05.01.2013 Views

magazyn

magazyn

magazyn

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

A L G E M E E N<br />

M A G A Z Y N a<br />

V A N<br />

WETENSCHAP, KONST EN SMAAK.<br />

lVde Deel, Ifte Stuk.


A L G E M E E N<br />

M A G A Z Y N,<br />

V A N<br />

WETENSCHAP, KONST EN SMAAK.<br />

B E H E L Z E N D E :<br />

L WYSBEGEERTE EN ZEDEKUNDE.<br />

II. NATUURKUNDE EN NATUURLYKE HISTORIE.<br />

III. H I S T O R I E K U N D E .<br />

IV. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE KUNSTEN,<br />

EN MENGELWERK.<br />

VIERDE DEEL, EERSTE STUK.<br />

TE AMSTERDAM,<br />

By D'ERVEN P. MEIJER en G. WARNARS,<br />

M D C C X C.


ï.<br />

A L G E M E E N<br />

M A G A Z Y N.<br />

WYSBEGEERTE EN ZEDEKUNDE.<br />

WYSEEG. IV. D. A


DE INVLOED VAN DE GEDACHTE AAN GOD<br />

0 1' ONZE DEUGD.<br />

w ie heeft meer genot van het glansryke zonnelicht<br />

, de heldere lucht , het zacht-ftraalende avondlicht<br />

, eene weide met alle de fchoonheden van hst<br />

voorjaar vcrfierd ; wie geniet , zeg ik , dit meer<br />

clan hy , die in dit alles eenen grooten, boven alles<br />

vcrheevenen , vriend befchouwt , die hem aanlacht,<br />

geluk verkondigt, en hetzelve, van tyd tot tyd, als<br />

een" onderpand van eene nog betere toekomst, verfchaft?<br />

En wie gevoelt zich niet, wanneer de natuur<br />

hem in zulk eene foort van aandoening brengt, meer<br />

geflcrkt tot alles goeds , en bckvvaamer om zelfs de<br />

zwaarlle plichten te vervullen ? Wie drukt niet , in<br />

zulk een oogenblik , zyne moeder , zynen vriend tederer<br />

aan het hart ? Wie denkt dan niet met meer<br />

gelaatenheid aan de moeijelykheden van het leven, aan<br />

de beledigingen, hem door zyne cvenmenfchen aangedaan<br />

, en aan de verdrukking , welke hy van zyne<br />

meerderen moet verdraagen? En is dit niet die toelland<br />

der ziele, welke meer en meer der volkomenheid<br />

nadert , welke ons ter oeffening der deugd als<br />

voorbereidt ? En was dit niet een gevolg van het levendig<br />

geworden denkbeeld van God?<br />

Deeze toeftand der ziele, welke voor de deugd zoo<br />

gunstig is , of die veel meer, indien ze onveranderd<br />

bleef voortduuren, deugd zou weezen; deeze toeftand<br />

is , wanneer men hem naauwkeuriger ontleedt , gerustheid<br />

des gemoeds en liefde , te vredenheid met<br />

onze lotgevallen , en met onze medemenfehen. Wie<br />

geraakt echter wel ooit tot het eea of tot het andere ,<br />

As die<br />

3


4 DE INVLOED VAN DE GEDACHTE<br />

die nimmer verder gezien beeft dan op de menfchen,<br />

en de dingen , die onmiddelbaar op hem werken ,<br />

en hem dikwerf onvermydelyk moeten tegenwerken ?<br />

Onmooglyk kan hy, daar hy in den kring van kleine<br />

bezigheden en het opfpooren van geringe voordeelen<br />

wordt omgedrceven , vry zyn van bekommering<br />

en verdriet, en dus ook even min van haat en weerzin.<br />

Dan alleen is dit voor hem mooglyk, wanneer<br />

hy zich boven zyncn gewoonlyken toeftand verheft,<br />

om de aanvallen , het geduurig tergen van kleine ,<br />

verydelde wenfehen, van geweigerde reebten, of van<br />

te leurgeftelde ontwerpen te verdraagen. En hoe zal<br />

hy zich boven dcezcu kring van kleinigheden verheiTen,<br />

wanneer hy buiten dezelve niets dan een louter ydel<br />

vindt ? Waaraan kan zyn geest zich vast houden,<br />

wanneer 'er geen God noch toekomend leven is ? Waarmede<br />

zal hy zig bezig houden, dan met even deeze<br />

geneugten , deeze voordeden , welker najaaging bem<br />

zodanig kwelt ? Hy kan dus van deeze angstige ,<br />

vermoeijende en zoo dikwerf verydelde poogingen nimmer<br />

uitrusten. Nooit kan hy tot die ftilte en opge-.<br />

ruimdbeid van ziel geraaken, zonder dewelke het onmooglyk<br />

is , om alle menfchen als zyne broederen<br />

te befchouwen, en in zich zclven gelukkig genoeg te<br />

zyn , om over het geluk van anderen nimmer wan~<br />

gunstig te worden.<br />

De Godsdienst is eene drangreden , welke altyd<br />

werkt: alle andere werken Hechts op zekere tyden en<br />

onder zekere omftandigheden. De eerfte heeft alleenlyk<br />

betrekking op den mensch als mensch : alle andere<br />

daarentegen op zekere verbindtenisfen. De Godsdienst<br />

omvat het geheele beftaan van den mensch; alle


AAN GOD OP ONZE DEUGD. 5<br />

andere bcginfelen integendeel bepaalen zich flechts tot<br />

een gedeelte van zyn beltaan , of vooronderflellen<br />

hem reeds in byzondere omftandighcden. Wil men<br />

hem, by voorbeeld ^ door eere en fchande beweegen<br />

? Daar zyn menfchen , die zoo onbekend<br />

en in het verborgen leevcn, dat zy geen van beiden<br />

te vreezen of te wachten hebben; daar zyn handelingen<br />

van elk mensch in 't byzonder , zoo onbekeud,<br />

dat ze die belooning misfen, of deeze ftraf ontgaan.<br />

••• Wil men hem door yver voor het algemeene<br />

best , aanfpooien ? In hoe veele betrekkingen<br />

komt de mensch zonder geboorte , zonder ampt ,<br />

waarin hy niets , of ten minden niets aanmerkelyks<br />

voor den Staat kan doen? Wil men hem door<br />

den invloed , dien zyne daaden op de verbetering of<br />

Op de verergering van zyn eigen gemoed moeten hebben<br />

, van het kwaad affchrikken , en tot zynen.<br />

pligt aanlokken ? . Behalven dat deeze befpiegeling<br />

voor veelen te fyn is, en eenen reeds gevörmden<br />

en befchaafden geest vooronderftélt ,- brengt dezelve<br />

ons ook natuurlyfc op het denkbeeld van God<br />

en een toekomend leven , zonder welken onze inwendige<br />

volmaaktheid iets hersfenfehimmigs of onverfchilligs<br />

weezen zou.<br />

Maar is 'er een God , zoo beftaat hy altoos ; zo<br />

heeft hy op den mensch in elk tydpunt van zyn beltaan<br />

invloed ,• en elke handeling , die in de waereld<br />

gefchiedt , heeft betrekking op God.<br />

Hem , die geen Godsdienst bezit , geeft het gezicht<br />

van de geheele groote natuur , het gevoel vaè<br />

zyn beftaan , de daaglykfche leevenlooze voorwerpen<br />

, waarvan hy evenwel zoo veele duizenden,<br />

en dikwerf geheel alléén voor oogen heeft, « ......<br />

A 3 wet-


6 DE INVLOED VAN DE GEDACHTE<br />

weinig te denken , en altoos geen aandrift tot het<br />

goede. Slechts dan , wanneer hy in gezeltchap is ,<br />

wanneer hy de menfchen ziet, die hem kunnen pryzen<br />

of kaken, beminnen of haaten; wanneer hy de<br />

rechterftoelen , de overheden , de inrichtingen der<br />

burgerlyke maatfchappy in 't oog heeft : dan alléén<br />

wordt hy aangefpoord, om aan iets zedelyks te denken.<br />

Zyn hart , zyn verftand blyft in veclerlei omftandigheden<br />

, by het zien van verfcheiden voorwerpen<br />

, ledig , waardoor de geest , van eenen verftandigen<br />

Godvreezende tot nadenken wordt aangefpoord<br />

, en zyn hart met de edelitc aandoeningen vervuld.<br />

Het is op de ondervinding gegrond, dat zulke menfchen<br />

, wier natuurlyke neiging zich meest tot het<br />

zedelyke uitltrekt ; dat zy , die tot aandoeningen<br />

of tot befchouwingen van deczcn aart, het meest<br />

gefchikt zyn ; ook te gelyk eene neiging tot Godsdienffige<br />

befpiegelingen bezitten. Het is één en de<br />

zelfde richting der ziel, welke hen tot opmerkzaamheid<br />

op zich zeiven , en op het zedelyke goede van<br />

hunne handelingen , en die , welke hen tot het denken<br />

aan God opleidt. Li?fi.ie tot de deugd en<br />

verlangen naar God, de eerfte grond ter overtuiging<br />

van zyn beftaan in een menschlyk hart , groeijen op<br />

denzelfden grond, en uit hetzelfde zaad. Hun fcheiding<br />

is iets onnatuurlyks en zeldzaams.<br />

Hoe meer men zich met het geluk van andere menfchen<br />

bezig houdt, zoo veel te meer moet men natuurlyker<br />

wyze wenfehen, dat 'er een weldoend wezen<br />

van hoogere inzichten en grootere vermogens ge-<br />

Vonden wordt, om onze welmeenende, maar meestal<br />

zwak-


AAN GOD OP ONZE DEUGD. f<br />

zwakke, poogingen te onderfteunen j om onze goede,<br />

maar krachtelooze , wenfchen ter uitvoer te brengen.<br />

Hoe meer genoegen men vindt in de orde en fchoonheid<br />

der natuur, en in de handelingen der menfchen<br />

; zoo veel te meer moet 'er zich onze geest<br />

naar uïtftrekken , om de bron van alle' natuurlyke<br />

Orde, en het verhevenfte voorbeeld van alle zedelyke<br />

voortreflykheid, ergens te vinden ett té leeren kennen.<br />

Zo derhalven de Godsdienst ook niet de grond<br />

van alle zedelyke neigingen ware; zou men denzelvert<br />

evenwel als een gids en gezellinne van dezelve moetert<br />

aanmerken.<br />

A4<br />

IN*


DE INVLOED VAN DEN GODSDIENST Op<br />

ONS GELUK.<br />

J3y alle drydvraagen , waaronder behoort, of de<br />

Godsdienst voor de deugd en het geluk der menfchen,<br />

noodzaaklyk of nuttig zy , (by welke geene<br />

ftrenge bewyzen plaats vinden, en de ondervindingen,<br />

of waarnceminge-n noch geheel volledig door eenig<br />

mensch kunnen opgezameld worden , noch, in zoo<br />

Verre dezelve bekend zyn , ten vollen met eikanderen<br />

overeendemmen $ is eene billyke en onpartydige beflisftng<br />

niet anders mooglyk , dan door eene vergelyking<br />

en afweeging van de wederzydfche gronden , inzonderheid<br />

van de bewyzen door elke party opgeleverd.<br />

Dat de Godsdienst veele menfchen beter en gelukkiger<br />

heeft gemaakt, is onbetwistbaar: dat uit zekere<br />

Godsdienstige begrippen , en uit eenen vallenen yver<br />

voor den Godsdienst in het algemeen , kwaad en ongeluk<br />

'in de waereld zyn ontdaan, is even zeker. Maar<br />

is het kwaad, of het goed grooter, dat door den Godsdienst<br />

is veroorzaakt? En welk van beiden is eene uitwerking<br />

van den Godsdienst zeiven, welk een gevolg<br />

van andere begrippen, waarmede hy toevalliger wyzs.<br />

in de menschlyke gemoederen te gelyk plaats vondt?<br />

Om dit gedeelte van het onderzoek niet geheel over<br />

te Happen , zal ik Hechts door eenige voorbeelden<br />

toonen, van welke natuur de verwarringen in de zedeleer<br />

zyn , welke uit Godsdienstige begrippen kunnen<br />

ontdaan , en in hoe verre de verwyf-n gegrond zyn,<br />

welke men hierom den Godsdienst in het algemeen<br />

heeft gedaan.<br />

De eerde grond van veele dergelyke verwarringen ,<br />

"•• I | • lag


DE INVLOED VAN DEN GODSD. OP ONS GELUK. 9<br />

lag in het algemeen aangenomen gevoelen , dat 'er<br />

eene byzondere klasfe van pligten jegens God zou<br />

plaats hebben , en aan deezen de eerlte rang onder<br />

de pligten toekomen. Vermits het voor den<br />

mensch onmooglyk is , met zyne bedryven op God<br />

te werken , en het denken aan Hem, waarin de verftandige<br />

Godsdienst beftaat, Hechts een klein gedeelte<br />

van het leven kan bezig houden: was het een noodzaaklyk<br />

gevolg , dat men deeze tusfchenruimte van<br />

waare pligten , door willekeurige handelingen zocht<br />

aan te vullen, waaraan men , als aan zinnebeelden,<br />

die het onzichtbaare betekenen , als aan oeffeningen,<br />

welke daartoe zouden voorbereiden, zekere betrekking<br />

op God toefchreef. Hieruit ontltonden plechtigheden<br />

en kastydingen. Beide konden , vermits ze geenen<br />

bepaalden grond in de natuur der zaake zelve , geen<br />

duidlyk ingezien oogmerk, hadden, tot in het oneindige<br />

vermenigvuldigd worden. Aan beiden echter zette<br />

de eerbied voor het Wezen , met welks aandenken<br />

ze verknocht wierden, en het geheimzinnige, daaraan<br />

byzonder eigen, een gewigt by, dat zy op zich zeiven<br />

niet verdienden. Uit de plechtigheden ontftondt<br />

bygeloof', wanneer men of het onzichtbaare daaruit<br />

volledig wilde verklaaren, of, wanneer men die zinnebeeldige<br />

handelingen zelve, welker betekenis men niet<br />

meer wist, voor iets Godlyks aanzag.<br />

1<br />

Uit de<br />

kastydingen ontftondt het verzuim van gewigtiger<br />

pligten , en de hoop om zich van dezelven te kunnen<br />

los koopen.<br />

In zulke Godsdienften , die nog het minfle met<br />

bloote plechtigheden wierden overlaaden, of die zich<br />

het meest van dezelve hebben gezuiverd, is nog de aanleiding<br />

tot eene andere dwaaling overig gebleeven.<br />

A 5 Men


IO • DE INVLOED VAN DEN GODSDIENST<br />

Men zag aan den cenen kant in , dat alleenlyk onze<br />

gedachten , en niet onze bedryven , eene onmiddel-<br />

baare betrekking op God hebben ; en dat dus de<br />

Godsdienst een werk van ons verftand , en niet van<br />

onze handen weezen moest. Aan de andere zyde bleef<br />

men evenwel by de voorllelling, dat 'er nogtans ze­<br />

kere byzondere plichten jegens God plaats hebben ,<br />

en dat deezen den voorrang boven allen verdienen.<br />

Men rekende dus die bezigheden van het verltand<br />

zelve, of veel meer het uitwerkfel daarvan, de over­<br />

tuiging, dat zekere begrippen omtrent God en God-<br />

lyke dingen, de eenige gegronde en wezenlyke waren,<br />

tot zodanige pligten. Het aanneemen van zekere<br />

leerltukken, of de gehechtheid aan dezclven, met één<br />

woord, het geloof', is als de eenige waare pligt van<br />

den Godsdienst, in een zo veel te hoogcr aanzien<br />

gekomen , naarmaatc de verpligting tot het waar-<br />

neemen van zekere plechtigheden of gebruiken, van<br />

haar aanzien verlooren.<br />

Daaruit onritond nu noodzaaklyk een nieuwe pligt,<br />

om alle middelen in het werk te Hellen, ten einde an­<br />

deren gebragt wier den tot de overtuiging die men zelf<br />

hadt; vermits daardoor de Godsdienst , welke juist<br />

in dit geloof belfond , wierdt uitgebreid. Hieruit<br />

volgde verder, dat die geenen, welke zich tegen deeze<br />

proeven aankantten , of hiermede ftrydende gevoelens<br />

hardnekkig verdedigden , als overtreeders der groothV<br />

en heiligde pligten , met aflchuuw wierden aange­<br />

zien. De menscblievendheid gelastte om dee­<br />

zen tegenfhmd op de best mooa;lyke wyze te over­<br />

winnen : de gerechtigheid veroorloofde dien te be-<br />

ftraifen. In dit gevolg van gevoelens en neigingen ,<br />

trad


OP O N S O E L U K . 11<br />

trad de geest van vervolging met alle zyne fchriklyke<br />

waapenen ten tooneele.<br />

Het geloof dicrhalven , de overtuiging van zekere<br />

waarheden , als een pligt jegens God befchouwd ,<br />

heeft met de daad veel onheil in de wacreld veroorzaakt.<br />

Een ander gevolg van het boven befchreven denkbeeld<br />

is geweest , dat men ook onder de andere<br />

deugden zekere verkiezing heeft gemaakt ; dat men<br />

cenigen derzelven,gelyk nederigheid, gehoorzaamheid,<br />

toegeeflykheid , zelfsverloochening , ingetogenheid ,<br />

meer als geestelyke deugden, en anderen daarentegen,<br />

gelyk zelfvertrouwen, wysheid, moed, vlyt, meer als<br />

waereldlyke voorrechten heeft aangemerkt, en daarom<br />

de eerften In het onderwys van den Godsdienst, en<br />

in de opvoeding, welke gemeenlyk door de Leeraaren<br />

van den Godsdienst wordt beftierd, geheel alleen, of<br />

ten minften met te veel uitzondering, heeft ingefcherpt.<br />

Het fchynt, als of men zodanige pligten, welke reeds<br />

in dit leven hunne zichtbaare belooning vinden, als<br />

merkelyk minder met den Godsdienst verknogt heeft<br />

aangemerkt , dan zulken , welke hier Hechts opofferingen<br />

eisfchen, en hun loon eerst in het toekomende<br />

verwachten. Ten deele heeft men ook alles, wat<br />

fmartlyk en zwaar is, mede onder de kastydingen gerekend<br />

; of het geen ons deeze wereld onfmaaklyk<br />

maakt , als eene voorbereiding tot de toekomende<br />

waereld aangezien. Dit is echter zeker , dat door<br />

zulk eene afzondering , die voorgetrokkene deugden ,<br />

wyl zy dan te verre getrokken worden, de volmaaktheid<br />

, welke haar tot deugden maakt, verliezen ; de<br />

meer verwaarloosde daarentegen aanleiding geeven tot<br />

een aanmerklyk gebrek in het karakter van den anderszins<br />

goeden mensch , of, wanneer natuurlyke bekwaam-


12 DE INVLOED VAN DEN GODSDIENST<br />

fcwaaïfflieden en gunstige omftandigheden daartoe voorhanden<br />

zyn , zonder de behoorlyke aanwyzing blyven<br />

, en dus ontüar len.<br />

Maar is het de Godsdienst zelf, of iict misbruik<br />

van den Godsdienst , het welk deeze zedelyke dwalingen<br />

heeft voortgebracht ? En is dit misbruik on~<br />

vermydelyk ?<br />

i) De reden waarom menfchen hunnen medemenfchen<br />

hebben getracht te dwingen , om hunne Godsdienftjge<br />

begrippen aan te necmen , of waarom zy<br />

hen, wegens het verwerpen daarvan geftraft hebben,<br />

ligt in twee zaaken: voor eerst, dcwyl zy het voor<br />

onmogelyk hielden, dat, buiten eene opzettelyk en dus<br />

ftrafbaare tegenkanting, andere menfchen die grondllcllingen<br />

, welke hen als uitgemaakte waarheden voorkwamen<br />

niet zouden aanneemen; ten tweeden , dewyl<br />

zy het voor even zoo onmooglyk hielden, dat iemand<br />

een burgcrlyk braaf man kou weezen, die deeze waarheden<br />

niet omhelsde.<br />

Het ccrite is de gewoone dwaaling van alle onverlichte<br />

menfchen , en ten opzichte van alle zodanige<br />

begrippen , waarvan zy wel vastelyk overtuigd zyn.<br />

Zoo lang zy over den oorfprong van dezelven en<br />

over de redenen van hunne zekerheid niet ernstig<br />

hebben nagedacht , klaagen zy altyd over den kwaaden<br />

wil van die geenen, welke niet met hen overeenftemmen.<br />

Hiermede verbindt zich eene even zoo algemeene<br />

hartstocht van eerzuchtige menfchen , dat<br />

zy naamlyk gaarne anderen tot aanhangeren van hunne<br />

gevoelens maaken , en vergramd worden op zodanigen,<br />

welken zich niet onder hun vaandel willen begeeven.<br />

Daarom zyn ook de zucht tot het maaken<br />

van bekeerelingen en de daarmede verknochte geest<br />

van


OP O N S G E L U K . 13<br />

van vervolging, niet flechts eigen aan de yverïge aankleevers<br />

van dcezcn of geenen Godsdienst, maar zy<br />

zyn gemeen aan allen , die eene fterke verkleefdheid<br />

aan zekere (tellingen bezitten : men vindt ze by de<br />

tegenpartyders van den Godsdienst zoo wel , als by<br />

de verdeedigers van denzelven.<br />

Het tweede is een gevolg der valfche begrippen van<br />

den Godsdienst , en wordt opgeheven zodra deeze<br />

begrippen worden opgeklaard en gezuiverd. Alle<br />

drangredenen , welke de waare Godsdienst oplevert,<br />

hoe fterk en nuttig zy hen ook mogten toefchynen ,<br />

die den Godsdienst gelooven, noodzaaken ons echterom<br />

natuurlyke bekwaamheden ter deugd in den mensch,<br />

natuurlyke drangredenen tot dezelve in de tegenwoordige<br />

gesteldheid en inrichting der Wereld , te vooronderfrellcn.<br />

Want alles, wat de Godsdienst doet, is,<br />

gelyk wy gezien hebben , alleenlyk dat geene te verfterken,<br />

wat 'er reeds van goede neigingen aanwezig<br />

is ; geenszins die voorttebrengen , waar zy in 't geheel<br />

niet voorhanden zyn ; wel de regelen , door de<br />

kennis der natuur aan de hand gegeeven . zekerer te<br />

maaken, en tegen uitzonderingen te beveiligen, maar<br />

geenszins om geheel nieuwe voor te fchryven. Het<br />

is dus onmooglyk den Godsdienst en zynen invloed<br />

op de zedelykheid der menfchen in zyn waar licht te<br />

zien , zonder te gelyk eene zekere goedheid van de<br />

menschlyke natuur te erkennen , die ook zelve van<br />

den Godsdienst onafhanglyk is, en die, wanneer zy<br />

door de opvoeding en een goede Regeeringsvorm befchaafd<br />

wordt , voor de burgerlyke braafheid toereikend<br />

kan weezen.<br />

Het gaat in dit opzicht den Leeraar van den Godsdienst<br />

, even gelyk den Wysgeer. Beiden , zoo<br />

lang


14<br />

DE INVLOED VAN DEN GODSDIENST<br />

lang zy zich nog met de beginfelen hunner kundigheden<br />

bezig houden, befchouwcn zich zeiven als onontbeerlyk<br />

, en denken, dat alle menfchen zotten of<br />

booswichten zyn , die hunne wysheid, en hunne<br />

grondfrellingen van deugd niet hebben ingezoogen.<br />

Wanneer zy echter verder komen , en werklyk de<br />

waarde en het gewigt van hun onderwerp leeren<br />

kennen , beginnen zy in te zien, dat de Schepper<br />

voor elk menschlyk fcliepfel , zoo wel ten opzichte<br />

van zyn verlland als van zyn hart, zelfs heeft zorge<br />

gedraagen: en fchoon zy het nog altyd voor hunnen<br />

pligt achten , om alles , wat zy voor waar en goed<br />

houden, door hun onderwys en voorbeeld uit te breiden,<br />

hoeden zy zich evenwel , om den yver daar<br />

voor zoo fterk te laaten worden, dat zy de zulken<br />

voor verwaarloosd of verlooren zouden houden, op<br />

welken geen van beiden indruk heeft gemaakt.<br />

2. Op de zelfde wyze is het ook gefteld ten opzichte<br />

van de vcrpligtingen', door willekeur verkoozen<br />

, of zonder reden voorgetrokken. De waare Godsdienst,<br />

dat is, de zuiverftc kennis van de natuur van<br />

God en van onze betrekkingen tot hem, zegt ons,<br />

dat eigenlyk gecne handeling een Godsdienst is, of<br />

dat alle goede handelingen zodanig zyn; dat elke<br />

zaak, die ons beter, wyzer en volkomener maakt,<br />

op den Godsdienst betrekking heeft , en zich met<br />

denzelven laat veré'enigen , wyl God onze hoogfte<br />

volmaaktheid wil. Gebed en Godsdienftige oefFeningen<br />

van «andacht, behooren 'er meede toe, in zoo<br />

verre het levendig denken aan God , en alle inrichtingen<br />

, die hetzelve ligtcr maaken , tot de verbetering<br />

van den mensch het hunne toebrengen. Maar<br />

pp God zefven hebben zy geene nadere betrekking;<br />

op


OP ONS G E L U K . 15<br />

op zyn welbehagen geenen grooter invloed, dan elke<br />

verftandige en algemeen nuttige handeling. De waare<br />

Godsdienst ftoort noch de rangorde der deugden ,<br />

noch die der pligten. Hy brengt gecne nieuwe<br />

voort, welke niet reeds uit onze natuur en uit onze<br />

betrekkingen in de waereld ontftonden: hy fchenkt aan<br />

gecne van dezelven eene byzondere waardy, welke haar<br />

niet reeds wegens haare inwendige voortrefiykheid en<br />

nuttigheid toekwam. Hy verflerkt flechts den aandrang<br />

tot allen, hy veredelt het oogmerk van allen;<br />

hy verfterkt den moed , ter bereiking van dat oogmerk,<br />

terwyl hy ons de mooglykhcid vertoont , dat<br />

die volmaaktheid eerlang eens tot rypheid kan geraaken,<br />

welke wy hier zoo langzaam zien aangroeijen,<br />

dat wy , zonder dit uitzicht , het dikwerf uit wanhoop<br />

zouden opgeeven die af te wachten.-<br />

S E-


\6<br />

& E L I M ,<br />

OF DE BEIDE<br />

O E V E R S .<br />

Een Vertelfel.<br />

{Uit het Hoogduitsch van GISEKE.)<br />

SELIM, inde Oostcrfche Wyshcid opgevoed, had<br />

reeds vroeg zynen geest met de verhevene Leer van<br />

de Zendaresta, de Schaster en Fedam gevoed, doch<br />

de Natuur , die hem omringde, was de bron waaruit<br />

hy het lieffte fchepte. Daarom beminde hy de<br />

gangen der eenzaamheid in de velden van Bagdad ,<br />

en wandelde dikwils, in zich zeiven gekeerd, onder<br />

de palmen aan den lagen oever van den Tiger. Hier<br />

vorschte hy de natuur van zyn eigen wezen na, en<br />

byzonder of de mensch reeds hier zyne geheele, hem<br />

roogclyke , beftetnming bereikte. Hy wierd gekweld<br />

door droefgeestige twyfelingen omtrent het voortduuren<br />

van zyn wezen na den dood , doch hy verloor<br />

den moed niet, maar^ werkte onvermoeid aan de vermeerdering<br />

zyner kundigheden , om , door ieder nieuwe<br />

vordering in dezelve, het vrolyke voorgevoel der onfterfelykhcid<br />

in zich te verfterken.<br />

Jn de hoop om uit de Arabifche Wysheid nieuwe<br />

kundigheden op te doen, befloot hy met de groote<br />

hoop der Moslem in kruisvaart trekken naar de<br />

Inei-


SELIM, OF DE BEIDE OEVERS. 17<br />

heilige Stad_ van Mohammed. Het gewoel der menfchen<br />

, de algemeene werkzaamheid, en de vlakte die<br />

met kameelen en dromedarisfen bedekt was 4 verheugden<br />

het hart van SELIM. Wel ras verlooren zich de<br />

platte daken van Bagdad met de wooningen der daarop<br />

nestelende ooyevaaren en de toorens van Nimrod<br />

uit het oog , en verdweenen in het Zuid-Oosten aan<br />

den boog van Khosroë.<br />

Dan het ging met deeze reis even als met. alle<br />

kruisvaarders. De minften dagten aan het Godsdienftig<br />

oogmerk dcrzelvc, leefden alleen volgens hunne<br />

zinlyke lusten , en zogteu in het verborgen de ongeregelde<br />

neigingen van hun hart te volgen. Doch wanneer<br />

zy des avonds , na den ondergang der zonne ,<br />

hun gemeenfchaplyk gebed verrichtten , en de Iman<br />

zyn kleed naar Mccca uitfpreidde , dan waren zy<br />

vol yver , om zich met hun gelaat naar deeze heilige<br />

hemelftreek op den grond ter neder te werpen.<br />

SELIM kwam met hen in de heilige ftad , en zag den<br />

blinden eerdienst zyner broederen aan kostbaare kleinigheden<br />

bewezen. Hoe beestachtiger zy te voren geleefd<br />

hadden , deste meer bleven zy aan de uiterlyke<br />

tekenen der dingen hangen, en waren deste yveriger<br />

om zich tot de nooit opdroogende bronnen der Kaba<br />

te wenden.<br />

Hierover bedroefde zich de arme SELIM op nieuwe.<br />

Niets konde de ledige ruimte van zyn hart aanvullen<br />

, en, daar hy nergens rust noch vreugde vond,<br />

liep hy gevaar van zich aan ligchaam en ziel te krenken.<br />

Hy zonderde zich meer dan ooit van de menfchen<br />

af, en zocht de eenzaamheid, om zynen geest<br />

ongeftoord ki de ondoorkomelyke doolhoven der twyfelaary<br />

te laaten omdwaaien.<br />

WYSBEG. IV. D. B Hiar


l8 S E L I M OF<br />

Hier wendde zyn gang zich eerst tot een kluizenaar<br />

, die verre van de Had zyn leven in bcfpiegelingen<br />

doorbragt; en daar de avond den jongeling overvallen<br />

had, en de grysaart, bekoord door den ernst,<br />

die zich op het jeugdig gelaat van den vreemdeling<br />

gezet had , hem in zyne wooning nodigde , bragt<br />

hy den nacht in deeze kleine hut door.<br />

Zielen van gelyke ftemming en bekwaamheid gevoelen<br />

reeds in de eerfte oogenblikken haare verwandfchap.<br />

Zy erkennen eikanderen aan kleine, voor anderen<br />

onmerkbaare, uiterlykhedcu, gelyk twee medeleden<br />

van een groot eerwaardig gezelfchap, onder de<br />

niets beteekenende hoop van menfehelyke aangezichten,<br />

de een den anderen weeten uittcvinden, als broeders<br />

erkennen , en zonder eenigen dwang of terughouding<br />

met eikanderen fpreeken en handelen. Driemaal gezegend<br />

zy alles wat den mensch met den mensch<br />

nader verbindt, en zyne eerlte oorfpronglyke betrekkingen'<br />

eenigermaate weder herftelt!<br />

Ras ontmoetten de zielen van den jongeling en<br />

grysaart eikanderen, SELIM ontvouwde zyn geheel<br />

hart jegens hem , en toonde hein de bronnen zyner<br />

twyfeling en onrust. Ik kan het u niet verbergen ,<br />

wyze grysaart, fprak hy , dat myn geest gekweld<br />

wordt door twyfelingen aan de onfterfelykheid. Zy<br />

knagen het vergenoegen van myn leven en verbitteren<br />

my het genot van alle vreugde. Myn Godsdienst<br />

beveelt my een leven na den dood te gelooven,<br />

doch zy verzwygt myne eigenlyke verordening. De<br />

groote hoop der Moslem hoopt alleen op genot; maar<br />

wat is genot zonder arbeid ? Zulk een leven zou ik<br />

niet kunnen doorftaan. Voor Mohammed vanmy begeeren<br />

, dat ik zyne zinnebeeldige bcklccdfelcn , waarvan<br />

by


DE EÈI&E OEVERS. 19<br />

hy zich bediende, om den gcmeeneri hoop tot het aanhcemen<br />

van eenen Godsdienst, waardoor zy gebeterd<br />

moest v/orden , te ftoodzaakcn , naar de letter neemen<br />

moet? Wat moet ik toch'daarby denken, dat zy, welker<br />

harten God niet gekend hebben, in het vuur woonen<br />

en met ziedend water gedrenkt worden? Wat<br />

beduiden die tuinen met ftroomen van melk en wyn,<br />

met rivieren van den zuiverden honig ? O! waarom<br />

geeft dat boek aller boeken my niet meer gronden<br />

aan de hand, waarom het redelyk zy een ander leven<br />

te hoopen; en waarom beveelt het my meer zulks te<br />

geloovch, dan dat het my hiervan een behoorlyk onderricht<br />

geeft? — Wat is het dat [in my denkt,<br />

en wat maakt myn eigenlyk ik uit ? Is het iets ftofFeïyks<br />

? Kunnen ondeelbaare gedachten met de natuur<br />

der deelbaare ftoffe verbonden, en onverdeeld in de<br />

gantfchc masfa der ftoiTe voorhanden zyn, zo dat zy van<br />

haar, door een eigen inwendig zintuig \ met bewustheid<br />

worden vöofgefteld ? Of moest ieder deel van het denkend<br />

onderwerp , wanneer het fainengefteld , dat is ,<br />

ligchaamlyk ware , flegts een deel der gedachten bevatten<br />

, zo dat ieder deel van het denkend onderwerp<br />

zich ook flegts een gedeelte van het gegeeven voorwerp,<br />

voorftelt ? En wanneer myn ik iets ftoiTelyks is, kan<br />

het dan als zodanig altyd voortduwen? Wordt het niet<br />

reeds hier in dit leven verlieten, en fterft het ook niet<br />

met hetzelve weg? Doch zo myn ik liiets ligchaamlyks<br />

is, moet het iets zyn dat op zich zeiven beftaat.<br />

Alle gewaarwordingen myner ziele moeten dan in<br />

één en dezelfde zelfftandigheid liggen , zo dat ik ze<br />

wegens den famenhang van haare krachtoefeningen<br />

voor een eenvoudig wezen houden moet, welker gewaarwordingen<br />

door eikanderen gewyzigd zyn. De zelfbij<br />

3 de


ao S E L I M OF<br />

de kracht, die in ons denkt, moet ook gewaarworden;<br />

en alle onze verfcheidene krachten moeten als in één<br />

zclfftandigheid woonen. — Wie helpt my door alle deeze<br />

doolhoven, waarin myn eigen nafpooringen my geleid<br />

hebben ? Wee my, wanneer myn, aan my zei ven<br />

zo onbekend en dubbelzinnig, ik niet oniterfelyk is!<br />

Dan ware my de reden tot kwelling gegeven ; dan<br />

zou my deeze edele eigenfchap der menfchen niet<br />

meer aanlaehgen; zy wierd myn pynbank, en ik had<br />

geen vergenoegden dag meer. O waarom heeft de<br />

Godheid, die in alles zo wys en goed is, my niet<br />

één enkele plooi meer van den ondoordringbaaren<br />

lluijer van het toekomstige ontdekt , my niet meer<br />

zekerheid van ons volgend bcllaan gegeven ?<br />

Hier zweeg SELIM , in diep gepeins verzonken.<br />

Langen tyd liet hem de grysaart aan zyne eigene gewaarwordingen<br />

over, beurde hem vervolgens op, en<br />

bragt hem buiten de hut. Hier waren balfemftruiken<br />

geplant, door welken de avondlucht fpeelde; de wasfeude<br />

maan ging in het Westen onder , en de lichtende<br />

fterren aan den Hemel, en de ftille plegtigheid<br />

van den nacht, fcheenen de menfchen te nodigen tot<br />

gedachten vol van verhevene waarde. Beiden plaatlteu<br />

zy zich op een bank van zooden voor de hut.<br />

Nog zweeg de grysaart; dan neergezeten zyndc, vong<br />

hy dus aan :<br />

Zoon! Volhard niet langer in uw ongenoegen, en<br />

zoek toch geen dingen te willen uitvorfchen , die<br />

zich nu nog niet laaten ophelderen. Wanneer uw<br />

bloed eefst wat verkoeld is, zult gy by een bedaard<br />

nadenken in de meeste van uwe twyfelingcn zelfs de<br />

wederlegging vinden. Hoop en geloof de onfterflykhcid<br />

van uw ik ,. doch begeer niet te doorgronden of<br />

het


DE BEIDE OEVERS. 2X<br />

hei iets ftoffelyks zy, en na het vertrek van deeze<br />

aarde nog kan voortduuren. Gy kunt voor u<br />

zelvcn een inwendige zekerheid en overtuiging daarvan<br />

erlangen ; maar 'er zullen altyd menfchen zyn, wien<br />

uwe gronden niets minder dan voldoende zullen zyn.<br />

Laat u dit niet ftooren$ want welke zedelyke waarheid<br />

is 'er, die van geen mensch wederfproken wierd ?<br />

Genoeg dat uw ik zal voortduuren. Hoe het voortduuren<br />

zal, deswegen moet gy u niet bekommeren, maar<br />

hem daar voor laaten zorgen, die u den adem des levens<br />

gegeeven heeft, zonder dat gy weet hoe gy denzelven<br />

gekregen hebt. Het is verftandig de onfterfelykheid<br />

te hoopen en te gelooven. Men kan 'er zich<br />

zo zeker van overtuigen , als men een toekomftige<br />

gebeurtenis , die nog niemand beleefd heeft , weeten<br />

kan. Wees niet onvergenoegd dat het hoogfte Wezen<br />

ons niet meer van het toekomende geopenbaard heeft.<br />

Een kind kan immers niet weeten het geen een man<br />

klaar , duidelyk en verftaanbaav is ; gevolgelyk kan<br />

het ook die foort van weetenfehap niet hebben, welke<br />

voor den man gefchikt is. Wie weet, of wy in onzen<br />

tegenwoordige toeftand meer daarvan zouden kunnen<br />

begrypen dan wy daarvan weeten? Mogelyk worden<br />

wy door de gantfche gefteldheid onzer tegenwoordige<br />

natuur , en de wyze hoe wy tot voorftellingen<br />

en begrippen komen , daarin gehinderd. Doch wie<br />

weet hoe verre het inwendig vermogen der menschlyke<br />

denkingskragt het eens daarheen brengen zal ?<br />

Wie zou dan perken zetten aan het geen van God<br />

komt , en bepaalen hoe ver hy gaan kan ? Ik zelf<br />

heb my eens met die twyfelingen gekweld , welke u<br />

nu ontrusten , doch een grysaart genas my daarvan<br />

in myne jeugd.<br />

B 3 Be


£2 S E L I M OF<br />

Ik zag eens, zeide hy, als in een droom, een gczlgt<br />

, en myne oogen waren gevestigd op een breede<br />

rivier , die van verre glinderde en twee landen van<br />

eikanderen fcheidde. Aan den linker oever der rivier<br />

was een gedrang van menfchen ,, die daar door elkander<br />

wemelden , hutten bouwden , yrolyk waren en<br />

toedcl maakten , als of zy ecuwig aan dien oever<br />

zouden willen blyven woonen. Het was 'er indedaad<br />

ook aangenaam en licflyk om te lccven. By alle onvolkomenheid<br />

van het land, was echter overal gelegenheid<br />

tot vreugde en blymoedigheid. Het waren de<br />

menfchen alleen , die elkander hinderlyk waren om<br />

vergenoegd te keven; daarom zag men zo veele wrecvelige<br />

aangezichten en ziekclyke gedaanten. Zy ftaken<br />

elkanders huizen in brand , verdreven elkandereia<br />

daaruit, of bragten elkandcren om het leven. Dan ten<br />

Jaatften zag ik dat alle de bewooners yan deezen oever,<br />

fchoon .zy ook nog zo veele omwegen namen en uitkomden<br />

zogten , echter eindelyk aan een donkere<br />

brug kwamen, over welke zy gaan moesten, om aan<br />

den anderen oever te komen. De minden dachten aan<br />

deezen gewigtigen overgang eerder dan zy hem doen<br />

moesten. Zy konden zelfs den overzydfehen oever<br />

met hun zwak gezigt niet ontdekken, of ten minden<br />

geene voorwerpen aldaar duidclyk en met zekerheid<br />

enderfcheiden. Doch eensklaps, als of het hen nuttig<br />

ware, wanneer zy den anderen oever, ajs hunne toekomdige<br />

verordening , duidclyk kenden , was het ,<br />

als of de digte droombcdekkende nevel verdween.<br />

'Er kwam een nieuwe dag te voorfchyn, en een flon-:<br />

kerende glans lichtte van de overzyde van den oever..<br />

De fchoonhcid van de velden was hemelsch en<br />

cnuitfpreekelyk, even als al het hcmelfche. Geen men-<br />

fche-


D E B E I D E O E V E R S . 23<br />

fchelyk oog had iets diergelyks gezien , geen oor<br />

zulke yrolyke gezangen van gelukzalige wezens gehoord.<br />

Alle die braave menfchen , welke deugdzaam<br />

aan den eerften oever geleefd hadden , zag men daar<br />

weder; doch de ondeugenden waren ook wel over de<br />

donkere brug gegaan, doch zy moesten nog een' tyd<br />

lang van de wooningen der gelukzaligen blyven afgezonderd.<br />

Re glans van geluk en vergenoegen in het<br />

gelaat van de menfchen aldaar was verblindend en onbcfchryfiyk.<br />

Hierop ontftond onder de bewooners van den eerften<br />

oever , die 'er over heen konden zien , zulk een<br />

gewoel, dat alles in wanorde geraakte. Altyd vestigden<br />

zy hun oog op den overzydfchen oever , zagen<br />

hoe gelukkig alles daar was ,, vergeleken 'er hunne tegenwoordige<br />

woonplaats mede, en verlooren daardoor<br />

alle vergenoegen met hun ftaat.<br />

Niets koude hen meer vermaaken , of hunne werkzaamheid<br />

weder in beweging brengen. Zwaarmoedig<br />

en wrevelig, wandelden zy rond. Een deel wilde zich<br />

alleen bezig houden met de befchouwing van den overzydfchen<br />

oever, en waanden hier geen ander beroep te<br />

hebben. Anderen zogten met geweld aan den beteren<br />

oever te komen, ftortten zich blindeling in de rivier,<br />

en wierden door de baaren weggefleept, zonder dat<br />

men zien konde of zy aangeland dan of zy verdronken<br />

waren. , . , Z<br />

Plotfeling was het als of het voorhangfel weder wegzonk.<br />

Niemand kon den overzydfchen oever of de bewooners<br />

van denzelven meer zien. 'Er , bleef .ilegts- een<br />

duister voorgevoel van over ; en de wyzen onder de menfchen<br />

behielden het bewust zyn dat zy voor een anderen<br />

gelukkiger en vojkoinener toeitand gefchikt waren, waar-<br />

B 4 toe


*4 SELIM, O F<br />

loe zy zich moesten voorbereiden. Zy zagen wel ,<br />

dat het hen niet goed was meer van hunne ómftahdigheden<br />

te weeten , en vonden nu, dat ook hunne<br />

tegenwoordige woonplaats fraai, en waardig was oni<br />

'er vergenoegd te leéven. Ik wilde nog myn oog laaten<br />

gaan over de vrolyke aanzichten van deeze vergenoegde<br />

menfchen, toen alles eensklaps voor my verdween.<br />

Zo eindigde de grysaart tegen my , nog Jongeling<br />

zynde, en ik ben nu zelf grys geworden, doch hoor<br />

nog den welluidende klank zyncr ftemme in mync ooren.<br />

Hy zeide my nog: ,, Gy moet nimmermeer gelooven<br />

dat deeze beeldfpraak een ingceving der Godheid<br />

zy ! Ik fpreeke alleen met u door zulke beelden<br />

, opdat uw geest de daarin opgefloten leer deste<br />

beter mogt bevatten. Het is hoog tyd de waarheid<br />

van de zinnelyke bekleedfels te ontdoen , en de laafde<br />

niet meer voor een wezenlyke gefebicdenis te houden."<br />

Zedert deezen tyd ben ik gerust, doch<br />

de neiging tot een befpiegelend leven en afzondering<br />

van alle menfchen is reeds zo fterk in my geworden,<br />

dat ik my niet meer van deszelfs banden kan losmaaken.<br />

Öck gy, jongeling, loopt dit gevaar; keer daarom<br />

tot de menfchen weder. Leef en'handel met hen, en<br />

wanneer gy u by hen zo nuttig maakt als mogelyk<br />

is , bereikt gy het doel uwer verordening , en gy<br />

zult vrede en rust in uw hart vinden. Bepaal uwe<br />

wysbegeerte ilegts tot zulke dingen, die ons hier vergund<br />

zyn te weeten ; en geloof niet dat het moge-<br />

Ivk ïy met de geesten van de andere waereld in onderhandeling<br />

te treeden. Deeze waan leidt u op<br />

fchriklyke afwegen, bederft uw gejond verftand, en<br />

maakt


DE B E I D E O E V E R S . 25<br />

maakt u tot een fpeclbal van bedriegende huichelaars.<br />

Zeg niet dat gy door den omgang met geesten hoogere<br />

wectenfchappen zoekt te erlangen, om u by uwen<br />

medemensch daardoor nog nuttiger te maaken. Gy<br />

kunt hen reeds nu nuttig genoeg worden , wanneer<br />

gy een goed gebruik maakt van uwe zielsvermogens<br />

en den toeftand, waarin God u geplaatst heeft. Denk<br />

niet dat de gemeenzaame omgang met hooger geesten<br />

ten loon van byzondcre vroomheid vergund is, of<br />

door een wondergeloof kan bewerkt worden. Hoed u<br />

toch voor het laatfte , want van een zwak figtgcloovig<br />

mensch kan men alles maaken ; doch vergeet<br />

ook niet dat 'er even weinig verftand toe behoort<br />

niets , als alles te gelooven. Ik heb u voor beide<br />

uiterlten gewaarfchouwd , omdat men zeer ligt van<br />

het eene tot het andere overflaat. Wees mensch, en<br />

handel als mensch, en zoek nooit de paaien te overtreden<br />

, die de Godheid uit wyze inzichten ons hier<br />

gefteld heeft. Hier zweeg de eerwaardige grysaart ,<br />

en SELIM gevoelde de rust in zyn hart herleeven s<br />

terwyl zyn verftand de behoorlyke leiding kreeg.<br />

De nacht was onder deeze gefprekken verdweenen,<br />

en de morgenfter ging op. Met traanen in de oogen<br />

fcheidde SELIM van dien grysaart, die hem zegenend<br />

naoogde; en van dien tyd af leefde SELIM voor de<br />

menfchen, en vond in eene verftandige werkzaamheid<br />

de rust van zyn hart, en dien gelukkigen toeftand ,<br />

welken niets anders ham had kunnen geeven.<br />

BS<br />

WAT


20<br />

WA"T IS W A A R H E I D ?<br />

{Uit het Hoogduitsch van WIELAND.)<br />

D ceze vraag, fchoon reeds verfcheiden maaien door<br />

den mond van meer dan dén Pilatus gegaan, is juist<br />

bierdoor niet erger geworden. Wiens oogen fchemeren<br />

niet, wanneer hy door deeze vraage verrascht wordt?<br />

Reeds duizend en tienduizendmaal bcflist, zal zy altyd<br />

als een raadfelweder opgeworpen worden, en in<br />

tienduizendmaal duizend gevallen onoplosbaar blyven.<br />

Maar indien dit zeker is , gelyk het is , wee dan<br />

die geencn, die 'er een kwaadaartigc vreugde in vinden<br />

de zwakheid van ons gezicht te wijlen verhelpen ,<br />

door ons volkomen blind te maaken ! Het waarachtlgiti<br />

van allen , wat ooit waar genaamd kan worden ,<br />

is , dat midden onder alle de bcdriegeryen van verfchyningcn<br />

, fpooken en droombeelden , waarvan wy<br />

omgeven zyn, ieder fterveling juist zo veel waarheid<br />

bevatten kan, als hy tot zyn eigen nooddruft van doen<br />

heeft.<br />

De waarheid is , gelyk alles goeds , iets betrekkclyks.<br />

'Er kan veel voor het'menschlyk geflacht waar<br />

zyn , wat het voor hoogere of laagere wezens niet<br />

is : en even zo kan iets van den eenen mensch met<br />

een inwendige overtuiging als waar gevoeld en gekend<br />

worden , wat een ander met een even fterke<br />

overtuiging voor dwaaling en vooroordeelen aanziet.<br />

De overeenftemming van een gevoel of voorftelling<br />

met de algemeen erkende grondwaarheden der reden, is<br />

even zo weinig , als de famenhang van één voorftel-<br />

T A V7<br />

l i n<br />

S


W A T IS W A A R II F I D ? *7<br />

ling met alle de overigen , welke de tegenwoordige<br />

inwendige gefteldheid van een mensch uitmaaken, een<br />

zeker kenteeken der waarheid. De eene laat ons verder<br />

niets dan de mogelykheid der zaake erkennen ,<br />

en de andere kan zo wel by dq waarachtigde voorftelling<br />

haperen , als by de bedriegclykfte tegenwoordig<br />

zyn. Ontmoet iedereen niet dikwils iets wat hy<br />

voor onmogelyk hield ? En hoe dikwils bedriegt de<br />

hoogde waarfchynlykheid ? Verwydcrt zich de kring<br />

van de Natuur niet met den aanwas van onze ondervinding<br />

? Vanhier , gcdceltclyk , die ligtgelovighcid,<br />

die een karakteristieke eigenfehap van den hoogen ouderdom<br />

is , en , wat zeldfaam fchynen moet , met<br />

het ongeloof gepaard gaat , die het niet minder is.<br />

Kinderen zyn ligtgeloovig uit onwectendheid van het<br />

geen mogelyk of onmogelyk is. Oude lieden zyn het,<br />

dewyl zy zo dikwils ongelooflykc dingen hebben zien<br />

gebeuren , dat hen niets meer ongcloofiyk voorkomt.<br />

De eerden gclooven alles , omdat zy het wantrouwen<br />

nog niet kennen; by de laatdcn is het mistrouwen een<br />

der bitterde vrugten van het leven, en maakt hen even<br />

zo geneigd om aan alles te twyfelen , als de ondervinding<br />

aan de andere zyde, om alles voor mogelyk<br />

te houden.<br />

Het fcherpzinnigdc en bedaardfte verftand heeft van<br />

oudsher den fchcrpzinnigften twyfclaar voortgebragt.<br />

CARNEADES , PYRRIIO , SEXTUS , LE VAIJER , BAYLE ,<br />

IIUME waren mannen van groot verftand en<br />

ik vraag een ieder, die niet zedert gisteren in de<br />

waereld gekomen is, wat men denken moet, als zelfs<br />

het bedaardfte, fcherpzinnigde , altyd achterhoudende,<br />

altyd wantrouwende , altyd vooruitziende , altyd redeneerende<br />

vernuft, van ouds af het allerwerkzaamde<br />

ge-


a8 W A T IS W A A R H E I D ?<br />

geweest is, om geloof en liefde, die eenige fchooren<br />

van ons ellendig leven hierop aarde, te ondermynen en<br />

omvertcwerpen ? Ik ben zeer dankbaar voor<br />

al het goede, wat de mensch aan die bezielende ftraal<br />

der Godheid , welke wy den zo zeer gemisbruikten<br />

naam van reden geeven, te danken heeft: het is haar<br />

fchuld niet dat Sophisten en vernuftclingen, van oudsher<br />

, het natuurlyk gebruik van haar in een onnatuurlyk<br />

veranderd hebben; doch daar de mensch nu eenmaal<br />

deeze ongelukkige neiging heeft, wee dan hem wien<br />

zyn rede de eenigfte leidsvrouw zynes levens is !<br />

Men heeft reeds voor langen tyd zich fterk uitgelaaten<br />

tegen die menfchen, die een onverklaarbaar inwendig<br />

licht tot de lciditar van hun geloof en leven<br />

maaken. Men heeft ze lpottend en ernstig beftreden,<br />

en echter hebben toch onloochenbaar alle mënfcneiï<br />

iets, dat de plaats van zulk een inwendig gevoel bekleedt<br />

, en dat is het inwendig bewust zyn van<br />

het geen wy gevoelen. Onder alle kenteekenen der<br />

waarheid is dit onloochenbaar het zekerlle : vooronderiield<br />

dat een mensch gezond is, en bewustheid heelt<br />

van het onderfcheid zyner gewaarwordingen en verbeeldingen.<br />

Bevvyst een mensch dat zyn reden een toveresfe<br />

is, die hem alle oogenblikken betovert en doet<br />

dwaalen — dit zal hem nog niet in de war brengen<br />

: bewyst hem dat hy zyn zinnen, zyn inwendig<br />

gevoel, niet mag vertrouwen —— dit doet hem aarleien<br />

; en indien het mogelyk ware dat uw bewys zyn<br />

volle werking op dit mensch deed, zo was 'er uiers<br />

overig, dan hem ftaande voets naar het dolhuis te<br />

brengen. Gelukkig is het geloof aan zyn eigen gevoel<br />

juist dat, wat een mensch zich het moeijelykst<br />

en zeldzaamst laat betwisten • en dat zich be­<br />

zwaar-


W A T IS W A A R H E I D ? 20<br />

zWaarlyk een mensch , zo zwak hy ook zyn mogt,<br />

in eenigen gevalle zal laaten ontneemen, als hy zich inwendig<br />

bewust is, dat hy zulks gevoeld heeft. Het<br />

eenigfte, waardoor men hem aan de waarheid'van zyn<br />

eigen gevoel, dat is aan zich zclven en zyn eigen beftaan<br />

zou kunnen doen twyfclcn, zou het geval zyn uit<br />

een der Arabifche vertellingen, die de Heer GALLARD<br />

den naam geeft van le Dormeur eveillè, waar de Calif<br />

Harun Alnüehid den armen Koopman Abou-Hasfan door<br />

een bedriegcry, welke deeze onmogelyk ontdekken kon,<br />

van zyn ftuk bragt ; doch die ook, onvermydelyker<br />

wyze, dit gevolg had,-dat Abou-tlasfan daarover in<br />

razerny verviel, en door niet anders dan door de ontdekking<br />

van het bedrog weder herfteld kon worden.<br />

Maar , zegt men , hoe meenigvuldig zyn de gevallen<br />

, waarin een mensch door zyn zinnen, door zyn<br />

inwendig gevoel , bedrogen wordt ? waar hy , zonder<br />

daarom geheel krankzinnig te zyn , voor gevoel<br />

neemt, wat'bloote inbeelding is? waar hy de voorwerpen<br />

door het bedricglyk glas der driften of vooroordeelen<br />

ziet? enz.<br />

Deeze gevallen zyn, buiten tcgenfpraak, menigvuldig<br />

En even zo dikwils gebeurt het, dat van twee,<br />

die elkander door hun gevoel wederleggen , beiden<br />

bedrogen worden; dat, geduurende de eene jupitcr<br />

is en de zondige waereld met het vuur wil verdelgen<br />

. de andere ons daarentegen van zyn genadige<br />

befcherming verzekert , omdat hy Neptunus<br />

is die door zyn water den brand zeer ligt blusfehen<br />

kan. Doch alle deeze gevallen kunnen echter niets<br />

gelden tegen de gronden van het algemeene menfchenverftand<br />

; en het geloof, dat een ieder aan zyn<br />

eigen gevoel flaat, blyft des niettemin in zyn volle<br />

kracht.


30 WAT IS WAARHEID?<br />

kracht. Ik kan van de Natuur, van onzichtbaare mach.<br />

ten , in 't kort , van oorzaaken die ik niet kenne ,<br />

begoocheld worden; doch zo lang ik my zeiven bewust<br />

ben, dat ik iets gevoeld, gezien, betast heb —<br />

zo geloof ik myn gevoel meer dan een ga'ntfche waéreld<br />

die daartegen getuigt , en als alle Wysgeeren ,<br />

die a priori bewyzen willen, dat ik droome of raaskal.<br />

Zekerlyk is het een verdacht teeken , als een mensch,<br />

in zaaken van gevoel, een gantfche waereld, of, dat<br />

niet veel beter is , de verltandigfte lieden in de<br />

waereld , tegen zich heeft ; of in zeer famengeftelde<br />

en ingewikkelde dingen , in zaaken , die van<br />

een fyne ontlecding, en van de famenvoeging ecner<br />

menigte van begrippen afhangen, die zelfs weder gevolgen<br />

van een menigte anderen zyn; liet<br />

komt , zeg ik, verdagt voor, als iemand in zaaken<br />

van die foort, van het gemeene menfchenverltand afwykt,<br />

en zich alleen op ZYN gevoel, of ONS gevoel<br />

beroept. Doch wat zullen wy met hem aanvangen,<br />

wanneer hy met ons niet tot onderzoek wil komen?<br />

en wanneer wy hem ook daartoe al konden nodigen<br />

, wie zal tusfehen zyn en ons gevoel, of liever<br />

tusfehen onze reden en zyn gejoel of geloof rechter<br />

zyn? Waar is de Areopagus, waar zyn de Amphictyonen<br />

, welker uitfpraak men in zulke gevallen zich<br />

onderwerpen kan, wil, moet?<br />

In Metaphyfifche en Aesthetifche dingen, dat is irt<br />

zaaken waar het meeste op verbeelding en de zinnen<br />

aankomt , zou het billyker zyn , ieder in het bezit<br />

cn het genot van het geen hy voor waarheid houdt,<br />

gerust en ongefloord te laaten , zo lang hy anderen<br />

met rast laat. Wie heeft regt om in zyn buurmans<br />

tuh)


W A T I S W A A R H E I D ? gt<br />

tuin te komen, en den vrede zyner Huisgoden te<br />

ftooren? Laat zyne Melufine de ftaart van een visch<br />

onder haare rokken draagen; wat raakt dat een ander<br />

? Maar zo dra de man overal heen en weer zwerft,<br />

en allen, die gerust hun weg gaan, aanhoudt en met<br />

den lans op de borst dwingen wil te bekennen, dat<br />

zyne Dulcinea fchooner is dan alle anderen, of wel<br />

dat zy alleen fchoon is , en ieder ander gelaat een<br />

meerkatten-tronie is —— dit is iets zeer onaangenaam<br />

voor menfchen die geen lust hebben om te<br />

twisten; en fchoon die dwaalende Ridders, welke zulke<br />

daaden doen, in de oogen van fchrandere lieden<br />

hunne ontfchuldiging onder den hoed draagen, moeten<br />

zy het echter zich zelfs wytcn , wanneer zy nu en<br />

dan in handen van ezeldryvers en opftuiters vallen,<br />

die niet zo balfamick met hun lecven zouden.<br />

De waarheid, (indien wy nog een oogenblik met<br />

gelykenisfen mogen fpeelcn,) vliedt voor de heete vervolging<br />

van haare vuurigfte minnaars, om in de armen<br />

van hem te loopen , die haar noch zocht, noch<br />

verwachtte. Het eenvoudiglte menfchenverltand vindt<br />

haar het eerften, en geniet haar, even gelyk de lucht<br />

die hy inademt, zonder 'er aan te denken. De hairkloover,<br />

die haar overal zocht, vindt haar nergens,<br />

omdat hy zich niet verbeelden kan , dat zy zo digt<br />

by hem is. En zo ras 'er twee eikanderen over haar<br />

uitfluitend bezit by 't hair krygen, dan mag men vast<br />

befiuiten, dat zy hen even zo behandelt, als Angelica<br />

de beide Ridders by ARIOSTO ; terwyl de dappere<br />

mannen eikanderen by de kop vatten, ftrykt de Dame<br />

heen en lacht hen beiden uit.<br />

Is dit beeld te komiek ? • Wel nu, hier is<br />

een ander, dat even goed ter zaake dient. De WAAR­<br />

HEID


34 W A T IS W A A R H E I D ?<br />

HEID is noch hier , noch daar. Zy is , sis<br />

de Godheid, en het licht waarin zy woont, overal;<br />

haar tempel is de Natuur, en wie ilegts voelen, en<br />

zyn gevoel tot gedachten kan verheffen, en zyn gevoel<br />

in een geheel kan doen famenvatten en hooren ,<br />

is haar Priester , haar getuigen, haar zintuig. Zy<br />

Openbaart zich aan niemand geheel en al; ieder ziet<br />

haar Ilegts ftukswyze , flegts van agteren, of in de<br />

vouwen van haar gewaad; uit een verfchillend oogpunt<br />

; in een ander licht; ieder verneemt flegts eenige<br />

toonen van haaren Godlyken mond, doch niemand dezelfde.<br />

In plaats van met eikanderen te twisten waar de<br />

waarheid is? wie ze bezit? wie haar in haar fehoonft'e<br />

licht gezien heeft ? de meeste en duidelykfte toonen<br />

van haar gehoord heeft ? In plaats, zeg<br />

ik, van dit alles, laat ons in vrede fainen wandelen ,<br />

of, wanneer wy van het wandelen moede worden, onder<br />

den eerften boom den besten gaan zitten, en eikanderen<br />

openhartig vcrhaalen, wat ieder van ons gezien<br />

en gehoord heeft, of gelooft heeft gezien te hebben;<br />

en 'er niet kwaad over worden , wanneer het zich<br />

toevallig ontdekt, dat wy verkeerd gezien of gehoord<br />

hebben, of zelfs , (gelyk het hitfige liefhebbers, die<br />

haar wat te na willen komen, dikwils bejegent,) een<br />

wolk voor de Godin omarmd hebben.<br />

Doch, lieve broeders, laatcn wy ons toch voor alles<br />

wachten voor de dwaasheid , om onze gevoelens , voor<br />

ftelregels en onomftootelyke waarheden aan te zien,<br />

en aan anderen als zodanig voortedragen. De toon<br />

der onfeilbaarheid is een fchriklyk harde toon ; doch<br />

'er is 'er een , die nog onverdraaglyker is de<br />

toon van een Energumene, die op een heiligen drievoet<br />

ge,


W A T IS W A A R H E I D ? 33<br />

gezeten, alle zyne redenen als Godfpraaken wil doen<br />

gelden. .- . •—• Befcheidenheid kan ons voor liet een<br />

en ander beveiligen.<br />

Schoon iemand ook zo oud ware als NESTOR ,<br />

en zo wys , als zevenmaal zeven wyzen te famengenomen<br />

, .moest hy toch juist omdat hy zo<br />

oud en wys was hebben leeren inzien, dat<br />

men altyd minder van de dingen begrypt hoe meer<br />

men daarvan weet: dat tegen een lichte plaats , die<br />

wy in den onmeetbaaren nacht der Natuur mogen opmerken,,<br />

tienduizend in de fchemering , en tienmaal<br />

tienduizend in het duister voor ons liggen ; en dat,<br />

wanneer wy ook van .dit ons aardklompje, dat «als een<br />

ontzaggclyk waercldtal voor ons ligt, tot de Zon opklimmen,<br />

en in haar licht het gantlche planeetgeftel,<br />

met al zyn inhoud en toebehooren, duidclyk kunnen<br />

overzien , gelyk een man van de fpits eener terras<br />

zyn .tuin overziet — dit zelfde planeetg-eflel alsdan<br />

siets meer voor- ons zyn zoude, dan een lichte plaats<br />

in den onmeetbaaren nacht der Natuur ; en wanneer<br />

dan de wyze man in zulk een langen leeftyd ook nog<br />

geleerd had, dat even deeze onmeetbaarheid en onbegryplykheid<br />

, die voor ons, als bewooners der aarde,<br />

;eezi ejgenfehap der gantfche Natuur is , zich ook in<br />

ieder enkel Mofje bevindt, dat in ieder enkel punt der<br />

Natuur ftraalen uit alle de overige famenvloeijen, —<br />

en hoe onbegrypelyk alle deeze ftraalen, betrekkingen<br />

.uit- en invloeden van alle dingen op ieder , en van<br />

ieder ding op alles, eikanderen doorfnyden en doorkruis <<br />

•fen , • en hoe onmogelyk het dus is , flegts<br />

een enkele verfchyning, een enkele beweging of werking<br />

, een enkel deeltje der Natuur regt te leeren<br />

kennen , zonder tevens de gantfche Natuur even zo<br />

Wïiï£G. IV. D. € goed


34 W A T IS W A A R II E I Ü ?<br />

goed doortczien , als hy die in dezelve leefr , zich<br />

beweegt en is: -~ Goede God! Ik denk dat dit den<br />

man moet befcheiden gemaakt hebben; en het zou my<br />

niet Verwonderen, wanneer hy alle zyne gevoelens<br />

en oordeelvellingen in een toon voortbragt, dien een<br />

man als ELIIIU , de zoon van BARACHIEL VAN BUS ,<br />

van het gejlachte Ram met het gefronst gelaat van<br />

een eerlyk overtuigd Dogmatist , voor zuiver Scepticismus<br />

houden moest.<br />

Het is iets anders , wanneer een EZEL , wien de<br />

Heer den mond entfluit , met betlisfenheid fpreekt ;<br />

hiervoor moet men allen eerbied hebben , want bet is<br />

niet de Ezel, maar een God (wien het evenveel is ,<br />

door welke Orgaancn hy zich doet hooren) die door<br />

den Ezcï fpreekt. Doch een mensch , — het zy<br />

dan dat hy ook bewyzen konde dat hy zich in het<br />

geval van den gemeldeu Ezel bevond — betaamt het,<br />

niettegenftaande zyn opgerichte geltal te en naar den<br />

hemel gekeerd gelaat, dat hem gegeevcn is, van tyd<br />

tot tyd naar zyne voeten te zien en befcheiden te zyn.<br />

II. AL-


II.<br />

A L G E M E E N<br />

M A G A Z Y N.<br />

NATUURKUNDE EN NATUURLYKE HISTORIE.<br />

C z


V E R H A N D E L I N G<br />

OVER DE<br />

L U C H T V E R H E V E L I N G E f l j<br />

DOOR<br />

WILLEM VAN Ê ARNÊVELD t<br />

A P O T H E C A R .<br />

3#<br />

(Vervolg van III Deel, bladz. 810.)<br />

lilde H O O F D S T U K .<br />

BESCIIRYVING VAN EEN WOLK , MET PROEVEN EPf<br />

GEVOLGTREKKINGEN OPGEHELDERD , TOT VER*<br />

KLAARING DER VERSCHYNZELS VAN HET<br />

VOORGAANDE HOOFDSTUK*<br />

Dat het watèr eene^ wölk Zich onder de gedaantd<br />

van waasfetn in dezelve bevindt, is iets, dat alle Na*<br />

tuurkundigen met my erkennen ; oök Helle ik vast *<br />

dat deeze waa'sfem , langs luchtweégkundige Wetten *<br />

door de opgeklommene dampen van Aarde' en Zee 4<br />

rnet eene genoegzaame hoeveelheid Eleélriciteit voor*<br />

zieri , trapswyze byeen vergaderd, of, binnen weiniger<br />

tyds , als enkel water , door middel' der hoozen*<br />

opwaarts gevoerd is ; dat dit water , door hét aantrekkend<br />

en voorts verwyderend vermoogen derElectridteit,<br />

onmiddelyk uitgebreid tot waasfem,zich tevens<br />

met de opgereezene dampen aldaar bevindt , en zd<br />

door de Elektriciteit, als door de natuurlyke aantrek-<br />

C 3 king


V E R H A N D E L I N G<br />

kingr ,of zwaarte -kragt, welke de ftof eigen is , onderhouden'<br />

word.<br />

De befchouwing van deze aantrekkingskragt, zo van<br />

Elektriciteit , als van de eigene , die in de ftof gegrond<br />

is , gevoegd by de koude, die in het wolkge-r<br />

West heerscht , moet ons van zelf tot de gedagten<br />

brengen , dat de vogtên moeten verdikken tot waterdroppelen<br />

welke , weegens haare zoortelyke zwaarte<br />

, door de Lucht zouden moeten heen vallert , en<br />

die wy als dan , zo dit gebeurt , Regen noemen ;<br />

dit zoude ook inderdaad altoos gebeuren, en 'er zouden<br />

geene vogten tot wolken worden , of die wolken<br />

zouden haar beftaan alras weder verliezen , naauwlyks<br />

vóór dat,) de wolk gevormd waare , indien niet de<br />

Elektriciteit' , die in de wolk aanwezig is , en door<br />

aantrekking van nieuwe deelen grooter wordende en<br />

meer Eledriek vermogen verkrygende , tevens de<br />

eigenfehap bezat, om de verkreegene Conductors ,<br />

welke de Elektriciteit geftadig aanneemen, uittebreiden ,<br />

afteftooten, en daardoor te beletten , dat deeze vcreeniging<br />

van deelen geen plaats had. Maar even zo moeten<br />

wy ook yastftellen, dat de onderlinge verwydering*<br />

der deeltjes , die zeer zeeker door de Elektriciteit tot<br />

den verst mogelyken afftand zouden gebragt worden ,<br />

op haar beurt verhindert word door de zwaarte-kragt<br />

aller lichaamen, en dus ons voorftellen de bepaaling<br />

van deeze vogtdceltjes, welke onderling op elkander<br />

weegen, waaruit derhalven volgen moet, dat 'er eene<br />

wederzydfche werking, tot in ftandhouding der wolk,<br />

vereischt word.<br />

Volgens deeze redeneering, en om my nader te verklaaxen<br />

omtrent de wording en het beftaan eener<br />

wolk .<br />

13


OVER DE LUC II TV ER HEVELINGEN. 39><br />

wolk, zal ik de cigënfchappen van dezelve opgeeven,<br />

hierin beftaande :<br />

L Dat de wolk befiaat uit vogtdéelen -en Elektrici- '<br />

teit.<br />

II. Dat de Elektriciteit, door aantrekking der vogt-:<br />

deelen, de vorming der wolk veroorzaakt, of dat de<br />

wolk de vogtdéelen door de hoozen ontvangt , of<br />

door beiden te gelyk.<br />

III. Dat de zwaarte-kragt der ftofdeelen ook haar.<br />

aandeel heeft tot de vorming der wolk.<br />

IV. Dat de koude in de bovenfte gewesten een volftrekte<br />

vereischte is, om deeze waasfem te verdikken'<br />

tot reegen , ert mogelyk ook wel tot het beftaan deiwolk<br />

iets toebrengt.<br />

V. Dat de Elektriciteit alleen de oorzaak van uitbreiding<br />

van het vogt in de wolk is.<br />

VI. Dat aan dit verwyderend vermogen der Elcctriciteit<br />

een perk gefield is , door eene andere evenwichtige<br />

werking , te weeteh door de zwaarte - kragt<br />

in de vogtdéelen , riatuurlyk op elkander weegende ,<br />

om de zamenftclling der wolk te onderhouden.<br />

Deeze zes veronderftelde eigenfehappen zal ik dóór<br />

proeven ophelderen , bewyzen , of wcegens deszelfs<br />

ónbetwistbaarheid , voor beweezen houden.<br />

De eerfte was , dat de wolk beftaat uit vogtdéelen<br />

ën Elektriciteit.<br />

Het is overbekend , dat men , in het oplaatcn der<br />

Elektrieke vliegers , nimmer eene wolk aantreft die<br />

geene Elektriciteit bezit , en, hoe verre nog van de<br />

vlieger afzyrkle, door de uitgebreidheid, van Athmospheer<br />

dit ondervindt, en telkens, by de nadering deiwolk<br />

, eene vermeerdering van Elektriciteit gewaar<br />

Word. Getuige hiervan zo veel uitmuntende Mannen,<br />

-USB C 4 als


4°' V E R H A N D E L I N G<br />

als thans onder myne hoorderen aanweczig zyn err<br />

dit ftuk ondervonden hebben ! Dat 'er vogten in de<br />

wolken zyn, zal geenzins eenig nader betoog behoeven<br />

; dit leert de dagelykfehe ondervinding aan ons<br />

allen.<br />

De tweede eigenfehap TOS , dat de Elektriciteit,<br />

door aantrekking der vogtdéelen, de vorming der wolk<br />

veroorzaakt ; en de vyfde eigenfehap was , dat de<br />

Elektriciteit da vogtdéelen in de wolk vervvyderd hield.<br />

Deeze beide eigenfehappen zyn zeer klaar in'Hè aantrekkende<br />

en afftootende kragt der Elektriciteit gelecgen,<br />

en-het zoude geheel onnoodig zyn, dit met eene<br />

of meer bekende proeven te bewyzen, indien ik, in<br />

alle myne Hoorderen , zo veel ondervinding van de<br />

Elektriciteit veronderftellen koude, dat zy met de eerfte<br />

beginzelen in die weetenfehap gemeenzaam waaren,-<br />

Ik zal dan voor geheel onkundigen deeze twee volgende<br />

proeven opgeeven.<br />

Eerfte proef. Doet eene beklceds vies van 40<br />

duim of daaromtrent met Elcktrieke Hof laaden ,<br />

houd die aan het buitcnbekleedzel in de hand , zo<br />

dat de knop naar boven gekeerd is; laat dan eene<br />

zeer ligte donsveedcr in de lucht vallen ; de knop<br />

der bekleedde vies zal dien aantrekken , en , na<br />

de aantrekking, afltooten , en boven de knop, zo<br />

lang die geëlektriceerd is , zwecvendc blyven in do<br />

lucht; hierin is een bewys voor de aantrekking en<br />

afitooting der Elektriciteit..<br />

Tweede proef. Hang aan een zyden-draad een zeer<br />

ligt langwerpig gerond vlierpit-balletje ; ftel , als<br />

dit- regtftaiidig nederhangt , hier eene met Elektriciteit<br />

geiaaden vlês by, van welke de knop tegen<br />

over ait balletje hangt ; deze vies zal dit balletje<br />

aan»


OVER r/E LUC H T VERIIEVELIKGEK. 41<br />

riantrekken en voorts afftooten; neemt men van dit<br />

balletje, in deszelfs verwydering, met den vinger de<br />

Elektriciteit af, dan zal het, en eerder niet, naar<br />

de gelaaden vies toegaan , om zich wederom van<br />

Eleclriciteit te voorzien. Deeze proef bcwy-st hetzelfde.<br />

Alle lichaamen , zelf het gcringfte ftofdeeltje der-zeiven,<br />

hebben eene ingefchapen geneigtheid van aantrekking;<br />

was dit zo niet, 'er zoiide dan ook niets<br />

beftaan. Door deeze natuurlyke eigenfehap der dingen<br />

beftaan alle deelen van elk byzonder lichaam , en<br />

maaken een geheel lichaam uit. Door deeze zwaartckragt<br />

beftaan ook de lichaamen tot eikanderen en maaken<br />

het GEHEEL AL uit; uk duizenden van waarneemingen<br />

is dit beweezen, fchoon de wyze hoe , voor<br />

ons verborgen is.<br />

Men kan de uitkomst van deeze geneigdheid der<br />

lichaamen oveituigend ondervinden , door de bekende?<br />

en zeer eenvoudige proef, met eenige ftukjes kurk op<br />

een fchoofcl met water te leggen , welke alle , zo<br />

ze digt genoeg by elkander dry ven, tot één klompje<br />

zullen zamentrekken, zelfs met eenige fnelheid , tot<br />

dat zy door de fchootel, of derzelver rand, alle te'<br />

zaamen vervolgens zullen aangetrokken worden.<br />

De vierde eigenfehap, te wecten dat de koude deuitgezette<br />

dampen verdikt, zien wy dagclyks, vooral,<br />

's winters, in onze warme vertrekken gebeuren, als<br />

men kouder lichaamen , gelyk kelken , wynvlesfen ,<br />

borden , enz. van buiten daar inbrengt; waardooa<br />

het vogt 'er wel eens afdruipt , zo het onderfcheid<br />

tusfehen de warmte der Lucht en de kouder lichaamen<br />

wat groot is.<br />

Hiermeede achtte ik de vastgeftelde eigenfehappen<br />

C 5 eener


42 V E R H A N D E L I N G<br />

cencr welk genoegzaam te hebben opgehelderd ; dan<br />

bm onze denkbeelden bepaalder bezig te houden omtrent<br />

de werking der Eleclriciteit in de wolk , ten<br />

bewyze tévens , dat dezelve een voornaam en zelfs<br />

volllrckt inmengzel van de wolk is , zo heb ik een<br />

toeltel uitgedagt, welke ons daarin kan te gemoet komen.<br />

Zie de nevensgaande figuur. Dezelve beftaat<br />

uit verfchcide ringen, die in elkander pasfen,en dus,<br />

niet meer dan de plaats van eenen hoepel behoeven<br />

te beflaan ; alle de ringen aaaa , zo als ze in elkander<br />

met de koperen knoppen bbbb fluiten, zyn, van<br />

binnen eü buiten, met een ftrookje van bladtin, het<br />

gewoone beklcedzel , overtoogen , en wanneer ik ze<br />

uit elkanderfcn draai , moeten zy te zaamen een<br />

wolk afbeelden: Door de aan- en inhangende balletjes<br />

cc, tragt Ik dé ligte waterdeclen aftebceldén, dié zich<br />

door de Eleclriciteit uitbreiden, wanneer zy geëleétrifeerd<br />

worden.<br />

Deeze dunne bekleedde hoepels aa , door de koperen<br />

knoppen bb vereenigd, zyn voorzien van koper draaden<br />

cc , welke met zeer ligte vlierpit-balletjes voorzien<br />

zyn , eh zo hangen aan elk der zyden van alle<br />

de hoepels , twee balletjes , fchoon ze maar op een<br />

eenige plaats aangeduid zyn ; de vier hoepels zyn<br />

dus voorzien van agt paar balletjes, de geheele toellcl<br />

hangt aan een zyden koord , van drie voet lengtte ,<br />

en ik vereenig, door middel van een cyther- of gouddraad<br />

, een der knoppen bb met de Electriceer Ma-<br />

Chiene , om de wolk te Electriceeren.<br />

Derde proef. "Wanneer men de Macliiene Iaat<br />

werken , zullen alle ballen van deeze kunstwolk<br />

zich openen , en zich in de lucht van dezelve<br />

verwyderen: diergelyke balletjes in den omtrek van<br />

deeze


OVER BE LUCHTVERHEVÉLINGEN. 43<br />

deeze wolk , en dus buiten dezelve hangende, zullen<br />

op eenen verren afftand worden aangetrokken.<br />

Uit deeze proef blykt beide , hoe eene wolk de<br />

Conductors , met eenige Eleclriciteit voorzien , aantrekt<br />

, en daardoor haare masfa van Eleclriciteit en<br />

vogtdéelen vermeerdert, als ook hoe de aangetrokkene<br />

geëlectriceerde Conductors worden verwyderd en afgeftooten;<br />

in welk laaste geval, de ingefehapene zwaartekragt<br />

der ftof, en dus hier der vogtdéelen, door cese<br />

evenwichtige wederwerking , de wolk deszelfs beftaan<br />

doet behouden.<br />

Als wy nu in aanmerking neemen, dat eene wolk,<br />

in de Lucht zweevende , altoos een gedeelte Eleariciteit<br />

verliest, iets dat met de Electrieke vliegers dikwerf<br />

word ondervonden , terwyl ze, gclyktydig, van<br />

elders wederom de verboren ftoffe beftendig aanwint,<br />

blyft in dezelve alles in zyn geheel 5 maar wanneer<br />

deeze aanwinning der Electrieke ftof in de wolk ,<br />

geen plaats heeft,en nochtans deszelfs verlies voorvalt,<br />

dan moet het zagtelyk regenen; want .wanneer ik ophoude<br />

, met de Machiene te draajen , waardoor de<br />

Eleclriciteit begint te verminderen, zullen de opene ballen<br />

meer en meer toevallen; omdat de oorzaak ophoud<br />

van uitbreiding en afftooting der deeltjes, waardoor,<br />

de zwaartekragt en de verdikkende eigenfehap der<br />

koude, op de vogtdéelen der wolken alleen werkende,<br />

ee^en moet veroorzaakt worden^<br />

Indien 't hier de plaats waare over den reegen in<br />

onderfcheiden betrekkingen te fpreeken, zoude dit fteifel<br />

nader opgeheldert worden ; dan , daar dit hierna<br />

zal volgen, hebben wy ons alleen nog voorteftellen,<br />

dat in Onweêrswolken dit vermogen van Eleclriciteit<br />

zo veel grooter. en uitgebreider werkzaam is ,<br />

als


44 V B R H A N D' E L I N Ó ><br />

als de grootte derzelver wolken van dit afbeeldze!<br />

ecncr wolke verfchilt , en welk verfchil mogelyk te<br />

vinden zoude zyn in de vergelyking van een erwt<br />

by een grooten berg. Wanneer wy ons eens voor"ftellen<br />

» dar een eenige Eleétrieke Onweerswolk een<br />

è ja i uur in de doorihede groot is, en welke wolk<br />

van haare hoeveelheid Eleclriciteit op eenmaal beroofd<br />

wierd , waardoor zich de uitgebreide dampen<br />

door koude en door de zwaartekragt verdikken moeten<br />

, waardoor eensdeels een ontzachlyk vacuüm moet<br />

ontdaan , die dwarlwinden , Orcaanen en groote onduimigheid<br />

kunnen vcroorzaaken , en anderdeels een<br />

yfelyke en verhaaste uitdorting van water ten gevolge<br />

hebben , welke wy wolkbreuken zouden noemen,<br />

dan kunnen wy ons gemakkelyk vertegenwoordigen<br />

die plotzclyk-e verwisfelingeu in den dampkring, waarvan<br />

wy , by de betchoawing der Electrieke dorimbuijen<br />

, zo even gefprookeu hebben.<br />

Zie hier eene proef, welke het bewys daarvan<br />

zeer duidclyk opleevert, eir doöè eene fchielyke wegneeming<br />

der Elektriciteit aantoont* zal, dat de wolk<br />

haar Efecrriek vermogen geheel \-eiiiest.<br />

Pierde proef. Wanneer men deeze konstwolk landende<br />

y tevens onder de laading daarby voegt eene<br />

bekleedde leidfehe vies, zullen de ballen opengaan,<br />

als te vooren , en open blyven , zolang de v i e s<br />

gelaaden is; maar- wanneer men deeze vies een*.'<br />

klaps van Eleétrieke dof door eene ontlaading berooft<br />

, dan zullen de balletjes terdond digtvalien.<br />

Behalven dat deeze uitkomst by wolkbreuken plaats<br />

heeft, by welke gelegendheid het verlies der Elecmciteit<br />

vry algemeen is, zo is dit altyd het geval<br />

by ieder blikfemflag, na een gedeeltelyk verlies van<br />

Elec-


OVER. DE LU C HT VER HE VELIX GE N. 43<br />

Electrieke ftof uit (ie wolk, en by de ontmoeting<br />

van twee tegenftrydige wolken ; en veroorzaakt de<br />

daarop volgende ftortreegen , gelyk in het vervolg ,<br />

wanneer ik bepaald over den blikfem handele , dit<br />

ftuk nader zal verklaard worden.<br />

Dan een verfchynzel , het welk na de ontlaading<br />

der wolken plaats heeft, en het welk ook by ieder<br />

blikfemflag in den dampkring zich vertoont, ook daarenboven,<br />

by het aftrekken van Onweêrsbuijen en Orcaanen<br />

, zeer gemeen is, is dit, dat de lichaamen in<br />

de Athmospheer gedompelt, eene omgekeerde Eleclriciteit<br />

aanneemen, onderfcheiden van die, welke zy<br />

te voorcn bezaten. Dit verfchynzel gebeurt ook by<br />

deeze konstwolk , en herinnert my myne belofte ,<br />

dat ik verklaaren zoude, waarom de lichtkwasten van<br />

Cafior, Po/lux en Hektta, by het einde van eencn<br />

onweêrigen ftormwind of Orcaan, wierden gezien en<br />

ftilftand voorfpelden. (Zie algemeen Magazyn III. Deel<br />

No. V. pag. 806.) Wy zullen, om hier aan te voldoen<br />

, eerst de daartoe nodige proef opgeven, en dan<br />

deeze dwaallichtjes verklaaren.<br />

Vyfde proef. Ziet de Electrieke laading der wolk,<br />

zo als in de voorige vierde proef gefchied ; houd<br />

met laaden een a twee minuuten aan , ontlaad alsdan<br />

de gelaadene vies, welke 'er aan ftaat met een<br />

ontlaadftaf, dan zullen de balletjes terftond digt<br />

vallen , en zich vervolgens wederom zagtelyk openen<br />

, in welke laatfte geval de balletjes eene omgekeerde<br />

Electrieke hoedanigheid hebben aangenomen<br />

: dat is te zeggen , zy zullen negatief zyn ,<br />

daar ze te vooren, toen de gelaadene vies 'er aan<br />

ftond , pofitief waaren.<br />

pit deeze proef blykt , dat de richting der Electrieke


46 V E R H A N D E L I N G l<br />

trieke ftof door de ontlaading word omgekeerd; vóór<br />

de ontlaading der vies ging de Electrieke ftof uit- of vande<br />

balletjes naar de lucht, en na de ontlaading (welke<br />

aan een ontlasting van den blikfem gelyk is,) itreeft<br />

de Electrieke ftof uit de lucht naar de balletjes toe ,<br />

en deeze verfchrllende uitkomst en werking der Electriciteit<br />

ondervind men by elk onweeder.<br />

Inderdaad , men zal in eene Electrieke ftorm , het<br />

einde van een heftig onweeder 't best ónderfcheiden ••<br />

aan de dvvaaïligtjes , of Electrieke lichtkwasten, by welkegelegenheid<br />

, de lucht niet meer , als onder het onsÉ<br />

weeder, pofiticf geëlectriccerd is; neen: men zal on-,<br />

dervinden , dat dezelve nu negatief is , dat is , dat<br />

nu de dampkring , met opzicht tot de aardfche lichaamen<br />

, minder heeft , dan de aarde , en dat dcrhalven<br />

de ftof, met drift , uit fpitzen en punten ia<br />

den dampkring overgaat. In dit geval kunnen deeze<br />

luchtkwastjes zelfs verre en duidclyk gezien worden ,<br />

tcnvyl ze in 't tegenovergeftclde geval naauwclyks gekend<br />

zouden worden; want déne uit een punt toe- of<br />

uitvloeijcnde Eleclriciteit word verfchilleud waargenomen<br />

; zie hier de proef.<br />

Zesde proef. Plaats twee groote bekleedde vlcsfen<br />

op de tafel , doet de eene pofiticf en de in-<br />

" dcre negatief laaden , nader voorts tot beide met<br />

een punt, als wanneer men ondervinden zal, dat de<br />

politicvc vies een flipje, en de negatieve een luchtkwast<br />

zal veroorzaaken.<br />

In dcezc beide proeven word het evénwigt derr<br />

Eleclriciteit in de vlcsfen herfteld ; de politicvc vies<br />

gaf aan de punt de Electrieke ftof, en de negatieve<br />

vies nam van de punt die ftof over. Vodr elk<br />

onweeder heeft het eerfte , en na elk onweèder<br />

het


OVER DE L U C H ï V £ R H E V E L I N p E N. 47<br />

bet laatfte plaats , vooral by het uiteinde van een<br />

Orcaan.<br />

Dat nu inderdaad het openen en weder digtvallen<br />

der balletjes , in de vyfde proef, alleen van de rigting<br />

der Electrieke Itoflè afhangt , blykt aan de volgende<br />

proef.<br />

Zevende proef. Herhaal de vyfde proef, zo als.<br />

dezelve befchreeven is, en , nadat de balletjes zich<br />

zagtelyk geopend hebben , begin weder langzaam<br />

te draajen, waardoor de balletjes zullen digt vallen<br />

en zich vervolgens weder openen.<br />

De oorzaak, waarom de balletjes digt gaan , en zich ,<br />

door een nieuwe draajing der Machiene, weder openen<br />

, hangt af van de verfchillcnde Electrieke betrekkingen.<br />

De overvloed der wolk in de vyfde proef,<br />

weggenomen zvnde, moest de lucht hier meerdere<br />

Eleclriciteit op de ballen doen werken , en met eene<br />

nieuwe laading, in de zevende proef aangewend, moesten<br />

de ballen weder meerder krygert dan de lucht.<br />

Wy zullen in eene proef toonen , dat inderdaad in<br />

beide gevallen de Eleclriciteit van dit wolkje onder.<br />

Jcheidcn is. Dit kan onderzocht worden door andere<br />

geëleclriccerde lichaamen in het eene en andere geval,<br />

op de balletjes te beproeven , gelyk by voorbeeld ,<br />

met een lakpyp.<br />

Agtfte proef. Herhaal de zevende proef, en onderzoek<br />

, zo menigmaal de balletjes geëlectricecrd zyn ,<br />

en van Eleclriciteit veranderen , den Haat der ballen<br />

, wanneer dan de vies nog gclaaden aan de<br />

• wolk Haat, zullen de balletjes pofitief zyn; als de<br />

i vies ontlaaden is , zullen zy negatief worden, en,<br />

na eene zagte aangewende laading, zullen zy digt<br />

V a l l È n<br />

« • 5 zich wederom openen, en pofitief worden.<br />

1 1 De


V E R H A N D E L I N G<br />

De manier om dit met eene lakpyp te beproeven ,<br />

agtte ik onnodig hier aanteduiden.<br />

't Bleek dan klaar , dat, vóór de ontlaading , de<br />

wolk eene Electrieke hoedanigheid hadde , regtftrydig<br />

met die , welke na de ontlaading gezien wierd; dus<br />

is de werking omgekeert , en dit is het geval van<br />

den dampkring , nadat het onweêr bezig is aftetrekken<br />

, en nadat het afgetrokken is. Hiervan daan de<br />

lichtkwasten van Ca/lor en Pollux ; ik herinner my<br />

dat ik voor 3 a 4 Jaaren, op eenen donkeren avond,<br />

onmiddelyk na een hevig , en genoegzaam bedaard<br />

onweeder , niet eencn myncr vrienden over de ftraat<br />

wandelende , aan elf of twaalf fchoorlteenen , en aan<br />

yzere pennen of fpykers aan de toppen der huizen ,<br />

deeze lichtkwasten telde; aan de fpits van eenen geplaasten<br />

Conductor, op myn bocre-wooning aan Diemerdam,<br />

en dus aan de Zuider Zecdyk geleegen, is<br />

dit verfchynzel of dwaallicht , reeds eenige maaien<br />

waargenomen ; uit dit alles nu blykt duidclyk , dat<br />

de Electriciteit een onaflcheidbaar beftaandeel der wolken<br />

zy.<br />

Daar ik dan meene , dat dit ftuk geen verder betoog<br />

noodig hebben zal , en de zaamenflclling der<br />

wolken , zo wel als haare voortduuring en beftaan ,<br />

ten vollen opgehelderd is , zal ik alleen nog nader<br />

aantooncn , hoe twee verfchillende geèiectriceerde wolken<br />

, door eikanderen aan te raaken, eene Exhydrias<br />

(wolkbreuk ,) kunnen te weeg brengen ; door dcrzelvcr<br />

kragten , die haar ieder afzonderlyk deeden beftaan<br />

, en aan een fmelten , om daardoor de oorzaak<br />

van uitbreiding der waterdeelen wegteneemen en<br />

deeze beide wolken te vernietigen.<br />

Negende proef. Neem twee bekleedde vlesfen ,<br />

evcu


O V E R D E L U C I I T V E R H E V E L I N G E N. 4Xf<br />

even groot, voorzien met een dwarsdraad, van dctl<br />

knop afgaande, èrt voorzien van' eeriigé vlierfJit<br />

balletjes. Zo deeze verfchillend gelaaden worden ,<br />

zullen ze elkanders Eleclriciteit door aanraaking geheel<br />

vernietigen : o'm dit te doen maakt men eert<br />

gemeenfehap aan den buitenkant , en doet dan de<br />

knoppen van beide tot eikanderen naderen j waardoor<br />

de vlesfen ontlaaden worden.<br />

Hieruit volgt van zelf de uitkomst , welke twee<br />

•verfchillend gcelectriceerde wolken moeten hebben, als'<br />

zy door zulke een ontlaading plotzelyk van Eleclriciteit<br />

beroofd worden, 't Is klaar, dat de oorzaakvan<br />

uitbreiding der waterdeelen ophoudende , een,<br />

wolkbreuk moet veroorzaakt worden.<br />

Ei zoude hier meer natuurlyke voorbeelden kunnen<br />

bybrengen , om myn ftelzel , wegens de wyze van<br />

beftaan eener wolk, te wettigen , was het niet, dat.<br />

ik te omflagtig en overtollig zoude worden, 't Is genoeg<br />

dat het blykt , dat onder de algemeene oorzaak<br />

ken der onweerige ftormen, Orcaanen, d-warlvvinden<br />

houmouwen, en waterhoozen, de werking der Eleetriciteit<br />

voornaamenlyk te tellen i.s.<br />

Ik heb met opzet tot hiertoe geen verklaaring van.<br />

de waterhoos gegeven ; dit Luchtverfchynzel is van<br />

te veel belang, om 'er overheen te flappen, 'er hangen<br />

te veel omftandigheden , die in den dampkring<br />

voorvallen, van af, en het verfchynzel zelve is van zulk<br />

een zonderlingen aart, dat het een juiste overweging,<br />

vordert , te meer omdat wy in 't gemeen van hetzelve<br />

flegts- een oppervlakkig denkbeeld hebben, en,<br />

voornaame Natuurkundigen zeer verfchillen over der*,<br />

zeiver wording en beftaan. Een volledige verklaaring.van<br />

de waterhoos hebbe men derhalveu in een volgende<br />

verhandeling te wagten.<br />

K A T U U R K , IV. D" DÉ'


5»<br />

DE NATUURLYKE HISTORIÉ DER GEMSEH.<br />

(Uit het Hoogduitsch,')<br />

Gems, van een zeer fyn zenuwgeftel voorzien , is<br />

uit zyn aart hitzig, fchuuw, en zo fnel in het loopen,<br />

dat geen jager of hond in ftaat is om hem intehaalen.<br />

Hy zwerft gerust op de hoogfte toppen<br />

der bergen , alwaar het gewapend oog van den Jager<br />

hem naauwlyks kan ontdekken. Zyn fcherp gezicht<br />

en fyne reuk zyn hem behulpzaam om jager, kruid<br />

en loot op een vierendeel uur affland te ontdekken.<br />

Gezellig en verdraagzaam getroost hy zich gewillig<br />

ieder moeijelyke plicht, die hem de zekerheid en het<br />

welzyn van zyn maatfchappy opleggen. Te vreden<br />

met de zachte en fmaakelyke kruiden , die hem de<br />

hoogde Alpen, op veele plaatzen fpaarzaam genoeg,<br />

aanbieden , behelpt hy zich in den drihgendften nood<br />

met wortelen en pynappelcn, en Tertrhaad zelfs de<br />

fteenfchilfers niet , om zyn hard en moeijelyk leven<br />

doortebrengen. Van veelerlei vyanden en gevaaren omringd<br />

, en tevens zyner weerloosheid bewust, is hy<br />

fchuuw en bevreesd, en even daarom omzichtig, om<br />

ze reeds van verre te ontdekken , en dezelve of behoedzaam<br />

te ontwyken , of flirn genoeg , om zyne<br />

vyanden op byna ontoeganglyke en gevaarlyke plaatfen<br />

te lokken, waar zy genoeg te doen hebben , om<br />

zich zeiven te redden. Slegts de dringendfte nood of<br />

de beangfte moederlyke tederheid kan zyne natuurlyke<br />

vreesachtigheid in een gevaarverachtenden moed<br />

veranderen , zyne vyanden heldhaftig doen weder-<br />

ftaan


DE NATUURLYKE HISTORIE DÉR GRMSEN» £fl*<br />

ftaan of dezelve , waar het mogelyk is , door een<br />

fcherpgemikte waagfprong woedend van den rand der<br />

rotze afwerpen. Dit is het merkwaardigfte dier der<br />

Alpen, welker natuurgefchiedenis , uit de zuiverde<br />

bronnen gefchept, Wy hier onzen leczeren zullen voordraagen.<br />

Het vaderland van de Europeefche Gems<br />

zyn de bergen in Savoijen , Styermark , Tyrol en<br />

voornaamelyk in Zwitzerland, alwaar'zy genoegzaam<br />

in alle Cantous , die zich op hooge Alpen beroemen<br />

kunnen, in menigte gevonden' worden. Volgens<br />

het fyftema telt men ze onder het ryk der viervoetige<br />

dierên, onder de klasfe met gefpleeten klaauwen ,<br />

én wel tot het gedicht der bokken, wien zy, ten'<br />

aanzien van hun uiterlyke gedaante , het meest gclyken<br />

, en zich van dezelven alleen onderfcheïden door'<br />

gebrek van baart, hoogcr beencn , grootcr lichaamsgeftalte<br />

en verwisfelende gedaante van hoornen.<br />

Deeze zwarte hoornen, die eerst in- het vierde jaar,<br />

nadat de Gemfen hunnen vollen wasdom gekrcegen hebben,<br />

volkomen uitgcloopen zyn, en de lengte van<br />

negen of tien -duim breedte beflaan, zyn van buiten<br />

houtachtig, doch inwendig wit en fteenachtig. Zy zitten<br />

over het agterfte deel der oogleeden , klimmen<br />

vandaar in de hoogte , en hebben kromme , agterwaards<br />

gebogen en als bylen gevormde punten , die<br />

zo fcherp zyn, dat zy zich fomtyds, wanneer zy al<br />

te overhaastend zich den rug willen krabben , zelfs<br />

daarmede bloedige wonden toebrengen. Van den wortel<br />

der hoornen loopt aan beide zyden', recht c 4cr<br />

haar roode levendige oogen , tot aan . den mond een<br />

zwarte ffreep , en eindigt by de lip, die van boven<br />

iets gefpleeten is. Haar voorhoofd is grootendecls<br />

met een fter geteekend , én haare ooren zyn iets lan-<br />

02 gex


5* DE NATUURLYKE HISTORIE<br />

gcr dan die van den ram, en, even gelyk de gantfehff<br />

kop, donkergeel. De kleur op den rug tot aan de<br />

ftaart , welker bovendeel zwart t dikhairig , en yj»<br />

de iangte als die vair het Hert is, is gemeenlyk don­<br />

kerrood ; aan de keel daarentegen en aan het onder-'<br />

lyf heeft zy een graauwachtige kleur , die van de<br />

fchenkelen tot aan de klaauvveu allengs in het zwar­<br />

te loopt. Doch met de jaaren verandert ook deeze<br />

hoofdkleur. In den zomer is zy donkergeel, aan de<br />

keel iets lichter, waar dan ook de hairen glad en kort<br />

zyn. In den winter daarentegen zyn de gemfen don­<br />

kerbruin , ja byna zwart, en krygeu , gelyk een don­<br />

kerbruine beer, een lange, ruige en dikke pels , die<br />

ze byna onkenbaar maakt. Men vindt zeer weinige<br />

gemfen, die wit en zwart, of met verfchciden kleu­<br />

ren geplekt, en nog zeldzaamer, die geheel wit zyn.<br />

Doch in den laatstleden winter heeft een Jager van<br />

een der ervarende en fchrattderde Natuurkenners, wien<br />

wy het voornaamfte en gewigtigde in deeze befchry-<br />

ving te danken hebben, een witte gems, als een on­<br />

gehoorde zeldzaamheid, te huis gebragt. Men had ze<br />

reeds voor meer, jaaren aan de, met fuceuw en Alpen­<br />

weiden aartig. afwisielende, toppen van den zogenaam-<br />

den Hennen- of Engelberg gezien, en herhaalde maa­<br />

ien te vergeefs op het fpoor vervolgd , totdat men<br />

ze eindelyk, bygeval,. gelukkig betrapte. Anders was<br />

zy in alles de roodkleurde gems volkomen gelyk, en<br />

het bleef nog onbcflist , of fpel , natuur , toeval of<br />

ouderdom deeze kleur te voor-fchyn bragt.<br />

Deeze gemfen bewoonen de hoogde bergen, welker<br />

fpitzen alleen de deenbokken beklimmen , doch waa-<br />

gen geene zo fterke en verre fprongen , als deeze ,<br />

maar


SER GEMSEN. 53<br />

tór laaten zich dikwils tot in de laagfte dalen neder.<br />

Men vindt 'er twee byzondere foorten onder, die, ten<br />

opzichte van wooning , fpys en ligchaamsgrootte<br />

merkelyk van elkander verfcheiden zyn. De eerlte<br />

foort noemt men Bergdieren, omdat zy op de toppen<br />

der Bergen , en den rug derzelven woonen, waar de<br />

ftoutlle Jaager niet dan met het grootfte levensgevaar<br />

by hen komen kan. Zy zyn wegens fchraaler weiden<br />

iets kleiner van ligchaam , doch in den zomer<br />

roodachtiger, en in den winter zwarter dan die van de<br />

tweede foort. Zeldfaam bezoeken zy de daalen, maar<br />

hlyven het grootfte "gedeelte van het jaar op haare<br />

hooge en woeste bergen; en wanneer zy in den herfst<br />

en winter geen dor kruid of gras meer vinden, weet<br />

men , volgens zekere waarneemingen, dat zy van fteenblaadjes<br />

leeven , die zy van fchilferlteenen , door regen<br />

en fneeuw losgemaakt, als een falpeterachtige en<br />

vette foort van aarde, affchuuren en verteeren, zodat<br />

men deeze fteenblaadjes, op deezen tyd van het jaar,<br />

onvermengd in hun maag vinden kan. Zekerlyk worden<br />

zy van deeze foort van fteenvoeder niet zeer vet,<br />

en leveren dan aan den Jager, die goedvindt om hen<br />

te fchieten , niet dan een met huid overtrokken geraamte.<br />

De tweede foort van gemfen is iets grooter,<br />

bruinachtiger, en wegens beter foort van weide<br />

vetter en lyviger; men heetze Wouddieren, omdat zy<br />

zich meer in de bosfehen en wouden midden in de<br />

Alpen ophouden. Het voedfel van beide foorten van<br />

gemfen , in 't algemeen befchouwd , is buitengemeen<br />

eenvoudig. Het beltaat of uit de zagte fmaakelyke<br />

kruiden van de Alpen , die zy op de fneeuwgronden<br />

•met de voortlte rechterpoot, gelyk de rendieren, opkrabben,<br />

en met hun tong ontdooijen; of zy brecken<br />

I •" D 3 daar


g$ BE NATUURLYKE «ÏSTORIE<br />

daar zy door de menigvuldige fucemv niet tot op het<br />

gras kunnen doordringen , van de Dennen de jongde<br />

zagtfle takjes af, en vergenoegen zich daarmede,<br />

totdat zy aan een milder weide komen. By de aannaderende<br />

lente weiden zy aan de Zonzyde der bergen<br />

, en wel altyd voor den op- en ondergang der Zon T<br />

Doch zo ras het aardryk cn de lucht tegen het midden<br />

van den zomer verwarmd wordt , gevoelen zich<br />

ook de gemfen weder warm genoeg, om die zonryke<br />

dreeken te verhaten, en de koelte te zoeken in de<br />

fchaduwen der rotzen en wouden , of zich op de<br />

fneeuwlegers te verfrisfchen. Met den aanbreekenden<br />

winter trekken zy gezamenlyk naar de daalcn<br />

toe , alwaar zy midden in de Alpen , onder de<br />

hooge uitdeckende rotzen , een toeylugt en fchuilplaats<br />

uitzoeken. Een gantsch byzonder foort van<br />

voedfel vinden deeze dieren , ten tyde der volle of<br />

nieuwe maan , • by de zogenaamde pekelmeiren, waar<br />

heen zy zich , dikwils veele uuren ver, byzonder in<br />

den zomer , wanneer een drooge Zuidc-Wind waait,<br />

des avonds , of in den nacht , zich begeven , om<br />

aldaar van zekere zandige rotzen , met den grootfteu<br />

trek , cn met ter zyde fbïÜjng van alle ander voedfel<br />

, het zand te likken, en van dezelve zeker vocht<br />

intezuigen, dat hen waarfchynlyk even zo aangenaam<br />

als met hunne gezondheid beflaanbaar is. Deeze natuurdrift<br />

der gemfen, die zy gewoonlyk drie of vier.<br />

dagen achter elkandercn, en wel met zulk een greetigheid,<br />

voldoen, dat menze zelfs door herhaalde fnaphaanfehooten,<br />

en met verhes van eenige dieren, niet<br />

vandaar dryven kan , laat zich zeer ligt. verklaaren ,<br />

wanneer men flegts opmerkt dat by de huislyke veeteelt<br />

, het hoornvee ten minden , zo tot oplosfing<br />

van


DER GEMSEW. 5$<br />

van het flyrn en zuivering van hun maag, als tot bevordering<br />

van den eetlust en verteering, van tyd tot<br />

tyd ein gedeelte zout buitengemeen dienstig , ja byna<br />

onontbecrlyk is , in welks plaats de gemfen , buiten<br />

twyfel , het zandlikken dezelfde dienften doet.<br />

De gemfen leevcn gezellig, cn men treft ze, byzonder<br />

de Geiten , gelyk de Herten en Rheeën, meerendeels<br />

by troepen of koppels , doch zelden 'alleen of<br />

verftrooid aan. Daarentegen leeven de bokken genoegzaam<br />

altyd alleen , en zelfs zeer ftil, tot den<br />

bronstyd toe. Doch met het einde der AVynmaand<br />

zoeken zy hunne wyfjes op , dryven ze in een 'troep<br />

te faam en, en bcwaaken ze, geduurende den dekkings^<br />

tyd , - zo zorgvuldig , dat zich geen een van haar uit<br />

de troep vcrwyderen kan. Dan zo 'er zich meerder<br />

mannetjes by de troep laaten vinden, ontftaat 'er een<br />

hevig 1<br />

gevecht tusfehen de verliefden , en de fterkfte<br />

houdt den zwakkeren tot op twintig cn meer fchreden<br />

van de troep verwyderd.cn wil niet gedoogen dat een<br />

of ander belust geitje den zwakken bok genaakc. Hoe<br />

wys en goedertieren de Natuur ook voor deeze foort<br />

van fchcpzelen zorg draage, doet zich reeds by haare<br />

geboorte zien, Naauwlyks gevoelt de zwangere geit,<br />

dat haar tyd nadert, of zy verlaat den troep , cn zoekt<br />

een afgelegen plaats uit, alwaar zy zich voor alle gevaar<br />

veilig acht , en waar het byna onmooglyk is by<br />

haar te komen. Wanneer nu de tyd voorhanden is,<br />

zo werpt of ligt zy haar-jong op de fneeuw, belekt bet<br />

ccnigen tyd , ftelt het met haare hoornen op de pooten<br />

, gaat het voor, en-in korten tyd loopt het jong<br />

met zyn moeder over alle rotzen en klippen heen , en<br />

wel zo gezwind , dat men het niet eerder zal kunnen<br />

krygeri voordat men de moeder gevangen heeft. Na haar<br />

D 4 dood,


f6 DE NATUURLYKE HISTORIE<br />

dood laat het hulplooze diertje zich dan gcmakkelyk<br />

vangen , doch zo ras men het wil aantasten , zal het<br />

zich, onder een erbarmelyk gefchrccuw, zo veel het<br />

jn zyn vermoogcn is , verzetten -en venyeercn , en<br />

het is byna ongeloollyk ,. wat het naauwlyks geworpen<br />

gemsje al moeds en krachten tot wederftand heeft.<br />

Ook zal men het levendig gevangen diertje, fchoon<br />

•men het zelfs door een tamme geit groot gezoogen<br />

heeft, flegts korten tyd zo tam kunnen houden ,<br />

maar de zugt voor de vryheid zal het reeds vroeg<br />

of op de vlugt naar de bergen lokken , of , zo het<br />

vlugten hem onmogelyk is, zal het vóór den tyd van<br />

hartzeer en dwang verteeren en derven.<br />

De gemfen vermenigvuldigen niet zo derk als de<br />

andere dieren. Want men heeft nog nooit gezien dat<br />

een geit in één jaar twee jongen geworpen heeft; ook<br />

zyn zy eerst in het tweede jaar yatbaar voor het<br />

paaren, cn men vindt hierom by ieder moeder onder<br />

de gemfen niet meer dan twee jongen , namelyk een<br />

jaarig, en een jonger, die zy zorgvuldig naar alle plaatfen<br />

heenleiden , en ze vóór haare manbaarheid zelden of<br />

nooit verlaaten. Deeze nioederiyke tederheid erkennen<br />

zy ook , even als braavc kinderen hunne bedaagde<br />

onderen onderdennen, met onvermoeide zorg en oppasfing,<br />

jegens hunne van ouderdom verzwakte moeders.<br />

Zo verhaalt men , dat de gems.haare ouders,<br />

wier tanden reeds domp en wier zenuwen reeds verflapt<br />

zyn , afgekaauwd gras en uit de rivier gefchept<br />

water in hun leger brengen , hun de kaalgeworden<br />

huid glad lekken, cn hun liever met hen aan den Jager<br />

, die hen veryolgt , prys geeven , dan dat zy<br />

haare bulpelooze moeders lafhartig verlaaten zouden.<br />

Een opmerking , die, fchoon zy een ieder van onz$<br />

C f r <<br />

i (1 l


DER GEMS EN, 57<br />

Jeezers niet waarfchynlyk, of ten minden gegrond genoeg<br />

mogt voorkomen, echter by een gevoelig mensch<br />

de wensch moet doen ontdaan, dat een edelaartig bewooner<br />

der Alpen, of een kundig waarheidminnend Jager<br />

gelegenheid mag krygen, om volgens juiste waarnemingen<br />

dezelve als waarheid te kunnen bevestigen.<br />

Van ziekten heeft men tot hiertoe by deeze dieren ,<br />

zo lang zy in vryheid leeycn , niets anders kunnen<br />

bemerken, dan het fchurft by zeer hoogen ouderdom,<br />

en de wervelziekte en waterzucht , die in den jaare<br />

1706 onder de Glarner gemfen een aamnerkelyke ver-,<br />

woesting heeft aangericht, waarvan men tot hiertoe<br />

nog zeer onzekere cn geheel verfcheiden oorzaaken<br />

heeft weeten optegeeven.<br />

Even zo onzeker cn verfcheiden zyn ook de gevoelens<br />

over de oorzaaken , gevolgen en vermogens der<br />

Gemsdeentjes en Gemfeballen die men in de lichaamen<br />

deezer dieren vindt. Van de gemsdeenljes , die wit<br />

van kleur, doch. niet zo hard als een deen zyn, heeft<br />

men tot nog toe gelooid dat zy niet zo zeer uit<br />

aardachtige zoute deelen, als wel uit het vet van het<br />

net , waaraan men ze vindt hangen , bedaan, en dat<br />

zy van een altediiftige bewceging .van dit dier voortkomen<br />

, waarop een fchielyke verkoeling volgt , die<br />

dan het vet , dat door deeze beweeging tot op het<br />

fmelten verwarmd is, in een deenachtig klompje verhardt.<br />

Van de gemsballen daarentegen, of den Duitfchen<br />

Bezoar, die men in een zakje geflooten, en by<br />

de pisblaas aangegroeid vindt , en die ook van de<br />

gewoone hairballcn by het hoornvee wel te onderfcheiden<br />

zyn , kan men omtrent het volgende met genocgzaamen<br />

grond bcweeren. De gemfeballen zyn van<br />

gedaante langrond , van de grootte van een hoendero<br />

f<br />

D 5


$3 DE NATUURLYKE HISTORIE<br />

of ganzenei , en zwart of kastanjebruin" van kleur *<br />

geeven een aangenamen aromatieken reuk van zich ;<br />

én hebben eenigzins een bitteren fraaak 5 van buiten<br />

zyn zy met een gladde, van bruin vernis overtogen,<br />

fchaal hedekt, en inwen.üg bevatten zy een drooge<br />

bal van de aderen der bladen en wortelvezelen , om<br />

welke te verteeren de jonge Gemfen waarfchynlyk nog<br />

geen kracht genoeg hebben. Men vindt ze niet in<br />

alle gemfen, en 'er zyn zekere bergen, by voorbeeld<br />

de Galanda, welker kruiden cn foorten van gras zo<br />

fyn en ligt verteerbaar zyn , dat men niet dan zeer<br />

zelden dergelyke ballen in de gemfen, die op. dezelve<br />

geteeld zyn , kan ontdekken.<br />

Dan hoe vry deeze dieren ook van ziekclyke dagen,<br />

en eenen door krankte te vroeg verrasfehenden<br />

dood zyn , moeten zy echter hun leven in geftadige zorg<br />

en vrees doorbrengen , daar zy maar zeer zelden gelukkig<br />

genoeg zyn om zich voor hunne hevigttc wanden<br />

te beveiligen. Nu loert de Linx op hen , komt<br />

uit zyncn hinderlaag onverwacht te voorfchyn , cn<br />

richt zulk een flachting onder hen aan , dat binnen<br />

korten tyd gantfche gemsbergei: leeg, cn fchoon uitgeplunderd<br />

zyn. Dan weder vliegt een (lecnarend of<br />

lammergier, ihel ah de blikfem , op hen af, en<br />

draagt hunne jongen hoog in de lucht op een fteenkÜp<br />

weg, alwaar hy zyn buit veilig genieten kan: of,<br />

ziet deeze geduchte vyand uit zyne hoogte een reeds<br />

volwasfen gems op een fteile plaats digt by een diepen<br />

afgrond weiden , dan vliegt hy zo digt mogelyk<br />

dezelve voorby , cn Hort hem in zyne fne'ile vlugt<br />

door zyn welgcfpierde vleugels van deszelfs ftandplaats<br />

af, zo dat hy machteloos in den afgrond nederftort,<br />

en , dus verpletterd, den gulzigen vyand een wcerloozea<br />

roof aanbiedt. Kun onverbiddelykfte vyand ondertus-<br />

fchcq


DER-GE M SE N. g£<br />

fchen -is buiten twyfel de Jager, wiens loosheid, geduld<br />

, moed en ervarenis dit geplaagde dier tot op de<br />

ontoeganglyklte fpitfeu vervolgen. Reeds vóór den<br />

opgang der Zonne vervoegt zich de Jager op de<br />

plaats , alwaar hy de nog weidende gems hoopt te ontdekken<br />

, of de frreek kan opfpooren, waar zich eenigen<br />

van hen, by fterker Zonncfchyn, in de fchaduwe, legeren.<br />

Zyne wapenrusting beftaat uit een enkele of<br />

dubbele fnaphaan , een met yzer beflaagen ftok , een<br />

paar voctyzers, en een herderszak , die voor eenige<br />

dagen met proviant gevuld is, cn die hy zomwylen nog<br />

met een pelszak overtrekt, om daarin op het ys onder<br />

den blooten hemel te flaapen , en dus 's morgens<br />

vroeg genoeg ter behoorlyke plaatze te kunnen zyn,<br />

Op den weg merkt hy zorgvuldig op , of hy den<br />

wind in 't gezicht of achter den rug heeft , dewyl<br />

in het eerfte geval de dieren zyn aankomst te vroeg j<br />

zelfs op een kwartier afllands, kunnen ontwaar worden.<br />

Heefc hy hen eens ontdekt , cn een gevoeglyke<br />

plaats gekozen, zo wacht hy gerust af, tot<br />

dat de Gemfen de weide verlaaten, en zich in hun<br />

leger , of naar eene ter befcherming gefchikte plaats<br />

bcgeeven; dan zoekt hy, fchoon altyd met waarneeming<br />

van den wind , digt by hunne fchuilplaats intefluipen<br />

en met zyn fnaphaan een van hen te fchieten.<br />

Doch de verrasfehing van deeze dieren valt den<br />

Jager zo veel zwaarer , hoe voorzichtiger zy door<br />

eene zorgvuldige Natuurdrift aangevoerd worden om<br />

zich te beveiligen. Want volgens eene bevestigde waarneeming<br />

blyft by ieder troep Gemfen, die menigmaal<br />

uit dertig en meerdere dieren beltaat, een van hen, van<br />

vierendeeluur tot vicrendeeluur elkander afwisfelende,<br />

op eene nabuurige hoogte als fchildwacht ftaan, ter-<br />

wyl


tf® DE NATUURLYKE HÏSTÓRÏE<br />

wyl de overigen gerust hun voeder afkaauwen. Dit'<br />

vrachtdier ziet en keert zich opmerkzaam naar alle<br />

kanten om, en by het geringde verdacht geraas geeft<br />

het zyne makkers, door een knarzend gepiep door de<br />

neus, een teeken, en eensklaps zoeken de verfchrikte<br />

Gemfen , onder aanvoering van een Geleigeit, de<br />

een achter de andere , afc aan een keten , in de<br />

fnelde vlugt hunne redding.<br />

Doch heeft de Jager op zyn plaats het dier niet aan<br />

zyne doodlyke deelen, als in de borst, hals, of kop<br />

getroffen , maar flegts gefchooten , zo zal het gewonde<br />

dier met uithangende ingewanden of flegts met<br />

drie pooten, even fnel, alsof het niet gewond ware,<br />

met de overige gezonde dieren de vlucht neemen en<br />

zynen vyand niets dan een ledig nakyken overlaatcn.<br />

1 N<br />

°S mocijclyker en gevaarlyker wordt de GcmfeJ<br />

jacht , wanneer deczè dieren , gelyk dikwils het geval<br />

is , in een fmalle bergdreek vluchten , waar zy<br />

van drie kanten door onbeklimbaare rotzenmuuren<br />

ingefloten, den fager flegts door den ingang ontfnappen<br />

kunnen. Want nadat hen de Jager, die zich by<br />

den ingang zo zeker als mogelyk podeert, door her-<br />

•haald fchieten in een beflooten dal hopcnloos op en<br />

neder gejaagd heeft, zo zien zich de beangdigde Gemfen<br />

ten laatden gedwongen , of by ontdekking der<br />

kleinde opening tusfehen den rotzenmuur cn den decvig<br />

daaraan geleenden Jager, denzelven door een ge,<br />

waagden fprong van boven neder te dortcn , of<br />

wanhoopend , uit al hun krachten , en doldriftig<br />

genoeg, door diezelfde opening te fpringen , waardoor<br />

zy in woeste ontdcltenis als tot eene fchuilplaats<br />

gevlugt waren. Doch het allergevaariykst is<br />

de Gemfenjacht, wanneer zich de dieren,- iedèr op zich<br />

zelf


D E R f t E M S E W . Dl.<br />

z«lf of verftrooid, na verlies van hunnen geleider of<br />

geleigcit, over gladde en fteile rotzenbladen en ysvelden<br />

vluchten, en dus den hcctvervolgenden Jager op<br />

dergclyke glibberige, en ten uiterfte gevaarlyke plaatzen<br />

lokken, waar hy, zonder oogi'chynelyk levensgevaar<br />

, noch voor noch achterwaards eenige fchrede verder<br />

waagen durft. In deezen ftand blyft dan de Jager<br />

, gelyk zich onlangs een jongen Englcnberger in<br />

dit geval bevondt, geen ander middel van redding overig,<br />

dan dat hy het moedig befluit neemt, zich zeiven<br />

een wonde in de voetzool te fnyden, opdat hem het<br />

kleverig bloed by een gewaagden fprong van rots op<br />

rots , tot eene voetyzcr dictie, en hem op de Zonnenheete<br />

rotzenbladen een gewisfan tred vcrfchaft.<br />

Doch om onzen Leezers eene proeve, deels van<br />

het gevaar , deels van het geduld en ftoutmoedigheid<br />

van den Gemfejager voortedragen, zullen wy hen nog,<br />

een Anccdote vernaaien , voor welker waarheid ons<br />

een der geloofwaardigfte Schryvers, de Zwitferfche<br />

Plinius , SCHEUCHZER , in het tweede deel zyner Bergreizen<br />

een genoegzaame waarborg ftrekt.<br />

DE DANKHAARE GEMSRJAAGER.<br />

Waarom zo ftil'? lieve Grysaart, wat beduidt toch<br />

deeze traan in het oog van eenen anders zo moedigen<br />

Jager ? vroeg laatst een gezelfchap van jonge<br />

Zwitzers aan hunnen leidsman , daar hy hen juist de<br />

padelooze ftraaten over de fteenklippen op den Limmer<br />

Alpen aanwees.<br />

• lk zou ondankbaar jegens God zyn , was het antwoord<br />

, als ik ooit deeze plaats kon voorby gaan ,<br />

zonder my met dankbaarheid zyne, my hier beweezen ,<br />

brachtdaadige hulp te herinneren.<br />

En


D E R C E M SE N. 6$<br />

drukking der lucht byna verflikt, en door de koude<br />

van het ys alle ogenblikken dieper zinkende , niets<br />

anders dan den dood voor oogcn zag.<br />

Na verloop van eenige uurcn hoorde ik myne makkers<br />

my toeroepen, cn op myn antwoord reikten zy<br />

my een aan riemen gelheden beddezak rnet een famengeknooptc<br />

ftrik toe , die ik, na veel moeite, eindelyk<br />

midden onder myn lyf binden kon. Toen trokken zy<br />

my, met vereeuigde krachten, zo verre uit de fteenkloof<br />

op, dat zy my byna de hand konden toereiken,<br />

toen eenklaps de ftrik aan ftukken brak, en ik, zonder<br />

dat zy my konden ophouden, met het eene deel<br />

van de ftrik onder het lyf weder zo diep als voorheen<br />

neerzonk. Nu was de nood nog zo veel grooter ,<br />

niet flegts omdat de ftrik zo veel korter was geworden<br />

, maar , omdat ik nog by deezen tweeden val<br />

een arm gebroken had, cn dus zo veel krachteloozer<br />

geworden was , om zelfs het noodige tot myne redding<br />

toetebrengen. Egter ontviel noch my, noch myne<br />

makkers de moed; onvermoeid fneeden zy de riemen<br />

nog eens door , cn verlangden dus de ftrik,<br />

dien zy my voor de tweedemaal toewierpen, en ik,<br />

door God gefterkt , was ook , na hel brceken van<br />

myn arm, behendig genoeg, om de ftrik om myn lyf<br />

te knoopen, en nog eens myne redding te beproeven.<br />

Nu met deeze nog zwakker riemen waren myne<br />

vrienden eindelyk zo gelukkig , my uit het oogenfehynlyk<br />

doodsgevaar te redden, en uit het bereids geopend<br />

graf weder in het vrolyke daglicht te trekken.<br />

En zou ik dan , myne Heeren ! ooit in myn leven<br />

deeze Godlyke hulp kunnen vergeeten, en niet, zo<br />

dikwils ik deeze plaats voorby ga , den Heer myn<br />

Verlosfer eene dankbaare traan ten oifer brengen ?<br />

De


6i DE KATUfRLÏEE HISTORIE<br />

De jonge Zwitfcrs, getrolFen door dit geval , bék<br />

dankten den vroomen Landman voor zyn verhaal, my<br />

erkenden ook hieruit dat de magtige Godheid dei*<br />

moed van den vroomen en onverfchrokken dienstvaardigheid<br />

van den mcnfchcnvricnd nooit verlaat.<br />

En «oor alle deeze moeiten , zorgen en gevaaren<br />

Vindt zich eindelyk de vergenoegde Jager met de buit!<br />

van een of meerder deezer Alpendieren rykelyk beloond.<br />

Van het midden der Wynmaand tot op het<br />

midden der Wintermaand , als den besten jagttyd 4<br />

waarin het Gemfen-vlecsch van de kostbaare Alpifche<br />

kruiden byzonder fmaakelyk, en hun huid zagt en<br />

glanfig is , leveren zy hem het treflykfre Wildbraat ^<br />

en een vel , dat zo wel wegens zyne cfigtkeid , als<br />

wegens zyne lecnigheid, gemaklyke bewerking en duurzaamheid,<br />

byzonder uitmunt.<br />

Somwylen wint hy van een enkelen Gems , nevens<br />

zeventig tot tachtig ponden vlecsch , nog zeven<br />

of acht pond talk of vet , 't welk gefmolten en<br />

tot kaarfen gegooten, het waschlicht in deugdzaamheid<br />

en helderheid byna niets behoeft toetegeeven, en voor<br />

bevroozen leden den besten dienst doet. liet vlcesch<br />

zelf is een van de kostbaare gerechten, die, zelfs buiten<br />

Zwitferland , voor Vorstclyke tafelen , van wegens'<br />

zyn trellelyken finaak cn tederheid, zeer gezogt<br />

wordt ; cn in het Canton Glaris , waar de Gemfen<br />

zekere Vrybergen bewoonen, en flegts van twaalf beëdigde<br />

Yryfcbutters gejaagd mogen worden, maakt het<br />

Gemfevleesch een hoofdgerecht uit, waarmede de vrye<br />

Glarner zyn trouwmaal hert : want op een bruiloft<br />

zyn de vryfehutters verplicht de verloofden twee dieren<br />

te leveren , waarvoor zy hen de Gemfenhuid als<br />

drinkgeld geeven. Anders laat zich een Jager in de<br />

OXi-


D E R G E M SE N. 6$<br />

overige Cantoris , waarin de jagt voor ieder vryen<br />

landman openftaat, voor een neergeveld dier, al nadat<br />

het oud , groot of vet is , vier r<br />

ot tien florynen,<br />

en voor de huid alleen vier tot acht gulden, betaalen.<br />

Uit het vel, dat als een Wolfshuid behandeld<br />

wordt, bereidt men het eigenlyke gemfenleder ,<br />

waaruit dan laarfen , ruiters - handfehoenen en andere<br />

(lukken van kleedy gemaakt worden, welke dit byzonder<br />

voordeel hebben , dat zy , fchoon van het vocht<br />

doortrokken , egter niet hard of ruuw worden , en<br />

jaar cn dag onverflytbaar blyven. Hnare hoornen gebruikt<br />

men tot kamerverfierfels , handvatzeis of<br />

knoppen op wandelrottingen enz. En wat eindelyk de<br />

eertyds zo zeer beroemde kragt en werking der Gemfenballen<br />

in alle mogelyke foortcn van ziekten betreft,<br />

zo telt men ze hedendaags met regt onder alle<br />

de voorheen bewonderde , of liever beruchte , voor alles<br />

helpende Artzenyen , welker voortreflykheid meer de<br />

beurs van den kwakzalver dan de hulpzoekende nood<br />

van den ligtgeloovigen zieken te ftaade komt.<br />

KATUUS.K. IV. D. E III. AL»


III.<br />

A L G E M E E N<br />

M A G A Z Y N.<br />

HISTORIEKUNDE.<br />

E 2


C H R I S T I N A VAN P I S i Ni<br />

(Uit het Hoogduitsch van WIELAND.)<br />

D e gedachtenis van deeze, in de XlVde' en XVde eeuwe<br />

zo beroemde, vrouw verdient boven duizend anderen,<br />

die in de gefchiedenis vereeuwigd zyn, levendig gehouden<br />

te worden, daar zy door haar karakter, haar<br />

noodlot en den invloed van haaren geest op haaren<br />

tyd nog altyd even zo belangryk is, als zy voorheen<br />

door haare pcrfoonlyke eigenfchappen en Werken voor<br />

haare tydgenooten was.<br />

Zy zag het eerfte levenslicht te Bologne, iri den jaarè<br />

I363. Haar Vader THOMAS PISANI , of van Pifan (gelyk<br />

hem de Franfchen noemen) eene Bologneefchè<br />

edelman, was het geen men toenmaals een Mathematicus<br />

heette:. Het vak , waarin zyn eigenlyke fterkte<br />

lag , was de Aflrologie. Deeze wcctenfchap , die<br />

op willekeurige betrekkingen cn lugtigc vooronderftellingen<br />

gebouwd is , ftond in deeze eeuw , en zelfs<br />

nog in de beide volgende , in ZCer hoog aanzien.<br />

Men hield een Aftrologus voor een man, die het toppunt<br />

der menfehelyke kundigheden bereikt had ; dia<br />

den invloed der fterren niet Ilegts kende, maar ze<br />

zelfs in zyn magt had; die met even zo veel zekerheid<br />

in het binnenfte van 's menfchen hart als in het<br />

toekomstige kon kezen; en de middelen in zyn hand<br />

had om de Helfche geesten aan zich dienstbaar te<br />

maaken. Want,fchoon men onderfcheidtusfehen een Aftrologist<br />

en een toveraar maakte, zo'vermengden zich'<br />

toch deeze beide denkbeelden in de verbeelding-des volks *


7© CHRISTINA VAN PISAN.<br />

en de Grooten waren op dit punt niet veel verlichter"<br />

dan het gemeen. Zy Helden 'er zekere eer in, om<br />

zulke wondermannen aan hun hof te hebben, (a) en,<br />

fchoon zy juist daarvoor niet wilden aangezien wor­<br />

den , als of zy alles geloofden, zo ging het hen toch<br />

als veele anderen , die uit verwaandheid voorgeeven<br />

aan geen fpooken te gelooven , doch die 'er echter<br />

gaarne altyd van hooren fpreckcn en vertellen, cn die,<br />

wanneer hun brein des avonds , by de eene of andere<br />

gelegenheid, meteen tamelyk getal van zulke fprookjcs<br />

is aangevuld , voor een onnozelen musfenbol daar dc<br />

maan<br />

(«) Mogelyk is de hoofdgrond, waarom de Anrologie in<br />

de XIV en XVde eeuw , by de Koningen zo hoog in aan­<br />

zien was, meer in hunne Staatkunde dan in hun Bygeloof te<br />

zoeken. De Koningen zaten toen nog allen genoegzaam op<br />

zeer wankelende troonen ; hunne voorrechten waren groot K<br />

maar hunne magt klein; zy konden niet veel uitvoeren, zon­<br />

der da tocftemming vau hunne onderhoorigen en vafallen, die<br />

2y niet gaarne zo duur wilden koopen , als hunne Voor­<br />

vaders gedaan hadden. By de ernftige, doch dikwils nog<br />

krachtelooze poogingen om het Koninglyk gezag uittebrer-<br />

den en te bevesdgen , waren alle middelen goed die flegts<br />

dit oogmerk konden bevorderen; en zodanige Kunftenaryen,<br />

welke dc hedendaagfehe Staatkunde veracht, omdat zy nu niet<br />

meer nodig of gebruikbaar zyn, waaren toenmaals zeer geacht<br />

De grooten en het gemeen geloofden aan de Toverkunst<br />

eii Sterrcwichelary. De Koningen beyverden zich dus om<br />

ftryd, om de grootfte Aftrologisten aan hun Hof te hebben,<br />

omdat de byftand van zulk een man hen een groot ovenvigt<br />

gaf, dat, wel is waar, alleen in dc inbeelding van de groote<br />

hoop beftond, doch echter niet dit alles een zeer goede uit­<br />

werking had.


