17.08.2013 Views

Liederen en gedichten uit het Gruuthuse-handschrift - digitale ...

Liederen en gedichten uit het Gruuthuse-handschrift - digitale ...

Liederen en gedichten uit het Gruuthuse-handschrift - digitale ...

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong><br />

<strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong><br />

editie K. Heeroma<br />

bron<br />

K. Heeroma (ed.), <strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> . E.J. Brill, Leid<strong>en</strong> 1966<br />

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_gru001gruu01_01/colofon.htm<br />

© 2007 dbnl / erv<strong>en</strong> K. Heeroma


*<br />

PLVS EST EN VOVS<br />

MEER IS IN V<br />

VII<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


UXORI FILIISQUE<br />

VIII<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Vooraf<br />

1<br />

Dit boek verschijnt ter geleg<strong>en</strong>heid van <strong>het</strong> tweede eeuwgetijde van de Maatschappij<br />

det Nederlandse Letterkunde te Leid<strong>en</strong>, op 20 mei 1966. Moge van de individuele<br />

m<strong>en</strong>s geld<strong>en</strong> dat <strong>het</strong> oud word<strong>en</strong> minder e<strong>en</strong> verdi<strong>en</strong>ste van zijn persoon dan van<br />

de medische wet<strong>en</strong>schap is, van e<strong>en</strong> letterkundige maatschappij als de onze is <strong>het</strong><br />

wel degelijk e<strong>en</strong> verdi<strong>en</strong>ste om 200 jaar lang bestaan te hebb<strong>en</strong>, omdat haar<br />

voortdur<strong>en</strong> in de tijd e<strong>en</strong> letterkundige <strong>en</strong> e<strong>en</strong> maatschappelijke functie heeft. Die<br />

functie is om e<strong>en</strong> belichaming te zijn van <strong>het</strong> diachronische aspect van <strong>het</strong> dichterlijke<br />

sprek<strong>en</strong> <strong>en</strong> van de daarmee sam<strong>en</strong>hang<strong>en</strong>de filologische bedrijvigheid. Iedere<br />

dichter spreekt in zijn eig<strong>en</strong> tijd, maar ook, als hij e<strong>en</strong> dichter is met e<strong>en</strong> eig<strong>en</strong> stem,<br />

door de tijd<strong>en</strong> he<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bij dit doorsprek<strong>en</strong> bewijst de wet<strong>en</strong>schap der tekstverklaring<br />

onmisk<strong>en</strong>baar belangrijke di<strong>en</strong>st<strong>en</strong>. Het is of Frans van Lelyveld, to<strong>en</strong> hij in 1766<br />

de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leid<strong>en</strong> stichtte <strong>en</strong> de grondslag<br />

legde van haar <strong>uit</strong>gebreide bibliotheek - nog steeds de grootste op haar gebied-,<br />

voorvoeld heeft dat zijn stichting de eeuw<strong>en</strong> door stand zou houd<strong>en</strong>, want hij heeft,<br />

hoezeer ook staande in zijn eig<strong>en</strong>, 18de eeuw, van <strong>het</strong> begin af de belangstelling<br />

van zijn medeled<strong>en</strong> gericht op <strong>het</strong> verled<strong>en</strong> van de Nederlandse letterkunde <strong>en</strong><br />

daarmee op <strong>het</strong> doorsprek<strong>en</strong> van dat verled<strong>en</strong> naar ons hed<strong>en</strong> - <strong>en</strong> naar onze<br />

toekomst. Tekst<strong>uit</strong>gav<strong>en</strong> van middelnederlandse poëzie volg<strong>en</strong>s de<br />

wet<strong>en</strong>schappelijke eis<strong>en</strong> van de eig<strong>en</strong> tijd - <strong>en</strong> dus gericht op die eig<strong>en</strong> tijd - zijn<br />

e<strong>en</strong> voorwerp van aanhoud<strong>en</strong>de zorg der Maatschappij geweest. Ik behoef slechts<br />

de nam<strong>en</strong> te noem<strong>en</strong> van grote tekst<strong>uit</strong>gevers als Matthias de Vries <strong>en</strong> Jakob<br />

Verdam, beid<strong>en</strong> e<strong>en</strong>maal ‘jubileum-voorzitter’ van de Maatschappij, De Vries bij<br />

haar eerste eeuwfeest, Verdam bij haar 150-jarig bestaan. Zo lijkt <strong>het</strong> dan ook wel<br />

zeer gepast dat de led<strong>en</strong> der Maatschappij in 1966, ter geleg<strong>en</strong>heid van <strong>het</strong> 200-jarig<br />

bestaan, als feestgave e<strong>en</strong> boek ontvang<strong>en</strong> dat hun <strong>het</strong> werk van e<strong>en</strong> van de<br />

belangrijkste middelnederlandse dichters aanbiedt, van wie zeker gezegd kan word<strong>en</strong><br />

dat zijn stem doorklinkt tot ons hed<strong>en</strong> <strong>en</strong> door zal sprek<strong>en</strong> naar onze toekomst.<br />

Dit boek is tot stand gekom<strong>en</strong> door de sam<strong>en</strong>werking van e<strong>en</strong> filoloog <strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

musicoloog. De eerste vijf stukk<strong>en</strong> van de inleiding, ‘De tekst <strong>en</strong> zijn lezers’ (blz. 3),<br />

‘Het <strong>handschrift</strong>’(blz. 10), ‘De dichters’ (blz. 44), ‘Het liedboek’ (blz. 113), ‘Klacht om<br />

Egidius’ (blz. 215), zijn van mijn hand, <strong>het</strong> zesde ‘Prosodie <strong>en</strong> melodie’ (blz. 220),<br />

is geschrev<strong>en</strong> door Dr. C.W.H. Lind<strong>en</strong>burg. Iedere schrijver is verantwoordelijk voor<br />

zijn eig<strong>en</strong> werk. De tekst der ‘<strong>Lieder<strong>en</strong></strong>’ (blz. 231) <strong>en</strong> de filologische comm<strong>en</strong>taar<br />

daarbij is van <strong>Gruuthuse</strong>-Handschrift<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


2<br />

mij, de transcriptie der melodieën <strong>en</strong> de musicologische comm<strong>en</strong>taar daarbij is weer<br />

van Lind<strong>en</strong>burg.<br />

Achter de lieder<strong>en</strong> is, vooral t<strong>en</strong> gerieve van de muziekhistorisch geïnteresseerde<br />

lezer, de fotografische reproductie opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> van de muziek-notaties <strong>uit</strong> <strong>het</strong><br />

liedboek. Bij sommige muziekbalk<strong>en</strong> zijn ook <strong>en</strong>kele regels tekst gevoegd, opdat<br />

de filologische lezer mede e<strong>en</strong> indruk kan krijg<strong>en</strong> van de - drie - hand<strong>en</strong> die e<strong>en</strong><br />

aandeel hebb<strong>en</strong> gehad in <strong>het</strong> schrijv<strong>en</strong> van de lieder<strong>en</strong>codex. Ter completering van<br />

deze schrifthistorische docum<strong>en</strong>tatie zijn nog e<strong>en</strong> paar kleine fragm<strong>en</strong>t<strong>en</strong> <strong>uit</strong> de<br />

beide andere del<strong>en</strong> van <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> afgebeeld. Ik zeg baron Ernest<br />

van Calo<strong>en</strong> van harte dank voor zijn bereidheid om <strong>het</strong> gehele <strong>handschrift</strong> opnieuw<br />

te lat<strong>en</strong> fotografer<strong>en</strong>.<br />

En hiermee geef ik dan dit boek over aan onze jubiler<strong>en</strong>de Maatschappij <strong>en</strong> in<br />

haar, door haar, aan alle goede lezers. Valete et jubilate!<br />

K. Heeroma<br />

Voorzitter van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leid<strong>en</strong><br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


De tekst <strong>en</strong> zijn lezers<br />

3<br />

Als neg<strong>en</strong>de nummer van de tweede serie van de Maetschappy der Vlaemsche<br />

Bibliophil<strong>en</strong> gaf de geleerde kanunnik Charles Carton (1802-1863) e<strong>en</strong> lijvig boekwerk<br />

<strong>uit</strong> onder de titel Oudvlaemsche <strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Andere Gedicht<strong>en</strong> der XIVe <strong>en</strong> XVe<br />

Eeuw<strong>en</strong> (G<strong>en</strong>t, Drukkery van C. Annoot-Braeckman). Het bevatte de vrijwel volledige<br />

tekst van e<strong>en</strong> <strong>handschrift</strong> <strong>uit</strong> de bibliotheek van burggraaf De Croeser de Berghes,<br />

dat op de rug van zijn, overig<strong>en</strong>s 19de-eeuwse, kalfsler<strong>en</strong> band de titel droeg ‘Livre<br />

d'oraison 1461’. De <strong>uit</strong>gave van Carton versche<strong>en</strong> zonder jaartal <strong>en</strong> m<strong>en</strong> kan erover<br />

twist<strong>en</strong> of <strong>het</strong> juiste verschijningsjaar 1849 is geweest (zoals, met Hoffmann von<br />

Fallersleb<strong>en</strong>, meestal wordt aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>) danwel 1848 (zoals Willem de Vreese<br />

heeft bered<strong>en</strong>eerd). De <strong>uit</strong>gever, die zijn naam niet op <strong>het</strong> titelblad vermeldt <strong>en</strong> zijn<br />

voorwoord bescheid<strong>en</strong>lijk alle<strong>en</strong> met de letter C. ondertek<strong>en</strong>t, had tevor<strong>en</strong> al e<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong>kel lied <strong>uit</strong> <strong>het</strong> in <strong>het</strong> <strong>handschrift</strong> voorkom<strong>en</strong>de liedboek (nr. 85) meegedeeld aan<br />

baron Kervyn de Lett<strong>en</strong>hove, die <strong>het</strong> had afgedrukt achter <strong>het</strong> in 1847 versch<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

tweede deel van zijn Histoire des Flandres. Deze vooraf gepubliceerde proeve - <strong>het</strong><br />

z.g. Kerelslied -, is e<strong>en</strong> van de beroemdste lieder<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> door de <strong>uit</strong>gave van<br />

Carton terecht beroemd geword<strong>en</strong> <strong>handschrift</strong> geword<strong>en</strong>. Het <strong>handschrift</strong> is in de<br />

wet<strong>en</strong>schappelijke literatuur naar de eig<strong>en</strong>aar van omstreeks 1461, Loys <strong>Gruuthuse</strong>,<br />

<strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> g<strong>en</strong>oemd <strong>en</strong> bevindt zich door overerving nog steeds in<br />

particulier bezit. De teg<strong>en</strong>woordige bezitter is baron Ernest van Calo<strong>en</strong>, kasteel T<strong>en</strong><br />

Berghe te Koolkerke bij Brugge.<br />

De <strong>uit</strong>gave van Carton bevat, behalve <strong>het</strong> verdi<strong>en</strong>stelijke voorwoord van 8<br />

bladzijd<strong>en</strong>, 540 bladzijd<strong>en</strong> druks <strong>en</strong> 31 pagina's met facsimile's van de muzieknotaties<br />

<strong>uit</strong> <strong>het</strong> liedboek. Over <strong>het</strong> literairhistorische belang van de tekst bestaat ev<strong>en</strong>min<br />

verschil van m<strong>en</strong>ing als over <strong>het</strong> muziekhistorische belang van de melodieën. Met<br />

<strong>uit</strong>zondering van drie der rijmgebed<strong>en</strong> - <strong>het</strong> 1ste, 2de <strong>en</strong> 5de -, die bij Carton sam<strong>en</strong><br />

31 bladzijd<strong>en</strong> druks beslaan, is de tekst ons in ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kel ander <strong>handschrift</strong><br />

overgeleverd. Ook de melodieën der lieder<strong>en</strong> zijn ons niet van elders bek<strong>en</strong>d. Bij<br />

de lieder<strong>en</strong> bevind<strong>en</strong> zich <strong>en</strong>kele - zoals <strong>het</strong> al g<strong>en</strong>oemde Kerelslied, <strong>het</strong><br />

herd<strong>en</strong>kingslied ‘Egidius, waer bestu blev<strong>en</strong>’ <strong>en</strong> ‘Aloeette, voghel clein’ - die, dank<br />

zij <strong>het</strong> ontdekk<strong>en</strong>de werk van Kalff 1 , in alle bloemlezing<strong>en</strong> van middelnederlaadse<br />

dichtkunst<br />

1 In zijn boek Het Lied in de Middeleeuw<strong>en</strong> (1883). Jonckbloet heeft, door in de derde druk van<br />

zijn Geschied<strong>en</strong>is der Nederlandsche Letterkunde 2, 270-272 (1885) Kalff <strong>uit</strong>voerig te citer<strong>en</strong>,<br />

stellig veel bijgedrag<strong>en</strong> tot <strong>het</strong> bek<strong>en</strong>dmak<strong>en</strong> van ‘Egidius’ <strong>en</strong> ‘Aloeette’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


4<br />

zijn terechtgekom<strong>en</strong> <strong>en</strong> die daardoor <strong>het</strong> bezit zijn geword<strong>en</strong> van all<strong>en</strong> die in de<br />

Nederlandse taal bestaan. Er is, zou m<strong>en</strong> zo zegg<strong>en</strong>, dus wel alle red<strong>en</strong> om Carton<br />

voor zijn ontdekking van <strong>het</strong> <strong>handschrift</strong> <strong>en</strong> zijn <strong>uit</strong>gave van de tekst bijzonder<br />

dankbaar te zijn. Als m<strong>en</strong> ziet hoe goed hij <strong>het</strong> er op verschill<strong>en</strong>de moeilijk leesbare<br />

plaats<strong>en</strong> heeft afgebracht <strong>en</strong> daarbij dan bed<strong>en</strong>kt, hoe weinig m<strong>en</strong> in de jar<strong>en</strong> '40<br />

van de vorige eeuw nog van <strong>het</strong> middelnederlands afwist - de eerste grote<br />

wet<strong>en</strong>schappelijke tekst<strong>uit</strong>gav<strong>en</strong> van De Vries <strong>en</strong> Jonckbloet war<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> Carton<br />

met zijn werk begon, nog maar net bezig te verschijn<strong>en</strong> - moet m<strong>en</strong> zijn <strong>uit</strong>gave<br />

stellig e<strong>en</strong> respectabele prestatie noem<strong>en</strong>. Ook met zijn docum<strong>en</strong>taire facsimilering<br />

van de melodieën, die destijds nog door vel<strong>en</strong> verwaarloosd werd<strong>en</strong>, betoonde hij<br />

zich zeer bepaald e<strong>en</strong> progressief muziekfiloloog. Toch heeft zijn boek hem in de<br />

kring<strong>en</strong> der filolog<strong>en</strong> veeleer berucht dan beroemd gemaakt. Mak spreekt in zijn<br />

artikel De <strong>Lieder<strong>en</strong></strong> in <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> (Leuv<strong>en</strong>se Bijdrag<strong>en</strong> 49, 1-21) van<br />

‘<strong>het</strong> naar schatting duiz<strong>en</strong>dtal verkeerde lezing<strong>en</strong> in de <strong>uit</strong>gave van Carton’. De<br />

‘tekstkritische <strong>en</strong> lexicologische bijdrage’ van Mak, <strong>uit</strong> <strong>het</strong> jaar 1960, is de laatste<br />

geweest van e<strong>en</strong> reeks die begonn<strong>en</strong> is met <strong>het</strong> artikel van Verdam <strong>uit</strong> <strong>het</strong> jaar<br />

1890, Over de Oudvlaemsche <strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> andere Gedicht<strong>en</strong> der 14de <strong>en</strong> 15de<br />

eeuw (Tijdschrift voor Ned. Taal- <strong>en</strong> Letterkunde 9, 273-301). Tuss<strong>en</strong> dit begin 1 <strong>en</strong><br />

dat einde ligg<strong>en</strong> de ‘Beitrag zur Textkritik’ in de Züricher dissertatie van Nelly Geerts,<br />

Die altflämisch<strong>en</strong> Lieder der Handschrift R<strong>het</strong>roijcke (sic) <strong>en</strong>de Ghebed<strong>en</strong>-Bouck<br />

van Mher Loys van d<strong>en</strong> Gruythuyse (Halle a.S., 1909); J.-F. Gessler,<br />

Tekstverbeter<strong>en</strong>de Aanteek<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> op Oudvlaemsche <strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> andere Gedicht<strong>en</strong><br />

<strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-Handschrift (De Guld<strong>en</strong> Passer, N.R. 18, 37-63, 1941); A. L. de<br />

Vreese, Het ‘Salve Regina’ van Jan van Hulst (Tijdschrift v. Ned. T. <strong>en</strong> L. 64, 107-120,<br />

1946); K. Deleu, Tekstkritische Aantek<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> bij de ‘<strong>Gruuthuse</strong>-lieder<strong>en</strong>’ (Album<br />

Edgard Blancquaert 459-466, 1958); alsmede de talrijke tekstverbetering<strong>en</strong> die<br />

Verdam in zijn Middelnederlandsch Woord<strong>en</strong>boek heeft voorgesteld <strong>en</strong> die door de<br />

goede zorg<strong>en</strong> van Willem de Vreese in <strong>het</strong> 10de deel onder ‘Verdam's Tekstkritiek’<br />

bije<strong>en</strong> zijn gezet. Niet alle te berde gebrachte tekstkritiek is tegelijk kritiek op de<br />

tekst<strong>uit</strong>gave van Carton, want ook <strong>het</strong> <strong>handschrift</strong> zelf bevat e<strong>en</strong> niet onbelangrijk<br />

aantal fout<strong>en</strong>, weglating<strong>en</strong> <strong>en</strong> vrijwel onleesbaar geword<strong>en</strong> plaats<strong>en</strong>. Maar ook waar<br />

Carton als tekst<strong>uit</strong>gever eig<strong>en</strong>lijk vrij<strong>uit</strong> ging, droeg<strong>en</strong> de voorstell<strong>en</strong> tot<br />

tekstverbetering er toch toe bij om zijn <strong>uit</strong>gave te belast<strong>en</strong> met <strong>het</strong> odium der<br />

filologische onbruikbaarheid. M<strong>en</strong> kan zich afvrag<strong>en</strong> of vele lezers zich bij hun<br />

overgave aan de tekst niet al te zeer hebb<strong>en</strong> lat<strong>en</strong><br />

1 Van vóór 1890 dateert nog de bijdrage van Th. J. I. Arnold, Het ‘Salve Regina’ van Jan van<br />

Hulst (Dietsche Warande N.R. 1, 542 [1876]). Ook Arnold twijfelde al ‘aan de nauwkeurigheid<br />

van de <strong>uit</strong>gave dezer dichtwerk<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


5<br />

hinder<strong>en</strong> door <strong>het</strong> besef dat zij e<strong>en</strong> ‘onbetrouwbare’ <strong>uit</strong>gave voor zich hadd<strong>en</strong>. Want<br />

ondanks <strong>en</strong>kele verdi<strong>en</strong>stelijke aanloopjes - de al g<strong>en</strong>oemde dissertatie van N.<br />

Geerts; <strong>het</strong> artikel van B. H. Erné, Rondeel-lieder<strong>en</strong> in <strong>het</strong> <strong>handschrift</strong> Gruythuyse<br />

(Bundel Opstell<strong>en</strong> De Vooys, 133-139, 1940); de beide artikel<strong>en</strong> van Deleu, Wie<br />

schreef de middelhoogd<strong>uit</strong>s-getinte lieder<strong>en</strong> in <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>? (Spiegel<br />

der Letter<strong>en</strong> 3, 81-97, 1959) <strong>en</strong> Het achtste <strong>Gruuthuse</strong>-gedicht (Spiegel der Letter<strong>en</strong><br />

5, 241-299, 1961) - kan m<strong>en</strong> niet zegg<strong>en</strong> dat de literairhistorische bestudering van<br />

de tekst ooit goed op gang is gekom<strong>en</strong>. Dit mag, in aanmerking g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> de hoge<br />

kwaliteit van de <strong>en</strong>kele lieder<strong>en</strong> die door de bloemlezing<strong>en</strong> geme<strong>en</strong>goed war<strong>en</strong><br />

geword<strong>en</strong>, wel zeer opmerkelijk <strong>het</strong><strong>en</strong>. M<strong>en</strong> had mog<strong>en</strong> verwacht<strong>en</strong> dat alle<br />

professionele literatuurkundig<strong>en</strong> zich op de context van die lieder<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong><br />

geworp<strong>en</strong> om er, in afwachting van e<strong>en</strong> nieuwe, betere <strong>uit</strong>gave, alvast van te<br />

begrijp<strong>en</strong> wat ervan te begrijp<strong>en</strong> viel. Maar dat is niet gebeurd. Kan m<strong>en</strong> van<br />

sommige boek<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong> dat zij meer geprez<strong>en</strong> dan gelez<strong>en</strong> zijn, over Cartons tekst<br />

zou m<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> opmerk<strong>en</strong> dat hij meer gelaakt dan gelez<strong>en</strong> is. Het wel beperkte<br />

maar toch intellig<strong>en</strong>te onderzoek van N. Geerts heeft bewez<strong>en</strong> dat m<strong>en</strong> ook zonder<br />

<strong>het</strong> <strong>handschrift</strong> ooit gezi<strong>en</strong> te hebb<strong>en</strong> tot vèrstrekk<strong>en</strong>de, <strong>en</strong> in principe juiste,<br />

conclusies kan kom<strong>en</strong>. Erné is terecht <strong>en</strong> op verdi<strong>en</strong>stelijke wijze op de door haar<br />

gewez<strong>en</strong> weg verder gegaan. Veel van wat ik hierna in <strong>het</strong> hoofdstuk ‘De dichters’<br />

<strong>uit</strong>e<strong>en</strong> zal zett<strong>en</strong>, hadd<strong>en</strong> ook andere lezers met niets dan de <strong>uit</strong>gave van Carton<br />

voor zich gemakkelijk lez<strong>en</strong>derwijs kunn<strong>en</strong> vind<strong>en</strong>. Maar de ‘beruchtheid’ van Cartons<br />

<strong>uit</strong>gave heeft in <strong>het</strong> algeme<strong>en</strong> blijkbaar e<strong>en</strong> barrière gevormd tuss<strong>en</strong> de tekst <strong>en</strong> de<br />

lezers. De muziekhistorici (Van Duyse, Wolf, Lind<strong>en</strong>burg) hebb<strong>en</strong> zich gelukkig veel<br />

minder lat<strong>en</strong> afschrikk<strong>en</strong> <strong>en</strong> zijn met hun onderzoek op dit og<strong>en</strong>blik dan ook al heel<br />

wat verder dan de literatuurhistorici.<br />

Niettemin, de filolog<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> ook wel volkom<strong>en</strong> gelijk wanneer zij zo dring<strong>en</strong>d<br />

om e<strong>en</strong> nieuwe tekst<strong>uit</strong>gave vroeg<strong>en</strong>. Ook wanneer de eerste <strong>uit</strong>gever niet e<strong>en</strong><br />

Carton maar e<strong>en</strong> Jonckbloet was geweest, zou er van e<strong>en</strong> zo belangrijke tekst, als<br />

<strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> ons aanbiedt, nu e<strong>en</strong> nieuwe <strong>uit</strong>gave nodig zijn. Het heeft<br />

aan poging<strong>en</strong> om tot die nieuwe <strong>uit</strong>gave te kom<strong>en</strong> dan ook ge<strong>en</strong>szins ontbrok<strong>en</strong>.<br />

To<strong>en</strong> N. Geerts in 1909 naar dissertatie schreef, was L. Scharpé al vele jar<strong>en</strong> met<br />

de voorbereiding van e<strong>en</strong> nieuwe <strong>uit</strong>gave bezig. Zij schrijft (a.w. 3): ‘Für die<br />

Beschreibung der Hs. verweise ich auf die Einleitung van Prof. Scharpé zu der<br />

demnächst erschein<strong>en</strong>d<strong>en</strong> Ausgabe. Dieser stellte mir gütigst seine Kollation der<br />

Hs. zur Verfügung, nachdem der geg<strong>en</strong>wärtige Besitzer meine Bitte um Einsicht in<br />

das Manuskript kurzer Hand abgeschlag<strong>en</strong> hatte.’ Behalve N. Geerts hebb<strong>en</strong> ook<br />

Van Duyse (in 1900) <strong>en</strong> Verdam (in 1903) geprofiteerd van Scharpé's<br />

gecollationeerde<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


6<br />

exemplaar 1 . Waarom Scharpé, die, te oordel<strong>en</strong> naar dat exemplaar <strong>en</strong> de daaraan<br />

toegevoegde beschrijving van <strong>het</strong> <strong>handschrift</strong>, wel zowat alle voorbereid<strong>en</strong>de<br />

werkzaamhed<strong>en</strong> had verricht, nooit tot e<strong>en</strong> nieuwe <strong>uit</strong>gave is gekom<strong>en</strong>, is mij<br />

onbek<strong>en</strong>d. Heeft hij misschi<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de comm<strong>en</strong>taar opgezi<strong>en</strong>? Uit de zinsnede<br />

die ik van N. Geerts heb geciteerd, blijkt wel dat de to<strong>en</strong>malige eig<strong>en</strong>aar van <strong>het</strong><br />

<strong>handschrift</strong> niet erg gesteld was op wet<strong>en</strong>schappelijke bezoekers (ofschoon hij<br />

Scharpé wel de nodige medewerking had verle<strong>en</strong>d). Zijn erfg<strong>en</strong>aam, baron Ernest<br />

van Calo<strong>en</strong> (overled<strong>en</strong> in 1937), was heel wat tegemoetkom<strong>en</strong>der <strong>en</strong> zo heeft Willem<br />

de Vreese anderhalf jaar voor zijn dood - hij stierf 10 januari 1938 - de geleg<strong>en</strong>heid<br />

gekreg<strong>en</strong> om op zijn beurt zijn exemplaar van Cartons <strong>uit</strong>gave te collationer<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

<strong>het</strong> <strong>handschrift</strong> te beschrijv<strong>en</strong>. Hoezeer dit voor De Vreese e<strong>en</strong> vervulling was van<br />

e<strong>en</strong> lang gekoesterde hartew<strong>en</strong>s, blijkt <strong>uit</strong> de inleid<strong>en</strong>de zin van de voordracht die<br />

hij over <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> heeft gehoud<strong>en</strong> in de vergadering van de<br />

Commissie voor Taal- <strong>en</strong> Letterkunde van onze Maatschappij op 18 december 1936:<br />

‘Ik zou gaarne e<strong>en</strong> <strong>en</strong> ander mededeel<strong>en</strong> over <strong>en</strong> naar aanleiding van e<strong>en</strong> <strong>handschrift</strong><br />

waar ik 40 jaar lang <strong>en</strong> meer naar geh<strong>en</strong>geld heb <strong>en</strong> dat ik nu eindelijk heb mog<strong>en</strong><br />

aanschouw<strong>en</strong>: ik acht mij gelukkig dat ik niet sterv<strong>en</strong> zal, zonder ook dàt boek voor<br />

de Bibliotheca-Neerlandica Manuscripta onderzocht <strong>en</strong> beschrev<strong>en</strong> te hebb<strong>en</strong>.’<br />

Door de goede zorg<strong>en</strong> van G.I. Lieftinck is deze voordracht, die de schrijver zelf<br />

niet meer persklaar had kunn<strong>en</strong> mak<strong>en</strong>, posthuum gepubliceerd in <strong>het</strong> Tijdschrift v.<br />

Ned. T. <strong>en</strong> L. 59, 241-261 (1940). Moet<strong>en</strong> we er bij Scharpé maar naar blijv<strong>en</strong> rad<strong>en</strong>,<br />

wat hem verhinderd heeft de nieuwe <strong>uit</strong>gever van <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> te<br />

word<strong>en</strong>, bij De Vreese is <strong>het</strong> volkom<strong>en</strong> duidelijk waardoor hij niet meer tot e<strong>en</strong><br />

<strong>uit</strong>gave heeft kunn<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>: zijn gezondheidstoestand gedur<strong>en</strong>de zijn laatste<br />

lev<strong>en</strong>sjaar heeft <strong>het</strong> e<strong>en</strong>voudig niet toegelat<strong>en</strong>. Op zijn sterfbed heeft hij zijn jongste<br />

zoon, A.L. de Vreese, verzocht - ‘opgedrag<strong>en</strong>’ is misschi<strong>en</strong> e<strong>en</strong> juister woord - om<br />

de <strong>uit</strong>gave te voltooi<strong>en</strong> <strong>en</strong> deze heeft to<strong>en</strong> <strong>het</strong> gecollationeerde exemplaar van zijn<br />

vader overgeschrev<strong>en</strong> <strong>en</strong> de plaats<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> woord<strong>en</strong>boek van Verdam verzameld<br />

die voor de comm<strong>en</strong>taar van di<strong>en</strong>st zoud<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> zijn. Ook de<br />

gezondheids-toestand van de jonge De Vreese heeft hem echter niet toegestaan<br />

<strong>het</strong> werk af te mak<strong>en</strong>. Ondertuss<strong>en</strong> was, dank zij de royaliteit van de eig<strong>en</strong>aar, <strong>het</strong><br />

<strong>handschrift</strong> nu wel geheel vrijgekom<strong>en</strong> voor <strong>het</strong> wet<strong>en</strong>schappelijk onderzoek, in dier<br />

voege dat de Koninklijke Bibliotheek te Brussel toestemming had gekreg<strong>en</strong> er e<strong>en</strong><br />

fotocopie van te lat<strong>en</strong> vervaardig<strong>en</strong>. Naar deze fotocopie heeft Gessler in 1940 <strong>het</strong><br />

exemplaar van Cartons <strong>uit</strong>gave dat in die bibliotheek berustte<br />

1 Na Scharpé's dood (4 mei 1935) is <strong>het</strong> eerst in <strong>het</strong> bezit van De Vooys gekom<strong>en</strong> <strong>en</strong> vervolg<strong>en</strong>s<br />

in dat van Mak. Muller spreekt in zijn lev<strong>en</strong>sbericht van Scharpé (Jaarboek 1935/36) niet over<br />

de <strong>uit</strong>gave van <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


7<br />

gecollationeerd (a.w. 41). Plann<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> nieuwe <strong>uit</strong>gave heeft hij klaarblijkelijk niet<br />

gehad. Volmaakt is, zoals Deleu (Album Blancquaert 460) constateert, ook de collatie<br />

van Gessler niet geweest: ‘Uit <strong>het</strong>ge<strong>en</strong> hier volgt zal e<strong>en</strong>s te meer blijk<strong>en</strong>, dat de<br />

verzorgdste collatie <strong>het</strong> teg<strong>en</strong> de fotocopie moet aflegg<strong>en</strong>’. Deze laatste zin schijnt<br />

mij <strong>uit</strong> te drukk<strong>en</strong> dat ook Deleu naar de Brusselse fotocopie zijn ‘betere lezing<strong>en</strong>’<br />

heeft vastgesteld, ‘in afwachting van e<strong>en</strong> degelijke her<strong>uit</strong>gave van <strong>het</strong> <strong>handschrift</strong>’.<br />

Die <strong>uit</strong>gave liet in 1958, to<strong>en</strong> Deleu dit schreef, nog steeds op zich wacht<strong>en</strong> <strong>en</strong> Mak<br />

publiceerde ook in 1960 zijn kritische aantek<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> ‘t<strong>en</strong> gerieve van de bewerker,<br />

die zich toch e<strong>en</strong>s tot deze taak zal moet<strong>en</strong> zett<strong>en</strong>’ (a.w. 1), zonderiemand met<br />

name te noem<strong>en</strong>. In 1950 had de Nederlandse minister van onderwijs e<strong>en</strong> opdracht<br />

tot e<strong>en</strong> nieuwe <strong>uit</strong>gave verstrekt aan de Nijmeegse hoogleraar L. C. Michels, maar<br />

deze had zich na <strong>en</strong>ige tijd g<strong>en</strong>oopt gevoeld die opdracht weer terug te gev<strong>en</strong>.<br />

Michels heeft intuss<strong>en</strong> wel t<strong>en</strong> behoeve van zijn werk e<strong>en</strong> fotocopie van <strong>het</strong><br />

<strong>handschrift</strong> lat<strong>en</strong> mak<strong>en</strong>. Deze berust thans op de universiteitsbibliotheek te<br />

Nijmeg<strong>en</strong> 1 .<br />

En nu moet ik zelf in <strong>het</strong> verhaal kom<strong>en</strong>, want ik moet verklar<strong>en</strong> waardoor ik,<br />

grot<strong>en</strong>deels ondanks mijzelf, t<strong>en</strong>slotte de bezorger van de langverwachte nieuwe<br />

<strong>uit</strong>gave b<strong>en</strong> geword<strong>en</strong>! Het verhaal is avontuurlijk <strong>en</strong> <strong>het</strong> zal mij misschi<strong>en</strong> mijn<br />

naam als degelijk filoloog kost<strong>en</strong> - zo ik die al heb -, maar ik zal <strong>het</strong> niettemin naar<br />

waarheid vertell<strong>en</strong>. Tot op de 28ste juni 1965 b<strong>en</strong> ik ge<strong>en</strong> beter lezer van Cartons<br />

tekst geweest dan alle ‘professionele literatuurkundig<strong>en</strong>’ die ik hierbov<strong>en</strong> in gebreke<br />

heb gesteld. Hun reactie is e<strong>en</strong>voudig de mijne geweest <strong>en</strong> ook ik had van <strong>het</strong><br />

‘beruchte’ boek niet anders dan oppervlakkig k<strong>en</strong>nis g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> ‘in afwachting van<br />

e<strong>en</strong> degelijke her<strong>uit</strong>gave van <strong>het</strong> <strong>handschrift</strong>’. Ik was ge<strong>en</strong> betere k<strong>en</strong>ner van de<br />

<strong>Gruuthuse</strong>-problem<strong>en</strong> dan iedere andere vakg<strong>en</strong>oot die zo'n beetje zijn vakliteratuur<br />

had bijgehoud<strong>en</strong>. Maar op die 28ste juni 1965 bezocht ik mijn oud-studieg<strong>en</strong>oot <strong>en</strong><br />

vri<strong>en</strong>d A. L. de Vreese te Voorschot<strong>en</strong> <strong>en</strong> op <strong>het</strong> eind van mijn bezoek kwam die<br />

ope<strong>en</strong>s te voorschijn met <strong>het</strong> door zijn vader gecollationeerde exemplaar van Cartons<br />

<strong>uit</strong>gave. Hij vertelde mij van de om zo te zegg<strong>en</strong> testam<strong>en</strong>taire opdracht die op hem<br />

drukte <strong>en</strong> vroeg mij die opdracht van hem over te nem<strong>en</strong>. Ik zei, wat waarschijnlijk<br />

ieder ander in zulke omstandighed<strong>en</strong> gezegd zou hebb<strong>en</strong>, iets als: ‘Nu ja, als jij dat<br />

graag wilt, wil ik dat wel voor je do<strong>en</strong>, maar ik kan niet zegg<strong>en</strong> wanneer, want ik b<strong>en</strong><br />

op 't og<strong>en</strong>blik met heel andere ding<strong>en</strong> bezig’. En ik ging <strong>en</strong>igszins verbijsterd, maar<br />

toch ook nog niet al<br />

1 Volledigheidshalve zij hier nog vermeld dat ook de D<strong>uit</strong>se musicoloog, Joh. Wolf tijd<strong>en</strong>s de<br />

tweede wereldoorlog e<strong>en</strong> nieuwe tekst<strong>uit</strong>gave heeft voorbereid, die echter bij e<strong>en</strong><br />

bombardem<strong>en</strong>t verlor<strong>en</strong> is gegaan. Volg<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> mededeling van Lind<strong>en</strong>burg moet dit echter<br />

e<strong>en</strong> herdruk van Cartons editie geweest zijn.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


8<br />

te zeer verontrust, naar huis met <strong>het</strong> door de oude De Vreese gecollationeerde<br />

exemplaar <strong>en</strong> <strong>het</strong> door zijn zoon gemaakte afschrift in mijn tas. Maar op de lange<br />

treinreis van Leid<strong>en</strong> naar Groning<strong>en</strong> is <strong>het</strong> to<strong>en</strong> gebeurd. Ik ging zo maar e<strong>en</strong>s wat<br />

zitt<strong>en</strong> lez<strong>en</strong> in die tekst van Carton, niet in de lieder<strong>en</strong> - want die me<strong>en</strong>de ik al wel<br />

te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> -, maar in de allegorische gedicht<strong>en</strong> - die ik nog nooit eerder had gelez<strong>en</strong>.<br />

En to<strong>en</strong> kreeg ik <strong>het</strong> gevoel: hier is iets mee. Ik kon thuisgekom<strong>en</strong> die gedicht<strong>en</strong><br />

niet meer kwijtrak<strong>en</strong>. Ik las de hele tekst van a tot z, <strong>en</strong> nog e<strong>en</strong>s, <strong>en</strong> nog e<strong>en</strong>s, de<br />

dag<strong>en</strong> door <strong>en</strong> zelfs de nacht<strong>en</strong> door. Ik herlas wat ik mij <strong>uit</strong> de vakliteratuur<br />

herinnerde. En to<strong>en</strong> ope<strong>en</strong>s - <strong>het</strong> was me<strong>en</strong> ik in de nacht van 7 op 8 juli - to<strong>en</strong> hàd<br />

ik <strong>het</strong>. En de volg<strong>en</strong>de dag zei ik teg<strong>en</strong> mijn vrouw <strong>en</strong> kinder<strong>en</strong>: ‘Nu weet ik alles<br />

van Egidius’, of woord<strong>en</strong> van gelijke strekking. Stellig, N. Geerts had mij de weg<br />

gewez<strong>en</strong>, maar ik had mij die weg kunn<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> wijz<strong>en</strong>, doordat ik voor <strong>het</strong> eerst,<br />

<strong>en</strong> waarschijnlijk als eerste, de tekst van de kleine allegorische gedicht<strong>en</strong>, <strong>het</strong> 6de,<br />

7de <strong>en</strong> 13de, goed geléz<strong>en</strong> had.<br />

Tuss<strong>en</strong> deze ‘ontdekking van Egidius’ <strong>en</strong> de <strong>uit</strong>gave van <strong>het</strong> liedboek <strong>uit</strong> <strong>het</strong><br />

<strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> hadd<strong>en</strong> nog jar<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> verlop<strong>en</strong> - <strong>en</strong> <strong>het</strong> was mij best<br />

geweest als e<strong>en</strong> ander ondertuss<strong>en</strong> maar die <strong>uit</strong>gave voor zijn rek<strong>en</strong>ing had<br />

g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, want ik zat wel wat met die ‘opdracht’ van mijn vri<strong>en</strong>d De Vreese -, als<br />

ik niet op de 10de juli 1965 tot voorzitter van de Maatschappij der Nederlandse<br />

Letterkunde gekoz<strong>en</strong> was, <strong>en</strong> wel als voorzitter die <strong>het</strong> feest ter geleg<strong>en</strong>heid van<br />

<strong>het</strong> 200-jarig bestaan van de Maatschappij in mei 1966 zou hebb<strong>en</strong> te leid<strong>en</strong>. Ik<br />

dacht to<strong>en</strong>, onder de druk van mijn nieuwe verantwoordelijkheid: er moet iets<br />

gebeur<strong>en</strong> in de lijn van de tradities der Maatschappij, iets dat aan <strong>het</strong> feest ook e<strong>en</strong><br />

zekere wet<strong>en</strong>schappelijke luister kan bijzett<strong>en</strong>. De voorzitter van de feestcommissie,<br />

mijn collega <strong>en</strong> vri<strong>en</strong>d Zaalberg, aan wie ik mijn ‘ontdekking’ verteld had, zei: ‘je<br />

moet dat liedboek <strong>uit</strong>gev<strong>en</strong>’. Ik zei: ‘dat is onmogelijk, de tijd is veel te kort’. Maar<br />

mogelijk of niet, <strong>het</strong> plan liet mij niet los. En t<strong>en</strong>slotte is <strong>het</strong> onmogelijke toch<br />

inderdaad mogelijk geblek<strong>en</strong>. Dank zij de medewerking van <strong>het</strong> bestuur der<br />

Maatschappij. Dank zij de medewerking van de <strong>uit</strong>gever der Maatschappij, de N.V.<br />

E.J. Brill. Dank zij de medewerking van <strong>het</strong> bestuur van Z.W.O. Dank zij de<br />

medewerking van de k<strong>en</strong>ner bij <strong>uit</strong>nem<strong>en</strong>dheid van de melodieën <strong>uit</strong> <strong>het</strong><br />

<strong>Gruuthuse</strong><strong>handschrift</strong>, C.W.H. Lind<strong>en</strong>burg, die bereid bleek zich door mijn tempo<br />

te lat<strong>en</strong> meeslep<strong>en</strong>. Dank zij de medewerking van de oud-secretaris van onze<br />

Maatschappij, mijn vri<strong>en</strong>d Mak, die weliswaar weg<strong>en</strong>s <strong>het</strong> aanvaard<strong>en</strong> van e<strong>en</strong><br />

nieuwe werkkring, <strong>het</strong> aandeel dat ik hem in deze <strong>uit</strong>gave had toegedacht niet voor<br />

zijn rek<strong>en</strong>ing kon nem<strong>en</strong>, maar die mij in de plaats daarvan de beschikking gaf over<br />

Scharpé's collatie. Dank zij de medewerking van baron Ernest van Calo<strong>en</strong> <strong>en</strong> dank<br />

zij de medewerking van mijn collega<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


9<br />

Michels, die mij de Nijmeegse fotocopie voor onbepaalde tijd ter beschikking deed<br />

stell<strong>en</strong>. Dank zij de medewerking van mijn vrouw <strong>en</strong> kinder<strong>en</strong>, die hun man <strong>en</strong> vader<br />

e<strong>en</strong> half jaar lang, de dag<strong>en</strong> <strong>en</strong> de nacht<strong>en</strong> door, hebb<strong>en</strong> will<strong>en</strong> afstaan aan <strong>het</strong><br />

avontuur van de studie. Aan de laatstg<strong>en</strong>oemd<strong>en</strong>, aan wier opoffering<strong>en</strong> <strong>het</strong> in de<br />

eerste plaats te dank<strong>en</strong> is, dat <strong>het</strong> onmogelijke mogelijk is geblek<strong>en</strong>, draag ik dit<br />

boek op.<br />

De korte tijd die mij voor <strong>het</strong> gereedmak<strong>en</strong> van deze <strong>uit</strong>gave ter beschikking stond,<br />

heeft mij <strong>uit</strong>eraard gedwong<strong>en</strong> tot zelfbeperking. Ik heb noch aan de prosodische<br />

<strong>en</strong> taalkundige vorm der lieder<strong>en</strong>, noch aan hun literairhistorische <strong>en</strong><br />

comparatistische aspect<strong>en</strong> meer dan terloopse aandacht kunn<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>. Ik weet op<br />

't og<strong>en</strong>blik beter dan wie ook, hoeveel er nog aan dit liedboek te onderzoek<strong>en</strong> valt<br />

<strong>en</strong> hoezeer deze <strong>uit</strong>gave, wel verre van <strong>het</strong> laatste woord te sprek<strong>en</strong>, niet meer dan<br />

e<strong>en</strong> begin kan zijn. Ik heb geprobeerd e<strong>en</strong> goed <strong>en</strong> getrouw filoloog te zijn die zijn<br />

tekst zo betrouwbaar mogelijk tot de lezers br<strong>en</strong>gt. Ev<strong>en</strong>als Deleu b<strong>en</strong> ik er intuss<strong>en</strong><br />

van overtuigd geraakt dat ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele collatie volmaakt is, want zelfs e<strong>en</strong> Scharpé<br />

<strong>en</strong> e<strong>en</strong> De Vreese blek<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> ik hun werk zorgvuldig met de fotocopie vergeleek,<br />

nogal wat fout<strong>en</strong> gemaakt te hebb<strong>en</strong>, <strong>en</strong> niet e<strong>en</strong>s zulke hele kleine 1 . Zou mijn<br />

<strong>uit</strong>gave dan zonder fout<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> zijn? Het is e<strong>en</strong>voudig ond<strong>en</strong>kbaar. Maar ik hoop,<br />

dat ondanks mijn ev<strong>en</strong>tuele <strong>uit</strong>geversfout<strong>en</strong> - waarvoor ik ge<strong>en</strong> excuus vraag weg<strong>en</strong>s<br />

tijdsgebrek, want ik heb veel tijd besteed aan de tekst - de lieder<strong>en</strong> <strong>uit</strong> dit liedboek<br />

nu voorgoed beschikbaar zijn gekom<strong>en</strong> om gelez<strong>en</strong> te word<strong>en</strong> zoals zij gelez<strong>en</strong><br />

will<strong>en</strong> zijn <strong>en</strong> gezong<strong>en</strong> te word<strong>en</strong> zoals zij gezong<strong>en</strong> will<strong>en</strong> zijn. Ik hoop met deze<br />

<strong>uit</strong>gave te mog<strong>en</strong> bereik<strong>en</strong>, dat e<strong>en</strong> belangrijk dichter, wi<strong>en</strong>s naam ik nu nog niet<br />

noem, maar die wel e<strong>en</strong>s de grootste Nederlandse dichter van de 14de eeuw zou<br />

kunn<strong>en</strong> zijn - hij verdi<strong>en</strong>t e<strong>en</strong> <strong>uit</strong>voerige monografie! -, voorgoed aan de Nederlandse<br />

literatuurgeschied<strong>en</strong>is wordt toegevoegd.<br />

De overige tekst<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>, die t<strong>en</strong> dele zeer nauw met <strong>het</strong><br />

liedboek sam<strong>en</strong>hang<strong>en</strong> - via de allegorische gedicht<strong>en</strong> heb ik immers <strong>het</strong> liedboek<br />

‘ontdekt’ -, hoop ik <strong>uit</strong> te gev<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> tweede deel. Ik b<strong>en</strong> in mijn inleiding nogal<br />

royaal geweest met citat<strong>en</strong> <strong>uit</strong> deze gedicht<strong>en</strong>, om de lezers <strong>het</strong> gemis van de<br />

complete tekst zo weinig mogelijk te lat<strong>en</strong> voel<strong>en</strong>.<br />

1 Verg. G. I. Lieftinck (a.w. 242, noot 1): ‘E<strong>en</strong> met de <strong>uit</strong>erste zorg gecollationneerd exemplaar<br />

van Carton's editie bevindt zich in De Vreese's nalat<strong>en</strong>schap <strong>en</strong> wacht op e<strong>en</strong> <strong>uit</strong>gever’. Ook<br />

A. L. de Vreese spreekt (a.w. 108, noot 6) van ‘<strong>het</strong> met de <strong>uit</strong>erste zorg gecollationneerde<br />

exemplaar van Cartons editie van wijl<strong>en</strong> mijn vader’. Ge<strong>en</strong> van beid<strong>en</strong> had echter de collatie<br />

vergelek<strong>en</strong> met <strong>het</strong> <strong>handschrift</strong>. Aan de ‘<strong>uit</strong>erste zorg’ van Willem de Vreese behoeft m<strong>en</strong><br />

niet te twijfel<strong>en</strong>, maar ook bij hem heeft de ouderdom zich do<strong>en</strong> geld<strong>en</strong>.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Het <strong>handschrift</strong><br />

10<br />

Scharpé <strong>en</strong> De Vreese hebb<strong>en</strong> onafhankelijk van elkaar <strong>het</strong> <strong>handschrift</strong> zeer<br />

nauwkeurig onderzocht. Het moet iedere<strong>en</strong> die de nagelat<strong>en</strong> persoonlijke<br />

aantek<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> van de eerste vergelijkt met de hiervoor al g<strong>en</strong>oemde, posthuum<br />

gepubliceerde voordracht van de laatste, opvall<strong>en</strong> hoezeer hier dubbel werk is<br />

gedaan. Op vrijwel alle punt<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> de onderzoeking<strong>en</strong> van de beide geleerd<strong>en</strong><br />

tot dezelfde <strong>uit</strong>komst geleid. Omdat De Vreese's verhaal in druk is versch<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

tot ieders beschikking staat, ga ik bij <strong>het</strong> volg<strong>en</strong>de overzicht daarvan <strong>uit</strong>.<br />

Het <strong>handschrift</strong> bestaat <strong>uit</strong> 85 blad<strong>en</strong> perkam<strong>en</strong>t. Het eerste blad, dat later is<br />

ingeplakt, kan voorlopig b<strong>uit</strong><strong>en</strong> beschouwing blijv<strong>en</strong>. De overige 84 lat<strong>en</strong> zich<br />

verdel<strong>en</strong> in drie bundels van ongelijke omvang, die eerst ieder op zichzelf moet<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong> bestaan <strong>en</strong> pas later in één band zijn sam<strong>en</strong>gevoegd. Anders gezegd: <strong>het</strong><br />

<strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> is e<strong>en</strong> convoluut. Het bijzondere van dit convoluut is dat de<br />

drie sam<strong>en</strong>stell<strong>en</strong>de del<strong>en</strong> ongeveer gelijktijdig in e<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>het</strong>zelfde scriptorium<br />

geschrev<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> zijn. Dat moet gebeurd zijn in Brugge, in <strong>het</strong> laatste dec<strong>en</strong>nium<br />

van de 14de eeuw. Op zijn laatst in 1462 zijn de drie del<strong>en</strong> in één band ver<strong>en</strong>igd.<br />

Voor <strong>het</strong> eerste deel zijn 6 dubbelblad<strong>en</strong> gebruikt, die oorspronkelijk gevouw<strong>en</strong><br />

moet<strong>en</strong> zijn geweest als anderhalve quatern, maar ons op 't og<strong>en</strong>blik word<strong>en</strong><br />

gepres<strong>en</strong>teerd in de vorm van e<strong>en</strong> sextern waarvan de blad<strong>en</strong> 9, 10, <strong>en</strong> 11, tot op<br />

e<strong>en</strong> randje van iets meer of iets minder dan e<strong>en</strong> halve c<strong>en</strong>timeter, tamelijk slordig<br />

zijn weggesned<strong>en</strong>. Het oorspronkelijke hele quatern was bijna voor de helft - nl. tot<br />

bov<strong>en</strong>aan de vierde kolom van <strong>het</strong> vierde blad - met tekst beschrev<strong>en</strong>, <strong>het</strong><br />

oorspronkelijke halve quatern voor zev<strong>en</strong>achtste. De onbeschrev<strong>en</strong> geblev<strong>en</strong> achtste<br />

bladzijde van <strong>het</strong> halve quatern is vuil <strong>en</strong> toont daardoor, e<strong>en</strong> tijdlang de achterkant<br />

te zijn geweest van de zelfstandige kleine codex die de anderhalve quatern e<strong>en</strong>maal<br />

vormd<strong>en</strong>. De gebruiker heeft <strong>het</strong> k<strong>en</strong>nelijk niet fraai gevond<strong>en</strong> dat midd<strong>en</strong> in deze<br />

kleine codex 8 onbeschrev<strong>en</strong> bladzijd<strong>en</strong> voorkwam<strong>en</strong>. Daarom heeft hij op e<strong>en</strong><br />

gegev<strong>en</strong> og<strong>en</strong>blik <strong>het</strong> halve quatern in <strong>het</strong> hele gevoegd, waardoor e<strong>en</strong> sextern<br />

ontstond, <strong>en</strong> vervolg<strong>en</strong>s de blad<strong>en</strong> 5, 6 <strong>en</strong> 7 van <strong>het</strong> oorspronkelijke hele quatern<br />

- 9, 10 <strong>en</strong> 11 van <strong>het</strong> nieuwontstane sextern - verwijderd. Blad 8vo. van <strong>het</strong><br />

oorspronkelijke quatern werd nu de nieuwe achterkant van de kleine codex, wat<br />

meebracht dat ook deze bladzijde vuil werd, zij <strong>het</strong> niet zo vuil als blad 4vo. van <strong>het</strong><br />

oorspronkelijke halve quatern. E<strong>en</strong> erg<strong>en</strong>s <strong>uit</strong>gesned<strong>en</strong> onbeschrev<strong>en</strong> blad,<br />

waarschijnlijk niet e<strong>en</strong> van de drie g<strong>en</strong>oemde, is later als e<strong>en</strong> soort ‘dekblad’ vóór<br />

de eerste<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


11<br />

bladzijde geplakt. Het feit dat de gebruiker de anderhalve quatern heeft herschikt<br />

<strong>en</strong> drie onbeschrev<strong>en</strong> blad<strong>en</strong> weggesned<strong>en</strong>, bewijst dat er op <strong>het</strong> scriptorium e<strong>en</strong><br />

of andere fout moet zijn gemaakt. De verschill<strong>en</strong>de scriptores - er zijn drie hand<strong>en</strong><br />

te onderscheid<strong>en</strong> - hebb<strong>en</strong> niet goed sam<strong>en</strong>gewerkt <strong>en</strong> vermoedelijk heeft de kleine<br />

codex ook niet de gehele tekst gekreg<strong>en</strong> die er in eerste aanleg aan was toegedacht.<br />

De tekst bestaat <strong>uit</strong> e<strong>en</strong> reeks gedicht<strong>en</strong> van verschill<strong>en</strong>de vorm - t<strong>en</strong> dele strofisch,<br />

t<strong>en</strong> dele paarsgewijs rijm<strong>en</strong>d - die geme<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> dat ze alle gebed<strong>en</strong> zijn. De<br />

codex is e<strong>en</strong> gebed<strong>en</strong>boek. 3 van de 7 gebed<strong>en</strong> zijn gericht tot Maria <strong>en</strong> bij 2 van<br />

deze 3 Maria-gedicht<strong>en</strong> maakt de dichter door e<strong>en</strong> acrostichon zijn naam bek<strong>en</strong>d:<br />

hij heette Jan van Hulst. In <strong>het</strong> eerste van deze 2 word<strong>en</strong> ons, ook weer door<br />

acrosticha, nog 11 andere person<strong>en</strong> voorgesteld: Lievin, Soete, Cateline, Gheraert,<br />

Jannin, Trude, Ruebin, Adria<strong>en</strong>, Willem, Makelare, Coppin. Uit de slotstrofe blijkt<br />

dat de dichter <strong>en</strong> zijn 11 vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> all<strong>en</strong> Bruggeling<strong>en</strong> war<strong>en</strong> <strong>en</strong> dat zij sam<strong>en</strong> op<br />

bedevaart zijn geweest ter ere van Onze Lieve Vrouwe. Het ligt zeer voor de hand,<br />

aan te nem<strong>en</strong> dat dit gezelschap belang heeft gehad bij <strong>het</strong> gebed<strong>en</strong>boek, m.a.w.<br />

dat dit twaalftal onze codex gebruikt heeft. Het lijkt mij ook e<strong>en</strong> alleszins redelijke<br />

veronderstelling dat m<strong>en</strong> <strong>het</strong>zij in dit gezelschap in zijn geheel, <strong>het</strong>zij in e<strong>en</strong><br />

kapitaalkrachtig lid daarvan, de opdrachtgever heeft te zoek<strong>en</strong> die de codex heeft<br />

lat<strong>en</strong> vervaardig<strong>en</strong>.<br />

Het tweede deel van ons <strong>handschrift</strong> heeft oorspronkelijk bestaan <strong>uit</strong> 4 quatern<strong>en</strong><br />

met tezam<strong>en</strong> 32 blad<strong>en</strong>. Van deze 32 zijn er nog 28 over: in <strong>het</strong> tweede quatern<br />

ontbreekt <strong>het</strong> middelste, in <strong>het</strong> vierde <strong>het</strong> tweede dubbelblad. Het eerste ontbrek<strong>en</strong>de<br />

dubbelblad is stellig geheel met tekst beschrev<strong>en</strong> geweest, <strong>het</strong> tweede waarschijnlijk<br />

maar voor de helft. In <strong>het</strong> <strong>handschrift</strong> zoals <strong>het</strong> nu bestaat zijn de drie dubbelblad<strong>en</strong><br />

die van <strong>het</strong> oorspronkelijke tweede quatern van <strong>het</strong> tweede deel overgeblev<strong>en</strong> zijn,<br />

verkeerd gevouw<strong>en</strong>. Bij welke herinbinding deze fout gemaakt is, valt niet meer vast<br />

te stell<strong>en</strong>. De Vreese dateert de teg<strong>en</strong>woordige kalfsler<strong>en</strong> band om <strong>en</strong>de bij 1840.<br />

Omstreeks die tijd moet <strong>het</strong> <strong>handschrift</strong> dus in elk geval bij de binder geweest zijn.<br />

Maar ook in de 18de eeuw is m<strong>en</strong> al <strong>uit</strong>voerig aan <strong>het</strong> herstell<strong>en</strong> geweest. Ik kom<br />

daar nog op terug. To<strong>en</strong> <strong>het</strong> tweede quatern van <strong>het</strong> tweede deel verkeerd<br />

omgevouw<strong>en</strong> werd, hebb<strong>en</strong> de blad<strong>en</strong> los geleg<strong>en</strong>. Hoe lang deze toestand geduurd<br />

heeft, wet<strong>en</strong> we natuurlijk niet, maar gedur<strong>en</strong>de de tijd dat de blad<strong>en</strong> los lag<strong>en</strong> kan<br />

<strong>het</strong> middelste dubbelblad gemakkelijk aan <strong>het</strong> zwerv<strong>en</strong> zijn gegaan. Moet m<strong>en</strong> zo<br />

ook <strong>het</strong> ontbrek<strong>en</strong> van <strong>het</strong> tweede dubbelblad van <strong>het</strong> vierde quatern verklar<strong>en</strong>?<br />

Het is mogelijk, maar e<strong>en</strong> andere verklaring lijkt mij meer voor de hand te ligg<strong>en</strong>.<br />

Dit vierde quatern was nl. oorspronkelijk, to<strong>en</strong> <strong>het</strong> tweede deel nog zelfstandig<br />

bestond, <strong>het</strong> laatste van de codex. Het laatste blad van dit quatern, tegelijk <strong>het</strong><br />

laatste blad van <strong>het</strong><br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


12<br />

tweede deel, was op <strong>het</strong> og<strong>en</strong>blik dat dit tweede deel als zelfstandige codex door<br />

<strong>het</strong> scriptorium werd afgeleverd, onbeschrev<strong>en</strong>. Na de aflevering heeft e<strong>en</strong> hand<br />

die De Vreese karakteriseert als ‘vooral in de kanselarij<strong>en</strong> zeer in zwang’, op <strong>het</strong><br />

laatste blad van <strong>het</strong> vierde quatern nog twee lieder<strong>en</strong> bijgeschrev<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> op de<br />

recto- <strong>en</strong> e<strong>en</strong> op de verso-zijde. Ik waag de veronderstelling dat ook <strong>het</strong><br />

oorspronkelijke voorlaatste blad van <strong>het</strong> vierde quatern op <strong>het</strong> scriptorium<br />

onbeschrev<strong>en</strong> is geblev<strong>en</strong> <strong>en</strong> na <strong>het</strong> innaai<strong>en</strong> weggesned<strong>en</strong>. Misschi<strong>en</strong> is <strong>het</strong><br />

‘kimmetje’ dat to<strong>en</strong> van dit voorlaatste blad overbleef wel erg smal geweest <strong>en</strong> kwam<br />

<strong>het</strong> ‘teg<strong>en</strong>blad’, dat met dit voorlaatste e<strong>en</strong> dubbelblad had gevormd, daardoor te<br />

zwak in <strong>het</strong> verband van <strong>het</strong> quatern te zitt<strong>en</strong>. Er zijn ge<strong>en</strong> aanwijzing<strong>en</strong> voor dat<br />

de blad<strong>en</strong> van dit vierde quatern, zoals die van <strong>het</strong> tweede, e<strong>en</strong> tijdlang los hebb<strong>en</strong><br />

geleg<strong>en</strong>. Ge<strong>en</strong> latere binder is in de verleiding gekom<strong>en</strong> om ze verkeerd om te<br />

vouw<strong>en</strong>. Maar als <strong>het</strong> ‘kimmetje’ van <strong>het</strong> weggesned<strong>en</strong> voorlaatste blad inderdaad<br />

te smal is geweest, kan <strong>het</strong> ‘teg<strong>en</strong>blad’ gemakkelijk in zijn e<strong>en</strong>tje zijn losgeraakt<br />

door <strong>het</strong> inscheur<strong>en</strong> van de naaigaatjes.<br />

Naar zijn inhoud vormt <strong>het</strong> tweede deel ev<strong>en</strong>als <strong>het</strong> eerste e<strong>en</strong> duidelijk geheel.<br />

Is <strong>het</strong> eerste e<strong>en</strong> gebed<strong>en</strong>boek, <strong>het</strong> tweede is e<strong>en</strong> liedboek met, in zijn teg<strong>en</strong>woordige<br />

vorm, 147 lieder<strong>en</strong>, waarbij 2 fragm<strong>en</strong>tarische. Ev<strong>en</strong>als in <strong>het</strong> eerste, ontmoet<strong>en</strong><br />

wij ook in <strong>het</strong> tweede deel e<strong>en</strong> gezelschap. Dit gezelschap zat echter ge<strong>en</strong><br />

roz<strong>en</strong>krans<strong>en</strong> van paternosters <strong>en</strong> avemariaas te bidd<strong>en</strong>, <strong>het</strong> vermaakte zich met<br />

muziek <strong>en</strong> zang <strong>en</strong> e<strong>en</strong> goede dronk. M<strong>en</strong> moet de teg<strong>en</strong>stelling tuss<strong>en</strong> <strong>het</strong> bidd<strong>en</strong><br />

aan de <strong>en</strong>e, <strong>het</strong> zing<strong>en</strong> <strong>en</strong> drink<strong>en</strong> aan de andere kant ev<strong>en</strong>wel niet te scherp zi<strong>en</strong>.<br />

De vrolijke zangers k<strong>en</strong>d<strong>en</strong> ook hun ontmoeting<strong>en</strong> met de dood <strong>en</strong> de eeuwigheid.<br />

Wij vind<strong>en</strong> in hun liedboek twee lieder<strong>en</strong> waarin zij hun al te vroeg gestorv<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>d<br />

Egidius herd<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, e<strong>en</strong>maal de vrolijkste van h<strong>en</strong> all<strong>en</strong> <strong>en</strong> nu hun voorgegaan door<br />

de hemelpoort. Deze twee herd<strong>en</strong>kingslieder<strong>en</strong> word<strong>en</strong> ingelijst door drie<br />

Marialieder<strong>en</strong>, waarin Maria echter, tot onze verrassing niet alle<strong>en</strong> wordt<br />

aangeroep<strong>en</strong> als de schutsvrouwe op de smalle weg des lev<strong>en</strong>s, maar ook als de<br />

patrones van de ware muzikant<strong>en</strong> <strong>en</strong> de vrolijke drinkers. ‘Van der roze wert hi<br />

ghespaert / Die vroilic hier sijn ghelt vertaert’, zo lez<strong>en</strong> we in lied 99. Alle oprechte<br />

muzikant<strong>en</strong> kom<strong>en</strong> in de hemel! Als wij zulke klank<strong>en</strong> <strong>uit</strong> ons liedboek vernem<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> ons bewust mak<strong>en</strong> dat vroomheid <strong>en</strong> vrolijkheid <strong>het</strong> over 't algeme<strong>en</strong> te all<strong>en</strong><br />

tijde - ook in de Mariaverering - best met elkaar hebb<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> vind<strong>en</strong>, komt de<br />

vraag bij ons op of wij hier eig<strong>en</strong>lijk niet <strong>het</strong>zelfde gezelschap teg<strong>en</strong>kom<strong>en</strong> als in<br />

<strong>het</strong> gebed<strong>en</strong>boek. Aan <strong>het</strong> slot van e<strong>en</strong> van de lieder<strong>en</strong>, <strong>het</strong> 49ste, word<strong>en</strong> de nam<strong>en</strong><br />

Gheraert <strong>en</strong> Soete g<strong>en</strong>oemd <strong>en</strong> wij kunn<strong>en</strong> niet nalat<strong>en</strong> deze te associër<strong>en</strong> met<br />

twee van de 11 ‘peilgrin<strong>en</strong>’ <strong>uit</strong> Brugge die e<strong>en</strong>maal sam<strong>en</strong> met Jan van Hulst op<br />

pelgrimage war<strong>en</strong> gegaan om aan Onze Vrouwe hun hulde<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


13<br />

te bewijz<strong>en</strong>. Het liedboek is in <strong>het</strong>zelfde scriptorium vervaardigd als <strong>het</strong> gebed<strong>en</strong>boek.<br />

Het is bijna geheel geschrev<strong>en</strong> door de hand die ook 3 van de 7<br />

aanbiddingsgedicht<strong>en</strong> op <strong>het</strong> perkam<strong>en</strong>t bracht. Zou <strong>het</strong> dan ook niet dezelfde<br />

opdrachtgever zijn geweest die beide codices heeft lat<strong>en</strong> schrijv<strong>en</strong> om ze tot gebruik<br />

te lat<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong> van <strong>het</strong>zelfde gezelschap?<br />

Het derde deel van ons <strong>handschrift</strong> heeft oorspronkelijk bestaan <strong>uit</strong> één half<br />

quatern, van 4 blad<strong>en</strong>, <strong>en</strong> 6 hele quatern<strong>en</strong>, ieder van 8 blad<strong>en</strong>, tezam<strong>en</strong> dus 52<br />

blad<strong>en</strong>. Hiervan zijn er nog 47 over. Het eerste halve quatern is niet door <strong>het</strong> verlies<br />

van 2 dubbelblad<strong>en</strong> <strong>uit</strong> e<strong>en</strong> heel ontstaan, maar door <strong>het</strong> scriptorium in deze vorm<br />

aangelegd. Dat blijkt <strong>uit</strong> de tekst, die in dit halve quatern gewoon doorloopt van<br />

bladzijde 4 naar bladzijde 5. Er is daartuss<strong>en</strong> niets verlor<strong>en</strong> gegaan. Waarom dit<br />

halve quatern op <strong>het</strong> scriptorium zo is aangelegd, zal ik straks verklar<strong>en</strong>. Van <strong>het</strong><br />

oorspronkelijke derde hele quatern daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong>, dat zich in <strong>het</strong> teg<strong>en</strong>woordige<br />

<strong>handschrift</strong> ook als e<strong>en</strong> half quatern aan ons voordoet, is wel degelijk de helft verlor<strong>en</strong><br />

gegaan, nl. de twee middelste dubbelblad<strong>en</strong>. Er is daardoor e<strong>en</strong> grote lacune in de<br />

tekst ontstaan die m<strong>en</strong>, aangezi<strong>en</strong> iedere volbeschrev<strong>en</strong> bladzijde ongeveer 100<br />

regels tekst pleegt te bevatt<strong>en</strong>, kan schatt<strong>en</strong> op omstreeks 800 regels. Dit quatern<br />

is dus, ev<strong>en</strong>als <strong>het</strong> tweede van <strong>het</strong> tweede deel, op e<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong> og<strong>en</strong>blik <strong>uit</strong> zijn<br />

verband geraakt met <strong>het</strong> gevolg dat de twee middelste dubbelblad<strong>en</strong> zijn gaan<br />

zwerv<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> ander geval van bladvermindering doet zich voor bij <strong>het</strong> laatste quatern<br />

van <strong>het</strong> derde deel. Dit bestaat in zijn teg<strong>en</strong>woordige vorm <strong>uit</strong> 7 blad<strong>en</strong> in plaats<br />

van de oorspronkelijke 8: <strong>het</strong> derde blad is weggesned<strong>en</strong>. Ondanks <strong>het</strong> feit dat <strong>het</strong><br />

overgeblev<strong>en</strong> randje maar 5 à 6 mm breed is, heeft deze amputatie voor <strong>het</strong><br />

‘teg<strong>en</strong>blad’ van <strong>het</strong> derde, <strong>het</strong> zesde, gelukkig ge<strong>en</strong> nadelige gevolg<strong>en</strong> gehad. De<br />

red<strong>en</strong> van <strong>het</strong> wegsnijd<strong>en</strong> is volkom<strong>en</strong> duidelijk: <strong>het</strong> oorspronkelijke derde blad was,<br />

ev<strong>en</strong>als <strong>het</strong> vierde, onbeschrev<strong>en</strong> <strong>en</strong> dat ontsierde de codex. De afschrijver heeft<br />

<strong>het</strong> gedicht dat naar zijn verwachting de eerste 4 blad<strong>en</strong> van <strong>het</strong> laatste quatern<br />

zou vull<strong>en</strong>, nooit volledig tot zijn beschikking gekreg<strong>en</strong>. Op de recto-zijde van <strong>het</strong><br />

tweede blad kon hij niet verder bij gebrek aan kopij. To<strong>en</strong> is hij alvast maar, in de<br />

hoop dat de rest nog wel zou kom<strong>en</strong>, op de recto-zijde van <strong>het</strong> vijfde blad begonn<strong>en</strong><br />

met <strong>het</strong> volg<strong>en</strong>de gedicht, dat <strong>het</strong> laatste van de bundel zou word<strong>en</strong>. Maar zijn hoop<br />

is niet vervuld, de ontbrek<strong>en</strong>de tekst van <strong>het</strong> voorlaatste gedicht heeft <strong>het</strong> scriptorium<br />

niet bereikt. 5 bladzijd<strong>en</strong> van de codex blev<strong>en</strong> daardoor blank. M<strong>en</strong> heeft <strong>het</strong>, met<br />

<strong>het</strong> oog op <strong>het</strong> verband van <strong>het</strong> quatern, k<strong>en</strong>nelijk niet di<strong>en</strong>stig geacht <strong>het</strong><br />

onbeschrev<strong>en</strong> vierde blad, de linkerhelft van <strong>het</strong> middelste dubbelblad, te verwijder<strong>en</strong>,<br />

maar <strong>het</strong> derde blad kon er in elk geval <strong>uit</strong>. Het geval is vermoedelijk te vergelijk<strong>en</strong><br />

met dat van <strong>het</strong> voorlaatste blad van <strong>het</strong> tweede deel.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


14<br />

De inhoud van <strong>het</strong> derde deel bestaat op <strong>het</strong> og<strong>en</strong>blik <strong>uit</strong> 14 complete gedicht<strong>en</strong><br />

van zeer verschill<strong>en</strong>de vorm <strong>en</strong> omvang: <strong>het</strong> eerste, dat ook <strong>het</strong> langste is, omvat<br />

2360 regels, <strong>het</strong> ti<strong>en</strong>de, kortste, 91. Verder zijn er fragm<strong>en</strong>t<strong>en</strong> van 2 andere<br />

gedicht<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> beginstuk <strong>en</strong> e<strong>en</strong> eindstuk, met de lacune van de ontbrek<strong>en</strong>de blad<strong>en</strong><br />

van <strong>het</strong> derde hele quatern daartuss<strong>en</strong>in. Het derde deel moet dus e<strong>en</strong>maal niet<br />

minder dan 16 hele gedicht<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> ingehoud<strong>en</strong>l Het ziet ernaar <strong>uit</strong> dat <strong>het</strong> er ook<br />

niet meer zijn geweest, want <strong>het</strong> eerste fragm<strong>en</strong>t, dat maar 33 regels groot is, lijkt<br />

wel <strong>het</strong> begin van e<strong>en</strong> lang gedicht, dat best e<strong>en</strong> groot deel van de ontbrek<strong>en</strong>de<br />

800 regels kan hebb<strong>en</strong> ing<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. De formule die al deze gedicht<strong>en</strong> heeft<br />

verbond<strong>en</strong>, zal wel geweest zijn dat zij allemaal iets met de liefde te mak<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>,<br />

<strong>het</strong>zij gespecialiseerd in hoofswereldse, danwel in geestelijke zin, <strong>het</strong>zij tegelijk<br />

hoofs <strong>en</strong> geestelijk. De sam<strong>en</strong>steller van de bundel heeft deze formule echter niet<br />

al te strak gehanteerd: e<strong>en</strong> <strong>en</strong>kel gedicht is zo maar in <strong>het</strong> algeme<strong>en</strong><br />

vroom-moraliser<strong>en</strong>d <strong>en</strong> bij <strong>en</strong>kele andere kan m<strong>en</strong> zich afvrag<strong>en</strong> waarom ze eig<strong>en</strong>lijk<br />

niet in <strong>het</strong> eerste deel, <strong>het</strong> gebed<strong>en</strong>boek, opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> zijn. Het derde deel is e<strong>en</strong><br />

werkstuk van <strong>het</strong>zelfde scriptorium dat ook de beide andere codices heeft afgeleverd.<br />

De hand die <strong>het</strong> grootste deel van <strong>het</strong> liedboek <strong>en</strong> 7 bladzijd<strong>en</strong> van <strong>het</strong> gebed<strong>en</strong>boek<br />

schreef, schreef ook <strong>het</strong> eerste, lange gedicht van de derde bundel. Het grootste<br />

deel van deze bundel komt echter voor rek<strong>en</strong>ing van e<strong>en</strong> hand die nog ge<strong>en</strong> drie<br />

volle bladzijd<strong>en</strong> van <strong>het</strong> gebed<strong>en</strong>boek heeft gevuld <strong>en</strong> die in <strong>het</strong> liedboek geheel<br />

ontbreekt. De laatste kolomm<strong>en</strong> van <strong>het</strong> derde deel zijn geschrev<strong>en</strong> door dezelfde<br />

hand die op <strong>het</strong> scriptorium de ‘laatste’ twee lieder<strong>en</strong> aan <strong>het</strong> liedboek heeft<br />

toegevoegd. (Het war<strong>en</strong>, wel te verstaan, de laatste van <strong>het</strong> standpunt van <strong>het</strong><br />

scriptorium, niet van <strong>het</strong> standpunt van <strong>het</strong> teg<strong>en</strong>woordige <strong>handschrift</strong>, waarin immers<br />

op deze twee ‘laatste’ twee nog latere, geschrev<strong>en</strong> door de al vermelde<br />

kanselarijhand, volg<strong>en</strong>.) Verder is er in <strong>het</strong> derde deel, met 20 bladzijd<strong>en</strong> schrifts,<br />

nog e<strong>en</strong> hand verteg<strong>en</strong>woordigd die in de beide andere del<strong>en</strong> niet voorkomt. Het<br />

scriptorium heeft dus met 4 man aan de derde bundel gewerkt. Zat achter deze<br />

derde bundel dezelfde opdrachtgever, d.w.z. <strong>het</strong>zelfde gezelschap, als ik in <strong>het</strong><br />

gebed<strong>en</strong>boek <strong>en</strong> <strong>het</strong> liedboek heb m<strong>en</strong><strong>en</strong> te mog<strong>en</strong> herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>? Ik geloof deze<br />

vraag inderdaad bevestig<strong>en</strong>d te kunn<strong>en</strong> beantwoord<strong>en</strong>, maar moet, om mijn antwoord<br />

te motiver<strong>en</strong>, in de eerste plaats dieper op <strong>en</strong>kele codicologische details ingaan.<br />

De Vreese heeft op de 84 blad<strong>en</strong>, die de totale codex op 't og<strong>en</strong>blik telt, in eerste<br />

instantie 12 verschill<strong>en</strong>de hand<strong>en</strong> onderscheid<strong>en</strong>. Dit getal kan echter met één<br />

verminderd word<strong>en</strong> omdat De Vreese's tweede <strong>en</strong> zev<strong>en</strong>de hand, naar hijzelf zegt,<br />

‘er wellicht toch maar één zijn’. Van deze 11 hand<strong>en</strong> behoord<strong>en</strong> er 5 toe aan<br />

beroepsschrijvers, ‘scriptorist<strong>en</strong>’, <strong>en</strong> 6 aan ‘gebruikers’ van <strong>het</strong> <strong>handschrift</strong>, die er<br />

iets aan wild<strong>en</strong> toevoeg<strong>en</strong> of zo maar iets schrev<strong>en</strong>,<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


15<br />

omdat zij e<strong>en</strong>voudig ge<strong>en</strong> weerstand kond<strong>en</strong> bied<strong>en</strong> aan hun schrijfdrang. Die<br />

hand<strong>en</strong> van ‘gebruikers’ kom<strong>en</strong> we hoofdzakelijk teg<strong>en</strong> op de oorspronkelijk blank<br />

geblev<strong>en</strong> laatste bladzijd<strong>en</strong> van <strong>het</strong> eerste <strong>en</strong> <strong>het</strong> derde deel. Maar ook de<br />

kanselarijhand die <strong>het</strong> 146ste <strong>en</strong> 147ste lied aan <strong>het</strong> liedboek toevoegde, behoorde<br />

toe aan e<strong>en</strong> ‘gebruiker’, zij <strong>het</strong> dan e<strong>en</strong> heel bijzondere. Ik kom straks <strong>uit</strong>voerig op<br />

hem terug. De 5 hand<strong>en</strong> van <strong>het</strong> scriptorium duidt De Vreese aan als α, β, γ, δ/ε <strong>en</strong><br />

ζ. Woord <strong>en</strong> begrip ‘scriptorium’ ontbrek<strong>en</strong> overig<strong>en</strong>s in zijn beschouwing, hij<br />

karakteriseert de hand<strong>en</strong> die hij onderscheidt alle<strong>en</strong> schrifthistorisch <strong>en</strong> plaatst ze<br />

niet in ‘scriptorisch’ verband. De scriptoria hadd<strong>en</strong> in zijn tijd in <strong>het</strong> algeme<strong>en</strong> nog<br />

niet zozeer de aandacht van de onderzoekers. De Vreese schiet daardoor weliswaar<br />

tekort als codicologisch interpretator, maar zijn karakteristiek<strong>en</strong> op zichzelf behoud<strong>en</strong><br />

niettemin, omdat hij nu e<strong>en</strong>maal e<strong>en</strong> voortreffelijk k<strong>en</strong>ner van de geschied<strong>en</strong>is van<br />

<strong>het</strong> schrift was, hun volle waarde. De hand α, die 43 van de 84 blad<strong>en</strong>, dus 86<br />

bladzijd<strong>en</strong>, heeft beschrev<strong>en</strong> - de laatste 3 gebed<strong>en</strong> van <strong>het</strong> eerste deel, 143 lieder<strong>en</strong><br />

van <strong>het</strong> tweede deel <strong>en</strong> <strong>het</strong> eerste, lange gedicht van <strong>het</strong> derde deel - is naar de<br />

m<strong>en</strong>ing van De Vreese de ‘oudste’: ‘e<strong>en</strong> zware, naar verhouding kleine, compacte<br />

gothische hand’, zo luidt zijn karakteristiek. Hij me<strong>en</strong>t, schrifthistorisch als hij dacht,<br />

‘dat <strong>het</strong> werk van déze hand dichter bij <strong>het</strong> midd<strong>en</strong> dan bij <strong>het</strong> einde van de 14de<br />

eeuw ligt’. Hij me<strong>en</strong>t voorts - t<strong>en</strong> onrechte - ‘dat <strong>het</strong> <strong>handschrift</strong> voor <strong>het</strong> werk van<br />

déze hand werd aangelegd’ <strong>en</strong> schrijft verder: ‘To<strong>en</strong> er plaatsruimte overbleef, kon<br />

die dan voor ander werk gebruikt word<strong>en</strong>’. Op hand α volgt in schrifthistorische zin<br />

hand β, ‘e<strong>en</strong> magere, smalle, fraai gevormde rotunda, met talrijke ligatur<strong>en</strong>, zuinig<br />

met verkorting<strong>en</strong>, die toch ook dichter bij <strong>het</strong> midd<strong>en</strong> dan bij <strong>het</strong> einde van de 14de<br />

eeuw zal geschrev<strong>en</strong> zijn’. Deze hand β heeft de eerste 2 gebed<strong>en</strong> van <strong>het</strong> eerste<br />

deel geschrev<strong>en</strong>, ruim 5 bladzijd<strong>en</strong>. De derde ‘oude’ hand in de codex is γ ‘e<strong>en</strong><br />

zware, breede vierkante rotunda, waarin van de gothische calligraphie niet veel<br />

overgeblev<strong>en</strong> is ...; met dat al duidelijk de k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> van <strong>het</strong> schrift in de tweede<br />

helft der 14de eeuw vertoon<strong>en</strong>de’. Deze hand γ heeft <strong>het</strong> tweede gedicht van <strong>het</strong><br />

derde deel geschrev<strong>en</strong>, dat wel niet helemaal zo lang is als <strong>het</strong> eerste gedicht, maar<br />

toch, met zijn 1924 versregels, bijna 20 bladzijd<strong>en</strong> in beslag neemt. De hand<strong>en</strong> δ/ε<br />

<strong>en</strong> ζ zijn ‘jonger’. De eerste is ‘e<strong>en</strong> duidelijke, besliste rotunda, die ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele<br />

hoekigheid meer vertoont, met dat al onmisk<strong>en</strong>baar nog tot de 14de eeuw, meer<br />

naar <strong>het</strong> einde dan naar <strong>het</strong> midd<strong>en</strong>, behoor<strong>en</strong>de’. Voor de datering van deze hand<br />

δ/ε gebruikt De Vreese ook e<strong>en</strong> b<strong>uit</strong><strong>en</strong>textueel gegev<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> van de stukk<strong>en</strong> die<br />

deze hand geschrev<strong>en</strong> heeft, <strong>het</strong> op twee na laatste gedicht van <strong>het</strong> derde deel, is<br />

nl. ‘e<strong>en</strong> gedicht ter eere <strong>en</strong> t<strong>en</strong> gerieve van d<strong>en</strong> Coninc van de Forestiers van d<strong>en</strong><br />

Witt<strong>en</strong> Beer’. De Vreese geeft daarbij deze comm<strong>en</strong>taar: ‘Jan van de Gruut-<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


16<br />

huse, Loys' vader werd Koning van d<strong>en</strong> Witt<strong>en</strong> Beer op 11 Maart 1392. Het gedicht<br />

zal bij die geleg<strong>en</strong>heid gemaakt zijn, <strong>en</strong> <strong>het</strong> door deze hand geschrev<strong>en</strong> gedeelte<br />

van d<strong>en</strong> codex omstreeks d<strong>en</strong>zelfd<strong>en</strong> tijd.’ De hand δ/ε schreef in <strong>het</strong> eerste deel<br />

alle<strong>en</strong> maar <strong>het</strong> derde <strong>en</strong> vierde aanbiddingsgedicht, sam<strong>en</strong> nog ge<strong>en</strong> volle 3<br />

bladzijd<strong>en</strong>, maar in <strong>het</strong> derde deel, zoals wij <strong>het</strong> nu k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, niet minder dan ruim<br />

45 bladzijd<strong>en</strong>. (De verlor<strong>en</strong> 8 bladzijd<strong>en</strong> van <strong>het</strong> derde hele quatern meegerek<strong>en</strong>d,<br />

word<strong>en</strong> <strong>het</strong> er zelfs 53.) De schrijver die deze hand voerde, kan e<strong>en</strong> belangrijke<br />

invloed hebb<strong>en</strong> gehad op de compositie van <strong>het</strong> derde deel. De opdrachtgever zal<br />

de kopiist wel hebb<strong>en</strong> gezegd, wélke gedicht<strong>en</strong> deze moest afschrijv<strong>en</strong>, maar kan<br />

de volgorde voor e<strong>en</strong> groot deel aan hem hebb<strong>en</strong> overgelat<strong>en</strong>. De hand ζ wordt<br />

door De Vreese gekarakteriseerd als ‘meer rotunda dan gothisch’ <strong>en</strong> in dezelfde<br />

tijd geplaatst als de hand δ/ε, d.w.z. in <strong>het</strong> laatste dec<strong>en</strong>nium van de 14de eeuw.<br />

Deze hand ζ heeft maar weinig aan onze codex bijgedrag<strong>en</strong>: alle<strong>en</strong> de lieder<strong>en</strong> 144<br />

<strong>en</strong> 145 van <strong>het</strong> liedboek <strong>en</strong> minder dan één bladzijde aan <strong>het</strong> einde van de derde<br />

bundel. Zi<strong>en</strong> wij, anders dan De Vreese, al deze 5 hand<strong>en</strong> als toebehor<strong>en</strong>de aan<br />

schrijvers van <strong>het</strong>zelfde Brugse scriptorium die in dezelfde tijd - <strong>het</strong> laatste dec<strong>en</strong>nium<br />

van de 14de eeuw - aan drie verwante opdracht<strong>en</strong> van e<strong>en</strong>zelfde opdrachtgever<br />

sam<strong>en</strong>werkt<strong>en</strong>, dan kunn<strong>en</strong> wij <strong>het</strong> stijlverschil in hun schrift herleid<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> verschil<br />

in leeftijd: de schrijvers met de hand<strong>en</strong> α, β, <strong>en</strong> γ zull<strong>en</strong> e<strong>en</strong> g<strong>en</strong>eratie ouder zijn<br />

geweest dan de schrijvers met de hand<strong>en</strong> δ/ε <strong>en</strong> ζ. Het spreekt haast wel vanzelf<br />

dat de oudere her<strong>en</strong> de leiding zull<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> gehad. M<strong>en</strong> kan verwacht<strong>en</strong> dat, als<br />

dat nodig was, de jongere schrijvers <strong>het</strong> werk dat de oudere hadd<strong>en</strong> opgezet, hebb<strong>en</strong><br />

moet<strong>en</strong> afmak<strong>en</strong>. Alle drie de del<strong>en</strong> beginn<strong>en</strong> dan ook met e<strong>en</strong> werkstuk van e<strong>en</strong><br />

oudere schrijver. De jongere hand ζ vind<strong>en</strong> wij alle<strong>en</strong> maar aan <strong>het</strong> slot van <strong>het</strong><br />

tweede <strong>en</strong> <strong>het</strong> derde deel. Hij was op <strong>het</strong> scriptorium blijkbaar iets als ‘jongste<br />

bedi<strong>en</strong>de’.<br />

Op de werkverdeling in <strong>het</strong> scriptorium kom ik straks nog terug. Ik moet nu eerst<br />

de aandacht vrag<strong>en</strong> voor e<strong>en</strong> hand die door De Vreese niet wordt g<strong>en</strong>oemd. Het is<br />

de hand van e<strong>en</strong> ‘gebruiker’ die hij bij zijn collatie - getuige zijn gecollationeerde<br />

exemplaar van Cartons <strong>uit</strong>gave - wel heeft opgemerkt, maar blijkbaar te onbelangrijk<br />

gevond<strong>en</strong> om hem in zijn codicologische verhandeling te vermeld<strong>en</strong>. Deze hand<br />

heeft op verschill<strong>en</strong>de plaats<strong>en</strong> in <strong>het</strong> derde deel notities neergekrabbeld die op <strong>het</strong><br />

eerste gezicht misschi<strong>en</strong> onb<strong>en</strong>ullig kunn<strong>en</strong> lijk<strong>en</strong>, maar die ons bij nader inzi<strong>en</strong><br />

toch zeer belangrijke inlichting<strong>en</strong> blijk<strong>en</strong> te verschaff<strong>en</strong>. Onder <strong>het</strong> eerste, lange<br />

gedicht van <strong>het</strong> derde deel heeft deze ‘gebruiker’ vluchtig g<strong>en</strong>oteerd: ‘tot hier teerste’,<br />

onder <strong>het</strong> tweede gedicht: ‘tot hier tfyerde’. Bov<strong>en</strong> <strong>het</strong> vijfde gedicht - ik tel de beide<br />

fragm<strong>en</strong>t<strong>en</strong> na <strong>het</strong> tweede als afzonderlijke e<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> mee - staat iets onduidelijks<br />

dat weer is doorgekrast. De Vreese heeft hier, blijk<strong>en</strong>s <strong>het</strong><br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


17<br />

door hem gecollationeerde exemplaar, gelez<strong>en</strong>: ‘hier beghint tfifste’, m.i. wel terecht.<br />

Bov<strong>en</strong> <strong>het</strong> zesde gedicht lez<strong>en</strong> we, nu volkom<strong>en</strong> duidelijk, eerst: ‘hier tseste’, <strong>en</strong><br />

dan, nadat dit is doorgestreept: ‘hier beghint tfifste’. Onder dit zesde gedicht nog<br />

e<strong>en</strong>s: ‘tot hier tfifste’. De zoeker met de p<strong>en</strong> in de hand heeft gevond<strong>en</strong> wat hij zocht!<br />

Onder <strong>het</strong> zev<strong>en</strong>de gedicht staat: ‘tot hier tseste’, maar dit is weer doorgehaald. (De<br />

Vreese heeft hier gelez<strong>en</strong>: ‘tot hier tleste’, m.i. t<strong>en</strong> onrechte.) Daarna doet deze<br />

gebruiker zich nog één keer, <strong>en</strong> bijzonder nadrukkelijk, geld<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> notitie onder<br />

<strong>het</strong> 13de gedicht: ‘tot hier tseste <strong>en</strong>de niet verder’, daaronder nog e<strong>en</strong>s: ‘niet verder<br />

dan hier’. Wat betek<strong>en</strong><strong>en</strong> deze zoek<strong>en</strong>de <strong>en</strong> herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>de aantek<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>? Het is<br />

e<strong>en</strong> bijzonder intriger<strong>en</strong>de vraag <strong>en</strong> <strong>het</strong> verbaast ons dat De Vreese, die toch zo'n<br />

nauwkeurig <strong>handschrift</strong><strong>en</strong>k<strong>en</strong>ner <strong>en</strong> -kijker was, hem niet aan zichzelf heeft gesteld.<br />

De ‘gebruiker’ van <strong>het</strong> derde deel die deze vluchtige krabbels <strong>uit</strong> zijn p<strong>en</strong> liet glijd<strong>en</strong>,<br />

plaatste, al zoek<strong>en</strong>de <strong>en</strong> herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>de, e<strong>en</strong> aantal gedicht<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> bepaald verband,<br />

in e<strong>en</strong> bepaalde volgorde, die niet <strong>het</strong> verband <strong>en</strong> de volgorde van de codex war<strong>en</strong>.<br />

Hij moet dit verband <strong>en</strong> deze volgorde gek<strong>en</strong>d hebb<strong>en</strong> <strong>uit</strong> e<strong>en</strong> andere codex, die<br />

hij bij <strong>het</strong> doorblader<strong>en</strong> van ons derde deel misschi<strong>en</strong> wel voor zich had ligg<strong>en</strong>. Hij<br />

was aan <strong>het</strong> vergelijk<strong>en</strong> <strong>en</strong> had blijkbaar e<strong>en</strong> zeker belang bij deze vergelijking. Wie<br />

kan in 't algeme<strong>en</strong> bij gedicht<strong>en</strong> meer belang hebb<strong>en</strong> dan de dichter zelf die ze<br />

geschrev<strong>en</strong> heeft? De veronderstelling ligt dus voor de hand dat e<strong>en</strong> dichter, die<br />

e<strong>en</strong> persoonlijke verzamelcodex van zijn eig<strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> op verzoek van de<br />

opdrachtgever - zo die dichter zelf al niet de opdrachtgever is geweest - ter<br />

beschikking van <strong>het</strong> scriptorium had gesteld om daar<strong>uit</strong> t<strong>en</strong> behoeve van ons derde<br />

deel e<strong>en</strong> aantal stukk<strong>en</strong> over te schrijv<strong>en</strong>, heeft gecontroleerd op welke plaats <strong>en</strong><br />

in welk verband zijn gedicht<strong>en</strong> war<strong>en</strong> terechtgekom<strong>en</strong>. Deze veronderstelling ligt<br />

ook hierom voor de hand, omdat we op grond van e<strong>en</strong> taal- <strong>en</strong> letterkundige analyse<br />

met e<strong>en</strong> zeer hoge graad van waarschijnlijkheid kunn<strong>en</strong> vaststell<strong>en</strong> - ik zal dat<br />

verderop nader toelicht<strong>en</strong> - dat <strong>het</strong> 1ste, 2de, 6de <strong>en</strong> 13de gedicht van <strong>het</strong> derde<br />

deel, waarbij we de krabbels hebb<strong>en</strong> aangetroff<strong>en</strong>, werk van e<strong>en</strong> <strong>en</strong> dezelfde dichter<br />

zijn geweest. Deze dichter is ons met name bek<strong>en</strong>d doordat hij, per acrostichon aan<br />

<strong>het</strong> slot van <strong>het</strong> 13de gedicht, zichzelf bek<strong>en</strong>d heeft gemaakt: hij heette Jan Morito<strong>en</strong> 1 .<br />

Had Jan Morito<strong>en</strong> iets te mak<strong>en</strong> met <strong>het</strong> gezelschap van de 12 ‘peilgrin<strong>en</strong>’ dat we<br />

in <strong>het</strong> gebed<strong>en</strong>boek hebb<strong>en</strong> ontmoet? Jan van Hulst, de woordvoerder, zoal niet<br />

aanvoerder, van de ‘peilgrin<strong>en</strong>’, heeft althans één onbetwijfelbare bijdrage geleverd<br />

tot <strong>het</strong> derde deel, nl. <strong>het</strong><br />

1 Carton heeft <strong>het</strong> acrostichon aan <strong>het</strong> slot van <strong>het</strong> 13de gedicht nog niet opgemerkt. Ik vond<br />

<strong>het</strong> voor <strong>het</strong> eerst vermeld in de tweede <strong>uit</strong>gave van Hoffmann von Fallersleb<strong>en</strong>s Uebersicht<br />

der mittelniederländisch<strong>en</strong> Dichtung, blz. 125 (1857): ‘Die letzt<strong>en</strong> elf Zeil<strong>en</strong> mit d<strong>en</strong><br />

Anfangsbuchstab<strong>en</strong> IAN MORITOEN’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


18<br />

11de gedicht, e<strong>en</strong> vroeg voorbeeld van e<strong>en</strong> alfabetisch referein, bestaande <strong>uit</strong> 25<br />

elfregelige strof<strong>en</strong> met de stokregel ‘Elc zie wel voor hem hoe hi vare’. In de 9de<br />

strofe, op de letter I, heeft Jan van Hulst de kans gekreg<strong>en</strong> om zijn elfletterige naam<br />

in de 11 beginletters van de versregels acrostichisch neer te schrijv<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> van de<br />

dichters van <strong>het</strong> gebed<strong>en</strong>boek is dus in elk geval ook e<strong>en</strong> medewerker aan de derde<br />

bundel geweest. Heeft nu anderzijds Jan Morito<strong>en</strong>, de onbetwijfelbare dichter van<br />

<strong>het</strong> 13de gedicht, ook e<strong>en</strong> bijdrage geleverd aan <strong>het</strong> gebed<strong>en</strong>boek? En was die<br />

bijdrage dan misschi<strong>en</strong> ook afkomstig <strong>uit</strong> de persoonlijke verzamelcodex van zijn<br />

gedicht<strong>en</strong> die hij ter beschikking had gesteld van <strong>het</strong> scriptorium? Wij hebb<strong>en</strong> hem<br />

<strong>het</strong> eerste, vierde, vijfde <strong>en</strong> zesde gedicht van zijn verzameling zi<strong>en</strong> terugvind<strong>en</strong>,<br />

juist deze vier, <strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> daarbij natuurlijk de vraag voel<strong>en</strong> opkom<strong>en</strong> waar dan wel<br />

zijn tweede <strong>en</strong> derde gedicht geblev<strong>en</strong> kond<strong>en</strong> zijn. Hij heeft ze in <strong>het</strong> derde deel<br />

blijkbaar niet teruggevond<strong>en</strong>. Zijn ze dan misschi<strong>en</strong> te vind<strong>en</strong> in <strong>het</strong> eerste deel, <strong>het</strong><br />

gebed<strong>en</strong>boek?<br />

Deze vraag is niet alle<strong>en</strong> literairhistorisch, maar ook codicologisch van belang.<br />

Wanneer immers e<strong>en</strong> persoonlijke verzamelcodex van Jan Morito<strong>en</strong> zowel bij <strong>het</strong><br />

eerste als bij <strong>het</strong> derde deel als werkmateriaal voor de afschrijvers heeft gedi<strong>en</strong>d,<br />

moet dat invloed hebb<strong>en</strong> gehad op de werkverdeling op <strong>het</strong> scriptorium. M<strong>en</strong> heeft<br />

die verzamelcodex van Jan Morito<strong>en</strong> t<strong>en</strong> behoeve van <strong>het</strong> kopiër<strong>en</strong> wel tijdelijk <strong>uit</strong><br />

elkaar kunn<strong>en</strong> nem<strong>en</strong> <strong>en</strong> de stukk<strong>en</strong> ervan verdel<strong>en</strong> over verschill<strong>en</strong>de kopiist<strong>en</strong>,<br />

maar de binde<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> daarbij toch intact word<strong>en</strong> gelat<strong>en</strong>. M<strong>en</strong> kon tekst<strong>en</strong><br />

<strong>uit</strong> één quatern niet aan twee schrijvers tegelijk ter hand stell<strong>en</strong>. Wij gaan met dit<br />

probleem voor og<strong>en</strong> de sam<strong>en</strong>stelling van <strong>het</strong> derde deel nog e<strong>en</strong>s nader bekijk<strong>en</strong>.<br />

Er zit in die sam<strong>en</strong>stelling e<strong>en</strong> merkwaardigheid waarop ik nog niet b<strong>en</strong> ingegaan.<br />

Het derde deel is in <strong>het</strong> algeme<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>gesteld <strong>uit</strong> quatern<strong>en</strong>, maar <strong>het</strong> begint,<br />

merkwaardig g<strong>en</strong>oeg, met e<strong>en</strong> halve quatern. Vanwaar, zo moet<strong>en</strong> wij vrag<strong>en</strong>, die<br />

<strong>uit</strong>zondering, juist aan <strong>het</strong> begin van e<strong>en</strong> codex? Het is niet zo moeilijk op deze<br />

vraag e<strong>en</strong> antwoord te vind<strong>en</strong>. Het eerste, lange gedicht bestond <strong>uit</strong> 2360 regels<br />

<strong>en</strong> zou dus, dat was op <strong>het</strong> eerste gezicht duidelijk, 24 bladzijd<strong>en</strong> van 100 regels<br />

oftewel anderhalve quatern moet<strong>en</strong> vull<strong>en</strong>. Schrijver α, e<strong>en</strong> ervar<strong>en</strong> man,<br />

waarschijnlijk de ‘eerste schrijver’ van <strong>het</strong> scriptorium, die e<strong>en</strong> begin zou mak<strong>en</strong><br />

met <strong>het</strong> derde deel, legde dus e<strong>en</strong> heel quatern voor zich neer <strong>en</strong> nog e<strong>en</strong> half.<br />

Misschi<strong>en</strong> was <strong>het</strong> toeval dat hij met <strong>het</strong> halve begon, misschi<strong>en</strong> deed hij <strong>het</strong> ook<br />

welbewust omdat hij <strong>het</strong> fraaier vond de reeks hele quatern<strong>en</strong> niet door e<strong>en</strong> halve<br />

e<strong>en</strong>heid te onderbrek<strong>en</strong>. Maar, vrag<strong>en</strong> wij nu verder, waarom moest <strong>het</strong> einde van<br />

dat eerste gedicht zo precies sam<strong>en</strong>vall<strong>en</strong> met <strong>het</strong> einde van e<strong>en</strong> heel of half<br />

quatern? Het tweede gedicht had immers ook wel midd<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> quatern kunn<strong>en</strong><br />

beginn<strong>en</strong>! Ne<strong>en</strong>, moet<strong>en</strong> wij onszelf<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


19<br />

daarop antwoord<strong>en</strong>, dat kon niet, want op <strong>het</strong>zelfde og<strong>en</strong>blik dat schrijver α met <strong>het</strong><br />

eerste lange gedicht begon, nam e<strong>en</strong> andere ervar<strong>en</strong> kopiist, γ, misschi<strong>en</strong> wel de<br />

‘tweede schrijver’ van <strong>het</strong> scriptorium, <strong>het</strong> tweede lange gedicht ter hand, ‘tfyerde’<br />

<strong>uit</strong> de verzamelcodex van Jan Morito<strong>en</strong>. Schrijver γ, parallel werk<strong>en</strong>d met α, moest<br />

voor dit tweede gedicht ook e<strong>en</strong> nieuw quatern aanlegg<strong>en</strong> <strong>en</strong> aan <strong>het</strong> begin daarvan<br />

beginn<strong>en</strong>. Daarom moest schrijver α er wel voor zorg<strong>en</strong> dat <strong>het</strong> eerste gedicht<br />

precies bij <strong>het</strong> einde van e<strong>en</strong> heel of half quatern zou eindig<strong>en</strong>. De derde schrijver<br />

van de oudere g<strong>en</strong>eratie, β - misschi<strong>en</strong> was hij al wel e<strong>en</strong> beetje erg oud <strong>en</strong> daardoor<br />

niet meer zo heel nauwkeurig - begon ondertuss<strong>en</strong> aan e<strong>en</strong> van de andere<br />

opdracht<strong>en</strong>, <strong>het</strong> gebed<strong>en</strong>boek. Hij legde daarvoor anderhalve quatern aan,<br />

overe<strong>en</strong>komstig de vermoedelijke omvang zoals hij die schatte of zoals die hem<br />

door de opdrachtgever was voorgesteld. Nadat schrijver β de eerste twee gebed<strong>en</strong><br />

met zijn ‘magere, smalle, fraai gevormde rotunda’ had overgeschrev<strong>en</strong>, ruim 5<br />

bladzijd<strong>en</strong>, vond hij misschi<strong>en</strong> zelf dat e<strong>en</strong> jongere kracht <strong>het</strong> werk nu maar moest<br />

voortzett<strong>en</strong> of vond, waarschijnlijker, de leider van <strong>het</strong> scriptorium <strong>het</strong>, in verband<br />

met de bek<strong>en</strong>de onnauwkeurigheid van de oude heer, maar beter, dat deze ermee<br />

ophield: hij had immers de eer gekreg<strong>en</strong> die hem op grond van zijn ervaring toekwam,<br />

hij had e<strong>en</strong> codex mog<strong>en</strong> opzett<strong>en</strong>, nu moest hij verder ge<strong>en</strong> brokk<strong>en</strong> mak<strong>en</strong>. De<br />

corrector werd mete<strong>en</strong> aan 't werk gezet om de door β geschrev<strong>en</strong> eerste 5 bladzijd<strong>en</strong><br />

van <strong>het</strong> gebed<strong>en</strong>boek te controler<strong>en</strong>. (De Vreese is niet helemaal nauwkeurig<br />

wanneer hij schrijft dat de corrector ‘alle tekst<strong>en</strong> nog e<strong>en</strong>s aan e<strong>en</strong> grondige<br />

herzi<strong>en</strong>ing heeft onderworp<strong>en</strong>’: de hand van de corrector is alle<strong>en</strong> maar met<br />

zekerheid te herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> in <strong>het</strong> werk van de beide ‘oude’ hand<strong>en</strong>, zeer frequ<strong>en</strong>t in<br />

dat van β, minder frequ<strong>en</strong>t in dat van γ. De andere schrijvers van <strong>het</strong> scriptorium<br />

stond<strong>en</strong> blijkbaar als nauwkeuriger bek<strong>en</strong>d.)<br />

Tot zover kunn<strong>en</strong> wij de werkverdeling op <strong>het</strong> scriptorium gemakkelijk begrijp<strong>en</strong>:<br />

twee kopiist<strong>en</strong>, waarbij de ‘eerste schrijver’, zett<strong>en</strong> zich aan de omvangrijkste<br />

opdracht, e<strong>en</strong> werk dat verscheid<strong>en</strong>e quatern<strong>en</strong> groot zou word<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> derde,<br />

geëerd om zijn leeftijd <strong>en</strong> zijn mooie schrift maar niet al te precies meer, moest<br />

alvast maar e<strong>en</strong> begin mak<strong>en</strong> met <strong>het</strong> kleinste <strong>en</strong> minst belangrijke opdrachtje, <strong>het</strong><br />

gebed<strong>en</strong>boek, dat hoogst<strong>en</strong>s anderhalve quatern zou omvatt<strong>en</strong>. Schrijver α kan<br />

pas van <strong>het</strong> derde deel op <strong>het</strong> gebed<strong>en</strong>boek zijn overgestapt nadat hij zijn lange<br />

gedicht van 24 bladzijd<strong>en</strong> voltooid had. To<strong>en</strong> hij zich aan <strong>het</strong> gebed<strong>en</strong>boek zette,<br />

was dit nog maar gevorderd tot bladzijde 8. De jonge schrijver δ/ɛ had aan <strong>het</strong> werk<br />

van de oude β niet meer dan krap 3 bladzijd<strong>en</strong> toegevoegd. Dat moet betek<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

dat <strong>het</strong> gebed<strong>en</strong>boek, nadat β ermee opgehoud<strong>en</strong> was, e<strong>en</strong> poosje is blijv<strong>en</strong> ligg<strong>en</strong>.<br />

Het was maar e<strong>en</strong> klein opdrachtje <strong>en</strong> <strong>het</strong> had ge<strong>en</strong> haast, want de drie codices<br />

moest<strong>en</strong> toch<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


20<br />

tegelijk word<strong>en</strong> afgeleverd. To<strong>en</strong> α <strong>het</strong> gebed<strong>en</strong>boek van δ/ε overnam, werd deze<br />

laatste aan <strong>het</strong> derde deel gezet. De schrijver γ was inmiddels ook klaargekom<strong>en</strong><br />

met zijn lange gedicht (iets meer dan 19 bladzijd<strong>en</strong>) <strong>en</strong> δ/ε moest maar verder gaan<br />

schrijv<strong>en</strong> op de plaats waar γ was opgehoud<strong>en</strong>, ongeveer op e<strong>en</strong> vierde van <strong>het</strong><br />

derde hele quatern van de derde bundel. Maar nu komt e<strong>en</strong> niet zo heel gemakkelijk<br />

te beantwoord<strong>en</strong> vraag op: waarom heeft α, die <strong>het</strong> als ‘eerste schrijver’ toch wel<br />

min of meer voor <strong>het</strong> zegg<strong>en</strong> zal hebb<strong>en</strong> gehad <strong>en</strong> iets als de chef van <strong>het</strong> scriptorium<br />

zal zijn geweest, <strong>het</strong> gebed<strong>en</strong>boek per se van δ/ε will<strong>en</strong> overnem<strong>en</strong>, waarom heeft<br />

hij dit niet rustig lat<strong>en</strong> afmak<strong>en</strong> door deze ongetwijfeld bekwame jonge kracht?<br />

Zeker, de derde bundel vroeg als omvangrijke opdracht om geregelde voortgang<br />

<strong>en</strong> de jonge δ/ε was stellig de vlotte <strong>en</strong> nauwkeurige werker aan wie dat karwei wel<br />

kon word<strong>en</strong> toevertrouwd. Hij schreef, lez<strong>en</strong> we bij De Vreese, ‘nu e<strong>en</strong>s tamelijk<br />

zwaar, dan e<strong>en</strong>s mager, nu e<strong>en</strong>s compact, dan e<strong>en</strong>s wijd<strong>uit</strong>, ruim geïnterpungeerd,<br />

met weinig verkorting<strong>en</strong> <strong>en</strong> weinig ligatur<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dus ook weinig respect voor de<br />

afschrijving’, kortom: niet sierlijk maar wel vlot. Maar juist omdat hij zo vlot werkte,<br />

had hij dat gebed<strong>en</strong>boek toch ook nog wel ev<strong>en</strong> vlot op <strong>het</strong> perkam<strong>en</strong>t kunn<strong>en</strong><br />

zett<strong>en</strong>. Als α niet zelf met de derde bundel verder wilde gaan, had hij ook altijd nog<br />

<strong>het</strong> liedboek, de tweede hoofdopdracht, op zijn programma staan. Misschi<strong>en</strong> had<br />

de opdrachtgever aan hem, de ‘eerste schrijver’, de chef, zelfs wel gevraagd speciale<br />

zorg te bested<strong>en</strong> aan dat liedboek. Muziekschrift schrijv<strong>en</strong> was immers niet ieders<br />

werk. De oude γ, die in zijn lange gedicht ook twee lieder<strong>en</strong> met muziek had moet<strong>en</strong><br />

overschrijv<strong>en</strong>, had de daarbij behor<strong>en</strong>de not<strong>en</strong>balk<strong>en</strong> gemakshalve maar lat<strong>en</strong><br />

lop<strong>en</strong>. Waarom begon α dan niet mete<strong>en</strong> aan dat interessante liedboek? Zijn ervar<strong>en</strong><br />

blik zal onmiddellijk hebb<strong>en</strong> geschat dat <strong>het</strong> ongeveer 4 quatern<strong>en</strong> groot moest<br />

word<strong>en</strong>, nog wat meer dus dan er nog aan de derde bundel te do<strong>en</strong> viel. Als α zelf<br />

aan <strong>het</strong> liedboek begon <strong>en</strong> ondertuss<strong>en</strong> δ/ε de rester<strong>en</strong>de gebed<strong>en</strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong><br />

liet afschrijv<strong>en</strong>, zoud<strong>en</strong> zij beid<strong>en</strong> vrijwel tegelijk klaar zijn. Het lijkt, als m<strong>en</strong> dat zo<br />

narek<strong>en</strong>t, bijzonder onredelijk dat α de jonge δ/ε na <strong>het</strong> voltooi<strong>en</strong> van <strong>het</strong> vierde<br />

gebed overplaatste naar <strong>het</strong> gedicht<strong>en</strong>boek <strong>en</strong> dat hij zelf aan <strong>het</strong> gebed<strong>en</strong>boek<br />

ging werk<strong>en</strong>. Als α op ons e<strong>en</strong> onredelijke indruk maakt, moet dat betek<strong>en</strong><strong>en</strong> dat<br />

hij e<strong>en</strong> bijzondere red<strong>en</strong> heeft gehad om zich zo als chef te do<strong>en</strong> geld<strong>en</strong>. Wat kan<br />

dat voor e<strong>en</strong> bijzondere red<strong>en</strong> geweest zijn? M.i. kan die alle<strong>en</strong> maar gezocht word<strong>en</strong><br />

in de relatie tuss<strong>en</strong> tekst <strong>en</strong> binde<strong>en</strong>heid in de voorbeeldcodex, de persoonlijke<br />

verzamelcodex van Jan Morito<strong>en</strong>.<br />

Ik heb <strong>uit</strong>e<strong>en</strong>gezet dat, to<strong>en</strong> α <strong>en</strong> γ ieder e<strong>en</strong> groot gedicht van Jan Morito<strong>en</strong><br />

ging<strong>en</strong> overschrijv<strong>en</strong>, α ‘teerste’ <strong>en</strong> γ ‘tfyerde’, de voorbeeldcodex tijdelijk <strong>uit</strong> elkaar<br />

g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> moet zijn. Ik heb ook gevraagd waar <strong>het</strong> tweede <strong>en</strong> derde<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


21<br />

gedicht van Jan Morito<strong>en</strong> geblev<strong>en</strong> war<strong>en</strong>. Het tweede <strong>en</strong> derde volgd<strong>en</strong> in Jan<br />

Morito<strong>en</strong>s persoonlijke codex <strong>uit</strong>eraard op <strong>het</strong> eerste. Ze zull<strong>en</strong>, in hun geheel of<br />

voor <strong>het</strong> grootste deel, met <strong>het</strong> laatste stuk van ‘teerste’ in één quatern of andere<br />

binde<strong>en</strong>heid ver<strong>en</strong>igd zijn geweest. De aandacht van schrijver α werd dus, nadat<br />

hij ‘teerste’ had overgeschrev<strong>en</strong>, vanzelf gericht op <strong>het</strong> tweede. Hij zal geconstateerd<br />

hebb<strong>en</strong> dat dit tweede, ev<strong>en</strong>als <strong>het</strong> derde, in <strong>het</strong> gebed<strong>en</strong>boek thuishoorde. Hij kan<br />

daarop de neiging hebb<strong>en</strong> gevoeld om, alvor<strong>en</strong>s met <strong>het</strong> liedboek te beginn<strong>en</strong>, eerst<br />

<strong>het</strong> stuk voorbeeldcodex waar hij mee bezig was, af te werk<strong>en</strong>. Hij kan to<strong>en</strong> met dit<br />

stuk voorbeeldcodex naar de less<strong>en</strong>aar zijn gelop<strong>en</strong> waar δ/ε aan <strong>het</strong> gebed<strong>en</strong>boek<br />

stond te schrijv<strong>en</strong> <strong>en</strong> teg<strong>en</strong> deze iets gezegd hebb<strong>en</strong> in de geest van: ‘Ik zal <strong>het</strong><br />

gebed<strong>en</strong>boek wel van je overnem<strong>en</strong>, ga jij maar verder werk<strong>en</strong> aan de gedicht<strong>en</strong>’.<br />

Op deze manier zoud<strong>en</strong> we <strong>het</strong> zo onredelijk lijk<strong>en</strong>de ingrijp<strong>en</strong> van α in <strong>het</strong> werk<br />

aan <strong>het</strong> gebed<strong>en</strong>boek kunn<strong>en</strong> verklar<strong>en</strong>: α wou e<strong>en</strong>voudig verdergaan met de<br />

voorbeeldcodex van Jan Morito<strong>en</strong> op <strong>het</strong> punt waar hij had moet<strong>en</strong> ophoud<strong>en</strong>!<br />

Deze codicologische hypothese vraagt echter om e<strong>en</strong> filologische bevestiging.<br />

De ‘gebruiker’ die in de derde bundel de gedicht<strong>en</strong> van Jan Morito<strong>en</strong> bije<strong>en</strong> heeft<br />

gezocht - de dichter zelf, naar ik heb aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong> -, heeft ge<strong>en</strong> gelijksoortige notities<br />

neergekrabbeld in <strong>het</strong> gebed<strong>en</strong>boek. We moet<strong>en</strong> dus <strong>en</strong>kel op grond van taal- <strong>en</strong><br />

letterkundige bijzonderhed<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> vast te stell<strong>en</strong> of er bij de 7 gedicht<strong>en</strong> van <strong>het</strong><br />

gebed<strong>en</strong>boek inderdaad 2 zijn aan te wijz<strong>en</strong> die zich onderscheid<strong>en</strong> van de rest <strong>en</strong><br />

waarin we de stijl van Jan Morito<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. Is mijn reconstructie van de<br />

gang van zak<strong>en</strong> op <strong>het</strong> scriptorium juist, dan kunn<strong>en</strong> <strong>het</strong> tweede <strong>en</strong> derde gedicht<br />

van Jan Morito<strong>en</strong> alle<strong>en</strong> maar te zoek<strong>en</strong> zijn in <strong>het</strong> 6de <strong>en</strong> 7de gebed 1 . Immers de<br />

eerste vier gebed<strong>en</strong> zijn afgeschrev<strong>en</strong> door de schrijvers β <strong>en</strong> δ/ε <strong>en</strong> <strong>het</strong> 5de gebed<br />

noemt in e<strong>en</strong> acrostichon Jan van Hulst als zijn dichter. Het 6de <strong>en</strong> 7de gebed zijn<br />

als gebed<strong>en</strong> <strong>uit</strong>eraard thematisch in ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kel opzicht verwant met de<br />

minneallegorieën die we in de derde bundel aan Jan Morito<strong>en</strong> kond<strong>en</strong> toewijz<strong>en</strong>.<br />

We kunn<strong>en</strong> in <strong>het</strong> algeme<strong>en</strong> wel met ons gehoor vaststell<strong>en</strong> dat de beweging van<br />

<strong>het</strong> vers, met name in <strong>het</strong> 6de gebed, heel anders is dan in de gebed<strong>en</strong> van Jan<br />

van Hulst. De vorm van <strong>het</strong> 7de gebed wijst ook bepaald niet op Jan van Hulst. Het<br />

is gedicht in e<strong>en</strong> variant van de vagant<strong>en</strong>strofe, e<strong>en</strong> vorm die we bij Jan van Hulst<br />

nerg<strong>en</strong>s aantreff<strong>en</strong> <strong>en</strong> die ook niet goed bij zijn stijl lijkt te pass<strong>en</strong>. We vind<strong>en</strong> deze<br />

strofe wel in <strong>het</strong> liedboek (lied 124). Maar dat zijn allemaal argum<strong>en</strong>t<strong>en</strong> met te weinig<br />

speciale bewijskracht. Will<strong>en</strong> we iets bewijz<strong>en</strong>, dan moet<strong>en</strong> we onze aandacht richt<strong>en</strong><br />

op bijzonderhed<strong>en</strong> van woord- <strong>en</strong> rijm-<br />

1 Wanneer Jan Morito<strong>en</strong> in zijn persoonlijke codex 35rr. op e<strong>en</strong> bladzij heeft geschrev<strong>en</strong>, heeft<br />

hij voor ‘teerste’ gedicht 68 blz. nodig gehad, voor <strong>het</strong> 6de gebed 8 <strong>en</strong> voor <strong>het</strong> 7de gebed 4<br />

blz., sam<strong>en</strong> juist 80 blz. oftewel 5 quatern<strong>en</strong>.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


22<br />

gebruik. Op dit gebied valt <strong>het</strong> volg<strong>en</strong>de te noter<strong>en</strong>: ‘Selve te stane an die columme<br />

/ Ende liet hu sla<strong>en</strong> al omme <strong>en</strong>de omme’ (6de geb., r. 83/4) naast: ‘T<strong>en</strong> veinstr<strong>en</strong><br />

twee <strong>en</strong>ter collomme / Ende tpalais al omme <strong>en</strong>de omme’ (1ste ged., r. 2085/6);<br />

‘Daer hi u mede int herte stac / Daer water <strong>en</strong>de bloet uut lac’ (6de geb., r. 170/1)<br />

naast: ‘Als soese mi int herte stac / Ic tastese maer die wonde lac’ (1ste ged., r.<br />

2227/8); ‘Ende ic ghecrighe sulc e<strong>en</strong> gruw<strong>en</strong> / Dat icker tqwade bi mach scuw<strong>en</strong>’<br />

(6de geb., r. 73/4) naast: ‘Tmeeste quade so sal m<strong>en</strong> scuw<strong>en</strong> / Vor tmijnste so sal<br />

m<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> gruw<strong>en</strong>’ (2de ged., r. 931/2); ‘In de glorie van uw<strong>en</strong> rike / Van eeuw<strong>en</strong><br />

teeuw<strong>en</strong> eeuwelike’ (6de geb., r. 184/5), ‘In moet u scouw<strong>en</strong> in u rike / Van eeuw<strong>en</strong><br />

teeuw<strong>en</strong> eeuwelike’ (6de geb., r. 240/1) naast: ‘Met ons<strong>en</strong> heere in hemelrike / Van<br />

eew<strong>en</strong> teew<strong>en</strong> eewelike’ (7de ged., r. 311/2); ‘Verlicht mine aerme crancke zinne’<br />

(7de geb., r. 59) naast: ‘Verstaerct mijn aerme cranke zinne’ (7de ged., r. 10) <strong>en</strong>:<br />

‘Eer ic mijn aerme cranke zinn<strong>en</strong> / Aldus roukelos verlore’ (13de ged., r. 263/4);<br />

‘Toocht hem, moeder, werde care, / Wat hi heift ghesogh<strong>en</strong>’ (7de geb., r. 85/6)<br />

naast: ‘Up de zoete leeringe clare / Die mi de werde vrauwe care / Heift alzo<br />

vri<strong>en</strong>delic bewijst’ (7de ged., r. 305/7);<br />

Tecum roup<strong>en</strong> wi ghem<strong>en</strong>e ?<br />

Die vul sijt van gh<strong>en</strong>ad<strong>en</strong>.<br />

Hets recht, u bede mach all<strong>en</strong>e<br />

All<strong>en</strong> last ontlad<strong>en</strong><br />

En es zondare groot no cl<strong>en</strong>e,<br />

Ghine moet<strong>en</strong>e berad<strong>en</strong>.<br />

Ic hebbe zonde m<strong>en</strong>ighe <strong>en</strong>e,<br />

Nu staet mi, vrauwe, in stad<strong>en</strong>. (7de geb., r. 41/8)<br />

O overvloi<strong>en</strong>de fonteine<br />

Van graci<strong>en</strong> <strong>en</strong>de van alle gh<strong>en</strong>ad<strong>en</strong>,<br />

Maria, moeder <strong>en</strong>de mag<strong>het</strong> reine,<br />

Die all<strong>en</strong> mestroost<strong>en</strong> muecht berad<strong>en</strong>,<br />

Ic comme toot hu zo zwaer ghelad<strong>en</strong>,<br />

Alle<strong>en</strong>e ict niet ghedragh<strong>en</strong> <strong>en</strong> can.<br />

Dies helpt mi, vrauwe, <strong>en</strong>de staet in stad<strong>en</strong>,<br />

Want ic nye zwaerre last ghewan. (13de ged., r. 1/8)<br />

Afgezi<strong>en</strong> van de overe<strong>en</strong>stemming<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> de laatst geciteerde strof<strong>en</strong>, waarbij<br />

<strong>het</strong> om gewone rijm<strong>en</strong> gaat, kom<strong>en</strong> de aangehaalde rijmpar<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>uit</strong>drukking<strong>en</strong><br />

b<strong>uit</strong><strong>en</strong> de g<strong>en</strong>oemde plaats<strong>en</strong> nerg<strong>en</strong>s in <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> voor. Er blijk<strong>en</strong><br />

dus inderdaad wel zeer speciale overe<strong>en</strong>stemming<strong>en</strong> te bestaan tuss<strong>en</strong> <strong>het</strong> 6de <strong>en</strong><br />

7de gebed <strong>en</strong>erzijds, <strong>het</strong> 1ste, 2de, 7de <strong>en</strong> 13de<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


23<br />

gedicht anderzijds. Het 1ste gedicht is ‘teerste’ van Jan Morito<strong>en</strong>, <strong>het</strong> 2de ‘tfyerde’,<br />

<strong>het</strong> 13de ‘tseste’. Onder <strong>het</strong> 7de gedicht had de ‘gebruiker’ eerst g<strong>en</strong>oteerd ‘tot hier<br />

tseste’, maar dit vervolg<strong>en</strong>s weer doorgehaald. Betek<strong>en</strong>t dit dat de ‘gebruiker’ zich<br />

bij <strong>het</strong> 7de gedicht helemaal vergist had? Ne<strong>en</strong>, want ik zal verderop op grond van<br />

thematiek <strong>en</strong> woordgebruik aanton<strong>en</strong> dat <strong>het</strong> 7de gedicht wel degelijk tot de reeks<br />

van Jan Morito<strong>en</strong> heeft behoord. De zoek<strong>en</strong>de <strong>en</strong> herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>de ‘gebruiker’ zocht<br />

zijn gedicht<strong>en</strong> bije<strong>en</strong> in de volgorde waarin ze in Morito<strong>en</strong>s persoonlijke codex<br />

voorkwam<strong>en</strong>. Hij heeft zijn werk echter niet consequ<strong>en</strong>t <strong>en</strong> systematisch verricht.<br />

Na <strong>het</strong> vind<strong>en</strong> van <strong>het</strong> echte ‘seste’ gedicht in <strong>het</strong> 13de, waaronder hij noteerde ‘niet<br />

verder dan hier’ (wat waarschijnlijk wil zegg<strong>en</strong>: in <strong>het</strong> verdere gedeelte van de bundel<br />

staan van mij, Jan Morito<strong>en</strong>, ge<strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> meer), is hij niet nog e<strong>en</strong>s teruggekeerd<br />

naar <strong>het</strong> 7de gedicht om vast te stell<strong>en</strong> <strong>het</strong> hoeveelste van de oorspronkelijke reeks<br />

dat dan wél was. De krabbels onder de gedicht<strong>en</strong> zijn onvolledig <strong>en</strong> hun aanwijzing<strong>en</strong><br />

moet<strong>en</strong> word<strong>en</strong> aangevuld door <strong>het</strong> filologisch onderzoek. Ik me<strong>en</strong> dat dit onderzoek<br />

ons t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van <strong>het</strong> 6de <strong>en</strong> 7de gebed alle aanleiding geeft om ze aan Jan<br />

Morito<strong>en</strong> toe te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. En dat betek<strong>en</strong>t weer e<strong>en</strong> bevestiging van onze<br />

codicologische hypothese dat <strong>het</strong> 6de <strong>en</strong> 7de gebed in de verzamelcodex van Jan<br />

Morito<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> gestaan tuss<strong>en</strong> ‘teerste’ <strong>en</strong> ‘tfyerde’ in. En dit kan dan weer e<strong>en</strong><br />

verklaring gev<strong>en</strong> voor <strong>het</strong> ‘onredelijke’ gedrag van schrijver α, die na <strong>het</strong> overschrijv<strong>en</strong><br />

van ‘teerste’ met zijn voorbeeldcodex wou blijv<strong>en</strong> doorgaan <strong>en</strong> daarom δ/ε van <strong>het</strong><br />

gebed<strong>en</strong>boek verdreef.<br />

Als Jan Morito<strong>en</strong> sam<strong>en</strong> met Jan van Hulst gedicht<strong>en</strong> heeft bijgedrag<strong>en</strong> tot <strong>het</strong><br />

gebed<strong>en</strong>boek van de vrome ‘peilgrin<strong>en</strong>’, zal hij ook wel sam<strong>en</strong> met Jan van Hulst<br />

deel hebb<strong>en</strong> <strong>uit</strong>gemaakt van hun gezelschap. We herinner<strong>en</strong> ons dat er bij dit<br />

twaalftal ook e<strong>en</strong> ‘Jannin’ was. Zoud<strong>en</strong> we hierin niet Jan Morito<strong>en</strong> mog<strong>en</strong><br />

herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>? Twee volkom<strong>en</strong> gelijknamige ‘Jann<strong>en</strong>’ in e<strong>en</strong> gezelschap, dat gaat niet<br />

goed, nu niet <strong>en</strong> ev<strong>en</strong>min in de 14de eeuw. E<strong>en</strong> van de twee moet dan zijn naam<br />

maar e<strong>en</strong> beetje verander<strong>en</strong>, bv. door zich ‘Jantje’ te lat<strong>en</strong> noem<strong>en</strong>. Is ‘Jannin’ niet<br />

e<strong>en</strong> soort ‘Jantje’? Als Jan Morito<strong>en</strong> zich door zijn vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> ‘Jannin’ heeft lat<strong>en</strong><br />

noem<strong>en</strong>, moet hij duidelijk jonger zijn geweest dan Jan van Hulst, e<strong>en</strong> conclusie<br />

die ge<strong>en</strong>szins in strijd is met de algem<strong>en</strong>e indruk die we <strong>uit</strong> <strong>het</strong> werk van onze twee<br />

‘Jann<strong>en</strong>’ krijg<strong>en</strong>. Jan van Hulst treedt ons <strong>uit</strong> zijn gedicht<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> eerwaardig<br />

<strong>en</strong> bezadigd persoon die de liefde al lang achter zich heeft <strong>en</strong> behoefte gevoelt om<br />

de jongelui in de gevaarlijke leeftijd te waarschuw<strong>en</strong>. De Jan Morito<strong>en</strong> die wij<br />

ontmoet<strong>en</strong> zit daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> nog midd<strong>en</strong> in de hoofse minnehandel <strong>en</strong> speelt in<br />

sommige van zijn gedicht<strong>en</strong> zelfs, tegelijk met e<strong>en</strong> zeker welbehag<strong>en</strong> <strong>en</strong> e<strong>en</strong> zeker<br />

zelfverwijt, de nog niet geheel aangepaste jongeling.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


24<br />

Voor ons gevoel past van de beide ‘Jann<strong>en</strong>’ Jan Morito<strong>en</strong> eig<strong>en</strong>lijk wel <strong>het</strong> beste in<br />

<strong>het</strong> gezelschap van <strong>het</strong> liedboek <strong>en</strong> Jan van Hulst in de pelgrimer<strong>en</strong>de groep van<br />

<strong>het</strong> gebed<strong>en</strong>boek. Maar waarom zou Jan van Hulst op zijn tijd ook nog niet vrolijk<br />

meegezong<strong>en</strong> <strong>en</strong> -gedronk<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>? Hij was, dat blijkt <strong>uit</strong> zijn gedicht<strong>en</strong>,<br />

in ieder geval jong gewéést! Zo begint in <strong>het</strong> gezelschap van lied- <strong>en</strong> gebed<strong>en</strong>boek<br />

tezam<strong>en</strong> gaandeweg meer kleur <strong>en</strong> persoonlijke verscheid<strong>en</strong>heid te kom<strong>en</strong>. En nu<br />

moet<strong>en</strong> wij ons opnieuw de vraag stell<strong>en</strong>: is door of nam<strong>en</strong>s dit gezelschap aan <strong>het</strong><br />

scriptorium ook de opdracht verstrekt om de derde bundel sam<strong>en</strong> te stell<strong>en</strong>? Dat<br />

Jan Morito<strong>en</strong> als ‘gebruiker’ van de codex erin op zoek is gegaan naar zijn eig<strong>en</strong><br />

gedicht<strong>en</strong> <strong>en</strong> er vrijmoedig zijn persoonlijke krabbels in heeft gezet, wijst er wel op<br />

dat hij mede-eig<strong>en</strong>aar, althans mederechthebb<strong>en</strong>de, is geweest. Maar moet hij dat<br />

bepaald geweest zijn in <strong>het</strong> verband van zijn vrome <strong>en</strong> vrolijke vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring?<br />

Ik moet deze vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring nog wat nader karakteriser<strong>en</strong>. Uit <strong>het</strong> liedboek blijkt<br />

niet alle<strong>en</strong> dat de zangers doorgaans vrolijk <strong>en</strong> op zijn tijd vroom war<strong>en</strong>, maar ook<br />

dat zij voortdur<strong>en</strong>d gericht zijn geweest op de cultuur der hoofse minne. Het was<br />

stellig e<strong>en</strong> burgerlijke Brugse kring waarmee we te mak<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. M<strong>en</strong> was er niet<br />

‘edel’ door geboorte maar door ‘duecht’. De tijd van de ‘echte’ hoofsheid was<br />

trouw<strong>en</strong>s ook bij de adel allang voorbij. Maar daarom kan, incid<strong>en</strong>teel <strong>en</strong> situationeel,<br />

e<strong>en</strong> op zichzelf conv<strong>en</strong>tioneel <strong>en</strong> modieus geword<strong>en</strong> cultuur der hoofse vorm<strong>en</strong> nog<br />

wel e<strong>en</strong>s tot echt-hoofse beleving verdiept word<strong>en</strong>. Kan dan e<strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong>bundel<br />

waarin de liefde <strong>het</strong> c<strong>en</strong>trale thema was - gespecialiseerd in hoofs-wereldse danwel<br />

in geestelijke zin -, ge<strong>en</strong> <strong>uit</strong>nem<strong>en</strong>d belang hebb<strong>en</strong> gehad voor e<strong>en</strong> kring waarin<br />

de hoofse minne zing<strong>en</strong>d gecultiveerd werd, als die van onze Brugse burgers? In<br />

de eerste twee <strong>uit</strong>voerige gedicht<strong>en</strong> van de derde bundel is de hoofdpersoon e<strong>en</strong><br />

dichter, e<strong>en</strong> zanger, e<strong>en</strong> praktizer<strong>en</strong>d hoofs minnedichter. In <strong>het</strong> eerste gedicht zijn,<br />

met muziek, 8 lieder<strong>en</strong> ingevlocht<strong>en</strong>, in <strong>het</strong> tweede 2, <strong>en</strong> stuk voor stuk hadd<strong>en</strong> die<br />

lieder<strong>en</strong> allemaal in <strong>het</strong> liedboek kunn<strong>en</strong> staan. We zi<strong>en</strong> vooral in <strong>het</strong> eerste gedicht<br />

de dichter metterdaad aan <strong>het</strong> dicht<strong>en</strong>, <strong>en</strong> wel als e<strong>en</strong> dichter die zich van zijn<br />

dichtvaardigheid zeer wel bewust is. Hij dicht op <strong>uit</strong>nodiging van de dames <strong>en</strong> her<strong>en</strong><br />

in wier gezelschap hij zich bevindt, hij heeft e<strong>en</strong> direct <strong>en</strong> éclatant succes met zijn<br />

liedjes. Ge<strong>en</strong> wonder, want hij beheerst liedvorm<strong>en</strong> die voor die tijd hoogst modern<br />

zijn, hij schrijft de vroegste rondel<strong>en</strong> van de Nederlandse literatuur! Heeft Jan<br />

Morito<strong>en</strong> in deze hoofdfiguur van zijn verbeelding niet zichzelf will<strong>en</strong> schilder<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong> zijn vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> van de kring hem in die verbeelde figuur niet ev<strong>en</strong> direct<br />

herk<strong>en</strong>d als hij er zich in had geprojecteerd? Ik citeer <strong>uit</strong> <strong>het</strong> eerste gedicht <strong>en</strong>kele<br />

karakteristieke passages:<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


25<br />

Doe tart bet naerder Hope<br />

Hemelike gaf soe mi nope<br />

Ende ruunde so dat niem<strong>en</strong> hoort<br />

Dat ic hiessche rechte voort<br />

P<strong>en</strong>ne <strong>en</strong>de inct <strong>en</strong>de dat ic screve<br />

E<strong>en</strong>ich liet dat red<strong>en</strong>e gheve. (r. 1783/7)<br />

Als dit liet ghescrev<strong>en</strong> was,<br />

Elkerlic diet zach <strong>en</strong>de las<br />

Di<strong>en</strong> docht grote vreimthede<br />

Dat ic up so corte stede<br />

Hadde ghemaect dusta<strong>en</strong> e<strong>en</strong> liet.<br />

Elc te wondre up mi ziet. (r. 1817/22)<br />

Doe sat ic bi der compa<strong>en</strong>gi<strong>en</strong><br />

Ende elc met sanghe bliscap dreef<br />

Mett<strong>en</strong> brieve die ic screef.<br />

Daer hoordic lust <strong>en</strong>de vroylichede<br />

Ende ic begonst te zingh<strong>en</strong> mede<br />

In e<strong>en</strong> vroilic beruer<strong>en</strong><br />

Uut grot<strong>en</strong> luste van natuer<strong>en</strong>.<br />

Als zi dat hoord<strong>en</strong> al gheme<strong>en</strong>e<br />

Liet<strong>en</strong> zi mi d<strong>en</strong> zanc alle<strong>en</strong>e,<br />

So dat ic emmer also sanc.<br />

Elkerlijc gaf mi d<strong>en</strong> danc. (r. 1759/69)<br />

Uit <strong>en</strong>kele andere passages van dit eerste gedicht kunn<strong>en</strong> we opmak<strong>en</strong> dat de<br />

liederdichter van de verbeelding, dus de Jan Morito<strong>en</strong> der werkelijkheid, ook zijn<br />

eig<strong>en</strong> componist is geweest:<br />

Rechte voort ic avizeerde<br />

Up e<strong>en</strong> ander vroilic liet<br />

Twelcke mi vrou Hope hiet.<br />

Bi har<strong>en</strong> rade wast ghescrev<strong>en</strong>. (r. 1390/3)<br />

Als zi dit lagh<strong>en</strong> (l. las<strong>en</strong>) <strong>en</strong>de bezagh<strong>en</strong>,<br />

Begonst vrou Hope wel behagh<strong>en</strong><br />

Ende vraechde vrou Verzi<strong>en</strong>e hoe<br />

M<strong>en</strong> best soude bringh<strong>en</strong> toe<br />

Dat m<strong>en</strong> dit zonghe in de zale.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Vrou Verzi<strong>en</strong>e seide wale:<br />

Juecht comt onder wil<strong>en</strong> hier<br />

Sprek<strong>en</strong> jegh<strong>en</strong> d<strong>en</strong> portier.<br />

Als soe hier comt, sonder vorseggh<strong>en</strong><br />

Sal ict in har<strong>en</strong> weghe leggh<strong>en</strong>.<br />

Rechte voort so sal zoet les<strong>en</strong><br />

Aldus so salt daer ghesongh<strong>en</strong> wes<strong>en</strong>.<br />

....................<br />

Metti<strong>en</strong> so leide soet up e<strong>en</strong> boort<br />

In d<strong>en</strong> wech, daert lach onlanghe.<br />

Juecht die cam met har<strong>en</strong> zanghe,<br />

Singh<strong>en</strong>de met blid<strong>en</strong> zinne:<br />

Ghe<strong>en</strong> dijnc gheprijst vor reine minne!<br />

So verre ghinc soe dat zoet sach<br />

Waer d<strong>en</strong> brief ghevoud<strong>en</strong> lach,<br />

Di<strong>en</strong> soe aestelike ondede.<br />

Daer las zoe haer gh<strong>en</strong>ouchlichede.<br />

Soe sach al omme wane hi cam.<br />

Niem<strong>en</strong>t soe daer omtr<strong>en</strong>t vernam.<br />

Het dochte haer bov<strong>en</strong> mat<strong>en</strong> wonder.<br />

Soe sach bov<strong>en</strong> <strong>en</strong>de onder.<br />

Doe cloppede soe ter selver ure<br />

An d<strong>en</strong> rinc van der dure. (r. 1404/33)<br />

26<br />

Juecht sprac: of ic u toghe<br />

E<strong>en</strong> nieu, <strong>en</strong>de ict u wille ghev<strong>en</strong>,<br />

Bet gh<strong>en</strong>oot <strong>en</strong>de bet ghescrev<strong>en</strong>, -<br />

Ende dat ghi selve sult orcond<strong>en</strong>,<br />

In weet wiet maecte, maer ic hebt vond<strong>en</strong><br />

Daer ic leet, in <strong>en</strong><strong>en</strong> brief, -<br />

Suldi mi dan hebb<strong>en</strong> lief? (r. 1465/71)<br />

In taferel<strong>en</strong> zoals ik hier citeerde moet de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring niet alle<strong>en</strong> zijn dichter Jan<br />

Morito<strong>en</strong> - dichter <strong>en</strong> componist <strong>en</strong> zanger in <strong>en</strong><strong>en</strong> - maar ook zichzelf hebb<strong>en</strong><br />

herk<strong>en</strong>d. Misschi<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> hem wel e<strong>en</strong>s gadegeslag<strong>en</strong> terwijl hij e<strong>en</strong><br />

lied opschreef <strong>en</strong> op not<strong>en</strong> zette <strong>en</strong> zijn zij verwonderd geweest over zijn slagvaardige<br />

virtuositeit. Vaker zull<strong>en</strong> zij verwacht<strong>en</strong>d naar hem hebb<strong>en</strong> opgekek<strong>en</strong> als hij e<strong>en</strong><br />

‘brief’ te voorschijn haalde <strong>en</strong> die voor h<strong>en</strong> op<strong>en</strong>vouwde om er hun e<strong>en</strong> nieuw lied<br />

<strong>uit</strong> voor te lez<strong>en</strong> of voor te zing<strong>en</strong>. Welnu, in dit grote allegorische gedicht vond de<br />

vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring dit alles,<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


27<br />

indirect maar daarom niet minder treff<strong>en</strong>d, <strong>uit</strong>gebeeld. Ligt <strong>het</strong> niet voor de hand<br />

dat <strong>het</strong> vrome <strong>en</strong> vrolijke gezelschap behalve e<strong>en</strong> gebed<strong>en</strong>boek met de ‘eig<strong>en</strong>’<br />

gebed<strong>en</strong> <strong>en</strong> e<strong>en</strong> liedboek met de ‘eig<strong>en</strong>’ lieder<strong>en</strong> ook e<strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong>boek met althans<br />

dit <strong>en</strong>e ‘eig<strong>en</strong>’ gedicht heeft will<strong>en</strong> bezitt<strong>en</strong>? Wij mog<strong>en</strong> m.i. de Brugse zangers die<br />

bij e<strong>en</strong> goede dronk de hoofse minne cultiveerd<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>het</strong> scriptorium e<strong>en</strong><br />

gebed<strong>en</strong>boek <strong>en</strong> e<strong>en</strong> liedboek liet<strong>en</strong> vervaardig<strong>en</strong>, ook wel met e<strong>en</strong> zeer hoge graad<br />

van waarschijnlijkheid aanzi<strong>en</strong> voor de opdrachtgevers van de derde bundel.<br />

Wij ker<strong>en</strong> terug naar <strong>het</strong> scriptorium. Wij verliet<strong>en</strong> <strong>het</strong> op <strong>het</strong> og<strong>en</strong>blik dat schrijver<br />

α, na <strong>het</strong> eerste gedicht van de derde bundel <strong>uit</strong> de codex van Jan Morito<strong>en</strong> te<br />

hebb<strong>en</strong> overgeschrev<strong>en</strong>, er zich toe zette om aan de gedicht<strong>en</strong> die in die codex op<br />

<strong>het</strong> eerste volgd<strong>en</strong>, <strong>het</strong> tweede <strong>en</strong> derde, de hun toekom<strong>en</strong>de plaats in <strong>het</strong><br />

gebed<strong>en</strong>boek te gev<strong>en</strong>. Aan schrijver δ/ε, die met <strong>het</strong> gebed<strong>en</strong>boek bezig was, had<br />

hij, zo hebb<strong>en</strong> we aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, opdracht gegev<strong>en</strong> om <strong>het</strong> werk aan de derde bundel<br />

voort te zett<strong>en</strong> op de plaats waar schrijver ³ achter zíjn aandeel e<strong>en</strong> punt had gezet.<br />

To<strong>en</strong> de jonge schrijver δ/ε op deze wijze werd overgeplaatst zal hij eerst, met de<br />

bescheid<strong>en</strong>heid die bij zijn leeftijd paste, hebb<strong>en</strong> opgemerkt, dat hij juist had will<strong>en</strong><br />

beginn<strong>en</strong> aan <strong>het</strong> Salve Regina van Jan van Hulst, dat natuurlijkerwijze behoorde<br />

te staan achter <strong>het</strong> Mariagebed van dezelfde dichter. De chef volgde de aanwijzing<br />

van zijn ondergeschikte echter op zijn eig<strong>en</strong> manier. Hij zal hebb<strong>en</strong> geschat dat dit<br />

Salve Regina sam<strong>en</strong> met de twee gebed<strong>en</strong> van Jan Morito<strong>en</strong> ongeveer e<strong>en</strong> half<br />

quatern kon vull<strong>en</strong> <strong>en</strong> beslot<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> dat dit halve quatern dan maar <strong>het</strong><br />

gebed<strong>en</strong>boek moest op<strong>en</strong><strong>en</strong>. Hij was t<strong>en</strong>slotte de chef! E<strong>en</strong> andere scriptorist moest<br />

dan maar de tweede helft van <strong>het</strong> door β opgezette <strong>en</strong> door δ/ε voortgezette hele<br />

quatern volschrijv<strong>en</strong>! Dat <strong>het</strong> zo moet zijn gegaan kunn<strong>en</strong> we afleid<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> feit<br />

dat <strong>het</strong> Salve Regina ev<strong>en</strong>als <strong>het</strong> door α afgeschrev<strong>en</strong> eerste grote gedicht van de<br />

derde bundel <strong>en</strong> <strong>het</strong> eerste lied van <strong>het</strong> ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s door α afgeschrev<strong>en</strong> liedboek<br />

e<strong>en</strong> fraai versierde initiaal heeft gekreg<strong>en</strong>. In <strong>het</strong> werk van de andere sciptorist<strong>en</strong><br />

vind<strong>en</strong> we dergelijke versierde initial<strong>en</strong> niet. Door e<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>loop van<br />

omstandighed<strong>en</strong> is <strong>het</strong> allemaal e<strong>en</strong> beetje anders gelop<strong>en</strong> dan α <strong>het</strong> zich had<br />

voorgesteld: zijn halve quatern is niet vóór, maar achter de hele terechtgekom<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> doordat de gebruiker de onvolschrev<strong>en</strong> geblev<strong>en</strong> anderhalve quatern later heeft<br />

herschikt tot e<strong>en</strong> ingekorte sextern, staat <strong>het</strong> Salve Regina in <strong>het</strong><br />

<strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> zoals wij <strong>het</strong> k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> nu t<strong>en</strong>naastebij op dezelfde plaats waar<br />

<strong>het</strong> ook zou hebb<strong>en</strong> gestaan als δ/ε gewoon zijn gang had kunn<strong>en</strong> gaan! Wel kunn<strong>en</strong><br />

we vermoed<strong>en</strong> dat, wanneer δ/ε niet door zijn chef van de eerste naar de derde<br />

bundel was overgeplaatst, verschill<strong>en</strong>de gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> de derde bundel die duidelijk<br />

<strong>het</strong> karakter van e<strong>en</strong> gebed hebb<strong>en</strong>, de hun toekom<strong>en</strong>de plaats in <strong>het</strong> gebed<strong>en</strong>boek<br />

zoud<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> gekreg<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


28<br />

dat dit dan werkelijk omstreeks anderhalve quatern zou hebb<strong>en</strong> gevuld. In zoverre<br />

heeft <strong>het</strong> ingrijp<strong>en</strong> van de chef de orde van <strong>het</strong> werk toch wel definitief verstoord.<br />

We kijk<strong>en</strong> nu eerst verder naar <strong>het</strong> liedboek. Op zichzelf g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> zou <strong>het</strong><br />

d<strong>en</strong>kbaar zijn dat schrijver α de lieder<strong>en</strong> heeft afgeschrev<strong>en</strong> van losse blaadjes,<br />

‘brieve’, <strong>en</strong> dat de volgorde waarin de lieder<strong>en</strong> ons word<strong>en</strong> gepres<strong>en</strong>teerd dus in<br />

hoofdzaak bepaald zou zijn door de willekeur of <strong>het</strong> subjectieve inzicht van de kopiist.<br />

Analyser<strong>en</strong> wij echter de sam<strong>en</strong>stelling van <strong>het</strong> liedboek - wat ik verderop <strong>uit</strong>voerig<br />

zal do<strong>en</strong> - dan blijkt er onmisk<strong>en</strong>baar e<strong>en</strong> compositorische orde in te zitt<strong>en</strong>. Ik wees<br />

hierbov<strong>en</strong> terloops al op de plaatsing van de beide lieder<strong>en</strong> die aan de nagedacht<strong>en</strong>is<br />

van Egidius gewijd zijn: vóór <strong>het</strong> eerste, na <strong>het</strong> tweede <strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> beide in vind<strong>en</strong><br />

we e<strong>en</strong> Marialied. Dat is ge<strong>en</strong> orde zoals e<strong>en</strong> ‘scriptorist’, zelfs niet e<strong>en</strong> ervar<strong>en</strong><br />

schrijver <strong>en</strong> ‘Morito<strong>en</strong>-specialist’ als α, <strong>uit</strong> eig<strong>en</strong> beweging in e<strong>en</strong> tekst zal br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.<br />

E<strong>en</strong> dergelijke ord<strong>en</strong>ing moet afkomstig zijn <strong>uit</strong> de kring waarin de lieder<strong>en</strong> ontstaan<br />

<strong>en</strong> gezong<strong>en</strong> zijn. We moet<strong>en</strong> dus tot <strong>het</strong> besl<strong>uit</strong> kom<strong>en</strong> dat schrijver α <strong>het</strong> liedboek<br />

heeft afgeschrev<strong>en</strong> <strong>uit</strong> e<strong>en</strong> codex die hem door de opdrachtgever ter beschikking<br />

was gesteld. E<strong>en</strong> lieder<strong>en</strong>codex waarin <strong>het</strong> repertoire van <strong>het</strong> opdrachtgev<strong>en</strong>de<br />

gezelschap, op e<strong>en</strong> bepaalde wijze geord<strong>en</strong>d, opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> was, zal ongetwijfeld<br />

gedur<strong>en</strong>de kortere of langere tijd op de onderlinge bije<strong>en</strong>komst<strong>en</strong> van dat gezelschap<br />

di<strong>en</strong>st hebb<strong>en</strong> gedaan. Het is mogelijk dat <strong>het</strong> ‘eerste liedboek’, to<strong>en</strong> de opdracht<br />

aan <strong>het</strong> scriptorium gegev<strong>en</strong> werd, als verslet<strong>en</strong> werd beschouwd. Waarschijnlijker<br />

lijkt <strong>het</strong> mij echter dat <strong>het</strong> gezelschap in plaats van zijn voorlopige codex, die niet<br />

alle<strong>en</strong> op papier geschrev<strong>en</strong> was maar bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> <strong>het</strong> eig<strong>en</strong>dom bleef van de dichter,<br />

e<strong>en</strong> mooiere wilde hebb<strong>en</strong>, helemaal van zichzelf, e<strong>en</strong> codex op duurzaam<br />

perkam<strong>en</strong>t, op dezelfde wijze <strong>uit</strong>gevoerd als <strong>het</strong> ‘eig<strong>en</strong>’ gebed<strong>en</strong>boek <strong>en</strong> <strong>het</strong> ‘eig<strong>en</strong>’<br />

gedicht<strong>en</strong>boek, e<strong>en</strong> codex geschrev<strong>en</strong> door e<strong>en</strong> beroepsschrijver. De opdrachtgever<br />

zal bij zijn bestelling duidelijk hebb<strong>en</strong> gemaakt, hoezeer de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> op hun liedboek<br />

gesteld war<strong>en</strong>. Het feit dat schrijver α ons <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> als<br />

‘Morito<strong>en</strong>-specialist’ tegemoet treedt, kan ons op de gedachte br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> dat Jan<br />

Morito<strong>en</strong> zelf nam<strong>en</strong>s de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> op <strong>het</strong> scriptorium is wez<strong>en</strong> onderhandel<strong>en</strong>, dat<br />

hij zelf de kopij heeft gebracht <strong>en</strong> dan <strong>uit</strong>eraard ook zal hebb<strong>en</strong> gesprok<strong>en</strong> over zijn<br />

eig<strong>en</strong> aandeel daarin. De chef kan als gevolg van dat gesprek e<strong>en</strong> persoonlijke<br />

band met de dichter hebb<strong>en</strong> gevoeld. Hoe dit zij, to<strong>en</strong> schrijver α zich aan <strong>het</strong><br />

overschrijv<strong>en</strong> van <strong>het</strong> ‘eerste liedboek’ zette, had hij zich hoogstwaarschijnlijk<br />

voorg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> <strong>het</strong> helemaal alle<strong>en</strong> af te werk<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> hij bijna klaar was, heeft hij<br />

echter om de e<strong>en</strong> of andere red<strong>en</strong> zijn werk moet<strong>en</strong> stak<strong>en</strong>. Waarom? Is hij ziek<br />

geword<strong>en</strong>? M<strong>en</strong> zou <strong>het</strong>, in verband met wat er verder gebeurd is, bijna gaan d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>.<br />

Het precieze aantal<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


29<br />

lieder<strong>en</strong> dat α had overgeschrev<strong>en</strong> op <strong>het</strong> og<strong>en</strong>blik dat hij de p<strong>en</strong> neerlegde, kunn<strong>en</strong><br />

wij niet meer vaststell<strong>en</strong>, omdat wij niet wet<strong>en</strong> hoeveel lieder<strong>en</strong> er op de drie verlor<strong>en</strong><br />

gegane blad<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> gestaan. We zull<strong>en</strong> <strong>het</strong> aantal verlor<strong>en</strong> lieder<strong>en</strong> voorlopig<br />

op 15 schatt<strong>en</strong> <strong>en</strong> veronderstell<strong>en</strong> dat α omstreeks 160 lieder<strong>en</strong> had gekopieerd<br />

to<strong>en</strong> hij, teg<strong>en</strong> zijn bedoeling, de p<strong>en</strong> moest neerlegg<strong>en</strong>. Volg<strong>en</strong>s onze telling was<br />

hij to<strong>en</strong> tot <strong>en</strong> met lied 143 gekom<strong>en</strong>. Het valt ons op dat <strong>het</strong> niet e<strong>en</strong> van de oudere<br />

her<strong>en</strong> β <strong>en</strong> γ geweest die <strong>het</strong> werk van α heeft overg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Hadd<strong>en</strong> die misschi<strong>en</strong><br />

ge<strong>en</strong> zin in die paar laatste lieder<strong>en</strong> vanwege de hier in elk geval onmisbare<br />

not<strong>en</strong>balk<strong>en</strong>? Wij herinner<strong>en</strong> ons dat γ bij de lieder<strong>en</strong> in <strong>het</strong> 4de gedicht van Jan<br />

Morito<strong>en</strong> dat híj had moet<strong>en</strong> overschrijv<strong>en</strong>, de not<strong>en</strong>balk<strong>en</strong> gemakshalve maar had<br />

weggelat<strong>en</strong>. De jongere schrijver δ/ε zal, to<strong>en</strong> α <strong>uit</strong>viel, wel klaar zijn geweest met<br />

de derde bundel maar, ev<strong>en</strong>als (β <strong>en</strong> γ, al weer druk do<strong>en</strong>de met e<strong>en</strong> andere<br />

opdracht. Hij zal zich ook niet zo maar voor de tweede keer hebb<strong>en</strong> lat<strong>en</strong><br />

overplaats<strong>en</strong>, zeker niet nu de chef er niet was. To<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> de oude her<strong>en</strong> β <strong>en</strong><br />

γ, zo kan m<strong>en</strong> de gang van zak<strong>en</strong> fantaser<strong>en</strong>derwijs reconstruer<strong>en</strong>, maar de vijfde<br />

man van <strong>het</strong> scriptorium, de ‘jongste bedi<strong>en</strong>de’ ζ, erbij geroep<strong>en</strong> <strong>en</strong> aan <strong>het</strong> liedboek<br />

gezet. Het ging, zo kunn<strong>en</strong> zij hebb<strong>en</strong> gedacht, bij dat liedboek toch maar om <strong>het</strong><br />

afmak<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> codex die al bijna klaar was. De ‘jongste bedi<strong>en</strong>de’ ζ heeft blijkbaar<br />

eerst, om in de stemming te kom<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> aantal lieder<strong>en</strong> die al door zijn chef war<strong>en</strong><br />

overgeschrev<strong>en</strong> met aandacht, d.w.z. met <strong>het</strong> voorbeeld ernaast, doorgelez<strong>en</strong>. Hij<br />

heeft geconstateerd dat α in lied 134 e<strong>en</strong> regel had overgeslag<strong>en</strong> <strong>en</strong> hij heeft die<br />

to<strong>en</strong> in margine toegevoegd. Bij de twee lieder<strong>en</strong> die ζ zelf heeft overgeschrev<strong>en</strong>,<br />

de nummers 144 <strong>en</strong> 145, volgde hij e<strong>en</strong> <strong>en</strong>igszins andere werkwijze dan zijn chef.<br />

Deze was gewoon eerst e<strong>en</strong> aantal lieder<strong>en</strong> over te schrijv<strong>en</strong> <strong>en</strong> te rubricer<strong>en</strong>,<br />

vervolg<strong>en</strong>s op de daartoe op<strong>en</strong>gelat<strong>en</strong> ruimte bov<strong>en</strong> de lieder<strong>en</strong> met rode inkt langs<br />

e<strong>en</strong> liniaal de lijn<strong>en</strong> van de not<strong>en</strong>balk<strong>en</strong> te trekk<strong>en</strong> <strong>en</strong> t<strong>en</strong>slotte weer met gewone<br />

inkt, soms e<strong>en</strong> nuance afwijk<strong>en</strong>d van de inkt waarmee de tekst geschrev<strong>en</strong> was,<br />

de not<strong>en</strong> in te vull<strong>en</strong>. Bij de lieder<strong>en</strong> 144 <strong>en</strong> 145 krijg<strong>en</strong> we daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> de indruk<br />

dat de schrijver, alvor<strong>en</strong>s aan de tekst te beginn<strong>en</strong>, eerst, met de hand <strong>en</strong> in gewone<br />

inkt, de lijn<strong>en</strong> van de not<strong>en</strong>balk<strong>en</strong> heeft getrokk<strong>en</strong> <strong>en</strong> daarop de not<strong>en</strong> ingevuld.<br />

Schrijver ζ heeft de beginletters van de versregels ook niet gerubriceerd, hij had<br />

dus blijkbaar ge<strong>en</strong> rode inkt bij de hand. To<strong>en</strong> hij zijn beide lieder<strong>en</strong> had afgeschrev<strong>en</strong><br />

- er moet aan <strong>het</strong> toezicht op <strong>het</strong> scriptorium bepaald iets ontbrok<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>! - heeft<br />

blijkbaar e<strong>en</strong> van de oudere her<strong>en</strong> hem weer van zijn werk aan <strong>het</strong> liedboek<br />

afgehaald. Het is immers, gezi<strong>en</strong> de nauwkeurigheid van ζ, niet waarschijnlijk dat<br />

hij <strong>uit</strong> eig<strong>en</strong> beweging van <strong>het</strong> liedboek is weggelop<strong>en</strong>. Hoe dit ook zij, e<strong>en</strong> feit is<br />

<strong>het</strong> dat de beide laatste lieder<strong>en</strong>, 146 <strong>en</strong> 147, niet meer op <strong>het</strong> scriptorium zijn<br />

overgeschrev<strong>en</strong>. Ev<strong>en</strong>als <strong>het</strong> gebed<strong>en</strong>boek,<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


30<br />

zij <strong>het</strong> op e<strong>en</strong> wat andere wijze, is ook de lieder<strong>en</strong>codex ‘onvolschrev<strong>en</strong>’ aan de<br />

opdrachtgever afgeleverd.<br />

En nu komt <strong>het</strong> interessantste punt <strong>uit</strong> de toch ook al in zovele andere opzicht<strong>en</strong><br />

interessante wordingsgeschied<strong>en</strong>is van <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>! Dat is <strong>het</strong> aandeel<br />

van de hand die bij De Vreese η heet <strong>en</strong> die ik hierbov<strong>en</strong> al heb aangeduid als<br />

behor<strong>en</strong>de aan de heel bijzondere ‘gebruiker’ met de kanselarijhand. De Vreese<br />

karakteriseert deze hand als ‘ontwijfelbaar de jongste: e<strong>en</strong> volmaakte rotunda ...<br />

e<strong>en</strong> duidelijke, vaste, regelmatige hand, opgekom<strong>en</strong> in de laatste dertig jar<strong>en</strong> der<br />

14de eeuw, <strong>en</strong> tot ca. 1430 vooral in de kanselarij<strong>en</strong> zeer in zwang’. ‘Schrijver’ η,<br />

die stellig op e<strong>en</strong> goede school was geweest <strong>en</strong> hier <strong>en</strong> daar blijk geeft behalve <strong>het</strong><br />

gewone lop<strong>en</strong>de schrift van zijn tijd ook de ‘littera textualis formata’ te beheers<strong>en</strong>,<br />

kan onmogelijk tot <strong>het</strong> personeel van <strong>het</strong> scriptorium hebb<strong>en</strong> behoord. Dat blijkt <strong>uit</strong><br />

zijn hele manier van werk<strong>en</strong>. Hij schreef de laatste twee lieder<strong>en</strong> van <strong>het</strong> liedboek,<br />

in de teg<strong>en</strong>woordige telling 146 <strong>en</strong> 147, ieder op e<strong>en</strong> zijde van <strong>het</strong> laatste blad van<br />

de codex. Hij was er dus blijkbaar niet, als e<strong>en</strong> echte ‘scriptorist’, in geschoold om<br />

in twee kolomm<strong>en</strong> te schrijv<strong>en</strong> <strong>en</strong> vond <strong>het</strong> niet nodig zich aan de door <strong>het</strong> scriptorium<br />

bepaalde structuur van de schrijfspiegel te houd<strong>en</strong>. Hij kon <strong>het</strong> zich permitter<strong>en</strong> zijn<br />

eig<strong>en</strong> gang te gaan <strong>en</strong> de laatste twee lieder<strong>en</strong> bij te schrijv<strong>en</strong> op de wijze die hem<br />

<strong>het</strong> beste <strong>uit</strong>kwam. Maar dat de hand η niet aan e<strong>en</strong> ‘scriptorist’ maar aan e<strong>en</strong><br />

‘gebruiker’ van de codex heeft behoord, blijkt wel <strong>het</strong> allerduidelijkst <strong>uit</strong> <strong>het</strong> feit dat<br />

deze hand op de laatste, door <strong>het</strong> scriptorium wit gelat<strong>en</strong>, bladzijde van de derde<br />

bundel nog e<strong>en</strong> kort gedichtje heeft neergeschrev<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> dergelijke onregelmatigheid<br />

zou e<strong>en</strong> schrijver van <strong>het</strong> scriptorium zich nooit hebb<strong>en</strong> veroorloofd. Ik kom op dat<br />

gedichtje, dat ook vanwege zijn inhoud bijzonder interessant is, verderop nog terug<br />

<strong>en</strong> bepaal mij hier alle<strong>en</strong> tot de constatering, dat de ‘gebruiker’ met de hand η die<br />

<strong>het</strong> schreef, de beschikking moet hebb<strong>en</strong> gehad zowel over <strong>het</strong> liedboek als over<br />

de derde bundel. Dat is geweest in e<strong>en</strong> tijd die De Vreese stelt op ‘de allerlaatste<br />

jar<strong>en</strong> van de 14de eeuw’. Hij kan dat zo precies zegg<strong>en</strong>, omdat e<strong>en</strong> andere<br />

‘gebruiker’, met e<strong>en</strong> hand die met zekerheid ‘ca. 1395’ te dater<strong>en</strong> is, <strong>het</strong> door de<br />

hand η op de laatste bladzijde van de derde bundel toegevoegde versje ter zelfder<br />

plaatse gedeeltelijk heeft overgeschrev<strong>en</strong>. Zowel de ‘gebruiker’ met de hand η als<br />

die andere ‘gebruiker’ moet<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> behoord tot de kring waarvoor de drie codices,<br />

<strong>het</strong> gebed<strong>en</strong>boek, <strong>het</strong> liedboek <strong>en</strong> <strong>het</strong> gedicht<strong>en</strong>boek, op <strong>het</strong> scriptorium vervaardigd<br />

zijn. Wij kunn<strong>en</strong> dus zegg<strong>en</strong> dat e<strong>en</strong> van de opdrachtgevers zelf <strong>het</strong> door <strong>het</strong><br />

scriptorium onvoltooid afgeleverde liedboek heeft voltooid! Die opdrachtgever kon<br />

dat <strong>uit</strong>eraard do<strong>en</strong> op de wijze die hem <strong>het</strong> gemakkelijkst <strong>uit</strong>kwam <strong>en</strong> overe<strong>en</strong>komstig<br />

zijn eig<strong>en</strong> schrijfgewoont<strong>en</strong>. De ‘gebruiker’ met de hand<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


31<br />

η had als lid van de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring de beschikking over <strong>het</strong> ‘eerste liedboek’, dat met<br />

de aflevering van de nieuwe perkam<strong>en</strong>t<strong>en</strong> codex weer aan de opdrachtgever was<br />

teruggegev<strong>en</strong>. Bij vergelijking van origineel <strong>en</strong> afschrift moet <strong>het</strong> hem zijn opgevall<strong>en</strong><br />

dat in dit laatste de twee slotlieder<strong>en</strong> ontbrak<strong>en</strong>. Dat kon natuurlijk niet zo blijv<strong>en</strong>.<br />

Maar de opdrachtgever heeft er in de persoon van de ‘gebruiker’ met de hand η om<br />

de e<strong>en</strong> of andere red<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> heil in gezi<strong>en</strong> om <strong>het</strong> onvoltooide liedboek naar <strong>het</strong><br />

scriptorium terug te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Vaardig met de p<strong>en</strong> als deze ‘gebruiker’ was, heeft hij<br />

de twee ontbrek<strong>en</strong>de lieder<strong>en</strong> er zelf maar vlug ev<strong>en</strong> bijgeschrev<strong>en</strong>.<br />

Was de ‘gebruiker’ met de hand η nu zo'n secuur pietje, of liever ‘jantje’, dat hij<br />

mete<strong>en</strong> na de aflevering van de codex origineel <strong>en</strong> afschrift bladzijde voor bladzijde<br />

met elkaar is gaan vergelijk<strong>en</strong>? Ne<strong>en</strong>, <strong>uit</strong> de wijze waarop hij de ontbrek<strong>en</strong>de tekst<br />

heeft aangevuld blijkt juist dat hij helemaal niet zo precies was. Hij werkte haastig,<br />

al te haastig, <strong>en</strong> heeft daardoor zelfs twee regels in <strong>het</strong> voorlaatste lied overgeslag<strong>en</strong>.<br />

Maar <strong>het</strong> ontbrek<strong>en</strong> van de slotlieder<strong>en</strong> moet hem mete<strong>en</strong>, bij <strong>het</strong> eerste<br />

doorblader<strong>en</strong> van de codex, opgevall<strong>en</strong> zijn, omdat die in <strong>het</strong> geheel van <strong>het</strong> liedboek<br />

beslist onmisbaar war<strong>en</strong>. Als wij de compositie van <strong>het</strong> liedboek onderzoek<strong>en</strong>,<br />

merk<strong>en</strong> wij op dat deze op e<strong>en</strong> bepaalde wijze cyclisch is: de laatste twee lieder<strong>en</strong><br />

corresponder<strong>en</strong> duidelijk met de eerste twee. ‘Gebruiker’ η k<strong>en</strong>de <strong>het</strong> ‘eerste liedboek’<br />

niet zo maar in <strong>het</strong> algeme<strong>en</strong>, alle<strong>en</strong> doordat hij er sam<strong>en</strong> met de andere vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong><br />

vaak <strong>uit</strong> gezong<strong>en</strong> had, ne<strong>en</strong>, hij k<strong>en</strong>de de compositie van <strong>het</strong> liedboek, hij was e<strong>en</strong><br />

literair-bewust man. Wij kunn<strong>en</strong> verder gaan: <strong>het</strong> is e<strong>en</strong> alleszins redelijke<br />

veronderstelling dat deze ‘gebruiker’ η zélf de schikking in <strong>het</strong> ‘eerste liedboek’ had<br />

aangebracht, dat hij, de p<strong>en</strong>vaardige met e<strong>en</strong> goede schrijfschool achter zich, zélf<br />

de schrijver van de eerste papier<strong>en</strong> codex van <strong>het</strong> liedboek geweest is. Wij<br />

herinner<strong>en</strong> ons hoe we in de derde bundel, <strong>het</strong> gedicht<strong>en</strong>boek, e<strong>en</strong> ‘gebruiker’<br />

hebb<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> speur<strong>en</strong> naar de gedicht<strong>en</strong> van Jan Morito<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hoe we hebb<strong>en</strong><br />

beslot<strong>en</strong> dat die ‘gebruiker’ moeilijk iemand anders kon zijn geweest dan de dichter<br />

zelf, lid van de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring <strong>en</strong> als zodanig mede-rechthebb<strong>en</strong>de op de codex. Is,<br />

zo vrag<strong>en</strong> we ons nu verder af, de ‘gebruiker’ met de hand η, in wie we de<br />

oorspronkelijke schikker <strong>en</strong> schrijver van <strong>het</strong> ‘eerste liedboek’ mog<strong>en</strong> herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>,<br />

óók Jan Morito<strong>en</strong> geweest? Iemand als De Vreese had, als hij aan dit punt zijn<br />

vakkundige aandacht had geschonk<strong>en</strong>, mogelijk met stelligheid in <strong>het</strong> kladschrift<br />

van de krabbels <strong>en</strong> <strong>het</strong> netschrift van de laatste twee lieder<strong>en</strong> dezelfde hand kunn<strong>en</strong><br />

herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. Ik, met mijn zoveel geringere schriftkundige ervaring, kan alle<strong>en</strong> maar<br />

heel voorzichtig zegg<strong>en</strong>: de hand van de krabbels lijkt mij inderdaad dezelfde als<br />

de hand van lied 146 <strong>en</strong> 147. Maar behalve mijn, misschi<strong>en</strong> niet geheel overtuigde<br />

<strong>en</strong> overtuig<strong>en</strong>de, id<strong>en</strong>tificatie van de beide hand<strong>en</strong>, is er<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


32<br />

nog e<strong>en</strong> ander <strong>en</strong> veel belangrijker argum<strong>en</strong>t om Jan Morito<strong>en</strong> candidaat te stell<strong>en</strong><br />

voor <strong>het</strong> schrijverschap van <strong>het</strong> ‘eerste liedboek’. Wij wet<strong>en</strong> <strong>uit</strong> ‘teerste’ <strong>en</strong> ‘tfyerde’<br />

gedicht van zijn persoonlijke verzamelcodex, die als eerste <strong>en</strong> tweede gedicht in<br />

de bundel van de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring zijn opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, dat Jan Morito<strong>en</strong> e<strong>en</strong> dichter van<br />

hoofse minnelieder<strong>en</strong> is geweest. De minnelieder<strong>en</strong> die hij in zijn allegorische<br />

gedicht<strong>en</strong> heeft ingevlocht<strong>en</strong> zijn naar stijl <strong>en</strong> woordkeus niet te onderscheid<strong>en</strong> van<br />

e<strong>en</strong> groot aantal lieder<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> liedboek. Wie van de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring kan dan meer<br />

gequalificeerd zijn geweest om <strong>het</strong> liedboek van de kring sam<strong>en</strong> te stell<strong>en</strong>, dan onze<br />

dichter? En als we op grond van deze overweging in Jan Morito<strong>en</strong> de sam<strong>en</strong>steller<br />

van <strong>het</strong> ‘eerste liedboek’ mog<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>, wordt hij vanzelf ook de p<strong>en</strong>voerder met de<br />

hand η die lied 146 <strong>en</strong> 147 aan de codex heeft toegevoegd. Op de maatschappelijke<br />

positie van de dichter, die ondanks <strong>het</strong> feit dat hij e<strong>en</strong> hand schreef zoals die ‘tot<br />

ca. 1430 vooral in kanselarij<strong>en</strong> zeer in zwang’ was, ge<strong>en</strong> schep<strong>en</strong>klerk kan zijn<br />

geweest, kom ik in e<strong>en</strong> volg<strong>en</strong>d hoofdstuk nog terug.<br />

Wij gaan nu <strong>het</strong> voorlaatste lied zoals dat door hand η in <strong>het</strong> liedboek is<br />

bijgeschrev<strong>en</strong> nog e<strong>en</strong>s heel nauwkeurig bekijk<strong>en</strong>. Daarin zijn nl. e<strong>en</strong> paar zeer<br />

belangwekk<strong>en</strong>de bijzonderhed<strong>en</strong> op te merk<strong>en</strong>. Ik heb gezegd dat de laatste twee<br />

lieder<strong>en</strong> corresponder<strong>en</strong> met de eerste twee, maar ik moet <strong>het</strong> nog preciezer<br />

formuler<strong>en</strong>: <strong>het</strong> laatste lied correspondeert met <strong>het</strong> eerste, <strong>het</strong> voorlaatste met <strong>het</strong><br />

tweede lied. Waarin bestaat deze correspond<strong>en</strong>tie van <strong>het</strong> voorlaatste met <strong>het</strong><br />

tweede? Het tweede lied gaat over teg<strong>en</strong>stelling<strong>en</strong>: ‘Wit <strong>en</strong>de zwart dat es e<strong>en</strong><br />

snede / Contrarie int ghelik<strong>en</strong>’. Op deze eerste teg<strong>en</strong>stelling volgt nog e<strong>en</strong> hele<br />

reeks andere: ‘trouwe’ <strong>en</strong> ‘ontrouwe’, ‘stede’ <strong>en</strong> ‘onstede’, ‘aerm’ <strong>en</strong> ‘rike’, ‘scalc’ <strong>en</strong><br />

‘onnosel’, ‘reyn’ <strong>en</strong> ‘onreyn’, ‘rouwe’ <strong>en</strong> ‘solacer<strong>en</strong>’, ‘lief’ <strong>en</strong> ‘leit’, ‘vrec’ <strong>en</strong> ‘milde’,<br />

‘tzoete’ <strong>en</strong> ‘tzuere’. Drie van de vier strof<strong>en</strong> die <strong>het</strong> tweede lied telt word<strong>en</strong> zo gevuld<br />

met telk<strong>en</strong>s weer nieuwe opposities. Daarna zet de vierde strofe in met de regel:<br />

‘Lief <strong>en</strong>de lief, milde <strong>en</strong>de goet / Dat voucht al wel te zam<strong>en</strong>’. Alle vier de strof<strong>en</strong><br />

eindig<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> stokregel die noch Carton, noch Scharpé, noch zelfs e<strong>en</strong> ervar<strong>en</strong><br />

<strong>handschrift</strong><strong>en</strong>k<strong>en</strong>ner als De Vreese op de juiste wijze heeft kunn<strong>en</strong> lez<strong>en</strong>. Deze<br />

stokregel begint in <strong>het</strong> <strong>handschrift</strong>, van schrijver α, met e<strong>en</strong> +-tek<strong>en</strong>, gevolgd door<br />

e<strong>en</strong> driehoekig schildje. Het +-tek<strong>en</strong> transcribeerde De Vreese als ‘<strong>en</strong>de’ <strong>en</strong> over<br />

<strong>het</strong> schildje tek<strong>en</strong>de hij aan: ‘blijkbaar maar ruimtevulling’. Dat was echter ge<strong>en</strong><br />

gelukkige gedachte. Het is naderhand geblek<strong>en</strong> dat <strong>het</strong> schildje allerminst bedoeld<br />

is als ruimtevulling, maar als e<strong>en</strong> zeer persoonlijk ‘schrijversgrapje’! Van schrijver<br />

α? Ne<strong>en</strong>, die was niet zo origineel, die had <strong>het</strong> schildje e<strong>en</strong>voudig overg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>,<br />

overgetek<strong>en</strong>d <strong>uit</strong> <strong>het</strong> ‘eerste liedboek’! Wij kunn<strong>en</strong> dit met zo grote zekerheid zegg<strong>en</strong>,<br />

omdat precies <strong>het</strong>zelfde ‘schrijversgrapje’ ook voorkomt in de<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


33<br />

tekst van <strong>het</strong> voorlaatste lied, geschrev<strong>en</strong> door de ‘gebruiker’ η, d.w.z. Jan Morito<strong>en</strong>.<br />

De juiste lezing van de stokregel van <strong>het</strong> tweede lied is gepubliceerd door Gessler,<br />

in De Guld<strong>en</strong> Passer, <strong>en</strong> luidt: ‘Tscilt vele dinx diet merk<strong>en</strong> wil’. De combinatie van<br />

<strong>het</strong> +-tek<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>het</strong> schildje was dus e<strong>en</strong> soort rebus. Viermaal moet deze rebus zijn<br />

voorgekom<strong>en</strong> in de tekst van <strong>het</strong> tweede lied, vijfmaal in die van <strong>het</strong> voorlaatste<br />

lied. Dat voorlaatste lied telt maar drie strof<strong>en</strong>, elk met e<strong>en</strong> drieregelig refrein,<br />

waarvan de eerste regel luidt: ‘Tscilt wel jonn<strong>en</strong> <strong>en</strong>de b<strong>en</strong>id<strong>en</strong>’. Het voorlaatste lied<br />

gaat ev<strong>en</strong>als <strong>het</strong> tweede over teg<strong>en</strong>stelling<strong>en</strong>, of liever <strong>het</strong> gaat over één grote<br />

teg<strong>en</strong>stelling die voor <strong>het</strong> besef van de dichter nu eindelijk is opgelost, de<br />

teg<strong>en</strong>stelling tuss<strong>en</strong> ‘melancolye’, ‘truer<strong>en</strong>’, ‘twifele’ <strong>en</strong>erzijds <strong>en</strong> ‘vruechde’<br />

anderzijds. De correspond<strong>en</strong>tie met <strong>het</strong> tweede lied is onmisk<strong>en</strong>baar. Behalve<br />

driemaal in de eerste regel van <strong>het</strong> refrein komt de rebus ook voor aan <strong>het</strong> begin<br />

van de laatste regel van de derde strofe: ‘Tscilt mi niet zo vele alst plach’, <strong>en</strong><br />

bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> nog e<strong>en</strong>maal onder de tweede van de beide not<strong>en</strong>balk<strong>en</strong>, die η zeer vlot<br />

<strong>en</strong> deskundig bij zijn tekst aanbracht. Schrijver α heeft onder de not<strong>en</strong>balk<strong>en</strong> bij de<br />

lieder<strong>en</strong> die hij overschreef ge<strong>en</strong> letter tekst g<strong>en</strong>oteerd. Hij was gew<strong>en</strong>d eerst e<strong>en</strong><br />

aantal liedtekst<strong>en</strong> achter elkaar te kopiër<strong>en</strong> <strong>en</strong> daarna e<strong>en</strong> aantal melodieën,<br />

ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s achter elkaar. Hij zag, al overschrijv<strong>en</strong>de, dus helemaal ge<strong>en</strong> verband<br />

tuss<strong>en</strong> woord<strong>en</strong> <strong>en</strong> not<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele maal heeft hij - Lind<strong>en</strong>burg wees mij<br />

daarop-zelfs twee melodieën per custode aan elkaar ‘verbond<strong>en</strong>’ (bv. 52 <strong>en</strong> 53).<br />

Schrijver ζ heeft bij zijn beide lieder<strong>en</strong> (144 <strong>en</strong> 145) misschi<strong>en</strong> eerst wel de melodie<br />

<strong>en</strong> daarna de tekst gekopieerd. Hij schreef althans de hele eerste regel van de<br />

eerste liedstrofe in kleinere letter onder de not<strong>en</strong>balk. Maar η, die e<strong>en</strong> echte<br />

‘gebruiker’ was, noteerde onder de melodie op de juiste plaats <strong>het</strong> eerste woord<br />

van elke versregel, dus ook <strong>het</strong> eerste woord van de eerste regel van <strong>het</strong> refrein.<br />

We mog<strong>en</strong> aannem<strong>en</strong> dat η hierbij de notatie in <strong>het</strong> ‘eerste liedboek’, <strong>het</strong> voorbeeld<br />

van de schrijvers α <strong>en</strong> ζ, heeft gevolgd. De schrijvers α <strong>en</strong> ζ war<strong>en</strong> ‘scriptorist<strong>en</strong>’<br />

die verstand hadd<strong>en</strong> van muziek-notatie, maar zij war<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> zangers. Zij hebb<strong>en</strong><br />

niet al overschrijv<strong>en</strong>de <strong>en</strong> de melodie noter<strong>en</strong>de de lieder<strong>en</strong> in zichzelf meegezong<strong>en</strong>.<br />

Voor η was de melodie daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> e<strong>en</strong> innerlijk bezit. Hij wist <strong>uit</strong> ervaring dat <strong>het</strong><br />

voor <strong>het</strong> zing<strong>en</strong> gemakkelijk was in <strong>het</strong> verloop van de melodie <strong>het</strong> begin van iedere<br />

nieuwe regel te herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. Terwijl hij zijn not<strong>en</strong>balk<strong>en</strong> vulde, zong hij in zichzelf de<br />

eerste strofe van <strong>het</strong> lied. Zo kon <strong>het</strong> gebeur<strong>en</strong> dat de eerste strofe van <strong>het</strong><br />

voorlaatste lied onder de not<strong>en</strong>balk<strong>en</strong> in zekere zin vollediger werd neergeschrev<strong>en</strong><br />

dan in de tekst. Want had η bij <strong>het</strong> opschrijv<strong>en</strong> van de tekst in zijn haast twee regels<br />

van de eerste strofe (de 5de <strong>en</strong> 6de) overgeslag<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> hij daarna de not<strong>en</strong>balk<strong>en</strong><br />

invulde, heeft bij er wèl, al zing<strong>en</strong>d, de eerste woord<strong>en</strong> van die beide overgeslag<strong>en</strong><br />

regels (‘<strong>en</strong>de’ <strong>en</strong> ‘das’) ónder g<strong>en</strong>oteerd.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


34<br />

We krijg<strong>en</strong> door dit alles e<strong>en</strong> duidelijk inzicht in de werkwijze van η, e<strong>en</strong> inzicht in<br />

<strong>het</strong> persoonlijk ‘belang’ dat hij had bij de melodie die de liedtekst pas werkelijk<br />

compleet maakte. Dank zij deze werkwijze kreeg de tekst van <strong>het</strong> voorlaatste lied<br />

nog e<strong>en</strong> rebus meer dan <strong>het</strong> door α overgeschrev<strong>en</strong> tweede lied. We mog<strong>en</strong><br />

aannem<strong>en</strong> dat in <strong>het</strong> ‘eerste liedboek’ zowel bij <strong>het</strong> tweede als bij <strong>het</strong> voorlaatste<br />

lied de rebus vijfmaal zal zijn voorgekom<strong>en</strong> <strong>en</strong> dat dit vijfvoudig voorkom<strong>en</strong> iets<br />

betek<strong>en</strong>d heeft.<br />

Voordat ik de vijfde rebus van <strong>het</strong> voorlaatste lied, die onder de not<strong>en</strong>balk, nu<br />

nader ga bekijk<strong>en</strong>, wil ik eerst nog de vraag tracht<strong>en</strong> te beantwoord<strong>en</strong> wat eig<strong>en</strong>lijk<br />

de zin van de rebus is geweest. Ik heb hierbov<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> ‘schrijversgrapje’<br />

gesprok<strong>en</strong>, maar ‘grapjes’ op dergelijke compositorisch belangrijke plaats<strong>en</strong> van<br />

e<strong>en</strong> liedboek moet<strong>en</strong> e<strong>en</strong> diepere achtergrond hebb<strong>en</strong>. De rebus moet e<strong>en</strong><br />

herk<strong>en</strong>ningstek<strong>en</strong> zijn geweest voor de ‘gebruiker’ van <strong>het</strong> liedboek <strong>en</strong> misschi<strong>en</strong><br />

ook e<strong>en</strong> soort clubwap<strong>en</strong> van de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring. We kunn<strong>en</strong> naar de zin van zo'n<br />

min of meer geheim tek<strong>en</strong> <strong>uit</strong>eraard alle<strong>en</strong> maar rad<strong>en</strong>, maar <strong>het</strong> lijkt me toch de<br />

moeite waard om e<strong>en</strong> poging tot ontraadseling te wag<strong>en</strong>. De vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring die we<br />

in drie codices van <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> ontmoet<strong>en</strong>, was niet alle<strong>en</strong> vrolijk <strong>en</strong><br />

hoofs, maar ook vroom. Zou <strong>het</strong> schild dan niet moet<strong>en</strong> word<strong>en</strong> opgevat als e<strong>en</strong><br />

‘schild des geloofs, waarmede gij al de brand<strong>en</strong>de pijl<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> boze zult kunn<strong>en</strong><br />

dov<strong>en</strong>’ (Efeziërs 6, vs. 16) <strong>en</strong> <strong>het</strong> +-tek<strong>en</strong> als zo'n op <strong>het</strong> schild gerichte ‘brand<strong>en</strong>de<br />

pijl’? Of is <strong>het</strong> +-tek<strong>en</strong> e<strong>en</strong> kruis, e<strong>en</strong> ‘cruusboom’, e<strong>en</strong> ‘cruusmeye’? Wij wet<strong>en</strong> dat<br />

er in Brugge omstreeks 1410 e<strong>en</strong> ‘gilde van d<strong>en</strong> drog<strong>en</strong> bome’ heeft bestaan <strong>en</strong> wij<br />

kunn<strong>en</strong> op grond van bepaalde w<strong>en</strong>ding<strong>en</strong> in hun gedicht<strong>en</strong> vermoed<strong>en</strong> dat zowel<br />

Jan Morito<strong>en</strong> als Jan van Hulst met dit gilde, of met e<strong>en</strong> voorvorm daarvan, iets te<br />

mak<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> gehad. De eerste spreekt in r. 1871/2 van ‘tfyerde’ gedicht (<strong>het</strong><br />

tweede van onze derde bundel) over Jezus als ‘die waerde dracht / Der vrauw<strong>en</strong><br />

van d<strong>en</strong> drog<strong>en</strong> bome’, de tweede zegt in r. 80/6 van <strong>het</strong> ti<strong>en</strong>de gedicht <strong>uit</strong> dezelfde<br />

bundel - ik zal verderop aanton<strong>en</strong> dat dit inderdaad van Jan van Hulst moet zijn -:<br />

‘God, . . . / Wes hem doch niet versmadich / Die . . . dijnre moeder waerdicheit /<br />

Hier gheerne zagh<strong>en</strong> gestadich. / Ons boom so zeere verdorret steit / Van<br />

duechdeliker zalicheit’. Zou, zo kunn<strong>en</strong> we op grond van deze w<strong>en</strong>ding<strong>en</strong> bij Jan<br />

Morito<strong>en</strong> <strong>en</strong> Jan van Hulst vrag<strong>en</strong>, hun min- <strong>en</strong> zanglustige vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring niet zijn<br />

sam<strong>en</strong>gekom<strong>en</strong> onder de heilige bescherming van <strong>het</strong> tek<strong>en</strong> ‘van d<strong>en</strong> drog<strong>en</strong> bome’,<br />

zou hun liedboek aan begin <strong>en</strong> einde niet met dit tek<strong>en</strong> gemerkt zijn geweest?<br />

Hierteg<strong>en</strong> is in te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> dat de +-tek<strong>en</strong>s in <strong>het</strong> voorlaatste lied - <strong>en</strong> die hebb<strong>en</strong><br />

de auth<strong>en</strong>tieke, door de sam<strong>en</strong>steller van <strong>het</strong> liedboek bedoelde vorm - meer aan<br />

e<strong>en</strong> of ander schietwap<strong>en</strong> dan aan e<strong>en</strong> kruis do<strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>. Hoe dit ook moge zijn,<br />

dat de rebus ‘vroom’ bedoeld is, lijkt mij<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


35<br />

vanwege de vijfvoudige pres<strong>en</strong>tatie - de vijf wond<strong>en</strong> van Christus! - toch wel zeer<br />

waarschijnlijk.<br />

Schrijver α, die de rebus in <strong>het</strong> tweede lied netjes, maar zonder begrip,<br />

overtek<strong>en</strong>de, zal daartoe wel e<strong>en</strong> <strong>uit</strong>drukkelijke w<strong>en</strong>k van de opdrachtgever hebb<strong>en</strong><br />

gekreg<strong>en</strong>, maar die w<strong>en</strong>k is blijkbaar niet duidelijk g<strong>en</strong>oeg geweest om hem vijf<br />

pijltjes (of kruisjes) <strong>en</strong> schildjes te lat<strong>en</strong> tek<strong>en</strong><strong>en</strong>. ‘Gebruiker’ η k<strong>en</strong>de als ingewijde<br />

de betek<strong>en</strong>is van de vijfvoudige rebus <strong>uit</strong>eraard heel goed. Als ingewijde heeft hij<br />

zich echter veroorloofd met althans één van de vijf ‘kruisjes’, <strong>het</strong> laatste dat hij<br />

tek<strong>en</strong>de, dat onder de not<strong>en</strong>balk, op e<strong>en</strong> heel persoonlijke manier te spél<strong>en</strong>. Dat<br />

vijfde ‘kruisje’ vertoont nl. e<strong>en</strong> zo merkwaardig lijn<strong>en</strong>spel dat ik wel aan e<strong>en</strong><br />

monogram heb moet<strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>. De dwarsbalk van <strong>het</strong> ‘kruis’ bestaat <strong>uit</strong> twee helft<strong>en</strong>,<br />

twee naar verhouding zware p<strong>en</strong>nehaaltjes. Het rechtse daarvan is, naar <strong>het</strong> mij<br />

voorkomt, <strong>het</strong> eerst neergezet, van rechts naar links (of liever van bov<strong>en</strong> naar<br />

b<strong>en</strong>ed<strong>en</strong>, want de schrijver zal <strong>het</strong> blad wel e<strong>en</strong> kwartslag hebb<strong>en</strong> gedraaid). Het<br />

linkse, nauwkeurig in <strong>het</strong> verl<strong>en</strong>gde van <strong>het</strong> rechtse maar toch duidelijk daarvan<br />

gescheid<strong>en</strong>, is e<strong>en</strong> neerhaal die mij <strong>het</strong> rechterbe<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> letter n lijkt te zijn. Het<br />

linkerbe<strong>en</strong> van deze letter n is e<strong>en</strong> heel fijn, schuingeplaatst haaltje, eerder geplaatst<br />

dan de veel zwaardere neerhaal van <strong>het</strong> rechterbe<strong>en</strong>. Links van dit linkerbe<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

ongeveer parallel daarmee staat e<strong>en</strong> ander fijn neerhaaltje, onderaan zwak naar<br />

b<strong>uit</strong><strong>en</strong> buig<strong>en</strong>d <strong>en</strong> dan ope<strong>en</strong>s haaks zich naar de onderkant van <strong>het</strong> linkerbe<strong>en</strong><br />

van de n beweg<strong>en</strong>d. Is <strong>het</strong> inbeelding van mij dat ik in <strong>het</strong> eerste zware neerhaaltje<br />

van de dwarsbalk - <strong>het</strong> bov<strong>en</strong>ste van <strong>het</strong> standpunt van e<strong>en</strong> schrijver die <strong>het</strong> blad<br />

e<strong>en</strong> kwartslag had gedraaid - e<strong>en</strong> i zie <strong>en</strong> in de drie andere haaltjes e<strong>en</strong> ligatuur<br />

van a <strong>en</strong> n? De M die m<strong>en</strong> als completering van dit monogram verwacht is ook<br />

aanwezig: <strong>het</strong> is de gecompliceerde p<strong>en</strong>nehaal die de figuur voltooit - van links naar<br />

rechts: ophaal, neerhaal, ophaal, neerhaal met nog e<strong>en</strong> afsl<strong>uit</strong><strong>en</strong>d scherp haaltje<br />

naar links. Ik verbeeld mij dat Jan Morito<strong>en</strong> onder <strong>het</strong> begin van de tweede not<strong>en</strong>balk<br />

bij <strong>het</strong> voorlaatste lied monogrammatisch zijn handtek<strong>en</strong>ing heeft gezet, bij wijze<br />

van + - tek<strong>en</strong>. Dit is, naar <strong>het</strong> mij voorkomt, e<strong>en</strong> p<strong>en</strong>nespel zoals m<strong>en</strong> <strong>het</strong> bij e<strong>en</strong><br />

ervar<strong>en</strong> schrijver, als hij was, zeer wel verwacht<strong>en</strong> kan. Jan Morito<strong>en</strong> is, als zovele<br />

van zijn tijd- <strong>en</strong> soortg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> <strong>uit</strong>ermate letterbewust schrijver geweest. Dat<br />

blijkt behalve <strong>uit</strong> zijn acrostichon aan <strong>het</strong> slot van <strong>het</strong> 13de gedicht ook <strong>uit</strong> zijn spel<br />

met de letters van <strong>het</strong> woord ‘Trouwe’ in <strong>het</strong>zelfde gedicht <strong>en</strong> met de letters van de<br />

naam ‘Mergriete’ in <strong>het</strong> 7de gedicht van de derde bundel. In <strong>het</strong> 131ste lied van <strong>het</strong><br />

liedboek beginn<strong>en</strong> de vier strof<strong>en</strong> achtere<strong>en</strong>volg<strong>en</strong>s met de letters I, A, N, M, dus<br />

dezelfde elem<strong>en</strong>t<strong>en</strong> als ik in <strong>het</strong> monogram heb m<strong>en</strong><strong>en</strong> te herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. Hierin kunn<strong>en</strong><br />

wij e<strong>en</strong> bevestiging<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


36<br />

vind<strong>en</strong> voor <strong>het</strong> vermoed<strong>en</strong> dat Jan Morito<strong>en</strong> zijn naam inderdaad in die elem<strong>en</strong>t<strong>en</strong><br />

heeft kunn<strong>en</strong> ‘d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>’ 1 .<br />

Wie mijn betoog aandachtig heeft gevolgd, heeft allang begrep<strong>en</strong> dat ik in Jan<br />

Morito<strong>en</strong> niet alle<strong>en</strong> de belanghebb<strong>en</strong>de ‘gebruiker’ van <strong>het</strong> ‘tweede’ <strong>en</strong> sam<strong>en</strong>steller<br />

van <strong>het</strong> ‘eerste liedboek’ zie, maar ook de dichter daarvan. Ik kan dat vermoed<strong>en</strong><br />

nu echter nog niet verder waar mak<strong>en</strong>, dat moet wacht<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> volg<strong>en</strong>d hoofdstuk.<br />

Hier wil ik eerst mijn codicologische verhaal over <strong>het</strong> ontstaan van de derde bundel,<br />

zoals ik mij dat voorstel, afrond<strong>en</strong>. We hebb<strong>en</strong> de jonge schrijver δ/ε op <strong>het</strong><br />

scriptorium achtergelat<strong>en</strong> terwijl hij bezig was de derde bundel voort te zett<strong>en</strong> van<br />

<strong>het</strong> punt af waar de oudere schrijver γ de laatste regel van Jan Morito<strong>en</strong>s ‘fyerde’<br />

gedicht had neergeschrev<strong>en</strong>, op e<strong>en</strong> vierde van <strong>het</strong> derde hele quatern. Tot dusver<br />

bevatte de derde bundel alle<strong>en</strong> nog maar de eerste twee lange gedicht<strong>en</strong>, ‘teerste’<br />

<strong>en</strong> ‘tfyerde’ van onze dichter, sam<strong>en</strong> bijna 4300 regels. Anders dan <strong>het</strong> liedboek,<br />

dat op <strong>het</strong> scriptorium alle<strong>en</strong> maar werd overgeschrev<strong>en</strong>, werd<strong>en</strong> <strong>het</strong> gebed<strong>en</strong>boek<br />

<strong>en</strong> <strong>het</strong> gedicht<strong>en</strong>boek door de ‘scriptorist<strong>en</strong>’ <strong>uit</strong> de verschill<strong>en</strong>de voorbeeldcodices<br />

sam<strong>en</strong>gesteld. Het voorbeeld waarnaar schrijver δ/ε <strong>het</strong> derde gedicht van <strong>het</strong><br />

gedicht<strong>en</strong>boek overschreef was stellig niet de persoonlijke verzamelcodex van Jan<br />

Morito<strong>en</strong>, maar eerder e<strong>en</strong> verzamelcodex van Jan van Hulst. Deze verzamel-codex<br />

van Jan van Hulst is - dat moet ik er wel bij zegg<strong>en</strong> - niet meer dan e<strong>en</strong> bloot<br />

vermoed<strong>en</strong>. Ik kan wel aannemelijk tracht<strong>en</strong> te mak<strong>en</strong> - <strong>en</strong> zal dat verderop ook<br />

do<strong>en</strong> - dat <strong>het</strong> 3de, 4de <strong>en</strong> 5de gedicht van de derde bundel inderdaad van de hand<br />

van Jan van Hulst zijn, maar niet dat deze gedicht<strong>en</strong> ook al door de dichter zelf in<br />

<strong>het</strong> geord<strong>en</strong>de verband van e<strong>en</strong> persoonlijke codex war<strong>en</strong> geplaatst. Met die<br />

verzamel-codex zij <strong>het</strong>, zoals <strong>het</strong> daarmee zijn moge, we moet<strong>en</strong> vrag<strong>en</strong>: Wat kan<br />

schrijver δ/ε hebb<strong>en</strong> bewog<strong>en</strong> om op ‘tfyerde’ gedicht van Jan Morito<strong>en</strong>, dat in<br />

paarsgewijs rijm<strong>en</strong>de regels geschrev<strong>en</strong> was, e<strong>en</strong> strofisch gedicht van, vermoedelijk,<br />

Jan van Hulst te lat<strong>en</strong> volg<strong>en</strong>? Wij k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> de oorspronkelijke l<strong>en</strong>gte van dit strofische<br />

gedicht niet. Er zijn ons immers maar 33 regels van bewaard geblev<strong>en</strong> <strong>en</strong> daarop<br />

volgt dan e<strong>en</strong> lacune van 8 bladzijd<strong>en</strong> oftewel omstreeks 800 regels. E<strong>en</strong> groot<br />

gedeelte van deze 800 regels kan hebb<strong>en</strong> aangeslot<strong>en</strong> bij <strong>het</strong> voorgaande fragm<strong>en</strong>t<br />

<strong>en</strong> <strong>het</strong> gedicht dat als derde in deze bundel is opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> kan dus aan schrijver<br />

δ/ε na <strong>het</strong> eerste tweetal <strong>het</strong> langste van de door hem sam<strong>en</strong> te stell<strong>en</strong> verzameling<br />

hebb<strong>en</strong> gesch<strong>en</strong><strong>en</strong>. Het langste gedicht dat hij<br />

1 Met <strong>en</strong>ige fantasie kan m<strong>en</strong> ook in de + -tek<strong>en</strong>s op de vier andere plaats<strong>en</strong> wel monogramm<strong>en</strong><br />

ontdekk<strong>en</strong>, althans van e<strong>en</strong> (horizontale) I <strong>en</strong> e<strong>en</strong> (verticale) M. Ze zijn echter veel minder<br />

zorgvuldig getek<strong>en</strong>d <strong>en</strong> daardoor niet zo goed herk<strong>en</strong>baar. In de buurt van de derde <strong>en</strong> vierde<br />

rebus, links onderaan de bladzij, ziet m<strong>en</strong> ook nog <strong>en</strong>kele vage krabbels die wel<br />

monogramm<strong>en</strong>-in-wording lijk<strong>en</strong>. Heeft Jan Morito<strong>en</strong> aan belangstell<strong>en</strong>de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> will<strong>en</strong><br />

demonstrer<strong>en</strong>, hoe hij zijn monogram tek<strong>en</strong>de?<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


37<br />

nog <strong>uit</strong> de verzamelcodex van Jan Morito<strong>en</strong> had over te schrijv<strong>en</strong> (daarin <strong>het</strong> ‘seste’,<br />

in de derde bundel <strong>het</strong> 13de) omvat 661 regels. Dat <strong>het</strong> de l<strong>en</strong>gte van de<br />

onderscheid<strong>en</strong>e gedicht<strong>en</strong> zou zijn geweest die de ord<strong>en</strong>ing van schrijver δ/ε zou<br />

hebb<strong>en</strong> bepaald lijkt mij intuss<strong>en</strong> toch niet erg waarschijnlijk. Als <strong>het</strong> gedicht dat hij<br />

als derde plaatste, bov<strong>en</strong> de 700 regels groot is geweest, moet <strong>het</strong> gedicht dat hij<br />

daarop liet volg<strong>en</strong> <strong>en</strong> waarvan in <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> alle<strong>en</strong> <strong>het</strong> slotdeel van<br />

154 regels bewaard is, immers b<strong>en</strong>ed<strong>en</strong> de 300 regels zijn geblev<strong>en</strong>. Eerder dan<br />

door de l<strong>en</strong>gte van de gedicht<strong>en</strong> zal schrijver δ/ε zich bij hun rangschikking hebb<strong>en</strong><br />

lat<strong>en</strong> leid<strong>en</strong> door hun thematiek. Als dat zo geweest is, moet<strong>en</strong> wij vaststell<strong>en</strong> dat<br />

hij de gedicht<strong>en</strong> die hij moest overschrijv<strong>en</strong> maar zeer oppervlakkig heeft bekek<strong>en</strong>.<br />

De eerste twee gedicht<strong>en</strong> van de derde bundel, <strong>uit</strong> de persoonlijke codex van Jan<br />

Morito<strong>en</strong>, handeld<strong>en</strong> over ‘drom<strong>en</strong>’, <strong>het</strong> derde, naar ik aanneem van Jan van Hulst,<br />

begint met de regel: ‘Van drome so ghewaghic’. Schrijver δ/ε kan dus in zijn<br />

oppervlakkigheid hebb<strong>en</strong> gedacht dat <strong>het</strong> door hem als derde geplaatste ook e<strong>en</strong><br />

‘droomgedicht’ was. Jan Morito<strong>en</strong> had de techniek van zijn ‘droomgedicht<strong>en</strong>’ (ook<br />

zijn ‘fifste’ <strong>en</strong> ‘seste’, alsmede <strong>het</strong> gedicht dat δ/ε als 7de in onze bundel heeft<br />

opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, behoord<strong>en</strong> tot dit g<strong>en</strong>re) geleerd in de traditie van de Roman van de<br />

Roos. Voor hem was ‘droom’ dus e<strong>en</strong> positief gewaardeerd elem<strong>en</strong>t van literaire<br />

inkleiding. Als Jan van Hulst van ‘droom’ of ‘drom<strong>en</strong>’ spreekt, bedoelt hij echter<br />

steeds iets dat hij negatief waardeert. Voor hem war<strong>en</strong> ‘drom<strong>en</strong>’ bedrog. Zo bv. in<br />

<strong>het</strong> 5de gedicht van onze bundel r. 264 vgg.: ‘Haer eerste verkies<strong>en</strong> dat haer groot<br />

/ Dochte, daer zoe gherust up was, / Dats al onruste <strong>en</strong>de e<strong>en</strong> ghedwas. / Haer heift<br />

ghedroomt, nu gaetze wak<strong>en</strong>, / Nu wachtze haer voort an vor ontrak<strong>en</strong>.’ Zo ook in<br />

<strong>het</strong> 14de gedicht r. 108/9: ‘Maer als e<strong>en</strong> droom, e<strong>en</strong> overlijt, / Hed<strong>en</strong> up <strong>en</strong>de<br />

morgh<strong>en</strong> neder’. (Zowel <strong>het</strong> 5de als <strong>het</strong> 14de gedicht schrijf ik op taal- <strong>en</strong><br />

letterkundige grond<strong>en</strong> aan Jan van Hulst toe.) Het is duidelijk in deze negatief<br />

waarder<strong>en</strong>de zin dat in de geciteerde eerste regel van <strong>het</strong> 3de gedicht <strong>het</strong> woord<br />

‘droom’ gebruikt wordt. Als mijn vermoed<strong>en</strong> juist is dat deze eerste regel de plaats<br />

van <strong>het</strong> 3de gedicht in de bundel heeft bepaald, moet schrijver δ/ε bij <strong>het</strong><br />

rangschikk<strong>en</strong> van zijn ‘kopij’ wel zeer vluchtig te werk Zijn gegaan <strong>en</strong>, vlot werker<br />

als hij was, zich niet e<strong>en</strong>s de tijd hebb<strong>en</strong> gegund om de gedicht<strong>en</strong> die hij te kopiër<strong>en</strong><br />

kreeg zelfs maar met <strong>en</strong>ige intellectuele aandacht te lez<strong>en</strong>. Hoe oppervlakkig δ/ε<br />

was, blijkt ook <strong>uit</strong> zijn plaatsing van <strong>het</strong> zoëv<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oemde ‘seste’ gedicht van Jan<br />

Morito<strong>en</strong> als 13de in onze bundel. Het is ev<strong>en</strong>als <strong>het</strong> ‘fifste’ van dezelfde dichter<br />

e<strong>en</strong> ‘droomgedicht’, e<strong>en</strong> allegorisch ingeklede minnebrief, maar <strong>het</strong> begint toevallig<br />

met e<strong>en</strong> gebed aan Maria. K<strong>en</strong>nelijk op grond van dit begin is <strong>het</strong> geplaatst na <strong>het</strong><br />

12de van de bundel, dat inderdaad e<strong>en</strong> gebed, <strong>en</strong> niets dan dat, wilde zijn.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


38<br />

De derde bundel is, t<strong>en</strong>gevolge van <strong>het</strong> geringe compositorische inzicht van de<br />

vlotte δ/ε, e<strong>en</strong> tamelijk onoverzichtelijk conglomeraat geword<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>het</strong> verbaast ons<br />

niet dat Jan Morito<strong>en</strong>, na de aflevering van de codex misschi<strong>en</strong> wel de eerste<br />

‘gebruiker’ ervan, moeite heeft gehad om er zijn weg in te vind<strong>en</strong>. Vrag<strong>en</strong> wij nu<br />

verder waarom δ/ε <strong>het</strong> 4de gedicht na <strong>het</strong> 3de heeft geplaatst, dan wordt <strong>het</strong><br />

antwoord zeer bemoeilijkt door de omstandigheid dat <strong>het</strong> begin van dit 4de gedicht<br />

verlor<strong>en</strong> is gegaan. Het is ev<strong>en</strong>als <strong>het</strong> 3de strofisch van bouw <strong>en</strong> vroom van inhoud<br />

<strong>en</strong> was ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s, naar <strong>het</strong> zich laat aanzi<strong>en</strong>, geschrev<strong>en</strong> door Jan van Hulst. Als<br />

δ/ε e<strong>en</strong> persoonlijke verzamelcodex van Jan van Hulst voor zich heeft gehad, zoud<strong>en</strong><br />

we kunn<strong>en</strong> veronderstell<strong>en</strong> dat de kopiist om ge<strong>en</strong> andere red<strong>en</strong> <strong>het</strong> 4de gedicht<br />

na <strong>het</strong> 3de heeft overgeschrev<strong>en</strong> dan dat zijn voorbeeld nu e<strong>en</strong>maal deze volgorde<br />

had. Zo zoud<strong>en</strong> we ook de plaatsing van <strong>het</strong> 5de gedicht na <strong>het</strong> 4de kunn<strong>en</strong><br />

verklar<strong>en</strong>. Dit 5de gedicht, e<strong>en</strong> paarsgewijs rijm<strong>en</strong>d, moraliser<strong>en</strong>d betoog van 278<br />

regels, pres<strong>en</strong>teert zich in zijn begin als e<strong>en</strong> nogal gekunsteld gestileerde hulde van<br />

e<strong>en</strong> hoofs minnedichter aan de door hem vereerde dame. Na <strong>het</strong> overschrijv<strong>en</strong> van<br />

dit zich hoofs voordo<strong>en</strong>de gedicht kan de kopiist hebb<strong>en</strong> gedacht, dat hij nu eerst<br />

maar e<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> paar andere hoofse dingetjes moest lat<strong>en</strong> volg<strong>en</strong>. Hij greep to<strong>en</strong><br />

maar weer naar de persoonlijke verzamelcodex van Jan Morito<strong>en</strong> <strong>en</strong> koos daar<strong>uit</strong><br />

<strong>het</strong> eerste <strong>het</strong> beste gedicht na <strong>het</strong> door γ gekopieerde ‘fyerde’, dus <strong>het</strong> ‘fifste’. E<strong>en</strong><br />

gedicht dat begon met ‘V<strong>en</strong>us, danc heb dijn zoete cracht’ moest, naar zijn m<strong>en</strong>ing,<br />

wel ongeveer aansl<strong>uit</strong><strong>en</strong> bij <strong>het</strong> zojuist door hem overgeschrev<strong>en</strong>e met <strong>het</strong> begin<br />

‘Ic arem van trooste maer rijc van minn<strong>en</strong>’. In Jan Morito<strong>en</strong>s ‘seste’ gedicht zag δ/ε,<br />

zoals we al hebb<strong>en</strong> geconstateerd, e<strong>en</strong> gebed aan Maria <strong>en</strong> daarom sloeg hij dit<br />

voorlopig maar over. Nam hij to<strong>en</strong> Jan Morito<strong>en</strong>s ‘sev<strong>en</strong>ste’ gedicht? Dat is volstrekt<br />

niet zeker, maar wat we, op grond van thematiek <strong>en</strong> woordgebruik, wél zeker wet<strong>en</strong><br />

is dat <strong>het</strong> 7de gedicht van onze bundel inderdaad van Jan Morito<strong>en</strong> moet zijn. Het<br />

8ste gedicht, dat δ/ε hierna overschreef, vertoont daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> weer de k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong><br />

van Jan van Hulst. Heeft δ/ε dit 8ste gedicht na <strong>het</strong> 7de geplaatst omdat hij me<strong>en</strong>de<br />

in beider inzet e<strong>en</strong>zelfde akkoord te hor<strong>en</strong> aanslaan? Het 8ste gedicht begint met:<br />

‘Sonder de gracie Gods ons heer<strong>en</strong>’, <strong>het</strong> 7de heeft als derde regel: ‘Sonder de<br />

gracie Gods alleine’. Dit kan voor iemand als δ/ε, dunkt mij, voldo<strong>en</strong>de motief zijn<br />

geweest om de beide gedicht<strong>en</strong> naast elkaar te zett<strong>en</strong>. Het 8ste gedicht kon,<br />

ofschoon <strong>het</strong> in feite e<strong>en</strong> dichterlijk navertelde paaspreek was, bij oppervlakkig lez<strong>en</strong><br />

ev<strong>en</strong>als <strong>het</strong> 7de van ‘minne’ schijn<strong>en</strong> te handel<strong>en</strong>. De derde regel van <strong>het</strong> 8ste<br />

luidde immers: ‘D<strong>en</strong> wech te gane tot zijnre minne’. Bij <strong>het</strong> 9de gedicht, dat ook in<br />

zijn tweede regel <strong>het</strong> woord ‘minne’ te lez<strong>en</strong> geeft, heeft onze kopiist de spijker beter<br />

op de kop geslag<strong>en</strong>: deze rapsodische aane<strong>en</strong>schakeling van<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


39<br />

dialog<strong>en</strong> <strong>en</strong> monolog<strong>en</strong> - volg<strong>en</strong>s Deleu e<strong>en</strong> ‘schilderij-gedicht’ - gaat inderdaad<br />

over de nod<strong>en</strong> <strong>en</strong> vertroosting<strong>en</strong> der hoofse liefde. De stilistische k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> wijz<strong>en</strong><br />

op Jan Morito<strong>en</strong>. Zou dit 9de gedicht ook <strong>uit</strong> zijn verzamelcodex zijn overg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>?<br />

De dichter heeft er niet als spoorzoek<strong>en</strong>d ‘gebruiker’ aantek<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> bij geplaatst<br />

<strong>en</strong> we kunn<strong>en</strong> dus helaas niet steun<strong>en</strong> op zijn eig<strong>en</strong> getuig<strong>en</strong>is.<br />

Het 10de gedicht, dat δ/ε op <strong>het</strong> 9de liet volg<strong>en</strong> <strong>en</strong> dat we weer aan Jan van Hulst<br />

mog<strong>en</strong> toeschrijv<strong>en</strong>, is e<strong>en</strong> betrekkelijk kort strofisch gebed van maar 91 regels.<br />

Het had, ik zinspeelde daar hierbov<strong>en</strong> al op, ev<strong>en</strong>goed in <strong>het</strong> gebed<strong>en</strong>boek kunn<strong>en</strong><br />

staan. We zull<strong>en</strong> wel mog<strong>en</strong> aannem<strong>en</strong> dat voor <strong>het</strong> gevoel van de sam<strong>en</strong>voeg<strong>en</strong>de<br />

‘scriptorist’ <strong>het</strong> over de ‘minne’ handel<strong>en</strong>de gedeelte van de bundel met <strong>het</strong> 9de<br />

gedicht was afgeslot<strong>en</strong>. Het 11de gedicht, dat voorzi<strong>en</strong> is van e<strong>en</strong> cursief geschrev<strong>en</strong><br />

titel ‘E<strong>en</strong> goed exempel’ (‘door e<strong>en</strong> andere hand?’ tek<strong>en</strong>t De Vreese vrag<strong>en</strong>d aan),<br />

geeft door <strong>het</strong> acrostichon van zijn 9de strofe te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> dat <strong>het</strong> door Jan van Hulst<br />

geschrev<strong>en</strong> is. Het 12de, e<strong>en</strong> gebed aan Maria, doet dat niet, maar mag niettemin<br />

op stilistische grond<strong>en</strong> aan dezelfde dichter word<strong>en</strong> toegeschrev<strong>en</strong>. Schreef δ/ε <strong>het</strong><br />

10de, 11de <strong>en</strong> 12de gedicht over in de volgorde waarin hij ze in zijn voorbeeld vond?<br />

E<strong>en</strong> andere motivering van de rangschikking in dit gedeelte van onze bundel kan<br />

ik in elk geval niet bed<strong>en</strong>k<strong>en</strong>. Van thematisch standpunt was <strong>het</strong> logischer geweest,<br />

als de kopiist <strong>het</strong> 10de <strong>en</strong> <strong>het</strong> 12de gedicht naast elkaar had geplaatst. Ze beginn<strong>en</strong><br />

ook op e<strong>en</strong> verwante wijze, <strong>het</strong> 10de met: ‘Ach moeder van ontfaermiched<strong>en</strong>’, <strong>het</strong><br />

12de met: ‘Maria, moeder <strong>en</strong>de zuver maecht’. Het beschouwelijk-moraliser<strong>en</strong>de<br />

11de gedicht begint in e<strong>en</strong> heel andere toon: ‘Als m<strong>en</strong> de werelt wel beziet / In al<br />

dat m<strong>en</strong>s te do<strong>en</strong>e besta, / So eist al zorghe, pine <strong>en</strong>de verdriet, / Droufheide vor<strong>en</strong><br />

of rauwe na’. Het 13de gedicht, <strong>het</strong> ‘seste’ van Jan Morito<strong>en</strong>, <strong>het</strong> <strong>en</strong>ige met zijn<br />

volledige naam in <strong>het</strong> slotacrostichon, is door δ/ε, als gezegd als e<strong>en</strong> gebed opgevat<br />

vanwege <strong>het</strong> begin: ‘O overvloi<strong>en</strong>de fonteine / Van graci<strong>en</strong> <strong>en</strong>de van alle gh<strong>en</strong>ad<strong>en</strong>,<br />

