerst een breed gedragen gevoel dat het huidige stelsel

van postsecundair onderwijs (middelbaar beroepsonderwijs

en hoger onderwijs) en onderzoek niet robuust genoeg is

voor de toekomst. Talloze reviews 2 , Tweede Kamerdebatten,

hervormingsvoorstellen en sterkte-zwakteanalyses wijzen

op knelpunten en bedreigingen. Een SWOT-analyse (zie

Tabel 1) toont de meestgenoemde sterktes en zwaktes in

het stelsel. Daarnaast moeten we bij het nadenken over de

toekomst ook kijken naar trends in de omgeving van het

stelsel – naar de kansen en de bedreigingen die zich zullen

voordoen, en die zich nu ook al aandienen.

Eimers en collega’s presenteren enkele voorstellen om het

stelsel toekomstbestendiger te maken in de toekomstverkenning

Vandaag is het 2040 3 . Deze verkenning, onderdeel

van de vernieuwde 4 beleidscyclus van OCW en gemaakt na

een uitgebreide consultatie van het veld, bekijkt een aantal

grote vraagstukken in samenhang en schetst drie verschillende

toekomstbeelden voor het stelsel van postsecundair

onderwijs in 2040. Elk van die drie toekomstbeelden

heeft zijn eigen bekostigingsmethodiek, afhankelijk van

en passend bij het waardenkader – de visie, het doel – dat

a Thema Thema T

a Thema Thema Th

a Thema Thema Th

Er heerst een gevoel

dat het huidige stelsel

niet robuust genoeg is

Thema Thema The

voor de toekomst


Thema Thema

Eén uitdaging is de

flexibilisering van het

leren: wat, hoe, waar

en wanneer leren we?

vooropstaat. Op de vraag hoe die bekostiging eruit zou

moeten zien komen we later terug. Eerst de trends:

de transformaties.

Grote gevolgen

De toekomstverkenning bevat een uitgebreide beschrijving

van trends (megatrends) en vraagstukken waar beroepsonderwijs,

hoger onderwijs en wetenschap voor staan – nu al,

maar nog sterker in de toekomst. We pakken er drie trends

uit (zie Tabel 2).

Sterktes (intern)

• Open toegang

• Kwaliteit onderwijs over volle breedte

• Diversiteit van programma-aanbod

• Internationale mobiliteit van studenten en personeel

• Onderzoek- en ict-infrastructuur

• Wetenschappelijke productiviteit en kwaliteit

• Evaluatiecultuur in onderwijs en onderzoek

• Professionalisering van docenten

• Success rate EU-onderzoekprogramma’s

• Erkennen & Waarderen-beleid

Bedreigingen (extern)

• Demografische krimp/vergrijzing

• Verschillen tussen regio’s (bevolking; economische

activiteit)

• Migranten-/vluchtelingenstromen

• Polarisatie in samenleving

• Geopolitieke verschuivingen

• Macht van big tech

• Academische vrijheid in gedrang

• Bescherming strategische kennis

Zwaktes (intern)

Deze transformaties creëren onzekerheden en nieuwe

uitdagingen. De stakeholderconsultaties in de toekomstverkenning

wijzen op de noodzaak om geïndividualiseerde

leerwegen en transdisciplinair leren te bevorderen, over

de grenzen van mbo (middelbaar beroepsonderwijs), hbo

(hoger beroepsonderwijs) en wetenschappelijk onderwijs

heen. Wat betreft kennisontwikkeling vervagen de grenzen

tussen toegepast, fundamenteel en praktijkgedreven

onderzoek. Dit heeft implicaties voor ons binaire hogeronderwijssysteem.

6 Het vraagt om innovaties in onderwijs en

onderzoek, wellicht zelfs om een nieuw, meer geïntegreerd

systeem van onderwijs en onderzoek. Een systeem met meer

en gemakkelijkere overgangen. 7 De vraag naar antwoorden

op de grote maatschappelijke uitdagingen (de Duurzame

ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties) heeft

er reeds toe geleid dat sommige landen, universiteiten en

onderzoekfondsen experimenteren met nieuwe vormen van

organisatie en bekostiging van transdisciplinair onderzoek.

Een veelgenoemde uitdaging is de flexibilisering van het

leren en onderwijs: wat, hoe, waar en wanneer leren we?

Dit is een uitdaging omdat de diversiteit onder lerenden en

de internationale mobiliteit sterk zijn gegroeid. Modularisering

van onderwijs en het gebruik van ondersteunende

technologieën kunnen helpen de vereiste flexibilisering

vorm te geven. Bovendien verwachten de samenleving en

• Deelname kansarme groepen

• Populariteit opleidingen voor lerarenberoepen, zorg en techniek

• Deelname aan een leven lang ontwikkelen en deeltijdonderwijs

• Werkdruk personeel

• Aanvraagdruk in onderzoekcompetities

• Mentale gezondheid studenten

• Overgangen en doorstroom tussen subsectoren in onderwijs

• Bekostiging: zero sum, verdeling afhankelijk van keuzes studenten

• Budgetten praktijkgericht onderzoek in hbo

• Associate degrees, korte graden en professionele PhD’s onderontwikkeld

Kansen (extern)

• Open, internationaal verbonden economie

• Open innovatie; open science

• Duurzaamheidstransities; mission economy

• Technologische readiness

• Grotere rol Europa

• Vraag naar bij-/omscholing vanuit bedrijfsleven

• Regionale kennisclusters/hotspots

• Microcredentials

Tabel 1 SWOT-analyse van het Nederlandse hoger onderwijs, gebaseerd op de toekomstverkenning van Eimers et al. (2023)

1. Technologische transformaties 2. Demografische en sociale transformaties 3. Transformaties in arbeidspatronen

• Automatisering

• Vergrijzing

• Baanpolarisatie 5 • Migratie

• Integratie van AI

• Verstedelijking

Tabel 2 Drie grote transformaties

Financiering

Thema Thema Them

hema Thema Them

hema Thema Them

hema Thema Them

ema Thema Thema

ema Thema Thema

ma Thema Thema

• Flexibel werk en werk op afstand

• Nieuwe werkarrangementen en

arbeidscontracten

ma Thema Thema T

27


ema Th

28

2-24

Financiering

ema Thema Thema

de arbeidsmarkt dat mensen zich continu aanpassen en

zich een leven lang ontwikkelen (LLO). Hoe je dit faciliteert

en financiert is een grote uitdaging; een waaraan Nederland

nog weinig gehoor heeft gegeven, zoals blijkt uit de

toekomstverkenning.

De uitdagingen vragen om een heroverweging van het sociale

contract: de afspraken en verwachtingen van burgers

en overheid over elkaars belangen en rollen op het gebied

van onderwijs en onderzoek. Dat sociale contract bestaat

inmiddels uit een veelheid van instituties en beleidsinstrumenten

die in de loop der jaren op elkaar zijn gestapeld en

zijn geëvolueerd tot een complex geheel. Dit heeft geleid tot

een wankel evenwicht tussen private en maatschappelijke

partijen en hun belangen. De toekomstverkenning wijst op

de noodzaak om ons opnieuw te bezinnen op dit sociale

contract, met een duidelijke visie op de governance van

het hogeronderwijssysteem, inclusief de bekostiging en

studiefinanciering.

Besturen op afstand

In het huidige stelsel bekostigt de Nederlandse overheid

het hoger onderwijs zowel via de student als via de instelling.

In de relatie met de instellingen geldt grotendeels

nog het HOAK 8 -adagium van besturen op afstand: de

rijksbijdrage voor onderwijs en onderzoek per instelling

is een lumpsum, en de instelling is vrij die naar eigen

inzicht in te zetten voor onderwijs en onderzoek. Deze

basisbekostiging bestaat uit een variabel deel (gebaseerd op

studentenaantallen en diploma’s, inclusief PhD’s) en een

vast, instellingsspecifiek deel (de vaste voet). Het variabele

deel volgt uit een rekenregel (formule): prijs maal volume.

Hoe hoger het volume (inschrijvingen en diploma’s), hoe

hoger het budget. Daarnaast brengt een prijsparameter

kostenverschillen tussen opleidingen tot uiting. 9 De

meeste landen om ons heen hanteren een dergelijke

vorm van formulebekostiging voor het verdelen van de

basisbekostiging. 10

Het Nederlandse model bezit (ook net als veel andere

landen) een nulsomaard: het totaal beschikbare budget

(het macrokader) staat vast; wat de ene instelling er in

budget op vooruitgaat, gaat ten koste van de andere instellingen.

Dit nulsomkarakter knelt als instellingen het

gevoel hebben dat het macrobudget niet voldoende meestijgt

met prijsstijgingen, met onderwijstaken (het aantal

ingeschreven studenten) of met de onderzoekambities

van Nederland.

Er leven nog meer zorgen over de formule en de prikkels

die ze oproept. Dat de formule instellingen beloont op

basis van ingeschreven studenten zou hen ertoe aanzetten

zo veel mogelijk studenten aan te trekken om hun budget

veilig te stellen of te verhogen. Het zou concurrentie in de

hand werken. Ook bestaat er, al dan niet terecht, zorg over

het prestatiegedreven karakter van de bekostigingsformule.

Als diploma’s meetellen voor de rijksbijdrage, zou dit

immers ongewenst gedrag kunnen oproepen (kwantiteit

boven kwaliteit, cherry picking). Bovendien ligt een prestatieprikkel

besloten in het gegeven dat alleen inschrijvingen

binnen de normatieve opleidingsduur meetellen voor de

rijksbijdrage. Dit gaat knellen als instellingen een ‘moeilijke’

studentenpopulatie hebben en toch breed toegankelijk

willen blijven.

In Nederland wordt (net als in andere landen) de formulebekostiging

gecombineerd met een sterk historisch bepaald

budget per instelling. De onderbouwing van de vaste voet

per instelling gaat terug tot de jaren tachtig. 11 In de loop

der jaren zijn deze bedragen incidenteel bijgesteld in verband

met voorzieningen die een instelling in stand dient

te houden (bijvoorbeeld kwetsbare opleidingen), of zijn

bedragen toegevoegd in het kader van sectorplannen (zoals

het sectorplan bèta en techniek), of beurzen en prijzen.

Zo hebben beleidsmakers regelmatig nieuwe onderdelen

voor specifieke bestemmingen aan de vaste voeten toegevoegd

en daarmee nieuwe bekostigingsprikkels gegeven,

met als gevolg dat de complexiteit van de bekostiging is

toegenomen en het lumpsumkarakter van de basisbekostiging

danig is beperkt. De lumpsum krijgt steeds meer

het karakter van een verzameling subsidiepotjes. Daarmee

zijn de effecten van beleid steeds onvoorspelbaarder en

is het wankele evenwicht tussen overheid en instellingen

verstoord. 12

ma Thema Thema

ma Thema Thema T

a Thema Thema T

a Thema Thema T

Een nieuwe methodiek

Het is, kortom, tijd om de prikkels en vaste voeten in de

formulebekostiging aan een heroverweging te onderwerpen

en met het oog op de toekomst een nieuwe bekostigingsmethodiek

te ontwerpen. Tabel 3 biedt een palet

van verschillende methodieken en geeft voorbeelden van

landen waar deze in gebruik zijn.

Formulebekostiging is alom in gebruik, mede omdat het

een transparante aanpak biedt. Als alternatief – of als aanvulling

op de formule – is in een aantal landen een vorm

a Thema Thema Th

a Thema Thema Th

De lumpsum krijgt

steeds meer het

karakter van een

Thema Thema The

reeks subsidiepotjes


Thema Thema

van dialooggestuurde bekostiging in gebruik. Instelling en

overheid (ministerie, Funding Council, Education Authority)

onderhandelen over de te realiseren ambities voor de

toekomst en komen een budget overeen voor een meerjarige

periode. Deze prestatieafspraak 13 kan gaan over het

aantal beschikbare studieplaatsen voor binnen- en buitenlandse

studenten (capaciteitsbekostiging), maar ook over

andere (kwantitatieve en kwalitatieve) doelstellingen.

In Oostenrijk is de gehele formulebekostiging ingebed

in een systeem van driejarige prestatieafspraken

Model Omschrijving Buitenlandse voorbeelden

Formulebekostiging

Op studiepunten gebaseerde

formulebekostiging

Dialooggestuurde bekostiging

(prestatieafspraken/

missiebekostiging/

profielbekostiging)

Capaciteitsbekostiging

Vraagfinanciering (financiering

met vouchers of individuele

leerrechten)

Competitieve middelen

(tweede geldstroom)

Bekostiging afhankelijk van de waarden die de instelling laat zien op

een aantal indicatoren. Via indicatoren en parameters zijn de gewenste

beleidsdoelen van de overheid tot uitdrukking gebracht. Parameters

(en vaste voeten) kunnen specifieke kenmerken en/of kostenverschillen

tussen instellingen en disciplines weerspiegelen.

(Formule)bekostiging die is gebaseerd op door studenten opgenomen en/of

succesvol afgeronde (in studiepunten uitgedrukte) studieonderdelen.

Vrijwel alle landen

Denemarken, Noorwegen,

Vlaanderen, Zweden

Bekostiging van onderwijs en onderzoek die afhankelijk is van de eigen Denemarken, Finland,

doelstellingen die de instelling wil realiseren binnen landelijke kaders en Ierland, Oostenrijk,

aansluitend bij het instellingsprofiel dat in lijn ligt met de instellingsstrategie. Duitsland, Noorwegen,

Ontario (Canada), Australië

Bekostiging op basis van onderhandeling over een capaciteit die de instelling Zweden, Finland, Oostenrijk

naar verwachting nodig heeft of in stand zal houden om onderwijs aan

te bieden en/of onderzoek uit te voeren gedurende een bepaalde periode

(bijvoorbeeld capaciteit in termen van het aantal publiek bekostigde

studieplaatsen).

Bekostiging waarbij publieke middelen deels via de student naar de instelling Singapore

vloeien. De student bezit vouchers of een individuele leerrekening (individual

learning account) om deelname aan (delen van) opleidingen bij erkende

(publieke, private) onderwijsinstellingen in te kopen.

Instellingen concurreren om middelen voor specifieke doelen

(excellentiemiddelen, onderzoeksfondsen, vernieuwingsmiddelen).

Tabel 3 Methodieken van bekostiging (bron: Jongbloed et al., 2023)

Rol overheid

Bekostiging onderwijs

Leven lang ontwikkelen (LLO)

Bekostiging onderzoek

Tabel 4 Drie stelselperspectieven

Werk, economische ontwikkeling

en innovatie

Grote maatschappelijke

vraagstukken

Sturend op arbeidsmarktrelevantie Sturend op brede

van opleidingsaanbod (via maatschappelijke bijdrage van

regieorgaan) en bijdrage opleidingen en samenwerking

aan economische kracht van binnen regio en nationale kaders

Nederland(se regio’s)

(sectorplannen)

Meerjarige afspraken

overheid en instelling over

aantal studieplaatsen, via

capaciteitsbekostiging

Flexibel LLO-stelsel: skillsgericht,

modulair ingericht, specifiek voor

tekortsectoren

Nadruk op innovatie,

praktijkgerichte en strategische

onderzoeksthema’s

Financiering

Thema Thema Them

(Zielvereinbarungen), inclusief afspraken over de instroom-

(capaciteit) per instelling. De prestatieafspraken komen

daar niet boven op de formulebekostiging zoals in andere

landen (en eerder in Nederland). Wat betreft dialooggestuurde

bekostiging bestaan er dus grote verschillen

tussen landen: verschillen qua regelgeving, inhoud,

gehanteerde indicatoren, ruimte voor eigen instellingsdoelen

en – vooral – de mate waarin afspraken zijn gekoppeld

aan geld.

In de praktijk is er veelal sprake van een mix van bekostigingsmethodieken,

afhankelijk van traditie en vooral ook

hema Thema Them

hema Thema Them

hema Thema Them

ema Thema Thema

Dialooggestuurde, stabiele

missiebekostiging via een

hogeronderwijsautoriteit

Laagdrempelig, via financiële

stimulansen en persoonlijke

begeleiding

Vrijwel alle landen

ema Thema Thema

Ontplooiing van individueel talent

Grote individuele vrijheid voor

instellingen en studenten;

overheid bewaakt kwaliteit en

toegankelijkheid

Studenten verzilveren

vouchers bij (publieke en

private) onderwijsaanbieders

(vraagfinanciering)

ma Thema Thema

Vouchers breed inzetbaar voor

zelfontplooiing

Nadruk op

Ruim budget (fondsen,

duurzaamheidtransities en (trans)- premies) voor ongebonden

disciplinaire samenwerking, via (bottom-up)onderzoek, los van

missiebekostiging

onderwijsbekostiging

ma Thema Thema T

29


ema Th

30

2-24

Financiering

ema Thema Thema

van de sturingsfilosofie die in gebruik is. Verder ontvangen

onderwijsinstellingen naast basisbekostiging aanvullende

middelen uit competitieve bronnen als tweede geldstroom

en van studenten (uit collegegelden).

Drie perspectieven

De keuze van de methodiek van bekostiging, de omvang

ervan ten opzichte van andere (competitieve) geldstromen

en de in te bouwen prikkels vormen een belangrijk

beleidsthema, zo ook in de toekomstverkenning. Keuzes

rond de bekostiging hangen sterk samen met opvattingen

over de (gewenste, dan wel waarschijnlijke) toekomst en

de rol die de overheid op zich zou moeten nemen bij de

aansturing (‘governance’) van het hogeronderwijsstelsel.

Die rol is onderdeel van het sociale contract en de waarden

en doelen die daarin centraal staan. Toegankelijkheid en

sociale gelijkheid zullen daarbij kernwaarden blijven, zo

leerde de toekomstverkenning, maar we zien dat internationale

mobiliteit, migratie, vergrijzing en arbeidsmarktbehoeften

de studentenpopulatie diverser maken en dat een

leven lang ontwikkelen en flexibilisering nieuwe manieren

vereisen om toegankelijkheid, kwaliteit en doelmatigheid te

garanderen.

De toekomstverkenning presenteert drie stelselperspectieven

(zie Tabel 4 op de vorige pagina): drie denkbare keuzes

voor de inrichting van het stelsel van de toekomst. De perspectieven

geven elk op hun eigen manier een antwoord

op de grote transformaties (Tabel 2) die op ons afkomen.

Elk perspectief stelt andere waarden en doelen centraal: 1)

werk, economische ontwikkeling en innovatie, 2) de grote

maatschappelijke vraagstukken (de brede welvaart) en 3)

het ontplooien van de individuele talenten van studenten en

(docent-)onderzoekers.

Bij elk van de drie perspectieven is de rol van de overheid

– en de inrichting van de bekostiging – anders (Tabel 3).

Stelt de overheid zich op afstand van onderwijs en onderzoek

op en kent ze de instellingen grote autonomie en eigen

verantwoordelijkheden toe? Of wil ze actief sturen in de

doelen en inzet van instellingen en daaraan middelen

(lees: bekostiging) verbinden?

In het eerste perspectief staat de arbeidsmarkt centraal en

adviseert een regieorgaan over de opleidingscapaciteit die

(via formules/tarieven) wordt gekoppeld aan een budget

voor een aantal jaren. Selectie en numeri fixi voorkomen

dat universiteiten geprikkeld worden om meer studenten

in te schrijven en het hbo wordt gezien als opstap naar een

universitaire opleiding. 14 Beroepsgerichte hbo-opleidingen

krijgen een hoognodige kwaliteitsimpuls. Het hbo richt zich

(in nauw overleg met het mbo en het regionale bedrijfsleven)

sterk op de regio met opleidingen en praktijkgericht

onderzoek. Vanwege maatschappelijk transformaties

zullen hbo-opleidingen een sterkere onderzoekscomponent

moeten bezitten om aantrekkelijker te worden voor

studenten. Ze ontvangen daartoe naast hun studentafhankelijke

bekostiging een regiobekostiging: een vorm van

missiebekostiging waarin afspraken over samenwerking in

de regio centraal staan. Het profiel van de universiteiten is

meer nationaal en internationaal; hun onderzoek is strategisch

van aard en bekostiging is gekoppeld aan hun specifieke

profiel.

Dit perspectief staat in contrast met het derde perspectief

(‘talent centraal’), waarin de student de regie heeft en

sterk bepaalt waar de onderwijsbekostiging neerslaat. Er is

sprake van vraagfinanciering. Onderzoekbekostiging is

losgekoppeld van het onderwijs en bestaat uit een mix van

capaciteitsfinanciering (voor gespecialiseerde instituten

met voldoende schaal), cofinanciering van extern verkregen

fondsen en een tweede geldstroom. In dit perspectief is er

veel meer sprake van concurrentie tussen instellingen.

In het tweede perspectief heeft de landelijke overheid

een belangrijke faciliterende rol om de Duurzame ontwikkelingsdoelstellingen

aan te jagen. Samenwerking,

inclusiviteit en sociaal welzijn staan centraal. De hogeronderwijsinstellingen

werken onderling nauw samen, ook

met maatschappelijke partners, om mensen brede ontwikkelmogelijkheden

te bieden. Een breed, collegegeldvrij,

gezamenlijk door universiteiten en hogescholen ingericht

eerste oriëntatiejaar in het hoger onderwijs zou hierbij

passen. In missiebudgetten zijn afspraken opgenomen

over de kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen die

passen bij het profiel van de instelling en de taakverdeling

met andere instellingen die ze in nationale (sector)plannen

en regionaal verband zijn overeengekomen. Naast eerste

geldstroom-missiebekostiging voor onderzoek is er een

tweede geldstroom die sterk op maatschappelijke vraagstukken

is gericht. Een hogeronderwijsautoriteit heeft als intermediair

een coördinerende rol en ziet toe op de keuzes van

instellingsprofielen.

ma Thema Thema

ma Thema Thema T

a Thema Thema T

a Thema Thema T

a Thema Thema Th

Keuzes nodig

Bekostiging speelt in elk van de drie stelselperspectieven

een belangrijke sturende rol. De rol verschilt al naargelang

a Thema Thema Th

Internationale mobiliteit,

migratie en vergrijzing

leiden tot een diversere

Thema Thema The

studentenpopulatie


Thema Thema

We kunnen niet

twee, laat staan

drie vliegen in

één klap slaan

wie er aan het roer staat – welke visie op het systeem

dominant is. Wat dat betreft verschillen de drie geschetste

stelselperspectieven sterk van elkaar. Waar het ene de

arbeidsmarkt een sturende rol geeft, is in het andere

de overheid belangrijk als bewaker van inclusiviteit en

duurzaamheid.

Dit toont aan dat er sprake is van belangrijke sturingsdilemma’s

bij de bekostiging. 15 Er zijn keuzes nodig; de spanningen

tussen de centrale waarden bij de perspectieven kun

je niet met een magische formule – zeg, een bekostigingsformule

– oplossen. We kunnen niet twee, laat staan drie

vliegen in één klap slaan. In het verleden heeft de overheid

dit wel geprobeerd door extra prikkels of subsidies aan het

systeem toe te voegen. Maar die extra prikkels verkleinen de

transparantie van het model, compliceren de dialoog tussen

instelling en beleidsmaker, en kunnen de balans tussen

overheid, instelling, arbeidsmarkt en student verstoren.

Het ontwerp van het bekostigingsmodel van de toekomst

is sterk afhankelijk van politiek-economische opvattin gen

(over prestatiebekostiging, selectie et cetera) en SWOTanalyses

zoals in Tabel 1. Daarbij komt de drieslag Sense

(richting en rationaliteit), Simplicity en Stability (stabiliteit,

ook in de zin van betrouwbaarheid) regelmatig bovendrijven

als aanbeveling voor modelontwerpers. 16 Vertaald naar

bekostigingsmodellen betekent dit het volgende:

1. Hanteer duidelijke prikkels en grondslagen in de formulebekostiging

(beloon bijvoorbeeld behaalde studiepunten

voor de onderwijsbekostiging).

2. Voorkom dat je allerlei potjes en prikkels aan de

vaste voet of formules toevoegt (dus bewaak het

lumpsumkarakter).

3. Verstrek meerjarige bekostiging na een dialoog tussen

instelling en overheid over de te realiseren doelen (qua

capaciteit, kwaliteit, instellingsprofiel en bijdrage aan

maatschappelijke doelstellingen).

Deze drie ontwerpcriteria vergen uiteraard nadere uitwerking,

waarbij je vooral bij dialooggestuurde bekostiging

een overbelasting qua ambities en verantwoordingslast

moet voorkomen. De toekomstverkenning biedt een interessante

aanzet voor het denken over de inrichting van ons

Financiering

Thema Thema Them

(bekostigings)stelsel. Deze verkenning 17 biedt bovendien

inspirerende lessen uit het buitenland (Oostenrijk en

Denemarken: afsprakenbudgetten; Zweden en Oostenrijk:

capaciteitsbekostiging; Ierland en Noorwegen: een meer

geïntegreerd onderwijsstelsel; Vlaanderen en Denemarken:

studiepuntbekostiging). Laten we deze suggesties ter

harte nemen bij het nadenken over de vraag: hoe verder

richting 2040?

hema Thema Them

Ben Jongbloed & Frans Kaiser

zijn onderzoekers bij de sectie KiTeS (Knowledge, Transformation

& Society), ontstaan uit een fusie tussen CHEPS (Center for

Higher Education Policy Studies) en STePS (Science, Technology

& Policy Studies), aan de Universiteit Twente

hema Thema Them

Noten

1 Ministerie van OCW, Beleidsbrief Hoger Onderwijs en Wetenschap (17 juni 2022).

Kenmerk 33080266.

2 Onder andere: AWTI (2019), Het stelsel op scherp gezet; UNL (2023), Kiezen voor kwaliteit

hema Thema Them

in 2040; en Commissie Positionering Hoger Beroepsonderwijs (2022), Focus op professie.

3 Eimers et al. (2023), Vandaag is het 2040. Toekomstverkenning voor het middelbaar

beroepsonderwijs, hoger onderwijs en wetenschap. KBA Nijmegen. Deze verkenning is

gemaakt door een consortium van vijf onderzoeksbureaus: KBA Nijmegen, Andersson

Elffers Felix (AEF), Center for Higher Education Policy Studies (CHEPS), Kohnstamm

Instituut en ResearchNed.

4 Zie beleidsbrief. Vroeger kondigde de minister zijn beleidsvoornemens aan in

de Strategische agenda, als onderdeel van de HOOP-cyclus. Een ander, nieuw

onderdeel van de vernieuwde beleidscyclus is de Stelselrapportage hoger onderwijs, die

evidencebased terugblikt op wat er in de afgelopen jaren is bereikt qua beleidsdoelen.

ema Thema Thema

5 Het verschijnsel dat er minder middenklasse- en meer laag- en hoogbetaalde banen

komen.

6 Zie ook: Leijnse, F. (2022), ‘De crisis van het Nederlandse hoger onderwijs’,

Th&ma 2022-5, p. 34-43.

7 Voorbeelden van dergelijke onderwijssystemen zijn onder meer te vinden (of in gang

gezet) in Ierland en Noorwegen. (Zie toekomstverkenning-rapportage, deel 2).

8 HOAK staat voor hoger onderwijs, autonomie en kwaliteit.

9 Er bestaan drie bekostigingsniveaus voor respectievelijk alfa/gamma, bèta/techniek/

landbouw en medisch.

10 Zie voor een overzicht van de bekostigingsarrangementen in de lidstaten van de EU:

ema Thema Thema

Jongbloed, B. et al. (2023), Study on the state and effectiveness of national funding systems

of higher education to support the European Universities Initiative. (Vol. I en 2). Brussel:

Europese Commissie.

11 De vaste voet werd destijds gebaseerd op een nullast per faculteit voor elke universiteit

in verband met vaste kosten voor onderzoekinfrastructuur, huisvesting en personeel.

12 Een voorbeeld is de toevoeging in 2023 van 300 euro miljoen voor starters- en

stimuleringsbeurzen aan de lumpsum om wetenschappers (universitair (hoofd-)

docenten) meer rust en ruimte te geven (en vooral de aanvraagdruk te beperken).

13 Nederland kende, mede in antwoord op de aanbevelingen van de commissie-Veerman

(2020), gedurende de periode 2012-2015 een experiment met prestatieafspraken.

Zie Jongbloed et al., ‘Het experiment prestatieafspraken: Een terugblik’, Th&ma 2022-5.

ma Thema Thema

Zie ook de bijdrage van Paul Flach aan deze editie van Th&ma.

14 Zie ook: Focus op professie. Rapport Commissie Positionering Hoger Beroepsonderwijs

(2022). Den Haag: Vereniging Hogescholen.

15 Zie onder meer hoofdstuk 2 van: Kwikkers, P., Jongbloed, B., Gerritsen, C. e.a. (2009),

Geldstromen en beleidsruimte. Den Haag: Sdu Uitgevers.

16 Ibid, p. 37 ev.

17 Zie (vooral) deel 2 (Verdieping en bijlagen) van Eimers et al. (2023), Vandaag is het 2040.

Toekomstverkenning voor het middelbaar beroepsonderwijs, hoger onderwijs en wetenschap.

KBA Nijmegen.

ma Thema Thema T

31


ema Th

In de discussie over de financiering van het hoger onderwijs klinkt de vraag wat de rol is van de overheidsbekostiging.

Moet er sturing van uitgaan, of moet de overheid zich juist terughoudend opstellen? Paul Flach vermoedt dat de waarheid

in het midden ligt.

Sturend of volgend?

Handreikingen voor een evenwicht

32

2-24

Financiering

ema Thema Thema

ma Thema Thema

ma Thema Thema T

Paul Flach

a Thema Thema T

e bekostiging van het hoger onderwijs 1 is een terugkerend

thema in het publieke debat. In de discussie

D

gaat het niet alleen over de vraag in hoeverre de

bekostiging toereikend is, maar ook wat de rol van de

bekostiging is bij actuele of toekomstige uitdagingen.

