13.05.2013 Views

NTOG 2010 03

NTOG 2010 03

NTOG 2010 03

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR OBSTETRIE EN GYNAECOLOGIE<br />

Het <strong>NTOG</strong> is het officiële tijdschrift van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie<br />

(NVOG) en de Dutch Society of Perinatal Medicine. Zij stelt zich als doel de leden van de NVOG en<br />

andere specialisten, die werkzaam zijn op het gebied van de gynaecologie, perinatologie en voortplantingskunde,<br />

op de hoogte te houden van nieuwe ontwikkelingen op deze deelterreinen.<br />

Het <strong>NTOG</strong> probeert haar doel te bereiken door middel van vaste rubrieken, columns, commentaren,<br />

wetenschappelijke artikelen, congresverslagen en themanummers.<br />

Colofon<br />

HOOFDREDACTIE<br />

S.A. Scherjon, hoofdredacteur<br />

M.P.M. Burger, voorzitter deelredactie gynaecologie<br />

J. van Eyck, voorzitter deelredactie perinatologie<br />

V. Mijatovic, voorzitter deelredactie voortplantingsgeneeskunde<br />

P.C. Scholten, namens de NVOG<br />

I.M.W. Ebisch, namens de VAGO<br />

DEELREDACTIES<br />

Gynaecologie M.P.M. Burger<br />

E.A. Boss<br />

R.A.K. Samlal<br />

F.W. Worst<br />

D.M.V. Pelikan<br />

J.A. Stoutjesdijk<br />

Perinatologie J. van Eyck<br />

S.W.A. Nij Bijvank<br />

S.V. Koenen<br />

F.P.H.A. Vanderbussche<br />

Voortplantingsgeneeskunde V. Mijatovic<br />

R.M.F. van der Weiden<br />

E. Slager<br />

S.F.P.J. Coppus, rubrieksredacteur NOBT<br />

G.H. de Wet, redigeren abstracts<br />

Inhoud<br />

REDACTIESECRETARIAAT <strong>NTOG</strong><br />

C.M. Laterveer<br />

LUMC afdeling Verloskunde (K6-35)<br />

Postbus 9600, 2300 RC Leiden<br />

E-mail: ntog@nvog.nl<br />

Alle kopij dient ter beoordeling naar het redactiesecretariaat<br />

te worden gezonden. Hier kunnen ook<br />

de richtlijnen voor auteurs worden aangevraagd.<br />

UITGEVER, EINDREDACTIE EN ADVERTENTIES<br />

DCHG medische communicatie,<br />

Hendrik Figeeweg 3G-20, 2<strong>03</strong>1 BJ Haarlem<br />

Tel.: 023-5514888,<br />

Fax: 023-5515522,<br />

E-mail: info@dchg.nl<br />

OPLAGE<br />

1600 exemplaren, 10 x per jaar.<br />

ABONNEMENTEN<br />

Standaard ? 190,- per jaar. Studenten ? 84,- per jaar.<br />

Buitenland ? 286,- per jaar.<br />

Losse nummers ? 26,-.<br />

De vereniging NVOG heeft als doel het wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de voortplanting<br />

en van de vrouwenziekten te bevorderen, de optimale toepassing van kennis en kunde in de uit-<br />

oefening van het specialisme Obstetrie en Gynaecologie te stimuleren en de maatschappelijke belangen<br />

van beoefenaars van het specialisme Obstetrie en Gynaecologie en in het bijzonder van haar leden te<br />

behartigen. De vereniging wil dit doel bereiken door het houden van wetenschappelijke bijeen-<br />

komsten; het publiceren van wetenschappelijke artikelen; het houden van toezicht op de nascholing van<br />

opgeleide specialisten; het behartigen van de belangen van de specialisten, alsmede de beoefenaars<br />

van dit specialisme, en in het bijzonder de leden van de NVOG, bij daarvoor in aanmerking komende<br />

organen en instanties.<br />

Aanmelding, opzegging en wijziging van<br />

abonnementen:<br />

DCHG medische communicatie,<br />

Hendrik Figeeweg 3G-20, 2<strong>03</strong>1 BJ Haarlem<br />

Tel.: 023-5514888,<br />

Fax: 023-5515522,<br />

E-mail: info@dchg.nl<br />

Abonnementen lopen per kalenderjaar (van 1 januari<br />

t/m 31 december) en lopen automatisch door, tenzij<br />

uiterlijk 30 dagen voor de vervaldatum schriftelijk<br />

wordt opgezegd. Adreswijziging: drie weken van<br />

tevoren schriftelijk doorgeven.<br />

AUTEURSRECHT EN AANSPRAKELIJKHEID<br />

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave<br />

mag worden verveelvoudigd, opgeslagen<br />

in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar<br />

gemaakt, in enige vorm of enige wijze, hetzij<br />

electronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen<br />

of enige andere manier, zonder voorafgaande<br />

schriftelijke toestemming van de uitgever.<br />

Uitgever en auteurs verklaren dat deze uitgave op<br />

zorgvuldige wijze en naar beste weten is samen-<br />

gesteld; evenwel kunnen uitgever en auteurs op<br />

geen enkele wijze instaan voor de juistheid of volledigheid<br />

van de informatie. Uitgever en auteurs<br />

aanvaarden dan ook geen enkele aansprakelijkheid<br />

voor schade, van welke aard dan ook, die het<br />

gevolg is van bedoelde informatie. Gebruikers van<br />

deze uitgave wordt met nadruk aangeraden deze<br />

informatie niet geïsoleerd te gebruiken, maar af te<br />

gaan op professionele kennis en ervaring en de te<br />

gebruiken informatie te controleren.<br />

RICHTLIJNEN VOOR AUTEURS<br />

Zie www.nvog.nl<br />

AFBEELDING OMSLAG<br />

De vrouwenfiguur op de voorzijde is van de hand<br />

van Amedeo Modigliani. © Getty Images<br />

ISSN 0921-4011<br />

81 Editorial<br />

S.A. Scherjon<br />

82 De invloed van periconceptionele arbeidsomstandigheden op de vruchtbaarheid en zwangerschapsuitkomsten<br />

T. Brand, V.W.T. Ruiz van Haperen, E.H. van Vliet-Lachotzki, T.M. Pal en E.A.P. Steegers<br />

86 De handgreep van Mauriceau (Levret-Veit-Smellie)<br />

A.T.M. Verhoeven<br />

93 Efficiënte behandeling van ernstige cervicale intra-epitheliale neoplasie<br />

M. van de Water, C.A.H. Rijvers en H.J.M.M. Mertens<br />

97 Klinische aspecten van de door zwangerschap geïnduceerde verbetering van reumatoïde artritis –<br />

de PARA-studie<br />

Y.A. de Man<br />

101 De VIL <strong>2010</strong>, een levende richtlijn: van domeindenken naar ontschotting<br />

M. Tesselaar, M. Wiegerinck, P. Offerhaus en B.W. Mol<br />

104 PICO Bello – CAT: therapie van aplastische anemie tijdens zwangerschap<br />

K.J.M. Stibbe, H.I.J. Wildschut en P.J. Lugtenburg<br />

108 Wat ons opvalt in de LVR2 – Epidurale analgesie en vaginale kunstverlossing<br />

T. de Neef, A. Franx, M.M.L.H. Wassen met medewerking van F.J.M.E. Roumen<br />

110 bestuur@nvog.nl<br />

113 Uit de Koepel Kwaliteit – Bezinning en visie op kwaliteitsbeleid<br />

M.G.A.J. Wouters<br />

114 NOBT<br />

Nederlands tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie, vol. 123, april <strong>2010</strong> 80


Solitair<br />

S.A. SChERjON<br />

Mijn grootvader heeft zijn hele<br />

leven als klompenmaker in Friesland<br />

gewerkt. Altijd in zijn eentje,<br />

maar gesteund door zijn vrouw, die<br />

hem hielp bij het schilderen van de<br />

klompen. Een nooit gepatenteerd<br />

motief van tabaksbladeren op de<br />

klompen was het kenmerk van<br />

zijn klompen. Het zou voor hem<br />

niet te bevatten zijn geweest dat<br />

Parijse mannequins – in 2009 – op<br />

de catwalk klompen, ontworpen<br />

door Victor en Rolf, met zijn motief<br />

zouden dragen. Hij is nooit in<br />

Parijs geweest, het zou voor hem<br />

een magische aantrekkingskracht<br />

gehad hebben, en het begrip modeontwerp<br />

zal hem zeker volstrekt<br />

vreemd zijn geweest. Hij heeft in<br />

al die jaren geen andere klomp<br />

gemaakt.<br />

Hoe anders is onze werkwijze als<br />

gynaecoloog. We staan midden<br />

in een steeds veranderende, niet<br />

geheel doorzichtige markt. Maar<br />

daarnaast kenmerken wij ons werk<br />

vooral door samenwerken en door<br />

een streven naar onderlinge overeenstemming.<br />

De hele dag door<br />

overleggen we en daarmee onderhandelen<br />

we naar een sterk en<br />

optimaal compromis. We zijn ons<br />

steeds bewust van ons handelen,<br />

het onderhandelen en streven naar<br />

de beste uitkomst. We doen dat in<br />

de patiëntenzorg, maar ook in het<br />

onderzoek en daar zijn de leden<br />

van de NVOG – wij – in vergelijking<br />

met de andere beroepsgroepen<br />

heel succesvol gebleken. Wij zijn<br />

de wetenschappelijke vereniging<br />

met de meeste richtlijnen, bij de<br />

richtlijnontwikkeling hebben we<br />

altijd (mee) voorop gelopen, het<br />

onderzoek weten we via de verschillende<br />

consortia in de gezamenlijkheid<br />

met de vele ziekenhuizen<br />

te bundelen en daarmee te versterken,<br />

maar ook ons kwaliteitsbeleid<br />

doen we gezamenlijk. We zijn<br />

bereid geweest om een aanzienlijke<br />

verhoging van onze contributie toe<br />

te staan, voor een goed kwaliteitsbeleid,<br />

geïnitieerd door de<br />

NVOG. Een heel goed voorbeeld<br />

daarvan is ook de landelijke audit<br />

naar de perinatale sterfte, waarin<br />

wij – samen met de andere betrokken<br />

beroepsgroepen – bereid zijn<br />

heel systematisch en kritisch te<br />

kijken naar oorzaken van sterfte.<br />

Daarmee analyseren we mogelijke<br />

vermijdbaarheid en geven we houvast<br />

aan verbeteringen. Op al deze<br />

verschillende terreinen vertonen we<br />

individueel een grote en belangeloze<br />

inzet tot verbetering. We zijn<br />

nieuwsgierig naar de mogelijke<br />

verbeteringen van onze richtlijnen,<br />

ons onderzoek en onze kwaliteit en<br />

schuwen daarbij niet om collega’s<br />

van andere disciplines erbij te<br />

betrekken. Bij de ontwikkeling van<br />

een richtlijn over het SSRI-gebruik<br />

in de zwangerschap denken de<br />

psychiater en de neonatoloog mee,<br />

in het onderzoeksconsortium is een<br />

ruime inbreng van epidemiologen<br />

en kinderartsen en bij de landelijke<br />

audit schuwen we de beoordeling<br />

door verloskundige, kinderarts,<br />

huisarts en patholoog niet. Juist het<br />

tegenovergestelde is feitelijk: we realiseren<br />

ons dat we iedereen nodig<br />

hebben om te verbeteren.<br />

Het is vast zo dat die sterke neiging<br />

tot samenwerken en het geza-<br />

81 Nederlands tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie, vol. 123, april <strong>2010</strong><br />

Editorial<br />

menlijk kritisch beoordelen van<br />

het handelen te maken heeft met<br />

specifieke omstandigheden van ons<br />

beroep. Gynaecologen zijn in hun<br />

beroep kwetsbaar door het onverwachte,<br />

dat plotseling en soms met<br />

grote consequenties komt, dat we<br />

allemaal onvermijdelijk meemaken.<br />

Om daarmee goed te kunnen omgaan,<br />

moet je in alle openheid met<br />

je naaste collega’s kunnen delen en<br />

daardoor kan je er samen aan werken.<br />

Dat zit kennelijk in ons beroep<br />

en verklaart daardoor mede het<br />

succes van onze beroepsgroep bij<br />

het gezamenlijk maken van richtlijnen,<br />

het doen van gezamenlijk<br />

onderzoek en de landelijke audit.<br />

Dat hoefde mijn grootvader allemaal<br />

niet. Hij beschreef geen patent en<br />

schreef geen richtlijnen voor het<br />

klompenmaken; dat laatste kwam<br />

pas veel later toen – van bovenaf,<br />

onzaligerwijze – de EU bedacht dat<br />

er ook voor klompen TNO-gecertificeerde<br />

kwaliteitseisen moesten<br />

komen. Dan is het toch verkieslijk<br />

dat wij dit allemaal in gezamenlijkheid<br />

kunnen doen: een groot goed.


De invloed van periconceptionele<br />

arbeidsomstandigheden op de<br />

vruchtbaarheid en zwangerschapsuitkomsten<br />

T. BRAND, V.W.T. RUIz VAN hAPEREN, E.h. VAN VLIET-LAChOTzKI, T.M. PAL EN E.A.P. STEEgERS<br />

INTRODuCTIE<br />

Er zijn diverse mogelijke oorzaken<br />

voor een verminderde vruchtbaarheid<br />

en een gestoord beloop van de<br />

zwangerschap zoals een miskraam,<br />

een laag geboortegewicht of een<br />

aangeboren afwijking. Arbeidsomstandigheden<br />

van de vrouw en<br />

man kunnen hier ook aan bijdragen.<br />

1 Tot nu toe krijgt dit weinig<br />

aandacht in het dagelijks handelen<br />

van de gynaecoloog.<br />

EFFECTEN VAN pRE­<br />

CONCEpTIONELE<br />

BLOOTSTELLING Op<br />

DE VRuCHTBAARHEID<br />

Chemische factoren<br />

Effecten op de vruchtbaarheid zijn<br />

waargenomen na beroepsmatige<br />

blootstelling aan chemische factoren.<br />

Bij mannen gaat het dan om<br />

effecten op het aantal, de beweeglijkheid<br />

en om vormafwijkingen<br />

van de zaadcellen. Bij vrouwen gaat<br />

het vooral om verstoring van de<br />

menstruele cyclus. Als zich één van<br />

deze effecten voordoet, is er vaak<br />

een langere tijd nodig om zwanger<br />

te worden, in de literatuur vaak<br />

weergeven als time to pregnancy<br />

(TTP). Er bestaat wetenschappelijk<br />

bewijs dat de vruchtbaarheid van<br />

mannen negatief wordt beïnvloed<br />

door anorganisch lood, dibroomchloorpropaan<br />

(DBCP; pesticide),<br />

ethyleendibromide (EDB; pesticide),<br />

sommige glycolethers<br />

(oplosmiddelen), koolstofdisulfide<br />

en bepaalde stoffen die vrijkomen<br />

bij het lassen van roestvrij staal.<br />

Verondersteld wordt dat bepaalde<br />

glycolethers hun effect ook via<br />

blootstelling van de moeder kun-<br />

nen bewerkstelligen doordat ze<br />

een verlenging van de menstruele<br />

cyclus veroorzaken. Er zijn aanwijzingen<br />

dat ook de beroepsmatige<br />

blootstelling van de man aan bestrijdingsmiddelen<br />

de vruchtbaarheid<br />

vermindert en kan leiden tot<br />

een langere TTP. 2<br />

Fysische factoren<br />

Al lange tijd is bekend dat warmte<br />

een negatieve invloed kan hebben<br />

op de kwaliteit van het semen.<br />

Zo werd een verhoogde temperatuur<br />

van het scrotum gevonden bij<br />

zittend werk en hadden taxichauffeurs<br />

in Rome een hoger percentage<br />

zaadcellen met een abnormale<br />

morfologie. Hoewel warmte dus<br />

een duidelijk effect kan hebben op<br />

de mannelijke zaadkwaliteit, is het<br />

onduidelijk of de warmteblootstelling<br />

op de hedendaagse werkplekken<br />

mogelijk ook de vruchtbaarheid<br />

negatief beïnvloedt. 2<br />

Het is bekend dat ioniserende straling<br />

kan leiden tot reductie van het<br />

aantal zaadcellen. Bij een blootstelling<br />

van 150 mSv is een tijdelijke<br />

reductie waargenomen en blootstelling<br />

van 2000 mSv kan leiden tot<br />

een langdurige of zelfs permanente<br />

azoöspermie. Bij een beroepsmatige<br />

blootstellingslimiet van 15 mSv per<br />

jaar, zoals die in veel landen wordt<br />

aangehouden, is het optreden van<br />

deze effecten onwaarschijnlijk. 2<br />

EFFECTEN VAN BLOOT­<br />

STELLING VóóR DE<br />

CONCEpTIE EN AAN HET<br />

BEGIN VAN DE zwANGER­<br />

SCHAp<br />

Arbeidsomstandigheden die vóór<br />

de conceptie of aan het begin van<br />

de zwangerschap van belang zijn,<br />

kunnen globaal worden ingedeeld<br />

in vijf groepen, te weten chemische<br />

en fysische factoren, biologische<br />

agentia, nachtdiensten en (beroepsgebonden)<br />

stress. De effecten van<br />

fysiek belastend werk worden hier<br />

niet besproken, omdat deze in de<br />

regel optreden bij blootstelling in<br />

het tweede of derde trimester van<br />

de zwangerschap.<br />

Chemische stoffen<br />

Geschat wordt dat werknemers in<br />

hun werk aan ongeveer 100.000<br />

verschillende chemische stoffen<br />

kunnen worden blootgesteld. Van<br />

een klein deel hiervan is bekend dat<br />

ze schadelijk zijn voor de voortplanting.<br />

Ter vereenvoudiging kunnen<br />

deze globaal worden ingedeeld<br />

in vijf hoofdgroepen: organische<br />

oplosmiddelen, bestrijdingsmiddelen,<br />

narcosegassen, chemotherapeutica<br />

en bepaalde metalen.<br />

Kinderen van wie de vader of<br />

moeder voor de conceptie wordt<br />

blootgesteld aan organische<br />

oplosmiddelen hebben een twee-<br />

tot zesmaal hogere kans op een<br />

aangeboren afwijking (zie tabel 1).<br />

Dit geldt ook wanneer de moeder<br />

in de jonge zwangerschap aan deze<br />

stoffen wordt blootgesteld. 3,4 Het<br />

gaat hierbij om sluitingsdefecten<br />

van de neurale buis (zoals spina<br />

bifida of anencefalie) of van het<br />

gezicht (zoals een gespleten lip of<br />

gehemelte). Recent werd dit bevestigd<br />

in een prospectieve studie in<br />

Frankrijk. De onderzoekers vonden<br />

een significant en dosisafhankelijk<br />

verband tussen blootstelling van de<br />

vrouw aan oplosmiddelen tijdens<br />

de zwangerschap en de kans op<br />

bepaalde aangeboren afwijkingen<br />

Nederlands tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie, vol. 123, april <strong>2010</strong> 82


zoals een gespleten lip, afwijkingen<br />

van de urinewegen of de mannelijke<br />

genitalia. 5<br />

Bij blootstelling van de moeder aan<br />

bestrijdingsmiddelen in de vroege<br />

zwangerschap of de vader rond de<br />

conceptie is de kans op aangeboren<br />

afwijkingen eveneens verhoogd, 11-13<br />

waarbij vergelijkbare afwijkingen<br />

zijn waargenomen als bij de blootstelling<br />

aan oplosmiddelen.<br />

Wat betreft narcosegassen of<br />

chemotherapeutica zijn alleen<br />

onderzoeken bekend over blootstelling<br />

in de vroege zwangerschap.<br />

Bij beroepsmatige blootstelling aan<br />

chemotherapeutica is de kans op<br />

een miskraam 60% verhoogd en<br />

bij blootstelling aan narcosegassen<br />

ongeveer 90%, 14 terwijl er ook aanwijzingen<br />

zijn voor een verhoogde<br />

kans op aangeboren afwijkingen.<br />

Van de metalen noemen we hier<br />

alleen organisch kwik, lood en<br />

chroom. De effecten van organisch<br />

kwik zijn vooral bekend vanuit belasting<br />

via het milieu. (Metallisch)<br />

kwik geloosd door een fabriek in<br />

Japan kwam terecht in de vissen.<br />

Door het eten van deze vis kwam<br />

het vervolgens gebonden aan eiwit<br />

(organisch kwik) via de moeder<br />

terecht bij de nakomelingen. Velen<br />

van hen werden geboren met<br />

aangeboren afwijkingen van het zenuwstelsel<br />

zoals ataxie en tremoren<br />

en kregen later cognitieve ontwikkelingsstoornissen.<br />

15 Blootstelling<br />

van een zwangere vrouw aan lood<br />

heeft een negatief effect op de cognitieve<br />

ontwikkeling van het kind.<br />

Daarbij lijken de hersenen van het<br />

jonge kind kwetsbaarder dan die<br />

van een volwassene. Tot slot zijn er<br />

aanwijzingen dat blootstelling van<br />

de vader aan zeswaardig chroom<br />

rond de conceptie de kans op een<br />

miskraam vergroot.<br />

Fysische factoren<br />

Hier is vooral ioniserende straling<br />

van belang. Voor ioniserende straling<br />

zijn beneden de 20 mSv (millisievert)<br />

eigenlijk geen effecten op<br />

de nakomelingen te verwachten. De<br />

achtergrondstraling uit de bodem<br />

en het milieu bedraagt in Nederland<br />

ongeveer 2 mSv. Effecten<br />

van ioniserende straling zijn wel<br />

beschreven vanuit gebieden met<br />

een hoge blootstelling zoals Tsjernobyl,<br />

waar kinderen een zesmaal<br />

hogere kans hebben op het krijgen<br />

Blootstellingsperiode<br />

aan oplosmiddelen<br />

van schildklierkanker. Daarbij is<br />

het echter tot heden onduidelijk<br />

of dit wellicht een direct effect is<br />

op het jonge kind en dus niet een<br />

effect van blootstelling rond de<br />

conceptie of tijdens de zwangerschap.<br />

In recente onderzoeken in<br />

het Verenigd Koninkrijk werd geen<br />

verhoogd risico op kanker op de<br />

kinderleeftijd gevonden wanneer<br />

de aanstaande moeder vóór de<br />

conceptie was blootgesteld aan<br />

ioniserende straling, die in de regel<br />

zelden hoger was dan 50 mSv,<br />

terwijl bij een eerder onderzoek wel<br />

aanwijzingen waren gevonden voor<br />

een verhoogd risico op kanker op<br />

de kinderleeftijd. 16<br />

Biologische agentia<br />

Van diverse infectieziekten is het<br />

bekend dat zij een negatieve invloed<br />

op de zwangerschap kunnen<br />

hebben. Vrouwen werkzaam in de<br />

kinderopvang, het kleuteronderwijs,<br />

de gezondheidszorg (humaan<br />

en veterinair) hebben een grotere<br />

kans op besmetting. Voor rubella en<br />

Parvo B19 ligt daarbij de kritische<br />

periode vooral in de eerste helft<br />

van de zwangerschap.<br />

Rubella kan een congenitaal rubellasyndroom<br />

veroorzaken, dat,<br />

zoals bekend, door tijdige preconceptionele<br />

vaccinatie kan worden<br />

voorkomen. Na besmetting met<br />

83 Nederlands tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie, vol. 123, april <strong>2010</strong><br />

Vrouw Man<br />

Preconceptieperiode • Verminderde fertiliteit<br />

met een langere tijd tot<br />

zwangerschap (tot 2 x<br />

verlengd) 8<br />

• Hogere kans op sluitingsdefecten<br />

neurale buis of<br />

aangezicht (2,2-6,2 x) 3,4,6<br />

• Verhoogde kans op kanker<br />

op kinderleeftijd (tot 3,8 x) 7<br />

• Verminderde fertiliteit<br />

met een langere tijd tot<br />

zwangerschap (tot 2 x<br />

verlengd) 8<br />

Zwangerschap • Meer miskramen (1,3x) 3<br />

• Hogere kans op sluitingsdefecten<br />

neurale buis of<br />

aangezicht (1,6 x) 3,5<br />

• Meer kans op visuele of<br />

cognitieve problemen op<br />

kinderleeftijd 9,10<br />

• Hogere kans op sluitingsdefecten<br />

neuraalbuis of<br />

aangezicht (2,2-6,2 x) 3,4,6<br />

• Verminderde fertiliteit<br />

met een langere tijd tot<br />

zwangerschap (tot 2 x) 2<br />

Tabel 1. Bekende effecten van oplosmiddelen op de voortplanting tijdens diverse tijdstippen van<br />

blootstelling bij de vrouw of de man.<br />

het Parvo-B19-virus bestaat een<br />

grotere kans op een miskraam, een<br />

hydrops foetalis en bloedarmoede<br />

bij de foetus. Van de primaire infecties<br />

met CMV tijdens de zwangerschap<br />

resulteert 30-40% in een<br />

congenitale infectie. Hiervan heeft<br />

10-15% klinische symptomen bij de<br />

geboorte, zoals een laag geboortegewicht,<br />

lever- en miltvergroting,<br />

oog- en neurologische problemen.<br />

Daarnaast ontwikkelt 10-15% in<br />

de loop van het eerste jaar mentale<br />

en/of motorische retardatie. 17<br />

Voor Parvo B19 en CMV bestaat<br />

nog geen vaccinatie, maar helpen<br />

alleen hygiënische maatregelen. Na<br />

een doorgemaakte infectie met dit<br />

virus is de vrouw met kinderwens<br />

natuurlijk wel beschermd door de<br />

aanwezigheid van antistoffen.<br />

Nachtdiensten<br />

Uit een recente meta-analyse blijkt<br />

dat het lopen van nachtdiensten effect<br />

kan hebben op het beloop en de<br />

uitkomst van de zwangerschap. Zo<br />

hebben vrouwen die nachtdienst<br />

lopen circa 25% meer kans op een<br />

miskraam. Wanneer een zwangere<br />

nachtdiensten blijft lopen bij een<br />

langere zwangerschapsduur bestaat<br />

er een grotere kans op een vroeggeboorte<br />

en eveneens op een kind met<br />

een laag geboortegewicht. 18


Stress<br />

Bij onderzoek naar de invloed van<br />

werkstress wordt veel gebruik<br />

gemaakt van het model van Karasek.<br />

Werkstress ontstaat wanneer<br />

er sprake is van onbalans, dat wil<br />

zeggen een hoge werkdruk met<br />

een gebrek aan regelmogelijkheden<br />

vaak in combinatie met gebrek aan<br />

sociale steun. Er zijn aanwijzingen<br />

dat vrouwen die in hun werk veel<br />

stress ervaren een tweemaal hogere<br />

kans hebben op een miskraam. 19<br />

AANpAk IN DE pRAkTIJk<br />

In de dagelijkse praktijk is het aan<br />

te bevelen om, naast aandacht voor<br />

de gebruikelijke risico’s, navraag<br />

te doen naar de arbeidsomstandigheden<br />

van het paar met kinderwens,<br />

tijdens het preconceptieconsult.<br />

Ter ondersteuning van het<br />

consult kan www.ZwangerWijzer.<br />

nl 20 worden gebruikt. Dit interactieve<br />

risicoselecterende instrument is<br />

bestemd voor mensen met kinderwens<br />

en wordt vaak gebruikt als<br />

zorginstrument door verloskundige<br />

of gynaecoloog. Zwangerwijzer is<br />

recent uitgebreid met een module<br />

over arbeidsomstandigheden. Aan<br />

de hand van de samenvatting kan<br />

worden nagegaan of er aanleiding<br />

is om de werkzaamheden aan<br />

te passen en daarvoor advies te<br />

vragen aan de bedrijfsarts.<br />

Literatuur<br />

1. Brand T, Ruiz van Haperen VWT,<br />

Vliet-Lachotzki EH van, Steegers<br />

EP. Effecten van arbeidsomstandigheden<br />

op de zwangerschap verdienen<br />

aandacht binnen de preconceptiezorg.<br />

Ned Tijdschr Geneeskd<br />

2009;153:A363.<br />

2. Jensen TK, Bonde JP, Joffe M. The<br />

influence of occupational exposure<br />

on male reproductive function. Oc-<br />

cupational Medicine 2006;56:544–<br />

53.<br />

3. McMartin KI, Chu M, Kopecky E,<br />

Einarson TR, Koren G. Pregnancy<br />

outcome following maternal organic<br />

solvent exposure: a meta-analysis of<br />

epidemiologic studies. Am J Ind Med<br />

1998;34:288-292.<br />

4. Logman JF, Vries LE de, Hemels<br />

ME, Khattak S, Einarson TR. Paternal<br />

organic solvent exposure and<br />

adverse pregnancy outcomes: a meta<br />

analysis. Am J Ind Med 2005;47:37-<br />

44.<br />

5. Garlantézec R, Monfort C, Rouget<br />

F, Cordier S. Maternal occupational<br />

exposure to solvents and congenital<br />

malformations: a prospective study<br />

in the general population. Occup<br />

Environ Med 2009;66:456-63.<br />

6. Hooiveld M, Haverman W, Roskes<br />

K, Bretveld R, Burstyn I, Roeleveld<br />

N. Adverse reproductive outcomes<br />

among male painters with occupational<br />

exposure to organic solvents.<br />

Occup Environ Med 2006;63:538-<br />

44.<br />

7. Sung TI, Wang JD, Chen PC. Increased<br />

risk of cancer in the offspring<br />

of female electronics workers. Reprod<br />

Toxicol 2008;25:115-9.<br />

8. Sallmén M, Neto M, Mayan ON.<br />

Reduced fertility among shoe manufacturing<br />

workers. Occup Environ<br />

Med 2008;65:518-24.<br />

9. Till C, Westall CA, Koren G, Nulman<br />

I, Rovet JF. Vision abnormalities<br />

in young children exposed<br />

prenatlly to organic solvents.<br />

Neurotoxicology 2005;26:599-613.<br />

10. Laslo-Baker D, Barrera M, Knittel-<br />

Keren D, et al. Child neurodevelopmental<br />

outcome and maternal occupational<br />

exposure to solvents. Arch<br />

Pediatr Adolesc Med 2004;158:956-<br />

61.<br />

11. Lorente C, Cordier S, Bergeret A,<br />

et al. Maternal occupational risk<br />

factors for oral clefts. Occupational<br />

Exposure and Congenital Malforma-<br />

tions Working Group. Scand J Work<br />

Environ Health 2000;26:137-45.<br />

12. Pierik FH, Burdorf A, Muinck<br />

Keizer-Schrama SM de, et al. The<br />

cryptorchidism prevalence among<br />

infants in the general population of<br />

Rotterdam, the Netherlands. Int J<br />

Androl 2005;28:248-52.<br />

13. Regidor E, Ronda E, Garcia A,<br />

Dominguez V. Paternal exposure<br />

to agricultural pesticides can cause<br />

specific fetal death. Occup Environ<br />

Med 2006;63:538-44.<br />

14. Boivin JF. Risk of spontaneous<br />

abortion in women occupationally<br />

exposed to anaesthetic gases: a<br />

meta-analysis. Occup Environ Med<br />

1997;54:541-8.<br />

15. Grandjean P, Landrigan PJ. Developmental<br />

neurotoxicity of industrial<br />

chemicals. Lancet 2006;368:2167-<br />

78.<br />

16. Bunch KJ, Muirhead CR, Draper<br />

GJ, et al. Cancer in the offspring<br />

of female radiation workers: a<br />

record linkage study. Br J Cancer<br />

2009:100:213-8.<br />

17. Gaytant MA, Steegers EA, Semmekrot<br />

BA, Merkus HM, Gaama<br />

JM. Congenital cytomegalovirus<br />

infection: review of the epidemiology<br />

and outcome. Obstet Gynecol Surv<br />

2002;57:245-56.<br />

18. Mozurkewich EL, Luke B, Avni<br />

M, Wolf FM. Working conditions<br />

and adverse pregnancy outcome:<br />

a meta-analysis. Obstet Gynecol<br />

2000;95:623-35.<br />

19. Fenster L, Schaefer C, Mathur A, et<br />

al. Psychological stress in the workplace<br />

and spontaneous abortion. Am<br />

J Epidemiol 1995;142:1176-83.<br />

20. Landkroon AP, Weerd S de, Vliet-<br />

Lachotzki E van, Steegers EA. Validation<br />

of an internet questionnaire<br />

for risk assessment in preconception<br />

care. Public Health Genomics<br />

<strong>2010</strong>;13:89-94.<br />

Nederlands tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie, vol. 123, april <strong>2010</strong> 84