/ Maria, moeder <strong>en</strong>de mag<strong>het</strong> reine’, met e<strong>en</strong> derde regel die bijna gelijk is aan de<br />

eerste van <strong>het</strong> 12de gedicht. In deze plaatsing van Jan Morito<strong>en</strong>s ‘seste’ gedicht<br />

zi<strong>en</strong> we δ/ε duidelijk op zijn manier aan <strong>het</strong> ‘componer<strong>en</strong>’!<br />

Het 14de, 15de <strong>en</strong> 16de gedicht vorm<strong>en</strong> de afsl<strong>uit</strong>ing van de bundel. Ze zijn zoals<br />

ik verderop <strong>uit</strong>e<strong>en</strong> zal zett<strong>en</strong>, waarschijnlijk alle drie van de hand van Jan van Hulst.<br />

Het 14de is al door Carton in verband gebracht met <strong>het</strong> feest van de Forestiers van<br />

de Witte Beer in <strong>het</strong> jaar 1392 <strong>en</strong> De Vreese heeft m.i. terecht deze situering <strong>en</strong><br />

datering overg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. De Vreese heeft m.i. ook terecht verondersteld dat dit gedicht<br />

betrekkelijk kort na zijn ontstaan in onze codex zal zijn gekopieerd. Het feit dat <strong>het</strong><br />

15de <strong>en</strong> 16de gedicht onvoltooid zijn geblev<strong>en</strong> kan bij ons <strong>het</strong> vermoed<strong>en</strong> wekk<strong>en</strong><br />

dat op <strong>het</strong> mom<strong>en</strong>t waarop<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


40<br />

de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring aan <strong>het</strong> scriptorium de opdracht gaf tot <strong>het</strong> vervaardig<strong>en</strong> van de<br />

drie codices, <strong>het</strong> 14de gedicht de laatste complete aanwinst van <strong>het</strong> eig<strong>en</strong> poëtisch<br />

‘bezit’ verteg<strong>en</strong>woordigde. Het zal aan de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> ev<strong>en</strong>wel bek<strong>en</strong>d zijn geweest<br />

dat Jan van Hulst nog aan twee andere gedicht<strong>en</strong> zat te werk<strong>en</strong> <strong>en</strong> zij zull<strong>en</strong> hem<br />

gevraagd hebb<strong>en</strong> ook die twee, nadat hij ze zou hebb<strong>en</strong> afgemaakt, naar <strong>het</strong><br />

scriptorium te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Ze zoud<strong>en</strong> dan aan <strong>het</strong> slot van <strong>het</strong> derde boek kunn<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong> toegevoegd. Maar de dichter zal niet zo opgeschot<strong>en</strong> zijn als hij <strong>en</strong> zijn<br />

vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> <strong>het</strong> zich hadd<strong>en</strong> voorgesteld. To<strong>en</strong> <strong>het</strong> scriptorium om ‘kopij’ verleg<strong>en</strong><br />

kwam te zitt<strong>en</strong>, zal hij eerst hebb<strong>en</strong> ingeleverd wat hij van <strong>het</strong> 15de gedicht klaar<br />

had, <strong>en</strong> vervolg<strong>en</strong>s, to<strong>en</strong> de vlotte δ/ε ook dat al weer had overgeschrev<strong>en</strong>, wat er<br />

van <strong>het</strong> 16de gedicht op papier stond, waarschijnlijk de eerste 542 regels. Op verzoek<br />

van <strong>het</strong> scriptorium zal Jan van Hulst hebb<strong>en</strong> geschat, hoeveel hij nog aan <strong>het</strong> 15de<br />

gedicht dacht toe te voeg<strong>en</strong>. Op grond van die schatting is δ/ε to<strong>en</strong> 5 bladzijd<strong>en</strong><br />

verder, halverwege <strong>het</strong> laatste quatern, aan <strong>het</strong> kopiër<strong>en</strong> van <strong>het</strong> 16de gedicht<br />

begonn<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> de ingeleverde 542 regels war<strong>en</strong> overgeschrev<strong>en</strong> <strong>en</strong> de dichter<br />

<strong>het</strong> vervolg nog niet had gebracht, heeft δ/ε de codex lat<strong>en</strong> ligg<strong>en</strong> <strong>en</strong> ander werk<br />

ter hand g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Daarop kwam<strong>en</strong> nog e<strong>en</strong> paar blaadjes tekst van <strong>het</strong> 16de<br />

gedicht binn<strong>en</strong> (r. 543-601) <strong>en</strong> de ‘jongste bedi<strong>en</strong>de’ ζ kreeg opdracht om die aan<br />

de codex toe te voeg<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> verdere ‘kopij’ <strong>uit</strong>bleef, heeft <strong>het</strong> scriptorium <strong>het</strong><br />

gedicht<strong>en</strong>boek t<strong>en</strong>slotte maar onvoltooid aan de opdrachtgever afgeleverd. Het kon<br />

moeilijk anders. De vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> hunnerzijds ook g<strong>en</strong>oeg bij Jan van Hulst hebb<strong>en</strong><br />

aangedrong<strong>en</strong>, maar deze was bij <strong>het</strong> klimm<strong>en</strong> der jar<strong>en</strong> als dichter wellicht minder<br />

actief geword<strong>en</strong> <strong>en</strong> de opdrachtgevers moest<strong>en</strong> dus wel g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> nem<strong>en</strong> met e<strong>en</strong><br />

codex waarin twee onvoltooide gedicht<strong>en</strong> van hem voorkwam<strong>en</strong>. Het laatste gedeelte<br />

van de codex is niet gecomponeerd door <strong>het</strong> nogal wissel<strong>en</strong>de <strong>en</strong> willekeurige inzicht<br />

van schrijver δ/ε, maar e<strong>en</strong>voudig door de ‘tijd’.<br />

Het interessantste deel van de geschied<strong>en</strong>is van ons <strong>handschrift</strong> is hiermee<br />

verteld. Het valt geheel vóór <strong>het</strong> jaar 1400, naar alle waarschijnlijkheid zelfs vóór<br />

<strong>het</strong> jaar 1395. Hoe lang de drie codices als afzonderlijke e<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> bestaan,<br />

is niet te schatt<strong>en</strong>. Heeft de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring die de opdracht tot hun vervaardiging had<br />

gegev<strong>en</strong> er, na e<strong>en</strong> aantal jar<strong>en</strong> van gebruik, zelf al e<strong>en</strong> convoluut van gemaakt?<br />

Of heeft e<strong>en</strong> volg<strong>en</strong>de g<strong>en</strong>eratie van kunstminnaars, heeft misschi<strong>en</strong> de<br />

rederijkerskamer van de Heilige Geest, door e<strong>en</strong> andere, jongere Jan van Hulst in<br />

1428 te Brugge opgericht, <strong>het</strong> gedaan? We wet<strong>en</strong> <strong>het</strong> niet. We wet<strong>en</strong> alle<strong>en</strong> dat<br />

Loys van <strong>Gruuthuse</strong>, de zoon van de Jan te wi<strong>en</strong>s ere in 1392 de oude Jan van<br />

Hulst <strong>het</strong> 14de gedicht schreef, kort voor of in <strong>het</strong> jaar 1462 de codices of <strong>het</strong><br />

convoluut moet hebb<strong>en</strong> gekocht <strong>en</strong> voor <strong>het</strong> eerst of bij vernieuwing lat<strong>en</strong> inbind<strong>en</strong>.<br />

Hij zal dat hebb<strong>en</strong> gedaan<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


41<br />

<strong>uit</strong> familiale overweging<strong>en</strong>. Hij liet op de b<strong>en</strong>ed<strong>en</strong>marge van de eerste bladzijde van<br />

<strong>het</strong> oorspronkelijke gebed<strong>en</strong>boek zijn wap<strong>en</strong> tek<strong>en</strong><strong>en</strong>, ‘opgehang<strong>en</strong> aan e<strong>en</strong> spijker,<br />

gekwartileerd, 1 <strong>en</strong> 4 e<strong>en</strong> Latijnsch kruis van sabel op e<strong>en</strong> goud<strong>en</strong> veld, 2 <strong>en</strong> 3 e<strong>en</strong><br />

Sint-Andrieskruis van sinopel op e<strong>en</strong> veld van keel, <strong>het</strong> geheel omhang<strong>en</strong> met de<br />

ket<strong>en</strong> van <strong>het</strong> Guld<strong>en</strong> Vlies’ (De Vreese). Daaronder liet hij schrijv<strong>en</strong>: ‘Messire Loys<br />

de Bruges Seigr. de la Gruythuyse Prince de Wincestre fust esleu chevalier 1461<br />

<strong>en</strong> la Ville. S. Omer avec Don Ian Roy d'Arragon. Navare etc. Plus est <strong>en</strong> Vous.<br />

Meer is in V.’ Dit onderschrift is ons niet in de oorspronkelijke vorm bewaard<br />

geblev<strong>en</strong>. In de 18de eeuw heeft e<strong>en</strong> to<strong>en</strong>malige bezitter <strong>het</strong> boek opnieuw lat<strong>en</strong><br />

inbind<strong>en</strong> <strong>en</strong> daarbij zijn de blad<strong>en</strong> sterk afgesned<strong>en</strong>. Het wap<strong>en</strong> onderop de eerste<br />

bladzijde is gespaard, maar e<strong>en</strong> strook eronder moest, met wat erop geschrev<strong>en</strong><br />

stond, verdwijn<strong>en</strong>. Omdat die 18de-eeuwse bezitter echter e<strong>en</strong> liefhebber met<br />

oudheidkundige belangstelling was, schreef hij ‘met nagebootste drukletters’ de<br />

weggevall<strong>en</strong> tekst in de ruimte rondom <strong>het</strong> wap<strong>en</strong> zorgvuldig over. Hij schreef ook<br />

andere oude aantek<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> over op e<strong>en</strong> los blad perkam<strong>en</strong>t dat hij voor de codex<br />

liet inplakk<strong>en</strong>. Op de eerste bladzijde staat nu te lez<strong>en</strong>: ‘Livre d'oraison Journalier<br />

et R<strong>het</strong>orycqe de messire Loijs de Bruges seigr. de la Gruijthuijse etc. chevalier de<br />

la Toijson d'Or l'an 1461’. Op de tweede bladzijde: ‘La xme feste et chapitre du<br />

Toyson d'or fust celebre et t<strong>en</strong>u <strong>en</strong> la ville de Saint Omer le ij e . jour de May 1461<br />

par Monseigneur Philippe Duc de Bourgongne et fur<strong>en</strong>t esleuz chevaliers aux lieux<br />

des chevalliers trespassez Dom Jan Roy d'Arragon et de Navarre Moneig r . Adolf<br />

duc de Gueldres le jeusne Messire Thibault seig r . de neufchastel sur maselle<br />

mareschal de Bourgongne Messire Philipe Pot seig r . de la Roche et de Nolay Messire<br />

Loys de Bruges seigneur de la Gruythuyse prince de Wyncestre Messire Guy<br />

seigneur de Roy Neufchastel. La xi feste et chapitre de l'ordre du Toyson d'or fust<br />

t<strong>en</strong>u par Monseig r . Charles duc de Bourg e . <strong>en</strong> la ville de Bruges a o . 1468 au mois<br />

de Maij’. Zo is er, verspreid over verschill<strong>en</strong>de bladzijd<strong>en</strong> van ons <strong>handschrift</strong>, nog<br />

wel meer te vind<strong>en</strong> dat door dezelfde 18de-eeuwse hand blijkbaar van oude, bij <strong>het</strong><br />

bind<strong>en</strong> <strong>en</strong> afsnijd<strong>en</strong> weggevall<strong>en</strong>, aantek<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> is overgeschrev<strong>en</strong>. Op de<br />

voorlaatste bladzijde, onder de onvoltooide tekst van <strong>het</strong> 16de gedicht, lez<strong>en</strong> we:<br />

‘eijnde / plus est <strong>en</strong> vous. meer is in v. / Jhs / propter Nom<strong>en</strong> Sanctum tuum esto /<br />

mihi Jesus /. 1462. / R<strong>het</strong>orijcke <strong>en</strong>de / Ghebed<strong>en</strong> Bouck van mher Loijs / van d<strong>en</strong><br />

Gruijthuijse prince van / Wijncestre Ridder vand<strong>en</strong> Guld<strong>en</strong> Vliese / 1462 dict de<br />

Bruges ofte van / Brugghe etc.’ Uit <strong>het</strong> feit dat de echtg<strong>en</strong>ote van Loys, Margriete<br />

van Borsele, ook verschill<strong>en</strong>de mal<strong>en</strong> in dergelijke, door de 18de-eeuwse bezitter<br />

overgeschrev<strong>en</strong> oude aantek<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oemd wordt, kan m<strong>en</strong> misschi<strong>en</strong><br />

concluder<strong>en</strong> dat zij zich in <strong>het</strong> bijzonder voor <strong>het</strong> boek met de oude gebed<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

lieder<strong>en</strong> heeft ge-<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


42<br />

interesseerd <strong>en</strong> er haar ‘spoor’ in heeft nagelat<strong>en</strong>. Het is wel e<strong>en</strong> heel andere geest<br />

dan die van de oorspronkelijke vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring, die ons <strong>uit</strong> deze latere ‘adellijke’<br />

toevoegsels tegemoettreedt.<br />

Het eerste blad van <strong>het</strong> oorspronkelijke gebed<strong>en</strong>boek, waarop <strong>het</strong> wap<strong>en</strong> van<br />

Loys is getek<strong>en</strong>d met daaromhe<strong>en</strong> de 18de-eeuwse reproductie van <strong>het</strong> weggevall<strong>en</strong><br />

onderschrift, is aan de onderkant ongeveer 3 cm langer dan de overige blad<strong>en</strong> van<br />

de codex. Die zijn dus nog meer afgesned<strong>en</strong> bij <strong>het</strong> inbind<strong>en</strong>. Al mete<strong>en</strong> bij de<br />

18de-eeuwse restauratie of pas later, bv. omstreeks 1840, to<strong>en</strong> <strong>het</strong> convoluut zijn<br />

teg<strong>en</strong>woordige band heeft gekreg<strong>en</strong>? Er lijkt op <strong>het</strong> eerste gezicht e<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>spraak<br />

te bestaan tuss<strong>en</strong> de oudheidkundige nauwkeurigheid waarmee in de 18de eeuw<br />

de weggevall<strong>en</strong> toevoegsels <strong>uit</strong> de 15de zijn overgeschrev<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>het</strong> feit dat de<br />

binder bij <strong>het</strong> afsnijd<strong>en</strong> van de blad<strong>en</strong> zó roekeloos te werk is gegaan, dat op<br />

verschill<strong>en</strong>de plaats<strong>en</strong> stukk<strong>en</strong> van de tekst verdw<strong>en</strong><strong>en</strong> zijn. Moet<strong>en</strong> we onderscheid<br />

mak<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> <strong>en</strong>erzijds e<strong>en</strong> zorgvuldige 18de-eeuwse restaurateur <strong>en</strong> anderzijds<br />

e<strong>en</strong> ongevoelige 19de-eeuwse binder die maar op de blad<strong>en</strong> heeft ingehakt <strong>en</strong><br />

daarbij alle<strong>en</strong> <strong>het</strong> onderstuk van <strong>het</strong> oorspronkelijke eerste blad, vanwege dat<br />

curieuze wap<strong>en</strong>, heeft ontzi<strong>en</strong>? Ik geloof <strong>het</strong> niet. Ik geloof dat de teg<strong>en</strong>spraak die<br />

we me<strong>en</strong>d<strong>en</strong> te constater<strong>en</strong> maar schijn is <strong>en</strong> dat die 18de-eeuwse restaurateur,<br />

aan wie we zo'n grote zorgvuldigheid toeschrev<strong>en</strong>, in feite alle<strong>en</strong> maar belangstelling<br />

heeft gehad voor de ‘adellijke’, de familiale aspect<strong>en</strong> van <strong>het</strong> <strong>handschrift</strong>. Misschi<strong>en</strong><br />

zijn <strong>het</strong> ook wel juist deze aspect<strong>en</strong> geweest die onze codex de eeuw<strong>en</strong> door in<br />

Brugge bewaard hebb<strong>en</strong> do<strong>en</strong> blijv<strong>en</strong>, eerst bij de familie Van <strong>Gruuthuse</strong>, daarna<br />

bij de familie Van Borsele, daarna bij de familie Van Calo<strong>en</strong>, daarna bij de familie<br />

Croeser de Berghes <strong>en</strong> t<strong>en</strong>slotte weer bij de familie van Calo<strong>en</strong>, in regelmatige<br />

overerving van geslacht op geslacht. Als <strong>het</strong> <strong>handschrift</strong> van de 16de tot de 18de<br />

eeuw voornamelijk als familiestuk is gewaardeerd, heeft <strong>het</strong> er voor de bezitters<br />

weinig toe gedaan, of er bij <strong>het</strong> inbind<strong>en</strong>, t<strong>en</strong>gevolge van <strong>het</strong> sterke afsnijd<strong>en</strong>, aan<br />

de rand der bladzijd<strong>en</strong> tekst verlor<strong>en</strong> ging, of er quatern<strong>en</strong> verkeerd werd<strong>en</strong><br />

omgevouw<strong>en</strong> of in e<strong>en</strong> verkeerde volgorde ing<strong>en</strong>aaid, of er blad<strong>en</strong> losraakt<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

aan de zwerf ging<strong>en</strong>. Dat alles betrof immers alle<strong>en</strong> maar de literaire inhoud die in<br />

die eeuw<strong>en</strong> niemand interesseerde. Pas in de 19de eeuw is er nieuw geslacht van<br />

‘gebruikers’ opgekom<strong>en</strong>, die de tekst weer ging<strong>en</strong> lez<strong>en</strong> om de tekst <strong>en</strong> voor wie,<br />

op hun beurt, de ‘adellijke’ toevoegsels er weinig of niets meer toe ded<strong>en</strong>. Dan, in<br />

1841, zal e<strong>en</strong> Carton, die de tekst wil <strong>uit</strong>gev<strong>en</strong> - daartoe in de geleg<strong>en</strong>heid gesteld<br />

door de to<strong>en</strong>malige bezitter -, aan e<strong>en</strong> Willems die, als hij de <strong>uit</strong>gave had mog<strong>en</strong><br />

belev<strong>en</strong>, stellig zijn gretigste lezer zou zijn geweest, met spijt schrijv<strong>en</strong>: ‘<strong>het</strong> HS.<br />

heeft veel geled<strong>en</strong>, e<strong>en</strong>ige bladzijd<strong>en</strong> ontbrek<strong>en</strong>,<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


43<br />

vele zijn onregelmatig ing<strong>en</strong>aaid, <strong>en</strong> <strong>het</strong> geheele is door d<strong>en</strong> boekbinder tot in de<br />

letter op vele plaats<strong>en</strong> afgesned<strong>en</strong>’.<br />

Wat er van de tekst na vier<strong>en</strong>e<strong>en</strong>halve eeuw nog te redd<strong>en</strong> viel, heeft Carton naar<br />

zijn beste vermog<strong>en</strong> gered. Helaas heeft waarschijnlijk hij - <strong>en</strong> hij bewees daarmee<br />

als <strong>uit</strong>gever op de hoogte van zijn tijd te zijn - e<strong>en</strong> aantal sterk afgeslet<strong>en</strong> plaats<strong>en</strong><br />

met chemicaliën prober<strong>en</strong> op te friss<strong>en</strong>. Ook spor<strong>en</strong> die <strong>uit</strong>gevers nalat<strong>en</strong> behor<strong>en</strong><br />

tot de geschied<strong>en</strong>is van e<strong>en</strong> <strong>handschrift</strong>. Zo heeft De Vreese bv. in <strong>het</strong> door hem<br />

gecollationeerde exemplaar van Cartons <strong>uit</strong>gave over de tweede kolom van blad<br />

51 (geteld naar de teg<strong>en</strong>woordige volgorde van de nu nog aanwezige blad<strong>en</strong>) dit<br />

aangetek<strong>en</strong>d: ‘Heel deze kolom met looizuur bewerkt; door mij afgewassch<strong>en</strong>; e<strong>en</strong><br />

aantal letters nu weer wit zichtbaar. Wat heelemaal niet meer te zi<strong>en</strong> is, tussch<strong>en</strong><br />

haakjes <strong>en</strong> onderstreept.’ De tekst van Cartons <strong>uit</strong>gave moet in dergelijke gevall<strong>en</strong><br />

di<strong>en</strong><strong>en</strong> als plaatsvervanger van de verlor<strong>en</strong> gegane tekst van <strong>het</strong> <strong>handschrift</strong> <strong>en</strong><br />

gaat dan in zekere zin deel <strong>uit</strong>mak<strong>en</strong> van dat <strong>handschrift</strong>. Wat Carton ons van<br />

dergelijke onleesbaar geword<strong>en</strong> plaats<strong>en</strong> in zijn transcriptie meedeelt, is weliswaar<br />

heel wat minder dan de codex zelf in zijn goede tijd aan te bied<strong>en</strong> heeft gehad, maar<br />

ook heel wat meer dan e<strong>en</strong> nog latere <strong>uit</strong>gever <strong>en</strong>kel maar giss<strong>en</strong>derwijs zou kunn<strong>en</strong><br />

aanvull<strong>en</strong>. Theoretisch heeft e<strong>en</strong> <strong>handschrift</strong> zijn taak vervuld, zodra <strong>het</strong> alles wat<br />

<strong>het</strong> over tekst, dichters, kopiist<strong>en</strong>, opdrachtgevers, lezers, <strong>en</strong>z. mee te del<strong>en</strong> had,<br />

aan andere mededelingsmedia heeft overgedrag<strong>en</strong>. De ideale <strong>uit</strong>gave zou e<strong>en</strong><br />

<strong>handschrift</strong> overbodig moet<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> mak<strong>en</strong>. Maar welke <strong>uit</strong>gave van <strong>het</strong><br />

<strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> zal ooit de pret<strong>en</strong>tie kunn<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> ideaal te zijn? De codex<br />

zelf blijft dan ook, hoe zeer verminkt door de tijd, de ‘gebruikers’, de boekbinders<br />

<strong>en</strong> de <strong>uit</strong>gevers, voor altijd e<strong>en</strong> onvervangbare getuige van e<strong>en</strong> tegelijk voorbijgegaan<br />

<strong>en</strong> onvergankelijk stuk lev<strong>en</strong>.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


De dichters<br />

44<br />

We hebb<strong>en</strong> bij <strong>het</strong> voorafgaande codicologische onderzoek twee dichters met naam<br />

<strong>en</strong> to<strong>en</strong>aam ler<strong>en</strong> k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, Jan van Hulst <strong>en</strong> Jan Morito<strong>en</strong>. De eerste heeft zich<br />

driemaal aan ons voorgesteld - in liet 4de <strong>en</strong> 5de gebed van <strong>het</strong> gebed<strong>en</strong>boek <strong>en</strong><br />

in <strong>het</strong> 11de gedicht van <strong>het</strong> gedicht<strong>en</strong>boek -, de tweede maar e<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele maal -<br />

aan <strong>het</strong> einde van <strong>het</strong> 13de gedicht. Ik beschouw, ik heb dat ook al duidelijk g<strong>en</strong>oeg<br />

lat<strong>en</strong> doorschemer<strong>en</strong>, h<strong>en</strong> beid<strong>en</strong> als de <strong>en</strong>ige dichters van <strong>het</strong><br />

<strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>. Jan van Hulst is voor mij de dichter van de gebed<strong>en</strong> 1, 2,<br />

3, 4 <strong>en</strong> 5 <strong>en</strong> van de gedicht<strong>en</strong> 3, 4, 5, 8, 10, 11, 12, 14, 15 <strong>en</strong> 16, Jan Morito<strong>en</strong> de<br />

dichter van de gebed<strong>en</strong> 6 <strong>en</strong> 7, de gedicht<strong>en</strong> 1, 2, 6, 7, 9 <strong>en</strong> 13, èn <strong>het</strong> gehele<br />

liedboek. Dat deze beide dichters inderdaad de stukk<strong>en</strong> geschrev<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> die ik<br />

hun toek<strong>en</strong>, moet ik nu met de k<strong>en</strong>middel<strong>en</strong> van de filologie tracht<strong>en</strong> te bewijz<strong>en</strong>.<br />

Voordat ik daartoe overga, moet ik echter eerst nog e<strong>en</strong> andere hypot<strong>het</strong>ische,<br />

figuur besprek<strong>en</strong>, die door Deleu candidaat is gesteld voor <strong>het</strong> auteurschap van<br />

althans één van de gedicht<strong>en</strong> (<strong>het</strong> 9de) <strong>en</strong> e<strong>en</strong> onbepaald aantal van de lieder<strong>en</strong>.<br />

Het bestaan <strong>en</strong> de naam van deze hypot<strong>het</strong>ische dichterfiguur heeft Deleu afgeleid<br />

<strong>uit</strong> <strong>het</strong> acrostichon van lied 111, dat luidt NIETE IAN NIE NIET NIET. Nu komt ‘Niete’<br />

inderdaad als famili<strong>en</strong>aam in <strong>het</strong> 14de-eeuwse Brugge voor <strong>en</strong> aangezi<strong>en</strong> wij de<br />

dichters van <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> in dit milieu hebb<strong>en</strong> te zoek<strong>en</strong> is er van<br />

naamhistorisch standpunt zeker ge<strong>en</strong> bezwaar te mak<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> Deleu's ‘Jan<br />

Niete’-hypothese. Van literairhistorisch standpunt echter lijkt mij deze hypothese<br />

weinig aantrekkelijk. Het moge waar zijn dat <strong>het</strong> 9de gedicht geheel anders van<br />

opzet is dan de gedicht<strong>en</strong> 1, 2, 6, 7 <strong>en</strong> 13, die duidelijk e<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>hang<strong>en</strong>d complex<br />

vorm<strong>en</strong>, er zijn toch ook g<strong>en</strong>oeg overe<strong>en</strong>stemming<strong>en</strong> in dictie <strong>en</strong> woordgebruik<br />

tuss<strong>en</strong> de wat apart staande e<strong>en</strong>ling <strong>en</strong> <strong>het</strong> sam<strong>en</strong>hang<strong>en</strong>de vijftal om e<strong>en</strong><br />

geme<strong>en</strong>schappelijke auteur waarschijnlijk te kunn<strong>en</strong> mak<strong>en</strong>. De veronderstelde ‘Jan<br />

Niete’ heeft ge<strong>en</strong> duidelijke eig<strong>en</strong> stijl, wat Jan van Hulst <strong>en</strong> Jan Morito<strong>en</strong> ieder wel<br />

hebb<strong>en</strong>. En dan kan m<strong>en</strong> nog opmerk<strong>en</strong> dat verreweg de meeste acrosticha in de<br />

lieder<strong>en</strong> meisjesnam<strong>en</strong> bevatt<strong>en</strong>, <strong>het</strong>zij echte complete nam<strong>en</strong> als ‘Mergriete’ (in<br />

lied 13), ‘Marie’ (in de lieder<strong>en</strong> 22 <strong>en</strong> 23), ‘Liegaert’ (in lied 28), ‘Calle’ (in lied 31)<br />

<strong>en</strong> ‘Nanne’ (in lied 47), <strong>het</strong>zij vleivorm<strong>en</strong> als ‘Maie’ (in de lieder<strong>en</strong> 18, 25 <strong>en</strong> 50) <strong>en</strong><br />

‘Maes’ (in de lieder<strong>en</strong> 20 <strong>en</strong> 50), <strong>het</strong>zij ‘hoofse pseudoniem<strong>en</strong>’ als ‘Lauwerette’ (in<br />

lied 30) <strong>en</strong> ‘Violette’ (in lied 34). E<strong>en</strong> zonderlinge ‘naam’, waarschijnlijk e<strong>en</strong><br />

letterwoord dat ev<strong>en</strong>als de ‘hoofse pseudoniem<strong>en</strong>’ de functie heeft de id<strong>en</strong>titeit van<br />

de gehuldigde dame te verberg<strong>en</strong>, is ‘Triceew’ (in lied 39). De<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


45<br />

<strong>en</strong>ige mansnaam die ons daarnaast per acrostichon wordt meegedeeld is Jan, in<br />

lied 111 gecombineerd met ‘Niete’, dat in ieder geval heel goed de vleivorm van<br />

e<strong>en</strong> meisjesnaam kan zijn, in lied 131 met de letter M, die, gezi<strong>en</strong> <strong>het</strong> feit dat ons<br />

e<strong>en</strong> dichter Jan Morito<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d is, heel goed de eerste letter van zijn famili<strong>en</strong>aam<br />

kan zijn. ‘Niete’ komt zonder Jan voor in de acrosticha van de lieder<strong>en</strong> 107 <strong>en</strong> 114.<br />

Nu is <strong>het</strong> op zichzelf niet ond<strong>en</strong>kbaar dat e<strong>en</strong> dichter in zijn vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring niet met<br />

zijn voor- maar met zijn to<strong>en</strong>aam g<strong>en</strong>oemd zou zijn, vooral wanneer er in die kring<br />

al meer ‘Jann<strong>en</strong>’ zijn, bv. e<strong>en</strong> Jan van Hulst <strong>en</strong> e<strong>en</strong> Jan Morito<strong>en</strong>. In de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring<br />

van <strong>het</strong> 4de gebed treff<strong>en</strong> we ook e<strong>en</strong> ‘Makelare’ aan <strong>en</strong> dat moet dus wel zo iemand<br />

geweest zijn die bij zijn to<strong>en</strong>aam werd aangesprok<strong>en</strong>. Maar juist deze ‘Makelare’<br />

doet ons e<strong>en</strong> argum<strong>en</strong>t aan de hand teg<strong>en</strong> de ‘Jan Niete’-hypothese. Ik heb<br />

hierbov<strong>en</strong> betoogd dat de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring van <strong>het</strong> gebed<strong>en</strong>boek dezelfde is geweest<br />

als die van <strong>het</strong> liedboek. Zoud<strong>en</strong> er lieder<strong>en</strong> in <strong>het</strong> liedboek opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> zijn van<br />

e<strong>en</strong> dichter die niet tot de eig<strong>en</strong> kring behoorde? Het liedboek was - dat heb ik al<br />

aangeduid <strong>en</strong> zal ik verderop nog nader aanton<strong>en</strong> - op e<strong>en</strong> bepaalde wijze<br />

gecomponeerd, hoogstwaarschijnlijk door Jan Morito<strong>en</strong>, <strong>en</strong> voorzi<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> soort<br />

‘clubwap<strong>en</strong>’. De <strong>en</strong>ige die de derde Jan van de kring geweest zou kunn<strong>en</strong> zijn, is<br />

‘Makelare’, maar hij kan moeilijk tegelijk ‘Makelare’ <strong>en</strong> ‘Niete’ ge<strong>het</strong><strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. Er<br />

is, zo besl<strong>uit</strong> ik na alle argum<strong>en</strong>t<strong>en</strong> overwog<strong>en</strong> te hebb<strong>en</strong>, voor e<strong>en</strong> dichter ‘Jan<br />

Niete’ in <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> dus e<strong>en</strong>voudig ge<strong>en</strong> plaats.<br />

Ik begin nu met <strong>het</strong> ‘opspor<strong>en</strong>’ van Jan van Hulst <strong>en</strong> <strong>het</strong> ligt voor de hand dat ik<br />

daarbij mijn <strong>uit</strong>gangspunt kies in de beide gebed<strong>en</strong> die hij zelf op zijn naam heeft<br />

gezet. Bij <strong>het</strong> lez<strong>en</strong> van <strong>het</strong> 4de gebed treff<strong>en</strong> ons mete<strong>en</strong> de bijzondere rijmwoord<strong>en</strong><br />

van de voorlaatste strofe, mesdadich, gh<strong>en</strong>adich, verladich, beradich, ghestadich<br />

<strong>en</strong> versmadich. De dichter is blijkbaar bijzonder op deze rijmvondst gesteld geweest,<br />

want in de 9de strofe van <strong>het</strong> 5de gebed vind<strong>en</strong> we vrijwel dezelfde rijm<strong>en</strong> terug:<br />

gh<strong>en</strong>adich, mesdadich, verladich, gheradich, versmadich <strong>en</strong> dadich. Wanneer we<br />

nu in de laatste strofe van <strong>het</strong> 10de gedicht weer die grot<strong>en</strong>deels gelijke rijm<strong>en</strong><br />

ontmoet<strong>en</strong>: versmadich, ghestadich, beradich, gh<strong>en</strong>adich <strong>en</strong> verladich, is <strong>het</strong> bepaald<br />

ge<strong>en</strong> gewaagde veronderstelling om ook dit gebed - dat ev<strong>en</strong> goed, ja eig<strong>en</strong>lijk<br />

beter, in <strong>het</strong> gebed<strong>en</strong>boek had kunn<strong>en</strong> staan - aan Jan van Hulst toe te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. De<br />

ongewone rijmwoord<strong>en</strong> verschijn<strong>en</strong> in <strong>het</strong> 10de gedicht in precies <strong>het</strong>zelfde<br />

syntactische verband als in <strong>het</strong> 4de <strong>en</strong> 5de gebed. M<strong>en</strong> vergelijke ‘Ic bem van<br />

zond<strong>en</strong> zeere verladich’ (4de gebed) <strong>en</strong> ‘Daert al sal sijn verladich’ (10de gedicht);<br />

‘Cracht ghef ons hem te zine versmadich’ (5de gebed) <strong>en</strong> ‘Wes hem doch niet<br />

versmadich’ (10de gedicht); ‘Als ic mijns niet ne bem beradich’ (4de gebed) <strong>en</strong> ‘Wes<br />

ons daer toe beradich’ (10de gedicht). De woord<strong>en</strong> verladich, versmadich <strong>en</strong> beradich<br />

hebb<strong>en</strong> hoogstwaarschijnlijk niet tot de gangbare Vlaamse dichtertaal van de 14de<br />

eeuw behoord.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


46<br />

Verdam geeft van verladich <strong>en</strong> versmadich in zijn woord<strong>en</strong>boek ge<strong>en</strong> andere plaats<strong>en</strong><br />

dan de hier g<strong>en</strong>oemde <strong>en</strong> m<strong>en</strong> mag dus aannem<strong>en</strong> dat Jan van Hulst deze woord<strong>en</strong><br />

zelf gemaakt heeft. Van beradich geeft Verdam behalve plaats<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong><br />

<strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> er ook nog twee <strong>uit</strong> Limburgse tekst<strong>en</strong> (in de vorm beredich<br />

of biredich). E<strong>en</strong> Vlaams dichter zal dit woord niet licht <strong>uit</strong> <strong>het</strong> Limburgs hebb<strong>en</strong><br />

overg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> <strong>en</strong> ook beradich zal in <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-handdus wel e<strong>en</strong> dichterlijk<br />

neologisme zijn 1 . Behalve in <strong>het</strong> 4de gebed <strong>en</strong> <strong>het</strong> 10de gedicht treff<strong>en</strong> we <strong>het</strong> aan<br />

in <strong>het</strong> 15de gedicht: ‘Dan zeicht hi mee: God es gh<strong>en</strong>adich, / Hi mach do<strong>en</strong> dies hi<br />

es beradich’ (r. 205/6), dus in e<strong>en</strong> soortgelijk syntactisch verband <strong>en</strong> in verbinding<br />

met e<strong>en</strong> ons van de andere plaats<strong>en</strong> al bek<strong>en</strong>d teg<strong>en</strong>rijm 2 . Mog<strong>en</strong> we op grond van<br />

deze overe<strong>en</strong>stemming ook <strong>het</strong> 15de gedicht aan Jan van Hulst toeschrijv<strong>en</strong>? Dit<br />

15de gedicht heeft nog e<strong>en</strong> opmerkelijk rijmpaar: ‘Ic zie d<strong>en</strong> derd<strong>en</strong> zo overnidich,<br />

/ In anders lid<strong>en</strong> wert hi verblidich’ (r. 293/4). Noch van overnidich, noch van<br />

verblidich vind<strong>en</strong> we bij Verdam andere plaats<strong>en</strong>. Het zijn dus vermoedelijk<br />

persoonlijke formaties van de dichter van <strong>het</strong> 15de gedicht geweest. Nu zijn verladich,<br />

versmadich, beradich <strong>en</strong> verblidich op dezelfde wijze gevormd: <strong>het</strong> zijn afleiding<strong>en</strong><br />

van e<strong>en</strong> werkwoordstam met -ich. Heeft Jan van Hulst e<strong>en</strong> speciale voorkeur gehad<br />

voor dit soort afleiding<strong>en</strong>? In de 21ste strofe van <strong>het</strong> 5de gebed (dat zijn naam<br />

draagt) vind<strong>en</strong> we de rijmwoord<strong>en</strong> bezondich, vermondich, wondich, dorgrondich,<br />

condich <strong>en</strong> verslondich. Van dit zestal kom<strong>en</strong> wondich, dorgrondich <strong>en</strong> verslondich<br />

verder niet in Middelnederlandse tekst<strong>en</strong> voor <strong>en</strong> m<strong>en</strong> mag ze dus weer als<br />

persoonlijke formaties van Jan van Hulst beschouw<strong>en</strong>. Wondich kan zijn afgeleid<br />

van <strong>het</strong> werkwoord wond<strong>en</strong>; van dorgrondich is de vorming niet duidelijk, omdat<br />

noch e<strong>en</strong> werkwoord dorgrond<strong>en</strong>, noch e<strong>en</strong> zelfstandig naamwoord doregronde<br />

(waarmee Verdam onze afleiding wil combiner<strong>en</strong>) in <strong>het</strong> Middelnederlands is<br />

overgeleverd; verslondich is echter zonder <strong>en</strong>ige twijfel afgeleid van <strong>het</strong> werkwoord<br />

verslond<strong>en</strong>. Ik me<strong>en</strong> dus te mog<strong>en</strong> besl<strong>uit</strong><strong>en</strong> dat Jan van Hulst er inderdaad van<br />

heeft gehoud<strong>en</strong> om nieuwe afleiding<strong>en</strong> met -ich te vorm<strong>en</strong> bij werkwoordelijke<br />

stamm<strong>en</strong> <strong>en</strong> verblidich kan als e<strong>en</strong> argum<strong>en</strong>t te meer geld<strong>en</strong> om <strong>het</strong> 15de gedicht<br />

op naam van deze dichter te zett<strong>en</strong>.<br />

Maar we moet<strong>en</strong> ook mogelijke teg<strong>en</strong>argum<strong>en</strong>t<strong>en</strong> overweg<strong>en</strong>. Kom<strong>en</strong> zulke<br />

nieuwe afleiding<strong>en</strong> met -ich dan helemaal niet voor in de gedicht<strong>en</strong> die ik -<br />

1 Voor e<strong>en</strong> volg<strong>en</strong>de g<strong>en</strong>eratie van Brugse dichters kan beradich natuurlijk al als e<strong>en</strong><br />

traditioneel-poëtisch woord gegold<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. Zo bv. voor De Roovere, die <strong>het</strong> woord<br />

herhaaldelijk gebruikt. Dit latere gebruik is aan de aandacht van Verdam ontsnapt.<br />

2 Het nieuwe <strong>en</strong> persoonlijke in de -adich -rijm<strong>en</strong> van Jan van Hulst blijkt duidelijk wanneer we<br />

ze vergelijk<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> -adich-rijmcomplex bij e<strong>en</strong> Westvlaams (Brugs?) dichter van e<strong>en</strong><br />

vorige g<strong>en</strong>eratie, Jan Praet. We vind<strong>en</strong> daar (ed. Bormans r. 4782 vgg.)e<strong>en</strong> strofe met<br />

e<strong>en</strong>radich, onghestadich, gh<strong>en</strong>adich, weldadich, allemaal bestaande woord<strong>en</strong> in hun normale<br />

syntactische verband.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


47<br />

vooralsnog filologisch onbewez<strong>en</strong> - aan Jan Morito<strong>en</strong> heb toegek<strong>en</strong>d? Ik heb in die<br />

gedicht<strong>en</strong> twee opvall<strong>en</strong>de afleiding<strong>en</strong> met -ich gevond<strong>en</strong>, nl. bedachtich <strong>en</strong><br />

ghedinckich: ‘Wille di wes<strong>en</strong> nu bedachtich / Mi te hulp<strong>en</strong>e te deser noot’ (2de<br />

gedicht, r. 540/1); ‘Mijn herte voucht ghedinckich tsine’ (6de gebed, r. 226). In ge<strong>en</strong><br />

van beide gevall<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> we echter met e<strong>en</strong> hapax te mak<strong>en</strong>. Van bedachtich<br />

geeft Verdam twee andere Vlaamse voorbeeld<strong>en</strong> <strong>uit</strong> de 13de <strong>en</strong> 14de eeuw, van<br />

ghedinckich weliswaar maar één, <strong>uit</strong> de z.g. Delftse bijbel van 1477, maar die <strong>en</strong>e<br />

plaats doet ons vermoed<strong>en</strong> dat <strong>het</strong> woord veeleer e<strong>en</strong> latiniser<strong>en</strong>de dan e<strong>en</strong><br />

retorijkelijke formatie is: ‘Logh<strong>en</strong>achtige mann<strong>en</strong> <strong>en</strong> sull<strong>en</strong> haers niet ghedeinckich<br />

sijn’ (vertaling van non erunt illius memores). Jan Morito<strong>en</strong> zal zich in beide gevall<strong>en</strong><br />

niet persoonlijk-expressief, niet sierlijk-rijmkunstig hebb<strong>en</strong> will<strong>en</strong> <strong>uit</strong>drukk<strong>en</strong> <strong>het</strong> -<br />

woord ghedinckich staat niet e<strong>en</strong>s in rijmpositie -, maar conv<strong>en</strong>tioneel-plechtig.<br />

Bedachtich <strong>en</strong> ghedinckich pleit<strong>en</strong> er dus niet teg<strong>en</strong> om in persoonlijke formaties<br />

met -ich als beradich <strong>en</strong> verblidich inderdaad e<strong>en</strong> bruikbaar gidsk<strong>en</strong>merk bij <strong>het</strong><br />

herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> van Jan van Hulsts gedicht<strong>en</strong> te zi<strong>en</strong>.<br />

Jan van Hulst lijkt in zijn rijmtechniek - trouw<strong>en</strong>s ook in zijn getalbewustheid,<br />

waarop ik straks nog terugkom - veel meer e<strong>en</strong> voorloper van de latere Brugse<br />

rederijkers, in <strong>het</strong> bijzonder van Anthonis de Roovere, dan Jan Morito<strong>en</strong> (die<br />

overig<strong>en</strong>s op andere grond<strong>en</strong> ook wel degelijk e<strong>en</strong> vroege ‘rhétoriqueur’ kan <strong>het</strong><strong>en</strong>).<br />

Zijn alfabetisch nieuwjaarsreferein, <strong>het</strong> 11de gedicht, overig<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> krachtig,<br />

mannelijk poëem, waarin hij zich nog lang niet zo op zijn rijm<strong>en</strong> laat drijv<strong>en</strong> als in<br />

<strong>het</strong> stellig later geschrev<strong>en</strong> 5de gebed, is als e<strong>en</strong> eerste zwaluw die e<strong>en</strong><br />

rederijkerszomer vol sierlijk gezwier aankondigt. E<strong>en</strong> opvall<strong>en</strong>d rijmpaar vertoont<br />

dit 11de gedicht in zijn 13de strofe: ‘Nu muechdi sprek<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> solace / Dat<br />

dorpers nom<strong>en</strong> der minn<strong>en</strong> spel. / De vruecht es groot maer wel verstace: / Ghi<br />

vindet tprofijt int h<strong>en</strong>de wel’. Het ‘rijmwoord’ verstace is in feite e<strong>en</strong> woordgroep van<br />

e<strong>en</strong> persoonsvorm <strong>en</strong> e<strong>en</strong> daarteg<strong>en</strong>aan leun<strong>en</strong>d pronom<strong>en</strong> (in normale spelling<br />

verstaetze). Bij 15de-eeuwse rederijkers zijn dergelijke rijm<strong>en</strong>de woordgroep<strong>en</strong><br />

ge<strong>en</strong>szins ongewoon, bij de 14de-eeuwer Jan van Hulst lijkt <strong>het</strong> mij nog e<strong>en</strong><br />

nieuwigheid. Jan Morito<strong>en</strong> past in elk geval dit rijmkunstje nerg<strong>en</strong>s toe <strong>en</strong> de alleszins<br />

rijmkunstige Jan Praet, wellicht de plaats- <strong>en</strong> (oudere) tijdg<strong>en</strong>oot van onze beide<br />

Jann<strong>en</strong>, ev<strong>en</strong>min. Wanneer we nu in <strong>het</strong> 15de gedicht tweemaal <strong>het</strong> rijmpaar ne<strong>en</strong>ic<br />

/ me<strong>en</strong>ic vind<strong>en</strong>, kan dit e<strong>en</strong> argum<strong>en</strong>t te meer zijn voor <strong>het</strong> auteurschap van Jan<br />

van Hulst. Maar ik kan ook omgekeerd red<strong>en</strong>er<strong>en</strong>: wanneer we zowel in <strong>het</strong> 11de<br />

gedicht, dat zéker van onze dichter is, als in <strong>het</strong> 15de, dat we op grond van<br />

rijmwoord<strong>en</strong> als verblidich <strong>en</strong> beradich aan hem mog<strong>en</strong> toeschrijv<strong>en</strong>, zulke rijm<strong>en</strong>de<br />

woordgroep<strong>en</strong> aantreff<strong>en</strong>, kunn<strong>en</strong> we hierin e<strong>en</strong> gidsk<strong>en</strong>merk zi<strong>en</strong> dat ons in staat<br />

stelt andere gedicht<strong>en</strong> van Jan van Hulst op te spor<strong>en</strong>. En dan moet<strong>en</strong> we <strong>het</strong> 3de<br />

gedicht, waarvan <strong>het</strong> grootste deel helaas verlor<strong>en</strong><br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


48<br />

is gegaan <strong>en</strong> alle<strong>en</strong> de eerste 33 regels bewaard zijn geblev<strong>en</strong>, onmiddellijk als <strong>het</strong><br />

werk van Jan van Hulst herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. De eerste strofe van dit 3de gedicht hanteert<br />

nl. <strong>het</strong> gesignaleerde rijmkunstje op e<strong>en</strong> bepaald opzichtige manier: ‘Van drome so<br />

ghewaghic, / Van e<strong>en</strong><strong>en</strong> man die zaghic / Verdoolt in erdscher weilde. / Hi sprac:<br />

hier in behaghic. / Ic sprac toot hem: dat claghic’.<br />

Het fragm<strong>en</strong>t van <strong>het</strong> 3de gedicht vertoont, zo kort als <strong>het</strong> is, e<strong>en</strong> karakteristieke,<br />

pittige dictie. Het kondigt ook e<strong>en</strong> interessant thema aan, e<strong>en</strong> soort Elkerlijc-motief.<br />

Als dit gedicht ons in zijn geheel was overgeleverd, zou <strong>het</strong> nu misschi<strong>en</strong> als <strong>het</strong><br />

meesterwerk van Jan van Hulst te boek staan. De strofische vorm kan hij in eerste<br />

aanleg van Jan Praet hebb<strong>en</strong> afgekek<strong>en</strong>, maar hij heeft er e<strong>en</strong> eig<strong>en</strong>, kunstiger<br />

variant van gemaakt door toevoeging van e<strong>en</strong> 7de regel. Bijzonder treft ons de 4de<br />

strofe:<br />

So sprac hi: tijt verliezer,<br />

O werelt vruechd<strong>en</strong> kiezer,<br />

O bliscap onghestade,<br />

O duechdelic vervriezer,<br />

O alder riez<strong>en</strong> riezer,<br />

Wies wert di nu te rade?<br />

O moeder Gods, gh<strong>en</strong>ade!<br />

De virtuositeit van de rijmkunst is hier functioneel. De dichter vormt door<br />

sam<strong>en</strong>stell<strong>en</strong>de afleiding nieuwe rijmwoord<strong>en</strong> als tijtverliezer <strong>en</strong><br />

wereltvruechd<strong>en</strong>kiezer om tot e<strong>en</strong> meer kernachtige <strong>uit</strong>drukking te kom<strong>en</strong>. Hij vermijdt<br />

de in de gewone mededeling onvermijdelijke bijvoeglijke bijzinn<strong>en</strong>. Zo noemt hij ook<br />

iemand die t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van de ‘duecht’ zich koud betoont, e<strong>en</strong> ‘duechdelic<br />

vervriezer’, <strong>en</strong> iemand die dwazer is dan alle dwaz<strong>en</strong>, ‘alder riez<strong>en</strong> riezer’. Het moet<br />

voor <strong>het</strong> onderzoek naar <strong>het</strong> auteurschap, <strong>het</strong> herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> van de dichters der<br />

onderscheid<strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong>, de moeite lon<strong>en</strong> andere voorbeeld<strong>en</strong> van deze literaire<br />

techniek bije<strong>en</strong> te zoek<strong>en</strong>. En die vind<strong>en</strong> wij in de eerste plaats - <strong>en</strong> dat bevestigt<br />

ons in ons vermoed<strong>en</strong> t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van <strong>het</strong> auteurschap van <strong>het</strong> 3de gedicht - in <strong>het</strong><br />

op naam van Jan van Hulst staande 5de gebed:<br />

Altoos wilt wes<strong>en</strong> ons bewinder,<br />

Lost ons te tijt vor tsfiants kijf.<br />

Laetstu hem sta<strong>en</strong> na ons<strong>en</strong> inder<br />

Ende du dan niet best ons ontbinder,<br />

Exules filii Eve gerijf<br />

In dogh<strong>en</strong>e bliv<strong>en</strong> wi ev<strong>en</strong> stijf. (r. 125/30)<br />

‘Ons bewinder’ wil zegg<strong>en</strong> ‘die ons lev<strong>en</strong> leidt’ (verg. <strong>uit</strong> de 4de Martijn: ‘Woude ons<br />

God also bewind<strong>en</strong>’), ‘ons ontbinder’ moet betek<strong>en</strong><strong>en</strong> ‘die<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


49<br />

ons verlost’. Het is dezelfde rijm- <strong>en</strong> woordvormingstechniek als we in <strong>het</strong> 3de gedicht<br />

hebb<strong>en</strong> aangetroff<strong>en</strong>, maar <strong>het</strong> effect is veel minder pittig. Het 5de gebed, <strong>het</strong> t<strong>en</strong><br />

onrechte <strong>en</strong>igszins vermaard geword<strong>en</strong> Salve Regina, moet ev<strong>en</strong>als <strong>het</strong> 1ste, 2de<br />

<strong>en</strong> 4de tot <strong>het</strong> ouderdomswerk van Jan van Hulst behor<strong>en</strong>. Wél pittig van dictie is<br />

daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> <strong>het</strong> ons bewaarde fragm<strong>en</strong>t van <strong>het</strong> 4de gedicht. Dit maakt, met zijn<br />

korte, gedrong<strong>en</strong> regels <strong>en</strong> zijn staccato-ritme, zelfs de indruk van e<strong>en</strong> poëtisch<br />

experim<strong>en</strong>t, zij <strong>het</strong> dan ook weer, vermoedelijk, in variër<strong>en</strong>de navolging van Jan<br />

Praet. Ik citeer de laatste strofe:<br />

Lof, hemels vader<br />

Die elc inader<br />

Van binn<strong>en</strong> k<strong>en</strong>t!<br />

Weist voort onse pader,<br />

Dat ons ghe<strong>en</strong> quader<br />

Ne werde ghes<strong>en</strong>t,<br />

Want wi sijn bl<strong>en</strong>t.<br />

‘Pader’, dat zoveel als ‘wegbereider, wegwijzer’ moet betek<strong>en</strong><strong>en</strong>, is eig<strong>en</strong>lijk e<strong>en</strong><br />

nog veel gewaagder formatie dan de andere -er-afleiding<strong>en</strong> die ik citeerde - <strong>en</strong> die<br />

alle, ik behoef <strong>het</strong> nauwelijks te zegg<strong>en</strong>, unica der Middelnederlandse lexicografie<br />

zijn -, want de dichter heeft om ‘pader’ te kunn<strong>en</strong> vorm<strong>en</strong> in gedacht<strong>en</strong> eerst e<strong>en</strong><br />

werkwoord ‘pad<strong>en</strong>’ moet<strong>en</strong> smed<strong>en</strong>. Alle<strong>en</strong> op grond van dit unieke ‘pader’ al mog<strong>en</strong><br />

we <strong>het</strong> 4de gedicht tot <strong>het</strong> werk van Jan van Hulst rek<strong>en</strong><strong>en</strong>, <strong>en</strong> wel tot zijn jeugdwerk.<br />

Maar we kunn<strong>en</strong>, als <strong>het</strong> ware <strong>en</strong> passant, nog e<strong>en</strong> ander, zij <strong>het</strong> bijkomstig,<br />

argum<strong>en</strong>t aanvoer<strong>en</strong>. In <strong>het</strong> citaat <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 5de gebed trof ons <strong>het</strong> ongewone adverbium<br />

gerijf, dat terwille van <strong>het</strong> rijm deze geapocopeerde vorm in plaats van de normalere<br />

gerive had gekreg<strong>en</strong>. Slaan wij gerive, dat iets als ‘grif’ betek<strong>en</strong>de, bij Verdam na,<br />

dan zi<strong>en</strong> wij dat hij alle<strong>en</strong> plaats<strong>en</strong> geeft <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>, 4 in getal.<br />

Daarbij is dan de geciteerde <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 5de gebed, voorts e<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 15de gedicht: ‘Dat<br />

God zo milde <strong>en</strong>de so gherive / Hadde vervult de zinn<strong>en</strong> vive’ (r. 619/20), <strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

<strong>uit</strong> <strong>het</strong> 4de gedicht: ‘Der eln<strong>en</strong> vive / S<strong>en</strong>t m<strong>en</strong> gherive / D<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> thuus’ (r.<br />

36/8). Het 5de gebed draagt de naam van Jan van Hulst, <strong>het</strong> 15de gedicht hebb<strong>en</strong><br />

wij op zijn naam kunn<strong>en</strong> stell<strong>en</strong>. En nu vind<strong>en</strong> we in <strong>het</strong> 4de gedicht <strong>het</strong> zeldzame<br />

woord gherive gepaard aan precies <strong>het</strong>zelfde rijmwoord vive als in <strong>het</strong> 15de gedicht!<br />

Deze treff<strong>en</strong>de overe<strong>en</strong>komst kan ook stellig als e<strong>en</strong> (bijkom<strong>en</strong>d) argum<strong>en</strong>t t<strong>en</strong><br />

aanzi<strong>en</strong> van <strong>het</strong> auteurschap gebruikt word<strong>en</strong>, ondanks de vierde plaats van gherive<br />

/ gherijf die Verdam <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong><strong>handschrift</strong> citeert, lied 82 <strong>uit</strong> <strong>het</strong> liedboek (van<br />

Jan Morito<strong>en</strong>). Gherijf is daar namelijk niet <strong>het</strong>zelfde woord als in <strong>het</strong> 5de gebed <strong>en</strong><br />

<strong>het</strong> 4de <strong>en</strong> 15de gedicht,<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


50<br />

maar e<strong>en</strong> incid<strong>en</strong>tele variant van <strong>het</strong> bnw. gherivelijc, ‘aang<strong>en</strong>aam’. Verdam heeft<br />

<strong>het</strong> niet op de juiste wijze herk<strong>en</strong>d.<br />

Ik heb hierbov<strong>en</strong> de vorming van nieuwe afleiding<strong>en</strong> op -er bij Jan van Hulst<br />

<strong>uit</strong>drukkelijk vermeld in verband met zijn rijmkunst. B<strong>uit</strong><strong>en</strong> rijm heb ik deze nieuwe<br />

formaties bij hem niet gevond<strong>en</strong> <strong>en</strong> daar<strong>uit</strong> mog<strong>en</strong> wij wel afleid<strong>en</strong> dat <strong>het</strong> rijm voor<br />

hem e<strong>en</strong> belangrijk hulpmiddel is geweest om tot e<strong>en</strong> meer geconc<strong>en</strong>treerde dictie<br />

te kom<strong>en</strong>. Zijn meest geconc<strong>en</strong>treerde gedicht<strong>en</strong>, <strong>het</strong> 3de <strong>en</strong> 4de, zijn geschrev<strong>en</strong><br />

in korte regels van twee of drie heffing<strong>en</strong> <strong>en</strong> die word<strong>en</strong> in sterkere mate door <strong>het</strong><br />

rijm bestuurd dan de normale vierheffingsverz<strong>en</strong>. In de gedicht<strong>en</strong> die ik aan Jan<br />

Morito<strong>en</strong> heb toegek<strong>en</strong>d, heb ik ook e<strong>en</strong>maal e<strong>en</strong> nieuwe, door hemzelf gevormde<br />

afleiding op -er aangetroff<strong>en</strong>, maar die staat nu juist niet in rijmpositie <strong>en</strong> is ook niet<br />

<strong>uit</strong> e<strong>en</strong> drang tot geconc<strong>en</strong>treerde zegging voortgekom<strong>en</strong>. Ik moet deze <strong>en</strong>e spontane<br />

nieuwvorming, snever, die aan de registrer<strong>en</strong>de aandacht van Verdam ontsnapt is,<br />

tot juist begrip in strofisch verband citer<strong>en</strong> (7de gebed, r. 9/16):<br />

Maria, soete werde name,<br />

Alre hoochst verhev<strong>en</strong>,<br />

Al tgheslachte van Adame<br />

Ware verlor<strong>en</strong> blev<strong>en</strong>,<br />

Ne ware dijn suver lechame,<br />

Daer langhe of was ghescrev<strong>en</strong>.<br />

O vrouwe, hoet ons vor sond<strong>en</strong> blame,<br />

Wi snevers in dit lev<strong>en</strong>.<br />

Maakt m<strong>en</strong> e<strong>en</strong> statistiek op van de -ev<strong>en</strong>-rijm<strong>en</strong> in <strong>het</strong> werk van Jan Morito<strong>en</strong>, dan<br />

stelt m<strong>en</strong> vast dat de 6 meest frequ<strong>en</strong>te blev<strong>en</strong>, (-)gev<strong>en</strong>, -hev<strong>en</strong>, lev<strong>en</strong>, snev<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

(-)screv<strong>en</strong> zijn. Van de 15 strof<strong>en</strong> van <strong>het</strong> 7de gebed hebb<strong>en</strong> er 2, <strong>het</strong> 2de <strong>en</strong> 12de,<br />

rijmwoord<strong>en</strong> van de -ev<strong>en</strong>-groep, ieder <strong>uit</strong>eraard 4. De rijmwoord<strong>en</strong> lev<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

verhev<strong>en</strong> word<strong>en</strong> ieder tweemaal gebruikt, de rijmwoord<strong>en</strong> blev<strong>en</strong>, verghev<strong>en</strong>,<br />

ghescrev<strong>en</strong> <strong>en</strong> snev<strong>en</strong> ieder e<strong>en</strong>maal. De 12de strofe luidt:<br />

V<strong>en</strong>tris heifti hooch verhev<strong>en</strong><br />

Bi hem in sijn rike.<br />

Vrauwe, daer sal hi met u lev<strong>en</strong><br />

Met vruechd<strong>en</strong> ewelike.<br />

Ghi muecht verbidd<strong>en</strong>, hi mach verghev<strong>en</strong>.<br />

Bidt vor ons e<strong>en</strong>paerlike,<br />

Wi aerme die in sond<strong>en</strong> snev<strong>en</strong>,<br />

Dat hi ons niet beswike.<br />

De dichter heeft <strong>het</strong> zich in beide strof<strong>en</strong> dus nogal makkelijk gemaakt <strong>en</strong><br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


51<br />

de meest voor de hand ligg<strong>en</strong>de rijm<strong>en</strong> gekoz<strong>en</strong>. Het 7de gebed behoort ook bepaald<br />

niet tot Jan Morito<strong>en</strong>s beste werk. Het is breedsprakig <strong>en</strong> vol herhaling<strong>en</strong>, e<strong>en</strong><br />

retorijkelijke opdracht die de dichter aan zichzelf gegev<strong>en</strong> had. Als hij schrijft: ‘Bidt<br />

vor ons e<strong>en</strong>paerlike, / Wi aerme die in sond<strong>en</strong> snev<strong>en</strong>’, herhaalt hij wat hij al gezegd<br />

had in: ‘O vrouwe, hoet ons vor sond<strong>en</strong> blame, / Wi snevers in dit lev<strong>en</strong>’. M<strong>en</strong> krijgt<br />

<strong>het</strong> gevoel dat hij ook al de eerste maal op <strong>het</strong> rijmwoord snev<strong>en</strong> had will<strong>en</strong><br />

aanstur<strong>en</strong>, maar to<strong>en</strong> niet zo gauw zijn draai kon vind<strong>en</strong> <strong>en</strong> daarom maar naar <strong>het</strong>,<br />

met snev<strong>en</strong> geassocieerde, nòg gemakkelijker rijm lev<strong>en</strong> <strong>uit</strong>week. Het al in de<br />

gedachte aanwezige ‘snev<strong>en</strong>’ kwam er bij die manoeuvre wat verwrong<strong>en</strong> <strong>uit</strong>. De<br />

tweede maal kreeg de dichter geleg<strong>en</strong>heid om nog e<strong>en</strong>s precies te zegg<strong>en</strong> wat hij<br />

de eerste maal ook al bedoeld had, <strong>en</strong> ditmaal wérd <strong>het</strong> rijmwoord inderdaad snev<strong>en</strong>.<br />

Ik analyseer dit zo <strong>uit</strong>voerig om te lat<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> dat <strong>het</strong> niet in rijmpositie staande snever<br />

stilistisch totaal iets anders is dan typische rijmformaties als tijtverlieser, bewinder<br />

<strong>en</strong> pader. De laatste drie blijv<strong>en</strong>, omdat zij iets met zijn expressiedrang te mak<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong>, karakteristiek voor Jan van Hulst, <strong>het</strong> eerste is in <strong>het</strong> werk van Jan Morito<strong>en</strong><br />

e<strong>en</strong> <strong>uit</strong> de context te verklar<strong>en</strong> toevalligheid.<br />

Over <strong>het</strong> geheel gezi<strong>en</strong> is Jan van Hulst wel e<strong>en</strong> minder groot dichter dan Jan<br />

Morito<strong>en</strong>, maar beid<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> hun hoogtepunt<strong>en</strong> <strong>en</strong> hun dieptepunt<strong>en</strong>. Bij onze<br />

speurtocht naar <strong>het</strong> auteurschap kan de kwaliteit van <strong>het</strong> werk niet onze gids zijn.<br />

Karakteristieker dan de wissel<strong>en</strong>de kwaliteit van de gedicht<strong>en</strong> is voor de<br />

persoonlijkheid van hun makers de thematiek, <strong>het</strong> dichterlijke d<strong>en</strong>kpatroon. Het<br />

c<strong>en</strong>trale thema van Jan van Hulsts dichterschap vind<strong>en</strong> we al aangeduid in <strong>het</strong><br />

vermoedelijk oudste gedicht dat ons, althans fragm<strong>en</strong>tarisch, van hem is<br />

overgeleverd, <strong>het</strong> gedicht met <strong>het</strong> Elkerlijc-motief <strong>en</strong> de inzet: ‘Van drome so<br />

ghewaghic’. Het ‘droom’-karakter van <strong>het</strong> aardse lev<strong>en</strong>, <strong>het</strong> bedriegelijke <strong>en</strong><br />

vergankelijke van de ‘tijt’, van de ‘werlike minne’, van aanzi<strong>en</strong> <strong>en</strong> rijkdom, heeft hem<br />

- <strong>en</strong> daarin betoont hij zich wel heel duidelijk e<strong>en</strong> geestverwante leerling van Jan<br />

Praet 1 - van zijn eerste dichterlijke bewustwording af beziggehoud<strong>en</strong>. Zijn dichterlijk<br />

sprek<strong>en</strong> is e<strong>en</strong> voortdur<strong>en</strong>de opwekking, tot zichzelf <strong>en</strong> tot zijn hoorders, om <strong>uit</strong> de<br />

‘droom’ te ontwak<strong>en</strong> tot de wez<strong>en</strong>lijke werkelijkheid. Met niets zijn wij ter wereld<br />

gekom<strong>en</strong>, met niets moet<strong>en</strong> wij <strong>uit</strong> de wereld scheid<strong>en</strong>. Wat voor waarde zoud<strong>en</strong><br />

wij dan nog hecht<strong>en</strong> aan ons tijdelijk bezit? Deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die vóór ons geleefd <strong>en</strong> vóór<br />

ons bezet<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, moet<strong>en</strong> ons tot lering zijn. Alle gedicht<strong>en</strong> van <strong>het</strong><br />

<strong>Gruuthuse</strong><strong>handschrift</strong> waarin wij dergelijke klank<strong>en</strong> hor<strong>en</strong>, zijn van Jan van Hulst.<br />

In <strong>het</strong> 11de, dat zijn naam draagt, lez<strong>en</strong> we bv.: ‘Ziet eerst dat ghi waert naect<br />

ghebor<strong>en</strong> / Ende dat uwe vorders hebb<strong>en</strong> verlor<strong>en</strong> / Dat si ghecregh<strong>en</strong>, want<br />

1 Verg. in de ed. Bormans bv. r. 1200: ‘Dus eist al droom, keitivichede / der weerelt staet <strong>en</strong>de<br />

tlev<strong>en</strong> mede’; verder r. 2807, 3601, 4683.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


52<br />

ghijt bezidt. / Ghi moet hem volgh<strong>en</strong> al sijn si vor<strong>en</strong>’ (r. 48/51). In <strong>het</strong> 15de, dat wij<br />

ook al aan hem hebb<strong>en</strong> toegek<strong>en</strong>d, probeert de oude heremiet, waarin de dichter<br />

zichzelf heeft geprojecteerd, de jonge minnaar die hem om raad komt vrag<strong>en</strong>, o.a.<br />

met de volg<strong>en</strong>de woord<strong>en</strong> tot inzicht te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>: ‘De ghieriche <strong>en</strong> can gherust<strong>en</strong><br />

twint / Om te ghecrigh<strong>en</strong>e dat hi mint. / Met pin<strong>en</strong> ghecrigh<strong>en</strong>, met zorgh<strong>en</strong> bezit. /<br />

Hi latet met rauw<strong>en</strong>. zie, bestu dit?’ (r. 391/5). De gecursiveerde zinn<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> ons<br />

help<strong>en</strong> om nog <strong>en</strong>kele andere gedicht<strong>en</strong> formeel als werk van Jan van Hulst te<br />

herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, nl. <strong>het</strong> 14de <strong>en</strong> <strong>het</strong> 5de. In <strong>het</strong> 14de lez<strong>en</strong> we: ‘Met pin<strong>en</strong> ghecregh<strong>en</strong>,<br />

met zorgh<strong>en</strong> bezet<strong>en</strong>, / Met rauw<strong>en</strong> ghelat<strong>en</strong> <strong>en</strong>de za<strong>en</strong> verg<strong>het</strong><strong>en</strong> / Die gh<strong>en</strong>e die<br />

laet van di<strong>en</strong>t bezit’ (r. 115/7). in <strong>het</strong> 5de, bijna letterlijk gelijk: ‘Met pin<strong>en</strong> ghecreigh<strong>en</strong>,<br />

met zochte (l. zorghe) bezet<strong>en</strong>, / Ghelat<strong>en</strong> met rouw<strong>en</strong> <strong>en</strong>de za<strong>en</strong> verg<strong>het</strong><strong>en</strong> / Van<br />

d<strong>en</strong> gh<strong>en</strong><strong>en</strong> diet voort bezidt’ (r. 81/3) 1 . Hier spreekt e<strong>en</strong> dichter die e<strong>en</strong>maal iets<br />

als e<strong>en</strong> persoonlijk spreekwoord heeft geschap<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>het</strong> niet kan lat<strong>en</strong> dit, letterlijk<br />

of met <strong>en</strong>ige variatie, telk<strong>en</strong>s weer te citer<strong>en</strong>. Ook in minder belangrijke w<strong>en</strong>ding<strong>en</strong><br />

kan Jan van Hulst zichzelf herhal<strong>en</strong>. Zo keert r. 45 van <strong>het</strong> 5de gedicht: ‘Red<strong>en</strong>e<br />

daer dies de zin an cleift’, in <strong>het</strong> 15de gedicht terug als: ‘Bi red<strong>en</strong>e daer die zin in<br />

cleift’ (r. 599). De gedicht<strong>en</strong> 5 <strong>en</strong> 15 hang<strong>en</strong> in <strong>het</strong> algeme<strong>en</strong> thematisch t<strong>en</strong> nauwste<br />

sam<strong>en</strong>: in beide wil de dichter van de ‘werlike’ tot de ‘gheestelike’ minne kom<strong>en</strong>.<br />

Het 5de is k<strong>en</strong>nelijk geschrev<strong>en</strong> in zijn jeugd, waarin hij zich bij <strong>het</strong> spel der hoofse<br />

minne nog wel min of meer persoonlijk betrokk<strong>en</strong> heeft gevoeld, <strong>het</strong> onvoltooid<br />

geblev<strong>en</strong> 15de moet, ev<strong>en</strong>als <strong>het</strong> voorafgaande 14de <strong>en</strong> <strong>het</strong> volg<strong>en</strong>de 16de, <strong>uit</strong> zijn<br />

ouderdom zijn: de hoofse minne is dan niet meer belichaamd in hemzelf, maar in<br />

de jeugdige minnaar die bij hem te biecht komt. De volgorde van de gedicht<strong>en</strong> 3, 4<br />

<strong>en</strong> 5 kan chronologisch zijn, die van 14, 15 <strong>en</strong> 16 is <strong>het</strong> zeker.<br />

Maar ik heb van dit 16de gedicht Jan van Hulsts auteurschap nog niet bewez<strong>en</strong>.<br />

Voor mijn bewijsvoering kies ik e<strong>en</strong> syntactisch k<strong>en</strong>merk. Het 5de <strong>en</strong> <strong>het</strong> 14de<br />

gedicht hebb<strong>en</strong> e<strong>en</strong> bepaalde relatieve constructie geme<strong>en</strong> die ik in <strong>het</strong> werk van<br />

Jan Morito<strong>en</strong> niet heb aangetroff<strong>en</strong>. Bij deze constructie wordt e<strong>en</strong> bijvoeglijk relatief<br />

pronom<strong>en</strong> gevolgd door e<strong>en</strong> substantief dat teruggrijpt op iets wat in de voorafgaande<br />

zin gezegd of aangeduid is. Uit <strong>het</strong> 5de gedicht kan ik bv. citer<strong>en</strong>: ‘want alle<br />

creatuer<strong>en</strong> / ... / Vall<strong>en</strong> t<strong>en</strong> kiez<strong>en</strong>e, zonder heet<strong>en</strong>, / Welk<strong>en</strong> verkies<strong>en</strong> zi moet<strong>en</strong><br />

zijn / Bedwongh<strong>en</strong> d<strong>en</strong> juechdelik<strong>en</strong> termijn / Te di<strong>en</strong><strong>en</strong>e zonder keer<strong>en</strong> of’ (r.<br />

25vgg.), <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 14de, waarin de dichter ev<strong>en</strong>als in <strong>het</strong> 15de de rol van de oude<br />

heremiet speelt: ‘Dat ic mach togh<strong>en</strong> te min<strong>en</strong> ghemake, / Twi ic bem com<strong>en</strong> bin<br />

uwer sat<strong>en</strong> / Ende hebbe mijn hermitage ghelat<strong>en</strong>, / De welke pine mi niet <strong>en</strong> vernoyt<br />

/ Up dat ic sprek<strong>en</strong><br />

1 Verg. Jan Praet: ‘ter weerelt wordi sa<strong>en</strong> verg<strong>het</strong><strong>en</strong>, / bedi behout dat werde goet / daer God<br />

om gaf zijn zoete bloet’ (ed. Bormans r. 1570/2).<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


53<br />

mach onghemoyt’ (r. 20vgg.). Hiernaast kan ik de volg<strong>en</strong>de passages <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 16de<br />

gedicht stell<strong>en</strong>: ‘Dus moeter zake dan wes<strong>en</strong> inne, / De welke zake, elc maechs zijn<br />

vroet, / Es cauze van dat m<strong>en</strong> minn<strong>en</strong> moet’ (r. 54/6); ‘Staet up, ghi weinscers die<br />

zijt verstaect / Int zuer dat hu dus zoete smaect, / Int welke zoet ghi altoos sneift’<br />

(r. 249/51). In thematisch opzicht loopt <strong>het</strong> 16de gedicht, dat ook onvoltooid geblev<strong>en</strong><br />

is, parallel met <strong>het</strong> 15de. De dichter zegt er <strong>het</strong>zelfde in, alle<strong>en</strong> nu e<strong>en</strong>s niet in de<br />

vorm van e<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>spraak, maar in die van e<strong>en</strong> alle<strong>en</strong>spraak, e<strong>en</strong> systematisch<br />

betoog. Op grond van <strong>het</strong> g<strong>en</strong>oemde syntactische k<strong>en</strong>merk kunn<strong>en</strong> we behalve <strong>het</strong><br />

16de gedicht ook <strong>het</strong> 8ste aan de reeks van Jan van Hulst toevoeg<strong>en</strong>. Twee<br />

voorbeeld<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 8ste gedicht: ‘Up zine gh<strong>en</strong>ade ic dan beghinne / Die meinscheit<br />

nam duer onse mesdad<strong>en</strong> / Ende metter doot ons heift ontlad<strong>en</strong> / Ende weder<br />

verrees om ons te wis<strong>en</strong> / Dat wi uut zond<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> verris<strong>en</strong>, / Van welk<strong>en</strong> verris<strong>en</strong>e<br />

ic heb ghehoort / Predick<strong>en</strong>’ (r. 4vgg.); <strong>en</strong>: ‘Want als de ziele zo vast an cleift /<br />

Natuer<strong>en</strong> die lettel duechd<strong>en</strong> heift, / Bi welk<strong>en</strong> a<strong>en</strong> clev<strong>en</strong>e zoe moet volgh<strong>en</strong> / Der<br />

zond<strong>en</strong> daer God omme wert verbolgh<strong>en</strong>, / So comt Gods woort’ (r. 126 vgg.). Het<br />

8ste gedicht is lang niet zo c<strong>en</strong>traal in <strong>het</strong> werk van Jan van Hulst als <strong>het</strong> 5de, 15de<br />

<strong>en</strong> 16de: de dichter vertelt er e<strong>en</strong>voudig e<strong>en</strong> onlangs gehoorde preek in na die hem<br />

bijzonder heeft getroff<strong>en</strong>. Het heeft dus wel zijn zeer karakteristieke, hartelijk<br />

verman<strong>en</strong>de toon, maar de thematiek ervan heeft, ontle<strong>en</strong>d als zij is, iets toevalligs.<br />

De relatieve constructie die ik hier als gidsk<strong>en</strong>merk gebruik, zal wel latiniser<strong>en</strong>d<br />

mog<strong>en</strong> <strong>het</strong><strong>en</strong> (verg. Stoett, Synt. § 52) <strong>en</strong> lijkt mij in <strong>het</strong> geheel van de 14de-eeuwse<br />

Vlaamse poëzie nogal ongewoon. De meeste voorbeeld<strong>en</strong> die Verdam 9, 2115/6<br />

geeft, zijn ontle<strong>en</strong>d aan prozageschrift<strong>en</strong>. Het gebruik bij Jan van Hulst hangt mogelijk<br />

sam<strong>en</strong> met zijn telk<strong>en</strong>s weer blijk<strong>en</strong>de voorliefde voor lange zinn<strong>en</strong>.<br />

E<strong>en</strong> bijzonder lange zin vind<strong>en</strong> we in <strong>het</strong> 12de gedicht, dat begint met ‘Maria,<br />

moeder <strong>en</strong>de zuver maecht’ <strong>en</strong> deze aanroeping dan voortzet tot de 72ste regel.<br />

Pas daarna volgt de hoofdzin, beginn<strong>en</strong>de met: ‘Haestelijc mi in stad<strong>en</strong> staet’. Ik<br />

zou dit 12de gedicht aan de reeks waarin we Jan van Hulst al herk<strong>en</strong>d hebb<strong>en</strong><br />

kunn<strong>en</strong> koppel<strong>en</strong> door <strong>het</strong> citer<strong>en</strong> van parallelle regels - bv. 12, 10: ‘Maecht in de<br />

baringe <strong>en</strong>de maecht daer naer’, naast 15, 675: ‘Maecht <strong>en</strong>de moeder <strong>en</strong>de maecht<br />

daer naer’-, maar liever wil ik e<strong>en</strong> ander characteristicum naar vor<strong>en</strong> hal<strong>en</strong>, waardoor<br />

we weer e<strong>en</strong> trek aan <strong>het</strong> beeld van de dichter kunn<strong>en</strong> toevoeg<strong>en</strong>. Ik heb hierbov<strong>en</strong><br />

gezegd dat Jan van Hulst met de latere rederijkers behalve zijn rijmtechniek ook<br />

zijn getalbewustheid geme<strong>en</strong> heeft. Hij betoogt graag in met ranggetall<strong>en</strong> b<strong>en</strong>oemde<br />

punt<strong>en</strong> 1 . Dat zijn er dikwijls 3, maar kunn<strong>en</strong> er - bv. in <strong>het</strong> 16de gedicht - ook wel 9<br />

word<strong>en</strong>. Maar de dichter doet met getall<strong>en</strong> meer dan alle<strong>en</strong> zijn betoog<br />

1 Dit aftell<strong>en</strong>derwijs ‘exponer<strong>en</strong>’ vind<strong>en</strong> we ook al bij zijn voorganger Jan Praet.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


54<br />

verstevig<strong>en</strong>, hij kan er bv. ook e<strong>en</strong> poëtisch effect mee nastrev<strong>en</strong>. In <strong>het</strong> 16de gedicht<br />

heeft hij ter ere van Maria 15 vijfregelige strof<strong>en</strong> ingevlocht<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> reeks van 15<br />

variant<strong>en</strong> op <strong>het</strong> Ave Maria. De 10de daarvan luidt:<br />

God groetu, troosticge der keitive,<br />

Der vruechd<strong>en</strong> teer<strong>en</strong> dat dheere groot<br />

Met vissch<strong>en</strong> .ij., met brod<strong>en</strong> vive<br />

Voede .v. duust meinsgh<strong>en</strong> thar<strong>en</strong> noot,<br />

Daers .vij. corv<strong>en</strong> over scoot. (r. 513/7)<br />

Naast e<strong>en</strong> dergelijke getall<strong>en</strong>strofe kunn<strong>en</strong> we de volg<strong>en</strong>de passage <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 12de<br />

gedicht plaats<strong>en</strong>:<br />

Ende de .v. zinn<strong>en</strong> mijns lecham<strong>en</strong><br />

Moetti bestier<strong>en</strong> <strong>en</strong>de behoed<strong>en</strong><br />

Van all<strong>en</strong> zondelik<strong>en</strong> vloed<strong>en</strong>.<br />

De .vij. ontfaermiche ghewerk<strong>en</strong><br />

Wilt int vuldo<strong>en</strong> mi daer in sterk<strong>en</strong><br />

Ende macht verle<strong>en</strong><strong>en</strong> toot in d<strong>en</strong> fijn.<br />

Darticl<strong>en</strong> vand<strong>en</strong> ghelove mijn<br />

Vulcomelic houde t<strong>en</strong> wille van Gode.<br />

Ende van der wet de .x. ghebode<br />

Doet mi ghelov<strong>en</strong> <strong>en</strong>de houd<strong>en</strong> vast.<br />

Ende vander .vij. hooftzond<strong>en</strong> last<br />

Wilt mi besceerm<strong>en</strong> tot in mijn h<strong>en</strong>t. (r. 114/25)<br />

Het getal van ‘darticl<strong>en</strong> vand<strong>en</strong> ghelove mijn’ is hier niet g<strong>en</strong>oemd maar alle<strong>en</strong><br />

aangeduid. Elders - 8ste gedicht, r. 165/7 - wordt ook dit grootste d<strong>en</strong> heilige getall<strong>en</strong><br />

wel degelijk, <strong>en</strong> met effect, g<strong>en</strong>oemd:<br />

Versta daer bi de .x. ghebod<strong>en</strong><br />

Met .xij. point<strong>en</strong> vor waer gheseit<br />

Van ons<strong>en</strong> ghelove der kerstinheit.<br />

Naar aanleiding van zulke plaats<strong>en</strong> zou m<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong> dat tell<strong>en</strong> voor Jan<br />

van Hulst e<strong>en</strong> hogere, e<strong>en</strong> meer verhev<strong>en</strong> vorm van vertell<strong>en</strong> is. E<strong>en</strong> ope<strong>en</strong>stapeling<br />

van getall<strong>en</strong> br<strong>en</strong>gt hem in e<strong>en</strong> soort dichterlijke extase.<br />

Het is stellig niet alle<strong>en</strong> <strong>uit</strong> dogmatische bewustheid, maar ook <strong>uit</strong> dichterlijk ontzag<br />

voor <strong>het</strong> telbare, dat Jan van Hulst God graag tell<strong>en</strong>derwijs aanroept, soms met <strong>het</strong><br />

woord ‘triniteit’ - ‘Lof hebbe die e<strong>en</strong>iche triniteit’, 12de gedicht, r. 140 - vaker met de<br />

paradoxale telformule ‘e<strong>en</strong> God in .iij. persone’ - zo in <strong>het</strong> 1ste gebed, r. 322, 2de<br />

gebed, r. 142. De context van de beide laatstg<strong>en</strong>oemde plaats<strong>en</strong> is vrijwel<br />

gelijkluid<strong>en</strong>d: ‘Glorie di, helich vader, zone, / Helich gheest, e<strong>en</strong> God in .iij. persone’,<br />

‘Lof, helich vader,<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


55<br />

helich zone, / Helich gheest, e<strong>en</strong> God in .iii. persone’, e<strong>en</strong> overe<strong>en</strong>stemming die<br />

sprek<strong>en</strong>d g<strong>en</strong>oeg is om <strong>het</strong> 1ste <strong>en</strong> 2de gebed in elk geval aan dezelfde auteur toe<br />

te wijz<strong>en</strong>. In <strong>het</strong> 16de gedicht, r. 563, vind<strong>en</strong> we nog: ‘Drie persoon, e<strong>en</strong> warich<br />

God’. Bij Jan Morito<strong>en</strong> vind<strong>en</strong> we wel e<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele maal <strong>het</strong> woord ‘triniteit’, maar<br />

nerg<strong>en</strong>s dit nadrukkelijk tell<strong>en</strong>derwijs belijd<strong>en</strong> der goddelijke drieë<strong>en</strong>heid. Hij gaat<br />

in zijn aanroeping niet verder dan: ‘Vader, sone <strong>en</strong>de helich gheest, / Almachtich<br />

God <strong>en</strong>de e<strong>en</strong> vulheest’ (6de gebed, r. 212/3), e<strong>en</strong> formule die ook al bij Maerlant<br />

voorkomt <strong>en</strong> in de tijd van Jan Morito<strong>en</strong> dus waarschijnlijk tot de geme<strong>en</strong>plaats<strong>en</strong><br />

der Vlaamse poëtische traditie heeft behoord. Jan van Hulst varieerde daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong><br />

e<strong>en</strong> meer exact-theologisch formuler<strong>en</strong>de doxologie, omdat getall<strong>en</strong> voor hem e<strong>en</strong><br />

poëtisch-expressieve waarde hadd<strong>en</strong> <strong>en</strong>, voor zijn besef, aan zijn vers luister<br />

bijzett<strong>en</strong> 1 .<br />

De verschill<strong>en</strong> die er blijk<strong>en</strong> te bestaan in de trinitarische formule, br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> er ons<br />

onwillekeurig toe om in <strong>het</strong> algeme<strong>en</strong> e<strong>en</strong>s na te gaan op welke wijz<strong>en</strong> de goddelijke<br />

personae door onze dichters b<strong>en</strong>oemd <strong>en</strong> aangeroep<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>. Beid<strong>en</strong> gebruik<strong>en</strong><br />

‘heere’ zonder meer. Daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> blijkt ‘ons heere’ alle<strong>en</strong> in bepaalde gedicht<strong>en</strong><br />

voor te kom<strong>en</strong>. Ik noteerde <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 11de gedicht, r. 237: ‘Ende hier verzuumt de<br />

gracie ons heer<strong>en</strong>’; <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 8ste, r. 1: ‘Sonder de gracie Gods ons heer<strong>en</strong>’, <strong>en</strong> r. 121:<br />

‘Niet anders dan dat woord ons heer<strong>en</strong>’; <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 12de, r. 50: ‘Jhesus Christus ons<strong>en</strong><br />

heere’; <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 16de, r. 124: ‘Dat zi verg<strong>het</strong><strong>en</strong><br />

1 In <strong>het</strong> Lev<strong>en</strong> van Sinte Amand, door de rijm<strong>en</strong>de geestelijke Gillis de Wevel op 27 januari<br />

1366 in Brugge voltooid - hij was dus e<strong>en</strong> plaats- <strong>en</strong> tijdg<strong>en</strong>oot van Jan van Hulst -, luidt de<br />

doxologie: ‘Glorie si d<strong>en</strong> vader <strong>en</strong>de d<strong>en</strong> sone, / D<strong>en</strong> heligh<strong>en</strong> gheest, drie persoone / Als<br />

e<strong>en</strong> God al te sam<strong>en</strong> / Eewelike <strong>en</strong>de over al, am<strong>en</strong>’ (ed. Blommaert, II, 5844/7). Vrijwel<br />

dezelfde formulering vind<strong>en</strong> we in <strong>het</strong> eerste gebed <strong>uit</strong> de Dietsce Rime (ed. De Gheldere),<br />

ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s Westvlaams, <strong>en</strong> misschi<strong>en</strong> ook wel Brugs, maar anoniem <strong>en</strong> moeilijk te dater<strong>en</strong>:<br />

‘Gloria zi d<strong>en</strong> Vader <strong>en</strong>t<strong>en</strong> Zone, / D<strong>en</strong> Helig<strong>en</strong> Gheest, drie persone / Als e<strong>en</strong><strong>en</strong> God al te<br />

zam<strong>en</strong>, / Euwelike <strong>en</strong>de over al. Am<strong>en</strong>’ (r. 23/6 <strong>en</strong> nog verschill<strong>en</strong>de mal<strong>en</strong> verderop).<br />

Vergelijk<strong>en</strong> we hiermee Jan van Hulsts versie aan <strong>het</strong> slot van zijn tweede gebed: ‘Lof, helich<br />

vader, helich zone, / Helich gheest, e<strong>en</strong> God in iii persone, / Als e<strong>en</strong> al mogh<strong>en</strong>de God te<br />

zam<strong>en</strong>, / Enich, eeuwich <strong>en</strong>de over al. am<strong>en</strong>’, dan merk<strong>en</strong> we op dat hij welbewust, terwille<br />

van <strong>het</strong> poëtische effect, gevarieerd heeft: hij heeft helich verdrievoudigd <strong>en</strong> e<strong>en</strong> eig<strong>en</strong>lijk ook<br />

(e<strong>en</strong> God, e<strong>en</strong> al mogh<strong>en</strong>de God, <strong>en</strong>ich), e<strong>en</strong> wel zeer retorijkelijke ‘verbreding’. Dat Jan van<br />

Hulst de dichter van <strong>het</strong> eerste gebed <strong>uit</strong> de Dietsce Rime geweest zou zijn, zoals de Gheldere<br />

e<strong>en</strong> og<strong>en</strong>blik gedacht heeft (a.w. 155), is <strong>uit</strong>geslot<strong>en</strong>, dat <strong>het</strong> Gillis de Wevel geweest zou<br />

zijn (a.w. 278), lijkt mij moeilijk bewijsbaar <strong>en</strong> blijkt althans niet <strong>uit</strong> de doxologie. Ik zie hierin<br />

e<strong>en</strong> bestaand rijmpje, dat Gillis e<strong>en</strong>voudig heeft opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> in zijn verhaal - sam<strong>en</strong> met de<br />

ook al bestaande berijming van de lofzang van Simeon (in de Dietsce Rime r. 768/75) - <strong>en</strong><br />

waarover Jan van Hulst als dichter beschikt om <strong>het</strong> vrijelijk <strong>en</strong> fraaielijk te variër<strong>en</strong>. Het<br />

gebed<strong>en</strong>boek dat De Gheldere Dietsce Rime heeft g<strong>en</strong>oemd is overig<strong>en</strong>s in verband met Jan<br />

van Hulst nog van belang, omdat zijn eerste gebed erin opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> is (blz. 58-69). Zijn<br />

stichtelijke werk g<strong>en</strong>oot blijkbaar ook b<strong>uit</strong><strong>en</strong> de eig<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring waardering: <strong>het</strong> eerste<br />

gebed is drievoudig overgeleverd - zie ook nog Verh. 2de kl. Kon. Ned. Inst. VI 2 , 15-31 -, <strong>het</strong><br />

tweede <strong>en</strong> vijfde dubbel - zie Ts. 64, 107-120. In <strong>het</strong> tweede deel van deze <strong>uit</strong>gave hoop ik<br />

de verschill<strong>en</strong>de <strong>handschrift</strong><strong>en</strong> nader te besprek<strong>en</strong>.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


56<br />

de minne ons heer<strong>en</strong>’, <strong>en</strong> r. 329: ‘Wiltu dan comm<strong>en</strong> ter minne ons heer<strong>en</strong>’. In <strong>het</strong><br />

11de gedicht noemt Jan van Hulst zichzelf als de dichter <strong>en</strong> <strong>het</strong> 8ste, 12de <strong>en</strong> 16de<br />

hebb<strong>en</strong> we in de loop van ons betoog op verschill<strong>en</strong>de grond<strong>en</strong> als zijn werk herk<strong>en</strong>d.<br />

Bij Jan Morito<strong>en</strong> komt ‘ons heere’ niet voor. We mog<strong>en</strong> dus in deze b<strong>en</strong>aming, van<br />

God de Vader of van God de Zoon, weer e<strong>en</strong> gidsk<strong>en</strong>merk zi<strong>en</strong> waarmee we<br />

gedicht<strong>en</strong> van Jan van Hulst kunn<strong>en</strong> herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. Nu hebb<strong>en</strong> we al de gedicht<strong>en</strong> 3,<br />

4, 5, 8, 10, 11, 12, 14, 15, 16 <strong>en</strong> de gebed<strong>en</strong> 1, 2, 4, 5 op soms meer, soms minder<br />

overtuig<strong>en</strong>de wijze kunn<strong>en</strong> herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. Dat wil zegg<strong>en</strong> dat alle<strong>en</strong> <strong>het</strong> 3de gebed<br />

nog geheel <strong>en</strong> al onherk<strong>en</strong>d is geblev<strong>en</strong>. En ziedaar, in dit 3de gebed, r. 99, lez<strong>en</strong><br />

we: ‘Johannes, maertelare ons heer<strong>en</strong>’! Ook <strong>het</strong> 3de gebed mag dus bij de reeks<br />

van Jan van Hulst gevoegd word<strong>en</strong>. In zijn toon wijkt <strong>het</strong> wel wat af van de andere<br />

gebed<strong>en</strong>, maar die andere zijn dan ook tot God of Maria gericht, terwijl in <strong>het</strong> 3de<br />

de heilige Johannes de Doper wordt aangeroep<strong>en</strong>. De beginletters van de acht<br />

13-regelige strof<strong>en</strong> vorm<strong>en</strong> nadrukkelijk <strong>het</strong> acrostichon J.O.H.A.N.N.E.S. Zou<br />

Johannes de Doper niet de naamheilige van Jan van Hulst geweest zijn <strong>en</strong> zou hij<br />

in <strong>het</strong> acrostichon van deze heilige dus ook in zekere zin niet zijn eig<strong>en</strong> dichternaam<br />

hebb<strong>en</strong> neergeschrev<strong>en</strong>? 1 Spreekt er <strong>uit</strong> <strong>het</strong> slot van dit 3de gebed niet iets als e<strong>en</strong><br />

persoonlijke verbond<strong>en</strong>heid tuss<strong>en</strong> de dichter <strong>en</strong> de door hem aangeroep<strong>en</strong> heilige?<br />

Het is, zo lijkt <strong>het</strong> wel, voor de dichter e<strong>en</strong> niet onbelangrijk aspect van de hemelse<br />

zaligheid dat hij daarin de heilige Johannes van aangezicht tot aangezicht zal mog<strong>en</strong><br />

zi<strong>en</strong>:<br />

Bidt Gode, d<strong>en</strong> hoochst<strong>en</strong> coninc,<br />

Johannes, maertelare ons heer<strong>en</strong>,<br />

Dat ic mi talre goeder dinc<br />

In des<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>e moete bekeer<strong>en</strong><br />

In alzo duechdeliker leer<strong>en</strong><br />

Dat ic hu mach naer deser tijt<br />

Si<strong>en</strong> in de glorie daer ghi zijt. (r. 98/104)<br />

Het past, dunkt mij, wel bij e<strong>en</strong> tijd van eerste dichterlijke bewustwording dat iemand<br />

<strong>het</strong> verlang<strong>en</strong> in zich voelt om zijn hemelse naamg<strong>en</strong>oot op poëtische wijze te<br />

ontmoet<strong>en</strong>.<br />

Volledigheidshalve, <strong>en</strong> om de ket<strong>en</strong> van mijn bewijsvoering hier <strong>en</strong> daar nog wat<br />

te versterk<strong>en</strong>, geef ik ook e<strong>en</strong> opsomming van de plaats<strong>en</strong> waar sprake is van<br />

‘Christus’. Bij Jan Morito<strong>en</strong> vond ik maar één maal Jhesus Christus (in <strong>het</strong> 6de<br />

gebed) <strong>en</strong> ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele maal Christus alle<strong>en</strong>, bij Jan van Hulst daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> niet<br />

minder dan 11 plaats<strong>en</strong> van Christus: ‘So Christus selve sprac<br />

1 Ook Deleu <strong>uit</strong> de ‘onderstelling, dat ook hier de naam Johannes naamtek<strong>en</strong>ing van de dichter<br />

kan zijn’ (Sp. d. Lett. 3, 89).<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


57<br />

van di’ (3de gebed, r. 16); ‘Naer Christus leere graefstu orconde’ (3de gebed, r. 66);<br />

‘Dat Christus came in haer behoet’ (3de gebed, r. 96); ‘Helpt ons, du drouchs tonser<br />

vrame / Christus in din<strong>en</strong> lechame’ (5de gebed, r. 64/5); ‘Christus cam, des lev<strong>en</strong>s<br />

fruut’ (5de gebed, r. 238); ‘Die dit cleet dragh<strong>en</strong> / Sijn Christus magh<strong>en</strong>’ (4de gedicht,<br />

r. 139/40); ‘Van hem die Christus lechame / Onzuver in haerre ziele ontfingh<strong>en</strong>’<br />

(8ste gedicht, r. 59/60); ‘Hier bi versta, <strong>het</strong> wert di goet, / D<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> lechame<br />

Christus’ (8ste gedicht, r. 223/4); ‘Gh<strong>en</strong>ad<strong>en</strong>, Christus heere!’ (10de gedicht, r. 65);<br />

‘Christus passie moete bewar<strong>en</strong> / Jonghers in d<strong>en</strong> onnozel<strong>en</strong> staet’ (11de gedicht,<br />

r. 221/2); ‘Wat wine dat Christus wilde drink<strong>en</strong>’ (16de gedicht, r. 230); ‘Christus<br />

sprect, versta dit nu’ (16de gedicht, r. 293). We zi<strong>en</strong> dus dat Christus, zonder e<strong>en</strong><br />

voorgevoegd Jhesus, e<strong>en</strong> betrouwbaar gidsk<strong>en</strong>merk is tot <strong>het</strong> herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> van <strong>het</strong><br />

werk van Jan van Hulst. Het komt tweemaal voor in <strong>het</strong> 5de gebed <strong>en</strong> e<strong>en</strong>maal in<br />

<strong>het</strong> 11de gedicht, beide door de dichter met zijn naam gewaarmerkt. Vooral voor<br />

<strong>het</strong> 3de gebed <strong>en</strong> <strong>het</strong> 4de gedicht betek<strong>en</strong>t de toepassing van dit criterium e<strong>en</strong><br />

versteviging van hun plaats in de herk<strong>en</strong>ningsreeks.<br />

T<strong>en</strong>slotte kan <strong>het</strong> woord ‘am<strong>en</strong>’, als elem<strong>en</strong>t van religieuze terminologie dat tegelijk<br />

retorische betek<strong>en</strong>is kan hebb<strong>en</strong>, ons wellicht ook nog e<strong>en</strong> bruikbaar characteristicum<br />

van Jan van Hulst oplever<strong>en</strong>. Jan Morito<strong>en</strong> gebruikt ‘am<strong>en</strong>’ maar e<strong>en</strong>maal, aan <strong>het</strong><br />

begin van de 14de strofe van <strong>het</strong> 7de gebed. Het is daar zeer bepaald ge<strong>en</strong> ‘vrij’<br />

retorisch elem<strong>en</strong>t, want <strong>het</strong> maakt deel <strong>uit</strong> van <strong>het</strong> latijnse Ave Maria, waarvan de<br />

dichter de ope<strong>en</strong>volg<strong>en</strong>de woord<strong>en</strong> aan <strong>het</strong> begin van zijn ope<strong>en</strong>volg<strong>en</strong>de strof<strong>en</strong><br />

heeft geplaatst. Jan van Hulst bezigt <strong>het</strong> daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> op vele plaats<strong>en</strong> wel ‘vrij’,<br />

<strong>het</strong>zij als rijmwoord ter afsl<strong>uit</strong>ing van e<strong>en</strong> gedicht of e<strong>en</strong> passage, <strong>het</strong>zij zo maar<br />

als rijmwoord, e<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele maal ook zo maar e<strong>en</strong>s aan <strong>het</strong> begin van e<strong>en</strong> versregel.<br />

Het laatste vind<strong>en</strong> we in r. 318 van <strong>het</strong> 1ste gebed: ‘Am<strong>en</strong>, vader, bi dijnre gh<strong>en</strong>ad<strong>en</strong>’.<br />

Als rijmwoord op e<strong>en</strong> willekeurige plaats komt <strong>het</strong> voor in r. 9/10 van <strong>het</strong> 16de<br />

gedicht: ‘In zijn rike moet zi versam<strong>en</strong> / Die daer toe zull<strong>en</strong> zecgh<strong>en</strong> am<strong>en</strong>’.<br />

Rijmwoord ter afsl<strong>uit</strong>ing van e<strong>en</strong> passage is <strong>het</strong> in datzelfde 16de gedicht, r. 562vgg.:<br />

‘Ic biddu die als machtich zijt, / Drie persoon, e<strong>en</strong> warich God, / ... / Wilt an mi<br />

toogh<strong>en</strong> dine grote g<strong>en</strong>ad<strong>en</strong>, / Die leift <strong>en</strong>de regneirt te sam<strong>en</strong>, / God in de werelt<br />

der wereld<strong>en</strong>. am<strong>en</strong>’. Aan <strong>het</strong> slot van e<strong>en</strong> gedicht staat <strong>het</strong> in <strong>het</strong> 2de gebed: ‘Lof<br />

helich vader, helich zone, / Helich gheest, e<strong>en</strong> God in .iij. persone, / Als e<strong>en</strong> al<br />

mogh<strong>en</strong>de God te zam<strong>en</strong>, / Enich, eeuwich <strong>en</strong>de over al. am<strong>en</strong>’; voorts in <strong>het</strong> 5de<br />

gedicht: ‘Toter bleck<strong>en</strong>der hemelscer croone / ... / Die wi bezitt<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> te zam<strong>en</strong><br />

/ Ende alle die reinlic minn<strong>en</strong>. am<strong>en</strong>’; <strong>en</strong> ook nog in <strong>het</strong> 8ste: ‘Daer moet ons bringh<strong>en</strong><br />

al te gader / Vul van glori<strong>en</strong> onse hemelsche vader, / Zone, helich gheest, e<strong>en</strong> God<br />

te zam<strong>en</strong> / In de werelt der wereld<strong>en</strong>. am<strong>en</strong>’ Vooral t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van <strong>het</strong> 2de<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


58<br />

gebed br<strong>en</strong>gt dit criterium e<strong>en</strong> versteviging in onze argum<strong>en</strong>tatie. Interessant is <strong>het</strong><br />

vijfmaal voorkom<strong>en</strong>de rijmpaar tezam<strong>en</strong> / am<strong>en</strong>, dat <strong>het</strong> 2de gebed verbindt met<br />

<strong>het</strong> 5de, 8ste <strong>en</strong> 16de gedicht.<br />

Nu ik mijn bewijsvoering formeel rond heb, moet ik eerlijkheidshalve wel<br />

<strong>uit</strong>drukkelijk vaststell<strong>en</strong> dat mijn ‘opsporing’ van Jan van Hulst, waarvan ik zo in d<strong>en</strong><br />

brede verslag heb gedaan, in feite e<strong>en</strong> filologische comedie is. Zij heeft daarom<br />

natuurlijk wel waarde, maar <strong>het</strong> is die van e<strong>en</strong> controle <strong>en</strong> bevestiging achteraf. Pas<br />

nadat ik met mijn lez<strong>en</strong>de verbeelding <strong>en</strong> mijn luister<strong>en</strong>d oor in e<strong>en</strong> aantal gedicht<strong>en</strong><br />

dezelfde dichter had ontmoet, die zich in <strong>en</strong>kele daarvan als Jan van Hulst bek<strong>en</strong>d<br />

maakte, b<strong>en</strong> ik naar formele criteria gaan zoek<strong>en</strong> die zoud<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> ‘bewijz<strong>en</strong>’ wat<br />

ik op grond van mijn ontmoeting ‘wist’. En wie zoekt, zal vind<strong>en</strong>, nl. wie zoekt met<br />

de gegronde overtuiging dat er iets te vind<strong>en</strong> moet zijn. E<strong>en</strong> filologische bewijsvoering<br />

als de mijne berust niet op e<strong>en</strong> blind - <strong>en</strong> doof - werk<strong>en</strong>de statistische logica, maar<br />

op e<strong>en</strong> keuze, <strong>en</strong> die keuze wordt mogelijk door e<strong>en</strong> al van tevor<strong>en</strong>, met andere<br />

dan de traditionele filologische k<strong>en</strong>middel<strong>en</strong> gevormde overtuiging. De functie van<br />

de filologische bewijsvoering is altijd controler<strong>en</strong>d: <strong>het</strong> oor hoort niet altijd ev<strong>en</strong><br />

scherp <strong>en</strong> bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> valt er, bij minder goede gedicht<strong>en</strong>, in eerste instantie vaak<br />

niet g<strong>en</strong>oeg te ‘hor<strong>en</strong>’. Daarom mag m<strong>en</strong> e<strong>en</strong> dergelijke bewijsvoering noch onder-,<br />

noch overschatt<strong>en</strong>. Bij alle wet<strong>en</strong>schappelijke controleringsdrang mog<strong>en</strong> wij nooit<br />

verget<strong>en</strong> dat <strong>het</strong> ‘vind<strong>en</strong>’ belangrijker is dan de bevestiging van <strong>het</strong> gevond<strong>en</strong>e <strong>en</strong><br />

dat <strong>het</strong> bij de literatuurstudie altijd de verbeelding <strong>en</strong> <strong>het</strong> gehoor zull<strong>en</strong> blijv<strong>en</strong> die<br />

werkelijk ‘vind<strong>en</strong>’ moet<strong>en</strong>.<br />

Het herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> van de stem, de ontmoeting met de dichter in zijn gedicht<strong>en</strong> is <strong>het</strong><br />

eerste <strong>en</strong> laatste waar <strong>het</strong> bij <strong>het</strong> lez<strong>en</strong> om gaat. Maar tuss<strong>en</strong> dit eerste <strong>en</strong> laatste<br />

in prober<strong>en</strong> wij toch ook wel e<strong>en</strong> voorstelling te krijg<strong>en</strong> van de dichter als m<strong>en</strong>selijke<br />

persoonlijkheid, van zijn loopbaan in <strong>het</strong> lev<strong>en</strong>, van zijn plaats in de wereld, van zijn<br />

verhouding tot de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> van zijn tijd. Kortom, wij gaan zoek<strong>en</strong> naar biografische<br />

bijzonderhed<strong>en</strong> in <strong>en</strong> b<strong>uit</strong><strong>en</strong> de ons overgeleverde poëtische tekst<strong>en</strong>. Wij interesser<strong>en</strong><br />

ons voor <strong>het</strong> lev<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> dichter, omdat <strong>en</strong> voorzover dit de context van zijn<br />

gedicht<strong>en</strong> vormt die wij nodig hebb<strong>en</strong> voor <strong>het</strong> rechte verstaan daarvan. Directe,<br />

<strong>uit</strong>erlijke biografische bijzonderhed<strong>en</strong> bied<strong>en</strong> ons de gedicht<strong>en</strong> van Jan van Hulst<br />

maar weinig. Uit <strong>het</strong> 14de kunn<strong>en</strong> wij opmak<strong>en</strong> dat hij in Brugge thuishoorde <strong>en</strong><br />

zich zeer met zijn stad verbond<strong>en</strong> heeft gevoeld. Verder wet<strong>en</strong> wij <strong>uit</strong> datzelfde<br />

gedicht dat hij op e<strong>en</strong> feest ter ere van de ‘coninc van d<strong>en</strong> witte bere’, verkleed als<br />

oude heremiet <strong>en</strong> in <strong>het</strong> gezelschap van ‘twee manne sauvage’ (r. 134) <strong>en</strong> ‘e<strong>en</strong><br />

gaerso<strong>en</strong>’ (r. 263), die overig<strong>en</strong>s pas op <strong>het</strong> eind te voorschijn komt, e<strong>en</strong> voordracht<br />

t<strong>en</strong> beste heeft gegev<strong>en</strong>. Op grond van b<strong>uit</strong><strong>en</strong>textuele gegev<strong>en</strong>s kan dat feest<br />

gedateerd word<strong>en</strong> in 1392 <strong>en</strong> de ‘coninc’ geïd<strong>en</strong>tificeerd met<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


59<br />

de jonge patriciër Jan van <strong>Gruuthuse</strong>. Uit de situatie waarin <strong>het</strong> 14de gedicht ons<br />

verplaatst mog<strong>en</strong> we afleid<strong>en</strong> dat Jan van Hulst e<strong>en</strong> min of meer professioneel<br />

toneelspeler is geweest, die, met assist<strong>en</strong>tie van <strong>en</strong>kele ‘ghesell<strong>en</strong>’, op bestelling<br />

e<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong>lijk gezelschap kwam amuser<strong>en</strong> <strong>en</strong> die voor zo'n geleg<strong>en</strong>heid dan ook<br />

wel e<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> speciaal gedicht schreef. Zo'n speciaal gedicht was <strong>uit</strong>eraard e<strong>en</strong><br />

geleg<strong>en</strong>heidsgedicht waarbij de dichter gemakshalve wel moest putt<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong><br />

reservoir van zinsw<strong>en</strong>ding<strong>en</strong> <strong>en</strong> motiev<strong>en</strong> die hij eerder bij andere geleg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong><br />

had gebruikt. In <strong>het</strong> 14de gedicht heeft hij e<strong>en</strong> oude man gespééld, maar <strong>uit</strong> <strong>het</strong><br />

8ste <strong>en</strong> 16de kunn<strong>en</strong> wij opmak<strong>en</strong> dat hij zich inderdaad ook oud <strong>en</strong> verslet<strong>en</strong> heeft<br />

gevóeld. Hoe oud e<strong>en</strong> man in de tweede helft van de 14de eeuw moest zijn om zich<br />

oud te kunn<strong>en</strong> voel<strong>en</strong>, wet<strong>en</strong> we natuurlijk niet precies, maar wij mog<strong>en</strong>, me<strong>en</strong> ik,<br />

toch wel aannem<strong>en</strong> dat Jan van Hulst omstreeks 1390, to<strong>en</strong> hij de laatste gedicht<strong>en</strong><br />

van ons <strong>handschrift</strong> schreef, niet jonger dan e<strong>en</strong> jaar of 50 geweest zal zijn. We<br />

moet<strong>en</strong> nu allereerst prober<strong>en</strong> <strong>het</strong> zeer fragm<strong>en</strong>tarische beeld van de dichter dat<br />

<strong>uit</strong> de tekst<strong>en</strong> voor ons oprijst te completer<strong>en</strong> met b<strong>uit</strong><strong>en</strong>textuele gegev<strong>en</strong>s.<br />

Van Hulst was in <strong>het</strong> Brugge van de 14de <strong>en</strong> 15de eeuw e<strong>en</strong> niet ongewone<br />

famili<strong>en</strong>aam <strong>en</strong> de voornaam Jan zal daar in die tijd wel ev<strong>en</strong> gewoon geweest zijn<br />

als nu bij ons. Kom<strong>en</strong> we in de Brugse archivalia e<strong>en</strong> Jan van Hulst teg<strong>en</strong>, dan kan<br />

die vermelding betrekking hebb<strong>en</strong> op onze dichter, maar noodzakelijk is dit niet,<br />

zelfs niet wanneer de archivalische gegev<strong>en</strong>s op e<strong>en</strong> toneelspeler of e<strong>en</strong> dichter<br />

schijn<strong>en</strong> te wijz<strong>en</strong>. Ik heb hierbov<strong>en</strong> al terloops opgemerkt dat de Jan van Hulst die<br />

in 1428 de eerste Brugse rederijkerskamer van de Heilige Geest oprichtte, wel tot<br />

e<strong>en</strong> jongere g<strong>en</strong>eratie zal hebb<strong>en</strong> behoord dan de Jan van Hulst <strong>uit</strong> <strong>het</strong><br />

<strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>. Het is immers zeer onwaarschijnlijk dat iemand die niet veel<br />

later dan 1340 gebor<strong>en</strong> kan zijn, nog in 1428 e<strong>en</strong> leid<strong>en</strong>de rol in <strong>het</strong> literaire lev<strong>en</strong><br />

zou hebb<strong>en</strong> gespeeld. En wat moet<strong>en</strong> we d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> van de ‘eerweerdigh<strong>en</strong> Joncheere,<br />

geheet<strong>en</strong> Jan van Hulst’, van wie e<strong>en</strong> gedicht is overgeleverd (<strong>uit</strong>gegev<strong>en</strong> door<br />

Willems in Belgisch Museum 5, 451), dat gericht is tot e<strong>en</strong>, als ‘broeder, lieve<br />

gheselle’ aangesprok<strong>en</strong>, ‘her Percheval<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> Nocquerstocque, priester te<br />

Gheeroudsberghe’? We kunn<strong>en</strong> <strong>het</strong> gedicht in kwestie, dat weinig karakteristiek<br />

van dictie is, niet nauwkeurig dater<strong>en</strong>, maar stell<strong>en</strong> ons ónze dichter Jan van Hulst<br />

nu niet zo direct als e<strong>en</strong> ‘joncheere’ voor 1 . In <strong>het</strong> 2de, 3de <strong>en</strong> 4de deel van de<br />

Inv<strong>en</strong>taire des Archives de la ville de Bruges komt herhaaldelijk de naam Jan van<br />

Hulst voor, <strong>het</strong> eerst in de rek<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> van 1379/80, waar de drager van deze naam<br />

e<strong>en</strong> ‘servant de l'artillerie’ blijkt te zijn, die <strong>het</strong> bevel voerde over 5 cnap<strong>en</strong> bij de<br />

belegering van D<strong>en</strong>dermonde. Kunn<strong>en</strong> we ons Jan van Hulst moeilijk<br />

1 N. Geerts wijst in haar dissertatie, blz. 115/6, op stilistische grond<strong>en</strong> de id<strong>en</strong>tificatie van ónze<br />

Jan van Hulst met de gelijknamige ‘joncheere’ af.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


60<br />

als ‘joncheere’ voorstell<strong>en</strong>, ook e<strong>en</strong> militaire functie zoud<strong>en</strong> we nu niet in de eerste<br />

plaats aan onze dichter toed<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, want deze moet e<strong>en</strong> geletterd man geweest zijn<br />

die behoorlijk latijn k<strong>en</strong>de. Maar wij moet<strong>en</strong> <strong>het</strong> in <strong>het</strong> midd<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> of deze<br />

vermelding al dan niet op onze Jan van Hulst betrekking heeft, mede omdat wij ons<br />

van de sociale positie van e<strong>en</strong> ‘servant de l'artillerie’ ge<strong>en</strong> duidelijke voorstelling<br />

kunn<strong>en</strong> vorm<strong>en</strong>. Is <strong>het</strong> dezelfde of e<strong>en</strong> andere - of t<strong>en</strong>dele dezelfde, t<strong>en</strong>dele e<strong>en</strong><br />

andere - Jan van Hulst geweest die we tuss<strong>en</strong> 1394 <strong>en</strong> 1410 als organisator van<br />

allerlei amusem<strong>en</strong>t<strong>en</strong> in de Brugse rek<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> aantreff<strong>en</strong>? In 1394 wordt bv. e<strong>en</strong><br />

vergoeding gegev<strong>en</strong> aan ‘Janne van Hulst <strong>en</strong>de zin<strong>en</strong> gezell<strong>en</strong>, over de cost<strong>en</strong> die<br />

zy hadd<strong>en</strong> van paerdekins, van fannizag<strong>en</strong>, van canevetse, van bescriv<strong>en</strong>e <strong>en</strong>de<br />

van cost<strong>en</strong> bi hemlied<strong>en</strong> gheda<strong>en</strong> jnt cabaret daer zy vergadert war<strong>en</strong> omme te<br />

truck<strong>en</strong>e jegh<strong>en</strong> onser gheduchter vrauw<strong>en</strong> omme daer te speilne, <strong>en</strong>de binn<strong>en</strong> der<br />

tijt dat zy vergadert war<strong>en</strong> der tijt dat onse gheduchte vrauwe hier was, mids dat zy<br />

daghelijx bi hare ghingh<strong>en</strong> omme te versolas<strong>en</strong>e’. Wat de tijd <strong>en</strong> de aard van dit<br />

optred<strong>en</strong> betreft, zou <strong>het</strong> nog wel ónze Jan van Hulst kunn<strong>en</strong> zijn: e<strong>en</strong> middeleeuws<br />

artist moest nu e<strong>en</strong>maal van alle markt<strong>en</strong> thuis zijn <strong>en</strong> iemand die zich voor zichzelf<br />

oud voelde kon daarom op <strong>het</strong> gebied van zijn beroep nog wel e<strong>en</strong> <strong>en</strong> ander<br />

organiser<strong>en</strong> <strong>en</strong> prester<strong>en</strong>. We gaan echter aarzel<strong>en</strong> wanneer we ook <strong>uit</strong> 1410 e<strong>en</strong><br />

soortgelijke notitie vind<strong>en</strong>: ‘gheghev<strong>en</strong> bi bevelle van buerchmeesters Janne van<br />

Hulst <strong>en</strong>de andr<strong>en</strong> die ter messe zongh<strong>en</strong> die de ghezell<strong>en</strong> van der ghilde vand<strong>en</strong><br />

drogh<strong>en</strong> boome doe dad<strong>en</strong> over ons<strong>en</strong> gheducht<strong>en</strong> heere <strong>en</strong>de prinche’. Als ónze<br />

Jan van Hulst omstreeks 1340 gebor<strong>en</strong> is, kan hij toch moeilijk nog in 1410 ‘ter<br />

messe’ hebb<strong>en</strong> gezong<strong>en</strong>. Was hij dan ev<strong>en</strong>min de organisator <strong>uit</strong> de rek<strong>en</strong>ing van<br />

1394? Of betreft de notitie van 1394 ónze Jan van Hulst <strong>en</strong> die van 1410 e<strong>en</strong><br />

gelijknamig artist van e<strong>en</strong> volg<strong>en</strong>de g<strong>en</strong>eratie? Die ‘ghezell<strong>en</strong> van der ghilde vand<strong>en</strong><br />

drogh<strong>en</strong> boome’ anno 1410 moet<strong>en</strong> overig<strong>en</strong>s - ik heb daar hierbov<strong>en</strong> al op<br />

gezinspeeld - wel in de e<strong>en</strong> of andere relatie hebb<strong>en</strong> gestaan tot de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring<br />

van ons <strong>handschrift</strong>, want in r. 1872 van <strong>het</strong> 2de gedicht (‘tfyerde’ van Jan Morito<strong>en</strong>)<br />

was ook sprake van ‘der vrauw<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> drog<strong>en</strong> bome’. Is de Jan van Hulst <strong>uit</strong><br />

1410 misschi<strong>en</strong> e<strong>en</strong> zoon of neef van de onze geweest <strong>en</strong> heeft hij met zijn<br />

‘ghezell<strong>en</strong>’ de traditie van de door zijn vader of oom geleide kring voortgezet?<br />

Wij kom<strong>en</strong> met onze b<strong>uit</strong><strong>en</strong>textuele gegev<strong>en</strong>s aangaande Jan van Hulst niet veel<br />

verder dan vrag<strong>en</strong> <strong>en</strong> vermoed<strong>en</strong>s. E<strong>en</strong> <strong>en</strong>igszins volledige <strong>uit</strong>erlijke biografie moet,<br />

in afwachting van nader archiefonderzoek, voorlopig wel ongeschrev<strong>en</strong> blijv<strong>en</strong>. Wij<br />

beperk<strong>en</strong> ons dus tot de ‘innerlijke biografie’ die zijn gedicht<strong>en</strong> ons te rad<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>.<br />

Zijn jeugdgestalte moet<strong>en</strong> wij oproep<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 3de, 4de <strong>en</strong> 5de gedicht <strong>en</strong>, misschi<strong>en</strong>,<br />

<strong>het</strong> 3de gebed. In <strong>het</strong> 11de<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


61<br />

gedicht, <strong>het</strong> alfabetische nieuwjaarsreferein, zi<strong>en</strong> wij hem hoogstwaarschijnlijk in<br />

de kracht van zijn lev<strong>en</strong>. Het 8ste, 14de, 15de <strong>en</strong> 16de gedicht ton<strong>en</strong> hem ons<br />

duidelijk in zijn ‘ouderdom’ <strong>en</strong> in deze periode zull<strong>en</strong> we ook wel <strong>het</strong> 1ste, 2de, 4de<br />

<strong>en</strong> 5de gebed moet<strong>en</strong> plaats<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> vergelijking van de toepassing der rijmwoord<strong>en</strong><br />

op -adich in <strong>het</strong> 4de <strong>en</strong> 5de gebed <strong>en</strong>erzijds, <strong>het</strong> 10de gedicht anderzijds, br<strong>en</strong>gt<br />

ons tot de conclusie dat <strong>het</strong> laatstg<strong>en</strong>oemde als eerste van de drie moet zijn<br />

geschrev<strong>en</strong>: beradich, verladich <strong>en</strong> versmadich ‘sprek<strong>en</strong>’ in <strong>het</strong> zinsverband van<br />

<strong>het</strong> 10de gedicht om zo te zegg<strong>en</strong> ‘vanzelf’, terwijl ze in de gebed<strong>en</strong> geforceerder<br />

<strong>en</strong> grover klink<strong>en</strong>, zoals m<strong>en</strong> dat bij e<strong>en</strong> latere zelfimitatie verwacht<strong>en</strong> kan. Daarom<br />

zou ik <strong>het</strong> 10de gedicht in dezelfde lev<strong>en</strong>speriode will<strong>en</strong> plaats<strong>en</strong> als <strong>het</strong> 11de, die<br />

van de krachtige mannelijke jar<strong>en</strong>. Voor de ‘innerlijke biografie’ levert deze<br />

midd<strong>en</strong>periode overig<strong>en</strong>s weinig op. Uit de gedicht<strong>en</strong> van die tijd treedt ons e<strong>en</strong><br />

ev<strong>en</strong>wichtig maar niet bijzonder karakteristiek moralist tegemoet. Zijn vorm beheerst<br />

hij volkom<strong>en</strong>.<br />

De periode van de ‘ouderdom’ is bij Jan van Hulst poëtisch weliswaar veel zwakker,<br />

maar m<strong>en</strong>selijk veel interessanter. De dichter geeft ons dan voor onze ‘innerlijke<br />

biografie’ inderdaad <strong>en</strong>ig houvast, doordat hij zich, praterig maar natuurlijk, dikwijls<br />

maar e<strong>en</strong> beetje heeft lat<strong>en</strong> gaan. In zijn goede tijd kon hij zeer geconc<strong>en</strong>treerd<br />

schrijv<strong>en</strong>. We wet<strong>en</strong> dat, behalve <strong>uit</strong> de bewaard geblev<strong>en</strong> fragm<strong>en</strong>t<strong>en</strong> van <strong>het</strong> 3de<br />

<strong>en</strong> 4de, vooral ook <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 11de gedicht, met bv. e<strong>en</strong> passage als deze:<br />

Hoe eff<strong>en</strong>e dat hed<strong>en</strong> de carre ga,<br />

Morgh<strong>en</strong> zo vintze sulk<strong>en</strong> hurt,<br />

Mids datter niemant hant an sla,<br />

So datze stubbelt of omme sturt.<br />

De weich es lanc, de tijt es curt.<br />

Elc zie vor hem hoe dat hi vare<br />

Met des<strong>en</strong> goed<strong>en</strong> nieuw<strong>en</strong> jare. (r. 5/11)<br />

Stel daar nu teg<strong>en</strong>over de inleiding tot <strong>het</strong> 8ste gedicht, waarin de dichter, met allerlei<br />

omslachtige verontschuldiging<strong>en</strong> vanwege zijn verminderde bevattingsvermog<strong>en</strong>,<br />

aankondigt dat hij op zijn eig<strong>en</strong>, helaas armzalige, manier de preek van ‘broeder<br />

Jan Lyo<strong>en</strong>’ zal gaan navertell<strong>en</strong>, die hem ‘up d<strong>en</strong> helich<strong>en</strong> paesschedach’ zo<br />

bijzonder gesticht had:<br />

Die viere condici<strong>en</strong> welc zi war<strong>en</strong>,<br />

Mach ic hu rudelic op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong><br />

Naer mijn arem ruut versta<strong>en</strong>.<br />

Maer alzo ne hebbic niet ontfa<strong>en</strong><br />

Van woorde te woorde d<strong>en</strong> zoet<strong>en</strong> zin<br />

Die broeder Jan Lyo<strong>en</strong> daer in<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


62<br />

Brochte, maer tselve dattix onthilt<br />

Sal ic hier scriv<strong>en</strong>, oft God wilt. (r. 25/31)<br />

Op dat ell<strong>en</strong>dig slechte geheug<strong>en</strong> komt hij telk<strong>en</strong>s weer terug:<br />

Dits tander point van hem vor waer,<br />

E<strong>en</strong> deel der of al nieuwer naer.<br />

Alzo <strong>en</strong> hebbict niet onthoud<strong>en</strong>.<br />

Mijnre ruder zinn<strong>en</strong> zijn dies de scoud<strong>en</strong>.<br />

...............................<br />

M<strong>en</strong>ich woort van zoeter leere<br />

Sprac hi van des<strong>en</strong> pointe meere<br />

Dat ic te lichtelic over sla,<br />

Mids dat mi ut<strong>en</strong> zinne gha,<br />

De welke stroy<strong>en</strong> m<strong>en</strong>ichfuldich. (r. 250/72)<br />

Dit is ge<strong>en</strong> pose, ge<strong>en</strong> <strong>uit</strong>stalling van bescheid<strong>en</strong>heidschché's, want de dichter zit<br />

hier onder vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> te prat<strong>en</strong>. In <strong>het</strong> 14de gedicht spreekt hij daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> als e<strong>en</strong><br />

geroutineerde toneelman in <strong>het</strong> publiek. Hij voelt zich ook daar wel innerlijk oud <strong>en</strong><br />

verslet<strong>en</strong>, maar weet er tegelijk <strong>uit</strong>erlijk e<strong>en</strong> rol van te mak<strong>en</strong>. In de figuur van de<br />

oude heremiet, die ter geleg<strong>en</strong>heid van <strong>het</strong> feest de moeite heeft g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> om zijn<br />

kluis in de wildernis te verlat<strong>en</strong> <strong>en</strong> met de twee door hem bekeerde wildemann<strong>en</strong><br />

naar de goede stad Brugge te kom<strong>en</strong>, spéélt hij zichzelf. De overdrev<strong>en</strong> captatio<br />

b<strong>en</strong>evol<strong>en</strong>tiae behoort bij zijn rol. Zijn stem is niet zo krachtig meer <strong>en</strong> daarom<br />

verzoekt hij de ‘coninc’, aan wie hij e<strong>en</strong> gesch<strong>en</strong>k gaat aanbied<strong>en</strong>, nadrukkelijk om<br />

stilte te bevel<strong>en</strong>:<br />

Ic, arem, rud, stomp, cranc, houd van dagh<strong>en</strong>,<br />

Mids dat die zinne so zeere vertragh<strong>en</strong><br />

Dat ic niet wel mach sprek<strong>en</strong> hoghe,<br />

So versouc ic bi Gods ghedoghe,<br />

Heer coninc, ter gheliefte van hu,<br />

Dat ghi doch wilt bevel<strong>en</strong> nu<br />

Remedie te do<strong>en</strong>e van alre sprake. (r. 13/9)<br />

Zoals hij zich hier aan e<strong>en</strong> groot publiek als oude man voorspeelt, doet hij hij <strong>het</strong> in<br />

intiemere kring wanneer hij zich aan <strong>het</strong> begin van <strong>het</strong> 16de gedicht (r. 5) pres<strong>en</strong>teert<br />

als ‘arem rudaris Jan’. In dat opzettelijke woord ‘rudaris’ hor<strong>en</strong> we de zelfspot van<br />

de oudergeword<strong>en</strong> dichter, die tòch wel weet dat er naar hem geluisterd zal word<strong>en</strong>.<br />

Hij weet dat de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> van de kring hem accepter<strong>en</strong>, ja dat hij hun voorman is.<br />

Hij is, optred<strong>en</strong>d ín <strong>het</strong> publiek, nog wel zeker ván zijn publiek, maar hij is innerlijk<br />

niet zeker van zichzelf. Hij speelt in de bescherming die zijn rol hem biedt ‘de<br />

waarheid van zijn lev<strong>en</strong>’,<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


63<br />

hij toont in zijn gedicht<strong>en</strong> <strong>en</strong> gebed<strong>en</strong> ‘<strong>het</strong> smartelijk gelaat van eige' ell<strong>en</strong>digheid’.<br />

Als Gossaert in zijn jeugd heeft Jan van Hulst zich in zijn ‘ouderdom’, de lev<strong>en</strong>sfase<br />

waarin hij <strong>het</strong> duidelijkst voor ons staat, als e<strong>en</strong> verlor<strong>en</strong> zoon gevoeld. Hij bidt in<br />

zijn paternostergebed, <strong>het</strong> 2de, tot de Vader, met de volg<strong>en</strong>de ope<strong>en</strong>stapeling van<br />

verlor<strong>en</strong>heidsbetuiging<strong>en</strong>:<br />

Vader, ontfaerme mijns,<br />

Dijns knechts, <strong>en</strong>de hem niet beter <strong>en</strong> noomt<br />

Ende crup<strong>en</strong>de te din<strong>en</strong> voet<strong>en</strong> coomt,<br />

Van duechd<strong>en</strong> naect, verslet<strong>en</strong> in sond<strong>en</strong>,<br />

Met quell<strong>en</strong>der siel<strong>en</strong>, al vul van wond<strong>en</strong>,<br />

Nature ghecranct, mijn dagh<strong>en</strong> ghequist,<br />

Mijn tijt verroukelost recht als e<strong>en</strong> mist.<br />

In bem niet wert dattu mi zies<br />

Ic bem e<strong>en</strong> arem, zondelic ries. (r. 38/46)<br />

Waarom heeft hij zich zo verlor<strong>en</strong> gevoeld? Waarom beschouwde hij zichzelf als<br />

zo'n ‘ries’? Toch zeker niet alle<strong>en</strong> omdat Jan Praet <strong>en</strong> ev<strong>en</strong>tueel andere moralist<strong>en</strong><br />

die hij gelez<strong>en</strong> had hem deze voorstelling hadd<strong>en</strong> opgedrong<strong>en</strong>. En m<strong>en</strong> kan zich,<br />

gezi<strong>en</strong> zijn gedicht<strong>en</strong>, ook nauwelijks voorstell<strong>en</strong> dat hij werkelijk e<strong>en</strong> losbandig<br />

lev<strong>en</strong> heeft geleid. Hij maakt de indruk e<strong>en</strong> oprecht vroom m<strong>en</strong>s <strong>en</strong> e<strong>en</strong> oprecht<br />

trouw vri<strong>en</strong>d te zijn geweest. ‘Broederlic’ is e<strong>en</strong> woord dat m<strong>en</strong> telk<strong>en</strong>s weer bij hem<br />

teg<strong>en</strong>komt 1 . De kluiz<strong>en</strong>aar van <strong>het</strong> 14de gedicht geeft als motief waarom hij na zijn<br />

vrolijke jeugd de stad Brugge teleurgesteld verlat<strong>en</strong> heeft, in de eerste plaats op,<br />

dat hij ‘der lieder zinne / Sach ydel van broederliker minne’ (r. 51/2). De jaloezie, de<br />

ergd<strong>en</strong>k<strong>en</strong>dheid, de kwaadsprekerij van zijn medem<strong>en</strong>s<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> hem wel danig<br />

dwars hebb<strong>en</strong> gezet<strong>en</strong>. Wat kan e<strong>en</strong> dichter die altijd zo <strong>het</strong> goede gewild, <strong>en</strong><br />

waarschijnlijk ook gedaan heeft, zichzelf dan nog te verwijt<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> gehad? De<br />

verklaring moet mogelijk gezocht word<strong>en</strong> in <strong>het</strong> acteertal<strong>en</strong>t dat hem tot e<strong>en</strong><br />

toneelspeler had do<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. In <strong>het</strong> gebed van de verlor<strong>en</strong> zoon is ons de<br />

<strong>uit</strong>drukking ‘tijt verroukelost’ opgevall<strong>en</strong>. We vind<strong>en</strong> die voor <strong>het</strong> eerst in zijn<br />

jeugdgedicht met <strong>het</strong> Elkerlijc-motief (3,14) <strong>en</strong> voor <strong>het</strong> laatst in <strong>het</strong> laatste gedicht<br />

van de bundel, <strong>het</strong> onvoltooid geblev<strong>en</strong> 16de (r. 487). Het moet wel e<strong>en</strong><br />

kern<strong>uit</strong>drukking van zijn dichterlijk lev<strong>en</strong> geweest zijn, e<strong>en</strong> woord waarin eerste<br />

bewustwording <strong>en</strong> laatste rek<strong>en</strong>schap elkaar ontmoet hebb<strong>en</strong>. Wat dééd hij in zijn<br />

lev<strong>en</strong>? Voor zijn besef verspilde hij al spel<strong>en</strong>de zijn tijd <strong>en</strong> bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> nog zijn<br />

gezondheid (‘nature ghecranct’). Daarom zocht hij, wi<strong>en</strong>s taak <strong>het</strong><br />

1 We vind<strong>en</strong> dit, in <strong>het</strong> mnl. blijkbaar zeldzame woord (verg. Verdam) ook bij Jan Praet (r. 4411).<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


64<br />

lev<strong>en</strong>slang was geweest om ‘geduchte’ her<strong>en</strong> <strong>en</strong> ‘gheduchte’ vrouw<strong>en</strong> ‘te<br />

versolas<strong>en</strong>e’, t<strong>en</strong>slotte zijn eig<strong>en</strong> solaas in e<strong>en</strong> verbeelde, gespeelde<br />

kluiz<strong>en</strong>aarsgestalte. Die gestalte kwam overe<strong>en</strong> met wat hij innerlijk <strong>het</strong> liefst wilde<br />

zijn. Maar hij kón <strong>het</strong> niet zijn, <strong>het</strong> spel moest voortgaan.<br />

E<strong>en</strong> ‘innerlijke biografie’ zoals ik hier probeer te schrijv<strong>en</strong> moet natuurlijk voor e<strong>en</strong><br />

groot deel hypot<strong>het</strong>isch blijv<strong>en</strong>. Niet hypot<strong>het</strong>isch maar zeer reëel zijn echter de<br />

innige acc<strong>en</strong>t<strong>en</strong> die de dichter vaak voor zijn vroomheid weet te vind<strong>en</strong>. En ook die<br />

klacht<strong>en</strong> over dat slechter word<strong>en</strong>de geheug<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> iets treff<strong>en</strong>ds. Ze word<strong>en</strong><br />

begrijpelijk als m<strong>en</strong> er de toneelspeler achter kan zi<strong>en</strong> die zijn oude dag begint te<br />

voel<strong>en</strong> <strong>en</strong> van zijn geheug<strong>en</strong>slijtage hinder ondervindt bij zijn beroep. Als acteur<br />

moest hij blijv<strong>en</strong> spel<strong>en</strong> <strong>en</strong> aan <strong>het</strong> einde van zijn nummer nederig om bijval vrag<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> e<strong>en</strong> goede dronk: ‘minlic scinct / Ons d<strong>en</strong> wijn, oft hu dinct goet’ (14, 266/7).<br />

Maar in de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring kon hij <strong>uit</strong>rust<strong>en</strong> <strong>en</strong> recht<strong>uit</strong>, zoals <strong>het</strong> hem voor de tong<br />

kwam, vertell<strong>en</strong> over de mooie paaspreek die hij pas gehoord had, <strong>en</strong> klag<strong>en</strong> over<br />

zijn ‘aerm<strong>en</strong> donker<strong>en</strong> zin’. Hij kon er oud <strong>en</strong> moe zijn, zoals hij zich voelde: ‘Ziet<br />

hier mijn aerme hand<strong>en</strong> twee’ (16,393), hij kon er <strong>uit</strong>ing gev<strong>en</strong> aan zijn<br />

avondstemming: ‘De dach gaet zeere, <strong>het</strong> naect der nacht’ (16, 162), hij kon er<br />

bidd<strong>en</strong> om moederlijke geborg<strong>en</strong>heid: ‘Sla over mi d<strong>en</strong> mantel dijn’ (16,428).<br />

Dit is dan de m<strong>en</strong>selijke kant van Jan van Hulsts poëzie. Maar ik moet ook nog<br />

e<strong>en</strong> paar woord<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong> over zijn literaire thematiek. Legg<strong>en</strong> wij naast elkaar <strong>het</strong><br />

5de gedicht, dat tot zijn jeugdwerk moet behor<strong>en</strong>, <strong>en</strong> <strong>het</strong> 15de <strong>en</strong> 16de, waar<strong>uit</strong> de<br />

stem van de ouderdom tot ons spreekt, dan zi<strong>en</strong> wij e<strong>en</strong> duidelijke thematische lijn<br />

door zijn hele dichterlijke lev<strong>en</strong> he<strong>en</strong>lop<strong>en</strong>. Hij heeft <strong>het</strong> meest eig<strong>en</strong>e van zijn<br />

lev<strong>en</strong>sinzicht will<strong>en</strong> neerlegg<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> soort ars amandi christiana. In <strong>het</strong> 15de<br />

gedicht laat de dichter, als voortzetting van de zelfprojectie in <strong>het</strong> 14de, alweer e<strong>en</strong><br />

oude heremiet optred<strong>en</strong>. ‘E<strong>en</strong> jonghelinc vul der weerelt luste’, die in de stad zijn<br />

tijd doorbr<strong>en</strong>gt met ‘wak<strong>en</strong>, brasseer<strong>en</strong>, gheselscap goet’ (r. 27) <strong>en</strong> volg<strong>en</strong>s de<br />

hoofse traditie in <strong>het</strong> geheim e<strong>en</strong> getrouwde vrouw bemint (‘Du mins e<strong>en</strong> wijf, zone<br />

es ghe<strong>en</strong> maecht!’ wordt hem in r. 449 voor de voet<strong>en</strong> geworp<strong>en</strong>), komt deze<br />

heremiet opzoek<strong>en</strong> om zich door hem te lat<strong>en</strong> belér<strong>en</strong>. (Ook in <strong>het</strong> begin van <strong>het</strong><br />

8ste gedicht is sprake van ‘leer<strong>en</strong> / D<strong>en</strong> wech te gane tot zijnre minne’.) ‘Leert mi<br />

doch’, zo vraagt de jonge minnaar aan de heremiet, ‘hoe ic zal beghinn<strong>en</strong> / Naer<br />

rechter red<strong>en</strong>e met trauw<strong>en</strong> minn<strong>en</strong>’ (r. 585/6). De ‘red<strong>en</strong>like’ minne die de heremiet<br />

hem dan onderwijst, ligt helemaal in <strong>het</strong> verl<strong>en</strong>gde van <strong>het</strong> betoog van <strong>het</strong> 5de<br />

gedicht. Alle<strong>en</strong> had de dichter daarin nog zichzélf gepres<strong>en</strong>teerd in de gestalte van<br />

de hoofse minnaar:<br />

Ic, arem van trooste maer rijc van minn<strong>en</strong>,<br />

Overvloy<strong>en</strong>de van jonst<strong>en</strong> met wall<strong>en</strong>d<strong>en</strong> zinn<strong>en</strong>,<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


65<br />

Verlad<strong>en</strong> van drucke, sterv<strong>en</strong>de als weeze,<br />

Bev<strong>en</strong>de van duchteliker vreeze,<br />

Lev<strong>en</strong>de up hope toot uwer duecht,<br />

Groete hu, up erde mijn hoochste vruecht,<br />

Met minlik<strong>en</strong> salute der gheelre jonst<br />

Uut ald<strong>en</strong> vermogh<strong>en</strong>e naturliker const.<br />

Ghewerdicht zonder verdriets verlangh<strong>en</strong><br />

Tontfane van uw<strong>en</strong> aerm<strong>en</strong> ghevangh<strong>en</strong><br />

Dat reine minne heift voort ghebrocht. (r. 1/11)<br />

De pat<strong>het</strong>iek van deze breedgolv<strong>en</strong>de regels is iets te nadrukkelijk om helemaal<br />

geloofwaardig te kunn<strong>en</strong> zijn. We mog<strong>en</strong>, op grond van wat we wet<strong>en</strong> van Jan van<br />

Hulsts acteertal<strong>en</strong>t, wel zegg<strong>en</strong> dat de dichter hier de conv<strong>en</strong>tionele hoofse minnaar<br />

heeft gespééld. Van de dame tot wie hij zich blijkbaar in zijn jonge jar<strong>en</strong> zozeer<br />

aangetrokk<strong>en</strong> heeft gevoeld <strong>en</strong> met zoveel strijkages gericht om, naar zijn zegg<strong>en</strong>,<br />

haar ‘te gheliev<strong>en</strong> zonderlinge’ met ‘werke van minliker tijtcortinge’, krijg<strong>en</strong> we niet<br />

de minste voorstelling. Die onduidelijkheid is minder e<strong>en</strong> gevolg van de beperking<strong>en</strong><br />

die de conv<strong>en</strong>tionele hoofse dictie hem oplegde, dan van <strong>het</strong> feit dat de hoofse<br />

geliefde hem, ondanks de gespeelde hartstocht van zijn aanspraak, <strong>en</strong>kel maar<br />

moest di<strong>en</strong><strong>en</strong> als e<strong>en</strong> kapstok waar hij zijn liefdesfilosofie aan op kon hang<strong>en</strong>. Die<br />

filosofie komt hierop neer, dat weliswaar ieder redelijk wez<strong>en</strong> geschap<strong>en</strong> is om lief<br />

te hebb<strong>en</strong> <strong>en</strong> zijn ‘ghelike van wederpare’ te zoek<strong>en</strong> 1 (‘niem<strong>en</strong>t zonder minne <strong>en</strong><br />

leift / Die red<strong>en</strong>lic versta<strong>en</strong> in heeft’, 16,47/8), maar dat, als <strong>het</strong> goed zal zijn, de<br />

‘werlike’ toch tot de ‘gheestelike’ minne moet leid<strong>en</strong>. In <strong>het</strong> 5de gedicht is <strong>het</strong> betoog<br />

van de dichter nog ingelijst in e<strong>en</strong> conv<strong>en</strong>tionele hoofse liefdessituatie, in <strong>het</strong> 15de<br />

gedicht is die inlijsting helemaal losgelat<strong>en</strong>. Hij projecteert zich daar, zoals wij al<br />

zag<strong>en</strong>, niet meer in de minnaar maar in de kluiz<strong>en</strong>aar. De ‘werlike’ minne is e<strong>en</strong><br />

gevaarlijke zaak voor hem geword<strong>en</strong>, omdat ‘reine minne puere’ (15, 561) zo moeilijk<br />

te bereik<strong>en</strong> is. Regels als: ‘Want V<strong>en</strong>us di<strong>en</strong>re nemmermeere / Van rein<strong>en</strong> di<strong>en</strong>ste<br />

bedrogh<strong>en</strong> <strong>en</strong> werdt’ (5, 130/1) zal m<strong>en</strong> daar niet meer in teg<strong>en</strong>kom<strong>en</strong>, wel <strong>het</strong><br />

verwijt: ‘Du best e<strong>en</strong> onrein minnerkijn’ (15, 578). Het gaat in de liefde om de ‘vriheit’,<br />

waartoe God de m<strong>en</strong>s riep <strong>en</strong> die haar vervulling moet vind<strong>en</strong> in de hemelse<br />

zaligheid. De ‘scalke Lucifeer’ ligt echter op de loer <strong>en</strong> door zijn fatale invloed op<br />

de m<strong>en</strong>selijke ‘natuere’ maakt minne ‘al haer di<strong>en</strong>ers knechte’. ‘Minne es in haer<br />

zelv<strong>en</strong> vri, / Niem<strong>en</strong>t haer bedwingher zi, / Maer der natur<strong>en</strong><br />

1 Verg. nog 5de gedicht, r. 243/40 ‘Ghelijc trect altoos toot ghelik<strong>en</strong>, / Nature ne doe de red<strong>en</strong>e<br />

wik<strong>en</strong>’, met Jan Praet, r. 2291/2: ‘Maer <strong>het</strong> es natur<strong>en</strong> sede / dat elc ghelike soect sijn ghelike’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


66<br />

melodie / Biedt haer altoos ter scalkernie’ (r. 571/4) 1 . Het 16de gedicht biedt de<br />

monologische herhaling <strong>en</strong> <strong>uit</strong>breiding van wat in <strong>het</strong> 15de dialogisch <strong>uit</strong>e<strong>en</strong> was<br />

gezet. De monoloog van <strong>het</strong> 16de wordt telk<strong>en</strong>s onderbrok<strong>en</strong> door lyrische<br />

ontboezeming<strong>en</strong> die verwant zijn aan de gebed<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> gebed<strong>en</strong>boek, maar wij<br />

zoud<strong>en</strong> de dichter onrecht do<strong>en</strong> wanneer wij om deze treff<strong>en</strong>de persoonlijke acc<strong>en</strong>t<strong>en</strong><br />

de compositie van <strong>het</strong> gedicht, de ‘boodschap’ van de dichter <strong>uit</strong> <strong>het</strong> oog zoud<strong>en</strong><br />

verliez<strong>en</strong>. Hij heeft e<strong>en</strong> groot, in vele punt<strong>en</strong> verdeeld leerdicht will<strong>en</strong> schrijv<strong>en</strong>,<br />

waarin hij zijn hele lev<strong>en</strong>s- <strong>en</strong> liefdesfilosofie nog e<strong>en</strong>s zou sam<strong>en</strong>vatt<strong>en</strong>. Het had<br />

misschi<strong>en</strong> wel <strong>en</strong>kele duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong> regels moet<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Maar de verzwakking van<br />

zijn compositorische beheersing is er de oorzaak van geweest, dat hij zich telk<strong>en</strong>s<br />

maar weer liet gaan <strong>en</strong> telk<strong>en</strong>s weer ging bidd<strong>en</strong>. Hij wilde innerlijk naar e<strong>en</strong> laatste<br />

‘am<strong>en</strong>’ toe. T<strong>en</strong>slotte heeft hij zowel <strong>het</strong> dialogische 15de als <strong>het</strong> monologische<br />

16de gedicht onvoltooid moet<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> ligg<strong>en</strong>.<br />

Jan van Hulst is begonn<strong>en</strong> met de hoofse minnaar, <strong>en</strong> geëindigd met de heremiet<br />

te spel<strong>en</strong>. Uit <strong>het</strong> feit dat hij zich ontwikkeld heeft van e<strong>en</strong> gespeeldhoofse naar e<strong>en</strong><br />

zeer kritische, om niet te zegg<strong>en</strong> antihoofse houding teg<strong>en</strong>over de ‘minne der werelt’,<br />

mog<strong>en</strong> we misschi<strong>en</strong> besl<strong>uit</strong><strong>en</strong> dat gaandeweg de liefde e<strong>en</strong> kleinere, <strong>en</strong> de<br />

vri<strong>en</strong>dschap, de ‘broederschap’ e<strong>en</strong> grotere plaats in zijn lev<strong>en</strong> is gaan innem<strong>en</strong>.<br />

Daarom is hij de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring trouw geblev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> deze hem. Daarom zal hij, hoewel<br />

soms niet sonder innerlijke bed<strong>en</strong>king<strong>en</strong>, de hoofse <strong>en</strong> vrolijke lieder<strong>en</strong> van zijn<br />

vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> mee hebb<strong>en</strong> aangehoord <strong>en</strong> misschi<strong>en</strong> zelfs meegezong<strong>en</strong>. Die vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong><br />

ging<strong>en</strong> t<strong>en</strong>slotte te gepaster tijd ook sam<strong>en</strong> met hem op pelgrimage <strong>en</strong> de ‘vrauwe<br />

van d<strong>en</strong> drog<strong>en</strong> bome’ sloeg om h<strong>en</strong> all<strong>en</strong> tezam<strong>en</strong> haar moederlijke mantel.<br />

‘Moeder, ondoe d<strong>en</strong> mantel wijt / Ende dec ons aerme al, niet som’ (5de gebed, r.<br />

255/6).<br />

Ik moet de ‘innerlijke biografie’ van Jan van Hulst nu verder lat<strong>en</strong> rust<strong>en</strong>, niet<br />

alle<strong>en</strong> omdat ik over te weinig gegev<strong>en</strong>s beschik om er e<strong>en</strong> vollediger <strong>en</strong><br />

g<strong>en</strong>uanceerder beeld van te mak<strong>en</strong>, maar ook omdat ik mij moet gaan bezighoud<strong>en</strong><br />

met de tweede, de belangrijkste dichter van <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>, Jan Morito<strong>en</strong>,<br />

‘Jannin’ voor zijn vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>. In <strong>het</strong> herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> van deze Jan Morito<strong>en</strong> is Nelly Geerts,<br />

in haar Züricher dissertatie van 1909, mij al voorgegaan. Zij heeft de k<strong>en</strong>middel<strong>en</strong><br />

der filologie op e<strong>en</strong> juiste, zij <strong>het</strong> al te beperkte wijze gehanteerd. Die beperktheid<br />

hangt sam<strong>en</strong> met de al te beperkte opzet van haar studie, die immers alle<strong>en</strong> maar<br />

de lieder<strong>en</strong> <strong>en</strong> niet daarnaast ook nog de gedicht<strong>en</strong> <strong>en</strong> gebed<strong>en</strong> van <strong>het</strong><br />

<strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> op hun plaats wilde zett<strong>en</strong>. Zij me<strong>en</strong>de, terecht, in Jan<br />

Morito<strong>en</strong>, de dichter van <strong>het</strong> 13de gedicht, ook de auteur van e<strong>en</strong> aantal lieder<strong>en</strong><br />

<strong>uit</strong> <strong>het</strong> liedboek<br />

1 We vind<strong>en</strong>, terloops, dezelfde gedachte ook bij Jan Morito<strong>en</strong>: ‘Zonde brinct alle droufheit /<br />

Ende jaecht vrihede in scalkerni<strong>en</strong>’ (7, 126/7).<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


67<br />

te mog<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>. Dat hij echter de <strong>en</strong>ige auteur van <strong>het</strong> héle liedboek zou kunn<strong>en</strong> zijn<br />

geweest, heeft zij blijkbaar niet e<strong>en</strong>s overwog<strong>en</strong>. Zij zal, beperkt als zij werd door<br />

haar opzet èn haar verstandelijkheid, de lieder<strong>en</strong> als al te ongelijksoortig hebb<strong>en</strong><br />

beschouwd om ze aan e<strong>en</strong> <strong>en</strong> dezelfde dichter te kunn<strong>en</strong> toek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. Zo kwam zij<br />

ertoe op grond van formele criteria - zij las te weinig met <strong>het</strong> gehoor <strong>en</strong> de<br />

verbeelding om bov<strong>en</strong> de formele criteria, bov<strong>en</strong> de traditionele filologische<br />

bewijsvoering <strong>uit</strong> te kunn<strong>en</strong> kom<strong>en</strong> - ‘mindest<strong>en</strong>s’ 53 lieder<strong>en</strong> aan Jan Morito<strong>en</strong> toe<br />

te schrijv<strong>en</strong>. Dat was e<strong>en</strong> minimum, want, zo schrijft zij, a.w. 114, ‘der Anteil des<br />

Dichters scheint mir mit d<strong>en</strong> 53 Liedern nicht erschöpft, nur kann man für andere<br />

keine überzeug<strong>en</strong>d<strong>en</strong> Parallel<strong>en</strong> beibring<strong>en</strong>’. Overig<strong>en</strong>s heeft zij de dichterlijke<br />

gestalte van Jan Morito<strong>en</strong> nog maar heel vaag gezi<strong>en</strong>. ‘Dass der Dichter mit<br />

Leichtigkeit produziert ... habe’, zoals zij t.a.p. schrijft, is ongetwijfeld juist, maar dat<br />

hij ‘einer ausgesproch<strong>en</strong><strong>en</strong> eign<strong>en</strong> Physiognomie <strong>en</strong>tbehrt habe’, is e<strong>en</strong> <strong>uit</strong>spraak<br />

die getuigt van e<strong>en</strong> onbegrijpelijke onderschatting. Tot haar verontschuldiging zou<br />

m<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> aanvoer<strong>en</strong> dat zij, doordat zij <strong>het</strong> <strong>handschrift</strong> niet gezi<strong>en</strong> had, de<br />

codicologische grondslag moest miss<strong>en</strong> om alle gedicht<strong>en</strong> van Jan Morito<strong>en</strong> in de<br />

derde bundel met één slag sam<strong>en</strong> te voeg<strong>en</strong>, onbegrijpelijk blijft <strong>het</strong> niettemin, dat<br />

zij in de dichter van de Egidius-lieder<strong>en</strong>, 98 <strong>en</strong> 100, die tot <strong>het</strong> door haar herk<strong>en</strong>de<br />

53-tal behoord<strong>en</strong>, ge<strong>en</strong> gestalte met ‘einer ausgesproch<strong>en</strong><strong>en</strong> eign<strong>en</strong> Physiognomie’<br />

heeft gezi<strong>en</strong>. Zij spreekt trouw<strong>en</strong>s elders in haar boek (a.w. 43) van ‘d<strong>en</strong> ergreif<strong>en</strong>d<strong>en</strong><br />

Elegi<strong>en</strong> N. 98 und 100’, waarnaast de gelijktijdige D<strong>uit</strong>se liedboek<strong>en</strong> ‘nichts<br />

Eb<strong>en</strong>bürtiges’ te stell<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> dergelijke hooggestemde <strong>uit</strong>spraak over <strong>en</strong>kele<br />

lieder<strong>en</strong> vraagt toch, zou m<strong>en</strong> zo d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, ook om e<strong>en</strong> hogere waardering van de<br />

dichter in zijn totaliteit! Aan Jan Morito<strong>en</strong>s liedboek zal ik verderop e<strong>en</strong> afzonderlijke<br />

beschouwing wijd<strong>en</strong>, hier wil ik eerst mijn codicologische herk<strong>en</strong>ning van zijn<br />

gedícht<strong>en</strong> met filologische argum<strong>en</strong>t<strong>en</strong> bevestig<strong>en</strong> <strong>en</strong> aanvull<strong>en</strong>. Door deze<br />

filologische analyse zal de ‘eig<strong>en</strong>e Physiognomie’ van de dichter ons mete<strong>en</strong><br />

duidelijker voor og<strong>en</strong> kom<strong>en</strong> te staan.<br />

Terecht zag N. Geerts <strong>het</strong> 1ste <strong>en</strong> 2de gedicht als nauw verwant met <strong>het</strong> 13de,<br />

dat in zijn acrostichon de naam van de dichter droeg. Het viel haar niet moeilijk<br />

verschill<strong>en</strong>de parallelle regels te citer<strong>en</strong> <strong>en</strong> ook in thematisch opzicht constateerde<br />

zij e<strong>en</strong> duidelijk parallelisme: ‘Die Fiktion eines Traumes und die Sc<strong>en</strong>erie, eine<br />

schöne Geg<strong>en</strong>d mit blüh<strong>en</strong>d<strong>en</strong> Bäum<strong>en</strong> oder Sträuchern, süss duft<strong>en</strong>d<strong>en</strong> Blum<strong>en</strong>,<br />

sing<strong>en</strong>d<strong>en</strong> Vögeln und einem wunderbar<strong>en</strong> Brunn<strong>en</strong> sind d<strong>en</strong> drei Gedicht<strong>en</strong><br />

gemeinsam’ (a.w. 100). ‘Die Fiktion eines Traumes’ vind<strong>en</strong> we echter behalve in<br />

<strong>het</strong> 1ste, 2de <strong>en</strong> 13de gedicht (‘teerste’, ‘tfyerde’ <strong>en</strong> ‘tseste’ volg<strong>en</strong>s de krabbels in<br />

<strong>het</strong> <strong>handschrift</strong>) ook in <strong>het</strong> 6de (‘tfifste’) <strong>en</strong><br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


68<br />

7de (met <strong>en</strong>kel e<strong>en</strong> doorgehaalde krabbel) 1 . Het is waar dat in de beide<br />

laatstg<strong>en</strong>oemde de fontein ontbreekt, maar verder is de ‘Sc<strong>en</strong>erie’ dezelfde. Ik citeer<br />

de overe<strong>en</strong>kom<strong>en</strong>de passages <strong>uit</strong> de inleiding<strong>en</strong> der gedicht<strong>en</strong>. Dit is <strong>het</strong> eerste<br />

droomlandschap:<br />

Int <strong>en</strong>de van di<strong>en</strong> smal<strong>en</strong> pade<br />

Daer cam ic in de scoonste trade<br />

Die mijn ogh<strong>en</strong> nie a<strong>en</strong>sagh<strong>en</strong>.<br />

Metti<strong>en</strong> so cam daer uut gheslagh<strong>en</strong><br />

Roke van zoeter (l. over zoeter) gore<br />

Die mi dor ghinc de led<strong>en</strong> dore,<br />

Verdriv<strong>en</strong>de al mine quade lust.<br />

Vroilic, licht <strong>en</strong>de al gherust<br />

Wardic van hert<strong>en</strong> m<strong>en</strong>ichfout.<br />

Die voghelkine, jonc <strong>en</strong>de hout<br />

Hoordic zingh<strong>en</strong> daer te stride<br />

Ev<strong>en</strong> vast in elcke zide,<br />

Lewerk<strong>en</strong>, nachtegal<strong>en</strong>, cockud<strong>en</strong>.<br />

Die scoonste bom<strong>en</strong>, die zoetste crud<strong>en</strong>,<br />

Gro<strong>en</strong>er dan <strong>en</strong>ich gro<strong>en</strong> mach zijn,<br />

Sach ic <strong>en</strong>de tsonne scijn<br />

Began bescin<strong>en</strong> de scone contreie.<br />

Doe cam ic ga<strong>en</strong>de in e<strong>en</strong> valeie<br />

Daer haer de zonne in ghinc verbar<strong>en</strong>,<br />

Ende als die crude verwaerm<strong>en</strong>t war<strong>en</strong><br />

So gav<strong>en</strong> zi de zoetste lucht.<br />

Rauwe, droufheit, vaer no ducht<br />

Ne deerde hem twijnt diet mochte riek<strong>en</strong>.<br />

Bi mi weinschedic alle ziek<strong>en</strong>.<br />

Mi dochte zi hadd<strong>en</strong> wel gh<strong>en</strong>es<strong>en</strong>,<br />

Hadd<strong>en</strong> si daer ic was mogh<strong>en</strong> wes<strong>en</strong>.<br />

Daer ic dus blide ghinc alleine,<br />

Daer sach ic springh<strong>en</strong> <strong>en</strong>e fonteine<br />

Uut e<strong>en</strong><strong>en</strong> graeuw<strong>en</strong> ste<strong>en</strong>e ront.<br />

Dat was (l. borne was) tote in d<strong>en</strong> gront<br />

Claerrer te zi<strong>en</strong>e dan e<strong>en</strong> cristael.<br />

1 N. Geerts heeft aan <strong>het</strong> 6de <strong>en</strong> 7de gedicht maar vluchtig aandacht geschonk<strong>en</strong> <strong>en</strong> dit in e<strong>en</strong><br />

noot bij blz. 110 van haar studie gemotiveerd met <strong>het</strong> merkwaardige <strong>en</strong> weinig overtuig<strong>en</strong>de<br />

argum<strong>en</strong>t: ‘Da aber die Ovl. L. Geg<strong>en</strong>stand meiner Untersuchung sind, gehe ich auf diese<br />

Gedichte nicht weiter ein’. Zij is immers, juist om tot e<strong>en</strong> herk<strong>en</strong>ning van de lieder<strong>en</strong> van Jan<br />

Morito<strong>en</strong> te kom<strong>en</strong>, wél ingegaan op <strong>het</strong> 1ste, 2de <strong>en</strong> 13de gedicht!<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


69<br />

.............................<br />

Dese fonteine was omme lok<strong>en</strong><br />

Van crud<strong>en</strong> die zoete rok<strong>en</strong>.<br />

Rozegaerd<strong>en</strong> <strong>en</strong>de eggl<strong>en</strong>tier<strong>en</strong>,<br />

Bloem<strong>en</strong> van m<strong>en</strong>igher manier<strong>en</strong><br />

Hadd<strong>en</strong>se so wel bedect,<br />

Suver houd<strong>en</strong>de, onbevlect<br />

Van hitt<strong>en</strong> <strong>en</strong>de van all<strong>en</strong> scad<strong>en</strong>. (r. 69/99; 129/35)<br />

Het hiermee overe<strong>en</strong>kom<strong>en</strong>de toneel is in <strong>het</strong> 2de gedicht veel minder volledig <strong>en</strong><br />

ook wat anders aangekleed:<br />

Als ic lach besich met deser bede<br />

Dochte mi dat ic cam there stede<br />

So scone nie ghe<strong>en</strong> ghesi<strong>en</strong> <strong>en</strong> was.<br />

Daer ne wies no loof no gras<br />

Maer vyolett<strong>en</strong> <strong>en</strong>de acoley<strong>en</strong>.<br />

Daer mocht m<strong>en</strong> vroylijc in ga<strong>en</strong> mey<strong>en</strong>.<br />

Die bom<strong>en</strong> bloeyd<strong>en</strong> al over al.<br />

Daer ne was van voghel<strong>en</strong> ghe<strong>en</strong> ghescal<br />

Dan van der nachteghal<strong>en</strong> sanc.<br />

Ic cam daer e<strong>en</strong>e fonteine spranc.<br />

In sach nye borne so over claer.<br />

E<strong>en</strong> priel so sach ic daer<br />

Met e<strong>en</strong>re haghe van lely<strong>en</strong> reyne. (r. 41/53)<br />

Verderop komt echter nog e<strong>en</strong> nadere beschrijving van <strong>het</strong> ‘priel’ voor:<br />

Dor dat priel so moestic ga<strong>en</strong><br />

Vaste voort in dat virgier.<br />

Daer sach ic vor mi <strong>en</strong><strong>en</strong> rosier<br />

Daert rooc so bov<strong>en</strong> mat<strong>en</strong> soet<br />

Dat mi verblide mijns herts<strong>en</strong> bloet.<br />

In cam noit daert so soete rooc.<br />

M<strong>en</strong>ighe rose daer ontplooc,<br />

M<strong>en</strong>ighe nachtegale sanc. (r. 438/45)<br />

In <strong>het</strong> 13de gedicht zijn de verschill<strong>en</strong>de elem<strong>en</strong>t<strong>en</strong> van de ‘Sc<strong>en</strong>erie’ van elkaar<br />

losgeraakt <strong>en</strong> zelfstandig gaan functioner<strong>en</strong>. De dichter die in zijn droom ‘buter veste<br />

/ Van Brucghe wandel<strong>en</strong> ghinc alleine’ (r. 74/5), ziet daar eerst e<strong>en</strong> ‘fonteine...<br />

ghemaect... van albaestere’ (r. 76/8) <strong>en</strong> vervolg<strong>en</strong>s ‘e<strong>en</strong> houde’ (r. 91) die ‘der<br />

fontein<strong>en</strong> hoede’ (r. 94) blijkt te zijn. De ‘fonteine’<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


70<br />

is hier dus niet, als in <strong>het</strong> 1ste <strong>en</strong> 2de gedicht, e<strong>en</strong> variant van de bron der minne<br />

<strong>uit</strong> de traditie van de Roman van de Roos, maar e<strong>en</strong> zinnebeeldige voorstelling van<br />

e<strong>en</strong> meisje, functioneel te vergelijk<strong>en</strong> met de ‘tor... ghehouw<strong>en</strong> / Van albaestre scone<br />

<strong>en</strong>de wit’ <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 1ste gedicht (r. 288/9). De dichter raakt dan in <strong>het</strong> 13de gedicht in<br />

gesprek met ‘d<strong>en</strong> goed<strong>en</strong> houd<strong>en</strong>’ (r. 104) <strong>en</strong> in dat verband krijg<strong>en</strong> we <strong>het</strong> eerste<br />

stukje van <strong>het</strong> droomlandschap te zi<strong>en</strong>:<br />

Daer hoordic m<strong>en</strong>ich<strong>en</strong> voghel zingh<strong>en</strong><br />

In dat foreest van vruechd<strong>en</strong> rijc.<br />

Mi dochte dattic des ghelijc<br />

Van vruechd<strong>en</strong> nieuwers hadde ghehoort.<br />

Te gader sprak<strong>en</strong> wi m<strong>en</strong>ich woort,<br />

Recht als g<strong>het</strong>rauwe vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> plegh<strong>en</strong>. (r. 107/112)<br />

Wat in <strong>het</strong> 1ste <strong>en</strong> 2de gedicht <strong>het</strong> landschap der minne is, di<strong>en</strong>t hier in de eerste<br />

plaats als décor bij <strong>het</strong> gesprek der vri<strong>en</strong>dschap. Ook dat is e<strong>en</strong> functieverschuiving.<br />

Veel verder in <strong>het</strong> gedicht, nadat ‘der fontein<strong>en</strong> hoede’ gestorv<strong>en</strong> <strong>en</strong> zij, de ‘fonteine’<br />

zelf, voor de dichter ‘gheslot<strong>en</strong>’ is geblev<strong>en</strong>, lez<strong>en</strong> we:<br />

Dus ginc ic dol<strong>en</strong>de als e<strong>en</strong> dore,<br />

Up <strong>en</strong>de neder hier <strong>en</strong>taer.<br />

Int h<strong>en</strong>de zo wardic ghewaer<br />

Van verr<strong>en</strong> bleck<strong>en</strong>de e<strong>en</strong> prieel<br />

Daer an dat m<strong>en</strong>ich gro<strong>en</strong> torreel<br />

Ghewass<strong>en</strong> stont van rod<strong>en</strong> roz<strong>en</strong>.<br />

Daer te gane was mijn gloz<strong>en</strong>,<br />

Sonder lett<strong>en</strong>, om bezi<strong>en</strong><br />

Of ic daer vind<strong>en</strong> mochte wi<strong>en</strong><br />

Ic mochte clagh<strong>en</strong> mijn verdriet.<br />

Alzo ic dede, in lette niet.<br />

Als ic daer cam wardic ghewaer<br />

Solaes <strong>en</strong>de vruechd<strong>en</strong>rijc ghebaer<br />

Driv<strong>en</strong> m<strong>en</strong>ich voghelkijn,<br />

Elc na der natuer<strong>en</strong> zijn.<br />

Het was al vro, groot <strong>en</strong>de cleine,<br />

Sonder ic arem man alleine.<br />

De zoete lucht van eggl<strong>en</strong>tiere<br />

Ende crude van m<strong>en</strong>icher maniere<br />

Die rok<strong>en</strong> daer zo over zoete.<br />

Met rechte hi alre qwale boete<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Ghewint die sulker roke es bi,<br />

Maer niet <strong>en</strong> twint zo ne halpze mi,<br />

Der voghel zanc no zoete cruut.<br />

Mijn bliscap docht mi wes<strong>en</strong> uut.<br />

M<strong>en</strong>ich zucht<strong>en</strong> mi ontginc. (r. 265/90)<br />

71<br />

Dit ‘prieel’ is wél functioneel id<strong>en</strong>tiek met dat <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 2de gedicht. De onzekere<br />

minnaar van <strong>het</strong> 2de gedicht trof in <strong>het</strong> ‘prieel’ zijn raadsman aan, ‘.I. taelman vroet<br />

<strong>en</strong>de daer toe wijs’, die hem zou bijstaan in zijn proces voor V<strong>en</strong>us' hof, de<br />

ontredderde minnaar van <strong>het</strong> 13de gedicht - hij is na de dood van ‘der fontein<strong>en</strong><br />

hoede’ door de ‘fonteine’ niet als opvolger geaccepteerd <strong>en</strong> dus gedoemd tot<br />

hopeloos minn<strong>en</strong> - vindt in <strong>het</strong> ‘prieel’ zijn raadsvrouwe, die hem op haar wijze<br />

bijstaat bij <strong>het</strong> voer<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> innerlijk proces om toegang te krijg<strong>en</strong> tot <strong>het</strong> hart van<br />

de geliefde.<br />

Tuss<strong>en</strong> ‘tfyerde’ <strong>en</strong> ‘tseste’ ligt ‘tfifste’, d.i. <strong>het</strong> 6de gedicht. We kunn<strong>en</strong> verwacht<strong>en</strong><br />

daar e<strong>en</strong> ontwikkelingsfase van de ‘Sc<strong>en</strong>erie’ te vind<strong>en</strong> die tuss<strong>en</strong> die van <strong>het</strong> 2de<br />

<strong>en</strong> die van <strong>het</strong> 13de inligt <strong>en</strong> inderdaad lez<strong>en</strong> we in <strong>het</strong> 6de gedicht <strong>het</strong> volg<strong>en</strong>de:<br />

Dies <strong>en</strong> es niet langhe led<strong>en</strong><br />

Dat ic met e<strong>en</strong><strong>en</strong> bedruct<strong>en</strong> zinne<br />

In slape viel. daer zach ic inne<br />

E<strong>en</strong> droom die ic hier wille bescriv<strong>en</strong><br />

Ter eere der bloume vor alle wiv<strong>en</strong>.<br />

Mi dochte ic cam in e<strong>en</strong> valeye<br />

Recht in de zoete ma<strong>en</strong>t van meye<br />

Wandel<strong>en</strong>de in e<strong>en</strong> vergier,<br />

Daer ic zach e<strong>en</strong><strong>en</strong> eggl<strong>en</strong>tier<br />

Ghebloyt, van roz<strong>en</strong> root ghelad<strong>en</strong>,<br />

Verchiert met zoet<strong>en</strong> gro<strong>en</strong><strong>en</strong> blad<strong>en</strong>.<br />

Sijn roke was lid<strong>en</strong>s medecijne,<br />

Sijn dorn<strong>en</strong> ne dad<strong>en</strong> niem<strong>en</strong> pine,<br />

Want hi was teeder van rank<strong>en</strong> smal.<br />

Metti<strong>en</strong> sachic int zoete dal.<br />

E<strong>en</strong> weizelic wijf zat daer alleine,<br />

Als of zoe hadde gheweist waerdeine<br />

Van d<strong>en</strong> vergiere daer ic in was.<br />

..............................<br />

Ic sprac, ic ware van hert<strong>en</strong> zwaer,<br />

Dies zocht ic e<strong>en</strong>iche melodye<br />

Om te verdriv<strong>en</strong>e melancolye.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


72<br />

Si sprac: so bestu wel gherocht,<br />

Die vind<strong>en</strong> can heift wel ghezocht. (r. 48/65; 74/8)<br />

In <strong>het</strong> 1ste gedicht heeft de ‘fonteine’ nog e<strong>en</strong> belangrijke functie, net als in de<br />

Roman van de Roos; in <strong>het</strong> 2de wordt ze maar ev<strong>en</strong> aangeduid <strong>en</strong> is ze niet meer<br />

dan e<strong>en</strong> ornam<strong>en</strong>t dat nu e<strong>en</strong>maal bij de aankleding van <strong>het</strong> toneel behoort; in <strong>het</strong><br />

6de is ze helemaal verdw<strong>en</strong><strong>en</strong>; in <strong>het</strong> 13de is ze weer zeer belangrijk maar in e<strong>en</strong><br />

totaal nieuwe functie. M<strong>en</strong> kan zegg<strong>en</strong> dat ze eerst als functieloos geword<strong>en</strong><br />

ornam<strong>en</strong>t moest verdwijn<strong>en</strong>, voor ze als pièce de milieu met e<strong>en</strong> heel nieuwe functie<br />

weer haar plaats kon krijg<strong>en</strong>. Verder zi<strong>en</strong> we dat <strong>het</strong> droomlandschap in <strong>het</strong> 6de<br />

gedicht ev<strong>en</strong>als in <strong>het</strong> 13de di<strong>en</strong>t als achtergrond bij <strong>het</strong> optred<strong>en</strong> van de<br />

raadsvrouwe-in-liefdesmoeilijkhed<strong>en</strong>. De povere ‘taelman’ van <strong>het</strong> 2de gedicht (‘Hi<br />

dochte mi siec, hi was so grijs, / Niet alte goet was sijn abijt’, r. 522/3) heeft in <strong>het</strong><br />

6de zijn functie overgedrag<strong>en</strong> aan e<strong>en</strong> statige vrouwe (‘Soe sce<strong>en</strong> wel sijnde van<br />

machte rike, / Want costelic war<strong>en</strong> haer ghewad<strong>en</strong>’, r. 68/9). In <strong>het</strong> 13de gedicht<br />

maakt de raadsvrouwe op de lezer geheel dezelfde indruk, al wordt er over haar<br />

<strong>uit</strong>erlijke verschijning niet veel gezegd. Zowel in <strong>het</strong> 2de als in <strong>het</strong> 6de gedicht is<br />

sprake van e<strong>en</strong> ‘vergier’. In <strong>het</strong> 1ste gedicht behor<strong>en</strong> de ‘eggl<strong>en</strong>tier<strong>en</strong>’ tot de<br />

gewass<strong>en</strong> die de liefdesbron omlijst<strong>en</strong>; in <strong>het</strong> 6de is één bepaalde ‘eggl<strong>en</strong>tier’, die<br />

ons <strong>uit</strong>gewerkt wordt voorgesteld, tot c<strong>en</strong>traal motief gemaakt; in <strong>het</strong> 13de hebb<strong>en</strong><br />

de ‘eggl<strong>en</strong>tiere’ weer e<strong>en</strong> bescheid<strong>en</strong>er functie, ofschoon toch wel iets meer<br />

geacc<strong>en</strong>tueerd dan in <strong>het</strong> 1ste. E<strong>en</strong> zeer opvall<strong>en</strong>de overe<strong>en</strong>stemming tuss<strong>en</strong> <strong>het</strong><br />

1ste, 6de <strong>en</strong> 13de gedicht is dat aan de zoete geur<strong>en</strong> van de droomtuin - in <strong>het</strong> 6de<br />

bijzonderlijk aan die van de <strong>en</strong>e, c<strong>en</strong>traal staande ‘eggl<strong>en</strong>tier’, in <strong>het</strong> 13de algem<strong>en</strong>er<br />

aan die van ‘eggl<strong>en</strong>tiere / Ende crude van m<strong>en</strong>icher maniere’ - e<strong>en</strong> ‘g<strong>en</strong>ez<strong>en</strong>de’<br />

kracht wordt toegeschrev<strong>en</strong>.<br />

Hoe is nu de overe<strong>en</strong>komstige scène in <strong>het</strong> 7de gedicht? We lez<strong>en</strong> daar:<br />

Dies <strong>en</strong> es niet led<strong>en</strong> lanc<br />

Dat mi verwan des slaeps bedwanc.<br />

E<strong>en</strong> droom cam mi te vor<strong>en</strong> scier<br />

Die mi vertoochde e<strong>en</strong> scoon vergier,<br />

Noit m<strong>en</strong> met oogh<strong>en</strong> scoonre<strong>en</strong> zach.<br />

Bi zonder zachic e<strong>en</strong> rozier<br />

Dat m<strong>en</strong> met rechte wel pris<strong>en</strong> mach.<br />

E<strong>en</strong> deel so moet ic do<strong>en</strong> ghewach<br />

Van e<strong>en</strong>re bloume die ic vernam,<br />

Die mi allein voor al beqwam.<br />

Als ic a<strong>en</strong>sach die bloume zoet,<br />

Bezief ic dat mir hert<strong>en</strong> bloet<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


73<br />

Beroert wart, des ic wart vervaert<br />

Ende al verdar<strong>en</strong>t. daer ic stoet<br />

Qwam tot mi e<strong>en</strong> vrouwe goet,<br />

Edel <strong>en</strong>de van hoofscher aert,<br />

Ende sprac: twi staestu bezwaert? (r. 30/46)<br />

Deze scène begint op vrijwel dezelfde wijze als in <strong>het</strong> 6de gedicht, maar <strong>het</strong><br />

droomlandschap wordt in <strong>het</strong> 7de nog maar zeer beknopt aangeduid. Het di<strong>en</strong>t weer<br />

<strong>en</strong>kel als achtergrond voor de verschijning van de raadsvrouwe. Zoals in <strong>het</strong> 6de<br />

gedicht onze speciale aandacht gevraagd wordt voor die <strong>en</strong>e ‘eggl<strong>en</strong>tier’, wordt <strong>het</strong><br />

in <strong>het</strong> 7de gedaan voor die <strong>en</strong>e ‘bloume zoet’ die de dichterminnaar ‘voor al beqwam’.<br />

Natuurlijk is die ‘bloume’ hier, zoals de ‘fonteine’ in <strong>het</strong> 13de gedicht, <strong>het</strong> meisje<br />

waarop hij hopeloos verliefd is. (In <strong>het</strong> 6de wordt ook gesprok<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> ‘bloume<br />

vor alle wiv<strong>en</strong>’.) Met <strong>het</strong> 2de <strong>en</strong> 6de gedicht heeft <strong>het</strong> 7de <strong>het</strong> woord ‘vergier’ geme<strong>en</strong>,<br />

met <strong>het</strong> 2de bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> ‘rozier’, in gelijke rijmpositie. Ook rijmt in <strong>het</strong> 2de <strong>en</strong> <strong>het</strong> 7de<br />

‘zoet’ op ‘mir hert<strong>en</strong> bloet’ (of ‘mijns herts<strong>en</strong> bloet’). Ev<strong>en</strong> vóór de geciteerde passage<br />

van <strong>het</strong> 13de gedicht, r. 243/5, kunn<strong>en</strong> we lez<strong>en</strong>: ‘E<strong>en</strong> licht zo zach ic daer uut sla<strong>en</strong>,<br />

/ Dies herte <strong>en</strong>de zin <strong>en</strong>de ooc mijn moet / Wart beroert <strong>en</strong>de al mijn bloet’. Het kan<br />

niet twijfelachtig zijn dat <strong>het</strong> 7de gedicht als minneallegorie t<strong>en</strong> nauwste verwant is<br />

met <strong>het</strong> 6de <strong>en</strong> 13de. Alle drie de gedicht<strong>en</strong> zijn minnebriev<strong>en</strong> waarin de dichter op<br />

allegorische wijze zijn gevoel<strong>en</strong>s aan zijn geliefde probeert duidelijk te mak<strong>en</strong>. Hij<br />

doet dat door middel van e<strong>en</strong> gesprek met zijn raadsvrouwe. In <strong>het</strong> 6de gedicht is<br />

<strong>het</strong> nauwelijks e<strong>en</strong> echt gesprek: daar is de raadsvrouwe vrijwel alléén aan <strong>het</strong><br />

woord, maar zij is <strong>het</strong> als de spreekbuis van de minnaar-in-moeilljkhed<strong>en</strong>. Het 2de<br />

gedicht kan m<strong>en</strong> in zekere zin ook e<strong>en</strong> minnebrief noem<strong>en</strong>, <strong>het</strong> staat ev<strong>en</strong>wel én<br />

door zijn l<strong>en</strong>gte - <strong>het</strong> is e<strong>en</strong> <strong>uit</strong>voerig werkstuk van 1924 regels - én door <strong>het</strong> feit dat<br />

de dichter aan <strong>het</strong> slot zijn geliefde niet rechtstreeks toespreekt, wat apart van de<br />

andere drie. Het 6de, 7de <strong>en</strong> 13de gedicht moet<strong>en</strong> in hun beknoptheid <strong>en</strong> directheid<br />

werkelijk di<strong>en</strong>st hebb<strong>en</strong> gedaan in de liefdescorrespond<strong>en</strong>tie <strong>en</strong> vrag<strong>en</strong> er slechts<br />

om, met begrip gelez<strong>en</strong> <strong>en</strong> geïnterpreteerd te word<strong>en</strong>, om bijdrag<strong>en</strong> te kunn<strong>en</strong> zijn<br />

tot de biografie van de dichter.<br />

Ik heb bij mijn bespreking van de ‘Sc<strong>en</strong>erie’ verschill<strong>en</strong>de mal<strong>en</strong> de figuur van de<br />

raadsvrouwe (in <strong>het</strong> 2de gedicht: raadsman) g<strong>en</strong>oemd die teg<strong>en</strong> de achtergrond<br />

van <strong>het</strong> droomlandschap haar belangrijke, <strong>en</strong> in hoofdzaak telk<strong>en</strong>s gelijke, rol moet<br />

spel<strong>en</strong>. Ik wil op deze figuur nog wat nader ingaan om de lijn die door de<br />

minneallegorieën he<strong>en</strong> loopt, de lijn van e<strong>en</strong> dichterlijke<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


74<br />

ontwikkeling, duidelijker te lat<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> 1 . Eig<strong>en</strong>lijk treedt de figuur van de raadsvrouwe<br />

ook al in <strong>het</strong> 1ste gedicht op, maar in e<strong>en</strong> wat andere functie. Zij heet daar ‘Vrau<br />

Hope’ <strong>en</strong> de minnaar ontmoet haar als hij gevang<strong>en</strong> zit in de kerker van de twijfel.<br />

Maar <strong>het</strong> patroon van de ontmoetingsscène vertoont niettemin grote overe<strong>en</strong>komst<br />

met dat van de latere ontmoeting<strong>en</strong>, in <strong>het</strong> bijzonder dat van <strong>het</strong> 6de <strong>en</strong> 13de gedicht.<br />

Ik citeer:<br />

Daer binn<strong>en</strong> zat <strong>en</strong>e vrouwe allein,<br />

Recht of soe hadde zitt<strong>en</strong> beid<strong>en</strong><br />

Naer yet dat van haer was ghesceid<strong>en</strong>.<br />

Als soe mi sach so louch haer mont.<br />

Aestelike soe up stont.<br />

Soe sprac: ghi zijt hier welcom<strong>en</strong>.<br />

Huwe comst sal ons beed<strong>en</strong> vrom<strong>en</strong>,<br />

Ic weet ons beed<strong>en</strong> goed<strong>en</strong> raet.<br />

O, seidic, vrauwe, mijn toeverlaet<br />

Es mi nu verre <strong>en</strong>de onghereet. (r. 352/61)<br />

Bij de eerste regel van deze passage d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> wij direct aan: ‘E<strong>en</strong> weizelic wijf zat<br />

daer alleine’ (6, 63), <strong>en</strong>: ‘Daer zach ic waer e<strong>en</strong> vrauwe zat / Alle<strong>en</strong>e, die recht<br />

ghesedich was / Van manier<strong>en</strong>’ (13, 331/3). ‘Ghi zijt welcom<strong>en</strong>’ herinnert ook aan:<br />

‘so bestu wel gerocht’ (6, 77), <strong>en</strong> de welkomstgroet in <strong>het</strong> 13de gedicht: ‘God seine<br />

hu, vri<strong>en</strong>t, mescomt hu yet!’ (r. 327). De minnaar vraagt in <strong>het</strong> 1ste gedicht zijn<br />

raadsvrouwe niet naar haar naam, maar zij zegt die <strong>uit</strong> zichzelf: ‘Hope so es de<br />

name mijn’ (r. 403). In <strong>het</strong> 2de gedicht vraagt de minnaar-cliënt zijn oude ‘taelman’<br />

wél direct naar zijn naam. Die wordt hem dan, met veel plechtige omslag, in dezelfde<br />

formulering g<strong>en</strong>oemd: ‘Red<strong>en</strong>e so es die name mijn’ (r. 595). De eerste raadsvrouwe,<br />

‘Vrau Hope’, was e<strong>en</strong> medegevang<strong>en</strong>e van de minnaar geweest. Zó slecht is<br />

advocaat ‘Red<strong>en</strong>e’ er nu niet aan toe, maar, zijn povere kleding is daar al e<strong>en</strong><br />

aanduiding van, erg veel invloed heeft hij toch niet: ‘Mijn name es groot, mijn macht<br />

es<br />

1 Is de gestalte van de raadsvrouwe geïnspireerd door die van ‘Vrouwe Sapi<strong>en</strong>tia’ in <strong>het</strong> gedicht<br />

van Jan Praet? Dat ook Jan Morito<strong>en</strong> dit gedicht gelez<strong>en</strong> heeft, lijkt mij wel zeker. In de<br />

comm<strong>en</strong>taar bij de lieder<strong>en</strong> heb ik e<strong>en</strong> aantal plaats<strong>en</strong> vermeld die reminisc<strong>en</strong>ties aan Jan<br />

Praet zoud<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> bevatt<strong>en</strong>. Jan Morito<strong>en</strong> was veel minder dan Jan van Hulst naar de<br />

geest verwant met zijn - misschi<strong>en</strong> e<strong>en</strong> halve eeuw oudere - Westvlaamse voorganger. Deze<br />

was echter niet alle<strong>en</strong> e<strong>en</strong> moralist (<strong>en</strong> allegorist!) maar ook e<strong>en</strong> echt dichter met e<strong>en</strong> oprecht<br />

rijmplezier <strong>en</strong> gevoel voor <strong>het</strong> kleurige, nog onverbruikte volkstaalwoord. Daardoor moest hij<br />

de - overig<strong>en</strong>s veel ‘moderner’ <strong>en</strong> oorspronkelijker - Jan Morito<strong>en</strong> wel in zekere zin tot zijn<br />

‘leerling’ mak<strong>en</strong>. Behalve <strong>het</strong>, voor e<strong>en</strong> belangrijk deel strofische, gedicht van Jan Praet moet<br />

Jan Morito<strong>en</strong> ook de strofische gedicht<strong>en</strong> van de 13de-eeuwse ‘Bruggeling’ Jacob van Maerlant<br />

gelez<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. Ik heb reminisc<strong>en</strong>ties g<strong>en</strong>oteerd aan de Martijns (ook de ‘Verkeerde’), Disp.<br />

<strong>en</strong> Claus. In Jan Morito<strong>en</strong>s 2de gedicht, r. 1685/97, bevindt zich e<strong>en</strong> strofe met <strong>het</strong> rijmschema<br />

aabaabaabaabb.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


75<br />

smal, / Groot es mijn cost, mijn wasdom cleyne, / Ombek<strong>en</strong>t onder vyleyne, / Van<br />

d<strong>en</strong> edel<strong>en</strong> zere verstek<strong>en</strong>’ (r. 586/9). De raadsvrouwe <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 6de gedicht ziet er<br />

heel anders <strong>uit</strong>: ‘Soe sce<strong>en</strong> wel sijnde van machte rike, / Want costelic war<strong>en</strong> haer<br />

ghewad<strong>en</strong>’ (r. 68/9). Als de minnaar haar naar haar naam vraagt, noemt zij die<br />

‘gherne’ <strong>en</strong> zij doet <strong>het</strong> met de ons al bek<strong>en</strong>de bewoording<strong>en</strong>: ‘Red<strong>en</strong>e es die name<br />

mijn’ (r. 88). Haar invloed in de wereld blijkt intuss<strong>en</strong>, ondanks haar fraaie kleding,<br />

niet veel groter dan die van haar armoedige mannelijke voorganger <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 2de<br />

gedicht. Zij zegt:<br />

Red<strong>en</strong>e es die name mijn,<br />

Die dicwile wandel<strong>en</strong> moet int gro<strong>en</strong>e,<br />

Mids dat ic lettel hebbe te do<strong>en</strong>e<br />

M<strong>en</strong> rouct mijns lettel up des<strong>en</strong> dach,<br />

Me bezicht mi seld<strong>en</strong> daer m<strong>en</strong> mach.<br />

Nochtan, zal yem<strong>en</strong> loon ontfa<strong>en</strong>,<br />

Twerc moet wes<strong>en</strong> bi mi gheda<strong>en</strong>,<br />

Of m<strong>en</strong> verliest der pin<strong>en</strong> loon. (r. 88/95)<br />

De dichter plaatst in dit gedicht de raadsvrouwe voor <strong>het</strong> eerst direct teg<strong>en</strong> de<br />

achtergrond van <strong>het</strong> droomlandschap - de ‘taelman’ <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 2de gedicht had niet <strong>het</strong><br />

‘prieel’ maar V<strong>en</strong>us' hof als directe achtergrond - <strong>en</strong> deze plaatsing wordt zelfs<br />

expliciet gemotiveerd: ‘Vrau Red<strong>en</strong>e’ gaat maar e<strong>en</strong> beetje b<strong>uit</strong><strong>en</strong> wandel<strong>en</strong> omdat<br />

er thuis niets voor haar te do<strong>en</strong> valt. Na de wederzijdse k<strong>en</strong>nismaking krijgt de<br />

minnaar - <strong>en</strong> dat is e<strong>en</strong> speciaal compositorisch aardigheidje van dit 6de gedicht -<br />

van ‘Vrau Red<strong>en</strong>e’ niet e<strong>en</strong>s de kans om haar de moeilijkhed<strong>en</strong> van zijn hoofse<br />

liefdesverhouding <strong>uit</strong> te legg<strong>en</strong>: zij wil, omdat zij de oudste is, eerst hém e<strong>en</strong>s<br />

vertell<strong>en</strong> wat háár dwars zit! Zij is ‘ghelad<strong>en</strong>’, omdat e<strong>en</strong> bepaald meisje, aangeduid<br />

als ‘duve’ - waarin wij gemakkelijk de geliefde van de hoofse minnaar herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> -<br />

zo bijzonder onredelijk heeft gereageerd door van de ‘eggl<strong>en</strong>tier’, in wi<strong>en</strong>s geur<strong>en</strong><br />

zij zich placht te verlustig<strong>en</strong>, weg te vlieg<strong>en</strong> <strong>en</strong> niet terug te will<strong>en</strong> ker<strong>en</strong>. Na dit<br />

verhaal behoeft de minnaar zelf natuurlijk niets meer te zegg<strong>en</strong>. Hij krijgt van ‘Vrau<br />

Red<strong>en</strong>e’ e<strong>en</strong> boodschap mee om aan zijn geliefde door te gev<strong>en</strong>. Vooral dank zij<br />

<strong>het</strong> g<strong>en</strong>oemde compositorische trucje is <strong>het</strong> geheel e<strong>en</strong> bijzonder geestige <strong>en</strong><br />

fijnzinnige vertelling geword<strong>en</strong>, waarin de dichter zich via de allegorie zeer direct<br />

<strong>en</strong> persoonlijk kan <strong>uit</strong>sprek<strong>en</strong>. In <strong>het</strong> 13de gedicht is de ontmoetingsscène op<br />

ongeveer dezelfde wijze geredigeerd als in <strong>het</strong> 6de, alle<strong>en</strong> wordt daar over <strong>het</strong><br />

<strong>uit</strong>erlijk van de hoge raadsvrouwe <strong>en</strong> haar positie in de wereld niet meer <strong>uit</strong>geweid.<br />

Het <strong>en</strong>ige min of meer speelse detail in dit 13de gedicht is dat de raadsvrouwe ‘int<br />

gras / Zochte met har<strong>en</strong> vingher<strong>en</strong> zoet / Of daer <strong>en</strong>iche clavere stoet / Met blad<strong>en</strong><br />

viere’ (r. 333/6). Zij noemt haar naam niet <strong>en</strong> de<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


76<br />

minnaar vraagt er ook niet naar. Minnaar <strong>en</strong> raadsvrouwe hebb<strong>en</strong> blijkbaar beid<strong>en</strong><br />

te veel haast om te kom<strong>en</strong> tot de zaak zelve die hun zozeer ter harte gaat. Op haar<br />

vraag wat hem drukt, legt de minnaar haar <strong>uit</strong>voerig zijn hoofse moeilijkhed<strong>en</strong> voor.<br />

De raadsvrouwe - <strong>en</strong> door haar de dichter zelf - analyseert daarop zijn geval met<br />

opmerkelijk psychologisch inzicht. Als in <strong>het</strong> 6de gedicht is <strong>uit</strong>eraard alles wat, in<br />

e<strong>en</strong> tamelijk dramatische discussie, tuss<strong>en</strong> deze beid<strong>en</strong> besprok<strong>en</strong> wordt, direct<br />

voor de geliefde bestemd, om voor haar <strong>het</strong> gerez<strong>en</strong> misverstand op te helder<strong>en</strong>.<br />

In <strong>het</strong> 7de gedicht is de ontmoeting tuss<strong>en</strong> de minnaar-in-moeilijkhed<strong>en</strong> <strong>en</strong> zijn<br />

beraadster weer ongeveer alsvor<strong>en</strong>. Haar <strong>uit</strong>erlijk wordt maar kort, in zeer algem<strong>en</strong>e<br />

term<strong>en</strong>, aangeduid <strong>en</strong> hij duidt, op haar vraag naar de red<strong>en</strong> van zijn bedruktheid,<br />

ook deze maar heel kort aan. Uit <strong>het</strong> sierlijk-allegorische antwoord dat dan volgt,<br />

begrijp<strong>en</strong> wij dat de hoofse geliefde de bruid des Her<strong>en</strong> geword<strong>en</strong> is. De liefdesbrief,<br />

die tegelijk e<strong>en</strong> formele nieuwjaarsw<strong>en</strong>s is, heeft deze keer niet de functie om e<strong>en</strong><br />

conflict tuss<strong>en</strong> minnaar <strong>en</strong> geliefde op te loss<strong>en</strong>. De minnaar is er zich heel goed<br />

van bewust dat zijn ‘bloume zoet’ voor hem voorgoed onbereikbaar is geword<strong>en</strong>,<br />

maar blijft haar nochtans op hoofse wijze trouw <strong>en</strong> w<strong>en</strong>st haar e<strong>en</strong> zalig nieuwjaar.<br />

Door de, naar de vorm tot hém gerichte, woord<strong>en</strong> van zijn beraadster maakt de<br />

minnaar op indirecte wijze aan zijn verlor<strong>en</strong> geliefde duidelijk dat hij alles wel begrijpt,<br />

<strong>en</strong> berust. De allegorische vrouwe heeft tijd<strong>en</strong>s <strong>het</strong> gesprek haar naam niet g<strong>en</strong>oemd<br />

<strong>en</strong> de minnaar heeft er haar ook niet naar gevraagd, maar blijkt toch - dat is de <strong>en</strong>ige<br />

speelse trek van dít gedicht - aan <strong>het</strong> slot, als hij <strong>uit</strong> zijn droom ontwaakt is, wel<br />

nieuwsgierig te zijn, wie zij geweest is: ‘Gherne haddic haer gheda<strong>en</strong> verma<strong>en</strong> /<br />

Wie zoe was <strong>en</strong>de hoe zi hiet, / Maer ic ontwiec, in sacher niet’ (r. 297/9). Het 7de<br />

gedicht is, in ingewikkelde zinn<strong>en</strong> <strong>en</strong> ingewikkelde strof<strong>en</strong>, zeer beheerst geschrev<strong>en</strong>.<br />

Wij kom<strong>en</strong> ook op e<strong>en</strong> ingewikkelde manier de naam van de geliefde te wet<strong>en</strong>. Zij<br />

heette Mergriete. De dichter sl<strong>uit</strong> met dit gedicht de reeks van zijn minneallegorieën<br />

op kunstige wijze af, <strong>en</strong> mét de reeks ook e<strong>en</strong> belangrijke periode van zijn emotioneel<br />

<strong>en</strong> dichterlijk lev<strong>en</strong>. De lijn van de thematische ontwikkeling der ‘Red<strong>en</strong>e’-gestalte<br />

door de vier gedicht<strong>en</strong> he<strong>en</strong> - ‘Vrau Hope’, <strong>uit</strong> <strong>het</strong> eerste gedicht, heeft deze gestalte<br />

alle<strong>en</strong> formeel voorbereid - loopt van speelse objectivering, in <strong>het</strong> 2de gedicht, via<br />

speelse ernst, in <strong>het</strong> 6de, naar e<strong>en</strong> bijna dodelijke ernst, in <strong>het</strong> 13de, <strong>en</strong> dan weer<br />

terug - de dichter is inmiddels ‘a sadder and a wiser man’ geword<strong>en</strong> - naar e<strong>en</strong> ernst<br />

die alweer met zijn eig<strong>en</strong> ernstigheid e<strong>en</strong> beetje weet te spel<strong>en</strong>.<br />

Heb ik nu, zal m<strong>en</strong> misschi<strong>en</strong> vrag<strong>en</strong>, met e<strong>en</strong> dergelijke letterkundige analyse<br />

van <strong>en</strong>kele motiev<strong>en</strong> ook inderdaad <strong>het</strong> filologische bewijs geleverd van Jan<br />

Morito<strong>en</strong>s auteurschap? En als dit dan al <strong>het</strong> geval mocht zijn, heb ik dan<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


77<br />

ook met name bewez<strong>en</strong> dat hij zijn minneallegorieën heeft geschrev<strong>en</strong> in de door<br />

mij aangegev<strong>en</strong> volgorde? Voor de gedicht<strong>en</strong> 1, 2, 6 <strong>en</strong> 13 kan ik mij beroep<strong>en</strong> op<br />

de krabbels in de codex, maar berust mijn plaatsing van <strong>het</strong> 7de gedicht ná ‘tseste’<br />

niet geheel <strong>en</strong> al op mijn interpretatieve fantasie? Zou dit 7de gedicht niet ev<strong>en</strong> goed<br />

‘tander’ of ‘tderde’ kunn<strong>en</strong> zijn? We wet<strong>en</strong> door ons codicologisch onderzoek alle<strong>en</strong>,<br />

dat de ‘gebruiker’ <strong>het</strong> 7de gedicht eerst, t<strong>en</strong> onrechte, als ‘tseste’ me<strong>en</strong>de te<br />

herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> <strong>en</strong> dat hij later, nadat hij <strong>het</strong> echte ‘seste’ had gevond<strong>en</strong>, <strong>het</strong> niet meer<br />

nodig heeft geacht zijn herk<strong>en</strong>ningstocht door de codex voort te zett<strong>en</strong>. Kan de<br />

aantek<strong>en</strong>ing onder <strong>het</strong> 13de gedicht ‘tot hier tseste <strong>en</strong>de niet verder’, aangevuld<br />

met ‘niet verder dan hier’, ook niet betek<strong>en</strong><strong>en</strong>, dat dit ‘seste’ de laatste van de reeks<br />

minneallegorieën is geweest <strong>en</strong> dat e<strong>en</strong> ong<strong>en</strong>ummerd geblev<strong>en</strong> allegorisch gedicht<br />

dat op filologische grond<strong>en</strong> wel tot de reeks behoord moet hebb<strong>en</strong>, dus alle<strong>en</strong> maar<br />

tuss<strong>en</strong> ‘teerste’ <strong>en</strong> ‘tfyerde’ geplaatst kan word<strong>en</strong>? Met <strong>het</strong> oog op dergelijke<br />

teg<strong>en</strong>werping<strong>en</strong> kan <strong>het</strong> nuttig zijn dat ik mijn letterkundig bewijs - voor mij ís <strong>het</strong><br />

inderdaad e<strong>en</strong> bewijs - nog ondersteun met e<strong>en</strong> van taalkundige aard.<br />

E<strong>en</strong> taalkundige overe<strong>en</strong>stemming tuss<strong>en</strong> <strong>het</strong> 2de, 7de <strong>en</strong> 13de gedicht die bij<br />

<strong>het</strong> lez<strong>en</strong> onmiddellijk opvalt, is <strong>het</strong> herhaalde gebruik van de interjectieachtige<br />

imperatief sec, ‘zeg’. Deze imperatief zal in e<strong>en</strong> bepaalde periode in bepaalde<br />

strek<strong>en</strong> van ons taalgebied wel algeme<strong>en</strong> gesprok<strong>en</strong> zijn geweest, maar is in de<br />

middelnederlandse schrijftaal bepaald zeldzaam. Het was blijkbaar e<strong>en</strong> vorm die<br />

m<strong>en</strong> niet zo maar in geschrifte toeliet. B<strong>uit</strong><strong>en</strong> 7 plaats<strong>en</strong> van sec <strong>uit</strong> <strong>het</strong><br />

<strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> - in feite blijk<strong>en</strong> er 9 te vind<strong>en</strong> te zijn, twee in <strong>het</strong> 2de gedicht,<br />

twee in <strong>het</strong> 13de <strong>en</strong> vijf in <strong>het</strong> 7de - weet Verdam in zijn woord<strong>en</strong>boek nog maar 3<br />

andere te noem<strong>en</strong>. Dat Jan Morito<strong>en</strong> deze spreektaalvorm in serieuze poëzie<br />

gebruikte, is hoogstwaarschijnlijk e<strong>en</strong> wat gewaagd nieuwigheidje van hem geweest.<br />

Hij was in <strong>het</strong> algeme<strong>en</strong> niet bang voor nieuwigheidjes. Zo gebruikt hij in <strong>het</strong> 2de<br />

gedicht, r. 1740, de krachtterm boye (‘Ne<strong>en</strong> boye, p<strong>en</strong>sdic’) <strong>en</strong> in <strong>het</strong> 13de, r. 597,<br />

nogmaals ker boie (‘Ker boie zeker, dats mi te cle<strong>en</strong>e’), waarvan Verdam <strong>uit</strong> andere<br />

geschrift<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> voorbeeld<strong>en</strong> kan gev<strong>en</strong> <strong>en</strong> waarnaast ik zelf alle<strong>en</strong> nog de variant<br />

surleboye (Florigout, r. 3771: ‘Ha.ha.ha.ha.surleboye’) zou kunn<strong>en</strong> zett<strong>en</strong>. De dichter<br />

heeft, mog<strong>en</strong> we wel aannem<strong>en</strong>, zowel boye als sec gebruikt met opzettelijk literair<br />

effect. In <strong>het</strong> gedicht dat ‘teerste’ heet, <strong>en</strong> dat dus wel zijn vroegste grotere werkstuk<br />

zal zijn, heeft hij zulke effect<strong>en</strong> nog niet ontdekt of niet aangedurfd. In ‘tfyerde’<br />

probeert hij <strong>het</strong> e<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele keer met sec (<strong>en</strong> met boye) <strong>en</strong> in ‘tseste’ herhaalt<br />

hij zijn experim<strong>en</strong>t. Maar pas in <strong>het</strong> gedicht dat als <strong>het</strong> 7de in de bundel is opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong><br />

is zijn gebruik van sec helemaal vast geword<strong>en</strong>. Ik wil hier alle plaats<strong>en</strong> citer<strong>en</strong> in<br />

hun context:<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


78<br />

Doe riep die goede man sin<strong>en</strong> cleerc:<br />

Com hare, mijn goede vri<strong>en</strong>t Paisier,<br />

Draecht voor u inct <strong>en</strong>de ooc pappier.<br />

Mac vrede <strong>en</strong>de vry gheleede<br />

Van des<strong>en</strong> perty<strong>en</strong> alle beede<br />

Ghedur<strong>en</strong>de des<strong>en</strong> dijnghe dach.<br />

Lieve here, sec, oft wes<strong>en</strong> mach,<br />

Dat m<strong>en</strong> de vrede vernieuwe .j. jaer! (2, 776/83)<br />

Mijn meester was van goed<strong>en</strong> bestier,<br />

G<strong>het</strong>emperthede <strong>en</strong>de Mate sijn wijf,<br />

Die mi beloofd<strong>en</strong> herde stijf,<br />

Wildic werk<strong>en</strong> na har<strong>en</strong> rade,<br />

Ic soude verwinn<strong>en</strong> al mine scade.<br />

Ja ic, trauw<strong>en</strong>, sec, in mach niet min! (2, 1745/50)<br />

Doe sprac de vrauwe: vri<strong>en</strong>t, vor waer,<br />

Dies muechdi lev<strong>en</strong> sonder vaer,<br />

Van mi ne sal hu niet messci<strong>en</strong>.<br />

Werde vrauwe, sec, van di<strong>en</strong><br />

So moetti eewelic hebb<strong>en</strong> danc! (13,384/8)<br />

Om wel te zi<strong>en</strong>e ic ginc bet naer<br />

Ende rechte voort wart ic ghewaer<br />

E<strong>en</strong><strong>en</strong> d<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>delicst<strong>en</strong> man.<br />

Van hem ic mi te vull<strong>en</strong> can<br />

In duechd<strong>en</strong> nemmermee belov<strong>en</strong>.<br />

Met Gode moet hi sijn daer bov<strong>en</strong>.<br />

Ende hi was der fontein<strong>en</strong> hoede.<br />

Doe mercte up mi de vrauwe goede<br />

Dat mi e<strong>en</strong> deel begonst<strong>en</strong> tran<strong>en</strong><br />

De ogh<strong>en</strong> mijn in zijn verman<strong>en</strong>.<br />

Vri<strong>en</strong>t, sprac soe, ic merke wel<br />

Ghi hadtt<strong>en</strong>e lief. wat soudic el,<br />

Lieve vrauwe, sec, zoudic niet? (13, 400/12)<br />

Vrauwe, seidic, dat herte mijn<br />

Es in dier zoeter bloum<strong>en</strong> scijn<br />

Ghequetst, dat mi, <strong>en</strong>de gheva<strong>en</strong>.<br />

Beroert zo hebbic hier ghesta<strong>en</strong><br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


79<br />

Ende in dar sprek<strong>en</strong> niet e<strong>en</strong> woort.<br />

De vrauwe sprac: daers niet mesda<strong>en</strong>,<br />

Wildi na rade werk<strong>en</strong> voort.<br />

Wel lieve vrauwe, sec, acoort<br />

Houdic wes ghi wilt rad<strong>en</strong> mi,<br />

Mochtic der bloum<strong>en</strong> bliv<strong>en</strong> bi! (7, 56/65)<br />

Hoor, sprac de vrauwe, wat ic di leere:<br />

Leifstu voort na min<strong>en</strong> raet,<br />

Du zulze zi<strong>en</strong> in har<strong>en</strong> staet.<br />

In har<strong>en</strong> staet? sec, vrauwe reyn,<br />

Sal dat sijn in e<strong>en</strong> ander pleyn<br />

Dan dit? <strong>het</strong> dinke mi hier so scone!<br />

Jaet, sprac zoe: dits van prise clein,<br />

Maer mett<strong>en</strong> ingel<strong>en</strong> ghemein<br />

Bi har<strong>en</strong> man in sin<strong>en</strong> trone!<br />

O vrauwe, sec, dat hu God lone,<br />

Salicse mogh<strong>en</strong> scauw<strong>en</strong> daer?<br />

Jaghi, sprac zoe, <strong>en</strong>de spann<strong>en</strong> crone<br />

Met ste<strong>en</strong><strong>en</strong> als bleck<strong>en</strong>de sonn<strong>en</strong> claer.<br />

Vrauwe, sec, e<strong>en</strong> goet nieuwe jaer<br />

Gheve hu die heere <strong>en</strong>de goet bejach!<br />

Leert mi hoe ict verdi<strong>en</strong><strong>en</strong> mach!<br />

Dat doe ic gherne, vri<strong>en</strong>t, sprac zoe:<br />

Hoor <strong>en</strong> versta <strong>en</strong>de zie wel toe.<br />

Hebstu de bloume wel bezi<strong>en</strong>?<br />

Lieve vrauwe, sec, of ic doe!<br />

Jaic, nacht <strong>en</strong>de dach, spade <strong>en</strong>de vroe<br />

Es haer coluer gheplant in mi<strong>en</strong>! (7, 89/110)<br />

We zi<strong>en</strong> <strong>uit</strong> deze plaats<strong>en</strong> dat de dichter sec steeds gebruikt om e<strong>en</strong> heel sterke <strong>en</strong><br />

stellige beve<strong>uit</strong> te drukk<strong>en</strong>. Op de eerste plaats <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 2de gedicht laat hij <strong>het</strong><br />

bewegelijke klerkje <strong>en</strong>kel nog maar ter wille van de schilderachtigheid van de scène<br />

de waardige oude advocaat met <strong>het</strong> sterke woord sec antwoord gev<strong>en</strong>. Veel meer<br />

functie heeft <strong>het</strong> woord al op de tweede plaats, waar de hoofdpersoon - de minnaar,<br />

de zelfprojectie van de dichter - dit sec <strong>uit</strong>spreekt teg<strong>en</strong>over de leermeesters die<br />

hem zull<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> opvoed<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> ordelijk bestaan. In e<strong>en</strong> soortgelijke maar nog<br />

meer gelad<strong>en</strong> situatie bevindt de minnaar zich in <strong>het</strong> 13de <strong>en</strong> 7de gedicht teg<strong>en</strong>over<br />

de raadsvrouwe die hem de juiste verhouding tot zijn geliefde moet ler<strong>en</strong>. Die<br />

raadsvrouwe is<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


80<br />

de allegorische ‘Vrau Red<strong>en</strong>e’, de personificatie van <strong>het</strong> eig<strong>en</strong> redelijk inzicht van<br />

de dichter. De dichter spreekt dus eig<strong>en</strong>lijk e<strong>en</strong> zeer sterke <strong>en</strong> emotioneel gelad<strong>en</strong><br />

bevestiging teg<strong>en</strong>over zichzélf <strong>uit</strong>. Sec blijkt dan e<strong>en</strong> woord met e<strong>en</strong> heel persoonlijke<br />

tek<strong>en</strong>waarde voor hem te zijn geword<strong>en</strong>. Dat hij, na dit effect eerst ontdekt <strong>en</strong> daarna<br />

in <strong>het</strong> zo weloverwog<strong>en</strong> opgebouwde 7de gedicht systematisch geëxploiteerd te<br />

hebb<strong>en</strong>, <strong>het</strong> weer <strong>uit</strong> zijn dichterlijke spraakgebruik zou hebb<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> verdwijn<strong>en</strong>,<br />

lijkt mij <strong>uit</strong>erst onwaarschijnlijk. De to<strong>en</strong>em<strong>en</strong>de toepassing van sec in de gedicht<strong>en</strong><br />

moet wel de volgorde van hun ontstaan weerspiegel<strong>en</strong>, wat betek<strong>en</strong>t dat <strong>het</strong> 7de<br />

gedicht na <strong>het</strong> 2de <strong>en</strong> 13de geschrev<strong>en</strong> moet zijn. Of <strong>het</strong> 7de gedicht van de bundel<br />

nu ook ‘tsev<strong>en</strong>de’ in de persoonlijke verzamelcodex van Jan Morito<strong>en</strong> is geweest,<br />

is e<strong>en</strong> andere kwestie, waarop ik straks nog terugkom.<br />

N. Geerts heeft <strong>uit</strong> de gedicht<strong>en</strong> 1, 2 <strong>en</strong> 13 allerlei parallelle of zelfs id<strong>en</strong>tieke<br />

regels geciteerd om te bewijz<strong>en</strong> dat deze drie gedicht<strong>en</strong> inderdaad door dezelfde<br />

dichter, Jan Morito<strong>en</strong>, zijn geschrev<strong>en</strong>. Ik heb nog veel meer van dergelijke parallell<strong>en</strong><br />

verzameld, ook <strong>uit</strong> de gedicht<strong>en</strong> 6 <strong>en</strong> 7, <strong>en</strong> zou er hele kettingred<strong>en</strong>ering<strong>en</strong> mee<br />

kunn<strong>en</strong> opbouw<strong>en</strong>. Het lijkt mij echter overbodig om al dit materiaal nu hier te gaan<br />

<strong>uit</strong>stall<strong>en</strong>. De gedicht<strong>en</strong> 1, 2, 6, 7 <strong>en</strong> 13 hang<strong>en</strong> thematisch zo nauw sam<strong>en</strong> <strong>en</strong> de<br />

thematische sam<strong>en</strong>hang wordt bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong>, grot<strong>en</strong>deels, zo sterk ondersteund door<br />

codicologische argum<strong>en</strong>t<strong>en</strong>, dat <strong>het</strong> rond<strong>uit</strong> e<strong>en</strong> dwaasheid zou word<strong>en</strong> om nog<br />

meer te will<strong>en</strong> bewijz<strong>en</strong>. In <strong>het</strong> voorafgaande heb ik alle overe<strong>en</strong>stemming<strong>en</strong><br />

geciteerd die m.i. bij kunn<strong>en</strong> drag<strong>en</strong> tot de k<strong>en</strong>nis van de dichterlijke persoonlijkheid<br />

van Jan Morito<strong>en</strong>, de rest acht ik van ge<strong>en</strong> belang. Anders staat <strong>het</strong> met <strong>het</strong> 9de<br />

gedicht. Dit is naar mijn overtuiging ook geschrev<strong>en</strong> door Jan Morito<strong>en</strong>, maar heeft<br />

op <strong>het</strong> eerste gezicht thematisch niet zo heel veel met de minneallegorieën te mak<strong>en</strong>.<br />

In zo'n geval kan de controle met de k<strong>en</strong>middel<strong>en</strong> der verstandelijke filologie<br />

inderdaad e<strong>en</strong> reëel belang krijg<strong>en</strong>. Ik wil daarom de punt<strong>en</strong> waarop <strong>het</strong> 9de gedicht<br />

overe<strong>en</strong>stemt met de reeds behandelde met e<strong>en</strong> zekere <strong>uit</strong>voerigheid besprek<strong>en</strong><br />

om op deze wijze ons beeld van de dichter mete<strong>en</strong> verder te completer<strong>en</strong>.<br />

In r. 112 van <strong>het</strong> 9de gedicht lez<strong>en</strong> we: ‘So waer mijn stede dinne ghezait’. De<br />

vorm din(ne) is in Vlaamse tekst<strong>en</strong> van de 14de eeuw ge<strong>en</strong>szins ongewoon, maar<br />

wordt toch niet door alle dichters gebruikt. Uit de gedicht<strong>en</strong> van Jan van Hulst heb<br />

ik hem bv. ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele maal g<strong>en</strong>oteerd. In <strong>het</strong> liedboek is din(ne) e<strong>en</strong> geliefd<br />

rijmwoord (23, 24, 50, 133, 137, 146). Daarb<strong>uit</strong><strong>en</strong> trof ik din aan in <strong>het</strong> 2de gedicht,<br />

r. 1912: ‘Du maex vele hert<strong>en</strong> vruecht<strong>en</strong> din’; dinne in <strong>het</strong> 7de gebed, r. 61: ‘Mijn<br />

zond<strong>en</strong> zijn groot, mijn duecht es dinne’; <strong>en</strong> <strong>het</strong> werkwoord dinn<strong>en</strong> in <strong>het</strong> 2de gedicht,<br />

r. 1695: ‘Ghev<strong>en</strong>, nem<strong>en</strong>, dick<strong>en</strong>, dinn<strong>en</strong>’. De laatstg<strong>en</strong>oemde plaats komt voor in<br />

e<strong>en</strong> strofische passage (met<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


81<br />

rijmschema aabaabaabaabb), die <strong>het</strong> paarsgewijs rijm<strong>en</strong>de gedicht onderbreekt om<br />

door e<strong>en</strong> afwijk<strong>en</strong>de vorm bijzonder relief te gev<strong>en</strong> aan de eig<strong>en</strong> woord<strong>en</strong> van ‘Vrau<br />

V<strong>en</strong>us’; <strong>het</strong> 7de gebed is in vagant<strong>en</strong>strof<strong>en</strong> geschrev<strong>en</strong> <strong>en</strong> dus eig<strong>en</strong>lijk e<strong>en</strong> lied;<br />

r. 1912 van <strong>het</strong> 2de gedicht maakt deel <strong>uit</strong> van <strong>het</strong> lied, waarmee de dichter zijn<br />

allegorisch verhaal afsl<strong>uit</strong>; <strong>het</strong> 9de gedicht is niet verhal<strong>en</strong>d of betog<strong>en</strong>d, maar<br />

bestaat <strong>uit</strong> e<strong>en</strong> verzameling lied-achtige strof<strong>en</strong>, ongelijk van omvang <strong>en</strong> ongelijk<br />

van rijmschema. We vind<strong>en</strong> in <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> de Vlaamse vorm<strong>en</strong> din(ne)<br />