Een voorbeeld van zo’n actuele uitdaging in Nederland is

de problematiek rondom de forse groei van het aantal internationale

studenten in het hoger onderwijs in de afgelopen

jaren. Deze groei is met name zichtbaar bij Nederlandse

universiteiten. Als gevolg hiervan klagen mensen binnen

universiteiten over een toename van werkdruk en buiten

universiteiten over een tekort aan huisvesting.

In de discussie wijzen mensen naar de bekostiging vanuit de

overheid. Omdat deze bekostiging in Nederland gekoppeld is

aan het aantal studenten, betogen sommigen dat de bekostiging

vanuit de overheid zou aanzetten tot groei. Uit een brief

over de bekostiging van het hoger onderwijs die de minister

van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) eind

2023 naar de kamer heeft gestuurd 2 , komen echter andere

factoren naar voren die van invloed kunnen zijn. Een voorbeeld

daarvan is beleid vanuit de overheid en de instellingen

gericht op het stimuleren van internationalisering. Volgens

deze brief is de bekostiging niet leidend, maar volgend.

Als de bekostiging vanuit de overheid vooral volgend is, gaat

er weinig sturing van uit. Volgens de genoemde brief is dit

een bewuste keuze: ‘Dit past bij de sturingsfilosofie dat de

overheid terughoudend is als het gaat om directe sturing in

het onderwijs en dat een relatief grote mate van autonomie

van onderwijsinstellingen goed is voor het onderwijs, onderzoek

en de kennisoverdracht aan de maatschappij’. 3 Uit een

recente toekomstverkenning, uitgevoerd door een consortium

van adviseurs, komen evenwel verschillende scenario’s

naar voren waarin de bekostiging van het hoger onderwijs de

sturende rol van de overheid vergroot. 4

Historische schets

a Thema Thema T

Rond de jaren zestig bemoeide de Nederlandse overheid zich

tot op detailniveau met het hoger onderwijs. Het ministerie

van Onderwijs bepaalde welke docenten instellingen aanstelden

en zelfs welk meubilair ze mochten aanschaffen.

Deze situatie werd onhoudbaar toen het aantal studenten

sterk begon te stijgen. Het ministerie zag zich hierdoor

gedwongen om afstand te nemen en zich bij de bekostiging

van het hoger onderwijs meer te richten op de hoofdlijnen.

Ze verving de directe bekostiging (op declaratiebasis) door

bekostiging op basis van modellen. 5

In de beginjaren was daarbij nog sprake van enige koppeling

met het achterliggende proces; zo waren bepaalde parameters

in de modellen gebaseerd op student-stafratio’s. Onder

invloed van het zogenaamde New Public Management 6 ,

waarbij de overheid in veel landen een terugtrekkende beweging

maakte, werd de afstand groter en kregen de instellingen

steeds meer autonomie. In 1995 droeg de Nederlandse

overheid ook de gebouwen over aan de hogeronderwijsinstellingen.

Vanaf dat moment opereerden zij zelfstandig binnen

kaders van wetgeving en richtlijnen van toezichthoudende

instanties zoals de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie

(NVAO). In de bekostigingsmodellen bleef er weliswaar

een koppeling bestaan met het onderwijs, maar de relatie

met het achterliggende proces vervaagde.

a Thema Thema Th

a Thema Thema Th

Thema Thema The

Door signalen over opportunistisch gedrag en financieel

wanbeheer bij sommige hogeronderwijsinstellingen in de


Thema Thema

Er kwam een besef

dat de overheid zich

wellicht iets te veel

had teruggetrokken

periode 2000-2010 7 kwam er een besef dat de overheid zich

in Nederland wellicht iets te veel had teruggetrokken uit het

hoger onderwijs. Tegelijk nam de behoefte aan regie vanuit

de overheid toe, bijvoorbeeld met het oog op het doorvoeren

van noodzakelijke veranderingen en verbetering van de

dialoog tussen de overheid en de hogeronderwijsinstellingen.

8 Een manier om dit te bereiken was door zogenaamde

prestatieafspraken te maken. Instellingen hebben zo de vrijheid

om hun eigen proces te organiseren, maar krijgen wel

kaders vanuit de overheid waarbinnen ze moeten opereren.

Dat bleek echter nog niet zo makkelijk. Een van de problemen

is de vraag hoe je deze kaders vormgeeft. Waar liggen

de grenzen van de kaders? En hoe operationaliseer je ze

en dwing je af dat instellingen binnen deze kaders blijven?

Drie commissies hebben deze prestatieafspraken geëvalueerd.

9 Hoewel zij over het algemeen positief oordelen over

de afspraken, wijzen zij ook op tekortkomingen. Daarbij

gaat het bijvoorbeeld om het ontbreken van voldoende

commitment van de werkvloer, een toename van overheadkosten

en een onduidelijke uitwerking van de prestatieafspraken.

Uit een wetenschappelijk artikel van Jongbloed

en collega’s (2019) blijkt dat ook niet alle afspraken zijn

gerealiseerd. Maar belangrijker nog is dat het sturen op

basis van prestatieafspraken in het hoger onderwijs in het

publieke debat de laatste jaren een negatieve bijklank heeft

gekregen (‘rendementsdenken’).

Stimulerende werking

De prestatieafspraken hebben in Nederland dan ook geen

vervolg gekregen. In plaats daarvan is de overheid gaan

werken met bestuursakkoorden waarin ze wel afspraken

heeft gemaakt, maar aan de realisatie hiervan geen (financiële)

consequenties heeft verbonden. 10 Zo staan er in het

bestuursakkoord van 2022 11 bijvoorbeeld afspraken over

studentenwelzijn, sociale veiligheid en de versterking van

onderzoek in de zogenaamde eerste geldstroom (de bijdrage

vanuit de overheid plus wettelijk collegegeld). Ter ondersteuning

van de uitvoering hiervan heeft de overheid

middelen ter beschikking gesteld; bij de besteding daarvan

kunnen instellingen eigen keuzen maken. Mede door deze

Financiering

Thema Thema Them

bestedingsvrijheid gaat van dit bestuursakkoord vooral een

stimulerende werking uit, passend bij de professionaliteit

van de instellingen.

Naast dit bestuursakkoord zet de overheid ook wetgeving

in als stuurinstrument. Een voorbeeld hiervan is de Wet

internationalisering in balans, die het kabinet momenteel

voorbereidt. Deze wetgeving heeft een regulerend karakter

en dus geen stimulerend karakter, zoals het geval was bij

het bestuursakkoord.

hema Thema Them

De overheid stuurt dus op verschillende manieren en via

verschillende instrumenten 12 , maar bij de bekostiging is de

sturing tot nu toe relatief beperkt. 13 Het eerder aangehaalde

rapport over de toekomstverkenning van het Nederlandse

hoger onderwijs geeft maatschappelijke argumenten voor

een meer sturende rol van de overheid in de bekostiging:

bijvoorbeeld in een scenario dat de bekostiging koppelt aan

capaciteit (capaciteitsbekostiging) met het oog op sturing

rondom arbeidsmarktproblematiek, en een scenario dat de

bekostiging (deels) afhankelijk maakt van te realiseren missies

(missiebekostiging).

hema Thema Them

hema Thema Them

Oppassen bij sturing

Er zijn drie valkuilen waar de overheid tegenaan kan lopen

bij een toenemende sturing via de bekostiging. De eerste

heeft betrekking op de relatie tussen de doelen of missies

en de ter beschikking gestelde middelen. In het recent

afgesloten bestuursakkoord zijn de doelstellingen gekoppeld

aan extra middelen. Toch kun je de vraag of de extra

middelen gaan leiden tot de afgesproken doelstellingen niet

met zekerheid beantwoorden. Dit komt doordat de relatie

tussen het doel en de middelen niet altijd even makkelijk te

leggen is en vanwege de relatief grote mate van vrijheid die

instellingen hebben als het gaat om de besteding van die

middelen.

De tweede valkuil heeft betrekking op de mate van sturing

door de overheid. Te weinig sturing kan leiden tot strategisch

of misschien zelfs opportunistisch gedrag, maar het

gevaar loert daardoor om door te slaan naar de andere kant

ema Thema Thema

ema Thema Thema

Er zijn drie valkuilen

ma Thema Thema

waar de overheid

tegenaan kan lopen

bij toenemende sturing

ma Thema Thema T

33


ema Th

34

2-24

Financiering

ema Thema Thema

van het evenwicht en de vrijheid van instellingen te veel

te beperken. Zowel studenten als medewerkers hebben

een zekere mate van bewegingsvrijheid of ondernemerschap

nodig.

De derde valkuil heeft betrekking op kosten die met sturing

via de bekostiging samenhangen. Zowel voor capaciteitssturing

als missiebekostiging moet het nodige worden opgetuigd.

Bij capaciteitsbekostiging moeten de overheid en de

sector kosten maken in verband met advisering over capaciteit

bij instellingen, bijvoorbeeld via een capaciteitsorgaan.

Als dit orgaan toezicht houdt op alle hogeronderwijsopleidingen

− in Nederland zijn dat er meer dan duizend − betekent

dit een behoorlijke investering. Ook missiebekostiging

brengt kosten met zich mee voor de sector vanwege bemensing

van commissies die plannen beoordelen, de uitvoering

monitoren en eindrapportages maken. De vraag is of de

(transactie)kosten opwegen tegen de baten, zeker als de

baten niet helemaal duidelijk zijn, maar de kosten wel

aanzienlijk.

Drie aanknopingspunten

Als het gaat om sturing van het hoger onderwijs vanuit

de overheid is er sprake van dualiteit: enerzijds is sprake

van een relatief grote mate van geboden autonomie, maar

anderzijds ook van interventies door middel van afspraken,

richtlijnen over kwaliteit en wetgeving. Gelet op de relatief

grote mate van bestedingsvrijheid kun je de bekostiging van

het hoger onderwijs in Nederland beschouwen als onderdeel

van de relatief grote mate van autonomie.

De vraag is in hoeverre deze manier van bekostigen past

bij de wens om via de bekostiging meer te sturen met het

oog op maatschappelijke uitdagingen, zoals blijkt uit een

rapport over de toekomstverkenning. Nu zal niemand terug

Figuur 1 Het verdeelmodel van de overheid

willen naar de situatie waarbij de overheid zich tot in detail

bemoeide met de besteding. Aan de andere kant kan een

te grote mate van bestedingsvrijheid een belemmering

vormen voor de realisatie van maatschappelijke doelstellingen

of overheidsbeleid. Dat is bijvoorbeeld het geval als

instellingen de modellen die ze gebruiken om het budget

over faculteiten of afdelingen te verdelen op andere parameters

baseren dan het verdeelmodel van de overheid (zie

Figuur 1), en zo de verwachte sturing die van het verdeelmodel

van de overheid uitgaat ongedaan maken. 14

ma Thema Thema

Voorbeelden van bekostigingsvarianten die aansluiten bij

de wens om meer te sturen vanuit de overheid zijn capaciteitsbekostiging

en missiebekostiging. Maar omdat deze

bekostigingsvarianten zowel voor- als nadelen hebben, is het

niet zeker of ze de effectiviteit van het hoger onderwijs of in

ieder geval de effectiviteit van de aansturing (‘governance’)

ervan zullen verbeteren. Vanuit mijn praktijkervaring bij

een Nederlandse universiteit en wetenschappelijke kennis

kan ik wel drie aanknopingspunten geven als het gaat om

verbetering van het evenwicht tussen sturende en volgende

bekostiging vanuit de overheid.

ma Thema Thema T

a Thema Thema T

Niet interveniëren in onderwijs

Het eerste aanknopingspunt is om via de bekostiging niet

te veel te willen sturen op het onderwijs en onderzoek

zelf. De bekostiging vanuit de overheid voorziet er (dan)

in dat mensen hun werk kunnen doen: studenten opleiden,

onderzoek doen en dit onderzoek toepasbaar maken voor

maatschappelijke doeleinden (valorisatie). Enige relatie met

aantallen studenten is wel logisch. De huidige Nederlandse

bekostiging van het hoger onderwijs vanuit de overheid

voorziet hier reeds in, al zijn er op onderdelen inconsistenties

aan te wijzen. Zo is het de vraag in hoeverre het

a Thema Thema T

a Thema Thema Th

Bekostiging vanuit het ministerie

(verdeelmodel ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen)

a Thema Thema Th

Bekostiging binnen instelling / verdeelmodel instelling

Thema Thema The

Faculteit A Faculteit B Faculteit C Faculteit...


Thema Thema

In 2021 typeerde de

commissie-Van Rijn

de situatie als

‘sturen in de mist’

uitsluiten van studenten die niet nominaal studeren in de

verdeling correspondeert met de kosten die samenhangen

met het onderwijs aan deze studenten. Bij onderzoek is

het mogelijk om, binnen de kaders van de academische

vrijheid, op onderdelen aanwijzingen te geven wanneer het

gaat om onderzoek naar maatschappelijk relevante thema’s.

Een andere manier van sturing via de bekostiging is sturen

op basis van signalen. Zo kan er signaalwerking uitgaan

van verhoudingen en tarieven, mits deze consistent zijn

en onderbouwd. De overheid kan bijvoorbeeld laten zien

welk deel van de bekostiging bedoeld is voor het onderwijs

en onderzoek zelf, en faculteiten kunnen dit spiegelen aan

de bekostiging die zij krijgen vanuit het bestuur. Te grote

onevenwichtigheden tussen faculteiten door interferentie

van het verdeelmodel van de instelling kun je zo voorkomen,

zonder dat de overheid te veel intervenieert in het

onderwijs en onderzoek. 15

Sturen op hoofdlijnen

Het tweede aanknopingspunt is om via de bekostiging te

sturen op hoofdlijnen. Dat kan door de drie hoofddoelstellingen

van het hoger onderwijs – toegankelijkheid, kwaliteit

en doelmatigheid – als richtlijn te nemen voor veranderingen.

Uitgangspunt bij veranderingen zou kunnen zijn

dat deze doelstellingen minimaal gelijk moeten blijven of

anders aantoonbaar moeten leiden tot verbetering van minimaal

een van deze doelstellingen.

In mijn proefschrift heb ik geschreven dat het mogelijk is

om een van de drie hoofdoelstellingen gelijk te houden en

de twee anderen te verbeteren. 16 Bijvoorbeeld als instellingen

besparingen op overheadkosten (een invulling van de

hoofddoelstelling doelmatigheid) inzetten om extra docerend

personeel aan te nemen en zo de student-stafratio te

verbeteren (een invulling van de hoofddoelstelling kwaliteit).

Bij het op deze manier invullen van de hoofddoelstellingen

is dan geen sprake van een trilemma, maar van

optimalisatie van de hele driehoek.

Relatie met kosten herstellen

Het derde aanknopingspunt is om de relatie tussen bekostiging

en kosten te herstellen. Dit kan als de overheid

Financiering

Thema Thema Them

duidelijk maakt waar de bekostiging voor bedoeld is en de

instellingen ook kunnen melden waar de ze ter beschikking

gestelde middelen aan besteden. De commissie-Van Rijn,

die in 2021 onderzoek deed naar de bekostiging vanuit de

Nederlandse overheid, laakte de gebrekkige relatie tussen de

bekostiging vanuit de overheid en de kosten van onderwijs

en onderzoek. 17 De commissie typeerde deze situatie als

‘sturen in de mist’.

In mijn proefschrift wijs ik op de mogelijkheid om bekostigingskeuzen

te relateren aan de besteding, bijvoorbeeld

door de tarieven uit het variabele deel van de bekostiging

van het onderwijs (weer) te baseren op de student-stafratio

als een proxy voor kwaliteit. Op deze manier kunnen instellingen

met de overheid afstemmen voor welk geld ze wat

kunnen leveren. Vanzelfsprekend hoort daar ook een zo

goed mogelijke prognose bij, zodat bestuurders weten waar

ze aan toe zijn en ze tijdens de uitvoering niet voor verrassingen

komen te staan die voorzienbaar waren geweest.

hema Thema Them

hema Thema Them

Zoektocht naar balans

In de discussie over de bekostiging van het hoger onderwijs

gaat het, behalve om toereikendheid van middelen, ook om

de vraag wat de rol is van de bekostiging vanuit de overheid.

Moet de bekostiging sturend zijn of, zoals nu in Nederland,

volgend? Misschien ligt de waarheid in het midden. Maar

het vinden van zo’n evenwicht is lastig. Zo zijn, vanuit het

idee dat de bekostiging te veel volgend was, prestatieafspraken

geïntroduceerd, maar daar is de Nederlandse overheid

na een paar jaar mee gestopt.

Een toekomstverkenning van het hoger onderwijs schetst

scenario’s met meer sturende bekostigingsvarianten, zoals

capaciteitsbekostiging en missiebekostiging. Bij deze

varianten is het echter de vraag in hoeverre je ze kunt

implementeren, temeer omdat elke variant zowel voor- als

nadelen heeft en de varianten aanzienlijke transactiekosten

met zich mee kunnen brengen. Als er behoefte is aan meer

sturing via de bekostiging, is het de vraag of deze bekostigingsvormen

per saldo tot een verbetering van de aansturing

van het hoger onderwijs leiden.

hema Thema Them

ema Thema Thema

ema Thema Thema

In de zoektocht naar

ma Thema Thema

evenwicht zouden mijn

drie aanknopingspunten

kunnen helpen

ma Thema Thema T

35


ema Th

36

2-24

Financiering

ema Thema Thema

In de zoektocht naar een evenwicht tussen sturende en

volgende bekostiging zouden mijn drie aanknopingspunten

kunnen helpen. Het zou mooi zijn als deze aanknopingspunten

politici, beleidsmakers en bestuurders inspireren

om, in overleg met vertegenwoordigingen van studenten en

medewerkers, samen naar dit evenwicht op zoek te gaan.

Paul Flach

is beleidsadviseur bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en

Wetenschappen. Hij promoveerde in 2023 bij het Centre for

Higher Education and Policy Studies (Universiteit Twente) op

het onderwerp bekostiging van hoger onderwijs

Dit artikel is geschreven op persoonlijke titel.

Literatuur

Berckel Smit, F. van (2018). Corruptiedebat in het hoger onderwijs. De rol van New Public

Management bij het diplomaschandaal op de Hogeschool InHolland. Civis Mundi,

69(2), 1-23. www.researchgate.net/publication/340778551

Boer, H. de & Vught, F. van (2016). Higher Education Governance in the Netherlands: from a

Janus-head to a Trimurti. research.utwente.nl/en/publications/higher-education-

governance-in-the-netherlands-from-a-janus-head-

Commissie-Van Rijn (2019). Wissels om. Naar een transparante en evenwichtige bekostiging,

en meer samenwerking in hoger onderwijs en onderzoek. Bijlage bij Kamerstukken II

2018/19 31 288, nr. 726.

Commissie-Veerman (2010). Differentiëren in drievoud. Advies van de Commissie

Toekomstbestendigheid Hoger Onderwijs Stelsel. Bijlage bij Kamerstukken II, 31 288, nr. 95.

Evaluatiecommissie Prestatiebekostiging Hoger Onderwijs (2017). Van afvinken naar

aanvonken. Den Haag. www.eerstekamer.nl/overig/20170908/rapport_van_afvinken_

naar/meta.

Flach, P.D. (2023). Bekostiging van hoger onderwijs op basis van kostprijs. Op weg naar

meer publieke waarde. Proefschrift. Enschede: Universiteit Twente. ris.utwente.nl/ws/

portalfiles/portal/304852362/Proefschrift_P_D_Flach_bekostiging_HO_obv_kostprijs.

pdf

Flach, P.D. (2023). Maatschappelijke financiële aansturing van het hoger onderwijs.

Publieksversie van proefschrift. Enschede: Universiteit Twente. ris.utwente.nl/ws/

portalfiles/portal/304853237/Maatschappelijke_financiele_aansturing_van_het_hoger_

onderwijs.pdf

Hood, C. (1991). A public management for all seasons? Public Administration, 69(1), 3-19.

Hood, C. (1995). The ‘new public management’ in the 1980s: Variations on a theme.

Accounting, Organizations and Society, 20(2), 93-109.

Jongbloed, B.W.A., Kaiser, F. & Westerheijden, D.F. (2019). Improving study success and

diversity in Dutch higher education using performance agreements. Tertiary Education

and Management. research.utwente.nl/en/publications/improving-study-success-and-

diversity-in-dutch-higher-education-u

Koier, E., Meulen, B. van der, Horlings, E. e.a. (2016). Chinese borden: financiële stromen

en prioriteringsbeleid in het Nederlandse universitaire onderzoek. www.rathenau.nl/sites/

default/files/Chinese%20Borden%20-%20Rathenau%20Instituut%2017.pdf

Reviewcommissie Hoger Onderwijs en Onderzoek (2017). Prestatieafspraken: het

vervolgproces na 2016, advies en zelfevaluatie. Den Haag. https://ris.utwente.nl/ws/

portalfiles/portal/47698852/prestatieafspraken_het_vervolgproces_na_2016.pdf.

Slob, A., Jeene, B.G., Rouwhorst, Y.T.M. e.a. (2017). Kwaliteit door Dialoog. Eindrapport van

de commissie prestatieafspraken hbo. Den Haag: Vereniging Hogescholen.

www.hbo-engineering.nl/_asset/_public/Kwaliteit_door_Dialoog_-_Eindrapport_van_

de_commissie_prestatieafspraken_hbo_-januari_2017.pdf

Vossensteyn, H., Boer, H. de & Jongbloed, B. (2017). Chronologisch overzicht van

ontwikkelingen in de bekostigingssystematiek voor het Nederlandse hoger

onderwijs. CHEPS, Universiteit Twente. research.utwente.nl/en/publications/

chronologisch-overzicht-van-ontwikkelingen-in-de-bekostigingssyte

Werkgroep Profilering en Bekostiging (2011). Naar een meer geprofileerd hoger onderwijs en

onderzoek. Een procesaanpak voor profilering en profielgebonden bekostiging. Bijlage bij

Kamerstukken II 31 288, nr. 194.

Noten

1 Onder het hoger onderwijs in Nederland vallen het hoger beroepsonderwijs en het

wetenschappelijk onderwijs.

2 Kamerstukken II, 2023/24, 31 288, nr. 1096.

3 Verdiepende analyse bij Kamerbrief over bekostiging en bekostigingsvarianten hoger

ma Thema Thema

onderwijs, pagina 1, gebaseerd op de nota ‘Hoger Onderwijs Autonomie en Kwaliteit’

(HOAK) uit 1985.

4 toekomstvanonderwijsenwetenschap.nl

5 Vossensteyn et al. (2017).

6 Hood (1991, 1995).

7 Zie bijvoorbeeld Van Berckel Smit (2018).

8 Zie commissie-Veerman (2010) en Werkgroep Profilering en Bekostiging (2011).

9 Evaluatiecommissie Prestatiebekostiging Hoger Onderwijs (2017), Reviewcommissie

Hoger Onderwijs en Onderzoek (2017), Slob et al. (2017).

10 Wel is afgesproken dat er na verloop van tijd evaluaties plaatsvinden die van invloed

kunnen zijn op toekomstige toekenningen.

ma Thema Thema T

11 www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2022/07/14/bestuursakkoord-2022-

hoger-onderwijs-en-wetenschap

12 De Boer & Van Vught (2016) wijzen op de dualiteit die hiervan kan uitgaan.

13 Hoewel je ook zou kunnen redeneren dat doordat de afspraken in het bestuursakkoord

aan middelen gekoppeld zijn, de bewegingsruimte van instellingen kleiner is geworden.

De middelen vallen wel onder de lumpsum en dus zijn de instellingen relatief vrij bij de

besteding ervan.

14 De HOAK-nota spreekt van een grote mate van vrijheid. De formulering een ‘zekere

mate van vrijheid’ was misschien passender geweest.

a Thema Thema T

15 Zie bijvoorbeeld Koier & Van der Meulen (2016).

16 Flach (2023).

17 Commissie-Van Rijn (2019).

a Thema Thema T

a Thema Thema Th

a Thema Thema Th

Thema Thema The


Thema Thema

De Vlaamse universiteiten hebben in de afgelopen twee decennia toonaangevende resultaten geboekt met hun

onderzoek en de impact ervan. De subsidies van het BOF en het IOF spelen daarbij een cruciale rol.

Een uitgekiende verdeling

van middelen

Twintig jaar Bijzonder Onderzoeksfonds en Industrieel Onderzoeksfonds

Tim Engels

Universiteit Antwerpen

et Bijzonder Onderzoeksfonds (BOF) voorziet de

H

vijf Vlaamse universiteiten van middelen voor

fundamenteel onderzoek, het Industrieel Onderzoeksfonds

(IOF) voorziet de vijf associaties van een

universiteit met een of meer hogescholen van middelen

voor toegepast onderzoek dat valorisatie beoogt. Elke

universiteit of associatie ontvangt middelen naargelang het

aandeel in respectievelijk de BOF- en de IOF-sleutel. Voor

de bepaling van deze sleutels zijn de recente realisaties op

een aantal parameters van belang. Het gaat daarbij niet

enkel om de eigen recente realisaties, maar ook om het

relatieve aandeel van de universiteit of associatie in het

geheel van de betreffende realisaties door instellingen voor

hoger onderwijs in Vlaanderen.

Voor een volledig overzicht van de evolutie van de verdelingsmechanismen

van de BOF- en de IOF-sleutel verwijs

ik graag naar het overzichtsartikel van Mark Luwel (Luwel,

2021) en een eerder artikel van Raf Guns en mijzelf (Engels

& Guns, 2018). Hier beperk ik me tot een beknopt overzicht

van de parameters die in 2024 van kracht zijn. Belangrijk

om mee te geven is dat in de loop van 2023 de vijfjaarlijkse

evaluaties van BOF en IOF plaatsvonden en dat de Vlaamse

Regering op basis van de positieve resultaten besliste om

beide verdeelmechanismen voor de periode 2024-2028 zo

goed als ongewijzigd te behouden. Enkel het voornemen

om vanaf 2024 de bijkomende parameter ‘interdisciplinariteit’

aan de BOF-sleutel toe te voegen heeft ze geschrapt

en vervangen door een engagement om de mate waarin

instellingen inzetten op interdisciplinariteit blijvend te

Financiering

Thema Thema Them

hema Thema Them

hema Thema Them

hema Thema Them

monitoren in het kader van de rapporteringsverplichtingen

van de universiteiten.

ema Thema Thema

Luiken en parameters

De parameters in de BOF-sleutel 2024 zijn onderverdeeld

in drie luiken:

• het structurele deel A, dat gebaseerd is op de prestaties

in de voorbije vijfjarige periode en dat 50 procent van de

BOF-sleutel bepaalt;

• deel B, waarin peerreviewed publicaties (15 procent)

en citaties van die publicaties (7,5 procent) bepalend

zijn;

• deel C, waarin het accent ligt op opleiding van jonge

onderzoekers (afgeleverde doctoraten, 9 procent), de

relatieve citatie-impact van publicaties (10 procent),

publicaties in internationale samenwerking (3,75 procent),

financiering verworven uit de opeenvolgende

Europese kaderprogramma’s voor onderzoek en innovatie

(3,75 procent) en diversiteit van de populatie van

onderzoekers (1 procent).

Voor elk van deze parameters geldt dat samenwerking

gestimuleerd wordt in de zin dat bijvoorbeeld een publicatie

waaraan twee of meer universiteiten bijdragen ten

volle meetelt voor elk van de betrokken universiteiten.

Datzelfde geldt dan voor de citaties van die publicaties en

de citatie-impact ervan. Ook gezamenlijke doctoraten (joint

PhDs) tellen ten volle mee voor beide betrokken universiteiten.

Die wijze van verdisconteren van realisaties remt

ema Thema Thema

ma Thema Thema

ma Thema Thema T

37


ema Th

38

2-24

Financiering

ema Thema Thema

de onderlinge samenwerking tussen de Vlaamse universiteiten

alleszins niet af en moedigt tevens internationale

samenwerking aan.

De IOF-sleutel 2024 bestaat zoals voorheen uit zes parameters.

De eerste twee parameters, ‘verdedigde doctoraten’

en het ‘aandeel in de publicaties en citaties’, bepalen de

sleutel elk voor 5 procent en worden berekend zoals in de

BOF-sleutel, maar dan per associatie. Ook de parameter

‘financiering verworven uit de opeenvolgende Europese

kaderprogramma’s’ (20 procent) is zeer gelijkaardig aan

de gelijknamige parameter in de BOF-sleutel – het enige

verschil bestaat erin dat ook de betreffende financiering

verworven door de hogescholen mee verdisconteerd wordt.

De drie overige parameters zijn specifiek voor het IOF

en bepalen samen het leeuwendeel van de IOF-sleutel

(70 procent). De parameter ‘omzet met industrie’ (30 procent)

bestaat uit de som van inkomsten uit contracten

met bedrijven, inkomsten uit licenties en inkomsten uit

klinische studies in fasen 1 en 2. De parameter ‘octrooien’

(20 procent) verrekent het aantal gepubliceerde octrooiaanvragen

en het aantal in Europa en de VS toegekende

octrooien. De parameter ‘spin-offs’ (20 procent) ten slotte

betreft het aantal met intellectuele eigendom of andere

kennis van een van de instellingen van de associatie opgerichte

bedrijven waarmee binnen een jaar na oprichting

een exclusieve licentie werd afgesloten.

De Vlaamse Overheid berekent jaarlijks beide sleutels.

Dat zorgt ervoor dat, gegeven de glijdende tijdsvensters van

vier tot tien jaar waarmee de parameters rekening houden,

de schommelingen van jaar tot jaar in de aandelen van de

universiteiten en associaties over het algemeen beperkt zijn.

Tegelijk is het zo dat ook kleine wijzigingen in aandeel een

aanzienlijke impact kunnen hebben op de hoeveelheid middelen

die een universiteit of associatie krijgt toegewezen.

In 2024 beloopt de BOF-subsidie immers 263 miljoen euro

en de IOF-subsidie 62 miljoen euro.

