31.07.2013 Views

Artikel - Rotterdam

Artikel - Rotterdam

Artikel - Rotterdam

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

DOOPSGEZINDE EMIGRANTEN<br />

REISDEN VIA ROTTERDAM<br />

door N. VAN DER ZIJPP<br />

IN 1642 of '43 vernamen Doopsgezinden te Amsterdam via<br />

handelsrelaties, dat hun geloofsgenoten in Zurich, Zwitserland,<br />

vervolgd werden. Zij konden door hun hulp niet voorkomen,<br />

dat Zurich zich van de Dopers ontdeed. Meer heeft men<br />

kunnen doen voor de Doopsgezinden in het kanton van Bern.<br />

Hier leefde, na een eerste periode van bloedige vervolging, een<br />

vrij groot aantal Doopsgezinden in de meer afgelegen gebieden,<br />

vooral rondom het Thuner-meer (Hilterfingen, Beatenberg) en in<br />

het Emmental en de zijdalen. Zij leefden, wonend op hun eenzame<br />

boerderijen, zeer op zichzelf, zonder veel contact met de<br />

buitenwereld. Maar om het midden van de zeventiende eeuw was<br />

op de een of andere wijze de aandacht van de kantonale regering<br />

weer op hen gevallen. Het bleek, dat de Doopsgezinden met hun<br />

evangelisch beginsel van weerloosheid zich ver hielden van het<br />

soldatenberoep, dat voor Bern in die tijd een belangrijke bron van<br />

het nationale inkomen was. Bovendien vond men - en zo reikten<br />

kerk en staat elkaar de hand - het bestaan van een andere geloofsopvatting<br />

naast de officiële evangelische staatskerk ongewenst.<br />

Er werd een actie op touw gezet om hen te dwingen lid te worden<br />

van de officiële kerk: verplichte kerkgang, godsdienstgesprekken<br />

etc. Bij onwil en weigering volgde boete en later gevangenschap.<br />

Economische represailles werden tevens getroffen: zij mochten<br />

geen land kopen, later zelfs niet huren. De Berner regering stelde<br />

een speciale 7a«/ertow?7e/" in, waaraan de zaken, de Doopsgezinden<br />

rakende, werden toevertrouwd. 7aw/è/yVï£^r stroopten door<br />

het land om de verborgen Dopers te ontdekken, waarvoor zij<br />

goed beloond werden. De gevangenissen in Bern zaten menigmaal<br />

vol; vele Doopsgezinden werden jarenlang vastgehouden,<br />

sommigen stierven in de gevangenis door ontbering. Onnodig te<br />

zeggen dat konfiscatie van 7ai//èr£K/ aan de orde van de dag was.<br />

Vele Dopers trachtten te vluchten, maar de Berner regering was<br />

zeer waakzaam tegen deze emigratie: het land was dun bevolkt<br />

en men had zijn landbouwende bevolking dringend nodig. Toch<br />

zag in 1670-'71 en wederom omstreeks 1694 een vrij belangrijk<br />

176


aantal Doopsgezinden kans om naar de Palts en andere delen van<br />

Duitsland uit te wijken.<br />

In 1708 en volgende jaren heerste er onder de Bernse Dopers<br />

een ware wanhoopsstemming. De regering had ingezien, dat al<br />

haar pogingen deze lieden te „bekeren", geen resultaat hadden.<br />

Zij begreep, dat, wilde zij haar eenheidspolitiek in het kanton<br />

doorvoeren, er niets anders overbleef dan deze mensen uit te<br />

wijzen. Maar zij wilde van deze deportatie toch nog financieel<br />

voordeel hebben. Dopers, die Bern verlieten, mochten niets van<br />

hun eigendommen meenemen. Onderhandelingen werden aangeknoopt<br />

met de koning van Sicilië voor de levering van een aantal<br />

galei-roeiers, waarbij Bern politieke voordelen bedong. Met de<br />

koning van Pruisen werd onderhandeld over de levering van tweeduizend<br />

Doopsgezinden om moerassen in Oostpruisen te ontginnen,<br />

zulks tegen een belangrijke geldelijke vergoeding aan Bern.<br />

Van dit plan is echter niets gekomen. Beter slaagde een onderhandeling<br />

met de Engelse regering om de Amerikaanse kolonie<br />

Georgia met Bernse Dopers te bevolken. Eind maart 1710 werden<br />