<strong>en</strong> dinn<strong>en</strong> dus alle<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> strofisch gestructureerde context. Het 2de gedicht is<br />

van Jan Morito<strong>en</strong>, <strong>het</strong> 7de gebed, naar ik in mijn codicologisch onderzoek heb<br />

aangetoond, óók, <strong>en</strong> <strong>het</strong> liedboek, naar ik in <strong>het</strong> volg<strong>en</strong>de hoofdstuk van deze<br />

inleiding hóóp aan te ton<strong>en</strong>, ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s. Het gebruik van dinne in <strong>het</strong> 9de gedicht<br />

mag dus geld<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> aanwijzing voor <strong>het</strong> auteurschap van Jan Morito<strong>en</strong>.<br />

Wat de woord<strong>en</strong>schat betreft, wijs ik allereerst op biwes<strong>en</strong> <strong>en</strong> bisijn. Biwes<strong>en</strong><br />

vind<strong>en</strong> we aan <strong>het</strong> slot van <strong>het</strong> 2de gedicht, waar de dichter zijn hoofse geliefde<br />

groet:<br />

Dies gheve haer God ghesondichede,<br />

Eere, gheluc <strong>en</strong>de ewighe vrede<br />

Ende naer dit lev<strong>en</strong> sonder snev<strong>en</strong><br />

Haer ziele met hem moet sijn verhev<strong>en</strong><br />

Ende ic met haer, die bem haer slave.<br />

Addic yet beters, gherne ict haer ghave,<br />

Doch willicse groet<strong>en</strong> met nyew<strong>en</strong> sange.<br />

Ach, haer biwes<strong>en</strong> mert so lange! (r. 1896/1903)<br />

Het is duidelijk dat in dit slot - waarin, dit terloops, de dichter onbewust al <strong>het</strong> thema<br />

van <strong>het</strong> 7de gedicht aankondigt - biwes<strong>en</strong> e<strong>en</strong> kernwoord is, e<strong>en</strong> zeer gelad<strong>en</strong>, zeer<br />

‘vervuld’ woord. Dezelfde ‘vervulde’ klank heeft <strong>het</strong> ook in r. 118 van <strong>het</strong> 13de<br />

gedicht: ‘Want zijn biwes<strong>en</strong> was goet <strong>en</strong>de fijn’ (gezegd van ‘der fontein<strong>en</strong> hoede’,<br />

‘e<strong>en</strong><strong>en</strong> d<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>delicst<strong>en</strong> man’). In <strong>het</strong> 9de gedicht zegt ‘de vrauwe mett<strong>en</strong> keers<strong>en</strong>’<br />

tot de ‘man mett<strong>en</strong> kers<strong>en</strong>’ - de kers<strong>en</strong> zijn hier e<strong>en</strong> liefdessymbool: de man <strong>en</strong> de<br />

vrouw vorm<strong>en</strong> sam<strong>en</strong> één geheel, rood <strong>en</strong> gro<strong>en</strong>, als de kers <strong>en</strong> haar steeltje -:<br />

Heere, wildi deser kerz<strong>en</strong> niet?<br />

Ghi sit so zeere der up <strong>en</strong>de ziet!<br />

Neimt dese <strong>en</strong>de zecht mi hu ghedachte.<br />

Als mi uwes bisijns heil ghesciet,<br />

So ne can mi der<strong>en</strong> ghe<strong>en</strong> verdriet. (r. 147/51<br />

Bisijn, dat Verdam niet als substantief k<strong>en</strong>t, lijkt mij e<strong>en</strong> persoonlijke varia-<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


82<br />

tie van de dichter op <strong>het</strong> algeme<strong>en</strong> gebruikte biwes<strong>en</strong>. Het heeft in de context precies<br />

dezelfde gelad<strong>en</strong>heid <strong>en</strong> veronderstelt, als <strong>uit</strong>gangspunt, biwes<strong>en</strong>. Ik zie in dit gebruik<br />

van bisijn mede e<strong>en</strong> aanwijzing voor Jan Morito<strong>en</strong>s auteurschap van <strong>het</strong> 9de gedicht.<br />

E<strong>en</strong> opvall<strong>en</strong>d woord dat <strong>het</strong> 9de gedicht geme<strong>en</strong> heeft met <strong>het</strong> 1ste, <strong>en</strong> verder<br />

met <strong>het</strong> 7de gebed, is hem gh<strong>en</strong>er<strong>en</strong>. In r. 104/8 van <strong>het</strong> 9de gedicht lez<strong>en</strong> we - de<br />

spreker is ‘de man die bid<strong>en</strong> kinne neimt’ -:<br />

Vrauwe, die van hu es versint<br />

Ende dies hu dinct met jonst<strong>en</strong> wert,<br />

Seker <strong>het</strong>s recht dat hi hu mint<br />

Ende dat hi hem blidelic gh<strong>en</strong>ert,<br />

Want al hu lev<strong>en</strong> eis (/. eist) wel wert.<br />

De ‘man’ trekt hier <strong>uit</strong> de g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid die de ‘vrauwe’ hem heeft lat<strong>en</strong> blijk<strong>en</strong> zijn<br />

handtastelijke consequ<strong>en</strong>ties <strong>en</strong> neemt haar ‘bid<strong>en</strong> kinne’, hij ‘gh<strong>en</strong>ert hem blidelic’,<br />

hij gedraagt zich op<strong>en</strong>lijk verliefd. Gh<strong>en</strong>er<strong>en</strong> heeft hier niet precies dezelfde nuance<br />

als in <strong>het</strong> 1ste gedicht <strong>en</strong> <strong>het</strong> 7de gebed, maar wel e<strong>en</strong> die er dicht bijstaat. Verdam<br />

br<strong>en</strong>gt alles onder de noemer ‘zich bezig houd<strong>en</strong>’. Als de minnaar-dichter in <strong>het</strong><br />

1ste gedicht zich door <strong>het</strong> vlotweg dicht<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> lied bij de hofhouding van de<br />

‘burchgrave’ (= de geliefde wier gunst hij zoekt) heeft gequalificeerd, lez<strong>en</strong> we, r.<br />

1587/9:<br />

Melancolie sprac: es hijt<br />

Die dit maecte, hi es wel waert<br />

Datti hem met ons gh<strong>en</strong>aert.<br />

De andere plaats<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> aldus gebruikt gh<strong>en</strong>er<strong>en</strong> in <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong><strong>handschrift</strong><br />

zijn: ‘Doet ons met u gh<strong>en</strong>er<strong>en</strong>’ (7de gebed, r. 78); ‘In can mi niet gh<strong>en</strong>eer<strong>en</strong>, / In<br />

hadde ghelt of goet. / So wat ic doe, dats jegh<strong>en</strong> spoet: / M<strong>en</strong> wil mi niet ontfa<strong>en</strong>’<br />

(lied 41); ‘Daer toe dwinct soe mijns hertz<strong>en</strong> bloet, / Das ich mi dus gh<strong>en</strong>ere: / Lief<br />

uutvercor<strong>en</strong>, beilde zoet, / Tuwaert ic mi keerel’ (lied 124, ev<strong>en</strong>als <strong>het</strong> 7de gebed<br />

in vagant<strong>en</strong>strof<strong>en</strong> geschrev<strong>en</strong>). Het 1ste gedicht is van Jan Morito<strong>en</strong>, <strong>het</strong> 7de<br />

gebed heb ik hem toegeschrev<strong>en</strong>, de lieder<strong>en</strong> zál ik hem toeschrijv<strong>en</strong>. De regel ‘dat<br />

hi hem blidelic gh<strong>en</strong>ert’ in <strong>het</strong> 9de gedicht kán dus weer e<strong>en</strong> aanwijzing zijn voor<br />

<strong>het</strong> auteurschap van Jan Morito<strong>en</strong>.<br />

Het tafereel van ‘de man die bid<strong>en</strong> kinne neimt’ <strong>en</strong> de vrouw die zich bij de kin<br />

láát nem<strong>en</strong> wordt gadegeslag<strong>en</strong> door twee ‘ghespel<strong>en</strong>’ die er sam<strong>en</strong> comm<strong>en</strong>taar<br />

op gev<strong>en</strong>. De ‘joncste ghespele’ blijkt de eig<strong>en</strong>lijke geliefde van de man in kwestie<br />

te zijn. Ze weet niet goed wat ze van zijn handtastelijke to<strong>en</strong>adering tot de ‘vrauwe’<br />

d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> moet, is vooralsnog ev<strong>en</strong>wel g<strong>en</strong>eigd er niet te veel kwaad achter te zoek<strong>en</strong>.<br />

Maar ‘dhoudste ghespele’ waarschuwt<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


83<br />

haar <strong>en</strong> zegt dat ze dit niet over haar kant moet lat<strong>en</strong> gaan. Wij word<strong>en</strong> herinnerd<br />

aan e<strong>en</strong> scène <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 6de gedicht: <strong>het</strong> meisje, de ‘duve’ die op de ‘eggl<strong>en</strong>tier’ placht<br />

neer te strijk<strong>en</strong> <strong>en</strong> daar ‘vroilic in d<strong>en</strong> dor<strong>en</strong>’ te zitt<strong>en</strong>, is beledigd van haar geur<strong>en</strong>de,<br />

roz<strong>en</strong>drag<strong>en</strong>de minnaar weggevlog<strong>en</strong> ‘tot haerre ghespele, om ter ghezonde / Der<br />

quetze te comm<strong>en</strong>e bi har<strong>en</strong> rade, / Ende esser bi comm<strong>en</strong> in meere scade’ (6,<br />

146/8). Hor<strong>en</strong> wij eerst ‘de joncste ghespele’ <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 9de gedicht:<br />

Ghespele, ic zi<strong>en</strong>e die ic minne,<br />

Der vrauw<strong>en</strong> nem<strong>en</strong> bi d<strong>en</strong> kinne<br />

Ende ooc in tal<strong>en</strong> sta<strong>en</strong> bi eyn.<br />

Verhandert werd<strong>en</strong> mi de zinne:<br />

Heift hire <strong>en</strong>iche aercheit inne?<br />

Des ne weit ic groot no cleyn,<br />

Maer mijn ghelove zeig<strong>het</strong>: neyn. (r. 114/20)<br />

De gecursiveerde regel doet d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> aan r. 1562/3 van <strong>het</strong> 1ste gedicht: ‘hadde hi<br />

ergheit in d<strong>en</strong> zin, / Ghi <strong>en</strong> hatt<strong>en</strong> niet ghelat<strong>en</strong> in’. ‘Aercheit’ - schrijver δ/ε spelt<br />

aerch, schrijver α erch - is e<strong>en</strong> zonde teg<strong>en</strong> de hoofse liefdescode <strong>en</strong> ongeveer<br />

synoniem met ‘dorpernie’. De ‘niders’ m<strong>en</strong><strong>en</strong> overal ‘aercheit’ te bespeur<strong>en</strong>, terwijl<br />

de oprechte minnaars <strong>het</strong> toch allemaal zo hoog <strong>en</strong> hoofs bedoeld hebb<strong>en</strong>. Daar<strong>uit</strong><br />

kom<strong>en</strong> dan de misverstand<strong>en</strong> voort, die weer per allegorische minnebrief rechtgezet<br />

moet<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. De ‘joncste ghespele’, die vanwege haar liefde voor ‘de man die<br />

bid<strong>en</strong> kinne neimt’ de meest belanghebb<strong>en</strong>de maar ook de meest kwetsbare is,<br />

twijfelt er nog aan of er in dat bij-de-kin-nem<strong>en</strong> wel ‘aercheit’ steekt: kan <strong>het</strong> niet<br />

e<strong>en</strong>voudig e<strong>en</strong> hoofs gebaar zijn? Maar de vinnige ‘oudste ghespele’ ziet scherper<br />

<strong>en</strong> de dichter kan <strong>het</strong> in dít geval wel met haar e<strong>en</strong>s zijn. In <strong>het</strong> 6de gedicht is dat<br />

anders. Daar is hij als hoofse vri<strong>en</strong>d van de ‘eggl<strong>en</strong>tier’, wél bij de reacties van de<br />

‘duve’ betrokk<strong>en</strong>, daar is hij zelf de schuld van <strong>het</strong> misverstand <strong>en</strong> <strong>het</strong> beledigd<br />

wegvlieg<strong>en</strong> van <strong>het</strong> meisje geweest, want:<br />

als zoe meest de roz<strong>en</strong> bezach<br />

Cam e<strong>en</strong>, die tall<strong>en</strong> tid<strong>en</strong> plach<br />

De duve te hoed<strong>en</strong>e vor messci<strong>en</strong>,<br />

Ende heift ze verstoort recht onvoirzi<strong>en</strong>.<br />

Met dat zoe vlooch van daer zoe stoet,<br />

Stonter e<strong>en</strong> dor<strong>en</strong> in haer ghemoet<br />

Dieze gherochte, bi aesticher vloghe,<br />

Dies zoe int herte wel quel<strong>en</strong> moghe.<br />

Dieze verjaechde, de scult es zijn. (6, 121/9)<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


84<br />

De dichter van <strong>het</strong> 6de gedicht, <strong>en</strong> met hem ‘Vrau Red<strong>en</strong>e’ die zijn spreekbuis is,<br />

neemt <strong>het</strong> opgeschrikte meisje zelf niets kwalijk. Hij is immers haar hoofse vereerder.<br />

Maar die ‘ghespele’, waar de ‘duve’ in haar gewondheid naar toe vloog, die neemt<br />

hij wel degelijk wat kwalijk. Die heeft immers haar vri<strong>en</strong>din<br />

bedruct met e<strong>en</strong>re fantome,<br />

Exempel seggh<strong>en</strong>de bi e<strong>en</strong><strong>en</strong> boome<br />

Die met vruchte ghelad<strong>en</strong> stont,<br />

Ende zeide: zi war<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> gront<br />

Vart van keeste, hoe scone zi stond<strong>en</strong>. (6,157/61)<br />

Te zegg<strong>en</strong> dat álle vrucht<strong>en</strong> van de boom der minne e<strong>en</strong> rotte kern hebb<strong>en</strong>, hoe<br />

mooi zij er ook <strong>uit</strong>zi<strong>en</strong>, dat is ‘aercheit secgh<strong>en</strong>’ <strong>en</strong> daar keert de dichter zich met<br />

kracht teg<strong>en</strong>:<br />

Gheliefdet Gode, <strong>en</strong>t wes<strong>en</strong> mochte,<br />

Ic hadde liever dat hi mi haelde<br />

Dan <strong>en</strong>ich nider mijn vruecht versmaelde<br />

Sonder red<strong>en</strong>e of ocuzo<strong>en</strong>.<br />

V<strong>en</strong>us, ic ware dijn campio<strong>en</strong>,<br />

Mochtic jegh<strong>en</strong> die valsche mond<strong>en</strong>,<br />

Die aercheit secgh<strong>en</strong>, zine hadze vond<strong>en</strong>.<br />

Ende al waert dat e<strong>en</strong> mesdade,<br />

So waert onrecht <strong>en</strong>de grote scade,<br />

Soudm<strong>en</strong>s d<strong>en</strong> goed<strong>en</strong> te wers betrauw<strong>en</strong>. (6, 34/43)<br />

De dichter moet hier zijn vri<strong>en</strong>d, de ‘eggl<strong>en</strong>tier’, verdedig<strong>en</strong> <strong>en</strong> van ‘aercheit’<br />

vrijpleit<strong>en</strong>. Hij hoopt dat zijn vri<strong>en</strong>d <strong>en</strong> hij sam<strong>en</strong> als oprechte minnaars, als ‘goede<br />

g<strong>het</strong>rauwe vrucht<strong>en</strong>’ (r. 187) weer in g<strong>en</strong>ade aanvaard word<strong>en</strong>. ‘Aercheit’ is voor<br />

Jan Morito<strong>en</strong> e<strong>en</strong> gelad<strong>en</strong> woord, <strong>en</strong> omdat we dit woord juist in zijn typische<br />

betek<strong>en</strong>is in <strong>het</strong> 9de gedicht teg<strong>en</strong>kom<strong>en</strong> - behalve in r. 118 vind<strong>en</strong> we <strong>het</strong> ook in<br />

r. 40/1 gebruikt: ‘Soude m<strong>en</strong>t al ter aercheit stek<strong>en</strong>, / T<strong>en</strong> zoude lev<strong>en</strong> wijf no man’<br />

-, hebb<strong>en</strong> we er e<strong>en</strong> argum<strong>en</strong>t bij om dit gedicht aan onze dichter toe te schrijv<strong>en</strong>.<br />

Ik ga echter verder met <strong>het</strong> gesprek tuss<strong>en</strong> de twee ‘ghespel<strong>en</strong>’. Het oudste meisje<br />

antwoordt haar vri<strong>en</strong>din:<br />

Soete ghespele, sijt up hu hoede!<br />

Ghi sit noch staet, <strong>en</strong>de ic vroede<br />

Wat loone dat mi van minn<strong>en</strong> cam.<br />

Sechdijt hem niet, dat hijt ghevroede,<br />

Soetelijc, met ghestad<strong>en</strong> moede,<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


85<br />

Dat hize bid<strong>en</strong> kinne nam,<br />

Bi des<strong>en</strong> cruce, so bem ie gram! (9, 121/7)<br />

‘Dhoudste ghespele’ heeft dus haar eig<strong>en</strong> onaang<strong>en</strong>ame ervaring<strong>en</strong> met de liefde<br />

gehad <strong>en</strong> daarom ziet zij zo scherp <strong>en</strong> spreekt zij zo bits. Haar jongere gezellin moet<br />

<strong>het</strong> haar minnaar wel vri<strong>en</strong>delijk, maar toch goed duidelijk zegg<strong>en</strong> waar <strong>het</strong> op staat,<br />

‘dat hijt ghevroede’. Hij is met dat bij-de-kin-nem<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> andere dame bepaald<br />

te ver gegaan! Het werkwoord ghevroed<strong>en</strong> vind<strong>en</strong> wij telk<strong>en</strong>s bij Jan Morito<strong>en</strong> (bv.<br />

1, 1328; 2, 1484; 6, 82), maar in de geciteerde passage word<strong>en</strong> wij toch <strong>het</strong> meest<br />

getroff<strong>en</strong> door de laatste halve regel: ‘so bem ic gram’. Want we herinner<strong>en</strong> ons in<br />

<strong>het</strong> 6de gedicht <strong>uit</strong> de mond van ‘Vrau Red<strong>en</strong>e’ gehoord te hebb<strong>en</strong>:<br />

Bi sin<strong>en</strong> sculd<strong>en</strong> <strong>het</strong> niet <strong>en</strong> cam,<br />

Nu tijt zoet hem. dies bem ic gram! (r. 135/6)<br />

Het is niet de schuld van de ‘eggl<strong>en</strong>tier’ geweest, dat de ‘duve’ in haar haast om<br />

weg te kom<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> e<strong>en</strong> van zijn dor<strong>en</strong>s opvloog. Het is dus onredelijk van de ‘duve’<br />

om <strong>het</strong> de ‘eggl<strong>en</strong>tier’ te verwijt<strong>en</strong> <strong>en</strong> over alle onredelijkheid moet de dame die de<br />

redelijkheid personifieert wel ‘gram’ zijn. Deze overe<strong>en</strong>stemming tuss<strong>en</strong> <strong>het</strong> 6de <strong>en</strong><br />

9de gedicht is er e<strong>en</strong> van letterlijk gelijk woordgebruik: in <strong>het</strong> 9de hor<strong>en</strong> wij gewoon<br />

e<strong>en</strong> echo van <strong>het</strong> 6de! We gaan in verband met deze duidelijke echo ook de andere<br />

overe<strong>en</strong>stemming<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> <strong>het</strong> 6de <strong>en</strong> 9de gedicht als meer dan toevallighed<strong>en</strong><br />

zi<strong>en</strong>. Deze gedicht<strong>en</strong> mog<strong>en</strong> dan niet, zoals de minneallegorieën onderling,<br />

thematisch parallel lop<strong>en</strong>, zij hebb<strong>en</strong> toch zeker wel iets met elkaar te mak<strong>en</strong>. In<br />

<strong>het</strong> 6de gedicht vertelt de dichter, subjectief <strong>en</strong> belanghebb<strong>en</strong>d, van zijn eig<strong>en</strong><br />

mingeval - e<strong>en</strong> hoofse driehoek met de daaraan inher<strong>en</strong>te conflict<strong>en</strong> -, in <strong>het</strong> 9de<br />

geeft hij e<strong>en</strong> objectief ‘schilderij’ van allerlei liefdesverhouding<strong>en</strong> in soms geheel los<br />

van elkaar staande, soms min of meer sam<strong>en</strong>hang<strong>en</strong>de taferel<strong>en</strong>. Misschi<strong>en</strong>, zo<br />

gaan we nu onwillekeurig d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, heeft hij na de subjectieve verwerking van zijn<br />

liefdesverhouding<strong>en</strong> in zijn minneallegorieën wel e<strong>en</strong> innerlijke behoefte aan e<strong>en</strong><br />

meer g<strong>en</strong>uanceerde objectivering gehad om daardoor tot klaarheid te kom<strong>en</strong> over<br />

zichzelf. Als dit zo is geweest, kan hij <strong>het</strong> 9de gedicht ook heel goed in zijn<br />

persoonlijke verzamelcodex van minneallegorieën hebb<strong>en</strong> opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Dat hij er<br />

als ‘gebruiker’ van de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>bundel niets bij heeft aangetek<strong>en</strong>d, zelfs niet bij<br />

vergissing, behoeft ons niet te verbaz<strong>en</strong>. De dichter was als ‘gebruiker’ op zoek<br />

naar zijn ‘seste’ gedicht <strong>en</strong> zelfs bij e<strong>en</strong> vluchtig doorblader<strong>en</strong> moet hij direct gezi<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong>, dat <strong>het</strong> in strof<strong>en</strong> verdeelde <strong>en</strong> van opschrift<strong>en</strong> voorzi<strong>en</strong>e 9de gedicht <strong>het</strong><br />

gezochte ‘seste’ niet kon zijn.<br />

Wanneer wij in de persoonlijke verzameling van Jan Morito<strong>en</strong> aan <strong>het</strong> 9de gedicht<br />

e<strong>en</strong> plaats zoud<strong>en</strong> will<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>, hebb<strong>en</strong> wij, ev<strong>en</strong>als bij <strong>het</strong> 7de, de keus<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


86<br />

tuss<strong>en</strong> ‘tsev<strong>en</strong>de’ <strong>en</strong> ‘tacht<strong>en</strong>de’. Kunn<strong>en</strong> wij al tot e<strong>en</strong> keuze kom<strong>en</strong>? Nog niet.<br />

Daarvoor moet<strong>en</strong> wij eerst alle parallelle plaats<strong>en</strong> onderzocht hebb<strong>en</strong>. Uitsl<strong>uit</strong><strong>en</strong>d<br />

geme<strong>en</strong> aan <strong>het</strong> 6de <strong>en</strong> 9de gedicht zijn de volg<strong>en</strong>de overe<strong>en</strong>stemming<strong>en</strong>:<br />

Sijn ros<strong>en</strong> hi al te male ontdede<br />

Omme haer te ghev<strong>en</strong>e confortelichede.<br />

.....................................<br />

Hi staet bereet <strong>en</strong>de wide onda<strong>en</strong>,<br />

Wanneer zoe comt, hi moetze ontfa<strong>en</strong>. (6, 113/4; 137/8)<br />

Vrauwe, hier zijn roz<strong>en</strong> van soeter rok<strong>en</strong>,<br />

Maer si zijn alle wide onda<strong>en</strong>. (9, 128/9)<br />

Wat hebb<strong>en</strong> dan niders an mi verzi<strong>en</strong>,<br />

Die noit ne creech in zijn ghedochte<br />

Daer m<strong>en</strong> begrijp oft mak<strong>en</strong> mocht<strong>en</strong>. (6, 18/20)<br />

Bi des<strong>en</strong> broode, ic wilde dat mochte.<br />

Gheliev<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong> zonder vaer,<br />

Sonder begrijp van quad<strong>en</strong> ghedocht<strong>en</strong>. (9, 48/50)<br />

Bij de tweede overe<strong>en</strong>stemming is <strong>het</strong> woord ghedocht<strong>en</strong> in <strong>het</strong> 9de gedicht niet<br />

erg nauwkeurig gebruikt. Van aanmerking<strong>en</strong> die alle<strong>en</strong> maar in gedacht<strong>en</strong> gemaakt<br />

word<strong>en</strong>, heeft niemand last, wel van boze woord<strong>en</strong> die door ergd<strong>en</strong>k<strong>en</strong>de lied<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong> <strong>uit</strong>gesprok<strong>en</strong>. Maar ghedochte, mochte <strong>en</strong> begrijp war<strong>en</strong> na <strong>het</strong> schrijv<strong>en</strong><br />

van <strong>het</strong> 6de gedicht in <strong>het</strong> bewustzijn van de dichter met elkaar geassocieerd <strong>en</strong><br />

daardoor kond<strong>en</strong> in <strong>het</strong> 9de mocht<strong>en</strong> <strong>en</strong> begrijp vanzelf ghedocht<strong>en</strong> aantrekk<strong>en</strong>.<br />

Naar hun zakelijke mededelingsinhoud hebb<strong>en</strong> de regels <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 9de gedicht niets<br />

te mak<strong>en</strong> met die <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 6de, dichterlijk-associatief zijn zij er t<strong>en</strong> nauwste mee<br />

verbond<strong>en</strong>. Er zijn echter ook regels in <strong>het</strong> 9de gedicht die dichterlijk-associatief<br />

zijn verbond<strong>en</strong> met plaats<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 13de:<br />

Ic comme toot hu zo zwaer ghelad<strong>en</strong>,<br />

Alle<strong>en</strong>e ict niet ghedragh<strong>en</strong> <strong>en</strong> can.<br />

Dies helpt mi, vrauwe, <strong>en</strong>de staet in stad<strong>en</strong>,<br />

Want ic nye zwaerre last ghewan. (13, 5/9)<br />

Ay lac<strong>en</strong>, hoe p<strong>en</strong>seus sit die man!<br />

Mi dinke, hi niet verblid<strong>en</strong> can.<br />

Seker, zijn last weicht hem te zwaer. (9, 191/3)<br />

Jont mi e<strong>en</strong> duechdelic verblijt!<br />

Mijn herte el niet an hu beghert<br />

Dan troost die hu no mi ne dert. (13, 43/5)<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


87<br />

Heere, werpt hier in e<strong>en</strong> peere<br />

Die hu no mi no niem<strong>en</strong> <strong>en</strong> dere<br />

Entie mijnre hert<strong>en</strong> conforteirt<br />

Entie ic blidelic verteere<br />

Entie mi voedt als ics begheere. (9, 161/5)<br />

Daer ic in help<strong>en</strong> mach verwar<strong>en</strong><br />

Haer eere <strong>en</strong>de ooc haer waerdicheit<br />

Dies willic altoos sijn bereit. (13, 431/3)<br />

Mijns hertz<strong>en</strong> troost, ic bem vervaert<br />

Vor wroughers dat si ons zijn bi.<br />

Dies biddic hu dat ghi verwaert<br />

Mijn eere, want wi ne zijn hier niet vri. (9, 201/4)<br />

De tweede overe<strong>en</strong>stemming van deze drie is <strong>het</strong> meest sprek<strong>en</strong>d, zowel door de<br />

ope<strong>en</strong>hoping van id<strong>en</strong>tieke of verwante woord<strong>en</strong> (verwant zijn bv. verblijt : blidelic,<br />

troost : conforteirt) als door <strong>het</strong> parallelisme van de situatie. Van toeval kan hier<br />

haast ge<strong>en</strong> sprake zijn. Bij <strong>het</strong> dicht<strong>en</strong> van de <strong>en</strong>e passage moet de dichter de<br />

andere, al dan niet bewust, tot zijn beschikking hebb<strong>en</strong> gehad. Welke van deze<br />

twee overe<strong>en</strong>stemm<strong>en</strong>de plaats<strong>en</strong> is nu <strong>het</strong> eerst geschrev<strong>en</strong>? Die <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 13de<br />

gedicht lijkt mij e<strong>en</strong> grotere mate van innerlijke vanzelfsprek<strong>en</strong>dheid te bezitt<strong>en</strong>. De<br />

minnaar-dichter verlangt van zijn hoofse geliefde ‘troost’ <strong>en</strong> zij kan die gev<strong>en</strong> zonder<br />

haar eer ook maar in <strong>en</strong>ig opzicht tekort te do<strong>en</strong>. ‘Hu no mi’ is e<strong>en</strong> e<strong>en</strong>zijdig gerichte<br />

polaire verbinding, <strong>het</strong> gaat alle<strong>en</strong> om ‘hu’ <strong>en</strong> niet om ‘mi’. In <strong>het</strong> 9de gedicht is die<br />

e<strong>en</strong>zijdig gerichte polaire verbinding verzwaard door de toevoeging van no niem<strong>en</strong>,<br />

maar die toevoeging is net iets te veel <strong>en</strong> verzwakt eig<strong>en</strong>lijk de expressie. En die<br />

‘peere’ is weliswaar e<strong>en</strong> symbool van de ‘troost’, maar <strong>het</strong> is poëtisch toch minder<br />

fijn om van e<strong>en</strong> ‘peere’ te zegg<strong>en</strong> dat hij de eer van de sch<strong>en</strong>ker in ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kel<br />

opzicht tekort zal do<strong>en</strong>. Bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> past deze bezorgdheid over de eer van de partner<br />

veel beter in de aanspraak van e<strong>en</strong> hoofse minnaar tot zijn vrouwe dan in die van<br />

e<strong>en</strong> hoofse minnares tot haar heere. Bij zelfimitatie treedt meestal e<strong>en</strong> zekere<br />

vergroving van de <strong>uit</strong>drukking op. Mij dunkt dat wij hier e<strong>en</strong> duidelijk voorbeeld<br />

hebb<strong>en</strong> van deze vergroving, deze vermindering van de poëtische precisie. Wij<br />

moet<strong>en</strong> met name <strong>uit</strong> de tweede overe<strong>en</strong>stemming wel de conclusie trekk<strong>en</strong> dat<br />

<strong>het</strong> 9de gedicht na <strong>het</strong> 13de geschrev<strong>en</strong> is. Hier<strong>uit</strong> volgt automatisch - aangezi<strong>en</strong><br />

<strong>het</strong> 13de gedicht ‘tseste’ is <strong>en</strong> <strong>het</strong> 6de ‘tfifste’ - dat <strong>het</strong> 9de gedicht ook later is<br />

ontstaan dan <strong>het</strong> 6de.<br />

Wij moet<strong>en</strong> nu met bijzondere aandacht de overe<strong>en</strong>stemming<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> <strong>het</strong> 9de<br />

<strong>en</strong> <strong>het</strong> 7de gedicht gaan bekijk<strong>en</strong>, want die word<strong>en</strong>, met <strong>het</strong> oog op de<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


plaatsing van de beide gedicht<strong>en</strong> in Jan Morito<strong>en</strong>s persoonlijke codex, zeer<br />

belangrijk. Ik laat hier volg<strong>en</strong> wat ik gevond<strong>en</strong> heb:<br />

De vrauwe mett<strong>en</strong> hoede:<br />

De ros<strong>en</strong> die du daer hebs ghepluct.<br />

Die zijn so hout <strong>en</strong>de so bedruct.<br />

Ic hadde vele lievere cnopp<strong>en</strong> gro<strong>en</strong>.<br />

Juechdiche cnopp<strong>en</strong> sijn best g<strong>het</strong>ruct,<br />

Mids dat ic me<strong>en</strong>e: <strong>en</strong>t mi gheluct,<br />

Onse minne blijft altoos int sayso<strong>en</strong>,<br />

Heere, ghine werdes ocuso<strong>en</strong>.<br />

88<br />

De rudder mett<strong>en</strong> hoede:<br />

Vrauwe, laedt de roz<strong>en</strong> hier,<br />

Want in mijn herte es e<strong>en</strong> rozier<br />

Die altoos bloyet, nacht <strong>en</strong>de dach,<br />

Met gro<strong>en</strong><strong>en</strong> blad<strong>en</strong> m<strong>en</strong>ichertier.<br />

Di<strong>en</strong> hebdi daer in hu dangier.<br />

Ghi zijt de roze, ic does ghewach,<br />

Die nemmermeer verdeluw<strong>en</strong> mach. (9, 133/46)<br />

E<strong>en</strong> droom cam mi te vor<strong>en</strong> scier<br />

Die mi vertoochde e<strong>en</strong> scoon vergier,<br />

Noit m<strong>en</strong> met oogh<strong>en</strong> scoonre<strong>en</strong> zach.<br />

Bi zonder zachic e<strong>en</strong> rozier<br />

Dat m<strong>en</strong> met rechte wel pris<strong>en</strong> mach.<br />

E<strong>en</strong> deel so moet ic do<strong>en</strong> ghewach<br />

Van e<strong>en</strong>re bloume die ic vernam,<br />

Die mi allein voor al beqwam. (7, 32/9)<br />

Nu hoort, sprac zoe, dat willic do<strong>en</strong>,<br />

Mercstu wel: b<strong>en</strong>ed<strong>en</strong> tgro<strong>en</strong><br />

Betek<strong>en</strong>t juecht <strong>en</strong>de vruechdelicheit.<br />

Daer es de heere of ocuzo<strong>en</strong>.<br />

Al ydelic abuzio<strong>en</strong>,<br />

Dat moet der varuw<strong>en</strong> zijn ontseit.<br />

Gro<strong>en</strong> es der vruechd<strong>en</strong> omme cleit.<br />

Want als m<strong>en</strong> zal der waerheit li<strong>en</strong>:<br />

Zonde brinct alle droufheit<br />

Ende jaecht vrihede in scalkerni<strong>en</strong>.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


89<br />

Dies zich vor di: me zoudt di ti<strong>en</strong>,<br />

Verdeluwestu der blom<strong>en</strong> vruecht<br />

Die tgro<strong>en</strong> moet houd<strong>en</strong> bi der duecht. (7, 118/30)<br />

Het 7de <strong>en</strong> 9de gedicht zijn beide in strof<strong>en</strong> geschrev<strong>en</strong> <strong>en</strong> dat maakt ze in<br />

rijmtechnisch opzicht direct vergelijkbaar. In beide vind<strong>en</strong> wij e<strong>en</strong> strofe met e<strong>en</strong><br />

sam<strong>en</strong>spel van -ier- <strong>en</strong> -ach-rijm<strong>en</strong>. Dat is wel <strong>het</strong> opmerk<strong>en</strong> waard, want <strong>het</strong> zijn<br />

de twee <strong>en</strong>ige strof<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> hele <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> die deze combinatie van<br />

rijmklank<strong>en</strong> bezitt<strong>en</strong>. De twee strof<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> niet alle<strong>en</strong> gelijke rijmklank<strong>en</strong>, maar<br />

bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> 3 gelijke rijmwoord<strong>en</strong>. Ik heb hierbov<strong>en</strong> in ander verband gewez<strong>en</strong> op<br />

<strong>het</strong> rijmpaar vergier/rozier, dat <strong>het</strong> 7de gedicht met <strong>het</strong> 2de geme<strong>en</strong> heeft (r. 439/40).<br />

Deze overe<strong>en</strong>stemming is echter tamelijk <strong>uit</strong>erlijk, want de ‘rosier’ heeft in <strong>het</strong> 2de<br />

gedicht maar e<strong>en</strong> zeer bijkomstige functie. Hij is daar niet meer dan e<strong>en</strong> traditioneel<br />

liefdessymbool, dat de dichter op zijn weg naar V<strong>en</strong>us' hof als <strong>het</strong> ware <strong>en</strong> passant<br />

opmerkt. Op <strong>het</strong> eerste gezicht kan <strong>het</strong> schijn<strong>en</strong> dat ook in <strong>het</strong> 7de gedicht de ‘rozier’<br />

maar <strong>en</strong> passant wordt vermeld, maar dat is dan gezichtsbedrog.<br />

De dichter ziet in <strong>het</strong> 7de gedicht de roz<strong>en</strong>struik nl. ‘bi zonder’ <strong>en</strong> dat betek<strong>en</strong>t<br />

hier niet, zoals Verdam <strong>het</strong> in zijn woord<strong>en</strong>boek verklaart, ‘vooral’, maar ‘apart van<br />

de rest’. Er zijn in de ‘vergier’ twee gewass<strong>en</strong> waarvoor de ‘ic’ van <strong>het</strong> gedicht onze<br />

bijzondere aandacht vraagt: e<strong>en</strong> apart staande ‘rozier’ <strong>en</strong> e<strong>en</strong> c<strong>en</strong>traal geplaatste<br />

‘bloume’. Voor de ‘rozier’ heeft hij de speciale lof: ‘Dat m<strong>en</strong> met rechte wel pris<strong>en</strong><br />

mach’, tot de ‘bloume’ voelt hij zich op speciale wijze aangetrokk<strong>en</strong>: ‘Die mi allein<br />

voor al beqwam’. Zijn dit <strong>en</strong>kel maar conv<strong>en</strong>tionele, nietszegg<strong>en</strong>de w<strong>en</strong>ding<strong>en</strong>? Ik<br />

me<strong>en</strong> van niet. ‘Rozier’ <strong>en</strong> ‘bloume’ staan in e<strong>en</strong> speciale relatie tot de ‘ic’-figuur.<br />

De drie hor<strong>en</strong> bije<strong>en</strong> <strong>en</strong> aan <strong>het</strong> slot van <strong>het</strong> 7de gedicht:<br />

Te zam<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> wi zijn ghespijst<br />

Met ons<strong>en</strong> heere in hemelrike<br />

Van eew<strong>en</strong> teew<strong>en</strong> eewelike,<br />

doelt, zo schijnt <strong>het</strong> mij toe, de dichter op de saamhorigheid van deze drie. In <strong>het</strong><br />

6de gedicht war<strong>en</strong> er, zoals wij gezi<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, ook drie hoofdrolspelers: de<br />

‘eggl<strong>en</strong>tier’, de ‘duve’ <strong>en</strong> de ‘ic’-figuur, die tegelijk in derdepersoonsvorm optreedt<br />

als ‘e<strong>en</strong> die tall<strong>en</strong> tid<strong>en</strong> plach / De duve te hoed<strong>en</strong>e vor messci<strong>en</strong>’ maar haar ‘recht<br />

onvoirzi<strong>en</strong>’ heeft ‘verstoort’. Aan <strong>het</strong> slot van <strong>het</strong> 6de gedicht (r. 182/3) word<strong>en</strong> deze<br />

drie w<strong>en</strong>s<strong>en</strong>derwijs bije<strong>en</strong> gedacht:<br />

Ende God verl<strong>en</strong>e ons zulke zeighe,<br />

Dat wi met vruechd<strong>en</strong> bliv<strong>en</strong> tzam<strong>en</strong>.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


90<br />

In <strong>het</strong> 13de gedicht zijn er weer drie dramatis personae: ‘der fontein<strong>en</strong> hoede’ - hij<br />

krijgt de speciale lof van: ‘E<strong>en</strong><strong>en</strong> d<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>delicst<strong>en</strong> man, / Van hem ic mi te vull<strong>en</strong><br />

can / In duechd<strong>en</strong> nemmermee belov<strong>en</strong>’ -, de ‘fonteine’ - ‘dieze wrochte / Was zeker<br />

meester bov<strong>en</strong> al / Dat wrochte of werct of werk<strong>en</strong> zal, / So lieflic was zoe int<br />

bescauw<strong>en</strong>’ - <strong>en</strong> de ‘ic’-figuur, die tegelijk of achtere<strong>en</strong>volg<strong>en</strong>s vri<strong>en</strong>d van ‘der<br />

fontein<strong>en</strong> hoede’ <strong>en</strong> minnaar van de ‘fonteine’ is. ‘Der fontein<strong>en</strong> hoede’ sterft, ‘dies<br />

rouwe groot ghedrev<strong>en</strong> was’, <strong>en</strong> daarna verzucht de ‘ic’-figuur:<br />

God gheve dat noch moete ghesci<strong>en</strong><br />

Dat wi elc andr<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> zi<strong>en</strong><br />

Int rike daer God de zaliche croont,<br />

Daer alle duechd<strong>en</strong> zijn gheloont,<br />

Mids gaders der fontein<strong>en</strong> claer. (r. 138/42)<br />

De drie behor<strong>en</strong> dus, naar de voorstelling van de spreker, in eeuwigheid tezam<strong>en</strong>.<br />

M.i. kan <strong>het</strong> niet twijfelachtig zijn dat in deze drie gedicht<strong>en</strong> steeds <strong>het</strong>zelfde drietal<br />

personages optreedt: t<strong>en</strong> eerste de oorspronkelijke minnaar, ‘eggl<strong>en</strong>tier’, ‘rozier’ of<br />

‘der fontein<strong>en</strong> hoede’ ge<strong>het</strong><strong>en</strong>; t<strong>en</strong> tweede zijn geliefde, voorgesteld als ‘duve’,<br />

bloume" of ‘fonteine’; t<strong>en</strong> derde de vri<strong>en</strong>d, de ‘ic’-figuur, die door de drie gedicht<strong>en</strong><br />

he<strong>en</strong> dezelfde blijft. In <strong>het</strong> oudste van de drie, <strong>het</strong> 6de, is de hoofse driehoek nog<br />

e<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>de aardse werkelijkheid, in <strong>het</strong> volg<strong>en</strong>de, <strong>het</strong> 13de, is de oorspronkelijke<br />

minnaar overled<strong>en</strong> <strong>en</strong> kijkt hij <strong>uit</strong> de hemel toe, terwijl de vri<strong>en</strong>d de achtergeblev<strong>en</strong><br />

geliefde probeert te verover<strong>en</strong>, in <strong>het</strong> laatste, <strong>het</strong> 7de ,staat de oorspronkelijke<br />

minnaar als ‘rozier’ in de paradijselijke droomtuin ‘bi zonder’ - d.w.z. hij kijkt nog<br />

steeds van hemelse afstand toe - <strong>en</strong> is de geliefde als ‘bloume’ voor de vri<strong>en</strong>d<br />

onbereikbaar geword<strong>en</strong> - ‘Vri<strong>en</strong>t, niet te vele de bloume anscauwe’ (r. 67) -, want:<br />

‘Soe es belooft in rechter trauwe / D<strong>en</strong> upperst<strong>en</strong> heere’ (r. 69/70).<br />

Na aldus de ‘rozier’ <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 7de gedicht in zijn ruimst mogelijke context te hebb<strong>en</strong><br />

geïnterpreteerd, gaan we hem vergelijk<strong>en</strong> met de ‘rozier’ in <strong>het</strong> 9de gedicht. Kunn<strong>en</strong><br />

we op grond van deze vergelijking vaststell<strong>en</strong> of <strong>het</strong> 9de gedicht vroeger of later is<br />

geschrev<strong>en</strong> dan <strong>het</strong> 7de? We hebb<strong>en</strong> in de scène van ‘de vrauwe mett<strong>en</strong> hoede’<br />

<strong>en</strong> ‘de rudder mett<strong>en</strong> hoede’ niet te mak<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> hoofse driehoek. Er is vooralsnog<br />

ge<strong>en</strong> andere die de liefdesverhouding compliceert, al maakt de ‘vrauwe’ aan <strong>het</strong><br />

slot van haar strofe wel, schalks, e<strong>en</strong> toespeling op de mógelijkheid van e<strong>en</strong> derde:<br />

de ‘heere’ zou er de schuldige oorzaak (‘ocuso<strong>en</strong>’) van kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> dat hun<br />

minne níet ‘altoos int sayso<strong>en</strong>’ zou blijv<strong>en</strong>. De aangesprok<strong>en</strong> ‘heere’, de ‘rudder’,<br />

werpt in zijn strofe de zoëv<strong>en</strong> aangeduide mogelijkheid verre van zich: hij heeft in<br />

zijn hart e<strong>en</strong> altijdbloei<strong>en</strong>de, altijdgro<strong>en</strong><strong>en</strong>de ‘rozier’ <strong>en</strong> zij heeft die volkom<strong>en</strong> in<br />

haar<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


91<br />

macht. Die ‘rozier’ is natuurlijk de allegorische voorstelling van zijn liefde, zijn hoofs<br />

minnaarschap. In de volg<strong>en</strong>de regels: ‘Ghi zijt de roze, ic does ghewach, / Die<br />

nemmermeer verdeluw<strong>en</strong> mach’, zinspeelt de ‘rudder’ op wat de ‘vrauwe’ gezegd<br />

heeft in: ‘Juechdiche cnopp<strong>en</strong> sijn best g<strong>het</strong>ruct’, <strong>en</strong>: ‘<strong>en</strong>t mi gheluct, / Onse minne<br />

blijft altoos int sayso<strong>en</strong>’. Zij kan, zo verzekert hij haar, haar jeugdige gro<strong>en</strong>e knop<br />

gerust door hem lat<strong>en</strong> plukk<strong>en</strong>, want zij is de roos die nooit verwelk<strong>en</strong> kan. De ‘roze’,<br />

die zíj is, zit dus niet vast aan de ‘rozier’, die híj is. Zij staan ev<strong>en</strong>zeer naast elkaar<br />

als de ‘bloume’ <strong>en</strong> de ‘rozier’ in <strong>het</strong> 7de gedicht. Ook daar is de ‘rozier’ de ‘hij’ <strong>en</strong><br />

de ‘bloume’ de ‘zij’ van e<strong>en</strong> liefdesverhouding, zij <strong>het</strong> dan dat deze liefdesverhouding<br />

in de situatie van <strong>het</strong> 7de gedicht niet meer op aardse wijze gepraktizeerd wordt.<br />

Er is dus e<strong>en</strong> parallelisme van voorstelling tuss<strong>en</strong> <strong>het</strong> 7de <strong>en</strong> <strong>het</strong> 9de gedicht. B<strong>uit</strong><strong>en</strong><br />

deze beide gedicht<strong>en</strong> komt die voorstelling niet voor. In <strong>het</strong> 6de is weliswaar de ‘hij’<br />

ook e<strong>en</strong> ‘eggl<strong>en</strong>tier’, wat <strong>het</strong>zelfde is als e<strong>en</strong> ‘rozier’, maar de ‘zij’ die daarteg<strong>en</strong>over<br />

staat, wordt voorgesteld als e<strong>en</strong> ‘duve’. Wat maakt nu e<strong>en</strong> oorspronkelijker indruk,<br />

de ‘rozier’/‘bloume’-voorstelling van <strong>het</strong> 7de gedicht of de ‘rozier’/‘roze’-voorstelling<br />

van <strong>het</strong> 9de?<br />

Lat<strong>en</strong> we allereerst vaststell<strong>en</strong> dat de ‘rozier’/‘roze’-voorstelling in de context van<br />

<strong>het</strong> 9de gedicht niets geforceerds heeft. De ‘vrauwe’ heeft zichzelf aangeduid als<br />

e<strong>en</strong> jeugdige rozeknop, de ‘rudder’ haakt daar woordspel<strong>en</strong>d op in door te gewag<strong>en</strong><br />

van de ‘rozier’ in zijn hart 1 . In <strong>het</strong> 7de gedicht krijgt daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> de ‘rozier’ <strong>uit</strong> de<br />

directe context ge<strong>en</strong> motivering. In de wijdere context van de gezam<strong>en</strong>lijke<br />

minneallegorieën kan m<strong>en</strong> wel e<strong>en</strong> motivering vind<strong>en</strong>, nl. <strong>en</strong>erzijds in <strong>het</strong> rijmwoord<br />

‘vergier’, waaraan ‘rozier’ sinds <strong>het</strong> 2de gedicht, ja sinds de Roman van de Roos<br />

associatief verbond<strong>en</strong> was, anderzijds in de ‘eggl<strong>en</strong>tier’ van <strong>het</strong> 6de gedicht,<br />

waarmee de ‘rozier’ van <strong>het</strong> 7de door de persoon van de voorgestelde verbond<strong>en</strong><br />

was. De ‘bloume’ wordt in de context van <strong>het</strong> 7de gedicht gemotiveerd door de naam<br />

van de voorgestelde persoon, die immers, maar pas veel verderop, Mergriete blijkt<br />

te <strong>het</strong><strong>en</strong> (‘madeliefje’). Voor de lezer, die zonder k<strong>en</strong>nis van <strong>het</strong> voorafgaande oeuvre<br />

van de dichter <strong>en</strong> zonder te wet<strong>en</strong> waar <strong>het</strong> verhaal op <strong>uit</strong> zal lop<strong>en</strong>, <strong>het</strong> 7de gedicht<br />

begint te lez<strong>en</strong>, kom<strong>en</strong> de ‘rozier’ in r. 35 <strong>en</strong> de ‘bloume’ in r. 38 <strong>uit</strong> de lucht vall<strong>en</strong>.<br />

Zij zijn in <strong>het</strong> voorafgaande gedeelte van <strong>het</strong> gedicht nog niet gemotiveerd <strong>en</strong><br />

motiver<strong>en</strong> ook elkaar niet. Compositorisch is dat e<strong>en</strong> zwakheid. E<strong>en</strong> erg overtuig<strong>en</strong>d<br />

argum<strong>en</strong>t voor de<br />

1 We vind<strong>en</strong> deze voorstelling ook in <strong>het</strong> veel eerder geschrev<strong>en</strong> 139ste lied: ‘Mijn roz<strong>en</strong> sijn<br />

van smett<strong>en</strong> rein. / Daer <strong>en</strong> esser ghein so clein, / Si <strong>en</strong> wies in hert<strong>en</strong> gronde. / . . . / Ic gheve<br />

di roz<strong>en</strong> <strong>en</strong>de rozier. / Wiltuus niet nem<strong>en</strong> hoede / Ende in mi rijst des twifels vier, / So wart<br />

dijn boom verbrandet scier, / Want ic bem, vrouwe goede, / Bescout van tswifels gloede’.<br />

Hoogstwaarschijnlijk heeft de dichter in <strong>het</strong> 9de gedicht hierop teruggegrep<strong>en</strong>.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


92<br />

prioriteit van <strong>het</strong> 9de gedicht kan deze, immers maar kleine, compositorische<br />

zwakheid van <strong>het</strong> 7de echter niet zijn. We moet<strong>en</strong> zoek<strong>en</strong> naar meer, <strong>en</strong> liefst<br />

sterkere argum<strong>en</strong>t<strong>en</strong>.<br />

Zo'n sterker argum<strong>en</strong>t kunn<strong>en</strong> we vind<strong>en</strong> door vergelijking van de regels ‘Heere,<br />

ghine werdes ocuso<strong>en</strong>’ (9, 139) <strong>en</strong> ‘Daer es de heere of ocuzo<strong>en</strong>’ (7,121). Ze lijk<strong>en</strong>,<br />

niet naar de mededelingsinhoud maar wel naar de klankvorm, zoveel op elkaar, dat<br />

de <strong>en</strong>e wel weer de echo van de andere moet zijn. We hebb<strong>en</strong> hierbov<strong>en</strong> bij de<br />

analyse van de strofe van de ‘vrauwe’ gezi<strong>en</strong>, dat ‘Heere, ghine werdes ocuso<strong>en</strong>’<br />

daarin e<strong>en</strong> volkom<strong>en</strong> natuurlijke slotregel is. De spreekster nodigt met deze<br />

afsl<strong>uit</strong><strong>en</strong>de w<strong>en</strong>ding haar gesprekspartner <strong>uit</strong> om de veronderstelling van zijn<br />

mogelijke ontrouw ver van zich te werp<strong>en</strong> <strong>en</strong> zijn liefde voor haar nadrukkelijk te<br />

bevestig<strong>en</strong>. En de ‘rudder’ gaat daar natuurlijk op in, hij speelt<strong>het</strong> spel, dat van hem<br />

gevraagd wordt, met gratie mee. E<strong>en</strong>zelfde natuurlijkheid bezit de regel ‘Daer es<br />

de heere of ocuzo<strong>en</strong>’ in <strong>het</strong> 7de gedicht niet. Het is bepaald niet fraai gezegd dat<br />

God ‘ocuzo<strong>en</strong>’ is van de ‘juecht <strong>en</strong>de vruechdelicheit’ van de hem toegewijde bruid.<br />

Logisch is er weliswaar teg<strong>en</strong> dit ‘ocuzo<strong>en</strong>’ niets in te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, maar <strong>het</strong> woord is<br />

stilistisch niet juist gekoz<strong>en</strong>, <strong>het</strong> valt <strong>uit</strong> de toon. Rijmdwang? Ongetwijfeld, maar<br />

<strong>het</strong> gevolg van deze rijmdwang is dan geweest, dat de dichter <strong>uit</strong> woordmateriaal,<br />

dat hij zich <strong>uit</strong> e<strong>en</strong> vorig gedicht herinnerde, e<strong>en</strong> nieuwe, op de plaats waar hij mee<br />

bezig was bruikbare, variant heeft sam<strong>en</strong>gesteld. Dit is e<strong>en</strong> poëtische zwakheid van<br />

veel ernstiger aard dan dat hij, zonder dat dit door de directe context gesteund werd,<br />

‘rozier’/‘roze’ <strong>uit</strong> e<strong>en</strong> vorig gedicht tot ‘rozier’/ ‘bloume’ varieerde.<br />

Zowel in <strong>het</strong> 9de als in <strong>het</strong> 7de gedicht rijmt ‘ocuso<strong>en</strong>’ op ‘gro<strong>en</strong>’ <strong>en</strong> m<strong>en</strong> mag<br />

veronderstell<strong>en</strong> dat tijd<strong>en</strong>s <strong>het</strong> schrijv<strong>en</strong> van <strong>het</strong> 7de <strong>het</strong> woord ‘gro<strong>en</strong>’, dat door de<br />

situatie gegev<strong>en</strong> was, <strong>het</strong> in de situatie niet zo erg goed pass<strong>en</strong>de woord ‘ocuso<strong>en</strong>’<br />

heeft opgeroep<strong>en</strong>. In <strong>het</strong> 9de gedicht was ‘gro<strong>en</strong>’ attribuut <strong>en</strong> symbool van jeugd<br />

<strong>en</strong> minne geweest, in de situatie van <strong>het</strong> 7de heeft <strong>het</strong> echter e<strong>en</strong> andere<br />

tek<strong>en</strong>waarde, nl. die van ‘vruecht’, of nog nauwkeuriger ‘vruecht in duechd<strong>en</strong>’:<br />

Dus merc up tgro<strong>en</strong> b<strong>en</strong>ed<strong>en</strong> claer:<br />

Vruecht in duechd<strong>en</strong> <strong>en</strong>de anders niet. (r. 137/8)<br />

‘Gro<strong>en</strong>’ is immers e<strong>en</strong> van de drie kleur<strong>en</strong> van de ‘bloume’ die Mergriete heet, <strong>en</strong><br />

deze ‘bloume’ is ge<strong>en</strong> wereldse ‘vrauwe’ die in de hoofse minne onverwelkelijk<br />

jeugdig blijft, maar e<strong>en</strong> bruid des Her<strong>en</strong> wier gedacht<strong>en</strong> op de eeuwige vreugde<br />

gericht zijn. In de regels: ‘Mercstu wel: b<strong>en</strong>ed<strong>en</strong> tgro<strong>en</strong> / Betek<strong>en</strong>t juecht <strong>en</strong>de<br />

vruechdelicheit’, wordt <strong>het</strong> woord ‘juecht’ niet door de context gemotiveerd. Het heeft<br />

op deze plaats niet zijn eig<strong>en</strong>, eig<strong>en</strong>lijke zin,<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


93<br />

maar functioneert <strong>uit</strong>sl<strong>uit</strong><strong>en</strong>d retorisch, als e<strong>en</strong> assoner<strong>en</strong>de verbreding van <strong>het</strong><br />

volg<strong>en</strong>de woord ‘vruechdelicheit’. Hoe is de dichter tot deze retorisch-onnauwkeurige<br />

toepassing van <strong>het</strong> woord ‘juecht’ gekom<strong>en</strong>? Het 9de gedicht, waarin<br />

‘gro<strong>en</strong>’ <strong>en</strong> ‘juechdich’ zinvol verbond<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, moet hem bij <strong>het</strong> schrijv<strong>en</strong> van <strong>het</strong><br />

7de nog zo vast in gehoor <strong>en</strong> geheug<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> gezet<strong>en</strong>, dat <strong>het</strong> retorische gevolg<strong>en</strong><br />

heeft gehad. E<strong>en</strong> onzuivere echo als ‘Daer es de heere of ocuzo<strong>en</strong>’, kan m<strong>en</strong> ‘tgro<strong>en</strong><br />

/ Betek<strong>en</strong>t juecht’ niet noem<strong>en</strong>, eer e<strong>en</strong> retorisch klankspoor. Ik vestig in dit verband<br />

ook de aandacht op de regels: ‘Verdeluwestu der blom<strong>en</strong> vruecht / Die tgro<strong>en</strong> moet<br />

houd<strong>en</strong> bi der duecht’. Het werkwoord ‘verdeluw<strong>en</strong>’ heeft niet tot de dagelijkse<br />

poëtische woord<strong>en</strong>schat van Jan Morito<strong>en</strong> behoord. B<strong>uit</strong><strong>en</strong> de beide geciteerde<br />

plaats<strong>en</strong> komt <strong>het</strong> in <strong>het</strong> hele <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> niet voor. In <strong>het</strong> 9de gedicht<br />

heeft de dichter <strong>het</strong> woord misschi<strong>en</strong> wel voor <strong>het</strong> eerst poëtisch ‘gevond<strong>en</strong>’, want<br />

<strong>het</strong> klinkt daar in zijn context ‘vanzelfsprek<strong>en</strong>d’. Dat kan m<strong>en</strong> van de plaats in <strong>het</strong><br />

7de gedicht niet zegg<strong>en</strong>. De transitieve toepassing van ‘verdeluw<strong>en</strong>’ is op zichzelf<br />

al ongewoon, maar de gewrong<strong>en</strong>heid van de dictie wordt nog groter, doordat de<br />

dichter niet zegt: ‘Verdeluwestu der blom<strong>en</strong> gro<strong>en</strong>’, maar de ‘vruecht’, de symbolische<br />

tek<strong>en</strong>waarde van ‘tgro<strong>en</strong>’, tot direct object in de hoofdzin maakt <strong>en</strong> ‘tgro<strong>en</strong>’ in e<strong>en</strong><br />

bijvoeglijke bijzin plaatst. In deze minder gelukkige w<strong>en</strong>ding me<strong>en</strong> ik e<strong>en</strong> tekort aan<br />

inspiratie te bespeur<strong>en</strong>. Het woord ‘verdeluw<strong>en</strong>’, dat in <strong>het</strong> 9de gedicht wél<br />

geïnspireerd, ‘gevond<strong>en</strong>’ was geweest, ging in <strong>het</strong> 7de op e<strong>en</strong> onzuivere manier<br />

nawerk<strong>en</strong>.<br />

Het lijkt mij op grond van de analyse van al de overe<strong>en</strong>stemm<strong>en</strong>de woord<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

w<strong>en</strong>ding<strong>en</strong> niet twijfelachtig dat <strong>het</strong> 7de gedicht na <strong>het</strong> 9de geschrev<strong>en</strong> is. Misschi<strong>en</strong><br />

is <strong>het</strong> 7de zelfs wel e<strong>en</strong> soort vervolg op <strong>het</strong> 9de geweest, want dit laatste eindigt<br />

met deze afscheidsscène:<br />

Die leste man mett<strong>en</strong> valke:<br />

Adieu, mijn herte, adieu, mijn zin,<br />

Adieu, al dat ic zelve bin,<br />

Adieu, mijn hoochste soverheinne!<br />

Mi ne can voor dan ghe<strong>en</strong> heil ghesci<strong>en</strong><br />

Dan hop<strong>en</strong> om e<strong>en</strong> weder zi<strong>en</strong>.<br />

Das dar dijn twifel wez<strong>en</strong> cleine,<br />

Want ic dijn eighijn bem alleine.<br />

Twijf mett<strong>en</strong> valke:<br />

Heere, des bem ic zonder vaer<br />

Ende des betrauwet mi over waer.<br />

Mijn herte hu nemmermeer begheift.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Tsceid<strong>en</strong> doet mi arde zeer.<br />

Peinst varinc om e<strong>en</strong> weder keer.<br />

Daer na mijn zin verlangh<strong>en</strong> heift.<br />

Adieu, mijn troost voor al dat leift.<br />

94<br />

De valk kan e<strong>en</strong> minnaar voorstell<strong>en</strong>. Ik herinner aan Sanderijns verhaal in <strong>het</strong> abele<br />

spel van Lanseloet van D<strong>en</strong>emerk<strong>en</strong>: ‘daer quam ... / E<strong>en</strong> edel valke van hogher<br />

weerde / Ende beete neder op e<strong>en</strong>e gheerde / Die scone met har<strong>en</strong> bloem<strong>en</strong> stoet’.<br />

Maar e<strong>en</strong> andere plaats, die Verdam <strong>uit</strong> e<strong>en</strong> geestelijk liedboek citeert, bewijst dat<br />

ook de hemelse minnaar als valk voorgesteld kon word<strong>en</strong>: ‘Die valc is nedercom<strong>en</strong><br />

/ Al wt dat hooge lant. / Hi vlooch dat hof al omme / Tot e<strong>en</strong>der duyv<strong>en</strong> tam. / Die<br />

edel m<strong>en</strong>scheyt hi a<strong>en</strong> haer nam’. Zou, zo vrag<strong>en</strong> wij ons af, de ‘valke’ die ‘die leste<br />

man’ op zijn hand draagt, niet de wereldlijke minnaar voorstell<strong>en</strong> <strong>en</strong> die van ‘twijf’<br />

de hemelse? Zou in de verschill<strong>en</strong>de geaardheid van hun valk<strong>en</strong> niet de verklaring<br />

zitt<strong>en</strong> van <strong>het</strong> afscheid dat ‘die leste man’ van ‘twijf’ móet nem<strong>en</strong>? En zou de dichter<br />

in ‘die leste man’ niet zichzelf geprojecteerd kunn<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> <strong>en</strong> in ‘twijf’ zijn geliefde<br />

Mergriete, die hem zojuist had meegedeeld, dat zij in e<strong>en</strong> klooster wilde gaan? Als<br />

dat zo is, zou er tòch e<strong>en</strong> persoonlijk, e<strong>en</strong> autobiografisch elem<strong>en</strong>t verwerkt zijn in<br />

dat schijnbaar zo objectieve ‘schilderijgedicht’! We herinner<strong>en</strong> ons <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 7de gedicht<br />

de verzuchting van de minnaar: ‘Moet ic de bloume niet meer bezi<strong>en</strong>, / ... / So zal<br />

ic zeld<strong>en</strong> vruechd<strong>en</strong> pli<strong>en</strong>’ (r. 85/7), <strong>en</strong> <strong>het</strong> antwoord van zijn raadsvrouwe: ‘Du zulze<br />

zi<strong>en</strong> in har<strong>en</strong> staet / ... / Bi har<strong>en</strong> man in sin<strong>en</strong> trone’ (r. 91/7). Is dat <strong>het</strong> ‘wederzi<strong>en</strong>’<br />

waarop ‘die leste man’ doelt, is dat de ‘wederkeer’ waarnaar de ‘zin’ van ‘twijf’<br />

‘verlangh<strong>en</strong> heift’? Uit de afscheidsscène van <strong>het</strong> 9de gedicht, met zijn verstilde<br />

elegische toon, spreekt ge<strong>en</strong> hartstocht meer, <strong>en</strong>kel nog maar berusting. Het<br />

scheid<strong>en</strong> doet de scheid<strong>en</strong>d<strong>en</strong> pijn, maar zij wet<strong>en</strong> dat zij zich moet<strong>en</strong> schikk<strong>en</strong><br />

naar wat door e<strong>en</strong> hogere macht over h<strong>en</strong> beschikt is. Zij kunn<strong>en</strong> als gescheid<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

elkaar in hun hart trouw blijv<strong>en</strong> <strong>en</strong> hop<strong>en</strong> op e<strong>en</strong> her<strong>en</strong>iging. Is dit al niet helemaal<br />

<strong>het</strong> thema van <strong>het</strong> 7de gedicht?<br />

Onze <strong>uit</strong>voerige beschouwing van <strong>het</strong> 9de gedicht heeft e<strong>en</strong> dubbel doel gehad:<br />

<strong>het</strong> filologisch bewijs te lever<strong>en</strong> van Jan Morito<strong>en</strong>s auteurschap, én de onderlinge<br />

sam<strong>en</strong>hang van de minneallegorieën, die we al tot e<strong>en</strong> soort ‘Mergriete-cyclus’<br />

hadd<strong>en</strong> ver<strong>en</strong>igd, verder te verduidelijk<strong>en</strong>. Het 9de gedicht bevat niet alle<strong>en</strong><br />

herinnering<strong>en</strong> <strong>en</strong> echo's, maar blijkt ook, met al zijn schijnbare objectiviteit, op e<strong>en</strong><br />

bijzondere wijze thematisch met deze cyclus verbond<strong>en</strong> te zijn, ja er e<strong>en</strong> plaats in<br />

te hebb<strong>en</strong>. De volgorde waarin de gedicht<strong>en</strong> van de cyclus zijn ontstaan, moet zijn:<br />

6, 13, 9, 7. Het feit dat <strong>het</strong> 9de gedicht zowel met de beide voorafgaande als met<br />

<strong>het</strong> volg<strong>en</strong>de zo nauw verbond<strong>en</strong> is, wijst<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


95<br />

erop dat de tijdsafstand tuss<strong>en</strong> <strong>het</strong> eerste <strong>en</strong> <strong>het</strong> laatste gedicht van de cyclus niet<br />

veel groter dan <strong>en</strong>kele jar<strong>en</strong> kan zijn. De Mergriete-episode in <strong>het</strong> lev<strong>en</strong> van de<br />

dichter moet zich in e<strong>en</strong> betrekkelijk kort tijdsbestek hebb<strong>en</strong> afgespeeld. E<strong>en</strong><br />

constatering als deze vormt e<strong>en</strong> bijdrage tot de biografie van Jan Morito<strong>en</strong>. In de<br />

<strong>en</strong>kele jar<strong>en</strong> dat de verhouding tot Mergriete geheel <strong>en</strong> al zijn lev<strong>en</strong> bepaalde <strong>en</strong><br />

zijn hoofse dichterschap tot vervulling bracht, moet er heel wat gebeurd zijn. De<br />

dichter is via e<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>dschap met Mergrietes minnaar als hoofse huisvri<strong>en</strong>d haar<br />

hoofse vereerder geword<strong>en</strong> (13de gedicht). Nadat er door zijn schuld - van welke<br />

aard wet<strong>en</strong> we nog niet - e<strong>en</strong> verwijdering was ontstaan, niet alle<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> Mergriete<br />

<strong>en</strong> hem maar ook tuss<strong>en</strong> Mergriete <strong>en</strong> haar minnaar, heeft de dichter op e<strong>en</strong> wijze<br />

die hem als hoofs poëet <strong>en</strong> lev<strong>en</strong>skunst<strong>en</strong>aar van zijn beste zijde doet k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, de<br />

goede verstandhouding weer tracht<strong>en</strong> te herstell<strong>en</strong> (6de gedicht). Hoe lang de<br />

verwijdering heeft geduurd, kunn<strong>en</strong> we nog niet schatt<strong>en</strong>, we wet<strong>en</strong> alle<strong>en</strong> dat <strong>het</strong><br />

drietal elkaar inderdaad weer gevond<strong>en</strong> heeft. Niet al te lang daarna moet Mergrietes<br />

minnaar, de vri<strong>en</strong>d van de dichter, ziek geword<strong>en</strong> zijn <strong>en</strong> spoedig daarop gestorv<strong>en</strong>:<br />

‘Onlanghe so was de tijt ghelegh<strong>en</strong>, / D<strong>en</strong> houd<strong>en</strong> <strong>en</strong> cam e<strong>en</strong> boodschap an, /<br />

Dies hi bezief dat hi van dan / Cortelike zoud<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> var<strong>en</strong>’ (13, 113/6). Uit regel<br />

6, 61: ‘Want hi was teeder, van rank<strong>en</strong> smal’, zoud<strong>en</strong> we kunn<strong>en</strong> opmak<strong>en</strong> dat hij<br />

nooit zo erg robuust was geweest. To<strong>en</strong> de minnaar overled<strong>en</strong> was, heeft de vri<strong>en</strong>d<br />

geprobeerd e<strong>en</strong> nieuwe verhouding met Mergriete op te bouw<strong>en</strong>, op de grondslag<br />

van <strong>het</strong> geme<strong>en</strong>schappelijk herd<strong>en</strong>k<strong>en</strong>. Dat is hem niet dadelijk gelukt. Eerst heeft<br />

de dichter niet begrep<strong>en</strong> waarom Mergrietes mond teg<strong>en</strong>over hem geslot<strong>en</strong> bleef<br />

(13de gedicht). Daarna moet zij hem duidelijk hebb<strong>en</strong> gemaakt dat haar gevoel<strong>en</strong>s<br />

voor hem weliswaar onveranderd war<strong>en</strong> geblev<strong>en</strong>, maar dat zij toch naar de wereld<br />

afscheid van hem zou moet<strong>en</strong> nem<strong>en</strong>, omdat e<strong>en</strong> hogere, hemelse minnaar haar<br />

voor zich opeiste (slot van <strong>het</strong> 9de gedicht). De dichter heeft to<strong>en</strong> berust in de<br />

onbereikbaarheid van zijn geliefde (7de gedicht) <strong>en</strong> is op klassiek-hoofse wijze haar<br />

geïdealiseerde herinnering blijv<strong>en</strong> cultiver<strong>en</strong>. Het hoogtepunt van zijn dichterlijke<br />

ontwikkeling heeft in wez<strong>en</strong> tegelijk <strong>het</strong> eindpunt daarvan betek<strong>en</strong>d. Nadat de<br />

vroegere geliefd<strong>en</strong>, die hij blijk<strong>en</strong>s <strong>het</strong> 1ste <strong>en</strong> 2de gedicht had gehad, als <strong>het</strong> ware<br />

in de volkom<strong>en</strong>er, definitiever Mergriete-verbeelding war<strong>en</strong> opgegaan, kan de dichter<br />

onmogelijk nog naar e<strong>en</strong> nieuwe ideaal-figuur hebb<strong>en</strong> gezocht. Hij moet Mergriete<br />

‘t<strong>en</strong> einde toe’ hebb<strong>en</strong> liefgehad.<br />

Na aldus de Mergriete-episode in grote lijn<strong>en</strong> gesc<strong>het</strong>st <strong>en</strong> de daarbij behor<strong>en</strong>de<br />

gedicht<strong>en</strong> geanalyseerd te hebb<strong>en</strong>, moet ik nog e<strong>en</strong>s terugkom<strong>en</strong> op e<strong>en</strong> gedichtje<br />

in de derde bundel dat ik in mijn codicologische beschouwing alle<strong>en</strong> maar terloops<br />

heb g<strong>en</strong>oemd. Het is veel later geschrev<strong>en</strong> dan de Mergriete-cyclus <strong>en</strong> bewijst dat<br />

de dichter op e<strong>en</strong> bepaald og<strong>en</strong>blik in zijn lev<strong>en</strong><br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


96<br />

zijn droom over de onbereikbaar geword<strong>en</strong> geliefde had <strong>uit</strong>gedroomd. Jan Morito<strong>en</strong><br />

was niet zoals zijn oudere vri<strong>en</strong>d Jan van Hulst de dichter van e<strong>en</strong> ouderdoms-,<br />

maar van e<strong>en</strong> jeugdgestalte. Doet Jan van Hulst ons in m<strong>en</strong>ig opzicht aan Jacob<br />

Cats d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, Jan Morito<strong>en</strong> herinnert ons veel meer aan P. C. Hooft, die ook na e<strong>en</strong><br />

zeer van hoofse minne vervulde jeugd in feite was <strong>uit</strong>gedicht. Ik zou in plaats van<br />

Hooft eig<strong>en</strong>lijk nog liever Bredero will<strong>en</strong> noem<strong>en</strong>, maar bij Bredero, die op zijn 33ste<br />

stierf, moet <strong>het</strong> onzeker blijv<strong>en</strong> of hij door zijn aanleg inderdaad was voorbestemd<br />

om <strong>uit</strong>sl<strong>uit</strong><strong>en</strong>d de dichter van e<strong>en</strong> jeugdgestalte te zijn. Jan Morito<strong>en</strong> was dat k<strong>en</strong>nelijk<br />

wel. Het gedichtje waarmee hij - hoeveel jar<strong>en</strong> later? - zijn Mergriete-cyclus heeft<br />

afgerond <strong>en</strong> dat ik nu ga besprek<strong>en</strong>, is misschi<strong>en</strong> wel zijn laatste dichterlijke <strong>uit</strong>ing<br />

geweest. Wij vind<strong>en</strong> <strong>het</strong> op de laatste bladzijde van onze codex, geschrev<strong>en</strong> door<br />

dezelfde hand die ook de laatste twee lieder<strong>en</strong> van <strong>het</strong> liedboek had bijgeschrev<strong>en</strong>,<br />

de hand van de ‘gebruiker’ Jan Morito<strong>en</strong>. In twee drieregelige strof<strong>en</strong>, met<br />

opschrift<strong>en</strong>, wordt ons e<strong>en</strong> dialoog voorgezet, e<strong>en</strong> ‘objectieve’ scène van dezelfde<br />

soort als wij in <strong>het</strong> 9de gedicht hebb<strong>en</strong> ler<strong>en</strong> k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. Naar zijn inhoud sl<strong>uit</strong> <strong>het</strong><br />

gedichtje wel <strong>en</strong>igszins aan bij de slotdialoog van <strong>het</strong> 9de, maar veel meer bij <strong>het</strong><br />

7de gedicht. De dramatis personae van de korte dialoog zijn e<strong>en</strong> ‘joncfrauwe’ <strong>en</strong><br />

e<strong>en</strong> ‘oude man’. In de eerste herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> wij e<strong>en</strong> verbeeldingsgestalte van Mergriete,<br />

in de laatste e<strong>en</strong> van de dichter zelf. De dichter is op <strong>het</strong> mom<strong>en</strong>t dat hij dit gedichtje<br />

schreef, in werkelijkheid natuurlijk helemaal nog niet zo oud geweest, hoogst<strong>en</strong>s<br />

e<strong>en</strong> jaar of 40, maar hij was dichterlijk oud omdat hij zich aan <strong>het</strong> einde van zijn<br />

loopbaan als verbeelder der hoofse minne voelde staan. De wijze waarop dit<br />

gedichtje ons in de codex wordt gepres<strong>en</strong>teerd, is <strong>uit</strong>erst merkwaardig. Ik b<strong>en</strong> hieraan<br />

bij mijn codicologische beschouwing voorbijgegaan, omdat de pres<strong>en</strong>tatie alle<strong>en</strong><br />

maar goed begrep<strong>en</strong> kan word<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de achtergrond van e<strong>en</strong> filologische analyse.<br />

Wij moet<strong>en</strong> <strong>het</strong> gedichtje eerst goed léz<strong>en</strong>. De Vreese heeft dit niet gedaan <strong>en</strong> moest<br />

daardoor voor e<strong>en</strong> onoplosbaar raadsel blijv<strong>en</strong> staan, dat hem, de gespecialiseerde<br />

paleograaf, echter blijkbaar nauwelijks heeft geïnteresseerd. Ik wil met zíjn woord<strong>en</strong><br />

vertell<strong>en</strong> hoe <strong>het</strong> gedichtje zich aan hem heeft voorgedaan: ‘De jongste der reeds<br />

g<strong>en</strong>oemde hand<strong>en</strong>, de vijfde [η], schrijft op bl. 85c <strong>het</strong> volg<strong>en</strong>de <strong>uit</strong>treksel <strong>uit</strong> e<strong>en</strong><br />

minnelied:<br />

De joncfrauwe zeit<br />

Des<strong>en</strong> hoet gheve ic di houde<br />

omme dattu dijnre minn<strong>en</strong> vroude<br />

hebs ghebrocht ter eer<strong>en</strong> h<strong>en</strong>de<br />

De oude man zeit<br />

Joncvrauwe god danc hu huwer duecht<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


wie anders mint hij es ontwuecht<br />

want ongheleet valt m<strong>en</strong>ich bl<strong>en</strong>de<br />

97<br />

Nu komt er iemand die dit laatste couplet op bl. 85d geheel overschrijft <strong>en</strong> dat zelfs<br />

e<strong>en</strong> tweede maal begint te do<strong>en</strong>: e<strong>en</strong> hand k<strong>en</strong>nelijk <strong>uit</strong> de allerlaatste jar<strong>en</strong> der<br />

14de eeuw, ca. 1395, wat ons de zekerheid verschaft, dat de vijfde hand niet jonger<br />

zijn kan.’ De Vreese, die alle<strong>en</strong> maar wilde beschrijv<strong>en</strong> <strong>en</strong> niet interpreter<strong>en</strong>, vraagt<br />

zich hier niet af waarom dit ‘<strong>uit</strong>treksel <strong>uit</strong> e<strong>en</strong> minnelied’ zoals hij <strong>het</strong> in zichzelf<br />

complete gedichtje t<strong>en</strong> onrechte noemt, zozeer de belangstelling kon hebb<strong>en</strong> van<br />

iemand met e<strong>en</strong> gelijktijdige hand, dat deze de tweede strofe niet e<strong>en</strong>-, maar zelfs<br />

anderhalfmaal heeft overgeschrev<strong>en</strong>. Wij zull<strong>en</strong> ons hiervan wél e<strong>en</strong> probleem<br />

mak<strong>en</strong> <strong>en</strong> dit probleem ook tracht<strong>en</strong> op te loss<strong>en</strong>, echter niet dan nadat wij <strong>het</strong><br />

gedichtje eerst helemaal hebb<strong>en</strong> begrep<strong>en</strong>.<br />

Ik heb al aangeduid waarom Jan Morito<strong>en</strong> hierin de dichterlijke rol van de ‘oude<br />

man’ speelt. Deze rol is vergelijkbaar met die welke hij speelt in lied 121 <strong>uit</strong> <strong>het</strong><br />

liedboek. Daar heeft de dichter ook de weg der minne t<strong>en</strong> einde gelop<strong>en</strong>. Hij stelt<br />

zich voor als e<strong>en</strong> oude v<strong>en</strong>t die als minnaar niet goed meer mee kan kom<strong>en</strong> (‘Nu<br />

grijst mijn top, nu graeut mijn baert’) <strong>en</strong> daarom maar liever e<strong>en</strong> goede dronk drinkt<br />

(‘Ic houds mi and<strong>en</strong> goed<strong>en</strong> dranc’). Hij koketteert met de eerste grijze drad<strong>en</strong> in<br />

zijn zwierige lokk<strong>en</strong> (vergelijk Bredero: ‘Mijn kruyfde krulde kop / Die br<strong>en</strong>ght mijn<br />

voor de jar<strong>en</strong>, / In mijn tijts L<strong>en</strong>t<strong>en</strong> voort / . . . / Veel grijse graeuwe hayr<strong>en</strong>’) om te<br />

motiver<strong>en</strong> waarom hij ge<strong>en</strong> zin meer heeft in nieuwe avontur<strong>en</strong> met meisjes. Het is<br />

e<strong>en</strong> van Jan Morito<strong>en</strong>s pikantste lieder<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> boertig nummertje voor de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong><br />

ter afsl<strong>uit</strong>ing van e<strong>en</strong> serieuze zangoef<strong>en</strong>ing, e<strong>en</strong> zelfpres<strong>en</strong>tatie ‘int sotte’. In <strong>het</strong><br />

later toegevoegde gedichtje speelt de dichter zijn oudemann<strong>en</strong>rol echter op e<strong>en</strong><br />

geheel andere, e<strong>en</strong> geheel nieuwe wijze, ‘int vroede’. Niet hijzelf spreekt <strong>het</strong> eerste<br />

woord, hij lààt dit aan de geïdealiseerde ‘joncfrauwe’, hij lààt zich door déze ‘oude’<br />

noem<strong>en</strong>. De ‘joncfrauwe’ reikt hem, ‘oude’, aan <strong>het</strong> einde van zijn loopbaan als<br />

hoofs minnaar de erekrans, de kroon der overwinning <strong>uit</strong>. Wij moet<strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> aan<br />

de bek<strong>en</strong>de tekst over <strong>het</strong> lop<strong>en</strong> in de loopbaan <strong>en</strong> de onverderfelijke kroon die de<br />

overwinnaars aan <strong>het</strong> einde daarvan ontvang<strong>en</strong>, 1 Cor. 9, vs. 24-26. In <strong>het</strong> 7de<br />

gedicht had de raadsvrouwe van de dichter <strong>het</strong> ook al over die kroon gehad: ‘Dat<br />

ghi te zam<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> troon / Noch croon ontfangh<strong>en</strong> moet hier na’ (r. 163/4). Hier, in<br />

dit latere gedichtje, ontvang<strong>en</strong> Mergriete <strong>en</strong> hij de kroon niet ‘te zam<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> troon’,<br />

ne<strong>en</strong>, zíj is <strong>het</strong> die, van non al helemaal <strong>en</strong>gel geword<strong>en</strong>, hém, de gestadige loper,<br />

als <strong>het</strong> ware in naam van ‘d<strong>en</strong> upperst<strong>en</strong> here’ komt bekrans<strong>en</strong> met ‘des<strong>en</strong> hoet’.<br />

Zijn antwoord, zijn dankwoord herinnert zeer sterk aan <strong>het</strong><br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


98<br />

idioom van <strong>het</strong> 7de gedicht: ‘Keer in tijts oftu best ontwuecht’ (r. 50), ‘Wie anders<br />

peinst, vorwaer hi mest’ (r. 277). De dichter aan <strong>het</strong> einde van zijn loopbaan beseft<br />

<strong>en</strong> spreekt <strong>het</strong> <strong>uit</strong>, dat hij niet op eig<strong>en</strong> kracht de overwinning heeft behaald, <strong>het</strong> is<br />

hààr jonkvrouwelijke ‘duecht’ geweest die hem, God zij dank, op de lange moeilijke<br />

weg der minne geléid heeft. Wie op e<strong>en</strong> andere wijze, dus niet door die ‘duecht’<br />

geleid, bemint, raakt van de rechte weg af (‘es ontwuecht’). ‘Ik loop dan niet in d<strong>en</strong><br />

blinde’, had de apostel geschrev<strong>en</strong>, ‘want ongheleet valt m<strong>en</strong>ich bl<strong>en</strong>de’, schrijft de<br />

dichter hem van<strong>uit</strong> zijn eig<strong>en</strong> ervaring na. De dichter neemt niet alle<strong>en</strong> afstand van<br />

zijn vroegere hoofse gevoel<strong>en</strong>s voor zijn geïdealiseerde vrouwe, ne<strong>en</strong>, hij doet hier<br />

in feite afstand van alle liefde. De inspiratie die e<strong>en</strong>maal van de aardse Mergriete,<br />

de ‘duve’, de ‘fonteine’, de ‘bloume’ was <strong>uit</strong>gegaan, is nu wel geheel <strong>uit</strong>gewerkt. De<br />

dichter heeft haar in haar klooster, voorportaal van de hemel, zo lang lat<strong>en</strong> bidd<strong>en</strong><br />

‘met zoeter lucht’, dat zij helemaal verijld is tot e<strong>en</strong> <strong>en</strong>gel, onbereikbaar voor iedere<br />

verbeelding. Van<strong>uit</strong> e<strong>en</strong> verre hemel kan zij nu, sam<strong>en</strong> met haar overled<strong>en</strong> minnaar,<br />

neerblikk<strong>en</strong> op de vroegere vri<strong>en</strong>d, die als <strong>en</strong>ige van <strong>het</strong> drievoudige verbond op<br />

aarde was achtergeblev<strong>en</strong> <strong>en</strong> ge<strong>en</strong> bron meer had om nieuwe inspiratie <strong>uit</strong> te<br />

drink<strong>en</strong>.<br />

De aflevering van de codices door <strong>het</strong> scriptorium kunn<strong>en</strong> we omstreeks 1395<br />

stell<strong>en</strong>, de Mergriete-episode kunn<strong>en</strong> we e<strong>en</strong> ti<strong>en</strong>tal jar<strong>en</strong> eerder lat<strong>en</strong> beginn<strong>en</strong>.<br />

Na de voltooiing van de Mergriete-cyclus op e<strong>en</strong> tijdstip tuss<strong>en</strong> 1385 <strong>en</strong> 1390 in<br />

heeft Jan Morito<strong>en</strong> nog verschill<strong>en</strong>de lieder<strong>en</strong> voor <strong>het</strong> liedboek geschrev<strong>en</strong> die<br />

betrekking hebb<strong>en</strong> op zijn geliefde als 's Her<strong>en</strong> bruid. Ik zal er straks, bij de<br />

bespreking van <strong>het</strong> liedboek, <strong>en</strong>kele noem<strong>en</strong>. De autograaf van zijn liedboek zal<br />

Jan Morito<strong>en</strong> zeker niet later dan omstreeks 1390 hebb<strong>en</strong> geschrev<strong>en</strong>. De vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong><br />

zull<strong>en</strong> er immers al wel verschill<strong>en</strong>de jar<strong>en</strong> op hun onderlinge bije<strong>en</strong>komst<strong>en</strong> <strong>uit</strong><br />

hebb<strong>en</strong> gezong<strong>en</strong>, voor zij, omstreeks 1395, <strong>het</strong> kostbare besl<strong>uit</strong> nam<strong>en</strong> om dit<br />

papier<strong>en</strong> liedboek door e<strong>en</strong> scriptorium op duurzaam perkam<strong>en</strong>t te lat<strong>en</strong><br />

overschrijv<strong>en</strong>. Het lijkt mij e<strong>en</strong> redelijke schatting dat er tuss<strong>en</strong> de voltooiing van<br />

<strong>het</strong> 7de gedicht, <strong>het</strong> laatste van de Mergriete-cyclus, <strong>en</strong> <strong>het</strong> schrijv<strong>en</strong> van <strong>het</strong><br />

toegevoegde dialoogje tuss<strong>en</strong> ‘joncfrauwe’ <strong>en</strong> ‘oude man’, <strong>en</strong>ige tijd na de aflevering<br />

van de codices, wel e<strong>en</strong> kleine ti<strong>en</strong> jaar verlop<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> zijn. In deze periode van<br />

ongeveer ti<strong>en</strong> jaar is er, dat blijkt <strong>uit</strong> <strong>het</strong> toegevoegde gedichtje, in de dictie van de<br />

dichter hoeg<strong>en</strong>aamd niets veranderd. Het maakt op ons de indruk van e<strong>en</strong> e<strong>en</strong>zame<br />

naklank <strong>uit</strong> e<strong>en</strong> instrum<strong>en</strong>t dat niet meer geregeld werd doorgespeeld, dat al wie<br />

weet hoe lang terzijde was gezet. Deze stilistische verstarring bevestigt ons in ons<br />

vermoed<strong>en</strong> dat Jan Morito<strong>en</strong> zich na de voltooiing van zijn Mergriete-cyclus <strong>en</strong> zijn<br />

liedboek als dichter niet verder heeft ontwikkeld <strong>en</strong> dat zijn hoogtepunt dus tegelijk<br />

zijn eindpunt is geweest.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


99<br />

Nu moet<strong>en</strong> we ons nog rek<strong>en</strong>schap gev<strong>en</strong> van de wonderlijke wijze waarop deze<br />

‘naklank’ van Jan Morito<strong>en</strong>s vedel ons in de codex wordt gepres<strong>en</strong>teerd. Wij kunn<strong>en</strong><br />

dit niet do<strong>en</strong> zonder onze fantasie te hulp te roep<strong>en</strong> <strong>en</strong> deze plaatst ons dan midd<strong>en</strong><br />

in e<strong>en</strong> bije<strong>en</strong>komst van de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring. E<strong>en</strong> gedichtje dat onmiddellijk door e<strong>en</strong><br />

gelijktijdige hand wordt overgeschrev<strong>en</strong> veronderstelt nl. e<strong>en</strong> heel bijzondere<br />

schrijfsituatie. In <strong>het</strong> algeme<strong>en</strong> is <strong>het</strong> natuurlijk mogelijk dat iemand met e<strong>en</strong> p<strong>en</strong> in<br />

de hand ‘zo maar e<strong>en</strong>s’ iets opschrijft, om zijn p<strong>en</strong> te prober<strong>en</strong>, zoals dat heet, maar<br />

schrijft m<strong>en</strong> ‘zo maar e<strong>en</strong>s’ anderhalfmaal de strofe van e<strong>en</strong> gedichtje over? Ne<strong>en</strong>,<br />

dit overschrijv<strong>en</strong> moet e<strong>en</strong> bepaalde situationele zin hebb<strong>en</strong> gehad. Wie was er ca.<br />

1395 in de geleg<strong>en</strong>heid om, als hij zin had, iets op de laatste bladzijde van de to<strong>en</strong><br />

nog nieuwe codex te schrijv<strong>en</strong>? Alle<strong>en</strong> iemand die in die tijd tot de ‘gebruikers’ van<br />

de codex behoorde, dus e<strong>en</strong> lid van de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring, e<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>d van de dichter<br />

Jan Morito<strong>en</strong>. (Het komt mij voor dat diezelfde hand van ‘ca. 1395’ ook twee<br />

opschrift<strong>en</strong> in de gedicht<strong>en</strong>codex heeft geschrev<strong>en</strong>: bov<strong>en</strong> <strong>het</strong> 11de ‘E<strong>en</strong> goed<br />

exempel’, bov<strong>en</strong> <strong>het</strong> 15de ‘Van e<strong>en</strong><strong>en</strong> jonghelinghe <strong>en</strong>de van e<strong>en</strong><strong>en</strong> ermite’.) Het<br />

opschrijv<strong>en</strong> van <strong>het</strong> gedichtje door de dichter <strong>en</strong> <strong>het</strong> gedeeltelijk overschrijv<strong>en</strong> ervan,<br />

anderhalfmaal, door e<strong>en</strong> van zijn vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> met elkaar sam<strong>en</strong>hang<strong>en</strong>. Lat<strong>en</strong><br />

we de vri<strong>en</strong>d - de geest van Jan Morito<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong>e onze greep! - ‘Gheraert’ noem<strong>en</strong>,<br />

de naam die wij k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> <strong>uit</strong> de 4de strofe van <strong>het</strong> 4de gebed (voorafgaande aan de<br />

‘Jannin’-strofe) <strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> slot van <strong>het</strong> 49ste lied (beginn<strong>en</strong>de met: ‘Gheldeloze<br />

volg<strong>het</strong> mi’). Jan Morito<strong>en</strong>, ‘Jannin’, moet zijn gedichtje op verzoek van ‘Gheraert’<br />

opgeschrev<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. ‘Gheraert’ heeft daarna <strong>het</strong> gedichtje int<strong>en</strong>sief in zich<br />

opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> <strong>en</strong> zó mooi gevond<strong>en</strong>, dat hij <strong>het</strong> zich al overschrijv<strong>en</strong>de heeft will<strong>en</strong><br />

toeëig<strong>en</strong><strong>en</strong>, in <strong>het</strong> bijzonder die tweede strofe, waarin de ‘joncfrauwe’ als de<br />

leidsvrouwe werd toegesprok<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> hij de drie regels had overgeschrev<strong>en</strong>, kon<br />

hij er nog niet van scheid<strong>en</strong>, zó mooi vond hij ze, <strong>en</strong> hij begon ze voor e<strong>en</strong> tweede<br />

keer nóg e<strong>en</strong>s over te schrijv<strong>en</strong>. Terwijl hij daarmee bezig was, kwam e<strong>en</strong> ander lid<br />

van <strong>het</strong> gezelschap, misschi<strong>en</strong> wel de dichter zelf, die ev<strong>en</strong> weg was gegaan, hem<br />

stor<strong>en</strong>, bv. door hem te vrag<strong>en</strong>: ‘Hé, wat doe jij daar?’ To<strong>en</strong> pas legde ‘Gheraert’<br />

de p<strong>en</strong> neer. Dit alles gebeurde, dat moet wel duidelijk zijn, tijd<strong>en</strong>s of na e<strong>en</strong> gezellige<br />

bije<strong>en</strong>komst van de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring waarop al wat gedronk<strong>en</strong> was. ‘Gheraert’ moet<br />

bepaald e<strong>en</strong> roemer teveel gedronk<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. Daarom was hij zo b<strong>uit</strong><strong>en</strong>sporig<br />

verrukt over <strong>het</strong> gedichtje van zijn vri<strong>en</strong>d <strong>en</strong> daarom deed hij iets wat hij met e<strong>en</strong><br />

nuchter hoofd waarschijnlijk niet zou hebb<strong>en</strong> gedaan. Wat kan er aan <strong>het</strong> verzoek<br />

van ‘Gheraert’ vooraf zijn gegaan? De codex die op tafel lag was nog nieuw <strong>en</strong> had<br />

aller belangstelling. De aanwezige dichters hadd<strong>en</strong> er misschi<strong>en</strong> op e<strong>en</strong> vroeger<br />

tijdstip van de bije<strong>en</strong>komst iets <strong>uit</strong> voorgelez<strong>en</strong>. Misschi<strong>en</strong> had<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


100<br />

‘Jannin’ wel <strong>het</strong> 7de gedicht lat<strong>en</strong> hor<strong>en</strong>, altijd e<strong>en</strong> fraai werkstuk voor de<br />

kunstk<strong>en</strong>ners. Misschi<strong>en</strong> was ‘Gheraert’ na afloop naast hem kom<strong>en</strong> zitt<strong>en</strong> <strong>en</strong> had<br />

hij teg<strong>en</strong> hem gezegd: ‘Wat was dat mooi, Jannin, van die ‘bloume’, van Mergriete!<br />

Schrijf je teg<strong>en</strong>woordig nooit meer zulke ding<strong>en</strong>?’ En to<strong>en</strong> kan ‘Jannin’ geantwoord<br />

hebb<strong>en</strong>: ‘Nee, eig<strong>en</strong>lijk niet, maar ik heb laatst toch nog e<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> kleinigheidje<br />

gemaakt, ook over haar.’ En to<strong>en</strong> kan hij dat gedichtje particulier voor ‘Gheraert’<br />

gereciteerd hebb<strong>en</strong> <strong>en</strong> kan verder gebeurd zijn wat ik heb verteld. Allemaal fantasie?<br />

Natuurlijk, maar is <strong>het</strong> ge<strong>en</strong> redelijke fantasie? Hierdoor krijgt de wonderlijke<br />

‘tekstaanbieding’ van de laatste bladzijde in elk geval e<strong>en</strong> situationele zin.<br />

Met deze ‘historische reconstructie’ van zijn laatste dichterlijke activiteit zijn we<br />

aan <strong>het</strong> eind gekom<strong>en</strong> van ons filologische onderzoek van Jan Morito<strong>en</strong>s werk met<br />

<strong>uit</strong>zondering van <strong>het</strong> liedboek. We hebb<strong>en</strong> nu van zijn gehele dichtergestalte e<strong>en</strong><br />

globale, <strong>en</strong> van e<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele episode <strong>uit</strong> zijn lev<strong>en</strong> al e<strong>en</strong> iets meer gedetailleerde<br />

indruk gekreg<strong>en</strong>, maar moet<strong>en</strong> prober<strong>en</strong> ons beeld toch nog verder te completer<strong>en</strong>,<br />

zo mogelijk ook met échte historische gegev<strong>en</strong>s. Er moet e<strong>en</strong> duidelijk verschil in<br />

leeftijd hebb<strong>en</strong> bestaan tuss<strong>en</strong> Jan van Hulst <strong>en</strong> Jan Morito<strong>en</strong>, ‘Jan’ <strong>en</strong> ‘Jannin’. Ik<br />

heb al terloops verondersteld dat de laatste omstreeks 1395 niet ouder dan 40 jaar<br />

zal zijn geweest, wat betek<strong>en</strong>t dat ik zijn geboortejaar omstreeks 1355 zou will<strong>en</strong><br />

stell<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> jaar of 15 later dan dat van Jan van Hulst. De weinige gegev<strong>en</strong>s die wij<br />

over Jan Morito<strong>en</strong> <strong>uit</strong> de Brugse archiefstukk<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> hal<strong>en</strong>, zijn niet met deze<br />

veronderstelling in strijd. We hebb<strong>en</strong> <strong>het</strong> bij <strong>het</strong> zoek<strong>en</strong> naar Jan Morito<strong>en</strong>s spoor<br />

in zekere zin gemakkelijker dan bij onze speurtocht naar Jan van Hulst. Morito<strong>en</strong><br />

is nl., in teg<strong>en</strong>stelling met Van Hulst, in <strong>het</strong> 14de- <strong>en</strong> 15de-eeuwse Brugge e<strong>en</strong><br />

weinig voorkom<strong>en</strong>de, ja bepaald zeldzame, famili<strong>en</strong>aam. Hij wordt maar door twee<br />

Brugse burgers gedrag<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> Bertelmeeus, blijkbaar e<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong>lijk lak<strong>en</strong>handelaar,<br />

die <strong>het</strong> laatst g<strong>en</strong>oemd wordt in 1389, <strong>en</strong> e<strong>en</strong> Jan, die ongeveer e<strong>en</strong> kwarteeuw<br />

later optreedt. Zij kunn<strong>en</strong> heel goed vader <strong>en</strong> zoon geweest zijn. Alles wat we over<br />

Jan Morito<strong>en</strong> geboekstaafd vind<strong>en</strong> mog<strong>en</strong> we redelijkerwijs lat<strong>en</strong> slaan op onze<br />

dichter. Wij lez<strong>en</strong> dan dat Jan Morito<strong>en</strong> van 1408 tot 1410 e<strong>en</strong> van de drie<br />

‘dismeesters’ van de St.-Gillisparochie is geweest 1 <strong>en</strong> dat hij in 1413 <strong>en</strong> 1415, in<br />

gezelschap van e<strong>en</strong> of twee andere her<strong>en</strong>, ‘te<strong>en</strong>re dachvaert van d<strong>en</strong> viere led<strong>en</strong><br />

van d<strong>en</strong> lande van Vla<strong>en</strong>dr<strong>en</strong>’ naar G<strong>en</strong>t is afgevaardigd. In 1413 war<strong>en</strong> zijn<br />

reisg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> Joris Mett<strong>en</strong>eye (e<strong>en</strong> van de ‘rade’ van dat jaar) <strong>en</strong> Victor van Leffinghe<br />

(die in de stadsrek<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> niet alle<strong>en</strong> geboekt staat weg<strong>en</strong>s vergoeding van<br />

reiskost<strong>en</strong>, maar ook weg<strong>en</strong>s ontvang<strong>en</strong> ‘p<strong>en</strong>sio<strong>en</strong>’, <strong>en</strong> in latere jar<strong>en</strong>, 1418, 1420,<br />

1422, 1428, 1431, schep<strong>en</strong> is geweest). Jan Morito<strong>en</strong> was de hoogst gequalificeerde<br />

van <strong>het</strong> drietal, want hij was e<strong>en</strong><br />

1 Verg. P. van Zeir in Ann. Soc. d'Em., deel 97, 146.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


101<br />

van de schep<strong>en</strong><strong>en</strong> van <strong>het</strong> jaar. (Zijn famili<strong>en</strong>aam wordt in de officiële lijst van<br />

regeringsperson<strong>en</strong> Moriton geschrev<strong>en</strong>, in de onofficiële afschrift<strong>en</strong> echter steeds<br />

Morito<strong>en</strong>.) De reis van februari 1415 valt in <strong>het</strong> volg<strong>en</strong>de regeringsjaar, to<strong>en</strong> Jan<br />

Morito<strong>en</strong> e<strong>en</strong> van de raadsher<strong>en</strong> was. Zijn reisg<strong>en</strong>oot Jan Bueyds moet e<strong>en</strong> man<br />

als Victor van Leffinghe zijn geweest. Nog e<strong>en</strong>maal, in <strong>het</strong> regeringsjaar 1416/17,<br />

vind<strong>en</strong> we Jan Morito<strong>en</strong> vermeld als e<strong>en</strong> van de ‘rade’, maar in de onofficiële<br />

afschrift<strong>en</strong> van de lijst der regeringsperson<strong>en</strong> staat er dan e<strong>en</strong> kruisje of <strong>het</strong> woord<br />

‘Doot’ voor zijn naam. Hij moet dus - de ‘wet’ werd elk jaar ‘veranderd’ op de 2de<br />

september - in de laatste maand<strong>en</strong> van 1416 of de eerste helft van 1417 overled<strong>en</strong><br />

zijn. Als onze dichter omstreeks 1355 gebor<strong>en</strong> is, zou hij in 1417 tuss<strong>en</strong> de 60 <strong>en</strong><br />

65 jaar oud geweest zijn. Met hem, die immers hoogstwaarschijnlijk altijd ongetrouwd<br />

is geblev<strong>en</strong>, zal de kleine Brugse familie Morito<strong>en</strong> dan <strong>uit</strong>gestorv<strong>en</strong> zijn. Misschi<strong>en</strong><br />

heeft de familie in Brugge trouw<strong>en</strong>s maar twee of drie g<strong>en</strong>eraties gebloeid. De naam<br />

wijst op vreemde herkomst.<br />

We kijk<strong>en</strong> er wel ev<strong>en</strong> van op, dat we onze dichter in de archiefstukk<strong>en</strong><br />

teg<strong>en</strong>kom<strong>en</strong> in de ouderdomsgestalte van e<strong>en</strong> waardig reg<strong>en</strong>t. Zoals hij zich in zijn<br />

lieder<strong>en</strong> aan ons pres<strong>en</strong>teert, maakt hij immers e<strong>en</strong> nogal onaangepaste indruk. Hij<br />

moet zelfs e<strong>en</strong> keer weg<strong>en</strong>s schuld<strong>en</strong> gegijzeld hebb<strong>en</strong> gezet<strong>en</strong>. Zijn ongetwijfeld<br />

welgestelde vader heeft to<strong>en</strong> blijkbaar niet mete<strong>en</strong> ingegrep<strong>en</strong>. We zoud<strong>en</strong> ons<br />

kunn<strong>en</strong> voorstell<strong>en</strong> dat deze zo'n lesje wel e<strong>en</strong>s goed heeft gevond<strong>en</strong> voor zijn al<br />

te wilde zoon. Ik noemde hiervoor de naam van Bredero <strong>en</strong> wij kunn<strong>en</strong> onze Jan,<br />

de licht ontvlambare minnaar die zich toch teg<strong>en</strong>over de meisjes nogal e<strong>en</strong>s onhandig<br />

gedroeg <strong>en</strong> dan zijn troost zocht in de drank, de dromer die tegelijk zo'n pittige realist<br />

kon zijn, de onsuccesvolle ‘gheldeloze’ die in de ‘betere kring<strong>en</strong>’ zovaak zijn neus<br />

stootte, de nachtbraker, die langs de strat<strong>en</strong> zwierf als de ordelijke burgers allang<br />

op bed lag<strong>en</strong>, inderdaad niet beter karakteriser<strong>en</strong> dan als de Bredero van de 14de<br />

eeuw. Natuurlijk kan er in de dichterlijke zelfpres<strong>en</strong>tatie van Jan Morito<strong>en</strong> zoals ik<br />

die hier heb getek<strong>en</strong>d ook wel wat dichterlijke verbeelding schuil<strong>en</strong>. In ieder gedicht<br />

<strong>en</strong> in ieder lied zit iets van e<strong>en</strong> rol, gespeeld voor e<strong>en</strong> bepaald publiek in e<strong>en</strong><br />

bepaalde kring. Wij kunn<strong>en</strong> ons de kring waaraan Jan Morito<strong>en</strong> zijn dichterlijke<br />

gestalte heeft voorgespeeld, wel ongeveer voorstell<strong>en</strong>: <strong>het</strong> war<strong>en</strong> zijn vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

medezangers, zijn broeders in de hoofse kunst. Aan de andere kant blijft <strong>het</strong> echter<br />

ook waar, dat e<strong>en</strong> goed dichter in ieder goed gedicht zichzélf voorspeelt. De gestalte<br />

die Jan Morito<strong>en</strong> in zijn lieder<strong>en</strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> pres<strong>en</strong>teert moet dus wel de ess<strong>en</strong>tie<br />

van zijn jeugdgestalte bevatt<strong>en</strong>. Wij k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> van de dichter alle<strong>en</strong> de jeugdgestalte,<br />

van de reg<strong>en</strong>t alle<strong>en</strong> de ouderdomsgestalte. To<strong>en</strong> hij naar G<strong>en</strong>t werd afgevaardigd<br />

om daar de stad Brugge te verteg<strong>en</strong>woordig<strong>en</strong>, had Jan Morito<strong>en</strong> misschi<strong>en</strong> al in<br />

zo'n kleine 20 jaar<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


102<br />

ge<strong>en</strong> gedicht meer geschrev<strong>en</strong>. Is <strong>het</strong> niet mogelijk dat hij zich pas gaandeweg, bij<br />

<strong>het</strong> ouder word<strong>en</strong>, aan de conv<strong>en</strong>tionele lev<strong>en</strong>svorm<strong>en</strong> heeft aangepast, ev<strong>en</strong>tueel<br />

met e<strong>en</strong> zekere persoonlijke stilering van die vorm<strong>en</strong>? We d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> aan die andere<br />

grote 17de-eeuwer die ik ook al noemde, de drost van Muid<strong>en</strong>, de reg<strong>en</strong>t-artist.<br />

De oudere Jan Morito<strong>en</strong>, die ge<strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> meer schreef, gaat ons verder niet<br />

aan, we hebb<strong>en</strong> alle<strong>en</strong> met hem te mak<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> van de dichters, als de<br />

belangrijkste dichter van <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>. We will<strong>en</strong> hem dan nogmaals<br />

stell<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>over die andere, oudere dichter van ons <strong>handschrift</strong>, Jan van Hulst.<br />

De twee vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> verschild<strong>en</strong> niet alle<strong>en</strong> in leeftijd <strong>en</strong> tal<strong>en</strong>t, ook hun houding als<br />

dichter was geheel verschill<strong>en</strong>d. Zei de oudere van zichzelf: ‘Niet dat ic dichter bem<br />

vermaert’ (5de gebed, r. 292), de jongere heeft <strong>het</strong> ge<strong>en</strong>szins aan dichterlijk<br />

zelfbewustzijn outbrok<strong>en</strong>. Dat betek<strong>en</strong>t niet dat de laatste e<strong>en</strong> hoogmoedig m<strong>en</strong>s<br />

moet zijn geweest. Bij de maatschappelijke gestalte van Jan van Hulst, de<br />

toneelspeler, behoorde <strong>het</strong> om zich bescheid<strong>en</strong> voor te do<strong>en</strong> <strong>en</strong>, wij zag<strong>en</strong> <strong>het</strong>, deze<br />

bescheid<strong>en</strong>heid paste ook geheel <strong>en</strong> al bij zijn geliefkoosde ouderdomsrol, zijn<br />

behoefte aan verdeemoediging teg<strong>en</strong>over God <strong>en</strong> de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> vanwege zijn ‘tijt<br />

verroukeloost’. Bij Jan Morito<strong>en</strong> daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong>, die kracht<strong>en</strong>s zijn aanleg e<strong>en</strong> bepaalde<br />

jeugdgestalte moest verbeeld<strong>en</strong>, behoorde <strong>het</strong> om ‘verbeelding’ van zichzelf te<br />

hebb<strong>en</strong>. Als minnaar teg<strong>en</strong>over de werkelijkheid van de vrouw geplaatst, heeft hij<br />

zich stellig dikwijls onzeker gevoeld <strong>en</strong> onzeker gedrag<strong>en</strong>, maar als dichter van e<strong>en</strong><br />

hoofse jeugdgestalte moest hij de rol spel<strong>en</strong> van de man die wist wat hij waard was.<br />

In ieder gedicht <strong>en</strong> in ieder lied zit iets van e<strong>en</strong> rol, heb ik gezegd, <strong>en</strong> die rol wordt<br />

medebepaald door <strong>het</strong> publiek waarvoor hij gespeeld wordt. Jan Morito<strong>en</strong> richtte<br />

zich met zijn gedicht<strong>en</strong> niet tot e<strong>en</strong> algeme<strong>en</strong> publiek, maar tot e<strong>en</strong> kring van<br />

speciale, hoofs-geschoolde verstaanders: zijn <strong>uit</strong>verkor<strong>en</strong> dame, zijn vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, all<strong>en</strong><br />

spelers van zijn spel <strong>en</strong> k<strong>en</strong>ners van zijn kunst. De beoef<strong>en</strong>ing van de hoofse schrijf<strong>en</strong><br />

lev<strong>en</strong>skunst was in de tijd van <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> weliswaar e<strong>en</strong> burgerlijke<br />

aangeleg<strong>en</strong>heid geword<strong>en</strong>, maar daarmee toch nog ge<strong>en</strong> zaak voor iedere<strong>en</strong>. Het<br />

was e<strong>en</strong> verbeelde beschaafdheid die alle<strong>en</strong> maar goed kon functioner<strong>en</strong> met e<strong>en</strong><br />

kring van verbeelde onbeschaafdheid om zich he<strong>en</strong>. Die kring van onbeschaafdheid<br />

bestond <strong>uit</strong> de ‘rude’, de ‘niders’, de ‘dorpers’, de ‘kerels’. Poëzie als die van Jan<br />

Morito<strong>en</strong> is in de eerste plaats ‘e<strong>en</strong> tijdverdrijf voor <strong>en</strong>kle fijne luid<strong>en</strong>’ geweest. Zelfs<br />

e<strong>en</strong> Jan van Hulst moest, de <strong>en</strong>kle maal dat hij <strong>het</strong> hoofse spel meespeelde, <strong>het</strong><br />

gedicht dat hij voor de leus tot zijn dame richtte pres<strong>en</strong>ter<strong>en</strong> als ‘werk van minliker<br />

tijtcortinge’ (5, 13). Hoe voordehandligg<strong>en</strong>d, hoe vanzelfsprek<strong>en</strong>d is dan niet de<br />

eig<strong>en</strong>dunkelijke beslistheid waarmee Jan Morito<strong>en</strong> aan <strong>het</strong> begin van <strong>het</strong> 1ste<br />

gedicht, zijn eerste grote, welbewust<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


103<br />

gecomponeerde werkstuk, zijn eig<strong>en</strong> plaats als dichter <strong>en</strong> zijn eig<strong>en</strong> lezerspubliek<br />

afgr<strong>en</strong>st:<br />

... als m<strong>en</strong> al beroert int werk<strong>en</strong><br />

Door hem dies niet versta<strong>en</strong> no merk<strong>en</strong>,<br />

Daer wert des aerbeits loon vergoud<strong>en</strong><br />

Als voor zwin<strong>en</strong> ghezait corsoud<strong>en</strong>.<br />

........................................<br />

Die rude <strong>en</strong> weet hoe verre, hoe bi<br />

D<strong>en</strong> recht<strong>en</strong> loon der const<strong>en</strong> zi.<br />

Dus willic min<strong>en</strong> wagh<strong>en</strong> m<strong>en</strong>n<strong>en</strong><br />

An die de weghe der const<strong>en</strong> k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>.<br />

So sal mijn pine in d<strong>en</strong> fijn<br />

Na rechter werde vergoud<strong>en</strong> zijn. (r. 25/8; 35/40)<br />

Binn<strong>en</strong> de kring van de speciale verstaanders kon deze poëzie intuss<strong>en</strong> ook wel<br />

degelijk di<strong>en</strong><strong>en</strong> ter bereiking van zeer reële doeleind<strong>en</strong> in <strong>het</strong> daadwerkelijke lev<strong>en</strong>,<br />

met name in <strong>het</strong> liefdesverkeer. De dichtkunst van Jan Morito<strong>en</strong> was tegelijk ook<br />

lev<strong>en</strong>skunst. We hebb<strong>en</strong> onze dichter met gebruikmaking van <strong>uit</strong>drukkingsmiddel<strong>en</strong><br />

die ontle<strong>en</strong>d war<strong>en</strong> aan de sfeer der dichterlijke verbeelding, zeer directe<br />

minnebriev<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> schrijv<strong>en</strong>, <strong>en</strong> wet<strong>en</strong> dat althans de eerste daarvan, <strong>het</strong> 6de<br />

gedicht, <strong>uit</strong>eindelijk ook wel <strong>het</strong> beoogde resultaat moet hebb<strong>en</strong> gehad. De situatie<br />

van <strong>het</strong> volg<strong>en</strong>de gedicht, <strong>het</strong> 13de, veronderstelt immers e<strong>en</strong> herstel van de tijdelijk<br />

verstoorde hoofse driehoeksverhouding. De geliefd<strong>en</strong> die e<strong>en</strong> belangrijke rol in <strong>het</strong><br />

lev<strong>en</strong> van onze dichter hebb<strong>en</strong> gespeeld, in 't bijzonder Mergriete, moet<strong>en</strong> tot de<br />

kring van zijn speciale verstaanders, zijn spel- <strong>en</strong> kunstg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> behoord hebb<strong>en</strong>.<br />

Hij mocht van Mergriete in principe verwacht<strong>en</strong> dat zij zijn ‘pine’ zou vergeld<strong>en</strong> ‘na<br />

rechter werde’.<br />

Daadwerkelijk succes bij de geliefde heeft <strong>het</strong> 1ste gedicht aan Jan Morito<strong>en</strong> niet<br />

gebracht. Dat heeft hij er ook niet van verwacht, al zegt hij dan wel, voor de vorm,<br />

dat <strong>het</strong> geschrev<strong>en</strong> is ‘ter eer<strong>en</strong> daer ic d<strong>en</strong> slaep om began’ (r. 45) <strong>en</strong> al stelt hij<br />

nadrukkelijk de reële achtergrond van zijn droomverhaal b<strong>uit</strong><strong>en</strong> twijfel (‘Drome<br />

plegh<strong>en</strong> wel te ghesci<strong>en</strong>e’, r. 49). Het slot is volkom<strong>en</strong> op<strong>en</strong> gelat<strong>en</strong>: ‘Ic sach d<strong>en</strong><br />

dach als ic ontwiec. / Noch bem ic van der wond<strong>en</strong> ziec’ (r. 2359/60). Dit eerste<br />

gedicht wil alle<strong>en</strong> maar e<strong>en</strong> eerste grote poëtische pres<strong>en</strong>tatie zijn, waardoor Jan<br />

Morito<strong>en</strong> aan zijn lezers kon lat<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> wat hij als dichter vermocht. Hij is e<strong>en</strong> knap<br />

minneallegorist in de traditionele lijn van de Roman van de Roos, die blijkt geeft op<br />

e<strong>en</strong> eig<strong>en</strong> wijze zijn eig<strong>en</strong> liefdeservaring<strong>en</strong> <strong>en</strong> zijn eig<strong>en</strong> mislukking<strong>en</strong> in e<strong>en</strong><br />

dichterlijke verbeelding van brede allure te kunn<strong>en</strong> verwerk<strong>en</strong>. Over de oorzaak van<br />

zijn mislukking<strong>en</strong> is hij bij-<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


104<br />

zonder op<strong>en</strong>hartig. Die ligt, dat laat hij niet in <strong>het</strong> onzekere, geheel bij hemzelf. Het<br />

is zijn ‘verwa<strong>en</strong>thede’ (r. 2124), zijn eig<strong>en</strong> achteloosheid geweest die hem twee van<br />

de drie hem toevertrouwde sleutels van <strong>het</strong> paleis van de ‘burchgrave’ (= de geliefde)<br />

heeft do<strong>en</strong> verliez<strong>en</strong>. Maar verder dan e<strong>en</strong> wel spits maar ook luchtig zelfonderzoek<br />

<strong>en</strong> e<strong>en</strong> breed<strong>uit</strong>gewerkte allegorische voorstelling daarvan br<strong>en</strong>gt dit gedicht ons<br />

niet. Het behoort tot de stijl van zijn dichterlijk optred<strong>en</strong>, dat Jan Morito<strong>en</strong> zich zeer<br />

wel bewust is van zijn succes als vaardig dichter <strong>en</strong> zanger der minne. Hij weet dat<br />

<strong>het</strong> zijn lieder<strong>en</strong> zijn geweest die hem toegang hebb<strong>en</strong> verschaft bij de ‘burchgrave’<br />

<strong>en</strong> deze ertoe gebracht om de paleis-sleutels tot zijn beschikking te stell<strong>en</strong>. Hij<br />

etaléért in zijn allegorisch verhaal zowel zijn lieder<strong>en</strong> als zijn tot poëzie<br />

getransponeerde onstandvastigheid in de liefde. Het ontroert ons nerg<strong>en</strong>s, dit eerste<br />

gedicht, wel bekoort <strong>het</strong> ons door zijn verteltrant <strong>en</strong> dikwijls charmant gesc<strong>het</strong>ste<br />

tafereeltjes, zoals bv. dat waar ‘Joncfrau Juecht’, de onbekommerde 14deeeuwse<br />

‘ti<strong>en</strong>er’, ter verantwoording wordt geroep<strong>en</strong> over <strong>het</strong> minneliedje dat zij gemaakt<br />

heeft. Ik kan niet nalat<strong>en</strong> er iets van te citer<strong>en</strong>.<br />

Suverheit sprac: ‘wilt mi verclar<strong>en</strong><br />

D<strong>en</strong> zin van des<strong>en</strong> nieuw<strong>en</strong> liede,<br />

Ende wat ghi me<strong>en</strong>t in d<strong>en</strong> bediede<br />

Dat soudic gherne wet<strong>en</strong> al.’<br />

Jueg<strong>het</strong> sprac: ‘God weet in sal!<br />

In weeter of no groot no cle<strong>en</strong>!’<br />

Hoofscheit sprac: ‘in trauw<strong>en</strong> ne<strong>en</strong>,<br />

Haddi in minn<strong>en</strong> bet besev<strong>en</strong>,<br />

Ghi <strong>en</strong> hadt niet dit <strong>en</strong>de dat ghescrev<strong>en</strong>,<br />

Daer ghi dus in de minne prijst.’<br />

Juecht andwoorde ongheavijst:<br />

‘Wat wetic anders dan ic mach hor<strong>en</strong><br />

Hier daer seggh<strong>en</strong>, achter, vor<strong>en</strong>?<br />

In vraechde noit om el bediet!’<br />

Joncfrau Juecht van dan<strong>en</strong> sciet<br />

Ende liep spel<strong>en</strong> in de zale.<br />

Van haer <strong>en</strong> hadde m<strong>en</strong> meer tale,<br />

So wilt was soe in haer ghelaet. (r. 860/77)<br />

E<strong>en</strong>zelfde programmatische hooghartigheid als Jan Morito<strong>en</strong> in <strong>het</strong> begin van zijn<br />

eerste gedicht t<strong>en</strong>toonspreidt t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> die niet tot zijn eig<strong>en</strong> kring<br />

van hoofse spelg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> behor<strong>en</strong>, vindt m<strong>en</strong> ook in lied 85 van <strong>het</strong> liedboek, <strong>het</strong> lied<br />

van de ‘kerels’, de boer<strong>en</strong>kinkels, waarin Bredero's Kluchtigh Boer<strong>en</strong>-Geselschap<br />

al schijnt te word<strong>en</strong> aangekondigd. Het heeft zin<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


105<br />

speciaal dit 85ste lied met <strong>het</strong> 1ste gedicht in verband te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, want in dit laatste<br />

vindt m<strong>en</strong>, zoals Kalff al in 1906 heeft opgemerkt (Gesch. d. Ned. Lett. 1, 534), ‘e<strong>en</strong><br />

viertal verz<strong>en</strong> die hier <strong>en</strong> daar letterlijk herinner<strong>en</strong> aan e<strong>en</strong>ige <strong>uit</strong> <strong>het</strong> lied op de<br />

“kerels”’. N. Geerts heeft de overe<strong>en</strong>stemm<strong>en</strong>de regels ook gesignaleerd, maar<br />

geme<strong>en</strong>d deze als ‘Entlehnung<strong>en</strong>’ te kunn<strong>en</strong> afdo<strong>en</strong>, omdat <strong>het</strong> ‘kerelslied’ al te<br />

zeer ‘inhaltlich verschied<strong>en</strong> von d<strong>en</strong> 53 vorhin g<strong>en</strong>annt<strong>en</strong>’ lieder<strong>en</strong> zou zijn (a.w.<br />

113). Wij zull<strong>en</strong> de bedoelde regels in lied 85 inderdaad wel als ‘Entlehnung<strong>en</strong>’<br />

mog<strong>en</strong> beschouw<strong>en</strong>, maar dan ontle<strong>en</strong>d aan e<strong>en</strong> niet al te lang tevor<strong>en</strong> door de<br />

dichter zelf geschrev<strong>en</strong> dichtwerk. Want <strong>het</strong> moge waar zijn, dat lied 85 behoort tot<br />

<strong>het</strong> ‘sotte’ g<strong>en</strong>re <strong>en</strong> als zodanig ‘inhaltlich verschied<strong>en</strong>’ is van de 53 lieder<strong>en</strong> ‘int<br />

vroede’ die N. Geerts bij elkaar had gezocht, de houding van de dichter is er toch<br />

<strong>het</strong>zelfde in als die van Jan Morito<strong>en</strong> in zijn eerste gedicht. De plastische verteltrant<br />

van dit gedicht bewijst dat de dichter tot meer in staat was dan <strong>en</strong>kel maar <strong>het</strong><br />

construer<strong>en</strong> van conv<strong>en</strong>tionele hoofse rondel<strong>en</strong>. Lied 85 is geschrev<strong>en</strong> om de<br />

boer<strong>en</strong>, de ‘rude’ b<strong>uit</strong><strong>en</strong>lui, de b<strong>uit</strong><strong>en</strong>staanders bij <strong>het</strong> hoofse beschaafdheidsvertoon<br />

der stedeling<strong>en</strong>, belachelijk te mak<strong>en</strong>. Deze ‘kerels’ lop<strong>en</strong> er belachelijk gekleed bij<br />

(1ste strofe), zij et<strong>en</strong> belachelijk (2de strofe), zij drink<strong>en</strong> belachelijk (3de strofe), zij<br />

gaan op e<strong>en</strong> belachelijke manier met hun vrouw<strong>en</strong> om (4de strofe) <strong>en</strong> mak<strong>en</strong> op<br />

e<strong>en</strong> belachelijke manier plezier bij muziek <strong>en</strong> dans (5de strofe) 1 . De dictie van lied<br />

85 verraadt e<strong>en</strong> int<strong>en</strong>s g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> van de dichter in kernachtige woord<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

onconv<strong>en</strong>tionele rijm<strong>en</strong>. Dit rijmplezier is voor hem belangrijker dan de regelmatige<br />

vertelling waarin de beeld<strong>en</strong> ‘logisch’ op elkaar volg<strong>en</strong>. De voorstelling van<br />

‘Roukeloos’ in <strong>het</strong> 1ste gedicht (r. 982/6) is wél ‘logisch’ opgebouwd:<br />

Al verclontert was sijn haer.<br />

Sijn capro<strong>en</strong> was al verdrayt.<br />

Sijn cous<strong>en</strong> docht<strong>en</strong> mi ontnayt.<br />

Sin<strong>en</strong> kerel was al beslict<br />

Als die sijns selves niet <strong>en</strong> mict.<br />

In lied 85 is de voordracht zo los dat de versregels zelfs niet e<strong>en</strong>s syntactisch correct<br />

aan elkaar verbond<strong>en</strong> zijn.<br />

Si dragh<strong>en</strong> <strong>en</strong><strong>en</strong> langh<strong>en</strong> baert.<br />

Haer cleedr<strong>en</strong> die zijn al ontnait.<br />

E<strong>en</strong> hoedekin up haer hooft ghecapt,<br />

Tcapro<strong>en</strong> staet al verdrayt.<br />

Haer cous<strong>en</strong> <strong>en</strong>de haer sco<strong>en</strong> ghelapt.<br />

1 Zie voor de bijzonderhed<strong>en</strong> hiervan de comm<strong>en</strong>taar bij de tekst.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


106<br />

Het is e<strong>en</strong> bijzonder komisch effect dat de ‘kerels’, zo onverzorgd als zij zijn, toch<br />

nog e<strong>en</strong> ‘hoedekin’ op hun hoofd ‘ghecapt’ drag<strong>en</strong>. Dat ‘hoedekin’ moet wel e<strong>en</strong><br />

krans - natuurlijk niet van hoofse roz<strong>en</strong>! - geweest zijn, want m<strong>en</strong> kan moeilijk tegelijk,<br />

‘al verdrayt’, e<strong>en</strong> kapro<strong>en</strong> <strong>en</strong> dan ook nog e<strong>en</strong> hoed op zijn hoofd drag<strong>en</strong>. De<br />

<strong>uit</strong>drukking ‘al ontnait’ (= helemaal <strong>uit</strong> de naad) is niet logisch: <strong>het</strong> woord ‘al’ staat<br />

er, van de beeldvorming <strong>uit</strong> gezi<strong>en</strong>, tevéél in <strong>en</strong> moet als e<strong>en</strong> soort retorische<br />

onderstreping van ‘ontnait’ zijn opgeroep<strong>en</strong> door de rijm<strong>en</strong>de <strong>uit</strong>drukking ‘al verdrayt’.<br />

Voor <strong>het</strong> effect dat de dichter beoogt hindert dat niet, maar wij kunn<strong>en</strong> er wel <strong>uit</strong><br />

afleid<strong>en</strong> dat de geslot<strong>en</strong>, logische voorstelling in <strong>het</strong> 1ste gedicht oorspronkelijker<br />

moet zijn dan de tegelijk losser geschikte <strong>en</strong> zwaarder aangezette van <strong>het</strong> 85ste<br />

lied.<br />

Het vaststell<strong>en</strong> van de chronologische verhouding tuss<strong>en</strong> <strong>het</strong> 85ste lied <strong>en</strong> <strong>het</strong><br />

1ste gedicht heeft speciaal belang voor de datering van <strong>het</strong> laatste <strong>en</strong> geeft in <strong>het</strong><br />

algeme<strong>en</strong> e<strong>en</strong> <strong>uit</strong>gangspunt voor de datering van <strong>het</strong> hele oeuvre van Jan Morito<strong>en</strong>.<br />

Het ‘kerelslied’ wordt nl., m.i. terecht, in verband gebracht met ‘de woeling<strong>en</strong> onder<br />

Lodewijk van Male omstreeks 1380’ (Van Mierlo, Gesch. 2, 107), vooral vanwege<br />

de vijandige toon in de laatste strofe (‘Me zalze slep<strong>en</strong> <strong>en</strong>de hangh<strong>en</strong>, / Haer baert<br />

es alte lanc. / Sine conn<strong>en</strong>s niet ontgangh<strong>en</strong>, / Sine docht<strong>en</strong> niet sonder bedwanc’).<br />

Dat betek<strong>en</strong>t dan dat we <strong>het</strong> eerste gedicht van Jan Morito<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> plaats<strong>en</strong><br />

in de tijd tuss<strong>en</strong> 1375 <strong>en</strong> 1380, to<strong>en</strong> de dichter, volg<strong>en</strong>s mijn schatting, tuss<strong>en</strong> de<br />

20 <strong>en</strong> de 25 jaar oud geweest is. Het valt ons op dat de 8 lieder<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 1ste gedicht<br />

nog niet ‘alemaniser<strong>en</strong>d’ zijn (alle<strong>en</strong> in r. 410 vindt m<strong>en</strong> e<strong>en</strong>maal de vorm ‘hertze.’)<br />

Deze modieuze trek zal Jan Morito<strong>en</strong> pas in e<strong>en</strong> volg<strong>en</strong>de periode, waarvan <strong>het</strong><br />

2de gedicht (‘tfyerde’ van zijn eig<strong>en</strong> verzameling) de kroongetuige is, in zijn lieder<strong>en</strong><br />

zijn gaan aanbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. De handelsstad Brugge had veel relaties met <strong>het</strong> Rijnland,<br />

in <strong>het</strong> bijzonder met Keul<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daar was m<strong>en</strong> in die tijd juist bezig zijn literaire taal<br />

te verhoogd<strong>uit</strong>s<strong>en</strong>. De Brugse dichters zull<strong>en</strong> <strong>het</strong> op e<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong> og<strong>en</strong>blik dus<br />

gedistingeerd zijn gaan vind<strong>en</strong> om, van e<strong>en</strong> afstand, aan die verhoogd<strong>uit</strong>sing mee<br />

te do<strong>en</strong>, met name in dat gedeelte van hun werk dat <strong>het</strong> meest naar distinctie<br />

streefde, hun hoofse lieder<strong>en</strong> 1 . De Hollandse dichters zull<strong>en</strong> vervolg<strong>en</strong>s, als altijd,<br />

hun Vlaamse collega's ook in dit opzicht zijn gaan navolg<strong>en</strong>. Het zou mij niet<br />

verbaz<strong>en</strong> als Dirc Potter <strong>het</strong> werk van Jan Morito<strong>en</strong> gek<strong>en</strong>d had.<br />

Het 2de gedicht is voor de k<strong>en</strong>nis van de persoonlijkheid van Jan Morito<strong>en</strong><br />

1 Het verschil tuss<strong>en</strong> mir <strong>en</strong> mich, dir <strong>en</strong> dich heeft Jan Morito<strong>en</strong> niet begrep<strong>en</strong>. Noch zijn eig<strong>en</strong><br />

taalgevoel, noch zijn Keulse leermeesters kond<strong>en</strong> hem daarbij help<strong>en</strong>. Juist zijn ‘onzekerheid’<br />

t.a.v. datief <strong>en</strong> accusatief is er e<strong>en</strong> aanwijzing voor dat hij zijn hoogd<strong>uit</strong>s in e<strong>en</strong> oorspronkelijk<br />

nederd<strong>uit</strong>s, secundair verhoogd<strong>uit</strong>st gebied moet hebb<strong>en</strong> geleerd. Nederd<strong>uit</strong>se vorm<strong>en</strong> in<br />

zijn kunstmatig d<strong>uit</strong>s - met vele hypercorrecte ‘klankverschuiving<strong>en</strong>’ - zijn holt (lied 28, r. 21),<br />

olde (lied 137, r. 1) <strong>en</strong> ghewold(e) (3, 22 <strong>en</strong> 38, 18).<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


107<br />

bijzonder belangrijk. Het eerste daarin verwerkte lied, met de beginregels: ‘Ich <strong>en</strong>de<br />

du, mijn ander ich, / Hoof ich sijn emmer onverscheid<strong>en</strong>. / A<strong>en</strong> twivel saltuus sijn<br />

vor mich’ (r. 331/3), gaat al mete<strong>en</strong> vrij ver in de verhoogd<strong>uit</strong>sing <strong>en</strong> in <strong>het</strong> slotlied,<br />

dat in <strong>het</strong> algeme<strong>en</strong> vasthoudt aan de traditionele Vlaamse dichtertaal, wordt toch<br />

in ieder geval de hoofse geliefde op zijn D<strong>uit</strong>s aangesprok<strong>en</strong> als ‘trout vrauwelijn’<br />

(r. 1919). Deze geliefde die, zoals ik bij mijn bespreking van <strong>het</strong> liedboek zal<br />

aanton<strong>en</strong>, de dichter geruime tijd heeft geboeid, is niet Mergriete. Ik kan daarom<br />

<strong>het</strong> 2de gedicht voorlopig bij ruwe schatting plaats<strong>en</strong> in de tijd tuss<strong>en</strong> 1380 <strong>en</strong> 1385.<br />

Het feit dat de droom van dit gedicht begint met e<strong>en</strong> verschijning van Maria (‘Ic sach<br />

in drome e<strong>en</strong> zuver maecht, / Hebb<strong>en</strong>de e<strong>en</strong> kint up har<strong>en</strong> scoot’, r. 30/1) <strong>en</strong> dat<br />

na <strong>het</strong> ontwak<strong>en</strong> <strong>uit</strong> de droom de Moedermaagd nogmaals t<strong>en</strong> tonele verschijnt, als<br />

inleiding tot e<strong>en</strong> rechtstreeks, zij <strong>het</strong> in de derde persoon gehoud<strong>en</strong>, vertoog tot de<br />

geliefde (‘Goed<strong>en</strong> dach <strong>en</strong>de goed<strong>en</strong> nacht / Moet haer ghev<strong>en</strong> die waerde dracht<br />

/ Der vrauw<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> drog<strong>en</strong> bome, / Om wi<strong>en</strong> dat ic in des<strong>en</strong> drome / Hebbe<br />

vertoocht haer mijn gep<strong>en</strong>s’, r. 1870/4), zou ons op de gedachte kunn<strong>en</strong> br<strong>en</strong>g<strong>en</strong><br />

dat de inspirer<strong>en</strong>de dame van deze periode ‘Marie’ heeft ge<strong>het</strong><strong>en</strong>. Weliswaar begint<br />

<strong>en</strong> eindigt ook <strong>het</strong> tot Mergriete gerichte 13de gedicht met e<strong>en</strong> aanroeping van<br />

Maria, maar dat kan daar geredelijk verklaard word<strong>en</strong> <strong>uit</strong> de voorstelling van<br />

Mergriete als ‘fonteine’. Ter inleiding van dit allegorische verhaal kon Maria dus<br />

dichterlijk-logisch word<strong>en</strong> aangeroep<strong>en</strong> met ‘O overvloi<strong>en</strong>de fonteine’ <strong>en</strong> ter <strong>uit</strong>leiding<br />

kon de dichter nogmaals de relatie tuss<strong>en</strong> de hemelse ‘fonteine’ <strong>en</strong> zijn aardse<br />

geliefde legg<strong>en</strong> door te bidd<strong>en</strong>: ‘Ic bidde hu, zoete maecht Marie, / Alre bedructer<br />

melodie, / Nemt de fonteine in hu behoet’ (r. 651/3). In <strong>het</strong> 2de gedicht kan ik ge<strong>en</strong><br />

ander dichterlijk motief voor de tweevoudige verschijning van de heilige Maagd<br />

vind<strong>en</strong> dan de mogelijke naamsid<strong>en</strong>titeit tuss<strong>en</strong> haar <strong>en</strong> de gehuldigde geliefde.<br />

‘Marie’ is ons als geliefde van de dichter bek<strong>en</strong>d <strong>uit</strong> de acrosticha van <strong>het</strong> 22ste <strong>en</strong><br />

23ste lied. Ik kom straks, bij mijn bespreking van <strong>het</strong> liedboek, op deze kwestie<br />

terug.<br />

In teg<strong>en</strong>stelling met de geliefde van <strong>het</strong> 1ste gedicht, die onzichtbaar blijft achter<br />

de allegorische verbeelding waarvoor zij de dichter <strong>het</strong> materiaal heeft mog<strong>en</strong><br />

lever<strong>en</strong>, krijg<strong>en</strong> we <strong>het</strong> meisje van <strong>het</strong> 2de gedicht ook min of meer te zi<strong>en</strong> in haar<br />

werkelijke verschijning. Op <strong>het</strong> og<strong>en</strong>blik dat de dichter dit gedicht schreef, was de<br />

hoofse liefde tuss<strong>en</strong> hem <strong>en</strong> haar nog niet gelukt, maar, voor zijn gevoel althans,<br />

ook nog niet mislukt. Hij had nog hoop <strong>en</strong> schreef zijn gedicht ‘Haer theer<strong>en</strong> de<br />

welke ic achterst sach / Ende weder sal so ic tbeste mach’ (r. 3/4). Het 2de gedicht<br />

heeft e<strong>en</strong> niet allegorische in- <strong>en</strong> <strong>uit</strong>leiding, de allegorische verbeelding blijft beperkt<br />

tot <strong>het</strong>, overig<strong>en</strong>s breed-<strong>uit</strong>gewerkte, midd<strong>en</strong>stuk waarin de dichter ons met veel<br />

k<strong>en</strong>nis van de praktijk der rechtspleging <strong>het</strong> ‘proces’ schildert dat hij teg<strong>en</strong> zijn twee<br />

grote belagers, ‘Twifel’ <strong>en</strong> ‘Jalosie’,<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


108<br />

heeft aangespann<strong>en</strong> voor V<strong>en</strong>us' Hof. In de niet-allegorische inleiding, die, dichterlijk<br />

niet helemaal logisch, wél is opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> in de traditionele droomomlijsting <strong>en</strong> waarin<br />

dan ook, alweer niet helemaal functioneel, aan <strong>het</strong> begin <strong>het</strong> gebruikelijke<br />

paradijselijke droomlandschap met <strong>en</strong>kele lijn<strong>en</strong> is aangeduid, voert de dichter e<strong>en</strong><br />

op<strong>en</strong>hartig gesprek met e<strong>en</strong> heremiet, ‘out van abite maer jonc van dag<strong>en</strong>’ (r. 61),<br />

dus heel anders gepres<strong>en</strong>teerd dan de heremiet<strong>en</strong> van Jan van Hulst. Zit er in dit<br />

gesprek tuss<strong>en</strong> minnaar <strong>en</strong> heremiet e<strong>en</strong> stukje invloed van de oudere vri<strong>en</strong>d? Als<br />

dit zo is heeft deze invloed aan Jan Morito<strong>en</strong>s innerlijke houding maar weinig kunn<strong>en</strong><br />

verander<strong>en</strong>, want de biecht mislukt, de minnaar weigert tot inkeer te kom<strong>en</strong> (‘Alstu<br />

bekeers, so souc mi weder’, r. 316) <strong>en</strong> kan tot slot alle<strong>en</strong> maar vrag<strong>en</strong> om de zeg<strong>en</strong><br />

van de heilige man: ‘Ghef mi de b<strong>en</strong>edixie dijn! / Ic sals te bet te vred<strong>en</strong> sijn / Jeg<strong>en</strong><br />

dat mi mach com<strong>en</strong> an’ (r. 320/2). Het gesprek di<strong>en</strong>t als exposé van 's dichters<br />

mingeval. De minnaar verhaalt aan zijn biechtvader zijn eerste ontmoeting met <strong>het</strong><br />

meisje dat zo diep zijn hart heeft geraakt, e<strong>en</strong> ontmoeting in e<strong>en</strong> ‘gheselscip’, e<strong>en</strong><br />

vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring:<br />

Hets langher led<strong>en</strong> dan .vij. jaer.<br />

Dat ic vroylijc, van hert<strong>en</strong> vry,<br />

In e<strong>en</strong> gheselscip brochte mi,<br />

So ic met ander<strong>en</strong> adde geda<strong>en</strong>.<br />

Ende recht met dat ic cam gega<strong>en</strong><br />

Ter stede daer ic of gheerne gewage,<br />

Sach ic met e<strong>en</strong><strong>en</strong> up slaghe<br />

Van twe<strong>en</strong> og<strong>en</strong> e<strong>en</strong> minlijc si<strong>en</strong>.<br />

Mijn ogh<strong>en</strong> wild<strong>en</strong> gheselsrips pli<strong>en</strong>,<br />

Bliv<strong>en</strong>de in vruechd<strong>en</strong> recht verstaert,<br />

So e<strong>en</strong>drachtelijc gepaert<br />

Dat ic besief int soete ghesichte<br />

Mijn herte mett<strong>en</strong> wederlichte<br />

Ontstek<strong>en</strong>, vierlijc als e<strong>en</strong> brant.<br />

Mids des<strong>en</strong> so ward mi ombekand<br />

Mijns sins <strong>en</strong>de alder weerelt mede.<br />

Mijn ogh<strong>en</strong> hild<strong>en</strong> vaste haer stede,<br />

Maer haer gheselscip dat ontghijnc<br />

Stappans. <strong>en</strong>de also varijnc<br />

Als hem tgheselscip wart ontvar<strong>en</strong><br />

Daer si so seere verstaert up war<strong>en</strong>,<br />

Ende dat mijn herte verloos tgh<strong>en</strong>oot<br />

Daer soe in ruste, so verscoot,<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


109<br />

Ghelijc d<strong>en</strong> ghon<strong>en</strong> no min no mee<br />

Die rust up dijnc dat breect ontwee. (r. 160/84)<br />

Het meisje heeft hem hoofs-vri<strong>en</strong>delijk bejeg<strong>en</strong>d, maar niet duidelijk lat<strong>en</strong> blijk<strong>en</strong><br />

dat zij voor hem meer voelt dan voor ander<strong>en</strong>. De minnaar, onzeker van zichzelf,<br />

wordt door twijfel gekweld. Hoezeer <strong>het</strong> de dichter in de praktijk van <strong>het</strong> lev<strong>en</strong> op<br />

<strong>het</strong> besliss<strong>en</strong>de og<strong>en</strong>blik aan <strong>het</strong> juiste woord kon ontbrek<strong>en</strong>, laat hij ons, met de<br />

voor hem karakteristieke zelfspot, blijk<strong>en</strong> aan <strong>het</strong> begin van <strong>het</strong> gesprek met de<br />

heremiet: ‘Metti<strong>en</strong> dat ic daer bi hem sat, / Cam e<strong>en</strong> ghepeins dat ic verghat, / Alsoot<br />

mi dicwile adde geda<strong>en</strong>, / Wat ic te seggh<strong>en</strong>e soude besta<strong>en</strong>. / Dus sat ic emmer<br />

vaste <strong>en</strong>de sweech’ (r. 69/73). Jan Morito<strong>en</strong> is iemand geweest die op papier <strong>en</strong><br />

op de wijze van de poëzie de ding<strong>en</strong> wel heel goed heeft kunn<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>, maar in<br />

de concrete situatie van <strong>het</strong> m<strong>en</strong>selijk gesprek dikwijls onhandig <strong>en</strong> weinig<br />

doortast<strong>en</strong>d is geweest. Dit is zijn klacht:<br />

Maer, vader, ic claghe u te des<strong>en</strong> stonde<br />

E<strong>en</strong>re dijnc, dat doet mi so seer,<br />

In soud gheseggh<strong>en</strong> nemmermeer.<br />

Dats dit dat ic u seggh<strong>en</strong> sal:<br />

Al est dat mi comt sulc gheval<br />

Dat ic wel zie an haer ghelaet<br />

Dat haer ware leet, gesciede mi quaet,<br />

Haer eere bewaert in rechter trauw<strong>en</strong>,<br />

Dies ic b<strong>en</strong> blide <strong>en</strong>de vry van rauw<strong>en</strong>;<br />

Sie ic daer na met min<strong>en</strong> ogh<strong>en</strong><br />

Haer <strong>en</strong><strong>en</strong> ander<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>scap togh<strong>en</strong>,<br />

Jalosie die comt stappans<br />

Ende leet mi an des twifels dans. (r. 224/36)<br />

In <strong>het</strong> gesprek met de heremiet komt de dichter er niet <strong>uit</strong> waarom <strong>het</strong> meisje zo<br />

weinig op zijn hulde ingaat, maar in <strong>het</strong> daarna verhaalde allegorische proces blijkt<br />

hij ev<strong>en</strong>als in <strong>het</strong> eerste gedicht de schuld weer bij zichzelf te zoek<strong>en</strong>. Bij vonnis<br />

van <strong>het</strong> hoogste gerechtshof der minne laat hij zijn belagers, ‘Twifel’ <strong>en</strong> ‘Jalosie’,<br />

vrijsprek<strong>en</strong> <strong>en</strong> zichzelf als e<strong>en</strong> kleine jong<strong>en</strong> naar school stur<strong>en</strong>, bij meester<br />

‘G<strong>het</strong>emperthede’ <strong>en</strong> zijn vrouw ‘Mate’, om e<strong>en</strong> andere stijl van lev<strong>en</strong> te ler<strong>en</strong>:<br />

‘Sminres pertye die wisic vry, / Maer die minre sal tscol<strong>en</strong> ga<strong>en</strong>’ (r. 1719/20). Dat<br />

is psychologisch bijzonder interessant. Wie van de 14de-eeuwse dichters heeft zijn<br />

m<strong>en</strong>selijk fal<strong>en</strong> zo geanalyseerd? Wie heeft, zij <strong>het</strong> dan beschermd door e<strong>en</strong><br />

allegorische inkleding, zichzelf zo in al zijn m<strong>en</strong>selijke zwakhed<strong>en</strong> te kijk gezet? En<br />

<strong>het</strong> merkwaardigste daarbij is dan nog dat Jan Morito<strong>en</strong> zich terwille van de hoofse<br />

liefdedi<strong>en</strong>st bereid toont alles<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


110<br />

wat karakteristiek was voor zijn manier van lev<strong>en</strong>, alles wat hem in feite tot de dichter<br />

maakte die hij zijn moest, e<strong>en</strong>voudig te verlooch<strong>en</strong><strong>en</strong>. In di<strong>en</strong>st van de hoofse liefde<br />

wil hij, de gebor<strong>en</strong> bohémi<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> brave, ordelijke burger word<strong>en</strong>, ‘e<strong>en</strong> getrauwe<br />

weercman’ (r. 1879), die zijn geld niet verspilt, die zijn glaasje laat staan, die op tijd<br />

naar bed gaat om ook weer op tijd, wel<strong>uit</strong>gerust, aan zijn werk te kunn<strong>en</strong> beginn<strong>en</strong>.<br />

Wat hij op de school van meester ‘G<strong>het</strong>emperthede’ <strong>en</strong> zijn vrouw ‘Mate’ leert, is<br />

ge<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>sleer van e<strong>en</strong> Hooft of e<strong>en</strong> Bredero, maar volop Cats. Of Jan van Hulst?<br />

Het <strong>en</strong>ige wat de schoolscène, die op <strong>het</strong> allegorische proces volgt, poëtisch redt,<br />

is de distantiër<strong>en</strong>de zelfspot die door al die conv<strong>en</strong>tionele wijze less<strong>en</strong> he<strong>en</strong>klinkt.<br />

Bv. in deze over de dagindeling:<br />

Minres, die besich met minn<strong>en</strong> sijt,<br />

Gheeft Gode d<strong>en</strong> alre eerst<strong>en</strong> tijt,<br />

Die hi u le<strong>en</strong>t <strong>en</strong>de niet <strong>en</strong> gheeft;<br />

D<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> tijt, om dat ghi leeft;<br />

D<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> (l. derd<strong>en</strong>) tijt die gheeft der minne<br />

Sonder dobbelhede van sinne.<br />

T<strong>en</strong> welk<strong>en</strong> ghi u gheeft van d<strong>en</strong> dri<strong>en</strong>,<br />

Wilt elk<strong>en</strong> tijt met u zelv<strong>en</strong> pli<strong>en</strong>,<br />

Want e<strong>en</strong> ghesplet<strong>en</strong> weercman<br />

Ne ghe<strong>en</strong> gheheel werc vulbrijng<strong>en</strong> can.<br />

Dus suldi deel<strong>en</strong> in dri<strong>en</strong> d<strong>en</strong> dach.<br />

Des nachts gheeft elk<strong>en</strong> werk<strong>en</strong> verdrach<br />

Ende gheeft u zelv<strong>en</strong> gheheel ter ruste,<br />

So dattu sander daechs werk<strong>en</strong>s luste.<br />

Wildi u niet also bestier<strong>en</strong>,<br />

U werk<strong>en</strong> salre bi faelgier<strong>en</strong>.<br />

Dan sal Twifel <strong>en</strong>de sijn geslachte<br />

U com<strong>en</strong> quets<strong>en</strong> in u gedachte.<br />

Onthoudet, kinder<strong>en</strong>, <strong>het</strong>s u bate !<br />

Doe rechte voort so gaf ons Mate<br />

Elk<strong>en</strong> e<strong>en</strong> blat, om dat wij soud<strong>en</strong><br />

Dese lesse scriv<strong>en</strong> <strong>en</strong>de wel onthoud<strong>en</strong>.<br />

Doe ghijngh<strong>en</strong> sij scriv<strong>en</strong> alle te stride. (r. 1786/1808)<br />

Zou, zo vrag<strong>en</strong> wij ons af, Jan Morito<strong>en</strong> zich wel ooit, zou hij zich zelfs wel tijd<strong>en</strong>s<br />

<strong>het</strong> schrijv<strong>en</strong> van dit 2de gedicht aan deze wijze les gehoud<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>? Het is<br />

immers e<strong>en</strong> <strong>uit</strong>voerig werkstuk van 1924 regels geword<strong>en</strong>, waar zeker <strong>en</strong>kele<br />

nachtur<strong>en</strong> in zull<strong>en</strong> zijn gaan zitt<strong>en</strong>! Nog bonter, teg<strong>en</strong>over zichzelf, maakt de dichter<br />

<strong>het</strong>, wanneer hij tijd<strong>en</strong>s <strong>het</strong> proces voor V<strong>en</strong>us' Hof zijn advocaat, ‘Red<strong>en</strong>e’, aan de<br />

gedaagd<strong>en</strong>, ‘Twifel’ <strong>en</strong> ‘Jalosie’, laat verwijt<strong>en</strong>,<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


111<br />

dat zíj <strong>het</strong> zijn geweest die hem, de ongelukkige minnaar, aan de drank hebb<strong>en</strong><br />

gebracht! Hij heeft, zo maakt hij via de woord<strong>en</strong> van zijn advocaat aan zijn geliefde<br />

duidelijk, alle<strong>en</strong> maar gedronk<strong>en</strong> als gevolg van zijn innerlijke onzekerheid, om zich<br />

over te kunn<strong>en</strong> gev<strong>en</strong> aan zoete mijmerij<strong>en</strong>! Dat wordt ons, t<strong>en</strong> gevolge van de<br />

allegorische inkleding, nu wel niet direct zo verteld als ik <strong>het</strong> hier vrij vertaald<br />

weergeef, maar kon toch door de lezers, waaronder de geliefde, niet anders begrep<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>:<br />

... ja, wat deedsi mee?<br />

Si scied<strong>en</strong> van daer <strong>en</strong>de z<strong>en</strong>der twee<br />

Van har<strong>en</strong> mag<strong>en</strong> die hier sta<strong>en</strong>.<br />

Die ded<strong>en</strong>e beede met hem ga<strong>en</strong>,<br />

Dats Willemijn <strong>en</strong>de Vrybegheer<strong>en</strong>,<br />

Ende ghijng<strong>en</strong> blidelijc met hem theer<strong>en</strong><br />

Ende dad<strong>en</strong> hem drink<strong>en</strong> zoete gep<strong>en</strong>s,<br />

Ende verhuerde hem <strong>en</strong><strong>en</strong> th<strong>en</strong>s<br />

Die sal geduer<strong>en</strong> sijn lev<strong>en</strong> lanc.<br />

Die minre was teeder, ziec <strong>en</strong>de cranc<br />

Van der scote <strong>en</strong>de van d<strong>en</strong> slane.<br />

Hi was lichtelijc te bevane<br />

Van soet<strong>en</strong> gep<strong>en</strong>se d<strong>en</strong> staerk<strong>en</strong> drancke.<br />

Ende als sine vond<strong>en</strong> up sijn crancke,<br />

Verhuerd<strong>en</strong> si hem, alsoot wel scijnt,<br />

.I. le<strong>en</strong> daer hi in slaeft <strong>en</strong>de pijnt:<br />

Dats tlant van Duchte, wyde vermaert. (r. 1181/97) 1<br />

Het is maar goed dat ‘Marie’ - lat<strong>en</strong> wij haar maar zo blijv<strong>en</strong> noem<strong>en</strong> - niet in de<br />

bekering van Jan Morito<strong>en</strong> heeft geloofd <strong>en</strong> nooit met hem getrouwd<br />

1 In de lezing van de ‘teg<strong>en</strong>partij’ wordt <strong>het</strong> als volgt verteld (r. 1296/1311):<br />

Doe camer toe dese heer<strong>en</strong> twee,<br />

Here Vribegheer<strong>en</strong> <strong>en</strong>de heer Willemijn,<br />

Om dathi hem lied<strong>en</strong> dochte sijn<br />

Niet neer<strong>en</strong>st t<strong>en</strong> werke van miere vrauw<strong>en</strong>.<br />

Ende ooc so sagh<strong>en</strong> sine verflauw<strong>en</strong><br />

Van d<strong>en</strong> casty<strong>en</strong>e van te vor<strong>en</strong>.<br />

Ende tsijnre meester oorbor<strong>en</strong><br />

Ghav<strong>en</strong> si hem drink<strong>en</strong> medicine<br />

Soete ghep<strong>en</strong>s, om q<strong>uit</strong>e te sine<br />

Van der smerte die hi besief.<br />

Het smaecte hem wel, <strong>het</strong> was hem lief.<br />

Wel was waer, hi wart bi drancke.<br />

Daer na bi sin<strong>en</strong> vry<strong>en</strong> dancke<br />

So maecti lijfcoop jegh<strong>en</strong> hem twe<strong>en</strong><br />

Ende huerde Duchte, mir vrauw<strong>en</strong> le<strong>en</strong>.<br />

Daer in so doet hi sijn labuer.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


112<br />

is. Anders had hij zeker, <strong>en</strong>kele jar<strong>en</strong> na <strong>het</strong> schrijv<strong>en</strong> van <strong>het</strong> 2de gedicht, zijn<br />

Mergriete niet kunn<strong>en</strong> vind<strong>en</strong> <strong>en</strong> aan haar geïdealiseerde beeld zijn hoofse<br />

dichterschap ‘ter eer<strong>en</strong> h<strong>en</strong>de’ br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>! Maar wij moet<strong>en</strong> ‘Marie’ toch ook wel<br />

dankbaar zijn voor de rol die zij in <strong>het</strong> lev<strong>en</strong> van onze dichter gespeeld heeft. Zij<br />

heeft, als alle meisjes waarmee de dichter in zijn verbeelding heeft verkeerd, haar<br />

eig<strong>en</strong> bijdrage geleverd tot zijn ontwikkeling als hoofs idealist. Zonder <strong>het</strong> door haar<br />

geïnspireerde 2de gedicht hadd<strong>en</strong> wij bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong>, gedeeltelijk door de allegorie<br />

he<strong>en</strong>, gedeeltelijk b<strong>uit</strong><strong>en</strong> de allegorie om, Jan Morito<strong>en</strong> nooit zo goed kunn<strong>en</strong> ler<strong>en</strong><br />

k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> als wij nu do<strong>en</strong>. Kan ons de schoolscène ook niet help<strong>en</strong> begrijp<strong>en</strong> dat in<br />

later jar<strong>en</strong> Jan Morito<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> hij niet meer zo door zijn verbeelding in beslag werd<br />

g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> <strong>en</strong> op tijd opstond <strong>en</strong> op tijd naar bed ging, <strong>het</strong> tot e<strong>en</strong> notabele<br />

reg<strong>en</strong>t<strong>en</strong>positie heeft kunn<strong>en</strong> br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> die hem waardig maakte om nam<strong>en</strong>s de stad<br />

van Brugge naar de stad van G<strong>en</strong>t te word<strong>en</strong> gezond<strong>en</strong>, ‘te<strong>en</strong>re dachvaert van d<strong>en</strong><br />

viere led<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> lande van Vla<strong>en</strong>dr<strong>en</strong>’? Hij had weliswaar meer de aanleg in<br />

zich van e<strong>en</strong> Bredero dan van e<strong>en</strong> Cats, maar kon zich niettemin te gepaster tijd<br />

door de wijsheid van Cats lat<strong>en</strong> beler<strong>en</strong>. Hij was ‘Jannin’, de jongere vri<strong>en</strong>d van Jan<br />

van Hulst.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Het liedboek<br />

113<br />

Hoeveel lieder<strong>en</strong> <strong>het</strong> liedboek oorspronkelijk omvat heeft, wet<strong>en</strong> we niet precies.<br />

Tuss<strong>en</strong> lied 60 <strong>en</strong> 61 1 ontbreekt in de codex immers e<strong>en</strong> heel dubbelblad (4<br />

bladzijd<strong>en</strong>), tuss<strong>en</strong> lied 126 <strong>en</strong> 127 de helft van e<strong>en</strong> dubbelblad (2 bladzijd<strong>en</strong>). E<strong>en</strong><br />

bladzijde geeft in principe ruimte aan 2 kolomm<strong>en</strong> tekst van ieder 50 regels, maar<br />

ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele bladzijde van <strong>het</strong> liedboek bevat inderdaad 100 regels tekst. Bov<strong>en</strong> de<br />

lieder<strong>en</strong> bevind<strong>en</strong> zich immers not<strong>en</strong>balk<strong>en</strong>, tuss<strong>en</strong> vele van de strof<strong>en</strong> - niet tuss<strong>en</strong><br />

alle - regels wit. De 4 bladzijd<strong>en</strong> voorafgaande aan <strong>het</strong> eerste hiaat bevatt<strong>en</strong> 318<br />

regels tekst, de 4 bladzijd<strong>en</strong> die erop volg<strong>en</strong> 263 regels. De l<strong>en</strong>gte van de<br />

afzonderlijke lieder<strong>en</strong> loopt ook sterk <strong>uit</strong>e<strong>en</strong>: de eerstg<strong>en</strong>oemde 318 regels behor<strong>en</strong><br />

toe aan 7 complete lieder<strong>en</strong> <strong>en</strong> e<strong>en</strong> fragm<strong>en</strong>t van e<strong>en</strong> 8ste lied, de laatstg<strong>en</strong>oemde<br />

263 regels aan 11 complete lieder<strong>en</strong> <strong>en</strong> fragm<strong>en</strong>t<strong>en</strong> van nog 2 andere. De 4<br />

bladzijd<strong>en</strong> vóór <strong>het</strong> tweede hiaat bevatt<strong>en</strong> op 296 regels 9 complete lieder<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

e<strong>en</strong> fragm<strong>en</strong>t, de 4 bladzijd<strong>en</strong> die erop volg<strong>en</strong> bevatt<strong>en</strong> ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s behalve e<strong>en</strong><br />

fragm<strong>en</strong>t 9 complete lieder<strong>en</strong> waarvan echter één niet in 2 kolomm<strong>en</strong> maar ‘op<br />

lange regels’, d.w.z. als proza, is geschrev<strong>en</strong>, wat e<strong>en</strong> vergelijkbare regeltelling<br />

onmogelijk maakt. Het aantal lieder<strong>en</strong> dat op de 6 weggevall<strong>en</strong> bladzijd<strong>en</strong> heeft<br />

gestaan zal tuss<strong>en</strong> de 10 <strong>en</strong> de 20 hebb<strong>en</strong> geleg<strong>en</strong>. Lat<strong>en</strong> we ons bij wijze van<br />

werkhypothese maar houd<strong>en</strong> aan de ruwe schatting die ik al eerder heb gemaakt<br />

<strong>en</strong> <strong>het</strong> aantal lieder<strong>en</strong> van <strong>het</strong> eerste hiaat op 10, dat van <strong>het</strong> tweede op 5 stell<strong>en</strong>.<br />

Dan wordt de geschatte inhoud van <strong>het</strong> gehele liedboek 147 + 15 = 162 lieder<strong>en</strong>.<br />

Ik heb <strong>het</strong> vermoed<strong>en</strong> geopperd, <strong>en</strong> al vele mal<strong>en</strong> herhaald, dat alle lieder<strong>en</strong> van<br />

<strong>het</strong> liedboek geschrev<strong>en</strong> zijn door één dichter, Jan Morito<strong>en</strong>. Ik kan dat vermoed<strong>en</strong><br />

ondersteun<strong>en</strong> door te wijz<strong>en</strong> op <strong>het</strong> stilistisch onderzoek van N. Geerts met als<br />

conclusie dat de stijl van <strong>het</strong> liedboek ‘im grosz<strong>en</strong> und ganz<strong>en</strong> ein<strong>en</strong> einheitlich<strong>en</strong><br />

Charakter trägt’ (a.w. 72). Dat wil niet zegg<strong>en</strong> dat alle lieder<strong>en</strong> tot <strong>het</strong>zelfde g<strong>en</strong>re<br />

behor<strong>en</strong>. Er zijn in de eerste plaats talrijke conv<strong>en</strong>tionele hoofse lieder<strong>en</strong>, in de<br />

tweede persoon tot de geliefde gericht danwel in de derde persoon over haar<br />

sprek<strong>en</strong>d. Maar er zijn daarnaast vele bespiegel<strong>en</strong>de lieder<strong>en</strong> waarin de dichter<br />

zich rek<strong>en</strong>schap geeft over liefde of vri<strong>en</strong>dschap, al dan niet in dialoog met e<strong>en</strong><br />

verbeelde ‘gheselle’ of raadsvrouwe die te vergelijk<strong>en</strong> zijn met de verbeelde<br />

gesprekspartners <strong>uit</strong> de allegorische ge-<br />

1 Onder lied 60 bevindt zich de melodie van <strong>het</strong> oorspronkelijke 61ste lied - we kunn<strong>en</strong> <strong>het</strong> 60a<br />

noem<strong>en</strong> - waarvan de tekst verlor<strong>en</strong> is gegaan (Het had waarschijnlijk, naar Lind<strong>en</strong>burg mij<br />

meedeelt, e<strong>en</strong> zev<strong>en</strong>regelige strofe.) Van <strong>het</strong> teg<strong>en</strong>woordige 61ste lied zijn de melodie <strong>en</strong><br />

de eerste acht regels van de tekst verlor<strong>en</strong> gegaan.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


114<br />

dicht<strong>en</strong>. Er zijn t<strong>en</strong>slotte <strong>en</strong>kele herd<strong>en</strong>kingslieder<strong>en</strong>, <strong>en</strong>kele drinklieder<strong>en</strong>, <strong>en</strong>kele<br />

Marialieder<strong>en</strong> <strong>en</strong>, als e<strong>en</strong>ling (120), e<strong>en</strong> vroom reislied dat thematisch verwant is<br />

met de Marialieder<strong>en</strong>. M<strong>en</strong> kan ook andere g<strong>en</strong>res onderscheid<strong>en</strong>, bv. mei- <strong>en</strong><br />

nieuwjaarslieder<strong>en</strong>, maar zulke lieder<strong>en</strong> zijn dan tegelijk óf tot de geliefde gericht<br />

óf bespiegel<strong>en</strong>d óf verhal<strong>en</strong>d. Twee van de drinklieder<strong>en</strong> (144 <strong>en</strong> 145) zijn in zekere<br />

zin ook nieuwjaarslieder<strong>en</strong>, omdat hierin aan de waard <strong>en</strong> zijn vrouw e<strong>en</strong> goed<br />

nieuwjaar wordt gew<strong>en</strong>st; e<strong>en</strong> derde drinklied (99) is tegelijk e<strong>en</strong> Marialied; e<strong>en</strong><br />

vierde (56) bevat e<strong>en</strong> bespiegeling over <strong>het</strong> geluk in de liefde. Ik noem al die<br />

verschill<strong>en</strong>de g<strong>en</strong>res, waartoe de lieder<strong>en</strong> gerek<strong>en</strong>d kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, hier niet alle<strong>en</strong><br />

om e<strong>en</strong> indruk te gev<strong>en</strong> van de gevarieerde inhoud van <strong>het</strong> liedboek, maar ook om<br />

duidelijk te mak<strong>en</strong> dat de door N. Geerts terecht geconstateerde stilistische e<strong>en</strong>heid<br />

altijd maar betrekkelijk kan zijn. Er is, inderdaad, e<strong>en</strong> grote mate van stilistische<br />

e<strong>en</strong>heid, er is ook, ev<strong>en</strong> onmisk<strong>en</strong>baar, e<strong>en</strong> grote mate van stilistische variatie die<br />

bepaald wordt door de gevarieerdheid van de thematiek. De verscheid<strong>en</strong>heid van<br />

inhoud <strong>en</strong> expressie pleit ge<strong>en</strong>szins teg<strong>en</strong> <strong>het</strong> vermoed<strong>en</strong> dat alle lieder<strong>en</strong> door<br />

e<strong>en</strong> <strong>en</strong> dezelfde dichter geschrev<strong>en</strong> zijn. Het is apriori <strong>uit</strong>erst onwaarschijnlijk dat<br />

e<strong>en</strong> grote figuur, zoals Jan Morito<strong>en</strong> ongetwijfeld geweest is, zich als liederdichter<br />

tot één <strong>en</strong>kel g<strong>en</strong>re zou hebb<strong>en</strong> beperkt. E<strong>en</strong> groot dichter weet in ieder g<strong>en</strong>re de<br />

toon te vind<strong>en</strong> die bij dit g<strong>en</strong>re past: e<strong>en</strong> hoofs lied schrijft hij hoofs, e<strong>en</strong> vroom lied<br />

schrijft hij vroom, e<strong>en</strong> grappig lied schrijft hij grappig. De meest praktische<br />

onderscheiding die m<strong>en</strong> in <strong>het</strong> liedboek kan mak<strong>en</strong> is die tuss<strong>en</strong> ‘hoofse’ <strong>en</strong><br />

‘onhoofse’ lieder<strong>en</strong>. Uit de compositie van <strong>het</strong> liedboek blijkt nl. dat de sam<strong>en</strong>steller<br />

zelf e<strong>en</strong> dergelijke onderscheiding moet hebb<strong>en</strong> gemaakt. Ik kom daar straks bij de<br />

bespreking van de compositie op terug. Allereerst moet ik nu, in <strong>het</strong> voetspoor van<br />

N. Geerts, de e<strong>en</strong>heid bij alle verscheid<strong>en</strong>heid, <strong>en</strong> door alle onderscheiding<strong>en</strong> he<strong>en</strong>,<br />

nader aanton<strong>en</strong>.<br />

Deze e<strong>en</strong>heid ligt in de persoon van de dichter <strong>en</strong> moet filologisch word<strong>en</strong><br />

aangetoond door <strong>het</strong> citer<strong>en</strong> van overe<strong>en</strong>stemming<strong>en</strong> in woordkeus <strong>en</strong> zinsw<strong>en</strong>ding<br />

tuss<strong>en</strong> <strong>en</strong>erzijds de lieder<strong>en</strong>, ongeacht hun speciale karakter, anderzijds de gedicht<strong>en</strong><br />

die wij in <strong>het</strong> voorafgaande onderzoek op naam van Jan Morito<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong><br />

stell<strong>en</strong>. Ik wil, om mijn verhaal niet al te <strong>uit</strong>voerig te mak<strong>en</strong>, mij beperk<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong><br />

blote opsomming van de overe<strong>en</strong>stemming<strong>en</strong> die ik al lez<strong>en</strong>de heb opgemerkt. M<strong>en</strong><br />

moet om de gesignaleerde overe<strong>en</strong>stemming<strong>en</strong> op hun juiste bewijswaarde te<br />

kunn<strong>en</strong> schatt<strong>en</strong> ze <strong>uit</strong>eraard in e<strong>en</strong> ruimere context plaats<strong>en</strong>. Met die ruimere<br />

context bedoel ik behalve <strong>het</strong> eig<strong>en</strong>lijke tekstverband ook de gewoonheid of<br />

ongewoonheid van e<strong>en</strong> bepaald woord, of van de toepassing van e<strong>en</strong> woord, in de<br />

Vlaamse dichtertaal van de 14de eeuw. Met behulp van de bewijsplaats<strong>en</strong> in <strong>het</strong><br />

woord<strong>en</strong>boek van Verdam kan ieder zich gemakkelijk e<strong>en</strong> ‘context’ als hier bedoeld<br />

verschaff<strong>en</strong>. Wan-<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


115<br />

neer m<strong>en</strong>, om e<strong>en</strong> <strong>en</strong>kel voorbeeld te noem<strong>en</strong>, ziet dat 4 van de 5 bewijsplaats<strong>en</strong><br />

die Verdam van p<strong>en</strong>seus geeft <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> afkomstig zijn <strong>en</strong> 3<br />

van deze 4 <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 1ste <strong>en</strong> 9de gedicht, beide van Jan Morito<strong>en</strong>, dan zégt <strong>het</strong> iets<br />

voor <strong>het</strong> auteurschap van lied 34 dat daarin ook <strong>het</strong> woord p<strong>en</strong>seus voorkomt. E<strong>en</strong><br />

speciale toepassing van e<strong>en</strong> woord is ghelauv<strong>en</strong> in de zin van ‘ontvang<strong>en</strong>, deelachtig<br />

word<strong>en</strong>, smak<strong>en</strong>, g<strong>en</strong>iet<strong>en</strong>’. Verdam geeft hiervan 9 plaats<strong>en</strong>, waarvan 7 <strong>uit</strong> <strong>het</strong><br />

<strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>. Van deze 7 plaats<strong>en</strong> betreff<strong>en</strong> er 3 de verbinding vruecht<br />

ghelauv<strong>en</strong>, één <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 1ste gedicht (<strong>uit</strong> <strong>het</strong> 6de van de daarin te pas gebrachte<br />

lieder<strong>en</strong>) <strong>en</strong> twee <strong>uit</strong> <strong>het</strong> liedboek (<strong>uit</strong> de lieder<strong>en</strong> 31 <strong>en</strong> 64). Dit zégt iets voor <strong>het</strong><br />

auteurschap van de twee laatstg<strong>en</strong>oemde lieder<strong>en</strong>. De hier volg<strong>en</strong>de opsomming<br />

van overe<strong>en</strong>stemming<strong>en</strong> betreft 104 van de 147 lieder<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> liedboek, dat is<br />

70% van <strong>het</strong> totaal. Zij heeft g<strong>en</strong>erlei pret<strong>en</strong>tie van volledigheid <strong>en</strong> kan zelfs ‘toevallig’<br />

<strong>het</strong><strong>en</strong> omdat ik e<strong>en</strong>voudig heb g<strong>en</strong>oteerd wat mij bij <strong>het</strong> lez<strong>en</strong> trof <strong>en</strong> ge<strong>en</strong><br />

systematisch stilistisch onderzoek heb ingesteld. Waarschijnlijk zou e<strong>en</strong> dergelijk<br />

onderzoek <strong>het</strong> aantal overe<strong>en</strong>stemming<strong>en</strong> nog aanzi<strong>en</strong>lijk kunn<strong>en</strong> vermeerder<strong>en</strong>.<br />

Ik kan echter nauwelijks de hoop koester<strong>en</strong> dat <strong>het</strong> bij alle 147 lieder<strong>en</strong> gelukk<strong>en</strong><br />

zou er sprek<strong>en</strong>de parallell<strong>en</strong> met plaats<strong>en</strong> <strong>uit</strong> de gedicht<strong>en</strong> van Jan Morito<strong>en</strong> in aan<br />

te wijz<strong>en</strong>. De bewijsvoering zal altijd wel e<strong>en</strong> <strong>en</strong>igermate globaal karakter moet<strong>en</strong><br />

blijv<strong>en</strong> behoud<strong>en</strong>. Maar als Jan Morito<strong>en</strong> de sam<strong>en</strong>steller van <strong>het</strong> liedboek is geweest<br />

<strong>en</strong> de grote meerderheid der lieder<strong>en</strong> bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> aanwijzing<strong>en</strong> bevat voor zijn<br />

auteurschap, zal m<strong>en</strong> toch wel sterke teg<strong>en</strong>argum<strong>en</strong>t<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> aanvoer<strong>en</strong> om hem<br />

<strong>het</strong> auteurschap van de overblijv<strong>en</strong>de minderheid op overtuig<strong>en</strong>de wijze te kunn<strong>en</strong><br />

ontzegg<strong>en</strong>. Die argum<strong>en</strong>t<strong>en</strong> heb ík niet kunn<strong>en</strong> vind<strong>en</strong>. Ik heb ge<strong>en</strong> stilistische<br />

verschill<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> ontdekk<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> de 43 lieder<strong>en</strong> die hieronder niet g<strong>en</strong>oemd<br />

zijn <strong>en</strong> de 104 wel g<strong>en</strong>oemde 1 .<br />

1<br />

3<br />

4<br />

5<br />

7<br />

want ic sghelijcs bezeffe in mi<strong>en</strong> 7,110 es haer coluer gheplant in mi<strong>en</strong><br />

mijn hertze <strong>en</strong> can di nicht ontfli<strong>en</strong> 1, 412 in can hem leider niet ontvli<strong>en</strong><br />

al haddic all<strong>en</strong> weinsch ghewolde 6,11 al ware ooc al weinsgh<strong>en</strong> mijn<br />

mijn heil, mijn troost<br />

2, 338 mijn heilt, mijn troost<br />

e<strong>en</strong> joncfrauwe achemant 1, 937 van dri<strong>en</strong> her<strong>en</strong> achemant<br />

vor di sijn in mi vrauw<strong>en</strong> gast 1,188 al dat ik zach was mi gast<br />

2,1923 al andere sijn miere herts<strong>en</strong> gaste<br />

hoet mer vergheit<br />

7, 223 hoet di verghee<br />

1 In de linkerkolom zijn de lieder<strong>en</strong> aangeduid met arabische cijfers, in de rechterkolom de<br />

gedicht<strong>en</strong> (<strong>uit</strong> de derde bundel) met arabische, de gebed<strong>en</strong> (<strong>uit</strong> de eerste bundel) met romeinse<br />

cijfers.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


8<br />

10<br />

11<br />

12<br />

13<br />

14<br />

15<br />

16<br />

17<br />

18<br />

19<br />

21<br />

22<br />

23<br />

116<br />

des blivic arem man gheplaecht 13, 281 sonder ic arem man alleine<br />

dat ich di sonder avela<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong> 2,342 want ic di di<strong>en</strong>e in trauw<strong>en</strong> reyne<br />

wille in trauw<strong>en</strong> reyn<br />

want al mijn leit constu versla<strong>en</strong> 1, 2300 die tleit verslaet<br />

<strong>en</strong>e die zoetste creature 1, 785 e<strong>en</strong> die scoonste creatuere<br />

al warich hein<strong>en</strong> over Rijn 1, 1368 ic ware mi liever over Rijn<br />

doch wil ic haer mijn lid<strong>en</strong> clagh<strong>en</strong> 1, 658 nu moet ic hu mijn lid<strong>en</strong> clagh<strong>en</strong><br />

al mijn leit mach si versla<strong>en</strong> 1, 2300 die tleit verslaet<br />

doch bleef goet di<strong>en</strong>st noit onbetaelt13,<br />

511 goet di<strong>en</strong>st ne bleef noit<br />

ongheloont<br />

dies es led<strong>en</strong> lanc<br />

1,1860 dies so <strong>en</strong> es niet led<strong>en</strong> langhe<br />

13,389 dies <strong>en</strong> es niet led<strong>en</strong> lanc<br />

de zuverlike reyne maecte mi an 1,1028 Juecht die heift ons ghemaect<br />

dole<br />

in dole<br />

die coster hoerde dat ghescal, hi tart2,<br />

407 als ic dat sach, ic tart bet naer<br />

e<strong>en</strong> lettelkijn bet naer<br />

mi ne can gehelp<strong>en</strong> wijf no man als1,<br />

2297 hem <strong>en</strong> helpt no vri<strong>en</strong>t no<br />

soe mi ge<strong>en</strong>re hulpe ne jan magh<strong>en</strong>...<br />

helpt zoe hem niet sjin lid<strong>en</strong> dragh<strong>en</strong><br />

die aergher clapp<strong>en</strong> dan si zi<strong>en</strong> 6, 40 die aercheit secgh<strong>en</strong> zine hadze<br />

vond<strong>en</strong><br />

daer mede so cort<strong>en</strong> si d<strong>en</strong> tijt 1, 2317 hier mede cortic min<strong>en</strong> tijt<br />

so mocht wi vroylic vruechd<strong>en</strong> pli<strong>en</strong>7,<br />

87 so zal ic zeld<strong>en</strong> vruechd<strong>en</strong> pli<strong>en</strong><br />

al waric over Rijn<br />

1,1368 ic ware mi liever over Rijn<br />

Melancolie dwinct mi de zinne 1,1799 Melancolie doet mi wak<strong>en</strong><br />

mijn trauwe es vast, mijn ontrauwe VII, 61 mijn zond<strong>en</strong> zijn groot, mijn<br />

dinne<br />

duecht es dinne<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


24<br />

25<br />

28<br />

29<br />

30<br />

31<br />

32<br />

33<br />

34<br />

35<br />

36<br />

117<br />

al es mijn heil van vruechd<strong>en</strong> din 2, 1912 du maex vele hert<strong>en</strong> vruechd<strong>en</strong><br />

din<br />

eewich sidi in mi ghescrev<strong>en</strong> 13, 30 sdaechs es zoe in mi<br />

ghescrev<strong>en</strong><br />

lief alder liefst<br />

2, 354 lief alre liefst<br />

hoet mi vergeit<br />

7, 223 hoet di verghee<br />

e<strong>en</strong> edel werde reine vrucht 7, 300 ic biddu bloume, reine vrucht<br />

lief alre liefst vor al dat leift 2, 354 lief alre liefst, in mach niet min<br />

9, 218 adieu mijn troost voor al dat leift<br />

lief alder liefst<br />

2, 354 lief alre liefst<br />

doe das ic vreucht ghelauwe 1, 1798 <strong>en</strong>de hi moet vruecht<br />

ghelouw<strong>en</strong><br />

gh<strong>en</strong>ouchte es lid<strong>en</strong>s medicijn 6, 59 sijn roke was lid<strong>en</strong>s medicijne<br />

<strong>en</strong> es ge<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>t up min<strong>en</strong> heit die2,<br />

1404 hi es sot die sin<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>t<br />

m<strong>en</strong> so lichte verwerk<strong>en</strong> mach verwerct<br />

troost hem di<strong>en</strong> ghi maect p<strong>en</strong>seus1,<br />

226 so langhe ghinic dus p<strong>en</strong>seus<br />

9, 191 ay lac<strong>en</strong>, hoe p<strong>en</strong>seus sit die<br />

man<br />

als nu eist ebbe, als nu eist vloet 2, 23 hebbe <strong>en</strong>de vloet, nu soete nu<br />

suere<br />

mochtic met zorgh<strong>en</strong> leit versla<strong>en</strong> 1, 2300 die tleit verslaet<br />

e<strong>en</strong> ordine hevet mijn herte up 1, 2309 graeu es die oord<strong>en</strong>e mijn <strong>en</strong>de<br />

hev<strong>en</strong>,<br />

dat blijft mijn cleit,<br />

dats zwart, dat heift soe an ghed<strong>en</strong>, in graeu moetic gheduerich zijn...<br />

e<strong>en</strong> graeu doet soe daer binn<strong>en</strong> in graeu vindic al aerbeit<br />

clev<strong>en</strong>...<br />

want zwart es rauwe <strong>en</strong>de graeu<br />

arbeit<br />

si sijn mi verre <strong>en</strong>de onghereit 1, 361 es mi nu verre <strong>en</strong>de onghereet<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


38<br />

41<br />

42<br />

43<br />

44<br />

46<br />

48<br />

49<br />

118<br />

mijn hertze, mijn zin <strong>en</strong>de ooc mijn13,<br />

244 dies herte <strong>en</strong>de zin <strong>en</strong>de ooc mijn<br />

moet<br />

moet<br />

soe gheift mi <strong>en</strong><strong>en</strong> wreed<strong>en</strong> vu 1, 535 die ons toghed<strong>en</strong> <strong>en</strong><strong>en</strong> lelick<strong>en</strong> vu<br />

so wat ic doe, dats jegh<strong>en</strong> spoet 1, 2305 so wat ic doe is jeg<strong>en</strong>spoet<br />

in hebbe haer niet mesda<strong>en</strong> 1, 399 in hebbe hem niet mesda<strong>en</strong><br />

hem <strong>en</strong> baet const no cracht 1, 9 nochtan <strong>en</strong> doocht cracht no const<br />

des hebbic goet verdrach 9, 35 dies hebbic alte quaet verdrach<br />

lanteerne <strong>en</strong>de keerze ware hem<br />

goet<br />

1, 2307 hope <strong>en</strong>de troost waer mi nu goet<br />

al haddic weinsch, in core niet el 9, 199 al haddic weinsch van alre weilde,<br />

in zoude niet anders willecuer<strong>en</strong><br />

e<strong>en</strong> edel .E. van zoeter aert 13, 137 de fonteine van zoeter aert<br />

die .E. bediet ons eewicheit 7, 274 noch e<strong>en</strong> .E. die staet int lest, dats<br />

eewicheit<br />

mijn hoochste ger, mijns vruechts VI, 119 mijn hoochste gheer<br />

ghewin<br />

2, 349 mijns vruechts ghewin<br />

int wak<strong>en</strong> roeyic jegh<strong>en</strong> stroom 13, 62 niet langhe te royne jegh<strong>en</strong> stroom<br />

lid<strong>en</strong>s pijn<br />

1, 2316 lid<strong>en</strong>s pijn<br />

de vrauwe jolijs<br />

1, 902 die vrouwe jolijs<br />

de vrauwe jolijs die namm<strong>en</strong> bi d<strong>en</strong>9,<br />

115 der vrauw<strong>en</strong> nem<strong>en</strong> bi d<strong>en</strong> kinne<br />

kinne<br />

na haer avijs<br />

13, 633 na mijn avijs<br />

maer wie altoos na vruechd<strong>en</strong> spiet1,<br />

1759 doe sat ic bi der compa<strong>en</strong>gi<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong>de elc met sanghe bliscap dreef<br />

die es van onset compa<strong>en</strong>gie<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


50<br />

53<br />

54<br />

55<br />

56<br />

58<br />

59<br />

60<br />

61<br />

119<br />

in u so sta<strong>en</strong> mijns vruechts<br />

gewinne<br />

2, 349 mijns vruechts ghewin<br />

ghi maect mijn zorgh<strong>en</strong> dinne 2, 1912 du maex vele hert<strong>en</strong> vruechd<strong>en</strong><br />

din<br />

vrauwe, in ca<strong>en</strong>t gelat<strong>en</strong> 2, 143 in cant ghelat<strong>en</strong> bi ghe<strong>en</strong><strong>en</strong> keere<br />

in can di leider gh<strong>en</strong><strong>en</strong> raet<br />

ghegev<strong>en</strong><br />

1, 412 in can hem leider niet ontvli<strong>en</strong><br />

gheselle, waric rike ic worde wel 9, 58 <strong>het</strong> wa<strong>en</strong>t de zulke ooc zijn<br />

ghemint. al minnic mijns gelike ghemint, nochtan m<strong>en</strong> acht sijns niet e<strong>en</strong><br />

sone achtes niet e<strong>en</strong> twint twint<br />

dine zinne dinc mi wes<strong>en</strong> blonc VI, 136 die naghel blonc<br />

mi dinc, ghi sijt ontwuecht 2, 311 o lieve kint, ghi sijt ontwuecht<br />

de sulc bezuert, e<strong>en</strong> ander moet<br />

bezoet<strong>en</strong><br />

2, 1395 de<strong>en</strong> besoet dat dander besuert<br />

13, 18 om te bezoet<strong>en</strong>e dat ic bezuere<br />

ich ha<strong>en</strong> ghemint, m<strong>en</strong> achtes twint9,<br />

58 <strong>het</strong> wa<strong>en</strong>t de zulke ooc zijn<br />

ghemint, nochtan m<strong>en</strong> acht sijns niet e<strong>en</strong><br />

twint<br />

truer<strong>en</strong>, wak<strong>en</strong><br />

13, 476 truer<strong>en</strong>, zucht<strong>en</strong>, clagh<strong>en</strong>, wak<strong>en</strong><br />

nu willic minn<strong>en</strong>s do<strong>en</strong> beghin 13, 34 <strong>en</strong>de als ic rust<strong>en</strong>s doe beghin<br />

mijn hertze nie ne speilde dan in 1,167 dat mi van vruechd<strong>en</strong> therte<br />

dijnre weilde<br />

speilde. nie man cam in sulker weilde<br />

du best mijns vruechts ghewinne 2, 349 du best mijn heil, mijns vruechts<br />

ghewin<br />

ghestadicheit die nie man derde 9,162 die hu no mi no niem<strong>en</strong> <strong>en</strong> dere<br />

reine, werde, lieve, zoete 2, 329 hu theer<strong>en</strong>, mijn lieve, soete,<br />

reyne<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


62<br />

64<br />

65<br />

67<br />

68<br />

70<br />

71<br />

72<br />

74<br />

75<br />

76<br />

77<br />

78<br />

80<br />

82<br />

83<br />

120<br />

hoe dat gheit<br />

7, 223 hoet di verghee<br />

als soes mi jan, ic vruecht gelauwe1,<br />

1798 <strong>en</strong>de hi moet vruecht<br />

ghelouw<strong>en</strong><br />

ghelijc der zee<br />

7, 225 ghelijc der zee<br />

13, 543 ghelijc der zee<br />

hoet mi vergee<br />

7, 223 hoet di verghee<br />

dijn hertze, dijn zin <strong>en</strong>de ooc dijn 13, 244 dies herte <strong>en</strong>de zin <strong>en</strong>de ooc<br />

moet<br />

mijn moet<br />

mijn hoochste gaer<br />

VI, 119 mijn hoochste gheer<br />

in ghere niet dan ghestadicheit 9, 88 die niet <strong>en</strong> ghert dan steidicheit<br />

hoet mi vergheit<br />

7, 223 hoet di verghee<br />

Wouter<br />

9, 186 Wouter<br />

m<strong>en</strong>ich hertze doet dan ghesceit VI, 207 als zoe van u dede e<strong>en</strong> ghesceit<br />

daer omme <strong>en</strong> doet ge<strong>en</strong> noot<br />

ghevraecht<br />

of yem<strong>en</strong> anders lid<strong>en</strong> draecht<br />

9, 196 in achte up niem<strong>en</strong>s lid<strong>en</strong> meer<br />

vor di sijn in mi vrauw<strong>en</strong> gast 1, 188 al dat ik zach was mi gast<br />

2, 1923 al andere sijn miere herts<strong>en</strong><br />

gaste<br />

mijn hoochste rast<br />

2, 1909 mijn hoochste raste<br />

want ich di di<strong>en</strong>e in trauw<strong>en</strong> rein 2, 342 want ic di di<strong>en</strong>e in trauw<strong>en</strong> reyne<br />

sich vor dich, g<strong>het</strong>rauwe man 7, 128 dies zich vor di<br />

anders blevic arem man verlor<strong>en</strong> 13, 281 sonder ic arem man alleine<br />

al waer de ganse werelt mijn 9, 27 al ware de werelt in mijn hant<br />

so trueric arem man keitijf 13, 281 sonder ic arem man alleine<br />

dat es mijn hoochste raste 2, 1909 dat es mijn hoochste raste<br />

nider boos, onrein vilein 6, 117 niders, clappers of boze vileine<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


85<br />

88<br />

90<br />

91<br />

93<br />

94<br />

95<br />

96<br />

97<br />

98<br />

121<br />

haer cleedr<strong>en</strong> die zijn al ontnait, e<strong>en</strong>1,<br />

983 sijn capro<strong>en</strong> was al verdrayt, sijn<br />

hoedekijn up haer hooft ghecapt, cous<strong>en</strong> docht<strong>en</strong> mi ontnayt<br />

tcapro<strong>en</strong> staet al verdrayt, haer<br />

cous<strong>en</strong> <strong>en</strong>de haer sco<strong>en</strong> ghelapt<br />

hoe dat gheit<br />

7, 223 hoet di verghee<br />

slap<strong>en</strong>, drinck<strong>en</strong>, eit<strong>en</strong> lietic daer om2,1622<br />

dat icker dick<strong>en</strong> om late slap<strong>en</strong>,<br />

spel<strong>en</strong>, drinck<strong>en</strong> <strong>en</strong>de <strong>het</strong><strong>en</strong><br />

onrein ghepeins <strong>en</strong>de vileine 13, 655 onrein ghepeins no dorpernie<br />

bestu daer uut daers niem<strong>en</strong> in 13,31 al dinc der uut <strong>en</strong>de zoe der in<br />

hertze <strong>en</strong>de zin <strong>en</strong>de ooc mijn moet13,<br />

244 dies herte <strong>en</strong>de zin <strong>en</strong>de ooc<br />

mijn moet<br />

das ich met steid<strong>en</strong> bem bedacht 6, 2 wat niders clapp<strong>en</strong>, ic bem bedacht,<br />

tsoe din<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st<br />

in din<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st wil ic vulsta<strong>en</strong><br />

V<strong>en</strong>us, danc hebbe dijn zuetse 6, 1 V<strong>en</strong>us, danc heb dijn zoete cracht<br />

cracht<br />

des sijn mijn vruechd<strong>en</strong> cleine 1,1363 des zijn mijn zoorgh<strong>en</strong> cleine<br />

al haddic weinsch, in core el niet 9,199 al haddic weinsch van alre weilde,<br />

in zoude niet anders willecuer<strong>en</strong><br />

lieflic beeilde, speghel claer VI, 200 Jhesus Christus, spegel claer<br />

als ic of sciet, mi was so wee 1, 541 als ick<strong>en</strong> sach, wart mi so wee<br />

noch nie <strong>en</strong> es heil van di ghesciet 1, 420 van hu mach mi ghe<strong>en</strong> vruecht<br />

ghesci<strong>en</strong><br />

roze vul van tsemels dauwe VII, 25 pl<strong>en</strong>a van des hemels dauwe<br />

dat was gheselscap goet <strong>en</strong>de fijn 13,118 want zijn bi wes<strong>en</strong> was goet<br />

<strong>en</strong>de fijn<br />

nochtan moet emmer ghestorv<strong>en</strong> sijnVII,<br />

102 <strong>en</strong>de emmer moet<strong>en</strong> wi sterv<strong>en</strong><br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


99<br />

100<br />

101<br />

107<br />

108<br />

112<br />

113<br />

122<br />

gheb<strong>en</strong>edijt sidi van all<strong>en</strong> mond<strong>en</strong> 13, 341 van Gods monde moeti zijn<br />

gheb<strong>en</strong>edijt<br />

de doot die werpt di onder voet 2, 288 gedog<strong>en</strong> te werp<strong>en</strong>e ondervoet<br />

maer wat God wille, elc neimt vor goet13,<br />

661 nemt dat voor goet, fonteine<br />

vrye<br />

du slachts der hebb<strong>en</strong> <strong>en</strong>de der vloet, 2, 23 hebbe <strong>en</strong>de vloet, nu soete nu<br />

du gheifs hem tzoet die sta<strong>en</strong> na tzuresuere<br />

die werde roze die met verzike d<strong>en</strong> 1, 675 met uw<strong>en</strong> verzike<br />

heere ontfinc oetmoedelike<br />

neemt das vor goet, lief beilde zoet 13, 661 nemt dat voor goet, fonteine<br />

vrye<br />

mijn hoochste a<strong>en</strong>vanc<br />

1, 2062 hope es sijn hoochste a<strong>en</strong>vanc<br />

dinc anders ghein...mich els 2, 253 mi ne gelieft dinc anders ghein<br />

gh<strong>en</strong>ueg<strong>het</strong><br />

nochtan so gheift mi goet verdrach 13, 431 daer ic in help<strong>en</strong> mach<br />

tverwar<strong>en</strong> dijnre eerlicheit verwar<strong>en</strong> haer eere <strong>en</strong>de ooc haer<br />

waerdicheit<br />

al sceidic, lief, int zi<strong>en</strong> van dir, herte 9, 214 mijn herte hu nemmermeer<br />

no zin ne blijft bi mir, dan can di begheift. tsceid<strong>en</strong> doet mi arde zeer,<br />

ummer niet ontvli<strong>en</strong>: adieu, ic sal u peinst varinc om e<strong>en</strong> weder keer<br />

varinc zi<strong>en</strong><br />

1, 412 in can hem leider niet ontvli<strong>en</strong><br />

om di so peinsic dach <strong>en</strong>de nacht 2, 87 so gha ic p<strong>en</strong>s<strong>en</strong>de nacht <strong>en</strong>de<br />

dach<br />

hoet mi vergheit<br />

7, 223 hoet di verghee<br />

so es mijn hertze <strong>en</strong>de du daer in 13, 31 al dinc der uut <strong>en</strong>de zoe der in<br />

al ware mijn cracht Sampso<strong>en</strong>s 2, 296 al waer soe staerker dan<br />

ghelijc<br />

Sampso<strong>en</strong><br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


114<br />

117<br />

120<br />

121<br />

124<br />

125<br />

126<br />

127<br />

128<br />

123<br />

<strong>en</strong>de wiser ooc dan Salemo<strong>en</strong> 7,150 al waerstu nu als Saelmo<strong>en</strong> vroet<br />

e<strong>en</strong> groete dijnre goetlijcheit 2, 354 lief alre liefst, in mach niet min<br />

ghef mir doch, vrauwe, in mach 2, 1750 trauw<strong>en</strong> sec, in mach niet min<br />

niet min<br />

dan sluut dijn hertze <strong>en</strong>de mi daer13,<br />

31 al dinc der uut <strong>en</strong>de zoe der in<br />

in<br />

hoet mir vergheit<br />

7, 223 hoet di verghee<br />

vele meer dan ic te seggh<strong>en</strong>e wist2,<br />

557 vele meer dan ic te seggh<strong>en</strong> weet<br />

mijn hoochste a<strong>en</strong>vanc 1, 2062 hope es sijn hoochste a<strong>en</strong>vanc<br />

hoet mi vergheit<br />

7, 223 hoet di verghee<br />

mijn hoochste raste<br />

2, 1909 mijn hoochste raste<br />

mijn hoochste souvereine 9, 207 mijn hoochste soverheinne<br />

ons haet verlost dijn werde dracht2,<br />

1871 die waerde dracht der vrauw<strong>en</strong><br />

van d<strong>en</strong> drog<strong>en</strong> bome<br />

als m<strong>en</strong> de bonge te pointe leit 1, 789 haer te pointe wel gheleit<br />

simpel, meinder, scone <strong>en</strong>de goet1,<br />

1664 me<strong>en</strong>der, g<strong>het</strong>rauwe <strong>en</strong>de<br />

ghestade<br />

nider boos, onreine vilein 6, 117 niders, clappers of boze vileine<br />

eist lief of leit<br />

2, 142 est lief, est leed<br />

salm<strong>en</strong> dan gonst met gonst<strong>en</strong> 1, 29 const met const<strong>en</strong> lon<strong>en</strong><br />

gheld<strong>en</strong><br />

13, 218 duecht met duechd<strong>en</strong> lon<strong>en</strong><br />

das willich vruechd<strong>en</strong> do<strong>en</strong> beghin13,<br />

34 als ic rust<strong>en</strong>s doe beghin<br />

es werde clein, die wil es groot 2, 343 mijn wille es groot, mijn macht es<br />

cleyne<br />

neemt das vor goet<br />

13, 661 nemt dat voor goet<br />

dan ich dijn eighin bem allein 9, 211 want ic dijn eighijn bem alleine<br />

nie last mir hertz<strong>en</strong> meer verwouch13,<br />

8 want ic nye zwaerre last ghewan<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


130<br />

131<br />

133<br />

134<br />

135<br />

137<br />

138<br />

139<br />

140<br />

124<br />

mijn heil, mijn troost<br />

2, 338 mijn heilt, mijn troost<br />

so sinc ic aerm man ghestede 13, 281 sonder ic arem man alleine<br />

der liefster die ic ye ghesach 1, 1863 die scoonste die ic nie <strong>en</strong><br />

sach<br />

al ware die werelt mijn alleine 9, 27 al ware de werelt in mijn hant<br />

das du mir gons das ich di gan 2, 683 moete u jonn<strong>en</strong> so ic u jan<br />

wes ich nu doe dats jegh<strong>en</strong> spoet 1, 2305 so wat ic doe is jeg<strong>en</strong>spoet<br />

trout vruwelin<br />

2, 1919 trout vrauwelijn<br />

anders zijn mijn vreuchd<strong>en</strong> din 2, 1912 du maex vele hert<strong>en</strong><br />

vruechd<strong>en</strong> din<br />

de liefste die ich ye ghesach 1, 1863 die scoonste die ic nie <strong>en</strong><br />

sach<br />

al zocht e<strong>en</strong> man .v M. jaer 2, 633 over meer dan .v. duust jaer<br />

al waer al mijn der werelt goet 9, 27 al ware de werelt in mijn hant<br />

hope dats mijn hoochste a<strong>en</strong>vanc 1, 2062 hope es sijn hoochste<br />

a<strong>en</strong>vanc<br />

dus eist doch al in dijn dangier 9, 144 di<strong>en</strong> hebdi daer in hu dangier<br />

so sijn mijn vruechd<strong>en</strong> dinne 2, 1912 du maex vele hert<strong>en</strong><br />

vruechd<strong>en</strong> din<br />

dijn scoon manier staet vast 13, 30 sdaechs es zoe in mi<br />

ghescrev<strong>en</strong> al in mijn hertze ghesrev<strong>en</strong><br />

das dar dijn tzwifel wes<strong>en</strong> clein 9, 210 das dar dijn twivel wez<strong>en</strong><br />

cleine<br />

mijn hoochste gaer<br />

VI, 119 mijn hoochste gheer<br />

mijn roz<strong>en</strong> sijn van smett<strong>en</strong> rein, daer9,<br />

141 in mijn herte es e<strong>en</strong> rozier<br />

<strong>en</strong> esser ghein so clein si <strong>en</strong> wies in<br />

hert<strong>en</strong> gronde... ic gheve di roz<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong>de rozier<br />

vrau Hope<br />

1, 423 vrau Hope<br />

vaer wech, Ghepeins... ic ontsegghe 2, 1911 vlie, Jalosie <strong>en</strong> dijn<br />

al dijn gheslacht... vaer wech <strong>en</strong>de<br />

vlie van mi<br />

gheslachte<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


141<br />

143<br />

144<br />

145<br />

146<br />

147<br />

125<br />

gro<strong>en</strong> nu zi, mijn Ommecleit 7, 124 gro<strong>en</strong> es der vruechd<strong>en</strong><br />

ommecleit<br />

in can gherust<strong>en</strong> dach no nacht 6, 23 ic ne ruste no nacht no dach<br />

doe van mi ghesceit<br />

VI, 207 als zoe van u dede e<strong>en</strong><br />

ghesceit<br />

so hofich noch om vruechts ghewin2,<br />

1922 mijns vruechts gewin<br />

gan si mir also ich huer gan 2, 683 moete u jonn<strong>en</strong> so ic u jan<br />

dese wert moet sijn gheb<strong>en</strong>edijt 13, 341 van Gods monde moeti zijn<br />

gheb<strong>en</strong>edijt<br />

vruechd<strong>en</strong>, nemmermeer verganc 1, 2055 weelde, nemmermee verganc<br />

hi toocht so vruechd<strong>en</strong>rijch ghebaer13,<br />

277 solaes <strong>en</strong>de vruechd<strong>en</strong>rijc<br />

ghebaer<br />

Melancolye hadde mi ontwuecht 1, 1799 Melancolie doet mi wak<strong>en</strong><br />

mijn truer<strong>en</strong> makic dinne 2, 1912 du maex vele hert<strong>en</strong> vruechd<strong>en</strong><br />

din<br />

mijn coninghinne, mijn keyserrinne 1, 838 conighinne, keyserhinne<br />

in vruechd<strong>en</strong> zwinne<br />

2, 1915 der trauw<strong>en</strong> zwin<br />

woord<strong>en</strong> zonder weercx acoort 2, 941 woort <strong>en</strong>de weerc sal sijn acoort<br />

ach, zich voor dich, truw hertz<strong>en</strong> 7, 128 dies zich vor di<br />

reyn<br />

In de rechterkolom van de bov<strong>en</strong>staande opsomming zijn alle gedicht<strong>en</strong> die van<br />

Jan Morito<strong>en</strong> in <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> zijn opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, terug te vind<strong>en</strong>. Het<br />

liedboek vertoont <strong>het</strong> vaakst overe<strong>en</strong>stemming<strong>en</strong> met <strong>het</strong> 1ste <strong>en</strong> 2de gedicht, de<br />

gedicht<strong>en</strong> waarin e<strong>en</strong> aantal lieder<strong>en</strong> zijn ingelast. Het ligt voor de hand dat lieder<strong>en</strong><br />

in de eerste plaats overe<strong>en</strong>stemming<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> verton<strong>en</strong> met andere lieder<strong>en</strong> van<br />

dezelfde dichter. Ook <strong>het</strong> <strong>uit</strong> liedachtige bestanddel<strong>en</strong> opgebouwde 9de gedicht is,<br />

zijn geringe omvang (218 regels) in aanmerking g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, opmerkelijk goed in de<br />

rechterkolom verteg<strong>en</strong>woordigd.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


126<br />

N. Geerts heeft behalve aan de overe<strong>en</strong>stemming<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> <strong>het</strong> liedboek <strong>en</strong> de<br />

gedicht<strong>en</strong> (1, 2 <strong>en</strong> 13) ook aandacht besteed aan de verwantschap tuss<strong>en</strong> de<br />

lieder<strong>en</strong> van <strong>het</strong> liedboek onderling. Zij heeft dit gedaan als onderdeel van haar<br />

bewijsvoering voor <strong>het</strong> auteurschap van Jan Morito<strong>en</strong>. Het lijkt mij niet nodig haar<br />

op deze weg te volg<strong>en</strong>, want de algem<strong>en</strong>e verbond<strong>en</strong>heid der lieder<strong>en</strong> moet voor<br />

iedere lezer op <strong>het</strong> eerste gezicht duidelijk zijn. Wel kan <strong>het</strong> zin hebb<strong>en</strong> de speciale<br />

verbond<strong>en</strong>heid van <strong>en</strong>kele groep<strong>en</strong> lieder<strong>en</strong> na te gaan in verband met e<strong>en</strong> mogelijke<br />

chronologische geleding die in de inhoud van <strong>het</strong> liedboek is aan te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Bij<br />

ons onderzoek van de gedicht<strong>en</strong> van Jan Morito<strong>en</strong> zijn wij drie geliefd<strong>en</strong><br />

teg<strong>en</strong>gekom<strong>en</strong>: die van <strong>het</strong> 1ste gedicht, die van <strong>het</strong> 2de gedicht <strong>en</strong> die van <strong>het</strong><br />

6de, 7de <strong>en</strong> 13de gedicht. De laatste heette blijk<strong>en</strong>s <strong>het</strong> 7de gedicht Mergriete. Haar<br />

naam vind<strong>en</strong> we terug in <strong>het</strong> acrostichon van lied 13. De naam van de eerste geliefde<br />

zal ons wel altijd onbek<strong>en</strong>d blijv<strong>en</strong>. De periode waarin zij <strong>het</strong> lev<strong>en</strong> van de dichter<br />

beheerst heeft, ligt vóór 1380. Hij heeft in <strong>het</strong> 1ste gedicht haar gestalte zozeer<br />

allegorisch verhuld dat wij ons onmogelijk e<strong>en</strong> voorstelling van haar kunn<strong>en</strong> vorm<strong>en</strong>.<br />

Als hij al lieder<strong>en</strong> die hij in zijn jonge jar<strong>en</strong> tot haar gericht heeft, in zijn latere liedboek<br />

heeft opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> - wat ge<strong>en</strong>szins zeker is 1 - zijn die te weinig karakteristiek om als<br />

e<strong>en</strong> bije<strong>en</strong>behor<strong>en</strong>de groep herk<strong>en</strong>d te kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. De geliefde van <strong>het</strong> 2de<br />

gedicht <strong>en</strong> Mergriete verton<strong>en</strong> daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> wel eig<strong>en</strong> trekk<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>het</strong> lijkt apriori niet<br />

onwaarschijnlijk dat die trekk<strong>en</strong> in althans e<strong>en</strong> aantal lieder<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> liedboek<br />

weerspiegeld zull<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Het is redelijk om te zoek<strong>en</strong> naar de thematische én<br />

formele k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> van twee periodes in de liederproductie van Jan Morito<strong>en</strong>, e<strong>en</strong><br />

vroegere, van voor, tijd<strong>en</strong>s <strong>en</strong> na <strong>het</strong> schrijv<strong>en</strong> van <strong>het</strong> 2de gedicht, <strong>en</strong> e<strong>en</strong> latere,<br />

van voor <strong>het</strong> 6de tot na <strong>het</strong> 7de gedicht. Ik heb in <strong>het</strong> vorige hoofdstuk de geliefde<br />

van <strong>het</strong> 2de gedicht al ‘Marie’ g<strong>en</strong>oemd, omdat aan begin <strong>en</strong> eind van dit gedicht<br />

de heilige Maagd op e<strong>en</strong> zeer opvall<strong>en</strong>de <strong>en</strong> nadrukkelijke wijze naar vor<strong>en</strong> wordt<br />

geschov<strong>en</strong>. Het 2de gedicht staat dus duidelijk onder de speciale bescherming van<br />

Maria. Voordat Jan Morito<strong>en</strong> dit gedicht schreef, had hij de heilige Maagd al <strong>uit</strong>voerig<br />

aangeroep<strong>en</strong> in zijn Ave Maria, dat als 7de gebed in de eerste bundel is opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>.<br />

In de laatste strofe van dit gebed schrijft de dichter:<br />

Staerct min<strong>en</strong> wille van of te stane<br />

Ende meerset min<strong>en</strong> rauwe!<br />

Maect mi ghewillich om tontfane<br />

P<strong>en</strong>it<strong>en</strong>cie, vrauwe,<br />

1 Het is nl. heel goed mogelijk dat hij alle<strong>en</strong> <strong>het</strong> in <strong>het</strong> 1ste gedicht opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> achttal - wellicht<br />

e<strong>en</strong> bloemlezing <strong>uit</strong> zijn jeugdpoëzie - waardig achtte bewaaid te blijv<strong>en</strong>.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Ende cracht van wacht<strong>en</strong>e voort ane<br />

So wat ic bescauwe!<br />

Hoet mi, vrauwe, in stane, in gane!<br />

Up u ic mi betrauwe.<br />

127<br />

Zou dit ook niet iets te mak<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> met de liefdesperikel<strong>en</strong> in de tijd vóór<br />

<strong>het</strong> schrijv<strong>en</strong> van <strong>het</strong> 2de gedicht? De geliefde sprak zich immers niet duidelijk <strong>uit</strong>,<br />

zij liet haar minnaar in <strong>het</strong> onzekere, zij liet hem wàcht<strong>en</strong>. En wat ligt meer voor de<br />

hand dan dat de dichter in deze moeilijkhed<strong>en</strong> steun zocht bij de hemelse<br />

naamg<strong>en</strong>oot van zijn aardse geliefde? De naam Marie komt voor in <strong>het</strong> acrostichon<br />

van twee lieder<strong>en</strong>, 22 <strong>en</strong> 23. Twee nummers eerder vind<strong>en</strong> we e<strong>en</strong> lied met <strong>het</strong><br />

acrostichon ‘Maes’, nog weer twee nummers eerder e<strong>en</strong> met <strong>het</strong> acrostichon ‘Maie’.<br />

Het laatste acrostichon vind<strong>en</strong> we ook in lied 25. Uit lied 50, dat in zijn vier strof<strong>en</strong><br />

om <strong>en</strong> om de acrosticha ‘Maes’ <strong>en</strong> ‘Maie’ heeft, wet<strong>en</strong> wij dat beide vleinaampjes<br />

toekwam<strong>en</strong> aan e<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>het</strong>zelfde meisje 1 . Zou zij niet met haar volle naam Marie<br />

hebb<strong>en</strong> ge<strong>het</strong><strong>en</strong>? Als <strong>uit</strong>gangspunt<strong>en</strong> voor <strong>het</strong> zoek<strong>en</strong> naar de formele k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong><br />

van twee periodes in Jan Morito<strong>en</strong>s liederproductie, de vroegere periode van Marie<br />

<strong>en</strong> de latere van Mergriete, zou ik <strong>en</strong>erzijds de lieder<strong>en</strong> 18, 20, 22, 23, 25 <strong>en</strong> 50,<br />

anderzijds lied 13 will<strong>en</strong> nem<strong>en</strong>.<br />

De lieder<strong>en</strong> 25 <strong>en</strong> 50 zijn verbond<strong>en</strong> door de geme<strong>en</strong>schappelijke rijmlap wes<br />

ich beghin(ne), de lieder<strong>en</strong> 23 <strong>en</strong> 50 door <strong>het</strong> rijmwoord dinne. Dat zijn twee duidelijke<br />

k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> <strong>en</strong> we kunn<strong>en</strong> nauwkeurig vaststell<strong>en</strong> welke lieder<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> liedboek<br />

ze ook bezitt<strong>en</strong>. Uit de hierbov<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong> opsomming van overe<strong>en</strong>stemming<strong>en</strong><br />

blijkt dat <strong>het</strong> rijmwoord din(ne) ook voorkomt in <strong>het</strong> 7de gebed (in e<strong>en</strong> zinsw<strong>en</strong>ding<br />

die we terugvind<strong>en</strong> in lied 23) <strong>en</strong> in <strong>het</strong> slotlied van <strong>het</strong> 2de gedicht (in e<strong>en</strong> verbinding<br />

die lijkt op die in lied 50). In lied 24, staande tuss<strong>en</strong> <strong>het</strong> Marie-lied 23 <strong>en</strong> <strong>het</strong><br />

‘Maie’-lied 25, treff<strong>en</strong> we zowel de rijmlap wes ich beghin als de rijmgroep van<br />

vruechd<strong>en</strong> din aan. Verder vind<strong>en</strong> we wes ic(h) beghin(ne) in de lieder<strong>en</strong> 29, 75 <strong>en</strong><br />

78, mijn vruechd<strong>en</strong> din(ne) in 133 <strong>en</strong> 137 <strong>en</strong> mijn truer<strong>en</strong> makic dinne in 146. Van<br />

deze zes lieder<strong>en</strong> zijn vooral 29, 75, 133 <strong>en</strong> 137 als specimina van de veronderstelde<br />

Marie-periode thematisch zeer interessant. Voordat we ze echter thematisch gaan<br />

bekijk<strong>en</strong>, moet de Marie-groep eerst in formeel opzicht ‘rond’ zijn, ook in die zin dat<br />

we in de formele criteria van de Marie-lieder<strong>en</strong> iets meer dan toevallighed<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong><br />

ler<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>. De groep 24-25-29-50-75-78 bevat <strong>het</strong> k<strong>en</strong>merk wes ic(h) beghin(ne),<br />

de groep 23-24-50-133-137-146 <strong>het</strong> k<strong>en</strong>merk din(ne) in rijmpositie, de groep<br />

18-20-22-23-<br />

1 ‘Maes’ is mij overig<strong>en</strong>s niet als middeleeuwse meisjesnaam bek<strong>en</strong>d. Dat de dichter echter -<br />

andere mogelijkheid - de famili<strong>en</strong>aam van zijn geliefde in e<strong>en</strong> acrostichon te pas zou hebb<strong>en</strong><br />

gebracht, lijkt mij weinig waarschijnlijk.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


128<br />

25-50 <strong>het</strong> k<strong>en</strong>merk van e<strong>en</strong> Marie-, Maes- of Maie-acrostichon. Sam<strong>en</strong>gevoegd zijn<br />

<strong>het</strong> 13 lieder<strong>en</strong> waarvan één, lied 50, alle drie de k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> heeft <strong>en</strong> drie, de<br />

lieder<strong>en</strong> 23, 24 <strong>en</strong> 25, twee van de drie k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong>. Er zijn meer formele<br />

characteristica die <strong>en</strong>kele van deze 13 lieder<strong>en</strong> in <strong>het</strong> bijzonder verbind<strong>en</strong> <strong>en</strong> daarvan<br />

noem ik in de eerste plaats, omdat hij ev<strong>en</strong>als wes ic(h) beghin(ne) <strong>en</strong> din(ne) iets<br />

met de rijmtechniek te mak<strong>en</strong> heeft, de w<strong>en</strong>ding ic core daer vor<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> ghewin<br />

van lied 25, die in 133 terugkeert als daer vuer ne coric ghein ghewin. Er is in <strong>het</strong><br />

liedboek nog e<strong>en</strong> derde lied waarin deze w<strong>en</strong>ding voorkomt, nl. 59. Daar luidt hij<br />

daer vor<strong>en</strong> coric ghe<strong>en</strong> ghewin. Lied 59 heeft behalve ghewin ook in, zin, min, beghin<br />

<strong>en</strong> bin als rijmwoord<strong>en</strong> met 25 <strong>en</strong> 133 geme<strong>en</strong>. Dezelfde rijmwoord<strong>en</strong> verbind<strong>en</strong><br />

<strong>het</strong> met 24, dezelfde op bin na met 75, dezelfde op bin <strong>en</strong> min na met 23, dezelfde<br />

op bin, min <strong>en</strong> in na met 50 <strong>en</strong> 78. Alle 10 lieder<strong>en</strong> van de groep die gebruik mak<strong>en</strong><br />

van in-rijm<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> zin(ne) als rijmwoord, 8 van de 10 (alle<strong>en</strong> niet de nummers<br />

137 <strong>en</strong> 146) hebb<strong>en</strong> beghin(ne), 7 hebb<strong>en</strong> in(ne) <strong>en</strong> 7 ghewin(ne), 6 hebb<strong>en</strong> er<br />

din(ne), 4 bin <strong>en</strong> 4 <strong>het</strong> adverbium min. Er is alle red<strong>en</strong> om lied 59 als 14de lid in de<br />