Bepaalde beleidsmakers

wijzen de BOF-sleutel

weleens aan als oorzaak

van publicatiedruk

Hoogstaand onderzoek

Een belangrijke motivatie voor de invoering van publicatieen

citatieparameters in de BOF-sleutel was het stimuleren

en realiseren van nog meer hoogstaand wetenschappelijk

onderzoek (Debackere & Glanzël, 2004). Ook de opeenvolgende

verfijningen van de parameters, zoals de weging

van artikelen afhankelijk van het tijdschrift waarin ze

gepubliceerd worden, de citatie-impact die ze genereren

en de invoering van het Vlaams Academisch Bibliografisch

Bestand voor de Sociale en Humane Wetenschappen

(VABB-SHW; Verleysen, Ghesquière & Engels, 2014),

sluiten aan bij die doelstelling. Het is echter niet evident

vast te stellen of een op performantie gebaseerde verdeling

van onderzoeksmiddelen (Hicks, 2012) ook effectief het

beoogde resultaat bereikt, namelijk hoogstaand wetenschappelijk

onderzoek stimuleren en realiseren. Tal van

elementen, zoals de evolutie van financiering die beschikbaar

is voor onderzoek, de indirecte meting op basis van

publicatie- en citatie-indicatoren, de verschillende mogelijke

interpretaties van de daarin vastgestelde evoluties en ook de

opeenvolgende wijzigingen aan de gehanteerde parameters

zelf, maken het moeilijk tot onmogelijk om eenduidig te

concluderen of een mechanisme als de BOF-sleutel zijn

doel bereikt.

Toch is het van belang te onderzoeken of mechanismen als

de BOF- en de IOF-sleutel bepaalde effecten sorteren, en

daarbij zowel gewenste als minder of niet gewenste effecten

in kaart te brengen (Luwel, 2021). Bepaalde beleids- en

opiniemakers wijzen bijvoorbeeld de BOF-sleutel weleens

aan als oorzaak van publicatiedruk aan Vlaamse universiteiten,

zonder daarbij andere factoren, zoals het belang van

publiceren om toonaangevend te zijn in een vakgebied, in

rekening te brengen.

ma Thema Thema

ma Thema Thema T

a Thema Thema T

a Thema Thema T

a Thema Thema Th

In een recente presentatie hebben Raf Guns en ikzelf (2023)

een aantal kenmerken van de publicaties van de Vlaamse

universiteiten over de voorbije twintig jaar in kaart gebracht.

We concluderen daaruit dat er weinig evidentie is voor

eenduidige co-evolutie van kenmerken van publicaties met

evoluties van het BOF-mechanisme. Tijdens de eerst tien

jaar dat publicaties waren opgenomen in de BOF-sleutel,

de periode 2003-2012, verliep de toename van het aantal

publicaties iets sneller dan de toename van het aantal onderzoekers;

vanaf 2013 blijft het aantal publicaties per voltijds

equivalent onderzoeker rond de 1,3 per jaar schommelen.

De citatie-impact van publicaties blijft in die periode ruim

boven het wereldgemiddelde en ook het aandeel ‘veel’

(circa 9 procent van de publicaties) en ‘uitzonderlijk veel’

(circa 4 procent van de publicaties) blijft nagenoeg stabiel.

Gegeven dat in deze periode het aantal projectmatig aangestelde

onderzoekers ruim meer dan verdubbelde, illustreren

deze gegevens dat, ondanks het sterk toegenomen aantal

onderzoekers per professor, het hoge niveau van het universitaire

onderzoek in Vlaanderen minstens op pijl bleef.

a Thema Thema Th

Thema Thema The


Thema Thema

Het illustreert eens te

meer dat de Vlaamse

universiteiten tot de

top in Europa behoren

Of de BOF-sleutel en meer bepaald de publicatie- en citatieparameters

in de BOF-sleutel en de effecten daarvan op het

interne universitaire beleid daarbij een rol speelden, valt

echter onmogelijk aan te tonen. Ook de vraag of ook zonder

het BOF-mechanisme een gelijkaardig hoog niveau zou zijn

gehaald, valt niet eenduidig te beantwoorden. Het resultaat

blijft evenwel dat de positie van Vlaanderen in het internationale

onderzoekslandschap in termen van publicaties en

citatie-impact sterker werd, terwijl het merendeel van de

West- en Noord-Europese regio’s in dezelfde periode zijn

globale positie zag verzwakken.

Vooraanstaande positie

Vertaalt dit hoge niveau van wetenschappelijke performantie

zich ook naar economische en maatschappelijke

impact? Investeringen in onderzoek en innovatie zijn

immers bedoeld om de welvaart van de regio te bevorderen.

Opnieuw zien we ons hier echter geconfronteerd

met een web van indirecte, uitgestelde en voortdurende

interactie-effecten, wat het voor onderzoekers bijzonder

moeilijk maakt om vast te stellen of, en zo ja in welke mate,

de uiteindelijke doelstellingen van de overheidssubsidie

voor onderzoek en innovatie gerealiseerd worden.

Een tussenoplossing ligt dan ook in het monitoren van

de terugverdieneffecten van investeringen in onderzoek

en innovatie. De universiteiten gaven hiertoe zelf een

aanzet met een economische impactstudie, waarmee ze

aantoonden dat elke euro overheidssubsidie zich vertaalt

in 6 euro toegevoegde waarde (BiGGAR Economics,

2017). Een directere vorm van terugverdieneffect betreft

de financiële return en de referentie-return uit de opeenvolgende

Europese kaderprogramma’s voor onderzoek

en innovatie. Vlaanderen bereikt in het huidige kaderprogramma,

Horizon Europe, hogere aandelen dan in de

vorige kaderprogramma’s, met name een financiële return

van 3,20 procent en een referentie-return van 2,24 procent

(Maes, 2023). Om het belang van participatie in Horizon

2020 en Horizon Europe nog meer te benadrukken

besliste de Vlaamse Regering dan ook om vanaf 2019 niet

langer enkel in de IOF-sleutel de verworven financiering

Financiering

Thema Thema Them

uit de Europese kaderprogramma’s op te nemen, maar ook

in de BOF-sleutel.

Vijf jaar later kunnen we met overtuiging stellen dat de

Vlaamse universiteiten hun positie in het kaderprogramma

nog verder hebben versterkt. Dit blijkt zowel uit de analyse

van Maes (2023) als uit het Horizon Europe-dashboard van

de Europese Commissie, waarin KU Leuven, UGent, Vrije

Universiteit Brussel en Universiteit Antwerpen opmerkelijk

hoog staan in de rangschikking van financiering verworven

per universiteit (Myklebust, 2024). Hoewel deze vooraanstaande

posities wat geflatteerd zijn door de tijdelijke uitstap

van de Britse universiteiten uit het Europese kaderprogramma,

illustreren ze eens te meer dat de Vlaamse universiteiten

tot de top in Europa en wereldwijd behoren, en dit

zowel met hun excellente fundamenteel wetenschappelijk

onderzoek als met meer missiegedreven onderzoek.

hema Thema Them

hema Thema Them

Bijdrage aan innovatie

De vraag blijft echter of deze uitzonderlijk sterke positie

in termen van Europese kaderprogrammafinanciering en

publicaties en citatie-impact ook de welvaart in de regio ten

goede komt. Enkele van de mechanismen die bijdragen aan

het realiseren van dat doel zitten vervat in de parameters

van het IOF, met name de inkomsten uit samenwerking

met bedrijven, het vrijwaren van intellectuele eigendom en

het in licentie geven ervan aan bestaande of nieuw opstartende

spin-offbedrijven. Hoewel deze parameters lang niet

de complexiteit van de evoluerende rol van de universiteiten

in hun innovatie-ecosysteem kunnen vatten (Bogers &

Steinbuch, 2023), geven ze toch een duidelijke indicatie van

de mate waarin de Vlaamse universiteiten inzetten op het

realiseren van welvaartscreatie.

Het verheugt dan ook te kunnen vaststellen dat het in

belangrijke mate de onderzoekers van de Vlaamse universiteiten

waren die de groei van circa 50 procent van het

aantal octrooiaanvragen vanuit Vlaanderen bij het Europees

Octrooibureau tot ruim tweeduizend per jaar hebben

gerealiseerd. Daar waar in 2004 bij de introductie van de

hema Thema Them

ema Thema Thema

ema Thema Thema

De vraag blijft echter

ma Thema Thema

of deze sterke positie

ook de welvaart in de

regio ten goede komt

ma Thema Thema T

39


ema Th

40

2-24

Financiering

ema Thema Thema

De snel evoluerende

IOF-sleutel de Vlaamse universiteiten gezamenlijk instonden

voor bijna 8 procent van de octrooiaanvragen, beloopt

dit aandeel intussen meer 16 procent (Callaert et al., 2023).

Tegelijk geven de Vlaamse universiteiten deze groeiende

portfolio actief in licentie, waardoor de beoogde maatschappelijke

meerwaarde ook effectief kan worden gerealiseerd.

Een cruciaal element daarbij is het afsluiten van licentieovereenkomsten

met bedrijven die met vindingen gerealiseerd

aan een universiteit of hogeschool worden opgestart.

Het aantal van dergelijke nieuwe spin-offbedrijven dat de

Vlaamse universiteiten en hogescholen jaarlijks opstarten is

toegenomen van een tiental per jaar bij de start van het IOF

naar zo’n twintig per jaar vandaag. Een aanzienlijk aantal

van deze bedrijven groeit bovendien snel.

Cruciale rol

De Vlaamse universiteiten zijn de voorbije twintig jaar sterk

gegroeid en hebben toonaangevende resultaten geboekt op

vlak van publicaties en citatie-impact, verworven financiering

en vindingen en de vermarkting ervan. De BOF- en

IOF-subsidies hebben zonder enige twijfel een cruciale

rol gespeeld in het mogelijk maken van deze resultaten.

De BOF- en IOF-sleutel zijn in de eerste plaats mechanismen

om die middelen te verdelen over de Vlaamse

universiteiten. De parameters in beide sleutels laten toe

de doelstellingen van beide subsidies kracht bij te zetten

en de verdeling van de subsidies op transparante wijze te

realiseren. De Vlaamse universiteiten hebben intussen

ook allemaal ruim voldoende ervaring met de betreffende

verdeelmechanismen om in hun eigen onderzoeks- en

personeelsbeleid op genuanceerde wijze om te gaan met de

resultaten op deze parameters.

Tegelijk blijven er grote uitdagingen. De verwachtingen van

de rol van universiteiten in hun innovatie-ecosysteem zijn

sterk geëvolueerd en toegenomen (Bogers & Steinbuch,

2023). De Vlaamse universiteiten vervullen vandaag een

centrale rol in hun innovatie-ecosysteem, zonder dat die rol

in zijn veelheid van aspecten weerspiegeld wordt in de verdeling

van de BOF- en IOF-subsidies. De snel evoluerende

geopolitieke context maakt ook dat de universiteiten in

geen tijd nieuwe uitdagingen zullen opnemen: naast het

fundamentele en toegepaste onderzoek is er steeds meer

onderzoek met potentieel voor tweeërlei gebruik (dual-use),

namelijk gebruik voor zowel civiele als militaire doeleinden.

Ook specifieke fondsen voor onderzoek in functie van

defensie en veiligheid nemen aan belang toe.

Deze nieuwe uitdagingen komen boven op al langer

gekende uitdagingen, zoals de digitale transitie en de

klimaatverandering. De sterke kennispositie van de

Vlaamse universiteiten maakt dat zij goed geplaatst zijn

om in samenwerking met de diverse partners in hun

innovatie-ecosysteem deze uitdagingen aan te gaan.

ma Thema Thema

geopolitieke context

biedt universiteiten ook

nieuwe uitdagingen

ma Thema Thema T

Tim Engels

is departementshoofd RIVA (Research, Innovation &

Valorisation Antwerp) en promotor van ECOOM (het Vlaams

Expertisecentrum Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring) aan

de Universiteit Antwerpen

a Thema Thema T

Literatuur

BiGGAR Economics (2017). The Economic Contribution of the Flemish Universities. VLIR.

Bogers, M. & Steinbuch, M. (2023). De vierde generatie universiteit: het nieuwe tijdperk van

open innovatie en ecosysteemdenken. Holland Management Review, 208, 62-71. hmr.nl/

a Thema Thema T

wp-content/uploads/2023/12/Binnenwerk-HMR-208_bogers_steinbuch.pdf

Callaert, J., Song, X., Du Plessis, M. e.a. (2023). De Vlaamse technologiepositie: Analyse aan

de hand van octrooien. In K. Debackere & R. Veugelers (red.), Vlaams Indicatorenboek.

Wetenschap, technologie, innovatie. Leuven. www.vlaamsindicatorenboek.be/4.3/

de-vlaamse-technologiepositie-analyse-aan-de-hand-van-octrooien

Debackere, K. & Glänzel, W. (2004). Using a bibliometric approach to support research

policy making: The case of the Flemish BOF-key. Scientometrics, 59(2), 253-276.

doi.org/10.1023/B:SCIE.0000018532.70146.02

Engels, T.C.E. & Guns, R. (2018). The Flemish performance-based research funding system:

A unique variant of the Norwegian model. Journal of Data and Information Science, 3(4),

45-60. doi.org/10.2478/jdis-2018-0020

a Thema Thema Th

Engels, T.C.E. & Guns, R. (2023). 20 years of performance-based research funding in

Flanders, Belgium. Presentatie NWB 2023. doi.org/10.6084/m9.figshare.24312538.v1

Hicks, D. (2012). Performance-based university research funding systems. Research Policy,

41, 251-261. doi.org/10.1016/j.respol.2011.09.007

Luwel, M. (2021). Performance-based institutional research funding in Flanders,

Belgium. Scholarly Assessment Reports, 3(1). doi.org/10.29024/sar.29

Maes, D. (2023). Analyse kaderprogramma’s 2023. De Vlaamse R&I-actoren binnen Horizon

Europe en Horizon 2020. Brussel: Departement Economie, Wetenschap en Innovatie van

de Vlaamse Overheid. www.vlaanderen.be/publicaties/analyse-kaderprogrammas-2023-

de-vlaamse-ri-actoren-binnen-horizon-europe-en-horizon-2020

a Thema Thema Th

Myklebust, J.P. (2024). ‘21 universities share over €1 billion from Horizon Europe’,

30 januari 2024. University World News. universityworldnews.com

Verleysen, F.T., Ghesquière, P. & Engels, T.C.E. (2014). The objectives, design and selection

process of the Flemish Academic Bibliographic Database for the Social Sciences and

Humanities (VABB-SHW). In W. Blockmans, L. Engwall & D. Weaire (red.), Bibliometrics.

Use and Abuse in the Review of Research Performance (pp. 117-127). Londen: Portland

Press. www.portlandpress.com/pp/books/online/wg87/087/0117/0870117.pdf

Thema Thema The


Thema Thema

Over de efficiëntie en effectiviteit van de allocatie van onderzoeksmiddelen bestaat veel ongenoegen. Maar lacunes

in onze kennis op dit gebied nopen ook tot bescheidenheid, schrijft Andreas De Block. Juist omdat er nog veel

onduidelijk is, is er meer onderzoek nodig.

Pleidooi voor een bescheiden revolutie

Hoe moeten we onderzoeksmiddelen verdelen?

Andreas De Block

KU Leuven

n 1660 werd in Engeland de Royal Society opgericht,

I

een vereniging voor wetenschappers die vooral de

wetenschap om de wetenschap centraal plaatsten.

De leden hielden zich ver van het zoeken naar de

maatschappelijke meerwaarde van hun onderzoek.

Ze lieten zich eigenlijk uitsluitend leiden door hun eigen

nieuwsgierigheid. Wetenschap zagen ze vooral als een tijdsbesteding

van ongebonden mannen die zich aan de zoektocht

naar kennis wijdden, maar niet omwille van de sociale

waarde van kennis. Meer zelfs, heel wat leden van de Royal

Society keken neer op wat vandaag ‘toegepast onderzoek’

en ‘valorisatie’ heet.

Ongetwijfeld zijn er vandaag heel wat academici die graag

terug zouden keren naar die periode, of althans naar de

manier waarop de wetenschap toen georganiseerd was.

Hoewel dergelijke nostalgie tot op zekere hoogte begrijpelijk

is, zullen bepaalde elementen van de toenmalige Royal

Society en van de wetenschappelijke organisatie meer in het

algemeen minder enthousiasme wekken. Zo werden vrouwen

geweerd uit de Society, was het aantal onderzoekers erg

beperkt en werd het onderzoek ook niet publiek gefinancierd.

Dat laatste element verklaart ook waarom de meeste wetenschappers

zich toentertijd niet gebonden wisten door sociale

verantwoordelijkheid. Wanneer wetenschappelijk onderzoek

wel in belangrijke mate met publieke middelen wordt bekostigd,

verwachten we van de wetenschapper immers ook dat

die de samenleving iets bijbrengt.

Vandaag stelt zich dan ook de vraag hoe we de wetenschappelijke

activiteit moeten organiseren om die maatschappelijke

Financiering

Thema Thema Them

hema Thema Them

hema Thema Them

hema Thema Them

meerwaarde te realiseren. Hoe kunnen we er als academici,

beleidsmakers en burgers voor zorgen dat onderzoekers

kennis produceren, dat ze onwaarheden ontmaskeren en,

misschien wel vooral, dat de waarheden die ze trachten te

vinden waarheden zijn die ertoe doen voor mens, maatschappij

en wereld?

Voor de optimale organisatie van onderzoek speelt de verdeling

van middelen, en dan vooral de verdeling van financiële

middelen, een cruciale rol. Die verdeling zal onder meer

bepalen welke vragen onderzoekers zullen proberen te beantwoorden,

maar ook op welke manier ze dat zullen doen.

ema Thema Thema

ema Thema Thema

Gelukkig neveneffect

De leden van de Royal Society bedreven een bijna monastieke

en anti-utilitaire vorm van onderzoek. Interessant is dat

die wetenschap meer deed dan enkel het bevredigen van de

nieuwsgierigheid van de individuele onderzoeker (en eventueel

zijn mecenas). Als niet-geïntendeerd, maar gelukkig

neveneffect van dat nieuwsgierigheidsgedreven onderzoek

kreeg de mensheid toegang tot kennis die wel degelijk bruikbaar

bleek. Het onderzoek van Robert Boyle, een vooraanstaand

lid van de Royal Society, over de eigenschappen van

materialen speelde bijvoorbeeld een heel belangrijke rol voor

de ontwikkeling van nieuwe materialen en technologieën.

Kortom: nieuwsgierigheidsgedreven, fundamenteel onderzoek

levert maatschappelijke meerwaarde op.

ma Thema Thema

ma Thema Thema T

Dat laatste idee staat centraal in de invloedrijkste verdediging

van publieke investering in wetenschappelijk

41


ema Th

42

2-24

Financiering

ema Thema Thema

Bush’ rapport zorgde

ervoor dat wetenschappers

het laken konden hebben

en het geld houden

onderzoek, Science: the Endless Frontier van Vannevar Bush.

In dat rapport uit 1945 benadrukt de Amerikaanse ingenieur

dat publieke investeringen in fundamenteel natuurwetenschappelijk

en medisch onderzoek de beste garantie

bieden voor vooruitgang op het vlak van gezondheid en

gezondheidszorg, defensie (Bush speelde een cruciale rol

in het opzetten van het Manhattanproject), voedselzekerheid

en levenscomfort. Science: the Endless Frontier leidde in

1950 tot de oprichting van de National Science Foundation.

Bush’ rapport zorgde ervoor dat wetenschappers het laken

konden hebben en het geld houden, of om het in het Engels

te formuleren: have their cake and eat it. Wetenschappers

kregen publieke middelen ter beschikking voor hun onderzoek,

maar bepaalden wel zelf hoe ze dat onderzoek organiseerden.

Tot op vandaag blijft dat in sterke mate het geval.

Publieke middelen worden ter beschikking gesteld van

wetenschappelijk onderzoek en wetenschappers bepalen

zelf naar welke domeinen, wetenschappers, methoden en

vragen die middelen gaan. De boodschap die Bush naar de

burgers en beleidsmakers stuurde was dat dit nu eenmaal

de beste manier is om de middelen te verdelen. Of zoals hij

het zelf formuleerde: ‘Scientific progress […] results from

the free play of free intellects, working on subjects of their

own choice, in the manner dictated by their curiosity for

exploration of the unknown.’

Burgers en beleidsmakers kunnen er dus op vertrouwen dat

wetenschappers begrijpen welke kwesties belangrijk zijn,

hoe die moeten worden verkend en wie geschikt is om die

te verkennen. Wat is trouwens het alternatief? Moeten we

wetenschap laten organiseren door mensen die geen benul

hebben van de manier waarop wetenschap functioneert?

Sterk geloof

Er zijn verschillende manieren om het idee van Vannevar

Bush te vertalen naar concrete mechanismen voor de verdeling

van onderzoeksmiddelen. Misschien wel de meest

natuurlijke vertaling is het systeem van peerreview van

projectvoorstellen. Dat is ook de manier waarop raden

en stichtingen, zoals FWO (Fonds voor Wetenschappelijk

Onderzoek – Vlaanderen) en NWO (Nederlandse

Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek), heel veel

publiek geld verdelen dat bestemd is voor fundamenteel en

minder fundamenteel onderzoek.

Misschien verrassend is dat sterke empirische steun voor

de efficiëntie en effectiviteit in de tijd van Bush ontbrak.

Hij bespreekt in ieder geval geen degelijke empirische

evidentie die zijn aanbeveling ondersteunt, en ook sterke

niet-empirische argumenten ontbreken in Science: the

Endless Frontier. Nog verrassender is dat die situatie aan

het einde van de 20ste eeuw nog niet erg veranderd was.

Het nog altijd sterke geloof dat de wetenschap het meest

kan betekenen voor de samenleving als ze door wetenschappers

zelf georganiseerd wordt, was nog altijd vooral … een

geloof. Wetenschapsfilosoof Philip Kitcher formuleerde het

in 2001 als volgt: ‘Bush had no detailed empirical studies

of inquiry under different conditions of organization from

which he could draw to support his claims. Indeed, the

necessary studies are still lacking’ (Kitcher, 2001; p. 140).

Je zou het gerust ironisch kunnen noemen dat wetenschappers

enerzijds voorstander zijn van beleid dat gebaseerd is

op wetenschappelijke evidentie, maar anderzijds de organisatie

van onderzoek zelf deels laten bepalen door traditie en

wishful thinking.

ma Thema Thema

ma Thema Thema T

a Thema Thema T

Nu moeten we die laatste claim enigszins relativeren: niet

alle wetenschappers zijn gelukkig met de verdeling van

onderzoeksmiddelen. Meer nog: onder academici zijn er

vermoedelijk weinig thema’s populairder dan de gebreken

van het systeem. Het is een ‘oneerlijk’ systeem, een ‘loterij’,

een bron van verspilling en van diepe vervreemding, of

dat is althans hoe vele van mijn collega’s erover denken.

Dergelijk ongenoegen vertaalt zich sinds ongeveer het jaar

2000 ook in een toegenomen onderzoeksinteresse in de

effecten van ‘het systeem’.

a Thema Thema T

a Thema Thema Th

Onderzoeksgeld verbranden

De bevindingen van het onderzoek naar de competitieve

verdeling van onderzoeksmiddelen lijken grotendeels de

klachten van de ontevreden academici te bevestigen. Allereerst

is er de efficiëntie. Onderzoekers hebben vaak het

gevoel dat ze veel tijd investeren in het schrijven van onderzoeksvoorstellen

die niet gehonoreerd worden. Dat lijken

de cijfers ook te bevestigen. Link en collega’s (2008) stelden

bijvoorbeeld vast dat onderzoekers aan onderzoeksuniversiteiten

in de VS gemiddeld meer dan vier uur per week

besteden aan het schrijven van onderzoeksvoorstellen.

Het grootste deel van die aanvragen zal niet worden

gefinancierd.

Er zijn wel wat pogingen geweest om deze schijnbare verspilling

te kwantificeren. Een Australische studie vond bijvoorbeeld

dat een oproep voor de verdeling van 226 miljoen

euro resulteerde in een tijdsinvestering in het aanvragen

van middelen van ongeveer vijfhonderd jaar onderzoekstijd,

het equivalent van ongeveer een vijfde van de te verdelen

a Thema Thema Th

Thema Thema The


Thema Thema

middelen. Met behulp van een mathematisch model schatten

Gross & Bergstrom (2019) dat de kosten van onsuccesvolle

aanvragen vaak zelfs hoger zijn dan het totale budget

van de oproep. In dergelijke gevallen zou het efficiënter

zijn om helemaal geen oproep te hebben. Sterker zelfs, het

zou zelfs efficiënter zijn om enkele miljoenen aan onderzoeksgeld

te verbranden. Dat geldt met name als de kans op

succes zeer laag is.

Een bijkomend probleem is dat het systeem vooral onderzoekers

financiert die al genoeg geld hebben om goed

onderzoek te doen. Het systeem alloceert dus middelen

naar onderzoekers die het geld niet of minder nodig hebben

en laat onderzoekers in de steek die het wel nodig hebben.

Dat is deels het resultaat van een goed gedocumenteerd

mattheuseffect. Zo stelden Bol en collega’s (2018) vast dat

succes bij een eerdere aanvraag bij NWO ertoe leidde dat

je bij latere aanvragen ook meer succes had. Ze concluderen

dat er twee onderling gerelateerde processen spelen.

Ten eerste worden individuen die eerder prijzen hebben

gewonnen gunstiger beoordeeld dan degenen die dat niet

hebben gedaan. Ten tweede is de kans groter dat wetenschappers

die succes hebben behaald in eerdere competities

actief kiezen voor deelname aan volgende competities, terwijl

minder succesvolle wetenschappers minder vaak zullen

deelnemen.

Soms wordt het mattheuseffect zelfs uitdrukkelijk nagestreefd.

Niet zelden moeten beoordelaars eerder succes bij

projectaanvragen als een positief element meenemen bij de

beoordeling van nieuwe aanvragen. In Vlaanderen ging het

zelfs zo ver dat een aanvraag voor een interuniversitair project

bij het Bijzonder Onderzoeksfonds slechts ontvankelijk

was als een van de leden van het aanvragend consortium

promotor was van ‘hoogwaardige en competitief verworven

grants (zoals European Research Council (ERC), Methusalem

of Odysseus)’. Als je het zo leest, zou je haast gaan

denken dat onze academische bestuurders niet altijd even

bekommerd zijn om een efficiënte inzet van publieke middelen,

terwijl ze zelf toch steeds beklemtonen dat ‘er meer

geld nodig is voor academisch onderzoek’.

De conclusie lijkt zich

op te dringen dat

het huidige systeem

spectaculair faalt

Financiering

Thema Thema Them

IJdele hoop

Misschien komt het geld dan niet terecht bij wie de financiering

het meest nodig heeft, maar je kunt toch hopen dat

het terechtkomt bij de beste onderzoekers. Ook die hoop

lijkt ijdel. Allereerst hangt er heel veel af van wie het project

beoordeelt en lopen de oordelen van de reviewers over de

kwaliteit van onderzoeksvoorstellen sterk uiteen. Graves en

collega’s (2011) tonen bijvoorbeeld dat voor een Australische

oproep een heel groot deel van de gehonoreerde projecten

niet zou zijn toegekend mochten de aanvragen door andere,

beschikbare reviewers geëvalueerd zijn.

Het is dan ook niet verrassend dat de uiteindelijke rangschikking

van een project weinig lijkt te vertellen over de

kwaliteit of de uiteindelijke resultaten van het voorgestelde

onderzoek. Verschillende studies concluderen in elk geval

dat er slechts een zwakke correlatie bestaat tussen de rangschikking

van de projecten en hun (bibliometrische) impact

(zie bijvoorbeeld Johnson, 2008). Toegegeven: bibliometrische

impact is zelf geen heel betrouwbare maat voor wetenschappelijke

kwaliteit of maatschappelijke impact, maar het

is anderzijds wel de maat die heel wat voorstanders van het

huidige systeem verdedigen in andere contexten.

hema Thema Them

hema Thema Them

hema Thema Them

Het geld komt dus niet altijd terecht bij de beste onderzoekers.

Misschien nog problematischer is dat het systeem ook

niet de meest innovatieve projecten steunt. Hoewel heel veel

onderzoeksfinanciering bedoeld is voor ‘innovatief’, ‘disruptief’

en ‘interdisciplinair’ onderzoek, blijkt het die doelen in

de praktijk niet te realiseren (Alberts et al. 2014). Zo stelden

Veugelers en collega’s (2022) vast dat de ERC aanvragers

beloonde die in hun onderzoek risico-avers waren, ook al

beweert de Council vooral te mikken op ‘high risk, high

gain’ onderzoek.

De conclusie lijkt zich op te dringen dat het huidige systeem

spectaculair faalt. Toch denk ik dat die conclusie voorbarig

is. Maar ook al is de conclusie voorbarig, dan nog betekent

dit niet dat we helemaal niets moeten doen.

ema Thema Thema

ema Thema Thema

Vanuit ontevredenheid

Zoals ik al schreef is het onderzoek naar de optimale verdeling

van onderzoeksmiddelen redelijk jong. Dergelijk

onderzoek is ook nog steeds schaars. Veel onderzoekers

die bezig zijn met zogenoemde metascience doen dat als

een nevenproject, in belangrijke mate omdat – u raadt het

nooit – de financiering voor dit onderzoek nogal tegenvalt

(Barnett, 2016).

Niet alleen is er nog steeds weinig onderzoek, het wordt

ook vaak gevoerd vanuit ontevredenheid over het systeem.

Die ontevredenheid gaat mogelijk gepaard met enige vooringenomenheid

bij het bestuderen van het systeem, waardoor

de evaluatie van het systeem negatiever is dan de feiten

of observaties rechtvaardigen. Een dergelijke invloed van de

vooringenomenheid van onderzoekers op hun resultaten is

ma Thema Thema

ma Thema Thema T

43


ema Th

44

2-24

Financiering

ema Thema Thema

al vaker aangetoond in andere domeinen, en het zou niet zo

vreemd zijn als dat effect ook hier meespeelt.

