26.07.2013 Views

nr. 4 - KGK Deinze

nr. 4 - KGK Deinze

nr. 4 - KGK Deinze

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

3485<br />

K.G.K. NODIGT UIT<br />

i.s.m Davidsfonds - <strong>Deinze</strong><br />

Willemsfonds - <strong>Deinze</strong><br />

Canteclaer - <strong>Deinze</strong><br />

op 12 december 2006<br />

om 20 u<br />

in het Museum van <strong>Deinze</strong> en<br />

de Leiestreek<br />

voor een voordracht met powerpoint van<br />

prof. em. dr. Stefaan Top (K.U.L)<br />

over “ Traditionele en moderne verhalen” met<br />

bijzondere aandacht voor sagen<br />

naar aanleiding van zijn recente publicatie<br />

“Op verhaal komen. Oost-Vlaams sagenboek”<br />

Om de “couleur locale” te accentueren zullen enkele verhalen “Verteld langs<br />

Oost-Vlaamse Leiekant” verzameld en van commentaar voorzien door Tony<br />

Vanhee” in het jaarboek 2000 van <strong>KGK</strong> voor u gebracht worden door de<br />

woordkunstenaars van “Vooruit!”, Eline Goetgeluk en Tim Verleyen.<br />

De toegang is gratis.<br />

Er zullen exemplaren van het Oost-Vlaams sagenboek tegen gereduceerde prijs<br />

voorhanden zijn.<br />

Wij heten u van harte welkom


3486<br />

2061. Paul HUYS (<strong>nr</strong>. 461) : Vleesderven anno 1623: een proces tegen de baljuw van de<br />

Heerlijkheid ter Leistraete in Zeveren<br />

In het oude Bisschoppelijk Archief, bewaard in het Rijksarchief te Gent 1 , bevindt zich een<br />

klein bundeltje betreffende een proces voor burgemeester en schepenen van Zeveren, anno<br />

1623, waarbij ene Jooris Ghyselinckx, baljuw van de heerlijkheid ter Leystraete aldaar 2 ,<br />

beschuldigd wordt van een overtreding op de (kerkelijke) wet van het vleesderven. Zijn<br />

aanklager is zijn eigen ambtsgenoot, Gillis Boelaert, baljuw van de heerlijkheid en parochie<br />

van Zeveren zelf.<br />

Jooris Ghyselinckx heeft op zaterdag 21 mei 1622 (een dag van verplicht vleesderven),<br />

onderweg zijnde naar Brugge, in een herberg een stuk hesp uit zijn knapzak opgegeten.<br />

Een klein jaar later, op 16 maart 1623, stelt baljuw Boelaert een “memorie” op om de<br />

overtreder te “calengieren” (in staat van beschuldiging te stellen). De formulering van de<br />

aanklacht luidt dat Ghyselinckx heeft “zitten heten (sic) hespenvlees ten huuse van<br />

Jac(ob)us Temmerman te Moerbrugghe met haerl(ieden) gheselschip up eenen zaterdach,<br />

breeder bij heessche (= eis) te doceren”; Ghysenlinckx wordt gedagvaard “te compareren<br />

voor schepenen der heerlichede (van Zeveren) jeghens zaterdach den 1a appril 1623 om hu<br />

te comen verantworden up den heesch die ic tot huwen laste maken zal”. Uit de eis zelf, dd°<br />

10 april daaropvolgend, maken we op dat de confrontatie met de beschuldigde inderdaad<br />

heeft plaats gehad. De aanklacht luidt nu, preciezer omschreven, dat Ghyselinckx,<br />

“commiterende daerbij niet alleene schandael, nemaer dat erger is, heeft andere lieden oock<br />

ghemovert (= aangezet) ende ghepersuadert (= overtuigd) dat zij van ghelijcken hebben<br />

gedaen ende met hem up eenen verboden dach vleesch gheëten”. Waarop de dader ter<br />

verontschuldiging aanvoert dat hij “onbedacht ende bij drancke” was, waardoor zijn “mesus<br />

(= misdrijf, overtreding) moet beoordeeld worden als “excusable te wesen”, des te meer daar<br />

“hij verweerdere ende zijne ouders altijdt ghereputeert sijn gheweest voor goede catholicke<br />

persoonen”.<br />

Twee dagen later, op 12 april 1623, wordt hij door de schepenbank van Zeveren veroordeeld<br />

om in het openbaar blootschoofds om vergiffenis te vragen en moet een drievoudige boete<br />

betalen: 60 pond parisis voor de lokale heer, 20 pond parisis voor de kerk en 20 pond parisis<br />

voor de armen(dis) van Zeveren, of in totaal honderd pond parisis.<br />

Blijkbaar werd toen met de kerkelijke wet op het vleesderven helemaal niet gelachen… Een<br />

halve eeuw na het Concilie van Trente was de katholieke Contrareformatie volop aan een<br />

heroveringsoffensief bezig en de gewone gelovige kreeg dit duidelijk te merken.<br />

* * *<br />

Terloops, in verband met de buurparochie Vinkt: op 12 mei 1627 werd daar door ene Daniel<br />

van Noordeghem plechtig het protestantse geloof afgezworen 3 . Een gebeurtenis zoals deze<br />

past in precies diezelfde tijdscontext van contrareformatorische bekeringsijver, streven naar<br />

geloofszuiverheid en stipte naleving van de kerkelijke voorschriften.<br />

1. Rijksarchief Gent, Bisdom, <strong>nr</strong>. B.2123/ 3 (invent. Gysseling, <strong>nr</strong>. 36.847). Het dossier bevat 4<br />

documenten, resp. de memorie (16.03), de eis (10.04), en twee extracten uit de ferieboeken<br />

(beide van 12.04.1623).<br />

2. Zie P. HUYS, “De herberg ‘De Spaanse Kauwe’ en de heerlijkheid Ter Leyestraete”, in: K.O.K.-<br />

Jaarboek 59 (1992), blz. 329-344.<br />

3. Rijksachief Gent, Bisdom, <strong>nr</strong>. B.2120/ 2 (invent. Gysseling, <strong>nr</strong>. 36.419).


3487<br />

2062. W. JONCKHEERE : Opsporing verzocht<br />

Via mevrouw Agnes De Clercq- Dhondt uit Astene kregen we de foto in handen van een niet<br />

geïdenificeerde jonge wielrenner. ²<br />

Kent iemand nog deze triomferende Flandrien ? Het is een “Photo Claerhout <strong>Deinze</strong>” en het<br />

zou een portret zijn van een zekere Jules De Waele, alias “Jullie Walle”. De foto is<br />

waarschijnlijk genomen rond 1925.<br />

Dank bij voorbaat voor uw reactie.<br />

2063. Paul HUYS (<strong>nr</strong>. 462) : Over de ruzie(s) tussen baljuw Jan de Lantsheere en<br />

Amman Pieter van Coppenolle in Grammene (1706-1713)<br />

Op 24 augustus 1711, ’s avonds, werd de baljuw van Grammene, Jan de Lantsheere,<br />

verradelijk geaggresseerd en vrij zwaar gekwetst door twee aanvallers, m.n. Pieter Van<br />

Coppenolle 1 , de amman van Grammene, en door Joannes Vermandele, schepen van<br />

hetzelfde dorp, volgens het procesdossier 2 “waerschijnelijck vuijt vindictie (= uit wraak) van<br />

dat hij bailliu bij ordonnance vanden Hove ende alsoo bij nootwendigh debvoir vande fonctie<br />

van sijn officie heeft moeten afhaelen (= beslag leggen op) de coeijen van Lieven van<br />

Coppenolle, broeder vanden voornoemden Pieter”.<br />

* * *<br />

Een wraakactie dus, maar eigenlijk boterde het al een hele tijd niet tusssen de amman en de<br />

baljuw van Grammene. Uit een ander dossierstuk in hetzelfde archiefbundel weten we<br />

immers dat er al eerder eens, nl. vijf jaar vroeger, een aanvaring tussen die twee was<br />

geweest. Op zondag 18 juli 1706 had Pieter van Coppenolle, gewapend met een “greep” of<br />

“rieck”, Jan van Lantsheere aangetroffen op een korenstuk bij een elzenhaag en hem<br />

verweten: “Ghij sijt eenen coorendief ende eenen prochiedief van over dertich jaeren” (N.B.<br />

Jan de Lantsheere was in 1706 precies 36 jaar oud en dus dertig jaar eerder een knaapje<br />

van zes…). Concreter is wel de beschuldiging: “Ghij hebt ghestolen uijt het sterfhuijs van<br />

Jan Vermandele dertich ponden grooten” (in een andere getuigenverklaring is zelfs sprake<br />

van veertich ponden). Pieter van Coppenolle zou ook nog gezegd hebben: “Het spijt mij dat<br />

wij sulcke dieven op ons prochie hebben” en – wat later – “Indien ick noch eens moet<br />

commen, het is voor ul. Leven”. Op die onverholen doodsbedreiging had Jan de Lantsheere<br />

klacht neergelegd en als gevolg daarvan werd een gerechtelijk vooronderzoek gehouden.<br />

Die “informatie preparatoire, ter causen het slaen ende d’injuriën naergheseijt bij Pieter van<br />

Coppernolle (sic) aen Jan de Lansheere (sic) fs. Daneel” werd voorgezeten door jonkheer (?)<br />

Adam Lindau, plaatsvervangend baljuw, in de aanwezigheid van Roelandt vander Meersch<br />

en Roelandt Vermandele, “leenmannen vande prochie, heerlijckheijt ende leenhove van


3488<br />

Grammene”. Een viertal getuigen 3 werden gehoord en het is uit hun verklaringen dat wij het<br />

bovenstaande verhaal hebben gereconstrueerd. (Maar we weten niet welke afloop dit<br />

incident voor de betrokkenen heeft gehad.)<br />

* * *<br />

Uit weer een ander dossierstuk in hetzelfde bundel weten we echter wel, dat ook Jan van<br />

Lantsheere zelf geen onschuldig doetje geweest is. Drie jaar later (hij is intussen baljuw van<br />

Grammene geworden) immers, op 8 september 1709, pakt hij op een zeer brutale wijze, en<br />

blijkbaar helemaal onterecht, een schaapherder aan. Hij wordt, wegens machtsmisbruik in<br />

de uitoefening van zijn ambt, hiervoor op het matje geroepen door de procureur-generaal<br />

van Vlaanderen. De aanklacht luidt dat “hij hem vervoordert heeft op publicque straete met<br />

sijnen stock vehementelijck te slaen Charles Grijp, welckdanighe faitelijcke injuriën meer<br />

strafbaer sijnde in persoonen van fonctie, aen wie het incombeert de gheoppresserde selfs<br />

voor te staen”.<br />

Uit de getuigenverklaringen 4 kunnen we het volgende scenario reconstrueren:<br />

De baljuw, met zijn wagen terugkomende uit Nazareth, heeft op het dorpsplein van<br />

Grammene “vinden staen Carles (sic) Grijp, schaper, woonende binnen de selve prochie,<br />

met sijn cudde schappen”. Dat zint hem blijkbaar niet en hij begint de schaapherder<br />

“meenighvuldighe injuriën nae te segghen”, onder meer “dat hij den meessten holligaert (=<br />

olijkaard, schurk) ende dief (is) diemen soude vinden in het lant”. De schaapherder reageert<br />

niet en dat irriteert de baljuw zodanig, dat hij Grijp heeft “bij den haere ghenomen ende hem<br />

gegeven meenighvuldighe stockslaeghen, jae selfs … soo ghetreckteert, dat hij hem heeft<br />

ghesmeten een wonde bij de hooghe (= het oog), loopende vanden bloede, segghende<br />

ghedurigh dat den selven Grijp maer eenen dief, eenen hollikaart ende schelme was”. De<br />

baljuw had zijn slachtoffer zo erg aangepakt “dat de ommestaenders den selven Grijp<br />

hebben moeten verlossen uijtten handen vanden selven baljuw.” Als Grijp naderhand zelf<br />

moest gaan getuigen over wat hem was overkomen, was “sijn slincker ooghe noch heel blau<br />

vande stockslaeghen”…<br />

* * *<br />

Maar terug nu, eindelijk, naar de gebeurtenissen van augustus 1711, toen baljuw Jan de<br />

Lantsheere omstreeks 10 uur ’s avonds – na bezoek aan de herberg van Joseph de Meijere<br />

binnen Grammene – onverhoeds werd aangevallen door amman Pieter van Coppenolle.<br />

Deze had uit een haag van de weduwe Van Auderogghe “ghetrocken eene dicke persse ofte<br />

tuijnstaecke” en daarmee zijn slachtoffer een slag achter op het hoofd gegeven, waardoor<br />

die ter aarde viel. Toen hij al neerlag was ook Vermandele hem met een stok te lijf gegaan<br />

en had hem meerdere slagen gegeven in zijn zijde. Een drietal ooggetuigen 5 , die met Jan de<br />

Lantsheere in de herberg hadden zitten drinken, verklaren later dat zij – om verder onheil te<br />

verhinderen – in deze kloppartij tussengekomen zijn en dat zij de baljuw hebben<br />

rechtgeholpen en hem naar het huis van de weduwe Auwerogghe hebben gebracht. ’s<br />

Anderendaags werd de baljuw “gevisiteert” en verzogd door de Deinse chirurgijn Frans<br />

Cuvelier 6 .<br />

De beide daders worden – op klacht van baljuw de Lantsheere – ter verantwoording<br />

geroepen voor de Raad van Vlaanderen (op 10.09.1711; de “tichten” tegen hen worden op<br />

18.09.1711 opgesteld). Na verschijning mogen ze naar huis terug, op borgstelling. Voor de<br />

schepenen van Sint-Eloois-Vijve wordt van die borgstelling akte opgemaakt : het is Joannes<br />

Coppernolle (sic) fs. Pieters, wonende te Grammene, die zich borg stelt zowel voor amman<br />

Pieter van Coppenolle als voor schepen Jan Vermandele, voor de som van honderd guldens<br />

elk.<br />

Welk vonnis in deze zaak is uitgesproken, is ons niet bekend. Het laatste document in het<br />

dossierbundel dateert van 17 mei 1713, toen de staat van de gerechtskosten van dit proces<br />

werd opgesteld. Het heeft Pieter van Coppenolle alvast zijn job niet gekost, want ook in<br />

1715 was hij nog amman. En (onze?) Jan Vermandele (of een naamgenoot?) was amman<br />

van Grammene in de jaren 1720-1725.