Marie-groep op te nem<strong>en</strong>, te meer daar <strong>het</strong> nog e<strong>en</strong> volle versregel (‘mijn heil, mijn<br />

troost, mijn cheraphin’) met 133 geme<strong>en</strong> heeft <strong>en</strong> e<strong>en</strong> andere regel (‘hertze <strong>en</strong>de<br />

zin wes ich bin’) zeer verwant is met e<strong>en</strong> <strong>uit</strong> lied 25 (‘mijn hertze, mijn sin, so waer<br />

ic bin’). Thematisch heeft 59 met 75 <strong>en</strong> 137 geme<strong>en</strong> dat <strong>het</strong> e<strong>en</strong> nieuwjaarslied is.<br />

We noter<strong>en</strong> in <strong>het</strong> voorbijgaan nog dat de beide nieuwjaarslieder<strong>en</strong> 75 <strong>en</strong> 137 e<strong>en</strong><br />

volle versregel (‘daer tsoe dwinct mir dijn wijflic scijn’) geme<strong>en</strong>schappelijk hebb<strong>en</strong>.<br />

Het is natuurlijk niet zo dat <strong>het</strong> in-rijm op zichzelf als e<strong>en</strong> k<strong>en</strong>merk van de<br />

Marie-periode zou kunn<strong>en</strong> geld<strong>en</strong>. Daarvoor is <strong>het</strong> veel te gewoon <strong>en</strong><br />

onontkoombaar. Maar de dichter kan wel in e<strong>en</strong> bepaalde periode van zijn lev<strong>en</strong><br />

bepaalde mogelijkhed<strong>en</strong> van <strong>het</strong> in-rijm met e<strong>en</strong> zekere voorkeur hebb<strong>en</strong><br />

gerealiseerd. Tot de favoriete rijmmogelijkhed<strong>en</strong> van de Marie-periode (waarin ook<br />

<strong>het</strong> 7de gebed <strong>en</strong> <strong>het</strong> 2de gedicht geschrev<strong>en</strong> zijn) kunn<strong>en</strong> dan hebb<strong>en</strong> behoord<br />

de ‘dialectische’ vorm din(ne), de ‘persoonlijke stoplap’ wes ic(h) beghin(ne) <strong>en</strong> de<br />

‘persoonlijke geme<strong>en</strong>plaats’ daer vor<strong>en</strong> coric ghe<strong>en</strong> ghewin. Het is verder opmerkelijk<br />

dat alle lieder<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> liedboek met 6 of meer rijmwoord<strong>en</strong> op -in(ne) zich bevind<strong>en</strong><br />

in de tot dusver geformuleerde groep van 14 Marie-lieder<strong>en</strong>: <strong>het</strong> zijn de nummers<br />

23, 24, 25, 50, 59, 75, 133 <strong>en</strong> 146. Hierbij sl<strong>uit</strong> zich aan <strong>het</strong> slotlied van <strong>het</strong> 2de<br />

gedicht met 8 rijmwoord<strong>en</strong> op -in. In de Marie-periode is Jan Morito<strong>en</strong> dus wel sterk<br />

door <strong>het</strong> -in(ne)-rijm geboeid geweest. De groep die wij op grond van formele criteria<br />

bij elkaar hebb<strong>en</strong> gezocht - overig<strong>en</strong>s <strong>uit</strong>gaande van <strong>het</strong> in wez<strong>en</strong> thematische<br />

criterium van de Marie-, Maie-, Maes-acrosticha - is dus niet zo ‘toevallig’ als hij<br />

misschi<strong>en</strong> op <strong>het</strong> eerste gezicht kon lijk<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> zwak punt voor de formele e<strong>en</strong>heid<br />

van de groep is vooralsnog dat de lieder<strong>en</strong> 18, 20 <strong>en</strong> 22 niet door speciale k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong><br />

van<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


129<br />

woord- of rijmgebruik aan de andere 11 verbond<strong>en</strong> zijn. Dat moet nu eerst gebeur<strong>en</strong><br />

voor wij ertoe kunn<strong>en</strong> overgaan de groep verder <strong>uit</strong> te bouw<strong>en</strong> <strong>en</strong> thematisch te<br />

analyser<strong>en</strong>.<br />

Lied 20 wijst door zijn -uecht-rijm<strong>en</strong> naar 146. Het -uecht-rijm is op zichzelf<br />

g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> net zo gewoon <strong>en</strong> onontkoombaar als <strong>het</strong> -in(ne)-rijm. E<strong>en</strong> hoofs<br />

minnedichter kan niet <strong>uit</strong>kom<strong>en</strong> zonder woord<strong>en</strong> als minne <strong>en</strong> sin(ne) <strong>en</strong> ev<strong>en</strong>min<br />

zonder e<strong>en</strong> woord als vruecht. De lieder<strong>en</strong> 20 <strong>en</strong> 146 hebb<strong>en</strong> echter e<strong>en</strong> -uecht-rijm<br />

geme<strong>en</strong> dat niet zo gewoon is <strong>en</strong> verder in ge<strong>en</strong> van de 12 andere lieder<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong><br />

liedboek die -uecht-rijm<strong>en</strong> bezitt<strong>en</strong> voorkomt. Dat is <strong>het</strong> rijmwoord g(h)evuecht, e<strong>en</strong><br />

alle<strong>en</strong> voor rijmdoeleind<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong>de variant van ghevoucht. In de lieder<strong>en</strong> 20 <strong>en</strong><br />

146 vind<strong>en</strong> we ghevuecht gebruikt in e<strong>en</strong> overe<strong>en</strong>komstig zinsverband: ‘Mijn zin,<br />

mijn moet, mijns hertz<strong>en</strong> bloet / Anich so minn<strong>en</strong>lijch gevuecht’ (20), ‘Ic hebbe mijn<br />

hertze also ghevuecht’ (146). De lieder<strong>en</strong> 20 <strong>en</strong> 146 zijn bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong>, mèt <strong>het</strong> tweede<br />

lied <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 1ste gedicht, de <strong>en</strong>ige met 6 verschill<strong>en</strong>de rijmwoord<strong>en</strong> op -uecht. Wij<br />

kunn<strong>en</strong> dus vaststell<strong>en</strong> dat lied 20 niet alle<strong>en</strong> door zijn acrostichon maar ook door<br />

e<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong>de overe<strong>en</strong>stemming met lied 146 aan de groep der Marie-lieder<strong>en</strong><br />

verbond<strong>en</strong> is. De lieder<strong>en</strong> 22 <strong>en</strong> 23 wijz<strong>en</strong> wederkerig naar elkaar, want hun<br />

prosodische opbouw is precies gelijk. Het is evid<strong>en</strong>t dat zij in dezelfde tijd door<br />

dezelfde dichter geschrev<strong>en</strong> zijn als twee maar heel weinig van elkaar verschill<strong>en</strong>de<br />

variaties op e<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>het</strong>zelfde thema. De derde regel van de eerste strofe luidt in 22:<br />

‘Reinre wijf ic nie ghesach’, in 23: ‘Reinre wes<strong>en</strong> van beghinne / Ic nie verzinde’.<br />

Ook de derde regel van de laatste strofe loopt in de beide lieder<strong>en</strong> vrijwel parallel:<br />

‘Rouct mijns, mijn vrouwe, hoort mijn gheclach’ (22), <strong>en</strong>: ‘Rouct mijns, mijns hertz<strong>en</strong><br />

coninginne’ (23). Als 23 tot e<strong>en</strong> bepaalde groep lieder<strong>en</strong> gerek<strong>en</strong>d kan word<strong>en</strong>,<br />

hoort 22 daar automatisch ook bij. Lied 18 is opgebouwd volg<strong>en</strong>s <strong>het</strong> rijmschema<br />

aaab cccb aaab cccb aaab dat verder in <strong>het</strong> liedboek niet wordt toegepast. Het in<br />

formeel opzicht meest verwante lied is 136 met e<strong>en</strong> rijmschema aaab cccb dddb<br />

eeeb fff b hhhb iiib. 136 behoort, zoals straks aangetoond zal word<strong>en</strong>, ook tot de<br />

Marie-lieder<strong>en</strong>, maar van deze k<strong>en</strong>nis mag ik in dit stadium van mijn betoog nog<br />

ge<strong>en</strong> gebruik mak<strong>en</strong>. Zoek<strong>en</strong> wij naar overe<strong>en</strong>stemming<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> lied 18 <strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

van de 13 andere van de tot dusver geformuleerde groep, dan constater<strong>en</strong> wij dat<br />

<strong>het</strong> slot van 18 gelijk<strong>en</strong>is vertoont met <strong>het</strong> slot van 75. Beide lieder<strong>en</strong> eindig<strong>en</strong> met<br />

e<strong>en</strong> kreet om hulp tot de geliefde, die de minnaar al maar op e<strong>en</strong> afstand houdt:<br />

‘Helpt mi!’ Deze kreet komt overig<strong>en</strong>s ook voor in de lieder<strong>en</strong> 116 <strong>en</strong> 139, zij <strong>het</strong><br />

niet op zo'n opvall<strong>en</strong>de plaats aan <strong>het</strong> begin van de laatste regel. Wij noter<strong>en</strong><br />

voorlopig de nummers 116 <strong>en</strong> 139 ev<strong>en</strong>als 136. Straks kom ik op ze terug.<br />

Ik heb al duidelijk lat<strong>en</strong> blijk<strong>en</strong> dat ik de groep van de Marie-lieder<strong>en</strong> met de 14<br />

tot dusver bije<strong>en</strong>gezochte niet compleet acht. Hij moet verder <strong>uit</strong>gebouwd<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


130<br />

word<strong>en</strong> <strong>en</strong> bij die <strong>uit</strong>bouw zull<strong>en</strong> we mete<strong>en</strong> e<strong>en</strong> begin kunn<strong>en</strong> mak<strong>en</strong> met de<br />

thematische analyse. Bij de 14 is één meilied, 133, <strong>en</strong> zijn niet minder dan drie<br />

nieuwjaarslieder<strong>en</strong>, 59, 75 <strong>en</strong> 137. De dichter was in de Marie-periode blijkbaar<br />

gewoon zijn geliefde e<strong>en</strong> nieuwjaarslied toe te zing<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>het</strong> ligt voor de hand dat<br />

hij dan ook de andere traditionele geleg<strong>en</strong>heid, <strong>het</strong> terugker<strong>en</strong> van de meimaand,<br />

zal hebb<strong>en</strong> aangegrep<strong>en</strong> om <strong>het</strong> meisje van zijn keuze te huldig<strong>en</strong>. We mog<strong>en</strong> de<br />

mei- <strong>en</strong> nieuwjaarslieder<strong>en</strong> op zichzelf, als g<strong>en</strong>re, niet karakteristiek acht<strong>en</strong> voor de<br />

Marie-periode, want wij wet<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 7de gedicht dat Jan Morito<strong>en</strong> ook Mergriete<br />

e<strong>en</strong> poëtische nieuwjaarsw<strong>en</strong>s heeft toegezond<strong>en</strong>. We zull<strong>en</strong> de andere meilieder<strong>en</strong><br />

<strong>uit</strong> <strong>het</strong> liedboek moet<strong>en</strong> toets<strong>en</strong> op hun formele <strong>en</strong> thematische verwantschap met<br />

lied 133, de andere nieuwjaarslieder<strong>en</strong> op hun overe<strong>en</strong>stemming<strong>en</strong> met de lieder<strong>en</strong><br />

59, 75 <strong>en</strong> 137. We herinner<strong>en</strong> ons dat <strong>het</strong> nieuwjaarslied 59 <strong>en</strong> <strong>het</strong> meilied 133<br />

onderling verbond<strong>en</strong> word<strong>en</strong> door één geheel gelijke <strong>en</strong> één sterk gelijk<strong>en</strong>de regel.<br />

Dit waarschuwt ons om de mei<strong>en</strong> de nieuwjaarslieder<strong>en</strong> vooral niet als twee op<br />

zichzelf staande g<strong>en</strong>res te beschouw<strong>en</strong>, maar bedacht te zijn op verbindingslijn<strong>en</strong><br />

van e<strong>en</strong> jaarswisseling naar e<strong>en</strong> daaropvolg<strong>en</strong>de meimaand <strong>en</strong> van mei weer naar<br />

de daaropvolg<strong>en</strong>de jaarswisseling. Met de mei- <strong>en</strong> nieuwjaarslieder<strong>en</strong> is in principe<br />

de mogelijkheid tot e<strong>en</strong> chronologische ord<strong>en</strong>ing van de Marie-periode gegev<strong>en</strong>.<br />

Het liedboek bevat 5 meilieder<strong>en</strong>, waarvan één, 44, door de sam<strong>en</strong>steller van de<br />

bundel apart is gezet <strong>en</strong> de vier andere, 129, 130, 133 <strong>en</strong> 136, wel in e<strong>en</strong> soort<br />

compositorisch patroon lijk<strong>en</strong> te zijn gevoegd. De vier laatstg<strong>en</strong>oemde hang<strong>en</strong> ook<br />

thematisch duidelijk sam<strong>en</strong>, terwijl lied 44, gebouwd op e<strong>en</strong> spel met de letters M,<br />

E <strong>en</strong> Y, geheel op zichzelf staat. Ik zal verderop aanton<strong>en</strong> dat 44 e<strong>en</strong> Mergriete-lied<br />

moet zijn. Lett<strong>en</strong> we eerst op de formele verwantschap tuss<strong>en</strong> de vier meilieder<strong>en</strong><br />

<strong>uit</strong> de laatste afdeling van <strong>het</strong> liedboek, dan zi<strong>en</strong> we dat 133 <strong>en</strong> 136 op e<strong>en</strong><br />

overe<strong>en</strong>komstige wijze beginn<strong>en</strong>: ‘Mey, dijn vruechd<strong>en</strong>rijch beghin’ (133), <strong>en</strong>: ‘Mey<br />

,dijn vro beghinn<strong>en</strong>’ (136). In 130 is ook sprake van <strong>het</strong> begin van mei <strong>en</strong> wordt ons<br />

bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> duidelijk gemaakt waarom dat begin voor de dichter zo ‘vruechd<strong>en</strong>rijch’<br />

of ‘vro’ is, overig<strong>en</strong>s zonder dat e<strong>en</strong> van deze woord<strong>en</strong> daar gebruikt wordt. Het<br />

begin van de meimaand is nl. <strong>het</strong> begin van zijn liefde geweest: ‘April nam h<strong>en</strong>t<br />

<strong>en</strong>de mey begonde, / Als du naems, vrauwe, mijns zins ghewalde’. Dit wordt herhaald<br />

in lied 136: ‘April, dijn dach int leste / In mijn hertze veste / E<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> vor talre beste’.<br />

Maar <strong>het</strong> <strong>uit</strong>voerigst op dit punt is lied 129:<br />

Ach, lieflic zi<strong>en</strong>, dijn zuetze cracht<br />

Haet mir ghebracht<br />

Des meyes vruecht<br />

D<strong>en</strong> zuetz<strong>en</strong> dach vor meyes nacht. . . .<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


131<br />

April, dijn h<strong>en</strong>t mir wael becant<br />

Die haet ghesant<br />

Eyn vruntlic zi<strong>en</strong> so minn<strong>en</strong>tlijch<br />

Int hertze mijn, das haet gheplant<br />

Vrau V<strong>en</strong>us brant<br />

D<strong>en</strong> mey in mich gaer vruechd<strong>en</strong> rijch.<br />

Mesloont mir das, dats onghelijch,<br />

Want mir das lieflic ogh<strong>en</strong>blijch<br />

Nam hertze <strong>en</strong>de zin <strong>en</strong>de al gh<strong>en</strong>uecht.<br />

Lied 129 is allerminst e<strong>en</strong> traditioneel meilied, al wordt <strong>het</strong> traditionele motief van<br />

<strong>het</strong> plant<strong>en</strong> van de mei er wel ev<strong>en</strong> in aangeduid. Het traditionele motief wordt zeer<br />

ontraditioneel gevarieerd, want er is in 129 ge<strong>en</strong> minnaar aan <strong>het</strong> woord die de mei<br />

voor zijn geliefde plant, ne<strong>en</strong>, vrouwe V<strong>en</strong>us zelf heeft de mei in zíjn hart geplant.<br />

Dit beeld van de mei in <strong>het</strong> hart van de minnaar is verwant met dat van de ‘rozier’<br />

in <strong>het</strong> 9de gedicht (‘Want in mijn herte es e<strong>en</strong> rozier’) <strong>en</strong> ook in lied 139. Naast de<br />

kreet ‘Helpt mi!’, die 139 met 18 <strong>en</strong> 75 verbindt, komt nu dus e<strong>en</strong> opvall<strong>en</strong>de<br />

thematische overe<strong>en</strong>stemming tuss<strong>en</strong> 139 <strong>en</strong> 129. Maar dit constater<strong>en</strong> we all<strong>en</strong><br />

maar in <strong>het</strong> voorbijgaan. Wat ons in de eerste plaats moet bezighoud<strong>en</strong> is de<br />

onderlinge thematische verwantschap tuss<strong>en</strong> de vier meilieder<strong>en</strong> 129, 130, 133 <strong>en</strong><br />

136. Dat is <strong>het</strong> thema van e<strong>en</strong> zeer bijzonder, <strong>uit</strong> duiz<strong>en</strong>d andere herk<strong>en</strong>baar<br />

mingeval: e<strong>en</strong> overweldig<strong>en</strong>de liefdeop- <strong>het</strong>-eerste-gezicht die de dichter heeft<br />

overvall<strong>en</strong> op de laatste april, ‘d<strong>en</strong> zuetz<strong>en</strong> dach vor meyes nacht’, <strong>en</strong> die voor hem<br />

aan iedere terugkeer van de meimaand e<strong>en</strong> heel speciale emotionele kleur moet<br />

gev<strong>en</strong>. De mei-liefde waarvan de lieder<strong>en</strong> 129, 130, 133 <strong>en</strong> 136 sprek<strong>en</strong> is<br />

hoogstwaarschijnlijk dezelfde als Jan Morito<strong>en</strong> in <strong>het</strong> begin van <strong>het</strong> 2de gedicht (r.<br />

164 vgg.) heeft beschrev<strong>en</strong>. Ik heb die passage in <strong>het</strong> vorige hoofdstuk al geciteerd.<br />

In lied 129 is de herinnering aan de eerste ontmoeting nog vers, in 130 is er al <strong>en</strong>ige<br />

afstand gekom<strong>en</strong>. Na <strong>het</strong> einde van april <strong>en</strong> <strong>het</strong> begin van mei wordt ook al de<br />

volg<strong>en</strong>de maand, juni, g<strong>en</strong>oemd:<br />

Junius haet verzu<strong>en</strong>t de wonde<br />

Die scoot dijn reine wijflike zalde.<br />

Mijn wan dijn scauw<strong>en</strong> nye so balde,<br />

Mijn hertze <strong>en</strong> sciet <strong>en</strong>de vlooch dich naer.<br />

Zou lied 129 niet vrijwel direct nadat vrouwe V<strong>en</strong>us haar mei in <strong>het</strong> hart van de<br />

dichter had geplant, geschrev<strong>en</strong> zijn <strong>en</strong> lied 130 e<strong>en</strong> klein jaar later, bij de eerste<br />

terugkeer van de dag der ontmoeting? We krijg<strong>en</strong> de indruk dat hij in de loop van<br />

dat jaar als minnaar niet zo heel veel verder is gekom<strong>en</strong>.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


132<br />

Hij smeekt om aandacht: ‘Ach, nem mijns waer, recht wijflic beilde’, <strong>en</strong> drukt zich<br />

verder <strong>uit</strong> in conjunctiev<strong>en</strong>: ‘Dijn troost dat ware mijn hoochste weilde’. Dit is in<br />

overe<strong>en</strong>stemming met de onzekerheid waarvan <strong>het</strong> 2de gedicht getuigt. Want<br />

weliswaar heeft de geliefde de dichter na de eerste ontmoeting vri<strong>en</strong>delijk behandeld<br />

(‘sint soe mi sach gelad<strong>en</strong> / Met harer minn<strong>en</strong> <strong>en</strong>de hoord<strong>en</strong> clag<strong>en</strong>, / Heeft mi haer<br />

duecht gevis<strong>en</strong>teert, / Vri<strong>en</strong>delijc <strong>en</strong>de ongeblameert’, r. 272/5), maar zij heeft zich<br />

in ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kel opzicht aan hem gebond<strong>en</strong> (‘Want ic weet wel, so<strong>en</strong>e es in<br />

mi/Ghehoud<strong>en</strong> van woord<strong>en</strong> no van dad<strong>en</strong>’, r. 270/1). In <strong>het</strong> derde meilied, 133, is<br />

de dichter nog niets verder. Hij herd<strong>en</strong>kt voor de tweede keer de verjaardag van<br />

zijn liefde, maar kan zich alle<strong>en</strong> maar moed insprek<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> beroep op zijn trouwe<br />

di<strong>en</strong>st (‘Nu wel up, hertz <strong>en</strong>de al mijn zin: / Du haes ghedi<strong>en</strong>t so truwelijch’). In <strong>het</strong><br />

vierde meilied, 136, met dezelfde prosodische vorm als <strong>het</strong> ‘Maie’-lied 18, is de<br />

afstand tuss<strong>en</strong> de dichter <strong>en</strong> zijn geliefde bepaald wanhopig groot geword<strong>en</strong>:<br />

Dat lief comt mir tze leide<br />

Nu ich des zi<strong>en</strong>s af sceide<br />

Ende sonder troost verbeide:<br />

So drouve als ich nie ghein...<br />

Ach, mei, doe up mi dauw<strong>en</strong><br />

E<strong>en</strong> lieflic woort van trauw<strong>en</strong>.<br />

Sech huer vor alle vrouw<strong>en</strong><br />

Das icht mit trauw<strong>en</strong> mein.<br />

Wanneer we in ‘Maie’ e<strong>en</strong> vleinaam mog<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> die de dichter speciaal had bedacht<br />

voor Marie als zijn mei-geliefde, bv. ter geleg<strong>en</strong>heid van de eerste terugkeer van<br />

de ontmoetingsdag - haar andere vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> haar tevor<strong>en</strong> ‘Maes’ g<strong>en</strong>oemd<br />

hebb<strong>en</strong> <strong>en</strong> Jan zal zich daar aanvankelijk bij hebb<strong>en</strong> aangeslot<strong>en</strong> -, dan zou de<br />

naam ‘Maie’ e<strong>en</strong> tegelijk thematische <strong>en</strong> formele verbinding legg<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> de vier<br />

meilieder<strong>en</strong> aan de <strong>en</strong>e, de lieder<strong>en</strong> 18, 25 <strong>en</strong> 50 aan de andere kant. Lied 25, dat<br />

de regel ‘daer vuer ne coric ghein ghewin’ met 133 geme<strong>en</strong> heeft, kan m<strong>en</strong> in de<br />

buurt van dit derde meilied dater<strong>en</strong>, lied 18, met ongeveer dezelfde prosodische<br />

vorm <strong>en</strong> dezelfde wanhoopsstemming als 136, in de tijd van <strong>het</strong> vierde meilied. Het<br />

20ste lied met <strong>het</strong> acrostichon ‘Maes’, dat ondanks de ook daarin optred<strong>en</strong>de<br />

conjunctiev<strong>en</strong> (‘Mochtic noch van haer sijn behoet..., / So waric vro, vul al der<br />

vruecht’) toch veel hoopvoller gestemd is, is misschi<strong>en</strong> kort voor <strong>het</strong> tweede meilied<br />

geschrev<strong>en</strong>.<br />

Doordat we 129, 130 <strong>en</strong> 136 aan ons 14-tal Marie-lieder<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong><br />

toevoeg<strong>en</strong>, begint de Marie-periode meer dan e<strong>en</strong> formele formule te word<strong>en</strong><br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


133<br />

<strong>en</strong> tijdsgestalte <strong>en</strong> m<strong>en</strong>selijke inhoud te krijg<strong>en</strong>. We moet<strong>en</strong> gestalte <strong>en</strong> inhoud nu<br />

verder zi<strong>en</strong> te completer<strong>en</strong> <strong>uit</strong> de nieuwjaarslieder<strong>en</strong>. Behalve <strong>het</strong> al g<strong>en</strong>oemde<br />

drietal, 59, 75 <strong>en</strong> 137, staan er nog vijf andere nieuwjaarslieder<strong>en</strong> in <strong>het</strong> liedboek.<br />

Twee daarvan, 144 <strong>en</strong> 145, kunn<strong>en</strong> we mete<strong>en</strong> terzijde legg<strong>en</strong>. Het zijn, als reeds<br />

gezegd, heilw<strong>en</strong>s<strong>en</strong> voor de waard <strong>en</strong> zijn vrouw die <strong>het</strong> zing<strong>en</strong>de gezelschap e<strong>en</strong><br />

jaarlang zo goed van wijn voorzi<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. Bij <strong>het</strong> zing<strong>en</strong> ervan werd ongetwijfeld<br />

de roemer gehev<strong>en</strong> <strong>en</strong> m<strong>en</strong> kan ze dus ev<strong>en</strong>goed drinklieder<strong>en</strong> noem<strong>en</strong>, zij <strong>het</strong> dan<br />

drinklieder<strong>en</strong> voor e<strong>en</strong> speciale geleg<strong>en</strong>heid. Formeel verton<strong>en</strong> ze niet de minste<br />

verwantschap met de lieder<strong>en</strong> van de Marie-groep, chronologisch moet<strong>en</strong> ze b<strong>uit</strong><strong>en</strong><br />

de Marie-periode vall<strong>en</strong>. Van de drie overige nieuwjaarslieder<strong>en</strong>, 60, 76 <strong>en</strong> 141, is<br />

<strong>het</strong> eerste zeer conv<strong>en</strong>tioneel <strong>en</strong> <strong>het</strong> laatste zeer persoonlijk van toon, maar ge<strong>en</strong><br />

van beide vertoont <strong>en</strong>ige formele relatie met de Marie-groep. Het middelste, lied<br />

76, heeft echter e<strong>en</strong> versregel geme<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> van de lieder<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 2de gedicht,<br />

dus e<strong>en</strong> van de ‘b<strong>uit</strong><strong>en</strong>led<strong>en</strong>’ van de Marie-groep. Verder herinnert <strong>het</strong> slot (‘God<br />

jonne ons twe<strong>en</strong> e<strong>en</strong>drachtelijch / Sijn hemelrijch / Met sijnre vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> raste’) sterk<br />

aan <strong>het</strong> slot van <strong>het</strong> 2de gedicht:<br />

Dies gheve haer God ghesondichede,<br />

Eere, gheluc <strong>en</strong>de ewighe vrede,<br />

Ende naer dit lev<strong>en</strong> sonder snev<strong>en</strong><br />

Haer ziele met hem moet sijn verhev<strong>en</strong><br />

Ende ic met haer, die bem haer slave. (r. 1896/1900)<br />

Moge e<strong>en</strong> formele of thematische relatie van lied 76 met de 17 lieder<strong>en</strong>, die we tot<br />

dusver <strong>uit</strong> <strong>het</strong> liedboek als Marie-groep hebb<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> afzonder<strong>en</strong>, dus niet zo<br />

direct aantoonbaar zijn, met <strong>het</strong> 2de gedicht, <strong>het</strong> hoofdwerk van Jan Morito<strong>en</strong>s<br />

Marie-periode, is zowel formele als thematische overe<strong>en</strong>stemming aanwezig. We<br />

mog<strong>en</strong> aannem<strong>en</strong> dat de Marie-periode naast vier meilieder<strong>en</strong> ook vier<br />

nieuwjaarslieder<strong>en</strong> heeft opgeleverd. De liefde van de dichter voor Marie moet kort<br />

voor <strong>het</strong> eerste meilied begonn<strong>en</strong> zijn <strong>en</strong> <strong>en</strong>ige tijd na <strong>het</strong> vierde nieuwjaarslied<br />

geëindigd. Aan e<strong>en</strong> vijfde meilied om de vierde verjaardag van zijn liefde te vier<strong>en</strong><br />

is Jan Morito<strong>en</strong> niet meer toegekom<strong>en</strong>. Het ligt voor de hand om in <strong>het</strong> somberste<br />

nieuwjaarslied <strong>het</strong> laatste van <strong>het</strong> viertal te zi<strong>en</strong>. Dat is lied 137. Het volgt in <strong>het</strong><br />

liedboek, waarschijnlijk niet toevallig, direct op <strong>het</strong> vierde <strong>en</strong> somberste meilied.<br />

Had de dichter in 136 gesmeekt om ‘ein woort van dijnre lieve’, ‘e<strong>en</strong> lieflic woort van<br />

trauw<strong>en</strong>’, in 137 blijkt dat <strong>en</strong>e woord nog altijd niet gesprok<strong>en</strong> te zijn:<br />

Ic ha<strong>en</strong> ghemint int olde jaer<br />

Met steid<strong>en</strong> zinne.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Loont mi niet bas mijn hertz<strong>en</strong> gaer<br />

Dit nieuwe dat hier volg<strong>het</strong> naer,<br />

So sijn mijn vruechd<strong>en</strong> dinne.<br />

Vergheit soe mijns? des hanich vaer...<br />

Ach, vrauwe, wiltu dan gonn<strong>en</strong> mir<br />

E<strong>en</strong> woort tse ghev<strong>en</strong> -<br />

El ghein ic gher, <strong>en</strong> quaem van dir,<br />

Troost mir, du best so goedertier -<br />

So machic vroilic lev<strong>en</strong>.<br />

134<br />

We wet<strong>en</strong> dat <strong>het</strong> <strong>en</strong>e woord waar de dichter bijna vier jaar op gewacht heeft, nooit<br />

gesprok<strong>en</strong> is. Marie, die teg<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> altijd al net 20 vri<strong>en</strong>delijk was geweest als<br />

teg<strong>en</strong> hem (‘Sie ic daer na met min<strong>en</strong> ogh<strong>en</strong> / Haer <strong>en</strong><strong>en</strong> ander<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>scap togh<strong>en</strong>’<br />

2,233/4), heeft blijkbaar e<strong>en</strong> in haar og<strong>en</strong> soliedere partij kunn<strong>en</strong> krijg<strong>en</strong> <strong>en</strong> haar<br />

dichter, met al zijn aando<strong>en</strong>lijke ijver om zich aan haar burgerlijke lev<strong>en</strong>sopvatting<strong>en</strong><br />

aan te pass<strong>en</strong>, definitief lat<strong>en</strong> lop<strong>en</strong>. Het treff<strong>en</strong>dste van de drie nieuwjaarslieder<strong>en</strong><br />

die aan 137 vooraf zijn gegaan is 75. Het is e<strong>en</strong> verhal<strong>en</strong>d dialogisch lied, e<strong>en</strong><br />

gesprek tuss<strong>en</strong> e<strong>en</strong> ‘hovesch minnerlijn’ <strong>en</strong> zijn ‘liefste vrauwe’ zoals de dichter <strong>het</strong><br />

zo graag e<strong>en</strong>s met Marie gevoerd zou hebb<strong>en</strong>, <strong>het</strong> is e<strong>en</strong> w<strong>en</strong>sdroom. Tuss<strong>en</strong> de<br />

beide verbeelde geliev<strong>en</strong> gaat alles zoals <strong>het</strong> tuss<strong>en</strong> Marie <strong>en</strong> hem had moet<strong>en</strong><br />

gaan. Zíj geeft hém <strong>het</strong> jawoord <strong>en</strong> híj geeft háár ‘e<strong>en</strong> vingherlin’. ‘Ende ummer<br />

louch haer mondelijn root’. Jaja. ‘Mochtic noch ghecom<strong>en</strong> daer / Daer mi mijns<br />

hertz<strong>en</strong> wederpaer / Dus ware bi’, zo verzucht de onsuccesvolle dichter in de laatste<br />

strofe, die hij afsl<strong>uit</strong> met de kreet: ‘Helpt mi daer toe, mijns hertz<strong>en</strong> gaer!’ Wanneer<br />

zou hij nu e<strong>en</strong>s eindelijk met haar mog<strong>en</strong> trouw<strong>en</strong>? De liefde voor Marie is in<br />

teg<strong>en</strong>stelling met die voor Mergriete duidelijk gericht geweest op e<strong>en</strong> solied huwelijk.<br />

In de Marie-periode was, dat blijkt onomstotelijk <strong>uit</strong> e<strong>en</strong> lied als dit 75ste, de hoofse<br />

omslag ge<strong>en</strong> kunst om de kunst. We mog<strong>en</strong> 75, dunkt mij, wel beschouw<strong>en</strong> als <strong>het</strong><br />

derde nieuwjaarslied, geschrev<strong>en</strong> na <strong>het</strong> derde meilied, 133, <strong>en</strong> niet lang voor 18,<br />

dat ook met ‘Elpt mi!’ eindigt <strong>en</strong> in zijn vorm al <strong>het</strong> vierde meilied aankondigt. Het<br />

conv<strong>en</strong>tionele 59, dat door zijn regels ‘daer vor<strong>en</strong> coric ghe<strong>en</strong> ghewin’ <strong>en</strong> ‘mijn heil,<br />

mijn troost mijn cheraphin’ <strong>het</strong> derde meilied lijkt aan te kondig<strong>en</strong>, zal wel <strong>het</strong> tweede<br />

nieuwjaarslied zijn. Dan blijft voor <strong>het</strong> ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s conv<strong>en</strong>tionele 76ste lied de rol van<br />

eerste nieuwjaarslied over. De dichter is daarin nog vol goede moed <strong>en</strong> hoopt, zoals<br />

wij gezi<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, aan de zijde van Marie niet alle<strong>en</strong> op aardse maar ook op hemelse<br />

zaligheid.<br />

We hebb<strong>en</strong> nu 18 Marie-lieder<strong>en</strong> bij elkaar, maar de dichter heeft er in de bijna<br />

vier jaar van zijn standvastige, zij <strong>het</strong> vergeefse, liefde stellig veel meer<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


135<br />

geschrev<strong>en</strong>. Lied 21, dat door zijn plaatsing, tuss<strong>en</strong> twee Marie-lieder<strong>en</strong> in, er als<br />

<strong>het</strong> ware om vraagt nader bekek<strong>en</strong> te word<strong>en</strong>, herinnert door de versregel ‘Mi dinke,<br />

in core daer vor<strong>en</strong> ghe<strong>en</strong> goet’ aan 25, 59 <strong>en</strong> 133. (In <strong>het</strong> voorbijgaan constater<strong>en</strong><br />

we nog dat ‘Ghe<strong>en</strong> goet / Coric daer vor<strong>en</strong> weer’ ook in lied 4 voorkomt.) ‘Als lief<br />

wert leit’ is verwant met ‘Dat lief comt mir tze leide’ <strong>uit</strong> 136. Naar 76 verwijz<strong>en</strong> de<br />

regels ‘God verde ons twe<strong>en</strong> van sulk<strong>en</strong> quade’ (‘God jonne ons twe<strong>en</strong><br />

e<strong>en</strong>drachtelijch’) <strong>en</strong> ‘Vroilic mijn hertze <strong>en</strong>de ooc mijn moet’ (‘Du a<strong>en</strong>s mijn hertze<br />

<strong>en</strong>de ooc mijn moet’). Maar er is vooral e<strong>en</strong> sterke verwantschap tuss<strong>en</strong> 21 <strong>en</strong> 75.<br />

Ook 21 is nl. e<strong>en</strong> dialogisch-verhal<strong>en</strong>d w<strong>en</strong>sdroomlied waarin de verbeelding <strong>het</strong><br />

smartelijk tekort der werkelijkheid moet help<strong>en</strong> aanvull<strong>en</strong>. Ook in dit lied word<strong>en</strong> de<br />

‘twee gheliev<strong>en</strong>’ <strong>het</strong> volkom<strong>en</strong> met elkaar e<strong>en</strong>s. Zij bant alle twijfel - die Jan, terecht,<br />

koesterde t<strong>en</strong> opzichte van Marie - <strong>uit</strong> <strong>het</strong> hart van haar minnaar:<br />

Dat edel wijf van reinre aert<br />

Sprac aldus met wis<strong>en</strong> zinne:<br />

‘Waer trauwe met trauw<strong>en</strong> es ghepaert,<br />

Dat es e<strong>en</strong> recht ghestade minne.<br />

Of ic mijn boel ghestade kinne,<br />

Sal ic hem onghesteide zijn?<br />

Mijn herte <strong>en</strong> heift ghe<strong>en</strong> ontrauwe inne.<br />

Lief, du a<strong>en</strong>s al die hertze mijn!’<br />

Van deser tale wart hi verblijt.<br />

Hi cussetze an haer mondekin root.<br />

Daer mede so cort<strong>en</strong> si d<strong>en</strong> tijt,<br />

Want soet hem waerlic nie verboot.<br />

Sijn hooft leidi in har<strong>en</strong> scoot.<br />

Met cuss<strong>en</strong>e blev<strong>en</strong> si ghemeine.<br />

Hi seide altoos met vruechd<strong>en</strong> groot:<br />

‘Du best mijn liefste vrouwe alleine!’<br />

In de nabespiegeling van de laatste strofe toont de dichter zich over dit idyllische<br />

tafereel ‘bescaemt’: ‘Mi dinke, in core daer vor<strong>en</strong> ghe<strong>en</strong> goet, / Ende ic so minlic<br />

ware verzaemt / Met haer die mi verblid<strong>en</strong> doet’. Lied 21 zou e<strong>en</strong> voorstudie van<br />

<strong>het</strong> derde nieuwjaarslied kunn<strong>en</strong> <strong>het</strong><strong>en</strong>. In 75 heeft de dichter dan <strong>het</strong>, in hoofs<br />

opzicht misschi<strong>en</strong> niet helemaal correcte, kuss<strong>en</strong> maar weggelat<strong>en</strong> <strong>en</strong>, voor alle<br />

duidelijkheid, e<strong>en</strong> ‘vingherlin’ toegevoegd. Door ‘in core daer vor<strong>en</strong> ghe<strong>en</strong> goet’ sl<strong>uit</strong><br />

21 aan bij <strong>het</strong> voorafgaande tweede nieuwjaarslied <strong>en</strong> derde meilied.<br />

Die telk<strong>en</strong>s terugker<strong>en</strong>de ‘persoonlijke geme<strong>en</strong>plaats’, die onderstreept<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


136<br />

dat de liefde toch belangrijker is dan geld <strong>en</strong> goed, krijgt e<strong>en</strong> bijzondere belichting<br />

door lied 5. Het heeft zin dit te besprek<strong>en</strong> na 75 <strong>en</strong> 21, want ook 5 is in wez<strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

w<strong>en</strong>sdroomlied, e<strong>en</strong> verbeelding met e<strong>en</strong> bijbedoeling. De dichter zegt, wat hij aan<br />

zijn geliefde zou will<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>, ditmaal in de traditionele vorm van de ridderballade:<br />

Het was e<strong>en</strong> rudder wael gheda<strong>en</strong>,<br />

Voer spel<strong>en</strong> duer sijn lant.<br />

Hi vant in zin<strong>en</strong> weghe sta<strong>en</strong><br />

E<strong>en</strong> joncfrauwe achemant.<br />

Zij wil alle<strong>en</strong> maar met de edele heer meerijd<strong>en</strong> als deze haar zijn trouw belooft,<br />

maar op deze alleszins voordehandligg<strong>en</strong>de w<strong>en</strong>s reageert de ‘rudder’ op e<strong>en</strong> <strong>uit</strong>erst<br />

merkwaardige manier:<br />

Hi seide: ‘scone vrauwe,<br />

Ghi staet in min<strong>en</strong> zin.<br />

Al haddi mine trauwe,<br />

Dat ware u e<strong>en</strong> cranc ghewin.<br />

Ic wil u gev<strong>en</strong> int beghin<br />

C. maerc guldijn.’<br />

Verontwaardigd wijst zij dit aanbod af:<br />

‘Met uw<strong>en</strong> grot<strong>en</strong> goede<br />

Ic mi niet ghehelp<strong>en</strong> can.<br />

Ghevet mi u trauwe <strong>en</strong>de, zijt mijn man!’<br />

En dan geeft de ridder eindelijk <strong>het</strong> <strong>en</strong>ig juiste antwoord:<br />

Hi sprac: ‘wildi mi minn<strong>en</strong><br />

In trouw<strong>en</strong> ew<strong>en</strong>tlijc,<br />

Ghi sulter vele an winn<strong>en</strong>,<br />

Want ic sal u mak<strong>en</strong> rijc:<br />

Ic blive dijn eighin minn<strong>en</strong>tlijc’.<br />

Verder gaat alles zoals <strong>het</strong> gaan moet. Ev<strong>en</strong>als in 21 krijg<strong>en</strong> we de regel: ‘Hi cussetze<br />

an haer mondekin root’. De dichter beperkt zijn nabespiegeling tot e<strong>en</strong> simpele<br />

goedkeuring van wat de ridder in tweede instantie heeft gezegd <strong>en</strong> gedaan:<br />

God moete hem eere gev<strong>en</strong>:<br />

Hi was van moede vry!<br />

Hi dede der vrouw<strong>en</strong>, dincke mi,<br />

Gherechte minne anschijn.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


137<br />

In 5 is de ‘scone smale’ de spreekbuis van de dichter. Er is niet veel<br />

verbeeldingskracht voor nodig om <strong>uit</strong> dit verhaal te begrijp<strong>en</strong> dat <strong>het</strong> geld voor Marie<br />

heel wat belangrijker is geweest dan voor Jan Morito<strong>en</strong>. Zíj is <strong>het</strong> geweest die<br />

contant<strong>en</strong> op tafel heeft will<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>, ‘C. maerc guldijn’, híj is <strong>het</strong> geweest die gezegd<br />

heeft, dat ‘trauwe’ voor hem belangrijker was dan alle aardse rijkdom: ‘daer vor<strong>en</strong><br />

coric ghe<strong>en</strong> ghewin’. De liefde van Jan <strong>en</strong> Marie moet gestrand zijn op de<br />

geldkwestie.<br />

Dat is niet zo dadelijk gebeurd. Uit <strong>het</strong> feit dan Marie haar minnaar e<strong>en</strong> kleine vier<br />

jaar naar haar hand heeft lat<strong>en</strong> ding<strong>en</strong>, mog<strong>en</strong> we opmak<strong>en</strong> dat hij haar toch niet<br />

helemaal onverschillig kan zijn geweest. Zij had ook deel aan de beschaafdheid<br />

van haar tijd <strong>en</strong> heeft <strong>het</strong> waarschijnlijk wel aardig gevond<strong>en</strong> om op zo hoofse <strong>en</strong><br />

dichterlijke wijze bemind te word<strong>en</strong>. De dichter was bereid, dat wet<strong>en</strong> we <strong>uit</strong> de<br />

schoolscène van <strong>het</strong> 2de gedicht, ter wille van haar meer orde in zijn lev<strong>en</strong> te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> niet meer van de nacht e<strong>en</strong> dag te mak<strong>en</strong>. Hij wilde zelfs wel, ook al weer ter<br />

wille van haar, prober<strong>en</strong> wat zuiniger te word<strong>en</strong>. Allegorisch verhuld - want <strong>het</strong> loon<br />

waarover in <strong>het</strong> volg<strong>en</strong>de citaat gesprok<strong>en</strong> wordt is z.g. <strong>het</strong> ‘loon van minn<strong>en</strong>’ - laat<br />

hij zich op ‘der minn<strong>en</strong> scole’ deze zeer directe les gev<strong>en</strong>:<br />

Verteert bescheedelijc uw<strong>en</strong> loon,<br />

Al dijncti u soete <strong>en</strong>de daer toe scoon,<br />

Want wat m<strong>en</strong> mint, spaert m<strong>en</strong> in eer<strong>en</strong>:<br />

Node minr<strong>en</strong> maer gheerne meer<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> es ghe<strong>en</strong> dranc so soete int vat,<br />

Heeft m<strong>en</strong>s couver m<strong>en</strong> wordes sat.<br />

T<strong>en</strong> es ghe<strong>en</strong> dijnc so hart, so groot,<br />

Haerder<strong>en</strong> <strong>en</strong> slitet wel ter noot.<br />

Die zuerlijc wint <strong>en</strong>de za<strong>en</strong> verdoet<br />

D<strong>en</strong> loon, <strong>het</strong> blijct wel dat hi moet<br />

Van brek<strong>en</strong> clag<strong>en</strong>. dies hi passeert,<br />

Die theere na neere wel oordineert.<br />

Kindr<strong>en</strong>, onthout wel mine woort! (2, 1834/46)<br />

Maar bij al deze burgermanswijsheid die hij zich (in opdracht van vrouwe V<strong>en</strong>us!)<br />

door zijn redelijk inzicht liet aanprat<strong>en</strong>, bleef hij in zijn dichterlijke hart trouw aan de<br />

hoofse opvatting dat <strong>het</strong> geld bij de liefde ge<strong>en</strong> rol mocht spel<strong>en</strong>. Hij wilde ook Marie<br />

van de juistheid van die opvatting overtuig<strong>en</strong>. Vandaar <strong>het</strong> 5de lied. Vandaar ook<br />

die telk<strong>en</strong>s terugker<strong>en</strong>de ‘persoonlijke geme<strong>en</strong>plaats’.<br />

Heeft Jan de wez<strong>en</strong>lijke achtergrond van <strong>het</strong> dubbele spel dat Marie met hem<br />

speelde altijd wel begrep<strong>en</strong>? Pas in e<strong>en</strong> na de breuk geschrev<strong>en</strong> lied als 45<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


138<br />

spreekt hij <strong>het</strong> met zoveel woord<strong>en</strong> <strong>uit</strong>: ‘Ghebrec mi van u sceid<strong>en</strong> doet’, maar in<br />

de eig<strong>en</strong>lijke Marie-lieder<strong>en</strong> wordt, b<strong>uit</strong><strong>en</strong> de besprok<strong>en</strong> ridderballade, <strong>het</strong> geld<br />

nerg<strong>en</strong>s g<strong>en</strong>oemd. In lied 29, formeel aan de Mariegroep verbond<strong>en</strong> door de stoplap<br />

wes ic beghinne, schijnt de dichter nog te gelov<strong>en</strong> dat haar voorkeur voor e<strong>en</strong> ander<br />

toch helemaal e<strong>en</strong> hartezaak was. Hij beklaagt zichzelf wel, maar beschuldigt haar<br />

niet e<strong>en</strong>s:<br />

Si k<strong>en</strong>t dat ic haer eighin bem.<br />

Hoe salic dan ghelid<strong>en</strong><br />

Dat e<strong>en</strong>ich ander heift met hem<br />

Mijn vruecht <strong>en</strong>de mijn verblid<strong>en</strong>?<br />

Ach leider, al mach ict b<strong>en</strong>id<strong>en</strong>,<br />

In maecht met er<strong>en</strong> niet ontkiv<strong>en</strong>...<br />

Dus duchtic dat ic sterv<strong>en</strong> moet,<br />

Maer niet bi har<strong>en</strong> scoud<strong>en</strong>.<br />

Want in wil niet dat soe yet doet,<br />

Haer eere ne si behoud<strong>en</strong>.<br />

Mijn leit moetic in tbeste voud<strong>en</strong>,<br />

Of ongh<strong>en</strong>oucht sal mi ontliv<strong>en</strong>.<br />

Hier is e<strong>en</strong> merkwaardig hoog <strong>en</strong> hoofs formalisme aan <strong>het</strong> woord. Hoe zou hij haar<br />

van ontrouw kunn<strong>en</strong> beschuldig<strong>en</strong> als zij hem nooit trouw beloofd heeft? Zij heeft<br />

<strong>het</strong> als zijn hoge vrouwe maar voor <strong>het</strong> beschikk<strong>en</strong> <strong>en</strong> hij heeft <strong>het</strong> als haar nederige<br />

slaaf maar voor <strong>het</strong> aanvaard<strong>en</strong>. Hij kan alle<strong>en</strong> maar teg<strong>en</strong> alle hoop in blijv<strong>en</strong> hop<strong>en</strong><br />

op e<strong>en</strong> ommekeer: ‘Ic hope e<strong>en</strong> <strong>en</strong>de deser scade’. In andere lieder<strong>en</strong> is de dichter<br />

echter veel minder berust<strong>en</strong>d <strong>en</strong> nadert zijn klacht wel degelijk de beschuldiging.<br />

Zo klinkt er bv. al e<strong>en</strong> duidelijk verwijt <strong>uit</strong> de regels:<br />

Woltu mit mir niet sijn ghemein,<br />

Sone tooch mi nummer lief ghebaer.<br />

Het wer tze lid<strong>en</strong> mir tze zwaer,<br />

Soldich di di<strong>en</strong><strong>en</strong> al mijn jaer<br />

En dir dan liefde e<strong>en</strong> ander meer.<br />

Deze regels zijn <strong>uit</strong> lied 138, dat ev<strong>en</strong>als <strong>het</strong> voorafgaande vierde nieuwjaarslied,<br />

137, <strong>en</strong> <strong>het</strong> volg<strong>en</strong>de allegorische ‘rozier’-lied, 139, stellig tot de Mariegroep behoort.<br />

De regel ‘Vor al dat leift so bem ich dijn’ <strong>uit</strong> 138 is formeel verwant met ‘Vor al dat<br />

leift so bem ic haer’ <strong>uit</strong> 137. Het meest direct wordt de kritiek echter <strong>uit</strong>gesprok<strong>en</strong><br />

in de lieder<strong>en</strong> 57,105 <strong>en</strong> 106, die de dichter zelf, blijk<strong>en</strong>s de plaats die hij ze in de<br />

compositie van <strong>het</strong> liedboek heeft gegev<strong>en</strong>,<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


139<br />

als ‘onhoofs’ heeft beschouwd. In 57 tek<strong>en</strong>t hij zijn situatie wel zeer ironisch:<br />

Soe heift geseit, soe sal mi minn<strong>en</strong>.<br />

Dus heift zoe haer vermet<strong>en</strong>.<br />

Maer weltijt salzoes beginn<strong>en</strong>?<br />

Dat soudic gerne wet<strong>en</strong>!<br />

Ic duchte soe saels verget<strong>en</strong>.<br />

Vergeit soet <strong>en</strong>de ict haer verwite,<br />

Wat hebbic dan gewonn<strong>en</strong>?...<br />

Dus willic beid<strong>en</strong> <strong>en</strong>de verdragh<strong>en</strong>.<br />

Laet zi<strong>en</strong>, wat zaelt mi bat<strong>en</strong>?...<br />

G<strong>het</strong>rouwe minres, roup wi wrake<br />

Over zulke wiv<strong>en</strong>,<br />

Die int ghelaet <strong>en</strong>de in de sprake<br />

In minn<strong>en</strong> troost bedriv<strong>en</strong><br />

Ende niet daer bi ne bliv<strong>en</strong>!<br />

In 105 verwijt hij de geliefde regelrecht dat ze met hem speelt, dat ze met zijn hoge<br />

<strong>en</strong> hoofse bedoeling<strong>en</strong> de gek steekt:<br />

Van al das ich up eerd<strong>en</strong> ha<strong>en</strong><br />

Betrauwich dir <strong>en</strong>de b<strong>en</strong> di hald.<br />

Salics ghe<strong>en</strong> ander loon ontfa<strong>en</strong><br />

Dan du dan met mi gheck<strong>en</strong> sald?<br />

Wat wiltu meer, of ic b<strong>en</strong> dijn?<br />

Saltu mi will<strong>en</strong> gheck<strong>en</strong> dan?<br />

Het is mi ner<strong>en</strong>st, vrauwe mijn,<br />

Want ich di niet ghegheck<strong>en</strong> can.<br />

Lied 106 is echter <strong>het</strong> hoogtepunt van dit ‘onhoofse’ drietal. Dit is als e<strong>en</strong><br />

14de-eeuwse aankondiging van wat in de tijd der romantiek ‘des Sängers Fluch’<br />

zou kom<strong>en</strong> te <strong>het</strong><strong>en</strong>! De tor<strong>en</strong> van mijn liefde staat, zo zegt de dichter dreig<strong>en</strong>d, op<br />

instort<strong>en</strong>! Hij is opgebouwd op e<strong>en</strong> al te zwak fundam<strong>en</strong>t! Pas op dat je niet onder<br />

<strong>het</strong> neervall<strong>en</strong>de puin komt! We herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> in lieder<strong>en</strong> als 106, 139 <strong>en</strong> 140 de<br />

geschoolde allegorist van <strong>het</strong> 1ste <strong>en</strong> 2de gedicht. Uit 106 blijkt dat Jan Morito<strong>en</strong><br />

zijn allegorische apparaat ook kon gebruik<strong>en</strong> om geducht vinnig <strong>uit</strong> de hoek te<br />

kom<strong>en</strong>:<br />

Mijn tor die valt! wacht wie hem quetst!<br />

Gaet van onder, <strong>het</strong>s wel gheda<strong>en</strong>!<br />

Daer sal die sulcke sijn bedretst,<br />

Hine saelt niet conn<strong>en</strong> of ghedwa<strong>en</strong>!<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


140<br />

Juist doordat ze zo weinig conv<strong>en</strong>tioneel zijn, lat<strong>en</strong> lieder<strong>en</strong> als 57, 105 <strong>en</strong> 106 zich<br />

niet zo gemakkelijk onderbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> formeel gek<strong>en</strong>merkte groep. Thematisch<br />

ligg<strong>en</strong> ze echter duidelijk in <strong>het</strong> verl<strong>en</strong>gde van 138.<br />

Zelfs in 106, hoe vol ook van verwijt <strong>en</strong> dreigem<strong>en</strong>t, is nog ge<strong>en</strong> sprake van <strong>het</strong><br />

geld. Zolang Jan Morito<strong>en</strong> e<strong>en</strong> liefdesbetrekking met Marie heeft gehad - <strong>en</strong> to<strong>en</strong><br />

hij zijn ‘onhoofse’ drietal schreeft was die verhouding nog niet verbrok<strong>en</strong> - heeft hij<br />

op <strong>het</strong> standpunt gestaan dat <strong>het</strong> geld ge<strong>en</strong> rol mócht spel<strong>en</strong> <strong>en</strong> dus ook niet kón<br />

spel<strong>en</strong>. Dat is de strekking van lied 5 <strong>en</strong> ook van <strong>het</strong> gesprek dat de dichter in lied<br />

55 formeel door ‘twee ghesell<strong>en</strong>’ laat voer<strong>en</strong>, maar in wez<strong>en</strong> met zijn eig<strong>en</strong> onhoofse<br />

ander ik voert. De <strong>en</strong>e ‘gheselle’ die in <strong>het</strong> lied <strong>het</strong> eerste <strong>en</strong> laatste woord heeft,<br />

verteg<strong>en</strong>woordigt <strong>het</strong> hoofse standpunt van de dichter, de andere trekt <strong>uit</strong> zijn geringe<br />

succes in de liefde de conclusie dat hij er als arme jong<strong>en</strong> maar mee op moet<br />

houd<strong>en</strong>:<br />

Gheselle, waric rike,<br />

Ic worde wel ghemint.<br />

Al minnic mijns gelike,<br />

Sone achtes niet e<strong>en</strong> twint.<br />

Maer haddic gelt, ic hadde wint,<br />

Ic came al omme voort...<br />

Wat salic meer beminn<strong>en</strong> dan?<br />

So wie ghecrigh<strong>en</strong> goet,<br />

Die hebb<strong>en</strong> al d<strong>en</strong> spoet.<br />

Wie zo over <strong>het</strong> geld sprek<strong>en</strong>, me<strong>en</strong>t daarop <strong>het</strong> beter ik van de dichter bij monde<br />

van de eerste ‘gheselle’, wie ‘daer an leggh<strong>en</strong> minne / Ende an d<strong>en</strong> goed<strong>en</strong> dronc,<br />

/ Si sijn van zed<strong>en</strong> alte jonc’. Dat afwijz<strong>en</strong> van ‘d<strong>en</strong> goed<strong>en</strong> dronc’ door e<strong>en</strong> dichter<br />

die blijk<strong>en</strong>s zijn drinklieder<strong>en</strong> de ‘edel<strong>en</strong> wijn rijnscaert’ in <strong>het</strong> algeme<strong>en</strong> terdege op<br />

prijs wist te stell<strong>en</strong>, plaatst dit lied in de Marie-periode, de tijd to<strong>en</strong> Jan Morito<strong>en</strong> bij<br />

‘meester G<strong>het</strong>empertheit’ op school zat om matigheid te ler<strong>en</strong>. De eerste ‘gheselle’<br />

neemt t<strong>en</strong>slotte in de laatste strofe van 55 op besliste wijze afscheid van zijn<br />

realistische gesprekspartner, omdat hij weigert afscheid te nem<strong>en</strong> van zijn geliefde:<br />

Ge<strong>en</strong> leider leit dan lief ghesceit.<br />

Adieu, ic blive haer bi<br />

Die mach verhueg<strong>en</strong> mi.<br />

Maar Marie dacht minder hoofs dan haar minnaar. Zij heeft <strong>het</strong> ‘ghewin’ wel degelijk<br />

verkoz<strong>en</strong> bov<strong>en</strong> zijn liefde <strong>en</strong> na de scheiding heeft Jan dat ook moet<strong>en</strong> inzi<strong>en</strong>. Dit<br />

blijkt <strong>uit</strong> de lieder<strong>en</strong> 41, 45, 48 <strong>en</strong> , die bij <strong>het</strong> sam<strong>en</strong>stell<strong>en</strong> van de bundel in elkaars<br />

buurt zijn terechtgekom<strong>en</strong>. We mog<strong>en</strong><br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


141<br />

vermoed<strong>en</strong> dat dit ge<strong>en</strong> toeval is, maar dat ze inderdaad door de dichter beschouwd<br />

zijn als e<strong>en</strong> bije<strong>en</strong>behor<strong>en</strong>de groep.<br />

Lied 41 begint met e<strong>en</strong> constatering van de nederlaag in de liefde:<br />

Ic hadde e<strong>en</strong> lief vercor<strong>en</strong>,<br />

Soe es mi word<strong>en</strong> scu.<br />

Daer toe hebbict verlor<strong>en</strong>.<br />

In weet waer zouk<strong>en</strong> nu.<br />

In de derde strofe komt dan de verklaring. ‘Const no cracht’ heeft de dichter ook<br />

maar iets kunn<strong>en</strong> bat<strong>en</strong>. ‘M<strong>en</strong>’ - waaronder k<strong>en</strong>nelijk ook de verlor<strong>en</strong> geliefde<br />

verstaan moet word<strong>en</strong> - heeft alle<strong>en</strong> maar respect voor geld:<br />

Wie hem daer toe wil ghev<strong>en</strong><br />

Daer m<strong>en</strong>s niet vele <strong>en</strong> acht,<br />

Hi moet met zorgh<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>.<br />

Hem <strong>en</strong> baet const no cracht,<br />

Maer brinct hi ghelt, m<strong>en</strong> is bedacht,<br />

T<strong>en</strong> can hem niet ontsta<strong>en</strong>.<br />

Sam<strong>en</strong> met de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> aan wie hij zijn lied voorzingt, gooit de dichter in de laatste,<br />

in wij-vorm geschrev<strong>en</strong>, strofe de kop in de wind: zij zull<strong>en</strong> er ook zonder geld wel<br />

kom<strong>en</strong>!<br />

Nu wilwi vroilic zingh<strong>en</strong><br />

Scamel sonder ghelt.<br />

Cu<strong>en</strong>wijt also duerbringh<strong>en</strong>,<br />

So hebb<strong>en</strong> wijt wel bestelt.<br />

Here God, die all<strong>en</strong> commer velt,<br />

Wilt ons van zorgh<strong>en</strong> dwa<strong>en</strong>!<br />

De laatste regel kan di<strong>en</strong><strong>en</strong> om dit lied formeel aan de Marie-groep te verbind<strong>en</strong>:<br />

in lied 75 lez<strong>en</strong> wij de regel ‘Willic mi alre zorg<strong>en</strong> dwa<strong>en</strong>’, in 36 ‘Hoe salsi dan haer<br />

van zorgh<strong>en</strong> dwa<strong>en</strong>’, in 116 ‘Si can mich al der zoorgh<strong>en</strong> dwa<strong>en</strong>’. De beide<br />

laatstg<strong>en</strong>oemde lieder<strong>en</strong> zijn nog niet besprok<strong>en</strong>, maar moet<strong>en</strong> ook om verschill<strong>en</strong>de<br />

red<strong>en</strong><strong>en</strong> tot de Marie-groep gerek<strong>en</strong>d word<strong>en</strong>. Lied 49 werkt <strong>het</strong> thema dat in de<br />

laatste strofe van 41 is aangeduid verder <strong>uit</strong>. De dichter zoekt voor zijn nederlaag<br />

in <strong>het</strong> lev<strong>en</strong> troost bij vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, aan wie hij <strong>het</strong>zelfde geldgebrek toedicht. Echo's<br />

van hed 41 hor<strong>en</strong> wij in regels als:<br />

Wi will<strong>en</strong> zingh<strong>en</strong> e<strong>en</strong> vroylic liet.<br />

Ghebrec van gelde <strong>en</strong>de scamelheit<br />

Dat doet ons togh<strong>en</strong> drouve gelaet.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Cu<strong>en</strong>wi duerbringh<strong>en</strong> dus d<strong>en</strong> tijt,<br />

Beter dinc ic nie ne zach.<br />

Heer God, al sijn wi aveloos,<br />

Verle<strong>en</strong>t ons vruecht in ons<strong>en</strong> zin.<br />

142<br />

Het kan dus niet betwijfeld word<strong>en</strong> dat 49 kort na 41 gedicht is <strong>en</strong> dat <strong>het</strong> dezelfde<br />

achtergrond heeft. Het verlor<strong>en</strong> lief wordt in 49 weliswaar nerg<strong>en</strong>s met zoveel<br />

woord<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oemd, maar er wordt in de laatste strofe wel e<strong>en</strong> toespeling gemaakt<br />

op e<strong>en</strong> - blijkbaar rec<strong>en</strong>te - gijzeling, wat aan <strong>het</strong> geciteerde ‘ghebrec van gelde’<br />

nog e<strong>en</strong> bijzondere kleur geeft. De dichter heeft er duidelijk behoefte aan gehad om<br />

zich door veralgem<strong>en</strong>ing van zijn persoonlijke geldzorg<strong>en</strong> <strong>en</strong> liefdesverdriet te<br />

distantiër<strong>en</strong>:<br />

Want als e<strong>en</strong> wellecome zeit,<br />

De .ij. de .iij. die seggh<strong>en</strong>: gaet!<br />

So wie gelt heeft, elc na hem staet,<br />

Al cant ons lied<strong>en</strong> niet ghebur<strong>en</strong>.<br />

Dus dinct mi sijn de beste raet:<br />

Vroilic lev<strong>en</strong> sonder trur<strong>en</strong>!<br />

Achter dat ‘gaet!’ hor<strong>en</strong> wij de stem van Marie <strong>en</strong> haar familie, die de ongelukkige<br />

dichter de deur had gewez<strong>en</strong>, nadat deze ondanks al zijn goede voornem<strong>en</strong>s zijn<br />

financiën toch weer in de war had lat<strong>en</strong> lop<strong>en</strong>.<br />

Hoe ongelukkig hij toch, met al zijn bohémi<strong>en</strong>strots, over deze afwijzing geweest<br />

is, blijkt duidelijk <strong>uit</strong> lied 45. Hij kan <strong>het</strong> eig<strong>en</strong>lijk niet verkropp<strong>en</strong> dat zijn<br />

huwelijksplann<strong>en</strong> t<strong>en</strong>slotte op dat ell<strong>en</strong>dige geld zijn afgesprong<strong>en</strong> <strong>en</strong> voelt zich<br />

door de scheiding ook innerlijk geschond<strong>en</strong>:<br />

Adieu, adieu, solaes!<br />

Van dir ic sceid<strong>en</strong> moet.<br />

Me rek<strong>en</strong>t mi e<strong>en</strong> dwaes,<br />

In adde gelt of goet.<br />

Adieu, adieu, adieu,<br />

Adieu, ic wil ga<strong>en</strong> wes<strong>en</strong> vroet...<br />

Mijn ghelt es clein. ghebreict mi yet,<br />

Sone wil m<strong>en</strong> mi niet boorgh<strong>en</strong>.<br />

Here God, verle<strong>en</strong>t mi goed<strong>en</strong> morgh<strong>en</strong>,<br />

Te ghelde so anich crank<strong>en</strong> spoet...<br />

Het doet mi pijn int herte mijn<br />

Dat ic mi van u sceide.<br />

Adieu, mi ne sciedic nie so leide:<br />

Ghebrec mi van u sceid<strong>en</strong> doet.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


143<br />

Lied 45 heeft de regel ‘In adde gelt of goet’ met 41 geme<strong>en</strong>, terwijl ‘Te ghelde so<br />

anich crank<strong>en</strong> spoet’ herinnert aan ‘Daer toe so anich crank<strong>en</strong> spoet’ <strong>uit</strong> de slotstrofe<br />

van 21. Wij zoek<strong>en</strong> op 't og<strong>en</strong>blik de lieder<strong>en</strong> van de Marie-groep natuurlijk wel in<br />

de eerste plaats bije<strong>en</strong> op grond van hun thematiek, maar er blijk<strong>en</strong> toch ook telk<strong>en</strong>s<br />

weer formele k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> te vind<strong>en</strong> te zijn die de thematische herk<strong>en</strong>ning bevestig<strong>en</strong>.<br />

In lied 57 hebb<strong>en</strong> wij de dichter wraak hor<strong>en</strong> roep<strong>en</strong> ‘over sulke wiv<strong>en</strong>’, in 48 zi<strong>en</strong><br />

wij hem op zijn eig<strong>en</strong>, dichterlijke wijze wraak ném<strong>en</strong>. Hij sc<strong>het</strong>st daarin e<strong>en</strong> tafereel<br />

van twee ongelijke gepaard<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> ‘wijf van rein<strong>en</strong> aerde’ <strong>en</strong> e<strong>en</strong> ‘oud<strong>en</strong> gris<strong>en</strong><br />

man’. Dat is e<strong>en</strong> onhoofse verhouding <strong>en</strong> de dichter die, eerst van e<strong>en</strong> afstand, <strong>het</strong><br />

toneeltje gadeslaat, beseft heel goed wat erachter steekt. Als hij naderbij komt <strong>en</strong><br />

de schone jonge vrouw groet, schaamt zij zich teg<strong>en</strong>over hem, maar jaagt hem<br />

niettemin weg: ‘Maect u van hier <strong>en</strong>de gaet uwer vaerde’. Dat is, met andere<br />

woord<strong>en</strong>: ‘gaet!’, e<strong>en</strong> bevel dat we vaker hebb<strong>en</strong> gehoord. ‘Des hadde ic pijn / Int<br />

herte mijn’, verklaart de dichter. Er heeft dus e<strong>en</strong> liefdesbetrekking bestaan tuss<strong>en</strong><br />

hem <strong>en</strong> haar, maar zij heeft die verbrok<strong>en</strong> om haar krans van roz<strong>en</strong> <strong>uit</strong> te reik<strong>en</strong><br />

aan die caricaturale oude v<strong>en</strong>t. ‘Hi sat daer bi met sin<strong>en</strong> langh<strong>en</strong> baerde’, hij is e<strong>en</strong><br />

‘kerel’. En dan komt de wraakneming van de dichter:<br />

Ic sprac: ‘mi wondert, scone vrouwe,<br />

Wat ghi versiet an des<strong>en</strong> kerel out.<br />

Minne <strong>en</strong>de jonst in rechter trouwe<br />

Salic u ghev<strong>en</strong>, zelver <strong>en</strong>de gout!’<br />

De dichter biedt de ‘scone vrouwe’ hier dus <strong>het</strong>zelfde aan wat in lied 5 de ‘rudder<br />

wael gheda<strong>en</strong>’ zo onhoofs aan de ‘joncfrauwe achemant’ had aangebod<strong>en</strong>. Van<br />

hoofs standpunt beschouwd vernedert hij haar door op<strong>en</strong> <strong>en</strong> bloot over geld te<br />

sprek<strong>en</strong>. Hij verwijt haar op indirecte maar niettemin overduidelijke wijze dat zij <strong>en</strong>kel<br />

vanwege <strong>het</strong> geld zijn medeminnaar heeft gekoz<strong>en</strong>. Zij begrijpt <strong>het</strong> verwijt ook heel<br />

goed, maar weert <strong>het</strong> af door de deugd<strong>en</strong> van haar ‘kerel’ te prijz<strong>en</strong> <strong>en</strong> die teg<strong>en</strong>over<br />

de onbetrouwbaarheid van de dichter te stell<strong>en</strong>: ‘U ja es nein’, ‘Hu minne es hoon’.<br />

Het is wel e<strong>en</strong> zeer geraffineerde wraak die de dichter zich hier teg<strong>en</strong>over zijn<br />

verlor<strong>en</strong> geliefde veroorlooft. De triomf van zijn verbeelding verschaft hem<br />

comp<strong>en</strong>satie voor zijn nederlaag in de werkelijkheid. De plaatsing van lied 48, vlak<br />

voor 49, <strong>het</strong> lied van de ‘gheldeloze’, <strong>en</strong> <strong>en</strong>kele nummers na 45, <strong>het</strong> adieu-lied voor<br />

Marie, laat ge<strong>en</strong> twijfel over aan de interpretatie. De <strong>en</strong>ige echo's van vroegere<br />

lieder<strong>en</strong> die ik in 48 heb gevond<strong>en</strong> zijn ‘e<strong>en</strong> wijf van rein<strong>en</strong> aerde’, dat vergelek<strong>en</strong><br />

kan word<strong>en</strong> met ‘dat edel wijf van reinre aert’ <strong>uit</strong> lied 21, ‘sijn ontrauwe clein’, dat<br />

herinnert aan ‘mijn trauwe es vast, mijn ontrauwe dinne’<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


144<br />

<strong>uit</strong> lied 23, <strong>en</strong> ‘des hadde ic pijn int herte mijn’, als in lied 45, maar deze schaarste<br />

aan direct herk<strong>en</strong>bare formele overe<strong>en</strong>stemming<strong>en</strong> kan ons niet verhinder<strong>en</strong> lied<br />

48 met volle overtuiging aan de Mariegroep toe te voeg<strong>en</strong>.<br />

Veel grover dan in 48 is de wraakneming in 16, blijk<strong>en</strong>s de melodie e<strong>en</strong> danslied.<br />

Prosodisch is <strong>het</strong> zeer verwant aan 41 <strong>en</strong> <strong>het</strong> begint ook op dezelfde wijze:<br />

Ic hadde e<strong>en</strong> lief vercor<strong>en</strong>.<br />

Dies es led<strong>en</strong> lanc.<br />

Soe hadde e<strong>en</strong> ore verlor<strong>en</strong>.<br />

Daer toe ghincsi manc.<br />

Soe di<strong>en</strong>de so wel na min<strong>en</strong> danc.<br />

Seidic ne<strong>en</strong>, so seide ja.<br />

Wij herinner<strong>en</strong> ons de w<strong>en</strong>sdroomlieder<strong>en</strong> 21 <strong>en</strong> 75 waarin de dichter op de wijze<br />

der verbeelding de vervulling van zijn liefde beleefde. In dit 16de lied parodieert hij<br />

nu de gedroomde verhouding met Marie zo plat mogelijk 1 Zijn ‘lief vercor<strong>en</strong>’, dat hij<br />

met al de traditionele strijkages van <strong>het</strong> hoofse minneverkeer toespreekt (‘Soete<br />

minnekijn’, ‘Scone vrouwe’), is hier e<strong>en</strong> lijfstraffelijk gekortoorde hoer geword<strong>en</strong><br />

(‘Soe hadde e<strong>en</strong> ore verlor<strong>en</strong>’) <strong>en</strong> lelijk als de nacht (‘Recht als e<strong>en</strong> ongerich zwijn<br />

/ So ghinc haer zoete voys’, ‘Ghelu <strong>en</strong>de blaeu / Up hare lipp<strong>en</strong> stont’, ‘Wiel<strong>en</strong>de<br />

ghinc soe als e<strong>en</strong> gans’). Bij <strong>het</strong> afscheid voelt de dichter zich eindeloos opgelucht,<br />

dat hij van dit lelijke portret af is (‘Als ic sach har<strong>en</strong> ganc, / Spi<strong>en</strong> ic der vruechd<strong>en</strong><br />

crans’). Lied 16 is waarschijnlijk niet al te lang na 41 geschrev<strong>en</strong> <strong>en</strong> heeft ev<strong>en</strong>als<br />

dit, <strong>en</strong> vooral als 49, de functie gehad om er de teleurstelling mee weg te zing<strong>en</strong>.<br />

E<strong>en</strong> dichter die beseft ‘haer mondekin root’ nooit te zull<strong>en</strong> kuss<strong>en</strong> omdat hij er<br />

e<strong>en</strong>voudig <strong>het</strong> b<strong>en</strong>odigde geld niet voor heeft kunn<strong>en</strong> opbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, moet íets hebb<strong>en</strong><br />

om zich g<strong>en</strong>oegdo<strong>en</strong>ing te verschaff<strong>en</strong>!<br />

Jan Morito<strong>en</strong> gaat als onhoofs dichter zeld<strong>en</strong> zo ver als in lied 16, maar m<strong>en</strong> mag<br />

<strong>het</strong> onhoofse elem<strong>en</strong>t in zijn werk toch ge<strong>en</strong>szins onderschatt<strong>en</strong>. Zijn boertige<br />

lieder<strong>en</strong> zijn ge<strong>en</strong> toevallige ontsporing<strong>en</strong>, ze hor<strong>en</strong> bij zijn dichterlijke<br />

persoonlijkheid. Het hoort misschi<strong>en</strong> in <strong>het</strong> algeme<strong>en</strong> wel tot <strong>het</strong> beeld van <strong>het</strong><br />

dichterschap in zijn tijd, dat langs de rechtomhooggaande stam van <strong>het</strong> hoofse<br />

idealisme zich de rank<strong>en</strong> slinger<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> cynisch realisme. Sinds Jean de Meun<br />

op zijn eig<strong>en</strong> wijze de Roman van de Roos voltooide, is er e<strong>en</strong> traditie gevormd van<br />

e<strong>en</strong> realistische visie op de m<strong>en</strong>selijke <strong>en</strong> in <strong>het</strong> bijzonder de vrouwelijke natuur.<br />

Jan Morito<strong>en</strong> heeft van<strong>uit</strong> deze traditionele ‘wijsheid’ kunn<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong> ook voordat<br />

zijn ervaring<strong>en</strong> met de vrouw<strong>en</strong> hem persoonlijk ‘wijs’ gemaakt hadd<strong>en</strong>. Wanneer<br />

wij dus in <strong>het</strong> liedboek<br />

1 Lied 16 kan formeel niet alle<strong>en</strong> geld<strong>en</strong> als parodie van 41, maar ook van 5.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


145<br />

lieder<strong>en</strong> aantreff<strong>en</strong>, die sprek<strong>en</strong> van <strong>het</strong> bedrog dat er in de liefde schuilt <strong>en</strong> die<br />

aanman<strong>en</strong> tot voorzichtigheid in de omgang met vrouw<strong>en</strong>, behoev<strong>en</strong> deze niet<br />

noodzakelijk aan <strong>het</strong> einde van de Marie-periode geplaatst te word<strong>en</strong>. Alle<strong>en</strong> wanneer<br />

er details in voorkom<strong>en</strong> die op de Marie-situatie schijn<strong>en</strong> te wijz<strong>en</strong> of wanneer de<br />

persoonlijke toon verraadt dat de dichter zeer direct bij <strong>het</strong> ‘bedrog der liefde’<br />

betrokk<strong>en</strong> is geweest, hebb<strong>en</strong> wij aanleiding om de lieder<strong>en</strong> omstreeks de tijd van<br />

de scheiding of nog wat later te dater<strong>en</strong>. Lied 32, dat in zijn allegorische slotstrofe<br />

- we d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> aan 106, 139 <strong>en</strong> 140 - e<strong>en</strong> zeer cynische w<strong>en</strong>ding neemt, mag m<strong>en</strong><br />

op grond van zijn thematische inhoud zeker op <strong>het</strong> eind van de Marie-periode<br />

plaats<strong>en</strong>:<br />

Wa<strong>en</strong> <strong>en</strong>de Twifel sijn mijn gaste,<br />

Trouwe es mijn wert tot in d<strong>en</strong> fijn.<br />

In vinde niet daer ic na taste,<br />

Doch mijn gheluc dan es niet dijn.<br />

Die nie ne smaecte goed<strong>en</strong> wijn,<br />

Te biere hi gheit!<br />

We vind<strong>en</strong> hierin niet alle<strong>en</strong> de ons <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 2de gedicht zozeer vertrouwd geword<strong>en</strong><br />

gepersonifieerde Twifel, maar ook, in <strong>het</strong> pronom<strong>en</strong> dÿn, de rechtstreekse aanspraak<br />

van de geliefde. De verhouding met haar schijnt nog wel te bestaan, maar de dichter<br />

is g<strong>en</strong>eigd er de brui aan te gev<strong>en</strong>. Dit is niet zijn gewone hoofse reactie van<br />

onwankelbare-trouw-ondanks-alles. In 55 hebb<strong>en</strong> we hem hor<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>: ‘Ge<strong>en</strong><br />

leider leit dan lief ghesceit’, <strong>en</strong> in 90, waarin hij zijn geliefde in e<strong>en</strong> nog wel<br />

speels-hoofs gehoud<strong>en</strong> maar niettemin scherp gestelde dialoog dubbel spel verwijt<br />

(‘E<strong>en</strong> ander heift die hertze dijn, / Nu laet de mijn dan var<strong>en</strong>’), komt hij ook tot de<br />

conclusie: ‘Sceid<strong>en</strong> dinct mi so onrein, / In wils mi niet bewind<strong>en</strong>’. Maar <strong>uit</strong> e<strong>en</strong> op<br />

deze wijze beled<strong>en</strong> conservatisme t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van de e<strong>en</strong>maal opgevatte<br />

g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid, <strong>uit</strong> e<strong>en</strong> dergelijke illusieloze trouw spreekt eig<strong>en</strong>lijk ook al e<strong>en</strong> volstrekt<br />

naakt realiteitsbesef. Tuss<strong>en</strong> illusieloze trouw <strong>en</strong> cynische zakelijkheid bestaat alle<strong>en</strong><br />

nog maar e<strong>en</strong> acc<strong>en</strong>tverschil. Lied 58 begint met e<strong>en</strong> toespeling op e<strong>en</strong> mislukte<br />

liefde (‘Ich ha<strong>en</strong> ghemint. / M<strong>en</strong> achtes twint. / Ic moet mijn lid<strong>en</strong> clagh<strong>en</strong>’), maar<br />

gaat daarna over op algem<strong>en</strong>e beschouwing<strong>en</strong> <strong>en</strong> Jean de Meun-achtige zakelijke<br />

raadgeving<strong>en</strong>:<br />

Mint e<strong>en</strong> wijf<br />

In trauw<strong>en</strong> stijf,<br />

Ghef di in haer gh<strong>en</strong>ade,<br />

Ghestade blijf,<br />

Maer dijn beclijf<br />

Dan doet di nummer stade.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Nu ganc haer vast te rade,<br />

Maer hoeti deser scade.<br />

146<br />

We m<strong>en</strong><strong>en</strong> hier echo's te hor<strong>en</strong> van Marie-lied 29 (‘Blijft mi vort an ghestade’, ‘Ic<br />

hope e<strong>en</strong> <strong>en</strong>de deser scade’) <strong>en</strong> Marie-lied 55 (‘Sone achtes niet e<strong>en</strong> twint’, rijm<strong>en</strong>d<br />

op ‘ghemint‘). We hebb<strong>en</strong> bij 58, mede in verband met zijn plaatsing na <strong>het</strong> al<br />

besprok<strong>en</strong> lied 57, dus ook wel alle red<strong>en</strong> om <strong>het</strong> aan <strong>het</strong> eind van de Marie-periode,<br />

na de scheiding, te plaats<strong>en</strong>. Het slot is onverhuld cynisch:<br />

Ic zinghe e<strong>en</strong> liet<br />

Ende alst ghesciet<br />

Dat ic bem wat bestov<strong>en</strong>,<br />

Willic met vrauw<strong>en</strong> hov<strong>en</strong>,<br />

Maer niet daer an verscov<strong>en</strong>!<br />

De dichter is ‘wijs’ geword<strong>en</strong> door ervaring <strong>en</strong> beschermt zijn gekwetste hart door<br />

e<strong>en</strong> cynische pose aan te nem<strong>en</strong>: als hij wat gedronk<strong>en</strong> heeft, wil hij nog wel e<strong>en</strong>s<br />

e<strong>en</strong> vrijerijtje wag<strong>en</strong>, maar hij laat zich door de liefde niet meer <strong>uit</strong> zijn voeg<strong>en</strong> rukk<strong>en</strong>!<br />

Heb ik de situatie van dit lied juist geformuleerd, dan had de dichter op dit og<strong>en</strong>blik<br />

van zijn lev<strong>en</strong> e<strong>en</strong>voudig niet meer de mogelijkheid van de illusieloze trouw <strong>en</strong> moest<br />

<strong>het</strong> acc<strong>en</strong>t dus wel op de zakelijkheid kom<strong>en</strong> te ligg<strong>en</strong>. Bij e<strong>en</strong> zakelijke opvatting<br />

van lev<strong>en</strong> <strong>en</strong> liefde kan ook de ‘goede dronc’ weer zijn natuurlijke plaats krijg<strong>en</strong>. 58<br />

ligt duidelijk na 55, waarin de dichter nog hoop koesterde <strong>en</strong> de ‘goede dronc’,<br />

sam<strong>en</strong> met de mogelijkheid van de scheiding, had afgewez<strong>en</strong> als behor<strong>en</strong>de bij<br />

lied<strong>en</strong> die ‘van zed<strong>en</strong> alte jonc’ war<strong>en</strong>. Van de raadgeving<strong>en</strong> in lied 77 kan niet<br />

bewez<strong>en</strong> word<strong>en</strong> dat ze bepaald zijn door de persoonlijke situatie van de dichter,<br />

maar ze zijn in hun toon toch wel zo verwant met die van 58 dat we ze onwillekeurig<br />

ook plaats<strong>en</strong> aan <strong>het</strong> eind van de Marie-periode:<br />

Sich vor dich, g<strong>het</strong>rauwe man,<br />

Die goeder minn<strong>en</strong> niet ne can<br />

Becliv<strong>en</strong>.<br />

Blijfst der an, so moetstu dan<br />

Bedrogh<strong>en</strong> bliv<strong>en</strong>.<br />

Seikerlijch, die di wael jan,<br />

Hi sal di <strong>en</strong>delijch der van<br />

Verdriv<strong>en</strong>.<br />

Hoor <strong>en</strong>de zich, du merkes an<br />

Dat trouwe seld<strong>en</strong> troost ghewan<br />

Van wiv<strong>en</strong>.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


147<br />

Daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> kan de ‘wijsheid’ van lied 26 heel goed traditioneel zijn in de lijn van<br />

de Roman van de Roos. Dit humoristisch-verhal<strong>en</strong>de lied begint met e<strong>en</strong> ironische<br />

lofprijzing van de liefde (‘Ne ghe<strong>en</strong> solaes’ vor vrauw<strong>en</strong> minne’), maar <strong>uit</strong> <strong>het</strong> verloop<br />

van <strong>het</strong> verhaal blijkt wel hoezeer m<strong>en</strong> met die vrouw<strong>en</strong> moet oppass<strong>en</strong>. Op <strong>het</strong><br />

hoogtepunt van de liefdesgeme<strong>en</strong>schap vergist <strong>het</strong> ‘wijf van frissch<strong>en</strong> zinne’ zich<br />

in de naam van haar minnaar! ‘Ic wane, soe liet haer elder vri<strong>en</strong>’, tek<strong>en</strong>t de dichter<br />

aan. En de moraal is dan:<br />

Elc peinse om dat soe heift vor ogh<strong>en</strong>,<br />

Als m<strong>en</strong> rolt in haer bane.<br />

M<strong>en</strong> betert gh<strong>en</strong>e wijfs met slane,<br />

Nochtan so mak<strong>en</strong>si m<strong>en</strong>igh<strong>en</strong> Job.<br />

Het geval is te weinig toegespitst <strong>en</strong> te zeer <strong>en</strong>kel maar grappig om als e<strong>en</strong><br />

wraakneming der verbeelding te kunn<strong>en</strong> geld<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>het</strong> lied heeft trouw<strong>en</strong>s ook ge<strong>en</strong><br />

formele k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> die <strong>het</strong> duidelijk aan de Marie-lieder<strong>en</strong> verbind<strong>en</strong>.<br />

De onderling zeer verwante lieder<strong>en</strong> 37 <strong>en</strong> 122 zou ik will<strong>en</strong> beschouw<strong>en</strong> als<br />

onhoofse w<strong>en</strong>sdrom<strong>en</strong>, coitusdrom<strong>en</strong> <strong>uit</strong> de tijd to<strong>en</strong> de dichter nog wel degelijk<br />

hoopte met Marie te zull<strong>en</strong> trouw<strong>en</strong>. In de strof<strong>en</strong> zelf blijft hij, zij <strong>het</strong> met de nodige<br />

ironie, nog wel zowat binn<strong>en</strong> de perk<strong>en</strong> van wat er in <strong>het</strong> hoofse verkeer gezegd<br />

kon word<strong>en</strong>, maar in <strong>het</strong> refrein noemt hij de zaak waar <strong>het</strong> hem om te do<strong>en</strong> is op<br />

de man, of liever op de vrouw af. In 37 is dat refrein:<br />

Int scade van twe<strong>en</strong> witt<strong>en</strong> di<strong>en</strong><br />

Doet <strong>het</strong> goet der zonn<strong>en</strong> ontvli<strong>en</strong>,<br />

Daer m<strong>en</strong>s e<strong>en</strong><strong>en</strong> met jonst<strong>en</strong> jan.<br />

In <strong>het</strong> refrein van 122 zegt de dichter <strong>het</strong> bloemrijker maar vooral niet minder duidelijk:<br />

Ghebloiet staet e<strong>en</strong> gardelijn.<br />

So vaste nye ghein in mi <strong>en</strong> stoet.<br />

God groetu, joncfrouwe edel, fijn,<br />

Dat rijs ha<strong>en</strong>stu in dijn behoet!<br />

We hebb<strong>en</strong> hier, ev<strong>en</strong>als in lied 16, te mak<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> geval van zelfparodiëring:<br />

e<strong>en</strong> beeld, e<strong>en</strong> <strong>uit</strong>drukking, ja e<strong>en</strong> hele versregel <strong>uit</strong> <strong>het</strong> extatische eerste meilied<br />

voor Marie, 129, krijg<strong>en</strong> hier e<strong>en</strong> <strong>uit</strong>erst realistische reïnterpretatie. Het begin van<br />

de tweede strofe: ‘Sal dan mijn gaert ghedurich sijn, / Blijft mi ghestalt tot heilde<br />

zoet’, bewijst nl. overduidelijk dat <strong>het</strong> ‘gardelijn’ e<strong>en</strong> phallisch beeld is: de ‘heilde’,<br />

de band die <strong>het</strong> ‘rijs’ overeind moet houd<strong>en</strong>, is natuurlijk de vagina. Het moge<br />

allemaal maar verbeelding zijn, wanneer de dichter in 122 schrijft: ‘Ic badt der liefster<br />

vrouw<strong>en</strong> mijn, / God gheve dat mir becliv<strong>en</strong> moet’, ook deze verbeelding, juist deze<br />

verbeelding completeert<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


148<br />

onze voorstelling van wat de liefde voor Marie in <strong>het</strong> lev<strong>en</strong> van Jan Morito<strong>en</strong> betek<strong>en</strong>d<br />

<strong>en</strong> hij van haar verwacht heeft: ge<strong>en</strong> hoofs ideaal, maar e<strong>en</strong> huwelijksgeme<strong>en</strong>schap.<br />

Ik wil niet alle Marie-lieder<strong>en</strong> die ik verder nog heb gevond<strong>en</strong> afzonderlijk<br />

besprek<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> of ander argum<strong>en</strong>t om ze tot de Marie-periode te rek<strong>en</strong><strong>en</strong> heb ik<br />

bij de nummers 3-4-5-6, 8, 10, 14-15-16, 18-19-20-21-22-23-24-25, 29, 32, 36-37,<br />

40-41-42, 45, 48-49-40-51-52-53-54-55, 57-58-59, 71-72, 74-75-76-77-78, 86, 90,<br />

105-106, 116, 122, 129-130, 133, 136-137-138-139-140, 146-147. Het zijn er in <strong>het</strong><br />

geheel 59, wat mij niet te veel lijkt voor e<strong>en</strong> snel reager<strong>en</strong>d tal<strong>en</strong>t als Jan Morito<strong>en</strong><br />

in vier van de productiefste jar<strong>en</strong> van zijn lev<strong>en</strong>. Niet al deze lieder<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> direct<br />

of indirect te mak<strong>en</strong> met de liefde voor Marie, wel verreweg de meeste. 54 is e<strong>en</strong><br />

lied dat al vele lezers heeft getroff<strong>en</strong> doordat de dichter daarin e<strong>en</strong><br />

gewoon-m<strong>en</strong>selijke belangstelling, zonder <strong>en</strong>ig erotisch eig<strong>en</strong>belang, toont voor <strong>het</strong><br />

verdriet van e<strong>en</strong> ‘gevall<strong>en</strong>’ meisje:<br />

De tran<strong>en</strong> viel<strong>en</strong> daer int zant.<br />

Die daer de blijtste was becant,<br />

Die ghin haer and<strong>en</strong> wringh<strong>en</strong>.<br />

Als ic dat sach, <strong>het</strong> deerde mich....<br />

In wilde rust<strong>en</strong> zekerlijch,<br />

In hadt bezongh<strong>en</strong>.<br />

De regel ‘God jonne hem beed<strong>en</strong> hemelrijch’ is nauw verwant met ‘God jonne ons<br />

twe<strong>en</strong> e<strong>en</strong>drachtelijch / Sijn hemelrijch’ <strong>uit</strong> 76, <strong>het</strong> eerste nieuwjaarslied voor Marie.<br />

We zull<strong>en</strong> straks, bij de behandeling van de lieder<strong>en</strong> <strong>uit</strong> de Mergriete-periode, bij<br />

Jan Morito<strong>en</strong> meer blijk<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>kom<strong>en</strong> van gewoonm<strong>en</strong>selijk meelev<strong>en</strong> met de<br />

droefheid van e<strong>en</strong> vrouw, begrip voor haar gevoelsbehoeft<strong>en</strong>, maar in de<br />

Marie-periode, waarin de dichter nog al te veel met zichzelf te stell<strong>en</strong> had, staat lied<br />

54 alle<strong>en</strong>.<br />

Bijzondere aandacht wil ik vrag<strong>en</strong> voor de lieder<strong>en</strong> 52 <strong>en</strong> 147, omdat daarin,<br />

ev<strong>en</strong>als in <strong>het</strong> 2de gedicht, <strong>het</strong> acc<strong>en</strong>t zo sterk valt op <strong>het</strong> ‘werc’ dat de echte<br />

getrouwe hoofse minnaar moet ler<strong>en</strong> verricht<strong>en</strong>. Ge<strong>en</strong> woord<strong>en</strong> maar dad<strong>en</strong>! Oftewel,<br />

zoals <strong>het</strong> in 147 staat:<br />

Wat noode es minne van e<strong>en</strong>igher tonghe?<br />

Niet, want haer weerck dat es haer woort.<br />

Al waert dat scaemt de spraek bedwonghe,<br />

Haer weerck wil altoos comm<strong>en</strong> voort.<br />

Het beroep dat in de laatste strofe van 147 op V<strong>en</strong>us wordt gedaan (‘Wanneer zals<br />

V<strong>en</strong>us nem<strong>en</strong> wrake / Dat m<strong>en</strong> haer weerck dus corrumpeirt?’) roept ons <strong>het</strong> slot<br />

van <strong>het</strong> 2de gedicht in de herinnering, waarin de dichter bij<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


149<br />

<strong>uit</strong>spraak van <strong>het</strong> hoogste minnegericht wordt verwez<strong>en</strong> naar ‘der minn<strong>en</strong> scole’<br />

om <strong>het</strong> ‘werc’ van de liefde te ler<strong>en</strong>. Dat ‘werc’ wordt ook g<strong>en</strong>oemd in <strong>het</strong> al<br />

besprok<strong>en</strong> lied 106 (‘Des sal mijn werc onlanghe sta<strong>en</strong>’), terwijl <strong>het</strong> begin van 147<br />

(‘Ach, zich voor dich, truw hertz<strong>en</strong> reyn’) e<strong>en</strong> variant is van de eerste regel van <strong>het</strong><br />

al besprok<strong>en</strong> lied 77 (‘Sich vor dich, g<strong>het</strong>rauwe man’). 147 kan bijna als e<strong>en</strong><br />

programmatisch kernlied van de Marie-periode beschouwd word<strong>en</strong> <strong>en</strong> vanwege dat<br />

programmatische <strong>en</strong> sam<strong>en</strong>vatt<strong>en</strong>de karakter zal de dichter <strong>het</strong> ook wel hebb<strong>en</strong><br />

<strong>uit</strong>gekoz<strong>en</strong> om als slotlied van <strong>het</strong> liedboek te funger<strong>en</strong>. Lied 52, door de regel ‘Ende<br />

anders hevet cranck<strong>en</strong> spoet’ formeel verbond<strong>en</strong> aan 3, 21 <strong>en</strong> 45 - daar luid<strong>en</strong> de<br />

overe<strong>en</strong>stemm<strong>en</strong>de regels ‘T<strong>en</strong> vruechd<strong>en</strong> anich crank<strong>en</strong> spoet’, ‘Daertoe so anich<br />

crank<strong>en</strong> spoet’ <strong>en</strong> ‘Te ghelde so anich crank<strong>en</strong> spoet’ -, mist de triumfante toon van<br />

147 <strong>en</strong> maakt in zijn poging om tot e<strong>en</strong> ascese des hart<strong>en</strong> te kom<strong>en</strong> eig<strong>en</strong>lijk e<strong>en</strong><br />

aando<strong>en</strong>lijke indruk:<br />

Met hert<strong>en</strong> willic werc besta<strong>en</strong>,<br />

So ne sal mi niet verlang<strong>en</strong>.<br />

Verlang<strong>en</strong> comt hem dick<strong>en</strong>t a<strong>en</strong><br />

Die anders werc bevangh<strong>en</strong>.<br />

Met hert<strong>en</strong> mach m<strong>en</strong> dies ontgang<strong>en</strong>.<br />

Verlangh<strong>en</strong> brinct al werc te smert<strong>en</strong>.<br />

De dichter probeert alle ‘verlangh<strong>en</strong>’ af te wer<strong>en</strong> <strong>en</strong> zichzelf op te voed<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong><br />

‘vroylic beid<strong>en</strong>’ door zich ‘met hert<strong>en</strong>’ op <strong>het</strong> ‘werc’ te werp<strong>en</strong>. Kon hij er maar in<br />

slag<strong>en</strong> om zich innerlijk met <strong>het</strong> ‘werc’ te id<strong>en</strong>tificer<strong>en</strong>, dan zou hij zich niet meer<br />

als e<strong>en</strong> gekooide vogel voel<strong>en</strong>!<br />

Wat sal e<strong>en</strong> voghel sonder vlerk<strong>en</strong><br />

Die bliv<strong>en</strong> moet bin zin<strong>en</strong> spert<strong>en</strong>?<br />

Ic wil niet do<strong>en</strong> <strong>en</strong> si met hert<strong>en</strong>!<br />

Het beeld is veelzegg<strong>en</strong>d. De dichter moet zich bij ‘meester G<strong>het</strong>emperthede’ op<br />

‘der minn<strong>en</strong> scole’ wel degelijk als ‘e<strong>en</strong> voghel sonder vlerk<strong>en</strong>’ gevoeld hebb<strong>en</strong>. Hij<br />

deed zichzelf in V<strong>en</strong>us' di<strong>en</strong>st geweld aan door e<strong>en</strong> ander te will<strong>en</strong> word<strong>en</strong> dan hij<br />

van nature was, <strong>en</strong> ook móest zijn. Maar in lied 52 wil hij dit nog niet inzi<strong>en</strong>. Hij praat<br />

zich aan dat hij e<strong>en</strong> vrije vogel in V<strong>en</strong>us' hemel is, terwijl hij inderdaad in Marie's<br />

goud<strong>en</strong> kooi gevang<strong>en</strong> zit. Het is voor zijn dichterlijk zieleheil maar gelukkig geweest<br />

dat ze hem t<strong>en</strong>slotte heeft ‘lat<strong>en</strong> vlieg<strong>en</strong>’! Daardoor heeft hij later, in zijn Mergriete-tijd,<br />

met ‘Aloeette’ kunn<strong>en</strong> opstijg<strong>en</strong> ‘in d<strong>en</strong> troon’ waar Egidius ‘verhev<strong>en</strong>’ was. ‘Daer<br />

vuer sone corich ghe<strong>en</strong> gewin’.<br />

De lieder<strong>en</strong> 139 <strong>en</strong> 140 bevatt<strong>en</strong> ev<strong>en</strong>als 32 <strong>uit</strong>gewerkte allegorische voor-<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


150<br />

stelling<strong>en</strong>, die ons eraan herinner<strong>en</strong> dat de dichter van <strong>het</strong> liedboek ook de dichter<br />

van e<strong>en</strong> reeks <strong>uit</strong>voerige minneallegorieën is geweest. In 139 gaat <strong>het</strong> over e<strong>en</strong><br />

‘rozier’, e<strong>en</strong> roz<strong>en</strong>boom, die in <strong>het</strong> hart van de dichter groeit <strong>en</strong> bloeit <strong>en</strong> waarvan<br />

hij, op bevel van ‘Vrau Hope’, de bloem<strong>en</strong> met hand<strong>en</strong>vol afplukt <strong>en</strong> voor de geliefde<br />

<strong>uit</strong>strooit. Maar zijn ‘hoochste gaer’ sch<strong>en</strong>kt ge<strong>en</strong> aandacht aan zijn roz<strong>en</strong> <strong>en</strong> loopt<br />

er achteloos overhe<strong>en</strong>. Moet hij dan maar niet ophoud<strong>en</strong> met strooi<strong>en</strong> <strong>en</strong> de boom<br />

in zijn hart omhakk<strong>en</strong>? Aan <strong>het</strong> slot van <strong>het</strong> lied geeft de dichter - allegorieën zijn<br />

‘bewegelijk’! - nog weer e<strong>en</strong> andere draai aan zijn voorstelling: de boom, zíjn boom<br />

die ook háár boom is, zal verbrand<strong>en</strong> door de vuurgloed van de twijfel.<br />

Ic wil mich eyghin ghev<strong>en</strong> dir.<br />

Ic gheve di roz<strong>en</strong> <strong>en</strong>de rozier.<br />

Wiltuus niet nem<strong>en</strong> hoede<br />

Ende in mi rijst des twifels vier,<br />

So wart dijn boom verbrandet scier.<br />

Want ic bem, vrouwe goede,<br />

Bescout van tswifels gloede.<br />

Lied 139 is door de kreet ‘Helpt mi!’ verbond<strong>en</strong> aan 18, 75 <strong>en</strong> 116, <strong>en</strong> door de<br />

w<strong>en</strong>ding ‘nemmeer ics mi bewinde’ aan 51 <strong>en</strong> 90 (aldaar: ‘In wils mi niet bewind<strong>en</strong>’).<br />

In 140 wordt <strong>het</strong> beeld <strong>uit</strong> <strong>het</strong> slot van 139 variër<strong>en</strong>d voortgezet. Niet de twijfel maar<br />

<strong>het</strong> gepersonifieerde ‘Ghepeins’ wordt ervan beschuldigd dat <strong>het</strong> <strong>het</strong> hart van de<br />

dichter heeft verbrand:<br />

Vaer wech, Ghepeins, God gheve dir leit<br />

Dattu ye quaems in mijn ghedacht.<br />

Du best vort an van mi ontzeit<br />

Ende ic ontsegghe al dijn gheslacht...<br />

Du ha<strong>en</strong>s ghebrant met onbesceit<br />

Mijn herte <strong>en</strong>de al mijns zinnes cracht.<br />

Behalve echo's van 139 <strong>en</strong> van <strong>het</strong> slotlied van <strong>het</strong> 2de gedicht vind<strong>en</strong> we in 140<br />

ook vooral overe<strong>en</strong>stemming<strong>en</strong> met 116 (aldaar: ‘mijns zinnes cracht’ <strong>en</strong> ‘Sint dat<br />

si quam in mijn ghedacht’).<br />

Het al meermal<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oemde <strong>en</strong> aan vele andere Marie-lieder<strong>en</strong> verbond<strong>en</strong> 116<br />

verdi<strong>en</strong>t onze aandacht als ‘droomlied’. Het is ge<strong>en</strong> ‘droomlied’ bij wijze van sprek<strong>en</strong>,<br />

ge<strong>en</strong> ‘w<strong>en</strong>sdroomlied’ als 5, 21 <strong>en</strong> 75 waarin de verbeelding <strong>het</strong> tekort van de<br />

werkelijkheid moest aanvull<strong>en</strong>, maar e<strong>en</strong> lied waarin de droom ev<strong>en</strong>als in de grote<br />

minneallegorieën tot de voorstelling behoort <strong>en</strong> dus e<strong>en</strong> literaire inhoud heeft:<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


151<br />

E<strong>en</strong> droom haet mir tze vruechd<strong>en</strong> bracht,<br />

Das mir die nacht<br />

Tze balde dus overlidet...<br />

Nu willic emmer slap<strong>en</strong> ga<strong>en</strong>.<br />

Ic hope mir sal noch com<strong>en</strong> a<strong>en</strong><br />

Des dromes vruecht.<br />

Lied 116 br<strong>en</strong>gt ons op <strong>het</strong> spoor van nog e<strong>en</strong> tweede rijmlap der Marie-periode,<br />

naast wes ic(h) beghin(ne), nl. wes ich verma<strong>en</strong>. We vind<strong>en</strong> deze zelfde zinloze<br />

rijmw<strong>en</strong>ding ook in 4 <strong>en</strong> 14, <strong>en</strong> met des in plaats van wes bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> in 10. Met 10<br />

<strong>en</strong> 14 is 116 ook verbond<strong>en</strong> door de regel ‘Ic blive di minlic onderda<strong>en</strong>’ (in 10:<br />

‘waerlijc onderda<strong>en</strong>’, in 14: ‘eewich onderda<strong>en</strong>’) <strong>en</strong> de w<strong>en</strong>ding ‘al mijn gh<strong>en</strong>uecht...<br />

mach si versla<strong>en</strong>’ (in 10: ‘al mijn leit constu versla<strong>en</strong>’, in 14: ‘al mijn leit mach si<br />

versla<strong>en</strong>’; vergelijk verder nog 19: ‘haer nid<strong>en</strong> wil ons vruecht versla<strong>en</strong>’, <strong>en</strong> 36:<br />

‘mochtic met zorgh<strong>en</strong> leit versla<strong>en</strong>’). Al deze overe<strong>en</strong>stemming<strong>en</strong> betreff<strong>en</strong> zeer<br />

conv<strong>en</strong>tionele w<strong>en</strong>ding<strong>en</strong> <strong>en</strong> drag<strong>en</strong> weinig of niets bij tot ons inzicht in de<br />

persoonlijkheid <strong>en</strong> de lev<strong>en</strong>ssituatie van de dichter. Dat is wel <strong>het</strong> geval met de<br />

persoonlijke vondst waarmee 116 wordt afgeslot<strong>en</strong>: ‘Troutzaerte vrucht, / Wilt ghev<strong>en</strong><br />

lucht/ D<strong>en</strong> huwera<strong>en</strong>’. Wat betek<strong>en</strong>t <strong>het</strong> dat de dichter aan zijn geliefde vraagt om<br />

‘licht’ te verschaff<strong>en</strong> aan ‘de nachtuil’?. Hij, die van de nacht e<strong>en</strong> dag placht te mak<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> daarom op de school van ‘meester G<strong>het</strong>emperthede’ moest ler<strong>en</strong> <strong>het</strong> etmaal<br />

ordelijk in drieën te verdel<strong>en</strong>, duidt zichzelf hier aan met de spotnaam ‘huwera<strong>en</strong>’.<br />

Is die spotnaam hem door Marie speels-kritiser<strong>en</strong>d, ‘gheck<strong>en</strong>de’ gegev<strong>en</strong> <strong>en</strong> doet<br />

hij, door die naam te gebruik<strong>en</strong> aan <strong>het</strong> slot van de minnebrief die lied 116 is, e<strong>en</strong><br />

beroep op haar vri<strong>en</strong>dschappelijke gevoel<strong>en</strong>s? Geeft hij daarmee aan <strong>het</strong> ernstige<br />

lied ope<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> lichtere toon, de toon van de herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>de zelfironie? In lied 42 is<br />

<strong>het</strong> beeld van de nachtuil verder <strong>uit</strong>gewerkt. Het is e<strong>en</strong> van de aardigste nummers<br />

<strong>uit</strong> <strong>het</strong> liedboek, waarin de dichter op e<strong>en</strong> allerplezierigste manier de draak met<br />

zichzelf steekt, <strong>het</strong> is e<strong>en</strong> in <strong>en</strong>kele lijn<strong>en</strong> gesc<strong>het</strong>st ironisch zelfportret:<br />

So wie bi nachte gherne vliecht,<br />

Hi slacht d<strong>en</strong> huwerhane<br />

Die hem sdaeghs ut<strong>en</strong> ogh<strong>en</strong> doet.<br />

Ruste <strong>en</strong>de paeis hem dick<strong>en</strong>t liecht<br />

Van vele bi nachte te gane.<br />

Sijn zanc zijn roup dats: ‘wa<strong>en</strong> bedrieght!’<br />

Dies scuwet hi zonne <strong>en</strong>de mane.<br />

Lanteerne <strong>en</strong>de keerze ware hem goet.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


152<br />

Ook hier vind<strong>en</strong> we aan <strong>het</strong> slot e<strong>en</strong> toespeling op licht, <strong>het</strong> licht van ‘lanteerne <strong>en</strong>de<br />

keerze’ dat ‘goet’ zou zijn voor de in <strong>het</strong> duister rondwiek<strong>en</strong>de nachtvogel. Heeft de<br />

dichter gedacht aan e<strong>en</strong> lichtje in <strong>het</strong> v<strong>en</strong>ster van de geliefde dat hem als bak<strong>en</strong><br />

zou di<strong>en</strong><strong>en</strong> bij zijn nachtelijke omzwerving<strong>en</strong> langs de Brugse rei<strong>en</strong>? En wordt dit<br />

werkelijke lichtje <strong>uit</strong> 42 in 116 dan weer figuurlijk toegepast?<br />

E<strong>en</strong> laatste lied <strong>uit</strong> de Marie-periode, dat ik nog wil besprek<strong>en</strong> is 53. Kunn<strong>en</strong> wij<br />

in 32, 139, 140 <strong>en</strong> - dit zij er nog <strong>en</strong> passant aan toegevoegd - 146 iets van de<br />

allegorische d<strong>en</strong>ktrant der grote gedicht<strong>en</strong> herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, vind<strong>en</strong> wij in 116 iets terug<br />

van hun droomsfeer, in 53 ontmoet<strong>en</strong> wij de welbek<strong>en</strong>de gestalte van ‘Vrau Red<strong>en</strong>e’.<br />

Haar naam wordt niet g<strong>en</strong>oemd (maar dat gebeurde ook niet in <strong>het</strong> 7de <strong>en</strong> 13de<br />

gedicht), zij is e<strong>en</strong>voudig: ‘E<strong>en</strong> wijf van rein<strong>en</strong> zed<strong>en</strong>, / Vulmaect van all<strong>en</strong> led<strong>en</strong>, /<br />

Hovesch <strong>en</strong>de vroet’. Zij geeft de dichter de redelijke raad om ‘in ghestadicheid<strong>en</strong><br />

/ Te voug<strong>en</strong>e hertze <strong>en</strong>de moet’ <strong>en</strong> voegt daar dan veelzegg<strong>en</strong>d aan toe: ‘Quaet<br />

aeste es al ontspoet’. Wie te hard van stapel wil lop<strong>en</strong>, mist zijn doel. Ook in dit<br />

53ste lied spreekt de dichter met e<strong>en</strong> flinke dosis zelfironie <strong>en</strong> doet hij e<strong>en</strong> dappere<br />

poging om zijn zelfbeklag redelijk te relativer<strong>en</strong>. De schuld van zijn geringe succes<br />

in de liefde ligt - hij erk<strong>en</strong>t <strong>het</strong> ook hier weer - bij hemzelf. Uiterst curieus is de<br />

voorlaatste strofe:<br />

Si sprac: ‘die wil becliv<strong>en</strong><br />

In te minn<strong>en</strong>e wiv<strong>en</strong><br />

Die wachte na de vloet<br />

Ende doe sijn sceipkin driv<strong>en</strong>.<br />

Laettijt te langhe bliv<strong>en</strong><br />

En doet hem nummer goet.<br />

Quaet aeste es al ontspoet’.<br />

Het is duidelijk dat de dichter bedoelt: in de liefde moet je <strong>het</strong> goede getijde, <strong>het</strong><br />

juiste og<strong>en</strong>blik afwacht<strong>en</strong>. Maar wat betek<strong>en</strong><strong>en</strong> de gecursiveerde regels? ‘'s Avonds<br />

laat te lang blijv<strong>en</strong> doet de minnaar nooit goed bij zijn geliefde‘? Als dit de juiste<br />

vertaling is, moet Jan Morito<strong>en</strong> e<strong>en</strong> tijdlang geregeld bij Marie over huis zijn gekom<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> zich daarbij, van haarzelf of haar huisg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong>, de kritiek op de hals hebb<strong>en</strong><br />

gehaald dat hij 's avonds te lang bleef plakk<strong>en</strong>. Hij was nu e<strong>en</strong>maal niet gew<strong>en</strong>d<br />

om vroeg naar bed te gaan! Is <strong>het</strong> tuss<strong>en</strong> Jan <strong>en</strong> Marie echter nooit zover gekom<strong>en</strong><br />

dat hij haar thuis mocht opzoek<strong>en</strong>, dan zoud<strong>en</strong> de gecursiveerde regels ook kunn<strong>en</strong><br />

betek<strong>en</strong><strong>en</strong>: ‘'s Avonds te lang opzitt<strong>en</strong> - om te dicht<strong>en</strong> of te peinz<strong>en</strong> - bezorgt e<strong>en</strong><br />

minnaar e<strong>en</strong> slechte naam bij zijn geliefde - nl. de naam van iemand die ongeregeld<br />

leeft <strong>en</strong> zijn werk verwaarloost’. De slotregel ‘Quaet aeste es al<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


153<br />

ontspoet’, die bij de eerste opvatting <strong>het</strong> in de voorafgaande regels gezegde op e<strong>en</strong><br />

natuurlijke wijze afrondt, zou er bij de laatste opvatting maar e<strong>en</strong> beetje bijbungel<strong>en</strong>.<br />

Deze ‘est<strong>het</strong>ische’ overweging - die bij de interpretatie van e<strong>en</strong> goed gedicht mag<br />

meetell<strong>en</strong> - br<strong>en</strong>gt mij ertoe aan de eerste opvatting toch maar de voorkeur te gev<strong>en</strong>.<br />

Wij moet<strong>en</strong> onze voorstelling van de Marie-episode dan zo completer<strong>en</strong>, dat Jan<br />

Morito<strong>en</strong>, die t<strong>en</strong>slotte van goede familie was, aanvankelijk wel, zij <strong>het</strong> niet zonder<br />

reserve, door Marie <strong>en</strong> haar ouders geaccepteerd is, maar dat hem later, to<strong>en</strong> hij,<br />

ondanks al zijn ijver om zijn bohémi<strong>en</strong>bestaan aan de burgerlijke orde aan te pass<strong>en</strong>,<br />

toch niet aan de verwachting<strong>en</strong> bleek te kunn<strong>en</strong> beantwoord<strong>en</strong>, de deur is gewez<strong>en</strong>:<br />

‘Gaet!’ In lied 53 br<strong>en</strong>gt <strong>het</strong> gesprek met ‘Vrau Red<strong>en</strong>e’ de dichter nog tot de tamelijk<br />

optimistische slotsom, dat hij als minnaar maar vol vertrouw<strong>en</strong> moet afwacht<strong>en</strong> tot<br />

hij op <strong>het</strong> goede og<strong>en</strong>blik de ‘b<strong>uit</strong>’ kan binn<strong>en</strong>hal<strong>en</strong>. De slotstrofe is merkwaardig<br />

zakelijk van toon <strong>en</strong> niet bepaald hoofs van beeld:<br />

Nu laet ons wacht<strong>en</strong> alle!<br />

Als ons de tijt gevalle,<br />

So wilwi wacker zijn<br />

Dat m<strong>en</strong> ons niet vergalle.<br />

Die tpaert heift bind<strong>en</strong> stalle<br />

Verware sijn slotelkijn.<br />

Verlang<strong>en</strong> doet mi pijn.<br />

De dichter zal dit lied wel niet aan zijn geliefde hebb<strong>en</strong> voorgezong<strong>en</strong>. E<strong>en</strong><br />

zelfonderzoek of e<strong>en</strong> zelfrechtvaardiging zoals <strong>het</strong> 2de gedicht - dat wél voor de<br />

og<strong>en</strong> van Marie bestemd zal zijn geweest - was <strong>het</strong> zelfgesprek van <strong>het</strong> 53ste lied<br />

niet. M<strong>en</strong> kan <strong>het</strong> eerder e<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong>tijdse balans noem<strong>en</strong>. De eindafrek<strong>en</strong>ing heeft<br />

er anders <strong>uit</strong> gezi<strong>en</strong>.<br />

Het ligt methodisch voor de hand om bij <strong>het</strong> verzamel<strong>en</strong> van de Mergrietelieder<strong>en</strong><br />

<strong>uit</strong> te gaan van lied 13. Dit is immers <strong>het</strong> <strong>en</strong>ige van <strong>het</strong> liedboek waarin de naam<br />

van Mergriete g<strong>en</strong>oemd wordt, niet in de tekst maar wel in <strong>het</strong> 20-letterige acrostichon<br />

‘O Mergriete, geft mi danc’. Ik wil dit 13de lied, omdat <strong>het</strong> <strong>het</strong> <strong>uit</strong>gangspunt moet<br />

zijn van al onze verdere beschouwing<strong>en</strong>, nu eerst in zijn geheel citer<strong>en</strong>:<br />

Omoedich, simpel, goedertiere,<br />

Minlic wes<strong>en</strong>de in alre maniere<br />

Es die over scone figure.<br />

Reynicheit es in elcker ure<br />

Ghefondeert in har<strong>en</strong> persoon.<br />

Recht eist dat cranc es mijn loon.<br />

Ic ne dars haer niet ghewagh<strong>en</strong>.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Eewich willict hel<strong>en</strong>de dragh<strong>en</strong><br />

Tote mi de doot mijn lev<strong>en</strong> verbiet.<br />

Ets recht, in bem haers werdich niet.<br />

Gh<strong>en</strong>ougeliker dan ic visiere<br />

Es soe daer ic mi up verfiere.<br />

Felheit was nie in hare nature.<br />

Trouwe es in haer herte pure,<br />

Minlic, edel, zoete <strong>en</strong>de scoon,<br />

In rechter dueg<strong>het</strong> sonder hoon.<br />

Doch wil ic haer mijn lid<strong>en</strong> clagh<strong>en</strong>.<br />

An haer so maghic troost bejagh<strong>en</strong>.<br />

Neemt so mijns ware als so mi ziet,<br />

Confoort wert mi daer of ghesciet.<br />

154<br />

Het is in poëtisch opzicht ge<strong>en</strong> belangrijk lied. Er zit ge<strong>en</strong> grote bewog<strong>en</strong>heid achter<br />

<strong>en</strong> de dictie is zeer conv<strong>en</strong>tioneel. Maar juist daardoor geeft <strong>het</strong> ons <strong>het</strong> nodige<br />

houvast voor e<strong>en</strong> vergelijking met andere lieder<strong>en</strong>. De meest persoonlijke, meest<br />

oorspronkelijke lieder<strong>en</strong> verton<strong>en</strong> vaak de minste formele k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> van <strong>het</strong> soort<br />

dat we voor ons onderzoek nodig hebb<strong>en</strong>. Afgezi<strong>en</strong> van <strong>het</strong> slot der beide strof<strong>en</strong><br />

is lied 13 <strong>en</strong>kel maar e<strong>en</strong> opsomming van de loffelijke kwaliteit<strong>en</strong> der geliefde, e<strong>en</strong><br />

catalogus van hoofse vrouw<strong>en</strong>deugd<strong>en</strong>. Dergelijke <strong>uit</strong>voerige opsomming<strong>en</strong> kom<strong>en</strong><br />

ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele keer voor in onze 59 Marie-lieder<strong>en</strong> 1 maar wel bv. in de nummers 34,<br />

43, 88, 119 <strong>en</strong> 124. Het korte lied 34, met <strong>het</strong> acrostichon ‘Violette’, bestaat <strong>uit</strong><br />

weinig meer dan zo'n deugd<strong>en</strong>-catalogus:<br />

Violette, zuver wit,<br />

Juechdich, soete <strong>en</strong>de amoreus,<br />

Omoedich, simpel, onbesmit,<br />

Lievelic, scone, gracieus,<br />

Edel, reine, glorieus,<br />

Trouwe <strong>en</strong>de stede ghi bezit.<br />

Troost hem di<strong>en</strong> ghi maect p<strong>en</strong>seus<br />

Ende u wil di<strong>en</strong><strong>en</strong> in al dit.<br />

Ook dit is e<strong>en</strong> poëtisch weinig imponer<strong>en</strong>d knutselwerkje, maar voor ons<br />

1 Wel in <strong>het</strong> verhal<strong>en</strong>de deel van <strong>het</strong> 2de gedicht, r. 216/20:<br />

Soe es so soete <strong>en</strong>de so re<strong>en</strong>e,<br />

So minlijc <strong>en</strong>de so goet van zed<strong>en</strong>,<br />

So scone <strong>en</strong>de so vul wet<strong>en</strong>thed<strong>en</strong>,<br />

So edel <strong>en</strong>de so wijs van rade,<br />

So vul van trauw<strong>en</strong> <strong>en</strong>de so gestade.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


155<br />

niettemin interessant vanwege zijn formele k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong>. Uit <strong>het</strong> rondeellied 43, dat<br />

begint met de regel: ‘Ich ha<strong>en</strong> e<strong>en</strong> uut vercor<strong>en</strong> .L.’, citeer ik maar één strofe:<br />

Sones no wreet, no stuer, no fel,<br />

Maer wivelic ghefigureirt,<br />

Ghestadich, minlic, niet rebel.<br />

Lied 88, beginn<strong>en</strong>d met: ‘O .M., wel zoete b<strong>en</strong><strong>en</strong> drie’, is almede e<strong>en</strong><br />

aane<strong>en</strong>schakeling van geme<strong>en</strong>plaats<strong>en</strong>, waarvan ik er hier maar <strong>en</strong>kele laat volg<strong>en</strong>:<br />

Trauwe ne vergaetstu nie.<br />

Vul eer<strong>en</strong> es dijn wet<strong>en</strong>.<br />

Du best vul alre reinicheit.<br />

Van u mi alle vruecht ghescie,<br />

Want ghi hebt vast bezet<strong>en</strong><br />

Trauwe, eere <strong>en</strong>de omoedicheit.<br />

Van lied 119 vraagt in <strong>het</strong> bijzonder de derde strofe onze aandacht, ofschoon er <strong>uit</strong><br />

de tweede ook al wel e<strong>en</strong> <strong>en</strong> ander te hal<strong>en</strong> valt (‘Vul es haer wivelic ghedacht /<br />

Van trauw<strong>en</strong> <strong>en</strong>de van zed<strong>en</strong> rein’):<br />

Ere, scaemte <strong>en</strong>de stadicheit,<br />

Wijsheit, const <strong>en</strong>de ooc ootmoet,<br />

Simpel wes<strong>en</strong>, reinicheit,<br />

Dits al in huer, des bem ic vroet.<br />

Van lied 124, bestaande <strong>uit</strong> drie vagant<strong>en</strong>strof<strong>en</strong> zonder één oorspronkelijke regel,<br />

citeer ik de eerste strofe:<br />

Trauwe <strong>en</strong>de steide, scaemte, ootmoet,<br />

Wet<strong>en</strong>theit <strong>en</strong>de eere,<br />

Ghezedich, edel, wijs <strong>en</strong>de vroet,<br />

Noch haet si duechd<strong>en</strong> meere.<br />

Simpel, meinder, scone <strong>en</strong>de goet,<br />

Dus ickse k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> leere.<br />

Lief uutvercor<strong>en</strong>, beilde zoet,<br />

Tuwaert ic mi keere.<br />

Mak<strong>en</strong> wij de rek<strong>en</strong>ing op, dan constater<strong>en</strong> wij dat omoedich voorkomt in 13 <strong>en</strong> 34,<br />

omoedicheit in 88, ootmoet in 119 <strong>en</strong> 124; simpel in 13, 34 <strong>en</strong> 119; scaemte in 119<br />

<strong>en</strong> 124; reine in 34, reinicheit in 13, 88 <strong>en</strong> 119; trouwe in 13, 34, 88, 119 <strong>en</strong> 124;<br />

eere in 88, 119 <strong>en</strong> 124; edel in 13, 34 <strong>en</strong> 124; zoete in 13, 34, 88, 119 <strong>en</strong> 124; scone<br />

in 13, 34 <strong>en</strong> 124; minlic in 13, 43 <strong>en</strong> 119; ghestadich in 43,<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


156<br />

stede in 34 <strong>en</strong> 124, stadicheit in 119; wijs in 124, wijsheit in 119; fel met ontk<strong>en</strong>ning<br />

in 43, felheit met ontk<strong>en</strong>ning in 13. Er zijn dus g<strong>en</strong>oeg overe<strong>en</strong>stemming<strong>en</strong> om de<br />

onderlinge verwantschap van 13, 34, 43, 88, 119 <strong>en</strong> 124 aan te ton<strong>en</strong>, maar ze zijn<br />

niet allemaal bruikbaar voor <strong>het</strong> herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> van Mergriete-lieder<strong>en</strong> b<strong>uit</strong><strong>en</strong> dit zestal,<br />

want vele van de geciteerde qualificaties kom<strong>en</strong> ook in Marie-lieder<strong>en</strong> voor. Typisch<br />

voor <strong>het</strong> beeld van Mergriete is in de eerste plaats simpel, dat b<strong>uit</strong><strong>en</strong> 13, 34 <strong>en</strong> 119<br />

nerg<strong>en</strong>s in <strong>het</strong> liedboek gebruikt wordt. ‘Violette’, <strong>het</strong> acrostichon van 34, is blijkbaar<br />

e<strong>en</strong> ‘hoofs pseudoniem’ van Mergriete geweest. Het viooltje symboliseert de<br />

nederigheid <strong>en</strong> ‘Violette’ wordt daarom ook gebruikt als naam voor de heilige Maagd.<br />

Omoedich is almede e<strong>en</strong> qualificatie die speciaal op Maria van toepassing is. In <strong>het</strong><br />

Marialied 97 wordt gesprok<strong>en</strong> van ‘dijn omoediche zuver lijf’, in 101 van Maria's<br />

‘omoet <strong>en</strong>de zuverheit’ <strong>en</strong> van ‘Die werde roze die met verzike / D<strong>en</strong> heere ontfinc<br />

oetmoedelike’. Door Mergriete ‘omoedich’ te noem<strong>en</strong> br<strong>en</strong>gt de dichter haar ev<strong>en</strong>als<br />

door de er<strong>en</strong>aam ‘Violette’ in verband met de heilige Maagd. In lied 108 komt nog<br />

de regel voor: ‘Ghewerdicht, vrauwe, up rechte omoet’, waarin omoet niet de<br />

betek<strong>en</strong>is van ‘nederigheid’ maar van ‘g<strong>en</strong>ade’ heeft. Hier kan <strong>het</strong> woord niet geld<strong>en</strong><br />

als formeel k<strong>en</strong>merk van e<strong>en</strong> Mergriete-lied, in 13, 34, 88, 119 <strong>en</strong> 124 zijn ootmoet,<br />

omoedich <strong>en</strong> omoedicheit dit wel. Scaemte wordt als hoofse deugd - overig<strong>en</strong>s van<br />

e<strong>en</strong> man - ook g<strong>en</strong>oemd in 89 (‘Trauwe, scaemte <strong>en</strong>de stedicheit’). In 110 wordt<br />

van de geliefde, die wordt voorgesteld als gepersonifieerde ‘Stede’, d.i. de<br />

standvastigheid, gezegd: ‘Dijn gheer is eere, dijn wes<strong>en</strong> scame’. Verder wordt<br />

scaemte in <strong>het</strong> liedboek nog op twee plaats<strong>en</strong> (in de Marielieder<strong>en</strong> 38 <strong>en</strong> 147)<br />

gebruikt in de betek<strong>en</strong>is ‘beschaamdheid’, dus niet ter aanduiding van de hoofse<br />

deugd der ingetog<strong>en</strong>heid. Met de ‘simpelheit’ <strong>en</strong> de ‘ootmoet’ behoort m.i. ook de<br />

‘scaemte’ tot de characteristica der Mergriete-verbeelding 1 . Omdat Jan Morito<strong>en</strong><br />

t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van Mergriete nooit trouwplann<strong>en</strong> heeft gehad, ja niet kon hebb<strong>en</strong> - zij<br />

was immers de verloofde van e<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>d -, heeft hij haar waarschijnlijk van <strong>het</strong> begin<br />

af de eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong> toegek<strong>en</strong>d van e<strong>en</strong> heilige jonkvrouw, van Maria. To<strong>en</strong> zij in<br />

<strong>het</strong> klooster ging, behoefde de dichter niets aan zijn qualificaties te verander<strong>en</strong>.<br />

‘Reinicheit’ is e<strong>en</strong> eig<strong>en</strong>schap die ook aan Marie wordt toegek<strong>en</strong>d, bv. in 137, <strong>het</strong><br />

vierde nieuwjaarslied: ‘Dat doet dijn duecht, dijn reinicheit’. ‘Reinre wijf ic nie ghesach’<br />

heet <strong>het</strong> al in lied 22, met <strong>het</strong> acrostichon Marie. In 88 zegt de dichter echter van<br />

‘M’, hier op te vatt<strong>en</strong> als de eerste letter van<br />

1 Hij grijpt met deze characteristica van Mergriete echter wel terug, over de Marie-episode<br />

he<strong>en</strong>, op de verbeelding van zijn eerste grote liefde in <strong>het</strong> 1ste gedicht. De dichter ziet daar,<br />

in de ‘zale’ van <strong>het</strong> ‘palaeis’ dat de geliefde voorstelt, drie vrouw<strong>en</strong> wandel<strong>en</strong>, Hovescheit,<br />

Simpelhede <strong>en</strong> Omoedichede, die sam<strong>en</strong> gaan neerkniel<strong>en</strong> voor Zuverheit (r. 784/810).<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


157<br />

Mergriete: ‘Du best vul alre reinicheit’, <strong>en</strong> deze superlatieve qualificatie heb ik in de<br />

Marie-lieder<strong>en</strong> niet aangetroff<strong>en</strong>. In lied 101 wordt van de heilige Maagd gesprok<strong>en</strong><br />

als van e<strong>en</strong> ‘roze vul der reynicheit’. Dit kan ons do<strong>en</strong> vermoed<strong>en</strong> dat ook op dit<br />

punt Mergriete van de dichter de hoogst, de heiligst d<strong>en</strong>kbare qualificatie heeft<br />

ontvang<strong>en</strong>. In lied 115 wordt de geliefde aangesprokan als ‘Vrauwe vul alre reinicheit,<br />

in 62 wordt teg<strong>en</strong> haar gezegd: ‘O wijf, dine wivelike ader / Es so vul der reinicheit’,<br />

lied 11, waarin over de geliefde in de derde persoon wordt gesprok<strong>en</strong>, begint met:<br />

‘E<strong>en</strong> wijflic wijf vul reiniched<strong>en</strong>’. Er is vanwege deze formele overe<strong>en</strong>stemming met<br />

88 alle aanleiding om 11, 62 <strong>en</strong> 115 bij de Mergriete-lieder<strong>en</strong> te rek<strong>en</strong><strong>en</strong>. Ik voeg<br />

er nog 126 aan toe, met de regels: ‘De hoochste staet der vroylicheit.../ Dats minne<br />

vul der reinicheit’.<br />

De laatste regel van lied 13 bevat <strong>het</strong> in <strong>het</strong> liedboek maar zeld<strong>en</strong> voorkom<strong>en</strong>de<br />

woord confoort met de betek<strong>en</strong>is ‘troost, kracht <strong>uit</strong> de vervulling van <strong>het</strong><br />

liefdesverlang<strong>en</strong>’. Het treedt zeer veelvuldig op in <strong>het</strong> 13de gedicht <strong>en</strong> ook al e<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong>kele maal in <strong>het</strong> 1ste. In <strong>het</strong> 6de gedicht vind<strong>en</strong> we de variant confortelichede<br />

met dezelfde betek<strong>en</strong>is (r. 114). In <strong>het</strong> 2de gedicht <strong>en</strong> in de Marielieder<strong>en</strong> heb ik<br />

deze woord<strong>en</strong> niet gevond<strong>en</strong>. We mog<strong>en</strong> dus wel aannem<strong>en</strong> dat confoort in de<br />

g<strong>en</strong>oemde speciale betek<strong>en</strong>is e<strong>en</strong> k<strong>en</strong>merk is van Mergriete-lieder<strong>en</strong> <strong>en</strong> lied 110,<br />

waarin ons ook al <strong>het</strong> woord scame was opgevall<strong>en</strong>, op grond van de regel: ‘Der<br />

minn<strong>en</strong> die mi gheift confoort’ definitief tot deze groep rek<strong>en</strong><strong>en</strong>. In de derde regel<br />

van lied 13 komt figure voor in de zin van ‘gestalte’. Dit vind<strong>en</strong> we in <strong>het</strong> liedboek<br />

alle<strong>en</strong> terug in 11: ‘Int upsi<strong>en</strong> harer zoeter figure’. Verwant is de <strong>uit</strong>drukking ‘wivelic<br />

ghefigureirt’ <strong>uit</strong> 43. De verbinding ‘herte pure’, in 13 gebruikt in verband met<br />

Mergriete, keert terug in 100, waar van de jonggestorv<strong>en</strong> Egidius gezegd wordt:<br />

‘Musike <strong>en</strong>de alle melodi<strong>en</strong> / Minnestu met hert<strong>en</strong> pure’. De regel <strong>uit</strong> 13: ‘Ic ne dars<br />

haer niet ghewagh<strong>en</strong>’, vertoont e<strong>en</strong> zekere verwantschap met e<strong>en</strong> passage <strong>uit</strong> 91:<br />

‘Salsi mi aldus vreimde bliv<strong>en</strong>, / In weet hoe ict ghelid<strong>en</strong> sal. / Salsi mi daer om van<br />

huer driv<strong>en</strong>, / Of ict haer durste zeggh<strong>en</strong> al?’ Niet alle overe<strong>en</strong>stemming<strong>en</strong> die ik<br />

heb geciteerd zijn ev<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong>d, maar we zi<strong>en</strong>, wanneer we de woord<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

w<strong>en</strong>ding<strong>en</strong> <strong>uit</strong> lied 13 analyser<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>het</strong> parallelle gebruik ervan in andere lieder<strong>en</strong><br />

nagaan, toch al wel vaagweg iets als e<strong>en</strong> Mergriete-groep ontstaan. Ik herhaal nog<br />

ev<strong>en</strong> alle nummers die in <strong>het</strong> voorafgaande besprok<strong>en</strong> of g<strong>en</strong>oemd zijn: 11, 13<br />

(‘Mergriete’), 34 (‘Violette’), 43 (‘L’), 62, 88 (‘M’), 89, 91, 97, 100, 101, 110, 115,<br />

119, 124, 126.<br />

Ik kies <strong>uit</strong> deze voorlopige groep lied 88 om als <strong>uit</strong>gangspunt te di<strong>en</strong><strong>en</strong> voor e<strong>en</strong><br />

verder onderzoek. Dat 88 e<strong>en</strong> Mergriete-lied is kan redelijkerwijs niet betwijfeld<br />

word<strong>en</strong>: de geliefde wordt erin aangesprok<strong>en</strong> als ‘M’ <strong>en</strong> <strong>het</strong> heeft zowel de algem<strong>en</strong>e<br />

deugd<strong>en</strong>catalogus als in <strong>het</strong> bijzonder de deugd der<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


158<br />

‘omoedicheit’ met 13 geme<strong>en</strong>. Dezelfde k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> die 88 met 13 verbind<strong>en</strong>, bezit<br />

<strong>het</strong> ook sam<strong>en</strong> met 34, 119 <strong>en</strong> 124. De qualificatie ‘vul... reinicheit’ heeft 88 geme<strong>en</strong><br />

met 11, 62, 101, 115 <strong>en</strong> 126. Tuss<strong>en</strong> 88 <strong>en</strong> 62 bestaan echter nog verschill<strong>en</strong>de<br />

andere overe<strong>en</strong>stemming<strong>en</strong>. Ik zet ze hier bij elkaar: ‘Ic blive dijn eighin, hoe dat<br />

gheit’ (88), ‘Ic blive dijn eighin, hoe dat gheit’ (62); ‘Du muechs mi ghev<strong>en</strong> lief <strong>en</strong>de<br />

leit’ (88), ‘Du muechs mi ghev<strong>en</strong> lief <strong>en</strong>de leit’ (62); ‘Slap<strong>en</strong>, drinck<strong>en</strong>, eit<strong>en</strong> / Lietic<br />

daer om, vor waer gheseit’ (88), ‘Mijn god, mijn moeder <strong>en</strong>de mijn vader / Bestu<br />

allein, vor waer gheseit’ (62). De regel ‘Du muechs mi ghev<strong>en</strong> lief <strong>en</strong>de leit’ vind<strong>en</strong><br />

we precies zo terug in 80 <strong>en</strong> met e<strong>en</strong> lichte variatie in 28: ‘Ets recht, du geifs mir<br />

lief <strong>en</strong>de leit’. Lied 28 heeft <strong>het</strong> acrostichon ‘Liegaert’. Dat plaatst ons wel voor e<strong>en</strong><br />

moeilijkheid, want kond<strong>en</strong> we ‘Violette’ nog interpreter<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> ter vrije beschikking<br />

staand ‘hoofs pseudoniem’, Liegaert is e<strong>en</strong> werkelijk bestaande naam geweest die<br />

door verschill<strong>en</strong>de Brugse meisjes in <strong>het</strong> laatste kwart van de 14de eeuw gedrag<strong>en</strong><br />

werd. Toch krijg<strong>en</strong> we wel de indruk dat lied 28 e<strong>en</strong> plaats in de Mergriete-groep<br />

verdi<strong>en</strong>t. De rijmlap hoet mi vergheit in 28 is niet te scheid<strong>en</strong> van hoe dat gheit in<br />

62 <strong>en</strong> 88. Hoet mi vergheit komt verder voor in de lieder<strong>en</strong> 7 (‘Hoet mer vergheit’),<br />

70, 108, 113 (‘Es eighin dijn, hoet mir vergheit’) <strong>en</strong> <strong>het</strong> ‘Niete’-lied 114 (‘El niet ic<br />

gheer, hoet mi vergheit’, geheel gelijk aan 28). E<strong>en</strong> andere variant van deze<br />

‘regelvulling’ is nog hoet mi vergee in 65, e<strong>en</strong> lied waarin de geliefde ev<strong>en</strong>als in 88<br />

met ‘M’ wordt aangeduid. Behalve door deze ‘M’ <strong>en</strong> de stoplap hoet mi vergee / hoe<br />

dat gheit zijn 65 <strong>en</strong> 88 nog aan elkaar verbond<strong>en</strong> door de verwante regels ‘Canzoe<br />

mi ghev<strong>en</strong> zuer <strong>en</strong>de zachte’ (65) <strong>en</strong> ‘Du muechs mi ghev<strong>en</strong> lief <strong>en</strong>de leit’ (88). Wat<br />

deze laatste w<strong>en</strong>ding betreft staat 65 echter nog dichter bij 124, e<strong>en</strong> van de andere<br />

lieder<strong>en</strong> der voorlopige Mergriete-groep, want aan ‘Canzoe mi ghev<strong>en</strong> zuer <strong>en</strong>de<br />

zachte’ in 65 gaat de vergelijking ‘ghelijc der zee’ vooraf <strong>en</strong> in 124 vind<strong>en</strong> we: ‘Ghelijc<br />

der hebb<strong>en</strong> <strong>en</strong>ter vloet / Gheift si mi zacht <strong>en</strong>de zere’. Dit br<strong>en</strong>gt ons dan weer bij<br />

128 met de regels: ‘Ghelijch der ebb<strong>en</strong> <strong>en</strong>ter vloet / Doestu mir lid<strong>en</strong> zeer <strong>en</strong>de<br />

zacht’. T<strong>en</strong>slotte geeft <strong>het</strong> ‘Niete’-lied 111 nog e<strong>en</strong> variant die weer naar 28 wijst:<br />

‘Ets recht, du gheifs mi zuer <strong>en</strong>de zoet’. Het ‘Liegaert’-lied 28 heeft dus tamelijk<br />

sprek<strong>en</strong>de overe<strong>en</strong>stemming<strong>en</strong> met twee van de drie ‘Niete’-lieder<strong>en</strong>, 111 <strong>en</strong> 114,<br />

met de twee ‘M’-lieder<strong>en</strong> 65 <strong>en</strong> 88 <strong>en</strong> met nog twee andere lieder<strong>en</strong> van de<br />

voorlopige Mergriete-groep, 62 <strong>en</strong> 124. Wij mog<strong>en</strong> aannem<strong>en</strong> dat ‘Liegaert’ e<strong>en</strong><br />

‘schuilnaam’ van Mergriete is geweest <strong>en</strong> ‘Niete’, hoogstwaarschijnlijk, e<strong>en</strong> vleinaam<br />

die alle<strong>en</strong> gebruikt werd door haar intieme vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> (verg. ‘Maes’ als vleinaam voor<br />

Marie). Hoet mi vergheit / hoet mi vergee / hoe dat gheit is als karakteristieke stoplap<br />

van de Mergriete-periode te vergelijk<strong>en</strong> met wes ic(h) beghin(ne) <strong>en</strong> was ich verma<strong>en</strong><br />

van de Marie-periode. De kring van overe<strong>en</strong>stemming<strong>en</strong> rondom<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


159<br />

lied 88 heeft bevestigd dat 62 <strong>en</strong> 124 inderdaad tot de Mergriete-groep moet<strong>en</strong><br />

behor<strong>en</strong> <strong>en</strong> heeft verder 7, 28, 65, 70, 80, 108, 111, 113, 114 <strong>en</strong> 128 aan deze<br />

groep toegevoegd.<br />

Als <strong>uit</strong>gangspunt voor de verdere <strong>uit</strong>bouw van de Mergriete-groep kies ik nu lied<br />

124, omdat zich hierin e<strong>en</strong> tweede karakteristieke stoplap van de Mergriete-periode<br />

bevindt, wat si mi doet (met verschill<strong>en</strong>de variant<strong>en</strong>). Deze komt zev<strong>en</strong>maal in <strong>het</strong><br />

liedboek voor: ‘Wat soe mi doet, docht mi niet goet, / Ic ware onwet<strong>en</strong>der dan e<strong>en</strong><br />

zwijn’ (12); ‘Eighin dijn / Es therte mijn, / Wat ghi mi doet’ (39, met acrostichon<br />

‘Triceew’); ‘Mi ghelieft, wat ghi mi doet’ (67); ‘Wel mi gh<strong>en</strong>oucht, wat ghi mi doet’<br />

(94); ‘Dies willict nem<strong>en</strong> al vor goet, / Wat si mi doet’ (119); ‘So lanc so meer, wat<br />

si mi doet, / Ic huer tze di<strong>en</strong><strong>en</strong> ghere’ (124); ‘Ende in wil nummer, noch <strong>en</strong> can, /<br />

Dat anders si, wes ghi mi doet’ (131, met acrostichon ‘I.A.N.M.’). De ‘naam’ Triceew<br />

lijkt mij opgebouwd <strong>uit</strong> de eerste letters van woord<strong>en</strong> waarmee hoofse<br />

vrouw<strong>en</strong>deugd<strong>en</strong> word<strong>en</strong> aangeduid (verg. <strong>het</strong> letterspel met de naam Mergriete<br />

in <strong>het</strong> 7de gedicht). M<strong>en</strong> kan bv. d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> aan Trouwe, Reinicheit, Jonste(licheit),<br />

Confortelicheit, Edelheit, Eere, Wijsheit (of Wet<strong>en</strong>theit). De dichter heeft Mergriete<br />

k<strong>en</strong>nelijk onder vele nam<strong>en</strong> gehuldigd <strong>en</strong> dat betek<strong>en</strong>t waarschijnlijk dat hij in de<br />

lieder<strong>en</strong> die voor zijn vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring bestemd war<strong>en</strong>, haar eig<strong>en</strong>lijke naam niet heeft<br />

will<strong>en</strong> noem<strong>en</strong>, zelfs niet per acrostichon. Marie was ‘vrij’, nog aan niemand<br />

gebond<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Jan Morito<strong>en</strong> kon haar dus op<strong>en</strong>lijk <strong>het</strong> hof mak<strong>en</strong>. Mergriete was<br />

daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> de verloofde van e<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>d <strong>en</strong> e<strong>en</strong> op<strong>en</strong>lijke hulde aan haar zou alle<br />

betrokk<strong>en</strong><strong>en</strong> bloot stell<strong>en</strong> aan de onwelwill<strong>en</strong>de kritiek van de b<strong>uit</strong><strong>en</strong>staanders, de<br />

‘niders’, die e<strong>en</strong> dergelijke hoofse driehoeksverhouding niet goed kond<strong>en</strong> plaats<strong>en</strong>.<br />

Er zijn in <strong>het</strong> liedboek twee lieder<strong>en</strong> waarin met nadruk wordt betoogd dat de liefde<br />

tuss<strong>en</strong> de dichter <strong>en</strong> zijn vrouwe geheim moet blijv<strong>en</strong>, 109 <strong>en</strong> 134. In 109 zegt de<br />

dichter <strong>het</strong> zo:<br />

Mi heift gheva<strong>en</strong> e<strong>en</strong> wijflic beild.<br />

Het si mir lief, dat elc man heild.<br />

Wie zo es, dan seggic niet.<br />

Of ict zeide <strong>en</strong>de voorder came,<br />

So ware mijn truer<strong>en</strong> m<strong>en</strong>ichfald.<br />

Neinic niet! huer werde name<br />

Blijft in mi allein ghestald...<br />

Wi<strong>en</strong> salic mijn secreit betrauw<strong>en</strong>?<br />

Der wrouchers also m<strong>en</strong>ich leift.<br />

Dies radic der reinre vrauw<strong>en</strong><br />

Dat zoe haer niet te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>e gheift.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Lied 134 begint op deze wijze:<br />

160<br />

De scoonste die m<strong>en</strong> scauw<strong>en</strong> mach,<br />

De liefste die ic ye ghesach,<br />

Ich weinsche huer heyl <strong>en</strong>de goed<strong>en</strong> dach.<br />

Maer wie ich meyn,<br />

Wil ich niem<strong>en</strong> do<strong>en</strong> ghewach<br />

Dan huer allein<br />

Die mijns vermach<br />

Ende anders ghein.<br />

Aan <strong>het</strong> slot lez<strong>en</strong> we: ‘Ich wille dan stell<strong>en</strong> mijn ghedacht / Vor elk<strong>en</strong> clapp<strong>en</strong>d<strong>en</strong><br />

vilein’, <strong>en</strong> hierin zal wel de motivering van de geheimzinnigheid beslot<strong>en</strong> ligg<strong>en</strong>.<br />

Lied 134 is op vele wijz<strong>en</strong> formeel verbond<strong>en</strong> aan de tot dusver bije<strong>en</strong>gebrachte<br />

Mergriete-groep (80, 94, 108, maar vooral 131) <strong>en</strong> daarom is <strong>het</strong> geoorloofd de<br />

motivering die in 134 (<strong>en</strong> 109) gegev<strong>en</strong> wordt van <strong>het</strong> zwijg<strong>en</strong> over de id<strong>en</strong>titeit der<br />

geliefde, voor de hele groep te lat<strong>en</strong> geld<strong>en</strong>. De polyonymiteit <strong>en</strong> pseudonymiteit<br />

der Mergriete-lieder<strong>en</strong> had de bedoeling de anonymiteit der geliefde te garander<strong>en</strong>.<br />

Lied 13 is <strong>het</strong> <strong>en</strong>ige waarin schijnbaar die anonymiteit verbrok<strong>en</strong> wordt. Maar<br />

waarschijnlijk was <strong>het</strong> als poëtische minnebrief oorspronkelijk alle<strong>en</strong> voor Mergriete<br />

bestemd (verg. <strong>het</strong> 6de gedicht) <strong>en</strong> is <strong>het</strong> pas veel later, to<strong>en</strong> zij al lang <strong>en</strong> breed in<br />

<strong>het</strong> klooster zat, aan de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring voorgezong<strong>en</strong> <strong>en</strong> in <strong>het</strong> liedboek opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>.<br />

Het acrostichon van lied 13 heeft ook e<strong>en</strong> heel ander karakter dan die van de overige<br />

lieder<strong>en</strong>. Het is e<strong>en</strong> directe smeekbede tot de geliefde, als <strong>het</strong> ware met onzichtbare<br />

inkt geschrev<strong>en</strong> haaks op de twintig regels conv<strong>en</strong>tionele lof <strong>en</strong> klacht in de derde<br />

persoon. Het verraadt op zeer verborg<strong>en</strong> wijze de gevoel<strong>en</strong>s van de dichter, <strong>het</strong> is<br />

ge<strong>en</strong> verraad aan <strong>het</strong> hoofse geheim 1 . De vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, natuurlijk met<br />

<strong>uit</strong>zondering van Mergrietes verloofde, die in <strong>het</strong> geheime verbond was opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>,<br />

geruime tijd maar moet<strong>en</strong> rad<strong>en</strong> wie er wel met ‘M’, ‘L’, ‘Niete’, ‘Liegaert’, ‘Violette’<br />

of ‘Triceew’ bedoeld kon zijn. Dat hoorde bij <strong>het</strong> hoofse spel.<br />

Lied 124 bevat nog <strong>en</strong>kele andere w<strong>en</strong>ding<strong>en</strong> die <strong>het</strong> vermeld<strong>en</strong> waard zijn. De<br />

regel ‘Nu nem mi, vrauwe, in dijn behoet’ vind<strong>en</strong> we als ‘Nu neimt mi, vrauwe, in<br />

dijn behoet’ terug in <strong>het</strong> ‘Niete’-lied 111, dat hiermee dan ook wel definitief zijn plaats<br />

in de Mergriete-groep krijgt. De <strong>uit</strong> 128 overg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> regel ‘Ghelijc der hebb<strong>en</strong> <strong>en</strong>ter<br />

vloet’ - ik houd 124 voor e<strong>en</strong> ‘secundair’ lied dat vrijwel geheel <strong>uit</strong> geprefabriceerde<br />

elem<strong>en</strong>t<strong>en</strong> is sam<strong>en</strong>gesteld - heeft e<strong>en</strong>, vermoedelijk ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s op 128 teruggaande,<br />

variant in 100 met e<strong>en</strong> aan de<br />

1 De kopiist heeft <strong>het</strong> acrostichon niet opgemerkt, want hij laat r. 10 beginn<strong>en</strong> met Hets i.p.v.<br />

Ets.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


161<br />

situatie van dat lied aangepaste, ‘vrijere’ verwerking van <strong>het</strong> beeld: ‘O avonture, /<br />

Du slachts der hebb<strong>en</strong> <strong>en</strong>de der vloet, / Du gheifs hem tzoet die sta<strong>en</strong> na tzure /<br />

Entu best stuere / Hem die van aerde minn<strong>en</strong> tzoet’. Ook <strong>het</strong> lied ter herd<strong>en</strong>king<br />

van Egidius is dus vast verbond<strong>en</strong> aan de Mergrietegroep. We kunn<strong>en</strong> 100 op grond<br />

van de- ure-rijm<strong>en</strong> nog speciaal verbind<strong>en</strong> met 11 <strong>en</strong> 101. Het woord stu(e)r(e) b<strong>en</strong><br />

ik b<strong>uit</strong><strong>en</strong> 100, 43 <strong>en</strong> 11 (‘Want jegh<strong>en</strong> mi es soe te sture’) niet in <strong>het</strong> liedboek<br />

teg<strong>en</strong>gekom<strong>en</strong>.<br />

We will<strong>en</strong> ons nu e<strong>en</strong> eindje verder de weg lat<strong>en</strong> wijz<strong>en</strong> door <strong>het</strong> inmiddels<br />

ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s goed bevestigde Mergriete-lied 114. Enkele regels hier<strong>uit</strong> vind<strong>en</strong> we<br />

letterlijk terug in andere lieder<strong>en</strong>: ‘Nacht <strong>en</strong>de dach peinsic om di’ in 87, ‘E<strong>en</strong> ure<br />

dinct mi sijn e<strong>en</strong> jaer’ in 135. Variant<strong>en</strong> van deze w<strong>en</strong>ding<strong>en</strong> kom<strong>en</strong> voor in 108<br />

(‘Om di so peinsic dach <strong>en</strong>de nacht’), in 93 (‘Al mijn ghedink<strong>en</strong> dach <strong>en</strong>de nacht /<br />

Dats al om dir’) <strong>en</strong> in 96 (‘Int sceid<strong>en</strong> <strong>het</strong>s e<strong>en</strong> ure e<strong>en</strong> jaer’). Van deze 5 nummers<br />

zijn we alle<strong>en</strong> 108 al eerder teg<strong>en</strong>gekom<strong>en</strong>, de andere 4 zijn nieuw. Met 135 heeft<br />

114 ook de <strong>uit</strong>drukking ‘mijn hoochste a<strong>en</strong>vanc’ geme<strong>en</strong>, die verder nog voorkomt<br />

in 107, <strong>het</strong> <strong>en</strong>ige van <strong>het</strong> drietal ‘Niete’- lieder<strong>en</strong> dat nog niet in de Mergriete-groep<br />

was opgevang<strong>en</strong>. Lez<strong>en</strong> we in 114: ‘In mi bestu <strong>en</strong>de anders ghein/ Sone mach mi<br />

com<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> zin’, in <strong>het</strong> voorafgaande lied 113 wordt <strong>het</strong>: ‘Want du best, vrauwe,<br />

alleine int mijn, / Daer in mach com<strong>en</strong> anders gein’. Naast ‘sonder aerghelist’ <strong>uit</strong><br />

114 kunn<strong>en</strong> we ‘a<strong>en</strong> al arghelist’ <strong>uit</strong> 128 stell<strong>en</strong>. Zowel 113 als 128 is ons al als<br />

Mergrietelied bek<strong>en</strong>d. Met 118 is 114 verbond<strong>en</strong> door <strong>het</strong> gebruik van de D<strong>uit</strong>se<br />

vorm Christ (rijm<strong>en</strong>d op du bist).<br />

Lied 128 is nu al vaak g<strong>en</strong>oeg g<strong>en</strong>oemd om als volg<strong>en</strong>de wegwijzer te kunn<strong>en</strong><br />

di<strong>en</strong><strong>en</strong>. We vind<strong>en</strong> daarin <strong>het</strong> woord mein met de betek<strong>en</strong>is ‘gezindheid’ (‘Mijn minlic<br />

gonst, mijn truwe mein’), dat verder in <strong>het</strong> liedboek alle<strong>en</strong> nog voorkomt in 107 (‘E<strong>en</strong><br />

troostelic meein / Van dir allein / Maect mi verhueg<strong>het</strong>’), in 110 (‘Dijn woort, dijn<br />

mein es recht acoort’) <strong>en</strong> in 135 (‘Ein troostlic mein’). De halve regel ‘Neemt das<br />

vor goet’ <strong>uit</strong> 128 vind<strong>en</strong> we letterlijk terug aan <strong>het</strong> begin van 107. Verwant is in 100:<br />

‘Maer wat God wille, elc neimt vor goet’. Al deze overe<strong>en</strong>stemming<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> de<br />

Mergrietegroep bevestig<strong>en</strong>, maar breid<strong>en</strong> haar niet <strong>uit</strong>. De regel die elke strofe van<br />

128 afsl<strong>uit</strong>: ‘Laes dir mijn di<strong>en</strong>st gh<strong>en</strong>ouchlich zijn’, br<strong>en</strong>gt ons echter behalve bij<br />

<strong>het</strong> ‘Liegaert’-lied 28 ook bij lieder<strong>en</strong> die we nog niet eerder zijn teg<strong>en</strong>gekom<strong>en</strong>. In<br />

28 lez<strong>en</strong> we: ‘Laes dir gh<strong>en</strong>ough<strong>en</strong> mijn jonstlijc pijn’, in 31, met <strong>het</strong> acrostichon<br />

‘Calle’, bijna letterlijk <strong>het</strong>zelfde: ‘Laet dir gh<strong>en</strong>ough<strong>en</strong> mijn jonstlijc pijn’,in 30, met<br />

<strong>het</strong> acrostichon ‘Lauwerette’: ‘Laes dir gh<strong>en</strong>ough<strong>en</strong>, vrouwe goet’, in 44, dat er op<br />

<strong>het</strong> eerste gezicht <strong>uit</strong>ziet als e<strong>en</strong> ‘M’- lied: ‘Laet u gh<strong>en</strong>ough<strong>en</strong>, .M. alleine, / D<strong>en</strong><br />

mey die ic u minlic gheve’. Dat ‘Lauwerette’ <strong>en</strong> ‘Calle’ ev<strong>en</strong>als ‘Liegaert’ schuilnam<strong>en</strong><br />

van Mergriete<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


162<br />

moet<strong>en</strong> zijn, behoef ik nauwelijks meer te verdedig<strong>en</strong>. 28, 30 <strong>en</strong> 31 word<strong>en</strong> onderling<br />

verder nog verbond<strong>en</strong>, doordat de geliefde in alle drie als ‘Lief alder liefst’ wordt<br />

aangesprok<strong>en</strong>. 30 heeft verschill<strong>en</strong>de overe<strong>en</strong>stemming<strong>en</strong> met 39 (‘Triceew’):<br />

‘Roofstu uut mi der zorgh<strong>en</strong> pijn’ (30), ‘Rooft mi alleyn uut zorg<strong>en</strong> pijn’ (39); ‘Toocht<br />

mi gh<strong>en</strong>ad<strong>en</strong>, wijflic schijn’ (30), ‘Toocht mir gh<strong>en</strong>ad<strong>en</strong>, beilde zoet’ (39). Maar ook<br />

tuss<strong>en</strong> 30 <strong>en</strong> 44 is er nog meer verwant dan de <strong>en</strong>e geciteerde regel. M<strong>en</strong> vergelijke:<br />

‘Wanneer ich bi di b<strong>en</strong> verwaert’ (30), <strong>en</strong>: ‘Te sam<strong>en</strong> minn<strong>en</strong>tlijch ghepaert. / Niet<br />

bet maghic zijn verwaert’ (44). T<strong>en</strong>slotte herinnert e<strong>en</strong> regel <strong>uit</strong> 30: ‘E<strong>en</strong> onrein<br />

dinck<strong>en</strong> ic niet <strong>en</strong> mein’, aan de laatste strofe van <strong>het</strong> ‘M’-lied 88: ‘Onrein ghepeins<br />

<strong>en</strong>de vileine / Haestu uut mi ghesmet<strong>en</strong>’. In dit verband mag ook nog lied 141<br />

g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>: ‘God, die dat beild verchiert so haet / Das mir verslaet / Alle onrein<br />

ghedachte’. E<strong>en</strong> regel <strong>uit</strong> 31: ‘Lost mi van zorgh<strong>en</strong>, <strong>het</strong> staet mi nauwe’, geeft ons<br />

geleg<strong>en</strong>heid dit lied met 80 <strong>en</strong> 91 te verbind<strong>en</strong> <strong>en</strong>, nog nauwer, de beide<br />

laatstg<strong>en</strong>oemde onderling, want in beide lez<strong>en</strong> wij: ‘Hoe nauwe <strong>het</strong> mi van vruechd<strong>en</strong><br />

steit’.<br />

Ik geef hier nog wat meer onderlinge relaties tuss<strong>en</strong> nummers die al g<strong>en</strong>oemd<br />

zijn. 39 (‘Triceew’) heeft e<strong>en</strong> volle regel geme<strong>en</strong> met 111 (‘Niete’): ‘In u so rust mijns<br />

hertz<strong>en</strong> bloet’ (39), ‘In di so rust mijns hertz<strong>en</strong> bloet’ (111). ‘Toocht mir gh<strong>en</strong>ad<strong>en</strong>,<br />

beilde zoet’ <strong>uit</strong> 39 heeft dezelfde klank als ‘Ic roupe gh<strong>en</strong>ad<strong>en</strong>, beilde zoet’ <strong>uit</strong> 131.<br />

107 (‘Niete’) is op sprek<strong>en</strong>de wijze verbond<strong>en</strong> met 93, dat op zijn beurt weer<br />

afhankelijk is van <strong>het</strong> 6de gedicht (‘V<strong>en</strong>us, danc hebbe dijn zuetse cracht’). Het slot<br />

van 107: ‘Mijn lid<strong>en</strong> zacht, / Troutzaerte reine’, vind<strong>en</strong> we nl. in 93 terug als:<br />

‘Troutliefste vrauwe, mijn lid<strong>en</strong> zacht’, terwijl op e<strong>en</strong> andere plaats in <strong>het</strong>zelfde lied<br />

de geliefde als ‘troutzaerte reine’ wordt aangesprok<strong>en</strong>. 131 (‘I.A.N.M.’) vertoont in<br />

<strong>het</strong> bijzonder overe<strong>en</strong>stemming<strong>en</strong> met 134 <strong>en</strong> 135: ‘Dan huer gh<strong>en</strong>oucht die mijns<br />

vermach’ (131), ‘Dan huer allein / Die mijns vermach’ (134); ‘Der liefster die ic ye<br />

ghesach’ (131), ‘De liefste die ich ye ghesach’ (134); ‘No hier no daer, waer ic<br />

bel<strong>en</strong>de, / Ne vindic vruecht no troost no heil’ (131), ‘Hier noch daer / So nes ghein<br />

beild so wivelijch’ (134), ‘In can ghedur<strong>en</strong> hier no daer’ (135); ‘Ic roupe gh<strong>en</strong>ad<strong>en</strong>,<br />

beilde zoet’ (131), ‘Nu roupich: lieflic beilde zoet / Gh<strong>en</strong>ede doet’ (135); ‘So sinc ic<br />

aerm man ghestede: / Waer tzo es mir dat lev<strong>en</strong> goet?’ (131), ‘Nu sinc ic aerm: lijt<br />

d<strong>en</strong> tijt’! (135). Lied 141, thematisch belangrijk omdat <strong>het</strong> e<strong>en</strong> van de drie poëtische<br />

nieuwjaarsw<strong>en</strong>s<strong>en</strong> voor Mergriete is - de beide andere zijn lied 60, dat ervoor, <strong>en</strong><br />

<strong>het</strong> 7de gedicht, dat erna komt -, herinnert door zijn regel ‘Mi es besceert dit nieuwe<br />

jaer’ aan ‘Wat God bescert, / Met wille a<strong>en</strong>vanc’ <strong>uit</strong> 118, door de w<strong>en</strong>ding ‘God, die<br />

dat beild verchiert so haet’ aan ‘God haet verchiert dijn edel name’ <strong>uit</strong> 110, <strong>en</strong> door<br />

‘Mijn prijs waer des tze cleine’ aan ‘Mijn priz<strong>en</strong> es haer vele<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


163<br />

te clein’ <strong>uit</strong> 119. (Voor de relatie met <strong>het</strong> eerdere nieuwjaarshed 60 vergelijke m<strong>en</strong><br />

‘Ich weinsche haer alles leits verdrijf’, <strong>uit</strong> 141, met ‘Du best al mijns leits verdrijf’, <strong>uit</strong><br />

60.) Lied 44, thematisch ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s zeer belangrijk omdat <strong>het</strong> <strong>het</strong> <strong>en</strong>ige meilied voor<br />

Mergriete is, - zij was géén ‘mei-geliefde’! - , herinnert door zijn slotregel ‘Ne ghe<strong>en</strong><br />

ontsi<strong>en</strong> mi van u dreve’ aan ‘Salsi mi daer om van huer driv<strong>en</strong>?’ <strong>uit</strong> 91. (Vergelijk<br />

nog ‘Sint ic mi gaf in haer ghewaldt’, <strong>uit</strong> 44, met ‘In haer ghewaldt so gevich mich’,<br />

<strong>uit</strong> 60.)<br />

Er zoud<strong>en</strong> nog bladzijd<strong>en</strong> te vull<strong>en</strong> zijn met <strong>het</strong> citer<strong>en</strong> van formele k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong><br />

die telk<strong>en</strong>s <strong>en</strong>kele Mergriete-lieder<strong>en</strong> - meestal twee of drie, maar soms ook meer<br />

- onderling verbind<strong>en</strong>. Ik wil de lezer daar echter niet mee vermoei<strong>en</strong> maar mete<strong>en</strong><br />

<strong>het</strong> resultaat meedel<strong>en</strong> waartoe al dit vergelijk<strong>en</strong> mij t<strong>en</strong>slotte gevoerd heeft. Tot de<br />

Mergriete-groep me<strong>en</strong> ik te kunn<strong>en</strong> rek<strong>en</strong><strong>en</strong> de nummers: 1-2, 7, 9, 11-12-13, 17,<br />

26-27-28, 30-31, 33-34-35, 38-39, 43-44, 46-47, 56, 60,<br />

61-62-63-64-65-66-67-68-69-70, 79-80-81-82-83-84, 87-88-89,<br />

91-92-93-94-95-96-97-98-99-100-101-102-103-104,<br />

107-108-109-110-111-112-113-114-115, 117-118-119-120-121, 123-124-125-126,<br />

127-128, 131-132, 134-135, 141-142-143-144-145. De Mergriete-periode heeft wel<br />

e<strong>en</strong> vrij duidelijk te bepal<strong>en</strong> beginpunt - dat ligt nadat Marie de dichter had afgedankt<br />

<strong>en</strong> hij <strong>het</strong> verdriet over de scheiding op verschill<strong>en</strong>de manier<strong>en</strong> had prober<strong>en</strong> te<br />

overwinn<strong>en</strong>, in zang èn vri<strong>en</strong>dschap - maar er is ge<strong>en</strong> duidelijk einde, doordat er<br />

op Mergriete ge<strong>en</strong> nieuwe geliefde is gevolgd. We kunn<strong>en</strong> dus niet zo gemakkelijk<br />

als bij de vorige groep schatt<strong>en</strong> over hoeveel jar<strong>en</strong> van dichterlijke productie we de<br />

gezam<strong>en</strong>lijke Mergriete-lieder<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> te verdel<strong>en</strong>. Omdat de dichter zich echter<br />

maar bij drie jaarswisseling<strong>en</strong> gedrong<strong>en</strong> heeft gevoeld tot <strong>het</strong> schrijv<strong>en</strong> van e<strong>en</strong><br />

poëtische nieuwjaarsgroet voor Mergriete, kunn<strong>en</strong> we wel vermoed<strong>en</strong> dat de tijd<br />

van de grote Mergrieteinspiratie niet langer dan e<strong>en</strong> jaar of drie heeft geduurd. De<br />

zuiver-lyrische productiviteit gedur<strong>en</strong>de de Mergriete-periode (86 lieder<strong>en</strong>) is duidelijk<br />

groter geweest dan gedur<strong>en</strong>de de Marie-periode (59 lieder<strong>en</strong>), maar daar staat<br />

teg<strong>en</strong>over dat <strong>het</strong> 7de gebed <strong>en</strong> <strong>het</strong> 2de gedicht, die ook in de Marie-periode ontstaan<br />

zijn, sam<strong>en</strong> 2044 regels tell<strong>en</strong> <strong>en</strong> de allegorische gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> de Mergriete-tijd,<br />

<strong>het</strong> 6de, 7de, 9de <strong>en</strong> 13de, sam<strong>en</strong> maar 1383 regels. De totale productie van de<br />

eerste periode zal dus niet veel kleiner zijn dan van de tweede.<br />

Voordat ik nu de Mergriete-lieder<strong>en</strong> op hun inhoud ga bekijk<strong>en</strong> om er de<br />

ontwikkeling van de liefdesverhouding, zoals we die <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 6de, 13de <strong>en</strong> 7de gedicht<br />

hebb<strong>en</strong> ler<strong>en</strong> k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, in terug te vind<strong>en</strong>, wil ik eerst nog aan <strong>en</strong>kele formele<br />

characteristica e<strong>en</strong> zeker stilistisch perspectief tracht<strong>en</strong> te gev<strong>en</strong>. Ik heb er al op<br />

gewez<strong>en</strong> dat deugd<strong>en</strong> als ‘omoedicheit’, ‘simpelheit’ <strong>en</strong> ‘scaemte’, die aan Mergriete<br />

word<strong>en</strong> toegek<strong>en</strong>d, haar, in teg<strong>en</strong>stelling met de in principe nabije, bereikbare Marie,<br />

op <strong>het</strong> hoge voetstuk van de onaantast-<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


164<br />

bare jonkvrouwelijke, mariale heiligheid hebb<strong>en</strong> geplaatst. In dezelfde ‘hoge’ sfeer<br />

ligg<strong>en</strong> ook de qualificaties ‘zalich’ <strong>en</strong> ‘troutzalich’, die gebruikt word<strong>en</strong> in de lieder<strong>en</strong><br />

60, 81, 82, 113 <strong>en</strong> 117, <strong>en</strong>, nog sprek<strong>en</strong>der, de aanspraak ‘mijn inghelic scijn’ in<br />

141. In lied 132, dat niet lang voor <strong>het</strong> tweede nieuwjaarslied, 141, gedicht zal zijn,<br />

had de dichter zijn geliefde ook al gageslag<strong>en</strong>, terwijl zij in de kerk in gebed lag<br />

neergeknield, ‘minn<strong>en</strong>tlijch bereit / In heilgher stat om inghelic scijn’. Mergriete krijgt<br />

van haar dichter behalve de gewone adjectiev<strong>en</strong>, als lief <strong>en</strong> zoete <strong>en</strong> scone <strong>en</strong> reine<br />

<strong>en</strong> minlic, nog e<strong>en</strong> aantal bijzondere, die pass<strong>en</strong> bij de bijzondere verhouding tuss<strong>en</strong><br />

hem <strong>en</strong> haar. Hij zoekt naar versterking van zijn <strong>uit</strong>drukking, naar verhoging van<br />

zijn toon, <strong>en</strong> vindt die <strong>en</strong>erzijds door bijzondere woord<strong>en</strong> te kiez<strong>en</strong>, anderzijds door<br />

gewone woord<strong>en</strong> <strong>en</strong> w<strong>en</strong>ding<strong>en</strong> <strong>uit</strong> te breid<strong>en</strong>. Tot de bijzondere woord<strong>en</strong> lijkt mij<br />

nog troostelic te behor<strong>en</strong>, dat ik ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele maal in de Marie-lieder<strong>en</strong> aantrof <strong>en</strong><br />

in de Mergriete-lieder<strong>en</strong> niet minder dan vijfmaal (‘dijn troostelic verchier’ in 66,<br />

‘troostlijc mont’ als aanspraak in 111, ‘troostlijc, lieflijc a<strong>en</strong>ghezicht’ ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s als<br />

aanspraak in 112, ‘e<strong>en</strong> troostelic meein / van dir allein’ in 107, ‘ein troostlic mein’ in<br />

135). Zowel voor Jan van Hulst als voor Jan Morito<strong>en</strong> was ‘speghel claer’ e<strong>en</strong><br />

<strong>uit</strong>drukking waarmee Jezus <strong>en</strong> Maria kond<strong>en</strong> word<strong>en</strong> aangesprok<strong>en</strong> (‘Neemt ons<br />

in hoed<strong>en</strong>, speghel claer’ in <strong>het</strong> 5de gebed tot Maria gezegd, in <strong>het</strong> 6de ‘Jhesus<br />

Christus, spegel claer’). Het is dus wel bijzonder ‘hoog’ wanneer in lied 95 teg<strong>en</strong> de<br />

geliefde wordt gezegd: ‘Lijflic (l. Lieflic) beeilde, speghel claer’. Versterking van<br />

<strong>uit</strong>drukking door <strong>uit</strong>breiding vind<strong>en</strong> we in vul alre reinicheit e.d. in plaats van reine,<br />

<strong>en</strong> vooral in w<strong>en</strong>ding<strong>en</strong> als ‘Si es mijn liefste <strong>en</strong>de liever gheyn’ (in 9 <strong>en</strong> 64) of ‘Du<br />

best mijn liefste <strong>en</strong>de liever ghein(e)’ (in 64, 70 <strong>en</strong> 103). Aanspreekformules met de<br />

superlatief hoochste zijn in de Mergriete-lieder<strong>en</strong> veel frequ<strong>en</strong>ter dan in de<br />

Marie-lieder<strong>en</strong>. Alle<strong>en</strong> in de Mergriete-lieder<strong>en</strong> wordt de geliefde aangesprok<strong>en</strong> als<br />

‘mijn hoochste a<strong>en</strong>vanc’ (107 <strong>en</strong> 114), ‘mijn hoochste souvereine‘ (117), ‘hoochste<br />

troost’ (80), ‘mijn hoochste vroilicheit’ (108), ‘mijn hoochste werde’ (80). N. Geerts<br />

heeft ongetwijfeld gelijk gehad to<strong>en</strong> zij aan de stijl van <strong>het</strong> liedboek ‘im grosz<strong>en</strong> und<br />

ganz<strong>en</strong> ein<strong>en</strong> einheitlich<strong>en</strong> Charakter’ toek<strong>en</strong>de, maar ik geloof niettemin dat <strong>het</strong><br />

mogelijk is voor de Mergrietelieder<strong>en</strong> e<strong>en</strong> aantal eig<strong>en</strong> stilistische trekk<strong>en</strong> te<br />

formuler<strong>en</strong>.<br />

De biografische gegev<strong>en</strong>s die de dichter, allegorisch verhuld, meedeelt in <strong>het</strong><br />

6de, 7de <strong>en</strong> 13de gedicht, stell<strong>en</strong> ons in staat in de Mergriete-periode e<strong>en</strong> aantal<br />

fases te onderscheid<strong>en</strong>. Gezi<strong>en</strong> de vrij aanzi<strong>en</strong>lijke lyrische productiviteit van de<br />

dichter is <strong>het</strong> apriori waarschijnlijk dat elk van die fases door e<strong>en</strong> aantal lieder<strong>en</strong> in<br />

<strong>het</strong> liedboek verteg<strong>en</strong>woordigd zal zijn. De eerste fase is die waarin Jan Morito<strong>en</strong><br />

als hoofse huisvri<strong>en</strong>d van ‘der fontein<strong>en</strong> hoede’ in <strong>het</strong> lev<strong>en</strong> van Mergriete kwam<br />

<strong>en</strong> zij <strong>en</strong> haar minnaar hem toestond<strong>en</strong> haar zijn hulde te<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


165<br />

bewijz<strong>en</strong>. De tweede fase is die van <strong>het</strong> door de schuld van de dichter ontstane<br />

conflict dat t<strong>en</strong> gevolge had dat zij tijdelijk haar minnaar verliet (de situatie van <strong>het</strong><br />

6de gedicht). De derde fase is die van de herstelde harmonie, die voortduurde tot<br />

aan de dood van ‘der fontein<strong>en</strong> hoede’. De vierde fase is die van de geestelijke<br />

crisis van Mergriete als gevolg van <strong>het</strong> overlijd<strong>en</strong> van haar minnaar, e<strong>en</strong> crisis die<br />

<strong>het</strong> haar onmogelijk maakte haar hoofse vri<strong>en</strong>d te woord te staan (de situatie van<br />

<strong>het</strong> 13de gedicht). De vijfde fase is die van <strong>het</strong> opnieuw herstelde contact tuss<strong>en</strong><br />

Jan <strong>en</strong> Mergriete, e<strong>en</strong> hernieuwd drievoudig verbond waarbij e<strong>en</strong> van de drie<br />

verbond<strong>en</strong><strong>en</strong>, e<strong>en</strong>maal op aarde ‘der fontein<strong>en</strong> hoede’, <strong>uit</strong> de hemel toezag. De<br />

zesde fase is die van e<strong>en</strong> nieuwe verwijdering tuss<strong>en</strong> de dichter <strong>en</strong> zijn geliefde,<br />

duidelijk anders dan de beide vorige mal<strong>en</strong>, doordat Mergriete nu in <strong>het</strong> klooster<br />

trad (de situatie van <strong>het</strong> 7de gedicht). De drie allegorische gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> de<br />

Mergriete-periode marker<strong>en</strong> de drie fases van verwijdering, maar de oorzaak van<br />

de verwijdering was telk<strong>en</strong>s verschill<strong>en</strong>d <strong>en</strong> wij moet<strong>en</strong> de lieder<strong>en</strong> die van<br />

gescheid<strong>en</strong>heid sprek<strong>en</strong> erop bekijk<strong>en</strong> welke oorzaak zij reflecter<strong>en</strong>. Bij de lieder<strong>en</strong><br />

die van verbond<strong>en</strong>heid sprek<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> wij erop lett<strong>en</strong> of zij in <strong>en</strong>ig opzicht verwijz<strong>en</strong><br />

naar e<strong>en</strong> voorafgaande verwijdering. Dit zijn duidelijke thematische criteria die<br />

althans voor e<strong>en</strong> deel der Mergriete-lieder<strong>en</strong> e<strong>en</strong> chronologische ord<strong>en</strong>ing mogelijk<br />

moet<strong>en</strong> mak<strong>en</strong>.<br />

Aan <strong>het</strong> begin van <strong>het</strong> 6de gedicht keert Jan Morito<strong>en</strong> zich met grote kracht teg<strong>en</strong><br />

‘die valsche mond<strong>en</strong> / Die aercheit secgh<strong>en</strong> zine hadze vond<strong>en</strong>’ <strong>en</strong> hij heeft daarbij,<br />

zoals <strong>uit</strong> <strong>het</strong> verdere verloop blijkt, met name <strong>het</strong> oog op <strong>het</strong> lelijke ‘exempel’ van<br />

de minneboom met <strong>en</strong>kel rotte vrucht<strong>en</strong> dat de jaloerse ‘ghespele’ aan de gewonde<br />

Mergriete verteld had. Als <strong>het</strong> misverstand is opgelost - e<strong>en</strong> misverstand waartoe<br />

de dichter overig<strong>en</strong>s, naar hij erk<strong>en</strong>t, zelf aanleiding had gegev<strong>en</strong>, want hij had de<br />

duif ‘verstoort recht onvoirzi<strong>en</strong>’ - kan m<strong>en</strong> verwacht<strong>en</strong> dat er in <strong>en</strong>kele lieder<strong>en</strong><br />

toespeling<strong>en</strong> op gemaakt word<strong>en</strong>. Zo'n toespeling zie ik in de laatste strofe van lied<br />

110:<br />

Bi dir so b<strong>en</strong> ich onghestoort,<br />

Ondanc der bozer niders game.<br />

Dijn woort, dijn mein es recht acoort,<br />

Met rechte ich vro met dir verzame.<br />

G<strong>en</strong>ouchlic snijt der minn<strong>en</strong> brame,<br />

Niet meer ne werd gheprouft van mich!<br />

Ic danx der minn<strong>en</strong> minn<strong>en</strong>tlijch.<br />

Game, waarvan Verdam ge<strong>en</strong> andere plaats k<strong>en</strong>t dan <strong>uit</strong> dit lied, moet wel iets als<br />

‘lelijke streek’ betek<strong>en</strong><strong>en</strong>. Dit past wel bij de in <strong>het</strong> 6de gedicht getek<strong>en</strong>de situatie.<br />

‘Met rechte ich vro met dir verzame’ sl<strong>uit</strong> aan bij r. 182/3<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


166<br />

van <strong>het</strong>zelfde gedicht: ‘Ende God verl<strong>en</strong>e ons zulke zeighe / Dat wi met vruechd<strong>en</strong><br />

bliv<strong>en</strong> tzam<strong>en</strong>’. De <strong>uit</strong>drukking ‘der minn<strong>en</strong> brame’ kan e<strong>en</strong> toespeling bevatt<strong>en</strong> op<br />

de ‘dor<strong>en</strong>’ waar de opgeschrikte duif teg<strong>en</strong>aan vloog. De dichter zegt nu teg<strong>en</strong> zijn<br />

herwonn<strong>en</strong> geliefde: snij de dor<strong>en</strong>takk<strong>en</strong> der liefde maar ‘gh<strong>en</strong>ouchlic’ af, je hoeft<br />

niet bang te zijn dat ik je liefde voor mij weer op de proef zal stell<strong>en</strong>! Het is, na <strong>het</strong><br />

conflict, alles weer pais <strong>en</strong> vree geword<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>het</strong> zal verder ook zo blijv<strong>en</strong>, dank zij<br />

de voortreffelijkheid van de geliefde, de gepersonifieerde ‘stede’:<br />

An steid<strong>en</strong> ord<strong>en</strong> blivic vort<br />

Mijn lev<strong>en</strong> lanc, want <strong>het</strong> betame<br />

Der minn<strong>en</strong> die mi gheift confoort<br />

Van soeter rusteliker vrame.<br />

Mine was nie ruste so bequame<br />

Alstu mi gheifs, vrauwe duechd<strong>en</strong>rijch!<br />

We vind<strong>en</strong> hier - <strong>en</strong> hier alle<strong>en</strong> - <strong>het</strong>zelfde woord confoort als in lied 13, met <strong>het</strong><br />

acrostichon ‘O Mergriete, geft mi danc’! Lied 13 moet geschrev<strong>en</strong> zijn in de tweede<br />

fase, die van <strong>het</strong> conflict dat e<strong>en</strong> verwijdering t<strong>en</strong>gevolge had, lied 110 in de derde<br />

fase van de herstelde harmonie.<br />

Lied 60, <strong>het</strong> eerste nieuwjaarslied voor Mergriete, eindigt met de strofe:<br />

Salich, vroilich, minlich wijf,<br />

Du best al mijns leits verdrijf.<br />

Hoe saltu mi dan lat<strong>en</strong>?<br />

In minn<strong>en</strong> mi ghestade blijf<br />

Ende acht up ge<strong>en</strong> onsteidich kyf!<br />

Ne wilt mi nummer hat<strong>en</strong>,<br />

Dune vints mi but<strong>en</strong> mat<strong>en</strong>.<br />

Ook hier wordt onmisk<strong>en</strong>baar e<strong>en</strong> toespeling gemaakt op e<strong>en</strong> voorafgegane ruzie,<br />

op e<strong>en</strong> tijdelijke verwijdering. De dichter slaat hier de bescheid<strong>en</strong> toon aan van e<strong>en</strong><br />

schuldige die weer in g<strong>en</strong>ade is aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Lied 60 behoort ook duidelijk bij de<br />

derde fase. Het tweede nieuwjaarslied, 141, moet<strong>en</strong> we plaats<strong>en</strong> in de vierde fase,<br />

<strong>het</strong> nieuwjaarsgedicht dat als nummer 7 in de derde bundel is opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, heeft<br />

de k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> van de zesde fase, want Mergriete zit dan al in <strong>het</strong> klooster. Dit maakt<br />

<strong>het</strong> hoogstwaarschijnlijk dat de eerste <strong>en</strong> de tweede fase binn<strong>en</strong> één kal<strong>en</strong>derjaar<br />

ligg<strong>en</strong>. Zou er tuss<strong>en</strong> <strong>het</strong> vierde nieuwjaarslied voor Marie (137) <strong>en</strong> <strong>het</strong> eerste voor<br />

Mergriete (60) nog e<strong>en</strong> jaarswisseling ligg<strong>en</strong> waarbij de dichter ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele geliefde<br />

heeft gehuldigd? Het is eig<strong>en</strong>lijk wel erg waarschijnlijk, want e<strong>en</strong> jaar waarin de<br />

dichter in januari nog op Marie hoopt, daarna e<strong>en</strong> scheiding krijgt te verwerk<strong>en</strong>,<br />

daarna Mergriete leert k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, daarna e<strong>en</strong> tijdlang haar ong<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> moet<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


167<br />

verdur<strong>en</strong> <strong>en</strong> daarna t<strong>en</strong>slotte, vóór de nieuwe jaarswisseling, met haar toch weer<br />

op goede voet komt te staan, wordt al te ‘vol’. Voorlopig moet e<strong>en</strong> jaarswisseling<br />

zónder nieuwjaarslied, tuss<strong>en</strong> de Marie- <strong>en</strong> de Mergriete-periode in, echter e<strong>en</strong><br />

hypothese blijv<strong>en</strong>. Is de Mergriete-periode e<strong>en</strong>maal begonn<strong>en</strong>, dan is de relatieve<br />

chronologie der gebeurt<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> duidelijk. ‘Der fontein<strong>en</strong> hoede’ is in de loop van<br />

<strong>het</strong> kal<strong>en</strong>derjaar tuss<strong>en</strong> de beide nieuwjaarslieder<strong>en</strong> voor Mergriete overled<strong>en</strong>. Vóór<br />

de volg<strong>en</strong>de jaarswisseling, die van <strong>het</strong> 7de gedicht, was de vijfde fase, die van <strong>het</strong><br />

herstelde contact na de tweede verwijdering, al weer t<strong>en</strong> einde. Vóór de meimaand<br />

die lag tuss<strong>en</strong> <strong>het</strong> schrijv<strong>en</strong> van <strong>het</strong> 141ste lied <strong>en</strong> <strong>het</strong> 7de gedicht, was de vijfde<br />

fase begonn<strong>en</strong>, want <strong>het</strong> <strong>en</strong>ige meilied voor Mergriete, 44, kan geld<strong>en</strong> als <strong>het</strong> kernlied<br />

van die vijfde fase.<br />

Het is misschi<strong>en</strong> wel goed om terwille van de overzichtelijkheid ook e<strong>en</strong>s e<strong>en</strong><br />

hypothese op te stell<strong>en</strong> met betrekking tot de absolute chronologie van de Marie<strong>en</strong><br />

de Mergriete-periode. Gaan wij ervan <strong>uit</strong> dat <strong>het</strong> ‘kerelslied’, 85, van 1380 is <strong>en</strong><br />

dat de periode van de liefde die in <strong>het</strong> 1ste gedicht verbeeld wordt to<strong>en</strong> al lang <strong>en</strong><br />

breed was afgeslot<strong>en</strong> - <strong>het</strong> ‘kerelslied’ veronderstelt, zoals ik hierbov<strong>en</strong> heb betoogd,<br />

<strong>het</strong> bestaan van <strong>het</strong> 1ste gedicht -, dan zoud<strong>en</strong> wij de eerste ontmoeting met Marie<br />

(lied 129) op de laatste april van <strong>het</strong> jaar 1380 kunn<strong>en</strong> stell<strong>en</strong>. Het 7de gebed, op<br />

de woord<strong>en</strong> van <strong>het</strong> Ave Maria, zou ook misschi<strong>en</strong> nog in de loop van 1380<br />

geschrev<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> zijn. In december 1380 volgt dan <strong>het</strong> eerste nieuwjaarslied voor<br />

Marie, 76, in april 1381 <strong>het</strong> tweede meilied, 130, in december 1381 <strong>het</strong> tweede<br />

nieuwjaarslied, 59, in april 1382 <strong>het</strong> derde meilied, 133, in december 1382 <strong>het</strong> derde<br />

nieuwjaarslied, 75, in april 1383 <strong>het</strong> vierde meilied, 136, in december 1383 <strong>het</strong> vierde<br />

nieuwjaarslied, 137. Het 2de gedicht kan bv. geschrev<strong>en</strong> zijn in de loop van 1381.<br />

De lieder<strong>en</strong> die betrekking hebb<strong>en</strong> op de breuk met Marie, althans <strong>het</strong> eerste<br />

daarvan, <strong>het</strong> scheidingslied 45, kunn<strong>en</strong> we plaats<strong>en</strong> in <strong>het</strong> voorjaar van 1384 vóór<br />

de eerste mei van dat jaar. Gunn<strong>en</strong> wij de dichter na al <strong>het</strong> verdriet om Marie e<strong>en</strong><br />

tijdje om tot zichzelf te kom<strong>en</strong>, dan zoud<strong>en</strong> wij de k<strong>en</strong>nismaking met Mergriete<br />

kunn<strong>en</strong> plaats<strong>en</strong> in <strong>het</strong> voorjaar van 1385. Het 6de gedicht moet dan geschrev<strong>en</strong><br />

zijn in de loop van 1385, <strong>het</strong> eerste nieuwjaarslied voor Mergriete, 60, in december<br />

van dat jaar. In de loop van 1386 is ‘der fontein<strong>en</strong> hoede’ overled<strong>en</strong> <strong>en</strong> heeft de<br />

dichter <strong>het</strong> 13de gedicht geschrev<strong>en</strong>, in december van dat jaar schrijft hij zijn tweede<br />

nieuwjaarslied voor Mergriete, 141, in april 1387 zijn <strong>en</strong>ige meilied voor haar, 44.<br />

Vóór december 1387 is Mergriete in <strong>het</strong> klooster gegaan <strong>en</strong> in de g<strong>en</strong>oemde maand<br />

schrijft de dichter voor haar <strong>het</strong> 7de gedicht. Omstreeks 1390 voegt Jan Morito<strong>en</strong><br />

alle lieder<strong>en</strong> <strong>uit</strong> de Marie- <strong>en</strong> de Mergriete-periode, mogelijk met <strong>en</strong>kele oudere (in<br />

elk geval <strong>het</strong> ‘kerelslied’), tezam<strong>en</strong> tot <strong>het</strong> liedboek dat ons in e<strong>en</strong> scriptorium-afschrift<br />

van omstreeks 1395 grot<strong>en</strong>deels bewaard is geblev<strong>en</strong>. De Marie-periode kan natuur-<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


168<br />

lijk ook e<strong>en</strong> jaar later begonn<strong>en</strong> zijn dan hier is verondersteld <strong>en</strong> dan schuiv<strong>en</strong> alle<br />

datering<strong>en</strong> e<strong>en</strong> jaar op. Los van zo'n algem<strong>en</strong>e verschuiving kan <strong>het</strong> 7de gebed bv.<br />

ook wel van 1381 <strong>en</strong> <strong>het</strong> 2de gedicht van 1382 zijn. Veel groter dan e<strong>en</strong> of twee<br />

jaar lijkt de ‘fout’ in de datering<strong>en</strong> mij echter niet te zull<strong>en</strong> zijn. E<strong>en</strong>voudigheidshalve<br />

ga ik er in <strong>het</strong> volg<strong>en</strong>de van <strong>uit</strong> dat de veronderstelde datering<strong>en</strong> juist zijn.<br />

Ik keer terug tot de tijd van de eerste verwijdering tuss<strong>en</strong> Jan <strong>en</strong> Mergriete, de<br />

tweede fase van zijn liefdesverhouding met haar. Het dialogisch verhal<strong>en</strong>de lied 68<br />

is in m<strong>en</strong>ig opzicht verwant met de voor Marie geschrev<strong>en</strong> lieder<strong>en</strong> 5, 21 <strong>en</strong> 75.<br />

Ook 68 kan m<strong>en</strong> e<strong>en</strong> w<strong>en</strong>sdroomlied noem<strong>en</strong>: e<strong>en</strong> ‘jongh<strong>en</strong>’ <strong>en</strong> zijn ‘liefste vrauwe’<br />

word<strong>en</strong> <strong>het</strong> al prat<strong>en</strong>de met elkaar e<strong>en</strong>s <strong>en</strong> de dichter staat ernaar te kijk<strong>en</strong> <strong>en</strong> zou<br />

wel will<strong>en</strong> dat <strong>het</strong> er met zijn liefde ev<strong>en</strong> goed voorstond. Maar 68 verschilt op e<strong>en</strong><br />

paar punt<strong>en</strong> ook opmerkelijk van die andere w<strong>en</strong>sdroomlieder<strong>en</strong> <strong>en</strong> in die verschill<strong>en</strong><br />

weerspiegelt zich de verschill<strong>en</strong>de situatie van de dichter:<br />

Hi sprac: ‘in a<strong>en</strong> der vruechd<strong>en</strong> gheine,<br />

Want ghi mi toocht so vreimde ghelaet.<br />

In weet mijns varinc gh<strong>en</strong><strong>en</strong> raet’.<br />

Doe sprac dat wivelike beilde:<br />

‘Des muechdi wel beghev<strong>en</strong>.<br />

Wat mocht u bat<strong>en</strong> dat ict heilde?<br />

Mi twifelt an u lev<strong>en</strong>.<br />

Dat ghi e<strong>en</strong> ander hebt verhev<strong>en</strong>,<br />

Dies es mijn herte in zoorgh<strong>en</strong> blev<strong>en</strong>.<br />

Ho sal ic u ghelov<strong>en</strong> dan?<br />

Want m<strong>en</strong> maer e<strong>en</strong> gheminn<strong>en</strong> can!’<br />

Is <strong>het</strong> Mergriete in de tijd to<strong>en</strong> Jan Morito<strong>en</strong> haar als hoofse huisvri<strong>en</strong>d <strong>het</strong> hof mocht<br />

mak<strong>en</strong> ter ore gekom<strong>en</strong> dat hij tegelijk e<strong>en</strong> andere intieme vri<strong>en</strong>dschap had? Heeft<br />

hij haar daar to<strong>en</strong> mee ‘verstoort’ <strong>en</strong> heeft de ‘eggl<strong>en</strong>tier’ to<strong>en</strong> zijn vri<strong>en</strong>d verdedigd,<br />

met <strong>het</strong> gevolg dat zij boos wegliep <strong>en</strong> e<strong>en</strong> tijdlang noch haar minnaar noch zijn<br />

vri<strong>en</strong>d meer wilde zi<strong>en</strong>? Op <strong>het</strong> verweer van de ‘jongh<strong>en</strong>’ in lied 68: ‘Wat ic doe of<br />

waer ic zi, / Ic blive altoos dijn eighin vri’, antwoordt de ‘vrauwe’, toch nog wel wat<br />

gereserveerd: ‘Ic maecht ghelov<strong>en</strong> leer<strong>en</strong>’. En <strong>het</strong> lied eindigt dan op deze wijze:<br />

Die twee ne wild<strong>en</strong> nemmeer kiv<strong>en</strong><br />

God jonne hem heil <strong>en</strong>de alle wiv<strong>en</strong>!<br />

Eist dat mi die minne of gaet,<br />

Sone weetic mijns ne gh<strong>en</strong><strong>en</strong> raet.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


169<br />

Er is dus sprake van ‘kiv<strong>en</strong>’ <strong>en</strong> de dichter maakt er zich zorg<strong>en</strong> over dat hem ‘die<br />

minne of gaet’. Deze situatie is karakteristiek voor de tweede fase.<br />

E<strong>en</strong>zelfde situatie vind<strong>en</strong> we in <strong>het</strong> geheel dialogische 7de lied. Ook hier is <strong>het</strong><br />

verwijt van de ‘vrouwe’:<br />

Ich ha<strong>en</strong> verhoort, gheselle vri,<br />

Du a<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> lief vor mi.<br />

Des willic dijnre groet<strong>en</strong> nicht.<br />

Dune blijfs mer nicht bi<br />

In trauw<strong>en</strong> als ic doe di.<br />

Mijn hertze dies in truer<strong>en</strong> licht.<br />

Ook hier antwoordt de aangesprok<strong>en</strong>e dat <strong>het</strong> allemaal maar e<strong>en</strong> misverstand is<br />

<strong>en</strong> dan kan zíj weer zegg<strong>en</strong>: ‘Vindich dat also si, / So houti vort an mi, / Ic wille dijns<br />

al gh<strong>en</strong>adich zijn’. Per verbeeld gesprek probeert de dichter <strong>het</strong> conflict der realiteit<br />

bij te legg<strong>en</strong>. Hij geeft in lied 7 ge<strong>en</strong> persoonlijk comm<strong>en</strong>taar bij dit verbeelde<br />

gesprek, maar id<strong>en</strong>tificeert zich e<strong>en</strong>voudig met de sprek<strong>en</strong>d opgevoerde minnaar:<br />

‘God danke u, vrouwe, der eerlicheit / Die du mi hebs bereit’. In de werkelijkheid is<br />

<strong>het</strong> stellig niet zo vlot gegaan als in de verbeelding. De dichter heeft heel wat liedjes<br />

moet<strong>en</strong> zing<strong>en</strong> voor hij Mergriete weer vermurwd had. Ik geef nog <strong>en</strong>ekele citat<strong>en</strong>:<br />

Wat holpt al haddic haer ghebed<strong>en</strong>?<br />

Sone acht up mi in ghe<strong>en</strong>re sted<strong>en</strong>,<br />

Want jegh<strong>en</strong> mi es soe te sture. (lied 11)<br />

Mine bliscap ware niet te scriv<strong>en</strong>,<br />

Gaefsoe mi troost e<strong>en</strong> lettelkijn. (lied 12)<br />

Neemt so mijns ware, als so mi ziet,<br />

Confoort wert mi daer of ghesciet. (lied 13))<br />

Mijn hoochste ger, mijns vruechts ghewin<br />

Es mi al of ghesceid<strong>en</strong>.<br />

Des moet ic vough<strong>en</strong> herte <strong>en</strong>de zin<br />

Up hop<strong>en</strong> <strong>en</strong>de verbeid<strong>en</strong>. (lied 46)<br />

God geve hem heil<br />

Met vruechd<strong>en</strong> geil<br />

Wie mett<strong>en</strong> vrauw<strong>en</strong> hov<strong>en</strong>.<br />

Al heift e<strong>en</strong> veil<br />

D<strong>en</strong> wint in tzeil,<br />

Hi mach hem wel belov<strong>en</strong>,<br />

Es hi des nijts te bov<strong>en</strong>. (lied 56)<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


170<br />

Es mi dijn jonst dan ongereit,<br />

Dat dinct mi zeker onghelijch...<br />

Hoe saltu mi dan do<strong>en</strong> bezwijch?...<br />

Hoe mochtic emmer wes<strong>en</strong> quader<br />

Dan ic di dade ontrauwicheit!<br />

Ne<strong>en</strong>, minlic herte was nie verrader! (lied 62)<br />

Nacht na nacht vernieut mijn zeer,<br />

Want niders up mi bass<strong>en</strong>. (lied 63)<br />

Sonder sceid<strong>en</strong> orlof a<strong>en</strong>.<br />

Want ich <strong>en</strong> wil noch ich <strong>en</strong> ca<strong>en</strong><br />

Ghesceid<strong>en</strong>, hoochste troost, van dich...<br />

Soudic mi els bewind<strong>en</strong>?<br />

Dat waer grote ongh<strong>en</strong>adicheit!<br />

Dune salles niet bevind<strong>en</strong>!...<br />

Hoe nauwe <strong>het</strong> mi van vruechd<strong>en</strong> steit<br />

Of wes mi ye ghederde,<br />

Du blijfs mijn heil, mijn hoochste werde! (lied 80)<br />

Wat mach vervreimd<strong>en</strong> mi van di?...<br />

Nu blijf ghestade, lief wijflic beilde,<br />

Want in was nie ghestader.<br />

Du best allein mijn hoochste weilde,<br />

Dus bliv<strong>en</strong> wi te gader!<br />

Al addic e<strong>en</strong> onsteidich ader,<br />

Dijn duecht doet mi ghestade zijn. (lied 81)<br />

Fi, nider boos, onrein vilein...<br />

Din<strong>en</strong> valsch<strong>en</strong> blade ondanc<br />

So sal ic haer ghestade zijn,<br />

Want zi mich haet in haer bedwanc.<br />

Ic hope so es soe ooc int mijn. (lied 83)<br />

Het zijn lieder<strong>en</strong> in velerlei toonaard, maar er is eig<strong>en</strong>lijk ge<strong>en</strong>e<strong>en</strong> bij in e<strong>en</strong> toon<br />

van echte wanhoop. Wanhopige lieder<strong>en</strong> vind<strong>en</strong> we pas bij de tweede verwijdering,<br />

in de vierde fase. De lieder<strong>en</strong> van de tweede fase schijn<strong>en</strong> hier <strong>en</strong> daar ook wel<br />

kleinere of grotere geslot<strong>en</strong> reeks<strong>en</strong> te vorm<strong>en</strong>, bv. 11 tot 13, 62 tot 68, 80 tot 84.<br />

Het zijn er al met al tamelijk wat, wel e<strong>en</strong> kleine 20, <strong>en</strong> dat kan erop wijz<strong>en</strong> dat de<br />

tijd van de eerste verwijdering zeker wel e<strong>en</strong> maand of wat heeft geduurd. Of de<br />

‘eggl<strong>en</strong>tier’ <strong>het</strong> ook al die tijd zonder zijn ‘duve’ heeft moet<strong>en</strong> stell<strong>en</strong>? We kunn<strong>en</strong><br />

vermoed<strong>en</strong> van niet, maar de lieder<strong>en</strong> gev<strong>en</strong><br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


171<br />

er ons ge<strong>en</strong> inlichting<strong>en</strong> over. In <strong>het</strong> 6de gedicht had de dichter ook - of zelfs in de<br />

eerste plaats - voor zijn vri<strong>en</strong>d gepleit, in zijn lieder<strong>en</strong> pleit hij alle<strong>en</strong> voor zichzelf.<br />

Het aantal lieder<strong>en</strong> dat de duidelijke k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> van de derde fase draagt is veel<br />

kleiner. Behalve 60 <strong>en</strong> 110 kan ik eig<strong>en</strong>lijk alle<strong>en</strong> maar 93 noem<strong>en</strong>, <strong>het</strong> lied waarin<br />

de dichter, waarschijnlijk zeer welbewust, heeft teruggegrep<strong>en</strong> op de eerste regel<br />

van <strong>het</strong> 6de gedicht, ‘V<strong>en</strong>us, danc heb dijn zoete cracht’. V<strong>en</strong>us hééft overwonn<strong>en</strong>,<br />

dat blijkt duidelijk! De dialoog die in 93 voorkomt is niet verbeeld, maar aan de<br />

werkelijkheid ontle<strong>en</strong>d. Als de minnaar verzekering op verzekering heeft gestapeld<br />

dat hij met alles wat hij heeft <strong>het</strong> eig<strong>en</strong>dom is van zijn geliefde, antwoordt zij kort <strong>en</strong><br />

nuchter: ‘Sekerlijch, / Das hueg<strong>het</strong> mijch’, wat zoveel is als: ‘Nou, dat is aardig’. Dat<br />

is ge<strong>en</strong> antwoord zoals e<strong>en</strong> dichter dat kan verzinn<strong>en</strong>, ge<strong>en</strong> w<strong>en</strong>sdroom-antwoord,<br />

maar e<strong>en</strong> flits <strong>uit</strong> e<strong>en</strong> gesprek dat, na <strong>het</strong> herstel van <strong>het</strong> contact, inderdaad heeft<br />

plaatsgevond<strong>en</strong>. Rondom zulke speelse gesprekflits<strong>en</strong> zijn ook 112 <strong>en</strong> 117<br />

opgebouwd <strong>en</strong> dat is e<strong>en</strong> red<strong>en</strong> om deze lieder<strong>en</strong>, ev<strong>en</strong>als hun serieuze<br />

teg<strong>en</strong>hangers 79 <strong>en</strong> 118, mee in de derde fase te dater<strong>en</strong>. (79 heeft e<strong>en</strong> paar regels<br />

met 112 <strong>en</strong> 118 geme<strong>en</strong>.) Uit <strong>het</strong> slot van 93 kunn<strong>en</strong> we ler<strong>en</strong> dat de dichter <strong>het</strong><br />

t<strong>en</strong>slotte door zijn volharding bij Mergriete gewonn<strong>en</strong> heeft: ‘Dijn stridicheit ghelievet<br />

mijch’. Zij heeft hem na de ruzie waarschijnlijk eerst e<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> paar maand<strong>en</strong> van<br />

e<strong>en</strong> afstand gageslag<strong>en</strong> <strong>en</strong> to<strong>en</strong> toch maar weer in g<strong>en</strong>ade aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Er is<br />

dunkt mij, aanleiding om ook de drie ‘Niete’-lieder<strong>en</strong> 107, 111 <strong>en</strong> 114 in de derde<br />

fase te plaats<strong>en</strong>. 107 is wat zijn woordgebruik betreft e<strong>en</strong> echo van 93. Het past wel<br />

bij e<strong>en</strong> verzo<strong>en</strong>ing dat daardoor e<strong>en</strong> grotere intimiteit ontstaat die, in e<strong>en</strong> hoofse<br />

verhouding waarbij <strong>het</strong> ‘noem<strong>en</strong>’ zo'n grote rol speelt, ook gesymboliseerd kon<br />

word<strong>en</strong> in <strong>het</strong> gebruik van e<strong>en</strong> nieuwe, intiemere naam. ‘Liegaert’, ‘Lauwerette’,<br />

‘Violette’, ‘Calle’ <strong>en</strong> ‘Triceew’ zijn allemaal gefantaseerde nam<strong>en</strong>, ‘Niete’ maakt de<br />

indruk e<strong>en</strong> intieme vervorming van Mergriete te zijn. Het lijkt mij niet onwaarschijnlijk<br />

dat de hele reeks lieder<strong>en</strong> van 109 tot 119 (met <strong>uit</strong>zondering van 116) tot de derde<br />

fase behoort <strong>en</strong> dus geschrev<strong>en</strong> is in de tijd van eind 1385 tot midd<strong>en</strong> 1386.<br />

De lieder<strong>en</strong> van de eerste fase, geschrev<strong>en</strong> in de eerste helft van 1385, zijn, dunkt<br />

mij, alle te zoek<strong>en</strong> in <strong>het</strong> eerste derdepart van <strong>het</strong> liedboek, van 28 (‘Liegaert’) tot<br />

47 (‘Nanne’). Zij vorm<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> aane<strong>en</strong>geslot<strong>en</strong> reeks, want er staan ook<br />

Marie-lieder<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> (29, 32, 36, 37, 40, 41, 42, 45), terwijl 46 waarschijnlijk in de<br />

tweede <strong>en</strong> 44 stellig in de vijfde fase thuishoort. De vroegste Mergriete-lieder<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong> in thematisch opzicht weinig eig<strong>en</strong>s <strong>en</strong> moet<strong>en</strong> hoofdzakelijk op grond van<br />

formele k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> herk<strong>en</strong>d word<strong>en</strong>. Er was in die eerste tijd tuss<strong>en</strong> Jan <strong>en</strong> Mergriete<br />

nog niets voorgevall<strong>en</strong> dat <strong>en</strong>ige speciale kleur aan de situatie kon gev<strong>en</strong>. Pas door<br />

<strong>het</strong> conflict dat de eerste ver-<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


172<br />

wijdering t<strong>en</strong> gevolge had, wordt hun verhouding interessant <strong>en</strong> herk<strong>en</strong>baar.<br />

De tweede verwijdering is niet veroorzaakt door e<strong>en</strong> of ander misverstand, maar<br />

door de dood van de derde in <strong>het</strong> drievoudig verbond, de vri<strong>en</strong>d van Jan, de minnaar<br />

van Mergriete, die in <strong>het</strong> 6de gedicht wordt aangeduid als de ‘eggl<strong>en</strong>tier’ <strong>en</strong> in <strong>het</strong><br />

13de als ‘der fontein<strong>en</strong> hoede’. In de lieder<strong>en</strong> van de vierde fase treedt ‘der fontein<strong>en</strong><br />

hoede’ op onder zijn eig<strong>en</strong>lijke naam. Hij heette Egidius. Dat is ge<strong>en</strong> ontdekking<br />

van mij, maar al langer dan e<strong>en</strong> halve eeuw bek<strong>en</strong>d. Reeds Kalff, die <strong>het</strong><br />

<strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> beter gelez<strong>en</strong> moet hebb<strong>en</strong> dan m<strong>en</strong>ige<strong>en</strong> voor hem <strong>en</strong> na<br />

hem, heeft iets beseft van de thematische sam<strong>en</strong>hang tuss<strong>en</strong> <strong>het</strong> 98ste lied <strong>en</strong> <strong>het</strong><br />

13de gedicht. Hij schrijft in zijn Gesch. d. Ned. Lett. 1,535: ‘Over d<strong>en</strong> zanger Egidius<br />

te verg. no. 98 <strong>en</strong> no. 100 der Oudvl. Lied <strong>en</strong> Ged.; op p. 470 van di<strong>en</strong> bundel e<strong>en</strong>e<br />

klacht die aan hem doet d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>’. Ook N. Geerts wijst, als zij naast r. 118 van <strong>het</strong><br />

13de gedicht: ‘Want zijn bi wes<strong>en</strong> was goet <strong>en</strong>de fijn’, r. 4 van lied 98 plaatst: ‘Dat<br />

was gheselscap goet <strong>en</strong>de fijn’, bij <strong>uit</strong>zondering e<strong>en</strong>s op de overe<strong>en</strong>stemming in de<br />

thematiek: ‘wie die Parallele von einem Verstorb<strong>en</strong><strong>en</strong> gesagt’. Kalff <strong>en</strong> N. Geerts<br />

hebb<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> van beid<strong>en</strong> hun vondst <strong>uit</strong>gewerkt, maar <strong>het</strong> is duidelijk: m<strong>en</strong> kan wat<br />

er in <strong>het</strong> 13de gedicht gezegd wordt over ‘der fontein<strong>en</strong> hoede’ gebruik<strong>en</strong> als context<br />

van de beide Egidius-lieder<strong>en</strong>, <strong>en</strong> omgekeerd. 98 <strong>en</strong> 100 zijn de kernlieder<strong>en</strong> van<br />

de vierde fase, zoals de passages waarin de dood van ‘der fontein<strong>en</strong> hoede’ wordt<br />

verteld, de poëtische kern<strong>en</strong> zijn van <strong>het</strong> 13de gedicht:<br />

Daer zach ic waer e<strong>en</strong> houde lach<br />

L<strong>en</strong><strong>en</strong>de an de fonteine claer...<br />

Te gader sprak<strong>en</strong> wi m<strong>en</strong>ich woort,<br />

Recht als g<strong>het</strong>rauwe vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> plegh<strong>en</strong>.<br />

Onlanghe so was de tijt ghelegh<strong>en</strong>,<br />

D<strong>en</strong> houd<strong>en</strong> <strong>en</strong> cam e<strong>en</strong> boodscap an,<br />

Dies hi bezief dat hi van dan<br />

Cortelike zoude moet<strong>en</strong> var<strong>en</strong>.<br />

Dies ic begonste recht verzwar<strong>en</strong>,<br />

Want zijn bi wes<strong>en</strong> was goet <strong>en</strong>de fijn.<br />

Doe dochte mi in d<strong>en</strong> drome mijn,<br />

Dat hi mi bat in trauw<strong>en</strong> reine<br />

Dat ic wilde te dier fonteine<br />

Nem<strong>en</strong> ware in rechter duecht.<br />

Dies creich mijn herte gerechte vruecht,<br />

Dat hi dat zoete reine vat<br />

Duechdelike mi te hoed<strong>en</strong>e bat<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


173<br />

Als zin<strong>en</strong> recht<strong>en</strong> gheheel<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>t.<br />

Dies moet hi eewelic zijn ghedi<strong>en</strong>t<br />

Van d<strong>en</strong> gherecht<strong>en</strong> des hemels troone.<br />

Ende ic beloofde hem zonder hone,<br />

Waert dattic <strong>en</strong>ich dinc vermochte<br />

Dat mi eerlic wes<strong>en</strong> dochte<br />

Ende orborlic ter zoeter fonteyne,<br />

In wilder om spar<strong>en</strong> groot no cleyne.<br />

Doe sciet hi dan <strong>en</strong>de ruumde tgras.<br />

Dies rouwe groot ghedrev<strong>en</strong> was,<br />

Want hi g<strong>het</strong>rauwelic hadde verwaert<br />

De fonteine van zoeter aert.<br />

God gheve dat noch moete ghesci<strong>en</strong><br />

Dat wi elc andr<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> zi<strong>en</strong><br />

Int rike daer God de zaliche croont,<br />

Daer alle duechd<strong>en</strong> zijn gheloont,<br />

Mids gaders der fontein<strong>en</strong> claer. (r. 91/142)<br />

‘Om wel te zi<strong>en</strong>e ic ginc bet naer<br />

Ende rechte voort wart ic ghewaer<br />

E<strong>en</strong><strong>en</strong> d<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>delicst<strong>en</strong> man.<br />

Van hem ic mi te vull<strong>en</strong> can<br />

In duechd<strong>en</strong> nemmermee belov<strong>en</strong>,<br />

Met Gode moet hi sijn daer bov<strong>en</strong>,<br />

Ende hi was der fontein<strong>en</strong> hoede’.<br />

Doe mercte up mi de vrauwe goede<br />

Dat mi e<strong>en</strong> deel begonst<strong>en</strong> tran<strong>en</strong><br />

De ogh<strong>en</strong> mijn in zijn verman<strong>en</strong>.<br />

‘Vri<strong>en</strong>t’, sprac soe, ‘ic merke wel,<br />

Ghi hadtt<strong>en</strong>e lief’. ‘wat soudic el,<br />

Lieve vrauwe, sec, zoudic niet?<br />

Lac<strong>en</strong>, bin corter tijt hi sciet<br />

Van mi. dies m<strong>en</strong>ich drouve bleef<br />

Ende daer ic grot<strong>en</strong> rauwe om dreef.<br />

Want sijn gheselscap <strong>en</strong>de zijn gracie,<br />

Sijn trauwe, sijn goede vis<strong>en</strong>tacie<br />

Die ne verg<strong>het</strong>ic nemmer meer.<br />

Alst daer toe cam, <strong>het</strong> doet mi zeer<br />

Dat ic noch peinse hoe hi mi bat<br />

Als ic vor tsceed<strong>en</strong> bi hem zat,<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


174<br />

Dattic up trauwe, die hi in mi<br />

Betrauw<strong>en</strong>de was <strong>en</strong> daer wi bi<br />

Te sam<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> zijn verselt,<br />

In duechd<strong>en</strong> recht na mir ghewelt<br />

Ware ter soeter fonteine name,<br />

Ghevielt so dat haer yet mesquame.<br />

Dat loofdic hem <strong>en</strong>de saelt hem houd<strong>en</strong>...<br />

Niet lange <strong>en</strong> leet naer dit belof,<br />

Hi ne sciet van mi <strong>en</strong>de ruumde thof.<br />

In hemelrike moetick<strong>en</strong> vind<strong>en</strong>’. (r. 400/36)<br />

Het tweede verhaal is persoonlijker dan <strong>het</strong> eerste <strong>en</strong> lied 98 is nóg weer<br />

persoonlijker. Wij zi<strong>en</strong> de dichter als <strong>het</strong> ware stap voor stap omhoogklimm<strong>en</strong> naar<br />

<strong>het</strong> Egidius-lied. Daarin heeft hij <strong>het</strong> verhaal helemaal achter zich gelat<strong>en</strong> <strong>en</strong> zíngt<br />

hij alle<strong>en</strong> nog maar op de e- <strong>en</strong> i-klank<strong>en</strong> die <strong>het</strong> noem<strong>en</strong> van de naam hem in de<br />

mond gaf.<br />

Maar niet alle<strong>en</strong> <strong>het</strong> 13de gedicht biedt ons e<strong>en</strong> context voor de beide lieder<strong>en</strong><br />

die Jan Morito<strong>en</strong> aan de nagedacht<strong>en</strong>is van Egidius heeft gewijd, ook <strong>het</strong> 6de gedicht<br />

doet dit. Daarin zi<strong>en</strong> we de lev<strong>en</strong>de Egidius voor ons in de gestalte van de ‘eggl<strong>en</strong>tier’<br />

- heeft de dichter dit woord gekoz<strong>en</strong> vanwege de associatie met de naam? - <strong>en</strong> van<br />

deze bloei<strong>en</strong>de roz<strong>en</strong>boom wordt gezegd: ‘Sijn roke was lid<strong>en</strong>s medecijne’, zijn<br />

geur was e<strong>en</strong> heul voor <strong>het</strong> liefdesverlang<strong>en</strong>. Lez<strong>en</strong> we nu in lied 100, waarin Egidius<br />

in <strong>het</strong> bijzonder herdacht wordt als de vrolijke vri<strong>en</strong>d <strong>en</strong> zanger te midd<strong>en</strong> van de<br />

vrolijk zing<strong>en</strong>de <strong>en</strong> musicer<strong>en</strong>de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring: ‘Wie sulre nu dijnre vruechd<strong>en</strong> pli<strong>en</strong>,<br />