Verder zijn er redelijk wat methodologische moeilijk heden

met het soort onderzoek dat ik vermeldde. Hoe kun je

bijvoorbeeld de bibliometrische impact van toegekende

projectvoorstellen vergelijken met die van niet-toegekende

projectvoorstellen, gegeven dat die laatste ook niet uitgevoerd

worden? En ten slotte is het verre van uitgesloten dat

bepaalde onwenselijke effecten van het systeem elkaar neutraliseren.

Zo kan de gebrekkige betrouwbaarheid van de

peerreviewscores het mattheuseffect tegengaan. De ruis die

in die scores zit, kan de toewijzing van onderzoeksmiddelen

ongewild randomiseren, wat een inefficiënte concentratie

van middelen minstens ten dele tegengaat.

Kortom: we moeten voorzichtig zijn met het trekken van te

sterke conclusies uit het gepubliceerde onderzoek. Die voorzichtigheid

moet echter niet leiden tot inertie. Er is veel dat

moet gebeuren precies omdat we geen uitsluitsel hebben

over wat de optimale verdeling van onderzoeksmiddelen is.

Experimenteel onderzoek

Een eerste evidente stap is een stap in de richting van

meer onderzoek naar deze kwesties. Zeker experimenteel

onderzoek is dringend nodig over de onderwerpen

waarover vandaag enkel observationeel onderzoek bestaat.

In 1976 schreven Comroe & Dripps al in Science dat de

wetenschappen dringend nood hadden aan omvangrijke

onderzoeksgroepen die zich op deze vragen toelegden.

Helaas is aan hun oproep geen echt gevolg gegeven. Het is

bijna absurd hoe weinig de wetenschappelijke wereld

investeert in echte kwaliteitscontrole en procesverbetering.

Het zou mijns inziens van goed onderzoeksbeleid getuigen

om ongeveer 5 procent van de onderzoeksfinanciering te

investeren in een degelijke evaluatie van dat beleid. Daar

zijn we echter nog ver van verwijderd. Bovendien mag ik

zelf al enkele keren ervaren hoe terughoudend vele funding

agencies en ook universiteiten zijn als het gaat om meewerken

aan onderzoek over de door hen gehanteerde methodes

en procedures.

Ten tweede moet de relatieve onwetendheid over de effecten

van het dominante systeem niet alleen de critici tot bescheidenheid

aanzetten. Ook de voorstanders moeten voorzichtig

zijn als ze het systeem verdedigen. Zij kunnen dan wel aanbrengen

dat de kwalen van het systeem misschien beperkter

zijn dan de gepubliceerde studies suggereren, maar ze

kunnen uit die studies allerminst afleiden dat deze kwalen

niet bestaan, of dat de voordelen van het systeem evident

zijn. Gezien de onzekerheid zouden voorstanders van het

systeem moeten erkennen dat het onverstandig is om alle

eieren in één mand te leggen. Een divers systeem van verdeelmechanismen

is bij onzekerheid over wat het beste

systeem is eigenlijk de redelijke keuze. Het zou inderdaad

onverstandig zijn om het dominante systeem helemaal de

rug toe te keren, maar het zou al even onverstandig zijn om

dat systeem overal in te zetten wanneer er onderzoeksmiddelen

te verdelen zijn.

ma Thema Thema

De hier voorgestelde diversificatie van verdeelmechanismen

en de daarmee samenhangende risicospreiding sluiten

ook mooi aan bij enkele recente studies die aantonen dat

verschillende verdeelmechanismen nuttig zijn voor verschillende

types van wetenschap. Ook een rapport van de

Europese Commissie uit 2018 benadrukt dat de experten

van oordeel zijn dat ‘a more well-balanced funding mix

would enhance the efficiency and effectiveness of research

funding.’

In dat licht kun je alleen maar verheugd zijn dat bijvoorbeeld

de UGent recent koos voor een systeem van basisfinanciering

bij de interne verdeling van middelen uit het

Bijzonder Onderzoeksfonds. Of dat voorbeeld snel navolging

krijgt, valt te betwijfelen, gegeven de lauwe reacties

vanuit de bestuurskamers van de andere Vlaamse universiteiten.

Maar de UGent toont wel dat verandering mogelijk

is en dat de critici van het huidige systeem niet moeten

wanhopen.

ma Thema Thema T

a Thema Thema T

Andreas De Block

is gewoon hoogleraar wijsbegeerte aan het Centrum voor Logica

en Filosofie van de Wetenschappen van de KU Leuven

a Thema Thema T

Literatuur

Alberts, B., Kirschner, M.W., Tilghman, S. e.a. (2014). Rescuing US biomedical research

from its systemic flaws. Proceedings of the National Academy of Sciences, 111(16),

5773-5777.

Barnett, A.G. (2016). Funding by lottery: political problems and research

a Thema Thema Th

opportunities. MBio, 7(4), 10-1128.

Bol, T., Vaan, M. de & Rijt, A. van de (2018). The Matthew effect in science

funding. Proceedings of the National Academy of Sciences, 115(19), 4887-4890.

Comroe Jr, J.H. & Dripps, R.D. (1976). Scientific basis for the support of biomedical

science. Science, 192(4235), 105-111.

Europese Commissie (2018). MLE on Performance-based Research Funding Systems:

Summary Article – A comprehensive toolkit for performance-based research funding systems.

RIO H2020 PSF. Europese Commissie.

Graves, N., Barnett, A.G. & Clarke, P. (2011). Funding grant proposals for scientific research:

retrospective analysis of scores by members of grant review panel. BMJ, 343.

Gross, K. & Bergstrom, C.T. (2019). Contest models highlight inherent inefficiencies of

a Thema Thema Th

scientific funding competitions. PLoS biology, 17(1), e3000065.

Johnson, V.E. (2008). Statistical analysis of the National Institutes of Health peer review

system. Proceedings of the National Academy of Sciences, 105(32), 11076-11080.

Kitcher, P. (2001). Science, Truth, and Democracy. Oxford University Press.

Link, A.N., Swann, C.A. & Bozeman, B. (2008). A time allocation study of university

faculty. Economics of Education Review, 27(4), 363-374.

Veugelers, R., Wang, J. & Stephan, P. (2022). Do funding agencies select and enable risky

research: Evidence from ERC using novelty as a proxy of risk taking (No. w30320). National

Bureau of Economic Research.

Thema Thema The


Thema Thema

Sinds begin dit jaar biedt de UGent haar onderzoekers een niet-competitieve basisfinanciering. Dat beperkt

interne concurrentie en demotivatie door lage slaagpercentages bij projectaanvragen en biedt welkome zuurstof

voor creatief en innovatief onderzoek.

Minder frustratie, meer intellectuele

ademruimte

Verder bouwen aan een gunstiger onderzoeksklimaat

Rik Van de Walle & Mieke Van Herreweghe

UGent

e voorbije jaren heeft de Universiteit Gent (UGent)

D

een aantal belangrijke bakens uitgezet om te komen

tot een ander onderzoeksklimaat. De al te sterke

klemtoon op louter kwantificering als maatstaf

voor kwaliteit, ingebed in een systeem van sterk

gekwantificeerde gepersonaliseerde doelstellingen voor het

zelfstandig academisch personeel (ZAP), werkte verstikkend

en demotiverend, en straalde ook af op andere onderzoekers.

Ook faculteiten als geheel draaiden mee in een race

die werd aangestuurd door een competitief allocatiemodel

voor de toekenning van personeels- en andere financiële

middelen. Toen de universiteit het allocatiemodel vele jaren

geleden opzette, speelde het in op toenmalige (incentiverings)noden,

maar na verloop van tijd zorgde het voor ongewenste

neveneffecten.

In 2019 verving de UGent het competitieve model voor de

verdeling van eerstegeldstroommiddelen onder de faculteiten

door een systeem dat faculteiten niet langer tegen elkaar

opzet. Ons nieuwe ZAP-loopbaanmodel, eind 2018 geïntroduceerd,

gaat radicaal uit van vertrouwen in het kunnen van

onze onderzoekers. 1 Het biedt een stevige basis voor een

holistischer benadering van de beoordeling van onderzoekskwaliteit.

Onderzoekers krijgen nu meer ademruimte voor

creatief, innovatief en grensverleggend onderzoek.

Op zichzelf heeft een competitief systeem voor de toekenning

van onderzoeksfinanciering enkele voor de hand

Financiering

Thema Thema Them

hema Thema Them

hema Thema Them

hema Thema Them

liggende voordelen, die we niet in twijfel trekken. Maar

ook hier kan de balans te sterk overhellen en daardoor

contraproductief gaan werken. Overdreven competitie staat

te vaak samenwerking tussen onderzoekers in de weg.

De combinatie van arbeidsintensieve aanvraagprocedures

en lage slaagpercentages voor financieringsaanvragen zorgt

bovendien bij velen voor frustratie en demotivatie.

ema Thema Thema

Meer vertrouwen

ema Thema Thema

Deze context en overwegingen leidden tot de vraag of we

op het vlak van onderzoeksfinanciering niet ook wat meer

Overdreven competitie

ma Thema Thema

staat te vaak

samenwerking tussen

onderzoekers in de weg

ma Thema Thema T

45


ema Th

46

2-24

Financiering

ema Thema Thema

De basisfinanciering

kan ook welkome

zuurstof geven aan

risicovoller onderzoek

vertrouwen kunnen geven aan onze onderzoekers. Als we

in het potentieel van onze onderzoekers geloven nadat we

ze hebben aangeworven op basis van een degelijk rekruteringsproces,

moeten we consequent zijn met onszelf en

erop vertrouwen dat ze gedegen onderzoek zullen voeren.

Daarom zijn we enkele jaren geleden voor nieuw aangeworven

ZAP-leden overgegaan op de automatische toekenning

van een (eenmalig) startkrediet. 2

De in 2024 ingevoerde basisfinanciering voor onderzoek

breidt dit principe verder uit, door aan ZAP-leden ook in hun

latere loopbaan onderzoeksmiddelen ter beschikking te stellen

buiten de competitieve financieringskanalen om. Deze

interne niet-competitieve onderzoeksfinanciering garandeert

professoren uit de doelgroep dat ze gedurende heel hun

loopbaan aan de UGent over een basisfinanciering voor

onderzoek beschikken. De universiteit realiseert hiermee

een betere balans tussen competitief te verwerven onderzoeksmiddelen

enerzijds en automatisch toegekende onderzoeksmiddelen

anderzijds. Dit biedt onze onderzoekers het

comfort om niet onophoudelijk te moeten wedijveren voor

onderzoeksfinanciering, en zal per slotsom motiverend en

stimulerend werken. De basisfinanciering kan ook welkome

zuurstof geven aan meer fundamenteel gericht en aan risicovoller

onderzoek. Of aan onderzoek met een verre horizon

of zelfs helemaal geen horizon wat de concrete toepassing

van de behaalde onderzoeksresultaten betreft – onderzoek

waarvoor relatief weinig externe financieringsmogelijkheden

bestaan, maar dat niettemin erg belangrijk is.

Er is in het algemeen weinig informatie beschikbaar over

het ter beschikking stellen van interne niet-competitieve

onderzoeksfinanciering (voor onderzoeksprojecten of

onderzoeksmandaten) aan andere universiteiten. Casuïstiek

leert dat meerdere universiteiten jaarlijks niet-competitieve

onderzoeksfinanciering toekennen waarvan het bedrag

varieert van beperkt (5000 à 15.000 euro per jaar, zoals aan

de Vrije Universiteit Brussel en de Politecnico di Torino)

tot substantieel (honderdduizenden euro’s, zoals aan ETH

Zürich en de Universiteit van Cambridge).

In de wetenschappelijke literatuur zijn veel discussies te

vinden omtrent de diverse financierings mo del len voor

onderzoek, met inbegrip van besprekingen van de voor- en

nadelen van zowel competitieve als niet-competitieve onderzoeksfinanciering.

Door het ontbreken van voldoende data

over de onderzoeksperformantie in functie van het model

van onderzoeksfinanciering over een voldoende lange periode,

is het niet mogelijk om wetenschappelijk onderbouwde

conclusies te trekken over het ideale model of de ideale mix

van modellen. 3

ma Thema Thema

Draagvlak en vragen

De invoering van de basisfinanciering aan de UGent kende

een uitgebreid besluitvormingstraject. De invoering ervan

maakte expliciet deel uit van het programma waarmee

de auteurs van dit artikel zich in 2021 kandidaat stelden

voor een tweede ambtstermijn als rector en vicerector (en

op basis waarvan zij die termijn ook kregen toegekend).

Van het voorjaar van 2022 tot het najaar van 2023 hebben

de onderzoeksraad, waarin onder meer alle faculteiten zijn

vertegenwoordigd, en de raad van bestuur heel wat besprekingen

gevoerd.

Hieruit bleek enerzijds een breed draagvlak voor de invoering

van niet-competitieve onderzoeksfinanciering, maar

anderzijds was het ook duidelijk dat er vragen waren over

de concretisering daarvan: wie behoort tot de doelgroep

van de basisfinanciering? Behoren professoren met een

ZAP-aanstelling van (slechts) 5 of 10 procent wel of niet in

combinatie met aanvullende aanstellingen ertoe? Wat zijn

de toekenningsmodaliteiten, in het bijzonder waar het

gaat om het onderzoeksactief zijn van de aanvragers?

Welke bestaande interne oproepen schrapt de universiteit

om voldoende middelen vrij te maken om de basisfinanciering

mogelijk te maken? Voorzien we differentiëring

naargelang van de onderzoeksdiscipline, gelet op de verschillen

in de kosten voor onderzoek? Hoe monitoren we

gewenste en ongewenste effecten van de invoering van de

basisfinanciering?

Veel vragen en veel meningen, die finaal uitmondden in de

invoering van de niet-competitieve onderzoeksfinanciering

(verder ‘basisfinanciering’ genoemd) aan de UGent.

ma Thema Thema T

a Thema Thema T

a Thema Thema T

a Thema Thema Th

a Thema Thema Th

Er bestond een

breed draagvlak

voor niet-competitieve

Thema Thema The

onderzoeksfinanciering


Thema Thema

Kort samengevat kennen we de basisfinanciering toe aan

een ruime en welomschreven doelgroep onder de vorm

van vierjarige onderzoeksprojecten. Financiering verloopt

via middelen uit het Bijzonder Onderzoeksfonds (BOF).

Op kruissnelheid voorzien we uiterlijk in 2027 4 een globaal

budget van 34,5 miljoen euro, wat overeenkomt met een

bedrag van zo’n 30.000 euro per jaar per ZAP-lid, vrij te

besteden aan onderzoek. De onderzoeksmiddelen kunnen

zij besteden aan personeel, werking en/of investeringen.

Het jaarlijkse bedrag van 30.000 euro is niet alleen het

resultaat van de financieringscapaciteit van het BOF, maar

is ook ingegeven door het uitgangspunt – doch zonder verplichting

– dat de basisfinanciering moet toelaten dat twee

ZAP-leden samen één doctoraatsbursaal gedurende vier jaar

kunnen financieren. Naast de gezamenlijke financiering van

een doctoraatsbursaal zijn er ook andere mogelijkheden qua

besteding. De basisfinanciering kan een hefboom zijn voor

het aantrekken van externe onderzoeksfinanciering, bijvoorbeeld

als overbruggingsfinanciering in afwachting van de

toekenning van nieuwe onderzoeksprojecten of -mandaten,

als cofinanciering voor onderzoeksprojecten en -mandaten,

of als cofinanciering van medewerkers die ondersteuning

bieden bij projectmanagement of projectaanvragen.

De basisfinanciering laat ook financiering toe van onderzoek

waarvoor het moeilijker is financiering te ontvangen

via competitieve financieringskanalen: blue sky-onderzoek,

risicovol onderzoek, langetermijnonderzoek et cetera. En ze

faciliteert eveneens (andere) interne samenwerking tussen

ZAP-leden, bijvoorbeeld onder de vorm van gezamenlijke

400

350

300

250

200

150

100

50

0

Figuur 1 Onderzoeksfinanciering aan de UGent

cofinanciering van een postdoctoraal onderzoeker of onder

de vorm van een geconcerteerd project.

Er was discussie over het wel of niet differentiëren van de

onderzoekstoelage afhankelijk van de onderzoeksdiscipline.

Verschillende faculteiten wezen erop dat de werkingskosten

voor onderzoek zeer sterk variëren afhankelijk van de

disciplines. De universiteit achtte het evenwel haalbaar

noch opportuun om de onderzoekstoelage op basis hiervan

te differentiëren.

Het aandeel niet-competitieve onderzoeksfinanciering zal

op kruissnelheid stijgen van 4 à 5 procent van de totale

UGent-onderzoeksfinanciering (onder de vorm van de

hiervoor vermelde startkredieten, maar ook onder de vorm

van een doctoraatstoelage die wordt toegekend voor elk

verdedigd doctoraat) tot ongeveer 14 procent. Een overgroot

gedeelte van deze financiering zullen onderzoekers dus nog

steeds op competitieve wijze verwerven, maar die competitie

zal zich nu veel minder intern afspelen. Onderzoekers

kunnen zich hierdoor meer focussen op externe oproepen.

Of nog: we minimaliseren interne competitie om ruimte te

creëren voor externe competitie.

Nadelen van competitie

Hoewel er in de literatuur weinig sluitende conclusies te

vinden zijn over de voor- en nadelen van competitieve

onderzoeks financiering, zijn een aantal nadelige effec ten

zeker niet onbekend. Deze effecten ondersteunen

Onderzoeksfinanciering UGent (miljoen EUR)

voor basisfinanciering

competitief

Financiering

Thema Thema Them

hema Thema Them

hema Thema Them

hema Thema Them

ema Thema Thema

ema Thema Thema

ma Thema Thema

niet-competitief

na basisfinanciering

ma Thema Thema T

47


ema Th

48

2-24

Financiering

ema Thema Thema

de invoering van (een deel) niet- competitieve onderzoeksfinanciering.

Competitieve projectaanvragen worden beoordeeld op de

kwaliteiten van het onderzoeksvoorstel en van de onderzoeker

(desgevallend ingebed in een onderzoeksgroep). Bij de

beoordeling van dit laatste element houdt de beoordeling

(mee) rekening met past performance (in de vorm van publicaties,

impact et cetera), wat betekent dat een onderzoeker

of onderzoeksgroep meer kans maakt op financiering naarmate

het tijdens eerdere projecten opgebouwde track record

groter wordt. Reeds verworven financiering wordt zo een

factor bij het verwerven van toekomstige financiering (het

mattheuseffect).

Daarnaast kent het peerreviewsysteem, dat een belangrijke

plaats in het huidige selectieproces inneemt, belangrijke

imperfecties. Zo kunnen peers wel een onderscheid maken

tussen projecten met een (te) beperkte kwaliteit en goede

voorstellen, maar veel minder tussen bijvoorbeeld ‘excellente’

en ‘excellentere’ voorstellen. In een situatie waarin

niet alle goede projecten financiering ontvangen, moeten

deze peers bijgevolg arbitraire keuzes maken. Ze zijn daarenboven

niet vrij van bias in hun keuzes. De aanvragers

van projecten gaan zich ook aanpassen aan de (veronderstelde?)

verwachtingen van de evaluatoren. Een belangrijk

risico hierbij is dat onder meer blue sky-, risicovol,

niet-mainstream, innovatief en interdisciplinair onderzoek

minder kans maakt op financiering.

Competitieve oproepen kennen verdoken (administratie-)

kosten, die wegen op de efficiëntie en doeltreffendheid

van het systeem. De selectie en opvolging van de projecten

vereist aan de kant van de financiers een substantiële

administratie. De evaluatie van de voorstellen vraagt veel

tijd van de reviewers en de begunstigden besteden op hun

beurt tijd aan verantwoording en administratieve opvolging

– tijd die ze in beide gevallen niet aan onderzoek

kunnen besteden. 5

Bovendien bleek er bij deze interne calls meer vraag dan

aanbod te zijn. Ter illustratie op basis van de cijfers van

2023: van de circa 1500 ZAP-leden binnen de UGent zijn er

1068 unieke promotoren die in de periode 2018-2022 minstens

één BOF-aanvraag (doctoraatsmandaat, postdoctoraal

mandaat, BOF-project, basisinfrastructuur) hebben aangevraagd,

waarbij slechts 565 unieke promotoren minstens

één BOF-financiering kregen toegekend. Meer dan vijfhonderd

ZAP-leden hebben bijgevolg in een periode van

vijf jaar wel interne onderzoeksfinanciering aangevraagd,

maar niet verworven. Dat betekent dat de universiteit in

die periode aan een derde van haar professoren geen eigen

onderzoeksfinanciering toegekend heeft.

Bezorgdheid en vrees

Zoals eerder aangehaald ging de invoering van de basisfinanciering

gepaard met uitgebreid debat; daarin kwamen

Sommigen vreesden dat

ma Thema Thema

de basisfinanciering ten

koste zou gaan van

het excellentiestreven

ma Thema Thema T

ook bezorgdheden aan bod. Een eerste logische vraag

was of de toekenning van niet-competitieve onderzoeksfinanciering

in overeenstemming is met de Vlaamse

BOF-regelgeving 6 . Dat is het geval, voor zover de universiteit

haar toekent onder de vorm van projectfinanciering.

Het debat ging ook over de mogelijke gevolgen voor de toekomstige

BOF-subsidies van de UGent, gelet op de gehanteerde

BOF-verdeelsleutel 7 . Sommigen uitten hun vrees

dat de toekenning van basisfinanciering ten koste zal gaan

van het excellentiestreven, of dat er minder mogelijkheden

zullen zijn om de onderzoekspositie van ZAP-leden te versterken,

wat uiteindelijk zou kunnen leiden tot een daling

van extern verworven onderzoeksfinanciering. Het feit dat

de universiteit een groot gedeelte van de BOF-middelen

op een niet-competitieve wijze aan alle ZAP-leden zou

toekennen, impliceert uiteraard niet dat ze deze middelen

niet langer zal aanwenden voor het uitvoeren en ondersteunen

van wetenschappelijk onderzoek. Er is ook geen

enkele reden om aan te nemen dat de onderzoeksoutput

zou dalen als gevolg van de toekenning van een basisfinanciering.

Die output vloeit overigens niet enkel voort

uit de beschikbare BOF-financiering, maar wel uit alle

verworven onderzoeksfinanciering. Zoals eerder vermeld

zal de niet-competitief toegekende BOF-financiering

een aandeel van hoogstens 14 procent van de totale

UGent-onderzoeksfinanciering bereiken.

De verwachting is dat het toekennen van niet-competitieve

onderzoeksfinanciering aan meer ZAP-leden dan vandaag

het geval is een hefboom zal zijn voor het verwerven

van extern gefinancierde onderzoeksprojecten. De totale

UGent-onderzoeksfinanciering zal naar verwachting bijgevolg

stijgen, en als gevolg daarvan ook de onderzoeksoutput.

Het is duidelijk dat een heldere monitoring noodzakelijk is

om eventuele effecten van de invoering van de basisfinanciering

te detecteren.

a Thema Thema T

a Thema Thema T

a Thema Thema Th

a Thema Thema Th

Thema Thema The

Dat het wegvallen van interne competitie ertoe zou kunnen

leiden dat jongere ZAP-leden minder goed geoefend zullen

zijn in het schrijven van projectaanvragen voor externe

financiering, kunnen we ondervangen door nog meer dan


Thema Thema

vandaag in te zetten op het aanbieden van coachingtrajecten

voor projectaanvragen.

Een van de grootste discussiepunten, tot slot, betrof de

keuze van de te schrappen bestaande BOF-oproepen om

het benodigde budget voor de basisfinanciering vrij te

maken. Jongere onderzoekers pleitten voor het behoud van

een oproep voor postdoctorale mandaten, terwijl vooral

vanuit de bèta- en gammafaculteiten de vraag klonk om

de GOA-oproep (geconcerteerde onderzoeksacties, 4- tot

6-jarige projecten) minstens gedeeltelijk te behouden.

Finaal is besloten om nog middelen beschikbaar te houden

voor de creatie van postdoctorale mandaten.

Afgelijnde doelgroep

Het uitgangspunt van de UGent is om een basisfinanciering

te voorzien voor ‘onderzoeksactieve’ ZAP-leden. Dit zijn

ZAP-leden die behoren tot een afgelijnde doelgroep en

hun onderzoeksactiviteiten aantoonbaar kunnen staven.

Het ‘onderzoeksactief’ zijn moet garanderen dat zij de

BOF-middelen voor de basisfinanciering toegekend krijgen

in functie van onderzoek (en onderzoeksoutput).

De volgende mensen komen in aanmerking voor de

basisfinanciering:

• ZAP-leden met een aanstellingspercentage van minstens

50 procent;

• deeltijdse ZAP-leden (5-45 procent) in combinatie met

een klinisch mandaat in het Universitair Ziekenhuis

Gent (UZ Gent), waarbij de gezamenlijke tewerkstelling

minstens 50 procent bedraagt;

• deeltijdse ZAP-leden (5-45 procent) in combinatie met

een aanstelling als professor aan de Ghent University

Global Campus in Zuid-Korea, waarbij de gezamenlijke

tewerkstelling minstens 50 procent bedraagt;

• deeltijdse ZAP-leden (10-45 procent) in combinatie met

een tweede UGent-aanstelling, waarbij de gezamenlijke

tewerkstelling minstens 50 procent bedraagt.

Het toekennen van de basisfinanciering aan deeltijdse

ZAP-leden (5-45 procent) was een niet-evidente beslissing.

Immers: hoe groter de doelgroep, des te kleiner het

Het uitgangspunt is

een basisfinanciering

voor ‘onderzoeksactieve’

ZAP-leden

Financiering

Thema Thema Them

Met de basisfinanciering

bouwen we verder aan

hema Thema Them

een voor onderzoekers

gunstiger klimaat

hema Thema Them

jaarlijkse bedrag dat we per ZAP-lid als basisfinanciering

kunnen toekennen. En wat hier zeker ook speelt, is de

vraag of we zo niet ongewild de creatie van 5 of 10 procent

ZAP-mandaten stimuleren.

In 2023 telde de UGent 298 ZAP-leden die in een 5- of

10 procent-mandaat werden aangeworven (op een totale

populatie van 1500); de overgrote meerderheid ervan (221)

bij de faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen.

Anderzijds zijn er gegronde argumenten om niet

louter het ZAP-aanstellingspercentage als criterium te

gebruiken, maar rekening te houden met eventuele andere

aanstellingen binnen de UGent, of binnen een met de

UGent nauw geaffilieerde onderzoeksinstelling, die ook

onderzoek mogelijk maken (deze ZAP-leden kunnen ook

aanvragen indienen bij het BOF). Bovendien komt hun

onderzoeksoutput integraal ten goede van de UGent in het

kader van diverse verdeelsleutels.

Een bijzondere factor in dit debat is de verwevenheid met

het UZ Gent. Op basis van een juridische analyse bleek

dat we geen onderscheid kunnen maken tussen voltijdse

ZAP-leden en deeltijdse ZAP-leden (5-45 procent) uit de

faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen van

wie de aanstelling aan de UGent en de aanstelling aan het

UZ Gent (als staflid – klinisch mandaat) samen een voltijdse

tewerkstelling uitmaken. Vertrekkende van deze vaststelling

hebben we finaal besloten dat we ook overige groepen van

ZAP-leden die een deeltijds ZAP-mandaat combineren met

een andere onderzoeksaanstelling gelijk dienen te stellen

met voltijdse ZAP-leden voor wat de toekenning van de jaarlijkse

basisfinanciering betreft.

hema Thema Them

ema Thema Thema

ema Thema Thema

ma Thema Thema

Tot slot dienen we te specificeren wat we bedoelen met

‘onderzoeksactief’. We hebben dit gedefinieerd door middel

van de volgende drie cumulatieve voorwaarden waaraan

ZAP-leden moeten voldoen op het ogenblik dat zij basisfinanciering

aanvragen:

• gedurende de afgelopen drie jaar heeft het ZAP-lid

externe onderzoeksfinanciering aangevraagd of toegekend

gekregen;

• gedurende de afgelopen drie jaar heeft het

ZAP-lid gepubliceerd;

ma Thema Thema T

49


ema Th

50

2-24

Financiering

ema Thema Thema

• gedurende de afgelopen drie jaar was het ZAP-lid promotor

van een doctoraat (doctoraat in voorbereiding of

afgerond doctoraat).

Het is uiteraard noodzakelijk om intern te verduidelijken

wat we concreet verstaan onder elk van deze voorwaarden.

Om één voorbeeld te geven: als we spreken over toegekende

of aangevraagde externe onderzoeksfinanciering, betekent

dat dat er steeds een publieke en/of competitieve oproep

aan de basis moet liggen.

Monitoring

We haalden eerder reeds aan dat het vandaag niet mogelijk

is om wetenschappelijk onderbouwde conclusies te trekken

met betrekking tot het ideale model of de ideale mix van

modellen. 3 De invoering van de basisfinanciering aan de

UGent zal daarom gepaard gaan met monitoring. Zowel

kwantitatieve als kwalitatieve parameters zullen we opvolgen.

Sommige effecten, als ze er zouden zijn, zullen pas

na enkele jaren zichtbaar worden (bijvoorbeeld het effect

op het aantal verdedigde doctoraten); tendensen in cijfers

zeggen bovendien niet automatisch iets over causale verbanden.

De monitoring vertrouwen we toe aan een daartoe

opgerichte werkgroep.

Met de invoering van de basisfinanciering bouwt de UGent

verder aan een voor onderzoekers gunstiger klimaat. Na een

grondige vernieuwing van het ZAP-loopbaanbeleid, met

meer focus op een kwalitatieve en ondersteunende benadering,

en het wegschrijven van interne competitie tussen

faculteiten in de context van het allocatiemodel voor de

toekenning van personeels- en andere financiële middelen

aan de faculteiten, biedt de nieuwe basisfinanciering meer

intellectuele ademruimte. Of en welke andere – wel of niet

ongewenste – effecten hiermee op termijn gepaard kunnen

gaan is vandaag een onbekende, maar zullen we nauwgezet

opvolgen.