CHRISTINA VAT\f PI SAN» ff„<br />

maan op fchynt, even zo fferfe fchrikken, als of zy'<br />

aan fpooken geloofden.<br />

De roem van de groote wysheid van THOMAS PI-<br />

SANI wierd eindelyk door alle landen verbreid ; erf<br />

twee Koningen, van welken de eene in het Oosten , :<br />

en de andere in het Westen op den troon zat , LO-<br />

DEWYK VAN HUNGARYEN en CAREL DE VYFDE VBH'<br />

Vrankryk, beyverden zich ter gelyker tyd om hem<br />

machtig te worden, CAREL , die zich door zyne Zugt<br />

tot weetenfchappen en boeken (Z>) den bynaam van!<br />

den<br />

(Z>) De Vorften kreegen in deezen tyd voor een zeer goed<br />

koop prysje zeer fchoone bynaamen. CAREL DE VYFDE van<br />

Vrankryk , verdiende den zynen door zyn perfoneel karakter^<br />

en döor eene der weldaadiglte en roemrykiteregeeringen, waar­<br />

mede dit Ryk toenmaals begunftigd was, en echter is het no^<br />

de vraag, of hy denzelven zonder zyne byzondere zngt voor<br />

de Wetenfchappen zou verkregen hebben. Zyn Vader, Koning<br />

JOHANNES, had hem een Bibliotheek van omtrent twintig banden<br />

nagelaaten. CAREL DE VYFDE vermeerderde ze met groote moei*<br />

te en kosten , van tyd tot tyd, tot negen honderd, welke aeer<br />

prachtig en kosibaar ingebonden en met verfcheiden teeke-<br />

ningen eii miniatuuren verfierd waren. Aflrologifche, Chiro-<br />

mantifche, Geomantifche, Alchymisrifehe en' Medicynfche Boe.<br />

ken, uit het Arabisch overgezet, maakten, nevens veele Chro-<br />

iryken, Ridderboeken en Verzamelingen van Liederen', den<br />

voornaamften tak daarin uit. De Koning hield zo veel van<br />

derzelver leftuur, dat in alle zynen Paleizen en Lusthuizen<br />

Boeken zyn moesten. Zyn Kamerdienaar GILIS MALLER was<br />

Bibliothecarius over deeze gantfche VerfamelTng. Wie meer<br />

daarvan Weeten wil , vindt het in de Verhandeling van den<br />

Jongen EOIVIN , over de Bibliotheek te Lduvres &c. in het<br />

dertiende Deel van de Mémoires da PAcademie des Belk: •<br />

Lettres.<br />

Ë4


CHRISTINA VAN P I S A N.<br />

den Wyzeq verworven had , kreeg den voorrang,<br />

THOMAS PISANI kwam aan zyn hof en beviel den<br />

Koning zo wel, dat men hem voorflagen deed , om<br />

zich met zyn geheele huisgezin voor altyd in Vrank­<br />

ryk nedertezetten. IJy kreeg een plaats in den Raad<br />

van Staaten, en een penfioen van honderd livres maan-<br />

delyks, 't welk, volgens de tegenwoordige tyden, ten<br />

minften zevenmaal zo veel bedroeg en toen een mach­<br />

tige fom was. De achting, welke CAREL DE VYFDE<br />

voor zyn Staats- en Cabinets fterrekyker had, was zo groot<br />

als zyn geloof aan die weetenfehap zelve. Want, fchoon<br />

anders CHRISTINA VAN PISAN , in haare gefchicdenis<br />

van deezen Koning , der waarheid zeer getrouw ge­<br />

bleven is, ondernam zy echter niets zonder den raad<br />

van zyn Aftrofogist ; ten minften fehynt de goede<br />

vrouw zelfs overtuigd geweest te zyn , dat hy het<br />

geluk zyner wapenen , en de voordeelige wending ,<br />

welke dc belangen van Vrankryk onder zyn regeering<br />

kreegen , grootendeels aan den raad van haar Vader te<br />

danken had. Het is zeer hiogèiyk dat zy hierin niet<br />

te veel zegt. THOMAS VAN PISAN kon , nicttegen-<br />

ftaande zyne Aftrologifche zotskap, tri alle andere din­<br />

gen een zeer verftandig man zyn, cn een Koning, als<br />

CAREL DR VYFDH , zou zekerlyk zo veel niet van<br />

hem gehouden hebben, als hy het niet geweest was.<br />

Desnicttegenfbiande was de vooringenomenheid met de<br />

geheime Filofofie in die dagen zo groot , dat noch<br />

CAREL van zyn Vriend THOMAS , noch THOMAS van<br />

zyn eigen verftand, zonder zyn fterkte in de Aftrolo-<br />

gie, zulk een goede gedachte zou gehad hebben.<br />

Zo lang CAREL DE VYFDE leefde , bevond zich de<br />

familie van THOMAS VAN PISAN in de aanzienlykfte<br />

«mftandigheden. CHRISTINA , zyn dochter, wierd, als<br />

een


CHRISTINA VAN PISAN. 73<br />

een Dame van Staat, onder de oogen des Konings en<br />

van haar Vader opgevoed ; en , zoras zy haar vyftiende<br />

jaar bereikt had, dongen verfcheiden Ridders,<br />

Schildknaapen ,en tyfcc CLERQS(C) naar haar hand. De<br />

keus van haar vader (qui reputaji celui le plus valable,<br />

qui le plus fcience avec bonnes mmurs avoit (J) viel op<br />

een jongen 'Prud' Hommz uit Picardyc , met naame<br />

STEPHAN DU CASTEL. KWWlg CAREL gaf de bruiloft<br />

maakte den Bruigom tot een zyner Notarisfen<br />

en Geheimfchryvers, cn verüerde hem met zo veel<br />

toegenegenheid en vertrouwen , dat zulks deeze fa­<br />

milie de fchoonlte uitzichten voor het toekomende be­<br />

loofde.<br />

Doch deeze gelukkige toeftand veranderde eensklaps<br />

door den dood van- den goeden Koning , die in het<br />

jaar 1380 , veel te vroeg voor het welzyn van zyn<br />

ry'k , en van die gecnen , die in perfoon aan hem<br />

verkleefd waren, voorviel, THOMAS D« PISAN ondervond<br />

het gewoone noodlot van een ouden gunsteling<br />

onder een nieuwe regeering , en wel onder eenen<br />

eerst elfjaarigen troonopvolger. Hy verloor zyn aanzien<br />

met het grootfte gedeelte van zyn inkomen; wat<br />

men hem nog liet behouden , wierd flegt genoeg betaald,<br />

en de zwakheden van ligchaam cn ouderdom,<br />

door hartzeer cn gebrek ongeneesbaar gemaakt, fleepten<br />

hem , weinige jaaren na den dood van zyn verheven<br />

wel-<br />

(0 Zo heette men eertyds alles, wat naar den nieuwen<br />

ftyl tot de NobleJJ'e de Robe behoort.<br />

(d) Die hem voor de waardigften hield, welken de meesje<br />

wetenfchap en d* beste zeden had zyn CURISTINA'S<br />

eigeue woorden.<br />

E 5


'74 C H R I S T I N A V A N P I S A Ni<br />

weldoener , insgdyks in het graf. (e) GASTEL , cli»<br />

nu het hoofd der familie was , hield door zyn'ver-<br />

ftandig gedrag, cn het aanzien dat hem zyn eerambt<br />

gaf, alles nog in tamelyk goede onhandigheden.<br />

Doch ook hem rukte een vroegtydige dood , in den<br />

jaare 13S9, uit de armen cener beminnenswaardige ge­<br />

malin , die daardoor , met weinig vermogen en drie<br />

Önvolwasferi kinderen, in een ouderdom van vyfen-<br />

twintig jaaren, Wédtïwé" wierd.<br />

„ Nu was het my wel opgeleid zcide zy , niet<br />

ï, met de handen leeg in de fchooc te zitten , maar<br />

„ ze rustig aan het werk te liaan , en , dat zeker-<br />

„ lyk myne tedere en aanzienlyke hooffche opvoeding<br />

„ my niet geleerd had, namelyk zelfs de ftuurvrouw<br />

„ van een fchip te zyn, dat op een beroerde zee zon-<br />

„ der Huurman gebleeven was, ik meen van een hulp-<br />

„ loos huisgezin in een vreemd land zonder vrienden<br />

„ of maagen. Zorgen cn bekommernisfen drongen<br />

„ zich met geweld op my aan . - Cn wat het ge-<br />

5, woone lot der weduwen is, gelchillen en gedingen<br />

„ van alle kanten ; want dié my iets fchuldig was<br />

i, fpoedde zich om eenige aanfpraak op my te maa-<br />

,, ken ,<br />

0) aqmtm maakt in haare nafve OaAWMfcfe Taal veel<br />

ophef van het voortrcllyk karakter van haaren Vader. Vorfterj<br />

en Heeren eerden hem, zeide zy, niet flegts wegens zyne<br />

kundigheden, waarin hy, i n zvn tyd en lang te vooren, nooit<br />

zyns gelyken gehad had , maar voorfflnnelyk om zyne deugden.'<br />

Hy was een braaf mYn/edef.troaw, oprecht, grootmoedig err<br />

ahyd onberispelyk; alleen zou men hem, (zegt zy) zyr, a!-<br />

tegroote milddadigheid , waardoor By de armen niets weige­<br />

ren konde, ten aanzien van z y n eigen familie, tot een gebrek<br />

kunnen aanreekenen.


CHRISTINA VAN PISANG 7 5<br />

j, ken , opdat ik hem met de myne niet zou voorkomen."<br />

De arme vrouw bragt eenige jaaren door,<br />

in allerlei onlusten en bekommeringen , welke de natuurlyke<br />

gevolgen van zulk een toeftand zyn ; en ,<br />

nadat zy onder de handen der praktizyns zo onbarmhartig<br />

geplukt was , dat zy zich dikwils naauwlyks<br />

meer wist te behelpen , dreef haar eindelyk de harde<br />

noodzaakelykheid om een party te kiezen , waarop<br />

zy in gelukkiger omftandighedcn mogelyk nooit zou gedacht<br />

hebben. Zy onttrok zich, geduurende een tydlang<br />

, van de waereld, floot zich in haar kabinet op, en<br />

zogt onder de boeken, welke haar vader en man haar<br />

hadden nagelaaten , de letteroefl'eningen weder op ,<br />

waartoe zy in haar jeugd was opgeleid. Haar neiging<br />

ftrekte zich voornamelyk tot zulke boeken , die de<br />

verbeelding bezighielden, en,nadat zy met dc gefchiedenis,<br />

de Fabelleer en de Dichters gemeenzaam geworden<br />

was , befloot zy de vruchtbaarheid van haar eigen<br />

geest op den toets te Hellen , cn te beproeven , of<br />

zy mogelyk als Dichteres cn Schryfltcr opgang maaken<br />

, en haaren toeftand daardoor verbeteren kon.<br />

Men denke , wegens deeze aanleiding van haar<br />

Poëtisch beroep , daarom niet te flcgter van deeze<br />

goede vrouw. Een der beminnenswaardigfte cn geestrykftc<br />

Schryvers der oudheid , IIORATIUS , had geen<br />

betere, liet is zelfs uitgemaakt , dat niet de alvermogende<br />

aanblaazing der Genie , maar de nooddruft<br />

hem aanfpoorde om vaerfen te maaken.<br />

CRISTINA begon ook met vaerzen te maaken. Zy wastusfehen<br />

de 34 en 35 jaaren oud, toen zy deeze nieuwe<br />

kostwinning by de hand vatte , cn de goede vrouw<br />

leidde 'er zich met hart en ziel zo op toe, dat •<br />

3, ik C't zyn haar eigen woorden) federt 't jaar 1390<br />

„ tot


5* CHRISTINA VAN P I S A K.<br />

„ tot op dit loopende jaar 1405 , daar ik nog friet<br />

„ ophoude , vyfticn groöte banden volgefchreven heb ,<br />

„ bchalven dc andere kleine Dicties (ƒ) , die te fe-<br />

„ men genomen, omtrent zeventig banden in Folio<br />

„ uitmaaken." Men ziet dat de wakkere welmcener?de<br />

Vrouw het ^ haare wel deed. Doch het gevolg<br />

fehecn in den beginne niet aan haare verwachting te<br />

beantwoorden. Ten minden beklaagt zy zich in een<br />

Ballade , dat de Prinfin geen ffor voor haar Mufe<br />

hadden. De Prinfen hadden zekerlyk, gelyk men uit<br />

de gefchiedenis weet , zelfs in deeze tyden, gantsch<br />

wat anders , fchoon zeker niets onfehuldiger , te doen.<br />

Egter liet zich CHRISTINA hierdoor niet affchrikkeu.<br />

Zy maakte Balladen cn Firelays , zo als dc kinderen<br />

in het donker zingen, in den beginne om de zorgen<br />

en het verlies van haaren man eenigzins te verzetten,<br />

daarna tot tydverdryf, en ten laatflen uit wezenlyke<br />

liefhebbery.<br />

Onder de vcrbaazenclc menigte van liederen, die zy<br />

in weinige jaaren by elkander femelde , waren ook<br />

veele Dits amoureux & gays , dat is , liederen van<br />

verliefden inhoud, waarin zy zich, door behulp van<br />

haare verbeeldingskracht, in den ftand van anderen<br />

verplaatftc , cn minnefmarterj bezong , die wel niet<br />

haar eigen waren, doch die echter een zo teder hart,<br />

als het haare , ligt kon nabootzen, zclfs ?.n<br />

ligt,<br />

(ƒ) Zy verrtaat onder Difiies of Dits, de kleine foorten<br />

van gemakkelyke prota, die toen in gebruik waren, als daar<br />

zyn Balladen, Lays, Hrelays en Ronde au x. Het Bngelfche<br />

Dittj,is zekerlyk het zelfde woord als het Franfche,mei een<br />

Engelichen uitgang.


CHRISTINA VAN FISAN. ff<br />

ligt , dat menfchen , wien haar doen en laaten niet<br />

naauwkeurig genoeg bekend was , zeer ligt kwaade<br />

gedachten van haar konden opvatten. Indedaad verfchoonde<br />

haar ook dc laster niet , gelyk zy in het<br />

derde boek van haar zogenaamd VISION met veel<br />

weemoedigheid van zich zelve zegt. „ Wordt my<br />

„ niet zelfs , (dus fpreekt zy) in de gantfche Stad<br />

„ nagegeven, dat ik wezenlyk in ernst verliefd ben ?<br />

,-, Doch ik zweer u , myne ziele , gy kent my niet<br />

„ recht en wist niet wie ik was , die dit zeide of<br />

,-, geloofde! Ook was 'er nooit een mensch of levendig<br />

„ fchepfel, dat my of in openbaarc plaatfen , of in<br />

„ oen burger huis, of ergens waar het zyn mogt,<br />

gezien heeft , gelyk onze lieve Heer myn<br />

„ getuige is ! Hiervan kwam het , dat ik ,<br />

„ wanneer my zo iets gezegd wierd , als eene die<br />

„ haar onfchuld volkomen bewust is, daarover bloos-<br />

„ de ; fomwylen lachte ik 'er ook wel mede , cn<br />

„ zeide alleen : God , en Hy , (namelyk de aange-<br />

„ dichte minnaar) en ik wecten het best dat 'er niets<br />

„ aan is." (g) — Daar de laster gemcenlyk boosaartig<br />

is , zal zy zo wel over den blos der fchaamte<br />

als<br />

(g) N e<br />

f ut<br />

a% d i t<br />

ff P<br />

^ mo ar t o u t e l a v i l l e<br />

y P<br />

e } e<br />

4"<br />

ttmoije par amours? Je te jure, niame, que icellui ne me<br />

cognofcoit ne favoit que je ejloie; ne fut oncques homme,<br />

ne creature tiée, qui me veift en public , ni en privé, en<br />

lieu, ou ilfujl, & de ce me foit Dieu tesmoing que je dis<br />

voir (vraf)..„ Dont, camme celle, qui ignocent me fentoye,<br />

«ucune fois, quand om me le difoit, me trwbloic, & au-<br />

•fune fois me foufrioie , difant: Dieu , & icelluy & moy<br />

Jayens bisn, qu'il n'en efi rieps,


7S C H R I S T I N A V A N PISAN.,<br />

als over het hartige lachgen van de goede CHRISTINA<br />

haar glosfen gemaakt hebben.<br />

Iritusfchen bezorgde haar het noodlot, midden onder<br />

haare menigerlei verdrukkingen, onverhoopt eenen edelen<br />

en beminnenswaardigen befchermheer in den Graaf<br />

van Salisbury , eenen der lievelingen van Koning<br />

RICHARD DEN HDE van Engeland , die , kort nadat<br />

CHRISTINA begonnen had als Dichteres bekend te<br />

worden, hier overkwam om een politieke echtverbintenis<br />

tusfche de zevenjaarige Princcs van Vrankryk,<br />

ÏSABELLE en den Koning zynen Heer te negociecren.<br />

SALISBURY , een jonge Ridder , begaafd met alle de<br />

bevalligheden , was ook een groot liefhebber van<br />

kleine Dichtftukjcs , en maakte zelfs aartige vaersjes.<br />

I.Jy kreeg van CHRISTINA'S Dicties te zien ; zy bevielen<br />

hem ; hy zogt kennis te maaken met dc Dichteres<br />

, cn zy beviel hem mogelyk nog beter dan haare<br />

vaerfen. In 't kort, hy wierd haar Vriend; cn gaf<br />

'er haar een edelmoedig bewys van , tcrvvyl hy zich<br />

aanbood om haaren, teen ter tyd dertienjaarigen, Zoon<br />

met hem naar Engeland te necmen cn met zyne eigene<br />

kinderen te laaten opvoeden, CHRISTINA was een al<br />

te braave Moeder om niet in zulk een fcheiding toeteftemmen<br />

, die haaren Zoon zulke gewigtigc voordeelen<br />

beloofde; cn haare fcluïften zyn met menigvuldige<br />

teekenen van dankbaarheid en hoogachting jegens den<br />

Graaf vervuld.<br />

Ik weet niet , wie den famcnfieller van het artikel<br />

CHRISTINA VAN PISAN, in dc Bibliaiheque Univerfelle<br />

des Romans (Octob. vol. II. p. 119. & fuiv.~) moge<br />

verteld hebben, dat SALISBURY op de fchoone CHRIS»<br />

ÏTINA par amours was verliefd geworden; en waar hy<br />

het gantfche verhaal van de kleine fentimenteele Ra*<br />

mans


CHRISTINA VAN PISAN* 79<br />

mans heeft van daan gehaald, die zy met eikanderen<br />

zouden gefpeeld hebben. Hy moet dan gedacht hebben<br />

, dat hy in een werk, als de Bibliotheek der Romans<br />

is ,, zich alleen van zyn recht mogt bedienen<br />

, om uit zyn eigen vcrbeeldingskragt 'er zo veel<br />

by te verfiereu, als van nooden was om een loutere?<br />

onfchuldigc vriendfehap tot liefde te verhoogen. Onze<br />

Dichteres kan op dien tyd nog een zeer belangryke<br />

vrouw, en zelfs van gedaante (volgens haar al beeldfel<br />

voor de cite des Dames~) zeer beminnenswaardig geweest<br />

zyn. En egter moest men , dunkt ons , zonder<br />

zeer beflisfende en oorfprongkelyke bewyzen, een vrouw<br />

van zes-en-dertig jaaren,. die dc vermaaken van de waereld<br />

vaarwel gezegd, en vcrmoedelyk onder de wederwaardigheden<br />

van eenen tienjaarigen kommerlyken weduwenftand<br />

veel van haar bekoorlykheden verloorcn had,<br />

niet tot een voorwerp van een Romaneske liefde gemaakt<br />

hebben. De tedere wyze, waarop zy zich hier en daar 9<br />

waar in vaerzen of in pro fa van deezen Graaf gefproken<br />

wordt, uitdrukt, heeft verre meer van de dankbaarheid<br />

van een getroffen moederlyk hart, dan van<br />

een geheimblaakende hartstocht in zich. CHRISTINA<br />

was daarenboven een tederminnende ziel, en zy moest<br />

geen Dichteres geweest zyn, indien haar gevoel gecii<br />

levendigheid genoeg gehad had, om fomwylen de kleur<br />

der hartstocht aanteneemen. Doch een groot deel<br />

hiervan moet men ook op rekening van haar taal zetten<br />

, welke, by een groote Naïviteit, nog oneindig verre<br />

af was van de kieschheid en befchaafdheid der hedendaagfehen,<br />

en uit dien hoofde dikwils meer fchynt<br />

.te zeggen, dan de goede vrouw zeggen wil.<br />

CHRISTINA fcheen verordend te zyn, om van haare<br />

-befchermheeren door den dood berooid te worden, eer<br />

wi


8o C H R I S T I N A V A N PIS A^N.<br />

zy dc vrugten van derzclver vriendfehap kon inoogften.<br />

Ieder vriendelyke draal, die het fortuin op haar<br />

vallen liet, fcheen een voorbode te zyn van nieuwe<br />

wederwaardigheden. De Graaf van SALISBURY verloor<br />

op het einde van deeze eeuw zyn hoofd, in<br />

een ongelukkig oproer, dat hy, (gelyk zy zegt) uit<br />

liefde en trouw jegens zynen, (door den Geweldenaar<br />

HENDRIK VAN LANCASTER Vaiï deil trOOll gcftOOten ,<br />

en op een allerwreedfte wyzc vermoorden) Heer, den<br />

Koning RICHARD DEN TWEEDEN, met meer yver dan<br />

verlland verwekt had. Haar Zoon wierd hierdoor van<br />

eene befcherming beroofd , die hy nu in een ouderdom<br />

van zestien of zeventien jaaren het meest no­<br />

dig had. De nieuwe Koning HENDRIK DE VIERDE,<br />

wiens karakter het was, zich met de minde kosten zo<br />

veel aanhangers te koopen , als hem degts mogelyk<br />

ware , nam niet alleen den jongen CASTEL tot zich<br />

en bewees hem groote vriendelykheid en gunst , maar<br />

liet zelfs de Moeder door twee herauten, die hy naar<br />

Vrankryk gezonden had , onder groote beloften tót<br />

zich nodigen. Doch CIIRISTINA'S ede! hart kon de<br />

gedachte niet verdragen, van een Vorst, dien zy als<br />

den moordenaar van haaren vriend en zyn wettigen<br />

Koning befchouwde , weldaaden aanteneernen; cn de<br />

ftelregd<br />

Frc lo fpkndor del trone<br />

belle le colpo- fono.<br />

fiond niet in haar zedcleer. Zy doeg dus de uitnodigingen<br />

van den Britfchen Koning, zo beleefd als<br />

haar mogelyk was , af, en rustte niet, voor dat zy,<br />

hoewel niet zonder veel moeite cn verlies , het ontflag


CHRISTINA VAN PISAN; 81<br />

Hag en terugkomst van haaren Zoon bewerkt had.<br />

„ En dus , zegt zy , floeg ik dit fortuin voor my<br />

i•, en myn Zoon den bodem in, en zulks berouwt my<br />

„ niet ; want ik kan niet denken dat het niet een<br />

„ man, die tegen eer en plicht gehandeld heeft, wel<br />

„ kan afloopen."<br />

Kort hierop fchcen het noodlot haar voor het offer,<br />

dat zy , by deeze gelegenheid , aan haare eerlykheid<br />

had toegebragt , door een anderen machtiger bcfchermheer<br />

te willen beloonen. De Hertog van Bourgondiën ,<br />

FILIPS DE STOUTE , nam den jongen DUCASTEL in<br />

zynen dienst , en Helde, zo het fehynt , ook de<br />

moeder in flaat om een tydlang wel te kunnen lecven.<br />

CHRISTINA had van nieuws de beste uitzichten voor<br />

het fortuin van de haaren en de rust van haar eigen<br />

leven. Doch de Hertog ftierf in liet jaar 1404, en zy<br />

Hortte weder in de alle de zorgen en bekommeringen<br />

van haaren voorigen Haat;<br />

Dan, fchoon zy anders al te fchrander was ont<br />

loutere complimenten voor goeden ernst aanteneemen 4<br />

(het welk in een karakter als het haare juist niet onmogelyk<br />

was) fehynt het echter thans alleen aan haar<br />

gedaan te hebben , om aan het Hof van den Hertog van<br />

Milaancn, JOHANNES GALEAZZO VISCONTI , (Vader van<br />

dc beroemde VALENTINE DE MILAN Hertogimie van Orleans)<br />

een zeer aanzienlyke verzorging te vinden. Zy<br />

beroept zich op verfcheidene Milaanfche Heeren, door<br />

welke hy haar groote Lyfrcnten had laaten beloovcn,<br />

indien zy te Milaancn had willen koomen woonen.<br />

Doch zy kon niet belluiten Parys te verlaaten, fehoori<br />

haar beftaan daar zelfs zo onzeker was, en, zy buiten<br />

de geduurige procesfen met ondeugende fchuldenaars<br />

en ongeduldige fohuldeifchers , nog met meni-<br />

. HISTORIEK. IV. Di F £ cr<br />

*


8l CHRISTINA VAN PISAN.<br />

gerlei omftandigheden worstelde, die haar het leven<br />

verbitterden, daar zy een bedaagde moeder , een oubezorgden<br />

zoon , en een paar arme nigten op haar<br />

hals hadde , die allen van de renten van het vernuft<br />

en de vingers van de arme vrouw leeven moeiten. Ongelukkig<br />

was 'er, in den toenmaaligen tyd, geen Hegter<br />

en onzekerder beroep dan de Schryvery. Want<br />

daar de Boekdrukkunst nog niet uitgevonden was ,<br />

zo was 'er geen gelegenheid om zyne handfchriften<br />

aan een boekhandelaar te vcrkoopeu ; en van den nu<br />

zo breed gebaanden weg van ini'ehryving had men<br />

toen nog geen denkbeeld. Het eenige , wat dus een<br />

Schryver in dien tyd met zyne werken winnen kon,<br />

was roem , en de befchermlng dier Grooten ,<br />

die liefhebbery in zulke dingen hadden, of zich gaarne<br />

in vaarzen of zwellend proia boorden pryzen , en<br />

milddaadig genoeg waren om daarvoor te betaalen, of<br />

wel het voor eene foort van verplichting van haaren<br />

ftand aanzagen , de behoeftige bewooners van den, flegts<br />

in bloemen vrugtbaaren, berg der Mufen , weldaaden<br />

te laaten toevloeijcn, die dikwils zuinig genoeg wierden<br />

toegemeeten. Doch de meesten dagtcn nog<br />

te veel te doen , wanneer zy hen een dubbelzinnige<br />

foort van perfooneele achting betoonden , den wierook,<br />

die de Dichters zekerlyk weinig kostte, gunstig<br />

opfnooven , en hen even zo goedkoop met goedkeuring<br />

betaalden. Ilierby moet men echter ook in aanmerking<br />

neemen , dat de Koningen en Vorften van<br />

deeze eeuw, altyd zeer met hunne financiën in de<br />

war waren. Wanneer het dus een vrouw, als CHRIS­<br />

TINA VAN PISAN was, gebeurde, met angst en nood,<br />

door aanbevelingen, voorbeden , en de hemel weet<br />

hoe veele Rondeaux en Virelays en forme de Placet,


CHRISTINA VAN PISAWi 8$<br />

eindelyk een klein pcnfiocn te krygen , zö werd het<br />

haar zo ongeregeld betaald, en bleef zelfs zo dikwils<br />

uit , dat zy byna even zo veel angst en nood, aanbevelingen<br />

, opwachtingen, Rondeaux en Virelays be^<br />

hoefde. om ze betaald te krygen, als het gekost had<br />

om de Acte van het peufioen aftebédelenj<br />

Doch de goede CHRISTINA was niet eens in het ge-<br />

Val om dit te ondervinden, hoe veele moeite zy zich<br />

ook daartoe gegeeven had. Intusfchen moet zy echter,<br />

na den dood van den Hertog van Bourgondiën, niet<br />

zonder Vrienden aan het Hof van CAREL DEN VI.,<br />

geweest zyn, omdat het uit de Registers van de Koninglykc<br />

Rekenkamer van het jaar 1411 blykt : dat<br />

„ Juffrouwe CHRISTINA VAN PISAN , nagelaaten We-<br />

,, duwe van meester STEPHAN DU CASTEL , gewezen<br />

,, Koninglyke Notaris en Geheimfchryver, uit hoofde<br />

,, van de goede cn aangenaame dienden , die haar<br />

„ Vader, Meester THOMAS VAN BÖLÖGNA, in lever»<br />

„ Raad en Aftrologist Van Koning CAREL, wien God<br />

de eeuwige rust vergUnne! gCmelden zynen Heet<br />

„ cn Koning bewezen had , als ook uit andere be-<br />

,, weegredenen en oorzaaken , uit krachte van een<br />

„ open brief van den Koning, van 13 May, 1411, de<br />

4, fomma van 200 pond, als een gunstbelooning wierd<br />

4, toegedaan." ——- Een fora die. toen zö veel als<br />

nu 2000 te beduiden had;<br />

Doch alle deeze weldaaden ^ die onze dichteres van<br />

tyd tot tyd toevloeiden, konden echter niet verhinderen<br />

, dat zy niet 'het grootfte deel van haar leven te<br />

ltryden had met de zorgen der opvoeding, die deji<br />

te drukkender voor haar Waren , daar zy, edel<br />

gebooren en edel opgebragt , in haare jeugd de<br />

fchooulre uitzigten gehad had, van natuur .m2ddaadig


84 CHRISTINA VAN PISAN.<br />

en groothartig was, en dc vernederende noodzakelyk-<br />

heid om weldaaden aanteneemen, ja zelfs dikwds te<br />

zoeken, op het fmertelykfte gevoelde. Egter behield<br />

zy, midden in deezen dringenden nood, zekeren prys-<br />

lyken hoogmoed, en wist altyd te verhoeden, dat de<br />

flegte toeftand van haare Financiën niemand in het oog<br />

viel. Zy behielp zich dus met geringe kost ; doch<br />

Hiep op een ryk bed. Zy was altyd met fmaak ge­<br />

coiffeerd , en volgens haar ftand gekleed: een Surcot<br />

(h) van fcharlaken, een ryke gordel, een mantel met<br />

fyn peltwerk gevoerd , en eenige paerlen , die zy uit<br />

de fchipbreuk van haar voormaalig fortuin gered had,<br />

gaven haare natuurlyke fraaije gcftaltc zeker aanzien<br />

van welvaaren, dat haar voor de verachting van het<br />

gemeen beveiligde en haar ook by de aanzienlykeii ,<br />

wien haare omftandigheden bekend waren, eer aan­<br />

deed , of hen ten minften in de onmogelykheid plaat-<br />

ite om "zich over haar te fchaamen.<br />

Ik heb niet kunnen vinden, wat van haaren Zoem<br />

geworden is , van wiens goede eigenfehappen en ta­<br />

lenten zy,op meer dan een plaats, met het vergenoegen<br />

en de tedere geneigdheid eener goede moeder fpreekt.<br />

Haar dochter, de eerfte vrucht van haaren echt ,<br />

was een zeer fchoon en deugdzaam Meisje , 't welk<br />

zy uit een inwendige zucht , van de jeugd af, aan<br />

den kloosterftand wyddc , en onder dc Dames de<br />

foisfy (Benedictyner Ordcns) opgenomen , door haar<br />

ftichtelyk leven , in een gelukkige onweetenheid en<br />

afgefcheiden ftaat van eene aan den Hemel gewydde<br />

Jongkvrouw , naar de begrippen van den toenmaaligen<br />

tyd<br />

(A) Een foort van overkleed, dat tot de Garderobe van<br />

dien tyd behoorde en by beide geflachten gemeen was, ,


CHRISTINA VAN PISAN. «5<br />

tyd , haar moeder veel troost en vreugde gaf. Ook<br />

voert zy dit , in haar VISION , Dame Philofnphie ,<br />

onder die dingen aan , waarover zy zich gelukkig<br />

moet achten. Ton premier fruit , (zegt zy) eft une<br />

fille donnèe a Dieu, par infpiration divine £3? de fa<br />

pure volonté, en tEglife & riobte Religion de Dames<br />

a Poisfy , ou elle, en fleur de jeunesfe & tresgrand<br />

beauté, fe porte tant noblemer.t en vie contemplative es?<br />

derotion, que la foye de la relation de fa belle vie<br />

fouventefois te rend grand coiifort.<br />

Alle tot hiertoe verhaalde omftandigheden en karaktertrekken<br />

zyn uit haar fchriften, byzonder uit haar<br />

Vifion genomen, waarin zy zich zelve en haare belangen<br />

met zekere naïviteit voorftelt, die, hoe fterk zy<br />

ook by onze hedendaagfche zeden affteckt , echter in<br />

een zeer fchoone en gecstryke Gauloife van de 14de<br />

eeuw iets zeer beminnenswaardig is. Meerder omftandigheden<br />

van haar noodlot, en het jaar van haar dood<br />

heb ik niet kunnen vernecmen.<br />

CHRISTINA VAN PISAN verdient zo wel wegens de<br />

menigte en menigvuldigheid, als de wezenlyke waarde<br />

van de voortbrengfels van haar vernuft, buiten tegenfpraak<br />

de eerfte plaats onder alle de Franfche Schryvers<br />

van dc 14de of 15de eeuw; en nog in de 16de<br />

eeuw werd een van haar voornaamfte werken , Le<br />

Chemin de Long etude genaamd, gedrukt, en met het<br />

grootfte genoegen geleezen.<br />

Dit was een foort van Philofophifche Roman, waarin<br />

, naar den fmaak van die tyden , alles Ferfchynfel<br />

en Allegorie is. De Divina Comedia van DA'NTE ,<br />

en de ROMAN DE ROSE hadden deezen trant byzonder<br />

bemind gemaakt en in de mode gebragt. Ten minften<br />

fehynt CHRISTINA in deeze en haare meeste overige<br />

F 3 wer*


8o* C H R I S T I N A V A N P I S A N .<br />

werken de laatfte tot een model genomen te hebben,<br />

Dc SYBILLE VAN CÜMA verfchynt haar in een zeer<br />

«luisteren nacht, plaatst zich op haar bed, en fpteekJ<br />

haar vricndclyk aan : Myne Dochter , zegt zy , ik<br />

heb medelyden met uw droevig noodlot, Alle onbefmette<br />

zielen Maan onder myn befcherming, Ik heb<br />

iENEAS in de onderaardfche ryken gevoerd. Nu wü<br />

ik uwe leidsvrouw op een andere reize zyn. Allerhel*<br />

ligfte vrouwe, antwoord CHRISTINA , ik ben bereid,<br />

om u overal te volgen, Oogenbliklyk ftaat zy op ,<br />

kleedt haar fpoedig aan, en begeeft zich met de SY­<br />

BILLE op weg. Het was in May , de lucht zuiver<br />

en zagt. Zy komen aan een aangenaame, met duizend<br />

foorten van Iteflyk riekende bloemen gefchakeerde ,<br />

vlakte. —— Daar zien zy negen fchoone Vrouwen<br />

zich in een kristallyn water baden. Is dit niet het<br />

Paradys der wellust ? roept CHRISTINA uit. Neen<br />

antwoordt de SYBILLE , het is de zetel der Zauggo*dinnen<br />

, de eerfte rustplaats op den weg tot dc geleerdheid<br />

5 een bckoorlyk verblyf voor lieden , die<br />

Ilegts de bloemen derzelve phfkken willen, zonder<br />

'er zich veel moeite om te geeven. De geenen<br />

die in dc diepte der weetenfehappen willen graaven ,<br />

dwaalen dikwils in droefheid om, doch deeze verdoolen<br />

flegts in vreugde. Myn lieve dochter, zyt altyd<br />

vrolyk j de deugd is het ook. Ziet gy hier<br />

niet die negen Jongvrouwen van den Paraas, de Hippoercue,<br />

en de zoonen der Goden, de Dichters , rondom<br />

dezelve gelegerd ? Maar gy zult ze flegts in het<br />

voorbygaan aanfehouwen; wie zich hier ophoudt, kan<br />

zyn weg niet vervorderen , zo aantreklyk en hekoor»<br />

|yk is dit verblyf. De beide Vrouwen zetten hunnen,<br />

weg onder allerleie gefprekken voort, en worden niet<br />

ft*


CHRISTINA VAN PISAN.<br />

gewaar , hoe zy zonder fchip over een groote zee<br />

gekomen zyn. Zy landen aan de tweede rustplaats<br />

der geleerdheid aan , die Geographie genoemd wordt.<br />

Deeze rustplaats is iets groots , want zy bcgrypt<br />

den gantfehen aardbodem in zich. CHRISTINA toont<br />

jn de befchryving der reizen, die zy daarin met elkander<br />

gemaakt hebben, haare kunde van de verafgelegen<br />

deelen van den aardbodem. Zy komen te Condantinopolen;<br />

vandaar ter plaatfc daar eertyds Troye was;<br />

zy doorreizen gantsch Afië, de landen van den grooten<br />

Kan , het ryke land van Catbay , het Vaderland<br />

van de fchoone Angelka , de gelukkige Eilanden,<br />

het land der Bramancn , van den Priester JOHAN-<br />

NES enz, en overal deelt de SYBILLE haare gezellinne<br />

het merkwaardigfte mede , wat men toen van<br />

alle deeze landen wist. Eindelyk landen zy in de<br />

derde rustplaats van de Long-Etude aan, en deeze<br />

is de ASTRONOMIE , die een mededeeling tusfehen de<br />

aarde en den hemel opent. Zy beklimmen een hoogen<br />

berg. De SYLTLLE doet een gebed , waarvan<br />

CHRISTINA niets verdaat , omdat het Grieksch is.<br />

Doch de bewooners van den hemel verdaan deeze<br />

fchoone taal. Want oogcnbliklyk dond een jongeling<br />

van een verrukkelyke fchoonheid voor hen. Vriend ,<br />

zeide de SYBILLE , breng my eene ladder, opdat deeze<br />

vrouwe met my naar den hemel kan opklimmen, en<br />

aldaar de Godlyke geheimen befchouwen. Straks komt<br />

'er een ladder van den hemel afdaalcn. CHRISTINA<br />

mogt van vreeze byna dood zyn , doch zy moest<br />

klimmen. Zy vat eindelyk moed, geeft zich een tecken<br />

met het kruis, en volgt haare onderfiyke leidsvrouw.<br />

Van trap tot trap zyn zy eindelyk zo hoog<br />

gefteegen, dat, wanneer zy naar de aarde omzien, de-<br />

F 4 zei.


KS CHRISTINA VAN PISAN,<br />

zelve hen niet grooter dan een vlieg voorkomt. Nu<br />

kan de arme CHRISTINA het niet langer uithouden.<br />

,, Vrouwe , zegt zy , laaten wy weder afklimmen ,<br />

„ ik kan niet meer ! het hoofd begint my te duizc-<br />

„ len; ik zal vallen; ik zal de itraf van ICARUS on-<br />

„ dervinden. Om Gods wil!" Ach ! ik zie<br />

wel , antwoordt de Prophetesfc lachgend , de verhevene<br />

weetenfchappcn zyn te fterk voor uw gezicht.<br />

•Doch vat moed , u zal geen leed wedervaaren ! De<br />

ftralfe van ICARUS treft Ilegts die gcenen, welke zyn<br />

vermeetenheid hebben. liet verlangen , dat u naar<br />

den hemel dryft, is zuiver; kom, geef my de hand,<br />

en ik.zal u ongekwetst weder naar de armzalige hutten<br />

voeren , aan welke uw harte hangt, Zy<br />

ftygen voorts den hemel van Pttlamiem op ; want<br />

deeze oude Griekfche Filofoof was toen nog de eenige<br />

, die dc fletitel tot het Altronomifche Hemelryk<br />

had. De SYBILLE toont CHRISTINA alle hemelfche lichaamen<br />

, en verklaart haar derzei ver verwarden kring en<br />

bewegingen naar de grondftelliugen van Pt ohm sus. Nadat<br />

zy van het toppunt van het Empxyreum alle deeze<br />

wonderen befchouwd hebben, zien zy aan de vier einden<br />

der waereld vier glansryke troonen, en een in de midden.<br />

Vier Vrouwen zaten op deeze troonen , met naame<br />

Wysheid, Mei, Ridderfchap , (Chevalerie) en Rykdom.<br />

Want het midden had in vroeger tyden, vrouw<br />

VERSTAND ingenomen; maar nu Hond deeze plaats,<br />

helaas ! ledig. Eertyds (o gelukkige tyden !) regeerde<br />

vrouw Verftand de gantfche waereld: Adel, Ridderfchap<br />

, Wysheid en Rykdom waren flegts haare<br />

Vafalinuen. Doch die Vafalinnen wisten zich eindelyk<br />

pnafhangklyk te maaken , Hortten haare Souvereine<br />

-Vh'!,n«xoo -b-'fs -h i*m vx imiuv. t; , r •'- - vaju


CHRISTINA VAN PISAN, ?9<br />

van den troon , en regeerden nu de waereld volgens<br />

hun eigen willekeur , — liegt genoeg'.<br />

Deeze proeve is genoeg om ons een denkbeeld van,<br />

het werk te geeven , dat zekcrlyk voor ons die bekoorlykheid<br />

niet meer hebben kan , welke het voor<br />

het publiek van de vyftiendc eeuw had. Echter kan<br />

jk niet naiaaten nog melding te maaken van eenige<br />

der voornaamfte voonbrcngzels van deeze Dichteresfe.<br />

La Cité des Dames, nog eene der gewigtigfte van<br />

haare werken, is hoo.fdzakelyk tot ondervvys van Koninglyke<br />

en Vorftelyke Vrouwen gefchrevcn, die door<br />

haar vermaand worden zich niet te fchaamen om van<br />

haaren troon afteklimmen, en delesfen der wysheid een<br />

leerzaam oor te lecnen. De Compoütie van dit werk<br />

is ook zeer ryk , en doet , wanneer men op dc barbaarschheid<br />

van haar eeuw acht Haat , het vernuft<br />

van de Dichteres even veel eer aan als haar verftand.<br />

Zy verliert, dat haar drie Vrouwen verfchcenen zyn ,<br />

die haar in eene door haar zelfs geftichtte Stad geleid<br />

hadden, De eerfte trok de muuren op , dc andere<br />

bouwde de huizen, en voorzagze van inwooneren; de<br />

derde voerde het werk der beide anderen ten top.<br />

Alles is hier Allegorisch , zelfs de fteencn van de<br />

Stadsmuuren , die loutere deugden zyn. De bewooneresfen<br />

der Stad zyn alle heldinnen cn modellen van<br />

vrouwlyke volkomenheid , die de Dichteresre in • dc<br />

gefchiedenis gevonden heeft, en die haar tot een menigte<br />

leerryke vertclfels of voorbeelden ftof geeven,<br />

Dat geene , wat zy het toppunt of den hoogftcn<br />

graad &<br />

der volkomenheid deezer Allegorifchc Stad noemt,<br />

is de godsvrucht en heiligheid , en de voorbeelden,<br />

die zy onder deeze rubriek bybrengt, zyn loutere gefthiedenisfen<br />

van heilige Vrouwen en Juffers. Allen<br />

F 5 deeze


90 CHRISTINA VAN PISAN.<br />

deeze fchatten van Mythologie en Gefchiedenis , die<br />

CHRISTINA in dit zeldzaam werk verfpÖt , hadden voor<br />

de Dames van de vyftiende eeuw al dc bekoorlykheid<br />

van nieuwheid, en 'er was geen boek, 't welk haar,<br />

zo tot verfiering van haar geest en vorming van haar<br />

hart en zeden betere dienden had kannen doen , en<br />

waarin het nuttige met het aangenaame, naar den fmaak<br />

en wyze van voortelling der toenmaalige tyden, gelukkiger<br />

was vereenigd . voornamelyk daar ook<br />

de hoogmoed dor Dames daarin haar rekening vond.<br />

Want CHRISTINA fchryft de uitvinding van alle nuttige<br />

en fchoone kunsten aan haar geflacht toe. Ceres,<br />

Minerva , en Araine (Arachne) W8feri die Griekfehe<br />

Princesfcn zegt zy , en mogelyk had zy ge­<br />

lyk. Ceres vond alle kunfien uit , waaraan wy het<br />

brood , dat dc hoofdlleun des menfehelyken levens<br />

uitmaakt , te danken hebben. Minerva de<br />

kunst om wol te bewerken , en de werktuigen daartoe<br />

dienftig ; de kunst om olie te maaken ; de werktuigen<br />

des oorlogs , dc wapenen van yzer en ftaal<br />

enz. Arachne de kunst om wol te verwen, en<br />

alle foorten van borduur- en tapytwerk daaruit te<br />

maaken. Een andere Griekfehe Vrouw , met naame<br />

Pamphila, was de uitvindfter der zydeteelt, enz.<br />

In 't kort CHRISTINA vergeet in haar Cite de Dames<br />

niets , wat haar geflacht eer kan aandoen ; doch zy<br />

.verfchoont ook geenszins de gebreken en ondeugden<br />

die de vrouwen van haar tyd tot fchande flrekten.<br />

Onder de trekken , welke tot het Charaéteristicke<br />

van haar tyd bchooren, is my het volgende des te<br />

meer bevallen, omdat men gewoonlyk van deeze ongelukkige<br />

en barbaarfche eeuw gantsch andere denkbeelden<br />

maakt, CHRISTINA fpreekt van de overmatige<br />

prachï


CHRISTINA VAN PISAN. J>*<br />

pracht en zwier , die toen in zwang waren. Zelfs<br />

beyverden zich de burgervrouwen te Parys, om daarin<br />

met de grootfte Vrouwen gelyk te weezen, of hen<br />

zelfs nog den prys aftevvinnen. Zy verhaalt daarvan<br />

een voorbeeld , dat haar byzonder teegen de borst<br />

geftooten had, en waarby zy zich in zeer naïve uitroepingen<br />

laat hooren. Zy leide eens een weeklyks<br />

bezoek af by een Koopmans-Vrouw. Zy werd door<br />

twee fraaijc en prachtig verfierde kamers geleid; de<br />

behangzels waren ryk, en in een der vertrekken pronkte<br />

een Buffet met zilveren vaatwerk opgevuld. De<br />

zaal was met een kostbaar tapytwerk van Cyprifche<br />

ftof opgefchikt, en op het patroon praalde de naam<br />

en het devies van de vrouw van den huize in het fierlykfte<br />

borduurwerk. Het bed was niet minder prachtig.<br />

De beddelakens , die van het feinfte Rheimfe<br />

lynwaad waren, hadden over de driehonderd pond<br />

gekost. De beddefprci was van zilveren ftof, en<br />

zelfs het voettapyt flonkerde, als of het tot getuige<br />

van rykdom diende. De vrouw van den huize pronkte<br />

op haar paradebed in een fierlyk kleed van Kafmofynroode<br />

zyde , en leunde op een hoofdkusfen<br />

dat met dikke kwasten van zuivere paarlen voorzien<br />

w : i s. . o Zeden! roept CHRISTINA, gemelyk uit,<br />

wat blyft de Koningen over, als ryke burgervrouwen<br />

onderftaan durven, om hun in pracht de loef aftefteeken!<br />

Waarom duld de Koning dat ? Waarom legt hy<br />

deeze trotfehen geene nieuwe belastingen op, om hen<br />

het geld aftetappen dat zy te veel hebben? enz. Men<br />

ziet hieruit dat de ongelykheid onder de menfchen,<br />

reeds ten tyde van CAREL DEN ZESDEN, onmatig<br />

moet geweest zyn. Want dat het grootfte deel des<br />

Volks


9 2<br />

CHRISTINA VAN PISAN.'<br />

Volks toen in ellendige omfbndigheden was, is 0nlooclienbaar.<br />

LA VISION DE CIIRISTINE , dat geeiie van haare hoeken,<br />

waaruit byna alles, wat men van baar gefchiedenis<br />

weet, gefchept is, verdeelt zich in drie deelen<br />

Het eerfte behelst een algemeen tafereel van de waereld<br />

en haare wonderen. In het tweede wordt Vrouw<br />

Gevoelen , met haar invloed op het geluk en ongeluk<br />

der menfchen, voorgefteld. In 't derde verfchynt haar<br />

Vrouw Philofophie , als arts en vertroostftcr in alle<br />

menfehelyke ellenden en rampen. Ook hier is alles<br />

verfchyning en allegorie 0m onder dit bekleed­<br />

sel, (als de toenmaalige modedracht van Vrouw Philofophie<br />

,) de Zcdeleer te doen bevatten.<br />

Ik moet nog als een van haar voortreflvkfte voortbrengfelcnin<br />

vaerzen bybrengen , de Epifïre d'Othea a<br />

HeStor, of LE ROMA-N D'OTHEA , gelyk het gemeenlyk<br />

genoemd wordt. Het is eigenlyk een Poeëtisch Beelden,<br />

hoek, ten gebruike der oudfte Prinfen van den bekenden<br />

HERTOG VAR ORLEANS, broeders van CARFL DEN<br />

VI., welken de Hertog van IJourgondiën, JÓ'HANNES DE<br />

ONVERTZAAGDE , in 't jaar 1407 vermoorden liet. Alle<br />

ondeugden en gebreken; de mtwerkfelen van toomelooze<br />

hartstochten; de ftclrcgels, die Koninglyke Ridders<br />

nooit uit het oog moesten verliezen, en der-e-<br />

Iyken, worden in dit boek den jonge Prinfen onder<br />

menigerlei gevoeglyke beelden, die meestal uit de Mythologie<br />

cn de Dichters ontleend zyn, voorgedragen,<br />

van welke de vaerzen de verklaaring en toepasfmg<br />

zyn. Zo vertoont zy hen, by voorbeeld, Saturnus<br />

gelyk by met zyn fikkcl alle menfchen en hunne werken<br />

wegmaait, de geleerden daarentegen met welgevallen<br />

befchouwt, en hunn« werken verfchoont, - o m<br />

hen


CHRISTINA VAN PISAN. 93<br />

hen hoogachting voor die gcenen inteboezemen , welker<br />

beroep het is de waereld te verlichten, en zonder<br />

welken de tyd de gedachtenis der helden en hunne<br />

daaden ras verllinden zou. Dat een Ridder altyd bereid<br />

zyn moet, om zyn leven voor de eer eener vrouw<br />

te waagen , wordt hen door het beeld van Perfeus,<br />

,die Andromeda verlost, ingeprent. De voordeden der<br />

minzaamheid werd hen door het beeld van de Godin<br />

der Liefde, die alle harten door de aanvalligheid van<br />

haare lieftallige rede aan zich verbindt, de<br />

verderflyke werkingen van de toorn door de woede<br />

van Athamas , die zyne Gemalin vermoordt,<br />

de ongelukkige gevolgen eener onbezonnen liefde door<br />

het droevig noodlot van Pyramus en Thisbe voorgefteld,<br />

enz. De vaerzen van CHRISTINA zyn niet meer<br />

verdraaglyk, hoe zeer zy ook in haar tyd mogen<br />

bevallen hebben ; doch het Idee om in een jongen<br />

Vorst edele gedachten en gevoelens door fchilderachtige<br />

, en op een zeer bevatbaare wyze allegorifche<br />

voorftellingen optewekken, doet haar vernuft eere aan<br />

en verdient onze aandacht.<br />

CHRISTINA had zich • zo yverig was haar begeerte,<br />

om door haar Schriften iets goeds te fticllicn<br />

zelfs de beruchte Koningin ISABKLLA gaarne<br />

van nut willen weezen. Want onder haar Manufcripten,<br />

die in de Koninglyke Bibliotheek te Parys bewaard<br />

worden, bevindt 'er zich ook eene, dat ten titel<br />

voert: InftruStions des Princcjfes ö 3<br />

Dames de Cour<br />

& autres Lettres a la Reine Ifabelle, en MCCCCV.<br />

Doch het was vergeeffche moeite. Ifabeau van Eeyeren,<br />

en de Dames van haar Hof, die zich met vermaak<br />

naar haare bekoorlyke heerfcheresfe vormden,<br />

kreunden zich niet aan de zedekunde der goede CHRIS­<br />

TINA ,


94 CHRISTINA VAN PISAN.<br />

TINA, lachten denkelyk om haar eenvoudigheid, crï<br />

bleeven wat men weet.<br />

Het leven van KONING CAREL DEN VYFDEN te befchryven,<br />

werd haar door haaren begunftiger, den Hertog<br />

FILIPS VAN ÜOTJRGONDIE, opgedragen. Ik kan<br />

niets verder daarvan zeggen , dan dat het denkelyk<br />

meer hffpraak dan gefchiedenis is. CHRISTINA was,<br />

in geen opzicht, gefchikt om een gcfehiedenis te befchryvcn<br />

, die de aandacht der nakomelinglchap verdienen<br />

koude.<br />

Dat eene zo vruchtbaarc Schryffter, die tevens een<br />

zo tedere moeder was, haare kinderen niet zou vergeten<br />

hebben, kan men zich ligt voordellen. Aan<br />

haaren Zoon zyn de Enfeignemem Moraux de Christine<br />

a fon Fils, en aan haaren dochter le Dit de Poisfy<br />

ingericht.<br />

Na^ dat ik zo veel alleen daarom aangevoerd heb,<br />

Om den leezer een duidclyk begrip te doen krygen van<br />

'de ziclshoedanighcid deczer merkwaardige Vrouw ,<br />

zou het byna onvergeellyk zyn , wanneer ik niet<br />

nog een enkel woord van haar uiterlyke gedaante<br />

hier byvocgdc. Wat ons haar eigen befchcidenheid<br />

hiervan kennen doet, is, dat zy van perfoon zonder<br />

eenige misvormigheid, tamelyk vrolyk, van eene goede<br />

gcfteldheid cn niet zieklyk geweest is, (quelle avoit<br />

corps fans mille diformite, affez plaifant, non msladis,<br />

mais bien complexionèP) Dit is, wat haar Vrouw<br />

Philofophic, in het derde deel van haar Vifion, onder'<br />

de weldaaden, waarvoor zy den hemel dankbaar behoort<br />

te zyn, als geen der geringde aanvoert. Wanneer<br />

een zo wakkere Vrouw, als CHRISTINA van Pifan<br />

is, van haare uitwendige gedaante zo veel zegt;<br />

kan men zich zonder bedsnken een zeer voordeelig<br />

denk-


CHRISTINA VAN PISAN. 95<br />

denkbeeld van de bevalligheid van haar perfoon maaken.<br />

Dc Heer BOIVIN geeft ons de bcfchryving van<br />

haar beeldtenis , 't welk, volgens zyn oordeel , het<br />

beste onder de Mignatuurbeeldcn, die in haar werken<br />

zyn, en voor de Cité des Dames, in het Handfchrift<br />

7395 van de Koninglyke Bibliotheek te zien is. ——•<br />

De Schryver van het artikel CHRISTINA VAN PISAN in<br />

de Bibliotheek der Romans, die dit beeld ook gezien<br />

heeft , fehynt de befchryving van den Heer BOIVIN<br />

nog naauwkeuriger ingericht te hebben; waarvan ik<br />

melding maaken moet, om niet befchuldigd te worden,<br />

dat ik 'er iets uit eigen verbeelding heb by gedaan.<br />

Zy verfchynt, zittende , onder een foort van Paviljoen,<br />

met het hoofd tegen de linkerhand cn elleboog op<br />

een fchryftafel geleund. Zy heeft een rond aangezicht,<br />

regelmatige trekken, een fchoone kleur,en is fyn<br />

befneden van gedaante, doch meer gezet dan mager.<br />

Haare oogen zyn geflooten als of zy fluimerde. Haar<br />

Coiffure is een foort van Iliasvcrwigen, hoogen hoed',<br />

met een zeer zagt gaas befchaduwd. Haar hembd, dat<br />

ongemeen fyn, en op de borst een weinig open<br />

is , laat iets van het bovenden deel der fchouderen<br />

bedekt. Haar kleed is blaauw, van onder met<br />

goud geborduurd , en donkergeel gevoerd. Het is<br />

van voren open , gelyk de mantieljes van onze Dames<br />

, zodat men daaronder iets van een violctkleurde<br />

corfet met fmal goud kantwerk bezet, zien kan. De<br />

houding van de zittende Vrouw, en drie andere Dames<br />

die vóór haar daan, fchynen aanteduiden, dat dit<br />

ifbeeldfel CHRISTINA voordek in het oogenblik, toen<br />

zy het Ferfchynfel zag, dat in de Cité dis Dames beïchreven<br />

is.<br />

• *<br />

HET


H E ï<br />

Z E D E L Y K K A R A K T E R<br />

VAN DEN LAATSTEN<br />

GENERAAL DER JESUITEN,<br />

(Uit het Heogduitsch.)<br />

I~ïct plan van de Republiek der Jcfuiten was zodanig<br />

aangelegd, dat zy , tot op den hoogden top van<br />

macht verheven, door niets dan door zich zeiven konden<br />

vernietigd worden. Zy hadden het indedaad zoverre<br />

•gebragt, dat de machtigde Monarchen hunnen wenk gehoorzaamden.<br />

Van den laagden bediende, tot op den<br />

eerden Minister was alles hunne krcatuuren, en wierden<br />

allen door hen belücrd. Van alle groote ontwerpen<br />

trokken zy, om zo te lprceken, de eerde lyncn, en<br />

de uitvoering of verydcling dcrzelven was in hunne<br />

handen. Oorlog cn Vrede der Volken dond in hunne<br />

macht. Tn de Kerk reikte hun hoofd tot aan de darren.<br />

' Paufen , Cardinaalen en Bisfchoppen buigden<br />

zich voor hun geweld , cn de overige Ordens laagen<br />

onder hunne voeten. Zelfs de keuze der Paufen en<br />

hunne regeering was . het werk hunner handen. - Zy<br />

ontzagen de hoogde waardigheden , alleen omdat het<br />

grooter was naar welgevallen daarmede te fpcelen, en<br />

een heimlyke macht meer te duchten is. dan een openbaare.<br />

Hun arm drekte sich uit door alle vier de<br />

Wa*


OVER DEN LAATStÈN GEN. DER JESUITEN 07<br />

wterelddeelen. Hunne Collegien werden in Oost- en<br />

West - Indië naar dezelfde grondregelen geregeerd.<br />

Overal wierden zy door één ziel en één geest beheerscbt.<br />

Rolne was het middelpunt van hunne heer*<br />

fchappy en de zetel der DeSpootên , wien alles blindelings<br />

gehoorzaamde.<br />

Hunne grootheid was op Het misbruik van den<br />

Godsdienst gebouwd , dien zy naar vereisch der tyden,<br />

naar den fmaak Van alle ftanden en perfoonen^<br />

èu , in ieder geval , naar hun eigen belang vervormden.<br />

Hun fyftema was gegrond op de natuurlyke<br />

zwakheid. Zy gebruikten dezelfde middelen , waarvan<br />

zich fterke geesten bedienen om over de zwakker<br />

te heerfchen. Domheid , eenvoudigheid en onkunde<br />

by groot en kléin, was de zekere grond, waarop<br />

zy bouwden: In Landen, Steeden, Hoven en Burgerhuisgezinnen<br />

lluipten zy ongemerkt als buigzaame<br />

Hangen binnen ; begoochelden hunne weldoeners en<br />

vrienden met hun zoet gevlei, en omkronkelden eeri<br />

ieder , als Laocöbn , aan handen en Voeten. De<br />

grootfte en wettigfte Monarchen der waereld waren<br />

hiervan niet uitgezonderd. Zy fidderden voor hen,<br />

en hielden zich niet magtig genoeg , om zich uit<br />

hun net te ontwarren;<br />

Alle raderen van deeze gevaarlyke Machierie kréegén<br />

haare bewceging door de eenige dryfveer van een<br />

blinde gehoorzaamheid aan den Pater Generaal. Zouden<br />

zy naar hunne verordening werken ,' zo moest<br />

deeze alle de eigenfehappen, die tot een Regent van L<br />

die foort behooren, in volkomenheid bezitten; hy moest<br />

fcherpzinnig en llim, zonder hartstochten en Vooroordeelen<br />

, waakzaam , werkzaam en onvermoeid ,- toe-<br />

ÏIISTORIEK.' IV. D. G


98 OVER HET KARAKTER VAN DEN<br />

geevend en buigzaam jegens zyn machtiger , listig £<br />

voorzichtig , fiandvastig en onverfchrokken zyn.<br />

Dc laatfte Generaal, LORENZO RICCI, bezat, buiten<br />

den geest der Intrigucn , waardoor hy zich in<br />

deeze mocijelyke post had wceten intedringen , gcene<br />

der gemelde bekwaamheden. In de gewigtigfte bezig*<br />

heden zou zich de befiierder van elk ander genoot-<br />

1'chap beter gedragen hebben dan hy. Hy fchiktc zich<br />

niet naar grondbeginfelen, maar naar zekere modellen,<br />

die hy zich van de bezigheden gevormd had; cn zelfs<br />

deeze volgde hy nog zeer liegt na. Hy hield zich<br />

niet aan de omftandigheid van tyd, maar aan de opvolging<br />

zyner denkbeelden, die met den tcgenwoordigen<br />

Hand van zaaken zelden ovcreenllemden. In zyne gevoelens<br />

ging hy altyd vooruit, zonder ooit omtczien,<br />

waardoor zyne vyanden in Haat gelleld wierden<br />

Om hem de hardfte en gevaarlyklte Hreeken te fpeelcn.<br />

In zyne dwaalingen en gebreken was hy vour geen<br />

verbetering vatbaar. Liever zag hy de ichadelykfte<br />

gevolgen zyner misHappcn aan, dan in het gezicht<br />

van anderen omtekeeren , of toeteftaan dat hy een<br />

dwaalweg was ingeflagen. .<br />

Aan menfehenkennis , waarop het gantfche fyflema<br />

van zyn Republiek rustte , ontbrak het hem geheel<br />

en al. . Hy vertrouwde zyn verraders, en verwyderde<br />

van zich de wxlgezinden door zyn mistrouwen. Even<br />

#o min kende hy .het belang en het karakter der re- •<br />

geerende Monarchen. Hy Hond in het vaste begrip<br />

dat hun macht gegrond was op het welvaaren en de<br />

grootheid : van zyn Orde , en dat zy het werk hun*<br />

Her handen, met verbryzelen zouden.<br />

Hy kende, door trots.en hoogmoed, noch zich zelvea<br />

Uoeh zyne verordening, en gedroeg zich tegen . de<br />

Gro»»


IAATSTEN PATER GENERAAL DER JBSUITEN.C :$9<br />

'Grooten niet anders dan dé Keizer van China 1<br />

. Kwam<br />

de Zwitzer in zyn kamer, en {prak: Revertndiffimö'.'<br />

'de Kardinaal YORK ftaat beneden voor dé deur en<br />

•wenscht u te fpreekön ; zo antwoordde hy : Heden<br />

geef ik niemand gehoor ; het is van daag algcmcene<br />

postdag in alle de vier Waerelddeelen. Vyf of zes<br />

myncr Vicc- Koningen in Oost- en West-Indiëil wachten<br />

myn bevelen. De ZWITZER.: De Kardinaal<br />

Protector van dc Spaanfche Kroon heeft dépêches van<br />

zyn Hof, die hy tï overhandigen wil: GENERAAL :<br />

neem ze hem af, en beitel hem op morgen; -<br />

ZWITZER : Èen half douzyn Bisfchoppen in partibus,<br />

en even zo veele Monfigiwi in nattifalibiis, willen zich<br />

niet laaten afwyzen. GENERAAL : Dat vee ! Ik ben<br />

niet te Huflft ZWITZER : De Pretendent vart<br />

Engeland begeert binnen tc komen, GEN: Zyne Prafendeerende<br />

Majefteit moet bet zich laaten welgevallenzo<br />

lang te wachten, dat ik eerst aan zyne wezenlyke<br />

Majefteit , den Koning van Spanje , deezen brief"<br />

fchryve. — ZWITZER. Een kléiné gébochgéldèEminentie<br />

ftaat beneden voor het Collegium , en komt u berichten<br />

dat zyné Paustyke Heiligheid gaarne heden<br />

met u een Conferentie wilde houden, GEN, Zvrc<br />

Heiligheid moet zich getroostendat ik eerst de Póst<br />

afvaafdïgë.' ' '<br />

Dit was de taal van den hoogmocdigen man \ In<br />

wien .die dc zwakheden van een kleine ziel êri een<br />

gemeen mensch heerschten. Hy was hoogmoedig en<br />

Opgeblazen', als hy deemoedig en befcheiden muesl<br />

zyn ; laag en kruipend , als hy een edelen trots nar!<br />

moeten tooncn. Dikwils kroop hy voor even dezelfden<br />

, die hy by andere' gelegenheden met zyn fróog^<br />

E:oed beledigde;<br />

' ' G £ Uj


100 OVER HET KARAKTER VAN DEN<br />

Hy was zo zeer met zyn Orde ingenomen , dst<br />

by geloofde dat de Roomfche Kerk zonder derzelver<br />

onderfteunhig moest inflorten , en hierop was zyne<br />

ongelooflyke hardnekkigheid gegrond , om niet de geringde<br />

verandering in derzelver Coiiftitutie voorteneemen<br />

of te gedoogen.<br />

Toen in de laatfle jaaren van de Regeering van<br />

BENEDICTUS DEN XIV., uit alle ftreeken der waereld,<br />

byzonder uit Portugal, klachten tegen dit genootfebap<br />

inkwamen, ftelde hem deeze verlichte en vreedzaame<br />

Paus met de levendigfte kleuren het gevaar voor, dat<br />

zyne Orde te wachten ftond , wanneer hy zich niet<br />

by tyds tot een hervorming fchikte. „ De machtigften<br />

onder de Monarchen , zeide hy , bieden eikanderen<br />

de hand om u te verdelgen , omdat gy de gebreken<br />

en misftappen , waarover zy tegen u gebelgd<br />

zyn , niet verbetert. De waereldlyke macht heeft<br />

reeds het vonnis tegen u uitgefproken. Gy hebt<br />

machtige vyanden in den Schoot der Kerke. De<br />

hoogere geestelykheid haat u. Dc Kardiuaalen Protectors<br />

der krooncn kunnen om de Monarchen, wien<br />

zy dienen , uwe Vrienden niet zyn. Alle Monnikkenordens<br />

zyn uwe geflaagen vyanden. Men zal eindelyk<br />

eens een uit hen op de (loei van Petrus verheffen,<br />

die uw genootfehap vcrbryzelt. Uwe grondflellingen<br />

en de geest die u bezielt , zyn al te zeer<br />

bekend. Alle tegenfland dien gy doet , dient nergens<br />

anders toe, dan om uwe machtige vyanden nog meer<br />

in het harnas te jaagen , dat zy met verdubbelde<br />

fchreden uw verderf voltooijen. Geen Paus zal u<br />

kunnen redden. Ik zelfs zou reeds het werktuig van<br />

uw verderf moeten geweest zyn, zo niet de machtigfte<br />

Monarchen my al te zeer beminden, dan dat zy<br />

met


LAATSTEN PATER GENERAAL DER JESUITEN. 161<br />

met geweld op my zouden aandringen , om de weinige<br />

dager., die ik nog te leven heb, met deeze haatelyke<br />

onderneeming te verbitteren. Ik zelfs bied myne<br />

hand tot eene loflyke hervorming aan. Gy zult<br />

nog altyd boven andere Ordens uitblinken. Doch zo<br />

eenmaal de byl den laatften flag volvoert, zult gy tot<br />

niet worden , en zo veele braaven mannen , die uw<br />

genootfehap tot cere ftrekken , zullen als verloorene<br />

fcliaapen omdwaalen, en van hartzeer vertceren."<br />

Tegen deeze vaderlyke vermaning hield RICCI zich<br />

zo blind en doof als een verftoktc Pharao. Het hielp<br />

zelfs niets tot zyne verbetering , dat de goede Paus<br />

zich op het laatst genoodzaakt zag, op het dringende<br />

aanzoek van het Portugeefche Hof, een Brevet tot<br />

hervorming' der Jefuiten aan den Kardinaal SALDANHA<br />

aftevaardigen , waarby hem het prediken en biegt<br />

hooren aldaar ontzegt wierd. Toen was het hoog<br />

tyd zich vrywillig aan een algemecne hervorming te<br />

onderwerpen. Hy zou hierdoor de vervolgingen van<br />

zyne vyanden de kragt benomen , en, zo niet in<br />

Portugal (alwaar de ondergang van zyn Orde beflooten<br />

fchcen) ten minden in andere Koningryken en Staatcn<br />

de droevigfte gevolgen vermyd hebben. Doch hy<br />

dacht altyd nog vrienden genoeg te hebben , waarmede<br />

hy de openbaare vyanden van het Gezelfchap van<br />

Jefus bedryden kon. En echter had hy uit het voorbeeld<br />

van den Kardinaal SALDANHA , die een Terfiarius<br />

van zyn orde was , moeten leeren , hoe weinig<br />

hy op de vriendfehap der Grooten bouwen konde.<br />

Hun gunst was flegts alleen op de onzekerheid van<br />

het noodlot van zyn genootfehap gegrond. Zoras het<br />

beflist was, trokken zy zich teruh, en keerden hunne<br />

Zbikn naar de wind.<br />

G 3 Was


ÏO*- - -OVER. HET -KARAKTER VAN DEN<br />

Was op BENEDiCTus DEN XIV* , ecu Paus van ge-jyke<br />

gevoelens gevolgd , zou buiten tvvyfel de hervorming<br />

, die het Portugcefche en Rourboniclje Hof zq<br />

zeer verlangden, tot Hand gekomen zyn. Doch daar<br />

de Paus RESSONICO cn zyn Staats-Secretaris TOIIRIeiANi<br />

met den Pater Generaal een gemeene zaak maakten<br />

, om de rechtmaatige vordering der gemelde hoven<br />

te wederftaan , vergenoegden deeze zich nu niet<br />

meer met een hervorming , maar drongen gcfamenlyk<br />

op de geheele verdelging van het Genootfehap<br />

aan. De tegenfland van dit zo blind als zwak driemaufchap,<br />

zette hen aan om de Jefiütcn uit alle<br />

hunne Staaten te verdryven. Schoon nu bierdoor het<br />

genootfehap van Jefus, als 't ware de armen cn beencn<br />

vvierden afgehouwen , cn haar anders zo glansryk<br />

lichhaam uit alle aderen bloedde, volhardde RICGI<br />

echter in zyn dwaazc hardnekkigheid , en tergde de<br />

vertoornde Hoven door Pauslyke brevetten en fmaadfehriften,<br />

om den doodlyken (lag te verdubbelen. Hy<br />

verleidde den Paus tot de troLlcbe Ihilla Apojhlicum „<br />

waardoor zyn Orde , ten trots van alle Monarchen<br />

der waereld, bevestigd , in alle Hukken gerechtvaardigd<br />

, en door loffpraaken tot den hemel verheven,<br />

wierd. Vast verbonden aan zyn Pauslyke Heiligheid,<br />

en vol blinden waan dat de zaak van zyn Orde de<br />

zaak van de Roomfche Kerk zelve was , beging hy<br />

met geflooten oogen de ergerlykfte buitenfpoorigheden.<br />

Hy toonde dat zyn wederbarstigheid niet op liefde<br />

tot zyn Orde, maar op heerschzugt en eigenliefde gegrond<br />

was.<br />

Zyne hulpelooze Qrdcnsbroederen, die uit Portugal<br />

en Spanje 3 uit Oost- en West - Indien, verdreeveiï<br />

v-' . . . w&t


LAATSTEN PATER OENERAAL DER JESÜITEN. ICtJ.<br />

waren, weigerde hy niet flegts een gedeelte der fchat-ten<br />

van zyn Orde , maar gedoogde zelfs niet dat de<br />

oudften en zwakflen onder hen in het Collegium te<br />

Rome en andere Steden van Italië wierden opgeno-men.<br />

Een Keulfche Jcfuit , die in de Americaanfche<br />

Gezandfchappen grys geworden was, een eerbiedwaardig<br />

en deugdzaam man, wiens naam ik vergeten heb;<br />

wierd te Rome niet minder dan broederlyk ontfaugen,;<br />

Zyn ecnigfte rykdom, dien hy in een tyd van vierentwintig<br />

Jaaren in America verzameld had ^ waren zyne<br />

fchriften over de taal en zeden der Peruaanen. Deezen<br />

werden hem, behalvcn eenige Grammaticaale werkjes<br />

over de gemelde taaie , die hy onder zyn kleed<br />

verborg, gcfamenlyk te Rome ontnomen. Ik had het<br />

genoegen hem te Florence het mcrkwaardiglte te laaten<br />

zien , en zyn kort verblyf aldaar aangenaam te<br />

maaken. Zulk een oprecht , • ccrlyk en befcheiden<br />

man, heb ik nooit onder de Jefuitcn gekend. Vrecde en<br />

welvaart zy hem , zo hy nog in leven is ! Iedereen<br />

verwonderde zich over zyne kinderlyke eenvoudigheid,<br />

die hem door zyn lang verblyf onder de Wilden eigen<br />

geworden was. Ily had alle de kerkgezangen in 't<br />

Pcruaansch overgezet , en zelfs nieuwe liederen gedicht<br />

, cn ze in de kerken der Wilden ingevoerd.<br />

In het huis van den Heer Generaal Auditeur VAN<br />

MEURS , die zyn Landsman was , zong hy ze ons<br />

met een verrukkende bevalligheid aan tafel voor : Zo<br />

arm en verlaaten hy was , toonde hy toch een buitengemeene<br />

vrolykheid van geest , en maakte zich<br />

zeer vrolyk op den dag , dat hy het geluk hebben<br />

mogt de vierde prolisfie van de gelofte van zyn Ordé<br />

te doen. Zulk een waardigen en verdienstryken man,<br />

4k zo veele duizend mylen .te water en te land had<br />

G 4 af.


I


LAATSTEN TATER GENERAAL DER JE SUITE N. IQ$<br />

les vermogt , wat tot welzyn van zyn Orde diende ,<br />

dat hy deszelfs verheffing tot het Cardinaaifchap niet<br />

ftremde. Daar,na den dood van RESSONICO , de Cardinaal<br />

GHIGI , een groote devoot van zyn Orde, reeds zo<br />

veele ftennnen in het Conclave had, moest, hy alle zyrje<br />

fchatten geopend, en alle dryfveeren hebben laaten<br />

fpeelen , om zich of van de gunst van den Cardinaal<br />

DE BERNIS , wien het Bourbonfche Hof begunstigde ,<br />

te verzekeren, of zyn party afbreuk te doen. Een<br />

man, die van de laagheid van een armen Abt tot dc<br />

hooge plaats van Staats - Minister en Cardinaal, door<br />

vrouwlyke listen gekomen was , en flegts te Romen<br />

leefde , omdat men hem van het Franfche Hof verwyderen<br />

wilde, zou ligt door den een of anderen weg<br />

omtckoopen geweest zyn. Doch RICCI was door de<br />

alte groote begunstiging van het voorige Pontificaat,<br />

en door het vooroordeel dat de Roomfche ftocl zonder<br />

zyn genootfehap niet beftaan kon , zo zeer vei><br />

blind, dat hy geen buitcngewoo.ne middelen dacht<br />

nodig te hebben , om zyn orde in ftand te houden,<br />

Hy beeldde zich in , dat het belang van het RooniT<br />

fche Hof zo inwendig in de welvaart van hetzelve<br />

was ingeweeven, dat geen Paus, van welke orde hy<br />

ook ware, in ernst bedagt konde zyn om het te<br />

vernietigen.<br />

Het gelukte den Cardinaal DE BERNIS, den Cardinaal<br />

RESSONICO , Neef van den grooten begunstiger der<br />

Jefuiten , van de party van de GHIHI aftefcheiden.<br />

Dit kostte hem niet meer dan een dofis der zoetvloeLjende<br />

welfpreekendheid , waardoor zyne gedichten zo<br />

zeer uitmunten, LORENZO GANGANELLI wierd Paus.<br />

'Er liep toen het gerucht , en veelen willen het<br />

nog hedendaags beweeren., dat GANGANELLI met dit<br />

G 5 l?e-


IOCT O V E R H E T K A R A K T E R V A N D E N ' I<br />

beding verkozen is geworden, dat hy het genootfehap<br />

van JESUS vernietigen zou. Het is wel waar , dat<br />

zeker vertrouwen, dat hy deezen wensch vervullen<br />

zou , de beweegreden der meeste Verkiesheercn was.<br />

Dan dat hy op clïr uitdruklyk beding dier keuze geplaatst<br />

js .geworden , kan even zo' weinig geloof verdienen ,<br />

als dar liet Bourbonfche Hof zich zei ven een hindernis<br />

om tot dit doel te geraaken , in den weg wilde<br />

leggen. Zulk eene bedongen keus cn een Brevet van<br />

zulk een verkooren Paus , waardoor een zo machtig<br />

genootfehap vernietigd moest worden, zou van alle<br />

kanten beftreden en krachteloos gemaakt zyn. De<br />

beproefde denkwyze van GANGANELLI was een veel<br />

zekcrer onderpand dan een formeele belofte ; want<br />

ook SÏ3CTB8 beloofde het , doch hield zyn woord<br />

niet.<br />

GANGANELLI bewees vervolgens, dat hy de (looping<br />

van het genootfehap, niet als een daartoe bedongen<br />

rechter met overylde macht , maar na een ryp en<br />

onpartydig onderzoek, voltooide. Geef my tyd oni<br />

deeze gewigtige zaak , waarover ik het befiisfend<br />

oordeel moet uitfpreeken, te onderzoeken, antwoordde<br />

hy op de dringendlte aanzoeken van liet Bourbonfche<br />

Hof. Ik ben de algemecne vader der rechtgeloovigen<br />

, byzonder der Godsdienftigen , en kan een beroemde<br />

orde niet verdelgen , zonder zulke beweeggronden<br />

, die my voor het oog van God cn de Waereld<br />

rechtvaardigen." Om geen verkeerden (tap te doen ,<br />

maakte hy een deputatie van vyf onpartydigc Cardinaalen,<br />

en eenige geleerde Prelaaten , beitelde bekwaame<br />

Advocaaten voor de zaak der Jefuiten, en maakte een<br />

formeel rechtsgeding, welkers beflisfende uitfpraak hy,<br />

als opperde Rechter, na een lang onderzoek, bekrachtigde.<br />

Dan


LAATS TEN PATER GENERAAL DER. JE SUITE N. ïaj<br />

. Dan alvoorens hy tot dc uitibraak van het vonnis,<br />

overging , vorderde hy van den Pater Generaal RICCI<br />

een algemeene hervorming van zyn orde nog eenmaal<br />

af. Doch deeze bleef by zyn ftclregel: Sint ut fuut ,<br />

nut non fint. Zulk eene hardnekkigheid ging alle paaien<br />

te huiten. Zy had veel gelykheid by de verblinde<br />

ftyfhoofdigheid van een SIMON , by de belegering van<br />

de Stad Jerufalem. De goede TITUS hood hem den<br />

vrede aan, daar Stad, cn Tempel in zyne handen<br />

waren , indien hy zich flegts met het overig gedeelte<br />

zyner Medeburgers aan de gehoorzaamheid der Romeinen<br />

onderwierp; doch hy wilde liever de Stad in<br />

pen puinhoop veranderd, cn het gantfche |oodfche<br />

Volk verdelgd zien , dan de gunst van den Keizer<br />

aauteneemen.<br />

Had RICCI het wclzyn van zyn genootfehap beoogd,<br />

zou hy het, om deszelfs volkomen ondergang afecwenden,<br />

aan eene hervorming, fehoon dezelve ook<br />

met een aaumerkelyk verlies verbonden geweest ware,<br />

onderworpen hebben; gelyk een verffandig Schipper<br />

, die geen bedenking maakt de kostbaarfte fchutten<br />

aan de woede der zee prys te geeven , om zvn<br />

lehip en leven te behouden. De Kerk zelve moet<br />

zich dc hervorming niet onttrekken, als zy van den<br />

rechten weg in de leer is. afgeweken. 'Er zyn aanzienlyke<br />

Ordcns, die zich eener hervorming onderworpen<br />

hebben. Onder deezen dekmantel goü het genootfehap<br />

zyne krachten verjongd, en allengs in het vorige*<br />

ipoor weder zyn ingetreden. Wierd het genootfehap<br />

der Jefuitcn met recht van zekere gebreken belchuldigd,<br />

zo was het billyk, dat het zich, ten minlren<br />

voor het oog van de waereld, tot eene verbetering<br />

fchikte; was het onfchuldig, zou de vrywillige aan-<br />

'' nee-


IoS OVER HET KARAKTER VAN DEN<br />

ceeming eener hervorming, ter bevestiging van de deugdzaamheid<br />

haarer grondflellingen en onfchuld gediend<br />

hebben. Een Orde , die de leiding van het Opperhoofd<br />

der Kerke wederftaat, cn onder de aanvoering<br />

van zyn eigen Overtten op den ouden weg volhardt,<br />

i-ertoont zich eene fecte te zyn , die niets minder<br />

dan het welzyn der Kerke ten doel heeft.<br />

Uit dien hoofde fprak de Pater Generaal zelfs het<br />

vonnis over zich uit, daar by tot geene hervorming<br />

verdaan wilde. Ja hy deed al wat mogelyk was, om<br />

den Paus tot vernietiging van het genootfehap aantehitzen.<br />

Daar de Deputatie der Cardinaalen bezig<br />

was, om de fchreeuwende klachten, die men tegen<br />

de Sociëteit inbragt , te onderzoeken , en deszelfs<br />

noodlot zeer naby de beflisfing was , liet hy de<br />

fchandelykllc lasterfchriften tegen den Paus uitftrooijen.<br />

Men fchilderde hem af, als eenen door Simonie verkoozen<br />

Achterpaus , als een Ticran , die den zoon<br />

van den heiligen IGNATIUS uit geene andere oorzaaken<br />

zo hard vervolgde, dan om zich van hunne goederen<br />

meester te maaken, en de Monarchen, die op<br />

hen gebelgd waren , te behaagen. Diergelykc fmaadfchriften<br />

ftrooiden de Jefuiten zelfs in de Nonnenkloosters<br />

, op dat 'er toch geen klasfe van perfoonen<br />

overig bleef, die zich niet tegen den eerlyken GAN­<br />

GANELLI verzette. Om hem van het vonnis aftefchrikken<br />

, zonden zy hem van een onbekende hand een<br />

brief toe , die niets behelsde dan de vier Letters P*.<br />

S. S. V. (Prtefio fara [ede vacante : de ,Pauslyke<br />

ftoel zal ras vacant worden.) welker beteekenis hy by<br />

het eerfte gezicht oplostte.<br />

Door dit vyandelyk gedrag zag zich de Paus gedwongen<br />

, by de bekendmaking van het Brevet, waarby


LAATSTEN PATER GENERAAL DER JESUITEN. I09<br />

by de Sociëteit vernietigd wierd , zich van zulke<br />

middelen te bedienen, van welke men zich anders<br />

flegts by te vreezene opftanden bedient. Men omringde<br />

hunne Collegiën met Soldaaten, en bezette de<br />

ftraatcn met dienaars, om alle oproer voortekomen.<br />

Zulk eene fmaadelyke behandeling moesten zo veele eerlyke<br />

mannen , die als de gevaarlyklte oproermaakers<br />

behandeld wierden , in het binnenfte van hun ziel<br />

grieven. Zy hadden dit harteleed aan hunnen onverftandigen<br />

Generaal te danken. Hy zelfs wierd als een<br />

misdaadige in den Euglenburg opgeflooten, en, naar<br />

maate van zyn gedrag, nu eens ftrenger, dan weder<br />

wat zachter, behandeld.<br />

Toen hem de Bulle van vernietiging wierd voorgeleezen<br />

, verbleekte hy, als een mensch, die een gantsch<br />

onverwacht ongeluk plotsling overvalt, en zeide: een<br />

hervorming had ik wel verwacht , maar geen volkommen<br />

vernietiging. Men heeft reden om de waarheid<br />

van dit voorgeeven in twyffel te trekken. Hoe konde<br />

hy een hervorming vermoeden , waar tegen hy zich<br />

zo dikwils verzet had ? En kan men wel denken, dat<br />

een zo uitgebreide en machtige Orde, welkers aanhang<br />

zich in alle ftanden en klasfen van menfchen uitftrekte<br />

, welkers grondbeginfels diep in de zielen der<br />

medeleden waren ingeworteld, waarin ieder man op<br />

zich zeiven voor allen, en allen voor één Honden<br />

Voor eene hervorming vatbaar ware , wanneer ze nie<<br />

van het Opperhoofd zelve, wien alle medeleden een<br />

blinde gehoorzaamheid gezworen hadden , vrywillig<br />

voorgeflagen, en zo werkzaam als oprecht bevorderd<br />

wierd ? Het verbleeken by de aankondiging van zyrt<br />

noodlot , fehynt veeleer een bewys van inWendigea<br />

wrevel en wanhoop over het plotsling verlies zyner<br />

011-


(IIÖ,,.. OVER HET KARAKTER VAN HEN<br />

onbepaalde en trotfchc hccrschzucht geweest te zyiï,<br />

In één ogenblik wierd by van den hoogen trap vatt<br />

-eene door alle wacrelddeelen verfpreidde despotieke<br />

jnacbt in de diegfte laagte geftprt. Hy, die de grootfte<br />

Monarchen der waereld trotfeerde , en een gezelfchap<br />

van zo veele duizend medeleden en Devooten<br />

wetten voorfchreef, van het machtig lichhaam afgetrokken<br />

, en in de handen van de politieke macht,<br />

die anders hem en zyne Orde gehoorzaamde! Zulk een<br />

verandering, zonder een gantfche huivering door zyii<br />

geheelen ziel te gevoelen •• hiertoe was hy veel<br />

te zwak.<br />

Daar hy van zyn waardigheid ontzet, en alle hoop*<br />

om zyn hoofd ooit weder optehelfen , verloorcn<br />

was, had hy daardoor nog ecnigen fchyn van roem<br />

kunnen verwerven, wanneer hy zich in zyn ongeluk<br />

door de deugden van een gemeen Cecstelyke had<br />

weeten te onderfcheiden. Men zou zyne bcgaaue<br />

mishagen deels aan zyne onbekwaamheid om te regeeren<br />

tocgcfchicven, deels als een noodzakclyk gevolg<br />

van de grondlicilingen zyner orde hebben aangezien.<br />

Dnch zelfs als een gemeen Gecstclyke, vertoonde hy<br />

geen lollyk karakter.-<br />

De Ordensgeestelyken zyn niet anders dan vrugtgebruikers<br />

van tycilyke goederen, die hen van vruoiiu<br />

zielen tot hun onderhoud, of tot Godsdienftig gebruik<br />

zyn toegedeeld geworden. Dc wettige Overigheid, kan<br />

ze niet tot rekeufchap vorderen, maar hen ook, ais<br />

het algemcenc wclzyn zulks vordert, of het doel der<br />

vruome fliebters niet meer bevorderd wordt, het gebruik<br />

en bezit ontneemen. Hierom had de Paus in<br />

zyne Staatcn een volkomen recht, om den Pater Generaal<br />

van de fchatten,, die men. niet zonder reden<br />


LAATSTEN PATER GENERAAL DER JESUITEN. II t<br />

in zyne Collegiën verwachtte, doch niet vond , en<br />

van alle tydlykc bezittingen , fchulden en fchuldvorderingen,<br />

rekenfchap afteëifchen ; byzonder daar hy<br />

verplicht was de Exjefuiten zyner Staaten te onderhouden<br />

, en hen alle de plichten , die met de Godsdienftige<br />

(lichtingen verbonden waren , by voorbeeld van<br />

den Godsdienst cn het ondcrwys der jeugd, te doen<br />

vervullen. Doch hy gedroeg zich in het verhooren<br />

niet anders, dan een reiziger, die, van roovers overvallen<br />

, niets overgeeft dan het geen zy hem met het<br />

piftool op de borst kunnen afperfen. Hy was dus ook<br />

als privaat - burger, een gcvaarlyk lid der Burgerlyke<br />

Maatfchappy, en dc Paus GANGANELLI had het grootfte<br />

recht, wanneer hy de voorftanders der Sociëteit,<br />

die hem om zyn veiiosfing verzogten, antwoordde;<br />

„ Men moet dit gevaarlyk hoofd alle gemeenfehap<br />

met zyn voorige leden ontneemen. Hy had geheime<br />

oorzaaken, om zo ltreng met hem te handelen, en<br />

God, die zyn rechter was, ware het bekend dat geen<br />

haat noch vooroordeel hem hiertoe aanzette."<br />

Toen PIUS DE XVüde den Pauièlyke zetel beklom y<br />

was hy wel genegen om den Pater Generaal met alle<br />

zyne medeleden in vryheid te (tellen, en verzachtte<br />

hun gevangenis. Doch zy misbruikten, door heimlyke<br />

brieven en ongeoorloofde redenen, de goedheid van den<br />

Paus, en noodzaakten hem daardoor, om ze met de<br />

voorige Itrengheid te behandelen, RICCI (lierf in \<br />

jaar 1775 in den Engelsburg, van. niemand, dan vaat<br />

de blindde Devotarisfen betreurd.


112<br />

D E<br />

Ü E R T O G V A N AL BA<br />

OP EEN ONTBYT BY<br />

C A T H A R I N A VAN Z W A R Z E N B E R G J<br />

OP HET SLOT TE RÜDOLST Atf,<br />

IN DEN JAARE 1547.<br />

Een Anecdote.<br />

jTcrwyl ik een oude Chronyk van de zestiende<br />

«euw doorbladere , (Res in Ecclefia et Politica Christiana<br />

gefta ah anno 1500 ad annum 1600 Ant. j. SOF-<br />

FING , Th. D. Rudolftad. 1676.) vinde ik de navolgende<br />

Anecdote, die , om meer dan édne reden t<br />

de vergetelheid verdient onttrokken te worden. In<br />

een Gelchrift, dat ten titel voert: Maufolea manibuS<br />

Metzelii pofita , * Fr, Melch. Dedekindo 1738. vind<br />

ik ze bevestigd: Ook kan men ze in den Addfpiegel<br />

van Spangenberg, 1. D. b. 13. bl. 445. nallaan.<br />

't Was een Duitfche Dame, uit een huis, dat reeds<br />

voorheen door heldenmoed uitgeblonken , en eenen<br />

Keizer aan het Duitfche Ryk gefchonken had , die.<br />

den gedüchten Hertog van AL HA , door haar kloekmoedig<br />

gedrag, byna had doen lidderen. Toen Keizer<br />

KAREL DE V. in den jaare 1547, na den ilag<br />

by Muhlberg, op zyn toeht naar Franken en Swaben<br />

ook door Thuringen kwam, had de Gravinne Weduwe<br />

CAT-"'


ALBA OP EEN ONTBYT BY CATHARI SCHWARSB. Ï I J<br />

CATHARINA VAN SCHWARSBURG, een gcbooren Vorftin<br />

van Hennenberg, een Sauvcgarde-brief van hem'<br />

weeten te verkrygén , dat haare onderdaanen van • dé<br />

doortrekkende Spaanfehe Arméc niets zouden te lydèri<br />

hebben. Daarentegen verborid zy zich brood, bier<br />

cn andere levensmiddelen , tegen een redelyke bctaaling 4<br />

uit Rddolftad aan de Saalbrug te laaten bezorgen,'•<br />

om de Spaanfehe troepen , die daar moesten overgezet<br />

worden , te próviandeeren. Doch zy gebruikte<br />

daarby dc voorzigtigheid , om de brug, welke digt<br />

by dc Stad was, Hl aller yl te laaten afbr'éeken, eri<br />

op een zeer verren afftand over het water te laaten<br />

flaan , opdat de alte groote nabyheid van de ftad<br />

haare roofzuchtige gasten niet iri verzoeking mogt<br />

brengen. Tegelyk wierd aan alle de ihwooners der<br />

nabuurige plaatfen , door Welke de troepen' trekken<br />

moesten , vergund , om niét hun beste huisraad op<br />

het Slot te Rudolltad te komen vluchten.<br />

Ondeftüsfchcn naderde de Spaanfehe Généraal, vergezeld<br />

van den Hertog HENDRIK VAN BRUNSWYK en<br />

deszelfs zooncn , dc ftad , en nodigde zich zelveii<br />

door een Bodê, dien hy vooraf zond, by de Gravin'<br />

Van SCHWARSBURG op een morgenohtbyt. Een zo<br />

befcheiden verzoek , aan het hoofd van een Leger<br />

gedaan , kon niet wel afgeflageit worden. Men zou.<br />

geven, wat hét huis oplèvcrdé, was het antwoord;<br />

Zyne Excellentie kon' komen , en voor lief néenien zo<br />

als hy het vond. Intusfchen vergat men' niet nog<br />

ééns aan de Sauvegarde te herinneren, en den Spaanfchen<br />

Generaal op liet hart te drukken oni dezelve<br />

wel in acht te doen neemen.<br />

De Hertog wierd by zyn komst op het Slot minzaam<br />

ontfangen aan' een welvoorziene tafel. Hy moest'<br />

HISTORIEK. IV. D. H be*


H4 ALBA OP EEN ONTEVT<br />

bekennen dat de Thuringfche Dame een zeer goede,<br />

keuken had , en de eer van het gastrecht wel ophield.<br />

Nauwlyks was men gaan zitten, of 'er kwam<br />

een Bode in aller yl binnen, die de Gravin buiten de<br />

zaal riep. Hy bragt tyding dat in eenige dorpen dc<br />

Spaanfehe Soldaaten onder weg gewekl gebruikt, en<br />

het vee van de boeren weggedreven hadden, CATHA­<br />

RINA was een moeder des volks; wat den armften<br />

haarer onderdaauen wedervoer, trok zy zich zelf aan.-<br />

Ten uiterften gebelgd over dit woordbreeken , doch<br />

echter van haare tegenwoordigheid van geest niet verlaaten<br />

, beveelt zy alle haare dicnaaren zich in aller<br />

yl en ftilte te wapenen, en de poorten van het Slot<br />

wel te fluiten ; zy zelve begaf zich weder naar de<br />

zaal , alwaar de Vorften nog aan tafel zaten. Hier<br />

beklaagde zy zich by hen in de bewceglykfte uitdrukkingen<br />

, over het geen haar zo even was aangebragt,<br />

en hoe flegt men het gegeeven Keizerlyk woord gehouden<br />

had. Men beantwoordde haar al lachgende<br />

dat dit flegts een Krygsgebruik was, cn dat men by<br />

een doortocht van Soldaaten dergelyke kleine ongevallen<br />

niet verhoeden kon. „ Dat zullen wy eens zien,<br />

antwoordde zy, vertoornd. Myncn armen onderdaanen.<br />

moet het hunne weergegeeven worden, of,by God! —.<br />

(terwyl zy dreigend haar ftemme verhefte.) Vorfteubloed<br />

voor Osfenbloed!" Met deeze korte doch bondige verklaaring<br />

verliet zy dc kamer , die in weinige ogenblikken<br />

met gewapende lieden vervuld was , welke<br />

met het zwaard in de hand, doch echter met allen<br />

eerbied, zich achter de ftoelen der vorftelyke perfoonaadjen<br />

plaatftcn , cn het ontbyt bedienden. By het<br />

inkomen van deeze ftrydbaare fchaare veranderde de<br />

Hertog van ALBA van kleur; ftom en bedremmeld<br />

0<br />

zagen


BY CATHARINA VAN SCHWARSBTfltC. ttf<br />

sagen zy eikanderen aan. Afgefheden van het leger<br />

en van een overmachtige handvaardige menigte omringd<br />

, bleef hen niets overig, dan het zich te laatent<br />

welgevallen, en de vertoornde Dame op de best mogelyke<br />

wyze te verzoenen, HENDRIK VAN BRUNSWYK<br />

herftelde zich het eerst , en brak in een fchaterende<br />

lach uit. Hy bediende zich van de vernuftige zet<br />

om het gantfche voorval een grappige keer te doen<br />

neemen, en prees de Gravin uittermaate over haare<br />

landmoederlyke zorg en mannelyken moed. Hy verzogt<br />

de Gravin zich verder niet ongerust te maaken,<br />

en nam op zich, den Hertog van ALBA, tot al wat<br />

billyk was, te bewecgen. Ook bragt hy het by den<br />

laatfte indedaad daarheen, dat hy tefftond bevel aarl<br />

het leger afvaardigde, om het geroofde Vee aan dé<br />

eigenaars zonder uitftel weer te gècvcn* Zo ras dé<br />

Gravin van de teruggaave verzekerd was, verontfchul»<br />

digde zy zich op de hoflykfte wyze by haare gasten,<br />

die zeer beleefd van haar affcheid namen.<br />

Zonder twyfel was dit het voorval, dat CATHARI*<br />

NA VAN SCHWARSBURG , den bynaam van de heldhaftige<br />

bezorgde. Men roemt nog hedendaags haare<br />

ftandvastige werkzaamheid, om de hervorming^ dié<br />

reeds in haar land door haar Gemaal den Graave<br />

IIENDRK XXXVII was ingevoerd geworden,te bevorderen<br />

, het Monnikenwezen aftefchaffen, en het Schoolonderwys<br />

te verbeteren. Veele Proteftantfche Predikanten,<br />

die om der Godsdienstwille vervolgingen hadden<br />

uitteftaan, nam zy in haare befcherming, en gaf hen<br />

onderftand. Onder deezert was zekere CASPAR AQUILA ,<br />

Predikant te Saalveld, die in vroeger jaaren de Armee<br />

van den Keizer als Veldprediker naar de Nederlanden<br />

gevolgd was , en omdat hy daar geweigerd<br />

H a had


fl6 ALBA OP EEN ONTBYT BY CHRIST. SCfïWARSB.<br />

had een kanonkogel te doopen , van baldaadige Scfc<br />

daaten in een vuurmorfier geitooten wierd, om in de'<br />

lucht gefchooten tef worden; een noodlot dat hy nog<br />

gelukkig ontkwam, omdat het kruid niet branden wilde.<br />

Nu was hy voor de tweede maal in levensgevaar ,<br />

en 'er ftond een prys van 5000 gulden op zyn hoofd,<br />

omdat de Keizer op hem gebelgd was, wiens Interim<br />

hy op den kanfel fmaadelyk had aangetast, CATHA-<br />

RINA liet hem , op het verzoek der Saalvclders , heimhyk<br />

by zich op het flot brengen, waar zy hem veele<br />

maanden verborgen hield, en met de edelfte menfchenliefde<br />

verzorgde, totdat hy zich weder zonder gevaar<br />

dorst vertoonen. Zy ftierf, van een ieder geëerbiedigd<br />

en betreurd , in het agt-en vyftigfte jaar van haar<br />

leven, en het negen-en twilttigfte van haar regecring.<br />

De Kerk te Rudolftad bewaart haar gebeente.<br />

IV. AL-


IV.<br />

A L G E M E E N<br />

M A G A Z Y N .<br />

BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE<br />

KUNSTEN,<br />

E H<br />

M E N G E L W E R K .<br />

0 3


H9<br />

DAT MEN DE SCHILDERKUNST NIET BE­<br />

SCHOUWEN MOET ALS EEN BLOOTE NA­<br />

VOLGING, DIE DOOR BEGOOCHELING<br />

WE RKT; M A AR DAT ZY,OM NAAUWKEU-<br />

RIG TE SP REEKEN, EN IN VEELE OP­<br />

ZICHTEN , IN 'T GEHEEL GEENE<br />

NAVOLGING DER ZICHTBAARE<br />

NATUUR IS, NOCH ZYN MOET;<br />

BETOOGD IN EENE REDENVOE-<br />

RING VAN DEN HEER<br />

J O S U A R E I N O L D S ,<br />

GEHOUDEN OP DE KONINGLYKE TEKEN­<br />

ACADEMIE, by de uitdeeling der pryzen, den<br />

llden Dec. 1786,<br />

M Y N E H E E R . E N J<br />

Schoonheden in de werken van beroemde meesters<br />

te ontdekken , of gebreken aantetoonen en de vorderingen<br />

van den eenen kunstenaar met den andere<br />

te vergelyken, is zeker geen gering noch onaanzieniyk<br />

deel der oordeelkunde ; en echter is dit anders<br />

niet , dan de kunst door den kunstenaar te kennen.<br />

Deeze foort van onderzoek moet noodzakelyk twee<br />

hoofdgebreken hebben; zy moet namelyk bepaald en onzeker<br />

zyn. Om de grenzen der Schilderkunst uittebreiden<br />

en haare grondregelen vastteftellen, zal het nodig zyn<br />

deeze kunst en haare grondregelen in derzelver betrekking<br />

tegen de grondregelen van die andere kunsten<br />

H 4 te


J20 REINOLDS RE DEN VOERING<br />

te befchouwen, welke, even gelyk deeze, zich hoofdzaakelyk<br />

en oorfprougkelyk tot de verbeeldingskracht<br />

bepaalen. Wanneer deeze onder eikanderen verbondene<br />

en met eikanderen vermaagfehapte grondregelen,<br />

tot zekere vergclyking famengebragt worden , zal<br />

uit deeze vergclyking een andere ontdaan ; en dit is<br />

de vergclyking van hun allen met de menfchelyke<br />

Natuur, uit welken de kunsten haare ftof ontleenen,<br />

en op welke zy haare werkingen moeten ofefènen.<br />

Wanneer deeze vergelyking der kunst met de<br />

kunst , en van alle kunsten met de menfchelyke Natuur<br />

eens met een goed gevolg gefchied is , zo zyn<br />

dc lynen , die ons' leiden moeten , zo naauwkeurig<br />

getrokken en zo vast bepaald, als zy in dingen van<br />

dien aart zyn kunnen.<br />

'Dit is de hoogde 'rang der oordeelkunde en tevens<br />

ook de zekerde , die betrekking heeft op de eeuwige<br />

en onveranderlyke natuur der dingen.<br />

Gy moet niet denken, dat ik u dit gantfche uitgestrekte<br />

veld der weeténfehappen in zyne géhéële uitgebreidheid<br />

zoek openteieggen of uw onderzoek aantebeveelen.<br />

Hetzelve LC bereiken is geheel buiten myii<br />

vermogen, en fchoon het al niet boven uw vermogen<br />

zyn mogt, hetzelve volkomen te verdaan, wanneer<br />

het u in zyn geheel en volkomen werd voorgelegd; zo<br />

vcreischt toch mogelyk de hoogde graad der oordeelkunde<br />

zekere oefening in doordenken en aftrekken, die<br />

jiiet wel met de bezigheden, waarin een werkend kunstenaar<br />

leeft, noch met de denkwyze, die in hem heerfchen<br />

moLt , bedaan kan. Ik toone u deeze dingen<br />

flegts aan , opdat , wanneer gy kritifeert, (en allen<br />

die naar zeker plan werken, kritifeeren, meer of minder)<br />

het volgens waarc grondbeginselen doen moogt,,


OVER DE SCHILDERKUNST, 121<br />

en dat , offclioon gy niet altyd een groote reize<br />

doet, echter die reize, welke gy doet , ten minlten<br />

volgens den rechten weg doen nioogt.<br />

Ik merk, als een eeuwige grondwet aan, welke aar.<br />

alle kunsten, met die waarvan wy in deeze reden-?<br />

voering fprceken , gemeen is , dat zy alleen op twee<br />

vermogens onzer ziele bepaald werken moeten , de<br />

yerbccldingskragt en het gevoel,<br />

Alle ïhepriën, die het wagen, de kunst te leiden<br />

of te bepaalen naar grondregelen , die wy verkeerd<br />

redelykc noemen, en die wy ons naar eene onderftel-r<br />

ling van dat geene ontwerpen , wat redelykerwyze<br />

het onderwerp of middel der kunst zyn moet, afgefcheiT<br />

den van derzelver bekende eerde werking op de verbeeld<br />

dingskragt, moeten valsch en bedriegelyk zyn. Want<br />

hoe ftoüt dit ook beweerd moge fchynen , de verbeeldingskragt<br />

is hier. de zetel der -waarheid. Wordt<br />

de verbeeldingskragt getroffen, zo is het befluit kort<br />

en goed opgemaakt. Wordt zy niet getroffen , zo is<br />

de redeneering valsch , omdat het oogmerk niet be-^<br />

reikt is ; want de uitwerking zelve is de toetsflccn ,<br />

en de eenigfle toetsflccn der waarheid en van de, werkzaamheid<br />

der middelen.<br />

'Er is in 't gemeeije leven, even gelyk in de kunst,<br />

zekere, fcherpzinnigheid, die het gezond verftand in<br />

geenen deele tegenfpreekt, en welke boven ieder toer<br />

yallige oefening van het vermogen der ziele , welke,<br />

hein deeze richting geeft, verheven is. Deeze fcherpzinnigheid,<br />

of fnelle blik der ziele wacht niet op den<br />

langzaamen tred eener regelmatige opvolging van befluiten<br />

, maar fnelt op eens , door een foort van;<br />

yaardige befchouwing, ten befluite. Een man, die dit<br />

H 5 . «iel-


ÏC2 REINOLDSREDENVOERING<br />

zielvermogen bezit , voelt en erkent de waarheid ,<br />

offchoon het niet altyd in zyn magt ftaat, den grond<br />

daarvoor optegeeven, omdat hy zich niet op alle Moffen<br />

, die zyn gevoelen begunstigen, bezinnen, en dezelve<br />

betoogen kan ; want 'er kunnen zeer veele en<br />

zeer ingewikkelde befchouwingen by elkander zich vereenigen<br />

en eenen grondregel voortbrengen , die wel<br />

uit kleine en niet veel beteckenende deelen ontftaat,<br />

doch in een groot famenftcl van zaaken , van welke<br />

hy afhangt , is ingevlochten; de waare indruk echter<br />

blyft altyd vast verkleefd in onze ziele.<br />

Deeze indruk is het gevolg eener ondervinding, die<br />

wy door ons gantfche leven heen hebben opgedaan ,<br />

die wy bycenbragtcn of inzamelden , zonder dat wy<br />

regt weeten hoe of wanneer. Doch deeze masfa van<br />

enkel. op zich zclven gemaakte befpiegelingen, wy mogen<br />

ze dan verkregen hebben vanwaar het ook zy ,<br />

zal over de reden de overhand behouden , die, hoe<br />

fterk zy ook ergens in eenige byzondere gevallen zyn<br />

mag , vcrmoedelyk echter Ilegts een eenzydigen blik<br />

op het voorwerp werpen zal; en de gang onzes levens<br />

zo wel als der kunst, moet, over het geheel , van<br />

dit vernuft , dat tot een tweede gewoonte geworden<br />

is, geregeerd worden; cn het is een geluk voor ons,<br />

zulk een voorraad van baar geld te hebben , daar wy<br />

ons altyd van bedienen kunnen. Waren wy genoodzaakt<br />

in ieder byzonder geval theoretisch te handelen<br />

, zo zou ons leven ten einde en de kunst een<br />

onding zyn, eer wy tot de uitvoering kwamen.<br />

Hierom dunkt my dat onze eerfte gedachten , dat<br />

is de werking , welke ergens een zaak by haare eerfte<br />

verfchyning op onze ziel heeft , niet vergeten , maar<br />

juist daarom, omdat zy de eerften zyn , zorgvuldig<br />

bc-


OVER. DE SCHILDERKUNST. 12$<br />

bewaard moeten worden. Doet de kunstenaar dit<br />

ïiiet, zal hy ligt gevaar loopen om zich zelvcn te bedriegen<br />

, het zy door een eenzydige beredeneering of<br />

door een koele befchouwing van die eerfte vuurige gedachten<br />

, welke vermoedelyk , niet'uit grilligheid of<br />

jn haast , (gelyk hy zich in 't vervolg zou kunnen<br />

fnbeelden) maar uit de volheid zyner ziel vloeiden ,<br />

welke hy met den gantfche vollen voorraad van menigvuldige<br />

ondervindingen,van het geen fcy gezien heeft,<br />

of die in zyn. gedachten kwamen, verrykt heeft. Deeze<br />

gedachten gaan in zyne tekening over , zonder dat<br />

hy zich ergens eener infpanning bewust is. Doch is<br />

hy niet op zyne hoede , zo kan hyze zo lang weder<br />

overzien en verbeteren , totdat hy het geheel op een<br />

alledaagfche gedachte gebragt heeft.<br />

Dit is fomtyds de uitwerking van dat geene, waarvoor<br />

ik u wenschte te waarfchouwen, namelyk tegen<br />

een ongegrond mistrouwen op onze verbeeldingskracht<br />

en ons gevoel, die wy dikwils aan een kleine partydige<br />

, bepaalde , beredeneerende Theorie en zekere<br />

grondregelen opofferen , die op dc teekening , welke<br />

wy voor ons hebben , toepasfelyk fchynen ; daar wy<br />

daarentegen die algemeene indrukfelen in acht moesten<br />

neemen, welke de verbeeldingskragt ontfangt, en waarin<br />

de waare grondbeginfelen van het gezond verfland<br />

gewikkeld, en , onder de uiterlyke gedaante van een<br />

foort van zeer gemeen gevoel , als verborgen liggen.<br />

Het verftand moet ongetwyffeld op het einde alles<br />

bellisfen; voor het tegenwoordige hebben wy nodig<br />

te weeten, wanneer het verftand voor het gevoel<br />

wyken moet.<br />

Ik heb reeds dikwils gefprooken van die laage gcilachte,welke,<br />

Sommigen van de Kunst hebben,waardoor<br />

zy


Ï24 R E I N O L D S R E D E N V O E R I N &<br />

zy ze tot een bloote navolging bepaalen. Nu-moetik<br />

'er nog byvoegen , dat deeze bepaaling zo ver gaan -<br />

kan, dat zy de kunst tot een bloote proeve, en 011gefchikt<br />

maakt, om als een wetenfchap behandeld te-,<br />

worden , waardoor alleen ieder kunst zekere waarde,<br />

en omvang krygt. Doch een gcpasten grond voor<br />

een wetenfchap te vinden , is geenszins dezelve be-"<br />

paaien of gemeen maaken: en hiervan heeft men eenvoldoend<br />

voorbeeld in dc vorderingen, welke de Proefondervindelyke<br />

Natuurkunde gemaakt heeft. Vooral,<br />

moet ik u waarfchouwen tegen een valsch redeneerend<br />

fyftema, dat zich op een eenzydige befchouwing den<br />

zaaken grondt. En ik doe het deste meer, omdat<br />

deeze bepaalde Theoriën , die met de armhartigfte en<br />

eljendigfte uitvoering zo dikwerf gepaard gaan, en die<br />

men juist daarom zo gaarne aanneemt, haaren oorfprong<br />

niet in bekrompen Verftanden, maar in dwalingen, of<br />

mogelyk in kwalyk begrepen verklaaringen van dat<br />

geene beftaan , wat van groote cn aanzienlyke naamen<br />

komt. In dit geval worden wy niet door ons ge T<br />

voel , maar door een verkeerde befchouwing op den<br />

dwaalweg gebragt.<br />

Wanneer een man als PLATO van de Schilderkunst<br />

als een louter naboozende kunst fpreekt, en beweert,<br />

dat on6 vermaak daarin beftaat, dat wy de waarheid<br />

der navolging opmerken cn erkennen, zo dunkt my<br />

dat hy ons door een eenzydige en partydige Theorie<br />

op ('en dwaalweg brengt. In zulk een bekrompen,<br />

eenzydige en in zo verre valfche befchouwing der<br />

kunst, heeft de Cardinaal EEMBO kunnen goedvinden<br />

zelfs RAPHAEL uittetekenen , wien onze eerbied dea<br />

iaam van Godlyk geeft.<br />

Van hetzelfde gevoelen is POPE in zyn Graffchrift<br />

op


OVER DE SCHILDERKUNST. I25<br />

Op GODFRIED KNELLER , waar alle lof enkel en alleen<br />

op navolging uitloopt, in zo verre zy een lbort van<br />

begoocheling is.<br />

Ik zou myn tyd wel hefteed achten, indien ik, op<br />

de eene of andere Wyze, iets kon de toebrengen, om u<br />

een juist en bepaald begrip te geeven van de voorwerpen<br />

uwer naarfpoortngen werking; want, offchoon<br />

de beste Critici ten allen tyde dit fonderling gevoelen<br />

verworpen hebben, zo weet ik echter, hoe veelcn altyd<br />

zeer geneigd zyn om het weder te omhelzen , omdat<br />

het zo eenvoudig en natuurlyk is, als men het oppervlakkig<br />

befchouwt.<br />

Vergunt my derhalven , u eenige gedachten over<br />

dit onderwerp voortedragen, en u een wenk te geeven<br />

, die u op een gevoelen brengen kan, dat ik voor<br />

het waare houde, namelyk, dat men de Schilderkunst<br />

niet alleen niet als een navolging moet befchouwen ,<br />

die door begoocheling werkt, maar dat zy, om naauwkeurig<br />

te fpreéken , en in veele opzichten, in 't geheel<br />

geene navolging der zichtbaare natuur is , of zyn<br />

moet.<br />

De Schilderkunst moest mogelyk even zo vreemd<br />

zyn van de gemeene begrippen der navolging, als dé<br />

verfynde burgerlyke maatfehappy, waarin wy leeven,<br />

van den ruuwen ftaat der Natuur ; en van dc geenea<br />

die hunne verbeeldingskragt niet gevormd hebben ,<br />

(en dit is zeker het geval van het grootfte deel der<br />

menfchen) kan men zeggen , dat zy, ten opzichte<br />

Van de Kuriften, nog altyd in deezen ftaat der Natuur<br />

leeven. Zulke lieden zullen de nabootzing altyd den<br />

voorrang geeven boven die voortreflykheid, welke in<br />

een ander eene bekwaamheid van ziel vertoont , die<br />

zy niet hebben. Doch aan de zulken moet een Schilder


•izé R EI N O L D S R E D E N V O E R I N, C<br />

der zich even weinig bekreunen , als een Zedenleeraar<br />

de ftrydige pointen der Zedclecr aan de inwooners'<br />

van Nieuw-Holland, of den oever van den Ohio ter<br />

bcflisfing zou voorleggen.<br />

Het is alleen van den laagften fiyl der KumTen, het<br />

zy men van de Schilderkunst, Dichtkunst of Muziek<br />

ipreeke , dat men in een gewoonen zin zeggen kan,<br />

dat zy door het natuurlyke bevalt.<br />

De hooger vlugt deezer Kunst beeft, gelyk wy by<br />

ondervinding wecten, gecne werking op geheel ongevormde<br />

zielen. Deeze verfynde fmaak is het gevolg<br />

van opvoeding cn gewoonte. Van Natuur hebben wy<br />

alleen eene bekwaamheid, om deeze verfyning te ontvangen,<br />

gelyk zy ons eene buigzaamheid gegeeven<br />

heeft , om ons aan dc regelen en inrichtingen der<br />

burgerlyke Maatfchappy te onderwerpen en dezelve<br />

pptevolgen: cn in zo verre, en niet verder, kan men<br />

Zeggen, dat deeze fmaak ons natuurlyk is.<br />

Uit het geene ik gezegd hebbe, kan de Kunftenaar<br />

zien, wanneer hy raad cn oordeel by zyne Vrienden<br />

zoekt, hoe nodig het is, dat hy hun karakter, fmaak,<br />

ondervinding ca geest van waarnceming in de kunst<br />

kennc.<br />

Een onweetend man zonder opvoeding, mag, even<br />

gelyk de bediller van A P E L L E S , de juiste voorüelling<br />

van een fchocn wel verslaan, of, om iets hooger te<br />

klimmen, even als MOLIÈRES meid, over het natuurlyke<br />

in het laage komiek wel oordcelen ; doch ecu<br />

Criticus in den hooger fiyl der Kunst, moet diezelfde<br />

verfynden fmaak hebben, als de Kunftenaar zelve<br />

in zyne werken vertoont.<br />

Om dit door een parallel met andere Kunften optehtlderen<br />

, zal ik door eenige voorbeelden toonen,<br />

dat


OVER DE SCHILDERKUNST» 127<br />

dat zy, zo wel als onze eigen Kunst, de bekrompen<br />

denkbeelden van vertooning der Natuur , en dc<br />

bekrompen Theoriën dié uit deeze kwalyk begreepen<br />

grondbeginfels ontftaan zyn , verwerpen , en dat zy<br />

alleen met het verftand te raadc gaan, 't welk ons<br />

leert, niet wat flegts navolging is, namelyk eene natuurlyke<br />

voorltelling van een gegeven voorwerp, maar<br />

dat geen wat de verbeeldingskragt natuurlyker wyze<br />

verrukken moet, voorteftellen. En mogelyk kan men<br />

geen beteren weg tot deeze wetcnlchappen bewandelen<br />

, dan door deeze foort van Analogie. De een zal<br />

wederkeerig de waarheid op de andere werpen en ze<br />

bevestigen. Dit tegen eikanderen befchouwen kan ook<br />

nog dat voordeel hebben, dat de Kunftenaar, geduurendc<br />

dat hy zich met de befchouwing van andere<br />

Kunften verlustigt, het zich tot een gewoonte maakt,<br />

om de grondftellingen deezer Kunst op zyn eigen overtedragen,<br />

die voor zyn geest altyd tegenwoordig zyn ,<br />

en waarop hy alles kan toepasfen.<br />

De Kunst ontftaat in gecnen decle uit eene eigenlyke<br />

of, iudividueele Natuur als haar model, en is van<br />

een onmiddelbaar verband met dezelve zo zeer verwyderd,<br />

dat 'er verfcheidene Kunften zyn, die, volgens<br />

haaren aart, 'er een volkomen afwyking van<br />

zyn.<br />

Dit is zckerlyk niet zo doorgaans waar in de Schilderkunst<br />

als in de Beeldhouwkunst. Wy noemen onze<br />

eerfte grondbeginfelen in de ruuwe gemeene natuur ;<br />

wy volgen getrouwlyk na wat wy voor ons zien.<br />

Doch zo ras wy in een hooger kring komen , befchouwen<br />

wy deeze bekwaamheid van navolgen , fchoon<br />

zy de eerfte is, die wy ons eigen maaken, in gecnen<br />

deele als den hoogftcn graad der volkomenheid.<br />

De


i£8 KEINOLDS REDEKVOÉRINÓ<br />

De Diclukunst houdt zich aan dat zelfde zielsvermogen,<br />

het zelfde gevoel, als de Schilderkunst, doch verfchilt<br />

alleen van haar in middelen. Beiden komen zy<br />

daarop neder, om zich naar alle de natuurlyken neigingen,<br />

cn naar ieder trek der ziele te richten.<br />

De Natuur der Dichtkunst en haar beftaan zelve<br />

berust op de vryheid, die zy neemt, om van de daadelyke<br />

Natuur aftevvyken , om een natuurlyke trek<br />

door andere middelen te bevredigen, die men door<br />

ondervinding evenzo toereikende gevonden heeft, oni<br />

zulk eene bevrediging te velfchaflêh. Haar taal is iil<br />

den hoogden graad kundig, haare woorden zyn afgemeeten<br />

, in 't kort zodanig als de menfchen niet<br />

fprecken, noch ooit gefproken hebben. Deeze maat<br />

mag dan zyn zo als ze wil, zesvoetig, of eenig ander<br />

foort van Griekfehe of Ilomeinfche , gcrymdc of<br />

rymclooze vacrfen ; zy zyn alle even vreemd van de<br />

Natuur, en een geweld dat wy de gemeene taal aandoen.<br />

Wanneer wy deeze kundige Wyze , om onze<br />

gevoelens medetedeelcn , ingevoerd hebben , vinden<br />

wy nog een ander prineïpiam in de menfchelyke ziel,<br />

naar welke het werk moet ingericht worden, waardoor<br />

het nog kundiger wordt en nog verder van de<br />

gemeene Natuur afwykt; fchoon deeze afwyking het<br />

werk Ilegts nog volkomencr maakt. Dit principium<br />

nu is het gevoel van gevoeglykheid, van famenhang,<br />

van eenheid en zclfdandighcid; een gevoel dat wezenlyk<br />

in de menfchen ligt, en daarom moet bevredigd<br />

worden. Wanneer wy dus eens een taal en maat<br />

hebben aangenomen , die men in de gemeene fpraak<br />

des levens niet vindt, zal het nodig zyn, dat het gevoel<br />

zelf in dezelfde betrekking, boven de gemeene<br />

Natuur verheven is , opdat de deelen onder elkandfren


OVER. DE SCHILDERKUNST*. 120<br />

Ten harmoniecren , en een eenvormig geheel te voor-<br />

fchyn kome.<br />

Om dos met dit algemeene fyftema der afwykiirg<br />

van de Natuur te beftaan , en wel famentehangen,<br />

moest ook de wyze, op welke de Dichtkunst ons oor<br />

bereikt, de toon, waarin zy gefproken wordt , even<br />

zo verre van de gemeene taal vcnvyderd zyn, als de<br />

woorden, waaruit het gedicht is iamengefteld.<br />

Dit brengt ons natuurlyk op de gedachte , cm<br />

onze ftem door de kunst te moduleeren , 't welk, dunkt<br />

my , in het Recitatief van de Opera den hoogden graad<br />

der volkomenheid bereikt heeft ; even gelyk men vermoeden<br />

mag ) dat dit het geval was met het Chorus<br />

van de Tooneelfpelen der Ouden;<br />

En fchoon de hevigfte driften, de vinnrgfte fmart,<br />

ja het gevoel van den dood zelve, dOor het gezang Of<br />

het Recitatief wordt uitgedrukt , zou ik toch den<br />

•^eenen voor een ongefchikten Criticus houden , dre<br />

het daarom verwerpen wilde, omdat het onnatunrlyk<br />

is.<br />

Gezang, Inftrumcntaal-Muzick, Dichtkunst, cn een<br />

goede uitvoering op het tooncel , zyn, fchoon ik ook<br />

ieder byzonder neeme , eigenlyk geenszins natuurlyk.<br />

Wanneer echter onze zinnen en onze vcrbeeldingskragt<br />

op haar vergast worden, dan is 't met i%<br />

ondervinding , en gevolgelyk ook met de reden overeenkomftig,<br />

(vermits de eene met de andere in verband<br />

Haat en op haar betrekking heeft,) dat wy gelykerhand<br />

door deeze vereeniging der Dichtkunst, der Muziek, en<br />

van de voorftelling op 't tooneel kunnen vergast worden ,<br />

wanneer 'er nog daarenboven ook zekere toevallige<br />

pracht en zwier bykomen , ingericht , om de zinnen<br />

iler aanfehouwers te treffen.'<br />

. ,»ESCH. LETT. IV. D. I 7,p


130 R E IN 0 L D 5 REDENVOERING<br />

Zal nu de Reden cns in den weg loopen, en onszeggen<br />

dat wy geen vermaak moeten fcheppen in dat<br />

geen, waarin wy toch weeten dat wy genoegen vinden ,<br />

en ons verhinderen de volle werking van deeze vercenigdc<br />

infpanning der Kunst' te gevoelen ? Dit is, wat ik<br />

onder het Quidlibet audendi &c. van den Dichter en<br />

Schilder verdaan zou ; zy durven alles ftout ondcrneemen<br />

; want wat kan ftouter zyn clan de regels en<br />

het doelwit der kunst door een verecniging van middelen<br />

te bereiken, van welke geen een zyn oorfprong<br />

in de eigenlyke natuur heelt?<br />

Slaaffche navolging is dus ten minden niet nodige<br />

Alles - wat te gemeen is , of op dc een of andere<br />

wyze ons aan dat geene herinnert wat wy dagelyks<br />

zien cn hoorcu, kan men in den hoogeren kring der<br />

Kunst, bet zy Dicht-, of Schilderkunst, niet brengen.<br />

De ziel moet, gelyk SHAKESPEAKE zegt, over de<br />

onwetendheid van het tegenwoordige heen, in voorlcdene<br />

eeuwen gedeept worden. Wy neemen een anderen<br />

cn een hoogeren rang van wezens aan, en met<br />

deeze weezens moet alles, wat wy in ons werk brengen<br />

, famenhangen. Van zulk eene uitvoering, onder<br />

deeze omdandigheden, vinden wy in de Romcinfchc<br />

én Florcntynfche Schooien voorbeelden genoeg. Hun<br />

ityl is door dit middel boven alles verheven , cn dc<br />

omtrek der Kunst zelve is even door deeze middelen<br />

uitgebreid geworden.<br />

Wy ontmoeten dikwils gewigtige en groote voorwerpen<br />

, waaraan zich de Kundenaars van een andere Schooi<br />

gewaagt .hebben. Deeze , fchoon voortreflyk in een langere<br />

klasié, werkten naar dezelfde grondbeginfelen als<br />

hy gemeene voorwerpen , en daar zy niet bcdagten^<br />

of niet wisten, dat zy van een ander vermogen der ziel<br />

•go


OVER DE SCHILDERKUNST» l^i<br />

gebruik moesten maaken, zyn zy ten uiterften in hef<br />

belagchelyke gevallen..<br />

Het Schildery , dat ik thans op het oog hebbe ,<br />

is de Offerande van Iphigenia door JAN STEEN , een<br />

Schilder , van welken ik anders dikwils gelegenheid<br />

gehad hebbe met roem te fpreeken. En zelfs in dit<br />

Schildery , welks voorwerp geenszins voor zyn genie<br />

gefchikt was , is natuur en uitdrukking; maar de<br />

troniën zyn zo alledaags en gevolgdyk zo gemeen ,<br />

en het geheel met zo veel zwier van zyde en fluweel<br />

overlaadcn , dat men byna zou moeten denken , dat<br />

de Schilder het voorwerp opzetlyk een burksque gedaante<br />

had willen geeven.<br />

Voorbeelden van diergeJyk foort vindt men menigvuldig<br />

in dc Dichtkunst. Men hcrinnerc zich zekere<br />

ftukken uit HOBBES overzetting van HOMERUS , en men<br />

onthoudt ze enkel en alleen om de laagc en gemeene<br />

fpreckwyzen , die zo wonderlyk affreeken by dc gedachten,<br />

die hadden moeten uitgedrukt worden, cn,<br />

met den ftyl van het Origineel.<br />

Op de zelfde wyze kan men de andere takken' der<br />

kunst nagaan, die, by vergclyking, van laager foortf<br />

zyn. Men kan in werken van die foort het zelfde<br />

onderfcheid tusfehen den laagcn en hoogen ltyl maaken<br />

; en zy behouden haaren rang in die betrekking,<br />

waarin zy van de gemeene natuur min of meer »£«<br />

wyken en het tot een voorwerp van haar ftudie ge*<br />

maakt hebben , de verbeeldingskragt van den aanfehou-'<br />

wer door zodanige middelen te treilen , welke by<br />

uitneemendheid aan die kunst eigen zya , welke ü|<br />

de fchoolen niet waargenomen , niet geleerd, noch?<br />

geoefend wordt.<br />

Moet ons oordeel door een bepaald, gemeen , on-<br />

I * ge"


*3* RElN'OLDS REDÈNVOERÏtfO<br />

'geleerd , of veeleer kwalyk geleerd, verftand geleid<br />

worden ; dan moeten wy een portrait van DENNER ,<br />

of van iemand anders , die tot zekere hoogte komt,<br />

boven dat van een TITIAAN of VAN DYK den voorrang<br />

geeven , of eerr landfchap van VAN OER HEYDEK<br />

boven dat van TITIAAN of RUBBENS; want deeze zyn zekerlyk<br />

een veel naauwkcuriger voorftelhng der Natuur.<br />

Dat wy (ons een geziclrt verbeelden , dat met alls<br />

mogelyke waaTheid iri een Camera obfcura is voorgeftetd,<br />

en het zelfde gezicht gefchilderd, door een groot<br />

kunstenaar ! Hoe klein en bekrompen' moet het eene<br />

in vergclyking met het andere fchynen , fchoon het<br />

voorwerp hetzelfde is. Het tooneel is hetzelfde ,<br />

maar de wyze van voorftelling is verfchillend. Hoe<br />

veel grooter zal nu diezelfde kunstenaar fchynen ,<br />

wanneer het hem geoorloofd is , zo wel de (tof re<br />

kiezen , als zyn ftyl te verhoogen. Even ge­<br />

lyk NICOLAAS POUSSIN, verplaatst Iry ons in de landftreeken<br />

van het Oude Rome , met alle de voorwerpen<br />

, welke ons een geleerde opvoeding zo dierbaar<br />

en belangryk maakt; of hy gelykt een SEBASTIAAN<br />

BOURDON, die ons tot de duistere oudheid der Egyp-<br />

tifche Pyramiden voert, of een CLAUDE LE LORRAIN,<br />

wanneer hy ons tot de zagte rust der Arcadifche toeneclen<br />

of het land der Feëen leidt.<br />

De Landfchapfchilder in deezen ftyl en met zulk<br />

eene uitvoering , zendt , even gelyk de Historifche<br />

Schilder , de verbeeldingskragt te rug naar de tyden<br />

der Oudheid, en noodigt, even gelyk de Dichter, de<br />

^dementen met zyn voorwerp te fympathifeeren ; de<br />

Wolken mogen dan betrokken heenvloeijen , gelyk by<br />

TITIAAN en SALVATOR ROSA; of van de ondergaande<br />

35on verguld worden , gelyk by CLAUDE ; de besgen<br />

:<br />

» mo-


D7ER DE SCIULDERKUNST. I33<br />

-ficgen dan ftyl zyn of zich in een zagte gloojing<br />

verliezen ; de takken zyner boonjen mogen op eens<br />

cn in rechte hoeken uit den ftain voortfpruiten , of<br />

alleen met een zagte afwyking op eikanderen volgen;<br />

aüc deeze omstandigheden brengen het haare toe tot<br />

het algemeene karakter van een werk , het zy dan<br />

van dc üerlyke of verhevene foort.<br />

Hierby kunnen wy nu nog het groote middel van<br />

lieht en fchaduwe voegen , waarover de kunstenaar<br />

een volle macht heeft, die hy veranderen cn verplaatfeu,<br />

verminderen en vermeerderen kan , nadat het<br />

voor zyn hoofdoogmerk het best is , cn zy het<br />

uaauwkeurigst aan het hoofdidée van zyn werk beantwoorden.<br />

Een Landfchap, dus uitgevoerd onder den invloed<br />

van een Dicliteriykeu Geest, moet boven de gewoone<br />

en gemeene gezichten even zo zeer verheven zyn, als<br />

MILTONS Allegro en Ptnferofo boven een koude Profaifche<br />

vertelling of befchryving verheven is. En zulk<br />

een Schildery moet een fterker indruk op de ziel maaken<br />

, dan de weezenlyke tooneelen, wanneer zy voor<br />

ons liggen, maaken zouden.<br />

Wanneer wy andere kunsten befchouwen, zullen wy<br />

hetzelfde onderlcheid, dezelfde verdeeling in twee<br />

klasfen bemerken , waarvan ieder onder den invloed<br />

van twee verfehillende beginzels werkt , waarvan de<br />

eene de Natuur volgt, de andere aan de Natuur eene<br />

afwisfeling geeft , eu fomwylen geheel van haar afwykt.<br />

Het tooneel , waarvan men zegt , dat het ons de<br />

fpiegel der Natuur voorhoudt, bevat beiden in zich.<br />

Hoe natuurlyker het gemeene blyfpel of een klugt<br />

is , des te beter. Even zo is het met den laagea


Ï34 REINOI.DS REDENVOTERING<br />

ftyl der Schilderkunst. Maar het hooger blyfpel<br />

haakt , naar myn gedachte, even zo weinig naar navolging<br />

(in zo verre namclyk navolging een begoocheling<br />

zyn moet) en verwacht even zo weinig, dat de<br />

aanfchöuwer zich verbeelden zal , dat de gebeurtenisfen<br />

, die daar voorgefteld worden, werkelyk voor<br />

hunne oogen geleideden, als RAPHAC'L in zyn Cartons<br />

of POUSSIN in zyn Sacramenten verwachten, dat wy,<br />

ook flegts voor een oogenblik, gelooven zullen , dat<br />

de figuuren , welke zy daar nedergoochclen , wezen^<br />

lyke perfoonen zyn.<br />

13y gebrek van deeze onderfcheiding komen zo veel<br />

verkeerde oordeelvellingen voort. Men pryst RAPHAÜL<br />

wegens natuur cn begoocheling, die hy zekerlyk niet<br />

had , en die hy even zo zeker nooit zogt; en onze<br />

groote Toneelfpeeler GARRICK werd met dezelfde onkunde<br />

door zyn Vriend FIELDING geprezen , dia<br />

denkelyk iets zeer zinryks dacht te doen , als hy in<br />

een zyner Romans (voor het overige een werk van<br />

groote verdienden) een onkundig mensch invoert, die<br />

GARRICKS voorde-ding'in een tooneel van Hamlet voor<br />

wezenlykheid hield.<br />

Een weinig nadenken moet ons overtuigen , dat in<br />

dit gantfche tooneel niet een eenige omdamügheid is,<br />

welke den aart der begoocheling heeft, SIIAKESPEARS<br />

en GARRICKS verdiende in dergclyke tooneelen is van<br />

een geheel anderen en hoogeren aart.<br />

Dan wat de onrechtmaatigheid van dit gewaande<br />

Compliment nog vermeerdert, is dat ook de beste<br />

theatraale voordelling aaironweetende lieden, die nooit<br />

voorheen een tooneelfpel gezien hebben , nog veel<br />

onnatuurlyker voorkomt , dan hen , die gewoon zyn<br />

ssodanigc noodige a'fwykingcn van de Natuur, als da<br />

Kunst


OVER DE SCHILDERKUNST. I35<br />

Kunst noodzakclyk maakt, mede in rekening te brengen<br />

en intefebikken.<br />

In theatraale voorttellingen moeten wy zeer veel<br />

aan de plaats toegceven, waarin de voorltelling ge-<br />

1'chied, de lichten , het gezclfchap, dat wy aan alle<br />

kanten zien , en de tooneelen die open voor onze<br />

oogen veranderd worden. Ilierby komt nog de taal<br />

in rymlooze vaerfen , waarby het gewooue Engelsch<br />

veranderd wórdt, terwyl dit Engelsch zelf nog zeldzaam<br />

voorkomen moet , wanneer Hamlet , wanneer<br />

Deenen , cn het gantfche üeenfche Hof het fpreekt.<br />

Uit alles moeten wy overzien en infehikken; doch<br />

even daarom, dat wy het infehikken, houdt alle begoocheling<br />

op. Nu wceteu wy, dat hoe hagen, onweetender<br />

en gemcener een mensch is, hy deste minder<br />

deeze dingen wil over het hoofd zien , en hoe<br />

minder hy door eene navolging kan begoocheld worden;<br />

die dingen , waarin het tooneel tegen natuur en<br />

.waarfchyulykheid zondigt , en die wy verfchoonen of<br />

over het hoofd zien, liggen juist binnen de kring van<br />

den 011 ge vormden mensch.'<br />

Myn oogmerk is hier niet in alle die gevallen te<br />

trecden , waarin de theatraale voorltelling onnatuurlyk<br />

is ; doch ik moet aanmerken, dat zelfs de uitdrukking<br />

van hevige hartstóchten niet altyd in die<br />

maat voortrcllyk zyn kan , waarin zy natuurlyk is ;<br />

want (le tooneclfpceler kon mogelyk zulk een fchrik<br />

en zulke onaangenaame gewaarwordingen in zyne aanfchouwers<br />

verwekken , dat het cveuwigt verlouren<br />

raakte, waardoor ons vermaak opgehouden wordt, en<br />

dat in onze ziel het overwicht heeft. Gcvolgelyk kun-<br />

-jien geweldige verdraajingen , een ysfelyk gekerm ,<br />

tnz. hoe fterk ook het .gey^hgpi jaogt, en hoe natWJ<br />

I 4 tuur-


ï 3


OVER. DE SCHILDERKUNST. 137<br />

;-yk dc aanleg van een tuin een kunst is, of deeze benoeming<br />

verdient , een afwyking van de Natuur ;<br />

want, zo deeze kunst , gelyk veele denken , daarin<br />

herbond , dat zy alle fchyn van kunst, of ieder fpoor<br />

van menfchelyke handen daaruit verbannen wilde ,<br />

was het niet langer een tuin.<br />

Immers fchoon deeze kunst, als „ een voordeelig<br />

gekleedc Natuur " befchreven wordt , (en in zeker<br />

opzicht is zy dit ook , en veel fchooncr en gefchikter<br />

voor de menfchen dan de rauwe Natuur) is<br />

echter deeze zo gekleedc Natuur niet verder een<br />

voorwerp voor het penfeel van den Schilder , gelyk<br />

dit alle Schilders van Landfchappcn weetcn, die zich<br />

gaarne aan de Natuur zelve houden , en ze volgens<br />

de grondbeginfelen van haar eigen kunst kleeden ,<br />

welke zeer verre van de grondbeginfelen der Tuinkunst<br />

afwyken , en zelfs dan , wanneer zy van dc<br />

beste en meest goedgekeurde foort , ja zodanig zyn,<br />

gelyk ze de Landfchapfchilder zeifin de aanlegging<br />

zyner gronden , en voor zyn liefhebbery , volgen<br />

zou.<br />

Ik heb zo veele voorbeelden byeengebragt , als my<br />

voor de verfcheidene pointen noodig ibheen , die ik<br />

u in deeze redenvoering tot een verdere beoefening<br />

wilde aanbeveelen. Uw eigen gedachten kunnen ze<br />

nu verder leiden , en u het gebruik leeren , dat mea<br />

van dc Analogie der kunsten maaken kan , zo wei<br />

als ï-ui de hepaalingen , die wy by het gebruik deezer<br />

Analogie moeten in acht neemen , cn die een<br />

ieder ,<br />

gen. Wy hebben 'er geen woord voor j het is de kunst van,<br />

een Ktnt s van een Brom enz.<br />

15


IjS REINOLDS REDENVOERING<br />

ieder, welke de verfcheidenheid van veele haarer grond-<br />

ilellingen volkomen vcrlïaat , zelf vinden moet.<br />

Het doelwit van alle deeze kunsten is, indrukfels te<br />

maaken op' het gevoel cn dc verbeeldingskragt. De na-<br />

bootzing der natuur bereikt dikwils dit oogmerk; ibm-<br />

wylen egter valt het kwalyk uit, en iets anders komt<br />

'er in de plaats. Hierom dunkt my, dat de waare toets-<br />

ftecn van alle werken der kunst is, te onderzoeken,<br />

niet alleen of zy een waare navolging der Natuur<br />

zyn , maar of zy aan het doel der kunst beantwoor­<br />

den , dat is, of zy een aangenaam gevoel in de ziel<br />

verwekken! ••' >'•'. •'< u*v Ixj


© V E R D E S C H I L D E R K U N S T . 13^<br />

iëïwyzen met een goed gevolg op dc verbeeldingskracht<br />

je werken , dan dc. Bouwkunstenaars gewoonlyk kennen.<br />

Ik zal my niet by dc werking ophouden , welke<br />

een algerneene Symmetrie en juiste betrekking moeten<br />

voortbrengen, door welke het oog vergast wordt, even<br />

geiyk het oor door de .Muziek; maar wil alleen daarby<br />

blyven ftüftaan, dat de Bouwkunst zekerlyk veele<br />

grondftellingen met de Dicht- en Schilderkunst gemeen<br />

heeft. *fcflb*8A M'U B.-.V ïfbner si,y. .f'-fhüfT -*,CI<br />

Onder de eerfte cn gewlcltógfte deezcr grondbeginfelen<br />

rcekene ik dit , dat de Bouwkunst op de verbeeldingskragt<br />

werkt door hulp van aslbciatie der<br />

denkbeelden. Zo vinden wy , by voorbeeld, (daar<br />

wy van natuure zekeren eerbiel hebben voor de<br />

oudheid) zeker vermaak in die foort van gebouwen ,<br />

welke oude zeden en gewoonten in onze gedachten<br />

terug roepen , gelyk dc adelyke Slooten van Ridders<br />

en Loenlieercn zyn. Om deeze reden kiest de Schilder<br />

cn Dichter zo dikwils Toorcns en Daaken (*) in<br />

de compoütie zyner Idcaalifche Landfchappen; en aan<br />

even deeze om Handigheden moeten wy het grooteudeels<br />

toefchryven dat 'er in dc gebouwen van VAN BRUGGEN ,<br />

die zo wel een Dichter als Bouwmeester was , meer<br />

trekken van vcrbeeldingskragt, dan men in de werken<br />

van iémand anders zal aantreden, zich opdoen. En hierin<br />

ligt de grond van die werking , welken veelen zyner<br />

gebouwen op ons hebben, niettegenftaandc de gebreken „<br />

'ieuaasimimm& iwurww , nyi hctn:& :Jc HOS ïstflie<br />

:}iu Jioon lïbliibS sb JJW .nsbaab nsag jr.b HOIVIIHH^.<br />

'*) Towers and Batticments —-— naar het Frangch : des<br />

tours des creneaux.<br />

Toners and Battkinents it fees.<br />

•Bofom'd high in tufied trees.<br />

Milton, l'Allegro.