3489<br />

1. Over dezelfde amman Pieter van Coppenolle hebben we in het KG.K.-Contactblad (jrg. 2006)<br />

eerder al twee bijdragen geschreven, getiteld resp. “De amman van Grammene mishandeld in de<br />

uitoefening van zijn ambt (1698) en “Over Pieter van Coppenolle, amman van Grammene (1715)”.<br />

2. Rijksarchief Gent, Raad van Vlaanderen, <strong>nr</strong>. 22713. Het hoofddossier betreft de agressie<br />

gepleegd op baljuw Jan de Lantsheere in aug. 1711, maar er zijn twee retroacta toegevoegd, met<br />

betrekking tot twee eerdere gevallen waarbij Jan de Lantsheere was betrokken, resp. in 1706 (het<br />

eerste treffen tussen hem en Pieter van Coppenolle) en in 1709 (optreden van Jan de Lantsheere<br />

tegen schaapherder Charles Grijp). De omschrijving van dit dossier in J. Buntinx’ “Inventaris van<br />

het Archief van de Raad van Vlaanderen” (dl. 4, blz. 273, <strong>nr</strong>. 22713) is onvolledig en daardoor<br />

incorrect.<br />

3. Twee Grammenaars en twee Gottemnaars worden in deze zaak gehoord:<br />

- Joannes de Bo fs. Jan, ± 24 j. oud, wonende in Grammene;<br />

- Pieter Wittevronghele fs. Pieter, ± 21 j. oud, ook inwoner van Grammene;<br />

- Joos Claus fs. Joos, ± 29 j. oud, schepen van Gottem;<br />

- Janneken de Poortere fa. Joos, ± 22 j. oud, inwoonster van Gottem.<br />

4. O.m. door Livinus Hauwe<strong>nr</strong>ogghe fs. Joos, ± 21 j. wonende te Grammene met zijn ouders, en<br />

door Joannes Verkinderen fs. Niclays, tussen 24 en 25 jaar oud, wonende bij zijn vader, “doende<br />

het vannemeuleken (?) op de prochie van Heule”. Deze beide getuigen zijn ongeletterd (zij<br />

ondertekenen met een “mercq”).<br />

5. Op 27 oktober 1711 (twee maand na de feiten dus) worden hierover verhoord:<br />

- Jan Gordein fs. Frans, ± 50 jaar oud, strodekker in Grammene;<br />

- Jan Maes fs. Pieter, ± 40 jaar oud, landman te Grammene;<br />

- Pieter Semaes fs. Willems, ± 33 jaar, paardenknecht van baljuw Jan de Lantsheere.<br />

6. Zie K.G.K.-Jaarboek LXX (2003), blz. 83. Chirurgijn Cuvelier was herhaaldelijk schepen en<br />

burgemeester van <strong>Deinze</strong>.<br />

2064. Willy JONCKHEERE : Opsporingsresultaat<br />

Sinds kort heeft de Stedelijke Cultuurdienst een mooie brochure samengesteld “Beeldig<br />

<strong>Deinze</strong>. Een tocht door <strong>Deinze</strong> langs standbeelden en monumenten”. Bij de 33 voorgestelde<br />

kunstwerken werd ook het ‘Oorlogsmonument Astene’ opgenomen.<br />

Bij de voorbereiding werd de vraag gesteld wanneer de Deinse beeldhouwer Antoon Van<br />

Parys dit monument voor de oorlogsslachtoffers van WO I gerealiseerd had.<br />

In de KOK-uitgave “Twee generaties beeldhouwers Antoon en Luc Van Parys”(1995), van de<br />

hand van Piet en Karel Cassiman, wordt het werk vermeld (p. 15), evenwel zonder datering.<br />

Nazicht door stadsarchivaris Eva Devooght in de verslagen van de Astense gemeenteraad<br />

of schepencollege leverde geen resultaat op.<br />

Gezien de aard van het werk, - hulde brengen aan de gesneuvelden uit Astene in WO I<br />

(1914-1918) -, konden we wel een approximatieve datum vooropstellen: ergens in de loop<br />

van 1919, ten laatste begin 1920.<br />

Enkele maanden na deze vruchteloze opsporingen kreeg ik, via bemiddeling van <strong>KGK</strong>-lid<br />

Leo Leroy, een aantal documenten onder ogen van zijn grootvader, August Leroy, die in de<br />

bewuste periode burgemeester te Astene was.


3490<br />

En daar kwam plots dit mooie documentje uit de lucht gevallen: een eigenhandig<br />

geschreven, ondertekend en gedateerd stuk, waarin Ant. Van Parys erkende 1850 bef.<br />

ontvangen te hebben “voor eene kunst herdenkingsplaat aan de gesneuvelde der gemeente<br />

aldaar opgericht”.<br />

Datum 10 december 1919.<br />

Opsporing volbracht.<br />

2065. Paul HUYS (<strong>nr</strong>. 463) : De Amman van Grammene mishandeld in de uitoefening<br />

van zijn ambt (1698)<br />

Op 24 augustus 1698 reed ene Jacques Galle met paard en kar door Grammene om een<br />

partij vruchten te vervoeren. Hij werd staande gehouden door de amman van ter plaatse,<br />

Pieter van Coppenolle 1 , die beslag wilde leggen op zijn vracht, blijkbaar omdat die “te vooren<br />

van weghen de prochie beclaeght” was. Maar dat was geenszins naar de zin van Galle.<br />

“Gheassisteert met sijne kinderen, respectivelick ghewapent met stocken ende vorcken”,<br />

heeft Galle “den amman gheslaghen met ghewelt ende forse”, hem aldus “sijn exploit (=<br />

beslaglegging bij exploot) doen abandonneren” en is vervolgens “metten selven waeghen<br />

ende vruchten weghghereden”.<br />

De zaak kwam voor de Raad van Vlaanderen, op ambtshalve aanklacht van de procureurgeneraal<br />

2 . Deze eiste dat de verweerder (=Galle) “over sijne voorschreven excessen ende<br />

moetwillicheden aen officier officiërende (= een ambtenaar bij de uitoefening van zijn ambt)<br />

ghedaen, ghestraft worde soo men in justitie sal vinden te behooren”.<br />

Het dossier bevat o.m. een “declaratie” (getuigenverklaring), waarbij een drietal<br />

dorpsbewoners – Jan de Lossche, Jan Vermeulen en Joos Vermeulen – op verzoek van de<br />

amman zelf de bovenstaande versie van de gebeurde feiten bevestigen, o.m. de aanleiding<br />

tot de “arrestatie van waeghen ende peerden mette vruchten die op den waeghen waeren,<br />

ter cause dat de voorn. vruchten waeren beclaeght ten versoucke van Burchmeester ende<br />

schepenen van Grammene”.<br />

Maar het werd een aanslepende zaak, waarvan de “laatste loodjes” in het jaar 1708, d.w.z.<br />

precies tien jaar later, terug te vinden zijn.<br />

De Raad duidde raadsheer Stauthals 3 aan als Commissaris van deze rechtszaak. Op 3 april<br />

1699 werden de “tichten” (betichtingen ten laste gelegd aan de beschuldigde of verweerder)<br />

“ter examen gheëxhibeert”. Bij vonnis van 03.04.1699 mocht de verweerder “naer huys<br />

keeren mits stellende cautie fide jussoire tot de somme van 150 guldens ende juratoire van<br />

in te comen toties quoties, dus vermaent sijnde ten huyse van (?) Baudoncq, sub pena<br />

convicti ende verbeurte vande selve somme". Galle moest dus m.a.w. een gerechtelijke<br />

borgsom betalen en zich ter beschikking houden om zo vaak als nodig (“toties quoties”) voor<br />

de rechtbank (in Gent) te verschijnen.<br />

Blijkbaar hield hij zich niet aan die voorwaarde, want enkele maanden later b.v. wordt door<br />

de rechtbank geconstateerd “dat den verweerder in faute ghebleven is van personelick te<br />

compareren, ondanks ordonnantie daertoe dd° 30.10.1699”; er wordt beslist hem opnieuw te<br />

dagvaarden. En daarna: niks meer…<br />

Er zijn in het dossier althans geen documenten meer aan te treffen van na die<br />

laatstgenoemde datum. Is de afwezigheidspolitiek van de verweerder efficiënt gebleken?<br />

Heeft vervolgens het uitbreken van een gewapend conclict (de zgn. Spaanse<br />

Successieoorlog, 1702-1713), dat voor een algehele ontwrichting van het maatschappelijk<br />

leven zorgde, tegelijk de normale rechtsbedeling verhinderd, zodat de afhandeling van de<br />

zaak-Galle op de lange baan werd geschoven? We weten het niet. Het dossier bevat nog<br />

één enkel documentje uit het jaar1708 (gedateerd 15 mei) en op de rugzijde van het dossier<br />

staan de woorden “onderbleven” en “niet ten boucke” te lezen. Afhandeling stopgezet<br />

m.a.w., en zonder verder gevolg gebleven…


3491<br />

1. Over deze man schreven we in het <strong>KGK</strong>-Contactblad al eerder een korte bijdrage, getiteld “Over<br />

Pieter van Coppenolle, amman van Grammene (1715)”. Zie jrg. 26, (2006), afl. 2, blz.3438,<br />

<strong>nr</strong>.2041.<br />

2. Rijksarchief Gent, Raad van Vlaanderen, <strong>nr</strong>. 22645 (dossier Jacques Galle, 1699-1708).<br />

3. Pieter Stauthals (+ 1711) werd in de Raad van Vlaanderen benoemd tot gewoon raadsheer op<br />

16.01.1676, op de wachtlijst geplaatst in 1681 en op 28.01.1684 herbenoemd. Zie J. Buntinx,<br />

“Inventaris van het Archief van de Raad van Vlaanderen”, d1. I (1964), blz. 76.<br />

2066. David VANHEE : Een bunker van een Aquafintracé langs de Dorpstraat te Astene<br />

Begin september 2005 onderzocht de Kale – Leie Archeologische Dienst (KLAD) 1 een grote<br />

betonnen constructie in de werkkoffer van de Aquafin-collector Astene-Noord ter hoogte van<br />

de huidige Dorpsstraat <strong>nr</strong>. 123 te Astene. Het bleek om een verzonken bunker te gaan, die<br />

ongeveer een halve meter verzonken onder het wegdek zat. De staat waarin de bunker zich<br />

bevond, laat uitschijnen dat deze al meerdere malen bij werkzaamheden aan en langs de<br />

N43 was aangesneden. De bovenzijde was daarbij platgedrukt tot een stalen vlechtwerk met<br />

losse betonfragmenten en de binne<strong>nr</strong>uimte was met puin gevuld. Wegens de aard en de<br />

strakke planning van de werkzaamheden en de zwaar beschadigde staat van de bunker<br />

bleef het bij een vaststelling en een snelle opmeting.<br />

Opbouw van de constructie<br />

De betonnen constructie zat verzonken in de grond. De muren waren door de kraan tot<br />

ongeveer een diepte van anderhalve meter blootgelegd (Fig. 1) en er was 7,20 m van de<br />

lengte en ongeveer 5,75 m van de breedte vrijgegraven. De dikte van de muren kon door de<br />

aanwezigheid van het stugge stalen vlechtwerk en het vele puin niet nagegaan worden en<br />

om dezelfde reden kon ook de binne<strong>nr</strong>uimte niet onderzocht worden.<br />

Fig. 1 De restanten van bunker AS6 in de Dorpstraat te Astene - <strong>Deinze</strong><br />

Aan de buitenzijde bleek het beton bezet met donkerrode<br />

bakstenen. Deze waren aan de betonnen muur gehecht met een<br />

pleisterlaag. Dezelfde pleister werd teruggevonden in de voegen<br />

van de bakstenen buitenmuren. Waar de kraan de bakstenen had<br />

verwijderd, waren nog resten van houten planken en afdrukken van<br />

de bekisting in het beton zichtbaar. Langsheen de bunker werd een<br />

gemetselde riolering opgemerkt.<br />

Interpretatie<br />

Door bronnenonderzoek werd duidelijk dat deze bunker deel had<br />

uitgemaakt van een bunkerlinie, die tijdens het interbellum door het<br />

Belgisch leger was uitgetekend en aangelegd met het oog op de verdediging van het<br />

belangrijke, maar kwetsbare Bruggenhoofd Gent. Binnen deze linie vormde Astene een<br />

belangrijk steunpunt met in totaal 23 bunkers verdeeld over 3 verdedigingslijnen. Het<br />

steunpunt (Fig. 2) zelf bestond uit 8 bunkers – de AS1 tot de AS8 – waarbij de twee bunkers<br />

(AS6 en AS7) dienden om de weg tussen Gent en Kortrijk (de huidige N43) te controleren. 2


3492<br />

Fig. 2 Situering van de bunkers van steunpunt Astene, (bron: E. Janssen en G. Antheunis)<br />

De bunker die bij de Aquafinwerken ter hoogte van de Dorpstraat 123 werd aangetroffen<br />

bleek de AS6 te zijn. Met de hulp van E. Janssen en G. Antheunis konden de bouwplannen<br />

van de bunker uit 1935 vergeleken worden met de archeologische gegevens. Zo bevestigde<br />

de werfcontrole dat deze AS6 opgetrokken was uit een stalen vlechtwerk waarrond een<br />

bekisting was gebouwd. De bouwplannen vermelden ook dat de bunker als één massief blok<br />

in beton was gegoten, waarna men deze als huis gecamoufleerd had met een bakstenen<br />

schijngevel en een dak van rode fabriekspannen op timmerwerk in Noords dennenhout 3 . De<br />

teruggevonden muurresten uit baksteen rondom de bunker AS6 bevestigen deze<br />

camouflagemethode.<br />

Uit het grondplan kan verder geconcludeerd worden dat de AS6 9,05 m lang was en een<br />

maximale breedte van 6,75 m had. Door dat plan wordt ook duidelijk dat de gemetste<br />

riolering langs de bunker toch tot de constructie behoorde en de omlegging van een gracht<br />

was.<br />

De binnenkant van de bunker kon door het vele puin niet onderzocht worden, maar door de<br />

originele plannen bestaat er toch betrouwbare informatie over. De bunker beschikte over een<br />

ingang via een sas, een ruimte die dienst kon doen als commandopost of rustruimte, een<br />

schijnwerperkamer om het schootsveld langs de weg te verlichten en een schietkamer. Deze<br />

laatste ruimte was ingericht om een Maxim–mitrailleur – een aangepaste Duitse MG-08 die<br />

het Belgische leger na Wereldoorlog I had buitgemaakt – te plaatsen op een Chardomeaffuit.<br />

Door deze indeling wijkt de AS6 – samen met de AS7 – af van het standaard M–type<br />

en vormen ze mogelijk een uniek bunkertype in België. 4<br />

Tijdens de Achttiendaagse Veldtocht (mei 1940) zijn de bunkers tussen Astene en Eke<br />

tijdelijk bezet geweest door de Jagers te Voet van de Belgische 5e Infanteriedivisie. Op de<br />

Conferentie van Ieper (21 mei 1940) werd echter beslist de Belgisch frontlinie te verplaatsen<br />

van de linie Terneuzen-Bruggenhoofd Gent (Kwatrecht-Semmerzake) en verder zuidwaarts<br />

langs de Schelde, naar een meer westwaarts liggende linie, achter Leie en Kanaal van<br />

Schipdonk. De bunkersector Astene-Eke van het Bruggenhoofd Gent verloor zo haar<br />

strategische waarde en werd zonder weerstand verlaten. 5<br />

Militair Erfgoed in het landschap<br />

Na de oorlog werden heel wat van deze bunkers gesloopt of in de grond verzonken zoals de<br />

AS6. Enkele bunkers werden in woningen geïntegreerd en hier en daar staat er nog één in<br />

het landschap als stille getuige van de Tweede Wereldoorlog. Zo troffen we er in de velden<br />

langs de Pontstraat, enkele straten verwijderd van de Dorpsstraat, nog één aan in relatief<br />

goede staat (Fig. 3).