alle Dopers, die in de Bernse gevangenissen zaten en vele anderen,<br />

die de 7#w/


had evenmin iets bereikt. Behalve de Staten hadden ook de steden<br />

Amsterdam en <strong>Rotterdam</strong> in Bern gepiotesteerd. De laatste<br />

schreef reeds op 19 februari 1660 bij monde van Cö/ww/e? e/ itectores<br />

ite/>w6//cae itote/Wame/z.s/.y een vriendelijk gestelde, maar<br />

zeer dringende brief aan /tec/ö/ro e/ SeA/a/oras c/v/fttfft e/ ite*/?«-<br />

6/jcöe J9er/ie/t5Ü opwd /fe/vertcoï. (Copie in Doopsgez. Archief,<br />

Amsterdam, A. No. 1746). De brief van <strong>Rotterdam</strong> was opgesteld,<br />

nadat enkele <strong>Rotterdam</strong>se Doopsgezinden de stadsmagistraat over<br />

deze zaak hadden „begroet".<br />

Ook na de mislukte deportatie van 1710 bleven de Staten actief:<br />

zij droegen Ludwig Runckel, huii gezant in Zwitserland, op, alles<br />

te doen voor de verdrukte Doopsgezinden, wat hij kon, waarbij<br />

zij de kosten voor hun rekening namen. Het was Runckel, die<br />

na eindeloze onderhandelingen wist gedaan te krijgen, dat ruim<br />

350 Berner Doopsgezinden vergunning kregen om - en dat was<br />

een grote overwinning voor Runckel - met medenemen van hun<br />

vermogen naar Nederland te emigreren. Sindsdien is de positie<br />

der overgeblevenen in het Bernse iets verbeterd, al waren er tot<br />

ongeveer 1760 nog steeds moeilijkheden, die maakten dat een<br />

aantal naar de Palts, Beieren en de Elzas emigreerde.<br />

Ook in de Palts was het leven voor de Dopers verre van ideaal.<br />

Aanvankelijk werden zij na de oorlog met Frankrijk met open<br />

armen ontvangen, maar al spoedig waren er allerlei beperkende<br />

bepalingen: hun aantal werd gelimiteerd, zij moesten een extra<br />

hoofdgeld betalen voor hun afwijkende geloofsopvatting en er<br />

was de voortdurende dreiging om het land te moeten verlaten.<br />

Vandaar dat zij steeds rekening hielden met de mogelijkheid om<br />

naar elders te verhuizen. Nu werd Amerika, en in het bijzonder<br />

Pennsylvanië, het land van belofte.<br />

De staat Pennsylvanië, de stichting van de Quaker William<br />

Penn in 1682, was een gebied, waar - uitzondering in die tijd -<br />

volkomen godsdienstvrijheid heerste. Bij deze aantrekkelijkheid<br />

kwam de hoop, dat men daar ginds een goed stuk brood kon<br />

verdienen. Brieven van Doopsgezinden, die al in 1684 uit de Palts<br />

naar Pennsylvanië waren gegaan, wekten grote verwachtingen.<br />

Vooral sinds 1717 richtte zich het oog van de Paltzers, Doopsgezinden<br />

en anderen, op Pennsylvanië. De weg van Zwitserland<br />

en de Palts naar Amerika leidde over <strong>Rotterdam</strong>. Per schip kwam<br />

men de Rijn af, debarkeerde in <strong>Rotterdam</strong>, vanwaar men dan<br />

178


verder in een zeeschip, hetzij rechtstreeks naar de nieuwe wereld<br />

ging, hetzij naar London of Liverpool voer, om van daar de<br />

grote oversteek te maken.<br />

Bij deze emigratie hebben de Nederlandse Doopsgezinden veelvuldig<br />

de behulpzame hand geboden. Hier te lande bestond sinds<br />

1670 een doopsgezinde Commissie voor Buitenlandse Noden, die<br />

niet alleen Zwitsers en Paltzers, maar ook Doopsgezinden in Polen<br />

en Pruisen heeft ondersteund. Deze organisatie droeg aanvankelijk<br />

een vrij provisorisch karakter: enkele vooraanstaande Doopsgezinden<br />

in Amsterdam hadden zich aaneengesloten tot wat zij noemden<br />

een Commissie tot de Zwitserse zaken. Later werd dit comité<br />

bestendigd en uitgebreid met vertegenwoordigers van de doopsgezinde<br />

gemeenten in Friesland, Groningen, Deventer, Haarlem,<br />

Leiden en <strong>Rotterdam</strong>. Vooral sinds 1709 draait „Buitenlandse<br />