SAMENVATTINg<br />

Diverse factoren kunnen een verminderde<br />

vruchtbaarheid en een gestoord<br />

beloop van de zwangerschap veroorzaken.<br />

Dit geldt ook voor arbeidsomstandigheden.<br />

Zo leidt blootstelling aan<br />

organische oplosmiddelen bij mannen<br />

tot verminderde fertiliteit. Verder zijn<br />

er aanwijzingen voor gevonden dat de<br />

kwaliteit van het semen terugloopt na<br />

blootstelling aan warmte en ioniserende<br />

straling, al komt dit laatste in<br />

Nederland weinig voor door lage blootstellingsnormen<br />

voor ioniserende straling.<br />

Beroepsmatige blootstelling aan<br />

bepaalde chemicaliën, stressvol werk<br />

en werken in nachtdiensten vergroten<br />

de kans op een miskraam. Beroepsmatige<br />

blootstelling van de vader of moeder<br />

voor de conceptie, of van de moeder<br />

tijdens de jonge zwangerschap aan<br />

organische oplosmiddelen, vergroot het<br />

risico op een aangeboren afwijking. Dit<br />

geldt ook voor bestrijdingsmiddelen,<br />

wanneer de moeder tijdens de vroege<br />

zwangerschap of de vader rond de conceptie<br />

daaraan beroepsmatig worden<br />

blootgesteld.<br />

Hoewel er geen goede cijfers zijn over<br />

het relatieve aandeel van beroepsmatige<br />

blootstelling aan bovenstaande<br />

effecten, rechtvaardigen de gevonden<br />

verbanden gerichte aandacht bij gynaecologen<br />

wanneer zij betrokken zijn bij<br />

preconceptieadvisering. Dit kan bijdragen<br />

aan de preventie van onvruchtbaarheid<br />

en zwangerschapscomplicaties.<br />

TREfWOORDEN<br />

preconceptiezorg, preconceptieperiode,<br />

zwangerschapscomplicaties, infertiliteit,<br />

arbeidsomstandigheden, aangeboren<br />

afwijkingen, preventie<br />

85 Nederlands tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie, vol. 123, april <strong>2010</strong><br />

SUMMARy<br />

Several environmental factors can<br />

reduce fertility and cause pregnancy<br />

complications. Working conditions are<br />

also involved. There is evidence for<br />

reduced fertility of men after exposure<br />

to organic solvents and to a lesser extent<br />

after exposure to heat or ionising radiation,<br />

although this is unlikely to occur<br />

due to low exposure limits for ionising<br />

radiation in The Netherlands. Occupational<br />

exposure to certain chemicals,<br />

stressful work and working in night<br />

shifts may increase the risk of spontaneous<br />

abortion. Occupational exposure of<br />

the father, or mother before conception,<br />

or the mother during early pregnancy<br />

to organic solvents increases the risk<br />

of congenital malformations. The same<br />

applies when the mother during early<br />

pregnancy or the father before conception<br />

are exposed to pesticides. Although<br />

data are lacking about the population<br />

attributive risk of occupational exposure<br />

in above mentioned effects, the observed<br />

associations justify gynaecologists to<br />

pay more attention to the working<br />

conditions of parents in preconception<br />

care and at booking for antenatal care in<br />

order to contribute to the prevention of<br />

infertility and pregnancy complications.<br />

KEyWORDS<br />

preconception care, preconception<br />

period, pregnancy complications, infertility,<br />

working conditions, congenital<br />

malformations, prevention<br />

gEMELDE (fINANCIëLE)<br />

BELANgENVERSTRENgELINg<br />

Geen.<br />

AUTEURS<br />

Dr. T. Brand, bedrijfsarts Nederlands<br />

Centrum voor Beroepsziekten, Coronel<br />

Instituut voor Arbeid en Gezondheid.<br />

Academisch Medisch Centrum, Universiteit<br />

van Amsterdam<br />

Mw. dr. ir. V.W.T. Ruiz van Haperen,<br />

Gezondheidsraad, Den Haag<br />

Mw. drs. E.H. van Vliet-Lachotzki,<br />

arts, Vereniging Samenwerkende Ouder-<br />

en Patiëntenorganisaties betrokken<br />

bij erfelijkheidsvraagstukken, Soest,<br />

tevens Erfocentrum, Woerden<br />

Dr. T.M. Pal, bedrijfsarts, Nederlands<br />

Centrum voor Beroepsziekten, Coronel<br />

Instituut voor Arbeid en Gezondheid.<br />

Academisch Medisch Centrum, Universiteit<br />

van Amsterdam<br />

Prof. dr. E.A.P. Steegers, gynaecoloog,<br />

afdeling Verloskunde en Vrouwenziekten,<br />

subafdeling Verloskunde en<br />

Prenatale Geneeskunde, ErasmusMC,<br />

Rotterdam<br />

CORRESPONDENTIEADRES<br />

Dr. T. Brand, bedrijfsarts<br />

Nederlands Centrum voor<br />

Beroepsziekten<br />

Coronel Instituut voor Arbeid en<br />

Gezondheid<br />

AMC<br />

Postbus 22660<br />

1100 DD Amsterdam.<br />

Telefoon: 020-5665387<br />

Fax: 020-5669288<br />

E-mail: t.brand@amc.uva.nl


De handgreep van Mauriceau<br />

(Levret-Veit-Smellie)<br />

Eponiemen<br />

A.T.M. VERhOEVEN<br />

INLEIDING<br />

Bij de vaginale stuitbevalling is<br />

meestal manuele hulp nodig,<br />

ook bij de zogenaamde spontane<br />

stuitverlossing volgens Bracht.<br />

Soms moeten armen en schouders<br />

ontwikkeld worden volgens de<br />

‘klassieke’ methode, of die van<br />

Müller of Løvset; in meer zeldzame<br />

gevallen zijn er problemen met het<br />

‘nakomend’ hoofd.<br />

Aangezien het deels geboren kind<br />

zal gaan ademen en de navelstreng<br />

gecomprimeerd wordt tussen hoofd<br />

en bekken dient dit binnen enkele<br />

minuten ontwikkeld te worden. Dit<br />

kan instrumenteel – Piper ontwikkelde<br />

hiervoor een speciaal model<br />

verlostang – of manueel.<br />

Aan deze handgrepen zijn de<br />

namen verbonden van Mauriceau,<br />

Levret, Smellie, Veit en De Snoo.<br />

Omdat vroeger inwendige of<br />

gecombineerde kering van schedel-<br />

naar stuitligging – in navolging van<br />

Soranus van Efese en Paré – vaker<br />

werd toegepast omdat een keizersnede<br />

meestal dodelijk was, kwam<br />

een stuitligging waarschijnlijk<br />

vroeger vaker voor en konden de<br />

verloskundigen destijds veel meer<br />

ervaring opdoen dan tegenwoordig<br />

mogelijk is.<br />

In dit artikel worden de geschiedenis<br />

en de nomenclatuur van de<br />

handgreep van Mauriceau voor de<br />

ontwikkeling van het nakomend<br />

hoofd beschreven, evenals de<br />

huidige indicatie, uitvoeringswijze<br />

en ervaringen, gevolgd door een<br />

biografie.<br />

GESCHIEDENIS<br />

In 1668 publiceerde Mauriceau<br />

(1637-1709) voor het eerst zijn<br />

beschrijving van de ontwikkeling<br />

van het nakomend hoofd bij de<br />

stuitextractie:<br />

“Daer zyn nochtans kinderen die<br />

’t hooft soo groot hebben, dat het<br />

in den doortogt blyft vastzitten, na<br />

dat geheel het lichaem daer buiten<br />

is, niettegenstaende alle voorhoeden<br />

die men daer by kan brengen<br />

om dat te vermyden. In dit geval<br />

moet men sich niet ophouden met<br />

het kind alleenig by de schouders<br />

te trekken; want somstyds sou men<br />

veel eer dat den hals afhalen als het<br />

soodanig te krygen; maer terwyl<br />

enig ander persoon het lichaem des<br />

kinds matiglyk sal uit halen, dat<br />

houdende by de voeten, of boven<br />

de knyen, sal de Handmeester allenxkens<br />

het hooft redden van tusschen<br />

de beenderen des doortogts;<br />

’t welck hy sal doen, met sachtelyk<br />

een of twee vingers van syne linker<br />

hand te brengen in de mond van<br />

het kind, om de kin daer van eerst<br />

te redden; en met syn rechter hand<br />

sal hy dat vatten in de nek, boven<br />

de schouders, om dat vervolgens<br />

uit te halen, met de hulp van een<br />

der vingeren van syne linker hand,<br />

in de mond van het kind gesteken,<br />

gelyk ik even geseit heb, om de kin<br />

te redden; want het is dit deel dat<br />

het meeste toebrengt om het hoofd<br />

in den doortogt op te houden, waer<br />

uit men dat niet kan halen, voor<br />

dat de kin volkomen gereddet is;<br />

ook wel lettende van het selve soo<br />

vaerdig te doen als dat mogelyk sal<br />

wesen, uit vrees dat het kind niet<br />

mogt komen te smooren, gelyk het<br />

onfeilbaer geschieden sou, indien<br />

het langen tyt soo vast besloten en<br />

opgehouden moest blyven; om dat<br />

de navelstreng die daer buiten is,<br />

koud geworden en hard gedrukt<br />

zynde door het lichaem of door het<br />

hooft van het kind, dat te langen tyt<br />

in den doortogt verblyft, het kind<br />

dan niet levendig gehouden kan<br />

worden door middel van het bloed<br />

der moeder, waer van de beweging<br />

in die streng wordt belet, soo wel<br />

dan door hare verkouwing, die het<br />

daer in doet stremmen, als door<br />

hare drukking, die dat verhindert<br />

rondom te lopen, waer van het kind<br />

berooft terstond adem moet halen;<br />

’t welk het niet kan doen voor dat<br />

het syn hooft geheel en al buiten de<br />

lyfmoeder heeft: hierom, wanneer<br />

men eenmael begonnen heeft het<br />

kind uit te trekken, moet men trachten<br />

dat volkomen daer uit te krygen<br />

soo ras al men konnen sal.” 1<br />

Mauriceau paste zijn handgreep<br />

toe tijdens de door hem als routine<br />

verrichte stuitextractie, waarbij hij<br />

de armpjes afhaalde, bij een relatief<br />

groot hoofd zonder toepassing<br />

van suprapubische impressie. Uit<br />

de beschrijving blijkt niet of hij<br />

het kind in het horizontale vlak<br />

Figuur 1. Handgreep van Mauriceau met één vinger<br />

in de mond.<br />

Nederlands tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie, vol. 123, april <strong>2010</strong> 86


extraheert, waardoor de diameter<br />

van het hoofd die de bekkenuitgang<br />

passeert ongewenst vergroot<br />

zou worden van 9,5 naar minstens<br />

12 centimeter. De handgreep wordt<br />

daarom uitgevoerd als een rotatiemanoeuvre<br />

met de nek als draaipunt<br />

onder de symfyse.<br />

Jaren eerder, in 1609, had Jacques<br />

Guillemeau (1550-1613), leerling<br />

van Ambroise Paré (1510-1590), die<br />

de versie en extractie herintroduceerde,<br />

het nakomend hoofd hierbij<br />

ontwikkeld door een vinger in de<br />

mond van het kind te steken, nadat<br />

dit eerst met zijn gezicht sacraalwaarts<br />

was gepositioneerd: “terwijl<br />

het kind met de ene hand wordt<br />

vastgehouden, en met de wijsvinger<br />

van de andere hand in de mond<br />

geplaatst, zal het makkelijk zijn het<br />

hoofd met de romp te extraheren”. 2<br />

Johannes van Hoorn (1661-1724)<br />

legde twee vingers op de bovenkaak<br />

en trok met de vingers van<br />

de andere hand over de schouders,<br />

niet naar beneden maar juist naar<br />

boven, opdat het gezicht als eerste<br />

te voorschijn trad. 3<br />

Meerdere obstetrici hebben de<br />

handgreep beschreven zonder<br />

dat hun naam, behalve die van<br />

Levret (17<strong>03</strong>-1780), en dan pas twee<br />

eeuwen later, daaraan verbonden<br />

werd: Portal (1690), Pierre Dionis<br />

(1718), De la Motte (1721). Zo<br />

beschreef Portal de omgekeerde<br />

handgreep van Mauriceau (figuur<br />

7): “het Kind tot de Schouders<br />

toe geboren zijnde, redde ik de<br />

Armpjes, en bragt myn linkerhand<br />

in sijn Nekje, en de regter voor op<br />

de borst; maar het kinnetje haakte<br />

aan het schaambeen van de Moeder,<br />

waarom ik myn vingers in het<br />

mondje bragt, dat my wel gelukte.<br />

Ik haalde een levendig kind en de<br />

Moeder was de gansche kraam<br />

door welvarende.” 4<br />

Levret beschreef de handgreep<br />

meer gedetailleerd dan Mauriceau:<br />

één of twee vingers in de mond, de<br />

wijsvinger en middelvinger van de<br />

andere hand langs de nek, de duim<br />

onder een oksel, en de ringvinger<br />

en pink onder de andere oksel. Hij<br />

benadrukte dat men niet stootsgewijs<br />

maar met een constante<br />

gelijkmatige trekkracht moest<br />

extraheren.<br />

Figuur 2. Portret van André Levret<br />

(17<strong>03</strong>-1780) naar Ambroise Tardieu.<br />

Figuur 3. William Smellie (1697-<br />

1763), zelfportret, Royal College of<br />

Surgeons, Edinburgh.<br />

Hij stelde de toepassing van de<br />

handgreep als protocol op. 5 Juist<br />

door diens nauwkeuriger beschrijving<br />

en omdat Levrets aanzien de<br />

handgreep in Frankrijk liet inburgeren<br />

is zijn naam later door Veit als<br />

eerste hieraan verbonden. 6<br />

Smellie kende de werken van Mauriceau,<br />

die hij zeer hoog achtte, en<br />

heeft diens handgreep onderwezen<br />

gekregen tijdens zijn bezoek aan de<br />

Parijse praktische verloskundecursus<br />

van Grégoire in 1739.<br />

Smellie vreesde echter letsels van<br />

de onderkaak en nek: daarom<br />

bracht hij bij grote krachtsuitoefening<br />

met twee vingers in de mond,<br />

deze twee vingers op de fossa canina<br />

en soms nog één vinger in de<br />

mond: “zo bragt ik twee Vingeren<br />

van myn Linkerhand binnen, en<br />

vestigde hen aan ieder zyde van<br />

des Kinds Neus” (figuur 4). 7<br />

En als de vingers die in de mond of<br />

op de bovenkaak waren ingebracht<br />

87 Nederlands tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie, vol. 123, april <strong>2010</strong><br />

Figuur 4. Variant Smellie: twee vingers naast de neus<br />

op bovenkaak (of onderrand oogkassen).<br />

onvoldoende flexie bewerkstelligden,<br />

drukte hij met de wijsvinger<br />

van de hand die over de schouders<br />

langs de nek was gelegen het<br />

achterhoofd naar voren om zo het<br />

achterhoofd omhoog te drukken,<br />

om samen met de andere hand<br />

daardoor de omtrek van de schedel<br />

in het baringskanaal te verkleinen. 7<br />

Meestal koos hij echter in plaats<br />

van de handgreep voor zijn lange<br />

forceps met bekkenkromming. 8 Hij<br />

was de eerste die een tang voor<br />

het nakomend hoofd toepaste<br />

(figuur 5).<br />

Smellie hanteerde de handgreep<br />

minder systematisch dan Levret, en<br />

individualiseerde de varianten afhankelijk<br />

van de omstandigheden.<br />

Daarom werd hem door Litzmann<br />

minder verdienste toegeschreven,<br />

“zoals hij zelf – bescheiden als<br />

Smellie was – ook zou hebben gemeend”,<br />

omdat hetgeen werkelijk<br />

door hem was onderwezen nauwelijks<br />

door hem werd toegepast. 9<br />

Ten onrechte is rond 1850 de in<br />

figuur 6 weergegeven handgreep<br />

Figuur 5. Smellies lange forceps op een<br />

hoogstaand nakomend hoofd. 8


zonder tractie aan de schouders aan<br />

Smellie toegeschreven: de zogenaamde<br />

(primitieve) of gemodificeerde<br />

Smelliese handgreep. 3,8<br />

Hierbij werden alleen krachten op<br />

het hoofd uitgeoefend zonder tractie<br />

aan de schouders: druk tegen<br />

het achterhoofd en twee vingers op<br />

de bovenkaak. 3,10,11<br />

Dit was echter de handgreep van<br />

Cazeaux (1808-1862), hoogleraar in<br />

Bordeaux. Bij mislukken daarvan<br />

ging men direct over tot een forcipale<br />

extractie zonder een poging<br />

met de handgreep van Mauriceau. 10<br />

In het begin van de 19e eeuw is de<br />

handgreep van Mauriceau in de<br />

Duitse leerboeken, en in mindere<br />

mate rond 1830 zelfs in Frankrijk en<br />

Engeland, om onduidelijke redenen<br />

in de vergetelheid geraakt. Mogelijk<br />

hing dit samen met opgedane<br />

ervaringen, speciaal de vrees voor<br />

het afscheuren van het hoofd van<br />

de romp. Hij werd vervangen<br />

door de handgreep van Cazeaux,<br />

die volstond met druk tegen het<br />

achterhoofd en twee vingers van<br />

de andere hand op de bovenkaak. 11<br />

Baudelocque (1746-1810) en de<br />

verloskundige Madame Lachapelle<br />

(1769-1821) bleven de handgreep<br />

van Mauriceau echter juist als<br />

regel propageren omdat toepassing<br />

ervan een tang op het nakomend<br />

hoofd meestal kon voorkomen.<br />

De handgreep werd opnieuw geintroduceerd<br />

door een voordracht<br />

van de Rostockse, later Bonnse<br />

hoogleraar Gustav Aloys Constant<br />

Veit (1824-19<strong>03</strong>) voor de Baltische<br />

artsenvergadering in Greifswald in<br />

1863. 6<br />

NOmENCLATuuR<br />

Veit noemde hem: de ‘Levretse<br />

handgreep’. Anderen noemden<br />

hem daarna ‘Smellie-Veitse handgreep’<br />

of ‘Veitse handgreep’, weer<br />

anderen ‘Levret-Veitse handgreep’.<br />

Het was zeker de verdienste van<br />

Veit dat hij de handgreep opnieuw<br />

algemeen introduceerde<br />

en propageerde waardoor de toen<br />

overheersende toepassing van<br />

de tang op het nakomende hoofd<br />

verdrongen werd. Het is echter<br />

overdreven de handgreep daarom<br />

naar hem te vernoemen. 3,9 Het was<br />

de Kielse hoogleraar Carl Litzmann<br />

(1815-1890) die in 1872 op bovengenoemde<br />

historische gronden pleitte<br />

voor de naam Mauriceau-Levret, of<br />

kortheidshalve Mauriceau. 9<br />

Tot het midden van de negentiende<br />

eeuw hechtte men in het algemeen<br />

weinig waarde aan het auteursrecht.<br />

Hierdoor werden handgrepen<br />

niet naar de oorspronkelijke<br />

‘uitvinder’ ervan genoemd. Toch<br />

schrijft D’Ablaincourt, de Franse<br />

commentator van Van Deventer al<br />

in 1746 in Van Deventers leerboek<br />

Nieuw Ligt: “Dit is de handgreep<br />

van Mauriceau wanneer ’t hooft,<br />

ter oorzake zijner groote, moeite<br />

heeft om door te schieten”. 12 Credé<br />

(1819-1892), hoogleraar in Berlijn,<br />

was de eerste auteur die in 1854 in<br />

zijn leerboek bij de beschrijving van<br />

de handgreep de naam Smellie er<br />

tussen haakjes bij vermeldde. 13<br />

De nomenclatuur van de handgreep<br />

blijkt dus niet bepaald door<br />

de oorspronkelijke beschrijver(s),<br />

maar door de sociologie van de<br />

wetenschap: met name de verspreiding<br />

en vertaling van leerboeken,<br />

mondelinge overlevering van<br />

meester op gezel, verloskundige<br />

scholen, mode, chauvinisme en de<br />

blijvende faam van een obstetricus.<br />

In de loop der eeuwen vervaagt<br />

soms de historische kennis over<br />

handgrepen die recht doet aan<br />

de eerste auteur(s), zoals eerder<br />

beschreven. 14 Namen van obstetrici,<br />

die niets nieuws toevoegden maar<br />

slechts herintroduceerden of propageerden,<br />

zoals Veit of Von Winckel,<br />

blijven dan gehandhaafd.<br />

In Duitsland bleef de naam Veit-<br />

Smellie tot het laatst van de twintigste<br />

eeuw gebruikelijk, hoewel<br />

enkele leerboeken als Bumm of<br />

Hammerschlag daar tussen haakjes<br />

‘Mauriceau-Levret’ aan toevoegden.<br />

Hij heette daar de ‘Mund-<br />

Nackengriff’. In Nederland was<br />

de naam Mauriceau aanvankelijk<br />

mede onder invloed van de Frans<br />

georiënteerde Treub gebruikelijker,<br />

terwijl De Snoo hem naar ‘Veit-<br />

Smellie en Mauriceau’ noemde en<br />

later aan Mauriceau, – soms tussen<br />

haakjes –, de namen ‘Levret-Smellie-Veit’<br />

toevoegde. De Angelsaksen<br />

noemden hem Mauriceau-Smellie-<br />

Veit, of naar één van hen.<br />

In 1913 demonstreerde Klaas de<br />

Snoo, directeur van de Rotterdamse<br />

Vroedvrouwenschool, zijn geheel<br />

eigen methode voor de ontwikkeling<br />

van het nakomend hoofd,<br />

waarbij de accoucheur zelf de<br />

Figuur 6. Handgreep naar Cazeaux (1840). 10<br />

expressie toepast en de vingers<br />

van de andere hand niet in de<br />

mond maar aan de buikzijde de<br />

hals vorkvormig omvatten en het<br />

kind op die arm laten rijden. 15 Deze<br />

methode heeft zich in Nederland<br />

naast die van Mauriceau, met name<br />

in het onderwijs voor de eerstelijnsverloskunde<br />

gehandhaafd. 16<br />

INDICATIE EN uITVOERING<br />

De indicatie is de ontwikkeling van<br />

een in het bekken ingedaald nakomend<br />

hoofd als dit niet spontaan,<br />

of volgens de methode van Bracht,<br />

of tijdens een partiële extractie ondanks<br />

expressie geboren wordt.<br />

Werkwijze<br />

Onderstaande beschrijving berust<br />

op een combinatie van die van<br />

Mauriceau, Levret, en Smellie,<br />

aangevuld met suprapubische<br />

impressie. 17<br />

1. Neem de beentjes in de vorkgreep<br />

en til de romp op.<br />

2. Plaats de middelvinger van de<br />

andere hand (de rechter indien<br />

de kleine fontanel zich in de<br />

rechter bekkenhelft bevindt, de<br />

linker indien links) in het mondje<br />

van de foetus tot op de tongbasis,<br />

de duim tegen de onderkaak als<br />

daar ruimte voor is, en de wijs-<br />

en ringvinger naast de neus op<br />

de bovenkaak.<br />

3. Laat het kind met de buik en<br />

met gespreide beentjes op de<br />

onderarm ‘rijden’, dat wil zeggen<br />

met aan weerszijden afhangende<br />

beentjes.<br />

4. Manoeuvreer (spildraai) met de<br />

ingebrachte vingers het caput<br />

zodanig, dat de kleine fontanel<br />

onder de symfyse komt te liggen,<br />

en het hoofd tegelijkertijd door<br />

buiging van de vingers in flexie<br />

wordt gehouden met de kin op<br />

de borst.<br />

5. Plaats wijs- en middelvinger van<br />

Nederlands tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie, vol. 123, april <strong>2010</strong> 88