\jtp RÏINOLDS REDENVOERmo<br />

die men veelen derzelven met recht verwyt. VA?T<br />

BRUGGEN nam , om zyn doelwit te bereiken , verfcheiden<br />

grondftellingen vtn de Gothifche Bouworde<br />

aan, welke, oflchoon niet zo oud als de Griekfehe,<br />

echter voor onze verbeeldingsBacht meer van de oudheid<br />

heeft; en met de verbeeldingskracht heeft de<br />

kunstenaar toch meer te doen, dan met de befliste<br />

waarheid.<br />

De Barbaarfche pracht van die Afiatifche gebouwen,<br />

welke de Heer HODGES heeft uitgegeven, zullen<br />

mogelyk op gelyke wyze den een of ander Bouwkunftenaar<br />

— niet als modellen ter navolging, maar<br />

tot een wenk voor de compolitie en algemeene werking<br />

dienen; gedachten, waarop hy nooit zou gevallen<br />

zyn.<br />

Het is, gelyk ik reeds gezegd heb, een gevaarlyke<br />

en gewaagde zaak , de grondregels van de eene kunst op<br />

een andere toetepasfen; of ook flegts in één voorwerp<br />

de verfcheiden manieren van dezelfde kunst te vereenigeu,<br />

wanneer zy uit vcrfchillende grondregels voort-»<br />

Ipruilen. De gezonde regelen der Griekfehe Bouwkunst<br />

moeten niet ligt vaardig opgeofferd worden. Van dezelven<br />

aftewyken, of 'er iets bytevoegen, is , even als een<br />

afwyking van, of byvoeging tot de regelen van andere<br />

kunsten, flegts aan groote geesten geoorloofd, die de<br />

menfchelyke natuur volkomen kennen, en befliste meesters<br />

in alle combinatiën van hun eigen kunst zyn,<br />

Het zou niet kwaad zyn, wanneer Bouwkunftenaars<br />

fomwylen dat geen deeden, wat de Schilder nooit uit<br />

het oog moest verliezen ; namelyk de toevallen zich<br />

ten nutte te maaken, derzelytr leiding te volgen, ert<br />

ze te bewerken, liever dan altyd aan een ontworpen<br />

plan getrouw te blyven. Her. gebeurt dikwils , dat<br />

men,


OVER DE SCHILDERKUNST» ütï<br />

men, op verfcheiden tyden, van wegens het nut of<br />

vermaak, byvoegzcls aan huizen bouwt. Zulke gebou*<br />

wen verliezen de regelmaatigheid , doch zy krygen<br />

daardoor fomtyds een meer fchildcrachtig aanzien, dat,<br />

naar myn gedachte, ecu Bouwkunitcnaar in een origineel<br />

plan, met goed gevolg kan opnecmen, wanneer<br />

het niet al te zeer met de welvoeglykheid ftrydig is.<br />

Menigvuldigheid en verfchcidenheid is in alle andere<br />

Kunften, die voor de verbeelding werken, een fchoonbeid<br />

en voortreflykheid; waarom ook niet in de<br />

Bouwkunst ?<br />

De gedaante en kromtens van de ftraatcn van Londen<br />

en andere oude fteeden zyn door toeval ontftaan,<br />

zonder plan of oogmerk; doch zy zyn daarom<br />

Voor de geenen die 'er doorgaan of ze beziet, niet<br />

minder aangenaam. Indien integendeel de Stad naar het<br />

regelmaatig ontwerp van CH. WREN gebouwd ware,<br />

zou de werking eer van een onaangenaamen aart geweest<br />

zyn , gelyk het in eenige nieuwe deelen van<br />

London het geval is. De eenvormigheid kon ligt<br />

vermoeijen , en een kleinen graad van weerzin verwekken.<br />

Ik maak geen sanfpraak op de kennis der Bouwkunst<br />

*n haare deelen. Ik oordeel nu van de kunst alleen<br />

als Schilder. Wanneer ik van VAN BRUGGEN in de taai<br />

van een Schilder fpreeke, denk ik in de taal onzer<br />

kunst van hem te fpreeken. Om dus van VAN<br />

«RUGGEN in de taal van den Schilder te fpreeken,<br />

heeft hy de oorfpronglykheid van vinding , verltond<br />

bet licht en fchaduwen wel, en bezat groote bekwaamheid<br />

in de compofitie. Om zyn voorgrond of hoofdvoorwerp<br />

te onderfteunen , plaatfte 'er hy twee of<br />

drie groepen voor; hy verftond volkomen zyn kunst<br />

in


142 KEINOLDS REDliN VOKRINC-<br />

in liet geen zo zwaar in de onze is , de behandeling,<br />

namelyk van den achtergrond, waardoor dc tckeuiug<br />

of vinding zich op het voordceligst opdoet. Wat in<br />

een Schildery dc achtergrond is, is in de Bouwkunst<br />

de grond zelve, waarop het gebouw geplaatst wordt;<br />

en geen Kunftenaar zorgde meer daarvoor dat zvn<br />

werk niet ruuw of hard mogt fchynen; dat wil zeggen<br />

het fprong niet op eens uit den grond op, zonder<br />

verwachting en eenige voorbereiding.<br />

Dit is een tol, welke de Schilder aan den Bouwhunftenaar<br />

fchuldig is , die als een Schilder componeerde,<br />

cn die ter belooning zyner verdienden van<br />

de vernuftigfte geesten zyner tyd gelaakt wierd ,<br />

welke de grondregelen der compofitie in de Dichtkunst<br />

niet beter verilonden dan hy, en die weinig<br />

of niets van dat geen wisten, wat hy volkomen verftond,<br />

de algemccne leidende grondbeginfelen der Bouwen<br />

Schilderkunst»<br />

Zyn noodlot was dat van den grooten PERRAULTV<br />

Beidcn waren voorwerpen van dc moedwillige fpotterny<br />

eener geleerde party, cn beiden hebben eenige<br />

der fchoonfte gedenkreekens nagclaatcn, die tot opden<br />

huidigen dag hun beider vaderland tot fieraad<br />

ftrekken: dc FACADE VAN DE LOUVRE , LIENIIEKM cir<br />

GASTLE HOWARD (*).<br />

Alles te famen genomen, dunkt my, dat het voorwerp<br />

en doel aller kunften is , de natuurlyke onvolkomenheid<br />

der dingen te vergoeden, cn dikwils dc<br />

ziel vermaak te verfchaiTen doer de fchepping en<br />

voorftelling van wezens , die nooit anders dan in de<br />

Verbeeldingskragt haar beftaan hadden.<br />

Ieder<br />

(*) Buitenplaatfea vaa den Hortpg Tan Martborwgk es<br />

Mylord Garlisle.


OVER DE SCHILDERKUNST. 14*<br />

Ieder ftaat toe, dat daaden en gebeurtcnisfen ,hoe zeer<br />

zy ook den gefchiedjchryyer verbanden mogen , geen<br />

macht over den Dichter of Schilder hebben. By ons<br />

moet de gefchiedenis naar deeze hooge begrippen der<br />

kunst zich richten cn vlcijen. En waarom? Om dat<br />

deeze kunften, in haaren hoogften ftyl namelyk , niet<br />

met ruuwe en grove zinnen te doen hebben , maai'<br />

met zekere begeerte, met zekere wensch der ziele, met<br />

zekere vonk der Godheid, die wy hv ons hebben, en<br />

die ongaarne den dwang en bepaaling der waereld<br />

duldt, die ons omringt.<br />

Zo veel als onze kunst van deeze vonken der Godheid<br />

heeft, juist zo veel waarde • • • ik had byna<br />

gezegd, Godlykhcid, vertoont zy; en die gecnen onzer<br />

Kunftcnaarcn , die dit onderfcheidsteeken in den<br />

hoogften graad bezitten , krygen daardoor den heerlyken<br />

bynaam van Godbjk.<br />

QVE 8.


144<br />

OVER DEN TOON DER GEZELLIG? II El D'«<br />

(Uit het Hoogdtiitsch van GARVE.)<br />

CVICERO geeft in zyn boek over de monschlykc plichten<br />

eenige voortreilykc lesfen voor het gefprek. Met<br />

weinige woorden geeft hy het onderfcheid op , het<br />

welk tusfehen hetzelve en de openbaare redevoeringen<br />

plaats hcefté Hy. beweert met recht, dat de regelen ,<br />

welke de grammaticaale zuiverheid der taaie, en het<br />

redenkundige der gedachten bctrelfen, aan beiden gemeen<br />

zyn: dan hy geeft evenwel te gelyk te kennen,<br />

dat dat gecne, wat eigcnlyk welfprcekcndhcid heet j<br />

dat geene, waardoor dc redenvoering van een mensch<br />

moet bchaager. of treilen, in den omgang anders zyn<br />

moet , dan voor de Rechtbank of voor den Raad.<br />

De openbaare redevoering heeft altyd iets van den<br />

Schooltoon (*), het gefprek moet den toon der gezelligheid<br />

hebben. Men begeert den laatften thans ook<br />

in!<br />

(*) Ik wil door bet woerd Schooltoon geen verachtelylc<br />

ïievendenkbeeld uitdrukken. Ik vind maar geen ander woord,<br />

om het onderfcheid duidelyk aantetoonen , hetwelk ik daar.<br />

by denke. Ily is op zyn rechte plaats, daar, waar<br />

het op een grondig en volkomen onderwys aankomt, — de<br />

eenige pasfende ; hy is vatbaar voor eene groote voortreflyk-<br />

heid , hoewel niet Voor dezelfde bevalligheid , als de tegen-<br />

overgeftelde. Hy is eindelyk voor het grootfte gedeelte dö'<br />

myne. Konde het my dus wel invallen , om denzelven ge­<br />

heel en al te verwerpen? Het gefprek is niet tot onderzoe­<br />

kingen bepaald i en de voordrage, aan hetzelve eigen, ksiï<br />

zeer dikwerf niet beftaan met de grondigheid dte hy ver-<br />

eiseht. T


OVER PÊN TOON DER GEZELLIGHEID. gig<br />

in gefohrifton. Waarin beftaat dezelve , en welken<br />

zyn de voorrechten , die deiizelven zoo aangenaam<br />

maaken?<br />

1. ) De Schooltoon is zwaarmoedig; hy onderzoekt,<br />

doorgrondt alles : de onderwyzer houdt den geencu<br />

waarmede hy fpreekt , voor ouwectenden; hy wil hen<br />

omtrent het geheel onderrichten.' Daarom begint hy<br />

van dc eerde grondbeginfelen af, daat niets over ?<br />

gaat dap voor dap voort, outwykt gecne zwaarigheid ,<br />

houdt den fehakel der denkbeelden vast; De toon'<br />

van' het gefprek is ligt, gemaklyk, yloejjcnde. De<br />

goede gezelfchapper hopdt de perfoonen, die hy aan?<br />

fpreekt , voor ondervveezen; en wil alleenlyk enkele<br />

punten van dc zaak aanroeren , waarover hy byzonderlyk<br />

heeft nagedacht, of waaromtrent hy betefe berichten<br />

heeft; Hy iaat dus het bekende weg , of<br />

roert hetzelve flechts kortlyk aan. Hy blyft by<br />

geen voorwerp tot vermoeijens toe daan; hy vermydt<br />

dat geene , wat eene grootere infpanning vereischt ;<br />

en delt daar tegen dat geene, wat hy zegt, in zulk<br />

een licht, dat het zelfs voor het gemeende verdand<br />

duidelyk is. Hy fpreekt tevens tot de verbeelding,<br />

tot de hartstochten: doch al weder niet, pm dezelve<br />

in hevige duurzaame bewcegingen te brengen , maar<br />

om ze dechts ligtelyk te treffen en aan te doen.<br />

2. ) Gemeen, dichterlyk, geleerd , zie daar de drii*<br />

foorten van dyï , van manier van denken, van redenecringe!<br />

Wat deezen op zekere Wyze verëcnigt,<br />

de vermenging van grondige gedachten, met bevallige<br />

maar niet verre gezochte zinnebeelden, en eene zeer<br />

Verdaanbaare eenvoudige manier Van voordel; dit<br />

maakt den rechten toon uit der goede gezelligheid.<br />

Hy die in gezelfchap noch het verdand, noch dc<br />

ÏESCH, LEIT; IV. D.' K ver*


I46 OVER DEN TOON DÉR GEZELLIGHEID»<br />

verbeelding bezig houdt, is verveelend: wie met opzet<br />

en onafgebrooken fchildercn of onderwyzen wil ,<br />

wordt laf en fmaakloos.<br />

3.) Alles , wat den fehyn heeft, als of het met<br />

móeite is uitgewerkt, en met het oogmerk gekoozen,<br />

om te behaagen of verwondering te verwekken, komt<br />

zeer naby aan de fchoolfche gemaaktheid. Het gefprek<br />

is eigenlyk daartoe beftemd, om over tegenwoordige<br />

belangen of voorvallen van het werklyk leven<br />

te fpreeken. Alles,bygevolg, wat men zegt, moet<br />

fchynen, doof andere dingen veroorzaakt, niet door<br />

ons opgezocht te zyn. Zoo zyn de geestige invallen<br />

alleenlyk alsdan van eenen goeden gezelligen fmaak,<br />

wanneer ze niet zyn voorbereid, maar op hetzelfde<br />

oogenblik , uit het geen anderen gezegd hadden , of<br />

uit het geen in het gezclfchap was voorgevallen, ontdaan.<br />

Op gelyke wyze moet de redeneering , het<br />

verhaal, het leerryke en het bevallige altyd door de<br />

gelegenheid als geroepen worden.<br />

Het gefprek is daardoor onderfcheiden van eene<br />

uitgewerkte redenvoering of gefchrift, dat het zynen<br />

eigen gang gaat , dien niemand der fpreekenden kan<br />

bepaalen of vooruitzien. Aan den eenen kant veröorloft<br />

elk zich, om door gemaklyker aaneenfchakelingen<br />

van de eene ftoffe tot de andere over te gaan, dan hy<br />

in een voordel zich zoude veroorlooven , het welk door<br />

hem opzichzclven gedaan wierd: aan den anderen kant<br />

is de verfcheidenhcid der menfchen van eikanderen, ten<br />

opzichte van het verband , waardoor zy hunne denkbeelden<br />

aan eikanderen knoopen, niet minder groot ,<br />

dan ten aanzien van hunne denkbeelden zeiven; en de<br />

orde in de voorwerpen van het gefprek, welke uit<br />

alle deeze verfehillende aaneenfchakelingen der fpreekenden


OVER DEM TÓÖN DER GE2EU.It.HElD"." I47<br />

keilden is iamengefteld, verkrygt daardoor dus iéts eigen<br />

deftigs en zonderlings. De goede gezelfchapper<br />

zal zich door deezen gang van het gefprek mede laaten<br />

wegfleepefi: overal, waar hetzelve heenen leidt,<br />

eenige bloemen of vruchten wecten te vinden; maar<br />

het èvciiwel niet met opzet, althans niet zoodanig,<br />

dat men het merkt , daa'r heenen trachten te leiden,<br />

waarna hy het reeds gcfchikt had.<br />

4.) Gemaklykheid en vloeibaarheid in de redeneeringe,<br />

een rykdorri van goede , ongezochte uitdrukkingen,<br />

inzonderheid het eigen woord, eh de fnelheid<br />

, em hetzelve op het eerfte öogenblik te treffen,'<br />

dit zyn vereischteh van éeneii góeden gezelligeri re'defiaar.<br />

Alle andere fchoonheden van dén ftyl mist<br />

men in het gefprek niet; eenigen berispt men zelfs,<br />

omdat zy juist te veel voorbereidingé aantoohen :<br />

andere bieden zich van zelve aan, en wel gèduurig<br />

met en by die dcnkbeêldcn, waarby zé pasfen.' Evenwel<br />

is 'ér gepastheid van üitdrukkinge noodzaaklyki<br />

Met deeze is de beknoptheid verknocht; want, wanneer<br />

men het rechte woord gevonden hééft, dan heeft:<br />

men 'er niet meerder nodig , Om' zyne denkbéeldert<br />

duidelyk te maaken : voorts dc eénvoudigheid; wanc<br />

men poogt gcwoonlyk dat géene doof ficraaclen en<br />

bloemen te vervullen , wat 'ér aan dé gepastheid der<br />

tiitdrukkinge ontbreekt: —•— Dit alles nu is een<br />

gevolg van een vaardig geheugen; van eene verbeeldingskracht<br />

, dewelke zich dè beelden der zaaken,<br />

waarover gefprookèn wordt , duidelyk eh leevendig<br />

voorflclt; (want hoe meer aanfchou'wend cn duidelyk<br />

het denkbeeld is , hetwelke Wy willen uitdrukken,<br />

zoo' veel te eerder vallen ons de rechte woorden' daar<br />

K 2 toé


148 OVER DEN TOON DER GE2ELLIGHEID.<br />

toe by;) van eene opmerkzaamheid , welke zich niet<br />

W verftrooijen of in de war brengen; het is einden<br />

lyk een gevolg van oeffeninge en menigvuldigen omgang<br />

met befchaafde.en welfpreekcnde menfchen. Ook<br />

komt hier de vrypostigheid te ftade. Elk mensch<br />

fpreekt vloeijender , wanneer hy zonder befchroomdheid<br />

fpreekt. Zodra dus eenige hartstocht de gevvoone<br />

fchroomvalligheid van een mensch verdryft ,<br />

wordt hy aanftonds welfpreekender, de gang van zyne<br />

denkbeelden rasfer, het voorftel daarvan gepaster,<br />

Hy fehynt met de vrypostigheid nieuwe bekwaamhe<br />

den gekregen te hebben.<br />

5. ) Enkele redeneering zonder voorbeelden , zonder<br />

verhaal van gebeurde zaaken, heeft altoos een<br />

fchools aanzien. Het byzondere en individueelc maakt<br />

bet voorwerp van het gefprek uit, niet het algemcefie.<br />

Zelfs de Schryvers , die deezen toon naavolgen,<br />

fpeclen altoos op Anecdotes en voorvallen vau hunnen<br />

tyd en plaatfe. Niemand deed zulks meer dan<br />

yoLTMRE : en zyne gefchriften hebben een gedeelte<br />

van hunne bevalligheid hieraan te danken. Alles<br />

wordt daardoor treffender , bekwaamer om nieuwsgierigheid<br />

of declnceminge te verwekken, wanneer hetzelve<br />

op den perfoon van den leezer, of van hen,<br />

met dewelken hy zeer bekend is, en wanneer het op<br />

hunnen tcgenwoordigen toelland , eene onmiddeibaare<br />

betrekking heeft.<br />

6. ) Vrolykheid en eene goede luim behooren mede<br />

tDt den aangenaamen toon der gezelligheid : echter<br />

altoos eene zachte , opgeruimde , geenszins gerucht<br />

maakende vrolykheid. Alles , wat te veel gedruis<br />

maakt, wordt laag en gemeen. Doch 'er moet<br />

een


OVER. DEN TOON DER GEZELLIGHEID.<br />

een aanleg tot genoegen in het geheele gefprek doorftraalcn<br />

; en wanneer 'er dan van tyd tot tyd flikkeringen<br />

van fpeelend vernuft en niet beledigende fcherts<br />

doorfchieten: dan is dit de manier van onderhoudinge<br />

, welke den omgang van den mensch voor anderen<br />

het aangenaamfte maakt,<br />

K 3 KORT


15C<br />

KORT BERIGT WEGENS HET L E V E N EN DE<br />

SCHRIFTEN VAN DEN ABT OLIVET.<br />

(Uit het Engelsch.')<br />

"josEPH TIIOULIF.R CLIVET , Mede - Lid van de Franfche<br />

Akadcmic , was op den 13de.11 van Lentemaand<br />

des jaars 1682 te Salins geboren , afdammende van<br />

een waardig en aanzienlyk gedagt. Dc zorg voor<br />

zyne opvoeding trok reeds vroeg zyns vaders oplettendheid<br />

; een voorregt waarvan men fn de deden<br />

yeeltyds verdoken is wegens de beletfels van bezigheden<br />

, of ook wegens eene gewoonte, welke meest<br />

in zwang gaat , van naamlyk de jeugd te laaten onderwyzen<br />

door vreemden, die zelden voorbeelden by<br />

hunne lesfen voegen. Zyne neiging tot de letteroefeningen<br />

ontwikkelde zig fpoedig : hy had naauwljks<br />

zyne eerde loopbaan geëindigd , of hy ging onder<br />

de Jefuiten , onder wier orde hy eenen Oom had ,<br />

die wegens zyne geleerdheid beroemd was. De Republiek<br />

der letteren heeft de vermaardde autcuren te<br />

danken aan deeze gecstlyken , welken het niet voor<br />

laag of beneden hunne waardigheid hielden, dc opvoeding<br />

der jeugd tot een gedeelte hunner bezigheid<br />

te maaken.<br />

Ilier doorliep de jonge OLIVET het tweede perk der<br />

weetenfehappen. De eerde poogingen van zyn vernuft<br />

waren der dichtkunst toegewyd ; maar de Kerklyke<br />

welfnreekendheid beloofde hem gewigtiger roem, weshalven<br />

hy daartoe overging. Dewyl egter zyn fmaak<br />

hier niet volkomen toe neigde , dapte hy 'er weder<br />

af


HET LEVEN EN SCHRIFTEN VAN DEN ABTOLIVET. I5I<br />

af om zig geheel overtegecven aan de befchaafde<br />

letterkunde en wysbegeerte. CICERO was de Schryver<br />

die zynen yver meest bezig hield; hy kon nergens<br />

eene mildere bron van zedekunde en goeden fmaak<br />

vinden.<br />

De bepaalde en levendige trek , dien hy tot de<br />

letterkunde liet blykcn , zou hem t'eenigcr tyd den<br />

Jefuiten dierbaar gemaakt hebben. Met genoegen merkten<br />

zy het aangroeien zyner talenten , die zy vervvachtten<br />

dat met ter tyd hunne orde luister zouden<br />

byzetten. Doch de vermoeienis en de onderwerping<br />

aan de Godsdienftige tugt verveelden OLIVET. In den<br />

ouderdom van drie - en dertig jaaren brak hy de banden<br />

die hem opgeflooten hielden, 't Is egter niet<br />

peer dan billyk te verklaaren, dat geene zugt tot een<br />

wild of weelderig keven ecnig deel bad in 't befluit,<br />

welk hy nam om de Jefuiten te verlaaten. De begeerte<br />

naar onafhanglykheid en rust was het voornaamfte<br />

beweegmiddel , welk hem deed afftappeu van<br />

de ftrengheid en 't bedwang der Monnikcntugt. Dog<br />

zo zedig als afkeerig van baatzugt zynde , had hy ,<br />

eenigen tyd voor dat hy de Jefuiten verliet , geweigerd<br />

, zyne neiging tot de letteren aan eene zeer<br />

vleiende hoop optcölferen. Toen men hem naamlyk<br />

met de opvoeding des Prinfen van Asturië wikle<br />

belasten, wees hy die post van de hand, niettegenftaande<br />

zy hem den weg tot zyn fortuin openzette.<br />

De Republiek der letteren was door burgerlyke oneenigheid<br />

verdeeld , toen de Abt OLIVET te Parys<br />

kwam. Het berugt gefchil wegens den voorrang deroude<br />

of laatere auteuren ten aanzien der verdienden ,<br />

werd indien tyd over en weer wakker bepleit. Elke<br />

party had beroemde mannen voor zig, bekwaam om<br />

K. 4 hun»


t%Z Ê»RÏ&t AVE&feNS HET LEVEN EN<br />

hunii» zaak mét kragt te vérdcedigen. feöiLEftu eit<br />

RACINE, die hét vbrHüft van HOMERUS cn PINDARUS ,<br />

als door èrfnis , verkreégeh hadden , fielden 'er eenè<br />

éér In, hunne meesters voóftefiaan. De geleerde<br />

Mevrouw DACLER deed het zelfde. De berispers dei;<br />

oudheid eh voorftanders van hunne eeuw waren TE-<br />

RASSON , FÓNTENELLE en DE LA MOTTE. ?<br />

t Is ÏCtS<br />

aartttierklyks, dat dc laatflc, fchoon hy geen Grieksch<br />

verftond j egter de .//iade van HOMERUS iii 't<br />

Fransch vertaalde. Onkundig in de oudheid , ontzag<br />

hy zig evenwel niet , haare agtbaare lieraadeh aanteranden,<br />

niet eene foort van woede en r'aazcrny, waarvan<br />

men zelden een voorbeeld gezien heeft. Onbekwaam<br />

om door redekavelingen en bewyzen te overtuigen<br />

, zogt hy door geestige wonderfpreuken en<br />

valfche onderftellingen te verbaazen. De Abt OLIVET<br />

was in Haat , döor zyn goed oordeel cii door de<br />

geleerde yerbindtcnisfen , die hy met JHJET , MAU-<br />

CRÓIX , den Prefideut BOUIIIER en Vader f SOURNEüfftte<br />

had aangegaan , zig voor de befmetting der<br />

twistzugt te behoeden.<br />

De Franfche taal werd thans zyn cenig voorwerp 1<br />

zyne gewoone bezigheid. Ily bevlytigde zig dezelve<br />

in den grond te leeren kennen, door het naarstig doorbladeren<br />

van de beste auteurén. Aan deeze omftandigheid<br />

heeft het publiek te danken, dat hy een vertaaier<br />

geworden is. D c<br />

vertaalingen, uitgekomen op<br />

den naam van M. DE MAUCROIX , waren van zyne<br />

hand. De lof, dien hy verwierf, was zo uitneernend,<br />

dat de Franfche Akademie hem in 't jaar 1723<br />

in haar genootfehap aannam, FATIAN had niets toegebragt<br />

om hem tot deeze eer te Verheffen ; want<br />

bp den tyd zyner bevorderinge was hy niet te Parys,<br />

maar


DE SCHRIFTEN VAN DEN AIST ttMÜÏ, Ï53<br />

maar te Befancon , Werwaards hy vertrokken waS,<br />

om zynen vader de laatfte pligten van kinderlyke liet<br />

de te bewyzen.<br />

By Zyn wederkomst te Parys beviytigde zig de Abt<br />

.-,m een Werk uittegeeven , welk den eertitel , hem<br />

opgedraagen , kon regtvaardigen. Diensvölgens kwam<br />

in 4 jaar 1726 zyne vertaaling van een der Philofophifche<br />

werken van CICERO in 't licht, en was zodra<br />

niet van de pers, of werd erkend voor een groot<br />

meesterftuk, Welk eene zuiverheid! Welk eene fraaiheid<br />

! De vader der oude Romeinfche rederykkunst<br />

kon, indien hy in de Franfche taal gefchreewn had-,<br />

geen keuriger of bekwaamer uitdrukkingen gekoozen<br />

hebben. Deeze uitvoering was niét alleen agtenswaardig<br />

om de zuiverheid van taal , maar tevens om het<br />

oordeel, de geleerdheid en philofophic, doordraaiende<br />

in de noten en aanmerkingen , waarmede het werk verrykt<br />

was.<br />

In 't volgende jaar gaf de Abt zyne vertaaüng van<br />

de Philippica van DEMOSTHENES , en van CICERO'S<br />

Redevoeringen tegen CATILINA uit. Met ongemeen<br />

genoegen werden deeze werken ontvangen , gelyk ze<br />

waarlyk verdienden. Dc manlyke en deftige fmaak<br />

van den Abt lieten hem niet toe te vervallen in die<br />

zugt tot gedwongene ficraaden, welke TOURREIL<br />

oneer aandoet, Nimmer week hy af van de eenvoudige<br />

en onopgepronkte bevalligheden der natuur.<br />

De Historie der Franfche Akademie door PELISSON<br />

wagttc 'naar een vervolg. Deeze taak nam de Abt<br />

OLIVET op zig, beginnende zyn verhaal met het jaar.<br />

1652, en eindigende met het jaar 1700. Hy venneerderde<br />

zyns voorgangers werk ook met byvoegfels en<br />

aanmerkingen , waarin hy de veranderingen, die in<br />

K 5 &


154 BERIGT WEGENS HET LEVEN EN<br />

de Akademifche gebruiken plaats gehad hadden , aanwees<br />

, en eenige byzonderheden , door PELISON uit<br />

onvolmaakte Memoriün befchrceven, ophelderde. Zyn<br />

werk was in twee deelen gefplitst , vervattende het<br />

eerfte dc Historie der Akademie , en 't laatfte die<br />

van haare leden.<br />

Dc fehitterende eeuw van LODEWÏK DEN XIV. ,<br />

zo vrugtbaar in werken van een altoosduurenden<br />

roem , had haare uitmuntendheid nog niet aan den<br />

dag gelegd door een gefchrift, opgefteld tot bepaaling<br />

en nafpeuring van de gronden der Franfche taal, om<br />

tot een gids voor redenaars en dichters te kunnen<br />

ftrekken.<br />

't Was om deeze rede, dat de Abt OLIVET befloot<br />

Zyne landslieden te verryken met eene verhandeling<br />

over de Franfche profodie , waarin hy zeer gelukkig<br />

gedaagd is. IJy he.ft , in dit werk aanwyzing gedaan<br />

van de rykdommcn der Franfche taal , van de<br />

fchoonheden , waarvoor ze gefchikt is , en van de<br />

regelen, die zig van zeiven aan een man van vernuft<br />

opdoen , indien hy door fmaak geleid wordt. Men<br />

kan egter niet ontkennen, dat de fchrandere Abt wel<br />

wat te fterk op zyn eigen taal verliefd was , en dat<br />

'er te veel enthudasmus doordraait in 't geen hy 'er<br />

\an zegt.<br />

Op de verhandeling over de profodie, volgde fpoe-<br />

-fiig eene vertaaling van CICERO'S Tufculan* Disputatlones<br />

; en omtrent dien tyd Melde het Hof van Engeland<br />

den Abt het vervaardigen van eene zwierige<br />

uitgaave der werken van CICERO voor. De hoop op<br />

geldgewin had geen vat op hem ; hy ondernam egter<br />

het nazien van CICERO , maar niet op de aanfpooring<br />

Van 't Engelfche Hof. Hy droeg aan den Dauphin<br />

op


DE SCHRIFTEN VAN DEN ABT OLIVET. I^J<br />

pp 't geen voor den Hertog van Cumberland ontworpen<br />

was.<br />

De grondige kennis , die de Abt van de Romeinfchc<br />

auteuren had, weerhield hem niet van een naauwkeurig<br />

onderzoek der Franfche Schryveren. De werken<br />

van RACINE cn BOILEAU voldeedcn hem in den<br />

hoogften graad. Overtuigd, dat zy, buiten kyf, de<br />

eerfte plaats onder de Franfche clasfici verdienden,<br />

maakte hy 'er aantekeningen op. Zyne aanmerkingen<br />

op RACINE zyn nog bewaard , en vul fnecdigheid en<br />

naauwkeurigheid.<br />

Tegen het invoeren van nieuwigheden in de Franfche<br />

Taal, waartoe dc halfgeleerden zeer genegen waren,<br />

ftelde hy zig yverig te weer: dc brieven-, die<br />

hy over dit onderwerp aan den Prcfident BOUUIEK.<br />

gefchreeven heeft, zyn het laatfte werk, daTuit zyge<br />

pen gevloeid is.<br />

Hy was by eene vergadering der Akadcmisten te-<br />

•genwoordig, toen de eerfte aanvallen der ziekte, waaraan<br />

hy overleed, zig openbaarden. Men kan dus te<br />

regt zeggen, dat hy op het bed van cere ftierf. Hy<br />

was ten volle bereid zig aan de bctluiten der Voorzienigheid<br />

te onderwerpen: zonder zig over het voorlccdene<br />

te bcklaagen of voor, het toekomende bedugt<br />

te zyn, zag hy gerustlyk het gevaar toeneemen , ca<br />

fprak van zyne aannader^-nde ontbinding als van eene<br />

gebeurtenis, die hem, onyerfchillig was. Zyn gemoed<br />

bleef, tot dc laatfte oogenblikkcn toe, zig zelf gelyk.<br />

Geene klagt, geene uitdrukking van gemelykheid om><br />

fhapte hem , terwyl hy kwynde onder de uiterfte<br />

pyn cn foltering. Eindelyk tot zyn vyf-en tachtigfte<br />

jaar geleefd hebbende, verliet hy dit verganglyk tooneel,<br />

om in een zuiverer cn beter leeven te treeden.<br />

Ge-


IJS HET LEVEN EN SCHRIFTEN VAN DEN ABT OLIVET.<br />

Getrouw aan de beginfels van fmaak en Weetenfchap,<br />

welke hem best voorkwamen, hield hy bcftendig een<br />

kragttgen , zuiveren en eenvoudigen fchryftrant. Hy<br />

veragtte alle beuzelaaryen in den ftyl, waarop de laagere<br />

en ongeoefende fchryvers 20 verflingerd zyn.<br />

Geen wonder dan, dat hy den algemeenen loop der<br />

voortbrengfelen van zynen tyd met verfmaading behandelde.<br />

Hy merkteze aan als beneden de regelmaatige<br />

kritiek, en liet 2e over aan de fchande en vergeetelhëid.<br />

Van zyne vroegfie jeugd af verbonden met de beroemdfte<br />

Auteuren, kreeg hy de werken van verfcheirlenen<br />

onder hen in bewaaring. Vader HARDOUIN had<br />

hem by zyn overlyden eenige Manufcripten aanvertrouwd<br />

, waarmede hy de Koningiyke Boekery verrykté.<br />

Oïk was het publiek aan hem eenige Dichtftukken<br />

cn gedagten over verfcheidene onderwerpen , door<br />

den Abt FRAGUIR en M, HUET verfchuldigd.<br />

Het gedrag van den Abt OLIVET in de famenleeving<br />

was zodanig, als men het te verwagten heeft van een<br />

man, die door de natuur begaafd is met eene groote<br />

en verhevene ziel, geoefend in de Zedelcsfen der oudheid<br />

, cn verlicht door de waarheden van het Christendom.<br />

Zonder eenige zugt tot iets , behalven zyne<br />

fludiën; zonder andere begeerten dan naar roem, gaf<br />

hy nimmer het minfte blyk van de grootlyks verfchillende<br />

neiging tot het verzamelen van rykdommcn.<br />

Hy gebruikte nimmer tot bevordering van zyn fortuin<br />

de rente , die hy met den Kardinaal FLEURY bezat,<br />

noch het vertrouwen, waarmede de Heer DE MIREPOIX<br />

hem vereerde. Somtyds fprak hy hem in zynen yver<br />

voor anderen aan, doch nimmer voor zig zeiven. Hy<br />

ftierf belaaden met roem , en met den rouw der geheele<br />

natië. OVER.


9 V E R. DE<br />

S C H O O N H E I D<br />

I N D E<br />

A R C H I T E C T U U R ,<br />

(Uit het Italiaamch.)<br />

157<br />

Het Gezicht van een fchoon gebouw vervult onze<br />

ziel met een verrukkend vermaak. Deeze aangenaame<br />

gewaarwording kan geenszins een louter uitwerkfel der<br />

Symmetrie onder de beftanddeelen zyn. 'Er zyn gebouwen<br />

, waarin de uitgezochtfte proportien even zo<br />

weinig uitwerken, als de fchoonfte conlbnanten in een<br />

nietsbeteekenende Mufiek. Welke is dan de maatftaf,<br />

naar welke de fchoonheid in de Architectuur moet<br />

beoordeeld worden?<br />

Indien wy naauwkeurïg het vonnis, dat wy over'<br />

een fchoon werk der Bouwkunst vellen, onderzoeken ,<br />

vinden wy, dat het niet flegts op een eenvoudige gewaarwording<br />

der uitwendige zinnen, maar veeleer op<br />

zekere te voren verkregen denkbeelden rust. De Heer<br />

van MARMONTEL verklaart de algemeene idéé der<br />

fchoonheid door vier hoofdtrekken, die zeer gefchikt<br />

zyn om den aart der Bouwkundige Schoonheid in 't<br />

byzonder in een helder daglicht te ftellen.<br />

De Schoonheid der Natuur of Kunst treft onze ziel<br />

door de voorftelling van het verftand , door gemoedsbeweegingen,<br />

of alleen door het gevoel der zinnen.<br />

Vanhier ontftaan zo wel in de Natuur als Kunst<br />

drie' foorten van fchoonheid, de geestelykt of verftan.<br />

de'


ï 58 o v ER DE S C H O O N H E I D '<br />

idelyke, de zedelyke en de zinlyki. Een ieder derzefe<br />

Ven kan door drie verfcheiden eigenfchappen op het<br />

verftand en op de zinnen werken ; door de inwendige<br />

kracht en energie der daad, door rykdom en<br />

vruchtbaarheid der middelen , en door een fchranderë<br />

keuze én tocpasfing van dezelven. Hoe meer deeze<br />

drie eigenfchappen in een voorwerp van Natuur of<br />

Kunst vereenigd zyn , hoe fchooncr hetzelve is.<br />

Onder de verftaudelyke Schoonheden rekenen wy,<br />

by voorbeeld, een fchoone oplosfing van een Geometrisch<br />

voorftel, een fchoone ontdekking in dé Phylica,<br />

de uitvinding van een werktuig enz., omdat wy<br />

een hoogen graad vaii de inwendige fterkte des verftands,<br />

het vermogen van uitvinding, de wyze keuze<br />

en fchranderë toepasfmg der middelen > in dezelven<br />

waardeeren. En wat anders is de grond, waarom wy<br />

zekere daaden , by voorbeeld , onze vyanden te vergecven<br />

, een ondankbaaren wcldaaden te bewyzen, het<br />

welzyii van ons vaderland boven ons eigen den voorrang<br />

tc geeven , als zedelyke fchoonheden aaiipryzen,<br />

dan omdat deeze lollyke daaden veel ' zelfsoverwinning<br />

kosten , en een bnitengewoone grootheid en fterkte<br />

van ziel onderftellen ? Men beueeme hen deeze kenteekenen<br />

, het idee van fchoonheid zal ras verdwynen<br />

, cn zy zullen onder de goede daaden van gemeene<br />

münt verloorcn raaken. Menig veroveraar<br />

vaft vreemde Wingewesten en groote Koningryken,<br />

wiens roem vereeuwigd is , zouden wy als een bloedige<br />

geesfel van het menfchelyk geflacht verfoeijen ,<br />

zo niet de glans zyner buitengewoone zielsvermogens,<br />

de haatlyke fchaduwén zyner ongerechtigheden<br />

iiitwischte.<br />

Dat zelfde kan men ook van de zinfyke fchoonheid s .<br />

wel-


I N D E A R C H I T E C T U U R . ï$9<br />

Welke door het oog waargenomen wordt, beweeren,<br />

en wel voor eerst in de werken der Natuur; want<br />

fchoon deeze haare werken als in een fluijer omkleedt,<br />

en een groot deel van haare krachten, haaren rykdora<br />

en oogmerken voor ons oog verbergt, is echter de<br />

flaaüwe fchemering, die zy ons daarvan vergunt, genoegzaam<br />

om ons in verwondering wegterukkén.<br />

Wat zouden wy niet doen, wanneer wy in een ieder<br />

van haare werken haar geheel vermogen , den rykdom<br />

van haare middelen en haar wyze huishouding in volle<br />

licht aanl'chouwden ? En wat dc werken der Kunst<br />

betreft , fehynt het fyftema van den Heer van MAR-<br />

MONTEL voor de Architectuur boven alle anderen<br />

het best te pasfen. In een gebouw is niets, dat zo<br />

zeer in het oog loopt, als grootheid en rykdom. De<br />

grootheid getuigt niet alleen van een ongewoone fterkte<br />

Van ziel van hem die de teekening gevonden , geordoneerd<br />

en uitgevoerd heeft, maar ook van den rykdom<br />

en pracht van gantfche volken. Wanneer de geheele<br />

Gefchiedenis verftomde, zouden de puinhoopen<br />

van Egypte , Griekenland en Rome alleen toereikend<br />

zyn om de oude grootheid deezer Staaten te verkondigen.<br />

By het gezicht van den Vaticaanfchen Tempel<br />

doen zich terftond aan onzen geest op de beelden van<br />

een juxius DEN II. die den grootften tempel, welke<br />

toen in de waereld was, doet bouwen, van een BRAN-<br />

TOME die ze ontwerpt, van MICHEL ANGELO die Ze<br />

'tot een volkomenheid brengt, welke een ieder mensch<br />

doet verbaasd cn verwonderd flaan. Wy gevoelen<br />

ons van de gemeene orde der dingen losgerukt, en<br />

in een hooger kring geplaatst; onze denkbeelden zetten<br />

zich uit, en de geest verzinkt in een grondelooze<br />

zee van gedachten en beelden. De pooging der kunst,<br />

©m den teganftand der Natuur te overwinnen, de wonde


l£)3 O V E R D E S C H O O N H E I D<br />

deren der Werktuigkunde, om verbaazejide lasten tot<br />

een duizelende hoogte optevoeren, ruime gewelven<br />

en hooggetopte toorens, die hoog in de lucht zweeven;<br />

alles draagt de kentcekens van een wonderbar.<br />

Vermogen, cn dwingt ons den lof der fchoonheid af.<br />

Hpe veel verliest dit niet, wanneer datzelfde gebouw,<br />

fchoon met dezelfde proportie» en den zelfden rykdom<br />

Van ftof, in 't klein gebragt wordt? Juist hierom bevalt<br />

ons een groote zuil meer dan een kleine , ecu<br />

geheele meer dan een die uit verfcheiden ftukken h<br />

famcngefreld , een muur van groote fteencn meer<br />

dan een andere die even fterk is. liet gewelf van<br />

de Ilotonda, te Ravenna, die uit een enkel ftuk marmer<br />

bellaat , zal een ieder aanfehouwer meer bcbaagen<br />

dan een ander dat veel grooter is van gebakken<br />

neen, cn de Etrurïfche begraafplaatzen zouden<br />

ons in een koude onverfchiliigheid laaten, zo zy niet<br />

uit ontzaggelykc heenklompen gebouwd waren.<br />

Een andere bron van bouwkundige fchoonheid is<br />

dc rykdom der ftofle. "Wie zou een zuil van marmer<br />

niet hooger febatten dan een van zandllccn ? Wie<br />

fiiet aan een van Forphier of Verde - Antico boven ccn<br />

ander van gemeen marmer den voorrang geeven ? Het<br />

is niet zonder reden dat de Dichters, wanneer zy<br />

een pragtigc Tempel en Koning!yk Paleis befchryven,<br />

dezelve met glansryk goud en marmer vcrlicren. Wanneer<br />

VÏTRUVIUS den tempel der Eere en Deugd als<br />

een meesterfl.uk van c. MUTIUS roemt, voegt hy 'er<br />

hy, dat hy onder de beste werken der bouwkunst<br />

zou verdienen geteld te worden , zo het hem niet<br />

aan pracht en rykdom van ftolfe ontbrak.<br />

Echter kan een gebouw groot, pragtig én ryk zyn,<br />

zonder dat 't het karakter van fchoonheid toekomt ,<br />

wanneer 'er geen fchranderë keuze in alle deszelfs 1<br />

deelen


IN D E A R C H I T E C T U U R . IÖI<br />

len heersCht. Deeze reguleert de fchikking cn fymmerrie<br />

van dezelven, en, wanneer het op zekere vormen<br />

van de Corintifchen en op zodanige proportiën aankomt,<br />

van welke men geen reden kan geeven, waarom zy<br />

meer dan andere bevallen, verkiest zy die geeuen, welke<br />

door dc goedkeuring en het gebruik der grootfte<br />

meesters van oude cn laater tyden bewaard zyn.<br />

De fchranderheid in de keuze der middelen wyst<br />

ieder deel van het gebouw zynen dienst aan. Zy<br />

ohderfcheidt de üeraaden van de wezenlyke deelen,<br />

en verdeelt ze op haare bchoorlykc plaatfen. Daar onze<br />

ziel alleen een welgevallen vindt in klaarheid en<br />

eenvoudigheid, geeft zy de eenvoudigfte cn nuttigde<br />

middelen boven alle anderen den voorrang , cn vermydt<br />

al het overtollige, waarvan zy geen reden geeven<br />

kan, om verveeling en verwarring voortekomen. Zelfs<br />

de iicraaden , die tot verhooging van het idee van<br />

rykdom en vermaak zo veel toebrengen, en minder<br />

dan dc wezenlyke deelen aan een wysgeerige ftrengheid<br />

fchynen onderworpen te zyn , verwekken yervceling en<br />

weerzin, wanneer zy zonde: een fchranderë keuze te<br />

pasfe worden gebragt.<br />

Dc zogenaamde Gothifche Gebouwen verrasfehen ons<br />

op het eerfte gezicht door hunne grootheid, ftouthcid<br />

en rykdom; doch daar men veel v<br />

in dezelven vindt,<br />

waarvan men geen redelyken grond kan opgeeven, of<br />

.waar de keuze der middelen niet dc nuttigde cn eenvoudigde<br />

is , verdwynt , by een nauwkeuriger befchouwing<br />

der deelen , die aangenaame verrasfehing.<br />

Daarentegen zullen de fchoone gebouwen van den besten<br />

tyd der Oudheid, die in grootheid, rykdom, en<br />

geestige ordonnantie uitblinken , nooit ophouden te<br />

behaagen.<br />

BESCH. LETT. IV. D. L BE-


I6Ü<br />

BESCHRYVING EENER ZEER PLECHTIGE<br />

EEGRAVENIS VAN EEN KONING VAN<br />

TUNKIN, IN DEN JAARE ÏÓJS-<br />

(Uit het Hoogduitsch.')<br />

X ha - Tha - Ty - Tuong, Koning VAN TONKIN , ftierf<br />

d e n<br />

den i6 May 1675. Zodra de Erfprins het bericht<br />

van den dood van zyn vader kreeg, nam hy terftond<br />

de in deeze landen zo gewoone diepe rouw aan , en<br />

vervoegde zich met zynen broeder in de groote Ceremoniezaal<br />

van het Koninglyke paleis, in welker midden<br />

het lichhaam van den vcrllorven Koning in een<br />

prachtige lykkist van welriekend hout lag. Deeze kist<br />

was met een ftof verheid, welke uit goud gewerkt was<br />

en welkers uiterfte einden het lichhaam bedekten. De<br />

Prinfen van Koninglyken bloede, de zoonen en kleinzoonen<br />

van den verftorvenen , gelyk in 't gemeen<br />

alle de bloedverwanten van dezelve, hadden zakken<br />

aan, die met (frikken waren opgebonden; ook hadden<br />

zy een kleine Itrik op hun hoofdwrongel. Na veele<br />

buigingen voor het lichhaam van den ontzielde Monarch,<br />

en onder een Droom van traanen, verheften zy allen<br />

met luider ftemme de menigvuldige wcldaaden , die<br />

zy by zynen leeftyd van hem ontvangen hadden.<br />

De Koningin , ook in diepen rouw, welke uit een<br />

wit kleed en grooten fluijer beftaat, wachtte zo lang,<br />

totdat een der voornaamfte Mandarynen vau het Koningryk<br />

den Vorst de hairen had afgefneden, waarop<br />

zy de plechtigheid der aanllaande lykftaatie befchikte,<br />

welke op den 28 fte<br />

" van dezelfde maand bepaald wierd.<br />

On


DE BEGRAVENIS VAN EEN KONING VAN TUNKIN. l6%<br />

Op deezen dag begaf zich de Erfprins nevens de<br />

gantfche Koninglyke Familie weder in de zaal, alwaar<br />

het lyk van den overleeden Koning gezet was , dat men<br />

nu irt een draagbaar huis bragt, 't welk tot de lykftaatia<br />

Verordend was. De kist werd op een zwaar vergulde<br />

tafel gezet , die met een ontelbaare menigte bloemen<br />

bedekt was , welker lucht zo wel als de geur der uitgelezenfls<br />

fpeceryen , die uit meer dan duizend witte<br />

waschkaarfen afftroomde, "de zaal vervulde. Toen werd<br />

de begravenis naar de Provincie Thing-Hoa beftemd,<br />

uit welke de Koninglyke familie afdamde. Drie der<br />

voornaamfte Mandarynen werden benoemd , om het<br />

Koninglyk lichhaam te verzeilen nadat zy te vooren<br />

plegtig moesten zweeren de begraafplaats van hetzelve<br />

Vóór een ieder te geheim te houden.<br />

Zoras deeze plegtigheid voorby was , werd dooiden<br />

doffen toon van bekleedde trommels het teeken<br />

tot den aftocht gegeeven. Eerst verfcheen de Lyfwacht<br />

van den overleeden Koning, in een wyde rok<br />

Van fyn donkerblaauw lynwaad, met een gevouwen<br />

kap van dezelfde ftof en dezelfde kleur gekleed. Vyftienhonderd<br />

man, gedeeltclyk met handgeweer, gedeeltelyk<br />

met hellebaarden gewapend, fielden zich in<br />

twee gelederen aan beide zyden van de ftraat, door<br />

welke de ftaatie gaan moest , om alle wanorde voortekomen.<br />

Een andere witgekleedde hoop foldaaten ,<br />

met groote gefclhlderde roeren in de hand , bezetten<br />

alle toegangen, en lieten niemand doorgaan , dan de<br />

geenen , die wegens het ceremonieel ergens eenige<br />

beveclcn hadden uittevoeren.<br />

Het eerfte figuur , die men uit het paleis zag komen<br />

, was een zuil van zes fpan in het diameter ,<br />

en zestig fpannen hoog, op welker fpitfen drie ronde<br />

L a bol-


1Ó4 DE BEGRAVENIS VAN EEN<br />

bollen waren vastgemaakt. Zy was in ryke ftolFe van<br />

zyde omwonden , op welke men met gouden en zilveren<br />

letteren den ouderdom, de deugden en fchoone<br />

daaden van den overledenen leezen koude. Deeze<br />

machiene wierd op raderen voortgefchoven, en , opdat<br />

zy niet zou omvallen , door verfcheiden perfoonen<br />

, die 'er naast gingen , met Ihïkken vastgehouden.<br />

Achter deeze zuil verfcheen op een van goud<br />

fchitterende wagen een kleine Stad van verheven<br />

werk, met haare muuren en bolwerken. Toen volgde<br />

een derde wagen , op -welke men een Koninglyke<br />

troon van goud cn elpenbeen zag , waarop de Koninglyke<br />

kroon lag. Achter deezen wagen ging met<br />

langzaame fchreien een lange rei Muzikanten , met<br />

verfcheiden foorten van Indrumenten , welker treurtoon<br />

zy , zonder gezang , alleen met hunne traaneu<br />

en zuchten verzelden. Toen volgden dc Prinfen en<br />

Mandarynen van den bloede, ; in Holle van boombasten<br />

en bladen, naar de wyze der boeren van dit land, gekleed.<br />

De geliiedeneu en vpprnaamfte bedienden van<br />

den overleden Koning omringden het draagbaar huis<br />

waarin het lyk lag. Andere Mandarynen en Prinfen van<br />

den bloede gingen voor den wagen , op welke de<br />

Erfprins cn zyn broeder met bloote voeten , witte<br />

hairen , cn een witte nagemaakte baard zaten. Ieder<br />

had een ftaf in de handen , waarop zy, als even zo<br />

veele van ouderdom gebukte grysaarts , fehcenen te<br />

leencn. Duizend Mandarynen van de Koninglyke familie<br />

gingen voor de Koninginne Weduwe, en de<br />

andere Dames van het Paleis. Het getal deezer laafden<br />

beliep op acht- of negen honderd. Eindelyk doten<br />

vierduizend foldaaten in volle wapenrusting, als een<br />

iyfwacht van den Erfprins, deeze daatelyke begravenis ,<br />

die


K O N I N G V A N T Ü N K i N. 165<br />

die langzaam zich vervoegde aan den oever der rivier,<br />

waar het Koninglyk lyk ingefcheept, cn te water ter<br />

plaatze zyner begravenis moest gevoerd worden.<br />

Zoras men aldaar was aangekomen , wierd 'er halte<br />

gehouden, cn het lichhaam op de voor anker liggende<br />

, prachtig verlierde , Koninglyke lyfgalei gebragt.<br />

Dit gefchieddc onder een generaal falvo van alle de<br />

kanonnen en kleine Rukken gefchut. Op de galei<br />

waaide een groote vlag , die overal van goud flonkerde.<br />

De roeibanken waren met ryke Perfifche tapyten<br />

bedekt, en de roeiknechten in 't nieuw en pragtig<br />

gekleed. Twee anderen , in- cn uitwendig vergulde<br />

galeien , namen, dc eene de ftad , en de andere het<br />

Maufolcum aan boort. Zy volgden hierop de grooter<br />

galei , op welke het Koninglyke lichhaam zich bevond<br />

, cn die reeds het anker geligt had. Op een<br />

gegeeven zein greep een ieder de riemen , die men<br />

zeer langzaam beweegde , doch kort hierna weder<br />

vallen liet , om den Erfprins en zyn broeder tyd te<br />

laaten, de plichten der kinderlyke liefde door de laatfte<br />

gedenkteekens van hunne droefheid te volbrengen.<br />

Zy bleven allen aan deeze plaats met de voeten in<br />

het water ftaan, totdat de langzaamc loop der rivier de<br />

galei eindelyk uit het oog deed verliezen. De Erfprins<br />

keerde nu naar het Koninglyke palcis terug, in de dicpfte<br />

zwaarmoedigheid, cn zonder eenig woord met zyne<br />

broeders , of de andere Mandaryneu , die hem vcrzelden<br />

, te fpreeken. Alle de onderdaanen van het<br />

Koningryk TUNKIN moesten zeven-en twingtig dagen<br />

lang de rouw draagen; ook werd hen op het fcherpst<br />

verboden , geen procesfen te voeren , noch bruiloften<br />

of andere feestmaalen aanterechten. Insgelyks<br />

wierd by lyfftralfe verboden drie jaaren lang eenig<br />

L 3 Feest


i66 DE BEGRAVENIS VAN EEN<br />

Feest met Inftrümentaal muzyk, gezangen of danzen<br />

te vieren.<br />

Dan niettegenftaande al de pracht , die met de bo<br />

venbefchreven Lykftaatfie verknogt was, befloot echter<br />

de Erfprins op eene nog meer in het oog vallende<br />

wyze, de gedachtenis van zyn goeden vader te vieren.<br />

Ten dien einde wierd 'er een klein eiland, midden<br />

in de rivier liggende , uitgezogt , dat omtrent<br />

vier Duitfche mylen in den omtrek had. Men ontwierp<br />

daar zelf op het zand een plan van een gedenkteeken<br />

, dat ter eere van den overledenen moest<br />

uitgevoerd worden, en tot welker vervaardiging verfcheiden<br />

werklieden moesten worden aangeftcld. 'Er<br />

moest namelyk een nieuwe ftad en een nieuw hof, geheel<br />

volgens de natuur, worden voorgefteld. Deeze<br />

onderneeming hield tot den 28 Dec. 1675 een ontelbaare<br />

menigte handwerkslieden en kunstenaars bezig ,<br />

die geen andere belooning voor hunnen arbeid begeerden<br />

, dan de eer om hunne kunst ten dienst van hunnen<br />

Koning te hebben uitgeput.<br />

, Zo ras dit groote werk voltooid was> werd de dag<br />

bepaald, op welke de plegtigheid moest voortgang<br />

hebben ; en, om het volk het genot van zulk een<br />

ftaatfieryk Schouwfpcl te geeven , werd de ingang in<br />

deeze nieuwe Stad den dag te vooren aan alle die<br />

geencn vergund, die ze wenschten te zien. Zy was<br />

langs de rivier gebouwd, die haar omringde, en had<br />

vier poorten. Op de zuidzyde ftond een zeer boog?<br />

zuil op een voetftuk, dat met goudblad overtrokken,<br />

en van een verbaazende dikte was. Aan het uiterftc<br />

einde deezer zuil zag men drie gouden bollen, en ,<br />

omze nog glansryker te maaken, bad menze met goud<br />

lynwaad bedekt, en met nog verfcheiden andere ryke<br />

ftof-


K O N I N G V A N T U N K I N . IÓ?<br />

doffen verfierd, die met gouden en zilveren plaaten<br />

behangen waren. Op deeze doffe las men, in doorzichtige<br />

letteren, de fchoonde daaden van den overledenen<br />

Koning. Naast dezelve Honden twee Beelden<br />

, welke Reufen verbeeldden, die met pyl en boog<br />

gewapend waren. Niet verre van daar zag men in<br />

een ftraat verfcheiden hoopen foldaaten , die in dagorde<br />

opgetrokken waren, nevens eenige met kostbaare<br />

dekkleeden omhangen Oliphanten , op welker<br />

rug zich vergulde toorens vol van gewapende en<br />

prachtig gekleede Soldaaten vertoonden. Tegen het<br />

midden der Stad had men aan verfcheiden plaatfeit<br />

twintig toorens opgetrokken , en regt in 't midden<br />

ftond ook een tooren, die alle anderen in hoogte,<br />

dikte, kunst en beeldhouwwerk, en aan fieraaden van<br />

goud en zilver verre overtrof. De gedaante deezer<br />

toorens was vierkant; zy hielden ten minften twaalf<br />

roeden in de hoogte , en ieder voorduk derde half<br />

roede in de breedte. De gantfche famenvoeging deezer<br />

gebouwen beftond flegts in de vereeniging van eenige<br />

balken , die met gefchilderd en ftukswyze gefneeden<br />

papier verfierd waren, dat even zo veel verfcheiden<br />

figüuren vertoonde als 'er (tukken waren. Ieder tooren<br />

had zeven verdiepingen, die aan ieder zyde met groote<br />

venlterkruisfen doorltoken waren, om het biunenfte<br />

gedeelte te verlichten , waardoor men een groote<br />

menigte beelden kon zien, welke de verfcheiden bedienden<br />

verbeelden , die den Koning in zyn Paleis<br />

plagten te bedienen. Zy waren allen met zeer ryke<br />

kleederen omhangen. Aan deeze zyde der tooren zag<br />

men twee paleizen, die zeer in het oog vielen, en welker<br />

fieraaden van verheven arbeid waren. De eene<br />

va.i deeze beide paleizen overtrof de andere in hoog-<br />

L 4 beid


16B DE BEFRAVENIS VAN EEN<br />

heid t» pracht; want het dak W e l als de nuturen<br />

waren aan de uiterftc einden der hoeken met goud<br />

overtrokken, en boven op dezelve vyf groote bollen<br />

- geflagen goud. Het andere paleis, ft-hoon C<br />

en op verre na zo glansryk niet als het eérfte be­<br />

hoefde echter i„ fchoonheid van bouwkunst n t<br />

nunst .net voor haar te wyken. In hetzelve zag<br />

men meer dan honderd fchoone en met veel kunst<br />

vervaardtgde figuuren, deels van verguld papier, d<br />

ook van gefchildcrd lymvaad.<br />

Uit de Voorftceden ging m é a door/dfie hoo«e en<br />

groote poorten in de nieuwe Stad, waarin men om­<br />

trent vterhonderd huizen vond, allen van hout e l<br />

S.IT V C<br />

" a<br />

" dCI<br />

' C 1 m C t V e r r c h c 5 d e<br />

' » k l<br />

^èn ge-<br />

fchildcrd. Zy waren van elkander afgezonderd, en<br />

eemgen d le op gelyken affland van elkander (tonden,<br />

naakten de hoofdflraat uit, aan welker einde het £<br />

nmglyk Pales w*s. Deeze ftraat gaf voor het oog<br />

een zeer aangenaame vertooning. Andere huizen fort<br />

meerden ecu doolhof van flraaten, welke de verfchei­<br />

den afdeehngen van het Ko„i„gi y k Hof, geheel volgens<br />

de natuur vertoonden. Alle deeze huizen waren van<br />

binnen met zyden en andere ryke ftoifcn verfierd. Het<br />

hms van den Erfprins .overtrof alle de anderen in<br />

pracht en fchoonheid; ook had het Opperhoofd der *e-<br />

fnedenen van den Koning, naast het zelve een ander<br />

hms op zyn eigen kosten laaten bouwen, dat zowel<br />

wegens de kostbaare ftofFen, waarmede het behangen<br />

was als wegens andere prachtige verteringen zeer<br />

hoog gefchat wierd. Naast deeze huizen had de CJ<br />

naar binnen een groot affchutfel een ongelooOyke m -<br />

mgt ryst laaten opleggen. De Mandarins! welke Stad­<br />

houders m de onderfcheidene Provinciën'van het Ko-<br />

uing»


KONING VAN T U N K I N . I69<br />

. iringryk waren, zonden paarden, osfen en buffels in<br />

menigte naar de nieuwe ftad. Uit het gebergte werden<br />

zy met allerlei wilde dieren en vogelen van allerlei<br />

foort voorzien, die allen levendig waren. Deeze<br />

gefehenken werden gefamenlyk in het Paleis der nieuwe<br />

Had ontfangen , alwaar men ieder foort van dieren<br />

eene byzondere plaats aanwees.<br />

• Dan de vcornaamfte merkwaardigheid , die men in<br />

deeze met zo veel kosten aangelegde Stad zag, was<br />

het groote Paleis, dat de Erfprins, ter gedachtenis<br />

van den overleden Koning , zynen Vader had laaten<br />

ftichten. Het Hond midden op een groote plaats ,<br />

en was met hoogen muuren omringd, tusfehen welken<br />

en het Paleis nog ruimte genoeg overbleef, om al<br />

het volk te bevatten , 't welk door dit Schouwfpel<br />

der waards heen gelokt was.<br />

In den bedekten gang van het Paleis, die een foort<br />

van galery formeerde , zag men een tallooze menigte<br />

zuilen, op welke verfcheiden gedenkfprcuken en zinnebeelden<br />

met Chineefchc letteren ontworpen waren.<br />

In 't midden ftond een tafel, in de gedaante van een<br />

altaar, die met goud bedekt, en met de welriekendfte<br />

'bloemen beftrooid was , welker aromatieke reuk zich<br />

met de geuren der uitgelezcnfte reukwerken verecnigden,<br />

die zonder ophouden brandden. Boven deeze tafel<br />

ftond een Keizerlyke Troon van goud en elpenbeen.<br />

Men zag de Koninglyke mantel , die zeer ryk geborduurd<br />

was, tot over het ichrynwerk uitgefpreid ,<br />

en boven dezelve lag de Kroon. Met één woord,<br />

dit Maufoleum overtrof alles in pracht cn kunstverfpilling,<br />

wat men ooit te vooren in Tunkin gezien<br />

had.<br />

Nadat alles op de boven befchreeven wyze was in-<br />

L<br />

5 ge-


lyö ÈE BEGRAVENIS VAN EEN<br />

gericht, trokken 30,000 man, deels met musketten,<br />

deels met lanzen gewapend , den soften December in<br />

den nacht op, en verdeelden zich , by hunne aankomst ,<br />

voor de nieuwe Stad in verfcheiden hoopen, die de<br />

plaats van alle kanten inflooten. Met het aanbreeken<br />

•Van den dag gingen de Erfprins en zyne vier broeders<br />

, onder prachtig gedikte troonverhemelten van<br />

goud en zyde , die men over hen heen droeg, gezatnenlyk<br />

naar het paleis. Zy wierden gevolgd door alle<br />

de Mandarynen uit de Koninglyke Familie, alle de<br />

gefnedenen van de Serrails, de Koningin en Dames van<br />

het Paleis,en bovendien door nog vierduizend man Soldaaten<br />

van de Lyfwacht met groote zwaarden, welker<br />

hegten van zilver waren. In deeze orde trok men<br />

langzaam over een brug , die zich van het Paleis tot<br />

aan den oever van het eiland uitdrekte. De Prinfen,<br />

de Mandarynen en de Soldaaten formeerden , zo ras*<br />

zy hier over waren, twee lange reien, door welke<br />

de Erfprins ging en tot den voornaamften tooren naderde.<br />

Hy klopte aan de deur , terwyl een zanger<br />

uit zyn gevolg een lied zong. Het was aan den eigenaar<br />

van den tooren ingericht, en van den volgenden<br />

inhoud: ,, Een machtige Koning had dit leven<br />

„ verlaaten om een ander en beter leven der onder-<br />

„ felykheid te genieten. Dan hy was daar heen ge-<br />

„ gaan als een reiziger naar een vreemd land, zonder<br />

foldaaten tot zyn befcherming by zich te heb-<br />

„• ben ; zonder paarden , oliphanten of hofitoet met<br />

,, zich te neemen, om ook daar zyn rang te bewaa-<br />

„ ren; en zonder palcis, waarin hy konde woonen.<br />

, r In hoop van dit gebrek te vergoeden, en door den<br />

,, roem van dit prachtige gebouw bekoord, waren zy-<br />

9, ne getrouwe onderdaanen hier gekomen , om het<br />

voor


K O N I N G V A N T O N K I N . 171<br />

„ voor hem te koopen. Het kwam nu alleen op den<br />

„ eigenaar aan , zich te verklaaren , of hy van zins<br />

„ was het aftellaan , in welke geval zy bereidwillig<br />

waren alles te geeven wat men daarvoor eifchen<br />

„ zoude." Hier zweeg de zanger, en een andere ftem uit<br />

den tooren antwoordde , „ Dat daar de Stad voor den<br />

„ grooten Koning , van wien men fprak , gebouwd<br />

„ was, 'er niets tegen de verkoop van hetzelve was<br />

intebrengen, in zo verre flegts de drie anderen , die<br />

5, aldaar naast" hem Woonden , 'er in bewilligden."<br />

Hierop gingen de Erfprins en zyn broeder by<br />

de drie andere, naar het oosten, zuiden en westen gelegen<br />

poorten , alwaar dezelfde plechtigheden waargenomen<br />

, en de plaats vervolgens plegtig aan de magt<br />

den Erfprins wierd overgegeeven, die zich onder het<br />

gedonder van het groot en klein gefchut naar het<br />

paleis begaf.<br />

Zoras de groote hofpoort geopend was, begaf zich<br />

de Erfprins in de ceremoniezaal, alwaar hy zich<br />

midden tusfehen twee zyner Raaden nederzette , om<br />

daar de voorleezing van he't leeven en de daaden van<br />

zyn overleeden vader aantehooren. Deezen gantfehen<br />

tyd lag hy beftendig op zyn knieën , en ftond niet<br />

eerder op, voor dat de voorleezing geëindigd was.<br />

De Prinfen zyne broeders , en alle de overige Mandarynen<br />

van den bloede, namen genoegzaam dezelfde<br />

plegtigheden in acht. Eindelyk keerde de Erfprins,<br />

om twee uuren des middags naar zyn paleis terug ,<br />

alwaar hy gehoor gaf aan de gezanten van drie Koningen<br />

, welken aan het ryk van TUNKIN cynsbaar<br />

waren, en uit naam van hunne Heeren hem prachtige<br />

gefchenken van goud , zilver en wasch overhandigden<br />

, en tevens hun rouwbeklag afleidden.<br />

Om


tfZ DE CE C R AVE Ni S VAN EEN KONING VAN TUNKIN.<br />

Om agt uuren des avonds , hetzelfde uur waarin<br />

de Koning Tha- Tha- Ty- Tuong geftorven was ,<br />

werd de gantfche machiene van alle kanten in den<br />

brand gedoken. Terwyl dit gefchiedde , hielden de<br />

foldaaten alle toegangen zorgvuldig bezet, om te verhinderen<br />

, dat niemand de plaatfen naderen mogt, die<br />

door het vuur nog niet bcfchadigd of aangegrepen waren<br />

; want dit volk gelooft dat men in een ander leven<br />

dat geene weêr hcrftcllcn kan , wat hier in de<br />

asfche gelegd is. De brand begon met ck toorens, van<br />

welken vier , die de vier Waerclddeelen verbeeldden,<br />

zo kunstig gebouwd waren , dat zy, zoras haar het<br />

vuur flegts aangreep, inftorttcn, en voor het oog van<br />

den aanfehouwer van zelf feheenen intevallen. De<br />

Prins deelde alle de kostbaarheden, die van het vuur<br />

verfchoond bleven, onder zyne foldaaten,, hovelingen<br />

en amtenaars uit. De onkosten, waarop deeze rouwpracht<br />

beliep, wierden pp meer dan een milliocn aao<br />

goud gereekend,


L<br />

A L G E M E E N<br />

M A G A Z Y R<br />

W Y S C Ê G E E li T E £ li ZEDE K TJ N D E.<br />

WY8BE O. IV. D. M


R E D E N V O E R I N G (*)<br />

*75<br />

OVER DE VOORTREFLYKHEID DER STAAT­<br />

KUNDE, EN DERZELVER VERBAND MET<br />

DE ZEDE- EN GESCHIEDKUNDE<br />

DOOR<br />

MR. IL C. C R A S.<br />

Ik zal geenszins aanvangen, met , op de wyze der<br />

Schoolgeleerden , eene bepaaling te geven zo van<br />

Staatkunde , als Zede kunde en Gefchiedkunde. Aan<br />

niemand uwer is onbekend , wat die namen aanduiden<br />

: en, dat in een ernstig onderwerp, in eenen<br />

zedelyken zin, STAATKUNDE geenszins de listigheden<br />

van Hovelingen , of anderen , die in Staatsbewind<br />

zyn, te kennen geeft, maar die weetenfehap, welke<br />

zo wel de rechten cn vcrpligtingen, als het beleid eti<br />

wysheid, in het bellier van Burgerftaaten aanwyst: vooral<br />

in het opfpooren en te werk Hellen van die middelen<br />

, welken een Volk beltendig gelukkig maaken.<br />

Doch ik zal de Staatkunde in het algemeen befchouweil<br />

, en geenzins oogen op byzondere Volkeren en<br />

Burgerflaaten. Ik achtte noodig , dit in 't voorbygaan<br />

aantemerken. De omltandigheden van tyden geven<br />

anders zomtyds aanleiding tot toepasfingen , waaraan<br />

noch de Schryver gedagt heeft , noch ook zelfs de<br />

Leezers, in andere tyden , zouden gedagt hebben.<br />

Onder de veelvuldige voorwerpen , welken onze<br />

aandagt en verwondering tot zig trekken, zyn geens-<br />

. zins<br />

(*) Gedaan in 't jaar 1785- i Geen tyd en plaats toen<br />

byzonderlyk vorderden, is thans afgelaten.<br />

M s


176 OVER DE STAATKUNDE EN DBRZ. VERBAND<br />

zins de minden, de uitwerkzels van 's menfchen Ver­<br />

nuft , in verfcheiden takken van arbeid , werkzaam­<br />

heid en uitvindingen. En onder dezen blinken we­<br />

derom boven anderen uit de vorming , iririgting en<br />

bediering der Burger-Maatfchappycn ; in welke de<br />

fchranderheid van het menfchelyk verdand zig zo veel<br />

uitdeekender heeft verheven , als het geluk der men­<br />

fchen , die derke fpoordag tot het infpannen onzer<br />

vermogens, van de goede gefleldheid en het wys be-<br />

jdicr der Burgerdaaten, onmiddelyker dan van andere<br />

Oorzaaken afhangt.<br />

Men redentwistc, zo veel men wil, over den oor-<br />

fprong der Burger-Maatfchappycn , cn de Geleerde<br />

PUFENDORFF moge daarin zyne gisfende verbeelding<br />

den ruimen teugel vieren, als of de Huisvaders, die<br />

nog in den natuurdaat afzbndeflyk leefden , eens­<br />

klaps als door eene ingeving aangeblazen, eene Bur­<br />

ger - Maatfchappy by verdrag hadden aangegaan ; het<br />

gevoelen van den wyzen ARISTOTELES is vry aaimèe-<br />

Ynelyker , dat de mensch van natuur tot de Maat­<br />

fchappy geneigd is: en men behoeft flegts die natuur<br />

der menfchen aandagtig te ovenveegen, om overtuigd<br />

te worden, dat uit dezelve de oorfprong der Burger­<br />

daaten, buiten alle fpeeling van verbeeldingskragt, bui­<br />

ten alle losfe gisfing , eenvoudig , maar zeker , kan<br />

worden afgeleid.<br />

- Dit duidt de welfpreekende CICERO aan , wanneer<br />

hy zegt in het /. Boek over de pligten xjde<br />

'loofr:'. „ De- eerde Maatfchappy is in het hu-<br />

,, wclyk ; de naaste tusfehen ouders en kinderen :<br />

,, daarna één huisgezin , waarin alles gemeen is : en<br />

.,, dit is het beginlel van eene*. Stad, en als de kweek-<br />

„ fchool van een Gemeenebcst." En elders zegt die<br />

zelfde


MET DE ZEDE- EN GESCHIEDKUNDE. 177<br />

zelfde wysgeerige Staatsman en Staatkundige Wysgcer<br />

: „ Gelyk de byën niet met dit opzet zig ver-<br />

„ ecnigen , om lionig te maaken, maar zulks doen,<br />

„ dewyl zy van natuur tot vereeniging geneigd zyn;<br />

,, dat ook zo de menfchen, en nog zelfs veel meer ,<br />

„ van natuur tot vereeniging geneigd , daarby toe*<br />

„ brengen vlugheid in denken en in bandelen." Het<br />

ï-nenschdom , befchouwd zyndc, gelyk het is , cn<br />

met ter zyde ftelling van^alle afgetrokkene befpiege-<br />

Kngen , leeft niet buiten Burger - Maatfchappyen , en<br />

kan ook buiten dezelven niet beftaan.<br />

De vroeg!te opkomsten van meest alle volkeren<br />

zyn onbekend, en in dikke nevelen van onweetendheid<br />

bedolven. De eerfte kennis , die wy daarvan ontdekken<br />

, is niet ongelyk aan een aanblikkend febemerlicbt,<br />

't welk meestal nog zelfs met dampen van<br />

verdichtfckn bewolkt is.' Getuigen zyn'de gefchiedenisfen<br />

van meest alle volkeren : getuigen byzonderlyk<br />

de vroege vernaaien , die de fchranderë cn welfprèekende<br />

LIVIUS ons van de geboorte en eerfte<br />

kindschheid van het Romemfche Volk geboekt heeft.<br />

En geen wonder ; wanneer een Volk pas geboren ,<br />

cf in zyne kindschheid is , alleen van de eerfte<br />

noodwendigheden voorzien , van het bevallige, van<br />

kunsten en weetenfehappen ontbloot ; welke Schryvers<br />

zoude het dan kunnen hebben , die in ftaat<br />

waren , de lotgevallen van dat pas geboren Volk<br />

te boeken , en welk geluk zou dan nog moeten mede<br />

werken, om die vroege gedenkftukken aan de vernieling<br />

des tyds te ontrukken ? Integendeel de natuurlyke<br />

orde is deze , dat men , na de dringendfte<br />

benoodigheden des levens , dan eerst omzie naar<br />

bet nuttige ; en, na dat bereikt te hebben , zig op<br />

M 3 VQor=


X?8 OVER DE STAATKUNDE E N DERZ. VERBAND<br />

voorwerpen van vernuft, en oefening van het verftandsvermogen<br />

toclegge. Dus zyn denkelyk de bezigheden<br />

der eerfte Burgers de Landbouw geweest :<br />

en men treft niet dan zeer laat Schryvers aan , en<br />

meestal in den aanvang niet dan Dichters, die, ontftoken<br />

door bet Goddelyk vuur dier edele konst, door<br />

hartelykc dankbaarheid aangeblazen, de groote daaden<br />

van hunne Helden in dichtmaat opzongen. Men ziet<br />

dan eerst Schryvers, dan eerst Gcfchiedkundigen opgaan<br />

, wanneer de kennis en het geheugen van den<br />

vroegften oorfprong en eerfte bcginfels van een Volk,<br />

reeds door de vergetelheid zyn verzwolgen. Een Volk<br />

weet even weinig zynen aanvang en ftaat in vroeger<br />

tyden, als een volwasfcn mensch zyne geboorte en<br />

kindschheid.<br />

Maar , hoe duister ook de eerfte oorfprongen vart<br />

alle Burgerftaaten zyn , (*) ; dit ftraalt egter nog<br />

door de nevelen der oudheid heen , dat derzelver<br />

grondleggers of eerfte hoofden meestal verhevene vernuften<br />

geweest zyn. Slaan wy dc gewyde bladen<br />

van het Oude Verbond op , dadelyk komt ons voor<br />

oogen een MOSES , een JOSUA , een DAVID , een SA-<br />

LOMON. Vestigen wy het oog op de Heidenlche Schry­<br />

vers, aan wien kunnen de namen van eenen ORPHEUS,<br />

AMPIIION , LYCURGUS of SOLON onbekend zyn? (f).<br />

Ook zelfs de Wysgeercn, die buiten Staatsbewind ,<br />

ten nutte der weetenfehappen hunne vlyt befteedden,<br />

hebben de Staatkunde befchouwd als een onderwerp,<br />

hun-<br />

C) Zie «LIAN. VIII. 6. TACIT. de Morib. Cenr.an. c. 2.<br />

X. 1. D. de Cctijïb.<br />

(t) BOKATf Art. Poet. vs. 354,


MET DE ZEDE- EN GESCHIEDKUNDE. 17><br />

hunne beoefening dubbel verdienende, PLATO , dat<br />

licht van Griekenland, boven zyne diepe kundigheden,<br />

met de zoetvloeijendfte welfpreekendheid begaafd, zo<br />

dat, volgens het zeggen der Ouden, de Zanggodinnen<br />

zeiven door zynen mond fcheenen te fpreeken ,<br />

die PLATO, zeg ik, heeft immers de Staatkunde byzonderlyk<br />

behandeld, en ARISTOTELES heeft over dezelve<br />

in verfcheiden boekdeelen gefchreeven.<br />

Wy beklagen ons nog, dat de gedenkfchriften van<br />

den wyzen THEOPHRASTUS en doorzienden CICERO ,<br />

over deze weetenfchap niet tot ons gekomen zyn.<br />

Wat vermogten niet de uitmuntende gaven van eenen<br />

PERICLES , van eenen DEMOSTHENES? Jammer was<br />

het, dat de eerzucht van PERICLES een zo bekwaam<br />

vernuft verlaagde , om het Volk van Athenen te<br />

vleijen en te bederven. Het was DEMOSTHENES, die,<br />

fchoon niet dan redenaar en wysgeer, den opvolger van<br />

PIIILIPPUS , den trotfchen overwinnaar ALEXANDER ,<br />

kon doen fidderen. Het was dan de Staatkunde,<br />

welke de uitmuntendlte Verftanden , van de vroegfte<br />

tyden af, als eene weetenfchap befchouwden, gefchikt<br />

om gantfche geuagten en volkeren gelukkig te<br />

maaken; als eene dienaresfe en medewerkfter der Goddelyke<br />

Voorzienigheid tot heil van het menschdom ;<br />

en dus als een voorwerp , dubbeld waardig, dat Zy<br />

de vermogens van hun vernuft daarop fpitften en te<br />

koste leidden.<br />

Het verdient ook onze opmerking, dat de eerfte<br />

Sineefche Vorftcn uitmuntende Wysgeeren geweest<br />

zyn , die door wyze Staatkunde dat uitgeftrekt Ryk<br />

op zulke vaste gronden hebben gevestigd , dat het ,<br />

wat men ook van deszelfs oudheid voor of tegen gevoele<br />

, en niettegenltaande het wegens zyn gevaarte<br />

M 4 fehynt


HM OVER DB STAATKUNDE E N DERZ. VER KA ND<br />

fehynt van zynen val te moeten zwanger gaan , vceie<br />

eeuwen verduurd heeft; terwyl aiïderè Staaten geboren<br />

worden, grocijen, tot volwasiënc kragt en bloei<br />

komen , verouderen , en eindelyk , even gelyk een<br />

mensch , tot magteloosheid vervallen en fterven (*).<br />

Het zy ons geoorloofd , het belang der STAAT­<br />

KUNDE , uit het gewigt der onderwerpen , daarin<br />

voorkomende , nader te betoogen. Immers het zyn<br />

vraagftukken van een allernoodzakelykst onderzoek ,<br />

die in het Staatsrecht worden voorgemeld , ondcrzogt<br />

, overwogen , en uit vaste gronden opgelost.<br />

Daar de onafhanglykheid voor een iegelyk zo aanlokkclyk<br />

is , hoe js het toegekomen , dat de menfchen<br />

thands in Burgerftaaten , aan een Oppergebied onderworpen,<br />

leven? Welke zyn de waare kenteckenen van<br />

dat Oppergebied? Kan de Oppermagt ooit onbepaald<br />

zyn ? Welke zyn de paaien , die haar influiten en<br />

bedwingen ? Welke zyn de rechten , welke de verpligtingen<br />

van een' Oppergebieder? Welke rechten zyn<br />

aan de Oppermagt onaffcheidelyk verknogt , welke<br />

eigendunkelyk aan haar toegevoegd ? Kunnen meer<br />

dan ééne Oppermagt, in eenen welgeVestigden Burgerftaat<br />

zyn? Op hoe vcelerlyc wyzen kan het Oppergebied<br />

worden geoefend ? dat is , hoeveel regeeringswyzen<br />

zyn 'er , cn welke is de beste regeeringsvorm<br />

? Hoe wordt het gebied over een Volk<br />

bekomen ? boe verlooren? Hoedanig is het recht der<br />

Overheid in Godsdienltige zaaken? Welk is het wee-<br />

zeu<br />

(*) sutpic. ad CICER. IV. ad Divers. Ep. 5. OVID. XV.<br />

Metam. vs. 421. p. FABER Semeftr. Lib. I. c. 9. GROT. de<br />

Jur. B. & ft L. II. c. 9. §. 4.


MET DE ZEDE- EN GESCHIEDKUNDE. J8l<br />

zen cn de aart van de wetgevèndë magt? Hoe veel verm<br />

a die ? Hoedanig is het recht van ftraföefening of<br />

dwingende magt ? Welke haar grondflag , doel cn<br />

paaien? Welke magt heeft een Oppergebieder op het<br />

leven , den goeden naam en bezittingen der onderdaanen<br />

? Welke fchattiugen mogen geheven worden ,<br />

en op welke wyze drukken zy het minst? Hoe weckt<br />

dc Oppermagt met opzigt tot den 'uitwendigen toeftand<br />

van den Burgerftaat , en met betrekking tot<br />

andere Volken ? Welk is het recht van oorlog, van<br />

Vrede en Verbonden, van Afgezanten , van Onzydigheid<br />

? en meer andere vraagen , welken alle het<br />

belang der Staatkunde genoegzaam betoogen , en het<br />

nut aanwyzen , om het Staatswerktuig met alle deszelfs<br />

deelen en wyzen van werking van naby , met<br />

aandagt , te befchouwen.<br />

Wy kunnen den rechten prys der weetenfehappen ook<br />

byzonder uit twee oorzaaken fchatten : vooreerst, uit<br />

dc uitgeftrektheid van het nut , dat zy aanbrengen :<br />

ten tweeden, uit de duuring van dat nut. Wat het<br />

eerfte aanbelangt , de voordeden van dc kennis van<br />

het Staatsrecht en beleid in het Staatsbeftier bepaalen<br />

zig geenszins tot een enkel mensch, noch tot<br />

weinige menfchen, maar vloeijen over een geheel Volk<br />

heen , meest al uit duizende, ja uit honderd duizende<br />

, of ook eenige millioenen menfchen beftaande.<br />

Wat de tweede reden der waardye van de Staatkunde<br />

aangaat , hoe dikwyls is de duurzaams bloei van<br />

een Volk niet de vrugt geweest van de kunde en van<br />

het doorzigt van eenen Staatsman , wiens beleid aan<br />

eenen Burgerftaat het beftendig geluk, door veele eeuwen<br />

heen , heeft verzekerd ?<br />

Komen wy nader tot de befchouwing van eenige<br />

M 5<br />

b v<br />

-


iSn OVER DE STAATKUNDE EN DERZ. VERBAND<br />

byzondcrheden; onze (telling zal daar uit eenen nieuwen<br />

toevloed van bewyzen ontkenen.<br />

Het is een bekend zeggen , dat het welzyn des<br />

Volks de hoog ft e wet moet zyn. Ik eerbiedig die les,<br />

houde die zelfs voor een Goddelyk bevel, welk aan<br />

eenen iegelyk Ingezeten moet diep in het hart gegraveerd<br />

zyn. Welk nut, hulp , bytfand, dienst is van hem<br />

te wagten , die zyne eigen belangen boven die van<br />

zyn Vaderland ftelt ? Maar , welke zullen de vrugtcn<br />

van dit uitmuntend voorfchrift zyn , indien hetzelve<br />

niet door het Staatsrecht uitgelegd , bepaald ,<br />

beftierd worde ? Zal een Volk op grond van dit<br />

voorfchrift , in navolging van andere trouwverbreckende<br />

Volkeren , de wettig gemaakte verbonden met<br />

voeten treden , zodra het die met zyne belangen zal<br />

ftrydig oordcelen? Geenszins! De gezonde Staatkunde<br />

kert veeleer , dat zulks nimmer het wclzyn , nimmer<br />

het waar belang van een Volk , maar veeleer<br />

eene fhoodc dwingclandy, eene febandelykc trouwloosheid<br />

is. CICERO getuigt in eenen gemcenzaamen brief<br />

nan eenen Vriend , (*) , dat alks onzeker is , zo<br />

haast men van het heilig recht afwyke. Het recht,<br />

zegt hy elders (i) , is zo noodzaakclyk , dat zelfs<br />

dc ftruikroovers , die ccn fnood verbond van roof<br />

cn moord hebben aangegaan , in het bewind van<br />

hunne Maatfchappy, cn de verdeeling van den feban-<br />

(lelykcn buit , een gedeelte van dit recht volftrckt<br />

noodig hebben. Deze bepaaling cn uitlegging van het<br />

uitmuntend gezegde wordt niet alleen gedaald door<br />

het gezag van oude en laatere Wysgecrcn , maar ook<br />

0) IX. ad Div. i(5.<br />

ffj li. de Offic. 11.<br />

door


MET DE ZEDE- EN GESCHIEDKUNDE. 183<br />

door her veel uitneemender voorfchrift der gewyde<br />

bladen , die ook dan gebieden, zyn woord te houden<br />

, als men tot zyne fchade gezwooren heeft.<br />

Het gaat met Oppergebieders en geheele Volken ,<br />

even als met byzondere menfchen. Geen van beiden<br />

kunnen in de Maatfchappy eene aanzienlyke plaats,<br />

zonder eene zekere waardy , zonder agting, zonder<br />

roem bekleeden. Die roem wordt bekomen , behouden<br />

en vermeerderd , gelyk door wysheid , beleid en<br />

dapperheid , zo ook vooral door rechtvaardigheid cn<br />

heilige nakoming van de wetten der Natuur en 't<br />

Volkeren - recht , zonder welke alle andere lof eh<br />

roem Ilegts ydelc klanken zyn. Welk een' roem verwierf<br />

dc dappere Krygsheld ALEXANÜER , die de onfchuldigfte<br />

Volkeren in de afgclcgcnftc fchuilhocken van den aardbodem<br />

opzogt, om hen de felfte plaagen van zyne onverzadelyke<br />

heerschzucht te doen gevoelen, cn hunne voorheen<br />

vrye halzen in zyn flaaffche juk te knellen ? Welk<br />

een' naam heeft hy by ware Wyzen gemaakt ? De<br />

Wysgeer SENECA noemt hem eenen onbezonnen jongeling<br />

: de dichter LUCANUS een' gelukkig' geweldenaar<br />

; en dc Gefchicdfchryver CURTIUS een' ftruikroover<br />

van het gantfche rnenfchelyk geflagt. Het Staatsrecht<br />

leert ons, dat geene oorlogen rechtmatig zyn,<br />

dan die gevoerd worden tot vernieling van flaaffche<br />

kcetencn , verdcediging van Vryheid , handhaaving<br />

van vryen Godsdienst , befcherming van de rechten<br />

der ingezetenen, en behoudenis van wettige bezittingen<br />

, vooral ook van Vryheid in Zeevaart en Koophandel<br />

, de bronnen van beftaan van veele Volken ,<br />

byzonderlyk van ons dierbaar Vaderland.<br />

. Maar men vergunne my, het nut en belang van het<br />

STAATSRECHT nog door een ander voorbeeld te ftaaven.<br />

Wy


I84 OVER DE STAATKUNDE EN DERZ. VERBAND<br />

Wy kezen in de Gefchiedfchriften , en zien dagelyks<br />

, dat de Vorften , dat ook andere Oppergebieders<br />

, over geheele Landen en Volken , by verdrag ,<br />

gifte , verkoop , verruiling , of by uiterften wille ,<br />

beftel doen , even als over hunne byzonderc eigendommen<br />

en bezittingen, KAKEL DE GROOTE deelde<br />

reeds zyn uitgebreid ryk onder zyne kinderen ; maar<br />

wysfelyk deedt by deze verdeeling door de voornaamften<br />

van het ryk en den Paus bekragtigen. Heeft<br />

niet Koningin ISABELLA over het ryk van Castilic<br />

by laatften wille , beftel gedaan ; hoewel PHIL'IP DE<br />

SCHOONE zig weinig aan die erfftelling kreunde?<br />

JORIS VAN SAXEN vcrkogt • in 't jaar 1515 Friesland<br />

aan KAKEL DEN WEDEN, voor een lom van 300,000<br />

guldens. Dit misbruik ging zo verre, dat veele Volken,<br />

dat ook de Nederlanders, de van ouds Vryheid ademende<br />

Nederlanders , tegen deze onwettige handelwyzen<br />

der Graaven , naar bekwaame hulpmiddelen<br />

uitzagen , en by uitdrukkelyke handvesten , beëedig-'<br />

jde handvesten, bedongen, dat zy nimmer vervreemd,<br />

nimmer van de Graavelykheid zouden afgefcheiden<br />

worden. Het is het STAATSRECHT , het welk ons<br />

ten vollen overtuigt , dat , gelyk het gebied over een<br />

Volk aan eenen Vorst of Raad kan worden opgedraagcn,<br />

dat gebied geenszins zodanige willekeurige magt<br />

en beftelling geeft , maar veeleer die afkeurt en verwerpt<br />

, en door die volk overtuiging den vrye Ingezetenen<br />

moed en yver inboezemt, om zig betamelyk,<br />

hoewel mannelyk, tegen zo fnoodc dwingelandy en overheerfching<br />

te verzetten.<br />

Wat is voortrelfelyker, wat nuttiger voor den Burgerftaat,<br />

dan dat de harten der Burgeren gloeijen van<br />

lipfde voor hgt Vaderland , deszelfs eer en roem be-<br />

har-


MET DE ZEDE- EN GESCHIEDKUNDE. 185<br />

hartigen met die zucht en yver , van welke de oude<br />

Romeinen , de oude Batavieren en onze Voorvaders ,<br />

voor ruim twee eeuwen , blaakten ? Veeltyds is het<br />

een gebrek, dat de Burgers omtrent het bellier, omtrent<br />

hunne rechten , te onverfchillig , te vadfig en<br />

als flaapende zyn. Doch ontwaaken zy eens uit dien<br />

flaap , ontvonkt hen de yver om ingeflopenc misbruiken<br />

te verbeteren , om zig in hunne waarde en<br />

rang van vrye Ingezetenen en Burgers te hertellen<br />

; dan , dan is het een gevaarlyk tydftip.<br />

Geen Volk kan gelukkig zyn , als op gronden van<br />

eer , deugd , rechtvaardigheid , welke ligtelyk verzaakt<br />

worden , wanneer men van het 'eene uiterde<br />

'tot het andere overflaat. De ontwaakte yver kan dan<br />

geen weezenlyk heil, geene duurzaame vrugten voortbrengen<br />

, ten zy ze door de billyke lesfen van het<br />

STAATSRECHT beftierd, en door wyze raadgeevingen<br />

der STAATKUNDE geleid worde. Zonder dit beleid is<br />

die ontwaakte yver veeleer eene heftige ontvlamming<br />

, die door zyn geweld alles, van rondom, verwoest<br />

en haastig weder uitdooft. Q Nog meer. Ontvlamt<br />

eene edele zucht tot herftcl van vergetene voorrechten<br />

; het is noodig , dat men die verdonkerde<br />

voorrechten , uit egte Gcdenkftukken opdelve , voor<br />

het licht brenge, en ontegenzeggelyk betooge. Maar,<br />

hoe zullen die Gedenkdukken , die handvesten verdaan<br />

, uitgelegd , en 's Volk weezenlyke rechten daaruit<br />

aan-<br />

(*) „ Le peuple a toujours trop d'aaion , ou trop peu.<br />

„ Quel.ques fois avec cent mille bras il renverfo tout. Quel-<br />

„ ques fois avec cent mille pièds il ne va que coinrne les<br />

„ infeftes. MOHTESQUIEU."


185 OVER DE STAATKUNDE EN DERZ. VERHAND<br />

aangevveezen kunnen worden , zonder aan valfchelyk<br />

ingebeelde aanfpraaken den teugel te vieren , indien<br />

de kennis van het STAATSRECHT niet voorlichte ?<br />

En deze aanmerking overtuigt ons , dat de Staatkundige<br />

weetenfchap wel bovenal en in de eerfte<br />

plaats voor die geenen nodig en onontbeerlyk is,<br />

die aan het roer der Regeeringe gefteld zyn ; maar<br />

in de tweede plaats is zy ook van veel belang voor<br />

een' iegelyk , die zig boven den laagen (tand van<br />

een blind en llaafsch Volk wil verheffen. Het is een<br />

voornaame pligt , aan het Oppergebied te geven het<br />

geen daaraan toekomt; maar het is ook tevens eene<br />

voornaame pligt , aan alle eigendunkelyke overheerfching,<br />

aan ontembaare heerschzucht paaien tc zetten.<br />

Maar hoe zal een Burger , hoe zullen ingezeetenen<br />

tot dien manmoedigen en rechtvaardigen tegenftand genoopt<br />

worden , die niet weeten , op welke gronden<br />

de Oppermagt fteunt, hoe verre haare grenspaalen zig<br />

wettig uitftrekken; welke de natuur en aart cn daaruit<br />

voortvloeijende verpligtingcn en rechten van het<br />

Staatsbefticr zyn ? De verbreiding dezer kundigheden<br />

door alle de befehaafdc leden van den Staat, is eene<br />

vaste borstweering tegen alle liioode aanvallen en inbreuken<br />

op de dierbaare Vryheid ; terwyl , integendeel<br />

, tic overheerfching en het willekeurig gezag, nergens<br />

meer goede kans heeft den meester tc fpceleu,dan<br />

daar dc onkunde algemeen is nopens de magt , de<br />

rechten en vcrpligringen van dien geenen, aan wien het<br />

ftuur van regeeringe is toebetrouvvd. Hoe zal iemand<br />

met zekerheid kunnen beflisfen , of de Staaten aan<br />

PHILIPS DEN II. het Graavelyk bewind met recht hebben<br />

atgezwooren , indien hy van de grondlcsfen der<br />

gezonde Staatkunde onkundig is? Hoe zal zodanig<br />

een


JUET DE ZEDE- EN GESCHIEDKUNDE. 18?<br />

een met vrugt de gefchiedenisfen der Volkeren opflaan<br />

, en de oorzaaken van hunnen opkomst, bloei,<br />

vermogen , verval of ondergang kunnen nafpooren ,<br />

daar een kundig en omzigtig Staatsbeftier de fpil<br />

is, waarop het rad der lotgevallen van elk Volk voornaamelyk<br />

draait ?<br />

Het is zo; de dapperheid is eene deugd, die blinkender<br />

in de oogen fchittert : het STAATSBELEID is<br />

flegts eene ftille, eene zagte bekwaamheid. Maar,<br />

de dapperheid kan meestal alleen in onftuimige tyden<br />

, in bitfe oorlogen , te ftade komen. Doch dc<br />

wysheid in het Staatsbewind, door rechtvaardigheid<br />

geleid , maakt in alle tyden , ook in die van vreede<br />

en rust, voor tegenwoordige en toekomende eeuwen,<br />

een Volk magtig, aanzienlyk, geroemd. Ja , wat is<br />

zelfs de moedigfte dapperheid , zonder Staatsbeleid ?<br />

Niet, als of wy den heldhaftigen Krygsmoed zouden<br />

willen verkleinen : Geenszins ! De Gefchiedverhaalen<br />

van ons Vaderland zyn vol uitmuntende voorbeelden<br />

van Helden , van grootmoedige DE RUITERS , TROM­<br />

PEN , EVERTSENS , WASSENAARS , wier glocij'ende<br />

liefde voor 't Vaderland en dappere vuist meenigmaalen<br />

ons Land uit de kaken van eenen alverwocstenden<br />

vyand verlostte. Maar, dit zeggen wy alleen,<br />

dat het beleid van een uitüxkcnd Staatsman, doorzult<br />

in kennis van Staatsrecht en bewind , dat de<br />

fchranderheid van WILLEM DEN I. van OLDENBARNE-<br />

VELDEN , Van DE GROOTEN , Van DE WITTEN , V311<br />

VAN SLINGELANDEN , vaak niet minder ons dierbaar<br />

Vaderland is te ftade gekomen , en niet zelden de<br />

dreigende woede van eenen norsfen vyand wist te verydelen.<br />

Het aangaan en inrigten van verbonden met<br />

andere Volkeren, is een der voornaamfte middelen, zo<br />

voor


ï8S ÓVER DE STAATKUNDE EN DERZ. VËtCfiANB<br />

'Voor inwendigen bloei en welfland , als voor veiligheid<br />

tegen buitenlands geweld. En wie zal ontkennen<br />

, dat het voorzigtig beleid in het kiezen van zodanige<br />

Bondgenooteu , die ons noch zullen kunnen noch<br />

zullen willen onderdrukken, van hét grootst aanbelang<br />

is; en dat zonder kennis van het Staatsrecht die verbonden<br />

niet zodanig" kunnen worden ingcrigt , dat zy<br />

van een beflrettdfg voordeel Zyn , en alle gelegenheid<br />

tot twisten voorkomen ?<br />

Maar mogelyk werpt my iemand nog tegen : Wat<br />

baat al die keunis van het STAATSRECHT ? Wat nut<br />

heeft het in , 's Volks rechten tc wectcn ; daar immers<br />

het geweld der wapenen , het donderend gefchut<br />

, en overmagt van Krygsbcnden alles beflist ?<br />

Zo hier nog iets buiten Krygsmagt in tel kan komen,<br />

zo zal het die flimheid , die listigheid , die loosheid<br />

inoeten zyn, welke men wel met den fchoonfchynen-*<br />

den naam van STAATKUNDE vernist heeft , cn die<br />

meestal in de Moven der Vorften doorgedrongen ,<br />

in de gewigtigfte onderhandelingen der Mogendheden<br />

den eerftcn rol fpcelt, maar die egter van het STAATS 1<br />

-<br />

RECHT en STAATSBELEID , voor welke thands gepleit<br />

wordt , zo veel verfenilt, dat zy geen de minfte gemetnfehap<br />

met dezelve kan gezegd worden te hebben.<br />

Wat deze tegenwerping aangaat, wy ftaan toe, dat<br />

de loosheid der Hoven , Uemelswydte , van de edele<br />

weetenfchap der STAATKUNDE is afgelegen. Maar<br />

Vooreerst , wy ontkennen het gevolg: wy ontkennen<br />

volledig , dat de listigheid en loosheid die<br />

deugd zouden zyn , welk een Volk Beftèndiglyk<br />

voorfnoedig, inagtig, aanzienlyk, gciigt, cn geroemd<br />

zou maaken. Pseen: onze Voorvaders dagten gantseh<br />

an-


WET DE ZEDÈ- EN GESCHIEDKUNDE. I89<br />

anders. Zy wilden zelfs geen gebruik van hunne<br />

magt, van hunne wapenen maaken, ten zy het recht<br />

en dc billykheid die wettigde. Maar ten anderen,<br />

daar is naauwlyks een Volk, zo fhood , zo verlaagd,<br />

zo van alle gevoel van eer, van alle denkbeelden van<br />

billykheid verbasterd, dat niet aan zyne vuigfte daaden<br />

, cn onregtvaardigst geweld , ten minften een<br />

icbyn, een kleurtje van recht poogt te geeven. Dan<br />

komt de kennis van het STAATSRECHT ter fneede ,<br />

om dc arglistige fpitsvondigheden van de valfche<br />

Staatkunde te ontdekken, de looze drogredenen met<br />

bondige bewyzen te vellen , en de trouwloosheid<br />

naakt en bloot aan den dag cn voor het oog van<br />

alle Volkeren openteleggcn. Dat het niet altyd met<br />

wapenen te doen is, bewyzen de voor- en tegenfehriftcn<br />

der twistende Mogendheden , bewyst ook de<br />

pcnnenftryd , die tusfehen twee magtige Vorften in<br />

Duitschland , voor weinige jaaren, gevoerd wierdt.<br />

Wy gaan over tot het ander gedeelte van onze<br />

Verhandeling , om het Verband der Staatkunde , zo<br />

met de Zede- als Gefchiedkunde kortelyk aantetooncn.<br />

Wat vooreerst de Zcdekunde aangaat, men behoeve<br />

Ilegts te herdenken, dat het hoofddoel der Burgermaatfehappyen<br />

, het geluk is van redclyke wezens ,<br />

en behoeve Ilegts het eeuwig verband te befchouwen,<br />

door het wys Opperweezen tusfehen geluk en deugd<br />

gelegd. Slaan wy een wysgcerig oog op de lotgevallen<br />

der oudere cn laatcre Volkeren , wy worden<br />

overtuigd , dat hunne zeden de oorzaaken van hunnen<br />

bloei of verval geweest zyn. Wat de tugt kan<br />

te weége brengen , toont liet oude, het maatige, het<br />

wïsiiEG. IV. D. N dap-


I^O OVER- DE STAATKUNDE EN DERZ. VERBAND<br />

dappere Lacedemonië aan , van welk CICERO (*) getuigt<br />

, dat het de eenigftc Burgerftaat was, die ten<br />

zyne tyde reeds meer dan zeven honderd jaaren, met<br />

de zelfde zeden , de zelfde gewoonten en onveranderde<br />

wetten gebloeid hadt.<br />

De oorzaaken van het verval of den geheelen ondergang<br />

der Volkeren zyn zeer verfchillende: dan eens natuurlyke<br />

; als watervloeden , aardbevingen en diergelyken<br />

: dan eens zedelyke; waartoe ook de geesfel des<br />

oorlogs gebragt wordt : maar de gedugtfte oorlog ,<br />

de gevaarlykffe vyand , is 't verval van zeden , verbanning<br />

van eerlykheid, toeneeming van weelde, verzuim<br />

van kennis en weetenfehappen, zucht tot gewaande<br />

grootheid, cn daaruit noodzakelyk voortfpruitende<br />

lafheid, en laage kruiping voor de zulken, die geene<br />

andere verdienden hebben, dan of hunne fchatten, of<br />

het lot van geboorte.<br />

De drift van ongetemde begeerten brengt de verwoesting<br />

over het gantfche aardryk; maakt de Regeerders<br />

zeiven tot onze ergde vyanden; vertrapt de<br />

heiligde wetten van het menschdom, cn verdelgt de<br />

ontzachlykde Staatcn. Liggen de onderdaanen in<br />

wellustigheden verzonken , het Staatslichaam kwynt,<br />

even als een natuurlyk lichaam, welks leden ontdooken<br />

, met kanker of ander bederf befmet zyn. Dit<br />

bevestigt de ondervinding overvloedig. Zelden is een<br />

Volk te gronde gegaan, ten zy dan wanneer hetzelve<br />

de deugd eerst verbannen hadt. Hoe veele rampfpoeden<br />

ons Vaderland folteren ; hoe veele bronnen van<br />

welvaart, of door den natuurlyken loop van zaaken<br />

verdroogen, of door den nayver van anderen ons worden<br />

(*J Pro Flacco.


