pdf - Etymologiebank
pdf - Etymologiebank
pdf - Etymologiebank
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Beweren van waar ----- overeenkomstig de waarheid;<br />
het bet. dus : iets voor waar verklaren.<br />
Bezadigd (ook bczatigd) van 't werkw. bezadigcn en<br />
dit van 't Middelned. saten — zetten, neerzetten, tot rust<br />
brengen. Het woord w. d. z. : rustig, kalm. Het is verwant<br />
met zitten.<br />
Bezoedelen, van zoedelcn en dit een frequ. (in ongunstige<br />
bet.) van zieden (z. d. w.), dus : slecht koken, laten<br />
overkoken, morsen, vuil maken ; vgl. de Statenbijbel : zijne<br />
voeten besoctelen ; en bij Huygens : „spiegels, die de damp<br />
van eigen waen besoetelt." Zie ook Zoetelaar.<br />
Bezoldigen van sold [soldij, z. d. w.) ; aanvankelijk : besolden<br />
(nog bij Hooft).<br />
Bezwalken van zzvalk, in de oostelijke.tongvallen nog<br />
rook, damp; 't woord bet. dus: verontreinigen.<br />
Bezwijken van zzvijken, in 't Os. swikan — wijken (z. d. w.),<br />
vallen. Verwant zijn Zwichten en Zwikken. Vgl. 't Mnl. : Mijn<br />
vrienden sullen mi beswikcn = van mij wijken, mij verlaten.<br />
Bidden van den Voorgerm. wt. bheidh, bhidh = door<br />
smeeken of geweld bewegen ; in 't Lat. fido — ik vertrouw,<br />
dus : zich op iemand verlaten. Hierbij sluit zich aan de bet.<br />
van 't Oudgerm. werkw. bid an (Os. bidan) ons beiden =<br />
verwachten ; de biddende verwacht immers, waarom hij bidt.<br />
Het woord bidden in de bet. van ,,God om iets smeeken"<br />
was oudtijds ook beden: „Joseph ende Maria souden te<br />
jherusalem beden' 1 . Hiervan het frequ. bedelen, waarvoor men<br />
vroeger ook bidden gebruikte: ,,T3ie, om zijn brood te bidden,<br />
moet dolen."<br />
Biecht van 't Ohd. bi-jeJian, waarin jehan (Os. gehan,<br />
Mnl. jehen) bet. zeggen, verklaren, belijden. Van dit jehen<br />
werd jicht gevormd (evenals bijv. van sehen of zien 't znw.<br />
zicht). Biecht is dus oorspr. bi-jicht, d.i. belijdenis, bekentenis.<br />
Bijten is afgel. van den Skr. wt. bhidh = splijten, eig.<br />
met een scherp werktuig, later ook met de tanden. (De<br />
Oudduitsche dichters laten bijv. ook het zwaard nog „bijten".)<br />
Verwant zijn : bijl, beitel, bitter en bits.<br />
Binden van den Idg. wt. bhcndh (Skr. bandh) — boeien,<br />
vastmaken. Er zijn vele verwanten : band, bundel, bond,<br />
bondig, bint enz.