de andere hand vanuit de rug<br />

gevorkt rond de hals en oefen<br />

gelijkmatige tractie uit aan de<br />

schouders van het kind (figuur<br />

1 boven). De duim ligt daarbij<br />

onder de ene oksel, de ringvinger<br />

en pink onder de andere oksel.<br />

6. Let op: met de in de mond gebrachte<br />

vinger mag geen tractie<br />

worden uitgeoefend! Hij dient alleen<br />

om de flexie van het hoofd te<br />

bevorderen waardoor de omtrek<br />

kleiner wordt en hoofd en romp<br />

als een vruchtcilinder verenigd<br />

worden. Men kan die flexie nog<br />

bevorderen door de middelvinger<br />

van de op de schouders<br />

liggende hand tegen het achterhoofd<br />

te laten aandrukken<br />

(figuur 6), en de ringvinger langs<br />

de nek te leggen om de schouder<br />

heen. De uitwendige hand trekt<br />

het kind omlaag, dat wil zeggen<br />

in de richting van de voeten van<br />

de accoucheur – die daarbij dus<br />

door de knieën moet zakken – tot<br />

de achterste haargrens zichtbaar<br />

wordt.<br />

7. Laat door een helper boven de<br />

symfyse voorzichtige druk op het<br />

caput uitoefenen, zodat minder<br />

tractiekracht via de hals behoeft<br />

te worden uitgeoefend.<br />

8. Beweeg, als de achterste haargrens<br />

zichtbaar wordt, de romp<br />

geleidelijk naar de buik van de<br />

moeder, waarbij het caput wordt<br />

geboren (figuur 1 onder).<br />

Mislukkingen hebben de volgende<br />

oorzaken:<br />

− Het te vroeg opheffen van de<br />

rijdende arm door opwinding en<br />

haast, nog voordat de achterste<br />

haargrens zichtbaar is.<br />

− Door onvoldoende blijvende<br />

tractie door de uitwendige arm<br />

laat men die haargrens weer naar<br />

binnen glippen.<br />

− Onvoldoende flexie van het<br />

hoofd door de inwendige hand.<br />

− Te krachtige suprapubische<br />

impressie waardoor hersenbloedingen<br />

ontstaan.<br />

Als er een ernstige weerstand bestaat,<br />

is een forcipale extractie beter.<br />

Hierbij ligt het accent niet zozeer<br />

op de extractie zelf, maar vooral op<br />

de bevordering van maximale flexie<br />

van het hoofd. Daardoor wordt de<br />

hoofdomtrek kleiner en de passage<br />

door het baringskanaal makkelijker.<br />

Staat na ontwikkeling van de<br />

armpjes het in het bekken ingedaalde<br />

hoofd met de kin onder de<br />

symfyse, dan kan de handgreep<br />

omgekeerd worden toegepast. De<br />

ene hand omvat met de wijs- en<br />

middelvinger van onderuit de hals<br />

van het kind, waarbij diens rug op<br />

de onderarm rust; de wijsvinger<br />

van de andere hand wordt aan de<br />

voorzijde in de mond gebracht, en<br />

daarmee de mond naar voren gepositioneerd<br />

en de kin op de borst<br />

gebracht. In deze positie wordt het<br />

hoofd eerst naar beneden getrokken<br />

tot de voorste haargrens verschijnt,<br />

en daarna door voorzichtige tractie<br />

naar boven het hoofd ontwikkeld,<br />

waarbij het voorhoofd tegen de<br />

symfyse drukt (figuur 7). 17<br />

RECENTE ERVARINGEN<br />

Omdat de handgreep vanwege<br />

vermeende geboorteletsels toen<br />

een slechte reputatie had in zijn geboorteland<br />

Frankrijk, werd nog in<br />

1997 in de universiteitskliniek van<br />

Besançon een naonderzoek over<br />

een periode van tien jaar bij aterme<br />

eenlingen gedaan. 18 Het ging om<br />

een analyse van 1<strong>03</strong> persoonlijk<br />

begeleide gevallen van partiële<br />

stuitextractie vanaf de navel met de<br />

handgreep van Løvset voor de ontwikkeling<br />

van de schouders en die<br />

van het hoofd volgens Mauriceau.<br />

Er waren slechts drie kinderen met<br />

een apgarscore na vijf minuten<br />

< 7, die reanimatie behoefden. Er<br />

was geen ruggenmerg- of mond/<br />

kaakletsel; slechts eenmaal was<br />

een tang op het nakomend hoofd<br />

noodzakelijk. Bij de 8% hierna in de<br />

neonatale intensive-care unit opgenomen<br />

kinderen bestond er geen<br />

verband tussen de aandoening en<br />

de wijze van bevallen. De conclusie<br />

luidde dat de handgreep veilig is<br />

en dat iedere obstetricus ermee<br />

vertrouwd moet zijn. In de laatste<br />

jaren werd in Nederland een tang<br />

op het nakomend hoofd bij circa 7%<br />

van de vaginale stuitbevallingen<br />

toegepast. 19 Zelf had ik hem bij<br />

ruim driehonderd stuitbevallingen<br />

nooit nodig.<br />

BIOGRAFIE 20­23<br />

Mauriceau werd in 1637 in Parijs<br />

geboren, waar hij tot heelmeester<br />

werd opgeleid in het stadsziekenhuis<br />

Hôtel-Dieu dat oorspronkelijk<br />

sinds de 14e eeuw door de bisschop<br />

89 Nederlands tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie, vol. 123, april <strong>2010</strong><br />

Figuur 7. Omgekeerde handgreep van Mauriceau.<br />

en het kapittel van de Notre-Dame<br />

was gesticht en beheerd. Na als lid<br />

van het bekende chirurgijnsgilde<br />

van Saint Côme tot ‘provoost en<br />

opsiener’ te zijn opgeklommen,<br />

ging hij zich in de verloskunde<br />

bekwamen door op voorspraak van<br />

de stadsmagistraat drie maanden<br />

de normale bevalling te bestuderen<br />

in de vroedvrouwenschool van het<br />

Hôtel-Dieu. Hier werd de praktische<br />

verloskunde in samenwerking<br />

met vroedvrouwen ontwikkeld<br />

door chirurgisch geschoolde mannelijke<br />

verloskundigen als Guillemeau<br />

(1609), Portal (1690) en Peu<br />

(1694).<br />

Mauriceau en Peu, zoals veel van<br />

hun tijdgenoten behept met een<br />

hypertrofisch ego, bevochten elkaar<br />

in de heftigste bewoordingen met<br />

grote eigendunk en spotlust. Zo<br />

waarschuwt Mauriceau na het<br />

voorwoord van zijn boek (1694) (zie<br />

bibliografie 3) dat hij nog nooit zulk<br />

een juiste naam (Peu) heeft gekend:<br />

‘Omen est nomine’, en schrijft dat<br />

Peus leerboek La pratique des accouchements<br />

beter als titel had kunnen<br />

Figuur 8. Portret van François<br />

Mauriceau (1637-1709), 18e eeuw,<br />

Museum Histoire de la Médecine, Parijs.


dragen: La mauvaise pratique des<br />

accouchements. 23<br />

Mauriceau verliet de chirurgie en<br />

vestigde zich als particulier ‘accoucheur’<br />

in Parijs. Hij leerde het vak<br />

door ondervinding en observatie,<br />

waardoor hij talloze verloskundige<br />

mythen kon ontzenuwen, bijvoorbeeld<br />

dat een zevenmaands kind<br />

meer levensvatbaar was dan een<br />

achtmaands kind, dat vruchtwater<br />

ontstond uit een opeenhoping van<br />

menstruatiebloed, de baarmoeder<br />

twee holtes bevat, en de vrouw<br />

tegelijkertijd slechts twee kinderen<br />

kon baren omdat er maar twee borsten<br />

zijn. Hij schreef als eerste over<br />

de tubaire zwangerschap, beschreef<br />

de epidemische kraamvrouwenkoorts,<br />

de foetale risico’s van de<br />

prolapsus funiculi, en de antiluetische<br />

therapie in de zwangerschap<br />

ter preventie van congenitale lues.<br />

Hij propageerde het oplopen van<br />

de vrouw tijdens de baring ter bevordering<br />

van de weeën. Ook was<br />

hij voorstander van de versie en<br />

extractie, waarbij hij de onvermijdelijk<br />

opgeslagen armpjes afhaalde.<br />

Hij was een fel tegenstander van de<br />

sectio caesarea. Hij vond de baarstoel<br />

onhandig en liet de vrouwen<br />

in bed (‘lit de misère’) in halfzittende<br />

rugligging baren. Hij hechtte<br />

perineumrupturen per primam.<br />

Zijn ervaringen publiceerde hij in<br />

vier belangwekkende boeken (zie<br />

bibliografie), de belangrijkste in<br />

het in 1668 verschenen boek: Des<br />

maladies des femmes grosses et accouchées,<br />

later Traité getiteld, dat werd<br />

vertaald in het Latijn, Duits, Engels,<br />

in 1683 in het Nederlands 1 en eind<br />

18e eeuw in het Japans. Het boek<br />

begint met een beschrijving van de<br />

geslachtsorganen van de vrouw.<br />

Bij de afbeelding van de genitalia<br />

externa, op pagina 27, (‘la Partie<br />

honteuse’) verontschuldigt hij zich<br />

voor de afbeelding (“cette figure paroistra<br />

peut-estre aux yeux chastes<br />

en une posture indécente…”), maar<br />

hij wijst erop dat anatomische kennis<br />

noodzakelijk is.<br />

De vijf aandoenlijke afbeeldingen<br />

van de foetus, vanaf één dag oud (p.<br />

85) zijn heel wat minder correct. In<br />

aforisme 78 schrijft hij, dat op dag<br />

één van de conceptie de foetus al<br />

geheel ontwikkeld is en groot is als<br />

een gerstekorrel.<br />

De afbeeldingen van het benige<br />

bekken en de foetale schedel (p. 209)<br />

zullen intussen weinig inzicht geven<br />

in het mechanisme van de baring.<br />

Voor het eerst waren de afbeeldingen<br />

van de foetus in utero echter<br />

realistisch te noemen.<br />

Gedurende een halve eeuw bleef<br />

dit het meest gezaghebbende<br />

verloskundige boek, tot het verschijnen<br />

van het werk van Hendrik<br />

van Deventer (1701) 12 en William<br />

Smellie (1765). 8<br />

In 1670 beschreef Mauriceau het<br />

bezoek van Hugh Chamberlain Sr.<br />

(geboren 1630), neef van de uitvinder<br />

van de lang geheim gehouden<br />

verlostang Peter Chamberlain 1<br />

(1560-1631). 21 Hugh Chamberlain<br />

wilde het geheim van de tang aan<br />

de lijfarts van koning Lodewijk XIV<br />

verkopen voor 10.000 Ecus oftewel<br />

daalders (zie bibliografie 3).<br />

Mauriceau werd toen geconfronteerd<br />

met een hopeloze, acht<br />

dagen durende bevalling bij een<br />

38-jarige nullipara met rachitische<br />

dwerggroei en ernstige bekkenvernauwing,<br />

waarbij hij zijn hand<br />

niet kon invoeren. Het kind was<br />

al vier dagen dood. Hij weigerde<br />

aan het verzoek van de familie om<br />

een keizersnede te verrichten te<br />

voldoen: “sachant bien qu’elle est<br />

toûjours certainement mortelle à<br />

la mère”. Chamberlain snoefde dat<br />

hij de bevalling in een kwartier kon<br />

beëindigen, doch dit lukte hem niet<br />

na drie uren ploeteren in zijn eentje,<br />

omdat het geheim van de forceps<br />

bewaard moest blijven! De volgende<br />

dag overleed de vrouw en bij<br />

obductie bleken meerdere uterusperforaties<br />

door zijn instrument.<br />

Hij kocht hierop Mauriceaus boek<br />

en vertaalde het in 1672 in Londen<br />

waardoor hij als Physician in ordinary<br />

to the King nog bekender werd<br />

en er 30.000 pond mee verdiende!<br />

Mauriceau heeft mede door deze<br />

ervaring een eigen extractor ontwikkeld,<br />

die in tegenstelling tot<br />

de geheime verlostang van Chamberlain,<br />

een embryotoom was,<br />

genaamd ‘tire-tête’ of ‘hoofduithaelder’.<br />

Hij wilde die aanvankelijk<br />

geheim houden, maar publiceerde<br />

hem later toch omdat hij geheimhouding<br />

onchristelijk vond. 1 Het<br />

is een schedelperforator (G) en<br />

‘koptrekker’ (A) om na perforatie<br />

de schedelinhoud te laten aflopen,<br />

om hem vervolgens door tractie<br />

Figuur 9. Hôtel-Dieu in Parijs rond 1700, anoniem,<br />

aquarel, Musée Carnavalet, Parijs.<br />

Figuur 10. Tractaet van de Siektens<br />

der Swangere Vrouwen, 1683, titelpagina.<br />

Figuur 11. Forceps van Chamberlain.<br />

geboren te laten worden. Het was<br />

in die tijd van een onherroepelijk<br />

letale keizersnede een onvermijdelijke<br />

wanhoopsoplossing indien een<br />

bevalling onmogelijk was. 23<br />

In wezen is het een instrumentenpaar;<br />

het mes (G) en de koptrek-<br />

Nederlands tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie, vol. 123, april <strong>2010</strong> 90


Figuur 12. De ‘tire-tête’ of ‘hoofduithaeler’<br />

van Mauriceau. 1<br />

ker (A) (‘tire-tête’) waarmee het<br />

hoofd werd verkleind (cefalotomie)<br />

en het kind uit de baarmoeder<br />

getrokken (embryulcie). 22 De samenstellende<br />

delen van de ijzeren<br />

koptrekker A, (28 cm, 325 gram)<br />

zijn twee ronde plaatjes (diameter<br />

4,2 cm) verbonden aan een holle<br />

staaf (D, E) waarin zich een lange<br />

schroef F bevindt die uitloopt op<br />

een handvat. Het distale plaatje is<br />

vastgeklonken aan de staaf (D,E),<br />

terwijl men het proximale plaatje<br />

met de schroef kan doen kantelen<br />

over een hoek van 180 graden (zie B<br />

en C). Nadat de operateur met het<br />

mes de schedel heeft doorboord,<br />

voert hij de kop van de tire-tête met<br />

de proximale plaat in de verticale<br />

stand door de gemaakte opening<br />

(H). Vervolgens draait hij aan de<br />

schroef tot de twee plaatjes de schedelopening<br />

klemmen (I), waarna de<br />

extractie volgt.<br />

Mauriceau had ook een tinnen<br />

spuitje met een gekromd pijpje om<br />

de baarmoeder uit te spoelen. Hij<br />

gebruikte het ook om voor de embryotomie<br />

en bij twijfel of de vrucht<br />

was afgestorven de foetus in utero<br />

te dopen. Een eeuw later werd deze<br />

Figuur 13. Doopspuitje van<br />

Mauriceau.<br />

doop erkend door de theologen van<br />

de Sorbonne. Treub adviseerde zijn<br />

rooms-katholieke collegae het kind<br />

maar vaginaal te dopen, omdat hij,<br />

in tegenstelling tot de Italianen, het<br />

leven van een ernstig zieke moeder<br />

boven dat van het kind liet voorgaan<br />

als dit gevaar liep, waardoor<br />

hij niet bereid was om bij haar een<br />

keizersnede te verrichten om het<br />

kind te redden. 24<br />

Enkele jaren voor zijn dood op<br />

17 oktober 1709 trok Mauriceau<br />

zich terug uit de praktijk en ging<br />

op zijn landgoed wonen. Hij wordt<br />

wel de ‘vader van de Franse obstetrie’<br />

genoemd.<br />

DANkBETuIGING<br />

R.W. Bakker en prof. dr. H.P. van<br />

Geijn gaven commentaar op het<br />

manuscript.<br />

Literatuur<br />

1. Mauriceau François. Tractaet van<br />

de Siektens der Swangere Vrouwen<br />

en der Gene die Eerst Gebaert<br />

hebben. Uit het Frans vertaelt ‘<br />

t’Amsterdam. By Albert Magnus,<br />

1683.<br />

2. Guillemeau J. De l’heureux accouchement<br />

des femmes. Parijs: N.<br />

Buon, 1609.<br />

3. Fasbender H., Geschichte der<br />

Geburtshülfe. Jena: Gustav Fischer,<br />

1906.<br />

4. Portal P. De practyk der<br />

vroed’meesters en vroed’vrouwen.<br />

Of De wyse van een Vrouw’<br />

te helpen in haar Kinderbaren.<br />

Bekragtigt met een groot aantal<br />

Aanmerkingen. De tweede<br />

aanmerking, Uit de Franse in<br />

de Nederduytse tale overgeset ,<br />

t’Amsterdam by Tinotheus ten<br />

Hoorn, Boekverkoper, Anno 1690.<br />

5. Levret A. L’art des accouchements,<br />

Demontré par des Principes de<br />

Physique et de Méchanique, Parijs:<br />

Le Prieur, 1753.<br />

6. Veit G. Über die beste Methode<br />

zur Extraction des nachfolgenden<br />

Kindeskopfes.Greifswalder med.<br />

Beiträge,1864, Bd.II, Heft 1; en:<br />

Monatschrift für Geburtshilfe und<br />

Frauenheilkunde 1864.<br />

7. Smellie W. Verzameling van<br />

tegen natuurlyke gevallen en waarneemingen<br />

in de vroedkunde door<br />

William Smellie, pag 98, 186-8, in<br />

het Hollands gebragt door Matthys<br />

91 Nederlands tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie, vol. 123, april <strong>2010</strong><br />

van de Haage, heel- en vroedmeester<br />

te Amsterdam, 1766, Jan<br />

Morterre, boekhandelaar, Amsterdam.<br />

8. Smellie W. A Sett of anatomical<br />

Tables, with explanations, and<br />

an Abridgment, of the Practice of<br />

Midwifery, London, 1754.<br />

9. Litzmann CCT. Der Mauriceau-<br />

Levret’sche Handgriff. Arch Gynäk,<br />

Berlin, 1887; 31:102-118, en: Der<br />

Mauriceau-Levretsche Handgriff,<br />

Monatschr.f.Geburtsh.u. Frauenheil-kd.<br />

XXXI.<br />

10. Busch DWH. Atlas van verloskundige<br />

afbeeldingen in verband met<br />

het Leerboek der Verloskunde, uit<br />

het Duits vertaald. Amsterdam:<br />

Hendrik Frijlink, 1844.<br />

11. Cazeaux P. Traité théorique en pratique<br />

de l’art des accouchements.<br />

Paris, 1840.<br />

12. Deventer H van. Manuale Operatien,<br />

zynde een Nieuw Ligt voor<br />

Vroed-Meesters en Vroed-Vrouwen.<br />

3e Dr. Leiden, By Jan en Hermanus<br />

Verbeek, 1746.<br />

13. Credé CSF, Klinische Vorträge über<br />

Geburtshilfe. Berlin: Hirschwald,<br />

1854.<br />

14. Verhoeven ATM. Methode van<br />

Wigand-Martin –Von Winckel,<br />

Eponiemen. Ned Tijdschr Obst<br />

Gyn 2008;121:351-6.<br />

15. Verhoeven ATM. De handgreep<br />

van De Snoo, Eponiemen. Ned<br />

Tijdschr Obstet Gyn 20<strong>03</strong>;110:<br />

101-2.<br />

16. Prins M, Roosmalen J van, Treffers<br />

P (red). Praktische verloskunde.<br />

Houten: Bohn Stafleu Van<br />

Loghum, 2004.<br />

17. Von Mikulicz-Radecki F. Geburtshilfe<br />

des praktischen Arztes. 1943:<br />

Johann Ambrosius Barth Verlag,<br />

Leipzig.<br />

18. Eyraud JL, Riethmuller D, Clainquart<br />

N, Schaal JP, Maillet R,<br />

Colette C. La manœuvre de Mauriceau<br />

est-elle délétère? J. Gynecol<br />

Obstet Biol Reprod 1997;26:413-7.<br />

19. Perinatale Zorg in Nederland,<br />

20<strong>03</strong>-2006, Stichting Perinatale<br />

Registratie Nederland.<br />

20. Longo LD. Classic pages in Obstetrics<br />

and Gynecology. Am J Obst<br />

Gyn 1979;133:455-6.<br />

21. Speert H. Obstetric and Gynecologic<br />

Milestones. New York: The<br />

Macmillan Company, 1958.<br />

22. Thiery M. François Mauriceau<br />

(1637-1709) en de Koptrekker van<br />

Mauriceau. Tijdschr voor Geneeskunde<br />

2000;56:1020-3.


23. Pecker A. La Gynaecologie et<br />

l’Obstétrique de l’Antiquité au<br />

début du XVIIIe siècle. In: Poulet<br />

J, Sournia JC, Martiny M (eds.).<br />

Histoire de la médecine, de la<br />

pharmacie, de l’art dentaire en de<br />

l’art vétérinaire. Tome 3 Société<br />

francaise d’éditions professionnelles,<br />

médicales et scientifiques.<br />

Albin Michel/Laffont/ Tchou. 1978.<br />

24. Lubsen-Brandsma MAC. De<br />

sectio caesarea onder professor<br />

Treub, pag.100-101 in: Bakker RW,<br />

Lubsen-Brandsma MAC, Verhoeven<br />

ATM (red). Commentaar.<br />

Nieuwe aanmerkingen. Vol II,<br />

Facsimile en commentaar, Hendrik<br />

van Deventer. Houten: Hes & De<br />

Graaf Publ. ’t Goy, 2001.<br />

Bibliografie<br />

1. (Traité) des Maladies des Femmes<br />

grosses, et de celles qui sont accouchées<br />

etc.<br />

Par François Mauriceau, Maistre és<br />

Arts, ancient Prevost des Maistres<br />

SAMENVATTINg<br />

De handgreep van Mauriceau voor de<br />

ontwikkeling van het nakomend hoofd<br />

bij stuitgeboorte wordt beschreven aan<br />

de hand van de bronnen en de ontwikkelingen<br />

na publicatie. Voorts worden<br />

de nomenclatuur, recente ervaringen,<br />

de indicatie en de uitvoering toegelicht.<br />

Daarna volgt een biografie.<br />

TREfWOORDEN<br />

vaginale stuitbevalling, nakomend<br />

hoofd, handgreep van Mauriceau,<br />

nomenclatuur, handvaardigheid, opleiding,<br />

geschiedenis der geneeskunde,<br />

eponiemen<br />

Chirurgiens Jurez de la ville de<br />

Paris. Parijs, 1668, 1675,1681,<br />

1694, 1712, 1721-28, 1740.<br />

− Vertalingen in het Duits (1680),<br />

Latijn (1681), Engels, Nederlands,<br />

Italiaans (1684) en zelfs in het<br />

Japans.<br />

− Nederlandse vertaling: Tractaat van<br />

de Siektens der Swangere Vrouwen<br />

en der gene, die eerst gebaart<br />

hebben, door François Mauriceau,<br />

Meester der Vrye Konsten, Oud-<br />

Provoost, en Opsiener van ’t Geselschap<br />

der gesworene Chirurgyns<br />

binnen Parijs. Amsterdam, 1683.<br />

Vertaler onbekend. De uitgaven<br />

van 1759 en 1773 werden van een<br />

commentaar voorzien door Petrus<br />

Camper, Medicinae, Anatomes &<br />

Chirurgiae Professor in het Athenaeum<br />

Illustre te Amsterdam.<br />

− Engelse uitgaven in vertaling van<br />

Hugh Chamberlen Sr: 1679, 1710,<br />

1716, 1718, 1727, 1736, 1752.<br />

2. Aphorismes touchant la Grossesse,<br />

l’ Accouchement, Les Maladies &<br />

autres dispositions des Femmes.<br />

SUMMARy<br />

The history of Mauriceaus’ method<br />

for delivery of the aftercoming head in<br />

breech delivery is described. Nomenclature,<br />

recent experiences, indication<br />

and performance are dealt with. At<br />

the end a biography of Mauriceau is<br />

presented<br />

KEyWORDS<br />

vaginal breech delivery, aftercoming<br />

head, Mauriceau maneuver, nomenclature,<br />

manual dexterity, training,<br />

medical history, eponyms<br />

Parijs, 1695, 1715, 1728.<br />

Hierin 286 aforismen, zoals: ‘Lors<br />

qu’il est impossible de sauver la<br />

mere & l’enfant dans le temps de<br />

l’accouchement, la vie de la Mere<br />

doit toujours estre preferable à celle<br />

de l’enfant’ (no 187).<br />

− Nederlandse vertaling: Kort-bondige<br />

stellingen ofte aphorismen enz.,<br />

Amsterdam, 1700.<br />

3. Observation sur la Grossesse et<br />

l’Accouchement des Femmes et sur<br />

leurs Maladies & celles des enfans<br />

nouveau-nez. Parijs, 1694, 1695,<br />

1715, 1738.<br />

Hierin 700 waarnemingen. De<br />

eerste is gedateerd 13 maart 1669,<br />

de laatste 4 oktober 1693; observatie<br />

26 beschrijft de ontmoeting met<br />

Hugh Chamberlen Sr, op 19 augustus<br />

1670.<br />

4. Dernieres Observations etc. Parijs,<br />

1708, 1715, 1728, 1738.<br />

Hierin 150 waarnemingen uit de<br />

periode 1693-1704.<br />

gEMELDE (fINANCIëLE)<br />

BELANgENVERSTRENgELINg<br />

Medeorganisator Cursus Stuitligging<br />

en Schouderdystocie<br />

Werkgroep Historie NVOG.<br />

AUTEUR<br />

A.T.M. Verhoeven, Vrouwenarts n.p.<br />

CORRESPONDENTIEADRES<br />

Dr. A.T.M. Verhoeven<br />

Van Heemstralaan 9<br />

6814 KA Arnhem<br />

E-mail: atmverhoeven@planet.nl<br />

Nederlands tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie, vol. 123, april <strong>2010</strong> 92