MET DE ZEDE* ÈN GÈSCIIIÈOKUNDÉ* 191<br />

den ontvreemd , cn naar elders afgeleid ; wy zullen<br />

een bloeijend, een geacht en geëerd Volkblyven, zolang<br />

wy by naarftigbeid , ook matigheid , vroomheid ,<br />

rechtvaardigheid, dapperheid voegen, en andere voorouderlyke<br />

deugden bly ven aanklceven. Het vermaard<br />

Laccdemonie heeft zynen bloei en vermogen niet dan<br />

met zyne zeden verloorcn. En is Afië door ALEXAN-<br />

DER overwonnen , de bcdorvene zeden van dit ge-<br />

West zouden hem , hadt hy langer geleefd, ook wederom<br />

heftiglyk aangevallen, zynen roem verduisterd ,<br />

en zyne magt vernield hebben.<br />

Dit is in zo verre zeker, dat dc enkelvoudige rcgeeringswyzcn<br />

om geene andere reden , dan om de<br />

ontoombaarheid der hartstochten en verzaaking der<br />

deugd, zo zeer te dugtcn zyn. Wanneer in de Monarchie<br />

de Alleenheerfcher willekeurig oordeelt over dc<br />

toepasfing der wetten, die hy alleen maakt: wanneer<br />

in de Aristocratie de voornaamltcn en rykften, door<br />

hoogmoed vervoerd , zig alles geoorloofd reekenen ,<br />

en het algemeen belang aan hunne byzondere inzigten<br />

opofferende, de twecfpalt zaaijen, die het Land verfcheurt;<br />

wanneer in de Democratie het Volk blind<br />

in zaaken , onkundig van het omzigtig Staatsbeleid ,<br />

buitenfpoorig in verlangens , wispeltuurig en fteeds<br />

naar nieuwigheden haakende , zynen denkbeeldigen<br />

waan involgt : zodanige ftaat fnelt fpoedig tot zyn<br />

ondergang. Hoe wys ook het zeggen van den Staatkundigen<br />

POLYBIUS is , dat de beste regeerwyze uit<br />

haaren aart nog altyd wankelbaar is; de gemengde regcerwyzen<br />

verdienen nogthans den voorrang, als welken<br />

het meest gefchikt zyn om het gezag der wetten<br />

hoven dat der Regeerders, en van de Regeerders wederom<br />

boven de Ingezetenen te ftellen, de voordeden<br />

N 2 der


192 OVER DE STAATKUNDE EN DERZ. VERBAND<br />

der drie Regeerwyzen vereenigen, en een allezins voegzaam<br />

evenwigt vestigen.<br />

Het is zeker, dat de Burgerlyke Vryheid eene uitmuntende<br />

zaak is ; maar het is tellens zeker, dat<br />

de Vryheid zonder wetten , zonder zeden , zonder<br />

vroomheid der Burgers, niets anders is dan eene loutere<br />

losbandigheid, die, kort van duur, uitfpat, alles<br />

verwart, alles het onderüe boven keert, en eindelyk,<br />

zig zelve verwoestende, in de laagfte flaverny eindigt.<br />

Doch, hoe noodzaakclyk de wetten voor de waare<br />

Vryheid zyn, zy zyn alleen niet genoegzaam. Zonder<br />

zeden , zonder cerlykheid , worden duizende listen<br />

uitgedagt, om het doel der wetten te leur te ftellen.<br />

Ook is het onmogelyk voor alle gevallen wetten<br />

te -maaken. Veele zaaken zyn nuttig en cerlyk , die<br />

nogthans de voorziening der wetten ontwyken. De<br />

overmatige mecnigvuldigheid der wetten duidt ook<br />

een bedorvene Staatsgefteldheid aan , even gelyk de<br />

meenigte van geduurig aangewende geneesmiddelen ,<br />

veeltyds kenteekens van een ziek en kvvynend lichaam<br />

zyn. De overmaat van wetten verkleint ook dc achtbaarheid<br />

van den Wetgever. Daar zyn dikvvyls andere<br />

middelen , om de Ingezetenen tot deugdsbetragting te<br />

noopen. Het bevorderen van werkzaamheid bindt<br />

meer de weelde en overdaad in , dan honderde wetten<br />

, en het verfchaffen van fchuldeloozc uitfpanningen<br />

en vermaaken, beteugelt meer de ongebondenheid ,<br />

dan de llrengite Itra.Ten. Het werkzaam vernuft der<br />

menfchen eischt voorwerpen van bezigheid : het beleid<br />

eener wyze regeering verfchaft die voorwerpen ,<br />

het poogt het Volk door deze heilzaame list van<br />

lchadelyke of nattclooze, tot voordeelige of ten minfte<br />

min fchadclyke werkzaamheden uittélokkem<br />

Zie


I TU&T DE ZEDE- EN GESCHIEDKUNDE. I93<br />

, Zie daar , eenige aanmerkingen over dê betrekking<br />

der Staatkunde tot de Zedekunde. Dit verband moet<br />

edele zielen eene aangenaame aandoening verwekken.<br />

Het leert ons vooreerst , dat een Volk kan gelukkig<br />

zyn, indien het maar wil deugdzaam zyn. Ten au-,<br />

deren , dat geen dwingeland beltendig kan heerfchen.<br />

Hy mag voor eenen tyd in magt opftygen , maai­<br />

de bronnen van die magt verdroogen ras , cn zyn<br />

eigen geweld verwoest hem. Verlangt iemand dat ver-'<br />

band tusfehen Zede- en Staatkunde nader te kennen ,<br />

hy leeze een klein , maar uitmuntend, Boekje: Les<br />

Entretiens de Phocion, fur le raport de la JVjorale avec<br />

Ja Politique. De grootschheid van uitdrukkingen, waar­<br />

mede dc verhevenfte zaaken in dit werkje op het<br />

kragtigst worden voorgedraagen , verrukt den leezer;<br />

en het is met dubbel recht, in een Nederduitsch ge­<br />

waad aan onze mede-ingezetenen gcfchonken-.(*).<br />

Wat nu nog eindelyk de GESCHIEDKUNDE aangaat,<br />

zy is het oog der, STAATKUNDE. Gelyk het in de<br />

Phyfica of Natuurkunde te vergeefs is , zyne be-<br />

fpiegelende denkbeelden den teugel te vieren, van voo-<br />

ren de krachten en wetten van de beweeging en wer­<br />

king der Lichaamen te bepaalen , cn daaruit de ver-<br />

fchynfels in de zigtbaare waereld te willen oplosfen,<br />

ten zy men de ondcrftellingen door daadclyke proe­<br />

ven bcvestigc en in zekere waarheden verkeere; zo<br />

is het noodig , de beginfels , gronden en voorfchrif-<br />

tcn der Staatkunde , door gebeurtenisfen uit de ge-<br />

fchiedenisfen , als met zo veele proeven, te ftaaven.<br />

Het<br />

(*) In den jaare 17G6. onder den -ytel: Qefprekhen van<br />

Phocion enz.<br />

N 3


194 OVER DE STAATKUNDE EN DERZ. VEREAND<br />

Het is , by voorbeeld , eene opmerkelyke zaak ,<br />

waarom het eigendunkelyk gezag zig veel eerder onder<br />

het een, dan het ander Volk, heeft kunnen vestigen.<br />

De vernuftige MONTESQUIEU poogt dit uit de geaartheid<br />

der Volkeren , en deze geaartheid wederom<br />

uit de lugtsgelfeldhoid optelosfen : waarin hy door<br />

HUME en IIELVETIUS te recht is wederfprooken. MON­<br />

TESQUIEU beweert, dat in hectere Luehtftreeken de<br />

Volkeren vadziger zyn van lichhaam, maar levendiger<br />

van verbeelding, fynci' van gewaarwordingen, gevoeliger<br />

voor vermaak , en meer tot wellust overhellende<br />

; dat zy hierom ligtelyk hunne Vryheid verkoopen<br />

voor den prys van zinnelyke geneugten , cn geen<br />

llaverny febroomen , mits maar hunne Vryheid in<br />

vcrguldcne boeijens gekneld zy : dat integendeel in<br />

koudere gewesten , in het Noorden , de Mi-engheid<br />

van lucht , grofheid van fpyze en iterkere lichaamsoefeningen<br />

, de Volkeren fterk , ftout , ftrydbaar, en<br />

voor eigendunkelyk gezag onbuigzaam maaken. Dit<br />

is het gevoelen van dien grooten Staatsman, Doch de<br />

ondervinding , de proeven tut de gefchiedverhaalcn<br />

der Volkeren , fpreeken , die volmondig tegen. Wie zal<br />

ftaandc houden , dat die bodem , welken certyds de<br />

moedige, de dappere Romeinen bewoonden , thans<br />

de zetel der Vryheid isV Welke luchtllreek verdeelde<br />

Athenen en Lacedemonië zo zeer van eikanderen, als<br />

zy in zeden en regeerwyze verfchildcnV Zien wy niet<br />

in het kunde Noorden, in Rusland, in Denemarken<br />

cn andere Landen, het eigendunkelyk gezag veel meer,<br />

dan elders , gevestigd ? Geene verlchynfelen zyn<br />

meer iamcngelleld , dan die der Staatkundige waereld:<br />

zy laaten zig niet altyd uit ééue oorzaak oplosfen.<br />

Wy zouden dit , liet de tyd ons zulks toe , met<br />

voor-


MET DE ZEDE- EN GESCHIEDKUNDE. 195<br />

voorbeelden der verfehillende gevolgen , die de kruistogten<br />

gehad hebben , nader kunnen ophelderen.<br />

Maar hoe veel omzigtigheid ook noodig zy in het<br />

verklaaren der Staatsverfchynfelen , men kan uogthans<br />

den meest ftandvastigen loop der Staatsomwenteling<br />

en andere lotgevallen der Volkeren in de gefchiedenisfen<br />

nagaan, en daaruit nuttige lesfen voor onze weetenfchap<br />

opmaaken. Zo leert ons de ondervinding ,<br />

dat dikwyls uit de misbruiken van de Alleenheerfching<br />

, de Regeering der Voornaamften ; cn uit de<br />

misbruiken van dezen wederom de Volksregcering is<br />

voorgefproten, tot dat ook de Volksregeering wederom<br />

door haare woeste onftuimigheid zig zelfs vernielende,<br />

de voorige Alleenheerfching heeft voortgebragt. Althans<br />

dit zyn dc omwentelingen van het bloeijend,<br />

het magtig Rome geweest. Eerst wierdt dit nieuwe<br />

Volk door Koningen beftierd. De trots en euvelmoed<br />

der Tarquynen misnoegden dermaate dc Romeinen., dat<br />

zy de Tarquynen verjaagden, het Koninglyke bewind<br />

vernietigden , en in deszelfs plaatfe twee jaarlykfchc<br />

Burgemeesters aanhielden , aan welken zy eene byna<br />

Koninglyke magt opdroegen. Thans was het meeste<br />

gezag by de aanzienlykften van het Volk. Maar het<br />

zyn de gefchiedverhaalen , die ons overtuigen , dat<br />

alle magt, die zig gevoelt, in haaren aart eene uitzettende<br />

poging, en als het ware eene veerkragt heeft,<br />

die haar vceltyds buiten haaren behoorlyken kring<br />

dryft. De Aanzienlykften van het Romeinfchc Volk<br />

gaven, niet minder dan de Koningen , de duidelykfte<br />

blyken van heerschzucht en geweld. De gemeene<br />

Burgers klaagden , dat wel de naam van Koninglyk<br />

gezag, maar geenszins het geweld vernietigd<br />

N 4 was.


I9Ö OVER DE STAATKUNDE EN DERZ. VERBAND<br />

was. Getuigen van hun misnoegen zyn de dikwytë•<br />

herhaalde verlaatingen van de Stad, in welke zy niet<br />

eerder konden te rug gelokt worden , dan met het<br />

toeftaan van veele voorrechten, en het aanftellen van<br />

Gemeensmannen, die voor de handhaving van hunne<br />

rechten zouden waaken, doch niet zelden den Staat<br />

beroerden. De voorrechten der Burgers wierden ook<br />

dan eens gade gellagen , dan eens weg gefchooven ,<br />

naar de neigingen der voornaamfte Regeerders, en den,<br />

heeten of liaan wen yver der Gemeensmannen. Hieruit<br />

ontftonden by herbaaling heftige fchokken. Ik behoefde<br />

Burger-oorlogen, de onltuimige tyden van Sulla,<br />

Maritis , Cnina , en anderen, niet optchaalen. • Eenige<br />

magtige cn eerzuchtige Burgers roeiden hier onder,<br />

'ftookten het misnoegen des Volks aan, vleidden<br />

hetzelve , en fpeelden onder den naam van het Volk<br />

hunnen rul. Hiertoe hielp veel de overgrootc magt<br />

van byzondere Burgers. Een Staat kan niet beftaan ,<br />

wiens Burgers magtiger dan den Staat zeiven zyn.<br />

Wat was het gevolg ? Geen ander , dan het geeu<br />

meestal plaats heeft. De Aan/.icnlykcn het Volk, en<br />

het Volk zelve zig wederzyds beftrydende en verzwakkende<br />

, haakten eenige magtige Burgers naar de<br />

Oppermagt: Vanhier geweldige fchuddingen en debloedigfte<br />

Burgeroorlogen , tot dat de uitfteekende bekwaamheden<br />

, krygsbeleid cn dapperheid, aan den eerzugtigen<br />

C/ESAR de overwinning boven zyne mededingers<br />

fehonken; aan C/F.SAR , zeg ik, die de Vryheid<br />

van het eertyds vry , deugdzaam , aanzienlyk ,<br />

moedig en gedugt Rome in kectcnen klonk , en den<br />

grondslag tot eene alleenhecrlching vestigde , waarop<br />

de Keizers, zyne opvolgers , nog cenigen tyd over het<br />

Ro-


MET DE ZEDE- EN GESCHIEDKUNDE<br />

J<br />

9?<br />

Romeinsch Volk het Oppergebied voerden , tot dat<br />

hun eigendunkelyk gezag alle paaien overfchrêedende,<br />

zig zeiven eindelyk vernield heeft.<br />

De GESCHIEDKUNDIGE KENNIS js dan van het groot­<br />

fte belang voor de STAATKUNDE , en levert ook de<br />

fchoonfte voorbeelden op van Mannen , die, gelyk<br />

zy de liefde van de Burgery en Ingezetenen verdiend»,<br />

dezelve ook tot belooning van hunne deugd en onftervelyke<br />

daaden verkreegen hebben, en met die helde<br />

en de traanen van hunne Burgers zyn ten grave<br />

gedraagen : voorbeelden van Mannen , welker uitftekend<br />

beleid, onverzettelyke eerlykhcid , onkreukbaare<br />

trouw , doorzigtige Staatskennis, blanke onfchuld ,<br />

aanzienlyk gezr», yver voor Godsdienst, zueht voor<br />

Wetten en Vryheid, onvermoeide arbeid voor s<br />

Lands wclzyn , cn andere loifelyke deugden op het<br />

luisterryklte uitblonken.<br />

Ik cind'ge met dezen hartelykcn wensch, dat de voorouderlyke<br />

deugden in ons dierbaar Vaderland mogen<br />

bewaard of hcrlleld worden ! Dat fteeds eerlykheid ,<br />

trouw en rechtvaardigheid , gevoegd by naarftigheid ,<br />

moed en dapperheid, den roem van het Volk van Nederland<br />

vermeerderen ! Dat in het bewind over dit Volk<br />

zodanige mannen mogen geteld zyn , die in Staats-<br />

Zede- en Gefchiedkunde uitmunten ! Mannen, die<br />

in rechtvaardigheid Arijiides, in krygskunde Themifiocles<br />

, in wysheid Cato , in deftigheid Nerva , in gemaatigdheid"<br />

Trajanus , in zagtmoedigheid Anteninus<br />

evenaarende , de liefde van een gelukkig en dankbaar<br />

Volk, en verdienen en bezitten mogen !<br />

N 5 CLAIR-


20S<br />

CLAIRSENS EN DIEFHEIM,<br />

OF HET<br />

GEMEENE MENSCIIENVERSTAND.<br />

(JJH het Heogdttitsch van EBERHARD,)<br />

•CEAIRSENS cn DIEFHEM , de eerfte van Franfche ,<br />

de andere van Duitfche afkomst , hadden zich te<br />

Merges, een aangenaam fteedje van het Pais de Fawd,<br />

nedergezet, om aldaar in een aangenaame en letterminnende<br />

rust, onder een verftandig gczelfchap, dat de<br />

fchoonheid der natuur en de ongedwongenheid in de<br />

verkeering derwaards had uitgelokt , hunne overige<br />

levensdagen tc kunnen doorbrengen. Zy hadden zich<br />

in de dagelykfche cirkels, waar altyd het zelfde gezelfchap<br />

by een kwam, zeer fchielyk nader lecren kennen<br />

, cn een gclyke fmaak voor de geneugten van<br />

den geest , inzonderheid in wysgcerige nafpooringen,<br />

had wel ras hunne kennis aan elkandcren tot een zeer<br />

vertrouwlyke boezem vriendfehap verheven. Dan deeze<br />

fmaak was alles, wat zy met elkandcren gemeen hadden<br />

; in hunne gevoelens cn grondftcllingen vcrfchilden<br />

zy dikwils zeer veel. Doch wel verre dat deeze<br />

Verfclleidcnheid dc onderlinge mededecling van hunne<br />

gedachten zou hebben kunnen verhinderen , onderhield<br />

dezelve veel eer hunne wysgcerige verkeering,<br />

terwyl deeze vriendelyke gefchillen niet alleen geduurige<br />

ftof gaaven aan hunne gefprekken , maar dezelve<br />

daarenboven altyd bclangryk maakten.<br />

CLAIR-


OVER HET GEMEENE MENSCHENVERSTAND. tQJ?<br />

CLAIRSENS was in Parys tot een man van de waereld<br />

opgevoed , en reeds vroegtydig in het gezelfchap<br />

van welleevende en verlichte perfoonen van verfchillende<br />

Handen cn fckfen ingeleid. Hy had vervolgens<br />

een gcruimen tyd by de Koninglyke Zeemacht ge-'<br />

diend, had verfcheidene veldtochten bygewoond, en,<br />

nadat hem eenige wonden tot den dienst onbekwaam<br />

gemaakt hadden , zyn affcheid genomen. Zyn ver^<br />

mogen , dat grootendeels uit lyfrenten beftond , was<br />

groot genoeg, om in een klein Provinciefteedje , gelyk<br />

Morges , ordentclyk te kunnen bclbian ; en in<br />

deeze haven zyner aardfche gelukzaligheid , gelyk hy'<br />

zelf fchertzend pleeg te zeggen , had hy zyn doorfchooten<br />

en ontmast fchip afgetakeld , om niet eerder<br />

weder uittelopen, dan naar het land der eeuwige<br />

ruste.<br />

DIEFHEIM , dc zoon van een kundig geestlyke in<br />

het hertogdom Wirtembcrg , was van zyn kindsheid<br />

af zeer zorgvuldig in de weetenfehappen opgevoed.<br />

Zyn meeste gezelfchap beftond in zyne wel beredeneerde<br />

boeken , cn zynen doorkundigen vader. De<br />

eeniglte verandering , die hy in zyn jeugd ondergaan<br />

had , beftond daarin, dat hy de fchaduwen der hoornen<br />

van zyn dorp met de fchaduwen eener Stadsfchoole<br />

verwisfelde. Door deeze levenswyze had zich<br />

eene zucht tot diepzinnige befpiegelingcn , waartoe<br />

hem zyn vroegftc onderwys had ftof gegeeven , by<br />

hem zo vast gezet, dat hy dezelve zyn gantfche leven<br />

door behield, Hy was , naar voltooijing zyner<br />

Academifcbe itudiën , met een ryk jongeling op reis<br />

gegaan.; doch een zo laate omgang met de waereld<br />

had zulk een diep ingedrongen zugt tot een befchouwend<br />

leven even zo weinig kunnen uitwisfehen , als de<br />

op-


%W ... .. CLAIRSENS •» DIEFHEIM OP<br />

oppervlakkige gefprekken der befchaafde geaelfcfaappen<br />

zynen wysgeengen geest in eene gegronde navorfS<br />

der duigen had kunnen verzwakken. Hy had zich<br />

?iet zyn vermogen, dat hem door den dood zyner ou,<br />

ders te beurt gevallen was, en een penüoen dat by van<br />

zyn voedfterhng kreeg, na het alioopen van zyne<br />

reize , naar het aangenaanie fteedje begeven waar<br />

CLAIRSENS zyn verblyf had genomai , om aldaar het<br />

ovenge van zynen levenstyd, in zyne geliefkoosde<br />

neiging , ongehoord te kunnen genieten<br />

Het was natuurlyk , dat twee zo verfchillend gevormde<br />

menfchen, over duizende voorwerpen verfcliillend<br />

danken moesten. De onafhangkelykheid waarin<br />

zy leefden kon hen niet verhinderen , om by ieder<br />

gelegenheid hun gevoelen zonder eenige achterhouding<br />

*= zeggen , tenvy, de belangeloosheid, en de toon<br />

1<br />

^hting,waarmede zy hunne vriendem<br />

Schillen onderhielden, ieder ibhaduwe van drift<br />

cn zugt om gelyk te hebben, uit hunne gefprekken<br />

verladen Hoe lang zy ook met ejjdetpfirZ<br />

hadden , Honden zy echter nog fteeds aan den drempel<br />

van het heiligden, der wysbegeerte, by de vraag,<br />

wie of rechter was in philofophifche gefchillen , of<br />

Veel eer, welke dc grenzen waren van alle wysbegeenge<br />

navorfchingen. CLAIRSF.NS beweerde, dat de wvs<br />

geerte zich met de uitfpraak van het gemeene menichenverftand<br />

moest tc vreede Hellen , en, zo dik<br />

Wils hetzelve deeze weetgierige weetenfchap t^cn.<br />

fprak , z.ch aan zyne bellisfmg moest onderwerpen '<br />

Naar zyne gedachte was het even vruchteloos als<br />

onnut eyen onzeker als gevaarlyk, over de grenzen<br />

van deszelfs gebied te gaan. Over deeze grenzen<br />

Pleeg hy er altyd bytevoegen, moet. een zo floute'<br />

Piii-


HET GEMEENE MENSCHENVERSfA'ND. £0*<br />

"Philofophie noodwendig in de duistere en 'ondóorgroff-<br />

'dclyke wocstenyen van het fcepticismus verdwaaien';,<br />

en het effen pad van Godsdienst en Zedenleer , dat<br />

'tot het geluk leidt , uit het oog verliezen.<br />

Deeze voorzichtige Philofophie fcheen alte vreesachtig<br />

en bekrompen voor DIEFIIEIMS onverl'chrokken<br />

wysbegcerte. Hy meende in de fchemerende velden<br />

en glibberige paden der boven het zinnelyke verhevene<br />

weetenfchap zekere gangen ontdekt te hebben, die<br />

op eenen zeer verren aftand, (welke echter , naar<br />

:<br />

zyn gedachte , voor een geoefend oog niet onbereikbaar<br />

was,) weder op de tot het geluk leidende padenvan<br />

Godsdienst en Zedeleer uitliepen. • Doch<br />

alle zyne gronden hadden zynen vriend nog niet over­<br />

tuigd.<br />

In deezen ftaat waren de zaaken , toen DIEFIIEIM<br />

eens, op eenen fchoonen lentemorgen, zynen CLAIR-<br />

SENS in deszelfs tuin bezogt. Hy vond hem in een<br />

lommerryke laan, aan den kant van een klein beekje ,<br />

met een boek in de hand zitten. Het was DAVID<br />

-IIUMES verhandeling over de menfchelyke Natuur. De<br />

inhoud van dit werk, dat met hunne tot hiertoe gevoerde<br />

gcfchillen zo veel overeenkomst had , moest<br />

zeer natuurlyk hunne gefprekken wel ras weer op het<br />

gewoone fpoor brengen. Ongemerkt vonden zy zich<br />

verdiept in een gefprek , waarvan het volgende de<br />

'hoofdinhoud is.<br />

• CLAIRSENS. Nu ZO VC1TC , DIEFHEIM ! lUOet gy<br />

'den ftroom der befpiegelingen volgen , als gy eens het<br />

gebied van het gemeene menfchenverltand verlaten<br />

-hebt : gy moet niet alleen het beftaan van de lig-<br />

•diaamelyke waereld, maar zelfs het aanweezen van ue<br />

wae-


g03 CLAIRSENS EN DIEFHEIM OF<br />

waereld der geesten loochenen. Wanneer HUME, rnet<br />

alle de fpitsvinnigbeden , waarmede hy zynen leezer<br />

verwart , de noodzakelykhcid , om naar de veilige<br />

velden van het menfchelyk verftand te rug te trekken<br />

, wil zigtbaar 'maaken ; dan is hy myn man.<br />

DIEFHEIM. Hy is ook dc myne, wat hy voor het<br />

overige moge willen. Want dit, dunkt my, heeft hy<br />

genoeg getoond, dat alle onloochenbaarc ondervindingen,<br />

die wy hebben kunnen, ons alleen van de daadlykheid<br />

onzer voorftellingcn overtuigen.<br />

CLAIRSENS. Maar daarby laat hy u {taan. Zult<br />

gy nu geloovcn, dat 'er geene lichhaamen zyn, welke<br />

aan deeze voorftellingcn beandwoorden , ja zelfs<br />

geen geesten, waarin deeze voorftellingen zyn?<br />

DIEFHEIM. Dat is waarlyk liegt genoeg, dat hy<br />

ons Itaan laat. Doch wie belet ons , zelfs verder te<br />

gaan, en ons door onze reden van het beftaan der<br />

lichhaamen en geesten te overtuigen?<br />

CLAIRSENS. Gy zult zeker zeggen, wie belet ons<br />

in het gczelfchap van ons flecht menfehenverftand te<br />

blyven , cn tegen dc firecnenftem der befpicgclingen<br />

onze ooren te ftoppen?<br />

DIEFHEIM. Ik vraag u eerst, CLAIRSENS ! of deeze<br />

zo fchynbaare Philofophifche foberbcid dan zo nodig<br />

is, als men zegt; ja, fchoon zy ook nog zo nodig<br />

ware, of zy mogelyk is, of zy van ons afhangt?<br />

CLAIRSENS. Zy hangt van ons af, even gelyk de<br />

overtuiging eener waarheid in 't algemeen van ons afhangt.<br />

Zou ik my niet overtuigen kunnen dat geene<br />

waarheid het gemeene menfehenverftand wederfprecken<br />

moet? dat het —- om by het geval te blyven, waarvan<br />

wy afgegaan zyn - ongerymd zy , het beftaan


HET GEMEENE MENSCHENVERSTAND. ÖO$<br />

(taan eener lichhaamelyke waereld te loochenen , zoras<br />

men kan aantoonen , dat eene zo gewaagde Helling<br />

het menfehenverftand wederfpreekt ?<br />

. DIEFHEIM. Maar ik vraage u: welk menfehenverftand<br />

? Hebt gy 'er wel eens om gedacht, om u<br />

zelve van dit toverwoord rekenfehap te geeven , om<br />

zyne beteekenis en omvang naauwkeurig te bepaalen ?<br />

CLAIRSENS. Het zou pedanterie zyn , een woord:<br />

te willen verklaaren , dat in ieders mond is , en een<br />

denkbeeld optelosfen, dat ieder in zich zei ven gevoelt,<br />

die flegts zyn aandeel aan het gemeene menfchenverltand<br />

gekreegen heeft.<br />

DIEFHEIM. Dat een mensch het gemeene menfchen.<br />

verftand bezit, daaruit zal juist nog niet volgen, dat<br />

hy ook een duidelyk en naauwkeurig denkbeeld daarvan<br />

heeft. Wy fpreeken allen in Profa , doch hoe<br />

veelen zyn 'er , die niet wceten wat Profa is ? Hebben<br />

wy van alle vermogens, krachten, eigenfchappen<br />

en deelen van ons gantfche weezen duidelyke begrippen?<br />

• En dat een woord in ieders mond is ,<br />

daardoor zelfs wordt zyne beteekenis nog dubbelzinniger<br />

; wanneer de omtrekken van het denkbeeld ,<br />

die het uitdrukt, ook de zinnen niet fcherp genoeg<br />

voorgetcckend zyn, bepaalt een ieder ze naar zyn<br />

welgevallen ; en dat is het denkbeeld , waarover wy<br />

oneens zyn, tot nog toe altyd wedervaaren. Ik denk<br />

dat 'er geen dubbelzinniger in het geheele woordenboek<br />

der befpiegelendc wysbegeerte Haat. Een fcherpzinnig<br />

Wysgeer heeft deezen regel vastgeHeld: „ Zo<br />

dikwils een Metaphyfisch onderzoek aanleiding geeft<br />

tot eene Helling , die met dc wezenlyke volkomenheden<br />

der Godheid ftrydig is , moet men tot het gezond


tOf CLAIRSENS EN DIEFHEIM OP<br />

Zond verftand wederkeeren." (*) Deezen regel kan ifi<br />

aanneemen en verwerpen.<br />

CLAIRSENS. Hoe zo ?<br />

DIEFHEIM. Hoe zo ? Alleen nadat ik on­<br />

der het gezonde menfehenverftand het een of het ander<br />

denke. Verftaa ik daaronder die onloochenbaare waar­<br />

heden , welke in de grondftellingen der menfchelyke<br />

kennisfe en de onmiddelbaare ondervindingen gelegen<br />

zyn , zal ik deezen regel zonder bedenking aannee­<br />

men ; want dat zyn de cerlte waarheden , waarvan<br />

ik by talle onderzoekingen uitgaan , en waarop ik by<br />

alle onderzoekingen moet te rugkomen. Dezelve te<br />

overfchryden is onmogelyk, daar zy aan en voor zich<br />

zcl-<br />

(.*) Effay fur les jufles homes , qtCon doit ajftgner aux<br />

fpeculations Metaphy/iques, par u. B£6U LIN , in de Nouv.<br />

Mem. de VAcad. de Berlin 1780. bi. 311. Van deden<br />

voorbeelden, die de fcherpzinnige Schryver in deeze Verhan­<br />

deling van zulke gevallen aanvoert, waarin men de twyfelin­<br />

gen der befpiegeling onderdrukken, en zich op de (fens com~<br />

mun) uitfpraak van het gemeene verftand, verlaaten moet,zyn<br />

eenigen van dien aart, dat de uitfpraaken van het gezond ver­<br />

ftand een algemeene kragt van bewys, doch anderen Oegts zulk<br />

eene kragt van bewys hebben voor den geene , die niet in<br />

alle dieptens der wysbegeene indringen kan noch wil. Van de<br />

eerde foort zyn de twyfelingen tegen de Vryheid der men­<br />

fchelyke ziel, want deeze berust op onloochenbaare ondervin­<br />

dingen vaH het inwendig gevoel, welke tot de eigenlyke eer­<br />

fte waarheden behooren. Alle twyfelingen, die zulke waarhe­<br />

den betwisten, moeten noodwendig valsch zyn. De overigen<br />

kunnen ten minden waar zyn , en haare onwetugheid moet<br />

hierom door diepzinniger onderzoekingen aangetoond worden,<br />

die zekerlyk ieders zaak niet zyn.


HET GEMEENE MENSCHENVERSTAND. 205.<br />

eelven- onloochenbaar zyn, en 'er geene andere waasheden<br />

zyn kunnen, die nog klaarblykelyker zyn. De<br />

regel: een iedere grootheid is aan zich zelve gelyk, —•<br />

wat is , is —~ behoeft geen bewys, en kan ook<br />

niet beweezen worden, omdat men geen andere klaarblykelyker<br />

waarheden denken kan. Aan de twyfelingen,<br />

die men tegen zulke waarheden van het gezonde<br />

menfehenverftand maaken wilde , zou ik my niet<br />

behoeven te ftooren , omdat men tegen onloochenbaare<br />

waarheden geen waare twyfelingen kan voortbrengen<br />

; fchoon het zelfs ten voordeele der wetenfchappen<br />

ftrekt, de ongegrondheid van zulke twyfelingen<br />

aantetoonen. De Wysgcer , die de tegenwerping<br />

tegen de mogelykbeid der beweging daardoor oploste<br />

, met op en neckï te gaan , deed juist zo als<br />

hy behoorde. Doch gy ziet , dat dc aangevoerde<br />

Scbryver onder de waarheden van het gemeene menfehenverftand<br />

geheel iets anders ver ftaat. Want de<br />

waarheden , welke het beftaan en de volmaaktheden<br />

van God betreffen , kunnen beweezen worden : zy<br />

behooren dus niet volftrekt tot de eerfte waarheden<br />

van het menfchelyk verftand.<br />

CLAIRSENS. Maar hoe ? als wy niet altyd weder<br />

tot deeze eerfte waarheden te rug kunnen gaan ?<br />

Zouden wy dan niet by eenige uitgemaakte regels<br />

moeten ftaan blyven , waarover het wysgeerig vernuft<br />

dikwils , cn niet zonder gevaar , zynen vlugt<br />

gewaagd heeft? Zoude ik als dan niet deeze de eerfte<br />

waarheden noemen mogen; de eerfte, omdat het menfchelyk<br />

verftand, wanneer het anders zeker gaan wil,<br />

alle zyne onderzoekingen van dezelve moet aanvangen<br />

? zouden deeze niet de waarheden van het gemeene<br />

menfehenverftand zyn ?<br />

W Y S IJ E G . IV, D. O D:EF-


SOfj • CLAIRSENS EN DIEFHEIM, 01* "<br />

DIEFHEIM. Mag ik wel vraagen , Waarom gy hel<br />

zo onveilig houdt tot de waare grondwetten der menfchelyke<br />

kundigheden terug te treden?<br />

CLAIRSENS. O! is dat nog vraagens waardig? Ziet<br />

gy niet, hoe het met hen gegaan is , welke zulk<br />

een waagparty beproefd hebben? Zy zyn in de doolhoven<br />

van het woeste fcepticismus verdwaald geraakt';<br />

zy hebben aan het beftaan der lichhaamen getwyfeld;<br />

zy hebben eindelyk de waereld met de godheid<br />

vermengd.<br />

CLAIRSENS. Dat hebben zy zckerlyk, helaas! Doch<br />

fchoon eenigen zich daarin verlooren hebben, hebben<br />

daarvoor weder anderen zich 'cr gelukkig uit gered ,<br />

en , wat nog verdienftelyker is , zy hebben anderen<br />

den weg gewcezen , en de ' leidraad in de hand gegeven'-,<br />

waarmede zy insgelyks den gelukkigen uitgang<br />

van klaarblykelyke grondftellingen vinden kunnen.<br />

Zy hebben ons met deeze ftrecken zo bekend<br />

gemaakt , dat , wanneer wy hun fpoor flegts volgen<br />

willen , wy voortaan ook in deeze duistere gangen<br />

niet meer verdwaalen kunnen. Om duidelyker en zonder<br />

beelden te fpreeken , -wanneer de fpitsvindige Filofofie<br />

van een BERKELEY het beftaan van de waereld<br />

der ligchaamen twyfelagtig gemaakt , wanneer SPINO-<br />

SA'S Sophisterycn de waereld met de godheid vermengd<br />

hebben ; zo heeft een even zo ipitsvindige ,<br />

doch grondige Filofofie het beftaan der ligchaamen zo<br />

wel als het aanweezen van een Opperweezen , dat<br />

van de waereld onderfcheiden is , mathematisch beivee-ze»»''?<br />

•- ' :<br />

' 7<br />

CLAIRSENS. Noemt gy dat in ernst mathematifche<br />

bewyzen , DIEFHEIM ! het geen byna niemand overtuigt<br />

, ten mistten niet zo , dat hy 'er de overtui-<br />

gings-


HET GEMEENE MENSCIIENVERSTAND. A?Ü<br />

gingskracht in even die zelfde fterkte van gevoelt,<br />

Waarin hy de bewyzen gevoelt, die met het gemeene<br />

menfchenverltand kunnen bevat en gevoeld worden ?<br />

- DIEFHEIM. Gy begeert dan, myn lieve CLAIRSENS ,<br />

dat de waarheden, die buiten het gebied van het gemeene<br />

verftand liggen , even zo ligt zullen bevat ,<br />

de kracht van haare bewyzen even zo fterk gevoeld<br />

zullen worden, als de geenen die men binnen dit gebied<br />

aantreft ? Dan vordert gy iets onmogelyks, ten<br />

minften iets , dat zo lang oïimogclyk blyven moet,<br />

als men met deeze waarheden niet zo gemeenzaam is ,<br />

!als met eenige anderen Op die wyze zoudt gy de<br />

kaart der Filofofic , ja zelfs der menfchelyke kundigheden<br />

in 't gemeen, zeer bekrompen moeten trekken.<br />

CLAIRSENS. Dat weet ik juist niet. Een opmerkzaam<br />

en welonderricht man kan toch met zyn bloot<br />

gezond verftand een aanmcrkelyk veld van nuttige<br />

waarheden overzien. Zie onzen Vriend BLANCFOND t<br />

hy matigt zich den naam van geleerde niet aan; doch<br />

hcè zeer hebben een uitgebreide omgang , een 1<br />

wydloopige<br />

ondervinding en veelvuldige reizen zyn verftand<br />

verlicht!<br />

DIEFHEIM. Dat hebben zy. Doch het verftand van<br />

ëéri mensch is niet het verftand van het gantfche menfchclyk<br />

geflacht. Een enkel mensch kan zeer geleerd<br />

en verlicht zyn, wanneer hy het Hechts in één foort<br />

van kundigheden verre gebragt heeft; doch wanneer<br />

een gantfche natie deezen roem verdienen zal , moet<br />

zy haare verlichting door alle takken van menfchelyke<br />

kundigheden en weetenfehappen hebben uitgebreid. Bedenk<br />

nu eens in hoe veele zy terug moet blyven ,<br />

wanneer zy zich alleen tot dc waarheden van het ge-<br />

O 2 mecne


2o8 CLAIRSENS EN DIEFHEIM, OF<br />

meene menfehenverftand bepaalen wil. • Hieronder<br />

verftaa ik dien graad van verftand , waarvoor<br />

de meeste menfchen vatbaar zyn ; het bevat dus<br />

flegts die kundigheden , waartoe geen hooger graad<br />

van befchaaving door onderwys en nadenken vereischt<br />

wordt. Deszelfs ondervindelyke kundigheden, kunnen<br />

dus niet dan zodanige zyn, welke men alleen aan de<br />

gemeene ervaring te danken heeft ; die dus zonder<br />

een hooger graad van opmerkzaamheid , zonder dieper<br />

navorfchen , zonder kunstige werktuigen en zonder<br />

toebereiding kunnen verworven worden. Wat ons<br />

derhalven flegts kunstige proeven en zorgvuldige waarneemingen<br />

leeren , is voor het gemeene menfehenverftand<br />

niet bereikbaar ; dat moet van zyn kring van<br />

werking uitgefloten worden ; zulke kundigheden zyn<br />

bét eigendom van den geleerden kenner der Natuur ;<br />

want niet dan een onderwezen, gevormd en geoefend<br />

verftand kan dezelve verkrygen. 'Er zyn ook nog<br />

ondervindelyke kundigheden , die een langer oefening<br />

in de hoogere deelen der Arithmetica, Geometrie cn<br />

andere weetenfehappen onderltcllen. Zy moeten bekennen<br />

dat ook deeze flegts in het gcflooten boek<br />

ftaan, waarin de geene , die zyn verftand geen volkomener<br />

vorming bezorgd heeft , dan die welke aan<br />

de meeste menfchen eigen is , en zonder welke men<br />

naauwlyks den naam vam een mensch verdient , niet<br />

leezen kan. —— Gelooft gy nu nog , dat ik te<br />

veel zegge , wanneer ik bewcere , dat de kring van<br />

werking veel te bekrompen is voor het. gemeene menfchenverltand<br />

, dan dat een Natie, die den naam van<br />

•verlicht verdienen wil, zich niet buiten denzelven zou<br />

durven waagen ? Doch wanneer zy het de wysgeeren<br />

vergunnen op - het veld der ondervinding deeze<br />

gren-


HET GEMEENE MENSCI1ENVERSTAND. 2°9<br />

grenzen te buiten te gaan , waarom zouden zy het<br />

hen dan op het veld der reden verbieden?<br />

CLAIRSENS. Het geval is hier anders , myn lieve<br />

DIEFHEIM ! Wy blyven daar in de elfen en heldere<br />

ftreeken der zinnen; de ondervinding moge dan kunstig<br />

of gemeen zyn , dat doet niets ter zaake. Zo ras<br />

zich daarentegen het verftand in de ftreeken van het<br />

onzichtbaare verliest, heeft zy niets meer , waaraan<br />

zy zich houden kan. Ik beken u , dat deeze<br />

voorzichtigheid een ftoutmoedig minnaar van befpicgelingen<br />

üegts een bloote kleinhartigheid fchynen kan;<br />

ik ftaa toe , dat deeze omzigtigheid den kring onzer<br />

kundigheden enger maakt , dat zy menige trotfche<br />

weetenfchap uit de Encyclopedie der menfchelyke kundigheden<br />

verdringen zal ; doch — is dat myn<br />

fchuld ?<br />

DIEFHEIM. Of het uw fchuld is ? Dat zullen<br />

wy eens zien. Gy zult het ten minden voor<br />

billyk houden, dat gy deeze weetenfehappen, die gy<br />

uit het gebied van uwe Encyclopedie verwyzen wilt,<br />

eerst hoort, eer gy een zo onbarmhartig vonnis over<br />

haar laat gaan. Gy zegt; In deeze weetenfehappen<br />

kan men tot geene zekerheid komen. Ft zeg alleen :<br />

De weg tot zekerheid in dezelven is moeijelyker. En<br />

wanneer dit het geval ware , zou men alleen mogen<br />

befluiten , dat men met meer zorgvuldigheid en ftandvastigheid<br />

op dien weg moet voortgaan. En waarom<br />

dat ?<br />

Het is niet te ontkennen , dat de onderzoekingen<br />

over onzinnelyke voorwerpen verfcheidene zwarigheden<br />

hebben , die hen eigen zyn. Inzonderheid is de<br />

taal in het gebied der onzinnelyke begrippen veel<br />

O 3 man-


aio CLAIRSENS EN DIEFHEIM, OF<br />

manker en onduidelyker, dan in den omtrek der zinlyke<br />

begrippen. Wanneer de betekenisfen der woorden<br />

in deeze laatfte, ih bepaalde en naauw omfchreven<br />

beelden aan de zinnen en verbeeldingskragt kunnen<br />

voorgefteld worden , moot menze in de eerftcn<br />

door verklaaringen bepaalen; en daar deeze wederom<br />

uit woorden beftaan, die mogelyk even zo onbepaald<br />

zyn , als die, welke door haar verklaard moeten<br />

worden ; moet dit verklaaren zo lang voortgezet<br />

worden, totdat men op zulke begrippen komt,<br />

die geene verdere ontleeding behoeven. Dat kan nu<br />

mogelyk een zeer aanmerkelyke rei van begrippen vorderen<br />

, die echter het verftand allen vasthouden en<br />

doorloopen moet , wanneer het van zyne zaaken zeker<br />

wil zyn. Hoe langer die rei van begrippen en<br />

beöuiten is, door welke hy tot eene waarheid, waarvan<br />

hy zich overtuigen wil, moet afklimmen, deste<br />

grooter is het gevaar om tc dwaaien , deste fterker<br />

en ftandvastiger moet zyne infpanning zyn , en deste<br />

natuurlyker is wederom het gevaar , dat de vermoeide<br />

oplettendheid nalaat.<br />

CLAIRSENS. Waarom is dit ook het geval niet in<br />

de Wiskunde? Hier toch is dikwils de keten der befluiten<br />

even zo lang , zo niet langer dan in Bovennatuurkundige<br />

nafpooringen.<br />

DiEi-HEiM. Daar wilde ik juist op komen. In de<br />

Geometrie kunnen ons de Figuurcn ecnigermaate in<br />

plaatfe van verklaaringen dienen; en dat niet alleen om<br />

de betekenis van ieder woord te bepaalen, maar ook<br />

om ze in den gantfehen loop der onderzoeking vasttchouden,<br />

en het verftand de moeite van het herinneren daardoor<br />

te befpaaren, dat dit het denkbeeld geduurig Voöt<br />

oogen


HET GEMEENE MENSCHENVERSTAND. 211<br />

ODgen gefchilderd ziet. Het verftand heeft dus in het<br />

Wiskundige verligtingen , die het in metaphyfiekc on­<br />

derzoekingen ontbeeren moet.<br />

CLAIRSENS. Tegen dit alles kan ik zckerlyk mets<br />

inbrengen. Doch ik kom altyd op myn (lelling weer<br />

te huis , waarvan gy my door de ontwikkeling der<br />

zwaarigheden van uwe metaphyfieke weetenfchap flegts<br />

nog meer overtuigd hebt. Laat ons dc fpitsvindigheden<br />

van dit toverboek aan haar plaats laaten, en te<br />

vreden zyn met het geen ons gezond menfehenverftand<br />

ons zegt.<br />

DIEFHEIM. Ik laat het my zeer gaarne welgevallen.<br />

Ik ben, den hemel zy dank , niet meer pedant<br />

genoeg, om een mensch in de waereld een weetenfchap<br />

te willen opdringen , die hy denkt te kunnen<br />

misfen. Ik heb eerbied voor zeer veele verftandige,<br />

fcherpzinnigc, vcrdienftelykc mannen, die zich<br />

nooit in diepzinnige onderzoekingen hebben ingelaaten.<br />

Hunne uitgeftrekte ondervinding , hun gefterkt<br />

en geoefend verftand had hen inzichten verfchaft ,<br />

met welke zy nuttiger en werkzaamcr hebben kunnen<br />

worden , dan ik en mynsgelyken , die een lange<br />

fchoolfche opvoeding gehad hebben , ooit ons kunnen<br />

beroemen geweest te zyn , of hoopen te zullen<br />

worden. Doch daarom houde ik echter myne befpicgelingen,<br />

die hun zo overtollig fchynen , altoos nog<br />

voor nuttig, al zoude het flegts daartoe zyn, om den<br />

nieuwsgierigen uitpluizer , wiens fpitsvindige fophisteryen<br />

hem van den weg van het gezonde verftand<br />

hebben afgeleid , weder daar heen te leiden. Want,<br />

myn lieve CLAIRSENS ! de BERKELEY'S en HUME'S<br />

hebben eens de doornige baan der fpitsvindigheid geopend<br />

; wy moeten hen nu daarop volgen , het zy<br />

o 4 wy


£12 CLAIRSENS EN DIEFHEIM, OF<br />

wy willen of niet. De vraag is , hoe komen wy de<br />

zwakheid van het rrfenfchelyk verftand te hulp , hoe<br />

verfchaffen wy de onzinnelyke denkbeelden iets van de<br />

bevatbaarheid , en de algemeene waarheden van het<br />

verftand , iets van de klaarblykelykheid , zo wel als<br />

haare moeijelyker bewyzen iets ten minffen van dat<br />

gemakkelyk inzien , 't welk wy de begrippen en<br />

waarheden van het gemeene menfehenverftand niet<br />

weigeren kunnen ; in 't kort hoe vereenigen wy de<br />

voordeden van het diepzinnig vernuft en bet gemeene<br />

menfehenverftand ? Houdt gy deeze vereeniging voo?<br />

geheel onmogdyk ?<br />

CLAIRSENS. Ik moet wel , myn lieve DIEFHEIM ?<br />

DIEFHEIM. 't Is zonderling ! De fpitsvindigheden<br />

der Idealisten zyn hen klaar genoeg , om zich daardoor<br />

op den dwaalweg te helpen , en de gronden ,<br />

met welke men hen zoekt tc wederleggen en te recht<br />

te helpen , maaken geen den minften indruk op hun<br />

verftand. Gy weet niets beter om den Idealist niet<br />

op zyn dwaalweg te ontmoeten , dan geene fchrede<br />

uit de verfchanzingen van het gemeene menfehenverftand<br />

te doen.<br />

CLAIRSENS. Maar, DIEFHEIM! bedenk toch, dat<br />

de gevallen geheel cn al verfcheiden zyn. De Idealist<br />

doet verder niets dan dat hy ontkent; doch gy bewyst.<br />

Hy ontkent dat uit de voorftellingcn, die onze<br />

zinnen van de ligchaamen erlangen , niet volgt<br />

dat 'er wezenlyk ligchaamen buiten ons zyn; Wanneer<br />

gy niet op den grond en bodem van het gemeene<br />

menfehenverftand ftaan blyft , moet gy dat<br />

zelfs toegeeven; terwyl ik, die my het bewyzen niet<br />

toevertrouwe , zeer nedrig my 0p de uitfpraak myner<br />

zinnen verlaat. Daar gy nu tegen de Idealisten


HET GEMEENE MENSCHENVERSTAND• ^3<br />

ten de wezenlykheid van de waereld der ligchaamen<br />

beweert , zo ftaat het ook aan u zulks te bewyzen,<br />

en, om de waarheid te zeggen, uw bewys overtuigt<br />

my niet. .<br />

DIEFHEIM. Maar dat is juist altyd het geval met,<br />

dat de Sophisten , die u doen dwaalen , alleen ontkennen;<br />

by SPINOZA is het geheel anders. Deeze ongelukkige<br />

hairklover is zekerlyk door omwegen op<br />

zyn dwaalingen gekomen , die veel langer zyn dan<br />

de weg, waarop hy de waarheid had kunnen vinden.<br />

Want , wanneer gy eens een oneindige zelfffandigheid<br />

aanneemt , die gy God noemt , dan behoort 'er<br />

geen onbevathaare fpitsvindigheid toe, om zieh te overtuigen<br />

, dat dit wezen onveranderlyk moet zyn , en<br />

dus van de waereld , waarin alles verandering en<br />

wisfelvalligheid is , verfcheiden zyn. — Zo zoude<br />

het, naar myn gevoelen, zelfs maar een fchrede meer<br />

kosten, om den Idealist, nadat hy zich uit de waereld<br />

der ligchaamen uit gefilofofeerd had , zich weder<br />

in dezelve in te filofofeeren. • Gy erkent<br />

toch een Opperwezen dat de waereld geichapen heeft;<br />

gy ftaat toe , dat de waereld, wanneer zy het werk<br />

van zulk een Wazen is , ook het volkomenfte werk<br />

zy, doch dat zy deste volkomener zyn zal, hoe<br />

grooter de harmonie van haare deelen is. Deeze nu<br />

Ü deste grooter , hoe grooter het getal der gefchaapene<br />

dingen is, en dus, wanneer 'er buiten de denkbeeldige<br />

waereld der Idealisten, of de geestenwaereld<br />

, ook een wezenlyke of eene lichaamlyke waereld<br />

is. Wat begeert gy nu nog meer V Zyn deeze<br />

bewyzen niet bondig genoeg ? Wat uit de handelwyze<br />

van het beste , wyste en goedertierenfte Wezen<br />

bcflooten wordt, berust dat niet op even zo zekere<br />

O 5<br />

b e<br />

*


214 CLAIRSENS E N DIEFHEIM, OF<br />

bewyzen als ergens eene waarheid .der geometrie be.<br />

rust ?<br />

; CLAIRSENS. Doch waarom voldoen my deeze bewyzen<br />

zo fterk niet als dc bewyzen der geometrie ? —<br />

Waarom verlang ik altyd nog iets , om overtuigd te<br />

zyn ?<br />

DIEFHEIM. En wat is dit iets , dat u aan deeze<br />

bewyzen ontbreekt ? Zekerlyk verkrygt de geometrie<br />

, door het voordeel van haare denkbeelden met<br />

figuuren voor oogen te Hellen, een voorrecht , dat dc<br />

metapbylica ontbreekt, en ik denk dat ik voor hen de<br />

grootheid en het gewigt van dit voordeel niet verborgen<br />

heb. Doch ik wil hen nog een voordeel bybrengen,<br />

dat de metaphyfica met de wiskunde niet deelen<br />

kan, en 't geen mogelyk het gevoel der overtuiging<br />

van haare waarheden geheel voltooijen zal. Een<br />

Mechanicus heeft een werktuig bereekend. Hy bemerkt<br />

noch in dc groudbeginl'clcn die hy 'er by vooronderfielt<br />

* noch in de bereekening geen het minfre<br />

gebrek. Zo zeker hy van zyn zaak is, is hy echter<br />

dan eerst volkomen gerust, wanneer hy zvn machine,<br />

ten minden in model , klaar gemaakt , e"n zicli van<br />

derzelver goede uitwerking door proeven overtuigd<br />

heeft. Hy is een mensch. Hy kan dwaalen, cn het<br />

gevoel van zyne eigen feilbaarheid zal altyd dc volledige<br />

overtuiging van derzelver volkomenheid onvoldaan<br />

laaten , tot dat hy door zyn eigen oogen zich<br />

verzekerd heeft, dat zy de bedoelde werking had.<br />

Even zo zal een Sterrekundige, wanneer hy, by voorbeeld,<br />

de wederkomst van een Comeet berekent, aan de<br />

juistheid zyner rekeningen en gevolgtrekkingen met<br />

een volkomen overtuiging gclooven, wanneer de waarneeming<br />

aan den hemel zyne rekeningen bevestigt.<br />

Wat


HET GEMEENE MENSCHENVEESTAND. GIJ<br />

Wat denkt gy , als wy onze Metaphyfifche nafpoo<br />

ringen aan zulke proeven konden onderwerpen ?<br />

CLAIRSENS. Ja ! als wy dat konden doen zouden<br />

wy zekerlyk niets meer te wenfehen hebben; dan<br />

zouden zich zelfs de twyfelmoedigften laaten overtuigen;<br />

men zou niet behoeven bekommerd te zyn , dat 'er<br />

yalfche data in de rekening waren ingeflopen , noch<br />

dat dc fchakcls der bewysketen kwalyk aan elkander<br />

geklonken waren ; en , het geen de hoofdzaak uit><br />

maakt, men zou een bewys hebben, dat tot de zinnen<br />

fpreekt , en het verftand , door middel van een<br />

levendig krachtig gevoel der waarheid, tot goedkeuring<br />

dwingt. Is dit gevoel, DIEFHEIM , juist niet dat<br />

gecne , wat de onkundigen in zyn zaak zo zeker<br />

maakt? Gy zult bezwaarlyk onder de lange lyst van<br />

uwe Philofoplhfchc fectcnftichtcrs één martelaar van zyne<br />

fpitsvindige geloofsbelydcnis vinden, of hy moest<br />

tevens ook een goede dweeper geweest zyn. Een<br />

redeneerend wysgcer is geen hout, waarvan men martelaars<br />

maakt. Befchouwt toch flegts uwe helden in<br />

befpiegeling , hoe veelen , die hunne Philofophifche<br />

onderzoekingen met alle Itrengheid hadden nagegaan ,<br />

en die ook wel wisten , ten minfteu, uit hunne<br />

mathematifche werken weeten moeten, wat tot deeze<br />

Itrengheid behoort hoe veelen deezer ftandvastige<br />

onderzoekers echter gewenscht hebben, om het geene ,<br />

zy nog zo fcherp beweezen hadden , door de overtuiging<br />

der zinnen , die het gevoel en de ondervinding<br />

verzelt, bevestigd te zien ! Gy moogt 'er zo<br />

zeer over lachgen , dat DESCARTES ZO gaarne eens<br />

een reis buuen zyn licghaam gedaan had , om te beproeven<br />

of zyn ziel ook wel buiten zyn ligchaam<br />

deuken koude , hoe mathematisch hy dit ook dacht<br />

go


£16" CLAIRSENS E N DIEFHEIM , OF<br />

gedemonftreerd te hebben ; ik moet hem betreuren ,<br />

ik zie in hem een man, die gaarne was overtuigd geweest,<br />

en in alle zyne demonftratiën die overtuigingskracht<br />

niet vindt , welke by in een oogenblik i<br />

van ondervinding op eenmaal zou gevoeld hebben.<br />

DIEFHEIM. Het zy verre , dat ik over deeze onwysgeerige<br />

wensch lachgen zou; ik moest anders ook<br />

over die geenen lachgen , die om van de onfrerflyklieid<br />

der ziele verzekerd te zyn , met hunne vrienden<br />

verfchyningen na den dood affpraken. Want ook<br />

deeze wensch hebben niet alleen eenige ongewyden gedaan<br />

, maar zelfs een zo iterk geloovige vereeraar van<br />

PLATO , als MARSILIUS FICINUS , hield het niet voor<br />

overboodig, zich door dc verfchyning van een verdorven<br />

vriend in zyne overtuiging van een toekomenden<br />

toeftand te bevestigen. En gy gelooft echter zonder<br />

twyfel dat wy van zulk een toeftand , door het bloote<br />

gemeene menfchenverltand, zonder lange bewyzen ,<br />

zekerheid genoeg hebben. Ik zie daarin niets meer cn<br />

niets minder dan de wensch van den Sterrekundige door<br />

waarnecmingen , en van den kunstenaar door proeven,<br />

om zich van de juistheid zyner rekeningen te verzekeren;<br />

doch ik hebze vrywillig plaats gegeven, omdat<br />

het allezins te wenfehen ware , dat wy onze diepzinnige<br />

bewyzen door zulke proeven konden bevestigen.<br />

Zy zouden ons die levendige en krachtige overtuiging<br />

geeven , die ons de diepzinniger bewyzen , ten minften<br />

zo ras niet verleenen , terltond verfchaffen.<br />

CLAIRSENS. Nu goed! DiEFiiKiM ! deeze verfchaft u<br />

het fnelle gevoel der waarheid van het gezonde menfchenverltand<br />

, als gy u daarmede ilegts vergenoegen wilt.<br />

DIEFHEIM. Hoe gaarne zou ik dit willen doen ,<br />

myn lieve CLAIRSLNS ! zo goed als gy , indien ik<br />

ilegts


HET GEMEENE MENSCHENVERSTAND. tif*<br />

flegts konde. Doch ik zie, 'er blyft my geene keuze<br />

over , wanneer ik niet alle onderzoek wil opgeeven.<br />

Ik weet dat fommigen, die zich echter fteeds Wysgeeren<br />

noemen, deeze party gekozen hebben; ik wü<br />

niet beflisfen, of het uit gemaklykheid, of uit kleinmoedigheid<br />

ontdaan zy. Het zy hiermede zo het wil:<br />

genoeg dat ik deeze party niet kiezen kan; en wel uit de<br />

volgende gronden: ten eerften: het gemeene Verftand,<br />

wanneer gy niet. flegts daardoor dat verftand verftaan<br />

wilt ,, dat by de eigenlyke eerfte waarheden , grond-<br />

Hellingen en onmiddelbaare ondervindingen ftaan blyft,<br />

heeft dikwils nodig door de wetenfchap onderricht<br />

te worden. Het zegt u, de aarde ftaat ftil; de wetenfchap<br />

zegt: zy beweegt zich , en gy gelooft het<br />

laatfte. Ten tweeden: dit gemeene Verftand beantwoordt<br />

u eenige vraagen, die haar de natuur en de<br />

reden voorlegt, in 't geheel niet. Hoe komen de voorftellingen<br />

van de eigenfchappen en de veranderingen der<br />

ligchaamen in de ziel? De Carteliaanfche Wysbegeerte<br />

zegt: de ziel brengt ze zelf, of God brengt ze in<br />

plaats van haar, te voorfchyn, by gelegenheid der indrukken<br />

, welke de zinnen van de lichaamen krygen.<br />

De Wysgeercn van her gemeene verftand in England,<br />

READ , EEATTIE, OSWALD zeggen: zy drukken<br />

zich in de ziele af, even als een zegel in het wasch.<br />

Wanneer men hen op dit antwoord tegenwerpingen<br />

maakt, zo houden zy ons vast en willen dat wy niet<br />

verder vragen zulleu-<br />

CLAIRSENS. En doen zy daar niet wel aan?<br />

DIEFHEIM. Dat weet ik nog niet; wy zullen het<br />

eens zien. Wanneer wy Hechts eenige gewaarwordingen<br />

van de ligchaamen verder ontleeden , gelyk ,<br />

by voorbeeld de jewaarvvordingen van de kleuren,<br />

en


2t§' CLAIRSENS EN DIEFHEIM, OE<br />

cn bevinden , dat zy voorftellingen van de beweegt<br />

gen der lichtdeeltjes zyn; wanneer wy daaruit befluiten,<br />

dat deeze gewaarwordingen wel gedeeltelyk in<br />

de voorwerpen, maar ook gedeeltelyk in de gewaarwordende<br />

onderwerpen liggen; wanneer wy eindelyk<br />

deeze ontleeding nog verder voortzetten, en daarenboven<br />

nog de gewaarwording van uitbreiding en bcweeging<br />

in zulke gronden oplosfen, die deels in de voorwerpen,<br />

deels in de gewaarwordende onderwerpen zynzo<br />

keeren wy te rug, cn wederhouden ons, om niet<br />

in het Scepticismus der Idealisten tc vervallen, van<br />

-alle ontleeding der gewaarwordingen; bcgceren \ dat<br />

de Philofophie by de uitfpraak van het gemeene verftand<br />

Haan blyft , en beweeren , dat reuk , kleur,<br />

warmte, even gelyk alle overige famengeftclde hoedanigheden<br />

, (modi compojïti) of byhoedanigheden (qualitates<br />

fecundaria) louter en alleen in de voorwerpen<br />

zei ven zyn.<br />

CLAIRSENS. Dat bevalt hen niet DIEFHEIM ! Doch<br />

weet gy het beter te maaken?<br />

DIEFHEIM. Ik denk ja ! doch of ik hen bevredigen<br />

zal, is een andere vraag. Het zou my ook niet<br />

•verwonderen , als my dat niet gelukte. Het onderzoek<br />

moet geheel en al in het veld der onzinnelyke<br />

denkbeelden overgaan , wanneer het geheel ten einde<br />

moet gebragt worden; zo wel om ons van de wezenlykheid<br />

van de voorwerpen der zinnen, als van de eenvoudigheid<br />

derzelfftandigheden, in welker veranderingen<br />

alle verfchyningen, die wy in de lichaamen waarneemen,<br />

gegrond zyn , te overtuigen. Hoe kan ik hoopen<br />

aan zulke onderzoekingen dc ldaarblykelykheid<br />

van de waarheden van het gemeene Menfchcnverftaiitl<br />

te bezorgen? Dit wil alles, welks beftaan het moet<br />

aan-


HET GEMEENE MBNSCHENVEE.STAND. lïï?<br />

aanneemcn , met oogen zien en met handen tasten"*<br />

het wil geene begrippen toelaaten, waarvan de zinneö<br />

en de verbeeldingskragt zich geen beeld kunnen maaken;<br />

het wil met de fnelhdd en levendigheid van het gevoel<br />

overtuigd zyn, wanneer het zich voor overtuigd<br />

zal houden; en dit alles laat de natuur der zaak in<br />

het onderzoek, dat over de grenzen van het gemeene<br />

verftand gaat, niet toe. Alles wat wy hier belooven<br />

kunnen , is , het verftand door eenige kunstgreepen<br />

te hulp te komen , door welke wy de onzienelyke<br />

ivaarheden van het gemeene menfehenverftand iets nader<br />

brengen, en de overtuiging ten minften iets van<br />

de energie van het gevoel geeven.<br />

CLAIRSENS. Gy meent buiten twyfel, men moest,<br />

even gelyk men by de zedelyke waarheden dat gevoel<br />

opwekt , 't welk men nu eens geweeten , dan eens<br />

zedelyk gevoel noemt, zulk een gevoel der<br />

waarheid in zyn belang trekken , dat , zonder lang<br />

overleg, terftond, even gelyk een zesde zintuig, het<br />

waare van het valfche onderfcheide.<br />

DIEFHEIM. Dat is iets, maar nog lang na dat gecne<br />

niet, 't welk ik meene. Dit waarheids gevod<br />

is , even als het zedelyk gevoel en het geweeten ,<br />

niet weinig gebrekkig. Het moge in ligte en niet zeer<br />

ingewikkelde gevallen toereikende zyn ; de leeraar ,<br />

die in een gemeenzaame voordragt aan waarheden in-<br />

• gang wil verfchalren , van welke hy eerst zichzelven<br />

door een zorgvuldig onderzoek verzekerd heeft, moge<br />

van dezelve met voordeel gebruik maaken. Doch het is<br />

bedrieglyk , zo ras het waarheden beöordeelen moet.,<br />

die, zonder zorgvuldige ontleeding, niet wel kunnen<br />

beoordeeld worden; het kan dwaaler., en door een<br />

dwaa-


'•52© CLAIRSENS EN DIEFHEIM, OF<br />

dwaalende of verleidende leeraar van het fpoor •.<br />

bragt worden.<br />

CLAIRSENS. Uw voorflag was dan?<br />

DIEFHEIM. Het is eigenlyk niet myn voorflag. Gy<br />

zult terftond zien dat het niet minder dan nieuw is,<br />

zo ras ik u de middelen , noemen zal, waarmede<br />

men gemeend heeft de diepzinniger waarheden nader<br />

aan het gemeene menfchen verftand te brengen ; gy<br />

hebt 'er u zeiven en anderen zekerlyk menigmaalen<br />

zwaare waarheden mede ligter gemaakt. 'Er<br />

zyn namelyk eenigen onder deezen , welke ook dc<br />

ondervinding bevestigt; doch alle begrippen die ons<br />

de ondervinding aanbiedt, laaten zich gemakkelyker<br />

bevatten , alle bewyzen, welken de ondervinding te<br />

hulp komt, hebben een ligter, fncller en levendiger<br />

overtuiging dan de begrippen en bewyzen , welken zulk<br />

eene onderfteuning niet kan te ftade komen. De waarheid<br />

: de ondeugd maakt ons ongelukkig; kan zekerlyk<br />

door zeer diepzinnige bewyzen der reden aangetoond<br />

worden; doch ik geloof dat veele menfchen niet, en<br />

nog meerdere niet zo goed daarvan overtuigd zouden<br />

zyn , wanneer zy zich niet door menigvuldige voorbeelden<br />

daaglyks daarvan konden overtuigen. Wanneer<br />

•wy itellen dat de verkwisting verarmt en dc dronkenfchap<br />

de gezondheid van ligchaam en ziel ondermynt;<br />

zo twyfelen wy geen ©ogenblik meer aan de verderflykheid<br />

van het kwaad. Wy kunnen ons dus de onzinnelyke<br />

begrippen verligten, wanneer wy ze in de<br />

zinnelyke en algemeene waarheden , wanneer wy ze<br />

in enkele gevallen befchouwen. Nog meer : wanneer<br />

onder twee gelyke gevallen, de eene de ligtfle cn de<br />

andere de zwuanie is ; kunnen wy ons het zwaardere


HÉT GEMEENE MENSCHENVERSTAND. 23,1<br />

dere door het ligtere ophelderen ; en dat doen wy ,<br />

wanneer wy ons van gelykenisfen bedienen. Wanneer wy<br />

de volgende waarheid willen begrypelyk maaken: dat het<br />

by 't onderwys ook op de bekwaamheid , opmerkzaamheid<br />

en ziclshoedaanigheid van den leerling aankomt<br />

, bedienen wy ons van de gelykenis van het zaad ,<br />

welks opkomst en wasdom van de gefchiktheid van<br />

den grond , waarop het geftrooid wordt , afhangt.<br />

Willen wy aantoonen dat de ontvanglykheid van het<br />

gemoed zekere toebereidingen vordert, wanneer de<br />

waarheid daarin hechten zal j dan beroepen wy ons op<br />

het voorbeeld van den lakenverwer , die eerst de<br />

wol van haar morsfigheid en vettigheid tracht te ontdoen<br />

, opdat zy de kleur, die hy 'er aan geeven wil,<br />

deste ligter na zich neeme. Dat is alles, wat<br />

ik weet voorteflaan , om de overtuiging gcmakkelyker<br />

te maaken. Ik twyfele niet of 'er zyn nog andere<br />

middelen , die daartoe van dienst kunnen zyn ;<br />

doch deeze zyn de onfchaadelykfte. en gebruikbaarfte.<br />

CLAIRSENS. Dat was dus alles, wat gy had voor-<br />

teflaan? ;,,-;!, ,,.,f, c J :-.hihd npin?m<br />

DIEFHEIM. Alles „ wanneer gy niets op de vertrouwlyker<br />

gemeenfehap met dc onzinnelyke begrippen<br />

en de zuivere waarheden der reden, die wy ons<br />

door een langduuriger omgang met dezelven verfchaffen<br />

, tot de verligtende middelen der overtuiging rekenen<br />

wilt. Doch deeze gemeenzaamheid is een<br />

werk van den tyd , en toch altyd flegts voor weinigen,<br />

Hoe meer ik op het geene wy tot dus<br />

verre met elkander hebben afgepraat, terug denke ,<br />

deste klaarder komt my de gelykheid voor van het<br />

langzaam voortgaande gebruik der reden met het gebruik<br />

van .zekere ontdekking, die insgelyks eerst van<br />

WYSBE o. IV. D. P tyd


222 CLAIRSENS EN DIEFHEIM, OF<br />

tyd tot tyd tot eené grootere volmaaktheid gekomen<br />

is , welkers gebruik menigvuldige kundigheden en<br />

oefeningen vooronderfielt , en die echter nog altyd<br />

voor een grooter volmaaktheid vatbaar blyft, niettegenftaande<br />

niemand meer haar nut in twyfel trekt;<br />

Het is het Compas, en deszelfs gebruik by dc Zeevaart.<br />

Ik leerde voor eenige jaaren te Laufanne een bloed*<br />

verwant van den beroemden EDMUND HALLEY kennen.<br />

Gy weet hoe veel moeite zich deeze groote Mathematicus<br />

gegeven heeft, in het onderzoek van de afwykingen<br />

der Magneetnaald. Onder zyne nagelaaten<br />

papieren , die met de overige 'erfenis deezen bloedverwant<br />

waren te beurt gevallen , bevond zich , behalven<br />

verfcheiden opftellen , die onvoltooide waarneemingen<br />

en berekeningen behelsden , ook een gefchicdenis<br />

van het Compas en deszelfs gebruik by<br />

de Zeevaart , doch die men, omdat ze flegts eenige<br />

onvolkomen fragmenten behelsde, den druk niet heeft<br />

waardig gekeurd. Ik kreeg ze van deezen zelfden<br />

'bloedverwant , met wien ik te Laufanne een zeer<br />

naauwe vriendfehap had aangegaan. Daar ik het opftel<br />

, waarin zy afgeteekend is , thans by dé hand<br />

heb , kan ik 'er u iets van voorleezen. Wy kunnen<br />

ons hier onder de tent nederzetten, indien het u bc-<br />

"Magt. " rs<br />

' r<br />

' ''§ " '-"''<br />

Zy zetten zich neder , cn DIEFHEIM las :<br />

„ Alle navorfchingen , die ik over den cigenlyken<br />

,, uitvinder en de eerde Zeereizc, waarby zy gebruikt<br />

„ wierd', heb in 't' werk gefield , overtuigen my ,<br />

,, dat men bezwaarlyk iets zekers daarvan ontdekken<br />

*"P „ zal.


HET GEMEENE ME NSC HEN VERSTAND. 22 3<br />

„ zal. Zo veel blykt uit de vergelykingen , dat het<br />

„ gebruik van dezelve zich zeer langzaam heeft uit-<br />

„ gebreid. Slegts de fioutfte waaghalzen , of zulke<br />

„ onverfchrokkeri Zeelieden , die men voor waag-<br />

„ halzen hield , durfden met hulp van de Mag-<br />

„ • neetnaald verre reizen onderneem en. Tot hiertoe<br />

,, had de gewoone Zeevaart het land niet veel uit<br />

„ het oog verlooren ; wie zeker gaan wilde , was<br />

„ langs de kusten heengezeild, en deeze hadden hem<br />

„ op zyn vaart genoegzaam geleid. Men kon dus<br />

„ het nut van een werktuig ter aanwyzing van zyn<br />

„ weg op zee niet begrypen , als men zich daarme-<br />

,, de niet op den wyden Oceaan wagen wilde , en<br />

,, dit hield men voor een ohdernecming , waartoe de<br />

„ vermetelheid of wanhoop van een gelukzoeker al-<br />

„ leen beflüiten konde.<br />

,, Het fehynt, dat omtrent de dertiende eeuw veele<br />

„ fchriften vóór en tegen het gebruik van het Com-<br />

„ pas verfcheenen zyn , van welke my zelfs eenigen<br />

„ uit de Bibliotheek van het Escuriaal zyn medege-<br />

,, deeld geworden, die men zonder twyfel onder Ko-<br />

„ ning FILIPS DEN TWEEDEN uit Portugal derwaards<br />

„ gebragt heeft , en uit welke ik het volgende tot<br />

„ myne onderrichting getrokken heb.<br />

„ De eerfte van deeze handfehriften , die allen in<br />

„ de Arabifche taal gefchreven zyn, is in twee hoofd-<br />

„ deelen afgedeeld , waarvan het eerfte de nutteloosheid<br />

, en het tweede de fchadelykheid en gevaar-<br />

„ lykheid van het gebruik der Magneetnaald bewyzen<br />

„ moet. Onnuttig is de Magneetnaald, zegt de op-<br />

„ Heller, omdat men zonder haar alle nodige Zeerei-<br />

„ zen verrichten kan. Men kan , zonder de kusten<br />

„ uit het oog te verliezen, alle Koningryken en Pro-<br />

P a vin-


2S4 CLAIRSENS EN DIEFHEIM, OF<br />

vinciën bezoeken , waarin de heerfchappy der Ks-<br />

„ lifen van de waare geloovigen erkend wordt. En<br />

,, deeze verdienen alleen bezogt en doorreisd te wor-<br />

„ den. Zy behelzen alles wat tot de noodzakelyk-<br />

„ heden en gemakken des levens vereischt wordt ,<br />

„ en onze Scheepsvaart is genoegzaam, om alle dee-<br />

,, ze fchatten van Natuur en Kunst door onderlinge<br />

„ ruiling in den nodigen omloop te brengen ; zy is<br />

„ genoegzaam om het gebrek van het eene ryk met<br />

„ den overvloed van het andere te vergoeden , en<br />

„ dus in beiden welftand en rykdom te verfpreiden.<br />

,, Tegen deezen grond merkt een ander handfehrift<br />

„ aan : Hoe zeer men den rykdom der bekende wae-<br />

„ reld met dankbaarheid erkennen moet , kan men<br />

„ toch echter ook zonder ondankbaarheid niet looche-<br />

,, nen , dat menige dappere Zeeman uit verafgelegen<br />

„ ftreeken van onbekende waerelddeelen , hoogst fchat-<br />

„ baare kundigheden en nuttige vrugten van Natuur<br />

„ en Kunst heeft medegebragt. Doch gefield , dat<br />

„ men deezen ook betwisten kon; gefield dat men<br />

„ de Scheepsvaart flegts binnen de enge grenzen der<br />

„ bekende waereld bepaalen wilde ; zou echter dan<br />

„ nog bet Compas geen onnuttig werktuig voor den<br />

„ zeeman zyn ? want de nabuurfebap der kusten be-<br />

„ vciligt de Zeevaart wel dikwils , doch niet altyd.<br />

„ Het werktuiglyke handwerk der onweetende matroozen<br />

kan zonder de weetenfchap van den geleer-<br />

„ den zeeman de kleine vaartuigen wel by dag, en.<br />

„ by een kalme zee op kleine reizen zonder gevaar<br />

„ in de haven brengen ; doch by nagt, en wanneer<br />

„ llormen den hemel verduisteren en het fchip in<br />

„ de open zee verbryzelen , dan begeeft den Stuur-<br />

„ man zyne kunst , voor zo verre zy , zonder<br />

,, door


HET GEMEENE MENSCHENVERSTAND. 2^5<br />

door dieper weetenfchap geleid te worden, tot de<br />

" bloote kennis der zeekusten zich bepaalt. Om niet<br />

" te fpreeken dat op den wyden Oceaan niet zelden<br />

" de ondervinding door bedriegelyke nevelkusten be-<br />

" goocheld wordt , en gevaaren te gemoed ftreeft ,<br />

" die de weetenfchap alleen vooruitzien en vermyden<br />

" kan. Volgens deezen Schryver is het reeds een<br />

aanzienlyke bekentenis van het voortreflyk nut van<br />

" den Magneetnaald , dat men zonder haar flegts<br />

" kleine reizen kan doen , en zich niet op de open<br />

zee , nog minder op onbekende hoogtens van de-<br />

„ zelve , waagen durft.<br />

Deeze tegenwerping zoekt de Schryver van het<br />

, 'eerfte werk vooral te beftryden , daar hy zich<br />

alle moeite geeft , om de gevaarlykbeid van zulke<br />

reizen aantetoonen ; zo wel wegens de gevaaren ,<br />

die de zeeman in onbekende lan. J<br />

en ontmoet ,<br />

"; als ook wegens de ongenoegzaamheid van het Com-<br />

" pas tot zekerheid op dc reis. Deeze onbekende<br />

" landen, zegt hy , kunnen flegts in de onbewoon-<br />

„ de heete of koude Aardgordels liggen , die even<br />

" daarom deste vrugtbaardcr zyn in monfters , hoe<br />

'I minder de matiging van haare lucht den menfchen<br />

*\ een verdraagelyk verblyf vergunt, cn een gezond<br />

" voedfel verfchaft. De reisbefchryvingen van zul-<br />

" ke zeelieden , die by geval in deeze ftreeken aan,<br />

" landden, kunnen ons niet genoeg van de wonderen<br />

" vertellen, die zy daar gezien hebben. Doch het<br />

" o-een zy het gewoonlykfte aantroffen , waren wilde<br />

',' volkeren, by welke zy niet de geringfte fpooren<br />

van erkentenis of vercering van een Opperwezen<br />

befpeurden. Zy leefden in bosfehen, zonder<br />

" eenige burgerlyke fchikking of redelyke wetten,<br />

p 3 „ zou-


22Ö CLAIRSENS EN DIEFHEIM , QF<br />

„ zonder recht of heiligheid van verbonden , in eer*<br />

„ geduurigen kryg onder elkander en met allen , die<br />

„ voet in hun land zetteden. Intusfchen fehynt de<br />

goede natuur, vaaren deeze reisbefchryvers voort,<br />

„ aan de tooncelen , welke deeze verbasterde men-<br />

„ fchen bewoonen , alle haare bekoorlykheden ver-<br />

„ fpild te hebben, en haar gantfche hoorn van over-<br />

„ vloed op derzelver grond te hebben uitgeftort; en<br />

„ wy zouden mogelyk de betooyering, waarmede<br />

„ deeze tuinen van Alcine ons aanlokten , niet heb-<br />

„ ben kunnen wederftaan , indien het mogelyk ge-<br />

„ weest ware, onder zulke dierlyke menfchen, alle<br />

„ de bekoorlykheden en zegeningen , die de Natuur<br />

3, rondom hen verfprcid heeft , in rust en met ver-<br />

3, genoegen te kunnen genieten. Egter hebben wy<br />

verfcheiden Mufelmanncn aangetroffen , die of den<br />

„ weg naar hnn vaderland niet weder hebben kunnen<br />

,, vinden, of zich door de begoocheling van het ge-<br />

,, noegen hebben laaten ketenen , om hier te bly-<br />

„ ven en den inboorlingen gelyk te worden. Die<br />

„ weinigen echter, welke in hun Vaderland gelukkig<br />

„ waren terug gekomen, zyn door dc onzichtbaare<br />

„ macht van weldaadige geniën weder in de gemeente<br />

,, der waare geloovigcn terug gebragt, om in het<br />

„ geloof aan Gods propheet en onder het lezen van<br />

„ zyn Alcoran te leeven en te fterven.<br />

,, Eenigen , doch flegts weinige reisbefchryvers ,<br />

„ gaat deeze Schryver voort, melden een zaak , die<br />

,, ik echter in 't geheel niet geloove. Zy zeggen ,<br />

„ dat 'er eens een Schip , dat zich met het Com-<br />

„ pas op de open zee gewaagt had , in een onwe-<br />

„ derftaanbaaren flroom was gekomen , die het buiten<br />

de grenzen der gefchapen waereld gerukt<br />

had.


HET GEMEENE MENSC HENVER STAND • 227<br />

had. Toen zy in de onmeetbaare ledige ruimte ge-<br />

" komen waren , was eensklaps alles voor hun oog<br />

" verdwcenen. Het was een groot geluk geweest, dat<br />

op eenmaal ook alles rondom hen, hun fchip, laa-<br />

" 9 ding en fcheepsvolk, als in niets veranderd wierd,<br />

omdat zy anders in den bodemloozen afgrond, die<br />

" zich onder hen geopend had , mogelyk hun gant-<br />

" fche leven door hadden moeten vallen, zonder ooit<br />

weder op hunne voeten te komen. Doch zo was<br />

'' alles , tot hunne eigen lichhaamen zelf , rondom<br />

" hen in niets vervlogen; en zy hadden van hunnen<br />

'', voorigen toeftand niets dan de beelden van eene<br />

denkbeeldige waereld overgehouden , van welke<br />

'', zy wisten, dat zy even zo weezenlooze geftaltcn<br />

" waren, als dc beelden van een altydduurend droom-<br />

gezicht.<br />

, Een andere grond tegen het gebruik van het Com-<br />

„ pas, is haare onzekerheid. Deeze is reeds door de<br />

„ aanvoerde menigvuldige ongevallen genoeg bewce-<br />

„ zen , welke zo menig een ftouten gelukzoeker ge-<br />

1 troffen hebben , die zich van eenen zo bedriegely-<br />

„ ker' wegwyzer van het gemakkelykc en gebaande<br />

„ pad , waarop ons onze oogen leiden , verwyderd<br />

„ heeft. Is 'er-, federt men zich op zyn Compas verlaat,<br />

geen fchip van den rechten weg afgedwaald,<br />

„ of, indien het al op den rechten weg was, heelt<br />

„ men altyd met zekerheid geweeten , dat het de<br />

rechte was? En hoe zou dat ook kunnen wcezen?<br />

" Wy zien toch, dat de naald niet altyd recht naar<br />

„ het Noorden wyst, dat zy nu eens ter rechte ,<br />

„ dan weder ter fljnkcrzy.de draait , nu eens neder-<br />

„ zinkt , dan weder in de hoogte opflygt ; en alle<br />

„ deeze afvvykingen zyn zo eigenzinnig, dat zy geene<br />

P 4 » wet-


228 CLAIRSENS EN DIEFHEIM, OF<br />

„ wetten fchynen te gehoorzaamen. Ja gefield, deeze<br />

„ afwykingen waren 'er niet , of waren aan bekende<br />

„ wetten onderworpen , zou ons alsdan de Magneet-<br />

„ naald ieder punt der open Zee naauwkeurig en<br />

„ genoegzaam aanwyzen ? Toont zy ons de graaden<br />

„ der breedte en lengte der gewesten aan , zonder<br />

„ welker bepaaling wy toch blindelings omdwaalen ?<br />

,, Hoe weinig mogen wy hoopen ooit een gebruik-<br />

,, baare oplosfing deezer opgaave te vinden ? Ja ge-<br />

,, field eindelyk , wy hadden ze gevonden, wie ver*<br />

,, zekert ons , dat wy ons in de waa'rnccmingen en<br />

,, bereckeningen, die tot derzelver toepasfing bchoo-<br />

„ ren , niet gedwaald hebben ? Doch deeze moeite ,<br />

„ dit gevaar en ongerustheid zyn wy te boven, wan-<br />

,, neer wy dc kusten niet uit het oog verliezen; en<br />

,, ons niet verder in zee waagen , dan ons het uit-<br />

„ zicht van dezelve leiden kan.<br />

„ Zyn tegenftreever komen deeze gronden niet on-<br />

„ wederlegbaar voor. Wat het eerfte betreft, zo<br />

,, merkt hy aan, dat alle die vreesfelyke berichten,<br />

„ van betoverde ftreeken en van landen door monfters<br />

bewoond , hun geboorte aan de onwetendheid en<br />

,, verfchrikte verbeelding verfchuldigd zyn, waarmede<br />

de oude Aardbefchryving opgevuld is. Het beste<br />

middel om de Aardryksbefchryving van deeze aan-<br />

,, geërfde fabelen te bevryden , is eene meer uitge-<br />

„ breide Scheepsvaart zelf, en eene naauwkeuriger<br />

„ kennis met deeze verafgelecgen ftreeken. Doch wat<br />

5, den anderen grond betreft, zo moet men zekerlyk<br />

,, niet ophouden , aan de volkomenheid der werktuigen,<br />

,, en de wyzen van beftemming der plaatfcn en leiding<br />

„ van den Zeeman op onbekende Zee-hoogten te afj,<br />

beiden : men moet altyd naauwkeuriger Zeekaarten<br />

,, trach-


HET GEMEENE MENSCHENVERSTAND. 229<br />

trachten te krygen, om deste ligter aan de Zeekus*<br />

" ten, ook in verafgelegen plaatfen, zich van de juist-<br />

!', heid van zyn weg te verzekeren. Men heeft ook<br />

hierin bereids verfcheidene gelukkige proeven gedaan<br />

en het is toch niet beweezen, dat men<br />

" daarin voor het toekomende nog niet verder zoude<br />

„, kunnen komen."<br />

Ik weet wat gv zeggen wilt, viel CLAIRSENS in.<br />

Nu , myn lieve DIEFHEIM , zo lang deeze volko-<br />

mene werktuigen en handleidingen tot de reizen der<br />

reden nog niet gevonden zyn, laat my dan flegts met<br />

de myne de bekende kusten van het gemeene ver­<br />

ftand niet verlaaten.<br />

O ! Ik wist wel , antwoordde DIEFHEIM , dat<br />

„ft een zo verharden ongelovigen nog heden voor<br />

Z het morgenontbyt niet bekeeren zou," en (tak zyn<br />

papieren in zyn zak.<br />

P 5


IL<br />

A L G E M E E N<br />

M A G A Z Y N.<br />

NATUURKUNDE EN NATUURLYKE HISTORIE.


aS3<br />

OVER DE NOODZAAKELYKHEID VAN DE MEN"<br />

SCHENKENNIS IN DE BEOEFENING DER<br />

GENEESKUNST. |<br />

D e beoefening der weetenfehappen en kunsten is,<br />

buiten tegenfpraak , eene der aangenaamfte en nuttigfte<br />

bezigheid, met welke 's menfchen geest zich<br />

kan verleedigen. Zy vermeerdert onze inzichten,<br />

verbetert ons hart , en verfpreidt geluk en welvaart<br />

over de maatfchappy.<br />

Daar is ondertusfehen, onder de verfchillende takken<br />

van weetenfehappen , geene , welkers invloed<br />

zo algemeen , en welkers beoefening voor alle menfchen<br />

, in alle levenshanden, zo noodzaakelyk is, als<br />

de Menfchenkennis ; • als de kennis van het<br />

menfchelyke hart en deszelfs vaak zo verborgen neigingen<br />

en hartstochten of met één woord, de<br />

kennis van het Zedelyke Charaéter der Menfchen. —<br />

By de oude Wysgeeren was deeze kennis het geliefkoosde<br />

onderwerp, met welks onderzoek zy zig<br />

onophoudelyk bezig hielden.<br />

Zy befchouwden dezelve , als die kennis , welke<br />

de wyze SOCRATES , van den hemel op de aarde had<br />

nedergebragt: als het fundament van alle overige weetenfehappen<br />

, en zonder welke men nimmer in eenige<br />

zaak konde uitmunten , of zig als leeraar der<br />

Menfchen , boven zyne tydgenooten verheffen. —<br />

En voorzeker de fchriften der Ouden zyn onwederlegbaare<br />

bewyzen , dat zy, die, in zo veele opzichten<br />

, nogthans ook Leermeesters zyn , ook in<br />

dit ftuk groote vorderingen gemaakt, en de kennis<br />

van


234<br />

D E<br />

N00DZAKELYKHEID VAN DE MENSCHEN»<br />

van den zedelyken mensch tot eenen trap van volkomenheid<br />

gebragt hebben , welke met recht onze<br />

verwondering en navolging vordert. . Nimmer<br />

toch zouden Griekenland en Romè zig hebben kunnen<br />

beroemen, zulke uitmuntende Wysgeeren, Staatsmannen<br />

, Dichters en Redenaars tè hebben voortgebragt,<br />

ware het niet, dat deeze groote Mannen ,<br />

zig in deeze fchool der wysheid geoefend , en daarvan<br />

, in verfchillcnde betrekkingen , zo meesterryk<br />

hadden weeten gebruik te maaken.<br />

Doch, Waartoe is het nodig, eene zaak door verre<br />

gezochte voorbeelden te ftaaven, waaraan geen verftandig<br />

man , zelfs niet met eenigen fchyn, kan twyfelen,<br />

en welke in onze dagen deste noodzaakelyker is geworden<br />

, daar' de zedenloosheid langs hoe grooter, de<br />

hartstochten menigvuldiger, en de kunst van dezelve<br />

te verbergen, by de zogenaamde verfyning van onzen<br />

fmaak , tot eenen vry hoogen trap van volmaaktheid<br />

is geklommen.<br />

Dan, zo noodzaakelyk ook de Menfchenkennis ,<br />

voor alle menfchen is, zo is 'er toch, myns bedunkenst<br />

geen Hand , geene beoefening van eenige weetenfchap<br />

of kunst , waarby de Menfchenkennis meer<br />

te pas komt, dan by de beoefening der Geneeskunst.<br />

Een Geneesheer, die aan de edele bedoelingen<br />

zyner kunst wil beantwoorden , cn een weldoendcr<br />

zyner medemenfehen worden , moet kennis<br />

hebben aan alle die oorzaaken en bronwellen , waaruit<br />

zo veele ziekten ontfpringen :' hy moet niet alléén<br />

alle die natuurlyke oorzaaken kennen , welke ,<br />

op eene zo verfchillcnde wyze , de gezondheid benarleelen<br />

, maar hy moet bekend zyn met die oorzaaken<br />

, welke, buiten het ligchaara, in de ziel zelve<br />

ge-


KENNIS IN DE EEOEFN. DER GENEESKUNST. 235<br />

geleegen zyn , en als een verftandig Geneesheer , by<br />

het behandelen eener ziekte, weeten te bepaalen, hoe<br />

veel aandeel de neigingen en hartstochten , hoe veel<br />

aandeel de zielsgefteldheid en de verbeelding des lyders<br />

, aan de ziekte heeft , ten einde zyne genceswyze<br />

daarna te kunnen regelen. Met één woord, hy<br />

moet zynen aandacht even zo zeer vestigen op het<br />

geen in de ziel, als op het geen in het ligchaam<br />

des lyders omgaat. • Ut veronderftelle dat men<br />

met my geen oogenblik aan deeze waarheid zal<br />

twyfelen , doch ik hoope tevens , dat eene nadere<br />

ontvouwing daarvan, de aandacht van den leezer niet<br />

geheel onwaardig zyn zal.<br />

In de beteekenis, in welke ik hier het woord Menfchenkennis<br />

genomen heb , veronderftelt dezelve by<br />

een Geneesheer de twee volgende zaaken:<br />

Vooreerst , eene volledige kennis van den invloed,<br />

welke het hart en het verftand , of liever het Zedelyk<br />

Charaéfer , op de gezondheid, of ongezondheid,<br />

des ligchaams heeft.<br />

Ten tweeden , eene vaardigheid van geest, om in<br />

iedere byzonder geval te kunnen bepaalen , hoeveel<br />

aandeel de zielsgefteldheid des lyders aan de aanweezige<br />

ziekte heeft.<br />

By de nadere befchouwing van deeze twee vereischten<br />

, zal het niet nodig' zyn , ons intclaaten in<br />

diepzinnige befpiegelingen, nopens de wyze, op welke<br />

de menfchelyke ziel op haar ligchaam werkt, langs<br />

welken weg de voorftellingen der ziele ligchaamlyke<br />

werkingen kunnen voortbrengen , en op wat wyze<br />

zinnelyke indrukfelen zig in geestige denkbeelden ontbinden.<br />

Het zal tot ons tegenwoordig oogmerk voldoende<br />

zyn aantemerken:<br />

Voor-


236 DE NOODZAKELYivHEID VAN DE MENSGHEN-<br />

Fooreerst; de onmiddelyke ondervinding leert, dat<br />

'er eene wederkeerige werking tusfehen de ziel en het<br />

ligchaam plaats heeft, en wel in diervoegen , dat de<br />

ziel alle haare denkbeelden , of onmiddelyk door de<br />

zintuigen verkrygt, of tiit zinnelyke gewaarwordin­<br />

gen dezelven afleidt, en ,omgekeerd,dat alle voorftellin-<br />

ge der ziele , (zelf dc afgetrokkenfte denkbeelden ,)<br />

of onmiddelyke werkingen in het ligchaam voortbren­<br />

gen , of ten minften altoos met eene zekere bewee­<br />

ging in eenig gedeelte van het ligchaam gepaard gaan.<br />

Ten tweeden: herhaalde proeven en waarneemingen<br />

overtuigen ons , dat 'er in het dierlyk ligchaam een<br />

zeker vermogen of werkzaam beginfel gevonden<br />

wordt , waardoor alle de verrichtingen van de dier-<br />

lyke huishouding geregeld worden, cn het welk zig<br />

door gevoel en beweeging openbaart. Het is de groo­<br />

te mppocRATES, aan wien wy , onder zo veele ande­<br />

re zaken , ook de kennis van dit beginfel te danken<br />

hebben, en het welk ook zedert, onder den naam<br />

van svogpovv, of impetum faciêns Hippocratis bekend is<br />

geweest. Dit gevoelen van IIIPPOCRATES is naderhand,<br />

en byzonder in onze tyden, meer en meer ontwikkeld,<br />

cn zyn dc algemeene wetten, (volgens welke dit begin­<br />

fel in het dierlyk ligchaam werkt., nader bepaald ge­<br />

worden. Dit beginfel, aan het welk men te regt den<br />

naam van levensbeginfel , (principium vitale of vita<br />

corporea) gegeeven heeft, is de oorzaak van gevoel en<br />

beweging. Door dit beginfel is het dat onze zintuigen,<br />

dat onze zenuwen, door de uherlyke voorwerpen aan­<br />

gedaan en in beweeging niet alleen gebragt worden,<br />

maar ook het vermogen bezitten, deeze aandoening<br />

aan de ziel over te brengen. Door dit beginfel is<br />

het dat de fpiervezelen het vermogen bezitten , na<br />

eene


KENNIS IN DE BEOÉFN. DER GENEESKUNST. 2J7<br />

eene voorafgaande prikkeling zig te beweegen en zamen<br />

getrokken worden. Daar nu de ondervinding<br />

leert, dat de werking, welke de ziel op het menschlyk<br />

ligchaam oefent , iü gevoel en beweeging heiraat<br />

, — zo is bet hoogst waarfchynlyk, dat het voornaamlyk<br />

dit dierlyk levens-beginfel is , op welk de<br />

ziel het naaste werkt, en door het welk zy haareii<br />

invloed op het ligchaam oefent ; en gèvolglyk , dar.<br />

hoogstwaarfchynlyk dit levens-beginfel het middel is,<br />

waardoor het ligchaam op de ziel , en deeze wederom<br />

op het ligchaam te rug werkt. —— Eindelyk<br />

Ten derden, leert ook de ondervinding, dat de<br />

werking van het levensbeginfel in de verfchillendd<br />

Mgchaamen zeer onderfcheiden is , en door menigvuldige<br />

-tusfehenkomende omftandighedeii gewyzigd word.<br />

Dc verfchillcnde ligchaam sgefleldheid, de levenswyze,<br />

de ouderdom , het klimaat , bykomende ziekten en<br />

andere oorzaaken , maaken ons ligchaam meerder of<br />

minder gevoelig, meerder of minder vatbaar voor aandoening<br />

, of, ('t welk op het zelfde uitkomt,) veranderen<br />

op verfcheiden wyzen de werking van het levensbeginlel.<br />

En zie hier de waare bronwel, waaruit<br />

de zo zeer verfchillende temperamenten, neigingen en<br />

hartstochten , voornamelyk ontfpringen.<br />

Zo lang ligchaam en ziet geregeld op elkander<br />

werken, zo lang de ziel gecne onaangenaaffle gewaarwordingen<br />

van het ligchaam ontfangt, en zo lang dé<br />

natuurlyke werkingen van het ligchaam, door den invloed<br />

van de ziel niet geftoord w'öfden; zo lang j<br />

Zegt men, de ménsch is gezond. Dog zo dra' heeft 'er<br />

niet aan de eene of andere zyde eene ongeregelde 1<br />

Werking plaats , of deeze wordt terftond meedegedeeld ,<br />

Èn de gevolgen daarvan zyn, in evenredigheid van de<br />

tfATUURK. IV. D. Q oor»


438 DE NOODZAKELYKHEID VAN DE MENSCHEN-<br />

oorzaak , nadeelig voor de gezondheid. En hier is<br />

Juist het geval, waarin dc geneesheer, om de verloorenof<br />

benadeelde gezondheid te herftellen, kennis moet<br />

hebben van het aandeel , het welk de zielsgefteldheid<br />

des lyders aan de aanweezigc ziekte heeft.<br />

Laat ons thans tot dc zaak zelve overgaan , en<br />

de verlchillende uitwerkingen, welke eene ongeregelde<br />

zielsgefteldheid op het ligchaam heeft, een weinig meer<br />

van naby befchouwen. Om echter de aandacht niet<br />

te vermoei jen, noch den kiefchcn fmaak te beleedigcn ,<br />

met het optellen en ontvouwen van alle die ziekten ,<br />

welke uit eene te fterke werking van onze hartstochten,<br />

of uit eene te groote infpanning van ons<br />

verftand, hunnen oorfprong neemen, zal ik my flegts<br />

bepaalen , om het nadeel daarvan door voorbeelden<br />

af te fchetfen.<br />

Dc nadcelige uitwerkingen, welke dc hartstochten<br />

op de gezondheid van het ligchaam hebben, zyn, of<br />

plotsling, of fchielyk, of langzaam : zy hebben dus<br />

of eenen fchielyken dood , of gevaarlyke toevallen,<br />

of langduurige en ileepende ziektens, ten gevolge.<br />

Deeze onderfcheiden uitwerkingen hangen af:<br />

Vooreerst: van de heevigheid der hartstochten. Eene<br />

oogenbükkelyk onftaane vreugd, een onverwachte<br />

fchrik, hevige toorn en gramfchap werken fncl, en<br />

worden niet zelden doodelyk of hoogstgevaarlyk. so-<br />

PIIOCLES werd in zynen hoogen ouderdom voor uitzinnig<br />

verklaard; hy vervaardigde, om het tegendeel te<br />

toonen, een Treurfpel, men kende hem de overwinning<br />

toe , en hy ftierf van blydfchap. Een<br />

«elfde lot ondergingen, (volgens het verhaal van Suidas,)<br />

DiOMYsius van Sicilië en PUILIPPIDES. — cnir,o.\<br />

dg Lacedemoniër, ftierf van blydlehan, toen hy zyn<br />

Zoon


KENNIS IN CE BEOEFN. BER GENEESKUNST. 23J><br />

zoon als overwinnaar in de Olympifche Speelen ontmoette<br />

; en JUARCUS JUVENTIUS TUALNA , kreeg voot<br />

het outaar, waarop hy zyn dankoffer bragt, de tyding<br />

uit Rome, dat hy wegens de verovering van Corfica,<br />

zoude kunnen triömphceren : de onverwachte blydfchap<br />

trof hem zodaanig , dat hy neder zeeg, en ftierf.<br />

FOUQUET ftierf van blydfehap , op de tyding dat<br />

IODEWYK DE XIV. hem vergiffenis gefchonken had;<br />

en men verhaalt dat de Nichte en eenige Erfgenaam<br />

van LEIÜNITZ , niet Vermoedende dat een Wysgeer<br />

veel geld konde nalaatcn , cn vindende na den dood<br />

van deezen zo beroemden Man, een kistje met 60,000<br />

ducaaten, op het gezicht daarvan, den geest gaf. —<br />

Koning PHILÏP gaf aan den Kardinaal ESPINOSA, een<br />

fcherp dog onverdiend verwyt; dit trof dien Minister<br />

zö fterk, dat hy weinig dagen daarna ftierf.<br />

Koning PHILÏP DE V. kreeg, op de tyding dat dt<br />

Spanjaarden by Placent geflagen waren, een heevig<br />

toeval, cn ftierf; men vondt, by het openen van zyn<br />

ligchaam, het hart gebörlien. MONTAGNE verhaalt,<br />

dat by bet beleg van Of en , zeker jong Officier,<br />

na eene byna ongelooflyke dapperheid betoond te hebben<br />

, fneuvelde. Een der Generaals was begeerig het<br />

lyk van deezen held te zien; hy herkende zynen eenigen<br />

zoon , en ftierf oogenblikkelyk van fchrik. —<br />

Ik zoude geen einde vinden, indien ik alle de voorbeelden<br />

wilde ophaalen , welke wy van dien aart ,<br />

in de gefchiedenisfen van vroegere en laatere tyden<br />

vinden opgetekend ; ons eigen geheugen zal ons misfchicn<br />

cp dit oogenblik verfcheiden voorbeelden voor<br />

den geest brengen, die ons van deeze droevige waarheid<br />

maar alte zeer overtuigen.<br />

Pnar zyn oudertusfehen nog andere hartstochten,<br />

Q 2 W#


44


KENNIS IN DE BEOEFN. DER GENEESKUNST. 241<br />

dagelykfche ondervinding bevestigd. Menfchen , die voor<br />

de kinderziekte een afkeer hebben, en alle middelen<br />

in het werk ftellen, om de befmetting van deeze, zo<br />

dikwerf verwoestende, krankheid af te weeren, worden<br />

fomwylen enkel door het gezicht van deeze ziekte<br />

befmet, en op eene ongelukkige wyze door dezelve<br />

geteisterd. De beroemde FALCONET verhaalt van<br />

eene vrouw, die,uit vrees van door eene andere vrouw,<br />

die zy meende de kinderziekte te hebben, befmet te<br />

zullen worden, werkelyk de kinderziekte kreeg, niettegenftaande<br />

die vrouw geen de minne kinderziekte,<br />

maar enkel een vuurige uitflag had. CASIMIR MEDICIS<br />

brengt verfcheiden voorbeelden by van menfchen, die<br />

op deeze wyze de kinderziekte, fcharlaaken koortfen<br />

en andere aanlleckende ziekten hebben gekreegen.<br />

Hierby komt nog, dat deeze ziekten door de byblyvende<br />

vrees by zodaanige menfchen ook altoos gevaarlyker<br />

wordt. Menfchen, zegt WILLIS, welke den<br />

meesten affchuuw voor de kinderziekte hebben, ffaan<br />

het meeste aan het gevaar derzelve bloot. Wat<br />

WILLIS omtrent de kinderziekte aanmerkt, hebben<br />

HOFMAN , FALCONET , WERLHOFF , ROERHAAVE en<br />

andere beroemde Geneesheeren, in andere foorten van<br />

heerfchende en aanfteekende ziekten , waargenomen.<br />

Het beste behoedmiddel, zegt SARCONE , in pestziekten<br />

is eene bedaarde gemoedsgefteldheid, De vrees<br />

geeft aan het groeijend kwaad vleugelen om zyn gift<br />

alomme te verfpreiden, en verwoestinge op verwoestinge<br />

aan te rechten. Het geen de vrees in aanftekende<br />

ziekten doet , heeft ook plaats met betrekking<br />

tot andere ziekten, by voorbeeld de toevallen der<br />

zenuwen , menigvuldig zyn de voorbeelden dat jonge<br />

Q 3 . meis-


©4* DE NOOOZAKELYKHEID VAN DE MENSCHEN-<br />

meisjes enkel op het gezicht van dcrgelyke toevallen<br />

in ftuiptrekkingen zyn gevallen.<br />

De nyd is buiten tegenfpraak eene der nadeeligfte<br />

en den mensch het meest onteercnde hartstochten. Dit<br />

erfdeel van laage en bekrompen zielen , verftopt dc<br />

bronader des levens, en verfpreid langzaam haar bytend<br />

gift door het geheele ligchaam, haare nadeelige<br />

uitwerkingen verdubbelen zich , wanneer de nydige<br />

vrugteloos zig vermoeit de verdienften van andere<br />

te verdonkeren; en het is opmerkelyk, dat onder alle<br />

hartstochten geene is , welke haare nadeelige gevolgen<br />

met zulke kennelyke trekken, op het aangezicht<br />

der menfchen kentekent, als de nyd.<br />

Van eenen meer edeler aart is de droefheid , byzonder<br />

die, welke uit het gemis van onze waardfte panden<br />

ontftaat. De uitwerkingen deezer hartstocht zyn ondertusfehen<br />

even zeer nadeelig vóór de gezondheid ,<br />

doch onderfcheiden naar den aart en het voorwerp , 't<br />

Welk deeze droefheid doet ontftaan. Prins GÊORG LODE-<br />

WYK verloor zyne Gemalinne , de droefheid vermeesterde<br />

zig dermaaten zyne ziele , dat hy binnen weinig<br />

dagen een toeval kreeg, en ftierf; en wie uwer herinnert<br />

zig niet op dit oogenblik aan andere voorbeelden<br />

van dien aart, en die, in eenen meerderen of minderen<br />

graad, de nadeelige uitwerkfelen deezer hartstocht bewyzen?<br />

Zien wy niet, binnen den kring van onze<br />

eigen ondervinding, vrienden en bekenden, die de ongelukkige<br />

flagtofiérs deezer hartstocht zyn geworden;<br />

CU onder verfcheiden ziekten en ligchaams kwaaien<br />

(*) Palier in ore pdet, rr.acies in torpor-e toto<br />

Nuiqttam refta acivs. livent rubigine dentes<br />

JPu%ra felle virent, livgna efl Juf. fa venent.<br />

V1KGIL.<br />

zuch-


KENNIS IN DE IEOEEN. DER GENEESKUNST. 243<br />

«Sehtèö? Wat baaten bier alle geneesmiddelen, die de<br />

ongelukkige zo greetig gebruikt , zo lang de waare<br />

oorzaak niet aangetast, niet weggenomen wordt?<br />

Ik zoude voorzeker te verre uitweiden, indien ik<br />

by elk deezer hartstochten wilde blyven ffilftaan, en<br />

derzelver nadeel voor de gezondheid , in alle derzelver<br />

byzondere betrekkingen, wilde ontleeden: vergun<br />

m y echter dat ik nog met een paar woorden aan<br />

eene hartstocht herinnere , die even zo algemeen als<br />

voor de gezondheid nadeelig is ; deeze is eene mislukte<br />

liefde. Pe uitwerkingen deezer hartstocht zyiï<br />

onderfcheiden, naar den byzonderen aart derzelven, doch<br />

altoos zyn dezelven voor onze gezondheid zeer nadeelig<br />

, cn het is daarom , dat men de' uitwerking der<br />

Min, by een alles verterend vuur heeft vergeleeken;<br />

gelyk OVIDIUS zegt: vergelykende eenen minnaar met<br />

wasch aan het vuur blootgefteld : fic attenuatus amare<br />

liquitur ö? teclo paulatim carpitur igne. Het gaat<br />

den lydenden Minnaar, even gelyk een Arabisch Schry­<br />

P a l m b o o<br />

ver van eenen door liefde kranken d^ e<br />

^ c:<br />

a n c l<br />

„ Hy buigt zig naar een Palmboom van een & c<br />

fl'agt, wordt onvruchtbaar, en verteert zich zelven;<br />

doch hy begint eenigzins te herleven , wanneer men<br />

beide boomen famen vercenigt , of een tak des beminden<br />

booms aan deezen hangt , of ten minden iets<br />

van het bevruchtend zaad des gezonden booms op<br />

den kranken ftrooit." Hoe meenig jongling of meisje<br />

koestert in haren boezem eene geheime neiging ,<br />

die zy of niet durft openbaaren, of waar tegen zig<br />

onoverkomelyke zwarigheden opdoen ? en deeze ongelukkige<br />

neiging wordt als dan de oorzaak van ziekten<br />

en kwynende ongefteldheden , die den bloei hunnes<br />

levens doen verwelken.<br />

Q 4<br />

D a n


$44<br />

D E<br />

N00DZAKELYKHE1D VAN DE MENSCHEN-<br />

Dan de nadeelige uitwerkingen der hartstochten regelen<br />

zig niet alleen naar den onderfcheiden aart en<br />

hevigheid der hartstochten zelve; maar deeze uitwerkingen<br />

hangen ook, in de tweede plaats, af van het<br />

temperament en den graad van gevoeligheid des ligchaams.<br />

— Menfchen , die een gevoelig temperament<br />

hebben, worden zeer fchielyk aangedaan. Zy gevoelen<br />

de aangedaane belecdiging oneindig fterkcr, dan anderen ,<br />

die de natuur, misfehien tot bun geluk, minder i'yne<br />

zenuwen , cn minderen graad van gevoeligheid gegeeven<br />

heeft. Uit deezen meerderen of minderen graad<br />

van gevoeligheid, uit de verfchillcnde temperamenten<br />

moet men verklaaren, waarom gelyke hartstochten by<br />

de menfchen zo verfchillende uitwerkingen, en . wederom<br />

vcrfchillende hartstochten byna gelyke uitwerkingen<br />

voortbrengen. Menfchen, by welken het levensbeginfcl<br />

ligt aangedaan wordt, en diedaarby eene levendige<br />

verbeelding hebben , zyn ook het meeste aan hartstochten<br />

onderhevig ; terwyl menfchen van eenen tegenovergeflelden<br />

aart , en die daarby, zo. als het veelal<br />

gebeurt, weinig verftand hebben, de grootfte beledigingen<br />

, met eene byna ongeloollykc koelheid , kunnen<br />

ondergaan. D,e groote en zagte BOERHAAVE getuigt<br />

zelf ondervonden te hebben, dat het aandenken aan<br />

geleeden leed, onaangezien alle aangewende moeite,<br />

blyft voortduuren, en zelf inden flaap terug keert, totdat<br />

eene nieuwe ontmoeting een nog fterker indruk<br />

dezelve verdoove. —— Uit deeze meerdere of mindere<br />

werkzaamheid van het leyensbeginfel ; of, 't<br />

welk alles op het zelfde uitkomt, van de meerdere of<br />

mindere gevoeligheid onzer zenuwen , laat zig verkfearen<br />

waarom menfchen , die door alte fterke inspanning<br />

van hunne zielsvermogens, waarom geleerde<br />

en


KENNIS IN DE BEÓÈFN, DER GENEESKUNST. 245<br />

en kunftenaars zo ligtelyk in hartstocht kunnen gebragt<br />

worden; om geene andere redennamelyk, dan om<br />

dat zy door eene te Kerke oefening van hunne vcrftandige<br />

vermogens, hun ligchaam verzwakken, en hunne<br />

zenuwen daardoor eenen zeer hogen graad van gevoeligheid<br />

verkrvgen. Op de zelfde wyze ziet men ook<br />

de redenen , waarom jonge menfchen meer tot hartstochten<br />

overhellen , dan meer bejaarde heden , te<br />

weeten: om dat het lcvcnsbcginfel by de eerden werkzaamer,<br />

het ligchaam aandoenlyker is, dan by delaatlten.<br />

De ondervinding leert , dat ziekten cn ligchaamskwaalen<br />

, niet zelden ons geheele temperament , ons<br />

geheele karakter kunnen veranderen , dat wy gemclyk<br />

worden, en by de minfte gelegenheid onze hartstochten<br />

den vrijen teugel vieren. Vanwaar anders, dan van<br />

eene vermeerderde gevoeligheid tier zenuwen, is het ,<br />

dat deeze opvliegendheid kan, en moet verklaard<br />

worden en gaan wy na , welke ziekten het zyn ,<br />

die deeze verandering in het ligchaam voortbrengen,<br />

gullen wy vinden , dat bet juist die ziekten zyn ,<br />

welkers natuur in eene te groote gevoeligheid bedaat ,<br />

of dezelve voorondcrdelt; of ten minden het zyn zodanige,<br />

welke op ons temperament, op de aandoenlykheid<br />

van het zenuvvgedel, eenen onmiddelyken invloed<br />

hebben. Menfchen , die aan toevallen der zenuwen<br />

ftikkelen, vervallen in Hypochondrie, Melancholie, en<br />

ten laatften niet zelden in Manie, de hevigfte aller<br />

hartstochten. Perfoonen,die teerlngachtig zyn, voelen<br />

Zj g by de geringde zaak beleedigd. Zy duiven op<br />

by de minde tcgingkanting , en geraaken in hartstocht:<br />

deeze en veele andere verfchynfelen , waarvan ik ,<br />

indien de tyd zulks wilde gehengen , een meenigfe<br />

voorbeelden zoude kunnen bybrengen, laaten zig zeer<br />

Q 5<br />

e e n<br />

"