/ Egidius, stervelike guere’, dan zull<strong>en</strong> we ongetwijfeld moet<strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> aan de<br />

geur<strong>en</strong>de roos als zinnebeeld van <strong>het</strong> minn<strong>en</strong>de hart 1 . De roos is sterfelijk geblek<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> kan niemand op aarde meer met zijn geur vertroost<strong>en</strong>. Ja, ‘wie sulre nu dijnre<br />

vruechd<strong>en</strong> pli<strong>en</strong>?’ Zijn <strong>het</strong> de ‘gherecht<strong>en</strong> des hemels troone’? ‘Nu bidt vor ons,<br />

want du best vuere / In schemels duere’, gaat lied 100 verder. Bid voor ons,<br />

daarginds in de hemel, zegt de dichter teg<strong>en</strong> zijn dode vri<strong>en</strong>d, zoals hij later ook<br />

teg<strong>en</strong> Mergriete, onzichtbaar geword<strong>en</strong> achter de mur<strong>en</strong> van <strong>het</strong> klooster, zal zegg<strong>en</strong>:<br />

‘Bidt vor mi met zoeter lucht’. In <strong>het</strong> Marialied, 97, dat aan <strong>het</strong> eerste Egidiuslied<br />

voorafgaat, wordt gezegd: ‘Dijnre roke <strong>en</strong> dooch ghe<strong>en</strong> blijf, / Roze vul van tsemels<br />

dauwe, / Du best onse hope’. Teg<strong>en</strong>over de ‘stervelike guere’ die Egidius geblek<strong>en</strong><br />

is te zijn, staat de onsterfelijke die, naar de dichter hoopt, Maria zich zal beton<strong>en</strong>.<br />

De twee kernlieder<strong>en</strong> van de vierde fase 98 <strong>en</strong> 100 - kernlieder<strong>en</strong> omdat de hele<br />

verhouding tuss<strong>en</strong> Jan <strong>en</strong> Mergriete in deze fase beheerst wordt door<br />

1 Verg. wellicht, op e<strong>en</strong> afstand, Hooglied 7:13: ‘De liefdesappel<strong>en</strong> gev<strong>en</strong> hun geur’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


175<br />

de dood van Egidius - word<strong>en</strong> ingeleid, <strong>uit</strong>geleid <strong>en</strong> verbond<strong>en</strong> door telk<strong>en</strong>s e<strong>en</strong><br />

Marialied, 97, 99 <strong>en</strong> 101. De lieder<strong>en</strong> 97 <strong>en</strong> 100 hebb<strong>en</strong> behalve <strong>het</strong> motief van de<br />

‘guere’ of ‘roke’ ook hun structuur geme<strong>en</strong>. Beide bestaan <strong>uit</strong> drie min of meer<br />

‘beschrijv<strong>en</strong>de’ strof<strong>en</strong> die ieder gevolgd word<strong>en</strong> door e<strong>en</strong> breed <strong>uit</strong>hal<strong>en</strong>d,<br />

‘aanroep<strong>en</strong>d’ refrein, bij lied 97 elf, bij lied 100 neg<strong>en</strong> regels groot <strong>en</strong> in hoofdzaak<br />

gedrag<strong>en</strong> door één slep<strong>en</strong>d rijmaccoord. De dichter moet 97 wel geschrev<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong><br />

na 100, als e<strong>en</strong> vrome <strong>en</strong> vertroost<strong>en</strong>de teg<strong>en</strong>hanger daarvan. Behalve bij Maria<br />

kond<strong>en</strong> de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> hun troost echter ook zoek<strong>en</strong> bij de edele wijn <strong>en</strong> de nog<br />

vervoer<strong>en</strong>der muziek. In 99 treedt Maria op als de beschermvrouwe van de vrolijke<br />

drinkers, in 101 neemt zij de vrolijke muzikant<strong>en</strong> onder haar hoede. In 100 was<br />

Egidius herdacht als minnaar ‘met hert<strong>en</strong> pure’ van ‘musike <strong>en</strong>de alle melodi<strong>en</strong>’,<br />

101 geeft aan de vergankelijke muziek de achtergrond van de eeuwige muziek:<br />

Musike, die in der natur<strong>en</strong><br />

Can bezur<strong>en</strong><br />

Beseff<strong>en</strong> der const<strong>en</strong> vroylicheit,<br />

Wes vroylic nu! la var<strong>en</strong> truer<strong>en</strong>!<br />

Looft teser ur<strong>en</strong><br />

Der roz<strong>en</strong> vul der reynicheit!...<br />

Bi d<strong>en</strong> here so was Muzike<br />

In hemelrike<br />

Eer hi Adame tlijf in blies...<br />

O zuvre roze zonder dor<strong>en</strong>,<br />

Uutvercor<strong>en</strong><br />

Van d<strong>en</strong> heere dor sijn ootmoet,<br />

Ne ware hi niet van di ghebor<strong>en</strong>,<br />

So ware verlor<strong>en</strong><br />

Al dat Adame ye bestoet.<br />

So wie Musik<strong>en</strong> eere doet,<br />

Verle<strong>en</strong>t hem spoet<br />

Tall<strong>en</strong> vruechd<strong>en</strong> sonder tor<strong>en</strong>.<br />

Ende neimt ons all<strong>en</strong>, roze zoet,<br />

In dijn behoet<br />

Die van Musik<strong>en</strong> gheerne hor<strong>en</strong><br />

Ende diese node soud<strong>en</strong> stor<strong>en</strong>,<br />

Nu elc sijn alre blijtste doet!<br />

De regel ‘Wes vroylic nu! la var<strong>en</strong> truer<strong>en</strong>!’ is e<strong>en</strong> directe weerslag op de klacht van<br />

lied 100: ‘Nu bestu doot. elc vroylic truere!’ Voor m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> als<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


176<br />

Jan Morito<strong>en</strong> <strong>en</strong> zijn vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> die met de muziek leefd<strong>en</strong> (‘die van musik<strong>en</strong> gheerne<br />

hor<strong>en</strong>’), zat er in <strong>het</strong> musicer<strong>en</strong> op zichzelf al iets bevrijd<strong>en</strong>ds, iets dat h<strong>en</strong> over hun<br />

gemis <strong>en</strong> hun verdriet he<strong>en</strong> kon help<strong>en</strong>. Dubbel bevrijd<strong>en</strong>d moest <strong>het</strong> echter wel<br />

word<strong>en</strong> door <strong>het</strong> geloof in de hemelse oorsprong van de muziek <strong>en</strong> in Maria's speciale<br />

bescherming voor alle oprechte muzikant<strong>en</strong>. Ook 101 moet geschrev<strong>en</strong> zijn na 100<br />

als e<strong>en</strong> bevrijd<strong>en</strong>de aanvulling daarop: na de dood van de betreurde vri<strong>en</strong>d Egidius<br />

ging <strong>het</strong> lev<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>het</strong> musicer<strong>en</strong> door! Lied 101 neemt zelfs zijn <strong>uit</strong>gangspunt in <strong>het</strong><br />

-ur<strong>en</strong>-rijm dat in <strong>het</strong> voorafgaande klaaglied volstrekt had gedomineerd. Dit heeft<br />

vele rijmwoordparallell<strong>en</strong> t<strong>en</strong> gevolge gehad <strong>en</strong> zal ook wel de ‘overstap’ van de<br />

nogal opvall<strong>en</strong>de woordgroep ‘schemels duere’ veroorzaakt hebb<strong>en</strong>.<br />

Het derde Marialied, 99, geplaatst tuss<strong>en</strong> de beide Egidius-lieder<strong>en</strong> in, is ev<strong>en</strong>als<br />

101 e<strong>en</strong> opwekking tot vrolijkheid: ‘Om vruechd<strong>en</strong> wille truer<strong>en</strong> spaert’. De wijnstok<br />

<strong>en</strong> de rozelaar vlecht<strong>en</strong> hier hun takk<strong>en</strong> door elkaar, want: ‘E<strong>en</strong> roze es ons<br />

gheop<strong>en</strong>baert / An e<strong>en</strong><strong>en</strong> edel<strong>en</strong> wingaert’. Het troostlied waarin de zangers vol<br />

vertrouw<strong>en</strong> e<strong>en</strong> beroep do<strong>en</strong> op Maria's bijstand is tegelijk e<strong>en</strong> godvruchtig drinklied:<br />

Nu lov<strong>en</strong> wi haer uut milder aert<br />

Ende des<strong>en</strong> edel<strong>en</strong> wijn rijnscaert<br />

Drinck<strong>en</strong> wi sonder tor<strong>en</strong>.<br />

Van der roze wert hi ghespaert<br />

Die vroilic hier sijn ghelt vertaert.<br />

Ende die ons will<strong>en</strong> stor<strong>en</strong><br />

Ga<strong>en</strong> daer zi behor<strong>en</strong>!<br />

Wijn was <strong>en</strong> bleef voor Jan Morito<strong>en</strong> altijd e<strong>en</strong> edele, e<strong>en</strong> hoofse drank. Daar kond<strong>en</strong><br />

alle wijze less<strong>en</strong> van ‘meester G<strong>het</strong>empertheit’ niets aan verander<strong>en</strong>! Al ongeveer<br />

e<strong>en</strong> jaar eerder, in de tweede fase, had hij de invloed die de, to<strong>en</strong> overig<strong>en</strong>s tijdelijk<br />

onbereikbaar geword<strong>en</strong>, geliefde op hem <strong>uit</strong>oef<strong>en</strong>de, vergelek<strong>en</strong> met die van de<br />

wijn die <strong>het</strong> hart verheugt: ‘Want als die edel duutsche wijn / Mach si verhuegh<strong>en</strong><br />

min<strong>en</strong> moet’ (12). Dat tek<strong>en</strong>t <strong>het</strong> lev<strong>en</strong>sniveau waarop m<strong>en</strong> zich bevindt als m<strong>en</strong><br />

‘des<strong>en</strong> edel<strong>en</strong> wijn rijnscaert’ drinkt! Bier was voor de dichter <strong>het</strong> symbool van e<strong>en</strong><br />

lagere, onhoofse lev<strong>en</strong>sstijl: ‘Die nie ne smaecte goed<strong>en</strong> wijn / Te biere hi gheit’<br />

had hij in 32, e<strong>en</strong> lied <strong>uit</strong> de Marie-periode, geschrev<strong>en</strong>. Ev<strong>en</strong>als t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van<br />

de hoofse liefde zijn er t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van <strong>het</strong> wijndrink<strong>en</strong> natuurlijk b<strong>uit</strong><strong>en</strong>staanders,<br />

‘niders’, die er niets van begrijp<strong>en</strong>. Vandaar de verw<strong>en</strong>sing aan <strong>het</strong> slot van 99:<br />

‘Ende die ons will<strong>en</strong> stor<strong>en</strong> / Ga<strong>en</strong> daer si behor<strong>en</strong>’, t.w. naar de hel der onhoofs<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> onvrom<strong>en</strong>. De vrome drinkers kom<strong>en</strong> ev<strong>en</strong>als de vrome muzikant<strong>en</strong> onder Maria's<br />

heilige bescherming in de hemel, ‘daer alle duechd<strong>en</strong><br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


177<br />

zijn gheloont’. Lied 99 bestaat ev<strong>en</strong>als 97, 100 <strong>en</strong> 101 <strong>uit</strong> drie strof<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> refrein,<br />

<strong>en</strong> strof<strong>en</strong> <strong>en</strong> refrein zijn ieder gebouwd op slechts twee rijmklank<strong>en</strong>. Het -or<strong>en</strong>-rijm<br />

is geme<strong>en</strong> aan 99 <strong>en</strong> de derde strofe van 101 <strong>en</strong> dat br<strong>en</strong>gt <strong>uit</strong>eraard weer allerlei<br />

overe<strong>en</strong>stemm<strong>en</strong>de woord<strong>en</strong> <strong>en</strong> beeld<strong>en</strong> met zich mee: ‘sonder dor<strong>en</strong>’, ‘ghebor<strong>en</strong>’,<br />

‘verlor<strong>en</strong>’, ‘sonder tor<strong>en</strong>’, ‘hor<strong>en</strong>’, ‘stor<strong>en</strong>’. E<strong>en</strong> toespeling op de dood van Egidius<br />

kunn<strong>en</strong> we lez<strong>en</strong> in de refreinregels ‘Al sijn wi vro, cort es de tijt, / E<strong>en</strong> overlijt’. De<br />

opvall<strong>en</strong>de plaatsing tuss<strong>en</strong> de beide Egidius-lieder<strong>en</strong> in wijst trouw<strong>en</strong>s ook op<br />

situationele sam<strong>en</strong>hang. Ev<strong>en</strong>als met 97 <strong>en</strong> 101 hebb<strong>en</strong> Egidius' vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> met 99<br />

hun verdriet over zijn dood weggezong<strong>en</strong> <strong>en</strong> weggedronk<strong>en</strong>.<br />

De groep 97 tot 101 vormt de kern van e<strong>en</strong> geslot<strong>en</strong> reeks lieder<strong>en</strong> <strong>uit</strong> de vierde<br />

fase. Kond<strong>en</strong> we bij de geslot<strong>en</strong> reeks<strong>en</strong> <strong>uit</strong> de tweede <strong>en</strong> derde fase nog aan toeval<br />

d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, bij deze c<strong>en</strong>trale reeks van <strong>het</strong> liedboek is dat <strong>uit</strong>geslot<strong>en</strong>. De lieder<strong>en</strong> 94,<br />

95, 96, 102, 103 <strong>en</strong> 104, drie voor <strong>en</strong> drie na de kern van de c<strong>en</strong>trale reeks, hor<strong>en</strong><br />

allemaal onmisk<strong>en</strong>baar in de vierde fase thuis (ondanks e<strong>en</strong> zekere mate van<br />

verwantschap tuss<strong>en</strong> 104 <strong>en</strong> 108). De kerngroep van vijf, waar e<strong>en</strong> drietal<br />

Marialieder<strong>en</strong> in zit, wordt ingeleid <strong>en</strong> <strong>uit</strong>geleid door telk<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> drietal lieder<strong>en</strong> voor<br />

Mergriete die geschrev<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> zijn in dezelfde tijd als <strong>het</strong> 13de gedicht, dus,<br />

wanneer wij ons chronologisch schema volg<strong>en</strong>, in de tweede helft van 1386.<br />

(Vanwege <strong>het</strong> verwante tweede nieuwjaarslied kunn<strong>en</strong> we misschi<strong>en</strong> zelfs zegg<strong>en</strong>:<br />

in de laatste maand<strong>en</strong> van 1386.) Het zijn allemaal lieder<strong>en</strong> van gescheid<strong>en</strong>heid,<br />

of, om <strong>het</strong> met de woord<strong>en</strong> van <strong>het</strong> eerste Egidius-lied te zegg<strong>en</strong>, ‘liedekine’ van<br />

‘snev<strong>en</strong>’, van ‘in de weerelt lid<strong>en</strong> pijn’. Lied 94 begint met deze regels:<br />

Mijn hoochste vruecht, waer bestu h<strong>en</strong>?<br />

Das ich nu niet bi dir <strong>en</strong> b<strong>en</strong><br />

Des sijn mijn vruechd<strong>en</strong> cleine.<br />

Al moetic wes<strong>en</strong>, vrauwe, van dir,<br />

Mijn hertze <strong>en</strong> can niet van u zijn.<br />

Verlangh<strong>en</strong> dat verharret mir<br />

Ende doet mich alte grootze pijn,<br />

Toot ic a<strong>en</strong>zie dijn lieflic scijn.<br />

Du mi verhuechs <strong>en</strong>de anders gheine.<br />

Hiermee correspondeert lied 104, <strong>het</strong> laatste van de c<strong>en</strong>trale reeks, dat ik hier, met<br />

weglating van de herhaling<strong>en</strong> die door de rondeelvorm word<strong>en</strong> voorgeschrev<strong>en</strong>, in<br />

zijn geheel wil citer<strong>en</strong>:<br />

Al sceidic van dir int ghezicht,<br />

Mijn hertze <strong>en</strong> sciet nie, vrauwe, van dir,<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Hoe verre ich anders van dir bin.<br />

Tzwaer, in bin zonder hertze nicht,<br />

Draghic int sceid<strong>en</strong> tdijn met mir.<br />

Veil claerre dan doet der zonn<strong>en</strong> licht<br />

So vonct in mi der minn<strong>en</strong> vier,<br />

Dat mi verbrandet herte <strong>en</strong>de zin.<br />

178<br />

Dit is volkom<strong>en</strong> de situatie van <strong>het</strong> 13de gedicht. Egidius heeft op zijn sterfbed aan<br />

Jan de zorg voor zijn ‘fonteine’ opgedrag<strong>en</strong>, maar als de dichter na de dood van<br />

zijn vri<strong>en</strong>d die opdracht wil <strong>uit</strong>voer<strong>en</strong>, weigert Mergriete hem te woord te staan: de<br />

‘fonteine’ blijft geslot<strong>en</strong>. Zo staat <strong>het</strong> in dat 13de gedicht:<br />

Vrouwe, nu stondic bider fonteyne<br />

Ende wart te lecgh<strong>en</strong>e min<strong>en</strong> merc<br />

In dat zoete reine werc...<br />

Daer zachic up dat reine conduut<br />

Daer dat borne mach com<strong>en</strong> uut<br />

Van medicin<strong>en</strong>, vrauwe, maer<br />

M<strong>en</strong>ich slotel zachic daer.<br />

Dies bleef tconduut beslot<strong>en</strong> reine. (r. 447/60)<br />

De dood van Egidius heeft Mergriete in e<strong>en</strong> geestelijke crisis gebracht. Dit is niet<br />

zo maar e<strong>en</strong> vermoed<strong>en</strong>, <strong>het</strong> feit dat zij e<strong>en</strong> jaar later in e<strong>en</strong> klooster is gegaan<br />

spreekt duidelijk g<strong>en</strong>oeg. Tijd<strong>en</strong>s die crisis heeft zij ge<strong>en</strong> raad gewet<strong>en</strong> met zichzelf<br />

<strong>en</strong> nog veel minder met de hoofse hulde die zij tijd<strong>en</strong>s Egidius' lev<strong>en</strong> aan zijn vri<strong>en</strong>d<br />

had toegestaan. Jan Morito<strong>en</strong> heeft van de innerlijke moeilijkhed<strong>en</strong> van Mergriete<br />

aanvankelijk niet veel begrep<strong>en</strong>. Hij was e<strong>en</strong> goed <strong>en</strong> tot op zekere hoogte<br />

onbaatzuchtig vri<strong>en</strong>d, maar hij was e<strong>en</strong> man. Hij zingt de ‘liedekine’ van de vierde<br />

fase vrijwel langs zijn geliefde he<strong>en</strong> <strong>en</strong> ook <strong>het</strong> betoog van <strong>het</strong> 13de gedicht kon<br />

ge<strong>en</strong> doel treff<strong>en</strong>. Pas wanneer Mergriete weer met zichzelf in ev<strong>en</strong>wicht is, kan<br />

haar fontein gaan vloei<strong>en</strong> <strong>en</strong> kan zij Jan e<strong>en</strong> weerwoord gev<strong>en</strong>. Dan begint de vijfde<br />

fase van hun verhouding.<br />

Maar wij moet<strong>en</strong> eerst de overige lieder<strong>en</strong> van de vierde fase nog nader bekijk<strong>en</strong>.<br />

In lied 95 is <strong>het</strong> beeld weliswaar traditioneel - Mergriete is de magnetische ste<strong>en</strong>,<br />

de dichter de naald die door die ste<strong>en</strong> gelad<strong>en</strong> wordt - maar <strong>het</strong> is ge<strong>en</strong>szins<br />

retorisch, <strong>het</strong> is integ<strong>en</strong>deel gelad<strong>en</strong> met <strong>het</strong> pathos van e<strong>en</strong> zeer persoonlijke<br />

ervaring. Hij spreekt <strong>het</strong> <strong>uit</strong> dat hij volkom<strong>en</strong> machteloos is teg<strong>en</strong>over zijn verlang<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> hij doet e<strong>en</strong> dring<strong>en</strong>d beroep op de innerlijke verbond<strong>en</strong>heid tuss<strong>en</strong> Mergriete<br />

<strong>en</strong> hem. Al wil ze hem dan blijkbaar<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


179<br />

nu niet zi<strong>en</strong>, haar hart is toch e<strong>en</strong>maal door zijn og<strong>en</strong> naar binn<strong>en</strong> gevlog<strong>en</strong>. Dat<br />

hart, dat niet lieg<strong>en</strong> kan, zal dit moet<strong>en</strong> erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. De <strong>uit</strong>erlijke afstand die er op <strong>het</strong><br />

og<strong>en</strong>blik bestaat kan niets aan de innerlijke, magnetische verbond<strong>en</strong>heid afdo<strong>en</strong>:<br />

De ste<strong>en</strong> die trect de naelde naer.<br />

Wi<strong>en</strong> wondert das, al hanich vaer<br />

Vor ogh<strong>en</strong> die bedriegh<strong>en</strong>?<br />

Ogh<strong>en</strong> vliegh<strong>en</strong> hier <strong>en</strong>de daer,<br />

Maer herte <strong>en</strong> can niet liegh<strong>en</strong>.<br />

E<strong>en</strong> oghe upsla<strong>en</strong> es wandelbaer,<br />

Mae als tghesichte wil bliv<strong>en</strong> staer<br />

Ende lat<strong>en</strong> in waert vliegh<strong>en</strong>,<br />

So moet daer therte seggh<strong>en</strong> waer,<br />

Want zoe <strong>en</strong> can niet liegh<strong>en</strong>.<br />

Lijflic (l. Lieflic) beeilde, speghel claer,<br />

Mijn cracht es jegh<strong>en</strong> dijn begaer<br />

Als tskints es in der wiegh<strong>en</strong>.<br />

Dijn moetic bliv<strong>en</strong> al mine jaer,<br />

Want herte <strong>en</strong> can niet liegh<strong>en</strong>.<br />

In lied 103, <strong>het</strong> voorlaatste van de reeks, wekt de dichter zichzelf op om ‘vroylich’<br />

te zijn, maar zoiets lukt gemakkelijker wanneer m<strong>en</strong> onder <strong>het</strong> g<strong>en</strong>adig oog van de<br />

heilige Maria met zijn vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> zingt <strong>en</strong> klinkt, dan wanneer m<strong>en</strong> met zijn zwarte,<br />

zwaarmoedige gedacht<strong>en</strong> alle<strong>en</strong> is. De afwer<strong>en</strong>de houding van de geliefde geeft<br />

weinig red<strong>en</strong> tot ‘vroylicheit’:<br />

Der vruechd<strong>en</strong> vrauwe, edel plein<br />

Gro<strong>en</strong>, du verblijts de zinn<strong>en</strong> mijn.<br />

Saltu mir laetz<strong>en</strong>? truw<strong>en</strong> nein!<br />

Lieflic beilde, in truw<strong>en</strong> rein<br />

So willic emmer bliv<strong>en</strong> dijn.<br />

Alle vruecht es mir tze clein.<br />

Cleitstu mir zwart, gro<strong>en</strong> es so fijn,<br />

Sone condic nummer vroylic sijn.<br />

Lied 96, onmiddellijk voor <strong>het</strong> c<strong>en</strong>trale vijftal, laat wel heel duidelijk zi<strong>en</strong>, hoe<br />

onvrijwillig de gescheid<strong>en</strong>heid is <strong>en</strong> hoe weinig de dichter zelf aan <strong>het</strong> herstel van<br />

<strong>het</strong> sam<strong>en</strong>zijn do<strong>en</strong> kan. Het is e<strong>en</strong> van de mooiste lieder<strong>en</strong> <strong>uit</strong> de bundel dat door<br />

zijn oprechte toon van ‘lid<strong>en</strong>’ ook de moderne lezer nog direct aanspreekt. Ik citeer<br />

<strong>en</strong>kele regels:<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Sceid<strong>en</strong>, onverwinlic leit,<br />

Onvruechdelijc es dijn beghin.<br />

Dat nemic waerlic up mijn heit:<br />

T<strong>en</strong> brinct ghe<strong>en</strong> dinc meer lid<strong>en</strong>s in...<br />

So liever lief, so liever paer,<br />

So meer verdriets d<strong>en</strong> hertz<strong>en</strong> zi...<br />

Als ic of sciet, mi was so wee,<br />

Mine dede nie dinc so grote pijn.<br />

Nu pijnt mi .M. waerv<strong>en</strong> mee<br />

Dat ic so langhe van haer moet zijn...<br />

Ic biddu, God, mi za<strong>en</strong> bewuecht<br />

Bi haer daer ic mijn hertze liet.<br />

Sceid<strong>en</strong>, dune gh<strong>en</strong>ouchs mi niet.<br />

180<br />

Lied 102, onmiddellijk ná de c<strong>en</strong>trale groep, heeft ge<strong>en</strong> directe thematische relatie<br />

met 96 maar wel met 103. In 103 wekt de dichter zichzelf op om ‘vroylich’ te zijn, in<br />

102 doet hij <strong>het</strong> de geliefde. Het ‘par<strong>en</strong>’ van ope<strong>en</strong>volg<strong>en</strong>de lieder<strong>en</strong> is e<strong>en</strong> van de<br />

compositorische principes van de sam<strong>en</strong>steller van <strong>het</strong> liedboek geweest. Het was<br />

bij lange na niet zijn <strong>en</strong>ige principe <strong>en</strong> hij heeft <strong>het</strong> bijvoorbeeld niet toegepast bij<br />

de twee c<strong>en</strong>trale Egidius-lieder<strong>en</strong>, die immers hun plaats hebb<strong>en</strong> gekreg<strong>en</strong> in e<strong>en</strong><br />

<strong>uit</strong>gebreider patroon van vijf e<strong>en</strong>hed<strong>en</strong>. Maar de paarsgewijze schikking heeft toch<br />

wel de bijzondere voorkeur van de dichter gehad <strong>en</strong> komt ti<strong>en</strong>tall<strong>en</strong> mal<strong>en</strong> in de<br />

bundel voor. Het tweetal 102/103 is er e<strong>en</strong> duidelijk voorbeeld van. In lied 102 wil<br />

Jan dus niet in de eerste plaats zichzelf opvrolijk<strong>en</strong> maar zijn treur<strong>en</strong>de geliefde.<br />

Het lied is op e<strong>en</strong> speciale manier functioneel, in overe<strong>en</strong>stemming met <strong>het</strong> in 98<br />

<strong>uit</strong>gesprok<strong>en</strong> besef: ‘Ic moet noch zingh<strong>en</strong> e<strong>en</strong> liedekijn’. Maar wat kan e<strong>en</strong> dichter<br />

beginn<strong>en</strong> als de door zijn lied toegesprok<strong>en</strong>e niet naar hem wil luister<strong>en</strong> <strong>en</strong> hem op<br />

e<strong>en</strong> afstand houdt? Het zit dan ook vol inconsequ<strong>en</strong>ties, dit 102de lied, de<br />

inconsequ<strong>en</strong>ties die de situatie meebracht. Terwijl hij, zonder gehoor te vind<strong>en</strong>, haar<br />

wil opvrolijk<strong>en</strong> met zijn ‘vroylich zingh<strong>en</strong>’, zit hij, midd<strong>en</strong> in zijn eig<strong>en</strong> verdriet, te<br />

verlang<strong>en</strong> naar e<strong>en</strong> troost <strong>en</strong> comp<strong>en</strong>satie die zij hem nog niet gev<strong>en</strong> kan:<br />

Si blide <strong>en</strong>de vro, want ichs dir gan!<br />

So willich vroylich zingh<strong>en</strong> dan<br />

Ende bliv<strong>en</strong> dijn g<strong>het</strong>ruwelijch.<br />

Vor al lieft mir dijn wijflic scijn<br />

Als icht mach scauw<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>delijch.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Nacht <strong>en</strong>de dach so lidich pijn,<br />

Sonder als ic bem bi dijch.<br />

Wanneer ich niet bi dir mach zijn,<br />

Rouwich verlangh<strong>en</strong> es in mich.<br />

181<br />

Als geheel is de kleine liedercyclus 94 tot 104 e<strong>en</strong> zowel psychologisch interessant<br />

als m<strong>en</strong>selijk ontroer<strong>en</strong>d docum<strong>en</strong>t. Maar war<strong>en</strong> de lieder<strong>en</strong> alle<strong>en</strong> interessant <strong>en</strong><br />

ontroer<strong>en</strong>d, zij zoud<strong>en</strong> maar e<strong>en</strong> beperkte groep van lezers aangaan. De cyclus<br />

gaat echter ieder aan die bestaat in <strong>het</strong> Nederlandse woord, omdat de situatie waarin<br />

hij verkeerde de dikwijls nogal zorgeloos <strong>en</strong> al te vlot schijv<strong>en</strong>de dichter Jan Morito<strong>en</strong><br />

heeft geïnspireerd tot <strong>en</strong>kele ‘toplieder<strong>en</strong>’ van de middelnederlandse literatuur.<br />

Behalve in de cyclus 94 tot 104 vind<strong>en</strong> we ook e<strong>en</strong> aantal lieder<strong>en</strong> die tot de<br />

vierde fase moet<strong>en</strong> behor<strong>en</strong> bije<strong>en</strong> in de laatste afdeling van <strong>het</strong> liedboek, nl. de<br />

nummers 131, 132, 135, 141, 142 <strong>en</strong> 143. Dat ze in de vierde fase geplaatst moet<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>, stell<strong>en</strong> we vast op grond van hun inhoud, maar hebb<strong>en</strong> we ze e<strong>en</strong>maal op<br />

deze wijze als bije<strong>en</strong>behor<strong>en</strong>de groep herk<strong>en</strong>d, dan word<strong>en</strong> wij ook nog getroff<strong>en</strong><br />

door bijzondere overe<strong>en</strong>stemming<strong>en</strong> van formele aard die de herk<strong>en</strong>ning bevestig<strong>en</strong>.<br />

Ik noemde al <strong>en</strong>kele trekk<strong>en</strong> die 131 <strong>en</strong> 135 geme<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, bv.: ‘Ic roupe<br />

gh<strong>en</strong>ad<strong>en</strong>, beilde zoet’ (131), ‘Nu roupich: lieflic beilde zoet, / Gh<strong>en</strong>ede doet’ (135);<br />

‘So sinc ic aerm man ghestede: / Waer tzo es mir dat lev<strong>en</strong> goet?’ (131), ‘Nu sinc<br />

ic aerm: lijt d<strong>en</strong> tijt!’ (135). Hier kan aan word<strong>en</strong> toegevoegd: ‘Ach, wijflic beild, hoort<br />

hertz<strong>en</strong> wein! / Si roupt vast om gh<strong>en</strong>ede an dijch’ (132); ‘So sinc ich, lief, van<br />

vruechd<strong>en</strong> ho’ (142), ‘Des mach ic zingh<strong>en</strong>: derv<strong>en</strong> dert’ (143). Andere<br />

overe<strong>en</strong>stemming<strong>en</strong> die de aandacht verdi<strong>en</strong><strong>en</strong> zijn: ‘Das du mir gons, das ich di<br />

gan’ (131), ‘Gan si mir also ich huer gan’ (143); ‘ein truwe man / Die nie gewan /<br />

Sijns lid<strong>en</strong>s danc’ (135), ‘Mijns lid<strong>en</strong>s danc ich nie ghewan’ (143); ‘Dies node onber’<br />

(135), ‘des node onbert’ (143); ‘Ic werd noch vro, creech truwe ye danc’ (135),<br />

‘Creech truwe jonst des danx ye ein’ (141); ‘om inghelic scijn’ (132), ‘Mijn inghelic<br />

scijn’ (141); ‘Hem moet des vruechd<strong>en</strong> com<strong>en</strong> in’ (141), ‘So sal mi vruechd<strong>en</strong><br />

comm<strong>en</strong> an’ (143); ‘Ich weinsche haer alles leits verdrijf, / Gheluc des nieuwe jaers<br />

beghin’ (141), ‘Ich weinsche huer tall<strong>en</strong> tid<strong>en</strong> heil, / Gh<strong>en</strong>ouchlicheit al huer<strong>en</strong> tzijt’<br />

(142); ‘So doestu richt./ Si <strong>en</strong> doet des nicht. / Ne ware huer lieflijc a<strong>en</strong>ghesicht’<br />

(135), ‘Huer duecht wijst mir tze lid<strong>en</strong> richt. / Ach, tzwifel nicht. / Wie scauw<strong>en</strong> mach<br />

huer a<strong>en</strong>ghezicht’ (141). Wat de hoeveelheid overe<strong>en</strong>stemming<strong>en</strong> betreft, neemt<br />

135 in dit groepje van zes e<strong>en</strong> c<strong>en</strong>trale plaats in (twee met 131, één met 132, twee<br />

met 141, één met 142, drie met 143), maar elk van de zes is met t<strong>en</strong>minste drie<br />

ander<strong>en</strong> door e<strong>en</strong> of meer bijzondere k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> verbond<strong>en</strong>. 135 tek<strong>en</strong>t de<br />

verhouding tuss<strong>en</strong><br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


182<br />

Jan <strong>en</strong> Mergriete, zoals die na de dood van Egidius geword<strong>en</strong> was, merkwaardig<br />

gedetailleerd:<br />

Dan d<strong>en</strong>kich: du wils tzoe huer ga<strong>en</strong>.<br />

Wan ich dan bi huer bin ghesta<strong>en</strong>,<br />

Si <strong>en</strong> gan mir nicht ein oghe upsla<strong>en</strong>.<br />

Dan es gheda<strong>en</strong><br />

Mijn vruechd<strong>en</strong> ha<strong>en</strong>.<br />

Ich sucht, ich beve, ich truere, ich wein.<br />

In weis waer tzoe.<br />

Si <strong>en</strong> achtes werlich groos no clein,<br />

Ooc wes ich doe.<br />

Ich deid huer ghern lief, wistich hoe.<br />

Wes ich huer gan,<br />

Daer keert si van.<br />

Het lijkt in <strong>het</strong> algeme<strong>en</strong> wel of we bij de lieder<strong>en</strong> van dit groepje met e<strong>en</strong> iets later<br />

tijdstip te mak<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> dan bij die van de c<strong>en</strong>trale cyclus. Al neemt de dichter <strong>het</strong><br />

woord ‘hope’ nog wel e<strong>en</strong>s in de mond, hij is toch in feite wanhopig geword<strong>en</strong>. Van<br />

‘vroylich zingh<strong>en</strong>’ is ge<strong>en</strong> sprake meer. Hij is diep onder de indruk van Mergrietes<br />

verdriet <strong>en</strong> kan zelf alle<strong>en</strong> maar mee verdrietig zijn:<br />

Wan ich der vrauw<strong>en</strong> lid<strong>en</strong> zie<br />

In <strong>en</strong>igher wijs, wes huer messcie,<br />

Gaer ganslich lijt mijn herte also. . .<br />

Mijn hertze is huer, dies haer verdriet<br />

Dan laet mi nummer wes<strong>en</strong> vro.<br />

De dichter is in <strong>het</strong> hier geciteerde lied (142) ev<strong>en</strong>als in 135 vol meelev<strong>en</strong>, maar op<br />

e<strong>en</strong> bijna kinderlijke manier, nog zonder echte inleving, zonder dieper begrip. Ook<br />

in <strong>het</strong> volg<strong>en</strong>de lied, 143, schijnt hij te d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> dat zijn geliefde <strong>het</strong> zelf in haar macht<br />

heeft om weer ‘vroilic’ te word<strong>en</strong>. Zijn wacht<strong>en</strong>, zijn ‘verbeid<strong>en</strong>’ is hier niet zonder<br />

ongeduld <strong>en</strong> zelfbeklag:<br />

Ich moes verbeid<strong>en</strong>, das ich <strong>en</strong> can.<br />

A<strong>en</strong> troost mijn zin des node onbert.<br />

Das mach ic zingh<strong>en</strong>: derv<strong>en</strong> dert.<br />

Mijns lid<strong>en</strong>s danc ich nie ghewan. . .<br />

Ich leer verbeid<strong>en</strong>. truwe man,<br />

M<strong>en</strong> heift niet al dat m<strong>en</strong> beghert.<br />

Wan si wil dat mijn leit verteert,<br />

So sal mi vruechd<strong>en</strong> comm<strong>en</strong> an.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


183<br />

In 135 hebb<strong>en</strong> wij gezi<strong>en</strong> hoe Jan Mergriete achterna is blijv<strong>en</strong> lop<strong>en</strong>, ofschoon zij<br />

hem ge<strong>en</strong> blik waardig keurde, <strong>uit</strong> 132 kunn<strong>en</strong> wij lez<strong>en</strong> dat hij haar ook naar de<br />

kerk is gevolgd. Terwijl zij ligt neergeknield in gebed, komt ope<strong>en</strong>s de gedachte bij<br />

hem op: ‘Zou ze misschi<strong>en</strong> ook voor jou bidd<strong>en</strong>?’ En die eig<strong>en</strong>lijk door niets<br />

gemotiveerde gedachte, die flits van hoop teg<strong>en</strong> alle wanhoop in, geeft hem dan<br />

weer kracht om te volhard<strong>en</strong>:<br />

Huer sach ich minn<strong>en</strong>tlijch bereit<br />

In heilgher stat om inghelic scijn.<br />

Doe dachtich: ‘waer dat bidd<strong>en</strong> dijn,<br />

Ich weis vor waer, ghe<strong>en</strong> minnerlijn<br />

Nie hogher loon op erde <strong>en</strong> wan.’<br />

Mi quam eyn hope in mijn ghedachte:<br />

Waert zo als mir mijn zi<strong>en</strong> tzoe brachte,<br />

So blide up erd<strong>en</strong> leift ghein man.<br />

Ich wilde, mir God ghehingde das,<br />

Vuer al d<strong>en</strong> loon mir goeder daet,<br />

Das ich in haer ghedacht doe was.<br />

Helf God, wes worde mijns lev<strong>en</strong>s raet!<br />

Mijn troost, mijn heil, mijn tzoeverlaet<br />

Ware vast! maer nu in tzwivele staet.<br />

Daer omme ich niet verblid<strong>en</strong> can.<br />

Al weet hij dat hij in wez<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele grond heeft om te hop<strong>en</strong>, al weet hij dat<br />

zijn kerkfantasie maar e<strong>en</strong> w<strong>en</strong>sdroom is, toch blijft hij trouw, trouw aan zijn<br />

verbeelding:<br />

Dijn scauw<strong>en</strong> es mijn hemelrijch,<br />

Das mir dwinct also truwelich,<br />

Dor ghein<strong>en</strong> noot sceidich der van.<br />

De formule waarmee de dichter zijn geliefde in 141 aanspreekt, ‘Mijn inghelic scijn’,<br />

maakt de indruk geïnspireerd te zijn door <strong>het</strong> tafereeltje van de bidd<strong>en</strong>de Mergriete<br />

in 132. In 141 lijkt de dichter wel te zijn aangekom<strong>en</strong> bij e<strong>en</strong> absoluut eindpunt. Hij<br />

vraagt zich af of hij met zijn ‘truwe daet’ God misschi<strong>en</strong> verkeerd gedi<strong>en</strong>d (‘mesloont’)<br />

heeft. Hij is m.a.w. bang dat hij God niet meer aan zijn zijde heeft. Het is of hij<br />

voorvoelt dat in <strong>het</strong> kom<strong>en</strong>de jaar - 141 is <strong>het</strong> tweede nieuwjaarslied <strong>en</strong> dus<br />

geschrev<strong>en</strong> omstreeks de jaarswisseling 1386/87 - de hemelse bruidegom hem zijn<br />

aardse geliefde zal kom<strong>en</strong> ontvrij<strong>en</strong>. Maar ook zonder <strong>en</strong>ige hoop (‘in hof<strong>en</strong> blijf’)<br />

<strong>en</strong> zonder aan eig<strong>en</strong> voordeel te d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> (‘vor al beclijf’) w<strong>en</strong>st de dichter zijn geliefde<br />

veel heil <strong>en</strong> zeg<strong>en</strong> in <strong>het</strong> nieuwe jaar:<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


God, die dat beild verchiert so haet<br />

Das mir verslaet<br />

Alle onrein ghedachte,<br />

Aetstich mesloont mijn truwe daet,<br />

Ha<strong>en</strong> tzoeverlaet<br />

Eins woorts daer ich na wachte,<br />

A<strong>en</strong> hoede is dan mijn ziele, mijn lijf.<br />

Huer eer ich gheer vor al beclijf<br />

In hof<strong>en</strong> blijf.<br />

Ich weinsche haer alles leits verdrijf,<br />

Gheluc des nieuwe jaers beghin.<br />

184<br />

Het zou mij niet verbaz<strong>en</strong> als de zes lieder<strong>en</strong> 131-132, 135, 141-142-143, die naar<br />

vorm <strong>en</strong> inhoud zo nauw met elkaar verwant zijn, ook wat de tijd van hun ontstaan<br />

betreft vlak bij elkaar zoud<strong>en</strong> ligg<strong>en</strong>, lat<strong>en</strong> wij zegg<strong>en</strong>: eind december '86, begin<br />

januari '87. Tuss<strong>en</strong> de waarschijnlijk kort na de dood van Egidius ontstane cyclus<br />

94 tot 104 <strong>en</strong> <strong>het</strong> latere zestal, waarin de dichter zich veel realistischer rek<strong>en</strong>schap<br />

geeft van zijn situatie <strong>en</strong> tegelijk zijn verbeelding loutert, kunn<strong>en</strong> wel <strong>en</strong>kele maand<strong>en</strong><br />

van zwijg<strong>en</strong> geleg<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. Zolang e<strong>en</strong> dichter als Jan Morito<strong>en</strong> zich kon <strong>uit</strong>drukk<strong>en</strong><br />

in conv<strong>en</strong>tionele vorm<strong>en</strong>, kon hij, goed vakman als hij was, lieder<strong>en</strong> schrijv<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

‘not<strong>en</strong>’ aan de lop<strong>en</strong>de band, maar in e<strong>en</strong> werkelijk ‘exist<strong>en</strong>tiële’ situatie, zoals<br />

ontstaan was door de dood van Egidius <strong>en</strong> de geestelijke crisis van Mergriete, zull<strong>en</strong><br />

creatieve explosies <strong>en</strong> periodes van zwijg<strong>en</strong> elkaar afgewisseld hebb<strong>en</strong>. Ook in de<br />

tijd na lied 141, dus in <strong>het</strong> voorjaar van 1387, zal de dichter, dunkt mij, e<strong>en</strong> poosje<br />

zijn mond hebb<strong>en</strong> gehoud<strong>en</strong>. Tuss<strong>en</strong> de vierde <strong>en</strong> de vijfde fase plaats ik e<strong>en</strong> stilte.<br />

Het <strong>en</strong>ige lied dat met volkom<strong>en</strong> zekerheid tot de vijfde fase gerek<strong>en</strong>d kan word<strong>en</strong><br />

is 44. Dit is e<strong>en</strong> meilied <strong>en</strong> moet dus geschrev<strong>en</strong> zijn teg<strong>en</strong> mei 1387. Het is<br />

belangrijk g<strong>en</strong>oeg om er wat <strong>uit</strong>voeriger bij stil te staan. Mergriete wordt hierin<br />

aangeduid <strong>en</strong> toegesprok<strong>en</strong> als ‘M’ <strong>en</strong> deze ‘M’ is tegelijk de eerste letter van de<br />

naam van de maand mei:<br />

E<strong>en</strong> .M. die nye van mi ne sciet<br />

Sint ic mi gaf in haer ghewaldt,<br />

Van haer ne wil ic sceid<strong>en</strong> niet,<br />

So wat mi nemmermeer ghevaldt.<br />

Haer duecht die es so m<strong>en</strong>ichfalt.<br />

Het contact is hersteld <strong>en</strong> de dichter weet nu dat Mergriete, ook in de tijd dat zij hem<br />

niet te woord kon staan, innerlijk nooit van hem gescheid<strong>en</strong> is geweest (‘die nye<br />

van mi ne sciet’). Hij mag de beginletter van zijn eig<strong>en</strong> naam,<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


185<br />

‘I’ (die ook voorgesteld kon word<strong>en</strong> door de grafische variant ‘Y’), naast de ‘M’<br />

plaats<strong>en</strong>:<br />

Bi deser .M. voughic e<strong>en</strong> .Y.<br />

Met ganser trauw<strong>en</strong> sonder scil.<br />

Met des<strong>en</strong> twe<strong>en</strong> so spelt m<strong>en</strong> mi,<br />

Die haer ghestade bliv<strong>en</strong> wil<br />

Van all<strong>en</strong> meye tote april.<br />

Maar tuss<strong>en</strong> de ‘M’ <strong>en</strong> de ‘Y’ staat nog e<strong>en</strong> derde letter, de derde deelg<strong>en</strong>oot aan<br />

<strong>het</strong> drievoudig verbond dat ter geleg<strong>en</strong>heid van de ophand<strong>en</strong> zijnde meimaand<br />

vernieuwd wordt. Die derde letter is de ‘E’ <strong>en</strong> die betek<strong>en</strong>t - Egidius? Ne<strong>en</strong>,<br />

‘eewicheit’. De derde deelg<strong>en</strong>oot aan <strong>het</strong> verbond kijkt van<strong>uit</strong> de hemel toe:<br />

Tusch<strong>en</strong> der .M. der .Y. so steit<br />

E<strong>en</strong> edel .E. van zoeter aert.<br />

Die .E. bediet ons eewicheit,<br />

Te sam<strong>en</strong> minn<strong>en</strong>tlijch ghepaert.<br />

Niet bet maghic zijn verwaert.<br />

De dichter kan, ‘minn<strong>en</strong>tlijch ghepaert’ met ‘M’, niet beter ‘verwaert’ zijn dan door<br />

‘E’. Er is weer dezelfde hoofse driehoek, of lat<strong>en</strong> we <strong>het</strong> wat ‘edeler’ zegg<strong>en</strong>: dezelfde<br />

hoofse drieë<strong>en</strong>heid, als tijd<strong>en</strong>s <strong>het</strong> lev<strong>en</strong> van Egidius. Dat wordt in de volg<strong>en</strong>de<br />

strofe, die overig<strong>en</strong>s wel e<strong>en</strong> moeilijk te interpreter<strong>en</strong> regel bevat, nog e<strong>en</strong>s<br />

onderstreept:<br />

Dus volg<strong>het</strong> deser .M. e<strong>en</strong> .E.,<br />

Der .E. e<strong>en</strong> .Y., <strong>en</strong>de elc bevrijt.<br />

Daer mede so spelt m<strong>en</strong> min no mee<br />

Mey, deser over zoeter tijt<br />

Daer in elc minre heift jolijt.<br />

Wat betek<strong>en</strong>t hierin ‘<strong>en</strong>de elc bevrijt’? Vri<strong>en</strong> heeft in <strong>het</strong> middelnederlands twee<br />

hoofdbetek<strong>en</strong>iss<strong>en</strong>, ‘vrij, veilig mak<strong>en</strong>’ én ‘vrij<strong>en</strong>’. Zo betek<strong>en</strong>t ook ontvri<strong>en</strong> zowel<br />

‘(van vrijheid) berov<strong>en</strong>’ als ‘ontvrij<strong>en</strong>’. Van bevri<strong>en</strong> geeft Verdam echter alle<strong>en</strong> maar<br />

betek<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> die met ‘vrij mak<strong>en</strong>’ sam<strong>en</strong>hang<strong>en</strong>, bv. ‘bescherm<strong>en</strong>, beschutt<strong>en</strong>’.<br />

Met <strong>het</strong> woord<strong>en</strong>boek in de hand moet<strong>en</strong> we de eerste twee regels van de vierde<br />

strofe dus wel als volgt vertal<strong>en</strong>: ‘zo volgt er op de M e<strong>en</strong> E, op de E e<strong>en</strong> J, <strong>en</strong> de<br />

in <strong>het</strong> midd<strong>en</strong> staande E (= de vereeuwigde Egidius) beschermt zowel de M als de<br />

J’. ‘Bevrijt’ <strong>uit</strong> de vierde strofe grijpt dan terug op ‘verwaert’ <strong>uit</strong> de derde. Het aardse<br />

verbond van Mergriete <strong>en</strong> Jan wordt <strong>uit</strong> de hemel gezeg<strong>en</strong>d door Egidius. Ik bespreek<br />

dit zo <strong>uit</strong>voerig omdat, als de gegev<strong>en</strong> vertaling de juiste is, de eerste zin van de<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


186<br />

vierde strofe wel e<strong>en</strong> beetje gewrong<strong>en</strong> geconstrueerd is <strong>en</strong> <strong>het</strong> e<strong>en</strong>voudiger zou<br />

zijn om in ‘Y’ niet <strong>het</strong> object maar <strong>het</strong> subject van ‘bevrijt’ te zi<strong>en</strong>. Maar <strong>het</strong> door<br />

Verdam verzamelde lexicografische materiaal maakt deze ‘e<strong>en</strong>voudiger’ vertaling<br />

toch heel moeilijk. Uit de vijfde strofe kunn<strong>en</strong> we opmak<strong>en</strong> dat Mergriete nog niet<br />

in <strong>het</strong> klooster is gegaan. Jan kan nog voor haar e<strong>en</strong> meiboom plant<strong>en</strong> als voor e<strong>en</strong><br />

aardse geliefde:<br />

Laet u gh<strong>en</strong>ough<strong>en</strong>, .M. alleine,<br />

D<strong>en</strong> mey die ic u minlic gheve.<br />

Up erde <strong>en</strong> anich liever gheine.<br />

Ghi zijt die vruecht daer ic bi leve.<br />

Ne ghe<strong>en</strong> ontsi<strong>en</strong> mi van u dreve.<br />

To<strong>en</strong> Mergriete weer teg<strong>en</strong> Jan kon sprek<strong>en</strong>, zal hij eindelijk iets van de geestelijke<br />

crisis begrep<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> die ze helemaal alle<strong>en</strong> had moet<strong>en</strong> verwerk<strong>en</strong>. Het moet<br />

hem duidelijk zijn geword<strong>en</strong> dat zijn ‘vroylich zingh<strong>en</strong>’, hoe goed bedoeld ook, haar<br />

niet had kunn<strong>en</strong> help<strong>en</strong>. Het zal hem bescheid<strong>en</strong> <strong>en</strong> beschouwelijk hebb<strong>en</strong> gemaakt.<br />

Ik b<strong>en</strong> daarom g<strong>en</strong>eigd de beide beschouwelijke lieder<strong>en</strong> 1 <strong>en</strong> 2 in de vijfde fase te<br />

plaats<strong>en</strong>. In 2 vind<strong>en</strong> we e<strong>en</strong> regel, ‘Van meye tote na april’, die direct he<strong>en</strong>wijst<br />

naar 44:<br />

Lief <strong>en</strong>de lief, milde <strong>en</strong>de goet,<br />

Dit voucht al wel te zam<strong>en</strong>.<br />

Wie reyn heift hertze, zin <strong>en</strong>de moet,<br />

Sal hem in aergh<strong>en</strong> scam<strong>en</strong>.<br />

God gheve hem heyl diet gherne nam<strong>en</strong><br />

Van meye tote na april.<br />

Tscilt vele dinx diet merk<strong>en</strong> wil.<br />

‘Tscilt’ is, zoals we in e<strong>en</strong> vorig hoofdstuk gezi<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, in <strong>het</strong><br />

<strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> voorgesteld door e<strong>en</strong> rebus, bestaande <strong>uit</strong> e<strong>en</strong> + - tek<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

e<strong>en</strong> driehoekig schildje. De ‘scriptorist’ moet deze rebus hebb<strong>en</strong> overg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> <strong>uit</strong><br />

<strong>het</strong> door Jan Morito<strong>en</strong> zelf geschrev<strong>en</strong> ‘eerste liedboek’. Nu we aan lied 2 e<strong>en</strong> plaats<br />

hebb<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong> in de ontwikkeling van de liefdesverhouding tuss<strong>en</strong> Jan <strong>en</strong><br />

Mergriete, kunn<strong>en</strong> we ons afvrag<strong>en</strong> of de dichter de rebus pas heeft aangebracht<br />

to<strong>en</strong> hij zijn lieder<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>voegde in de compositie van <strong>het</strong> liedboek, of al eerder,<br />

tijd<strong>en</strong>s of vlak na <strong>het</strong> schrijv<strong>en</strong> van <strong>het</strong> lied. Het zou wel pass<strong>en</strong> bij de ser<strong>en</strong>iteit van<br />

de vijfde fase dat de dichter bij <strong>het</strong> neerschrijv<strong>en</strong> van ‘tscilt’ de associatie heeft<br />

voel<strong>en</strong> opkom<strong>en</strong> aan <strong>het</strong> bijbelse ‘schild des geloofs, waarmede gij al de brand<strong>en</strong>de<br />

pijl<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> bozezult kunn<strong>en</strong> dov<strong>en</strong>’. Stond de rebus al van <strong>het</strong> begin af in lied<br />

2, dan kan de dichter hierdoor, to<strong>en</strong> hij <strong>het</strong> liedboek ging sam<strong>en</strong>stell<strong>en</strong>, op de<br />

gedachte zijn gekom<strong>en</strong> om ook in<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


187<br />

e<strong>en</strong> ander lied, <strong>uit</strong> de Marie-periode, overe<strong>en</strong>komstige rebuss<strong>en</strong> aan te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

de beide lieder<strong>en</strong>, 2 <strong>en</strong> 146, op e<strong>en</strong> compositorisch corresponder<strong>en</strong>de plaats in <strong>het</strong><br />

liedboek te zett<strong>en</strong>. De rebus zou dan oorspronkelijk e<strong>en</strong> persoonlijk, ja situationeel<br />

bepaald tek<strong>en</strong> zijn geweest <strong>en</strong> pas door de compositie van <strong>het</strong> voor de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring<br />

bestemde liedboek tot ‘clubwap<strong>en</strong>’ zijn gepromoveerd.<br />

Lied 1 sl<strong>uit</strong> thematisch nauw aan bij 2. M<strong>en</strong> kan 2 beschouw<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> nadere<br />

<strong>uit</strong>werking van vier regels <strong>uit</strong> de vierde strofe van 1:<br />

M<strong>en</strong> can ghelijc <strong>en</strong>de onghelijc<br />

Met vruechd<strong>en</strong> vough<strong>en</strong> niet in eyn,<br />

Maer altoos es in vreuchd<strong>en</strong> rijc<br />

Lief bi lief in trouw<strong>en</strong> reyn.<br />

Er zijn formele relaties aan te ton<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> lied 1 <strong>en</strong> <strong>en</strong>kele lieder<strong>en</strong> van de vierde<br />

fase: ‘Selver, gout <strong>en</strong>de dierbaer steine / Jegh<strong>en</strong> e<strong>en</strong> wivelic a<strong>en</strong>zi<strong>en</strong> / Dat prisic<br />

zeker al te cleine’ (1), ‘Robijn, carbonkel no topas / Ne sijn te pris<strong>en</strong>e niet e<strong>en</strong> vlas<br />

/ Voor haer die zo<strong>en</strong>t der zond<strong>en</strong> kijf’ (97); ‘Ic weinsche hem heyl op elck<strong>en</strong> dach’<br />

(1), ‘Ic weinsche huer tall<strong>en</strong> tid<strong>en</strong> heil’ (142). Maar er zijn ook relaties met de zesde<br />

fase: ‘Mijn hertze <strong>en</strong> can di nicht ontfli<strong>en</strong>’ (1), ‘Herte no zin ne blijft bi mir, / Dan can<br />

di ummer niet ontvli<strong>en</strong>’ (108); ‘Want ic sghelijcs bezeffe in mi<strong>en</strong>’ (1), ‘nacht <strong>en</strong>de<br />

dach, spade <strong>en</strong>de vroe / Es haer coluer gheplant in mi<strong>en</strong>’ (7de gedicht, r. 109/10).<br />

De pronominale rijmvorm mi<strong>en</strong> komt b<strong>uit</strong><strong>en</strong> de twee g<strong>en</strong>oemde plaats<strong>en</strong> niet in <strong>het</strong><br />

<strong>Gruuthuse</strong><strong>handschrift</strong> voor <strong>en</strong> Jan Morito<strong>en</strong> heeft er dus blijkbaar vóór 1387 ge<strong>en</strong><br />

behoefte aan gehad. In de eerste strofe van lied 1 kan m<strong>en</strong> e<strong>en</strong> toespeling lez<strong>en</strong><br />

op de voorafgaande vierde fase, de tijd to<strong>en</strong> de dichter <strong>het</strong> zonder <strong>het</strong> contact met<br />

zijn geliefde moest stell<strong>en</strong>:<br />

Here God, wie mach hem des beclagh<strong>en</strong><br />

Die sine gh<strong>en</strong>ouchte crijcht up erde!<br />

Hoe mach hem dan d<strong>en</strong> tijt behagh<strong>en</strong><br />

Die nie ghewan daer hi na gherde:<br />

Hi es te voet, tgheluc te perde,<br />

Met rechte lijt sijn herte pijn,<br />

Want elc <strong>en</strong>de elc neemt gerne tsijn.<br />

Op <strong>het</strong> og<strong>en</strong>blik dat <strong>het</strong> lied geschrev<strong>en</strong> wordt is die tijd echter achter de rug:<br />

Ic weinsche hem heyl op elck<strong>en</strong> dach<br />

Die sin<strong>en</strong> boele hout stede <strong>en</strong>de trouwe.<br />

Maecht hem ghebur<strong>en</strong> of <strong>en</strong> mach,<br />

Dat m<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> onsteide an hem scauwe.<br />

Ic gheve mijn steide der liefster vrouwe<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


In wi<strong>en</strong> dat rust die hertze mijn,<br />

Want elc <strong>en</strong>de elc neemt gerne tsijn.<br />

188<br />

Zo kon lied 1 e<strong>en</strong> rustig <strong>en</strong> bezonn<strong>en</strong> loflied op de ware hoofse liefde word<strong>en</strong>. De<br />

b<strong>uit</strong><strong>en</strong>staanders, die er niets van begrijp<strong>en</strong>, word<strong>en</strong> met kracht, maar zonder<br />

persoonlijke felheid, programmatisch haast, afgewez<strong>en</strong>, ev<strong>en</strong>als in de<br />

programmatische inleiding van <strong>het</strong> 1ste gedicht (‘Tzwaer, <strong>het</strong> mach elker hert<strong>en</strong><br />

der<strong>en</strong> / Dat niders hier in do<strong>en</strong> v<strong>en</strong>ijn’; ‘E<strong>en</strong> kerel ghert der vruechd<strong>en</strong> gheyn, / Hi<br />

mint d<strong>en</strong> scat, spise <strong>en</strong>de wijn’). To<strong>en</strong> de dichter zijn liedboek ging sam<strong>en</strong>stell<strong>en</strong>,<br />

moet lied 1 hem wel bijzonder geschikt voorgekom<strong>en</strong> zijn om als inleiding te di<strong>en</strong><strong>en</strong>.<br />

Hij heeft <strong>het</strong> niet zinvol gevond<strong>en</strong> de lieder<strong>en</strong> van de vijfde fase in e<strong>en</strong> reeks bije<strong>en</strong><br />

te zett<strong>en</strong>, zoals hij dat bij de lieder<strong>en</strong> <strong>uit</strong> de voorafgaande fases wel had gedaan.<br />

De vijfde fase heeft misschi<strong>en</strong> ook maar kort geduurd, niet langer dan <strong>en</strong>kele<br />

maand<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zijn productiviteit zal in die paar maand<strong>en</strong> niet groot geweest zijn. Hij<br />

zal deze tijd, achteraf erop terugzi<strong>en</strong>de, niet als e<strong>en</strong> afzonderlijke e<strong>en</strong>heid hebb<strong>en</strong><br />

gevoeld, maar meer als e<strong>en</strong> overgang, als e<strong>en</strong> inleiding tot de volg<strong>en</strong>de fase die<br />

e<strong>en</strong> veel duidelijker eig<strong>en</strong> karakter had.<br />

De zesde fase, die begint wanneer Mergriete haar vri<strong>en</strong>d op de hoogte heeft<br />

gesteld van haar besl<strong>uit</strong> om in <strong>het</strong> klooster te gaan, br<strong>en</strong>gt <strong>en</strong>kele nieuwe<br />

afscheidslieder<strong>en</strong>. Maar omdat de dichter nu alles heeft ler<strong>en</strong> begrijp<strong>en</strong>, kan hij ook<br />

afscheid nem<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> ser<strong>en</strong>e sfeer. E<strong>en</strong> van die afscheidslieder<strong>en</strong> zijn we al<br />

teg<strong>en</strong>gekom<strong>en</strong> aan <strong>het</strong> slot van <strong>het</strong> 9de gedicht, de dialoog tuss<strong>en</strong> ‘die leste man<br />

mett<strong>en</strong> valke’ <strong>en</strong> ‘twijf mett<strong>en</strong> valke’, e<strong>en</strong> van de andere is lied 108:<br />

Orlof, vrauwe, <strong>en</strong>de ic moet ga<strong>en</strong>.<br />

Al wil ich bliv<strong>en</strong>, ic <strong>en</strong> mach.<br />

Dies moet de hertze mijn ontfa<strong>en</strong><br />

Groot verlangh<strong>en</strong> nacht <strong>en</strong>de dach.<br />

Nochtan so gheift mi goet verdrach<br />

Tverwar<strong>en</strong> dijnre eerlicheit.<br />

Adieu, mijn hoochste vroylicheit!<br />

Al sceidic, lief int zi<strong>en</strong> van dir,<br />

Herte no zin ne blijft bi mir,<br />

Dan can di ummer niet ontvli<strong>en</strong>.<br />

Adieu, ic sal u varinc zi<strong>en</strong>!<br />

Niet langher dan ich bi dir bin<br />

Sone es mijn hertze in mijn bedwanc.<br />

Daer toe so es mijn moet, mijn zin<br />

Al dijn, <strong>en</strong>de blijft mijn lev<strong>en</strong> lanc.<br />

Het di<strong>en</strong>t al, vrauwe, om din<strong>en</strong> danc,<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Ghedochte, red<strong>en</strong>e <strong>en</strong>de besceit.<br />

Adieu, mijn hoochste vroilicheit!<br />

189<br />

De gecursiveerde regels zijn karakteristiek voor de stemming waarin de dichter deze<br />

keer afscheid neemt. In <strong>het</strong> 13de gedicht, dat hij waarschijnlijk nog ge<strong>en</strong> jaar tevor<strong>en</strong><br />

had geschrev<strong>en</strong>, had hij aan zijn naamloze raadsvrouwe, die inderdaad ‘Vrau<br />

Red<strong>en</strong>e’ was, de verzekering gegev<strong>en</strong>:<br />

Daer <strong>en</strong> salic lijf no goet in spar<strong>en</strong><br />

Daer ic in help<strong>en</strong> mach verwar<strong>en</strong><br />

Haer eere <strong>en</strong>de ooc haer waerdicheit.<br />

Dies willic altoos sijn bereit.<br />

Nu, in de zomer van 1387 - vermoedelijk -, was dan <strong>het</strong> og<strong>en</strong>blik gekom<strong>en</strong> waarop<br />

hij zijn verzekering waar moest mak<strong>en</strong>: Mergriete wilde in <strong>het</strong> klooster <strong>en</strong> hij, als de<br />

behartiger van haar belang<strong>en</strong>, ook de geestelijke, mocht haar niet teg<strong>en</strong>houd<strong>en</strong>.<br />

Hij moest als e<strong>en</strong> echt hoofs minnaar nu van zichzelf kunn<strong>en</strong> afzi<strong>en</strong> <strong>en</strong> ‘ghedochte,<br />

red<strong>en</strong>e <strong>en</strong>de besceit’ in haar di<strong>en</strong>st stell<strong>en</strong>. Dít was e<strong>en</strong> afscheid waarbij hij zich<br />

e<strong>en</strong> weerzi<strong>en</strong> in de hemel mocht voorstell<strong>en</strong>: ‘Adieu, ic sal u varinc zi<strong>en</strong>!’ Zo had hij<br />

<strong>het</strong> ook al in <strong>het</strong> 9de gedicht teg<strong>en</strong> Mergriete - ‘twijf mett<strong>en</strong> valke’ - gezegd:<br />

Adieu, mijn herte, adieu, mijn zin,<br />

Adieu, al dat ic zelve bin,<br />

Adieu, mijn hoochste soverheinne,<br />

Mi ne can voor dan ghe<strong>en</strong> heil ghesci<strong>en</strong><br />

Dan hop<strong>en</strong> om e<strong>en</strong> weder zi<strong>en</strong>.<br />

Das dar dijn twivel wes<strong>en</strong> cleine,<br />

Want ic dijn eighijn bem alleine.<br />

En zij had hem geantwoord:<br />

Heere, des bem ic zonder vaer<br />

Ende des betrauwet mi over waer:<br />

Mijn herte hu nemmermeer begheift.<br />

Tsceid<strong>en</strong> doet mi arde zeer.<br />

Peinst varinc om e<strong>en</strong> weder keer.<br />

Daer na mijn zin verlangh<strong>en</strong> heift.<br />

Adieu, mijn troost voor al dat leift!<br />

E<strong>en</strong> derde afscheidslied, <strong>het</strong> rondeel 70, is geheel in dezelfde toon gehoud<strong>en</strong>:<br />

Adieu, mijn troost, mijn liefste reine,<br />

Van u te sceid<strong>en</strong> es mi leit.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Mijn herte blijft met u ghemeine<br />

So waer ic zi, hoet mi vergheit.<br />

In ghere niet dan ghestadicheit...<br />

Nu biddic Gode dat hi u seine<br />

Vor aerch, vor al onreinicheit.<br />

Soete lieve souvereine,<br />

Ne sijt mi nummer onghereit.<br />

In ghere niet dan ghestadicheit.<br />

190<br />

Al zull<strong>en</strong> de kloostermur<strong>en</strong> Mergriete onzichtbaar mak<strong>en</strong>, de geestelijke<br />

geme<strong>en</strong>schap kan blijv<strong>en</strong> bestaan. De alle<strong>en</strong> in de wereld achtergeblev<strong>en</strong> minnaar<br />

moge soms de pijn van <strong>het</strong> ‘verlangh<strong>en</strong>’ voel<strong>en</strong>, hij put troost <strong>uit</strong> de gedachte dat<br />

zijn geliefde hem ‘ghestade’ zal blijv<strong>en</strong>. Dit is de strekking van rondeel 69, dat met<br />

<strong>het</strong> volg<strong>en</strong>de e<strong>en</strong> ‘paar’ vormt:<br />

Wi<strong>en</strong> doet verlangh<strong>en</strong> meerre pijn<br />

Dan hem die moet van lieve zijn?<br />

Want hem niet el gh<strong>en</strong>ough<strong>en</strong> can.<br />

Mijn alder liefste wijflic scijn,<br />

Naer u verlangt die herte mijn.<br />

So waer ic bem, mijn herte es dijn.<br />

Blijft mi ghestade in trauw<strong>en</strong> fijn,<br />

Sone mach ons der<strong>en</strong> wijf no man.<br />

De laatste regel zal wel slaan op de ‘niders’ die, als deze wel wat ongewone hoofse<br />

verhouding hun ter ore komt, zich daar zo hun eig<strong>en</strong>, niet al te welwill<strong>en</strong>de gedacht<strong>en</strong><br />

over zull<strong>en</strong> mak<strong>en</strong>. Maar van de ‘niders’ behoeft Jan zich nu niet veel meer aan te<br />

trekk<strong>en</strong>. Zij kunn<strong>en</strong> hem immers nooit meer van zijn geliefde vervreemd<strong>en</strong>: hij is<br />

haar ‘ghestade’ <strong>en</strong> zij hem, voor eeuwig. Ook 69 heeft de toon van edele resignatie<br />

die de hele zesde fase k<strong>en</strong>merkt. De loutering van de verbeelding die al in de vierde<br />

fase was begonn<strong>en</strong>, de verinnerlijking van <strong>het</strong> hoofse ideaal, wordt in de zesde<br />

voortgezet <strong>en</strong> voltooid. In beide fases was Mergriete voor Jan onbereikbaar, maar<br />

in de vierde protesteerde de verbeelding nog teg<strong>en</strong> die onbereikbaarheid, in de<br />

zesde is de afstand in de verbeelding opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. De dichter heeft <strong>het</strong> 7de gedicht,<br />

de nieuwjaarsw<strong>en</strong>s van december 1387, vooral geschrev<strong>en</strong> om, met medewerking<br />

van ‘Vrau Red<strong>en</strong>e’, de nieuwe situatie goed aan zichzelf duidelijk te mak<strong>en</strong>:<br />

D<strong>en</strong> heere heift zoe in haer ontfa<strong>en</strong>.<br />

Die wille die stat alleine besla<strong>en</strong>,<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Bov<strong>en</strong> al, als coninc vri.<br />

Nu wacht wel dat hi niet <strong>en</strong> zi<br />

Ontvrijt van sijnre ervelicheit<br />

Bi di, maer min alzo dat hi<br />

Di vrye van alre stervelicheit. (r. 173/9)<br />

191<br />

Met 123 begint e<strong>en</strong> kleine geslot<strong>en</strong> reeks van lieder<strong>en</strong> die tot de zesde fase behor<strong>en</strong>.<br />

Die reeks omvat nu nog de nummers 123-124-125-126 maar zal oorspronkelijk<br />

groter zijn geweest. Na 126 begint immers de tweede lacune van <strong>het</strong> liedboek,<br />

ontstaan doordat er e<strong>en</strong> blad <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>handschrift</strong> verlor<strong>en</strong> is gegaan. Het beroemdste<br />

van <strong>het</strong> bewaarde viertal is lied 125, ‘Aloeette, voghel clein’. Knuttel, die altijd de<br />

moed had tot e<strong>en</strong> onafhankelijk oordeel, maar ook wel e<strong>en</strong>s last van e<strong>en</strong> teveel aan<br />

gezond verstand, heeft van dit lied geme<strong>en</strong>d dat ‘de bekoring eig<strong>en</strong>lijk alle<strong>en</strong> op <strong>het</strong><br />

welluid<strong>en</strong>de beginwoord’ berustte (Onze letter<strong>en</strong> in de middeleeuw<strong>en</strong>, blz. 123). Ik<br />

citeer hier deze k<strong>en</strong>nelijk onjuiste onderwaardering in de eerste plaats als e<strong>en</strong> op<br />

zichzelf g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> te appreciër<strong>en</strong> reactie teg<strong>en</strong> e<strong>en</strong> te gemakkelijke, <strong>en</strong> dikwijls met<br />

slecht lez<strong>en</strong> gepaard gaande, est<strong>het</strong>ische extase, <strong>en</strong> in de tweede plaats omdat<br />

Knuttel blijkbaar intuïtief gevoeld heeft dat er met dit ‘welluid<strong>en</strong>de beginwoord’ iets<br />

aan de hand was, iets wat niet klopte met wat er verder in <strong>het</strong> lied gezegd werd.<br />

M<strong>en</strong> heeft ‘Aloeette’ altijd als e<strong>en</strong> natuurgedicht beschouwd. Ook N. Geerts spreekt<br />

van e<strong>en</strong> ‘Lied an die Lerche’ <strong>en</strong> noemt <strong>het</strong> als zodanig ‘eine kleine Perle’, wat in<br />

haar, met est<strong>het</strong>ische waardering bepaald niet royale, mond wel e<strong>en</strong> heel bijzondere<br />

lof is. Maar ‘Aloeette’ is ev<strong>en</strong>min e<strong>en</strong> echte leeuwerik als de ‘huwera<strong>en</strong>’ <strong>uit</strong> 42 <strong>en</strong><br />

116 e<strong>en</strong> echte nachtuil is. E<strong>en</strong> leeuwerik heet in <strong>het</strong> middelnederlands nooit e<strong>en</strong><br />

‘aloeette’ <strong>en</strong> Jan Morito<strong>en</strong> was ge<strong>en</strong> natuurdichter. Meer dan e<strong>en</strong> aantal reproducties<br />

van de ‘locus amo<strong>en</strong>us’ moet m<strong>en</strong> op <strong>het</strong> gebied van de natuurschildering bij hem<br />

niet zoek<strong>en</strong> 1 . Dit had iedere lezer van ‘Aloeette’ al moet<strong>en</strong> waarschuw<strong>en</strong>. Het<br />

‘welluid<strong>en</strong>de beginwoord’ van 125 is niets anders dan e<strong>en</strong> ‘hoofs pseudoniem’ van<br />

<strong>het</strong> door de dichter vereerde meisje. Intuss<strong>en</strong>, zoals hij bij ‘Violette’, <strong>uit</strong> 34, ook wel<br />

aan e<strong>en</strong> echt viooltje heeft gedacht, heeft hem bij ‘Aloeette’ ook wel e<strong>en</strong> echte<br />

leeuwerik voor og<strong>en</strong> gestaan. Hij noemt in zijn lied zijn dame e<strong>en</strong> ‘voghel clein’ <strong>en</strong><br />

k<strong>en</strong>t haar de ‘nature’ <strong>en</strong> de ‘edel zanc’ van de vogel toe. Zij was de<br />

1 M<strong>en</strong> moet hierbij alle<strong>en</strong> e<strong>en</strong> <strong>uit</strong>zondering mak<strong>en</strong> voor <strong>het</strong> vrome reislied 120, waarin regels<br />

als ‘Berch <strong>en</strong> dal, bosch <strong>en</strong> wald, / Das haet dier zonn<strong>en</strong> m<strong>en</strong>ichfald / Verchiert mildelike’ wel<br />

degelijk iets als e<strong>en</strong> persoonlijke morg<strong>en</strong>impressie schijn<strong>en</strong> te bevatt<strong>en</strong>. De ongewone situatie<br />

waarin de dichter zich bevond - in <strong>het</strong> b<strong>uit</strong><strong>en</strong>land, 's morg<strong>en</strong>s, <strong>uit</strong>zi<strong>en</strong>d <strong>uit</strong> zijn slaapkamerraam,<br />

verrast door de aanblik van <strong>het</strong> landschap - riep e<strong>en</strong> ongewone natuurgevoeligheid bij hem<br />

op. Overig<strong>en</strong>s leverde de natuur aan e<strong>en</strong> allegorist als Jan Morito<strong>en</strong> alle<strong>en</strong> de pasklare<br />

elem<strong>en</strong>t<strong>en</strong> om er zijn voorstelling<strong>en</strong> mee te stoffer<strong>en</strong>, ge<strong>en</strong> beeld<strong>en</strong> om in te bestaan.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


192<br />

geliefde geweest van de zanger Egidius <strong>en</strong> zal zelf ook wel van zing<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong><br />

gehoud<strong>en</strong>. Zoals de dichter zich haar nu voorstelt, gebruikt zij haar zangkunst echter<br />

alle<strong>en</strong> nog maar voor e<strong>en</strong> bijzonder doel: ‘Daer di<strong>en</strong>stu met d<strong>en</strong> here allein / Te love<br />

om sin<strong>en</strong> danc’. Maar dat is de red<strong>en</strong> waarom de dichter als hoofs minnaar meer<br />

dan met welke andere vrouw ook, zich met haar verbond<strong>en</strong> voelt:<br />

Daer omme bem ic met di ghemein.<br />

Ander voghel willic ghein<br />

Dan di, mijn lev<strong>en</strong> lanc.<br />

De ‘nider’, de grofgeaarde b<strong>uit</strong><strong>en</strong>staander, waarop de dichter in de slotregel van 69<br />

(‘Sone mach ons der<strong>en</strong> wijf no man’) alle<strong>en</strong> maar vaagweg gezinspeeld had, wordt<br />

in 125 bij zijn naam g<strong>en</strong>oemd <strong>en</strong> zal in de daar getek<strong>en</strong>de situatie misschi<strong>en</strong> ook<br />

wel zichtbaar aanwezig zijn geweest 1 . Laat hij, die er niets van begrijpt, toch alsjeblieft<br />

van de hemelse leeuwerik van de dichter afblijv<strong>en</strong> <strong>en</strong> e<strong>en</strong> vogel van zijn eig<strong>en</strong> soort,<br />

de grote grauwe roek opzoek<strong>en</strong>:<br />

Nider boos, onreine vilein,<br />

De rouc die es wel dijn compein,<br />

Neemt di<strong>en</strong> in u bedwanc!<br />

Laet minlic hertz<strong>en</strong> sijn bi eyn<br />

Sonder loos bevanc!<br />

Jan Morito<strong>en</strong> heeft hier de woord<strong>en</strong>, die hij in <strong>het</strong> 7de gedicht aan zijn raadsvrouwe,<br />

zijn bespiegel<strong>en</strong>d ander ik, in de mond had gelegd, t<strong>en</strong>volle in praktijk gebracht. Hij<br />

is niet van dichtbij naar zijn ‘bloume’ blijv<strong>en</strong> kijk<strong>en</strong> (‘Vri<strong>en</strong>t, niet te vele de bloume<br />

anscauwe, / Want di ne machse werd<strong>en</strong> niet’), maar is haar op e<strong>en</strong> afstand trouw<br />

geblev<strong>en</strong>. Hij heeft haar, de zing<strong>en</strong>de non, gehuldigd als de tot God opstijg<strong>en</strong>de<br />

leeuwerik, als ‘Aloeette’. M<strong>en</strong>selijk meelev<strong>en</strong> met <strong>het</strong> verdriet van de geliefde was<br />

er ook in de vierde fase al geweest (142), nu, in de zesde fase - <strong>het</strong> zal inmiddels<br />

wel 1388 geword<strong>en</strong> zijn -, is <strong>het</strong> m<strong>en</strong>selijk meelev<strong>en</strong> gesublimeerd tot dichterlijke<br />

inleving, zing<strong>en</strong>de vere<strong>en</strong>zelviging. Zo ontstond <strong>het</strong> fijnzinnigste getuig<strong>en</strong>is van<br />

hoofse liefdedi<strong>en</strong>st <strong>uit</strong> de hele middelnederlandse literatuur. Het is inderdaad e<strong>en</strong><br />

parel.<br />

Tot de zesde fase rek<strong>en</strong> ik ook de beide nieuwjaarslieder<strong>en</strong> voor de waard <strong>en</strong><br />

zijn vrouw, 144 <strong>en</strong> 145. Jan Morito<strong>en</strong> kon niet elk jaar opnieuw nieuwjaarsw<strong>en</strong>s<strong>en</strong><br />

voor e<strong>en</strong> non blijv<strong>en</strong> dicht<strong>en</strong>. Met <strong>het</strong> 7de gedicht had hij zijn verbeelding op dit punt<br />

voltooid <strong>en</strong> zijn fantasie <strong>uit</strong>geput. De inspiratie die van Mergriete <strong>uit</strong>ging moet in de<br />

loop van 1388 <strong>en</strong> 1389 geleidelijk aan minder zijn ge-<br />

1 Zie voor e<strong>en</strong> meer gedetailleerde reconstructie van de vermoedelijke situatie de comm<strong>en</strong>taar<br />

op <strong>het</strong> lied.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


193<br />

word<strong>en</strong>. De dichter ging <strong>het</strong> ‘gheselscap goet <strong>en</strong>de fijn’ meer <strong>en</strong> meer in zijn<br />

vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring zoek<strong>en</strong>. Het ligt dus voor de hand dat hij in december 1388 e<strong>en</strong> loflied<br />

heeft gedicht op de herbergier, de gastheer die hem <strong>en</strong> zijn vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> weer e<strong>en</strong> heel<br />

jaar lang zulke voortreffelijke wijn had geschonk<strong>en</strong> om hun zanglustige kel<strong>en</strong> te<br />

lav<strong>en</strong>:<br />

Wael op, laet ons dan vroilic sijn,<br />

Want ons die wert veil vruechd<strong>en</strong> gan.<br />

Wi drink<strong>en</strong> hier so goed<strong>en</strong> wijn,<br />

Wat soud<strong>en</strong> wi noch besceid<strong>en</strong> dan:<br />

‘God gheve hem heil diet ons vorwan,<br />

Sijn lev<strong>en</strong> lanc, met vruechd<strong>en</strong> ho!’<br />

Wat kunn<strong>en</strong> wij met de roemer in de hand gepaster do<strong>en</strong> dan e<strong>en</strong> dronk <strong>uit</strong>br<strong>en</strong>g<strong>en</strong><br />

op de waard die ons de wijn verschafte? Lang zal hij lev<strong>en</strong>! Stond 144 op zichzelf,<br />

wij zoud<strong>en</strong> er e<strong>en</strong> gewoon drinklied in kunn<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>, maar nu <strong>het</strong> met <strong>het</strong> volg<strong>en</strong>de<br />

e<strong>en</strong> thematisch ‘paar’ vormt, mog<strong>en</strong> wij <strong>het</strong> van 145 <strong>uit</strong> interpreter<strong>en</strong> als<br />

nieuwjaarslied. 145, dat ik de dichter zou will<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> schrijv<strong>en</strong> in december 1389,<br />

is e<strong>en</strong> gevarieerde én gecompleteerde herhaling van 144. Niet alle<strong>en</strong> wordt <strong>het</strong><br />

‘vroilic jaer’, dat de herbergier toegedronk<strong>en</strong> wordt, nu met zoveel woord<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oemd,<br />

maar ook de vrouw van de herbergier wordt <strong>uit</strong> de keuk<strong>en</strong> gehaald om de heilw<strong>en</strong>s<strong>en</strong><br />

van de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring mee in ontvangst te nem<strong>en</strong>:<br />

Nu scinc ons van d<strong>en</strong> wine<br />

En ghef d<strong>en</strong> wert gheluc <strong>en</strong>de heil!<br />

God gheve der vrauw<strong>en</strong> zine<br />

E<strong>en</strong> vroilic jaer, dat is huer deil!<br />

Wi hebb<strong>en</strong> hier gheweist so veil.<br />

Wael op!<br />

Wael op!<br />

Nu sinc wir jo:<br />

‘Met vruechd<strong>en</strong> ho!’<br />

D<strong>en</strong> wert waer quaet onrecht gheda<strong>en</strong><br />

Die dus sijn gast<strong>en</strong> can ontfa<strong>en</strong>.<br />

Ic weinschem heil met vruechd<strong>en</strong> geil!<br />

De lieder<strong>en</strong> 144 <strong>en</strong> 145 zijn niet alle<strong>en</strong> verwant met elkaar (de regels ‘Die altoos<br />

blidelic ghebert’, <strong>uit</strong> 144 <strong>en</strong> ‘Die aldus blidelijch ghebert’, <strong>uit</strong> 145, zijn zelfs vrijwel<br />

id<strong>en</strong>tiek), maar ook met lieder<strong>en</strong> die ik in de tweede tot vijfde fase fase heb geplaatst.<br />

Dat speciale overe<strong>en</strong>stemming<strong>en</strong> met de lieder<strong>en</strong> <strong>uit</strong> de zesde die ik tot dusver<br />

behandeld heb, ontbrek<strong>en</strong>, behoeft ons, gezi<strong>en</strong> de bijzondere<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


194<br />

toon van die lieder<strong>en</strong>, niet te verbaz<strong>en</strong>. De overe<strong>en</strong>stemming<strong>en</strong> met lieder<strong>en</strong> <strong>uit</strong><br />

andere fases die ik gevond<strong>en</strong> heb zijn: ‘Ic w<strong>en</strong>schem tall<strong>en</strong> vruechd<strong>en</strong> spoet’ (145),<br />

‘Ic weinsche di tall<strong>en</strong> vruechd<strong>en</strong> spoet’ (111, ‘Niete’); ‘Hine acht des truer<strong>en</strong>s niet<br />

e<strong>en</strong> stro’ (144), ‘In wil des acht<strong>en</strong> niet e<strong>en</strong> stro’ (142), ‘Wine acht<strong>en</strong>s jo / E<strong>en</strong> averstro’<br />

(56); ‘Sijn lev<strong>en</strong> lanc met vruechd<strong>en</strong> ho’ (144), ‘So sinc wir jo / Met vruechd<strong>en</strong> ho’<br />

(145), ‘So sinc ich, lief, van vruechd<strong>en</strong> ho’ (142); ‘God gheve hem heil diet ons<br />

vorwan’ (144), ‘God gheve hem heyl diet gherne nam<strong>en</strong>’ (2); ‘Ich weinschem heil<br />

met vruechd<strong>en</strong> geil’ (145), ‘Ic weinsche hem heyl op elck<strong>en</strong> dach’ (1), ‘God geve<br />

hem heil / Met vruechd<strong>en</strong> geil’ (56), ‘So ware mijn hertze in vruechd<strong>en</strong> gheil’ (131).<br />

To<strong>en</strong> Mergriete e<strong>en</strong>maal in <strong>het</strong> klooster zat, hebb<strong>en</strong> de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> aanvankelijk<br />

waarschijnlijk verwacht dat Jan wel weer belangstelling voor andere meisjes zou<br />

gaan ton<strong>en</strong>. Die vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> war<strong>en</strong> natuurlijk ge<strong>en</strong> ‘niders’ <strong>en</strong> wist<strong>en</strong> wel iets van de<br />

hoofse liefde af, maar <strong>het</strong> lijkt me toch twijfelachtig of de dichter ze mete<strong>en</strong> zal<br />

hebb<strong>en</strong> ingelicht over zijn voortgezette, zuiver geestelijke verhouding met ‘Aloeette’.<br />

Hij moest zich dus op de e<strong>en</strong> of andere manier rechtvaardig<strong>en</strong> over zijn ingetog<strong>en</strong><br />

leefwijze <strong>en</strong> hij heeft dat, dunkt mij, gedaan door lied 121. Daarin kon hij zijn vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong><br />

dan ook tegelijk lat<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> dat hij de pikante toon, die ze zich van vroeger, <strong>uit</strong> zijn<br />

Marie-periode, nog wel herinnerd<strong>en</strong>, ge<strong>en</strong>szins verleerd was. In 121 speelt de<br />

dichter, om de allerhoogste <strong>en</strong> allerhoofste ‘waarheid van zijn lev<strong>en</strong>’ te camoufler<strong>en</strong>,<br />

de nogal laagbijdegrondse rol van de verlop<strong>en</strong> boemelaar die te oud is geword<strong>en</strong><br />

voor de liefde. Hij heeft, zo stelt hij <strong>het</strong> in zijn lied voor, in zijn jonge jar<strong>en</strong> al te<br />

losbandig geleefd <strong>en</strong> zijn kracht<strong>en</strong> verspild. Hij moet er nu wel mee ophoud<strong>en</strong>, er<br />

zit niets anders op. Het beeld dat hij hierbij gebruikt, is dat van de muzikant die zijn<br />

verschill<strong>en</strong>de instrum<strong>en</strong>t<strong>en</strong> (vedele, bonge, akare) te int<strong>en</strong>sief heeft bespeeld <strong>en</strong><br />

daarmee bedorv<strong>en</strong>:<br />

Ich ha<strong>en</strong> verdorv<strong>en</strong> mijn ghestel<br />

Int vedel<strong>en</strong>, dat mi rauw<strong>en</strong> sel.<br />

Daer es (l. nes) e<strong>en</strong> ander up nochtan:<br />

Hi sceiter van dies niet <strong>en</strong> can...<br />

Mijn hijsterm<strong>en</strong>t was wil<strong>en</strong> goet.<br />

Doe haddic tall<strong>en</strong> vruechd<strong>en</strong> spoet,<br />

Wat ic nu doe, dats zonder danc.<br />

Die hem mestroost, hine es niet vroet,<br />

Nadi<strong>en</strong> dat emmer wes<strong>en</strong> moet.<br />

Ic houds mi and<strong>en</strong> goed<strong>en</strong> dranc!<br />

De laatste regel br<strong>en</strong>gt ons in dezelfde sfeer als de drinklieder<strong>en</strong> 144 <strong>en</strong> 145.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


195<br />

We hor<strong>en</strong> in 121 ook wel <strong>en</strong>kele echo's daarvan: ‘Doe haddic tall<strong>en</strong> vruechd<strong>en</strong><br />

spoet’ (121), ‘Ich w<strong>en</strong>schem tall<strong>en</strong> vruechd<strong>en</strong> spoet’ (145); ‘So gheift se also zuetz<strong>en</strong><br />

clanc’ (121), ‘Die lud<strong>en</strong> doet so suetz<strong>en</strong> clanc’ (144); ‘Wat saelt gheclaecht? doch<br />

eist also / Dat es mijn hertze gar onvro’ (121), ‘So moochwi ganslijch wes<strong>en</strong> vro. /<br />

Ach, lieve her wert, nu doe also!’ (144). Er zijn dus niet alle<strong>en</strong> psychologische, maar<br />

ook formele grond<strong>en</strong> aan te voer<strong>en</strong> om 121 in de zesde fase te plaats<strong>en</strong>, zo<br />

omstreeks 1389. In e<strong>en</strong> vroegere fase van de Mergriete-periode past <strong>het</strong> niet goed<br />

- de geliefde beheerste to<strong>en</strong> de verbeelding van de dichter nog al te zeer - <strong>en</strong> in de<br />

daarvoor ligg<strong>en</strong>de Marie-periode kon hij moeilijk al de oude man spel<strong>en</strong>: ‘Nu grijst<br />

mijn top, nu graeut mijn baert’. (Die baard - natuurlijk ge<strong>en</strong> lange, dat was onhoofs!<br />

- is, <strong>het</strong> zij <strong>en</strong> passant gezegd, <strong>het</strong> <strong>en</strong>ige wat wij <strong>uit</strong> de lieder<strong>en</strong> te wet<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong><br />

kom<strong>en</strong> over <strong>het</strong> <strong>uit</strong>erlijk van de dichter!) Nog meer dan met 144 <strong>en</strong> 145 is 121 verwant<br />

met 38, ook e<strong>en</strong> scabreus lied op e<strong>en</strong> ‘muzikaal’ thema: ‘Het was e<strong>en</strong> maecht in<br />

vruechd<strong>en</strong> rijch. / Si wilde ler<strong>en</strong> bongh<strong>en</strong>’. Het lijkt mij toe dat de dichter in de tweede<br />

strofe van 121, die aan <strong>het</strong> ‘bong<strong>en</strong>’ is gewijd, teruggrijpt op 38 <strong>en</strong> dat dit laatste<br />

dus <strong>het</strong> oudste van de beide lieder<strong>en</strong> moet zijn. M<strong>en</strong> vergelijke de beknopte passage<br />

<strong>uit</strong> 38: ‘Dan es de bonghe in har<strong>en</strong> ganc. / Gheringhe sla<strong>en</strong> dat hoorter toe / Ende<br />

wel te pointe stell<strong>en</strong>’, met de meer <strong>uit</strong>voerige <strong>uit</strong> 121: ‘Dat bong<strong>en</strong> es vul der<br />

vroilicheit, / Als m<strong>en</strong> de bonge te pointe leit / Ende m<strong>en</strong>re up speilt gheringhe. / So<br />

m<strong>en</strong>se dan gheringher sleit, / Te meer haer luut te zuetzer gheit’. 121 werkt <strong>uit</strong>, wat<br />

38 aanduidt. Jan Morito<strong>en</strong> was in staat zichzelf te parodiër<strong>en</strong> (verg. 16 naast 5 <strong>en</strong><br />

41, 122 naast 129) <strong>en</strong> daarom zou ik de veronderstelling will<strong>en</strong> wag<strong>en</strong> dat <strong>het</strong> begin<br />

van de tweede strofe van 38: ‘Wat sal mi zelver ofte gold? / In ca<strong>en</strong>s niet al ghepris<strong>en</strong><br />

/ Van der zoeter bongh<strong>en</strong> clanc’, ook e<strong>en</strong> bewust-parodiër<strong>en</strong>de variant is van de<br />

regels waarmee de laatste strofe van 1 begint: ‘Selver, gout <strong>en</strong>de dierbaer steine /<br />

Jegh<strong>en</strong> e<strong>en</strong> wivelic a<strong>en</strong>zi<strong>en</strong>, / Dat prisic zeker al te cleine’. Als dit juist is, zou <strong>het</strong><br />

e<strong>en</strong> argum<strong>en</strong>t te meer zijn om 38 in de zesde fase te plaats<strong>en</strong>. Ik b<strong>en</strong> trouw<strong>en</strong>s ook<br />

g<strong>en</strong>eigd de pikant-anekdotische lieder<strong>en</strong> 17 <strong>en</strong> 26, die ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele zinspeling op<br />

eig<strong>en</strong> ervaring<strong>en</strong> van de dichter bevatt<strong>en</strong> <strong>en</strong> zo-maar-grappig zijn, in deze tijd te<br />

dater<strong>en</strong>. Hoogste hoofsheid <strong>en</strong> volstrekte onhoofsheid ligg<strong>en</strong> in deze laatste fase<br />

van de Mergriete-verhouding naast elkaar, <strong>uit</strong>erlijk onverbond<strong>en</strong>, innerlijk toch wel<br />

verband met elkaar houd<strong>en</strong>d, omdat bij alle vergeestelijking <strong>en</strong> ontwereldsing van<br />

de liefde <strong>het</strong> gewone lev<strong>en</strong> gewoon door moest gaan.<br />

Nu wij alle Marie- <strong>en</strong> Mergriete-lieder<strong>en</strong> zo goed mogelijk onderscheid<strong>en</strong> <strong>en</strong> in<br />

hun ontstaan gevolgd hebb<strong>en</strong>, moet de compositie van <strong>het</strong> liedboek nog onze<br />

bijzondere aandacht krijg<strong>en</strong>. Ik heb al opgemerkt dat de dichter bij de schikking van<br />

zijn lieder<strong>en</strong> onderscheid heeft gemaakt tuss<strong>en</strong> ‘hoofse’ <strong>en</strong> ‘onhoofse’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


196<br />

Ik heb er ook verschill<strong>en</strong>de mal<strong>en</strong> de aandacht op gevestigd dat hij graag ‘par<strong>en</strong>’<br />

vormde. Ik heb t<strong>en</strong>slotte <strong>en</strong>kele reeks<strong>en</strong> van bije<strong>en</strong>behor<strong>en</strong>de lieder<strong>en</strong> aangewez<strong>en</strong>:<br />

18 tot 25, 50 tot 55, 74 tot 78 <strong>en</strong> 136 tot 140 zijn Marie-lieder<strong>en</strong>, 11 tot 13, 62 tot 68<br />

<strong>en</strong> 80 tot 84 Mergriete-lieder<strong>en</strong> van de tweede fase, 107 tot 115 <strong>en</strong> 117 tot 119 van<br />

de derde fase, 94 tot 104 <strong>en</strong> 141 tot 143 van de vierde fase, 123 tot 126 van de<br />

zesde fase. Het liedboek begint met e<strong>en</strong> inleid<strong>en</strong>d paar Mergriete-lieder<strong>en</strong> van de<br />

vijfde fase <strong>en</strong> eindigt met e<strong>en</strong> <strong>uit</strong>leid<strong>en</strong>d paar Marie-lieder<strong>en</strong>. Inleid<strong>en</strong>de <strong>en</strong><br />

<strong>uit</strong>leid<strong>en</strong>de lieder<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> e<strong>en</strong> ‘algeme<strong>en</strong>’ karakter, d.w.z. ze zijn niet speciaal tot<br />

e<strong>en</strong> geliefde gericht, maar beschouwelijk <strong>en</strong> sam<strong>en</strong>vatt<strong>en</strong>d van aard. Het tweede<br />

<strong>en</strong> <strong>het</strong> voorlaatste lied zijn met elkaar in correspond<strong>en</strong>tie gebracht door e<strong>en</strong><br />

vijfvoudige rebus van ‘tscilt’.<br />

De eerste vraag die wij nu verder moet<strong>en</strong> beantwoord<strong>en</strong> is: welke lieder<strong>en</strong> heeft<br />

de dichter blijk<strong>en</strong>s zijn schikking als ‘onhoofs’ beschouwd? ‘Onhoofs’ zijn eerst de<br />

tweetall<strong>en</strong> 16-17, 26-27, 37-38, 48-49, 57-58, dan, na de eerste lacune, 71-72,<br />

85-86, 105-106, 121-122, t<strong>en</strong>slotte, na de tweede lacune, 144-145. Dat zijn ti<strong>en</strong><br />

‘par<strong>en</strong>’. Ik heb echter met opzet ook de lacunes vermeld, waarvan de eerste naar<br />

schatting e<strong>en</strong> ti<strong>en</strong>tal <strong>en</strong> de tweede e<strong>en</strong> vijftal lieder<strong>en</strong> heeft bevat. Om inzicht te<br />

krijg<strong>en</strong> in de compositie van <strong>het</strong> liedboek moet<strong>en</strong> we rek<strong>en</strong>ing houd<strong>en</strong> met de<br />

verlor<strong>en</strong> gegane lieder<strong>en</strong>. Het lijkt mij zeer waarschijnlijk dat in elk van de beide<br />

lacunes ook e<strong>en</strong> ‘onhoofs’ tweetal heeft gestaan, omdat ik de indruk heb dat <strong>het</strong><br />

liedboek, afgezi<strong>en</strong> van in- <strong>en</strong> <strong>uit</strong>leiding, verdeeld is geweest in twaalf afdeling<strong>en</strong> die<br />

ieder werd<strong>en</strong> afgeslot<strong>en</strong> met twee ‘onhoofse’ lieder<strong>en</strong>. Wat was de zin van deze<br />

schikking? Ik me<strong>en</strong> dat de sam<strong>en</strong>steller beheerst is geweest door e<strong>en</strong> kal<strong>en</strong>darisch<br />

ord<strong>en</strong>ingspatroon <strong>en</strong> dat elk van de twaalf afdeling<strong>en</strong> e<strong>en</strong> van de twaalf maand<strong>en</strong><br />

van <strong>het</strong> jaar moest repres<strong>en</strong>ter<strong>en</strong>. Ik b<strong>en</strong> op deze gedachte gekom<strong>en</strong> door de aard<br />

van de beide lieder<strong>en</strong> waarmee de laatste afdeling van <strong>het</strong> liedboek wordt afgeslot<strong>en</strong>.<br />

Dat zijn drinklieder<strong>en</strong> die moest<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong> om aan de waard <strong>en</strong> zijn vrouw e<strong>en</strong> goed<br />

nieuwjaar te w<strong>en</strong>s<strong>en</strong> <strong>en</strong> h<strong>en</strong> te dank<strong>en</strong> voor e<strong>en</strong> jaarlang gastvrijheid. Zulke lieder<strong>en</strong><br />

moet<strong>en</strong> omstreeks nieuwjaar gezong<strong>en</strong> zijn. Ze staan in de twaalfde afdeling, hadd<strong>en</strong><br />

ze niet in de eerste moet<strong>en</strong> staan? Stellig als de geleding van <strong>het</strong> liedboek de<br />

kal<strong>en</strong>der van <strong>het</strong> burgerlijk jaar had gevolgd. Maar er zijn ook andere jaaropvatting<strong>en</strong><br />

mogelijk. We kunn<strong>en</strong> bv. rek<strong>en</strong><strong>en</strong> met e<strong>en</strong> kerkelijk jaar, e<strong>en</strong> academisch jaar, e<strong>en</strong><br />

schooljaar, we kunn<strong>en</strong> ook, als led<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> ver<strong>en</strong>iging, rek<strong>en</strong><strong>en</strong> met e<strong>en</strong><br />

ver<strong>en</strong>igingsjaar. Het jaar van e<strong>en</strong> ‘gilde’ dat Maria als patrones had, kan heel goed<br />

begonn<strong>en</strong> zijn op Maria lichtmis, 2 februari, <strong>en</strong> dus gelop<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> van ‘Vrouw<strong>en</strong>dag’<br />

tot ‘Vrouw<strong>en</strong>dag’. De kal<strong>en</strong>der van e<strong>en</strong> dergelijk ‘gilde’ heeft niet december maar<br />

januari als twaalfde maand. Er staan in de twaalfde afdeling nog twee andere<br />

nieuwjaarslieder<strong>en</strong>, 137 <strong>en</strong> 141, maar dat lijkt mij toevallig, want de<br />

nieuwjaarslieder<strong>en</strong> 59 <strong>en</strong> 60<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


197<br />

staan in de zesde <strong>en</strong> de nieuwjaarslieder<strong>en</strong> 75 <strong>en</strong> 76 in de achtste afdeling. Afgezi<strong>en</strong><br />

van 144 <strong>en</strong> 145 zijn alle nieuwjaarslieder<strong>en</strong> volkom<strong>en</strong> ongeschikt om er als<br />

vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring vrolijk de jaarswisseling mee te vier<strong>en</strong>. Het zijn nl. allemaal<br />

minnelieder<strong>en</strong>. Van de vijf meilieder<strong>en</strong>, 44, 129, 130, 133 <strong>en</strong> 136, staat er maar<br />

één, 44, op zijn kal<strong>en</strong>darisch, juiste plaats, nl. in de vierde afdeling, bestemd voor<br />

de maand mei. 44 is <strong>het</strong> c<strong>en</strong>trale lied van de vijfde fase <strong>en</strong> tegelijk <strong>het</strong> meest<br />

sam<strong>en</strong>vatt<strong>en</strong>de van de hele Mergriete-periode. Het was daardoor blijv<strong>en</strong>d van groot<br />

persoonlijk belang voor de dichter <strong>en</strong> <strong>het</strong> valt dus te begrijp<strong>en</strong> dat deze, to<strong>en</strong> hij<br />

omstreeks 1390 de periode van zijn dichterlijke activiteit afsloot met <strong>het</strong><br />

bije<strong>en</strong>br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> van zijn lieder<strong>en</strong>, er bijzondere aandacht voor heeft gehad dat juist<br />

lied 44 op zijn goede plaats terecht zou kom<strong>en</strong>, in de afdeling van de maand mei.<br />

Het was, e<strong>en</strong> jaar of drie tevor<strong>en</strong>, omstreeks díe maand gedicht, <strong>het</strong> had in díe<br />

maand gefunctioneerd. Bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> was <strong>het</strong>, ondanks zijn speciale <strong>en</strong> persoonlijke<br />

inhoud, in formeel opzicht wel e<strong>en</strong> zeer compleet meilied, <strong>het</strong> meest complete van<br />

de hele bundel. Het was niet alle<strong>en</strong> geschrev<strong>en</strong> op de drie letters, M, E <strong>en</strong> Y, die<br />

sam<strong>en</strong> <strong>het</strong> woord ‘mey’ vormd<strong>en</strong>, maar er werd in de laatste strofe ook, volg<strong>en</strong>s de<br />

traditie, aan de geliefde in optima forma e<strong>en</strong> ‘mey’ aangebod<strong>en</strong>. Als één van de vijf<br />

meilieder<strong>en</strong> <strong>het</strong> verdi<strong>en</strong>de op de sam<strong>en</strong>komst van begin mei geregeld door de<br />

vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring gezong<strong>en</strong> te word<strong>en</strong>, dan zeker 44.<br />

De lieder<strong>en</strong> 44, 144 <strong>en</strong> 145 zijn bij mijn opvatting inzake de geleding van de<br />

liedboek de <strong>en</strong>ige reflex<strong>en</strong> van de ‘objectieve kal<strong>en</strong>der’ daarin. De dichter had ge<strong>en</strong><br />

bijzondere aandacht voor de seizo<strong>en</strong><strong>en</strong>, hij leefde niet erg met de natuur mee. Maar<br />

als in de schikking der lieder<strong>en</strong> e<strong>en</strong> objectief kal<strong>en</strong>darisch patroon ontbreekt, kan<br />

er daarom nog wel e<strong>en</strong> subjectieve kal<strong>en</strong>der van de dichter <strong>en</strong> zijn vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring<br />

in zitt<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> ‘verjaardagskal<strong>en</strong>der’ zogezegd. Ik heb erop gewez<strong>en</strong> dat e<strong>en</strong> naar<br />

vorm <strong>en</strong> inhoud nauw sam<strong>en</strong>hang<strong>en</strong>de liedergroep <strong>uit</strong> de vierde fase van de<br />

Mergriete-periode, 131-132, 135, 141-142-143, in de laatste afdeling van <strong>het</strong> liedboek<br />

staat, de afdeling van de maand januari. Deze groep lieder<strong>en</strong> kan voor de dichter<br />

de maand januari van <strong>het</strong> jaar 1387 gerepres<strong>en</strong>teerd hebb<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> van de somberste<br />

maand<strong>en</strong> van zijn lev<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> hij niet meer wist waar <strong>het</strong> met de verhouding tuss<strong>en</strong><br />

Mergriete <strong>en</strong> hem he<strong>en</strong> moest. Van <strong>het</strong> standpunt van de subjectieve kal<strong>en</strong>der van<br />

de dichter, van zijn ‘verjaardagskal<strong>en</strong>der’, staan deze lieder<strong>en</strong> dan op hun juiste<br />

plaats in <strong>het</strong> liedboek.<br />

In welke maand van <strong>het</strong> jaar heeft Jan Morito<strong>en</strong> Mergriete ler<strong>en</strong> k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>? In welke<br />

afdeling van zijn liedboek kan hij de ‘verjaardag’ van hun eerste ontmoeting hebb<strong>en</strong><br />

will<strong>en</strong> vier<strong>en</strong>? Onze <strong>en</strong>ige bron hiervoor is <strong>het</strong> 13de gedicht:<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Als de winter es verga<strong>en</strong><br />

Ende alle wortel<strong>en</strong> ontfa<strong>en</strong><br />

De boodscap van der heeter zonn<strong>en</strong>,<br />

Ende de natuere, die was verwonn<strong>en</strong><br />

Van der couder doder tijt,<br />

Beghint ontwak<strong>en</strong> om tjolijt<br />

Van toe com<strong>en</strong>der vroilicheit,<br />

Ende dat des couts vernoilicheit<br />

Led<strong>en</strong> es als die moet rum<strong>en</strong>,<br />

Ende dat die voghelkine haer plum<strong>en</strong><br />

Beghinn<strong>en</strong> te scudd<strong>en</strong>e van d<strong>en</strong> neste,<br />

So dochte mi dattic buter veste<br />

Van Brucghe wandel<strong>en</strong> ghinc alleine<br />

Zuutwaert, daer ic e<strong>en</strong> fonteine<br />

Sach ghemaect, also mi dochte,<br />

Van albaestere. (r. 64/79)<br />

198<br />

De natuurbeschrijving is conv<strong>en</strong>tioneel - ofschoon daarom niet zonder e<strong>en</strong> zekere<br />

zwier -, maar aangezi<strong>en</strong> de plaatsbepaling in deze situatietek<strong>en</strong>ing blijkbaar aan<br />

de realiteit ontle<strong>en</strong>d is (‘buter veste / Van Brucghe... / Zuutwaert’), kan de<br />

tijdsbepaling <strong>het</strong> ook wel zijn. Het lijkt mij e<strong>en</strong> redelijke hypothese dat Jan Mergriete<br />

voor <strong>het</strong> eerst heeft ontmoet in <strong>het</strong> vroege voorjaar van 1385. Kijk<strong>en</strong> wij nu naar de<br />

plaatsing van de lieder<strong>en</strong> <strong>uit</strong> de eerste fase van de Mergriete-periode, dan vind<strong>en</strong><br />

wij e<strong>en</strong> in formeel opzicht nauw sam<strong>en</strong>hang<strong>en</strong>d drietal, 28 (‘Liegaert’), 30<br />

(‘Lauwerette’) <strong>en</strong> 31 (‘Calle’), alsmede <strong>het</strong> korte, meer op zichzelf staande liedje 34<br />

(‘Violette’) in de derde afdeling, de afdeling van de maand april, <strong>en</strong> nog drie andere,<br />

39 (‘Triceew’), 43 (‘L’) <strong>en</strong> 47 (‘Nanne’), in de vierde afdeling, van mei. Deze plaatsing<br />

wordt zinvol wanneer wij in de schikking van <strong>het</strong> liedboek de lijn van e<strong>en</strong> persoonlijke<br />

herd<strong>en</strong>kingskal<strong>en</strong>der mog<strong>en</strong> herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>.<br />

In de loop van 1385 is er verwijdering ontstaan tuss<strong>en</strong> Jan <strong>en</strong> Mergriete. Het<br />

conflict wordt ons getek<strong>en</strong>d in <strong>het</strong> 6de gedicht, dat ons echter in zijn conv<strong>en</strong>tionele<br />

droomlandschapschildering (‘Mi dochte ic cam in e<strong>en</strong> valeye / Recht in de zoete<br />

ma<strong>en</strong>t van meye / Wandel<strong>en</strong>de in e<strong>en</strong> vergier’) ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kel houvast biedt om <strong>het</strong> in<br />

<strong>het</strong> reële tijdsverloop te dater<strong>en</strong>. Lett<strong>en</strong> wij op de plaatsing in <strong>het</strong> liedboek van de<br />

Mergriete-lieder<strong>en</strong> <strong>uit</strong> de tweede fase, dan vind<strong>en</strong> wij zowel in de zev<strong>en</strong>de als in de<br />

achtste afdeling geslot<strong>en</strong> reeks<strong>en</strong>: 62 tot 68 <strong>en</strong> 80 tot 84. Wij kunn<strong>en</strong> ons afvrag<strong>en</strong><br />

of de dichter door deze plaatsing de verwijdering tuss<strong>en</strong> hem <strong>en</strong> zijn geliefde niet<br />

kal<strong>en</strong>darisch heeft will<strong>en</strong> herd<strong>en</strong>k<strong>en</strong>. Het conflict van <strong>het</strong> 6de gedicht, <strong>en</strong> ook dit<br />

gedicht zelf, zou dan<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


199<br />

gedateerd kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> in augustus 1385. Voor <strong>het</strong> einde van <strong>het</strong> jaar was <strong>het</strong><br />

conflict al weer opgelost <strong>en</strong> de derde fase van de verhouding begonn<strong>en</strong>. Dat wet<strong>en</strong><br />

we <strong>uit</strong> lied 60, <strong>het</strong> eerste nieuwjaarslied voor Mergriete. Het conflict van de tweede<br />

fase heeft, heb ik hierbov<strong>en</strong> al vastgesteld, zeker <strong>en</strong>kele maand<strong>en</strong> geduurd, getuige<br />

<strong>het</strong> grote aantal lieder<strong>en</strong> waarin <strong>het</strong> gereflecteerd wordt. Kunn<strong>en</strong> we nog<br />

nauwkeuriger vaststell<strong>en</strong> in welke maand de tweede fase geeindigd is <strong>en</strong> de derde<br />

begonn<strong>en</strong>? Dat is inderdaad mogelijk wanneer we in de schikking van <strong>het</strong> liedboek<br />

e<strong>en</strong> persoonlijke herd<strong>en</strong>kingskal<strong>en</strong>der van de dichter mog<strong>en</strong> herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>: de ti<strong>en</strong>de<br />

afdeling, van de maand november, is nl. bijna helemaal gevuld met lieder<strong>en</strong> <strong>uit</strong> de<br />

derde fase (107, 109-110-111-112-113-114-115, 117-118-119, waarbij 107, 111 <strong>en</strong><br />

114 ‘Niete’-lieder<strong>en</strong> zijn).<br />

We hebb<strong>en</strong> één groep lieder<strong>en</strong> <strong>uit</strong> de vierde fase, geschrev<strong>en</strong> omstreeks de<br />

jaarswisseling 1386/87, aangetroff<strong>en</strong> in de twaalfde afdeling. E<strong>en</strong> veel grotere groep,<br />

die zich door zijn gecompliceerde, weldoordachte schikking aan ons pres<strong>en</strong>teert<br />

als de c<strong>en</strong>trale cyclus van <strong>het</strong> liedboek, bevindt zich echter in de neg<strong>en</strong>de afdeling.<br />

De lieder<strong>en</strong> van deze cyclus, in <strong>het</strong> bijzonder de beide herd<strong>en</strong>kingslieder<strong>en</strong> voor<br />

Egidius die er de kern van vorm<strong>en</strong>, moet<strong>en</strong> geschrev<strong>en</strong> zijn in <strong>het</strong> begin van de<br />

vierde fase. Die vierde fase is immers begonn<strong>en</strong> met de dood van Egidius. De<br />

geestelijke crisis van Mergriete <strong>en</strong> de daarmee sam<strong>en</strong>hang<strong>en</strong>de tweede verwijdering<br />

tuss<strong>en</strong> haar <strong>en</strong> de dichter was daar <strong>het</strong> directe gevolg van. Egidius was, getuige<br />

lied 100, lid van de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring geweest. Zijn vroege dood had op all<strong>en</strong> e<strong>en</strong> diepe<br />

indruk gemaakt. Het ligt voor de hand dat de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> hem van jaar tot jaar in de<br />

maand van zijn overlijd<strong>en</strong> herdacht zull<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, misschi<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> door hun<br />

zang opgeluisterde mis in de kerk van St.-Egidius - de parochiekerk van Jan Morito<strong>en</strong><br />

-, maar zeker met <strong>het</strong> zing<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> aan hem gewijd lied op hun maandelijkse<br />

bije<strong>en</strong>komst. Zi<strong>en</strong> wij in de schikking van <strong>het</strong> liedboek de lijn van e<strong>en</strong><br />

herd<strong>en</strong>kingskal<strong>en</strong>der, dan mog<strong>en</strong> wij de dood van Egidius dater<strong>en</strong> in october 1386.<br />

De derde fase heeft dan geduurd van november 1385 tot september 1386, voor de<br />

dichter e<strong>en</strong> rustige <strong>en</strong> niet bijzonder productieve tijd.<br />

Voor de vijfde fase hebb<strong>en</strong> wij ge<strong>en</strong> ander chronologisch gegev<strong>en</strong> dan lied 44,<br />

<strong>het</strong> al besprok<strong>en</strong> zeer c<strong>en</strong>trale meilied, geplaatst in de vierde afdeling. Het lijkt mij<br />

echter zeer waarschijnlijk dat deze fase, die maar kort heeft geduurd <strong>en</strong> voor <strong>het</strong><br />

bewustzijn van de dichter ge<strong>en</strong> op zichzelf staande e<strong>en</strong>heid is geweest, niet lang<br />

voor mei 1387 begonn<strong>en</strong> zal zijn <strong>en</strong> dat de geestelijke crisis van Mergriete dus<br />

geduurd heeft van october 1386 tot april 1387. Voor <strong>het</strong> einde van 1387 was zij al<br />

in <strong>het</strong> klooster gegaan, getuige <strong>het</strong> 7de gedicht, de derde dichterlijke nieuwjaarsgroet<br />

voor Mergriete. In de elfde afdeling, van de maand december, vind<strong>en</strong> wij e<strong>en</strong> kleine,<br />

helaas onvolledig bewaarde, reeks lieder<strong>en</strong> <strong>uit</strong> de zesde fase, in e<strong>en</strong> waarvan, 125<br />

(‘Aloeette’), de hoofse geliefde<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


200<br />

duidelijk als non wordt toegesprok<strong>en</strong>. Afscheidslieder<strong>en</strong> voor Mergriete, waarmee<br />

de zesde fase wordt ingeleid, zijn 70, geplaatst in de zev<strong>en</strong>de afdeling (augustus)<br />

<strong>en</strong> 108, geplaatst in de ti<strong>en</strong>de afdeling (november). Zoud<strong>en</strong> we <strong>uit</strong> deze plaatsing<br />

mog<strong>en</strong> opmak<strong>en</strong> dat Mergriete haar besl<strong>uit</strong> om non te word<strong>en</strong> in augustus 1387<br />

aan de dichter heeft meegedeeld, dat hij in november daaraanvolg<strong>en</strong>de definitief<br />

afscheid van haar heeft moet<strong>en</strong> nem<strong>en</strong> (‘Orlof, vrauwe, <strong>en</strong>de ic moet ga<strong>en</strong>. / Al wil<br />

ich bliv<strong>en</strong>, ic <strong>en</strong> mach’) <strong>en</strong> dat zij t<strong>en</strong>slotte in december 1387 officieel is ingekleed?<br />

De vijfde fase, voor <strong>het</strong> bewustzijn van de dichter zelf niet meer dan e<strong>en</strong> inleiding<br />

tot de zesde, heeft dan maar drie maand<strong>en</strong> geduurd, van mei tot juli 1387. Tuss<strong>en</strong><br />

augustus <strong>en</strong> november 1387 kunn<strong>en</strong> wij nog <strong>het</strong> 9de gedicht plaats<strong>en</strong>, omdat de<br />

slotdialoog daarvan ook hoogstwaarschijnlijk e<strong>en</strong> afscheidslied voor Mergriete is,<br />

ná 70 <strong>en</strong> vóór 108.<br />

Uitgaande van de hypothese van de persoonlijke herd<strong>en</strong>kingskal<strong>en</strong>der kunn<strong>en</strong><br />

wij op deze wijze de plaatsing van de meeste Mergriete-lieder<strong>en</strong> zinvol verklar<strong>en</strong>.<br />

De lieder<strong>en</strong> 1 <strong>en</strong> 2, <strong>uit</strong> de vijfde fase, staan met hun algeme<strong>en</strong>-inleid<strong>en</strong>de functie<br />

b<strong>uit</strong><strong>en</strong> de kal<strong>en</strong>der, de lieder<strong>en</strong> 38, 121, 144 <strong>en</strong> 145, alle behor<strong>en</strong>de tot de zesde<br />

fase, mak<strong>en</strong> deel <strong>uit</strong> van ‘onhoofse’ tweetall<strong>en</strong> die de afdeling<strong>en</strong> afsl<strong>uit</strong><strong>en</strong>. Dat geldt<br />

ook van de lieder<strong>en</strong> 17 <strong>en</strong> 27, hierbov<strong>en</strong> niet afzonderlijk besprok<strong>en</strong> maar ev<strong>en</strong><br />

scabreus van inhoud als 38 <strong>en</strong> 121 <strong>en</strong> vermoedelijk ev<strong>en</strong>zeer als deze bedoeld als<br />

e<strong>en</strong> boertig divertissem<strong>en</strong>t voor de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>. Onverklaard blijft de plaatsing in de<br />

eerste afdeling, van februari, van de nummers 7, 11, 12 <strong>en</strong> 13, die op thematische<br />

grond<strong>en</strong> alle gerek<strong>en</strong>d kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> tot de tweede fase. Welke, blijkbaar<br />

niet-kal<strong>en</strong>darische, motiev<strong>en</strong> de dichter heeft gehad om deze lieder<strong>en</strong> daar te<br />

plaats<strong>en</strong>, kan ik niet vermoed<strong>en</strong>. Enkele andere op <strong>het</strong> eerste gezicht ‘willekeurig’<br />

geplaatste lieder<strong>en</strong> zijn: 46, <strong>uit</strong> de tweede fase, in de afdeling van mei, 60, <strong>uit</strong> de<br />

derde fase, in de afdeling van juli, 93, ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s <strong>uit</strong> de derde fase, in de afdeling<br />

van october. Mogelijk is echter 93, met zijn duidelijke toespeling op <strong>het</strong> 6de gedicht,<br />

<strong>het</strong> eerste lied van de derde fase geweest <strong>en</strong> nog in <strong>het</strong> laatst van october 1385<br />

geschrev<strong>en</strong>, als inleiding tot <strong>het</strong> volle herwonn<strong>en</strong> geluk, dat voor de herinnering van<br />

de dichter geassocieerd was met de novembermaand. Mogelijk is ook dat Mergriete,<br />

to<strong>en</strong> zij nog in de wereld leefde, haar verjaardag heeft gevierd op de dag van<br />

Sint-Margriet, 13 juli, <strong>en</strong> dat de dichter daarom e<strong>en</strong> in blijde toon tot haar gericht<br />

nieuwjaarslied in de zesde afdeling heeft geplaatst. Zo zull<strong>en</strong> er misschi<strong>en</strong> nog wel<br />

meer geïsoleerde plaatsing<strong>en</strong> van Mergriete-lieder<strong>en</strong> te verklar<strong>en</strong> zijn. Maar ik heb<br />

<strong>het</strong> gevoel dat de dichter bij de sam<strong>en</strong>stelling van zijn liedboek ook andere lijn<strong>en</strong> in<br />

<strong>het</strong> oog heeft gehoud<strong>en</strong> dan die van zijn herd<strong>en</strong>kingskal<strong>en</strong>der alle<strong>en</strong>. Als wij de<br />

compositie van e<strong>en</strong> moderne gedicht<strong>en</strong>bundel analyser<strong>en</strong>, constater<strong>en</strong> wij meestal<br />

ook dat <strong>het</strong> moeilijk is alle details van de ord<strong>en</strong>ing te verklar<strong>en</strong> <strong>uit</strong> één <strong>en</strong>kele ‘idee’<br />

<strong>en</strong> dat bij de schikking<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


201<br />

allerlei elkaar kruis<strong>en</strong>de gedacht<strong>en</strong> e<strong>en</strong> rol moet<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> gespeeld. Dat echter<br />

Jan Morito<strong>en</strong> bij <strong>het</strong> sam<strong>en</strong>stell<strong>en</strong> van zijn liedboek, waarmee hij de belangrijkste<br />

periode van zijn schepp<strong>en</strong>d lev<strong>en</strong> afsloot, allereerst zijn Mergriete-lieder<strong>en</strong> zinvol<br />

heeft will<strong>en</strong> plaats<strong>en</strong> <strong>en</strong> dat hij zich bij die plaatsing allereerst heeft lat<strong>en</strong> leid<strong>en</strong> door<br />

zijn persoonlijke herd<strong>en</strong>kingskal<strong>en</strong>der, lijkt mij toch wel zeer waarschijnlijk.<br />

In de plaatsing van de Marie-lieder<strong>en</strong> kan ik maar t<strong>en</strong> dele e<strong>en</strong> duidelijke lijn zi<strong>en</strong>,<br />

maar dat wil niet zegg<strong>en</strong> dat die er voor de dichter ook niet zou zijn geweest. Wij<br />

wet<strong>en</strong> b<strong>uit</strong><strong>en</strong> <strong>het</strong> liedboek om van de Marie-periode veel minder af dan van de<br />

Mergriete-periode. Het onderscheid<strong>en</strong> van de verschill<strong>en</strong>de fases in de<br />

Mergriete-periode is mogelijk geweest dank zij de biografische gegev<strong>en</strong>s die<br />

achtere<strong>en</strong>volg<strong>en</strong>s <strong>het</strong> 6de, <strong>het</strong> 13de <strong>en</strong> <strong>het</strong> 7de gedicht ons verschaft<strong>en</strong>. De<br />

Marie-lieder<strong>en</strong> in <strong>het</strong> liedboek word<strong>en</strong> echter alle<strong>en</strong> begeleid door <strong>het</strong> 7de gebed<br />

<strong>en</strong> <strong>het</strong> 2de gedicht, die beide in de eerste jar<strong>en</strong> van de Marie-periode gesitueerd<br />

moet<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Van wat er daarna, in de jar<strong>en</strong> 1382 <strong>en</strong> '83, tuss<strong>en</strong> Jan <strong>en</strong> Marie<br />

is voorgevall<strong>en</strong>, bezitt<strong>en</strong> we ge<strong>en</strong> geregeld (allegorisch) verslag maar alle<strong>en</strong> de<br />

incid<strong>en</strong>tele weerslag in de lieder<strong>en</strong>. <strong>Lieder<strong>en</strong></strong> zíng<strong>en</strong> over de feit<strong>en</strong>, zing<strong>en</strong> de feit<strong>en</strong><br />

om of zing<strong>en</strong> de feit<strong>en</strong> van zich af. Ze schrijv<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> geschied<strong>en</strong>is. Wij kunn<strong>en</strong> naar<br />

de zin van de schikking der Marie-lieder<strong>en</strong> dus alle<strong>en</strong> maar vrag<strong>en</strong>. Betek<strong>en</strong>t <strong>het</strong><br />

iets, <strong>en</strong> zo ja, wat, dat vier meilieder<strong>en</strong> <strong>uit</strong> vier achtere<strong>en</strong>volg<strong>en</strong>de jar<strong>en</strong> sam<strong>en</strong> in<br />

de twaalfde afdeling staan? Ze zijn geschikt in e<strong>en</strong> patroon dat toch niet helemaal<br />

e<strong>en</strong> toevalsformatie lijkt: eerst de beide vroegste meilieder<strong>en</strong>, 129 <strong>en</strong> 130,<br />

sam<strong>en</strong>gevoegd tot e<strong>en</strong> thematisch ‘paar’; dan twee Mergriete-lieder<strong>en</strong> <strong>uit</strong> de vierde<br />

fase, 131 <strong>en</strong> 132, die sam<strong>en</strong> ook als e<strong>en</strong> ‘paar’ beschouwd kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong>; dan,<br />

alle<strong>en</strong> <strong>en</strong> ongepaard, <strong>het</strong> derde meilied, 133; dan twee Mergriete-lieder<strong>en</strong> <strong>uit</strong><br />

verschill<strong>en</strong>de fases, 13 <strong>en</strong> 135, waarschijnlijk weer als e<strong>en</strong> ‘paar’ bedoeld, al zie ik<br />

niet helder wat ze thematisch of formeel verbindt; dan <strong>het</strong> vierde meilied 136 <strong>en</strong> <strong>het</strong><br />

vierde nieuwjaarslied 137, die vanwege hun zeer verwante inhoud veel duidelijker<br />

e<strong>en</strong> ‘paar’ vorm<strong>en</strong>. De drie volg<strong>en</strong>de nummers, 138, 139 <strong>en</strong> 140, behor<strong>en</strong> ev<strong>en</strong>als<br />

<strong>het</strong> ‘paar’ 136-137 tot de late Marie-lieder<strong>en</strong>. Dit laatstg<strong>en</strong>oemde ‘paar’ schijnt dus<br />

niet alle<strong>en</strong> te behor<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> 2-1-2-figuratie met tuss<strong>en</strong>ligg<strong>en</strong>de Mergriete-lieder<strong>en</strong>,<br />

maar ook tot e<strong>en</strong> geslot<strong>en</strong> reeks van vijf late Marie-lieder<strong>en</strong>. Of moet ik sprek<strong>en</strong> van<br />

e<strong>en</strong> 2-1-5-figuratie van Marie-lieder<strong>en</strong> met Mergriete-lieder<strong>en</strong> ervoor, ertuss<strong>en</strong>in <strong>en</strong><br />

erna? Zo doorzichtig als de c<strong>en</strong>trale cyclus van Mergriete-lieder<strong>en</strong> in de neg<strong>en</strong>de<br />

afdeling opgebouwd is, zo ondoorzichtig deze ev<strong>en</strong>tuele cyclus van Marie-lieder<strong>en</strong><br />

in de twaalfde.<br />

Wat betek<strong>en</strong>t <strong>het</strong> dat de tweede afdeling, van maart, <strong>en</strong> de vijfde, van juni, bijna<br />

helemaal gevuld zijn met Marie-lieder<strong>en</strong>? Jan Morito<strong>en</strong> had Marie ler<strong>en</strong> k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> op<br />

de laatste april van <strong>het</strong> jaar 1380 <strong>en</strong> zijn eerste Marie-lieder<strong>en</strong>,<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


202<br />

o.a. <strong>het</strong> meilied 129, war<strong>en</strong> dus in mei geschrev<strong>en</strong>. Het lijkt voor de hand te ligg<strong>en</strong><br />

om e<strong>en</strong> speciale mei-geliefde kal<strong>en</strong>darisch te herd<strong>en</strong>k<strong>en</strong> in de mei-afdeling van <strong>het</strong><br />

liedboek. Maar de vijfde afdeling is, als wij <strong>het</strong> ‘ver<strong>en</strong>igingsjaar’ van de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring<br />

juist hebb<strong>en</strong> geformuleerd, bestemd voor de maand juni, <strong>en</strong> bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> is er in de<br />

Marie-lieder<strong>en</strong> van die vijfde afdeling, 50-51-52-53-54-55, maar heel weinig dat ons<br />

aan e<strong>en</strong> ‘Maie-verbeelding’ herinnert. Alle<strong>en</strong> in <strong>het</strong> eerste lied van de reeks, 50,<br />

vind<strong>en</strong> we de acrosticha ‘Maes’ <strong>en</strong> ‘Maie’ naast elkaar. Dit eerste lied van de de<br />

juni-afdeling zou de herinnering kunn<strong>en</strong> bewar<strong>en</strong> aan de maand juni 1380, to<strong>en</strong><br />

waarschijnlijk <strong>het</strong> eerste werkelijke contact tuss<strong>en</strong> de dichter <strong>en</strong> Marie tot stand was<br />

gekom<strong>en</strong> (verg. in lied 130: ‘Junius haet verzu<strong>en</strong>t de wonde / Die scoot dijn reine<br />

wijflike zalde’, waarin <strong>het</strong> gebruik van de rechtsterm ‘verzu<strong>en</strong>t’ 1 op e<strong>en</strong> regularisering<br />

van de verhouding kan wijz<strong>en</strong>). Het lied met de beide acrosticha kan geschrev<strong>en</strong><br />

zijn in juni 1381, to<strong>en</strong> de dichter mogelijk in aansl<strong>uit</strong>ing bij de eerste verjaring van<br />

zijn mei-liefde Marie in plaats van ‘Maes’, ‘Maie’ was gaan noem<strong>en</strong>. De lieder<strong>en</strong> 51<br />

tot 55 zoud<strong>en</strong> we kunn<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> onder de titel ‘bezinning’ <strong>en</strong> <strong>uit</strong> hun<br />

plaatsing in de vijfde afdeling concluder<strong>en</strong> dat de maand juni voor Jan Morito<strong>en</strong> om<br />

de e<strong>en</strong> of andere red<strong>en</strong> e<strong>en</strong> maand van bezinning is geweest. (Was hij misschi<strong>en</strong><br />

zelf in juni jarig, op de dag van Sint-Jan de Doper, ‘Sint- Jan te Midzomer’?) Het<br />

thema van 51 is de onbetrouwbaarheid van kroegk<strong>en</strong>niss<strong>en</strong> <strong>en</strong> de he<strong>en</strong>w<strong>en</strong>ding<br />

naar e<strong>en</strong> soberder lev<strong>en</strong>. Ev<strong>en</strong>als 52, waarin de dichter zich op <strong>het</strong> ‘werc’ van de<br />

liefde bezint, is 51 thematisch verwant met <strong>het</strong> slot van <strong>het</strong> 2de gedicht. 53 <strong>en</strong> 55<br />

zijn dialooglieder<strong>en</strong> waarin de dichter zich in e<strong>en</strong> gesprek met e<strong>en</strong> verbeelde<br />

raadsvrouwe of ‘gheselle’ rek<strong>en</strong>schap geeft van zijn liefdessituatie. Het tuss<strong>en</strong> deze<br />

beide in geplaatste lied 54 is <strong>het</strong> gesprek tuss<strong>en</strong> <strong>het</strong> ‘gevall<strong>en</strong>’ meisje <strong>en</strong> haar<br />

vri<strong>en</strong>din <strong>en</strong> staat dus los van de Marie-situatie, maar is door zijn dialogische bouw<br />

wel structureel verwant met <strong>het</strong> voorgaande <strong>en</strong> <strong>het</strong> volg<strong>en</strong>de lied. Al met al zit er<br />

toch wel e<strong>en</strong> zekere sam<strong>en</strong>hang in deze groep van Marie-lieder<strong>en</strong>. Veel hechter<br />

geconstrueerd lijkt intuss<strong>en</strong> de reeks <strong>uit</strong> de maart-afdeling, 18 tot 25: <strong>het</strong> eerste <strong>en</strong><br />

<strong>het</strong> laatste lied hebb<strong>en</strong> beide <strong>het</strong> acrostichon ‘Maie’; 22 <strong>en</strong> 23 vorm<strong>en</strong> e<strong>en</strong> structureel<br />

nauw verwant tweetal met <strong>het</strong> acrostichon ‘Marie’; 20 <strong>en</strong> 21 kunn<strong>en</strong> ook wel als e<strong>en</strong><br />

‘paar’ beschouwd word<strong>en</strong>, <strong>het</strong> eerste e<strong>en</strong> nogal hoopvol gestemd lied met <strong>het</strong><br />

acrostichon ‘Maes’, <strong>het</strong> tweede e<strong>en</strong> stellig niet zonder hoop geschrev<strong>en</strong><br />

w<strong>en</strong>sdroomlied (‘Ic quam in e<strong>en</strong> prieel gegangh<strong>en</strong>, / Daer vandic twee gheliev<strong>en</strong><br />

sta<strong>en</strong>’); 24 is zowel door zijn rijm<strong>en</strong> als door zijn thematiek nauw verwant met 25<br />

<strong>en</strong> 19 kan met wat goede wil ook wel als e<strong>en</strong> ‘wederpaar’ van 18 word<strong>en</strong> gelez<strong>en</strong>.<br />

Wat, zo vrag<strong>en</strong> wij ons af, betek<strong>en</strong>t die ope<strong>en</strong>hoping van<br />

1 Verg. voor de ‘rechtskundigheid’ van Jan Morito<strong>en</strong> <strong>het</strong> 2de gedicht <strong>en</strong> ook bv. <strong>het</strong> gebruik<br />

van de <strong>uit</strong>drukking ‘sonder fraude of mal<strong>en</strong>gi<strong>en</strong>’ in lied 12.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


203<br />

acrostichon-lieder<strong>en</strong> in de maart-afdeling? Ik heb hierbov<strong>en</strong> naar aanleiding van de<br />

plaatsing van e<strong>en</strong> voor Mergriete geschrev<strong>en</strong> nieuwjaarslied in de juli-afdeling<br />

gevraagd of zij misschi<strong>en</strong> op Sint-Margriet gebor<strong>en</strong> was. E<strong>en</strong> soortgelijke vraag zou<br />

ik will<strong>en</strong> stell<strong>en</strong> t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van Marie: was zij misschi<strong>en</strong> gebor<strong>en</strong> op Annunciatio<br />

Mariae, 25 maart, <strong>en</strong> was de dichter misschi<strong>en</strong> gewoon geweest haar op die dag<br />

e<strong>en</strong> lied toe te z<strong>en</strong>d<strong>en</strong> waarin haar naam verwerkt was? Met e<strong>en</strong> dergelijke<br />

hypothese is nog niet de hele maart-reeks ‘gerechtvaardigd’, want er kunn<strong>en</strong> maar<br />

drie of vier echte verjaardagslieder<strong>en</strong> bij zijn. Deze drie of vier zoud<strong>en</strong> echter de<br />

kern van de groep kunn<strong>en</strong> zijn. Ik kan <strong>het</strong> niet lat<strong>en</strong> in deze richting te d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, omdat<br />

ik e<strong>en</strong>voudig niet kan gelov<strong>en</strong> dat de plaatsing van e<strong>en</strong> zo duidelijk bije<strong>en</strong>behor<strong>en</strong>de<br />

groep lieder<strong>en</strong> helemaal niets zou betek<strong>en</strong><strong>en</strong> 1 .<br />

Meer houvast dan de tweede biedt ons wellicht de vierde afdeling, die van de<br />

maand mei. Ik heb hierbov<strong>en</strong> bij <strong>het</strong> opstell<strong>en</strong> van mijn chronologische schema<br />

zonder veel argum<strong>en</strong>t<strong>en</strong> aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong> dat de Mergriete-periode niet onmiddellijk<br />

op de Marie-periode zal zijn gevolgd, maar dat de dichter na <strong>het</strong> afbrek<strong>en</strong> van e<strong>en</strong><br />

verhouding die bijna vier jaar geduurd had, behoefte zal hebb<strong>en</strong> gevoeld aan e<strong>en</strong><br />

adempauze. De Marie-periode moet <strong>uit</strong>erlijk teg<strong>en</strong> mei 1384 geëindigd zijn geweest,<br />

want anders zou de dichter voor zijn speciale mei-geliefde nog wel e<strong>en</strong> vijfde meilied<br />

hebb<strong>en</strong> geschrev<strong>en</strong>. Op grond van <strong>het</strong> 13de gedicht <strong>en</strong> de lieder<strong>en</strong> van de derde<br />

afdeling heb ik verondersteld dat de eerste ontmoeting van Jan <strong>en</strong> Mergriete in <strong>het</strong><br />

vroege voorjaar van 1385, in de maand april, heeft plaats gevond<strong>en</strong>. Het ‘vrije’ jaar<br />

tuss<strong>en</strong> de beide periodes van hoofse binding in is vooralsnog niet meer dan e<strong>en</strong><br />

hypothese, want de breuk tuss<strong>en</strong> Jan <strong>en</strong> Marie zou op zichzelf g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> ook best<br />

in januari, februari of maart 1384 zijn beslag kunn<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> gekreg<strong>en</strong>. In april<br />

daaraanvolg<strong>en</strong>de zou de dichter dan al wel weer op zoek kunn<strong>en</strong> zijn geweest naar<br />

e<strong>en</strong> nieuwe geliefde. Lett<strong>en</strong> wij echter op de plaatsing van <strong>het</strong> afscheidslied voor<br />

Marie, 45 (‘Adieu, adieu, solaes, / Van dir ic sceid<strong>en</strong> moet’), dan zi<strong>en</strong> we dat <strong>het</strong><br />

staat in de vierde afdeling, van mei. En <strong>het</strong> staat daar niet alléén. Ook lied 41 in<br />

dezelfde afdeling (‘Ic hadde e<strong>en</strong> lief vercor<strong>en</strong>, / Soe es mi word<strong>en</strong> scu. / Daer toe<br />

hebbict verlor<strong>en</strong>, / In weet waer zouk<strong>en</strong> nu’) heeft direct betrekking<br />

1 Lied 20 (‘Maes’) komt ervoor in aanmerking <strong>het</strong> verjaardagslied van maart 1381 te zijn. Van<br />

zijn zes -uecht- rijm<strong>en</strong> vind<strong>en</strong> we er vier terug in de eerste strofe van lied 76, <strong>het</strong> nieuwjaarslied<br />

van dec. 1380. Lied 25 (‘Maie’) zou heel goed pass<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> 59, <strong>het</strong> nieuwjaarslied van dec.<br />

1381, <strong>en</strong> 133, <strong>het</strong> meilied van april 1382: <strong>het</strong> heeft al zijn -in- rijm<strong>en</strong> met deze beide lieder<strong>en</strong><br />

geme<strong>en</strong> <strong>en</strong> bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> nog de regel ‘in core daer vor<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> ghewin’. Lied 18 zou <strong>het</strong><br />

verjaardagslied van maart 1383 moet<strong>en</strong> zijn. Het is prosodisch verwant met 136, <strong>het</strong> meilied<br />

van dat jaar, terwijl ‘mijn lief es leet’ <strong>uit</strong> 18 in 136 terugkeert als ‘dat lief comt mir tze leide.’<br />

De kreet ‘Elpt mi’ <strong>uit</strong> 18 is e<strong>en</strong> echo van ‘Helpt mi’, waarmee de laatste regel van 75, <strong>het</strong><br />

nieuwjaarslied van dec. 1382 begint.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


204<br />

op <strong>het</strong> afscheid van Marie. De beide ‘onhoofse’ lieder<strong>en</strong>, 48 <strong>en</strong> 49, die de<br />

mei-afdeling afsl<strong>uit</strong><strong>en</strong>, veronderstell<strong>en</strong> dit afscheid <strong>en</strong> reager<strong>en</strong>, ieder op zijn wijze,<br />

op de geldkwestie waaraan de dichter niet zonder red<strong>en</strong> de breuk heeft gewet<strong>en</strong>.<br />

Ook hier zeg ik: deze opvall<strong>en</strong>de plaatsing van thematisch <strong>en</strong> historisch<br />

bije<strong>en</strong>behor<strong>en</strong>de lieder<strong>en</strong> móet iets betek<strong>en</strong><strong>en</strong>. En de betek<strong>en</strong>is kan dan wel niet<br />

anders zijn dan dat de definitieve breuk tuss<strong>en</strong> Jan <strong>en</strong> Marie inderdaad pas heeft<br />

plaats gevond<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> mei 1384, dus juist vóór de vierde verjaring van de mei-liefde.<br />

Als de eerste ontmoeting met Mergriete van april 1385 is geweest, heeft de dichter<br />

tuss<strong>en</strong> de Marie- <strong>en</strong> de Mergriete-periode elf maand<strong>en</strong> lang liefdesvacantie gehad.<br />

Nu we dit zo met meer grond dan tevor<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> vermoed<strong>en</strong>, heeft <strong>het</strong><br />

zin dat we onze beschouwing over de herd<strong>en</strong>kingskal<strong>en</strong>der, die ons liedboek toch<br />

wel meer <strong>en</strong> meer lijkt te word<strong>en</strong>, ev<strong>en</strong> onderbrek<strong>en</strong> <strong>en</strong> ons afvrag<strong>en</strong> wat de dichter<br />

dan in die elf vacantiemaand<strong>en</strong> gedaan heeft. En dan moet ik de aandacht vestig<strong>en</strong><br />

op e<strong>en</strong> paar lieder<strong>en</strong> waaraan ik tot dusver voorbij b<strong>en</strong> gegaan, omdat ze, ofschoon<br />

ze <strong>en</strong>kele formele k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> met sommige Mergriete-lieder<strong>en</strong> geme<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

daarom hierbov<strong>en</strong> tot de Mergriete-periode zijn gerek<strong>en</strong>d, toch ge<strong>en</strong> ‘echte’<br />

Mergriete-lieder<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> zijn. Het zijn namelijk, hoe m<strong>en</strong> <strong>het</strong> ook w<strong>en</strong>dt of keert,<br />

onmisk<strong>en</strong>baar vri<strong>en</strong>dschapslieder<strong>en</strong>. Het lijkt mij hoogstwaarschijnlijk dat Jan<br />

Morito<strong>en</strong> na de mislukking van zijn verhouding met Marie, omstreeks mei 1384, <strong>het</strong><br />

e<strong>en</strong> jaar lang in de vri<strong>en</strong>dschap heeft gezocht. Dat was natuurlijk in 't algeme<strong>en</strong> de<br />

vri<strong>en</strong>dschap van zijn vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring - die in 49, <strong>het</strong> lied waarin hij zijn ‘ghebrec van<br />

gelde’ van zich af moet zing<strong>en</strong> <strong>en</strong> e<strong>en</strong> dankbare toespeling maakt op geblek<strong>en</strong><br />

solidariteit, voor <strong>het</strong> eerst e<strong>en</strong> wat duidelijker gestalte voor ons krijgt - maar <strong>het</strong> was<br />

ook in 't bijzonder de vri<strong>en</strong>dschap van e<strong>en</strong> intimus, e<strong>en</strong> boezemvri<strong>en</strong>d die b<strong>uit</strong><strong>en</strong><br />

de kring der kunstbroeders stond, e<strong>en</strong> ‘boel’. Ik gebruik hier <strong>het</strong> woord waarmee de<br />

dichter in lied 89 zelf over deze vri<strong>en</strong>d spreekt:<br />

Mijn boel, daer al mijn vruecht an steit,<br />

Doet mir onstede, al eist mi leit,<br />

Daer up so acht hi cleine.<br />

Riet dat mett<strong>en</strong> winde gheit<br />

Heift vele met hem ghemeine.<br />

Wat baedt ghezongh<strong>en</strong> of gheseit?<br />

Trauwe, scaemte <strong>en</strong>de stedicheit<br />

Ontgaet hem scone <strong>en</strong>de reine.<br />

Ik heb er hierbov<strong>en</strong>, bij de bespreking van de hoofse vrouw<strong>en</strong>deugd<strong>en</strong> die aan<br />

Mergriete werd<strong>en</strong> toegek<strong>en</strong>d, al terloops op gewez<strong>en</strong>, dat e<strong>en</strong> van deze<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


205<br />

voor haar karakteristieke deugd<strong>en</strong>, de scaemte, in 89 wordt g<strong>en</strong>oemd als e<strong>en</strong><br />

mannelijke kwaliteit. Het zinsverband is geheel overe<strong>en</strong>komstig: ‘Trauwe, scaemte<br />

<strong>en</strong> de stedicheit’ (89), ‘Ere, scaemte <strong>en</strong>de stadicheit’ (119), ‘Trauwe <strong>en</strong>de steide,<br />

scaemte, ootmoet’ (124). Dit formele k<strong>en</strong>merk geeft 89 e<strong>en</strong> plaats in de groep die<br />

we de Mergriete-groep kunn<strong>en</strong> blijv<strong>en</strong> noem<strong>en</strong>, mits we er ons van bewust zijn dat<br />

er ook lieder<strong>en</strong> toe kunn<strong>en</strong> behor<strong>en</strong> die geschrev<strong>en</strong> zijn voordat de dichter Mergriete<br />

k<strong>en</strong>de, lieder<strong>en</strong> <strong>uit</strong> de tijd tuss<strong>en</strong> mei 1384 <strong>en</strong> april 1385. Lied 89 is door woordkeuze<br />

<strong>en</strong> thematiek t<strong>en</strong> nauwste verbond<strong>en</strong> met 35:<br />

Vri<strong>en</strong>t no vri<strong>en</strong>t ne es so goet,<br />

Bi dat ic mi bevinde,<br />

Wil elc niet wacht<strong>en</strong> anders moet,<br />

Ghelijc d<strong>en</strong> jongh<strong>en</strong> kinde<br />

De jonst <strong>en</strong> neimt za<strong>en</strong> inde.<br />

Daer de<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>t duer d<strong>en</strong> andr<strong>en</strong> doet,<br />

Up dat elc wel verzinde,<br />

Sone heift daer vreemtheit gh<strong>en</strong><strong>en</strong> spoet.<br />

Steidich <strong>en</strong>de onsteidich bloet<br />

Staet vaste als riet in winde,<br />

Als nu eist ebbe, als nu eist vloet.<br />

Die onstede eerst beghinde,<br />

Ic wane hi noit ne minde.<br />

Jan Morito<strong>en</strong> heeft, als zoveel dichters voor <strong>en</strong> na hem, zich zowel tot vrouw<strong>en</strong> als<br />

tot vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> aangetrokk<strong>en</strong> gevoeld. Hij heeft zich in beiderlei verhouding<strong>en</strong> van<br />

dezelfde bewoording<strong>en</strong> bedi<strong>en</strong>d. De vri<strong>en</strong>d met wie hij in de tijd tuss<strong>en</strong> zijn beide<br />

grote liefdes in omgang heeft gehad, is wispelturig <strong>en</strong> lichtgeraakt geweest. Dat<br />

blijkt nog e<strong>en</strong>s heel duidelijk <strong>uit</strong> <strong>het</strong> derde vri<strong>en</strong>dschapsrondeel, 33:<br />

En es ge<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>t, up min<strong>en</strong> heit,<br />

Die m<strong>en</strong> so lichte verwerk<strong>en</strong> mach<br />

Om dinc daer niet vele an <strong>en</strong> cleift.<br />

Het doet sijn onghestadicheit.<br />

Dies noit g<strong>het</strong>rauwe vri<strong>en</strong>t <strong>en</strong> plach.<br />

33 <strong>en</strong> 35 zijn sam<strong>en</strong> met <strong>en</strong>kele van de vroegste ‘echte’ Mergriete-lieder<strong>en</strong> in de<br />

derde afdeling geplaatst. Tuss<strong>en</strong> beide in staat <strong>het</strong> kleine lied op ‘Violette’. Misschi<strong>en</strong><br />

vorm<strong>en</strong> de lieder<strong>en</strong> 32 tot 36 wel e<strong>en</strong> kleine cyclus: 32 <strong>en</strong> 36 zijn late Marie-lieder<strong>en</strong>,<br />

vlak voor of vlak na de breuk geschrev<strong>en</strong>, 33 <strong>en</strong> 35<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


206<br />

zijn lieder<strong>en</strong> van de mislukte vri<strong>en</strong>dschap, 34, <strong>het</strong> kleine Mergriete-lied, staat in <strong>het</strong><br />

middelpunt. Betek<strong>en</strong>t de plaatsing van de vri<strong>en</strong>dschapslieder<strong>en</strong> in de derde afdeling<br />

iets? Is voor Jan Morito<strong>en</strong> <strong>het</strong> einde van zijn vri<strong>en</strong>dschap met de intimus ev<strong>en</strong>als<br />

<strong>het</strong> begin van zijn nieuwe liefde voor Mergriete geassocieerd geweest met de maand<br />

april? Het lijkt mij goed mogelijk. Onverklaard blijft dan waarom lied 89, dat met 35<br />

zo nauw verwant is, e<strong>en</strong> plaats heeft gekreg<strong>en</strong> in de october-afdeling. Maar mog<strong>en</strong><br />

wij ook zonder nadere gegev<strong>en</strong>s niet aannem<strong>en</strong> dat de dichter zijn goede red<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

heeft gehad om de trouweloze ‘boel’ op <strong>het</strong>zelfde maandblad van zijn<br />

herd<strong>en</strong>kingskal<strong>en</strong>der te zett<strong>en</strong> waarop ook de naam van de goede <strong>en</strong> getrouwe<br />

Egidius (‘Egidius, stervelike guere!’) met goud<strong>en</strong> letters geschrev<strong>en</strong> stond?<br />

Ik neem dus aan dat de ‘jonst’ van de wispelturige vri<strong>en</strong>d ‘inde’ heeft g<strong>en</strong>om<strong>en</strong><br />

in april 1385 <strong>en</strong> dat Jan Morito<strong>en</strong> <strong>het</strong> to<strong>en</strong> weer erg<strong>en</strong>s anders moest gaan zoek<strong>en</strong>.<br />

Hij wandelde op e<strong>en</strong> vroege voorjaarsdag de stad Brugge <strong>uit</strong> in zuidelijke richting.<br />

Naar wie? Volg<strong>en</strong>s <strong>het</strong> verhaal van <strong>het</strong> 13de gedicht zo maar, zonder doel. Dat<br />

behoeft op zichzelf niet ongeloofwaardig te klink<strong>en</strong>, want <strong>het</strong> vri<strong>en</strong>delijke landschap<br />

aan de zuidkant van de stad moet veel meer dan <strong>het</strong> zompige aan de noordzijde<br />

hebb<strong>en</strong> <strong>uit</strong>gelokt tot e<strong>en</strong> voorjaarswandeling 1 . Hij zag op die wandeling ope<strong>en</strong>s de<br />

‘fonteine’ <strong>en</strong> bij haar ‘der fontein<strong>en</strong> hoede’. De dichter zou dus tegelijk Mergriete <strong>en</strong><br />

haar minnaar Egidius hebb<strong>en</strong> ler<strong>en</strong> k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. Deze voorstelling van zak<strong>en</strong> is, als alle<br />

poëtische voorstelling<strong>en</strong>, ongetwijfeld ‘dichterlijk waar’, maar kan niet in<br />

overe<strong>en</strong>stemming met de werkelijke feit<strong>en</strong> <strong>het</strong><strong>en</strong>. Egidius was immers, dat wet<strong>en</strong><br />

we <strong>uit</strong> lied 100, lid van de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring <strong>en</strong> de vrolijkste van alle zangers. Jan moet<br />

hem dus allang gek<strong>en</strong>d hebb<strong>en</strong> voor hij in april 1385 aan zijn b<strong>uit</strong><strong>en</strong>wandeling begon.<br />

Het lijkt mij e<strong>en</strong> redelijke veronderstelling dat die wandeling ge<strong>en</strong>szins doelloos was,<br />

maar dat de dichter, na de mislukking van zijn vri<strong>en</strong>dschap met de ‘boel’, zijn vri<strong>en</strong>d<br />

<strong>en</strong> kunstbroeder Egidius, die e<strong>en</strong> eindje b<strong>uit</strong><strong>en</strong> de stad woonde, wou gaan opzoek<strong>en</strong>.<br />

Hij vond in <strong>het</strong> huis van Egidius niet alle<strong>en</strong> zijn vri<strong>en</strong>d zelf, maar ook di<strong>en</strong>s verloofde,<br />

Mergriete. Die zag hij to<strong>en</strong>, in april 1385, vermoedelijk voor <strong>het</strong> eerst <strong>en</strong> hij vatte<br />

mete<strong>en</strong> e<strong>en</strong> hoofse g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid voor haar op. Waarom heeft de dichter later in <strong>het</strong><br />

13de gedicht, geschrev<strong>en</strong> in de herfst van 1386, zo'n zakelijk onjuiste voorstelling<br />

van dit alles gegev<strong>en</strong>? En waarom die, poëtisch bijna stor<strong>en</strong>de, opvall<strong>en</strong>d<br />

nauwkeurige plaatsbepaling ‘buter veste van Brucghe... zuutwaert’ in e<strong>en</strong> overig<strong>en</strong>s<br />

zo aan de wereldse werkelijkheid onthev<strong>en</strong> allegorisch tafereel? De dichter heeft<br />

zijn ge-<br />

1 Ik dank dit inzicht in de plaatselijke situatie aan archivaris Schouteet. Alle ‘wandeling<strong>en</strong>’ van<br />

Jan Morito<strong>en</strong>, waarvan we de weerslag in de lieder<strong>en</strong> vind<strong>en</strong>, ging<strong>en</strong> in zuid(oost)elijke richting:<br />

Daverloo (onder Assebroek) in lied 16, Oedelem in lied 17, de bergschuur van e<strong>en</strong> van de<br />

kloosters in lied 86.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


207<br />

dicht moet<strong>en</strong> componer<strong>en</strong> om de gestalte van de ‘fonteine’ he<strong>en</strong>. Het was immers<br />

e<strong>en</strong> tot Mergriete gerichte minnebrief, die haar ervan moest overtuig<strong>en</strong> dat hij<br />

<strong>uit</strong>sl<strong>uit</strong><strong>en</strong>d met de allerhoogste hoofse bedoeling<strong>en</strong> contact met haar zocht. Hij was<br />

van hoofs <strong>en</strong> dichterlijk standpunt gedwong<strong>en</strong> <strong>het</strong> zo voor te stell<strong>en</strong> dat zijn wandeling<br />

b<strong>uit</strong><strong>en</strong> Brugge als <strong>en</strong>ige wez<strong>en</strong>lijke bestemming had om haar, de ‘fonteine’, te mog<strong>en</strong><br />

ontdekk<strong>en</strong> <strong>en</strong> te ler<strong>en</strong> bewonder<strong>en</strong>. Maar hij wilde tegelijk e<strong>en</strong> beroep do<strong>en</strong> op haar<br />

gevoelsverbond<strong>en</strong>heid met <strong>het</strong> huis van haar overled<strong>en</strong> minnaar Egidius, met wie<br />

zij daar zoveel goede ur<strong>en</strong> had doorgebracht. Vandaar die nauwkeurige<br />

plaatsbepaling. In dít huis, zo onderstreept de dichter hiermee, had zij, Mergriete,<br />

hem, Jan Morito<strong>en</strong>, ler<strong>en</strong> k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. In dit huis had hij, Jan Morito<strong>en</strong>, aan Egidius'<br />

sterfbed gezet<strong>en</strong> <strong>en</strong> van deze de opdracht gekreg<strong>en</strong> om nu verder voor haar,<br />

Mergriete, te zorg<strong>en</strong>. Er is e<strong>en</strong> merkwaardige poëtische dubbelsporigheid in dit 13de<br />

gedicht. De <strong>uit</strong>voerige bewonder<strong>en</strong>de beschrijving van de ‘fonteine’ is compositorisch<br />

c<strong>en</strong>traal, alles draait om Mergriete als de <strong>en</strong>e, <strong>en</strong>ige hoofse vrouwe, alles hangt van<br />

haar af, ‘wel var<strong>en</strong>, sterv<strong>en</strong> ofte lev<strong>en</strong>’. Maar tegelijk zijn de meest innige woord<strong>en</strong><br />

van de dichter gewijd aan de nagedacht<strong>en</strong>is van ‘der fontein<strong>en</strong> hoede’ <strong>en</strong> de<br />

raadsvrouwe zegt dan ook volkom<strong>en</strong> terecht teg<strong>en</strong> hem: ‘ic. merke wel, / Ghi hadtt<strong>en</strong>e<br />

lief’. Op Mergriete had Jan Morito<strong>en</strong> zijn liefde voor de ontrouwe Marie overgedrag<strong>en</strong>,<br />

op Egidius zijn vri<strong>en</strong>dschap voor de wispelturige ‘boel’ <strong>uit</strong> de tuss<strong>en</strong>periode. De<br />

complexiteit die hier<strong>uit</strong> blijkt, maakt onze dichter <strong>en</strong> zijn liedboek, zijn<br />

herd<strong>en</strong>kingskal<strong>en</strong>der, zo bijzonder boei<strong>en</strong>d.<br />

Ik keer nu weer terug naar die kal<strong>en</strong>der. Het liedboek is bestemd geweest om<br />

jaar op jaar te word<strong>en</strong> doorgezong<strong>en</strong>, niet in zijn geheel, maar kiez<strong>en</strong>derwijs -<br />

vandaar die vele tweetall<strong>en</strong> die aan de zangers verwante lieder<strong>en</strong> paarsgewijs ter<br />

keuze aanbod<strong>en</strong>. Voor elke maand was e<strong>en</strong> bepaalde afdeling bestemd <strong>en</strong> de<br />

dichter had de meeste Mergriete-lieder<strong>en</strong> <strong>en</strong> e<strong>en</strong> deel van de Marie-lieder<strong>en</strong> zo<br />

geschikt, dat zij voor hem persoonlijk, <strong>en</strong> soms ook voor de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring in zijn<br />

geheel, e<strong>en</strong> herd<strong>en</strong>kingsfunctie kreg<strong>en</strong>. Maar ondanks de onderscheiding<strong>en</strong> die<br />

zijn ord<strong>en</strong><strong>en</strong>de herinnering welbewust in zijn liedervoorraad van ti<strong>en</strong> jaar aanbracht,<br />

per g<strong>en</strong>re, per geliefde, per ontwikkelingsfase van e<strong>en</strong> liefdesverhouding, bleef er<br />

voor hem in die lieder<strong>en</strong> ook e<strong>en</strong> e<strong>en</strong>heid dwars door alle onderscheiding<strong>en</strong> he<strong>en</strong>.<br />

Die e<strong>en</strong>heid lag in zijn minnaars-persoonlijkheid, in zijn verbeelding, waar alle<br />

lieder<strong>en</strong> <strong>uit</strong> war<strong>en</strong> voortgekom<strong>en</strong>. Dat besef van e<strong>en</strong>heid heeft hem er waarschijnlijk<br />

toe gebracht om soms thematisch bije<strong>en</strong>behor<strong>en</strong>de lieder<strong>en</strong> over ver <strong>uit</strong>e<strong>en</strong>ligg<strong>en</strong>de<br />

maandgroep<strong>en</strong> te verdel<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> merkwaardig voorbeeld daarvan gev<strong>en</strong> de beide<br />

‘huwera<strong>en</strong>’-lieder<strong>en</strong> <strong>uit</strong> de Marie-periode, waarin de dichter zichzelf als ‘nachtuil’<br />

voorspeelt. Het <strong>en</strong>e, 42, staat in de afdeling van mei, sam<strong>en</strong> met<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


208<br />

andere Marie-lieder<strong>en</strong>, die de herinnering aan <strong>het</strong> omstreeks deze maand gevall<strong>en</strong><br />

afscheid moest<strong>en</strong> bewar<strong>en</strong>. 42 is ge<strong>en</strong> afscheidslied, <strong>het</strong> is niet tragisch als 41 <strong>en</strong><br />

tracht ook niet als 45, 48 <strong>en</strong> 49 <strong>het</strong> geled<strong>en</strong> verlies op de e<strong>en</strong> of andere manier te<br />

comp<strong>en</strong>ser<strong>en</strong>. Het is e<strong>en</strong>voudig e<strong>en</strong> ironisch zelfportret. Toch hebb<strong>en</strong> wij wel <strong>het</strong><br />

gevoel dat dit eerste ‘huwera<strong>en</strong>’-lied hier in de herd<strong>en</strong>kingskal<strong>en</strong>der op zijn plaats<br />

staat. Het andere, 116, lijkt veel vreemder te zijn terechtgekom<strong>en</strong>, nl. als <strong>en</strong>ig<br />

Marie-lied in e<strong>en</strong> hele november-afdeling vol Mergriete-lieder<strong>en</strong>, hoofdzakelijk <strong>uit</strong><br />

de derde fase. Die Mergriete-lieder<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, op 108 <strong>en</strong> 120 na, de functie <strong>het</strong><br />

hervond<strong>en</strong> geluk, de herwonn<strong>en</strong> hoofse drieë<strong>en</strong>heid van november 1385 te<br />

herd<strong>en</strong>k<strong>en</strong>. Wat doet, kunn<strong>en</strong> we logisch onderscheid<strong>en</strong>d vrag<strong>en</strong>, dat <strong>en</strong>e<br />

‘huwera<strong>en</strong>’-lied <strong>uit</strong> de Marie-periode daar nu tuss<strong>en</strong>in? Lez<strong>en</strong> we 116 echter argeloos<br />

tuss<strong>en</strong> de andere lieder<strong>en</strong> van de ti<strong>en</strong>de afdeling in, zonder te d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> aan e<strong>en</strong><br />

speciaal meisje, dan stoort de plaatsing ons helemaal niet. 116 is met zijn<br />

droomverbeelding, zijn hartelijk aandring<strong>en</strong>de toon <strong>en</strong> zijn zelfspot, ev<strong>en</strong> licht, ja<br />

bijna ev<strong>en</strong> gelukkig als 117 dat erop volgt. Zou de dichter dat <strong>en</strong>e Marie-lied, dat in<br />

e<strong>en</strong> heel andere periode ontstaan was, niet opzettelijk tuss<strong>en</strong> al die bije<strong>en</strong>behor<strong>en</strong>de<br />

Mergriete-lieder<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> gestopt om daarmee de, betrekkelijke, e<strong>en</strong>heid van zijn<br />

Marie- <strong>en</strong> zijn Mergriete-verbeelding tot <strong>uit</strong>drukking te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>? Zo kan m<strong>en</strong> ook<br />

veronderstell<strong>en</strong> dat de dichter in <strong>het</strong> tweetal 59/60 e<strong>en</strong> nieuwjaarslied voor Marie<br />

welbewust ‘gepaard’ heeft met e<strong>en</strong> nieuwjaarslied - dat kal<strong>en</strong>darisch tegelijk<br />

functioneerde als vèrjaarslied - voor Mergriete. En we herinner<strong>en</strong> ons t<strong>en</strong>slotte de<br />

kleine cyclus 32 tot 36, waarin Jan Morito<strong>en</strong> zelfs tweemaal e<strong>en</strong> Marie-lied met e<strong>en</strong><br />

vri<strong>en</strong>dschapshed ‘gepaard’ lijkt te hebb<strong>en</strong>. Hij mocht dan in <strong>het</strong> algeme<strong>en</strong> in zijn<br />

herinnering e<strong>en</strong> kal<strong>en</strong>darische geleding aanbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> om daardoor zijn<br />

verbeeldingsbestaan in de tijd te kunn<strong>en</strong> overzi<strong>en</strong>, bij liet tegelijk ook rustig<br />

verschill<strong>en</strong>de herd<strong>en</strong>king<strong>en</strong> elkaar ontmoet<strong>en</strong> <strong>en</strong> doore<strong>en</strong>vloei<strong>en</strong>. Wat e<strong>en</strong> dichter<br />

heeft sam<strong>en</strong>gevoegd, moet e<strong>en</strong> lezer, e<strong>en</strong> filologisch onderzoeker met e<strong>en</strong> trotse<br />

handvol stilistische criteria, ook weer niet al te zeer will<strong>en</strong> scheid<strong>en</strong>!<br />

Bij onze beschouwing van <strong>het</strong> liedboek is de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring die <strong>het</strong> gebruikte al<br />

vele mal<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oemd. Tot besl<strong>uit</strong> moet<strong>en</strong> we nu nog e<strong>en</strong>s tracht<strong>en</strong> te overzi<strong>en</strong> wat<br />

we precies van deze vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring wet<strong>en</strong> <strong>en</strong> wat we erbij kunn<strong>en</strong> vermoed<strong>en</strong>. De<br />

kring bestond op <strong>het</strong> og<strong>en</strong>blik dat Jan van Hulst <strong>het</strong> 5de gebed schreef <strong>uit</strong> Lievin,<br />

Soete, Cateline, Gheraert, Jannin (= Jan Morito<strong>en</strong>), Trude, Ruebin, Adria<strong>en</strong>, Willem,<br />

Makelare, Coppin <strong>en</strong> de dichter van <strong>het</strong> gebed zelf. De sam<strong>en</strong>stelling van de kring<br />

heeft natuurlijk in de loop der jar<strong>en</strong> gewisseld. Vóór october 1386 moet ook Egidius<br />

er deel van hebb<strong>en</strong> <strong>uit</strong>gemaakt. De dood van Egidius is e<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong> om <strong>het</strong> 5de<br />

gebed te dater<strong>en</strong>: <strong>het</strong> is van na 1386. Betek<strong>en</strong>t de volgorde van de twaalf nam<strong>en</strong><br />

iets ? De dichter Jan van Hulst<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


209<br />

heeft zichzelf waarschijnlijk bescheid<strong>en</strong>heidshalve op de laatste plaats gezet,<br />

ofschoon hij mogelijk de oudste van de hele kring is geweest. De andere led<strong>en</strong> zal<br />

hij wel in volgorde van anci<strong>en</strong>niteit hebb<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oemd. Als dat zo is geweest, wordt<br />

Lievin dan vermoedelijk de oudste van <strong>het</strong> gezelschap (op Jan van Hulst na) <strong>en</strong><br />

Coppin de jongste. Jannin (= Jan Morito<strong>en</strong>) behoort tot de midd<strong>en</strong>groep: hij staat<br />

in <strong>het</strong> gebed op de vijfde plaats, hij zal, met zijn misschi<strong>en</strong> 35 jar<strong>en</strong>, <strong>het</strong> op vijf na<br />

oudste lid geweest zijn. Gheraert, die vierde staat, zal niet veel ouder dan Jannin<br />

zijn geweest of althans niet veel eerder als werk<strong>en</strong>d lid van de kring aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>.<br />

Waarom war<strong>en</strong> er twaalf led<strong>en</strong>? Maria speelde e<strong>en</strong> grote rol in <strong>het</strong> lev<strong>en</strong> van de<br />

kring, Maria bepaalde zelfs, heb ik verondersteld, zijn tijdrek<strong>en</strong>ing, zijn kal<strong>en</strong>der.<br />

To<strong>en</strong> Egidius was overled<strong>en</strong>, werd, voor <strong>het</strong> verkrijg<strong>en</strong> van speciale steun <strong>en</strong> troost,<br />

e<strong>en</strong> drievoudig beroep gedaan op haar patronaat. De ‘led<strong>en</strong>lijst’ van de kring is te<br />

vind<strong>en</strong> in de acrosticha van e<strong>en</strong> gebed aan Maria. We kunn<strong>en</strong> dus zegg<strong>en</strong> dat Maria<br />

in de kring de altijd aanwezige derti<strong>en</strong>de was. Ik heb hierbov<strong>en</strong> melding gemaakt<br />

van e<strong>en</strong> omstreeks 1410 bestaand ‘gilde van d<strong>en</strong> drog<strong>en</strong> bome’ <strong>en</strong> op grond van<br />

<strong>en</strong>kele w<strong>en</strong>ding<strong>en</strong> in de gedicht<strong>en</strong> van Jan Morito<strong>en</strong> <strong>en</strong> Jan van Hulst <strong>het</strong> vermoed<strong>en</strong><br />

<strong>uit</strong>gesprok<strong>en</strong> dat hun kring wel e<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> voorvorm van dit gilde zou kunn<strong>en</strong> zijn<br />

geweest. Maar op zijn beurt was dit gilde dan vermoedelijk weer de voorvorm van<br />

de latere Brugse rederijkerskamer 1 . Het was e<strong>en</strong> andere Jan van Hulst die met zijn<br />

‘ghesell<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> spele’ op witte donderdag van <strong>het</strong> jaar 1428 deze kamer stichtte<br />

als e<strong>en</strong> g<strong>en</strong>ootschap van de Heilige Geest. Dicht<strong>en</strong> had iets met de Heilige Geest<br />

te mak<strong>en</strong>, ook dichters sprak<strong>en</strong> immers, als de Geest over h<strong>en</strong> vaardig werd, met<br />

vurige tong<strong>en</strong> die aan de woord<strong>en</strong> e<strong>en</strong> kracht verle<strong>en</strong>d<strong>en</strong> bov<strong>en</strong> hun gewone<br />

gebruikswaarde <strong>uit</strong>. Maar de nieuwe naam van de Brugse rederijkerskamer kan<br />

mede geïnspireerd zijn geweest door de omstandigheid dat <strong>het</strong> voorafgaande<br />

gezelschap traditioneel <strong>uit</strong> twaalf led<strong>en</strong> had bestaan, ‘peilgrin<strong>en</strong> van onser Vrauw<strong>en</strong>’,<br />

met Maria als onzichtbare maar altijd aanwezige derti<strong>en</strong>de in hun midd<strong>en</strong>. De twaalf<br />

discipel<strong>en</strong> van Jezus, die voorbestemd war<strong>en</strong> om apostel<strong>en</strong> te word<strong>en</strong>, kwam<strong>en</strong><br />

immers na de hemelvaart sam<strong>en</strong> met de heilige Maagd Maria in de opperzaal bije<strong>en</strong><br />

om te wacht<strong>en</strong> op de <strong>uit</strong>storting van de Heilige Geest.<br />

Het gezelschap van de twaalf zanglustig<strong>en</strong> - waarbij, naar de ‘led<strong>en</strong>lijst’ te<br />

oordel<strong>en</strong>, drie vrouw<strong>en</strong>, Soete, Cateline <strong>en</strong> Trude - kwam vermoedelijk<br />

1 Het spreekwoord <strong>uit</strong> r. 17 van lied 145, ‘Nicht vor waeldo<strong>en</strong> <strong>en</strong>de vroilic sijn’, schijnt ook bij<br />

de latere Brugse rederijkers nog in gebruik geweest te zijn (verg. de comm<strong>en</strong>taar bij dat lied).<br />

Wijst dit op e<strong>en</strong> ‘devies’? E<strong>en</strong> andere mogelijkheid die overwog<strong>en</strong> moet word<strong>en</strong>, is of wellicht<br />

‘ziet voor u’ (of iets dergelijks) e<strong>en</strong> zinspreuk van de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring kan zijn geweest. Het<br />

alfabetische nieuwjaarsreferein van Jan van Hulst (11de gedicht) heeft als stokregel ‘Elc zie<br />

wel vor hem hoe hi vare’, <strong>en</strong> <strong>het</strong> laatste lied van Jan Morito<strong>en</strong>s liedboek heeft als eerste<br />

refreinregel ‘Ach, zich voor dich, truw hertz<strong>en</strong> reyn’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


210<br />

twaalfmaal per jaar bije<strong>en</strong> in de ‘opperzaal’ van e<strong>en</strong> Brugse herberg. De lieder<strong>en</strong><br />

144 <strong>en</strong> 145 - nieuwjaarsw<strong>en</strong>s<strong>en</strong> voor de waard <strong>en</strong> zijn vrouw, te zing<strong>en</strong> op de<br />

bije<strong>en</strong>komst van begin januari - bevatt<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele gegev<strong>en</strong>s over plaats <strong>en</strong> tijd. M<strong>en</strong><br />

zal wel altijd zijn sam<strong>en</strong>gekom<strong>en</strong> bij dezelfde herbergier (‘Wi hebb<strong>en</strong> hier gheweist<br />

so veil’, 145) <strong>en</strong> m<strong>en</strong> deed dat op de voormiddag (‘Gave ons God alle morgh<strong>en</strong> /<br />

Dus goed<strong>en</strong> wert, dus goed<strong>en</strong> wijn’, 145; ‘So wilwi com<strong>en</strong> ald<strong>en</strong> dach / Van nucht<strong>en</strong>s<br />

toter vespertijt’, 144). Ik waag de gissing dat de kring bije<strong>en</strong>kwam op de eerste<br />

zondagmorg<strong>en</strong> van iedere maand - in januari dus kort na nieuwjaar -, na eerst in<br />

de kerk van Onze Lieve Vrouwe e<strong>en</strong> mis te hebb<strong>en</strong> bijgewoond - ter ere van Maria,<br />

de beschermvrouwe van de vrome zangers <strong>en</strong> de hoofse drinkers. M<strong>en</strong> dronk op<br />

de bije<strong>en</strong>komst<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> doordeweeks burgerlijk bier, maar edele zondagsdrank,<br />

wijn, Rijnwijn: ‘Scinc in, scinc in d<strong>en</strong> duutsc<strong>en</strong> tra<strong>en</strong>’ (144), ‘Ende des<strong>en</strong> edel<strong>en</strong> wijn<br />

rijnscaert / Drinck<strong>en</strong> wi sonder tor<strong>en</strong>’ (99), ‘Scinc her d<strong>en</strong> wijn, / Gheselle mijn, / Wi<br />

will<strong>en</strong> vroilic lev<strong>en</strong>. / Het mach sulc zijn / Noch up d<strong>en</strong> Rijn / Die ons geluc mach<br />

gev<strong>en</strong>’ (56). Brugge - ik heb <strong>het</strong> al opgemerkt - had als handelsstad veel betrekking<strong>en</strong><br />

met <strong>het</strong> d<strong>uit</strong>se Rijngebied, in <strong>het</strong> bijzonder met Keul<strong>en</strong>. Keul<strong>en</strong> exporteerde naar<br />

de Lage Land<strong>en</strong> niet alle<strong>en</strong> d<strong>uit</strong>se wijn, maar ook d<strong>uit</strong>se literaire taal <strong>en</strong> d<strong>uit</strong>se zang.<br />

‘Haer lud<strong>en</strong> dinct mi zoeter zijn / Dan alder duutsche zingh<strong>en</strong>’, heet <strong>het</strong> in lied 38 1 .<br />

De faam van de Minnesänger was dus blijkbaar ook tot de Brugse vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong><br />

doorgedrong<strong>en</strong>, wellicht mede dank zij de (commerciële?) reiz<strong>en</strong> van Jan Morito<strong>en</strong><br />

in <strong>het</strong> d<strong>uit</strong>se Rijngebied (verg. de comm<strong>en</strong>taar op lied 120), waarop hij zijnerzijds<br />

geleg<strong>en</strong>heid had gevond<strong>en</strong> om zijn eig<strong>en</strong> ballad<strong>en</strong> <strong>en</strong> rondel<strong>en</strong> (<strong>uit</strong> de franse school)<br />

aan zijn d<strong>uit</strong>se kunstbroeders bek<strong>en</strong>d te mak<strong>en</strong> 2 .<br />

1 Duutsch betek<strong>en</strong>de voor Jan Morito<strong>en</strong> <strong>en</strong> zijn vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> duidelijk niet ‘Nederlands’, maar<br />

‘Overlands’.<br />

2 Verg. de (in de mhd. literatuur ongewone) ballad<strong>en</strong> <strong>en</strong> rondel<strong>en</strong> in <strong>het</strong> Berlijnse hs. germ. fol.<br />

922, <strong>uit</strong>gegev<strong>en</strong> door M. Lang (Studi<strong>en</strong> zur Volksliedforschung, Heft 1: Zwisch<strong>en</strong> Minnesang<br />

und Volkslied. Berlin, 1941). De <strong>uit</strong>geefster heeft erop gewez<strong>en</strong> dat er in deze (Rijnlandse)<br />

liederverzameling (waarvan <strong>het</strong> hs. tuss<strong>en</strong> 1410 <strong>en</strong> 1430 gedateerd wordt) tal van echo's van<br />

lieder<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> te vind<strong>en</strong> zijn (a.w. 96/7). Ik geef hier maar <strong>en</strong>kele<br />

voorbeeld<strong>en</strong> (de romeinse cijfers duid<strong>en</strong> de d<strong>uit</strong>se lieder<strong>en</strong> aan): ‘Ic ne dars haer niet<br />

ghewagh<strong>en</strong>’ (13), ‘<strong>en</strong>d dars haer niet ghewagh<strong>en</strong>’ (XXXXI), ‘Ghe<strong>en</strong> goet / Coric daer vor<strong>en</strong>’<br />

(4), ‘in core daer vor<strong>en</strong> ghe<strong>en</strong> goet’ (21), ‘daer voer coer ich ghein goyt’ (XXXV), ‘Here God,<br />

verle<strong>en</strong>t mi goed<strong>en</strong> morgh<strong>en</strong>’ (45), ‘God gheve yr dous<strong>en</strong>t goede morgh<strong>en</strong>’ (XIX), ‘Met trauw<strong>en</strong><br />

ich das meine’ (80), ‘in truw<strong>en</strong> ich das meyne’ (IL), ‘Met truw<strong>en</strong> sonder aerghelist’ (114), ‘Met<br />

trouw<strong>en</strong> gaer an arghelist’ (XIX), ‘Das ich moet bliv<strong>en</strong> int verdriet’ (117), ‘aldus blive ich int<br />

verdriet’ (XV). Bij e<strong>en</strong> voorlopig onderzoek vond ik ge<strong>en</strong> d<strong>uit</strong>se parallell<strong>en</strong> van lieder<strong>en</strong> <strong>uit</strong> de<br />

latere Margriete-tijd (vierde tot zesde fase). Misschi<strong>en</strong> heeft Jan Morito<strong>en</strong> in <strong>het</strong> voorjaar van<br />

1386 (dus tijd<strong>en</strong>s de, naar <strong>het</strong> schijnt, niet zo bijzonder productieve derde fase) e<strong>en</strong> reis van<br />

wat langere duur naar <strong>het</strong> Rijnland gemaakt <strong>en</strong> heeft hij to<strong>en</strong> e<strong>en</strong> aantal van zijn lieder<strong>en</strong> aan<br />

d<strong>uit</strong>se vakg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> voorgezong<strong>en</strong>. In ieder geval moet<strong>en</strong> er afschrift<strong>en</strong> van zijn lieder<strong>en</strong><br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


211<br />

Op welke wijze heeft ons twaalftal gezong<strong>en</strong> <strong>en</strong> wat is hun repertoire geweest? In<br />

de eerste plaats hebb<strong>en</strong> zij natuurlijk éénstemmig de lieder<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> liedboek van<br />

Jan Morito<strong>en</strong> gezong<strong>en</strong>. Er is echter e<strong>en</strong> plaats in lied 100 die erop kan wijz<strong>en</strong> dat<br />

zij zich hiertoe niet hebb<strong>en</strong> beperkt. Van de overled<strong>en</strong> clubg<strong>en</strong>oot Egidius wordt<br />

gezegd: ‘M<strong>en</strong>ich edel musisi<strong>en</strong> / Prees din<strong>en</strong> voys <strong>en</strong>de dijn t<strong>en</strong>uere’. De gestorv<strong>en</strong><br />

vri<strong>en</strong>d wordt dus geprez<strong>en</strong> omdat hij zo mooi de t<strong>en</strong>or zong, d.i. de hoofdtoon bij<br />

e<strong>en</strong> meerstemmig gezang. Hij zal dat gedaan hebb<strong>en</strong> in de kring waarin hem deze<br />

posthume lof door <strong>het</strong> herd<strong>en</strong>kingslied van Jan Morito<strong>en</strong> nagegev<strong>en</strong> werd. M.a.w.<br />

deze kring beoef<strong>en</strong>de ook de koorzang <strong>en</strong> zal behalve de drie bundels die ons in<br />

<strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> bewaard zijn geblev<strong>en</strong> stellig e<strong>en</strong> of meer boek<strong>en</strong> met<br />

motett<strong>en</strong> e.d. bezet<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. Misschi<strong>en</strong> was <strong>het</strong> meerstemmig gezang wel <strong>het</strong><br />

hoofddoel van de bije<strong>en</strong>komst<strong>en</strong> <strong>en</strong> vormde de kring op zijn eig<strong>en</strong> Vlaamse, Brugse<br />

wijze e<strong>en</strong> klein gilde van ‘Meistersinger’. Was hij misschi<strong>en</strong> met <strong>het</strong> oog op de<br />

stemverdeling sam<strong>en</strong>gesteld <strong>uit</strong> neg<strong>en</strong> mann<strong>en</strong> <strong>en</strong> drie vrouw<strong>en</strong>? Zong m<strong>en</strong> in<br />

hoofdzaak of <strong>uit</strong>sl<strong>uit</strong><strong>en</strong>d vierstemmig? Het zijn allemaal maar vrag<strong>en</strong>, niet meer dan<br />

vrag<strong>en</strong>, maar <strong>het</strong> heeft toch zin deze vrag<strong>en</strong> te stell<strong>en</strong>. Als <strong>het</strong> inderdaad zo geweest<br />

is, dat de kring van Jan van Hulst als zanggilde is gesticht, is <strong>het</strong> te dank<strong>en</strong> aan e<strong>en</strong><br />

toeval dat de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> in <strong>het</strong> bezit zijn gekom<strong>en</strong> van zo'n literair belangrijke<br />

verzameling gedicht<strong>en</strong>, <strong>het</strong> toeval nl. dat zich in hun midd<strong>en</strong> ook twee, muzikaal<br />

geïnteresseerde, dichters bevond<strong>en</strong>. Was er ook instrum<strong>en</strong>tale begeleiding bij de<br />

zang? In de lieder<strong>en</strong> 38 <strong>en</strong> 121 ontle<strong>en</strong>t Jan Morito<strong>en</strong> zijn, zeer gedetailleerde,<br />

beeldspraak aan de praktijk van <strong>het</strong> instrum<strong>en</strong>taal musicer<strong>en</strong>, ‘bongh<strong>en</strong>, akar<strong>en</strong>,<br />

vedelspel’. Wijst dat er niet op dat de muziekinstrum<strong>en</strong>t<strong>en</strong> niet alle<strong>en</strong> hemzelf, maar<br />

ook zijn toehoorders <strong>en</strong> medezangers zeer vertrouwd moet<strong>en</strong> zijn geweest? Lied<br />

38, ‘Het was e<strong>en</strong> maecht in vruechd<strong>en</strong> rijch, / Si wilde ler<strong>en</strong> bongh<strong>en</strong>’, kan zijn<br />

ontstaan te dank<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> aan e<strong>en</strong> situatie die zich werkelijk e<strong>en</strong>s op e<strong>en</strong> van de<br />

kringbije<strong>en</strong>komst<strong>en</strong> heeft voorgedaan. Er kunn<strong>en</strong> to<strong>en</strong> mete<strong>en</strong> - de toon onder de<br />

vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> was stellig zeer vrijmoedig <strong>en</strong> de aanwezige dames hebb<strong>en</strong> daar blijkbaar<br />

ge<strong>en</strong> aanstoot aan g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> - mann<strong>en</strong>grapp<strong>en</strong> over gemaakt zijn <strong>en</strong> de dichter kan<br />

die als <strong>uit</strong>gangspunt hebb<strong>en</strong> g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> voor zijn alleszins ‘onhoofse’ lied.<br />

Wat was precies de functie van die ‘onhoofse’ lieder<strong>en</strong> op de bije<strong>en</strong>komst<strong>en</strong>?<br />

Waarom stond<strong>en</strong> er in <strong>het</strong> liedboek aan <strong>het</strong> einde van ieder maandpro-<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


212<br />

gramma telk<strong>en</strong>s twee bij elkaar? M<strong>en</strong> begon, in aansl<strong>uit</strong>ing bij de kerkdi<strong>en</strong>st, iedere<br />

vergadering wellicht met <strong>het</strong> geheel of gedeeltelijk lez<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> serieus gedicht<br />

of e<strong>en</strong> gebed. Daarna zull<strong>en</strong> de instrum<strong>en</strong>t<strong>en</strong> ter hand zijn g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> <strong>en</strong> zal m<strong>en</strong><br />

tezam<strong>en</strong> e<strong>en</strong> aantal motett<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> gezong<strong>en</strong>. Daarna zull<strong>en</strong> - als solo of, wanneer<br />

de lieder<strong>en</strong> er zich toe le<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, in beurtzang - serieuze rondel<strong>en</strong> <strong>en</strong> ballad<strong>en</strong><br />

geklonk<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. T<strong>en</strong>slotte, nadat m<strong>en</strong> <strong>het</strong> nodige gedronk<strong>en</strong> had, zal m<strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

van de beide grappige lieder<strong>en</strong>-van-de-maand hebb<strong>en</strong> gekoz<strong>en</strong> - op de<br />

nieuwjaarsbije<strong>en</strong>komst e<strong>en</strong> van de lieder<strong>en</strong> op de waard - om in e<strong>en</strong> vrolijke<br />

stemming te eindig<strong>en</strong>. Wie dan naar huis wilde, kon gaan, wie, als vrijgezel, ge<strong>en</strong><br />

haast had, bleef nog wat drink<strong>en</strong> <strong>en</strong> naprat<strong>en</strong>. We d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> aan de geschied<strong>en</strong>is van<br />

<strong>het</strong> versje op de laatste bladzijde van <strong>het</strong> gedicht<strong>en</strong>boek. Deze kan zich bv. hebb<strong>en</strong><br />

afgespeeld op e<strong>en</strong> mei-bije<strong>en</strong>komst, nadat als laatste nummer juist <strong>het</strong> ‘onhoofse’<br />

lied 48 gezong<strong>en</strong> was: ‘Ic sach in <strong>en</strong><strong>en</strong> roz<strong>en</strong>gaerde / Van scon<strong>en</strong> bloum<strong>en</strong> mak<strong>en</strong><br />

e<strong>en</strong><strong>en</strong> hoet. / Die gaf e<strong>en</strong> wijf van rein<strong>en</strong> aerde / En<strong>en</strong> oud<strong>en</strong> gris<strong>en</strong> man die bi haer<br />

stoet’.<br />

De vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> war<strong>en</strong> niet alle<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> voor die <strong>en</strong>e zondagmorg<strong>en</strong> per maand,<br />

maar zocht<strong>en</strong> ook daarb<strong>uit</strong><strong>en</strong> graag elkaars gezelschap. We hebb<strong>en</strong> Jan Morito<strong>en</strong><br />

in april 1385 op bezoek zi<strong>en</strong> gaan bij Egidius. We hebb<strong>en</strong> de dichter al eerder, to<strong>en</strong><br />

hij in mei 1384, geschokt door de breuk met Marie, zijn 49ste lied schreef,<br />

comp<strong>en</strong>satie voor <strong>het</strong> geled<strong>en</strong> verlies zi<strong>en</strong> zoek<strong>en</strong> in de verbeelde solidariteit van<br />

verbeelde lotg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong>. Dat kond<strong>en</strong> niet anders zijn dan de vrolijke vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> van de<br />

kring, want bij h<strong>en</strong> voelde hij zich thuis, sam<strong>en</strong> met h<strong>en</strong> was hij geborg<strong>en</strong>:<br />

Heer God, al sijn wi aveloos,<br />

Verle<strong>en</strong>t ons vruecht in ons<strong>en</strong> sin<br />

Ende hoet ons vor de vrec altoos<br />

Die niet ne geert dan gelt ghewin!<br />

Ende hoet mi dat ic niet ne bin<br />

Int huus ghelet van <strong>en</strong>igher boete,<br />

Daer m<strong>en</strong> roupt ter Buerch waert in:<br />

‘Soet, soete Gheraert! Soet, soete Soete!’<br />

De dichter heeft in dit lied zijn eig<strong>en</strong> ell<strong>en</strong>dig ‘ic’ verbreed tot e<strong>en</strong> ondersteun<strong>en</strong>d,<br />

onderling solidair ‘wi’ (‘Gheldeloze, volg<strong>het</strong> mi! / Wi will<strong>en</strong> zingh<strong>en</strong> e<strong>en</strong> vroylic liet!’),<br />

maar in de laatste, hierbov<strong>en</strong> geciteerde strofe versmalt ‘wi’ dan ope<strong>en</strong>s weer tot<br />

‘ic’. Hij herinnert zich hoe hij kort geled<strong>en</strong> weg<strong>en</strong>s schuld gegijzeld heeft gezet<strong>en</strong><br />

(‘int huus ghelet van <strong>en</strong>igher boete’) <strong>en</strong> hoe zijn goede vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> van de kring<br />

Gheraert <strong>en</strong> Soete to<strong>en</strong> naar hem toe zijn gekom<strong>en</strong>. Hij ziet ze weer over de Burg,<br />

<strong>het</strong> plein voor ‘<strong>het</strong> Ste<strong>en</strong>’ 1 ,<br />

1 Ik dank <strong>het</strong> inzicht in deze situatie aan e<strong>en</strong> gesprek met stadsarchivaris A. Schouteet.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


213<br />

aankom<strong>en</strong> <strong>en</strong> hij hoort zichzelf weer, staande achter zijn traliev<strong>en</strong>ster ‘ter Buerch<br />

waert in’ roep<strong>en</strong>: ‘Help me, beste Gheraert! Help me, lieve Soete!’ Zij zull<strong>en</strong> hem<br />

mogelijk e<strong>en</strong> goede tijding hebb<strong>en</strong> gebracht, bv. dat zij bij zijn vader war<strong>en</strong> wez<strong>en</strong><br />

pleit<strong>en</strong> <strong>en</strong> e<strong>en</strong> schikking hadd<strong>en</strong> wet<strong>en</strong> te treff<strong>en</strong> over de schuld van hun vri<strong>en</strong>d.<br />

Deze zal in zijn lied h<strong>en</strong>, te midd<strong>en</strong> van de andere vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, <strong>uit</strong>drukkelijk voor hun<br />

vri<strong>en</strong>dschap hebb<strong>en</strong> will<strong>en</strong> bedank<strong>en</strong>: ‘Ik b<strong>en</strong> jullie hartelijk dankbaar, beste Gheraert,<br />

lieve Soete, <strong>en</strong> God verhoede <strong>het</strong> dat zo'n gijzeling mij nog e<strong>en</strong>s zou overkom<strong>en</strong>!’<br />

Ja, de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring, de niet alle<strong>en</strong> maar verbeelde, maar soms ook zeer reële<br />

solidariteit van zijn kunstbroeders <strong>en</strong> -zusters, moet veel voor Jan Morito<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong><br />

betek<strong>en</strong>d. Eig<strong>en</strong>lijk heeft hij in al zijn ‘wi’-lieder<strong>en</strong> die kring getek<strong>en</strong>d <strong>en</strong> geëerd. Hij<br />

moge, als de ongetwijfeld zeer persoonlijke artiest die hij in zijn jonge jar<strong>en</strong> was,<br />

zijn liedboek allereerst hebb<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>gesteld bij wijze van persoonlijke<br />

herd<strong>en</strong>kingskal<strong>en</strong>der, hij heeft <strong>het</strong> zeker ook gedaan met <strong>het</strong> oog op zijn kring <strong>en</strong><br />

t<strong>en</strong> gebruike van die kring. Hij heeft zich zelfs, als mijn analyse juist is, gericht naar<br />

de kal<strong>en</strong>der van <strong>het</strong> kringjaar. Het hele liedboek werd op deze wijze e<strong>en</strong> poging van<br />

de dichter om zijn ‘ic’ te verbred<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> ‘wi’. In zijn latere lev<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> hij niet meer<br />

dichtte <strong>en</strong> beter met geld had ler<strong>en</strong> omgaan, heeft hij als notabel dismeester van<br />

zijn St.-Gillisparochie aan de ‘fatso<strong>en</strong>lijke arm<strong>en</strong>’, die aan zijn diakonale zorg<strong>en</strong><br />

war<strong>en</strong> toevertrouwd, ook ongetwijfeld iets will<strong>en</strong> teruggev<strong>en</strong> van wat de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong><br />

van de kring hem, de onaangepaste dichter, indertijd gegev<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> 1 .<br />

Literairhistorische parallell<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> maar e<strong>en</strong> betrekkelijke waarde <strong>en</strong> m<strong>en</strong> kan<br />

zelfs zegg<strong>en</strong> dat ze altijd t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> van de beide dichters of gedicht<strong>en</strong>,<br />

die in de vergelijking betrokk<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, onrechtvaardig zijn.<br />

1 Zie voor de functie van de arm<strong>en</strong>diss<strong>en</strong> <strong>en</strong> dismeesters <strong>het</strong> artikel van P. van Zeir, De<br />

arm<strong>en</strong>zorg te Brugge (Biekorf 61, 357 vgg.): ‘De Dis hielp <strong>en</strong>kel de arm<strong>en</strong> van de eig<strong>en</strong><br />

parochie ... Het bestuur van de Dis werd waarg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> door de dismeesters, in de 15e eeuw<br />

soms bereckers of gouverneurs g<strong>en</strong>oemd. Zij staan helemaal los van de kerkfabriek <strong>en</strong> <strong>het</strong><br />

commun, <strong>en</strong> werd<strong>en</strong> in de 13e <strong>en</strong> tot in de 16e eeuw waarschijnlijk door de schep<strong>en</strong><strong>en</strong> van<br />

de stad aangesteld. Hun taak bestond in <strong>het</strong> beheer van de goeder<strong>en</strong>, <strong>het</strong> opzoek<strong>en</strong> van de<br />

arm<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>het</strong> verricht<strong>en</strong> van de <strong>uit</strong>deling<strong>en</strong>. Meestal werd<strong>en</strong> zij gekoz<strong>en</strong> <strong>uit</strong> de vooraanstaande<br />

families van de parochie, <strong>en</strong> zij ontving<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> ereloon voor <strong>het</strong> gepresteerde werk .... De<br />

ondersteund<strong>en</strong> word<strong>en</strong> over 't algeme<strong>en</strong> ‘aerme huuswek<strong>en</strong>’ of ‘scamele huusweek<strong>en</strong>’, in<br />

<strong>het</strong> Latijn ‘verecundi pauperes’, <strong>en</strong> in <strong>het</strong> Frans ‘povres honteux’ g<strong>en</strong>oemd. Soms geeft m<strong>en</strong><br />

nadere bepaling<strong>en</strong> zoals: ‘arme huusweek<strong>en</strong> beddevast ligg<strong>en</strong>de’, ‘vrouw<strong>en</strong> die in<br />

kinderbedd<strong>en</strong> liggh<strong>en</strong>’, ‘huuszitt<strong>en</strong>d<strong>en</strong>’, ‘scamele arbijders’ ... De ondersteund<strong>en</strong> zijn dus<br />

m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> van de parochie, door gelijk welke omstandighed<strong>en</strong> in armoede gebracht, die thuis<br />

in ell<strong>en</strong>de lev<strong>en</strong>. Vreemdeling<strong>en</strong>, landlopers <strong>en</strong> rondtrekk<strong>en</strong>de bedelaars kwam<strong>en</strong> niet in<br />

aanmerking. Om de hulpverl<strong>en</strong>ing te bekostig<strong>en</strong> war<strong>en</strong> de Diss<strong>en</strong> <strong>uit</strong>sl<strong>uit</strong><strong>en</strong>d aangewez<strong>en</strong><br />

op de steun van de burgerij. Dit geschiedde vooral door sch<strong>en</strong>king<strong>en</strong> zonder last, legat<strong>en</strong> in<br />

testam<strong>en</strong>t<strong>en</strong>, omhaling<strong>en</strong> in de kerk<strong>en</strong>, de erf<strong>en</strong>is van de prov<strong>en</strong>iers, <strong>en</strong> de eig<strong>en</strong>lijke<br />

stichting<strong>en</strong>. Door al deze gift<strong>en</strong> verkreg<strong>en</strong> de Diss<strong>en</strong> in de loop van de tijd<strong>en</strong> e<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong>lijk<br />

patrimonium, dat veel opbracht aan r<strong>en</strong>t<strong>en</strong>, hur<strong>en</strong> <strong>en</strong> pacht.’<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


214<br />

Wanneer ik Jan Morito<strong>en</strong> de Bredero van de 14de eeuw heb g<strong>en</strong>oemd, heb ik de<br />

Brugse dichter tekortgedaan, want hij was niet de Bredero maar de Morito<strong>en</strong> van<br />

zijn tijd, hij behoorde met zijn vri<strong>en</strong>d Jan van Hulst tot de vroegste Nederlandse<br />

‘rhétoriqueurs’ <strong>en</strong> was de grootste van h<strong>en</strong>, hij was als zijn oudere Franse tijdg<strong>en</strong>oot<br />

Guillaume de Machaut, tegelijk dichter <strong>en</strong> componist. Dat is dus wel e<strong>en</strong> heel andere<br />

gestalte dan die van de 17de-eeuwse liederdichter Bredero, die zich juist afzette<br />

teg<strong>en</strong> e<strong>en</strong> in de versukkeling geraakte rederijkerij <strong>en</strong> die zijn lieder<strong>en</strong> schreef op<br />

bestaande melodieën. Toch kan ik <strong>het</strong> niet lat<strong>en</strong> <strong>het</strong> liedboek <strong>uit</strong> <strong>het</strong><br />

<strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> voor <strong>het</strong> laatst nog e<strong>en</strong>s te karakteriser<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> Brugs <strong>en</strong><br />

14de-eeuws ‘Boertigh, Amoureus <strong>en</strong> A<strong>en</strong>dachtigh Groot Lied-boek’. De ‘boertighe’<br />

<strong>en</strong> ‘a<strong>en</strong>dachtighe’ lieder<strong>en</strong> zijn maar klein in aantal <strong>en</strong> de ‘amoureuse’ nem<strong>en</strong><br />

verreweg de belangrijkste plaats in, maar ev<strong>en</strong>als Bredero heeft Jan Morito<strong>en</strong> in<br />

alle drie de g<strong>en</strong>res gelijkelijk <strong>uit</strong>gemunt. De Bruggeling <strong>uit</strong> de 14de eeuw, aan wie<br />

N. Geerts e<strong>en</strong> ‘eigne Physiognomie’ me<strong>en</strong>de te moet<strong>en</strong> ontzegg<strong>en</strong>, was ev<strong>en</strong>als<br />

de Amsterdammer <strong>uit</strong> de 17de eeuw e<strong>en</strong> groot <strong>en</strong> compleet liederdichter. Ik zou<br />

nog verder kunn<strong>en</strong> gaan met mijn Bredero-associaties <strong>en</strong> zegg<strong>en</strong> dat <strong>het</strong> devies ‘in<br />

liefde bloeij<strong>en</strong>de’ van de latere zo ge<strong>het</strong><strong>en</strong> ‘oude kamer’ ook zeer wel op de dichter<br />

van dit Brugse liedboek <strong>en</strong> zijn vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring zou hebb<strong>en</strong> gepast, ik zou zelfs kunn<strong>en</strong><br />

spel<strong>en</strong> met de overe<strong>en</strong>komstige naam van de geliefde ‘Mergriete’ <strong>en</strong> <strong>het</strong><br />

overe<strong>en</strong>komstige zinnebeeld van de ‘eggl<strong>en</strong>tier’. Maar dit zou allemaal alle<strong>en</strong> maar<br />

spel zijn <strong>en</strong> de aandacht afleid<strong>en</strong> van de werkelijkheid - de historische werkelijkheid<br />

én de werkelijkheid der verbeelding - van e<strong>en</strong> uniek dichter <strong>en</strong> e<strong>en</strong> uniek liedboek<br />

in hun eig<strong>en</strong> wereld <strong>en</strong> hun eig<strong>en</strong> tijd. Ik hoop dat mijn onderzoek, ondanks <strong>en</strong><br />

misschi<strong>en</strong> ook dóór <strong>het</strong> aandeel dat ik de fantasie heb toegestaan daarin te nem<strong>en</strong>,<br />

iets zal kunn<strong>en</strong> bijdrag<strong>en</strong> tot <strong>het</strong> herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> van deze werkelijkheid.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Klacht om Egidius<br />

215<br />

‘Egidius, waer bestu blev<strong>en</strong>?’ Ja, waar is nu de Egidius geblev<strong>en</strong> die ons sinds onze<br />

schooljar<strong>en</strong>, sinds onze eerste ontmoeting met de middelnederlandse dichtkunst<br />

zo vertrouwd was? Juist omdat <strong>het</strong> ge<strong>en</strong> achtergrond <strong>en</strong> ge<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>de dichter had,<br />

omdat <strong>het</strong> vastzat aan ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele st<strong>en</strong>gel, zweefde zijn lied zo licht <strong>en</strong> vrij als e<strong>en</strong><br />

bloemblad op de wind van onze verbeelding. Het mocht<strong>en</strong> dan woord<strong>en</strong> zijn die<br />

zich hadd<strong>en</strong> losgezong<strong>en</strong> van hun oorspronkelijke spreeksituatie, betek<strong>en</strong>is hadd<strong>en</strong><br />

zij toch wel gehoud<strong>en</strong> - of gekrég<strong>en</strong>. Wij begrep<strong>en</strong> <strong>het</strong> klaaglied om de verlor<strong>en</strong><br />

vri<strong>en</strong>d Egidius volkom<strong>en</strong>. Hij was onze eig<strong>en</strong> verlor<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>d naar wie wij verlangd<strong>en</strong>.<br />

Het was zo goed tuss<strong>en</strong> ons geweest, e<strong>en</strong> ideale geme<strong>en</strong>schap van jij <strong>en</strong> ik. ‘Dát<br />

was gheselscap goet <strong>en</strong>de fijn! / Het sce<strong>en</strong> te<strong>en</strong> moeste ghestorv<strong>en</strong> sijn’. Als je zó<br />

met elkaar verbond<strong>en</strong> b<strong>en</strong>t geweest, moest je eig<strong>en</strong>lijk sam<strong>en</strong> sterv<strong>en</strong>. Maar jíj,<br />

Egidius, b<strong>en</strong>t nu daarbov<strong>en</strong> in de lichte hemel <strong>en</strong> ík moet zonder jou verderlev<strong>en</strong><br />

op deze donkere aarde. Nu jij er niet meer b<strong>en</strong>t, is de wereld mij vreemd <strong>en</strong> leeg<br />

geword<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>het</strong> lev<strong>en</strong> e<strong>en</strong> voortdur<strong>en</strong>de pijn. Hou e<strong>en</strong> plekje voor mij op<strong>en</strong> naast<br />

jou in de hemel, zodat wij straks weer kunn<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>zijn. Ik moet mijn liedje hier<br />

nog zing<strong>en</strong>, dat is mij als dichter nu e<strong>en</strong>maal opgelegd. Maar e<strong>en</strong>s zal ook ik sterv<strong>en</strong>.<br />

Waar b<strong>en</strong> je nou toch, Egidius? Waarom heb je de vri<strong>en</strong>dschap van de dood<br />

verkoz<strong>en</strong> bov<strong>en</strong> de mijne?<br />

Zo ongeveer leefde Egidius, met ons, in ons. We wist<strong>en</strong> verder niets van hem af<br />

<strong>en</strong> dat hoefde ook niet. We wist<strong>en</strong> immers alles wat we wet<strong>en</strong> moest<strong>en</strong>: de woord<strong>en</strong><br />

van zijn lied. En nu is dat allemaal veranderd. We wet<strong>en</strong> wél wat van hem. Hij is<br />

e<strong>en</strong> historische persoonlijkheid voor ons geword<strong>en</strong>, iemand met e<strong>en</strong> sterfjaar <strong>en</strong><br />

e<strong>en</strong> sterfhuis. Hij woonde e<strong>en</strong> eindje b<strong>uit</strong><strong>en</strong> Brugge, aan de zuidkant. Hij stierf in<br />

october 1386, of e<strong>en</strong> jaar vroeger of later. Hij had e<strong>en</strong> e<strong>en</strong> meisje, Mergriete, <strong>en</strong> hij<br />

had e<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>d, Jan Morito<strong>en</strong>, de dichter die dat meisje ook op hoofse wijze liefhad.<br />

Zijn we de Egidius van onze verbeelding nu niet kwijtgeraakt? En zijn we ook zijn<br />

lied nu niet kwijtgeraakt, dat vrij zwev<strong>en</strong>de, vrij zichzelf voortzing<strong>en</strong>de lied? Het heeft<br />

e<strong>en</strong> historische achtergrond gekreg<strong>en</strong>, <strong>het</strong> heeft e<strong>en</strong> dichter gekreg<strong>en</strong>, <strong>het</strong> heeft<br />

e<strong>en</strong> bepaalde plaats in <strong>het</strong> oeuvre van die dichter, <strong>het</strong> zit vast aan e<strong>en</strong> st<strong>en</strong>gel, <strong>het</strong><br />

zit vast aan de oorspronkelijke spreeksituatie van de woord<strong>en</strong>. Is dat allemaal<br />

eig<strong>en</strong>lijk niet verbaz<strong>en</strong>d jammer? E<strong>en</strong> historisch <strong>en</strong> filologisch onderzoek van <strong>het</strong><br />

<strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> is best, als ‘geleerde lui’ daar behoefte aan hebb<strong>en</strong>. Maar<br />

<strong>het</strong> Egidius-lied ís niet van de ‘geleerde lui’, <strong>het</strong> is van ons allemaal sam<strong>en</strong>. Het<br />

staat niet meer in dat <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>, dat bewaard wordt in <strong>het</strong> kasteel<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


216<br />

T<strong>en</strong> Berghe in Koolkerke bij Brugge, <strong>het</strong> is er voor ons <strong>uit</strong>geplukt door de bloemlezers<br />

<strong>en</strong> bloeit nu verder in ons hart. Geef ons ons eig<strong>en</strong> lied terug, geef ons onze eig<strong>en</strong><br />

Egidius terug! ‘Egidius, waer bestu blev<strong>en</strong>? Mi lanct na di’.<br />

Ik wil <strong>het</strong> best teruggev<strong>en</strong>, ik wil Egidius <strong>en</strong> zijn lied best weer op de wind lat<strong>en</strong><br />

zwev<strong>en</strong>. Maar eerst moet ik <strong>het</strong> helemaal gelez<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, helemaal begrep<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong>, zoals <strong>het</strong> door zijn dichter, Jan Morito<strong>en</strong>, geschrev<strong>en</strong> is. Ik b<strong>en</strong> immers<br />

bezig Jan Morito<strong>en</strong> te herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> <strong>en</strong> hij heeft er recht op dat ik zijn lied lees, goed<br />

lees. Dat heb ik in <strong>het</strong> voorafgaande nog niet gedaan. Het lied over Egidius is zó<br />

belangrijk, dat <strong>het</strong> e<strong>en</strong> afzonderlijke beschouwing verdi<strong>en</strong>t, naast <strong>het</strong> liedboek waarin<br />

<strong>het</strong> is overgeleverd. Dít is, nogmaals, de spreeksituatie van de dichter: Egidius is<br />

dood. Hij heeft op zijn sterfbed de dichter gevraagd om ‘in rechter duecht’ zijn<br />

liefdevolle, hoofse aandacht aan Mergriete te blijv<strong>en</strong> sch<strong>en</strong>k<strong>en</strong>. Zij hadd<strong>en</strong> <strong>het</strong> met<br />

hun drieën, Egidius, Mergriete <strong>en</strong> Jan, zo goed gehad in dat laatste anderhalve jaar.<br />

Er was wel e<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> conflict geweest, e<strong>en</strong> tijdelijke verwijdering, maar dat was al<br />

weer bijna e<strong>en</strong> jaar geled<strong>en</strong>. B<strong>uit</strong><strong>en</strong> haar minnaar, die nu afscheid moest nem<strong>en</strong><br />

van de wereld, k<strong>en</strong>de niemand de hartsbehoeft<strong>en</strong> van Mergriete zo goed als haar<br />

hoofse vri<strong>en</strong>d, de dichter. Jan heeft <strong>het</strong> graag beloofd. Het heeft hem <strong>het</strong> afscheid<br />

van zijn vri<strong>en</strong>d lichter gemaakt, dat hij nu als <strong>het</strong> ware door e<strong>en</strong> laatste<br />

wilsbeschikking gehoud<strong>en</strong> was Mergriete verder lief te hebb<strong>en</strong> in Egidius' naam.<br />

Maar Mergriete was er niet bij to<strong>en</strong> Jan aan <strong>het</strong> laatste ziekbed van Egidius zat. Zij<br />

heeft op haar eig<strong>en</strong> wijze afscheid van haar minnaar moet<strong>en</strong> nem<strong>en</strong>, <strong>en</strong> niet kunn<strong>en</strong><br />

nem<strong>en</strong>. Zij kon hem niet loslat<strong>en</strong>, zij wou hem achterna, zij wou met hem naar de<br />

hemel toe. En to<strong>en</strong> Jan na de begraf<strong>en</strong>is bij haar kwam <strong>en</strong> meer dan ooit bekoord<br />

werd door haar <strong>en</strong>gelachtige schoonheid, bleef haar mond geslot<strong>en</strong>. Zij wist ge<strong>en</strong><br />

weg met die toch wel goede, aando<strong>en</strong>lijk trouwe vri<strong>en</strong>d. Zij wist ge<strong>en</strong> weg met<br />

zichzelf. En Jan ging naar huis, treurig, want hij wist <strong>het</strong> ook niet meer. ‘Ich deid<br />

heur ghern lief, wistich hoe’, dacht <strong>en</strong> schreef hij voor zichzelf. Hij probeerde haar<br />

telk<strong>en</strong>s maar weer aan te sprek<strong>en</strong>, maar ze keek langs hem he<strong>en</strong>. Hij probeerde<br />

<strong>het</strong> met e<strong>en</strong> liedje <strong>en</strong> nog e<strong>en</strong>s met e<strong>en</strong> ander liedje. Hij was immers dichter. Maar<br />

zij, die vroeger zijn liedjes toch wel graag mocht hor<strong>en</strong>, reageerde op ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele<br />

manier. Twijfelde zij aan zijn goede bedoeling<strong>en</strong>? Hij lag er 's nachts van wakker<br />

<strong>en</strong> besloot t<strong>en</strong>slotte <strong>het</strong> haar allemaal maar e<strong>en</strong>s <strong>uit</strong>voerig te vertell<strong>en</strong> in e<strong>en</strong><br />

allegorisch droomgedicht, zoals hij <strong>het</strong> na dat conflict van <strong>het</strong> vorige jaar ook had<br />

gedaan. Hij begon zijn gedicht zo krachtdadig mogelijk met e<strong>en</strong> gebed aan de heilige<br />

Maria <strong>en</strong> schreef in e<strong>en</strong> slot-acrostichon zijn eig<strong>en</strong> volle naam, Jan Morito<strong>en</strong>. Maar<br />

ook daarop reageerde ze niet. Daar zat hij nu met zijn goede bedoeling<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zijn<br />

hopeloze liefde, <strong>en</strong> zijn opdracht. En hij dacht aan Egidius, die <strong>uit</strong> de hemel op hem<br />

neerkeek. Die had <strong>het</strong> daar maar goed. Die was de dood ingegaan <strong>en</strong> had hem,<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


217<br />

Jan, <strong>het</strong> lev<strong>en</strong> ‘gelat<strong>en</strong>’. Wat moest hij met dat lev<strong>en</strong> beginn<strong>en</strong>? ‘Waer tzo es mir<br />

dat lev<strong>en</strong> goet?’ had hij al e<strong>en</strong>s eerder voor zich he<strong>en</strong> g<strong>en</strong>euried. En to<strong>en</strong> schreef<br />

hij in e<strong>en</strong> plotselinge opwelling <strong>het</strong> lied dat de eeuw<strong>en</strong> zou doorzing<strong>en</strong>:<br />

Egidius, waer bestu blev<strong>en</strong>?<br />

Mi lanct na di, gheselle mijn.<br />

Du coors die doot, du liets mi tlev<strong>en</strong>.<br />

Dat was gheselscap goet <strong>en</strong>de fijn,<br />

Het sce<strong>en</strong> te<strong>en</strong> moeste ghestorv<strong>en</strong> sijn.<br />

Nu bestu in d<strong>en</strong> troon verhev<strong>en</strong><br />

Claerre dan der zonn<strong>en</strong> scijn.<br />

Alle vruecht es di gheghev<strong>en</strong>.<br />

Egidius, waer bestu blev<strong>en</strong>?<br />

Mi lanct na di, gheselle mijn.<br />

Du coors de doot, du liets mi tlev<strong>en</strong>.<br />

Nu bidt vor mi, ic moet noch snev<strong>en</strong><br />

Ende in de weerelt lid<strong>en</strong> pijn:<br />

Verware mijn stede di b<strong>en</strong>ev<strong>en</strong>!<br />

Ic moet noch zingh<strong>en</strong> e<strong>en</strong> liedekijn,<br />

Nochtan moet emmer ghestorv<strong>en</strong> sijn.<br />

Egidius, waer bestu blev<strong>en</strong>?<br />

Mi lanct ha di, gheselle mijn.<br />

Du coors de doot, du liets mi tlev<strong>en</strong>.<br />

‘Waar b<strong>en</strong> je nu toch, Egidius, waarom help je me niet meer? Ik wou zo graag dat<br />

je nog bij me was, jij, mijn trouwe makker! Jij hebt de roepstem van de dood gevolgd<br />

<strong>en</strong> mij in <strong>het</strong> lev<strong>en</strong> - met je opdracht - lat<strong>en</strong> zitt<strong>en</strong>. Van wat zo'n ideale geme<strong>en</strong>schap<br />