Efficiënte behandeling van ernstige<br />

cervicale intra-epitheliale neoplasie<br />

M. VAN DE WATER, C.A.h. RIjVERS EN h.j.M.M. MERTENS<br />

INLEIDING<br />

Het cervixcarcinoom staat wereldwijd<br />

op de tweede plaats van de<br />

meest voorkomende maligniteiten<br />

bij vrouwen. De incidentie is<br />

7,1-9/100.000 vrouwen; de mortaliteit<br />

2,6/100.000 vrouwen. 1,2 Na<br />

de introductie van screening door<br />

middel van een uitstrijk van de<br />

baarmoederhals zijn de incidentie<br />

en de sterfte aan baarmoederhalskanker<br />

sterk gedaald. De incidentie<br />

van kanker van de baarmoederhals<br />

is daarmee gereduceerd tot<br />

ongeveer 50% van het niveau in<br />

1950-1959, de mortaliteit tot minder<br />

dan 40%. 3<br />

Een potentieel voorstadium van<br />

het cervixcarcinoom is cervicale<br />

dysplasie ofwel intra-epitheliale<br />

neoplasie (CIN). (Pre)maligne<br />

afwijkingen van de cervix geven<br />

meestal geen klachten of symptomen.<br />

Ze worden in 70% van<br />

de gevallen opgespoord via het<br />

bevolkingsonderzoek cytologische<br />

cervixscreening. 2,4 Het behoeft<br />

geen betoog dat het opsporen en<br />

adequaat behandelen van ernstige<br />

cervixdysplasie belangrijk is in de<br />

preventie van het cervixcarcinoom.<br />

Naar aanleiding van het bevolkingsonderzoek<br />

wordt per jaar 3%<br />

van de patiënten doorverwezen<br />

in verband met een afwijkend uitstrijkje,<br />

respectievelijk 2,5% in verband<br />

met PAP 3A, 0,35% met PAP<br />

3B en 0,14% met PAP 4. Dit gaat per<br />

jaar om ongeveer 22.750 patiënten. 5<br />

Ernstige dysplasie van het cervixepitheel<br />

(CIN III) in Nederland<br />

komt 2-3 maal per 1000 vrouwen<br />

voor. De screening, diagnostiek en<br />

behandeling kunnen bij deze grote<br />

aantallen van patiënten dus het<br />

best, mits veilig, efficiënt verlopen.<br />

Patiënten met een (herhaalde)<br />

afwijkende smear maken een<br />

afspraak voor colposcopisch<br />

onderzoek, zo nodig inclusief het<br />

biopteren van de afwijking(en).<br />

Afhankelijk van de colposcopische<br />

bevinding en/of de histologische<br />

uitslag van het biopt wordt het<br />

verdere beleid vastgesteld. Zo<br />

nodig wordt een afspraak gemaakt<br />

voor een (tweede) colposcopie met<br />

LLETZ-behandeling, een conisatie<br />

of uterusextirpatie. Dit is conform<br />

de nationale richtlijn zoals beschreven<br />

op www.oncoline.nl. 6 Veel<br />

vrouwen komen in korte tijd dus<br />

tweemaal voor een colposcopie.<br />

Door de eerste colposcopie bij patiënten<br />

(met bijvoorbeeld een PAP<br />

3B of PAP 4) direct te combineren<br />

met een therapeutische ingreep<br />

(bijvoorbeeld een LLETZ) zou het<br />

aantal artsbezoeken en invasieve<br />

(be)handelingen beperkt kunnen<br />

worden. Bovendien wordt de tijd<br />

tussen het afwijkend uitstrijkje en<br />

behandeling korter.<br />

Om het proces van diagnostiek en<br />

behandeling te bestuderen, hebben<br />

wij de behandeling en followup<br />

van CIN-III-laesies in beeld<br />

gebracht voor een Nederlandse<br />

middelgrote perifere kliniek.<br />

pATIëNTEN EN mETHODEN<br />

In deze retrospectieve cohortstudie<br />

werden door middel van statusonderzoek<br />

gegevens van alle patiënten<br />

geanalyseerd bij wie in de periode<br />

van 01-01-20<strong>03</strong> tot en met 31-12-2006<br />

in het Maaslandziekenhuis te Sittard<br />

een CIN-III-laesie werd gediagnosticeerd.<br />

De einddatum van follow-up<br />

was 1 januari 2008.<br />

De data werden geanalyseerd met<br />

behulp van SPSS 14.0. Voor de<br />

statistische analyse werd gebruikgemaakt<br />

van de χ²-toets, studentt-toets<br />

en mann-whitneytoets. Een<br />

p-waarde < 0,05 werd als statistisch<br />

significant beschouwd.<br />

RESuLTATEN<br />

In de periode 20<strong>03</strong>-2006 werden<br />

bij 114 vrouwen CIN-III-laesies<br />

gediagnosticeerd (20 in 20<strong>03</strong>; 42 in<br />

2004; 32 in 2005 en 20 in 2006). De<br />

93 Nederlands tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie, vol. 123, april <strong>2010</strong><br />

Figuur 1. Uitslag cervixcytologie voorafgaande aan uitslag CIN III.<br />

29%<br />

48%<br />

23%<br />

Figuur 1. Uitslag cervixcytologie voorafgaande<br />

aan uitslag CIN III.<br />

gemiddelde leeftijd van deze vrouwen<br />

bedroeg 38 jaar (23-60 jaar), de<br />

mediane leeftijd 36 jaar. De afwijking<br />

bevond zich bij 87,7% (n = 100)<br />

ectocervicaal (plaveiselepitheel);<br />

bij 8,8% (n = 10) endocervicaal<br />

(cilinderepitheel) en bij 3,5% (n = 4)<br />

in beide epitheeltypen.<br />

Cytologisch onderzoek voorafgaand<br />

aan het histologisch onderzoek<br />

(hetgeen een CIN III betrof)<br />

was bij alle patiënten afwijkend<br />

(PAP 3a bij 23% (n = 26); PAP 3b<br />

bij 48% (n = 55); PAP IV bij 29% (n<br />

= 33)) (figuur 1). Bij 92 patiënten<br />

(77%) was de cervixuitstrijk voor<br />

het eerst afwijkend. Bij 27 patiënten<br />

(23%) was er een voorafgaande<br />

afwijkende cervixcytologie en/of<br />

-histologie. Van deze groep hadden<br />

drie patiënten (2,5%) een PAP 2;<br />

dertien (10,9%) een PAP 3a; 4 (3,4%)<br />

een PAP 3b en 2 patiënten (1,7%)<br />

hadden PAP 4.<br />

Bij dertien patiënten was reeds<br />

eerder een diagnostisch biopt<br />

genomen. Bij zes patiënten werd<br />

toen een matige dysplasie en bij<br />

één patiënt een ernstige dysplasie<br />

geconstateerd. Bij zes patiënten<br />

werd in het biopt geen dysplasie<br />

gevonden.<br />

Na de afwijkende cervixcytologie<br />

werden bij de patiënten verschil-<br />

PAP 3A<br />

PAP 3B<br />

PAP 4


lende behandelstrategieën gevolgd.<br />

Bij 77% van alle patiënten (n = 88)<br />

werd na een diagnostische biopsie<br />

een LLETZ-procedure (54% (n =<br />

61)), een exconisatie (9% (n = 10))<br />

of een hysterectomie (5% (n = 6)<br />

verricht. Bij 10% (n = 11) werd (in<br />

eerste instantie) na de biopsie geen<br />

verdere behandeling ingezet.<br />

Bij 23% (n = 26) van de patiënten<br />

werd geen biopsie verricht, maar<br />

werd onmiddellijk gekozen voor<br />

een behandeling. Hiervan onderging<br />

17% (n = 19) een LLETZ-procedure,<br />

4% (n = 4) een exconisatie<br />

en 3% (n = 3) een uterusextirpatie<br />

(figuur 2).<br />

In de totale onderzoekspopulatie<br />

werd 70% (n = 80) dus behandeld<br />

met een LLETZ-procedure, 12% (n<br />

= 14) onderging een exconisatie en<br />

8% (n = 9) een uterusextirpatie; bij<br />

10% (n = 11) werd (in eerste instantie)<br />

‘volstaan’ met het afnemen van<br />

een biopt.<br />

Patiënten bij wie de cytologische<br />

uitslag een PAP 3b en PAP 4 betrof<br />

(n = 88; 77% van de totale groep)<br />

ondergingen vrijwel allemaal een<br />

LLETZ-procedure. Er was geen<br />

verschil in behandelingsstrategie bij<br />

patiënten bij wie de afwijking het<br />

plaveiselepitheel, cilinderepitheel of<br />

beide weefseltypen betrof.<br />

Bij 84% daarvan (n = 74) werd eerst<br />

een diagnostische biopsie verricht.<br />

Deze patiënten ondergingen daarna<br />

een LLETZ-procedure (60%, n = 53),<br />

een exconisatie (11%, n = 10) of een<br />

uterusextirpatie (6%, n = 5). Van de<br />

resterende veertien patiënten bij wie<br />

geen diagnostische biopsie werd<br />

verricht onderging 11% (n = 10) een<br />

LLETZ-procedure, 2% (n = 2) een<br />

exconisatie en 2% (n = 2) een uterusextirpatie<br />

(figuur 3). Concluderend<br />

werd in deze groep bij 72% (n = 63)<br />

een LLETZ-procedure verricht, bij<br />

14% (n = 12) een exconisatie en bij<br />

8% (n = 7) een uterusextirpatie.<br />

Bij 7% (n = 6) werd in eerste instantie<br />

alleen een biopsie verricht. Van<br />

deze zes patiënten ondergingen<br />

er drie (50%) na het eerstvolgende<br />

controle-uitstrijkje alsnog een<br />

LLETZ-procedure in verband met<br />

persisterende afwijkingen. Ruim<br />

96% van de patiënten in deze<br />

groep onderging dus uiteindelijk<br />

een LLETZ-procedure, exconisatie<br />

of uterusextirpatie; bij 4% van de<br />

patiënten kon worden volstaan met<br />

een biopt.<br />

PAP 4.<br />

Totaal n=114 Biopt n=88 LLETZ n=61<br />

LLETZ n=19<br />

Conus n=4<br />

UE n=3<br />

De mediane en gemiddelde duur<br />

tussen de afname van de cervixuitstrijk<br />

en het colposcopisch onderzoek<br />

met afname van het diagnostisch<br />

biopt bedroeg 36 dagen<br />

(spreiding 7-170 dagen). Hierna<br />

duurde het gemiddeld 35 dagen<br />

(spreiding 1-9 weken) voordat<br />

een LLETZ-procedure, exconisatie<br />

of uterusextirpatie werd uitgevoerd.<br />

De gemiddelde tijd tussen<br />

de afwijkende cervixcytologie en<br />

behandeling bedroeg 71 dagen. Bij<br />

patiënten bij wie werd afgezien<br />

van een diagnostische biopsie was<br />

de gemiddelde tijd tussen afwijkende<br />

cervixcytologie en behandeling<br />

korter (39 dagen) (p < 0,05)<br />

(figuur 4).<br />

Tijdens de follow-up werd in de totale<br />

groep van patiënten bij 62% (n<br />

Conus n=10<br />

UE n=6<br />

Figuur 3. Diagnostiek en behandeling van patiënten met PAP 3b en PAP 4.<br />

Figuur 2. Diagnostiek en behandeling van de totale groep patiënten met PAP 3A,<br />

PAP 3B en PAP 4.<br />

Totaal n=88 Biopt n=74 LLETZ n=58<br />

LLETZ n=5<br />

Conus n=2<br />

UE n=2<br />

Conus n=10<br />

Figuur 4. Delay tussen afwijkende cytologie en behandeling van PAP 3B en PAP 4.<br />

UE n=5<br />

Figuur 3. Diagnostiek en behandeling van patiënten met PAP 3b en PAP 4.<br />

39 dagen<br />

PAP 3b-4 → biopt → LLETZ → co-PAP<br />

36 dagen 35 dagen 6.6 maanden<br />

Figuur 4. Delay tussen afwijkende cytologie en behandeling van PAP 3b en PAP 4.<br />

= 71) een PAP 1 gevonden, bij 8%<br />

(n = 9) een PAP 2, bij 10% (n = 11)<br />

een PAP 3a, bij 8% (n = 9) een PAP<br />

3b en bij 1% (n = 1) een PAP 4. Na<br />

een uterusextirpatie werd bij 8% (n<br />

= 9) geen cytologische follow-up<br />

verricht. Bij één patiënte werd deze<br />

uitgesteld in verband met zwangerschap.<br />

Bij zeventien patiënten<br />

werd een nieuwe of restafwijking<br />

gevonden. Het betrof een CIN-Ilaesie<br />

bij drie patiënten, een CIN-IIlaesie<br />

bij vijf en een CIN-III-laesie<br />

bij acht patiënten. Bij één patiënte<br />

ging het om een CIS-laesie.<br />

Het percentage afwijkende cytologie<br />

in de eerstvolgende controle<br />

was niet significant verschillend<br />

tussen de groepen met en zonder<br />

diagnostische biopsie na een PAP<br />

3b en PAP 4 (15% versus 17%).<br />

Nederlands tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie, vol. 123, april <strong>2010</strong> 94


De tijd tussen behandeling en de<br />

eerstvolgende cytologische controle<br />

bedroeg gemiddeld 6,6 maanden.<br />

De duur tussen de afwijkende<br />

cervixcytologie en de eerste normale<br />

cervixcytologie (PAP 1) in de<br />

follow-up bedroeg 11,0 maanden<br />

in de groep waarbij eerst een biopt<br />

werd afgenomen en 10,8 maanden<br />

in de groep die direct behandeling<br />

onderging. Deze duur is niet significant<br />

verschillend.<br />

Er zijn een aantal belangrijke<br />

vergelijkingspunten tussen de<br />

groep waarbij eerst een biopt werd<br />

genomen en de groep die direct<br />

behandeld werd. Ten eerste het<br />

totaal aantal behandelingen per<br />

persoon tot PAP 1 bij controle; dit is<br />

in de groep met biopt 2,2 en in de<br />

groep zonder biopt 1,3; dat zijn 62%<br />

minder behandelingen bij directe<br />

behandeling zonder biopt. De periode<br />

tussen afwijkende cytologie en<br />

behandeling bedraagt 71 dagen bij<br />

biopsie gevolgd door behandeling<br />

en 39 dagen bij directe behandeling<br />

(p < 0,05). De periode tussen<br />

afwijkende cytologie en eerste<br />

PAP 1 na behandeling bedraagt 11,0<br />

maanden na biopsie gevolgd door<br />

behandeling en 10,8 maanden bij<br />

directe behandeling. Ten slotte het<br />

aantal restafwijkingen (n=12): dit is<br />

respectievelijk 15% en 17% na wel<br />

of geen biopsie.<br />

DISCuSSIE<br />

Aanvankelijk ondergingen patiënten<br />

in Sittard vaak tweemaal een<br />

colposcopisch onderzoek in korte<br />

tijd. Ingeval van een (herhaalde)<br />

afwijkende cervixcytologie werd<br />

een diagnostische colposcopie<br />

gepland. Daarbij werd meestal een<br />

biopt genomen. Afhankelijk van het<br />

colposcopische beeld en de histologische<br />

uitslag werd een tweede<br />

afspraak gepland voor de (LLETZ-)<br />

behandeling.<br />

Dit lokale protocol sluit aan bij de<br />

adviezen van de Nederlandse Vereniging<br />

voor Obstetrie en Gynaecologie<br />

en haar Werkgroep Oncologische<br />

Gynaecologie (WOG) welke<br />

het meest toegankelijk worden<br />

geformuleerd op www.oncoline.nl. 6<br />

Pas na de uitslag van de colposcopie<br />

en eventueel de histologie<br />

wordt de therapiekeuze gemaakt.<br />

De ervaring leert dat in de meerderheid<br />

van gevallen wordt gekozen<br />

voor een LLETZ-procedure. Veel<br />

patiënten zullen dus op korte<br />

termijn tweemaal een colposcopie<br />

ondergaan.<br />

Wij hebben door middel van dit<br />

onderzoek voor onze kliniek willen<br />

nagaan wat het zou betekenen als<br />

we, indien de cytologische uitslag<br />

en het colposcopisch beeld dat toestaan,<br />

onmiddellijk overgaan tot een<br />

LLETZ-procedure bij patiënten die<br />

worden verwezen met een PAP 3b<br />

of PAP 4. De voorgestelde beleidsverandering<br />

is zeker geen eigen<br />

gedachtegoed. 7-9 In vele klinieken<br />

worden patiënten al volgens dit<br />

regime behandeld. Uit het oogpunt<br />

van efficiëntie is er voor de colposcopist<br />

en de patiënt veel te winnen,<br />

maar er dient zorgvuldig te worden<br />

omgegaan met veiligheidsaspecten<br />

als overbehandeling, onjuiste<br />

behandeling en dergelijke. Vandaar<br />

deze analyse.<br />

Recidief CIN-laesies kunnen worden<br />

gevonden na inadequate behandeling<br />

van de initiële laesie (residulaesie)<br />

of wanneer een nieuwe laesie<br />

ontstaat (recidief). Er is sprake van<br />

een residulaesie wanneer de laesie<br />

in het eerste jaar na de behandeling<br />

ontstaat. Het recidiefpercentage na<br />

behandeling door middel van een<br />

LLETZ-procedure is 11,5%; meest<br />

waarschijnlijk betreft het in 80%<br />

hiervan een residulaesie. 10<br />

Uit onze resultaten hebben wij<br />

geconcludeerd dat het gerechtvaardigd<br />

is om in geval van een PAP<br />

3b of PAP 4 het beleid niet te laten<br />

afhangen van de uitslag van een<br />

diagnostisch biopt maar onmiddellijk<br />

LLETZ-procedure te verrichten.<br />

Hiervoor geldt uiteraard wel de<br />

voorwaarde dat het colposcopisch<br />

beeld goed beoordeelbaar is en het<br />

beeld van een invasief carcinoom<br />

uitgesloten kan worden. Deze see<br />

and treat-benadering is efficiënter,<br />

doeltreffender en daarmee wellicht<br />

ook patiëntvriendelijker. Er zullen<br />

minder bezoeken op polikliniek<br />

en colposcopiespreekuur nodig<br />

zijn en het delay tussen afwijkende<br />

uitstrijk en behandeling is korter.<br />

Het verschil in behandelingsstrategie<br />

en verkorte delay geeft ‘slechts’<br />

één keer spanning over de histologische<br />

uitslag. Daarbij is het aantal<br />

overbehandelde patiënten verwaarloosbaar<br />

klein. 11 Slechts 3,4% van de<br />

95 Nederlands tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie, vol. 123, april <strong>2010</strong><br />

patiënten (n = 3) onderging alleen<br />

een biopt en had vervolgens geen<br />

afwijkingen bij follow-up. Er is geen<br />

reden om te vrezen dat het aantal<br />

recidief- of residuafwijkingen bij<br />

de voorgestelde wijziging van het<br />

diagnostisch/therapeutisch traject<br />

toeneemt.<br />

Literatuur<br />

1. Vinkesteijn ASM, Boon ME,<br />

Siemens FC, Kuypers JC, Kok LP.<br />

Geen groot verschil tussen bevolkingsonderzoek<br />

op cervixcarcinoom<br />

bij het huidige screeningsinterval<br />

van 5 en het vorige van 3 jaar. Ned<br />

Tijdschr Geneeskd 2004;148;1781-5.<br />

2. Van Ballegooijen M, Hermens<br />

R. Cervical cancer screening in<br />

the Netherlands. Eur J Cancer<br />

2000;36:2244-6.<br />

3. Hanselaar AGJM, et al. Toepassing<br />

van automatische screening,<br />

suspensiecytologie en HPV-detectie<br />

in het kader van het bevolkingsonderzoek<br />

baarmoederhalskanker.<br />

Alphen a/d Rijn: Van Zuiden<br />

Communications, 2002. (http://<br />

www.cbo.nl/product/richtlijnen/<br />

folder20021023121843/cervix.pdf)<br />

4. Bruin A de, Koning HJ de, Ballegooijen<br />

M van. Gezondheids enquêtes.<br />

Cervixuitstrijkjes en mammografieën,<br />

Gezondheids enquêtes<br />

1991. Maandberichten Gezondheid<br />

1993;5:4-20.<br />

5. Giard RWM, Hermans J,<br />

Doornewaard H. Landelijke resultaten<br />

van cervixcytologische diagnostiek<br />

in 1992; de screening kan<br />

doelmatiger. Ned Tijdschr Geneeskd<br />

1994;138:1325-30.<br />

6. Ballegooijen M van. Effects and<br />

costs of cervical cancer screening<br />

(proefschrift). Erasmus Universiteit<br />

Rotterdam, 1998.<br />

7. Byrom J, Douce G, Jones PW,<br />

Tucker H, Millinship J, et al. Should<br />

punch biopsies be used when highgrade<br />

disease is suspected at initial<br />

colposcopic assessment? A prospective<br />

study. Int J Gynecol Cancer<br />

2006;16:253-6.<br />

8. Jeronimo J, Schiffman M. Colposcopy<br />

at a crossroads. Am J Obstet<br />

Gynecol 2006;195:349-53.<br />

9. Errington CA, Roberts M, Tindle<br />

P, Michael E, Bulmer JN, et al. Colposcopic<br />

management of high-grade<br />

referral smears: a retrospective audit<br />

supporting ‘see and treat’? Cytopathology<br />

2006;17:339-47.<br />

10. Hamont D van, Ham MA van,


Struik-van der Zanden PH, Keijser<br />

KG, Bulten J, et al. Long-term<br />

follow-up after large-loop excision of<br />

the transformation zone: evaluation<br />

SAMENVATTINg<br />

Om de diagnostiek en behandeling van<br />

ernstige cervixneoplasie zo efficiënt<br />

mogelijk te laten verlopen wordt een<br />

verandering in het diagnostisch traject<br />

voorgesteld. Dit traject wijkt af van het<br />

voorgestelde beleid op www.oncoline.<br />

nl. Achtereenvolgens een diagnostisch<br />

biopt en de chirurgische behandeling<br />

worden vergeleken met de combinatie<br />

van beide in een bezoek bij patiënten<br />

met een PAP-3B- en PAP-4-uitslag.<br />

Resultaten laten zien dat de combinatie<br />

in één bezoek een significante vermindering<br />

van het totaal aantal behandelingen<br />

geeft (62% eenmalig bezoek) en een<br />

significant kortere tijd tussen afwijkend<br />

uitstrijkje en de uiteindelijke behandeling<br />

(39 versus 71 dagen). Bovendien<br />

blijkt dat het aantal restafwijkingen<br />

gelijk is gebleven (17% versus 15%) en<br />

dat er een gering percentage overbehandelingen<br />

is.<br />

TREfWOORDEN<br />

cervicale intra-epitheliale neoplasie<br />

(CIN), cervixcarcinoom, LLETZ<br />

of 22 years treatment of high-grade<br />

cervical intraepithelial neoplasia. Int<br />

J Gynecol Cancer 2006;16:615-9.<br />

11. Bigrigg MA, Codling BW, Pearson<br />

Naam van het geneesmiddel: Menopur. Kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling:<br />

Menotrofine (HMG) (met een biologische activiteit van meer dan 2000 IE per mg actief<br />

bestanddeel), overeenkomend met 75 IE FSH en 75 IE LH per injectieflacon. Farmaceutische<br />

vorm: poeder en oplosmiddel voor oplossing voor injectie. Therapeutische indicaties:<br />

Stoornissen in de fertiliteit ten gevolge van een onvoldoende endogene stimulatie van de<br />

gonaden. Bij de vrouw: infertiliteit veroorzaakt door anovulatie (inclusief polycysteus<br />

ovarium syndroom [PCOS]), indien behandeling met clomifeencitraat geen resultaat heeft<br />

gehad. Bij de man: geselecteerde gevallen van een gestoorde sperma togenese. Menopur<br />

kan tevens gebruikt worden voor gecontroleerde ovariële hyperstimulatie om meervoudige<br />

follikelgroei te induceren bij geassisteerde reproductietechnieken, zoals in vitro fertilisatie<br />

gevolgd door embryo transfer (IVF/ET), gamete intra-fallopian transfer (GIFT) en intracytoplasmatische<br />

sperma injectie. Contra-indicaties: Bij vrouwen: Zwangerschap en lactatie,<br />

gynaecologisch bloedverlies met onbekende oorzaak, tumoren van de uterus, ovaria of<br />

mammae, tumoren van hypofyse of hypo thalamus, overgevoeligheid voor het actief<br />

bestanddeel of één van de hulpstoffen. In de volgende situaties is een positief behandelingsresultaat<br />

onwaar schijn lijk en daarom dient Menopur niet te worden toegepast bij: primair<br />

ovariumfalen, ovariumcysten of vergrote ovaria die niet het gevolg zijn van PCOS, malformatie<br />

van de geslachts organen niet verenigbaar met zwangerschap, fibroïde tumoren van de<br />

uterus niet verenigbaar met zwangerschap. Bij mannen: prostaatcarcinoom, testistumor<br />

Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik: Vóór en tijdens de behandeling<br />

dient bij vrouwen de ovariële activiteit gecontroleerd te worden door middel van echografie<br />

en serumoestradiol bepalingen. Bij de eerste ver schijnselen van overmatige ovariële<br />

hyperstimulatie dient de behandeling onmiddellijk te worden afgebroken en dient te<br />

worden afgezien van hCG toediening. Deze voorzorgsmaatregel is vooral van belang bij<br />

patiënten met polycystische ovaria. Vóór behandeling met Menopur 75 IE dient een<br />

lichame lijk onderzoek te worden uitgevoerd om anatomische afwijkingen van de<br />

geslachts organen, primair ovariumfalen of niet-gonadale endocrino logische afwijkingen<br />

uit te sluiten. De kans op meerling-zwangerschappen of spontane abortus is verhoogd bij<br />

ovulatie-inductie. Wees voorzichtig bij vrouwen met een verhoogd risico op trombo-<br />

embolische gebeurtenissen. Bijwerkingen: overmatige ovariële hyperstimulatie, bekkenpijn,<br />

hoofdpijn, buikpijn, opgezette buik, misselijkheid, pijn en reactie op de injectieplaats.<br />

Registratiehouder: Ferring B.V, Polarisavenue 130, 2132 JX Hoofddorp.<br />

Registratienummer: RVG 24536. Afleverstatus: UR. Datum: Juli 2009<br />

Ferring B.V., Postbus 184, 2130 AD Hoofddorp. Telefoon: 023-568 <strong>03</strong> 00. Fax: 023-568 <strong>03</strong> 90<br />

SUMMARy<br />

In order to make diagnosis and treatment<br />

of severe cervical neoplasia efficient,<br />

we suggest a change in the diagnostic<br />

and surgical procedures. Instead<br />

of first having a biopsy before surgical<br />

treatment, we suggest to combine these<br />

in patients having PAP 3B and PAP 4.<br />

If they are surgically treated immediately,<br />

instead of first taking a diagnostic<br />

biopsy, 62% less interventions<br />

are needed. Time between abnormal<br />

cytology and treatment is significantly<br />

shorter with immediate treatment, 39<br />

days versus 71 days. Time between<br />

abnormal cytology and first normal<br />

cytology (PAP 1) is not significantly<br />

different, 10.8 months without biopsy<br />

and 11.0 months with biopsy. The total<br />

number of residual lesions is the same,<br />

17% without and 15% with biopsy.<br />

We conclude that for patients with<br />

PAP 3B and PAP 4, it is safe and more<br />

efficient to surgically treat them immediately<br />

instead of taking a diagnostic<br />

biopsy first.<br />

P, Read MD, Swingler GR. Colposcopic<br />

diagnosis and treatment of<br />

cervical dysplasia at a single clinic<br />

visit. Lancet 1990;336:229-31.<br />

KEyWORDS<br />

cervical intra-epithelial neoplasia<br />

(CIN), cervical cancer, exconisation<br />

gEMELDE (fINANCIëLE)<br />

BELANgENVERSTRENgELINg<br />

Geen.<br />

AUTEURS<br />

Marije van de Water, aios (opleiding<br />

gynaecologie Gent met 1 jaar detachering<br />

in Nederland), afdeling Gynaecologie,<br />

Orbis Medisch Centrum, Sittard<br />

Carmen A.H. Rijvers, coassistent,<br />

afdeling Gynaecologie, Orbis Medisch<br />

Centrum, Sittard<br />

Helen J.M.M. Mertens, gynaecoloog,<br />

afdeling Gynaecologie, Orbis Medisch<br />

Centrum, Sittard<br />

CORRESPONDENTIEADRES<br />

Dr. H.J.M.M. Mertens<br />

Orbis Medisch Centrum,<br />

afd. Gynaecologie<br />

Dr. H van der Hoffplein 1<br />

6162 BG Sittard<br />

Telefoon: 088-4597787<br />

E-mail: h.mertens@orbisconcern.nl<br />

Naam van het geneesmiddel: Tractocile 7,5 mg/ml oplossing voor injectie en Tractocile 7,5 mg/ml<br />

concentraat voor oplossing voor infusie. Kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling:<br />

atosiban 7,5 mg/ml. Farmaceutische vorm: oplossing voor injectie en concentraat voor oplossing<br />

voor infusie. Therapeutische indicaties: uitstellen van dreigende vroeggeboorte bij zwangere<br />

vrouwen van minimaal 18 jaar met regelmatige baarmoedercontracties met een duur van minimaal<br />

30 seconden en een frequentie van ≥ 4 per half uur; ontsluiting van 1 tot 3 cm (0 - 3 voor nullipara’s)<br />

en verstrijking van ≥ 50%. Contra-indicaties: doorlopen zwangerschap van minder dan 24 of meer<br />

dan 33 volledige weken; voortijdig breken van de vruchtvliezen bij >30 weken zwangerschap:<br />

vertraagde groei van de foetus in utero en abnormale hartslag van de foetus; uteriene hemorragie<br />

ante partum waardoor onmiddellijke bevalling noodzakelijk is; eclampsie en ernstige preëclampsie<br />

die bevalling noodzakelijk maken; foetale dood in utero; verdenking op intra-uteriene infectie;<br />

placenta praevia; abruptio placenta; iedere andere conditie van moeder of foetus die voortzetting<br />

van de zwangerschap gevaarlijk maakt; bekende overgevoeligheid voor atosiban of voor één van de<br />

hulpstoffen. Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik: Bij patiënten met<br />

vroegtijdig gebroken vruchtvliezen moeten de voordelen van een uitgestelde bevalling afgewogen<br />

worden tegen het potentiële risico van chorioamnionitis. Er is geen ervaring met Tractocile bij<br />

patiënten met verminderde lever- of nierfunctie of bij patiënten met een abnormaal geplaatste<br />

placenta. Er is slechts beperkte klinische ervaring bij meervoudige zwangerschappen of bij<br />

zwangerschappen van 24 tot 27 weken. Ervaring met Tractocile is beperkt tot 3 herhalings–<br />

behandelingen. Bij vertraging van de groei in utero, hangt de beslissing om Tractocile voort te zetten<br />

af van een evaluatie van de foetale maturiteit. Bewaking van de uteriene contracties en van de<br />

hartslag van de foetus dient te worden overwogen gedurende de behandeling. Bijwerkingen:<br />

Misselijkheid (zeer frequent); braken, hoofdpijn, duizeligheid, opvliegers, tachycardia, hypotensie,<br />

reactie op de plaats van injectie en hyperglycemie (frequent); koorts, slapeloosheid, pruritis en<br />

uitslag (niet frequent) en allergische reactie (één geval). Registratienummers: EU/1/99/124/001<br />

(oplossing voor injectie), EU/1/99/124/002 (concentraat voor oplossing voor infusie).<br />

Registratiehouder: Rechon Life Science AB, Soldattorpsvägen 5, SE - 20061 Limhamn, Zweden.<br />

Contactpersoon in Nederland: Ferring B.V., Hoofddorp, tel. 023-568<strong>03</strong>00. Afleverstatus: UR.<br />

Datum: Jan 2009.<br />

Referenties: 1. Farmaco Therapeutisch kompas 2009. 2. Z-index aug 2009. 3. BMJ;R. de Heus et al.<br />

2009;338;b744 doi:10,1136/BMJ.b744. 4. Expert Opin. Pharmacother. KY R. Kam & R.F. Lamont (2008)<br />

9 (7):1153-1168. 5. Journal of Maternal-Fetal and Neonatal Medicin, R. de Heus et al, 2009;1-6, iFirst<br />

article.