3493<br />

Fig. 3 Een relict uit het interbellum, bunker A1 in de Pontstraat te Astene - <strong>Deinze</strong><br />

BRONNEN<br />

Vanhee T., In de greep van het geweld. <strong>Deinze</strong>, mei 1940, 1993, Kunst- en Oudheidkundige<br />

Kring van <strong>Deinze</strong> & van het Land aan de Leie en Schelde, <strong>Deinze</strong>, 394 pp.<br />

1. De KLAD is een nieuwe intergemeentelijke archeologische dienst werkzaam in de gemeenten<br />

Aalter, <strong>Deinze</strong>, Evergem, Knesselare, Lovendegem en Nevele. www.deklad.be<br />

2. Vanhee T., 1993, pp. 38 - 40.<br />

3. Mondelinge informatie van E. Janssen en G. Antheunis.<br />

4. Op basis van de gegevens uit het Koninklijk Legerarchief aangereikt door E. Janssen en G.<br />

Antheunis, waarvoor dank.<br />

5. Mondelinge informatie T. Vanhee.<br />

2067. Paul HUYS (<strong>nr</strong>. 464): Verboden (?) visvangst met de “pulsack” te Astene in 1686<br />

Heer van Astene tijdens het laatste derde van de 17 e eeuw was de Gentse jonkheer François<br />

de Stoppelaere 1 . Tot zijn heerlijke rechten in Astene behoorden o.a. het jachtrecht (met<br />

honden én met valken) en het visrecht 2 .<br />

In verband met dat laatste rees echter in 1686 een betwisting die leidde tot een proces voor<br />

de Raad van Vlaanderen 3 .<br />

Op 7 oktober 1686 begeeft Adriaen van Lede, “baljuw vande wateren” 4 , zich bij ene Joos<br />

Hoecke (wonende te Deurle, maar in dienst bij de heer van Astene) om aldaar beslag te<br />

leggen op “sekere nette ghenaempt pulsack” 5 en om hem – wegens overtreding van de<br />

reglementering op de visserij – een boete op te leggen van twintig guldens. De waterbaljuw<br />

beroept zich hierbij op een plakkaat uit 1627, waarin bepaald wordt: “Het is aen een ider<br />

expresselick verboden ende gheïnterdiceert tsijnnen huijse te behauden netten ghenaempt<br />

mutsen ende alle andere bijden selven placcaette niet ghepermiteert, maer dat men hem de<br />

selve sal moeten ontmaecken, ontdoen ende verbranden op de verbeurte van diere ende<br />

boete van 20 guldenen”. Desondanks – aldus de waterbaljuw – heeft “Joos Hoecke tot<br />

Deurle hem vervoordert tsijnnen huijse te behauden eene nette ghenaemt pulsack”.<br />

Dit optreden van de waterbaljuw bevalt geenszins aan jonkheer de Stoppelaere, die beweert<br />

dat “hem binnen de selve prochie is competerende vrije vischerije”, alsook dat hem<br />

“ghepermitteert soude wesen daertoe te ghebruijcken alle soorten van netten ende<br />

consequentelick den afghepanden pulsack in questiën”. Bij document van 14 oktober 1686<br />

trekt de waterbaljuw die bewering in twijfel en verzoekt de heer van Astene daarvan de<br />

bewijzen op tafel te leggen.<br />

Twee dagen later, op 16 oktober, legt François de Stoppelaere twee bewijsstukken voor:<br />

a. Een extract uit een register van de stad <strong>Deinze</strong>, met copie van een akte, waarbij de<br />

Koning van Spanje aan don Diego de Missia en aan “zijn hoirs ende successeurs” afstand<br />

doet van de stad (“la ville, paroiche et verge de Deijnse, si comme Peteghem, Astene et<br />

Tronchiennes”), met inbegrip van alle daaraan verbonden rechten, implicerende o.m. “les<br />

meilleures cattheyls, franche chasse, volleries 6 , pescheries 7 et autres droits”;


3494<br />

b. Een door een vijftal oude parochianen en inwoners van Astene ondertekende verklaring<br />

waarin zij bevestigen altijd geweten te hebben dat aan de heer van Astene “is competerende<br />

binnen deselve prochie vrije visscherije ende jaegherije, uijt crachte van welcke wel te weten<br />

ende ghesien thebbene dat Joos Hoecke, woonende de voornomde prochie, dickwils ende<br />

ten diverschen stonden, hummers (=immers) ten gheliefte vanden voorseijden heere, is<br />

saeghende ende visschende soo met pulsacken, vulven 8 ende andere netten, sulck als hij in<br />

raede ende van node is hebbende, ende alle t ‘selve ghedaen heeft van over veele jaeren<br />

ende noch is doende”. Wat het thuis-bewaren van de netten betreft, bevestigen zij “dat den<br />

voornomden heere ten diversche stonden ghelaeten heeft sijne netten ten huijse vanden<br />

voornomden Joos Hoeck, ghelijck oock (den ) pulsack t’sijnen huijse afghehaelt bij Adriaen<br />

van Lede, hem lovende baillu vande waeteren, opden 7en octobre 1686”. Daaronder de<br />

eigenhandige handtekeningen van Jan de Meester en Joos Schaubroeck en de<br />

“merktekens” van de drie andere (ongeletterde) getuigen, Philips Verleijen, Francoys<br />

Duighelaere en Adriaen Renterghem.<br />

Wie in deze zaak aan het langste, resp. het kortste eindje heeft getrokken, is uit het<br />

procesdossiertje zelf niet uit te maken. Het meest recente stuk daarin vermeldt in margine de<br />

dagtekening 22 april 1687. Lang heeft het onderzoek dus niet geduurd.<br />

Maar dat over zoiets geprocedeerd werd, is op zich al significatief. En dat de heren op hun<br />

(al dan niet vermeende) heerlijke rechten stonden, hoeft al lang geen bewijs meer…<br />

1. <strong>Deinze</strong> was in 1625 door de Spaanse Koning geschonken aan Markies de Mesia of Missia (zie<br />

K.O.K.-Jaarboek XXXI, 1964, blz.18), maar deze verkocht <strong>Deinze</strong> enkele jaren later (in 1632) aan<br />

de Merodes. Op 16.02.1665 verpandde Maximiliaan van Merode, markies van <strong>Deinze</strong>, voor 2800<br />

Carolusgulden de heerlijkheid Astene aan de Gentse jonkheer Frans de Stoppelare, die aldus<br />

heer van Astene werd (zie onze bijdrage in het K.O.K.-Jaarboek LV, 1988, blz. 302 en 313, noot<br />

23).<br />

2. Zie A. Van den Abeele, Geschiedenis van <strong>Deinze</strong>, blz. 354: “bij vorme van pandtschap … de<br />

heerelichede van de prochie van Astene met alle appendentiën ende dependentiën van diere,<br />

preëminentiën, de kercke, hooghe, middele ende leeghe justitie, heerlicke renten, jacht,<br />

vogheldrije, emmers generaelick al tghone…etc.”(zie ook verder onze noot 7). Kopie van deze<br />

akte van afstand in Rijksarchief Gent, Familiefonds Piers de Raveschoot, <strong>nr</strong>. 672.<br />

3. Rijksarchief Gent, Raad van Vlaanderen, <strong>nr</strong>. 18352 (dossier Joos Hoecke, 1686-1687).<br />

4. Allicht in opdracht van zijn overste, de Watergraaf van Vlaanderen.<br />

5. Zie Middelnederlandsch Woordenboek, dl. 6 (1907), kol. 765 (Pulssack: zie Polssac) en kol. 546<br />

(Polssac: een soort visnet, een zaknet – vgl. poocnet – waarin men de vis jaagt door de grond om<br />

te roeren met een ‘pols’/puls of polsstok). Reeds in 1350 bepaalden de “Voorgeboden” van Gent<br />

dat niemen en vissche met … pulssacken, up [een boete van] 3 pond”. Voor het woord: vgl. ook<br />

Kiliaen (polssack: retis piscatorii genus) en De BO (s.v. pulsnet).<br />

6. Volleries: weijacht, of in concreto valkenjacht.<br />

7. In dit extract is dus woordelijk sprake van “pescheries” (vrij visrecht), terwijl in het latere, door Van<br />

Den Abeele geciteerde document (zie noot 2) het visrecht ontbreekt in de nominatim opgesomde<br />

rechten!<br />

8. Vulven: soort mutsvormige netten (? Lat. Vulve = baarmoeder).<br />

2068. Herman MAES (<strong>nr</strong>. 103) : Gemeentegeld tijdens Wereldoorlog I (1914-1918)<br />

Na de inval van de Duitse troepen bevonden de Belgische gemeenten zich in een benarde<br />

financiële toestand.<br />

De gemeenten waren beroofd van een groot deel van hun gewone middelen op het ogenblik<br />

dat ze steun moesten verlenen aan hun inwoners, oorlogsvernielingen, opeisingen voor<br />

legers enz.<br />

Het was hen onmogelijk geld te verkrijgen van hun tegoed bij de Nationale Bank,<br />

Gemeentekrediet of Alg. Spaarkas. Hun deposito’s waren bijna volledig geblokkeerd door het<br />

Bankconsortium. Toen werd, om te voorzien in de nieuwe noodwendigheden als gevolg van


3495<br />

de tragische toestand van de bevolking, overgegaan tot het uitgeven van gemeentegeld.<br />

Zowat 483 gemeenten hebben hiervan gebruik gemaakt.<br />

Alles verliep goed zolang het gemeentegeld verhandeld werd binnen het gemeentelijk<br />

grondgebied. In het begin bezaten de gemeentebons enkel betaalvermogen op het<br />

grondgebied van de gemeente zelf.<br />

De gemeenten kwamen spoedig overeen voor onderlinge uitwisseling van hun geld en de<br />

omloop tot andere gemeenten uit te breiden.<br />

Gent verleende bij middel van stadsbons 33 leningen met intrest aan 12 gemeenten van de<br />

streek. Ook aan <strong>Deinze</strong>, die naderhand eigen bons uitgaf.<br />

Soms namen de gemeenteraden het initiatief de betaalkracht van de bons te beperken. Zo<br />

was het gemeentegeld maar geldig in de gemeentewinkels, zo waren speciale bepalingen<br />

dat dranken niet mochten betaald worden met gemeentegeld.<br />

Het goed onthaal dat het gemeentegeld te beurt viel is toe te schrijven aan de geest van<br />

solidariteit bij de bevolking die hun eigen biljetten verkozen boven de Duitse marken.<br />

Het formaat van de gemeentebons was gewoonlijk rechthoekig, op enkele uitzonderingen na<br />

die rond waren. Het nominale bedrag was : 5, 10, 25 en 50 centiem; 1, 2, 5 en 10 frank, in<br />

sommige grote steden 20, 50 en 100 frank. Dit waren zeer hoge waarden voor de toenmalige<br />

tijd. Bij uitzondering treft men ook bons aan van 15, 20, 75 centiem en 1,25 1,50 1,75 2, 3<br />

en 3,5 frank.<br />

De gemeentebons moesten de handtekening dragen van de burgemeester en de<br />

gemeentesecretaris. Soms gebeurde het wel voor kleine bedragen dat schepen of<br />

gemeenteontvanger de bons voorzag van hun handtekening.<br />

De bons droegen soms ook zeer eigenaardige aanduidingen, bv. : beleefd verzoek de<br />

briefjes niet te plooien, of bon te tonen aan de gemeenteontvanger op het eerste verzoek, of<br />

nog bons van 10 centiem ter vervanging van kleingeld, of niet geldig voor Duitse militairen.<br />

Een zeker aantal bons droegen een bepaalde terugbetalingdatum, ofwel stond erop<br />

inwisseling na de oorlog.<br />

Wat de gemeente <strong>Deinze</strong> betreft zijn er van deze bons ook uitgegeven. Na de oorlog zijn er<br />

heel wat ingeleverd, maar na inlichtingen die ik ingewonnen heb, is er van dit gemeentegeld<br />

weinig teruggevonden, mede dat deze vernietigd zijn door bombardementen en door brand.<br />

Hopende dat door dit artikel een stukje van de sluier opgelicht is over de gemeentelijke<br />

uitgiften, tijdens WO I voor de oudere mensen, maar ook voor de jongeren, die deze<br />

toestanden gelukkiglijk niet gekend hebben.<br />

Tot zover een tekst uit het tijdschrift “Gemeentekrediet van België”, geschreven door de heer<br />

M. Messeman uit Melle.<br />

Op 25-10-1914 hield de Deinse gemeenteraad om 5 uur in de namiddag vergadering<br />

(“zitting”): burgemeester Galens, schepen De Backer en raadsleden Van Eechaute,<br />

Lagrange, Arnaud, De Riuck en Dhuyvetter.<br />

Dr. Calewaert gaf belet omdat hij gekwetste soldaten moest verzorgen. Delava was gewond<br />

door een kogel tijdens een aanval tussen Duitsers en Belgen. Deze twee raadslieden lieten<br />

zich verontschuldigen.<br />

(Over de samenstelling van de gemeenteraad zie Jan Moerman in KOK-jaarboek 1973).<br />

Het verslag werd opgemaakt door stadsecretaris Van Goethem. Er stond maar één punt op<br />

de agenda: uitgifte van kasbons.<br />

De Raad<br />

- overwegende dat ten gevolge van de buitengewone uitgaven, menigvuldige<br />

opeisingen van het Duitse leger en anderzijds ter oorzake van het gemis van de<br />

gewone toelagen van Staat en Provincie, de gemeentekas gans ledig is.<br />

- dat er nog meer betalingen moeten gedaan worden voor welke het behoort de nodige<br />

gelden te vinden<br />

- gezien de onmogelijkheid van met bankhuizen of bijzonderen te handelen<br />

besluit:


3496<br />

Er zal een uitgifte gedaan worden van kasbons ten bedrage van 30.000 frank verdeeld in<br />

verschillige soorten.<br />

Op 14 november 1914 was er andermaal gemeenteraadszitting met slechts één agendapunt<br />

: de uitgifte van kasbons.<br />

Overwegende dat de eerste reeks uitgegeven kasbons ten bedrage van 30.000 frank geen<br />

voldoende zekerheid opleveren wat betreft het namaken, en dat anderzijds de buitengewone<br />

uitgaven genoodzaakt door den oorlog immer toenemen en dat er in de nodige geldmiddelen<br />

dient voorzien te worden<br />

Besluit de raad:<br />

Een nieuwe uitgifte van kasbons te doen ten bedrage van 100.000 frank, waarvan 30.000<br />

zullen voorbehouden worden voor de uitbetaling van de eerste reeks.<br />

Op dezelfde zitting wordt bij hoogdringendheid een punt toegevoegd, gezien de<br />

wanordelijkheden die reeds meermaals ontstaan zijn in het huis <strong>nr</strong>. 115 van de Marktstraat,<br />

zijnde de herberg en winkel gehouden door vrouw J. Craeymeersch. Er werd toen beslist dat<br />

het huis verboden werd aan militairen en aan burgers. Overtreding zal met “policiestraffen”<br />

gestraft worden, aldus besliste de raad eenparig.<br />

Over de aard van ongeregeldheden werd niets genotuleerd. Wel dat de beslissing genomen<br />

werd in het belang van de openbare orde en zedelijkheid. Het werd dus een “gesloten huis”<br />

(cf. fr. Huit clos)<br />

In 1915 lezen we:<br />

- dat uitgaven voor jaarwedden van stadsbedienden en dat voor kosten in het lager onderwijs<br />

12.000 fr. nodig zijn<br />

- dat de stadstussenkomst voor onderstandsgelden voor werklozen per trimester 3.000 fr.<br />

belopen<br />

- dat de stad aan werk- en ambachtslieden en aan leveringen aan het Duitse leger wekelijks<br />

ca. 2.000 fr. Betaalde<br />

De bons op basis van door de inwoners beschikbaar gestelde geld leverden een rente van<br />

4,50% op; en een hele administratieve rompslomp, zodanig dat de kasbons nog herhaaldelijk<br />

ter sprake kwamen.<br />

Dat een bezettend leger onderhouden werd op kosten van het bezette land was een plaag<br />

die we hier al eeuwen kenden. Het land werd door zijn bezetters leeggezogen. Maar ook<br />

door zijn “eigen” legers.<br />

P.S. De koopkracht van de consument van ca. 1980 is meer dan 100 X kleiner. De 100 fr.<br />

Van 1914 is ca. 7500 frank koopkracht van nu. De 30.000 fr. Van toen was evenveel als<br />

2.225.000 fr. In 1980 !<br />

2069. Paul HUYS (<strong>nr</strong>. 465) : Een oud volksliedje over de schandpaal van Zeveren<br />

In 1948 noteerde onderwijzer Gilbert Van Steenkiste (°1927) uit de mond van een oud<br />

vrouwtje (Zeveren 1856-1952) het volgende verhaal over de allerlaatste keer dat de<br />

schandpaal van Zeveren effectief nog werd gebruikt voor de uitvoering van een zgn.<br />

“erestraf”. Het vrouwtje vertelde hem (kort samengevat) het volgende:<br />

“Op de Schaapsdries 1 woonde er een knecht, een schaapherder, in de schaapskooi bij de boerderij.<br />

De herder, afkomstig van Gent of omstreken, was niet van de slimsten.<br />

De meid op de boerderij was kwaad op de hereboer, omdat hij haar wilde aangaan 2 . Zij kon de herder<br />

ertoe brengen haar te beminnen. Uit haat tegen de hereboer van ’t schaapleen stookte zij de herder<br />

op om de schaapstal in brand te steken. Wat hij ook deed.<br />

Het werd ontdekt. De deugniet had zich in de stromijt verborgen, maar werd vlug gevonden.<br />

De herder werd aan de “kake” gebonden en lange tijd te schande gesteld; na enige dagen werd hij<br />

gebrandmerkt.<br />

Die schandpaal stond op ’t uiterste hoekje van Zeveren, tegen de grens met Vinkt.”