- van drie - was, bleek de <strong>en</strong>e - jij - te moet<strong>en</strong> sterv<strong>en</strong>. Jíj mag nu daarbov<strong>en</strong> in de<br />

hemel zijn, lichter dan zonnelicht. Jíj mag alle vreugd<strong>en</strong> g<strong>en</strong>iet<strong>en</strong>. Bid nu voor mij -<br />

ondersteun mij van<strong>uit</strong> de hemel -: ík zit nog met al mijn moeilijkhed<strong>en</strong> <strong>en</strong> mijn<br />

liefdesverdriet op de aarde; zorg ervoor dat ik mijn plaatsje naast jou - bij haar -<br />

mag behoud<strong>en</strong>; ík heb hier nog mijn liedjes te zing<strong>en</strong> - waar zij niet naar wil luister<strong>en</strong>;<br />

toch komt ook voor haar <strong>en</strong> mij e<strong>en</strong>maal zéker de dood <strong>en</strong> dan zijn we weer met<br />

ons drieën sam<strong>en</strong>’.<br />

Dit is <strong>het</strong> wat <strong>het</strong> lied, gelez<strong>en</strong> in de context van <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>, m.i.<br />

moet betek<strong>en</strong><strong>en</strong>, hééft betek<strong>en</strong>d to<strong>en</strong> de dichter <strong>het</strong> neerschreef. ‘Verware mijn<br />

stede di b<strong>en</strong>ev<strong>en</strong>’ is e<strong>en</strong> kernregel. Het gaat er maar om waar we ons die ‘stede’<br />

moet<strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, in de hemel of op de aarde. E<strong>en</strong> half jaar na <strong>het</strong><br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


218<br />

schrijv<strong>en</strong> van <strong>het</strong> Egidius-lied heeft de dichter zijn Mergriete teruggekreg<strong>en</strong>. Haar<br />

oog heeft hem weer will<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>, haar mond is weer voor hem op<strong>en</strong>gegaan. Het<br />

drievoudig verbond is dan hersteld <strong>en</strong> de dichter schrijft zijn lied op <strong>het</strong> thema M,<br />

E, Y, de drie letters van de naam van de meimaand. M <strong>en</strong> Y zijn tezam<strong>en</strong> gepaard<br />

op de aarde, maar de hemelse E staat bescherm<strong>en</strong>d tuss<strong>en</strong> h<strong>en</strong> in:<br />

Tusch<strong>en</strong> der .M. der .Y. so steit<br />

E<strong>en</strong> edel .E. van zoeter aert.<br />

Die .E. bediet ons eewicheit,<br />

Te sam<strong>en</strong> minn<strong>en</strong>tlijch ghepaert.<br />

Niet bet maghic zijn verwaert.<br />

Wat de dichter hoopte, is in vervulling gegaan: Y staat weer op zijn plaats náást E<br />

<strong>en</strong> wordt door E verbond<strong>en</strong> met M. Zijn plaats is goed ‘verwaert’, <strong>het</strong> kan niet beter.<br />

E<strong>en</strong> ‘stede’ is voor deze dichter iets aards, zeker e<strong>en</strong> ‘stede’ aan de zijde van iemand<br />

anders. Als hij zich voorstelling<strong>en</strong> maakt op <strong>het</strong> niveau van de hemelse zaligheid<br />

spreekt, hij alle<strong>en</strong> over ‘zi<strong>en</strong>’, ‘weder zi<strong>en</strong>’. Zo bv. in <strong>het</strong> 13de gedicht, dat in dezelfde<br />

tijd geschrev<strong>en</strong> is als <strong>het</strong> Egidius-lied:<br />

God gheve dat noch moete ghesci<strong>en</strong><br />

Dat wi elc andr<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> zi<strong>en</strong><br />

Int rike daer God de zaliche croont,<br />

Daer alle duechd<strong>en</strong> zijn gheloont,<br />

Mids gaders der fontein<strong>en</strong> claer.<br />

De dichter hoopte dus ongerwijfeld op e<strong>en</strong> weerzi<strong>en</strong>, maar spreekt niet van e<strong>en</strong><br />

eig<strong>en</strong> bijzondere plaats aan de zijde van Egidius. Het gaat in <strong>het</strong> 13de gedicht ook<br />

<strong>uit</strong>sl<strong>uit</strong><strong>en</strong>d over <strong>het</strong> drievoudige verbond van M, E <strong>en</strong> Y, hier b<strong>en</strong>ed<strong>en</strong> <strong>en</strong> daar bov<strong>en</strong>.<br />

De klacht om Egidius - eig<strong>en</strong>lijk meer e<strong>en</strong> klacht tót Egidius - is inderdaad e<strong>en</strong><br />

lied van jij <strong>en</strong> ik, jij in de dood, ik in <strong>het</strong> lev<strong>en</strong>, jij in de hemel, ik op de aarde. De<br />

tweede strofe gaat over jij-in-de-hemel, de vierde over ik-op-de-aarde. ‘Snev<strong>en</strong>’, ‘in<br />

de weerelt lid<strong>en</strong> pijn’, ‘mijn stede di b<strong>en</strong>ev<strong>en</strong>’ <strong>en</strong> ‘zingh<strong>en</strong> e<strong>en</strong> liedekijn’ zijn elem<strong>en</strong>t<strong>en</strong><br />

van e<strong>en</strong> <strong>en</strong> dezelfde sam<strong>en</strong>hang<strong>en</strong>de voorstelling, de voorstelling van ik-op-de-aarde.<br />

De verbinding tuss<strong>en</strong> jij-in-de-hemel <strong>en</strong> ik-op-de-aarde wordt alle<strong>en</strong> gelegd door de<br />

woord<strong>en</strong> ‘Nu bidt vor mi’. De verhouding<strong>en</strong> op aarde kunn<strong>en</strong> immers van de hemel<br />

<strong>uit</strong> beïnvloed word<strong>en</strong>. Dat is de achtergrond van <strong>het</strong> verzoek dat de dichter aan zijn<br />

gestorv<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>d doet.<br />

Filologisch lez<strong>en</strong> is <strong>het</strong> begrijp<strong>en</strong> van de woord<strong>en</strong> in hun context, de poëtische<br />

context van <strong>het</strong> gedicht zelf, de taalkundige context van <strong>het</strong> linguale<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


219<br />

geheel waarin de dichter zich <strong>uit</strong>drukt, de persoonlijke context van de lev<strong>en</strong>ssituatie<br />

vanwaar<strong>uit</strong> de dichter spreekt. De interpretatie van <strong>het</strong> Egidius-lied die ik hier<br />

gegev<strong>en</strong> heb, doet m.i. zowel recht aan de poëtische logica als aan <strong>het</strong><br />

middelnederlands taaleig<strong>en</strong> <strong>en</strong> de situatie waarin de dichter bij <strong>het</strong> dicht<strong>en</strong> verkeerde.<br />

Wordt de ‘zang’ van <strong>het</strong> lied er nu inderdaad minder wonderbaarlijk door wanneer<br />

we de ‘losgezong<strong>en</strong>’ woord<strong>en</strong> weer vastmak<strong>en</strong> aan hun betek<strong>en</strong>iss<strong>en</strong>? Ik geloof<br />

<strong>het</strong> niet. Voor <strong>het</strong> ‘zing<strong>en</strong>’ van e<strong>en</strong> lied als dit do<strong>en</strong> de betek<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> van de woord<strong>en</strong><br />

er niet zoveel toe. Het zijn allemaal maar hele gewone woord<strong>en</strong> met hele gewone<br />

betek<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> die er in de klacht tot Egidius gebruikt word<strong>en</strong>. Het <strong>en</strong>ige wat bij <strong>het</strong><br />

herstel van de oorspronkelijke ‘mededelingsinhoud’ misschi<strong>en</strong> verlor<strong>en</strong> is gegaan,<br />

is de vage geheimzinnigheid van <strong>het</strong> lied, de beschikbaarheid ervan voor ieders<br />

persoonlijke toeëig<strong>en</strong>ing. Dat is, ik wil <strong>het</strong> niet ontk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> poëtische waarde,<br />

maar niet e<strong>en</strong> van de hoogste orde. De ‘zang’ is veel belangrijker <strong>en</strong> die is noch<br />

door moderne reïnterpretatie noch door herstel van de oorspronkelijke betek<strong>en</strong>is te<br />

verander<strong>en</strong>. Jan Morito<strong>en</strong> heeft e<strong>en</strong>voudig op e<strong>en</strong> diep rampzalig og<strong>en</strong>blik van zijn<br />

bestaan e<strong>en</strong> groot <strong>en</strong> blijv<strong>en</strong>d lied gezong<strong>en</strong>, <strong>het</strong> lied van zijn lev<strong>en</strong>. Daar was voor<br />

hem niet veel ‘kunst’ aan, want hij heeft <strong>het</strong> eig<strong>en</strong>lijk zo maar cadeau gekreg<strong>en</strong>, mèt<br />

de naam van zijn vri<strong>en</strong>d Egidius. Maar om zo'n groot cadeau te kunn<strong>en</strong> krijg<strong>en</strong> moet<br />

m<strong>en</strong> e<strong>en</strong> groot dichter zijn.<br />

En nu mag wat mij betreft iedere<strong>en</strong> - behalve natuurlijk de ‘geleerde lui’! - wel<br />

weer verget<strong>en</strong> dat Jan Morito<strong>en</strong> <strong>het</strong> Egidius-lied gedicht heeft <strong>en</strong> dat <strong>het</strong> minst<strong>en</strong>s<br />

ev<strong>en</strong>veel betrekking heeft op Mergriete als op Egidius. De ‘zang’ is bij dit lied immers<br />

<strong>het</strong> belangrijkste. Laat <strong>het</strong> dan maar weer zing<strong>en</strong> zoals <strong>het</strong> <strong>uit</strong> zichzelf zing<strong>en</strong> wil!<br />

Laat <strong>het</strong> maar weer zwev<strong>en</strong> op de wind van bloemlezing tot bloemlezing <strong>en</strong> van oor<br />

tot oor! Laat iedere<strong>en</strong> <strong>het</strong> zich maar weer op zijn eig<strong>en</strong> wijze toeëig<strong>en</strong><strong>en</strong>! Bij dergelijke<br />

werkelijk grote lieder<strong>en</strong> do<strong>en</strong> de dichters <strong>en</strong> hun bedoeling<strong>en</strong> er niet zoveel aan toe<br />

of af, de filolog<strong>en</strong> <strong>en</strong> hun onderzoeking<strong>en</strong> nog minder. ‘Nog zwev<strong>en</strong> liedr<strong>en</strong> op de<br />

wind / En gaan van mond tot mond / Van ouder op kind. / Maar 't speeltuig ligt in 't<br />

stof geworp<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Prosodie <strong>en</strong> melodie<br />

220<br />

Aan de <strong>Gruuthuse</strong>r lieder<strong>en</strong> is - met <strong>uit</strong>zondering van de nummers 61, 63, 89, 101,<br />

127, 136 <strong>en</strong> 143 - los van de poëtische tekst e<strong>en</strong> muzieknotatie toegevoegd, die<br />

doet vermoed<strong>en</strong>, voor e<strong>en</strong> kring van ingewijd<strong>en</strong> bestemd te zijn geweest, immers<br />

zij beperkt zich tot e<strong>en</strong> minimum van aanduiding<strong>en</strong>, wat echter noodzakelijkerwijze<br />

voor latere belangstell<strong>en</strong>d<strong>en</strong> allerlei problem<strong>en</strong> van transcriptie <strong>en</strong> voordracht doet<br />

rijz<strong>en</strong>.<br />

De voor de hand ligg<strong>en</strong>de eerste stap tot ontraadseling is e<strong>en</strong> globale distributie<br />

van <strong>het</strong> not<strong>en</strong>materiaal over de regels, waar<strong>uit</strong> de strofe, c.q. <strong>het</strong> gedicht is<br />

opgebouwd. Reeds door de ‘Altmeister der Notationskunde’, Johannes Wolf, is naar<br />

aanleiding van e<strong>en</strong> inleid<strong>en</strong>de studie over de <strong>Gruuthuse</strong>r melodieën op <strong>het</strong> primaire<br />

van e<strong>en</strong> zodanige vormanalyse gewez<strong>en</strong>: ‘Die Untersuchung geht vom Versschema<br />

unter sorgfältiger Beobachtung des Reimes aus’ 1 .<br />

Ev<strong>en</strong>als in veel oudere middeleeuwse chansonniers, verzamelwerk<strong>en</strong> van één<br />

of meer dichterzangers, e<strong>en</strong> ongeschrev<strong>en</strong> wet heerst, dat elk lied aan e<strong>en</strong> andere<br />

canon van regels, rijm <strong>en</strong> lettergrep<strong>en</strong> moet gehoorzam<strong>en</strong>, zo streeft ook de<br />

<strong>Gruuthuse</strong>r dichter, Jan Morito<strong>en</strong>, naar e<strong>en</strong> variatie ad infinitum. De poëtische<br />

vorm<strong>en</strong>, die hij met voorliefde cultiveert, zijn de ballade <strong>en</strong> <strong>het</strong> rondeel, Noord-Franse<br />

trouvèrelieder<strong>en</strong>, die sedert ruim e<strong>en</strong> eeuw in <strong>het</strong> Frans-Dietse overgangsgebied<br />

in zwang war<strong>en</strong>, getuige bv. de minnezanger hertog Jan van Brabant (1294), van<br />

wie ballad<strong>en</strong> bewaard zijn geblev<strong>en</strong>.<br />

In <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>r liedboek zijn 60 ballad<strong>en</strong> <strong>en</strong> 8 ermee verwante strof<strong>en</strong>lieder<strong>en</strong><br />

opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, aan welke alle <strong>het</strong> schema ‘baar’-vorm 2 , bestaande <strong>uit</strong> 2 ‘stoll<strong>en</strong>’ met<br />

‘afgezang’, gevolgd door e<strong>en</strong> ‘refrein’, t<strong>en</strong> grondslag ligt.<br />

De strofe - als voorbeeld di<strong>en</strong>e lied 1 - met haar rijmsuccessie heeft <strong>het</strong> volg<strong>en</strong>de<br />

schema:<br />

Here God, wie mach hem des beclagh<strong>en</strong>,<br />

Die sine gh<strong>en</strong>ouchte crijcht op erde.<br />

Hoe mach hem dan d<strong>en</strong> tijt behagh<strong>en</strong>,<br />

Die nie ghewan daer hi na gherde!<br />

Hi es te voet, tgheluc te perde,<br />

Met rechte lijt sijn herte pijn,<br />

Want elc <strong>en</strong>de elc neemt gerne tsijn.<br />

a<br />

b<br />

a<br />

b<br />

b<br />

c<br />

C<br />

)<br />

)<br />

)<br />

)<br />

}<br />

}<br />

}<br />

}<br />

}<br />

}<br />

eerste stol<br />

tweede stol<br />

afgezang<br />

refrein<br />

1 Bericht über d<strong>en</strong> musikwsch. Kongress in Basel (1924), 376 vv.<br />

2 In de <strong>en</strong>cyclopaedie Musik in Geschichte und Geg<strong>en</strong>wart (MGG) s.v. Barform wordt deze<br />

b<strong>en</strong>aming ondanks bezwaar om practische red<strong>en</strong><strong>en</strong> geaccepteerd. (Bij de Meistersinger was<br />

e<strong>en</strong> Bar nl. e<strong>en</strong> compleet lied <strong>en</strong> ge<strong>en</strong> strofe.)<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


221<br />

K<strong>en</strong>merk<strong>en</strong>d is de rijmovergang stol - afgezang (b-b) <strong>en</strong> die van afgezang -refrein<br />

(c-C). Daar <strong>het</strong> refrein (door hoofdletters aangegev<strong>en</strong>) in de ope<strong>en</strong>volg<strong>en</strong>de<br />

couplett<strong>en</strong> gelijk bleef, moest dus ook <strong>het</strong> slotrijm van <strong>het</strong> afgezang onveranderd<br />

blijv<strong>en</strong>. Meestal kreg<strong>en</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>r strof<strong>en</strong> door toevoeging van versregels in<br />

de stoll<strong>en</strong> <strong>en</strong>/of <strong>het</strong> afgezang ruimer omvang; ook <strong>het</strong> refrein deelde in deze groei.<br />

Ter illustratie e<strong>en</strong> vergroot rijmschema <strong>en</strong> wel van <strong>het</strong> danslied no. 19 (‘Wel an, wel<br />

an’):<br />

Couplet:<br />

1<br />

a<br />

b<br />

a<br />

b<br />

b<br />

b<br />

c<br />

D<br />

D<br />

C<br />

2<br />

e<br />

f<br />

e<br />

f<br />

f<br />

f<br />

c<br />

D<br />

D<br />

C<br />

3<br />

g }<br />

h }<br />

g }<br />

h }<br />

h }<br />

h }<br />

c }<br />

D }<br />

D }<br />

C }<br />

stol<br />

teg<strong>en</strong>stol<br />

afgezang<br />

refrein<br />

Bij de oudere ballad<strong>en</strong> der trouvères was de muzikale bouw drieledig: e<strong>en</strong> fraze<br />

voor de stoll<strong>en</strong> (deze fraze werd herhaald), e<strong>en</strong> voor <strong>het</strong> afgezang <strong>en</strong> e<strong>en</strong> voor <strong>het</strong><br />

R. In de <strong>Gruuthuse</strong>r ballad<strong>en</strong> valt deze vorm, vooral de afsplitsing (met reprise) der<br />

stoll<strong>en</strong>melodie meermal<strong>en</strong> duidelijk te onderscheid<strong>en</strong>, maar canonische geldigheid<br />

heeft dit bouwprincipe niet.<br />

Van de vroege tot de late ME heeft e<strong>en</strong> ware poëtische vorm<strong>en</strong>cultus geheerst,<br />

waaraan zeer zeker ook de balladische dichtvorm deel had. Haar langdurige evolutie<br />

is weinig overzichtelijk, in 't bijzonder door haar proteische neiging<strong>en</strong>, <strong>en</strong> verder ook<br />

doordat deze evolutie zich in verschill<strong>en</strong>de cultuurgebied<strong>en</strong> heeft afgespeeld. Met<br />

name t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van de oorsprong heerst controverse in de balladologie. Enerzijds<br />

wordt in <strong>het</strong> zang- <strong>en</strong> danslustige Arabisch-Andalusische gebied Mucáddam<br />

(omstreeks 900) als de eerste g<strong>en</strong>oemd 1 , die de muwaššaha of zejél (id<strong>en</strong>tiek van<br />

bouw, maar de laatste meer in <strong>het</strong> volks-Arabische dialect) als poëtische vorm<br />

gebruikte, volg<strong>en</strong>s de Arabist<strong>en</strong> e<strong>en</strong> balladisch prototype, dat zich al wijzig<strong>en</strong>d snel<br />

verspreidde. Anderzijds veronderstelt G<strong>en</strong>nrich 2 , die de sedert <strong>het</strong> begin van de<br />

13de eeuw rijkelijk vloei<strong>en</strong>de melodieën de volle aandacht waardig keurt, dat de<br />

1 Ramón M<strong>en</strong>éndez Pidal Poesia arabe y poesia europea (Coleccion Austral 190).<br />

2 Friedrich G<strong>en</strong>nrich Grundriß einer Form<strong>en</strong>lehre des mittelalterlich<strong>en</strong> Liedes Halle 1932, 61vv.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


222<br />

middeleeuwse ballade in Franse ridderlijke kring<strong>en</strong> oorspronkelijk als<br />

geimproviseerde reidans <strong>uit</strong> <strong>het</strong> ‘rondeau’ is ontstaan 1 . Bij de trouvères kristalliser<strong>en</strong><br />

zich deze danslieder<strong>en</strong>, zowel in dichterlijke als in muzikale structuur. G<strong>en</strong>nrich<br />

acc<strong>en</strong>tueert de verwantschap tuss<strong>en</strong> rondeau <strong>en</strong> ballade door ze sam<strong>en</strong> te vatt<strong>en</strong><br />

onder de naam ‘Rondel-Typus’. Wel heeft G<strong>en</strong>nrich zich tev<strong>en</strong>s bezig gehoud<strong>en</strong><br />

met e<strong>en</strong> liedvorm van <strong>het</strong> zejeltype, nl. de ‘rotru<strong>en</strong>ge’ 2 , maar hij beperkt zich<br />

voornamelijk tot de oud-Franse vorm<strong>en</strong> <strong>en</strong> negeert andere invloed<strong>en</strong>. Op deze<br />

interessante g<strong>en</strong>etische problem<strong>en</strong> wordt hier niet nader ingegaan. Ze zijn<br />

voornamelijk vermeld om e<strong>en</strong> licht te werp<strong>en</strong> op de algem<strong>en</strong>e bek<strong>en</strong>dheid van de<br />

balladische structur<strong>en</strong>.<br />

Ballad<strong>en</strong>dichters teg<strong>en</strong> <strong>het</strong> einde van de 13de <strong>en</strong> die <strong>uit</strong> de 14de eeuw tot<br />

Guillaume de Machaut (1300-1377), bij wie e<strong>en</strong> neiging tot grotere couplett<strong>en</strong> begint<br />

op te kom<strong>en</strong>, kunn<strong>en</strong> Jan Morito<strong>en</strong> beïnvloed hebb<strong>en</strong>, wat niet meer <strong>het</strong> geval is<br />

bij de vruchtbare ballad<strong>en</strong>dichter Eustache Deschamps (1340-1402). Deze heeft<br />

aan 2/3 van zijn ruim 1000 ballad<strong>en</strong> e<strong>en</strong> ‘<strong>en</strong>voy’, e<strong>en</strong> korte slottoespraak, meestal<br />

beginn<strong>en</strong>d met ‘Prince’, aansl<strong>uit</strong><strong>en</strong>d <strong>en</strong> rijm<strong>en</strong>d op <strong>het</strong> refrein, toegevoegd. Onze<br />

verzameling bevat nog ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>voy.<br />

De trouvère-ballade vond haar weg naar Engeland <strong>en</strong> de Nederland<strong>en</strong>, waar ze<br />

haar naam verloor, die overging op kleine strofevorm<strong>en</strong> <strong>en</strong> lieder<strong>en</strong> van verhal<strong>en</strong>de<br />

inhoud in de volkstrant. Het vormschema bleef vooral bij de rederijkers voortbestaan.<br />

Zo kon <strong>het</strong> gebeur<strong>en</strong>, dat in Matthijs de Casteleyn's ‘Const van R<strong>het</strong>orik<strong>en</strong>’ (1548)<br />

<strong>het</strong> e<strong>en</strong>voudige strof<strong>en</strong>lied ‘ballade’ werd g<strong>en</strong>oemd <strong>en</strong> <strong>het</strong> baarschema ‘refereyn’<br />

zou <strong>het</strong><strong>en</strong>. Voor de ruim 1½ eeuw vroeger gedichte <strong>Gruuthuse</strong>r lieder<strong>en</strong> blijft de<br />

oude b<strong>en</strong>aming de voorkeur verdi<strong>en</strong><strong>en</strong> al zijn er <strong>en</strong>kele ballad<strong>en</strong> (de nrs. 128 <strong>en</strong><br />

137), die qua vorm: e<strong>en</strong> sterk aangezwoll<strong>en</strong> couplet met e<strong>en</strong> minimaal refrein, aan<br />

de ‘refereyn<strong>en</strong>’ van Anna Bijns do<strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>.<br />

Naast de ballade is <strong>het</strong> rondeel e<strong>en</strong> geliefkoosde dicht- <strong>en</strong> compositievorm van<br />

Jan Morito<strong>en</strong> geweest, 50 maal heeft hij er zijn kracht op beproefd. Bij <strong>het</strong> rondeel,<br />

ev<strong>en</strong>als bij <strong>het</strong> Franse ‘rondeau’, gold als fundam<strong>en</strong>teel schema - thans niet voor<br />

e<strong>en</strong> strofe, maar voor <strong>het</strong> gehele lied -:<br />

mA + nB<br />

Refrein 3<br />

ma<br />

½ couplet<br />

mA<br />

½ R<br />

ma + nb<br />

couplet<br />

mA + nB<br />

Refrein<br />

Zijn m <strong>en</strong> n beide = 1, dan resulteert e<strong>en</strong> 8-regelig gedicht, <strong>het</strong> welbek<strong>en</strong>de ‘triolet’,<br />

dat m<strong>en</strong> echter in de <strong>Gruuthuse</strong>r gedicht<strong>en</strong> vergeefs zoekt. Hierin<br />

1 MGG s.v. Ba(l)lade<br />

2 GrundriÍ, 54.<br />

3 In <strong>het</strong> rondeel is <strong>het</strong> refrein-couplet altijd tweedelig (A <strong>en</strong> B); deze del<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> ev<strong>en</strong> lang<br />

zijn, maar in de regel verschill<strong>en</strong> ze van omvang. Bij de eerste reprise gebruikt de dichter<br />

alle<strong>en</strong> <strong>het</strong> A-gedeelte <strong>en</strong> bij de slot-reprise <strong>het</strong> gehele refrein.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


223<br />

is de kortste vorm met e<strong>en</strong> 3-regelig refrein (bv. 66, 67, 69). Bij e<strong>en</strong> refrein AA ⋮ B<br />

wordt <strong>het</strong> rondeelpatroon:<br />

AA ⋮ B<br />

aa<br />

AA<br />

aab<br />

AAB<br />

Met e<strong>en</strong> 5-regelig refrein, dat de mogelijkheid van tal van variant<strong>en</strong> in zich sl<strong>uit</strong>,<br />

komt onderstaand schema voor in nr. 125, <strong>het</strong> rondeel ‘Aloeette’:<br />

AAB ⋮ AB<br />

aab<br />

AAB<br />

aabab<br />

AABAB<br />

Dit sam<strong>en</strong>stel van refrein- <strong>en</strong> coupletregels laat zich als volgt over de in alle e<strong>en</strong>voud<br />

welgevormde melodie, waarvan de kwartsprong d"-a' in <strong>het</strong> midd<strong>en</strong> de caesuur<br />

tuss<strong>en</strong> de period<strong>en</strong> α <strong>en</strong> β aangeeft, verdel<strong>en</strong>:<br />

Alœette, voghel clein,<br />

Dijn nature es soet <strong>en</strong>de rein,<br />

So es dijn edel zanc.<br />

Daer di<strong>en</strong>stu met d<strong>en</strong> here allein.<br />

Te love om sin<strong>en</strong> danc.<br />

Daer ommebem ic met di ghemein<br />

Ander voghel willic ghein<br />

Dan di, mijn lev<strong>en</strong> lanc.<br />

Alœette, <strong>en</strong>z.<br />

Nider boos, onreine, vilein<br />

De rouc die es wel dijn compein,<br />

Neimt di in u be-dwanc.<br />

Laet min-lic hertz<strong>en</strong> sijn bi eijn,<br />

Sonder loos bevanc.<br />

Alœette, <strong>en</strong>z.<br />

Het rondeel heeft minder variër<strong>en</strong>de evolutietrapp<strong>en</strong> doorschred<strong>en</strong> dan de ballade.<br />

Oorspronkelijk was <strong>het</strong> 6- (al spoedig 8-)regelige <strong>het</strong> meest gebruikt; de dikwijls<br />

naïeve sam<strong>en</strong>voeging van refrein (voor koorzang) <strong>en</strong> de couplett<strong>en</strong> of additam<strong>en</strong>ta<br />

voor e<strong>en</strong> solozanger wordt tot één gedicht <strong>en</strong> <strong>het</strong> danskarakter (rondedans of carole)<br />

treedt meer <strong>en</strong> meer op de achtergrond 1 . Aldus maakt <strong>het</strong> in de loop van de 14de<br />

eeuw geleidelijk plaats voor omvangrijkere gedicht<strong>en</strong> van litteraire allure, maar e<strong>en</strong><br />

eeuw later komt <strong>het</strong> korte triolet weer in zwang. De <strong>Gruuthuse</strong>r rondel<strong>en</strong> behor<strong>en</strong><br />

tot <strong>het</strong> midd<strong>en</strong>stadium: langere vorm<strong>en</strong> <strong>en</strong> refrein. Er is meer neiging naar isometrie<br />

dan in de oude door G<strong>en</strong>nrich voor 't voetlicht gehaalde specimina, hoewel speciaal<br />

1 Grundriß, 64.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


224<br />

in de grotere <strong>Gruuthuse</strong>r rondel<strong>en</strong> sterk <strong>het</strong>erometrische ‘rondeaux layés’ te<br />

herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> vall<strong>en</strong> 1 .<br />

De overige gedicht<strong>en</strong>, die niet onder de ballad<strong>en</strong> of rondel<strong>en</strong> zijn te rangschikk<strong>en</strong>,<br />

e<strong>en</strong> 30-tal, zijn deels min of meer kunstige acrosticha, waarbij <strong>het</strong> beginwoord de<br />

strof<strong>en</strong>omvang bepaalt, <strong>en</strong> t<strong>en</strong> slotte e<strong>en</strong> goede 20 lieder<strong>en</strong> zonder strofische<br />

characteristica, die daarom onder de neutrale b<strong>en</strong>aming ‘chanson’ sam<strong>en</strong>gevat<br />

kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong>.<br />

De schijn, alsof de schrijvers van de zangnotatie muzikaal weinig onderlegd war<strong>en</strong>,<br />

bedriegt inzoverre, dat de door h<strong>en</strong> toegepaste streepjesnotatie voor monodieën in<br />

de latere middeleeuw<strong>en</strong> volstrekt niet onbek<strong>en</strong>d <strong>en</strong> ge<strong>en</strong> dilettantistisch pog<strong>en</strong> was 2 .<br />

M<strong>en</strong> streefde bij deze e<strong>en</strong>voudige zang terecht naar e<strong>en</strong> ev<strong>en</strong> e<strong>en</strong>voudige manier<br />

van vastlegg<strong>en</strong>, waarin de Brugse scriptores <strong>het</strong> radicaalst te werk ging<strong>en</strong>.<br />

Van de derde hand, Jan Morito<strong>en</strong> zelf, stamm<strong>en</strong> de notaties van de melodieën<br />

bij de nrs. 146 <strong>en</strong> 147, die in contrast met de streepjes met grotere perfectie zijn<br />

weergegev<strong>en</strong>. De dichter heeft hier zijn eig<strong>en</strong> composities vakbekwaam in<br />

not<strong>en</strong>schrift vastgelegd. Zo nu <strong>en</strong> dan is <strong>het</strong> streepjesbeeld wat exacter (72,<br />

120-122); misschi<strong>en</strong> heeft Morito<strong>en</strong> hier aansporing<strong>en</strong> nodig geacht, of, als in 18<br />

<strong>en</strong> 135 met iets als e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>suur (semibreves <strong>en</strong> minimae) de ganzeschacht zelf<br />

ter hand g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>.<br />

Bij <strong>het</strong> zoek<strong>en</strong> naar e<strong>en</strong> muzikale zin in al deze melodische lijn<strong>en</strong>, curv<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

intervall<strong>en</strong> is de eerste onmisk<strong>en</strong>bare indruk, dat <strong>het</strong> not<strong>en</strong>beeld hoofdzakelijk <strong>uit</strong><br />

kleinere period<strong>en</strong> bestaat, dikwijls circa 8 streepjes of minder, tot 4 of 3, in welk<br />

geval we meestal met bepaalde motiev<strong>en</strong> als onderdeel van e<strong>en</strong> frase te do<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong>. Ook kunn<strong>en</strong> de period<strong>en</strong> aangroei<strong>en</strong> tot circa 12 streepjes, wat de<br />

aanwezigheid van melism<strong>en</strong> doet vermoed<strong>en</strong>. Rek<strong>en</strong>t m<strong>en</strong> alle dubbele streepjes<br />

(||) als e<strong>en</strong> tweetal, dan zijn de g<strong>en</strong>oemde getall<strong>en</strong> iets groter. Het melos is veelal<br />

vloei<strong>en</strong>d <strong>en</strong> golft in secunde- afgewisseld door tertsschred<strong>en</strong> als bv. in <strong>het</strong> begin<br />

van no. 1:<br />

in andere lieder<strong>en</strong> is <strong>het</strong> meer spring<strong>en</strong>d, vaak in de gedaante van gebrok<strong>en</strong><br />

accoord<strong>en</strong>, bv. <strong>het</strong> slot van no. 5:<br />

1 E<strong>en</strong> ‘rondeau layé’ is volg<strong>en</strong>s Deschamps e<strong>en</strong> vorm met ingelaste korte regel. Vgl. Grh. 72,<br />

93.<br />

2 Vgl. Joh. Wolf Handbuch der Notationskunde, Leipzig 1913 I, 181. Aan de daar g<strong>en</strong>oemde<br />

vindplaats<strong>en</strong> kan word<strong>en</strong> toegevoegd e<strong>en</strong> hs. te Nam<strong>en</strong>, vgl. E. Montellier Quartorze chansons<br />

du XVme siècle extraites des archives namuroises, Antwerp<strong>en</strong> 1938 <strong>en</strong> vooral de Berlijnse<br />

lieder<strong>en</strong>codex Germ. fol. 922 in: Marg. Lang Zwisch<strong>en</strong> Minnesang und Volkslied, die Weis<strong>en</strong><br />

bearbeitet von Müller-Blattau, Berlin 1941.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


225<br />

Doorgaans duidt e<strong>en</strong> kwint- tot octaafinterval (zeld<strong>en</strong> e<strong>en</strong> none) op e<strong>en</strong><br />

period<strong>en</strong>gr<strong>en</strong>s, e<strong>en</strong> punt van houvast voor de tekstplaatsing. Ook binn<strong>en</strong>cad<strong>en</strong>z<strong>en</strong>,<br />

niet zeld<strong>en</strong> <strong>uit</strong>lop<strong>en</strong>d in e<strong>en</strong> || bv.<br />

zijn klaarblijkelijk caesur<strong>en</strong> van gelijke strekking: zij wijz<strong>en</strong> op <strong>het</strong> einde c.q. begin<br />

van e<strong>en</strong> versregel.<br />

Deze geleding doet vertrouwd aan: ev<strong>en</strong>als bij de Franse <strong>en</strong> D<strong>uit</strong>se monodieën<br />

<strong>uit</strong> de nazomer der ME. moet hier regelmelodie aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong> word<strong>en</strong>; dit is e<strong>en</strong><br />

ductus van regel tot regel, zich voeg<strong>en</strong>d naar <strong>het</strong> versritme. Steun voor deze<br />

versregelperiod<strong>en</strong> gev<strong>en</strong> de lieder<strong>en</strong> 146 <strong>en</strong> 147, de <strong>en</strong>ige met t<strong>en</strong> dele<br />

ondergeschrev<strong>en</strong> tekst. 147 bevestigt, dat de melodische <strong>en</strong> ritmische e<strong>en</strong>heid de<br />

versregel is, de notator heeft zelfs bij <strong>uit</strong>zondering dwarsstrep<strong>en</strong> als afscheiding<br />

geplaatst. Enigszins beperkt wordt <strong>het</strong> waardevolle van deze vingerwijzing<strong>en</strong> door<br />

<strong>het</strong> afwijk<strong>en</strong>d aspect der notatie: ge<strong>en</strong> streepjes, maar rhombische <strong>en</strong> kwadraatnot<strong>en</strong>.<br />

146 echter bezit analoge informatieve details als 147, terwijl ook de meeste not<strong>en</strong><br />

weer streepjes zijn. Beide lieder<strong>en</strong> zijn waardevol als toetsste<strong>en</strong> voor veel dubia bij<br />

de ontcijfering.<br />

Zo ton<strong>en</strong> deze not<strong>en</strong>beeld<strong>en</strong> verder aan, dat gedeelt<strong>en</strong> van de zangwijs herhaald<br />

moet<strong>en</strong> word<strong>en</strong>; eerst gaan bv. regel 1 <strong>en</strong> 2 met melodische passages sam<strong>en</strong>, dan<br />

word<strong>en</strong> regel 3 <strong>en</strong> 4 op dezelfde not<strong>en</strong>wijs gezong<strong>en</strong>. Iets bijzonders is in 146 e<strong>en</strong><br />

dubbele streep tot ¾ van de hoogte <strong>en</strong> iets later e<strong>en</strong> streep over de gehele hoogte;<br />

de strep<strong>en</strong> omsl<strong>uit</strong><strong>en</strong> e<strong>en</strong> melodiefragm<strong>en</strong>tje:<br />

Og<strong>en</strong>schijnlijk is de bedoeling, dat de vierde regel: ghe- begint met d c <strong>en</strong> dan met<br />

voorbijgaan van de volg<strong>en</strong>de not<strong>en</strong> achter de dubbele streep doorgaat. In<br />

melodisch-harmonisch opzicht ontstaat daardoor de verhouding vert - clos<br />

(apertum-clausum), nl. regel 2 eindigt op f <strong>en</strong> regel 4 op e (phrygisch). Deze dubbele<br />

streep, e<strong>en</strong> signum iterationis, treedt meermal<strong>en</strong> op, voornamelijk in de baarvorm,<br />

waar stoll<strong>en</strong>herhaling vereist wordt (de nrs. 2, 19, 36, 37, 45, 79, 81, 96, 124, 146<br />

- alles ballad<strong>en</strong>), maar ook in andere lieder<strong>en</strong>, bv. <strong>het</strong> rondeel 133. De notator is<br />

weinig consequ<strong>en</strong>t, nu e<strong>en</strong>s verwisselt hij de<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


226<br />

<strong>en</strong>kele <strong>en</strong> dubbele streep (37, 45), dan weer, als in 133, volstaat hij met e<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele<br />

streep, maar in de g<strong>en</strong>oemde gevall<strong>en</strong> is steeds sprake van de moderne indicatie:<br />

Slechts e<strong>en</strong>maal, in lied 144, is de stoll<strong>en</strong>herhaling volledig tot <strong>uit</strong>drukking gebracht.<br />

T<strong>en</strong> derde laat ons de manier waarop 147 door zijn maker g<strong>en</strong>oteerd is zi<strong>en</strong>, dat<br />

zijn aanduiding<strong>en</strong> voor kort (minima of semiminima) <strong>en</strong> lang ◆ (semibrevis), ook<br />

zelfs (longa met 4 maal de waarde van ◆) herhaaldelijk ge<strong>en</strong>szins<br />

overe<strong>en</strong>stemm<strong>en</strong> met de latere opvatting<strong>en</strong> van <strong>het</strong> tekstritme, waarnaar de melodie,<br />

voorzover zij niet nadrukkelijk m<strong>en</strong>suraal g<strong>en</strong>oteerd is, zich toch te richt<strong>en</strong> heeft.<br />

Vooral de veroorzaakt veel twijfel, e<strong>en</strong> algeme<strong>en</strong> gebrek van middeleeuwse<br />

hss. De eerste frase van 147 is aldus g<strong>en</strong>oteerd:<br />

getranscribeerd:<br />

E<strong>en</strong> dergelijke melodisch-ritmische voortgang kunn<strong>en</strong> wij ons moeilijk als zinvol<br />

voorstell<strong>en</strong>, t<strong>en</strong>zij we e<strong>en</strong> ternair ritme aannem<strong>en</strong>, wat echter de verdere fras<strong>en</strong><br />

weer tot iets absurds maakt. Reeds Johannes Wolf wijst op <strong>het</strong> veelslachtige van<br />

<strong>het</strong> tek<strong>en</strong> : ‘Das nach ob<strong>en</strong> gestrich<strong>en</strong>e Punktum scheint verschied<strong>en</strong>e Funktion<strong>en</strong><br />

auszuüb<strong>en</strong>, bald der Auftaktnote, bald der virga der Neumation, bald der<br />

(semi)minima der M<strong>en</strong>suralnotation zu <strong>en</strong>tsprech<strong>en</strong>. Als D<strong>en</strong>kmäler der gemess<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

Musik sind solche Weis<strong>en</strong> nur schwer aufzufass<strong>en</strong>, währ<strong>en</strong>d sie unter dem Gesetze<br />

der Hebigkeit (de heffing<strong>en</strong> <strong>en</strong> daling<strong>en</strong> van <strong>het</strong> vers) Leb<strong>en</strong> gewinn<strong>en</strong>’ 1 . Wolf laat<br />

e<strong>en</strong> melodie volg<strong>en</strong>, waarin <strong>het</strong> betreff<strong>en</strong>de not<strong>en</strong>tek<strong>en</strong> zo nodig volkom<strong>en</strong> g<strong>en</strong>egeerd<br />

wordt. Ook Walter Salm<strong>en</strong> maakt in de Übertragung van Mulich von Prâge's<br />

Rundkanzone ‘Nu siht man aber beide’ ge<strong>en</strong> onderscheid tuss<strong>en</strong> <strong>en</strong> ◆ 2 . Soms<br />

wijk<strong>en</strong> ook Veldhuyz<strong>en</strong> <strong>en</strong> Wag<strong>en</strong>aar-Nolth<strong>en</strong>ius in de ‘Geestelijke lieder<strong>en</strong>’ af. 3<br />

1<br />

Handbuch d. Not. kunde I, 185vv. In de melodieën dezelfde afwijking<strong>en</strong> van <strong>en</strong> ◆ als in<br />

de Grh. lieder<strong>en</strong> van 1 <strong>en</strong> 11.<br />

2 Marg. Lang Ostdeutscher Minnesang, Lindau 1958, Mel. von Walter Salm<strong>en</strong> bearb. S. 58.<br />

3 Veldhuyz<strong>en</strong> & Wag<strong>en</strong>aar-Nolth<strong>en</strong>ius Het geest. lied v. N.-Nederland in de 15de eeuw.<br />

Monum<strong>en</strong>ta Mus. Neerl. VII 1963. Zie bv. lied 3 <strong>en</strong> 10.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


227<br />

In de overgrote meerderheid der <strong>Gruuthuse</strong>r lieder<strong>en</strong> met streepjesnotatie doet zich<br />

<strong>het</strong>zelfde probleem voor: is <strong>het</strong> mogelijk, dat | e<strong>en</strong> <strong>en</strong> || e<strong>en</strong> ◆ vervangt? Hiermee<br />

zijn wij g<strong>en</strong>aderd tot e<strong>en</strong> ander ess<strong>en</strong>tieel punt der tekstplaatsing: <strong>het</strong> honderd<strong>en</strong><br />

mal<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oteerde dubbeltek<strong>en</strong> ||, niet zeld<strong>en</strong> ||| <strong>en</strong> soms |||| of meer. Moet dit als<br />

e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>suur (langer aangehoud<strong>en</strong> noot) of als e<strong>en</strong> herhaling opgevat word<strong>en</strong>?<br />

Veel gevall<strong>en</strong> wijz<strong>en</strong> op <strong>het</strong> eerste, bv. in nr. 85 (<strong>het</strong> Kerelslied), waar e<strong>en</strong> || <strong>en</strong> in<br />

e<strong>en</strong> volg<strong>en</strong>de id<strong>en</strong>tieke frase (longa) staat:<br />

Als slotnoot <strong>en</strong> als afsl<strong>uit</strong>ing van binn<strong>en</strong>cad<strong>en</strong>s<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> || ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s door e<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong>kele noot gezong<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Meerdere || in successie, b.v in nr. 32 moet<strong>en</strong> als<br />

iets langere not<strong>en</strong> of e<strong>en</strong> ritardando geld<strong>en</strong>; hier zou e<strong>en</strong> reeks herhaling<strong>en</strong> niet<br />

pass<strong>en</strong> bij de vrolijke tekst. Daarteg<strong>en</strong>over schijnt talloze mal<strong>en</strong> de melodische gang<br />

of e<strong>en</strong> Krappe voorraad streepjes 2, soms 3 maal dezelfde noot te verlang<strong>en</strong>, bv.<br />

in no. 96, waar de oude hymn<strong>en</strong>melodie van ‘Creator alme siderum’, in Vlaander<strong>en</strong><br />

welbek<strong>en</strong>d als <strong>het</strong> ‘Reuz<strong>en</strong>lied’, te voorschijn komt.<br />

Dit is e<strong>en</strong> van de vele gevall<strong>en</strong>, waar <strong>het</strong> dubbeltek<strong>en</strong> niet constant blijft. Deze<br />

inconsequ<strong>en</strong>tie, in casu <strong>het</strong> operer<strong>en</strong> met één tek<strong>en</strong> voor verschill<strong>en</strong>de functies,<br />

e<strong>en</strong> chronische nonchalance van de notator(s), wordt ook door Wolf als<br />

vanzelfsprek<strong>en</strong>d beschouwd, die met alle vrijheid nu e<strong>en</strong>s || ontbindt, dan weer in<br />

e<strong>en</strong> analoge passus lange not<strong>en</strong> schrijft, of plaatst. 1 Onaanvaardbaar is de<br />

methode van v. Duyse, die steeds de || als toonherhaling<strong>en</strong> opvat, die hij door<br />

ritmische variatie maskeert, met behulp waarvan hij vloei<strong>en</strong>de, maar <strong>het</strong><br />

middeleeuwse karakter te veel moderniser<strong>en</strong>de zangwijz<strong>en</strong> weet te verkrijg<strong>en</strong>. Om<br />

deze red<strong>en</strong> is <strong>het</strong> beter - met v. Duyse's eig<strong>en</strong> sanctie 2 - de transcriptie van no. 53<br />

‘E<strong>en</strong> wijf van rein<strong>en</strong> zed<strong>en</strong>’, waar |||| <strong>en</strong> ||||| door 4- of 5-malige herhaling<strong>en</strong><br />

weergegev<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, waardoor vooral teg<strong>en</strong> <strong>het</strong> eind de zang in e<strong>en</strong> gemekker<br />

overgaat, als onbevredig<strong>en</strong>d te verwerp<strong>en</strong>. Verdere vermeld<strong>en</strong>swaardighed<strong>en</strong> van<br />

de notatie word<strong>en</strong> in <strong>het</strong> comm<strong>en</strong>taar bij de lieder<strong>en</strong> aangestipt.<br />

Resumer<strong>en</strong>d kunn<strong>en</strong> wij zegg<strong>en</strong>, dat e<strong>en</strong> inconsequ<strong>en</strong>te transcriptie met in principe<br />

de begin- <strong>en</strong> eindnot<strong>en</strong>, ook bij de cad<strong>en</strong>ser<strong>en</strong>de onderdel<strong>en</strong>, lang <strong>en</strong> overig<strong>en</strong>s<br />

heel vaak splitsing, al naar e<strong>en</strong> ongedwong<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>gaan van tekst <strong>en</strong> zang <strong>het</strong><br />

verlangt, nagestreefd di<strong>en</strong>t te word<strong>en</strong>. Door de bank is <strong>het</strong> resultaat bevredig<strong>en</strong>d<br />

<strong>en</strong> zijn de melodieën acceptabel.<br />

1 Basler Kongreßber. 1924, 376vv.<br />

2 Fl. v. Duyse: Het éénstemmig Fr. <strong>en</strong> Ned. wereldlijk lied, Brussel 1896, 69.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


228<br />

Bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> is <strong>het</strong> nerg<strong>en</strong>s nodig geblek<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> laatste toevlucht te nem<strong>en</strong> tot<br />

instrum<strong>en</strong>tale passages. Zeker, er zijn liederhss. <strong>uit</strong> de latere middeleeuw<strong>en</strong>, waar<br />

e<strong>en</strong> gering aantal not<strong>en</strong> aan de tekstwoord<strong>en</strong> voorafgaan, bedoeld als instrum<strong>en</strong>tale<br />

intonatie voor de zangstem. Ondanks dat niets hierop in onze verzameling duidt,<br />

heeft Wolf bij de door hem ontcijferde notaties (5, 18, 23, 27, 66, 79, 107, 120, 121,<br />

137) in sterke mate instrum<strong>en</strong>tale inleiding<strong>en</strong> <strong>en</strong> tev<strong>en</strong>s tuss<strong>en</strong>- <strong>en</strong> naspel<strong>en</strong><br />

geïnt<strong>en</strong>deerd, die echter allerminst overtuig<strong>en</strong>d zijn. M<strong>en</strong> kan zich niet onttrekk<strong>en</strong><br />

aan de indruk, dat hier sprake is van e<strong>en</strong> ‘Verleg<strong>en</strong>heitslösung’, wat ook <strong>het</strong> geval<br />

is bij de vrij sterk aan de <strong>Gruuthuse</strong>r melodieën verwante van <strong>het</strong> ms. Berlin Germ.<br />

Fol. 922 1 . In ons hs. zou <strong>het</strong> begin van no. 27 e<strong>en</strong> instrum<strong>en</strong>taal preluder<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong><br />

voorstell<strong>en</strong>:<br />

Nodig is dit absoluut niet: e<strong>en</strong> dal<strong>en</strong>de scalaire octaafpassage is niet zeldzaam <strong>en</strong><br />

vooral bij e<strong>en</strong> variabel ritme melodisch bruikbaar: 2<br />

De fundam<strong>en</strong>tele red<strong>en</strong> tot <strong>het</strong> vermijd<strong>en</strong> van - niet speciaal voorgeschrev<strong>en</strong> -<br />

instrum<strong>en</strong>tale participatie, hoe gering ook, is de klemm<strong>en</strong>de vraag: wat zijn de criteria<br />

voor instrum<strong>en</strong>tale soli? Zodra m<strong>en</strong> voor e<strong>en</strong> melodie e<strong>en</strong> instrum<strong>en</strong>t te hulp roept,<br />

moet m<strong>en</strong> alle melodieën <strong>het</strong>zelfde recht do<strong>en</strong> wedervar<strong>en</strong> <strong>en</strong> overal is wel e<strong>en</strong><br />

klein fragm<strong>en</strong>t, dat zich ev<strong>en</strong> goed instrum<strong>en</strong>taal als vocaal laat <strong>uit</strong>voer<strong>en</strong>. Voor e<strong>en</strong><br />

heirleger van variant<strong>en</strong> wordt de poort geop<strong>en</strong>d, alle<strong>en</strong> wordt deze voor de zo juist<br />

mogelijke gegr<strong>en</strong>deld.<br />

E<strong>en</strong> probleem t<strong>en</strong> slotte, dat Jan Morito<strong>en</strong> niet veel zorg<strong>en</strong> gebaard zal hebb<strong>en</strong>,<br />

is dat der tonaliteit. Sleutelvoortek<strong>en</strong>ing achtte hij op weinig <strong>uit</strong>zondering<strong>en</strong> na (120,<br />

121, 122, 144, 145, 146 <strong>en</strong> 147) overbodig. Van Duyse <strong>en</strong> na hem ander<strong>en</strong> gaan<br />

van <strong>het</strong> dorisch, de primus tonus omnibus aptus, als <strong>het</strong> meest in zwang zijnd <strong>uit</strong>:<br />

‘E<strong>en</strong> zeer gebruikelijke toonaard was die van re (grondnoot) met si ♭ of si ♮),<br />

onmiddellijk na deze kwam als de meest gebruikelijke die van fa met de kwart si ♭,<br />

d.i. de moderne toonaard van ut’ 3 . De finalis-positie der <strong>Gruuthuse</strong>r lieder<strong>en</strong> geeft<br />

(vergissing<strong>en</strong> t<strong>en</strong>gevolge van<br />

1 Zwisch<strong>en</strong> Minnesang und Volkslied, 68vv <strong>en</strong> 72vv.<br />

2 Wolf Basler Kongreßber. geeft 2 versies, met gezong<strong>en</strong> resp. met instrum<strong>en</strong>tale scalainzet.<br />

3 Het éénst. lied, 68.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


229<br />

latere bijschrijving der finales zijn niet <strong>uit</strong>geslot<strong>en</strong>) nev<strong>en</strong>staand schema:<br />

1<br />

<strong>en</strong> ruim 20 maal ondefinieerbaar door wegsnijding. Nem<strong>en</strong> wij voor de 72 finales<br />

door de onderste lijn de dorische grondtoon d aan 2 , dan resulteert hier<strong>uit</strong> de<br />

t<strong>en</strong>orsleutel:<br />

Gevall<strong>en</strong> van twijfel zijn ge<strong>en</strong>szins stor<strong>en</strong>d, ook bij herhaaldelijk nazing<strong>en</strong> der<br />

<strong>Gruuthuse</strong>r melodieën voelt m<strong>en</strong> <strong>het</strong> feit, dat de notators de sleuteltek<strong>en</strong>s overbodig<br />

achtt<strong>en</strong>, zeld<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> gemis. Hoofdzaak voor h<strong>en</strong> was de melodische lijn. Hoe<br />

indiffer<strong>en</strong>t <strong>het</strong> kerktoonelem<strong>en</strong>t reeds was, mag blijk<strong>en</strong> <strong>uit</strong> lied 44. Hier staat de<br />

finalis e (vermoedelijk verschrijving); <strong>het</strong> lied is dus phrygisch, maar verschuiv<strong>en</strong><br />

we de finalis naar f (betere slotcad<strong>en</strong>s) of d <strong>en</strong> lat<strong>en</strong> we de voortek<strong>en</strong>ing more<br />

scriptorum b<strong>uit</strong><strong>en</strong> beschouwing, dan wordt <strong>het</strong>zelfde lied lydisch resp. dorisch, maar<br />

aan de melodische gevoelswaarde verandert niet <strong>het</strong> minste. M<strong>en</strong> zong<br />

e<strong>en</strong>voudigweg - e<strong>en</strong> normaaltoon was nog onbek<strong>en</strong>d - in de gunstigste stemligging<br />

<strong>en</strong> bracht accid<strong>en</strong>tiën (♭,♮, ♯) aan, waar <strong>het</strong> to<strong>en</strong>malige melodische gevoel ertoe<br />

drong. Bij lieder<strong>en</strong>, die meer dan e<strong>en</strong>maal overgeleverd zijn, bv. <strong>en</strong>ige van de monnik<br />

van Salzburg, is tonale verschuiving niets ongewoons, zij sorteert echter ge<strong>en</strong> ander<br />

effect, dan dat bij de finales d, e, a de melodie meer naar moll neigt <strong>en</strong> bij de minder<br />

gebruikelijke f, c, g meer naar dur. In de <strong>Gruuthuse</strong>r heder<strong>en</strong> overweegt <strong>het</strong><br />

mineurkarakter. Het zal de lezer, die zich niet in <strong>het</strong> middeleeuwse melos verdiept<br />

heeft, bevreemd<strong>en</strong>, of hem misschi<strong>en</strong> wel teleurstell<strong>en</strong>, als hij ge<strong>en</strong> mooie liedjes<br />

voor thuis bij de blokfl<strong>uit</strong>, maar e<strong>en</strong> ietwat sombere collectie in hand<strong>en</strong> krijgt. Laat<br />

hij echter bed<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat in de middeleeuw<strong>en</strong> <strong>en</strong> nog daarna de gevoelswaarde van<br />

dur <strong>en</strong> moll min of meer teg<strong>en</strong>gesteld is aan de huidige. Dikwijls wijst de tekst op<br />

iets sombers, maar <strong>het</strong> cantabele gewaad is licht <strong>en</strong> luchtig door de vele dur-klank<strong>en</strong>,<br />

vgl. Claudio Monteverdi's beroemde Lam<strong>en</strong>to d'Arianna, waar bij ‘morire’ steeds de<br />

drieklank A-groot in de basso continuo voorgeschrev<strong>en</strong> is, <strong>en</strong> daarteg<strong>en</strong>over e<strong>en</strong><br />

vrolijk drinklied <strong>uit</strong> Georg Forster's Liederbuch (16de eeuw) in e<strong>en</strong> droevig mineur.<br />

Dergelijke voorbeeld<strong>en</strong> zijn legio.<br />

1 65 in <strong>het</strong> lyrische deel <strong>en</strong> 7 in <strong>het</strong> allegorische slotdeel.<br />

2 In lied 112 geeft e<strong>en</strong> ♭ tek<strong>en</strong> (bes') tuss<strong>en</strong> de 2de <strong>en</strong> 3de lijn <strong>het</strong> bewijs, dat de finalis d is (zie<br />

comm<strong>en</strong>taar bij no. 112).<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


230<br />

De aan <strong>het</strong> licht gekom<strong>en</strong> melodieën zijn in hoofdzaak syllabisch, als e<strong>en</strong>voudige<br />

zwak melismatische hymn<strong>en</strong>, waarmee Jan Morito<strong>en</strong> door de kerkdi<strong>en</strong>st of <strong>uit</strong> e<strong>en</strong><br />

hymnarium vertrouwd kan zijn geweest. Behalve nr. 96 vall<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> opvall<strong>en</strong>de<br />

ontl<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> aan de zangwijz<strong>en</strong> der hymn<strong>en</strong> te ontdekk<strong>en</strong>, wel kon <strong>het</strong> niet <strong>uit</strong>blijv<strong>en</strong>,<br />

dat korte w<strong>en</strong>ding<strong>en</strong> aan de <strong>Gruuthuse</strong>r zangwijz<strong>en</strong> do<strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>. Deze laatste<br />

word<strong>en</strong> zeld<strong>en</strong> in andere liedboek<strong>en</strong> teruggevond<strong>en</strong>. Slechts aan Van Duyse is <strong>het</strong><br />

gelukt, e<strong>en</strong> ‘pastiche’ van de melodie van nr. 90 in e<strong>en</strong> 15de-eeuwse religieuze<br />

collectie te vind<strong>en</strong>. 1 Partiële correspond<strong>en</strong>ties word<strong>en</strong> verder nog gesignaleerd in<br />

‘Het geestelijk lied van Noord-Nederland in de XVde eeuw’ 2 .<br />

In sterker mate do<strong>en</strong> de 10 melodieën <strong>uit</strong> <strong>het</strong> Berlijnse <strong>handschrift</strong> Germ. Fol.<br />

922 3 aan <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>r lieder<strong>en</strong>corpus d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, zonder dat echter sprake mag zijn<br />

van contrafact<strong>en</strong>. Zowel Morito<strong>en</strong> als de muzikale illustrator van ms. 922 zull<strong>en</strong><br />

geheel onbewust de in hun brein verankerde muziek van standing, <strong>het</strong> gewijde<br />

gezang, als patroon hebb<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> werk<strong>en</strong>. De melodieën in Berlin Germ. 922 zijn<br />

door strep<strong>en</strong> in motiev<strong>en</strong> <strong>en</strong> regelperiod<strong>en</strong> onderscheid<strong>en</strong>, die stuk voor stuk<br />

herhaaldelijk in <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>r corpus te vind<strong>en</strong> zijn. Het localiser<strong>en</strong> van al deze<br />

mikrofragm<strong>en</strong>t<strong>en</strong> lijkt bed<strong>en</strong>kelijk veel op <strong>het</strong> mak<strong>en</strong> van knipsels <strong>en</strong> <strong>het</strong><br />

aane<strong>en</strong>schuiv<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> not<strong>en</strong>mozaiek, waarmee wij ons verder op <strong>het</strong> hobby-terrein<br />

van legpuzzles zoud<strong>en</strong> begev<strong>en</strong>, dan gew<strong>en</strong>st is. Aan de <strong>Gruuthuse</strong>r<br />

streepjes-cryptogramm<strong>en</strong> 4 is bij tijd <strong>en</strong> wijle al zo naarstig gepast <strong>en</strong> gepuzzeld!<br />

1 Het éénst. lied, 73.<br />

2 Inleiding, XXI.<br />

3 Zwisch<strong>en</strong> Minnesang und Volkslied, 68vv.<br />

4 Kwalificatie van Bruning/Wag<strong>en</strong>aar-Nolth<strong>en</strong>ius.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


<strong>Lieder<strong>en</strong></strong><br />

231<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


232<br />

Algem<strong>en</strong>e opmerking bij alle lieder<strong>en</strong>: ik heb i als j <strong>en</strong> u als v weergegev<strong>en</strong>, wanneer<br />

de consonant bedoeld werd, v als u, wanneer de vocaal bedoeld werd; afkorting<strong>en</strong><br />

heb ik opgelost <strong>en</strong> de oplossing alle<strong>en</strong> dan door cursieve druk aangeduid als de<br />

‘letterwaarde’ van <strong>het</strong> afkortingstek<strong>en</strong> niet geheel vaststond; terwille van de<br />

begrijpelijkheid - dit is e<strong>en</strong> interpreter<strong>en</strong>de <strong>uit</strong>gave - heb ik interpunctie toegevoegd<br />

<strong>en</strong> eig<strong>en</strong>nam<strong>en</strong> met hoofdletters gespeld; toevoeging<strong>en</strong> in de tekst <strong>en</strong> onzekere<br />

lezing<strong>en</strong> zijn cursief gedrukt <strong>en</strong> in de comm<strong>en</strong>taar verantwoord; gekleurde<br />

hoofdletters aan <strong>het</strong> begin van strofische e<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> - ook van meerregelige refrein<strong>en</strong><br />

- heb ik niet door bijzondere druk aangeduid, maar ik heb wel in de regelindeling<br />

der lieder<strong>en</strong> hun ‘aanwijzing<strong>en</strong>’ gevolgd; de nummering van de lieder<strong>en</strong> is afkomstig<br />

van Carton <strong>het</strong> leek mij zinloos de (moderne) paginering van <strong>het</strong> <strong>handschrift</strong> te<br />

honorer<strong>en</strong>; ik heb <strong>uit</strong>eraard k<strong>en</strong>nis g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> van alles wat vroegere interpretator<strong>en</strong><br />

tot de verklaring van de tekst hebb<strong>en</strong> bijgedrag<strong>en</strong>, maar mij over 't algeme<strong>en</strong> niet<br />

in discussie met h<strong>en</strong> begev<strong>en</strong>; alle<strong>en</strong> van Verdam - door zijn woord<strong>en</strong>boek verreweg<br />

de belangrijkste interpretator, aan wie ik verreweg <strong>het</strong> meeste te dank<strong>en</strong> heb - heb<br />

ik e<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele maal e<strong>en</strong> afwijk<strong>en</strong>de verklaring vermeld.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


1*<br />

233<br />

Here God, wie mach hem des beclagh<strong>en</strong><br />

Die sine gh<strong>en</strong>ouchte crijcht up erde?<br />

Hoe mach hem dan d<strong>en</strong> tijt behagh<strong>en</strong><br />

Die nie ghewan daer hi na gherde!<br />

5 Hi es te voet, tgheluc te perde.<br />

Met rechte lijt sijn herte pijn,<br />

Want elc <strong>en</strong>de elc neemt gerne tsijn.<br />

Ic weinsche hem heyl op elck<strong>en</strong> dach<br />

Die sin<strong>en</strong> boele hout stede <strong>en</strong>de trouwe.<br />

10 Maecht hem ghebur<strong>en</strong> of <strong>en</strong> mach, 10<br />

Dat m<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> onsteide an hem scauwe.<br />

Ic gheve mijn steide der liefster vrouwe<br />

* Tekst <strong>en</strong> melodie: ballade<br />

αβ:||γδε<br />

ab:||bcC<br />

N.B. Van syllab<strong>en</strong>telling wordt hier afgezi<strong>en</strong>. (Verg. hiervoor Tijdschrift Ver. v. Ned.<br />

Muziekgesch. XVII, 1948, 44 vv.) De conjectur<strong>en</strong> zijn met kleine niet gecaudeerde not<strong>en</strong><br />

aangegev<strong>en</strong>. De beginnoot d'' gekoz<strong>en</strong> naar analogie van no 6. De beide e'' (es'') ingevoegd<br />

in door afsnijding ontstane hiat<strong>en</strong> in de bov<strong>en</strong>lijn. Andere transcripties: Fl. v. Duyse, Het oude<br />

Nederlandsche lied I, 527.<br />

10 maecht hem ghebur<strong>en</strong> of <strong>en</strong> mach, ‘of <strong>het</strong> hem te beurt mag vall<strong>en</strong> of niet’, nl. dat zijn geliefde<br />

hem ook ‘stede <strong>en</strong> trouwe’ houdt.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


234<br />

In wi<strong>en</strong> dat rust die hertze mijn,<br />

Want elc <strong>en</strong>de elc etc.<br />

15 Hwi maecht b<strong>en</strong>id<strong>en</strong> e<strong>en</strong>ich zin 15<br />

Dat lief <strong>en</strong>de lief te zam<strong>en</strong> gher<strong>en</strong>?<br />

Want alle bliscap vint mer in<br />

Ende ooc <strong>en</strong> can m<strong>en</strong>t niet ghewer<strong>en</strong>. 18<br />

Tzwaer, <strong>het</strong> mach elker hert<strong>en</strong> der<strong>en</strong> 19<br />

20 Dat niders hier in do<strong>en</strong> v<strong>en</strong>ijn,<br />

Want elc <strong>en</strong>de elc etc.<br />

M<strong>en</strong> can ghelijc <strong>en</strong>de onghelijc<br />

Met vruechd<strong>en</strong> vough<strong>en</strong> niet in eyn,<br />

Maer altoos es in vreuchd<strong>en</strong> rijc<br />

25 Lief bi lief in trouw<strong>en</strong> reyn.<br />

E<strong>en</strong> kerel ghert der vruechd<strong>en</strong> gheyn, 26<br />

Hi mint d<strong>en</strong> scat, spise <strong>en</strong>de wijn,<br />

Want elc <strong>en</strong>de elc etc.<br />

Selver, gout <strong>en</strong>de dierbaer steine<br />

30 Jegh<strong>en</strong> e<strong>en</strong> wivelic a<strong>en</strong>zi<strong>en</strong>,<br />

Dat prisic zeker alte cleine,<br />

Want ic sghelijcs bezeffe in mi<strong>en</strong>. 29-32<br />

Mijn hertze <strong>en</strong> can di nicht ontfli<strong>en</strong>,<br />

Ic ghere vor al die hulde dijn, 34<br />

35 Want elc <strong>en</strong>de elc neimt gherne tzijn.<br />

15 hwi, l. wi, ‘hoe’. e<strong>en</strong>ich zin, ‘<strong>en</strong>ig verstand, <strong>en</strong>ig verstandig m<strong>en</strong>s’.<br />

18 ooc <strong>en</strong> can m<strong>en</strong>t niet ghewer<strong>en</strong>, ‘m<strong>en</strong> kan er ook niets teg<strong>en</strong> do<strong>en</strong>’.<br />

19 tzwaer, ‘voorzeker’ (d<strong>uit</strong>se vorm voor mnl. twaer).<br />

26 kerel: verg. de lieder<strong>en</strong> 48 <strong>en</strong> 85.<br />

29-32 ‘zilver, goud <strong>en</strong> kostbare st<strong>en</strong><strong>en</strong> acht ik gering in vergelijking met de (op mij gerichte) blik van<br />

mijn geliefde, want ik voel in mijn hart datg<strong>en</strong>e wat met die blik correspondeert’; mi<strong>en</strong> is e<strong>en</strong><br />

rijmvariant van mi.<br />

34 hulde ‘g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


2*<br />

Wit <strong>en</strong>de zwart, dat es e<strong>en</strong> snede<br />

Contrarie int ghelik<strong>en</strong>. 1-2<br />

Trouwe, ontrouwe, stede, onstede,<br />

Arem man bi d<strong>en</strong> rik<strong>en</strong>,<br />

5 Dat mach al wel e<strong>en</strong> snede blik<strong>en</strong><br />

Die maect e<strong>en</strong> groot ghescil.<br />

Tscilt vele dinx diet merk<strong>en</strong> wil. 5-7<br />

Tsiminkel, tscaep, ghestelt bi eyn, 8<br />

Hoe sal m<strong>en</strong>t comparer<strong>en</strong>?<br />

10 Scalc, onnosel, reyn, onreyn,<br />

Rouwe <strong>en</strong>de solacer<strong>en</strong>,<br />

235<br />

* Tekst <strong>en</strong> melodie: ballade; bouw id<strong>en</strong>tiek aan no. 1.<br />

Beginnot<strong>en</strong> (e″d″) niet zichtbaar op facsimile. Wel in <strong>het</strong> ms. zelf, ook Carton heeft ze<br />

overg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Het aan Cartons editie toegevoegde not<strong>en</strong>materiaal blijft bij veel lieder<strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

waardevol hulpmiddel in twijfelgevall<strong>en</strong>.<br />

1-2 e<strong>en</strong> snede contrarie int ghelik<strong>en</strong>, d.i. e<strong>en</strong> onghelike snede, ‘e<strong>en</strong> ongelijke partij, twee ding<strong>en</strong><br />

die niet bij elkaar hor<strong>en</strong>’.<br />

5-7 doordat er e<strong>en</strong> hoek van <strong>het</strong> blad af is, is hier e<strong>en</strong> deel van de tekst verlor<strong>en</strong> gegaan; de<br />

cursief gedrukte woord<strong>en</strong> zijn niet meer dan e<strong>en</strong> gissing.<br />

8 midd<strong>en</strong>door gesned<strong>en</strong> regel, bov<strong>en</strong>aan de tweede kolom van <strong>het</strong> eerste blad, die<br />

gereconstrueerd moet word<strong>en</strong> <strong>uit</strong> halve letters; de laatste drie woord<strong>en</strong> lijk<strong>en</strong> mij wel vrij zeker,<br />

de eerste twee redelijk waarschijnlijk (kel <strong>en</strong> aep zijn zeker, de begin-t ook).<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Te<strong>en</strong> moet tander violer<strong>en</strong> 12<br />

Contrarie lude of stil.<br />

Tscilt vele dinx diet merk<strong>en</strong> wil. 14<br />

15 Lief <strong>en</strong>de leit, vrec <strong>en</strong>de milde,<br />

Tzoete bi d<strong>en</strong> zuer<strong>en</strong>,<br />

Waer eist bevond<strong>en</strong>, <strong>het</strong> <strong>en</strong> scilde, 17<br />

Onme<strong>en</strong>zaem int gheduer<strong>en</strong>? 18<br />

Elc volg<strong>het</strong> gheerne sijnre natuer<strong>en</strong>,<br />

20 Al keki duer d<strong>en</strong> bril. 20<br />

Tscilt vele dinx diet merk<strong>en</strong> wil.<br />

236<br />

Lief <strong>en</strong>de lief, milde <strong>en</strong>de goet,<br />

Dit voucht al wel te zam<strong>en</strong>.<br />

Wie reyn heift hertze, zin <strong>en</strong>de moet<br />

25 Sal hem in aergh<strong>en</strong> scam<strong>en</strong>.<br />

God gheve hem heyl diet gherne nam<strong>en</strong><br />

Van meye tote na april! 27<br />

Tscilt vele dinx diet merk<strong>en</strong> wil.<br />

12 violer<strong>en</strong> contrarie, ‘dwarszitt<strong>en</strong>’; ofschoon deze woordverbinding verder in <strong>het</strong> middelnederlands<br />

niet is aangetroff<strong>en</strong>, lijkt mij de lezing violer<strong>en</strong> (van Scharpé) toch te verkiez<strong>en</strong> bov<strong>en</strong> moler<strong>en</strong><br />

(Carton, De Vreese), dat e<strong>en</strong> hapax zou zijn met e<strong>en</strong> in de context al heel weinig pass<strong>en</strong>de<br />

betek<strong>en</strong>is (‘verzacht<strong>en</strong>’).<br />

14 tscilt: opgelost <strong>uit</strong> de rebus van e<strong>en</strong> ‘et’-tek<strong>en</strong> <strong>en</strong> e<strong>en</strong> driehoekig schildje; verg. r. 21 <strong>en</strong> 28<br />

<strong>en</strong> de overe<strong>en</strong>komstige rebuss<strong>en</strong> in lied 146; zie Gessler, De Guld<strong>en</strong> Passer, N.R. XVIII, 65.<br />

17 ‘waar is <strong>het</strong> aangetroff<strong>en</strong>, zonder dat de teg<strong>en</strong>strijdigheid bleek?’.<br />

18 onme<strong>en</strong>zaem int gheduer<strong>en</strong>, ‘niet in staat zijnde <strong>het</strong> met elkaar <strong>uit</strong> te houd<strong>en</strong>’; onme<strong>en</strong>zaem<br />

is tot dusver niet op andere plaats<strong>en</strong> aangetroff<strong>en</strong> <strong>en</strong> de kans bestaat dus, dat <strong>het</strong> e<strong>en</strong> alle<strong>en</strong><br />

in deze context functioner<strong>en</strong>de geleg<strong>en</strong>heidsformatie van Jan Morito<strong>en</strong> is.<br />

20 ‘al zou hil ook e<strong>en</strong> bril moet<strong>en</strong> opzett<strong>en</strong> (om te vind<strong>en</strong> wat bij hem paste)’; <strong>het</strong> opzett<strong>en</strong> van<br />

e<strong>en</strong> bril drukte <strong>uit</strong> dat m<strong>en</strong> nauwlett<strong>en</strong>d wilde toezi<strong>en</strong>, verg. 2de gedicht, r. 664/5: ‘Haer ne<br />

bedurste ghe<strong>en</strong><strong>en</strong> bril, / So neer<strong>en</strong>stelike sach soe toe’; bij Verdam ge<strong>en</strong> andere plaats<strong>en</strong><br />

van bril.<br />

27 verg. lied 44: ‘van all<strong>en</strong> meye tote april’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


3*<br />

Ich a<strong>en</strong> ghegev<strong>en</strong> hertze <strong>en</strong>de zin<br />

An e<strong>en</strong>e vrouwe goet.<br />

Hoe verre dat ic van haer bin,<br />

Soe es mi in d<strong>en</strong> moet.<br />

5 T<strong>en</strong> vruechd<strong>en</strong> anich crank<strong>en</strong> spoet,<br />

Of ic <strong>en</strong> zie haer lievelic scijn. 5-6<br />

Dan mach mir nicht verghess<strong>en</strong> zijn.<br />

Liever boel ic nie ghewan,<br />

No nemmermeer <strong>en</strong> sal.<br />

10 Eist dat soe mi der dueg<strong>het</strong> jan, 10<br />

Sone claghic ghe<strong>en</strong> mesval.<br />

Mijn hertkin es in vruechd<strong>en</strong> al,<br />

237<br />

* Tekst: balladestrof<strong>en</strong> ababbcC<br />

Melodie: αβγδεζ:|| doorgecomponeerd (hymnisch), met laatste regel in refrein-herhaling.<br />

De melodie kan in baarvorm gegot<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, maar in <strong>het</strong> hs. is ge<strong>en</strong> stoll<strong>en</strong>herhaling<br />

aangegev<strong>en</strong>; bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> krijgt de eerste regel van <strong>het</strong> afgezang e<strong>en</strong> surplus aan not<strong>en</strong>. De<br />

doorgecomponeerde vorm verdi<strong>en</strong>t in haar ongedwong<strong>en</strong>heid de voorkeur.<br />

Andere transcriptie: van Duyse Het oude Nederlandsche lied II, 150.<br />

5-6 ‘in <strong>het</strong> g<strong>en</strong>iet<strong>en</strong> van de vreugd<strong>en</strong> heb ik (anich) weinig succes, als ik haar liefeliik gezicht niet<br />

zie’; verg. r. 12/13.<br />

10 ‘als zij mij <strong>het</strong> goede gunt, haar g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid sch<strong>en</strong>kt’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Alsic a<strong>en</strong>zie de vrouwe mijn.<br />

Dan mach mi niet etc.<br />

15 Hoe soudic dat ghelat<strong>en</strong> conn<strong>en</strong>!<br />

Soe es so dueghdelijc!<br />

Met gans<strong>en</strong> wille willix haer jonn<strong>en</strong>,<br />

Soe maect mi vruechd<strong>en</strong> rijc.<br />

Nie <strong>en</strong> vandic haers ghelijc,<br />

20 So goetlic es de vrouwe mijn.<br />

Dan mach mi etc.<br />

Al haddic all<strong>en</strong> weinch ghewolde, 22<br />

Sone gherdic nemmer bas 23<br />

Dan ich haer eewich di<strong>en</strong><strong>en</strong> solde,<br />

25 Want ich das nie vergas.<br />

Vor al dat es of ye ghewas<br />

Blivic in trauw<strong>en</strong> haer eighijn.<br />

Dan mach mi nicht verghess<strong>en</strong> zijn.<br />

238<br />

22 ‘al zou ik alles wat ik kon w<strong>en</strong>s<strong>en</strong> tot mijn beschikking hebb<strong>en</strong>’; in <strong>het</strong> hs. staat weinsh.<br />

23 ‘dan zou ik nooit iets anders (lett. beters) beger<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


4*<br />

Gh<strong>en</strong>ad<strong>en</strong>, lieve vrouwe mijn,<br />

Vor al der werelt uut vercor<strong>en</strong>,<br />

Midd<strong>en</strong> in mire hertz<strong>en</strong> scrijn!<br />

Liever wijf was nie ghebor<strong>en</strong>. 4<br />

5 Ic blive verlor<strong>en</strong>,<br />

Anich niet die huld<strong>en</strong> dijn.<br />

Dijn wijflic scijn<br />

Can mi verdriv<strong>en</strong> all<strong>en</strong> tor<strong>en</strong>.<br />

Das willic emmer vroilic zijn. 9<br />

239<br />

Mijn heil, mijn troost, mijns hertz<strong>en</strong> gaer 10<br />

Staet al an e<strong>en</strong>e vrouwe goet.<br />

Ic di<strong>en</strong>e haer waerlic op<strong>en</strong>baer,<br />

An haer so staet mijn zin, mijn moet.<br />

* Tekst: chanson (neutrale b<strong>en</strong>aming voor willekeurige, refreinloze strof<strong>en</strong>vorm)<br />

Melodie: αβ:||γ: Volg<strong>en</strong>s G<strong>en</strong>nrich: lai-fragm<strong>en</strong>t (herhaling van melodische passages in<br />

successie is <strong>het</strong> ‘sequ<strong>en</strong>s’ of (wereldlijk) ‘lai’-type).<br />

Bij de not<strong>en</strong> bevind<strong>en</strong> zich 5 gestreepte; mogelijk duid<strong>en</strong> deze de beide halve versregels aan.<br />

In γ teg<strong>en</strong> <strong>het</strong> eind e<strong>en</strong> f″, op <strong>het</strong> facsimile zichtbaar. Niet bij Carton.<br />

4 deze w<strong>en</strong>ding ook al bij Jan Praet: ‘Scoonre wijf was noyt ghebor<strong>en</strong>’ (ed. Bormans r. 11).<br />

9 das, ‘dies’.<br />

10 mijns hertz<strong>en</strong> gaer, ‘mijns hart<strong>en</strong> beger<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Ghe<strong>en</strong> goet 14<br />

15 Coric daer vor<strong>en</strong> weer vor waer.<br />

Al mine jaer<br />

So blijfstu in mijns hertz<strong>en</strong> bloet,<br />

So waer <strong>en</strong> das ich hein<strong>en</strong> vaer. 18<br />

Hoe mochtic das avela<strong>en</strong>! 19<br />

20 Want mi <strong>en</strong> gh<strong>en</strong>oug<strong>het</strong> ge<strong>en</strong> dijnc bas<br />

Dan haer te bliv<strong>en</strong>e onderda<strong>en</strong>.<br />

Ghedinct das ich des nye vergas.<br />

Ghelooft mi das,<br />

Hertze <strong>en</strong>de zin a<strong>en</strong>stu gheva<strong>en</strong>.<br />

25 Wes ich verma<strong>en</strong>, 25<br />

Mijn hertze nie so drouve <strong>en</strong> was,<br />

Als ich di zie, <strong>en</strong> si gheda<strong>en</strong>. 27<br />

240<br />

Ghedinct des, vrouwe in duechd<strong>en</strong> rijch,<br />

Das ich bem vaste in dijn bedwanc.<br />

30 Up erde bestu mijn hemelrijch,<br />

Dat doet mi vroilic mak<strong>en</strong> zanc.<br />

Sonder vergane 32<br />

Sal ie di di<strong>en</strong><strong>en</strong> minn<strong>en</strong>tlijch,<br />

Want dijns ghelijch<br />

35 Ne vindic nemmermeer, goddanc.<br />

Des wilt gh<strong>en</strong>adich wes<strong>en</strong> mich.<br />

14 de regel is te kort; N. Geerts stelt voor te lez<strong>en</strong>: ‘Ghe<strong>en</strong> ander goet’.<br />

18 waer <strong>en</strong>: metri causa verl<strong>en</strong>gde vorm van waer; zie ook Mak, L.B. 49, 4.<br />

19 avela<strong>en</strong>, ‘nalat<strong>en</strong>’; in gewoon mnl. af-, avelat<strong>en</strong>.<br />

25 wes ich verma<strong>en</strong>, ‘waar ik ook van gewaag’; stoplap.<br />

27 ‘of mijn droefheid was voorbij, als ik u zag’.<br />

32 sonder vergane, ‘eeuwig’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


5 *<br />

Het was e<strong>en</strong> rudder wael gheda<strong>en</strong>,<br />

Voer spel<strong>en</strong> duer sijn lant. 2<br />

Hi vant in zin<strong>en</strong> weghe sta<strong>en</strong><br />

E<strong>en</strong> joncfrauwe achemant, 4<br />

5 Hi namse bi der witzer hant,<br />

Hi seide: ‘vrouwe mijn,<br />

Nu wilwi truer<strong>en</strong> avela<strong>en</strong><br />

Ende altoos vroilic zijn.’<br />

Si sprac: ‘ghi moet onbid<strong>en</strong>, 9<br />

10 Vri edel rudder goet,<br />

Waer salic met u rid<strong>en</strong>?<br />

241<br />

* Tekst <strong>en</strong> melodie balladisch<br />

αβ:<br />

||αβγ<br />

ab:<br />

||bcC<br />

In ternair ritme: <strong>het</strong> refrein doet als e<strong>en</strong> dans-wijs aan. In γ 2de helft kan de liedtekst e<strong>en</strong> paar<br />

not<strong>en</strong> overslaan.<br />

Andere transcriptie: Wolf, Kongreβbericht. In binair ritme met instrum<strong>en</strong>taal voorspel.<br />

2 voer spel<strong>en</strong>, ‘ging voor zijn g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> <strong>uit</strong> rijd<strong>en</strong>’.<br />

4 joncfrauwe (hs. joncf') achemant: traditionele <strong>uit</strong>drukking <strong>uit</strong> de ridderromans, hier welbewust<br />

door de dichter gebruikt om de ridderlijke sfeer op te roep<strong>en</strong>; verg. r. 10: ‘vri edel rudder goet’,<br />

r. 37: ‘de scone smale’, r. 39: ‘in e<strong>en</strong><strong>en</strong> gro<strong>en</strong><strong>en</strong> dale’; <strong>het</strong> woord achemant komt ook<br />

herhaaldelijk bij Jan Praet voor, bv. r. 57/8: ‘Ghi droecht d<strong>en</strong> hoet ooc van der roze / die scone<br />

was <strong>en</strong>de achemant’.<br />

9 ghi moet onbid<strong>en</strong>, ‘wacht e<strong>en</strong>s ev<strong>en</strong>’; ook ontbid<strong>en</strong> behoort tot de woord<strong>en</strong>schat van de<br />

ridderromans.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Des willic wes<strong>en</strong> vroet.<br />

U trouwe ghi mi ghev<strong>en</strong> moet,<br />

Of ghi verliest u pijn!’<br />

15 Nu wilwi etc.<br />

Hi seide: ‘scone vrauwe,<br />

Ghi staet in min<strong>en</strong> zin.<br />

Al haddi mine trauwe,<br />

Dat ware u e<strong>en</strong> cranc ghewin.<br />

20 Ic wil u gev<strong>en</strong> int beghin<br />

C. maerc guldijn.’ 21<br />

Nu wilwi etc.<br />

242<br />

Met e<strong>en</strong><strong>en</strong> gramm<strong>en</strong> moede<br />

Sprac soe d<strong>en</strong> rudder an:<br />

25 ‘Met uw<strong>en</strong> grot<strong>en</strong> goede<br />

Ic mi niet ghehelp<strong>en</strong> can.<br />

Ghevet mi u trauwe <strong>en</strong>de zijt mijn man, 27<br />

Dat es de wille, mijn!’<br />

Nu wilwi etc.<br />

30 Hi sprac: ‘wildi mi minn<strong>en</strong><br />

In trouw<strong>en</strong> ew<strong>en</strong>tlijc,<br />

Ghi sulter vele an winn<strong>en</strong>,<br />

Want ic sal u mak<strong>en</strong> rijc.<br />

Ic blive dijn eighin minn<strong>en</strong>lijc,<br />

35 Dat doet dijn wijflic scijn.’<br />

Nu wilwi etc.<br />

Hi nam de scone smale<br />

Vor<strong>en</strong> up sin<strong>en</strong> scoot.<br />

21 C. maerc guldijn: verg. ‘hondert mare van fin<strong>en</strong> goude’, door Verdam geciteerd <strong>uit</strong> Lanc. II,<br />

12450.<br />

27 mijn man, ‘mijn vazal’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


In e<strong>en</strong><strong>en</strong> gro<strong>en</strong><strong>en</strong> dale<br />

40 Voer hi met gh<strong>en</strong>oucht<strong>en</strong> groot.<br />

Hi cussetze an haer mondekin root,<br />

Hi sprac: ‘nu bem ic dijn.’<br />

Nu wilwi etc.<br />

Hi bleef haer al sijn lev<strong>en</strong><br />

45 G<strong>het</strong>rouwelike bi.<br />

God moete hem eere gev<strong>en</strong>.<br />

Hi was van moede vry. 47<br />

Hi dede der vrouw<strong>en</strong>, dincke mi,<br />

Gherechte minne anschijn.<br />

50 Nu wilwi truer<strong>en</strong> avela<strong>en</strong><br />

Ende altoos vroilic zijn. 51<br />

243<br />

47 van moede vry, ‘edel van inborst, hoofs van aard’.<br />

51 de laatste letters zijn verlor<strong>en</strong> gegaan met de hoek perkam<strong>en</strong>t waarover bij lied 2 gesprok<strong>en</strong><br />

is.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


6 *<br />

Hout met in din<strong>en</strong> zin, 1<br />

Lief vrouwelin tsaer! 2<br />

Al sijn mijn avontur<strong>en</strong> cranc,<br />

Ic hope tlieve sal com<strong>en</strong> naer,<br />

5 Al dinct mi tleide wes<strong>en</strong> lanc.<br />

So waer das ich bin<br />

244<br />

* Rondeel. Bij de <strong>Gruuthuse</strong>r rondel<strong>en</strong> met weinig not<strong>en</strong> (no. 125 ‘Aloeette’) word<strong>en</strong> de regels<br />

van <strong>het</strong> refrein <strong>en</strong> der couplett<strong>en</strong> 1 <strong>en</strong> 2 op dezelfde melodische fras<strong>en</strong> gezong<strong>en</strong>, Bij groter<br />

not<strong>en</strong>voorraad (zoals in no. 6) wordt de melodie deels voor <strong>het</strong> R.3 deels voor C. 1 <strong>en</strong> 2<br />

gereserveerd:<br />

αβγδε<br />

ABCDE<br />

12345<br />

R<br />

ζηθι<br />

abcd<br />

6789<br />

C1<br />

αβγδ<br />

ABCD<br />

R1<br />

ζηθιι<br />

abcbc<br />

10 11 12 13<br />

14<br />

C2<br />

αβγδε<br />

ABCBC<br />

De in de tekst opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> regels zijn met cijfers aangegev<strong>en</strong>. Enige melodische fras<strong>en</strong> van<br />

R zijn min of meer gelijk aan die van de Couplett<strong>en</strong>: γ = ι, ε ± θ; neiging tot e<strong>en</strong> cyclische<br />

vorm.<br />

1 mer, ‘mij’; variant van mir.<br />

2 tsaer: alle<strong>en</strong> hier aangetroff<strong>en</strong> variant van tsaert (mhd. zart).<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong><br />

R


Of waer ich hein<strong>en</strong> vaer,<br />

Du a<strong>en</strong>s mijn hertze in dijn bedwanc.<br />

Doe mir also mijns hertz<strong>en</strong> gaer!<br />

10 Hout met in din<strong>en</strong> zin etc.<br />

Ich blive daer in<br />

Steide al mine jaer<br />

Met trouw<strong>en</strong>, vrouwe, sonder verganc.<br />

Doe ich di voer, so doet mi naer, 14<br />

15 Ic sal u minlic sprek<strong>en</strong> danc. 15<br />

Hout mer etc.<br />

14 voer, l. voor.<br />

15 sal, l. sals?<br />

245<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


7 *<br />

‘Ic groetu, vrouwe! op min<strong>en</strong> heit, 1<br />

Dijn goetlicheit<br />

Die ghevet mi vruecht in alre tijt.<br />

Hoet mer vergheit, 4<br />

5 Di es bereit<br />

Mijn di<strong>en</strong>st in trauw<strong>en</strong>, des zeker zigt.’<br />

‘Ich ha<strong>en</strong> verhoort, gheselle vri,<br />

Du a<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> lief vor mi.<br />

Des willic dijnre groet<strong>en</strong> nicht.<br />

10 Dune blijfs mer nicht bi<br />

In trauw<strong>en</strong>, als ic doe di.<br />

Mijn hertze dies in truer<strong>en</strong> licht.’<br />

‘O vrouwe, hoe solde dat mogh<strong>en</strong> zijn!<br />

246<br />

* Chanson. Melodie doorgecomponeerd. Deze laat niet e<strong>en</strong> voor alle couplett<strong>en</strong> bevredig<strong>en</strong>de<br />

tekstplaatsing toe: de versregels verschill<strong>en</strong> in aantal versvoet<strong>en</strong>. Hierdoor zijn in <strong>het</strong> kortere<br />

1ste couplet <strong>en</strong>kele woordherhaling<strong>en</strong> nodig. Het etbij opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> couplet 2 met meer<br />

versvoet<strong>en</strong> heeft e<strong>en</strong> ongedwong<strong>en</strong>er verloop.<br />

1 op min<strong>en</strong> heit, ‘op mijn eed’.<br />

4 hoet mer vergheit, ‘hoe 't mij verga’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Du a<strong>en</strong>s die hertze mijn<br />

15 Vor al dat leift up erde.<br />

In mire hertz<strong>en</strong> scrijn<br />

So leicht die minne dijn<br />

In also groter werde.’<br />

Si sprac: ‘vindich dat also si,<br />

20 So houti vort an mi.<br />

Ic wille dijns al gh<strong>en</strong>adich zijn, 21<br />

Du blijfs mijn eighin vri.<br />

Ich a<strong>en</strong> mer gheghev<strong>en</strong> di,<br />

Dit blijft in gans<strong>en</strong> trauw<strong>en</strong> fijn.’<br />

25 ‘God danke u, vrouwe, der eerlicheit 25 .<br />

Die du mi hebs bereit!<br />

Mijn hertze es nu in vruechd<strong>en</strong> vast,<br />

Te mael mijn leit 28<br />

Es word<strong>en</strong> vrolicheit. 29<br />

30 Vor di sijn in mi vrauw<strong>en</strong> gast.’ 30<br />

247<br />

21 verg. Jan Praet, r. 4498: ‘so sal ic dijns gh<strong>en</strong>adich sijn’.<br />

25 eerlicheit, ‘eer’<br />

28 te mael, ‘geheel <strong>en</strong> al’.<br />

29 vrolicheit, l. vroilicheit.<br />

30 ‘om u zijn alle andere vrouw<strong>en</strong> mij vreemd geword<strong>en</strong>’; verg. 2de gedicht, r. 1923: ‘al andere<br />

sijn miere herts<strong>en</strong> gaste’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


8 *<br />

Here God, of du mi gaefs e<strong>en</strong> w<strong>en</strong>sch, 1<br />

So gavic elk<strong>en</strong> man sijn boel<br />

Die met trauw<strong>en</strong> minne draecht.<br />

So waer ic e<strong>en</strong> die blijtste m<strong>en</strong>sch<br />

5 Die nie up erde vruecht ghevoel. 5<br />

Here God, of du etc.<br />

Met rechte es sijn zin erre <strong>en</strong>de einsch 7<br />

248<br />

* Rondeel. De beide slotnot<strong>en</strong> conjectuur, volg<strong>en</strong>s 1 <strong>en</strong> 3.<br />

Bij oplossing der meeste || ontstaat e<strong>en</strong> e<strong>en</strong>voudige melodie, die in ternair ritme, hier<br />

acc<strong>en</strong>t-ritme, minder e<strong>en</strong>tonig wordt.<br />

1 w<strong>en</strong>sch: de laatste letters zijn weggesned<strong>en</strong>.<br />

5 ghevoel: de conj. praes. ghevoele, aangepast aan de rijmbehoefte.<br />

7 erre <strong>en</strong>de einsch, ‘in de war <strong>en</strong> ontsteld’; de afleiding einsch van <strong>het</strong> werkwoord ein<strong>en</strong> of <strong>en</strong><strong>en</strong><br />

is waarschijnlijk e<strong>en</strong> persoonlijke <strong>en</strong> incid<strong>en</strong>tele formatie, ter wille van <strong>het</strong> rijm.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Die nie ghewan sire hitt<strong>en</strong> coel. 8<br />

Des blivic arem man gheplaecht.<br />

10 Heere God, of du etc.<br />

249<br />

8 coel, ‘koelte’; <strong>het</strong> woord, dat in normaal vlaams coele zou moet<strong>en</strong> luid<strong>en</strong>, is verder nerg<strong>en</strong>s<br />

aangetroff<strong>en</strong> <strong>en</strong> zal dus wel door de dichter gevormd zijn naar mhd. voorbeeld (küele).<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


9 *<br />

Sonne no mane nie besceyn<br />

Reinre dinc up erderijc<br />

Dan e<strong>en</strong> wijf in dueghd<strong>en</strong> reyn.<br />

E<strong>en</strong> wijflic scijn hout mi alleyn<br />

5 In vruechd<strong>en</strong>, nu <strong>en</strong>de eewelijc.<br />

Sonne no mane nie besceyn<br />

Reinre dinc up erderijc.<br />

Met ganser trauw<strong>en</strong> ich das meyn:<br />

Ich blive haer eighin minn<strong>en</strong>tlijc,<br />

10 Si es mijn liefste <strong>en</strong>de liever gheyn.<br />

Sonne no mane etc.<br />

250<br />

* Rondeel. Slotnot<strong>en</strong> conjectuur; gekoz<strong>en</strong> is de stereotype cad<strong>en</strong>s-formule, ditmaal weg<strong>en</strong>s<br />

de ambitus f′(e′) - f″ <strong>en</strong> <strong>en</strong>igszins de repercussa c″ met de finalis f. Voortek<strong>en</strong>ing ♭, dus F-dur.<br />

Vergelek<strong>en</strong> met de tekstregel: ‘... mi alleyn’ (‘ich das meyn’) geeft de finaliscad<strong>en</strong>s tev<strong>en</strong>s de<br />

verhouding apertum-clausum weer. De zangvoordracht di<strong>en</strong>t wat licht <strong>en</strong> vlot (allegretto) te<br />

zijn, met teg<strong>en</strong> <strong>het</strong> slot poco ritardando.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


10 *<br />

Vrouwe, wilt des in dancke ontfa<strong>en</strong> 1<br />

Dat ich di sonder avela<strong>en</strong> 2<br />

Di<strong>en</strong><strong>en</strong> wille in trauw<strong>en</strong> reyn.<br />

Mijn zin, mijn moet a<strong>en</strong>stu gheva<strong>en</strong>,<br />

5 Mijn hertze <strong>en</strong> can di nicht ontga<strong>en</strong>.<br />

Ic blive dijn eighin vry alleyn,<br />

Up erde <strong>en</strong> anich liever ghein.<br />

Ic blive di waerlijc onderda<strong>en</strong>.<br />

Du gheifs mir vruecht, want ich <strong>en</strong> a<strong>en</strong><br />

10 Ander vruechd<strong>en</strong> groos no cleyn.<br />

Mijn hope es sonder twifel wa<strong>en</strong>, 11<br />

251<br />

* Rondeel. Het refrein is groter van omvang: A8A8B7A8A8 B8B8 <strong>en</strong> beslaat de gehele<br />

doorgecomponeerde melodie. Couplet 1 <strong>en</strong> 2 word<strong>en</strong> op dezelfde wijze gezong<strong>en</strong>. Conjectuur<br />

finalisgroep zie 8 <strong>en</strong> 9; zie verder speciaal no. 18. De maatsoort C kan door 6/4 vervang<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>.<br />

1 ontfa<strong>en</strong>: laatste drie letters weggesned<strong>en</strong>.<br />

2 sonder avela<strong>en</strong>, ‘zonder ophoud<strong>en</strong>’.<br />

11 sonder twifel wa<strong>en</strong>, ‘zonder twijfel<strong>en</strong>de bijgedacht<strong>en</strong>’; <strong>het</strong> bnw. t(z)wifel komt ook voor in de<br />

lieder<strong>en</strong> 36 <strong>en</strong> 138.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Want al mijn leit constu versla<strong>en</strong>.<br />

Vrauwe, wilt des in danke ontfa<strong>en</strong> etc.<br />

Doet mer anschijn, des ich verma<strong>en</strong>, 14<br />

15 E<strong>en</strong> woort daer ic mach in versta<strong>en</strong><br />

Troost up mijn hertz<strong>en</strong> weyn. 16<br />

A<strong>en</strong>stu gh<strong>en</strong>ade an mir gheda<strong>en</strong>,<br />

So woldic hertze <strong>en</strong>de zinn<strong>en</strong> dwa<strong>en</strong>,<br />

Van alre vruecht? <strong>en</strong>trauw<strong>en</strong> neyn! 18-19<br />

20 Met vruechd<strong>en</strong> eewelic gemeyn!<br />

Vrouwe wilt des in danke ontfa<strong>en</strong> etc.<br />

252<br />

14 des ich verma<strong>en</strong>: verg. de verwante stoplap in lied 4.<br />

16 l. (terwille van <strong>het</strong> metrum) Troost up mijnre hertz<strong>en</strong> weyn?<br />

18-19 m<strong>en</strong> verwacht ‘dwa<strong>en</strong> / van alre zorgh<strong>en</strong>’ (verg. de lieder<strong>en</strong> 36, 41, 75, 116) <strong>en</strong> de dichter<br />

geeft dus e<strong>en</strong> verrass<strong>en</strong>de w<strong>en</strong>ding aan de zin met ‘van alre vruecht’, dat mete<strong>en</strong> <strong>het</strong><br />

slotakkoord van de laatste regel voorbereidt.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


11 *<br />

E<strong>en</strong> wijflic wijf vul reiniched<strong>en</strong><br />

Heift die hertze mijn dor sned<strong>en</strong><br />

Int up si<strong>en</strong> harer zoeter figure 3<br />

Dat mi dor ga<strong>en</strong> heift al die led<strong>en</strong>.<br />

5 Des ic moet lev<strong>en</strong> in onvred<strong>en</strong><br />

253<br />

* Melodie: ‘Lai-ausschnitt’ (= opbouw <strong>uit</strong> fras<strong>en</strong>herhaling) (G<strong>en</strong>nrich, Grundriβ 208 vv.) Tekst:<br />

Rondeel.<br />

R:<br />

C1:<br />

C2:<br />

α<br />

A<br />

1<br />

δ<br />

a<br />

a<br />

8<br />

β<br />

A<br />

2<br />

ε<br />

a<br />

a<br />

9<br />

γ<br />

B<br />

3<br />

δ<br />

b<br />

b<br />

10<br />

(slechts de g<strong>en</strong>ummerde regels staan in de transcriptie). Rubato voor te drag<strong>en</strong> ter vermijding<br />

van e<strong>en</strong>tonigheid. De beginconjectuur naar analogie van nr. 15; de slotconjectuur naar an.<br />

van nr. 12, 13, 100, 119<br />

3 figure, ‘gezicht’; dit is ge<strong>en</strong> gewone mnl. betek<strong>en</strong>is van <strong>het</strong> woord, maar upsi<strong>en</strong> kan niet<br />

anders zijn dan ‘oogopslag, blik’ <strong>en</strong> figure moet wel <strong>het</strong> lichaamsdeel zijn waar <strong>het</strong> upsi<strong>en</strong><br />

van <strong>uit</strong> is gegaan.<br />

α<br />

A<br />

4<br />

ε<br />

a<br />

a<br />

11<br />

β<br />

A<br />

5<br />

δ<br />

a<br />

12<br />

γ<br />

B<br />

6<br />

ε<br />

b<br />

13<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong><br />

γ<br />

B<br />

7<br />

ε<br />

b<br />

14


Om hare minne, die ic pure<br />

Dragh<strong>en</strong> wille in elker ure.<br />

Wat holpt, al haddic haer ghebed<strong>en</strong>?<br />

Sone acht up mi in ghe<strong>en</strong>re sted<strong>en</strong>,<br />

10 Want jegh<strong>en</strong> mi es soe te sture. 10<br />

Dies es mi hope <strong>en</strong>de troost ontgled<strong>en</strong>.<br />

E<strong>en</strong> wijflic wijf etc.<br />

Uut alre vruecht bem ic g<strong>het</strong>red<strong>en</strong>,<br />

Want mijn hertze heift mi onstred<strong>en</strong><br />

15 Ene die zoetste creature. 14-15<br />

In wil an niem<strong>en</strong> el bested<strong>en</strong>. 16<br />

Want edelic zijn al haer zed<strong>en</strong>.<br />

Wie vonde e<strong>en</strong> wijf van beter nature<br />

Al ghinge e<strong>en</strong> man de werelt dure?<br />

20 E<strong>en</strong> wijflic wijf vul reinicheid<strong>en</strong> etc.<br />

254<br />

10 sture, ‘hard’.<br />

14-15 ‘want e<strong>en</strong> allerliefst wez<strong>en</strong> heeft mij mijn hart ontroofd’; ontstrid<strong>en</strong> wordt hier weliswaar op<br />

e<strong>en</strong> ongewone wijze toegepast - de geliefde heeft de dichter zijn hart niet ontroofd door e<strong>en</strong><br />

red<strong>en</strong>ering of woord<strong>en</strong>strijd, maar door e<strong>en</strong> blik -, maar de context dwingt ons m.i. toch tot<br />

deze interpretatie; Verdam wil in verband met r. 8 mijn hertze tot onderwerp mak<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>en</strong>e<br />

die zoetste creature tot voorwerp; dit br<strong>en</strong>gt hem dan tot de betek<strong>en</strong>isomschrijving: ‘iemand<br />

van iemand (e<strong>en</strong> geliefde) afbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, hem iemand <strong>uit</strong> <strong>het</strong> hoofd prat<strong>en</strong>, hem overtuig<strong>en</strong> dat<br />

m<strong>en</strong> de hoop op iemands bezit moet lat<strong>en</strong> var<strong>en</strong>’; verg. echter bv. lied 90.<br />

16 ‘ik zou <strong>het</strong> aan niemand anders will<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>’; wil, l. wilt; logisch klopt dit niet helemaal met<br />

<strong>het</strong> voorafgaande, want e<strong>en</strong> ontroofd hart kan m<strong>en</strong> niet meer wegsch<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, maar e<strong>en</strong> dichter<br />

dicht nu e<strong>en</strong>maal niet logisch; bij Verdams interpretatie komt de mededeling van r. 16 volkom<strong>en</strong><br />

onvoorbereid <strong>en</strong> ongemotiveerd <strong>uit</strong> de lucht vall<strong>en</strong>.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


12 *<br />

255<br />

In noyaelre trauw<strong>en</strong> fijn, 1<br />

Sonder fraude of mal<strong>en</strong>gi<strong>en</strong>, 2<br />

Willic eewich haer di<strong>en</strong>re zijn,<br />

Want duecht <strong>en</strong>de vruecht doet si ghesci<strong>en</strong>.<br />

5 Haer edel wivelic zoete a<strong>en</strong>zi<strong>en</strong><br />

Staet binn<strong>en</strong> in mire hertz<strong>en</strong> scrijn. 4-6<br />

Naest Gode so moet dat herte mijn<br />

Altoos bliv<strong>en</strong> haer eighijn.<br />

Al warich hein<strong>en</strong> over Rijn, 9<br />

* Ballade. Conjectuur in 't begin vgl. 15.<br />

R. in ternair ritme. Hier de || niet ontbond<strong>en</strong>; zou melodisch niet verkieslijk zijn.<br />

1 in noyaelre trauw<strong>en</strong>, ‘in oprechte trouw’.<br />

2 sonder fraude of mal<strong>en</strong>gi<strong>en</strong>, ‘zonder bedrog of kwade trouw’; e<strong>en</strong> aan de rechtstaal ontle<strong>en</strong>de<br />

formule, waarin iets van de ‘scholing’ van de dichter doorklinkt; verg. de lieder<strong>en</strong> 36, r. 19 <strong>en</strong><br />

130, r. 7.<br />

4-6 aan <strong>het</strong> begin van deze regels is <strong>het</strong> perkam<strong>en</strong>t, zoals De Vreese zegt, ‘afgeschilferd’; N.<br />

Geerts heeft al voorgesteld r. 4 te completer<strong>en</strong> met want, <strong>en</strong> van de hoofdletter W is ook nog<br />

wel iets te herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>; <strong>het</strong>zelfde kan gezegd word<strong>en</strong> van de H in r. 5 <strong>en</strong> de S in r. 6; verg. lied<br />

97: ‘Binn<strong>en</strong> in mir hertz<strong>en</strong> cas / Daer staet e<strong>en</strong> bloume’.<br />

9 ‘al was ik op reis in <strong>het</strong> Rijnland’; blijkbaar lag daar voor de dichter persoonlijk <strong>en</strong> voor de<br />

Bruggeling<strong>en</strong> van <strong>het</strong> einde der 14de eeuw in <strong>het</strong> algeme<strong>en</strong> <strong>het</strong> meest bek<strong>en</strong>de ‘b<strong>uit</strong><strong>en</strong>land’;<br />

verg. lied 120.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


10 Gheheel soude haer mijn hertze bliv<strong>en</strong>,<br />

Want haer wivelic anscijn<br />

En can m<strong>en</strong> uut mi niet verdriv<strong>en</strong>.<br />

Mine bliscap ware niet te scriv<strong>en</strong>,<br />

Gaefsoe mi troost e<strong>en</strong> lettelkijn.<br />

15 Naest Gode so etc.<br />

Hoe mochtic acht<strong>en</strong> e<strong>en</strong>ighe pijn<br />

Die mi haer minne dogh<strong>en</strong> doet,<br />

Want als die edel duutsche wijn<br />

Mach si verhuegh<strong>en</strong> min<strong>en</strong> moet.<br />

20 Wat soe mi doet, Docht mi niet goet,<br />

Ic ware onwet<strong>en</strong>der dan e<strong>en</strong> zwijn. 21<br />

Naest Gode so moet die hertze mijn<br />

Altoos bliv<strong>en</strong> haer eighijn.<br />

256<br />

21 onwet<strong>en</strong>der dan e<strong>en</strong> zwijn: <strong>het</strong> vark<strong>en</strong> was voor vlaamse dichters in de 13de <strong>en</strong> 14de eeuw<br />

e<strong>en</strong> beeld van domheid (zie voorbeeld<strong>en</strong> bij Verdam).<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


13 * +<br />

Omoedich, simpel, goedertiere,<br />

Minlic wes<strong>en</strong>de in alre maniere<br />

Es die over scone figure. 3<br />

Reynicheit es in elcker ure<br />

5 Ghefondeert in har<strong>en</strong> persoon. 5<br />

Recht eist dat cranc es mijn loon.<br />

Ic ne dars haer niet ghewagh<strong>en</strong>. 7<br />

257<br />

* Chanson (G<strong>en</strong>nrich: ‘Versform’). Tekstomvang door 't acrostichon bepaald.<br />

Melodie: doorgecomponeerd, recitativisch, zwak melismatisch. M<strong>en</strong> kan ad lib. de melism<strong>en</strong><br />

anders aanbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. De melodische vorm is in binair ritme, 4-delige mat<strong>en</strong>, gerangschikt.<br />

‘Regelritmiek’ met vrije voordracht is hier ev<strong>en</strong>goed mogelijk. In regel 7 ‘Ic ne dars haer’ bij<br />

Carton e<strong>en</strong> || weggevall<strong>en</strong>. De not<strong>en</strong>tekst op fol. 12v. wordt op fol. 13 r. voortgezet; deze<br />

periode van 20 streepjes eindigt met e<strong>en</strong> ‘custos’ (tek<strong>en</strong> voor de volg<strong>en</strong>de noot), die weer<br />

naar fol. 12 v. terug verwijst.<br />

+ Acrostichon (<strong>het</strong> eerst opgemerkt door N. Geerts): O Mergrieth (l. Mergriete), geft mi danc,<br />

‘geef mij <strong>het</strong> loon van mijn liefde’.<br />

3 figure, ‘gezicht’? (verg. lied 11).<br />

5 ‘is diep in haar aanwezig, zit haar in <strong>het</strong> bloed’.<br />

7 ‘ik durf er haar niet over te sprek<strong>en</strong>’, nl. over mijn loon.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


258<br />

Eewich willict hel<strong>en</strong>de dragh<strong>en</strong>,<br />

Tote mi de doot mijn lev<strong>en</strong> verbiet. 9<br />

10 Hets recht, in bem haers werdich niet. 10<br />

Gh<strong>en</strong>ougeliker dan ic visiere 11<br />

Es soe daer ic mi up verfiere. 12<br />

Felheit was nie in hare nature, 13<br />

Trouwe es in haer herte pure,<br />

15 Minlic, edel, zoete <strong>en</strong>de scoon,<br />

In rechter dueg<strong>het</strong> sonder hoon.<br />

Doch wil ic haer mijn lid<strong>en</strong> clagh<strong>en</strong>.<br />

An haer so maghic troost bejagh<strong>en</strong>.<br />

Neemt so mijns ware, als so mi ziet, 19<br />

20 Confoort wert mi daer of ghesciet. 20<br />

9 ‘tot de dood mij verhindert verder te lev<strong>en</strong>’.<br />

10 <strong>het</strong>s, l. ets.<br />

werdich: door de afkorting in <strong>het</strong> hs. is <strong>het</strong> vocalisme niet zeker.<br />

11 dan ic visiere, ‘dan ik mij kan voorstell<strong>en</strong>’.<br />

12 verfiere, ‘verhef’.<br />

13 felheit., ‘hardheid, onmeedog<strong>en</strong>dheid’.<br />

19 so, l. soe; ‘neemt zij notitie van mij, als zij mij ziet’.<br />

20 confoort, ‘troost waardoor de minnaar zich gesterkt voelt’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


14 *<br />

Of ic der vrouw<strong>en</strong> minn<strong>en</strong>tlijch<br />

Hertze <strong>en</strong>de zin geghev<strong>en</strong> a<strong>en</strong>,<br />

Sone willich voort up erderijch<br />

Met onsteide niet vorder ga<strong>en</strong>,<br />

5 Maer g<strong>het</strong>rauwelijc vulsta<strong>en</strong> 5<br />

In al mijn dogh<strong>en</strong> groos <strong>en</strong>de clein.<br />

259<br />

* Rondeel van grote omvang. Het refrein: ABABBCCB behelst e<strong>en</strong> baarvorm.<br />

Doorgecomponeerd. De || zijn nag<strong>en</strong>oeg alle ontbond<strong>en</strong>, de melodie is geheel syllabisch<br />

(slechts teg<strong>en</strong> <strong>het</strong> einde 2 dubbele not<strong>en</strong>).<br />

5 vulsta<strong>en</strong>, ‘volhard<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Dor di allein<br />

Ende anders ghein<br />

So hanich tlast in mi ontfa<strong>en</strong>.<br />

260<br />

10 Soe hout mijn hertze in vruechd<strong>en</strong> rijch,<br />

Haer anscijn es so wel gheda<strong>en</strong>.<br />

Ich wil haer di<strong>en</strong><strong>en</strong> zekerlijch<br />

Met trouw<strong>en</strong> sonder avela<strong>en</strong>.<br />

Minlijc houtsi mi gheva<strong>en</strong>.<br />

15 Of ic der vrouw<strong>en</strong> etc.<br />

Hertze <strong>en</strong>de zin etc.<br />

Wi soudso mi dan do<strong>en</strong> bezwijch? 17<br />

Mijn hertze <strong>en</strong> can di nicht ontga<strong>en</strong>,<br />

Up erde bestu mijn hemelrijch.<br />

20 Ic dinke om haer, wes ich verma<strong>en</strong>. 20<br />

Al mijn leit mach si versla<strong>en</strong><br />

Met harer zoetzer word<strong>en</strong> ein.<br />

O vrouwe rein,<br />

Sijt mer ghemein, 24<br />

25 Ich blive di eewich onderda<strong>en</strong>!<br />

Of ich der vrouw<strong>en</strong> etc.<br />

17 soudso, l. soudsoe.<br />

do<strong>en</strong> bezwijch, ‘in de steek lat<strong>en</strong>’; niet op andere plaats<strong>en</strong> aangetroff<strong>en</strong>.<br />

20 wes ich verma<strong>en</strong>, ‘waarover ik ook spreek’; stoplap.<br />

24 sijt mer ghemein, ‘wees met mij verbond<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


15 *<br />

In weet bi bilich, hoe gh<strong>en</strong>er<strong>en</strong>! 1<br />

De werelt es so sere verdrayt:<br />

Ontrauwe rijst daer trouwe daelt. 3<br />

Mi dinke, ic moet der trauwe ontber<strong>en</strong>, 4<br />

5 Of m<strong>en</strong> wert nergh<strong>en</strong>t mijns ghepayt. 5<br />

In weet bi bilich, hoe gh<strong>en</strong>er<strong>en</strong>!<br />

De werelt es so sere verdrayt.<br />

Wat batet altoos trauwe begher<strong>en</strong>,<br />

Daer m<strong>en</strong> niet na trauwe <strong>en</strong> hayt? 9<br />

10 Doch bleef goet di<strong>en</strong>st noit onbetaelt.<br />

261<br />

* Rondeel. De slotcad<strong>en</strong>s d'c' (zie facsimile) is tonaal onbevredig<strong>en</strong>d; de melodie heeft e<strong>en</strong><br />

weifel<strong>en</strong>d dur-karakter (vgl. ook de not<strong>en</strong> bov<strong>en</strong> ‘daer trouwe daelt’).<br />

1 ‘ik weet niet bij b<strong>en</strong>adering hoe ik mij moet gedrag<strong>en</strong>’; de dichter gebruikt hier (<strong>en</strong> in r. 6) <strong>het</strong><br />

mhd. woord bîlich, ‘nabij’, dat verder niet in <strong>het</strong> mnl. is aangetroff<strong>en</strong>.<br />

3 verg. Jan Praet: ‘Quaetheit wast <strong>en</strong>de deught gaet onder’ (ed. Bormans r. 3124).<br />

4 ‘ik geloof dat ik maar moet afzi<strong>en</strong> van mijn (hoofse) trouwbetoon’.<br />

5 ‘of m<strong>en</strong> is nerg<strong>en</strong>s over mij tevred<strong>en</strong>, m<strong>en</strong> accepteert mij nerg<strong>en</strong>s’.<br />

9 hayt, ‘verlangt’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


16 *<br />

Ic hadde e<strong>en</strong> lief vercor<strong>en</strong><br />

Dies es led<strong>en</strong> lanc.<br />

Soe hadde e<strong>en</strong> ore verlor<strong>en</strong>, 3<br />

Daer toe ghincso manc.<br />

5 Soe di<strong>en</strong>de so wel na min<strong>en</strong> danc, 5<br />

Seidic ne<strong>en</strong>, so seide ja.<br />

Nu gaet vor<strong>en</strong>, vor<strong>en</strong>, vor<strong>en</strong>,<br />

Nu gaet vor<strong>en</strong>, ic volghe u na!<br />

Ic seide: ‘soete minnekijn, 9<br />

10 Nu gaet met mi.<br />

Ic wille altoos u eighin zijn,<br />

So waer ic zi.<br />

Mijn herte es u so vaste bi,<br />

262<br />

* Tekst <strong>en</strong> melodie in balladevorm. De woord<strong>en</strong> <strong>en</strong> not<strong>en</strong> van <strong>het</strong> R. wijz<strong>en</strong> op e<strong>en</strong> dans.<br />

3 soe hadde e<strong>en</strong> ore verlor<strong>en</strong>: <strong>het</strong> ‘cortor<strong>en</strong>’ was e<strong>en</strong> straf die op hoer<strong>en</strong> <strong>en</strong> dievegg<strong>en</strong> werd<br />

toegepast (Gessler, Brab. Folklore XIX, 143); in dit lied k<strong>en</strong>nelijk bedoeld als attribuut van<br />

e<strong>en</strong> (oude) hoer.<br />

5 ‘ze deed precies wat ik wou’.<br />

9 soete minnekijn: in deze aanspraak <strong>en</strong> ook in verdere w<strong>en</strong>ding<strong>en</strong> (r. 11, 13, 20, 23, 24, 25,<br />

32) wordt de traditionele hoofse taal geparodieerd.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Mine rouc waer dat ic met u ga.’<br />

15 Nu gaet vor<strong>en</strong> etc.<br />

Ic leedese in dat gro<strong>en</strong>e<br />

Bacht<strong>en</strong> Daverloo. 17<br />

Haddicker yet mede te do<strong>en</strong>e, 18<br />

Dat laet zijn also.<br />

20 Wi war<strong>en</strong> beide in vruechd<strong>en</strong> vro,<br />

Soe leerde mi sciet<strong>en</strong> na de ka. 21<br />

Nu gaet vor<strong>en</strong> etc.<br />

Ic seide: ‘scone vrouwe,<br />

Ic bem in u bedwanc.’<br />

25 Soe boot mi hare trouwe,<br />

Doe riepic: ‘goddanc!’<br />

Van vruechd<strong>en</strong> dat ic lude zanc:<br />

‘Help mi, here God, hoe vaste ic sta!’ 28<br />

Nu gaet vor<strong>en</strong> etc.<br />

30 Soe boot mi hare meine, 30<br />

Wit als <strong>en</strong>e cole.<br />

De zuverlike reyne<br />

263<br />

17 Daverloo: ‘Daverloo is e<strong>en</strong> wijk van Assebrouck bij -, e<strong>en</strong> conv<strong>en</strong>t aan d<strong>en</strong> rand van Brugge,<br />

<strong>en</strong> nog veel meer’ (De Vreese, TNTL 59, 256); de eerste letter is in <strong>het</strong> hs. zo onduidelijk, dat<br />

Gessler er e<strong>en</strong> b <strong>en</strong> Deleu er e<strong>en</strong> .i. in heeft kunn<strong>en</strong> lez<strong>en</strong>, maar e<strong>en</strong> plaats Baverloo bestaat<br />

ev<strong>en</strong>min als e<strong>en</strong> woord averloo, ‘met haver begroeide plaats’; de lezing van Carton, waar<br />

noch Scharpé noch De Vreese bezwaar teg<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> gemaakt, heeft in elk geval zin.<br />

18 haddicker yet mede te do<strong>en</strong>e: verbloem<strong>en</strong>de <strong>uit</strong>drukking voor de coitus.<br />

21 sciet<strong>en</strong> na de ka, ‘schiet<strong>en</strong> naar de (tor<strong>en</strong>)kraai’; ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> aanduiding van de coitus;<br />

Mak vergelijkt de papegaai schiet<strong>en</strong> in dezelfde toepassing (WNT s.v.).<br />

28 is dit e<strong>en</strong> citaat?<br />

30 meine: Verdam heeft verondersteld dat hiermee ‘misschi<strong>en</strong> <strong>het</strong> fra. main, hand, bedoeld’ is.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Maecte mi an dole.<br />

Wi ghing<strong>en</strong> so ter minn<strong>en</strong> scole, 33-34<br />

35 Wine const<strong>en</strong> seggh<strong>en</strong> bu no ba.<br />

Nu gaet vor<strong>en</strong> etc.<br />

Soe boot mi haer anscijn<br />

Ende zoe sanc in fransois.<br />

Recht als e<strong>en</strong> ongherich zwijn 39<br />

40 So ghinc haer zoete voys.<br />

Mi dincke, ic minne gheerne iet moys,<br />

Ic halp haer zingh<strong>en</strong>, re mi fa.<br />

Nu gaet vor<strong>en</strong> etc.<br />

Ic seide: ‘lief, nu gaeu<br />

45 Ende ghevet mi e<strong>en</strong><strong>en</strong> mont!’ 45<br />

Ghelu <strong>en</strong>de blaeu 46<br />

Up hare lipp<strong>en</strong> stont. 47<br />

Mijn hertkin dat es al ghesont,<br />

Als ic mi in der vruechd<strong>en</strong> dwa. 49<br />

50 Nu gaet vor<strong>en</strong> etc.<br />

264<br />

33-34 verg. Jan Praet: ‘dat ic vele bem in dole/.../ dies soudic gherne ga<strong>en</strong> ter scole / tote Sapi<strong>en</strong>ti<strong>en</strong><br />

der vrouw<strong>en</strong>’ (ed. Bormans r. 1718 vgg.); ‘soe wort in dole / als die te scole / gaet sonder<br />

boec’ (r. 3481/3); ‘Nochtan dinsctu mi in dole. / Ganc ter Sapi<strong>en</strong>ti<strong>en</strong> scole’ (r. 1685/6).<br />

39 ongherich, ‘hongerig’; er is ge<strong>en</strong> aanleiding om in dit woord, met Verdam, e<strong>en</strong>, overig<strong>en</strong>s niet<br />

voorkom<strong>en</strong>de, bijvorm van ongierich te zi<strong>en</strong>; dat <strong>het</strong> metrum e<strong>en</strong> acc<strong>en</strong>tuatie ongérich zou<br />

eis<strong>en</strong>, is e<strong>en</strong> misverstand.<br />

45 de aanvulling is van De Vreese.<br />

46 blaeu: Carton <strong>en</strong> De Vreese hebb<strong>en</strong> grau gelez<strong>en</strong>, maar mij lijkt de eerste letter van <strong>het</strong> zeer<br />

onduidelijke woord eerder e<strong>en</strong> b te zijn.<br />

47 de aanvulling is van De Vreese.<br />

49 ‘als ik baad in de minnevreugde’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Soe lichtede haer capro<strong>en</strong> 51<br />

Ende seide: ‘die tijt gaet.’<br />

Ic seide: ‘wat gadi do<strong>en</strong>?<br />

Ende dies es geda<strong>en</strong> quaet!<br />

55 Ghi hebt mijn hertekin al versaet, 51-55<br />

Als ic mijn ogh<strong>en</strong> up u sla.’<br />

Nu gaet vor<strong>en</strong>, ic volghe u na.<br />

Als ic sach har<strong>en</strong> ganc, 58<br />

Spi<strong>en</strong> ic der vruechd<strong>en</strong> crans. 59<br />

60 Soe was van houd<strong>en</strong> manc, 60<br />

Hoe mochte haer lust<strong>en</strong> mans!<br />

Wiel<strong>en</strong>de ghinc soe als e<strong>en</strong> gans. 62<br />

Hadsoe gheroup<strong>en</strong> doe ka ga!<br />

Nu gaet vor<strong>en</strong> etc.<br />

265<br />

51 ‘zij nam haar muts af’, verg.: ‘si biet hem hovescheit <strong>en</strong>de hi hare, si licht<strong>en</strong> beide cappruun<br />

<strong>en</strong>de hoet’ (geciteerd MW 3, 1194).<br />

51-55 <strong>het</strong> slot van al deze regels is <strong>uit</strong>erst vaag; ik heb geprobeerd de letters <strong>en</strong> letterspor<strong>en</strong> zo<br />

goed mogelijk op te vang<strong>en</strong> in woord<strong>en</strong> die e<strong>en</strong> redelijke zin gav<strong>en</strong>, in aansl<strong>uit</strong>ing bij wat<br />

Carton al heeft gelez<strong>en</strong> (capro<strong>en</strong>, gadi do<strong>en</strong>, hertekin al).<br />

58 ‘to<strong>en</strong> ik haar zag weggaan’; in de voorafgaande strofe moet dus <strong>het</strong> afscheid geschilderd zijn.<br />

59 spi<strong>en</strong> ic der vruechd<strong>en</strong> crans, ‘zette ik mij de krans der vreugde op <strong>het</strong> hoofd, was ik blij toe’;<br />

hier laat de dichter de ironische lofprijzing var<strong>en</strong> <strong>en</strong> gaat hij over op directe spot.<br />

60 van houd<strong>en</strong> manc, ‘mank van ouderdom’.<br />

62 wiel<strong>en</strong>de, ‘draai<strong>en</strong>d met de heup<strong>en</strong>, waggel<strong>en</strong>d’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


17 *<br />

266<br />

De capela<strong>en</strong> van Hoedelem 1<br />

Die soude e<strong>en</strong>s nucht<strong>en</strong>s messe do<strong>en</strong>.<br />

Die coster die drouch bacht<strong>en</strong> hem<br />

Sin<strong>en</strong> bouc <strong>en</strong>de sin<strong>en</strong> crapro<strong>en</strong>. 4<br />

5 Hi seide: ‘coster, lieve garso<strong>en</strong>, 5<br />

Nu ganc e<strong>en</strong> lettelkijn met mi.’<br />

De bottekalagi de madamoers sondi sondi,<br />

De bottekalagi de madamoers de voustra vi. 7-8<br />

* Balladestrof<strong>en</strong><br />

αβαβαβγγ<br />

ababbcCC<br />

Voor de refreinregel tekort aan not<strong>en</strong>. Door <strong>en</strong>kele herhaling<strong>en</strong> hierin voorzi<strong>en</strong>.<br />

1 Hoedelem: Oedelem, t<strong>en</strong> zuidoost<strong>en</strong> van Brugge.<br />

4 crapro<strong>en</strong>, ‘kazuifel’; in <strong>het</strong> gebruik van dit niet-technische woord - e<strong>en</strong> c(r)apro<strong>en</strong> is e<strong>en</strong><br />

‘mantelkap’ of ‘monnikskap’ - zit waarschijnlijk al e<strong>en</strong> elem<strong>en</strong>t van spot.<br />

5 lieve garso<strong>en</strong>, ‘beste kerel’.<br />

7-8 e<strong>en</strong> nog niet geïd<strong>en</strong>tificeerd frans liedje; Drs. N. van de Boogaard te Amsterdam, die, op<br />

verzoek van mijn collega Prof. Dr. W. Noom<strong>en</strong>, zo vri<strong>en</strong>delijk is geweest er e<strong>en</strong> onderzoek<br />

naar in te stell<strong>en</strong> - waarvoor ik hem van harte dank zeg -, schrijft mij: ‘Ik k<strong>en</strong> in de litteratuur<br />

tot 1325 ge<strong>en</strong> refrein, waarvan alle del<strong>en</strong> overe<strong>en</strong>stemm<strong>en</strong> met de tekst. Als de tekst e<strong>en</strong><br />

refrein is in <strong>het</strong> oud-Frans, moet madamoers betek<strong>en</strong><strong>en</strong> mal d'amours (mals, maux d'amour(s),<br />

d'amer) omdat ... deze <strong>uit</strong>drukking zo frequ<strong>en</strong>t voorkomt - in e<strong>en</strong> honderdtal van de ruim<br />

tweeduiz<strong>en</strong>d refrein<strong>en</strong> ... Kalagi: <strong>het</strong> meest waarschijnlijk lijkt mij, dat deze vorm sam<strong>en</strong>hangt<br />

met <strong>het</strong> werkwoord alegier, dat ik e<strong>en</strong> vijfti<strong>en</strong>tal mal<strong>en</strong> heb ontmoet in refrein<strong>en</strong> ... Botte: ik<br />

zie ge<strong>en</strong> andere mogelijkhed<strong>en</strong> dan bonté of beauté ... Beauté (biauté) komt in e<strong>en</strong> neg<strong>en</strong>tal<br />

refrein<strong>en</strong> voor, waarbij er bijna altijd e<strong>en</strong> nauwe band is met dame of amie’; <strong>uit</strong>gaande van<br />

deze gegev<strong>en</strong>s - alegier heeft ook e<strong>en</strong> bijvorm alegir - is mijn schoonzoon A. Ste<strong>en</strong>berg, litt.<br />

rom. cand., gekom<strong>en</strong> tot de volg<strong>en</strong>de ‘herverfransing’ van <strong>het</strong> door Jan Morito<strong>en</strong> min of meer<br />

fonetisch neergeschrev<strong>en</strong> liedje: ‘De beaute k'alegit de mal d'amours son dis, son dis. De<br />

beaute k'alegit de mal d'amours, de voustre vis’, d.w.z. ‘Van schoonheid die mijn minnepijn<strong>en</strong><br />

verlicht zing ik e<strong>en</strong> liedje. Van schoonheid die mijn minn<strong>en</strong>pijn<strong>en</strong> verlicht, van ‘naai<strong>en</strong>’ leef<br />

ik’; m<strong>en</strong> kan zich voorstell<strong>en</strong> dat de dichter, wanneer door de ‘edel<strong>en</strong> wijn rijnscaert’ de<br />

stemming erin was gekom<strong>en</strong>, <strong>het</strong> lied van de ‘capela<strong>en</strong> van Hoedelem’ aan de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> heeft<br />

voorgezong<strong>en</strong> <strong>en</strong> dat dez<strong>en</strong> dan <strong>het</strong> refrein, dat als schlager in <strong>het</strong> Brugge van die dag<strong>en</strong><br />

algeme<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d zal zijn geweest, <strong>uit</strong> volle borst hebb<strong>en</strong> meegezong<strong>en</strong>; <strong>het</strong> komt mij voor<br />

dat ons refrein zal kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> toegevoegd aan de oudfranse literatuur; dat <strong>het</strong> in Frankrijk<br />

zelf niet schriftelijk is overgeleverd, laat zich geredelijk verklar<strong>en</strong> <strong>uit</strong> zijn platte inhoud; <strong>het</strong><br />

ging alle<strong>en</strong> van mond tot mond; verg. nog lied 16 r. 38: ‘<strong>en</strong>de zoe sanc in fransois’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


De costre seide: ‘domine, 9<br />

10 Waer waert wildi h<strong>en</strong><strong>en</strong> ga<strong>en</strong>?’<br />

‘Lieve coster, nemmermee<br />

Ne latet niem<strong>en</strong>e versta<strong>en</strong>!<br />

M<strong>en</strong> soude mi de crune vla<strong>en</strong>, 13<br />

Wiste m<strong>en</strong> hoe die zake zi!’<br />

15 De bottekalagi etc.<br />

Als si cam<strong>en</strong> vor die duere<br />

Daer de pape wilde zijn:<br />

‘Coster, nu moeti hier vuere<br />

Bliv<strong>en</strong> sta<strong>en</strong>de e<strong>en</strong> lettelkijn.<br />

20 Haddic gheda<strong>en</strong> d<strong>en</strong> wille mijn,<br />

Ic comme tot u sonder chi.’ 21<br />

De bottekalagi etc.<br />

Mijn here die pape die ghinc in.<br />

De coster die daer but<strong>en</strong> stoet,<br />

35 Hi peinsde wel in zin<strong>en</strong> zin:<br />

‘Dese pape <strong>en</strong> es niet vroet.<br />

Quame de man, dan ware niet goet.<br />

Hi soude mi vragh<strong>en</strong>: wat wildi?’<br />

De bottekalagi etcet.<br />

267<br />

9 domine: Verdam vermeldt deze aanspreekvorm voor e<strong>en</strong> geestelijke niet; in <strong>het</strong> WNT (s.v.<br />

4) wel 16de-eeuwse plaats<strong>en</strong>.<br />

13 de crune vla<strong>en</strong>, ‘zo de kruin scher<strong>en</strong> dat de schedelhuid meegaat, scalper<strong>en</strong>’; spot met de<br />

tonsuur.<br />

21 sonder chi, ‘zonder manker<strong>en</strong>’; ofra.sans si (verg. MW 7,1040).<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


30 De coster die ne stont daer niet lanc,<br />

De man ne cam ter duere ghega<strong>en</strong>.<br />

‘Laet in! laet in!’ dat was sijn zanc:<br />

‘Of ic sal de duere up sla<strong>en</strong>!’<br />

Als hi dit riep, doe wast gheda<strong>en</strong>.<br />

35 In de camere so ghinc hi.<br />

De bottekalagi etc.<br />

E<strong>en</strong> pape dat hi te bedde vant,<br />

Die arde jamerlike sach.<br />

De man nam <strong>en</strong><strong>en</strong> stoc in dhant,<br />

40 Hi gaf hem m<strong>en</strong>igh<strong>en</strong> drouv<strong>en</strong> slach.<br />

Hi seide: ‘dit es u laetste dach!’<br />

De pape maecte groot ghecri. 42<br />

De bottekalagi etc.<br />

Die coster hoerde dat ghescal, 44<br />

45 Hi tart e<strong>en</strong> lettelkijn bet naer.<br />

Hi hoorde tspap<strong>en</strong> ongheval,<br />

Hi seide: ‘wat duvle doedi daer?<br />

God gheve mi e<strong>en</strong> drouve jaer,<br />

Mi <strong>en</strong> es lief dat ic hier but<strong>en</strong> zi!’ 48-49<br />

50 De bottegalagi etce.<br />

268<br />

42 ghecri, ‘geschreeuw’.<br />

44 hoerde, l. hoorde.<br />

48-49 ‘God moge mij straff<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> slecht jaar, als ik niet blij b<strong>en</strong> dat ik hier b<strong>uit</strong><strong>en</strong> sta!’<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


18 * +<br />

Mijn hertze <strong>en</strong> can verblid<strong>en</strong> niet,<br />

Als soe niet vroilic up mi ziet<br />

In wi<strong>en</strong> ic vruechd<strong>en</strong> a<strong>en</strong> bespiet.<br />

Elpt mi, of ic verderve!<br />

5 Mi ne can gehelp<strong>en</strong> wijf no man,<br />

Als soe mi ge<strong>en</strong>re hulpe ne jan.<br />

Ic moet van rauw<strong>en</strong> dwin<strong>en</strong> dan, 7<br />

Et es aldus mijn erve. 8<br />

Mijn lief es leet, mijn heyl verdriet,<br />

10 Aldus <strong>en</strong>de wers es mi ghesciet.<br />

Ic biddu, vrauwe, ghedinct mijns yet,<br />

Eer ic van rouw<strong>en</strong> sterve!<br />

Meerre vruecht nie man ghewan,<br />

Als ic u vroylic scauw<strong>en</strong> can.<br />

269<br />

* Chanson. Kleine hymnestrof<strong>en</strong>:<br />

αβγδ<br />

aaab<br />

De ‘schijnm<strong>en</strong>suur’ (zie facs.) di<strong>en</strong>t slechts ter aanduiding van kortere <strong>en</strong> langere not<strong>en</strong>. De<br />

transcriptie heeft deze not<strong>en</strong>waard<strong>en</strong> vastgehoud<strong>en</strong>. Bij de zangvoordracht echter richte m<strong>en</strong><br />

zich in hoofdzaak naar <strong>het</strong> tekstritme! Wolf, Kongreßbericht.<br />

+ Acrostichon: Maie.<br />

7 dwin<strong>en</strong>, ‘wegkwijn<strong>en</strong>’.<br />

8 erve, ‘erfdeel’, hier: ‘lot dat mij toevalt’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


15 In can ghesceid<strong>en</strong> niet, daer van<br />

E<strong>en</strong>parich ic mi kerve. 15-16<br />

Met vruechd<strong>en</strong> zingh<strong>en</strong> e<strong>en</strong> vroylic liet:<br />

‘All<strong>en</strong> rouwe van mi vliet<br />

In hop<strong>en</strong>, wes ghi mi ghebiet,’<br />

20 Elpt mi, of ic bederve! 17-20<br />

Mijn hertze <strong>en</strong> can verblid<strong>en</strong> niet etc.<br />

270<br />

15-16 ‘ik kán niet scheid<strong>en</strong>, daarom (daer van) kwel ik mij voortdur<strong>en</strong>d af’.<br />

17-20 ‘help mij met vreugde e<strong>en</strong> vrolijk lied zing<strong>en</strong>, anders ga ik te gronde!’; r. 18/9 kan de inhoud<br />

van <strong>het</strong> vrolijke lied zijn - zoals door de interpunctie van de tekst wordt gesuggereerd - maar<br />

kan ook als tuss<strong>en</strong>zin gelez<strong>en</strong> word<strong>en</strong>: ‘alle rouw vliedt van mij he<strong>en</strong>, wanneer ik erop mag<br />

hop<strong>en</strong> dat gij mij iets zult opdrag<strong>en</strong>’ (<strong>uit</strong> die opdracht blijkt dan immers dat de dichter door de<br />

geliefde als minnaar aanvaard wordt, dat zij zijn gebiedster wil zijn <strong>en</strong> hij haar di<strong>en</strong>aar, haar<br />

lijfeig<strong>en</strong>e mag zijn).<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


19 *<br />

Wel an, wel an met hertz<strong>en</strong> gay, 1<br />

Die der minn<strong>en</strong> knecht<strong>en</strong> zijn!<br />

In deere van der minn<strong>en</strong> vray, 3<br />

God groete haer lievelijc anschijn, 4<br />

5 Willic ons zingh<strong>en</strong> e<strong>en</strong> liedekijn:<br />

‘Elc groete tsijn, ic groete tmijn! 6<br />

Nu wilwi truer<strong>en</strong> avela<strong>en</strong>!’<br />

Wel of, wel of met drouv<strong>en</strong> zinne!<br />

271<br />

* Strof<strong>en</strong>vorm: ballade met dansrefrein.<br />

1 wel an met hertz<strong>en</strong> gay: e<strong>en</strong> opwekking die zoveel betek<strong>en</strong>t als ‘zet je vrolijkste gezicht, kop<br />

op!’; er is e<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>stelling tuss<strong>en</strong> wel an van r. 1 <strong>en</strong> wel of van r. 8: ‘óp met de vreugde, wég<br />

met de droefheid!’; Stoett heeft in MW 9, 2131 t<strong>en</strong> onrechte wel of vergelek<strong>en</strong> met mnd. wol<br />

ûf, want of is hier niet ‘op’, maar ‘af’.<br />

3 ‘ter ere van de echte (hoofse) liefde’.<br />

4 haer lievelijc anschijn: nl. dat van de, als persoon gedachte, hoofse liefde.<br />

6 ‘ieder groete zíjn geliefde, ik groet de mijne’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Die niet ne dragh<strong>en</strong> reine minne,<br />

10 Die moet<strong>en</strong> bacht<strong>en</strong> danse sta<strong>en</strong>! 10<br />

Here God, nu geift hem hemelrijch,<br />

Die ghestade bliv<strong>en</strong> sal<br />

Met recht<strong>en</strong> trauw<strong>en</strong> minn<strong>en</strong>tlijch,<br />

Heift hi gheluc of ongheval.<br />

15 Mijn lop<strong>en</strong> es sonder g<strong>het</strong>al, 15<br />

Dies es mijn hertze in vruechd<strong>en</strong> al.<br />

Ic wille haer bliv<strong>en</strong> onderda<strong>en</strong>.<br />

Wel of, wel of met drouv<strong>en</strong> zinne!<br />

272<br />

Here God, hoet ons vor de vileine,<br />

20 Die aergher clapp<strong>en</strong> dan si zi<strong>en</strong>. 20<br />

Sine hebb<strong>en</strong> niet met ons ghemeine,<br />

Soe si ons jonn<strong>en</strong>, moet hem ghesci<strong>en</strong>! 22<br />

Met boser list si na ons spi<strong>en</strong>,<br />

Hoe nauwe dat wi van hem vli<strong>en</strong>. 24<br />

25 Haer nid<strong>en</strong> wil ons vruecht versla<strong>en</strong>. 25<br />

Wel of, wel of etc.<br />

10 bacht<strong>en</strong> danse sta<strong>en</strong>, ‘b<strong>uit</strong><strong>en</strong> onze kring staan’; deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die ge<strong>en</strong> deel hebb<strong>en</strong> aan <strong>het</strong> hoofse<br />

spel, de ‘niders’, word<strong>en</strong> b<strong>uit</strong><strong>en</strong>geslot<strong>en</strong> (verg. strofe 3).<br />

15 mijn lop<strong>en</strong>: nl. om de geliefde te di<strong>en</strong><strong>en</strong>.<br />

sonder g<strong>het</strong>al, ‘eindeloos’; verg. nog Maerlant, Disp. 161: ‘Haer bidd<strong>en</strong> es sonder g<strong>het</strong>al’.<br />

20 ‘die kwaad sprek<strong>en</strong> van ding<strong>en</strong> die zij niet hebb<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> waarnem<strong>en</strong>’.<br />

22 soe, l. so.<br />

24 ‘hoe wij ook ons best do<strong>en</strong> om ons aan hun blikk<strong>en</strong> te onttrekk<strong>en</strong>’.<br />

25 ons vruecht versla<strong>en</strong>, ‘onze hoofse minnevreugde bederv<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


20 * +<br />

Mijn zin, mijn moet, mijns hertz<strong>en</strong> bloet<br />

Anich so minn<strong>en</strong>lijch gevuecht 2<br />

Eewich an e<strong>en</strong>e vrouwe goet.<br />

Sonder verdriet <strong>het</strong> mir gh<strong>en</strong>uecht.<br />

5 Met rechter minn<strong>en</strong>tliker duecht<br />

Altoos ic om haer dinck<strong>en</strong> moet.<br />

El niet mijn hertz, mijn zin verhuecht, 7<br />

So gheift mi tall<strong>en</strong> vruechd<strong>en</strong> spoet. 8<br />

Mijn zin, mijn moet etc.<br />

10 Mochtic noch van haer sijn behoet,<br />

273<br />

* 2 couplett<strong>en</strong> word<strong>en</strong> door de not<strong>en</strong>voorraad bestrek<strong>en</strong>. De streep in <strong>het</strong> midd<strong>en</strong> di<strong>en</strong>t als<br />

afscheiding van 2 melodieregels. Teg<strong>en</strong> <strong>het</strong> einde 3 dunne streepjes (zie facsimile). Deze<br />

schijn<strong>en</strong> - ook in verdere melodieën - op korte herhaling<strong>en</strong> te duid<strong>en</strong>.<br />

+ Acrostichon: Maes.<br />

2 gevuecht, ‘gevoegd, ondergeschikt gemaakt’.<br />

7 el niet, ‘niets anders’.<br />

8 so, l. soe; ‘zij maakt alle vreugd<strong>en</strong> voor mij mogelijk’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Also mi minne an haer bewuecht, 11<br />

Eer mi nature sterv<strong>en</strong> doet!<br />

So waric vro, vul al der vruecht!<br />

Mijn zin, mijn moet etc.<br />

274<br />

11 an haer bewuecht, ‘tot haar beweegt, aan haar verbindt’; zie Mak, TNTL 68, 187.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


21 *<br />

Ic quam in e<strong>en</strong> prieel gegangh<strong>en</strong>,<br />

Daer vandic twee gheliev<strong>en</strong> sta<strong>en</strong>.<br />

D<strong>en</strong> tijt <strong>en</strong> const<strong>en</strong> niet verlangh<strong>en</strong>, 3<br />

In anders arem waersi beva<strong>en</strong>. 4<br />

5 Hi sprac haer also minlic a<strong>en</strong>:<br />

‘Vrouwe, mijns hertz<strong>en</strong> liefste reine,<br />

In wildi nummer ave la<strong>en</strong>,<br />

Du best mijn liefste vrouwe alleine!’<br />

275<br />

Metti<strong>en</strong> so sprac die scone vrauwe<br />

10 Lach<strong>en</strong>de also vri<strong>en</strong>delijch:<br />

‘Mijn boel, wi<strong>en</strong> ich so wael betrauwe,<br />

Liever gein up erderijch,<br />

Des muechstu wael ghelov<strong>en</strong> mich!’ 12-13<br />

* Chanson-strofe. Melodie met stoll<strong>en</strong>herhaling:<br />

αβαβγδεε<br />

ababbcbc<br />

De begin-herhaling doet aan de canzone-strofe d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> (vgl. de analoge bouw der canzon<strong>en</strong><br />

Grundriß 244).<br />

3 ‘de tijd kon hun niet te lang vall<strong>en</strong>’.<br />

4 in anders arem, ‘in elkanders arm’.<br />

12-13 ‘ik heb niemand in de wereld liever, dat verzeker ik je’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Doe boetsoe hem haer wivelic scijn 14<br />

15 Ende seide aldus so minn<strong>en</strong>tlijch:<br />

‘Lief, du a<strong>en</strong>s al die hertze mijn!’<br />

276<br />

Hi sprac: ‘here God, twine mocht ghesci<strong>en</strong><br />

Dat dit bleve eewelijc ghestade?<br />

So mocht wi vroylic vruechd<strong>en</strong> pli<strong>en</strong>,<br />

20 Nu duchtic mi altoos der scade. 20<br />

Als lief wert leit, dan eist te spade<br />

Hem die up onsteid<strong>en</strong> acht<strong>en</strong> cleine. 21-22<br />

God verde ons twe<strong>en</strong> van sulk<strong>en</strong> quade! 23<br />

Du best mijn liefste vrouwe alleine!’<br />

25 Dat edel wijf van reinre aert<br />

Sprac aldus met wis<strong>en</strong> zinne:<br />

‘Waer trauwe met trauw<strong>en</strong> es ghepaert,<br />

Dat es e<strong>en</strong> recht ghestade minne.<br />

Of ic mijn boel ghestade kinne,<br />

30 Sal ic hem onghesteide sijn?<br />

Mijn herte <strong>en</strong> heift ghe<strong>en</strong> ontrauwe inne, 31<br />

Lief, du a<strong>en</strong>s al die hertze mijn.’<br />

Van deser tale wart hi verblijt,<br />

Hi cussetze an haer mondekin root.<br />

35 Daer mede so cort<strong>en</strong> si d<strong>en</strong> tijt, 35<br />

Want soet hem waerlic nie verboot.<br />

Sijn hooft leidi in har<strong>en</strong> scoot,<br />

Met cuss<strong>en</strong>e blev<strong>en</strong> si ghemeine.<br />

14 boet, l. boot.<br />

20 ‘nu b<strong>en</strong> ik altijd bang voor de ontnuchtering, <strong>het</strong> teloorgaan van de hoofse verhouding’.<br />

21-22 ‘als de liefde in verdriet is verkeerd, is <strong>het</strong> te laat voor deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die te weinig de mogelijkheid<br />

in <strong>het</strong> oog hebb<strong>en</strong> gehoud<strong>en</strong>, dat de partner wel e<strong>en</strong>s onstandvastig zou kunn<strong>en</strong> zijn’; verg.<br />

nog Maerlant, Martijn 2, 34: ‘ne dade dat lief worde leit’.<br />

23 verde ons, ‘houde ons verre van, behoede ons voor’.<br />

31 inne: de laatste letters zijn weggesned<strong>en</strong>.<br />

35 daer: D met afkortingstek<strong>en</strong>.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Hi seide altoos met vruechd<strong>en</strong> groot:<br />

40 ‘Du best mijn liefste vrouwe alleine.’<br />

277<br />

Als ic dit sach, ic wart bescaemt.<br />

Mi dinke, in core daer vor<strong>en</strong> ghe<strong>en</strong> goet,<br />

Ende ic so minlic ware verzaemt 43<br />

Met haer die mi verblid<strong>en</strong> doet.<br />

45 Si vroilic mijn hertze <strong>en</strong>de ooc mijn moet! 45<br />

Met vruechd<strong>en</strong> lev<strong>en</strong> sonder pijn,<br />

Daer toe so anich crank<strong>en</strong> spoet,<br />

Nochtan heift soe die hertze mijn.<br />

43 ‘als ik zo in liefde ver<strong>en</strong>igd was’.<br />

45 in <strong>het</strong> hs. volgt op de beginhoofdletter S na de gebruikelijke spatie uroilic <strong>en</strong> de afschrijver<br />

heeft dus blijkbaar e<strong>en</strong> of meer letters overgeslag<strong>en</strong>; verg. voor de imperatief si lied 102 r. 5<br />

<strong>en</strong> lied 140 r. 15.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


22 * +<br />

Mijn herte onbiedt u liev<strong>en</strong> dach, 1<br />

Alleine vrouwe mijn!<br />

Reinre wijf ic nie ghesach<br />

In trouw<strong>en</strong> also fijn,<br />

5 Ende ic wil u ghestade zijn.<br />

Mijn zin, mijn moet, wat ic vermach,<br />

A<strong>en</strong>stu, mijn wijflic scijn.<br />

Recht dwincstu mi al sonder slach, 8<br />

Ic bem te male dijn,<br />

10 Ende ic wil u ghestade sijn.<br />

Mijn hertze onbiedt u etc.<br />

Mi a<strong>en</strong>stu al sonder verdrach, 12<br />

278<br />

* Chanson met refreinregel <strong>en</strong> herhaling van <strong>het</strong> eerste couplet na <strong>het</strong> 2de <strong>en</strong>z. (zie opm. bij<br />

31). Melodie doorgecomponeerd.<br />

Beginnoot conjectuur (randafsnijding van gelijke breedte als in no. 23, alwaar ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s<br />

conjectuur).<br />

+ Acrostichon: Marie.<br />

1 liev<strong>en</strong> dach: e<strong>en</strong> incid<strong>en</strong>tele variant van goed<strong>en</strong> dach die, behalve door e<strong>en</strong> behoefte aan<br />

e<strong>en</strong> meer persoonlijke <strong>en</strong> innige expressie, bepaald wordt door de klankcorrespond<strong>en</strong>tie met<br />

<strong>het</strong> volg<strong>en</strong>de, nadrukkelijke alleine (‘u, die alléén mijn vrouwe zijt’!).<br />

8 sonder slach, ‘zonder slag of stoot’.<br />

12 sonder verdrach, ‘zonder <strong>en</strong>ige beperking’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


279<br />

Al waric over Rijn. 13<br />

Rouct mijns, mijn vrouwe, hoort mijn gheclach,<br />

15 Jont mi recht loon na pijn!<br />

Ende ic wil u ghestade zijn.<br />

Mijn herte onbiedt u etc.<br />

13 ‘al zou ik, ver van u, op reis in <strong>het</strong> Rijnland zijn’; verg. lied 120 <strong>en</strong> blz. 210.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


23 * +<br />

Melancolie dwinct mi de zinne<br />

Allein up ein <strong>en</strong>de anders gein.<br />

Reinre wes<strong>en</strong> van beghinne<br />

Ic nie verzinde dat dit ein. 4<br />

5 Et es alst was, mi blivet reyn! 5<br />

Mi <strong>en</strong> rouc wat w<strong>en</strong>e ic ghewinne,<br />

Als ic verzie u lieflic grein. 7<br />

Recht bezouc doet dat ict kinne, 8<br />

280<br />

* Chanson met refreinregel. Melodie doorgecomponeerd. αβγδε<br />

ababB<br />

De beginnoot is conjectuur (volg<strong>en</strong>s 15 <strong>en</strong> 134). Transcriptie is <strong>het</strong> dorisch is ong<strong>en</strong>ietbaar<br />

door e<strong>en</strong> aantal moeilijk te vermijd<strong>en</strong> tritoni. Betere melodische gang (met behoud van de<br />

finalis d) door toepassing van de getransponeerd mixolydische modus. Wolf Kongreßber.<br />

leest phrygisch.<br />

+ Acrostichon: Marie.<br />

4 dat, l. dan.<br />

verzinde, ‘beminde’.<br />

5 ‘<strong>het</strong> was rein, is rein <strong>en</strong> blijve mij rein’.<br />

7 ‘als ik uw liefelijk juweel waarneem’; <strong>het</strong> hs. heeft v zie, zonder waarneembaar afkortingstek<strong>en</strong><br />

achter de v; op zichzelf g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> levert e<strong>en</strong> regel als ik u zie, u, lieflic grein ook wel zin op,<br />

maar als grein vocativus is, kan t van ict in r. 8 nerg<strong>en</strong>s op terug slaan; daarom neem ik aan<br />

dat tuss<strong>en</strong> v <strong>en</strong> zie e<strong>en</strong> ‘r-krul’ is weggeslet<strong>en</strong>; vele letters <strong>en</strong> woord<strong>en</strong> in dit lied zijn moeilijk<br />

te lez<strong>en</strong>, op onleesbaarheid af.<br />

8 recht bezouc, ‘gezette waarneming’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


In trauw<strong>en</strong> rein, niet als vileyn. 9<br />

10 Et es alst was etc.<br />

Met steid<strong>en</strong> blivic vaste hier inne,<br />

Alle vruecht es mi te clein. 12<br />

Rouct soe mijns niet wi<strong>en</strong> ic minne,<br />

In hop<strong>en</strong> vindic bate allein. 13-14<br />

15 Et es alst was etc.<br />

281<br />

Mijn trauwe es vast, mijn ontrauwe dinne, 16<br />

Arech es met mi onghemein. 17<br />

Rouct mijns, mijns hertz<strong>en</strong> coninginne,<br />

Ic houdu over capiteyn! 19<br />

20 Et es alst was etc.<br />

Melancolie dwinct mi die zinne etc.<br />

9 niet als vileyn, ‘niet met onhoofse bijgedacht<strong>en</strong>’.<br />

12 alle vruecht es mi te clein: nl. in vergelijking met de vreugde van uw g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid te bezitt<strong>en</strong>.<br />

13-14 ‘als zij die ik bemin ge<strong>en</strong> acht op mij slaat, put ik kracht <strong>uit</strong> de hoop (dat zij toch nog e<strong>en</strong>s<br />

mijn g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid zal beantwoord<strong>en</strong>)’.<br />

16 mijn ontrauwe dinne, ‘mijn ontrouw gering’; de dichter heeft zich door <strong>het</strong> oppositionele patroon<br />

lat<strong>en</strong> meeslep<strong>en</strong>, maar de tweede helft van de versregel kan nauwelijks e<strong>en</strong> versterking <strong>het</strong><strong>en</strong><br />

van wat in de eerste helft gezegd is!<br />

17 ‘ik houd mij verre van <strong>het</strong> onhoofse (arech)’.<br />

19 ‘gij zijt voor mij de gebiedster’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


24 *<br />

Mijn hertze heift groot verlang<strong>en</strong> in, 1<br />

Das ich so verre van haer bin 2<br />

Wi<strong>en</strong> ic met trauw<strong>en</strong> di<strong>en</strong>e.<br />

Ic wille, in can des. des truert mijn zin. 4<br />

5 Mijn hertze heift groot verlangh<strong>en</strong> in.<br />

Mi ne can verblid<strong>en</strong> ghe<strong>en</strong> gewin,<br />

Vor ic u sie, lief vrouwelin.<br />

Des staet mi vruecht tontvli<strong>en</strong>e. 8<br />

282<br />

* Rondeel, onregelmatig; gefarceerd met e<strong>en</strong> aantal couplet-regels.<br />

1 verlang<strong>en</strong>, ‘verdriet’.<br />

2 das, ‘omdat’.<br />

4 in can des, l. in cans? of heeft de kopiist e<strong>en</strong>voudig één des teveel geschrev<strong>en</strong>?<br />

8 ‘daarom moet ik alle vreugd<strong>en</strong> mijd<strong>en</strong>, moet ik vreugdeloos lev<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Up hope ic leve. des trueric min.<br />

10 Doch heift mijn hertz verlangh<strong>en</strong> in.<br />

Ic weinsch u heil, wes ich beghin. 11<br />

Al es mijn heil van vruechd<strong>en</strong> din, 12<br />

Ic hope u vroylic tsi<strong>en</strong>e.<br />

Mijn hertze heift groos etc.<br />

283<br />

11 wes ich beghin, ‘wat ik ook moet beginn<strong>en</strong>’; stoplap.<br />

12 ‘al is mijn geluk maar pover, arm aan vreugd<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


25 * +<br />

Mijn hertze, mijn sin, so waer ic bin,<br />

Anich u, minlic vrouwe, gegev<strong>en</strong>.<br />

In core daer vor<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> ghewin,<br />

Ende ic yet sonder u soude lev<strong>en</strong>. 3-4<br />

284<br />

5 Mi <strong>en</strong> huecht ghe<strong>en</strong> vruecht, wes ich begin,<br />

Als ic u niet mach sijn b<strong>en</strong>ev<strong>en</strong>. 6<br />

Ich dinke up anders meer no min, 7<br />

Eewich sidi in mi ghescrev<strong>en</strong>.<br />

Mijn hertze <strong>en</strong>de mijn sin, so waer ic bin, 9<br />

10 Anich u, minlic vrouwe, ghegev<strong>en</strong>.<br />

In core daer vor<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> ghewin,<br />

Ende ic yet sonder u soude lev<strong>en</strong>.<br />

Met trauw<strong>en</strong> blivic vast hier in,<br />

Alle ontrauwe a<strong>en</strong>stu mi verdrev<strong>en</strong>.<br />

* Chanson, hymnevorm. Id<strong>en</strong>tiek met de analyse in G<strong>en</strong>nrich, Grundriß 233:<br />

αβγδ<br />

abab<br />

In α β <strong>en</strong> δ dezelfde cad<strong>en</strong>s; dit is ook in lied 25 <strong>het</strong> geval (c-d).<br />

+ Acrostichon: Maie.<br />

3-4 ‘ik zou voor ge<strong>en</strong> geld ter wereld ook maar e<strong>en</strong> og<strong>en</strong>blik zonder u will<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>’.<br />

6 u b<strong>en</strong>ev<strong>en</strong>, ‘aan uw zijde, in uw nabijheid’.<br />

7 ‘ik d<strong>en</strong>k aan helemaal niets anders’.<br />

9 hs. mijn hertze <strong>en</strong>de mijn so waer ic bin.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


15 In ziele, in live, in moet, in zin<br />

Es niet dan ghi alleine blev<strong>en</strong>.<br />

Mijn <strong>het</strong>tze, mijn zin etc.<br />

285<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


26 *<br />

Ne ghe<strong>en</strong> solaes vor vrauw<strong>en</strong> minne! 1<br />

Si sijn van hert<strong>en</strong> reine! 3<br />

Het lach e<strong>en</strong> wijf van frissch<strong>en</strong> zinne<br />

Bi har<strong>en</strong> boele alleine<br />

5 In anders arem vast ghemeine.<br />

Si helsd<strong>en</strong> vaste omtr<strong>en</strong>t d<strong>en</strong> crop: 6<br />

‘Ay mi, lieve Jacop! ai mi, lieve Jacop!’<br />

286<br />

Der minn<strong>en</strong> spel si beide plagh<strong>en</strong> 8<br />

Met groter melodi<strong>en</strong>. 9<br />

10 Ende als si meest in vruechd<strong>en</strong> lagh<strong>en</strong>,<br />

Viel soe in fr<strong>en</strong>ezi<strong>en</strong>. 11<br />

Ic wane, soe liet haer elder vri<strong>en</strong>,<br />

* Tekst <strong>en</strong> melodie in balladevorm.<br />

Bij dit ‘Refereyn int sotte’ past e<strong>en</strong> luchtige 4/8 maat.<br />

1 ‘ge<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> gaat bov<strong>en</strong> vrouw<strong>en</strong>liefde’; ev<strong>en</strong>als de volg<strong>en</strong>de regel ironisch bedoeld.<br />

3 van frissch<strong>en</strong> zinne, ‘opgewekt, lev<strong>en</strong>slustig’.<br />

6 crop, ‘keel’; in de context, waar <strong>het</strong> de hals moet aanduid<strong>en</strong>, lijkt <strong>het</strong> woord mij opzettelijk<br />

grof, onhoofs.<br />

8 der minn<strong>en</strong> spel pli<strong>en</strong>: verbloem<strong>en</strong>de <strong>uit</strong>drukking voor de coitus.<br />

9 melodie, ‘g<strong>en</strong>ot’.<br />

11 fr<strong>en</strong>ezie, ‘zinsverbijstering’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Van vruechd<strong>en</strong> riep soe d<strong>en</strong> walop: 13<br />

‘Ai mi, lieve Jacop’ etc.<br />

15 Haer boel was gram om dese worde,<br />

Hi sprac: ‘sidi bezet<strong>en</strong>?<br />

Wi<strong>en</strong> waest dat ic hu nom<strong>en</strong> hoorde?<br />

Hebdi min<strong>en</strong> name verget<strong>en</strong>?<br />

Wel an, ic wil de wareit wet<strong>en</strong>,<br />

20 Mi dincke, ghi hout met mi u scop: 20<br />

Ay mi, lieve Jacob!’<br />

Si peinsde, als soe haer wel bedochte:<br />

‘Wat duvle hebbic gheseit?’<br />

Vele onsculd<strong>en</strong> dat soe zochte, 24<br />

25 Si seide, <strong>het</strong> was haer leit.<br />

Hi zwoer bi zijnre zekerheit: 26<br />

‘Ghi sult ontfangh<strong>en</strong> m<strong>en</strong>igh<strong>en</strong> clop,<br />

Ay mi, lieve Jacob!’<br />

Dus was dat vraukin daer bedrogh<strong>en</strong><br />

30 Bi har<strong>en</strong> zott<strong>en</strong> wane. 30<br />

Elc peinse om dat soe heift vor ogh<strong>en</strong>,<br />

Als m<strong>en</strong> rolt in haer bane. 32<br />

M<strong>en</strong> betert gh<strong>en</strong>e wijfs met slane,<br />

Nochtan so mak<strong>en</strong>si m<strong>en</strong>igh<strong>en</strong> Job: 34<br />

35 Ay mi, lieve Jacob etc.<br />

287<br />

13 d<strong>en</strong> walop, ‘de aanvur<strong>en</strong>de kreet’.<br />

20 ‘ik geloof dat je de gek met mij steekt’.<br />

24 onsculd<strong>en</strong>, ‘verontschuldiging<strong>en</strong>’.<br />

26 bi zijnre zekerheit, ‘op zijn eer’.<br />

30 bi har<strong>en</strong> zott<strong>en</strong> wane, ‘door haar zinsbegoocheling’; de eerste t van zott<strong>en</strong> is niet erg duidelijk<br />

<strong>en</strong> Cartons lezing zoet<strong>en</strong> levert ook e<strong>en</strong> goede zin op; De Vreese, die ik hier volg, zal echter<br />

zott<strong>en</strong> gelez<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, omdat de kopiist oe meestal als ligatuur schrijft.<br />

32 ‘als m<strong>en</strong> in haar wag<strong>en</strong>spoor rijdt’; obsce<strong>en</strong> bedoeld.<br />

34 Job werd door zijn vrouw bespot (Job 2 : 9).<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


27 *<br />

Het soude e<strong>en</strong> scamel mers<strong>en</strong>ier<br />

Coopmansceipe ler<strong>en</strong>. 1-2<br />

Hi hiet Annin Tutebier, 3<br />

Hi conste hem wel gh<strong>en</strong>er<strong>en</strong>, 4<br />

5 Daer hi sin<strong>en</strong> canis drouch, 5<br />

288<br />

E<strong>en</strong> joncfrauwe riep<strong>en</strong> <strong>en</strong>de soe louch: 6<br />

‘Comt hier na, goet meerseman!’ 7<br />

* Ballade. Andere tekstplaatsing, b.v. met de refreinregels op de begin-scala's, is ook mogelijk.<br />

Wolf Kongreßbericht.<br />

1-2 ‘er was e<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> arme koopman die leerde, hóe hij zijn waar aan de man (vrouw) moest<br />

br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>’.<br />

3 (H)annin: eig<strong>en</strong>naam, oorspronkelijk e<strong>en</strong> vleivorm van Johannes, die ook gebruikt werd ter<br />

aanduiding van e<strong>en</strong> sukkel; verg. lied 71. tute bier, ‘kan bier’ e<strong>en</strong> bijnaam die gekoz<strong>en</strong> kan<br />

zijn om de b<strong>uit</strong><strong>en</strong>gewone sexuele pot<strong>en</strong>tie van de betrokk<strong>en</strong>e aan te duid<strong>en</strong>.<br />

4 hem wel gh<strong>en</strong>er<strong>en</strong>, ‘zich goed voordo<strong>en</strong>’<br />

5 canis, ‘mars, korf van e<strong>en</strong> marskramer’; b<strong>uit</strong><strong>en</strong> dit lied niet in mnl. tekst<strong>en</strong> aangetroff<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

blijkbaar dus e<strong>en</strong> spreektaalwoord; in latere taal is <strong>het</strong> e<strong>en</strong> plat woord voor ‘lichaam’ <strong>en</strong><br />

mogelijk was deze toepassing ook in <strong>het</strong> mnl. al bek<strong>en</strong>d; verg. maars <strong>en</strong> korf als platte woord<strong>en</strong><br />

voor ‘achterste’.<br />

6 joncfrauwe, hs. joncfr'; zo ook op andere plaats<strong>en</strong> in dit lied.<br />

7 meerseman, ‘koopman’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


‘Naeld<strong>en</strong>! spell<strong>en</strong>! tromp<strong>en</strong>! bell<strong>en</strong>! 8<br />

Ic wil mijn merse hier neder stell<strong>en</strong>,<br />

10 Laet zi<strong>en</strong> of ic vercop<strong>en</strong> can.’<br />

Als hi de scone vrauwe anesach,<br />

Hi sprac: ‘ic wil mijn merse ontsla<strong>en</strong>, 12<br />

Ic hebbe g<strong>het</strong>santert al d<strong>en</strong> dach, 13<br />

In hebbe <strong>en</strong>e mite niet ontfa<strong>en</strong>.’ 14<br />

15 Sin<strong>en</strong> canis hi ontslouch:<br />

‘Joncfrauwe, nu souct al u ghevouch, 16<br />

Want ic u wel der bat<strong>en</strong> jan.’ 17<br />

Naeld<strong>en</strong>! spell<strong>en</strong>! etc. 18<br />

‘Merseman’ seidse, ‘lieve gheselle,<br />

20 Ic hebbe e<strong>en</strong> cleine cokerkijn.<br />

In vinde hier in no naelde no spelle<br />

Die wel vough<strong>en</strong> soude daer in.<br />

Hier sijn grote <strong>en</strong>de daer toe cleine, 23<br />

Maer ic ne vinde niet dat ic meine.’ 24<br />

25 ‘Joncfrauwe, wat spell<strong>en</strong> wildi dan?’<br />

Naeld<strong>en</strong>! spell<strong>en</strong>! etc.<br />

‘Joncfrauwe, ic hebbe e<strong>en</strong> spellekijn,<br />

Dan es niet aldus cleine.’<br />

289<br />

8 tromp<strong>en</strong>, bell<strong>en</strong>: waarschijnlijk moet m<strong>en</strong> hierbij wel d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> aan kindertrompetjes, rammelaars<br />

e.d.; verg. ook de (16de-eeuwse) citat<strong>en</strong> bij <strong>het</strong> derde artikel Tromp in <strong>het</strong> WNT; <strong>het</strong> aldaar<br />

gegev<strong>en</strong> citaat van Gezelle bewijst dat deze ons lied, in de <strong>uit</strong>gave van Carton, gek<strong>en</strong>d moet<br />

hebb<strong>en</strong>.<br />

12 ontsla<strong>en</strong>, ‘op<strong>en</strong>mak<strong>en</strong>’.<br />

13 g<strong>het</strong>san tert, ‘zing<strong>en</strong>de mijn war<strong>en</strong> aangeprez<strong>en</strong>’; b<strong>uit</strong><strong>en</strong> deze plaats niet in <strong>het</strong> mnl.<br />

aangetroff<strong>en</strong>; verg. dialectisch s(j)anter<strong>en</strong>, ‘zeur<strong>en</strong>, jammer<strong>en</strong>, babbel<strong>en</strong>, brabbel<strong>en</strong>’ (WNT).<br />

14 ‘ik heb ge<strong>en</strong> c<strong>en</strong>t gebeurd’; de waarde van e<strong>en</strong> mite was <strong>het</strong> derde deel van e<strong>en</strong> p<strong>en</strong>ning.<br />

16 al u ghevouch, ‘al wat u past’; hs. al gheuouch; aanvulling van Mak.<br />

17 ‘ik gun u e<strong>en</strong> voordelige koop’, met bijgedachte aan ‘g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong>’ <strong>en</strong> ‘beterschap’.<br />

18 <strong>het</strong> tweede woord is in <strong>het</strong> hs. erg vaag.<br />

23 verg. lied 132, r. 23; de bet. moet zijn: ‘hier zijn wel allerlei soort<strong>en</strong>’.<br />

24 maer: M met afkortingstek<strong>en</strong>.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


‘Cnape, wel moeti com<strong>en</strong> sijn,<br />

30 Ghi weit wel wat ic meine.<br />

Wildi de spelle vercop<strong>en</strong> niet,<br />

So le<strong>en</strong>sce mi, of ghijt ghebiet! 32<br />

Ic salt u lon<strong>en</strong>, bi sinte Jan!’<br />

Naeld<strong>en</strong>! bell<strong>en</strong>! etc. 34<br />

35 Hi nam de joncfrauwe bi der hant,<br />

Si ging<strong>en</strong> onder hem beid<strong>en</strong>.<br />

De spelle dat zoe te pointe vant, 37<br />

So<strong>en</strong>e wilder niet of sceid<strong>en</strong>.<br />

‘Cnape, hout mi dit spelleldjn! 39<br />

40 Het sal u wel vergoud<strong>en</strong> zijn,<br />

Want beter spelle ic nie ghewan!’<br />

Naeld<strong>en</strong>! spell<strong>en</strong>! etce.<br />

290<br />

32 le<strong>en</strong>sce, l. le<strong>en</strong>ce (d.i. le<strong>en</strong>tse) of: le<strong>en</strong>se.<br />

of ghijt ghebiet, ‘als u wilt, alstublieft’.<br />

34 bell<strong>en</strong>, l. spell<strong>en</strong>.<br />

37 te pointe, ‘precies goed’.<br />

39 hout mi, ‘bewaar voor mij’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


28 * +<br />

Lief alder liefst int hertze mijn,<br />

Ic gheve u hertze <strong>en</strong>de zinne<br />

Ende wille u eighin di<strong>en</strong>are zijn,<br />

Ge<strong>en</strong> ander ne mach mi inne.<br />

5 Als ic u zie, ic vruecht ghewinne. 5<br />

Ets recht, du geifs mir lief <strong>en</strong>de leit.<br />

Up min<strong>en</strong> heit,<br />

Reynre wijf ic nie ne kinne.<br />

Trouwe es in mi <strong>en</strong>de steidicheit.<br />

10 Lijf <strong>en</strong>de goet dats eighin dijn<br />

In jonsteliker trauw<strong>en</strong>.<br />

El niet ic gher, dijn wijflic scijn<br />

Gheift mi vruecht in scauw<strong>en</strong>.<br />

Alsic troost van di mach ghelauw<strong>en</strong>, 14<br />

291<br />

* Balladevorm. De laatste regel van <strong>het</strong> acrostichische couplet is Refrein; ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s e<strong>en</strong><br />

ingeschov<strong>en</strong> halve regel ‘Up min<strong>en</strong> heit’.<br />

+ Acrostichon: Liegaert.<br />

5 hs. Als ic v zie vruecht ghewinne.<br />

14 ghelauw<strong>en</strong>, ‘krijg<strong>en</strong>, ontvang<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


15 Es alle bliscap mijn aerbeit. 15<br />

Up min<strong>en</strong> heit,<br />

Rouct mijns, lief vor all<strong>en</strong> vrouw<strong>en</strong>!<br />

Trouwe es in mi <strong>en</strong>de steidicheit.<br />

Laes dir gh<strong>en</strong>ough<strong>en</strong> mijn jonstlic pijn,<br />

20 In mach der jonst niet derv<strong>en</strong>,<br />

Ende holt mich al vor dijn eighijn, 21<br />

Gheheil daer in te sterv<strong>en</strong>.<br />

Al mochtic weinsch<strong>en</strong> .M. werv<strong>en</strong>,<br />

El niet ic gher, hoet mi vergeit.<br />

25 Up min<strong>en</strong> heit,<br />

Recht wil ic mi dijn eighin erv<strong>en</strong>. 26<br />

Trouwe es in mi <strong>en</strong>de steidicheit. 27<br />

292<br />

15 ‘dan is mijn inspanning (om u te di<strong>en</strong><strong>en</strong>) e<strong>en</strong> <strong>en</strong> al vreugde’.<br />

21 ‘houd mij geheel <strong>en</strong> al voor uw lijfeig<strong>en</strong>e, die in in zijn hoofse di<strong>en</strong>stbetoon aan u naar <strong>het</strong><br />

vlees wil sterv<strong>en</strong> (om in u te lev<strong>en</strong>)’; sterv<strong>en</strong> in deze betek<strong>en</strong>is is ontle<strong>en</strong>d aan <strong>het</strong> mystieke<br />

spraakgebruik.<br />

26 ‘ik wil, als uw lijfeig<strong>en</strong>e, <strong>het</strong> bezit van mijzelf overdrag<strong>en</strong> aan u’.<br />

27 hs. Trouwe es in mi steidicheit.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


29 *<br />

E<strong>en</strong> edel, werde, reine vrucht<br />

Hout mi in rechter trauw<strong>en</strong>,<br />

Claerre dan der zonn<strong>en</strong> lucht<br />

Bov<strong>en</strong> all<strong>en</strong> vrouw<strong>en</strong>.<br />

5 Als icse minlic mach a<strong>en</strong>scauw<strong>en</strong>,<br />

Sone es mijn bliscap niet te scriv<strong>en</strong>.<br />

293<br />

Ghe<strong>en</strong> vruecht <strong>en</strong> mach mer in d<strong>en</strong> zin: 7<br />

Wi<strong>en</strong> ic met trouw<strong>en</strong> steidich bin,<br />

Die moet e<strong>en</strong>s anders eighin bliv<strong>en</strong>.<br />

10 Si k<strong>en</strong>t dat ic haer eighin bem.<br />

Hoe salic dan ghelid<strong>en</strong><br />

Dat e<strong>en</strong>ich ander heift met hem<br />

Mijn vruecht <strong>en</strong>de mijn verblid<strong>en</strong>?<br />

Ach leider, al mach ict b<strong>en</strong>id<strong>en</strong>,<br />

* Ballade. Na de 5de strofe herhaling van de beginstrofe. Deze cyclische vorm ook in 18, 23<br />

<strong>en</strong> 25.<br />

7 hs. vrucht.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


15 In maecht met er<strong>en</strong> niet ontkiv<strong>en</strong>. 15<br />

Ghe<strong>en</strong> vruecht etc.<br />

Ic minse bov<strong>en</strong> al dat leift<br />

Met hert<strong>en</strong> <strong>en</strong>de met zinne.<br />

Die duecht, die ere die an haer cleift,<br />

20 Behout mi vaste hier inne.<br />

Om lief, om leit, wes ic beghinne,<br />

Haer eere ne willic niet verdriv<strong>en</strong>. 21-22<br />

Ghein vruecht etc.<br />

Dus duchtic dat ic sterv<strong>en</strong> moet,<br />

25 Maer niet bi har<strong>en</strong> scoud<strong>en</strong>.<br />

Want in wil niet dat soe yet doet,<br />

Haer eere ne si behoud<strong>en</strong>. 26-27<br />

Mijn leit moetic int beste voud<strong>en</strong>, 28<br />

Of ongh<strong>en</strong>oucht sal mi ontliv<strong>en</strong>.<br />

30 Ghe<strong>en</strong> vruecht ne mach etc.<br />

O vrouwe daer al mijn troost an steit,<br />

Blijft mi vort an ghestade!<br />

K<strong>en</strong>t dat ic lide m<strong>en</strong>ich leit<br />

Van rouw<strong>en</strong>, vro <strong>en</strong>de spade!<br />

35 Ic hope e<strong>en</strong> <strong>en</strong>de deser scade.<br />

Ghi sijt mijn lief vor all<strong>en</strong> wiv<strong>en</strong>.<br />

294<br />

15 ‘ik kan <strong>het</strong> met ere, d.i. volg<strong>en</strong>s de regels van de hoofse erecode, niet betwist<strong>en</strong>’; ontkiv<strong>en</strong> is<br />

verder niet in mnl. tekst<strong>en</strong> aangetroff<strong>en</strong>.<br />

21-22 ‘hoe onaang<strong>en</strong>aam <strong>het</strong> ook voor mij is <strong>en</strong> al weet ik niet wat ik moet beginn<strong>en</strong>, ik wil niets<br />

afdo<strong>en</strong> aan haar recht om aan e<strong>en</strong> ander de voorkeur te gev<strong>en</strong> bov<strong>en</strong> mij’.<br />

26-27 ‘ik wil niet dat zij iets doet, waardoor aan haar eer, haar recht om haar hart te volg<strong>en</strong>, tekort<br />

gedaan zou word<strong>en</strong>’.<br />

28 voud<strong>en</strong>, ‘vouw<strong>en</strong>, plooi<strong>en</strong>’; dus: ‘ik moet mijn leed zo goed mogelijk verwerk<strong>en</strong>, anders zal ik<br />

sterv<strong>en</strong> van verdriet’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Ghe<strong>en</strong> vruecht <strong>en</strong> mach mer in d<strong>en</strong> zin:<br />

Wi<strong>en</strong> ic met trauw<strong>en</strong> sculdich bin, 38<br />

Die moet e<strong>en</strong>s anders eighin bliv<strong>en</strong>.<br />

40 E<strong>en</strong> edel, werde, reine vrucht etc.<br />

38 sculdich, l. steidich.<br />

295<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


30 * +<br />

Lucht des edels wivelics aert, 1<br />

Als ic di zie, ic bem verclaert,<br />

Vroilic inde zinn<strong>en</strong> mijn.<br />

Wanneer ich bi di b<strong>en</strong> verwaert,<br />

5 Eighin vri <strong>en</strong>de onghespaert,<br />

Roofstu uut mi der zorgh<strong>en</strong> pijn. 4-6<br />

E<strong>en</strong> wort dire jonst es medicijn,<br />

Troost dat al lid<strong>en</strong> can verdriv<strong>en</strong>.<br />

Toocht mi gh<strong>en</strong>ad<strong>en</strong>, wijflic schijn,<br />

10 Ende ic wil u ghestade bliv<strong>en</strong>.<br />

Lief alre liefst vor al dat leift,<br />

296<br />

* Ballade. De melodie kan ev<strong>en</strong>goed in binair als in ternair ritme gezong<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. De g, 2<br />

mat<strong>en</strong> van 't eind (op ‘schijn Ende’), verdubbeld.<br />

+ Acrostichon: Lauwerette.<br />

1 ‘licht van <strong>het</strong> edele vrouwelijke geslacht’.<br />

4-6 ‘wanneer gij mij als lijfeig<strong>en</strong>e onder uw hoede hebt g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> <strong>en</strong> ik zonder voorbehoud de<br />

uwe b<strong>en</strong>, bevrijdt gij mij van mijn verdrietelijke onzekerheid (nl. of ik wel door u geaccepteerd<br />

word)’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


297<br />

Als u ghelieft dat ghi mi gheift<br />

Van uw<strong>en</strong> monde e<strong>en</strong> woort allein,<br />

Weinsch van vruechd<strong>en</strong> mi a<strong>en</strong> cleift, 14<br />

15 Ende wes ic daer om ha<strong>en</strong> ghesneift, 15<br />

Recht eist verg<strong>het</strong><strong>en</strong>, groot <strong>en</strong>de clein.<br />

E<strong>en</strong> onrein dinck<strong>en</strong> ic niet <strong>en</strong> mein, 17<br />

Trouwe es mijn me<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong>de mijn scriv<strong>en</strong> 18<br />

Tot in mijn <strong>en</strong>de, in trouw<strong>en</strong> rein,<br />

20 Ende wilt mi ooc ghestade bliv<strong>en</strong>.<br />

Laes dir gh<strong>en</strong>ough<strong>en</strong>, vrouwe goet! 21<br />

An di staet al mijn zin, mijn moet,<br />

Vri eighin, steidich, ongesceid<strong>en</strong>.<br />

Wiltu mi jonn<strong>en</strong> dijn behoet,<br />

25 Eer mi nature sterv<strong>en</strong> doet,<br />

Reinlic wil ic des verbeid<strong>en</strong>.<br />

Eer ic mi van di liete ontled<strong>en</strong>, 27<br />

Ter doot <strong>het</strong> ic mi eer ontliv<strong>en</strong>.<br />

Tot u wil ic mi geel bereid<strong>en</strong>, 29<br />

30 Ende wilt mi ooc etc.<br />

14 ‘heb ik zoveel vreugd<strong>en</strong> als ik maar kan w<strong>en</strong>s<strong>en</strong>’.<br />

15 ghesneift, ‘moeit<strong>en</strong> verdrag<strong>en</strong>’.<br />

17 ‘ik heb ge<strong>en</strong> onhoofse bijbedoeling<strong>en</strong>’; waarschijnlijk e<strong>en</strong> toespeling op de - ook in die tijd<br />

waarschijnlijk niet alledaagse - hoofse driehoeksverhouding: de hoofse huisvri<strong>en</strong>d geeft<br />

<strong>uit</strong>drukkelijk te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> dat hij de gr<strong>en</strong>z<strong>en</strong> eerbiedigt <strong>en</strong> zich niet in de plaats van de eig<strong>en</strong>lijke<br />

minnaar (Egidius) wil stell<strong>en</strong>.<br />

18 ‘wat ik d<strong>en</strong>k <strong>en</strong> dicht is <strong>en</strong>kel hoofse trouw’.<br />

21 laes, l. laets, d.i. laet des.<br />

27 ontled<strong>en</strong>, l. ontleid<strong>en</strong>, ‘afbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, scheid<strong>en</strong>’.<br />

29 geel, ‘geheel’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


31 * +<br />

Com haer te mi, mijns hertz<strong>en</strong> vrouwe!<br />

An dir so sta<strong>en</strong> de zinn<strong>en</strong> mijn.<br />

Liever wijf ic niewer scouwe.<br />

Laet dir gh<strong>en</strong>ough<strong>en</strong> mijn jonstlijc pijn<br />

5 Ende doet mir din<strong>en</strong> troost anschijn!<br />

Com hare verdriv<strong>en</strong> min<strong>en</strong> rauwe!<br />

Als ic a<strong>en</strong>zie dat anschijn dijn,<br />

Lief alder liefst, in rechter trauwe<br />

Laet mi dijn alre liefste zijn<br />

10 Ende doet mir din<strong>en</strong> troost anscijn!<br />

298<br />

Com haer te mi, mijns hertz<strong>en</strong> vrouwe etc. 11<br />

Com haer, doe das ic vreucht ghelauwe! 12<br />

Altoos so vintstu mi eighijn.<br />

Lost mi van zorgh<strong>en</strong>, <strong>het</strong> staet mi nauwe! 14<br />

* Chanson met refreinregel <strong>en</strong> strof<strong>en</strong>herhaling volg<strong>en</strong>s <strong>het</strong> ‘rondo’-schema (I-II-I-III-I-IV-I <strong>en</strong>z.)<br />

+ Acrostichon: Calle.<br />

11 hs. h'tze.<br />

12 ghelauwe, ‘ontvang’.<br />

14 <strong>het</strong> staet mi nauwe, ‘<strong>het</strong> staat er hachelijk met mij voor’; verg. Jan Praet: ‘dat <strong>het</strong> staet met<br />

mi so nauwe’ (ed. Bormans r. 4756).<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


15 Lost mijn jonst in dir hertz<strong>en</strong> scrijn 15<br />

Ende doet mir din<strong>en</strong> troost anscijn!<br />

Com haer te mi etc.<br />

15 lost, l. laet?<br />

299<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


32 *<br />

Blide <strong>en</strong>de vro uut zorgh<strong>en</strong> laste 1<br />

Ende nummer onghesteide zijn,<br />

Hier in vint m<strong>en</strong> der vruechd<strong>en</strong> raste. 3<br />

Dats ombek<strong>en</strong>t int hertze mijn.<br />

5 Gh<strong>en</strong>ouchte es lid<strong>en</strong>s medicijn,<br />

Daer hope in steit. 5-6<br />

Gh<strong>en</strong>ouchte voucht leit ter vroilicheit. 7<br />

Hi zeilt met <strong>en</strong><strong>en</strong> zekr<strong>en</strong> maste 8<br />

Die vroilic scuwet der zoorgh<strong>en</strong> pijn.<br />

300<br />

* Ballade (cyclisch). Finalis (a') is conjectuur; <strong>het</strong> is de cad<strong>en</strong>s (dal<strong>en</strong>de secundeschrede) na<br />

de bes'.<br />

1 uut zorgh<strong>en</strong> laste, ‘zonder de drukk<strong>en</strong>de onzekerheid of zij mij wel accepteert’.<br />

3 der vruechd<strong>en</strong> raste, ‘e<strong>en</strong> vreugdevolle, gelukkige rust’.<br />

5-6 ‘<strong>het</strong> hoofse liefdesg<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> is e<strong>en</strong> balsem voor <strong>het</strong> lijd<strong>en</strong>, als de minnaar hoop mag koester<strong>en</strong>’.<br />

7 ‘in mijn geval ontneemt <strong>het</strong> hoofse liefdesg<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> mij mijn opgewekte stemming’.<br />

8 ‘hij vaart e<strong>en</strong> vaste koers in <strong>het</strong> lev<strong>en</strong>, die zijn opgewektheid niet door gedacht<strong>en</strong> van twijfel<br />

laat verstor<strong>en</strong>’; misschi<strong>en</strong> heeft de dichter dit beeld ontle<strong>en</strong>d aan Jan Praet: ‘Maer sm<strong>en</strong>sch<strong>en</strong><br />

herte es de scepman, / de mast es de nature zijn, / dat zeil, als ict ghemerk<strong>en</strong> can, / mach<br />

wez<strong>en</strong> zine me<strong>en</strong>inghe a<strong>en</strong>scijn’ (ed. Bormans r. 453/6); ‘so blijft u scip seker ghemast’ (r.<br />

1610).<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


10 Wanneer ic bem in hop<strong>en</strong> vaste,<br />

So levic in e<strong>en</strong> vroylic scijn.<br />

Bestu ghesteidich, minnerlijn,<br />

Hoop <strong>en</strong>de verbeit!<br />

Gh<strong>en</strong>oucht voucht leit ter vroilicheit,<br />

15 Wa<strong>en</strong> <strong>en</strong>de Twifel sijn mijn gaste,<br />

Trouwe es mijn wert tot in d<strong>en</strong> fijn. 15-16<br />

In vinde niet daer ic na taste,<br />

Doch mijn gheluc dan es niet dijn. 18<br />

Die nie ne smaecte goed<strong>en</strong> wijn,<br />

20 Te biere hi gheit. 19-20<br />

Gh<strong>en</strong>oucht voucht leit ter vroilicheit.<br />

Blide <strong>en</strong>de vro etcet.<br />

301<br />

15-16 ‘hoe standvastig ik ook in de herberg van de trouw zit te wacht<strong>en</strong>, onzekerheid <strong>en</strong> twijfel<br />

blijv<strong>en</strong> mij gezelschap houd<strong>en</strong>’.<br />

18 ‘wat voor mij <strong>het</strong> geluk zou zijn, is <strong>het</strong> blijkbaar niet voor u’.<br />

19-20 ‘wie nooit <strong>en</strong>ige vervulling vindt van zijn hoofse liefdesverlang<strong>en</strong>, moet de liefde wel op lager<br />

niveau gaan zoek<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


33 *<br />

En es ge<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>t, up min<strong>en</strong> heit,<br />

Die m<strong>en</strong> so lichte verwerk<strong>en</strong> mach<br />

Om dinc daer niet vele an <strong>en</strong> cleift. 1-3<br />

Het doet sijn onghestadicheit. 4<br />

5 Dies noit g<strong>het</strong>rauwe vri<strong>en</strong>t <strong>en</strong> plach. 5<br />

En es ghe<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>t, up min<strong>en</strong> heit,<br />

Die m<strong>en</strong> so lichte verwerk<strong>en</strong> mach.<br />

D ................... eit, 8<br />

Hi gheift in red<strong>en</strong><strong>en</strong> verdrach, 9<br />

10 Daer wankel vri<strong>en</strong>t niet om <strong>en</strong> gheift.<br />

En es ghe<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>t etcet.<br />

302<br />

* Rondeel. In regel 3 op ‘<strong>en</strong>’ em<strong>en</strong>datie van <strong>het</strong> dubbeltek<strong>en</strong> g'g' in g'f'. Finalis (a') conjectuur<br />

als in 32.<br />

1-3 ‘<strong>het</strong> is ge<strong>en</strong> (echte) vri<strong>en</strong>d, die m<strong>en</strong> zo gemakkelijk, door e<strong>en</strong> onbeduid<strong>en</strong>de zaak, kan<br />

ontstemm<strong>en</strong>, teg<strong>en</strong> zich innem<strong>en</strong>’.<br />

4 ‘de oorzaak ligt in zijn wispelturigheid’.<br />

5 ‘e<strong>en</strong> trouwe vri<strong>en</strong>d zou zo iets nooit lat<strong>en</strong> gebeur<strong>en</strong>’.<br />

8 bov<strong>en</strong>ste regel van e<strong>en</strong> kolom, half weggesned<strong>en</strong>; de overgeblev<strong>en</strong> letterrest<strong>en</strong> zijn zo vaag<br />

dat ik er weinig mee beginn<strong>en</strong> kan; alle<strong>en</strong> de hoofdletter D aan <strong>het</strong> begin staat vast.<br />

9 ‘hij aanvaardt, als m<strong>en</strong> hem de zaak <strong>uit</strong>legt, e<strong>en</strong> excuus’ (?); verdrach zal hier wel<br />

‘kwijtschelding’ betek<strong>en</strong><strong>en</strong>.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


34 * +<br />

Violette, zuver wit, 1<br />

Juechdich, soete <strong>en</strong>de amoreus, 2<br />

Omoedich, simpel, onbesmit,<br />

Lievelic, scone, gracieus,<br />

5 Edel, reine, glorieus,<br />

Trouwe <strong>en</strong>de stede ghi bezit.<br />

Troost hem di<strong>en</strong> ghi maect p<strong>en</strong>seus, 7<br />

Ende u wil di<strong>en</strong><strong>en</strong> in al dit. 8<br />

303<br />

* Chanson. De beginnot<strong>en</strong> (e'g') conjectuur. (Vgl. 48, 108).<br />

+ Acrostichon: Violette.<br />

1 Violette: Carton heeft t<strong>en</strong> onrechte Violein gelez<strong>en</strong>, <strong>en</strong> alle latere lezers (ook Scharpé <strong>en</strong> De<br />

Vreese) met hem; Violein bestaat niet <strong>en</strong> de eerste regel vraagt duidelijk om e<strong>en</strong> vierlettergrepig<br />

beginwoord; verg. die eerste regel met ‘Aloeette, voghel clein’ (125).<br />

2 amoreus: niet bij Verdam; de dichter maakt in dit lied, ev<strong>en</strong>als bv. in lied 43, e<strong>en</strong> poëtisch<br />

effect van <strong>het</strong> gebruik van franse rijmwoord<strong>en</strong>.<br />

7 p<strong>en</strong>seus, ‘in liefdesmijmering verzonk<strong>en</strong>’; vier van de vijf plaats<strong>en</strong> die Verdam van dit woord<br />

geeft, zijn <strong>uit</strong> <strong>het</strong> werk van Jan Morito<strong>en</strong>.<br />

8 in al dit, ‘in e<strong>en</strong> huldebetoon aan al de opgesomde eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


35 *<br />

Vri<strong>en</strong>t no vri<strong>en</strong>t ne es so goet, 1<br />

Bi dat ic mi bevinde, 2<br />

Wil elc niet wacht<strong>en</strong> anders moet,<br />

Ghelijc d<strong>en</strong> jongh<strong>en</strong> kinde<br />

5 De jonst <strong>en</strong> neimt za<strong>en</strong> inde. 3-5<br />

304<br />

Daer de<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>t duer d<strong>en</strong> andr<strong>en</strong> doet,<br />

Up dat elc wel verzinde,<br />

Sone heift daer vreemtheit gh<strong>en</strong><strong>en</strong> spoet. 6-8<br />

Vri<strong>en</strong>t no vri<strong>en</strong>t ne es so goet,<br />

* Rondeel. De beginnot<strong>en</strong> conjectuur als in 34.<br />

1 vri<strong>en</strong>t no vri<strong>en</strong>t: <strong>het</strong> is ongewoon dat twee gelijke woord<strong>en</strong> door no verbond<strong>en</strong> word<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

daarom verdi<strong>en</strong>t <strong>het</strong> overweging, of <strong>het</strong> tweede vri<strong>en</strong>t ge<strong>en</strong> zelfstandig gebruikt part. praes.<br />

van <strong>het</strong> ww. vriën is; bij e<strong>en</strong> tweesyllabige realisatie vriënt wordt <strong>het</strong> vers ritmisch ook beter<br />

(ne <strong>en</strong> es vorm<strong>en</strong> sam<strong>en</strong> één syllabe, die de derde heffing draagt); e<strong>en</strong> woordspel van vri<strong>en</strong>t<br />

<strong>en</strong> vriënt lijkt mij wel in de dichterlijke techniek van Jan Morito<strong>en</strong> te pass<strong>en</strong>; de intieme vri<strong>en</strong>d<br />

op wie de dichter <strong>het</strong> oog heeft, was voor hem ook e<strong>en</strong> ‘vriënde’ geweest.<br />

2 ‘naar ik ondervind’.<br />

3-5 ‘als de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> aandacht hebb<strong>en</strong> voor elkaars innerlijke behoeft<strong>en</strong> (of gestemdheid),<br />

neemt hun g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid ev<strong>en</strong> snel e<strong>en</strong> einde als bij kinder<strong>en</strong>’; de zin is nogal ingewikkeld<br />

geconstrueerd <strong>en</strong> moet gelez<strong>en</strong> word<strong>en</strong> alsof er stond: ‘Vri<strong>en</strong>d no vri<strong>en</strong>t ne es so goet, / De<br />

jonst <strong>en</strong> neimt za<strong>en</strong> inde / Ghelijc d<strong>en</strong> jongh<strong>en</strong> kinde, / Wil elc niet wacht<strong>en</strong> anders moet’; <strong>en</strong><br />

in r. 5 is niet expletief of ‘ritmisch’, maar <strong>het</strong> gewone partikel van de nazin die volgt op e<strong>en</strong><br />

voorzin met e<strong>en</strong> ontk<strong>en</strong>ning.<br />

6-8 ‘waar de <strong>en</strong>e vri<strong>en</strong>d ter wille van de andere zo oplett<strong>en</strong>d is, dat elk van beid<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> stemming<br />

van vri<strong>en</strong>dschappelijke g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid blijft, kan ge<strong>en</strong> vervreemding ontstaan’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


10 Bi dat ic mi bevinde,<br />

Wil elc niet wacht<strong>en</strong> anders moet.<br />

Steidich <strong>en</strong>de onsteidich bloet<br />

Staet vaste als riet in winde,<br />

Als nu eist ebbe, als nu eist vloet. 12-14<br />

15 Die onstede eerst beghinde,<br />

Ic wane, hi noit ne minde. 15-16<br />

Vri<strong>en</strong>t no vri<strong>en</strong>t etcet.<br />

305<br />

12-14 steidich <strong>en</strong>de onsteidich: e<strong>en</strong>zijdig gerichte polaire verbinding; de dichter wil zegg<strong>en</strong> dat<br />

onstandvastige vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> als riet door de wind bewog<strong>en</strong> word<strong>en</strong> <strong>en</strong> dat hun g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid met<br />

hun stemming op <strong>en</strong> neer gaat als <strong>het</strong> zeewater met <strong>het</strong> getij; verg. nog Maerlant, Martijn<br />

1,725/6: ‘ghi sijt alse tcranke riet / dat d<strong>en</strong> winde volg<strong>het</strong> <strong>en</strong>de vliet’.<br />

15-16 ‘wie zich (van twee vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>) <strong>het</strong> eerst wispelturig gaat gedrag<strong>en</strong>, heeft, me<strong>en</strong> ik, nooit echte<br />

g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid gevoeld’); beghinde is e<strong>en</strong> ongewone verled<strong>en</strong>tijdsvorm, gemaakt ter wille van<br />

<strong>het</strong> rijm.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


36 *<br />

Hoe soudic yem<strong>en</strong> vruechd<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>,<br />

Of ic selve gh<strong>en</strong>e <strong>en</strong> a<strong>en</strong>? 2<br />

Sorgh<strong>en</strong>, peins<strong>en</strong> es mijn lev<strong>en</strong>,<br />

Des moet ic lust t<strong>en</strong> vruechd<strong>en</strong> la<strong>en</strong>. 4<br />

5 Al wildic nu om vruechd<strong>en</strong> ga<strong>en</strong>, 5<br />

Si sijn mi verre <strong>en</strong>de onghereit. 6<br />

Ghe<strong>en</strong> dinc vor lust <strong>en</strong>de vroilicheit.<br />

Dus es mijn hertze in zorgh<strong>en</strong> blev<strong>en</strong>.<br />

Mijn beste zeker es e<strong>en</strong> wa<strong>en</strong>, 9<br />

10 Mijn hope es al e<strong>en</strong> twifel snev<strong>en</strong>, 10<br />

306<br />

Dus moet mijn vruecht a<strong>en</strong> wanckel sta<strong>en</strong>. 11<br />

* Ballade. Het gehele lied is e<strong>en</strong> rondo (zie 31) De e″ in regel 5 (op ‘vruech’-) is conjectuur.<br />

Door wegsnijding van de bov<strong>en</strong>ste lijn <strong>uit</strong>gevall<strong>en</strong>, maar <strong>het</strong> lijntje b<strong>en</strong>ed<strong>en</strong> de streep nog<br />

zichtbaar (zie facs.). In slotmaat f′ toegevoegd.<br />

2 ‘als ik zelf ge<strong>en</strong> (vreugde) heb’.<br />

4 la<strong>en</strong>, ‘lat<strong>en</strong>’.<br />

5 hs. wildi.<br />

6 onghereit, ‘niet onder mijn bereik’.<br />

9 zeker, ‘zekerheid’.<br />

10 e<strong>en</strong> twifel snev<strong>en</strong>, ‘e<strong>en</strong> onzeker weifel<strong>en</strong>’.<br />

11 a<strong>en</strong> wanckel sta<strong>en</strong>, ‘in e<strong>en</strong> wankele positie verker<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Mochtic met zorgh<strong>en</strong> leit versla<strong>en</strong>,<br />

So ware mi all<strong>en</strong> rouwe ontseit.<br />

Ghe<strong>en</strong> dinc vor lust <strong>en</strong>de vroilicheit.<br />

15 Hoe soudic yem<strong>en</strong>t vruechd<strong>en</strong> etc.<br />

307<br />

E<strong>en</strong> ordine hevet mijn herte up hev<strong>en</strong>, 16<br />

Dats zwart, dat heift soe an gheda<strong>en</strong>.<br />

E<strong>en</strong> graeu doet soe daer binn<strong>en</strong> clev<strong>en</strong>. 18<br />

Dit heift zoe ervelic ontfa<strong>en</strong>. 19<br />

20 Hoe salsi dan haer van zorgh<strong>en</strong> dwa<strong>en</strong>?<br />

Want zwart es rauwe <strong>en</strong>de graeu arbeit.<br />

Dus heift zoe lust no vroylicheit.<br />

Hoe sal ic yem<strong>en</strong> etc. 23<br />

16 ‘mijn hart heeft e<strong>en</strong> ordekleed aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>’.<br />

18 ‘e<strong>en</strong> grijs kleed draagt zij daaronder’.<br />

19 ervelic, ‘voorgoed, als e<strong>en</strong> onvervreemdbaar bezit’; ev<strong>en</strong>als sonder fraude of mal<strong>en</strong>gi<strong>en</strong> <strong>uit</strong><br />

lied 12 is ervelic ontfa<strong>en</strong> e<strong>en</strong> <strong>uit</strong>drukking <strong>uit</strong> de rechtssfeer; verg. ook lied 130, r. 7.<br />

23 23 sal ic, 1. soudic.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


37 *<br />

Woude mi de vrouwe mijn<br />

Jonn<strong>en</strong> daer mijn zin na staet,<br />

So soudic in vruechd<strong>en</strong> zijn.<br />

Maer des so doet soe mi verlaet. 4<br />

5 Dinct haer dat goet, <strong>het</strong> dinct mi quaet,<br />

Want ics haer niet verlat<strong>en</strong> can. 6<br />

Int scade van twe<strong>en</strong> witt<strong>en</strong> di<strong>en</strong> 7<br />

Doet <strong>het</strong> goet der zonn<strong>en</strong> ontvli<strong>en</strong>,<br />

Daer m<strong>en</strong>s e<strong>en</strong><strong>en</strong> met jonst<strong>en</strong> jan.<br />

308<br />

10 10 Als ic a<strong>en</strong>scauwe haer zoete a<strong>en</strong>zi<strong>en</strong>,<br />

* Ballade. In 't begin van 't Refrein (op ‘sca-’) heeft't facsimile bij Carton b′; moet c″ zijn.<br />

4 ‘dat weigert zij mij’.<br />

6 ‘ik kan haar daar niet van ontslaan’.<br />

7 ‘in de schaduw van twee witte dij<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


So es mi therte in vruechd<strong>en</strong> al.<br />

Als soes mi jan, sal mi ghesci<strong>en</strong><br />

Gheluc <strong>en</strong>de heil <strong>en</strong>de goet gheval.<br />

Ic duchte dat spade comm<strong>en</strong> sal.<br />

15 Des blivic inder vruechd<strong>en</strong> ban. 15<br />

Int scade etc.<br />

So wie ghewint der vrouw<strong>en</strong> jonste<br />

Ende dat verseggh<strong>en</strong> wil in quade,<br />

Hi heift verdi<strong>en</strong>t met sulker conste<br />

20 Datt<strong>en</strong> elc reinlic wijf versmade.<br />

Vaert hi wel, dat dinct mi scade,<br />

Want <strong>het</strong> ne dede noit reinlic man. 17-22<br />

Int scade etc.<br />

Al daer mi vruecht of com<strong>en</strong> mach,<br />

25 Dat jan mi wel de vrauwe goet,<br />

Maer altoos bidt soe om verdrach<br />

Der dinc, die lief vervreimd<strong>en</strong> doet. 26-27<br />

Dus willic stell<strong>en</strong> zin <strong>en</strong>de moet<br />

In har<strong>en</strong> vri<strong>en</strong> wille dan. 29<br />

30 Int scade van etc.<br />

309<br />

15 ‘zo blijf ik onder <strong>het</strong> banvonnis dat mij de vreugde ontzegt’.<br />

17-22 hier gaat de dichter plotseling op quasi-hoofse wijze moraliser<strong>en</strong>: ‘wie de gunst van de vrouw<strong>en</strong><br />

verkrijgt <strong>en</strong> dat dan op e<strong>en</strong> kwalijke wijze poch<strong>en</strong>de gaat rondvertell<strong>en</strong>, verbeurt met zulke<br />

strek<strong>en</strong> <strong>het</strong> respect van elke echte dame; <strong>het</strong> zou jammer zijn als hij toch nog succes had,<br />

want e<strong>en</strong> echte heer dóet zulke ding<strong>en</strong> niet’; dit is natuurlijk spot - <strong>het</strong> tweemaal gebruikte<br />

reinlic klinkt ook duidelijk ironisch -, want <strong>het</strong> hele lied is zo indiscreet <strong>en</strong> onhoofs als maar<br />

mogelijk is.<br />

26-27 ‘altijd vraagt zij mij datg<strong>en</strong>e wat verwijdering br<strong>en</strong>gt in de liefde te verdrag<strong>en</strong>’.<br />

29 in har<strong>en</strong> vri<strong>en</strong> wille: ironisch, want de dichter heeft duidelijk lat<strong>en</strong> <strong>uit</strong>kom<strong>en</strong> dat hij van zijn<br />

‘vrauwe goet’ niets te verwacht<strong>en</strong> heeft.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


38 *<br />

Het was e<strong>en</strong> maecht in vruechd<strong>en</strong> rijch,<br />

Si wilde ler<strong>en</strong> bongh<strong>en</strong>, 2<br />

Daer toe hadzoe hertze <strong>en</strong>de moet.<br />

M<strong>en</strong> wijsde haer also meesterlijch 4<br />

5 Wanneer de snar<strong>en</strong> clongh<strong>en</strong>,<br />

Soe was so wael des bongh<strong>en</strong>s vroet. 6<br />

Si sprac: 'wel lieve meester mijn,<br />

Doet mi de snar<strong>en</strong> clingh<strong>en</strong>!<br />

Haer lud<strong>en</strong> dinct mi zoeter zijn<br />

10 Dan alder duutsche zingh<strong>en</strong>.<br />

Nu geift mi vort,<br />

310<br />

* Chanson. Melodie met lai-karakter (regelherhaling). Conjectur<strong>en</strong>: g′ op ‘vort’ (regel 11) <strong>en</strong> b<br />

op ‘ghere’ (regel 12).<br />

2 bongh<strong>en</strong>, ‘trommel<strong>en</strong>’.<br />

4 ‘iemand legde haar als e<strong>en</strong> goed leermeester <strong>uit</strong>’.<br />

6 soe was so, l. so was soe.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


So mi behoort,<br />

Dat recht acoort!<br />

In ghere ge<strong>en</strong> ander dingh<strong>en</strong>.<br />

311<br />

15 Wat sal mi zelver ofte gold!<br />

In ca<strong>en</strong>s niet al ghepris<strong>en</strong><br />

Van der zoeter bongh<strong>en</strong> clanc.<br />

Anich d<strong>en</strong> stoc in mijn ghewold,<br />

Ic doe mijns meesters wis<strong>en</strong>, 18-19<br />

20 Dan es de bonghe in har<strong>en</strong> ganc.<br />

Gheringhe sla<strong>en</strong> dat hoorter toe 21<br />

Ende wel te pointe stell<strong>en</strong>, 22<br />

Ende daer m<strong>en</strong>t met gh<strong>en</strong>oucht<strong>en</strong> doe,<br />

So salme bet ontsnell<strong>en</strong>. 24<br />

25 Wijst mer also,<br />

So mach ic jo,<br />

Blide <strong>en</strong>de vro,<br />

Al min<strong>en</strong> commer vell<strong>en</strong>.<br />

Mijn hertze, mijn zin <strong>en</strong>de ooc mijn moet<br />

30 Anich hier toe ghegev<strong>en</strong><br />

Vor al dat spel dat ye ghewaert. 31<br />

Machic daer toe ghecrigh<strong>en</strong> spoet,<br />

So woldich vroilic lev<strong>en</strong>,<br />

Ende m<strong>en</strong> mi wijst d<strong>en</strong> recht<strong>en</strong> aert. 34<br />

35 Mijns meisters spel verhueg<strong>het</strong> mich,<br />

Ich wilt doch wael onthoud<strong>en</strong>.<br />

18-19 ‘als ik de stok in mijn macht heb <strong>en</strong> ik volg de aanwijzing<strong>en</strong> van mijn meester’; obsce<strong>en</strong><br />

bedoeld.<br />

21 gheringhe, ‘snel’.<br />

22 wel te pointe, ‘precies op de juiste plaats’.<br />

24 bov<strong>en</strong>ste regel van e<strong>en</strong> kolom, half weggesned<strong>en</strong> <strong>en</strong> grot<strong>en</strong>deels onleesbaar; ik heb de<br />

letterrest<strong>en</strong> zo goed mogelijk in woord<strong>en</strong> opgevang<strong>en</strong> <strong>en</strong> acht salme <strong>en</strong> bet vrij zeker, maar<br />

geef ontsnell<strong>en</strong>, dat niet bij Verdam voorkomt, graag voor beter.<br />

31 ghewaert, ‘gewerd, plaats vond’(?).<br />

34 ‘als m<strong>en</strong> mij de juiste manier leert’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Met gans<strong>en</strong> wille zekerlich<br />

So werdet hem vergoud<strong>en</strong>.<br />

Hi speilt so richt.<br />

40 Sine lev<strong>en</strong> nicht,<br />

Wat mir a<strong>en</strong> licht, 41<br />

Diet mi verbied<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>.'<br />

41 wat mir a<strong>en</strong> licht, ‘wat mij ook overkomt’.<br />

312<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


39 * +<br />

313<br />

Trouwe, ere, goet, zin, hertze <strong>en</strong>de moet,<br />

Reine vrauwe, es eighin dijn.<br />

Ic weinsche u eere vor <strong>en</strong>ich goet 3<br />

Contrarie hem die wroughers sijn. 4<br />

5 Eighin dijn<br />

Es therte mijn,<br />

Wat ghi mi doet.<br />

Troost van u, vrouwe, dats mijn behoet!<br />

Rooft mi alleyn uut zorg<strong>en</strong> pijn!<br />

10 In u so rust mijns hertz<strong>en</strong> bloet,<br />

Claerre dan der sonn<strong>en</strong> scijn! 11<br />

Eighin dijn<br />

* Chanson met refrein. Melodie nag<strong>en</strong>oeg gelijk aan de voorafgaande (38) <strong>en</strong> te omvangrijk<br />

voor deze korte strofe. Vergissing van de notator is niet <strong>uit</strong>geslot<strong>en</strong>. De e′ <strong>en</strong> d′ voor <strong>en</strong> de<br />

dubbele e′ na de streep <strong>en</strong> tev<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> passage teg<strong>en</strong> <strong>het</strong> eind als overbodig weggelat<strong>en</strong>.<br />

De finalisnot<strong>en</strong> a′ f′ e′ d′ volg<strong>en</strong>s 38 aangevuld. Andere oplossing<strong>en</strong> zijn mogelijk.<br />

+ Acrostichon: Triceew.<br />

3 u eere, ‘uw eer, uw goede naam’.<br />

4 wroughers, ‘verraders, zij die de (geheim gehoud<strong>en</strong>) hoofse liefdesverhouding in de<br />

op<strong>en</strong>baarheid br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>’; door <strong>het</strong> gebruik van <strong>het</strong> pseudoniem Triceew, e<strong>en</strong> niet bestaande<br />

naam, beschermt de dichter de ‘eere’ van zijn geliefde.<br />

11 ‘o gij die helderder zijt dan zonnelicht’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Es therte mijn,<br />

Wat ghi mi doet.<br />

15 Toocht mir gh<strong>en</strong>ad<strong>en</strong>, beilde zoet!<br />

Recht blivic stede in trauw<strong>en</strong> fijn.<br />

Ic me<strong>en</strong>e al goet, Des wilt zijn vroet.<br />

Comt mi in hulp<strong>en</strong>, vrouwe mijn!<br />

Eighin dijn<br />

20 Es therte mijn,<br />

Wat ghi mi doet.<br />

314<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


40 *<br />

315<br />

Verre van dat m<strong>en</strong> gheerne ziet,<br />

Dat brinct verlangh<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> zin. 1-2<br />

Int scuw<strong>en</strong> gh<strong>en</strong>oucht Es therte ontvoucht. 3<br />

Wie sire natur<strong>en</strong> lust ontvliet,<br />

5 Hi jaecht sire hert<strong>en</strong> lid<strong>en</strong> in. 5<br />

Verre van dat etc.<br />

Hertz<strong>en</strong> wille mach werd<strong>en</strong> niet. 7<br />

Ghevough<strong>en</strong> es hier of tghewin. 8<br />

Onzi<strong>en</strong>e gh<strong>en</strong>oucht Hout mi vorboucht. 9<br />

10 Verre van etc.<br />

* Rondeel. De 3 regels van couplet 2 word<strong>en</strong> als die van couplet 1 gezong<strong>en</strong> met herhaling<br />

van de laatste regel. De melodie met haar ambitus c′-c″ <strong>en</strong> de <strong>en</strong>igszins als repercussa<br />

funger<strong>en</strong>de g′ is jonisch of C dur van aard. Hierom de slotnot<strong>en</strong> f′e′d′ tot e′d′c′ verlaagd.<br />

1-2 ‘wanneer m<strong>en</strong> zich welbewust verre houdt van iemand die m<strong>en</strong> graag ziet, gaat m<strong>en</strong> zich<br />

onplezierig voel<strong>en</strong>’.<br />

3 ‘door <strong>het</strong> liefdesg<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> te mijd<strong>en</strong> raakt <strong>het</strong> hart <strong>uit</strong> zijn do<strong>en</strong>’.<br />

5 hs. herte.<br />

7 ‘wat <strong>het</strong> hart zou will<strong>en</strong>, kan niet gebeur<strong>en</strong>’; de dichter heeft ingezi<strong>en</strong> dat hij niet langer op de<br />

g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid van zijn geliefde (Marie) mag hop<strong>en</strong>; verg. de lieder<strong>en</strong> 41 <strong>en</strong> 45.<br />

8 ‘dit heeft <strong>het</strong> voordeel (ghewin) dat m<strong>en</strong> zich leert schikk<strong>en</strong>, zich leert beheers<strong>en</strong><br />

(ghevough<strong>en</strong>)’.<br />

9 vorboucht, hs. v'boucht; ‘<strong>het</strong> bewustzijn dat <strong>het</strong> liefdesg<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> schadelijk voor mij is, houdt<br />

mij in toom’; de dichter vergelijkt zich met e<strong>en</strong> getuigd paard dat e<strong>en</strong> riem (vorbouch) voor<br />

de borst (bouch) heeft; als reiziger (verg. lied 120) was hij gew<strong>en</strong>d met paard<strong>en</strong> om te gaan;<br />

verg. ook <strong>het</strong> beeld in de laatste strofe van lied 53.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