Klinische aspecten van de door<br />

zwangerschap geïnduceerde<br />

verbetering van reumatoïde artritis<br />

– de PARA-studie<br />

y.A. DE MAN<br />

Cover proefschrift.<br />

INLEIDING<br />

Al in de jaren dertig van de vorige<br />

eeuw werd beschreven dat tijdens<br />

zwangerschap de ziekteactiviteit<br />

van reumatoïde artritis (RA) spontaan<br />

kon verbeteren. Er waren in die<br />

tijd nog geen adequate behandelmogelijkheden<br />

voor RA. Het percentage<br />

vrouwen dat spontaan verbeterde<br />

was ongeveer 90%, en na de<br />

bevalling (post partum) keerde de<br />

ziekteactiviteit in een even zo groot<br />

percentage vrouwen weer terug. Het<br />

fenomeen van deze spontane verbetering<br />

en verslechtering van RA<br />

spreekt tot de verbeelding van vele<br />

onderzoekers. 1-3 Tot nu toe ontbrak<br />

het echter aan een studie waarin een<br />

groot aantal vrouwen voor, tijdens<br />

en na de zwangerschap is gevolgd.<br />

De PARA-studie (acroniem voor<br />

Pregnancy-induced Amelioration of<br />

Rheumatoid Arthritis) werd daarom<br />

in 2002 gestart en kan het beste<br />

omschreven worden als een landelijke<br />

observationele prospectieve<br />

cohortstudie. 4<br />

BELOOp RA TIJDENS DE<br />

zwANGERSCHAp EN NA<br />

DE BEVALLING<br />

Verbetert ziekteactiviteit van RA tijdens<br />

de zwangerschap, en verslechtert zij<br />

post partum, ook in een tijd dat er meer<br />

medicamenteuze mogelijkheden zijn om<br />

RA te behandelen?<br />

Onze studie bevestigt de eerdere<br />

resultaten van andere studies, namelijk<br />

dat RA verbetert tijdens de<br />

zwangerschap en dat zij verslechtert<br />

na de bevalling. Dat in onze studie<br />

een lager percentage vrouwen<br />

verbeterde dan in eerder onderzoek<br />

werd vermeld, moet geplaatst<br />

worden in de context van enerzijds<br />

het niet direct vergelijkbaar zijn met<br />

de voorgaande studies en anderzijds<br />

in de vele (nieuwe) therapeutische<br />

opties voor RA sinds de voorgaande<br />

studies die leidden tot lagere ziekteactiviteit<br />

voor de zwangerschap.<br />

De voorgaande studies waren met<br />

name retrospectief en de verbetering<br />

van RA werd niet met gevalideerde<br />

meetinstrumenten vastgelegd, maar<br />

door zelfrapportage. Verder werden<br />

in bepaalde studies alleen patiënten<br />

met actieve RA geïncludeerd. In de<br />

PARA-studie konden we laten zien<br />

dat een hoger percentage vrouwen<br />

aangeeft dat ze zijn verbeterd tijdens<br />

de zwangerschap dan we objectief<br />

aan verandering van ziekteactiviteit<br />

konden meten, en dat inderdaad een<br />

hoger percentage vrouwen verbetert<br />

in de groep met de hoogste ziekteactiviteit.<br />

In het derde trimester waren 25%<br />

97 Nederlands tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie, vol. 123, april <strong>2010</strong><br />

van de deelneemsters aan de<br />

PARA- studie in remissie. Remissie is<br />

gedefinieerd als een ziekteactiviteit<br />

uitgedrukt in Disease Activity Score<br />

van 28 gewrichten van onder de<br />

2.6 (DAS28 3.2) hadden. Alleen<br />

op de ziekteactiviteit van deze<br />

vrouwen konden de gestandaardiseerde<br />

criteria voor verbetering,<br />

als gedefinieerd door de European<br />

League Against Rheumatism (EU-<br />

LAR), toegepast worden. Van deze<br />

groep vrouwen verbeterde 50%<br />

spontaan, dat wil zeggen, zij werden<br />

geclassificeerd als vrouwen met een<br />

matige of goede verbetering van<br />

ziekteactiviteit tijdens de zwangerschap.<br />

Post partum classificeerden<br />

we alle vrouwen voor een eventuele<br />

verslechtering (flare) van ziekteactiviteit.<br />

In ons onderzoek stelden we<br />

hiervoor criteria voor verslechtering<br />

op, de zogenaamde ‘reversed EULAR<br />

response-criteria voor verbetering’. In<br />

totaal verslechterde ruim 33% van<br />

alle vrouwen met RA post partum,<br />

zij hadden volgens de classificatie


een matige of ernstige flare. Ook dit<br />

percentage is een onderschatting,<br />

omdat de hoeveelheid medicatie die<br />

vrouwen post partum gebruikten,<br />

alweer aanzienlijk was toegenomen.<br />

We konden geen (klinische)<br />

kenmerken definiëren die geassocieerd<br />

waren met het afnemen<br />

van de ziekteactiviteit tijdens de<br />

zwangerschap of met de toename<br />

van ziekteactiviteit post partum. Tot<br />

slot was het opvallend dat vrouwen<br />

met een lage ziekteactiviteit van RA<br />

voor de zwangerschap, tijdens de<br />

zwangerschap een lage ziekteactiviteit<br />

hielden.<br />

IS ER EEN ASSOCIATIE mET<br />

AuTOANTISTOFFEN?<br />

Veranderen de concentraties autoantistoffen<br />

(anti-cyclisch citrulline peptide<br />

antistoffen [anti-CCP] en subklassen<br />

reumafactoren [RF; IgM-RF, IgG-RF<br />

en IgA-RF]) tijdens de zwangerschap<br />

en post partum? Is een verandering<br />

in concentraties geassocieerd met de<br />

spontane verbetering in ziekteactiviteit<br />

van RA tijdens de zwangerschap<br />

en/of met de verslechtering post<br />

partum?<br />

De spontane verbetering van RA<br />

tijdens de zwangerschap en de<br />

flare post partum, geclassificeerd<br />

volgens de EULAR response-criteria,<br />

zijn te asso ciëren met de aanwezigheid<br />

van autoantistoffen,<br />

maar niet met de concentraties<br />

van de gemeten autoantistoffen. 7<br />

Het is bekend dat anti-CCP en RF<br />

een belangrijke rol spelen in de<br />

pathofysiologie van RA. In huidig<br />

onderzoek veranderden de concentraties<br />

autoantistoffen (anti-CCP<br />

en subklassen RF [IgM-RF, IgG-RF,<br />

IgA-RF]) tijdens de zwangerschap<br />

niet statistisch significant. Er werd<br />

zowel tussen de verandering in<br />

concentraties van een specifieke<br />

autoantistof en de verbetering van<br />

de RA tijdens zwangerschap, als<br />

tussen verandering in concentraties<br />

en de flare post partum geen<br />

associatie gevonden. Post partum<br />

lijkt meest waarschijnlijk het starten<br />

van medicatie verantwoordelijk<br />

voor de daling van alle concentraties<br />

autoantistoffen, behalve van<br />

IgG-RF. Uiteindelijk is er wel een<br />

opvallende andere conclusie uit dit<br />

onderzoek te trekken, namelijk dat<br />

vrouwen zonder beide autoantistoffen<br />

(afwezigheid van anti-CCP<br />

en RF) significant vaker een verbetering<br />

van de RA tijdens zwangerschap<br />

hadden, dan vrouwen met<br />

een of beide autoantistoffen in<br />

het bloed. Deze bevinding zou de<br />

hypothese kunnen onderschrijven<br />

dat RA een heterogene ziekte is<br />

waarbij verschillende pathogenetische<br />

mechanismen betrokken zijn.<br />

Of de aanwezigheid van deze associatie<br />

ook betekent dat vrouwen<br />

zonder autoantistoffen met minder<br />

DMARDs (disease-modifying antirheumatic<br />

drugs) tijdens de zwangerschap<br />

behandeld kunnen worden,<br />

omdat ze toch verbeteren, is<br />

hypothetisch. Een bewijs hiervoor<br />

te leveren zal moeilijk te realiseren<br />

zijn, omdat het verkrijgen van een<br />

voldoende grote patiëntengroep<br />

voor een dergelijke studie, niet<br />

haalbaar is.<br />

BEpALEN VAN DE zwANGER­<br />

SCHApS uITkOmST IN<br />

pATIëNTEN mET RA<br />

Wat is de invloed van ziekteactiviteit<br />

van RA tijdens de zwangerschap op<br />

de zwangerschapsuitkomst van de<br />

vrouwen in de PARA-studie (met<br />

name geboortegewicht en zwangerschapsduur)?<br />

Wat is de relatie tussen<br />

prednisongebruik en de zwangerschapsuitkomst?<br />

De PARA-studie is ’s werelds<br />

grootste cohort van zwangere<br />

vrouwen met RA dat prospectief<br />

voor, tijdens en na de zwangerschap<br />

gevolgd is. Als nooit tevoren<br />

kon de relatie tussen ziekteactiviteit<br />

en zwangerschapsuitkomsten<br />

in dit onderzoek aangetoond worden.<br />

8-10 Het gebruik van geboortegewichten<br />

en geboortegewicht SDS<br />

(standaarddeviatiescore), waarin<br />

het geboortegewicht gecorrigeerd<br />

is voor zwangerschapsduur en<br />

sekse van het kind, leverde nieuwe<br />

inzichten op. 11,12 Het gemiddelde<br />

geboortegewicht van kinderen van<br />

vrouwen met RA in Nederland is<br />

vergelijkbaar met dat van de algemene<br />

Nederlandse obstetrische<br />

populatie. 13,14 Dit is vergelijkbaar,<br />

omdat de deelneemsters aan de<br />

PARA-studie er een veel gezondere<br />

leefstijl op nahouden dan de algemene<br />

Nederlandse obstetrische<br />

populatie (healthy cohort-effect). Zo<br />

rookt maar 4% van de vrouwen<br />

met RA tijdens de zwangerschap,<br />

terwijl 17% van de algemene<br />

obstetrische populatie gemeten in<br />

Generation R, rookt. 15 Het aantal<br />

zwangerschapscomplicaties in de<br />

PARA-studie dat is opgetreden, is<br />

grotendeels vergelijkbaar met die,<br />

die optreden in de Nederlandse<br />

obstetrische populatie. De PARAstudie<br />

bevat natuurlijk te weinig<br />

deelneemsters om voor zeldzame<br />

complicaties hierover valide uitspraken<br />

te doen. 14<br />

De drie meest opvallende uitkomsten<br />

van het onderzoek naar<br />

ziekteactiviteit en zwangerschapsuitkomst<br />

zijn 13 (1) dat vrouwen<br />

met hoge ziekteactiviteit in het<br />

derde trimester frequenter met een<br />

keizersnede bevielen; de gemiddelde<br />

DAS28 was 3.7 van vrouwen<br />

die middels sectio bevielen,<br />

3.3 van vrouwen die spontaan<br />

bevielen. Van het totaal aantal<br />

vrouwen met RA beviel 25% met<br />

en keizersnede; ruim boven het<br />

gemiddelde in de Nederlandse<br />

bevolking 14%. (2) dat zowel de<br />

kinderen van vrouwen met hoge<br />

ziekteactiviteit als van vrouwen<br />

met prednisongebruik beiden een<br />

lager geboortegewicht hadden,<br />

vergeleken met de kinderen van<br />

vrouwen met een lage ziekteactiviteit<br />

en zonder prednisongebruik.<br />

Het verschil bedraagt per 1 DAS28<br />

punt hogere ziekteactiviteit een geboortegewicht<br />

dat 111.9 gram lager<br />

is. Gecorrigeerd voor factoren als<br />

sekse, zwangerschapsduur, pariteit,<br />

rookgewoonten, prednisongebruik,<br />

opleidingsniveau, leeftijd<br />

van moeder, gebruik van kunstmatige<br />

methoden om zwanger te<br />

worden wordt dit bijgesteld tot 75<br />

gram per DAS28 punt ziekteactiviteit<br />

in 3e trimester.<br />

Met aanvullende analyses is het in<br />

dit onderzoek verder aannemelijk<br />

gemaakt dat hogere ziekteactiviteit<br />

een direct negatief effect heeft<br />

op het geboortegewicht, terwijl<br />

prednison het geboortegewicht<br />

verlaagt door het verkorten van<br />

de zwangerschapsduur tot 38.8<br />

weken vs 39.9 weken in vrouwen<br />

met RA zonder prednisongebruik<br />

(zie figuur) en (3) dat het risico op<br />

een vroeggeboorte (< 37 weken)<br />

bij vrouwen met prednisongebruik<br />

verhoogd is (tot 20%). Het verkorten<br />

van de zwangerschapsduur<br />

werd reeds eerder beschreven<br />

als bijwerking van prednisongebruik.<br />

16<br />

Nederlands tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie, vol. 123, april <strong>2010</strong> 98


CONCLuSIES<br />

De PARA-studie heeft bijgedragen<br />

om aan reumatologen en patiënten<br />

met RA die zwanger willen<br />

worden, een realistischer verwachtingspatroon<br />

te kunnen geven ten<br />

aanzien van het beloop van RA<br />

tijdens en na de zwangerschap<br />

voor moeder en kind. De helft van<br />

alle patiënten met matige tot hoge<br />

ziekteactiviteit zal een verbetering<br />

ervaren, en lage ziekteactiviteit<br />

voor de zwangerschap of vroeg in<br />

de zwangerschap maakt de kans<br />

op lage ziekteactiviteit tijdens de<br />

zwangerschap groter. Bovendien<br />

lijken de vrouwen met autoantistoffen<br />

minder kans te hebben<br />

dat hun ziekteactiviteit van<br />

RA spontaan vermindert tijdens<br />

de zwangerschap. Tot slot is het<br />

belangrijk, juist voor gynaecologen,<br />

om te weten dat hogere ziekteactiviteit<br />

tijdens de zwangerschap leidt<br />

tot een lager geboortegewicht van<br />

het kind en leidt tot meer sectio’s.<br />

Daarnaast leidt het gebruik van<br />

prednison tijdens de zwangerschap<br />

tot een verkorting van de zwangerschapsduur,<br />

en is aanleiding voor<br />

meer vroeggeboortes.<br />

Het advies voor reumatologen,<br />

voortkomend uit ons onderzoek,<br />

luidt: behandel de ziekteactiviteit<br />

van RA voor conceptie adequaat<br />

met DMARDs die zo nodig ook<br />

tijdens de zwangerschap voortgezet<br />

kunnen worden. Het advies voor<br />

gynaecologen: wanneer RA actief<br />

is gebleven in de zwangerschap,<br />

wees bedacht op een hogere kans<br />

op een sectio en wees bedacht op<br />

een iets lager geboortegewicht van<br />

het kind.<br />

VERVOLGONDERzOEk<br />

Niet alleen wordt nu de invloed<br />

van ziekteactiviteit op de ontwikkeling<br />

van het kind onderzocht<br />

binnen de PARA-studie, ook zullen<br />

vervolgprojecten zich gaan richten<br />

op de pathogenetische mechanismen<br />

die ten grondslag liggen aan<br />

de verbetering van RA tijdens de<br />

zwangerschap en de flare post partum.<br />

Tot slot zal er een vervolgproject<br />

komen waarbij we begeleiding<br />

willen geven aan vrouwen met RA<br />

met onvervulde kinderwens door<br />

hoge ziekteactiviteit van RA, en<br />

willen we zo nodig ook in deze fase<br />

voor de conceptie behandeling met<br />

biologicals (anti-TNFα) voortzetten<br />

gecombineerd met preconceptioneel<br />

uitgebreide voorlichting en<br />

onderzoeken door gynaecologen.<br />

Literatuur<br />

1. Hench PS. The amelioration effect<br />

of pregnancy on chronic atrophic<br />

(infectious rheumatoid) arthritis,<br />

fibrosis, and intermittent hydrarthrosis.<br />

Mayo Clinic Proceedings<br />

1938;13:161-7.<br />

2. Ostensen M, Husby G. A prospective<br />

clinical study of the effect of<br />

pregnancy on rheumatoid arthritis<br />

and ankylosing spondylitis. Arthritis<br />

Rheum 1983;26(9):1155-9.<br />

3. Barrett JH, Brennan P, Fiddler M,<br />

Silman AJ. Does rheumatoid arthritis<br />

remit during pregnancy and<br />

relapse postpartum? Results from<br />

99 Nederlands tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie, vol. 123, april <strong>2010</strong><br />

A<br />

B<br />

proportion not delivered<br />

proportion not delivered<br />

1.0<br />

0.8<br />

0.6<br />

0.4<br />

0.2<br />

0.0<br />

1.0<br />

0.8<br />

0.6<br />

0.4<br />

0.2<br />

0.0<br />

Figuur. Kaplan-Meier-curves tonen de zwangerschapsduur bij bevalling (in weken) van de kinderen<br />

geboren in de vrouwen met RA en ingedeeld naar prednisongebruik tijdens zwangerschap.<br />

A) Vrouwen die wel (gestippelde lijn, n=56) en geen (doorgetrokken lijn, n=94) prednison tijdens<br />

de zwangerschap gebruikten (Wilcoxon-Gehan statistic [1df]=10.09, p=0.001).<br />

B) Vrouwen met matige tot hoge ziekteactiviteit (gestippelde lijn, n=47) en met lage ziekteactiviteit<br />

(doorgetrokken lijn, n=45) (Wilcoxon-Gehan statistic [1df]=0.58, p=0.448).<br />

a nationwide study in the United<br />

Kingdom performed prospectively<br />

from late pregnancy. Arthritis<br />

Rheum 1999;42(6):1219-27.<br />

4. Man YA de, Dolhain RJ, Geijn<br />

FE van de, Willemsen SP, Hazes<br />

JM. Disease activity of rheumatoid<br />

arthritis during pregnancy:<br />

Results from a nationwide prospective<br />

study. Arthritis Rheum<br />

2008;59(9):1241-8.<br />

5. Man YA de, Hazes JM, Geijn FE<br />

van de, Krommenhoek C, Dolhain<br />

RJ. Measuring disease activity and<br />

functionality during pregnancy in<br />

patients with rheumatoid arthritis.<br />

Arthritis Rheum 2007;57(5):716-<br />

22.<br />

6. www.DAS-score.nl. Disease activity<br />

score in rheumatoid arthritis.<br />

In; UMCN, 2008, latest access<br />

December 14th 2008.<br />

prednisone<br />

use during<br />

pregnancy<br />

No<br />

Yes<br />

p = 0.001<br />

32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42<br />

gestational age (weeks)<br />

patients without<br />

prednisone use<br />

DAS28 < 3.2<br />

DAS28 >=3.2<br />

p = 0.448<br />

32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42<br />

gestational age (weeks)


7. Man YA de, Bakker-Jonges LE,<br />

Dufour-van de Goorbergh CM,<br />

Tillemans SPR, Hooijkaas H, Hazes<br />

JMW, Dolhain RJEM. Women with<br />

rheumatoid artritis negative for<br />

anti-cyclic citrullinated peptide and<br />

rheumatoid factor are more likely to<br />

improve during pregnancy, whereas<br />

in autoantibody-positive women autoantibody<br />

levels are not influenced<br />

by pregnancy. Ann Rheum Dis<br />

<strong>2010</strong>;69:420-3.<br />

8. Skomsvoll JF, Ostensen M, Irgens<br />

LM, Baste V. Obstetrical and neonatal<br />

outcome in pregnant patients<br />

with rheumatic disease. Scand J<br />

Rheumatol Suppl 1998;107:109-12.<br />

9. Chakravarty EF, Nelson L, Krishnan<br />

E. Obstetric hospitalizations in<br />

the United States for women with<br />

systemic lupus erythematosus and<br />

rheumatoid arthritis. Arthritis<br />

Rheum 2006;54(3):899-907.<br />

PROEfSChRIfT<br />

Y.A. de Man<br />

‘Clinical Aspects of Pregnancy-induced<br />

Amelioration of Rheumatoid<br />

Arthritis, PARA-study’<br />

Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam<br />

1 juli 2009<br />

Promotor:<br />

Mevrouw prof. dr. J.M.W. Hazes<br />

Copromotor: dr. R.J.E.M. Dolhain<br />

PROMOTIECOMMISSIE<br />

Prof. dr. E.A.P. Steegers,<br />

gynaecoloog<br />

Losferron®<br />

Bruisend ijzer<br />

Verkorte IB-tekst: Dosering: Eén bruistablet per dag<br />

opgelost in water, in te nemen een 1/2 uur voor de maaltijd.<br />

Bij ernstige bloedarmoede 2 of 3 tabletten daags.<br />

Contra-indicaties: Hemochromatose en hemosiderose.<br />

Bijwerkingen: Misselijkheid, braakneigingen, obstipatie<br />

of diarree kunnen voorkomen. Een zwarte verkleuring<br />

van de faeces komt in het algemeen voor. Waarschuwingen/voorzorgen:<br />

Het toedienen van ijzer kan toxisch<br />

zijn, vooral bij kinderen, bij doseringen hoger dan 400<br />

mg (meer dan 5 tabletten per dag). Buiten bereik van<br />

kinderen houden. Losferron bevat per tablet 214,5 mg of<br />

9,33 mEg. natrium.<br />

Will-Pharma<br />

Wilgenlaan 5, 1161 JK Zwanenburg<br />

telefoon: 020 497 65 51 / fax: 020 497 56 73<br />

mail: wpnl@willpharma.com<br />

internet: www.willpharma.com<br />

10. Bowden AP, Barrett JH, Fallow W,<br />

Silman AJ. Women with inflammatory<br />

polyarthritis have babies<br />

of lower birth weight. J Rheumatol<br />

2001;28(2):355-9.<br />

11. Niklasson A, Ericson A, Fryer JG,<br />

Karlberg J, Lawrence C, Karlberg P.<br />

An update of the Swedish reference<br />

standards for weight, length<br />

and head circumference at birth for<br />

given gestational age (1977-1981).<br />

Acta Paediatr Scand 1991;80(8-<br />

9):756-62.<br />

12. Niklasson A, Albertsson-Wikland<br />

K. Continuous growth reference<br />

from 24th week of gestation to 24<br />

months by gender. BMC Pediatr<br />

2008;8:8.<br />

13. Man YA de, Hazes JMW, Heide<br />

H Van der, Willemsen SP, Groot<br />

CJ de, Steegers EAP, Dolhain<br />

RJEM. Pregnancy outcome in RA:<br />

Results from a nationwide pro-<br />

Prof. dr. H. Hooijkaas,<br />

medisch immunoloog<br />

Prof. dr. P.L.C.M. van Riel,<br />

reumatoloog<br />

AUTEUR<br />

Mevrouw dr. Y.A. de Man, aios<br />

reuma tologie/aios interne geneeskunde,<br />

afdeling reumatologie, Erasmus<br />

Medisch Centrum, Rotterdam<br />

Dit is een licht gewijzige vorm van<br />

een artikel dat eerder is verschenen<br />

in het Nederlands Tijdschrift voor<br />

Reumatologie 2009;4:8-11.<br />

spective study. Arthritis Rheum<br />

2009;60(11): 3196-206.<br />

14 Stichting_Perinatale_Registratie_Nederland.<br />

[Perinatal care in the<br />

Netherlands 2004]. Zutphen, the<br />

Netherlands: Xerox Domus Medica<br />

in collaboration with Tesink Press;<br />

2007.<br />

15. Jaddoe VW, Troe EJ, Hofman A,<br />

Mackenbach JP, Moll HA, Steegers<br />

EA, et al. Active and passive maternal<br />

smoking during pregnancy<br />

and the risks of low birthweight and<br />

preterm birth: the Generation R<br />

Study. Paediatr Perinat Epidemiol<br />

2008;22(2):162-71.<br />

16. Gur C, Diav-Citrin O, Shechtman<br />

S, Arnon J, Ornoy A. Pregnancy<br />

outcome after first trimester exposure<br />

to corticosteroids: a prospective<br />

controlled study. Reprod Toxicol<br />

2004;18(1):93-101.<br />

CORRESPONDENTIEADRES<br />

Mevrouw dr. Y.A. de Man<br />

aios reumatologie/aios interne<br />

geneeskunde<br />

Erasmus Medisch Centrum<br />

Afdeling reumatologie, Ee 09-65<br />

Postbus 2040<br />

3000 CA ROTTERDAM<br />

Tel.: (010) 7<strong>03</strong> 46 02<br />

E-mail: y.a.deman@erasmusmc.nl<br />

Verkorte productinformatie Sayana (augustus 2009) Samenstelling: Sayana voorgevulde spuit voor eenmalig gebruik<br />

bevat 104 mg medroxyprogesteronacetaat (MPA) in 0,65 ml suspensie voor injectie. Indicaties: Sayana is geïndiceerd voor<br />

langetermijn anticonceptie bij vrouwen. Elke subcutane injectie voorkomt ovulatie en zorgt gedurende minimaal 13 weken<br />

(+/- 1 week) voor anticonceptie. Het gebruik van Sayana bij adolescenten is alleen geïndiceerd wanneer andere anticonceptiemethoden<br />

ongeschikt of onacceptabel worden geacht. Farmacotherapeutische groep: Progestagenen, ATC-code:<br />

G<strong>03</strong>AC06. Contra-indicaties: Sayana is gecontraïndiceerd bij patiënten met een bekende overgevoeligheid voor MPA of<br />

voor één van de hulpstoffen, bij bekende of vermoede zwangerschap, bij vrouwen met bekende of vermoede maligniteit van<br />

de borst of genitaliën, bij patiënten met niet-gediagnosticeerde vaginale bloedingen, bij patiënten met ernstige leverfunctiestoornissen<br />

en bij patiënten met metabole botziekten. Tevens ook bij patiënten met actieve trombo-embolische ziekten en<br />

bij patiënten met (een voorgeschiedenis van) cerebrovasculaire ziekten. Waarschuwingen en voorzorgen: Het gebruik van<br />

Sayana wordt in verband gebracht met signifi cant verlies van de botmineraaldichtheid (BMD). De mate van botverlies neemt<br />

toe met de gebruiksduur en lijkt gedeeltelijk reversibel te zijn na het staken van het gebruik. Dit is van belang gedurende de<br />

adolescentie en jongvolwassenheid. De risico’s en voordelen van de behandeling dienen zorgvuldig te worden geherevalueerd<br />

bij vrouwen van alle leeftijden, die het gebruik langer dan twee jaar willen voortzetten. Bij vrouwen met een kenmerkende<br />

levensstijl- en/of medische risicofactoren voor osteoporose dienen andere anticonceptiemethoden worden overwogen,<br />

voorafgaand aan het gebruik van Sayana. De meeste vrouwen die Sayana gebruiken, ondervonden verandering in hun<br />

menstruele bloedingspatroon en mogelijke vertraging van ovulatie terugkeer. Patiënten dienen hier geschikte begeleiding<br />

over te krijgen. Van vrouwen die Sayana langer bleven gebruiken, ondervond een kleiner aantal onregelmatige bloedingen,<br />

ondervond een groter aantal amenorroe en andere veranderingen in bloedingspatronen. Voor met Sayana in verband gebrachte<br />

abnormale, aanhoudende of ernstige bloedingen dient passend onderzoek en behandeling te worden gestart. Het is<br />

belangrijk om patiënten te vertellen dat gebruikers van alle hormonale anticonceptiemiddelen een licht verhoogd risico lopen<br />

om te worden gediagnosticeerd met borstkanker, in vergelijking met niet-gebruikers van hormonale anticonceptiemiddelen.<br />

Dit moet echter wel worden afgewogen tegen de bekende voordelen. Hoewel er geen causaal verband is tussen MPA en de<br />

inductie van trombotische of trombo-embolische stoornissen, mogen patiënten waarbij tijdens de behandeling met Sayana<br />

een dergelijke stoornis optreedt, het geneesmiddel niet opnieuw krijgen toegediend. Bij een anafylactische reactie moet een<br />

passende behandeling worden ingesteld. Ernstige anafylactische reacties vereisen spoedeisende medische behandeling.<br />

Sayana mag niet opnieuw worden toegediend gedurende het onderzoek als er plotseling gedeeltelijk of geheel verlies van<br />

gezichtsvermogen optreedt, of bij het plotseling opkomen van proptosis, diplopie of migraine. Als onderzoek papiloedeem<br />

of retinale vasculaire laesies aantoont, moet Sayana niet opnieuw worden toegediend. Zie voor een uitgebreid overzicht van<br />

de voorzorgsmaatregelen/risicofactoren de volledige productinformatie. Daar dit product methylparahydroxybenzoaat en<br />

propyl-parahydroxybenzoaat bevat kan het allergische reacties veroorzaken (wellicht vertraagd) en in uitzonderingsgevallen<br />

bronchospasme. Bij aanwezige omstandigheden/risicofactoren dienen de voordelen van het Sayana gebruik te worden<br />

afgewogen tegen de mogelijke risico’s voor elke individuele vrouw en met de vrouw besproken te worden voordat ze besluit<br />

te starten met het gebruik. In het geval van verergering, exacerbatie of eerste optreden van deze omstandigheden of risicofactoren<br />

dient de vrouw contact op te nemen met haar arts. De arts dient vervolgens te beslissen of het gebruik van Sayana<br />

beëindigd moet worden. Bijwerkingen: De bijwerkingen worden gerangschikt volgens de onderstaande categorieën: Zeer<br />

vaak (> 10%), Vaak (≥1% en < 10%) en Soms (>0,1% en


De VIL <strong>2010</strong>, een levende richtlijn:<br />

van domeindenken naar ontschotting<br />

De Verloskundige Indicatie Lijst,<br />

risicoselectie in de verloskundige keten<br />

M. TESSELAAR, M. WIEgERINCK, P. OffERhAUS EN B.W. MOL<br />

Per jaar bevallen in Nederland ongeveer<br />

180.000 vrouwen. De zorg voor<br />

deze vrouwen voorafgaand aan,<br />

tijdens en kort na de baring wordt<br />

verricht door een keten waarin de<br />

verloskundige, huisarts, gynaecoloog<br />

en kinderarts de belangrijkste<br />

actoren zijn. In Nederland worden<br />

zwangere vrouwen met een laag<br />

risico op complicaties begeleid in de<br />

eerste lijn, terwijl vrouwen met een<br />

hoger risico op complicaties naar<br />

de tweede lijn worden verwezen.<br />

Wanneer er geen indicatie voor een<br />

bevalling in de tweede lijn is, kan de<br />

zwangere zelf de plaats van bevallen<br />

bepalen: thuis, in een ziekenhuis<br />

of in een andere instelling voor<br />

geboortezorg.<br />

De voortdurende screening op (mogelijke)<br />

afwijkingen van een normaal<br />

verloop van zwangerschap,<br />

baring en kraamperiode noemen<br />

we risicoselectie. Deze screening<br />

kan ook al plaatsvinden in de<br />

preconceptionele periode. Het doel<br />

van de risicoselectie is kwalitatief<br />

hoogwaardige en doelmatige zorg<br />

met gebruik van het juiste deskundigheidsniveau<br />

van de verschillende<br />

zorgverleners in de keten.<br />

Het eerste instrument voor risicoselectie<br />

is geïntroduceerd in 1959<br />

door Kloosterman, de zogenaamde<br />

kloostermanlijst. Met deze lijst<br />

werd aangegeven welke zwangeren<br />

in aanmerking kwamen voor<br />

ziekenhuisopname die door het ziekenfonds<br />

werd betaald en specialistische<br />

hulp op medische gronden.<br />

Deze verloskundige indicatielijst<br />

(VIL) werd volledig herzien in<br />

1987. Daarbij werd een aantal uitgangspunten<br />

voor de risicoselectie<br />

geïntroduceerd (zie tabel 1). In 1999<br />

vond weer een herziening plaats,<br />

als onderdeel van het eerste Verloskundig<br />

Vademecum. Bij het uitbrengen<br />

van de huidige VIL werd, als<br />

onderdeel van het uitbrengen van<br />

het tweede Verloskundige Vademecum<br />

in 20<strong>03</strong>, een tiental onderwerpen<br />

herzien. Dit gebeurde op basis<br />

van de methodiek van ‘evidencebased<br />

richtlijn ontwikkeling’.<br />

Naast de VIL zijn er inmiddels<br />

veel verloskundige onderwerpen<br />

uitgewerkt in monodisciplinaire<br />

onderwerpen, die de adequate zorg<br />

binnen het betreffende echelon<br />

behandelen. Deze richtlijnen van<br />

NVOG en KNOV raken soms<br />

sterk aan onderwerpen in de VIL.<br />

Tot nu toe is er echter geen goede<br />

mogelijkheid om per onderwerp<br />

aanpassingen te doen in de VIL.<br />

Ook ontbreekt het soms aan goede<br />

afstemming tussen de beroepsgroepen<br />

over de richtlijnenprogramma’s.<br />

Inmiddels is duidelijk dat daardoor<br />

knelpunten in de keten ontstaan,<br />

zoals bij stuitligging en serotiniteit.<br />

Een heel ander soort probleem is<br />

dat de VIL sterk gericht is op het<br />

(onder)scheiden van eerstelijns- en<br />

tweede/derdelijnszorg. Slechts in<br />

een beperkt aantal situaties werd<br />

overleg geadviseerd (B-situatie).<br />

Met het scheiden van deze verantwoordelijkheden<br />

worden in<br />

feite ook de patiënten ‘verdeeld’<br />

over eerste en tweede/derde lijn.<br />

Inmiddels is duidelijk dat daar<br />

zowel voordelen als nadelen<br />

aan verbonden zijn. Sommige<br />

zorgverleners ervaren de VIL als<br />

ondersteunend instrument bij de<br />

risicoselectie en samenwerking<br />

tussen eerste en tweede of derdelijn,<br />

anderen ervaren de VIL als<br />

een spoorboekje. De VIL zou het<br />

101 Nederlands tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie, vol. 123, april <strong>2010</strong><br />

domeindenken bevorderen en<br />

samenwerken ontmoedigen. De<br />

sterke scheiding tussen eerste- en<br />

tweede/derdelijnszorg kan bovendien<br />

leiden tot discontinuïteit<br />

in de zorg voor de zwangere, met<br />

name wanneer de vrouw durante<br />

partu wordt verwezen. Vrouwen<br />

In de VIL worden sinds 1987 vier niveaus van<br />

zorg onderscheiden:<br />

– A-indicatie: eerstelijnszorg.<br />

– B-indicatie: overlegsituatie; beoordeling op<br />

het raakvlak van eerste- en tweedelijnszorg,<br />

individueel overleg tussen eerste en tweede<br />

lijn is nodig, tenzij er geprotocolleerde afspraken<br />

op lokaal niveau zijn gemaakt.<br />

– C-indicatie: tweedelijnszorg.<br />

– D-indicatie: eerstelijnszorg in het ziekenhuis,<br />

in verband met een transportrisico tijdens de<br />

partus.<br />

Besluitvorming over het gewenste niveau van<br />

zorg gebeurt aan de hand van een aantal<br />

besliskundige vragen:<br />

1. Is er sprake van een aandoening die invloed<br />

kan hebben op het beloop en de uitkomst<br />

van de zwangerschap en/of bevalling en/of<br />

kraamperiode?<br />

2. Is er sprake van een aandoening waarop<br />

zwangerschap en/of bevalling en/of kraamperiode<br />

invloed kunnen hebben?<br />

3. Van wat voor soort risico is er sprake?<br />

4. Wat is het meest geëigende verloskundige/<br />

medische beleid op basis van anamnese en<br />

onderzoek? Hiermee wordt bedoeld:<br />

• Met welke beleid is het optreden van de<br />

complicatie te voorkomen of tijdig op te<br />

sporen?<br />

• Welke interventie moet worden uitgevoerd<br />

bij het optreden van de complicatie?<br />

5. Als het beleid is vastgesteld, wie is dan de<br />

meest aangewezen zorgverlener om de<br />

zwangerschap, bevalling en/of kraamperiode<br />

in de gegeven situatie te begeleiden?<br />

Tabel 1. Uitgangspunten van de VIL 1987-20<strong>03</strong>.