Noden" op volle toeren. Het hoofdkantoor is dan, en blijft, in<br />

Amsterdam. Maar inzonderheid ten bate van de emigranten naar<br />

Amerika is er in <strong>Rotterdam</strong> veel werk verzet. De ziel daarvan is<br />

in de jaren 1709-' 12 Hendrik Toren. Deze merkwaardige man,<br />

aanvankelijk broodbakker, had zich door zelfstudie ontwikkeld<br />

en was in 1681 prediker geworden bij de <strong>Rotterdam</strong>se Waterlandsdoopsgezinde<br />

gemeente. Kort daarna had hij baktrog en oven<br />

vaarwel gezegd om met zijn geloofsgenoot Jan Suderman een<br />

ijzerhandel op Engeland op te zetten, Naderhand begaf hij zich<br />

in andere zaken, maar in 1712 failleerde hij, tengevolge waarvan<br />

hij zijn predikantschap bij de Doopsgezinden had op te geven.<br />

Toren's veelbewogen leven is ons getekend door mr. H. C. Hazewinkel<br />

in het ito//mfam.s /atfrfoeAye van 1949. Toren schijnt geen<br />

gemakkelijk heer te zijn geweest, te oordelen naar de boeken van<br />

de kerkeraad en de notulen van Buitenlandse Noden. Bovendien<br />

had hij iets tegen Amsterdam en de „Amsterdamse heren". In<br />

Buitenlandse Noden fulmineert hij telkens tegen de bemoeizucht<br />

der Amsterdammers, die intussen hem verwijten, dat hij allerlei<br />

op zijn eigen houtje doet. Toren heeft in een schrijfboek allerlei<br />

wetenswaardigs opgetekend over wat er voor de Zwitsers in de<br />

jaren 1709-' 12 is gedaan. Zijn relaas is naderhand voortgezet door<br />

zijn opvolger in het ambt, Dirk van Beek. (Dit aantekenboek met<br />

copieën van vele belangrijke brieven berust thans in het Doopsgez.<br />

Archief te Amsterdam, A No. 1009). Over de latere tijd worden<br />

wij ingelicht door de notulen van de <strong>Rotterdam</strong>se kerkeraad en<br />

179


die van Buitenlandse Noden alsmede door vele brieven uit de <strong>Rotterdam</strong>se<br />

en Amsterdamse doopsgezinde archieven).<br />

In de kerkeraad van de doopsgezinde gemeente te <strong>Rotterdam</strong><br />

schijnt de zaak der Paltzer emigranten zelden aan de orde te zijn<br />

geweest, al adresseert „Buitenlandse Noden" haar brieven steeds<br />

aan „den dienaaren en opzienderen der Doopsgezinde Gemeente<br />

in <strong>Rotterdam</strong>", althans de notulen spreken er weinig over. De<br />

kerkeraad delegeerde (dit wordt b.v. besloten in 1726) de „belangen<br />

der Zwitserse broeders" aan twee of drie broeders uit hun<br />

midden, die in voorkomende gevallen alles deden wat nodig was<br />

en soms, maar lang niet altijd, daarover rapporteerden aan de<br />

„kamer" (kerkeraadsvergadering). Deze handelwijze lag voor de<br />

hand: onverwacht kwamen de emigranten vaak in <strong>Rotterdam</strong> aan,<br />

er moest onmiddellijk gehandeld worden, onderdak gezocht, passage<br />

besproken etc. Om daarvoor de gehele kerkeraad bijeen te<br />

roepen, was te omslachtig. Maar er was nog een reden, waarom<br />

de kerkeraad deze zaken niet en-bloc behandelde: de kerkeraad<br />

stond zakelijk buiten de actie; wat er te betalen was, werd door<br />

Buitenlandse Noden betaald. <strong>Rotterdam</strong> schoot voor en rekende<br />