Rik Van de Walle

is rector van UGent

Mieke Van Herreweghe

is vicerector van UGent

Noten

1 Zie www.ugent.be/nl/jobs/mobiliteit-loopbaanpaden/loopbaanpad/zap voor meer

informatie.

2 Alle nieuwe ZAP-leden met een minimaal aanstellingspercentage van 50 procent bij de

start van hun aanstelling of benoeming aan de UGent en alle ZAP-leden wier aanstelling

aan de UGent wordt uitgebreid naar minstens 50 procent hebben recht op een

automatisch toegekend startkrediet van 230.000 euro. Het budget wordt toegekend als

een vierjarig project en is voldoende om één doctoraatsonderzoeker (bursaal) zonder

anciënniteit aan te stellen gedurende een periode van vier jaar.

3 Zie bijvoorbeeld link.springer.com/article/10.1007/s11192-020-03449-x en de daarin

vermelde referenties.

4 De basisfinanciering is afkomstig van BOF-middelen. Om het beoogde bedrag vrij

te maken wordt een aantal oproepen (voor projecten, mandaten, basisuitrusting)

geschrapt. Lopende initiatieven worden uiteraard verder gehonoreerd, waardoor de

middelen stapsgewijs vrijkomen naargelang deze lopende initiatieven worden beëindigd.

ma Thema Thema

5 Zie OESO (2018), Effective operation of competitive research funding systems. OECD

Science, Technology and Industry Policy Papers, No. 57. OECD Publishing, Parijs.

doi.org/10.1787/2ae8c0dc-en

6 Zie data-onderwijs.vlaanderen.be/edulex/document.aspx?docid=14492.

7 Zie artikels 25-41 van het BOF-besluit (voetnoot 5). Sturende parameters zijn aantal

publicaties en citaties, aandeel in doctoraatsdiploma’s, citatiedistributies, internationale

samenwerking, budgettaire return uit Europese kaderprogramma’s, gedefinieerde

interdisciplinariteits- en diversiteitsparameters.

ma Thema Thema T

a Thema Thema T

a Thema Thema T

a Thema Thema Th

a Thema Thema Th

Thema Thema The


Thema Thema

Marc D’havé en Sofie Jaques verkennen de verschillende aspecten van het huidige en toekomstige financieringssysteem

voor hogescholen en universiteiten in Vlaanderen. Daarbij nemen ze hun thuisbasis, de Hogeschool Gent, als voorbeeld.

Financiering van het

Vlaamse hoger onderwijs

Een gelaagd en complex systeem

Marc D’havé & Sofie Jaques

Hogeschool Gent

eginnen met een beeldspraak doet honger krijgen

B

naar meer. We vergelijken het financieringssysteem

van het hoger onderwijs in Vlaanderen graag met

een millefeuille, vandaar ‘een gelaagd en complex

systeem’ als ondertitel van dit artikel. Om er zeker

van te zijn dat we niet dwalen, hebben we – net als vele studenten

– aan ChatGPT gevraagd of die vergelijking opgaat,

waarna onmiddellijk een antwoord volgde: ‘Het financieringssysteem

van het hoger onderwijs in Vlaanderen kan

inderdaad worden vergeleken met een millefeuille, een

Frans gebak bestaande uit meerdere lagen bladerdeeg en

crème (…) vanwege de complexe structuur, de verscheidenheid

aan financieringsbronnen en de noodzaak van evenwicht

en coördinatie tussen deze verschillende lagen.’

Alle ChatGPT-gekheid terzijde – als we dat al zo mogen

benoemen – kunnen we zeggen dat het hoger onderwijs in

Vlaanderen innovatief, kwaliteitsvol en toegankelijk is en dat

achter die realiteit een complex en gelaagd financieringssysteem

schuilgaat, een systeem dat op (korte) termijn aan

een evaluatie en eventuele herziening toe is. Het garanderen

van de nodige middelen voor hogeronderwijsinstellingen en

het borgen van de onderwijskwaliteit zijn en blijven voor alle

hogeronderwijsinstellingen de cruciale uitdagingen.

Bij het verkennen van de verschillende aspecten van de

financiering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en

enkele bijbehorende vraagstukken, waaronder de zoektocht

naar een performant allocatiemodel om de middelen binnen

een hogeronderwijsinstelling te verdelen, nemen wij de

Financiering

Thema Thema Them

hema Thema Them

hema Thema Them

hema Thema Them

Hogeschool Gent, een Vlaamse publiekrechtelijke hogeschool,

als voorbeeld. Dit vanuit een bescheiden insteek,

wetende dat de Hogeschool Gent ook steeds zoekende is,

nieuwe paden bewandelt en dat er finaal geen ideaal allocatiemodel

zal bestaan.

De keuze voor een allocatiemodel hangt af van verschillende

overwegingen, waaronder de missie en de visie van de hogeronderwijsinstelling,

haar strategische doelstellingen, de

specifieke studentenbehoeften, de evoluties in het (hoger-)

onderwijslandschap 1 en de brede samenleving. Het is bovendien

belangrijk dat hogeronderwijsinstellingen hun allocatiemodellen

periodiek evalueren en aanpassen om ervoor te

zorgen dat de middelen effectief worden ingezet om de strategie

van de hogeronderwijsinstelling te ondersteunen, en

om tegemoet te komen aan veranderende behoeften en prioriteiten.

Flexibiliteit en aanpassingsvermogen zijn cruciaal in

het beheer van allocatiemodellen, dit in eerste instantie om

te voorkomen dat zo’n model een doel op zich wordt.

ema Thema Thema

ema Thema Thema

ma Thema Thema

Publiek en privaat

De financiering van het hoger onderwijs in Vlaanderen

is gebaseerd op een mix van publieke en private middelen,

waarbij de Vlaamse overheid het grootste deel van de

totale uitgaven voor hogeronderwijsinstellingen financiert.

Een rapport van de OESO (Organisatie voor Economische

Samenwerking en Ontwikkeling) uit 2021 2 spreekt over

85 procent. De werkingsmiddelen van de universiteiten

zijn gebaseerd op variabelen op het vlak van onderwijs en

ma Thema Thema T

51


ema Th

52

2-24

Financiering

ema Thema Thema

onderzoek; de werkingsmiddelen van de hogescholen zijn

enkel gebaseerd op onderwijsvariabelen.

Sinds de invoering van het huidige financieringsmodel in

2008 geschiedt de berekening van het onderwijsgedeelte

van de werkingsmiddelen voor universiteiten en hogescholen

volgens eenzelfde basisformule. Het onderwijsluik van

de werkingsmiddelen omvat een sokkel, die wordt berekend

op basis van inschrijvingsgegevens van studenten, en een

variabele component die rekening houdt met inschrijvingsgegevens,

opgenomen studiepunten en behaalde diploma’s.

Bij de berekening van de variabele onderwijscomponent

hanteert het model verschillende gewichten op de opgenomen

studiepunten, de behaalde studiepunten en diploma’s

afhankelijk van het studiegebied, met daarbij verschillende

wegingsfactoren voor de universiteiten en de hogescholen.

Bijkomende hanteert het ook een wegingsfactor voor

beursstudenten, studenten met een functiebeperking en

werkstudenten. Om de werkingsmiddelen voor een hogeronderwijsinstelling

voor een begrotingsjaar (het jaar ‘t’

genoemd) te berekenen, gebruikt het Vlaams financieringssysteem

de gemiddelde waarden voor de input- en

outputvariabelen over een periode van vijf jaar voor de

bacheloropleidingen (t-7/t-6 tot t-3/t-2) en drie jaar voor de

graduaatsopleidingen. 2

Daarnaast innen de instellingen ook inschrijvingsgelden 3 en

ontvangen ze extra financiering voor specifieke projecten,

opdrachten op het vlak van onderzoek en dienstverlening,

infrastructurele aangelegenheden en andere initiatieven.

Die extra financiering kan afkomstig zijn van de Vlaamse

overheid, maar komt evengoed voort uit Europese, federale

of provinciale subsidies en partnerschappen met bedrijven.

Specifiek voor de hogescholen moeten we onderstrepen

dat het Vlaams financieringssysteem niet is afgestemd op

de situatie van de graduaatsopleidingen, die in 2019 vanuit

de centra voor volwassenonderwijs zijn geïntegreerd in de

hogescholen met als doelstelling het zichtbaar uitbouwen

van een onderwijsaanbod op het niveau 5 van de Vlaamse

kwalificatiestructuur. Bij de integratie van de graduaatsopleidingen

werden twee financieringsprincipes gehanteerd.

De financiële druk

blijft voor sommigen

een belemmering om

hoger onderwijs te volgen

Een eerste principe was om tot 2025 4 met een open-end

financiering te werken om zo de reële studentengroei te

financieren. In 2022 besliste de Vlaamse overheid echter

om als besparingsmaatregel de open-end financiering te

stoppen. Op 1 september 2022 voegde ze de graduaten toe

aan de gesloten enveloppe van de hogescholen, waardoor

de gemiddelde jaarlijkse studentengroei van 10 procent nog

maar voor maximaal 2 procent wordt gefinancierd. Jaar na

jaar ontstaat hierdoor een steeds grotere financieringskloof.

De hogescholen verwachten bovendien een verdere sterke

stijging van het aantal graduaatsstudenten door de invoering

van het decreet betreffende de instroom en het optimaliseren

van de studie-efficiëntie in het hoger onderwijs.

Een tweede principe was om geen bijkomende werkingsmiddelen

toe te kennen aan de hogescholen. Men ging er

verkeerdelijk vanuit dat er synergieën mogelijk waren en

dat de hogescholen de werking van de graduaten konden

absorberen binnen hun bestaande werking. De graduaatsopleidingen

vereisen echter meer specifieke voorzieningen

en uitrusting, en een intense begeleiding en coördinatie van

het werkplekleren. Het is voor de hogescholen onmogelijk

om dit met de beperkte compenserende maatregelen en

binnen de bestaande werking – waar ook een schaarste en

uitholling van middelen heerst – te integreren. Dit zorgt

heden voor een discriminerende onderfinanciering van

20 procent van een graduaatsstudent ten opzichte van

een bachelorstudent.

Dit alles leidt ertoe dat het aanbieden van kwalitatief goede

graduaatsopleidingen in het gedrang komt, waardoor

instellingen trajecten afbouwen en bepaalde doelgroepen

onvoldoende kansen krijgen. Een spijtige zaak in een

arbeidsmarkt die steeds meer nood heeft aan afgestudeerden

uit graduaatsopleidingen.

ma Thema Thema

ma Thema Thema T

a Thema Thema T

a Thema Thema T

Om te koesteren

a Thema Thema Th

Het hoger onderwijs in Vlaanderen heeft de reputatie om

een van de meest vooraanstaande en toegankelijke onderwijssystemen

ter wereld te zijn, iets om te koesteren, te

behouden en te versterken. In een sterk globaliserende

wereld is een cruciaal aspect van het financieringssysteem

daarom het waarborgen van de toegankelijkheid en de diversiteit

in het hoger onderwijs. Terwijl de Vlaamse overheid al

verschillende maatregelen heeft genomen om studiebeurzen

en financiële ondersteuning te bieden aan studenten

met beperkte financiële middelen, blijft de financiële druk

voor sommigen een belemmering om hoger onderwijs

te volgen.

Gerelateerd aan dit probleem blijft de nood groot om gelijke

kansen te bieden aan studenten uit verschillende sociaaleconomische

en culturele achtergronden. Het verzekeren

van een inclusieve onderwijs- en onderzoeksomgeving vereist

niet alleen een stabiele en voldoende financiering, maar

ook bijkomende en structurele investeringen in onder meer

mentorprogramma’s, onderwijsinnovatie, studiebegeleiding,

a Thema Thema Th

Thema Thema The


Thema Thema

Het toekomstige systeem

moet veel meer gebaseerd

zijn op samenwerking

tussen instellingen

psychosociale ondersteuning van studenten, bereikbare

campussen, betaalbare studentenkamers en universele studentenvoorzieningen

zoals catering en sport.

‘Onderwijs is geen kost maar een investering’ is een veelgebruikte

uitdrukking die de waarde van onderwijs benadrukt

als een investering die rendeert op de lange termijn,

zowel voor het individu als voor de samenleving als geheel.

Onderwijs biedt niet alleen directe voordelen, zoals verbeterde

werkgelegenheidskansen en hogere inkomens, maar

legt ook het fundament voor een duurzame maatschappelijke

groei en ontwikkeling.

Op basis van de hiervoor geschetste realiteit is het duidelijk

dat de voornaamste uitdaging waarmee het financieringssysteem

van het hoger onderwijs in Vlaanderen zich ziet

geconfronteerd de constante druk op de beschikbare middelen

is. De stijgende studentenaantallen (het aantal hogeschoolstudenten

in Vlaanderen is gestegen van 138.000 in

2019 naar 148.000 in 2023) 5 , de evoluerende behoeften op

het vlak van onderwijs en onderzoek en de noodzaak om

continu te investeren in modernere infrastructuur en technologieën

leggen een zware last op de begroting van hogescholen

en universiteiten. Dit alles vereist niet alleen meer

financiële middelen voor het hoger onderwijs in Vlaanderen,

maar ook een strategische allocatie ervan binnen de

hogeronderwijsinstellingen om te voldoen aan de steeds

versnellende evoluties.

Blik in de toekomst

Niemand kan zich baseren op toekomstige situaties, maar

we kunnen wel trends en ontwikkelingen zien op basis van

historische en huidige tendensen in het onderwijs en de

brede samenleving, die een voorspellende waarde hebben

en inspirerend kunnen werken richting een nieuw financieringssysteem

voor het hoger onderwijs.

Binnen een decennium zal de financiering van het

hoger onderwijs in Vlaanderen nolens volens geëvolueerd

zijn naar een geavanceerder en gerichter systeem,

aangepast aan de behoeften en uitdagingen van die tijd.

Zonder kennis over de politieke, economische, sociale en

Financiering

Thema Thema Them

technologische factoren die op dat ogenblik van toepassing

zijn, kunnen we stellen dat het financieringssysteem van

het hoger onderwijs in Vlaanderen vermoedelijk op de een

of andere manier rekening zal houden met de volgende elementen,

in de veronderstelling dat het onderwijs dynamischer,

diverser en inclusiever zal zijn, met een sterke focus

op innovatie, duurzaamheid en maatschappelijke impact:

• Samenwerking met private partners. De financiering van

het hoger onderwijs zal vermoedelijk een grotere rol

toekennen aan publiek-private samenwerkingsverbanden,

zowel in binnen- als buitenland. (Internationale)

bedrijven en instellingen zullen steeds meer investeren

in onderzoeksprogramma’s en onderwijsinfrastructuur

in ruil voor directe toegang tot talent en innovatie.

• Digitalisering. De financiering van het hoger onderwijs

zal afgestemd zijn op de integratie van geavanceerde

technologieën en infrastructuur in onderwijs en onderzoek,

via versnelde investeringen in virtuele leeromgevingen,

AI-ondersteunde toepassingen en (hoog-)

technologische onderzoeksfaciliteiten.

• Levenslang ontwikkelen. Het financieringssysteem zal

een wendbaar model hanteren dat inspeelt op flexibele

leertrajecten (maatwerk op basis van individuele leerbehoeften)

en levenslange ontwikkelkansen, die steeds

meer in samenwerking tot stand zullen komen tussen

hogescholen onderling en met universiteiten en met

diverse andere partners.

• Interdisciplinariteit. De toenemende complexiteit van

situaties en problemen leidt ertoe dat de grenzen

tussen vakgebieden vervagen en er meer nadruk komt

te liggen op interdisciplinair onderwijs en onderzoek.

Het financieringssysteem van de toekomst zal hiermee

rekening houden.

• Maatschappelijke impact. Het financieringssysteem zal

zich richten op onderzoek en onderwijs dat bijdraagt tot

het oplossen van reële uitdagingen zoals klimaatverandering,

sociale ongelijkheid en digitale disruptie.

hema Thema Them

hema Thema Them

hema Thema Them

ema Thema Thema

ema Thema Thema

Los van deze blik op de lange termijn kunnen we al aanpassingen

aan het huidige financieringssysteem doorvoeren op

korte termijn:

• Zonder een voorkeur uit te spreken moeten we de vraag

luidop durven formuleren of de inputfinanciering voor

de eerste 60 studiepunten een goede zaak is. Die vorm

van financiering kan een pervers effect genereren op het

heroriënteren van studenten. Hogeronderwijsinstellingen

mogen namelijk geen financiële middelen mislopen

omdat ze hun studenten snel en goed heroriënteren.

Het financieringssysteem zou op dat vlak incentives

moeten voorzien voor hogeronderwijsinstellingen die

samenwerken op het vlak van heroriëntering van hun

studenten. Meer nog, het financieringssysteem van

de toekomst zou veel meer gebaseerd moeten zijn op

samenwerking tussen instellingen van het hoger onderwijs

op diverse vlakken.

ma Thema Thema

ma Thema Thema T

53


ema Th

54

2-24

Financiering

ema Thema Thema

• Een andere vraag die we luidop moeten durven formuleren

is die over financiering van het praktijkgerichte

wetenschappelijk onderzoek (PWO). Dat is nu een projectmatige

financiering, gebonden aan een projectlogica

met beperkte duurtijd, wat niet correspondeert met de

doelen van PWO, namelijk innovatie van en duurzame

impact op het werkveld en de samenleving, alsook de

structurele aanstelling van onderzoekers.

De Gentse praktijk

De Hogeschool Gent hanteert twee allocatiemodellen:

1. een model voor de toekenning van de departementale

werkingsmiddelen in het kader van de exploitatiekosten,

het inzetten van contractuele personeelsleden en de

investeringen van de departementen;

2. een model voor de toekenning van de middelen voor het

inzetten van statutaire personeelsleden.

Departementale werkingsmiddelen

De Hogeschool Gent bestaat uit acht departementen, een

school of arts, een centrale administratie met verschillende

ondersteunende directies en diensten, elf interdisciplinaire

onderzoekscentra voor praktijkgericht wetenschappelijk

onderzoek en een Center for Applied Data Science. 6 De

hogeschool past een allocatiemodel toe voor de jaarlijkse

toekenning van de departementale werkingsmiddelen.

Het bedrag dat met dat model wordt verdeeld, bedraagt

1,7 miljoen euro. De departementen financieren met de

werkingsmiddelen hun exploitatiekosten, contractuele

personeelskosten en investeringen. Met de werkingsmiddelen

stellen we geen statutaire personeelsleden aan, iets

wat best behouden blijft om geen onevenwicht te creëren

tussen de werkingsmiddelen (bestemd voor exploitatie)

en de personeelsmiddelen.

Het allocatiemodel voor de werkingsmiddelen van de departementen

is gebouwd rond vijf kokers: het investeringsfonds,

de sokkel 7 , veiligheid en onderhoud, personeel, en

middelen voor onderwijsondersteuning.

• Het investeringsfonds is een bestemd fonds vanuit de

werkingsmiddelen van de departementen dat niet wordt

verdeeld aan de hand van parameters. Het bedrag wordt

bepaald op basis van de reële behoeften aan investeringen

in uitrusting over de afgelopen vijf jaar. Het fonds

verzekert een gestroomlijnd investeringsbeleid binnen

de hogeschool op het vlak van uitrusting voor de

opleidingen en maakt het mogelijk om substantiële

investeringen te realiseren over meerdere jaren heen.

Het versterkt het solidariteitsmechanisme aan de hogeschool

en voorkomt versnippering van middelen. Jaarlijks

beslissen de departementshoofden in overleg met

de beheerder en de directeur Financiën en Personeel bij

consensus over de noodzakelijke investeringen. Aan de

basis ligt een meerjarenplanning die geënt is op de

strategische keuzes van de hogeschool.

• De sokkel bedraagt 10 procent van de initieel te verdelen

middelen over de departementen en staat in functie

van de administratieve en inhoudelijke werking van de

departementen. Dit bedrag wordt gelijk verdeeld over de

departementen. Drie van de acht departementen organiseren

onderwijs en onderzoek in twee verschillende

steden en ontvangen daarom samen een extra budget

dat wordt verdeeld op basis van hun respectieve studentenaantallen

in die twee steden.

• Veiligheid en onderhoud: veiligheid krijgt bijzondere aandacht

in het allocatiemodel. Op basis van de gemiddelde

uitgaven van de laatste vijf jaar voor het onderhoud en

de herstellingen van het didactisch en niet-didactisch

materiaal, ehbo en werkkledij krijgen de verschillende

departementen het noodzakelijke budget voor de eigen

arbeidsmiddelen in functie van de opleidingen.

• Het aantal personeelsleden is een belangrijke indicator

voor het bepalen van de werkingsmiddelen van een

departement. Per voltijdse equivalent wordt een vast

bedrag van 700 euro voorzien voor onder andere verplaatsingskosten,

professionalisering, dienstreizen,

fietsvergoedingen en onkosten allerhande.

• Middelen voor onderwijsondersteuning: naast het aantal

personeelsleden is ook het aantal studenten een belangrijke

indicator voor het bepalen van de werkingsmiddelen

van een departement. Na de toekenning van de

werkingsmiddelen aan de vier bovengenoemde kokers

per departement wordt het resterend bedrag voor onderwijsondersteuning

verdeeld op basis van het gemiddeld

aantal opgenomen studiepunten (over de laatste drie

jaren) en het aandeel van het departement binnen

de hogeschool.

Het bedrag van de toegewezen werkingsmiddelen is een

lumpsum die elk departement ter beschikking krijgt

gesteld. De middelen uit de kokers zijn niet gekleurd,

met uitzondering van de middelen uit de koker veiligheid

en onderhoud.

ma Thema Thema

ma Thema Thema T

a Thema Thema T

a Thema Thema T

a Thema Thema Th

Statutaire personeelsmiddelen

Voor de verdeling van de statutaire personeelsmiddelen over

de departementen werkt de Hogeschool Gent met een gelijk

geïnspireerd allocatiemodel als dat voor de verdeling van de

werkingsmiddelen. Op basis van een verdeelsleutel krijgt

elk departement een aantal personeelspunten, waarmee het

statutaire personeelsleden met een karakteristiek puntengewicht

of puntenwaarde per ambt of graad kan aanstellen

of benoemen.

Het te alloceren bedrag wordt uitgedrukt in punten en niet

in euro’s; een puntensysteem heeft het voordeel eenvoudig

en vlot hanteerbaar te zijn. Los van de reële evolutie van de

salarissen kan de hogeschool gedurende lange tijd per ambt,

graad of groepen van ambten of graden, eenzelfde puntengewicht

aanhouden. Uiteraard moet de daarmee samenhangende

loonkost worden voorzien, wat de hogeschool vertaalt

a Thema Thema Th

Thema Thema The


Thema Thema

in de kostprijs per personeelspunt (heden 61,5 euro per

personeelspunt).

Het allocatiemodel voor de verdeling van de statutaire personeelsmiddelen

over de departementen is gebouwd rond vier

kokers: de sokkel 8 , de corebusiness, outputindicatoren en

het convenant.

• De sokkel voorziet in een aantal personeelspunten voor

de ondersteunende werking van een departement.

De hoogte van de sokkel is vastgesteld op 5 procent van

het aantal personeelspunten gecorreleerd aan de reële

grootte van het departement en geplafonneerd op vier

voltijdse equivalenten met het barema van lector.

• Met het begrip corebusiness bedoelen we de kerntaken

onderwijs, onderzoek en dienstverlening. Omdat circa

80 procent van de personeelspunten via de corebusiness

wordt verdeeld was het belangrijk om enkele stimuli in

het allocatiemodel in te bouwen; die betreffen het aantal

opgenomen studiepunten en het aantal voltijds ingezette

onderzoekers in de onderzoekscentra van de Hogeschool

Gent voor externe financiering of dienstverlening.

Voor de hogeschool is het versterken van de nexus

onderwijs-onderzoek een strategisch doel; vandaar dat

we die factor hebben meegenomen in het allocatiemodel.

• Het allocatiemodel verdeelt 10 procent van de te verdelen

personeelspunten aan de hand van drie outputindicatoren:

het aantal gerealiseerde diploma’s (bevorderen

van de doorstroom), het aantal voltijds ingezette

onderzoekers in de onderzoekscentra voor interne

financiering of dienstverlening (bevorderen van de

nexus onderwijs-onderzoek) en het gemiddeld aantal

uitgaande en inkomende studenten (bevorderen van

internationalisering).

• In het allocatiemodel is de realisatie van het departementale

convenant 9 , zoals afgesloten met het bestuur van de

Hogeschool Gent, een belangrijke parameter. De hoogte

van de koker is vastgesteld op 5 procent van het aantal

personeelspunten en geplafonneerd op vier voltijdse

equivalenten met het barema van lector.

Het aantal toegewezen personeelspunten is een lumpsum

die de hogeschool aan elk departement ter beschikking stelt.

Voor het toewijzen van de personeelspunten aan de opleidingen

hanteert elk departement een eigen allocatiemodel.

Bijsturen waar nodig

Zoals gezegd is het belangrijk dat hogeronderwijsinstellingen

hun allocatiemodellen periodiek evalueren en aanpassen

om ervoor te zorgen dat ze de middelen effectief inzetten om

hun strategie te ondersteunen, en om tegemoet te komen

aan veranderende behoeften en prioriteiten. Flexibiliteit

en aanpassingsvermogen zijn daarbij cruciaal, dit in eerste

instantie om te voorkomen dat een allocatiemodel een doel

op zich wordt. Heden evalueert de Hogeschool Gent zijn

allocatiemodellen om bij te sturen waar nodig tegen de start

Financiering

Thema Thema Them

van het academiejaar 2024-2025.

Het effectief inzetten van middelen via goede allocatiemodellen

is één zaak. Het voorzien in voldoende financiering

door de overheid voor het hoger onderwijs is een andere

zaak. Door een niet-volledige indexering van de looncomponent

en de niet-indexering van de werkingsmiddelen van

2008 tot 2023 zijn de hogescholen structureel ondergefinancierd

a rato van 74,1 miljoen euro of het equivalent van

700 voltijdspersoneelsleden.

Marc D’havé

is beheerder van de Hogeschool Gent

Sofie Jaques

is directeur Financiën en Personeel van de Hogeschool Gent

Noten

Voor de hogeschool is

het versterken van de

hema Thema Them

nexus onderwijs-onderzoek

een strategisch doel

hema Thema Them

hema Thema Them

ema Thema Thema

1 Marc D’havé, een van de auteurs van dit artikel, is ook voorzitter van de raad van bestuur

van GO! scholengroep Gent, een geheel van veertien basisscholen, veertien secundaire

scholen, twee scholen voor buitengewoon onderwijs, een kunstacademie, een centrum

voor leerlingenbegeleiding en vijf internaten. In dit kader moet u de haakjes van ‘(hoger)

onderwijs’ begrijpen; het onderwijsveld is namelijk een continuüm en valt niet strikt op te

delen in aparte onderdelen.

2 www.ewi-vlaanderen.be/sites/default/files/bestanden/beknopte_samenvatting_oeso_

rapport.pdf

3 Vlaanderen heeft nog steeds een toegankelijk hoger onderwijs, maar door de steeds

stijgende inschrijvingsgelden en andere kosten verbonden aan hogere studies heeft een

aanzienlijke groep van studenten het steeds moeilijker. Steeds meer studenten kloppen

dan ook aan bij de sociale diensten van de studentenvoorzieningen van de hogescholen.

Een bijkomend argument om als Vlaamse overheid meer en structureler te investeren in

het hoger onderwijs.

4 Met de mogelijkheid om afhankelijk van de budgettaire situatie in 2023 bij te sturen.

5 www.vlaamsehogescholenraad.be/nl/actualiteit/aantal-inschrijvingenhogeschoolstudenten-zit-in-de-lift

6 De onderzoekscentra worden gefinancierd via de PWO-middelen en de middelen

vrijstelling bedrijfsvoorheffing. De middelen worden via een eigen allocatiemodel verdeeld,

gebaseerd op een sokkel en een variabel gedeelte.

7 Deze sokkel houdt geen verband met de sokkel uit het financieringssysteem van de

Vlaamse overheid.

8 Idem.

9 Het convenant is een overeenkomst op het niveau van een departement die wordt

afgesloten met het bestuur van de Hogeschool Gent. Het convenant komt tot stand

op basis van input vanuit de opleidingscentra. Het bevat enerzijds afspraken voor

de realisatie van de indicatoren uit het strategisch plan van de Hogeschool Gent en

anderzijds specifieke doelstellingen en indicatoren die eigen zijn aan het beleid van een

departement. Het convenant wordt besproken tijdens het periodiek bestuurlijk overleg.

ema Thema Thema

ma Thema Thema

ma Thema Thema T

55


ema Th

Wat betekent PISA voor het

hoger onderwijs?

Van Damme

56

2-24

ema Thema Thema

ma Thema Thema

O

p 5 december 2023 werden de resultaten van

de PISA 2022-survey gepubliceerd. Omwille

van corona gebeurde de dataverzameling één

jaar later dan gepland. Zoals voor nog een

aantal andere westerse landen was het voor Vlaanderen en

Nederland een koude douche. De neerwaartse trend in de

leeruitkomsten van 15-jarigen die zich al een heel aantal

jaren manifesteerde, werd niet alleen bevestigd maar bleek

ook nog versterkt te zijn.

De impact van corona is evident een deel van de verklaring,

maar corona lijkt veeleer een versnelling van al

aanwezige trends te zijn dan een onafhankelijke factor.