hebben daar last van: zij geven in<br />

verschillende onderzoeken aan een<br />

minder goede bevallingservaring<br />

te hebben als er sprake was van<br />

overdracht tijdens de baring. 1,2<br />

Een van de uitdagingen voor de<br />

beroepsgroepen is om te komen<br />

tot echte samenwerking waarbij de<br />

zwangere vrouw en haar partner<br />

centraal staan, ‘zorg op maat’ geboden<br />

wordt en de continuïteit van<br />

zorg beter gewaarborgd wordt. De<br />

nieuwe VIL kan daar een bijdrage<br />

aan leveren, onder andere door<br />

meer uitwerking te geven aan het<br />

overleg, de B-situatie. Dit zou ook<br />

goed passen bij het advies van<br />

de Stuurgroep Zwangerschap en<br />

Geboorte om waar nodig te werken<br />

met gezamenlijke behandelplannen.<br />

In de projectgroep wordt onderzocht<br />

of daar met behulp van de<br />

VIL meer invulling aan gegeven kan<br />

worden.<br />

pROJECT mODERNISERING<br />

VIL<br />

In 2008 is een projectaanvraag<br />

gedaan in het multidisciplinaire<br />

richtlijnenprogramma van ZonMw<br />

(KKCZ), met instemming van de<br />

betrokken beroepsorganisaties en<br />

de stuurgroep Zwangerschap en<br />

Geboorte. Bij het opstellen van het<br />

plan van aanpak is gekozen voor<br />

een vergelijkbare methode als bij de<br />

herziening in 20<strong>03</strong>, zoals beschreven<br />

in het Verloskundig Vademecum<br />

20<strong>03</strong>. Het project wordt uitgevoerd<br />

door een multidisciplinaire werkgroep<br />

met daarin vertegenwoordigers<br />

van de beroepsverenigingen.<br />

De werkgroep wordt voorgezeten<br />

door een onafhankelijke voorzitter,<br />

professor Toine Lagro-Jansen.<br />

Daarnaast wordt de werkgroep<br />

inhoudelijk bijgestaan door een<br />

adviseur met expertise op het<br />

gebied van richtlijnen (dr. T. van<br />

Barneveld), en ICT-experts van het<br />

bedrijf Synmind BV. Ook worden<br />

adviseurs gevraagd uit de kringen<br />

van cliënten en van de zorgverzekeraars.<br />

Voor praktische werkzaamheden<br />

zoals het doen van<br />

searches, beoordelen van literatuur<br />

en schrijven van concept-teksten<br />

zijn twee junior-onderzoekers (M.<br />

Wiegenrinck, basisarts en M. Tesselaar,<br />

verloskundige met Master of<br />

Science verloskunde) aangesteld.<br />

Onderwerp Relevante richtlijnen<br />

in Nederland<br />

Hypertensie NVOG: hypertensieve<br />

aandoeningen<br />

richtlijn KNOV in<br />

voorbereiding<br />

Meconiumhoudend<br />

vruchtwater<br />

Langdurig gebroken<br />

vliezen<br />

De werkgroep verricht de volgende<br />

werkzaamheden:<br />

Actualisering van een aantal onderwerpen<br />

van de huidige VIL<br />

Hiervoor zijn bij de start van<br />

het project onderwerpen gekozen,<br />

waarbij de projectgroep ook<br />

gebruik heeft gemaakt van een<br />

raadpleging van de achterban van<br />

de participerende beroepsorganisatie.<br />

Daartoe werden veertig<br />

gynaecologen, veertig verloskundigen,<br />

tien kinderartsen en tien<br />

verloskundig actieve huisartsen<br />

benaderd. Uiteindelijk zijn tien<br />

onderwerpen vastgesteld, waarvan<br />

er ten minste zeven worden uitgewerkt<br />

(zie tabel 2). Ieder onderwerp<br />

Betrokken projectgroepleden<br />

Marianne Prins (KNOV),<br />

Hans Wolf (NVOG),<br />

Marie-Louise Trompetter<br />

(VVAH)<br />

NVK: reanimatie pasgeborene Ank de Jonge (KNOV),<br />

Siep de Boer,<br />

Anne van Kempen (NVK)<br />

NVOG: breken van de vliezen<br />

voor de baring; GBS<br />

Guid Oei (NVOG),<br />

Marianne Nieuwenhuijze<br />

(KNOV), Inge de Boer<br />

(NVK)<br />

Minder leven voelen NVOG: foetale bewaking Marianne Nieuwenhuijze,<br />

Guid Oei,<br />

Marie-Louise Trompetter<br />

Stuitligging NVOG: stuitligging<br />

KNOV: uitwendige versie<br />

Obesitas NVOG: zwangerschap bij<br />

obesitas<br />

Marianne Prins,<br />

Hans Wolf<br />

Marianne Nieuwenhuijze<br />

Siep de Boer<br />

Marie-Louise Trompetter<br />

Psychofarmacagebruik Marianne Prins<br />

Hans Wolf<br />

Anne van Kempen<br />

Serotiniteit NVOG: serotiniteit Ank de Jonge<br />

Guid Oei<br />

Diabetes gravidarum NIV/CBO: diabetes en Marianne Nieuwenhuijze<br />

zwangerschap<br />

Siep de Boer<br />

Sedatie/pijnbehandeling NVOG/VAA/CBO:<br />

Marianne Prins<br />

medicamenteuze pijnbehandeling<br />

Reservelijst van onderwerpen voor een volgende ronde:<br />

Hans Wolf<br />

– Niet-vorderende baring: ontsluiting en uitdrijving<br />

– Groeivertraging<br />

– Schildklierproblematiek<br />

– Colitis ulcerosa<br />

– Stoornissen in nageboortetijdperk (HPP, vastzittende placenta)<br />

– Jehova’s getuigen<br />

– Sectio in de anamnese<br />

– Hoofdstaand hoofd bij gebroken vliezen<br />

– Foetale aritmie<br />

Tabel 2. Onderwerpen herziening VIL <strong>2010</strong>.<br />

wordt door een subgroep van een<br />

verloskundige, een gynaecoloog en<br />

een kinderarts of huisarts voorbereid,<br />

met ondersteuning van een<br />

van beide onderzoekers die voor<br />

dit project zijn aangesteld. Per<br />

onderwerp worden uitgangsvragen<br />

geformuleerd, evidence-tabellen<br />

opgesteld en concept-aanbevelingen<br />

geformuleerd. Deze worden in<br />

de plenaire projectgroep besproken<br />

en vastgesteld.<br />

VIL ombouwen tot levende richtlijn<br />

De herziene VIL zal verschijnen als<br />

een onderwerpenlijst die via het<br />

internet te benaderen is. Dit maakt<br />

het mogelijk om in de toekomst<br />

sneller aanpassingen per onderwerp<br />

Nederlands tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie, vol. 123, april <strong>2010</strong> 102


te doen, bijvoorbeeld naar aanleiding<br />

van nieuw onderzoek of een<br />

nieuwe richtlijn. Daarvoor wordt<br />

een structuur ontworpen die het<br />

regelmatig/continue onderhoud<br />

van de VIL waarborgt, rekening<br />

houdend met de monodisciplinaire<br />

richtlijnontwikkeling bij de beroepsorganisaties.<br />

De multidisciplinaire<br />

aanbevelingen zullen steeds door<br />

de betrokken beroepsorganisaties<br />

moeten worden geautoriseerd. De<br />

precieze procedure voor continue<br />

ontwikkeling en autorisatie moet<br />

nog worden uitgewerkt, in samenspraak<br />

met de besturen van KNOV<br />

en NVOG. Ook het op te richten<br />

College Perinatale Zorgverlening<br />

(de opvolger van de Stuurgroep<br />

zwangerschap en geboorte) zal hier<br />

mogelijk een rol in krijgen.<br />

Het project zal naast een herziene<br />

versie van de VIL als levende richt-<br />

SAMENVATTINg<br />

De VIL <strong>2010</strong>, een levende richtlijn: Van<br />

domeindenken naar ontschotting?<br />

In Nederland wordt obstetrische zorg<br />

zowel door de eerste als de tweede lijn<br />

verleend. De verloskundige indicatielijst<br />

(VIL) is een richtlijn die wordt<br />

gemaakt en gebruikt door alle verloskundige<br />

hulpverleners om vast te<br />

stellen of eerstelijns- of tweedelijnszorg<br />

geïndiceerd is. Dit document werd in<br />

20<strong>03</strong> voor het laatst herzien, waarbij<br />

gebruik werd gemaakt van evidence<br />

based richtlijnontwikkeling (EBRO). De<br />

VIL wordt momenteel geactualiseerd.<br />

Als doel wordt onder andere gesteld<br />

om de VIL op het internet beschikbaar<br />

te stellen, en om deze regelmatig te<br />

herzien (‘levende richtlijn’). Met deze<br />

modernisering van de VIL hebben wij<br />

voor ogen de continuïteit van zorg tussen<br />

eerste en tweede lijn te bevorderen<br />

en zo de obstetrische zorg in Nederland<br />

te verbeteren.<br />

TREfWOORDEN<br />

obstetrische zorg, verwijzing, eerste<br />

lijn, tweede lijn, richtlijn<br />

lijn ook een cliëntenversie van de<br />

VIL en een overzicht van kennishiaten<br />

opleveren. Daarnaast werkt de<br />

werkgroep een implementatieplan<br />

uit.<br />

Samengevat zal de nieuwe VIL voor<br />

belangrijke onderwerpen up-to-date<br />

aanbevelingen geven over verwijsindicaties<br />

en samenwerkingsafspraken,<br />

waarbij het karakter zal<br />

verschuiven van dat van het huidige<br />

‘spoorboekje’ naar samenwerking.<br />

Er wordt een modulaire opzet ontwikkeld<br />

met goede afspraken voor<br />

onderhoud in een multidisciplinaire<br />

setting. Er komt een onlinedocument,<br />

waardoor gemakkelijke<br />

verwijzing naar relevante richtlijnen<br />

van NVOG, KNOV en andere organisaties<br />

plaatsvindt en er verschijnt<br />

een (online)patiëntenversie.<br />

Natuurlijk zal, net als bij de versie<br />

SUMMARy<br />

The obstetric indication list: Improving<br />

collaboration between primary and<br />

secondary care in obstetrics.<br />

In the Netherlands, obstetric care is<br />

provided by both primary and secondary<br />

caregivers. The obstetric indication<br />

list (VIL) is a guideline tool made<br />

and used by all caregivers to establish<br />

whether primary or secondary care<br />

is indicated. This document was last<br />

updated in 20<strong>03</strong>, using the method<br />

of evidence based guideline development.<br />

The VIL is currently being<br />

updated. One of the goals is to have<br />

this tool available on the internet and<br />

to incorporate a regular update. With<br />

this modernization of the VIL, we aim<br />

to increase continuity in care between<br />

primary and secondary caregivers thus<br />

improving obstetric care in the Netherlands.<br />

KEyWORDS<br />

obstetric care, referral, primary care,<br />

secondary care, guideline<br />

1<strong>03</strong> Nederlands tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie, vol. 123, april <strong>2010</strong><br />

van 20<strong>03</strong>, de VIL een goed uitgangspunt<br />

bieden voor multidisciplinaire<br />

afspraken en protocollen op lokaal<br />

of regionaal niveau. Daarmee hopen<br />

wij dat de nieuwe VIL een beter<br />

hulpmiddel zal worden voor het<br />

samenwerken bij de zorg voor de<br />

zwangere.<br />

Literatuur<br />

1. Rijnders M, Baston H, Schönbeck<br />

Y et al. Perinatal factors related to<br />

negative or positive recall of birth experience<br />

in women 3 years postpartum<br />

in the Netherlands. Birth. 2008<br />

Jun;35(2):107-16.<br />

2. Wiegers TA. The quality of maternity<br />

care services as experienced by<br />

women in the Netherlands. BMC<br />

Pregnancy Childbirth. 2009 May<br />

9;9:18.<br />

gEMELDE (fINANCIëLE)<br />

BELANgENVERSTRENgELINg<br />

Geen.<br />

AUTEURS<br />

Margriet Tesselaar - van der Goot,<br />

Verloskundige MSc - junior onderzoeker<br />

VIL-project<br />

Melanie Wiegerinck, Arts-onderzoeker<br />

Richtlijnen, Nederlandse Vereniging<br />

voor Obstetrie en Gynaecologie,<br />

Utrecht<br />

Pien Offerhaus, Teamhoofd richtlijnontwikkeling,<br />

Koninklijke Nederlandse<br />

Organisatie van Verloskundigen,<br />

Utrecht<br />

Ben Willem Mol, Academisch Medisch<br />

Centrum, Afdeling Obstetrie en Gynaecologie,<br />

Amsterdam<br />

CORRESPONDENTIEADRES<br />

Melanie Wiegerinck<br />

Arts-onderzoeker Richtlijnen<br />

Nederlandse Vereniging voor Obstetrie<br />

en Gynaecologie<br />

Postbus 20075<br />

3502 LB Utrecht<br />

Tel: <strong>03</strong>0-2823 328<br />

E-mail: melaniewiegerinck@nvog.nl


CAT: therapie van aplastische<br />

anemie tijdens zwangerschap<br />

K.j.M. STIBBE, h.I.j. WILDSChUT EN P.j. LUgTENBURg<br />

CASuSBESpREkING<br />

Een 26-jarige vrouw, primigravida,<br />

werd bij een zwangerschapsduur<br />

van veertien weken en vier dagen<br />

opgenomen in een perifeer ziekenhuis<br />

in verband met hyperemesis<br />

gravidarum. Bij laboratoriumonderzoek<br />

werd pancytopenie<br />

vastgesteld (Hb 3,5 mmol/l, Ht<br />

0,17, MCV 87, reticulocyten 28,6 *<br />

10 9 /l, leukocyten 3,5 * 10 9 /l met in<br />

de differentiatie 41% neutrofielen,<br />

50% lymfocyten en 8% monocyten<br />

en trombocyten 45 * 10 9 /l).<br />

Er bestonden geen tekorten aan<br />

ijzer, foliumzuur en vitamine B12.<br />

Ter analyse van de pancytopenie<br />

werd een beenmergpunctie<br />

verricht, waarbij een zeer celarm<br />

beenmerg werd gezien zonder<br />

aanwijzingen voor maligniteit.<br />

De waarschijnlijkheidsdiagnose<br />

aplastische anemie werd gesteld.<br />

Patiënte werd voor nadere diagnostiek<br />

en behandeling van haar<br />

beenmergziekte en begeleiding van<br />

haar zwangerschap overgeplaatst<br />

naar ons ziekenhuis. Zij had geen<br />

medicamenten gebruikt en had niet<br />

blootgestaan aan toxische stoffen.<br />

Hernieuwd beenmergonderzoek,<br />

inclusief immunofenotypering en<br />

cytogenetisch onderzoek, liet geen<br />

aanwijzingen zien voor afwijkende<br />

celpopulaties. Het beenmergbiopt<br />

was hypocellulair met een mergpercentage<br />

van minder dan 5% (zie<br />

figuur 1). Er waren geen aanwijzingen<br />

voor andere oorzaken van de<br />

pancytopenie, zoals acute leukemie,<br />

myelodysplastisch syndroom, hairy<br />

cell leukemie, lymfoom, myelofibrose<br />

of anorexia nervosa. In het<br />

perifere bloed werd een kleine<br />

PNH (paroxysmale nachtelijke<br />

hemoglobinurie) deficiënte kloon<br />

aangetoond. De diagnose aplastische<br />

anemie werd gesteld. Aange-<br />

PICO Bello<br />

zien het hemoglobinegehalte een<br />

halfjaar voor opname 8,1 mmol/l<br />

bedroeg, werd aangenomen dat de<br />

aplastische anemie gedurende de<br />

zwangerschap was ontstaan.<br />

Wegens de symptomatische anemie<br />

werd gestart met erytrocytentransfusies.<br />

Gedurende de opname trad<br />

progressie van het ziektebeeld<br />

op met een toenemende transfusiebehoefte<br />

en een daling van<br />

het trombocytenaantal tot onder<br />

de 10 * 10 9 /l. Om die reden werd<br />

gestart met methylprednisolon<br />

gedurende zes weken in combinatie<br />

met cyclosporine A (CsA) in een<br />

dosering van tweemaal daag 5 mg/<br />

kg. Tevens werden profylactisch<br />

trombocytentransfusies gegeven<br />

met als doel het trombocytenaantal<br />

boven de 10 * 10 9 /l te houden.<br />

Patiënte respondeerde niet op<br />

de ingestelde behandeling met<br />

immunosuppressiva. Bovendien<br />

ontwikkelde zij HLA-antistoffen<br />

tegen trombocyten, die het vinden<br />

van geschikte trombocytendonoren<br />

bemoeilijkten. Bij een zwangerschapsduur<br />

van 33 weken werd<br />

neutropenie geconstateerd, waarop<br />

profylactisch colistinecapsules en<br />

-drank en tobramycinedrank werden<br />

gestart.<br />

Bij een zwangerschapsduur van<br />

35 weken werd besloten patiënte<br />

electief te primen. Met het plannen<br />

van de partus konden voldoende<br />

geschikte trombocytendonoren<br />

en daardoor voldoende HLAidentieke<br />

trombocytentransfusies<br />

worden gegarandeerd. Peri partum<br />

kreeg patiënte koorts tot 38,2 °C.<br />

De foetus reageerde hierop met een<br />

tachycardie. Wegens verdenking<br />

van een intra-uteriene infectie werd<br />

gestart met amoxicilline/clavulaanzuur<br />

intraveneus. Na een vlotte<br />

bevalling werd een gezonde zoon<br />

geboren met een geboortegewicht<br />

Figuur 1. Beenmergbiopt van crista iliaca (vergrotingsfactor:<br />

20 keer; hematoxyline- en eosinekleuring).<br />

Hypocellulair beenmerg met een rest van rommelig<br />

gerangschikte hematopoëse en vele vetcellen,<br />

passend bij aplastische anemie.<br />

van 2415 gram en een apgarscore<br />

van 9/10. Het totale bloedverlies<br />

tijdens de bevalling werd geschat<br />

op 100 cc. Het kraambed verliep<br />

ongestoord. Post partum bleef de<br />

ernstige pancytopenie bestaan met<br />

neutrofielenaantal < 0,05 * 10 9 /l,<br />

en erytrocyten- en trombocytentransfusieafhankelijkheid,<br />

ondanks<br />

voortzetten van de behandeling<br />

met CsA. Twaalf weken post<br />

partum was nog geen enkele<br />

verbetering opgetreden in de bloedwaarden<br />

(zie figuur 2). Besloten<br />

werd patiënte op te nemen voor<br />

behandeling met antithymocyten-<br />

Nederlands tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie, vol. 123, april <strong>2010</strong> 104


Figuur 2. Beloop van hemoglobinewaarden bij patiënte gedurende zwangerschap<br />