41 *<br />

Ic hadde e<strong>en</strong> lief vercor<strong>en</strong>, 1<br />

Soe es mi word<strong>en</strong> scu. 2<br />

Daer toe hebbict verlor<strong>en</strong>,<br />

In weet waer zouk<strong>en</strong> nu.<br />

5 Soe gheift mi <strong>en</strong><strong>en</strong> wreed<strong>en</strong> vu, 5<br />

In hebbe haer niet mesda<strong>en</strong>.<br />

Wel op, wel a<strong>en</strong>,<br />

Wat saelt ghesneift<br />

Die sijn lief verlor<strong>en</strong> heift? 8-9<br />

10 Wi will<strong>en</strong>t zouk<strong>en</strong> ga<strong>en</strong>!<br />

316<br />

* Refreyn int sotte met danskarakter. De 5 beginnot<strong>en</strong> zijn conjectuur naar gelijkluid<strong>en</strong>de<br />

passages in de nrs. 37-40. Na de 10de noot e<strong>en</strong> klein streepje (zie facs.) Niet bij Carton. Hier<br />

niet als not<strong>en</strong>tek<strong>en</strong> beschouwd. Om e<strong>en</strong> tonaal niet te onbevredig<strong>en</strong>de zangwijs te verkrijg<strong>en</strong><br />

is deze in alt-sleutel gelez<strong>en</strong>. (verg. no. 121).<br />

1 e<strong>en</strong> lief vercor<strong>en</strong>, ‘e<strong>en</strong> <strong>uit</strong>verkor<strong>en</strong> geliefde’.<br />

2 mi scu, ‘afkerig van mij’.<br />

5 <strong>en</strong><strong>en</strong> wreed<strong>en</strong> vu, ‘e<strong>en</strong> stuurse blik’; Verdam geeft van vu alle<strong>en</strong> maar plaats<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> werk<br />

van Jan Morito<strong>en</strong> (eerste periode).<br />

8-9 ‘waarom ongelukkig zijn als je je lief verlor<strong>en</strong> hebt?’<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Wat baet ons daer om truer<strong>en</strong>,<br />

Dat ons niet werd<strong>en</strong> mach? 12<br />

Dat mi niet mach ghebur<strong>en</strong>,<br />

Des hebbic goet verdrach. 14<br />

15 Ic hebbe g<strong>het</strong>ruert so m<strong>en</strong>igh<strong>en</strong> dach,<br />

Ic wilt voort avela<strong>en</strong>.<br />

Wel up, wel a<strong>en</strong> etc.<br />

Wie hem daer toe wil ghev<strong>en</strong>,<br />

Daer m<strong>en</strong>s niet vele <strong>en</strong> acht, 18-19<br />

20 Hi moet met zorgh<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>,<br />

Hem <strong>en</strong> baet const no cracht.<br />

Maer brinct hi ghelt, m<strong>en</strong> es bedacht. 22<br />

T<strong>en</strong> can hem niet ontsta<strong>en</strong>. 23<br />

Wel up, wel an etc.<br />

317<br />

25 Dat ghelt dat es die bloume<br />

Die elkerlijc begheert.<br />

Dies ic mi niet beroume:<br />

Mijn ghelt es al verteert!<br />

Wie niet ne liecht, bedriecht <strong>en</strong>de zweert, 29<br />

30 M<strong>en</strong> acht sijns niet e<strong>en</strong> spa<strong>en</strong>. 30<br />

Wel op, wel a<strong>en</strong> etc.<br />

Nu wil ics al ontber<strong>en</strong>,<br />

12 verg. lied 40, r. 7.<br />

14 ‘daar schik ik mij in’.<br />

18-19 ‘wie zich in e<strong>en</strong> kring wil beweg<strong>en</strong> waar m<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> tal<strong>en</strong>t of geestelijke hoedanighed<strong>en</strong> (const<br />

no cracht) op prijs weet te stell<strong>en</strong>’.<br />

22 bedacht, ‘att<strong>en</strong>t’.<br />

23 ‘niets kan hem mislukk<strong>en</strong>’.<br />

29 zweert, ‘vloekt’; verg. Jan Praet: ‘vele zweer<strong>en</strong> <strong>en</strong>de liegh<strong>en</strong> / doet d<strong>en</strong> ghon<strong>en</strong> meest<br />

bedriegh<strong>en</strong> / die sulke zed<strong>en</strong> will<strong>en</strong> antier<strong>en</strong>’ (ed. Bormans r. 1126/8).<br />

30 verg. Maerlant, Martijn 2, 60: ‘dat soe mijns niet <strong>en</strong> acht e<strong>en</strong> spa<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Want ics ontber<strong>en</strong> moet.<br />

In can mi niet gh<strong>en</strong>eer<strong>en</strong>, 34<br />

35 In hadde ghelt of goet.<br />

So wat ic doe, dats jegh<strong>en</strong> spoet. 36<br />

M<strong>en</strong> wil mi niet ontfa<strong>en</strong>. 37<br />

Wel op, wel an etc.<br />

Nu wilwi wroilic zingh<strong>en</strong>, 39<br />

40 Scamel sonder ghelt!<br />

Cu<strong>en</strong>wijt also duerbringh<strong>en</strong>,<br />

So hebb<strong>en</strong> wijt wel bestelt. 41-42<br />

Here God die all<strong>en</strong> commer velt,<br />

Wilt ons van zorgh<strong>en</strong> dwa<strong>en</strong>!<br />

45 Wel up, wel a<strong>en</strong> etc.<br />

318<br />

34 ‘ik kan mij niet goed voordo<strong>en</strong>, ge<strong>en</strong> indruk mak<strong>en</strong>’.<br />

36 ‘wat ik ook doe, <strong>het</strong> heeft ge<strong>en</strong> succes’.<br />

37 t.w. in <strong>het</strong> huis van de geliefde.<br />

39 wroilic, l. vroilic; de twee w's van wilwi hebb<strong>en</strong> nagewerkt!<br />

41-42 ‘kunn<strong>en</strong> wij <strong>het</strong> (weinige dat wij hebb<strong>en</strong>) zo (vrolijk zing<strong>en</strong>de) doorbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, dan hebb<strong>en</strong> wij<br />

<strong>het</strong> goed besteed’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


42 *<br />

So wie bi nachte gherne vliecht,<br />

Hi slacht d<strong>en</strong> huwerhane, 2<br />

Die hem sdaeghs ut<strong>en</strong> ogh<strong>en</strong> doet.<br />

Ruste <strong>en</strong>de paeis hem dick<strong>en</strong>t liecht 4<br />

5 Van vele bi nachte te gane.<br />

So wie bi nachte gherne vliecht,<br />

Hi slacht d<strong>en</strong> huwerane.<br />

319<br />

Sijn zanc, zijn roup, dats: ‘wa<strong>en</strong> bedrieght!’<br />

Dies scuwet hi zonne <strong>en</strong>de mane. 9<br />

10 Lanteerne <strong>en</strong>de keerze ware hem goet!<br />

So wie bi nachte gherne vliecht etc. 11<br />

* Rondeel.<br />

2 ‘hij lijkt op de nachtuil’; de dichter hield ervan om 's nachts langs de strat<strong>en</strong> te zwerv<strong>en</strong>.<br />

4 ‘<strong>het</strong> ontbreekt hem, t<strong>en</strong> gevolge van dat nachtbrak<strong>en</strong>, (overdag) dikwijls aan ev<strong>en</strong>wichtigheid<br />

<strong>en</strong> welgehumeurdheid’.<br />

9 zonne <strong>en</strong>de mane: e<strong>en</strong>zijdig gerichte polaire verbinding, want de ‘nachtuil’ schuwt alle<strong>en</strong> <strong>het</strong><br />

zonlicht.<br />

11 aan <strong>het</strong> begin is de (gekleurde) hoofdletter S niet ingevuld.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


43 *<br />

Ich ha<strong>en</strong> e<strong>en</strong> uut vercor<strong>en</strong> .L. 1<br />

Int hertze mijn ghecoroneirt. 2<br />

So wat zi doet, dat vuecht si wel. 3<br />

Up duecht soe altoos avizeirt. 4<br />

5 So nes no wreet no stuer no fel, 5<br />

320<br />

* Rondeel De slotnot<strong>en</strong> conjectuur naar <strong>het</strong> voorbeeld van nr. 19.<br />

1 L: de beginletter van Liegaert of Lauwerette (verg. de lieder<strong>en</strong> 28 <strong>en</strong> 30).<br />

2 ghecoroneirt, ‘gekroond’; Verdam heeft, ofschoon hij in <strong>het</strong> algeme<strong>en</strong> de tekst<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong><br />

<strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> wel goed heeft geëxcerpeerd, dit woord niet in zijn woord<strong>en</strong>boek<br />

opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> (wel croner<strong>en</strong>); er is e<strong>en</strong> klankassociatief verband tuss<strong>en</strong> vercor<strong>en</strong>. L. <strong>en</strong> <strong>het</strong><br />

k<strong>en</strong>nelijk zeer ongewone ghecoroneirt.<br />

3 vuecht: de dichter heeft ook deze onvlaamse vorm gekoz<strong>en</strong> ter wille van de klank; hij werkt<br />

in dit lied met dubbelrijm<strong>en</strong>: vuecht si wel, vruecht no spel, ook stuer no fel, verder vercor<strong>en</strong><br />

.L. naast in core niet el; m<strong>en</strong> lette ook op de binn<strong>en</strong>rijm<strong>en</strong> vuecht (r. 3) <strong>en</strong> duecht (r. 4), huecht<br />

<strong>en</strong> vruecht (r. 9); <strong>het</strong> zou de moeite lon<strong>en</strong> verschill<strong>en</strong>de lieder<strong>en</strong> met weinig ‘inhoud’ e<strong>en</strong>s <strong>uit</strong><br />

e<strong>en</strong> oogpunt van klankspel, klankcompositie te analyser<strong>en</strong>.<br />

4 ‘zij is altijd bedacht op hoofsheid’; de verbinding aviser<strong>en</strong> up k<strong>en</strong>t Verdam alle<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> werk<br />

van Jan Morito<strong>en</strong>.<br />

5 no wreet no stuer no fel: drie synoniem<strong>en</strong> met de betek<strong>en</strong>is ‘stuurs, onvri<strong>en</strong>delijk kijk<strong>en</strong>d’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Maer wivelic ghefigureirt, 6<br />

Ghestadich, minlic, niet rebel. 7<br />

Ich a<strong>en</strong> e<strong>en</strong> uutvercor<strong>en</strong> .L.<br />

Mi ne huecht jolijt no vruecht no spel, 9<br />

10 Als soe mi niet ne vis<strong>en</strong>teirt. 10<br />

Al haddic weinsch, in core niet el 11<br />

Dan haer. dus anich gevuweert. 12<br />

Ich a<strong>en</strong> e<strong>en</strong> ut vercor<strong>en</strong> .L.<br />

321<br />

6 wivelic ghefigureirt, ‘minzaam van gelaats<strong>uit</strong>drukking’; verg. figure in de lieder<strong>en</strong> 11 <strong>en</strong> 13;<br />

Verdam k<strong>en</strong>t gefigureert niet in deze betek<strong>en</strong>is.<br />

7 rebel, ‘eig<strong>en</strong>zinnig, niet meegaand’.<br />

9 jolijt no vruecht no spel: weer drie synoniem<strong>en</strong>, oppositioneel corresponder<strong>en</strong>d met <strong>het</strong> drietal<br />

van r. 5.<br />

10 ‘als zij niet met mij omgaat’.<br />

11 ‘al zou ik alles kunn<strong>en</strong> krijg<strong>en</strong> wat ik w<strong>en</strong>ste, ik zou niemand anders verkiez<strong>en</strong> dan haar’.<br />

12 gevuweert, ‘plechtig beloofd’; niet bij Verdam.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


44 *<br />

E<strong>en</strong> .M. die nye van mi ne sciet, 1<br />

Sint ic mi gaf in haer ghewaldt,<br />

Van haer ne wil ic sceid<strong>en</strong> niet,<br />

So wat mi nemmermeer ghevaldt.<br />

5 Haer duecht die es so m<strong>en</strong>ichfalt.<br />

Bi dezer .M. voughic e<strong>en</strong> .Y.<br />

Met ganser trauw<strong>en</strong> sonder scil. 7<br />

Met des<strong>en</strong> twe<strong>en</strong> so spelt m<strong>en</strong> mi,<br />

Die haer ghestade bliv<strong>en</strong> wil<br />

10 Van all<strong>en</strong> meye tote april. 10<br />

322<br />

* Chanson. Melodie doorgecomponeerd. Door <strong>het</strong> surplus aan not<strong>en</strong> <strong>en</strong> de geleding in 6,<br />

meestal cad<strong>en</strong>ser<strong>en</strong>de fras<strong>en</strong> de laatste regel herhaald, waarbij e<strong>en</strong> dubbeltek<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> <strong>het</strong><br />

eind (niet bij Carton) als herhalingstek<strong>en</strong> opgevat is. De finalis e′ is zeer waarschijnlijk foutief<br />

voor f; in de eerste plaats neigt de melodie duidelijk naar F-dur <strong>en</strong> in de tweede plaats staat<br />

de e′ niet in cad<strong>en</strong>spositie. De voorlaatste noot is g′ <strong>en</strong> hierbij voert de gebruikelijke<br />

cad<strong>en</strong>sschrede tot f'.<br />

1 M: de beginletter van Mergriete (verg. lied 13); zij is, ondanks de og<strong>en</strong>schijnlijke verwijdering,<br />

innerlijk nooit van de dichter gescheid<strong>en</strong> geweest; in dit meilied viert hij de <strong>uit</strong>erlijke her<strong>en</strong>iging<br />

met <strong>het</strong> aanbied<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> ‘mei’, die in zijn drie letters <strong>het</strong> eeuwige verbond van M(ergriete)<br />

<strong>en</strong> I(an) - sam<strong>en</strong> ‘mi’, r. 8 - met tuss<strong>en</strong> h<strong>en</strong> in E(gidius) symboliseert.<br />

7 sonder scil, ‘zonder dat er iets aan ontbreekt’.<br />

10 in dit meilied is deze <strong>uit</strong>drukking voor ‘altijd door’ organisch; verg. lied 2, r. 27.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Tusch<strong>en</strong> der .M. der .Y. so steit<br />

E<strong>en</strong> edel .E. van zoeter aert.<br />

Die .E. bediet ons eewicheit,<br />

Te sam<strong>en</strong> minn<strong>en</strong>tlijch ghepaert. 13-14<br />

15 Niet bet maghic zijn verwaert. 15<br />

Dus volg<strong>het</strong> deser .M. e<strong>en</strong> .E.,<br />

Der .E. e<strong>en</strong> .Y., <strong>en</strong>de elc bevrijt. 17<br />

Daer mede so spelt m<strong>en</strong> min no mee<br />

Mey, deser over zoeter tijt,<br />

20 Daer in elc minre heift jolijt.<br />

Laet u gh<strong>en</strong>ough<strong>en</strong>, .M. alleine, 21<br />

D<strong>en</strong> mey die ic u minlic gheve.<br />

Up erde <strong>en</strong> anich liever gheine,<br />

Ghi zijt die vruecht daer ic bi leve.<br />

25 Ne ghe<strong>en</strong> ontsi<strong>en</strong> mi van u dreve. 25<br />

323<br />

13-14 ‘die E betek<strong>en</strong>t voor ons - Mergriete <strong>en</strong> Jan -, tezam<strong>en</strong> in hoofse liefde ver<strong>en</strong>igd, eeuwigheid’.<br />

15 ‘ik kan mij ge<strong>en</strong> betere bescherming (van mijn hoofse exist<strong>en</strong>tie) voorstell<strong>en</strong>’.<br />

17 <strong>en</strong>de elc bevrijt, ‘<strong>en</strong> hij, de E, beschermt beid<strong>en</strong>, de M vóór hem <strong>en</strong> de I ná hem’.<br />

21 gh<strong>en</strong>ough<strong>en</strong>, ‘welgevall<strong>en</strong>’<br />

M alleine, ‘mijn <strong>en</strong>ige M’.<br />

25 ontsi<strong>en</strong>, ‘vrees (voor wat de b<strong>uit</strong><strong>en</strong>staanders ervan zegg<strong>en</strong>)’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


45 *<br />

Adieu, adieu, solaes! 1<br />

Van dir ic sceid<strong>en</strong> moet.<br />

Me rek<strong>en</strong>t mi e<strong>en</strong> dwaes,<br />

In adde gelt of goet,<br />

5 Adieu, adieu, adieu,<br />

Adieu, ic wil ga<strong>en</strong> wes<strong>en</strong> vroet! 6<br />

324<br />

* Ballade met beginrefrein (ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s in nrs 80, 94, 109, 119, 129, 130, 131, 134, 141, 142,<br />

144, 147). Hier doet zich de vraag voor: moet eerst <strong>het</strong> refrein (dat tev<strong>en</strong>s na elke strofe<br />

staat), of eerst de strofe met <strong>het</strong> stoll<strong>en</strong>paar ‘getoonzet’ word<strong>en</strong>? In nr. 45 bevindt zich de<br />

‘ballad<strong>en</strong>’-streep met apertum-clausum voor de stoll<strong>en</strong>melodie ver in de tweede helft; dus<br />

eerst <strong>het</strong> R. <strong>en</strong> dan de strofe. De streep tot afsl<strong>uit</strong>ing van <strong>het</strong> R. staat bij Carton 1 noot te<br />

vroeg (na e′; moet na d′d′ zijn). De slotnot<strong>en</strong> e′d′ zijn conjectuur volg<strong>en</strong>s 19, 25, 35 <strong>en</strong>z.;<br />

tev<strong>en</strong>s wijst de apertum - clausum - verhouding in de stoll<strong>en</strong> op d′ als finalis.<br />

1 solaes, ‘mijn troost, mijn geliefde’;. geschrev<strong>en</strong> na de definitieve breuk met Marie; verg. de<br />

lieder<strong>en</strong> 40 <strong>en</strong> 41.<br />

6 vroet: verg. de ‘-wijsheid’ van lied 40: ‘m<strong>en</strong> beschouwt mij als e<strong>en</strong> dwaas, t<strong>en</strong>zij ik geld zou<br />

hebb<strong>en</strong>, welnu, ik wil e<strong>en</strong>s op mijn manier verstandig gaan zijn <strong>en</strong> afscheid nem<strong>en</strong> van mijn<br />

dwaze liefde’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Hebbic niet, m<strong>en</strong> ghevet niet.<br />

Dat doet mi dick<strong>en</strong>t zorgh<strong>en</strong>.<br />

Mijn ghelt es clein. ghebreict mi yet,<br />

10 Sone wil m<strong>en</strong> mi niet boorgh<strong>en</strong>. 7-10<br />

325<br />

Here God, verle<strong>en</strong>t mi goed<strong>en</strong> morgh<strong>en</strong>,<br />

Te ghelde so anich crank<strong>en</strong> spoet! 12<br />

Adieu, adieu, solaes etc.<br />

Solaes, <strong>het</strong> moet ghesceid<strong>en</strong> zijn.<br />

15 Wat vroomt mi langhe beid<strong>en</strong>? 15<br />

Het doet mi pijn int hertze mijn<br />

Dat ic mi van u sceide.<br />

Adieu, mi ne sciedic nie so leide! 18<br />

Ghebrec mi van u sceid<strong>en</strong> doet.<br />

20 Adieu, adieu etc.<br />

Gave ons God des ghelts gh<strong>en</strong>ouch,<br />

So mocht wi vroilic zingh<strong>en</strong>,<br />

Met vruechd<strong>en</strong> sta<strong>en</strong> na ons ghevouch 23<br />

Ende zorg<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> springh<strong>en</strong>.<br />

25 Nu moet ic mi met zorgh<strong>en</strong> mingh<strong>en</strong>, 25<br />

In hebbe ghe<strong>en</strong> ghelt in mijn behoet. 26<br />

Adieu etc.<br />

7-10 waarschijnlijk e<strong>en</strong> toespeling op de schuld<strong>en</strong> waarvoor Jan Morito<strong>en</strong> gegijzeld is; verg. lied<br />

49, r. 29/30.<br />

12 ‘t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van <strong>het</strong> geld heb ik weinig succes, ik slaag er niet in credietwaardig te word<strong>en</strong>’.<br />

15 ‘wat schiet ik ermee op om lang te wacht<strong>en</strong>?’<br />

18 ‘nooit heb ik mij met zoveel verdriet verwijderd’.<br />

23 sta<strong>en</strong> na ons ghevouch, ‘strev<strong>en</strong> naar wat ons hart begeert’.<br />

25 met zorgh<strong>en</strong> mingh<strong>en</strong>, ‘in zorg<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>’.<br />

26 in mijn behoet, ‘in mijn bezit’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


46 *<br />

Hoe mocht mi vruechde com<strong>en</strong> a<strong>en</strong>?<br />

Mijns herts<strong>en</strong> troost alleine 2<br />

Es mi in vreimder wijs ontga<strong>en</strong>,<br />

Des zijn mijn vruechd<strong>en</strong> cleine.<br />

5 Haddic ye vruecht, nu nanich gheine, 5<br />

Des moet ic lid<strong>en</strong> lid<strong>en</strong>s pijn.<br />

Alst mir gheluct salt anders zijn. 7<br />

326<br />

Mijn hoochste ger, mijns vruechts ghewin, 8<br />

Es mi al of ghesceid<strong>en</strong>. 9<br />

10 Des moet ic vough<strong>en</strong> herte <strong>en</strong>de zin<br />

Up hop<strong>en</strong> <strong>en</strong>de verbeid<strong>en</strong>.<br />

Mijn wak<strong>en</strong> doet mi vruecht verleid<strong>en</strong>, 12<br />

* Ballade. Drie slotnot<strong>en</strong> als finalis, de gebruikelijke conjectuur.<br />

2 ‘zij die de <strong>en</strong>ige troost van mijn hart is’.<br />

5 ‘heb ik e<strong>en</strong>maal - to<strong>en</strong> ik nog haar omgang mocht g<strong>en</strong>iet<strong>en</strong> - vreugde gehad, nu heb ge<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong>kele vreugde’.<br />

7 ‘zal ik gelukkig zijn, dan moet <strong>het</strong> anders zijn’.<br />

8 mijn hoochste ger, ‘zij die mijn hoogste verlang<strong>en</strong> is’. mijns vruechts ghewin, ‘zij door wie ik<br />

vreugde verkrijg’.<br />

9 ‘is van mij weggegaan’.<br />

12 vruecht verleid<strong>en</strong>, ‘vreugde in verdriet verander<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


327<br />

Int slap<strong>en</strong> sta<strong>en</strong> de vruechd<strong>en</strong> mijn.<br />

Alst mir gheluct etcet.<br />

15 Gh<strong>en</strong>oughelic slaep, gh<strong>en</strong>ougelic droom,<br />

Hier in ic mi verblide.<br />

Int wak<strong>en</strong> roeyic jegh<strong>en</strong> stroom.<br />

Daer ic mi toe vertide. 18<br />

Mijn droom bewijst mi weder zide 19<br />

20 Dat mi verblijt haer wijflic scijn.<br />

Alst mir gheluct, salt etc.<br />

Nu willic emmer slap<strong>en</strong> vast:<br />

Mi droomt so minn<strong>en</strong>tlijch!<br />

Waer ic int wak<strong>en</strong> so gherast, 24<br />

25 So waric vruechd<strong>en</strong> rijch.<br />

Here God, doet mi daer toe ghecrijch, 26<br />

Want ic wil bliv<strong>en</strong> haer eighijn.<br />

Alst mir etc.<br />

O droom die mi gh<strong>en</strong>oucht so wael,<br />

30 Hier daer sijt waer int <strong>en</strong>de! 30<br />

Du best mir vruechd<strong>en</strong> principael, 31<br />

So waer ic mi bel<strong>en</strong>de. 32<br />

Die u te mi in slape z<strong>en</strong>de, 33<br />

Ic blive haer stede in trouw<strong>en</strong> fijn.<br />

35 Alst mir gheluct etc.<br />

18 ‘daar wil ik van afzi<strong>en</strong>’.<br />

19 bewijst, ‘verschaft’. weder zide, ‘anderzijds, daarteg<strong>en</strong>over’.<br />

24 gherast, ‘verg<strong>en</strong>oegd’.<br />

26 doet mi daer toe ghecrijch, ‘geef dat ik dat verkrijg<strong>en</strong> mag’; te oordel<strong>en</strong> naat de plaats<strong>en</strong> die<br />

Verdam geeft, is deze gekunstelde constructie e<strong>en</strong> vinding van Jan Morito<strong>en</strong>.<br />

30 ‘word op de e<strong>en</strong> of andere manier t<strong>en</strong>slotte werkelijkheid’.<br />

31 principael, ‘kapitaal’.<br />

32 mi bel<strong>en</strong>de, ‘naar toega’; de dichter zegt dus: ‘droom, jij b<strong>en</strong>t mijn vreugdekapitaal, mijn vast<br />

bezit aan vreugd<strong>en</strong>, dat ik overal mee naar toe neem’.<br />

33 die u te mi in slape z<strong>en</strong>de, ‘zij die u, droom, mij in mijn slaap toez<strong>en</strong>dt’ (nl. de geliefde, die<br />

zich in de werkelijkheid van de dichter heeft gedistantieerd).<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


47 * +<br />

Nacht <strong>en</strong>de dach, so waer ic bin,<br />

Anich u minlic in d<strong>en</strong> zin,<br />

Nu <strong>en</strong>de tall<strong>en</strong> tid<strong>en</strong>.<br />

No weinsch, no ger, no ge<strong>en</strong> ghewin 4<br />

5 En mach mi el verblid<strong>en</strong>.<br />

328<br />

* Losse chanson-strofe. Melodie doorgecomponeerd. 2 beginnot<strong>en</strong> conjectuur.<br />

+ Acrostichon: Nanne.<br />

4 no weinschj no ger, ‘ge<strong>en</strong> vervulling van w<strong>en</strong>s<strong>en</strong> of verlang<strong>en</strong>s’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


48 *<br />

329<br />

Ic sach in <strong>en</strong><strong>en</strong> roz<strong>en</strong>gaerde<br />

Van scon<strong>en</strong> bloum<strong>en</strong> mak<strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong> hoet. 2<br />

Die gaf e<strong>en</strong> wijf van rein<strong>en</strong> aerde<br />

En<strong>en</strong> oud<strong>en</strong> gris<strong>en</strong> man die bi haer stoet.<br />

5 Totem so sprac dat beilde zoet:<br />

‘Here, ic hebbe u in rechter waerde,<br />

U eyghin vry<br />

So gevic mi!’ 8<br />

* Chanson met balladische strof<strong>en</strong> zonder refrein. De zangwijs met stoll<strong>en</strong>herhaling. De melodie<br />

is tweemaal overgeleverd, <strong>en</strong>ige gedeelt<strong>en</strong> zijn gelijk; geheel verschill<strong>en</strong>d is <strong>het</strong> vlotte<br />

dialogische deel (de 4 halve regels). De tweede nauwkeuriger versie is hier gekoz<strong>en</strong>. De e″<br />

teg<strong>en</strong> <strong>het</strong> einde moet naar de eerste versie leert d″ zijn.<br />

2 hoet, ‘krans’.<br />

8 <strong>het</strong> is e<strong>en</strong> omkering van de traditionele hoofse liefdesverhouding wanneer de dame zich<br />

‘eyghin vry’ geeft aan haar minnaar (maar dat is in dit geval dan ook ge<strong>en</strong> ‘here’, maar e<strong>en</strong><br />

‘kerel’).<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Metti<strong>en</strong> sprac hi:<br />

10 ‘Des dankic di.’<br />

Hi sat daer bi 11<br />

Met sin<strong>en</strong> langh<strong>en</strong> baerde.<br />

330<br />

Langher doe ic niet ne spaerde. 13<br />

Ic groete dat wivelic beilde goet.<br />

15 Scaemte in haer doe meest verbaerde. 15<br />

Si sprac: ‘vilein, mi dinct dat ghi mesdoet,<br />

Doet van d<strong>en</strong> bloum<strong>en</strong> uw<strong>en</strong> voet, 17<br />

Maect u van hier <strong>en</strong>de gaet uwer vaerde!’ 18<br />

Dat wijflic scijn<br />

20 Was eighin zijn.<br />

Des hadde ic pijn<br />

Int herte mijn.<br />

Hi gaf <strong>en</strong><strong>en</strong> grijn, 23<br />

Des mi de zin verzwaerde. 24<br />

25 Ic sprac: ‘mi wondert, scone vrouwe,<br />

Wat ghi versiet an des<strong>en</strong> kerel out. 26<br />

Minne <strong>en</strong>de jonst in rechter trouwe<br />

Salic u ghev<strong>en</strong>, zelver <strong>en</strong>de gout!’ 28<br />

11 hi sat daer bi, ‘hij ging bij haar zitt<strong>en</strong>’ (verg. stoet in r. 4).<br />

13 spaerde, ‘talmde’.<br />

15 ‘zij toonde zich to<strong>en</strong> hevig geg<strong>en</strong>eerd’ (waarschijnlijk ook vanvege <strong>het</strong> onhoofse gedrag van<br />

haar minnaar).<br />

17 <strong>uit</strong> deze regel zou m<strong>en</strong> opmak<strong>en</strong>, dat de oude man de krans niet op <strong>het</strong> hoofd heeft gezet,<br />

maar, omdat hij er niet goed weg mee wist, voor zich neergelegd; om hem te beledig<strong>en</strong> zet<br />

de dichter dan, terwijl hij nadertreedt om zijn complim<strong>en</strong>t te mak<strong>en</strong> (r. 14), quasi per ongeluk<br />

zijn voet op de needigg<strong>en</strong>de krans, misschi<strong>en</strong> ook om <strong>uit</strong> te drukk<strong>en</strong> dat deze eig<strong>en</strong>lijk hem,<br />

de versmade minnaa toekomt.<br />

18 ‘maak dat je wegkomt’; verg. in lied 49, r. 12: ‘gaet’.<br />

23 grijn, ‘grijns’.<br />

24 de zin verzwaerde, ‘ergerde’.<br />

26 kerel: e<strong>en</strong> zeer beledig<strong>en</strong>d woord (verg, lied 85), maar de ‘scone vrouwe’ heeft de dichter <strong>het</strong><br />

niet minder beledig<strong>en</strong>de woord vilein toegevoegd (r. 16).<br />

28 zelver <strong>en</strong>de gout: <strong>het</strong> aanbied<strong>en</strong> van geld is ook beledig<strong>en</strong>d bedoeld; de dichter is door zijn<br />

geliefde afgewez<strong>en</strong> vanwege zijn geldgebrek (verg. de lieder<strong>en</strong> 41 <strong>en</strong> 45) <strong>en</strong> de ‘kerel’, die<br />

zij in zijn plaats heeft verkoz<strong>en</strong>, is blijkbaar rijk.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


So gaf mi orlof m<strong>en</strong>ichfout. 29<br />

30 ‘Mi dert’, seit soe, ‘dat ic u scauwe!<br />

Laet mi allein<br />

Mettem ghemein!<br />

Sijn trauwe es reyn,<br />

Sijn ontrauwe clein,<br />

35 U ja es nein!<br />

Alsulc ic gein ghelauwe! 36<br />

331<br />

Ghestadich hout hi herte <strong>en</strong>de zinne.<br />

Sijn duecht verchiert sijn anscijn scoon.<br />

Hier omme eist recht dat ick<strong>en</strong> minne,<br />

40 D<strong>en</strong> hoet <strong>en</strong>de ic, dat es sijn loon.<br />

Hu minne es hoon, ghi sijts ghewoon! 41<br />

Dus willic houd<strong>en</strong> dat ic kinne.’<br />

De kerel grijs<br />

Was haer amijs.<br />

45 Na haer avijs<br />

Haddi d<strong>en</strong> prijs. 46<br />

De vrauwe jolijs 47<br />

Die namm<strong>en</strong> bi d<strong>en</strong> kinne.<br />

29 so, l. soe.<br />

36 alsulc ic gein ghelauwe, ‘zo'n ja (dat ne<strong>en</strong> is) accepteer ik niet’.<br />

41 hoon, ‘bedrog’; verg. Jan Praet: ‘Bi dattu daer toe zijs ghewone / dattu gherne sond<strong>en</strong> plies’<br />

(ed. Bormans r. 2295/6).<br />

46 ‘volg<strong>en</strong>s haar m<strong>en</strong>ing had hij de prijs der overwinning (de krans) verdi<strong>en</strong>d’.<br />

47 jolijs, ‘galant, amoureus’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


49 *<br />

Gheldeloze, volg<strong>het</strong> mi, 1<br />

Wi will<strong>en</strong> zingh<strong>en</strong> e<strong>en</strong> vroylic liet!<br />

So wie dat riker es dan wi,<br />

Die nes van ons<strong>en</strong> lied<strong>en</strong> niet.<br />

5 Maer wie altoos na vruechd<strong>en</strong> spiet, 5<br />

Die es van onser compa<strong>en</strong>gie. 6<br />

Wanneer hi drouvelike up mi ziet,<br />

So wetic wel hoe hem ghescie.<br />

332<br />

* Chanson. Melodie doorgecomponeerd. De beide laatste regels (7 <strong>en</strong> 8) op dezelfde not<strong>en</strong>;<br />

de finalis echter in regel 7 terwille van de apertum-clausum-verhouding, weggelat<strong>en</strong>. Andere<br />

transcriptie: v. Duyse, Het oude Nederlandsche lied (ONL) II, 1064.<br />

1 gheldeloze: behalve <strong>uit</strong> dit lied geeft Verdam hiervoor alle<strong>en</strong> plaats<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> (16de-eeuwse)<br />

spreekwoord<strong>en</strong>boek van Goedthals; misschi<strong>en</strong> werd <strong>het</strong> woord ook in de 14de eeuw alle<strong>en</strong><br />

in spreekwoordelijk verband gebruikt; de dichter maakte dan van e<strong>en</strong> afkeur<strong>en</strong>de qualificatie<br />

e<strong>en</strong> er<strong>en</strong>aam (‘geuz<strong>en</strong>’).<br />

5 na vruechd<strong>en</strong> spied, ‘<strong>uit</strong> is op vreugd<strong>en</strong>’.<br />

6 compa<strong>en</strong>gie: de eerste syllabe is in <strong>het</strong> hs. e<strong>en</strong> afkortingstek<strong>en</strong> dat ook als con kan word<strong>en</strong><br />

opgelost.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Ghebrec van gelde <strong>en</strong>de scamelheit,<br />

10 Dat doet ons togh<strong>en</strong> drouve gelaet, 10<br />

Want als e<strong>en</strong> wellecome zeit,<br />

De .ij. de .iij. die seggh<strong>en</strong>: ‘gaet’! 12<br />

So wie gelt heift, elc na hem staet. 13<br />

Al cant ons lied<strong>en</strong> niet ghebur<strong>en</strong>,<br />

15 Dus dinct mi sijn de beste raet:<br />

Vroilic lev<strong>en</strong> sonder trur<strong>en</strong>!<br />

Sorgheloos <strong>en</strong>de zonder nijt, 17<br />

Dats tbeste dat m<strong>en</strong> zingh<strong>en</strong> mach.<br />

Cu<strong>en</strong>wi duerbringh<strong>en</strong> dus d<strong>en</strong> tijt,<br />

20 Beter dinc ic nie ne zach.<br />

Laetse truer<strong>en</strong> nacht <strong>en</strong>de dach<br />

Die tgelt beslut<strong>en</strong> in haer scrine!<br />

Noch eist beter ghelts verdrach 23<br />

Dan altoos zonder vruecht te zine.<br />

25 Heer God, al sijn wi aveloos, 25<br />

Verle<strong>en</strong>t ons vruecht in ons<strong>en</strong> zin,<br />

Ende hoet ons vor de vrec altoos, 27<br />

Die niet ne geert dan gelt ghewin! 28<br />

Ende hoet mi dat ic niet ne bin<br />

30 Int huus ghelet van <strong>en</strong>igher boete, 30<br />

333<br />

10 verg. Jan Praet: ‘die doet mi togh<strong>en</strong> fier ghelaet’ (ed. Bormans r. 1742).<br />

12 de .ij. de .iij., ‘twee, drie ander<strong>en</strong>’.<br />

13 elc na hem staet, ‘ieder zoekt zijn gezelschap’.<br />

17 sorgheloos, ‘zonder zorg<strong>en</strong>’; dit stellig heel gewone woord is Verdam toevallig ontgaan; verg.<br />

ook Tweede Rose 137; is r. 17 misschi<strong>en</strong> e<strong>en</strong> citaat <strong>uit</strong> e<strong>en</strong> to<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d liedje?<br />

23 ghelts verdrach, ‘vrijgesteld te zijn van geldbezit’; ironische <strong>uit</strong>drukking.<br />

25 aveloos, ‘zonder bezit’.<br />

27 de vrec: e<strong>en</strong> toespelling op e<strong>en</strong> bepaalde schuldeiser van de dichter?<br />

28 gelt ghewin: N. Geerts stelt voor gelts ghewin te lez<strong>en</strong>, maar zou geltghewin ge<strong>en</strong><br />

sam<strong>en</strong>stelling kunn<strong>en</strong> zijn?<br />

30 int huus ghelet van <strong>en</strong>igher boete, ‘in <strong>het</strong> (gevang<strong>en</strong>)huis gegijzeld om de e<strong>en</strong> of andere<br />

schuld’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


334<br />

Daer m<strong>en</strong> roupt ter Buerch waert in: 31<br />

‘Soet, soete Gheraerts! soet, soete Soete!’ 32<br />

31 ‘terwijl ik de Burg (<strong>het</strong> plein voor <strong>het</strong> gevang<strong>en</strong>huis) inroep’; blijkbaar maakt de dichter e<strong>en</strong><br />

toespeling op e<strong>en</strong> gebeurt<strong>en</strong>is die inderdaad, niet al te lang geled<strong>en</strong>, heeft plaatsgevond<strong>en</strong>;<br />

misschi<strong>en</strong> dat ook nog in de beginletters van de laatste strofe (HVEDEIDS, te lez<strong>en</strong> als huede<br />

i(n) d(<strong>en</strong>) s(t<strong>en</strong>e), ‘verzekerde bewaring in <strong>het</strong> gevang<strong>en</strong>huis’?) e<strong>en</strong> crypto-acrostichische<br />

toespeling te vind<strong>en</strong> is; grapjes van dit soort heb ik echter verder (nog) niet bij Jan Morito<strong>en</strong><br />

aangetroff<strong>en</strong>.<br />

32 Gheraerts, l. Gheraert; de dichter begroet zijn beide vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, Gheraert <strong>en</strong> Soete, die hij over<br />

de Burg ziet aankom<strong>en</strong> <strong>en</strong> vraagt ze om hulp, althans wanneer m<strong>en</strong> in soet de imperatief van<br />

<strong>het</strong> werkwoord soet<strong>en</strong> mag zi<strong>en</strong>; de ongewone specialisatie van betek<strong>en</strong>is (‘veraang<strong>en</strong>aam<br />

mijn omstandighed<strong>en</strong>, help mij!’) is te verklar<strong>en</strong> <strong>uit</strong> e<strong>en</strong> behoefte om met de naam Soete te<br />

spel<strong>en</strong>: naast de eig<strong>en</strong>naam gebruikt de dichter <strong>het</strong> gelijkluid<strong>en</strong>de adjectief <strong>en</strong> de bijna<br />

gelijkluid<strong>en</strong>de werkwoordsvorm; zoals ik in de inleiding al <strong>uit</strong>e<strong>en</strong> heb gezet, zou ik lied 49,<br />

althans <strong>het</strong> slot daarvan, will<strong>en</strong> opvatt<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> poëtische dank van de dichter voor de steun<br />

<strong>en</strong> bemiddeling die zijn vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> hem in zijn geldelijke moeilijkhed<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> verle<strong>en</strong>d.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


50 * +<br />

Met hert<strong>en</strong> <strong>en</strong>de met zinne<br />

Anich e<strong>en</strong> minlic .M. vercor<strong>en</strong>, 2<br />

Ende wes das ich beghinne, 3<br />

So es mijn liefste toe behor<strong>en</strong>. 4<br />

5 Mijns hertz<strong>en</strong> keyserinne,<br />

Als ic u zie vergaet mijn tor<strong>en</strong>. 6<br />

In u so sta<strong>en</strong> mijns vruechts gewinne!<br />

En ware u jonst, ic bleve verlor<strong>en</strong>! 8<br />

Met jonst<strong>en</strong> ic mi kinne<br />

10 Al u eighin, als dincs te vor<strong>en</strong>. 10<br />

335<br />

* Chanson. Melodie hymnisch (doorgecomponeerd). Weg<strong>en</strong>s surplus aan not<strong>en</strong> de laatste<br />

tekstregel herhaald (zie 44). Het dubbeltek<strong>en</strong> b-b als b-a gelez<strong>en</strong> ter vermijding van de tritonus.<br />

+ Acrostichon: Maes, Maie, Maes.<br />

2 M: de eerste letter van Marie (= Maes = Maie).<br />

3 ‘wat mij ook overkomt’, of iets dergelijks; stoplap.<br />

4 so, l. soe.<br />

toe behor<strong>en</strong>, ‘gezelschap’; of is de bedoeling: ‘zij is deg<strong>en</strong>e aan wie ik <strong>het</strong> liefste toebehoor’?<br />

6 tor<strong>en</strong>, ‘leed’.<br />

8 ‘zonder uw g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid zou ik verlor<strong>en</strong> gaan’.<br />

10 als dincs te vor<strong>en</strong>, ‘bov<strong>en</strong> alles’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


336<br />

Ets recht, ghi maect mijn zorgh<strong>en</strong> dinne. 11<br />

So lieve wijf was nie ghebor<strong>en</strong>!<br />

Met hert<strong>en</strong> <strong>en</strong>de met zinne etc.<br />

11 dinne, ‘gering’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


51 *<br />

Niem<strong>en</strong> seit van andr<strong>en</strong> wel.<br />

Wat mach dit bedied<strong>en</strong>?<br />

Eist om ner<strong>en</strong>st, eist om spel?<br />

M<strong>en</strong> cant hem niet verbied<strong>en</strong>. 4<br />

5 Wat wonderliker lied<strong>en</strong>!<br />

337<br />

D<strong>en</strong> e<strong>en</strong><strong>en</strong> deert dat dander hoocht,<br />

Hem sonder e<strong>en</strong>ighe scade. 6-7<br />

Ende ware hi mach, hi pijnt <strong>en</strong>de poocht 8<br />

Hoe hine tonder dade<br />

10 Met ghev<strong>en</strong>sd<strong>en</strong> rade. 10<br />

Om anders val die lied<strong>en</strong> pin<strong>en</strong>. 11<br />

Wie sach noit de copie? 12<br />

Si sijn viant die vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> scin<strong>en</strong>,<br />

G<strong>het</strong>rauwe als die zie. 14<br />

* Chanson. Melodie doorgecomponeerd.<br />

4 verbied<strong>en</strong>, ‘belett<strong>en</strong>’.<br />

6-7 ‘<strong>het</strong> zit de e<strong>en</strong>, zonder dat hij daar <strong>en</strong>ig nadeel van ondervindt, dwars dat de ander in aanzi<strong>en</strong><br />

to<strong>en</strong>eemt’.<br />

8 pijnt <strong>en</strong>de poocht, ‘pijnigt zich af’.<br />

10 met ghev<strong>en</strong>sd<strong>en</strong> rade, ‘met bedriegelijke middel<strong>en</strong>’.<br />

11 ‘de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> slov<strong>en</strong> zich <strong>uit</strong> om elkaar t<strong>en</strong> val te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>’.<br />

12 ‘wie heeft ooit iets dergelijks gezi<strong>en</strong>’.<br />

14 zie, ‘zeef’; hier als beeld van onbetrouwbaarheid; zië is tweesyllabig, m<strong>en</strong> moet dus ook copië<br />

<strong>en</strong> partië lez<strong>en</strong>; r. 14 is letterlijk gelijk aan de laatste vier woord<strong>en</strong> van Martijn 1,22; Jan<br />

Morito<strong>en</strong> k<strong>en</strong>de zijn Maerlant goed!<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


15 ’Wat wi, welc <strong>en</strong>e partie! 15<br />

Ic vinde sulc, al eist mi leit,<br />

Die gerne met mi dronke,<br />

Sijn vri<strong>en</strong>scap es mi so ghereit, 18<br />

Hi wilde dat ic verzonke.<br />

20 Ic weet wel wat ic donke! 20<br />

Tgheselscap wil ic al begev<strong>en</strong>.<br />

In cans niet antier<strong>en</strong> 21-22<br />

Ende mick<strong>en</strong> niet up yem<strong>en</strong>s lev<strong>en</strong>. 23<br />

Mine rouc hoe sijt bestier<strong>en</strong>,<br />

25 En si mi niet verpier<strong>en</strong>! 24-25<br />

Ic wil ga<strong>en</strong> duk<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> ouc 26<br />

Ghelijc d<strong>en</strong> stomm<strong>en</strong> blind<strong>en</strong>.<br />

Smeekers hebb<strong>en</strong> al d<strong>en</strong> rouc, 28<br />

Bind<strong>en</strong> <strong>en</strong>de ontbind<strong>en</strong>, 29<br />

30 In wils mi niet bewind<strong>en</strong>. 30<br />

Adieu, adieu, gheselscap al,<br />

338<br />

15 wat wi: blijkbaar e<strong>en</strong> <strong>uit</strong>breiding van de interjectie wi, ‘helaas’; verg. owi.<br />

18 ‘zijn vri<strong>en</strong>dschap staat mij zó ter beschikking’; ironisch.<br />

20 ic weet wel wat ic donke, l. hem donke, ‘ik b<strong>en</strong> er mij heel goed van bewust wat hem van mij<br />

dunkt’.<br />

21-22 ‘ik wil mij helemaal terugtrekk<strong>en</strong> <strong>uit</strong> die kring (van kroegk<strong>en</strong>niss<strong>en</strong>), ik kan er niet mee omgaan’.<br />

23 mick<strong>en</strong>, ‘loer<strong>en</strong>’.<br />

24-25 ‘'t kan me niet schel<strong>en</strong> hoe ze <strong>het</strong> bekokstov<strong>en</strong>, als ze mij maar ge<strong>en</strong> be<strong>en</strong>tje licht<strong>en</strong>’ (lett.<br />

‘verstrikk<strong>en</strong>’).<br />

26 ‘ik wil in e<strong>en</strong> hoekje wegkruip<strong>en</strong> om niets te hoev<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong> <strong>en</strong> niets te hoev<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>, om<br />

stommetje te kunn<strong>en</strong> spel<strong>en</strong>’.<br />

28 smeekers, ‘pluimstrijkers’; verg. Maerlant, Verk. Martijn 34: ‘smekers hebb<strong>en</strong> dat hogheste<br />

le<strong>en</strong>’.<br />

rouc, ‘aandacht’.<br />

29 bind<strong>en</strong> <strong>en</strong> ontbind<strong>en</strong>: sam<strong>en</strong> moet dit wel iets als ‘alles gedaan krijg<strong>en</strong>’ betek<strong>en</strong><strong>en</strong>; is bind<strong>en</strong><br />

‘vastzett<strong>en</strong>, de vrijheid b<strong>en</strong>em<strong>en</strong>’ <strong>en</strong> ontbind<strong>en</strong> ‘weer loslat<strong>en</strong>’? is bind<strong>en</strong> <strong>en</strong>de ontbind<strong>en</strong><br />

‘beschikk<strong>en</strong> over e<strong>en</strong> medem<strong>en</strong>s, met hem spel<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> kat met e<strong>en</strong> muis’?<br />

30 ‘ik wil er mij niet mee bezighoud<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Mi ic u verbiede! 32<br />

God k<strong>en</strong>t die weet, waer h<strong>en</strong><strong>en</strong> sal: 33<br />

Of ic van u sciede,<br />

35 Dochtic onder liede. 34-35<br />

339<br />

32 ‘ik ontzeg u de toegang tot mij, laat mij met rust’.<br />

33 God k<strong>en</strong>t die weet, ‘God heeft er weet van’; de dichter wil niet zegg<strong>en</strong> waar hij naar toegaat<br />

(‘waer h<strong>en</strong><strong>en</strong> sal’), om niet door zijn ‘vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>’ lastig gevall<strong>en</strong> te kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong>.<br />

34-35 ‘als ik van u zou weggaan, zou ik misschi<strong>en</strong> van nut kunn<strong>en</strong> zijn (dochtic, deugde ik) onder<br />

(fatso<strong>en</strong>lijke) m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


52 *<br />

Wat dinge m<strong>en</strong> met hert<strong>en</strong> doet,<br />

Dan dar m<strong>en</strong> niet verwerk<strong>en</strong>. 2<br />

Ende anders hevet cranck<strong>en</strong> spoet,<br />

Dits op<strong>en</strong>bare int merk<strong>en</strong>.<br />

5 Wat sal e<strong>en</strong> voghel sonder vlerk<strong>en</strong> 5<br />

Die bliv<strong>en</strong> moet bin zin<strong>en</strong> spert<strong>en</strong>? 6<br />

In wil niet do<strong>en</strong>, <strong>en</strong> si met hert<strong>en</strong>. 7<br />

340<br />

Met hert<strong>en</strong> willic werc besta<strong>en</strong>,<br />

So ne sal mi niet verlang<strong>en</strong>. 9<br />

10 Verlang<strong>en</strong> comt hem dick<strong>en</strong>t a<strong>en</strong><br />

Die anders werc bevangh<strong>en</strong>.<br />

Met hert<strong>en</strong> mach m<strong>en</strong> dies ontgang<strong>en</strong>. 11-12<br />

Verlangh<strong>en</strong> brinct al werc te smert<strong>en</strong>. 13<br />

* Ballade. Begin- <strong>en</strong> eindnot<strong>en</strong> conjectuur in overe<strong>en</strong>stemming met <strong>het</strong> melodisch geheel.<br />

Teg<strong>en</strong> 't eind e<strong>en</strong> streepje. Waarschijnlijk om e<strong>en</strong> scheiding tuss<strong>en</strong> de fras<strong>en</strong> van <strong>het</strong> afgezang<br />

<strong>en</strong> <strong>het</strong> R. aan te gev<strong>en</strong>.<br />

2 verwerk<strong>en</strong>, ‘verkeerd do<strong>en</strong>, bederv<strong>en</strong>’; de bedoeling is: je moet je werk met hart <strong>en</strong> ziel do<strong>en</strong>,<br />

anders komt er niets van terecht (‘hevet cranck<strong>en</strong> spoet’).<br />

5 sonder vlerk<strong>en</strong>, ‘gekortwiekt’.<br />

6 bin zin<strong>en</strong> spert<strong>en</strong>, ‘in zijn kooi’.<br />

7 ‘ik wil niets do<strong>en</strong> t<strong>en</strong>zij van harte’.<br />

9 ‘dan zal <strong>het</strong> mij niet te lang vall<strong>en</strong>, niet te veel word<strong>en</strong>’.<br />

11-12 ‘<strong>het</strong> wordt hún dikwijls te veel die <strong>het</strong> werk op e<strong>en</strong> andere manier aanvatt<strong>en</strong>’.<br />

13 ‘als <strong>het</strong> ons te veel is, wordt alle werk vervel<strong>en</strong>d, verdrietig’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


In wil niet do<strong>en</strong>, <strong>en</strong> si met hert<strong>en</strong>.<br />

15 So waer hem bind<strong>en</strong> hert<strong>en</strong> twee<br />

E<strong>en</strong>drachtich sonder sceid<strong>en</strong>,<br />

Daer de<strong>en</strong> d<strong>en</strong> andr<strong>en</strong> niet ontgee, 17<br />

Die mogh<strong>en</strong> vroylic beid<strong>en</strong>. 18<br />

Met hert<strong>en</strong> wil ic mi bereid<strong>en</strong><br />

20 Daer tsoe, ondanc der niders pert<strong>en</strong>. 20<br />

In wil niet do<strong>en</strong>, <strong>en</strong> si met hert<strong>en</strong>.<br />

Here God, wilt hem ghehing<strong>en</strong> das<br />

Die hem met hert<strong>en</strong> bindet,<br />

Dat elc wel houde zin<strong>en</strong> pas 24<br />

25 Ende sceid<strong>en</strong>s niet bewindet. 25<br />

341<br />

Hout stede <strong>en</strong>de trauwe, die trauwe vindet! 26<br />

Trouwe ne sal mi niet ontvert<strong>en</strong>. 27<br />

In wil niet do<strong>en</strong>, <strong>en</strong> si met hert<strong>en</strong>.<br />

17 ontgee, ‘ontga, verlate’.<br />

18 ‘die kunn<strong>en</strong> sam<strong>en</strong> rustig <strong>en</strong> opgewekt afwacht<strong>en</strong> (tot zij kunn<strong>en</strong> trouw<strong>en</strong>)’.<br />

20 ondanc der niders pert<strong>en</strong>, ‘ondanks de lelijke strek<strong>en</strong> van de kwaadsprekers (die de goede<br />

verhouding tuss<strong>en</strong> de geliev<strong>en</strong> will<strong>en</strong> verstor<strong>en</strong>)’.<br />

24 houde zin<strong>en</strong> pas, ‘met rustige stap voorwaarts gaat’.<br />

25 ‘<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> aanstalt<strong>en</strong> maakt om te scheid<strong>en</strong>, er niet aan d<strong>en</strong>kt om zich van de ander los te<br />

mak<strong>en</strong>’.<br />

26 ‘blijf standvastig <strong>en</strong> trouw, als je (bij je partner) ook trouw vindt’; gezegd tot de geliefde.<br />

27 ‘aan trouw zal <strong>het</strong> mij niet ontbrek<strong>en</strong>’; ontvert<strong>en</strong> is verder niet in <strong>het</strong> mnl. aangetroff<strong>en</strong>; <strong>het</strong> is<br />

blijkbaar e<strong>en</strong> door <strong>het</strong> rijm ingegev<strong>en</strong> variant van ontverr<strong>en</strong>, ‘ontgaan, zich verwijder<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


53 *<br />

E<strong>en</strong> wijf van rein<strong>en</strong> zed<strong>en</strong>, 1<br />

Vulmaect van all<strong>en</strong> led<strong>en</strong>,<br />

Hovesch <strong>en</strong>de vroet, 1-3<br />

Die heift mi ghebeid<strong>en</strong><br />

5 In ghestadicheid<strong>en</strong><br />

Te voug<strong>en</strong>e hertze <strong>en</strong>de moet: 4-6<br />

‘Quaet aeste es al ontspoet!’ 7<br />

Doe seidic: ‘werde vrouwe,<br />

Ghestadich <strong>en</strong>de g<strong>het</strong>rauwe,<br />

10 So willic emmer zijn,<br />

Up dat ic trauwe gelauwe. 11<br />

Nu blivic in d<strong>en</strong> rauwe:<br />

M<strong>en</strong> doet mi ge<strong>en</strong>e anscijn, 13<br />

Verlang<strong>en</strong> doet mi pijn.’ 14<br />

15 Dat wijf van hert<strong>en</strong> reine<br />

342<br />

* Chanson Enigszins balladisch: 2 stoll<strong>en</strong> + R (a a b a a b B). De onev<strong>en</strong> strof<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

ander R dan de ev<strong>en</strong>. Andere transcriptie: ONL I, 283; Het e<strong>en</strong>st. lied 65 vv.<br />

1 e<strong>en</strong>, hs. EE<strong>en</strong>.<br />

1-3 zonder haar zo te noem<strong>en</strong> stelt de dichter ons hier k<strong>en</strong>nelijk ‘vrau Red<strong>en</strong>e’ voor.<br />

4-6 ‘die heeft mij gevraagd om mijn geest te schikk<strong>en</strong> in standvastigheid, om rustig <strong>en</strong> beheerst<br />

te blíjv<strong>en</strong> liefhebb<strong>en</strong> (in afwachting van <strong>het</strong> definitieve jawoord)’.<br />

7 ‘overhaasting leidt tot niets’.<br />

11 ‘als ik maar trouw ontvang’.<br />

13 ‘m<strong>en</strong> laat mij ge<strong>en</strong> (trouw) blijk<strong>en</strong>’.<br />

14 verlang<strong>en</strong>, ‘ongeduld’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Die sprac: ‘die minne es cleine<br />

Die verlang<strong>en</strong> doet.<br />

Mindi anders geine,<br />

So blijft met haer ghemeine,<br />

20 Gheift u in haer behoet. 19-20<br />

Quaet aeste es al onspoet!'<br />

‘Vrauwe, in ca<strong>en</strong>t gelat<strong>en</strong>. 22<br />

Al soudser mi omme hat<strong>en</strong>!<br />

So heift de hertze mijn.<br />

25 Ic truere bov<strong>en</strong> mat<strong>en</strong>,<br />

Ic claghe, <strong>en</strong> mach mi bat<strong>en</strong><br />

Niet e<strong>en</strong> vingerlijn. 26-27<br />

Verlang<strong>en</strong> doet mi pijn.’<br />

Si sprac: ‘ghi sult u houd<strong>en</strong><br />

30 Vroilic, <strong>en</strong>de verboud<strong>en</strong> 30<br />

Inder minn<strong>en</strong> gloet,<br />

Al souddi u bescoud<strong>en</strong>! 32<br />

Ne latet niet vercoud<strong>en</strong>: 33<br />

Na tzuere comet tzoet,<br />

35 Quaet aeste es al ontspoet!’<br />

Doe andwordic hare:<br />

343<br />

19-20 ‘blijf als hoofs minnaar bij haar, in haar di<strong>en</strong>st’.<br />

22 ‘ik kan <strong>het</strong> niet lat<strong>en</strong> (ongeduldig te zijn)’.<br />

26-27 <strong>en</strong> mach mi bat<strong>en</strong> niet e<strong>en</strong> vingerlijn, ‘<strong>het</strong> kan mij volstrekt niets help<strong>en</strong>’; verg. ook Jan Praet<br />

r. 2588: ‘niet e<strong>en</strong> vingherlijn’; hoe vingerlijn aan de betek<strong>en</strong>is ‘kleinigheid’ is gekom<strong>en</strong>, blijkt<br />

niet duidelijk; m<strong>en</strong> d<strong>en</strong>kt onwillekeurig aan ‘vingerhoed’ (oorspronkelijk ‘vinger van e<strong>en</strong><br />

handscho<strong>en</strong>’), maar bij de plaats<strong>en</strong> die Verdam van vingerlijn geeft, kan ik deze betek<strong>en</strong>is<br />

niet vind<strong>en</strong>; misschi<strong>en</strong> speelt de dichter op deze plaats tegelijk met de bet. ‘vingerring (als<br />

tek<strong>en</strong> van trouw)’: al zijn treur<strong>en</strong> <strong>en</strong> klag<strong>en</strong> levert hem immers niet de ring op waar <strong>het</strong> hem<br />

om te do<strong>en</strong> is! verg. lied 75, r. 34.<br />

30 verboud<strong>en</strong>, ‘dapper, sterk word<strong>en</strong>’; de bedoeling is: ‘je moet nog vuriger gaan beminn<strong>en</strong>’.<br />

32 ‘al zou hij (de gloed) je verz<strong>en</strong>g<strong>en</strong>’.<br />

33 ‘laat de liefde niet verkoel<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


‘Bi d<strong>en</strong> goed<strong>en</strong> jare, 37<br />

Ic b<strong>en</strong> e<strong>en</strong> arem swijn.<br />

So waer ic h<strong>en</strong><strong>en</strong> vare,<br />

40 In werde niet geware<br />

An haer alsulk<strong>en</strong> fijn. 41<br />

Verlang<strong>en</strong> doet mi pijn.’<br />

Hi sprac: ‘die wil becliv<strong>en</strong> 43<br />

In te minn<strong>en</strong>e wiv<strong>en</strong>,<br />

45 Die wachte na de vloet<br />

Ende doe sijn sceipkin driv<strong>en</strong>.<br />

Laettijt te lange bliv<strong>en</strong> 47<br />

En doet hem nummer goet:<br />

Quaet aeste es al ontspoet!’<br />

50 Nu laet ons wacht<strong>en</strong> alle:<br />

Als ons de tijt gevalle, 51<br />

So wilwi wacker zijn,<br />

Dat m<strong>en</strong> ons niet vergalle. 53<br />

Die tpaert heift bind<strong>en</strong> stalle,<br />

55 Verware sijn slotelkijn!<br />

Verlang<strong>en</strong> doet mi pijn.<br />

344<br />

37 wijst deze regel erop dat ook dit lied omstreeks e<strong>en</strong> jaarswisseling geschrev<strong>en</strong> is? wellicht in<br />

dezelfde tijd als lied 75?<br />

41 alsulk<strong>en</strong> fijn, ‘e<strong>en</strong> zodanige afloop’, nl. dat na <strong>het</strong> zure <strong>het</strong> zoete zal kom<strong>en</strong>.<br />

43 hi, l. si.<br />

becliv<strong>en</strong>, ‘voorspoedig zijn, succes hebb<strong>en</strong>’.<br />

47 laettijt, ‘'s avonds laat’; zie ook wat in de inleiding over deze plaats gezegd is (blz. 152).<br />

51 ‘als <strong>het</strong> goede tij voor ons komt’.<br />

53 ‘dat m<strong>en</strong> dat goede og<strong>en</strong>blik niet voor ons bederft’; de dichter heeft met ‘m<strong>en</strong>’ waarschijnlijk<br />

de altijd aanwezige <strong>en</strong> iedere hoofse liefdesverhouding bedreig<strong>en</strong>de kwaadsprekers op <strong>het</strong><br />

oog.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


54 *<br />

Ic quam ghega<strong>en</strong> up <strong>en</strong><strong>en</strong> dach.<br />

Daer hoordic bliscap <strong>en</strong>de gheclach<br />

Twee frissche vrauw<strong>en</strong> driv<strong>en</strong>. 3<br />

Die e<strong>en</strong> die riep: ‘owi, owach!’<br />

5 Mi dochte dat ic nie ne sach<br />

So wivelike wiv<strong>en</strong>.<br />

Doe sprac dat droufste vrauwelin:<br />

‘Ich a<strong>en</strong> ghegev<strong>en</strong> herte <strong>en</strong>de zin<br />

In trauw<strong>en</strong>,<br />

10 M<strong>en</strong> acht up mi no meer no min. 10<br />

Dat doet mi, leider, dat ic bin<br />

In rauw<strong>en</strong>.’<br />

Doe sprac dat ander blide wijf:<br />

345<br />

* Chanson. De steeds herhaalde melodie αβ αβ - ... + coda is van <strong>het</strong> litanie- of laissetype<br />

(G<strong>en</strong>nrich Grundriß 47).<br />

3 frissche vrauw<strong>en</strong>, ‘bloei<strong>en</strong>de jonge meisjes’.<br />

10 ‘m<strong>en</strong> (d.i. hij, mijn minnaar) sch<strong>en</strong>kt helemaal ge<strong>en</strong> aandacht meer aan mij’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


‘Hoe mach dijn edel jonghe lijf 14<br />

15 In rauw<strong>en</strong> dus verkeer<strong>en</strong>?<br />

Om min<strong>en</strong> wille in vruechd<strong>en</strong> blijf<br />

Ende des<strong>en</strong> rauwe van di drijf!<br />

Du does mi ooc verzeer<strong>en</strong>. 18<br />

Hoe moochstu nu so drouve zijn?<br />

20 Dijn vruecht was meere dan de mijn<br />

Te vor<strong>en</strong>.<br />

Verandert es dijn wijflic scijn. 22<br />

Hebstu dijns lieves vingherlin<br />

Verlor<strong>en</strong>?’<br />

25 ‘Ghespele, in ca<strong>en</strong>t gheswigh<strong>en</strong> niet.<br />

Nu wilt mijn over zwaer verdriet<br />

In trauw<strong>en</strong> help<strong>en</strong> hel<strong>en</strong>.<br />

Doe ic lest<strong>en</strong> van u sciet,<br />

Doe addi mi allein bespiet 29<br />

30 Ende ic ghinc mettem spel<strong>en</strong>. 30<br />

Ghespele, wilt berad<strong>en</strong> mi<br />

So dat mijn <strong>het</strong>e behoud<strong>en</strong> zi, 32<br />

Bi wiz<strong>en</strong> rade.<br />

Ic wane, in comme hem nemmer bi. 34<br />

35 Wat salic do<strong>en</strong>? owach, owi,<br />

Het es te spade!’<br />

Die ander sprac: ‘op min<strong>en</strong> heit,<br />

Dat es mi waerlic alzo leit,<br />

Ghespele, ic wil u clagh<strong>en</strong>.<br />

40 Waer es dijn zuver omme cleit?<br />

346<br />

14 lijf, ‘lev<strong>en</strong>’.<br />

18 verzeer<strong>en</strong>, ‘pijn hebb<strong>en</strong>’.<br />

22 scijn, ‘gezicht’.<br />

29 ‘to<strong>en</strong> had hij waarg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> dat ik alle<strong>en</strong>, onbegeleid was’.<br />

30 spel<strong>en</strong>: nl. ‘der minn<strong>en</strong> spel’, coire.<br />

32 here, ‘eer, goede naam’.<br />

34 in comme hem nemmer bi, ‘hij zal me nooit trouw<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Nu moetstu din<strong>en</strong> aerbeit 41<br />

Lange alleine dragh<strong>en</strong>.<br />

Waer es dijns hertz<strong>en</strong> toeverlaet?<br />

In can di, leider, gh<strong>en</strong><strong>en</strong> raet<br />

45 Ghegev<strong>en</strong>.<br />

Wint up dijn haer, dijn guldin draet! 46<br />

Waer es dijn vruechd<strong>en</strong>rijch ghelaet<br />

Gheblev<strong>en</strong>?’ 47-48<br />

Haer aer so drouvelic up want.<br />

50 So namze bider witzer ant. 50<br />

Te zam<strong>en</strong> dat si ghing<strong>en</strong>.<br />

De tran<strong>en</strong> viel<strong>en</strong> daer int zant.<br />

Die daer de blijtste was becant, 53<br />

Die ghin haer and<strong>en</strong> wringh<strong>en</strong>.<br />

55 Als ic dat sach, <strong>het</strong> deerde mich<br />

Dat zi haer and<strong>en</strong> drouvelich<br />

Te zam<strong>en</strong> wrong<strong>en</strong>.<br />

God jonne hem beed<strong>en</strong> hemelrijch!<br />

In wilde rust<strong>en</strong> zekerlijch,<br />

60 In hadt bezongh<strong>en</strong>. 59-60<br />

347<br />

41 aerbeit, ‘moeite, zwangerschap’.<br />

46 ‘bind je goudblonde har<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> wrong’, nl. als tek<strong>en</strong> dat zij ge<strong>en</strong> maagd meer is.<br />

47-48 ‘je kunt je niet meer als e<strong>en</strong> vrolijk jong meisje gedrag<strong>en</strong>’; retorische vraag.<br />

50 ‘zij nam haar blanke hand in de hare’.<br />

53 ‘die de vrolijkste was geweest’; becant is alle<strong>en</strong> e<strong>en</strong> versterking van was.<br />

59-60 ‘ik wilde voorzeker niet rust<strong>en</strong>, ik had ge<strong>en</strong> rust, voor ik <strong>het</strong> bezong<strong>en</strong> had’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


55 *<br />

Het quam<strong>en</strong> twee ghesell<strong>en</strong><br />

Up e<strong>en</strong><strong>en</strong> wech gega<strong>en</strong>,<br />

Daer ic u of sal tell<strong>en</strong>,<br />

Wildier na versta<strong>en</strong>. 4<br />

5 Met minn<strong>en</strong> war<strong>en</strong> zi beva<strong>en</strong>,<br />

Maer de<strong>en</strong> gheselle meest,<br />

Dat haddic za<strong>en</strong> verheest. 7<br />

De<strong>en</strong> sprac: ‘gheselle mijn,<br />

Ic sacher hed<strong>en</strong> twee<br />

10 Die ons verdriv<strong>en</strong> pijn<br />

Ende alre zorg<strong>en</strong> wee.<br />

Die mine <strong>en</strong> latic nemmermee,<br />

Nu ooc ghestade blijf<br />

An dijn liefste wijf!’<br />

15 Als dat die ander hoorde,<br />

Drouvelic hi sach<br />

Ende hi gaf dese andwoorde:<br />

348<br />

* chanson. De melodie met lai- (sequ<strong>en</strong>s-)karakter.<br />

4 versta<strong>en</strong>, ‘luister<strong>en</strong>’.<br />

7 verheest, ‘gemerkt’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


‘Nemmee ic minn<strong>en</strong> mach, 18<br />

So cle<strong>en</strong>e dinct mi zijn tbejach<br />

20 Dat mer nu an wint.<br />

Ic hebbe gh<strong>en</strong>ouch ghemint.’<br />

Die ander weder zeide:<br />

‘Wat sal bedied<strong>en</strong> dat?<br />

Van u ic varinc sceide!<br />

25 Sidi nu minn<strong>en</strong>s zat?<br />

Ghi dinct mi wes<strong>en</strong>, in weet wat!<br />

Wat hevet u ghescaedt<br />

Dat ghi de minne laet?’<br />

Hi sprac met err<strong>en</strong> moede:<br />

30 ‘Gheselle, ghi wel ziet:<br />

Die niet <strong>en</strong> comt te goede,<br />

M<strong>en</strong> acht sijns min dan niet.<br />

Maer addic noit na goet bespiet,<br />

Me soude mi roup<strong>en</strong> na 34<br />

35 Daer ic nu but<strong>en</strong> sta.’<br />

Die ander sach te dale, 36<br />

Hi dochte mi wes<strong>en</strong> gram.<br />

Hi seide: ‘sulke tale<br />

Nie uut minn<strong>en</strong> cam.<br />

40 Ghi dinct mi wulf die waert e<strong>en</strong> lam.<br />

Suldi haer nu of ga<strong>en</strong>? 41<br />

Soe es so wel gheda<strong>en</strong>.’<br />

‘Gheselle, waric rike, 43<br />

349<br />

18 nemmee, ‘nooit meer’.<br />

34 ‘m<strong>en</strong> zou mij <strong>uit</strong>nodig<strong>en</strong> tot ding<strong>en</strong> waar ik nu b<strong>uit</strong><strong>en</strong> sta’.<br />

36 sach te dale, ‘keek naar de grond’.<br />

41 of ga<strong>en</strong>, ‘verlat<strong>en</strong>’.<br />

43 verg. Jan Praet: ‘of zoe niet minnet haers ghelike’ (ed. Bormans r. 1959).<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Ic worde wel ghemint.<br />

45 Al minnic mijns gelike,<br />

Sone achtes niet e<strong>en</strong> twint. 46<br />

Maer haddic gelt, ic hadde wint, 47<br />

Ic came al omme voort.<br />

M<strong>en</strong> acht up ge<strong>en</strong> gheboort.’ 49<br />

50 ‘Gheselle, dine zinne<br />

Dinc mi wes<strong>en</strong> blonc! 51<br />

Die daer an leggh<strong>en</strong> minne 52<br />

Ende and<strong>en</strong> goed<strong>en</strong> dronc,<br />

Si sijn van zed<strong>en</strong> alte jonc, 54<br />

55 Want alle minne clein 55<br />

Vor minne vrauw<strong>en</strong> rein!’<br />

‘Gheselle, ic wilse lat<strong>en</strong>,<br />

Hets al verlor<strong>en</strong> tijt.<br />

T<strong>en</strong> can mi niet ghebat<strong>en</strong>,<br />

60 Daer omme sceldict quijt. 60<br />

Als ghi van minn<strong>en</strong> rike zijt,<br />

Dan seght mi u gheval, 62<br />

Want ic weder minn<strong>en</strong> zal!’<br />

Hi sprac: ‘wildi des begev<strong>en</strong>,<br />

65 Mi dinc, ghi sijt ontwuecht. 65<br />

350<br />

46 ‘zij sch<strong>en</strong>kt er niet de minste aandacht aan’.<br />

47 wint: nl. in de zeil<strong>en</strong>.<br />

49 m<strong>en</strong> kan hier<strong>uit</strong> opmak<strong>en</strong> dat Jan Morito<strong>en</strong> ‘van goede familie’ was.<br />

51 blonc, ‘stomp’.<br />

52 daer an: nl. <strong>het</strong> geld.<br />

54 van zed<strong>en</strong> alte jonc, ‘geestelijk erg onrijp’.<br />

55 ‘geld <strong>en</strong> drank zink<strong>en</strong> als voorwerp<strong>en</strong> van liefde in <strong>het</strong> niet bij e<strong>en</strong> hoofse dame’; misschi<strong>en</strong><br />

heeft de kopiist es overgeslag<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> minne <strong>en</strong> clein, maar <strong>het</strong> lijkt mij ook niet onmogelijk<br />

om clein als e<strong>en</strong> werkwoordsvorm op te vatt<strong>en</strong> (‘wordt klein, gering’, conj. praes. van clein<strong>en</strong>).<br />

60 ‘daarom beschouw ik de zaak als afgedaan’.<br />

62 u gheval, ‘uw gelukkige carrière’.<br />

65 ontwuecht, ‘<strong>het</strong> spoor bijster’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Al sijn wi arem blev<strong>en</strong>,<br />

Ge<strong>en</strong> lev<strong>en</strong> vor g<strong>en</strong>uecht!<br />

Die ghierige <strong>en</strong> heift nemmer vruecht,<br />

Al waer de werelt zijn,<br />

70 Dan doet ge<strong>en</strong> wijflic scijn.’ 68-70<br />

Hi sprac: ‘wi moet<strong>en</strong> sceid<strong>en</strong>.<br />

Ic prise d<strong>en</strong> rik<strong>en</strong> man,<br />

Ende dat mi doet verleid<strong>en</strong>:<br />

Ghe<strong>en</strong> trauwe ic vind<strong>en</strong> can. 73-74<br />

75 Wat salic meer beminn<strong>en</strong> dan? 75<br />

So wie ghecrigh<strong>en</strong> goet,<br />

Die hebb<strong>en</strong> al d<strong>en</strong> spoet!’<br />

‘Moet dan gesceid<strong>en</strong> wes<strong>en</strong>,<br />

Dat es mi zeiker leit.<br />

80 Ghine werdes niet ghepres<strong>en</strong>,<br />

Doch hebbict u geseit:<br />

Ge<strong>en</strong> leider leit dan lief ghesceit. 80-82<br />

Adieu, ic blive haer bi<br />

Die mach verhueg<strong>en</strong> mi!’<br />

351<br />

68-70 ‘de hebzuchtige heeft, al zou de hele wereld van hem zijn, nooit vreugde, als e<strong>en</strong> schone<br />

vrouw ze hem niet geeft’.<br />

73-74 ‘<strong>en</strong> dít maakt mij zo wrevelig: ik kan (bij de vrouw<strong>en</strong> als arme jong<strong>en</strong>) ge<strong>en</strong> trouw vind<strong>en</strong>’.<br />

75 verg. Jan Praet: ‘wi<strong>en</strong> soude soe mogh<strong>en</strong> minn<strong>en</strong> dan?’ (ed. Bormans r. 1960).<br />

80-82 ‘je zult niet geprez<strong>en</strong> word<strong>en</strong> om wat je nu doet, maar onthoud wat ik je gezegd heb: ge<strong>en</strong><br />

verdrietiger verdriet dan afscheid nem<strong>en</strong> van je geliefde’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


56 *<br />

Scinc her d<strong>en</strong> wijn,<br />

Gheselle mijn,<br />

Wi will<strong>en</strong> vroilic lev<strong>en</strong>!<br />

Het mach sulc zijn<br />

5 Noch up d<strong>en</strong> Rijn<br />

Die ons geluc mach gev<strong>en</strong>,<br />

Al moet<strong>en</strong> wi nu snev<strong>en</strong>! 4-7<br />

Wat saelt g<strong>het</strong>ruert?<br />

De sulc bezuert,<br />

10 E<strong>en</strong> ander moet bezoet<strong>en</strong>. 9-10<br />

Wat mi ghebuert,<br />

Ic willecuert: 12<br />

God saelt noch tjar<strong>en</strong> boet<strong>en</strong>,<br />

Dat wi nu truer<strong>en</strong> moet<strong>en</strong>! 14<br />

352<br />

* chanson. Melodie doorgecomponeerd. Laatste regel herhaald. ONL II, 1086.<br />

4-7 ‘misschi<strong>en</strong> woont er nog wel iemand aan de Rijn (nl. e<strong>en</strong> wijnbouwer) die ons geluk kan<br />

sch<strong>en</strong>k<strong>en</strong> in onze teg<strong>en</strong>woordige ongelukkige toestand’.<br />

9-10 ‘de e<strong>en</strong> doet de moeite, e<strong>en</strong> ander heeft er <strong>het</strong> plezier van’.<br />

12 ic willecuert, ‘ik vind <strong>het</strong> goed, ik leg er mij bij neer’.<br />

14 ‘God zal <strong>het</strong> nog wel e<strong>en</strong>s (tjar<strong>en</strong>) goedmak<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


15 In vruechd<strong>en</strong> vro<br />

Sinc wi also: 16<br />

Wi will<strong>en</strong>s ons verblid<strong>en</strong>!<br />

Wine acht<strong>en</strong>s jo<br />

E<strong>en</strong> averstro! 18-19<br />

20 Die ons daer om b<strong>en</strong>id<strong>en</strong>.<br />

God geve hem al ons lid<strong>en</strong>!<br />

God geve hem heil<br />

Met vruechd<strong>en</strong> geil 23<br />

Wie mett<strong>en</strong> vrauw<strong>en</strong> hov<strong>en</strong>! 24<br />

25 Al heift e<strong>en</strong> veil 25<br />

D<strong>en</strong> wint in tzeil,<br />

Hi mach hem wel belov<strong>en</strong>, 27<br />

Es hi des nijts te bov<strong>en</strong>.<br />

Wel op, wel a<strong>en</strong>,<br />

30 Laet nid<strong>en</strong> sta<strong>en</strong><br />

Ende lev<strong>en</strong> wi metter eere!<br />

Met niders ga<strong>en</strong>,<br />

Onnere ontfa<strong>en</strong><br />

Van har<strong>en</strong> boz<strong>en</strong> kere, 33-34<br />

35 Elc man hem hoed<strong>en</strong> lere!<br />

353<br />

16 sinc wi, ‘zing<strong>en</strong> wij’; r. 17 is hierbij <strong>het</strong> object.<br />

18-19 ‘wij gev<strong>en</strong> er ge<strong>en</strong> zier om’; als <strong>uit</strong>drukking voor e<strong>en</strong> kleinigheid is haverstro alle<strong>en</strong> op deze<br />

plaats bek<strong>en</strong>d; waarschijnlijk is <strong>het</strong> e<strong>en</strong> persoonlijke geleg<strong>en</strong>heidsvariant van de dichter van<br />

<strong>het</strong> in deze zin algeme<strong>en</strong> gebruikelijke stro (dat hij zelf ook in de lieder<strong>en</strong> 142 <strong>en</strong> 144 gebruikt).<br />

23 geil, ‘geheel’.<br />

24 hov<strong>en</strong>, ‘feestvier<strong>en</strong>, gezellig verker<strong>en</strong>’.<br />

25 veil, ‘veel, vele mal<strong>en</strong>’.<br />

27 hem belov<strong>en</strong>, ‘dankbaar zijn’.<br />

33-34 ‘te schande gemaakt word<strong>en</strong> door hun gem<strong>en</strong>e strek<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


57 *<br />

Sonder nommer of g<strong>het</strong>al 1<br />

So hebbic vruecht bezev<strong>en</strong>: 2<br />

Die ic minne, mi minn<strong>en</strong> zal,<br />

So heift mi troost ghegev<strong>en</strong>, 4<br />

5 Nu willic vroilic lev<strong>en</strong>!<br />

Wie weet of ics gelov<strong>en</strong> wil,<br />

Want ic ne weets niet zelve.<br />

Haer troost heift in tversta<strong>en</strong> ghescil. 8<br />

Hoe ict keere of welve, 9<br />

10 Om niet ic dike <strong>en</strong>de delve. 10<br />

Soe heift geseit, soe sal mi minn<strong>en</strong>.<br />

Dus heift zoe haer vermet<strong>en</strong>. 12<br />

354<br />

* Chanson. Melodie hymnisch (doorgecomponeerd). ONL I, 525.<br />

1 ‘eindeloos veel, mateloos’.<br />

2 ‘heb ik vreugde’; bezev<strong>en</strong> (eig. ‘beseft’) heeft hier vrijwel ge<strong>en</strong> betek<strong>en</strong>is.<br />

4 so, l. soe.<br />

8 ‘je kunt haar troost verschill<strong>en</strong>d opvatt<strong>en</strong>, 't is maar wat je onder haar troost verstaat’.<br />

9 welv<strong>en</strong>, ‘w<strong>en</strong>d<strong>en</strong>’.<br />

10 ‘voor niets sta ik te grav<strong>en</strong> <strong>en</strong> te spitt<strong>en</strong>’.<br />

12 ‘zo heeft ze mij stellig verzekerd’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Maer weltijt salzoes beginn<strong>en</strong>? 13<br />

Dat soudic gerne wet<strong>en</strong>.<br />

15 Ic duchte, soe saels verget<strong>en</strong>.<br />

Vergeit soet <strong>en</strong>de ict haer verwite,<br />

Wat hebbic dan gewonn<strong>en</strong>?<br />

So salzoe secgh<strong>en</strong>: ‘sceldet q<strong>uit</strong>e!’ 18<br />

Wat doetem yet begonn<strong>en</strong><br />

20 Die niet verbeid<strong>en</strong> conn<strong>en</strong>? 19-20<br />

Dus willic beid<strong>en</strong> <strong>en</strong>de verdragh<strong>en</strong>.<br />

Laet zi<strong>en</strong>, wat zaelt mi bat<strong>en</strong>?<br />

In hebbe int zwigh<strong>en</strong> no int clagh<strong>en</strong><br />

No gheda<strong>en</strong> no ghelat<strong>en</strong>. 24<br />

25 Ic peinse, ic bem verwat<strong>en</strong>. 25<br />

G<strong>het</strong>rouwe minres, roup wi wrake<br />

Over zulke wiv<strong>en</strong>,<br />

Die int ghelaet <strong>en</strong>de in de sprake 28<br />

In minn<strong>en</strong> troost bedriv<strong>en</strong><br />

30 Ende niet daer bi ne bliv<strong>en</strong>!<br />

355<br />

13 weltijt, ‘op welke tijd, wanneer’.<br />

18 sceldet q<strong>uit</strong>e, ‘beschouw de zaak maar als afgedaan’.<br />

19-20 ‘wat baat <strong>het</strong> hun met iets (nl. e<strong>en</strong> liefdesverhouding) te beginn<strong>en</strong>, die niet kunn<strong>en</strong> afwacht<strong>en</strong>’.<br />

24 no gheda<strong>en</strong> no ghelat<strong>en</strong>: e<strong>en</strong>zijdig gerichte polaire verbinding; de bedoeling is: ‘ik heb noch<br />

met in stilte duld<strong>en</strong>, noch met klag<strong>en</strong> iets <strong>uit</strong>gericht’.<br />

25 verwat<strong>en</strong>, ‘in de ban, geëxcommuniceerd’.<br />

28 int ghelaet, ‘in hun gedraging<strong>en</strong>, de houding die zij aannem<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


58 *<br />

Ich ha<strong>en</strong> ghemint,<br />

M<strong>en</strong> achtes twint. 2<br />

Ic moet mijn lid<strong>en</strong> clagh<strong>en</strong>.<br />

Het es al wint 4<br />

5 Dat m<strong>en</strong> nu vint<br />

In al die minne dragh<strong>en</strong>.<br />

M<strong>en</strong> darffer niet om vragh<strong>en</strong>,<br />

Ic hoors so vele ghewagh<strong>en</strong>. 7-8<br />

Die nu wil minn<strong>en</strong>,<br />

10 Moet beghinn<strong>en</strong><br />

Spreik<strong>en</strong> jegh<strong>en</strong> me<strong>en</strong><strong>en</strong>, 11<br />

Sal hi gewinn<strong>en</strong><br />

Paeis van zinn<strong>en</strong>, 13<br />

Of hi saelt bewe<strong>en</strong><strong>en</strong>.<br />

356<br />

* Chanson. Melodie in baarvorm (stol- teg<strong>en</strong>stol-afgezang).<br />

2 ‘m<strong>en</strong> (d.i. de geliefde) heeft er niet de minste aandacht aan geschonk<strong>en</strong>’.<br />

4 wint, ‘opgeblaz<strong>en</strong>heid, ijdel vertoon’.<br />

7-8 ‘je behoeft er niet (<strong>uit</strong>drukkelijk) om te vrag<strong>en</strong>, je hoort er (ook zonder dat je er naar vraagt)<br />

g<strong>en</strong>oeg over sprek<strong>en</strong>’.<br />

11 spreik<strong>en</strong> jegh<strong>en</strong> me<strong>en</strong><strong>en</strong>, ‘huichel<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> rol spel<strong>en</strong>’.<br />

13 paeis van zinn<strong>en</strong>: hier ter aanduiding van e<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>delijke bejeg<strong>en</strong>ing van de zijde van de<br />

geliefde.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


15 Van .xvij. e<strong>en</strong><strong>en</strong> 15<br />

Sone vint m<strong>en</strong> anders ghe<strong>en</strong><strong>en</strong>.<br />

Hoe eist ghevar<strong>en</strong>?<br />

Die minres war<strong>en</strong>,<br />

Ne will<strong>en</strong>s nemmeer ay<strong>en</strong>, 19<br />

20 Want zi zi<strong>en</strong> tjar<strong>en</strong> 20<br />

Trauwe verspar<strong>en</strong> 21<br />

Ende ontrouwe bov<strong>en</strong> draey<strong>en</strong>.<br />

Dus moetsi, sulzi pay<strong>en</strong>, 23<br />

Met all<strong>en</strong> winde way<strong>en</strong>.<br />

25 Mint e<strong>en</strong> wijf<br />

In trauw<strong>en</strong> stijf,<br />

Ghef di in haer gh<strong>en</strong>ade,<br />

Ghestade blijf,<br />

Maer dijn beclijf<br />

30 Dan doet di nummer stade. 25-30<br />

Nu ganc haer vast te rade, 31<br />

Maer hoeti deser scade! 32<br />

Truer<strong>en</strong>, wak<strong>en</strong>,<br />

Magher cak<strong>en</strong>,<br />

35 Seld<strong>en</strong> sonder tor<strong>en</strong>, 35<br />

357<br />

15 xvij: ter aanduiding van e<strong>en</strong> onbepaald (groot) aantal, versterking van sev<strong>en</strong> dat ook in deze<br />

zin gebruikt wordt; ‘er is er niet e<strong>en</strong> op de zev<strong>en</strong>ti<strong>en</strong> anders’ wil dus zegg<strong>en</strong> ‘ze zijn bijna<br />

allemaal zo’; lees: sev<strong>en</strong>ti<strong>en</strong><strong>en</strong>.<br />

19 ‘will<strong>en</strong> <strong>het</strong> (d.i. de moeit<strong>en</strong> van de hoofse liefdedi<strong>en</strong>st) niet meer verdrag<strong>en</strong>’.<br />

20 tjar<strong>en</strong>, ‘teg<strong>en</strong>woordig’.<br />

21 trauwe verspar<strong>en</strong>, ‘e<strong>en</strong> spaarzaam gebruik mak<strong>en</strong> van trouw’; ironisch.<br />

23 pay<strong>en</strong>, ‘voldo<strong>en</strong>’.<br />

25-30 ‘je kunt e<strong>en</strong> vrouw nog zo trouw liefhebb<strong>en</strong>, je (op hoofse wijze) in haar di<strong>en</strong>st stell<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

standvastig daarin volhard<strong>en</strong>, je volharding (beclijf) zal je in ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kel opzicht bat<strong>en</strong>’.<br />

31 ganc haer vast te rade, ‘vraag haar voortdur<strong>en</strong>d om raad’, hier: ‘doe alsof je je geheel in haar<br />

di<strong>en</strong>st stelt’.<br />

32 ‘maar zorg ervoor dat je niet zonder <strong>en</strong>ige beloning voor je liefdedi<strong>en</strong>st wordt afgescheept’.<br />

35 tor<strong>en</strong>, ‘verdriet’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Brek<strong>en</strong>, mak<strong>en</strong><br />

Niet gherak<strong>en</strong><br />

Achter meer dan vor<strong>en</strong>, 36-38<br />

Dit moeter al toe hor<strong>en</strong><br />

40 Ende ald<strong>en</strong> tijt verlor<strong>en</strong>.<br />

Mint <strong>en</strong>de beziet:<br />

Vindi dit niet,<br />

So muechdijs u belov<strong>en</strong>. 42-43<br />

Ic zinghe e<strong>en</strong> liet,<br />

45 Ende alst ghesciet<br />

Dat ic bem wat bestov<strong>en</strong>, 46<br />

Willic met vrauw<strong>en</strong> hov<strong>en</strong>, 47<br />

Maer niet daer an verscov<strong>en</strong>! 48<br />

358<br />

36-38 ‘je ter beschikking stell<strong>en</strong> van de geliefde, zodat ze je kan mak<strong>en</strong> <strong>en</strong> brek<strong>en</strong>, zonder dat je<br />

er iets mee opschiet’.<br />

42-43 ‘als je dit niet zo bevindt, als je andere (meer positieve) ervaring<strong>en</strong> met de liefde hebt, mag<br />

je dankbaar zijn’.<br />

46 wat bestov<strong>en</strong>, ‘e<strong>en</strong> beetje dronk<strong>en</strong>’.<br />

47 met vrauw<strong>en</strong> hov<strong>en</strong>, ‘vrolijk zijn in <strong>het</strong> gezelschap van vrouw<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> beetje vrij<strong>en</strong>’.<br />

48 ‘maar niet daardoor <strong>uit</strong> mijn voeg<strong>en</strong> gerukt word<strong>en</strong>’; de betek<strong>en</strong>is van verscov<strong>en</strong>, dat verder<br />

in <strong>het</strong> mnl, niet is aangetroff<strong>en</strong>, moet <strong>uit</strong> <strong>het</strong> verband word<strong>en</strong> opgemaakt; zie Verdam s.v.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


59 *<br />

359<br />

Nieuwe jaer, du brincs ons vruechd<strong>en</strong> in!<br />

Nu willic minn<strong>en</strong>s do<strong>en</strong> beghin,<br />

Daer toe so dwinct mi herte <strong>en</strong>de zin,<br />

Tzoe ein<strong>en</strong> rein<strong>en</strong> beilde<br />

5 Die mi so lieflic teilde. 5<br />

Hertze <strong>en</strong>de zin <strong>en</strong>de wes ich bin,<br />

.......................in, 7<br />

In can haer niet ghegev<strong>en</strong> min,<br />

Want mi des nie ver verveilde. 9<br />

10 Nieu jaer, du brincs ons vruechd<strong>en</strong> in!<br />

* Rondeel. De melodie van <strong>het</strong> R. is in 5 zinn<strong>en</strong> ingedeeld. Het zangschema voor <strong>het</strong> gehele<br />

rondeel is:<br />

R<br />

C1<br />

R<br />

C2<br />

R<br />

1<br />

6<br />

1<br />

10<br />

1<br />

2<br />

..<br />

2<br />

11<br />

2<br />

In Couplet 1 is volg<strong>en</strong>s de rondeelbouw e<strong>en</strong> regel (7), rijm<strong>en</strong>de op -in, <strong>uit</strong>gevall<strong>en</strong>.<br />

5 teilde, ‘opkweekte, vormde (tot e<strong>en</strong> minnaar)’; ongewoon <strong>en</strong> waarschijnlijk door <strong>het</strong> rijm<br />

geïnspireerd beeld.<br />

7 de kopiist heeft hier blijkbaar e<strong>en</strong> regel overgeslag<strong>en</strong>.<br />

9 ver verveilde, 1. verveilde; min <strong>en</strong> verveilde zull<strong>en</strong> wel op elkaar afgestemd zijn: ‘minder kan<br />

ik haar niet gev<strong>en</strong>, want dit was mij nooit te veel’.<br />

3<br />

8<br />

3<br />

12<br />

3<br />

4<br />

9<br />

4<br />

13<br />

4<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong><br />

5<br />

14<br />

5


Nu willic minn<strong>en</strong>s do<strong>en</strong> begin,<br />

Daer toe so dwinct mi herte <strong>en</strong>de zin,<br />

Tzoe ein<strong>en</strong> rein<strong>en</strong> beilde.<br />

360<br />

Mochtic haers troost noch do<strong>en</strong> bekin, 14<br />

15 Daer vor<strong>en</strong> coric ghe<strong>en</strong> ghewin.<br />

Mijn heil, mijn troost, mijn cheraphin,<br />

Mijn hertze nie ne speilde 17<br />

Dan in dijnre weilde!<br />

14 do<strong>en</strong> bekin, ‘ler<strong>en</strong> k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, ervar<strong>en</strong>’; ongewoon voor bekinn<strong>en</strong>; rijmdwang <strong>en</strong> behoefte aan<br />

bijzondere expressie zull<strong>en</strong> hier wel retorijkelijk sam<strong>en</strong>spel<strong>en</strong>.<br />

17 nie ne speilde, ‘had nooit vermaak, nooit wez<strong>en</strong>lijke vreugde’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


60 *<br />

Nieuwe jaer in vruechd<strong>en</strong> rijch<br />

Weinscic der liefster minn<strong>en</strong>tlijch<br />

Met hertz<strong>en</strong> <strong>en</strong>de met zinne.<br />

In haer ghewaldt so gevich mich 4<br />

5 Met gans<strong>en</strong> wille zekerlich.<br />

Mijns hertz<strong>en</strong> keyserinne,<br />

Du best mijns vruechts ghewinne!<br />

Mijn liefste reine, ghelooft mi das. 8<br />

Want ich dijns waerlich nie vergas! 9<br />

10 Noch blivic di ghestade<br />

Vor al dat es of ye ghewas.<br />

Mijn herte <strong>en</strong> rustet niewer bas<br />

361<br />

* Chanson. Finaliscad<strong>en</strong>s conjectuur. Teg<strong>en</strong> 't eind a′g′ (op keyse-rinne) niet bij Carton.<br />

4 ‘ik stel mij onder haar soevereine macht’.<br />

8 ghelooft mi das, ‘neem dat van mij aan’.<br />

9 ‘ik heb u waarlijk ge<strong>en</strong> og<strong>en</strong>blik verget<strong>en</strong>, ik b<strong>en</strong> u ge<strong>en</strong> og<strong>en</strong>blik innerlijk ontrouw geweest’;<br />

toespeling op de on<strong>en</strong>igheid die tuss<strong>en</strong> de dichter <strong>en</strong> zijn geliefde (Mergriete) had<br />

plaatsgevond<strong>en</strong> <strong>en</strong> die in r. 26 wordt aangeduid als ‘onsteidich kijf’ (blz. 164-6).<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Dan in dire gh<strong>en</strong>ade,<br />

In trauw<strong>en</strong> vro <strong>en</strong>de spade.<br />

15 Dit nieuwe zalich vroilic jaer,<br />

Daertoe al die mi volgh<strong>en</strong> naer,<br />

Blivic in dire ghewalde.<br />

So waer ic bin, of hier of daer,<br />

Mijn hertze die es di ev<strong>en</strong> naer.<br />

20 Mijn vruecht ic van di halde<br />

Met minn<strong>en</strong>tliker zalde. 21<br />

Salich vroilich minlich wijf,<br />

Du best al mijns leits verdrijf,<br />

Hoe saltu mi dan lat<strong>en</strong>? 24<br />

25 In minn<strong>en</strong> mi ghestade blijf<br />

Ende acht up ge<strong>en</strong> onsteidich kijf! 26<br />

Ne wilt mi nummer hat<strong>en</strong>,<br />

Dune vints mi but<strong>en</strong> mat<strong>en</strong>! 28<br />

362<br />

21 zalde, ‘zaligheid’.<br />

24 lat<strong>en</strong>, ‘loslat<strong>en</strong>’; ook weer e<strong>en</strong> toespeling op de on<strong>en</strong>igheid in <strong>het</strong> voorafgegane jaar.<br />

26 ‘hecht ge<strong>en</strong> waarde aan voorbijgaande m<strong>en</strong>ingsverschill<strong>en</strong>’.<br />

28 ‘t<strong>en</strong>zij gij werkelijk zoudt bevind<strong>en</strong> dat ik b<strong>uit</strong><strong>en</strong> de perk<strong>en</strong> was gegaan’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


61 *<br />

.......................<br />

.......................<br />

.................. eine<br />

.......................<br />

5 .................. eine,<br />

Lieve, werde, zoete, reine? 6<br />

..................vive<br />

...................ive 7-8<br />

Minne, die eewich dur<strong>en</strong> moete.<br />

10 Des anders name ic Jonste scrive,<br />

Daer ic u minlic mede groete,<br />

Reine, werde, lieve, zoete!<br />

D<strong>en</strong> derd<strong>en</strong> Troost geheet<strong>en</strong> zi.<br />

363<br />

* Tuss<strong>en</strong> lied 60 <strong>en</strong> 61 ontbreekt e<strong>en</strong> dubbelblad, <strong>het</strong> middelste van <strong>het</strong> quatern. Op de laatste<br />

kolom van dit dubbelblad hebb<strong>en</strong> de eerste 8 regels van lied 61 gestaan. Onder lied 60 staat<br />

in <strong>het</strong> <strong>handschrift</strong> de melodie g<strong>en</strong>oteerd van <strong>het</strong> eerste der ontbrek<strong>en</strong>de lieder<strong>en</strong>, waarvan<br />

de tekst op de eerste kolom van <strong>het</strong> ontbrek<strong>en</strong>de dubbelblad moet hebb<strong>en</strong> gestaan <strong>en</strong> dat<br />

we ‘60a’ kunn<strong>en</strong> noem<strong>en</strong> (zie de reproductie achterin).<br />

6 <strong>het</strong> rijmwoord moet reine geweest zijn; de volgorde van de andere woord<strong>en</strong> staat niet vast.<br />

7-8 gezi<strong>en</strong> <strong>het</strong> vervolg is <strong>het</strong> wel waarschijnlijk dat <strong>het</strong> rijmwoord van r. 7 vive geweest is <strong>en</strong> dat<br />

in r. 8 <strong>het</strong> woord eerste of e<strong>en</strong>e heeft gestaan; omdat in r. 10 van des anders <strong>en</strong> in r. 13 van<br />

d<strong>en</strong> derd<strong>en</strong> gesprok<strong>en</strong> wordt, is <strong>het</strong> aannemelijk dat er in r. 7 e<strong>en</strong> mannelijk substantivum<br />

gestaan heeft; de opzet van dit lied herinnert aan r. 4016/27 van Jan Praet:<br />

M<strong>en</strong> gheeft ghift<strong>en</strong> in .v. manier<strong>en</strong>,<br />

dat mach elc wet<strong>en</strong>, es hi wijs;<br />

die e<strong>en</strong>e willic u visier<strong>en</strong>:<br />

dats omme rom, lof <strong>en</strong>de prijs.<br />

Die andre es van deughd<strong>en</strong> manc,<br />

die seld<strong>en</strong> d<strong>en</strong> ghevre comt te bat<strong>en</strong>;<br />

dat hi gheeft, dat doet bedwanc:<br />

hine gave niet, dorste hijt wel lat<strong>en</strong>.<br />

Die derde es, dat m<strong>en</strong>s verdi<strong>en</strong>t;<br />

die vierde, dat m<strong>en</strong>s verdi<strong>en</strong><strong>en</strong> sal;<br />

de vijfste, dat es de vulle vri<strong>en</strong>t,<br />

die tplein van minn<strong>en</strong> vulcomt van al.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Die vierde heet, <strong>en</strong>de staet hem bi,<br />

15 Antier<strong>en</strong>, die ic ye begherde. 15<br />

De vijfste heet, <strong>en</strong>de blijft in mi,<br />

Ghestadicheit, die nie man derde,<br />

Soete, reine, lieve, werde!<br />

364<br />

Nu blijft ghecroont, mijn coninginne, 19<br />

20 Die ic vor al de werelt minne!<br />

Te rechte ic van u troost besieve. 21<br />

Dan mocht<strong>en</strong> do<strong>en</strong> ne gh<strong>en</strong>e ghewinne,<br />

Dat ic in mi yet el verhieve, 22-23<br />

Soete, werde, reine, lieve!<br />

15 antier<strong>en</strong>, ‘(hoofse) omgang’.<br />

19 ghecroont: op grond van dit beeld zou m<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> veronderstell<strong>en</strong> dat Minne, Jonste, Troost,<br />

Antier<strong>en</strong> <strong>en</strong> Ghestadicheit elem<strong>en</strong>t<strong>en</strong> of attribut<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> ‘crone’ geweest zijn.<br />

21 ‘met recht kan ik verwacht<strong>en</strong> van uw<strong>en</strong>twege troost te zull<strong>en</strong> smak<strong>en</strong>’.<br />

22-23 ‘ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kel voordeel zou mij ertoe kunn<strong>en</strong> br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> om aan iets (iemand) anders de ereplaats<br />

in mijn gedacht<strong>en</strong> te gev<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


62 *<br />

O wijf, dine wivelike ader 1<br />

Es so vul der reinicheit,<br />

Dat ic di bliv<strong>en</strong> moet ghestader<br />

Dan e<strong>en</strong> pael die eewich steit.<br />

5 Es mi dijn jonst dan ongereit, 5<br />

Dat dinct mi zeker onghelijch. 6<br />

Dijn zi<strong>en</strong> es mi e<strong>en</strong> hemelrijch!<br />

Vough<strong>en</strong> wi ons<strong>en</strong> zin te gader,<br />

So es mi all<strong>en</strong> rauwe ontzeit.<br />

10 Mijn god, mijn moeder <strong>en</strong>de mijn vader<br />

Bestu allein, vor waer gheseit.<br />

Du best doch al, dats woort besceit. 12<br />

365<br />

* Ballade (cyclisch). Melodie doorgecomponeerd. De vele streepjesherhaling<strong>en</strong> duid<strong>en</strong> eerder<br />

op langgerekte not<strong>en</strong> dan op e<strong>en</strong> herhaling.<br />

1 wivelike ader, ‘edele inborst’.<br />

5 ‘onthoudt ge mij dan uw g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid’.<br />

6 onghelijch, ‘onrechtvaardig’.<br />

12 ‘gij zijt immers álles, kort <strong>en</strong> klaar gezegd’; besceit lijkt mij e<strong>en</strong> door <strong>het</strong> rijm ingegev<strong>en</strong> variant<br />

van besceid<strong>en</strong>, ‘duidelijk’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Hoe saltu mi dan do<strong>en</strong> bezwijch? 13<br />

Dijn zi<strong>en</strong> es mi e<strong>en</strong> hemelrijch!<br />

366<br />

15 Hoe mochtic emmer wes<strong>en</strong> quader 15<br />

Dan ic di dade ontrauwicheit!<br />

Ne<strong>en</strong>, minlic herte was nie verrader,<br />

Ic blive dijn eighin, hoe dat gheit!<br />

Du muechs mi ghev<strong>en</strong> lief <strong>en</strong>de leit. 19<br />

20 Doet mi doch a<strong>en</strong> e<strong>en</strong>s vruechts ghecrijch: 20<br />

Dijn zi<strong>en</strong> es mi e<strong>en</strong> hemelrijch!<br />

O wijf etc.<br />

13 do<strong>en</strong> bezwijch, ‘in de steek lat<strong>en</strong>’; alle<strong>en</strong> in dit liedboek (verg. lied 14, r. 17).<br />

15 ‘hoe zou ik ooit slechter kunn<strong>en</strong> zijn dan -, hoe zou ik ooit zó slecht kunn<strong>en</strong> zijn, dat ik mij<br />

teg<strong>en</strong>over u ontrouw zou kunn<strong>en</strong> gedrag<strong>en</strong>?’<br />

19 verg. Jan Praet: ‘Zoe ghevet beede, lief <strong>en</strong>de leet’ (ed. Bormans r. 1329); lied 80, r. 25.<br />

20 ‘doe mij vreugde verkrijg<strong>en</strong>’; do<strong>en</strong> ghecrijch alle<strong>en</strong> in dit liedboek.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


63 *<br />

Dach na dach in lanc so meer<br />

Dinct mi haer minne wass<strong>en</strong> 2<br />

Met trauw<strong>en</strong> vast in min<strong>en</strong> moet.<br />

Nacht na nacht vernieut mijn zeer,<br />

5 Want niders up mi bass<strong>en</strong>. 5<br />

Dach na dach etc.<br />

Mijn alre liefste vrauwe, leer<br />

Dijn herte in trauw<strong>en</strong> pass<strong>en</strong>! 8<br />

Daer vor<strong>en</strong> coric heil no goet.<br />

10 Dach na dach etc.<br />

367<br />

* In <strong>het</strong> hs. staat wel e<strong>en</strong> not<strong>en</strong>balk, maar de melodie is niet ingevuld<br />

2 haer minne, ‘mijn liefde voor haar’.<br />

5 up mi bass<strong>en</strong>, ‘blaff<strong>en</strong>, sprek<strong>en</strong> kwaad over mij’.<br />

8 ‘leer uw hart voeg<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> trouwverbond’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


64 *<br />

Hoe mochtic lev<strong>en</strong> sonder rauwe,<br />

Als truer<strong>en</strong> moet mijn liefste vrauwe,<br />

Want onser beider zin es e<strong>en</strong>!<br />

Als soes mi jan, ic vruecht gelauwe, 4<br />

5 Soe es mijn liefste <strong>en</strong>de liever ge<strong>en</strong>!<br />

Ghestadicheit <strong>en</strong>de vaste trauwe.<br />

Dit es daer ic niet in <strong>en</strong> flauwe,<br />

Want <strong>het</strong>s mijn ervelike le<strong>en</strong>. 8<br />

Hoe mochtic etc.<br />

10 Lief, als ic u vroilic scauwe, 10<br />

Mids uw<strong>en</strong> troostelik<strong>en</strong> dauwe,<br />

368<br />

* Rondeel. Couplet 1 (a a b) wordt volg<strong>en</strong>s de melodische passus 6, 7, 8 gezong<strong>en</strong>; couplet 2<br />

(aabab) volg<strong>en</strong>s 6, 7, 8, 6, 8.<br />

4 gelauwe, ‘verkrijg’.<br />

8 mijn ervelike le<strong>en</strong>, ‘mijn voortdur<strong>en</strong>d, onvervreemdbaar bezit’.<br />

10 ‘als ik u vrolijk (d.i. niet stug, niet teruggetrokk<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>over mij) zie’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


369<br />

Al ware dat herte mijn e<strong>en</strong> ste<strong>en</strong>,<br />

Het soude ondo<strong>en</strong> in sulk<strong>en</strong> bauwe. 11-13<br />

Du best mijn liefste <strong>en</strong>de liever ge<strong>en</strong>!<br />

15 Hoe mochtic etc.<br />

11-13 ‘door de dauw van uw troost zou de grond van mijn hart zich ontsl<strong>uit</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong> vrucht gaan drag<strong>en</strong>’;<br />

bauw betek<strong>en</strong>t hier ‘bebouwing, verzorging van de akker’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


65 *<br />

Vor al dat God ye an mi wrachte<br />

So dankic hem mir ogh<strong>en</strong> twee, 1-2<br />

Die mi brocht<strong>en</strong> int ghedachte<br />

E<strong>en</strong> .M. die ic nemmermee 4<br />

5 Laet<strong>en</strong> wil, hoet mi vergee.<br />

Dese .M. es bov<strong>en</strong> all<strong>en</strong> crachte<br />

Machtich mijns. ghelijc der zee<br />

Canzoe mi ghev<strong>en</strong> zuer <strong>en</strong>de zachte. 8<br />

Vor al etc.<br />

10 Ur<strong>en</strong>, wil<strong>en</strong>, dagh<strong>en</strong>, nacht<strong>en</strong><br />

370<br />

* Rondeel. De verdeling der tekstregels over de melodische zinn<strong>en</strong> als in 64. In regel 6 tuss<strong>en</strong><br />

de beide e″ (‘all<strong>en</strong>’) e<strong>en</strong> f. die op <strong>het</strong> facsimile onduidelijk te zi<strong>en</strong> is. Vergelijking met regel 1<br />

‘mi wrachte’ maakt de f″ waarschijnlijk.<br />

1-2 ‘bov<strong>en</strong> al <strong>het</strong> andere dat God mij bij <strong>het</strong> former<strong>en</strong> van mijn lichaam gegev<strong>en</strong> heeft, dank ik<br />

Hem voor mijn beide og<strong>en</strong>’.<br />

4 M: de eerste letter van de naam Mergriete.<br />

8 zuer <strong>en</strong>de zachte: verg. zeer <strong>en</strong>de zacht (lied 128) <strong>en</strong> zacht <strong>en</strong>de zere (lied 124) in e<strong>en</strong><br />

soortgelijk verband, terwijl in lied 100 tzoet teg<strong>en</strong>over tzure wordt gesteld; misschi<strong>en</strong> moet<br />

m<strong>en</strong> in lied 65 ook zeer <strong>en</strong>de zachte lez<strong>en</strong>, misschi<strong>en</strong> heeft de dichter twee <strong>uit</strong>drukking<strong>en</strong><br />

verm<strong>en</strong>gd.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Doet mi verlang<strong>en</strong> lid<strong>en</strong> wee. 11<br />

Mi hebdi vri te uw<strong>en</strong> pachte 12<br />

Als e<strong>en</strong> herde doet sijn vee.<br />

Anders dwinic als die snee. 14<br />

371<br />

11 verlang<strong>en</strong>, ‘gemis’.<br />

12 vri ruw<strong>en</strong> pachte, ‘tot uw vrije beschikking’ in deze toepassing is pacht verder niet in <strong>het</strong> mnl.<br />

aangetroff<strong>en</strong>.<br />

14 anders: nl. wanneer de geliefde niet over de dichter zou beschikk<strong>en</strong>.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


66 *<br />

O vrouwe, mijn ewelic bestier, 1<br />

Nu bestu daer <strong>en</strong>de ic b<strong>en</strong> hier,<br />

Nochtan zijn wi te zam<strong>en</strong>.<br />

Mijn herte es eewelike ghier 4<br />

5 Om dijn troostelic verchier. 5<br />

O vrouwe etc.<br />

Alsic a<strong>en</strong>sie dijn scoon manier, 7<br />

So moetic vruecht ghewinn<strong>en</strong> scier. 8<br />

Lief, God verde u van blam<strong>en</strong>! 9<br />

10 O vrauwe etc.<br />

372<br />

* Rondeel. Wolf Kongreßbericht.<br />

1 bestier, ‘bestierster, leidsvrouwe’.<br />

4 ghier, ‘verlang<strong>en</strong>d’.<br />

5 verchier: dit woord komt verder niet in <strong>het</strong> mnl. voor <strong>en</strong> wij moet<strong>en</strong> de betek<strong>en</strong>is dus opmak<strong>en</strong><br />

<strong>uit</strong> de context; <strong>het</strong> zou e<strong>en</strong> persoonlijke variant kunn<strong>en</strong> zijn van chiere, ‘gelaat’ (dat echter<br />

vrouwelijk is), of de stam van <strong>het</strong> ww. verchier<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dan iets als ‘opluistering (van mijn lege,<br />

armzalige lev<strong>en</strong>)’ moet<strong>en</strong> betek<strong>en</strong><strong>en</strong>.<br />

7 manier, ‘gedaante’.<br />

8 scier, ‘mete<strong>en</strong>’.<br />

9 verde, ‘bescherme’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


67 *<br />

373<br />

Ghef mi, minlic beilde zoet,<br />

Dijn hertze, dijn zin <strong>en</strong>de ooc dijn moet,<br />

Want wat ic a<strong>en</strong> es eighin dijn.<br />

Mi ghelieft wat ghi mi doet:<br />

5 Prouft an mi, so sidijs vroet! 5<br />

Ghef mi etc.<br />

Nu ghevic mi in u behoet,<br />

Want du best in mijns hertz<strong>en</strong> bloet.<br />

Laet mi dan lief <strong>en</strong>de liefste sijn!<br />

10 Ghef mi etc.<br />

* Rondeel. De slotpassage e′-d′-c′-b(bes) is ter vermijding van de finalis b(bes) vervang<strong>en</strong> door<br />

g′-e′-d′-c′. Dergelijke slotpassages in no. 37, 38, 40.<br />

5 prouft an mi, ‘neem de proef met mij, stel <strong>het</strong> proefondervindelijk aan mij vast’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


68 *<br />

Ic hoorde clagh<strong>en</strong> <strong>en</strong><strong>en</strong> jongh<strong>en</strong> 1<br />

Tote sijnre liefster vrauw<strong>en</strong> reine,<br />

Dat hi van haer so was bedwongh<strong>en</strong>:<br />

Aldinc dochte hem wes<strong>en</strong> cleine<br />

5 In hem jegh<strong>en</strong> haer alleine. 4-5<br />

374<br />

Hi sprac: ‘in a<strong>en</strong> der vruechd<strong>en</strong> gheine,<br />

Want ghi mi toocht so vreimde ghelaet, 7<br />

In weet mijns varinc gh<strong>en</strong><strong>en</strong> raet!’ 8<br />

Doe sprac dat wivelike beilde:<br />

10 ‘Des muechdi wel beghev<strong>en</strong>. 10<br />

Wat mocht u bat<strong>en</strong> dat iet heilde?<br />

Mi twifelt an u lev<strong>en</strong>!<br />

* Chanson met balladische strof<strong>en</strong>; 1, 3 <strong>en</strong> 5 met ongeveer gelijk R.; 2 <strong>en</strong> 4 met e<strong>en</strong> ander<br />

ongeveer gelijk R. Van dit chanson zijn 2 melodieën, grot<strong>en</strong>deels gelijk, maar in 't midd<strong>en</strong><br />

variant<strong>en</strong>, opgetek<strong>en</strong>d, waarvan de eerste zich <strong>het</strong> best tot tekstplaatsing le<strong>en</strong>t. Mogelijk heeft<br />

de 2de melodie ter afwisseling voor strof<strong>en</strong> 2 <strong>en</strong> 4 gedi<strong>en</strong>d.<br />

1 jongh<strong>en</strong>, ‘jonge man’.<br />

4-5 ‘alle ding<strong>en</strong> sch<strong>en</strong><strong>en</strong> hem van geringe waarde te zijn in vergelijking met haar alle<strong>en</strong>’.<br />

7 ‘gij betoont u zo weinig tegemoetkom<strong>en</strong>d teg<strong>en</strong>over mij’.<br />

8 varinc, ‘hasst’.<br />

10 ‘gij kunt uw poging<strong>en</strong> (tot to<strong>en</strong>adering) wel opgev<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Dat ghi e<strong>en</strong> ander hebt verhev<strong>en</strong>,<br />

Dies es mijn herte in zoorgh<strong>en</strong> blev<strong>en</strong>.<br />

15 Ho salic u ghelov<strong>en</strong> dan? 15<br />

Want m<strong>en</strong> maer e<strong>en</strong> gheminn<strong>en</strong> can.’<br />

‘O vrauwe, dat nemic up mijn heit:<br />

Mijn herte, mijn zin <strong>en</strong>de ghi,<br />

Daer tussch<strong>en</strong> was nie ondersceit,<br />

20 Sint ic u eerst cam bi.<br />

Wat ic doe of waer ic zi,<br />

Ic blive altoos dijn eighin vri.<br />

Betraudi mi dan e<strong>en</strong>ich quaet,<br />

Sone weet ic mijns ne gh<strong>en</strong><strong>en</strong> raet!’ 24<br />

25 Doe sprac die wivelike vrucht: 25<br />

‘Ic maecht ghelov<strong>en</strong> leer<strong>en</strong>,<br />

Maer <strong>het</strong> es mi ald<strong>en</strong> ducht<br />

Dat in u mach verkeer<strong>en</strong>. 27-28<br />

Mi selv<strong>en</strong> soudic dan onneer<strong>en</strong>. 29<br />

30 Liever soudics mi ombeer<strong>en</strong>. 30<br />

Want <strong>en</strong> es no wijf no man<br />

Die meer dan e<strong>en</strong> gheminn<strong>en</strong> can.’<br />

‘O minlic troost, mijn hoochste gaer,<br />

Wilt twivel van di driv<strong>en</strong>!<br />

35 Ghelooft mi das: al mine jaer<br />

Willic dijn eighin bliv<strong>en</strong>!’<br />

Die twee ne wild<strong>en</strong> nemmeer kiv<strong>en</strong>. 37<br />

375<br />

15 ho, l. hoe.<br />

24 verg. Jan Praet: ‘dat ic mijns weet ghe<strong>en</strong><strong>en</strong> raet’ (ed. Bormans r. 4757).<br />

25 die wivelike vrucht, ‘de edele vrouw’.<br />

27-28 ‘ik vrees met grote vrees dat <strong>het</strong> (nl. uw liefde voor mij) in u zou kunn<strong>en</strong> verander<strong>en</strong>’.<br />

29 onneer<strong>en</strong>, ‘te schande mak<strong>en</strong>’.<br />

30 ‘dat zou ik liever niet do<strong>en</strong>’.<br />

37 nemmeer kiv<strong>en</strong>, ‘nooit meer on<strong>en</strong>igheid hebb<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


God jonne hem heil, <strong>en</strong>de alle wiv<strong>en</strong>! 38<br />

Eist dat mi die minne of gaet, 39<br />

40 Sone weetic mijns ne gh<strong>en</strong><strong>en</strong> raet.<br />

376<br />

38 <strong>en</strong>de alle wiv<strong>en</strong>: ook e<strong>en</strong> impliciete heilw<strong>en</strong>s voor 's dichters eig<strong>en</strong> geliefde, met wie hij<br />

moeilijkhed<strong>en</strong> heeft!<br />

39 ‘als ik de liefde (van Mergriete) kwijtraak’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


69 *<br />

Wi<strong>en</strong> doet verlangh<strong>en</strong> meerre pijn<br />

Dan hem die moet van lieve zijn? 2<br />

Want hem niet el gh<strong>en</strong>ough<strong>en</strong> can.<br />

Mijn alder liefste wijflic scijn,<br />

5 Naer u verlangt die herte mijn.<br />

Wi<strong>en</strong> doet verlang<strong>en</strong> meere pijn<br />

Dan hem die moet van lieve zijn?<br />

So waer ic bem, mijn herte es dijn.<br />

Blijft mi ghestade in trauw<strong>en</strong> fijn,<br />

10 Sone mach ons der<strong>en</strong> wijf no man! 10<br />

Wi<strong>en</strong> doet verlangh<strong>en</strong> etc.<br />

377<br />

* Rondeel. De melodie kan ev<strong>en</strong> goed in <strong>het</strong> ternaire parallelritme gezong<strong>en</strong> word<strong>en</strong>.<br />

2 van lieve, ‘gescheid<strong>en</strong> van zijn geliefde’.<br />

10 wijf no man: toespeling op de altijd aanwezige ‘niders’; bij wijf kan de dichter gedacht hebb<strong>en</strong><br />

aan de ‘ghespele’ van de ‘duve’ in <strong>het</strong> 6de gedicht.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


70 *<br />

Adieu, mijn troost, mijn liefste reine,<br />

Van u te sceid<strong>en</strong> es mi leit!<br />

Mijn herte blijft met u ghemeine,<br />

So waer ic zi, hoet mi vergheit.<br />

5 In ghere niet dan ghestadicheit.<br />

Up min<strong>en</strong> heit, mijn vruecht es cleine<br />

Als ic u niet bi mi <strong>en</strong> weit.<br />

Du best mijn liefste <strong>en</strong>de liever gheine!<br />

Adieu, mijn troost, mijn liefste reine,<br />

10 Van u te sceid<strong>en</strong> es mi leit!<br />

Mijn herte blijft met u ghemeine.<br />

* Rondeel. ONL I, 677.<br />

378<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Nu biddic Gode dat hi u seine 12<br />

Vor aerch, vor al onreinicheit. 13<br />

Soete lieve souvereine, 14<br />

15 Ne sijt mi nummer onghereit!<br />

In ghere niet dan ghestadicheit.<br />

Adieu, mijn troost etc.<br />

379<br />

12 seine, ‘bescherme’ (lett. ‘zeg<strong>en</strong>e’).<br />

13 nl. van de zijde van de ‘niders’, de kwaadsprekers, die ‘aerch seggh<strong>en</strong>’.<br />

14 onghereit: de geliefde van wie de dichter afscheid neemt wordt lichamelijk wel degelijk<br />

onbereikbaar, ‘onghereit’, voor hem; hij moet in deze regel dus d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> aan de geestelijke<br />

bereikbaarheid, de innerlijke wederzijdse trouw ondanks de <strong>uit</strong>erlijke gescheid<strong>en</strong>heid (door<br />

kloostermur<strong>en</strong>).<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


71 *<br />

‘Lijskin, wat helpt vele ghestreid<strong>en</strong>?<br />

Ic moet u do<strong>en</strong> dat zotte dinc. 2<br />

Ic hebt u m<strong>en</strong>ich waerf ghebeid<strong>en</strong>,<br />

Daer u niet vele an <strong>en</strong> hinc.’ 4<br />

5 ‘Her Wouter,<br />

En tast mi emmer niet b<strong>en</strong>ed<strong>en</strong>, 6<br />

Ghine waert e<strong>en</strong> lettel stouter! 7 ’<br />

‘Lijskin, bi deis her<strong>en</strong> doot, 8<br />

Haddic u up d<strong>en</strong> cor<strong>en</strong>tas, 9<br />

10 Al waerdi .vij. waerf so groot,<br />

380<br />

* Chanson met refreinregels afwissel<strong>en</strong>d in de ev<strong>en</strong> <strong>en</strong> onev<strong>en</strong> couplett<strong>en</strong>. Na de beginf′ e<strong>en</strong><br />

ruimte; hierin d′ gelez<strong>en</strong>. De regels in reprise (3, 4 <strong>en</strong> 7) stemm<strong>en</strong> in metrum niet overe<strong>en</strong><br />

met de regels 1, 2 <strong>en</strong> 6.<br />

2 do<strong>en</strong> dat zotte dinc, ‘coire’.<br />

4 ‘waar je je niets van aantrok’.<br />

6 ‘probeer mij niet van onder<strong>en</strong> aan te pakk<strong>en</strong>, probeer niet met mij te par<strong>en</strong>’.<br />

7 stouter, ‘flinker, krachtiger (in sexueel opzicht)’.<br />

8 deis, l. des.<br />

9 cor<strong>en</strong>tas: Verdam geeft ge<strong>en</strong> andere plaats<strong>en</strong> dan <strong>uit</strong> dit lied <strong>en</strong> lied 86; verg. voor de omgeving<br />

waarin m<strong>en</strong> zich de scène van Wouter <strong>en</strong> Lijskin mogelijk moet d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> de comm<strong>en</strong>taar bij<br />

<strong>het</strong> laatstg<strong>en</strong>oemde lied.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Ic soude u leer<strong>en</strong> tswing<strong>en</strong> tvlas! 11<br />

Wat, Lijskin,<br />

Vindi mi niet in uw<strong>en</strong> scoot,<br />

So seght dat ic e<strong>en</strong> annin bin!’ 14<br />

15 ‘Her Wouter, ghi sijt al te stout<br />

Van uw<strong>en</strong> fell<strong>en</strong> dad<strong>en</strong>:<br />

Ghi sijt out <strong>en</strong>de ghi sijt cout,<br />

Ic souds u wel verzad<strong>en</strong>! 18<br />

Her Wouter,<br />

20 Vermeit u niet up uw<strong>en</strong> bout, 20<br />

Ghine waert e<strong>en</strong> lettel stouter!’<br />

‘Lijskin, minne, hout up dijn hant, 22<br />

Ghi suiles noch ontgeld<strong>en</strong>!’ 23<br />

‘Wacht u, Wouter, goet calant,<br />

25 Ghi sout mi moet<strong>en</strong> meld<strong>en</strong>!’ 25<br />

‘Wat, Lijskin,<br />

Laetti hier niet e<strong>en</strong><strong>en</strong> pant, 27<br />

So seght dat ic e<strong>en</strong> annin bin!’<br />

‘Secht mi, Wouter, lieve drael, 29<br />

381<br />

11 tswing<strong>en</strong> tvlas, ‘<strong>het</strong> vlasbrak<strong>en</strong>’; hier e<strong>en</strong> verbloem<strong>en</strong>de <strong>uit</strong>drukking voor de coitus.<br />

14 annin, ‘sukkel’.<br />

18 ‘ik zou je er g<strong>en</strong>oeg van ler<strong>en</strong> krijg<strong>en</strong>’.<br />

20 ‘beroem je niet op je p<strong>en</strong>is’.<br />

22 minne, ‘liefje’. hout up dijn hant: om de ‘koop’ bij handslag te sl<strong>uit</strong><strong>en</strong>.<br />

23 ‘je zult er nog voor betaald word<strong>en</strong>’; in de volg<strong>en</strong>de regels neemt Lijskin <strong>het</strong> door Wouter<br />

gebruikte beeld op door hem goet calant, ‘beste klant’, te noem<strong>en</strong> <strong>en</strong> hem naar de ‘prijs’ te<br />

vrag<strong>en</strong> waarmee hij <strong>het</strong> haar wil ‘betaald zett<strong>en</strong>’.<br />

25 ‘je zcu mij de prijs moet<strong>en</strong> noem<strong>en</strong>’.<br />

27 ‘geef je mij hier ge<strong>en</strong> stellige verzekering’.<br />

29 drael: Verdam veronderstelt, m.i. terecht, dat dit verder niet aangetroff<strong>en</strong> woord e<strong>en</strong> verkorting<br />

van draelgast, ‘klaploper’, is; ook hierdoor geeft Lijskin dan te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> dat Wouter naar haar<br />

m<strong>en</strong>ing ge<strong>en</strong> middel<strong>en</strong> bezit om te ‘betal<strong>en</strong>’, dat hij in <strong>het</strong> sexuele maar e<strong>en</strong> ‘armoedzaaier’<br />

is.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


30 Wat pande wildi hebb<strong>en</strong>?<br />

Dat ic u gheve, ic jans wael:<br />

E<strong>en</strong> quaet jaer op u rebb<strong>en</strong>! 30-32<br />

Wat, Wouter,<br />

Ne comt met ysere an ghe<strong>en</strong> stael, 34<br />

35 Ghine waert e<strong>en</strong> lettel stouter!’<br />

Her Wouter die was arde gram<br />

Van deser wreeder sprake. 37<br />

In sin<strong>en</strong> aerm dat hise nam.<br />

Soe sloucher vor de cake. 39<br />

40 ‘Wat, Lijskin,<br />

Doe ic u noch niet wes<strong>en</strong> tam,<br />

So secht dat ic e<strong>en</strong> armin bin!’ 41-42<br />

382<br />

30-32 ‘wat voor e<strong>en</strong> verzekering wil je hebb<strong>en</strong>? déze krijg je van me, van ganser harte, dat je ouwe<br />

ribb<strong>en</strong>kast e<strong>en</strong> slecht jaar tegemoet gaat!’; Lijskin w<strong>en</strong>st hem dus toe dat hij, ‘zwak’ als hij is,<br />

alle mogelijke ziekt<strong>en</strong> zal krijg<strong>en</strong>: ‘krijg de kolere!’<br />

34 ysere is hier <strong>het</strong> beeld van <strong>het</strong> zwakkere, zachtere, stael van <strong>het</strong> sterkere, hardere.<br />

37 ‘over deze bijt<strong>en</strong>de, beledig<strong>en</strong>de woord<strong>en</strong>’.<br />

39 ‘zij sloeg haar hand<strong>en</strong> voor <strong>het</strong> gezicht’; N. Geerts stelt voor slouch<strong>en</strong> te lez<strong>en</strong> (‘zij sloeg hem<br />

in <strong>het</strong> gezicht’); <strong>het</strong> hangt er maar van af hoe m<strong>en</strong> Lijskin bekijkt.<br />

41-42 ‘ik mag e<strong>en</strong> sukkel zijn als ik je niet tem!’; dit slot veronderstelt m.i. dat de coitus wel degelijk<br />

plaatsvindt <strong>en</strong> dat Lijskin Wouter alle<strong>en</strong> maar heeft will<strong>en</strong> ophits<strong>en</strong>.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


72 *<br />

So wie bi lieve in rust<strong>en</strong> leit,<br />

Van niders clapp<strong>en</strong> onbedwongh<strong>en</strong>, 2<br />

Hi mach wel zingh<strong>en</strong> vroilicheit, 3<br />

Tote dat de wachter heift ghesongh<strong>en</strong>:<br />

5 ‘Stant up, <strong>het</strong>s dach!’ ‘Owi, owach!’<br />

Dats haer gheclach 6<br />

Met hand<strong>en</strong> vast ghewrongh<strong>en</strong>.<br />

M<strong>en</strong>ich hertze doet dan ghesceit. 8<br />

Die also minlic sijn ontsprongh<strong>en</strong>, 9<br />

10 Sceid<strong>en</strong> es hem tza<strong>en</strong> bereit.<br />

So wie bi lieve in rust<strong>en</strong> leit,<br />

383<br />

* Rondeel. 2 beginnot<strong>en</strong> conjectuur. Veel dubbelstrep<strong>en</strong>, die deels op e<strong>en</strong> langzamer tempo<br />

schijn<strong>en</strong> te wijz<strong>en</strong>. Teg<strong>en</strong> 't eind kleine streepjes, die e<strong>en</strong> not<strong>en</strong>herhaling aangev<strong>en</strong>.<br />

2 ‘b<strong>uit</strong><strong>en</strong> <strong>het</strong> bereik van <strong>het</strong> geklets van de kwaadsprekers’.<br />

3 zingh<strong>en</strong> vroilicheit: waarschijnlijk ook e<strong>en</strong> verbloem<strong>en</strong>de <strong>uit</strong>drukking voor coire.<br />

6 ‘dat is de klacht van de geliev<strong>en</strong>’.<br />

8 ghesceit do<strong>en</strong>, ‘afscheid nem<strong>en</strong>’.<br />

9 ‘die <strong>uit</strong> e<strong>en</strong> zo lieve omhelzing zijn ontwaakt’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Van niders clapp<strong>en</strong> onbedwongh<strong>en</strong>,<br />

Hi mach wel zingh<strong>en</strong> vroilicheit.<br />

384<br />

Ic weinsche hem die daer aerch of zeit<br />

15 Ghebrec van ogh<strong>en</strong> <strong>en</strong>de van tongh<strong>en</strong>,<br />

Want ghe<strong>en</strong> solaes daer vor<strong>en</strong> gheit,<br />

Maer dat de wachters niet ne clongh<strong>en</strong>:<br />

‘Stant up, <strong>het</strong>s dach!’ Owi, owach, 16-18<br />

Dats quaet verdrach<br />

20 Met houd<strong>en</strong> <strong>en</strong>de met jongh<strong>en</strong>. 19-20<br />

So wie bi lieve etc.<br />

16-18 ‘er zou ge<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> zijn dat bov<strong>en</strong> <strong>het</strong> minnekoz<strong>en</strong> <strong>uit</strong>gaat, als de wachters maar niet<br />

afriep<strong>en</strong>: opstaan, <strong>het</strong> is dag!’; clingh<strong>en</strong> is eig<strong>en</strong>lijk e<strong>en</strong> intransitief ww., maar de dichter heeft<br />

<strong>het</strong> hier e<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> keer transitief gebruikt; zijn rijmest<strong>het</strong>ica verhinderde hem <strong>het</strong> rijmwoord<br />

songh<strong>en</strong> te gebruik<strong>en</strong> vanwege ghesongh<strong>en</strong> in de eerste strofe.<br />

19-20 ‘dat is slecht te verdrag<strong>en</strong> voor oud <strong>en</strong> jong’ (of: ‘zowel met e<strong>en</strong> oude als m<strong>en</strong> e<strong>en</strong> jonge<br />

vrouw naast zich in bed’?); wellicht is dit wachterlied, behalve aan de erotische fantasie van<br />

de dichter, ook te dank<strong>en</strong> aan de omstandigheid dat hij, ‘huwerane’ als hij was, <strong>het</strong> zo bijzonder<br />

onaang<strong>en</strong>aam vond om op te staan wanneer de tor<strong>en</strong>wachters de dag bliez<strong>en</strong>!<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


73 *<br />

385<br />

Mijn hertze das ist recht wael tse vred<strong>en</strong>,<br />

Lief vrauwelin tsaer, das du das aest 2<br />

In dire ghewald so ganselijch.<br />

Daer om wil ich di vrundlich bed<strong>en</strong><br />

5 Das du das minlich bi dir laest.<br />

Dijn hertze etc. 6<br />

Du bist daer tzoe van sulk<strong>en</strong> zed<strong>en</strong>,<br />

Watstu bueds of wattu zaest, 8<br />

Moes sijn gheda<strong>en</strong> ghewill<strong>en</strong>tlijch.<br />

10 Dijn hertze etc. 10<br />

* Rondeel.<br />

2 das: nl. mijn hart.<br />

6 dijn, l. mijn.<br />

8 bueds, ‘gebiedt’. zaest, ‘zegt’.<br />

10 dijn, l. mijn.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


74 *<br />

Als alle dingh<strong>en</strong> sijn ghesaecht,<br />

So hebbic liefst dat m<strong>en</strong> ghewaecht<br />

Van huer die mi verblid<strong>en</strong> can. 1-3<br />

386<br />

Daer omme <strong>en</strong> doet ge<strong>en</strong> noot ghevraecht,<br />

5 Of yem<strong>en</strong> anders lid<strong>en</strong> draecht! 4-5<br />

Als alle dingh<strong>en</strong> sijn ghesaecht,<br />

So hebbic liefst etc.<br />

E<strong>en</strong> wijflic beild mi so behaecht,<br />

Al truerdet al dat dach bedaecht,<br />

10 Ic loughe, waric haer liefste man! 9-10<br />

* Rondeel.<br />

1-3 ‘als m<strong>en</strong> over álles spreekt, heb ík <strong>het</strong> liefst dat m<strong>en</strong> spreekt over de vrouwe die mijn hart<br />

verheugt’; de dichter kan hier niet mee bedoel<strong>en</strong> dat zij e<strong>en</strong> algeme<strong>en</strong> onderwerp van gesprek<br />

moet word<strong>en</strong> - <strong>het</strong> behoorde juist tot de hoofse code dat de minnaar de naam van zijn dame<br />

moest verzwijg<strong>en</strong> -, maar alle<strong>en</strong> dat zijn liefde <strong>het</strong> <strong>en</strong>ig zegg<strong>en</strong>swaardige is van alles wat er<br />

gezegd kan word<strong>en</strong>.<br />

4-5 ‘in vergelijking daarmee is <strong>het</strong> volstrekt (onbelangrijk <strong>en</strong>) onnoodzakelijk te informer<strong>en</strong> naar<br />

<strong>het</strong> (liefdes)leed van ander<strong>en</strong>’.<br />

9-10 ‘al zou al wat de zon beschijnt treur<strong>en</strong>, ik zou nog lach<strong>en</strong>, wanneer ik maar haar liefste vazal<br />

mocht zijn’; verg. lied 79, r. 12.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Als alle dingh<strong>en</strong> sijn ghesaecht,<br />

So hebbic liefst dat m<strong>en</strong> ghewaecht<br />

Van haer die mi verblid<strong>en</strong> can.<br />

387<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


75 *<br />

Het sprac e<strong>en</strong> hovesch minnerlijn: 1<br />

‘Nieuwe jaer, liefste vrauwe mijn,<br />

Weinscic dir goet!<br />

Al mine jaer so blivich dijn,<br />

5 Des wilwi tzam<strong>en</strong> vroilic zijn,<br />

Lief beilde zoet!<br />

Hertze <strong>en</strong> zin, lijf, ziel <strong>en</strong>de moet<br />

Met steider spoet 8<br />

In dijn behoet!<br />

10 Daer tzoe dwinct mi dijn wijflic scijn,<br />

Dat gheift mi vruecht vor alle pijn!’<br />

Vri<strong>en</strong>delijc sprac si hem a<strong>en</strong>:<br />

388<br />

* Chanson. Melodie in baarvorm (stol- teg<strong>en</strong>stol-afgezang). Ook kan m<strong>en</strong> hier met G<strong>en</strong>nrich<br />

(Grundriß 244) van e<strong>en</strong> ‘canzone’ sprek<strong>en</strong> De finalis d′ als d′d′ gelez<strong>en</strong>.<br />

1 minnerlijn: Verdam vermeldt deze verkleinvorm niet.<br />

8 met steider spoet, ‘met best<strong>en</strong>dig geluk’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


‘Mijn hoochste gher, ic bem gheva<strong>en</strong><br />

In dijn bedwanc.<br />

15 Dijn hertze es in de mijn ghesta<strong>en</strong>.<br />

Wattu begers, dat zi gheda<strong>en</strong>:<br />

Mijn eere a<strong>en</strong>vanc! 17<br />

Dit jaer <strong>en</strong>de al mijn lev<strong>en</strong> lanc<br />

Sonder verganc,<br />

20 Mine rouc wies danc, 20<br />

Willic mi alre zorg<strong>en</strong> dwa<strong>en</strong> 21<br />

Ende ummer voort in trauw<strong>en</strong> ga<strong>en</strong>.’<br />

Hi sprac: ‘mijn heil, mijn keyserin,<br />

Die ic vor al de werelt min<br />

25 In trauw<strong>en</strong> vast,<br />

Bi dijnre duecht ic vruecht ghewin.<br />

So vro <strong>en</strong> wasic nie van zinne 27<br />

Uut zorgh<strong>en</strong> last.<br />

Vor di sijn in mi vrauw<strong>en</strong> gast. 29<br />

30 Du blijfs ghepast,<br />

Mijn hoochste rast,<br />

In di allein, wes ich beghin, 32<br />

Daer mach ghe<strong>en</strong> ander com<strong>en</strong> in.’<br />

E<strong>en</strong> vingherlin dat hi haer boot,<br />

35 Dat soe an har<strong>en</strong> vingher sloot<br />

So minn<strong>en</strong>tlijch.<br />

Lettel hem d<strong>en</strong> tijt verdroot.<br />

In sach so vri<strong>en</strong>delijch gh<strong>en</strong>oot 38<br />

389<br />

17 mijn eere a<strong>en</strong>vanc, ‘neem mijn eer in bezit’.<br />

20 mine rouc wies danc, ‘<strong>het</strong> kan mij niet schel<strong>en</strong> wie <strong>het</strong> mij in dank zal afnem<strong>en</strong>’.<br />

21 ‘wil ik mij van alle bekommerniss<strong>en</strong> bevrijd<strong>en</strong>’.<br />

27 zinne, l. zin.<br />

29 ‘naast u interesseert ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele vrouw mij’.<br />

32 di, l. mi; de zin van r. 30-32 moet zijn: ‘gij, hoogste rust van mijn hart, hebt alle<strong>en</strong> e<strong>en</strong> plaats<br />

in mij gekreg<strong>en</strong>’; ghepast moet in dit verband ‘gevoegd, ingevoegd’ betek<strong>en</strong><strong>en</strong>.<br />

38 gh<strong>en</strong>oot, ‘gezellin’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


390<br />

Nie zeikerlijch.<br />

40 Doe zanc dat beilde vruechd<strong>en</strong> rijch:<br />

‘Nider, zwijch,<br />

Wat moystu dijch?’ 42<br />

Ende ummer louch haer mondelijn root,<br />

So haer gh<strong>en</strong>oucht <strong>en</strong> vruecht gheboot.<br />

45 Doe sonczi beide e<strong>en</strong> nieuwe jaer. 45<br />

Daer <strong>en</strong> was ge<strong>en</strong> hertze zwaer,<br />

Dat dochte mi.<br />

Mochtic noch ghecom<strong>en</strong> daer,<br />

Daer mi mijns hertz<strong>en</strong> wederpaer<br />

50 Dus ware bi, 50<br />

So waric alre zorgh<strong>en</strong> vri.<br />

Owach, owi,<br />

Sone wil dat zi,<br />

In canre com<strong>en</strong> niet so naer. 53-54<br />

55 Helpt mi daer toe, mijns hertz<strong>en</strong> gaer! 55<br />

42 ‘wat sloof je je <strong>uit</strong>?’, d.w.z. ‘je doet vergeefse moeite (om mij van mijn geliefde af te houd<strong>en</strong>)’.<br />

45 ‘to<strong>en</strong> zong<strong>en</strong> ze sam<strong>en</strong> e<strong>en</strong> neuwjaarsw<strong>en</strong>s’, of: ‘ze zong<strong>en</strong> elk voor de ander e<strong>en</strong><br />

nieuwjaarsw<strong>en</strong>s, ze zong<strong>en</strong> elkaar e<strong>en</strong> nieuwjaarsw<strong>en</strong>s toe’.<br />

50 ‘zo nabij zou zijn’.<br />

53-54 ‘als zij niet wil dat <strong>het</strong> gebeurt, kan ik haar niet zo nabij kom<strong>en</strong>’.<br />

55 rechtstreeks tot de geliefde (Marie) gezegd.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


76 *<br />

Nieuwe jaer haet mich verhuecht<br />

Met rechter vruecht,<br />

Vrauwe, in dijnre hoede.<br />

Du a<strong>en</strong>s mijn hertze also bewuecht 4<br />

5 Met dijnre duecht,<br />

Wi soldichs werd<strong>en</strong> moede!<br />

Ich ha<strong>en</strong> ghehadt der jar<strong>en</strong> veil<br />

Met vruechd<strong>en</strong> speil,<br />

Dan can mi niet verdries<strong>en</strong>.<br />

10 Met trauw<strong>en</strong> icht voor niders heil,<br />

Hoe das ich queil.<br />

Ich wils mi voott gh<strong>en</strong>ies<strong>en</strong>. 7-12<br />

391<br />

* Chanson. Melodie doorgecomponeerd. ONL I, 531.<br />

4 bewuecht, ‘bestuurd’; <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-hs gebruikt naast elkaar bewuecht <strong>en</strong> beweicht, ev<strong>en</strong>als<br />

ontwuecht <strong>en</strong> ontweicht; verg. woch naast wech; de vorm<strong>en</strong> met geronde vocaal zijn blijkbaar,<br />

ofschoon (west)vlaams, in de literaire schrijftaal minder gebruikelijk geweest; Jan Morito<strong>en</strong><br />

heeft er echter e<strong>en</strong> duidelijke voorkeur voor, met name in rijmpositie, omdat bewuecht <strong>en</strong><br />

ontwuecht zulke bruikbare rijmpartners van vruecht <strong>en</strong> verhuecht zijn; zie <strong>het</strong> artikel van Mak<br />

in TNTL. 68, 187-91.<br />

7-12 ‘ik heb vele jar<strong>en</strong> <strong>het</strong> g<strong>en</strong>ot der (wissel<strong>en</strong>de) vreugd<strong>en</strong> gehad <strong>en</strong> kan daar ge<strong>en</strong> spijt over<br />

gevoel<strong>en</strong>, maar nu verberg ik <strong>het</strong> zorgvuldig voor de roddelaars hoe ik (minnesmart<strong>en</strong>) lijd,<br />

want dit is <strong>het</strong> wat ik voortaan wil smak<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Up erde <strong>en</strong> anich liever gein<br />

Dan du allein, 14<br />

15 Dat saeltu wael bevind<strong>en</strong>.<br />

Want ich di di<strong>en</strong>e in trauw<strong>en</strong> rein,<br />

Niet als vilein 17<br />

Die helt met all<strong>en</strong> wind<strong>en</strong>. 18<br />

392<br />

Dus blijfstu in mijns hertz<strong>en</strong> bloet,<br />

20 Lief beilde zoet,<br />

Bov<strong>en</strong> all<strong>en</strong> wiv<strong>en</strong>.<br />

Du a<strong>en</strong>s mijn hertze <strong>en</strong>de ooc mijn moet<br />

In dijn behoet,<br />

Dijn eighin moetic bliv<strong>en</strong>.<br />

25 Dit jaer <strong>en</strong>de al die volgh<strong>en</strong> naer,<br />

Vrauwe, weit vor waer,<br />

So blivic dir ghestade.<br />

Liever ledic lid<strong>en</strong> zwaer<br />

Al mine jaer<br />

30 Dan ich di ontrauwe dade. 28-30<br />

Nu jon mi dan dijns vruechts ghecrijch, 31<br />

Vrauwe duechd<strong>en</strong> rijch,<br />

Blijft in trauw<strong>en</strong> vaste!<br />

God jonne ons twe<strong>en</strong> e<strong>en</strong>drachtelijch 34<br />

14 du: N. Geerts stelt voor di te lez<strong>en</strong>; <strong>het</strong> zinsverband eist inderdaad e<strong>en</strong> objectsvorm, maar<br />

de dichter kan de subjectsvorm als directer hebb<strong>en</strong> gevoeld <strong>en</strong> <strong>het</strong> lijkt mij dus niet onmogelijk<br />

dat de ‘fout’ voor zijn rek<strong>en</strong>ing komt.<br />

17 vilein, ‘iemand zonder (hoofse) beschaving’ (lett. ‘dorper, boer’).<br />

18 helt, ‘meebuigt’.<br />

28-30 ‘liever zou ik mijn hele lev<strong>en</strong> e<strong>en</strong> zwaar lijd<strong>en</strong> lijd<strong>en</strong>, onder minnesmart<strong>en</strong> gebukt gaan, dan<br />

u ontrouw te word<strong>en</strong>’.<br />

31 dijns vruechts ghecrijch, ‘<strong>het</strong> verkrijg<strong>en</strong> van de vreugde van uw g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid’; verg. lied 62,<br />

r. 20.<br />

34 God jonne: er is parallelisme tuss<strong>en</strong> nu jon van r. 31 <strong>en</strong> God jonne van r. 34; de zuivere hoofse<br />

liefde op aarde vindt haar <strong>uit</strong>eindelijke voltooiing in e<strong>en</strong> gezam<strong>en</strong>lijk g<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> hemelse zaligheid;<br />

verg. 2de gedicht, r. 1898-1900.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


35 Sijn hemelrijch<br />

Met sijnre vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> raste! 36<br />

393<br />

36 sijnre vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> raste, ‘de rust die God aan zijn gunstg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> geeft’; Abraham, de vader van<br />

<strong>het</strong> verbondsvolk, wordt in de bijbel Gods ‘vri<strong>en</strong>d’ g<strong>en</strong>oemd; verg. Hebr. 4:9.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


77 *<br />

Sich vor dich, g<strong>het</strong>rauwe man, 1<br />

Die goeder minn<strong>en</strong> niet ne can<br />

Becliv<strong>en</strong>. 2-3<br />

Blijfst der an, so moetstu dan<br />

5 Bedrogh<strong>en</strong> bliv<strong>en</strong>.<br />

Seikerlijch, die di wael jan, 6<br />

Hi sal di <strong>en</strong>delijch der van<br />

Verdriv<strong>en</strong>. 7-8<br />

Sich vor dich, g<strong>het</strong>ruwe man,<br />

10 Die goeder minn<strong>en</strong> niet ne can<br />

Becliv<strong>en</strong>.<br />

Hoor <strong>en</strong>de zich, du merkes an<br />

394<br />

* Rondeel.<br />

1 sich vor dich, ‘zie voor je, kijk <strong>uit</strong>’.<br />

2-3 ‘die met uw oprechte liefde ge<strong>en</strong> vordering<strong>en</strong> kunt mak<strong>en</strong>’; can door rijmdwang, grammaticaal<br />

verwacht m<strong>en</strong> cans.<br />

6 die di wael jan, ‘wie je welgezind is, wie <strong>het</strong> goed met je me<strong>en</strong>t’.<br />

7-8 ‘hij zal je er t<strong>en</strong>slotte (door herhaalde welgeme<strong>en</strong>de raadgeving<strong>en</strong>) toe br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> om je (van<br />

die <strong>uit</strong>zichtloze liefdesverhouding) los te mak<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


395<br />

Dat trouwe seld<strong>en</strong> troost ghewan<br />

Van wiv<strong>en</strong>,<br />

15 Ende trauwe <strong>en</strong>de minne es e<strong>en</strong> ghespan, 15<br />

So wise scriv<strong>en</strong>. 16<br />

Sich vor dich, g<strong>het</strong>ruwe man.<br />

15 e<strong>en</strong> ghespan, ‘één gezelschap’; de bedoeling is: ‘trouw <strong>en</strong> liefde hor<strong>en</strong> bij elkaar, zonder<br />

trouw ge<strong>en</strong> liefde’.<br />

16 ‘zoals (wijze) schrijvers zegg<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


78 *<br />

Die liefste jonst van erderijch,<br />

Dats minne<br />

Van twe<strong>en</strong> die bliv<strong>en</strong> e<strong>en</strong>s ghelijc 3<br />

Van zinne.<br />

5 Here God, helpt mi dat ic ghewinne<br />

De jonst allein<br />

Die ic begher, wes ich beghinne, 7<br />

In trauw<strong>en</strong> rein!<br />

Mijn hertze aet minn<strong>en</strong>tlijch gheva<strong>en</strong><br />

10 E<strong>en</strong> vrauwe. 9-10<br />

Haer willic wes<strong>en</strong> onderda<strong>en</strong><br />

Up trauwe.<br />

Mi huecht veil bet als icse a<strong>en</strong>scauwe<br />

Dan e<strong>en</strong>ich goet. 13-14<br />

15 Soe es alleine die mi d<strong>en</strong> rauwe<br />

Verdriv<strong>en</strong> doet.<br />

396<br />

* Chanson. 3 beginnot<strong>en</strong> conjectuur volg<strong>en</strong>s 142. De finalis d′ verdubbeld.<br />

3 e<strong>en</strong>s ghelijc (l. ghelijch), ‘e<strong>en</strong>stemmig’; bij Verdam ge<strong>en</strong> andere plaats<strong>en</strong>.<br />

7 wes ich beghinne, ‘wat ik ook onderneem’; stoplap.<br />

9-10 ‘e<strong>en</strong> vrouwe heeft mijn hart door de kracht van de liefde gevang<strong>en</strong> g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>’.<br />

13-14 ‘als ik haar zie, verheugt mij dat veel meer dan <strong>en</strong>ig aards bezit’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Up erde <strong>en</strong> soude m<strong>en</strong> zoeter wijf<br />

Niet vind<strong>en</strong>.<br />

In haer willic ziele <strong>en</strong>de lijf<br />

20 Vast bind<strong>en</strong>.<br />

Ic hope, so wils mins onderwind<strong>en</strong>. 21<br />

Des bem ic vro.<br />

Wat zi mi jan of toe wil zind<strong>en</strong>,<br />

Ic wilt alzo.<br />

25 Alle duechd<strong>en</strong> sijn haer an<br />

Ghebor<strong>en</strong>,<br />

Anders blevic arem man<br />

Verlor<strong>en</strong>. 27-28<br />

In har<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st bem ic bezwor<strong>en</strong><br />

30 Eighin vry. 29-30<br />

Sorge <strong>en</strong>de pijn <strong>en</strong>de all<strong>en</strong> tor<strong>en</strong><br />

Verdrijft zoe mi.<br />

Die liefste jonst etc.<br />

397<br />

21 ‘ik hoop dat zij zich mijn lot zal aantrekk<strong>en</strong>’.<br />

mins: <strong>het</strong> hs. heeft mi met streepje bov<strong>en</strong> de i <strong>en</strong> e<strong>en</strong> superscripte s.<br />

27-28 ‘anders (nl. wanneer ik niet, op grond van de haar aangebor<strong>en</strong> deugd<strong>en</strong>, hoop kon koester<strong>en</strong>)<br />

zou ik, arme, te gronde gaan’.<br />

29-30 ‘ik b<strong>en</strong> door mijn eed als slaaf in haar di<strong>en</strong>st verbond<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


79 * +<br />

‘Dijn troost allein! 1<br />

In trauw<strong>en</strong> rein<br />

So bem ich dijn.<br />

Vor di ne gein,<br />

5 No groot no clein!’ 4-5<br />

‘Wilt vroilic zijn.’<br />

‘Dijn lieflic scijn<br />

Mi alle pijn<br />

Verdriv<strong>en</strong> can,<br />

10 Die hertze mijn<br />

Es dijn eighijn!’<br />

‘Mijn liefste man!’ 12<br />

398<br />

* Ballade. Wolf Kongreßber.<br />

+ De volgorde van de strof<strong>en</strong> is niet zeker, doordat de kopiist ze in twee kolomm<strong>en</strong> heeft<br />

geschrev<strong>en</strong>. In de tekst zijn de beide bov<strong>en</strong>ste strof<strong>en</strong> als 1 <strong>en</strong> 2, de beide onderste als 3 <strong>en</strong><br />

4 beschouwd. Het is ook niet overal duidelijk welke zinn<strong>en</strong> in deze minnedialoog aan de man,<br />

welke aan de vrouw moet<strong>en</strong> word<strong>en</strong> toegek<strong>en</strong>d (verg. <strong>het</strong> verwante lied 118). Het hs. geeft<br />

ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele aanwijzing <strong>en</strong> de interpretator moet dus op zijn gevoel afgaan. In ieder geval<br />

begint de man alle strof<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>het</strong> lijkt mij ook wel hoogstwaarschijnlijk dat hij ze alle afsl<strong>uit</strong><br />

met de regel ‘In wil di nummer sceid<strong>en</strong> van’. De strofevorm is e<strong>en</strong> variant van <strong>het</strong> ‘motet’ van<br />

Jan Praet (met zekere rijmcomplicaties <strong>en</strong> e<strong>en</strong> afsl<strong>uit</strong><strong>en</strong>de 13de regel).<br />

1 e<strong>en</strong> betere aanhef zou m<strong>en</strong> krijg<strong>en</strong>, wanneer m<strong>en</strong> als eerste woord Mijn las; de gekleurde<br />

initiaal kan verkeerd zijn ingevuld; de vertaling zou dan word<strong>en</strong>: ‘Gij die mijn <strong>en</strong>ige troost zijt’.<br />

4-5 ‘bov<strong>en</strong> u (verkies ik) niemand, wie dan ook’.<br />

12 liefste man, ‘liefste vazal’; verg. lied 74, r. 10.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


‘In wil di nummer sceid<strong>en</strong> van!’ 13<br />

‘Ghelooft mir das:<br />

15 Hoe drouve ich was<br />

Of wes<strong>en</strong> sal,<br />

Mi ganstu ras<br />

Ende altzijt bas, 17-18<br />

Sonder g<strong>het</strong>al.<br />

20 Leit <strong>en</strong>de gheval 20<br />

Gheifstu mi al!’<br />

‘Wes vroilic dan!’<br />

‘Mir hertz<strong>en</strong> dal 23<br />

Es groot <strong>en</strong>de smal<br />

25 In dijn ghespan,<br />

In wil’ etc.<br />

‘Ic zorghe in mi<br />

Dattu in di<br />

G<strong>het</strong>wifels yet.’<br />

30 ‘Of dit waer zi,<br />

Daer hebbic bi<br />

Rouwe <strong>en</strong>de verdriet.’<br />

‘Wat mi ghesciet,<br />

Des sterv<strong>en</strong>s spiet<br />

35 En comt mi an 34-35<br />

In sceider niet.<br />

399<br />

13 <strong>het</strong> laatste woord ontbreekt in <strong>het</strong> hs.<br />

17-18 ‘gij g<strong>en</strong>eest mij snel <strong>en</strong> altijd meer, zonder einde’.<br />

20 in <strong>het</strong> hs. ontbreekt <strong>en</strong>de; de gewone verbinding is lief <strong>en</strong>de leit, maar <strong>het</strong> rijm heeft de dichter<br />

gedwong<strong>en</strong> lief te variër<strong>en</strong> tot gheval, ‘geluk’.<br />

23 mir hertz<strong>en</strong> dal: ongewone <strong>uit</strong>drukking; de bedoeling van r. 23-25 moet wel zijn: ‘alles zonder<br />

<strong>uit</strong>zondering (groot <strong>en</strong>de smal) wat zich in (<strong>het</strong> landschap van) mijn hart bevindt, voelt zich<br />

met u verbond<strong>en</strong>’.<br />

34-35 ‘t<strong>en</strong>zij de dood mij met zijn speer velt’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


So lief a<strong>en</strong>ziet 37<br />

Ich nie gewan,<br />

In wilde di’ etc.<br />

40 ‘So waer ich bin, 40<br />

In peinse niet min<br />

Dan of ic waer<br />

In din<strong>en</strong> zin,<br />

Vor al ghewin<br />

45 Hopicker naer.<br />

Al mine jaer<br />

Met vruechd<strong>en</strong> gaer 47<br />

Ich di mi jan.’<br />

‘Der ingle scare 49<br />

50 U lev<strong>en</strong> spare 50<br />

Vor tsviants ban.’ 51<br />

‘In wil di nummer sceid<strong>en</strong> van!’ 52<br />

400<br />

37 a<strong>en</strong>ziet, ‘aanblik’; niet bij Verdam <strong>en</strong> waarschijnlijk dus e<strong>en</strong> door <strong>het</strong> rijm ingegev<strong>en</strong> persoonlijke<br />

variant van a<strong>en</strong>zi<strong>en</strong>.<br />

40 so: de gekleurde hoofdletter waarmee de strofe had moet<strong>en</strong> beginn<strong>en</strong>, is niet ingevuld.<br />

47 gaer, ‘geheel <strong>en</strong> al’.<br />

49 scare, l. scaer (N. Geerts).<br />

50 spare, l. spaer. (N. Geerts).<br />

51 tsviants ban: variant van die helsche ban, ‘de helse verdoem<strong>en</strong>is’.<br />

52 in <strong>het</strong> hs. ontbreekt di.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


80 *<br />

Sonder sceid<strong>en</strong> orlof a<strong>en</strong>! 1<br />

Want ich <strong>en</strong> wil noch ich <strong>en</strong> ca<strong>en</strong><br />

Ghesceid<strong>en</strong>, hoochste troost, van dich!<br />

Hertze <strong>en</strong>de moet es eighin dijn,<br />

5 So waer ic h<strong>en</strong><strong>en</strong> vare.<br />

401<br />

* Ballade met beginrefrein. Vergelek<strong>en</strong> met nr. 81 is de bouw gelijk: R.3 regels, strofe 6 regels,<br />

alle omstreeks 8 lettergrep<strong>en</strong>; ook de melodische bouw is analoog. De vraag (zie 45) doet<br />

zich voor: moet de tekstplaatsing met <strong>het</strong> R. of met de strofe beginn<strong>en</strong>? Het not<strong>en</strong>deel vóór<br />

de streep bij 80 laat zich ev<strong>en</strong>goed over de 3 refreinregels als over de 2 X 3 strof<strong>en</strong>regels<br />

verdel<strong>en</strong>. Op de lettergrep<strong>en</strong> ‘ghe-scei-’ (regel 3) f' <strong>en</strong> d' <strong>uit</strong> de vorige ‘zin’ herhaald.<br />

1 ‘zonder dat ik van u scheid toch te moet<strong>en</strong> he<strong>en</strong>gaan!’; ik vat a<strong>en</strong> op als ‘hebb<strong>en</strong>’; d<strong>en</strong> orloj<br />

hebb<strong>en</strong> is volg<strong>en</strong>s Verdam ‘wel kunn<strong>en</strong> he<strong>en</strong>gaan, best gemist kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, zijn congé<br />

krijg<strong>en</strong>’; dit past in de situatie van de ‘tweede fase’, na <strong>het</strong> conflict tuss<strong>en</strong> de dichter <strong>en</strong><br />

Mergriete waarover <strong>het</strong> 6de gedicht ons inlicht; Verdam heeft MW 5, 840 a<strong>en</strong> opgevat als de<br />

imperatief van onn<strong>en</strong>, ‘toestaan’, <strong>en</strong> dan moet de vertaling luid<strong>en</strong>: ‘sta mij toe afscheid te<br />

nem<strong>en</strong> zonder dat ik van u scheid’; teg<strong>en</strong> Verdams opvatting zijn echter verschill<strong>en</strong>de<br />

bed<strong>en</strong>king<strong>en</strong> aan te voer<strong>en</strong>: de gewone imperatief die Jan Morito<strong>en</strong> gebruikt is jon <strong>en</strong> de a<br />

pleegt voor e<strong>en</strong> n niet gerekt te word<strong>en</strong>; vat m<strong>en</strong> a<strong>en</strong> op als ‘hebb<strong>en</strong>’, dan kan m<strong>en</strong> de<br />

kunstmatig gerekte a in ca<strong>en</strong> verklar<strong>en</strong> door rijmdwang; t<strong>en</strong>slotte: de dichter wilde in de<br />

aangeduide situatie helemaal ge<strong>en</strong> afscheid nem<strong>en</strong> <strong>en</strong> kon zijn geliefde dus ook moeilijk<br />

vrag<strong>en</strong> hem e<strong>en</strong> afscheid ‘toe te staan’!<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


In wil els niem<strong>en</strong> eighin zijn,<br />

Dat vintstu op<strong>en</strong>bare. 6-7<br />

Here God, of ic dan bi u ware. 8<br />

Was mochte dan ghescad<strong>en</strong> mich! 9<br />

10 Sonder sceid<strong>en</strong> etc.<br />

In di vindic ghestadicheit.<br />

Soudic mi els bewind<strong>en</strong>? 12<br />

Dat waer grote ongh<strong>en</strong>adicheit, 13<br />

Dune salles niet bevind<strong>en</strong>.<br />

15 In di willic mijn hertze bind<strong>en</strong><br />

Met gans<strong>en</strong> truw<strong>en</strong> zekerlijch.<br />

Sonder sceid<strong>en</strong> etc.<br />

Al waer de ganse werelt mijn,<br />

Du bleifs mijn troost alleine.<br />

20 Du gheifs mi vruecht vor alle pijn,<br />

Met trauw<strong>en</strong> ich das meine.<br />

Alle vruecht waer mi tse cleine,<br />

Bleifstu niet mijn g<strong>het</strong>ruwelijch. 22-23<br />

Sonder sceid<strong>en</strong> etc.<br />

25 Du muechs mi ghev<strong>en</strong> lief <strong>en</strong>de leit, 25<br />

402<br />

6-7 ‘ik wil van niemand anders de slaaf (d.w.z. de hoofse minnaar) zijn, dat kunt ge toch duidelijk<br />

vaststell<strong>en</strong>’.<br />

8 <strong>uit</strong> deze regel blijkt duidelijk, dat de dichter verlangt <strong>en</strong> hoop koestert om weer bij zijn geliefde<br />

te mog<strong>en</strong> zijn.<br />

9 ‘dan zou ge<strong>en</strong> kwaadsprekerij mij kunn<strong>en</strong> der<strong>en</strong>’; verg. lied 83, r. 25.<br />

12 ‘zou ik mij dan met iets anders bezighoud<strong>en</strong>?’ (t.w. met iets anders dan ‘ghestadicheit’; minder<br />

waarschijnlijk: met e<strong>en</strong> andere geliefde).<br />

13 ongh<strong>en</strong>adicheit, ‘snoodheid’.<br />

22-23 ‘als gij niet getrouwelijk de mijne zoudt blijv<strong>en</strong>, zou dit gemis door ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele vreugde<br />

gecomp<strong>en</strong>seerd kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong>’.<br />

25 verg. lied 62, r. 19 <strong>en</strong> 88, r. 26.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


403<br />

Vor al dat leift up erde.<br />

Hoe nauwe <strong>het</strong> mi van vruechd<strong>en</strong> steit 27<br />

Of wes mi ye ghederde,<br />

Du blijfs mijn heil, mijn hoochste werde,<br />

30 Daer tzoe bestu mijn hemelrijch.<br />

Sondet sceid<strong>en</strong> etc.<br />

27 ‘hoe slecht <strong>het</strong> er ook, wat de vreugd<strong>en</strong> betreft, met mij voorstaat’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


81 *<br />

Dat niem<strong>en</strong> es, bestu alleine<br />

Ende blijfs al mine jaer!<br />

Gheloof mi das, troutzaerte reine, 3<br />

Du sallest vind<strong>en</strong> waer.<br />

5 Mijn hertze die es di ev<strong>en</strong> naer,<br />

Al es mi verre dijn lieflic scijn. 5-6<br />

Wat mach vervreimd<strong>en</strong> mi van di, 7<br />

Vrouwe, of ich dijn eighin zi<br />

Ende du dan blijfs met trauw<strong>en</strong> mijn?<br />

10 Mijn hope es al mijns leits verdrijf,<br />

404<br />

* Ballade. Het not<strong>en</strong>deel vóór de streep is lets te kort voor de strofe. Wel laat <strong>het</strong> R. met regel<br />

2 <strong>en</strong> 3 in herhaling zich hier plaats<strong>en</strong>.<br />

3 troutzaerte, ‘tedergeliefde’; deze verbinding van traut <strong>en</strong> zart is b<strong>uit</strong><strong>en</strong> dit liedboek niet in <strong>het</strong><br />

mnl. aangetroff<strong>en</strong>; verg. troutliefste in lied 93, r. 24.<br />

5-6 ‘al is uw lieflijk gelaat nu verre van mij, mijn hart is daarom toch ev<strong>en</strong> dicht bij u’.<br />

7 vervreimd<strong>en</strong>, ‘verwijder<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Nochtan moet mi verlang<strong>en</strong>. 11<br />

Dats al om dis troutzalich wijf, 12<br />

Want du mich aes ghevangh<strong>en</strong>.<br />

In wil, in can di nicht ontgang<strong>en</strong>,<br />

15 Up min<strong>en</strong> heit, dor <strong>en</strong>ighe pijn.<br />

Wat mach etc.<br />

Nu blijf ghestade, lief wijflijc beilde,<br />

Want in was nie ghestader.<br />

Du best allein mijn hoochste weilde,<br />

20 Dus bliv<strong>en</strong> wi te gader. 20<br />

Al addic e<strong>en</strong> onsteidich ader, 21<br />

Dijn duecht doet mi ghestade zijn.<br />

Wat mach vervreimd<strong>en</strong> etc.<br />

405<br />

11 moet mi verlang<strong>en</strong>, ‘moet de tijd mij lang vall<strong>en</strong>’.<br />

12 troutzalich: ‘naar <strong>het</strong> Hd. (Mhd.)’, zegt Verdam, ‘hoewel e<strong>en</strong> bnw. ‘*trautselig’ aldaar niet<br />

schijnt voor te kom<strong>en</strong>’; zou <strong>het</strong> ge<strong>en</strong> persoonlijke formatie van Jan Morito<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> zijn? of<br />

pleit <strong>het</strong> voorkom<strong>en</strong> van trousalich in <strong>en</strong>kele lieder<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> Antw. Liedb. daarteg<strong>en</strong>? heeft<br />

<strong>het</strong> werk van onze dichter, bv. via de latere Brugse rederijkerskamer, ook invloed <strong>uit</strong>geoef<strong>en</strong>d<br />

b<strong>uit</strong><strong>en</strong> de kleine kring van zijn directe plaats-<strong>en</strong>-tijd-g<strong>en</strong>ot<strong>en</strong>?<br />

20 ‘lat<strong>en</strong> wij dus bije<strong>en</strong>blijv<strong>en</strong>’.<br />

21 ‘al zou ik e<strong>en</strong> onstandvastige inborst hebb<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


82 *<br />

Bedwongh<strong>en</strong> haet e<strong>en</strong> zalich wijf<br />

Herte <strong>en</strong>de zin, ziele <strong>en</strong>de lijf<br />

So minn<strong>en</strong>tlike vaste,<br />

Dat ic moet bliv<strong>en</strong> ev<strong>en</strong> stijf 4<br />

5 Ghestade in all<strong>en</strong> laste. 5<br />

Allein bestu mijns leits verdrijf:<br />

Mijn lid<strong>en</strong> in mijn herte strijf! 7<br />

Dat es mijn hoochste raste.<br />

Bedwongh<strong>en</strong> aet e<strong>en</strong> zalich wijf etc.<br />

10 Als ic niet bi u bem gherijf, 10<br />

406<br />

* Rondeel. Finalis d′ conjectuur.<br />

4 stijf, ‘krachtig’.<br />

5 in all<strong>en</strong> laste: t.w. van de (tijdelijke) verwijdering.<br />

7 strijf: Verdam weet met dit woord ge<strong>en</strong> raad; hij is g<strong>en</strong>eigd op grond van <strong>en</strong>g. to strive e<strong>en</strong><br />

mnl. *striv<strong>en</strong> aan te nem<strong>en</strong>, maar de bet. van <strong>het</strong> <strong>en</strong>g. ww. (‘zich inspann<strong>en</strong>, pog<strong>en</strong>’) past in<br />

<strong>het</strong> minst niet op deze plaats; m.i. moet m<strong>en</strong> strijf zi<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> imperatief van mhd. streif<strong>en</strong><br />

of van e<strong>en</strong> verd<strong>uit</strong>s mnl. strip<strong>en</strong>; de bet. wordt in beide gevall<strong>en</strong> ‘strijk weg’.<br />

10 gherijf, ‘aang<strong>en</strong>aam (t.w. aan de geliefde)’; ge<strong>en</strong> andere plaats<strong>en</strong> in <strong>het</strong> mnl. <strong>en</strong> dus<br />

waarschijnlijk weer e<strong>en</strong> persoonlijke variant (van gherrivelijc); door <strong>het</strong> -ijf-rijm te kiez<strong>en</strong> heeft<br />

de dichter <strong>het</strong> zich in dit lied wel bijzonder moeilijk gemaakt!<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


So truetic arem man keitijf 11<br />

Ghelijc d<strong>en</strong> vreimd<strong>en</strong> gaste. 12<br />

In trauw<strong>en</strong> mi ghestade blijf!<br />

Daer toe mi minne paste. 14<br />

15 Bedwongh<strong>en</strong> aet etc.<br />

407<br />

11 keitijf: <strong>het</strong> woord betek<strong>en</strong>t in <strong>het</strong> mnl. gewoonlijk ‘ell<strong>en</strong>dig’, maar wordt op deze plaats mogelijk<br />

in de meer oorspronkelijke zin van ‘gevang<strong>en</strong>’ gebruikt; de hoofse minnaar placht zichzelf<br />

immers voor te stell<strong>en</strong> als de ‘gevang<strong>en</strong>e’ van zijn dame.<br />

12 ghelijc d<strong>en</strong> vreimd<strong>en</strong> gaste, ‘als e<strong>en</strong> vreemdeling (aan wie <strong>het</strong> huis van de geliefde ontzegd<br />

wordt)’; ook lied 82 kan geplaatst word<strong>en</strong> in de ‘tweede fase’, to<strong>en</strong> Mergriete de dichter niet<br />

wilde ontvang<strong>en</strong>; verg. blz. 168-71.<br />

14 ‘daartoe (nl. tot in trauw<strong>en</strong> ghestade bliv<strong>en</strong>) heeft de liefde míj gevoegd’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


83 * +<br />

Here God, ic claghe in alre tzijt,<br />

Vor al <strong>en</strong> das du a<strong>en</strong>s ghewracht, 2<br />

Over der valscher niders nijt<br />

Ende over al haer boos gheslacht!<br />

5 Si destruer<strong>en</strong> dach <strong>en</strong>de nacht<br />

Der zuetzer minn<strong>en</strong> vruechd<strong>en</strong> cracht.<br />

Das wreict up hem, des biddic dijch!<br />

408<br />

* Ballade (cyclisch). De tekstplaatsing geeft veel moeilijkhed<strong>en</strong>, die echter alle opgehev<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>, als de eerste dubbelstreep 2 not<strong>en</strong> verder (na d″c″) geplaatst wordt (zie facsimile).<br />

De 3 slotnot<strong>en</strong> bes′g′f′ zijn conjectuur. De melodie kan ad lib. in ternair parallelritme gezong<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong> (6/4 maat).<br />

+ De eerste letters van de regels 3 tot 18 zijn half weggesned<strong>en</strong>, maar voor <strong>het</strong> grootste deel<br />

toch nog wel met zekerheid te herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. Alle<strong>en</strong> de O van r. 3 heb ik cursief lat<strong>en</strong> drukk<strong>en</strong>,<br />

omdat de letterrest ook aan e<strong>en</strong> D zou kúnn<strong>en</strong> toebehor<strong>en</strong> <strong>en</strong> Duer e<strong>en</strong> ander woord is dan<br />

Ouer. De tekst van Carton heeft Duer. Het parallelisme van r. 3 <strong>en</strong> 4 pleit c<strong>en</strong>ter voor Ouer.<br />

2 ‘vóór alles wat Gij geschap<strong>en</strong> hebt’ (t.w. aan doorn<strong>en</strong> <strong>en</strong> distel<strong>en</strong> na de zondeval, verg. G<strong>en</strong>.<br />

3: 18); misschi<strong>en</strong> is tuss<strong>en</strong> al <strong>en</strong> <strong>en</strong> de letter l weggevall<strong>en</strong>, overig<strong>en</strong>s wel e<strong>en</strong> merkwaardige<br />

vergissing voor e<strong>en</strong> kopiist.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Fi, nider boos, onrein vilein, 8<br />

Aergher cruut nie zonne bescein 9<br />

10 Dan dijn tonghe zekerlijch!<br />

Al das up der erd<strong>en</strong> leift<br />

Wael di met rechte verspi<strong>en</strong> mach, 12<br />

Want wie reine minne in werd<strong>en</strong> heift,<br />

Di<strong>en</strong> b<strong>en</strong>ijdstu nacht <strong>en</strong>de dach.<br />

15 Niem<strong>en</strong> ne gheifstu verdrach. 15<br />

Aergher diet nieman <strong>en</strong> sach. 16<br />

Dune best up erde niet nuttelijch. 17<br />

Fy, nider etc.<br />

409<br />

Din<strong>en</strong> valsch<strong>en</strong> blade ondanc 19<br />

20 So salic haer ghestade zijn,<br />

Want zi mich haet in haer bedwanc.<br />

Ic hope so es soe ooc int mijn.<br />

Ic weet e<strong>en</strong> cruut vor dijn v<strong>en</strong>ijn, 23<br />

Dats al dijns clapp<strong>en</strong>s medicijn. 24<br />

25 Wat muechstu dan ghescad<strong>en</strong> mijch? 25<br />

Fy, nider boos, onrein vilein,<br />

Aergher cruut nie zonne besceyn<br />

Dan dijn tonghe zeketiijch!<br />

Heer God etc.<br />

8 vilein: ik vat dit woord op als e<strong>en</strong> znw., ‘boer’, scheldwoord voor de onhoofse b<strong>uit</strong><strong>en</strong>staander;<br />

vrijwel dezelfde regel in lied 125.<br />

9 cruut, ‘onkruid’; verg. <strong>het</strong> bij r. 2 opgemerkte.<br />

12 verspi<strong>en</strong>, ‘in <strong>het</strong> gezicht spuw<strong>en</strong>, veracht<strong>en</strong>’; driesyllabig te lez<strong>en</strong>.<br />

15 verdrach ghev<strong>en</strong>, ‘verschon<strong>en</strong>’.<br />

16 aergher diet, ‘e<strong>en</strong> slechtere kerel’.<br />

17 niet nuttelijch, ‘tot niets nuttig’.<br />

19 ‘ondanks <strong>het</strong> geroddel van jouw valse tong’; <strong>het</strong> lied slaat duidelijk op de situatie van <strong>het</strong> 6de<br />

gedicht.<br />

23 e<strong>en</strong> cruut: blijkbaar d<strong>en</strong>kt de dichter aan de redelijkheid, <strong>het</strong> gezond verstand; verg. vrau<br />

Red<strong>en</strong>e in <strong>het</strong> 6de gedicht.<br />

24 clapp<strong>en</strong>s: <strong>het</strong> hs. heeft clapp<strong>en</strong>.<br />

25 verg. lied 80, r. 9.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


84 *<br />

Mijn hertze die heift u uut vercor<strong>en</strong><br />

Alleine met vast<strong>en</strong> zinne,<br />

Ge<strong>en</strong> ander mach mi inne.<br />

Liever wijf was nye ghebor<strong>en</strong>, 4<br />

5 Mijns hertz<strong>en</strong> keyserinne.<br />

Mijn hertze etc.<br />

Ic biddu, vrau, laet niet verlor<strong>en</strong><br />

Die liefde dijnre minne,<br />

Want ic ge<strong>en</strong> liever kinne. 7-9<br />

10 Mijn hertze etc.<br />

410<br />

* Rondeel. Op de tweede coupletregel wordt de derde herhaald.<br />

4 verg. lied 4, r. 4.<br />

7-9 ‘ik vraag u dring<strong>en</strong>d, vrouwe, laat de liefde die uw liefde mij bewees niet achterwege, want<br />

ik k<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> liever liefde’; ook hier hebb<strong>en</strong> we de situatie van <strong>het</strong> 6de gedicht.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


85 *<br />

Wi will<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> kerels zingh<strong>en</strong>! 1<br />

Si sijn van quader aert,<br />

Si will<strong>en</strong> de ruters dwingh<strong>en</strong>, 3<br />

Si dragh<strong>en</strong> <strong>en</strong><strong>en</strong> langh<strong>en</strong> baert. 4<br />

5 Haer cleedr<strong>en</strong> die zijn al ontnait. 5<br />

411<br />

* Dit refreinchanson met omvangrijke strof<strong>en</strong> heeft e<strong>en</strong> zeer korte melodie: αβ met reprise van<br />

α (zie facsimile). Uit de woord- <strong>en</strong> not<strong>en</strong>tekst sam<strong>en</strong> resulteert iets als e<strong>en</strong> ‘strof<strong>en</strong>lai’ (vgl.<br />

G<strong>en</strong>nrich Grundriß 176 v.). Het e<strong>en</strong>st. lied, 70vv.<br />

1 kerels, ‘(opstandige, onbeschaafde) boer<strong>en</strong>’.<br />

3 ‘zij will<strong>en</strong> de soldat<strong>en</strong> bedwing<strong>en</strong> (terwijl die juist naar de dorp<strong>en</strong> zijn gestuurd om de<br />

weerspannige boer<strong>en</strong> te bedwing<strong>en</strong>)’.<br />

4 <strong>en</strong><strong>en</strong> langh<strong>en</strong> baert: voor de stedeling<strong>en</strong> van die tijd blijkbaar e<strong>en</strong> speciaal k<strong>en</strong>merk van<br />

onbeschaafdheid, dat h<strong>en</strong> irriteerde.<br />

5 al ontnait, ‘helemaal <strong>uit</strong> de naad’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


412<br />

E<strong>en</strong> hoedekijn up haer hooft ghecapt,<br />

Tcapro<strong>en</strong> staet al verdrayt. 6-7<br />

Haer cous<strong>en</strong> <strong>en</strong>de haer sco<strong>en</strong> ghelapt. 8<br />

Wrongl<strong>en</strong> wey, broot <strong>en</strong>de caes, 9<br />

10 Dat heit hi al d<strong>en</strong> dach.<br />

Daer omme es de kerel so daes: 11<br />

Hi <strong>het</strong>es meer dan hijs mach. 12<br />

H<strong>en</strong><strong>en</strong> grot<strong>en</strong> rucghin<strong>en</strong> cant<br />

Es arde wel sijn ghevouch. 13-14<br />

15 Di<strong>en</strong> neimt hi in sijn hant,<br />

Als hi wil ga<strong>en</strong> ter plouch. 15-16<br />

Dan comt tot hem sijn wijf, de vule, 17<br />

Spinn<strong>en</strong>de met <strong>en</strong><strong>en</strong> rocke,<br />

E<strong>en</strong> sleter omtr<strong>en</strong>t haer mule, 19<br />

20 Ende gaet sijn scuetle brock<strong>en</strong>. 20<br />

Wronghele <strong>en</strong>de wey etc.<br />

Ter kermesse wille hi ga<strong>en</strong>,<br />

Hem dinct datti es e<strong>en</strong> grave.<br />

6-7 ‘doordat ze e<strong>en</strong> kransje op hun hoofd hebb<strong>en</strong> gezet, is hun mantelkap helemaal gedraaid<br />

kom<strong>en</strong> te zitt<strong>en</strong>’.<br />

8 cous<strong>en</strong>, ‘ler<strong>en</strong> be<strong>en</strong>bedekking, broek’.<br />

9 wrongl<strong>en</strong>, l. wrongle <strong>en</strong>de; ‘wrongel’ <strong>en</strong> ‘wei’ zijn de voorlopige product<strong>en</strong> bij de kaasmakerij,<br />

ontstaan door <strong>het</strong> stremm<strong>en</strong> van de melk; <strong>het</strong> is voor e<strong>en</strong> stedeling wel bijzonder belachelijk<br />

om juist deze kost, <strong>en</strong> nog wel ‘al d<strong>en</strong> dach’, dus onder <strong>het</strong> werk door, te et<strong>en</strong>.<br />

11 daes, ‘dwaas, zot’.<br />

12 ‘hij eet er meer van dan hij opkan’.<br />

13-14 ‘e<strong>en</strong> grote homp roggebrood is precies wat hij gebruik<strong>en</strong> kan’.<br />

15-16 voor hij naar zijn werk gaat wil hij daar dus zijn ontbijt mee do<strong>en</strong>.<br />

17 de vule: spinn<strong>en</strong> is werk waar m<strong>en</strong> vuil van wordt.<br />

19 ‘met e<strong>en</strong> lap voor haar gezicht’, nl. teg<strong>en</strong> de stoffigheid bij <strong>het</strong> spinn<strong>en</strong>; mule is e<strong>en</strong> opzettelijk<br />

grof woord, want ook <strong>het</strong> beeld van de spinn<strong>en</strong>de boerin moet e<strong>en</strong> volslag<strong>en</strong> caricatuur<br />

word<strong>en</strong>.<br />

20 zij gaat dus, zo vuil als zij is, <strong>het</strong> ontbijt voor de boer klaarmak<strong>en</strong> door de homp roggebrood<br />

die hij haar geeft in de melk (of de wei?) te brokkel<strong>en</strong>.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Daer wilhijt al omme sla<strong>en</strong><br />

25 Met sin<strong>en</strong> verroest<strong>en</strong> stave. 24-25<br />

Dan gaet hi drinck<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> wine, 26<br />

Stappans es hi versmoort. 27<br />

Dan es al de werelt zine,<br />

Stede, lant <strong>en</strong>de poort. 28-29<br />

30 Wronghele <strong>en</strong>de wey etc.<br />

413<br />

Met e<strong>en</strong><strong>en</strong> zeeusch<strong>en</strong> knive 31<br />

So gaet hi duer sijn tassche. 32<br />

Hi comt tote zin<strong>en</strong> wive,<br />

Al vul brinct hi sine flassche. 34<br />

35 Dan gheift soe hem vele quader vlouke,<br />

Als haer de kerel gh<strong>en</strong>aect.<br />

Dan gheift hi haer e<strong>en</strong> stic van d<strong>en</strong> lijfcouke, 37<br />

Dan es de pays ghemaect.<br />

Wrongle <strong>en</strong>de wey etc.<br />

40 Dan comt de grote cornemuse<br />

Ende pijpt hem turelurureleruut. 40-41<br />

24-25 ‘daar wil hij, (brooddronk<strong>en</strong> rondzwaai<strong>en</strong>d) met zijn knots met verroeste pinn<strong>en</strong>, alles <strong>en</strong><br />

iedere<strong>en</strong> onderstebov<strong>en</strong> slaan’.<br />

26 van d<strong>en</strong> wine: wijn is e<strong>en</strong> edele drank, e<strong>en</strong> drank voor ‘her<strong>en</strong>’, dus ook door hiervan de drink<strong>en</strong><br />

gedraagt de boer zich bov<strong>en</strong> zijn stand, als ‘e<strong>en</strong> grave’.<br />

27 ‘mete<strong>en</strong> is hij dronk<strong>en</strong>’ (want hij is er niet aan gew<strong>en</strong>d, hij kan er niet teg<strong>en</strong>).<br />

28-29 <strong>het</strong> hoogtepunt van zijn illusie dat hij ‘e<strong>en</strong> grave’ is.<br />

31 e<strong>en</strong><strong>en</strong> zeeusch<strong>en</strong> knive, ‘e<strong>en</strong> (scherp) zeemansmes’ (blijkbaar op de kermis gekocht).<br />

32 duer sijn tassche: de boer is op weg naar huis <strong>en</strong> heeft, als blijk van zijn vechtlustigheid, zijn<br />

nieuwe aanwinst door zijn buidel gestok<strong>en</strong>; waarschijnlijk tegelijk e<strong>en</strong> symbolische<br />

aankondiging van de volg<strong>en</strong>de erotische scène.<br />

34 ‘hij heeft zich volgedronk<strong>en</strong>’; misschi<strong>en</strong> zit ook in ‘flassche’ nog e<strong>en</strong> dubbelzinnigheid; verg.<br />

flesschelkijn bij Verdam s.v. flassce.<br />

37 verbloem<strong>en</strong>de <strong>uit</strong>drukking voor de coitus; e<strong>en</strong> lijfcouc is eig<strong>en</strong>lijk e<strong>en</strong> peperkoek, maar <strong>het</strong><br />

woord le<strong>en</strong>de zich <strong>uit</strong>eraard gemakkelijk voor e<strong>en</strong> obsc<strong>en</strong>e toepassing.<br />

40-41 cornemuse, ‘doedelzak’; de dichter zal wel bedoel<strong>en</strong> dat er e<strong>en</strong> rondtrekk<strong>en</strong>de doedelzakspeler<br />

langskomt die de boer<strong>en</strong> met zijn deuntje van turelu rurelu ‘eruut’, d.w.z. úit hun huiz<strong>en</strong> doet<br />

kom<strong>en</strong>; anders heeft hem in r. 41 ge<strong>en</strong> zin; <strong>het</strong> gaat in de volg<strong>en</strong>de regels ook niet meer over<br />

één boer, maar over e<strong>en</strong> heel boer<strong>en</strong>gezelschap.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Ay, hoor van des<strong>en</strong> abuze! 42<br />

Dan maecsi groot gheluut,<br />

Dan sprincsi alle al over hoop, 43-44<br />

45 Dan waecht haer langhe baert. 45<br />

Si mak<strong>en</strong> groot gheloop, 46<br />

God gheve hem quade vaert! 47<br />

Wrongle <strong>en</strong>de wey etc.<br />

Wi will<strong>en</strong> de kerels do<strong>en</strong> greins<strong>en</strong>, 49<br />

50 Al drav<strong>en</strong>de over tvelt. 50<br />

Hets al quaet dat zi peins<strong>en</strong>,<br />

Ic weetze wel bestelt: 52<br />

Me salze slep<strong>en</strong> <strong>en</strong>de hangh<strong>en</strong>,<br />

Haer baert es alte lanc. 53-54<br />

55 Sine conn<strong>en</strong>s niet ontgangh<strong>en</strong>,<br />

Sine docht<strong>en</strong> niet sonder bedwanc. 55-56<br />

Wrongle <strong>en</strong>de wey etc.<br />

414<br />

42 ‘hoor e<strong>en</strong>s wat er dan voor vreemde ding<strong>en</strong> gebeur<strong>en</strong>’ (nl. hoe de boer<strong>en</strong> op hún manier<br />

gaan dans<strong>en</strong>).<br />

43-44 ‘dan gaan ze (e<strong>en</strong> liedje) brull<strong>en</strong> <strong>en</strong> hoss<strong>en</strong> ze allemaal door elkaar’.<br />

45 waecht, ‘schudt he<strong>en</strong> <strong>en</strong> weer, wappert’.<br />

46 ‘zij mak<strong>en</strong> e<strong>en</strong> drukte van belang’.<br />

47 ‘God geve dat <strong>het</strong> slecht met h<strong>en</strong> afloopt’; noch gheloop noch vaert heeft hier zijn eig<strong>en</strong>lijke<br />

betek<strong>en</strong>is, maat met <strong>het</strong> laatste verwijst de dichter toch woordspel<strong>en</strong>d naar <strong>het</strong> eerste (of<br />

omgekeerd: de <strong>uit</strong>drukking groot gheloop br<strong>en</strong>gt hem op quade vaert).<br />

49 do<strong>en</strong> greins<strong>en</strong>, ‘hun mond do<strong>en</strong> vertrekk<strong>en</strong> (van angst)’; dit klinkt erg wraakzuchtig, maar in<br />

feite reageert de gezet<strong>en</strong> burger Jan Morito<strong>en</strong> hier eerder zijn eig<strong>en</strong> angst af voor de woelige<br />

boer<strong>en</strong> die de gevestigde orde dreig<strong>en</strong> te verstor<strong>en</strong>; <strong>het</strong> spotlied is e<strong>en</strong> verweer.<br />

50 nl. opgejaagd door de soldat<strong>en</strong>.<br />

52 ‘ik weet e<strong>en</strong> goede behandeling voor ze’, nl. wanneer ze gevang<strong>en</strong> zijn g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>.<br />

53-54 ‘m<strong>en</strong> moet ze aan hun baard wegslep<strong>en</strong> <strong>en</strong> ophang<strong>en</strong>, dan wordt die mete<strong>en</strong> e<strong>en</strong> beetje<br />

korter’.<br />

55-56 ‘er is voor h<strong>en</strong> niet aan te ontkom<strong>en</strong>, <strong>uit</strong> eig<strong>en</strong> beweging wild<strong>en</strong> ze immers niet deug<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


86 *<br />

Ic sach e<strong>en</strong> scuerduere op<strong>en</strong> sta<strong>en</strong> 1<br />

E<strong>en</strong>s avonts, als de mane sce<strong>en</strong>. 2<br />

Als icker binn<strong>en</strong> wa<strong>en</strong>de ga<strong>en</strong>,<br />

Stac ic mi jegh<strong>en</strong> <strong>en</strong><strong>en</strong> ste<strong>en</strong>. 4<br />

5 In sacher niem<strong>en</strong> dan hem twe<strong>en</strong>.<br />

Daer zaghic twee witte be<strong>en</strong><br />

Devotelike te Gode waert.<br />

‘Peinst om mi, zuster Lute!’<br />

‘Gherne, broeder Lollaert!’ 8-9<br />

10 Metti<strong>en</strong> slopic ter dur<strong>en</strong> in<br />

415<br />

* Ballade.<br />

1 scuerduere: <strong>het</strong> woord ontbreekt bij Verdam; waarschijnlijk moet m<strong>en</strong> zich hierbij e<strong>en</strong> grote<br />

‘bergschuur’ (van e<strong>en</strong> van de kloosters) voorstell<strong>en</strong>, zoals die nog teg<strong>en</strong>woordig in <strong>het</strong><br />

westvlaamse kustgebied te vind<strong>en</strong> zijn, d.w.z. e<strong>en</strong> e<strong>en</strong>zaam in <strong>het</strong> land staand stolpgebouw<br />

zonder woonhuis; dit was wel e<strong>en</strong> geschikte plaats voor e<strong>en</strong> erotisch avontuur.<br />

2 wij zi<strong>en</strong> de dichter volg<strong>en</strong>s zijn gewoonte (verg. lied 42) 's avonds laat nog aan de wandel,<br />

dit keer e<strong>en</strong> heel eind b<strong>uit</strong><strong>en</strong> de stad; <strong>het</strong> was na de vlas- <strong>en</strong> de kor<strong>en</strong>oogst (verg. r. 11 <strong>en</strong><br />

14) <strong>en</strong> <strong>het</strong> kan dus bv. in augustus geweest zijn.<br />

4 stac, ‘stootte’. ste<strong>en</strong>: waarschijnlijk <strong>het</strong> st<strong>en</strong><strong>en</strong> voetstuk onder de deurstijl.<br />

8-9 ‘zuster Lute’ <strong>en</strong> ‘broeder Lollaert’ behoord<strong>en</strong> tot de ongeord<strong>en</strong>de geestelijk<strong>en</strong>, die in zedelijk<br />

opzicht e<strong>en</strong> slechte naam hadd<strong>en</strong>; zie Verdam s.v. <strong>en</strong> Enklaar, Var<strong>en</strong>de Luyd<strong>en</strong> 87 vgg.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Al achter e<strong>en</strong><strong>en</strong> cor<strong>en</strong>tas. 11<br />

Daer hoordic dat dat zusterkijn<br />

D<strong>en</strong> cokerduunsch<strong>en</strong> zouter las. 13<br />

Beede lagh<strong>en</strong> zi int vlas.<br />

15 De cucule, die daer upperst was, 15<br />

Die docht mi drav<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> paert.<br />

‘Peinst om mi’ etc.<br />

In d<strong>en</strong> gheest studeird<strong>en</strong> zi<br />

Dieper dan ic wel verstout.<br />

20 De broeder bleeffer vaste bi,<br />

Hem dochte hi was der zak<strong>en</strong> cont.<br />

Nochtan <strong>en</strong> vant hi niet d<strong>en</strong> gront.<br />

Daer omme wart hi so onghesont,<br />

Hi bleef verwonn<strong>en</strong> in de vaert. 18-24<br />

25 ‘Peinst om mi’ etc.<br />

Metti<strong>en</strong> cesseirde dat ghescal. 26<br />

Suster Lut<strong>en</strong> bleef d<strong>en</strong> prijs,<br />

De broeder was verwonn<strong>en</strong> al.<br />

Nochtan so was hi arde wijs. 29<br />

30 Hi scudde sine cappe grijs. 30<br />

416<br />

11 cor<strong>en</strong>tas: verg. lied 71, waar de scène zich misschi<strong>en</strong> ook wel in e<strong>en</strong> ‘bergschuur’ afspeelt.<br />

13 d<strong>en</strong> cokerduunsch<strong>en</strong> zouter, ‘e<strong>en</strong> boek met onechte, niet erk<strong>en</strong>de of verbod<strong>en</strong> psalm<strong>en</strong> of<br />

lieder<strong>en</strong>’ (Verdam); alle<strong>en</strong> op deze plaats aangetroff<strong>en</strong>; dat ‘d<strong>en</strong> cokerduunsch<strong>en</strong> zouter<br />

les<strong>en</strong>’ zou betek<strong>en</strong><strong>en</strong> ‘vleselijke geme<strong>en</strong>schap oef<strong>en</strong><strong>en</strong>’, zoals Verdam wil, lijkt mij niet<br />

waarschijnlijk: de dichter hóórt de zuster tedere of aanmoedig<strong>en</strong>de woord<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de de<br />

broeder zégg<strong>en</strong>, woord<strong>en</strong> die zij niet in e<strong>en</strong> echt psalmboek gevond<strong>en</strong> kan hebb<strong>en</strong>.<br />

15 cucule, ‘keuvel, ordegewaad’, hier: ‘man met ordegewaad aan’.<br />

18-24 <strong>uit</strong>beelding van de coitus als e<strong>en</strong> geestelijk dispuut: ‘de broeder bleef op zijn stuk staan, hij<br />

dacht dat hij goed van de zaak op de hoogte was, maar kon toch de diepste grond niet vind<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> was daardoor zo van zijn stuk gebracht, dat hij zich gewonn<strong>en</strong> moest gev<strong>en</strong>’.<br />

26 ‘daarmee hield <strong>het</strong> (op heftige toon gevoerde) dispuut op’.<br />

29 ‘toch was hij wel degelijk e<strong>en</strong> k<strong>en</strong>ner van de materie’.<br />

30 ‘hij schudde zijn grijze ordekleed’, nl. bij <strong>het</strong> opstaan om de vlasvezels af te schudd<strong>en</strong>.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Daer was Amelis <strong>en</strong>de Amijs, 31<br />

Ja naer d<strong>en</strong> gheestelik<strong>en</strong> aert!<br />

‘Peinst om mi’ etc.<br />

417<br />

Goede spise <strong>en</strong>de goed<strong>en</strong> wijn 34<br />

35 Brochte elc van hem beid<strong>en</strong> voort.<br />

Ic riep: ‘ic wils gheselle zijn,<br />

Want daer ghebreict e<strong>en</strong> derde acoort!’ 37<br />

Doe word<strong>en</strong> si also ghestoort,<br />

Si vloon, sine sprak<strong>en</strong> niet e<strong>en</strong> woort.<br />

40 So sere war<strong>en</strong> si van mi vervaert. 40<br />

‘Peinst om mi’ etc.<br />

De goede flassch<strong>en</strong> blev<strong>en</strong> daer,<br />

Daer ic te drinck<strong>en</strong>e of began.<br />

Die wijn was zuver <strong>en</strong>de claer,<br />

45 De spise die stont mi ooc wel an.<br />

Hets recht dat m<strong>en</strong> hem eere jan<br />

Die Lut<strong>en</strong> lev<strong>en</strong> eerst began: 47<br />

Daer nes ghe<strong>en</strong> luumkin in ghespaert! 48<br />

‘Peinst om mi’ etc.<br />

31 ‘<strong>het</strong> werd e<strong>en</strong> idyllisch tafereeltje als van Amelis <strong>en</strong> Amijs’; verg. Amijs <strong>en</strong> Amelis,<br />

Middeleeuwse vri<strong>en</strong>dschapssage, naar de berijming van Jacob van Maerlant...<strong>uit</strong>g. door J.J.<br />

Mak.<br />

34 verg. Jan Praet: ‘<strong>en</strong>de goede spize <strong>en</strong>de goede dranc’ (ed. Bormans r. 2011); ‘vette spize<br />

<strong>en</strong>de goed<strong>en</strong> wijn’ (r. 2033).<br />

37 e<strong>en</strong> derde acoort, ‘e<strong>en</strong> derde stem (bij dit meerstemmig koorgezang)’.<br />

40 de versregel is te lang; lees: so seer waersi van mi vervaert?<br />

47 ‘die <strong>het</strong> eerst als Lute is gaan lev<strong>en</strong>, die de orderegel van de bagijn<strong>en</strong> heeft opgesteld’.<br />

48 ‘daar ontbreekt ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kel pleziertje aan’; luumkin is verder niet in <strong>het</strong> mnl. aangetroff<strong>en</strong>.<br />

daer: <strong>het</strong> hs. heeft D met e<strong>en</strong> afkortingstek<strong>en</strong>.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


87 *<br />

Vrauwe, weit dat ic dijn eighin zi!<br />

Wiltu dan minn<strong>en</strong>, so mint mi,<br />

Sone wertstu niet bedrogh<strong>en</strong>.<br />

Nacht <strong>en</strong>de dach peinsic om di.<br />

5 Vergheitstu mi, so scill<strong>en</strong> wi. 5<br />

Vrauwe, weit dat ic dijn eighin zi!<br />

Wiltu dan minn<strong>en</strong>, so mint mi,<br />

Sone wertstu niet bedrogh<strong>en</strong>.<br />

Altoos waric u gheerne bi,<br />

10 Mochtic dan zijn van niders vri.<br />

Si ne conn<strong>en</strong>s niet ghedogh<strong>en</strong>.<br />

Vrauwe, weit dat ic dijn eighin zi!<br />

Wiltu dan minn<strong>en</strong>, so mint mi,<br />

Sone wertstu niet bedrogh<strong>en</strong>.<br />

418<br />

* Rondeel. ONL I, 530 (met voetnoot in Register).<br />

5 so scill<strong>en</strong> wi, ‘dan zijn wij verschill<strong>en</strong>d (want ík kan u niet verget<strong>en</strong>)’; <strong>het</strong> lied is gericht tot<br />

Mergriete in de tijd to<strong>en</strong> zij zich tijdelijk van hem had afgew<strong>en</strong>d (de ‘tweede fase’).<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


88 *<br />

O .M., wel zoete b<strong>en</strong><strong>en</strong> drie, 1<br />

Soudic dijns verget<strong>en</strong>,<br />

Dat ware e<strong>en</strong> grote onstedicheit!<br />

Trauwe ne vergaetstu nie,<br />

5 Vul eer<strong>en</strong> es dijn wet<strong>en</strong>, 5<br />

Du best vul alre reinicheit.<br />

O .M., wel zoete etc.<br />

Van u mi alle vruecht ghescie,<br />

Want ghi hebt vast bezet<strong>en</strong><br />

10 Trauwe, eere <strong>en</strong>de omoedicheit.<br />

O .M., wel zoete etc.<br />

So wes ic emmermeer bespie,<br />

419<br />

* Chanson in rondovorm (couplett<strong>en</strong>: A-B-A-C-A-D-A <strong>en</strong>z.). Beginnot<strong>en</strong> a′g′ conjectuur (vgl.<br />

94).<br />

1 wel zoete b<strong>en</strong><strong>en</strong> drie, ‘dierbare drie streepjes (van de letter waarmee, Mergriete, uw naam<br />

begint)’; verg. onze aanduiding van de m als ‘driepoot’.<br />

5 wet<strong>en</strong>: hier als variant van wet<strong>en</strong>heit, ‘heusheid’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Des wil ic mi vermet<strong>en</strong>:<br />

Ic blive dijn eighin, hoe dat gheit. 12-14<br />

15 O .M., welzoete etc.<br />

Mijn herte lacht als ic u zie.<br />

Slap<strong>en</strong>, drinck<strong>en</strong>, eit<strong>en</strong><br />

Lietic daer om, vor waer gheseit.<br />

O .M., welzoete etc.<br />

20 Eist dat mi u jonst ontvlie,<br />

So werdic za<strong>en</strong> verbet<strong>en</strong>, 21<br />

Want sterv<strong>en</strong>, lev<strong>en</strong> an di steit.<br />

O .M., wel zoete etc.<br />

Onrein ghepeins <strong>en</strong>de vileine<br />

25 Haestu uut mi ghesmet<strong>en</strong>, 25<br />

Du muechs mi ghev<strong>en</strong> lief <strong>en</strong>de leit. 26<br />

O .M., welzoete etc.<br />

420<br />

12-14 ‘waar ik mij ook ooit op toe moge legg<strong>en</strong>, hierop wil mij beroem<strong>en</strong>: ik blijf uw slaaf, uw<br />

toegewijde minnaar’.<br />

21 verbet<strong>en</strong>, ‘gedood’; verg. Jan Praet: ‘Bi des<strong>en</strong> .iij. zo soude elc wet<strong>en</strong> / dat hi emmer sterv<strong>en</strong><br />

moet, / maer in wat wil<strong>en</strong> hi wort verbet<strong>en</strong>, / dies mach hi niet ghewerd<strong>en</strong> vroet’ (ed. Bormans,<br />

r. 731/4).<br />

25 ghesmet<strong>en</strong>, ‘geworp<strong>en</strong>, gebann<strong>en</strong>’.<br />

26 verg. lied 62, r. 19 <strong>en</strong> 80, r. 25.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


89 *<br />

Mijn boel, daer al mijn vruecht an steit, 1<br />

Doet mir onstede, al eist mi leit.<br />

Daer up so acht hi cleine.<br />

Riet dat mett<strong>en</strong> winde gheit 4<br />

5 Heift vele met hem ghemeine.<br />

Wat baedt ghezongh<strong>en</strong> of gheseit? 6<br />

Trauwe, scaemte <strong>en</strong>de stedicheit<br />

Ontgaet hem scone <strong>en</strong>de reine. 7-8<br />

Mijn boel, daer al mijn vruecht an steit,<br />

10 Doet mir onstede, al eist mi leit.<br />

Daer up so acht hi cleine.<br />

Wankel herte, onstedich pleit, 12<br />

Hets al verlor<strong>en</strong> aerbeit,<br />

Dat m<strong>en</strong> om di beweine.<br />

15 Du begheers der trauw<strong>en</strong> heit,<br />

Maer dune does selve gheine.<br />

Mijn boel etc.<br />

421<br />

* In <strong>het</strong> hs. e<strong>en</strong> not<strong>en</strong>balk zonder melodie.<br />

1 boel, ‘geliefde’; hier: ‘geliefde vri<strong>en</strong>d’.<br />

4 verg. Maerlant, Martijn 1, 725/6: ‘ghi sijt alse tcranke riet / dat d<strong>en</strong> winde volg<strong>het</strong> <strong>en</strong>de vliet’.<br />

6 ‘wat helpt <strong>het</strong> mij, of ik <strong>het</strong> hem al zeg of er e<strong>en</strong> lied van zing?’<br />

7-8 ‘hij heeft nu e<strong>en</strong>maal niet de minste trouw, welvoegelijkheid <strong>en</strong> standvastigheid in zich’.<br />

12 onstedich pleit, ‘dobber<strong>en</strong>d bootje’ (?); e<strong>en</strong> pleite is e<strong>en</strong> platboomd vaartuig, vooral gebruikt<br />

als vrachtschip, maar ook wel als onderdeel van e<strong>en</strong> schipbrug of als veerboot (zie WNT<br />

s.v.); <strong>het</strong> woord lijkt niet bijzonder raak gekoz<strong>en</strong>, maar de rijmdwang kan e<strong>en</strong> rol gespeeld<br />

hebb<strong>en</strong>.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


90 * +<br />

‘Du ha<strong>en</strong>s mijn hertze, vrauwe mijn,<br />

Dune wilse niet bewar<strong>en</strong>.<br />

E<strong>en</strong> ander heift die hertze dijn,<br />

Nu laet de mijn dan var<strong>en</strong>!’<br />

5 ‘Twee ic niet verwar<strong>en</strong> can.’ 5<br />

‘Gheift mi mijn hertze weder dan:<br />

Ich wilse ghev<strong>en</strong> di<strong>en</strong> ics jan<br />

Ende lev<strong>en</strong> voort in vruechd<strong>en</strong> vro!’<br />

422<br />

* Chanson. Melodie doorgecomponeerd met <strong>en</strong>ige sequ<strong>en</strong>zreprises. Het éénst. lied, 73vv.<br />

+ Ook in dit dialogische lied is <strong>het</strong> niet overal ev<strong>en</strong> duidelijk wat de man <strong>en</strong> wat de vrouw zegt.<br />

Ik heb geprobeerd de zinn<strong>en</strong> zo te verdel<strong>en</strong> dat <strong>het</strong> gesprek e<strong>en</strong> sl<strong>uit</strong><strong>en</strong>d geheel wordt, maar<br />

er zijn misschi<strong>en</strong> ook wel andere interpretaties mogelijk dan de hier gegev<strong>en</strong>e. De man is<br />

<strong>uit</strong>eraard de dichter Jan Morito<strong>en</strong> zelf <strong>en</strong> de vrouw moet Marie zijn. In de eerste strofe <strong>uit</strong> hij<br />

twijfel aan haar g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid voor hem <strong>en</strong> vraagt hij zijn hart van haar terug om <strong>het</strong> aan e<strong>en</strong><br />

ander te kunn<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>. Nadat zij eerst ‘doe dat dan maar!’ teg<strong>en</strong> hem heeft gezegd, komt<br />

zij daar in de tweede strofe met kokette maar weinigzegg<strong>en</strong>de zinnetjes op terug <strong>en</strong> weet zij<br />

hem in de derde zelfs van haar ‘steide zin’ te overtuig<strong>en</strong> - omdat hij zich overtuig<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> wíl<br />

<strong>en</strong> er zo teg<strong>en</strong>op ziet om echt met haar te brek<strong>en</strong>. Het lied kan heel goed de stilering zijn van<br />

e<strong>en</strong> gesprek dat werkelijk heeft plaatsgevond<strong>en</strong>.<br />

5 ‘ik kan ge<strong>en</strong> twee hart<strong>en</strong> onder mijn hoede nem<strong>en</strong>’; ontwijk<strong>en</strong>d antwoord, omdat zij niet zegt<br />

welk hart zij dan wél wil ‘verwar<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


‘So doe also.’<br />

10 ‘So salic jo!<br />

In wil niet langher spar<strong>en</strong>!’ 11<br />

‘Of du dijn hertze weder haes,<br />

Wes muechstu di beclagh<strong>en</strong>? 12-13<br />

Entu mi niet onsculd<strong>en</strong> laes,<br />

15 Wes salic des verdragh<strong>en</strong>?’ 14-15<br />

‘Nein, daer es e<strong>en</strong> ander in d<strong>en</strong> zin.’<br />

‘Bestu daer uut, daers niem<strong>en</strong> in.<br />

Merc of ic dan onsteidich bin.’ 18<br />

‘Mijn hertze es daer ich gherne waer.’<br />

20 ‘Twine gaestu daer?’ 20<br />

‘Dats mi onnaer, 21<br />

Maer als ic wil niet vragh<strong>en</strong>.’ 22<br />

‘Sijnre hop<strong>en</strong> loon es vruechd<strong>en</strong> clein<br />

Die hem met twifle bind<strong>en</strong>. 23-24<br />

25 Sceid<strong>en</strong> dinct mi so onrein,<br />

In wils mi niet bewind<strong>en</strong>.’ 26<br />

‘Steide <strong>en</strong> heift ghe<strong>en</strong>s zorgh<strong>en</strong>s gaer,<br />

423<br />

11 spar<strong>en</strong>, ‘dral<strong>en</strong>’.<br />

12-13 ‘als je je hart van mij terug hebt gekreg<strong>en</strong>, waarover kun je je dan nog beklag<strong>en</strong>?’<br />

14-15 ‘waarom moet ik dan nog verdur<strong>en</strong>, dat je <strong>het</strong> mij kwalijk blijft nem<strong>en</strong>?’ (letterlijk betek<strong>en</strong>t r.<br />

14: ‘als je mij niet onschuldig laat verklar<strong>en</strong>’).<br />

18 ‘ga nu e<strong>en</strong>s na, of ik dan onstandvastig b<strong>en</strong>’; zij heeft intuss<strong>en</strong> niet positief gezegd dat hij ooit<br />

werkelijk bij haar ‘in d<strong>en</strong> zin’ is geweest.<br />

20 ‘waarom ga je daar dan niet naar toe?’; zij nodigt hem hiermee indirect <strong>uit</strong> om haar toch <strong>het</strong><br />

hof te blijv<strong>en</strong> mak<strong>en</strong>.<br />

21 ‘dat is al te ver weg voor mij’.<br />

22 maer: <strong>het</strong> hs. heeft e<strong>en</strong> (onduidelijke) M met e<strong>en</strong> afkortingstek<strong>en</strong> . als, ‘alles’.<br />

23-24 ‘wie zich niet los kan mak<strong>en</strong> van zijn twijfel, kan niet blijmoedig hop<strong>en</strong>’ (letterlijk: ‘ziet zijn hoop<br />

met weinig vreugde beloond’); bind<strong>en</strong> in plaats van <strong>het</strong> te verwacht<strong>en</strong> bindet is door <strong>het</strong> rijm<br />

bepaald.<br />

26 ‘ik wil er mij niet mee bezighoud<strong>en</strong>, ik wil de gedachte aan e<strong>en</strong> scheiding van mij afzett<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Minne es seld<strong>en</strong> zonder vaer.’ 27-28<br />

‘Lief uut vercor<strong>en</strong>, wederpaer,<br />

30 Dijn steide zin die maect mi vro!’<br />

‘So doe also.’ 31<br />

‘So salic jo!<br />

Dune salt niet el bevind<strong>en</strong>!’<br />

‘Du ha<strong>en</strong>s’ etc.<br />

424<br />

27-28 ‘standvastigheid verlangt ernaar niet te hoev<strong>en</strong> vrez<strong>en</strong>, maar in de praktijk gaat liefde bijna<br />

altijd gepaard met vrees’; ofschoon Made ook hiermee niets positiefs zegt, vat de dichter <strong>het</strong>,<br />

blijk<strong>en</strong>s zijn reactie in de volg<strong>en</strong>de regels, toch op als e<strong>en</strong> positieve verklaring van haar<br />

welgezindheid, haar ‘steide zin’.<br />

31 ‘doe dat dan maar’, nl. ‘vro’ zijn.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


91 * +<br />

‘G<strong>het</strong>ru gheselle, ic moet u dagh<strong>en</strong>:<br />

Mine es niet alze wael ghesciet. 2<br />

Verlor<strong>en</strong> anich vro bejagh<strong>en</strong>, 3<br />

In can des nachts gheslap<strong>en</strong> niet.’<br />

5 ‘Hoe comt das tzoe?’ 5<br />

425<br />

‘In weis nicht hoe<br />

Mijn ogh<strong>en</strong> huer gh<strong>en</strong>ouchte an zagh<strong>en</strong>.’ 6-7<br />

‘So sprec huer an!’<br />

‘Ich wil, in can:<br />

* Chanson met refrein. Doorgecomponeerd. Op de vrouwelijke rijmwoord<strong>en</strong> ‘clagh<strong>en</strong>’,<br />

‘be-jagh<strong>en</strong>’, ‘zagh<strong>en</strong>’ staan 2 kwartnot<strong>en</strong>, die echter ook als achtste not<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> geld<strong>en</strong>.<br />

+ Gesprek tuss<strong>en</strong> de dichter <strong>en</strong> e<strong>en</strong> (waarschijnlijk verbeelde) vri<strong>en</strong>d die hem moed inspreekt.<br />