246' m NSODZAKELYKHA.ÏD VAN I>£ MENSCHEN-<br />

eenvoudig uit eenen hoogen graad van gevoeligbrfd<br />

des ligchaams verklaaren: en om ons van deeze waarheid<br />

nog fterkcr te overtuigen, behoeven wy flens op<br />

ons zeiven te letten, zeifin onze gezonde dagen. Meer<br />

dan eens zult gy met my ondervonden hebben , dat<br />

dingen, welke op fommige tyden ons geheel niet'aandoen,<br />

op andere tyden ons het fterkfte treilen, en<br />

onze geheele ziel in beweging brengen. De reden<br />

hiervan is geene andere, dan dc meerdere of mindere<br />

aandoenlykheid van ons ligchaamsgeftcl. Het blykt<br />

dan uit dit alles, dat dc meerdere gevoeligheid en de<br />

meerdere werking van het dierlyk levcnsbeginfel, zeer<br />

veel toebrengt om de hartstochten heviger te doen<br />

werken , cn even daardoor nadceliger voor onze gewondheid<br />

te doen worden. Eindelyk, cn ten<br />

derden , hangen ook de nadeelige uitwerkingen deihartstochten<br />

af van zekere ziekten en ongcfteldhedcn ,<br />

welke reeds in het ligchaam aanweezig zyn.<br />

Daar zyn ziekten, op welke de hartstochten geene,<br />

ol zomtyds heilzaame uitwerkingen hebben; doch daar<br />

zyn 'er ook, welke daardoor zeer gevaarlvk en niet<br />

zcldeu doodelyk kunnen worden. Wy vinden , in de<br />

fachnlteu der bcroemdfte Geneeskundigen, verfcheiden<br />

voorbeelden van menfchen, die in den aanval van een<br />

heetc koorts, door eene al te hevige gemoedsbewecgi»g,<br />

het zy fchrik, het zy toorn, het zv vreugd,<br />

HI eene volmaakte krankzinnigheid gevallen, of aan<br />

een beroerte zyn gcltorvcn. Men heeft voor­<br />

beelden, dat lieden, die borstkwaalen hebben, door eene<br />

onverwachte ontmoeting , door eene yüngs ontftaanc<br />

hartstocht,hevige bloedfnuuwingen krygen , en daardoor<br />

hun leven in het uiterite gevaar brengen; anderen<br />

wederom, die een zwak en aandocnlyk zenuw<br />

ge-


RENNiS IN DE EEOEFN. DER GENEESKUNST. 247<br />

*eftel hebben , zyn in de gewettigde ftuiptrekkingcn veryallcn<br />

En wie kent niet by ondervinding de nadeelige<br />

cn fomtydS zo gevaarlyke uitwerkingen der hartstochten<br />

by zwangere Vrouwen? Hoe mecnig Vrouw<br />

heeft door eene enkelde hartstocht zig zelve en haare<br />

vrugt in hetuiterfte gevaar geltort ? Moe dikwerf heeft<br />

niet de droevige ondervinding geleerd, dat Kraamvrouwen<br />

door eene te fterke gemoedsaandoening in onherftelbaare<br />

ziekten zyn vervallen , of, door eenen onverwachten<br />

dood , een blvde kraamkamer in een treur-<br />

vertrek veranderd hebben? Dan, het wordt tyd<br />

dat wy van dit onderwerp afftappen , om nog met<br />

weinig woorden tc overwegen, welken invloed de alte<br />

fterke infpanning van onze verfiandige vermogens op<br />

onze gezondheid heeft.<br />

Dc zucht tot kennis, de begeerte om zyn verftand<br />

tc verlichten, is eene neiging, die de wyze Schepper<br />

met de beste oogmerken in onze ziel geplant heeft;<br />

hieraan te beantwoorden , is de pligt van alle redclyke<br />

wcezens , het • waare en eenige middel om ons<br />

boven den rang der dieren te verheffen, en ons voor<br />

dc genieting van hoogere zaligheden vatbaar te maaken.<br />

0<br />

Dan, wanneer deeze begeerte te fterk wordt;<br />

wanneer wy onze zielsvermogens te fterk laaten werken;<br />

wanneer deeze begeerte zig uitftrekt tot onderwerpen,<br />

welke voor onze bcvattingen niet gefchikt<br />

zyn; wanneer wy dingen willen doorgronden, welke<br />

voor onze bepaalde vermogens te diep zyn; dan wordt<br />

deeze , anderzius zo edele, begeerte tot kennis, een<br />

ongelukkige bron van ziels- cn ligchaamsziektcn ,<br />

zy wordt eene hartstocht, die de krachten van ziel<br />

cn ligchaam ondermynt, en daardoor voor onze gezindheid<br />

zeer nadeclig is. • Het gaat met<br />

de


548 DE NOODZAKELYKIIEID VAN DE MENSCHEN-<br />

de vermogens van onze ziel, even als met de vermogens<br />

van het ligchaam. Door eene geregelde en<br />

maatige oefening wordt hunne werking geflerkt, doch<br />

by eene tc fterke en aanhoudende werking verliezen<br />

zy hunne veerkragt , cn verzwakken in evenredigheid<br />

van de al tc fterke werking.<br />

Menfchen , zegt BOERHAVE , die onachtzaam voor<br />

hunne gezondheid, zich geheel in befchouwingen als<br />

verliezen, derven eindelyk hunne gevoeligheid en gezondheid,<br />

en vervallen ten laatiteu in een' volkomen<br />

gcdachtcloozen toeftand. De beroemde TISSOT, ZIBI-<br />

MSRMAN, en andere Geneeshcercn , hebben ons de<br />

nadeelige uitwerkingen eener alte groote infpauning<br />

onzer zielsvermogens , met het penfeel der natuur ,<br />

zo levendig afgemaalt , dat ik het voor onnodig achtte<br />

hierop tc blyven ftiKtaan , en de aandacht te<br />

verveelen , met het optellen van alle die vcrfchillende<br />

ziekten, welke uit deeze zo algemecne oorzaak<br />

ontftaan.<br />

Ik kan ondertusfehen niet voorby aantemerken ,<br />

dat deeze infpauning uit vcrfchillende gezichtpunten<br />

kan befchouwd worden. Sommige menfchen oefenen<br />

hun verftand te fterk , hunne denkbeelden worden<br />

overfpannen, hunne aandacht is behendig op hetzelfde<br />

voorwerp gericht , zy verliezen zig zeiven iu<br />

afgetrokkene befchouwingen , alle de overige denkbeelden<br />

worden onderdrukt, het gevoel .wordt flomp,<br />

het ligchaam verzwakt , de levenskrachten verminderen,<br />

en zodaanige menfchen vervallen in melancholie,<br />

vitteering, verval van ligchaams- en zielskrachten , en,<br />

eindelyk, gelyk niet zelden gebeurt , in eene volmaakte<br />

krankzinnigheid. —_ Andere menfchen daarentegen<br />

zoeken beftendig voedfel voor hunne ver,<br />

beel-


KENNIS IN DE BEOEFN. DER GENEESKUNST. 249"!<br />

beddingskracht, en worden Enthufiasten in verfchillende<br />

betrekkingen, naar maate van de voorwerpen ,<br />

tot welke zig deeze verhitte verbeelding bepaalt.<br />

Onder alle foorten van menfchen vindt men dergelyke<br />

Enthufiasten: doch meest onder geleerden, en'<br />

onder die foort van menfchen , welke zig , by gebrek<br />

van verftand, aan het zogenaamde


Z$0 DE NOODZAKELYKHEID VAN DE MENSCHEN-<br />

foort van menfchen bederven hunne gezondheid opt<br />

mcenigvuldige wyzcn , cn vervallen in zenuwziek,<br />

ten , droefgeestigheid en andere toevallen , die hun,<br />

voor altoos , aan een ellendig cn ongelukkig leven<br />

bloot Hellen. Hier zoude ik nog aan verfcheiden<br />

andere krankheden kiinnen herinneren , en<br />

derzelver nadeeligen invloed op onze gezondheid<br />

affchetzen , die allen, gelyk de voorgaande, uit eene<br />

te zeer verhitte verbeelding ontdaan , cn onder welke<br />

de verkeerde en bedorven fmaak voor al wat fentimentecl<br />

is , geen kleinen rol fpeelt ; eene ziekte<br />

die thans byna geheel Europa.overftroomt , en haar<br />

fchaadclyk vergif, langs hoe meer , onder dc menichen<br />

verfpreid , en even daardoor een algemeene<br />

oorzaak van ligchaamskwaalen wordt , aan welkers<br />

kennis den Geneesheer , in dc beoefening zyner<br />

kunst , niet weinig gcleegen legt. Dan ik<br />

vrees , dat ik my reeds te lang by deeze bronwellen<br />

van ziekten en ellende heb opgehouden , en<br />

het u-urdt tyd, dut wy tot het tweede gedeelte onzer<br />

verhandeling overgaan , om naamclyk aantetoonen ,<br />

dat een Geneesheer, behalvcn eene algemeene kennis',<br />

van den invloed , welke dc zielsgefteldheid op de gezondheid<br />

heeft , ook eene vaardigheid van geest moet<br />

bezitten , om in ieder byzonder geval te kunnen bepaalen<br />

, hoe veel aandeel de zielsgcflelriheid des<br />

lyders , op de aanweczige ziekte heeft*<br />

De geneefhïg eener ziekte vereischt ,by eene verfijn»<br />

digt oefening der geneeskunst, eene behoorlykc kennis<br />

van de waare oorzaaken der ziekte. Deeze oorzaak<br />

kan, of in het ligchaam , of in de ziel , of in beiden<br />

te gelyk aanweczig zyn: — Het is dierhalve»<br />

de nnvermydelyke pligt van den. Geneesheer . onder<br />

alle


KENNIS IN DE EEOEFN. DER GENEESKUNST. 25I<br />

alk de mogelyke borzaaken , de waare aanweezige te<br />

bepaalen; 1<br />

— hy moet het toevallige van het weezenlyke<br />

afzonderen , de verfchynfelen onder elkander vergelyken,<br />

dezelve, zonder eenige vooringenoomenheid, uit<br />

haare waare en eenvoudige oorzaaken , verklaaren, en<br />

zig daardoor eenen weg baanen , om van de waare<br />

natuur der ziekte kennis te krygen. Ik beken<br />

zeer gaarne dat de geneeskunst in dit haar waare<br />

licht befchouwd , de moeijelykfte aller practicaale<br />

weetenfehappen is. Zelf met betrekking tot de<br />

natuurlyke oorzaaken, is het zeer mocijclyk de waare<br />

oorzaaken te ontdekken, gedeeltelyk, omdat de verfchynfelen<br />

zig gemecnlyk zo zeer doorkruisten , gedeeltelyk<br />

omdat gelyke oorzaaken, in verfchillcnde ligchaamen<br />

, ongelyke verfchynfelen , cn wederom ongclyke<br />

oorzaaken , gelyke verfchynfelen kunnen voortbrengen.<br />

Ondertuslchen vermeerdert deeze zwaarigheid<br />

aanmcrkelyk , cn 'er wordt eene zeer groote oplettenhcid<br />

, eene ongemecne vaardigheid van geest vereischt<br />

, om by eene zo zeer iaamgeftelde werkingvan<br />

ligchaams- cn zielsvermogens , tot de eerfte en<br />

waare oorzaak doortedringen , en te bepaalen , hoeveel<br />

aandeel de werking van het ligchaam , hoeveel<br />

die van de ziel , aan de ziekte heelt. En de reden<br />

hiervan laat zig gemakkelyk inzien, wanneer wy flegts<br />

overweegen. « • Vooreerst , dat de uitwerkingen<br />

van onze gemoedsbewcegingefl gelyke verfchynfelen<br />

in het ligchaam voortbrengen , als ligchaamlyke oorzaaken.<br />

— Een hevige aanval van koorts , toevallen<br />

der zenuwen ,bloedfpuuwingen enz., kunnen , op<br />

meenigvuldigen wyzen , uit ligchaamlyke oorzaaken ontdaan<br />

; maar zy kunnen ook , gelyk de dagelyklche<br />

ondervinding leert , de nitwerkfelen van gemoedsaan-


2^2 DE NOODZAKELYKIIEID VAN DE MENSCHEN--<br />

aaödoeningea en hartstochten zyn. De hypochondrieg<br />

de melancholie , zyn veelal dc ongelukkige gevolgen<br />

van eene kranke zielsgelteldheid en een verzwakte<br />

ligchaamsgciteldheid ; of zo ook de eerfte en voornaamfte<br />

oorzaak daarvan in het ligchaam gcleegen is,<br />

worden tog deeze ziekten door gemoedsaandoeningen<br />

merkelyk verergerd, Ih'erby komt nog ten twee:<br />

den, dat de meeste menfchen zo gaarde hunne<br />

hartstochten en dc geheime neigingen van hun hart<br />

verbergen. Daar is, zegt zeker Schryver, in het geheele<br />

Boek der Natuur geen kapittel zo duister, als<br />

dat van het mcnschlyk hart. — Men vindt menfchen j<br />

die de kunst van zig te vermommen tot zulk eenen<br />

trap van volmaaktheid weten te brengen, dat men, by<br />

eene lange ondervinding, en by de grootfte oplettendheid<br />

, niet in ftaat is, ook flegts eenige hoofdtrekken<br />

Van hun karakter tc leeren kennen: zy verbergen liever<br />

de geheime oorzaaken van hunne ziekte voor<br />

den Geneesheer, dan dat zy door eene openhartige<br />

bekentenis hem zouden voorlichten, cn daardoor hunne<br />

geneezing bevorderen; liever ftellen zy zig aan de<br />

onvermydelyke gevolgen van hunne geheime hartstochten<br />

bloot; liever fchryven zy de oorzaak van hunne<br />

kwynende gezondheid aan ligchaamlyke dingen toe,<br />

en misleiden daardoor den Geneesheer, dan dat zv<br />

hun hart zouden ontlluiten, en, door het openbaaren<br />

van de waare oorzaak, hunne geneezing bevorderen;<br />

maar wie ziet niet , dat op deeze wyze de beoefening<br />

der Geneeskunst moeijelyk wordt ? en dat 'er<br />

by den Geneesheer, eene naauwkeurige oplettendheid,<br />

eene verltandige ondervinding, eene kennis van het<br />

menschlyk hart , en eene byzondere vaardigheid van<br />

geest vercischt wordt , om alle zwarigheden te overwin-'


itENNIS IN" DE BEOEFN. DER GENEESKUNST. ££3<br />

winnen, onder zo Veele vcrfchillende oorzaaken, de<br />

waare oorzaak der ziekte te vinden. Een naauwkeujig<br />

onderzoek omtrent alles wat tot de ziekte aanleiding<br />

kan geeven , kan zeer veel licht over den aart<br />

der ziekte verfpreiden ; dog , dit is geenszins voldoende<br />

, wanneer de toevallen en verfchynfelen der<br />

ziekte zig op eene, dikwils zo menigvuldige, wyze<br />

doorkruisfen , of wanneer de lydcr goed vindt de<br />

waare oorzaak zyner ziekte te verbergen. •• Eene<br />

langduurige ondervinding is voor den Geneesheer<br />

van zeer veel waarde , en verflrckt niet zelden tot<br />

een leidraad in onzekere of duistere gevallen, i<br />

Maar om te denken, dat de ondervinding in de kunst<br />

•alles zoude kunnen afdoen, is dwaasheid. Een vertrouwde<br />

omgang met den lyder, de kennis van zyne<br />

denk-en handelwyze, van zyne betrekkingen Echtgenoot,<br />

als Huisvader, als Burger, enz. kunnen zeer<br />

veel toebrengen tot de kennis der ziekte, en zyn dus<br />

waare middelen voor den Geneesheer, om zyne handelwyze<br />

te bellieren; maar zy zyn in zeer veele gevallen<br />

onvoldoende, om uit zo veele mogelyke oorzaken<br />

, de eigenlyke dadelyke oorzaak te bepaalen.<br />

Om niet eens te zeggen, dat een Geneesheer, maar<br />

zeer zelden , 'in de gelegenheid is , zynen lyder zo<br />

van naby te leeren kennen. En boven dien; wie weet<br />

niet by ondervinding, dat het waare vertrouwen, (het<br />

eigenlyke kenmerk van vriendfehap) in onzen leeftyd<br />

onder de zeldzaamheden behoort ? Daar wordt<br />

dus, om te bepaalen hoe veel aandeel de zielsgefteldheid<br />

des lyders aan de aanwezige ziekte heeft , behalven<br />

het genoemde, nog eene byzondere vaardigheid<br />

van geest vereischt, om alle de verfchynfelen eener<br />

ziekte oogenblikkelyk met elkander te kunnen verge-<br />

NATUURK. IV. D. R ly-


£$4 DE NOODZAKELYKHEID VAN DE MENSCHEN-<br />

lyken , het wezenlyke van het niet wezenlyke te<br />

onderfcheiden, alle de byzondere beftanddeelen der<br />

ziekte met elkander te vereenigen , en daaruit het<br />

waare en eigenlyke karakter der ziekte te bepaalen.<br />

- Deeze vaardigheid van geest is geenszins<br />

de vrucht van groote geleerdheid: zy is by den Geneesheer<br />

dat geene, 't welk men by den Dichter<br />

Kunst, ofeigenlyk Dichtvermogen noemt; of, om het<br />

met eene meer algemeene benoeming uit te drukken,<br />

het is eigenlyk dat gecne, het welk men in Kunften<br />

cn Wetcnfchappen Genie noemt ; eene natuurgaavc<br />

, die alle Geleerdheid verre voorby ftreeft , en<br />

in alle takken van Kunften en AVeetenfchappen, den<br />

grooten Man vormt , en zonder het welk men altoos<br />

in het middelmaatige valt. Men kan in de Geneeskunst<br />

zeer veel geleezen , zeer veel gezien hebben,<br />

en nogthans in de beoefening zeer middelmatig<br />

zyn , dewyl de Genie in deezen het meeste doet. ——<br />

Daar is, zegt CELSUS, in een groot Geneesheer iets,<br />

dat men niet noemen, niet bepaalen kan. Dit iets van<br />

CELSUS, dat by gelyke geleerdheid, by gelyke ondervinding<br />

, by gelyke geleegenheid van zieken te zien ,<br />

den eenen Geneesheer zo hemelhoog boven den anderen<br />

verheft , is de eigenlyke Genie in de Geneeskunst<br />

; is die byzondere vaardigheid van geest, die,<br />

gelyk in andere takken van Kunften, ook byzonder<br />

in de Geneeskunst , zo veele groote en uitmuntende<br />

Mannen gevormd heeft. ———- Wie niet tot Geneesheer<br />

gebooren is, (zegt zeker geestig Schryver,) wordt<br />

liet nimmer, al waare het ook dat hy grys in dc kunst<br />

was geworden. KOERHAAVE, wiens alles om­<br />

vattende geest de geheele Geneeskunst hervormd heeft,<br />

was Geneesmeester , eer hy zig nog tot deeze weeten-


KENNIS IN DE EEOEFN. DER GENEESKUNST.<br />

tenfchap bepaalde: hy had de eigenlyke Geneeskundige<br />

Genie, en verhief zig daardoor boven zyne tydgenootcn.<br />

Ily was niet Hechts Geneesheer; hy was<br />

ook Wysgeer , en bezat eene groote Menfchenkennis<br />

, gelyk hy daarvan , in het behandelen der ziekten ,<br />

de overtuigendfte blyken gegeeven heeft. Onder zo veele<br />

Voorbeelden , waarin zich BOERHAAVE als Menfchenkenner<br />

heeft gekenteekend , behoeve ik Hechts<br />

het bekende geval in het Weeshuis te Haarlem te<br />

herinneren. BOERHAAVE zag met zyne gewoone<br />

naauwkeurigheid , dat de oorzaak der ftuiptrekkingen,<br />

by deeze Weeskinderen, in eene zekere gemoedsaandoening<br />

geleegen was: als kenner van het menschlyk<br />

hart , en van de werking deezer gemoedsaandoening,<br />

vond hy zeer fchielyk het beste en heilzaamfte<br />

geneesmiddel.<br />

HIPPOCRATES , die In fterkte van geest, fchranderheid<br />

en oordeel alles in ailen was; die de kunst van<br />

waarteneemen, in zulk eene hoogen graad bezat, dat<br />

hem ook de geringde omftandigheid niet ontglipte 5<br />

de groote HIPPOCRATES , met den beroemden EURY-<br />

PHON geroepen zynde , by PERDICCAS , Koning van<br />

Macedonië , ontdekte wel ras , (niettegenftaande hy<br />

veel jonger was dan EURYPHON,) uit de houding en<br />

het gelaat van den Vorst, dat 'er eene oorzaak buiten<br />

het ligchaam in de ziel aanweezig was; en het bleek<br />

ook vervolgens, dat HIPPOCRATES wel geoordeeld had,<br />

en dat PERDICCAS verliefd was op een der vrouwen<br />

van zynen onlangs overleeden Vader ALEXANDER.<br />

ERASISTRATUS , de kleinzoon van den vermaarden<br />

Wysgeer ARISTOTELES en de leerling van CHRYSIP-<br />

PUS, óf, gelyk anderen willen, van THEOPHRASTUS ,<br />

was een der kundigfte en erva/enfle Geneesheeren,<br />

R.a en-


ï$6 DE NOODZAKELYKIIEÏD VAN DE MËNSCHEN-<br />

onder de Ouden, van wiens gezag zich CELSUS , GA*<br />

XENUS en PLINIUS meenigmaal bediend hebben. •


KENNIS IN DE BEÖEFN. DER GENEESKUNST. 2&<br />

dan het behoud van zynen teergeliefden Zoon, niet<br />

alleen zyne Huisvrouw STRATONICE aan ANTIOCIIUS<br />

afftond, maar nog daarenboven hen beiden, als Koning<br />

en Koningin-van het Ryk verklaarde.<br />

Een dicrgelyk voorbeeld van Menfchenkennis, van<br />

vaardigheid van geest, in het beöordeelen eener ziekte,<br />

welkers oorzaak in de gcmoedsgcfteklbcid des lyders<br />

gekegen was , gaf de door zyne fchriften onfterflyke<br />

GALENUS, toen hy geroepen werdt by eene<br />

vrouw, welke over flaaploosheid , benaauwdheid cn<br />

andere toevallen van zwaarmoedigheid klaagde, GALE­<br />

NOS vermoede terftond aan alle die tekenen, dat 'er<br />

eene gemoedskrankheid .aanweezig was; hy herhaalde<br />

zyne bezoeken, en het kon niet misfeu, of dc fchranderë<br />

Geneesheer ondekte reeds by zyn derde bezoek,<br />

de geheime oorzaak der ziekte, zyudc eene groote<br />

liefde voor den bevalligen pVLADES.<br />

Wy zien uit het voorbeeld deezer drie beroemdfte<br />

Gencesheereu onder de Ouden, hoe noodzaaklyk het<br />

in zeer veele gevallen voor den Geneesheer is , Menfchenkennis<br />

te bezitten; en hoe veel vaardigheid van<br />

"•eest 'er vereischt wordt, om in dc byzondere gevallen<br />

te kunnen bepaalen hoe veel aandeel de gemocdsgefteldheid<br />

des lyders aan de ziekte heeft.<br />

De ondervinding van alle tyden leert, dat de hartstochten<br />

cn neigingen der menfchen , eene even zo<br />

ryke bron van ziekten zyn , als de natuurlyke oorzaaken<br />

, en dat 'er zeer weinige ziekten > zyn , welke<br />

niet uit gemoedsaandoeningen ontdaan, of daarmeede<br />

gepaard gaan. — De beste kinderen der menfchen kwynen<br />

zeer dikwils aan de ongelukkige gevolgen eener<br />

kranke zielsgefteldheid. Zelf de onfchuldigftc nei­<br />

gingen , dc liefde tot ons zeiven, tot onze beste vricn-<br />

R 3<br />

deil<br />

>


*53 DE NOODZAKELYKHEID VAN DE MENSCHEN*<br />

den, en tot ons Vaderland; de zucht tot kennis, tot.<br />

eer en aanzien , de zorg voor onze en anderer welvaart<br />

, dc vrees voor toekoomende gebeurtenisfen in<br />

haare verfchillcnde betrekkingen : de droefheid over<br />

aangedaane beledigingen, over bet verlies van onze waardfte<br />

panden, van onze beste vrienden, over het gemis<br />

van deeze of geene geneugten , over de rampen, die<br />

of ons , of onze vrienden, of het lieve Vaderland<br />

treffen ; alle deeze en eene meenigte andere neigingen,<br />

dje zo- noodzaaklyk voor ons beftaan, zo nuttig<br />

in haare bedoelingen zyn, die, zo als PLATO zegt,<br />

de ziel in beweeging brengen , en den geest als op<br />

vleugelen verheffen, worden, wanneer zy te fterk of<br />

ongeregeld zyn, oorzaaken van kwynende ziekten en<br />

ligchaamskwaalcn , of vermeerderen de reeds voorhanden<br />

zynde ongefteldhcden. £n is dit zo; dan laat<br />

ik aan uw eigen oordeel over, of een Geneesheer in<br />

de beoefening zyner kunst gelukkig zyn kan ; of hy<br />

immer de helper , de weldocndcr der lydende Menschhcid<br />

worden kan , wanneer hy de uitwerkingen der<br />

vcrfchillende hartstochten op het ligchaam niet kent;<br />

wanneer hy niet in ftaat is , van in de byzondere<br />

gevallen te kunnen bepaalen, of, en in hoe verre de<br />

gemoedsgefteldheid des lyders aandeel aan de ziekte<br />

heeft , van welke natuur deeze gemoedsaandoeningen<br />

zyn , cn door welke middelen dezelve op de best<br />

mogelyke wyze kunnen geheezen worden? met<br />

een woord , wanneer hy geen kenner van het menschlyk<br />

hart, geen kenner van de vcrfchillende dryfveeren<br />

der menschlykc daden ch bedryven is, en wanneer<br />

hy daarvan in de beoefening zyner kunst, geen nuttig,<br />

geen verftandig gebruik weet tc maaken?<br />

Wat baaten tog alle Geneesmiddelen , die niet zelden


KENNIS IN DE BEOEFN. DER GENEESKUNST. 259?<br />

den zo ruimfchoots worden voorgefchreven, en die<br />

de ongelukkige lyder zo gereedlyk verzwelgt, wanneer<br />

eene geheime gemoedsaandoening de oorzaak<br />

der ziekte is , en wanneer de Geneesheer niet in het<br />

geval is, deeze geheime oorzaak te kunnen ontdekken?<br />

Hoe menig ongelukkig lyder zoude zynen<br />

kwynenden toeftand kunnen verbeteren, en zyne verlooren<br />

gezondheid herftellen , indien hy in zynen<br />

Geneesheer zynen waren vriend erkende ! indien hy<br />

door eene openhartige belydenis van zynen waren gemoedstoeftand<br />

, de pogingen van zynen Geneesheer<br />

Wilde helpen bevorderen!<br />

R4<br />

OVER


2ÖO<br />

OVER. D E N<br />

S A L A M A N D E R ;<br />

BRIEFSWYZE VOORGEDRAGEN,<br />

DOOR DEN HEER<br />

D E P O T HO N I E R ,<br />

OUD CONSUL VAN FRANKRYK.<br />

(Uit het Fransch.~)<br />

Indien wy, mecrmaalen, al te gereed aan het wonderbaare<br />

gehoor lecnen , gebeurt het ook wel eens,<br />

dat wy het terftond verwerpen , zonder eenigzins te<br />

letten op hen, die ons het zelve mededeelen. Dusdanig<br />

een verwyt zouden de Ouden, konden zy hier<br />

te rug keereh, aan alle onze Natuurkenneren, en byzondcrlyk<br />

aan den Graave DE LA CEPEDE (*), doen.<br />

Deeze Hccrcn komen allen daarin overéén, dat zy<br />

de Historie van den Salamander, als fabelachtig en<br />

origerymd, befchouwen. Ik weet wel , dat de Dichters<br />

die Historie niet weinig opgefchikt hebben; doch<br />

ik<br />

(*) Zie de Natuurlyke Gefchiedenis der viervoetige Dieren,<br />

die uit eiöïen gebroeid wotden , en der Hagedisfen , in de<br />

8flc Afd. ïfle D. bladz. 455.cn volgenden, beginnende met:<br />

il fimble que plus les abjects dc la curiofiti de rhorhme font<br />

iltigttèi de lui, plus il fe plait d leur attribuer des qualitii<br />

merveillcufes, &c.<br />

J


OVER DEN SALAMANDER 2Ö1<br />

ik ben egter niet inftaat het beftaan in twyfel te<br />

trekken van eene kleine Hagedis, welke eenigen tyd,<br />

zelfs in het heetfte vuur kan leven. Zie hier een<br />

geval , 't geeen ik zelve daaromtrent ondervonden<br />

hebbe.<br />

Op het Eiland Rhodes my bevindende, en bezig<br />

zynde met fchryven in myn Kabinet , hoorde ik<br />

fchielyk een luid gefchreeuw in myn keuken. Ik lieg<br />

derwaarts en vond den Kok uittermaate ontfteld, my<br />

toeroepende, zodra hy my gewaar wierd, dat de duivel<br />

in het vuur was. Toeziende, ontdekte ik in het<br />

vuur, 't geen fterk brandde, een klein Dier, met een<br />

open bek en een trillende keel; ik greep de tang om<br />

het te vatten. Dan op de eerfte poging week het<br />

Dier, 't geen tot nog toe, te weten geduurende den<br />

tyd van twee of drie minuten, zig ftil gehouden hadde<br />

, naar een hoek van den haart. Te vergeefs tragte<br />

ik het aan het tipje van de ftaart vast te houden;<br />

het verfchool zig onder een hoop gloeijende kolen.<br />

Hetzelve op nieuws ontdekt hebbende , trof ik het<br />

met een' tweeden flag op het midden van 't lyf, en<br />

maakte 'er my meester van. Het was eene foort van<br />

kleine Hagedis , welke ik ter bewaaring, in een glas<br />

met wyn-geest gevuld, bcfloot. Ik gaf den Graaf<br />

DE BUFFON, diestyds kennis van dit verfchynfel, en<br />

overhandigde hem tevens myn Salamander, dien hy<br />

onderfcheiden vond van allen, welken hy reeds bezat<br />

(f). Hy deed my verfcheiden vragen omtrent<br />

dit buitengewoon geval, cn zeide my, dat hy niet<br />

zoude<br />

(t) Dezelve moet ihans in 's Konings Kabinet zig bevinden.<br />

R 5


2Ö4 OVER DEN SALAMANDER,<br />

zoude in .gebreeke blyven om 'er gewag van te maaken<br />

; zelfs vroeg hy my verlof, om myn naam te<br />

Blogen melden. Ongetwyfeld zal men my befchuldigen,<br />

dat ik by deeze waarnceming geene genoegzaame<br />

orde of beleid hebbe in agt genomen : dan,<br />

Weinig aan zulk ilag van zaaken gewoon zynde , begreep<br />

ik niet terftond, van hoedanig gewigt dezelve<br />

konde zyn.<br />

VER-


V E R T O O G ,<br />

O V E R<br />

LICHTGEVENDE BLOEMEN.<br />

Uit het oorfprongelyk Zweedsch van den Heer<br />

HAQGREN, LeÜor der Natuurlyke Historie,<br />

in het Fransch vertaald.<br />

(Overgenomen uit het Journal de Phyjïque.)<br />

Toevalliger wyze befpeurde ik, in den jaare 1783.<br />

een flaauw Licht op de Goudsbloem (Calendula offïcinalis.)<br />

Bclluitende , dit verfchynfel naauwkeurig<br />

waar te nemen, nam ik, om verzekerd te zyn, dat<br />

ik my niet bedroog, een perfoon by my, hem belastende<br />

, om telkens op het oogenblik, waar op hy<br />

het Licht befpeurde, een teken te geven : en ik bevond<br />

fteeds, dat hy, gelyktydig met my, bet licht<br />

befpeurde.<br />

Dit licht is meer zigtbaar by Goudsbloemen , die<br />

van eene hooggeele , naar 't vuur zwemende, koleur<br />

zyn; doch by de bleekgeelen naauwlyks te bemerken.<br />

Dikwyls kan men deeze lichtflikkering twee of driemaaien<br />

na eikanderen op de zelfde bloem gewaar worden,<br />

doch mcermaalen ziet men ze niet dan na ettelyke<br />

minuten tusfehenpozens: en als het gebeurt, dat<br />

verfcheiden bloemen, by eikanderen geplaatst, ten gelyken<br />

tydc deeze flikkering van zig geven, kan men<br />

het van verre ontwaar worden.<br />

Men


246* OVER LICHTGEVENDE BLOEMEN.<br />

Men befpewrt dit verfchynfcl in de Maanden July<br />

en Augustus , by het ondergaan der zonnc , en een<br />

half uur daar na, zo dc lucht helder is. By een benevelden<br />

dampkring egter , of wanneer het daags geregend<br />

heeft, zal men 'er niets van ontdekken.<br />

De volgende bloemen geven een meer of min fterk<br />

licht van zich, in deeze rangfehikking: 1. De Goudsbloem:<br />

2. 't klokje; (1'ropaolum majus) 3. de roode<br />

Lcly: (Lilhtm bulbiferuni) 4. de Afrikaanen. (Tagetes<br />

patula erecla.~) Ook heb ik zulks nu cn dan<br />

aan dc Zonnebloem (Hclianthus annuus) befpeurd:<br />

echter is de vuurroode kolcur in 't algemeen noodzakeïyk<br />

om dit licht af tc geven : hebbende ik hetzelve<br />

nimmer aan bloemen van eene andere koleur befpeurd.<br />

Om te ontdekken of ook fommige kleine Phofphoricke<br />

Infektca of wormen daarvan de oorzaak waren ,<br />

hebbe ik daaromtrent bet naauwkeuriglte onderzoek<br />

niet goede Mikruskopen gedaan, dog dezelven nim-<br />

.mer kunnen vinden.<br />

Uit de fnelheid, waarmcede zig dit licht opdoet,<br />

mag men belluiten, dat 'er iets Elcktricks in dit verichynl'el<br />

plaats heelt. Men weet, dat op liet oogenblik<br />

wanneer liet Piftillum eener Bloem bevrugt word , het<br />

ihiifincel (of poeder) door deszelfs elasticiteit uitbarst.<br />

Dit doet my gelooven , dat de Elektriciteit zelve<br />

met deeze Elasticiteit gepaard gaat. Nadat ik echter<br />

dc flikkering op de roode Lely hadde waargenomen ,<br />

waar by de Auiherx vry verre van de Bloembladen<br />

verwyderd zyn, bevond ik , dat bet licht van de Bloembladen<br />

zelve, en niet van de Antheta uitfehoot. Dit<br />

doet my des gelooven, dat dit 'elcctriek licht veroorzaakt<br />

word door hetftuifmeel, welk,by cie uilbarltiug,<br />

zig over al op dc Bloembladen, werpt.<br />

OVER


• 1 * ? v o Mfc<br />

| O V K R . D E N<br />

O L I P H A N T .<br />

Getrokken uit een Engelfche vertaling van<br />

een IVerk, ruim 100 Jaaren in het Perfiaansch,<br />

door den Heer GLADWEN ,<br />

in de Indien gefchreeven.<br />

Tr-v<br />

\_Jc Inboorlingen Van Iidoftan houden den Oliphant<br />

in zo hooge waarde, dat zy dcnzelven tegen<br />

500 Paarden fchattcn. Het manneke is van zulk<br />

ccncn edelmoedigcn aart , dat het nooit leed zal<br />

' doen aan het wy !je: bet zal zelfs met geen van zyn<br />

eigen geflacht, dat jonger is, vegtcn. Hy doet ook<br />

nooit kwaad aan zyn oppasfer: nog blaast ftof over<br />

zyn lyf, wanneer hy berecden word , fchoon hy<br />

anders telkens zyn vermaak febept met zulks te doen.<br />

In den tyd, waar op deeze dieren tochtig zyn , heeft<br />

men gezien, dat een Olyphant, dartelende met zyn<br />

weêrgaè , een jongen Oliphant, die zich tusfehen beiden<br />

(lelde , met zyn fnuit aan een kant fchoof, cn<br />

•vervolgens zyn gedartel hervatte. Wanneer ondertusfchen<br />

, op dien tyd , een Oliphant los breekt, durft<br />

niemand hem naderen, zonder een Avyfje by zich<br />

te hebben: op welks gezigt hy zig, zonder tegen-<br />

"ftand te bicden , laat binden. Wanneer het wylje<br />

fterft, zal het mannetje, geduurende eenen geruimen<br />

' tvd, noch eetcn, noch drinken. Men kan hem leeren<br />

, " op-


OVER DEN OLYPHANT.<br />

op de toonen van 't müzyk agt te flaan, en zyne<br />

leden daarna te beweegen : alsmeede het fchieteii<br />

van een pyl uit een boog, en om iets van den grond<br />

opterapen , en het aan zyn' oppasfer toe te reiken.<br />

Zelfs zal hy, op eenig gegeeven teeken van deezen,<br />

jets eetbaars, ergens in den bek bewaaren, en zig<br />

alleen met hem bevindende , weder uit haaien , cn<br />

bet aan den man geeven. Dikwyl haalt hy met zyn<br />

fyuit, water, ja zelfs fpyze uit de maag, zonder dat<br />

hem zulks eenig nadeel toebrengt.<br />

Men betaalt voor een Olyphant, van ico tot een<br />

Lack Ropyen : zelfs is dc prys van vyf, ja van<br />

tienduizend Ropyen voor fommigen, niet ongewoon.<br />

'Er zyn vier foorten van Oliphanten. Die men Ben*<br />

der noemt , heeft wel geproportioneerde leeden, een<br />

opftaande kop, brcede borst, wyde oogen, een lang<br />

lyf; met twee uitwasfen voor aan den kop, die naar<br />

paerels zweemen. Deeze uitwasfen worden in de taal<br />

van Indoftan, Gui Manik geheetcn, en men fchryft<br />

'er verfchcidene hoedaanigheden aan toe. Een ander<br />

foort , Mund genaamt , heeft ecu zwarte huid en<br />

gccle oogen , is woest en ontembaar. Die , welke<br />

men Murg heet, heeft een bleeker vel, met vlekken,<br />

en de oogen hebben eene gemengde roode, geele,<br />

zwarte en witte koleur. Eindelyk de vierde, by den<br />

naam van Mirk bekend , heeft een fmalle kop , en<br />

word gemakkeiyk onder bellier gebragt. Dc kleur<br />

van dcezc is graauw , naar die van rook zweemende.<br />

Eene vermenging deezer vier foerten , brengt<br />

weder anderen voort , die vcrfchillende bcnaamingen<br />

en eigenfchappen hebben.<br />

Het wylje drafigt achtien maaudmaanuen. De vrugt<br />

be*


OVER DEN OLYPHANTi<br />

begint op de elfde maand eene gedaante aanteneemen<br />

: met de twaalfde maand zyn de aders, pooten<br />

en klaauwen kenbaar: met de dertiende het geflachtt<br />

en in de vyftiende maand begint de vrugt te leven.<br />

Lyaldien het wyfje onder het draagen fterker wordt,<br />

is zulks een teken , dat de vrugt een mannetje is:<br />

en het tegendeel plaats hebbende , duidt het aan ,<br />

dat zy een Wyfje is. Doorgaans brengt de Oliphant<br />

flegts één jong te gelyk voort; doch fomtyds krygt<br />

zy twee. Het jong zuigt tot aan het vyfde jaar,<br />

en voed zich daarna met kruiden. Op die jaaren<br />

noemt men het Ball, op het tiende jaar Powt, op<br />

het twintigftc Bek , en op het dertigftc Kilbeck. In<br />

elk deezer tydperken ondergaat het Dier eenige verandering<br />

, en komt eerst op het zestigfte jaar tot volwasfenheid.<br />

Het is een goed teken by een Oliphant ,<br />

dat de oogen geel en wit , met zwart en rood vermengd<br />

zyn. De Oliphant heeft twee witte flagtanden,<br />

van eene elle in lengte, en fomtyds langer. Men<br />

zegt dat de flagtanden wel eens rood zyn, en ook<br />

vier in getal. Deszelfs hoogte haalt agt ellebogen, en<br />

zyne lengte negen. De dikte, om rug en buik gemeeten<br />

, is meer dan tien ellebogen. Witte flippen<br />

voor aan den kop zyn altyd een goed teken.<br />

De mannetjes Oliphant word togtig in onderfeheiden<br />

Jaargetyden ; fommigen in den zomer, anderen<br />

in den winter , cn eenigen in den regentyd.<br />

Zy zyn dan zeer woest, loopen hutten en muuren<br />

om verre , en werpen niet zelden den bcryder van<br />

de rugge. Het leken van togtig zyn , is dat 'er een<br />

vuilwit of roodkoleurig vogt , 't geen een ortdragelyken<br />

tkmk van zig geeft , aan weerkanten van de<br />

kop,


«Ga<br />

pVER DEN 0LYPHANT,<br />

kop uitzypelt. Het Dier word gemeenlyk honderdentwintig<br />

jaaren oud.<br />

De Oliphanten onthouden zig en worden opgevangen<br />

in verichillende oorden van Indoftan ,doch die van<br />

Tipperah zyn de besten.<br />

III. AL-


III.<br />

A L G E M E E N<br />

M A G A Z Y N.<br />

HISTORIEKUNDE.<br />

HISTORIEK. IV. D. s


2?t<br />

OVER HET LEVEN EN DE GEVOELENS VAN<br />

DEN WYSGEER CONFTJCIUS.<br />

Volgens de verdichtfelcn der Ouden had PROME­<br />

THEUS het eerst den mensch uit het flyk der aarde<br />

gevormd; MINERVA, Verwonderd over het kunstvermogen<br />

van den arbeider , beloofde hem uit den hemel<br />

te zullen geeven, al wat hy meende dat tot volmaaking<br />

van zyn kunst noodig was; PROMETHEUS antwoordde<br />

hierop , dat hy daar over niet oordeelen of<br />

beflisfen kon, uademaal hy nimmer de hemelfche goederen<br />

bezigtigd had; hy wierd dan, door behulp van<br />

MINERVA , in den hemel tocgelaatcn, alwaar hy alle<br />

ligchaamen bezield zag met een hemelsch vuur. Dit,<br />

dagt hy, was het beste middel, om zyne kunst tot volkomenheid<br />

te brengen; hy ftak dcrhalven de roede,<br />

welke hy met zich genoomen had, in de gloeiende<br />

ftraalen der zon , roofde dus het vuur uit den hemel<br />

, cn bezielde daarmede zynen van leem en<br />

klei te faam gevormde Mensch. JUPITER , hierover<br />

in toorn ontftoken, gaf aan PANDORA een keurig gewerkte<br />

doos, om die over te geeven aan haaren man<br />

PROMETHEUS , welke , dit gefchenk wantrouwende ,<br />

huiverig was om het zelve aan te neemen; dan da<br />

nieuwsgierige vrouw opende wel ras die doos, waaruit<br />

ylings vloogen alle ziekten en kwaaien , alle<br />

rampen en onheilen , waaronder het menschdom als,<br />

nog zuchtende is; blyvende de hoop, door het fchielyk<br />

toeflaan van het dekfel , daarin alleen opgeflooten,<br />

Dus luidt dit verhaal by eenen der alleroudfte<br />

Dichteren, HESIODUS. In hoe verre dit verdichtfel met<br />

S a seni"


a/2 HET LEVEN EN DE GEVOELENS<br />

eenige algemeene uitwerkfels, of eertyds bekende gcfchiedverhaalen<br />

overeen te brengen zy , zullen wy<br />

thans niet onderzoeken ; veel min zullen wy met<br />

SERVIUS , over het zesde Herderslied van vrRGiLius<br />

handelende , bewecren, dat PROMETHEUS dc eerfte geweest<br />

is, die reeds in de beginfelen der tyden het heilzaam<br />

gebruik der afleiders zyne medeburgers aangetoond<br />

en dezelve daarin geoefend heeft. Dit zou<br />

den beminnaar van nieuwe ontdekkingen alte ongelooflyk<br />

voorkomen , en wy niet willen bepleiten. Van<br />

meer gewigt is hier die fnelle vlugt , waarmede de<br />

opgeflootene kwaaien, rampen en onheilen, welke Avy<br />

nog dagelyks ondervinden , de doos van PANDORA<br />

verlieten. Want, om van de menigvuldige foorten<br />

van ziekten, waaraan alle oogenblikken ons ligchaam<br />

is blootgefteld , niet te gewaagen , word de menfchelyke<br />

Maatfchappy niet geduurig ontrust door haat<br />

en nyd, wraak en beerschzucht, bedrog en tweedragt?<br />

Worden derzelver beste ffeunpilaaren niet dagelyks<br />

omver geworpen, door eene overmaate van weelde,<br />

hovaardy cn gierigheid , zodat, hoe het ook met de<br />

doos van PANDORA mooge geleegen zyn, het ontcgenzeggelyk<br />

blykt , dat de mensch niet alleen met<br />

verfcheiden ziekten cn kwaaien , maar ook met allerlei<br />

gebreken, zo van zich zeiven als van anderen,<br />

geduurig te worftclen heeft. In deeze algemeene ellende<br />

echter baart het geen geringe vertroosting , dat<br />

het Opperwezen nu en dan iemand deed gebooren<br />

worden, die de heerfchende en in top geklommen gebreeken<br />

zyner medemenfehen wist paaien te Itellcn, cn<br />

voor verder ongeval te behoeden. By alle volken zag<br />

men nu en dan een man te voorfchyn komen, die<br />

door zyne wysheid cn deugd, de verbasterde zeden<br />

zyner


VAN DEN WYSGEER CÖNPUCIUS. *73<br />

zyner tydgenoten hervormde, hen met zyn verftand<br />

voorlichtte, en door eenen onbcfprokcn levenswandel,<br />

zo wel als door het geven van heilzaame lesfen , al-,<br />

lcngskens toebereide, om meer overeenkom (tig met de.<br />

natuur en het algemeene welzyn der menfchen hunne<br />

daaden interichtcn ; waaruit wy bykans zouden moeten<br />

'beiluiten, dat, hoe algemeen , hoe wyd en zyd,<br />

van eeuw tot eeuw, de verderfelyké gaven van PANDO­<br />

RA zich ook over het menfchelyk gedagt hebben uitgebreid<br />

, 'er evenwel fommige wyze lieden, indien men<br />

de gefchiedenisfen gelooven mag, nu en dan zyn opgedaan,<br />

by wien die algemeene befmetting, bykans<br />

gecne , of ten minden zeer kleine, uitwerkfels gehad<br />

heeft, 't Was omtrent op denzelfden tyd, waarin PY-<br />

TIIAGORAS de Grieken wyzer en beter deed worden,<br />

dat ZAMOLXIS by de Gothen en Scythen eene hervorming<br />

van zeden te weeg bragt , en de Chineezen,<br />

door bet verftand en het beleid van den grooten CON-<br />

FUCIUS tot befchaafdheid niet alleen , maar ook tot<br />

eene vuiuïge liefde ter omhelzing van waarheid en<br />

deugd wierden opgewekt.<br />

De. Gelcbicdcnis van deezen alomberoemdcn Wysgeer<br />

is van zo veel aanbelang, dat het niet onnuttig noch<br />

onaangenaam zyn kan, eene fchetze te geeven van's mans<br />

leven en gevoelens. Niets ondertusfchen is mocijelyker<br />

dan hier dc waarheid niet met verdichtfelen te verwarren,<br />

dcwyl de gefchiedenis der Chineezen, wier tydrekeningen<br />

zich verre vóór den zondvloed uitbreiden,<br />

aan veek: duisternisfen onderworpen is , fchoon men<br />

niet ontkennen kan, dat zy, van wegens hunne Oudheid,<br />

Vernuft, Kunstoefening, Staatkunde en Wysbegeerte<br />

de beroemdfte Volken uit gantsch Afiën zyn, onder<br />

wien meer dan eene Wetgeever geleefd heeft, welke, daar<br />

S 3 "X


£74<br />

H E T<br />

LEVEN EN DE GEVOELENS<br />

hy doorgaans, om deste grooter gezag by zyne tydgenooten<br />

te verwerven , voorgaf van Goddelyken<br />

.oorfprong te zyn, door zyn leven en daaden zo groote<br />

liefde en achting by zyne medeburgers verwierf,<br />

dat deezen na zyn dood van de waarheid van dit zeggen<br />

zodanig wierden overtuigd, dat zy zyne nagedachtenis<br />

met Goddelyke eere vierden , en met allerlei<br />

vernaaien wegens zyne wondcrbaare bedryven opfierden,<br />

waarin het niet alleen moeijelyk , maar bykans<br />

onmogelyk is de zuivere waarheid te ontdekken.<br />

Om in deeze duisternis alle onzydigheid te gebruiken,<br />

heb ik alle hulpmiddelen aangewend ter ontdekking<br />

van de waarheid by het verhandelen van het leven<br />

van deezen Wysgeer. Vooreerst heb ik ten gebruike<br />

gehad uit de Bibliotheek van Leiden, een<br />

Boek, het geen ik tot dus verre niet heb kunnen<br />

bekoomen, MARTINI MARTINII Hiftoria Sinenfis , of<br />

Gefchiedenis der Chineezen. Ten tweeden heb ik my bediend<br />

van de volgende boeken , die ik zelf bezat ;<br />

yan een oud Engelsch Schryver, over de Zedekunde<br />

van CONFUCIUS , den Wysgeer der Chineezen: van AB-<br />

DALLA BEIDAV^EUS Historie der Chineezen, uitgegeeven<br />

door ADRIANUS MULLERUS het welk gehouden<br />

wordt voor een boek van een uitneemende zeldzaamheid<br />

; van GEORGIUS BERNHARDUS BÜLFINGERUS ,<br />

Proeve der Zedekunde van de oude Chineezen; van<br />

TiiEOPiHLUS SPIZELIUS, over de Letterkunde der Chineezen<br />

; van PASTORET: ZOROASTER, CONFUCIUS en<br />

MAHOMET met elkander vergeleeken, als Stichters van<br />

byzondere aanhangen, als Wetgeevers en Zedemeesters;<br />

van FRERET , over de tudheid en zekerheid der Chi'<br />

neezen tydrekening; van M. DE GUiGNés, Historifchs<br />

verhandeling, over de Oefening en Wysbegeerte by d$<br />

oude


VAN DEN WYSGEER CONFUCIUS. 275<br />

oude Chineezen ; beiden te vinden in de Mémoires de<br />

F Académie des Infcriptions &> Belles Lettres | van<br />

TACOBUS BRUCKERUS, Oordeelkundige gefchiedemsder<br />

Wysbegeerte ; als ook van het met reden zeer hoog<br />

-eacht werk van PERE DU HALDE , Befchryving van<br />

let Koningryk China-, en eindelyk van dat uitmuntend<br />

boek, door Vader COUPLET, en eenige andere geleerde<br />

Mannen te Parys uit ge ge ev en, in het jaar 1687, het<br />

geen tot Opfchrift heeft: CONFUCIUS, Wysgeer der<br />

Chineezen, of kundigheid der Chineezen; om van ROL-<br />

LIN , MILLOT en andere Schryvers niet te gewaagen.<br />

Ziedaar dan de hulpmiddelen , waarvan ik my in het<br />

opftellen van deeze Verhandeling bediend heb ! Ik<br />

heb uit dezelve dat geen trachten uit te kiezen, het<br />

geen my meest met dc waarheid fcheen overeenkomftig<br />

te zyn, en het geen in alle deelen zal bevestigen<br />

het zeggen van den Abt MILLOT , dat CONFUCIUS de<br />

eerwaardigfte eil vcrdienftelykfte Wysgeer geweest is,<br />

die ooit onder de menfchen opftond.<br />

Hy wierd uit een zeer edel geflacht gebooren , omtrent<br />

vyf honderd en vyftig jaaren voor de geboorte van Christus;<br />

zyn Vader was reeds zeventig jaaren oud, toen<br />

hem deeze zoon ter waereld kwam, en leefde nog maar<br />

drie jaaren daarna , zodat de grootfte zorg voor zyne<br />

opvoeding zyne Moeder was toevertrouwd, welke haaren<br />

beminden zoon den ouderdom van één-entwintig<br />

jaaren zag bereiken, toen zy ftierf. In zyne vroege<br />

jeugd ontwikkelden zich zeer fchielyk die zaaden van<br />

waare deugd en Godsdienst , waardoor zyne wyze<br />

lesfen, federt meer dan drie-entwintig eeuwen , voor<br />

Godfpraaken by de Chineezen gehouden zyn; men zag<br />

hem nimmer fpeelen met zyne medemakkers, maar hy was<br />

geduurig ingefpannen in de overdenking van zyn pligt,<br />

S 4 nam


£?S HET LEVEN EN GEVOELENS<br />

nam nimmer eenige fpys of drank zonder met den;<br />

grootften eerbied zyne oogen naar den hemel te wen-,<br />

den. Daar by de Chineezen van tyd tot tyd wyze<br />

mannen waren opgedaan , die lnmnc Landgenootcn<br />

hadden verlicht , en welkers boeken nog voor handen<br />

waren, zo begaf zich CONFUCIUS, naauwlyks den<br />

ouderdom van vyftien jaaren bereikt hebbende, met<br />

een ongemeene vlyt en yver over aan het doorleczcn<br />

van dcczc geleerde werken , waaruit hy , volgens<br />

zyne eigene eenvoudige bekentenis , zulk een groot voordeel<br />

heeft getrokken, dat, wanneer hy, in liet vervolg<br />

van tyd, over dc geregeldheid van zyne daaden cn<br />

wysheid van zyne lesfen in het openbaar wierd gepreczen,<br />

hy altyd bekende dat hy dit alles niet van<br />

zich zeiven had , maar getrokken uit de geleerde en<br />

wyze fchriftcn van die Mannen , welke lang voor hem<br />

geleefd hadden. Hy trouwde in zyn twintiglte jaar,<br />

uit welk huwelyk hy édn eenigen zoon verwierf, welke<br />

vyftig jaaren is oud geworden, die ook een zoon<br />

heeft ter waereld gebragt, welke, door een deugdzaam<br />

leven, den naam en "Wysbegeerte van zynen grootvader<br />

zeer groote eer en luister heeft bygezet; die ook tot<br />

de eerfte bedieningen in het ryk is opgeklommen, en<br />

dc werken van zynen grootvader zelf met aantekeningen<br />

verder opgehelderd heeft ; wiens nagcflagt , en<br />

in waardigheid en in rykdommen zo zeer naderhand<br />

is toegenoomen , dat nog heden ten dage het gellagt<br />

van CONFUCIUS , voor het vermogendfte en aanzienlykfte<br />

uit gantsch China gehouden wordt. Daar de<br />

Wysgecren van zynen tyd zich doorgaands van dc faamenleving<br />

verwyderden, en in eenzaame plaatfen zicii<br />

overgaaven aan hunne befpiegelingen, hunne meedemenfehen<br />

niet eens waardig oordeelende, aan wien zy<br />

hunne


VAN DEN WYSGEER. CONFUCIUS. 277<br />

hunne overdenkingen zouden doen bekend worden;<br />

was CONFUCIUS van geheel andere gedagten , en wat<br />

ook andere Wyzcn hier tegen mogten inbrengen, was<br />

hy, verre van zich af te zonderen in de eenzaamheid<br />

, fteeds door een edele drift bezield, om zyne<br />

medeburgeren dat zuiver gevoel van wysheid en deugd,<br />

waardoor hy geduurig wierd ontvonkt, meede te deelen,<br />

gelyk dit in het vervolg nog nader blyken zal.<br />

Hy bekleedde zelfs , om zyn Vaderland van nut te<br />

zyn , meer dan eens, de hoogfte eerambten in het Ryk ,<br />

doch wierd hier nimmer toe gedreeven door laatdunkendheid<br />

, hccrschzucht of fnoode begeerte om geweldig<br />

te heerfchen over zyne medemenfehen, maar<br />

om de liefde tot de deugd, waarin alleen het behoud<br />

der Maatfchappy geleegen is , in te prenten , en<br />

door zyn eigen voorbeeld dagelyks te toonen, welken<br />

weg men, ter bereiking van dit heilzaam oogmerk, bewandelen<br />

moest. Niets was 'er ondertusfehen , het<br />

geen hem meer verdriet veroorzaakte, dan wanneer<br />

hy zag , dat zyne belangelooze handelingen cn welmeenende<br />

pogingen wierden te keer gegaan, en het<br />

bedoelde oogmerk niet konden bereiken. De meeste<br />

menfchen Hellen hun grootfte geluk in het bekleedcn<br />

van eerambten, CONFUCIUS rekende de waarde derzelven<br />

alleen naarmaate het nut van het geen men hier door<br />

kon te weeg brengen; wanneer by zag, dat het onmogelyk<br />

was , om daarmede het voorgeftelde einde te<br />

bevorderen , liet hy zich gewillig en met genoegen<br />

daarvan ontllaan. Van dit deugdzaam gevoelen gaf<br />

hy onder anderen een zeer luisteryk voorbeeld in zyn<br />

vyf-envyftiglte jaar; wanneer hy als Mandarin de<br />

zaken in het Koningryk van Lu beftierde. Hier bad<br />

hy, binnen de tyd van drie jaaren, door het wegnee-<br />

S 5 men


27S HET LEVEN EN DE GEVOELENS<br />

men van de ingellopenc gebreeken, de grootfte hervorming<br />

in de zeden te weeg gebragt; de goede trouw<br />

in den koophandel herfteld, de jongen van jaaren geleer.!<br />

den ouderdom te eeren, en de kinderen hunne ouders,<br />

tot aan hun dood toe, allen eerbied en ontzag toe<br />

te draagen ; de vrouwen ingeboezemd , zedigheid ,<br />

zachtmoedigheid en kuischheid ; onder het volk doen<br />

hcerfchen , rondborftigheid , rechtvaardigheid en alle<br />

andere deugden. Ja , de liefde voor de eerlykheid ,<br />

goede trouw en billykheid , was onder zyn beftier zo<br />

groot en algemeen geworden, dat, wanneer iets verlooren<br />

was op den algemeenen weg, niemand dat dorst<br />

aanraaken, dan die, wien het in eigendom toekwam;<br />

de orde eindelyk en de eensgezindheid in alle de deelen<br />

van dit Ryk waren zo uitneemend, dat de gant-<br />

Iche ftaat gelyk was aan een wel beftierd en vreedig<br />

huisgezin. Dan deeze gelukkige toeftand en gezegende<br />

hervorming maakten wel ras de jaloersheid der aangrenzende<br />

Vorften gaande. Men vreesde hieruit den<br />

ondergang van zyn eigen koningryk , en kon dus<br />

met geene goede oogen aanfehouwen, dat de wetten<br />

wierden gehandhaafd, de oude zedigheid wederom herfteld<br />

, cn de onbevlekte deugd alleen voorgedragen<br />

als het eenige fieraad en het behoud van het<br />

menschdom. Men was derhalven op middelen bedagt,<br />

om de lofiyke inzichten , waarvan CONFUCIUS zich<br />

ter verbetering der zeden had bediend , te keer te<br />

gaan. Onder het fchoonfchynend voorwendfel van<br />

vriendfehap , zond men aan den Koning LU tot een<br />

gefchenk een aantal fchoone dochters, die, en door<br />

haare bevalligheden, en door haar lieflyk gezang, even<br />

als zo veele aanlokkelyke Sirenen, het hart van den<br />

Koning en dat der overige Staatsleden en Onderdaa-<br />

nen


VAN DEN WYSGEER CONFUCIUS. &7p<br />

nen dermaate betoverden, dat CONFUCIUS , fchoon hy<br />

alle zyne vermogens aanwendde , om het toeneemend<br />

verderf te keer te gaan, eindelyk genoodzaakt wierd<br />

te vlugten, en die Maatfchappy te verlaaten, tot welkers<br />

opbouwing hy alle krachten had aangewend. Men<br />

verhaalt dat, by gelegenheid dat CONFUCIUS zich van het<br />

Hof van den Koning van LU verweiderde, iemand uit<br />

de gemeente, die, om geene ftrenge ftraf van llaverny<br />

te ondergaan, veinsde niet by zyne zinnen te zyn,<br />

hem toeriep : o Phoenix , Phfienix ! hoe is de oude<br />

deugd verbasterd; men kan niet meer begrypen de<br />

lesfen, welke gy gegeeven hebt; ziet maar toe dat gy<br />

in het vervolg wysfelyk en voortrejfelyk handelt ; verlaat<br />

het Hof en alles wat daarmede omringd is ;<br />

die ten hove groote eerambten zoeken, ft'ellen zich gewisfelyk<br />

aan duizenderlei gevaaren bloot. Dan diergelyke<br />

aanmaaningen waren voor een Man, die de<br />

waereldfche zaken had doorgezien, en zich door geene<br />

begoocheling liet wegfleepen, van weinig aanbelang:<br />

de dadelyke beoefening der waare Wysbegeerte verre<br />

(lellende boven alle befchouwende befpiegelingen, was<br />

het algemeene welzyn der menfchen het hoofdoogmerk<br />

zyner handelingen. Hy had opgemerkt, dat zelfs die<br />

geleerde en ervaarene lieden , Welke hun gantfche<br />

leven aan verhevene befpiegelingen hadden toegewyd ;<br />

menigmaal door een vooringenoomen gevoelen voor<br />

hunne (tellingen, zo fterk wierden gedreeven , dat zy<br />

tot die gebreeken vervielen, welken men in de gemeenen<br />

en onkundigen man niet dulden zou. De daadelyke<br />

beoefening der plichten was derhalven het grootfte oogmerk<br />

zyner lesfen ; en was hem hier toe de gelegenheid<br />

in zyn Vaderland afgefneeden, dan begaf hy zich<br />

tot de nabuurige volken, om die van het jiut en de<br />

waar-


fiSo HET LEVEN EN DE GEVOELENS<br />

Waarheid van zyne Jeering te overtuigen; want het<br />

land, waarin hy gebooren en opgevoed was, verlaaten<br />

hebbende, bezogt hy de omleggende landftreeken<br />

en wingewesten , om aldaar dc harten der menfchen<br />

door zyne Zedekunde te verbeteren. Dan de verbastering<br />

was zo groot, en het bederf der zeden zo algemeen<br />

, dat de kinderen geen achting meer hadden<br />

voor hunne ouders ; dat jonge lieden geen eerbied<br />

meer toedroegen aan mannen van een bejaarden en<br />

hoogen ouderdom ; dat de vrouwen vergaaten , dat<br />

eer, zachtzinnigheid, zedigheid en fchaamte de voornaamfte<br />

fieraaden waren van haar geflacht ; en metéén<br />

woord, dat alle goede trouw en oprechtheid uit<br />

de Maatfchappy verbannen ware ; te vergeefs dcrhalven<br />

waren hier alle de pogingen van den Wysgeer. Hy<br />

irjoest in armoede rondzwerven, zich aan alle onheilen<br />

blootltcllen , en liep dus menigmaal gevaar, om<br />

op eene gruwzaams wyze door den een of anderen<br />

geweldenaar van het leven beroofd te worden. Dit<br />

fehynt toch het byzonder noodlot te zyn van alle<br />

groote en deugdlievende mannen , die, het zy door<br />

hunne deugden, het zy door hunne bekwaamheden ,<br />

voor wcldoenders van het mcnfchclyk gcflagt mogen<br />

gehouden worden , als fpeelpoppen van het geval,<br />

nu hier, dan daar worden gedrecven, en van<br />

hun , voor wiens welzyn en behoudenis zy waren<br />

gebooren , wierden verworpen en veracht. Dan in<br />

het midden van de vervolgingen , die hy moest ondergaan<br />

, in het midden van de rampen , welke hy<br />

doorworftelen moest , begaf CONFUCIUS nimmer de<br />

grootheid van zyn ziel; in alle de oniftandigheden<br />

zyns levens bleef hy fteeds dezelfde, en deed op het<br />

pad der . deugd geen trede achterwaards , het zy in<br />

voor-


VAN DEN AVYSGEER CONFUCIUS. 281<br />

voor- het zy in tegenfpoed. Zyne oprechte liefde voor<br />

de deugd verliet hem nimmer. Ik hen , zeide hy, door<br />

gebrek aan alles bykans ter neêrgeflagen. Ik heb<br />

naauwlyks eenig grof brood om te eeten , en een<br />

weinig water om te drinken. Indien ik uit noodzaakelykheid<br />

my moet ter rust begeeven, verltrckt my<br />

myn arm tot een flaapkusfen , cn evenwel vinde ik<br />

in deeze gebrekkige en ongelukkige om Handigheid een<br />

foort van vermaak. De bekoorlykheden der deugd<br />

vertooncn zich iSeenlgmaal het allcrilerkst in ongeval<br />

en fmerte. Hoe weinig betekenen alle die voordeden,<br />

welke de ryken en vermogenden trekken van hunnen<br />

rang of fchatten? Ik vérgelyk die waardigheden, die<br />

rykdommen, by ligte waterwolken , die door den wind<br />

worden voortgedreven , en in weinige ©ogenblikken<br />

uit elkander gebragt, en overal verfpreid zyn. Maar,<br />

hoe de deugd haar eigen bclooning met zich voert, en<br />

in het midden van alle rampen en onheilen weet te<br />

zcgcnpraalcn over afgunst, laatdunkendheid en liovaardy<br />

, blykt uit de gefchiedenis van deezen Wysgeer.<br />

Een Christen Schryver zegt elders:" ik kan myne<br />

traancn niet bedwingen , wanneer ik melding maak<br />

van de onderwerping en gelatenheid van CONFUCIUS.<br />

Hoe groot bet ongeval ook wezen mogt , waarmecde<br />

hy te WOïftelen had , niets kon eenig beletfel toebrengen<br />

aan zyne drift cn yver, om de zeden der<br />

volken te verbeteren , en hunne verflandelykc vermogens<br />

uit te lokken. Zeer verre verwyderd van de<br />

denkbeelden van alle die geenen , die, uit hoofde van<br />

eene hooge geboorte of fpeeling van het geluk, zich<br />

alleen het groot gezag over hunne meedemenfehen<br />

zoekmi aantemaatigen , Was ieder mensch, was ieder<br />

burger zyn vriend, welken hy wilde ondenvyzen en<br />

bc-


a8i HET LEVEN EN DE GEVOELENS<br />

bekwaam maaken, om dit pad des levens, -waarin een<br />

drom van allerlei gebreken ons geduurig van het waare<br />

fpoor der deugd doet afdwaaien, overeenkomfhg<br />

onzen plicht en het waare welzyn van onzen meedemensch<br />

naar behooren te bewandelen. In het Koningryk<br />

Suno opende zich de Wysgeer een fchool, en<br />

begon aldaar de menfchen een zedekunde te leeren ,<br />

welke niet op afgetrokkene denkbeelden of eenige betoogingen,<br />

die moeijelyk te verklaaren zyn, fteunde,<br />

maar die alleen gegrondvest was op eigen ondervinding<br />

en kennis van het menfchclyk hart. Wel ras<br />

zag men drie duizend leerlingen, door de eenvoudige<br />

voorltelling en oprechte leerwyze van hunnen Meester<br />

bekoord, daar te faamen vloeijen. Onder deezen<br />

blonken twee-enzeventig uit in geleerdheid cn kennis;<br />

welkers naamen, bynaamen, gcflagt, vaderland en byzondere<br />

betrekkingen nog heden onder de Chineezen<br />

worden vermeld en aangeprezen ; vyftig van dezelve<br />

hebben in verfcheide Koningryken de eerfte Staatsambten<br />

bekleed ; waaruit men reeds kan afleiden het<br />

boog gezag, het geen deeze wyze man by zyne Landgenootcn<br />

verworven heeft. Want hoe oordeelkundig<br />

eenig Wysgeer, welke zich op de verbetering der zeden<br />

heeft toegelegd, zyne manier van onderwys ook<br />

moge hebben ingericht , zo fehynt CONFUCIUS zich<br />

hier omtrent van eene byzondere en zeer aanneemclyke<br />

fchikking bediend te hebben. Hy verdeelde zyne<br />

leerlingen in vier onderfcheiden foorten van onderwys.<br />

De zorg, om zyn hart van allerlei gebreken te<br />

zuiveren , cn zynen geest op te wekken door eene<br />

ernftige overdenking van het hoofdoogmerk zyner roeping<br />

op deeze waereld, was de eerfren in rang toevertrouwd<br />

; de tweeden moesten zich oefenen in de<br />

Wel-


VAN DEN WYSGEER CONFUCIUS. 283<br />

Welfpreekendheid en de Redeneerkunde; de derden ia<br />

de Staatkunde , en al wat daar toe betrekkelyk is,<br />

daar de vierden of laatlTen in rang zich moesten bevlytigen,<br />

om zich een denkbeeld te vormen van zuivere<br />

Zedekunde , waartoe hy geduurig de eenvoudigfte<br />

en verhevenfte lesfen hun voorlfclde. Zodat ,<br />

wanneer men deezen loop van oefening cn betrachting<br />

overziet, men ras zal bemerken, dat dezelve allczius<br />

gefchikt was , om de menfchen wyzer en beter te<br />

doen worden; daar het hart van die geenen, welke<br />

zich in de fchool van deezen Wysgeer, om onderwezen<br />

te worden, begaaven, het allereerst gezuivert<br />

wierd van alle hebbelykheden en gebreken , en cle<br />

jeugdige leerlingen, door het hooren voorlieden van zuivere<br />

Zedekundige Lesfen, allengskcns wierden bekwaam<br />

gemaakt tot eene hogere opleiding; wanneer zy tert<br />

tweeden eene gemakkelyke kennis kreegeu van alle dis<br />

plichten, welke in eene goede regeering altoos moeten<br />

plaats, hebben, cn den Vorst zo wel als de Onderdaanen,<br />

en den Onderdaan zo wel als den Vorst<br />

aan heilige en onverbreekbaare banden binden. Dan dit<br />

alles te weeten was niet genoeg ; men moest ook<br />

eenige hebbelykheid bezitten, om deeze waarbeden,<br />

het zy door een eenvoudig en klaar voorgefteld ouderwys,<br />

het zy door eene fierlyke en wel ingerichte<br />

redenvoering, den menfchen aangenaam en behaaglyk<br />

te maken. En dit was de derde foort van oefening,<br />

den leerlingen van deezen grooten Wysgeer voorgefteld ,<br />

daar de laatfte of hoogfte trap van onderwys, de allergewigtigfte<br />

en verhevenfte bedoelingen had; men<br />

moest hier, door eene ftrenge en onpartydige overweging<br />

, alle de fchuilhoeken van zyn hart onderzoeken,<br />

en met de grootfte naauwkeurigheid nagaan, door<br />

welke.


284 HET LEVEN EN DE GEVOELENS<br />

welke geheime dryfveeren onze daaden wierden befHerd;<br />

gebeurde het, dat men over het bedryf en de<br />

handelingen van ecu ander zou oordeelen, dan moest<br />

men eerst weeten, of men wel onpartydigheid genoeg<br />

bezat, om dat naar bchooren cn naar waarheid te doen.<br />

Men moest beproeven of ook eenige verborgen haat,<br />

of eene geheime afgunst ons oordeel regelde; of wy<br />

ons ook lieten wegfleepen door een vooringenoomen<br />

beginfel, het geen alleen gefchikt was, om onbehoor-<br />

]yke driften op te wekken, maar geenszins om aan dc<br />

reden en de waarheid hulde te doen. Door geduurig<br />

tc overdenken en in acht tc nemen den oorfprong zyner<br />

handelingen, moest men zich bekwaam maaken ,<br />

cm te weetcn wat 'er hcimclyk by ons omging , cn<br />

deeze weetenfchap bekomen hebbende, moest men zyn<br />

hart zoeken te zuiveren , niet alleen van die hebbelykhedcn<br />

en gebreken, welke, uit hoofde van wyze<br />

inftellingen en heilzaame wetten in de Maatfchappy<br />

niet wierden toegelaxtcn , maar bovenal van zulke<br />

geheime en bewimpelde inzichten, van zulke fchoonfchynende,<br />

doch in de daad bedorven cn kwaadaartige<br />

oogmerken , welke door geene wetten of inftellingen<br />

kunnen weg genomen worden, cn daarom des te gevaarlykcr<br />

zyn ; door welke zekerlyk het allermeest<br />

hatelykc tweedragt en verdervclykc oneenigheden onder<br />

het Menschdom geboren worden. Al wie gedreeven<br />

wierd door liefde tot de deugd , moest eene<br />

naauwkeurige kennis van zichzelven, en dc bedoelingen<br />

van zyn geest wecten te verkrygen, nadcmaal,<br />

waar dat ontbrak, de betrachting der deugd meer een<br />

gewoone hebbelykheid , dan wel een zuiver en verheven<br />

beginfel was. Daarom was de les van den<br />

wyzen cn braaven CONFUCIUS mcenigmaal deeze. De<br />

goe-


VAN DEN WYSGEER CONFUCIUS. 285<br />

goeden van de kwaaden te onderfcheiden, valt dikwyls<br />

zeer ïtioeielyk % opdat gy dit échter èenigzins'<br />

zöud leeren zo let in het eerst aandachtig op , hoe<br />

die geenen, welken gy voor een braaf en deugdzaam<br />

mensch hóuden wilt , in alle zyne handelingen en<br />

onderneemingen is. Want die volftrekt boos zyn , bedryven<br />

ook booze , Onrechtvaardige en fchandelyke<br />

daaden, en zyn dus ligtelyk te kennen; daar de handelingen<br />

der vroomen altyd met deftigheid , eerlykheid<br />

en rechtvaardigheid gepaard gaan. Maar dit alles<br />

levert nog geen genoegzaam kenmerk op, van den wezenlykert<br />

én heilzaamen grond der deugdzsame oogmerken;<br />

hiertoe moet men met alle naauwkeurïghèid letten<br />

op het einde het geen iemand zich voorftelt, én met<br />

welke overleggingen , bedenkingen , welmcehendheid<br />

en oprechtheid hy deeze of gecne zaak onderneemt<br />

en doet. Byaldien hier meede iets vermengd gaat, dat<br />

opgetooid , geveinsd, niet zuiver, en zelfs verkeerd<br />

is, zo kunnen zulke goedfchyneride daaden daar nimmer<br />

voor gehouden worden ; en hier behoort men<br />

zelfs niet by te blyven ftilftaan. Het onderzoek naar<br />

een wezenlyk deugdzaam hart moet zich nog verder'<br />

Uitftrekken , wil men hier niet dwaalen en zich een<br />

verkeerd denkbeeld vormen van iets , welkers weetenfchap<br />

van het allergrootst gewigt voor het Menschdom<br />

is; men moet nagaan , in welke zaken en oefeningen<br />

zulk een vroom mensch zyn hoogfte behaageri<br />

Vindt; indien alle zyne daaden met eerlykhéid, trouw<br />

en' rechtvaardigheid verzeld gaan, dan moet men aandachtig<br />

opletten, welk een yver of haftelykheid onder<br />

dit alles doordraait; of hier ook iets, dat niet<br />

vry, maar èenigzins gedwongen is, plaats beeft; zo<br />

dat alle die goede bedryven niet uit eene volkomen<br />

HISTORIEK. IV. D. T over-


286 HET LEVEN EN DE GEVOELENS<br />

overtuiging van het hart en ernftige begeerte van den<br />

wil, maar meer uit eene innerlyke zucht om te behaagen<br />

en goed genaamd te worden, hunnen oorfprong<br />

neemen, het geen tegen de waare en wezenlyke bedoelingen<br />

der deugd geheel en al ftrydig is. Al wie<br />

derhalven de harten der menfchen met alle onzydigheid<br />

weet te beproeven , en voor wien de aangetrokkene<br />

bekleedfels geene hinderpaalen zyn, om tot de<br />

diepfte fchuilhoeken der menfchelyke gemoederen door<br />

te dringen, die zal eerst de goeden van den kwaaden<br />

naar waarheid kunnen onderfcheiden." Zodanig was<br />

het ondervvys, het geen CONFUCIUS , om het menfehefchelyk<br />

hart te kennen, en de wezenlyke waardy der<br />

deugdzaamen te weeten , aan zyne toehoorders gaf.<br />

Behoeven wy, na deeze aanmerking, wel eens te gewaagen,<br />

dat alle zyne lesfen , welken hy dagelyks<br />

aan het menschdom mcededeelde , en die hy tot een<br />

ecuwig gedenkteken van zyne Wysbegeerte in verfcheide'boeken<br />

heeft opgeteekend, en tot onderwys van<br />

de nakoomelingfchap nagelaaten, nergens anders toe<br />

ftrekten , dan tot de verbetering der zeden, en tot<br />

volmaaking van zich zelven. Met woorden en daaden<br />

liet hy nimmer na te toonen , waarin hy meende<br />

dat het waare geluk der menfchen geleegen was;<br />

overtuigd dat fflen zelfs de boozen door het geven<br />

van een goed voorbeeld kon brengen tot de betrachting<br />

der deugd. Zag hy ongelukkigen, zo was hy de<br />

eerfte, die alle zyne vermogens infpande, om hen te<br />

helpen; een treurend vader, een fchreiende moeder ,<br />

een verlegen vriend, een wanhoopig huisgezin, waren<br />

de eigenaartige tooneelen, waarop CONFUCIUS zyne<br />

Wysbegeerte ocflènde. Verre derhalven verwyderd<br />

van de denkbeelden van die Wyzen van zyn tyd ,<br />

welke


VAN DEN WYSGEER CONFUCIUS, 2S7<br />

welke uit minachting voor hunne booze natuurgenoo-<br />

ten zich der maatfchappy onttrokken, en zich in een­<br />

zaamheid • op het land met hunne befpiegelingen ver­<br />

maakten ; verfcheen hy dagelyks midden in de faa-<br />

menleving der menfchen , was dan ten hove, dan we­<br />

derom in de armfte wooning te vinden, alleen met<br />

dat heilzaam oogmerk, om daar van nut te zyn,<br />

het geen hem meenigmaalcn de fpottcrny van anderen<br />

deed ondergaan. Op zekeren dag met een van zyne<br />

leerlingen rydende langs den oever van een- rivier,<br />

en niet wcetende , waar waadbaar water was , zond<br />

hy zynen leerling aan land, om zulks te verneemen.<br />

De afgezondene vond twee lieden, welke bezig wa­<br />

ren om het land te bearbeiden , en vroeg hen naar<br />

de gelegenfte plaats , om daar overtekomen. De eer­<br />

fte , tot wien deeze leerling zyne redenen wendde ,<br />

was eene van die anders denkende, en de faamenle-<br />

ving ontvliedende, Wysgeeren, welke terftond hem<br />

vroeg, wie die geene Was, welken hy in het rytuig<br />

zag zitten? Dc leerling zeide, dat het CONFUCIUS was;<br />

waarop de Wysgeerige Landman antwoordde, dat zo<br />

groot een Man, als CONFUCIUS, niet behoorde on­<br />

kundig te zyn in den weg, welken hy neemen moest;<br />

op deeze wyze fchertfende met de manier van onder-<br />

wys , welkè CONFUCIUS volgde. De andere Landman<br />

van dezelfde gedagten zynde , als zyn vriend, fprak<br />

met deeze woorden tot den leerling; de gantfche wae.<br />

reld dreigt haaren ondergang , en niemand heeft<br />

moeds genoeg , om zich voor dat algemeen gevaar te<br />

wagien; gy volgt een Wysgeer, die geduurig om fin.<br />

geld is met kwaaddoenders en booswigten, waarmeede<br />

hy omgaat; waarom neemt gy geen voorbeeld aan ons,<br />

en draagt zorg, dat gy u behoed voor de ondeugend.<br />

T 2 heid,


283 HET LEVEN EN DE GEVOELENS<br />

heid, boosaartigheid en algemeene befmetting van dee*<br />

zen bedorven tyd ? tervvyl de Wysgeerige Landman<br />

ondertusfchen voortging met het vruchtbaar zaad in<br />

de aarde te werpen. Naauwlyks waren deeze redenen<br />

CONFUCIUS tef oorc gekoomcn, of hy beleed openlyk ;<br />

ik ben een Mensch, ik kan de faamenleving der menfchen<br />

niet ontbeeren , en my met de beesten vereenigen;<br />

ik zal doen al wat in myn vermogen is, om de<br />

menfchen liefde tot de deugd, waarin alles is gelegen,<br />

geftaadig in te boezemen ; welke indien de waereld<br />

die wilde aanr.eemen, indien men naar derzelver heilige<br />

voorjeh ifttn zynen wandel wilde inrichten , zou men<br />

voorwaar noch myne lesfen, noch' die van eenig ander<br />

Wysgeer noodig hebben. Hy befchouwde derhalven alle<br />

dezulken , die zich de Maatfchappy ontrokken, als<br />

menfchen al te zeer verflaafd aan hun eigen gemak en<br />

belang, die weinig gevoel hadden voor het algemeen<br />

geluk van het meuschdom, cn dus den naam van YVysgeeren<br />

niet verdienden. Hoe, zeide hy, kan men zich<br />

vleien , dat eenmaal tucht en orde zal wederkeeren ,<br />

indien de Vorften niet anders dan door booswigten<br />

worden omringd? in plaats van op eene laffe wyze de<br />

vlugt te neemen, betaamt het een wys man, om, niet<br />

tegenflaande de groot/Ie hinderpaalen , geduurig bezig te<br />

zyn om de menfchen te onderWyzen, en de vreede en<br />

eendragt onder Vorften, Staatsdienaars en het volk te her*<br />

ftellen : welke wyze woorden in alle tyden , in alle<br />

eeuwen dezelfde zyn, en nooit genoeg den menfchen<br />

ter bekoming van hun eigen voordcel en geluk kunnen<br />

aangepreezen worden. Dan van deezen Wysgeer,<br />

3,0 wy maar èenigzins ftaat kunnen maaken op de algemeene<br />

berichten, was voorwaar geene andere leering<br />

te wagten , dan die zich enkel cn alleen uitftrekte<br />

tot


VAN DEN WYSGEER CONFUCIUS. 280<br />

tot het waar geluk der Maatfchappy; te veel helaas!<br />

door dc verkeerde begrippen, cn dc eigendunkelyke<br />

handelingen der menfchen omver geworpen en vernield.<br />

Want zyn zeggen kwam veeltyds hier opuit,<br />

dat de wysheid van groote mannen daarin beftond,<br />

dat, nadat men zichzelvcn van allerlei gebreken gezuiverd<br />

had, men zich moest toeleggen, om ook zynen<br />

medemensen van gebreken te zuiveren en te volmaaken;<br />

zodat alle llcrvelingen toegang kreegen om het<br />

waare geluk te genieten. En vroeg men, waarin die<br />

volmaaking belfond ? het antwoord was, dat men het<br />

licht der reden , het geen de natuur in ons gelcgt<br />

had, in zich moest zoeken verder te ontfteeken en<br />

optehelderen, zodat men nimmer van die wyze lesfen<br />

der natuur behoorde af tc dwaalen, maar fteeds derzelver<br />

heilige infpraak moest gehoorzaamen. Dan<br />

daar dit niet gcmakkelyk gefchieden kon zonder eenige<br />

verkregene kennis , was het noodzakelyk , dat<br />

men zich op die Wysbegeerte toelag, waardoor men<br />

leerde, wat men doen, en wat men laaten moest ,<br />

en langs deezen eenigen regel alle onze befhuten, handelingen<br />

en daden inrichten; zodat men niets anders<br />

moest willen of gevoelen , dan het gecne met dit<br />

heilzaam oogmerk volkomen over-eenkomltig was. Want<br />

hiervan hing niet alken af de goede gefteltcnis van den<br />

geest, maar zelfs de gezondheid des ligchaams, welke<br />

beiden, zo zy niet uit een verbeterd en wel bereid<br />

hart , even als uit eene vruchtbaare aarde, hun<br />

vreugd en voedfel trokken , kwynden en te gronde<br />

gingen. Om zyne medeburgeren daarvan te overtuigen,<br />

cn hen fteeds te lokken tot eene minzaame<br />

gezelligheid, bediende hy zich dikwyls van een dieiv<br />

gelyk zeggen , als onze gezegende en Goddelyke leeiv<br />

T 3 mees-


290 HET LEVEN EN DE GEVOELENS<br />

meester naderhand aan zyne dHcipelen gaf: doet nimmer<br />

een ander iets , het geen gy niet wilt dat u ge-<br />

Jchied. Dan daar ik my door dc zuivere Zedekunde<br />

van deezen Wysgeer vervoerd en verrukt voel, gevocle<br />

ik ook tevens dat veelen van myne Lcczeren thans<br />

by zichzelven dus redenkavelen! — Wie weet hoeveel<br />

waarheid in dit voordel is? Hoe verre is het Koningryk<br />

van China niet van onze gewesten verwyderd! Hoe<br />

weinig is de kennis welke wy hebben van hunne<br />

gefchiedenis, en hoe veele honderde eeuwen zyn 'cr<br />

niet verloopen tusfehen den tyd van CONFUCIUS en<br />

die wy bekeven ? --Dit alles, bekennen wy, verdient<br />

eenige opmerking. Dan ik heb opgenoemd de hulpmiddelen<br />

, welke ik ter ontdekking van de waarheid<br />

by de hand genoomen heb. Alle die Schryvers, waaronder<br />

Zelve zyn , die de Jaarboeken der Chineezen<br />

nagegaan , en de nog voor handen zynde Schriften<br />

van CONFUCIUS hebben geleezen , komen daarin volkoomen<br />

overeen: dat deeze Wysgeer geen ander oogmerk<br />

met zyne Wysgeerige lesfen gehad heeft, dan<br />

om de duistere begrippen van het verftand op tc helderen<br />

, het gemoed van gebreken te zuiveren, en weder<br />

te hcrftellen die eenvoudige oprechtheid onder de<br />

menfchen, welke hy als een gefchenk des Hemels befchouwde.<br />

Hy gaf zich derhalven geenszins de moeite<br />

, om de ondoorgrondelyke geheimen der natuur<br />

int te leggen, of fyn gefponnen denkbeelden over den<br />

oorfprong van al het gelchapene zyne toehoorders<br />

voor te houden, waaraan zeer veele verftandige lieden<br />

te vergeefs hun tyd en yver hebben bedeed • maar<br />

vergenoegde zich alleen met te fpreeken over de oneindige<br />

Oorzaak en het Beginfel, waaraan alle wezens<br />

hun beftaan verfchuldigd zyn , en fpande alle krachten<br />

in,


VAN DEN WYSGEER CONFUCIUS. 291<br />

in, om zyne leerlingen eerbied, ontzag en blyde erkentenis<br />

voor dat Wezen in te prenten , bun openlyk te<br />

verklaaren , dat voor bet zelve niets verborgen was,<br />

zelfs niet de geheimfte overleggingen hunner harten.<br />

Ook liet hy niet na aantedringen, dat dat heilig Wezen<br />

de deugd nimmer onbeloond wilde laaten , en<br />

de ondeugd nimmer ongeftraft , hoe verfcheiden de<br />

Haat der menfchen ook onderling zyn mogt. Weshalvcn<br />

hy een iegelyk geduurig aanmaande , om zyne<br />

naasten zo lief te hebben als zichzelven, zyne driften<br />

tc bedwingen , en ondcrwerpelyk te maaken aan<br />

de reden , en niets te zeggen , niets tc doen dat<br />

daar tegen ftrydig Isï Men zal mogelyk denken, dat ik<br />

een Lofredenaar ben ; maar wat moet gy lieden zelf<br />

oordeelen van dat alleruitneemendst getuigenis , het<br />

geen eenpaarig van hem gegceven word, dat hy of<br />

in zijne woorden, of in zyne fchriften, niets immer<br />

aan een ander heeft voorgefteld of geleeraard , het<br />

geen hy niet zelfs altoos daadelyk heeft betracht.<br />

Dit dunkt ons dat het grootfte kenmerk is van de<br />

zuiverheid van zyne gevoelens, en dat niets gefchikter<br />

was , om hem eene algemeene achting en liefde<br />

te verwerven; fchoon men niet kan ontkennen, dat<br />

ook andere zaaken , door de goede natuur hem gefchonken<br />

, daartoe hebben medegewerkt. Hy was altyd<br />

vrolyk en zeer wel te vreden van aart; had een<br />

zeer achtbaar gelaat , waarin deftigheid en zedigheid<br />

uitblonk , zodat zyne minzaame wezenstrekken, zo<br />

wel als zyne handelingen, hem eene byzondere hoogachting<br />

verwekten by allen die geenen, die hem aanfchouwden.<br />

Hy fprak weinig, maar was geduurig bezig<br />

met diepe overdenkingen; gaf zich over aan wysgeerige<br />

infpanningen zonder zynen geest te vermoeien,<br />

T 4 Hy


202 HET LEVEN EN DE GEVOELENS<br />

Hy was een verachter van alle groote rykdommen, welke<br />

hy als de grootfte hinderpaalen befchouwde voor.<br />

zyne oogmerken. Zyn meeste vermaak was, anderen<br />

te onderwyzen, en zyn leer fmaakclyk cn aanncemelyk<br />

te maaken. lly was veel ftrenger omtrent zichzelven ,<br />

dan omtrent anderen; floeg gedtiurig , nis een zeer naauw<br />

gezet zedenmeester , zyn eigen gedrag gade ; klaagde,<br />

altyd, dat hy zich geen moeite genoeg gegecven had,<br />

om zyne gebreken te verbeteren , en zich zo niet,<br />

als wel behoorde, in de betrachting der deugd geoefend<br />

had. Eindelyk, hy bezat die uitftekeii.de gaven<br />

Welken men zelden in groote mannen vind. Met alle<br />

zyne bekwaamheden was hy de nederigheid zelve, en<br />

fprak niet alleen met de grootfte zedigheid over zichzelve<br />

, maar beleed dikwils, ten aanhooren van een<br />

ieder, met eene byzondere openhartigheid, dat hy dagelyks<br />

toenam in leeren , en dat , al wat hy anderen<br />

voorhield, geene lesfen waren, door zyne wysheid<br />

uitgedagt , maar die van hunne Voorvaderen.<br />

Wy zouden voorwaar minder geloof (laan aan deeze<br />

heerlykc gettügcnisfeii van het zedelyk gedrag en dc<br />

wysheid van CONFUCIUS , ware het niet dat dezelve<br />

door de gantfche Nakomelingfchap der Chineezen o,p de<br />

luisterykile wyze bevestigd zyn. Wanneer hy inhetdrie T<br />

en zeventigfle jaar zyns levens overleed, was de droefheid<br />

en ycrllagenhei.d onder zyne leerlingen zo groot,<br />

dat men die nauwlyks met pennen befchryven kan. Zy<br />

naamen allen rouwkkederen aan , en vervielen tot zulk<br />

eene zwaare droefgeestigheid en verdriet, dat zy naauwlyks<br />

fpys of drank wilden nuttigen. Nimmer wierd<br />

.een waardig vader met meer tederheid van zyne braaye.kinderen<br />

betreurd, dan CONFUCIUS van zyne leerlingen.<br />

Een gantsch jaar befteede men aan tjeurklag-<br />

ten


VAN DEN WYSGEER CONFUCIUS. 20,5<br />

ten en geween ; daar anderen in geen drie jaaren een<br />

einde maakten van rouwe , maar dagelyks traancn<br />

wierpen op het graf van hunnen hooggeaehten Mees»<br />

ter. Zelfs verhaalt men van een, die zynen voorganger<br />

zulk eene hoogachting toedroeg, dat hy zich in<br />

geen zes jaaren wilde verwyderen van de plaats, daar<br />

die begraayen lag ; zodat de overtuiging , waarmede<br />

men wegens de eerlykheid, braafheid en wysheid van<br />

deezen man was aangedaan, eene algemeene invloed<br />

had. Weinige dagen na zyn dood hoorde men iemand<br />

van zyne leerlingen onder zyne medemakkers aldus<br />

redekavelen over zynen Meester : Hoe meer wy onze<br />

oogen openden, om de deugd van CONFUCIUS te aanfchouwen<br />

, deste verder was die van ons af; hoe meer<br />

wy tragten die te doorgronden, deste minder wierden<br />

wy daartoe in ftaat bevonden ; met den eerften opflag<br />

fcheen zyne deugd eenvoudig, algemeen en gemakkehk<br />

te zyn om na te volgen, maar hy de minfte overdenking<br />

gevoelden wy hoe verre wy daarvan af waren.<br />

Onze leermeester ftelde zyne uitneemende lesfen in een<br />

verhevene orde voor; hy mankte geduurig onze inge*<br />

heelde wysheid minder, en leide ons langs eenen veel<br />

karteren weg tot de waare. Dikwyls meende ik hem<br />

kerende te verlaaten, maar ik kon niet; ik wierd genoodzaakt<br />

alle myne vermogens in te /pannen, 0771 hem<br />

ie volgen, hopende al verder te koomen; maar zo min<br />

iemand met een ladder in den hemel kan opklimmen;<br />

zo min kan iemand de wysheid en deugd van CONFU T<br />

pius bereiken. Volkomen overeenkomftig met dit<br />

denkbeeld omtrent de gewoone en verhevene hoedaa-,<br />

nigheden van deezen Wysgeer, zyn alle die eerbewyzen<br />

, waarmeede men zyne nagedagtenis veel langer<br />

^an twee duizend jaaren reeds gevierd heeft en nog.<br />

T 5 viert.


£04 HET LEVEN EN DE GEVOELENS<br />

Vierd. Niet alleen, dat men eene heerlyke graftombe<br />

heeft opgericht ter plaatfe, alwaar zyn dierbaar overfchot<br />

rust , maar men heeft aldaar een tempel gebouwd<br />

; en wat meer is , niet alleen aldaar, maar<br />

door het gantfche Ryk van China vind men in alle<br />

fteeden en vlekken fchoolen en tempels gefticht , ter<br />

eere van den onvergelykelyken Leermeester CONFU­<br />

CIUS ; waar langs geen Prins of Vorst zich immer laat<br />

draagen, maar die plaats genaaderd zynde , treed hy<br />

van zyn draagftoel af, en gaat nog heden ten dage<br />

langs dien weg, waarde naam van de heilige CONFU­<br />

CIUS gelezen word, met den grootften eerbied te voet.<br />

Dan het is onnoodig my langer bezig te houden met<br />

het vernaaien van alle de plechtigheden en eeredien-<br />

Pen, welke dien grooten Wysgeer, na zo veele ecuwen<br />

, nog met eenpaarigheid van harten dagelyks<br />

worden beweezen en toegebragt. Meer dan ééné Verhandeling<br />

zou hier toe noodig zyn. Van veel grooter<br />

aanbelang is aantcmerken : dat de wil van het<br />

goedertieren Opperwezen uit de gefchiedenis van alle<br />

volken cn natiën op eene uitneemende wyze kenlyk<br />

en zichtbaar is , daar hy niet den naam van eenen<br />

ALEXANDER , die door Krygsbanieren en geweld zich<br />

zocht onfterfelyken roem te verwerven , maar dien van<br />

CONFUCIUS , die het menschdom tragtte te verbeteren<br />

en wel te doen , laat Sn zegeninge zyn. Mogt het<br />

voorbeeld van deezen braaven Wysgeer, wiens gantfche<br />

leer en leven zich alleen uitftrekte, om het menfcbelyk<br />

hart te bevryden van. de duisternisfen der on :<br />

wetendheid, en te zuiveren van de befmetting der gebreken;<br />

die altyd aandrong op de liefde des naasten,<br />

en de overwinning van eene kwaade hebbelykheid als<br />

de verhevenfte zegepraal voor den mensch befchouw-<br />

de,


VAN DEN WYSGEER CONFUCIUS. 295<br />

de , ook onze gemoederen met die begeerte vervullen<br />

tot de deugd, welke alleen den weg baant tot de gelukzaligheid.<br />

Wy allen zyn menfchen kort van dagen,<br />

en wandelen door deeze woeflynen der waereld, daar<br />

allerlei gebreken, als zo veele woeste dieren en gedrochten<br />

ons geduurig aanranden, en die, zo wy niet<br />

op onze hoede zyn, ons eindelyk zullen verfcheuren<br />

en verdelgen. Zich derhalven daartegen te wapenen,<br />

is de onvermydelyke plicht van den broozen flerveling.<br />

En hiertoe was, volgens de meeuing van CONFUCIUS ,<br />

eene byzondere yver en aandagt nodig. Want zich<br />

niet fchuldig te maaken aan misdaden, door de wetten<br />

verbooden , was by hem geenszins het kenmerk<br />

van waare deugd. Luizende voorvallen waren 'er in<br />

ons leven , zeide hy, waarin de booze hartstochten<br />

de reden overweldigden , en verkeerde denkbeelden<br />

ons tot die gebreken deeden vervallen, welke veelal<br />

r.hn zichtbaar, maar daarom niet minder gevaarlyk<br />

zyn. Konden wy de goede van de kwaade menfchen,<br />

even als de witte en zwarte kleuren, onderfcheiden;,<br />

wy zouden hier minder gevaar loopen van dwaalen.<br />

Maar wy hebben gezien, hoe moeielyk CONFUCIUS<br />

deezen taak oordeelde te zyn. De aart der menfchen<br />

is zeer verfchillende, aan geveinsdheid onderworpen,<br />

en met geheime inzichten bewimpeld. Niet alleen,<br />

dat de een zeer veel moeite heeft, om het hart van<br />

den anderen wel te kennen 5 maar wie is 'er, die<br />

zeggen kan , dat hy zichzelvc kent, en genoegzaam<br />

veilig is voor de geheime en booze infpraken van<br />

zyn eigen hart ? Wy worden meenigmaalen van binnen<br />

overvallen, eer wy het weeten. De Leerling van onzen<br />

Wysgeer moest derhalven in zichzelven trceden en<br />

aldaar met eene buitenwoone bedaardheid en geduurige<br />

op-


sgfi JIET LEVEN EN DE GEVOELENS<br />

oplettendheid onderzoeken de waare oorzaak van alle<br />

zyne overleggingen en raaullaagen, en na dat geltreng<br />

en onpartydig onderzoek zyne handelingen inrichten.<br />

Hy moest daardoor bovenal leeren omzichtig te zyn<br />

in het bcöordeelen van de daden van een ander, en<br />

die uit het rechte oogpunt weeten te befchouwen.<br />

Men noemde een daad meenigmaal goed, die, wanneer<br />

ons alle dc om Handigheden , die by dezelve plaats<br />

gehad hebben , en de geheime oorzaaken, waaruit dezelve<br />

is voortgelprooten, bekend waren, dien lof geenszins<br />

verdienen zou. Men noemde een daad kwaad,<br />

die , wanneer wy de redenen, die daartoe aanleiding<br />

gegeeven hebben, en het oogmerk, waarmede dezelve<br />

ondernoomen was, in alle deelen wisten, veel beter oordeel<br />

zou waardig zyn. Het was derhalven van het uiterfte<br />

gewigt , hoe een ieder zich hieromtrent gedroeg.<br />

Een gevoelig en weldenkend mensch lag 'er zeer veel<br />

aangelecgen, op wat wyze men zyne daaden en handelingen<br />

befchouwde. Zyne rykdommen en bezittingen<br />

moesten in een geregelden burgerftaat door goede<br />

wetten en inftcllingcn worden beveiligd; maar daar<br />

was geen algemeen gezag uittcdenken , het welk zyn<br />

goeden naam, hem waardiger dan alle fchatten cn het<br />

leven zelve , voor bedekte kwaadwilligheid en laster<br />

kon vrywaaren ; dit hing af van een geveinsd gelaat<br />

, van dubbelzinnige uitdrukkingen en verfcheiden<br />

andere zogenaamde kleinigheden, die hier met de daad<br />

meer dan eens , of ten goede, of ten kvvaadc , de grootfte<br />

en verbaazendftc uitwerkzels hadden. Met reden<br />

vermaande derhalven CONFUCIUS dagelyks zyne leerlingen<br />

, om hieromtrent op hunne hoede tc zyn , en<br />

de waarheid en oprechtheid te eerbiedigen. Eindelyk<br />

bezat hy daaromtrent die naauwkeurigheid, welke<br />

men


VAN DEN WYSGEER CONFUCIUS. 297<br />

men bykans by geenen Wysgeer aantreft. Men moest<br />

hier bovenal de tydsomftandigheden in achtneemen ,<br />

welke vecltyds daaden , die op een bloot voordel<br />

zouden te berispen zyn, met alle reden billykten. Toen<br />

hy het Koningryk van LU bedierde, kon men , zonder<br />

vrees voor verlies, zyn goed op draat veilig laaten<br />

liggen; maar gelyk, nadat hy het ryk verlaaten had,<br />

en de harten der menfchen door weelde , hovaardy<br />

en gierigheid waren bedorven , het dwaasheid zyn<br />

zou zulks te waagen , zo was het ook verkeerd en<br />

onbezonnen de door wellust betoverde gemoederen te<br />

willen oordeelen naar die geenen, by wien eerlykheid,<br />

deugd en tucht in aanzien waren. De verbetering deizeden<br />

moest het eenige doelwit zyn onzer handelingen,<br />

en die trachten te bevorderen langs dien weg, welke de<br />

beste en aannecmelykde was ; wy moesten ons hier<br />

dan bedienen van die middelen , welke de zachtzinnigde<br />

waren en de meeste overtuiging in het gemoed<br />

van anderen te weege bragten, het geen door eene volkomene<br />

kennis van het menfchelyk hart en een naauwgezet<br />

en onpartydig oordeel over dc daaden van anderen<br />

enkel en alleen kon worden te weeg gebragt.<br />

Zodanig was de Zedekunde van CONFUCIUS , diewy,<br />

ter navolging voor anderen , in deeze Verhandeling,<br />

hebben voorgedeld.<br />

c HA-


ao8<br />

C IIA R A C T E R Ï S T,IE K È T R E K K E N U I T D E G E -<br />

S C H I E D E N I S D E R V E R E E N I G D E N O O R D -<br />

A M E R I C A A N 5 C I I E S T A A T E N , B Y Z O N -<br />

D E R L Y K U I T D E T Y D E N V A N Ö E rif<br />

L A A T S T E N A M E R I C A A N S C I I E N<br />

O O R L O G , D O O R E E N A M E ­<br />

R I C A A N .<br />

Een jonge Americaan, die, reeds federt langen tyd,<br />

door zyne werkzaamheid en dapperheid, by den grooten<br />

WASHINGTON in achting was, kreeg van het Congres<br />

een Kapiteinsplaats , terftend na den flag by Braudywinc!<br />

Zyne Gemalin nam het bclluit om hem te<br />

vergezellen, cn de moeijciykheden en gevaaren van den<br />

veldtocht van 't jaar 1778 met hem te deelen. Toen<br />

hy op zekeren dag een troep Royalisten vervolgde ,<br />

wierd hy door den aanvoerder van deeze troep met<br />

een musketfehoot doodlyk gewond, in hetzelfde ogenblik<br />

dat zyne lieden de troep omringden en gevangen<br />

namen. Hy had de grootmoedigheid , de zynen ,<br />

eer hy den" geest gaf, te beveelen, dat men zyn dood<br />

niet wrecken , maar de gevangenen in 't hoofdkwartier<br />

brengen zou.<br />

Hoe groot was dc fmart zyner vrouw , toen de<br />

foldaaten haar het bloedige lyk bragten , en toen zy<br />

in den gevangenen aanvoerder, die hem had doodgefchooten<br />

, eenen teder geliefden broeder ontdekte ,<br />

die , niettegenftaande alle haare aanmaaningen, de<br />

party der Koningsgezinden gekoozen had ! Vol wanhoop<br />

en verbaasdheid, wilde dit mensch de handen<br />

aan zich zclven haan ; doch zyne ongelukkige zuster<br />

by welke in dit oogenblik de broederlyke liefde<br />

alle


AMERICAANSCHE ANECDOTEN. 299<br />

alle andere aandoeningen ovenveegde, zocht hem op-<br />

tebeuren. Zy fchonk vergifl'enis aan den moordenaar<br />

van haaren man, en den vyand van haare party, on­<br />

der het beding dat hy den dienst des Kouings verlaa­<br />

ten zou. Hy deed het , en houdt zich nu op haar<br />

plantage bezig met de opvoeding van haar eenig kind ,<br />

dat zyn zuster van haaren ongelukkigen man had.<br />

Een Schip van Boston ging op de rhede van<br />

Barbados voor anker leggen. Eenigen der matroo-<br />

zen fprongen in 't water , om zich met zwemmen te<br />

verfrisfehen , geduurende dat hunne kameraads op de<br />

raa en mars acht gaven of 'er ook Iiayen aankwamen.<br />

Het duurde niet lang , of men werd een van deeze<br />

gevaarlyke dieren gewaar, wiens groote vinnen<br />

hoog boven de rivier , die zy doorfneed , uiriloe-<br />

gen. Terftond keerden alle de matroozen yllings naar<br />

boord.<br />

Het greetige monfter, dat deeze menfchen de vlugt zag<br />

neemen, fchoot als een pyl door de baaren, en kwam<br />

op het oogenblik af, dat het lichhaam van den laat-<br />

ften zwemmer reeds van zyne kamcraaden gevat en<br />

voor de helft in de floep was. De visch beet hem<br />

een been af. Het bloed ftroomde uit de aderen, en in<br />

minder dan een half minuut was hy dood.<br />

EMANUCL PURDY , zyn landsman , (beiden waren<br />

uit de Stad Darmuth, in den Straat van Masfachusfets-<br />

Bay, geboortig) had ondertusfehen ftaarend en zwygend<br />

de o'ogen op zynen ftervenden makker geflagen, en riep<br />

woedend, zoras hy hem den laatften fnik zag geeven:<br />

EZECHIÊL tl dood , en dit helfche monfter heeft hem<br />

vermoord'. Hy verliet het lyk, liep op het fcheepsdek,<br />

haal-


30O A M E R Ï C A A N S C H Ë<br />

haalde een groot mes, en Heep het op den flypfteeri<br />

van den Timmerman. „ Wat wilt gy doen?" Vroeg<br />

hem deeze. Myn makker wreeken! antwoordde PURDY.<br />

Kort hierop klom hy op liet verdek , kleedde zich<br />

uit , zonder een woord te fpreeken , ett fprong in<br />

zee, eer men zyn oogmerk had kunnen vatten.<br />

Het hongerige monfter, dat zich nog fteeds op de<br />

hoogte van het fchip ophield , wierd hem zo ras<br />

niet gewaar , of zwom in den beginne langzaam ,<br />

gelyk deeze visfehen gewoonlyk doen. Het fcheeps-<br />

volk hield den matroos voor vcrlooren, en brak in<br />

een angftig gefchrei uit. EMANUSL, die in diergclyk<br />

een gevecht geoefend was, (*) putte zyne krachten<br />

niet uit, vatte zyn mes, bleef onbeweeglyk, en ver­<br />

wachtte met een onbegrypelyk geduld de Hay af ^<br />

die langzaamerhand naderde. In het oogenblik dat hy<br />

zyn moordadigen muil openfperde, dook by onder<br />

water, en kwam op een afftand van tien voet weder<br />

te voorfchyn. Hy befchreef daarop een cirkel rond-<br />

fom de Hay, terwyl hy langzaam zwom, en hem op<br />

zyde zogt te komen. De Hay, die woedend kwam aan­<br />

zwemmen, cn zich van zynen roof zeker dacht, fchoot<br />

op hem af, terwyl hy op zyde fwom; want de ftrot<br />

van dit monfter is van zyn bek zo ver af, dat by<br />

niets vatten kan, zonder zich op den rug te werpen.<br />

Dit was het ogenblik , waarop EMANÖEL loerde.<br />

Met een tegenwoordigheid van geest, met een moed<br />

en fterkte, die verre boven menfchelyke krachten ver­<br />

heven fcheen , ftootte hy den roofvisch het mes in<br />

(*; Op de Bermudifche Eilanden heb ik veele Blanke»<br />

Negers deeze Monflers zien aangrypen en neêrvellen.<br />

het


A N E C D O T E NÖ §OI<br />

liet lyf. Zyn geduchtte muil floot zich, zyn waridrochtelyke<br />

Maart zweepte angstig door het fchuimend<br />

element ; hy vervolgde zyn buit niet meer.<br />

Doch EMANUEL vervolgde hem nu zelf, en bragt<br />

hem, onder het water zwemmende, nog verfcheiden<br />

wonden toe. Dé zee wierd met het bloed van den<br />

visch geverwd j zyne bewegingen wiefden aemechtiger,<br />

hy wentelde zich been en wéder , zwom over<br />

het water, en ftierf.. Zeven minuuten had dit buitengewoon<br />

gevecht geduurd. De zorg van het Scheepsvolk<br />

veranderde nu in loutere vreugde , men trok<br />

EMANUEL aan boord, en ieder wenschte zich geluk<br />

den makker van deezen dapperen man té zyn, die dit<br />

vreesfelyk dier in zyn eigen element had durven aangrypen<br />

en overwinnen. Zo ras het doode monfter<br />

op het verdek gewonden was, hakte hem de overwinnaar<br />

den kop af, fneed heni den buik op, haalde 'er<br />

het beèn van zyn landsman uit , eh Ieide het by des-<br />

Zelfs lyk. Deeze dappere daad wierd in de Nieuwsmaare<br />

van Barbados geplaatst.'<br />

Èen Man uit Nantuket dreef den Nègerhandel reeds<br />

federt veéle jaarén , en béroèmde zich deswegens by<br />

zyn nabuur, een Kwaakef. Eenigen tyd daarna verloor<br />

dcèze man zyn kind, en niemand wist waar het<br />

gebleven was. ,, Mogelyk, zeide de goede Kwaaker,<br />

heeft het ergens een Scheepskapitein weggevoerd J<br />

óm het iii vréémde landen te verkoopen." ; •<br />

„ Zou het mogelyk zyn?" vroeg de ongelukkige in<br />

traanen zwemmende vader. ——— ,, Even zo mogelyk<br />

, als het u mogelyk ware van de kusten van<br />

«ISTORIEK. IV. D„ V Gul-


Soa A M E R Ï C A A N S C H E<br />

Guinea alle die arme zwarten te vervoeren , die gy<br />

jn de Snikerëilanden verkogt hebt." • De indruk ,<br />

die deeze aanmerking op den Negerhandelaar maakte,<br />

was zo Merk, dat hy van het ogenblik af aan deezen<br />

fchandelyken handel liet vaaren. - Weinige dagen<br />

daarna wierd bet kind wedergevonden, en het fcheen<br />

alleen verloren geraakt te zyn, om zyn Vader deeze<br />

treffende les te geeven.<br />

De vrouw van een Landman , in de ftreek van<br />

Bristol, vyf uuren van Philadelphia, verloor haaren<br />

man, by wien zy zes kinderen had. Hy had niet<br />

meer dan één enkelen Neger, den medgezel van zy­<br />

nen eerften arbeid, wien hy, eer hy ftierf, de vry­<br />

heid gaf. De erkentelykheid van deezen edelmoedi-<br />

gen Africaan was zo groot, dat hy zich plechtig ,<br />

als vryman, verbond, deeze vrouw en haare kinderen<br />

te blyven dienen , zonder ergens een andere belooning te<br />

vorderen of aanteneemen , dan dat hy kleeding en<br />

onderhoud met deeze familie deelde. Na den dood<br />

van deezen Neger liet zyn oude vrouw hem op zyn<br />

Grafzerk het volgende opfchrift zetten: „ Hier ligt<br />

JOHAN, geboren te Trenton in New Jerzey, den 17<br />

May, 1703, geftorven den ie, October 1770. Hy<br />

was tot in zyn twee-endertigfte jaar een goede en<br />

trouwe Slaaf, en wierd , na zyn vrylaating , door<br />

zyne kundigheden , zyn vlyt en zyne dankbaarheid,<br />

de fteun van mynen weduwenftand en van de jeugd<br />

myner kinderen<br />

M P."<br />

Een


A N E C D O T E N» 3°3<br />

Een Engelsch Soldaat , die het geluk gehad had<br />

een Officier van het a^fte Regiment in de Actie van<br />

Broddock 1755, het leven te redden, kreeg inden<br />

jaare 1772 van zyn Overften het aanbod eener verzorging<br />

in het Hospital van Chelfea. Eer hy ze aannam<br />

, fchreef hy aan den gemelden Officier, die reeds<br />

lang den dienst verlaaten, en aan den oever van de<br />

groote rivier Potawmak zich had nedergezet. Hy<br />

kreeg een antwoord, waarby hem deeze Officier verzekerde<br />

, dat hem het voorval by Broddock nooit uit<br />

de gedachten gegaan was , en met de volgende woorden<br />

befloot:<br />

„ Wat de aangeboden verzorging te Chelfea betreft,<br />

myn Vriend, zo doet wat gy wilt; doch ik twyfele<br />

zeer, of gy wel in ftaat zult zyn u voor uwe wonden<br />

fchadeloos te ftellen, en u gemakkelyke dagen in<br />

uwen zwakken ouderdom te verzorgen. Zo gy liever<br />

in America blyven wilt, kunt ge buiten zorgen zyn;<br />

komt by my te Potawmak. Ik bezit daar een voortreflyke<br />

plantagie, die my myn beftaan en menige geneugten<br />

in ryke maate oplevert. Kom, braave Krygsman,<br />

zet uw fnaphaan in een hoek van myn huis<br />

neder. Het zal my en myn vrouw een waar vergenoegen<br />

zyn , den avond van uw leven vreedzaam ,<br />

gerust en gelukkig te maakén. Het zal u aan niets<br />

bntbreeken." HORATIO GATES.<br />

Het is dezelfde GATES, die in het vervolg als Ge­<br />

neraal GATES ZO beroemd geworden is.<br />

Een Generaal uit Nieuw Engeland reisde naar de<br />

Armée van GATES, kort voor de Capitulatie van Sai-<br />

V z ratoga,


3«4 A M E R I C A A N S C H E<br />

ratoga, en had zyn neger by zich, die tegen hem<br />

zeide: Mag ik myn Heer wel vraagen, waarom hy<br />

deeze lange reize doet? Om vryheid ert onafhanglykheid<br />

te bevechten. Ach, antwoordde<br />

de Neger, konde ik ook de myne bevechten!<br />

Die zult gy, zonder een (lag van het zwaard, hebben<br />

, antwoordde de Generaal , en nam hem by de<br />

hand; van dit ogenblik af zyt gy vry, als ik!<br />

Een groot aantal van Wilden uit de Mehikanderfche<br />

Dorpen , Montawk Stockbridge (loutere dorpen en<br />

ftreeken die de oude Wilden van de Natie der Mehikanders<br />

zich, by den afhand van hunne Landeryeu<br />

aan de Blanken , voorbehielden, en welke nu door de<br />

Europeefche Volkplantingen geheel cn al zy:i ingefloten,)<br />

die hunne landslieden in de bosfeheu niet kenden<br />

, zelfs niet eens hunne taal vcrltonden, werden<br />

tot de algemeene Vergadering genodigd, die men in<br />

October 1784 by bet Fort Schuyler hield. Zy hadden<br />

eene opvoeding genoten, gelyk men gewoonlyk<br />

de Americaanfche kinderen geeft ; dat wil zeggen ;<br />

de meesten van hen konden leezen en febryven, waren<br />

in de eerfte grondbeginfclen van den Christefykcn<br />

Godsdienst onderweezen, en arbeidzaam en vlytig.<br />

Hunne kleeding was de Europeefche, en zy hadden<br />

nooit een andere gekend. De Commisfarisfen van<br />

het Congres lieten op de bovengemelde algemene<br />

Vergadering aan de hoofden der zes Natiën de gewoone<br />

prefenten uitdeden. Tk weet niet of dit fchouwfpel<br />

of een andere oorzaak hiertoe gelegenheid gaf;<br />

genoeg; van het eerffe ogenblik af traden zy in een<br />

gemeenzaamer omgang met eikanderen , en kreegen<br />

fmaak


A N E C D O T E N. S°5<br />

fmaak aan dc levenswyze, die hunne vaderen geleid<br />

hadden. Mannen en Vrouwen bellooten eenparig ,<br />

hunne fchoone huizen en gezegende velden te verlaaten<br />

, en alle dc middelen van beftaan, van welke<br />

zy kennis gekregen hadden, te verlaaten Zy wierpen<br />

hunne Europeefche klederen af, kleedden zich op de<br />

wyze der Wilden, en vereenigden zich met den Onondagas,<br />

in wiens groote dorp zy, aan de Zee Oneida,<br />

nu leeven. Zo krachtig en onuitwischbaar is de indruk<br />

en bekooring van dc levenswyze der Wilden.<br />

Dit nieuwe voorbeeld , dat in tegenwoordigheid van<br />

veele getuigen voorviel, is daarvan een bewys.<br />

De dag, toen, door de gevangenneming van den<br />

Majoor ANDRÓ , het Complot van den Generaal AR-<br />

NOLD ontdekt wierd, verwachtte de laatfte den Generaal<br />

WASHINGTON, FAYUTTE KNOX, en hunne Adjudanten<br />

, op het ontbyt. ARNOLD ontvlugtte gezwind<br />

, en liet zyne jonge Gemalin , die geheel buiten<br />

haar zelve was, achter. Hy wierd vuurig vervolgd,<br />

doch bereikte gelukkig het boord van een Engelsch<br />

Oorlogsfchip, dat in Hudzons-Baay voor anker<br />

lag. Denzelfden avond zond hy de Americaanfchcn<br />

Generaalen, die in zyn huis gebleven waren, de bekdigcndfte<br />

brieven. Hoe toornig WASHINGTON ook<br />

was , liet hy toch aan Mevrouw ARNOLD zeggen ;<br />

,, dat het hem aan den eenen kant wel leed deed,<br />

„ dat hy haar man niet had kunnen meester worden;<br />

„ doch dat hy aan den anderen kant geen tyd wilde<br />

verzuimen, om haar het aangenaame nieuws te mei-.<br />

„ den , dat hy in volkomen zekerheid was." •<br />

De drie mannen, welke den ongelukkige Majoor AMDR6<br />

V 3 ge*


306 A S 1 E R Ï C A A N S C I I E ANECDOTEN.<br />

gevangen namen, kreegen ieder van het Congres een<br />

Medaille en een pennoen van 50 Guinjes. Ook<br />

heeft in 't vervolg de Staat van New-Jork ieder met<br />

een Plantagie van omtrent 2000 Duitfche Daalders<br />

aan waarde befchonken.<br />

In een Aslcmblée tc New-York waren verfcheiden<br />

Engehche Officieren met een jonge Americaanfche Dame<br />

byeen , en maakten, na eenige bytende fpotternyen<br />

over de Americaanfche Armee, de aanmerking,<br />

dat 'er by de troepen der Rebellen ook een Generaal<br />

nowE en Generaal CLINTON was. ,, Ja, myne<br />

Ileeren , antwoordde de Dame , maar in uw Armee<br />

vindt men geen WASHINGTON."<br />

Dc Overfte ALEXANDER HAMILTON , die, als Adjudant<br />

van den Generaal WASHINGTON, den gantfehen<br />

Oorlog door, de zaak van zyn Vaderland, met een<br />

enthufiasraus van vryheid en aangebooren moed verdedigd<br />

had, greep, na den Oorlog , met even die<br />

zelfde zucht tot gerechtigheid, de veder op, om de<br />

zaak der Koningsgezinden, die te zeer verdrukt wierden<br />

, te verdeedigen. Men leeze zyne Brieven van<br />

Phocion en andere fchriften , die hy ten voordeele der<br />

Royalisten uitgaf.<br />

IV. AL-


IV.<br />

A L G E M E E N<br />

M A G A Z Y N .<br />

BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE<br />

KUNSTEN,<br />

F. N<br />

M E N G E L W E R K .


309<br />

HET VERSCHIL VAN wél- T E SPREKEN EN<br />

WéL TE S C 1 I R Y V E N .<br />

Daar is een verfchynfel in der menfchen verftandelyke<br />

bekwaamheden, 't welk, fchoon vry gemeen en<br />

onze opmerking niet geheel ontfnappende, in zyn<br />

aart en oorzaaken echter minder wordt nagefpoord<br />

dan het verdient. De Abt de TRUBLET heeft het in<br />

zyne EJJais zo bevallig als wysgeerig opgehelderd:<br />

liet zal, geloof ik, onzen Lezeren aangenaam zyn,<br />

dat wy hun hetzelve , in navolging van dien beveiligen<br />

en wysgeerigen Schryver, wat nader doen kennen.<br />

Elk, die eenige verkeering met geleerde lieden heeft?,<br />

of gehad heeft , herinnert zig onder dezelven zommigen<br />

te hebben aangetroffen , die wél fchryveh en<br />

kwalyk fpreken, of die ten minften veel beter fchryvcn<br />

dan fpreken ; terwyl anderen wél fpreken , en<br />

Hecht fchryven, of ten minden veel beter fpreken dan<br />

fchryven. De ondervinding verfchaft dagelyks voor-:<br />

beelden van deze aanmerking; de zaak is zeker,<br />

maar de redenen vertoonen zig zo gereedelyk niet.<br />

Dc eerde vraag; „ Wat kan de reden zyn, waar-<br />

„ om iemand wél fchryve en kwalyk praate?" is da<br />

gemaklykfte te beantwoorden. Om wél te praatcn<br />

moet men vaardig cn net denken. Maar nu; daar zyn<br />

wyze hoofden , die bondig en juist , maar koel en<br />

langzaam , denken; welker gedachten zig ten minften<br />

niet in haare volmaaktheid vertoonen, voor dat zy dezelve<br />

overdacht, en voor zig zelven zo wel als voor<br />

V 5 an-


3IO HET VERSCHIL VAN WEL TE SPREEKEN<br />

anderen ontwikkeld hebben. De Hr. NICOLE , een der<br />

grootfte Franfche Schryvers in de vorige eeuw, hadt<br />

de gaaf niet van wél te praaten; De Hr. DE TREVIL-<br />

L E , een man van de waereld, met veel minder kundigheden<br />

maar een vaardigen toevloed van denkbeelden,<br />

hadt dikwils eene twistreden met hem in de gezelfchappen,<br />

daar zy zig famefi bevonden; „ TREVILLE<br />

99 zegepraalt over my , zeide NICOLE , in de zaal,<br />

„ maar ik ben nauwlyks vertrokken, of ik ontwik-<br />

„ kei zyne drogredenen, en ik werp hem over hoop."<br />

De Schryvers van beroep hebben dikwils weinig<br />

wereld - kennis ; het zyn menfchen die afgezonderd<br />

leeven , en die meer lezen en fchryven dan praaten •<br />

de ftyl van de dagclykfche verkeering is hun niet<br />

gemeenzaam ; de gewoone onderwerpen , die daarin<br />

verhandeld worden, zyn hun onbekend en vry onverfchillig<br />

; veelen zelfs houden zig bezig met zaaken ,<br />

daar men in de gezelfchappen nooit van fpreekt; of,<br />

zo zy over Hukken van fmaak en vernuft , fchryven,<br />

doen zy dat, en moeten zy dat doen, op eene<br />

beredeneerde, derhalven afgetrokken, wyze, het geen<br />

behaagen kan in een boek waarin men de zaaken wysgecrig<br />

onderzoekt, maar dat in de verkeering noodwendig<br />

vermoeien en vervcelen moet. Men herinnert<br />

zig misfehien het antwoord van ISOCRATES aan de tafel<br />

eens Konings van CYPRUS ; Hy hieldt een diep<br />

ftilzwygcn ; men fpoorde hem aan om meê te praaten;<br />

„ Het geen ik weet, zeide hy, komt hier niet<br />

„ tc pas, en het geen hjer te pas zou komen, weet<br />

„ ik niet."<br />

Menfchen van een meer dan gemeen verftand, heb­<br />

ben


1 1<br />

EN WEL TE SCIIRYVEN. 3<br />

ben dikwils minder gemaklykheid in 't fpreken dan<br />

middelbaare geesten, omdat zy meer denken , dat is<br />

te zeggen , omdat hunne gedachten nieuwer, fyner,<br />

dieper zyn. Het is zeer natuurlyk , dat gemeene<br />

denkbeelden eenvoudig en klaar zyn, terwyl nieuwe<br />

cn faam gefielde denkbeelden , diep beredeneerde gedachten<br />

, zig niet dan verwardelyk aan den geest vertoonen,<br />

en dus minder gemaklyk en vaardig voorgefteld<br />

kunnen worden. Men ondervindt dagelyks in<br />

! t fchryven en fpreken, en vooral onder het overzetten<br />

uit de eene taal in de andere, dat de beste,<br />

gedachten zig moeijelykst laten uitdrukken.<br />

Ik gaa verder. Dikwils heeft men een levendig gevoel,<br />

en een klaar denkbeeld van het geen men zeggen<br />

wil , en echter vindt men zig buiten ftaat om<br />

het naar zyn genoegen uit te drukken. Buiten deze<br />

zwaarigheid zou niets gemaklyker zyn dan wél te<br />

yertaalen , en yder mensch van geest, die de beide<br />

taaien wél verltond , zou zo fpoedig als de loop<br />

van de pen toeliet, van de eene in de andere kunnen<br />

overzetten ; ondertusfehen , fchoon 'er minder genie<br />

vereischt wordt om te vertaaien, dan om zelf op te<br />

(tellen, is 'er tot het eerfte misfehicn. meer tyd cn<br />

arbeid noodig dan tot het laatfte. Men verftaat volmaakt<br />

eene fraaie plaats van HORATTÜS of OVIDIUS;<br />

men voelt 'er al het fchoone en fyne van , en evenwel<br />

'daagt men niet dan na daar lang op gepeinsd te<br />

hebben, om zulk eene plaats gelukkig in eenige andere<br />

taal over te gieten; dikwils zelfs daagt men daar<br />

nooit in.<br />

Onze beste Schryvers lezende, overreden wy ons<br />

ligtelyk, dat onze taal zeer ryk is; maar ik ben verzekerd<br />

, dat die Schryvers zelve de taal in verfcheiden


3ia HET VERSCHIL VAN WEL TE SPREEKEN<br />

den opzichten zeer arm gevonden hebben; dat zy op<br />

verre na niet altyd gezegd hebben wat zy wilden<br />

zeggen , en dat hunne uitdrukkingen dikwils beneden<br />

hunne gedachten zyn.<br />

Het is ten opzicht van het geen een goed Schryver<br />

uitdrukt, met betrekking tot het geen hy onder<br />

het fchryven poogt uit tc drukken, juist het zelfde<br />

als ten opzicht van eene Overzetting met betrekking<br />

tot het Oorfpronkelyke. De Overzetter kan bezwaarlyk<br />

of nooit den fchryver, dien hy ons vertaald poogt<br />

te geven, evenaaren ; en by die zyne eigen gedachten<br />

fchryft, kan, indien ik my zo mag uitdrukken, nooit<br />

zig zeiven evenaaren , nooit volkomen uitdrukken<br />

wat hy denkt cn voelt. Het gebeurt zeer zel­<br />

den, zeide my, voor eenigen tyd, een onzer beste<br />

fchryveren, dat ik geheel voldaan ben over het geen<br />

ik fchryf; het komt my voor, dat ik myne Werken<br />

overtref, cn dat ik beter denk dan ik fchryf. Gewrsfelyk<br />

zoude men, zo men in myn geest koude lezen,<br />

terwyl ik aan eene wél bekookte (lolié arbeide,<br />

daar altyd meer en betere gedachten vinden dan ik,<br />

op het papier kan overgieten.<br />

Het is dan zeker , dat tic fchoonheid der gedachten<br />

, dat is te zoggen derzelver nieuwheid , fynheid<br />

en juistheid, uit eigener aart een hinderpaal is om<br />

haar wél uit te drukken ; het is op dezelfde wyze ,<br />

zoude een Dichter zeggen, die eene gelykenis wilde,,<br />

maaken , dat de fchoonlte en dierbaarhe ftoflen de<br />

moeielykfte zyn om te bewerken. • Uit dit alles<br />

dan blykt ten duidelykften, dat een man van geest,<br />

juist daarom, omdat hy een man van geest is, minder<br />

gemaklyk en bevallig praat, dan vede lieden van,<br />

een zeer oppervlakkig verftand.<br />

De


EN WEL TE SCHRÏVEN. 313<br />

De zuiverheid en de fraaiheid van den ftyl maaken<br />

een groot gedeelte uit van de verdiende in een werk<br />

van vermaak , en zo men diezelfde vereischten in<br />

alle andere foorten van werken niet voldrektelyk vordert<br />

, kan men ten minften zeggen, dat 'er geene<br />

zyn, die 'er niet veel by winnen, dat zy wél zyn<br />

gefchreven ; Maar een al te zuivere dyl is niet de<br />

ftyl van de verkeering; en is ook met geene mogelykheid<br />

in dezelve in tc voeren en te handhaven ;<br />

ond-'Ttusfchen legt men zig, onder het fchryven ,<br />

daar deeds op toe ; men neemt 'er den fmaak van<br />

aan, men krygt 'er eene heblykheid van. Welk eene<br />

ongunilige uitwerking moet dit by den fpreker in de<br />

gewoone gezclfchappen niet te wege brengen! Men<br />

gewent zig aan eene zekere juistheid van gedachten<br />

en uitdrukkingen , zonder welke men zig fchaamen<br />

zoude te fpreken ; men zou wel wenfehen niets te<br />

zeggen, het welk niet verdiende gefchreven te worden,<br />

men maakt een opftel terwyl men praat ; vandaar<br />

een voorkomen van werk en moeite, 't welk hen die<br />

toeluisteren , doet lyden ; vandaar een langzaamheid<br />

in de uitdrukkingen, die hen onverduldig maakt; vandaar<br />

het ongunftig oordeel van pedanterie en berispelyke<br />

verwaandheid in den fpreker. Hy zou gewisfelyk<br />

beter doen met minder wél, maar ook minder bewerkt<br />

en vaardiger te fpreken.<br />

Men moet niet fchryven, zo als men fpreekt, behalven<br />

misfehien alleen brieven, die als eene gefchreven<br />

verkeering befchouwd kunnen worden ; buiten<br />

deze zoude men met te fchryven zo als men praat<br />

een al te (lordigen ftyl maaken. Men kan, en men<br />

moet, ook niet fpreken , zo als men fchryft , want<br />

dan zoude men niet vry, niet natuurlyk genoeg fpreken.