tot twaalf weken post partum.<br />

globuline (ATG). Het kind is thans<br />

gezond.<br />

ACHTERGROND<br />

Aplastische anemie is een zeldzame<br />

aandoening van het beenmerg met<br />

een incidentie van 2-4/1.000.000/<br />

jaar. Hierbij wordt de aanmaak van<br />

cellen in het beenmerg onderdrukt.<br />

De naam ‘aplastische anemie’<br />

suggereert dat er sprake is van suppressie<br />

van de erytropoëtische cellijn,<br />

maar deze aandoening kan alle<br />

cellijnen in het beenmerg onderdrukken.<br />

1 De klinische symptomen<br />

zijn afhankelijk van de aangedane<br />

cellijnen. Zo kan anemie leiden tot<br />

vermoeidheid, trombocytopenie<br />

tot verhoogde bloedingsneiging<br />

en neutropenie tot recidiverende<br />

infecties. 2 De diagnose aplastische<br />

anemie wordt gesteld aan de<br />

hand van beenmergonderzoek,<br />

waarbij hypocellulariteit van het<br />

beenmerg wordt vastgesteld. De<br />

resterende cellen zijn morfologisch<br />

normaal aangelegd zonder maligne<br />

infiltraten. Mogelijke oorzaken<br />

van aplastische anemie zijn T-cel<br />

gemedieerde auto-immuunziekten,<br />

iatrogeen (chemo-, radiotherapie,<br />

medicamenteus), virale infecties<br />

(hiv, EBV, parvovirus) en zwangerschap.<br />

3 Dit laatste staat echter niet<br />

vast. Uit onderzoek van Oosterkamp<br />

et al. blijkt dat zwangerschap<br />

niet zo zeer de oorzaak is<br />

van de aplastische anemie, maar<br />

een reeds bestaande subklinische<br />

aplastische anemie kan luxeren. 4<br />

Deze visie wordt ondersteund<br />

door het feit dat de prevalentie van<br />

aplastische anemie bij mannen en<br />

vrouwen gelijk is. 3 Naar aanleiding<br />

van bovenstaande casus rees de<br />

vraag wat de optimale therapie van<br />

aplastische anemie is gedurende<br />

de zwangerschap. In hoeverre is<br />

behandeling met erytrocyten- en<br />

trombocytentransfusies, al dan niet<br />

in combinatie met immuunsuppressiva,<br />

zinvol?<br />

pICO<br />

Patient: zwangere vrouw met aplastische<br />

anemie.<br />

Intervention: immunosuppressieve<br />

therapie: anti-thymocytenglobuline<br />

(ATG) in combinatie met prednison<br />

en/of cyclosporine A (CsA)<br />

Comparison: ondersteunende<br />

therapie: erytrocyten- en trombocytentransfusies<br />

en antibiotica op<br />

indicatie<br />

Outcome: morbiditeit en mortaliteit<br />

van moeder en kind<br />

zOEkSTRATEGIE<br />

Gebruikte zoektermen op PubMed:<br />

Aplastic anemia (MeSH-term) AND<br />

Pregnancy (MeSH-term) AND Therapy<br />

(MeSH-term). Inclusiecriteria<br />

waren: Clinical Trial, Editorial, Letter,<br />

Meta-Analysis, Practice Guideline,<br />

Randomized Controlled Trial,<br />

Review, Case Reports en Classical<br />

Article en Engels- of Nederlandstalige<br />

artikelen. Als exclusiecriteria<br />

werden gebruikt: parvovirus B19,<br />

Fanconi en Diamond Blackfan<br />

anemie.<br />

RESuLTATEN<br />

Deze zoektermen leverden<br />

170 resultaten op. Hiervan bleven<br />

veertien bruikbare studies<br />

105 Nederlands tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie, vol. 123, april <strong>2010</strong><br />

over waarin 75 patiënten werden<br />

beschreven. 2,4-16 Er waren geen<br />

gerandomiseerd gecontroleerde<br />

studies maar uitsluitend casuïstische<br />

mededelingen waarin één tot<br />

maximaal 36 zwangere patiënten<br />

zijn beschreven. Van alle casussen<br />

werd in de helft (37 van 75 casus)<br />

ondersteunende therapie gegeven<br />

in de vorm van erytrocytentransfusies<br />

bij anemie, trombocytentransfusies<br />

bij trombocytopenie en antibiotica<br />

bij neutropenie. 9,10,13 Deze<br />

ondersteunende therapie werd<br />

gegeven gedurende zwangerschap<br />

en/ of vlak voor de bevalling. Er<br />

werd geen maximum gesteld aan<br />

het aantal noodzakelijke transfusies.<br />

Het doel van de transfusies<br />

was de labwaarden vóór de partus<br />

boven vastgestelde streefwaarden<br />

te krijgen om zo de kans op een<br />

succesvolle partus te vergroten. Als<br />

streefwaarden werden gebruikt<br />

Hb > 5,5 mmol/l en trombocyten<br />

> 20 * 10 9 /l. 2,5,8,9,11<br />

Naast ondersteunende therapie<br />

werd behandeld met immunosuppressieve<br />

therapie gedurende<br />

de zwangerschap. ATG, gewonnen<br />

uit paarden- of konijnenserum,<br />

had een mediane responsduur van<br />

120 dagen. Om allergische reacties<br />

te voorkomen werden patiënten<br />

vooraf behandeld met corticosteroïden<br />

en antihistaminica. Van de<br />

75 beschreven casus waren slechts<br />

twee patiënten behandeld met<br />

ATG gedurende de zwangerschap.<br />

Aitchison et al. beschreven een<br />

casus waarbij patiënte ondanks<br />

ATG pancytopeen bleef en een<br />

recidiverende sinusitis ontwikkelde<br />

op basis van aspergillose. Bij een<br />

zwangerschapduur van 36 weken<br />

werd een gezonde jongen geboren.<br />

Post partum ontwikkelde patiënte<br />

een lobaire pneumonie en overleed<br />

één maand later. Tichelli et<br />

al. beschreven een casus waarbij<br />

patiënte in het derde trimester een<br />

relaps van de aplastische anemie<br />

ontwikkelde waarop gestart werd<br />

met ATG. Er werd een gezond kind<br />

geboren. Post partum trad ondanks<br />

ATG geen verbetering op van het<br />

bloedbeeld en patiënte overleed<br />

een jaar later. 10,14 Zes van de 75 patiënten<br />

werden behandeld met CsA<br />

met doses variërend van 200 tot<br />

300 mg/dag. 8,9,11,14 De therapie van<br />

CsA werd in vrijwel alle gevallen<br />

gecombineerd met ondersteunende<br />

therapie. Hierdoor is de respons


van enkel CsA-gebruik op het<br />

bloedbeeld niet te objectiveren. Er<br />

werden geen bijwerkingen gemeld<br />

van CsA. Vijf van de zes beschreven<br />

pasgeborenen waren gezond.<br />

Bij één kind, geboren na een zwangerschapsduur<br />

van 31 weken, werd<br />

de diagnose jejunumatresie met<br />

gangreen van de proximale darmen<br />

gesteld. Hiervoor werd op de derde<br />

levensdag een bishop-koopoperatie<br />

uitgevoerd. Dit kind werd septisch<br />

en overleed een maand later. Geen<br />

van de CsA-therapieën bij zwangeren<br />

werd, in tegenstelling tot studies<br />

beschreven bij niet-zwangeren,<br />

gecombineerd met ATG.<br />

Naast effect op het beenmerg was<br />

de uitkomst van zowel moeder<br />

als kind op de zwangerschap van<br />

belang. Van de 75 beschreven casus<br />

waren 66 foetussen (88%) levendgeboren.<br />

Aitchison et al. beschreven<br />

twee casussen waarbij de<br />

zwangerschap werd beëindigd. De<br />

eerste casus betrof een progressief<br />

hypocellulair beenmerg van een<br />

zwangere vrouw bij een zwangerschapsduur<br />

van tien weken. De<br />

tweede casus betrof een verslechtering<br />

van de pancytopenie bij een<br />

zwangerschapsduur van veertien<br />

weken. 10 Deka et al. beschreven drie<br />

casussen waarbij één zwangerschap<br />

werd getermineerd bij achttien<br />

weken vanwege ernstige oligohydramnion<br />

en een slechte maternale<br />

conditie, één foetus bij een zwangerschapsduur<br />

van 29 weken intrauterien<br />

is overleden en één kind<br />

post partum is overleden vanwege<br />

sepsis na een bishop-koopoperatie.<br />

11 Kwon beschreef een casus<br />

van een spontane abortus bij een<br />

zwangerschapsduur van negentien<br />

weken. 13 Tichelli beschreef drie<br />

casussen waarvan twee termineringen<br />

en één spontane abortus. In<br />

het artikel werd niet beschreven bij<br />

hoeveel weken zwangerschap dit<br />

heeft plaatsgevonden. 14 Van deze<br />

66 pasgeborenen had slechts één<br />

post partum eenmalig een bloedtransfusie<br />

nodig. 13<br />

De maternale mortaliteit lag aanmerkelijk<br />

lager, namelijk op twee<br />

van de 75 beschreven casus (2,7%),<br />

waarbij beide vrouwen waren overleden<br />

ten gevolge van een intracerebrale<br />

bloeding wegens trombocytopenie.<br />

11,14 De ernst van de<br />

aplastische anemie correleerde met<br />

de uitkomst van de zwangerschap-<br />

pen voor moeder en kind waarbij<br />

severe aplastic anemia een slechtere<br />

uitkomst had dan mild of moderate<br />

aplastic anemia. 11,13 De diagnose<br />

severe aplastic anemia werd gesteld<br />

als twee of meer van de volgende<br />

kenmerken aanwezig waren: een<br />

absoluut neutrofielenaantal<br />

< 0,5 * 10 9 /l, trombocytenaantal <<br />

20 * 10 9 /l en een gecorrigeerd reticulocytenaantal<br />

< 1%, in combinatie<br />

met ofwel een beenmergcellulariteit<br />

< 25% ofwel een beenmergcellularieit<br />

< 50% maar met minder dan<br />

30% hematopoïetische cellen. Moderate<br />

aplasia werd gedefinieerd als<br />

non-severe aplastic waarbij continue<br />

of intermitterende erytrocyten- en<br />

trombocytentransfusies noodzakelijk<br />

waren. Mild aplasia werd<br />

gedefinieerd als non-severe aplastic<br />

waarbij transfusies niet noodzakelijk<br />

waren. 1,13<br />

Vrijwel alle patiënten waren enkele<br />

maanden post partum nog afhankelijk<br />

van enige vorm van behandeling.<br />

In slechts acht van de 75 beschreven<br />

casussen (11%) verbeterde<br />

het ziektebeeld direct post partum<br />

en raakte de patiënte spontaan in<br />

remissie. 4,10,12-14<br />

DISCuSSIE<br />

Uit ons onderzoek blijkt dat er weinig<br />

literatuur is over de therapie<br />

van aplastische anemie tijdens de<br />

zwangerschap; slechts casereports<br />

en -series met kleine aantallen<br />

patiënten worden beschreven. De<br />

behandeling van eerste keus voor<br />

aplastische anemie is allogene<br />

stamceltransplantatie met een<br />

vijfjaarsoverleving van 70-80%. 17,18<br />

Dit cijfer is ontleend aan een retrospectieve<br />

cohortstudie van 810<br />

patiënten, bij wie de overleving<br />

werd bepaald door graft-versushostreacties<br />

(level of evidence 3).<br />

Stamceltransplantatie is echter niet<br />

mogelijk gedurende de zwangerschap<br />

vanwege de combinatie van<br />

immunosuppressiva en radiotherapie<br />

die mogelijk schadelijk is voor<br />

het ongeboren kind. Een zwangerschap<br />

afbreken om het traject van<br />

een beenmergtransplantatie in te<br />

gaan, wordt niet aanbevolen gezien<br />

de relatief goede prognose voor<br />

zowel moeder als kind. Tijdens de<br />

zwangerschap is ondersteunende<br />

therapie in de vorm van erytrocyten-<br />

en trombocytentransfusies een<br />

veelgebruikt en goed alternatief<br />

(level of evidence 4). Hierbij wordt<br />

geen maximum gesteld aan het<br />

aantal toegediende transfusies,<br />

maar worden voldoende transfusies<br />

toegediend tot patiënte<br />

bepaalde streefwaarden bereikt.<br />

Echter, deze streefwaarden zijn<br />

niet evidence-based. Bovendien<br />

moet het belang van de transfusie<br />

afgewogen worden tegen de kans<br />

op vorming van HLA- antistoffen<br />

en ijzerstapeling bij de moeder. 6<br />

Wanneer patiënte onvoldoende reageert<br />

op ondersteunende therapie,<br />

kan worden gestart met immunologische<br />

therapie waaronder ATG,<br />

CsA en/ of prednison. Buiten de<br />

zwangerschap zijn dit veelgebruikte<br />

therapieën waarbij een hematologische<br />

respons wordt behaald bij<br />

40 tot 70% van de patiënten (level of<br />

evidence 4). 3 Er is minder ervaring<br />

met het gebruik van ATG tijdens<br />

de zwangerschap; slechts twee van<br />

de 75 casus zijn behandeld met<br />

ATG. Bovendien zijn beide patienten<br />

overleden waardoor vraagtekens<br />

gezet kunnen worden bij<br />

de doeltreffendheid van het ATG.<br />

CsA heeft vergelijkbare resultaten<br />

als ATG bij niet-zwangeren in een<br />

gerandomiseerd gecontroleerde<br />

multicenter studie. 19 Uit deze studie<br />

blijkt dat het percentage complete<br />

en partiële respons na drie maanden<br />

voor CsA en ATG respectievelijk<br />

ligt tussen 11,6% en 16% en<br />

na twaalf maanden respectievelijk<br />

tussen 31,6% en 30%. De eenjaarsoverleving<br />

voor CsA en ATG ligt<br />

tussen 64 en 70%. 19<br />

Diverse casereports verwijzen<br />

naar het artikel van Knispel et<br />

al. uit 1976 waarin een maternale<br />

mortaliteit wordt beschreven van<br />

20-60%. 9,11,13,20 De mortaliteitscijfers<br />

in dit artikel zijn echter verouderd.<br />

Met de huidige therapieën bedraagt<br />

de maternale mortaliteit thans 2,7%.<br />

CONCLuSIE<br />

Aplastische anemie is een ernstige<br />

ziekte die zich tijdens de<br />

zwangerschap kan manifesteren.<br />

De ernst van de ziekte is afhankelijk<br />

van de aard en mate van<br />

beenmergsuppressie. Er zijn geen<br />

gerandomiseerd gecontroleerde<br />

studies bekend over de therapie<br />

van aplastische anemie tijdens de<br />

zwangerschap. Stamceltransplantatie<br />

wordt gedurende de zwangerschap<br />

ontraden. Er zijn in totaal<br />

Nederlands tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie, vol. 123, april <strong>2010</strong> 106


ongeveer 75 casussen beschreven<br />

in de literatuur waarbij de helft van<br />

de beschreven patiënten ondersteunende<br />

therapieën kreeg in de<br />

vorm van erytrocyten- en trombocytentransfusies<br />

en antibiotica.<br />

De behandeling met prednison en<br />

CsA gedurende de zwangerschap<br />

kan een gunstig effect hebben op<br />

het ziektebeloop (level of evidence<br />

4). Over de behandeling met ATG<br />

tijdens de zwangerschap is weinig<br />

beschreven. De meeste zwangerschappen<br />

(88%) kunnen worden<br />

voldragen met een normale partus<br />

waarbij een gezond kind wordt<br />

geboren. Bovendien heeft de aplastische<br />

anemie een lage maternale<br />

mortaliteit van 2,7%.<br />

AANBEVELINGEN<br />

Vanwege de afwezigheid van grote<br />

studies lijkt op dit moment de beste<br />

therapeutische optie om patiënten<br />

met aplastische anemie ondersteunend<br />

te behandelen met erytrocyten-<br />

en trombocytentransfusies en<br />

antibiotica (level of evidence 4). Bij<br />

ontstaan van een severe aplastic<br />

anemia of van problemen bij de<br />

ondersteunende behandeling kan<br />

in nauw overleg met de hematoloog<br />

besloten worden te starten<br />

met ATG, prednisolon of CsA.<br />

Ziektewinst kan eventueel worden<br />

behaald door patiënten met deze<br />

aandoening preconceptioneel in<br />

partiële of complete remissie te<br />

krijgen. Deze patiënten kunnen<br />

preconceptioneel geïnformeerd<br />

worden over de risico’s en gevolgen<br />

van een zwangerschap voor<br />

moeder en kind.<br />

Literatuur<br />

1. Brodsky RA, Jones RJ. Aplastic<br />

anaemia. Lancet 2005;365:1647-<br />

56.<br />

2. Snyder TE, Lee LP, Lynch S.<br />

Pregnancy-associated hypoplastic<br />

anemia: a review. Obstet Gynecol<br />

Surv 1991;46:264-9.<br />

3. Young NS. Acquired aplastic<br />

anemia. Ann Intern Med 2002;<br />

136:534-46.<br />

4. Oosterkamp HM, Brand A,<br />

Kluin-Nelemans JC, Vandenbroucke<br />

JP. Pregnancy and severe<br />

aplastic anaemia: causal relation<br />

or coincidence? Br J Haematol<br />

1998;1<strong>03</strong>:315-6.<br />

5. Aboujaoude R, Alvarez J, Alvarez<br />

M, Al-Khan A. Pregnancy-induced<br />

bone marrow aplasia mimicking<br />

idiopathic thrombocytopenia: a case<br />

report. J Reprod Med 2007;52:526-<br />

8.<br />

6. Ascarelli MH, Emerson ES,<br />

Bigelow CL, Martin JN, Jr. Aplastic<br />

anemia and immune-mediated<br />

thrombocytopenia: concurrent complications<br />

encountered in the third<br />

trimester of pregnancy. Obstet<br />

Gynecol 1998;91:8<strong>03</strong>-6.<br />

7. Leong KW, Teh A, Bosco JJ, Lim<br />

J. Successful pregnancy following<br />

aplastic anaemia. Postgrad Med J<br />

1995;71:625-7.<br />

8. Ohba T, Yoshimura T, Araki M, et<br />

al. Aplastic anemia in pregnancy:<br />

treatment with cyclosporine and<br />

granulocyte-colony stimulating<br />

factor. Acta Obstet Gynecol Scand<br />

1999;78:458-61.<br />

9. Thakral B, Saluja K, Sharma RR,<br />

et al. Successful management of<br />

pregnancy-associated severe aplastic<br />

anemia. Eur J Obstet Gynecol<br />

Reprod Biol 2007;131:244-5.<br />

10. Aitchison RG, Marsh JC, Hows<br />

JM, Russell NH, Gordon-Smith<br />

EC. Pregnancy associated aplastic<br />

anaemia: a report of five cases and<br />

review of current management. Br<br />

J Haematol 1989;73:541-5.<br />

11. Deka D, Malhotra N, Sinha A,<br />

Banerjee N, Kashyap R, Roy KK.<br />

Pregnancy associated aplastic anemia:<br />

maternal and fetal outcome. J<br />

Obstet Gynaecol Res 20<strong>03</strong>;29:67-<br />

72.<br />

12. Natelson EA. Pregnancy-induced<br />

107 Nederlands tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie, vol. 123, april <strong>2010</strong><br />

pancytopenia with cellular bone<br />

marrow: distinctive hematologic<br />

features. Am J Med Sci<br />

2006;332:205-7.<br />

13. Kwon JY, Lee Y, Shin JC, Lee JW,<br />

Rha JG, Kim SP. Supportive management<br />

of pregnancy-associated<br />

aplastic anemia. Int J Gynaecol<br />

Obstet 2006;95:115-20.<br />

14. Tichelli A, Socie G, Marsh J, et<br />

al. Outcome of pregnancy and<br />

disease course among women with<br />

aplastic anemia treated with immunosuppression.<br />

Ann Intern Med<br />

2002;137:164-72.<br />

15. Van Besien K, Tricot G, Golichowski<br />

A, Padilla L, Hoffman<br />

R. Pregnancy-associated aplastic<br />

anemia--report of 3 cases. Eur J<br />

Haematol 1991;47:253-6.<br />

16. Mandal AK, Nicholas A, Wrigley<br />

E, Hopkins RE. Case Report: a case<br />

of aplastic anaemia in pregnancy. J<br />

Obstet Gynaecol 2005;25:66-7.<br />

17. Tichelli A, Socie G, Henry-Amar<br />

M, et al. Effectiveness of immunosuppressive<br />

therapy in older<br />

patients with aplastic anemia.<br />

European Group for Blood and<br />

Marrow Transplantation Severe<br />

Aplastic Anaemia Working Party.<br />

Ann Intern Med 1999;130:193-<br />

201.<br />

18. Feig SA, Champlin R, Arenson E,<br />

et al. Improved survival following<br />

bone marrow transplantation for<br />

aplastic anaemia. Br J Haematol<br />

1983;54:509-17.<br />

19. Gluckman E, Esperou-Bourdeau<br />

H, Baruchel A, et al. Multicenter<br />

randomized study comparing<br />

cyclosporine-A alone and antithymocyte<br />

globulin with prednisone<br />

for treatment of severe aplastic<br />

anemia. Blood 1992;79:2540-6.<br />

20. Knispel JW, Lynch VA, Viele BD.<br />

Aplastic anemia in pregnancy: a<br />

case report, review of the literature,<br />

and a re-evaluation of<br />

management. Obstet Gynecol Surv<br />

1976;31:523-8.


SUMMARy<br />

Therapy of aplastic anaemia during<br />

pregnancy<br />

A 26-year old nulliparous woman attended<br />

hospital at 14 weeks’ gestation<br />

because of hyperemesis gravidarum.<br />

Routine laboratory tests showed pancytopenia<br />

(Hb 3.5 mmol/L, leukocytes 3.5<br />

*109/L, platelets 45 *10 9 L). A bone marrow<br />

biopsy confirmed aplastic anaemia.<br />

Methylprednisolon, cyclosporine A (CsA)<br />

packed cells and platelet trans fusions<br />

were initiated. At 33 weeks she developed<br />

neutropenia for which prophylaxis<br />

with colistine and tobramycine were<br />

given. At 35 weeks gestation, labour was<br />

induced, during which she developed<br />

a fever of 38.2°C, requirering antibiotics.<br />

She gave birth spontaneously to a<br />

healthy son weighing 2415 grams, who<br />

had no signs of pancytopenia. Twelve<br />

weeks after delivery the patient still had<br />

a hypocellular bone marrow despite supportive<br />

therapy.<br />

Aplastic anaemia during pregnancy<br />

INLEIDING<br />

Uit internationaal onderzoek is<br />

gebleken dat epidurale analgesie<br />

tijdens de ontsluitingsfase geassocieerd<br />

is met een verhoogd risico op<br />

een vaginale kunstverlossing. 1 Er<br />

lijkt geen verhoogde kans te zijn op<br />

een secundaire sectio caesarea. Wij<br />

onderzochten met LVRinsight wat<br />

hierover uit de Nederlandse registratie<br />

te leren valt. Dit onderwerp is<br />

aangedragen door Martine Wassen.<br />

TRENDS<br />

We beperken ons tot vrouwen<br />

met een voldragen (≥ 37 weken)<br />

eenlingzwangerschap met het kind<br />

in hoofdligging. Uitgesloten werden<br />

primaire sectio’s en vrouwen<br />

die ingestuurd werden tijdens de<br />

uitdrijving of na de geboorte van<br />

is a rare disease due to destruction of<br />

pluripotential stem cells in bone marrow.<br />

It can be life- threatening for both mother<br />

and child. The only causal therapy is<br />

bone marrow transplantation, which is<br />

contraindicated during pregnancy because<br />

of embryo toxicity. The question is<br />

whether immunosuppressive treatment<br />

is more effective than supportive therapy<br />

consisting of erythrocytes and platelet<br />

transfusions.<br />

A PICO search revealed 14 studies<br />

including a total of 75 pregnancies; 66<br />

(88%) infants were born alive while<br />

2 mothers (2.7%) died, due to intracerebral<br />

bleeding. All studies were case series<br />

and none of these were randomised<br />

controlled trials. Most authors endorse<br />

supportive therapy with recommended<br />

hemoglobin levels of >55 mmol/L and<br />

platelet counts of >20 *10 9 /L (level of evidence<br />

4). CsA seems a reasonable alternative<br />

therapy with a reported success rate<br />

in non-pregnant patients of 70% when<br />

combined with ATG (level of evidence 4).<br />

Wat ons opvalt in de LVR2<br />

het kind. Voor de periode 1999 tot<br />

en met 2008 gaat het dan om ruim<br />

800.000 bevallingen. In die tien jaar<br />

is de fractie bevallingen waarbij<br />

geen pijnbestrijding durante partu<br />

werd toegepast, gedaald van twee<br />

derde tot de helft. Het percentage<br />

epidurale analgesie dat tijdens de<br />

ontsluiting wordt gegeven, is sterk<br />

toegenomen, met name gedurende<br />

de laatste vijf jaar (figuur 1).<br />

Het percentage vaginale kunstverlossingen<br />

(forcipale extracties en vacuümextracties)<br />

neemt daarentegen<br />

in deze groep geleidelijk af, terwijl<br />

het percentage secundaire sectio caesarea<br />

vrijwel gelijk blijft (figuur 1).<br />

CORRELATIE<br />

Het vermoeden dat de kans op een<br />

vaginale kunstverlossing toeneemt<br />

TREfWOORDEN<br />

zwangerschap, anemie, bloedtransfusie,<br />

beenmergtransplantatie<br />

AUTEURS<br />

K.J.M. Stibbe, coassistente, afdeling<br />

Verloskunde en Vrouwenziekten, Erasmus<br />

MC, Rotterdam<br />

H.I.J. Wildschut, gynaecoloog- perinatoloog,<br />

afdeling Verloskunde en Vrouwenziekten,<br />

Erasmus MC, Rotterdam<br />

P.J. Lugtenburg, hematoloog, afdeling<br />

Hematologie, Erasmus MC, Rotterdam<br />

CORRESPONDENTIEADRES<br />

H.I.J. Wildschut<br />

Afdeling Verloskunde en Vrouwenziekten<br />

Erasmus MC<br />

Postbus 2040<br />

3000 CA Rotterdam<br />

E-mail: h.wildschut@erasmusmc.nl<br />

Epidurale analgesie en vaginale<br />

kunstverlossing<br />

T. DE NEEf, A. fRANX, M.M.L.h. WASSEN MET MEDEWERKINg VAN f.j.M.E. ROUMEN<br />

!<br />

door toepassing van epidurale analgesie<br />

tijdens de ontsluitingsfase,<br />

blijkt derhalve niet uit de getoonde<br />

trends. Maar het kan natuurlijk<br />

zijn dat er andere factoren zijn<br />

25%<br />

20%<br />

15%<br />

10%<br />

5%<br />

0%<br />

Epidurale vanaf<br />

ontsluiting<br />

Kunstverlossing<br />

Secundaire Sectio<br />

1999 2000 2001 2002 20<strong>03</strong> 2004 2005 2006 2007 2008<br />

Figuur 1. Trend van epidurale analgesie tijdens<br />

ontsluiting en interventies einde baring bij tweedelijnsbevallingen.<br />

Nederlands tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie, vol. 123, april <strong>2010</strong> 108


die leiden tot een afname van<br />

het aantal vaginale kunstverlossingen,<br />

waarmee het toegenomen<br />

risico ten gevolge van de pijnstilling<br />

wordt overstemd. Om dat te<br />

onderzoeken, beschouwden we de<br />

correlatie tussen epidurale analgesie<br />

en vaginale kunstverlossingen<br />

op praktijkniveau. Figuur 2 beeldt<br />

dit uit. Ieder rondje weerspiegelt<br />

een praktijk en zijn positie geeft op<br />

de assen weer wat de percentages<br />

epidurale analgesie en kunstverlossing<br />

waren, gemiddeld over de<br />

beschouwde periode van tien jaar.<br />

De figuur toont dat er op praktijkniveau<br />

geen verband bestaat<br />

tussen het percentage vaginale<br />

kunstverlossingen en het beleid om<br />

veel of weinig epidurale analgesie<br />

tijdens de ontsluitingsfase toe te<br />

passen. Ter controle herhaalden we<br />

deze analyse voor 2008. De percentages<br />

zijn dan uiteraard anders,<br />

maar de ‘wolk’ blijft. Praktijken die<br />

meer epidurale analgesie toepassen,<br />

blijken dus niet meer vaginale<br />

kunstverlossingen te doen dan<br />

praktijken met een beperkt gebruik<br />

van epidurale analgesie, en omgekeerd.<br />

Ook het percentage secundaire<br />

sectio’s bleek niet te correleren<br />

met het percentage epidurale.<br />

We vroegen Frans Roumen om<br />

commentaar:<br />

In Nederland hebben we zwangerschap<br />

en baring altijd als fysiologische<br />

processen gezien. Ook<br />

baringspijn werd beschouwd als een<br />

natuurlijk gegeven dat erbij hoorde<br />

en men was terughoudend met<br />

pijnstilling. Alleen in uitzonderlijk<br />

pijnlijke omstandigheden werd<br />

adequate pijnstilling in de vorm<br />

van epidurale analgesie toegepast.<br />

Meestal betrof dit dan baringen van<br />

met name nulliparae die ondanks<br />

goede weeënactiviteit weinig progressie<br />

vertoonden, zoals bij een te<br />

groot kind, een inadequaat bekken<br />

of een afwijkende stand van het<br />

foetale hoofd. Het is bekend dat bij<br />

deze groep vrouwen – ook zonder<br />

epidurale analgesie – het gebruik<br />

van oxytocine is toegenomen, evenals<br />

de duur van de uitdrijving en de<br />

kans op een vaginale kunstverlossing.<br />

De laatste jaren wordt adequate<br />

pijnstilling tijdens de baring niet<br />

meer beschouwd als luxe, gunst<br />

of punt van discussie, maar als<br />

% van alle casus met “Kunstverlossing”<br />

vanzelfsprekende en noodzakelijke<br />

zorg. 2 Dat heeft ertoe geleid dat<br />

epidurale analgesie steeds vaker<br />

op verzoek van de barende vrouw<br />

wordt toegepast. Het is aannemelijk<br />

dat dit komt doordat de acceptatie<br />

van pijn door de barende vrouw<br />

in Nederland is verminderd en<br />

de pijngrens waarop het verzoek<br />

om pijnstilling gedaan wordt, is<br />

verlaagd. Er zijn geen aanwijzingen<br />

dat er de laatste jaren sprake<br />

is van een toename van serieuze<br />

baringspathologie, zoals hierboven<br />

beschreven. De afname van het<br />

aantal vaginale kunstverlossingen<br />

onder epidurale analgesie hoeft ons<br />

dan ook niet te verbazen. In buitenlands<br />

onderzoek worden minder<br />

uitdrijvende kracht van de barende<br />

vrouw en minder geduld bij de<br />

obstetricus nogal eens genoemd als<br />

oorzaken van de toegenomen frequentie<br />

van vaginale kunstverlossingen<br />

onder epidurale analgesie. 1<br />

Kennelijk spelen deze factoren in<br />

Nederland een ondergeschikte rol.<br />

Het lijkt verstandig om de diverse<br />

risicofactoren voor een vaginale<br />

kunstverlossing in dit studiemateriaal<br />

nader te kwantificeren. De<br />

Stichting PRN heeft inmiddels<br />

toegezegd om de kans op een<br />

kunstverlossing te correleren met<br />

klinische factoren en een logistische<br />

regressieanalyse uit te voeren.<br />

Tevens moeten we ons realiseren<br />

dat de LVRinsight-gegevens<br />

retrospectieve data zijn en de<br />

bevindingen ervan nog bevestigd<br />

109 Nederlands tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie, vol. 123, april <strong>2010</strong><br />

!<br />

28<br />

26<br />

24<br />

22<br />

20<br />

18<br />

16<br />

14<br />

12<br />

10<br />

0 5 10 15 20 25 30 35 40<br />

% van alle casus met “Epidurale reeds bij ontsluiting”<br />

Figuur 2. Correlatie tussen epidurale analgesie en vaginale kunstverlossingen per praktijk,<br />