Zowel aan de onder- als bovenkant van de distributie zet

de daling zich door en van een verkleining van de prestatiekloof

tussen hoog- en laagpresteerders is dus geen

sprake. Evenmin vermindert de kloof tussen leerlingen

met een rijke en met een kwetsbare sociaal-economische

en sociaal-culturele achtergrond. Onze onderwijssystemen

slagen er, ondanks een zeer behoorlijke financiering,

steeds minder in om elke jongere toe te rusten

met de noodzakelijke kennis, vaardigheden en culturele

bagage. Te veel jongeren verlaten functioneel ongeletterd

het onderwijs. Maar ook het aantal hoogpresteerders

kalft onrustbarend af. De talentenpool waarin het hoger

onderwijs kan vissen om zijn toekomstige generaties van

briljante studenten, jonge onderzoekers en toekomstige

professoren te rekruteren, wordt dus steeds kleiner.

De reacties vanuit de politiek en van de sectorverantwoordelijken

op de dramatische PISA-resultaten waren zeer

beheerst, als wilden ze het onderwijs niet nog meer in de

De talentenpool waarin

het hoger onderwijs

kan vissen wordt

steeds kleiner

hoek duwen. Het lijkt erop dat mensen vinden dat ze in

tijden van lerarentekort slecht nieuws moeten toedekken

om de aantrekkelijkheid van de sector niet verder onderuit

te halen. Dat is begrijpelijk, maar het verzwakt ook de sense

of urgency om daadwerkelijk iets aan de onderwijskwaliteit

te doen. Er zijn schuchtere maar hoopvolle bewegingen

bezig om nefaste onderwijsvernieuwingen terug te

draaien, om kennis opnieuw de centrale plaats in het curriculum

te geven die ze verdient, om sterker in te zetten op

effectieve instructie en dergelijke meer, maar die hebben

nog niet de reikwijdte gekregen die resultaten laat zien op

systeemniveau. Het ontbreekt momenteel aan leiderschap

om de onderwijstanker duidelijk en consequent in een

andere richting te bewegen.

ma Thema Thema T

a Thema Thema T

Deze ontwikkelingen in het basis- en voortgezet onderwijs

zouden het hoger onderwijs moeten verontrusten, maar

daar is vooralsnog weinig van te merken. Ook daar doen

de politieke en sectorverantwoordelijken en de instellingen

er het zwijgen toe, althans in de publieke ruimte.

Dat het ene niveau het andere zou terechtwijzen past niet

in de consensuele cultuur in onderwijsland. Dat belet niet

dat de spanningen onderhuids toenemen. Zo hoorde ik

onlangs van een oplopende discussie in een curriculumcommissie

in Vlaanderen, waar vertegenwoordigers van

het hoger onderwijs bij een nieuwe schrapping van een

eindterm opwierpen dat die studenten het zeer moeilijk

zouden krijgen in het hoger onderwijs. Van de collega’s uit

het secundair onderwijs kregen ze te horen dat die zich

daar niets van aantrokken en dat het hoger onderwijs dat

dan maar zelf zou moeten zien op te lossen.

a Thema Thema T

a Thema Thema Th

Daar lijkt het inderdaad op uit te draaien: dat het hoger

onderwijs aan het eind van de onderwijsketen zelf maar

alle tekortkomingen van de voorafgaande fasen moet zien

op te lossen. En eigenlijk is dat precies wat het hoger

onderwijs al een hele tijd doet. Instellingen en docenten

in het hoger onderwijs plooien zich dubbel om tekorten

in aanvangskennis en startcompetenties zo snel mogelijk

bij te spijkeren en toch de kwaliteit aan de eindmeet hoog

te houden. Dat veronderstelt dus investeringen in tijd,

energie en efficiëntie in het onderwijsproces, maar leidt

ook tot onaanvaardbaar hoge werkdruk en belasting op het

hele systeem. En dit terwijl de financiering van het hoger

onderwijs ondermaats is (terwijl die van het secundaire

niveau zeer gul is), de massificatie van het hoger onderwijs

verder voortschrijdt (hetgeen op zich al bijkomende

a Thema Thema Th

Thema Thema The


Thema Thema

Thema Thema Them

hema Thema Them

De vraag of dit alles

vol te houden is

hoor je zelden of nooit

iemand stellen

onderwijsinspanningen vergt) en de toegang tot het hoger

onderwijs zeer ruim blijft (in Vlaanderen weliswaar meer

dan in Nederland). De vraag of dit alles vol te houden is

hoor je echter zelden of nooit iemand stellen. Noch in

de Nederlandse verkiezingscampagne vorig jaar, noch in

de Vlaamse dit jaar lijkt hoger onderwijs een belangrijke

beleidsbekommernis te zijn. Politici lijken – volstrekt ten

onrechte – te denken dat er in het hoger onderwijs nog

voldoende vet op de soep zit.

Het hoger onderwijs moet zich dus voorbereiden op

een steeds uitdagender toekomst. De 15-jarigen die in

2022 werden getest, stromen vanaf 2025 in en de gemiddelde

kennis en competenties van deze cohortes zijn

minder sterk dan deze die vanaf 2021 instroomden en

door PISA in 2018 werden getest. Alle experten verwachten

dat de daling nog wel even zal doorgaan, al lijkt de

bodem stilaan wel bereikt te zijn en zijn er ook voorzichtige

signalen die hoopvol doen stemmen. Maar het blijft

een feit dat de instromende studenten vandaag gemiddeld

minder goed zijn opgeleid dan ze bijvoorbeeld tien jaar

geleden waren.

Welke strategische keuzes heeft het hoger onderwijs in

een dergelijke situatie? Laten we er daarbij van uitgaan

dat inboeten op de kwaliteit van de uitstroom geen optie

is. Op de eerste plaats moeten we inspanningen om het

onderwijsleerproces te verbeteren verderzetten en opdrijven,

zeker bij de start van opleidingen. Er is op het vlak

van efficiëntie en kwaliteit van onderwijsprocessen in het

hoger onderwijs best nog wel winst te boeken. Technologie

kan daarbij een hulp zijn indien het onderwijs deze

verstandig inzet. Instellingen moeten tekorten in kennis

en startcompetenties bij instromende studenten zo snel en

zo goed mogelijk detecteren en remediëren.

Maar, en zo kom ik bij mijn tweede strategische keuze,

het hoger onderwijs moet wel vermijden een soort

ersatz-voortgezet onderwijs te organiseren. De relatie

tussen het secundair of voortgezet onderwijs en het hoger

onderwijs is immers geen rechtlijnige. Het hoger onderwijs

selecteert op andere talenten en competenties dan

het voortgezet onderwijs. De voorspellende kracht van

resultaten in het voortgezet onderwijs op slaagkansen in

het hoger onderwijs is helemaal niet zo groot. Het hoger

onderwijs maakt dus tot op zekere hoogte een nieuwe

start mogelijk. Dat is reden tot pedagogisch optimisme.

Ook studenten die met tekorten in kennis instromen,

kunnen op zeer korte tijd openbloeien en een zeer succesvolle

studieloopbaan kennen. Het hoger onderwijs moet

dus juist niet willen ‘verschoolsen’, maar integendeel zijn

eigen onderwijsidentiteit accentueren.

hema Thema Them

hema Thema Them

Een dergelijke aanpak lijkt mij in elk geval verkieslijk

boven volstrekt begrijpelijke maar kortzichtige gemakkelijkheidsoplossingen

zoals het verstrengen van de

toelatingsvoorwaarden. Juist bij een tekortschietend voortgezet

onderwijs is selectie aan de poort problematisch en

onrechtvaardig, omdat kandidaat-studenten dan minder

verantwoordelijkheid dragen voor tekortschietende kennis

en competenties. De inzet, inspanning en verantwoordelijkheid

van de student zijn uiteraard wel belangrijke factoren

die je kunt sanctioneren tijdens het traject in het hoger

onderwijs, zoals met een bindend studieadvies. Dat is veel

rechtvaardiger dan studenten afrekenen voor een falend

voortgezet onderwijs.

ema Thema Thema

ema Thema Thema

ma Thema Thema

Dirk Van Damme

is voormalig onderwijsexpert bij de OESO (Organisatie voor

Economische Samenwerking en Ontwikkeling)

ma Thema Thema T

57


ema Th

De inzet van learning analytics aan hogescholen en universiteiten is een relatief nieuw fenomeen. Terwijl instellingen

nog deels moeten ontdekken wat deze toepassing voor hen kan betekenen, laat onderzoek naar het gebruik ervan al

diverse positieve resultaten zien.

Optimaliseren van het leren

Learning analytics in het hoger onderwijs

58

2-24

ema Thema Thema

ma Thema Thema

ma Thema Thema T

Sonia Labeau & Willem De Keyzer

a Thema Thema T

Hogeschool Gent

D

e snelle ontwikkelingen op het gebied van big data

en algoritmiek in de voorbije twintig jaar hebben

geleid tot grote belangstelling voor data-analyse in

het onderwijs. 1,2 Nieuwe toepassingen zagen het

licht, waaronder learning analytics, die het leren en de leeromgeving

dienen te optimaliseren aan de hand van tijdens

het leerproces gegenereerde data. Maar wat zijn learning

analytics nu precies, hoe zijn ze anno 2024 in het hoger

onderwijs geïmplementeerd, en welke evidentie is voorhanden

voor hun effectiviteit?

De vandaag nog steeds meestgebruikte definitie van learning

analytics vindt haar oorsprong in de eerste International

Conference on Learning Analytics and Knowledge (2011)

van de Society for Learning Analytics Research, een internationaal

non-profitonderzoeksconsortium. Dat omschrijft

Learning analytics

vormen dus

nooit een

doel op zich

learning analytics als het meten, verzamelen, analyseren

en rapporteren van gegevens over lerenden en hun context,

met als doel het leren en de omgeving waarin het leren

plaatsvindt te begrijpen en te optimaliseren. 3 Duval stelt

eenvoudigweg dat learning analytics zich richten op het

verzamelen van sporen die lerenden achterlaten, en op

het gebruik van die sporen om het leerproces te verbeteren.

4 Ifenthaler op zijn beurt beschrijft de toepassing als

het gebruiken, beoordelen, ontrafelen en analyseren van

statische en dynamische informatie over lerenden en leeromgevingen

voor het bijna realtime modelleren, voorspellen

en optimaliseren van leerprocessen en leeromgevingen, en

voor educatieve besluitvorming. 5

a Thema Thema T

a Thema Thema Th

Ondanks de kleine onderlinge nuanceverschillen hebben

deze definities, net zoals de verscheidene andere die in de

loop der jaren zijn vooropgesteld, een gemeenschappelijke

focus op het gebruiken van gegevens die gegenereerd

worden tijdens het leerproces, en op het inzetten ervan om

het leren en de leeromgeving te optimaliseren. Learning

analytics vormen dus nooit een doel op zich, maar zijn een

middel om inzicht te verwerven in de complexiteit van het

bevorderen van het leerproces en de leerprestaties in het

(hoger) onderwijs, en om op basis van de verworven inzichten

gerichte verbeteracties te ondernemen. 6,7

Clow 8 visualiseerde het cyclisch proces waarin data over het

leren omgezet worden in pedagogische interventies op een

uiterst bevattelijke manier (Figuur 1). Studenten doorlopen

een onlinemodule, maken digitale oefeningen, dienen

online een opdracht in en laten daarbij digitale sporen

a Thema Thema Th

Thema Thema The


Thema Thema

Thema Thema Them

Interventie

Lerenden

Analytics

Data

Figuur 1 De learning analytics-cyclus (aangepast van Clow 8 )

(data) achter. Dataspecialisten verzamelen en verwerken die

data tot analytics en communiceren ze vervolgens aan de

beoogde stakeholders (studenten, docenten, studentenbegeleiders

et cetera), die ze kunnen inzetten voor het optimaliseren

van het leren en/of de leeromgeving (interventie).

‘Analytics’ zijn dus ruwe data die opgeschoond, bewerkt en

geanalyseerd worden om als bevattelijke informatie aan de

eindgebruiker over te maken en die tot inzichten te brengen.

Als stelregel worden analytics op een duidelijk interpreteerbare

manier gevisualiseerd (denk aan eenvoudige

grafieken, barometers, waarschuwingsicoontjes) en eventueel

van extra tekstuele duiding voorzien via een applicatie of

een in de onlineleeromgeving geïntegreerd interactief dashboard,

9 dermate gepersonaliseerd dat elke stakeholder enkel

de voor haar of hem relevante en toegestane informatie kan

inzien. Studenten zien, vanzelfsprekend, enkel informatie

over het eigen leerproces en de eigen leerprestaties, al dan

niet afgezet tegen een referentiegroep; docenten zien de

data van de eigen studenten, en dit zowel op geaggregeerd

niveau als op niveau van individuele studenten.

Aan de hand van de hun aangeboden analytics kunnen:

• studenten in een oogwenk zien hoe ze zich qua leerproces

en/of -prestaties situeren ten opzichte van een passende,

doordacht gekozen referentiegroep; via een early

warning system een waarschuwing krijgen indien hun

prestaties zich beneden die van een passende referentiegroep

situeren; de evolutie van hun leerproces of -prestaties

doorheen de doorlopen academiejaren raadplegen;

• docenten inzicht verwerven in de mate waarin en de

tijdstippen en wijze waarop zowel individuele studenten

als studentengroepen hun onlineleermaterialen consulteren;

snel een totaaloverzicht van het parcours van een

student consulteren in functie van een feedbackgesprek;

• studiebegeleiders op een snelle en efficiënte manier studenten

identificeren die beneden een standaard presteren,

risico vertonen op studie-uitval of op niet-slagen;

op een eenvoudige en snelle manier gebundelde informatie

consulteren voor adviesgesprekken met dergelijke

studenten;

• onderwijsontwikkelaars geïnspireerd worden tot

reflectie over de effectiviteit van gehanteerde werken

evaluatievormen;

• docententeams en het opleidingsmanagement nadenken

over potentiële optimalisaties van leermaterialen, opleidingsonderdelen,

curricula et cetera;

• onderwijsonderzoekers waardevolle databanken aanleggen

en consulteren. 10

hema Thema Them

hema Thema Them

Uitbouw en implementatie

Al snel nadat learning analytics wereldwijd in de belangstelling

waren komen te staan, volgden vanuit gerenommeerde

instanties aanbevelingen voor de uitbouw en

implementatie ervan. Zo publiceerde de Unesco een Policy

brief waarin ze stelde dat de impact van learning analytics

op het hoger onderwijs diepgaand zou kunnen zijn, mits

er sprake zou zijn van systematische implementatie, een

goed pedagogisch ontwerp en de noodzakelijke personeelsontwikkeling.

11 De Society for Learning Analytics Research

publiceerde samen met het Australische Office for Learning

and Teaching een discussiepaper 12 waarin ze het ontwikkelen

van een nationaal beleid voor learning analytics in het

hoger onderwijs als een noodzaak vooropstelden.

In Vlaanderen bood de Koninklijke Vlaamse Academie

van België voor Wetenschappen en Kunsten met haar

standpunt omtrent learning analytics in het Vlaams hoger

onderwijs beleidsmakers zestien concrete aanbevelingen

voor een efficiënte en effectieve implementatie van learning

analytics. 2 En in Nederland startten diverse onderwijs- en

onderzoeksinstellingen in het domein van ict-voorzieningen

en -innovaties, die samenwerken binnen de coöperatie

SURF, 13 een learning analytics-community 14 op waarin ze

hun expertise bundelen en delen.

hema Thema Them

ema Thema Thema

ema Thema Thema

Talrijke barrières

Niettemin nam de implementatie van learning analytics in

het hoger onderwijs niet de vaart waarop experten geanticipeerd

hadden. In 2015 organiseerde Educause, een

internationale non-profitorganisatie met als missie het

bevorderen van strategisch gebruik van technologie en data

in het hoger onderwijs, een survey over het gebruik van

learning analytics bij haar leden. Van de 245 deelnemende

instellingen voor hoger onderwijs achtte slechts 23 procent

de implementatie van learning analytics een instellingsbrede

prioriteit en beschouwde 26 procent implementatie

als een prioriteit voor sommige van hun departementen of

afdelingen, maar niet op niveau van de instelling. 15 Gezien

ma Thema Thema

ma Thema Thema T

59


ema Th

60

2-24

ema Thema Thema

lidmaatschap bij Educause een bijzondere interesse voor

data en technologie in het onderwijs doet vermoeden,

kunnen we veronderstellen dat op dat moment de interesse

in de algemene populatie van hogeronderwijsinstellingen

mogelijks nog geringer was.

Het door het Erasmus+-programma van de Europese

Unie gecofinancierde project SHEILA (Supporting Higher

Education to Integrate Learning Analytics) rapporteerde

gelijkaardige bevindingen: 16 slechts negen van de 51 hogeronderwijsinstellingen

uit zestien landen geïnterviewd

tussen augustus 2016 en februari 2017, en amper twee van

de 46 instellingen uit 22 landen die een survey hadden

ingevuld, bleken learning analytics geïmplementeerd

te hebben.

De barrières en uitdagingen die velen weerhielden van een

snelle adoptie van learning analytics, bleken dan ook talrijk

en situeren zich op diverse domeinen. 10,17 Tabel 1 biedt een

illustratief – en derhalve niet-uitputtend – overzicht.

Drempels wegnemen

Van midden tot eind jaren tien zijn er verschillende modellen,

strategieën en raamwerken ontwikkeld die als doel

hadden hogeronderwijsinstellingen bij te staan in het wegnemen

van implementatiedrempels en in een succesvolle

integratie van learning analytics. 18 In onze contreien geniet

het model dat binnen het SHEILA-project werd ontwikkeld

19 wellicht de grootste bekendheid en navolging, mede

doordat een aanzienlijk aantal instellingen voor hoger

Domein

Barrières

onderwijs uit vele Europese landen het ondersteunden en

mee ontwikkelden.

Het model biedt hogeronderwijsinstellingen begeleiding

bij het ontwikkelen van institutioneel beleid en strategische

planning voor learning analytics, en laat hun toe in kaart te

brengen in welke mate ze klaar zijn om learning analytics te

implementeren. Momenteel is de derde versie beschikbaar,

een vrij te gebruiken webapplicatie waarmee gebruikers het

raamwerk kunnen aanpassen op maat van de eigen institutionele

context en behoeften. 16

ma Thema Thema

Stappen zetten

In de laatste vijf jaar blijken hogeronderwijsinstellingen

wereldwijd sterk ingezet te hebben op het wegwerken van

potentiële belemmeringen en op het uitbouwen en testen

van learning analytics-toepassingen allerhande. Wat onze

contreien betreft leert een niet-systematische verkenning

van de websites van hogescholen en universiteiten in Nederland

en Vlaanderen dat het merendeel inmiddels een toepassing

geïmplementeerd heeft, op niveau van een (beperkt

aantal) afdeling(en) of van de gehele instelling, of daartoe

heden stappen aan het zetten is.

Internationaal wordt de toegenomen implementatie van

learning analytics in het hoger onderwijs geïllustreerd door

een aanzienlijke stijging in het aantal onderzoeksrapporten

over toepassingsgebieden en door het toegenomen aantal

tijdschriften dat deze bevindingen publiceert. Het aantal

publicaties in peerreviewed tijdschriften mét impactfactor,

ma Thema Thema T

a Thema Thema T

a Thema Thema T

Pedagogisch • Zwakke pedagogische basis voor learning analytics-technologieën en implementatieontwerp

• Uiteenlopende opvattingen over de potentiële verdiensten van onderwijstechnologieën

• Fundamentele geschillen over de deugden van kwantitatieve versus kwalitatieve benaderingen om leren of

studentsucces te begrijpen

a Thema Thema Th

Technologisch • Institutionele datasets ondergebracht in onderling incompatibele databases en formaten

• Technologische uitdagingen bij de ontwikkeling van geïntegreerde rapportagesystemen of datastores

Interface • Lage datageletterdheid op alle niveaus van een instelling

• Niet-intuïtieve, zeer complexe of ontoegankelijke analytische hulpmiddelen

Evaluatie • Gebrek aan standaardisatie met betrekking tot evaluatie

• Focus op eindcijfer of afstuderen als enige beschikbare of toegankelijke uitkomstmaten van het leerproces

Leiderschap • Geen gevestigde institutionele datagovernancestructuur

• Lange geschiedenis van besluitvorming gebaseerd op anekdote en traditie

a Thema Thema Th

Resources • Kosten geassocieerd met technologische en menselijke resources

• Ontbrekende of ontoereikende menselijke vaardigheden en resources

Ethisch • Geen vastgelegd institutioneel beleid voor gebruik van studentengegevens

• Gebrek aan aandacht voor belangrijke ethische vragen en dilemma’s rond het verzamelen en gebruiken van

studentengegevens: doel, transparantie, eigendom van de gegevens, toestemming, privacy, de-identificatie,

gegevensverwerking en -protectie

Instellingscultuur • Eenheden binnen een instelling die het ‘eigen territorium’ afschermen op het gebied van processen, data en

macht

• Gebrek aan begrip van de mate waarin individuen en culturen zich verzetten tegen innovatie en verandering en/of

de benaderingen om veranderingen te motiveren en te implementeren

• Onvoldoende betrokkenheid bij de stakeholders, mogelijks resulterend in wantrouwen en gebrek aan buy-in

Thema Thema The

Tabel 1 Drempels voor een vroege implementatie van learning analytics


Thema Thema

Thema Thema Them

de zogenoemde A1-publicaties, blijkt in de periode

2018-2020 bijna verdubbeld.

Is het effectief?

De aanzienlijke stijging van het aantal studies naar de

implementatie van learning analytics en de toepassingsgebieden

ervan bracht onderzoekers de mogelijkheid om

separate bevindingen voor de effectiviteit van gelijkaardige

interventies te poolen in systematische reviews. De meerwaarde

van dergelijke complete literatuuroverzichten

bestaat er niet alleen in dat ze de lezer een overkoepelend

inzicht bieden in de grootte van de bewijskracht voor een

toepassing; ze informeren de lezer tevens over de methodologische

kwaliteit van elk van de geïncludeerde studies,

waardoor die de bevindingen in het gepaste licht kan

interpreteren.

Wat leren dergelijke gebundelde inzichten ons over de

bijdrage van learning analytics aan academisch succes – de

belangrijkste doelstelling van learning analytics – en aan

feedback, het belangrijkste toepassingsgebied?

Academisch succes

Sønderlund en collega’s 20 doorzochten systematisch de

literatuur over de effectiviteit van learning analyticsinterventies

in termen van studentenretentie en/of academisch

succes, en identificeerden elf studies die aan hun

inclusiecriteria voldeden. Alle studies die focusten op retentie

hanteerden een gelijkaardige benadering, gebaseerd op

visualisatie: ze identificeerden risicostudenten, analyseerden

hun individuele risicofactoren en communiceerden vervolgens

die informatie naar zowel de studenten als hun docenten,

met als doel een grotere bewustwording van potentiële

problemen en – daardoor – gepaste actie. Deze interventies

bleken geassocieerd met een toename in studentenretentie

van 11 tot 25 procent. 20 Qua effect op performantie zagen ze

een associatie tussen de interventies en een stijging van de

algemene examencijfers met 6 procent, en van het aantal

behaalde hoge cijfers (A’s en B’s) met 10 procent. Bovendien

In onze contreien zijn

de meeste instellingen

inmiddels bezig met

learning analytics

Feedback geldt als

een krachtig hulpmiddel

hema Thema Them

om het leerproces van

studenten te verbeteren

hema Thema Them

bleek de kans van studenten om een C-quotering of hoger

te behalen bijna verdubbeld.

Ook Ifenthaler & Yau 21 richtten zich op studiesucces, maar

vanuit een andere invalshoek: via een systematische review

van 46 studies inventariseerden ze voor welke learning

analytics-toepassingen er evidentie is dat ze tot studiesucces

bijdragen. Ze identificeerden een aanzienlijk aantal

effectieve technieken, die ze onder twee overkoepelende

categorieën konden onderbrengen: predictie en visualisatie.

Predictieve algoritmes voor studiesucces baseren zich

enerzijds op data over het onlineleergedrag van de student

en anderzijds op studentkenmerken zoals sociodemografische

gegevens en studiehistoriek. Veelal krijgen ze vorm op

multimodale basis: door de combinatie van de beide soorten

predictoren, eventueel verder aangevuld met surveydata,

informatie uit evaluaties, uit logfiles, trace data et cetera.

Visualisatie voor het promoten van studiesucces kun je

best realiseren door gebruik te maken van dashboards met

daarin zinvolle informatie over leertaken en over de voortgang

van het leren voor het bereiken van specifieke doelen. 21

hema Thema Them

ema Thema Thema

Ondersteuning bij feedback

Feedback geldt als een krachtig hulpmiddel om het leerproces

en de prestaties van studenten te verbeteren. 22 Banihashem

en collega’s 23 wilden dan ook nagaan in welke mate

learning analytics in staat bleken om erbij ondersteuning

te bieden. In hun systematische review van 46 onderzoeksrapporten

bleken learning analytics zowel verbeteringen

van de feedbackpraktijk als extra pedagogische voordelen op

te leveren.

Voor docenten biedt learning analytics-gebaseerde feedback

ondersteuning bij het monitoren van de leeractiviteiten en

van de voortgang van studenten, alsook bij zowel formatieve

als summatieve evaluaties. Via predictie worden docenten

vroegtijdig gewaarschuwd voor studenten die risico lopen

op falen, waardoor zij hun feedback op de gedetecteerde

risicofactoren kunnen enten. Door learning analytics ondersteunde

feedback bleek bij docenten positief gecorreleerd

met beter tijdmanagement en met tevredenheid.

Bij studenten blijkt learning analytics-gestuurde feedback

de zelfregulatie te helpen bevorderen, de focus beter te

ema Thema Thema

ma Thema Thema

ma Thema Thema T

61


ema Th

62

2-24

ema Thema Thema

Verantwoord omgaan

met studiedata is

cruciaal voor het succes

van learning analytics

behouden en minder uitstelgedrag te vertonen. Bovendien

suggereren onderzoeksresultaten dat ze hen niet alleen aanmoedigen

tot meer zelfvertrouwen en zelfeffectiviteit, maar

hen tevens helpen bij het verbeteren van hun vaardigheden

op het gebied van reflectief denken. Dit zou geassocieerd

zijn met het ontvangen van feedback die gebaseerd is op

feiten en realtime informatie.

Niettegenstaande deze positieve bevindingen rapporteren al

deze auteurs tevens dat de algemene kwaliteit van de in de

respectieve reviews opgenomen studies veelal matig bleek.

Ze benadrukken dat meer en degelijk gevoerd onderzoek

naar de implementatie en evaluatie van learning analytics

noodzakelijk is om een solide wetenschappelijke basis op

te bouwen.

Omgaan met data

Het registreren van de activiteiten van personen in een

leeromgeving is een vorm van het verzamelen van persoonsgegevens,

oftewel alle gegevens die direct of indirect

herleidbaar zijn tot een persoon. 2 Meestal zijn die gegevens

afkomstig van studenten, maar ook over docenten,

studiebegeleiders of andere gebruikers kun je rechtstreeks

of onrechtstreeks informatie inzamelen en verwerken.

Voor het verwerken van persoonsgegevens, en dus ook

voor learning analytics, gelden de verordeningen van de

Europese Algemene verordening gegevensbescherming

(EU2016/679, AVG; in het Engels General Data Protection

Regulation, GDPR) die in werking trad op 25 mei

2018. 24 Een door SURF opgesteld en vrij te downloaden

vijfstappenplan helpt onderwijsinstellingen op weg bij het

vormgeven van learning analytics onder de AVG, 25 en ook de

Vlaamse overheid zet in vijf stappen uiteen hoe instellingen

aan alle AVG-voorwaarden kunnen voldoen. 26

Het verantwoord omgaan met studiedata is niet alleen een

wettelijke verplichting, maar is tevens van cruciaal belang

voor het succes van learning analytics. Studenten blijken

bereid om zich achter het gebruik van learning analytics

te scharen, mits er transparantie is over de analyse- en

toestemmingsmechanismen. 27 Dezelfde voorwaarden

kwamen duidelijk aan het licht bij focusgesprekken met

docenten, studiebegeleiders en opleidingsmanagement in

een eigen, intern onderzoek naar de verwachtingen van

de potentiële eindgebruikers van learning analytics op de

Hogeschool Gent. 28

Tevens is het noodzakelijk om passende maatregelen te

treffen die zijn afgestemd op adequate bescherming van de

data. Een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB;

in het Engels Data Protection Impact Assessment, DPIA)

dient uitgevoerd bij elke dataverwerking die waarschijnlijk

een hoog risico inhoudt voor de rechten en vrijheden van

natuurlijke personen, en in het bijzonder waarbij nieuwe

technologieën worden gebruikt. 29 Ook al is een GEB niet

in alle gevallen verplicht, het is raadzaam om deze in een

learning analytics-traject uit te voeren. 25

ma Thema Thema

ma Thema Thema T

Naast wettelijke regels spelen ook ethische aspecten een

belangrijke rol bij de toepassing van learning analytics.

Er schuilt een gevaar in de ‘depersonificatie’ van de studenten

indien je hen als data gaat zien en niet meer als

wezens van vlees en bloed; discriminatie en veroordeling

op basis van data of digitale activiteit kan dan op de loer

liggen. 2,7 Hogeronderwijsinstellingen zullen bovendien

dienen uit te maken wat hun belangrijkste doelstelling is bij

het inzetten van learning analytics, en bijgevolg welke analytics

zij aan welke studenten zullen communiceren. Dit zal

immers variëren naargelang wat de instelling vooropstelt:

het aantal studenten dat afstudeert maximaliseren, de retentie

verhogen van studenten die met moeilijkheden kampen,

of misschien vooral zelf zo veel mogelijk profijt halen uit

het gebruik van learning analytics. 30

Reeds van bij de prille opkomst van datagebruik in het

onderwijs rees het argument dat instellingen de verplichting

hebben om te handelen op basis van de kennis die ze

door de data verkrijgen. 31,32 In dit kader kunnen door analytics

bekomen inzichten nopen tot het maken van keuzes,

zoals het inzetten van schaarse middelen ten voordele van

een zeer beperkte en specifieke studentencohorte met

aanzienlijke garantie op een succesvolle uitkomst en het

doen van gelijkwaardige investeringen voor een grotere

studentenpopulatie, maar met geringere garantie op succes.