op gezette tijden met Amsterdam af. Het geld voor de hulp werd<br />

gecollecteerd in alle doopsgezinde gemeenten; daartoe droeg <strong>Rotterdam</strong><br />

het zijne bij: zo werd b.v. op de zondag voor kerstmis<br />

1726 te <strong>Rotterdam</strong> zowel in de voordenmiddagse als in de nadenmiddagse<br />

dienst gecollecteerd voor de Paltzers; de opbrengst was<br />

1487 gulden en 13 stuivers. Waarlijk geen gering bedrag als men<br />

weet, dat de gemeente te <strong>Rotterdam</strong> toen nog geen driehonderd<br />

leden telde. Op 7 december 1710 was er voor de Zwitsers in de<br />

kerkdiensten zelfs 2008 gulden en 13 stuivers gecollecteerd, waarbij<br />

nog ruim 696 gulden aan giften kwam. (Doopsgez. Arch. <strong>Rotterdam</strong><br />

40/317).<br />

Onder de personen, die na Hendrik Toren vooral actief zijn<br />

geweest ten bate van de doortrekkende Doopsgezinden vind ik<br />

vermeld: de predikers Klaas Mulder, metselaar van beroep, Nicolaas<br />

Verlaan en vooral Dirk van Beek. Voorts de diakenen Jan<br />

van Gent, koopman, Jan Suderman, ijzerkoopman, Albert van<br />

Meurs de jonge, Jacobus Boutkan, Jan Bisschop (garen- en bandhandelaar<br />

en met zijn jongere broer Pieter de welbekende bezitters<br />

van het Kunstkabinet), Olivier van Vlierden, brandewijnstoker<br />

en wijnkoper, verschillende leden van de familie Messchaert,<br />

180


de koopman-bankier Isaac Hope en zijn zoon Archibald, de vlaskoopman<br />

Cornelis van Vollenhoven en zijn zoon Anthony, olieslager.<br />

In 1709 horen wij voor het eerst van Paltzer Doopsgezinden,<br />

die te <strong>Rotterdam</strong> aankomen; het betreft hier enkele gezinnen,<br />

die op 6 april zijn gearriveerd (Doopsgez. Arch. Amsterdam<br />

A Nos. 2248, 2250). Hierover schrijft mr. H. C. Hazewinkel (Ge?jc/Kafe/!;.r<br />

va« itor/m/am, Amsterdam 1940, blz. 214): „In 1709<br />

besloten burgemeesteren van <strong>Rotterdam</strong> aan Engel Kox en Samuel<br />

de Back f 450,— te geven 'om te distribueren aen arme<br />

familien uyt de Nederpals tot derselver subsistentie op haer vertrek<br />

over Engelant naer Pensilvania' en een week later nog eens<br />

f 300,— aan Pieter (volgens H. eerder Hendrick) Toorn (Toren).<br />

Kort daarop kwam er uit Engeland het verzoek, om de stroom<br />

van emigranten voorlopig te stuiten 'soo lange van degene, dewelke<br />

in Engelandt sijn, niet is gedisponeert' en belastten burgemeesteren<br />

Hendrick Toren en Jan van Gent (de eerste was prediker,<br />

de laatste diaken van de doopsgezinde gemeente - v. d. Z.) die<br />

'uyt Christelijke liefde en barmhertigheyt seer veel moeyten hadden<br />

genomen in het besorgen van het transport', met de delicate opdracht,<br />

de Paltzers, die onderweg waren naar Holland, af te raden<br />

de vruchtelooze reis voort te zetten. Beide mannen voeren met<br />

twee jachten de Maas en de Waal op en mochten er in slagen een<br />

duizend menschen te bewegen naar hun land terug te keeren."<br />

In 1710 wordt melding gemaakt van enkele Zwitsers, die aan<br />

passage geholpen worden naar Londen. (Doopsgez. Arch. Amsterdam<br />

A Nos. 2251-53). Op 16 april 1717 bericht ds. Mulder uit<br />

<strong>Rotterdam</strong> naar Amsterdam, dat er driehonderd Paltzers zijn<br />

aangekomen, die naar Amerika willen. De meesten hunner hebben<br />

geld bij zich en kunnen hun eigen passage betalen; voor vier gezinnen<br />

echter, die geheel behoeftig zijn, is f 600,— nodig. De<br />

<strong>Rotterdam</strong>se vrienden dringen er bij de Amsterdammers op aan<br />