3497<br />

Tot daar het verhaal van het oud vrouwtje; zij wist haar relaas over die (ongetwijfeld reeds<br />

oude) volkse overlevering bovendien aan te vullen met een liedje over die tekijkstelling aan<br />

de schandpaal. Hier volgt die liedtekst, zoals de heer Van Steenkiste die in 1948 kon<br />

noteren uit de mond van zijn toen tweeënnegentigjarige zegspersoon. Het lied is, eerder<br />

ongewoon voor een volkslied (marktlied?), in de ik-persoon gesteld!<br />

Kom vrienden, luister hier in ’t rond<br />

wat ‘k u ga vertellen tot mijn affront.<br />

Ik ben schaapherder geworden.<br />

‘k Heb mijn ouders vroeg verloren<br />

en werd hier opgevoed in weelde<br />

tot het op ’t laatst mij erg verveelde<br />

en een boeremeid mij kon verleiden.<br />

Door de liefde groot<br />

Kwam ik in nood.<br />

’t Meisje kon heel aardig vrijen<br />

en ’t stak altijd in mijn gedachten<br />

want zij zei<br />

dat ik mijn schaapjes moest verbranden,<br />

hetgeen nu dient tot mijne schande.<br />

Ik had geen keur<br />

En met sulfervapeur 3<br />

En met goede zin<br />

Stak ik het vuur er in.<br />

Ik kreeg op ’t laatst nog medelijden<br />

Als mijn schaapjes zo bitter schreiden 4<br />

Over die schandpaal 5 staat al iets te lezen in het <strong>KGK</strong>-Contactblad XXV/2 (april-juni 2005),<br />

blz. 3297 en 3298 (noot 8); daar wordt trouwens gewag gemaakt van het volksliedje en de<br />

publicatie ervan in het vooruitzicht gesteld.<br />

De schandpaal – zo weet de heer Van Steenkiste ons te bevestigen – lag tot 1925 in een<br />

gracht, aan de verste westkant van het dorp tegen Vinkt aan, nl. aan de zgn. Cauwenhoek<br />

(op de Poppkaart naast <strong>nr</strong>. 650). Uit het verslag van de Gemeenteraad van 31.03.1925 blijkt<br />

dat de gemeente Zeveren van notaris Snoeck in Tielt de “toelating (kreeg) om zich de<br />

schandpaal toe te eigenen”. Bij het lichten van de schandpaal uit de gracht werd hij in twee<br />

gebroken. Toen de gemeenteraad, in zitting van 09.07.1925, over de bestemming van de<br />

paal moest beslissen, werd een beslissing daarover uitgesteld, maar in afwachting moest de<br />

paal naar het kerkhof overgebracht worden om hem voorlopig te beveiligen.<br />

Nadat in 1929 de Kunst- en Oudheidkundige Kring was opgericht, besliste het College van<br />

Burgemeester en Schepenen van Zeveren, in zitting van 24.08.1929, dat de schandpaal “in<br />

bruikleen” zal gegeven worden aan het Museum van <strong>Deinze</strong>, maar dat hij op het eerste<br />

verzoek moet worden teruggegeven”.<br />

De eigenlijke overbrenging naar <strong>Deinze</strong> liet nog acht jaar op zich wachten; dit gebeurde pas<br />

in 1937 6 ; tot zolang had de schandpaal op het kerkhof van Zeveren gelegen.<br />

Tot 1981 stond hij opgesteld, rechtop op zijn voetstuk, in de inkomhal van het Oud Museum<br />

(E. Clausplein) en werd in november van datzelfde jaar overgebracht naar het pasgeopende<br />

nieuw Museum, waar hij een plaats kreeg in de museumbinnentuin. In 1995 7 werd een totaal<br />

nieuwe schandpaal (een getrouwe kopie naar het origineel) opgericht op het kerkplein van<br />

Zeveren, vlak voor de herberg “De Reisduif”.<br />

1. De Schaapsdries werd toen (1948) bewoond door Emerie Buysse en nu (2006) door de familie<br />

Jozef Vermeulen – Leona Pieters (Izegemstraat 72). Op de kaart van de kasselrijgrenzen tussen<br />

de kasselrij Kortrijk en de Gentse Oudburg door Loys de Bersaques (1627), bewaard in het<br />

Bijlokemuseum in Gent, wordt op die plaats het “Goed ten Bossche” gesitueerd.<br />

2. Aangaan = benaderen, lastig vallen met een oneerbaar voorstel.<br />

3. Vapeur sulfureuse of zwaveldamp (= zwaveldioxyde, syn. zwaveligzuurgas).


3498<br />

4. Nog een andere, licht afwijkende versie van de laatste twee versregels hoorde de zegspersoon<br />

van haar pleegmoeder. Die tekstvariante luidde “ik had geen medelijden / als ‘k mijn schaapjes<br />

hoorde bleiten.”<br />

5. Een uitvoerige wetenschappelijke beschrijving van deze schandpaal is te vinden bij dr. Paul DE<br />

WIN, “Inventaris van de feodale schandpalen op Belgisch grondgebied. II. Provincies Oost- en<br />

West-Vlaanderen” (Brussel, KAWLSK, 1996; reeks Iuris scripta historica, <strong>nr</strong>. X), pp. 32-34, met<br />

verdere bibliografie en enkele foto’s (1982, 1994 en 1995).<br />

6. Zie KOK-Jaarboek V (1938), blz. 80 (<strong>nr</strong>. 8) en XV (1948), foto t.o. blz. 16. Met veel dank uiteraard<br />

aan de heer Gilbert Van Steenkiste voor zijn medewerking.<br />

7. Zie dagbladen “Het Volk” van 05.05.1993 (foto van de oorspronkelijke schandpaal) en “Het<br />

Nieuwsblad” van 11-12.03.1995 (de ‘nieuwe’ schandpaal op foto)<br />

2070. Willy JONCKHEERE en Eric CLAERHOUT : Vader Abel Claerhout<br />

Voor eenieder die met het Deins verleden vertrouwd is klinkt deze naam als een klok.<br />

Talloze foto’s en films van deze man toveren ons een <strong>Deinze</strong> voor ogen dat niet meer<br />

bestaat, tenzij in de herinnering van de ouderen. Maar Abel was ook leraar en later directeur<br />

van de Stedelijke Academie voor Schone Kunsten en een levendige personaliteit in het<br />

verenigingsleven.<br />

Zijn archief is een onschatbare bron voor wie het Deins verleden van de 20 e eeuw wil<br />

bekijken. Dank zij de goede zorgen van zijn zoon Eric is dit archief bewaard.<br />

Nu hij de professionele fotografie heeft overgelaten aan zijn kinderen kan Eric Claerhout,<br />

die steunend lid is van <strong>KGK</strong>, tijd vrijmaken om het Claerhout - archief te ordenen.<br />

In dat kader heeft hij ons ook de volgende biografische schets van zijn vader bezorgd.<br />

A b e l C l a e r h o u t, ° <strong>Deinze</strong> 15/07/1900, + <strong>Deinze</strong> 08/03/1988<br />

Huwde te <strong>Deinze</strong> op 28/07/25 Andrea Buyse, ° <strong>Deinze</strong> 0I/10/I902, + <strong>Deinze</strong> 09/03/1984<br />

kinderen :<br />

Adriën (Adriaan) °1926<br />

Eric I °1927<br />

Eríc 2 °1929<br />

Monika 1 °1931<br />

Monika 2 °1934<br />

woonplaatsen:<br />

<strong>Deinze</strong> Tolpoortstraat 14 vanaf geboorte 15/07/1900<br />

<strong>Deinze</strong> Tolpoortstraat 72 vanaf 19/12/1908<br />

nummerwijzíging naar 70<br />

<strong>Deinze</strong> Tolpoortsl.raat 22 vanaf I5/05/I9I9<br />

nummerwijziging naar 18<br />

Oudenaarde Krekelput 10 vanaf 28/07/1925 (huwelijk)<br />

Oudenaarde Krekelput 2 vanaf 1926<br />

Astene Gentsesteenweg 36 vanaf 08/I932<br />

<strong>Deinze</strong> Guido Gezellelaan 145 vanaf 26/03/1933<br />

Gent Parklaan 29 vanaf 10/1945<br />

Gent Prinses Clementinalaan 67 vanaf 05/1947<br />

nummerwijziging naar 69<br />

<strong>Deinze</strong> Guido Gezellelaan 145 vanaf 1951<br />

nummerwijziging naar 121 (nà 1960)<br />

tot overlijden 08/03/1988


studies :<br />

3499<br />

kleuteronderwijs Zusters Maricolen, Kaaistraat <strong>Deinze</strong><br />

lager en sec. Sint-Hendrikscollege <strong>Deinze</strong><br />

Stadstekenakademie( avondonderwijs 1911-1913)<br />

Saint Georges Gent (voertaal Frans)<br />

hoger onderwijs Nijverheidsschool Gent<br />

Hoger Sint- Lucasinstituut Gent<br />

Koninklijke Akademie van Teeken-, Versíer-, Beeldhouw- en<br />

Bouwkunst Gent<br />

afdeling : teken- en schilderkunst onderGeorge Minne en Oscar<br />

Coddron<br />

met o.a. RaphaëI De Buck, Gustaaf Hertoge, Hubert Malfait, Jozef<br />

Mees, Victor Stuyvaert, Ernest Van Damme.<br />

stages fotografie fotograaf Loontjes, Sluizeken Gent<br />

fotograaf Van Damme, Veldstraat Gent<br />

naast deze bij vader fotograaf Gustaef Claerhout<br />

1916-1917 Bediende kantoor "Accijnzen en Douane"<br />

bij Constant Giminne -<strong>Deinze</strong>.<br />

1921-1924 Militaire dienst als fotograaf bij de Luchtmacht. Klas 1920.<br />

Goidsenhoven(Gossoncourt), met tussentijdse onderbreking<br />

t.o.v. mislukte ooroperatie in het militair hospitaal.<br />

Hernieuwde operatie in "Refuge de Marie", Coupure te Gent 1922.<br />

1921 en 1923 gezamenlijke tentoonstellingen schilderkunst stadhuis <strong>Deinze</strong><br />

1924-1933 creativiteit : meerdere meubelontwerpen<br />

groot wandmeubel voor keuken, schouwmantel voor woonkamer,<br />

eetkamer- en slaapkamermeubilair, salon (zetels), winkeltoonbank<br />

(gift aan Design Museum te Gent, tentoongesceld in tento 100-100-100<br />

19/12/2003), basisgegevens voor eigen woonst te <strong>Deinze</strong> met<br />

opvallend "F0T0 STUDlO"-gevelpaneel (Art Deco, publicatie in "Van Kromme<br />

tot Rechte").Volledige decoruitrusting voor fotografisch studio (gift aan<br />

Fotografisch Museum -Antwerpen).<br />

1930 fotograferend met Mentor (spiegelreflexcamera – glasplaten 12 x 16,5) staande op Citroën B2<br />

(bouwjaar 1921), nummerplaat 5597 in archiefbezit<br />

Activiteiten in de FOTOGRAFIE:


3500<br />

1925-1932 Oudenaarde, start als zelfstandig fotograaf.<br />

Portret-en familie-fotografie<br />

Landschapsfotografie i.f.v. gegevens van Valerius De Saedeleer,<br />

kunstschilder.<br />

1932-1933 Tijdelijke verhuis naar Astene tijdens de bouwwerken van de woonst te <strong>Deinze</strong><br />

"Het eerste electrische studio uit de streek"<br />

Deze i<strong>nr</strong>ichting verhuist als gift in 1988 naar "Het Museum voor Fotografie" te<br />

Antwerpen.<br />

1933-1975 Portret- en familiefotografie, industriële fotografie samen met vader Gustaef<br />

Claerhout i.f.v. de kinderkoetsennijverheid te <strong>Deinze</strong> (tot 1937).<br />

Pastelfotografie.<br />

Vader Gustaef Claerhout was t.o.v. de fotografievulgarisatie overgestapt naar<br />

de amateurfotografie.<br />

1940-1945 Oorlogsperiode<br />

Extra-werkuitdaging: bioskoop-uitbating, te Wakken "Het Coliseum"<br />

en te Olsene "Rubens". De voorfilmen omtrent de plaatselijke<br />

gebeurtenissen worden door hemzelf opgenomen met Paillard H16mm.<br />

1941 door het Ministerie van Economische zaken, ongevraagd, aangesteld als<br />

"Waarnemend 1 ste plaatsvervangend Leider der Bedrijfsondergroepering<br />

fotobenoodigheden”..<br />

1944-1945 Repressie-slachtoffer op basis van beroepsnaijver i.v.m.<br />

bioscoopuitbating te <strong>Deinze</strong>.<br />

Paar maanden"op de vlucht" bij oom fotograaf He<strong>nr</strong>i Speeckaert<br />

te Brussel. "Non lieu" in 1946.<br />

1945 Vestiging te Gent, Parklaan 29<br />

en vervolgens<br />

1947 naar de Prinses Clementinalaan 67<br />

1951 Terug naar <strong>Deinze</strong> in de oude lokatie Guido Gezellelaan 145.<br />

Zoon Eric zet de zaak verder in Gent. Voor vele opdrachten wordt nauw<br />

samengewerkt.<br />

Staat in voor de volledige doka-verwerking zowel voor de zaak te Gent a1s<br />

deze te <strong>Deinze</strong>. Gedurende een 5-ta1 jaren worden tijdelijke filialen geopend<br />

te De Pinte en te Nazareth.<br />

1953 met Linhof Technika-camera (loopbodemcamera 13 x 18), toestel in archiefbezit alsook<br />

het bijhorende Linhof-statief


3501<br />

1958 Officieel fotograaf, samen met zoon Eric, bij het paviljoen van het Vaticaan<br />

"Civitas Dei" op de Wereldtentoonstelling te Brussel, Expo’58. Meerdere fotoalbums<br />

in de bibliotheken van Vaticaanstad, Prinsdom Monaco, Belgisch<br />

Vorstenhuis e.a.<br />

1960 Ruime medewerking i.f.v. de fototentoonstellingen en industriële opdrachten<br />

van zoon Eric.<br />

Ook omtrent huwelijksreportages, jubilea e.a. is er een nauwe samenwerking.<br />