314 HET VERSCHIL VAN WEL TE SPREEKEN<br />

ken. Met kan zyn, dat men den eerden , aan wieu<br />

men het kompliment maakte; „ Hy fpreekt als een<br />

„ Boek!" heeft willen pryzen , maar deze uitdrukking<br />

konde niet misfen van eerlang een fchimpfchoot<br />

en ipotterny te worden.<br />

Gemaklyk te fpreken en wél te fpreken, moeijelyk<br />

te fpreken en kwalyk te fpreken, -is voor de meeste<br />

tochoorers dezelfde zaak , en dit kan niet wel anders<br />

zyn. De gemaklykheid in 't fpreken boezemt een<br />

zeker vertrouwen van bekwaamheid in , het welk nog<br />

verfterkt wordt door de vaardigheid, die 'er een gevolg<br />

van is. De moeielykheid in 't fpreken brengt<br />

geheel ftrydige uitwerkfelen voort. De moeite , welke<br />

hy , die bczwaarlyk fpreekt, my doet ondervinden,<br />

verhindert my om het wezenlyk fraei van 't geen hy<br />

zegt te voelen ; het is derhalven natuurlyk, dat ik<br />

'er niet zeer gunftig over oordeel.<br />

Dat oordeel is daarenboven niet geheel valsch; en<br />

het is in zekeren zin waar, dat hy die met moeite<br />

fpreekt, kwalyk fpreekt. Het kan zyn, dat 'er in<br />

zyn gefprek niets te berispen is ; de fout zit niet in<br />

't geen gezegd wordt, maar by den Perf >on, die het<br />

zegt; want men fpreekt met meerdere of mindere gemaklykheid<br />

, naarmaate de denkbeelden, welke die dan<br />

ook wezen mogen , eikanderen vaardiger of langzaamer<br />

opvolgen. Maar nu; deze vaardige opvolging<br />

van denkbeelden , daar de levendigheid van geest eigenlyk<br />

in beftaat, is eene volmaaktheid, en het tegendeel<br />

is een gebrek. Daar fteekt dus altyd eene foort van<br />

verdiende in gemaklyk en vaardig te fpreken, gelyk<br />

men het fteeds als eene wezenlyke onvolmaaktheid<br />

moet befchouvven, ongemaklyk en langzaam te fpreken;


EN WEL TE SCHRYVEN. 315<br />

ken; eene onvolmaaktheid echter , welke , zo als ik<br />

ftraks zeide, niet altyd minder geest onderhielt. Men<br />

heeft meer geest , of, om alle dubbelzinnigheid voor<br />

te komen, men heeft meer grond, meer vatbaarheid,<br />

voor geest en verftand, naarmaate men beter denkt,<br />

en niet naarmaate men fchielyker denkt, en bygevolg<br />

gemaklyker fpreekt ; want in 't algemeen moet men<br />

erkennen, dat hy die langzaam en moeielyk fpreekt,<br />

eveneens denkt.<br />

Wanneer ik zeg, dat de gemaklykheid van fpreken<br />

geboren wordt uit de vaardigheid, waarmede de denkbeelden<br />

eikanderen opvolgen , verftaa ik daar onder<br />

eene gemaatigde vaardigheid; anders zouden de denkbeelden<br />

onder eikanderen verwarren , en clkanderen<br />

uitwisfchen ; ja de overvloed zelf der gedachten zou<br />

het onmogelyk maaken dezelve te uiten, althans geïegcld<br />

voortedragen. Daar zyn dwaazcn, die dit alleenlyk<br />

zyn door eene al te fchielyke opvolging van<br />

denkbeelden ; dit is ook een der uitwerkzelen van de<br />

Dronkenfchap; en men zegt dus te recht , dat de<br />

overmaatige levendigheid aan de Dronkenfchap grenst;<br />

men zou daar zelfs, om den gewoonen toeftand van<br />

fommige lieden uittedrukken , kunnen by voegen, ,, dat<br />

„ zy met een roes geboren zyn."<br />

De vaardigheid in het gefprek dient om 'er de gebreken<br />

van te verbergen , gelyk zy de fchoonheden<br />

daar van deste levendiger doet fchitteren. Het is<br />

waar , dat zy niet gunftig kan zyn voor fyne en<br />

zachte fchoonheden ; maar fchoonheden van die foort<br />

komen in de verkeering, in de gewoone gefprekken,<br />

niet veel te pas; terwyl de vaardigheid daar zo noodzaaklyk<br />

of dienftig is , dat men 'er alles, daar tyd<br />

toe vereischt zou worden , om het wel te bevattea<br />

en


3ï6 HET VERSCHIL VAN WEL TE SPREEKEN<br />

en te voelen, hoe fchoon het ook wezen mocht, lisver<br />

uit moet verbannen, dan dat men, om het wél<br />

te doen bevatten en te voelen, langzaam zou gaan<br />

fpreken.<br />

Hy , die vaardig fpreekt , houdt onzen aandacht<br />

gaande, en roert ons door de menigte van denkbeelden,<br />

welken by ons in korten tyd aanbiedt; terwyl<br />

hy, die langzaam fpreekt, ons Hechts weinige denkbeelden<br />

tevens gevende, en ons lang doende wachten<br />

naar het geen hy ons fehynt te belooven, ons noodzaaklyk<br />

vervccling , en zelfs gemelykheid, verwekt,<br />

inzonderheid zo wy zelve eene levendige geaartheid<br />

hebben.<br />

Zy, die weinig omgang met de wereld hebben ,<br />

zyn gemeenlyk bedeesd , vreesachtig , en daardoor<br />

gedwongen en belemmerd in de verkeering. Dc reden<br />

is niet altyd omdat zy zig niet wél weten uit te<br />

drukken ; iemanct zal u misfehien geheel onwetende,<br />

ja dom, toefchynen, wanneer gy hem in zekere gezelfchappen<br />

aantreft , terwyl hy in andere , en in 't<br />

midden zyner Vrienden, u als een man van veel geest<br />

Zal voorkomen.<br />

De bedeesdheid verftyft, om zo te fpreken, de talenten<br />

, en maakt dezelve onbruikbaar; eene zedige<br />

vrymoedigheid , het vertrouwen , dat men met vermaak<br />

gehoord wordt, de kennis van het karakter van<br />

hun, tot welken men fpreekt, bezielen, als 't ware,<br />

dezelve , en geven den fpreker gelegenheid om zig te<br />

Vertoonen zo als hy is.<br />

Een Schryver brengt in de gezelfchappen niet altyd<br />

eene volkomen vryheid van geest mede ; Hy gaat<br />

dik-


EX WEL TE SCHRYVEN. 3 1<br />

?<br />

dikwils een bezoek afleggen terwyl hy fterk bezig is<br />

met denkbeelden , welken by voorheeft op 't papier<br />

te brengen. Zyn hoofd is geheel vervuld met de<br />

ftoffen , die hy overpeinst; hy is ligchamelyk in 't<br />

gezelfchap , maar zyn geest is nog in zyn boekvertrek.<br />

Hoe kan zulk een man behaaglyk voor het gezelfchap<br />

fpreken, daar hy niet in ftaat is te hooren?<br />

Vandaar die aftrekkingen van gedachten, die vreemde<br />

verzinningen van geleerde lieden , die fomtyds<br />

. zulke kluchtige tooneelen opleveren.<br />

Voeg by die aftrekkingen van gedachten de uitputting<br />

van geest , die door den arbeid van het fchryven<br />

doorgaans veroorzaakt wordt. ——• Een Schryver<br />

gaat in een bezoek by goede vrienden of vriendinnen<br />

rust en uitfpanning zoeken van zyn langen cn<br />

moeielyken arbeid. Men kondigt hem aan ; het is<br />

een man door zyne fchoone Werken bekend; elk fmaakt<br />

by voorraad het vermaak van zyne gefprekken ; men<br />

fnakt daar naar, in het zekere gevoel, dat hy wonderen<br />

van geleerdheid cn geest zal mededeelen.<br />

Het verfchllt oneindig veel! — Op de eerfte plichtplegingen<br />

volgt een koud ftilzwygen , 't welk niemand<br />

uit diepen eerbied durft afbreken. Men<br />

verwacht, men hoopt, dat het den beroemden Schryver<br />

behaagen moge dit ftilzwygen af te breken ; eindelyk,<br />

vermoeid van daar naar vergeefs te wachten,<br />

zoekt men hem door eenige woorden uittelokken ,<br />

waarop hy niet dan een zeer kort en algemeen, veeltyds<br />

Hechts een öénfyllabig, antwoord geeft. Men<br />

zit verwonderd ; men kykt elkander aan; —<br />

Waar is dan dat vernuft ? Waar is die man van geest<br />

en geleerdheid? Wat is 'er van die fraaije verbeelding<br />

geworden? Dat alles beftaat niet meer; eenige uuren<br />

BE sc II. LETT. IV. D. X vver-


giS" HET VERSCHIL VAN WEL TE SPREUKEN<br />

wcrkens hebben den grooten man beneden het gros<br />

der menfchen verlaagd ; dc helft van zyn geest is<br />

uitgeput, en de andere helft is nog met zyn letterarbeid<br />

bezig.<br />

Maar behalveu die groote uitputtingen, door eene<br />

fterke of al te lang gerekte infpamiing veroorzaakt, is<br />

het een gewoon uitwcrkfel eener aanhoudende letteroefening<br />

, dat zy de levendigheid van den geest<br />

verflaauwt, en denzelven minder gefehikt maakt voor<br />

de gezelfchappcn.<br />

Sedert dat de Heer N. Schryver is geworden, zeide<br />

eene Dame, van zyne vriendinnen, vind ik weinig<br />

geest in hem; zyne boeken vermaaken my, maar ik<br />

had meer belang by zynen omgang; dat vermaak was<br />

dagelyks ; nu zie ik hem minder, en zyn gezelfchap<br />

is minder aangenaam ; ik heb evenredig verloren,<br />

naarmaate het Publiek gewonnen heeft; het heeft<br />

my myn vriend, en een goed gedeelte van myn vermaak<br />

ontroofd.<br />

Zie daar dc voornaame redenen , van 't geen elk,<br />

die, omgang met geleerde lieden heeft, dagelyks kan<br />

opmerken, namelyk: ,, dat verfcheiden van hun, die<br />

wel fchryven, niet zeer wél praaten, cn zo weinig<br />

,, ter kering cn verlevendiging der gezelfchappcn toe-<br />

„ brengen , dat lieden van minder geest hen veelal<br />

,, overtreffen." Het ander gedeelte van ons onderwerp<br />

, of de tweede vraag , welke wy bedoelden oplelielderen<br />

, laat zig zo gemaklyk niet verklaaren ; te<br />

weten; ,, hoe het bykomc, dat zy, die wél fpreeken<br />

„ in gezelfchappcn, dikwils hecht fchryven, althans<br />

„ veel beter fpreken dan fchryven? Spreken en fchry-<br />

5, ven, zou men zeggen, (zo men redenecren koude<br />

tegen


EN WEL TE SCHRYVEN. 3 T<br />

9<br />

„ tegen het geen werkelyk plaats heeft, of gebeurt,)<br />

verfchillen Hechts van het meerder tot het min-<br />

„ der 5 en het is moeielyker te fpreken, dan te fchry-<br />

„ ven, dewyl hy, die fpreekt, op 't oogenblik moet<br />

vinden wat hy zeggen moet , of ten minden de<br />

„ wyze regelen hoe het door hem gezegd moet wor-<br />

„ den? terwyl hy, die fehryft, meester is om daar<br />

„ al den tyd aan tc befteeden, dien hy noodig heeft<br />

„ of verlangt; dus zal hy, die wél fpreekt, geene<br />

„ moeite hebben om nog beter te fchryven; de denk*<br />

„ beelden , die by eene eerde pooging niet zyn toe-<br />

„ gevloeid, zullen zig vervolgens laten vinden; het<br />

„ Oordeel zal eene keuze doen onder die, welke zig<br />

„ aan de Verbeelding vertoond hebben; eene tweede<br />

„ bewerking zal het gebrek der eerfte verhelpen , en<br />

alles zal tot die volmaaktheid komen, waartoe de<br />

„ Schryver het brengen kan; maar in dc verkecring<br />

„ moet men zeggen wat zig aan den geest vertoont,<br />

en zo als het zig vertoont; men heeft'geen tyd<br />

noch om het te volmaaken, noch om iets beters<br />

„ te zoeken, en de keuze, welke men, 't zy in zyne<br />

, gedachten, 't zy in zyne uitdrukkingen , kan doen ,<br />

, is al te fcliiclyk om zeer juist tc kunnen zyn."<br />

De ondervinding wederfprcekt niet zelden alle die<br />

redcnccringcn; men zal Itraks zien, wat zy waar' of<br />

valSch bevatten. Maar ik moet. eerst aanmerken, dat<br />

zy die wél ipreken, in dc Verkcering nog beter fchynen<br />

te fpreken dan zy indedaad doen. Daar is minder<br />

noodig om het gehoor, dan om het gezicht genoegen té<br />

geeven ; het verhand kan niet dan een vluchtig onderzoek<br />

doen, van 't geen aan het zelve door middel<br />

van 't gehoor wordt voorgedragen, en in dit onder-<br />

Zoek lopen dikwils eene menigte dingen te famen, om<br />

X » het


320 HET VERSCHIL VAN WEL TE SPREEK.EN<br />

het te misleiden; iedere om Handigheid heeft haare uitwerking<br />

; alle de aangenaamheden van het gezelfchap,<br />

alle de voordceleu van hem die fpreekt, Hrekken reu<br />

voordeele van 't geen hy zegt , en doen dat niet zelden<br />

verre boven deszelfs wezenlyke waarde ryzen.<br />

Men ondervindt dit dagelyks. Hoe dikwils is 't ons,<br />

niet gebeurd, dat wy eene Redenvoering, welk wy<br />

hadden hooien uitfprekeu , een TooneelHuk, dat wy<br />

hadden zien vertoonen , lezende, zeel; veel moesten,<br />

anhyden van het eerde denkbeeld, dat wy daarvan,<br />

hadden opgevat ; en hoe is 't ons niet welcens gebeurd,<br />

dat wy nu met minachting befchouwden, het,<br />

geen ons eerst eerbied hadt ingeboezemd ! Terwyl<br />

wy deze tegenftrydige bcoordeeliugen vellen, gelooven<br />

wy, eigenlyk gezegd, niet, dat wy van ons zelvcn<br />

verfchili.en , veel min, dat wy ons zelven tegenfpreken;<br />

wy erkennen die verfchiilende beoofdeplingen onbewimpeld<br />

, en wy fchryven dat verfchil minder toe<br />

aan ons verftand, dan aan de voorwerpen zelve, die<br />

ccnigermaate van gedaante veranderd zyn. Die Redevoeringen<br />

, die Tooneelfiukken moesten ons behaagen,<br />

in die om Handigheden , waarin de eene cn andere<br />

ons behaagd hebben; uit ons vermaak hebben wy tot<br />

dc wezenlyke goedheid dier werken, befloten; dit was<br />

een natuurlyk gevolg, want zy waren, niet gemaakt<br />

dan om ons tc behaagen; zo zy ons vervolgens misbaagen,<br />

is de reden daarvan omdat, zy ontbloot zyn.<br />

van af het bygevoegde vermaak, dat 'er. nu a.fgefcheiden<br />

is; en deze indruk is weder rechtmaatig; ons<br />

vermaak was niet dan een gevolg van de gemelde,<br />

of andere bygevoegde omHandighedcn, welke wy, door<br />

eene byna onvermydbaare dwaaling, met de voorwerpen<br />

zelve verwarden.<br />

Het


ÈN WEL TE SCIiaYVÉN;' J4J<br />

Het is dm zeker, dat, zo het beste, wat eèn man<br />

van de waereld in de gezelfchappcn zegt, gefchreven<br />

was , wy veele fouten van allerhande foort zouden<br />

vinden , die wy onder 't hoóren niet bemerkt hadden<br />

5 van den anderen kant Zou de indruk der wezenlyke<br />

fchoonheden veel flaauwer zyn ; de verrasfing<br />

voegde daar oneindig veelen by; en daarenboven wierden<br />

0<br />

zy in den mond van hem, die fprak, nog vergroot<br />

door eene menigte bevalligheden, die zig niet<br />

laten fchryven. Ik raadde eens aan een nvyner<br />

vrienden, een man, die zeer fchitterdè in de verkce-<br />

•flffg, van dagelyks eenige oogenblikkcn te bededen om<br />

iio- te herinneren en op te fchryven wat hy in zyn<br />

gezelfchap het fraaist gezegd hadt ; hy antwoordde<br />

my; dat ik alleen bedoelde om hem té vernederen.<br />

Hy hadt èenigzins gelyk.<br />

Maar fchöort wy Zelfs het talent van wél te fpreken<br />

by hun, die het zelve, 't zy in de verkcering;<br />

't zy in niet gefchreven redevoeringen, als van Advokaatén,<br />

óf Predikanten, Politicken in de Raadsvergaderingen'<br />

, enz. in zyne volle waarde erkennen , is<br />

en blyft het echter waar, dat verfcheiden onder hun,<br />

béter "fpreeken dan fchryven, en dat hunne predikatiën,<br />

pleitdooiciï, of aanfprakén, die niet opgeftekl ,<br />

maar alïeenlyk na eene algemeene voorbereiding voorgedragen<br />

worden , treffender zyn dan die, welken<br />

Zy langen tyd, en' met dc meeste Zorg bewerkt hebben.<br />

Dat verfchil kan niét veroorzaakt worden dan<br />

door de verfchillcnde gefteldhedén waarin dezelfde<br />

mensch zig op zytt kamer, of in gezelfchappcn, en<br />

andere talryke vergaderingen bevindt. Gelyk 'er Prekers<br />

zyn, die door het gezicht van eenige perfoonen<br />

X 3 dio


312 HET VERSCHIL VAN WEL TE SPREEKEN<br />

die hen hooreu, en des te meer van talryke vergaderifl*<br />

gen, bedeesd cn belemmerd worden, zyn 'er integendeel<br />

ook anderen , waarby dit eene geheel ftrydige<br />

uitwerking voortbrengt; koel op hun kamer, worden<br />

zy warm en levendig in gezelfchap , en vooral in<br />

openbaare redevoeringen; hunne toehoorders bezielen hen<br />

om zo te fpreeken ; en die warmte van hunne verbeelding<br />

geeft aan hunne Hem cn gebaarden een vuur en<br />

kracht, die de werking der geesten nog meer aan den<br />

gang helpt ; het uitwerkfel daarenboven wordt eene<br />

nieuwe oorzaak; de bewegingen van het lichaam vermeerderen<br />

de aandoeningen der ziel, die dezelve hebben<br />

voortgebragt, cn brengen eene foort van verflandelyke<br />

dronkenfchap voort; in deze gefteldbeid vertoonen<br />

zig in menigte die gelukkige denkbeelden, die<br />

krachtige uitdrukkingen , die levendige en natuurlyke<br />

trekken , welken men vruchtloos zoude pogen weêr<br />

tc vinden, wanneer men niet meer in die gefteldheid<br />

is , daar wy haar alleen aan te danken hadden.<br />

Dit is dan ook de reden, dat de waare en groote<br />

welfprckenheid, die naamelyk, welke overreedt en roert,<br />

zelden in de boeken te vinden is; ik wil niet Hechts<br />

zeggen , dat het lezen van een bock zelden zo veel<br />

indruk maakt als eene redevoering, die men aanhoort,<br />

omdat een groot gedeelte van de welfprekenheid in<br />

de Hem en uiterlyke gebaarden beHaat; ik bedoel daarenboven<br />

, dat de welfprckcndheid der gedachten en uitdrukkingen<br />

nooit in dezelfde ,maate zal gevonden<br />

worden in een bcdaardelyk bewerkten letter-arbcid, als<br />

in eene redevoering , door iemand, die natuurlyk<br />

wclfprcckendc is , na eene korte voorbereiding uit<br />

het hoofd gedaan.<br />

De grootfle Reienaars, die zig in vroegere eeuwen<br />

ver-


EN WEL TE SCHRYVEN. . 3-J<br />

vertoond hebben, zyn misfchicn niet die, waar van<br />

wy dc Werken hebben; cn het is niet zo zeer uit<br />

de Gratiën van CICERO en DEMOSTHENES , als op het<br />

getuigenis hunne tydgenooten , flat ik opmaak, dat<br />

zy de welfprekendfte mannen hunner eeuw geweest<br />

zyn. Men moet daarenboven niet gelooven,- dat zyde<br />

Redevoeringen , welken wy thans ouder hunnen<br />

naam hebben , woord voor woord hebben uitgefproken,<br />

zo als wy die thans bezitten.<br />

Onder dc Orateurs, die hunne Redevoeringen gefchreven<br />

hebben , zyn die niet de fterkst weifprekende,<br />

die daar het meeste werk aan bedeedden; zy mogen<br />

meerdere netheid , orde , kicschheid, hebben ; maar<br />

die groote bewegingen, die als de ziel zyn van de<br />

waare welfprckendheid, ontbraken gemcenlyk. Ik zou<br />

dit met voorbeelden bewyzen kunnen, dog ik wil liever<br />

dat elk dc tocpasfnig myner aanmerkingen voor<br />

zig zeiven maake. Men ziet ondertusfehen, dat het<br />

gecne wonderfpreuk is te zeggen, dat het gemaklyker<br />

is weifprekende te zyn met de tong, dan met<br />

de pen; gemaklyker in het fpreken dan in het fchryven;<br />

dit begrip is • zelfs door bckwaame Redenaars,<br />

die het by eigen ondervinding wisten, voorgedaan.<br />

Ik ken een Schryver, die, eer hy een Werk aanvangt 4<br />

vooraf altyd met eenige Vrienden praat over .de doffe<br />

, welke hy voorheeft tc verhandelen; niet om denkbeelden<br />

van hun te bcedclen, maar om de zyne te<br />

voorfchyn te doen komen door de warmte zyner verbeelding<br />

, welke it% door deze gefprekken krygt. Hy<br />

verklaart door dit middel mccrmaalen in weinige pogenblikken<br />

meer denkbeelden, tot zyn onderwerp betreklyk,<br />

in zyn geest te hebben opgewekt, dan hy misfcbien<br />

in zo veele dagen op zyn kamer alleen zou<br />

X 4 S«-


3-4 HET VERSCHIL VAN WEL TE SPRE-EKEN<br />

gevonden hebben. Ik zou met myn knecht praterlj<br />

zeide hy my eens, zo ik geen beter toehoorer had;<br />

't is altyd beter, om denkbeelden op te wekken, een<br />

mensch voor zich tc hebben, dan alleen te peinzen.<br />

Zie hier nog eene andere reden van het ftuk, dat<br />

ik bedoel te verklaaren , die inderdaad minder algemeen<br />

is dan de eerde, maar welke ik voor niet minder<br />

gewichtig houde. Daar is een fmaak, dien wy<br />

als by injfinct hebben, cn een fmaak, dien wy door<br />

opmerking verkrygen. Sommige menfchen hebben niet<br />

dan den eerstgcmeldcn fmaak; zy hebben van de Natuur<br />

een vaardig en levendig gevoel van het goede<br />

en fchoone ontvangen , maar zy kunnen daar niet<br />

over redeneeren ; de eerfte indruk, dien zy ontvangen,<br />

is de zekerfte; zo zy daar over willen peinzen,<br />

cn het oordeel, dat zy, ingevolge van dien eerften<br />

indruk, geveld hebben , onderzoeken , verwarren zy<br />

zich, cn eindigen dikwils met kwalyk te oordcelen.<br />

Nu dit is het geen hun in 't fchryven gebeurt; de<br />

ruime tyd, dien zy hebben om hunne gedachten te<br />

onderzoeken , dient hun alleenlyk om daarvan eene<br />

flechte keus te doen; eh terwyl het oordeel zig verwart,<br />

verkondt de verbeelding tevens, het onderzoek<br />

dooft al hun vuur uit, en 'er blyft hun even weinig<br />

warmte als licht over.<br />

Eindelyk zyn 'er vlugge, of vluchtige geesten, die<br />

bykans onbekwaam zyn voor een afgezonderden arbeid<br />

, wegens de aftrekkingen, die hen in menigte komen<br />

beftormen, zodra zy aan zig zeiven alleen zyn<br />

overgelaaten; hunne zwervende verbeelding dwaalt van<br />

de eene gedachte op de andere ; door hunne levendige<br />

geaartheid voor fterke indrukfèlen vatbaar, misfen<br />

zy


EN WEL TE SCHRYVEN. 325<br />

zy het vermogen van dezelve duurzaam te maaken,<br />

en dit is het uitwerkfel van de gefprekken in gezelfchap<br />

of van openlyke redevoeringen ; de aanmerkingen,<br />

welken men hen maakt, en waarop zy verplicht<br />

zyn te antwoorden ; het gezicht en de oplettendheid<br />

van eene talryke vergadering, die aandachtig<br />

naar hen luiftert , die hen beoordeelt, en aan welke<br />

zy belang ftellen te behaagen: dat alles vestigt hunne<br />

alte groote levendigheid , houdt hen by het tegenwoordig<br />

onderwerp bepaald , roept hen daar toe<br />

te rug, zo zy 'er zig van venvydcren, en brengt dus<br />

orde en famenhang in hunne denkbeelden.<br />

Ik hoorde eens een bevallig Spreker zeggen; ,, Ik<br />

,, geloof, dat ik goede boeken zou maaken , indien<br />

„ ik, uit een gezelfchap komende, my kon te bin-<br />

„ nen brengen en fchryven , alles wat ik daar ge-<br />

„ zegd heb." Elk, befchuldigde hem deswegen van<br />

verwaandheid; maar zo hy gezegd hadt; „ Dewylik,<br />

,, naar 't oordeel van yder een, wél fpreck, geloof<br />

„ ik , dat ik ook wél zou fchryven , indien ik my<br />

„ tot fchryven zettede;" zou dat gefprek minder gefloten<br />

hebben dan het eerfte , en men zou daarin<br />

ten minften een fchyn van waarheid hebben gevonden.<br />

Men vergunt, dat een man, die veel geest toont in<br />

de verkeering , zig bekwaam achte om goede zaaken<br />

te fchryven; maar men kan niet dulden, dat hy denken<br />

durft, dat het geen hy voor de vuist en zonder<br />

voorbereiding gezegd heeft, verdienen zou gedrukt te<br />

worden , en een aangenaam en leerzaam werk zou<br />

uitmaaken. Daar zyn indedaad veel menfchen , die<br />

zich in de beide beoordeelingen over hun zeiven zeer<br />

bedriegen zouden; zy kunnen gelooven, dat zy wél<br />

X 5 zou-


HET VERSCHIL VAN WEL TE SPREEKEN<br />

zouden fchryven, byaldicn zy fchrcven zo als zy fijj-«.<br />

ken, maar zy kunnen zig zonder een zeer ongegrond<br />

vertrouwen niet bekwaam ondcrftellcn , om zó te<br />

fchryven als zy fpreken.<br />

' Om juist te weten wat ik daaromtrent moet gelooven<br />

, en om in Haat te zyn , van eenige lieden van<br />

geest onder myne kennisfen, die zo gemaklyk praaten,<br />

en die my echter voorkomen zo juist als bevallig<br />

te fpreken, wél tc bcoordeclen, zoude ik wel<br />

Wenfchen, dat wy dc kunst konden wedervinden, die<br />

wy verloren hebben, en waarvan in Engeland alleen<br />

een gedeelte is overgebleven , namelyk, van een gefprek<br />

, door middel van karakters, zo fchielyk op te<br />

fchryven als het wordt uitgefproken ; wanneer de<br />

Heer *** my kwam zien , zoude ik zulk een Schryver<br />

achter eene behangfel plaatzcn, ik zou gefamenlyk<br />

met eenige andere leden van het gezelfchap de geesten<br />

van dien Heer in beweging poogen te brengen,<br />

en hem tevens doen praaten over 't geen by best<br />

verftondt. Misleiden zoude ik , gelyk ik reeds te<br />

kennen heb gegeven, de aantekeningen van myn getrouwen<br />

opfchryver , wanneer ik die las , een zeer<br />

middelmaatig, misfehien zelfs een hecht ftuk vinden;<br />

maar misfehien zoude hetzelve my ook zeer fraai<br />

voorkomen. Misfehien zoude ik , met die geestige<br />

en geleerde gefprekken aan het Publick mede te deelen<br />

, hetzelve iets geven , het welk , zonder eenige<br />

moeite gekost te hebben aan hem, die daar de Authcur<br />

van was , beter zou zyn dan verfcheiden<br />

werken met ruimte van tyd bewerkt; misfehien, eindelyk,<br />

zou dit boek , 't welk niets anders bevatten<br />

zoude dan het geen die Heer zonder voorbereiding,<br />

*''•'*•<br />

;<br />

' '• -étf


ÈN WEL TE SCHRYVER<br />

3 a<br />

7<br />

cn als fpeelende gezegd hadt , beter zyn dan alles<br />

wat hy, zelf op zyn kamer onder eene lange bewerking<br />

hadt opgefteld en vervolgens uitgegeven %<br />

want het is zeker , dat de bewerkte Schriften van<br />

dien Heer verre af zyn van die bevalligheid en volmaaktheid<br />

, welke men uit zyne gefprekken billykerwyze<br />

fcheen te mogen verwachten.<br />

OVER


3*8<br />

O V E R<br />

S P E L E N G E L U K .<br />

(Uit het Hoogduitsch.')<br />

Een hedeodaagsch Schryver zegt ons ergens : de<br />

voornaamfte aanlokfels tot het Spel ontdaan uit den<br />

hoogmoed, dat men onder den onmiddelbaarcn invloed<br />

van een hooger Wezen denkt tc (taan.<br />

Uit den famenhang van deeze plaats zou men gisferi<br />

, dat de Schryver niets anders dan de gevvoonlyke<br />

gemeene hazardfpeelen bedoeld heeft; en daar<br />

myn noodlot my ook fomtyds tot deeze foort van<br />

vrucbtelooze bezigheid voert , achtte ik het wel der<br />

moeite waardig , deeze gedachte natevorfchen , onï<br />

mogelyk by toeval daar een zedelyk nut tc fcheppen,<br />

waar zich zo zeldzaam een ander voor my aanbiedt.<br />

Nu is het geluk wel in 't algemeen een verfchyning<br />

, welkers grond en wezen ons nog tamelyk onverklaarbaar<br />

blyft. Wy kennen het meest uit deszelfs<br />

werkingen , en hebben voor alsnog geen zekere berekening<br />

, zo min wegens deszelfs geftcldheid, als over<br />

dc wyze van zyn ontdaan , en zyne (teeds altyd<br />

verminderende of tocneemende groortc. In de meeste<br />

dergelyke gevallen pleegcn wy een onzichtbaaren invloed<br />

te hulp te roepen , cn , wanneer wy de oorzaak<br />

in de hand des Hemels of van een onzichtbaar<br />

wezen kunnen leggen, dan is onze onwetendheid geholpen<br />

, en wy zyn niet meer verlegen met een ver­<br />

der


OVER SPEL EN GELUK. 329<br />

tier onderzoek. Beter en wysgëerigèr zou het zyn ,<br />

ivanuecr wy ons de oorzaaken der dingen , zo als<br />

de eene uit de andere vloeit , van tyd tot tyd zelfs<br />

toetelden; en wanneer wy eindelyk geen fchakel van<br />

deeze keten meer aantrellén, dat wy ze dan , in<br />

Gods naam , ergens of nergens , aan den hemel of<br />

in de hel ophangen.<br />

By deeze wyze van handeling zouden wy altyd tot<br />

eenige zekerheid komen , en wy zouden ten minften<br />

vinden , waar deeze of geene zaak wel het meest toe<br />

overhelt , en van welke zyde wy de erkentenis van<br />

ons noodlot moeten afleiden.<br />

Wat nu de Geluksfpeelen in 't byzonder betreft ,<br />

dat deel namelyk van ons noodlot , 't welk wy in<br />

kaarten, dobbelïtecnen en dergelyke zoeken, zo hebben<br />

daarby eenige natuurlyke dingen, als by voorbeeld<br />

het maakfel en de mechanieke inrichting van onze<br />

hand, zekerlyk een grooten invloed. Op deeze werkt<br />

zeer dikwils de prikkeling onzer zenuwen en de omloop<br />

van het bloed; en deeze wordt weder door onze<br />

luimen en gemoedsaandoeningen in beweeging gebragt<br />

, zo dat wy ten laatften niet meer weeten ,<br />

welke van alle die menigvuldige omftandigheden wy<br />

aan de willekeur van het noodlot te danken hebben,<br />

en of niet een geheel vreemd woord , hier of daar<br />

een blik of eene verfchyning, de verwoestingen van<br />

eenen avond op de tafelen van ons geluk heeft aangerecht.<br />

Over het algemeen fehynt het geluk een bedaarde<br />

atmospheer en eene itille beweeging het meest toegedaan<br />

te zyn. Ook waar het zich ergens te fnel als<br />

de golven der zee heeft opgeftapeld, vinden wy ras ,<br />

dat de inftorting vervolgens, even zo fnel en plotsling<br />

- volgt.


330 OVER SPEL EN GELUK.<br />

volgt. Deeze zugt van liet Geluk voor rust en gemak<br />

, fehynt zo verre by haar de overhand te hebben,<br />

dat zy zich ook zelfs onder laage daken het liefst<br />

laat vinden, en bykans altyd, volgens de wetten der<br />

zwaartekracht , naar effen plaatzen neigt, om aldaar<br />

haare flonkerende fpicgel, als in een vyver, uittebreidcn.<br />

De edeler fpeelen der Oudheid hadden, nevens andere<br />

op hunne inrichting doelende oogmerken , ook<br />

voornamelyk het uitzicht om dc geftalte en houding<br />

des ligchaams tc volmaaken. Zcdcrt deeze fpeelen<br />

van oefening hebben opgehouden , is ook deeze volmaaking<br />

des lichhaams, ten minften voor de mecstcn,<br />

geen behoefte meer. Wanneer wy flegts zoveel bewecging<br />

hebben, als tot vertecring onzer fpyzen nooclzakelyk<br />

is , zyn onze ligchaamlyke pligten vervuld ;<br />

het overige behoort tot andere belangen des le-<br />

.vens , die door menigerlei hartstochten cn behoeften<br />

wonderbaarlyk gewyzigd worden. Doch in 't algemeen<br />

wint de traagheid van ons ligchaam daarby<br />

veel , en wy hebben meer met tien geest werkzaam<br />

te zyn , dan met ligebaamlyken arbeid. Daartoe behoort<br />

nu ook het Spel. Het onderhoudt fteeds den<br />

geest met nieuwe opgaven cn befchouwingen, en, by<br />

de gewooue ledigheid en belangeloosheid des levens,<br />

•wordt de behoefte hiertoe beftendig opgewekt. Men<br />

moet den eentoonigen gang van den tyd met iets zoeken<br />

aftebrecken , en op wat wyze kan dit beter gefchieden<br />

, dan wanneer men de flaperige hartstochten<br />

in bcweeging brengt door een Sjiek, dat flegts zeldzaam<br />

in de gezclfchappen tot ongeregeldheid ontaart?<br />

Hiermede zyn tevens alle overige hartstochten bevredigd<br />

, ten minften terug gehouden, cn richten allen<br />

hun*


OVER STEL EN GELUK, 331-<br />

lumnen gclcenigden loop daarheen. 'Er moet toch ergens<br />

iets gevonden worden, daar het hart belang in<br />

heeft, en waar dit niet geheel en al te bereiken is r<br />

moet dit ten minften door een infpanning, door een<br />

vluchtig fchynbclang vergoed, cn het hart daardoor<br />

als begoocheld worden.<br />

Uier toe is het Spel een kostelyke uitvinding. Inleesbaare<br />

beelden cn figuuren, die ligt te overzien<br />

zyn, weet het knoopen tc leggen en te ontbinden,<br />

die door beweegredenen van het belang , door kunst<br />

cn bekwaamheid, door toeval, door overmacht of»<br />

verzuim, gewyzigd worden.<br />

De veelverwige geest deezer gedaanten geeft aanleiding<br />

tot menigvuldige befchouwingen, cn fehynt<br />

ons cenigermate met het Spel der waereld te bevredigen,<br />

waar een boef dikwils meer geldt dan een<br />

koning, en het aas over hen beiden zegepraalt. Dus<br />

is het dan byna een noodzakelykhcid onzer welingerichte<br />

gezclfchappen geworden, die, zonder dit byvocgfel<br />

van onderhoud, mcestendccl zeer vcrvcelend<br />

cn dikwils cenigzins walgelyk zouden worden.<br />

Hy moet van het noodlot zekerlyk verlaaten zyn,<br />

die onder deeze omftandigheden meer zoekt dan daar<br />

in te vinden is, en den hemel tot byftand aan een<br />

fpeeltafel verwacht. Dat een ligtvaardig fpel,. door<br />

dc dwaasheid der menfchen, dikwils meester kan worden<br />

van hun lot, is zekerlyk een geval, dat niet zo<br />

zeldzaam is, Doch wie eenmaal zyn geluk op de hooggefpannen<br />

zeilen van het geval zoekt , moet zich<br />

niet verwonderen , dat hy van boven neder tuimelt<br />

cn den hals breekt.<br />

Alle menfchen behooren eerbied voor het noodlot<br />

tc hebben. De mensch, is, om eigcnlyk te fpreeken,<br />

de


33^ OVER SPEL EN GELUK.<br />

de zo-in van het noodlot. Menigvuldig is zyn bc-'<br />

ftaan, en dc werkingen van een wonderbaar vermogen<br />

liggen duister voor hem. In ons en buiten ons<br />

zyn ftroomen van het geluk; zy dry ven dikwils naar<br />

verfchillende richtingen ; doch wanneer beiden te famen<br />

werken , brengen zy de giansryke verfchyning<br />

voor van een wezen , dat door het noodlot met alle<br />

fieraaden van zyn belhian is opgetooid. De loop<br />

daarvan is overmeesterend en beerschzuebtig ; het<br />

overtuigt op een betoverende wyze , cn de onbeduidendfte<br />

plooijcn van zyn hart loopen tot zyn voordeel<br />

uit; de natuur fehynt • hem onderdanig te zyn,<br />

en de dwaasheid alleen moge het wagen den droomenden<br />

loop van het geluk tegen te werken. Doch<br />

kort cn voorbygaand is deeze verfchyning. Zelfs by<br />

den gelukkigfte der menfchen heeft zy Ilegts eenige<br />

©ogenblikken geduurt.<br />

Een maatigcr lot verbindt de kinderen deezer<br />

aarde ten voordeele van hun beftaan , cn leert hun<br />

gebruik maaken van hunne vermogens. Klimmen<br />

en vallen is de zinfpreuk van alle dingen. De maat-,<br />

naar welke zy bedaan of zich laaten bercekenen , is<br />

de tyd van hunnen toeneemende cn afneemende toeftand.<br />

De adem des gcluks laat het kind ontvangen<br />

worden. Het wordt ter waereld gebragt, het wordt<br />

opgevoed, geduurende de tedere kindsheid, door den<br />

adem des geluks. De Jongeling bloeit met denzelven<br />

op; de Man zoekt hem rondom zich te verfprciden;<br />

doch reeds daah dc Grysaart, cn niet dan fpaarzaam<br />

wordt met de hooger jaaren een kragtcloozer invloed<br />

van zyn' adem hier cn daar befpeurd.<br />

Dus is het beftaan der menfchen. Zy leeven flens<br />

door h?t geluk, en neemen af, wanneer haare vlerken<br />

krach-


OVER. SPEL EN GELDE. 333<br />

krachteloos" worden. Dikwils toont zy zich in wonderlyke<br />

en walgelyke gedaanten. Aan welke onbagrypelyke<br />

dunne draaden loopt dikwils een magtig<br />

noodlot voort! Het breekt door rotsfteene muuren , en<br />

ilaat door yzeren gewelven, om een gering doel te<br />

bereiken, hangt aan een zyde draad, en verdelgt magtige<br />

paleizen.<br />

Somwylen broeit in de ftilte een wonderbaar noodlot<br />

over gantfche gedachten en natëin, even als over<br />

enkele menfchen en familiën. Dikwils is het werkzaam<br />

om de opglimmcndê vonken van verdiende te<br />

onderdrukken , en de kiemen des lichts in giftige<br />

dampen te verdikken. Vergeefs zyn dan de door Natuur<br />

gefchbnken gaven , vruchteloos de poogingen<br />

om de dikke fchaduwen van den nacht te verdryven.<br />

Jaaren en eeuwen liggen zy daar ,- zonder dat<br />

de verkwikkende adem van het noodlot hen gebied<br />

opteluiken.<br />

Anderen daarentegen flonkeren in een licht dat hen<br />

het minde toekomt. Nauwlyks is 'er ergens een fpoor<br />

van hunne verdienden te vinden. Zy genieten intusfchen<br />

de Wéldaad der zonne, die hen zo guudig aanlacht<br />

, cn de geringde febemering , die zich by ben<br />

opdoet, in het voordccligst licht plaatst.<br />

Intusfchen daan voortreffelyke gaven in het duister<br />

voor hunnen glans, cn haar nydig licht laat geen<br />

«nkele draal van hen doorbreeken. Zo heerfchen tyd,<br />

noodlot en geluk met een almachtig gebied, en deelen<br />

, in alte groote maate , licht en duisternis oveï<br />

de dcrvclingen uit.<br />

'Er is nog een foort van geluk, dat in den loop<br />

des levens, by ieder bezigheid, by de uitvoering van<br />

ieder daad behoort plaats te hebben. Ik mogt het<br />

ÏESCH, L E T T. IV. D, Y wel


334<br />

OVER. SPEL EN GELUK»<br />

wel het gemengde geluk noemen; want niets uitmuit»<br />

tends kan wel flaagen, waar niet zekere aandrift van<br />

binnen, met eene begundigende aanblazing van buiten ,<br />

en eene gelyke natuurlyke gefchiktheid, zich te famen ver­<br />

eenigen. Hier is verftand en geluk in evenwicht.<br />

Ontbreekt het aan het een, zo Haagt het andere zelden.<br />

Doch zonder een wederkeerige hulp zyn beiden dood.<br />

Verftand zelf is fomwylcn geluk, even als de deugd,<br />

en beiden draaijen dikwils op dc fpits van zyn<br />

gladde fpeer. Keert de Genius van geluk zynen<br />

rug toe, zo vallen zy, het is gedaan met bloei cn<br />

bevalligheid, alle uitmuntende gaven vcrdwynen, en de<br />

vrolyke verwachting verkeert in een akeligen nacht.<br />

Het onrecht van langverloopen jaaren delgt dikwils<br />

één ogenblik van het Geluk uit ; dén ogenblik rukt<br />

haare vaanen van de hooggetopte gewelven der Pracht,<br />

en laat een doode aschhoop na. Hierom wil het Ge­<br />

luk fteeds gekoesterd, ftil en bedaard opgewacht, en<br />

met fchranderë voorzichtigheid behouden worden. Zy<br />

fchuuwt een ruuw en wrevelig onthaal; ligtzinnigheid<br />

en weeke zwakheid laaten haar ontfnappen. Doch zy<br />

vestigt haaren zetel by een Mille matigheid in doen<br />

en handelen, die onder haare vleugelen in den fchoon-<br />

Men bloei opwast.<br />

• Dat wyze en groote mannen het geluk altyd byzon­<br />

der hooggeacht hebben , behoeft geen bewys. De<br />

verMandigltcn van Romes Keizcren bewaarden haarbeeld<br />

in goud by zich, in hunne hameren. Niet dan met<br />

hunnen laatfien levcnsfnik zonden zy het hunnen op­<br />

volger toe, cn bekenden tevens, dat zy in den loöp<br />

hunner daaden meer aan het Geluk , dan aan hun<br />

eigen bekwaamheid verfchuMigd waren. Zy, die bet<br />

hoogde toppunt van geluk bereikt hadden, HüMigdep<br />

IV'Y * 1 t haar


OVER SPEL EN GELUK* §35<br />

haar als eene meesteresfe , en wendden hierdoor de<br />

haat der verwaandheid van zich af.<br />

In de Gezangen van PINDARUS , den wysten aller<br />

Dichteren, vindt men overal grootfche gezegden , die<br />

tot getuigen ftrekken, welk een diepen eerbied deeze<br />

Dichter voor het geluk had. Hy wist, in zyn verheven<br />

gevoel, de juiste maat derzelve te geeven, cn<br />

te bepaalen hoe ver zy reiken kon:<br />

j, Wie het bloeijende Geluk in zyne fchoot koestert t<br />

' „ En ryk is in goederen,<br />

„ En hier by nog den roem kan voegen,<br />

„ Die pooge nimmer een God te worden!"<br />

Onder allen hebben de Oostcrfche "Volken, den bloei<br />

Van den opgang des Geluks het hoogst gefchat. Zy<br />

zagen haar aan als een uitbotfel van de deugd, en<br />

plaatften haar deswegen met ieder gevoel van grootmoedigheid<br />

, van dapperheid, weldaadigheid , en verhevenheid<br />

in verband. Alle voortreflyke eigenfchappen<br />

van ziel en ligchaam fcheenen hen flegts bloemen van<br />

het Geluk te zyn.<br />

HAREM , (zegt een Arabisch Dichter) was grootmoedig,<br />

dapper, een verheven Dichter en altyd ze-<br />

„ geryk. Leverde hy flag , zo kroonde hem de zege.<br />

Jaagde hy een buit na, zy ontfnapte hem nooit.<br />

,, Verzogt men hem om een gunst, hy floegze nooit<br />

af. Speelde hy een hazardfpel, zo begunftigde hem<br />

het fortuin. Kwam het op de prys van het wed-<br />

„ loopen aan, hy droeg ze weg; enz."<br />

Men vergunne my nu nog ten befluite , hier een<br />

vertelling by te voegen, die met dit ons thema ,<br />

fchoon weder op eene andere wyze, in eenig verband<br />

fehynt tc haan.<br />

Y 2 A L I


33^<br />

A L I<br />

O F D E<br />

T U I N E N DES G E L U K S.<br />

Ons noodlot komt van ons zelven, of bepaalt ziek<br />

ten minften naar cle wending van ons hart.<br />

Dit erkende ALI niet, fchoon zyn verftand anders<br />

Zeer opgeklaard was. Zyn geest was buigzaam en<br />

gedienffig; de natuur had hem een vermogen vergund,<br />

't geen zy flegts aan weinigen fchenkt, om namelyk<br />

dc dingen tot in het binnenfte te doorzien.<br />

Hy dwaalde rond in de doolhoven zyner verbeelding<br />

, en zogt het geluk , waar het niet te vinden<br />

was, buiten zich zelf, in de verfebymngen van vreemde<br />

dingen.<br />

„ Hoe zoet ware het, vrugt van het driemaal zoete<br />

geluk , konde ik u hier van deeze laage ftruiken<br />

afplukken!"<br />

Zo fprak hy, cn bukte naar dc ftruiken, doch de<br />

beziën verfmolten in zyn hand. Zy waren week cn<br />

rottig. Hy walgde van het herhaalde genot, cn fmeetze<br />

met gemeiykheid tegen dc aarde.<br />

Gcmclyk liep hy heen. Hy zag van verre een hoog.<br />

getopt bosch. Vrugten, als cdelgeltecntens , omkranlien<br />

deszelfs takken.<br />

,, Kon ik ze maar bereiken! " zeide hy.<br />

Niets blinkt ons, in dc gantlche Natuur, met zulk<br />

een fchoonheid aan. De hooge ftam verkondigt een heerlykc<br />

vrugt. Ik wil het beproeven, ik zal hem beklimmen.<br />

De hoogfte fchat is niet dan voor een moeijelyken<br />

arbeid tc verkrygen.<br />

Hy


ALI OP DE TUINEN DES GELUKS. 337<br />

Hy klouterde tegen den boom op, en bereikte deszelfs<br />

top. De vrugt viel hem in de hand. Greetig<br />

hygde hy naar derzelver genot. Hy leschte zynen trek<br />

meer en meer; doch de dorst ging niet over; zy wies<br />

flegts aan, naarmaate hy haar zocht te bevredigen.<br />

Met een nieuwe begeerte klom hy al hooger en hooger.<br />

ydcl verlangen! onvoldaan genot! de vrugt fmolt voor<br />

zynen mond, gelyk een ycielc fchuim , of een dooiden<br />

wind verftooven lugtbel.<br />

„ Waar ben ik?" riep hy. Zoekt een nydig toverbecld<br />

my met een ydelen fchyn te plaagen en te<br />

kwellen ? Worden alle beelden van myn verlangen tot<br />

fchittcrende dwaallichten ? Zal ik nooit genieten ?<br />

Nooit? In dit dal van geftoord genot!"<br />

Hy was woedende over het niet voldoen zyner<br />

lusten. Alles fchcen hem kwelling en bedrog op deeze<br />

aarde. ,, Zo waar,zeide hy, is toch alles wat ik in my<br />

voele, en zo valsch is alles wat ik buiten my zie."<br />

Hier verfchcen hem een Fee; zy had van zyne tedere<br />

kindsheid af aan zorg voor hem gedragen, doch<br />

zich nooit aan hem vertoond. Hier verfchcen zy,<br />

emdat zy het nodig dacht hem van zyn wanhopig<br />

ongeduld te verlosfen.<br />

Waar zyt gy, ALI ? riep zy. Heeft u de geleigeest<br />

uwer jeugd verlaaten? Waar dwaalt gy heen in de verdcrfelyke<br />

doolhoven uwer gedachten ? Volg my ; ik<br />

zal u leiden. Zoek het genot niet, waar' het niet te<br />

vinden is. Zoek genot in u zeiven, nergens anders!<br />

Daar alleen zult gy de tuinen des geluks voor u open<br />

vinden. Even lieflyk , als de verrukkendfte droom<br />

van den Jongeling, ftond zy voor hem: doch zy verdween.<br />

Vol verbaazende eerbied viel de Jongeling op<br />

de aarde.<br />

Y 3 Ge-


'33S ALI OF DE TUINEN DES GELUKS,<br />

Gelyk een zeeman op een ftormende zee , door<br />

vloed en baaren onder het water gedompeld, en nu<br />

reeds van alle herinnering aan de zoetfte melodie des<br />

levens verlaaten , eensklaps aan een eiland gefpoeld<br />

wordt, het vaderland van rust en geluk, waar hy eindelyk<br />

van de betoverende fluimering ontwaakt , het<br />

gebruik zyner zinnen wederkrygt, cn nu met nieuwe<br />

krachten een nieuw leven ademt, en de verloorcn<br />

fpooren van zyn geluk weder opzoekt; zo was ALI,<br />

zo mymerde hy na deeze verfchyning. Wat heb<br />

ik gezien ? riep hy uit. Wiens gcftalte was dat ?<br />

Welk een Item ? Is zy het , wier beeld ik in myn<br />

hart draag , zonder te weeten , wie zy is ? Ik zal<br />

haar volgen! Doch waarheen ? Ik wil haar zoeken<br />

in de tuinen des gcluks, die zy my aanwyst!"<br />

Doch de ydcle waan had hem nog niet geheel verlaaten<br />

; nog zogt hy het geluk waar het niet te vinden<br />

was, cn dacht het in andere voorwerpen te vinden<br />

, toen 'er iets plotsling als een llcmme van den hemel<br />

voor hem nederviel: ,, Zie in u zeiven!"<br />

Hy ftond, en zag. „ Ik heb u verftaan;" riep<br />

hy. ,, Hier zal ik u zoeken ! Hier in myn binnenfte.<br />

Eenzaam peinzende, cn denkende ging hy voort. Het<br />

zyn dan gecne beelden van een ydcle voorltelling, geen<br />

loutere tovertuinen des geluks die ik te zoeken heb?<br />

Ik zal waarheid zoeken ; niet buiten my , maar in<br />

my. Begoogelendc waan , vaarwel! vlied heen, bc-<br />

driegelyke hoop! Ik zal u volgen , maar niet<br />

waar uwe gedaante, waar uwe lusten my heenwyzcn!"<br />

Dus fprak hy, cn dc rust keerde in zyne ziele weder<br />

, even gelyk dc deelnceming in al wat buiten ons'<br />

is, hem verliet, i<br />

Schynt alles dwaaling bulten my , zeide hy , zo<br />

moet


ALI OF DE TUINEN DES GELUKS. 339<br />

moet ik het pad zoeken , op het welk ik waarheid<br />

lande. Ik moet door myn binncnftc gaan. Mogelyk<br />

zal ik daarin de fleutel vinden, die my het geheim<br />

der overige dingen ontfluit; want alles kan geen bedrog<br />

zyn. . Wat zyn de dingen der waereld?,<br />

Verfchynfelen! En verfchynfelen zyn niets op zich<br />

zeiven, zyn alleen iets voor hem, die zich zodanige<br />

vormen kan. Alles is aan cn op zich zelf onver-,<br />

fchillig in deeze waereld; alles heeft flegts betrekking<br />

op den kring van vermogen, die wy met ons in de<br />

waereld brengen, en die wy weetcn te bewerken en<br />

te behouden. Stapel op eene myt den glans van alie<br />

aardfche kroonen, gy kunt u daardoor niet gelukkikcr<br />

maaken. Strem het kunftjg maakfcl van den juister!<br />

omloop uwer levensfappen en aderen; het is een<br />

dood blok of een lydende klomp. Het gebruik van<br />

ons zeiven is dus de eerde maate ter gelukzaligheid.<br />

Doch hoe volkomener de mensch zich zeiven maakt,,<br />

des te meer kan hy zich gebruiken; des te meer is<br />

hy vatbaar voor geluk.<br />

Doch fchoon wy al deeze bekwaamheid tot het geluk<br />

verkrygen, is dit het nog niet alles; wy moeten<br />

ook de voorwerpen weeten te kiezen, die ons geluk<br />

bepaalen kunnen. Ook deeze daan in betrekking tot<br />

de aangeboorne of verkregen maat van onze krachten.<br />

W T<br />

ie naar den glans van een krygshcld dingt , cn<br />

echter flegts tot vrcedzaame eigenfchappen en beflemmingen<br />

geboren was, zou zyn doel kwalyk bereiken.<br />

Zich zeiven te kennen is dus het voornaamde, cn het<br />

gebruik der dingen in de eigenaartige bedemming zyner<br />

natuur en van zyne omdandigheden te zoeken."<br />

Zo ftreed hy lang met zich zeiven, in dc gefprekken<br />

zyner inwendige bewustheid. • De Natuur<br />

Y 4 al-


•J4


ALI OF DE TUINEN DES GELUKS. 341<br />

nergens, De Fee heeft my wel de waarheid gezegd;<br />

ik kap. ze nergens vinden dan in my- Eu* geluk<br />

daar men geen bewustheid van heeft , is voor den<br />

mensch niet gefehikt. Ik wil getrouw zyn en haar<br />

leer volgen." ——•*<br />

Hier verfchcen zy hem andermaal. „ Gy hebt myne<br />

woorden vcrftaan, zeide zy; hier! neem de krans!<br />

Hy namze. Wie kan zeggen, wat ALI gevoelde?<br />

Mengt zich het onfterfelyke ook in het fterfelyke ,<br />

om ons optebeurcn en te bezielen? riep hy uit. Waarr<br />

gy nier flegts een droom ; zyt gy ook de belooning<br />

die my doet ontwaaken en my volgt?"<br />

Hy viel neder van vreugde. De traanen ftroomden<br />

hem uit de oogen. De Fee woonde nu onafgebroken<br />

by hem. Zyne dagen waren als de fchemering<br />

van het morgenlicht, wanneer de zon reeds boven<br />

4e bergen opftygt , en de bekoorlykheid van haare<br />

ftraalen nog van verre de fpitzen verguldt.<br />

Y5<br />

HER-


H E<br />

* M A N.<br />

{.Een Idylle van L. GÏSEKE.)<br />

V/ok in Duitschland vindt men meer dan één Arcadië<br />

, waar men , verre van liet gewoel der ftad , in<br />

den fchoot der natuur, de vreugde van bet land geniet<br />

; waar men de fchaapherders van Griekenland in<br />

pnfchuld der zeden nabootst, en met hen in Herdersgezangen<br />

naar den prys dingt. Ook aan de Elvc<br />

waar haar trotfche vloed voorby den hoogen zaadigen<br />

oever heenruischt , en waar zy op den breeden rug<br />

de kielen van Hamburg naar de Noordzee voertook<br />

daar is een Arcadië , wanneer men het zoekt<br />

zelfs hier aan den nabuurigen Ellter, die zieli nedriger<br />

met allerlei krommingen door het groene dal kronkelt.<br />

Dus niet flegts in Griekenland, even ge-<br />

ïyk het paradys niet alleen in de bekoorlyke velden<br />

hgt, welke de Phratcs en Tigris doorwateren. Het is<br />

daar, waar men met fehuldelooze harten wandelt uit<br />

de zuivere bron der natuur vreugde fehe Pt,en tot het<br />

geluk van anderen medewerkt. Het is daar, waar men<br />

in een kring van voortrefiyke menfchen leeft, die den<br />

band der Vriendfehap door gedienftigheid famenknoopen<br />

Het 1S daar, waar een geliefde cgaê het pad<br />

des levens met bloemen beftrooit,<br />

Zo fprak HERMAN , en wandelde eenzaam op eene<br />

t nios bewasfen terp, om de laatfte ftraalen der<br />

ondergaande zonne te aanfehouwen. Het was een<br />

hel-


H E R M A Nw 343<br />

beldere avond. De Natuur ftond in haar volle pracht,<br />

poe in dat heldergroen gewaad , waarmede zy onlangs<br />

de Lente gekleed had. Het jonge Leeuwerkje<br />

vloog nu hier , dan daar, en verhief zich zingend in<br />

de lucht; en de purperverwige wolk aan den avondhemel,<br />

die byna ieder ogenblik zyne gedaante veranderde,<br />

verfpreidde een maden glans over de gantfche<br />

Itrcek. Nu had H E R M A N den heuvel beklommen. Hoe<br />

verrukte hem het aanfehyn van den fchoonen hemel ,<br />

en dc fchoone aarde ! Vóór hem in de diepte blaauw,<br />

de een bevallig dal , dat tusfehen den Elfter en een<br />

i'chaduwryke eikenhaag lag. Aan den voet der terp ,<br />

a a n welker glooijende aftred dikwils koeijen tusfehen<br />

de doornebosfehen graazen , ruischt dc Elfter , die<br />

vervolgens den zondigen oever verlaat en door de<br />

croene weiden heen kronkelt, alwaar haar bed met<br />

vek'cyprcs , boterbloemen en de lychnis verfierd is.<br />

Aan den anderen kant van het dal grenst het bosch,<br />

Witftammige Bcrkenboomcn, bejaarde Eiken, en zwarte<br />

Dennen ftaan door eikanderen gemengeld , en geeven<br />

een meenigvuldig groen. De Wandelaar, die van<br />

deezen kant over het veld, naast de windmolens,<br />

voorbygaat, denkt dat het een groot bosch is , dat<br />

zich mylen ver uitftrekt. Zo bckoorlyk is dit gezicht<br />

1<br />

En echter is liet niet meer dan een lustboschje<br />

' dat men fchielyk doorwandelt , doch in welkers<br />

fchaduwen men gaarne uitrust , omdat het talryke<br />

choor der vogelen zonder ophouden melodieke too,<br />

pfca aanheft. Zelfs het eenzaame dorpje, dat aan den<br />

eenen kant van het boschje ligt, waar het ruisfehen<br />

van de huis den natuürlyken waterval van een woudftroom<br />

nabootst , hoe fchüderachtig liggen zyne huizen


S44 H E R M A N .<br />

Een tusfehen tuinen en koornveldcn verflrooid! Eii<br />

dat alles zag HERMAN van de hoogte die hy beklommen<br />

bad , in de pragt der lente, in de frille plegtigheid<br />

der aanbrcekende avondfehemering. Doch Hy<br />

zag het niet alleen , by voelde het , hoe fchoon de<br />

Natuur is. Even gelyk dc ftille zee, wanneer haare<br />

oppervlakte door geen wind ontrust wordt, het tref.<br />

lyke beeld der maan, en van het boschje dat aan den<br />

oever ftaat, die zich daarin fpiegelen, niet uitwischt,<br />

maar tn derzelver waare natuurlyke gedaante vertoont,<br />

zo zag ook HERMAN deeze landllreek. Zyn ziel was'<br />

geheel bedaard. Geen gewoel der hartstochten , geen<br />

ftorm van begeerte, geene knaagende wroegingen ,<br />

die, even gelyk de golven het ftrand affpoelen" de'<br />

gezondheid der menfchen ondermynen. Hy dacht aan<br />

den grooten werkmeester der fchepping die zonder<br />

hand deeze tuinen plantte. Hy dacht aan Hem, hoe<br />

hy alles met eene vcrwondcringswaarde wysheid uit<br />

het niet te voorfchyn riep; hoe hy alles, wat in de<br />

Natuur gevoel en leven ademt , zo oneindig veel<br />

vreugde fchenkt, cn hoe ook deeze Wyde avond zyn<br />

gefchenk ware ! Thans kregen zyne gewaarwordingen<br />

een nieuw leven. Hy gevoelde dc noodzakelykheid<br />

van zich medetedceien. ., O , ware toch myn LODE-<br />

WYK hier , dus fprak hy , cn een traan günfterde<br />

in zyn oogen, ware hy toch hier , met wien ik zo,<br />

dikwils de fchoonheden der Natuur befchouwde toen<br />

wy, arm in arm gcdrcngeld , als broeders, de vader-,<br />

landfche velden doorwandelden, en verrukt door hun,<br />

ne pracht, elkandcren nog hartiger beminden!<br />

Zo fprak hy, cn reeds zweefden voor hem dc toonecleu<br />

van het voorlcdcac , waarin zyne gedachten ,


n E R U A NS 34'?<br />

«Is Sn een doolhof verdwaalden , toen zyn Vriend<br />

ZELMAR plosling voor hem ftond. Dees was uitgegaan<br />

om hem te zoeken. Hy wist dat hy deezen heuvel<br />

beminde; en om deste eerder by hem tc komen, koos<br />

hy een ongebaanden, doch korter weg, door de diepte<br />

des wouds , waar hem HERMAN niet bemerken koude.<br />

Welk een fchoonen avond ! riep ZELMAR. Te<br />

famen genieten wy hem dubbcld. Het lied der Nachtegaaien<br />

klinkt uit de haage in onze ooren ; geen<br />

kraay ftoort meer haar harmonisch gezang door<br />

zyn centoonig , dikwerf herhaald, gefchrci. Zelf de<br />

Koekkoek zwygt. Op de vleugelen van den levenwekker<br />

waaijen ons by afwisfeling nu eens warmer, dan<br />

weder koelder luchtjes tegen, met welke wy de heilzaame<br />

balzemryke geuren der planten inademen. Daar<br />

golft het goudgecle koorn ,' als dc vloed der zee !<br />

De airen , met zagte fpitfen gewapend , fpruiten<br />

reeds uit de fchede te voorfchyn , waarin zy voor<br />

den Noordewind beveiligd waren. Welras zal zy<br />

haar hoofd, wanneer het bevruchte zaadkorntje rypt,<br />

op den dunnen halm buigend ter aarde neigen, opdat<br />

de fchadelyke regen deste eerder van haar afdruipe ,<br />

en niet in haar binnenfle doordringe. Nu ademt<br />

zy naar de verkwikkende daauw, even als de jongeling<br />

naar de eerfte kus van zyne geliefde , of dc hupfche<br />

Duitfcher naar den handflag van een verafzynde<br />

Vriend. Doch vergeefs vergeefs druppelt de<br />

hemel weldaadige daauw uit zynen fchoot , wanneer<br />

zy hem flegts met de wortelen, en niet ook met de<br />

bladen indrinke. En menig een bloem zou zelfs aan<br />

de.bevruchtiging hinderlyk zyn, zo niet de Schepper haar<br />

geleerd had , zoras de avond aanbreekt , haar kroon<br />

te


34Ö<br />

t r<br />

E R H A Nl<br />

te fluiten, gelyk hier voor uwe voeten de altyd bloefjende<br />

maagdelieven , en het geele paardebloemtje.<br />

ZELMAR zweeg. ,, Driemaal welkom zyt gy my ,<br />

geliefde, hier in den tempel der Natuur, antwoordde<br />

HERMAN. "Ook gy bcfchouwt ze met het oog van den<br />

Wysgeer, en uwe gevoelens zyn op denzelfden toon<br />

geftemd als de myne. Zo galmt de Echo de ftemme<br />

na j die in het dal roept ; zo overeenftemmend toonen<br />

de waldhoornen , die haar antwoorden; zo harmonisch<br />

klinkt het gedommel der byën boven de welriekende<br />

bloemen der Rhynweide, gelyk onze gewaarwordingen<br />

zich nu in dénen toon verliezen. Ik zat hier,<br />

en overzag met verrukking den voor my liggenden grond.<br />

Hoe wenschte ik dat gy hier waart , met wien ik<br />

altyd overeenflcmme , met wien my even zo zeer<br />

de Vriendfehap als Broederliefde verbindt , van wien<br />

my zelfs geen afftand fcheidt ! Toen kwaamt gy ,<br />

myn ZELMAR , cn hoe lief gy my ook waart, getuige<br />

u deeze opfiag van myn oog , dit geeven van myn<br />

hand. Zie hoe licllyk de fikkelvormige Maan door de<br />

boomen glinftert! I loe meer men zyn oog naar den<br />

hemel richt, deste meer Herren ziet men. • Hier<br />

onder onze voeten werd een wereld in de fchaduwen<br />

der nacht gehuld; daar trecden duizenden in den helderften<br />

glans te voorfchyn. Welk een grootfeke gedachte<br />

: zy zyn allen van dénen God gefchapen !<br />

En welk een wellust, de orde cn fchoonheid der Natuur<br />

te overdenken ! Dikwils zyn haare gangen duister<br />

; niet zelden verdwaalt zich de opmerkzaamfle<br />

navorfchcr in dezelven : doch een keten van aaneen»<br />

gefchakelde waarneemingen voert 'er ons gelukkig<br />

door. Dus fchcen het my lang een raaclfel te zyn .,<br />

was r-


•K E R il A tt» $47<br />

(Waarom de algoede God dc planten voor den fmaak<br />

zo bitter en onaangenaam fchiep , die hy met een<br />

• beelend vermogen voorzag , welke den kranken, die<br />

op het ziekbed ligt uitgeftrekt, weder opbeuren, hem<br />

zyne fmarten verzachten , en zyne krachten wedergeeven<br />

moeten. Moesten deeze niet veeleer verkwikkend,<br />

en fmaakelyk zyn? Maar thans —. hoe verftandig<br />

dunkt het my , dat zy het niet zyn ! Anders<br />

zou de mensch ze tot een gewoon voedfel gebruiken<br />

, die zo gaarne het fmaakelyke opzoekt , gelyk<br />

de koe de vette klaver , of de nyvere by de bloeijende<br />

hei. En zou niet hierdoor zyne gezondheid<br />

benadeeld, of het heclvermogen der kruiden door een<br />

beftendig genot werkeloos gemaakt worden ? — —<br />

Welk een wyze overeenftemming ftraalt hierdoor voor<br />

het oog de reden , wanneer de donkere iluijer der<br />

onwetenheid door opmerking word opgeligt. Zo<br />

"linftcrt aan den Oostelyken hemel het morgenrood ,<br />

wanneer het den aankomenden dag verkondigt, en<br />

de fchaduwen van den nacht zich verwyderen! Dikwils<br />

volgt na den nacht eerst de fchemering , want welk<br />

fterflyke oog kon anderszins den aanblik van den<br />

hellen dag verdraagen ? Doch de dag breekt aan. Nu<br />

moeten wy de fchcpfelcn trachten te leeren kennen<br />

die ons omringen. Deeze aarde is het boek , waaruit<br />

wy leeren leezen: verftaan wy dit niet , dan zullen<br />

mogelyk de grootere boeken der Natuur voor ons<br />

ouverftaanbaar blyven , die dan eerst voor ons zullen<br />

worden opgeflagen ! En hoe konden wy vreezen dat<br />

zy voor ons geüoten zullen blyven ? Welk een goede<br />

Vader toont zyne kinderen iets fchoons van verre ,<br />

zonder het hen te geeven ? "<br />

Zo


345 H E R M A W.<br />

Zo fprak HERMAN. Zy gingen beiden, arm in arm<br />

gellingerd, de hoogte af, en ipraken nog veel van de<br />

Wysheid van den Schepper; en het blyde uitzicht in het<br />

toekomende ; tot dat zy het landhuis in de laagte<br />

van het bosch bereikten , dat wegens zyne bekoorlyke<br />

ligging de Verbeelding genaamd wordt , alwaar<br />

zy een vrolyk maal namen,


I.<br />

A L G E M E E N<br />

M A G A Z Y N.<br />

WYSBEGEERTE EN ZEDEKUNDE.<br />

WYSBEG. IV. D. z


D E<br />

OORSPRONG EN BEDOELINGEN ^<br />

V A N H E T<br />

K W A A D ,<br />

VOLGENS DE THEORIE VAN DEN HEER.<br />

VILLAUME , VOORGESTELD'.<br />

Tweede Verhandeling (*).<br />

De voorige Verhandeling over dit gevvigtig onderwerp<br />

, (te vinden in het vyfde ftuk des derden deels<br />

van<br />

(*) Sedert het plaatzen der Eerfle Verhandeling over dit<br />

onderwerp in dit Magnzyn, is eene goede Nederduitfche ver­<br />

taaling des eerften deels van het werk des Heeren VILLAUME :<br />

25on bem Urfiming unï> ï>m Wcbmt ï>t& Uebetë, te utrecht<br />

by G. T. VAN PADDENBURG en Zoon, en te Amjlerdam by M.<br />

SCHALEKAMP en de fVed. JAN DÓLL , aan 't licht gekomen ,<br />

welke men den vorm van Brieven heeft gegeeven. Hoewel wy<br />

in de Verhandeling, die wy onzen Leezereu thands aanbieden,<br />

den Heer VILLAUME niet verder volgen dan tot aan het einde<br />

zyns eerften deels, en dus flechts zo ver als zyn werk in 't<br />

Nederduitsch reeds 't licht ziet, hebben Wy ons echter ver­<br />

plicht geoordeeld woord te houden, terwyl wy ons bevlytigen<br />

zullen vóór de uitgave der twee volgende deeien in onze<br />

taaie, onze derde Verhandeling te leveren. Intusfchen pryzen<br />

wy denzulken onzer Landgenooten, die der Boogduitfche<br />

taaie niet magtig zyn, de reeds gemelde overzetting, tef<br />

opmerkzaame leezing en herleezing, ten fterkfren aan. —<br />

Z a


351 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN<br />

van dit algemeen Magazyn ,) vervatte bewyzen: I.<br />

Dat 'er zo veel Kwaads niet is , als men zich gemeenlyk<br />

verbeeldt; II. Dat het Kwaad, 't welk waarïyk<br />

plaats heeft, zo veel, zo groot en erg niet is,<br />

als het fehynt te weezen ; en III. Dat de heilzaame<br />

krachten der natuure , der dieren en der menfchen ,<br />

als ook de inrichting der maatfchappy, bronnen zyn<br />

van Kwaad. - - Ten opzichte van het laatstgemelde<br />

hebben wy getoond, dat al het heilzaame fchade<br />

veroorzaakt, i. zodra het op een verkeerd voorwerp<br />

werkzaam is ; 2. wanneer de heilzaame kracht derwyze<br />

verfterkt wordt, dat dezelve den kring haarer bepaalde<br />

werking overfchrydt ; of wanneer het voorwerp<br />

voor haare werking al te zeer vatbaar is. —<br />

Ik durf het dus als voldongen aanmerken , dat het<br />

goede oorzaak is van het Kwaad, en , dat , naarmaate<br />

zeker gegeeven kracht voortreflyker is , zy in<br />

dezelfde reden , ook meer onheils kan voortbrengen<br />

, naamlyk , door verkeerde richting of onmaatige<br />

werking. - Dan hieruit volgt niet , dat al<br />

het kwaade uitwerkfel is van goféd', en voldoet dus<br />

nog geenszins aan het eerfte voorftel, welks bewys,<br />

in naarvolging van den Hoogleeraar VILLAUME , wy<br />

op ons namen. Men zal zeggen , te erkennen<br />

dat Goed oorzaak is van Kwaad , in verfcheiden gevallen<br />

; maar bewys vorderen , dat zulks altyd zó<br />

is, dat 'er geen hvaadaartige krachten zyn, en dat<br />

al het kwaade , uit goed ontftaat." -—— Met een<br />

ineengedrongen verflag van het geen de Heer VILLAUME<br />

hieromtrent zegt, zal ik den Leezer thans bezig houden<br />

; en den voordragt zyner bedenkingen wegens<br />

de onvermydelykheid des Kwaads, of het bewys , dat<br />

het Kwaad niet weggenomen kan worden, terwyl het<br />

goede


HET KWAAD, VOLGENS VILLAUME V00RG. 3J3<br />

goede zou blyven ; als ook wegens de bedoelingen<br />

des- Kwaads , of de ontvouwing der nuttigheden van<br />

het Kwaad, en de ftaaving der ftelling dat al het Goede<br />

uit Kwaad voortkomt , • tot eene volgende<br />

gelegenheid uitftellen.<br />

Thans heb ik dus optegeeven, de bewyzen dat al<br />

het Kwaade uit goed ontftaat: dit zal ik , in naar»<br />

volging van mynen Schryver, vooreerst van het ontkennend<br />

Kwaad in het algemeen doen zien, en vervolgens<br />

meest alle byzondere klasfen van Kwaad doorloopen<br />

, ten einde aantetooncn dat dezelven uit de<br />

gemelde bron voortkomen, en eindelyk de algemeenheid<br />

der ftelling tot den hoogften trap van zedelyke<br />

zekerheid trachten op te voeren.<br />

De Leezer gelieve zich echter alvorens te herinneren,<br />

de bepaalingen en clasfificatie van het Kwaad,<br />

In myne voorige Verhandeling, volgens VILLAUME<br />

opgegceven : Ontkennend Kwaad is gebrek of verlies<br />

van eenig goed ; Stellig Kwaad is fmart en 't geen<br />

dezelve veroorzaakt.<br />

HET ONTKENNEND KWAAD is van tweeërlei foort: de<br />

éérfte beftaat cn is gegrond in de noodzaaklyke bepaaldheid<br />

der dingen ; deeze bepaaldheid is volftrekt<br />

of betreklyk. De vol/lrekte bepaaldheid is onaffcheidbaar<br />

van de natuur der gefchapen dingen. Dezelven<br />

kunnen niet oneindig zyn, even zo min ook derzelver<br />

hoedanigheden. Een oneindig lichaam, by voorbeeld ,<br />

zou alle mooglyke ruimte vervullen en onbeweegbaar<br />

zyn , buiten hetzelve kon ook geen ander beftaan ,<br />

«—— en , een oneindig voorwerp kan niet bewerkt<br />

worden. Oneindige zwaarte zou niet overwogen<br />

kunnen worden , zelfs niet door de magt der Godheid<br />

; en volftrekte ligtheid zou alle bewerking uit-<br />

Z 3 fltil-


354 r> E<br />

OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN<br />

fluiten. Oneindig vermogen van vuur zou alles ontbinden,<br />

of, tegengewerkt, door oneindig vermogen van<br />

water niets kunnen doen. Dit zelfde zou plaats hebben<br />

, wanneer de krachten der natuure elkandcren<br />

volkomen gelyk waren en opwogen, in welken graad<br />

men zulks onderftelle; ongelykheid van krachten en<br />

tegenffand is noodzaaklyk , —— en dit brengt onvermydelyk<br />

verkeerde betrekkingen en werkingen te<br />

wegc , en ——• dienvolgens KWAAD. • . Omtrent<br />

het Kwaad, onaffcheidbaar van de volftrcktc bepaaldheid,<br />

is dus niets anders te zeggen, dan, dat<br />

het met anders zyn kan , dat het tegenftelde<br />

zou aanloopcn tegen het grondbeginfel van tegenftrydighcid.<br />

De bctreklyke bepaaldheid is gegrond in het verband<br />

cn in de verordening der dingen : in het verhand<br />

om dat het eene ding het andere uitfluit ; men<br />

kan de grond zyner wooninge niet naar willekeur vergrooten<br />

, hoe zeer de beperking nadcelig mogt weezen<br />

; • f* de verordening, omdat, zal eenig<br />

ding dienstig zyn tot eenig bedoelde , het daartoe<br />

gefchïkt moet wcezen , 't welk veelal met de gefchiktheid<br />

tot fpoedige vernieling en altoos met na*<br />

dceligheid verbonden is ; zal de mensch vatbaar zyn<br />

voor aangenaamc aandoeningen , zyne gewaarworden<br />

lykheid voor onaangenaamen is onvermydclyk. —<br />

Ten deezen opzichte geldt het zo even gezegde: klachten<br />

daaromtrent zyn ydel : 't kan niet anders zyn ,<br />

't is noodzaaklyk en onvermydelyk.<br />

De tweede foort van Ontkennend Kwaad , bcflaat<br />

en wordt te wege gebragt door den ftryd van tegengcftcldc<br />

krachten , waarvan de eene de goede werkingen<br />

der andere wegneemt of vermindert , denwyzé<br />

dat


HET KWAAB , VOLGENS VILLAUME VOORG. 2^5'<br />

dat eene mindere maate goeds wordt voortgebragt dan<br />

auders zou hebben plaaté gehad. Wolken, by voorbeeld<br />

, verhinderen het licht en de warmte der zon-,<br />

ne ; hagel en overrtroomingen brengen fchraale oogften<br />

te wege. - Dan deeze goedverminderende<br />

krachten zyn, of noodig cn op zichzelven heilzaam,<br />

gelyk wolken ; of zy zyn overmaate van goed , als<br />

overftrooming en plasregen ; ook is de bepaaling of<br />

vermindering op zichzelven veeltyds wenfchelyk ; 't<br />

is heilzaam en genoeglyk als het verbrandende van<br />

de ftraalen en het verblindende van den glans der<br />

zonne getemperd wordt/ door wolken en regen. ———<br />

Laaten wy dit in eenige byzonderheden befchouwen.<br />

i. Misgewas van ontbeerlyke vruchten is draaglyk,<br />

doch fchraale oogften van graanen veroorzaakcn gebrek<br />

aan voedfel; en dit is een Ontkennend Kwaad<br />

van de meestdrukkende foorte. Doch waaruit ontftaat<br />

zulks ? » Uit alte groote vochtigheid , uit dorheid<br />

en laate vorst. Ongedierte, hagel en honigdaauw<br />

ftrekken zich niet verre uit; en daarvan zullen wy<br />

ftraks handelen. • Alte groote vochtigheid is<br />

blykbaar overmaat van goed. Dorheid ontftaat uit de<br />

hitte der zonne , niet naar vereisch gemaatigd door<br />

regen. De hitte der zonne is goed, en het gebrek aan<br />

regen,, gelyk ook derzelver overvloed, wordt veroorzaakt<br />

door de richting des winds. De wind is een<br />

heilzaame kracht, en derzelver richting hangt af van<br />

de betrekkingen der laagen en vakken van de lucht ,<br />

van warmte en koude , en is dus aan geen kwaade,.<br />

maar aan goede oorzaaken toetekennen. De luate vorst<br />

hangt, mede af van den wind, als dezelve van groote<br />

ys- en fneeuw - velden tot ons komt. Deeze echter<br />

zyn de bronnen der rivieren, en bygevolg goed en<br />

2 4 heil-


356 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN<br />

heilzaam. Dus ziet men dat het Kwaad uit goed ontftaat<br />

, en dat de dingen op zichzelven goed zyn, en<br />

het Kwaad flechts toevallig is.<br />

2. De zwakheid der kinderen en de lange duur<br />

daarvan , veroorzaakt den ouderen veel kommers en<br />

moeite, en zulks dikwerf te vergeefs, daar het derde<br />

deel der geborenen in het eerfte jaar fterft, en voor<br />

het tiende de helfte niet meer voorhanden is. •••«<br />

Hierin hebben de dieren veel boven ons vooruit ; in<br />

drie of vier jaaren bereiken de groottten hunne volmaaktheid<br />

, en veelen komen byna volkomen ter waereld.<br />

's Menfchen kind daarentegen blyft geduurende veele<br />

jaaren hulpbehoeftig, en deszelfs krachten ontwikkelen<br />

zich zeer langzaam en laat. • Dan dit gebrek<br />

der menschlyke natuure is het gevolg van zeer weldaadige<br />

inrichtingen , naamlyk van meer volmaakte<br />

vorming cn gefehiktheid tot langer leven, en inzonderheid<br />

tot ontwikkeling dier edeler vermogens, welke ons<br />

boven de dieren verheffen, en de redelykheid onzer<br />

natuure uitmaaken. 1<br />

Onze organifatie is geheel<br />

anders cn veel voortreflyker dan die der dieren ; onze<br />

beweegingen zyn min beperkt en meer verfcheiden<br />

, en wy hebben licbaamlyke vermogens die dc<br />

dieren derven ; vingers en in derzelver gebruik veel<br />

bekwaamheids ; wy kunnen fpreeken en zyn gefchikt<br />

tot menigvuldigerc gewaarwordingen ; tot dit alles en<br />

wat meer van dien aart is, moest ons geheel zenuwgeftel<br />

, onze hersfenen, 't merg van onze ruggraad ,<br />

onze vezelen en huid van veel edeler hoedanigheid<br />

weezen , en ons lichaam meer famengeftcld zyn, dan<br />

dat der dieren. Daarenboven hebben wy naar evenredigheid<br />

van de masfa (tofs , waaruit ons lichaam heiraat<br />

, meerdere fterke , • en leeven volgens<br />

die


lïET KWAAD , VOLGENS VILLAUME V00RG. 35?<br />

die proportie langer dan de dieren. Indien de visch ,<br />

zo als beweerd wordt, langer leeft dan de mensch ,<br />

is zulks aan de koude van zyn bloed , aan de eenvoudigheid<br />

zyner beweegingen en aan de grofheid<br />

van zyn weeffel toetefchryven , want naarmaate een<br />

werk grover is , kan het langer düuren. Als<br />

lichaamen van ongelyke masfa , gelyke duurzaamheid<br />

hebben moet het weeffel des kleeneren vaster, en<br />

deszelfs deelen Merker in een gevoegd zyn. 't Zelfde<br />

yindt plaats als een lichaam langer duurt dan een<br />

ander van gelyke masfa. Want hoe grover de masfa<br />

is hoe dikker en Merker de deelen zyn kunnen, en hoe<br />

meer tegenMand, vernielende krachten ontmoeten. —<br />

Daar nu de mensch langer leeft dan de dieren van<br />

gelyke masfa, volgt dat zyn lichaam volmaakter zyn<br />

* o c t. Men voege hierby , de verfchillende<br />

foorten van arbeid, die 's menfchen vermogens uitputten<br />

, vooral het werken met den geest ; de weeklykheid'<br />

welke zyn leven ondermynt, en de hartstochten<br />

die hem folteren; en dan de duurzaamheid van's menfchen<br />

lichaam in aanmerking neemende , is men verplicht<br />

tc erkennen, dat het famenweeffel van den<br />

mensch veel edeler en voortreflyker moet zyn dan<br />

dat der dieren, daar het niettegenMaande de meerdere .<br />

fvnheid en edeler famenMelling zo ras niet is blootheid<br />

aan Mooping. Dan, elk ding ,<br />

zo wel door natuur als de kunst voortgebragt, vereischt<br />

meerder tyd van bewerking en rypwording naarmaate<br />

het voortreflyker is. De fynMe vruchten komen<br />

langzaamst voort , de vastere foorten houts behoeven<br />

langduuriger groei. Volgens deeze wet, vercischt<br />

het menschlyk lichaam een langer tyd tot ont­<br />

wikkeling cn traageren groei;<br />

Z 5<br />

h<br />

Y<br />

m o e t d u s<br />

l a n<br />

'


558 OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN f<br />

langer in den ftaat der kindsheid blyven, dan de dieren<br />

, en het veelvuldig kwaad daaruit ontftaande , is<br />

het gevolg van zyne voortreflykheid • van goed.<br />

Eindelyk 's menfchen lichaamlyke , verftandelykc<br />

cn zedelyke vermogens moeten gevormd worden..<br />

Zyne bekwaamheden moet hy door oefening verkrygcn.<br />

Dan hiertoe moet hy in dc kindsheid teder,<br />

voor indrukielen vatbaar en buigzaam weezen;<br />

dit maakt hem gefchikt voor opvoeding, en onthoudt<br />

hem het vermogen om zich tegen de hem onaangenaame<br />

oefeningen tc verzetten ; even gelyk de metaalen geimoltcn,<br />

althans verweekt moeten zyn, om bewerkt te<br />

kunnen worden. ~ Dus moet 's menfchen kind zwak<br />

weezen. By dit alles komt nog, dat zwakheid<br />

en behoefte dc grondflagen zyn der gezelligheid en<br />

noodig tot vorming der maatfchappy. De ras gevormde<br />

dieren verltrooijen zich en vergeeten elkandcren.<br />

Dus is het ontkennend phyfiek kwaad gevolg van<br />

goed; zo is het ook met het flellig phyfiek kwaad.<br />

• 5> Verbranden onzer bezittingen, is het gevolg van<br />

dc brandbaarheid van hout en andere bouwftofl'en, en<br />

het uitwcrkfel van de ontbindende kracht van vuur. -—<br />

Deeze beide hoedanigheden zyn goed en onontbeerlyk.<br />

En Hy dia dezelven gaf, gaf ons verftand om , door<br />

gepaste voorzorgen , het fchaadend uitwcrkfel eener verkeerde<br />

richting dier heilzaame krachten voortekomcn.<br />

———<br />

De Blikfem is heilzaam, dezelve zuivert dc lucht,<br />

en wy kunnen haare vernielende werkingen voorkomen<br />

door 't plaatzen van afleiders.<br />

Vuurbraakcnde Bergen veroorzaaken vreeslyke verwoestingen.<br />

Doch zulks is het gevolg van goed, .<br />

naam-


HET KWAAD , VOLGENS VILLAUME VOORG. 359<br />

gaamlyk van de ontlasting van onderaardsch vuur,<br />

't welk voor het leven der dieren, voor den groei<br />

der planten , en ter vorming der delfftoffen onontbeerlyk<br />

is, ——— 't welk opening behoeft , en ter<br />

ontlastinge van welks overmaate, vuurbraakende bergen<br />

noodig zyn. Dat zulks onze wooningen verteert, en<br />

onze inrichtingen vernielt, hebben wy ons zeiven te<br />

wyteu. De aarde is immers niet reeds dermaate bebouwd<br />

, dat 'er ter bewooning geen anderen plek<br />

gronds overig is, dan rondom de Etna en naby de<br />

Vefuvittti - • •" De mensch bouwt op den vulkaan,<br />

cn klaagt over de uitgieting der lava! ——"Even<br />

alsöf' hy begeerde dat de brandende berg hem uit den<br />

weg zou gaan-, cn gelyk de vos en wolf naar de<br />

wocstcnyen vluchten! — Aardbevingen hebben dezelfde<br />

, en dus een goede oorzaak. *\ Verzakkingen<br />

ontdaan uit onderaardfehc droomen , dc fchaden<br />

van welker opzwellingc, gelyk die van de overdroomingen<br />

der bovenaardfche rivieren , van dormen en<br />

van te groote hitte, bïykbaar enkel der overmaate<br />

van goed zyn toe 'tc fchryven. —— Koude<br />

is, naauwkeurig gefproken, niet fchadelyk, maar Hechts<br />

hinderlyk. De Groenlander kan dezelve zeer wel verdraagen<br />

, cn de menfchen in koude landdrecken zyn<br />

doorgaands grooter, fterkcr en gezonder dan in warmer<br />

gewesten. Ook is de koude in veele andere opzichten<br />

heilzaam. Eene cenpaarige gemaatigde warmte,<br />

ten allen tyde en op alle plaatzen, is eene begeerte<br />

welker ongerymdheid van zeiven blykt. • «<br />

De Hagel ontftaat uit de koude der bovenlucht,<br />

waarin de dampen zwecven. Deeze koude is onvermydelyk<br />

uit hooide van de meerdere ylhcid, cn van<br />

den verderen afiland der terugkaatzing van de ftraalen<br />

der


360 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN<br />

der zonne, en heilzaam ter verkoelinge van de beneden<br />

lucht. De dampen zyn in zichzelven goed, en derzelver<br />

nedervalling is nuttig; ook ftrekt de Hagel zelve<br />

tot zuiveringc der lucht. Haare verwoestingen zyn<br />

dus uitwcrkfels eener goede oorzaak.<br />

a. Ziekten zyn het fmartelyk uitwerkfel van heilzaame<br />

oorzaaken. Onze vatbaarheid voor dezelven<br />

is 't gevolg van onze fyne bewerktuiging en<br />

de famengcfteldheid onzes lichaams; 't welk, naarmaate<br />

het door meerdere lenigheid en zachtheid van deelen<br />

, beter gefchikt is tot groei, tot het aanleeren van<br />

nutte oefeningen en ter ontvanging van aangenaame<br />

gewaarwordingen , ook fpoediger is blootgefteld aan<br />

ongemakken cn ziekten ; terwyl de toeneeming in fterkte<br />

en vastheid ongefchikt maakt tot de bekwaamheden<br />

, waartoe de leenigheid en weekheid in ftaat Helt,<br />

en de werking der Geneesmiddelen verzwakt in die<br />

zelfde maate, als zulks den mensch voor fmarten en<br />

krankheden beveiligt. Want de indrukbaarheid voor<br />

aangenaame en pynlyke gewaarwordingen, voor gencezende<br />

en verwoestende krachten , is in betzelfde voorwerp<br />

, ten zelfden tyde altyd gelyk. . Bovendien ,<br />

famenftelling geeft aanleiding tot wanorde, weekheid<br />

van deelen fielt bloot voor kwetfing, beweeging<br />

veroorzaakt wryving, en deeze fiyt af. Intusfchen zouden<br />

wy niet wenfehen voor ziekten en wonden beveiligt<br />

te zyn , op voorwaarde dat ons lichaam uit een<br />

klomp gevoel- en beweeglooze ftofTe mogt beftaan.<br />

Gefchiktheid voor krankheden en kwetzing, is dus 011affcheidbaar<br />

van de heilzaame inrichting onzes lichaams.<br />

——— De Krankheden zeiven beftaan in ontbinding<br />

of verderf van eenige lichaams deelen ; of in<br />

ontlastingen, waardoor de natuur zich bedorvene fappen


HET KWAAD, VOLGENS VILLAUME VOORG. g6l<br />

pen kwyt maakt. Dit laatfte is , hoewel ongemaklyk,<br />

pynlyk en fomtyds gevaarfyk , echter heilzaam ;<br />

en de ontbindbaarheid der deelen en derzelver gefchiktheid<br />

tot bederf is , gelyk wy gezien hebben, onaffcheidbaar<br />

van derzelver voortreflyke famenftelling en<br />

verordening. - • • Overvloed van fappen is een der<br />

oorzaaken van ziekten, ontftaande uit overmaat van<br />

voedfel, en dus — van goed. Te begeeren dat dit geen<br />

overmaatige voeding veroorzaaken zou , of dat de<br />

vaten zich in 't oneindige zouden uitzetten, is blykbaar<br />

ongerymd. Dit onheil echter ftaat in onze magt<br />

door maatigheid te voorkomen. Verderf en gisting van<br />

fappen is eene andere oorzaak van krankheden, doch<br />

dit is het gevolg van de ontbindbaarheid, welke voorzeker<br />

in 't algemeen heilzaam en nuttig is, naardien<br />

dezelve vereischt wordt tot aangroei van vleesch ,<br />

beenderen, huid, enz.<br />

De gisting van het bloed is een gevolg van deszelfs<br />

oneenpaarige beweeging, waaraan echter de gefchiktheid<br />

tot opmerking, cn de werkzaamheden van<br />

den geest, altyd geëvenredigd zyn. Want de mensch<br />

is geheel anders geftemd by eene gemaklyke en rasfche<br />

omloop des bloeds , dan by eene traage en zwaare. —<br />

De fnelle omloop is goed, doch kan niet altyd duuren,<br />

vermits de krachten anders wel ras uitgeput zouden<br />

weezen; de bcweegiug des bloeds moet dus aan<br />

verandering onderworpen zyn, en derzelver verfnclling<br />

bevorderd kunnen worden; doch te langduurige of te<br />

heftige werkingen der hiertoe ftrekkende middelen, hebben<br />

longontftekingen , heete koortzen en foortgelyka<br />

kwaaien ten gevolge. Wy zien dus al weder dat het<br />

Kwaad een uitwcrkfel of gevolg is van heilzaame krachten,<br />

,— Wat de kwetfïng van in- of uitwendige<br />

dee-


362 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN<br />

deelen betreft, deeze is niets anders dan het uitwerkfel<br />

van dc fomtyds verkeerde richting van heilzaame<br />

krachten, op indrukbaare en weeke plaatzen.<br />

De wilde mensch is aan meerder ziekten blootgefteld<br />

dan de dieren , en de befchaafde lydt meer dan<br />

hy. De ongemakken des eerften zyn het gevolg van<br />

de edeler gefteldheid des menfchen in het algemeen,<br />

en de veelvuldiger fmarten des laatften, dat der verfyning.<br />

In het algemeen de meerdere gefchiktheid<br />

voor [mart, en de meerdere zwaarte van lyden, is altyd<br />

onaffcheidhaar van de meerdere voortreflykheid , en<br />

neemt toe in gelyke maate met de volmaaking.<br />

De Ziekten, die uit verfcheidenheid en keurigheid van<br />

gerechten ontftaan, zyn het gevolg van overvloed, en<br />

die, welke uit overmaatige vermaaken hunnen oorfprong<br />

neemen , het uitwerkfel van onze gefchiktheid , neiging<br />

tot genoegen, en het aanzyn van begeerlyke ge­<br />

••<br />

nietingen. • 1<br />

•• Aanhoudende arbeid en voornaamlyk<br />

de infpanning der zielsvermogens, • 's menfchen<br />

edelfte bezigheid,<br />

1<br />

- is eene ryke bron van ziektens.<br />

Ik bedoel thans niet die kostwinningen ,<br />

welke 's menfchen leven in gevaar brengen — •<br />

maar de zodanigen, welke zyne gezondheid verwoesten<br />

, zyne leden verlammen, zyn geitel aantasten, den<br />

ouderdom vertragen. Den bergwerkeren , den Scheikundigen<br />

, den werklieden in Metaalen vallen deeze ellenden<br />

meest ten dcele. Doch bovenal bcklaa^Iyk is<br />

de onvermoeide Geleerde , die zyne geduurige zittende<br />

en peinzende werkzaamheid niet afwisièlt mcr<br />

gepaste rust, beweeging en uitfpanningen. Voor<br />

alle deeze rampen nu kan dc mensch zich beveiligen ,<br />

als hy zyn leven in eene werkelozen rust wil doorbrengen,<br />

zyr.e vermogens niet wil oefenen, en niets<br />

doen


HET KWAAD, VOLGENS VILLAUME VOORG. 3$$'<br />

doen dan waartoe de aandrang der natuurlyke' behoeften<br />

hem verplichten. . Zyne uitttekendheid<br />

boven de dieren , zyne volmaakbaarheid, zyne toeneemende<br />

veredeling, zyn daardoor aangroeiend geluk<br />

cn genoegen, is beide oorzaak en gevolg van ellen-'<br />

de, van fmarten en krankheden. ,<br />

Inzonderheid klaagt men dat het fchuldelooze Kind<br />

de lusten en dwaasheden zyns Vaders moet lyden ?<br />

» ' • dan,'daar het kind uit de fappen des Vaders<br />

zyn beftaan, en uit die der Moeder voeding en vorming<br />

verkrygt, kan zulks niet uitblyven - of hetzelve<br />

moest zonder ouders ter waereld komen, in welk geval<br />

hetzelve geen opvoeding ontvangen , geen kundigheden<br />

verkrygen, en de verhevene bedoeling der<br />

ontwikkeling en werkzaamheid, der verttandelyke vermogens,<br />

geheel achter zou blyven.<br />

Als eene bron van Kwaaien, waaraan de mensch fchuldeloos<br />

is , en welke blykbaar eene inrichting is van<br />

den Schepper, wordt befchouwd, — • de wormen<br />

in de ingewanden en de infecten op den huid van<br />

menfchen en dieren. —— Daar het buiten twyfel<br />

zeker is, dat in de ingewanden van menfchen en dieren<br />

ten allen tyde wormen van allerleie foort gevonden<br />

worden , en zulks met de wenfchelykfte gezondheid<br />

gepaart gaat, volgt, dat dezelven op zichzelven<br />

geen ziekten veróorzaaken; zulks gefchied eerst dan,<br />

als dezelven te overmaatig vermenigvuldigen. De overmaat<br />

veroorzaakt dus het kwaad. De oorzaak der<br />

overmaatige vermenigvuldiging nu , is gelegen in de<br />

veelheid van flym, welke door onmaatig te eeten, en<br />

andere ongeregeldheden verwekt wordt. Het flym op<br />

zichzelven is van de grootfte nuttigheid voor de<br />

yerteering. , Uit het gezegde volgt , dat de<br />

mensch


364 D E<br />

OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN<br />

mensch de kwaaien welke de wormen veroorzaaken,<br />

grootendeels zichzelven te wyten heeft; op zichzelven<br />

zyn zy niet fchadelyk, veeleer kan men vastftel-<br />

3en dat dezelven tot veele nutte einden ftrekken ,<br />

welken wy met geen genoegzaame zekerheid kunnen<br />

opgeeven, by voorbeeld, om de overmaate en ftilftand<br />

der vochten te voorkomen, fchadende fappen afteleiden;<br />

enz. Dat zulks zo zy, wordt bevestigd by<br />

de Kinderen , wier fappen het meest gesten, en die<br />

de meeste wormen en het meeste ongedierte hebben.<br />

Verre dan dat wormen en ongedierte een oorzaak van<br />

ziekten zyn zou, is het blykbaar dat dezelven, door<br />

den gistende overvloed der fappen vermenigvuldigd ,<br />

verordend zyn deeze oorfprong van krankheid weg te<br />

neemen, en dus tot geneezinge moeten dienen. ——<br />

De volmaaking der Geneeskunde maakt in onzen tyd<br />

dit natuurlyk Geneesmiddel ontbeerlyk, byzonderlyk<br />

de infecten op den huid, doch zulks neemt niet weg<br />

de noodzaaklykheid derzelven in vroegere tyden, en by<br />

die Volken, welke in deeze Weetenfchap geen vordering<br />

gemaakt hebben. • De tegenwerping dat het<br />

gemeen meest blootgefteld is voor ongedierte, hoewel<br />

hetzelve uit hoofde van geringer voedfel minder overvloed<br />

van fappen heeft, terwyl de aanzienlyken, hoewel<br />

uit de tegengeftelde oorzaak meerder overvloed<br />

hebbende , echter minder door ongedierte gekweld<br />

worden; wordt opgelost door de opmerking, dat de<br />

aanzienlyken dit middel, uit hoofde hunner meerdere<br />

zindelykheid en andere oorzaaken niet behoeven, maar<br />

wel de armen, welke deeze afleidingen voor den flilftaanden<br />

en ophoopenden overvloed derven; en dat<br />

de kinderen der laatstgemejden doorgaands veel ge-<br />

2 uw-


HET KWAAD , VOLGENS VILLAUME VOOR.G. 3^5<br />

zonder en fterker zyn dan die der ryken, welke fchiet<br />

elk oogenblik de hulp van een arts behoeven. •<br />

3. Ook de befmettende Ziekten zyn het gevolg van<br />

goed. Dezelven ontftaan uit de ontbinding van bewerktuigde<br />

ligchaamen ; dit echter is de bron van<br />

nieuw leven , van voeding en groei. Verrotting is<br />

niets anders dan een zekere foort van ontbinding ,<br />

welke bedorvene en Hinkende uitwaasfemingen verfpreidt,<br />

deeze intusfchen zyn wederom nuttig voor de<br />

planten , doch door de zwaarte der lucht opgeheven<br />

en verfpreid, oorzaak van aanftekende krankheden;<br />

dan de zwaarte der lucht is noodzaaklyk ter veroorzaakinge<br />

van regen, wind en onweder, en brengt dus<br />

toevallig dit nadeel voort. •<br />

4. Men beklaagt zich over den vroegtydigen Dood<br />

van den veclbeloovenden jongeling, of nuttigen man.<br />

Dan uit hoofde van de famengefteldheid onzes ligchaams,<br />

is de flooping onvermydelyk. Veele byzondere oorzaaken<br />

kunnen dezelve verhaasten, welke allen haaren<br />

grond hebben in de voortreflykheid van organifatie,<br />

of in de aanhoudendheid van de oefening der krachten,<br />

— en dus in goede oorzaaken. Dat wy den<br />

vroeggeftorvenen betreuren , ontftaat uit de gevoeligheid<br />

van ons hart , en uit onze genegenheid hemwaarts<br />

, en dus is onze rouw het gevolg van goed.<br />

Daarenboven is de dood des braven, de overgang tot<br />

eenen ftaat van uitgebreider kennis en volmaaking ,<br />

en tot ruimer kringen van werkzaamheid, en dienvolgens<br />

goed en wenfehelyk.<br />

5. Ten opzichte van het Kwaad , 't welk de nuttige<br />

dieren te weeg brengen, merkt VILLAUME aan,<br />

dat dc krachten welke hen in ftaat ftellen te befchadigen ,<br />

dezelfden zyn , met welken zy ons dienen ; en dat<br />

WYSBEG, IV. D. Aa der-


SÖ6 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN*<br />

derzelver neiging om te befchadigen, eigenlyk drift tot<br />

zelfbehoud en tegenweer is, 't welk zy in den ftaat<br />

der wildheid behoefden, welke drift onder het opzicht<br />

van den mensch aanmerklyk getemd kan worden, en<br />

inzonderheid werkt ten tyde der paaringe, waaruit<br />

blykt, dat dezelve in het allernaauwst verband ftaat<br />

met de drift ter voortteelinge, te meer daar men, om<br />

den dieren de drift ter verdeediging te ontneemen,<br />

dezelven flechts behoeft te ontmannen.<br />

Ten aanzien van de zogenaamde fchadelyke dieren,<br />

als roofdieren, rupfen, infecten, vogels die de vruchten<br />

verteeren, ratten, muizen, wild enz. , doet onze<br />

Wysgeer de nuttigheid van veele derzelven voor den<br />

mensch zien; daarby in 't algemeen aanmerkende,<br />

dat zy geen fchaade doende dan tot hun onderhoud,<br />

de mensch in dien zin ook een verdervend dier is; en<br />

dat by aldien men vraagt, waarom zy aanweezig zyn,<br />

het antwoord dat zy beftaan om te leven en zich daarin<br />

te verblyden , voldoenend is , daar wy den dieren<br />

zo zy zich over ons, onze vervolgingen en verwoestingen<br />

beklaagden, geen ander antwoord zouden kunnen<br />

geeven; dat wy immers niet begeeren kunnen, dat<br />

ons zelfbelang de algemeene wet zou zyn ; en het<br />

oogmerk des Scheppers blykbaar was , dat zo veelen<br />

levende Schepfelen van allerleie foort op aarde zouden<br />

beftaan als flechts mooglyk was, welker onderlinge<br />

betrekking ten opzichte van befchadigende en verdedigende<br />

krachten , de trelFendde proeven van zyne<br />

Wysheid oplevert.<br />

- Wat de verfcheurende en roofdieren in het byzonder<br />

betreft , wy kunnen zonder ons eigen gedrag<br />

te wraaken , het vermoorden van diereu tot voed»<br />

fel


HET KWAAD, VOLGENS VILLAUME VO0RG. 36 ƒ<br />

fel niet afkeuren: doch al wilde men om zulks te kunnen<br />

doen, zich van vleesch eeten onthouden, men kan<br />

echter niet ontkennen dat verfcheide dieren door de<br />

natuur verordend zyn om zich door het ombrengen<br />

van anderen te geneeren; indien men zulks nu kwaad<br />

gelieft te noemen , het is blykbaar inrichting des<br />

Scheppers , wiens goede en weldaadige oogmerken<br />

hierin kenlyk worden door de befchouwing der gevolgen<br />

van eene tegengeftelde inrichting. Het plantenryk<br />

naamlyk zou onvermogend zyii alle dieren te voeden,<br />

vooral by derzelver vermenigvuldigend aantal.<br />

Zy zouden derhalven moeten verhongeren ; een behoeftig<br />

leven leiden , en een droevige dood fterven ;<br />

bovendien zou het aardryk door krengen bedekt , en<br />

de lucht door dezelven verpest worden ; en daar<br />

thans veele dieren gezond en vrolyk leven, en een<br />

korte dood door de klaauw , den muil, of het mes<br />

fterven, zouden ze in dat geval door de pest omkomen.<br />

— Om zulks te verhoeden zou 'er een<br />

veel kleiner getal van dieren moeten weezen , of dezelven<br />

zouden zich min fterk moeten vermenigvuldigen<br />

, in welk geval 'er minder levenden zyn zouden,<br />

deezen minder genot huns levens zouden hebben, en<br />

dienvolgens de Schepping min voortreflyk zyn zou.<br />

By dat alles zouden onze medelydende fchikkingen<br />

de beste foort van leven by dieren en menfchen<br />

wegneemen. De vleescheetende dieren zyn volkomener,<br />

dan dezulken welken enkel van gewasfen leven.<br />

Ook zyn dc menfchen welken vleesch eeten, fchranderer<br />

en werkzaamer dan zy, welken zich enkel door<br />

kruiden voeden; het vleescheeten voedt beter,<br />

fcherpt dc krachten , en wekt de hartstochten op,<br />

welke dc rocrfels zyn van werking. Wanneer de die-<br />

Aa a ren


368 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN<br />

ren zich onderling niet ombragten, of de mensch dezelven<br />

het leven niet benam , zoude ook de nuttige<br />

oefening der krachten in het gebruikmaaken van list<br />

of fterkte tot den vangst, van fnelheid of dapperheid<br />

in de verdeediging, achter blyven.<br />

Dus beweezen hebbende dat het flellig phyfiek<br />

Kwaad, zo wel als het ontkennend phyfiek Kwaad<br />

uit goed ontftaat , gaat de Heer VILLAUME voort,<br />

zulks te doen zien, ten opzichte van het zedelyk<br />

Kwaad; (waardoor men, volgens de gegeeven definitiën<br />

, gebreken en zwakheden , welke gebrek aan<br />

krachten of aan derzelver werking onderftellen , en<br />

dwaalingen en ftellige ondeugden , welke door overmaat<br />

of verkeerde richting der krachten voortgebragt<br />

worden, te verftaan hebbe;) door te toonen<br />

dat en het ontkennend, en het Heilig zedelyk Kwaad,<br />

• gebrek en dwaalingen van verftand en neigingen,<br />

uit geen kwaade bronnen voortkomen, maar<br />

oorfpronglyk aan goede oorzaaken zyn toetelchryven. —<br />

1. Gebrek aan kennis in 't algemeen, is een gevolg<br />

van de noodzaaklyke bepaaldheid, waarvan in het begin<br />

deezer Verhandeling gefproken wierdt; by de enkele<br />

perfoonen is dezelve het uitwerkfel van opvoeding<br />

en verkeering, en dit wederom van de onderfcheidene<br />

ftanden welke in de Maatfchappy onvermydelyk<br />

zyn.<br />

Gebrek aan verftandelyke vermogens is mede gegrond<br />

jn de gemelde noodzaaklyke bepaaldheid, en in de<br />

bewerktuiging des ligchaams; doch als negatief kwaad<br />

brengen geen van beiden fniart te wege. Zy<br />

hebben geen kwaade oorzaak: dwaaling echter is derzelver<br />

onvermydelyk gevolg, en het vasthouden aan<br />

wanbegrippen en vooroordeel, een verkeerd uitwerkfel<br />

van


HET KWAAD , VOLGENS VILLAUME V0ÖRG. 36^<br />

van ftandvastigheid. —— Niemand veracht waarheid,<br />

noch wil opzetlyk dwaalen. Doch vooroordeel maakt<br />

het erkennen van waarheid bezwaarlyk, en baart afkeer<br />

jegens anders - denkenden.<br />

2. Gebrek aan hartstochten of driften, ontftaat uit<br />

ftompheid van zinnen, en zwakheid van gewaarwordingen;<br />

gebrek aan krachten is het gevolg hiervan,<br />

of van een gebrekkige organifatie. Hieruit ontftaat<br />

traagheid, lust- en moedeloosheid, en bygevolg ook<br />

ondienstvaardigheid jegens anderen; zodanig een mensch<br />

nu is, wel is waar, onnut, doch daarom niet ondeugend;<br />

het ontbreeken der vermogens om anderen voordeel<br />

toe te brengen, fielt hem tevens buiten ftaat anderen<br />

onheil te berokkenen; en hoewel zyn toeftand<br />

ons beklagenswaardig fchyne, is zulks echter wezenlyk<br />

niet zo, daar hy van deeze onvolmaaktheid geen<br />

fmartwekkende bewustheid heeft. Het gebrek zelfs is<br />

altyd 't gevolg van bepaaldheid , niet het uitwerkfel<br />

eener kwaade oorzaak.<br />

3. Blooheid of menfchenvrees, is een kwaad en een<br />

bron van veel kwaads; doch ook het voortbrengfel<br />

van gebrek aan bewustheid van onze eigene<br />

waarde, of van te groote gedachten van die van anderen<br />

; in beide gevallen is het vermogen van beöordeeling<br />

gebrekkig of verkeerd werkend.<br />

4. IVaanwysheid is gegrond in een' te levendigen of te<br />

fterken indruk van wanbegrippen. Derzelver niet kwaade<br />

oorzaak hebben wy gezien; en het vermogen van<br />

derzelver zo duidelyke vertegenwoordiging, dat men<br />

voor alle tegenbedenkingen onvatbaar is, is niet anders<br />

dan het verkeerd of overmaatig uitwerkfel van<br />

eene oorfprongelyk zeer heilzaame kracht.<br />

5. Misnoegdheid jegens anderen of kwaade luimen,<br />

Aa 3 is


370 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN<br />

is een middenftand tusfehen toorne en droefenis.—»<br />

Mishaagen, 't gevoel van 't onrechtmaatige, dwaaze<br />

en verkeerde in anderen, brengt, wanneer zulks len<br />

moed geheel vernietigt, droefenis , wanneer<br />

den moed onverzwakt blyft, toorne, doch als<br />

de neiging deeze aan den dag te leggen, door eene of<br />

andere oorzaak beperkt wordt, ontevredenheid voort.<br />

Deeze oorzaaken zyn , te groote aandoenlykheid<br />

, gebrek aan kracht , blooheid , fomwylen zelfs<br />

eerbied of genegenheid voor den belediger; ook wel<br />

pooging zich zeiven tc overwinnen : altemaal oorfpronglyk<br />

goed , veelryds zelfs edele , altyd echter fchuldelooze<br />

oorzaaken.<br />

6. Argwaan is overmaat van voorzichtigheid. De<br />

grondllag is goed , en dc overmaat ontftaat, óf uit<br />

eigen ontrouwe , óf uit geleden trouwloosheid; 't<br />

welk beiden tot dc ondeugden behoort, van welken<br />

flraks gefproken zal worden.<br />

7. Tydverveeling , is gemis van gelegenheid om<br />

werkzaam te zyn , eu wordt voortgebragt door de<br />

rusteloosheid onzer vermogens; eene zeer voortreflyke<br />

oorzaak indedaad! By rauwe volken en de<br />

zulken die zielsvermogens derven , by min volmaakten<br />

dus, vindt zulks geen plaats.<br />

Thans gaat de Heer VILLAUME voort, ter onderzoekinge<br />

der fchadelyke driften , van welken hy durft<br />

beweeren, dat dezelven uit de voortrcflykfte hoedanigheden<br />

der menfchen ontftaan. Hy betuigt te vreezen<br />

dat men zyne bedoeling verdenken, en hem verkeerd<br />

verftaan zal, doch verklaart dat zyne meening geenszins<br />

is , de ondeugden der menfchen te verontfehuldigen<br />

of te rechtvaardigen; « hy ontkent derzelver<br />

wanzedulykheid, ftrafbaarheid en fchadelyke gevolgen


HET KWAAD, VOLGAS VILLAUME VOORG. 371<br />

geenszins-, doch ftelt vast dat dezelven niet het voorthrengfel<br />

zyn van kwaade oorzaaken, of het gevolg<br />

van oorfprongelyke verdorvenheid , maar dat zy te<br />

wege gebragt worden door overmaat en verkeerde richting<br />

van heilzaame gefteldheid, even gelyk het best<br />

geneesmiddel door ongepast gebruik, vergif wordt, of<br />

het onmaatig genot der gezondfte voedfels, de ge-<br />

vaarlykfte ziekten veroorzaakt. Dus wil hy ,<br />

door zyne bedenkingen, de ondeugd geenszins aanpryzen,<br />

maar de menfchen omtrent hunne gefteldheid verlichten<br />

, en dezelven doen dienen tot verheerlyking<br />

van den Schepper en Beheerfcher der Waereld , welke<br />

ons aan geen oorfpronglyk kwaade krachten of inrichtingen<br />

heeft overgegeeven , maar ons een goede<br />

gefteldheid gefchonkert , en begaaft heeft met reden ,<br />

om de verkeerde of onmaatige werkingen dier goede<br />

hoedanigheden , met welken Hy ons voorzag, te voorkomen.<br />

Alle dwaasheden en misdryven, gelyk in 't algemeen<br />

alle onze driften en hartstochten, leidt de Heer<br />

VILLAUME af van Eigenliefde en Medegevoel; * •<br />

zonder Eigenliefde kan geen gewaarwordend wezen<br />

beftaan : deeze grouddrift is het roerfcl van alle bcdryven,<br />

zelfs der geenen, welke het meest daartegen<br />

fchynen aanteloopen. Opoffering van gemak, van bezittingen<br />

, van het leven zelfs, alles gefchiedt ter verkryginge<br />

van iet, dat men met of zonder grond, als<br />

waardiger en • verkieslyker befchouwt , en dus voor<br />

zichzelven, uit eigenliefde. —— Wysgeerig gefproken<br />

is zuivere zelfverloogchening eén volftrckte tcgenftrydigheid;<br />

zonder eigenliefde konden wy geen neiging<br />

hebben, en zouden volkomen werkeloos wezen. Hy,<br />

die zyne neigingen der voorfchriften van den Godfe<br />

Aa 4 dienst


37* DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN<br />

dienst opoffert, doet zulks ter verkryginge van degunst<br />

der Godheid, op welke hy prys fielt boven<br />

alles. • Het medegevoel zelfs is niet anders dan<br />

afkeer voor onaangenaame en neiging tot genoegen<br />

verwekkende gewaarwordingen, en dus oorfpronglyk<br />

Eigenliefde.<br />

De Eigenliefde is dus blykbaar , noodzaaklyk en<br />

goed ; zo ook het Medegevoel aan anderer genoegen<br />

of leed , want dit is de grondflag der gezellige geneugten,<br />

en der wederkeerige plichten.<br />

i. Zelfliefde, • • • • nu •• is overmaate van<br />

eigenliefde , en ontftaat zo dra het medegevoel door<br />

eene of andere oorzaak te zeer verzwakt wordt, om<br />

der eigenlyk gezegde eigenliefde ten tegenwigte te dienen.<br />

Deeze oorzaaken zyn, uitfpoorige aandoenlykheid,<br />

welke uit vrees voor onaangenaame gewaarwordingen<br />

, het lyden van anderen ontvliedt ; of eene<br />

fterke en vaste ligchaamsgefteldheid, welke den mensch<br />

voor veele indrukfels die anderen fmart baaren , beveiligende<br />

, hem tevens ongevoelig maakt voor het<br />

leed zyner natuurgenooten. Doch dit beide is overmaat<br />

van goed. De zelfliefde vertoont zich<br />

als trotschheid, als zy zich boven anderen verheft ,<br />

als y delheid, wanneer zy uitwendigen luister naj|agt,<br />

als hebzucht, indien rykdom haar doel is. Hieruit<br />

vloeien voort, verachting van anderen , hardheid,<br />

liefdeloosheid, ondienstvaardigheid, aanmaatiging, onrechtvaardigheid,<br />

enz. Door onkunde van de wezenlyke<br />

waardy der dingen wordt zelfliefde, zucht tot<br />

lekkerny, tot den drank , tot gemak, tot overdaad ,<br />

tot wellust. Laatstgcmclde verkeerdheden verwekken<br />

afkeer van werkzaamheid, van moeiten, van infpanniug<br />

en van onaangenaame gewaarwordingen; vrees<br />

voor


HET KWAAD, VOLGENS VILLAUME V0ÓRG. 573<br />

voor gevaaren, voor menfchen en derzelver tegenftand.<br />

Beledigde zelfliefde brengt toorne te wege , wraak ,<br />

onverzoenlykheid en wreedheid. Eigenliefde ontaart in<br />

jalouzy, als zy iet haar behoorende anderen ziet bezitten<br />

, en in nyd, als anderen verkrygen dat geene,<br />

waarna zy haakte.<br />

2. Ten opzichte der wreedheid, in 't byzonder,<br />

merkt onze Wysgeer aan, dat dezelve enkel by wilde<br />

volken of in ruuwe tyden plaats vindt. In het<br />

eerfte geval zyn de voorwerpen der wreedheid voor<br />

dezelve gehard; gelyk by de mishandelingen der krygsgevangen<br />

onder de wilden in Amerika , op eene<br />

fchier onbegrypelyke wyze plaats heeft, waar men<br />

ook, zo ras de lyder vrees of zwakheid laat blyken,<br />

van zyn leven een einde maakt, hem der marteling<br />

onwaardig keurende. > De wreedheid by de<br />

Grieken en Romeinen was onaffcheidbaar van de Krygshaftigheid<br />

dier Volken ; dezelve is altyd geëvenredigd<br />

aan de kracht om te lyden, en neemt met deeze af,<br />

vindende in een ftaat van gantfehelyke verzwakking<br />

geen plaats. » Het woeden der hartstochten kan<br />

den mensch ook wreed maaken. Doch in zodanig een'<br />

toeftand is hy zich zeiven niet bewust, en na dat hy<br />

uitgewoed, en weder tot zich zeiven gekomen is, betreurt<br />

hy 't gepleegd geweld. De ligchaamsgefteldheid,<br />

de ongeregelde loop des bloeds, enz. verheffen<br />

de nuttigde driften en gewaarwordingen tot<br />

hartstochten ; dezelven zyn niets anders dan de overmaate<br />

van eigenliefde, zucht tot zelfbehoud, levendig<br />

gevoel van onrecht, afkeer van ondeugd; de hartstocht<br />

verblindt , men waant te zien het geen 'er niet is,<br />

fantómes , monfters ; tot bedaaring gekomen, erkent<br />

men zyne dwaaling. Indien 'et koelbloedige<br />

Aa 5 wreed-


374* fE -OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN ;<br />

wreedheid is, zo behoort dezelve tot de kwaadaar-tigheid.<br />

3. Waaromtrent, gelyk ook ten opzichte van het,<br />

verblyden in anderer leed , de Heer VILLAUME aanmerkt,<br />

dat indien men hierdoor enkel verftaat de behartiging<br />

van eigen welvaart en voordeel, ten kosten<br />

van anderen, zulks aan overmaatige eigenliefde is toe<br />

te fchryven, en bezwaarlyk de haatlyke naamen, waarmede<br />

men zulks beflempelt, kan voeren. — Doch<br />

verhaat men daardoor geneigdheid tot het kwaade ,<br />

als zodanig , volgens duidelyk bezef en overleg, zo<br />

ontkent hy ronduit dat zulks beftaat, en bevvyst zyn<br />

gevoelen, door zynen Leezer opmerkzaam te maaken,<br />

op het doorgaand gedrag der menfchen , wanneer zy<br />

door geen hartstochten gefolterd worden of verblind<br />

zyn : elk is, alsdan, genegen en daadlyk werkzaam<br />

zich ter reddinge van anderen, en zonder vooruitzicht<br />

van vergelding in gevaar te begeeven , uit geen ander<br />

beginfel dan medegevoel en inwendige geneigdheid<br />

ten goede; daar zy het kwaade als zodanig beminnende<br />

, ook zonder andere aanfpooring, kwaad zouden<br />

doen^ en flechts dan goed verrichten, wanneer zulks<br />

onmiddelyk tot hun voordeel itrekte , juist gelyk tbans<br />

omgekeerd plaats vindt. Dat de mensch intusfchen,<br />

veelmaals, het kwaade doet, ook dan, als hy<br />

zulks voor zodanig erkent , wordt te wege gebr'agt<br />

door de aanloklykheid van het daaraan verknocht genoegen<br />

; dus, by voorbeeld , geeft hy zich over aan dronkenfchap<br />

, niet omdat zulks eene ondeugd is , maar uit<br />

hoofde der aangenaame gewaarwordingen, welke hem<br />

zulks verfchaft; even gelyk kinderen dieren kwellen,<br />

niet om hen te doen Iyden, maar om zich te vermaaken<br />

in derzelver zonderlinge trekkingen en vreemde<br />

•fcaWV'. t «A ge-


HET KWAAD, VOLGENS VILLAUME VOOR.G. 37"5<br />

«•duiden. Doch , in zodanige gevallen, is het<br />

aanlokfel, dat genoegen verwekkende , gelyk ook de<br />

zucht daartoe , — en dus de oorzaak der kwaade nei-<br />

einge , goed. Wyders, een verkeerde voor­<br />

ltelling van het Kwaad, brengt neiging tot hetzelve<br />

te weege ; doch dit is het gevolg van een gebrek<br />

aan vermogen tot onderfcheidende opmerking, of van<br />

eene verkeerde richting deszelven ; eveneens als de<br />

fmaak in afzichtige infecten, welke men by fommigen<br />

aantreft , een gebrek is in de werktuigen van den<br />

fmaak , dat door bekwaame Geneesheeren veeltyds<br />

hcrfteld is. Ook kunnen ligchaamlyke gebreken<br />

neiging ten kwaade voortbrengen , gelyk , by voor­<br />

beeld, Ilypochonderie, Menfchenhaat verwekt; ook<br />

heeft men voorbeelden, dat ligchaamlyke , naderhand<br />

genezene ongefteldheid, dorst naar menfchenbloed en<br />

moordzucht tc wege bragt; dan zulks behoort tot de<br />

ziekten, waarvan reeds gehandeld is. Dat de men­<br />

fchen het zedelyk Kwaad als zodanig, en als eigenlyk<br />

bedoelde, niet beminnen , blykt overtuiglyk uit de poo­<br />

gingen van allen de geenen, welke hen van een on­<br />

deugend gedrag trachten te rug te brengen; deezen<br />

ftellcn den verdwaalden voor , de fchade , de wan»<br />

voeglykhcid , dc wanorde van zyn gedrag, benevens<br />

de onrechtvaardigheid waaraan hy zich jegens anderen<br />

fchuldig maakt. Dit ondcrftelt, onbetwistbaar, dat de<br />

boondoener, door het duidelyk bezef van het flechte<br />

en dc fchadelyke gevolgen zyner gedragingen, zich zsl<br />

verbeteren; dat hy zulks, althans niet ten vollen of<br />

duidelyk genoeg inzag ; dat hy dus tot het kwade<br />

als zodanig niet genegen is, omdat men hem door<br />

het voorftel daarvan , van het zelve wil te rug<br />

brer.-


376" DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN<br />

brengen; want in 't tegengefteld geval, zouden deeze<br />

voorftellingen een juist tegengefteld uitwerkfel hebben;<br />

maar dat hy het goede bemint , om dat men<br />

hem door de voorltelling daarvan tot betrachtinge deszelven<br />

wil overhaalen. Vondt het tegendeel plaats ,<br />

dan waren immers alle voorftellingen van dien aart<br />

blykbaar ongerymd; de boosheid zou alsdan, door elke<br />

pooging van den gewoonen aart, aangroeijen; en<br />

kon niet anders dan door bedrog , door bet kwaade<br />

als goed, en wederkeerig het goede als kwaad voorteftellen<br />

, beteugeld worden.<br />

Daaden, welken men den naam van opzetlyke boosheid<br />

geeft, worden te wege gebragt door hartstochten<br />

, die in zichzelven goed , eene verkeerde richting<br />

aanneemen, of onmaatig werken; en zyn meermaalen<br />

het voortbrengfel van rastelooze en gepaste bezigheden<br />

misfende krachten. Ledigheid, toch, is het beginfel<br />

aller ondeugden. • De mensch bemint de<br />

eer, hy wil zyne krachten vertoonen, en boven die<br />

van anderen doen uitfieeken. Daar 'er nu veel meer<br />

gelegenheid is om te verderven , dan om voorttebrengen,<br />

en zulks veel gemaklyker en fpoediger te doen<br />

is , daar het meer vertooning maakt van gevaar en<br />

moed; [een huis, by voorbeeld, is gemaklyker en fpoediger<br />

onder den voet gehaald , dan opgebouwd; het<br />

eerfte treft en vestigt de nieuwsgierigheid veel fterker,<br />

en zo is het met alles;] zo verderft men liever dan<br />

men voortbrengt, vooral als bekwaamheid en vermogen<br />

tot het laatfte ontbreeken; te meer daar het vernielen,<br />

doorgaands tegen anderer wille gefchiedende ,<br />

onze meerderheid doet blyken. Dit nu is de reden<br />

der verwoestingen, veroorzaakt door enkele perfoonen<br />

en


HET KWAAD , VOLGENS VILLAUME VOORG. 377<br />

en geheele volken. Indien NERO niet in het woeden<br />

eener hartstocht, buiten gebruik der reden , gezegd<br />

heeft : „ Ik wenschte dat het geheele Romeinfche<br />

Volk flechts één éénigen hals had , om denzelven<br />

met éénen flag te doorklieven!" zo heeft hy zulks<br />

gedaan in een bedwelmend gevoel van zyn grootheid<br />

en magt, die hy gaarne derwyze hadt willen aan den<br />

dag leggen.<br />

Ook de geneigdheid tot het verbodene, is voorzeker<br />

zo algemeen niet , als dezelve fehynt te weezen;<br />

doorgaands is het daarmede gelegen als met een' pynlyken<br />

vinger, welke men waant meerder te ftooten, dan<br />

de anderen; zulks gebeurt echter niet, maar de meeri<br />

t het ons alsdan opmerken. —•<br />

Boven , vóür •>.: .'kondiging der wet, was het verbo-<br />

,ï- .n onder veele onverfchillige dingen. Het<br />

wekl opmerkzaamheid: men befchouwt het<br />

verbodene meer van naby. Hetzelve heeft, gelyk elk<br />

nadei dklg 4 eenige behaaglyke zyden; juist dat was<br />

de reden des verbods. Elke beperking is daarenboven<br />

imam , en dus verleidt zo wel de behaaglykheid<br />

van het verbodene, als de kracht van tegenftand, (die<br />

heilzaame hoedanigheid der menfchelyke natuur,) tot<br />

misdryf.<br />

4. Roekeloosheid is niets anders dan een onmaatig<br />

vertrouwen op onze eigene krachten, ontftaande uit<br />

de bewustheid dat men dezelven heeft. Dit is heilzaam<br />

, en noodig om ons in werking te brengen<br />

, daar wy, zonder dat, niets kunnen ter uitvoer<br />

brengen. De onmaatigheid van vertrouwen nu, wordt<br />

geboren uit eene verkeerde berekening onzer krachten,<br />

naar evenredigheid van dc onderneeming en derzelver<br />

beletfels. Juiste berekening hiervan echter is<br />

011-


373 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN<br />

ondoenlyk, daar onze krachten ten allen tyde niet eveiï<br />

groot, maar altyd geëvenredigd zyn aan onzen moed,<br />

en de meerdere of mindere vastheid van ons befluit,<br />

iet te willen doen. Dit kwaad is derhalven oorfpronglyk<br />

uit goede oorzaaken, en onvermydclyk. ——•<br />

5. V Naarvolgen van Kwaade voorbeelden, is niets<br />

anders , dan het uitwerkfel van dezelfde geaardheid,<br />

welke ons goeden doet volgen. De verkeerde richting<br />

ontftaat uit onweetendheid , of uit een kwalyk geplaatfte<br />

genegenheid, vertrouwen of achting.<br />

6. Ook de Verleiding heeft geen kwaade oorzaak.<br />

Hy die verleidt doet zulks om dezelfde reden , om<br />

welken de deugdzaame vermaant, te wcetcn , om zyns<br />

gelyken te hebben, met welken hy op zyne wyze 't<br />

leven kan genieten. De verleider is niet van begrip,<br />

dat hy ongelukkig is, ook bedoelt by geenszins anderen<br />

ongelukkig te maaken; want de geenen die by<br />

verleiden wil, zyn juist de zulken, welken hy genegenheid<br />

toedraagt: zodanigen, die hy geen opmerking<br />

waardig keurt of haat, zal hy zeker niet trachten te<br />

verleiden. Men laat zich verleiden uit zinlykheid<br />

, uitliefde, uit zwakheid, uit zucht ter naarvolging.<br />

Geen van beiden gefchiedt uit eigenlyke geneigdheid<br />

ten kwaade. Nooit zal men anderen<br />

tot ondeugden willen verleiden, die men zelf vcriocir..<br />

Dat men door anderen misdryven laat plecgen, die<br />

men zelf niet wil doen, gefchiedt niet om anderen<br />

fchuldig en ongelukkig tc maaken, maar om, terwyl<br />

men zelf de moeite , het gevaar en de verwytingen<br />

ontgaat , 'er echter de vruchten van te genieten.<br />

7. De Praatzucht is een uitwerkfel der gezelligheid<br />

, en ontftaat uit het vermaak' van praaten, uit<br />

beleefdheid anderen aangenaam bezig te houden , of<br />

uit


HET KWAAD, VOLGENS VILLAUME VOORG. 379<br />

uit alle fterke aandoeningen van blydfchap, toorne,<br />

hoope, vreeze, enz. Zy heeft dus goede oorzaaken,<br />

doch verbreidt dikwyls ontydig geheimen, en vervalt<br />

tot kwaadfpreekendheid; beiden gefchiedt uit behoefte<br />

om te praaten , en neiging anderer genegenheid te<br />

winnen of te vestigen door het mededeelen van be-<br />

Jangryke zaaken; het eerfte uit overmaatig vertrouwen<br />

op anderer oprechtheid en braafheid, het laatfte uit<br />

afkeer van het kwaade , uit neiging zulks anderen te<br />

doen blyken, en de ondeugenden te vervolgen, of uit<br />

blooheid anderen niet tc durven tegenfpreeken; dit alles<br />

geeft aanleiding dat men anderer gebreken vergroot,<br />

en erger voorftelt dan dezelven wezenlyk zyn; aanty-<br />

ging van opzetlyk verdichte ondeugden kan geen plaats<br />

hebben , dan in hartstochtelyke woede.<br />

8. Misdryven worden te wee'ge gebragt over hevige<br />

begeerten of fterke hartstochten; en deeze beide oor­<br />

zaaken zyn buiten kyf in zich zeiven goed, en voor-<br />

treflyk. - Een zwak mensch laat wel na, doch<br />

kan geen ftcllig kwaad pleegen. Het ontbreekt hem<br />

aan kracht cn moed zo wel om goed , als om kwaad<br />

te doen. CARTOUCHE was een man van ongemeene<br />

bekwaamheden ; in andere betrekkingen zou hy een<br />

held geweest zyn.<br />

Een voornaam bewys dat de grootfte ondeugden<br />

en misdryven , uitwerkfels zyn van voortreflyke krach­<br />

ten, levert de opmerking, dat dezelven flechts daar<br />

plaats hebben, waar opvoeding, kunften en weeten­<br />

fehappen den mensch veredelen en zyne krachten ont­<br />

wikkelen. By dc wilden der andere Waerelddeelen<br />

vinden dezelven geen plaats. Dadr heerscht bar-<br />

baarschheid , welke uit domheid en gevoelloosheid<br />

ontftaat, maar geen misdryf. De Kannibaalen eeten<br />

hunne


3$* DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN"<br />

hunne Krygsgevangenen, en de Hurons dooden hunne<br />

afgeleefde Ouders. Dit zyn geen misdaaden: het<br />

een is gebruik, en het ander uitwerkfel van medelyden.<br />

In Europa brengt de befchaaving ondeugd<br />

en misdryf voort. Daar , waar by kundigheid<br />

nog ruuwheid plaats heeft, zyn de ondeugden grof<br />

en de misdryven ysfelyk ; by de verfynde volken ,<br />

daarentegen, neemt de wanzedelykheid den mom van<br />

wellevendheid aan , en wordt deste gevaarlyker. —<br />

Slechts die wezenlyke vorming en befchaaving , die<br />

den mensch , zonder zyne krachten te verzwakken ,<br />

in ftaat fielt dezelven te beftuuren, maakt den deugdzaamen.<br />

9. Een doorgaand Onkuisch Gedrag , is het uitwerkfel<br />

eener heerfchende zinlykheid , een enkele<br />

rnisftap dat van een oogenbliklyke verrasfching. —<br />

Maar zinlykheid is goed , zy verbindt de Sekfen, en is<br />

de grondllag ter inftandhoudinge des menfchelyken gellachts.<br />

Wie toch zou zonder zinlyken lust, de bezvvaaren<br />

der bezorging van echtgcnoote en kinderen<br />

op zich neemen? Welk meisje zou zonder haar, de<br />

onaangenaamheden der zwangerheid, de fmarten van<br />

't baaren, de last van 't zorgen, en de moeiten der<br />

oppasfmge van het hulpbehoeftig kind op zich neemen?<br />

— Is het onkuisch gedrag, het middel van<br />

beftaan, het blykt van zelvcn, dat zulks niets anders<br />

is, dan een verkeerde werking der volftrekt noodzaaklyke<br />

zucht tot zelfonderhoud.<br />

Kindermoord is het uitwerkfel van fchaamte, van<br />

de bewustheid dat men misdreeven heeft, en dienvolgends<br />

van een zeer voortreflykc hoedanigheid.<br />

Na dus van de verftandelyke en zedelyke gebreken<br />

te hebben doen zien , dat dezelven geenszins eener<br />

oor-


HET KWAAD, VOLGENS VILLAUME VOORG. 381<br />

oorfprongelyke verdorvenheid zyn toetefehryven , maar<br />

dat dezelven gegrond zyn, of in de noodzaaklyke bepaaldheid<br />

, of voortkomen uit de overmaate, of verkeerde<br />

richting van goede oorzaaken; gaat onze Wysgeer<br />

over ter befchouwinge van het Kwaad in de<br />

Maatfchappy. •<br />

Armoede is niet iets dat op zich zeiven befiaat: het<br />

bezef van arm te zyn, wordt enkel geboren uit vergelyking<br />

met anderen die meerder bezitten; deeze kwelling<br />

ontftaat uit de voortreflykfte bronnen, uit den<br />

overvloed der gefchenken Gods , en der voortbrengfelen<br />

van menfchelyke kunst ; uit het vermogen zulks te<br />

kennen en te waardeuren, uit het gevoel van het goede<br />

en de neiging tot deszelfs bezitting. De dieren<br />

kennen geen armoede ; geheel ruuwe volken gevoelen<br />

deeze plaag niet. Ons lydcn is het gevolg<br />

en het bewys van onze grootheid en van ons geluk.<br />

De begeerte dus, welke indedaad het zelfde<br />

is met dc eigenliefde, en welke volttrekt noodig<br />

is den mensch in werking te brengen, is de oorzaak<br />

van het onaangenaame der armoede; welke niet kan<br />

weggenomen worden dan door eene volkomen gelyke<br />

verdeeling der goederen , de inftandhouding van<br />

welke gelykheid van bezittingen niet mooglyk is, dan<br />

ten kosten eener geheele verwaarloozing der Kunften en<br />

AVeetenfchappeu, en van het dryven van Koophandel,<br />

en dus vair de veronachtzaaming van de ontwikkeling<br />

der Vermogens en van de bevordering der befchaaving ,<br />

naardien de onderfcheidene geaardheid der menfchen ,<br />

derzelver verfchillende bekwaamheid en vïyt, onvermydelyk<br />

ongelykheid van bezittingen voortbrengt. —<br />

Rykdom daarentegen is de grondflag van magt, en misbruikte,<br />

dat is, kwalyk beftrerde magt brengt dwin-<br />

WY-SBEG. IV. D. Bb fe-


3§ü DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN<br />

gelandy en overheerfching voort , en de hebzucht ,<br />

welke uit eigenliefde ontftaat , verkeerd of onmaatig<br />

werkende, zucht ter veroveringe, cn deeze is de grondflag<br />

des Oorlogs. ——<br />

Tot flot der befchouwinge van byzondere foorten<br />

van Kwaad, neemt de Heer VILLAUME de zedelyke<br />

gebreken der Kinderen in overweeging. . Vergectendheid<br />

, ligtzinnigheid, driftigheid, of ontevredenheid<br />

, moedwil en eigenzinnigheid merkt hy flechts<br />

als natuurlyke gebreken aan; vreesachtigheid, luimen,<br />

wederbarftigbeid, wraakzucht, ydelheid, neuswysheid,<br />

nyd, deeze allen aan eene verkeerde opvoeding, en deeze<br />

weder aan eene overmaatige of verkeerdwerkende<br />

genegenheid van ouders of opvoeders toefchry vende. —<br />

Wat de vergeetend':eid en ligtzinnigheid betreft, gelyk<br />

ook het opfiu'ven, zulks is het gevolg van de tederheid<br />

en weekheid der deelen, op welken de geringf'e indruk<br />

veel fterker is , dan by den vasten man , doch<br />

ook veel fpoedigcr is uitgewischt. Dat de kinderen<br />

wanvoeglyke zeggingen of bedry ven best onthouden,<br />

ontllaat vooreerst uit de veelvuldigheid der voorbeelden<br />

, doch ook inzonderheid uit de vermaaningen<br />

daartegen , omtrent welken het eveneens gelegen is<br />

als wy ftraks aanmerkten wegens 't uitwerkfel van<br />

verbod, 's menfchen opmerkzaamheid bcpaalende tot<br />

het behaaglyke van 't verbodene, en door de kracht<br />

van tegenftand aanfpoorende tot deszelfs bedryf en<br />

genot. • Wat de eigenzinnigheid aangaat, dezelve<br />

is niets anders dan het blyven ftaan op eigen wil.<br />

Eigen wil moet de mensch hebben en kunnen volgen<br />

, dit is de grondllag zyner zedelykheid en verantwoordclykhcid,<br />

deeze wil moet vastheid hebben, om<br />

tegenrtatid te verdraagen cn belctl'elen te overwinnen ,<br />

zon-


MET KWAAD , VOLGENS VJLLAUME VOORG. 383<br />

Zonder dit kan geen deugd plaats hebben. Eigenzinnigheid<br />

is dus uitwerkfel van deeze heilzaame geiteltenis<br />

ten onrechten tyde. Zy is kiemfel der deugd,<br />

. > dat geen wat in gevorderden leeftyd ftandvastigheid<br />

wordt, en voor verleiding beveiligt. •<br />

Moedwilligheid is het uitwcrkfel van de werkzaamheid<br />

der krachten, wanneer deeze in de gewoone bedryven<br />

geen bezigheid genoeg vinden. Waar geene krachten<br />

zyn , of geene neiging tot derzelver gebruik, vindt<br />

ook geen moedwil plaats; dezelve kenmerkt het fchrander<br />

of gezond kind: een dom of ziek kind, is lusteloos<br />

en zal geen moedwil pleegen. Ook heeft dezelve<br />

nimmer plaats dan by een blyd of althans kalm gemoed.<br />

—- Guitenftukken zyn veeltyds aan nieuwsgierigheid<br />

, en altyd aan zucht tot vermaak toetefchryven.<br />

Dus vernielt een kind menig kostbaar ftuk<br />

om deszelfs famenftelling te onderzoeken , en werpt een<br />

fraai ftuk porcelain in (lukken, om zich in den klank<br />

te verlustigen. En deeze oorzaaken zyn iinmers buiten<br />

twyfel zeer voortreflyk!<br />

Alle de hoedanigheden der Kindsheid, welken zich<br />

in ryper jaaren tot deugden zullen ontwikkelen, hebben<br />

in dat vroege tydperk des levens het voorkomen<br />

van gebreken. De diepdenkende man wierdt<br />

veeltyds in zyne jeugd als een dom kind befchouwd;<br />

de vlugge en fteeds bezige, in dat tydvak, als moedwillig,<br />

ongehoorzaam en kwaadwillig aangemerkt; dit<br />

is het onvermydelyk gevolg van de vorming der ontluikende<br />

vermogens , en het mishaaglyke daarvan wordt<br />

te weege gebragt door het verfchil der betrekkingen<br />

in welken het kind ftaat, met die waarin de man zich<br />

bevindt. • Dus ziet men dat ook de gebreken<br />

der kindsheid ftrooken met het beweerde, dat 'er geen<br />

Bb 2 oor-


384 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN<br />

oorfprongelyk kwaad is, maar dat al het kwaade uitwerkfel<br />

is van goed.<br />

Deeze ftelling hebben wy bevestigd gevonden, ten<br />

opzichte van een menigte byzondere foorten van Heilig<br />

kwaad, en ten aanzien van het ontkennend kwaad<br />

hebben wy gezien, dat hetzelve in dc noodzaakelyke<br />

bepaaldheid der dingen gegrond , en uit dien hoofde<br />

onvermydelyk is; - dus kunnen wy nu overgaan<br />

tot het opmaaken der fomme van alle deeze onderzoekingen,<br />

H Dezelve beftaat hierin : Al het<br />

kwaad , dat wy onderzocht hebben, heeft geen in<br />

zich zeiven kwaade oorzaak; hetzelve ontftaat , óf<br />

uit de noodzaakelyke bepaaldheid , óf uit goede en<br />

weldaadige krachten; in welk geval hetzelve wordt te<br />

wege gebragt door derzelver overmaatige of verkeerde<br />

werking; —— zo dat die kracht, welke het meeste<br />

ftrekt ter voortbrenginge van goed, ook het meeste<br />

kwaad kan veroorzaaken : waaruit volgt , dat naarmaate<br />

'er meer goeds kan worden voortgebragt, 'er<br />

ook meerder kwaads kan veroorzaakt worden ; en<br />

'er dus tusfehen de mooglykheid van het goed , en<br />

de mooglykheid van het kwaad , altyd een réchtftreeksch<br />

verband plaats heeft. • Dan nu is 'er<br />

nog niet meer beweezen , dan dat de ftelling , het<br />

kwaad ontftaat uit goed, • doorgaands en in de<br />

meeste gevallen, ons bekend, waar en gegrond<br />

is; wy hebben nu nog derzelver algemeenheid te voldingen.<br />

-—— Hiervan bewys te leveren van achteren,<br />

(a postertori,') is niet mooglyk, om dat wy alle<br />

de krachten der natuure niet kennen , noch in ftaat<br />

zyn al het kwaade te onderzoeken. - Dat deeze<br />

Helling intusfehen vohtrekt algemeen is, is even zeker,<br />

en rust op denzelfden grondilag als de algemeenheid


HET KWAAD , VOLCENS VILLAUME V00RS. 385<br />

heid der ftelling, dat alle menfchen fterven moeten ,<br />

want ook voor deeze hebben wy niets dan eene zeer<br />

onvolledige opmerking: wy hebben niet alle menfchen<br />

zien fterven, ze zyn ook niet allen geftorven, noch<br />

zullen immer allen geftorven zyn. Daar echter deeze<br />

regel zo dikmaal invalt , en 'er zich geen voorbeeld<br />

tegen opdoet, belluiten wy uit de gemeenheid • *<br />

tot de algemeenheid. En, op dezelfde wyze kunnen<br />

wy het befluit opmaaken: al het kwaade 't welk ons<br />

bekend is , wordt te weeg gebragt, door heilzaame<br />

krachten , derhalven is het ten hoogften waarfchynlyk,<br />

dat 't , met al het kwaad , (ook met het ons onbekende<br />

, met dat , 't welk geen voorwerp onzer<br />

onderzoeking kan weezen ,) eveneens zal gelegen<br />

2y n t , . Zegt men dat de overeenkomst van hoedanigheden<br />

en grondbeginfelen van vooren, (a priorij<br />

af°eleid uit de vergangklykheid der zulken , die nog<br />

niet geftorven zyn, de onvolledige opmerking van de<br />

algemeenheid van het fterflot aanvallen, en die ftelling<br />

genoegzaam ftaaven; overeenkomst van hoedanigheden<br />

en grondbeginfelen van vooren, toonen op<br />

dezelfde wyze aan, de algemeenheid der ftelling, dat<br />

al het kwaade uitwerkfel is van goed; want de onderfcheidene<br />

foorten van kwaad, hebben zo veel analogie<br />

met elkandercn, als 'er tusfehen de enkele menfchen<br />

plaats heeft; en, grondftellingen a prlori<br />

gaven deeze ftelling den hoogften trap van wenfehelyke<br />

zekerheid , naardien deeze betreffen de volftrekt<br />

noodzaaklyke en volmaakte goedheid des Scheppers<br />

aller dingen , welks erkentenis ons verzekert , dat<br />

God het kwaade als zodanig. niet heeft gewild ,<br />

noch als eindoogmerk heeft bedoeld; en dat Zyne<br />

Alweetendheid en Magt het onmooglyk maaken , dat<br />

Bb 3 kwaad-


386 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN<br />

kwaadwillige wezens , zo dezelven helhonden , zyn<br />

werk zouden bederven.<br />

't Is zo : 'er is kwaad in de waereld, ontfiaande<br />

rait oorzaaken , welker wéldaadigheid wy niet inzien;<br />

dan wie zou daarvan durven beweeren dat zy niet<br />

heilzaam en oorfpronglyk goed zyn? — 0m dergelyk<br />

vonnis te ftryken, moest onze kennis even onbepaald<br />

zyn als die der Godheid. Bedachtzaame opmerking<br />

leert ons, dat al het kwaade, 't welk wy<br />

onderfcheidenlyk en in verband van oorzaaken en gevolgen<br />

kennen, uitwerkfel is van goed; daarenboven<br />

worden daaglyks nieuwe ontdekkingen gedaan, en wy<br />

leeren de nuttigheid kennen van dingen , welken wy<br />

gewoon waaren, als fchadelyk te bcfchouwen; -<br />

dus kan het dan ook gelegen zyn met alle die krachten<br />

of bronnen van kwaad , wier goedheid wy niet<br />

inzien; en dat zulks indedaad zo is, is zedelyk zeker<br />

afteleiden uit de reeds mcermaalcn aangevoerde grondftelling<br />

van de volmaakte Goedheid des Veroorzaakers<br />

van alles, en uit de opmerkinge dat het kwaade nimmer<br />

bedoeling was, maar altyd het goed. Wy kunnen<br />

ons verbeelden dat dc waereld beftaat met veel<br />

minder goeds en gcnoeglyks, dan 'er in voorhanden<br />

is. Dus is het goed niet toevallig , maar bedoeld.<br />

Dan ten opzichte van het kwaad, zien wy dat hetzelve<br />

onvfermydelyk is , en dat 'er niet meer kwaads<br />

in de waereld is, dan 'er niet uit kan weezen. Hieruit<br />

leiden wy het gevolg af, dat het Opperst-Wezen<br />

het kwaad niet bedoeld heeft, maar flechts zo veel<br />

kwaads in de fchepping heeft toegelaaten, als onvermydelyk<br />

was. Welke lantfte byzonderheid wy iu<br />

eene volgende Verhandeling zullen overweegen.<br />

Wy mogen dus de algemeenheid der Helling , dat<br />

al


HET KWAAD , VOLGENS VILLAUME V00RG. 387<br />

al het kwaade uit goed ontftaat , voldongen achten.<br />

, Dan 'er is nog eene zeer gewigtige bedenking ,<br />

welke ik niet kan voorby gaan. Zy is deeze: „ Indien<br />

elke kracht in evenredigheid haarer grootheid<br />

en werkzaamheid , zo veel kwaads , als goeds kan<br />

veroorzaaken, - zo moet 'er ook meer kwaads<br />

voortgebragt worden dan goeds ; want , ——— 'er<br />

is meer gelegenheid fchade te weeg te brengen, dan<br />

nut : doorgaands is 'cr flechts één éénige wyze om<br />

goed te veroorzaaken , te weeten de werking der<br />

kracht op een gepast voorwerp, in de vereischte<br />

maate , overeenkomstig onze verordeningen. Bovendien<br />

wordt ter voortbrenginge en onderhoudinge de<br />

medewerking van vééle onderfcheidene krachten vereischt,<br />

't welk ter vernielinge niet noodig is, en in het<br />

éérfte geval , moeten de krachten behoorlyk beftuurd<br />

worden. Terwyl zodra cèn kracht niet geevenredigd<br />

is aan het voorwerp en deszelfs verordening,<br />

kwaad ontftaat. —— Men zie dit in eenige byzondere<br />

gevallen. Om een huis wel te onderhouden ,<br />

moet men allen de zodanigen bezigen , die tot deszelfs<br />

eerfte bouwing vereischt wierden. 'Er is kunst,<br />

tyd en opmerkzaamheid noodig hetzelve in zyn geheel<br />

en in orde te bewaaren; men moet bélfendrg op<br />

zyn hoede weezen, de vernielende krachten van vuur<br />

en water en van ondeugende menfchen afweeren ;<br />

men moet voor de zuiverheid zorge draagen , de<br />

veroorzaakte fchade , al ware het flechts de floopinge<br />

van den tyd, herftellen. Ter vernielinge<br />

daarentegen, behoeft men niets te doen, alles flechts<br />

zynen gewoonlyken loop te laaten; 't bederf komt ,<br />

als 't ware , van zelve. Zo is 't ook met de<br />

gezondheid gelegen. Ter onderhoudinge dcrzelve moc-<br />

Bb 4 ten


338 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN<br />

ten gezond voedfel in gepaste hoeveelheid , zuivere<br />

lucht, gcnoegzaame beweeging, beveiliging voor fchadelyk<br />

weder , en kalmte der ziele medewerken ; en<br />

elk deezer byzonderheden vcreifchen nog daarenboven<br />

de overeenftemming van verfcheiden dingen. Dan ter<br />

vcrwoestinge onzer gezondheid wordt weinig vereischt<br />

: een val , een heftige beweeging des bloeds ,<br />

een ongezonde fpys , een koele dronk , onrust des<br />

gemoeds, een kleinigheid, kan dezelve verftooren en<br />

ons te gronde brengen. — Wanneer wy de famengefteldheid<br />

des ligchaam s en de tederheid van deszelfs<br />

deelen in opmerking neemen, is het indedaad als<br />

wonderdaadig aantemerken , dat dc mensch niet geduurig<br />

ziek is ; ook dc maatfchappy geeft door den<br />

geduurigen tegenftand en beperking welke zy elk individu<br />

aandoet, meer gelegenheids om kwaad, dan om<br />

goed te doen ; ' e r is dus tot het kwaade ongelyk<br />

veel meer gelegenheid dan tot bet goed, •<br />

en, (hierin beftaat de kracht der bedenking,) en<br />

evenwel gefchied 'er veel meer goeds dan kwaads.<br />

Onder tienduizend gebouwen wordt jaarlyks naauwlyks<br />

één de prooi der vlamme, en dat niettegenftaande<br />

'er geduurig vuur voor handen is, en de huizen<br />

grootendeels uit brandbaare Hollen beftaan; gezondheid<br />

is 's menfchen doorgaande toeftand , krankheid<br />

in evenredigheid zeldzaam, vooral als de mensch<br />

zich dezelve niet door dwaasheid , ongeregeldheid of<br />

vrees berokkent ; ook gefchieden 'er ongelyk veel<br />

meer dienstbctooningen met moeite cn opoffering, dan<br />

beledigingen en benadcelingen ; — dus , is 'er meer<br />

goeds dan kwaads in dc waereld: — hoe nu, is zulks<br />

overeentebrengen met het beweerde, dat de krachten der<br />

natuure en des menfchen in dezelfde evenredigheid , even<br />

zo


•<br />

HET KWAAD , VOLGENS VILLAUME VOORG. 389<br />

zo veel kwaads kunnen te weeg brengen als goed, daar<br />

'er gelyk beweezen is, tot het eerfte, ongelyk meer<br />

gelegenheid is ? — Dit voorftel bewyst vooreerst ,<br />

dat &<br />

by aldien de heilzaame krachten met de daad ,<br />

zö veel kwaads te wcege bragten als zy kunnen ,<br />

en 'er dan nog bovendien ooripronglyk kwaade krachten<br />

waaren , de ellende niet berekenbaar zyn , en<br />

de planeet die wy bewoonen , met recht een jammerdal<br />

zou kunnen genoemd worden ; • daar<br />

zulks nu zo niet is , daar de mensch over 't algemeen<br />

, wéltevreden en blygeestig is, daar men allerwegen<br />

overvloed en volheid van goed en van Gods<br />

weldaaden aantreft , ten minften , de laatfte<br />

ftelling, dat 'er ooifprongelyk kwaade krachten , ('t<br />

zy dan booze geesten of oorfpronglyke verdorvenheid<br />

des menfchen,) zouden zyn, dat ten minften<br />

zeg ik, deeze ftelling valsch is, en dat<br />

wat'de opmerking aangaat, dat ook de heilzaame<br />

krachten niet al dat kwaad te weeg brengen, 't welk<br />

ze konden veroorzaaken , zulks een zeer treffend<br />

bewys is van de voortreflykheid der inrichting van<br />

het gefchapene, en van het aanhoudend toezicht<br />

der eeuwige Goedheid , welke de dingen aanweezen<br />

fchonk, om Gelukzaligheid • en niet om •<br />

ellende, te doen beftaan. Ook verdient opmerking,<br />

'dat het niet genoegzaam is, dat dc heilzaame<br />

krachten kwaad kunnen veroorzaaken , en<br />

zulks gemaklyker kunnen doen , dan goed te weeg<br />

brengen ; maar dat dezelven nog bovendien op het<br />

kwaad moeten gericht worden, en dat de dingen derwyze<br />

zyn ingericht , dat de krachten doorgaands<br />

en meestal op de gepaste voorwerpen en in de vereischte<br />

maate werkzaam zyn , flechts toevallig een'<br />

Bb 5<br />

v e r<br />

"


39° DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN VAN<br />

verkeerde richting aanneemen of de paaien eener heilzaame<br />

werkzaamheid overfchrydem, zynde dezelven<br />

nog boven dat beperkt door tegengefielde krachten ,<br />

door inrichtingen in de natuur zeiven gegrond , of<br />

door menfchen gemaakt. Dus, hy voorbeeld, wordt<br />

het vuur door alle niet brandbaare ligchaamen wederftand<br />

geboden, door water en aarde uitgedoofd; de<br />

fappen der boomen beveiligen de bosichen om dooide<br />

hitte der zonne in vlam gezet te worden; dc bergen<br />

en wouden beperken de woede der (tonnen; de<br />

befchadigende uitwaasfemingen van verrottende lyken<br />

van menfchen en beesten, worden weggenomen dooiden<br />

wind, en doordien talryke foorten van ander vee ,<br />

op deeze verrottende ligchaamen aazen; welker befchadigende<br />

vermenigvuldiging Wcdcrkecrig door andere<br />

dieren, en door den mensch wordt verhinderd. —<br />

Ook de magt van den mensch , die als het vermogendst<br />

fchepfèl op aarde, het meest kan vernielen,<br />

is door de natuur en door hem zeiven dc meeste<br />

en bezwaarlykst te vermecsterende paaien gefield; —<br />

hy vindt zich ter vervullinge zyner begeerten genoodzaakt<br />

, de voorwerpen zyner vernieling , ten<br />

minften een tyd lang, te onderhouden cn wél te<br />

doen; —— zyne veelvuldige begeerten zeiven , (trekken<br />

ter wederhoudinge en beftieringc van zyn verwoestend<br />

vermogen. — Deeze paaien heeft de natuur<br />

aan geen dier gefield; ook was zulks niet noodig,<br />

want derzelver krachten zyn gering, in tegenftelling<br />

van die des menfchen. POPE zegt : ,, (paart ooit<br />

„ een valk, bekoort door de fchoonheid der fneeuw<br />

„ witte vederen, het fiddercnd duifje? verwondert<br />

„ de fpecht zich immer over de prachtige vleugelen<br />

„ der vlinders ? De mensch alléén is daarvoor vat-<br />

„ baar.