hun toestemming te geven, dit geld te fourneren. Hetgeen geschiedde.<br />

(Doopsgez. Arch. Amsterdam A No. 2256). Na dit geval<br />

is er een zekere stilstand, totdat er in 1726-'27 weer grote aantallen<br />

komen. Dit hing samen met de ontwikkeling van de situatie in<br />

de Palts. Op 18 januari 1726 had de keurvorst aldaar bij bevelschrift<br />

(Doopsgez. Arch. Amsterdam A No. 1447) bepaald, dat<br />

de Doopsgezinden in de Palts alleen geduld werden, dat zij en hun<br />

181


nakomelingen geen onroerende goederen zouden mogen bezitten<br />

voor langer dan veertig jaar, dat voortaan koop en verkoop door<br />

Doopsgezinden verboden was. Deze bepalingen werden naderhand<br />

nog vermeerderd met beperkingen van hun godsdienstvrijheid:<br />

geen samenkomsten van meer dan twintig personen; voor elke<br />

godsdienstoefening moet een som aan de keurvorst worden betaald;<br />

bij overlijden van een Doopsgezinde moet een bergafenisrecht<br />

worden voldaan ad tien procent van zijn bezit. De numerus<br />

clausus wordt opnieuw geregeld en verminderd tot tweehonderd<br />

doopsgezinde gezinnen. Op een afschaffing van de vrijheid van<br />

militaire dienst wordt gezinspeeld. Geen wonder dat deze en volgende<br />

mandaten onder Doopsgezinden in de Palts grote onrust<br />

verwekten en men zich weer de lokkende uitnodiging herinnerde,<br />

die reeds in 1717 een aantal had doen emigreren. Ik heb hier het<br />

oog op de officiële uitnodiging door de Engelse regering, die een<br />

schrijven van de Londense muntmeester Johannes Rudolf Ochs<br />

in de Palts liet verspreiden, waarin de nieuwe wereld in de prachtigste<br />

kleuren werd geschilderd. (Oude copie in Doopsgez. Arch.<br />

Amsterdam A No. 2255).<br />

Wel trachtte „Buitenlandse Noden" de emigratie uit de Palts<br />

te beteugelen, door er in hun brieven aan de leidende figuren onder<br />

Paltzische Doopsgezinden op te wijzen, dat men niet zo grif in<br />

de voorspiegelingen van de agenten der Engelse regering moet<br />

vertrouwen, en dat de emigranten er niet op moeten rekenen, dat<br />

de Hollanders het passagegeld betalen: de gelden van de Commissie<br />

zijn broodnodig voor hulp in Polen en Pruisen, en elk die, uit<br />

de Palts in <strong>Rotterdam</strong> aankomende, zijn overtocht niet kan betalen,<br />

zal onherroepelijk teruggezonden worden. Men blijft bereid<br />

om wie het nodige geld bij zich heeft, behulpzaam te zijn met het<br />

vinden van „een goed schip en bequaam schipper" (Doopsgez.<br />

Arch. <strong>Rotterdam</strong> 40/224). Maar desondanks kwam er een gestage<br />

stroom, waarvan enkelen, geheel behoeftig, toch voortgeholpen<br />

werden, wat de <strong>Rotterdam</strong>se kerkeraad een standje van de Amsterdamse<br />

heren op de hals deed halen, waarop <strong>Rotterdam</strong> repliceert:<br />

„... maar alzo wij dagelijks lastig worden gevallen en door eenigen<br />

die attestatien hadden, zijn aangesproken, en om onderstand verzocht,<br />

zo zien wij niet wel, hoe wij zullen voorbijkonnen haar<br />

eenige onderstand te doen, is het niet zoveel als wel voor dezen<br />

gegeven is, het mocht wat minder zijn, en dewijl wij alleen blood<br />

182


leggen voor den aanval dier menschen, die wij op ons zelven niet<br />

helpen en waarvan wij ons egter niet wel geheel ontslaan konnen,<br />

zo denken wij niet dat de vrienden haar geheel en al zullen onttrekken."<br />

(Doopsgez. Arch. <strong>Rotterdam</strong> 40/227). Dat heeft men<br />

ook niet gedaan. In 1727 werden vanuit <strong>Rotterdam</strong> vijf en veertig<br />