Eric filmt en Abel Claerhout fotografeert, of omgekeerd.<br />

1955-1970 Zitting in meerdere jury's fotografie o.a. Agfa-Gevaert Mortsel-Antwerpen.<br />

1964 Laureaat van de Arbeid fotografie<br />

Afdelingen: portret<br />

industriële fotografie<br />

kleurenfotografie<br />

reportage<br />

1974 -1975 Laatste portret studio-opdrachten.<br />

1983 Stopzetting van de administratieve bedrijvigheid omtrent Studio Gent-<strong>Deinze</strong>.<br />

Activiteiten in het ONDERWIJS :<br />

1924 <strong>Deinze</strong> : aanstelling in Stedelijke Teekenschool (lijntekenen)<br />

leerlingen in de loop der jaren : Roger Raveel, Jan Saverijs, Raoul De Keyser<br />

e.a.<br />

1928-1936 <strong>Deinze</strong> : HogereTechnische School (ontwerpteekenen geweefsels) 1951-1960<br />

1951-1960 <strong>Deinze</strong> : bestuurder Tekenakademie (tot aan pensioen)<br />

1954-1958 <strong>Deinze</strong> : Sint-Hendrikscollege (tekenen)<br />

1962-1966 Roeselare : Vormingsinstituut (fotografie )<br />

1971-1983 <strong>Deinze</strong> : lid en voorzitter (1977)van Bestuurscommissie Tekenakademie<br />

l984 <strong>Deinze</strong> : aftreden en hulde voorzitterschap Bestuurscommissie<br />

Activiteiten in het SOCIAAL LEVEN :<br />

1911-1935 Intensieve deelname aan het sociaal en cultureel leven te <strong>Deinze</strong><br />

muziek : fanfare Sint-Cecilia, orkest Volkskring (operette)<br />

piccolo en Böhmdwarsfluit<br />

toneel : acteur, grimeur, decorontwerper en uitvoerder<br />

lid van : actief lid en animator bij het feestcomiteit "Oud-Wapenbroeders"<br />

handboogschuttersgilde Sint-Sebastiaan (staande wip) <strong>Deinze</strong><br />

ZFK (club XIII) Koning 1937 (liggende wip) <strong>Deinze</strong><br />

Sint-Pieters Brugge (staande wip) Brugge


tot 1977 actief als boogschutter<br />

ERETEKENS<br />

3502<br />

Fotoportret op 13-02-1988; overlijden op 12-03-1988<br />

28/02/1952 Burgerlijk ereteken lste klas<br />

24/11/1957 GoudenPalm Kroonorde (in rangneming vanaf 08/04/1952)<br />

29/01/1965 Bronzen ereteken (laureaat van de arbeid)<br />

bijgewerkt tot 06/07/2006<br />

2071. Paul HUYS (<strong>nr</strong>. 466) : Privé-wapenbezit te Wontergem anno 1789<br />

In de zomer van 1789 brak in de Zuidelijke Nederlanden de zgn. “Brabantse Omwenteling”<br />

uit. Op 14 augustus kwam de proclamatie waarin keizer Jozef II – die zijn hervormingen op<br />

staatkundig en godsdienstig gebied op een te radicaal bevonden manier had uitgevoerd –<br />

vervallen werd verklaard van de regering en de onafhankelijkheid van de Zuidelijke<br />

Nederlanden werd uitgeroepen.<br />

Daarbij ontstond een “monsterverbond” tussen de aanhangers van twee Brusselse<br />

advocaten, resp. de democratische Vonckisten van Jan Frans Vonck en de reactionaire<br />

Statisten van Hendrik van der Noot: zij zouden samen in 1790 de “Confederatie der<br />

Verenigde Belgische Staten” uitroepen.<br />

Een omwenteling uitlokken is één ding, maar de losgemaakte krachten ook onder controle<br />

houden is een andere zaak. En wapens in privé handen vormen altijd toch een niet<br />

ongevaarlijk risico.<br />

De Raad van Vlaanderen beval daarom begin november 1789 een algemene registratie van<br />

het wapenbezit. De resp. kasselrijbesturen moesten daarvoor zorgen, elk voor de parochies<br />

in de eigen kasselrij. Die registratielijsten zijn bewaard gebleven, ook voor de Kasselrij<br />

Kortrijk, waaronder o.m. de Roede van <strong>Deinze</strong> en de Roede van Tielt ressorteerden 1 .<br />

Als voorbeeld nemen we de wape<strong>nr</strong>egistratie voor Wontergem, die we hier beknopt willen<br />

voorstellen, zonder al te veel in detail te treden. Het is een nominatimlijst van een zestigtal<br />

personen, op 07.11.1789 opgesteld door de parochiegriffier P. Beyens.<br />

In totaal 63 inwoners worden opgesomd, die samen beschikken over 67 geweren (“fusiquen”<br />

genoemd) en 7 pistolen.<br />

Ook de munitie wordt genoteerd: drie personen blijken in het bezit van in totaal 43 kogels.


3503<br />

Er zijn ook steekwapens: 2 degens, 1 jachtmes en 1 “kaper” (is waarschijnlijk een gekromde<br />

degen, zoals kapers of zeerovers geacht werden te hanteren).<br />

Sommige personen op de lijst beschikten over meer dan één wapen.<br />

De bestbewapende man was ene Jacobus de Poortere, bezitter van niet minder dan twee<br />

fusiquen en twee pistolen.<br />

Ene Joseph Huys (géén familie van …) bezat twee fusiquen en een pistool. Burgemeester<br />

Lessens bezat twee fusiquen.<br />

De pastoor 3 was bijzonder goed voorzien: hij had een geweer, twee pistolen en een<br />

jachtmes!<br />

Eigenaardig is wel dat bij de baljuw Joseph de Smet de melding nihil staat. Bezat hij<br />

inderdaad geen wapens, of wenste hij die niet aan te geven?<br />

Voor wie belangstelling heeft (eventueel uit genealogisch oogpunt) voor deze namen- en<br />

wapenlijsten, vermelden we graag dat ook voor Astene, Grammene, Zeveren en Bachte<br />

(+Rekkelinge) gelijkaardige lijsten in de in noot vermelde archiefdossiers voorhanden zijn.<br />

1. Rijksarchief Gent, Raad van Vlaanderen, <strong>nr</strong>s. 32206/32208 (bevat gegevens voor vele parochies<br />

in Oost- en West-Vlaanderen).<br />

2. RAG, RvVl, <strong>nr</strong>. 32.207 (Wontergem, 1789).<br />

3. Hier niet met name genoemd. Het ging om de Sint-Niklazenaar Jacobus de Graeve (1729-1792),<br />

pastoor te Wontergem sinds november 1783 (zie K.O.K.-Jaarboek 1981, blz. 275).<br />

2072. Herman MAES (<strong>nr</strong>. 104) : Koepok-inenting<br />

In het <strong>KGK</strong>-jaarboek 2006 pp. 138-141 schreven we een nota over de inenting tegen<br />

koepokken. In 1823 moest de onderwijzer er zeker van zijn dat de kinderen ingeënt waren.<br />

De actie om zich te laten inenten was toen in gang geschoten en in sommige gebieden werd<br />

de actie van op de preekstoel (en iedereen ging toen ter kerke) gesteund.<br />

Iemand die bedrijvig was in het aanbevelen van de Jenner-inenting was dr. med. Jakob<br />

Lodewijk Kesteloot die in 1778 in Nieuwpoort geboren was. Zijn opleiding tot arts begon in<br />

1798 te Leiden en na het behalen van zijn doctorsgraad ging hij ook naar Parijs voor verdere<br />

opleiding. Hij werd lid van het in 1807 opgerichte “Rotterdamsch Genootschap ter<br />

bevordering van de koepokinenting” en ca. 1812 schreef hij een boek “De Koepok-inenting,<br />

getoetst aan het Gezond Verstand…” dat in Den Haag verscheen.<br />

Toen de RUGent in 1817 gesticht werd werd hij docent studie van chronische aandoeningen<br />

en gerechtelijke geneeskunde. De eerste rector van de RUGent was dr. Van Rotterdam 1 ,<br />

een Antwerpenaar met Leuvens diploma die zich te <strong>Deinze</strong> kwam vestigen en reputatie<br />

maakte met zijn behandeling van “diphterie” waarvoor hij naar Gent uitgenodigd werd.<br />

In 1826 werd Kesteloot rector te Gent en dat was hij ook in 1834-1835 tot het Belgisch<br />

staatsbestuur er zich mee moeide en de minister Kesteloot niet herbenoemde, niet alleen<br />

niet als rector maar ook niet meer als prof. Hij was wellicht te Noord-Nederlands<br />

(Orangistisch) gezind.<br />

In 1819 hield Kesteloot een lofrede op Herman Boerhaave, rond wie de Leidse medische<br />

school groeide. Uit de school koos ooit keizerin Maria-Theresia haar lijfarts Van Swieten 2 die<br />

te Wenen de medische opleiding tot geneesheer en die tot vroedvrouw mocht organiseren.<br />

Hij staat in 2006 nog altijd aan het voetstuk van het Maria-Theresia standbeeld (vier<br />

steunpilaren in Maria-Theresias regeringsperiode)<br />

Kesteloot werd reeds geconsulteerd door Napoleons broer die toen koning van Holland was<br />

(1806-1810).<br />

Aan de RUgent hed Kesteloot dus Van Rotterdam als collega en ook J.F. Kluyskens, van wie<br />

de vele (vooral) medici-Kluyskens afstammen tot in de huidige generatie.<br />

Er was zelfs een Kluyskens (Victor) die te <strong>Deinze</strong> een fabriek stichtte die zou uitgroeien tot<br />

de firma Torck. Ook de familie Van Heuverzwijn was bij die oprichting en groei betrokken.<br />

1. Zie ook H. Maes, Maessprokkels, J.B. Van Rotterdam, <strong>KGK</strong>C, XXI, 2001, p. 2857.


3504<br />

en een uitgebreider artikel van P. Huys, J.C. Van Rotterdam, huisarts in <strong>Deinze</strong> (17933-1794), later<br />

professor en rector en kunstverzamelaar in Gent, <strong>KGK</strong>C, XXI, 2001, pp. 2779-2781.<br />

2. Ook Van Swietens opvolger in Wenen kwam uit die Leidse school van Boerhaave.<br />

2073. Paul HUYS (<strong>nr</strong>. 467) : Een verzoekschrift van de Leie-boottrekkers in de streek<br />

van <strong>Deinze</strong> anno 1818<br />

In het Provinciaal Archief uit de Hollandse periode 1 bevindt zich een verzoekschrift van een<br />

tiental boottrekkers die bezorgd waren om hun bedreigde werkgelegenheid. Dergelijke<br />

documenten, nochtans interessant voor de economische geschiedenis van een stad of<br />

streek, blijken relatief zeldzaam te zijn. Een reden dus om enige aandacht te vragen voor dit<br />

stuk (een toevalsvondst eigenlijk, in de marge van een totaal ander archiefonderzoek). Het<br />

verzoekschrift was een collectief initiatief van een aantal beroepsgenoten, die spontaan en<br />

solidair in streekverband optraden om de eigen tewerkstelling veilig te stellen. De rivier, die<br />

bijna per definitie een natuurlijke verbinding tot stand brengt tussen de langs haar oevers<br />

gelegen dorpen, blijkt hier inderdaad als vanzelfsprekend een breder, grensoverschrijdend<br />

effect te hebben bewerkstelligd. Ook op dit aspect mag eens bewezen worden.<br />

Bij de geschiedschrijving over zoveel afzonderlijke dorpen (cfr. De reeks<br />

gemeentemonografieën van Fr. De Potter en J. Broeckaert van omstreeks 1865-1870) kon<br />

men wel eens het (verkeerde) idee krijgen dat het elk-voor-zich was, zonder met de<br />

gelijklopende belangen van het buurdorp rekening te houden. Het onderhavige geval bewijst<br />

alvast de mogelijkheid van het tegendeel; en onderstreept tegelijk het belang van een<br />

centraal gelegen stad(je), als een bijkomend bindingsmiddel tussen de kleinere dorpen<br />

onderling, waarover de stad bij die gelegenheid de leiding neemt. Dit verwijst overigens nog<br />

naar de vroegere “bindende” kracht van de voormalige (door de Franse Revolutie<br />

afgeschafte) “roeden” (i.c. de Roede van <strong>Deinze</strong>) binnen de voormalige kasselrij (i.c. die van<br />

Kortrijk). Bovendien moeten we er ook op wijzen dat datzelfde Frans Bewind eveneens de<br />

groeperingen in gilden van beoefenaars van het zelfde beroep had afgeschaft – reden<br />

waarom de Deinse boottrekkers erop aandrongen om opnieuw een beroepsgilde te mogen<br />

oprichten.<br />

Maar genoeg theorie nu, hoe nuttig die ook is om de dingen in de juiste historische context te<br />

situeren. Ziehier de feiten zelf.<br />

Op 3 februari 1818 waren in het stadhuis van <strong>Deinze</strong> 2 tien boottrekkers vergaderd, m.n. Jean<br />

Verpraet, François De Clercq, Jean-Baptist Wante, Jean Hertoge, Pierre Cokuyt, François<br />

Demeyer, Pierre Franquez, Jacques Defauw, François Desloover en Lievin Deleyn, “allen<br />

boottrekkersgezellen van vader op zoon”, en woonachtig in <strong>Deinze</strong>, Petegem, Astene,<br />

Deurle, Sint-Martens-Leerne en Bachte-Maria-Leerne, Gottem, Grammene, Olsene en<br />

Machelen.<br />

Zij hadden een verzoekschrift opgesteld, gericht aan gouverneur baron de Keverberg-de<br />

Kessel, en waarin zij de toelating vroegen om, mede uit naam van hun talrijke gezellen, een<br />

“corps” te mogen oprichten dat de boottrekkers op de Leie tussen Deurle en Olsene zou<br />

groeperen. Zij hadden daartoe een (ontwerp)reglement opgesteld, in 24 artikelen waarvan<br />

het eerste artikel de samenstelling van hun bestuur regelde.<br />

Deken : Jean Verpraet, ondernemer- boottrekker in Olsene;<br />

Vice-deken : François De Clercq, eveneens in Olsene<br />

Griffier : Sieur Charles-Louis Delcroix, klerk in <strong>Deinze</strong> ;<br />

Kassier : Sieur Jean François De Meyer, herbergier onder het uithangbord “De Roos”<br />

in <strong>Deinze</strong>.<br />

Het verzoekschrift is ondertekend door de tien boottrekkers die daartoe het initiatief hadden<br />

genomen. Of juister uitgedrukt: het stuk draagt de handtekening van twee onder hen, m.n.<br />

Jannens Hertoge (sic) en Jannes (sic) Baptista Wante, en verder een kruisje als merkteken<br />

van de overige acht, allemaal ongeletterden.