1999-2008.<br />

moeten worden in een prospectief<br />

onderzoek. Het wachten is dan ook<br />

op de resultaten van de multicenter<br />

TREAT-trial, die momenteel op<br />

gerandomiseerde wijze de relatie<br />

onderzoekt tussen epidurale<br />

analgesie vroeg tijdens de baring<br />

versus pijnstilling op verzoek, en<br />

de frequentie van vaginale kunstverlossingen.<br />

3<br />

Literatuur<br />

1. Anim-Somuah M, Smyth R, Howell<br />

C. Epidural versus non-epidural<br />

or no analgesia in labour. Cochrane<br />

Database Syst Rev 2005 (4). CD<br />

00<strong>03</strong>1.<br />

2. Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg<br />

CBO. Richtlijn Medicamenteuze<br />

pijnbehandeling tijdens<br />

de baring. CBO: Utrecht, 2008.<br />

3. www.treattrial.nl.<br />

AUTEURS<br />

T. de Neef, Fysicus, onafhankelijk auteur van<br />

VOKS2i en LVRinsight<br />

A. Franx, Voorzitter Commissie Indicatoren, lid<br />

bestuur Stichting Perinatale Registratie Nederland<br />

(namens de NVOG) en gynaecoloog-perinatoloog,<br />

Sint Elisabeth Ziekenhuis, Tilburg<br />

M.M.L.H. Wassen, Aios Obstetrie en Gynaecologie,<br />

Maastricht Universitair Medisch Centrum<br />

F.J.M.E. Roumen, Gynaecoloog-perinatoloog,<br />

Atrium Medisch Centrum Parkstad, Heerlen<br />

CORRESPONDENTIEADRES<br />

E-mail: tdeneef@qolor.nl


Na me door de rijen met wachtende<br />

bezoekers te hebben geworsteld,<br />

kom ik op onze stand op de Negenmaandenbeurs.<br />

Ik installeer op<br />

de laptops de 3D-animatiefilmpjes<br />

van www.gezondheidsnet.nl, leg<br />

een aantal brochures klaar op de<br />

balie en doe wat chocolaatjes in de<br />

mandjes. Mijn collega en de twee<br />

gynaecologen die zich voor deze<br />

dag hadden aangemeld, zijn inmiddels<br />

ook gearriveerd. Laat de horde<br />

bezoekers nu maar komen. Wij zijn<br />

er klaar voor.<br />

Deze laten gelukkig niet lang op<br />

zich wachten. De eerste blikken<br />

op onze stand zijn wat onwennig.<br />

Je ziet ze denken: Volgens mij kun<br />

je hier niets kopen, en vervolgens:<br />

Zou ik echt alle vragen over mijn<br />

zwangerschap kunnen stellen? Het<br />

staat immers op de pamfletten op<br />

de stand: “Vragen over uw zwangerschap<br />

of bevalling? Stel ze hier<br />

aan onze gynaecologen”. Toch maar<br />

eens proberen.<br />

Simpele vragen als: “Waar blijft<br />

mijn blaas tijdens mijn zwangerschap”<br />

en: “Kan ik tijdens het<br />

geven van borstvoeding weer<br />

zwanger worden?” konden de<br />

gynaecologen gemakkelijk beantwoorden.<br />

Bakerpraatjes als “De<br />

bestuur@nvog.nl<br />

Een dag in de NVOG-stand<br />

op de Negenmaandenbeurs<br />

V.L.f. VAN DOOREN-VAN DER WERf EN A.C.M. LOUWES<br />

echoscopiste hier op de beurs kon<br />

het geslacht van mijn kindje al zien.<br />

Ik ben 14 weken zwanger”, konden<br />

ze eenvoudig uit de wereld helpen.<br />

Maar ook vragen als: “Is het<br />

syndroom van Potter erfelijk?” en<br />

“Ik ben bevallen met een kiwi, hoe<br />

werkt dat nu eigenlijk?” kregen de<br />

gynaecologen voorgelegd en dat<br />

waren de toch meer indringende<br />

vragen, die vroegen om te worden<br />

beantwoord. Dat het syndroom van<br />

Potter niet erfelijk is, maakte het<br />

dagje uit van deze familie helemaal<br />

tot een feestdag. Dochterlief kon<br />

nu met iets minder stress zwanger<br />

proberen te raken. De echte kiwi in<br />

de stand trok ook veel belangstelling<br />

(“Ik ben niet bevallen met een<br />

vacuüm hoor, maar met een kiwi!”).<br />

Opvallend was ook dat veel<br />

(schoon)moeders van zwangeren<br />

de weg naar de stand wisten te<br />

vinden: “Mijn dochter heeft een<br />

vraag”. Dochter kwam dan vervolgens<br />

wat schoorvoetend binnenlopen,<br />

maar was achteraf toch blij dat<br />

ze haar vraag had gesteld.<br />

Soms werd er zelfs een heel consult<br />

door een van de gynaecologen<br />

afgegeven. Hoe ver kun je en moet<br />

je gaan? Ons idee was: ga door<br />

totdat het niet meer goed voelt en<br />

hou het zo algemeen mogelijk. Geef<br />

geen advies voor thuisbevallen of<br />

in het ziekenhuis bevallen, maar<br />

geef eerlijke informatie en geef de<br />

brochure mee die we hebben gemaakt.<br />

Daarin staat het verloskundig<br />

systeem in Nederland op een<br />

rij met de voor- en nadelen en de<br />

risico’s van doorverwijzing. Maar<br />

ook de keuzes die je hebt als je in<br />

het ziekenhuis wilt bevallen.<br />

Met deze gerichte vragen van<br />

bijna 1200 bezoekers aan onze<br />

stand hebben we ons inziens onze<br />

doelstelling voor deelname aan de<br />

Negenmaandenbeurs – nog betere<br />

zichtbaarheid van onze beroeps-<br />

110 Nederlands tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie, vol. 123, april <strong>2010</strong><br />

groep door middel van eerlijke<br />

voorlichting – ruimschoots gehaald.<br />

Verbetermogelijkheden waren er<br />

uiteraard ook. Hiertoe gaan we op<br />

korte termijn, samen met de deelnemende<br />

gynaecologen, evalueren.<br />

De eerste ideeën voor verbeteringen<br />

zijn: volgend jaar (een) grotere<br />

monitor(en), meer aankleding van<br />

de stand, meer afbeeldingen, naambordjes<br />

deelnemers en wellicht dezelfde<br />

kleding voor de deelnemers.<br />

Wat ons betreft: op naar het volgende<br />

jaar en doet u dan ook mee?<br />

Heel veel dank aan de gynaecologen<br />

en aios die vol enthousiasme<br />

de stand samen met ons hebben<br />

bemand: Bert Meershoek, Willem<br />

Mensink, Atie Go, Jan Willem<br />

de Leeuw, Dorenda van Dijken,<br />

Janet Kwee, Eline van den Akker,<br />

Celine Radder, Barbara Havenith,<br />

Hans van Geuns, Bryan Koppenol,<br />

Sjoukje van Zanten, Freek Groenman,<br />

Hanneke Migchels, Carla van<br />

Oppen, Cees de Rooy, Annemieke<br />

van Wijck en Anne van Altena<br />

AUTEURS<br />

V.L.F. van Dooren-van der Werf, directeur<br />

bureau NVOG<br />

A.C.M. Louwes, communicatiemedewerker<br />

bureau NVOG


Het zijn barre tijden! De professional<br />

heeft het niet gemakkelijk.<br />

De maatschappij neemt niet langer<br />

genoegen met de uitkomsten van<br />

de naar ons oordeel vakkundig<br />

geleverde verloskundige zorg.<br />

“Nederland is koploper in slechte<br />

resultaten in de sterfte van kinderen<br />

rond de geboorte” zo was de<br />

inleiding bij een recente televisieuitzending<br />

over dit onderwerp.<br />

Ondanks ons kwaliteitsbeleid en<br />

inspanningen lieten de Peristatcijfers<br />

achtereenvolgens teleurstellende<br />

resultaten zien. In Den Haag<br />

waren er kamervragen en spoeddebatten:<br />

“De beroepsgroepen zijn<br />

nog in de ontkenningsfase”, zo kon<br />

daar worden beluisterd. En de NRC<br />

schreef in een commentaar: “De<br />

analysen kennen we nu wel, nu nog<br />

de maatregelen”.<br />

Wat er volgde is bekend: de minister<br />

stelde een stuurgroep in waar<br />

wij aan mochten deelnemen. Veel<br />

inzet en gepassioneerde inspanningen,<br />

ook uit eigen kring. Een ‘advies<br />

aan de minister’, geschreven<br />

vanuit het perspectief van moeder<br />

en kind was het resultaat. Het bestuur<br />

en de grote meerderheid van<br />

de leden van onze vereniging hebben<br />

zich achter de doelstelling van<br />

het advies geschaard. We vinden<br />

het advies positief, evenwichtig en<br />

samenhangend. Een niet-vrijblijvende<br />

inspanning voor alle deelnemende<br />

partijen. We menen dat het<br />

advies verbeterkansen voor moeder<br />

en kind biedt die kunnen leiden tot<br />

een significante vermindering van<br />

de vermijdbare perinatale sterfte.<br />

Maar er dringt zich ook een nieuwe<br />

werkelijkheid op: de normen<br />

bestuur@nvog.nl<br />

Vallen en opstaan, over het advies<br />

van de Stuurgroep zwangerschap<br />

en geboorte<br />

Th.j. hELMERhORST<br />

voor kwaliteit en beschikbaarheid<br />

worden niet (alleen) meer door ons<br />

zelf, door de beroepsgroep geformuleerd!<br />

Dat wordt als tendentieus<br />

ervaren en doet een pijn!<br />

Ondanks het feit dat de minister<br />

zich had uitgesproken om zich hard<br />

te maken voor implementatie is het<br />

onderwerp als bespreekpunt in de<br />

Tweede Kamer ‘controversieel’ verklaard<br />

ten gevolge van de demissionaire<br />

status van het kabinet.<br />

Hoe gaan we nu verder, waar ligt<br />

onze invloed? We verwachten<br />

samen met de andere leden van de<br />

Stuurgroep het College Perinatale<br />

Zorg gestalte te kunnen geven. Zo<br />

kan de coördinatie in het veld ter<br />

hand worden genomen en kunnen<br />

regionale oplossingen vorm krijgen.<br />

Het stuurgroeprapport is een breed<br />

pakket van aanbevelingen waarvan<br />

veel nog moet worden geconcretiseerd.<br />

Het bestuur zal namens en<br />

met de leden van de NVOG tijdens<br />

de implementatiefase haar invloed<br />

moeten aanwenden om te komen<br />

tot een afgewogen pakket van<br />

maatregelen. Het bestuur streeft na<br />

dat al onze gynaecologen worden<br />

geholpen om de zorg voor hun<br />

zwangeren op een goede manier te<br />

kunnen verlenen.<br />

We kunnen de aanbevelingen niet<br />

alleen realiseren: de beroepsgroep<br />

zal gefaciliteerd moeten worden.<br />

Ook door de NVZ! Deze ziekenhuisorganisatie<br />

was onderdeel van<br />

de Stuurgroep en medeopsteller<br />

van het advies en kan zich dus niet<br />

op voorhand onttrekken aan de<br />

uitkomst.<br />

Inmiddels is er de NOVA-uitzen-<br />

ding geweest waar het onderwerp<br />

‘concentratie’ uitdrukkelijk aan de<br />

orde werd gesteld. Het is goed om<br />

nogmaals te herhalen dat ‘concentratie<br />

van verloskundige zorg’ geen<br />

uitkomst is van het stuurgroepadvies<br />

en geen bestuursbeleid is.<br />

De effecten van concentratie zijn<br />

zeer divers en sterk afhankelijk<br />

van de regionale situatie. Wij gaan<br />

er met de Nota Praktijknormen<br />

Klinische Verloskunde in de hand<br />

vanuit dat optimale zorg plaatselijk<br />

geleverd kan worden. De Nota<br />

Praktijknormen Klinische Verloskunde<br />

is zelfs een handreiking<br />

om de verloskundige zorg in uw<br />

ziekenhuis uitvoerbaar te houden,<br />

een document dat u kunt gebruiken<br />

in de voorwaardelijke sfeer in<br />

gesprekken met raden van bestuur,<br />

staven en verzekeraars.<br />

Het gaat er om dat onze zwangeren<br />

er van uit mogen gaan dat de zorg<br />

overal in Nederland gelijke kwaliteit<br />

biedt en dat er geen verschil in<br />

die kwaliteit is als die zorg overdag<br />

of ‘s nachts wordt verleend. Dat<br />

geldt ook voor de vijftienminutengrens:<br />

een zwangere in nood moet<br />

niet een half uur wachten voor een<br />

dichte deur van de operatiekamer.<br />

Maar het betekent ook dat u niet<br />

een half uur hoeft te wachten op de<br />

anesthesist en/of andere ziekenhuismedewerkers.<br />

Het gaat in alle aanbevelingen<br />

om een proactieve, anticiperende<br />

werkstijl.<br />

Het advies is tot stand gekomen<br />

door te redeneren vanuit de noden<br />

en wensen van de zwangere en<br />

de oplossingen zijn niet allemaal<br />

Nederlands tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie, vol. 123, april <strong>2010</strong> 111


wetenschappelijk onderbouwd.<br />

Meer gestructureerd samenwerken<br />

(80% zwangeren heeft te maken<br />

met meer dan één zorgverlener).<br />

Parallelle acties in plaats van op<br />

elkaar wachten. Dat moet toch<br />

winst opleveren. Niet eenvoudig,<br />

maar met inzet haalbaar! Dat moeten<br />

de cijfers de komende vijf jaar<br />

laten zien, maar bovenal willen we<br />

dat de zwangeren in ons land zich<br />

door onze verloskundige zorg weer<br />

veilig gaan voelen.<br />

Het advies aan de minister ligt op<br />

tafel. De politiek is nu aan zet. De<br />

NVOG is van plan uitvoering te<br />

geven aan een stapsgewijze realistische<br />

invoering van de adviezen:<br />

niet meer en niet minder. Maar niet<br />

alleen: alle opstellers hebben even<br />

grote verantwoordelijkheid en daar<br />

zullen we ze op wijzen. Uitsluitend<br />

onder de voorwaarde van voldoende<br />

facilitering kunnen we de<br />

ambitieuze doelstelling halen. Het<br />

bestuur heeft inmiddels een externe<br />

partij opdracht gegeven data te<br />

Verkorte productinformatie<br />

Naam van het geneesmiddel: Pabal, oplossing voor injectie 100 μg/ml.<br />

Kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling: carbetocine 100 μg/ml.<br />

Farmaceutische vorm: oplossing voor injectie. Therapeutische indicaties:<br />

preventie van uterusatonie na bevalling van het kind door keizersnede<br />

onder epidurale of spinale anesthesie Contra-indicaties: tijdens de zwangerschap<br />

en de baring voor de geboorte van het kind, inleiding van de weeën,<br />

overgevoeligheid voor carbetocine, oxytocine of 1 van de hulpstoffen, lever- of<br />

nierlijden, (pre-)eclampsie, ernstige cardiovasculaire aandoeningen of epilepsie.<br />

Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik: Het gebruik van<br />

carbetocine is niet geschikt in welk stadium voor de bevalling van het kind dan<br />

ook omdat zijn uterotone activiteit gedurende enkele uren blijft aanhouden<br />

na injectie van één enkele bolus. Dit staat in sterke tegenstelling tot de snelle<br />

vermindering van het effect die wordt waargenomen na stopzetting van een<br />

infusie oxytocine. In geval van persisterende uterusbloeding na toediening van<br />

carbetocine moet de oorzaak bepaald worden (zoals retentie van placentafragmenten,<br />

onvoldoende lediging of herstel van de uterus, of stoornissen in<br />

de bloedstolling). Bij persisterende hypotonie of atonie van de uterus en de<br />

hevige bloedingen als gevolg daarvan, moet er een additionele behandeling<br />

met oxytocine en/of ergometrine overwogen worden. Er zijn geen gegevens<br />

bekend over additionele doses van carbetocine of over het gebruik van carbetocine<br />

na een persisterende uterusatonie na oxytocine. Uit dierstudies blijkt<br />

dat carbetocine enige antidiuretische activiteit bezit en daardoor kan de mogelijkheid<br />

van hyponatriëmie niet uitgesloten worden, in het bijzonder bij patienten<br />

die ook grote volumes intraveneuze vloeistoffen toegediend krijgen. De<br />

vroegtijdige symptomen van slaperigheid, lusteloosheid en hoofdpijn moeten<br />

herkend worden om convulsies en coma te voorkomen. Over het algemeen<br />

moet carbetocine met voorzorg gebruikt worden in geval van migraine, astma<br />

en cardiovasculair lijden of elke toestand waarbij een snelle vermeerdering<br />

van het extracellulaire vocht risico’s kan inhouden voor een reeds overbelast<br />

systeem. De arts kan de beslissing nemen om carbetocine toe te dienen, nadat<br />

hij zorgvuldig heeft afgewogen welk potentieel voordeel carbetocine kan bieden<br />

in deze bijzondere gevallen. Bijwerkingen: misselijkheid, buikpijn, gevoel van<br />

warmte, hoofdpijn, tremor, pruritus, hypotensie en opvliegers komen zeer vaak<br />

voor. Anemie, metaalsmaak, braken, rillingen (rug)pijn, duizeligheid, borstpijn<br />

en dyspnoe komen vaak voor.<br />

Registratiehouder: Ferring B.V., Postbus 184,<br />

2130 AD Hoofddorp.<br />

Afleverstatus: U.R.<br />

Datum: Okt 2008<br />

112 Nederlands tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie, vol. 123, april <strong>2010</strong><br />

verzamelen om te begroten wat de<br />

consequenties en kosten kunnen<br />

zijn.<br />

Dat is dus onze marsroute: deelname<br />

College Perinatale Zorg,<br />

constructief en kritisch meedenken!<br />

Vinger aan de pols!<br />

Op weg naar nog betere zorg. Want<br />

de NVOG, dat zijn we zelf!<br />

AUTEUR<br />

Th.J. Helmerhorst, voorzitter bestuur NVOG<br />

VERKORTE PRODUCTINFORMATIE GARDASIL ®<br />

NAAM VAN HET GENEESMIDDEL: Gardasil, suspensie voor injectie in een voorgevulde spuit, Humaan<br />

papillomavirusvaccin [type 6, 11, 16, 18] (recombinant, geadsorbeerd). KWALITATIEVE EN KWANTITA-<br />

TIEVE SAMENSTELLING: 1 dosis (0,5 ml) bevat ongeveer: Humaan papillomavirus type 6 L1 eiwit1,2<br />

20 microgram, Humaan papillomavirus type 11 L1 eiwit1,2 40 microgram, Humaan papillomavirus<br />

type 16 L1 eiwit1,2 40 microgram, Humaan papillomavirus type 18 L1 eiwit1,2 20 microgram. FAR-<br />

MACEUTISCHE VORM: Suspensie voor injectie in een voorgevulde injectiespuit. THERAPEUTISCHE<br />

INDICATIES: Gardasil is een vaccin ter preventie van premaligne genitale laesies (cervicaal, vulvair,<br />

vaginaal), baarmoederhalskanker en externe genitale wratten (condylomata acuminata) als gevolg van<br />

humaan papillomavirus (HPV) typen 6, 11, 16 en 18. De indicatie is gebaseerd op het aantonen van<br />

de werkzaamheid van Gardasil bij volwassen vrouwen van 16 tot en met 26 jaar en op het aantonen<br />

van de immunogeniciteit van Gardasil bij 9- tot en met 15-jarige kinderen en adolescenten. Beschermende<br />

werkzaamheid is niet geëvalueerd bij mannen. Het gebruik van Gardasil dient te gebeuren in<br />

overeenstemming met officiële aanbevelingen. DOSERING EN WIJZE VAN TOEDIENING: De primaire<br />

vaccinatiereeks bestaat uit 3 afzonderlijke doses van 0,5 ml, toegediend overeenkomstig het volgende<br />

schema: 0, 2, 6 maanden. Als een ander vaccinatieschema noodzakelijk is, dient de tweede dosis<br />

ten minste één maand na de eerste dosis te worden toegediend en de derde dosis dient ten minste<br />

3 maanden na de tweede dosis te worden toegediend. De drie doses dienen allemaal binnen een<br />

periode van 1 jaar te worden gegeven. De behoefte aan een boosterdosis werd niet vastgesteld. Het<br />

vaccin dient door middel van een intramusculaire injectie te worden toegediend. CONTRA-INDICATIES:<br />

Overgevoeligheid voor de werkzame bestanddelen of voor een van de hulpstoffen. Personen die na<br />

toediening van een dosis Gardasil symptomen ontwikkelen die op overgevoeligheid wijzen, mogen<br />

geen volgende doses van Gardasil toegediend krijgen. Bij personen die aan een acute ernstige ziekte<br />

lijden, gepaard gaand met koorts, dient de toediening van Gardasil te worden uitgesteld. De aanwezigheid<br />

van een lichte infectie, zoals een milde hogere luchtweginfectie of matige koorts, vormt echter<br />

geen contraindicatie voor immunisatie. BIJZONDERE WAARSCHUWINGEN EN VOORZORGEN BIJ GE-<br />

BRUIK: Gardasil beschermt alleen tegen ziekten die worden veroorzaakt door HPV-typen 6, 11, 16 en<br />

18 en in beperkte mate tegen ziekten die worden veroorzaakt door aan deze typen gerelateerde typen.<br />

Daarom dient men geschikte voorzorgsmaatregelen tegen seksueel overdraagbare aandoeningen dient<br />

men te blijven gebruiken. Vaccinatie is geen substituut voor de routinematige cervicale screening.<br />

Aangezien geen enkel vaccin 100% effectief is en Gardasil geen bescherming biedt tegen alle HPVtypen<br />

of tegen bestaande HPV infecties, blijft routinematige cervicale screening uitermate belangrijk<br />

en moet de lokale aanbevelingen volgen. Er zijn geen gegevens over het gebruik van Gardasil bij<br />

personen met een verzwakte immuunrespons. BIJWERKINGEN: Zeer vaak (≥1/10): pyrexia; erytheem,<br />

pijn en zwelling op de injectieplaats. Vaak (≥1/100,


Kwaliteitszorg is het systematisch en<br />

continu streven naar verbetering van<br />

de verleende zorg. De NVOG stelt<br />

dat door kwaliteitszorg de zorg beter<br />

en het werk aantrekkelijker moet<br />

worden, waardoor de patiënt beter af<br />

is en de professional meer voldoening<br />

heeft.<br />

Hiertoe wordt momenteel door de<br />

NVOG een aantal instrumenten<br />

ingezet: richtlijn- en indicatorontwikkeling,<br />

voorlichting aan patiënten,<br />

registratie van uitkomsten en complicaties,<br />

(na)scholing en accreditatie<br />

van professionals, opleidings- en<br />

kwaliteitsvisitatie, en medical audit.<br />

Het bestuur van de Koepel Kwaliteit<br />

constateert dat we als NVOG met<br />

onze kwaliteitszorg op de goede weg<br />

zijn en zelfs een toonaangevende rol<br />

spelen tussen de andere wetenschappelijke<br />

verenigingen. Dit is mogelijk<br />

dankzij de enthousiaste inzet<br />

van vele leden en de deskundige<br />

ondersteuning van ons bureau. Een<br />

bezinning op de stand van zaken en<br />

een visie op de toekomst kan echter<br />

niet zonder kritische zelfreflectie.<br />

Ons ideaal is een integraal kwaliteitsbeleid<br />

dat ondersteund wordt<br />

door een professioneel kwaliteitssysteem,<br />

waarbij de verschillende<br />

instrumenten in samenhang ontwikkeld,<br />

toegepast, geëvalueerd en<br />

verbeterd worden.<br />

De realiteit is echter dat tot op heden<br />

de samenhang in belangrijke mate<br />

ontbreekt. Elk van de genoemde<br />

instrumenten wordt ingezet voor<br />

aparte doeleinden met geringe<br />

onderlinge afstemming. Tevens<br />

worden doeleinden meestal niet als<br />

resultaat- maar als inspanningsverplichting<br />

afgesproken. Het ontbreekt<br />

ons zogezegd aan integrale en<br />

concrete doelstellingen. Het is daarbij<br />

niet alleen onduidelijk wat de<br />

NVOG zelf wil realiseren, maar ook<br />

Uit de Koepel Kwaliteit<br />

Bezinning en visie op<br />

kwaliteitsbeleid<br />

M.g.A.j. WOUTERS<br />

niet wat door de buitenwacht (zoals<br />

patiënten, zorgverzekeraars en<br />

overheid) van de NVOG verwacht<br />

wordt.<br />

Daarnaast ligt de nadruk vooral op<br />

de ontwikkeling van instrumenten<br />

en krijgt de implementatie onvoldoende<br />

aandacht. Evaluaties en<br />

verbeteringen vinden willekeurig<br />

plaats en niet zelden op verzoek of<br />

onder druk van externe belanghebbenden.<br />

Hierbij dreigen de expertise<br />

en inbreng van de professionals<br />

verloren te gaan onder de druk<br />

en snelheid van maatschappelijke<br />

processen.<br />

Tot slot doet het kwaliteitsbeleid een<br />

toenemend beroep op de inzet en<br />

tijd van professionals, die eigenlijk<br />

de handen al vol hebben aan hun<br />

kernactiviteiten: patiëntenzorg,<br />

opleiding en onderwijs, en wetenschap.<br />

Er is op de werkvloer een<br />

groeiende behoefte aan structurele<br />

ondersteuning met deskundige<br />

medewerkers, die de met kwaliteitszorg<br />

samenhangende registratie- en<br />

documentatielast van de professionals<br />

kunnen verminderen.<br />

Kwaliteitszorg is een beroepsbelang<br />

van de eerste orde en daarmee een<br />

integraal onderdeel van de zorg. Het<br />

heeft daarom de hoogste prioriteit<br />

om op korte termijn concrete en<br />

meetbare doelstellingen voor het<br />

kwaliteitsbeleid op te stellen. Deze<br />

doelstellingen moeten het uitgangspunt<br />

vormen van het kwaliteitsbeleid<br />

en richting geven aan de inzet<br />

van de beschikbare instrumenten.<br />

Recent hebben wij hiertoe een<br />

oproep aan de voorzitters van<br />

alle werkgroepen van de NVOG<br />

gestuurd, met het verzoek om een<br />

projectaanvraag in te dienen in het<br />

kader van het beschikbaar komen<br />

van VWS-gelden ten behoeve van<br />

het kwaliteitsbeleid van onze vereni-<br />

ging (gealloceerde budget <strong>2010</strong> via<br />

Stichting Kwaliteitsgelden Medisch<br />

Specialisten). Hierbij vragen wij elke<br />

werkgroep om specifieke doelstellingen<br />

in het kader van kwaliteitsverbetering<br />

te formuleren en tevens<br />

een concreet plan ter realisatie te<br />

bedenken. De focus ligt op vier<br />

categorieën, te weten: richtlijnen<br />

en kwaliteitsnota’s, implementatie,<br />

patiëntveiligheid en bij- en nascholing.<br />

Wij hopen dat hiermee een<br />

belangrijke aanzet wordt gegeven<br />

tot het meer specifiek richting geven<br />

aan ons kwaliteitsbeleid.<br />

Daarnaast vinden wij dat er<br />

nagedacht moet worden over de<br />

uitvoering en organisatie van het<br />

kwaliteitsbeleid met meer aandacht<br />

voor implementatie, regionalisatie,<br />

verdergaande professionalisering<br />

en toegenomen betrokkenheid van<br />

externe partijen. Hiertoe zullen<br />

wij met het bestuur van de NVOG<br />

binnenkort verdere stappen voorbereiden.<br />

Het bestuur van de Koepel Kwaliteit<br />

is bereid om zich sterk te<br />

maken voor een extra impuls in het<br />

kwaliteitsdenken van de NVOG.<br />

Durf en moed om nieuwe wegen<br />

te bewandelen zijn een belangrijke<br />

inspiratiebron.<br />

Een visie is slechts het begin, maar<br />

is onontbeerlijk voor het welslagen<br />

van een nieuwe koers. De vorming<br />

van een breed draagvlak bij de leden<br />

is een volgende stap.<br />

De Koepel Kwaliteit zal haar plannen<br />

de komende maanden verder<br />

ontvouwen en u actief betrekken bij<br />

de gedachtevorming en uitwerking<br />

ervan.<br />

AUTEUR<br />

M.G.A.J. Wouters, voorzitter Koepel Kwaliteit<br />

Nederlands tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie, vol. 123, april <strong>2010</strong> 113


NOBT Nederlands Onderzoek in Buitenlandse Tijdschriften<br />

AUTEUR: S.f.P.j. COPPUS<br />

E-MAIL: SjORS.COPPUS@MUMC.NL<br />

Laar R van de, Ham DP van der, Oei<br />

SG, Willekes C, Weiner CP, Mol BW.<br />

Eur J Obstet Gynecol Reprod Biol<br />

2009;147(2):124-9.<br />

Vaate AJ bij de, Brölmann HA, Slikke<br />

JW van der, Emanuel MH, Huirne JA.<br />

Ultrasound Obstet Gynecol <strong>2010</strong><br />

[Epub ahead of print].<br />

114 Nederlands tijdschrift voor Obstetrie & Gynaecologie, vol. 123, april <strong>2010</strong><br />

Weinig steun voor CRP-bepaling bij vrouwen<br />

met PPROM<br />

Het prematuur breken van de vliezen is geassocieerd met een verhoogde kans op<br />

intra-uteriene infectie. Vroege detectie zou neonatale sepsis kunnen voorkomen. Het<br />

C-reactive proteïne (CRP) wordt daarom vaak standaard bepaald bij vrouwen met prematuur<br />

gebroken vliezen (PPROM). De huidige studie betrof een systematic review naar<br />

de diagnostische accuratesse van CRP voor het voorspellen van chorioamnionitis en/<br />

of neonatale sepsis bij PPROM < 36 weken amenorroeduur. Met behulp van bivariate<br />

meta-regressiemodellen werd getracht de gepoolde sensitiviteit en specificiteit te schatten<br />

voor de volgende diagnoses: histopathologische chorioamnionitis (aanwezigheid<br />

neutrofiel infiltraat in extraplacentaire vliezen), klinische chorioamnionitis (T >37.5 C in<br />

combinatie met ten minste één van de volgende kenmerken: pijnlijke uterus, purulente<br />

afscheiding, maternale of foetale tachycardie) en neonatale sepsis (positieve bloedkweek<br />

dan wel klinische tekenen van infectie met positieve oppervlaktekweken). In totaal<br />

voldeden vijf artikelen aan de inclusiecriteria, met in totaal 381 patiënten. Voor histopathologische<br />

chorioamnionitis was CRP matig voorspellend, gebaseerd op de sROCcurve<br />

van vier studies. De studies waren te heterogeen voor een uitspraak over klinische<br />

chorioamnionitis en geen enkele studie rapporteerde over de voorspellende waarde van<br />

CRP voor het optreden van een neonatale sepsis. De auteurs concluderen op basis van<br />

hun review dat er nauwelijks bewijs is voor dan wel tegen CRP-bepalingen bij PPROM.<br />

Weinig verschil tussen watercontrastechoscopie<br />

(SIS) en gelcontrastechoscopie (GIS)<br />

Zowel NaCl als gel zijn beschikbaar voor het vervaardigen van een contrastechoscopie<br />

voor het aantonen dan wel uitsluiten van uteriene intracavitaire pathologie. In deze<br />

studie ondergingen 65 vrouwen met een indicatie voor contrastechoscopie (cyclusproblematiek,<br />

postmenopauzaal bloedverlies met endometrium > 4 mm, verdenking<br />

intra-uteriene pathologie bij verdikt endometrium) beide technieken. In dezelfde sessie<br />

ondergingen vrouwen eerst een watercontrastechoscopie (SIS) gevolgd door een gelcontrastechoscopie<br />

(GIS). Primaire uitkomst van de studie was de mate van distensie<br />

van de uteruswanden. Als secundaire uitkomstmaten werden beeldkwaliteit, aard van<br />

de intra-uteriene afwijking en pijnscore onderzocht. De powercalculatie was gebaseerd<br />

op een verschil in distensie van 1.5 mm. De mate van distensie na GIS was iets hoger<br />

vergeleken met SIS (9,0 mm versus 8,5 mm; p=0.15). Beide technieken detecteerden<br />

echter even goed alle relevante intra-uteriene pathologie. De beeldkwaliteit werd op<br />

een schaal van 0 tot 5 gemeten en was gemiddeld 4.0 voor SIS en voor GIS 3.6 (p=0.01).<br />

Pijnscores waren niet statistisch significant verschillend (VAS 1.5 versus 1.6). De auteurs<br />

onderkennen een aantal valkuilen van de studie, zoals de subjectiviteit van de beeldkwaliteitscore<br />

(observer bias) en review bias, door de beoordeling van beide technieken<br />

door dezelfde echoscopist met voorkennis van de resultaten van de SIS bij evaluatie van<br />

de GIS-echo. Ook werd mogelijk de VAS-score van de GIS beïnvloed doordat de catheter<br />

na de SIS-echo in de uterus aanwezig bleef. Aangezien beide technieken dezelfde mate<br />

van afwijkingen detecteerden, lijkt er voor tweedimensionale contrastechoscopie niet<br />

veel meerwaarde van GIS te zijn.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!