Paltzer gezinnen voortgeholpen, in 1728 en volgende jaren enkele<br />

gezinnen (juiste aantal niet bekend), maar in 1732 kwamen weer<br />

zeventig personen. Toen heeft de Commissie te Amsterdam op<br />

initiatief van ds. Van Beek van <strong>Rotterdam</strong> aan de Generale Staten<br />

verzocht hun invloed te willen aanwenden om het lot van de<br />

Doopsgezinden in de Palts te verbeteren. De Staten hebben gaarne<br />

hun hulp verleend, maar hun schrijven aan de katholieke keurvorst<br />

Karl Philipp, die zich gelijkelijk van Mennonieten, Luthersen<br />

en Gereformeerden wenste te ontdoen, werkte niets uit. De<br />

situatie verergerde zelfs in hoge mate, toen bovendien nog door<br />

droogte en misoogst de toestand in de Palts katastrofaal werd.<br />

In 1734 kwamen niet minder dan drieduizend Paltzers naar <strong>Rotterdam</strong>,<br />

voor het merendeel weliswaar Luthersen en Gereformeerden,<br />

maar er waren ook vele Doopsgezinden bij. Van toen af kwamen<br />

er steeds belangrijke aantallen, 1738, 1744, 1753 en 1765 waren<br />

piekjaren. Het was vooral het Handelshuis Hope, dat bij het<br />

transport betrokken was. Deze doopsgezinde firma regelde de<br />

passage met Engelse schippers, die soms voor eigen rekening,<br />

soms in opdracht van de Engelse regering de emigranten vervoerden,<br />

thans niet meer via Engeland, maar rechtstreeks naar een<br />

Amerikaanse haven. Soms vervoerden de Hope's hen ook op<br />

eigen risico; zo de 180 „Zwitsers", die in 1735 voor f 2.000,—<br />

met het schip „Mercurius" over de oceaan werden gebracht. In<br />

1753 vervoerde de firma Hope drieduizend personen, en in 1765<br />

kreeg Zacharias Hope verlof vierduizend Paltzer emigranten aan<br />

de Nederlandse grens te ontvangen en naar de Engelse koloniën<br />

in Noord-Amerika over te brengen. Daar waren ook steeds<br />

Doopsgezinden bij. Slechts zelden vinden wij hun namen in de<br />

<strong>Rotterdam</strong>se notulen of in de brieven van „Buitenlandse Noden".<br />

Wat de tarieven betreft: uit de bovenstaande mededeling blijkt,<br />

dat de firma Hope in 1735 ruim elf gulden per persoon kreeg.<br />

Dit was heel weinig, in 1726 betaalden de <strong>Rotterdam</strong>se diakenen<br />

telkens vijf en vijftig tot zestig gulden per persoon. Kinderen<br />

betaalden vol tarief, met dien verstande dat zuigelingen - en dat<br />

183


leven ze lang - vrij vervoerd werden. Wat gebeurde er als de<br />

emigranten in <strong>Rotterdam</strong> aankwamen?<br />

Hazewinkel schrijft (a. w. blz. 214-215), dat „de <strong>Rotterdam</strong>sche<br />

regeering niemand meer binnen de stad toeliet, voordat ze de<br />

zekerheid had, dat de inscheping onmiddellijk zou plaats hebben.<br />

In 1737 gelastten burgemeesteren, dat 'alle Paltische en andere<br />

Bovenlanders', die naar <strong>Rotterdam</strong> kwamen om zich naar Amerika<br />