Aan de andere kant is de autonomie van studenten een

groot goed; ze moeten zelf keuzes leren maken en fouten

kunnen maken.

Ethische vragen kennen per definitie geen pasklare antwoorden.

Belangrijk is er een open discussie over te voeren

en weloverwogen beslissingen te nemen op basis van alle

beschikbare informatie.

a Thema Thema T

a Thema Thema T

a Thema Thema Th

a Thema Thema Th

Beperkingen en caveats

Thema Thema The

Learning analytics stoelen op digitale gegevens, maar je

kunt niet elk leergedrag digitaal capteren. 2,7 Een student die

geen progressie blijkt te maken in een digitaal leerpad, kan

niettemin de leerstof via een handboek minutieus aan het


Thema Thema

Thema Thema Them

Er schuilt een gevaar

in de ‘depersonificatie’

uitpluizen zijn; en de student die na de lesuren dagelijks

minstens twee volle uren op het leerplatform blijkt ingelogd,

kan, na inloggen, ontspannen zijn favoriete serie aan

het streamen zijn.

Caveats situeren zich tevens in het feit dat de kwaliteit van

de ingezamelde data bepalend is voor de kwaliteit van de

analytics, elk predictiemodel afhankelijk is van het onderliggende

algoritme en een correcte interpretatie van de analytics

een adequate datageletterdheid van de eindgebruiker

vereist. 2,6,7,33 Bovendien is het vakgebied nog volop in ontwikkeling

en zullen nieuwe inzichten mogelijks de huidige

toepassingen helpen optimaliseren of zelfs substitueren. 7

Learning analytics zijn een recente toepassing in het

hoger onderwijs. Terwijl instellingen het maximale potentieel

ervan heden nog niet benutten, mede omdat ze nog

zoekende zijn naar wat de toepassing voor hen en hun

studenten kan betekenen, zien we reeds een voorzichtige

associatie van het gebruik ervan, met verscheidene positieve

resultaten. Niettemin blijft degelijk onderzoek nodig om

tot een solide wetenschappelijke basis over hun effectiviteit

te komen.

Sonia Labeau

is onderwijsonderzoeker aan het Centre for Applied Data

Science, de HOGENT Education Learning Academy en het

Research Centre for Learning in Diversity aan Hogeschool Gent

Willem De Keyzer

is coördinator van het Centre for Applied Data Science van

de Hogeschool Gent

Referenties

1 Nguyen, A., Gardner, L. & Sheridan, D. (2020). Data Analytics in Higher Education:

An Integrated View. Journal of Information Systems Education 31(1): 61-71.

2 De Laet, T., Aerts, J., Cornillie, F. e.a. (2018). ‘Learning analytics’ in het Vlaams Hoger

Onderwijs. KVAB Standpunt 58. Brussel: KVAB Press.

3 Society for Learning Analytics Research (2011). Proceedings of the 1st International

Conference on Learning Analytics and Knowledge. LAK 2011. Banff, Canada.

4 Duval, E. (2012). Learning Analytics and Educational Data Mining.

erikduval.wordpress.com/2012/01/30/learning-analytics-and-educational-data-mining

5 Ifenthaler, D. (2015). Learning analytics. In: M. Spector (red.), The SAGE Encyclopedia of

Educational Technology, 447-451. Sage.

6 Knobbout, J. (2021). Designing the Learning Analytics Capability Model. Utrecht:

HU University of Applied Sciences.

7 Knobbout, J. (2023). Learning analytics ontcijferd. Boom.

8 Clow, D. (2012). The learning analytics cycle: Closing the loop effectively. In: Proceedings

of the 2nd International Conference on Learning Analytics and Knowledge. LAK 2012.

hema Thema Them

van studenten als je

hen als data gaat zien

Vancouver, Canada.

9 Susnjak, T., Ramaswami, G.S. & Mathrani, A. (2022). Learning analytics dashboard:

A tool for providing actionable insights to learners. International Journal of Educational

Technology in Higher Education 19(1):12.

10 Macfayden, L.P. (2022). Institutional Analytics. In: C. Lang, G. Siemens, A. Friend Wise

e.a. (red.), The Handbook of Learning Analytics. Society for Learning Analytics Research.

11 Buckingham Shum, S. (2012). Learning Analytics Russian Federation. Unesco.

12 Siemens, G., Dawson, S. & Lynch, G. (2013). Improving the Quality and Productivity of

the Higher Education Sector: Policy and Strategy for Systems-Level Deployment of Learning

Analytics. Australian Government, Office for Learning and Teaching.

hema Thema Them

13 surf.nl

14 SURF Community Learning Analytics. communities.surf.nl/learning-analytics

15 Arroway, P., Morgan, G., O’Keefe, M. e.a. (2016). Learning Analytics in Higher Education.

Research report. Louisville (VS): Educause Center for Analysis and Research.

16 sheilaproject.eu/ en sheilaproject.eu/sheila-framework

17 Macfadyen, L. (2017). Overcoming barriers to educational analytics: How systems

thinking and pragmatism can help. Educational Technology 57(1): 31-39.

18 Márquez, L., Henríquez, V., Chevreux, H. e.a. (2023). Adoption of learning analytics in

higher education institutions: A systematic literature review. British Journal of Educational

Technology, 2023:1.

19 Tsai, Y.-S., Gašević, D., Whitelock-Wainwright, A. e.a. (2018). SHEILA: Supporting

hema Thema Them

Higher Education to Intergrate Learning Analytics. sheilaproject.eu/2018/11/30/

sheila-final-research-report

20 Sønderlund, A.L., Hughes, E. & Smith, J. (2019). The efficacy of learning analytics

interventions in higher education: A systematic review. British Journal of Educational

Technology 50(5): 2594-2618.

21 Ifenthaler, D. & Yau, J.Y.-K. (2020). Utilising learning analytics to support study

success in higher education: A systematic review. Educational Technology Research and

Development 68(4): 1961-1990.

22 Hattie, J. & Timperley, H. (2007). The Power of Feedback. Review of Educational Research

277(1): 81-112.

ema Thema Thema

23 Banihashem, S.K., Noroozi, O., Ginkel, S. van e.a. (2022). A systematic review of the role

of learning analytics in enhancing feedback practices in higher education. Educational

Research Review 37: 100489.

24 EUR-Lex. Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van

27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de

verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en

tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (Algemene verordening gegevensbescherming).

eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=celex%3A32016R0679

25 SURF (2019). Learning analytics in 5 stappen. Een handreiking voor de AVG. www.surf.nl/

files/2019-05/Learning%20analytics%20in%205%20stappen.pdf

26 Vlaanderen – Infopunt e-leren. GDPR en learning analytics in 5 stappen.

ema Thema Thema

e-leren.vlaanderen/thema-juridische-ondersteuning/gdpr-en-learning-analytics-in-

5-stappen#

27 Jones, K.M.L., Goben, A., Perry, M.R. e.a. (2023). Transparency and consent: Student

perspectives on educational data analytics scenarios. Portal: Libraries & the Academy

23(3): 485-515.

28 Labeau, S.O., Amelynck, D., Daleweyn, S. e.a. (2022). Wat verwachten HOGENT-

medewerkers van een learning analytics dashboard? Ongepubliceerd intern onderzoek.

Hogeschool Gent.

29 Vlaamse overheid. Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA).

overheid.vlaanderen.be/vlaamse-toezichtcommissie-dpia.

ma Thema Thema

30 Slade, S. & Prinsloo, P. (2013). Learning analytics: Ethical issues and dilemmas.

American Behavioral Scientist 57(10): 1510-1529.

31 Campbell, J., DeBlois, P. & Oblinger, D. (2007). Academic analytics: A new tool for a new

era. Educause Review, 42.

32 Bienkowski, M., Feng, M. & Means, B. (2014). Enhancing teaching and learning through

educational data mining and learning analytics: An issue brief. U.S. Department of

Education.

33 i-Learn Team (2022). i-Learn paper 3: Learning analytics. www.i-learn.be/sites/default/

files/2022-11/i-Learn%20paper%203%20Learning%20analytics.pdf

ma Thema Thema T

63


ema Th

ema Thema Thema

ma Thema Thema

64

Kundige

reflectie op

de rol van

onderwijs

Dirk Van Damme:

Emancipatie, excellentie

en eerlijke kansen. Een

progressieve visie op

onderwijs

ASP, Brussel.

ISBN 9789461175120;

276 blz. € 22,50 (paperback)/

€ 17,00 (e-book)

n een uitgebreide

I

inleiding op en

verzameling van

zeventien eerder

gepubliceerde (en deels herschreven)

essays en columns

gaat Dirk Van Damme op zoek

naar de fundamenten van een

nieuwe progressieve visie op

onderwijs om richting te geven

aan goed onderwijsbeleid.

Reflecterend op uitgangspunten

en beleidskeuzes die we

vroeger als progressief zouden

hebben bestempeld, onderzoekt

Van Damme wat daarvan over

is, wat zou moeten worden

behouden of juist worden

aangepast. In deze reflectie

verweeft hij ook de tegenbewegingen

van voormalig progressief

onderwijs. Van Damme

spreekt over het onderwijs

in Nederland en Vlaanderen,

maar plaatst deze ontwikkelingen

in een breder historisch

en internationaal perspectief.

In de inleiding destilleert hij

vijf rode draden uit de essays

en columns: sociale vooruitgang,

verheffing & emancipatie,

excellentie, de sociale dimensie

(gelijke kansen, meritocratie en

middenklasse) en de grenzen

van scholarisatie.

Onderwijs heeft in de geschiedenis

voor sociale vooruitgang

gezorgd door middel van

geletterdheid en derhalve

kennisontwikkeling. Ook de

niet-cognitieve opbrengsten

van onderwijs zorgen voor

sociale vooruitgang. Deze drijvende

kracht van onderwijs

lijkt echter gestokt en ook is

de vraag of de koers nog klopt.

De verandercapaciteit van het

onderwijs is hierin cruciaal.

Helaas leidt niet elke innovatie

tot kwalitatief goed onderwijs.

Een belangrijke voorwaarde

is volgens Van Damme de

pedagogische basiswaarde

verheffing.

ma Thema Thema T

Waar verheffing en emancipatie

lang het doel waren, zijn deze

waarden in diskrediet geraakt

door het neoliberalisme en

individualistische vrijheidsidealen.

Het gevolg was een

sterk gevoeld relativisme in het

denken over onderwijs (functioneel

en lagere verwachtingen)

en een sterke beweging naar

competentie-, ervaringsgericht

en zelfontdekkend leren.

Beide veroorzaken volgens Van

Damme een kwaliteitserosie en

resulteren derhalve in gemiste

kansen voor de emancipatie van

individu en gemeenschap.

a Thema Thema T

a Thema Thema T

Of onderwijs in staat is sociale

vooruitgang te stimuleren,

is volgens Van Damme dus

afhankelijk van de kwaliteit van

het onderwijs. Deze is echter

tanende. Met de afnemende

kwaliteit van het onderwijs lijkt

de weerzin tegen het woord

excellentie juist toegenomen.

In het discours lijkt excellentie

gelijkgesteld aan exclusief

onderwijs en dus aan ongelijke

kansen, terwijl Van Damme

betoogt dat juist excellent

onderwijs de onderwijskansen

van achtergestelde en kwetsbare

leerlingen vergroot.

a Thema Thema Th

a Thema Thema Th

Thema Thema The

Van Damme besteedt in zijn

columns en essays veel aandacht

aan het reflecteren op de sociale

dimensie van onderwijs, omdat


Thema Thema

Thema Thema Them

hema Thema Them

in het progressieve denken deze

dimensie zeer centraal staat.

Hij betoogt dat met de intentie

van het bevorderen van gelijke

kansen, deze verworden zijn tot

een soort gelijkheidsdenken dat

juist leidt tot een verlaging van

de kwaliteit van het onderwijs

(denk aan lage verwachtingen,

diploma-inflatie, uniform

onderwijsaanbod). Hij spreekt

dus liever over eerlijke kansen

dan over gelijke kansen, want

‘gelijke kansen op middelmatig

onderwijs zijn geen gelijke

kansen’. Gelijke kansen kunnen

leiden tot sociale mobiliteit

als gevolg van meritocratie.

Ook hier is een goed begrip van

de term op zijn plaats; het mag

niet zo zijn dat we het uitblijven

van sociale mobiliteit als falen

van het individu interpreteren.

Tevens is het van belang

niet de ogen te sluiten voor de

consequentie van de zeer succesvolle

sociale mobiliteit van

de middenklasse, die op een

andere plaats in de samenleving

de sociale ongelijkheid heeft

vergroot. Ook hier is het dus

beter te spreken over het eerlijk

bevorderen van gelijke kansen

en daar beleidskeuzes op af

te stemmen.

Bijvoorbeeld door kritisch na

te denken over de grenzen van

verdere scholarisatie in onze

samenleving vanwege de negatieve

gevolgen van de massificatie

van het hoger onderwijs.

Van Damme verkent deze grenzen

door bijvoorbeeld te zoeken

naar wegen die het leven lang

ontwikkelen van alle mensen

stimuleert buiten of naast de

gestandaardiseerde, eenzijdige

weg van een diploma van

een hogeronderwijsinstelling.

Het boek Emancipatie, excellentie

en eerlijke kansen is een

kundige reflectie op de rol die

het onderwijs in de samenleving

speelt en geeft ook richting

voor welke rol het (opnieuw)

zou kunnen spelen. Vanwege

de aard van het boek heeft de

auteur bewust gekozen voor

een beperkt aantal literatuurreferenties.

Toch verwijst hij

vaak naar bronnen wanneer

hij zaken als feiten aandraagt.

Dit geeft het boek een stevig

fundament en een mogelijkheid

voor verdere verdieping.

De inleiding geeft een overzicht

van rode draden die door

de hoofdstukken heen lopen.

Dit wekt tegelijkertijd de suggestie

dat deze elementen los

van elkaar te bespreken zijn,

terwijl ze elkaar systemisch

gezien juist beïnvloeden en

sterk met elkaar samenhangen.

Hoewel dus ook Van Damme

de neiging tot opknippen en

ordenen niet kon onderdrukken,

geeft hij doorheen het

boek juist blijk van een zeer

sterk vermogen tot systeemdenken.

De intenties van

beleidskeuzes zijn zonder uitzondering

goed, maar wanneer

je met een systeembril naar het

onderwijs kijkt, zie je dat ze

toch nog best vaak contraproductief

uitpakken. Dat weet

Van Damme goed duidelijk te

maken met zijn onderbouwde

reflecties.

Van Damme gaat mogelijk wel

iets te kort door de bocht als

Dat af en toe een

schop tegen een

hema Thema Them

heilig huisje nodig is,

is prettig verfrissend

hema Thema Them

hij de negatieve impact van een

aantal onderwijsvernieuwingen,

zoals constructivisme en

ervaringsleren, op de kwaliteit

van onderwijs over één kam

scheert. Hier zou een meer

systemische blik ook op zijn

plek zijn. Niet om de impact

op de kwaliteit van het onderwijs

te betwisten, maar wel de

oorzaak ervan. Het vernieuwingsidee

kan zeker slecht of

goed zijn, maar ook hier geldt

dat sommige goede ideeën contraproductief

kunnen uitpakken

door een samenspel van systeem(f)actoren.

Dat in de zoektocht naar

nieuwe fundamenten af en

toe een schop tegen een heilig

huisje nodig is, lijkt haast

onvermijdelijk en is prettig verfrissend.

Hij stelt bijvoorbeeld

de (te) lange zomervakanties

aan de kaak. Ook benadrukt

hij, tegen de gangbare norm in,

het belang van het erkennen

van individuele verschillen in

intelligentie. Als we het onderwijs

opnieuw de motor van de

sociale vooruitgang willen laten

zijn, zullen we in de spiegel

moeten kijken om de kwaliteit

van het onderwijs te kunnen

verbeteren. Voor eenieder die

invloed wil en kan uitoefenen

op onderwijskwaliteit, geeft dit

boek richting voor toekomstige

(beleids)keuzes.

ema Thema Thema

Lydia Schaap

is senior onderzoeker aan het

lectoraat Organiseren van

Verandering in Onderwijs van

de Hogeschool Utrecht, en lid van

de recensieredactie van Th&ma

ema Thema Thema

ma Thema Thema

ma Thema Thema T

65


ema Th

ema Thema Thema

ma Thema Thema

66

Leren in

alle lagen

Loes van Wessum &

Ingrid Verheggen:

Handboek bestuurlijk

leidinggeven aan

lerende scholen

Gompel & Svacina, Antwerpen.

ISBN 9789463714549; 156 blz.

€ 24,95

nderwijs en leren

O

zijn inherent met

elkaar verbonden.

Het primaire

proces in het onderwijs bestaat

immers uit het faciliteren van

het leren van leerlingen en

studenten. Toch is er in het

onderwijs niet vanzelfsprekend

aandacht voor het (faciliteren

van het) leren van docenten,

leidinggevenden en bestuurders.

Integendeel, er zijn diverse elementen

die het leren van deze

drie doelgroepen belemmeren.

Zo geven Nederlandse docenten

in het voortgezet onderwijs, in

vergelijking met andere Europese

landen, het hoogste aantal

uren les in een week, waardoor

ze weinig tijd overhouden om

te leren en te ontwikkelen.

Wat betreft bestuurders in het

onderwijs is het opvallend dat

er in de Nederlandse context

weinig onderzoek bestaat naar

hun impact op de kwaliteit van

het onderwijs en op effectieve

praktijken. Dit is de aanleiding

voor Loes van Wessum

en Ingrid Verheggen om een

handboek te schrijven over het

faciliteren van leren in onderwijsorganisaties

op alle niveaus.

Van Wessum en Verheggen

nemen de lezer op een toegankelijke

manier mee in de noodzaak

van het leren in alle lagen

in de onderwijsorganisatie en in

inzichten, gebaseerd op wetenschappelijk

onderzoek, om dit

leren te faciliteren. Gezien de

schaarste van Nederlands onderzoek

op het gebied van effectief

bestuur in het onderwijs in relatie

tot leeropbrengsten hebben

de auteurs gebruikgemaakt

van onderzoek naar verschillen

tussen succesvolle en minder

succesvolle schooldistricten

in Angelsaksische contexten.

Ze beschrijven de factoren voor

succes per thema en duiden op

welke wijze deze inzichten al

dan niet toepasbaar zijn in de

Nederlandse context.

ma Thema Thema T

De context van het boek is het

voortgezet onderwijs, maar de

meeste inzichten zijn ook van

toepassing op – en noodzakelijk

in – het hoger onderwijs.

De drie rollen die in het boek

centraal staan, namelijk die

van bestuurder, schoolleider en

docent, zijn zeker te vertalen

naar de context van het hoger

onderwijs; daarbij is de schoolleider

de tactisch/operationeel

leidinggevende en de bestuurder

de tactisch/strategisch

leidinggevende. De auteurs

beschrijven aan de hand van

diverse thema’s hoe je vanuit

iedere rol kunt bijdragen aan

lerende onderwijsorganisaties.

a Thema Thema T

a Thema Thema T

a Thema Thema Th

In het eerste deel van het boek

bespreken Van Wessum en

Verheggen een aantal onderwerpen

waarvan de logica mij niet

geheel duidelijk is. Het eerste

hoofdstuk begint met een

model om integraal te kijken

naar het leren van docenten,

leidinggevenden en bestuurders,

met als doel om gezamenlijk

bij te dragen aan een optimale

leeromgeving voor leerlingen.

De daaropvolgende hoofdstukken

gaan over interventies die

een schoolleider kan doen om

leren te stimuleren in de school,

het beroepsprofiel voor de

schoolleider in het voortgezet

a Thema Thema Th

Thema Thema The


Thema Thema

Thema Thema Them

hema Thema Them

onderwijs, leeractiviteiten en

een krachtige leeromgeving.

Het lijkt erop dat de auteurs de

lezer eerst een basis hebben

willen aanbieden; het gevolg

is echter dat ze veel thema’s

aanreiken maar dat diepgang

ontbreekt en er regelmatig

verwijzingen volgen naar latere

hoofdstukken.

In het tweede deel, dat gelukkig

driekwart van het boek

omvat, hebben de hoofdstukken

daarentegen een gestructureerdere

opbouw met voldoende

diepgang. Diverse thema’s die

komen kijken bij bestuurlijk

leidinggeven aan lerende scholen

komen aan de orde, zoals

leidinggeven aan visieontwikkeling,

aan schoolontwikkeling

en aan kwaliteitsontwikkeling,

maar ook aan persoonlijke

ontwikkeling, inclusief de

eigen persoonlijke ontwikkeling.

In dit tweede deel zetten

de auteurs thema’s dieper en

concreter uiteen; het biedt

inzichten uit wetenschappelijk

onderzoek en vertaling naar de

praktijk.

Het handboek bevat een tweetal

sterke punten die ik hier graag

wil benoemen. Ten eerste licht

het boek diverse aspecten toe

die specifiek te maken hebben

met leiderschap in een onderwijsorganisatie

en voorwaardelijk

zijn voor een prettige

werkomgeving voor docenten

en leeropbrengsten bij studenten.

Denk hierbij aan het sturen

op een gedeelde doorleefde visie

voor de school of opleiding, die

‘de bedoeling’ van het werk (het

waartoe) omvat en handvatten

geeft voor de manier waarop

we werken. Dit is de basis voor

effectief teamwerk en gedeeld

eigenaarschap voor kwaliteit.

Een gedeelde doorleefde visie

biedt een kapstok om op te

reflecteren en met elkaar

te leren.

Een ander aspect van onderwijsspecifiek

leiderschap betreft

het sturen op en faciliteren

van gedeeld ervaren eigenaarschap

voor de kwaliteit van

de opleiding. Bestuurders en

leidinggevenden hebben volgens

de auteurs de taak om

te sturen op collectief ervaren

eigenaarschap, gebaseerd op de

gedeelde visie, en het faciliteren

van collective teacher efficacy,

oftewel collectief professioneel

zelfvertrouwen. Door dat laatste

is samen leren mogelijk en

leg je het fundament voor de

lerende school; daarnaast heeft

het volgens de onderzoeken van

de Australische hoogleraar John

Hattie de allergrootste impact

op leerresultaten.

Een derde aspect van onderwijsspecifiek

leiderschap dat

het boek meermaals aanstipt,

is het expliciteren van de vraag:

wat is kwaliteit voor ons in

onze context? Kwaliteit is contextspecifiek

en zonder heldere

duiding is het onmogelijk om te

reflecteren, te leren en samen

te werken. Dan is het alsof je

samen een balsport speelt, maar

ieder op het veld een andere

sport voor ogen heeft.

Het tweede sterke punt aan

dit boek is de systemische en

integrale insteek waarvoor

de auteurs hebben gekozen.

Die laat zien dat het faciliteren

van leren in het onderwijs

vraagt om interventies op

diverse niveaus, in lijn met

de koers van de organisatie.

Deze systemische insteek toont

bovendien dat het bestuurlijk

leidinggeven aan lerende

scholen sturing op harde en

zachte factoren in de organisatie

omvat, maar ook vraagt

om een zeer sterk ontwikkelde

professionele identiteit bij

de bestuurder en leidinggevende,

en reflectie op het eigen

handelen. Dit is bijvoorbeeld

voorwaardelijk bij het bouwen

aan vertrouwen en psychologische

veiligheid, twee cruciale

elementen voor een lerende

organisatie.

Rode draden die telkens in

het boek terugkomen – op alle

niveaus, van bestuurder tot

student – betreffen onderzoekend

handelen (reflecteren,

leren, evidence-informed

werken), hoge verwachtingen

hebben en expliciteren en

gedeeld eigenaarschap voor ‘de

bedoeling’ en hoe je die samen

realiseert. Deze zaken sluiten

sterk aan bij de inzichten die ik

de laatste jaren heb opgedaan in

mijn onderzoek naar kwaliteitscultuur

in het hoger onderwijs.

Dit boek is zodoende een aanrader

voor iedere leidinggevende

en bestuurder in het onderwijs

die zich bewuster wil worden

van de wijze waarop je het leren

van individuen en de organisatie

als geheel kunt faciliteren.

Tot slot nog dit: de titel van

het boek zet de lezer op twee

manieren mogelijk op het

verkeerde been. Het woord

‘handboek’ doet vermoeden dat

het een stevig boekwerk betreft,

maar dat blijkt met 150 pagina’s

mee te vallen. Het voordeel

hiervan is dat het behapbaar

is en vlot leest. Het nadeel is

echter dat de auteurs niet alle

waardevolle inzichten hebben

geëxpliciteerd. Met de woorden

‘bestuurlijk leidinggeven aan

lerende scholen’ richt het boek

zich begrijpelijkerwijs op deze

bestuurlijke niche in het voortgezet

onderwijs, maar dit doet

de vele inzichten tekort die het

boek biedt voor schoolleiders

en leraren in het voortgezet

onderwijs en voor leidinggevenden

en docenten in het hoger

onderwijs.

hema Thema Them

hema Thema Them

ema Thema Thema

Myrte Legemaate

is zelfstandig onderwijs- en

organisatieadviseur en

promovendus op het gebied

van kwaliteitscultuur aan de

Universiteit van Gent, en lid van

de recensieredactie van Th&ma

ema Thema Thema

ma Thema Thema

ma Thema Thema T

67


ema Th

ema Thema Thema

ma Thema Thema

68

Implemen tatie

als uitdaging

Wilke van Beest:

Met praktijkgericht

onderzoek naar de

implementatie van

innovaties. Een studie naar

de implementatie van

zelfmanagementinnovaties

voortkomend uit

praktijkgericht onderzoek

in Nederland

Universiteit Utrecht.

ISBN 9789039376096;

207 blz. Gratis digitaal beschikbaar

via www.hu.nl/-/media/hu/

documenten/onderzoek/projecten/

proefschrift-wilke-van-beest.ashx

r bestaan verschillende

manieren

E

om de aard en het

doel te omschrijven

van het praktijkgericht

onderzoek dat hogescholen in

Nederland en Vlaanderen uitvoeren.

Maar ondanks die verschillen

zal wel niemand eraan

twijfelen dat de toepasbaarheid

en bruikbaarheid van de onderzoeksresultaten

in de (beroeps-)

praktijk een belangrijk onderdeel

uitmaken van de definitie. Zowel

onderzoekers en hogeschoolbestuurders

als brancheorganisaties

en subsidieverstrekkers zijn

daarom op zoek naar manieren

om die effecten van praktijkgericht

onderzoek te evalueren als

deel van de impact of doorwerking

van dat onderzoek.

Verschillende Nederlandse

onderzoekers kijken naar dit

vraagstuk vanuit een metaperspectief.

Te denken valt

bijvoorbeeld aan het lectoraat

Doorwerking Praktijkgericht

Onderzoek aan de Hogeschool

van Amsterdam onder leiding

van Harry van Vliet (wiens

lectorale rede besproken werd

in Th&ma 2023-4) of aan het

promotieonderzoek van Sarah

Coombs bij de Universiteit

Leiden. In deze context kunnen

we ook het proefschrift situeren

waarop Wilke van Beest eind

vorig jaar promoveerde aan de

Universiteit Utrecht.

Van Beest voerde haar onderzoek

uit binnen de lectoraten

Marketing & Customer

Experience en Onderzoekend

Vermogen van de Hogeschool

Utrecht. Ze combineerde daarbij

drie theoretische perspectieven:

innovatiestudies, marketing en

studies naar onderzoeksimpact.

Daaruit put ze inzichten respectievelijk

over het innovatiesysteem,

over waardecreatie met

de eindgebruiker van nieuwe

producten of diensten en over

de bijdrage van praktijkgericht

onderzoek aan de implementatie

van innovaties. Alleen al die

multidisciplinaire benadering

wijst erop hoe complex het

behandelde vraagstuk is.

ma Thema Thema T

a Thema Thema T

Van Beest maakt die complexiteit

enigszins beheersbaar door

zich te concentreren op een specifiek

domein: zorginnovaties op

het gebied van zelfmanagement.

Zelfmanagement betreft dan

uiteenlopende acties en (digitale)

hulpmiddelen die patiënten of

cliënten uitvoeren en gebruiken

om hun behandeling te ondersteunen

buiten de klinische

setting en in het dagelijks leven.

Innovaties op dit gebied worden

gezien als een manier om te voldoen

aan de groeiende zorgbehoefte

in de samenleving, maar

blijken niet eenvoudig te implementeren,

doordat ze sterk contextafhankelijk

zijn. Van Beests

hoofdvraag luidt dan ook: ‘Wat

zijn succesfactoren bij het implementeren

van zorginnovaties op

het gebied van zelfmanagement

voortkomend uit praktijkgericht

onderzoek in Nederland?’

Meer concreet onderzoekt ze

het proces en de resultaten van

negen onderzoeksprojecten

van de Hogeschool Utrecht die

plaatsvonden tussen 2010 en

2020, en van tien projecten

uit het door ZonMw gefinancierde

onderzoeksprogramma

a Thema Thema T

a Thema Thema Th

a Thema Thema Th

Thema Thema The


Thema Thema

Thema Thema Them

hema Thema Them

Create Health. Daartoe maakt

ze gebruik van observaties,

documentenanalyses en (in-)

formele interviews.

Het proefschrift bestaat uit vier

deelstudies, waarvan de eerste

drie al gepubliceerd zijn (of

zullen worden) in wetenschappelijke

tijdschriften. Samen

met de zorgvuldige begrenzing

en nauwkeurige beschrijving

van onderzoeksmateriaal en

methode zorgt die opbouw van

het proefschrift ervoor dat bijvoorbeeld

sommige definities

nogal eens worden herhaald.

Dat was allicht onvermijdelijk,

maar levert ook vrij veel

redundantie op voor de lezer

die het compacte boek in zijn

geheel doorneemt.