3505<br />

Hun initiatief genoot blijkbaar de steun van de respectieve burgervaders van de betrokken<br />

gemeenten. Het aan de gouverneur gerichte document van 3 februari 1818 (nog in het<br />

Frans opgesteld, en dàt na drie volle jaren van Hollands bestuur!) draagt immers de<br />

volgende aanbeveling: “Vu et approuvé par Nous, Bourguemaître & Maire des Ville et<br />

Communes, dénommées respectivement en texte, le Project et Règlement de Corporation<br />

de haleurs, qui précède, au but duquel Nous ne pouvons qu’applaudir, et pour lequel Nous<br />

postulons (…) sanction et approbation, parce que Nous l’envisageons comme pour un bienêtre<br />

général. » Daarop volgen de elf handtekeningen van de burgemeesters (of hun<br />

adjuncten) van <strong>Deinze</strong> en de overige Leiegemeenten. Al die burgervaders waren dus<br />

blijkbaar ook op het Deinse stadhuis aanwezig op de bovenvermelde datum van 3 februari<br />

1818. Ziehier hun namen:<br />

C.J. De Paepe, maire van Machelen<br />

J.B. Verhaest, maire van Gottem<br />

J. Vandekeere, maire van Petegem<br />

J. De Backer, adj.-maire van Deurle<br />

C.L. Filliers, adj.-maire van St.-Maria-<br />

Leerne<br />

Claes, burgemeester van <strong>Deinze</strong><br />

C.L. Filliers, adj.-maire van Bachte<br />

M. De Donker, maire van Olsene<br />

B. Van de Keere, maire van Grammene<br />

Liv. De Meijer, maire van Astene<br />

C.L. Filliers, secr. van Sint-Martens-<br />

Leerne (maire & adj.-maire absents)<br />

Welke waren nu precies de argumenten van de boottrekkers, waardoor ook de resp.<br />

burgemeesters zich hadden laten overtuigen? In het verzoekschrift staat te lezen (we citeren<br />

in vertaling) dat zij “om zich van het dagelijks brood te kunnen verzekeren om hun familie te<br />

voeden, geen andere nijverheid noch andere bronnen (van inkomsten) hadden dan alleen<br />

maar de kleine opbrengst die ze konden halen uit het begeleiden van de boten die de Leie<br />

op- en afvaren. Om zich niet verplicht te zien een beroep te doen op hun resp.<br />

Weldadigheidsbureaus vragen ze dus (…) de toelating om zich te groeperen in een corps;<br />

aldus zouden zij greep kunnen krijgen op de totaliteit van dit soort werk op de beide oevers<br />

van de rivier tussen Deurle en Olsene, en wel bij beurtrol, die trouwens reeds gedeeltelijk<br />

bestaat. Op die manier zal het dagelijks brood van de verzoekers en van hun gezellen<br />

gedeeltelijk verzekerd zijn. Bovendien zullen de scheepvaart en de daarmee gepaard<br />

gaande handel niet te lijden hebben onder vertraging noch slordigheid, hetgeen meer dan<br />

dikwijls het geval is geweest, waarbij – door gebrek aan boottrekkers – vertragingen in het<br />

reistraject voorkwamen.<br />

1. Rijksarchief Gent, Prov. Arch. – Holl. Tijd, <strong>nr</strong>. 775/13, dd° 1818.<br />

2. Eigenlijk had <strong>Deinze</strong> op dat moment geen eigen specifiek “Stadhuis”. De eeuwenoude stadshalle<br />

midden op de marktstraat was in 1792 (moedwillig!?) door brand vernield en voor de oprichting<br />

van het nieuwe stadhuis – op de huidige plek op de oostzijde van de markt – zouden de<br />

<strong>Deinze</strong>naars nog tot 1841/1842 moeten wachten.<br />

2074. Stefaan DE GROOTE : Een <strong>Deinze</strong>naar stelt tentoon in New York<br />

Raoul De Keyser is uitgegroeid tot een internationaal zeer gewaardeerde kunstenaar.<br />

Vooral in de Verenigde Staten wordt hij al enkele jaren op handen gedragen. Zijn<br />

galeriehouder en organisator van tentoonstellingen ‘David Zwirner’ in New York heeft daar<br />

zeker mee te maken. Het is Zwirner die de tentoonstelling ‘Recent Work’ (New York, 18<br />

oktober tot 18 november 2006) begeleidde. Het is niet de eerste tentoonstelling van werk van<br />

De Keyser in de Verenigde Staten. In 2000 was er al een opgemerkte expositie aan de<br />

universiteit van Chicago.<br />

Raoul (°1930) is inderdaad geboren en getogen in <strong>Deinze</strong>. Hij werkte eerst als ambtenaar en<br />

werd begin jaren vijftig correspondent voor Volksgazet, de verre voorloper van het dagblad<br />

De Morgen. De Keyser schreef vooral over kunst en sport, zowel over Roger Raveel als over<br />

boksen. Begin jaren zestig volgde hij korte tijd les bij Roger Raveel, aan de Academie van


3506<br />

<strong>Deinze</strong>. Door dat jaar bij Raveel is De Keyser vooral op dreef gekomen, maar ging snel een<br />

eigen weg bewandelen.<br />

Zijn allereerste schilderijen, uit de jaren 1964-'65, zijn een soort close-ups van uiteenlopende<br />

voorwerpen als een deurklink, een tuinslang, een sok aan een waslijn. Toch ging het hem<br />

toen al, in deze herkenbare beelden, vooral om de lijnen, de grote lijnen van de kleine dingen<br />

om vormen en kleuren die zonder bijkomende trucjes het schilderij waar moesten maken. Hij<br />

wilde de essentie overhouden, zonder de poëzie aan te tasten. Bovendien was hij zich<br />

zichtbaar bewuster dan de anderen van het elementaire gegeven dat hij met doek en verf<br />

bezig was. Dat zijn ook dagelijkse dingen, maar het zijn materialen die het immateriële in<br />

zich dragen. Die filosofie is gebleven maar zijn schilderijen worden gaandeweg abstracter en<br />

teruggebracht tot vormen die ontleend lijken aan landschappelijke vlakverdelingen.<br />

In de jaren zeventig schildert hij een groot aantal werken waarbij hij het lijnenpatroon van<br />

een voetbalveld als uitgangspunt neemt. Uiteindelijk worden de strakke contourlijnen steeds<br />

vrijere bewegingen van kwast en verf. Vlakken en lijnen tekenen zich als zelfstandige<br />

vormen af in vrije en kleurrijke composities. In latere jaren boort De Keyser nieuwe terreinen<br />

van onderzoek aan: zijn aandacht richt zich nu op zaken als kleur, perspectief, textuur en<br />

andere materiële aspecten van verf en drager.<br />

De vader van de hedendaagse schilderkunst in België<br />

De Keyser is in eigen land en streek wat minder bekend dan Roger Raveel, die al beschikt<br />

over een eigen museum, maar overklast zijn vroegere leraar op het internationale vlak. In de<br />

Verenigde Staten wordt hij omschreven “one of Europe’s leading painters” en sommigen<br />

noemen hem de vader van de hedendaagse schilderkunst in België.<br />

Zijn eerste internationale stappen zette hij in Nederland met exposities in het Groninger<br />

Museum (1970) en het Van Abbemuseum (1974), maar zijn eerste grote doorbraak kwam er<br />

via de groepstentoonstelling in Documenta Kassel (1992). Er volgden nog heel wat<br />

tentoonstellingen in Europa, vooral in Duitsland en Zwitserland maar ook in eigen land. Hij<br />

werkt hierbij vaak samen met de bekende Antwerpse Zeno x Gallery van Frank Demaegd.<br />

Een extra stimulans was de belangstelling van het Nederlandse museum voor hedendaagse<br />

kunst De Pont Foundation (Tilburg), die op een bepaald ogenblik de collectie in handen<br />

kreeg van Wijnand Sengers uit Rotterdam, die tientallen schilderijen had verzameld van De<br />

Keyser. Via De Pont ging het werk van De Keyser in 2004 rond in vijf belangrijke Europese<br />

musea: the Whitechapel Art Gallery (Londen), Musée de Rochechouart (Rochechouart,<br />

Frrankrijk), De Pont Museum for Contemporary Art (Tilburg), het Fundãçao Serralves, Museu<br />

de Arte Contemporãnea (Porto) en het Zwitserse Kunstverein St. Gallen Kunstmuseum.<br />

Anthony Spira, conservator van de White Chapel Gallery, noemde het schilderen van Raoul<br />

De Keyser een proces van ‘hardop denken', ongecensureerd en onvoorspelbaar.<br />

Meer info: www.davidzwirner.com<br />

2075. Paul HUYS (<strong>nr</strong>. 468) : Brouwketels in Gottem en Wontergem anno 1680<br />

Een procesbundel in het archief van de Raad van Vlaanderen 1 bevat een telling van alle<br />

brouwketels in de hele Roede van Tielt in mei 1680. Daarin zijn ook de dorpen Gottem en<br />

Wontergem vermeld. In de beide dorpen was telkens maar één brouwerij, en wel met elk<br />

een ketel van resp. de volgende brouwcapaciteit:<br />

Gottem<br />

(<strong>nr</strong>. 42) Den ketel van Guiliaem Biebuyck groot 12 tonnen 19 stoopen


3507<br />

Wontergem<br />

(<strong>nr</strong>. 40) Den ketel van Joos Hyde groot 10 tonnen 3 stoopen<br />

Eén ton = 256 pinten (van 0,5766 liter) = 147,61 liter<br />

Eén stoop (van elk vier pinten) = 2,3064 liter<br />

De ketel van Biebuyck in Gottem had dus een brouwcapaciteit van:<br />

(12 x 147,61) + (19 x 2,3064) = 1815,14 liter<br />

Die van Hyde in Wontergem had een capaciteit van:<br />

(10 x 147,61) + (3 x 2,3064) = 1483 liter.<br />

Met een brouwketel van resp. 12 en 10 tonnen zaten deze brouwers bij de middenmoot. In<br />

de hele Roede werden in mei 1680 in totaal 46 ketels geteld, waarvan 25 met een capaciteit<br />

boven tien tonnen en 21 beneden tien tonnen.<br />

De grootste vijf ketels hadden een inhoud van ruim 29, 26, 25, 24 en 22 tonnen (allemaal in<br />

Tielt – binnen, waar in totaal acht brouwketels stonden) en ook een van ruim 22 tonnen in<br />

Tielt-buiten.<br />

Afgezien van Tielt zelf stonden de grootste ketels in Wakken (20 tonnen), Meulebeke (ruim<br />

15 tonnen) en Wingene (ruim 16 tonnen). In Dentergem, Ooigem en Ruiselede was telkens<br />

een brouwerij met een ketelcapaciteit van 10 tonnen. In toch niet zo kleine dorpen als b.v.<br />

Ingelmunster, (Oost-)Rozebeke of Zwevezele waren zelfs geen ketels van minstens tien<br />

tonnen te vinden.<br />

Nog dit. Het zou m.i. verkeerd zijn de hierboven vermelde hoeveelheden te beschouwen als<br />

de jaarproductie van de brouwerijen. Het gaat hier om een opmeting van de ketel-inhoud,<br />

maar hoe vaak per jaar in deze ketels gebrouwen werd, is uit deze eenmalige<br />

momentopname uiteraard niet af te leiden.<br />

1. Rijksarchief Gent, Raad van Vlaanderen, 24894 (Proces tussen Jan Claeys en Jan Eeckman,<br />

brouwer te Wakken). Een uitvoeriger bijdrage hierover staat te lezen in “Onze Voorouders” (het 3mdl.<br />

Tijdschrift van VVF-Tielt”), jrg. 8 <strong>nr</strong>. 1 (jan. 2005), blz. 10-13 (artikel door Rik Claeys),<br />

waaraan de bovenstaande gegevens ontleend zijn.<br />

2076. Willy JONCKHEERE : Even uw aandacht voor een talent van eigen bodem<br />

Leven<br />

Dorpscafé 1 De Reisduif<br />

Zie, daarna wordt hier definitief vaarwel<br />

gezegd, zie hoe bedroefd men in tranen begint<br />

en zie vooral hoe men hard lachend eindigt<br />

als na een hoogmis luidruchtige kaarters<br />

Voel het dorp, voel zijn hart hevig kloppen hier


3508<br />

in de geduldige toog, hoor hoe oprecht gebiecht<br />

wordt hier, in schijnbaar nietszeggende orders,<br />

zie zijn tafels geschikt voor het samenspel.<br />

raak alles aan met je ogen, de berookte<br />

muren, de overjaarse affiches, de vergeelde<br />

klamme foto’s van zijn grote kampioenen.<br />

Maar vooral, heb hier deel aan zijn leven.<br />

Sla jezelf maar op in waard en waardin.<br />

Hoor het wanhopig gorgelen : zijn vele kelen.<br />

U las een gedicht uit de bundel “Boswording” van Martin Carrette, die hiermee zijn debuut<br />

maakte. De voorstelling had plaats in de zaal Rekkelinge te <strong>Deinze</strong> op 18 oktober 2006. De<br />

bundel, uitgegeven door Berghmans Uitgevers, Antwerpen – Rotterdam, bevat drie reeksen<br />

van telkens 12 gedichten: gedichten over de liefde, over reisimpressies en een geleide<br />

dorpswandeling door Zeveren, het dorp waar de auteur woont en ook geboren en getogen is.<br />

Luc Coorevits (Behoud de begeerte vzw) schreef in het Woord vooraf :<br />

“Martin Carrette treedt met zijn debuutbundel ‘Boswording’ als een klassiek dichter op de<br />

voorgrond. Niet alleen opent de strak gecomponeerde bundel met twaalf sonnetten, tal van<br />

reis-, liefdes- en natuurgedichten verwijzen, weliswaar zonder enige vorm van epigonisme,<br />

naar het werk van De Coninck, Van Wilderode of Claus.<br />

Dat Carrette zich in een gedegen traditie plaatst, betekent echter geenszins dat hij de lezer<br />

met een déjà vugevoel opzadelt. Daarvoor beheerst Martin Carrette al te zeer de stiel van<br />

dichter, en dat is, volgens Clem Schouwenaars, nog altijd in de eerste plaats een<br />

beeldhouwer die muziek schildert”.<br />

De bundel is verkrijgbaar in de boekhandel en bij de auteur : Izegemstraat 87, 9800 <strong>Deinze</strong><br />

(martin.carrette@telenet.be) of via overschrijving op <strong>nr</strong>. 442- 7609511- 85 van Martin Carrette met<br />

vermelding ‘Boswording’ + naam.<br />

Na ontvangst van de betaling (€ 15) wordt de bundel zonder portkosten toegestuurd.<br />

2077. Paul HUYS (<strong>nr</strong>. 469) : Herrie rond de Sint-Elooisprocessie in Vosselare (en<br />

elders), 1809


3509<br />

Van de Gentse bisschop Etienne Fallot de Beaumont (1802-1807), een uit Avignon<br />

afkomstig Fransman die aan een blinde Napoleonverering leed, is bekend dat hij een<br />

inspanning deed om de volksdevoties, die tijdens de revolutiejaren gedeeltelijk teloorgegaan<br />

waren, nieuw leven in te blazen 1 . De oude broederschappen werden heropgericht,<br />

processies en bedevaarten mochten opnieuw doorgaan, maar werden - voor zover nodig –<br />

van (al te) volkse uitwassen gezuiverd. Een van die volkse bedevaarten, waarmee<br />

gewoonlijk een (paarden)processie gepaard ging, was gewijd aan de verering van Sint-<br />