HET KWAAD, VOLGENS VILLAUME VOORG. 391<br />

b a a r > , i Geen roofvogel luistert naar de be-<br />

", koorlyke ftem der nachtegaaien. De mensch zorgt<br />

", voor allen. Aan 't gevogelte geeft hy zyne bos-<br />

" fchen, aan het vee zyne weiden, aan de visfehen<br />

\\ zyne 'ftroomen. Voor veelen zorgt hy uit belang;<br />

; voor veel grooter getal uit vermaak of uit ydcl-<br />

" heid. Allen blyven dus bewaard door de zorg<br />

\\ huns trotfehen meesters ! Allen zyn , om zyne<br />

ft weelde te voldoen , - veilig. Hy befchermt hen<br />

',, tegen 't roofgedierte, en voedt de zulken, door<br />

ft' welken hy welhaast zyn eigen honger zal ftillen.<br />

" Hy maakt hun leven tot een feest , en deeze<br />

" fchepfelen weeten niet van den doodclyken ilag die<br />

" hen zal treffen. Hy doet hen vóór hunnen dood<br />

" het leven recht genieten." Nog meer: het<br />

eeuwig Wezen heeft uit 's menfchen zelfliefde zelve<br />

-en heilryk tegengif bereid , naamlyk het medelyden;<br />

want dit is oorfprongelyk eigenliefde, -en groeit met<br />

dezelve in gelyke maate aan , zynde zeer gering by<br />

de zodanigen , welke flechts weinig gevoel hebben ,<br />

en by welken de eigenliefde zwak is; en wordende<br />

fterker in dezelfde evenredigheid, als verfynde aandoenlykhcid<br />

den mensch meer bcgeerende, en meer vatbaar<br />

maakt voor belediging. Voeg hier nog<br />

by de kunften, door welker beoefening de mensch<br />

de'werkingen der natuure, en de wetten,<br />

waardoor hy zich zelfs perken fielt. En dan heeft<br />

het lyden waaraan wy blootftaan, nog twéé gewigtige<br />

bronnen van verzachting', hoope naamlyk, welke<br />

ons verbetering van toeftand afmaalt , en ligtzinnighcid<br />

, welke ons voorig leed doet vergeeten. —<br />

Hoe bewonderingswaardig is de inrichting der dingen;<br />

Welke treffende blyken van de goedheid,<br />

de


39* DE OORSPRONG VAN HET KWAAD, ENZ.<br />

de wysheid en de voorzorge van den Schepper en<br />

Vader van alles! Ons hart wordt doorftroomd<br />

met de zuiverfte aandoeningen der waardigfte Godsvereering,<br />

in de overtuiging dat 'er geen oorfpronglyk<br />

Kwaad is, dat al het kwaad dat 'er is, geenzins<br />

bedoeld, maar toevallig uitwerkfel is van oorfpronglyk<br />

goede en weldaadige krachten, — , w i e r<br />

verkeerde (trekking en onmaatige werking, in de meeste<br />

gevallen, voorgekomen is, door de werkingen en<br />

betrekkingen der dingen zclven! Wy verliezen ons in<br />

de bepeinzinge eener Wysheid, die alle deeze krachten<br />

derwyze tegen eikanderen heeft berekend, en in zodanig<br />

verband heeft gefield; en eener Goedheid, welke<br />

alles in zulk ecu treilende orde doet voortduuren!<br />

Voorzeker de Schepper en Be-duurder.<br />

der waereld , is goedertieren, en (lelt belang in dc<br />

welvaart zyner Schepfelen! Hy draagt toezicht<br />

over zyne werken , en heeft ons niet overgegceveu<br />

aan de magt van kwaadwillige wezens of aan oorfpronglyk<br />

verderf! Dat kwaad , 't welk in<br />

zyne fchepping is, is het uitwerkfel van zyne weldaadige<br />

inrichtingen, het kan niet weggenomen<br />

worden, en is wederkeerig (ie oorfprong<br />

van het goede: zó groot, zó goed is dc Voortbrenger<br />

van alles, zó wys, zó weldaadig zyn zyne inrichtingen<br />

!<br />

G. J. V. R.<br />

Het vervolg by nadere gelegenheid.<br />

OVER


OVER DE WAARE DAPPERHEID.<br />

QUit het Hoogduitsch van GARVE.)<br />

39S<br />

Plet moeilyke eri het gevaarlyke in het menschlyke<br />

leven zyn de beide voorwerpen , waarmede eigenlyk<br />

de deugd van dapperheid of grootmoedigheid te doen<br />

heeft.<br />

Het moeilyke en bezwaarlyke werkt met op even de­<br />

zelfde wyze op de ziele , als het gevaar. Het eerfte<br />

is "elyk aan een aanhoudende drukking, het laatfte<br />

aan &<br />

een ftoot. Ter verduuring van het eerfte is<br />

een gelaaten , maar aanhoudende tegenftand nodig ;<br />

om het laatfte te rugge te dryven , is eene hevi­<br />

ge fchoon voorbygaande , infpanning van kracht ,<br />

toereikende. Wiens ziel tot den eerstgemelden tegen­<br />

ftand bekwaam is , zal een geduldige zieke , een<br />

onvermoeid arbeider, een onomkoopbaar rechter zyn.<br />

Hy die de laatstgenoemde kracht bezit, zal in eenen<br />

vcldflag zynen post moedig verdcedigen. Hy die bei­<br />

den met eikanderen vereenigt , is de waarlyk dappere<br />

man , volgens dc aloude beteekenis van dit woord.<br />

Wy kunnen de gefchiktheden der ziele , voor de<br />

eene of andere van deeze werkzaamheden , niet an­<br />

ders leeren kennen , niet anders kenfehetzen , dan<br />

door die voorftellingcn en neigingen , welke mét<br />

dezelve famenhangen , door die geene, welke te ge­<br />

lyk met dezelve in de ziele aanweczig zyn. Indien<br />

wy zelf deeze gemoedsgefteldhedcn in ons willen<br />

voortbrengen , kunnen wy zulks niet anders doen , dan<br />

door die voorftellingen , welke voor dezelve gunstig<br />

zyn , in ons te verwekken of levendig te maaken.<br />

Wat


394 OVER DE WAARE DAPPERHEID.<br />

Wat wy in dergelyke zielsgefteldhedén niet uit<br />

voorftellingen kunnen verklaaren, noch door voorftellingcn<br />

bewerken: daarvan zoeken wy de oorzaak in<br />

het ligchaam, in den omloop der vochten, in de fpieren,<br />

in de grondftolfe van de ziele; - het geen<br />

indedaad beteckent dat wy niet weeteu waar zy te<br />

zoeken is.<br />

Beide foorten van oorzaaken vinden wy ook by<br />

deeze deugd van heldenmoed en deszelfs vcrfchillende<br />

foorten vereenigd. -•—Een gedeelte van die flerkte,<br />

dewelke tot geduld, en van die welke tot dapperheid<br />

vereischt wordt, ligt niet in de denkbeelden, niet in<br />

de grondftellingen. Wat het eigenlyk in zyn<br />

geheel zy, is onbekend. Bit zien wy echter, dat<br />

fterktc en gezondheid van ligchaam op moed, en eene<br />

zekere toegcevende buigzaamheid van de zenuwen,<br />

op geduld en Itandvastig uithouden, invloed hebben.<br />

Beiden kunnen door zekere oelleningcn bevorderd :<br />

doch beiden kunnen bezwaarlyk te gelyk in eenen<br />

hoogen graad onderhouden worden. In zoo verre<br />

de oorzaak van den moed in het ligchaam berust ,<br />

kunn.. de beide foorten van denzelven niet by elkandcren<br />

zyn. Zy vernielen elkandcren in zekeren graad,<br />

zy fluiten eikanderen wederkeerig buiten.<br />

Even zoo is het gefield met dc bekende oorzaaken,<br />

dewelke in dc ziele, dat is in grondftellingen en neigingen<br />

, liggen.<br />

Wy kunnen flechts tweeërlei gedachten uitvinden ,<br />

welke ons de moeielykheden kunnen helpen draagen :<br />

de eene, dat die zwaarigheden zoo groot niet zyn ;<br />

de andere , dat het goed is, om dezelve te verdraagen.<br />

Dergelyke gedachten en geene andere zyn het,<br />

die ons tegen het gevaar harden. En hier zyn dus<br />

de


OVKR DE WAARE DAPPERHEID» 395<br />

de groHdtegWèle^ , waaruit de beide hoofdfoorten<br />

van den meed ontftaan, reeds meer aan eikanderen<br />

gelykvormig.<br />

Het denkbeeld , dat de moeiten of het gevaar zoo<br />

groot niet is, fehynt niet van ons zeiven, maar van<br />

dc natuur der dingen af te hangen, Zyn onze voor-<br />

Hellingen van den graad der fmarte, van het drukkende<br />

van den arbeid, van het verfchriklyke van het<br />

gevaar ,' niet de gevolgen van zinlyke indrukfeleu,<br />

welke wy zelf niet kunnen vergrooten noch verminderen?<br />

• .<br />

Eene enkele uitzondering zou deeze zyn , wanneer<br />

zich met alle onze gewaarwordingen , en dus ook<br />

met deeze, geduurig iets van onze oordeelvellingen<br />

vermengde.<br />

Maar hoedanig zou toch het oordeel zyn, hetwelk<br />

ons bezwaarlykheden, rampen en gevaaren, geringer<br />

zou kunnen voorftellen , dan dezelven aan anderen<br />

menfchen, of ons zclven, op andere tyden, voorkomen<br />

? Ongetwyfeld zulk een oordeel , welk ons den<br />

menschlyken geest in het algemeen, of onzen eigen<br />

in het byzonder, zoo groot voorftelde , dat voor denzelven<br />

niets onverdraaglyk, niets onverwinnelyk zou<br />

kunnen zyn , indien het zyn machine niet verfmelt:<br />

of zulk een , 't geen ons hooger goederen beloofde,<br />

welke door die rampen niet kunnen benadeeld worden.<br />

Dat beide oordeelvellingen, naarmaate zy levendiger<br />

worden , den menfchen moediger en geduldiger<br />

maaken; weet elk , die ooit in nood of gevaar geweest<br />

is, en nog tegenwoordigheid van geest genoeg<br />

behouden heeft, om zich zeiven door het verftand te<br />

kunnen troosten of te bemoedigen.<br />

Het


395 OVER DE WAARE DAPPERHEID<br />

Het vestigen van ons gezicht op zodanige menfchen,<br />

die vóór ons even zo veel of meer geleeden<br />

en doorgeftaan hebben ; een befchouwing van onze<br />

eigene waarde , en het voorrecht van denkende en<br />

verftandig handelende wezens; insgelyks het denken<br />

aan onze byzondere voorrechten, aan onzen rang in<br />

de maatfchappy, aan de meerderheid van verftand en<br />

deugd, welke wy, ons zeiven boven anderen toevertrouwd,<br />

of deezen ons hebben toegeftaan; dit alles<br />

kan, volgens de algemeene ondervinding, dikwerf de<br />

weeklagten der lydenden af breeken , het gemor van<br />

den geplaagden of vermoeiden tot zwygen brengen,<br />

en de fidderende knieën van den vertfaagden onder-<br />

Iteunen.<br />

Dan deeze denkbeelden gaan niet zoo zeer over<br />

in het karakter van den mensch. Zy verhelfen wel<br />

de ziele, in het oogenblik van lyden of gevaar, boven<br />

haaren gewoonen toeftand; zy geeven haar eene<br />

fterkere veerkracht voor zekeren bepaalden tyd. Maar<br />

om haar voor altoos eene grootere kracht by te zetten,<br />

moet 'er de tweede foort van oordeelvelling bykomen;<br />

en moet dezelve een heerfchend grondbegiufel<br />

worden.<br />

Deeze is die grondftelling, waar door de STOICV-<br />

NEN eenigen van hunne edele naarvolgcren zoo zeer<br />

verhieven boven de overige menfchen: het is, die,<br />

welke CICERO in het karakter van den grooten man<br />

tot eenen hoofdtrek maakt.<br />

Hy die in het gevoelen ftaat, (het zy gegrond of<br />

ongegrond,) dat in de deugd, in de volmaaktheden<br />

van den geest, alles gelegen is; dat geluk en ellende<br />

alleen hierop berusten; dat alle andere toevallen,alleenlyk<br />

een met ons verbelden ligchaam , niet ons zeiven<br />

be-


OVER DE WAARE DAPPERHEID. 397<br />

betreffen ; dat deezen ons wel Voor eenen tyd lang<br />

door middel van het ligchaam, dewyl het ons werktuig<br />

is , bezwaarlyk kunnen vallen en verhinderen ,<br />

maar nooit ongelukkiger maaken, zoo lang zy in<br />

onzen geest niets verergeren. Hy die dit denkbeeld<br />

lang by zich zeiven heeft gekoesterd, moet ongetwyfeld<br />

alles, wat hem imart of verfchrikt, voor hem zeiven<br />

als van minder gewigt befchouwen.<br />

Het ligt naamlyk in de natuur van den mensch,<br />

dat hy, in eiken zeer onaangenaamen toeftand, genegen<br />

wordt, zich denzelven als eeuwig voor te ftellen,<br />

zich als ten eenenmaale ongelukkig te befchouwen.<br />

Wie deeze gewaarwording, of verbeelding, (want eene<br />

echte gewaarwording is het niet, dewyl zich 'er het<br />

denkbeeld van het toekomende mede vermengt,) overwinnen<br />

kan , heeft aan het kwaad deszelfs prikkel<br />

benomen.<br />

Daartoe dient nu die eerfte grondftelling. Het gevoel<br />

van het tegenwoordige kan dezelve niet vernietigen<br />

: maar de vreeslyke denkbeelden van de gevolgen<br />

, en van den geheelen toeftand kan dezelve wegneemen.<br />

Zy kan bewerken, dat de mensch, daar hy<br />

in zichzelven eenen fchat van gelukzaligheid ontdekt<br />

, dien men hem nooit ontrooven kan, gerust<br />

omtrent zyn lotgeval over het geheel, zyne gedachten<br />

alleenlyk met de rampen van het tegenwoordige oogenblik<br />

bezig houdt , om aan de fmarte of vrees tegen-<br />

ftand te bieden. ' En daar door is reeds zeer<br />

veel gewonnen. De kracht der ziele wordt op deeze<br />

wyze als in één punt faamen getrokken; daar dezelve<br />

integendeel door de voorltelling van een dreigend<br />

ongeluk en ellenden in het algemeen, verdeeld wordt<br />

WYSBEO. IV. D. Cc in


•598 OVER DE WAARE DAPPERHEID.<br />

in veele punten ; in welk geval de mensch geheel est<br />

al aan de uiterlyke indrukfelen wordt prys gegeeven.<br />

Dc tweede hoofdgedachte , welke wy in den gemoedstoeftand<br />

van den dapperen of ftandvastigen man,<br />

onderfcheiden kunnen, is deeze: het is goed, op die<br />

wyze te lyden , of zich aan dit gevaar bloot te feilen.<br />

Deeze gedachte is met dit eerfte grondbeginfel verknocht.<br />

Wie gelooft, dat de deugd iets goeds is,<br />

moet ook gelooven , dat elke gelegenheid , om de<br />

deugd aan den dag te leggen of te beöeffenen, iets<br />

gelukkigs voor den mensch is. En wanneer hy dus<br />

het gelaaten verdraagen van de fmart, het uithouden<br />

van eenen vermoeijenden arbeid , de onverschrokkenheid<br />

in het gevaar, als deugd erkent: dan zal midden<br />

onder het gevoel van den onlust, welke in zynen toeftand<br />

onvermydelyk is, eene zekere vreugde daar uit<br />

geboren worden, dat hy deeze deugd bezit, dat hy<br />

dezelve thans kan beoefenen. Deeze vreugde is de<br />

grootfte hartfterking : zy werkt wederkecrig , om de<br />

deugd, waaruit zy ontftondt , te verhoogen, of meerder<br />

werkzaamheid te geeven.<br />

Dit zyn geene hersfenfehimmen van befpïegeling :<br />

het zyn ondervindingen van ieder groot, zelfs van<br />

ieder braaf man. Hy die zich nooit, in het oogen»<br />

blik, dat by onder het verdriet of de fmarte meende<br />

te bezwyken, door de gedachten, dat geduld<br />

en een handvastige moed deugd is; dat by zich hierin<br />

als een beter, als een volmaakter mensch gedraagt,<br />

— plotsling verfterkt, bemoedigd gevoelde: zulk een<br />

mensch is met het vermogen der deugd nog onbekend.Daar-


OVER DE WAARE DAPPERHEI D. : 399<br />

Daarby komt nog het denkbeeld van plicht, wanneer<br />

het kwaad, het welk wy lyden, of de gevaaren ,<br />

aan welken wy ons blootftellen , gewigtige goede<br />

gevolgen hebben, zelfs voor anderen, inzonderheid<br />

voor het algemeen; of wanneer zy ons door een beroep<br />

worden opgelegd , hetwelk algemeen nuttig cn<br />

voor de Maatfchappy onontbeerlyk is.<br />

Doch dit heeft niet in alle gevallen plaats, waar<br />

moed en ftandvastigheid vercischt worden. Veele bezwaaren<br />

, veele moeilykheden, veele gevaaren in het<br />

menschlyk leeven, moet men ook zonder deeze redenen<br />

op zich neemen: ten minften naar onze ondervinding.<br />

Zy zyn gevolgen van die inrichtinge der<br />

dingen, welke de verftandige man voor goed erkent;<br />

doch zy werken voor zyne oogen niets goeds. By<br />

dit kwaad is de eenige bemoediging, de eenige troost<br />

van hem , die ftandvastig lydt, deeze, dat hy zich<br />

als een man, en wel als een edel man gedraagt.<br />

By dien arbeid en die gevaaren daarentegen, dewelken<br />

voor het gemeenebest ondernomen, of ons door<br />

ons ampt worden opgelegd, werken nog andere beweegredenen<br />

mede , waartoe ook eerzucht en boope<br />

op belooning behooren. Weshalven men ook altyd<br />

meer menfchen gevonden heeft, die dapper in den<br />

oorlog of ftandvastig in amptsbezigheden waren, dan<br />

zulken, die hun huislyk afgezonderd leeven, in eene<br />

ftille, maar onafgebrookene grootheid van geest, geleid<br />

hebben.<br />

Tot de grootmoedigheid in de openlyke werkzaame<br />

famenleevinge helpt niets meer, dan de vaderlandlievende<br />

geest (the public Jpirit.~) Hoe meer een mensch<br />

alle zyne gedachten, alle zyn belangen aan de Maatfcbappy<br />

verknocht heeft , waarvan hy een medelid<br />

Cc % is,


4©0 OVER DE WAARE DAPPERHEID.<br />

is , of aan de beftuuring van dezelve; zoo veel te<br />

minder is hy voor zichzelven bezorgd. Perfoonlyke<br />

moed is altyd het gevolg geweest van eene fterke liefde<br />

voor het vaderland, of voor den Vorst. Alleen te leeven<br />

, zich alleen te gevoelen, maakt vreesachtig: met<br />

veelen in gezelfchap te leeven , zich innig met hen<br />

verëenigd te gevoelen, maakt dapper.<br />

Hoe zeer moet het dus niet de dapperheid of het<br />

geduld van een verftandig man verfterken, wanneer<br />

hy zichzelven befchouwt als met het gantfche geheel-<br />

ai verbonden , cn wanneer hy zich eenen Regcerer<br />

van de hoogde wysheid en goedertierenheid , aan de<br />

fpitze van hetzelve voorftelt? De vaderlandsliefde<br />

verfterkt my alleenlyk alsdan, wanneer ik, in<br />

het gezicht van myne medeburgeren, en voor hen,<br />

werkzaam ben of lyde. Het ftandvastig geloof aan<br />

eene Voorzienigheid, verfterkt en verheft den menschlyken<br />

geest in alle tyden en gevallen.<br />

Deezen zyn dus de grondbeginzelen van dc dapperheid<br />

, welken in de ziele liggen , dat is , die wy<br />

door voorftellingen kunnen uitdrukken : gevoel van<br />

dc waarde der menschheid ; gevoel van onze eigene<br />

waardigheid; juiste waardeering van de goederen, die<br />

wy opofferen , van de ongelukken, aan welken wy<br />

ons moeten blootftellen ; overtuiging , dat ftandvastig<br />

en dapper zyn , eene deugd , en dat deugd<br />

gelukzaligheid is; vervolgens yver voor het gemeencbcst<br />

en voor het beroep, hetwelk men waarneemt;<br />

liefde voor het Vaderland en voor den Vorst; eindelyk<br />

hoope en vertrouwen op God.<br />

Alle deeze neigingen en gevoelens verfchaffen zoo<br />

wel moed in gevaar , als geduld in Iyden. In zoo<br />

verre deeze deugden haaren zetel in de ziele hebben<br />

ge-


OVER DE WAARE DAPPERHEID. 401<br />

gevestigd, behoeven ze niet noodzaaklyk van elkandere<br />

gefcheiden te zyn. Maar onze geaartheid (tempé'<br />

rament) kant zich, gelyk ik gezegd hebbe , gewoonlyk<br />

tegen de eene of andere. Dit temperament te<br />

leeren kennen, en, waar dit het zwakfte is, daar het<br />

gemoed zoo veel te meer te bevestigen, door aan hetzelve<br />

die grondbeginfelen voor te houden; dit behoort<br />

mede tot de beöeifening van deeze, zo wel als van<br />

elke andere deugd.<br />

De ondervinding leert, dat alles, wat ons gemoed<br />

vrolyk maakt, ook den moed opwakkert. Op de zelfde<br />

wyze helpt ook de verheffing van den geest, om<br />

hem opgeruimd te houden. Elke infpanning van onze<br />

krachten , wanneer dezelve het ligchaam niet uitput ,<br />

gaat ligtlyk over tot vrolykheid. Die zelfde gefteldheid<br />

, die zelfde eigenfchappen van het gemoed ,<br />

welke ons onderfteunen in gevaarlyke tydpunten van<br />

ons leeven , maaken ons in alle anderen gelukkiger.<br />

Wie als een man kan lyden , geniet ook als een<br />

man , dat is , veel fterker.<br />

Maar gelyk wy nu alle hoedanigheden van andere<br />

menfchen, aileenlyk uit hunne handelingen opmaaken:<br />

zoo noemen wy ook aileenlyk hem een groot man,<br />

die waarlyk groote daaden verricht heeft. Groote<br />

daaden , zegt CICERO met recht, zyn zulken, die te<br />

gelyk van eenen grooten invloed, en met groote moeilykhedcn<br />

verknocht zyn. Om eene kracht te kunnen<br />

afmeeten, moeten wy eerst opgemerkt hebben, welke<br />

gfoote hindernisfen dezelve in ftaat is te kunnen<br />

Cc 3 over-


40Ï. OVER DE WAARE DAPPERHEID.<br />

overwinnen. Ook wordt zelfs de aanleg tot het groote,<br />

uit gebrek aan oefFening, niet uitgewerkt en ontwikkeld<br />

by zodanige zielen , die in eenen al te kleinen<br />

kring van werking befloten zyn. Hier is wederom<br />

de vereeniging van natuur en geluk met de verdien*<br />

fte nodig , wanneer 'er dat geene uit ontftaan zal,<br />

wat wy den grooten man noemen. De natuur moet<br />

fterke krachten , en door dezelve het zaad tot de<br />

opgenoemde grondbeginfelen en neigingen, in de ziele<br />

gelegd, en het ligchaam vast en duurzaam genoeg voor<br />

de inwerking van zulk eenen geest, gevormd hebben;<br />

en het geluk moet den mensch in omftandigheden<br />

hebben geplaatst, zodanig dat hy aan groote ingewikkelde<br />

en algemeen nuttige bezigheden deel kan<br />

neemen. Het is onloochenbaar,-dat ftaatsbezigheden<br />

voornaamlyk van deeze natuure zyn. De voorwerpen<br />

zyn groot: landen, volken; derzelver verbindtenisfen,<br />

derzelver twisten; het wel en wee van veele<br />

duizenden. De talenten, die daartoe behooren, zyn<br />

uitgebreid , gelyk de voorwerpen menigvuldig zyn ,<br />

welken door eenen Staat omvat worden; de zwaarigheden<br />

zyn menigvuldig, dewyl hier onafhanglyke menfchen<br />

cn hunne hartstochten tegen elkander ftryden ;<br />

ook vindt men nergens meer gevaaren , dewyl het<br />

geweld de hoogfte befiisfende rechter zyn moet.<br />

VVeshalven ook het behandelen van deeze voorwerpen<br />

zelfs de verbeelding, dat men 'er deel<br />

'aan heef:, — 1<br />

— tot zekere verheevenheid van ziele<br />

, behulpzaam kan weezen. En misfehien is dit<br />

ééne van de redenen , waarom in vrye ftaaten zoo<br />

veele onverfchrokkene ftandvastige mannen te voorfebvn<br />

komen , dewyl de algemeene richting der gemoe-


OVER DE WAARE DAPPERHEID. 4°3<br />

moederen tot ftaatkundige bezigheden overhelt. Niet<br />

alleen verkrygt elk burger een hooger en verhevener<br />

denkbeeld omtrent zich zeiven en zyn gewigt , •<br />

eene gewaarwording, die, gelyk ik aangemerkt hebbe<br />

, den moed verfterkt : maar hy verkrygt ook een<br />

grooter aandeel in het algemeen belang; en de nationaale<br />

hartstochten , welke tot dapperheid opleiden,<br />

krygen het overwigt boven de byzondere hartstochten,<br />

welke den geest kleinmoedig en bevreesd<br />

maaken.<br />

Cc 4


IL<br />

A L G E M E E N<br />

M A G A Zr Y N.<br />

NATUURKUNDE EN NATUURLYKE HISTORIE,<br />

Cc 5


V E R H A N D E L I N G<br />

O V E R D E<br />

L U C H T V E R H E V E L I N G E N<br />

D O O R<br />

WILLEM FAN BARNEFELD,<br />

A P O T H E C A R .<br />

(Fervolg van IF Deel, bladz. 49.)<br />

IVde H O O F D S T U K .<br />

4°?<br />

'T BEGIN EN VOORTGANG VAN EENE WATERHOOS,<br />

EN HAARE GEVOLGEN.<br />

De waterhoos,-is eene der allerzeldzaamfte, natuurlyke<br />

verfchynfels , van de oorzaakgevende Luchtverhcvelingen,<br />

en dus, gelyk alle andere Luchtverfchynzels<br />

, van de Electrike Stofe, de uitwaasfeming, en<br />

van 'de Lucht door wind in beweeging gebragt, oor-<br />

i s e e n e<br />

fpronkclyk C» Zy verneveling, die zo by<br />

haare wording, voortgang, als uiteinde, eenen grooten<br />

voorraad van omftandigheeden oplevert, die onze<br />

verwondering , maar nog meer onze natuurkundige<br />

overweegingen waardig zyn , waardoor wy , naar<br />

myn inzien, tot diepe geheimen, in de Luchtweêrkennis<br />

kunnen geraken , en tevens niet minder zullen<br />

overtuigd worden, dat, hoe onbegrypelyk eenvoudig,<br />

(*) Algemeen Magazyn lilde Deel, N. F.j>ag. 779.<br />

in


o S<br />

4<br />

V E R H A N D E L I N G<br />

in de Natuur, de oorzaak ook zy, de uitwerkzelen<br />

O! telbaar kunnen weezen.<br />

Dan al aanftonds bevinden wy ons in een wyden<br />

Oceaan van onzekerheeden , waarop wy voorzeker<br />

een goed compas nodig hadden, om ons te geleiden;<br />

dan, daar ons deze volkomen wegwyzer ontbreekt ,<br />

moet ik egter myne geachte Hoorderen, over het bedryf<br />

yan den Stuurman laaten oordeelen, en om hunne<br />

gewoone toegevenheid ernftig verzoeken. Te meer<br />

daarom, om dat aan den eenen kant, de Schryvers<br />

over deeze Luchtverheveling, in 't gemeen zeer duister<br />

zyn, verfchillcnde gevolgen naar ieders denkwyze<br />

uit hunne waarneemingen afgeleid hebben , en zeer<br />

veel van myn gevoelen deswegens verfchillen.<br />

Eene Waterhoos is niet eene zo zeer gewoone verhevcling<br />

, die ons onder 't oog valt, en desgelyks<br />

voorkomt als de reegen, de fneeuw of andere voort»<br />

brengzcls des dampkrings; dezen yerfchynen op eene<br />

zekere plaats , op verre afïTanden , en is dus voor<br />

ons gezigt zeldzaamer, dan geene, welke algemcener<br />

verfehynt ; terwyl op eene enkele plaats eene hoos<br />

ontftaat, en de Lucht voorziet van water, word dit<br />

water, gelyk fneeuw, regen enz. in eenen onafmeetbaaren<br />

omtrek, uitgeflort; daarby valt het waar'neemen<br />

van waterhoozen, den Zeelieden het meest te beurt<br />

en deze zyn juist het minst gefchikt tot waarneemingen<br />

van dien aart. Ook de Zeelieden zich in de nabyheid<br />

van dit verfchrikkelyk verfchynzel bevindende,<br />

heeft verbaazing, boven eene gepaste zorg voor zich<br />

zeiven, meestal de overhand, om iets meer te verwagtcn,<br />

dan gebrekkige waarneemingen. 'Er zyn egter verfcheide<br />

waarneemingen van waterhoozen, naauwkeurig<br />

genoeg, om ons in ftaat te (tellen, o:n met ontwikkeling


OVER DE LUCHTVERHEVELINGEN. 409<br />

keling van de duifterfchynende uitkomlTen , den waaren<br />

aart der Iloozen te verklaaren.<br />

De Hoogleeraar MUSSCHENRROÊE , in zyne beginzelen<br />

der Natuurkunde, gaf ons deeze verkorte fchetze<br />

van een Hoos. Hy zegt dan , „ dat de Hoozen van<br />

„ binnen hol, en zonder water zyn, om dat de bin-<br />

„ nenfte deelen , door de middenpunt vliedende kragt,<br />

„ wegens de fnelle omdraaijing wegwyken. Dat de<br />

„ holle binnenfte oppervlakte niet kwaalyk gelykt,<br />

,, naar eene fchroef van ARCIIIMEDES. Dat veele<br />

,, waterdeelen van buiten afvliegen. Dat dezelve<br />

„ fchuyns uit de wolk hangt. Indien zy boven de<br />

,, Zee hangt, en byna tot aan deszelfs oppervlakte<br />

„ genaderd is , dat 'er als dan uit de Zee opryst<br />

,, een andere Pylaar, welke de nederdalende tracht<br />

te ontmoeten. Dat de Hoos ligte lichaamen aantrekt<br />

, opneemt, en tot boven in de wolken met<br />

„ zich voert. Dat zy vervolgens eene ongeloofelyke<br />

menigte water uitgeeft; alles te onderfte boven<br />

„ werpt; verdraait; en de fterkfte ligchaamen aanftuk-<br />

„ ken breekt ; dikke boomen uit den grond rukt,<br />

„ en fcheepen omkantelt." Voorts maakt zyn Hooggeleerde<br />

melding, van eene Hoos gezien te hebben,<br />

by welke gelegcndheid de verwoesting zo algemeen<br />

was, „ dat ze, behalven de omverwerping van vee-<br />

„ le geevels , daaken , fchoorfteenen enz. ook veele<br />

„ zwaare lindenboomen , over de 100 jaaren oud,<br />

,, om verre wierp, en de uitwerking der veroorzaak-<br />

„ te wind allerverbaazendst was te befchouwen."<br />

De Heer PYME , in Engeland, heeft in de Wysgeerige<br />

Verhandelingen van Londons Koninklyke Sociëteit<br />

, twee of drie hoozen, in Jorkfhire ontftaan,<br />

medegedeeld, komende de omftandigheden hierop uit:<br />

„ De


JLIO V E R H A N D E L I N G<br />

„ De wolken wierden in de bovenlucht fterk be-<br />

„ woogen, en dreeven faamen , waarop zy zwart,<br />

en in het rond gevoerd wierden. Hierop ontftond<br />

,, een dwarlend en kraakend geraas , als van moo-<br />

„ lens: kort daar op zag men, uit het midden der<br />

„ faamvergaderde wolken, een hoos, of lange buis,<br />

„ waarin hy eene fpiraale of flangvormige beweeging,<br />

„ gelyk aan een fcbroef, waarnam, waardoor het wa-<br />

ter om hoog getrokken wierd."<br />

Een tweede waarneming kwam daarna den Heer<br />

PYME onder het oog , nagenoeg, in de omftandigheeden<br />

overeenkomftig met de eerfte, dog alzo deeze<br />

op het Land neerviel, achte ik nodig te melden, dat<br />

hy zag „ dat het water in het nederdalend verleng-<br />

„ fel , fchoon de oppervlakte noch van aarde noch<br />

„ van water aangeraakt wierden, fchroefvvyzeopwaards<br />

,, wende, en alles wat deeze fcbroef aanraakte, naar<br />

„ boven deed draaijcu. In haaren voortgang, bewoog<br />

„ zy langzaam over een boschje van boomen , die<br />

„ onder haar in eene cirkelvormige beweeging, als<br />

rysjes boogen."<br />

In een ander voorbeeld, in deeze verhandelingen,<br />

door den lieer RICHARDSON waargenomen , wordt ons<br />

berigt, ,, dat eene Hoos -naby Coln in Lancafhire<br />

,, brekende, het land onmiddelyk overftroomde."<br />

Nog in andere voorbeelden vinde ik, „ dat eene<br />

„ wolk, uit welk de Hoos voortkwam , van boven<br />

„ bleek witachtig, cn van onderen zwart was."<br />

Een zeer naauwkeurigc waarneming van eene Hoos,<br />

vinden wy ons medegedeeld, in de Maatfchappye der<br />

Wetenfchappen van Haarlem: waargenomen door den<br />

Wel Ed. Heer en Mr. j. F. DRYFHOÜT, en te vinden<br />

in het lilde deel van derzelver fcjirifcèn. Deeze<br />

waar-


OVER DE LUCHTVERHEVELINGEN. AU<br />

waarneming is te opmerkelyk , dat ik hier niet de<br />

juiste omftandigheden van dezelve,doch verkort,zoude<br />

aantekenen. Hy zegt dan, dat Hy by ruuw weder,<br />

„ een zwarte wolk waarnam, welke in het west zuid-<br />

„ westen hangende , uit veele kleine wolkjes, even<br />

„ als ballen , was te famen gefteld, welke zich tot<br />

„ eene langwerpige wolk formeerden, en welk wolk-<br />

geftel, om, en in zich zeiven, woelde, draaide en<br />

,, omwentelde.<br />

„ Geduurende deeze verbaazende beweegingen ,<br />

„ zakten 'er eene menigte Fnazels , als dikpuntige<br />

„ draaden, met eene geduurige flodderende beweeging,<br />

,, uit dit wolkgeftel nederwaards af , in den damp-<br />

„ kring; terwyl diergelyke Fnazels, onder de wolk,<br />

„ in den dampkring gebooren , door dezelve weder-<br />

„ om aangetrokken wierden: alles zeer overeenkom-<br />

„ ftig, zegt hy, met de geduurige aanftootende en<br />

„ aantrekkende werking van de Electricitcit op lig-<br />

„ te ligchaamen.<br />

,, De wolk bleef zonder verandering in die gettal-<br />

„ te hangen, 7 a 8 minuuten, naar dat hy dezelve<br />

„ ontdekt had, als wanneer de ronde ballen tot dén<br />

„ trokken, en de wolk noordelyk af zeewaards aan-<br />

„ dreef, terwyl aan de zuidoost zyde van dit wolk-<br />

,, geftel , eene donker aschgraauwe ftaart, of ftraal<br />

„ ncderzakte , zynde van dezelfde kleur , als de<br />

„ zwaare flagregen-vlaagen, en welke ftraal van eene<br />

,, fpitze punt voorzien was, die, in vier feconden tyds ,<br />

„ tot op den grond toe nederdaalde, alwaar de ftraal<br />

,, omtrent tienmaal dunder was, dan van boven, en<br />

„ van een bogt voorzien zynde , veel gelykheid had<br />

„ met een walvisch-baard.<br />

„ IN iettegenitaande den verren afitand, nam hy dui-<br />

„ delyk


41& V E R H A R D E LING<br />

„ delyk waar het geweld en rumoer, dat by de aan-<br />

„ raaking der punt van de Hoos, op de oppervlak-<br />

„ te der aarde en der zee voorviel, en hy vergeleek<br />

„ dit by het fpringen van een bom, of het barften<br />

van een myn.<br />

„ Het voortlopen deezer Hoos, over land of duin,<br />

„ duurde 10 of 12. minuten, naar zyne beste waar-<br />

„ neeming ; en over de Noordzee drie a vier minu-<br />

„ ten , als wanneer zyn ftaart inkromp, en by wyze<br />

„ van een flodderend lint, zuidwaards op, verwaaij,<br />

de, en voorts verdween.<br />

„ De berigten van verwoesting, welke deeze Hoos,<br />

„ in zynen voortgang had aangeregt, waaren jam-<br />

„ merlyk; hebbende onder anderen een van Heen ge-<br />

„ bouwde waagenfchuur, en verfcheiden zwaare ypen-<br />

,, boomen omvergeworpen; ook een wagen geladen<br />

„ met hooi geheel omgekeerd, zo dat de wagen boven<br />

„ op het hooi, en het hooi onder dcnzelven gevon-<br />

„ den wierd ; terwyl in den omtrek, alwaar deeze<br />

„ hoos pasfeerde , veel water uitgeftort wierd, en<br />

„ een geluid veroorzaakte als het gepiep van veele<br />

„ vogelen."<br />

Den 17 May 1773. zaagen Capheln COOK en zyne<br />

medgezellen,naby nieuw Zeeland,verfcheiden Hoozen,<br />

„ uit een van welke, toen zy zich op de Zee be-<br />

55 gaf, en met de kolom uit de Zee opkomende ver-<br />

„ eenigde, een blikfemftraal, dog zonder donder of<br />

„ geluid te veroorzaken, voortkwam."<br />

In het Graaffchap Lincoln heeft men ,, eene Hoos<br />

„ gezien, die eene vuurige kolom, of ftaart naar zicii<br />

„ fleepte." En den 4 Juny 1749 zag 'er Pater nos-<br />

COVISCH te Romen ééne, ,, die veel nadeel deed cn<br />

„ geduurig blikfem ftraalen uitwierp."<br />

Nog


OVER DE L U C H T VERHEVELlNGEN. 413<br />

Nog vinde ik in COOKS Reizen aangetekend , „ dat<br />

„ eene Hoos ogenblikkelyk verdween, na dat ze een<br />

•s, blikfemftraal had uitgefchooten."<br />

In den Perfifchen Zeeboezem, niet verre van het<br />

Eiland Quefemo, zag THEVENOT, op den afftand van<br />

een kanon-fchoot van zyn fchip, ,, het zeewater,<br />

„ als kooken , en tot een voet hoog opligten ; het<br />

water fcheen wit, doch in een zwarter rook op te<br />

„ willen, even als of men onder een ftaand bos-ftroo<br />

„ vuur gelegd had; hier by hoorde men een dof<br />

geluid, als van een fterk vlietenden ftroom, ver-<br />

„ zeld van nog een ander geluid, meer helder, gelyk<br />

s, dat van een fluitende Hang'. • • Weinig tyds<br />

„ daarna zag liy een donker kanaal , even als een<br />

rook, die, met groote fnelheid, tot de wolkeu op-<br />

}J fteeg. Dit kanaal was niet meer dan een vinger<br />

, t dik, en het gemelde geluid bleef aanhouden. Het<br />

„ zonnelicht belette hem vervolgens meer van die<br />

„ Hoos te zien: dit verfchynzel had een half vierde<br />

„ uurs geduurd. Terftond daarna , zag hy in het<br />

„ zuiden en westen, drie anderen, allen ontftaan ,<br />

„ gelyk de eerfte. Een van die wierd vervolgens zo<br />

„ dik als een arm, naderhand nog dikker, en eindelyk<br />

zo dik als de ftam van een boom."<br />

Uit deeze waarneeming fehynt, dat het water in eene<br />

hoos kan opklimmen, zonder eene voorafgaande nederdaaling<br />

eener wolk; en omtrent de mogelykheid van dat<br />

verfchynfel is ook FRANKXIN Van het zelfde gevoelen.<br />

•De Heer LE GENTIL heeft in zyne Reize rondom<br />

de waereld zes Syphoos te gelyk, even als die van<br />

THEVENOT , waargenomen.<br />

De Heer SPARRMAN zag verfcheiden Hoozen, op<br />

de overftroomde Rystvelden aan de Rivier Kanton<br />

• MAT UUR K. IV. D. Dd in


4*4<br />

V E R H A N D E L I N G<br />

in China, en D. SHAW, in de Middelandfche Zee, tus-<br />

fchen de voorgebergtens Carmel Gracgo en Laodi-<br />

cea , alle welke in de omftandigheden genoegzaam<br />

met de reeds befchreevene overeen koomen.<br />

Meer voorbeelden van Hoozen, zo dezelve in de<br />

uitkomst eenig verfchil opleverden, zouden wy kun­<br />

nen bybrengen, dan my dunkt zy zouden overtollig<br />

zyn; want behalven dat deezen genoegzaam zyn, om,<br />

in het vervolg deezer verhandeling, onze aandagt op<br />

de voornaamfte byzonderhedcn, waarvan Hoozen vcr-<br />

zeld gaan, te kunnen vestigen, zoude ik door de een­<br />

tonigheid der vernaaien, uwen kiefchen aandagt kwet-<br />

zen. Jk zal 'er alleen nog by voegen, ,, dat in den<br />

„ jaare 1771. eenige Zeelieden vyf hoozen te gelyk<br />

op de Zuiderzee zagen; terwyl andere Zeelieden,<br />

„ elf andere, gelyktydig, op de Noordzee waarnaa-<br />

„ men."<br />

Deeze bjrgebragte voorbeelden nu zullen ons over­<br />

vloedige ftofl'e aan de hand geeven , om derzelver<br />

wording , beftaan en verdwyning te befchouwen, en<br />

zo veel mogelyk te verklaaren. Wil men meer be-<br />

fchryvingen van Hoozen leezen, men vind ze in ver­<br />

fcheiden Reisbefch.yvingen, in de Indifche Zeeën<br />

naar China, gemeenzaam aangetekend; voorts leeze men<br />

de zeer omftandige berigten van Hoozen, in dc Nieu­<br />

we Geneeskundige Jaarboeken, in het Ifte deel, door<br />

den Heer MARTINET, en een foortgelyk in No. 9 van<br />

de Nieuwe Algemeene Vaderlandfche Letteroefeningen,<br />

door den kundigen Heer HOUTTUIN waargenomen,<br />

cn op den 31 July 1787. omltreeks deeze Stad voor­<br />

gevallen.<br />

Alle deeze Schryvers, vooral de Heer DRYFHOUT,<br />

hebben ons hunne aanmerkingen medegedeeld, over<br />

het


O V E R D E L U C H T V E R H E V E L I N G E N . Al5<br />

het ontftaan, de werking enz. der Hoozen; dan ik<br />

heb my zorgvuldig gewagt, die over te neemen. Ik<br />

vernam al ras de grootfte dubbelzinnigheid en tegenftrydigheid<br />

, in de vergelyking zo wel van hunne<br />

onderlinge, als byzondere redeneeringen. Derhalven,<br />

zonder de waardy hunner aanmerkingen , op eenigerlei<br />

wyze te verminderen; zonder de achting van<br />

zulke verdienftefyke mannen te krenken, zy het my<br />

• geoorloofd , geene van hunne bedenkingen , hoegenaamd<br />

, over te neemen , opdat alzo de vryheid<br />

myner denkbeelden minst bepaald worde, 't Zy egter<br />

verre van my, dat ik alle uitleggingen en verklaa-<br />

• ringen van de beroemdlte Natuurkundigen verwerpen<br />

zoude ; maar in 't algemeen heeft men oorzaaken en<br />

uitkomften berekend , zonder genoegzaame Electriciteit-kunde,<br />

en zonder de kennis van de waare eigenfchappen<br />

der electrieke wolken. Nog maar zedert eenige<br />

jaaren, heeft men de Electriciteit des dampkrings ,<br />

als ten opzigte van de Lugtsgefteldheid werkzaam,<br />

erkend. My aangaande, ik ben thans volkomen overtuigd,<br />

dat de Electrieke ftoffe daarin eene voornaame<br />

rol fpeelt. De tyd en ondervinding hebben my in dit<br />

gevoelen verfterkt, en in de voorgaande hoofdftukken<br />

aangefpoord, om dit zo veel mogelyk te bewyzen.<br />

Veele beroemde Mannen waaren reeds lang van het<br />

zelfde gevoelen. De groote FRANKLIN was de eerfte,<br />

die de Electriciteit des Dampkrings ontdekte. De<br />

voortreffelyke Vader BECCARIA, was een der eerften,<br />

die de geboorte van eene Hoos , van de kragt der<br />

Electrieke ftoffe afleide. Doch ik meen, dat zy, die<br />

de wording eener Hoos, enkel aan de Electrieke ftoffe<br />

toekennen, deeze ftelling bezwaarlyk met voldoende<br />

bewyzen zouden kunnen ftaande houden. 'Er is<br />

D d a ook


^lÓ V E R H A N D E L I N G<br />

ook geen noodzakelykheid toe; egter geloof ik aan dc<br />

volftrekte noodwendigheid der Electriciteit, by eene<br />

Hoos. Wie weet intusfchen, hoe verre wy nog van<br />

den waaren weg af zyn ! Wy mogen echter ons verzekert<br />

houden, dat, gelyk wy, op de grondilagen der<br />

gedagten van vroegere waarneemers , veelen onzer<br />

'Natuurbefchouwingen plegen te bouwen ; wy ook<br />

den grondflag kunnen leggen voor hen, die, door verdere<br />

nafpooringen en ondervindingen, de juiste oorzaaken<br />

geheel zullen uitvorfchen.<br />

't Kan egter niet ontkend worden, dat de dwalingen<br />

in de befchouwing der natuur, door beroemde<br />

•Mannen ingevoerd , eene groote hinderpaal aan den<br />

voortgang van nadere ontdekkingen zyn geweest; en<br />

darde kennis wegens het ontftaan van Hoozen, meest<br />

ontleend zynde van befpiegelende befchouwing, ligtelyk<br />

met dwaline.cn vermengd wierd. üe Heer DU BUFFON<br />

onderfcheidt twee foorten van Hoozen; de ééne noemt<br />

hy Trombe , en daalt alleen van boven uit de wolken<br />

•naar beneden ; en de andere, Typhon genaamd , word,<br />

;',egt hy, door de winden gebooren, maar ook wel,<br />

naar i zyne meening , in de Zee, door onderaardsch<br />

ruur. Dit laatfte gevoelen zal niemand genoodzaakt<br />

zyn aantcnecmen , die de gemeenzaamheid van het<br />

electrieke vuur, by eene Hoos kan bewyzen, en tevens<br />

overtuigd is dat dc nitvlieting van blikfemftraaïe.n<br />

, in de eerfte nadering van eene nederdalende<br />

Hoos , zeer gemeen moet zyn.<br />

Naarmaate van de zeldzaamheid des vcrfchynfels<br />

fielt men zich nog zeldzaamer dingen vóór , en wederom<br />

nog zeldzaamer denkbeelden worden 'er gevormd<br />

, om ze te verklaaren , en naar die maate wykt<br />

men van de eenvoudigheid het meest af. De beroem-<br />

3iw>o . . . de


OVER ï) E LUC HTVERHEVEtiNCEN. AI?<br />

de FRANKLIN , die Verfcheide Hoozen bcfchryft (&),<br />

geeft eene korte en mogelyk een der beste verklaa­<br />

ringen van de Hoos; doch dezelve is onvolkomen ,<br />

omdat hy aan den dampkring het vermogen van druk­<br />

king toefchryft, om het water tot in de wolken op<br />

te voeren , zonder eenige bepaling of tusfchenkomst.<br />

Doctor PERKINS te Boston fpreekt hem hierin tegen,<br />

maar valt in een ander uiterfte ; en twyfelt daarom,<br />

of wel ooit eene Hoos, zo als men meent, beftaan<br />

hebbe; ook vermoed hy , dat de middenpunt-vlie­<br />

dende kragt, iet water van de Buis buiten den kring<br />

van werking zoude werpen , omdat hetzelve , naar<br />

zyn denkbeeld, te zwaar is.<br />

Uit deze weinige voorbeelden van verfchillende ge­<br />

voelens zien wy , hoe nutteloos wy den tyd zouden<br />

-verfpillen, indien wy uw aandacht, tot vergeLyking of<br />

wederlegging van dezelve , wilden bepalen. Ik waag<br />

het dan liever, myne gedagten, vrymoedig, over het<br />

beftaan der Hoozen voortedraagen.<br />

De verwekking of geboorte van eene Hoos, fchry-<br />

ve ik aan vyf oorzaaken toe, welke gelyktydig in den<br />

dampkring aanweezig en werkzaam zyn ; en van<br />

welke de eene zonder de andere niet in de moge-<br />

lykheid is eene Hoos voortebrengen. Het zyn oor­<br />

zaaken , welke allen te gelyk tot het beftaan der Hoos<br />

mede werken, doch welke men als zo veele natuurlyke<br />

aanleidingen zoude kunnen befchouwen, door de Oor­<br />

zaak aller dingen gewrocht en vastgefteld; waardoor<br />

ze, van dien kant bezien, thans volltrekt lydelyk<br />

wor-<br />

(b) FRANKLTN, Experiments and Obfervatiens on Eieftricity<br />

5 fft. Edition. Lendon (4/0) 1774-<br />

Dd 3


A I5 V E R H A N D E L I N G<br />

worden, en flegts liet einde volbrengen, waartoe ze<br />

beftemd zyn en in den Dampkring dienen moeten.<br />

Indedaad de Natuur is zo gefchaapen, dat ze, naar<br />

die beftemming, als uit zichzelven, door de veranderingen<br />

en uitkomften, die de wederkeerige werking onderling<br />

te weeg brengt, gezegd zoude kunnen worden<br />

, dat ze als 't waare tot eene geftadige herfchepping<br />

verpligt is; terwyl tot dit noodzakelyk einde,<br />

de verfcheidenheid der dingen zeer gunflig mede<br />

werkt.<br />

Zyn de dampen, de koude en de Electriciteit nodig<br />

om hagel en fneeuw voort te brengen ? Zyn de<br />

daar door geformeerde wolken tevens met een overvloed<br />

van Electriciteit nodig, om blikfem en plasregen<br />

te veroorzaaken? Zyn betrekkelykheden van verwandfchappelyke<br />

en afkeerige Electriciteit in den dampkring<br />

nodig, om de gewoone reegen te verwekken,<br />

en is de zwaartekragt der ftof by alle deezen volftrekt<br />

onontbeerlyk? Is by eene hoeveelheid Electriciteit<br />

, in de boventte gewesten, een zeer verdunde<br />

Lucht nodig , te gelyktydig met dc vereeniging van<br />

de uiterfte deelen des dampkrings der Zonne (c),<br />

(e) Zo lang het onbeflist is, of het Noorderlicht zyn tor.<br />

fprong heeft van de ELECTRIEKB STOFFE , of, volgens het ge­<br />

voelen van MEEIAN, van het ZODIAKAAL LICHT,door eene ver­<br />

menging van het zelve, met de hoogstverdunde Luchtdeelt­<br />

jes , aan de uiterfle grenspalen van onzen Dampkring; get-<br />

ve ik in bedenking, of de oorzaak van het noorderlicht niet<br />

wel zoude kunnen ontftaan. door eene vereeniging van dat<br />

gemelde Zodiakaal Licht met de Electrieke Stoffe, waar<br />

om<br />

door


©VER. DE LX7CHTVERHE VELINGEN. 419<br />

om een fchitterend Noorderlicht te vormen , even<br />

zo word 'er ook tot eene Hoos vereischt:<br />

I. Zeekere winden, die regtsflreeks tegen, of fnydtnd<br />

even langs elkander waaijen.<br />

II. De drukking van den Dampkring. '<br />

III. Verdunde , en tot wolken vereenigde vogt en,<br />

bekwaam om , door den wind in beweeging gebragt ,<br />

te kunnen nederzakken.<br />

IV. Een overmaate van Electriciteit; overmaatig<br />

in opzicht tot de vogten, welke zy als conductor behoeft<br />

en waaraan de wolk op dien tyd gebrek heeft;<br />

en eindelyk:<br />

V. De zwaartekragt in de nederd talende Dampen,<br />

die de SIPHO, of de draijende buys uitmaaken.<br />

Van deeze vyf oorzaaken, houde ik de eerfte en<br />

tweede, te weeten de tegenftrydige winden en ds<br />

drukking des dampkrings , voor volftrekte beweegoorzaaken.<br />

De derde, te weeten het nederdalend water,<br />

voor het hulpmiddel, waarmeede vervolgens de opryzing<br />

bevorderd word. Voorts de vierde oorzaak, te<br />

weesen de hoeveelheid van Electriciteit, houde ik<br />

voor een volftrekt noodzakelyke eigenfehap in de<br />

wolk, om het opgerezen water aldaar, by derzelver<br />

aankomst , terftond uit te breiden. En eindelyk de<br />

vyfde oorzaak, de zwaartekragt, als een middel om<br />

de verwydering der deelen in de fchroefvvyze buis<br />

te beletten.<br />

Zonder vogten of andere Conductors is 'er geen<br />

Elcc-<br />

door de laatfte in beweging word gebragt; omdat toch de<br />

overeenkomst van de gedaante tusfehen het Noorderlicht<br />

en de Electriciteit, in V luchtledige zo treffend is.<br />

Dd 4


420 V E R H A N D E L I N G<br />

Electriciteit, en zonder Electriciteit zyn 'er geen vog,<br />

ten. Zonder die beiden is 'er geen wolk, en zonder<br />

wolken of aanleiding om die te formeeren, is 'er geen<br />

Hoos. Zonder eene dwarlwind, die eene opgaande<br />

fchroef van water vormt , is bet onmogelyk , om<br />

in den dampkring tevens een luchtledige kolom, van<br />

de wolken af tot de oppervlakte der Zee toe, te<br />

veroorzaken; en zonder deeze luchtledige opgaande<br />

ruimte was bet onmogelyk, dat immer het water<br />

kon opryzen, terwyl boven alles, zonder de gewoone<br />

drukking, en vooral zonder de zydelingfche drukking<br />

van den Dampkring , vervolgens niets van dit<br />

verfchynfel zoude gekend worden. Deeze moet opwaards<br />

, even als in een Hevel nederwaards, het vogt<br />

overbrengen , en langs de luchtledige buis, van Hip<br />

tot fiip , tot aan de plaats daar de wolken in eene<br />

genoegzaame ydele lucht verkceren, voortdrukken.<br />

Behalven deeze onbetwistbaare waarheeden, die elk<br />

op zich zeiven de volmaaktlle zekerheid hebben , en<br />

zonder welke de natuur, die nimmer van zyne vastgeftelde<br />

wetten afwykt , geene nieuwe wonderen<br />

doet , kunnen wy nog aanmerken, dat de winden<br />

den eveuwigtigen Haat der wolken verbreeken, de vogten<br />

meer dan verdraagzaam famen persfen , de wolk<br />

zwaarder maaken en doen daalen, in de meerder verdikte<br />

lucht; de Electriciteit yan twee kanten te gelyk<br />

aanbrengen , ophoopen, en in de wolk te overvloedig<br />

maaken.<br />

Vcrbeehien wy ons nu eens een wolk , welke beweegbaar<br />

in de Lucht is, door twee winden te famen<br />

geperst ; eene Wolk , welke reeds van eene<br />

overtollige Electriciteit vervuld is , en waarvan wy<br />

ons met opzjgc tot derzelver uitgebreidheid, een veel<br />

te


OVER CE I.UCIITVERIIEVELINGEN. 4"<br />

te kleine verbeelding maaken. Verbeelden wy<br />

ons , by deeze te famenpersfing van vogtdéelen ,<br />

eene inëendringing en verdikking van electrieke (toffe,<br />

welke door die beide aanftroomende winden daarenboven<br />

in die wolk van elders vermeerderd word ;<br />

(want 'er is geen wind, vooral in pnweerige dampkringen<br />

, welke geen Electriciteit met zich voert.)<br />

door welke aanwinst in de wolk, eene groote overmaate<br />

van Electriciteit plaats grypt , en dus eene<br />

neiging in dezelve verwekt word, om nieuwe conductors<br />

te ontfangen, die zy voorzeker zal tragtcn<br />

tc bekoomen , langs de Trompet die nederdaalt ;<br />

en door welke oorzaak die ook gevormd zy, de<br />

Electriciteit haar aandeel in de nederdaaling der<br />

vogten , door aautrekkingskragt betoonen, en daarna<br />

niet minder in de opnecming van de wateren dei-<br />

Zee naar boven zal doen blykcn.<br />

Verbeelden wy ons, dat door de twee tegenftrydige ,<br />

of elkander zydclings rakende , en dus noodwendig<br />

om elkander lopende winden, een hollen cylinder, die<br />

luchtledig is, gevormd worde, en wel van de wolk<br />

af , tot op de oppervlakte van het aardryk of der<br />

zee', dan zullen wy ras vinden, dat eene doorzakking<br />

van de zelfftandigheid der wolk het onmiddelyk<br />

gevolg moet zyn , ter plaatzc daar de digtheid des<br />

dampkrings veryld is. De wind moet zich het meest<br />

verheffen , ter plaatze daar de te rugkaatzing fterker<br />

is, en doet deeze doorzakking der wolk , door de<br />

dnaijing tot een fpiraale Buis gevormd, zeer fnel nederdaalen<br />

door de Luchtledige ruimte, en, zodra zy<br />

naby de Zee komt, het zeewater, dat tot 32 voeten,<br />

door de drukking van den dampkring kan opryzen,<br />

aantrekken tot aan die Luchtledige Cylinder; als<br />

Dd 5 wan-


422 V E R H A N D E L I N G<br />

wanneer de daalende en ryzeude kolom zich vereenigen<br />

:, eene aaneengei'chakelde draaikolk uitmaakt, die<br />

nederdaalende, niets dan (toom, of door de Electriciteit<br />

uitgebreid water zynde, wykt voor het klimmend<br />

zwaardere water, cn trekt, gelyk als in de fcbroef<br />

van Architt des, naar de Luchtledige en van Electriciteit<br />

overladen* ruimte, welke als 't waare reikhalst<br />

naar conductors. De draijende waterdeelen worden,<br />

door de zydelingfche drukking der lucht, in ee e<br />

buis niet alleen tegengehouden voor verwydering ,<br />

maar zelfs opgeheven.<br />

Verbeelden wy ons eindelyk, dat, door deeze omwenteling<br />

van waterdeelen, in de fchuinsleggen le<br />

fchroef, noodwendig eene middenpunt fchuuwende kragt<br />

moet ontftaan, die wederkeerig door de gemelde perfing<br />

der Lucht, en door de zwaartekragt der deelen<br />

, onderling bepaald word.<br />

Wanneer wy ons, met genoegzaame natuurkennis<br />

voorzien , het een en ander voor den geest kunnen<br />

brengen, cn hetzelve grondig inzien en overweegen,<br />

zullen wy bevinden , dat het dc genoemde vyf oorzaaken<br />

zyn , die eene waterhoos verwekken , langs<br />

welke het beftaan van eene Hoos volkoomen en na»<br />

tuurlyk kan begreepen worden; en dat de Natuur<br />

geen wonderwerk of geheime dryfveeren behoeft aan<br />

te wenden, om een Hoos te veroorzaaken; neen,<br />

maar dat het bekende oorzaken zyn , waarvan de<br />

waare toepasfing ons de wezenlyke aart der Hoos<br />

zelf leert kennen, 't Is


OVER DE L U C II T'V ER HEVELINGEN» 223<br />

kelyke rol fpeelen moet in de verwydering der waterdeelen<br />

van eene wolk, en dus tot de wording van<br />

eene wolk volftrekt noodzakclyk is , worden 'er<br />

tot dat einde opgeklaarde denkbeelden van de werking<br />

der Electrieke Stolfe vcreischt. Een blinde toeftemming<br />

te geeven op de verzekering van anderen,<br />

is zeer onveilig.<br />

Daar is egter niets zekerder, dan de tegenwoordigheid<br />

der Electrieke ftof; deeze is het, die aldaar<br />

terftond het water dat door de Hoos opgevoerd word,<br />

moet uitbreiden. Vanwaar nu word dit veroorzaakt ?<br />

Vanwaar zo veel Electriciteit, om de wateren uittebreiden?<br />

Waarin is de eigenlyke kragt en werking<br />

der Electriciteit , tot dat einde gelegen ? Hoe komt<br />

dezelve na eene donderbui, wanneer ze tot het aardryk<br />

fehynt wedergekeerd te zyn, weder in de Lucht<br />

cn Wolken? Toont de Electriciteit een drift te hebben<br />

naar boven ? Van waar krygt ze die neiging ?<br />

en hoe komt dezelve wederom op hetaardryk? Deeze<br />

en foortgelyke vraagen, welke hier ter plaatze zouden<br />

moeten opgelost worden , zyn reeds in myn<br />

eerfte Verhandeling over de Luchtverhevelingen , in<br />

eenige aanmerkingen verklaard, en te vinden in dit<br />

Magazyn/, het lilde Deel N°. V., en vervolgens in<br />

een volgend Hoofdftuk, in N°. I. van het IVde Deel<br />

geplaatst.<br />

Dan, bebalven deeze noodwendige ophelderingen ,<br />

vordert het verfchynfel eener Hoos de verklaring<br />

van nog zeer veele om Handigheden , die daarby gepaard<br />

gaan, en daarom heeft het my niet ongepast toe gefcheenen,<br />

om alle verfchynfelen, welke onze aandagt<br />

by eene Hoos kunnen verdienen, (en inderdaad 'er<br />

zyn


4 2<br />

4 V E R H A N D E L I N G<br />

zyn zeer veele) te verklaaren, ei naar aanleiding<br />

van gepaste vraagen, op tc losfen.<br />

't is di halven, na zo veele bygebragte voorbeelden<br />

, en ingewikkelde redeneringen over de waterhoozen<br />

, dat ik uit een aantal van werkingen , uitkomften<br />

en byzonderheden, van de voorbeelden zelve<br />

ontleend , u een duidelyk denkbeeld zag tragten te<br />

geeven van de wording en voortduuring van eene<br />

Hoos. Tot dit einde kwam my niets gepaster voor,<br />

dan my verfcheiden vragen voor te ^ Geilen en op<br />

te losfen.<br />

V E R K L A A R I N G<br />

VAN VERSCHYNSELS EN B rzONDERHEEDEN, WELKE<br />

BY EÉN WATERHOOS PLAATS HEBBEN.<br />

VRAAOE : Wat is eene Hoos ?<br />

ANTWOORD: Een bolle pyp of Luchtledige colom,<br />

fchroefwyze opwaards draijende, van de aarde tot<br />

de wolken, veroorzaakt door twee winden, die regtftreeks<br />

tegen elkander inwaaijen, of zydelings elkander<br />

aanraken en fnyden.<br />

Vr. Waar ter plaat ze in den Dampkring ontftaat<br />

deeze draaijing het eerst?<br />

A. Daar deeze winden oorfpronkelyk zyn, en dit<br />

gebeurt meesttyds in de wolken.<br />

• Vr. Zyn 'er voorheelden , dat deeze winden , V<br />

eerst op de aarde ontftaant<br />

A. Dit meen ik , is 't geval , in dc by ons be­<br />

kende Houwmouwen, welke zonder wolken aanweezig<br />

zyn , en het ftof van de aarde naar de wolken op­<br />

voeren,


OVER DE LUC IITVERIIEVE LI'N GEN. 425<br />

voeren, gelyk in Jen dwarlwind, waarvan ik een<br />

voorbeeld in myne vorige Verhandeling heb aangehaald,<br />

van den lieer WELKE , in het Algemeen Magazyn<br />

, lilde Deel N°. L pag. 805. En dat het<br />

buiten twist is, dat 'er zodanige, van den grond onmiddelyk<br />

opryzende Hoozen zyn , is in de Hoozen<br />

van den Heer THEVENOT en DU BUFFON gebleeken;<br />

doch 't is zeeker, datzy, fchoon opwaards draijende<br />

meer oorfpronkelyk zyn van boven, door een opwaards<br />

draaijeude kolom , nederdaalende.<br />

Vr. Wat is het gevolg van deeze nederdalende<br />

kolom ?<br />

A. Dat ligte Ligchaamen daardoor opgewon'en<br />

worden.<br />

Vr. Wat onderfcheid heeft 'er plaats hy deeze draling,<br />

zo de Hoos op de Zee , of op het Land ft and<br />

A. Dat op het land, ftof, zand enz. opgenomen,<br />

en dat, op Zee, het water opgefchept en overgevoerd<br />

wordt, door deeze gevormde kolom of pyp, tot de<br />

wolken.<br />

Vr. Waarvan hangt deeze opneeming af?<br />

A. Van de fchroefwyze beweeging, welke in de<br />

kolom, door den gemeklen wind veroorzaakt is , en<br />

welke kolom , fchoon nederdalende, de ligchaamen opwindt,<br />

zo als dit de Heer PYME ondervonden heeft.<br />

Vr. Is deeze alleen de genoegzaame oorzaak?<br />

A. Neen: de persfmg der regtftandige en zydelingfche<br />

drukking van den dampkring is eene vuilbekte<br />

noodzakelyke omitandigheid by eene Hoos.<br />

Vr. Hoe hoog drukt dan de regtftandige Lucht?<br />

A. Op zyn hoogst 30 a 32 voeten.<br />

Vr. hoe hoog de zydeungfche Lucht?<br />

A. Digt


426 V E R H A N D E L I N G<br />

A. Digt by het aardryk ook 30 a 32 voeten ,<br />

en dan vervolgens opklimmende trapswyze minder<br />

in reden tot de meerdere dunheid der Lucht , die,<br />

indien de dampkring overal even veel vermogen van<br />

gewigt behield , op alle deelbaare af Handen van de<br />

aarde tot de wolken , met even dezelfde kragt, op<br />

de fpiraale kolom , door de zydelingfche drukking,<br />

zoude persfen.<br />

Vr. Maar drukt de zydelingfche drukking het<br />

water wel opwaards ?.<br />

A, Ja; het water word op alle de ondcrfcheidcne<br />

boogtens volftrekt opwaards gedrongen; en niet ncdcrwaards<br />

, om dat de fchroefwyze beweeging het<br />

Luchtydele , en de persling de bewogene waterdeelen<br />

volgt.<br />

Vr. Kan dit nader worden opgehelderd?<br />

A. Door de zydelingfche drukking worden, met<br />

groot geweld, de ligchaamen in het luchtledige ruim,<br />

boven de 30 voeten opgeveerd ; en deeze persfing<br />

gefchied op zo veele plaatfen van de kolom , als<br />

'er raakpunten in dezelve zyn, vatbaar voor die aandoening<br />

; en welke raakpunten rondom en overal ,<br />

zo in de lengte als in de breedte, te faamen de kolom<br />

uitmaaken.<br />

Vr. Zyn 'er proeven, welke dit bewyzen?<br />

A. De Sivilifche Proef, om zekere redenen alzo<br />

geuaamt , volgens welke de zydelingfche drukking<br />

zeer kragtig betoogd kan worden.<br />

Vr. Maar word door de zydelingfche drukking in<br />

de gemelde Proef, de kwik in de luchtledige pyp,<br />

ter hoogte van het zydelings geiÈaakte gat, ook niet<br />

nederwaards geyvorpen ?<br />

A. Schoon dit waar is , kan dit in een Hoos<br />

geen


O V E R D E L U C H'TVE R H Ê V E ' L I N G E N . 427<br />

geen plaats hebben. De drukking volgt de beweeging<br />

der waterdeelen in de Spiraal der Hoos , die<br />

gelyk is aan de fehroef van Archimedes; en welke<br />

drukking op alle deelbaare hoogtens in den dampkring<br />

zyn vermogen behoud, na evenredigheid van deszelfs<br />

zwaarte , om in de luchtledige Buis de wateren opwaards<br />

te dringen. Derhalven, indien dit geen plaats<br />

had, zoude Dr. PERKINS , tegen Dr. FRANKLIN, de<br />

onbegaanbaarheid van Hoozen beweerende, fchynen<br />

gelyk tc hebben , in de ontkenning der Hoozen.<br />

Vr. Spreekt Dr. FRANKLIN clan alleen van eene<br />

regtftandige drukking des dampkrings, om de opheffing<br />

te weeg te brengen?<br />

A. Ja; doch de regtftandige drukking is ongenoegzaam<br />

zonder de zydelingfche, om dit te veroorzaaken.<br />

Deeze werkt alleen tot eene bepaalde hoogte,<br />

en geene werkt trapswyze , op duizenden van deelbaare<br />

hoogtens, beftendig voort, tot aan de wolken;<br />

daar zich de wateren door de Electriciteit uitbreiden.<br />

Vr. Waardoor ontfangt en bezit een wolk om<br />

' deeze uitbreiding daar te volbrengen, de nodige Electriciteit<br />

?<br />

A. Deeze verkrygt het Luchtgewest der wolken,<br />

door de uitwaasféming van het aardryk, op omweerige<br />

tyden in groote maate , en word van twee zyden<br />

door den wind aangevoerd cn verdikt.<br />

Vr. Zoude wel eene Ploos kunnen beftaan, zonder<br />

deeze overvloedige hoeveelheid van electrieke ftoffe?<br />

A. Neen , volttrekt niet; kmaar het is onmogelyk<br />

dat 'er twee tegenftrydige winden kunnen zyn, zonder<br />

eene hoeveelheid Electriciteit famen te dringen;<br />

en dewyl 'er gecne fpirale beweeging of draaikolk,<br />

in


4*8 V E R H A N D E L I N G<br />

in de lucht kan komen, zonder deeze tegenftrydige<br />

winden, worden beide deeze uitkomften gelyktydig<br />

bc erkt.<br />

Vr. Is de Electriciteit dan niet toevallig by eene<br />

Hoos?<br />

A. Ja ze is in den eigerdyken zin toevallig, maatniet.<br />

. toevalliger , dan de dvvarlwind of hoos zelve;<br />

beiden zyn ze door de tegenftrydige winden veroorzaakt;<br />

en zo het toevallig is, wat een gevolg is van<br />

een eerfte oorzaak, dan'is byna alles in den dampkring<br />

, met opzigt tot dc Luchtsgefteldheid, toevallig.<br />

Vr. H'aarom dryft eene wolk, waaruit eene hoos<br />

tntflaat, by haare wording of vergrooting, weinig in<br />

de lucht voort en fehynt zich ftil te houden?<br />

A. < mi dat de wolk door meer dan eenen wind<br />

word belet voorttegaan.<br />

Vr. Los eens op , waarom de verdeelde ronde wolkjes<br />

zich fterk hewoo'en, omrolden, vereenigden, en<br />

de wolk zwart deeden voorkomen?<br />

A. Om dat door de famenperfing van verfchillcnde<br />

aanwajende winden, eene omwentelende beweeging,<br />

door de famendrukking, vereeniging en verdikking,<br />

of ondoorfchynende 1'wartwordiug, moet veroorzaakt<br />

worden.<br />

Vr. Waarom word een wolk by deeze gelegendheid<br />

langwerpig gevormd?<br />

A. Door regtftreeks tegen elkander inlopende winden<br />

, zet de wolk langwerpig uit.<br />

Vr. Wat is de eerfte beweegoorzaak, dat 'er een<br />

verleng/el uit de wolk naar beneden zakt, waar door<br />

de Hoos doorgaans het eerst gekent word?<br />

A. Door den verwekten draaiwind , worden eenige<br />

deelen van de wolk rond gellingerd, gevat, en daarheen


OVER DE LUCHTVERHEVELÏNGEN. «fi^<br />

lieen geleid, waar zich deeze wind uitttrekt, te wee­<br />

ten naar beneden.<br />

Vr. Waarom hangt dit verlengfel uit de wolk,<br />

en is gelyk aan eenen gekro-mden walvisbaart?<br />

A. De aanleidende oorzaak van deeze fchuinfche<br />

rigting is in de drift van den bovenwind geleegen ,<br />

welke de wolk doet voortgaan , daar deeze voortgaande<br />

beweeging , in het verlengfel trapswyze<br />

overgebragt , dit verlengfel als een ftaart nafleept ;<br />

terwyl de hellende hoek , daardoor veroorzaakt ,<br />

juist tot opvoering van het water noodzakelyk is,<br />

gelyk uit de theorie en ondervinding, met de fchroef<br />

van ARCHIMEDES in de waterweegkunde gebruikelyk,<br />

kan afgeleid worden.<br />

Vr. Waarom krygt een Hoos altoos de gedaante<br />

van een Trompet , waarvan de wydfte opening naar<br />

de wolk is gekeerd?<br />

A. Dit is een zeer natuurlyk verfchynfel: de drukking<br />

der zydelingfche Lucht is geëvenredigd aan de<br />

zwaarte ; de zwaarte in den dampkring vermindert<br />

van trap tot trap ; cn geeft dus aanleiding dat de<br />

middenpunt - fchuwende kragt, van de drukking verlaaten<br />

, zich in een ruimer kring kan beweegen, en<br />

daar de Lucht het digtfte is, zich naauwer moet bepaalen',<br />

gelyk ook altoos by de zee het einde der<br />

trompet puntig toeloopt.<br />

Vr. Waarom breekt het kanaal van eene Hoos<br />

wel eens door ? en waarom vereenigt zich het afgebroken<br />

einde kort daarna weder met de Zee?<br />

A. Hoe fnel de omvoeren de beweeging ook zy,<br />

door den dwarl veroorzaakt, en • door de middenpuntvlietende<br />

kragt onderhouden , kan nogthans de<br />

wind , vooral , wanneer de eene wind de andere<br />

« A T U U R K . IV. D. Ee over-


*W V E R H A N D E L I N G<br />

overwint , deeze kolom zeer ligt vaneen fcheiden ,<br />

en liet kanaal voor een tyd doorbreeken ; maar de<br />

algemeene oorzaak nog aanhoudende , word alles<br />

ras herfteld.<br />

Vr. Vzrklaar, waarom fomtyds meer dan één kolom<br />

uit een wolk word waargenomen?<br />

A. Naarmaate van de uitgeftrekthcid der wolk ,<br />

en famenloop van onderfcheidene draaiingen der winden,<br />

die in de volftrekte verpiigting zyn, om onderfcheidene<br />

rigtingen aan te neemen , moeten noodzakelyk<br />

ook meer dan eene Hoos te gelyk ontftaan.<br />

Vr. Waarom worden de Buizen der Hoozen van<br />

onderfcheiden diktens gezien ?<br />

A. Dit word veroorzaakt : i. door de vcrfchillende<br />

fnyding der wind, en 2. door den verren of<br />

naby zynden afftand des waarnemers.<br />

Vr. Waardoor worden de kanalen allengs grooter<br />

?<br />

A. Door de middenpunt-vlietende kragt.<br />

Vr. Waarom fehynt de Wolk van onderen zwart<br />

en van hoven wit te zyn ?<br />

A. Dit kan in den eerften aanvang, nadat het<br />

water door de Hoos opgenomen word, gebeuren ,<br />

evenwel zoude zulks maar korte ogenblikken kunnen<br />

duuren; de Zon vertoont alle afzonderlyke wolken,<br />

zo ze doorfchynend zyn , geheel wit , of zo ze al<br />

te digt zyn, van boven wit en van onderen zwart<br />

of loodverwig, waarom ik dit aan het Zonnelicht zal<br />

toefchryven.<br />

Vr. Hoe kan het zyn , dat een Hoos niet altoos<br />

onweeder veroorzaakt, maar aftrekt en helder weeder<br />

nalaat ?<br />

A. De


OVER DE LUC II TVER HEVELINGEN. 431 -*<br />

A. De reden hier van is zeer klaar en gemakkelyk<br />

op te losfen: men vind ze hier in: dat de wolk, met<br />

een overmaate van Electriciteit belast, zich door middel<br />

van de Hoos, van eene genoegzaame hoeveelheid<br />

conductors heeft voorzien, waarin zich de Electrieke<br />

ftoffe kan uitbreiden; althans nu, daar geene overmaate<br />

van electriciteit in de noodzaakelykheid is, om deszelfs<br />

blikfemend vermogen daar ter plaatze in 't Werk te<br />

ftellen; waar toe ze elders, waar regen op het aardryd<br />

nodig is, in het voortdryven wel aanleiding verkrygen<br />

zal. De dampkring der wolken en het aardryk<br />

tevens zyn nu als 't waare onderling bevreedigd;<br />

want het iEquilibrium der betrekkelykheden<br />

van plus en minus der electriciteit, is door de vergrooting<br />

der wolk in die ftrcek herfteld, en dus eene<br />

rustige ftilftand, in dien bepaalden omtrek, tusfehen<br />

aarde en wolken verwekt zynde, zal zich aldaar volmaakt<br />

fchoon weedcr kunnen vertoonen ; terwyl het<br />

elders, uit deeze vergaderde wolken, door aanwinst<br />

van nieuwe Electriciteit, wél zal onweeren. En van<br />

daar de verfchyning van een onweêrs bui , die in<br />

zynen voortgang tot ons komt, al de Electriciteit des<br />

dampkrings aldaar meede fleept, en eene menigte<br />

water , van elders voor eenige uuren door de Hoos<br />

opgenomen, nu aan het dorftig aardryk overbrengt ,<br />

en het zelve vrugtbaar maakt voor menfchen en beesten.<br />

Vr. Waarom verwydert de wolk eenige deelen van<br />

zich, hy wyze van Fnazels, en trekt die weder aan?<br />

A. Dit verfchynfel is zeer gemeen by de Electriciteit<br />

, en door de aantrekking en afftooting genoegzaam<br />

by elk bekend.<br />

Vr. Is 't een electriek verfchynzel van aantrekking<br />

, dat de zee, als een ftroobos, met een punt op-<br />

E e 2 ryst ,


VÉR. H A N D E L I N G<br />

ryst , ond:r de nedet dalende kok. m, gelyk fbmtnJgt<br />

natuurkundigen willen ?<br />

A. Neen; dit hangt alken af van de drukking der<br />

Lucht, die het water in de nog cnzigtbaare Luchtledige<br />

buis opdrukt.<br />

Vr. Werkt hier dun geen de minfte Electrike kragt<br />

mede ?<br />

A. Dit zoude niet geheel tc ontkennen zyn, doch<br />

het is niet waarfcbynelyk. "Wanneer 'cr geniakkelykcr<br />

en nader werkende oorzaaken zyn, gebruikt de fpaarzaatne<br />

Natuur geen verwyderdfe.<br />

Vr. Wat is de oozaak van het geweldig afkattend<br />

water, in de opklimmende kolom of ftraal.<br />

A. Eensdeels moet dit aan de deelbaarheid van<br />

het water worden toegefchreeven, cn anderdeels aan<br />

de afllotende eigenfehap der fterk geëlectrizgerde waterdeelen,<br />

die opklimmen. Wy zien toch blikfem ftraalen<br />

uitfehieten in de Zee, zo dra de twee kolommen<br />

eikanderen aanraken; •en deeze electrieke werking, geholpen<br />

door de middenpunt-fchuuwende kragt, hnyt<br />

'de waterdeelen, door haar verwyderend vermogen, zo<br />

veel nodig is, buiten den kring, in weerwil van de<br />

zwaarte-kragt. .<br />

Vr. Wat is de reden dat de ftraal of kolom allengskens<br />

dikker word?<br />

A. Dit word veroorzaakt door de middenpuntfchuuwende<br />

kragt, waardoor zich de fchroef verwydert.<br />

Vr. Zoude de middenpunt-vlietende kragt, de wa.<br />

ter deelen niet wel geheel huiten den kring van werking<br />

kunnen werpen.<br />

A. Indien onze Theorie van de Luchtledige holte<br />

in de fpiraal, en van de zydelingfche drukking dei-<br />

Lucht


OVER DE LUC HTVER HEVELINGEN. 433<br />

Lucht goed is dan is dit buiten den kring werpen<br />

onmogelyk ; want de buitenlucht zal met al zyn<br />

vermogen werken tegen het water, om naar binnen<br />

te dringen in de luchtledige holte; en zie daar eene<br />

juiste evenwigtige werking, om dit voor tekoomen,<br />

die my in myn denkbeeld meer bevestigt.<br />

Vr. Kunnen vogelen en visfehen en andere zwaardere<br />

ligchaamen wel opgevoerd worden?<br />

A. Ja ; de geweldige opwindende beweeging is<br />

heftig, overwint alle andere werkingen , en fehynt<br />

zich- aan geene zwaarte der ligchaamen te bepaalen,<br />

in het verdraijen, omverwerpen, opneemen, en wat<br />

dies meer is: zo heeft het te Scheveningen eens garnaalen<br />

geregend, en elders zyn zelfs grooter visfehen<br />

op de duinen aan den Zeekant nedergevallen.<br />

Vr. Waarom ontmoet men veel Electriciteit, ter<br />

plaatze daar een Hoos voor va't?<br />

A. Dit beantwoord zich van zelf, aangezien de<br />

kentekens van ftof derzelver tegenwoordigheid aanduiden.<br />

Vr. Waarom blikfemt het by gelegendheid van de<br />

werking aer Hoos?<br />

A. Hierop past genoegzaam het zelfde antwoord,<br />

zynde de uitberfting van den blikfem een kenmerk van<br />

de overvloedigheid der Electriciteit.<br />

Vr. Waarom fehynt de blikfemftraal in den aanvang<br />

der aanraaking uit de beide kolommen te<br />

komen ?<br />

A. Hier is juist die neiging der Electriciteit over<br />

en weer te vinden, met welke de beide kragten van<br />

plus en minus, naar de herftelling van het evenwigt<br />

wagten: dc aarde of zee moet die eerfte overvloedige<br />

hoeveelheid van Electriciteit, die met de daalende<br />

Ee 3 ko-


434 V E R H A N D E L I N G<br />

kolom uit de wolk gevoerd is, onmiddelyk ontfan-<br />

.gen: het is eene wet van de Electriciteit, datze de<br />

conductors volgt , cn als zodanig dient hier dc nederdalende<br />

kolom ; ook is de (helheid der Electrieke<br />

ftof genneczaam bekend, om tien fehyn, datze uit de<br />

beide kolommen zuude komen, weg te neemen.<br />

Vr. IFaarom verdwjnt ecn


OVER DE LUCHTVERHEVELINGEN. 435<br />

Vr. Waar ontftaan de Hoozen 't meest?<br />

A. Op de Zeeën.<br />

Vr. Waarom ?<br />

A. Eensdeels om de natuurlyke ligging der groote<br />

Zeeën op onzen aardkloot; en anderdeels, omdat<br />

daardoor de wolken haar voorraad van water kunnen<br />

bekomen tot bevogtiging van het aardryk; en<br />

eindelyk ten derden , opdat de bewooners van het<br />

vaste Land niet te veel overlast zouden lyden van<br />

dit geweldig verfchynfel.<br />

Vr. Is Gods voorzienigheid niet alkrzigtshaarst<br />

doorftralende in deeze laatfte befchikking?<br />

A. Ja zo fterk, dat ik myne Hoorderen zoude beledigen,<br />

indien ik hen dit nader wilde beduiden.<br />

Vr. Zoude men niet wel mogen vastftellen, dat de<br />

meeste onweeren van Hoozen voorafgingen?<br />

A. Ja, om verfcheiden redenen : als 1. om den<br />

overvloed van water, die in donkere wolken, als iu<br />

een oogenblik, byeenkomt: a. om de voorafgaande<br />

ftilte des winds; verfchillend waaijende winden kunnen<br />

voorzeker gemakkelyk in een bevveeglooze Lucht<br />

indringen; en 3. omdat digt aan den Zeekant een<br />

onweer voorvallende, het r.cdervallend water doorgaans<br />

ziltig en zelfs zout is.<br />

Zie daar, geachte Hoorderen, myne gedagtcn over<br />

de Hoozen; ik zoude hier by meer vraagen en oplosfin'gen<br />

kunnen voegen, dau ik oordeel deeze genoegzaam.<br />

Ik wensch dat ik myn oogmerk mag bereikt<br />

zien; te wecten, dat ik door deezen arbeid anderen<br />

mag aanfpooren tot verder onderzoek , om de<br />

waarheid nader te ontdekken. Daar myne gedagten<br />

over dit verfchynfel veel op vooronderltellingen fteu-<br />

Ee 4 ncn,


VERH. OVER DE LUCHTVERHEVELINGEN.<br />

nen , durf ik althans niet meer begeeren, dan ik verdiene.<br />

Ik zoude uw toegeeflyk geduld en aandagt, in deeze<br />

duisterheeden my verleend, thans kunnen dankzeggen,<br />

zo niet een gevolg van nog veel verborgener<br />

uitzicht, noodwendig uit deeze Verhandeling voortvloeiende<br />

, my noodzaakte , om de aanhoudendheid<br />

van dezelve te verzoeken.<br />

't Zoute Zeewater door Hoozen opgenomen, verpligt<br />

ons in eene volgende Verhandeling de mogelykheid<br />

te onderzoeken, of zout water in de Lucht kan<br />

verzoet worden.<br />

Eene uitkomst, waarover de Natuurkundigen tot<br />

heeden toe geene genoegzaame aandagt hebben laaten<br />

gaan; 't welk inderdaad te opmerkelyker is, naarmaate<br />

het zekerder is, dat het zoute water uit de Zee<br />

wordt opgevoerd, en zuiver door den Regen tot ons<br />

nederdaalt.<br />

OVER.


OVER DE NOORD - AMERICAANSCHE SLANGEN.<br />

Een brief uit Albanië van den 26 Jan. 1787.<br />

43?<br />

Cjy verlangt van my eenige berigten wegens<br />

onze flangen. In onze zuidelyke Staaten moet men<br />

hoofdzaakelyk deezen tak onzer Natuurlyke Gefchiedenis<br />

van den Pine Harren 00 der woestenyen, tot<br />

den Alligator (b~) der groote moerasfen zoeken te<br />

beftudeeren.<br />

Hier, by ons, ken ik flegts twee foorten, welker<br />

beet doodlyk is. De groote zwarte flang is in 't geheel<br />

niet gevaarlyk , fchoon zeer wraakzuchtig ; in<br />

tegendeel ftrekt het my dikwils tot vermaak haare<br />

behendigheid , ervarenheid en wonderbaare kunst te<br />

befchouwen , om door de kragt van haare oogen de<br />

kleine eekhorentjes en vogeltjes te betoveren en vast<br />

te timmeren.<br />

De gevaarlykfte flang onzer landftreek is de zogenaamde<br />

Koperkop of de Piloot. Den eerden naam<br />

heeft zy van haare geele vlekken, den anderen van<br />

eene gewoonte, om , by de aankomst der Lente , haar<br />

fchuilhoek eenige dagen vroeger dan de Ratelflang te<br />

verlaaten. Men heeft tot hedeu nog geen hulpmiddel<br />

tegen haaren beet ontdekt. Zy leeft op klippen, die<br />

in<br />

00 Een zeer kleine (lang, welkers gif binnen weinige mi-<br />

nuuten doodelyk is. Men treft ze alleen in de woaste Zand-<br />

ftreeken der beide Karolina's aan.<br />

(b) Een foort van Krokodil, die zich by menigte in de<br />

moerasfen van de Zuidelyke Karolina's ophouden.<br />

Ee 5


43S OVER DE NOORD-AMERICAANSCHE SLANGEN.<br />

in de nabuurfchap van het water liggen; wee hem,<br />

die haar verblyf te na komt!<br />

De eenigfte mensch , dien ik het offer van dit<br />

vreesfelyk gif zag worden, zwol in een ogenblik op;<br />

een menigte geele en zwarte vlekken verfcheenen by<br />

afwisfeKng op zyn gelaat, zyn oogen tintelden. Hy<br />

ft-ak zyn tong geduurig uit , haalde ze beurtelings<br />

weder in , en fischte tusfehen zyn tanden, even als<br />

de flangen. liet was een akelig en fchrikkeiyk 'gezicht,<br />

de fterkte van een woedend mensch met de<br />

vaale doodskleur van een Jyk vereenigd te zien. Het<br />

koste ons oneindige moeite hem te helpen , en ons<br />

tevens voor zyne woede ie beveiligen. Toen hy in<br />

een uur in de fruiptrekkendfte bewegingen , en in<br />

de akeligfle krankzinnigheid had doorgebragt, maakte<br />

de dood een einde van zyne folteringen cn onze<br />

bekommernisfen.<br />

Het gif van de Rateiflang werkt zo fchielyk niet.<br />

Traag en langzaam befchadigen zy flegts de geenen<br />

die haar aanraaken of kwetfen, Ik heb verfcheide<br />

maaien op myne reizen door de bos'fchen , die ik in<br />

gezelfchap der Wilden deed, van haar vleesch gegeeten,<br />

Deeze Wilden hakken haar den kop af, zo<br />

ras zy 'er eene gevangen hebben, cn trachten zorgvuldig<br />

tc verhoeden dat zy hen niet byte. Ik wil<br />

echter wel bekennen, dat alleen de onwederftaanbaare<br />

aandrang van den honger, den afkeer kon doen overwinnen<br />

, die my het gezicht deezer flangen inboezemde.<br />

'Er zyn verfchcidene hulpmiddelen tegen haar<br />

beet bekend; by voorbeeld de Wilde Indigo, die altyd<br />

aan die oorden groeit, waar zy het meest gevonden<br />

worden; zcut en water ccc.<br />

Ik heb een van deeze flangen gezien, die tam ge­<br />

maakt


OVER DE NOORD-AMERIC AANSC HE SLANGEN- 439<br />

maakt was , en op de beurs deezer Stad vertoond<br />

wierd. Men had haar de knypers met een ftuk leder<br />

uitgehaald , waarin men ze in toorn had laaten byten.<br />

Zo dikwils . men haar zagt met een borftel wreef,<br />

ging zy op den rug liggen, even als de katten dikwils<br />

voor het vuur doen.<br />

Een Pachter uit Monorfinde, (een Plantagie aan de<br />

Delaware, in de nabuurfchap der blaauwc bergen,)<br />

trapte voor eenige jaaren, by het grasmaaijen op zyne<br />

weide op een van deeze flangen, die hem terllond<br />

in de laarfe ftak. Tot geluk hakte haar de Neger<br />

met zyn zeis van een, toen zy hem voor de tweedemaal<br />

wilde aanvallen. Na eenigen tyd moest de<br />

Pachter het bed houden, cn kreeg een hevige pyn<br />

om het hart; hy zwol gedrochtelyk op , en itierf<br />

binnen yyf uuren , eer men nog een arts tot hulp<br />

had kunnen roepen.<br />

By ongeluk verwekte de dood van deezen man<br />

geen argwaan , en twee of drie dagen daarna trok<br />

zyn zoon dezelfde laarzen aan. Toen hy ze weder<br />

had uitgetrokken, wierd hy van dezelfde hartpyn bevangen<br />

, en ftierf nog vóór den anderen morgen.<br />

Een buurman kogt de laarfen , en hem bejegende<br />

hetzelfde toeval. By geluk was zyn vrouw door de<br />

beide voorige voorbeelden opmerkzaam geworden ,<br />

en zond terftond een van haare Negers naar den besten<br />

arts der Cantons. Dees dagt de zaak rypelyk<br />

na, raadde de oorzaak, en fchreef de nodige middelen'<br />

voor. Hy onderzogt zorgvuldig de doodelyke<br />

laarfen , en vond dat de beide byttanden der flange<br />

"daarin waren fteeken gebleven, en dat de kleine blaas<br />

met het doodlyk gif nog daaraan hing. Vader en<br />

Zoon hadden, by het uittrekken der laarfen, ongemerkt


44° OVER DE NO0RD-AMEUÏCAANSOHE SLANGEN.<br />

merkt den voet daarmede gekwetst, en dit was oorzaak<br />

van hun dood geweest.<br />

Wanneer het ratelen van haare tanden fterk en<br />

doordringend klinkt , is het een teeken van toorn ;<br />

doch gelykt het naar een zagt fidderen op zekeren<br />

affland, zo beduidt het vreedzaame gezindheden. Dit<br />

monfter is nu in de oude Coloniën zeer zeldzaam geworden<br />

, men voert beftendig oorlog tegen haar ,<br />

roeit ze daaglyks meer en meer uit, en wel ras zal<br />

men ze niet dan op de bérgén aantreffen.<br />

Dc zwarte flangen zyn , voor de geenen die haar<br />

kennen, niet gevaarlyk. Buitengemeen is haare behendigheid.<br />

Dikwils klimmen zy op de hoornen om<br />

de landvorfchen te vangen; dikwils kruipen zy, zo<br />

lang zy zyn, langs de aarde, cn zo fchielvk dat zy<br />

het tegen een ruiter kunnen uithouden. Ik heb ze<br />

dikwils half kruipend en half opgericht zien reizen.<br />

Dan had hun kop en oogen iets edels. In de laaiden<br />

zou, gelyk men zegt, iets betoverends, zekere zonderlinge<br />

kracht verborgen liggen , waardoor zy de<br />

vogels en kleine inkhoorentjes of Qround Squirres<br />

weeten te bezwecren , en naar zich te trekken. Zo<br />

gy aan deeze laatde zaak mogt twyfelen, zo bid ik<br />

u den eerden den beste Americaaner, dien gy in Europa<br />

fpreekt, daarna te vraagen, en gy zult het bevestigd<br />

vinden. Zo ras zy haare oogen op den<br />

vogel of het inkhorentje, dat zy vangen willen , geworpen<br />

hebben , houden deeze halte, zien hen ftaarend<br />

aan , nu recht? dan weder links. Het onrustige, bang<br />

geworden vogeltje fehynt, in plaats van zyn vyand<br />

te ontvlieden, veel eer door een onzichtbaare macht<br />

tegengehouden te worden ; zyne vederen gaan regt<br />

opdaan , hy fchreeuwt. Alle zyne bewegingen geeven<br />

fchrik


OVER DE NOORD-AMËRICAANSCHE SLANGEN. 441<br />

fchrik en angst te kennen. Nu fpoedt hy voorwaards,<br />

dan weder rugwaards ; en, na weinige ogenblikken ,<br />

die hf in buitengemeene ftuiptrekkende woelingen<br />

doorbrengt , valt hy zelfs ten prooi der (lange neder.<br />

Een. myner lieffte wandelingen is in myne laagliggehde<br />

landeryen. Hier geniet ik het vermaak van<br />

een landman, daar ik myne kudden, paarden en veulens<br />

weiden zie. Deeze weiden zyn met digt gras<br />

bedekt, dat ik befproeijen kan, zo dikwils zy het nodig<br />

hebben; en de Natuur ficrt alle jaaren den rand<br />

myner gragten met een tapyt van wilde bloemen.<br />

Over het midden van de voornaamftc gragt heb ik<br />

een brug aangelegd, alwaar ik jaarlyks eenig hennipzaat<br />

pleeg te zaaijen. De vruchtbaarheid van deezen<br />

zo lang onder water geftaan hebbenden grond, is zo<br />

groot, dat de gewasfen de lengte, dikte en fterkte van<br />

kleine boomen krygen , op welke ik dikwils vier<br />

voet hoog geklommen ben. Het loof en de takken<br />

der kleine moerasgewasfen vermeerdert nog de digtheid<br />

en fchaduwrykheid van dit eenvoudige loof.<br />

Hier vermaake ik my dikwils met de fchoonheid, levendigheid<br />

en vreugde van de Kolibri's, die van het<br />

fap der bloemen fmuilen, te bewonderen. Hun vlugt<br />

is zo fnel als die van een pyl; de gezwindheid van<br />

dezelve is zo groot, dat men de bewecging van hunne<br />

vleugelen onmogelyk onderfcheiden kan; buiten<br />

het gedommel dat zy veroorzaaken , zo dikwils zy<br />

over «en bloem zweven , en haar bekje in zyn kelk<br />

dompelen , zou men ze voor onbeweeglyk houden.<br />

Dit kieine fchepzel fehynt het lievelingsminiatuur der<br />

fcheppende Natuur te zyn, die niets verzuimd heeft,<br />

om haar het fchoonfte en belangryklie aller gevleugelde<br />

wezens te maaken.<br />

b<br />

Ik


44= OVER DE NOORD-AMERICAANSCIIE SLANGEN.<br />

Ik ken een vogeltje van deeze foort, dat met<br />

de prachtiglte en fchitterendfte vederen verfierd is;<br />

dat zekere bloemen (de oorzaak is my een raadfel)<br />

vaneen fcheurt, en zomwylen met de woede van<br />

een Renomist kampt. Hoe kunnen zulke hevige driften<br />

in zulk een klein ligchaampje woonen ?<br />

Eens zat ik eenzaam en diepzinnig onder myn<br />

gehelde loof. Daar wierd ik gewekt door een geraas<br />

in de nabyhcid. Ik klom op een myner voornaamfte<br />

heuvels , en zag een zwarte Hang, van zes voeten,<br />

die een waterilang van gelyke grootte op een akker<br />

vervolgde, waar de hennip voor korten tyd was afgehouwen.<br />

Omdat het handenwerk by ons zeer duur<br />

is , Haat men de hennip af, in plaatze van ze te<br />

plukken. Zy hadden elkander fchielyk ingehaald ,<br />

en in een ogenblik waren haare ligchaamen ineengcflingerd.<br />

Zy gaven elkandcren dc woedendfte bcctcn,<br />

terwyl zy met haar ftaart tegen t e aarde floegen.<br />

De ftryd van deeze yslyk vergrimde dieren , was een<br />

even vrecslelyk als zonderling fchouwfpcl. Hunne vlakke<br />

koppen, hunne tintelende oogen, waren het levendigfie<br />

beeld van toorne en van woede. Na eenige<br />

minuuten woelde zich de waterilang los, cn vlood<br />

raar de gragtcn. De zwarte zette haar , half verheven,<br />

half kruipend op het viunigfte na; totdat eindelyk<br />

de waterilang gedwongen wierd, zich in het<br />

zeilde postuur tot nieuwen wederftand tc zetten. Zy<br />

namen , om elkander te verfchcuren , haare toevlugt<br />

tot duizend listen, die ik niet begrypen kan ; doch<br />

de waterilang naderde ongemerkt meer en meer naar<br />

haar natuurlyk element. Zoras de zwarte dit gewaar<br />

wierd, maakte zy zich met haare ftaart meester van<br />

een groote hcnnipttcngcl, als een vaste ftut, flingerde ze<br />

haare


OVER DE NOORD-AMERICAANSCHE SLANGEN. 443<br />

haare mededingfter om de hals, en belette haar dus<br />

de' vlugt. Doch ik kan geen uitdrukkingen genoeg<br />

vinden, om u twee groote flangen tc fchüderen, die<br />

met haare bovenfte deelen in elkander geflingerd<br />

zyn, met de ftaart zich aan de aarde klemmen, en<br />

in fterkte elkander gelyk fchynen te zyn. Ik bemerkte<br />

dat, by haare hevigfte pogingen, haare hals buitengemeen<br />

dun wierd, en het overige van haar ligchaam<br />

verfehriklyk opzwol.<br />

De Waterilang formeerde gelukkig een grooten kring<br />

met het midden van haar ligchaam , en deed haar<br />

vyandin zulk een geweld aan, dat de oogappels der I<br />

laatfte genoegzaam geheel uit haar kop hongen. Ik<br />

dagt dat dit zonderlinge gevecht nu geëindigd was,<br />

maar een ogenblik daarna kreeg de zwarte flang weder<br />

de overhand , doch verloor haar fteun van den<br />

hennipftengel , en beiden vielen in het water van de<br />

gragt. Dit nieuwe element verkoelde haar verbittering<br />

niet; want , na verfcheiden beweegingen, die ik niet<br />

genoeg onderfcheiden kon, verfcheenen zy beiden op het<br />

water , even als by den eerften aanval , ineen "geflingerd.<br />

Doch de zwarte flang hield geduurig haaren<br />

kop boven die van haare vyandin, en verwurgde<br />

haar binnen kort. Zoras de overwinnaarfter dit gewaar<br />

wierd , verliet zy den ftroom, klom weder aan<br />

land , en verdween.