in te schepen, in de buurt van de ruïne der St. Elbrechtskapel<br />

onder Kralingen moesten blijven, totdat de schepen gereed lagen.<br />

In afwachting daarvan toefden de landverhuizers in vaartuigen,<br />

die aan de oever gemeerd lagen". Was het de directe bemoeienis<br />

van de doopsgezinde diakenen, dat hun geloofsgenoten meestal<br />

toch in de stad mochten verblijven tot hun schip afvoer? Wij horen<br />

van Paltzers, die in een „logement" werden uitbesteed, terwijl de<br />

armen werden ondergebracht in ruimten, waaraan vaak alle gerief<br />

ontbrak. In april 1717 werd blijkens een mededeling in het resolutieboek<br />

van de kerkeraad het pakhuis van Engel Kox benut.<br />

In juni 1732 werden veertig doopsgezinde gezinnen gelegerd in<br />

een pakhuis van de diaken Olivier van Vlierden, de schoonvader<br />

zowel van Isaac als van Zachary Hope, tegen twee stuivers per<br />

nacht. Het verblijf beviel niet best: het was er tochtig en tamelijk<br />

donker. Het bevreemdt wellicht, dat de zeer welvarende distillateur<br />

Van Vlierden van zijn geloofsgenoten in nood deze twee<br />

stuivers per nacht vroeg. Maar zaken zijn zaken! Overigens kunnen<br />

we tot eerherstel van broeder Van Vlierden meedelen, dat hij<br />

herhaalde malen een aanzienlijk bedrag schonk ten behoeve van<br />

de „Palster geloofsvrienden". Er verliep dikwijls een vrij geruime<br />

tijd tussen de aankomst van de landverhuizers te <strong>Rotterdam</strong> en<br />

hun afvaart. De lengte van die termijn hing af van de beschikbare<br />

scheepsruimte en van gunstig weer en wind. Soms duurde het<br />

verblijf te <strong>Rotterdam</strong> wel zes weken. Vele emigranten, vooral de<br />

meer welvarenden, hadden reeds passage geboekt en de kosten<br />

voor de overtocht betaald in Frankfurt, waar de Engelse regering<br />

in 1717 een bureau had gevestigd. Anderen moesten nog in <strong>Rotterdam</strong><br />

voor een schip zorgen; was er als b.v. in 1744 grote toeloop,<br />

dan gingen de passagetarieven omhoog, terwijl bovendien allerlei<br />

tussenpersonen van de onkunde en onhandigheid van de eenvoudige<br />

Zwitserse en Paltzer plattelanders gebruik maakten ten bate<br />

van hun eigen zak. De doopsgezinde „gedelegeerde diakenen"<br />

184


hebben getracht hun geloofsgenoten tegen deze en andere kwade<br />

praktijken te behoeden. Zij traden soms in onderhandeling met<br />

de agenten der reders of de schippers, accordeerden met hen en<br />

betaalden de gelden, die de emigranten - als ze geld hadden -<br />

meestal in Pruisische daalders hadden meegebracht. Hadden ze<br />

geen geld, dan werden, zoals reeds werd gereleveerd, soms de<br />

overtochtskosten voorgeschoten en later met de Amsterdamse<br />

commissie verrekend. Ook is het wel gebeurd, dat er geen overtocht<br />

vooi hen werd besproken en betaald, maar dat hun enig<br />

geld werd verstrekt om naar de Palts terug te keren. Een enkele<br />

maal hebben de diakenen ook een aanbevelingsschrijven opgesteld,<br />

waarin zij aan de schipper meedeelden, dat de passagegelden<br />

bij aankomst in Philadelphia door familieleden aldaar zouden<br />

worden betaald. Steeds eisten onze <strong>Rotterdam</strong>se Doopsgezinden,<br />

dat de emigranten voorzien waren van een behoorlijke<br />

attestatie, getekend door de „dienaren", i.e. predikers en diakenen<br />

van de gemeente van herkomst. Behalve de passage moest soms<br />

ook geregeld worden de aankoop van levensmiddelen voor de<br />

scheepsreis. Enkele zaken, als water, brandewijn, thee en o.a.<br />

Westfaalse hammen, kon men gemeenlijk wel aan boord kopen,<br />

maar de rest moest men meenemen voor de tijd van circa tien<br />

weken. Als normaal rantsoen wordt genoemd: 24 pond gerookt<br />

vlees, 15 pond kaas, 8V4 pond boter, 70 pond beschuit, 1% maat<br />

erwten en 1 maat gerst. Bovendien moest men zelf de utensiliën<br />

meenemen om de spijzen aan boord te bereiden, dus potten en<br />

pannen; verder gingen gewoonlijk enig huisraad, niet te vergeten<br />

„een ijzeren kagchel" en een aantal landbouwwerktuigen mee.<br />

Huisraad en landbouwgereedschappen kwamen al mee uit de<br />

Palts, soms ook geheel of gedeeltelijk de mondvoorraden. Doch<br />

de laatste werden ook vaak in <strong>Rotterdam</strong> ingeslagen, waarvoor<br />