Elooi, patroon van de (paarden)smeden 2 . In de Deinse buurgemeente Vosselare was hij<br />

ook de parochiepatroon. Zijn feestdag viel op 1 december, maar zijn ommegang werd<br />

gehouden eind juni, ter herdenking van de overbrenging van zijn relieken; dit ging gepaard<br />

met een ruitersoptocht en een zegening van de paarden 3 .<br />

In het bisdom Gent werd/wordt Sint-Elooi in een dozijn parochies als paardenheilige vereerd.<br />

In de Franse Tijd had zijn verering in enkele dorpen tot rumoerige manifestaties geleid, die<br />

de bisschop (in 1807) hadden doen beslissen alle Sint-Elooisprocessies te verbieden. In een<br />

paar dorpen echter – o.m. in Vosselare en in Afsnee – hadden de boeren die maatregel niet<br />

gepikt; in 1808 hadden die paardenprocessies daar toch doorgang gevonden, ondanks het<br />

bisschoppelijk verbod… Voor het jaar 1809 werd dan ook – vanuit het bisdom – angstig<br />

vooruitgekeken hoe de komende Sint-Elooisviering, voorzien op zondag 25 juni, zou<br />

verlopen.<br />

Voorschrift was dat een eventuele processie zich moest beperken tot een rondgang rond het<br />

kerkgebouw zelf… Maar zouden de boeren hiermee genoegen nemen?<br />

Intussen had Gent in de zomer van 1807 een nieuwe bisschop gekregen, Maurice de<br />

Broglie, een Normandische edelman. Bevreesd voor nieuwe rellen rond de komende Sint-<br />

Elooisviering had die zich tot de prefect van het Scheldedepartement, F. de Faipoult, gewend<br />

met het verzoek om hulp bij het beteugelen van eventuele volksrellen ter gelegenheid van de<br />

(“verboden”) St.-Elooisprocessie. In een brief aan de Faipoult, dd° 1 mei 1809, maakte Mgr.<br />

De Broglie zijn bezorgdheid terzake kenbaar 4 . Reeds op 4 mei kreeg hij van de prefect een<br />

eerste antwoord, waarin de Faipoult de bisschop om een lijst verzocht van de parochies<br />

waar Sint-Elooi vereerd werd. In die antwoordbrief van de prefect lezen we o.m. (we<br />

vertalen uit het Frans):<br />

“Naar oud gebruik vierden (enkele) gemeenten het Sint-Elooisfeest met processies waarin<br />

men de relikwieën van de heilige droeg. Die processies werden geëscorteerd door<br />

“cavalcades” (ruitersoptochten) en gingen gepaard met weinig passende (“peu décentes”)<br />

ceremonies. Mgr. De Beaumont wilde uit die plechtigheden alles weren dat aan het aan de<br />

godsdienst verschuldigde respect afbreuk kon doen. Maar na weerstand hiertegen<br />

ondervonden te hebben, zag hij zich verplicht om de Sint-Elooisprocessies helemaal te<br />

verbieden. De inwoners van enkele gemeenten, zonder enig respect voor hun pastoors en<br />

zelfs voor de eredienst, hebben zich schuldig gemaakt aan excessieve praktijken waarbij ze<br />

zich met geweld (“de vive force”) meester maakten van de Sint-Elooisrelieken; daarmee<br />

hielden ze dan de processies en ceremonies die hun verboden waren, dit alles met een<br />

weerzinwekkend tumult en onbeschaamdheid.” Tot zover dan de prefect over de<br />

ongeregeldheden (uiteraard van het jaar voordien).<br />

Op 5 mei bezorgde de bisschop hem de gevraagde lijst 5 en merkte daarbij op: “Presque tous<br />

les curés de ces paroisses sont parvenus à empêcher les désordres que avoient lieu<br />

autrefois à cette occasion et qui étoient plus scandaleux dans les communes d’Afsné et<br />

Vosselaere ».<br />

Daarop kwam de administratieve molen van de Franse bezetter onmiddellijk en efficiënt in<br />

actie. Aan de onderprefecten van de arrondissementen en aan de burgemeesters van de<br />

betrokken parochies schreef de prefect een brief, met een vraag om inlichtingen, en tevens<br />

met de nodige instructies om bij elke ordeverstoring in te grijpen en desnoods een beroep te<br />

doen op de nationale gendarmerie. Vanuit de meeste gemeenten kwamen geruststellende<br />

berichten. Enkele antwoordbrieven vanuit de betrokken dorpen zijn evenwel, om een of<br />

andere reden, toch enige nadere aandacht waard.


3510<br />

Op 20 mei 1809 schreef de onderprefect van het arrondissement Oudenaarde aan prefect<br />

Faipoult een brief waarin hij het uitvoerig had over de Sint-Elooisvieringen in Eine en in<br />

Maarke. In de beide dorpen – zo wordt toegegeven – worden nog altijd wel “cavalcades”<br />

gehouden, met ruiters die massaal uit de omliggende dorpen afgezakt komen (ruim een<br />

dozijn dorpen worden nominatim opgesomd!).<br />

Dat die ruitersoptochten toch blijven doorgaan meent de onderprefect te moeten wijten aan<br />

“l’obstination des paysans qui attachent à ces cérémonies des avantages religieux et dont il<br />

résulte quelques fois des scènes fâcheuses ». Vervelende, betreurenswaardige feiten dus,<br />

die best in de toekomst vermeden zouden worden…<br />

Uit Kruishoutem kwam dan, op 29 mei 1809, weer een andere brief, waarin de<br />

burgemeester zelf bepleitte dat toelating zou worden verleend aan de ruiters om, op de dag<br />

van het Sint-Elooisfeest, met hun paarden te mogen voorrijden tot aan de kerkdeur “pour<br />

recevoir la bénédiction de la relique de Sint Eloy, patron des chevaux, comme d’ancienne<br />

usage dans cette commune”; de burgemeester voegde er, fijntjes, de bedenking aan toe: “…<br />

cette cérémonie rendant annuellement à l’Eglise un revenu de 200 francs…” Ook financieel<br />

profijt mocht dus wel een argument-pro zijn.<br />

En op 22 juni 1809, enkele dagen voor Sint-Elooisdag zelf, schreef burgemeester De Meyer<br />

van Oostwinkel aan prefect Faipoult een geruststellende brief waarin hij hem verzekerde<br />

alles onder controle te hebben (we vertalen uit het Frans): “Met betrekking tot de processie,<br />

die in deze gemeente vroeger plaats had op St.-Pietersdag ter gelegenheid van de translatie<br />

(= overbrenging van de relieken) van Sint-Elooi, heb ik de eer U te laten opmerken dat –<br />

sedert het verbod opgelegd door de bisschop van Gent – deze processie niet heeft plaats<br />

gehad en ook niet meer zal plaats hebben in deze gemeente; de paardenoptocht (“concours<br />

de chevaux”) die bij die gelegenheid uittrok, heeft sedert twee jaren (=1807) opgehouden te<br />

bestaan. Ik zal erop toezien dat dit misbruik (“cet abus”) niet meer voorkomt en daarover<br />

ben ik het volkomen eens met de pastoor.”<br />

Het archiefbundeltje (dat ons wel inzage verleent in de preventieve maatregelen van de<br />

overheid) bevat daarentegen géén gegevens over hetgeen zich dan op het Sint-Elooisfeest<br />

zelf, 25 juni 1809, werkelijk heeft afgespeeld. Alles netjes onder controle gehouden allicht?<br />

1. M. Cloet e.a., Het bisdom Gent. Vier eeuwen geschiedenis (Gent, 1991), blz. 272.<br />

2. R. Ruys, tot heil van mens en dier. Populaire heiligen in het bisdom Gent (Gent, 1989), “Sint-<br />

Eligius”, blz. 83-102. Hij vermeldt de Sint-Elooisverering in Aalst, Burst, Eeklo, Eine, Evergem,<br />

Grembergen, Grimminge, Herdersem, Kieldrecht, Kruishoutem, Leeuwergem, Lieferinge, Maarke,<br />

Merelbeke, Vosselare en Zeveneken. In Vosselare (blz. 99-100) wordt de Sint-Elooisconfrerie<br />

reeds vermeld in 1379! Virginie Loveling heeft het “paardenwijden” te Vosselare beschreven<br />

(Volkskunde, jrg. 1894, blz. 77-82). Zie ook: Renaat van der Linden, “Bedevaartvaantjes in Oost-<br />

Vlaanderen” (Ledeberg, 1958), blz. 318-319, overigens door R. Ruys in 1989 meestal woordelijk<br />

overgenomen, zij het zonder bronvermelding!<br />

3. P. Huys, “Sprokkelingen uit het kerkarchief van Vosselaere”, in: Het Land van Nevele, XXI/2 (juni<br />

1990), blz. 154-155, over “bedevaartvaantjes voor Sint-Elooi”; tussen 1711 en 1723 werden 4950<br />

vaantjes gedrukt, of gemiddeld zowat vierhonderd stuks per jaar.<br />

4. Rijksarchief Gent, Archief Scheldedepartement, <strong>nr</strong>. 9007/5. Ons artikel is helemaal op de inhoud<br />

van dit dossier(tje) gebaseerd.<br />

5. Het door de bisschop op 04.05.1809 meegedeelde lijstje vermeldt volgende parochies:<br />

Arr. Oudenaarde: Eine en Maarke;<br />

Arr. Dendermonde: Grembergen, Tielrode, Kieldrecht en Beveren (-Waas), maar uit latere<br />

briefwisseling blijkt dat Bevere-Oudenaarde bedoeld zou zijn;<br />

Arr. Eeklo: Boekhoute, Assenede, Boscapelle, Stoppeldonck en Westdorpe (de drie<br />

laatstgenoemde in Zeeuws-Vlaanderen gelegen!).<br />

Arr. Gent: Afsnee, Vosselare, Kruishoutem en Oostwinke<br />

2078. Willy JONCKHEERE : Nieuws bij de buren in “Het Land van Nevele”


3511<br />

Op 8-11-2006 berichtte Koen Ghyselinck op “Radio Canteclaer” een voorzitterswissel bij<br />

onze vrienden van Het Land van Nevele:<br />

Jan Luyssaert uit Merendree is gisteren erevoorzitter geworden van de heemkundige kring<br />

"Het Land van Nevele". Al van bij de oprichting van de vereniging in 1970 was hij voorzitter<br />

van de heemkundige kring. Gisteren bood hij tijdens een bestuursvergadering zijn ontslag<br />

aan, waarna hij meteen tot erevoorzitter werd benoemd.<br />

De nieuwe voorzitter wordt André Bollaert uit Poesele en als secretaris komt Patrick<br />

Tuytschaever in zijn plaats. Stefaan De Groote uit Bachte-Maria-Leerne en Arnold Strobbe<br />

uit Lotenhulle blijven ondervoorzitters. Deze beslissingen moeten wel nog worden<br />

bekrachtigd op de algemene ledenvergadering.<br />

Jan Luyssaert is als voorzitter bijzonder succesvol geweest. Het aantal leden steeg van<br />

ongeveer 100 in de jaren '70 tot bijna 440 dit jaar. Hij lag aan de basis van een reeks<br />

succesvolle tentoonstellingen, met als topper de Cyriel Buyssetentoonstelling die dit jaar<br />

werd gerealiseerd en op dit ogenblik op rondreis is in Vlaanderen. Maar het is vooral het<br />

tijdschrift "Het land van Nevele" dat nu al 37 jaar 4 keer per jaar verschijnt, dat de<br />

heemkundige kring uitstraling bezorgde.<br />

Jan Luyssaert neemt zich wel voor om binnen het bestuur nog een aantal taken op zich te<br />

nemen. Hij hoopt nu meer tijd te vinden om de bibliotheek en het archief verder uit te<br />

bouwen.<br />

Een hartelijk proficiat aan de nieuwe erevoorzitter en de nieuwe voorzitter !<br />

2079. Paul HUYS (<strong>nr</strong>. 470) : Het zangkoor “Kleynzonen der Leye” uit Sint- Martens-<br />

Leerne (1849-1860)<br />

In het oud Provinciaal Archief 1 bevindt zich een uitvoerig archiefdossier betreffende een<br />

algemene enquête uit 1859 betreffende de toen bestaande muziekverenigingen in Oost-<br />

Vlaanderen.<br />

Daarin staat ook een koorzangvereniging uit Sint-Martens-Leerne vermeld, genaamd de<br />

“Kleynzonen der Leye”. Over dit zangkoor worden daar de volgende gegevens meegedeeld:<br />

- Opgericht op 1 september 1849.<br />

- Voorzitter: Napoleon Charles Fr. Van Crombrugghe, burgemeester.<br />

- Erevoorzitter: J(ean) B(aptis)te Adam, landbouwer; 7 ereleden.<br />

- Ledental: 25 zangers.<br />

- Er wordt zangonderricht gegeven, volgens de muziekpedagogische principes van<br />

Gevaert.<br />

Aug. Thys heeft, voor zijn studie “Les Sociétés chorales en Belgique” uit 1861 2 , zeker<br />

gebruikt gemaakt van de gegevens van deze algemene enquête. Hij weet bovendien een<br />

aantal activiteiten op te sommen uit de eerste twaalf bestaansjaren van het koor; we nemen<br />

dit hier graag over uit Thys’ boek, waarin we bovendien ook lezen dat de “directeur” (=<br />

dirigent) van het koor ene “Monsieur Auguste Verbiest” was. Ziehier dan het “palmarès” van<br />

de Leernse zangers:<br />

- Wedstrijd in Zingem (1850): de Leernse “Kleynzonen” behaalden er een 3 e plaats<br />

- Aan de Wedstrijden in Brugge (1850) en Gent (1851 en 1856) hebben de<br />

“Kleynzonen” deelgenomen zonder er een prijs te behalen.<br />

- Naast de Wedstrijden (waar om een ereplaats werd gekampt) waren er ook de<br />

“Festivals” of “Muziekfeesten” zonder rangschikking van de optredenden, waarbij dus<br />

de onderlinge concurrentie nauwelijks enige rol speelde. Aan dergelijke Festivals


3512<br />

hebben de “Kleynzonen” – volgens de informatie bij Aug. Thys – deelgenomen in<br />

Zingem (1852), in Oostakker (1854) en Gent (1854) en in Brussel (1859).<br />

Zo te zien een behoorlijke activiteit inzake publieke optredens elders. Maar vanzelfsprekend<br />

zal het koor ook in de thuisgemeente zelf een specifieke functie in het officiële en het<br />

ontspanningsleven hebben gehad, waarover we evenwel geen geschreven informatie<br />

hebben gevonden.<br />

Wat de optredens elders betreft, kunnen we de gegevens van Aug. Thys aanvullen met nog<br />

twee andere activiteiten, die hij niet vermeldt, resp. te Zomergem (1850) en te Aalter (1858):<br />

- Over de deelname aan het “Muziekfeest” (= zonder competitie dus) te Aalter op 25 juli<br />

1858 (waar ook de Fanfare van Vinkt is opgetreden) hebben we al eerder kort bericht<br />

in ons Contactbald 3 , met verwijzing naar de Gazette van Gend dd° 7 juli 1858.<br />

- Totnogtoe onvermeld bleef de deelname aan een “Festival” in Zomergem op 15<br />

september 1850. Daarvoor waren 13 muziekverenigingen ingeschreven, waaronder –<br />

benevens het koor “Kleynzonen der Leye” uit Sint-Martens-Leerne – ook nog koren uit<br />