In de eerste deelstudie poogt

Van Beest de succesfactoren op

het spoor te komen die bepalend

zijn voor de implementatie van

innovaties. Het vertrekpunt is

een systematische literatuurstudie

van tijdschriftartikels uit de

drie hiervoor genoemde disciplines.

Die levert negen mogelijke

succesfactoren op, in te delen

naar twee dimensies: enerzijds

de toepassingscontext (van eindgebruiker

over organisatie tot

systeem), anderzijds de aspecten

van het implementatieproces

(betrokkenheid, ontwikkeling,

gebruik). Deze factoren confronteren

de onderzoeker met

haar negen Utrechtse casussen,

waarvan drie hebben geleid tot

een succesvolle implementatie.

Uit de analyse blijkt dat de aanwezigheid

van de factoren uit

de literatuur noch noodzakelijk,

noch voldoende is om dat succes

te verklaren. Als mogelijke

oorzaken hiervoor ziet Van

Beest dat ‘de gevonden factoren

geen aandacht besteden aan de

kenmerken van de specifieke

praktijkcontext (veelal de thuisomgeving

in combinatie met

meerdere zorgpraktijken)’ en dat

de matrix van factoren geen

inzicht geeft in verschillende

combinaties en patronen of in

het tijdsverloop van projecten.

Als alternatief ontwikkelt de

tweede deelstudie – voortbouwend

op een publicatie van

Van Beest, Jan Baljé en Daan

Andriessen in Th&ma 2017-4 −

het zogenoemde Research

Pathway Model (RPM), een

procesmodel voor de evaluatie

van implementatiesucces.

Het onderscheidt negen onderzoeksdoelen

(respectievelijk

-stappen) door de verschillende

onderzoeksactiviteiten (creëren,

verkennen, opleveren)

te kruisen met de relevante

onderzoekscontexten: de

theoretische (gericht op een

beter begrip van problemen

en oplossingsrichtingen), de

conceptuele (die een vertaling

maakt naar een prototype of

concept) en de praktijkcontext.

De stappen hoeven binnen

een project niet in een vaste

volgorde te worden gezet, het

model maakt het mogelijk om

verschillende paden naar succes

in beeld te brengen. Uit de

validatie van het model op basis

van de eerdergenoemde casussen

blijkt dat het testen van een

oplossing in de praktijkcontext

met eindgebruikers kan gelden

als een voorwaarde voor succesvolle

implementatie.

Bij elke deelstudie

wijst Van Beest op

hema Thema Them

de beperkingen van

het gevoerde onderzoek

hema Thema Them

In haar derde deelstudie zoomt

Van Beest in op een specifieke

succesfactor die uit de eerste

twee naar voren kwam, namelijk

het betrekken en betrokken

houden van eindgebruikers

tijdens onderzoeksprojecten.

Op basis van de projecten uit

het programma Create Health

identificeert ze zeven mogelijke

strategieën. Daarin valt

het accent onder meer op het

uitbouwen van een wederkerige

relatie met oog voor de behoeften

van eindgebruikers, waardoor

onderzoekers al tijdens

het uitvoeren van het project

positieve impact kunnen creëren.

Het onderzoek zelf kan al

bijdragen tot verbetering in de

praktijk, zelfs zonder het opleveren

van een product of dienst.

De vierde en laatste deelstudie

verbreedt de scope van het

proefschrift door het RPM

toe te passen bij het plannen

en monitoren van studentenprojecten.

Daarmee komt een

andere belangrijke dimensie

van praktijkgericht onderzoek

aan de orde, namelijk de verbinding

met het professioneel

gerichte onderwijs van de

hogescholen en de bijdrage

van hogeschoolstudenten aan

het verbeteren van de beroepspraktijk.

Van Beest voerde

een actieonderzoek uit bij

vierdejaars van de opleiding

Voeding en Diëtetiek van de

Haagse Hogeschool, die als

onderdeel van hun afstuderen

een innovatieproject uitvoeren.

Op basis daarvan verbindt ze de

negen processtappen van het

RPM aan negen handelingen

van studenten en toont ze dat

een doorleefd begrip van de

praktijkcontext bijdraagt tot een

geslaagd onderzoeksproces.

ema Thema Thema

ema Thema Thema

Aan het eind van elke deelstudie

wijst Van Beest op de beperkingen

van het gevoerde onderzoek,

die alleszins begrijpelijk zijn.

Behalve met het beperkte aantal

onderzochte projecten hebben

ze veelal te maken met het feit

dat de blik daarop onvermijdelijk

incompleet moest blijven,

doordat de onderzoeker alleen

gegevens in aanmerking kon

nemen die expliciet voorkwamen

in de ter beschikking

gestelde documenten en doordat

ma Thema Thema

ma Thema Thema T

69


ema Th

ema Thema Thema

ma Thema Thema

Die zelfkritiek sluit

aan bij de bevindingen,

maar komt toch

enigszins onverwacht

ze per project slechts een

beperkt aantal betrokkenen kon

interviewen.

In het slothoofdstuk vat Van

Beest haar antwoord op de

onderzoeksvraag samen in vijf

succesfactoren die ze afleidt

uit de deelstudies: het aangaan

van een wederkerige relatie met

(eind)gebruikers; het doorleven

van de praktijk; het verkennen

van oplossingsrichtingen in

zowel de theoretische, conceptuele

als praktijkcontext; het

verkennen van oplossingen

in de praktijkcontext; en het

opleveren van theorie of kennis,

prototypes en/of veranderingen.

Zoals uit de formulering blijkt,

zijn deze factoren te relateren

aan de stappen van het RPM.

Als hulpmiddel om het RPM

toe te passen bevat het proefschrift

als eerste bijlage ook een

gespreksinstrument dat kan

dienen om in cocreatie met alle

betrokkenen projecten te plannen

en tussentijds of achteraf

te evalueren.

Een beetje verrassend is de

samenvattende reflectie die Van

70

Beest geeft op de grenzen van

haar onderzoek. Daarin haalt

ze namelijk een nieuw element

naar voren: ‘Met terugwerkende

kracht was een sterkere focus

op en actieve participatie van

mijzelf in de zorg ondersteunend

geweest bij het doorleven

van de zorgpraktijk en bij het

ontwikkelen van inzicht over

zorgprocessen, de zorgcontext

en de visie van zorgprofessionals,

patiënten, cliënten en

mantelzorgers op de implementatie

van zorginnovaties op het

gebied van zelfmanagement.’

Die zelfkritiek sluit weliswaar

aan bij de bevindingen van het

promotieonderzoek over het

belang van de praktijkcontext,

maar komt toch enigszins

onverwacht, want zoals Van

Beest terecht opmerkt was ‘het

hoofdonderwerp van studie’ niet

de zorg, maar het praktijkgericht

onderzoek.

Eerder wees ik erop dat het

proefschrift van Wilke van Beest

aansluiting vindt bij bredere discussies

over de impact van praktijkgericht

onderzoek. Haar slothoofdstuk

en haar dankwoord

lijken erop te wijzen dat dit voor

de onderzoeker zelf een (gedeeltelijk)

onverwachte ontwikkeling

is geweest. De focus van het

promotieonderzoek lijkt gaandeweg

verschoven te zijn van

de uitdaging voor de zorgsector

om zelfmanagementinnovaties

te implementeren naar een

bredere reflectie op de rol van

praktijkgericht onderzoek daarbij.

Naast de wens om de bevindingen

verder uit te diepen

voor de zorgsector plaatst Van

Beest als mogelijke vervolgstap

dan ook terecht de uitbreiding

van de aanpak van het promotieonderzoek

naar andere praktijkcontexten.

Verder onderzoek

vraagt allicht ook de ruimere

toepassing van het RPM, dat

Van Beest nogal ambitieus naar

voren schuift als ‘procesmatige

evaluatiebenadering voor praktijkgericht

onderzoek’ en mogelijk

alternatief voor bestaande

onderzoeksimpactmodellen.

Met haar proefschrift hoopt Van

Beest hogescholen en subsidieverstrekkers

‘te inspireren om

opnieuw te kijken naar de rol

van praktijkgericht onderzoek

bij het aangaan van maatschappelijke

transities’. Zowel haar

algemene bevindingen als de

vele citaten uit de afgenomen

interviews, die de lezer een

inkijkje geven in de visies van

onderzoekers en stakeholders,

kunnen daartoe een bijdrage

leveren. Van Beest demonstreert

eens te meer hoe ingewikkeld

het is om de vraag naar impact

van praktijkgericht onderzoek

te beantwoorden. Tegelijk biedt

ze op een beperkt, maar welomschreven

domein een nieuw

voorbeeld van de mogelijkheden

van gedegen research on research.

ma Thema Thema T

Koen Rymenants

is stafmedewerker onderzoek bij

de Hogeschool Gent en lid van de

recensieredactie van Th&ma

a Thema Thema T

a Thema Thema T

a Thema Thema Th

a Thema Thema Th

Thema Thema The


Thema Thema

Thema Thema Them

hema Thema Them

Boeiende

schets van

een kleurrijke

geschiedenis

Ferdinand Mertens:

De minister en de

inspecteur-generaal.

Fragmenten uit de

geschiedenis van het

onderwijstoezicht

Eburon, Utrecht.

ISBN 9789463014519; 212 blz.

€ 28,00

at was er eerder:

W

het ministerie

van Onderwijs,

Cultuur en Wetenschap

(OCW) of de Inspectie van

het Onderwijs? Waarom valt het

hoger onderwijs niet onder hetzelfde

regime als andere vormen

van bekostigd onderwijs? Wat is

de taak van de Inspectie en hoe

verhoudt deze taak zich tot

OCW? Wanneer werd kwaliteit

van onderwijs een thema in de

politiek en wat is eigenlijk kwaliteit

van onderwijs? In het boek

De minister en de inspecteur-generaal

neemt Ferdinand Mertens

de lezer mee in de zeer boeiende

geschiedenis van de rol van de

Inspectie en de relatie tussen

Inspectie en OCW.

In het eerste inleidende hoofdstuk

schetst Mertens het ontstaan

van de Inspectie, OCW en

de rol van de inspecteur-generaal

tot aan 1973. Vervolgens wijdt

hij een hoofdstuk aan iedere

minister van Onderwijs in de

periode 1973-2007. Per hoofdstuk

beschrijft hij in chronologische

volgorde, vanuit zijn

perspectief, de belangrijkste

ontwikkelingen in de verhouding

tussen ‘de minister en de

inspecteur-generaal’. De jaren

zeventig, tachtig en negentig

beschrijft Mertens uitgebreid,

voorzien van de tijdsgeest illustrerende

brieven en verslagen

uit zijn eigen archief. Het boek

geeft een informatieve inkijk in

de ontwikkelingen rondom de

rol en samenwerking tussen het

ministerie en de Inspectie.

Daarnaast schetst Mertens de

veranderende samenleving en

politiek: van sterk verzuild en

hiërarchisch naar de hedendaagse

seculiere en plattere

politiek en maatschappij.

In dit veranderende tijdbeeld

beschrijft hij een ministerie

dat, ingegeven door een consultancybedrijf,

werken volgens

een beleidscyclus introduceert,

met een scheiding tussen het

ontwerp en de evaluatie van

beleid. Na die ontwikkeling

volgde in de jaren tachtig de

introductie van het New Public

Management, waarbij efficiency

en marktwerking belangrijk

werden; ze leken noodzakelijk

in tijden van economische recessie

enerzijds en een enorme

groei van de deelname aan het

hoger onderwijs anderzijds.

hema Thema Them

hema Thema Them

De samenwerking tussen de

minister en de inspecteurgeneraal

is aan vele veranderingen

onderhevig geweest:

wisselingen van bewindspersonen

met een bepaalde politieke

kleur, een wisseling van werkplek

(wel of niet werken op het

ministerie) en veranderingen

qua verantwoordelijkheden en

taken zoals beschreven in de

wetgeving. Ondertussen vonden

er kleine en grote onderwijshervormingen

plaats, zoals de

invoering van de Mammoetwet,

de erkenning van het hbo (hoger

beroepsonderwijs) als hoger

onderwijs en een nieuwe wet op

het basisonderwijs. Verrassend

genoeg werd pas na al deze veranderingen

en onderwijshervormingen

in 2001 de Wet op het

onderwijstoezicht ingevoerd.

ema Thema Thema

ema Thema Thema

ma Thema Thema

ma Thema Thema T

Juist deze volgorde van maat -

schappelijke ontwikkelingen,

71


ema Th

ema Thema Thema

ma Thema Thema

Anders dan het

omslag doet vermoeden

is dit geen droog

historisch boek

onderwijshervormingen en

wetgeving maakt de geschiedenis

van ‘de minister en de

inspecteur-generaal’ zo kleurrijk.

Tot de invoering van de

Wet op het onderwijstoezicht

was de onafhankelijkheid van

de Inspectie ten opzichte van

de minister een punt van discussie.

Tot in de jaren negentig

was de inspecteur-generaal

niet bevoegd om eigenstandig,

zonder toestemming van de

minister, in gesprek te gaan met

bijvoorbeeld de Tweede Kamer.

Ook is het de minister die het

laatste woord heeft als het gaat

om De Staat van het onderwijs,

het jaarlijkse verslag van de

Inspectie van het Onderwijs,

wat bij de Tweede Kamer de

vraag oproept: is dat verslag

dan wel neutraal, of is het politiek

gekleurd?

Een ander spanningsveld

kwam naar voren in de werkpraktijk

van de individuele

inspecteurs. Lange tijd zijn de

inspecteurs betrokken geweest

bij bestuurlijke zaken, maar

vroegen gemeenten en provincie

de inspecteur ook om advies

72

alvorens een besluit te nemen.

Mertens schetst aan de hand

van een concrete casus dat dit

tot onwenselijke situaties kon

leiden. Zo diende een inspecteur

een voorstel in bij het bevoegd

gezag en werd diezelfde inspecteur

vanuit zijn bestuurlijke rol

meermaals gevraagd om over

het voorstel te adviseren aan

hetzelfde bevoegd gezag.

Vanuit het perspectief van

het hoger onderwijs is het

interessant om te lezen hoe

het toezicht daar is ontstaan.

Van oudsher was het ondenkbaar

dat een inspecteur ‘bij de

professor’ ging kijken, laat staan

dat de inspecteur een oordeel

zou geven over diens werk.

Inmiddels is het toezicht in het

hoger onderwijs wel degelijk

geregeld; dit valt echter niet

rechtstreeks onder de Inspectie

van het Onderwijs, maar

onder de Nederlands-Vlaamse

Accreditatieorganisatie (NVAO).

Het boek schetst ook de ontwikkeling

van een volledig

gefragmenteerd toezicht voor

alle onderwijssoorten naar een

bijna integraal toezicht, met

uitzondering dus van het hoger

onderwijs.

Wat Meertens tegen het einde

vaker aansnijdt, is dat in de

loop van de geschiedenis, tot

op de dag van vandaag, de

onderliggende vraag blijft wat

de kwaliteit van onderwijs is.

Decennia geleden waren het

de inspecteurs die op basis van

hun professionele ervaringen als

docent de kwaliteit van onderwijs

bepaalden; hun oordeel

werd niet in twijfel getrokken.

Naarmate er een grotere vraag

kwam naar openheid van de

Inspectiedata, mede ingegeven

door een landelijk dagblad, ontstond

er een debat over de vraag

wat die kwaliteit is en hoe je die

vaststelt. Mertens laat met zijn

historische schets zien hoe pril

dit debat over de kwaliteit van

onderwijs is. Het verklaart mijns

inziens waarom we vandaag de

dag in het onderwijs zo weinig

taal hebben om over kwaliteit te

praten. De taal die we hebben

is ingegeven door het New

Public Management; die is zeker

zinvol, maar mist – en die spanning

noemt Mertens ook enkele

malen – de verbinding met het

pedagogische en didactische

proces in de praktijk. Het ontbreekt

dus aan taal waarmee we

kunnen praten over het waardetoevoegende

en waardecreërende

proces in de dagelijkse

praktijk. Daar ligt een uitdaging,

aangezien docenten nog steeds

vaak de neiging hebben te

denken dat het bij kwaliteit over

cijfers gaat, en niet over hun

studenten en het leerproces dat

zij bij die studenten faciliteren.

Er zijn grote stappen gezet,

maar we hebben ook nog grote

stappen te gaan om kwaliteit

echt van ons allemaal te maken.

ma Thema Thema T

De minister en de inspecteurgeneraal

is een aanrader voor

iedereen die in het onderwijs

werkt, geïnteresseerd is in toezicht,

besturing en kwaliteit,

en meer wil weten over onderwijswetgeving

en inspectie in

twintigste eeuw. Anders dan het

omslag doet vermoeden is dit

geen droog, stoffig historisch

boek. Dankzij de chronologische

opbouw en de illustratie

met persoonlijke ervaringen

en verslagen slaagt Mertens

erin een boeiend historisch

overzicht te schetsen van de

relatie tussen de minister en de

inspecteur-generaal, en in het

bijzonder van de ontwikkelingen

in het toezicht op de kwaliteit

van het onderwijs. Daarbij

geeft hij, door hier en daar

prachtige archaïsche woorden

te gebruiken, bovendien mooie

input voor de rubriek ‘het vergeetwoord’

van het programma

De Taalstaat op NPO Radio 1.

a Thema Thema T

a Thema Thema T

a Thema Thema Th

a Thema Thema Th

Myrte Legemaate

is zelfstandig onderwijs- en

organisatieadviseur en

promovendus op het gebied

van kwaliteitscultuur aan de

Universiteit van Gent, en lid van

de recensieredactie van Th&ma

Thema Thema The


Thema Thema

Thema Thema Them

hema Thema Them

Verslag

van een

persoonlijke

zoektocht

Chiel Renique:

Ondernemers over

onderwijs. Thorbeckes

schaduw over het

beroepsonderwijs

Eburon, Utrecht. ISBN

9789463014748; 268 blz. € 28,00

e wereld van

D

docenten en die

van werkgevers

lijken vaak mijlen

ver uiteen te lopen. Oordelen

en vooroordelen lopen daarbij

in elkaar over, ook als het om

het hoger beroepsonderwijs

gaat. Het lezen van het boek

Ondernemers over onderwijs kan

wellicht dienen als brug tussen

beide groepen. De auteur, Chiel

Renique, is bij velen bekend als

voormalig woordvoerder van de

werkgevers in het overleg met

het onderwijsveld. Wie bij het

openen van dit boek begint met

het idee dat het zonder twijfel

bol staat van de roep om opgeleiden

die de dag na hun afstuderen

in een van de bestaande

vacatures van het bedrijfsleven

moeten passen, komt van een

koude kermis thuis. Het is

veeleer het verslag van een persoonlijke

en professionele zoektocht

naar wat goed onderwijs is

en een uitdrukking van het idee

dat ondernemerschap als basishouding

ook in het onderwijs

omarmd zou moeten worden.

Ondernemers over onderwijs ligt

in het verlengde van de bundel

van bijdragen die in 2011 verscheen

naar aanleiding van

het afscheidssymposium dat

Renique werd aangeboden.

Zijn persoonlijke reflectie in

die bundel onderstreept zijn

brede opvatting over het belang

van onderwijs voor studenten.

En wie het verslag van het

symposium terugleest, zal in

ieder geval opvallen dat het

ondernemerschapsperspectief

als houding voor Chiel Renique

in technische en economische

opleidingen van belang is, maar

evenzeer voor de lerarenopleidingen.

Zijn visie overstijgt

nadrukkelijk de zo vaak veronderstelde

muur tussen publiek

en privaat.

hema Thema Them

Het boek van Renique is het

vierde deel van de door Eburon

verzorgde reeks Tijdsbeelden

Onderwijs, een voortreffelijk

initiatief van de uitgeverij.

Geschiedenis is er om van te

leren, omdat iedere tijd weer

eigen eisen stelt aan het onderwijsbestel.

En dat is precies

waarom ook dit deel van de

reeks belangrijk is.

hema Thema Them

De auteur geeft in het woord

vooraf wel een waarschuwing

mee over de opbouw: ‘Geen

toonbeeld van eenheid van stijl’.

Iedereen die het boek heeft gelezen

zal deze ‘heads-up’ zonder

meer onderschrijven. Dit slaat

dan vooral op de hoofdindeling

(historische schets versus verslagen

van interviews) en niet

op de historische beschrijving

en analyse zelf. Het doet wat

mij betreft in ieder geval niets af

aan het feit dat het een boeiend

overzicht bevat van belangrijk

fases in de moderne geschiedenis

van het Nederlandse onderwijsbestel.

Boeiend is het vooral

vanwege de consequente wijze

waarop Renique de geschiedenis

consequent en systematisch

vanuit het werkgeversperspectief

beschrijft.

ema Thema Thema

ema Thema Thema

ma Thema Thema

De auteur formuleert voor de

rode draad door de tekst in het

vierde hoofdstuk een aantal

‘basisprincipes’. Het zijn er vier:

onderwijs moet talent optimaal

ma Thema Thema T

73


ema Th

ema Thema Thema

ma Thema Thema

ontplooien, vakmanschap gelijk

waarderen als algemene vorming,

aansluiten bij de behoefte

van de arbeidsmarkt en

beschouwd worden als een merit

good. De principes zijn nuttig

voor de lezer als kapstok voor de

gedetailleerde beschrijving van

de ontwikkelingen in het onderwijsbeleid.

Nog los van de vraag

of er in de loop van de tijd een

eenstemmig standpunt van alle

werkgevers bestond (Renique

meldt op verschillende plaatsen

dat de belangen en visies niet

altijd eenduidig waren), het

blijft natuurlijk wel de vraag of

het hier om ex ante rationele

uitgangspunten voor de bijdrage

van de werkgevers aan de

debatten gaat, of om de reconstructie

van die debatten ex post

en dus bij het schrijven van dit

boek. Ik ga maar uit van het

laatste en vermoed dat Renique

het hier ook wel mee eens is.

Naast de focus op het perspectief

van de ondernemers is de

historische schets overigens

nog om een tweede reden

boeiend. Door te werken met

basisprincipes benadrukt

74

Het boek gaat over de

persoonlijke én de

professionele opvattingen

van de auteur

Renique de continuïteit in de

ontwikkeling van het onderwijsbeleid.

Die ontwikkeling is

organisch te noemen. Inzichten

of instituties hebben een

geschiedenis die voor de keuzes

die we nu maken van belang

zijn, maar er ook voor zorgen

dat het aantal opties waaruit

we kunnen kiezen uiteindelijk

beperkt is. Dit geldt op persoonlijk

niveau voor de auteur (een

levenswandel, bepaald door de

eigen biografie), maar zeker

ook voor de samenleving (die

in fasen vorm krijgt en continu

in transitie is). Het leven noch

het samenleven valt volledig te

ontwerpen. De beginselen die

Renique formuleert zijn ijkpunten,

waarmee we gedurende de

tijd de koers die wordt gevaren

grofweg in termen van ‘wenselijk’

of ‘onwenselijk’ kunnen

beoordelen. Op deze manier

gebruikt Renique de beginselen

ook in zijn epiloog.

Het boek gaat over zowel de

persoonlijke als de professionele

opvattingen van de

auteur. In zijn biografische

schets beschrijft Renique drie

levensfasen: a) vorming en

scholing, b) als leraar in en

buiten de klas in de bres voor

goed onderwijs en c) het werk

als linking pin tussen onderwijs

en ondernemers. Het lukt hem

in dit eerste deel van het boek

om zich te beperken tot wat

dienstbaar is aan het bredere

verhaal. Zijn biografische notitie

is namelijk bij het lezen van de

rest van het boek in ten minste

twee opzichten functioneel.

Ten eerste om de ideologische

lading ervan te kunnen duiden.

Renique beschrijft zichzelf in

dit deel als een liberaal met

veel aandacht voor samenhang

in de maatschappij. In zekere

zin staat hij in de traditie van

Thorbecke, de grondlegger van

onze democratische rechtsstaat,

die dan ook niet voor

niets in de titel van het boek

figureert. Dit profiel verklaart

veel van zijn brede perspectief

op de waarde van onderwijs.

Het verklaart overigens ook

waarom hij Thorbecke in diens

opvatting over het onderwijs

niet van deze tijd vindt. Dat verwoordt

hij helder in de epiloog

van het boek: Thorbecke zag

het beroepsonderwijs niet als

een publieke taak, maar als

de verantwoordelijkheid van

werkgevers (Stork, Van Heek).

Op verschillende plaatsen in

het boek benadrukt Renique

juist het publieke belang, maar

wijst hij ook op een weeffout.

Een fout waardoor het beroepsonderwijs

nog steeds niet de

plaats heeft gekregen die het

verdient.

Een tweede functie van het

biografische deel is dat Renique

zijn eigen ervaringen in en

rond de klas meeneemt in de

uitwerking van zijn basisprincipes.

Zo begrijpt hij heel goed

hoe belangrijk de onderwijskundige

(didactische, pedagogische)

context van het leren

is voor de persoonsvorming

van de leerling. Hij werkt de

impact van dit deel van zijn

opvattingen glashelder uit in

het zevende hoofdstuk van

het boek (‘Ondernemers over

onderwijsaanpak’), in het bijzonder

door te benadrukken

hoe belangrijk het is om in de

leerloopbaan verworven basiskennis

te kunnen gebruiken

in allerlei praktijken. Een rijke

leeromgeving – een realistische,

levensechte context voor het

leren – is voor fundamentele

keuzes en de verwerving van

competenties essentieel.

ma Thema Thema T

a Thema Thema T

a Thema Thema T

Na de biografische schets volgt

de sociale geschiedenis en een

tamelijk gedetailleerd overzicht

van de daarmee samenhangende

grote en kleine beleidsdiscussies

die speelden aan het

eind van de vorige eeuw, de

periode na het verschijnen van

‘Contouren van een toekomstig

onderwijsbestel’, de nota van

onderwijsminister Van Kemenade

uit 1975. In dit deel van

het boek, dat van de sociale

en beleidsgeschiedenis, wordt

Reniques logica van de relatie

tussen maatschappelijke veranderingen,

de arbeidsmarkt en

het onderwijs(beleid) duidelijk.

Het is de logica van een organische

ontwikkeling. Met grote

penseelstreken neemt hij de

lezer mee in de veranderingen

in onze samenleving en de

a Thema Thema Th

a Thema Thema Th

Thema Thema The


Thema Thema

Thema Thema Them

hema Thema Them

voortdurende transities voor

het onderwijs die daaruit voortvloeien.

De basisprincipes die

hij eerder formuleerde gebruikt

hij als kapstok. De rol van de

laatste van deze principes,

namelijk het onderwijs als

merit good, legt hij opvallend

streng uit. Onderwijs is een

product dat voor het individu

dat onderwijs volgt van belang

is (zie daartoe de eerste drie

principes), maar dat tegelijkertijd

ook essentiële positieve

sociale en economische effecten

heeft voor de samenleving

als geheel. Dit principe maakt

het niet alleen mogelijk om

Thorbecke tot de orde te roepen

als het gaat om zijn band met

de grote industriëlen, maar ook

om in algemenere zin duidelijk

te maken dat onderwijs te

belangrijk is om aan de markt

over te laten. Maar wat Renique

niet expliciet benoemt – om

deze kritische kanttekening

toch maar even te plaatsen – is

dat het voor werkgevers ook een

vrijbrief kan zijn om noodzakelijke

investeringen in sociaal

kapitaal eerst en vooral van de

overheid te verwachten. Sterker

nog: berichten over de ruim

anderhalf miljard euro aan

opleidingsbudgetten die niet

besteed worden door de werkgevers

(AWVN, 2023) en de

in OESO-perspectief relatief

lage bijdrage van Nederland

aan research & development

(afgaande op het Rathenau

Instituut langjarig rond de

2,27 procent van het bbp)

wekken toch de indruk dat het

op elkaar wachten van overheid

en bedrijfsleven voor ons land

niet goed uitpakt.

Naast de historische schets

levert het boek een gedegen

onderbouwde en aansprekende

agenda voor onderwijs (en

onderzoek!) op. Deze agenda

gaat over de randvoorwaarden

om als samenleving om

te gaan met een periode van

ingrijpende transities. Met stip

op 1 staat daarbij overigens de

intensivering van de samenwerking

tussen beroepsonderwijs

en bedrijfsleven, de rode draad

door het boek. Beroepsonderwijs

en bedrijfsleven moeten

de handen ineenslaan om met

de dynamiek in de omgeving

te kunnen omgaan. Die oproep

betreft niet alleen het overleg

tussen landelijke en regionale

vertegenwoordigers, maar

nadrukkelijk ook de aandacht

voor dwarsverbanden zoals

stages, duale trajecten en

hybride docenten.

Het boek Ondernemers over

onderwijs is een mooie aanvulling

op de historische literatuur

over de ontwikkeling van het

onderwijsbestel in Nederland.

De schets is boeiend vanwege

het gekozen perspectief en de

koppeling met wat de auteur

basisprincipes noemt. Uiteraard

zijn er bij de presentatie kanttekeningen

te plaatsen; de belangrijkste

is dat de keerzijde van de

gepresenteerde medaille onbenoemd

blijft. Vooral de beperkte

rol van ondernemers als investeerders

in het onderwijs blijft

daardoor onbesproken.

Huib de Jong

is hoofdredacteur van Th&ma

Een kanttekening is

dat de keerzijde van de

hema Thema Them

gepresenteerde medaille

onbenoemd blijft

hema Thema Them

ema Thema Thema

ema Thema Thema

ma Thema Thema

ma Thema Thema T

75



Thema Thema

Thema Thema Them

hema Thema Them

hema Thema Them

ema Thema Them

ema Thema Thema

ema Thema Thema

ma Thema Thema

ma Thema Thema T


ema Th

ema Thema Thema

ema Thema Thema

ma Thema Thema

ma Thema Thema T

a Thema Thema T

a Thema Thema Th

a Thema Thema Th

Thema Thema The

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!