HL<br />

A L G E M E E N<br />

M A G A Z Y N.<br />

HISTORIEKUNDE.<br />

HISTORIEK,. IV. D. F*


H E T<br />

L E V E N<br />

VAN DEN BEROEMDEN<br />

flj R U ? S C H.<br />

VOORGEDRAGEN IN EENE REDE­<br />

VOERING, GEHOUDEN IN HET<br />

GENOOTSCHAP,<br />

CONCORDIA ET LIBERTATE.<br />

DOOR L. L. VAN MEURS, Med. Doel.<br />

447<br />

(jreen burger , geen inwooner deezer Stad kan het<br />

onverfchillig zyn , den verdienden roem en loffpraak<br />

van zynen medeburger te kennen; hy zelf deelt<br />

'er in , voor zo verre als hierdoor de glorie van<br />

zyn moederflad, van zyne gevestigde verblyfplaats<br />

meer verheven wordt.<br />

Ik oordeele het dus uwe aandacht niet geheel onwaardig<br />

, het leven , de verdicnften , en den welverdienden<br />

roem te fchetfen van een' man , waarop<br />

de Amftelftad mag roem draagen, dat hy binnen haare<br />

muuren geleefd , en zyne vlyt aan eene nuttige wetenfdiap,<br />

waarin hy byzonder onder zyne tydgenootcn<br />

uitmuntte, hefteed heeft.<br />

Het leven van den beroemden RUYSCH , weleer<br />

Hoogleeraar der Ontleed- en Plantkunde, binnen deeze<br />

Stad , zal my in deeze fpreekbeurt ftoffe genoeg<br />

opleveren, om uwe aandacht op verdienden te vesti-<br />

Ff 2 gen,


44


BEROEMDEN F. RUYSCH. ' 449<br />

bvzonderheden meer melden zullen , wélkt in zynen<br />

jóngeren en nog kindfchen leeftyd zyn voorgevalj<br />

e n . , . maar dien wy nu aanftonds gaan befchouwen<br />

in dat tydftip zyns levens , 't welk hem aan<br />

de nafpooring en bet bevlytigen van edeler wetenfchappen<br />

verbond , welke weldra een beflisfende bepaaling<br />

zouden maaken omtrent bet beftaan van<br />

iemand , die , gelyk ieder weldenkend hart betaamt,<br />

zyne zorgen en vlyt der maatfchappy toewydt, om<br />

door zyne poogingen , zyne medeburgcren tot nut ,<br />

zyn geflacht en zich zeiven tot roem , en aan den<br />

naam van een redelyk weldenkend fchepfel waardig te<br />

leeven.<br />

Naauwlyks had onze RUYSCH die jaaren bereikt ,<br />

waarin het denkvermogen meerder kracht ontfangen<br />

hebbende, zich bepaalt op eenige voorwerpen in 't<br />

byzonder , om dezelve tot een hoofddoeleinde van<br />

onze daaden te doen dienen , of hy gevoelde zich ,<br />

na eene naauwkeurige befpiegeling, aanftonds gedreven<br />

, om zynen arbeid en tyd van ryper jaaren geheel<br />

toetewyden aan de navorfching en verkryging<br />

dier edele wetenfchap, welke zich tot de kennis van<br />

's menfchen ligchaam , zo in den ftaat der gezondheid<br />

als ziekte, en tot de middelen, om de eerfte te bewaaren,<br />

en de laatfte in eenen beteren, zo niet volkomen<br />

goeden ftaat , te herftcllcn , byzonder uitftrekt.<br />

Ik onderzoeke hier niet, welke redenen den jongen<br />

RUYSCH hebben aangefpoord, om de Geneeskunde boven<br />

andere wetenfehappen ter zyner beoefening te<br />

verkiezen ; mogelyk zouden gistingen hier­<br />

omtrent in den mond van zulk eenen , die niet onzydig<br />

kan gerekend worden omtrent de achting voor<br />

Ff 3 deeze


4-5° HET LEVEN VAN DEN<br />

deeze wetenfchap, meer den fchyn van eene Apologie<br />

voor de Geneeskunde aannemen; of meer eene<br />

partydige verheffing derzelve boven andere wetenfehappen<br />

fchynen te zyn; • ik laate dus liefst aan<br />

ieder Wetenfchap haare waarde, haar edel doelwit;<br />

een ieder kent ook hetzelve in de Geneeskunde, en<br />

dit zy genoeg.<br />

De Geneeskunde dan leverde voor den werkzaam en<br />

en weetgierigen geest van den jongen RUYSCH, door<br />

derzelver uitgebreidheid en menigte van takken , een<br />

zeer ruim veld op ter onderzoek.<br />

Hy begaf zich, ter bereiking van zyn oogmerk, naar<br />

Leydens Hooge School, om aldaar de eerfte gronden<br />

zyner Geneeskundige Studiën , onder de lesfen van<br />

JOANNES VAN HORNE , toenmaals de meest beroemde<br />

Ontleedkundige Hoogleeraar te Leydcn , tc beginnen<br />

en vast te leggen.<br />

Hier befchouwen wy onzen RUYSCH, met infpauning<br />

van alle krachten , niet alleen yverig bezig ter<br />

verkryging van eene genoegzaame kennis van het<br />

maakfel en de werkingen des menfchelykeu ligchaams,<br />

voor zo verre dit de Ontleed- en de Natuurkunde<br />

van het dierlyk ligchaam oplevert; maar ook zien wy<br />

hem met dien byzonder meer edelaartigen inborst<br />

bezield, welke het hart van die geenen prikkelt, die<br />

naar waaren roem ftreeven, en fteeds trachten boven<br />

anderen door verdienden uittemunten ; hem ,<br />

zegge ik, zien wy ook niet flegts met die oppervlakkige<br />

kennis , welke anderen vergenoegen kan, te vrede<br />

, maar onvermoeid, met vollen yver, naar dit<br />

doelwit ftreeven, om anderen ook door zyn verkregen<br />

kennis te overtreffen.<br />

Niet vergenoegd met het geene hy, zo door de lesfen<br />

van


BEROEMDEN F. RUYSCH. 451<br />

van zynen leermeester van HORNE , als ook uit de<br />

fchriften van anderen leerde , bezield ook met een<br />

natuurlyken walg en afteer om zyn tyd alleen in<br />

het doorbladeren der werken en verdienflen van anderen<br />

te flyten, Haat hy zelve de hand aan 't werk,<br />

en Poo"t de Natuur door eigene onderzoekingen te<br />

leeren kennen, om uit haare altyd zekere, en meest<br />

wyze, lesfen, zyne kennis ook op eigene ondervindingen<br />

te vestigen.<br />

Begaafd door de Natuur niet alleen met eene brandende<br />

yverzucht naar waare grootheid door verdienften,<br />

en met een fcherp vernuft, maar ook met die<br />

behendigheid , en dat taai uitgerekt geduld , het<br />

welk ieder Natuuronderzoeker, vooral ook de naipoorder<br />

van het werktuiglyke en de eigenfchappen van<br />

bet menfchelyk ligchaam, zal hy anders gelukkig in<br />

ZYne navorfchingen ilaagen, behoort eigen te zyn; —<br />

m ct deezen natuurlyken trek (zegge ik) tot onderzoek<br />

begaafd, evenaarde RUYSCH niet flegts in korten<br />

tyd het werk van zynen Leermeester, maar ook, door<br />

een meer voortduurenden yver fteeds aangeprikkeld,<br />

overtrof hy welhaast denzelven in het gelukkig navorfchen,<br />

ontleeden en duidelyk toebereiden der byzondere<br />

deelen van het dierlyk ligchaam.<br />

Dit vak van ftudie hield echter alle aandacht van<br />

den werkzaamen RUYSCH niet flegts alleen geheel ge­<br />

kluisterd.<br />

De zelfde weetlust; diezelfde yver drong hem ook<br />

om andere takken, tot de Geneeskunde betrekking<br />

hebbende , met oplettendheid , zo niet met gelyke<br />

vlyt, te onderzoeken.<br />

De kennis van het Plantenryk in het algemeen,<br />

meest echter het Natuurkundig onderzoek van der-<br />

Ff 4<br />

zeiver


45* ' HE T LEVEN VAN DEN<br />

zeiver werktuïglyke famenftelling en hoedanigheden in<br />

't byzonder, hield niet minder den weetgierige , en<br />

nooit door reeds verkreegen kennis verzaade ziel'van<br />

dien jongeling geboeid.<br />

Zyn yver in dit onderzoek blyke uit het getuigenis<br />

van zekeren Schryver: , „ Liever, zegt<br />

„ deeze, vergenoegde zich de onvermoeide RUYSCH,<br />

„ als hy door velden, of over de zandige duinen de<br />

„ planten ging nafpooren, zyn dorst met een teug<br />

„ water aan den oever te lesfehen, dan zich met<br />

„ zyne medeftudenten in een nabygelegen herberg met<br />

„ de voortbrengfelen uit het plantenryk , het zoete<br />

„ druivenfap, te verlustigen."<br />

Te dikwerf, helaas! heeft het, niet flegts in vorige<br />

tyden, wanneer de zeden over het algemeen nog<br />

minder befchaafd waren , maar zelfs thans nog, in deeze<br />

zo zeer geroemd wordende befchaafde eeuw, plaats<br />

gehad , en 't gebeurt nog dagelyks , dat eene meer<br />

byzondere yver , om boven anderen in kundigheden<br />

en verdienflen uittemunten , eene genoegzaame beweegreden<br />

zy, om de haat van wangunftige en minder<br />

. met edelen yver tot kennis bezielde harten optewakkeren<br />

, en aan 't woeden te brengen. Ook no°wordt<br />

te dikwerf het gemoed van meer gezuiverde<br />

vcrihnden met deezen zelfden laagen zwarten trek van<br />

afgunst bezoeteld ; weinig dan is bet te verwonderen<br />

, dat de jonge , weetgierige , met brandenden<br />

yver tot kennis bezielde RUYSCH, die reeds zyn<br />

leermeester in het Ontleedkundige begon te overtreffen<br />

, al vroeg deeze uitwcrkfelen van valfche yverzugt,<br />

liever zeg ik, afgunst cn baat, moest ondervinden,<br />

en dat wel van iemand, die weleer, by de<br />

eerfte opwellende blyken zyner weetgierigheid, leen,


BEROEMDEN F. RUYSCH. 455<br />

en werklust, zyn leermeester, voorftander en vriend<br />

geweest was; doch die nu, by de meer gevorderde<br />

kennis zyns lcerlings, zich met den naam van leermeester,<br />

ook dien van vyand, door den haat, welke<br />

hy onzen RUYSCH heimelyk toedroeg, waardig maakte,<br />

Mogelyk wel om dccze reden alleen, mogelyk ook<br />

wel om de lesfen van andere Hoogleeraars te hooren,<br />

en daardoor zich zeiven met meerder kundigheden te<br />

y e r r yt e n 9 mogelyk ook vooral met inzicht,<br />

óm 'zich' nu aan de meer byzondere takken der Geneeskunde<br />

, met ter zyde ftelling voor een' tyd van<br />

zyne ontleedkundige verlustigingen, toetewyden, verliet<br />

de jonge RUYSCU de Hoogefcbool van Leyden, en<br />

begaf zich naar Franeker , alwaar toen ter tyd niet<br />

minder ervarene en beroemde Leeraaren, vooral in<br />

het beoefenende gedeelte der Geneeskunde, gevonden<br />

wierden; • daar zette hy wederom zyne ftudiën<br />

met gelyken yver voort , en 'er verliep ilegts een<br />

korte tyd , waarna onze RUYSCH zyn onvermoeide<br />

vïyt, ter verkryging van eene genoegzaame Geneeskundige<br />

kennis, beloond zag door zyne vroegtydige<br />

bevordering tot Geneesheer , nadat hy alvorens zyne<br />

Iuwijdings Verhandeling over het zyde-wee, of de<br />

e t<br />

ontfteeking **» * borstvlies, in 't openbaar verdeedigd<br />

had. .<br />

Meerder vind ik onnodig omtrent den Academietyd<br />

van onzen RUYSCH aantemerken; het zy ook genoeg,<br />

het geen wy hier, in 't voorbygaan, omtrent de<br />

beg'mfelen en hoofdoorzaak van eene afgunst en opgevattcn<br />

haat tegen RUYSCH gewaagd hebben ; dewyl deeze<br />

ons tevens als eene niet onwaarfchynlyke reden voorkomt<br />

, waarom vervolgens onze Natuuronderzoeker ,<br />

nadat hy Franeker verlaaten had, en naar zyne geboorte-<br />

F i 5 plaats,


454 HET LEVEN VAN DEN<br />

plaats, 's Hage, als Geneesheer was terug gekeerd,<br />

niet flegts al zyne zorg toen alleen befteedde om den<br />

zieken door zyn byfland hulp te verfchaffen, maar<br />

dat hy ook zynen overigen tyd geheel en al aan de<br />

verdere beoefening der Ontleedkunde toewydde ; —<br />

mogelyk wel met dat inzicht, om, daar hy nu meerder<br />

recht had , om zyne eigene gevoelens en ondervinding<br />

, tegen ieder, wie hy ook zyn mogt , te<br />

verdedigen en Maande te houden ; daar hy zich nu<br />

niet behoefde te ontzien, om zelfs zynen leermeester<br />

en anderen in hunne dwaalingen tegentefprekcn ,<br />

't welk hem te voren de eerbied voor die mannen<br />

door hunne betrekking op hem, als leerling, verhinderd<br />

had met genoegzaame lloutheid te doen; -<br />

hy> (zegge »k) nu, na een meerder en overvloediger<br />

onderzoek der Natuur zelve, dat recht mogt hebben,<br />

om , als een onvermoeiden dienaar der Natuur , de<br />

wetten van dezelver werking, en de meer gezuiverde<br />

kennis van derzelver werktuigen , aan anderen, als<br />

een ontegenzeggelyke waarheid, voortefchryven , of ook<br />

wel onwrikbaar te verdedigen tegens zulken, welke ,<br />

minder dan hy, de natuur zelve raadplcegcnde, aan<br />

haar in hun eigen brein flegts wetten, op ydele verbeelding<br />

gegrond , opdrongen, en de werktuigen der<br />

eenvoudige Natuur willekeurig fchilderden niet alleen,<br />

maar ook met eene verwaande halftarrigheid dat geene<br />

als eene waarheid voorhielden , 't welk zy zelve<br />

of nooit gezien, of waarvan zy het maakfel niet genoeg<br />

onderzocht hadden; en deeze was immer<br />

meestal de ftaat der Ontleed- en Natuurkunde<br />

van het dierlyk ligchaam vóór onzen RUYSCH.<br />

Onvermoeid dan , ja met een vlyt , waarin hem<br />

niemand zyner tydgenooten evenaarde, hervatte onze<br />

RUYSCH


BEROEMDEN F. RUYSCH. 455<br />

RUYSCH zyn ontleedkundig onderzoek \»n het dierlyk<br />

ligchaam, en breidde, zonder ophouden, zyne kennis<br />

hieromtrent verder uit. Dan in deezen zelfden<br />

tyd zien wy ook, dat de befchouwing en bewondering<br />

van doode ligchaamen zyne werkzaame ziel niet<br />

geheel alleen had ingenomen.<br />

Een ander bezield levend voorwerp trekt ook de<br />

opmerkzaamheid van onzen RUYSCH tot zich , en in<br />

de befchouwing van dit voorwerp vergeet de vlytige<br />

Natuuronderzoeker, voor eenigen tyd, zyne, zo zeer<br />

geliefkoosde, ontleedkunde , om te meer nog de bevalligheid<br />

der Natuur , in de treffende juiste famenvoeghig<br />

van alle haare deelen, in de fchoonheid van<br />

een vrouw te bewonderen,<br />

Sic eraf, htefèrunt tenues in corde fagitta,<br />

Etposfesfa ferus pectora verfat amor.<br />

Niet echter dat deeze neiging onzen RUYSCH van<br />

zyne meer behngryke, meer nuttige bezigheden, lang<br />

konde aftrekken , om dus zynen tyd vadfig en verwyfd<br />

aan de fchoonheid van een vrouw gekluisterd te<br />

n y t e t l.' . neen, zodra zag onze Ontleedkundige<br />

zyne 'wenfchen niet door den band des huwelyks bekroond<br />

, of hy gaf zich wederom aan zyn geliefkoosd<br />

onderzode van het rnaakfel van 't dierlyk ligchaam<br />

geheel en al, met eenen nog meer levendigen yver,<br />

over, en de bevalligheid van een vrouw kon, (gelyk<br />

zeker fchryver zegt,) hem in zyn werk niet meer<br />

verftooren , dan flegts , om, geduurende korte tusfchenpoozingen<br />

, zyn ziel en geest tc verlevendigen,<br />

en , als 't waare , te doen adem fcheppen. — Eene<br />

trap van koelheid voorwaar , welke, hoe zeer zy ook<br />

in iemand van zyne jaaren (toen immers was onze<br />

RUYSCH


'456 „ E T L E V E N V A N D E N<br />

RUYSCH flegts 2 4 jaaren oud) te bewonderen is echter,<br />

2 0 ik vertrouwe, niet veele voorbeelden vinden<br />

M , n d e r m o e i e l<br />

ÏT ~ ,<br />

J yk zoude het zyn, zo uit<br />

de oude als hedendaagfche Gefchiedverhaalen, voorbeelden<br />

bytebrengen van zulke, ook anderszins groote<br />

mannen die weggefleept door liefdedrift, zichzelven<br />

verlustigden in de omhelzingen van eene vrouw ter<br />

wyl hunne voornaame beflemming, of grootere zaaken<br />

aan hunne zorg toebetrouwd , geheel verwaarloosd<br />

en vergeeten wierden , niet zelden met dien<br />

mtflag, welke, het zy den ondergang van hun eigen<br />

geluk, of ook fomtyds het noodlot van een geheelen<br />

jötaat met zich fleepte.<br />

Dan, om tot onzen RUYSCH wedertekceren: ——<br />

deeze was nu weder, g e] y k v o o r l ^ "<br />

in zyne Ontleedkundige nafpboringen, zo in leren!<br />

als m het menfchclyk ligchaam. Vooral was hy echter<br />

genoodzaakt zich meestal tot de eerstgenoemde<br />

foort te bepaalen , dewyl toenmaals het vooroordeel<br />

tegen deeze onderzoekingen nog niet geheel<br />

uitgewischt zynde , en het algemeen nog met een<br />

groot afgryzen op deeze nafpooringen ncderziendc<br />

ja , wat zegge ik , dezelve als iets de Godheid tergende,<br />

befchouwende, geen Ontleedkundige het zich<br />

dorst onderwinden, dus vryelyk het doode ligchaam van<br />

zyn Natuurgenoot te onderzoeken, maar fteeds ver<br />

phcht was dit als een geheim, in ffilte en ter fluit,<br />

l l m p<br />

te behandelen. (*) '<br />

O Zo wordt 'er vm «UVJCH getuigd; „ &!oa><br />

Het<br />

inïtmpefia<br />

rone fordida ipfe indutus vejle , refpUU.es comitaretur<br />

« * ^ p i i a s i p f i a p e ^ e „ t t & p r i e b e r c n t o p p o m m i t a t c; n<br />

crea h


3EROEMDEN F. RUYSOH. 457=<br />

Het lot van een'VESALIUS, de bygelovige vrees,<br />

waardoor een ZWAMMERDAM in zyne ontleedkundige<br />

navorfchingen verhinderd wierd, zyn ons reeds blyken<br />

genoeg van het toenmaals nog ongelukkig heerfchende<br />

dwaaze vooroordeel, tegens de ontleeding van<br />

het menfchelyk ligchaam , .'t welk hedendaags geen<br />

meer invloed, zelfs op het gemoed van den minder<br />

verlichten, heeft, dan flegts om het der befpotting<br />

waardig te oordeelen.<br />

Dit echter, Myne Heeren, 't welk ik nu gezegd<br />

hebbe, te wceten dat RUYSCH zich gedwongen vond<br />

meer van dieren, dan wel van het menfchelyk ligchaam<br />

zelve voor zyne ontleedkundige nafpoormgen<br />

gebruik te maaken , ftrekke geenszins, om daardoor<br />

by anderen, minder in het ontleedkundige ervaren,'<br />

het vermoeden te doen opwellen, als of ook uit deezen<br />

hoofde minder geloof te hechten ware aan 's mans<br />

ryke waarneemingen, omtrent het famenftel der deelen<br />

in 't byzonder, en de werking derzelven, faamgeno-.<br />

men in 't menschlyk ligchaam.<br />

Zo ergens het befluit van gelyke oorzaaken tot gelyke<br />

uitwfcrkfelcn , en wederom van gelyke uitwerkfelen,<br />

onder zekere bepaaling echter, tot gelyke middelen<br />

mag ftand grypen, voorzeker heeft dit hier ontcgenzeglyk<br />

plaats. Ook hier geldt ten fterkfte het belluit<br />

uit dc overeenkomst afgeleid; zonder twyfel<br />

mag men hier \an dieren tot menfchen , en wederzyds,<br />

overeenkomiHgc befluiten trekken.<br />

Hef, geen de Natuur in dc eene door zekere bekende<br />

middelen, door zekere bekende werkingen , verricht<br />

, mag ook met zekerheid cn veilig uit de overeenkomst<br />

befloten worden , in de andere onder dezelfde


45S KET LEVEN VAN DÉN<br />

zelfde onhandigheden door dezelfde middelen , en<br />

volgens dezelfde werkwyze te gefclheden ; fchoon<br />

ons aldaar de middelen van werking minder bekend<br />

zyn , en de wyze van werking ons meerder op het<br />

eerfte inzien duister voorkomt.<br />

Dus gefchied beweeging overal, (ik fpreeke van het<br />

werktuiglyke levend ligchaam ,) door middel van<br />

fpiervezelen. De affcheiding gefchiedt overal van vochten.<br />

Deeze worden overal ter beftemde plaatfe op<br />

dezelfde wyze aangevoerd, en door dezelfde werktuigen;<br />

gelykfoortige vochten worden overal op dezelfde<br />

wyze afgefcheiden, en wel door dezelfde gelykfoortige<br />

werktuigen; fchoon wy niet overal, en<br />

in alle voorwerpen, even duidelyk die middelen' ter<br />

bevveeging gefchikt, diezelfde fpiervefelen, die aanwcezenheid,<br />

diezelfde omloop en toevoer van vochten<br />

diezelfde laatfte famenfteWng der werktuigen en deelen<br />

kunnen ontdekken, nafpooren, cn voor het oo°zigtbaar<br />

maaken.<br />

Het beuuit, uit de overeenkomst afgeleid, geeft ons<br />

volkomen recht om in alle deeze en meerdere gevallen<br />

op dezelfde middelen en manieren van werking te"<br />

rug te zien, en daar uit zekere gevolgen te trekken.<br />

Dit zy genoeg; maar dit was echter ook nodiV<br />

hier van ter zyde bytevoegen , om , als het ware ,<br />

eens vooral tot genoegzaame verantwoording te dienen<br />

voor onzen Ontleedkundige, zo dikwils wy hem<br />

zyne waarneemingen in dieren tot het menfchelyk<br />

ligchaam , onder dezelfde omftandigheden, zien overbrengen,<br />

en daaruit, volgens de wetten der overeenkomst,<br />

befluiten trekken.<br />

Nadat nu RUYSCH wederom den tyd van ruim


BEROEMDEN F. RUYSCH. 459<br />

vier jaaren onophoudelyk aan zyne navorfchingen in<br />

de ontleedkunde bedeed had; nadat hy dus meer dan<br />

genoegzaam was in ftaat gefield om anderen door<br />

zyne kundigheden voortelichten, altyd echter met<br />

een zeer pryslyk mistrouwen omtrent zyn eigen grootere<br />

ervarenheid bezield, dorst hy het nu eerst waageu<br />

de eerdelingen van zyn onvermoeiden vlyt door<br />

den druk algemeen te maaken.<br />

In den jaare 16Ö5 gaf hy zyne eerfte ontleedkundige<br />

Verhandeling in 't licht , onder den titel : Dilucidatio<br />

valvularum in vafis lymphaticis laSleis.<br />

Deeze Verhandeling droeg hy, gedreven door dankbaarheid<br />

en erkentenis , aan zyne leermeesteren op ,<br />

onder welkers lesfen hy zyne eerfte gronden tot de<br />

kennis der Ontleed- en Natuurkunde van het Menfchelyk<br />

ligchaam , als ook der Geneeskunde gelegd<br />

had; aan EKANCISCUS DE LA BOE SYLVIUS , aan JOAN-<br />

NES VAN 1I0RNE , dl FLORENTINUS SCHUYL , tOeil-<br />

maals Hooglceraaren te Leyden.<br />

Dit werk , dat alleen door RUYSCH , volgens zyn<br />

eigen getuigenis, was ondernomen, om, als een beminnaar<br />

der waarheid, dezelve , waar hy konde, hulde<br />

te doen, en ook, opdat niets, het geene ten algemeene<br />

nutte dienen konde , mogt worden verwaarloosd<br />

, van hem door den druk wierd algemeen gemaakt<br />

, draagt overal de blyken van de diepfle kennis<br />

der ontleedkunde ; hetzelve fchetst 's mans behendigheid<br />

en vereischte kunde ten klaarden in alle<br />

zyne navorfchingen , daar hetzelve tevens eene geheel<br />

nieuwe ontdekking oplevert , welke alleen genoegzaam<br />

zoude zyn, om den naam van RUYSCH voor<br />

altyd glorieryk en onderfelyk by zyne nakoffielingfchap<br />

te doen zyn,<br />

In


460. .'. HET LEVEN VAN DEN<br />

In hetzelve worden de verkeerde en valfche begrippen<br />

van meer oude Ontleedkundigen niet flegts,<br />

maar ook de halflerrige onbefchaamde tegenkantingen<br />

van eenen op zyne kundigheden te verwaanden BIL-<br />

SIUS , een tydgenoot en afgunstige haater der verdienflen<br />

van onzen RUYSCH, met treffende bewyzen aan<br />

den dag gelegd: echter met alle die bezadigheid,<br />

met die edele befcheidenheid en zagtzinnigheid ,<br />

welke ieder onpartydigc in RUYSCH moet bewonderen<br />

, en welke alleen genoeg zoude zyn , om den<br />

leezer voor hem inteneemen, zo niet het overtuigende<br />

der waarheid, de ftem der Natuur zelve, hem reeds<br />

genoegzaam noopte, onzen RUYSCH, als den tolk def<br />

Natuur, te eerbiedigen.<br />

Ontegenzeggelyk waar is het, dat de watervaten<br />

van het dierlyk ligchaam, zelfs reeds aan verfcheiden<br />

Ontleedkundigen onder de Ouden , en ook onder de<br />

tydgenooten van RUYSCH , fchoon zeer duister en<br />

onvolkomen , echter niet geheel, onbekend waren.<br />

Men had dezelve in vroegere tyden hier en daar in<br />

het ligchaam, toevallig echter, (indien ik dus mag<br />

fpreeken,) gezien; doch de meer juiste navorfching<br />

derzelven, als ook het onderzoek van derzelver maakfel,<br />

werking en nuttigheid was fteeds verwaarloosd,<br />

en mogelyk nog wel geheel onbekend gebleven, had<br />

niet ASELLIUS zeer gelukkig, echter by toeval, in<br />

den jaare 1622, dat gedeelte van dit vaatgeftel op<br />

nieuw ontdekt en waargenomen , het welk van de<br />

rokken der ingewanden zyn oorfprong neemt , vandaar<br />

de chyl met opene mondjes opllorpt ; dezelve<br />

naar den grooten chylleider, langs de rugwervelen<br />

heen, door de borst, opwaards voert, en zo, eindelyk,<br />

ter plaatfe daar de chylbuis aan de h'nkerzyde<br />

by


BEROEMDEN F. RUYSCH.<br />

by den hoek, welke door de vereeniging der vena jugularis<br />

en fubclavia gemaakt wordt, in die aderen zich inplant<br />

, en de chyl op die plaats met het bloed vermengt.<br />

Dit vaatgeftel, dus toevallig door ASELLIUS, fchoon<br />

zeer onvolkomen , ontdekt zynde , behield , uit<br />

hoofde van bet melkachtige vocht, 't welk meestal<br />

daarin gevonden wordt, den naam van Vafa laStea,<br />

melkvaten.<br />

Het maakfel , de werking en het nut dier vaten<br />

was toenmaals nog geheel onbekend ; echter fpoorde<br />

deeze nieuwe ontdekking weldra ook andere ontleedkundigen<br />

aan ter nader onderzoek; en daar<br />

ieder door een nieuw gevoelen omtrent deeze ontdekking<br />

der melkvaten zich zeiven poogde beroemd te<br />

maaken , wierden 'er welhaast zeer veele wanbegrippen<br />

, voortbrengfels ilegts van eene verhitte verbeeldings-<br />

of liever verdichtfelkracht, in het brchi van veelen<br />

geboren; en, daar een ieder zyn gevoelen met<br />

fchynbaare redenen ten minften poogde te omzwagtelen<br />

en te flaaven, ontftond 'er tevens hierdoor een<br />

twist onder de Ontleedkundigen.<br />

De eene, minder gelukkig, of wel minder behendig<br />

in het opfpooren dier vaaten, of mogelyk ook<br />

wel te vadfig om zyn' geest met het onderzoek van<br />

deeze hernieuwde ontdekking aftematten , ontkende<br />

met onbefchaamdheid (indedaad een goed hulpmiddel<br />

tot fpaaring van moeijelyk onderzoek,) het aanweezen<br />

dier vaten, en hield hardnekkig ftaande , dat<br />

deeze vaatjes , door ASELLIUS gezien , niets anders<br />

dan gemeene bekende flagaderlyke , of wel aderlyke<br />

vaatjes waren , met een buitengewoone ftoffe gevuld.<br />

Anderen meer gretig in het onderzoek, en gelukkiger<br />

in het welflagen van hun werk, erkenden de ont-<br />

HISTORIEK. IV. D. Gg dek-


46a H"E T LEVEN VAN DEN<br />

dekking van ASELLIUS voor eene ontegenzeggelyke<br />

waarheid , en deeden dezelve hulde door hun getuigenis;<br />

doch ook deezen waagden naauwlyks een enkelen<br />

Map meer tot verdere nafpooring van dit vaatgeftel.<br />

De meesten Hemden daarin overeen, dat deeze vaaten,<br />

van het ingewand ontfpruitende, alwaar zy de<br />

best voedende ftoffe of chyl hadden opgenomen ,<br />

naar de lever gingen om in dat ingewand hun vocht<br />

uitteftorten , ter bereiding van nieuw bloed; een<br />

blyk , dat dit vaatgeftel door hen alleen in dieren ,<br />

en wel vooral in honden, was opgefpoord, in welk<br />

dier de gemeenfchap tusfehen den grooten chylleider,<br />

en de watervaten der lever zeer groot is, en waardoor<br />

het gemaklyk gebeurt, dat de watervaten van<br />

dit ingewand, door het inblaazcn in den grooten chylbuis<br />

tevens, cn wel eerder, met lucht worden opgevuld,<br />

dan dat deeze vloeiftoffe verder in de nu genoemde<br />

buis doordringt; dan dit in 't voorby gaan.<br />

De watervaten waren toen nog in geene andere<br />

deelen van het ligchaam, dan flegts op de ingewanden,<br />

bekend.<br />

Naderhand ontdekte BARTHOLINUS en anderen, byna<br />

ter gelyker tyd, deeze vaten, ook op andere deelen<br />

van het ligchaam.<br />

Eindelyk ontdekte PECQUETUS den grooten chylleider<br />

, die vervolgens door EUSTACHIUS befchreven<br />

wierd; en deeze ontdekking was het, welke het eerst<br />

aanleiding gaf tot de meer juiste en met de waarheid<br />

overeenftemmende bepaaling van het nut dier vaten.<br />

Meerder in het byzonder omtrent dit vaatgeftel uitteweiden,<br />

of wel het gewigt van ieder ontdekking<br />

op-


BEROEMDEN F. RUYSCH. 463<br />

optefpooren , en den naam van ieder ontdekker optenoemen,<br />

verbied my thans myn kort bedek. De<br />

ruuwe fchets, welke ik nu van het gefchiedverhaal<br />

dier ontdekking hebbe voorgedekt, zy genoegzaam voor<br />

ons oogmerk ; alleen voeg ik 'er dit nog by , dat<br />

ook EUSTACHIUS nog eene geheel onvolmaakte kennis<br />

heeft gehad , zo van het maakfel, als ook van<br />

de werking en 't nut dier vaten, daar hy den chylleider<br />

befchryft , als zyn oorfprong neemende met<br />

een vernaauwden mond, uit den hoek, welke gemaakt<br />

wordt door de vereeniging. van de Fena Jugularis,<br />

en Subclavia aan de linkerzyde.<br />

Het bleek naderhand maar alte duidelyk, door de<br />

ontdekkingen van den werkzaamen RUYSCH, in hoe<br />

verre alle Ontleedkundigen vóór hem, in hunne be«<br />

orippen wegens het maakfel van dit vaatgedel, gedwaald<br />

hadden.<br />

Het gevoelen van een' BILSIUS , die onder andere<br />

tegendrydigheden delde , dat de watervaten , door<br />

ASELLIUS ontdekt, dienden<br />

Vooreerst: om alle de deelen van het ligchaam,<br />

als het ware, met een' daauw te befproeijen , welke tot<br />

derzelver meer gemaklyke beweeging vereischt wierd.<br />

Ten tweeden: om het vocht, waarvan de af kleinzing<br />

der pis gefchieden moest, naar de bynieren te<br />

voeren;<br />

Ten derden: om de doffe, van welke in de mannen<br />

het zaadvocht in de ballen moest worden afgefcheiden,<br />

ter bedemder plaatfe aantevoeren, en dan nog.<br />

In de vierde plaats zyn haldarrig volhouden tegen<br />

RUYSCH van het aanwezen van klapvliezen in de<br />

watervaten, welke den loop der vochten, in dezelve<br />

vervat, ontegenzeggelyk bepaalden; —- deeze dwaa-<br />

Gg 2 lin«


4Ö4 HE T LEVEN VAN DEN<br />

lingen, zegge ik, van BILSIUS, hadden onzen RUYSCH<br />

tot eene gepaste wederlegging, alleen op proeven en<br />

het duidelyk maakfel van die deelen gegrond , aangefpoord.<br />

Hierin ook Haagde hy , gelyk in alle zyne onderneemingen<br />

, volkomen.<br />

Hy vond zich eindelyk in ftaat gefteld , om , in<br />

het byzyn van geloofwaardige mannen niet alleen ,<br />

maar ook van zulken, die door hunne ervarenheid gefchikte<br />

rechters waren , den verwaanden BILSIUS ,<br />

door fpreekende bewyzen , welke de Natuur zelve<br />

opleverde , befchaamd te maaken , en alle deszelfs<br />

valfche leerftelfels om ver te werpen.<br />

Hy toonde hem in daartoe vervaardigde praparata<br />

het aanweezen der klapvliezen in alle de reeds bekenda<br />

watervaten van het dierlyk ligchaam, en wel op<br />

die wyze , dat zy allen den loop der vochten van<br />

ieder byzonder deel naar den Chylbuis bevorderden<br />

doch eene terug keerende tegenltrydige beweeging volftrekt<br />

verhinderden.<br />

Hy toonde hem ook een aantal klapvliezen in den<br />

Chylbuis zelve , welke dus geplaatst waaren , dat<br />

zy den loop van het vocht opwaards bevorderden.<br />

Hieruit dan bleek het vervolgens, welke de waare<br />

werking en het groote nut dier vaten in liet dierlyk<br />

geftel was; eene nuttigheid, welkers uitgeurektheid<br />

en belang ons verbiedt zelfs een eenigen flap te doen,<br />

om 'er in deeze Verhandeling iets meer van re gewaagen<br />

, dewyl wy door een oppervlakkige fchets<br />

aan desaelfs gewigt veel zouden te kort doen : liefst<br />

dus befpaaren wy deeze frofTe tot een nader onderzoek<br />

by een andere gelegenheid.<br />

De ontdekking echter der klapvliezen in de waterv:u-


BEROEMDEN F. R U Y S C H . 4^5<br />

vaten , waarvan aan KUYSCH alleen al de roem met<br />

recht toekomt, verfpreidt een even groot licht en nog<br />

meerder nut, zo over het Natuurkundige , als over<br />

de meer juiste kennis van den zieken Haat van het<br />

menfchelyk ligchaam , en dus over het grootfte en<br />

belangrykfte gedeelte der geheele Geneeskunde , dan<br />

wel de groote ontdekking van den omloop des bloeds<br />

zelve door den onfterfelyken HARVEI.<br />

Deeze ontdekking der klapvliezen in het gantfche<br />

bekende geftel der watervaten , met de volkomenc<br />

wederlegging der wanbegrippen van BILSIUS , wierd<br />

door den onvermoeiden RUYSCH, in deeze zyne eerfte<br />

Verhandeling, in den jaare 1665, door den druk gemeen<br />

gemaakt , tegelyk met een aantal ontleedkundige<br />

waarneemingen, welke vooral ook ftrekten ter opheldering<br />

der begrippen van den zieken ftaat van veele<br />

deelen in het menfchelyk ligchaam.<br />

Onder de belangryke ontleedkundige waarneemingen<br />

, in deeze Verhandeling vervat , vindt men onder<br />

anderen ook de nieuwe ontdekking en befchryving<br />

van een der rokken van het oog, der Choroidaa ,<br />

welke altyd den naam van tunica Ruyfchiana heeft<br />

blyven behouden ; als ook die van eene byzoftdere<br />

flagader, welke onmiddelyk uit den bocht der groote<br />

flagader van het hart , de Aorta , ontfpruitende ,<br />

naar de longen gaat, en door de zelfftandigheid van<br />

dit ingewand altyd de takken der hronchi


46 HET LEVEN VAN DEN<br />

Daar nu de ontdekking der klapvliezen in de water­<br />

vaten door onzen RUYSCH hem de grootfte achting<br />

en roem van alle zyne tydgenooten en medeftreevers<br />

geheel verwierf, ontfing hy ook kort daarna een<br />

doorflaand blyk, hoe veel vertrouwen men op hem,<br />

als Ontleed- en Geneeskundige ftelde.<br />

Immers was dit eerfte openbaar bewys van de<br />

groote ervarenheid van onzen RUYSCH in het Ontleed­<br />

kundige, volgens het gevoelen der meesten, de voor-<br />

naamfte beweegreden , waarom hy in den jaare 1666<br />

door de Regeering deezer Stad geroepön wierd, om den<br />

glorieryken post van openbaar Hoogleeraar in de<br />

Ontleedkunde en eerfte Geneesheer binnen deeze Stad<br />

te bekleeden.<br />

Dus ontbreekt het den onvermoeiden naarstigen Na­<br />

tuuronderzoeker nooit aan een gepaste belooning voor<br />

zyn byzonder befteeden vlyt ren nutte van het alge­<br />

meen.<br />

Minder bezield met een zucht naar grootheid en<br />

ftreelenden roem , dan wel met een ' onverzadelykcn<br />

yver en trek om zyne kundigheden uittebreiden, en<br />

dezelve ten meeste nutte voor zyne tyd- en nattiur-<br />

genooten te befteeden , was het flegts de fpoorflag<br />

van deeze geaardheid, welke onzen RUYSCH aanftonds<br />

noodzaakte , om , zonder veele draaiende beraadllaa-<br />

girtgen, terftond dit aanbod van het Hoogleeraar-Ambt<br />

in de Ontleedkunde binnen deeze Stad te aanvaar­<br />

den.-<br />

Zeer wel voorzag oh ze getrouwe, onvermoeide Na­<br />

tuuronderzoeker , dat hier een ruimer veld aan zyne<br />

navorfchingen zou worden geopend en vrygefield.<br />

" 'Geduurende al den tyd immers, in welken wy hem<br />

hier , tot zyn dood toe, het Hoogleeraar-Ambt zien<br />

be-


BEROEMDEN F. RUYSCH. +67<br />

feekkeden, liet hy zich nooit de minfte gelegenheid<br />

tot zyne geliefde verlustiging ontglippen ; altyd volhardde<br />

hy' met dien yver in zyn werk , welke men<br />

bezwaarlyk in eenige, zo van zyne voorgangers, als<br />

tydgenooten, ja zelfs van alle zyne opvolgeren, even<br />

groot zal ontdekken. (*)<br />

Geduurende den tyd van zes-en-zestig jaaren , in<br />

welken onze RUYSCH alhier het Hoogleeraar-Ambt be- .<br />

kleedde , zien wy hem altyd bezig met het groote<br />

doelwit van zyn post.<br />

Geen wonder dan , dat wy genoopt worden m<br />

bem, geduurende al dien tyd, dan eens den vlyügen<br />

Natuuronderzoeker , dan wederom den beteren uitlener<br />

van de werken der Natuur in het dierlyk ligchaam<br />

en planten, en niet zelden den ontdekker van<br />

Geheimen, welke zyn naam altyd by de nakomehngfchap<br />

moeten vereeuwigen , te eerbiedigen.<br />

Het zy ons vergund nog eenige blyken hiervan<br />

aantehaalen , daar het ons onmogelyk is hem 111 al<br />

zyn luister , onder deeze verfcheiden betrekkingen ,<br />

door het nagaan van alle zyne werken , volkomen<br />

te befchouwen 5 ook is het genoeg eenige trekken<br />

flegts der waare grootheid van een' man by te bren-<br />

. ge" ><br />

(*) Het volgende getuigenis van zekeren Schryver zy ons<br />

vergund hier bytevoegen, om de onvermoeide vlyt van<br />

RUYSCH, flegts in flaauwe trekken, te fchetfen. Deeze zegt:<br />

Eundem occoftones datas negligere mnquam , noüu atque^<br />

inter-diu vifere «gres; & ad primatn auroram perfautari<br />

cadavera ; illum tibi finge adeo laboriofum , ut eidem nun-<br />

quam nimis mane fol luceat -Jemper vefperascat pcyus quam<br />

vellet.<br />

Gg 4


4


BEROEMDEN F. RUYSCH. 469<br />

Dit geheim was geenszins voor onzen RUYSCH, als<br />

Vriend van beide nu genoemde Ontleedkundigen<br />

verborgen; hy zelve had zeer veel door zyn vernuft<br />

toegebragt tot deeze dus verre reeds gevorderde<br />

handgreep :<br />

1<br />

dan de dood van REGNERUS DE<br />

GRAAF , en eene gantsch verkeerd geplaatfte bygeloovigheid<br />

van ZWAMMERDAM (*) Helde deeze nu nog<br />

onvolmaakte ontdekkingen in de handen van RUYSCH<br />

alleen , die dezelve weldra door aaanhoudende proeven,<br />

zowel als door eene vernuftige behandeling, tot<br />

dat toppunt van volmaaktheid bragt,'waarin hy, tot<br />

heden toe, nog door niemand zyner opvolgeren in de<br />

Ontleedkunde is overtroffen , of flegts geëvenaard.<br />

Getuigen daarvan zyn de fchoonfte pmparata ,<br />

door RUYSCH vervaardigd, welke thans nog hier en<br />

daar voorhanden zyn.<br />

Getuigen daarvan zy de befchryving , welke onze<br />

RUYSCH zelve geeft van zyne onvergelykelyke fchoone<br />

ver-<br />

(*•) Dees, namelyk , als met een heitfg afgryzea getroffen,<br />

om zynen Schepper zo verre natevolgen , dat hy reeds ge-<br />

ftorvene .dieren wederom levendig zou doen fchynen; en het<br />

daarby eene de Godheid te veel tergende daad , en aan een<br />

Christen niet betaamende handelwyze, rekenende, om de<br />

fohepfelen zo verre in hun maakfel ontleedkundig te onder­<br />

zoeken , en daardoor, als het waare , de grootfte Wysheid.<br />

in zyne verrichtingen optefpooren en uitteputten , liet dus ,<br />

verblind door verkeerde Godsvrucht, zyne verdere nafpoorin-<br />

gen fteeken.en vergenoegde zich met demoedig boete te doen<br />

voor zyne reeds bedreven roekeloosheid; -— hy verzuimde<br />

alles wat hem uit het waereidfche onderftand kon geeven, en<br />

fleet dus zyn leven in groote armoede, zich onder zyn by-<br />

geloof met een ftuk droog brood vernoegende.<br />

Gg 5


47°. HET LEVEN VAN DEN<br />

verfameling van opgefpooten en anders toebereide<br />

Ontleedkundige prceparata.<br />

Getuige hiervan zyn de Ontdekkingen van onzen<br />

RUYSCH, omtrent de verbaazende vaatrykheid dier deelen<br />

, waarin vóór hem geen vaaten bekend waren *<br />

by voorbeeld , in de retina , in het beenbekleedfe'l<br />

der gehoorbeenderen , in het dunne vliesje , 't welk<br />

de kraakbeenderen der geledingen omgeeft , 'ja i„ h eJ<br />

been zelve ontdekte onze RUYSCH een verbazend aantal<br />

bloed vaaten.<br />

Getuige eindelyk van de volmaakte fchoonheid dier<br />

praparata, na de gewoone opfpuiting , z y de verrukking<br />

, waarmede CZAAR PETER de Ine. was aangedaan<br />

, wanneer die Vorst , de toenmaals wydberoemde<br />

verzameling van RUYSCH bezichtigende, zich<br />

op het zien van een kind , dat door RUYSCH opgefpooten<br />

, en daarna op een klein bed , als flaapende<br />

was neergelegd, niet onthouden kon het zelve te<br />

kusfen , daar hy zich niet eerder konde overreeden,<br />

dat het zelve dood was, voordat hy het bloozende'<br />

kind herhaalde reizen had behandeld.<br />

Met recht dan blyft ook nog heden deeze kunst<br />

om de vaten van het dierlyk ligchaam door infpuiting<br />

optevullen en dus voor verderf te bewaaren, den<br />

naam van RUYSCH , die dezelve tot het hoogde'toppunt<br />

van volmaaktheid en fchoonheid bragt, behouden.<br />

Ook deeze Kunst , om de bloedvaten van het dierlyk<br />

hgchaam door infpuiting optevullen , deed onze<br />

RUYSCH geen geringen, en meer openbaaren roem verwerven<br />

, wanneer hy, door de Staaten van Holland en<br />

Zeeland verzogt zynde, om het lyk van den gefneuvelden<br />

Eugclfchen Admiraal BERCLEI te balfemen , door<br />

middel van zyne infpuiting dus gelukkig in deeze onder-


BEROEMDEN F. RUYSCH. 471<br />

derneeming Haagde , dat hy het iyk , fchoon reeds<br />

een weinig door de verrotting aangetast, wederom,<br />

na de gedaane infpuiting, als een nog naauwlyks dood<br />

ligchaam deed fchynen , en voor verdere verrotting<br />

geheel , ten mmfteïi geduurende een langen tyd , bewaarde.<br />

Buiten de fchoonheid echter en het fraaije , het<br />

welk wy in de prceparata van RUYSCH ZO zeer bewonderen;<br />

- boven den roem , welke hy dus<br />

door deeze Kunst , op zich zelve befchouwd , verdiend<br />

had , was 'er aan deeze uitvinding een veel<br />

grooter nuttigheid verknocht, welke de grootheid dier<br />

uitvinding , het onontbeerlyke dier handgreep voor<br />

Ontleedkundigen niet alleen, maar ook voor den Natuuronderzoeker<br />

van het dierlyk ligchaam meer noodzakelyk<br />

maaken, meer vereeuwigen moest; daar deeze<br />

Kunst alleen , geheel alleen durve ik zeggen , de<br />

grondflag geweest is , om eindelyk eene volmaakte<br />

kennis van het dierlyk ligchaam en alle deszelfs deelen<br />

te erlangen.<br />

Gy ziet dus ligtelyk, wat de Geneeskunde en derzelver<br />

beyveraaren in het byzonder, wat ook de gantfche<br />

Maatfchappy in het algemeen verpligt zy aan een'<br />

man, die den waaren en vasten grond gelegd heeft<br />

tot eene verbeterde Geneeskunde, gebouwd op eene<br />

zuivere Natuurkunde van het dierlyk ligchaam, welke<br />

niet meer, gelyk die der Ouden, met harsfenfehimmen<br />

overiaaden, maar uit het werktuiglyk famenftel van<br />

het ligchaam zelve afgeleid zynde , de eenige zekere<br />

toetsftecn was, waaraan men vervolgens de afwykingen<br />

der Natuur, die te dikwerf, helaas! toomloos<br />

van het rechte fpoor afdwaalt , konde en moeste<br />

toet-


4. 72<br />

HET L E V E N VAN DEN<br />

toetfen, wilde men zeker (hagen om dezelve tot haa­<br />

re gewoone werkingen te rug tc brengen.<br />

Wie uwer dan zal my weigeren den lof der onfter-<br />

fclykheid voor deeze verdienden, aan den naam van<br />

den grooten RUYSCH toetevvydcn ? . Een Schry­<br />

ver getuigt het volgende : „ Konde RUYSCH wel<br />

„ meer by 't geheele menfchelyk gedagt verdienen,<br />

w<br />

d a n<br />

door het dichten van ecu vaste theorie of<br />

„ grondige Geneeskundige Wetenfchap, die naderhand<br />

„ zo een heilzaamen invloed op de oefening van de<br />

a, geheele Geneeskunst geeft? Wy zouden ze-<br />

„ kerlyk dc fraaije leer van BOERHAAVE misfen, in-<br />

„ dien de groote RUYSCH , of iemand anders hem ge-<br />

„ lyk, niet geleefd had?"<br />

En waarlyk, dit is degts een flaauwe trek van den<br />

welverdienden roem des mans, welke niemand hem<br />

weigeren kan, die zich een ogenblik nader by het<br />

werk van onzen RUYSCH bepaalr.<br />

Ten blyke.dan, dat deeze loffpraak niet flegts op<br />

losfen grond cn te roekeloos gedaan zy, maar inde­<br />

daad op verdienden gegrond is, zal het, dunkt my,<br />

genoeg zyn, indien ik eenige bewyzen kan bybren-<br />

geu, dat de groote BORRHAAVE, wiens naam altyd zal<br />

onderflyk blyven, deezen zynen roem aan de verdien­<br />

den van RUYSCH grootelyks vcrlchukijgd is, daar hy<br />

de beginfelen van zyne gevestigde en leerflellige Ge­<br />

neeskunde alleen uit de verfchillende praparata van<br />

de byzondere werktuigen en deelen des menfehelyken<br />

ligchaams door RUYSCH vervaardigd, en uit de daar­<br />

uit afgeleide Natuurkunde van het dierlyk ligchaam<br />

getrokken heeft, en dat op deezen grond alleen het<br />

geheele leerdelfel van deezen grooten Geneeskundige<br />

rust.<br />

In


BEROEMDEN F. RUYSCH. 473<br />

In de eerde plaats, wat aangaat het gevoelen van den<br />

grooten BOERHAAVE , dat het geheele ligchaam flegts<br />

beftaat uit een famenweefzel van vaten,' dit blykt (en<br />

verder bewys acht ik geheel onnodig) gegrond te zyn<br />

op den uitflag der gelukkige oprpuiting van onzen<br />

RUYSCH , waardoor ieder deel des ligchaams alleen met<br />

die kleur als geverwd fcheen , waarmede de ftoffe,<br />

tot opfpuiting gebezigd, gekleurd was; doch wanneer<br />

die deelen, 't zy tegens het zonnelicht, of ook onder<br />

bet Microscoop befchouwd wierden, bleek het, dat<br />

deeze kleur alleen afhing van de gekleurde ftoffe, welke<br />

door de infpuiting in de grootere takken der vaten<br />

was doorgedrongen, en van daar in de allerkleinftc<br />

en voor het bloote oog niet meer te onderfcheidene<br />

takverdeelingen van dat zelfde vaatgeftel, 't welk weldra<br />

als een netweik wordt dooreengeflingerd , zich<br />

verfpreidde. Dit gevoelen was ook, in de tweede plaats<br />

gevestigd op dat gevolg der infpuitingen van onzen<br />

RUYSCH , waardoor hy de rokken of bekleedfelen der<br />

groote flagaderen en aderen insgelyks vaatryk vertoonde;<br />

ten derden wierd dit gevoelen gefterkt door<br />

de nu meer bewezen ftelling, dat de voeding der vaste<br />

deelen alleen door middel van den omloop des<br />

bloeds gefebiedde. Daar nu de groote BOERHAAVE de<br />

verbaazende vaatrykheid van alle de deelen des dierlyken<br />

ligchaams door dc pr£parata van RUYSCH ten vollen<br />

bewezen zag, leidde deeze daaruit verder dit ge-<br />

v o l g af : dat ieder vast deel zyne byzondere<br />

bloedvaten tot den omloop des bloeds , en de daaruit<br />

voortfpruitende voeding, nodig had; doch daar de<br />

rokken der vaaten zelve wederom vaste deelen opleverden<br />

, dat dan ook deeze wederom een fyner ftcl<br />

van vaten tot het zelfde einde nodig hadden ; welkers


474 HET LEVEN VAN DEN<br />

kers rokken wederom moetende gevoed worden, ook<br />

wederom aan dezelfde vereischten onderhevig waren •<br />

en dus liep deeze gevolgtrekking, als het waare, iu<br />

het oneindige voort , en leverde eindelyk het gevoelen<br />

van BOERHAAVE uit ; dat het geheele ligchaam<br />

met dan een famenwecfzel was van vaten , het eene<br />

gefchikt om het andere te voeden, doch, voegde hy<br />

'er by, vaten die evenredig verminderden.<br />

De groote BOERHAAVE bemerkte echter weldra ,<br />

dat hier deeze tegenwerping konde gemaakt worden<br />

dat 'er veele deelen in het dierlyk ligchaam zyn',<br />

die zekerlyk gevoed worden, en echter niets minder<br />

dan de roode kleur des bloeds , en by gevolg ook<br />

mets minder dan den geduurigen omloop van dit<br />

zelfde vocht in den gezonden ftaat vertoonen. Om<br />

deeze tegenwerping optelosfen, wierd die Geneeskundige<br />

genoodzaakt een uitvlucht te zoeken, en hieruit<br />

ontfproot dan eerst zyne ondcrftelling, eene bloote<br />

onderllclling indedaad, dat het bloed beftond uit bolletjes<br />

, van een volkomen roode kleur, welke door<br />

de drukking en perfing der vaten, wanneer namelyk<br />

het bloed uit een groot vat in een kleiner moest<br />

overgaan, konden ontbonden worden in zes kleinere<br />

bolletjes van een geelachtige kleur, 't welfe hy ferm<br />

noemde; cn vervolgens dat ieder bolletje van dit<br />

vocht , wanneer het tot de aHerfynfte vaatjes moest<br />

overgaan , insgclyks ontbonden wierd in zes nog kleinere<br />

geheel doorfchynende vochtbolletjes , waaraan<br />

die Geneeskundige den naam gaf van Lympha, of<br />

waterachtig vocht.<br />

Deeze onderftellingen fcheenen ook nog door Mi-<br />

croscopifche waarneemingen van eenen LEEUWENHOEK<br />

bevestigd te worden ; dan, waarlyk, ook deeze ver­<br />

beeldde


BEROEMDEN F. RUYSCH. 475<br />

beeldde zich iets te zien, 't geen nooit plaats had;<br />

en eene verhitte, van het fpoor der waarheid afdwaakude<br />

verbeeldingskracht vervulde by dien waarneemer<br />

de plaats van het zintuiglyke, onverblinde gezicht; —<br />

ook beftaat het bloed wel uit een rood gedeelte, uit<br />

ferum en lympha, doch deeze zyn van een geheel andere<br />

Natuur, dan BOERHAAVE onderftelde, en ook<br />

zyn deeze geheel van elkander door byzondere eigenfchappen<br />

onderfcheiden , en kunnen geenszins met elkanderen<br />

verwisfeld, of ook door de persfing alleen<br />

van een grooter in een kleiner vat beurtelings veranderd<br />

worden.<br />

Dan het is hier de plaats en tyd niet tot weder-<br />

legging van wanbegrippen.<br />

°De groote BOERHAAVE wierd nog meer in zyn gevoelen<br />

0<br />

gefterkt, doordien hy zag , dat in die gevallen,<br />

alwaar een groote aandrang van bloed, of eene<br />

verhaastte omloop van dat zelfde vocht te gelyk met<br />

een zwakkeren tegenftand der vaste deelen plaats had,<br />

dat, zegge ik, alsdan die deelen, welke te vooren<br />

geen' zichtbaar blyk droegen van den omloop van rood<br />

bloed , nu maar alte duidelyk hiervan de kenmerken<br />

hadden; zo zag hy het wit van het oog, na eene<br />

fchielyke beweeging van het ligchaam, in dronkenfchap,<br />

en in ontfteekingen, gevuld met eene groote<br />

-menigte vaatjes, welke nu in deezen veranderden ftaat<br />

rood\>loed in zich omvoerden. En hieruit ontftond<br />

wederom de error loei in 't leerftelfel van den groo­<br />

ten BOERHAAVE.<br />

Het gevoelen ook van deezen Geneeskundigen ,<br />

'dat eenige ftoffe , tot bereiding der Gal gefchikt ,<br />

door de opene mondjes van den darmfcheilader wierd<br />

opgeflorpt, en vervolgens door den poortader, naar<br />

de


476- HET L E V E N VAN DEN<br />

de lever gevoerd , dit gevoelen zeg ik , hoe verre<br />

ook van die waare werking der Natuur , welke wy<br />

thans erkennen, vloeide voort uit eene onvoorzichtige<br />

gevolgtrekking, gegrond op den uitflag van Ontleedkundige<br />

proeven, door RUYSCH gedaan, die, dooiden<br />

poortader infpuitende , zag dat, de ingefpotene<br />

ftoffe wederom in de darmen ontlast wierd en vry<br />

uitvloeide ; dan de gevolgtrekking uit deeze proef<br />

beflist te veel en daarom niets.<br />

Door eene naauwkeurige oplettendheid en eene langduurige<br />

waarneeming, altoos met eene zeldzaame<br />

voorzichtigheid gepaard , had onze RUYSCH geleerd,<br />

dat de verdeeling der bloedvaten , of wel de verdeeling<br />

der kleinfte takken van het geftel der bloedvaten,<br />

aanmerkelyk verfchilde, naarmaate by onderfcheidene<br />

deelen onderzocht, welke tot onderfcheidene afkleinzingen<br />

van vochten , of andere onderfcheidene<br />

werkingen in de huishouding van het dierlyk ligchaam<br />

beftemd waren; dat ook, omgekeerd, die verdeeling<br />

en loop der bloedvaaten altyd dezelfde was in gelylffoortige<br />

deelen, tot gelyke werkingen en gelyke af-<br />

kleinzingen gefchikt, dat ook de afkleinzing van<br />

vochten aan verandering onderworpen was , zo 'er<br />

flegts eene voorgaande verandering in het vaatgeftel<br />

plaats had.<br />

Van deeze waarnemingen van onzen RUYSCH, op<br />

ontleedkundige gronden alleen gevestigd, fchroomde<br />

de groote BOERHAAVE ook niet gebruik te maaken in<br />

zyn leerftelfel omtrent de koortfen en andere ziektens,<br />

in welke, het zy eene verhaasting van den loop<br />

des bloeds op de oppervlakte des ligchaams , en dus<br />

eene ophooping van dit vocht in de binnenfte deelen,<br />

of ook eene geheel verfuelde omloop des blqeds , door<br />

alle


BEROEMDEN F. RUYSCH. 477<br />

alle de deelen van het ligchaam; of ook in de derde<br />

plaats eene verzwakking van den tegenftand, welke<br />

de vaaten tegen de vochten , die in dezelve worden<br />

omgevoerd , anders uitoefenen , en dus overal eene<br />

verandering in het vaatgeftel plaats heeft ; en hieruit<br />

verklaarde hy veele der verfchynfelen in die koortfen<br />

en ziekten.<br />

Ook is het gevoelen van den grooten BOERHAAVE<br />

omtrent het maakfel , de werkingen en het nut der<br />

klieren , en van die ingewanden , welke onder deeze<br />

klasfe fchynen te moeten gebragt worden , vooral<br />

ook deszelfs gevoelen omtrent het maakfel der hersfenen,<br />

gegrond op de Ontleedkundige waarneemingen<br />

alleen van onzen RUYSCH ; welke ook dit ftuk, gelyk<br />

andere duistere voorwerpen in de huishouding van<br />

het dierlyk ligchaam , tot zyne naauwkeuriger onderzoek<br />

had uitgekozen , en daarin ook dus gedaagd<br />

was , dat tot nog toe geen Ontleedkundige arbeid in<br />

ftaat geweest is hierover meerder licht te verfpreiden.<br />

Deeze waarneemingen deêlde onze RUYSCH deels<br />

door brieven aan den grooten BOERHAAVE zeiven mede<br />

, deels trok deeze Geneeskundige dezelve uit de<br />

brieven, welke RUYSCH aan anderen fchreef, als ook<br />

uit de Ontleedkundige werken , toen reeds door<br />

RUYSCH in 't licht gegecven.<br />

Voeg hier nog by den loop der chyl door de<br />

melkvaaten, en het maakfel van dat vaatgeftel , 't<br />

welk alles het eerst door onzen RUYSCH was vastgelteld,<br />

en ook genoegzaam woofdelyk door den grooten<br />

BOERHAAVE in zyn Natuurkunde van het dierlyk<br />

ligchaam wierd overgenomen.<br />

Eindelyk zien wy flegts de gevoelens van den grooten<br />

BOERHAAVE nader in, omtrent het famenftel en de<br />

HISTORIEK. IV. D. Hh wer-


4?S HET L E V E N VAN DEN<br />

werking der deelen tot de voortteeling gefchikt ;<br />

overal zullen wy de duidelyke kenmerken befpeuren ,<br />

die ons ten beflisfende bewyze dienen moeten, dat de<br />

arbeid van RUYSCH, vooral ook in dit gedeelte, den<br />

grooten BOERHAAVE heeft voorgelicht , om daaruit<br />

een zuiver Natuurkundig lecrftelfel van het dierlyk<br />

Iigchaa n famentefïellen ; . byna ieder bladzydc<br />

van de Beginzelen tot de Geneeskunde van BOER­<br />

HAAVE , toont ons, door de geduurige aanhaaling van<br />

RWrècM , hoeveel invloed de arbeid van deezen Ontleedkundige<br />

op de famenftelling van dit werk gehad<br />

hebbe.<br />

Genoeg zy het dan , dat ik uit veelen flegts deeze<br />

weinige voorbeelden hebbe bygebragt, om de lofïpraak<br />

van ROYSCH te bevestigen. De uitgebreidheid en overvloed<br />

der ftoffe verbiedt Ons hier verder intetreeden ;<br />

ook vordert de reeds verloopen tyd, dat wy , van<br />

dit onderzoek aftrappende, ons haasten, om nog iets<br />

ten minften van onzen Ontleedkundige onder andere<br />

"retrekkingen te kunnen zeggen.<br />

Befchouwen wy hem , geduurende zyn gantfehen<br />

leeftyd, altyd zullen wy hem dubbel den lof van een<br />

Waarneemer en vlytig Natuuronderzoeker Waardig vinden.<br />

• i °<br />

Toetften wy het gedrag des mans aan de voorfchriften<br />

van eenen SENNEBIER , daar deeze de volftrekte<br />

vereischten van een waarneemer fchetst, dan twyfele<br />

ik geenszins, of wy zullen altyd in hem die hoedanigheden<br />

aantreffen , en byna volmaakt bewonderen ,<br />

welke, volgens het oordcel van deeze Schryver, zo zeer<br />

vereischt worden in eenen bevoegden waarneemer.<br />

ïmmers zien wy onzen RUYSCH in alle zyne gevoelens<br />

de kracht der langduurige ondervinding te<br />

hulp


BEROEMDEN F. RUYSCH. 479<br />

Mlp roepen ; — wy zien hem de Natuur alleen<br />

volgen op derzelver fpoor , om uit haar de gronden<br />

van zekerheid, door langduurige waarneeming , te<br />

erlangen, welke alleen de gevoelens van een gefchikt<br />

waarneemer , wil hy anders den naam van tolk der<br />

Natuur waardig zyn , moeten bevestigen.<br />

Geenszins , (en deeze zyn de vereischten , welke<br />

SENNEBIER aan een gefchikt waarneemer toekent) ontbrak<br />

het onzen RUYSCH aan vernuft; getuigen hiervan<br />

zyne menigvuldige brieven met andere Geleerden<br />

van zyn tyd,vooral ook met den grooten BOERHAAVE;<br />

voorzigtig twyfelde ook onze RUYSCH aan al dat geene<br />

't welk hem door anderen flegts was opgedrongen<br />

, en toetstee den grond dier gevoelens altyd aan<br />

de lesfen en onderrichtingen van zynen getrouwe<br />

leermeester, de Natuur; ook was hy nimmer met te<br />

veel eigenliefde bezield , welke hem zoude hebben<br />

kunnen verhinderen , om ook aan zyne eigene eerst<br />

opwellende gevoelens niet zo lang te tvvyfelen , totdat<br />

hy dezelve , volgens den leidraad van een gefchikt<br />

waarneemer, herhaalde reizen, eerst met dc werkingen<br />

der Natuur zelve overeenftemmende bevonden<br />

had.<br />

Zo het ooit tot lof van een Waarneemer ftrekken<br />

kan , dat hy het voorwerp , dat hy de wetenfchap<br />

of kunst , waaromtrent hy zyne waarneemingen<br />

byzonder bepaalt, grondig kenne; voorzeker<br />

dan kan niemand deezen lof aan den grooten RUYSCH ,<br />

betrekkelyk het Ontleedkundige en de Natuurkennis<br />

van het dierlyk ligchaam , betwisten.<br />

Even min 0 men van hem kunnen zeggen , dat<br />

hy , één oogenblik flegts , bet voornaam He doelwit<br />

Hh 2. van


43o HET LEVEN VAN DEN<br />

van een Waarneemer, te weetcn om nuttig te zyn,<br />

uit het oog verloor.<br />

,, Indien de moeijelykheid van een ftudie , zegt<br />

„ SENNEBIER , èenigzins deszelfs belangrykheid ver-<br />

„ grooten kan , en , indien het mogelyk is , om<br />

,, deeze afmeeting, welke Ilegts in onze gedachten ge-<br />

,, vestigd is, op alle de wezens, die 'er betrekking op<br />

,, hebben, overtebrengen; dan is het van zelve klaar ,<br />

„ dat, alles gelyk gefield zynde , de kennis van<br />

,, kleinere zaaken oneindig moeijelyker is , dan die<br />

„ van grootere ; het is dierhalven veel gemaklyker<br />

,, om de kromme lyn, welke een comeet befchryft,<br />

» natetrekken , dan om den gantfchen toeftel der<br />

„ kleinfle tak verdeelingen der bloedvaten in dieren<br />

,, waarteneemen; — lk begrype gemaklyker (voegt<br />

„ hy 'er by) de mogelykheid om een Atlas der hc-<br />

„ melfche ligchaamen van eenen FLAMSTEAD te ver-<br />

„ vaardigen , dan het uitvoeren van Ontleedkundige<br />

plaaten."<br />

Toetfen wy aan dit gezegde van SENNEEIER ,<br />

de verdienflen van onzen RUYSCH , en wie is 'er<br />

dan, Myne Heeren, die hem den lof van een grooten<br />

Waarneemer met my weigeren zal? Ik zwyge<br />

nu verder van de overige vereischten in een<br />

getrouw Waarneemer; van zyne kennis, om,<br />

volgens de wetten der overeenkomst, gefchikte befluiten<br />

te trekken; van eenen noodwendig gezonden<br />

ftaat der zintuigen; — van den toeftel tot waarneemen<br />

nodig; van eene byzondere behendigheid;<br />

— oplettendheid; — doordringend oordeel; ~<br />

waardoor hy zelfs de werkingen der Natuur leert<br />

kennen , fchoon deeze niet onmiddelyk onder zyne<br />

waar-


BEROEMDEN F. RUYSCH. 481<br />

waarneemingen begreepen waren; waardoor by<br />

niet wordt afgefehrikt door byzonderheden, welke fomtyds<br />

aan zyne proeven een verkeerden en ftrydigen uitvlag<br />

fcbynen te geeven ; — waardoor by ook het<br />

toevallige in zyne waarneemingen van het ftandvastige<br />

onderfcheidt ; — waardoor hy met eene juiste<br />

naauvvkeurigheid diezelfde proeven leert herhaalen, en<br />

door geduurige herhaaling een beflisfend gevolg trékk<br />

e n. . of ook het gevolg zyner proeven door<br />

eene' veranderde , dikwerf omgekeerde, proefneeming<br />

bevestigen ; —— van dit alles en meerdere vereischten<br />

zwyge ik liefst.<br />

Genoeg is het , Myne Heeren , dat wy zonder<br />

fchroom durven verklaaren , in onzen RUYSCH altyd<br />

dien man aantetretTen , die , zo veel'immer mogelyk<br />

is , volmaakt aan de byzondere vereischten van een<br />

gefchikten Waarneemer voldoet, en dien wy daarom<br />

ook niet fchroomen onder den rang van beroemde<br />

Waarneemers te plaatfen.<br />

Als Waarneemer dan , als Ontleedkundige, als Natuuronderzoeker<br />

, als de Uitvinder van veele nieuwe<br />

ontdekkingen, als Geneesheer,mogen wy hem bewonderen<br />

in zyne werken.<br />

Gedreven door de zucht om nuttig te zyn, gaf by<br />

telkens zyne nieuwe ontdekkingen, zyne waarneemin­<br />

gen , zyne briefwisfeling met anderen , en eindelyk<br />

een 'befchryving van zyn Ontleedkundig Kabinet in 't<br />

licht.<br />

Te veel zouden wy uitweiden , indien wy, flegts<br />

oppervlakkig , iets van dit alles wilden zeggen: .<br />

Genoeg dan zy het, dat wy alleen de byzondere werken<br />

van onzen RUYSCH opnoemen , en den weetgierigen<br />

tot dezelve terug wyzen , om daar , als in<br />

Hh 3 een


4Si HETLEVEN VAN DEN<br />

een duidelyk tafereel , 's mans verdienflen uit ieder<br />

byzonderheid te leeren kennen.<br />

Reeds hebben wy boven gezegd , dat hy in den<br />

jaare 1665 een werk in bet licht gaf, onder den titel:<br />

Dilutidat'to Valvularum in va/is lymphaticis & lacleis.<br />

Sedert dien tyd verliepen 'er byna zes-en twintig<br />

jaaren, eer dat 'er wederom iets door onzen RUYSCH<br />

wierd in het licht gegeven.<br />

Mogelyk wel wierd onze onvermoeide Ontleedkundige<br />

verhinderd in de vroegere uitgave van een volgend<br />

werk , doordien hy, in dien tusfchentyd van<br />

zes-en twintig jaaren, wederom een nieuwe post kreeg<br />

waarteneemen. Immers in den jaare 1685 wierd hy<br />

tot Hoogleeraar der Plantkunde alhier aangefteld, een<br />

post, welke voor den yverzuchtigen RUYSCH niet<br />

dan met veele moeite konde vergezeld gaan, daar hy<br />

altyd, meer dan anderen, aan zyne beftemming poogde<br />

te voldoen.<br />

Eindelyk verfcheen in den jaare 1691 wederom een<br />

werk van onzen RUYSCH in het licht , waarin hy<br />

een honderdtal waarnemingen door den druk openbaar<br />

maakte , onder den titel : Obfervationum Anatomico<br />

- Chirurgicarum centuria; een werk , het welk<br />

zeer veel licht verfpreidde over den zieken ftaat vau<br />

de byzondere deelen in het menfchelyk ligchaam ,<br />

doch waarvan wy opzettelyk niets byzonders zeggen.<br />

Vyf jaaren daarna, en dus in 1696, begon hy zyne<br />

Briefwisfeling met verfcheiden Geleerden over de gewigtigfle<br />

onderwerpen , de Ontleedkunde betreffende,<br />

door den druk algemeen te maaken.<br />

Een ieder, die flegts met een middelmaatige oplettendheid<br />

deeze brieven en antwoorden van onzen<br />

RUYSCH doorbladerd heeft, vind overal de meest blyk-<br />

baare


BEROEMDEN F. RUYSCH. 4S3<br />

baare voetklappen van het vernuft en ne kundigheid<br />

des mans ; — overvloedig wordt hy overtuigd van<br />

den gevestigden roem van onzen Ontleedkundige by<br />

zyne geleerde tydgenooten ; terwyl hy tevens niet<br />

onduidelyk befpeurt het algemeen vertrouwen , het<br />

welke onze RUYSCH by ieder Natuuronderzoeker van<br />

het menfchelyk ligchaam genoot, daar hy als een zekere<br />

godfpraak, in zyn tyd, van ieder waarheidsminnaar<br />

geraadpleegd , en ook zyn getuigenis alleen genoegzaam<br />

erkend wierd , om een beflisfend vonnis over<br />

de waare werkingen der Natuur te vellen.<br />

Niet echter , Myne Heeren , dat ik hierdoor wil<br />

begrepen hebben , dat onze RUYSCH geen tegenftrevers<br />

gehad hebbe , die , nydig 'misfehien over den<br />

gelukkigen uitflag , welke altyd zyn werk vergezelde<br />

, en hem niet zelden als den ontdekker van<br />

veele belangryke nieuwigheden deed te voorfchyn komen<br />

, hun gal tegen deeze ontdekkingen uitbraakten ;<br />

meer dan eenmaal heeft onze Ontleedkundige<br />

het onaangenaame van den geleerden twist moeten on­<br />

dervinden.<br />

Tot een blyk hiervan ftrekke Ilegts de twee Gefchilverhaalcn<br />

van RUYSCH met BIDLOO en RAU , welke<br />

in het vervolg van tyd achter zyne Brieven gedrukt<br />

in het licht gegeeven zyn.<br />

De eerfte van deezen, ik meen BIDLOO, vatte een<br />

onverzoenbren haat tegen onzen RUYSCH op , omdat<br />

onze Ontleedkundige hem de dwaalingen en verdichte<br />

afbeeldingen, in zyne Ontleedkundige plaaten, in 't<br />

openbaar had aangewezen.<br />

Hierop vaart hy tegen de ontdekkingen van RUYSCH,<br />

vooral tegen de befcluyving der huidteepeltjes en der<br />

kleine kliertjes , onmiddelyk onder de huid geleegen ,<br />

Hh 4 meer


484 HET L E V E N VAN DEN<br />

meer met fcheldwoorden en verdraaijingen , dan met<br />

goede tegenbewysredenen uit; 0p dezelfde<br />

wyze behandelt hy een ander verfchil met RUYSCH ,<br />

daar deeze ten duidelykfte aantoont, hoe verdicht<br />

de afbeelding was van het middelde , of fpinnewebs<br />

harsfenvlies , het welk BIDLOO in zyne Ontleedkundige<br />

plaaten , geheel los van de andere bekleedfelen<br />

der harsfenen en vaatryk , vertoond had.<br />

Om kort te gaan , Myne Heeren , het fehynt my<br />

toe, dat BIDLOO niets anders beoogd heeft, dan de<br />

verdienden van onzen RUYSCH by ligtgelovigen te<br />

verdonkeren , door veelen van deszelfs ontdekkingen<br />

in een valsch daglicht te dellen , en door onzen<br />

Ontleedkundige gevoelens aantewryven , welke hy<br />

nooit gekoesterd had 5 en hierin is hy dus gedaagd,<br />

dat ieder onpaitydig leezer de tegenwerpingen van<br />

BIDLOO meer als een laag uitbraakfel van verfoeijelyke<br />

fcheldwoorden zal achten , dan dat hy begrypen<br />

zal , dat daardoor iets aan de waare verdienden van<br />

onzen RUYSCH ontnomen wordt.<br />

Een anderen twist heeft onze RUYSCH gehad met<br />

JOANNES JACOBUS RAU , daaruit vooral ontdaande,<br />

dat deeze zich opwierp om tegen RUYSCH Ontleedl<br />

kundige lesfen te geeven , en begreep, dat RUYSCH<br />

zich beroemde de uitvinder van het feptum fcroti<br />

te z>n , waartegens deeze in een brief het getuigenis<br />

van zeven oude Schryvers , die allen van<br />

het feptum fcroti gewaagden, byhaalde : dan deeze<br />

twist eindigde ras, daar onze-RUYSCH rondborstig<br />

verklaarde, zich zeiven niet als den uitvinder van het<br />

feptum fcroti te hebben opgeworpen , doch als dien<br />

geenen onder alle de Ontleedkundigen , welke het<br />

eerde de waare takverdeeling der bloedvaten in dit<br />

deel


BEROEMDEN F. RUYSCH. 4^5<br />

deel geleerd, en , tegelyk met eene verbeterde befchry-<br />

ving, ook de eerlte Ontleedkundige afbeelding van dit<br />

deel had openbaar gemaakt.<br />

Genoeg reeds van deeze twisten! Keeren wy thans<br />

weder tot het opnoemen der werken van onzen groo­<br />

ten Ontleedkundige.<br />

In den jaare 1701 begon hy de befchryving van<br />

zyn Ontleedkundig kabinet , met veele keurige plaaten<br />

opgehelderd, bundelswyze in het licht te geeven<br />

: en tien van deeze ftukken, waarvan het laatfte<br />

in 1715 gedrukt wierd , volmaakten dit werk , waaraan<br />

RUYSCH den titel gaf van Thefauri Anatomki<br />

decem.<br />

Twee jaaren daarna, en dus in 1717, begon onze<br />

fteeds onvermoeide RUYSCH een ander werk in het<br />

' licht te geeven , 't welk, met zyne Ontleedkundige<br />

Aanteekeningen en Waarneemingen, in de Heelkunde<br />

een groot getal der voornaamfte ontdekkingen , door<br />

hem gedaan, bevatte. Van dit werk kwam ieder<br />

twee jaaren een ftuk te voorfcbyn , 't welk ieder een<br />

tiental waarneemingen behelsde. Het geheele werk in<br />

den jaare 1723 geëindigd zynde, gaf hy het den titel<br />

van Adverfariorum Anatomko-Chirurgkorum decades<br />

tres; waarby nog gevoegd zyn twee brieven , te<br />

weeten een van den grooten BOERHAAVE ; en de<br />

tweede het antwoord daarop , door onzen Ontleedkundige<br />

gefchreven, de fabrica glandularum.<br />

Het is uit deeze onderrichtingen , Myne Heeren ,<br />

welke de groote BOERHAAVE door de Ontleedkundige<br />

Waarneemingen van onzen RUYSCH ontfing , dat het<br />

geheele leerftelfel van dien eerften grondlegger , tot<br />

de leerftellige Geneeskunde, betrekkelyk het kliergeftel<br />

en het maakfel der harsfenen , als ook omtrent dc<br />

Hh 5 waare


486 HET LEVEN VAN DEN<br />

waare werking en het nut dier deelen, getrokken is j<br />

'<br />

gezegde<br />

d a n w<br />

y hebben boven reeds hiervan genoe*<br />

In het volgende jaar 1724 gaf onze RUYSCH een<br />

vervolg van zyn Ontleedkundig Kabinet in 't licht,<br />

onder den titel van Curae poflerieres , five Thefaurus<br />

Maximus.<br />

Door deeze werken wierd de naam van RUYSCH alom<br />

verfpreid , en overal verwierf hy dien roem , en<br />

die achting, waarop hy door zyne verdienden zo veel<br />

recht had , om by ieder aanfpraak te maaken.<br />

Byna ter gelyker tyd wierd hy, in den jaare 1727,<br />

tot Lid der Keizerlyke Academie der Natuur - Onderzoekers<br />

, als ook tot Medelid der Koninglyke Maatfchappycn<br />

der Wetenfchappen te Parys en Londen<br />

verkoren.<br />

Dit was indedaad geen geringe bron van genoegen<br />

voor onzen RUYSCH , welke thands reeds door ouderdom<br />

begon afgemat te worden, dat hy in deeze<br />

zyne klimmende jaaren ook nog deeds den aanwas<br />

van zynen gevestigden roem en eer buiten 's lands<br />

door deeze blyken mogt ondervinden.<br />

In den jaare 1728, en dus toen onze RUYSCH reeds<br />

den hoogen ouderdom van één-en negentig jaaren bereikt<br />

had, verfchcen 'er wederom een ander werk van<br />

dien onvermoeiden Natuuronderzoeker , 't welk hy<br />

den titel gaf van Cur


BEROEMDEN F. RUYSCH. 4§7<br />

fendfte bewyzen van zyne wecrgaêlooze ervarenheid in<br />

het maakfel der bladen , vruchten en planten , en tevens<br />

van zyne , door niemand geëvenaarde behendigheid,<br />

om alle de veezeldraaden, vochtbuisjes, en het<br />

geheele geftel van die voorwerpen , eveneens als de<br />

deelen van het dierlyk ligchaam, kunftig te ontleeden.<br />

Ziedaar , Myne Heeren ! deeze zyn de menigvuldig<br />

voortbrengfelen van den onvermoeiden arbeid<br />

eens mans, wiens grootheid wy door geene wo9rdea «renoegzaam fchetzen kunnen.<br />

&<br />

Het zeggen van zekeren Schryver diene ten befliute<br />

• Tot ^tantaque funt inventa RUYSCHIANA , ut om~<br />

nis aetas humana per ea fola confumta haberi poffit.<br />

Wy bewonderen hem dan met recht, als den grootften<br />

Ontleedkundige van zyn' tyd niet alleen , maar<br />

ook van onze dagen; Wy worden gedwongen<br />

hem als den getrouwften waarneemer der Natuur, en<br />

den besten uitlegger van haare geheimen omtrent het<br />

dierlyk ligchaam te eerbiedigen; Hy verdient<br />

den lof van veele ontdekkingen in het plantenryk; -—<br />

Niet zonder reden deelt hy grootelyks in den roem,<br />

welke uit de grondlegging tot eene verbeterde Geneeskunde<br />

hem toekomt; als beyveraar der<br />

nuttige Wetenfchappen en Kunften, mag men hem,<br />

zo niet boven, ten minften gelyk, met den yverigften<br />

aller voorftanderen derzelve ftellen; en deeze<br />

vverzucht, deeze onvermoeide viyt, bezielde zelfs nog<br />

den afgeleefden, werkzaamen grysaart, tot het laatfte<br />

ogenblik zyns levens; totdat hy eindelyk ons<br />

ook door zyn voorbeeld leerde, dat 'er onder de bezielde<br />

wezens van het ondermaanfche geen onfterdyk<br />

;evonden wordt.<br />

" De dood van onzen RUYSCH wierd fchyabaar verhaast


488 HET LEVEN VAN DEN BEROEMDEN F. RUYSCH.<br />

haast door een ongelukkiger! val; hy ftierf dan, overladen<br />

van ouderdom , werk en verdienden , in het<br />

drie-en negentigfte jaar zyns levens , in den jaare 1731.<br />

Dan , Myne Heeren , de naam van den grooten<br />

RUYSCH blyft, na zyn dood, de onfterflykheid gewyd;<br />

en, zolang de nakomelingfchap dankbaar aan de<br />

verdienflen hunner voorouderen zal gedenken, zal ook<br />

de verdiende roem van onzen grooten Ontleedkundigen<br />

, .van onzen getrouwen Natuuronderzoeker, ecuwig<br />

voortduuren.<br />

Zie daar, Myne Heeren, eene flegts oppervlakkige<br />

fchets van de verdienflen eens mans, wiens gepasten<br />

roem wy door geen fierlykheid van woorden', evenredig<br />

aan het voorwerp , vermelden kunnen.<br />

Wonder zal het mogelyk aan fommigen toefchynen,<br />

dat ik nergens in deeze Verhandeling meer met opzet<br />

my bepaald hebbe tot byzondere Ontdekkingen , door<br />

onzen Ontleedkundige gedaan. Dan ik vond het getal<br />

derzelven zo groot , ieder derzelven was zo belangryk<br />

, dat ik , of te wydloopig geworden ware ,<br />

indien ik by elke ontdekking door onzen RUYSCH gedaan<br />

, om dezelve nader te befchouwen , had willen<br />

blyven flilftaan; of dat ik aan dc waarde en<br />

het belang van ieder ontdekking, door eene te oppervlakkige<br />

befchouwing, had moeten te kort doen;<br />

Ook zoude ik op die wyze, mogelyk alleen voor' Geneeskundigen<br />

niet geheel onaangenaam, doch voor het<br />

grootfte gedeelte van Wieden verveelend geweest zyn,<br />

daar dus myne Redevoering, meer dan nu, eene Geneeskundige<br />

Verhandeling zou geweest zyn; En<br />

dit zy genoeg ter verfchooning van het plan , hetwelke<br />

ik thans gevolgd hebbe.<br />

OVER


IV.<br />

A L G E M E E N<br />

M A G A Z Y N .<br />

BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE<br />

KUNSTEN,<br />

E N<br />

M E N G E L W E R K ,


491<br />

OVER HET NOODLOT, EN DESZELFS ZIN­<br />

NEBEELDIGE VOORSTELLING BY HO­<br />

MERUS EN LAATERE DICHTERS.<br />

(Uit het Hoogduitsch.)<br />

et is maar al te waar, wat een onzer treflykfte<br />

Schryvers zegt: „ Om eenige dagen meer te leeven,<br />

leeven wy dikwils geheel niet, terwyl wy noch op<br />

de fchikkinge van het noodlot, zo vol rechtvaardigheid<br />

en goedheid, noch op de wyze noodzakelykheid<br />

ons verlaaten. Zo deeden de Grieken niet. Toen<br />

Hector de beevende hand van Andromache in de zyne<br />

hield , en door haare traanen zich byna voelde<br />

overweldigen , verfterkte hy zich eensklaps door de<br />

gedachte aan een albeflisfcnd noodlot, en zegt, met<br />

het oog op de lyderesfe gevestigd, met eene manlyke<br />

llandvastigheid: (II. vs. 486, 89.)<br />

Ach, myn waarde! bedroef myn hart niet buiten maate door<br />

uwe klagten:<br />

Niemand toch zal my, buiten het noodlot, ontydig ten grave<br />

doen daalen.<br />

Doch het noodlot kan geen mensch ontvlugten,<br />

Zo min de.dappere als de blode, wien een flerfelyke vrouw<br />

het leven gaf.<br />

Zeker een dér verhevenfte redenen uit de Iliade,<br />

doch zo gewigtig en ryk van gedagten, dat men zicli<br />

bezwaarlyk kan beroemen, omze geheel te verffaan,<br />

noch minder » om ze in zyn geheel te gevoelen-, zonder<br />

het denkbeeld dat HOMERUS met het noodlot verhond<br />

,


4pa OVER DE ZINNEBEELDIGE VOORSTELLING<br />

bond , bepaald en duidelyk gevat te hebben. Hoe<br />

veel laat zich niet by dit enkele woord vraagen en<br />

denken , en hoeveel is niet reeds door de uitleggers<br />

van oude en laater tyden gevraagd, cn, mag ik wel<br />

zeggen, gedacht, of gedroomd geworden! Geen wonder,<br />

dat zo menig een droom voor waarheid, zo<br />

menig een inbeelding voor oordeel doorgaat. Daar<br />

men zo veele elkander tegenfpreekende plaatfen te vergelyken<br />

, zo veele zonderlinge voorftellingen te vereenigen<br />

heeft, hoe gemaklyk is het daar, zich en anderen<br />

te misleiden! Mogelyk is zelf dat, wat ik mynen<br />

Leezeren mededeele, meer niet, dan een fchoone<br />

lieflyke droom; mogelyk mag ik zelfs flegts hoopen<br />

dat de fchimme van M/EONIDES met mededogen glimlachge,<br />

en den droomer het vergeeven zal.<br />

Zo ik niet dwaale, waren het de Griekfehe Treurfpeldichters,<br />

die de Commentatores van HOMERUS het<br />

eerst verleid hebben , om hem een valsch denkbeeld<br />

van het noodlot optedringen. Men weet, ten minften<br />

weeten het dc vrienden van ARISTOTELES en<br />

LESSING , hoe naauw het noodlot in het Griekfehe<br />

Treurfpel is ingeweeven , en hoe dikwils de Dichters,<br />

om groote misdaaden te verzachten en tragieke<br />

onderwerpen te vormen, tot een eeuwig raadbefluit,<br />

welk den mensch de vermyding van zyn ongeluk<br />

onmogelyk maakt , hunne toevlucht neemen. Vergeefs<br />

vraagt OEDIPUS het orakel om raad , wegens<br />

zyne beftemming. De uitfpraak van APOLLO zelf brengt<br />

hem nader aan het verderf, want zyn ondergang was<br />

reeds lang ;beflooten. Te onrecht hebben wy een afkeer<br />

van den Moedermoorder OKESÏES. Hy verdient<br />

ons medelyden; want hy is een werktuig in de hand<br />

van het magtig noodlot. De waarzeggingen der<br />

Go-


VAN HET NOODLOT VAN HOMERUS. 493<br />

Goden, (Sophodes Electra 1417O « & dooden herleeven,<br />

en die reeds lang begraven zyn, verzoenen<br />

met ftroomen bloeds de verflaagenen," krygen door<br />

bet noodlot haar vervulling. In 't kort, men zal<br />

weinig Griekfehe Treurfpelen vinden, waar het albefchikkende<br />

Noodlot niet op de eene of andere wyze<br />

zichtbaar is ingeweven. Hoe natuurlyk is het dus,<br />

dat men deeze tragieke wyze van voorltelling reeds<br />

by de Heldendichters vindt ! Is het noodlot niet<br />

ook voor hen eene Godheid? werkt liet niet in alle<br />

deelen der handeling? Dit kan men niet geheel en<br />

al loochenen; doch dan blyft altyd nog de vraag<br />

over : verfchynt het by den Treurfpeldichter op de<br />

zelfde wyze , even zo onbepaald, zo despotiek, zo<br />

onveranderlyk? En was het by hen eene verordening,<br />

welke Zeus en de overige Goden, als onaf*<br />

hanglyk van hunnen wil, eerbiedigden, of een raadbefluit,<br />

dat door hen vastgelteld en ten einde gebragt<br />

wierd ?<br />

Dat HOMERUS van het noodlot op meer dan ééne<br />

plaats hetzelfde gebruik maakt, dat by de Treurfpeldichters<br />

in 't vervolg zo algemeen werd, kan, denk<br />

ik , niemand ligtelyk ontkennen. Wanneer AGAMEM-<br />

NON zyn gedrag tegen ACHILLES rechtvaardigt , zo<br />

zegt hy; (II. v. 86.) „ Ik heb geen fchuld aan het<br />

geen gefchied is, maar Zeus, het Noodlot, en de<br />

in het duister zweevende Furie;" en wanneer ELPENOR<br />

in de benedenwaereld de oorzaak van zynen 'vroegen<br />

en geweldigen dood verhaalt, vindt hy dezelve hoofdzakelyk<br />

in het trouwlooze noodlot, en ten naasten by<br />

in het genot van den wyn. Doch omtrent de juiste beteekenis<br />

deezer uitdrukking laat ons de Dichter zelfs<br />

geen twyfel over. Het Noodlot , als de eeuwige<br />

BESCH. LETT. IV. D. Ii<br />

o n<br />

"


4P4 OVER. DE ZINNEBEELDIGE VOORSTELLING<br />

onvoorwaardelyke voorbeftemming, had noch aan den<br />

dood van ELPENOR , noch aan de verdeeldheid deibeide<br />

Veldheeren eenig deel , maar diende den een zo<br />

wel als den anderen , flegts tot verontfchuldiging.<br />

JUPITER verklaart zich hieromtrent duidelyk genoeg,<br />

wanneer in eene vergadering der Goden het gefprek<br />

op den verflagen AEGISTHUS valt. „ Hoe onrechtvaardig,<br />

roept hy uit, (Od. *. 32.) beklagen zich<br />

de Vervelingen over de Godheid! Ons noemen zy<br />

de fcheppers van hun ongeluk, en echter flortten zy<br />

zich door eigen wrevel, tegen het Noodlot aan, in<br />

't verderf. Minzaam zonden wy den welfpreekcnden<br />

Mercuur, en waarfchouwden AEGISTHUS, dat hy AGA-<br />

MEMNON niet zou vermoorden, noch naar de hand<br />

van deszelfs ecbtgenoote (taan. Beide deed hy het<br />

tegen zyn noodlot aan , en dus heeft hy nu voor<br />

alles rykelyk geboet." Niet minder duidelyk blykt<br />

de gefteldheid van de Homerifche voorbefchikking uit<br />

dc voorwaarde, die aan den ondergang van Troje verknocht<br />

was. „ Een drievoudige raad, zegt de Zanger<br />

Demodokus (Od. 9 506.) werd in de vergadering der<br />

Trojaanen over het houten paard genomen. Eenigen<br />

waren van gedachten, dat men het met den byl moest<br />

in (tukken houwen, anderen om het van de hoogte van<br />

een rots af te (torten, en nog anderen om het als een<br />

heiligdom der Godheid te bewaaren. Van de uitvoering<br />

der laatfte raadgecving hing , gelyk het gevolg<br />

deed zien, de beflisfing van het geheel af: De ondergang<br />

was het noodlot van de Stad, zo ras het<br />

paard binnen haare muuren was ingehaald." Dezelfde<br />

wyze van voorftelling ligt eindelyk ook ten grondflag<br />

by het noodlot van ACHILLES. ,, Tweevoudig, zegt<br />

by tegen de afgezanten van AGAMEMNON, (II. 1. 411,)<br />

is


VAN HET NOODLOT VAN HOMERUS. 495<br />

is my myn lot, naar het bericht van THETIS , befchooren.<br />

Sterve ik hier voor Troje , zo Haat my<br />

een onfterfelyke naam te wachten , doch ik zie den<br />

dag van myne terugkomst niet. Keere ik weder naaide<br />

Vaderlandfche velden, zo volgt my geen roem;<br />

doch langduurend is de tyd mynes levens, en verre<br />

af myn einde." Ik laat met voordacht na meer plaatfen<br />

aantehaalen. Onmogelyk kan nu nog de vraag<br />

zyn, of de Dichter zich het noodlot als onvoorwaardelyk<br />

en onveranderlyk voorftelde. Voorbefchikking,<br />

in den zin van HOMERUS, is duidelyk gegrond op<br />

het gedrag der menfchen, op het gebruik maaken<br />

van verleende inzichten , en gehoorgeeving van welmeenende<br />

vermaningen en waarfchouwingen. Ook<br />

noemt haar de wyze Grysaart nergens een onvermydelyk<br />

en onwederroepelyk , maar flegts een hard,<br />

geweldig , ftreng noodlot O). Wat nu nog over<br />

blyft om te verklaaren, is de vraag: wat moet men<br />

van dit raadbefluit omtrent het geluk of ongeluk der<br />

menfchen , van dit Homerisch noodlot, met betrekking<br />

tot de Godheid denken? Is het eene, in den<br />

famenhang der waereld gegronde, noodzaakelykheid ,<br />

welker boeijens zelfs de Onfterfelyken gevoelen? "of<br />

zyn zy het, die alles fchikken, en de fchakels deezer<br />

lange keten van handelingen en gevolgen in elkander<br />

fluiten?<br />

Zelfs<br />

ia) hitxhivYi, Xfurctix, ecgy»Kt,t; By de Latynen daarentegen,<br />

fatum inexorabile, itieiucïabile, infuperabile. VIRGH..<br />

Georg. 2. 491. Aen. 8. 334. OVID. Metam. 15. 807. Die<br />

het meeste van zyne voorgangers, ten aanzien van het noodlot,<br />

verfchilt, is QUINTUS CALABER. Een merkwaardige plaats vindt<br />

men B. 14. vs. 98 — 110.<br />

Ii *


495 OVER DE ZINNEBEELDIGE VOORSTELLING<br />

Zelfs hedendaagfche Geleerden, welker verdienflen<br />

met betrekking tot de Fabelleer hoog gefchat worden<br />

, zyn van gedachten, dat het Jupiter nevens de<br />

overige Goden aan zich onderwerpt; (b) eene beweering,<br />

die, nadat zy ftaat of valt, de natuur en<br />

gedaante van het Homerisch noodlot merkelyk verandert.<br />

Verre van my door een vooringenomen oordeel<br />

te laaten leiden, heb ik hunne gronden zorgvuldig getoetst;<br />

doch ik heb dezelve noch met de uitfpraaken<br />

der Grieken kunnen vereenigen, noch veel minder by<br />

hen eene bevestiging van deeze gronden kunnen ontdekken.<br />

Men zal het my dus vergeeven, wanneer<br />

ik dezelve, by de kortheid die ik my tot een wet gefield<br />

heb, geheel en al voorbygaa, en my, zonder<br />

langer omzwervens, aan den Dichter en zyne wyze<br />

van voorftelling houde. Het eenvoudigfte en minstkunftige,<br />

mogelyk ook het oudfte beeld, dat JUPITER<br />

als den Beftierdcr van het menfchelyk noodlot fchildert,<br />

vindt men, mynes bedunkens, in het laatfte boek<br />

der Iliade (Vs. 527.; ,, Twee Urnen , zegt ACHILLES,<br />

rusten, om den treurende PRIAMUS te troosten, in<br />

het Paleis van ZEUS, de eene vol vrolyke en zegenende<br />

gaven, de andere vol fmart en rampen. Wanneer<br />

de Geweldige een mengeling uit beiden toedeelt,<br />

voelt men nu eens vreugde, dan fmart. Doch hy,<br />

voor wien ZEUS alleen uit de Urne des lydens fchept,<br />

dwaalt op deeze fchoone aarde om , als een die<br />

by Goden en menfchen gehaat is, en fmaad en verachte)<br />

Onder de Ouden was LUCIANUS , (men zie zyn Philopatris.<br />

D. II. bl. 771. Ed. Per.) van hetzelfde gevoelen, ;e<br />

weeten, als fpotter.


VAN HÈT NOÖDLOT VAN HÖMËRÜS. 49?<br />

achting zyn dc gezellinnen zynes levens." Ik laat de<br />

toepasfingop den vader van ACHILL.ES en HEdTORmyne<br />

Lezeren zelve nazien. Van een meer bekrompen om*<br />

vang, doch grooter en verhevener in de voorftelling,<br />

is een ander beeld, dat deezen God tot rechter van<br />

leven en dood verheft. Met de gouden weegfchaal irt<br />

zyn rechtchand, weegt hy nu eens de beftemming der<br />

twee helden af (II. A 910.) dan weder het noodlot<br />

van groote legers (II. %. 69—74.) en, naar zyrt<br />

uitfpraak richt zich het gevolg van het tweegevegt,<br />

en de uitkomst van den flag. Doch Wie kent deeze<br />

beroemde voorftelling niet, die ook den Hebreeuwfchen<br />

zanger niet vreemd is ? Duidelyker ondertusfchen ,<br />

dan alle aangehaalde plaatfen, leert de dood van PA*<br />

TROCLUS den invloed van JUPITER op het noodlot.<br />

Hoe bepaalt drukt zich de Dichter daarover uit!<br />

„ Het was dwaas, zegt hy (II. x. 6S5.) dat de Held<br />

de Trojaaners en Lyciërs vervolgde. Ach! hy was<br />

waarlyk het verderfclyk noodlot van den zwarten dood<br />

ontkomen , wanneer hy de waarlchouwing van PELI-<br />

DES niet in den wind had geflagen; doch altyd is<br />

de bepaaling van ZEUS magtiger dan de Raad der<br />

Menfchen." Nog meer! Waar hangt het geheele beloop<br />

der Iliade van af, dan van het befluit van Jupiter<br />

om de Godin Thetis en haaren beleedigden Zoon<br />

te verheerlyken? Deeze byzondere famenketcning van<br />

omftandigheden is, gelyk ACHILLES openhartig toeftaat,<br />

het werk van God, deeze reeks van bloedige tooneelen<br />

het gevolg van zyn wil. Eindelyk vertoont zich ZEUS ,<br />

by den dood van zynen zoon SARPEDON , doorgaans<br />

als Heer van het noodlot (li. sr. 4330 De val der<br />

Helden is in het noodlot belloten, en echter ftaat de<br />

tederhartige Vader in beraad, of hy, hem niet aan<br />

H 3 PA-


49? OVER DE ZINNEBEELDIGE VOORSTELLING<br />

PATROCLOS handen ontrukken , en levendig in het<br />

vruchtbaar Lyciën verplaatfen wil. JUNO belet zulks<br />

wel, doch niet daardoor , dat zy den wil van haaren<br />

echtgenoot door de onveranderlyke wet van het<br />

Noodlot paaien fielt; neen.' zy fchrikt hem hier van<br />

af door het waarfchynlyk gedrag der Goden , van<br />

wie zy in 't vervolg foortgelyke overtredingen van<br />

de eeuwige voorbefchikking te gemoet ziet. O) Indien<br />

men de hoofdfom van alle deeze plaatzen optrekt<br />

, dan dunkt my, vloeit hieruit voort de volgende<br />

zeer juiste voorftellingsvvyze van het menfchelyke<br />

karakter der Goden van HOMERUS. Zekere voornaame<br />

voorvallen in de regeering der waereld en in het leven<br />

der menfchen zyn in den raad der Goden (want<br />

hun vooruitziend vermogen is boven alle menfchelyke<br />

voorkennis verheven) met eene genoegzaame zekerheid,<br />

fchoon niet doorgaans onveranderlyk, en zonder<br />

voorwaarde, beflist. Doch het beloop deezer handelingen<br />

zelve is op verre na zo vast niet bepaald. De<br />

menfchen kunnen het door hun gedrag veranderen en<br />

leenigen , even gelyk ook van den anderen kant de<br />

Goden door hunnen invloed en bewerking het lyden<br />

van hunne lievelingen kunnen verzagten en hen<br />

hunne dagen dragelyker maaken , of de rampen van<br />

hunne vyanden vermenigvuldigen en hen op veelvuldige<br />

(c) CICERO verilond deeze plaats van HOMERUS reeds kwalyk.'<br />

Divin, a: 10. HOMERUS querentem Jovem inducit, quod Sar-<br />

pedonem filium * morte contra fatum eripere non pos/et.<br />

VICTORIN. in Var. Lelt. L. 34 o. 24. verbetert dit kort ea<br />

zakelyk. Non Mc querentem, zegt hy, inducit Jovem, quod<br />

filium a morte liberare nequeat; Sed dubitantem, an hoe<br />

ipfum facere oporteat centra fatum,


VAN HET NOODLOT VAN HOMERUS. 499<br />

dige wyze kwellen kunnen; doch den uitflag der zaaken<br />

geheel opteheffen , of' naar hun goedvinden te<br />

hervormen , ftaat hen zo ligt niet vry. NEPTUNUS<br />

kan de terugkomst van ULYSSES vertraagen, doch hem<br />

voor ecuwig van Ithaca aftefnyden , hem geheel te<br />

bederven , ftaat niet in zyn magt. Over het algemeen<br />

fehynt de magt der Goden over het Noodlot<br />

in die betrekking afteneemen, hoe dieper zy, volgens<br />

hunnen rang, onder JUPITER , hunnen grooten Beheerfcher<br />

en Koning, ftaan.<br />

Men vergunne my hier nog déne aanmerking , om<br />

te toonen , hoe naauw dit denkbeeld van het Noodlot<br />

met het beeld, dat ons HOMERUS van zyne Goden<br />

ontwerpt, overeenftemt. Jupiter kan noch een onbekend<br />

iets, een blind Noodlot dienen, noch zo geheel<br />

en al onafhanglyk van zyne overige ryksgcuooten beflisfen.<br />

Het eene wederfpreekt het alvermogen en inzicht,<br />

dat de Grieken aan den Opperden der Goden<br />

overal zichtbaar toekennen; het ander den glans, waarin<br />

de overige Hemellingen nevens hem gewoon zyn<br />

te verfchynen. Doch zo zeer Jupiter deeds zich zeiven<br />

gelyk is , en het karakter van den hoogften en<br />

alles ordenenden getrouw blyft, zo weinig moet men<br />

zich echter verwonderen , wanneer dat geene , wat<br />

hy befluit, door tyd en omftandigheden opgehouden<br />

en veranderd wordt. Men kan onmoglyk , zonder<br />

van de hoogachting van WOOD voor den Godsdienst<br />

van HOMERUS aangeftoken te zyn , den ALWEETEN-<br />

DEN REGEERDER DER WAERELD in Jupiter erkennen.<br />

Tot deeze groote gedachte kon zich die vroegere<br />

eeuwe niet verheffen. In de aaneenfchakeling van zo<br />

menigvuldige oorzaaken en handelingen een geheel te<br />

vinden , dat na het plan der eeuwige Voorzienigheid<br />

li 4 ont-


500 OVER DE ZINNEBEELDIGE VOORSTELLING<br />

ontworpen en tot in de geringde kleinigheden bepaald<br />

is , onderftelt zeer gewigtige vorderingen in de befchaafdheid,<br />

en eene zeer aanmerkelyke verlichting. Hoe<br />

natuurlyk zo wel als overeenkomstig met den geest van<br />

HOMERUS en zyne Fabelleer, was het dus, dat ZEUS<br />

zich naar den tyd fchikt, dat hy onder beding,<br />

want ook de OLYMPUS kent het recht van conventen.<br />

tj e a11 , dat hy met kennis van de andere Goden<br />

beflist en uitvoert. Doch mogelyk ware men 'er<br />

nooit op gevallen , om Jupiter onder een hooger<br />

magt te vernederen , en HOMERUS tegenfhydigheden<br />

aantetygen, wanneer de perfoonsverbeelding van het<br />

Noodlot tot deeze dwaaling niet van zelve aanleiding<br />

gegeevcn en dezelve begunstigd had.<br />

Wat namelyk zo vccle afgetrokken denkbeelden, zo<br />

veele doode eigenfchappen den fcheppenden geest der<br />

Grieken te danken hebben, ik meen, gedaante en<br />

leven, datzelfde is ook het Noodlot aan HOMERUS ,<br />

of aan eenen nog vroegeren Dichter fchuldig. Uit een<br />

bloot idéé , uit het raadsbefluit van Jupiter over de<br />

lotgevallen der waereld, ontftond eene, en in 't vervolg<br />

meerdere, Godinnen , die de zinryke Grieken met<br />

den naam van uitdeelfters , befchikfters (A«,<br />

Motpcti ,) de Latynen , vermoedelyk in dezelfde betrekking,<br />

Parc


VAN HET NOODLOT VAN HOMERUS. 5»*<br />

den omtrek van het fchildery te ontwerpen , en liet<br />

de uitvoering aan anderen over. Doch zelfs in die<br />

enkele flaauwe trekken verraad zich het geoefende oog<br />

en de fcherpzinnigheid van HOMERUS. Zyne Parc


502 OVER DE ZINNEBEELDIGE VOORSTELLING<br />

den ? Dc veelvoudige optooijingen van dit dichterlyk<br />

beeld verdienen volilrekt nader onderzocht te worden!<br />

Om de fabelen en vertelfels der Ouden wegens de'<br />

Par ca; , juister dan gewoonlyk , te bevatten , is het<br />

doorgaans nodig, dat men twee vcrfchillende wyzen"<br />

van voorftelling, die mogelyk even oud en gelykerhand<br />

gevormd zyn , onderfcheide.<br />

De eene, van welke ik, als de gewigtigffe, eerst zal<br />

fpreeken, is geheel en al gegrond op de Perzonifieering<br />

van HOMERUS , en zou men niet met onrecht de<br />

Homerifche kunnen heeten ; in gevolge hiervan zyn<br />

de Parca de dochters van JUPITER en de rechtvaardige<br />

THEMIS haare veelbeteekenende naamen KLOTHO<br />

LACHESIS en ATROPOS (ƒ) en haare eigenfchappen '<br />

voorrechten en ambten , gefchenken eener verhevene'<br />

afkomst. Wanneer zy de magtige, de waarachtige,<br />

de onbedrieglyke genaamd worden (g) ; z o gefchiedt dit<br />

uit geen andere oorzaak, dan omdat zy her fymbolum<br />

van den Godlyken wil, of de uitvoerders van denzelven<br />

zyn; en wanneer men ze andermaal als onbillyke,<br />

wreede en gevoellooze (h) hoort veroordeelcn, is dit<br />

alleen de taal der menfchen, die haare onvergenoegdheid<br />

tegen de fchikkingen des Hemels uitten. Metst<br />

toch openbaart zich,de overdragt van de eigenfchappen<br />

van Jupiter op de Par ets in de haar eigenaartigc<br />

gave van waarzegging, (i) Reeds de tweede Nymmts<br />

(f) HESIOD. Th 904. 6. en Phumut (hier myns bedunkens<br />

de verfïandigfie uitlegger) Cap. B. Kufa.hxrsrety^w.<br />

(g) HORAT., 2. Ode 86, 39. CAH1LL. 64. 307.<br />

Jh) HORAT. 2. Ode 6, 9. VALER, Argon. 5, 531. STAT»<br />

Theb. 7. 774.<br />

(0 Als welke van Jupiter worden afgeleid. Z. AESCHVLUS<br />

van<br />

Eumea


VAN HET NOODLOT VAN HOMERUS. 503<br />

van HOMERUS, (vs. 547—60) waar MERCURIUS door<br />

APOLLO naar de gryze Zusteren , die , afgezonderd<br />

van Goden en Menfchen , in de daalen van den Par-<br />

nasfus woonen , verwezen wordt, om zich in de<br />

kunnen der waarzegging van hen te laaten iuwyden,<br />

fchildert hy haar ons van deeze zyde, en de laatere<br />

Dichters hebben niet vergeeten dit vertelfel nog meer<br />

uittebreiden. Gewoonlyk zingen de Paros by hen<br />

het Noodlot der Vervelingen, terwyl zy tevens haare<br />

fpillen in beweeging brengen. Op deeze wyze laat<br />

zich CATULLUS , op het bruiloftsfeest van PELEUS en<br />

THETIS , het Noodlot van ACHILLES voorzeggen, en<br />

TIBULLUS (£) verhaalt van hen, dat zy , haare on-<br />

oploslyke draaden fpinnende , den triumfzang van<br />

zyn Vriend MESSALA gezongen hadden. Eindelyk,<br />

en dit leidt ons zichtbaar terug op den oorfprong<br />

van het zinnebeeld , zyn zy almagtig en alwerk-<br />

zaam , even als Jupiter , of vervangen veeleer ge­<br />

heel en al zyn perfoon. Zy zyn het, die even gelyk<br />

hy , goed en kwaad uitdeden , die in gemeenfehap<br />

met hem befhiiten, die, even gelyk hy, over leven<br />

en dood gebieden. (/) En uit dit denkbeeld laaten zich,<br />

myns bedunkens, de meeste overige fabelen en voor­<br />

ftellingen van de Paras afleiden en verklaaren.<br />

Zoras men namelyk eens gewoon is , in hen de<br />

dienaresfen van den hoogften God te zien , zo wor­<br />

den<br />

Eumen , 19. CAIXIMACH. H.in Jov. 69 Lav. Pall. 12!; Verge­<br />

leken met 132. GRODDECK de f/ymnorum Homericorum relt-<br />

quiis. p, 38. nota c.<br />

(k) I. 7, 9 vergeleken IV. 5,3. By APOLLODORUS I. S, 2.<br />

voorzeggen zy Meleagar zyn noodlot, bl. 298.<br />

(/) HESiOD. Th. 906. STATIUS Theb, 3, 205.


504 OVER DE ZINNEBEELDIGE VOORSTELLING<br />

den menige verrichtingen, opdragten en dienden, die<br />

buitendien de Godinnen van het Noodlot niet toeko­<br />

men, begryplyk. Het komt niet meer vreemd voor,<br />

dat Jupiter haar aan de vertoornde CERES afzendt ,<br />

om deeze te overreeden , om de aarde haare ver-<br />

looren vruchtbaarheid weder te fchenken. Het ge-<br />

zantfehap is met het karakter der Paras , zo wel<br />

als met haar waardigheid , volkomen ovoreenkom-<br />

dig. Even zo min kan het mishaagen , wanneer zy<br />

op het fchouwtooneel des oorlogs verfchynen, en haa­<br />

ren vader tegen de Reufen AGRIUS , TIIOON en<br />

TYPHON verdeedigen , deezen door geweld , geenen<br />

door list overwinnen, (m) Men verwacht zulk een<br />

bydand van zodanig een foort van Godinnen , die<br />

op den troon van JUPITER dienen, en met hem ge-<br />

meenfchaplyk de regeering der waereld bedieren. Zelfs<br />

het ambt, om zyne bevelen op diamanten tafelen<br />

tc graveeren (») wederfpreekt haare overige betrek­<br />

kingen niet, en wordt zelfs door eene andere voor­<br />

ltelling , die JUPITER zelve een fchryftafel en griffie<br />

toelegt, gebillykt. In 't kort, even gelyk hy door<br />

de Horos de jaargetyden fchikt , zo fchikt en vol­<br />

tooit hy door de Paras, wat hem als Koning der<br />

Vervelingen en onderfelyken, en de bcheerfcher van<br />

hemel en aarde te doen ftaat. En zo woonen zy<br />

dan ook , als zyne onaffcheidelyke gezellinnen in<br />

zyne tempelen , cn in de nabyheid van zyne altaa-<br />

ren daan zy nevens zyne ftandbeelden of boven zyn<br />

O) Apollodor. I. 6, 2, 3.<br />

hoofd ,<br />

(») Claudian. 15. 202. Vergeleken met Ovid. Metam, 15,<br />

808 — 12. en Adm. Rom. tab. 80 eu 81.


VAN HET NOODLOT VAN HOMERUS. 5°5<br />

hoofd , (O en deelen hem een nieuwen glorieryken<br />

naam, den naam van Moragetes of Befchikker des<br />

Noodlots uit. (p) Het zou gemaklyk zyn, tot on-<br />

derfteuning en opheldering eener wyze van voorftel­<br />

ling , die zich, gelyk ieder ziet, op de gedachten, dat<br />

de Pare* JUPITERS dochters zyn, gegrond is, meer­<br />

der bewyzen en voorbeelden byeenteverzamelen; doch<br />

deeze weinigen bepaalen reeds genoegzaam het gezicht­<br />

punt voor de overige Verdichtfelen en Fabelen , en<br />

vergunnen my tot de laatfte hoofdzakelyke verande­<br />

ring van het dichterlyk beeld overtegaan.<br />

Niets fehynt in het leven der ftervelingen noodzaa-<br />

kelyker en onvermydelyker, dan het laatfte harde nood­<br />

lot, de dood. Alle zedelyke middelen, wenfehen,<br />

geloften, beden, vrywillige opofferingen, zyn hier ver-<br />

looren, en fchranderheid en ervarenis voelen nergens<br />

haare bepaalingen zichtbaarder dan hier. My dunkt,<br />

eene opmerking, die zich zelfs ook aan den vlugtig-<br />

ften befchouwer opdoet, moest het ruuwe ongevorm­<br />

de menfehenverftand ligt op het denkbeeld van een<br />

eeuwig noodlot brengen, en den Dichter reeds vroeg<br />

aanleiding geeven tot het fchilderen van een beeld,<br />

dat de onveranderlyke wet van fterven uitdrukte.<br />

Men was reeds gewoon, den invload der Parca op<br />

alle<br />

O?) Paufanias, 9, 25, 5> '5. 8, 37- i°> *4- 4°«<br />

Verg. Stob. Ecl. Phyjtc k. 9.<br />

(p) Men zie de aangehaalde plaatfen uit het Sfte en 10de B.<br />

van Paufanias. Apollo voerde ook, als God der Waarzeg­<br />

ging , den zelfden bynaam. Mogelyk doelde Proelus hierop in<br />

zyn Hymnus aan de Zon. BRUNCKH, AnaL V.P. Vol. II. p. 441.<br />

f. 15 — 17'



VAN HET NOODLOT VAN HOMERUS. 507<br />

kort alle betrekkingen der Paree, gantsch en al veran­<br />

derd beeft. Het zal voor myn doelwit toereikend<br />

zyn, tot bevestiging deezer beweering, eenige merk­<br />

waardige beelden en wyzen van voorltelling uit de<br />

Ouden bytebrerigen. Wat terftond in het oog valt is<br />

de verandering van den dienst en de magt der Paree.<br />

Zy, die, als dochters van JUPITER, haaren vader, en<br />

hem alleen, ten diende ftaan , eerbiedigen, als kinderen<br />

van den nacht, den wenk van PLUTO. Wanneer dee­<br />

ze, onvergenoegd, dat hem de vermaaken des huwe-<br />

lyks geweigerd zyn , zich tegen de Hemcliugen ten<br />

ftryde toerust, treden de Godinnen demoedig om zy­<br />

nen troon , (trekken haare handen uit, en bevredigen<br />

zyne vlammende toorn. Wanneer hy kort hierop zyï<br />

wensch verkrygt, de traanen van PROSERPINA ltilt,<br />

en haar hart voor zich zoekt te winnen, belooft hy<br />

onder anderen ook de Paree aan haar te zullen onder-<br />

Werpen; en wanneer de Dichters ons leeren willen,<br />

hoe , en door wien, PLUTO zyn ryk bevolkte , zo<br />

ze^en zy, dat de Paree voor hem arbeidden en hun<br />

getouw opzetten (f). Met den Gebieder nu en de<br />

woonftede, (want dat de EREBUS hen, als PLUTO'S<br />

dienaresfen, ten zetel dient, zou zich van zeiven,<br />

fchoon het ook geen Dichter uitdruklyk zeide, (t)<br />

verdaan,) drooken tevens karakter en handelwyze.<br />

Vanhier ontdond dat fchriklyk tafereel op het fchild<br />

van HERCULES, dat HESIODUS («) ontwerpt. „ Op<br />

hetzelve , zegt hy, woedden LACHESIS, KLOTHO en<br />

(s) CLAUDIAN. 33, 48. 35» 3°5- 33 > 56".<br />

ATRO-<br />

(t) Het geen STATIUS echter {Theb. 8, 191.) fehynt te<br />

doen.<br />

(«) 258 63.


508 OVER. DE ZINNEBEELDIGE VOORSTELLING<br />

ATROPOS , deeze wel kleiner van gefialte dan de anderen,<br />

doch ouder en voortreflyker. Allen kampten<br />

zy om een gefneuvelden Krygsman, in eenen hevigen<br />

ftryd ; zagen eikanderen met grimmige blikken aan ,<br />

en dreigden eikanderen met opgeheeven handen en<br />

opgefpreiden nagels." Welk een eigenaartige , van<br />

alle andere onderfcheidene voorftelling ! deeze zyn<br />

niet meer de ftrenge , doch rechtvaardige Paree , die<br />

uit den fchoot van THEMIS voortkwamen; het zyn<br />

de afgezanten der Helle , die in het gewoel van een<br />

bloedigen flag omzwerven, cn dood en verderf, om<br />

den Orcus te verryken, rondom zich verfpreiden.<br />

Indien men het gezegde onder één gezichtpunt vergadert<br />

, vloeit, myns bedunkens, hieruit de volgende<br />

gemeenzaame voorftelling. De Paree waren, volgens<br />

haaren eerden oorfprong, opzichters over dc daaden<br />

en het noodlot der menfchen , en, als zodanige, aan<br />

de eerde werkende Oorzaak van al het geene hier beneden<br />

gebeurt , den Verhevenden, den Onderflyken,<br />

onderworpen. In zo verre is derzelver doelwit flreng,<br />

doch edel; hun gedrag hard, doch wys en rechtvaardig.<br />

Daar deeze verfiering in haaren omvang geen<br />

uitbreiding toeliet , begon men enkele deelen van dezelve<br />

voor den dag te haaien en optetooijen. Een<br />

enkele blik op het menfchelyk leven leerde, dat niets<br />

gewigtiger was dan zyn begin, niets bedenkelyker<br />

dan zyn einde. Zie daar de beide voornaamde Ambten<br />

der Schik-Godinnen! zy waaken geheel in 't byzonder<br />

over geboorte en dood. Haar opzicht verandert<br />

voor 't overige haar zeden en gedrag niet.<br />

Het geeft haar alleen gelegenheid, om de gave der<br />

voorzegging, die hen, als bedierders der waereld bovendien<br />

eigen is , meer te oefenen; brengt haar in<br />

ge-


VAN EET NOODLOT VAN HOMERUS. S°9<br />

gemeenfchap met ILITHYIE , de Schutgodio der Baarenden<br />


TREFFEND LANDTAFREEL,<br />

UIT DE MAGELATENE SCHRIFTEN<br />

VAN DEN MARQUIS<br />

D E P E Z A I.<br />

Ik bevind my in bet gebergte van Montbelliard. Na<br />

hetzelve den gantfchen dag als Krygsman doorkruisd<br />

te hebben, trachte ik my door een wandeling als<br />

Wysgeer te verkwikken. De koelheid van den avond<br />

fcheen myne levensgeesten weder optewakkeren, en<br />

ik genoot in myne overpeinzingen een aangenaame<br />

fchaêvergoeding voor de vermoeijende bezigheden van<br />

den dag.<br />

Dus waarde ik langs den boord van eenen zachtvloeijenden<br />

flroom , en verwonderde my over de<br />

fchoonheid van een landfchap , waarin ik te vooren<br />

flechts flagvelden had nagefpoord.<br />

Ik zag van verre de afhellende vlakten der bergen ,<br />

met de hutten of wooningen der zogenaamde wederdoopers,<br />

welke in deezen oord de voorwerpen der algemeene<br />

achting zyn. Met genoegen herinnerde ik my<br />

al het goede , dat ik wegens deeze vreedzaame fekte<br />

van anderen gehoord , of zelf ondervonden had. Ik<br />

verheugde my in het befchouwen van deeze lachende<br />

vallei , door zulke deugdzaame lieden bewoond en<br />

bearbeid. Dit denkbeeld deed my in hunnen oogst<br />

belang ftellen, even alsof ik zelf met hen daarin zou<br />

deelen.<br />

Hier zag ik Natuur de yverige poogingen van den<br />

land-


TREFFEND LANDTAFREEL. $tU<br />

landman onderfchraagen ; daar den onvruchtbaaren bodem<br />

door aanhoudende vlyt overwonnen. Inzonderheid<br />

behaagde my het zuinig en weloverlegd gebruik<br />

van het water , waardoor men in zekeren opzichte<br />

deszelfs masfa , en dus ook het nut heeft weeten te<br />

vermeerderen. Hier vindt men geen weide , die niet<br />

door eenige afleiding daarin deelt; geen watermolen ,<br />

wiens vergaêrbak niet , onmiddelyk na den val , zich<br />

uitftort, om eene andere watermolen, eenige fchreden<br />

verder gelegen, op de zelfde wyze te beweegen. Gebrek<br />

van hoeveelheid wordt dus door fpaarende<br />

kunst verholpen : overal ziet men de bevalligfte landfieraaden<br />

, en overal gaat fchoon met nut gepaard.<br />

Ik achtte my gelukkig de lucht deezer ftille dalen te<br />

mogen inademen. Zeker gevoel van kalmte vermeesterde<br />

myn ziel , in dit vreedzaam verblyf, het geen<br />

zekerlyk de krygsman nimmer voor de tweede maal<br />

zal bezoeken , zonder zyn wapenen , als hier volftrekt<br />

overtollig , afteleggen.<br />

Thans bevond ik my in de diepfte ftilte, aan eene<br />

der afgelegenfte hoeken van dit uitgeftrekt gebergte, juist<br />

op het tydftip , wanneer de voorzichtige kudden zich<br />

weder naar hunne ftal begeeven , om den gevaarlyken<br />

daauw der vroege zomernachten te ontwyken. Nooit,<br />

nooit zal ik een fchildery vergeeten , dat zich hier<br />

voor my opdeed , en waartoe myn geest , door alles<br />

wat my omringde , zo treffende was voorbereid.<br />

Naby een eenvoudige hut of herders wooning, ontdekte<br />

ik een twaalfjaarig meisje , door den frisfchen<br />

bloei der gezondheid , een vrolyklacghend aanzicht ,<br />

het kenmerk eener fchuldelooze ziel , en al het inneemende<br />

van een zeer eenvoudige en zindelyke kleedy<br />

, r.og bevalliger gemaakt. Zy zat aan den voet<br />

Kk 3 eens


512 TREFFEND LANDTAFREEL*<br />

eens heuvels, en had een kind op haaren fchoot, dat<br />

vyf of zes maanden oud fcheen. Myn oogen konden<br />

zich aan de befchouwing van deeze lieve voorwerpen<br />

niet verzadigen.<br />

Het geblaat eener naderende kudde fchaapen wekte<br />

my eindelyk uit myne mymering. Dit geluid fcheen<br />

aan het gezicht van het jonge kind zekere beweeging<br />

en uitdrukking van levendigheid te geeven , die my<br />

niet weinig verwonderde , en naar de oorzaak daarvan<br />

deed omzien. Hieromtrent bleef ik niet lang in<br />

onzekerheid. Op het oogenblik dat de kudde , zon*<br />

der eenigen herder, naar de fchaapskooi afdaalde ,<br />

zag ik een geit met dikopgezwollen uyers , zich<br />

van de overigen , en met verhaasten tred naar onze<br />

kindertjes toetreeden. Op hetzelfde tydftip leide het<br />

bevallig meisje haar broedertje dwars over haare knie;<br />

de geit naderde , ligtte voorzichtig de eene voet om<br />

hoog, en flapte daarmede over het tedere wicht, om<br />

op deeze wyze deszelfs mondje het zuigen aan haare<br />

voedende uyers gemaklyk te maaken. Hoe zeer<br />

wenschte ik op dit oogenblik , van alle myne weldenkende<br />

Vrienden , als ooggetuigen van deeze heerlyke<br />

vertooning, omringd te zyn. Zy zouden gezien<br />

hebben , hoe het vergenoegde kind beide zyn teêre<br />

handjes in het lange hair van zyn weldaadige voedfter<br />

floeg, en door dit fteunfel, de behoefte van zynen<br />

dorst een nieuwe hulp verfchafte. Ondertusfchen<br />

heerschte in de oogen van deszelfs beminnelyke zuster<br />

het aandoenlykst genoegen , en zelfs het dier ,<br />

dat zo veele baatzuchtige voedfters en laage moeders<br />

die deezen beloonen, door haare trouw befchaamde,<br />

fcheen my op dit oogenblk iets eer- en achtenswaardigs<br />

te bezitten.<br />

Eren-


VAN DEN MARQUIS DE PEZAI. 513<br />

Evenwel , ik wil het niet ontveinzen , evenwel<br />

•wierd het genot van dit betooverend fchouwfpel by my<br />

door zekere bedenking meer of min verbitterd , en ,<br />

ftilzwygende , kon ik niet nalaaten de afweezende<br />

moeder haar gedrag, ten opzichte van zulk een lief<br />

en teder kroost , te verwyten. Ik befchuldigde haar<br />

van een nalaatigheid , die my in haare betrekking te<br />

onvergeeflyker fcheen. My omkeerende, zag ik, op<br />

den afftand van eenige fchreden , een jeugdig landman<br />

, op eenen deen tegen een doornenhaag zitten.<br />

Naar hem toetreedende, bemerkte ik dat hem de<br />

traanen langs de kaaken vloeiden. Ik vroeg hem naar<br />

de reden van zyn bittere droefheid. Ach! zeide de<br />

man , ik ben de Vader van deeze beide kinderen ;<br />

het jongde is naauwlyks zes maanden geleden ter<br />

waereld gekomen , haar beider Moeder was<br />

myne lieve vrouw , " ach ! Myn Heer , zy is<br />

gedorven en deeze deen bedekt haar graf. —<br />

Kk 3<br />

VAN


514<br />

V A N H E T<br />

E I L A N D C E R I G O ,<br />

VAN OUDS CYTHERA GEHEETEN.<br />

w ie kent het van oude en nieuwe Dichteren zo<br />

zeer geprezen Eiland Cythera niet, het geliefkoosde<br />

verblyf van de Godin der fchoonheid en wellust ?<br />

De Heer Abt SPALLANZANI, Profesfor in de Natuurlyke<br />

Gefchiedenis te Pavia, die het in den jaare 1786<br />

bezogt, heeft 'er niets aangetroffen, wat een fterveling,<br />

ik laat ftaan een Godlyke Venus, zou kunnen<br />

bekooren , om zich aldaar te wenfehen. Hy vond<br />

'er geen de minfte fpooren van de voorige vrugtbaarheid<br />

, pragt of fchoonheid. Hy noemt het een<br />

hoop onvrugtbaare en ysfelyke rotzen, welke de Regecring<br />

van Venetië met recht tot een plaats van bailingfchap<br />

gefchikt heeft voor gevaarlyke Syreenen en<br />

Koppelaars. Het geen vöor alle dingen zyne opmerkzaamheid<br />

trok, was een onbefchryflyke verfcheidenheid<br />

van Vulcanifcbe Producten, die gedeeltelyk<br />

met verfleende Zee-ligchaamen vermengd waren, welke<br />

men anders alleen in kalkfteenen vindt. Hy hield<br />

dit voor een nieuwe ontdekking, fchoon het op het<br />

Veronifche Gebergte Ronca niet zeldzaam is. De groote<br />

Oftraciten, die hy op dit Eiland onder de verwederde<br />

Lava vond , fchynen juist van dezelfde foort te<br />

zyn, als de Roncaifche. Hy gelooft niet dat zy van<br />

vreemde Zeën hier aangefpoeld zyn, fchoon hy toe-<br />

Haat , dat de tegenwoordige Middellandfche Zee geene<br />

• I Oflraci-


VAN HET EILAND CERI60.<br />

Oftraciten van deeze foort oplevert. Dit eiland moetze<br />

uit den diepften afgrond der zee met zich hebberf<br />

aangebragt, en 'er moet hier eens het klimaat geheerscht<br />

hebben van die vreemde Laadftreeken, alwaar<br />

zy nu inheemsüi zyn. Onder de Vulcaanen,<br />

die hier de overhand hebben;, vindt men ook Kalkbergen,<br />

die een onderaardsch VUUÏ gefpleeten en half<br />

gecalcineerd heeft. Dan dat hy in de Vulcanifche<br />

bergen gantfche holen heeft aangetroffen , die met<br />

fchoongevormde lekffeenen verfierd zyn, is iets nieuws;<br />

want deeze vindt men alleen in de kalkbergen. Hy<br />

loochent, het geen de Ouden gefchreven hebben, dat<br />

het eiland ryk was aan Porphier, en denkt, dat zy<br />

door de kleur der rotzen, die naar het roode yzeroker<br />

zweemt, zyn bedrogen geworden. Op den weg van<br />

den oever der Zee tot aan het lekfteenryke hol, vond<br />

hy drie Vulcanifche Crateren, doch geeft de grootte<br />

derzelven niet op, en vergenoegt zich alleen met zodanige<br />

kenteekenen daarvan aatitetoonen, die derzelver<br />

beftaan buiten twyfel (lellen.<br />

Het wonderbaarte dat hy op het eiland aantrof,<br />

is een gantfche berg van verfteende beenen van menfchen<br />

en landdieren , welke de bewooneren van het<br />

eiland den beenenberg noemen. Hy ligt aan den<br />

Zuidlyken kant van het eiland, niet wel een Italiaanfche<br />

myl af van de hoofdftad. Hy is een zodanige<br />

myl lang in den omtrek, loopt ftyl in de hoogte<br />

, en zowel zyn oppervlakte als inwendige gedaante<br />

, voor zo verre men nog gegraven heeft , beftaat<br />

uit beenen , die niet gecalcineerd , maar doorgaans<br />

verfteend zyn. Zy zyn zo zwaar en hard als fteenen<br />

, en haare holtens zyn met harde aarde opge-<br />

Kk 4 vuld,


$1


GEDACHTEN O'TER VEUSCHKIDEWE ON­<br />

DERWERPEN.<br />

JVÏet verbaasdheid belehouwyi wy 't verval van<br />

beroemde volken, en wenden veri moeite aan, om<br />

de oorzaaken daarvan te ontdekken. Is 't ondertusfchen<br />

wel te Verwonderen, dat de opgezwollene golf<br />

wederom vlak wordt , of dat de winden het zand,<br />

door bun geblaas opgehoopt, wederom doen verftuiven?<br />

Uiterlyke befchaafdheid is buiten tegenfpraak het<br />

kenmerk van zedelykheid; doch te veel is geen goed<br />

teken. Men vergeet naar de innerlyke waarde te ziert,<br />

wanneer men den glans tc boog fchat. Men keurt de<br />

ftof goed, indien ze flegts blinkt. En is ze indedaad<br />

goed, dan flyt 'er toch, door het geduurig polysten ,<br />

altoos iets af.<br />

Dat aanzienlyke rykdommen de fchande, waarmede<br />

menze verworven heeft , bedekken, is te verwonderen;<br />

maar dat dit gevolg te zekerder is, naarmaate<br />

de tyden meer verlicht en befchaafd zyn, komt ons<br />

nog verwonderlyker voor.<br />

Elk wil heerfchen , elk wil bezitten. En egter<br />

hoe weinigen zyn 'er bedreven in de kunst van beveelen<br />

en gebruiken?<br />

Aan-


5i.S>, GEDACHTEN OVER VER-<br />

Aanzisnlyk en beroemd te worden, is de wensch<br />

van allen , en niemand weet wat hy wenscht, eer<br />

hy zyn wensch bereikt heeft.<br />

De grootfte fout, die men dagelyks in de opvoeding<br />

begaat, is dat men de jeugd niet zelfs leert denken.<br />

ft<br />

ft<br />

Het goede van een werk berust niet op enkele<br />

fchoonheden ; deeze enkele fchoonheden moeten een<br />

fchoon geheel uitmaaken, of de Kunstkenner kan ze<br />

niet anders, dan met een gemelyk misnoegen kezen:.<br />

doch wanneer er op het geheel niets te zeggen valt,<br />

moet dc Kunstrechter zich van een ongunttige ontleeding<br />

der enkele deelen onthouden , en het werk,<br />

zo als de Wysgeer de waereld, befchouwen.<br />

Verftand te hebben is een voorrecht , Zonder 't<br />

welk wy weinig of niets kunnen doen. Maar te veel<br />

verftand te hebben is menigmaal nadeelig , ten minften<br />

voor den bezitter. Juist zo veel als men in<br />

zynen ftaat nodig heeft, niet meer noch minder, is<br />

best.<br />

ft I<br />

De vermeerderde behoeften verbinden den mensch ,<br />

.volgens het gevoelen van eenige Staatkundigen , hoe<br />

langer hoe naamver met eikanderen. Dit is waar, maar<br />

tevens heeft zulk een naauw verband ten gevolge,<br />

dat


SCHEIDENE ONDERWERPEN. 519,<br />

dat de een wegens den ander zich naauwlyks bewee-..<br />

gen of adem fcheppen kan..<br />

ft<br />

Al wie geen bekwaamheid bezit , om zynen ftaat,<br />

en het goede hem befchooren, zo hoog te waardee-'<br />

ren , dat hy de zucht naar nieuwe voordeden of<br />

gunstiger omftandigheden kan beteugelen, verkrygt<br />

nimmer een behendig genoegen.<br />

ft<br />

Dat wy te laat wys en te vroeg oud worden, is<br />

eene waarheid, welke wy tydig genoeg zouden kunnen<br />

inzien , doch liefst , zo lang als doenlyk is ,<br />

voor ons zeiven verbergen , en gemeenlyk niet in<br />

aanmerking neemen, voor dat het te laat is.<br />

ft<br />

Onze wetten zweemen naar een gebouw , dat ,<br />

zonder ontwerp , ingevolge van allerlei gevallen,<br />

noodwendigheden of grillen , langzamerhand opgericht<br />

, of liever afzonderlyk uit (tukken faamgefteld<br />

is , waardoor onmogelyk iets anders voortgebragt<br />

kon worden , dan eene veelhoekige en wanttaltige<br />

figuur, een ongerymd mengfel van Antiek , Gottisch<br />

en Nieuw.<br />

ft<br />

Veele groote Wysgeeren hebben hun hoofd gebroken<br />

, om de vraag ,, hoe het kwaad eerst in de waereld<br />

gekomen zy," te beantwoorden. Deeze vraag<br />

is moeijelyk en zwaar , doch op verre na zo gevvig-


520 GEDACHTEN OVER VERSCH. ONDERWERPEN.<br />

tig niet als: „ Hoe het kwaad 'er wederom uit verdreven<br />

kan worden ? "<br />

Op alles wat in den fmaak vak en goedkeuring ver="<br />

werft, worden wy meer en meer verzot, en gaan et<br />

eindelyk de maat in te buiten. Hieraan is juist niet<br />

veel gelegen , indien men aileenlyk ziet op het verlies<br />

van tyd. De waereld moet iets hebben , waarmede<br />

zy zich kan bezig houden. Of zy met den<br />

eenen of met den andere pop fpeclende haaren tyd<br />

verkwist, komt op 't zelfde uit. Doch om de fchande<br />

van het te rug keeren te ontwyken , eh een niéuwen<br />

weg , die nog niet genoegzaam gebaand is , vei*<br />

lig te betreeden , zou het , dunkt my , best zyn j<br />

niet te haastig $ maar liever wat langzaam voortte*<br />

gaan.<br />

HERCULES bedwong den Nyd , toen hy het einde<br />

zyner loopbaan bereikte , eerder niet* Al wie iets<br />

diergelyks wil uitvoeren , moet zich tot langduurigen<br />

ftryd tegen dit gedrocht bereiden.'<br />

Elk die zich voor de waereld nuttig poogt te maaken,<br />

betreedt eene zeer roemwaardige loopbaan. Doch<br />

op de gefchiedenis zyner voorgangeren moet hy het<br />

oog niet te fterk vestigen g indien hy den moed , om<br />

voorwaards te gaan , wil behouden. Ten minften'<br />

dient hy niet naauw te letten op de belooning die zy<br />

Verworven hebben.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!