Baarle-Drongen, Aalter en Wingene. Er waren ook vijf muziekgenootschappen (voor<br />

“fanfares” en/of “harmonies”) uit Gent 4 en uit nog enkele andere gemeenten in de<br />

omtrek.<br />

Over dat optreden in Zomergem publiceerde de Gentschen Mercurius een week later 5 een in<br />

hoofdzaak lovende bespreking over het door de optredenden bereikte muzikaal peil. Er viel<br />

evenwel één wanklank te signaleren, die we het citeren waard vinden:<br />

“De eenige beknibbeling welke de kritieken zich veroorloofden, valt ten laste van de<br />

vlaemsche zangers die onbarmhertig de woorden verknoeyden van de gezangen welke zy in<br />

’t fransch voordroegen. Zullen er dan altyd lieden aengetroffen worden die niet begrypen dat<br />

men beter doet met zich te bedienen van de eygen tael wanneer men geene vreemde<br />

magtig is?”<br />

De tekst spreekt voor zichzelf. Maar de onderliggende “context” waarin deze regels zijn<br />

neergeschreven, verdient toch nog even onze aandacht. Het koorzangleven in Vlaanderen<br />

omstreeks het midden van de negentiende eeuw was duidelijk een emanatie van een breder<br />

Vlaams volksbewustzijn, dat de waarde van de moedertaal (“De taal is gans het volk”)<br />

centraal stelde. Uit diezelfde geest ontstond eerst het Willemsfonds en daarna het<br />

Davidsfonds, maar dit alles zou een ruimere uiteenzetting vergen…<br />

Tot slot toch nog dit. Het is ons niet bekend, of – en hoelang nog – de “Kleynzonen der<br />

Leye” ook ná 1860 actief zijn gebleven. Weet iemand meer over de (datum van) stopzetting<br />

van hun werking?<br />

1. Rijksarchief Gent, Oud Provinciaal Archief 1850-1870, <strong>nr</strong>. 3000/16. Het koor “Kleynzonen der<br />

Leye” uit Sint-Martens-Leerne staat op de lijst vermeld onder <strong>nr</strong>. 46. Eveneens op dezelfde lijst,<br />

onder <strong>nr</strong>. 35 de “Fanfare et chorale, Deynze”, met 12 à 14 leden (= een scheurgroep!) en onder<br />

<strong>nr</strong>. 58 de muziekmaatschappij “Verbroedering en Eendragt” uit Vinkt, opgericht in juli 1840, met 24<br />

leden.<br />

2. Aug. THYS, Les Sociétés chorales en Belgique (Gand, De Busscher Frères, 1861 2 ), blz. 86.<br />

3. Paul HUYS, « Een muziekfeest te Aalter in 1858”, in: <strong>KGK</strong>-Contactblad, XX, 6 (dec. 2000), blz.<br />

2731, <strong>nr</strong>. 1788.<br />

4. Zie “Gentschen Mercurius”, <strong>nr</strong>. 4382, dd° 13.09.1850.<br />

5. Zie “Gentschen Mercurius”, <strong>nr</strong>. 4385, dd° 20.09.1850.<br />

2080. Herman MAES (<strong>nr</strong>. 105) : Woonden tegenover de O.L.V.-kerk te <strong>Deinze</strong>


3513<br />

Aan de Leiebrug woonde in 1796 sedert 1788 Livin De Paepe; in 1796 was hij 56 jaar en hij<br />

was jeneverstoker geweest. Hij woonde daar met zijn broer Louis, 43 jaar, en met zijn zuster<br />

Bregitte, 48 jaar. Sedert 1791 woonde ook Norbertina Tant, een nicht, daar in dat eerste huis<br />

vlak bij de brug, waar nu het Bruggewachtershuisje staat. De woning kwam wel dichter bij de<br />

straat dan dat huisje nu. Sedert 1792 woonde er ook een 28-jarige dienstmeid, Reginne De<br />

Vos.<br />

In 1823 verkocht Bernard De Paepe namens de familie dit huis aan wat men later de<br />

Commissie van Openbare Onderstand, de C.O.O., zal noemen die zich om het welzijn der<br />

“onvermogenden” (zonder vermogen) bekommerde. Het is om die hulp te verlenen dat ze het<br />

gebouw aankochten om er een wezenhuis van te maken en om er delen van te verhuren<br />

aan een schoolmeester en dat was toen Pieter van Wynendaele (van ca. 1775 tot 1806). Hij<br />

nam in de Franse Tijd ook een deel van het Blasius-hospitaal in gebruik en ook de<br />

pastoorswoning toen pastoor Laridon ondergedoken zat.<br />

Na 1802 mocht Laridon zijn pastorij opnieuw betrekken en woonde aan de Markt tegenover<br />

de Kerk. Hij woonde in het huis waar nu dr. Hoengenaert woont, waar ooit de belastingen<br />

huisden en daarvoor Valere Lagrange woonde.<br />

Joseph Jacques Laridon was bij de volkstelling van 1796 (cfr. Guido De Muynck) 39 jaar en<br />

verbleef in <strong>Deinze</strong> sedert 1792. In die pastoorswoning woonde toen ook de 40-jarige<br />

onderpastoor Bernard Acke, in <strong>Deinze</strong> sedert 1787.<br />

De buur naar de brug was Engelbertus Callier, 45 jaar, in <strong>Deinze</strong> sedert 1775 en zijn 38jarige<br />

echtgenote Dorothe Roels. Ze hadden toen zes kinderen beneden de 12 jaar en<br />

Marie-Jeanne, 20 jaar, en Jean-Baptiste, 14 jaar (de later beruchte zoon Frans Bernard<br />

Callier was toen één van die zes min-12 jarigen)<br />

Aan de andere kant van de toenmalige pastoorswoning woonde sedert 1779 de 40-jarige (in<br />

1796) notaris Jacques Desprez.<br />

In die rij woonden ook:<br />

Beenhouwer Jan De Sweemer, met zijn echtgenote Catrine Ketels<br />

Bakker Pieter Van den Daele, met zijn echtgenote Marie Dobbelaere<br />

Beenhouwster Eleonore Van Quickenborne, Weduwe Minnens, met zoons Emmanuel en<br />

Bruno en dochter Victoria.<br />

Ook twee schoenmakers: Augustin Steyaert en Jean Cras<br />

En twee kleermakers: Pierre Vlighe en Philippe Jacques Picque (vader van de schilder)<br />

Aan de andere kant van deze reeks buren (richting brug) woonden (dus naar de markt)<br />

apotheker Augustin Claeys (burgemeester).<br />

Cfr. Guido De Muynck, Volkstelling en André Heyerick, Bewoners van de Markt.<br />

2081. Paul HUYS (<strong>nr</strong>. 471) : De bevolkingscijfers van (Groot-) <strong>Deinze</strong> in 1800<br />

In de bekende “Memoire statistique” 1 betreffende het Scheldedepartement (= de provincie<br />

Oost-Vlaanderen) door prefect F. de Faipoult, die in 1805 werd gepubliceerd, vinden we o.m.<br />

ook de bevolkingscijfers in het jaar VIII (of 1800), gemeente per gemeente, in alfabetische<br />

volgorde.<br />

We lichten hieruit de cijfers betreffende <strong>Deinze</strong> en de tien gemeenten, die samen sedert<br />

1977 het huidige Groot-<strong>Deinze</strong> vormen.<br />

We geven de cijfers zoals ze bij Faipoult (in de editie door P. Deprez) gedrukt staan, waarbij<br />

we nu al willen signaleren dat ze voor <strong>Deinze</strong> zelf een fout bevatten, waarover dadelijk meer.<br />

Tabel 1. Bevolkingscijfers Jaar VIII (1800)


3514<br />

Gemeente Mannen Vrouwen Jongens Meisjes Militairen<br />

O/d wapens<br />

Totalen<br />

<strong>Deinze</strong> 565 557 658 (?) 872 6 2958 (?)<br />

Astene 206 240 359 329 4 1138<br />

Bachte 2 72 74 166 137 2 451<br />

Gottem 119 134 298 313 3 867<br />

Grammene 90 96 145 146 2 479<br />

Meigem 161 167 325 343 - 996<br />

Petegem 130 149 280 224 - 783<br />

Sint-Maria-<br />

Leerne<br />

119 133 227 207 4 690<br />

Sint-Mart.- 54 61 210 181 20 526<br />

Leerne<br />

Vinkt 274 280 468 477 14 1513<br />

Wontergem 161 166 207 215 3 752<br />

Zeveren 148 149 222 211 4 734<br />

Totaal zonder<br />

<strong>Deinze</strong><br />

Totaal incl.<br />

<strong>Deinze</strong><br />

1534 1649 2907 2783 56 8929<br />

2099 2206 3565 3655 62 11887<br />

We beginnen met het (ergens foutieve) bevolkingscijfer van <strong>Deinze</strong> zelf. De optelling van<br />

565 ma. + 557 vr. (= 1122 volw.), 658 jo. + 872 me. (=1530 kind.), vermeerderd met 6<br />

militairen onder de wapens levert een totaal op van slechts 2658 personen, terwijl de laatste<br />

kolom een totaal van 2958 vermeldt. Er is dus een verschil van 300 personen.<br />

Als P. Deprez de cijfers heeft weergegeven zoals ze effectief bij Faipoult vermeld staan<br />

(zonder de optelfout te hebben opgemerkt), zijn er twee mogelijkheden:<br />

a. als alle deelrubrieken juist zijn, moet het eindtotaal verminderd worden tot 2658;<br />

b. als het juiste eindtotaal wel degelijk 2958 is, moet één van de deelrubrieken met 300<br />

verhoogd worden; welke dan?<br />

We kiezen voor de tweede mogelijkheid, en wel om de volgende reden. Het is opvallend dat<br />

de cijfers voor mannen/vrouwen, resp. jongens/meisjes meestal vrij dicht bij elkaar liggen.<br />

Opmerkelijk is echter dat voor <strong>Deinze</strong> het verschil tussen jongens (658) en meisjes (872)<br />

ongewoon groot is, nl. een verschil van 214 eenheden. We vermoeden derhalve dat het<br />

aantal jongens 958 bedroeg, hetgeen dan ook een totaal van 2958 (i.p.v. 2658) oplevert. Is<br />

een verklaring voor het “wegmoffelen (?) van 300 jongens misschien toe te schrijven aan de<br />

vrees voor de “conscriptie”? Vergeten we niet: het betreft cijfers voor het jaar 1800, d.i. twee<br />

jaar na de “Boerenkrijg”, waarvan één van de voornaamste oorzaken precies de door de<br />

Franse bezetter ingevoerde militaire dienstplicht was. Of is er een andere verklaring?<br />

De optellingen van de andere (nu Groot-) Deinse gemeenten blijken wel te kloppen, zodat<br />

we alvast die cijfers als correct mogen beschouwen. De totale bevolking van die<br />

deelgemeenten (zonder <strong>Deinze</strong>) bedroeg dus 8929 eenheden. Opvallend is wel, dat<br />

bepaalde gemeenten toen een bevolkingscijfer hadden dat helemaal niet beantwoordt aan<br />

het beeld van de toestand anderhalve eeuw later …<br />

Ziehier de tabel van de deelgemeenten volgens de toenmalige bevolkingscijfers (a° 1800) in<br />

dalende lijn, en rechts daarnaast de cijfers net vóór de fusie (1970, resp. 1976):


3515<br />

In 1800 In 1970 of 1976<br />

1 Vinkt 1513 inw. 4 1260 inw. (1976)<br />

2 Astene 1138 2 3062 (1970)<br />

3 Meigem 996 6 744 (1976)<br />

4 Gottem 867 9 631 (1976)<br />

5 Petegem 783 1 6740 (1970)<br />

6 Wontergem 752 5 840 (1976)<br />

7 Zeveren 734 7 734 (1970)<br />

8 St.-Maria-L. 690 3 1572 (1976, incl. Bachte)<br />

9 St.-Mart.-L. 526 8 721 (1976)<br />

10 Grammene 479 10 612 (1976)<br />

11 Bachte 451 Cfr. Maria-Leerne<br />

De vergelijking is leerzaam, maar we laten ze zonder verdere commentaar.<br />

1. F. de Faipoult, Memoire statistique du Département de l’Escaut (l’an XIII), Gent 1805. Uitgegeven<br />

door Paul Deprez, Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde van Gent, Verhandelingen<br />

<strong>nr</strong>. 10 (Oudenaarde, Sanderus, 1960). De bevolking in het jaar VIII (1800 is er te vinden op blz.<br />

37.<br />

2. Tot 1823 waren Bachte en Sint-Maria-Leerne nog aparte, autonome gemeenten. Vanaf 1823<br />

vormden ze samen de gemeente Bachte-Maria-Leerne.<br />

2082. Willy JONCKHEERE : Een interessant documentje<br />

“Gooi geen documentjes weg”. Geregeld komen we hierop terug om te vermijden dat heel<br />

wat interessante zaken, die op het eerste zicht weinig belang schijnen te hebben, in de<br />

papiercontainer zouden verdwijnen.<br />

Dit kleine bidprentje werd door de familie van begrafenisaannemers Michels verspreid naar<br />

aanleiding van de 1 e Deinse fusie op 1 januari 1971.<br />

Het werd ons bezorgd door <strong>KGK</strong>-lid J. B. Vanderlinden uit Nazareth. Van harte bedankt.


Lidmaatschap 2007<br />

3516<br />

Het jaar 2006 loopt stilaan ten einde. Een nieuw werkjaar staat voor de deur.<br />

Vriendelijk verzoeken we onze trouwe leden het bijgevoegde overschrijvingsformulier<br />

onverwijld in te vullen en aan hun financiële instelling te bezorgen, of hun<br />

lidmaatschapsbijdrage te vereffenen met onze penningmeester Ive Steyaert, of aan de balie<br />

van ons Museum.<br />

Ter herinnering: Lidgeld 2007<br />

Gewoon lid : € 15<br />

Steunend lid, bestuurslid, deelgenoot : € 23<br />

Erelid : € 30 of meer<br />

op Postrekening 000-0434500-37<br />

van <strong>KGK</strong>-<strong>Deinze</strong><br />

p/a Leeuwstraat 31<br />

9800 DEINZE<br />

Wie in orde is met het lidgeld 2007, door overschrijving of door betaling aan de balie van het<br />

Museum, kan op 23 februari 2007 zijn jaarboek meenemen bij de voorstelling ervan.<br />

Wie, om welke reden dan ook, zijn jaarboek liever thuis besteld krijgt, betaalt € 4 portkosten extra.<br />

Wij verzoeken onze leden zoveel mogelijk gebruik te willen maken van het ingesloten<br />

overschrijvingsformulier. Noteer “lidgeld 2007”.<br />

Als de lidgelden bij het begin van het jaar overgemaakt worden, betekent dat een hele hulp voor onze<br />

administratie. Wij zijn de leden daarvoor bijzonder dankbaar. Na het verschijnen van het jaarboek<br />

volgt immers de (forse) rekening van de drukker.<br />

We hebben het reeds vroeger vermeld: heel wat leden stellen er blijkbaar prijs op steunend lid te<br />

worden. Moge hun voorbeeld tot navolging strekken. Wij appreciëren de aanmoediging ten zeerste.<br />

In elk geval zijn ALLE leden van harte bedankt voor hun steun!<br />

<strong>KGK</strong> WENST U EN UW FAMILIE<br />

EEN VREUGDEVOL JAAR<br />

IN GOEDE GEZONDHEID !

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!