men bij de doopsgezinde grutters als Van Meurs of Messchaert<br />

en Zoonen, en anderen billijk en goed terechtkon.<br />

Een enkele maal moest iemand wegens ziekte in <strong>Rotterdam</strong><br />

achterblijven. Dan ontfermden weer de diakenen zich over hem<br />

of haar, betaalden de doktersrekening, of de begrafeniskosten.<br />

En dan de zeereis! Als het voorspoedig ging, tien weken, soms<br />

veel langer! De zeereis met al zijn bezwaren en gevaren! Met het<br />

ziek worden en sterven aan boord. De „John and William" verliet<br />

<strong>Rotterdam</strong> in 1732 met 120 passagiers en kwam na zeventien<br />

185


weken met 75 overlevenden in Philadelphia aan. Een paar jaar<br />

later waren er na de overtocht met de „Bounty" nog 49 van de<br />

152 over. Velen, die het beloofde land niet mochten betreden.<br />

In het familieboek van de BrechtbuehFs, emigranten, wier afstammelingen<br />

nog heden ten dage onder de veramerikaanste naam<br />

Brackbill in de buurt van Philadelphia wonen, las ik vier maal<br />

bij een naam: iszt am... auf die Ocean gestorben und in das<br />

wasser nieder gethan: das meer wird die todten wiedergeben am<br />

Juengsten tag", en achter de vermelding van een meisjesnaam<br />

staat geschreven „ist in Roterdam begraaben..." En aan al deze<br />

ellende was al het afscheid van vrienden en magen in het vaderland<br />

voorafgegaan!<br />

Daar komt nog bij, dat het Beloofde Land soms teleurstelde.<br />

Ja, men was dankbaar, zoals een hunner naar Amsterdam schrijft,<br />

dat men er kon leven en God dienen in vrijheid. Maar het pioniersleven<br />

was zwaar. De mooie voorspiegelingen van de Engelse werfagenten<br />

hadden de dingen wel eens te fraai voorgesteld. Hoe konden<br />

zij, die nooit het land gezien hadden, het ook weten! Het<br />

„goet getempert climaet, dat niet te heet en niet te kout is" (zo<br />

in de circulaire van muntmeester Ochs) bleek ook de uitersten<br />

te kennen van ondraaglijke hitte in augustus en strenge vorst,<br />

soms al in oktober, van overvloedig sneeuw in maart en april,<br />

en in juli niet zelden grote droogte. Hout was er inderdaad overvloedig,<br />

en de grond was vruchtbaar genoeg, maar de dieren die<br />

er voorkwamen in het wild, de beren, de herten, en vooral de<br />

eekhoorns vernielden vaak de oogst op de moeizaam ontgonnen<br />

velden. En dan waren er de Indianen, vaak - en veelal niet ten<br />

onrechte - de blanke immigranten slecht gezind. In het Amsterdamse<br />

doopsgezinde archief bevindt zich nog een brief (A 2289),<br />

gedateerd 7 september 1758, waarin staat: „Es haben unserer 19<br />

Hauszhaltung Mennoniten bei einander in Virginia gewohnt die<br />

(onleesbaar) ist umgebracht worden, und die übrigen sampt noch<br />

vielen andren Hauszhaltungen haben mussen so zu sagen mit<br />

lahme Hand... laufen... (Die Indianen oder Barbaristen) haben<br />

diesen letzten May... bey uns ueber 50 Menschen getötet und<br />

über 200 Hauszhaltung vertrieben".<br />

Het is niet bekend over hoeveel emigi anten, die uit Zwitserland<br />

en de Palts naar Amerika zijn gegaan, de Doopsgezinden in <strong>Rotterdam</strong><br />

hun zorgen hebben uitgestrekt, Het aantal Doopsgezinden,<br />

186


dat in de jaren 1717—'66 via <strong>Rotterdam</strong> naar Pennsylvanië ging,<br />

beloopt ongeveer 2500; het totaal aantal „Pfalzer", dat in deze<br />

periode naar Amerika kwam, was circa 100.000 (C. H. Smith,<br />

77i£ Me«/i0m7e /7wmz£rö//ö« /o -Pe/m-yy/vamVi, Norristown, Pa, 1929,<br />

blz. 221; voor de namen, zie Rupp, 77J/>/>' 7720WSÖW

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!