Het lied past in de ‘tweede fase’ van de Mergriete-periode.<br />

2 alze, l. altze.<br />

3 ‘ik heb (doordat <strong>het</strong> contact tuss<strong>en</strong> mijn geliefde <strong>en</strong> mij verbrok<strong>en</strong> is) de mogelijkheid verlor<strong>en</strong><br />

orn vreugde te verwerv<strong>en</strong>’.<br />

5 ‘hoe gaat dat in zijn werk, hoe zit dat?’<br />

6-7 ‘ik weet niet hoe mijn og<strong>en</strong> haar liefelijke verschijning (huer gh<strong>en</strong>ouchte) weer te zi<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong><br />

kunn<strong>en</strong> krijg<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


10 Eer icse zie,<br />

So hueghes mie, 11<br />

Comicker bi, mi vreeses dan.’<br />

‘In can niet meer met vruechd<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>,<br />

Hertze <strong>en</strong>de zin <strong>en</strong>de ooc mijn moet<br />

15 Hanich tze male wech ghegev<strong>en</strong><br />

Min<strong>en</strong> liefst<strong>en</strong> beilde zoet.’<br />

‘So ti dan dich!’ 17<br />

‘Also do<strong>en</strong> ich,<br />

Doch haddic gheerne troost bezev<strong>en</strong>.’<br />

20 ‘So sprec haer an’ etc.<br />

426<br />

‘Salsi mi aldus vreimde bliv<strong>en</strong>,<br />

In weet hoe ict ghelid<strong>en</strong> sal.<br />

Salsi mi daer om van huer driv<strong>en</strong>,<br />

Of ict haer durste zeggh<strong>en</strong> al?’ 24<br />

25 ‘So si dan co<strong>en</strong>!’<br />

‘In dars niet do<strong>en</strong>:<br />

Hoe sal mijn di<strong>en</strong>st an huer becliv<strong>en</strong>?’ 27<br />

‘So sprec huer an’ etc. 28<br />

‘Hope dats e<strong>en</strong> vroylic cleit, 29<br />

30 Dat willic dragh<strong>en</strong> al mijn jaer,<br />

Hoe nauwe <strong>het</strong> mi van vruechd<strong>en</strong> steit. 31<br />

Jan si mir bas, ich werts ghewaer.’<br />

‘Blijf steide alzo!’<br />

11 ‘verlang ik ernaar, verheug ik er mij op’.<br />

17 ‘geef jezelf dan de schuld, wijt <strong>het</strong> dan aan jezelf’.<br />

24 ‘als ik haar alles durfde te zegg<strong>en</strong>’.<br />

27 ‘hoe zal ik haar kunn<strong>en</strong> blijv<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong>, hoe zal ze di<strong>en</strong>st die ik haar aanbied opnem<strong>en</strong>?’<br />

28 so sprec, hs. sprec; na de hoofdletter S heeft de kopiist dus de letters o <strong>en</strong> s overgeslag<strong>en</strong>.<br />

29 verg. Jan Praet: ‘Tsalichste cleet dat m<strong>en</strong>sche a<strong>en</strong> doet / <strong>en</strong>de tbeste mede, dat es omoet’<br />

(ed. Bormans r. 3920/1).<br />

31 ‘hoe slecht <strong>het</strong> er ook met mijn vreugde voorstaat, hoe weinig vreugde ik ook in feite g<strong>en</strong>iet’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


‘So salic jo,<br />

35 Maer emmer es mijn lid<strong>en</strong> zwaer.’<br />

‘So sprec huer an’ etc.<br />

427<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


92 *<br />

Ach, hertze die in lid<strong>en</strong> staet<br />

Verboorgh<strong>en</strong>,<br />

Wie sal di troost of toeverlaet<br />

Bezorgh<strong>en</strong>?<br />

5 Hed<strong>en</strong> truer<strong>en</strong>, vroilic morgh<strong>en</strong>,<br />

Das dinct mi hope wes<strong>en</strong> best.<br />

Pour quoy ie di etc. 7<br />

428<br />

So wie in V<strong>en</strong>us ordin leit<br />

Ghevangh<strong>en</strong>, 8-9<br />

10 Hem mach wel na sijn vroilicheit<br />

Verlangh<strong>en</strong>.<br />

Mijn hertze <strong>en</strong> can des nicht ontgangh<strong>en</strong>,<br />

Doch es mijn hope om vruecht int lest.<br />

Pour quoy ie di etc.<br />

15 Waer trouwe staet in rein<strong>en</strong> moet<br />

Ghescrev<strong>en</strong>,<br />

* Refreinchanson. De strof<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> balladische trekk<strong>en</strong> (stoll<strong>en</strong>, afgezang); <strong>het</strong> R. kan niet<br />

in de sam<strong>en</strong>hang opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, slechts de beginwoord<strong>en</strong> zijn vermeld. Van de melodie<br />

kan alle<strong>en</strong> <strong>het</strong> strof<strong>en</strong>-, niet <strong>het</strong> R. gedeelte met de woordtekst verbond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>.<br />

7 pour: in <strong>het</strong> hs. staat P met e<strong>en</strong> afkortingstek<strong>en</strong>; aan welk frans liedje de refreinregel ontle<strong>en</strong>d<br />

is, weet ik niet.<br />

8-9 ‘wie als drager van V<strong>en</strong>us’ ordekleed gevang<strong>en</strong> zit’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


V<strong>en</strong>us es hem sculdich spoet<br />

Te ghev<strong>en</strong>. 17-18<br />

Trauwe sal in mi sta<strong>en</strong> verhev<strong>en</strong>,<br />

20 Toot m<strong>en</strong> mi leicht oost <strong>en</strong>de west. 20<br />

Pour quoy ie di etc.<br />

429<br />

17-18 ‘V<strong>en</strong>us is verplicht zijn zaak te bevorder<strong>en</strong>, hij móet succes hebb<strong>en</strong> in de liefde’.<br />

20 ‘tot m<strong>en</strong> mij van oost naar west (georiënteerd) zal neerlegg<strong>en</strong>, tot m<strong>en</strong> mij christelijk zal<br />

begrav<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


93 *<br />

Nature haet in mich so ghewracht,<br />

Das ich met steid<strong>en</strong> bem bedacht<br />

Tsoe din<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st, troutzaerte reine,<br />

Wes icht beweine. 4<br />

5 Lijf <strong>en</strong>de goet met ganser macht<br />

Es dijn alleine,<br />

Vor di ne gheine!<br />

‘Sekerlijch,<br />

Das hueg<strong>het</strong> mijch.’ 9<br />

10 Up min<strong>en</strong> heit, vrauwe duechd<strong>en</strong> rijch,<br />

Ghelooft das ich met truw<strong>en</strong> meine! 11<br />

430<br />

* Rondeel. De finaliscad<strong>en</strong>s es′-d′ is conjectuur. Opvall<strong>en</strong>d is in regel 9 de cad<strong>en</strong>ser<strong>en</strong>de<br />

finalis-longa d′ (op ‘mich’). Dit interne longatek<strong>en</strong> is zeldzaam in de <strong>Gruuthuse</strong>r notatie.<br />

Mogelijk is <strong>het</strong> e<strong>en</strong> verschrijving voor e<strong>en</strong> dubbeltek<strong>en</strong> <strong>en</strong> ge<strong>en</strong> absolute finalis, daar niet valt<br />

aan te nem<strong>en</strong>, dat de nog volg<strong>en</strong>de not<strong>en</strong>reeks als e<strong>en</strong> ‘Lied ohne Worte’ moet funger<strong>en</strong>.<br />

4 ‘hoe ik <strong>het</strong> ook moge beklag<strong>en</strong>’.<br />

9 ‘dat verheugt mij, dat vind ik aardig’.<br />

11 aldus naar <strong>het</strong> hs.; <strong>het</strong> is echter ook mogelijk dat 11 <strong>en</strong> 30 ieder <strong>uit</strong> twee korte versregels<br />

bestaan <strong>en</strong> dat er dus teg<strong>en</strong>over de vier -eine-rijm<strong>en</strong> ev<strong>en</strong>veel -ich-rijm<strong>en</strong> staan.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


431<br />

V<strong>en</strong>us, danc hebbe dijn zuetse cracht!<br />

Mijn hertze a<strong>en</strong>stu daer tzoe ghebracht,<br />

Das ich ne creech so lief nye eyne<br />

15 Als di alleine. 15<br />

Nature haet in mi so ghewracht,<br />

Das ich met steid<strong>en</strong> bem bedacht<br />

Tzoe din<strong>en</strong> di<strong>en</strong>ste, troutzaerte reine,<br />

Wes icht beweine.<br />

20 Al mijn ghedink<strong>en</strong> dach <strong>en</strong>de nacht,<br />

Dats al om dir, so wie mijns acht. 21<br />

Saltuus verghess<strong>en</strong>, souvereine?<br />

Das huecht mi cleine. 23<br />

Troutliefste vrauwe, mijn lid<strong>en</strong> zacht, 24<br />

25 Rechts gonst ghemeine, 25<br />

Ghe<strong>en</strong> troost mich leine! 26<br />

‘Das gan ich dijch,<br />

Wes vruechd<strong>en</strong> rijch,<br />

Dijn stridicheit ghelievet mijch.’ 29<br />

30 Des dankich dich, lief zuese reine!<br />

Nature etc.<br />

15 di alleine: dit moet tot de geliefde gezegd zijn <strong>en</strong> niet tot V<strong>en</strong>us.<br />

21 so wie mijns acht, ‘wie er ook acht op mij slaat, al trekt niemand zich iets van mij aan’.<br />

23 ‘dat doet mij verdriet’.<br />

24 troutliefste: e<strong>en</strong> persoonlijke vorming van de dichter ev<strong>en</strong>als troutzaerte; verg. lied 81, r. 3.<br />

mijn lid<strong>en</strong> zacht, ‘verzacht mijn lijd<strong>en</strong>’; verg. lied 107, r. 29.<br />

25 ‘laat mij, gelijk ik verdi<strong>en</strong>, del<strong>en</strong> in uw gunst’ (Verdam); <strong>het</strong> ww. ghemein<strong>en</strong> komt in deze<br />

betek<strong>en</strong>is alle<strong>en</strong> hier voor.<br />

26 ‘geef mij uw troost niet in tijdelijk gebruik, te le<strong>en</strong>, maar om blijv<strong>en</strong>d te bezitt<strong>en</strong>’.<br />

29 stridicheit, ‘ijver, volhard<strong>en</strong>d strev<strong>en</strong>’; alle<strong>en</strong> op deze plaats.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


94 * +<br />

432<br />

Mijn hoochste vruecht, waer bestu h<strong>en</strong>?<br />

Das ich nu niet bi dir <strong>en</strong> b<strong>en</strong>,<br />

Des sijn mijn vruechd<strong>en</strong> cleine.<br />

Al moetic wes<strong>en</strong>, vrauwe, van dir,<br />

5 Mijn hertze <strong>en</strong> can niet van u zijn.<br />

Verlangh<strong>en</strong> dat verharret mir 6<br />

Ende doet mich alte grootze pijn,<br />

Toot ic a<strong>en</strong>zie dijn lieflic scijn. 8<br />

Du mi verhuechs <strong>en</strong>de anders gheine.<br />

10 Mijn hoochste vruecht etc.<br />

* Ballade. De beginnot<strong>en</strong> d′ <strong>en</strong> f′ conjectuur (vgl. 16, 17, 96). In regel 1 b′b′-e′e′ (op ‘vrauwe<br />

van’) gelez<strong>en</strong> als bes′-f′-e′; de f′om tritonus (of es′) te vermijd<strong>en</strong>.<br />

+ Lied dat geschrev<strong>en</strong> moet zijn tijd<strong>en</strong>s de tweede verwijdering tuss<strong>en</strong> Jan <strong>en</strong> Mergriete, de<br />

‘vierde fase’ van zijn verhouding met haar.<br />

6 verharret mir, ‘blijft mij voortdur<strong>en</strong>d bij’; alle<strong>en</strong> op deze plaats; ik zie ge<strong>en</strong> red<strong>en</strong> om, met<br />

Verdam, verharr<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> bijvorm van verhard<strong>en</strong> te beschouw<strong>en</strong> (ondanks de instemming<br />

van De Vreese, TNTL 59, 261).<br />

8 ‘tot ik uw liefelijk gezicht weer zal mog<strong>en</strong> aanschouw<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


In can gherust<strong>en</strong> hier no daer<br />

Ende alle vruecht es mi verdriet,<br />

Maer als ic zie dijn a<strong>en</strong>scijn claer,<br />

So es mir also wael ghesciet.<br />

15 Al haddic weinsch, in core el niet 15<br />

Dan dijn te zine in trouw<strong>en</strong> reine.<br />

Mijn hoochste vruecht etc.<br />

Du best mi altoos int ghedacht.<br />

Dat doet dijn liefste beilde zoet.<br />

20 Slapic, wakic, dach <strong>en</strong>de nacht<br />

Dijn a<strong>en</strong>scijn es mi in d<strong>en</strong> moet.<br />

Wel mi gh<strong>en</strong>oucht, wat ghi mi doet, 22<br />

Want ic so lief <strong>en</strong> creech nie eyne.<br />

433<br />

Mijn hoochste vruecht, waer bestu h<strong>en</strong>?<br />

25 Das ich so verre van dir b<strong>en</strong>,<br />

Das sijn mijn vruechd<strong>en</strong> cleine.<br />

15 al haddic weinsch, ‘al zou ik alles kunn<strong>en</strong> krijg<strong>en</strong>’.<br />

22 ‘alles wat gij met mij (als uw slaaf) doet, zal mijn hoogste behag<strong>en</strong> zijn’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


95 *<br />

De ste<strong>en</strong> die trect die naelde naer. 1<br />

Wi<strong>en</strong> wondert das, al hanich vaer<br />

Vor ogh<strong>en</strong> die bedriegh<strong>en</strong>? 2-3<br />

Ogh<strong>en</strong> vliegh<strong>en</strong> hier <strong>en</strong>de daer, 4<br />

5 Maer herte <strong>en</strong> can niet liegh<strong>en</strong>. 5<br />

434<br />

* Chanson (cyclisch). Laatste regel refreinachtig. De overvloedige not<strong>en</strong>tekst kan over 2<br />

couplett<strong>en</strong> verdeeld word<strong>en</strong>. De streep teg<strong>en</strong> 't eind di<strong>en</strong>t om e<strong>en</strong> dubbeltek<strong>en</strong> te scheid<strong>en</strong>.<br />

1 ‘de magnetische ste<strong>en</strong> trekt de naald (die tot kompasnaald geprepareerd moet word<strong>en</strong>) naar<br />

zich toe’; bijgedacht moet word<strong>en</strong>: ‘<strong>en</strong> zo trekt uw oogopslag mijn hart naar zich toe’; <strong>het</strong><br />

beeld van de vrouwelijke oogopslag die <strong>het</strong> hart van de man ‘magnetiseert’ komt al bij Maerlant<br />

voor (‘Sulc tiet der vrouw<strong>en</strong> upsi<strong>en</strong> / Dat si hem dat herte onti<strong>en</strong> / Alse die ste<strong>en</strong> die naelde’,<br />

Mart. 1, 898-900) <strong>en</strong> is voor Jan Morito<strong>en</strong> dus traditioneel geweest; <strong>het</strong> oude - <strong>en</strong> op <strong>het</strong> eind<br />

van de 14de eeuw al lang verouderde - kompas waaraan <strong>het</strong> ontle<strong>en</strong>d is, bestond <strong>uit</strong> ‘.iij.<br />

sak<strong>en</strong>, ... naelde, ste<strong>en</strong> <strong>en</strong>de water’ (Jan Praet, r. 631 vgg.), d.w.z. e<strong>en</strong> bakje water waarin<br />

e<strong>en</strong> met de ‘ste<strong>en</strong>’ magnetisch gemaakte, aan e<strong>en</strong> houtsplinter gehechte, ‘naelde’ ronddreef.<br />

2-3 ‘niemand kan zich erover verbaz<strong>en</strong>, als ik soms bang b<strong>en</strong> voor <strong>het</strong> bedrog dat in e<strong>en</strong><br />

(vri<strong>en</strong>delijke) blik kan schuil<strong>en</strong>’.<br />

4 ‘og<strong>en</strong> richt<strong>en</strong> immers hun vri<strong>en</strong>delijke blik nu e<strong>en</strong>s hierhe<strong>en</strong>, dan weer daarhe<strong>en</strong>, er is ge<strong>en</strong><br />

staat op te mak<strong>en</strong>’.<br />

5 verg. Maerlant, Martijn 2,105: ‘tonghe lieg<strong>het</strong> maer therte niet’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


E<strong>en</strong> oghe upsla<strong>en</strong> es wandelbaer,<br />

Maer als tghesichte wil bliv<strong>en</strong> staer<br />

Ende lat<strong>en</strong> in waert vliegh<strong>en</strong>,<br />

So moet daer therte seggh<strong>en</strong> waer, 6-9<br />

10 Want zoe <strong>en</strong> can niet liegh<strong>en</strong>.<br />

Lijflic beeilde, speghel claer, 11<br />

Mijn cracht es jegh<strong>en</strong> dijn begaer 12<br />

Als tskints es in der wiegh<strong>en</strong>. 13<br />

Dijn moetic bliv<strong>en</strong> al mine jaer,<br />

15 Want herte <strong>en</strong> can niet liegh<strong>en</strong>.<br />

De ste<strong>en</strong> die trect etc.<br />

435<br />

6-9 ‘e<strong>en</strong> blik is veranderlijk, je kunt er in <strong>het</strong> algeme<strong>en</strong> niet op afgaan; maar als <strong>het</strong> gezicht (van<br />

deg<strong>en</strong>e die de blik ziet) er strak he<strong>en</strong> moet blijv<strong>en</strong> kijk<strong>en</strong> <strong>en</strong> de blik in zijn binn<strong>en</strong>ste lat<strong>en</strong><br />

doordring<strong>en</strong>, dan moet (in die blik) <strong>het</strong> hart (van de geliefde vrouw) de waarheid sprek<strong>en</strong>’.<br />

11 lijflic beeilde, l. lieflic beilde.<br />

12 jegh<strong>en</strong> dijn begaer, ‘teg<strong>en</strong>over <strong>het</strong> verlang<strong>en</strong> naar u’.<br />

13 ‘als die van e<strong>en</strong> wiegekind’, d.w.z. volkom<strong>en</strong> machteloos.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


96 *<br />

Sceind<strong>en</strong>, onverwinlic leit, 1<br />

Onvruechdelijc es dijn beghin.<br />

Dat nemic waerlic up mijn heit:<br />

T<strong>en</strong> brinct ghe<strong>en</strong> dinc meer lid<strong>en</strong>s in.<br />

5 Sceid<strong>en</strong>, du dwinx herte <strong>en</strong>de zin. 5<br />

So langher tijt, so meer verdriet,<br />

Sceid<strong>en</strong>, du ne gh<strong>en</strong>ouchs mi niet. 7<br />

Lo liever lief, so liever paer, 8<br />

So meer verdriets d<strong>en</strong> hertz<strong>en</strong> zi.<br />

10 Int sceid<strong>en</strong> <strong>het</strong>s e<strong>en</strong> ure e<strong>en</strong> jaer,<br />

So lanc so meer verdriets in mi. 10-11<br />

436<br />

* Ballade. ONL I, 679.<br />

1 sceid<strong>en</strong>, ‘scheiding, gescheid<strong>en</strong>heid’.<br />

5 dwinx, ‘drukt, nijpt’.<br />

7 du ne gh<strong>en</strong>ouchs mi niet, ‘je behaagt mij in ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kel opzicht’.<br />

8 lo, l. so; onder de verkeerd ingevulde gekleurde initiaal L is de repres<strong>en</strong>tant S, van de hand<br />

van de kopiist, nog te herk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>.<br />

10-11 ‘wanneer m<strong>en</strong> van elkaar gescheid<strong>en</strong> is, lijkt e<strong>en</strong> uur e<strong>en</strong> jaar te dur<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hoe langer de<br />

scheiding duurt, hoe meer verdriet ik in mij voel’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


En hooptic niet om com<strong>en</strong> bi,<br />

Mijns lijfs gheduer waer als .i. riet. 12-13<br />

Sceid<strong>en</strong>, dune gh<strong>en</strong>ouchs mi niet.<br />

15 Al es tbeghin des sceid<strong>en</strong>s zuer,<br />

Tlanghe merr<strong>en</strong> <strong>en</strong> es niet zoet. 16<br />

So langher dat de tijt gheduer,<br />

Te meer verlangh<strong>en</strong>s in d<strong>en</strong> moet.<br />

Sceyd<strong>en</strong>, nye <strong>en</strong> waerstu goet,<br />

20 Noch nie <strong>en</strong> es heil van di ghesciet.<br />

Sceid<strong>en</strong>, dune gh<strong>en</strong>ouchs mi niet.<br />

Als ic of sciet, mi was so wee, 22<br />

Mine dede nie dinc so grote pijn.<br />

Nu pijnt mi .M. waerv<strong>en</strong> mee<br />

25 Dat ic so langhe van haer moet zijn.<br />

So sere verlanct der hertz<strong>en</strong> mijn,<br />

In weet niet wes mi es ghesciet.<br />

Sceid<strong>en</strong>, dune gh<strong>en</strong>ouchs mi niet.<br />

Hope, nu hebt mijns lev<strong>en</strong>s danc:<br />

30 Vor alle dinc ghi mi verhuecht.<br />

Al dinct mi tmerr<strong>en</strong> wes<strong>en</strong> lanc,<br />

In din<strong>en</strong> troost vindic gh<strong>en</strong>uecht.<br />

Ic biddu, God, mi za<strong>en</strong> bewuecht 33<br />

Bi haer daer ic mijn hertze liet.<br />

35 Sceid<strong>en</strong>, dune gh<strong>en</strong>ouchs mi niet.<br />

437<br />

12-13 ‘hoopte ik niet toch weer met haar ver<strong>en</strong>igd te word<strong>en</strong>, <strong>het</strong> <strong>uit</strong>houdingsvermog<strong>en</strong> van mijn<br />

lichaam zou als e<strong>en</strong> riet word<strong>en</strong>’; lijfs gheduer kan hier niet goed ‘lev<strong>en</strong>sduur’ betek<strong>en</strong><strong>en</strong>,<br />

want riet is e<strong>en</strong> beeld van broosheid of onstevigheid, niet van kortstondigheid; is mijn vertaling<br />

juist, dan gebruikt de dichter <strong>het</strong> woord gheduer op e<strong>en</strong> ongewone wijze, of liever hij vormt<br />

<strong>het</strong> opnieuw bij <strong>het</strong> ww. ghedur<strong>en</strong>.<br />

16 ‘<strong>het</strong> lange wacht<strong>en</strong> is nog onaang<strong>en</strong>amer’.<br />

22 als ic of sciet, ‘to<strong>en</strong> ik van haar wegging (omdat zij mij niet te woord wou staan)’; van e<strong>en</strong><br />

afscheid in eig<strong>en</strong>lijke zin kan in de gegev<strong>en</strong> situatie - na de dood van Egidius, begin van de<br />

‘vierde fase’ - ge<strong>en</strong> sprake zijn.<br />

33 bewuecht, ‘br<strong>en</strong>g’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


97 *<br />

438<br />

Binn<strong>en</strong> in mir hertz<strong>en</strong> cas 1<br />

Daer staet e<strong>en</strong> bloume, die lieft mir bas 2<br />

Dan wes ich anders do<strong>en</strong> begrijf. 3<br />

Robijn, carbonkel no topas<br />

5 Ne sijn te pris<strong>en</strong>e niet e<strong>en</strong> vlas 5<br />

Voor haer die zo<strong>en</strong>t der zond<strong>en</strong> kijf.<br />

* Refreinchanson met afwijk<strong>en</strong>de tuss<strong>en</strong>strofe.<br />

1 in mir hertz<strong>en</strong> cas, ‘in de (reliquie)schrijn van mijn hart’.<br />

2 die lieft mir bas, ‘die behaagt mij meer, is mij dierbaarder’.<br />

3 do<strong>en</strong> begrijf, ‘onderneem’; de dichter heeft de <strong>uit</strong>drukking begrijp do<strong>en</strong>, als variant van <strong>het</strong><br />

ww. begrip<strong>en</strong>, waarschijnlijk zelf gevormd; bij Verdam vindt m<strong>en</strong> althans ge<strong>en</strong> andere plaats<strong>en</strong>.<br />

5 niet e<strong>en</strong> vlas, ‘ge<strong>en</strong> vlasvezel’; e<strong>en</strong> van de vele <strong>uit</strong>drukking<strong>en</strong> voor ‘helemaal niets’; de zin<br />

van r. 4-6 is: ‘ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele edelste<strong>en</strong> is <strong>en</strong>ige lof waard in vergelijking met haar die <strong>het</strong> conflict<br />

(tuss<strong>en</strong> God <strong>en</strong> m<strong>en</strong>s), dat door de zond<strong>en</strong> ontstaan is, heeft bijgelegd, die (door haar<br />

beschikbaarheid) de verzo<strong>en</strong>ing van de zond<strong>en</strong>twist heeft mogelijk gemaakt’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Dijnre roke <strong>en</strong> dooch ghe<strong>en</strong> blijf, 7<br />

Roze, vul van tsemels dauwe!<br />

Du best onse hope, beware ons stijf, 9<br />

10 De wech es ons te nauwe! 10<br />

Werde vrauwe,<br />

Doe ons trauwe!<br />

Quijt ons<strong>en</strong> rauwe<br />

Ende ons bescauwe<br />

15 Als therte flauwe, 13-1515<br />

Eer ons ghelauwe<br />

Die helsche cauwe! 17<br />

439<br />

Du steis ghegroyt in e<strong>en</strong>re stas 18<br />

Int wortel dies de planter was 19<br />

20 U kint, u vader, maecht, moeder <strong>en</strong>de wijf! 20<br />

Eva leedde ons int maras, 21<br />

Ave weder ons gh<strong>en</strong>as 22<br />

7 ‘gedoog niet dat er e<strong>en</strong> einde komt aan uw geur’; de geur van de roos is e<strong>en</strong> symbool van<br />

de liefde.<br />

9 stijf, ‘voortdur<strong>en</strong>d’.<br />

10 nl. de smalle, moeilijke weg die naar de hemelse zaligheid leidt; r. 10-12 herinnert aan r.<br />

173-175 van Jan Praet: ‘so biddic u, werde vrauwe, / dat ghi mi helpt <strong>en</strong>de sijt g<strong>het</strong>rauwe /<br />

in mijn zware vonnesse nauwe’; de andere -auwe-rijm<strong>en</strong> van Jan Praets strofe: bedauwe,<br />

ghelauwe, scauwe, ker<strong>en</strong> ook wel zo ongeveer bij Jan Morito<strong>en</strong> terug.<br />

13-15 ‘bevrijd ons van onze b<strong>en</strong>auw<strong>en</strong>is <strong>en</strong> zie ons aan als wij gaan sterv<strong>en</strong>’; <strong>het</strong> lied moet vlak na<br />

de dood van Egidius geschrev<strong>en</strong> zijn.<br />

15 ghelauwe, ‘beetpakt’.<br />

17 die helsche cauwe, ‘de helse muil, de duivel’; cauwe, ‘kaak, muil’, is e<strong>en</strong> vrij zeldzaam woord,<br />

waarvan Verdam alle<strong>en</strong> twee plaats<strong>en</strong> <strong>uit</strong> Flandrijs geeft.<br />

18 stas: eig<strong>en</strong>machtige verd<strong>uit</strong>sing van stat, ‘plaats’.<br />

19 int wortel: verg. ‘er zal e<strong>en</strong> rijsje voortkom<strong>en</strong> <strong>uit</strong> de tronk van Isaï <strong>en</strong> e<strong>en</strong> scheut <strong>uit</strong> zijn wortel<strong>en</strong><br />

zal vrucht drag<strong>en</strong>’, Jesaja 11:1.<br />

20 u kint, u vadet, ‘God, die, in Adam, de vader van Maria was <strong>en</strong>, in Jezus, als haar zoon gebor<strong>en</strong><br />

werd’,<br />

maecht, moeder <strong>en</strong>de wijf: aangesprok<strong>en</strong> persoon; Maria is de moeder van Jezus, de vrouw<br />

van Jozef <strong>en</strong> toch, volg<strong>en</strong>s de kerkleer, maagd geblev<strong>en</strong>; m<strong>en</strong> kan dus vertal<strong>en</strong>: ‘maagd,<br />

ofschoon tegelijk vrouw <strong>en</strong> moeder’.<br />

21 maras, ‘moeras, de poel der zondigheid’.<br />

22 ave: <strong>het</strong> eerste woord dat de <strong>en</strong>gel Gabriël tot Maria sprak om haar de geboorte van Jezus<br />

aan te kondig<strong>en</strong>; volg<strong>en</strong>s de middeleeuwse voorstelling vond er e<strong>en</strong> ‘ontvang<strong>en</strong>is door <strong>het</strong><br />

oor’ plaats <strong>en</strong> werd Maria door <strong>het</strong> <strong>en</strong>gelwoord ‘zwanger <strong>uit</strong> de heilige Geest’; Ave is in r. 22<br />

dus eig<strong>en</strong>lijk e<strong>en</strong> aanduiding van God die tot de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> komt, God die <strong>het</strong> m<strong>en</strong>selijk vlees<br />

aanneemt, <strong>en</strong> de dichter kan zegg<strong>en</strong> Ave weder ons gh<strong>en</strong>as, ‘Ave redde, verloste ons weer’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Om dijn omoediche zuver lijf! 23<br />

Dijnre roke <strong>en</strong> dooch ghe<strong>en</strong> blijf etc.<br />

25 Also de zonne dorscijnt e<strong>en</strong> glas<br />

Ende bi der ray<strong>en</strong> groyet gras, 26<br />

So dede de vader e<strong>en</strong> neder drijf. 27<br />

Drie ray<strong>en</strong> <strong>en</strong>d<strong>en</strong>de in e<strong>en</strong><strong>en</strong> pas 28<br />

Besc<strong>en</strong><strong>en</strong> die roze, die zuver ras<br />

30 Ontfijnc dat zaet om ons beclijf. 29-30<br />

Dijnre roke etc.<br />

440<br />

23 ‘ter wille van uw nederige, reine lichaam’.<br />

26 ‘<strong>en</strong> door de zonnestraal gras(zaad) ontkiemt, gras ontspr<strong>uit</strong>’.<br />

27 so dede de vader, hs. so de vader; de kopiist moest driemaal achtere<strong>en</strong> de schrijv<strong>en</strong> <strong>en</strong> is<br />

hierbij te haastig geweest; verg. e<strong>en</strong> nederdrijf do<strong>en</strong> als (persoonlijke) variatie van nederdriv<strong>en</strong><br />

met begrijf do<strong>en</strong> voor begrip<strong>en</strong> in r. 3; r. 27 betek<strong>en</strong>t e<strong>en</strong>voudig: ‘zo daalde de Vader neer’.<br />

28 ‘drie stral<strong>en</strong> die op één plaats <strong>uit</strong>kwam<strong>en</strong>’; hier wordt <strong>het</strong> beeld dus dat niet de Vader neerdaalt,<br />

maar de Drieë<strong>en</strong>heid, Vader, Zoon <strong>en</strong> Geest.<br />

29-30 ‘besch<strong>en</strong><strong>en</strong> de roze die, terwijl zij maagd bleef (zuver) ope<strong>en</strong>s <strong>het</strong> zaad ontving tot ons heil’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


98 *<br />

441<br />

Egidius, waer bestu blev<strong>en</strong>?<br />

Mi lanct na di, gheselle mijn.<br />

Du coors die doot, du liets mi tlev<strong>en</strong>. 3<br />

Dat was gheselscap goet <strong>en</strong>de fijn,<br />

5 Het sce<strong>en</strong> te<strong>en</strong> moeste ghestorv<strong>en</strong> sijn. 4-5<br />

* Rondeel. De not<strong>en</strong>tekst kan, naar de binn<strong>en</strong>cad<strong>en</strong>s<strong>en</strong> aangev<strong>en</strong>, zonder bezwaar in 5 zinn<strong>en</strong><br />

(period<strong>en</strong>), overe<strong>en</strong>kom<strong>en</strong>de met de refrein- (<strong>en</strong> couplet-)regels, verdeeld word<strong>en</strong>. Na de<br />

3de zin e<strong>en</strong> streep (zie facs.), waarop e<strong>en</strong> clausum-cad<strong>en</strong>s volgt. Zo lat<strong>en</strong> zich de period<strong>en</strong><br />

1, 2, 3a (3b), 4 <strong>en</strong> 5 onderscheid<strong>en</strong>. De tekstplaatsing is conform die in M<strong>en</strong>s & Melodie V<br />

(1950), 350v. Andere tekstplaatsing<strong>en</strong> zijn mogelijk, bv. met beginherhaling:<br />

R<br />

C1<br />

R<br />

C2<br />

R<br />

1<br />

2<br />

1<br />

1<br />

1<br />

Hier do<strong>en</strong> de veel voorkom<strong>en</strong>de clausumcad<strong>en</strong>s<strong>en</strong> (in 5 <strong>en</strong> in 2) wat e<strong>en</strong>tonig aan.<br />

3 coors, ‘smaakte’.<br />

4-5 ‘van wat e<strong>en</strong> goed <strong>en</strong> edel gezelschap was, bleek de <strong>en</strong>e te moet<strong>en</strong> sterv<strong>en</strong>’; te<strong>en</strong> kan niet<br />

‘tegelijk’ betek<strong>en</strong><strong>en</strong>; welk onzijdig woord de dichter in zijn geest heeft gehad om <strong>het</strong> <strong>en</strong>e lid<br />

van <strong>het</strong> ‘gheselscap’ dat moest sterv<strong>en</strong> aan te duid<strong>en</strong>, is moeilijk vast te stell<strong>en</strong>; misschi<strong>en</strong><br />

moet m<strong>en</strong> ook niet vertal<strong>en</strong> ‘de <strong>en</strong>e’, maar ‘één’ <strong>en</strong> staat <strong>het</strong> lidwoord erbij zoals bij de .ij. de<br />

.iij. in lied 49, r. 12.<br />

2<br />

2<br />

2<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong><br />

3a<br />

3a<br />

3b<br />

4<br />

4<br />

5<br />

5<br />

5<br />

5<br />

4<br />

5


Nu bestu in d<strong>en</strong> troon verhev<strong>en</strong> 6<br />

Claerre dan der zonn<strong>en</strong> scijn,<br />

Alle vruecht es di gheghev<strong>en</strong>.<br />

Egidius, waer bestu blev<strong>en</strong>?<br />

10 Mi lanct na di, gheselle mijn.<br />

Du coors de doot, du liets mi tlev<strong>en</strong>.<br />

Nu bidt vor mi: ic moet noch snev<strong>en</strong> 12<br />

Ende in de weerelt lid<strong>en</strong> pijn.<br />

Verware mijn stede di b<strong>en</strong>ev<strong>en</strong>: 14<br />

15 Ic moet noch zingh<strong>en</strong> e<strong>en</strong> liedekijn. 15<br />

442<br />

Nochtan moet emmer ghestorv<strong>en</strong> sijn. 16<br />

Egidius, wear bestu etc.<br />

Mi lanct na di etc.<br />

Du coors etc.<br />

6 m<strong>en</strong> zou deze regel, sam<strong>en</strong> met de volg<strong>en</strong>de, kunn<strong>en</strong> vertal<strong>en</strong> als: ‘nu b<strong>en</strong> jíj in de hoge<br />

hemel lichter dan zonnelicht’, maar in verband met 2de gedicht, r. 1898/9; ‘naer dit lev<strong>en</strong><br />

sonder snev<strong>en</strong> / Haer ziele met hem moet sijn verhev<strong>en</strong>’, lijkt mij de vertaling: ‘nu b<strong>en</strong> jij in<br />

de hemel opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>’ toch waarschijnlijker.<br />

12 snev<strong>en</strong>, ‘ongelukkig zijn’.<br />

14 ‘behoed mijn plaats die ik heb aan jouw zijde (in de g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid van Mergriete)’; er is in de<br />

mnl. literatuur ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele plaats aan te wijz<strong>en</strong> waar <strong>en</strong>es stede bewar<strong>en</strong> moet betek<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

‘iemands plaats op<strong>en</strong>houd<strong>en</strong>’ (verg. Verdam 9, 286).<br />

15 ‘ik moet (voor Mergriete) nog e<strong>en</strong> liedje zing<strong>en</strong>’.<br />

16 ‘toch moet ook ik zéker sterv<strong>en</strong> (net als jij, al weet ik niet wanneer)’; verg. Jan Praet: ‘Bi dez<strong>en</strong><br />

.iij. zo soude elc wet<strong>en</strong> / dat hi emmer sterv<strong>en</strong> moet; / maer in wat wil<strong>en</strong> hi wort verbet<strong>en</strong>, /<br />

dies mach hi niet ghewerd<strong>en</strong> vroet’ (ed. Bormans r. 731/4).<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


99 *<br />

Wel up, elc sin die vruecht begaert,<br />

Om vruechd<strong>en</strong> wille truer<strong>en</strong> spaert!<br />

Wilt vroylic hier naer hor<strong>en</strong>: 1-3<br />

E<strong>en</strong> roze es ons gheop<strong>en</strong>baert<br />

5 An e<strong>en</strong><strong>en</strong> edel<strong>en</strong> wingaert,<br />

443<br />

* Chanson. 3 couplett<strong>en</strong>, afgewisseld door e<strong>en</strong> refreinachtig couplet. De beginnot<strong>en</strong> d″e″c″b<br />

(vgl. 37) zijn conjectuur; ook kan gedacht word<strong>en</strong> aan d′e′f′f′(vgl. 106)<br />

1-3 opwekking tot nieuwe vrolijkheid na de dood van Egidius.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


In midd<strong>en</strong> .xij. cor<strong>en</strong><br />

Van coningh<strong>en</strong> ghebor<strong>en</strong>. 4-7<br />

O roze die in d<strong>en</strong> hemel zijt,<br />

Gheb<strong>en</strong>edijt<br />

10 Sidi van all<strong>en</strong> mond<strong>en</strong>! 9-10<br />

Al sijn wi vro, cort es de tijt,<br />

E<strong>en</strong> overlijt. 12<br />

Crijcht ons t<strong>en</strong> lest<strong>en</strong> stond<strong>en</strong> 13<br />

Aflaet van all<strong>en</strong> zond<strong>en</strong>!<br />

444<br />

15 Jesse so heet des<strong>en</strong> roz<strong>en</strong>gaert, 15<br />

Daer dese edele bloume tzaert<br />

In bloyet sonder dor<strong>en</strong>.<br />

D<strong>en</strong> doncker<strong>en</strong> nacht heift zoe verclaert<br />

Ende elck<strong>en</strong> zondare zoe bewaert.<br />

20 Ne ware dese roze te vor<strong>en</strong>, 20<br />

War<strong>en</strong> wi alle verlor<strong>en</strong>.<br />

O roze die in d<strong>en</strong> hemel zijt etc.<br />

Nu lov<strong>en</strong> wi haer uut milder aert<br />

Ende des<strong>en</strong> edel<strong>en</strong> wijn rijnscaert 24<br />

25 Drinck<strong>en</strong> wi sonder tor<strong>en</strong>: 25<br />

Van der roze wert hi ghespaert<br />

Die vroilic hier sijn ghelt vertaert!<br />

4-7 de roos <strong>en</strong> de wijngaardrank zijn beide beeld<strong>en</strong> van Maria; de dichter heeft ze hier opzettelijk<br />

verbond<strong>en</strong>, omdat zijn Marialied tegelijk e<strong>en</strong> drinklied moest word<strong>en</strong>; de toespeling op de .xij.<br />

cor<strong>en</strong> van coningh<strong>en</strong> is mij niet duidelijk; volg<strong>en</strong>s de leg<strong>en</strong>de is Maria e<strong>en</strong> afstammeling van<br />

David <strong>en</strong> misschi<strong>en</strong> bedoelt de dichter <strong>uit</strong> te drukk<strong>en</strong> dat haar geboorte de c<strong>en</strong>trale gebeurt<strong>en</strong>is<br />

in <strong>het</strong> davidische koningsgeslacht is geweest <strong>en</strong> dat er, to<strong>en</strong> zij gebor<strong>en</strong> werd, twaalf kring<strong>en</strong><br />

(g<strong>en</strong>eraties?) van koninklijke verwant<strong>en</strong> bescherm<strong>en</strong>d of aanbidd<strong>en</strong>d om haar moeder Anna<br />

he<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> gestaan; zit er in dat, blijkbaar <strong>en</strong>kel symbolische, getal 12 misschi<strong>en</strong> nog e<strong>en</strong><br />

toespeling op de 12 led<strong>en</strong> van de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring, die Maria ook als de c<strong>en</strong>trale figuur van hun<br />

verering hadd<strong>en</strong>? sl<strong>uit</strong><strong>en</strong> de 12 vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> zich in hun Mariahulde aan bij de .xij. cor<strong>en</strong> van<br />

coningh<strong>en</strong>?<br />

9-10 verg. Maerlant, Claus. 521/2: ‘gheb<strong>en</strong>edijt van all<strong>en</strong> mond<strong>en</strong> / sidi’.<br />

12 overlijt, ‘iets dat voorbijgaat’.<br />

13 crijcht ons, ‘verkrijg voor ons’.<br />

15 roz<strong>en</strong>gaert: hier wel op te vatt<strong>en</strong> als ‘stam, tronk van de roz<strong>en</strong>boom’; verg. Jesaja 11:1.<br />

20 ‘als deze roos er niet te onz<strong>en</strong> behoeve zou zijn, als zij niet voor ons zou zorg<strong>en</strong>’, verg.<br />

Maerlant, Claus. 416: ‘<strong>en</strong> ware si, <strong>het</strong> ware al verlor<strong>en</strong>’.<br />

24 wijn rijnscaert, ‘rijnse wijn’; ge<strong>en</strong> andere plaats<strong>en</strong> bij Verdam; <strong>het</strong> woord rijnscaert is dus<br />

misschi<strong>en</strong> wel voor deze geleg<strong>en</strong>heid door de dichter gevormd.<br />

25 sonder tor<strong>en</strong>, ‘zonder droefheid’, nl. ter ere van Maria die ons over onze droefheid he<strong>en</strong>helpt.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Ende die ons will<strong>en</strong> stor<strong>en</strong>,<br />

Ga<strong>en</strong> daer zi behor<strong>en</strong>! 28-29<br />

30 O roze die in d<strong>en</strong> hemel zijt etc.<br />

445<br />

28-29 ‘<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> zij die <strong>het</strong> ons (door hun aanmerking<strong>en</strong>) will<strong>en</strong> belett<strong>en</strong>, gaan naar de plaats waar<br />

zij thuishor<strong>en</strong>’; de ‘niders’, die kritiek hebb<strong>en</strong> op al wat hoog <strong>en</strong> hoofs is, begrijp<strong>en</strong> natuurlijk<br />

ook niets van dit vrome drinkritueel.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


100 *<br />

O cranc onseker broosch <strong>en</strong>gi<strong>en</strong>, 1<br />

Snee of glas als dijn nature, 2<br />

Niet <strong>en</strong> sech: ‘dit sal ghesci<strong>en</strong>’,<br />

446<br />

* Ballade. 3 couplett<strong>en</strong> afgewisseld door refreincouplet; <strong>het</strong> geheel is van grote omvang. In <strong>het</strong><br />

refreincouplet na korte period<strong>en</strong> <strong>en</strong>ige streepjes, die op herhaling duid<strong>en</strong>. Van dit laatste<br />

couplet is de tekstplaatsing onzeker. De beginnot<strong>en</strong> g′a′g′ zijn conjectuur <strong>en</strong> gekoz<strong>en</strong> in<br />

verband met de C dur- toonaard van deze melodie.<br />

1 ‘o zwakke, onveilig lev<strong>en</strong>de, broze m<strong>en</strong>s’ (lett. ‘geest, vernuft’).<br />

2 als, ‘wat betreft’; zie Mak, L.B. 49, 12; de combinatie van snee <strong>en</strong> glas als beeld<strong>en</strong> van<br />

vergankelijkheid vindt m<strong>en</strong> ook bij Jan van Hulst (4de gedicht, r. 129/31: ‘Aermoede, als snee<br />

/ Smelt zoe of glas / Hoe rijc m<strong>en</strong> was’).<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Want dune hebs morgh<strong>en</strong> tijt no ure. 3-4<br />

5 Waer vintstu e<strong>en</strong>ighe creature<br />

Die ghedure 6<br />

Jegh<strong>en</strong> de doot die comm<strong>en</strong> moet?<br />

Al eist so datti hier ghebuere<br />

Dijns weinsch<strong>en</strong>s cuere, 8-9<br />

10 De doot die werpt di onder voet. 10<br />

O vroylic herte, solazelic bloet, 11<br />

Egidius, di sal m<strong>en</strong> clagh<strong>en</strong>,<br />

Ende rauwe dragh<strong>en</strong><br />

Tall<strong>en</strong> dagh<strong>en</strong>,<br />

15 Ende dijns ghewagh<strong>en</strong>!<br />

So wie dijns plagh<strong>en</strong>, 16<br />

Hem maechs wanhagh<strong>en</strong><br />

Datti de doot so vrouch bestoet, 18<br />

447<br />

Maer wat God wille, elc neimt vor goet. 19<br />

20 Nemmermeer sone wanic zi<strong>en</strong><br />

Dijnre vroylicheit parture. 21<br />

Musike <strong>en</strong>de alle melodi<strong>en</strong><br />

Minnestu met hert<strong>en</strong> pure.<br />

Nu bestu doot. elc vroylic truere. 24<br />

3-4 verg. Jac. 4:13-14.<br />

6 ghedure, ‘bestand is’.<br />

8-9 ‘al zou <strong>het</strong> je hier op aarde ook t<strong>en</strong> deel vall<strong>en</strong> <strong>het</strong> beste te bezitt<strong>en</strong> wat je je maar kunt<br />

w<strong>en</strong>s<strong>en</strong>’.<br />

10 verg. Jan Praet: ‘Die doot die nopet onder voet / gheslachte, lechame, eere <strong>en</strong>de goet’ (ed.<br />

Bormans r. 1002/3).<br />

11 solazelic bloet, ‘m<strong>en</strong>s waar vreugde van <strong>uit</strong>gaat’.<br />

16 ‘al wie (vri<strong>en</strong>dschappelijk) met je omging<strong>en</strong>’.<br />

18 bestoet, ‘overviel’.<br />

19 maer: in <strong>het</strong> hs. M met e<strong>en</strong>. afkortingstek<strong>en</strong>. elc neimt vor goet, ‘dat moet ieder zonder protest<br />

aanvaard<strong>en</strong>’.<br />

21 ‘<strong>het</strong> ev<strong>en</strong>beeld van jouw vrolijkheid’; van deze betek<strong>en</strong>is van parture ge<strong>en</strong> andere plaats<strong>en</strong><br />

bij Verdam.<br />

24 elc vroylic truere, ‘laat ieder die sam<strong>en</strong> met jou vrolijk was nu treur<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


25 O Avonture, 25<br />

448<br />

Du slachts der hebb<strong>en</strong> <strong>en</strong>de der vloet!<br />

Du gheifs hem tzoet die sta<strong>en</strong> na tzure,<br />

Entu best stuere 28<br />

Hem die van aerde minn<strong>en</strong> tzoet!<br />

30 O vroylic herte, solazelic bloet etc.<br />

Wie sulre nu dijnre vruechd<strong>en</strong> pli<strong>en</strong>, 31<br />

Egidius, stervelike guere?<br />

M<strong>en</strong>ich edel musisi<strong>en</strong> 33<br />

Prees din<strong>en</strong> voys <strong>en</strong>de dijn t<strong>en</strong>uere. 34<br />

35 Nu bidt vor ons, want du best vuere 35<br />

In schemels duere, 36<br />

Dat ons God neme in sijn behoet<br />

Ende dat hier elc also labuere, 38<br />

Eet therte scuere,<br />

40 Dat wij ontga<strong>en</strong> der hell<strong>en</strong> gloet.<br />

O vroilic herte etc.<br />

25 Avonture, ‘Fortuna’; misschi<strong>en</strong> bevat ook deze passage e<strong>en</strong> herinnering aan Jan Praet, verg.:<br />

‘want dAv<strong>en</strong>ture, die spel<strong>en</strong> can, / zoe worpt wel voor e<strong>en</strong> aes e<strong>en</strong> sijs. / Al wa<strong>en</strong>t e<strong>en</strong> wel<br />

<strong>en</strong>de zeker sta<strong>en</strong>, / <strong>het</strong> verkeert bin corter ure; / Fortuna doet hem vall<strong>en</strong> sa<strong>en</strong> / <strong>en</strong>de gheift<br />

hem over tsoette tsuere. / Zoe ghevet beide, lief <strong>en</strong>de leet’ (ed. Bormans r. 1324/9); in <strong>het</strong><br />

7de gedicht, r. 280 vgg., zinspeelt Jan Morito<strong>en</strong> waarschijnlijk ook op de geciteerde plaats:<br />

‘ofstuut verstaes, / So werker na, want diet ghevroedt / Ende will<strong>en</strong>s werpt voor tsijs e<strong>en</strong> aes,<br />

/ Hets recht dat hi de cauze boedt’.<br />

28 stuere, ‘hard’.<br />

31 ‘wie zull<strong>en</strong> nu de vreugde van je vri<strong>en</strong>dschap g<strong>en</strong>iet<strong>en</strong>’. stervelike guere, ‘geur<strong>en</strong>de roos van<br />

vri<strong>en</strong>dschap die moest sterv<strong>en</strong>’; verg. 6de gedicht, r. 56 vgg.: ‘Daer ik zach e<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

eggl<strong>en</strong>tier...Sijn roke was lid<strong>en</strong>s medecijne’, e<strong>en</strong> voorstelling die op Egidius betrekking heeft;<br />

voorts, voor de (onsterfelijke) geur als symbool van de liefde van Maria, lied 97, r. 7.<br />

33 musisi<strong>en</strong>, ‘musicus’; Verdam geeft ge<strong>en</strong> andere plaats<strong>en</strong>.<br />

34 ‘prees je zing<strong>en</strong> van de t<strong>en</strong>or (de hoofdstem in de polyfone koorzang)’; deze plaats is er e<strong>en</strong><br />

aanwijzing voor dat er in de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring behalve de (e<strong>en</strong>stemmige) lieder<strong>en</strong> <strong>uit</strong> dit liedboek<br />

ook motett<strong>en</strong> e.d. gezong<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> zijn.<br />

35 du best vuere, ‘jij b<strong>en</strong>t (ons) voor<strong>uit</strong>’.<br />

36 schemels duere, ‘de deur, de poort van de hemel’.<br />

38 labuere, ‘arbeide’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


101 *<br />

Musike, die in der natur<strong>en</strong> 1<br />

Can bezur<strong>en</strong><br />

Beseff<strong>en</strong> der const<strong>en</strong> vroylicheit,<br />

Wes vroylic nu! la var<strong>en</strong> truer<strong>en</strong>! 1-4<br />

5 Looft teser ur<strong>en</strong><br />

Der roz<strong>en</strong> vul der reynicheit, 6<br />

Wi<strong>en</strong>s omoet <strong>en</strong>de zuverheit 7<br />

Der Triniteit<br />

Ontslut<strong>en</strong> dede schemels dur<strong>en</strong> 8-9<br />

10 Om alre meinsch<strong>en</strong> zalicheit,<br />

Daer soe bereit<br />

Toe was vor alle creatur<strong>en</strong>. 12<br />

Eva brochte ons int bezur<strong>en</strong>,<br />

Ave was bi d<strong>en</strong> here gheseit.<br />

15 Ave der werder roz<strong>en</strong> teer<strong>en</strong>,<br />

Die ons mach leer<strong>en</strong><br />

Quaets ombeer<strong>en</strong>,<br />

Te duechd<strong>en</strong> keer<strong>en</strong>,<br />

D<strong>en</strong> viant weer<strong>en</strong>. 19<br />

20 An haer so steit<br />

Al onse meeste zalicheit.<br />

449<br />

* In <strong>het</strong> hs. ontbreekt e<strong>en</strong> not<strong>en</strong>balk.<br />

1 Musike, ‘Musica’, d.w.z. de personificatie van de muziek; hier staande voor de zanglust of de<br />

gezam<strong>en</strong>lijke zanglustig<strong>en</strong> van de vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>kring.<br />

1-4 ‘zanglustig<strong>en</strong>, die hebt kunn<strong>en</strong> ondervind<strong>en</strong> (beseff<strong>en</strong>) dat in wat ons van de zijde der natuur<br />

overkomt (t.w. <strong>het</strong> sterv<strong>en</strong> van onze goede vri<strong>en</strong>d Egidius) <strong>het</strong> plezier van <strong>het</strong> musicer<strong>en</strong> (der<br />

const<strong>en</strong> vroylicheit) wordt aangetast (letterlijk: zuur wordt), wees nu (weer) vrolijk <strong>en</strong> laat uw<br />

droef<strong>en</strong>is var<strong>en</strong>’; m<strong>en</strong> verwacht in r. 2 ge<strong>en</strong> can, maar cans; misschi<strong>en</strong> heeft de kopiist de<br />

ingewikkelde zin niet goed begrep<strong>en</strong>. la: imperatief van la<strong>en</strong>, ‘lat<strong>en</strong>’.<br />

6 nl. Maria.<br />

7 omoet, ‘nederigheid’.<br />

8-9 ‘de drieënige God de poort van de hemel deed op<strong>en</strong><strong>en</strong>’.<br />

12 vor alle creatur<strong>en</strong>, ‘bov<strong>en</strong> alle schepsel<strong>en</strong>’.<br />

19 viant, ‘duivel’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


450<br />

Bi d<strong>en</strong> here so was Muzike<br />

In hemelrike,<br />

Eer hi Adame tlijf in blies. 22-2424<br />

25 Di<strong>en</strong> wildi mak<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> slike<br />

Na sire ghelike 26<br />

Ende gaf hem alre hert<strong>en</strong> kies. 27<br />

D<strong>en</strong> viant di<strong>en</strong> vernoyde dies,<br />

Ende vant<strong>en</strong>e ries,<br />

30 Doe Eva slouch sbevel<strong>en</strong>s swike. 28-30<br />

Ave beterde ons tverlies.<br />

Doe soe up wies,<br />

Die werde roze, die met verzike 33<br />

D<strong>en</strong> heere ontfinc oetmoedelike. 34<br />

35 Nu danct der roz<strong>en</strong>, die vruechd<strong>en</strong> plies! 35<br />

Ave der werder roz<strong>en</strong> teer<strong>en</strong> etc.<br />

O zuvre roze zonder dor<strong>en</strong>,<br />

Uutvercor<strong>en</strong><br />

Van d<strong>en</strong> heere dor sijn ootmoet! 39<br />

40 Ne ware hi niet van di ghebor<strong>en</strong>,<br />

So ware verlor<strong>en</strong><br />

22-24 ‘Musica was bij God in de hemel, voor Hij Adam geschap<strong>en</strong> had (<strong>het</strong> lev<strong>en</strong> had ingeblaz<strong>en</strong>)’;<br />

de muziek is dus van hemelse oorsprong; zij is niet door de zondeval voor de m<strong>en</strong>s verlor<strong>en</strong><br />

gegaan, maar wel moet, in deze gedacht<strong>en</strong>gang, door de m<strong>en</strong>swording van God de muziek<br />

op aarde haar oorspronkelijke hemelse volheid hebb<strong>en</strong> teruggekreg<strong>en</strong>; Maria is, vanwege<br />

de rol die zij bij de m<strong>en</strong>swording gespeeld heeft, zeer in <strong>het</strong> bijzonder de beschermvrouwe<br />

van de muziek.<br />

24 verg. Maerlant, Martijn 1, 138: ‘Hi die Adame tlijf inblies’.<br />

26 ghelike, ‘gelijk<strong>en</strong>is’.<br />

27 alre hert<strong>en</strong> kies, ‘alles wat zijn hart begeerde’.<br />

28-30 ‘aan de duivel verdroot dit <strong>en</strong> hij wist Adam ertoe te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> dwaas te handel<strong>en</strong> (hij bevond<br />

hem dwaas), to<strong>en</strong> Eva <strong>het</strong> gebod (om niet van de boom der k<strong>en</strong>nis van goed <strong>en</strong> kwaad te<br />

et<strong>en</strong> ) in de wind sloeg’.<br />

33 met verzike, ‘met e<strong>en</strong> zucht, met vrees <strong>en</strong> bev<strong>en</strong>’.<br />

34 oetmoedelike, l. ootmoedelike.<br />

35 die vruechd<strong>en</strong> plies, ‘gij die de vreugde (van de muziek) g<strong>en</strong>iet’ (want gij dankt de volheid<br />

van deze vreugde aan Maria).<br />

39 ootmoet, ‘g<strong>en</strong>ade’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Al dat Adame ye bestoet. 42<br />

So wie Musik<strong>en</strong> eere doet,<br />

Verle<strong>en</strong>t hem spoet<br />

45 Tall<strong>en</strong> vruechd<strong>en</strong> sonder tor<strong>en</strong>! 43-45<br />

Ende neimt ons all<strong>en</strong>, roze zoet,<br />

In dijn behoet,<br />

Die van Musik<strong>en</strong> gheerne hor<strong>en</strong><br />

Ende diese node soud<strong>en</strong> stor<strong>en</strong>, 49<br />

50 Nu elc sijn alre blijtste doet! 50<br />

Ave der werder roz<strong>en</strong> teer<strong>en</strong> etc.<br />

451<br />

42 ‘ieder die Adam in d<strong>en</strong> bloede bestaat, <strong>het</strong> hele m<strong>en</strong>selijke geslacht’.<br />

43-45 ‘(Maria,) help ieder die aan Musica eer bewijst de volkom<strong>en</strong> vreugde (van <strong>het</strong> musicer<strong>en</strong>) te<br />

vind<strong>en</strong>, zonder dat daar <strong>en</strong>ige schaduw over valt (letterlijk: zonder verdriet)’<br />

49 ‘<strong>en</strong> die haar (Musica) niet graag zoud<strong>en</strong> ontstemm<strong>en</strong>’.<br />

50 ‘nu ieder zijn best doet om zo lustig mogelijk te zing<strong>en</strong>’; e<strong>en</strong> andere mogelijkheid is, dat de<br />

laatste regel e<strong>en</strong> opwekking tot de zangers bevat; dan moet m<strong>en</strong> e<strong>en</strong> punt zett<strong>en</strong> achter r.<br />

49 <strong>en</strong> doet opvatt<strong>en</strong> als doe: ‘laat ieder nu zijn best do<strong>en</strong> om zo lustig mogelijk te zing<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


102 *<br />

Naer dattu haes de herte mijn 1<br />

A<strong>en</strong> dir ghewald, vrau minn<strong>en</strong>tlijch, 2<br />

Unde ich el niem<strong>en</strong>s bin dan dijn,<br />

So troost mi, beilde wivelijch.<br />

5 Si blide <strong>en</strong>de vro, want ichs dir gan! 5<br />

So willich vroylich zingh<strong>en</strong> dan<br />

Ende bliv<strong>en</strong> dijn g<strong>het</strong>ruwelijch.<br />

Vor al lieft mir dijn wijflic scijn,<br />

452<br />

* Rondeel. De finalis is e″ (in hoge ligging). Mogelijkerwijze is deze nog door e<strong>en</strong> d″ gevolgd<br />

(op facs. niet meer zichtbaar). De dichter heeft in <strong>het</strong> 2de (volledige) couplet <strong>het</strong> 2de refreindeel<br />

opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> (AB a A aB AB in plaats van ABaAabAB).<br />

1 naer dat, ‘omdat’.<br />

2 a<strong>en</strong> dir ghewald, ‘in uw macht, in uw bezit’.<br />

5 ichs dir gan, ‘ik b<strong>en</strong> u g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>, ik blijf mijn hoofse liefdedi<strong>en</strong>st t<strong>en</strong>volle aan u wijd<strong>en</strong>’; de<br />

dichter probeert Mergriete na de dood van Egidius op te monter<strong>en</strong> door er, bescheid<strong>en</strong> maar<br />

onhandig, op te wijz<strong>en</strong> dat hij, de hoofse huisvri<strong>en</strong>d, er toch ook altijd nog is!<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Als icht mach scauw<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>delijch. 8-9<br />

10 Nacht <strong>en</strong>de dach so lidich pijn,<br />

Sonder als ic bem bi dijch.<br />

Na dattu haes etc.<br />

Wanneer ich niet bi dir mach zijn,<br />

Rouwich verlangh<strong>en</strong> es in mich,<br />

15 Hets recht, ic bem dijn eighijn 15<br />

Ende blive in trauw<strong>en</strong> zekerlijch.<br />

Wes blide etc.<br />

Nu willic vroylic etc.<br />

Ende bliv<strong>en</strong> etc.<br />

20 Na dattu haes etc.<br />

453<br />

8-9 ‘bov<strong>en</strong> alles behaagt mij uw liefelijk gelaat, wanneer ik <strong>het</strong> vri<strong>en</strong>delijk (teg<strong>en</strong>over mij) mag<br />

zi<strong>en</strong>’; zij wil hem in deze tijd nl. niet te woord staan <strong>en</strong> kijkt langs hem he<strong>en</strong>.<br />

15 <strong>het</strong>s recht: zij mag als hoofse geliefde met hem, haar slaaf, nl. do<strong>en</strong> wat zij wil, dus ook hem<br />

de toegang tot haar ontzegg<strong>en</strong>. ic bem dijn eighijn, l. ic bem al dijn eighijn?<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


103 *<br />

Niem<strong>en</strong>s mee dan dijn allein, 1<br />

Lief uutvercor<strong>en</strong>, wijflic scijn!<br />

Du bist de liefste <strong>en</strong>de liever ghein!<br />

Dijn gonst verdrivet alle pijn!<br />

5 Das willich emmer vroylich zijn.<br />

Der vruechd<strong>en</strong> vrauwe. edel plein<br />

Gro<strong>en</strong>, du verblijts de zinn<strong>en</strong> mijn. 6-7<br />

Saltu mir laetz<strong>en</strong>? truw<strong>en</strong> nein! 8<br />

Niem<strong>en</strong>s mee dan dijn allein,<br />

454<br />

* Rondeel, De couplett<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> ad lib. in ternair parallelritme gezond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>.<br />

1 ‘ik b<strong>en</strong> van u alle<strong>en</strong> <strong>en</strong> verder van niemand’.<br />

6-7 edel plein gro<strong>en</strong>, ‘edel lustoord der minnevreugde’; in dit lied werkt de dichter, ev<strong>en</strong>als in 36<br />

<strong>en</strong> 140, met kleur<strong>en</strong>symboliek: gro<strong>en</strong> is de kleur der vreugde, zwart die van <strong>het</strong> verdriet; e<strong>en</strong><br />

iets andere interpretatie krijgt m<strong>en</strong> wanneer m<strong>en</strong> - wat ook mogelijk is - r. 7 als tuss<strong>en</strong>zin leest<br />

<strong>en</strong> r. 8 direct bij r. 6 laat aansl<strong>uit</strong><strong>en</strong>; verg. r. 15.<br />

8 ‘zult gij mij afwijz<strong>en</strong>? ne<strong>en</strong> toch!’<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


10 Lief uutvercor<strong>en</strong>, wijflic scijn!<br />

Du bist de liefste <strong>en</strong>de liever ghein!<br />

Lieflic beilde, in truw<strong>en</strong> rein<br />

So willic emmer bliv<strong>en</strong> dijn.<br />

Alle vruecht es mir tze clein. 14<br />

15 Cleitstu mir zwart - gro<strong>en</strong> es so fijn! -<br />

Sone condic nummer vroylic sijn. 16<br />

Niem<strong>en</strong>s meer etc.<br />

455<br />

14 ‘ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele vreugde kan mij uw gemis vergoed<strong>en</strong>’.<br />

16 nl. wanneer gij mij in <strong>het</strong> zwart gekleed doet gaan.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


104 *<br />

456<br />

Al sceidic van dir int ghezicht, 1<br />

Mijn heitze <strong>en</strong> sciet nie, vrauwe, van dir, 2<br />

Hoe verre ich anders van dir bin.<br />

Tzwaer in bin zonder hertze nicht,<br />

5 Draghic int sceid<strong>en</strong> tdijn met mir. 4-5<br />

Al sceidic van dir etc.<br />

Veil claerre dan doet der zonn<strong>en</strong> licht,<br />

So vonct in mi der minn<strong>en</strong> vier,<br />

Dat mi verbrandet herte <strong>en</strong>de zin. 9<br />

10 Al sceidic etc.<br />

* Rondeel. Beginnoot d′ conjectuur.<br />

1 ‘al b<strong>en</strong> ik wat <strong>het</strong> gezicht betreft van u gescheid<strong>en</strong>, al staat gij mij niet toe u te zi<strong>en</strong>’; verg. in<br />

<strong>het</strong>, latere, lied 108: ‘Al sceidic, lief, int zi<strong>en</strong> van dir’.<br />

2 ‘mijn hart blijft altijd bij u’.<br />

4-5 ‘toch, ofschoon mijn hart bij u is, b<strong>en</strong> ik niet zonder hart, als ik, van u gescheid<strong>en</strong>, uw hart<br />

met mij meedraag’.<br />

9 verg. Jan Praet: ‘dat zoe verbarr<strong>en</strong>t trouwe <strong>en</strong>de minne’ (ed. Bormans r. 1483).<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


105 *<br />

Wie mach andr<strong>en</strong> bedriegh<strong>en</strong> bet<br />

Dan daer al sijn ghelove an staet? 2<br />

Maer als m<strong>en</strong> es gheva<strong>en</strong> int net,<br />

So eist de spade te zouk<strong>en</strong>e raet. 4<br />

5 Te verre betrauwet es dick<strong>en</strong>t quaet.<br />

De m<strong>en</strong>ighe esser omme int strec. 6<br />

En geer mi niet, des biddic dijch: 7<br />

‘Ja, ghec! ja, ghec!’ vrouwe, zekerlijch 8<br />

Ic hiete mi liever quaet dan ghec. 9<br />

10 Van al das ich up eerd<strong>en</strong> ha<strong>en</strong><br />

457<br />

* Ballade. Drie beginnot<strong>en</strong> a′b′c″ conjectuur (vgl. no. 28).<br />

2 ghelove, ‘vertrouw<strong>en</strong>’.<br />

4 de, l. te.<br />

6 ‘m<strong>en</strong>ige<strong>en</strong> zit daardoor in de strik, in e<strong>en</strong> b<strong>en</strong>arde situatie’.<br />

7 geer, l. ghec, ‘begek, bespot’.<br />

8 de geliefde (Marie) had dus blijkbaar de gewoonte om de dichter wanneer die haar in alle<br />

ernst zijn liefde had verklaard, te antwoord<strong>en</strong> met: ‘Jawel, gek! jazeker, gek!’, <strong>en</strong> daardoor<br />

voelde hij zich gekr<strong>en</strong>kt.<br />

9 ‘ik zou nog liever gem<strong>en</strong>erik dan gek g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Betrauwich dir <strong>en</strong>de b<strong>en</strong> di hald. 10-11<br />

Salics ghe<strong>en</strong> ander loon ontfa<strong>en</strong><br />

Dan du dan met mi gheck<strong>en</strong> sald? 13<br />

Ach vrauwe, <strong>het</strong> es in dijn ghewald,<br />

15 Maer liever hebbic mi verstec. 15<br />

Ne ghec mir niet etc.<br />

Wat wiltu meer, of ic b<strong>en</strong> dijn? 17<br />

Saltu mi will<strong>en</strong> gheck<strong>en</strong> dan?<br />

Het es mi ner<strong>en</strong>st, vrauwe mijn,<br />

20 Want ich di niet ghegheck<strong>en</strong> can. 20<br />

Doe dat mi vruechd<strong>en</strong> comm<strong>en</strong> an<br />

Of anders blivic in d<strong>en</strong> drec.<br />

Ne ghec mir niet etc.<br />

Wie mach andr<strong>en</strong> bedriegh<strong>en</strong> bet etc.<br />

458<br />

10-11 ‘ik verwacht alles wat ik op aarde bezit van u <strong>en</strong> b<strong>en</strong> u toegedaan’; Verdam geeft van de<br />

d<strong>uit</strong>se vorm hald (mnl. hout) ge<strong>en</strong> andere voorbeeld<strong>en</strong> dan deze plaats.<br />

13 ‘dan dat gij dan de gek met mij zult stek<strong>en</strong>’.<br />

15 ‘maar liever zou ik ervan verstok<strong>en</strong> blijv<strong>en</strong>’; deze betek<strong>en</strong>is van verstec (hebb<strong>en</strong>) niet bij<br />

Verdam.<br />

17 ‘als ik de uwe b<strong>en</strong>, wat wilt ge dan nog meer?’<br />

20 ghegheck<strong>en</strong>, ‘begekk<strong>en</strong>’; niet bij Verdam.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


106 *<br />

459<br />

Mijn herte es sonder cnoop gheletst. 1<br />

Nochtan <strong>en</strong> can soes niet onga<strong>en</strong>,<br />

Daer toe me drijft mi <strong>en</strong>de ketst,<br />

Ende in can ghe<strong>en</strong>e gh<strong>en</strong>ad<strong>en</strong> ontfa<strong>en</strong>. 2-4<br />

5 Up wankel gront eist quaet ghemetst, 5<br />

Des sal mijn werc onlanghe sta<strong>en</strong>! 6<br />

Bezie dijn spel, eer dattu wetst! 7<br />

* Rondeel. In regel 2 van C1 de b′(bes′) op ‘on-’ als a gelez<strong>en</strong>.<br />

1 ‘mijn hart is (met e<strong>en</strong> koord aan mijn geliefde) verbond<strong>en</strong> zonder (dat zij in dat koord e<strong>en</strong>)<br />

knoop (heeft gelegd)’; de verbint<strong>en</strong>is is dus e<strong>en</strong>zijdig <strong>en</strong> niet door de andere partij bevestigd;<br />

<strong>het</strong> is de situatie van de Marie-periode.<br />

2-4 ‘toch kan dat hart (soe) niet ontkom<strong>en</strong> aan datg<strong>en</strong>e waar m<strong>en</strong> (d.i. de geliefde) mij naar toe<br />

drijft <strong>en</strong> opjaagt, zonder dat ik <strong>en</strong>ige g<strong>en</strong>ade (van haar) kan ontvang<strong>en</strong>’.<br />

5 ‘op e<strong>en</strong> onvast, zwak fundam<strong>en</strong>t kan m<strong>en</strong> slecht (e<strong>en</strong> tor<strong>en</strong>) bouw<strong>en</strong>’; de tor<strong>en</strong> is de tor <strong>uit</strong><br />

r. 11, e<strong>en</strong> symbool van de liefde.<br />

6 werc, ‘bouwwerk’; verg. ook lied 52, r. 8: ‘Met hert<strong>en</strong> willic werc besta<strong>en</strong>’, waar overig<strong>en</strong>s niet<br />

blijkt dat <strong>het</strong> ‘werk’ van de minnaar <strong>uit</strong> <strong>het</strong> bouw<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> liefdestor<strong>en</strong> bestaat.<br />

7 ‘je moet je spel goed bekijk<strong>en</strong>, voordat je e<strong>en</strong> wedd<strong>en</strong>schap aangaat (over de afloop)’; e<strong>en</strong><br />

ander beeld voor dezelfde gedachte als in r. 5: <strong>het</strong> fundam<strong>en</strong>t moet goed zijn, wil <strong>het</strong> bouwwerk<br />

slag<strong>en</strong>.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Mijn herte es sonder cnoop gheletst.<br />

Nochtan <strong>en</strong> can soes niet ontga<strong>en</strong>,<br />

10 Daer toe me drijft mi <strong>en</strong>de ketst.<br />

460<br />

Mijn tor die valt! wacht, wie hem quetst! 11<br />

Gaet van onder, <strong>het</strong>s wel gheda<strong>en</strong>! 12<br />

Daer sal die sulcke sijn bedretst,<br />

Hine saelt niet conn<strong>en</strong> of ghedwa<strong>en</strong>. 13-14<br />

15 Mijn herte etc.<br />

11 ‘mijn tor<strong>en</strong> staat op instort<strong>en</strong>! pas op, dat je niet (door de neervall<strong>en</strong>de st<strong>en</strong><strong>en</strong>) gewond wordt!’<br />

12 ‘ga <strong>uit</strong> de buurt (van mijn tor<strong>en</strong>) weg, <strong>het</strong> is je gerad<strong>en</strong>!’<br />

13-14 ‘er zou wel e<strong>en</strong>s iemand (door de stofwolk) zo bevuild kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, dat hij lees: zij) <strong>het</strong><br />

niet meer zal kunn<strong>en</strong> afwass<strong>en</strong>’; (be)drets<strong>en</strong> is e<strong>en</strong> westvlaams dialectisch woord (zie De<br />

Bo), dat verder niet in mnl. tekst<strong>en</strong> is aangetroff<strong>en</strong>; de keuze van de rijmwoord<strong>en</strong> is in dit lied<br />

wel zeer persoonlijk <strong>en</strong> onconv<strong>en</strong>tioneel; de dichter toont hier, ev<strong>en</strong>als zijn voorganger Jan<br />

Praet, e<strong>en</strong> oprecht plezier in <strong>het</strong> spel der ongewone rijm<strong>en</strong> <strong>en</strong> weet dit di<strong>en</strong>stbaar te mak<strong>en</strong><br />

aan zijn expressie.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


107 * +<br />

Neemt das vor goet, 1<br />

Lief beilde zoet,<br />

Das ich dir gheve<br />

Sin, hertze <strong>en</strong>de moet<br />

5 In dijn behoet<br />

De wile ic leve. 6<br />

In dijn bedwanc,<br />

Mine rouc wi<strong>en</strong>s danc, 8<br />

So moeitic bliv<strong>en</strong><br />

10 Mijn lev<strong>en</strong> lanc,<br />

Mijn hoochste a<strong>en</strong>vanc<br />

Vor alle wiv<strong>en</strong>! 11-12<br />

E<strong>en</strong> troostelic meein 13<br />

461<br />

* Chanson. De not<strong>en</strong>voorraad is toereik<strong>en</strong>d voor 2 couplett<strong>en</strong> Wolf. Kongreßber.<br />

+ Acrostichon: N, I, E, T, E. De strofe is dezelfde als in de ‘motett<strong>en</strong>’ van Jan Praet.<br />

1 ‘aanvaard <strong>het</strong> zonder protest, neem <strong>het</strong> mij niet kwalijk’.<br />

6 ‘zolang ik leef’.<br />

8 ‘<strong>het</strong> is mij om <strong>het</strong> ev<strong>en</strong> wie mij er dankbaar voor is, wie mij ervoor beloont’.<br />

11-12 ‘gij die, bov<strong>en</strong> alle vrouw<strong>en</strong>, mijn hoogste goed zijt’; de aanspraak mijn hoochste a<strong>en</strong>vanc is<br />

b<strong>uit</strong><strong>en</strong> dit liedboek niet aangetroff<strong>en</strong> <strong>en</strong> zal dus wel e<strong>en</strong> literaire vondst van Jan Morito<strong>en</strong> zijn.<br />

13 meein, l. mein, ‘gezindheid’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Van dir allein<br />

15 Maect mi verhueg<strong>het</strong>.<br />

Dinc anders ghein,<br />

No groot no clein,<br />

Mich els gh<strong>en</strong>ueg<strong>het</strong>.<br />

Troutvrauwe mijn, 19<br />

20 Doet mir anscijn<br />

Din gonst met trauw<strong>en</strong>.<br />

Vor alle pijn<br />

Es medicijn<br />

Dijn lieflic scauw<strong>en</strong>.<br />

25 El ghe<strong>en</strong> ghedacht,<br />

No dach no nacht.<br />

Dan di alleine. 25-27<br />

Met ganser macht<br />

Mijn lid<strong>en</strong> zacht, 29<br />

30 Troutzaerte reine!<br />

462<br />

19 troutvrauwe: verg. troutzaerte <strong>en</strong> troutliefste (lied 93).<br />

25-27 ‘(ik heb) ge<strong>en</strong> andere gedachte, overdag noch 's nachts (in mijn droom), dan voor u alle<strong>en</strong>’;<br />

de <strong>uit</strong>drukking no dach no nacht betek<strong>en</strong>t meestal ‘nooit ofte nimmer’ maar kan hier letterlijk<br />

bedoeld zijn.<br />

29 zacht, ‘verzacht’; de <strong>uit</strong>drukking mijn lid<strong>en</strong> zacht vindt m<strong>en</strong> ook in lied 93, waarvan lied 107<br />

in <strong>het</strong> algeme<strong>en</strong> e<strong>en</strong> echo kan <strong>het</strong><strong>en</strong>.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


108 * +<br />

*<br />

463<br />

Rondeel. Het schema is als in 102: AB a 1 A a 2 BAB. De strof<strong>en</strong> A, a 1 <strong>en</strong> a 2 zijn niet - zoals in<br />

't rondeel gebruikelijk - doorgerijmd. Wel vorm<strong>en</strong> ze gedrieën e<strong>en</strong> ballade (of refereyn, daar<br />

er slechts één refreinregel volgt). Het volledige schema van dit ballad<strong>en</strong>-rondeel is:<br />

A<br />

is:<br />

B<br />

is:<br />

{ a }<br />

{ b }<br />

{ a }<br />

{ b }<br />

{ b }<br />

{ c }<br />

{ C<br />

d<br />

d<br />

e<br />

e<br />

stol<br />

teg<strong>en</strong>stol<br />

afgezang<br />

refrein<br />

a 1<br />

is:<br />

{ f }<br />

{ g }<br />

{ f }<br />

{ g }<br />

{ g }<br />

{ c }<br />

{ C<br />

a 2<br />

is:<br />

{ h }<br />

{ i }<br />

{ h }<br />

{ i }<br />

{ i }<br />

{ c }<br />

{ C<br />

Melodie doorgecomponeerd. De nietszegg<strong>en</strong>de aeolische zangwijs kan bezwaarlijk door<br />

accid<strong>en</strong>tia verbeterd word<strong>en</strong>, daar dan te veel tritoni optred<strong>en</strong>.In de 6de regel kom<strong>en</strong> 5 (of 6;<br />

één onduidelijk) streepjes voor, die op e<strong>en</strong> herhaling duid<strong>en</strong>. In de 10de regel na de dal<strong>en</strong>de<br />

passage nog e<strong>en</strong> streepje (niet bij Carton). In regel 7 in plaats van f′ ter vermijding van tritonus<br />

<strong>en</strong> naar analogie van regel 4 g′ gelez<strong>en</strong>.<br />

+ Afscheidslied voor Mergriete, nadat deze aan de dichter heeft meegedeeld dat zij in <strong>het</strong><br />

klooster zal gaan.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Orlof, vrauwe, <strong>en</strong>de ic moet ga<strong>en</strong>!<br />

Al wil ich bliv<strong>en</strong>, ic <strong>en</strong> mach.<br />

Dies moet de hertze mijn ontfa<strong>en</strong><br />

Groot verlangh<strong>en</strong> nacht <strong>en</strong>de dach.<br />

5 Nochtan so gheift mi goet verdrach<br />

Tverwar<strong>en</strong> dijnre eerlicheit. 5-6<br />

Adieu, mijn hoochste vroylicheit!<br />

Al sceidic, lief, int zi<strong>en</strong> van dir, 8<br />

Herte no zin ne blijft bi mir.<br />

10 Dan can di ummer niet ontvli<strong>en</strong>.<br />

Adieu, ic sal u varinc zi<strong>en</strong>! 11<br />

464<br />

Niet langher dan ich bi dir bin,<br />

Sone es mijn hertze in mijn bedwanc. 12-13<br />

Daer toe so es mijn moet, mijn zin<br />

15 Al dijn, <strong>en</strong>de blijft mijn lev<strong>en</strong> lanc. 14-15<br />

Het di<strong>en</strong>t al, vrauwe, om din<strong>en</strong> danc,<br />

Ghedochte, red<strong>en</strong>e <strong>en</strong>de besceit. 16-17<br />

Adieu, mijn hoochste vroilicheit!<br />

Orlof, vrauwe etc.<br />

5-6 ‘nochtans, ondanks <strong>het</strong> verdriet dat dit afscheid bij berokk<strong>en</strong>t, geeft de gedachte dat ik<br />

(kracht<strong>en</strong>s mijn belofte aan Egidius) uw eer moet bescherm<strong>en</strong>, mij de kracht <strong>het</strong> te verdrag<strong>en</strong>’;<br />

verg. voor de belofte, waarop in <strong>het</strong> lied niet expliciet gezinspeeld wordt, <strong>het</strong> 13de gedicht, r.<br />

129-133 <strong>en</strong> r. 420-433, in <strong>het</strong> bijzonder r. 431-432: ‘Daer ic in help<strong>en</strong> mach verwar<strong>en</strong> / Haer<br />

eere <strong>en</strong>de ooc haer waerdicheit’.<br />

8 verg. lied 104, r. 1: ‘Al sceidic van dir int ghezicht’; de hele strofe r. 8-11 is nauw verwant met<br />

de eerste strofe van 104, dat echter vanwege de hartstochtelijke toon van zijn laatste strofe<br />

wel eerder - in de ‘vierde fase’ - geschrev<strong>en</strong> moet zijn.<br />

11 varinc, ‘weldra’; hier niet letterlijk op te vatt<strong>en</strong>, want de dichter doelt, ev<strong>en</strong>als in de slotdialoog<br />

van <strong>het</strong> 9de gedicht, op e<strong>en</strong> weerzi<strong>en</strong> in de hemel; verg. lied 98, r. 16: ‘Nochtan moet emmer<br />

ghestorv<strong>en</strong> sijn’.<br />

12-13 ‘alle<strong>en</strong> maar zolang ik bij u b<strong>en</strong>, bevindt mijn hart zich binn<strong>en</strong> mijn bereik’, d.w.z. als ik van u<br />

gescheid<strong>en</strong> b<strong>en</strong>, beschik ik niet meer over mijn hart, want <strong>het</strong> bevindt zich bij u.<br />

14-15 ‘dat komt doordat mijn innerlijk helemaal van u is <strong>en</strong> dat lev<strong>en</strong>slang blijft’.<br />

16-17 ‘alles staat, vrouwe, geheel in uw (loon)di<strong>en</strong>st, (ook) mijn verstand <strong>en</strong> redelijk inzicht (dat mij<br />

in staat stelt nu afscheid van u te nem<strong>en</strong>)’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


20 Ghewerdicht, vrauwe, up rechte omoet<br />

Dattu mich neims in dijn ghedacht. 20-21<br />

Ic ne liete u om ghe<strong>en</strong> goet,<br />

Al waert ooc wel in mijnre macht.<br />

Om di so peinsic dach <strong>en</strong>de nacht, 22-24<br />

25 Ende eewich sal, hoet mi vergheit.<br />

Adieu, mijn hoochste vroilicheit!<br />

Al sceidic, lief, int zi<strong>en</strong> etc.<br />

Orlof, vrauwe etc.<br />

465<br />

20-21 ‘verwaardig u, vrouwe, g<strong>en</strong>adiglijk aan mij te blijv<strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> (wanneer gij u in <strong>het</strong> klooster<br />

hebt teruggetrokk<strong>en</strong>)’.<br />

22-24 ‘ik, mijnerzijds, zal om niets ter wereld in plaats van u e<strong>en</strong> andere geliefde kiez<strong>en</strong>, al zou ik<br />

<strong>het</strong> kunn<strong>en</strong>, maar ik zal altijd aan u blijv<strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


109 *<br />

Mi heift gheva<strong>en</strong> e<strong>en</strong> wijflic beild.<br />

Het si mir lief, dat elc man heild. 2<br />

Wie zo es, dan seggic niet! 3<br />

Of ict zeide <strong>en</strong>de voorder came,<br />

5 So ware mijn truer<strong>en</strong> m<strong>en</strong>ichfald.<br />

Neinic niet, huer werde name<br />

Blijft in mi allein ghestald!<br />

Si heift mijn hertze in huer ghewald,<br />

Mi huecht wanneer zoe up mi ziet. 9<br />

10 Mi heift gheva<strong>en</strong> etc.<br />

Wi<strong>en</strong> salic mijn secreit betrauw<strong>en</strong>?<br />

Der wroughers also m<strong>en</strong>ich leift. 12<br />

Dies radic der reinre vrauw<strong>en</strong><br />

466<br />

* Ballade (cyclisch). Finalis-d conjectuur.<br />

2 dat elc man heild, ‘dat iedere<strong>en</strong> erover zwijgt’.<br />

3 zo, l. zoe.<br />

9 mi huecht, ‘<strong>het</strong> geeft mij vreugde’.<br />

12 wroughers, ‘(afgunstige) verklikkers’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Dat zoe haer niet te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>e gheift.<br />

15 Elc minre hem wel te wacht<strong>en</strong>e heift,<br />

So vele der boosheit nu ghesciet!<br />

Mi heift gheva<strong>en</strong> etc.<br />

Ic w<strong>en</strong>sche haer .M. goeder jare<br />

Met vruechd<strong>en</strong> al haer lev<strong>en</strong> lanc.<br />

20 So waer ic bem of waer ic vare,<br />

Mijn herte heift zoe in haer bedwanc.<br />

Vrouwe, wilt mi des ghev<strong>en</strong> danc, 22<br />

Want <strong>het</strong> mi rechte minne riet.<br />

Mi heift gheva<strong>en</strong> etc.<br />

25 Of iet zeide etc.<br />

22 danc, ‘loon’.<br />

467<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


110 *<br />

O stede duechdelic, minlic ort, 1<br />

God haet verchiert dijn edel name. 2<br />

Bi dir elc m<strong>en</strong>scelich ghebort 3<br />

Mach vroylic lev<strong>en</strong> sonder blame. 4<br />

468<br />

* Ballade (Refereyn). De beginnot<strong>en</strong> e″-a conjectuur. In regel 2 hiaat door afsnijding aan de<br />

bov<strong>en</strong>kant; hier e″-f″-d″ als conjectuur. In regel 6 f″ (op facs. ev<strong>en</strong> zichtbaar) op ‘sca-’<br />

toegevoegd.<br />

1 ‘o edele (belichaming van de) standvastigheid, (die) liefelijke (lev<strong>en</strong>s)staat’; mijn interpretatie<br />

wijkt aanzi<strong>en</strong>lijk af van die van Verdam, die deze regel citeert als e<strong>en</strong> bewijsplaats van ort,<br />

‘schat’ <strong>en</strong> er tuss<strong>en</strong> haakjes achter noteert ‘van Maria’ (MW 5, 2015); m.i. is de aanspraak<br />

gericht tot de ‘vrauwe duechd<strong>en</strong>rijch’ <strong>uit</strong> r. 13 = Mergriete, <strong>en</strong> moet ord<strong>en</strong> in r. 8 de datiefvorm<br />

zijn van <strong>het</strong>zelfde woord dat in r. 1 in vocatiefvorm ort luidt (verg. dezelfde verbinding a<strong>en</strong><br />

steid<strong>en</strong> ord<strong>en</strong> ook in lied 123); ort is dan de, vanwege <strong>het</strong> rijm, geapocopeerde vorm van <strong>het</strong><br />

vrouwelijke woord orde(ne).<br />

2 <strong>uit</strong> <strong>het</strong> 7de gedicht kunn<strong>en</strong> we er ons e<strong>en</strong> voorstelling van vorm<strong>en</strong> op welke wijze de dichter<br />

zich dit ‘verchiert’ zijn van Mergrietes naam kan hebb<strong>en</strong> voorgesteld; e<strong>en</strong> dergelijk huldig<strong>en</strong>d<br />

spel met de letters van haar naam - waarschijnlijk in navolging van <strong>het</strong> spel van Jan Praet<br />

met de letters van de naam Maria, dat ook Jan van Hulst in <strong>het</strong> 4de <strong>en</strong> 14de gedicht moet<br />

hebb<strong>en</strong> geïnspireerd - heeft hij ongetwijfeld vaker gespeeld; verg. ook <strong>het</strong> acrostichon Triceew<br />

<strong>uit</strong> lied 39 <strong>en</strong> wat daarover in de inleiding is opgemerkt (blz. 159).<br />

3 elc m<strong>en</strong>scelich ghebort, ‘ieder m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>kind’; de dichter bedoelt zichzelf, maar heeft in zijn<br />

vreugde over <strong>het</strong> hervond<strong>en</strong> contact behoefte aan e<strong>en</strong> superlativische formulering: iedere<strong>en</strong><br />

moet zich in de nabijheid van Mergriete gelukkig voel<strong>en</strong>!<br />

4 mach, hs. mac.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


5 Dijn gheer is eere, dijn wes<strong>en</strong> scame. 5<br />

Du best vul duechd<strong>en</strong> zekerlijch.<br />

Ich danx der minn<strong>en</strong> minn<strong>en</strong>tlijch. 7<br />

An steid<strong>en</strong> ord<strong>en</strong> blivic vort 8<br />

Mijn lev<strong>en</strong> lanc, want <strong>het</strong> betame 9<br />

10 Der minn<strong>en</strong>, die mi gheift confoort<br />

Van soeter rusteliker vrame. 11<br />

Mine was nie ruste so bequame<br />

Alstu mi gheifs, vrauwe duechd<strong>en</strong>rijch!<br />

Ic danx etc.<br />

15 Bi dir so b<strong>en</strong> ich onghestoort, 15<br />

469<br />

Ondanc der bozer niders game. 16<br />

Dijn woort, dijn mein es recht acoort. 17<br />

Met rechte ich vro met dir verzame. 18<br />

Gh<strong>en</strong>ouchlic snijt der minn<strong>en</strong> brame, 19<br />

20 Niet meer ne werd gheprouft van mich! 20<br />

Ic danx der minn<strong>en</strong> minn<strong>en</strong>tlijch.<br />

5 gheer, ‘verlang<strong>en</strong>, hartsbehoefte’.<br />

7 ‘ik betuig daarvoor de liefde (of V<strong>en</strong>us) als minnaar mijn hartelijke dank.’<br />

8 ‘voortaan blijf ik bij haar die de staat der standvastigheid belichaamt’.<br />

9 betame, ‘komt toe’.<br />

11 vrame, ‘geluk’ (eig. ‘nut’).<br />

15 onghestoort, ‘door niets verontrust’.<br />

16 game, ‘lelijke streek’; ge<strong>en</strong> andere plaats<strong>en</strong> bij Verdam; de dichter zinspeelt hier op de<br />

kwaadsprekers die de verwijdering tuss<strong>en</strong> Mergriete <strong>en</strong> hem hadd<strong>en</strong> veroorzaakt (verg. <strong>het</strong><br />

6de gedicht).<br />

17 ‘wat gij zegt <strong>en</strong> wat gij d<strong>en</strong>kt is gericht op e<strong>en</strong> volkom<strong>en</strong> harmonie, e<strong>en</strong> echte e<strong>en</strong>stemmigheid’.<br />

18 ‘ik b<strong>en</strong> met recht vrolijk als ik met u sam<strong>en</strong> b<strong>en</strong>’.<br />

19 ‘kap nu blij te moede de doorntak, die u in uw liefde gewond heeft, af’; verg. nog Maerlant,<br />

Martijn 3, 63: ‘ghewont metter sond<strong>en</strong> bram<strong>en</strong>’.<br />

20 ‘word niet meer van mijn<strong>en</strong>twege beproefd, moge ik u nooit meer e<strong>en</strong> beproeving aando<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


111 * +<br />

470<br />

Nu vroilic zinc, hertze <strong>en</strong>de moet!<br />

Ic w<strong>en</strong>sche di tall<strong>en</strong> vruechd<strong>en</strong> spoet.<br />

Ets recht, du gheifs mi zuer <strong>en</strong>de zoet. 3<br />

Toot alre stont,<br />

5 Es mi dijn heil vul vruechd<strong>en</strong> cont.<br />

In di so rust mijns hertz<strong>en</strong> bloet.<br />

Als ich die si<strong>en</strong> mach, vrauwe goet, 7<br />

Niet anders mi verblid<strong>en</strong> doet.<br />

Nu vroilic sinc, hertze <strong>en</strong>de moet!<br />

10 Ic weinsche di tall<strong>en</strong> vruechd<strong>en</strong> spoet.<br />

Ets recht, du gheifs mi zuer <strong>en</strong>de zoet.<br />

* Rondeel. De 5de refreinregel wordt niet herhaald. (Jan Morito<strong>en</strong> verlaat vanaf 98 - Egidius -<br />

meermal<strong>en</strong> <strong>het</strong> str<strong>en</strong>ge rondeelschema.)<br />

+ Acrostichon: Niete, Jan, Nie, Niet, Niet.<br />

3 zuer <strong>en</strong>de zoet: hier wel op te vatt<strong>en</strong> als ‘na <strong>het</strong> zure <strong>het</strong> zoete’.<br />

7 die, l. di.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Nu neimt mi, vrauwe, in dijn behoet!<br />

Ich bin al dijn, des bestu vroet,<br />

Ende bliv<strong>en</strong> sal, hoe dat ye stoet, 14<br />

15 Troostlijc mont!<br />

Nu vroilic zinc, hertze <strong>en</strong>de moet!<br />

Ich w<strong>en</strong>sch di tall<strong>en</strong> vruechd<strong>en</strong> spoet.<br />

Ets recht, du gheifs mi zuer <strong>en</strong>de zoet<br />

Toot alre stont.<br />

471<br />

14 <strong>en</strong>de bliv<strong>en</strong> sal, ‘<strong>en</strong> ik zal de uwe blijv<strong>en</strong>’.<br />

stoet: hier wel op te vatt<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> geapocopeerde vorm van de conjunctief stoede, ‘hoe <strong>het</strong><br />

er ooit met mij voor zou kom<strong>en</strong> te staan’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


112 *<br />

Lieflic beilde, mijn hoochste vruecht,<br />

Up erde <strong>en</strong> minnic niet dan di.<br />

Dijn lieflic scijn mi meer verhuecht<br />

Dan al dats in de werelt zi. 4<br />

5 Saltu dan verghess<strong>en</strong> mi?<br />

Ach, vrauwe, nein!<br />

Du bist allein<br />

Mijns hertz<strong>en</strong> hemel zekerlijch!<br />

472<br />

* Ballade. R. omvangrijk. Melodie doorgecomponeerd. Het moltek<strong>en</strong> (bes′) (zie facs.) is e<strong>en</strong><br />

bewijs dat in de sleutelloze melodieën de t<strong>en</strong>orsleutel (met finalis d′) de juiste is. Na deze<br />

bes′ de volg<strong>en</strong>de e′e′ als f′e′ gelez<strong>en</strong> om e<strong>en</strong> tritonus te vermijd<strong>en</strong>. Teg<strong>en</strong> 't slot e<strong>en</strong><br />

gecaudeerde rhombische a′; na de volg<strong>en</strong>de g′ e<strong>en</strong> streepje (niet bij Carton), waarschijnlijk<br />

verdubbeling. De melodie met haar vele b <strong>en</strong> e not<strong>en</strong> <strong>en</strong> haar vele intervalsprong<strong>en</strong> is pover<br />

van inhoud <strong>en</strong> zonder tonaal karakter.<br />

4 dats, l. das.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


‘Ach, swijch.’<br />

10 Vrauwe duechd<strong>en</strong> rijch,<br />

Dan mach niet zijn:<br />

Du dwincs so sere die hertze mijn, 12<br />

Das ich dar van<br />

Niet swigh<strong>en</strong> can!<br />

15 Nu dan,<br />

Ghedinct om mir, vrauwe minn<strong>en</strong>tlijch,<br />

Das biddic dijch.<br />

473<br />

Troostlijc lieflijc a<strong>en</strong>ghezicht,<br />

Als ich dir zie, so brant mijn zin.<br />

20 Claerre dan der zonn<strong>en</strong> licht<br />

So es mijn hertze <strong>en</strong>de du daer in.<br />

Ende dan sal nummer wes<strong>en</strong> min, 22<br />

Want ich das mein<br />

In trauw<strong>en</strong> rein.<br />

25 An dir staet al mijns vruechts ghecrijch. 25<br />

‘Ach, swijch’ etc.<br />

In wil, in ca<strong>en</strong>s niet avela<strong>en</strong>, 27<br />

Al mochtic lev<strong>en</strong> duz<strong>en</strong>t jaer.<br />

Ich moet di bliv<strong>en</strong> onderda<strong>en</strong>,<br />

30 Dats emmer recht <strong>en</strong>de zeker waer. 30<br />

Allein bestu mijn weder paer.<br />

Vor di ne ghein, 32<br />

No groot no clein!<br />

Ghef mir dijn hertze jonstelijch!<br />

35 ‘Ach, swijch’ etc.<br />

12 dwincs, ‘bedwingt, beheerst’.<br />

22 wes<strong>en</strong> min, ‘verminder<strong>en</strong>’.<br />

25 mijns vruechts ghecrijch: verg. lied 76, r. 31.<br />

27 in ca<strong>en</strong>s niet avela<strong>en</strong>, ‘ik kan er niet mee ophoud<strong>en</strong>’.<br />

30 recht <strong>en</strong>de zeker, ‘vast <strong>en</strong> zeker’.<br />

32 ‘(ik stel) niemand bov<strong>en</strong> u’; r. 32-33 zijn id<strong>en</strong>tiek met r. 4-5 van lied 79.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


113 *<br />

God groetu, lieflic beilde zoet, 1<br />

An deser zuetzer morghin stont,<br />

Ende also m<strong>en</strong>ich minlijc groet<br />

Als di mach weinsch<strong>en</strong> e<strong>en</strong>ich mont! 3-4<br />

5 Daer toe so es mijns hertz<strong>en</strong> gront 5<br />

Dijn eighin woonst, so waer ich bin.<br />

Ontdoe dijn hertze <strong>en</strong>de laet mir in!<br />

Sluutstu vor mi die hertze dijn,<br />

So es mi alle woonst tze clein. 9<br />

10 Want du best, vrauwe, alleine int mijn,<br />

Daer in mach com<strong>en</strong> anders gein.<br />

Nu laet ons bliv<strong>en</strong> dan gemein 12<br />

474<br />

* Ballade. Doorgecomponeerd.<br />

1 groetu, ‘groete u’; <strong>het</strong> lied is gecomponeerd op <strong>het</strong> groet-thema: God groete u, ik groet u,<br />

z<strong>en</strong>d mij nu uwerzijds e<strong>en</strong> wedergroet (slot laatste strofe).<br />

3-4 ‘<strong>en</strong> (ik z<strong>en</strong>d u) zoveel vri<strong>en</strong>delijke groet<strong>en</strong> als <strong>en</strong>ige mond u maar kan w<strong>en</strong>s<strong>en</strong>’.<br />

5 mijns, hs. mijn.<br />

9 ‘dan kan ik nerg<strong>en</strong>s onderdak vind<strong>en</strong>’.<br />

12 gemein, ‘tezam<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Minlic elc in anders zin.<br />

Ontdoe dijn hertze etc.<br />

475<br />

15 Al ware mijn cracht Sampso<strong>en</strong>s ghelijc,<br />

Mijn scoonheit als was Abselo<strong>en</strong>, 16<br />

Vor Alexandre van macht<strong>en</strong> rijc 17<br />

Ende wiser ooc dan Salemo<strong>en</strong>,<br />

Sone condic, vrauwe, niet anders do<strong>en</strong><br />

20 Dan dijn begher vor al ghewin. 20<br />

Ontdoe dijn hertze <strong>en</strong>de laes mir in!<br />

Sin, hertze <strong>en</strong>de moet, ziele <strong>en</strong>de lijf<br />

Es eighin dijn, hoet mir vergheit. 23<br />

Vergheitstu mijns, troutzalich wijf,<br />

25 So es mi alle vruecht ontzeit.<br />

E<strong>en</strong> groete dijnre goetlijcheit 26<br />

Ghef mir doch, vrauwe, in mach niet min! 27<br />

Dan sluut dijn hertze <strong>en</strong>de mi daer in!<br />

16 ‘(al was) mijn schoonheid zodanig als Absalom bezat’; Abselo<strong>en</strong> is de geapocopeerde vorm<br />

van de datief Abselo<strong>en</strong>e.<br />

17 ‘(al was ik) bov<strong>en</strong> Alexander machtig’.<br />

20 dan dijn begher, ‘dan naar u te verlang<strong>en</strong>’.<br />

23 hoet mir vergheit, ‘hoe <strong>het</strong> mij moge vergaan’.<br />

26 goetlijcheit, ‘vri<strong>en</strong>delijkheid’.<br />

27 in mach niet min, ‘ik kan niet met minder toe’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


114 * +<br />

476<br />

Neimt int ghedacht, lief vrauwelijn tsaert,<br />

Das ich b<strong>en</strong> dijn, so waer ich zi,<br />

So bem ich altoos wael bewaert.<br />

Wat muechstu min dan dinc om mi? 4<br />

5 Nacht <strong>en</strong>de dach peinsic om di<br />

Met truw<strong>en</strong> sonder aerghelist,<br />

Want du allein die liefste bist.<br />

In mi bestu, <strong>en</strong>de anders ghein<br />

So ne mach mi com<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> zin.<br />

10 Mijn herte es proper dijn allein, 10<br />

* Ballade. Doorgecomponeerd.<br />

+ Acrostichon: N, I, E, T, E.<br />

4 ‘gij kunt toch niet met minder toe dan (af <strong>en</strong> toe e<strong>en</strong>s) aan mij te d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>?’; dinc is wel e<strong>en</strong><br />

vreemde vorm, maar <strong>het</strong> parallelisme tuss<strong>en</strong> de regels 4 <strong>en</strong> 5 (dinc om mi: peinsic om di)<br />

dwingt ons wel om <strong>het</strong> als de stam van <strong>het</strong> ww. dink<strong>en</strong> op te vatt<strong>en</strong>.<br />

10 proper dijn allein, ‘u alle<strong>en</strong> eig<strong>en</strong>’; m<strong>en</strong> verwacht di in plaats van dÿn (t<strong>en</strong>zij m<strong>en</strong> proper als<br />

e<strong>en</strong> bijwoord met de bet. ‘in <strong>het</strong> bijzonder’ zou will<strong>en</strong> opvatt<strong>en</strong>, maar dat past niet goed in <strong>het</strong><br />

tekstverband; of kan <strong>het</strong> bijw. proper ook e<strong>en</strong> krachtiger betek<strong>en</strong>is hebb<strong>en</strong>, iets als ‘in de<br />

allereig<strong>en</strong>lijkste, de meest volstrekte zin’?).<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Daer mach ghe<strong>en</strong> ander comm<strong>en</strong> in.<br />

Das ich met dir de liefste bin,<br />

Das biddic d<strong>en</strong> hogh<strong>en</strong> Crist,<br />

Want du etc.<br />

477<br />

15 Eewich sonder avela<strong>en</strong>,<br />

Lief zuetze reine, mijn hoochste vruecht,<br />

Willic in din<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st vulsta<strong>en</strong>. 17<br />

Vor alle dinc <strong>het</strong> mir gh<strong>en</strong>uecht.<br />

Als ich dir zie, bin ich verhuecht<br />

20 Vele meer dan ie te seggh<strong>en</strong>e wist,<br />

Want du allein die liefste bist.<br />

Troost mi dan, vrauwe, <strong>en</strong>de neimt mijns waer! 22<br />

Der zonder ic niet lev<strong>en</strong> can.<br />

E<strong>en</strong> ure dinct mi sijn e<strong>en</strong> jaer,<br />

25 Of ic <strong>en</strong> zie di lieflic an. 25<br />

Nu biddic dir in trauw<strong>en</strong> dan<br />

Dat ghi doch, vrauwe, mijns lid<strong>en</strong>s ghist, 27<br />

Want du etc.<br />

Al niet ic gheer, hoet mi vergheit, 29<br />

30 Dan te zine in dijn bedwanc,<br />

Al waert ooc al der werelt leit<br />

Sonder di, mijn hoochste a<strong>en</strong>vanc! 31-32<br />

Want minne <strong>en</strong> werct na niem<strong>en</strong>s danc. 33<br />

Wilt dan mir hertz<strong>en</strong> ghev<strong>en</strong> vrist, 34<br />

35 Want du alleine die liefste bist.<br />

17 vulsta<strong>en</strong>, ‘volhard<strong>en</strong>’.<br />

22 waer: <strong>het</strong> hs. heeft w met e<strong>en</strong> afkortingstek<strong>en</strong>.<br />

25 ‘als ik u niet in uw lieflijkheid aanschouw<strong>en</strong> kan’.<br />

27 mijns lid<strong>en</strong>s ghist, ‘d<strong>en</strong>kt aan mijn lijd<strong>en</strong>’.<br />

29 al, l. el; ‘hoe <strong>het</strong> mij ook moge vergaan, ik verlang niets anders’.<br />

31-32 ‘al zou de hele wereld, behalve gij, mijn hoogste schat, er kritiek op hebb<strong>en</strong>’.<br />

33 ‘want de liefde gaat haar eig<strong>en</strong> gang <strong>en</strong> vraagt naar niemands goedkeuring’.<br />

34 vrist, ‘respijt, tijd om op adem te kom<strong>en</strong>’; in deze betek<strong>en</strong>is niet bij Verdam.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


115 *<br />

Vor alre gh<strong>en</strong>ouchte vroylicheit,<br />

Up min<strong>en</strong> heit,<br />

So lieft mir bas<br />

E<strong>en</strong>s minlics hertz<strong>en</strong> ommecleit<br />

5 Daer trauwe a<strong>en</strong> steit.<br />

Dies nie vergas<br />

Reinlic zin daer stede in was. 1-7<br />

478<br />

* Rondeel. E<strong>en</strong> der onoplosbare gevall<strong>en</strong>: er ontbrek<strong>en</strong> minst<strong>en</strong>s 9 streepjes als slotpassage.<br />

Bij de conjectuur zijn de eerste 5 (op ‘lon<strong>en</strong>s di<strong>en</strong>st ontseit’) aan 't begin van <strong>het</strong> Couplet<br />

ontle<strong>en</strong>d; de laatste 4 zijn als de slotcad<strong>en</strong>s van bv. no. 80, 90, 100. E<strong>en</strong> andere oplossing<br />

is: de verticale streep 10 not<strong>en</strong>streepjes terug (na a′a′g′g′), dan blijft alle<strong>en</strong> de finalis-conjectuur<br />

(g′f′e′d′).<br />

1-7 ‘bov<strong>en</strong> alle minnevreugde behaagt <strong>het</strong> mij, wanneer <strong>het</strong> hart van e<strong>en</strong> minnaar de mantel der<br />

trouw draagt; e<strong>en</strong> zuivere inborst, waarin standvastigheid woonde, vergat deze (mantel) nooit’;<br />

e<strong>en</strong> ommecleit - de laatste letters van r. 4 zijn in <strong>het</strong> hs. onleesbaar, de aanvulling is van N.<br />

Geerts - is bij Jan Morito<strong>en</strong> iets als ‘e<strong>en</strong> omhulsel van gedraging<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> <strong>het</strong> innerlijk<br />

weerspiegel<strong>en</strong>d gedragspatroon’: in lied 54 wordt aan <strong>het</strong> meisje dat haar maagdelijkheid<br />

verlor<strong>en</strong> heeft, gevraagd ‘waer es dijn zuver ommecleit?’, in lied 140 verzucht de wanhopig<br />

gedeprimeerde minnaar ‘ach, gro<strong>en</strong> nu zi, mijn ommecleit!’, in <strong>het</strong> 7de gedicht zegt'de<br />

raadsvrouwe ‘gro<strong>en</strong> es der vruechd<strong>en</strong> ommecleit’; m<strong>en</strong> vertaalt r. 4-5 dus waarschijnlijk <strong>het</strong><br />

nauwkeurigst als: ‘e<strong>en</strong> gedrag van <strong>het</strong> minn<strong>en</strong>de hart (of: de minnaar) waar <strong>uit</strong> zijn trouw<br />

blijkt’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


O stede, dijn werde mogh<strong>en</strong>theit<br />

Die es so breit,<br />

10 Dats nie gh<strong>en</strong>as<br />

Sin die dijns lon<strong>en</strong>s di<strong>en</strong>st ontseit.<br />

Dats waer gheseit. 8-12<br />

Vor alre gh<strong>en</strong>ouchte etc.<br />

479<br />

Vrauwe vul alre reinicheit,<br />

15 Hets recht besceit, 15<br />

Ghelooft mir das,<br />

Dat steide in din<strong>en</strong> zinne leit, 17<br />

Ich bems bereit<br />

Met will<strong>en</strong> ras. 18-19<br />

20 Onstede es broosscher vele dan glas! 20<br />

Vor alre etc.<br />

8-12 ‘o standvastigheid, uw loffelijke heerschappij strekt zich zo ver <strong>uit</strong>, dat e<strong>en</strong> geest die u de<br />

di<strong>en</strong>st, waarvan hij zijn loon trok, zou opzegg<strong>en</strong>, (te gronde zou gaan <strong>en</strong>) er nooit meer<br />

bov<strong>en</strong>op zou kom<strong>en</strong>; zo, <strong>en</strong> niet anders, is <strong>het</strong>’.<br />

15 recht besceit, ‘de eerlijke waarheid’.<br />

17 ‘als standvastigheid in uw bedoeling ligt, als gij standvastigheid van mij verlangt’.<br />

18-19 ‘ik b<strong>en</strong> er onmiddellijk met hart <strong>en</strong> ziel toe bereid’.<br />

20 ‘onstandvastigheid is nog veel breekbaarder dan glas, is <strong>het</strong> zwakste wat er is (<strong>en</strong> daar moet<br />

ik dus niets van hebb<strong>en</strong>)’, verg. Maerlant, Martijn 1, 111: ‘trouwe es brooscher dan e<strong>en</strong> glas’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


116 *<br />

480<br />

E<strong>en</strong> droom haet mir tze vruechd<strong>en</strong> bracht,<br />

Das mir de nacht<br />

Tze balde dus overlidet. 2-3<br />

Mijn gheist <strong>en</strong> ruste nye so sacht,<br />

5 Mijns zinnes cracht<br />

Tze mael daer in verblidet.<br />

Nu willic emmer slap<strong>en</strong> ga<strong>en</strong>.<br />

Ic hope, mir sal noch com<strong>en</strong> a<strong>en</strong><br />

Des dromes vruecht,<br />

10 Die mir verhuecht<br />

Toot a<strong>en</strong>der tzijt<br />

* Rondeel. Beginnot<strong>en</strong> conjectuur. Na de g′g′ (op ‘tzijt’) e<strong>en</strong> custos (= waarschuwingstek<strong>en</strong> bij<br />

regeleinde), die op f′ wijst (bij Carton e<strong>en</strong> d′). Hier e<strong>en</strong> conjectuur van f′g′ a′.<br />

2-3 ‘zodat mij de nacht op deze wijze te snel voorbij is gegaan’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Das ich <strong>en</strong> la<strong>en</strong>. 11-12<br />

Daer van so moet mijn hertze ontfa<strong>en</strong><br />

E<strong>en</strong> minlic zucht.<br />

15 Das gheift mir ducht,<br />

Onzeker wa<strong>en</strong>.<br />

Sint dat si quam in mijn ghedacht,<br />

Met ganser macht<br />

Mijn hertse ontsted<strong>en</strong> midet. 19<br />

20 T<strong>en</strong> cam nye van Adaems gheslacht<br />

E<strong>en</strong> beild ghewracht 20-21<br />

Die meer mijn vruecht verstidet. 22<br />

Si can mich al der zoorgh<strong>en</strong> dwa<strong>en</strong>.<br />

Si blijft allein, wes ich verma<strong>en</strong>,<br />

25 Die mir bewuecht<br />

Al mijn gh<strong>en</strong>uecht. 23-26<br />

Vruecht <strong>en</strong>de jolijt<br />

Mach si versla<strong>en</strong>. 27-28<br />

E<strong>en</strong> droom etc.<br />

30 Wanneer huer lieflic zi<strong>en</strong> mijns acht, 30<br />

Mijn hertze lacht<br />

Ende truer<strong>en</strong> mi ontglidet.<br />

Wijflic wijf, vor niders wacht<br />

Dijnre zed<strong>en</strong> cracht, 33-34<br />

35 Das dir ghe<strong>en</strong> boos b<strong>en</strong>idet.<br />

481<br />

11-12 ‘tot aan <strong>het</strong> og<strong>en</strong>blik dat ik hem (de vreugde van de droom) moet loslat<strong>en</strong> (omdat ik wakker<br />

word)’.<br />

19 ontstede, l. onstede, ‘onstandvastigheid’. midet: in hs. niet goed leesbaar; de kopiist kan ook<br />

mi doet geschrev<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>.<br />

20-21 ‘er werd door <strong>het</strong> m<strong>en</strong>selijk geslacht nooit e<strong>en</strong> vrouw geg<strong>en</strong>ereerd’.<br />

22 verstidet, ‘versterkt’.<br />

23-26 ‘zij kan mij van al mijn zorg<strong>en</strong> bevrijd<strong>en</strong>, zij blijft <strong>het</strong> alle<strong>en</strong>, wie ik ook zou kunn<strong>en</strong> noem<strong>en</strong>,<br />

die mij al mijn (liefdes)g<strong>en</strong>ot br<strong>en</strong>gt’.<br />

27-28 ‘vreugde <strong>en</strong> blijdschap kan zij (ook) te niet do<strong>en</strong>’.<br />

30 ‘wanneer haar vri<strong>en</strong>delijke blik aandacht voor mij heeft’.<br />

33-34 ‘eerbare vrouw, bewaak uw deugd teg<strong>en</strong> kwaadsprekers’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


In slape, in wake, in ga<strong>en</strong>, in sta<strong>en</strong><br />

Blivic in truw<strong>en</strong> dijn gheva<strong>en</strong>.<br />

Helpt mir, wael muecht, 38<br />

Met dijnre duecht!<br />

40 Mijn soorgh<strong>en</strong> quijt<br />

Dat doestu za<strong>en</strong>! 40-41<br />

Ic blive di minlic onderda<strong>en</strong>.<br />

Troutzaerte vrucht,<br />

Wilt ghev<strong>en</strong> lucht<br />

45 D<strong>en</strong> huwera<strong>en</strong>! 43-45<br />

E<strong>en</strong> droom etc.<br />

482<br />

38 wael muecht, ‘gij kunt <strong>het</strong> heel goed’.<br />

40-41 ‘gij ontdoet mij in e<strong>en</strong> og<strong>en</strong>blik van mijn zorg<strong>en</strong>’.<br />

43-45 ‘allerliefste vrouw, verschaf licht aan de nachtuil’; verg. voor <strong>het</strong> beeld van de nachtuil, waarin<br />

de dichter zich hier aan zijn geliefde (Marie) pres<strong>en</strong>teert, lied 42.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


117 *<br />

‘Vergheit mijns niet, troutzalich wijf,<br />

Want ic b<strong>en</strong> dijn ghevangh<strong>en</strong>.<br />

Sin, hertze, moet, ziele <strong>en</strong>de lijf,<br />

Dat roupt om troost ontfangh<strong>en</strong>.<br />

5 Twifel <strong>en</strong>de verlangh<strong>en</strong>,<br />

Salic ontgangh<strong>en</strong>,<br />

Van mi drijf! 5-7<br />

483<br />

* Ballade van 4 omvangrijke strof<strong>en</strong> (4 = 1). De strof<strong>en</strong>bouw is:<br />

ab ab<br />

stoll<strong>en</strong><br />

bbc cdc<br />

afgezang<br />

DDD<br />

refrein<br />

ee fff<br />

coda<br />

Het coda alle<strong>en</strong> bij couplet 1 <strong>en</strong> 3.<br />

5-7 ‘zal ik (<strong>uit</strong> de gevang<strong>en</strong>is) vrijkom<strong>en</strong>, dan moet gij twijfel <strong>en</strong> verdriet <strong>uit</strong> mij verdrijv<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Wiltu niet seggh<strong>en</strong>, vrouwe, so scrijf!’<br />

‘Dan do<strong>en</strong> ic niet,<br />

10 Muechstu niet bas, ghevang<strong>en</strong> blijf.’ 10<br />

‘Ach, vrauwe, a<strong>en</strong>ziet<br />

Das ich moet bliv<strong>en</strong> int verdriet!<br />

Gheift d<strong>en</strong> aerm<strong>en</strong> ghevangh<strong>en</strong><strong>en</strong> yet!<br />

Ach, vrauwe, twi doestu mir so wee?<br />

15 Ich bin al dijn, wat wiltu mee?<br />

Ghef mir dijn gonst,<br />

Mijns hertz<strong>en</strong> wonste! 17<br />

Niet anders ic ghelov<strong>en</strong> conste.’ 18<br />

‘Mijn liefste vrauwe, gh<strong>en</strong>oug<strong>het</strong> dir<br />

20 Mijn minn<strong>en</strong>tlijc bezuer<strong>en</strong>, 19-20<br />

So doe al dattu wils met mir,<br />

In wilre niet om trur<strong>en</strong>.<br />

Mach mi van dich ghebur<strong>en</strong><br />

Te<strong>en</strong>igher ur<strong>en</strong><br />

25 Dijn bestier, 25<br />

So waer mijn leit verwonn<strong>en</strong> scier!’<br />

‘Dan do<strong>en</strong> ich niet,<br />

Al soolstu bliv<strong>en</strong> prisonier.’<br />

‘Ach, vrauwe, a<strong>en</strong>ziet<br />

30 Das ich moet bliv<strong>en</strong> int verdriet!<br />

Gheift d<strong>en</strong> aerm<strong>en</strong> ghevangh<strong>en</strong> yet!’ 31<br />

‘Lief uutvercor<strong>en</strong>, wijflic scijn,<br />

484<br />

10 muechstu niet bas, ‘als je niet beter vermoogt’; bedoelt de geliefde (Mergriete): ‘als je niets<br />

beters te vertell<strong>en</strong> hebt’, of: ‘als je niet meer (geest)kracht bezit (om jezelf te bevrijd<strong>en</strong>)’?<br />

17 wonste, l. wonst; weinig voorkom<strong>en</strong>de bijvorm van woonste, ‘verblijfplaats, onderdak’.<br />

18 conste, l. const; <strong>het</strong> is mij niet duidelijk of de dichter bedoelt: ‘in niets anders zou ik mijn<br />

vertrouw<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> stell<strong>en</strong>’, dan wel: ‘niets anders zou ik kunn<strong>en</strong> verklar<strong>en</strong>’.<br />

19-20 ‘mijn liefste vrouwe, als mijn lijd<strong>en</strong> om de wille van de liefde u g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> kan gev<strong>en</strong>’.<br />

25 bestier, ‘bescherming’.<br />

31 achter deze regel heeft de kopiist misschi<strong>en</strong> verget<strong>en</strong> e<strong>en</strong> etc. te zett<strong>en</strong>; m<strong>en</strong> zou zich hierna<br />

e<strong>en</strong> herhaling van r. 14-18 kunn<strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Mijn hoochste souvereine,<br />

Nu neimt mijns ware, want ic moet zijn<br />

35 Dijn prisonier alleine.<br />

In trauw<strong>en</strong> ich das meine:<br />

Vor di ne gheine<br />

Int hertze mijn!<br />

Lost mi dan, vrouwe, uut zorgh<strong>en</strong> pijn!’<br />

40 ‘Al doe ict niet,<br />

Emmer blijf in trauw<strong>en</strong> fijn.’<br />

‘Ach, vrauwe, a<strong>en</strong>ziet<br />

Dat ic moet bliv<strong>en</strong> int verdriet!<br />

Gheift d<strong>en</strong> aerm<strong>en</strong> etc.<br />

45 Wel werd<strong>en</strong> mach, dat niet <strong>en</strong> si. 45<br />

In hop<strong>en</strong> so verhueghic mi.<br />

Met trauw<strong>en</strong> vast,<br />

Mijn hoochste raste, 48<br />

Lost min<strong>en</strong> zin uut swifels laste.’ 49<br />

50 ‘Vergheit mi niet’ etc.<br />

485<br />

45 ‘wat niet is, kan nog wel kom<strong>en</strong>’.<br />

48 raste, l. rast.<br />

49 swifels, l. tswifels (of: stwifels?). laste, l. last.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


118 * +<br />

‘So vruechd<strong>en</strong> rijch<br />

Was nie mijn zin,<br />

Vrauwe, zekerlijch,<br />

Dan als ich bin<br />

5 Bi dir,<br />

In dir.<br />

486<br />

* Chanson, balladisch 4 grote strof<strong>en</strong> (4 = 1) in baarvorm met R., dat echter na de 2de strofe<br />

niet gezong<strong>en</strong> wordt. De tekstplaatsing is geheel syllabisch, ook indi<strong>en</strong> de dunne streepjes<br />

als herhalingstek<strong>en</strong> opgevat word<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> custos (in regel 16 op ‘daer’) wijst op e<strong>en</strong> f′ (niet<br />

bij Carton). De voordracht moet vrij <strong>en</strong> afwissel<strong>en</strong>d zijn met soms ternair, soms gepuncteerd<br />

ritme <strong>en</strong> met e<strong>en</strong> declamatorisch rubato.<br />

+ In deze liefdesdialoog sprek<strong>en</strong> de beide gesprekspartners (Jan <strong>en</strong> Mergriete) in precies<br />

dezelfde toon <strong>en</strong> dat maakt <strong>het</strong> dikwijls moeilijk vast te stell<strong>en</strong> wie er aan <strong>het</strong> woord is (verg.<br />

lied 79). Ik geeft mijn interpunctie graag voor beter.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Dan tzwifel ghein,<br />

Want ich b<strong>en</strong> dijn<br />

Ende niem<strong>en</strong>s meer.’<br />

10 ‘Dijns lid<strong>en</strong>s pijn<br />

Doet mir so zeer.’<br />

‘D<strong>en</strong> tzijt<br />

Her lijt<br />

Ich dir ghemein. 12-14<br />

15 Mijn sed<strong>en</strong> vro verhuegh<strong>en</strong> clein<br />

Mir hertz<strong>en</strong>, daer du in allein<br />

Beslot<strong>en</strong> bist <strong>en</strong>de bliv<strong>en</strong> salt. 15-17<br />

Al mochtic lev<strong>en</strong> .M. jaer,<br />

Dat saltu zeker vind<strong>en</strong> waer,<br />

20 Dattu mich haes in dir ghewald.<br />

Daer tzoe groetich di duz<strong>en</strong>tfald!’<br />

‘Wat God bescert,<br />

Met wille a<strong>en</strong>vanc.’ 22-23<br />

‘Mi niet <strong>en</strong> dert<br />

25 In dijn bedwanc.’ 24-25<br />

‘So si<br />

In mi<br />

Ende nicht <strong>en</strong> wa<strong>en</strong><br />

Dat ich di sal<br />

30 Verghess<strong>en</strong> yet.’<br />

487<br />

12-14 ‘de hele tijd lijd ik omdat ik mij met u verbond<strong>en</strong> voel’; d<strong>en</strong> tzijt her betek<strong>en</strong>t letterlijk ‘de tijd<br />

tot nu toe’; <strong>het</strong> is e<strong>en</strong> ongewone constructie waarvan ik bij Verdam ge<strong>en</strong> andere voorbeeld<strong>en</strong><br />

heb kunn<strong>en</strong> vind<strong>en</strong>.<br />

15-17 ‘mijn vrolijke natuur is niet in staat mijn hart vrolijk te stemm<strong>en</strong>; (dat kunt gij alle<strong>en</strong>) omdat gij<br />

alle<strong>en</strong> dat hart vervult <strong>en</strong> zult blijv<strong>en</strong> vervull<strong>en</strong>’.<br />

22-23 ‘wat God beschikt, aanvaard dat met vreugde’; zo moet de vertaling luid<strong>en</strong> als deze woord<strong>en</strong><br />

door de vrouw gezegd zijn; behor<strong>en</strong> ze tot de rol van de man, dan zou m<strong>en</strong> ze, als inleiding<br />

tot <strong>het</strong> volg<strong>en</strong>de, kunn<strong>en</strong> vertal<strong>en</strong> als: ‘wat God beschikt, aanvaard ik met vreugde’.<br />

24-25 ‘onder uw heerschappij kan mij niets der<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


‘Ich bin dijn al,<br />

Ne twifels niet. 31-32<br />

Mijn heil<br />

Es gheil<br />

35 An dir ghesta<strong>en</strong>. 33-35<br />

488<br />

Twi soudics conn<strong>en</strong> avela<strong>en</strong>? 36<br />

Mijn hertze <strong>en</strong> can ghe<strong>en</strong> vruecht ontfa<strong>en</strong><br />

Of heil, <strong>en</strong> si int dijn ghestalt.’ 38<br />

‘Lief beilde zoet,<br />

40 Nu gheift mir vruecht.<br />

Dijn blide moet<br />

Mich als verhuecht<br />

Vor das<br />

Ye was<br />

45 Of werd<strong>en</strong> can. 41-45<br />

Dies jondi Crist<br />

Al heils ghewin, 46-47<br />

Want waer du bist<br />

Daer es mijn zin. 49<br />

50 Mine mach<br />

Ghe<strong>en</strong> dach<br />

Vro comm<strong>en</strong> an,<br />

T<strong>en</strong> si van dir’. ‘wes vroylic dan!’<br />

‘Liever wijf ic nie ghewan.<br />

31-32 ‘ik b<strong>en</strong> geheel van u, twijfel daar (in <strong>het</strong> minst) niet aan’.<br />

33-35 ‘mijn heil hangt geheel van u af’.<br />

36 ‘hoe zou ik <strong>het</strong> kunn<strong>en</strong> lat<strong>en</strong> var<strong>en</strong>?’<br />

38 <strong>en</strong> si int dijn ghestalt, ‘t<strong>en</strong>zij <strong>het</strong> (mijn hart) geplaatst, geborg<strong>en</strong> is in <strong>het</strong> uwe’; m<strong>en</strong> verwacht<br />

na deze strofe, ev<strong>en</strong>als na de volg<strong>en</strong>de, e<strong>en</strong> aanduiding van <strong>het</strong> refrein: ‘Al mochtic lev<strong>en</strong><br />

etc.’.<br />

41-45 ‘uw blijmoedigheid maakt mij geheel <strong>en</strong> al blij bov<strong>en</strong> alles wat er ooit geweest is of nog kom<strong>en</strong><br />

kan’.<br />

46-47 ‘daarom geve Christus u, dat gij alle heil moogt verkrijg<strong>en</strong>’.<br />

49 de bov<strong>en</strong>ste helft van deze regel, de eerste van e<strong>en</strong> kolom, is afgesned<strong>en</strong>; de in de tekst<br />

gegev<strong>en</strong> lezing, waarvan de laatste twee woord<strong>en</strong> op grond van de overgeblev<strong>en</strong> letterrest<strong>en</strong><br />

tamelijk zeker zijn, is van Deleu.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


55 Dan mach mi nummer werd<strong>en</strong> hald.’ 55<br />

Al mochtic lev<strong>en</strong> etc.<br />

So vruechd<strong>en</strong> rijch etc.<br />

489<br />

55 ‘dat kan nooit voor mij ophoud<strong>en</strong>’; de verbinding hout (halt) werd<strong>en</strong> komt verder niet in <strong>het</strong><br />

mnl. voor <strong>en</strong> ik heb de betek<strong>en</strong>is dus moet<strong>en</strong> afleid<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> tekstverband; Verdams verklaring<br />

(MW 3, 34) lijkt mij onjuist.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


119 *<br />

Mijn herte haet uutvercor<strong>en</strong> ein.<br />

Soeter beilde <strong>en</strong> leift ne ghein,<br />

Vul duechd<strong>en</strong> es haer edel lijf.<br />

490<br />

Haer ogh<strong>en</strong> claer, haer minlic zi<strong>en</strong>,<br />

5 Haer mont zoet, meer dan balzems lucht,<br />

Daer mi al heil of mach ghesci<strong>en</strong><br />

Vor al dat m<strong>en</strong> mi ghev<strong>en</strong> muecht. 7<br />

T<strong>en</strong> leift up erde zoeter vrucht. 8<br />

Das groetic di minlic, liefste wijf! 9<br />

10 Mijn hertze heift uutvercor<strong>en</strong> ein etc.<br />

* Ballade. In de melodische frase na de streep e′ <strong>en</strong> d′ ingelast.<br />

7 muecht, l. mucht; r. 6-7 betek<strong>en</strong>t: ‘daarvan (t.w. van haar kijk<strong>en</strong> <strong>en</strong> sprek<strong>en</strong>) kan mij alle heil<br />

t<strong>en</strong> deel vall<strong>en</strong>, alles wat m<strong>en</strong> mij (verder) zou kunn<strong>en</strong> gev<strong>en</strong> te bov<strong>en</strong> gaande’.<br />

8 zoeter vrucht, ‘liever vrouw’.<br />

9 das groetic di minlic, ‘daarom groet ik u vri<strong>en</strong>delijk’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


God heift als vri<strong>en</strong>t an haer ghewacht 11<br />

An all<strong>en</strong> led<strong>en</strong> groot <strong>en</strong>de clein. 12<br />

Vul es haer wivelic ghedacht 13<br />

Van trauw<strong>en</strong> <strong>en</strong>de van zed<strong>en</strong> rein.<br />

15 Mijn priz<strong>en</strong> es haer vele te clein,<br />

Dies weinscic haer al heils beclijf. 15-16<br />

Mijn hertze heift etc.<br />

Ere, scaemte <strong>en</strong>de stadicheit,<br />

Wijsheit, const <strong>en</strong>de ooc ootmoet, 19<br />

20 Simpel wes<strong>en</strong>, reinicheit,<br />

Dits al in huer, des bem ic vroet.<br />

Dies willict nem<strong>en</strong> al vor goet,<br />

Wat si mi doet, met trauw<strong>en</strong> stijf. 22-23<br />

Mijn hertze heift uutvercor<strong>en</strong> ein.<br />

25 Soeter beilde <strong>en</strong> leift ne ghein.<br />

Vul deuchd<strong>en</strong> es haer edel lijf.<br />

491<br />

11 ‘God heeft met grote g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid alles aan haar lichaam gemaakt’; de motivering van Gods<br />

g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid zal wel ligg<strong>en</strong> in de volg<strong>en</strong>de regels: God heeft haar lichaam zo bijzonder mooi<br />

gemaakt, omdat zij zo'n edele ziel had; verg. bij Jan Praet, r. 1305: ‘God es hem vri<strong>en</strong>t’.<br />

12 groot <strong>en</strong>de clein, ‘alles’.<br />

13 wivelic ghedacht, ‘edele geest’.<br />

15-16 ‘ik kan haar niet g<strong>en</strong>oeg prijz<strong>en</strong>, daarom w<strong>en</strong>s ik haar toe dat alle heil voortdur<strong>en</strong>d haar deel<br />

moge zijn’.<br />

19 const, ‘kundigheid’.<br />

22-23 ‘daarom wil ik zonder protest alles wat zij mij doet aanvaard<strong>en</strong>, met onwankelbare trouw’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


120 *<br />

Wel op, elc zondich si bereit<br />

Der ein<strong>en</strong>tliker Triniteit<br />

Tze love alre gh<strong>en</strong>ad<strong>en</strong>. 1-3<br />

Die zonne ons gaer betug<strong>het</strong> haet<br />

5 Dat ons de dach vor hand<strong>en</strong> staet. 4-5<br />

492<br />

* Chanson. De not<strong>en</strong>voorraad bestrijkt 2 couplett<strong>en</strong>. Tekstplaatsing onzeker. De notatie heeft<br />

de t<strong>en</strong>orsleutel met <strong>het</strong> tek<strong>en</strong> voor bes; hieronder de F-sleutel met <strong>het</strong> tek<strong>en</strong> voor es. Het<br />

begin van de melodie is in langere schrijfwijze (3 streepjes voor 1, 6 voor <strong>het</strong> gebruikelijke<br />

dubbeltek<strong>en</strong>) opgetek<strong>en</strong>d. Na de streep e<strong>en</strong> paar tempo-aanduiding<strong>en</strong> <strong>uit</strong> de m<strong>en</strong>surale<br />

muziek: (bij Carton ontbreekt de punt), o <strong>en</strong> c. = tempus imperfectum cum prolatione<br />

maiori, wat hier aangeeft dat de waarde van <strong>het</strong> kleinste onderdeel 3-voudig is, wat<br />

overe<strong>en</strong>komt met de notatie van de beginfrase. o = tempus perfectum, geeft hier e<strong>en</strong> ternaire<br />

maatsoort aan, <strong>en</strong> c = tempus imperfectum, de binaire. Wolf Kongreßber.<br />

1-3 ‘kom, opstaan! iedere zondaar zij bereid tot e<strong>en</strong> lofprijzing van de <strong>en</strong>ige Drieë<strong>en</strong>heid voor<br />

alle g<strong>en</strong>ade (die hem in de afgelop<strong>en</strong> nacht t<strong>en</strong> deel is gevall<strong>en</strong>)’; ein<strong>en</strong>tlijc niet bij Verdam.<br />

4-5 ‘de zon (d.w.z. <strong>het</strong> eerste licht dat door <strong>het</strong> v<strong>en</strong>ster binn<strong>en</strong>valt) heeft ons duidelijk lat<strong>en</strong> blijk<strong>en</strong><br />

dat de dag aanbreekt’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Nu moet ons God berad<strong>en</strong><br />

Uut scand<strong>en</strong> <strong>en</strong>de uut scad<strong>en</strong>. 6-7<br />

Berch <strong>en</strong> dal, bosch <strong>en</strong> wald,<br />

Das haet dier zonn<strong>en</strong> m<strong>en</strong>ichfald<br />

10 Verchiert mildelike. 8-10<br />

O here, dor dine bitter doot<br />

Besceermt ons uut alre noot<br />

In des<strong>en</strong> erdsch<strong>en</strong> slike,<br />

Nu <strong>en</strong>de eewelike!<br />

15 Dat werde cruus, daer ghi an hinct<br />

Als ghi vor ons de doot ontfinct,<br />

Dat si in onse gheleide. 17<br />

Vor al meskief up des<strong>en</strong> dach 18<br />

Ende vor al dat ons der<strong>en</strong> mach,<br />

20 Dijn gracie ons bevreide 20<br />

Ende dijn ontfaermichede.<br />

Maria, werde roze root,<br />

Wilt ons vor all<strong>en</strong> wederstoot 23<br />

Bewar<strong>en</strong>! 24<br />

493<br />

6-7 ‘nu moge God ons bescherm<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> schade <strong>en</strong> schande’.<br />

8-10 ‘<strong>het</strong> gespeel der zonnestral<strong>en</strong> (dier zonn<strong>en</strong> m<strong>en</strong>ichfald) heeft berg <strong>en</strong> dal, bos <strong>en</strong> woud<br />

vri<strong>en</strong>delijk (of: rijkelijk) overglansd’; de dichter is dus opgestaan <strong>en</strong> kijkt <strong>uit</strong> zijn herbergraam;<br />

<strong>het</strong> landschap dat hij ziet zal wel in D<strong>uit</strong>sland ligg<strong>en</strong>; de rest van <strong>het</strong> lied - de inhoud van zijn<br />

morg<strong>en</strong>gebed - bewijst dat de dichter zich in deze vreemde omgeving, ondanks de idyllische<br />

aanblik daarvan - die hem bij <strong>uit</strong>zondering e<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> natuur-impressie in de p<strong>en</strong> geeft -, niet<br />

geheel veilig voelt.<br />

17 ‘dat bescherme ons’; verg. Verdam, MW 2, 1219-20.<br />

18 meskief, ‘ongeluk’.<br />

20 bevreide, ‘bescherme’.<br />

23 wederstoot, ‘teg<strong>en</strong>spoed’ (of: ‘(gewap<strong>en</strong>de) aanval’? verg. de laatste strofe).<br />

24 de regel is te kort <strong>en</strong> waarschijnlijk heeft de kopiist dus e<strong>en</strong> paar woord<strong>en</strong> overgeslag<strong>en</strong>; N.<br />

Geerts heeft voorgesteld te lez<strong>en</strong> En jegh<strong>en</strong>spoet bewar<strong>en</strong>, maar poëtisch ligt <strong>het</strong> m.i. meer<br />

voor de hand dat de regel begonn<strong>en</strong> is met e<strong>en</strong> synoniem van bewar<strong>en</strong> <strong>en</strong> ‘scriptorisch’ laat<br />

de vergissing zich <strong>het</strong> beste verklar<strong>en</strong> wanneer <strong>het</strong> eerste woord in letter-opbouw iets op<br />

bewar<strong>en</strong> gelek<strong>en</strong> heeft; de e<strong>en</strong>voudigste oplossing is wel Behoed<strong>en</strong> <strong>en</strong>de bewar<strong>en</strong>, maar wil<br />

m<strong>en</strong> de kopiist nog wat meer ‘tegemoetkome’, dan kan m<strong>en</strong> in plaats van behoed<strong>en</strong> ook e<strong>en</strong><br />

woord kiez<strong>en</strong> dat met bew- begint, bv. bewacht<strong>en</strong> of bewer<strong>en</strong>.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


25 Ons haet verlost dijn werde dracht. 25<br />

Bidt hem datti ons dach <strong>en</strong>de nacht<br />

So langhe wille spar<strong>en</strong>,<br />

Dat wi hem niet ontfar<strong>en</strong>. 28<br />

Dijn wond<strong>en</strong> .v. gheb<strong>en</strong>edijt<br />

30 Besceerme ons, here, in alre tijt!<br />

Om dat Adaem mesdede,<br />

U helighe lijf dat gaefdi daer<br />

Om ons te zine exempelaer. 33<br />

Nu hoor dan onse ghebede<br />

35 Dor dijn gh<strong>en</strong>adichede! pater noster<br />

O Gods vercor<strong>en</strong> zant Juli<strong>en</strong>, 36<br />

Wilt ons e<strong>en</strong> goet hosteil verzi<strong>en</strong> 37<br />

Daer m<strong>en</strong> ons tonse gheve,<br />

Ende neimt ons so in u bestier<br />

40 Dat ons elc m<strong>en</strong>sche wel antier 40<br />

Ende niem<strong>en</strong> an ons sneve, 41<br />

Maer elc met vred<strong>en</strong> leve!<br />

O Ysemas, nu ons bewaer 43<br />

Vor rover <strong>en</strong>de vor mord<strong>en</strong>aer<br />

494<br />

25 werde: <strong>het</strong> hs. heeft w'de <strong>en</strong> <strong>het</strong> vocalisme van de eerste syllabe staat (theoiretisch) dus niet<br />

vast.<br />

28 ‘dat wij niet sterv<strong>en</strong> terwijl wij ons van hem verwijderd hebb<strong>en</strong> (<strong>en</strong> de duivel dus niet de kans<br />

krijgt om ons te pakk<strong>en</strong>)’.<br />

33 ‘om voor ons de voorbeeldige m<strong>en</strong>s, de nieuwe Adam te zijn’.<br />

36 ‘o Julianus, Gods <strong>uit</strong>verkor<strong>en</strong> heilige’; bedoeld is Julianus hospitator, de beschermheilige der<br />

pelgrims (verg. Künstle, blz. 361).<br />

37 ‘wil ons e<strong>en</strong> goede herberg verschaff<strong>en</strong>’; van hosteil ge<strong>en</strong> andere plaats<strong>en</strong> bij Verdam.<br />

40 wel antier, ‘goed behandele’.<br />

41 an ons sneve, ‘er op <strong>uit</strong> is om ons te plukk<strong>en</strong>’; verg. Verdam s.v. snev<strong>en</strong> 8, a, waar overig<strong>en</strong>s<br />

deze merkwaardige plaats niet wordt vermeld; of de speciale betek<strong>en</strong>is waarin de dichter <strong>het</strong><br />

woord hier gebruikt usueel of incid<strong>en</strong>teel is, laat zich niet vaststell<strong>en</strong>.<br />

43 Ysemas: ongewone spelling van Gysemas, volg<strong>en</strong>s de leg<strong>en</strong>de de naam van de ‘boetvaardige<br />

moord<strong>en</strong>aar’ die sam<strong>en</strong> met Jezus gekruisigd werd (verg. Lucas 23 : 40-43).<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


45 Te lande <strong>en</strong>de ooc in strome! 45<br />

So wie na ons<strong>en</strong> inder sta<strong>en</strong>,<br />

Dat sijs met minn<strong>en</strong> avela<strong>en</strong>, 46-47<br />

Ende dat ons niet an come, 48<br />

T<strong>en</strong> si der ziel<strong>en</strong> vrome! 49<br />

50 Maria, werde rose root.<br />

495<br />

45 in strome: als de dichter inderdaad in D<strong>uit</strong>sland op reis was, zull<strong>en</strong> we bij de stroom wel aan<br />

de Rijn moet<strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> <strong>en</strong> bij de rover aan e<strong>en</strong> roofridder die langsvar<strong>en</strong>de schep<strong>en</strong> liet<br />

plunder<strong>en</strong>.<br />

46-47 ‘dat all<strong>en</strong> die er op <strong>uit</strong> zijn om ons overlast (hinder) te bezorg<strong>en</strong>, zich vri<strong>en</strong>delijk lat<strong>en</strong> beprat<strong>en</strong><br />

om daarvan af te zi<strong>en</strong>’; <strong>het</strong> lijkt wel of de dichter op e<strong>en</strong> van zijn reiz<strong>en</strong> inderdaad ervaring<strong>en</strong><br />

met rovers heeft gehad.<br />

48 niet an come, ‘niets overkome’.<br />

49 ‘t<strong>en</strong>zij <strong>het</strong> nuttig is voor onze ziel’; de dichter d<strong>en</strong>kt blijkbaar aan e<strong>en</strong> religieuze ervaring in<br />

e<strong>en</strong> of ander bedevaartsoord.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


121 *<br />

De vedele es van so zoeter aert, 1<br />

Al ware e<strong>en</strong> hertze jonc bezwaert, 2<br />

496<br />

* Chanson. Grote couplett<strong>en</strong> met R. <strong>en</strong> coda. Melodie in canzonevorm. Wolf Kongreβber.<br />

1 vedele: <strong>het</strong> vedelspel duidt, ev<strong>en</strong>als <strong>het</strong> bongh<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>het</strong> akar<strong>en</strong>, in dit lied de coitus aan.<br />

2 bezwaert, ‘bedroefd’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


497<br />

Dat spel soudze verblid<strong>en</strong>.<br />

Vor alle dinc hebbict begaert, 4<br />

5 Nu grijst mijn top, nu graeut mijn baert, 5<br />

Vruechd<strong>en</strong> mi ontglid<strong>en</strong>.<br />

Haddic min<strong>en</strong> stoc ghespaert, 7<br />

Doe hi was stijf <strong>en</strong>de wael ghesnaert,<br />

Sone stondic niet bezid<strong>en</strong>.<br />

10 Wat saelt gheclaecht? doch eist also.<br />

Dat es mijn hertze gar onvro 11<br />

Als e<strong>en</strong> verstek<strong>en</strong> vedel man. 12<br />

Bongh<strong>en</strong>, akar<strong>en</strong>, vedel spel 13<br />

Ghevoucht d<strong>en</strong> jongh<strong>en</strong> hertz<strong>en</strong> wel,<br />

15 Want alle vruechd<strong>en</strong> clever an.<br />

Ich ha<strong>en</strong> ‘verdorv<strong>en</strong> mijn ghestel 16<br />

Int vedel<strong>en</strong>, dat mi rauw<strong>en</strong> sel.<br />

Daer nes e<strong>en</strong> ander up nochtan: 18<br />

Hi sceiter van dies niet <strong>en</strong> can. 19<br />

20 Dat bong<strong>en</strong> es vul der vroilicheit.<br />

Als m<strong>en</strong> de bonge te pointe leit<br />

Ende m<strong>en</strong>re up speilt gheringhe,<br />

So m<strong>en</strong>se dan gheringher sleit, 21-23<br />

Te meer haer luut te zuetzer gheit.<br />

4 hebbict, hs. hebbic; de aanvulling is van N. Geerts.<br />

5 top, ‘kruin’ (of: ‘kuif’?).<br />

7 stoc, ‘phallus’.<br />

11 dat, ‘daarom’; verg. dies in r. 40.<br />

12 verstek<strong>en</strong>, ‘afgedankt’. vedelman: ge<strong>en</strong> andere plaats<strong>en</strong> bij Verdam.<br />

13 bongh<strong>en</strong>, akar<strong>en</strong>: e<strong>en</strong> bonghe (verg. lied 38) is e<strong>en</strong> trommel die in de hand werd gehoud<strong>en</strong>,<br />

e<strong>en</strong> akare e<strong>en</strong> keteltrom of pauk; van de ww. bongh<strong>en</strong> <strong>en</strong> akar<strong>en</strong> geeft Verdam alle<strong>en</strong> maar<br />

voorbeeld<strong>en</strong> <strong>uit</strong> ons liedboek.<br />

16 ghestel, ‘instrum<strong>en</strong>t’.<br />

18 nes, hs. es; de aanvulling is van Verdam; de regel moet betek<strong>en</strong><strong>en</strong>: ‘niettemin, er zit niets<br />

anders op’.<br />

19 ‘wie er niets (meer) van terechtbr<strong>en</strong>gt, houdt ermee op’.<br />

21-23 verg. lied 38, r. 20-21.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


25 Mi huecht, dat icker of zinghe! 25<br />

Haddic ghespaert mijn aerbeit,<br />

Het stonde mir bas dant mir nu steit,<br />

Nu trueric zonderlijnghe.<br />

Wat saelt gheclaecht etc.<br />

30 Akar<strong>en</strong> dat es wel also zoet. 30<br />

Als m<strong>en</strong> de const te rechte doet,<br />

So gheift se also zuetz<strong>en</strong> clanc.<br />

Mijn hijsterm<strong>en</strong>t was wil<strong>en</strong> goet. 33<br />

Doe haddic tall<strong>en</strong> vruechd<strong>en</strong> spoet,<br />

35 Wat ic nu doe, dats zonder danc. 35<br />

Die hem mestroost, hine es niet vroet, 36<br />

Na di<strong>en</strong> dat emmer wes<strong>en</strong> moet. 37<br />

Ic houds mi and<strong>en</strong> goed<strong>en</strong> dranc! 38<br />

Wat saelt gheclaecht etc.<br />

40 Dies es mijn hertze etc.<br />

Als e<strong>en</strong> verstek<strong>en</strong> etc.<br />

Bong<strong>en</strong>, akar<strong>en</strong> etc.<br />

498<br />

25 ‘ik g<strong>en</strong>iet er nog van terwijl ik ervan zing’.<br />

30 ‘<strong>het</strong> pauk<strong>en</strong>spel is ev<strong>en</strong> aang<strong>en</strong>aam’.<br />

33 hijsterm<strong>en</strong>t, ‘instrum<strong>en</strong>t’.<br />

35 ‘met wat ik nu doe, kan ik ge<strong>en</strong> eer meer behal<strong>en</strong>’.<br />

36 die hem mestroost, ‘wie er wanhopig over wordt’.<br />

37 ‘omdat <strong>het</strong> nu e<strong>en</strong>maal zo moet zijn’.<br />

38 ‘ik (b<strong>en</strong> niet zo gek er wanhopig over te word<strong>en</strong> maar) zoek mijn troost bij de edele wijn’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


122 *<br />

Ic badt der liefster vrouw<strong>en</strong> mijn. 1<br />

God gheve dat mir becliv<strong>en</strong> moet, 2<br />

Of anders sal verlangh<strong>en</strong>s pijn<br />

Verdwin<strong>en</strong> al mijns hertz<strong>en</strong> bloet. 4<br />

5 No vruecht, no heil, no scat, no goet<br />

En mach mi help<strong>en</strong> niet e<strong>en</strong> blat,<br />

Doet si mi niet dat ic huer bat.<br />

Ghebloiet staet e<strong>en</strong> gardelijn, 8<br />

So vaste nye ghein in mi <strong>en</strong> stoet. 9<br />

10 God groetu, joncfrauwe edel, fijn, 10<br />

Dat rijs ha<strong>en</strong>stu in dijn behoet.<br />

499<br />

* Rondeel in ‘Morito<strong>en</strong>-vorm’ (zie 102). Slotnot<strong>en</strong> g′f′ conjectuur.<br />

1 ‘ik vroeg <strong>het</strong> aan mijn liefste vrouwe (t.w. met mij naar bed te gaan)’.<br />

2 dat mir becliv<strong>en</strong> moet, ‘dat <strong>het</strong> mijn deel moge zijn’.<br />

4 verdwin<strong>en</strong>, ‘do<strong>en</strong> verdwijn<strong>en</strong>’.<br />

8 gardelijn, ‘takje’; hier, in parodiëring van <strong>het</strong> gaerdelijn <strong>uit</strong> lied 129, r. 31, ter aanduiding van<br />

de ‘roede’, de phallus; in r. 11 in dezelfde betek<strong>en</strong>is rijs.<br />

9 parodiër<strong>en</strong>d ontle<strong>en</strong>d aan lied 129, r. 33; verg. ook r. 11 met lied 129, r. 34. joncfrauwe: in<br />

<strong>het</strong> hs. joncf met e<strong>en</strong> afkortingstek<strong>en</strong>.<br />

10 God groet u: deze plechtige groet moet in de situatie van <strong>het</strong> lied komisch bedoeld zijn.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Ich badt der liefster etc.<br />

Sal dan mijn gaert ghedurich sijn, 13<br />

Blijft mi ghestalt toot heilde zoet. 14<br />

15 Want ich wil emmer bliv<strong>en</strong> dijn,<br />

Dat saltu zeker werd<strong>en</strong> vroet.<br />

No vrueckt, no heil, no scat, no goet<br />

Ne mach mi help<strong>en</strong> niet e<strong>en</strong> blat,<br />

Doet si mi niet dat ic haer bad.<br />

20 Ick badt der liefster etc.<br />

500<br />

13 <strong>het</strong> vierde <strong>en</strong> vijfde woord zijn in <strong>het</strong> hs. onduidelijk; de regel betek<strong>en</strong>t: ‘zal mijn takje overeind<br />

blijv<strong>en</strong> staan’.<br />

14 heilde, ‘band’; de dichter bedoelt e<strong>en</strong> band zoals e<strong>en</strong> boomkweker gebruikt om e<strong>en</strong> zwak<br />

stammetje te steun<strong>en</strong> of e<strong>en</strong> tak van e<strong>en</strong> leiboom op te bind<strong>en</strong>; hier natuurlijk ter aanduiding<br />

van de vagina.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


123 *<br />

Mijn herte a<strong>en</strong> steid<strong>en</strong> ord<strong>en</strong> blijft. 1<br />

Up hope lev<strong>en</strong> leert mijn zin,<br />

Want tswivel zwaert des minres moet. 3<br />

Wat m<strong>en</strong> zing<strong>het</strong>, seicht of scrijft,<br />

5 Onsteid<strong>en</strong> h<strong>en</strong>de es leits ghewin. 5<br />

Mijn herte a<strong>en</strong> steid<strong>en</strong> ord<strong>en</strong> blijft.<br />

Up hop<strong>en</strong> lev<strong>en</strong> leert mijn zin.<br />

So wie dat jegh<strong>en</strong> steide kijft, 8<br />

Sijn h<strong>en</strong>de es zuer, hoe zoet tbeghin.<br />

10 Onsteide noit m<strong>en</strong>sch<strong>en</strong> wel ne stoet. 10<br />

Mijn herte etc.<br />

501<br />

* Rondeel.<br />

1 a<strong>en</strong> steid<strong>en</strong> ord<strong>en</strong>, ‘in de staat der standvastigheid’; verg. lied 110, waar stede <strong>en</strong> steid<strong>en</strong><br />

orde gepersonifieerd de geliefde aanduidt; misschi<strong>en</strong> is dit ook <strong>het</strong> geval in lied 123 <strong>en</strong> dan<br />

moet m<strong>en</strong> r. 1 vertal<strong>en</strong> als: ‘mijn hart houdt zich aan haar die de staat der standvastigheid<br />

belichaamt’; in r. 8 moet steide echter wel de standvastigheid in de dichter aanduid<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

daarom lijkt mij de eerst gegev<strong>en</strong> vertaling van r. 1 toch de waarschijnlijkste.<br />

3 zwaert des minres moet, ‘legt e<strong>en</strong> druk op de geest van de minnaar’.<br />

5 ‘<strong>het</strong> einde van de onstandvastigheid is dat m<strong>en</strong> zich verdriet op de hals haalt’.<br />

8 jegh<strong>en</strong> steide kijft, ‘zich teg<strong>en</strong> de standvastigheid verzet’.<br />

10 ‘onstandvastigheid heeft nog nooit iemand gesierd’; m<strong>en</strong> verwacht eig<strong>en</strong>lijk: ‘onstandvastigheid<br />

heeft nog nooit iemand winst opgeleverd’, maar e<strong>en</strong> dergelijke betek<strong>en</strong>is van wel sta<strong>en</strong> kan<br />

ik niet bij Verdam vind<strong>en</strong>.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


124 *<br />

502<br />

Trauwe <strong>en</strong>de steide, scaemte, ootmoet,<br />

Wet<strong>en</strong>theit <strong>en</strong>de eere, 2<br />

Ghezedich, edel, wijs <strong>en</strong>de vroet,<br />

Noch haet si duechd<strong>en</strong> meere.<br />

5 Simpel, meinder, scone <strong>en</strong>de goet, 1-55<br />

* Refreinchanson. De beginnot<strong>en</strong> d″-b′ conjectuur volg<strong>en</strong>s nr. 57 <strong>en</strong> 116. In <strong>het</strong> midd<strong>en</strong> 2<br />

gecaudeerde rhomb<strong>en</strong> (halve not<strong>en</strong>waarde) <strong>en</strong> e<strong>en</strong> streepje (Carton 2), dat fras<strong>en</strong>herhaling<br />

aangeeft.<br />

2 wet<strong>en</strong>theit: hier eerder ‘heusheid’ dan ‘wijsheid’.<br />

1-5 Jan Praet heeft ook reeks<strong>en</strong> versregels die gevuld zijn met opsomming<strong>en</strong> van deugd<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

ondeugd<strong>en</strong>; e<strong>en</strong> opsomming die wel wat op die van Jan Morito<strong>en</strong> lijkt vind<strong>en</strong> we in r. 2765/77<br />

(ed. Bormans):<br />

5 meinder, ‘vri<strong>en</strong>delijk’.<br />

Scamelhede, consci<strong>en</strong>cie nauwe,<br />

vri<strong>en</strong>delichede <strong>en</strong>de jonste goede,<br />

ontfaermichede up grot<strong>en</strong> rauwe,<br />

dat sijn telgh<strong>en</strong> van der omoede.<br />

Soberhede <strong>en</strong>de zoett<strong>en</strong> moet,<br />

ghestad<strong>en</strong> sin <strong>en</strong>de goedertiere,<br />

bedi<strong>en</strong>stich, hovesch, simpel, vroet,<br />

goede zed<strong>en</strong> <strong>en</strong>de scone maniere,<br />

waerachtich <strong>en</strong>de snel in weldad<strong>en</strong>,<br />

zuver ghedochte, e<strong>en</strong>voudichede,<br />

met dez<strong>en</strong> telgh<strong>en</strong> es ghelad<strong>en</strong><br />

de boom van der omoediched<strong>en</strong>.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Dus ickse k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> leere.<br />

Lief uutvercor<strong>en</strong>, beilde zoet,<br />

Tuwaert ic mi keere.<br />

503<br />

So lanc so meer, wat si mi doet,<br />

10 Ich huer tze di<strong>en</strong><strong>en</strong> ghere.<br />

Ghelijc der hebb<strong>en</strong> <strong>en</strong>ter vloet<br />

Gheift si mi zacht <strong>en</strong>de zere.<br />

Daer toe dwinct soe mijns hertz<strong>en</strong> bloet,<br />

Das ich mi dus gh<strong>en</strong>ere. 14<br />

15 Lief uutvercor<strong>en</strong> etc.<br />

Nu nem mi, vrauwe, in dijn behoet,<br />

Want ich das node onbeere. 17<br />

Onstede, onzede, al aerch ghebroet, 18<br />

Ich al tzijt van mi weere.<br />

20 Gheift mi te dijnre huld<strong>en</strong> spoet, 20<br />

So ganstu al mijn dere. 21<br />

Lief uutvercor<strong>en</strong>, beilde zoet etc.<br />

14 gh<strong>en</strong>ere, ‘gedraag’.<br />

17 ‘want dat kan ik niet miss<strong>en</strong>’.<br />

18 al aerch ghebroet, ‘alle slechte, onhoofse gedacht<strong>en</strong>’; ge<strong>en</strong> andere plaats<strong>en</strong> van ghebroet<br />

bij Verdam.<br />

20 ‘laat mij succes hebb<strong>en</strong> in <strong>het</strong> verwerv<strong>en</strong> van uw g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid’.<br />

21 ‘dan g<strong>en</strong>eest gij al mijn verdriet’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


125 * +<br />

Aloeette, voghel clein, 1<br />

Dijn nature es zoet <strong>en</strong>de rein,<br />

So es dijn edel zanc.<br />

504<br />

* Rondeel. De tekstplaatsing is conform die in M<strong>en</strong>s & Melodie V (1950), 351.<br />

+ Gericht tot Mergriete in <strong>het</strong> klooster (ev<strong>en</strong>als, vermoedelijk, 123, 124 <strong>en</strong> 126).<br />

1 Aloeette: ge<strong>en</strong> gangbare b<strong>en</strong>aming voor e<strong>en</strong> leeuwerik (verg. lewerk<strong>en</strong> in <strong>het</strong> 1ste gedicht,<br />

r. 81), maar e<strong>en</strong> ‘hoofs pseudoniem’ als Lauwerette (lied 30) <strong>en</strong> Violette (lied 34); <strong>uit</strong> <strong>het</strong> feit<br />

dat Mergriete hier ‘zing<strong>en</strong>d als e<strong>en</strong> leeuwerik’ wordt voorgesteld, kan m<strong>en</strong> afleid<strong>en</strong> dat niet<br />

alle<strong>en</strong> haar schoonheid maar ook haar zanglust haar voor Egidius <strong>en</strong> Jan Morito<strong>en</strong> aantrekkelijk<br />

moet hebb<strong>en</strong> gemaakt.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Daer di<strong>en</strong>stu met d<strong>en</strong> here allein 4<br />

5 Te love om sin<strong>en</strong> danc.<br />

Daer omme bem ic met di ghemein. 6<br />

Ander voghel willic ghein<br />

Dan di, mijn lev<strong>en</strong> lanc.<br />

Aloeette, voghel clein,<br />

10 Dijn nature es zoete <strong>en</strong>de rein,<br />

So es dijn edel zanc.<br />

Nider boos, onreine vilein, 12<br />

De rouc die es wel dijn compein,<br />

Neemt di<strong>en</strong> in u bedwanc! 13-14<br />

15 Laet minlic hertz<strong>en</strong> sijn bi eyn<br />

Sonder loos bevanc! 16<br />

Aloeette, voghel clein,<br />

Dijn name es zoete <strong>en</strong>de rein, 18<br />

So es dijn edel zanc.<br />

20 Daer di<strong>en</strong>stu etc.<br />

505<br />

4 t.w. in de kloosterkapel; blijkbaar heeft de dichter wel e<strong>en</strong>s b<strong>uit</strong><strong>en</strong> staan luister<strong>en</strong> terwijl de<br />

zusters zong<strong>en</strong>; de kapel van Mergrietes klooster zal aan de op<strong>en</strong>bare weg geleg<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong><br />

(verg. r. 12).<br />

6 ‘daarom voel ik mij met u verbond<strong>en</strong> <strong>en</strong> blijf ik u op hoofse wijze trouw’.<br />

12 blijkbaar heeft e<strong>en</strong> ‘nider’ de dichter gageslag<strong>en</strong> terwijl deze naar <strong>het</strong> koorgezang stond te<br />

luister<strong>en</strong>.<br />

13-14 ‘de roek is e<strong>en</strong> betere kameraad voor jou, ga jij maar e<strong>en</strong> roek beloer<strong>en</strong> in plaats van e<strong>en</strong><br />

leeuwerik’; Verdam vergelijkt t<strong>en</strong> onrechte 1ste gedicht, r. 349, waar rouc e<strong>en</strong> werkwoordsvorm<br />

is.<br />

16 ‘laat twee hoofs minn<strong>en</strong>de hart<strong>en</strong> geestelijk bije<strong>en</strong> zijn zonder dat zij op e<strong>en</strong> valse manier<br />

betrapt word<strong>en</strong>’; deze betek<strong>en</strong>is van bevanc is, naar de citat<strong>en</strong> bij Verdam te oordel<strong>en</strong> in <strong>het</strong><br />

mnl. niet usueel geweest; de verklaring van Verdam ‘zonder iets te verzwijg<strong>en</strong>’ past niet bij<br />

de situatie van <strong>het</strong> lied (die hij echter nog niet k<strong>en</strong>de).<br />

18 name, l. nature (N. Geerts).<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


126 *<br />

De hoochste staet der vroylicheit<br />

Om jolizelijc te lev<strong>en</strong>, 2<br />

Dats minne vul der reinicheit.<br />

Wat minne gheift, eist lief of leit,<br />

5 Gh<strong>en</strong>ouchlic gonst die maket ev<strong>en</strong>. 5<br />

De hoochste staet etc.<br />

Jolijs <strong>en</strong>de gay, hoet met mi steit! 7<br />

Alst huer ghelieft, mach si mi ghev<strong>en</strong><br />

Loon om all<strong>en</strong> aerbeit.<br />

10 De hoochste staet etc. 10<br />

506<br />

* Rondeel.<br />

2 jolizelijc, ‘opgewekt’; Verdam vermeldt deze betek<strong>en</strong>is niet bij joliselike, wel bij jolijs (verg. r.<br />

7).<br />

5 ‘<strong>het</strong> aang<strong>en</strong>ame besef dat zij mij g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong> is, maakt <strong>het</strong> gelijk voor mij of zij in mijn onmiddellijke<br />

nabijheid is (lief) dan wel onbereikbaar ver (leit)’.<br />

7 hoet met mi steit: hier misschi<strong>en</strong> niet helemaal e<strong>en</strong> stoplap, maar <strong>het</strong>zelfde <strong>uit</strong>drukk<strong>en</strong>d als<br />

r. 4.<br />

10 r. 9 is de onderste van e<strong>en</strong> tweede kolom <strong>en</strong> r. 10 moet de eerste zijn geweest van <strong>het</strong><br />

volg<strong>en</strong>de, verdw<strong>en</strong><strong>en</strong>, blad; verg. voor de structuur van dit rondeel bv. lied 104.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


127 *<br />

Ach, vrauwe, ....................<br />

..............................<br />

........................... oet.<br />

..............................<br />

5 ..............................<br />

..............................<br />

..............................<br />

..............................<br />

........................... oet.<br />

10 Ach, vrauwe etc.<br />

..............................<br />

..............................<br />

..............................<br />

..............................<br />

15 ..............................<br />

........................... oet.<br />

Ach, vrauwe etc.<br />

507<br />

Salm<strong>en</strong> dan gonst met gonst<strong>en</strong> gheld<strong>en</strong>, 18<br />

Daer vruechts gh<strong>en</strong>uecht wael tzoe behoort,<br />

* Bij mijn poging om de oorspronkelijke omvang van dit lied, dat op de laatste zev<strong>en</strong> regels na<br />

op <strong>het</strong> bij 126 vermelde verdw<strong>en</strong><strong>en</strong> blad heeft gestaan, te reconstruer<strong>en</strong>, heb ik de lieder<strong>en</strong><br />

109 <strong>en</strong> 119 als model g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Het is echter niet zeker of 127 wel e<strong>en</strong> beginrefrein heeft<br />

gehad, verg. bv. 81, <strong>en</strong> ev<strong>en</strong>min of er maar drie strof<strong>en</strong> war<strong>en</strong>, verg. bv. 37, 80 <strong>en</strong> 131, met<br />

vier strof<strong>en</strong>, <strong>en</strong> 29, met vijf of zes strof<strong>en</strong>. Het is zelfs d<strong>en</strong>kbaar dat <strong>het</strong> refrein niet drie-, maar<br />

tweeregelig geweest is, verg. bv. lied 5, of nog anders gebouwd, als in lied 130.<br />

18 ‘wanneer <strong>het</strong> redelijk is dat g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid (van de minnaar) beloond wordt met blijk<strong>en</strong> van<br />

g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid (van zijn geliefde vrouwe)’; <strong>het</strong> lijkt wel of Jan Morito<strong>en</strong> hier e<strong>en</strong> strofe van Jan<br />

Praet in zijn oor heeft gehad: ‘Dus sal m<strong>en</strong> minne met minn<strong>en</strong> gheld<strong>en</strong>, / sal de paye wes<strong>en</strong><br />

goet; / nochtan ziet m<strong>en</strong> ghevall<strong>en</strong> zeld<strong>en</strong> / dat yem<strong>en</strong>t dies ghelike doet’ (ed. Bormans r.<br />

4114/7).<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


508<br />

20 Ach, vrauwe, so doestu ons tzoe seld<strong>en</strong><br />

Te sam<strong>en</strong> zijn in vruechts acoort. 20-21<br />

Ich biddich minlich das du voort<br />

Mijn vruechd<strong>en</strong> neems in dijn behoet. 22-23<br />

Ach, vrauwe etc.<br />

20-21 ‘ach, vrouwe, dan doet gij ons beid<strong>en</strong> al te zeld<strong>en</strong> tezam<strong>en</strong> zijn in e<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>stemming van<br />

vreugde’.<br />

22-23 ‘ik vraag u vri<strong>en</strong>delijk om voortaan mijn minnevreugd<strong>en</strong> in uw bescherming te nem<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


128 *<br />

O soete natuere, wijflich moet,<br />

Ghelijch der ebb<strong>en</strong> <strong>en</strong>ter vloet<br />

Doestu mir lid<strong>en</strong> zeer <strong>en</strong>de zacht.<br />

Dijn zed<strong>en</strong> rein, dijn wes<strong>en</strong> goet,<br />

5 Dijn bieldelic a<strong>en</strong>scouw<strong>en</strong> zoet, 5<br />

Es so ghepr<strong>en</strong>t in mijn ghedacht,<br />

Wes ich begripe, dach <strong>en</strong>de nacht 7<br />

Mi nes niet anders in d<strong>en</strong> zin.<br />

Met zuetzer minn<strong>en</strong>tlicher cracht<br />

10 Bestu mir hertz<strong>en</strong> com<strong>en</strong> in.<br />

Das willich vruechd<strong>en</strong> do<strong>en</strong> beghin 11<br />

509<br />

* Ballade of Refereyn (omvangrijk couplet met éénregelig refrein).<br />

5 ‘uw lieflijke, beeldige gestalte’; ge<strong>en</strong> andere plaats<strong>en</strong> van bieldelic, noch van beildelic, wat<br />

Verdam, MW 6, 653 zou will<strong>en</strong> lez<strong>en</strong>.<br />

7 wes ich begripe, ‘wat ik ook zou ondernem<strong>en</strong>’.<br />

11 do<strong>en</strong> beghin, ‘beginn<strong>en</strong>’; dezelfde omschrijving ook in lied 59, r. 2 <strong>en</strong> 13de gedicht, r. 34.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


En wildir bidd<strong>en</strong>, wijflich scijn:<br />

Laes dir mijn di<strong>en</strong>st gh<strong>en</strong>ouchlich zijn!<br />

Wilt niet versmad<strong>en</strong>, vrouwe rein,<br />

15 Mijn minlic gonst, mijn truwe mein! 15<br />

Es werde clein, die wil es groot. 16<br />

In ha<strong>en</strong> der vruechd<strong>en</strong> anders ghein<br />

Dan ich dijn eighin bem allein.<br />

Neemt das vor goet, <strong>het</strong> zi mijn noot. 19<br />

20 Sint ich dir in mijn hertze sloot,<br />

In ha<strong>en</strong> des lid<strong>en</strong>s niet ghemist.<br />

Das mir tze lid<strong>en</strong> nie verdroot, 22<br />

A<strong>en</strong> hoffe <strong>en</strong>de a<strong>en</strong> al arghelist. 23<br />

Das du dan mijns gh<strong>en</strong>adich bist,<br />

25 Das knielt vor dich de hertze mijn. 25<br />

Laes dir mijn di<strong>en</strong>st gh<strong>en</strong>ouchlich zijn!<br />

510<br />

Du best mijn troost, du bist mijn vruecht,<br />

Du best allein das mir verhuecht<br />

Vor al das ich of erd<strong>en</strong> ha<strong>en</strong>. 29<br />

30 Sal mir dijn wijfliche duecht<br />

Versmad<strong>en</strong>, so bem ic ontwuecht 31<br />

15 mein, ‘bedoeling, gezindheid’.<br />

16 es werde clein, ‘is de eer (die ik u bewijs) klein (in vergelijking met de eer die gij waardig zijt)’.<br />

19 ‘accepteer <strong>het</strong>, dat <strong>het</strong> noodzakelijk voor mij is’.<br />

22 ‘<strong>het</strong> heeft mij nooit verdrot<strong>en</strong> dat lijd<strong>en</strong> te lijd<strong>en</strong>’.<br />

23 a<strong>en</strong> hoffe, ‘zonder voorbehoud’; e<strong>en</strong> vertaling ‘zonder hoop’ is in <strong>het</strong> zinsverband onmogelijk;<br />

de dichter heeft blijkbaar naar <strong>het</strong> model van sonder si, de halve vernederlandsing van fr.<br />

sans si, e<strong>en</strong> ‘d<strong>uit</strong>se’ <strong>uit</strong>drukking a<strong>en</strong> of gesmeed <strong>en</strong> daarin aan <strong>het</strong> gesubstantiveerde<br />

voorwaardelijke voegwoord <strong>het</strong>zij e<strong>en</strong> datief-, <strong>het</strong>zij e<strong>en</strong> meervoudsvorm gegev<strong>en</strong>; verg.<br />

sonder si in de lieder<strong>en</strong> 17 (r. 21) <strong>en</strong> 134 (r. 29); e<strong>en</strong> met r. 23 verwante <strong>uit</strong>drukking is sonder<br />

fraude of mal<strong>en</strong>gi<strong>en</strong> (lied 12, r. 2).<br />

25 ‘daarom vraagt mijn hart u op zijn knieën’.<br />

29 ‘bov<strong>en</strong> alles wat ik op aarde heb’.<br />

31 ontwuecht, ‘<strong>het</strong> spoor bijster’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


511<br />

Ende in weis waer om vruechd<strong>en</strong> ga<strong>en</strong>. 32<br />

Van dir ein minlich oghe upsla<strong>en</strong> 33<br />

Es mir tzo vruechd<strong>en</strong> heils gh<strong>en</strong>ouch<br />

35 En das ghed<strong>en</strong>c das ich gheva<strong>en</strong> 35<br />

Bliv<strong>en</strong> moet na dijn ghevouch. 36<br />

Nie last mir hertz<strong>en</strong> meer verwouch, 37<br />

Nochtan gh<strong>en</strong>uecht mir wael de pijn,<br />

Laest dir mijn di<strong>en</strong>st gh<strong>en</strong>ouchlich zijn. 39<br />

32 ‘<strong>en</strong> ik weet niet waar ik he<strong>en</strong> moet gaan om vreugd<strong>en</strong> te vind<strong>en</strong>’.<br />

33 ein minlich oghe upsla<strong>en</strong>, ‘e<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>delijke blik’; dir ein in hs. niet goed leesbaar.<br />

35 das ghed<strong>en</strong>c, ‘de gedachte’.<br />

36 na dijn ghevouch, ‘naar uw w<strong>en</strong>s’; de dichter kan zich dus wel schikk<strong>en</strong> in zijn ‘gevang<strong>en</strong>schap’,<br />

als hij maar de overtuiging kan hebb<strong>en</strong> dat zij <strong>het</strong> zo wil, dat zij om hem geeft.<br />

37 ‘ge<strong>en</strong> last heeft ooit zwaarder op mijn hart gedrukt’.<br />

39 ‘als gij mijn di<strong>en</strong>st u t<strong>en</strong> gerieve laat zijn’. gh<strong>en</strong>ouchlich, hs. gh<strong>en</strong>ouclich.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


129 * +<br />

Ach, lieflic zi<strong>en</strong>, dijn zuetze cracht<br />

Haet mir ghebracht<br />

Des meyes vruecht<br />

D<strong>en</strong> zuetz<strong>en</strong> dach vor meyes nacht!<br />

5 Das mijn ghedacht<br />

Steit so ontwuecht,<br />

In can niet anders sijn verhuecht. 5-7<br />

April, dijn h<strong>en</strong>t, mir wael becant,<br />

512<br />

* Ballade. Finalis-cad<strong>en</strong>s b′-a′ conjectuur (vgl. 108). Het laatste not<strong>en</strong>streepje als d″ gelez<strong>en</strong><br />

(Carton e″). In <strong>het</strong> gedeelte tuss<strong>en</strong> de strep<strong>en</strong> (zie facs.) e<strong>en</strong> klein tekort aan not<strong>en</strong>. Hier<br />

(Couplet, regel 3) e<strong>en</strong> passage van 4 not<strong>en</strong>, die meermal<strong>en</strong> in dit lied voorkomt (c″a′g′f′),<br />

herhaald.<br />

+ Het eerste meiled voor Marie, dat kort na de eerste ontmoeting - op de laatste aprildag -<br />

geschrev<strong>en</strong> moet zijn.<br />

5-7 ‘daarvan zijn mijn gedacht<strong>en</strong> zo onderstebov<strong>en</strong> (letterlijk: van de weg afgebracht), dat ik niet<br />

(meer) op e<strong>en</strong> andere wijze verheugd kan zijn’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


513<br />

Die haet ghesant<br />

10 Eyn vruntlic zi<strong>en</strong> so minn<strong>en</strong>tlijch<br />

Int hertze mijn, das haet gheplant<br />

Vrau V<strong>en</strong>us brant<br />

D<strong>en</strong> mey in mich gaer vruechd<strong>en</strong>rijch. 13<br />

Mesloont mir das, dats onghelijch, 14<br />

15 Want mir das lieflic ogh<strong>en</strong> blijch 15<br />

Nam hertze <strong>en</strong>de zin <strong>en</strong>de al gh<strong>en</strong>uecht. 16<br />

Ach, lieflijc zi<strong>en</strong> etc.<br />

Mey, gaer vruechd<strong>en</strong>rijche tzijt,<br />

Gon mir jolijt<br />

20 Van haer die mijns nu gheil vermach. 20<br />

In vant nye ghein ter werelt wijt,<br />

Das seiker zijt.<br />

Die mir so gheil mijn hertze ontzach. 23<br />

Ach, lieflich mey, does huer ghewach!<br />

25 Mijns lev<strong>en</strong>s heil wert za<strong>en</strong> verdrach, 25<br />

Versmaet zi dan mijns mein<strong>en</strong>s duecht. 26<br />

Ach, lieflic zi<strong>en</strong> etc.<br />

13 mey, ‘meiboom’; terwijl volg<strong>en</strong>s de traditie de minnaar de meiboom voor zijn geliefde moest<br />

plant<strong>en</strong>, heeft hier <strong>het</strong> liefdevuur e<strong>en</strong> (verbeelde) meiboom (symbool van e<strong>en</strong> ‘bloei<strong>en</strong>de’<br />

liefde) in <strong>het</strong> hart van de dichter geplant; verg. 9de gedicht, r. 111: ‘Want in mijn herte es e<strong>en</strong><br />

rozier’, <strong>en</strong> verder <strong>het</strong> hele lied 139.<br />

vruechd<strong>en</strong>rijch: naar de plaats<strong>en</strong> bij Verdam te oordel<strong>en</strong> is dit woord in <strong>het</strong> mnl. ongewoon<br />

geweest; we vind<strong>en</strong> <strong>het</strong> echter niet alle<strong>en</strong> bij Jan Morito<strong>en</strong> (verg. ook lied 133, r. 1, lied 145,<br />

r. 23, 2de gedicht, r. 358), maar ook bij Jan van Hulst (14de gedicht, r. 41).<br />

14 ‘<strong>het</strong> zou onrechtvaardig (onghelijch) zijn, als mij dat ge<strong>en</strong> loon (wederliefde) zou br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>’;<br />

Verdam k<strong>en</strong>t <strong>het</strong> ww. meslon<strong>en</strong> niet <strong>uit</strong> <strong>het</strong> mnl. (verg MW s. v. misloon) <strong>en</strong> moet <strong>het</strong> dus bij<br />

<strong>het</strong> excerper<strong>en</strong> van <strong>het</strong> liedboek over <strong>het</strong> hoofd hebb<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong> (zie ook lied 141, r. 34).<br />

15 ogh<strong>en</strong> blijch, ‘oogopslag’.<br />

16 <strong>en</strong>de al gh<strong>en</strong>uecht: in <strong>het</strong> hs. schijn<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> <strong>en</strong>de <strong>en</strong> gh<strong>en</strong>uecht nog e<strong>en</strong> paar letterrest<strong>en</strong><br />

te staan; de aanvulling is van N. Geerts.<br />

20 die mijns nu gheil vermach, ‘die mij nu geheel in haar macht heeft’.<br />

23 ontzach, ‘betoverde’ (MW 5, 1249); ge<strong>en</strong> andere plaats<strong>en</strong> van deze (aan <strong>het</strong> mhd. ontle<strong>en</strong>de)<br />

betek<strong>en</strong>is van ontsi<strong>en</strong>.<br />

25 ‘<strong>het</strong> geluk van van mijn lev<strong>en</strong> zou spoedig word<strong>en</strong> wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, snel t<strong>en</strong> einde zijn’.<br />

26 mijns mein<strong>en</strong>s duecht, ‘de kracht van mijn liefde’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Lieflic beild, recht wijflic scijn,<br />

Nu b<strong>en</strong> ich dijn.<br />

30 Dus haet ghewracht dijn scote zoet 30<br />

514<br />

Ende haet gheplant ein gaerdelijn 31<br />

Int hertze mijn,<br />

Daer nie ghein in so vaste <strong>en</strong> stoet.<br />

Neimstu mir niet in dijn behoet,<br />

35 Mijns lev<strong>en</strong>s ne sciet mich nummer goet, 35<br />

Want ghi allein mijns al vermuecht. 28-36<br />

Ach, lieflic zi<strong>en</strong> etc.<br />

Haet mir ghebracht<br />

Das meyes vruecht<br />

40 D<strong>en</strong> zuetz<strong>en</strong> dach vor meyes nacht.<br />

Das mijn ghedacht<br />

Steit so ontwuecht,<br />

In can niet anders zijn verhuecht.<br />

30 laatste woord onleesbaar; verg. voor <strong>het</strong> beeld lied 130, r. 8; Deleu leest <strong>het</strong> voorlaatste woord<br />

t<strong>en</strong> onrechte als scone.<br />

31 verg. voor <strong>het</strong> beeld de aantek<strong>en</strong>ing bij r. 13 <strong>en</strong> ook lied 122, r. 8-9 (waar <strong>het</strong> gardelijn echter,<br />

parodiër<strong>en</strong>derwijs, in obsc<strong>en</strong>e zin geconcretiseerd wordt); verg. ook r. 33-34 met lied 122, r.<br />

9 <strong>en</strong> 11; <strong>het</strong> voorlaatste, als ein gelez<strong>en</strong>, woord is in <strong>het</strong> hs. onduidelijk.<br />

35 ‘dan zal mij lev<strong>en</strong>slang nooit meer iets goeds te beurt vall<strong>en</strong>’.<br />

28-36 ‘Het <strong>handschrift</strong> is zeker niet overduidelijk’, zegt Deleu (a.w. 464) terecht; <strong>het</strong> is echter, op<br />

e<strong>en</strong> <strong>en</strong>kel woord na, toch wel leesbaar <strong>en</strong> door hem, als eerste, ook al grot<strong>en</strong>deels goed<br />

gelez<strong>en</strong>.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


130 *<br />

515<br />

Ach, nem mijns waer, recht wijflic beilde!<br />

‘Om wes?’ 2<br />

Om des:<br />

Dijn troost dat ware mijn hoochste weilde,<br />

5 Der zonder waer mijn lid<strong>en</strong> tzwaer. 5<br />

April nam h<strong>en</strong>t <strong>en</strong>de mey begonde, 6<br />

Als du naems, vrauwe, mijns zins ghewalde.<br />

Junius haet verzu<strong>en</strong>t de wonde, 8-9<br />

* Ballade. In 't begin 3 (of 4) not<strong>en</strong> geconjiceerd: g′-g′-a′-g′, waarvan de laatste onduidelijk<br />

zichtbaar is (niet bij Carton).<br />

2 om wes, ‘waarom’; waarschijnlijk gezegd door de in r. 1 aangesprok<strong>en</strong> geliefde.<br />

5 tzwaer, ‘te zwaar’.<br />

6 verg. lied 129, r. 4 <strong>en</strong> 8.<br />

8-9 ‘juni heeft e<strong>en</strong> zo<strong>en</strong> getroff<strong>en</strong> over de pijlwond die uw reine, edele lieflijkheid mij heeft<br />

toegebracht’; de dichter gebruikt hier ev<strong>en</strong>als in lied 12, r. 2 <strong>en</strong> lied 36, r. 19 e<strong>en</strong> rechtsterm;<br />

hij bedoelt blijkbaar te zegg<strong>en</strong> dat zijn geliefde (Marie) hem, na de eerste ontmoeting op de<br />

laatste april, in juni daaraanvolg<strong>en</strong>de min of meer formeel heeft toegestaan dat hij haar mocht<br />

verer<strong>en</strong> (overig<strong>en</strong>s zonder dat zij zich daarmee aan hem bond); lied 130 moet e<strong>en</strong> jaar na<br />

de eerste ontmoeting geschrev<strong>en</strong> zijn, <strong>het</strong> is <strong>het</strong> tweede meiled voor Marie.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


516<br />

Die scoot dijn reine wijflike zalde.<br />

10 Mijn wan dijn scauw<strong>en</strong> nye so balde,<br />

Mijn hertze <strong>en</strong>de sciet <strong>en</strong>de vlooch dich naer. 11<br />

Mi nes niet anders in d<strong>en</strong> moede,<br />

Waer ich b<strong>en</strong>, vrauwe, dan di alleine. 13<br />

In wilde ooc niet dat anders stoede<br />

15 Dan dir gh<strong>en</strong>uecht, mijn liefste reine. 15<br />

Want ich vor waer el niet <strong>en</strong> meine<br />

Dan steide te bliv<strong>en</strong> al mine jaer.<br />

Ach, nem mijns waer etc.<br />

‘Om wes?’<br />

20 Om des etc.<br />

Mijn heil, mijn troost, mijn duechd<strong>en</strong> rijche, 21<br />

Dijn zi<strong>en</strong> haet mich daer tzoe bedwongh<strong>en</strong>. 22<br />

Met rechter minn<strong>en</strong> minn<strong>en</strong>tlijche<br />

Es hertze <strong>en</strong>de zin a<strong>en</strong> dir ghesprongh<strong>en</strong>.<br />

25 Al mijn vruechd<strong>en</strong> zijn ontzwongh<strong>en</strong>,<br />

Dijn hertze <strong>en</strong>de tmijn ne zi e<strong>en</strong> paer. 25-26<br />

Ach, nem mijns waer etc.<br />

11 mijn hertze <strong>en</strong>de sciet, 1. mijn hertze <strong>en</strong> sciet; r. 9-10 betek<strong>en</strong><strong>en</strong>: ‘niet zodra had uw blik mij<br />

veroverd, of mijn hart verliet mij <strong>en</strong> vloog u achterna’; verg. 2de gedicht, r. 164-184.<br />

13 di: N. Geerts wil du lez<strong>en</strong>, wat inderdaad grammaticaal correct zou zijn; <strong>het</strong> is echter de vraag<br />

of dit voldo<strong>en</strong>de grond is om de tekst te verander<strong>en</strong>.<br />

15 dan dir gh<strong>en</strong>uecht, ‘dan <strong>het</strong> u bevalt’.<br />

21 duechd<strong>en</strong>rijche: dit woord ontbreekt bij Verdam; verg. vruechd<strong>en</strong>rijch (aant. bij lied 129, r.<br />

13).<br />

22 bedwongh<strong>en</strong>, ‘gedwong<strong>en</strong>, g<strong>en</strong>oopt’.<br />

25-26 ‘al mijn vreugd<strong>en</strong> zijn <strong>uit</strong> hun verband geraakt, t<strong>en</strong>zij uw hart <strong>en</strong> <strong>het</strong> mijne e<strong>en</strong> paar zijn’; de<br />

dichter gebruikt <strong>het</strong> ww. ontswingh<strong>en</strong> hier wel op e<strong>en</strong> heel persoonlijke manier, verg. MW<br />

s.v.; e<strong>en</strong> andere mogelijkheid is dat m<strong>en</strong> zijn mi ontzwongh<strong>en</strong> zou moet<strong>en</strong> lez<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

ontzwongh<strong>en</strong> opvatt<strong>en</strong> als de verhoogd<strong>uit</strong>se vorm van ontdwongh<strong>en</strong>; de vertaling wordt dan:<br />

‘al mijn vreugd<strong>en</strong> zijn mij met geweld ontnom<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


131 * +<br />

Neimt mir dan tzwifel dijn gh<strong>en</strong>ede, 1<br />

So sinc ie aerm man ghestede: 2<br />

‘Waer tzo es mir dat lev<strong>en</strong> goet?’ 3<br />

517<br />

Ich a<strong>en</strong> mich eighin gheil gheghev<strong>en</strong><br />

5 Der liefster die ic ye ghesach,<br />

Ende ich <strong>en</strong> can niet anders lev<strong>en</strong><br />

Dan huer gh<strong>en</strong>oucht, die mijns vermach.<br />

* Ballade. In <strong>het</strong> middelpunt van de notatie 2 streepjes, die herhaling van e<strong>en</strong> korte frase<br />

aangev<strong>en</strong>. Voor de 3 refreinregels 2 melodische zinn<strong>en</strong>. Van de gewoonte, <strong>het</strong> laatste<br />

melodische fragm<strong>en</strong>t te herhal<strong>en</strong> afgewek<strong>en</strong>: regel 1 <strong>en</strong> 2 zijn id<strong>en</strong>tiek van metrum (3<br />

lettergrepige opmaat <strong>en</strong> vrouwelijk rijm) terwijl regel 3 daarmee contrasteert (e<strong>en</strong>lettergrepige<br />

opmaat <strong>en</strong> mannelijk rijm) <strong>en</strong> dus alle<strong>en</strong> de eindfrase krijgt.<br />

+ Acrostichon: I, A, N, M (alle<strong>en</strong> de beginletters van de vier strof<strong>en</strong>, die van <strong>het</strong> refrein doet niet<br />

mee); verg. <strong>het</strong> monogram onder de not<strong>en</strong>balk bij lied 146.<br />

1 ‘neemt twijfel uw gunst van mij weg’; gh<strong>en</strong>ede is e<strong>en</strong> zeldzame bijvorm van gh<strong>en</strong>ade (naar<br />

analogie van gh<strong>en</strong>edich), die alle<strong>en</strong> in dit liedboek ook b<strong>uit</strong><strong>en</strong> rijmpositie voorkomt.<br />

2 ‘dan zing ik, arme, standvastige minnaar’.<br />

3 tzo, l. tzoe; citeert de dichter hier e<strong>en</strong> regel <strong>uit</strong> e<strong>en</strong> bestaand liedje?<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Dat bistu, vrauwe, die nacht <strong>en</strong>de dach<br />

Alleyn bist vast in min<strong>en</strong> moet.<br />

10 Neimt mir etc.<br />

Al ware die werelt mijn alleine 11<br />

Ende niet dijn gonst, wat haddich dan?<br />

Mi ware veul liever, liefste reyne, 13<br />

Das du mir gons das ich di gan.<br />

15 Ende in wil nummer, noch <strong>en</strong> can,<br />

Dat anders si, wes ghi mi doet.<br />

Neimt mir etc.<br />

518<br />

No hier no daer, waer ich bel<strong>en</strong>de, 18<br />

Ne vindic vruecht, no troost no heil.<br />

20 Ach ware des tzwivels, vrou, e<strong>en</strong> h<strong>en</strong>de<br />

Ende ich der hof<strong>en</strong> creighe e<strong>en</strong> deil, 20-21<br />

So ware mijn hertze in vruechd<strong>en</strong> gheil! 22<br />

Wes ich nu doe, dats jegh<strong>en</strong> spoet. 23<br />

Neymt mir etc.<br />

25 Minlich, lieflich, uut vercor<strong>en</strong><br />

Vor al dat of de weerelt leift, 26<br />

So lieve e<strong>en</strong> wijf was nie ghebor<strong>en</strong>!<br />

11 verg. Jan Praet: ‘al ware de weerelt haer alle<strong>en</strong>e’ (ed. Bormans r. 1477).<br />

13 veul, l. veil.<br />

18 waer ich bel<strong>en</strong>de, ‘waar ik ook beland’; stoplap.<br />

20-21 ‘och, mocht er e<strong>en</strong> einde kom<strong>en</strong> ann mijn twijfel <strong>en</strong> mocht ik (weer) e<strong>en</strong> beetje hoop krijg<strong>en</strong>’;<br />

<strong>het</strong> lied is geschrev<strong>en</strong> in de tijd van verwijdering tuss<strong>en</strong> Jan <strong>en</strong> Mergriete, na de dood van<br />

Egidius.<br />

22 gheil, ‘geheel’.<br />

23 ‘wat ik nu ook doe (om vreugde te verkrijg<strong>en</strong>), is vergeefs’.<br />

26 of, ‘op’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Nochtan mi tzwifel danc ontgheift, 28<br />

Hope mi al verg<strong>het</strong><strong>en</strong> heift.<br />

30 Ic roupe gh<strong>en</strong>ad<strong>en</strong>, beilde zoet!<br />

Neimt mir etc.<br />

519<br />

28 ‘twijfel ontneemt mij ev<strong>en</strong>wel de beloning (die in de wederliefde geleg<strong>en</strong> is)’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


132 *<br />

Vor al ein beilt a<strong>en</strong> ondersceit<br />

Vercor<strong>en</strong> in dat hertze mijn. 1-2<br />

Huer sach ich minn<strong>en</strong>tlijch bereit<br />

In heilgher stat om inghelic scijn.<br />

5 Doe dachtich: ‘waer dat bidd<strong>en</strong> dijn, 3-5<br />

Ich weis vor waer, ghe<strong>en</strong> minnerlijn<br />

Nie hogher loon up erde <strong>en</strong> wan!’ 7<br />

520<br />

* Ballade. De melodie, hypolydisch, draagt door <strong>het</strong> ontbrek<strong>en</strong> van de 4de trap (b) vooral in de<br />

beide stoll<strong>en</strong> e<strong>en</strong> p<strong>en</strong>tatonisch karakter. Het begin doet d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> aan de ‘Danse nègre’ van<br />

Cyril Scott.<br />

1-2 <strong>het</strong> ontbrek<strong>en</strong> van de persoonsvorm in deze zin doet de vraag opkom<strong>en</strong> of de kopiist zich<br />

niet vergist heeft; m<strong>en</strong> zou bv. als eerste woord van r. 2 vercoric kunn<strong>en</strong> lez<strong>en</strong> <strong>en</strong> dan wordt<br />

de vertaling: ‘bov<strong>en</strong> alles heb ik onvoorwaardelijk (a<strong>en</strong> ondersceit) één vrouw (beilt) in mijn<br />

hart verkor<strong>en</strong>’; maar misschi<strong>en</strong> is ook mijn interpunctie fout <strong>en</strong> moet m<strong>en</strong> zich achter r. 2 e<strong>en</strong><br />

komma d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>; dan wordt beilt, weer opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> door huer, <strong>het</strong> object van sach in r. 3.<br />

3-5 de dichter is Mergriete, in de tijd to<strong>en</strong> zij hem niet te woord wou staan (na de dood van Egidius),<br />

blijkbaar e<strong>en</strong>s naar de kerk achternagelop<strong>en</strong> to<strong>en</strong> zij daar ging bidd<strong>en</strong>; via haar gebed voelt<br />

hij zich ope<strong>en</strong>s weer opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> in <strong>het</strong> vroegere verbond, want hij d<strong>en</strong>kt: ‘misschi<strong>en</strong> bidt ze<br />

wel voor jou’, om inghelic scijn, ‘als e<strong>en</strong> <strong>en</strong>gel’.<br />

7 loon, ‘blijk van wederliefde’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


521<br />

Mi quam eyn hope in mijn ghedachte:<br />

Waert zo als mir mijn zi<strong>en</strong> tzoe brachte, 9<br />

10 So blide up erd<strong>en</strong> leift ghein man!<br />

Ich wilde, mir God ghehingde das<br />

Vuer al d<strong>en</strong> loon mir goeder daet,<br />

Das ich in haer ghedacht doe was! 11-13<br />

Helf God, wes worde mijns lev<strong>en</strong>s raet! 14<br />

15 Mijn troost, mijn heil, mijn tzoeverlaet<br />

Ware vast! maer nu in tzwivele staet,<br />

Daer omme ich niet verblid<strong>en</strong> can.<br />

Mi quam ein hope in mijn ghedachte:<br />

Waert so als mir mijn wa<strong>en</strong> tzoe brachte, 19<br />

20 So blide up erde <strong>en</strong> leift ghe<strong>en</strong> man!<br />

Ach, wijflic beild, hoort hertz<strong>en</strong> wein! 21<br />

Si roupt vast om gh<strong>en</strong>ede an dijch. 22<br />

Wat mijns is groos <strong>en</strong>de daer tzoe clein, 23<br />

Es eighin dir ghewill<strong>en</strong>tlijch.<br />

25 Dijn scauw<strong>en</strong> es mijn hemelrijch 25<br />

Das mir dwinct also truwelich, 26<br />

Dor ghein<strong>en</strong> noot sceidich der van.<br />

Mi quam etc.<br />

9 ‘als <strong>het</strong> zo was als mijn fantasie <strong>het</strong> mij deed voorstell<strong>en</strong>’.<br />

11-13 ‘ik zou will<strong>en</strong> dat God mij als <strong>en</strong>ige beloning voor mijn goede dad<strong>en</strong> dat zou toestaan, dat zij<br />

to<strong>en</strong> (to<strong>en</strong> ik haar zag bidd<strong>en</strong>) aan míj dacht’.<br />

14 wes worde mijns lev<strong>en</strong>s raet, ‘wat voor e<strong>en</strong> <strong>uit</strong>komst zou dat voor mijn lev<strong>en</strong> betek<strong>en</strong><strong>en</strong>’<br />

19 wa<strong>en</strong>, l. zi<strong>en</strong>; de dichter is niet gewoon in <strong>het</strong> refrein variaties aan te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> <strong>en</strong> wa<strong>en</strong> - e<strong>en</strong><br />

veel gewoner woord dan zi<strong>en</strong> - moet dus wel e<strong>en</strong> vergissing van de kopiist zijn.<br />

21 hertz<strong>en</strong> wein, ‘de weeklacht van mijn hart’.<br />

22 si: nl. mijn hart.<br />

23 ‘alles wat van mij is, groot <strong>en</strong> klein, al wat ik (aan geestelijke vermog<strong>en</strong>s) bezit’.<br />

25 dijn scauw<strong>en</strong>: <strong>het</strong> is niet duidelijk of de dichter hier bedoelt ‘uw (vri<strong>en</strong>delijke) blik’, danwel ‘u<br />

te mog<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>’.<br />

26 das: t.w. dijn scauw<strong>en</strong>; r. 26-27 betek<strong>en</strong><strong>en</strong>: ‘uw blik (of: aanblik) houdt mij zozeer in e<strong>en</strong><br />

getrouwe liefdedi<strong>en</strong>st bedwong<strong>en</strong>, dat ik er om g<strong>en</strong>erlei verdriet van scheid’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


133 *<br />

Mey, dijn vruechd<strong>en</strong>rijch beghin<br />

Coomt lieflic a<strong>en</strong>, das vroyet mich.<br />

Nu wel up, hertz <strong>en</strong>de al mijn zin,<br />

Du haes ghedi<strong>en</strong>t so truwelijch!<br />

5 Mach dir ghesci<strong>en</strong> ein ogh<strong>en</strong> blijch 5<br />

Van huer daer truwe <strong>en</strong>de stede es in,<br />

Daer vuer sone corich ghe<strong>en</strong> gewin.<br />

522<br />

Bed<strong>en</strong>k das, vrauwe, want waer ich bin, 8<br />

An dir staet al mijns vruechts ghecrijch.<br />

10 Wes mach mich nummer werd<strong>en</strong> min<br />

Dan du mir gons tze di<strong>en</strong><strong>en</strong> dijch. 10-11<br />

Mey, dijn vruechd<strong>en</strong>rijch beghin<br />

* Rondeel.<br />

5 ogh<strong>en</strong> blijch, ‘blik der og<strong>en</strong>, vri<strong>en</strong>delijk gezicht’.<br />

8 waer: in <strong>het</strong> hs. w met e<strong>en</strong> afkortingstek<strong>en</strong>.<br />

10-11 ‘daarom kan mij nooit minder geword<strong>en</strong> dan dat gij mij toestaat u te di<strong>en</strong><strong>en</strong>’; d.w.z. ‘ik b<strong>en</strong><br />

zeer bescheid<strong>en</strong> in mijn verlang<strong>en</strong>s, maar toestemming om u te mog<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong> is toch wel<br />

<strong>het</strong> minste wat gij mij gev<strong>en</strong> kunt’; sedert <strong>het</strong> tweede meilied voor Marie (130) is de dichter<br />

dus nog ge<strong>en</strong> stap verder gekom<strong>en</strong>.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Comt lieflic a<strong>en</strong>, das vroyet mich.<br />

Nu wael op, hertz <strong>en</strong>de al mijn zin,<br />

15 Du haes ghedi<strong>en</strong>t so truwelijch etc.<br />

523<br />

Mocht mir ghesci<strong>en</strong>, trout vruwelin,<br />

Eyn weinsch, ich wer dijn eewelijch! 17<br />

Vrauwe, anders zijn mijn vreuchd<strong>en</strong> din,<br />

In mach dir scauw<strong>en</strong> minn<strong>en</strong>tlijch. 18-19<br />

20 Du bist mijns hertz<strong>en</strong> hemelrijch,<br />

Mijn <strong>en</strong>gel tzaert, mijn tseraphin!<br />

Daer vuer ne coric ghein ghewin!<br />

Mey, dijn vruechd<strong>en</strong>rijch beghin<br />

Comt lieflic a<strong>en</strong>, das vroyet mich etc.<br />

17 ‘één w<strong>en</strong>s, nl. dat ik eeuwig de uwe zou mog<strong>en</strong> zijn’.<br />

18-19 ‘vrouwe, als ik u niet g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong> kan zi<strong>en</strong>, zijn mijn vreugd<strong>en</strong> gering’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


134 *<br />

524<br />

De scoonste die m<strong>en</strong> scauw<strong>en</strong> mach,<br />

De liefste die ich ye ghesach,<br />

Ich weinsche huer heyl <strong>en</strong>de goed<strong>en</strong> dach,<br />

Maer wie ich meyn,<br />

5 Wil ich niem<strong>en</strong> do<strong>en</strong> ghewach<br />

Dan huer allein,<br />

Die mijns vermach <strong>en</strong>de anders ghein. 7<br />

* Ballade. Strofe <strong>en</strong> R. omvangrijk. Slechts door herhaling van grotere of kleinere melodische<br />

zinn<strong>en</strong> (‘Lai’- of ‘Leich’-principe) is e<strong>en</strong> tekstplaatsing verkreg<strong>en</strong>. Andere oplossing<strong>en</strong> zijn<br />

mogelijk. Finalis-a is conjectuur. De voordracht van de lange reeks kwartnot<strong>en</strong> di<strong>en</strong>t met veel<br />

afwisseling - molto rubato - te geschied<strong>en</strong>.<br />

7 die mijns vermach, ‘die macht over mij heeft’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


525<br />

Al zocht e<strong>en</strong> man .vM. jaer, 8<br />

Hier noch daer<br />

10 So nes ghein beild so wivelijch.<br />

Haer edel minn<strong>en</strong>tlijch ghebaer 11<br />

Last mir so zwaer, 12<br />

Das nie man drouch so truwelijch. 13<br />

Hets recht, groet ich mijn hemelrich<br />

15 Dan jonstelijch,<br />

Daer an dat staet mijns vruechts ghecrijch, 16<br />

Want ich bin huer in trauw<strong>en</strong> rein. 17<br />

De scoonste die m<strong>en</strong> etc.<br />

Wan mir gheluct <strong>en</strong>de icse can 19<br />

20 Vri scauw<strong>en</strong> an,<br />

So brandich in der vruechd<strong>en</strong> gloet.<br />

Wanneer ich moet des derv<strong>en</strong> dan,<br />

Sone leift ghe<strong>en</strong> man<br />

Die meer bedruct es in d<strong>en</strong> moet.<br />

25 Hets recht, want zi es also zoet,<br />

Des b<strong>en</strong> ic vroet, 26<br />

Al waer al erderijch mijn goet, 27<br />

Sonder zi, <strong>het</strong> waer tzo clein. 28<br />

De scoonste etc.<br />

8 .Vm. jaer: misschi<strong>en</strong> iets als ‘zolang er m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> op aarde zijn geweest’; volg<strong>en</strong>s de traditionele<br />

voorstelling vond de schepping van Adam plaats 3760 jaar voor <strong>het</strong> begin van de christelijke<br />

jaartelling; in 1386 was dat dus 5146 jaar geled<strong>en</strong>.<br />

11 ghebaer, ‘gedaante’.<br />

12 ‘legt e<strong>en</strong> zo zware verplichting (om haar te di<strong>en</strong><strong>en</strong>) op mij’; verg. lied 128, r. 37.<br />

13 ‘dat nooit e<strong>en</strong> minnaar zijn geliefde zo trouw heeft gedi<strong>en</strong>d als ik’.<br />

16 mijns vruechts, hs. mijns vruecht; aanvulling van N. Geerts.<br />

17 bijgeschrev<strong>en</strong> door ζ in de door α op<strong>en</strong>gelat<strong>en</strong> ruimte; beginletter niet gerubriceerd.<br />

19 wan mir gheluct, ‘als ik geluk heb’.<br />

26 b<strong>en</strong>: in <strong>het</strong> hs. be met e<strong>en</strong> afkortingstek<strong>en</strong> (m<strong>en</strong> kan dus ook bem lez<strong>en</strong>); <strong>het</strong> laatste woord<br />

van deze, door de jongere hand ζ in margine bijgeschrev<strong>en</strong> regel is weggesned<strong>en</strong>; aanvulling<br />

van N. Geerts.<br />

27 verg: Jan Praet: ‘al ware de weerelt haer alle<strong>en</strong>e, / <strong>het</strong> soude haer dink<strong>en</strong> zijn te cle<strong>en</strong>e’ (ed.<br />

Bormans r. 1477/8); erderijch, hs. erdrijch.<br />

28 sonder zi, ‘zonder twijfel, voorzeker’.<br />

waer: in <strong>het</strong> hs. w met e<strong>en</strong> afkortingstek<strong>en</strong>.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


526<br />

30 Of si dan es mijn hoochste vruecht,<br />

Die mir verhuecht<br />

Vor al das vruecht haet ghev<strong>en</strong>s macht, 32<br />

En si allein, want haer gh<strong>en</strong>uecht, 33<br />

Met huerer duecht<br />

35 Mi mach do<strong>en</strong> lev<strong>en</strong> zoet <strong>en</strong>de zacht,<br />

Ich wille dan stell<strong>en</strong> mijn ghedacht 36<br />

Dach <strong>en</strong>de nacht 37<br />

So dat huer eere si bewacht<br />

Vor elk<strong>en</strong> clapp<strong>en</strong>d<strong>en</strong> vilein. 38-39<br />

40 De scoonste etc.<br />

32 ‘bov<strong>en</strong> alles wat vreugde kan gev<strong>en</strong>’.<br />

33 want haer gh<strong>en</strong>uecht, ‘als <strong>het</strong> haar lust’.<br />

36 ‘wil ik er mijn gedacht<strong>en</strong> op richt<strong>en</strong>, wil ik ernaar strev<strong>en</strong>’.<br />

37 niet in hs.; aanvulling van N. Geerts.<br />

38-39 ‘dat haar eer gevrijwaard wordt voor alle kritiek van roddel<strong>en</strong>de boer<strong>en</strong>kinkels’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


135 * +<br />

527<br />

* E<strong>en</strong> amorph gedicht van 53 regels, waarvan ongeveer de helft 8 (soms minder) lettergrep<strong>en</strong><br />

telt, de andere helft 4 lettergrep<strong>en</strong>. De notatie is in breves (■), semibreves (◆) <strong>en</strong> <strong>en</strong>kele<br />

minimae ( ). Van e<strong>en</strong> ‘m<strong>en</strong>surale’ notatie kan hier niet gesprok<strong>en</strong> word<strong>en</strong>; ev<strong>en</strong>als in de<br />

andere melodieën staat e<strong>en</strong> brevis voor e<strong>en</strong> dubbel-streepje <strong>en</strong> e<strong>en</strong> semibrevis voor e<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong>kelvoudig. De melodische vorm is e<strong>en</strong> ‘Lai-Ausschnitt’, d.w.z. regelperiod<strong>en</strong> die verdubbeld<br />

word<strong>en</strong> (de verdubbeling is niet consequ<strong>en</strong>t doorgevoerd; andere dan de hier gekoz<strong>en</strong>e zijn<br />

mogelijk). De voordracht stelle m<strong>en</strong> zich ritmisch volkom<strong>en</strong> vrij, ‘quasi parlando’ voor.<br />

+ Klacht over de ontoegankelijkheid van Mergriete na de dood van Egidius. De dichter laat zich<br />

e<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele maal (r. 8 <strong>en</strong> 13) interrumper<strong>en</strong> door de verbeelde toehoorder tot wie hij zich richt<br />

(de ‘yem<strong>en</strong>t’ <strong>uit</strong> r. 1).<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Ach, yem<strong>en</strong>t hor die troost<strong>en</strong>s can,<br />

Wes clagh<strong>en</strong> wil ein truwe man,<br />

Die nie gewan<br />

Sijns lid<strong>en</strong>s danc<br />

5 Na hertz<strong>en</strong> gher. 3-5<br />

Het merret so lanc,<br />

Dies node onber. 6-7<br />

‘Nu her! Nu her!’ 8<br />

Wat goeder mer? 9<br />

10 Ein troostlic mein?<br />

528<br />

3-5 ‘die nooit e<strong>en</strong> beloning voor zijn liefdedi<strong>en</strong>st verkreeg naar <strong>het</strong> verlang<strong>en</strong> van zijn hart’.<br />

6-7 ‘datg<strong>en</strong>e wat ik node mis, laat zo lang op zich wacht<strong>en</strong>’.<br />

8 ‘kom nou, kom nou’ (?); ik maak deze betek<strong>en</strong>is van nu her (letterlijk ‘nu hierhe<strong>en</strong>’) <strong>uit</strong> de<br />

context op <strong>en</strong> heb er in <strong>het</strong> materiaal van Verdam ge<strong>en</strong> bevestiging voor kunn<strong>en</strong> vind<strong>en</strong>.<br />

9 ‘wat voor goed nieuws heb je?’<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


529<br />

Wi comt mer an? 10-11<br />

In creech nie ghein.<br />

‘Wes vraechstu dan?’<br />

So claghich dir.<br />

15 Nu hoor wes vruecht mach zijn in mir.<br />

Ein ure dinct mi zijn e<strong>en</strong> jaer.<br />

In can ghedur<strong>en</strong> hier no daer.<br />

Nacht <strong>en</strong>de dach<br />

Ich altzij t ghern bi huer waer<br />

20 Ende ich ne mach.<br />

Dan d<strong>en</strong>kich: du wils tzoe huer ga<strong>en</strong>. 21<br />

Wan ich dan bi huer bin ghesta<strong>en</strong>,<br />

Si <strong>en</strong> gan mir nicht ein oghe upsla<strong>en</strong>. 23<br />

Dan es gheda<strong>en</strong><br />

25 Mijn vruechd<strong>en</strong> ha<strong>en</strong>. 24-25<br />

Ich sucht, ich beve, ich truete, ich wein,<br />

In weis waer tzoe. 27<br />

Si <strong>en</strong> achtes werlich groos no clein,<br />

Ooc wes ich doe. 28-29<br />

30 Ich deid huer ghern lief, wistich hoe.<br />

Wes ich huer gan,<br />

Daer keert si van.<br />

Wat doe ich dan?<br />

So waer ich bin,<br />

35 Daer haet mijn zin<br />

Groos lid<strong>en</strong> in.<br />

Dats mijn ghewin.<br />

Al waer al mijn der werelt goet 38<br />

Na hertz<strong>en</strong> w<strong>en</strong>sch,<br />

10-11 ‘e<strong>en</strong> blijk van vri<strong>en</strong>delijke gevoel<strong>en</strong>s? hoe kan m<strong>en</strong> daaraan kom<strong>en</strong>?‘<br />

21 ‘soms d<strong>en</strong>k ik: je moet toch maar naar haar toegaan’.<br />

23 ‘dan keurt ze me ge<strong>en</strong> blik waardig’.<br />

24-25 ‘dan is <strong>het</strong> afgelop<strong>en</strong> met mijn vreugd<strong>en</strong>, dan kan ik ge<strong>en</strong> vreugd<strong>en</strong> meer hebb<strong>en</strong>’.<br />

27 ‘ik weet eig<strong>en</strong>lijk niet waarom (want <strong>het</strong> di<strong>en</strong>t nerg<strong>en</strong>s toe)’.<br />

28-29 ‘ze sch<strong>en</strong>kt er waarlijk niet de minste aandacht aan, wat ik ook doe’.<br />

38 werelt: in <strong>het</strong> hs. w'elt.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


530<br />

40 So ne ware ghe<strong>en</strong> meinsch<br />

Ha<strong>en</strong> haer behoet<br />

Die meer bedruct ware in d<strong>en</strong> moet. 40-42<br />

Nu roupich: ‘lieflic beilde zoet,<br />

Gh<strong>en</strong>ede doet<br />

45 A<strong>en</strong> din<strong>en</strong> knicht,<br />

So doestu richt!’<br />

Si <strong>en</strong> doet des nicht.<br />

Ne ware huer lieflijc a<strong>en</strong> ghesicht,<br />

So wordich al mijns zinnes quijt. 48-49<br />

50 Nu sinc ic aerm: ‘lijt d<strong>en</strong> tijt maar af’ 50<br />

Tijt verlies dat es mijn zanc,<br />

Maer hope dats mijn hoochste a<strong>en</strong>vanc: 51-52<br />

Ic werd noch vro, creech truwe ye danc.<br />

40-42 ‘zonder haar g<strong>en</strong>ade zou ik toch de ell<strong>en</strong>digste aller m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> zijn’.<br />

48-49 ‘als haar lieflijke aanblik er niet zou zijn, zou ik mijn verstand helemaal verliez<strong>en</strong>’; <strong>het</strong> woord<br />

a<strong>en</strong>ghesicht ontbreekt bij Verdam <strong>en</strong> m<strong>en</strong> moet de betek<strong>en</strong>is dus <strong>uit</strong> de context opmak<strong>en</strong>;<br />

aangezi<strong>en</strong> Mergriete haar minnaar niet wil aankijk<strong>en</strong> <strong>en</strong> haar gezicht teg<strong>en</strong>over hem stroef<br />

blijft, kies ik hier ‘aanblik’.<br />

50 ‘nu zing ik, arme man: wacht je tijd maar af’.<br />

51-52 ‘dat ik dit lied zing is maar tijdverknoei<strong>en</strong>, maar hoop is mijn hoogste schat’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


136 * +<br />

Mey, dijn vro beghinn<strong>en</strong><br />

Sant mir in de zinn<strong>en</strong> 2<br />

Das ich moet leer<strong>en</strong> minn<strong>en</strong><br />

Ende dragh<strong>en</strong> last allein.<br />

5 April, dijn dach int leste 5<br />

In mijn hertze veste<br />

E<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> vor talre beste 6-7<br />

Mine wart so lief nie ein.<br />

Dat lief comt mir tze leide, 9<br />

10 Nu ich des zi<strong>en</strong>s af sceide 10<br />

Ende sonder troost verbeide.<br />

So drouve als ich nie ghein.<br />

Ach, lieflich mey, verhueg<strong>het</strong><br />

Mijn hertze mit huerer dueg<strong>het</strong>,<br />

15 Want mich niet el gh<strong>en</strong>ueg<strong>het</strong><br />

Dan al begher<strong>en</strong> rein.<br />

Af d<strong>en</strong>k mir aermer clagh<strong>en</strong>! 17<br />

Werlich, in ca<strong>en</strong>t verdragh<strong>en</strong> 18<br />

Vrauwe, laes doch dir behagh<strong>en</strong><br />

531<br />

* In <strong>het</strong> hs. e<strong>en</strong> niet ingevulde not<strong>en</strong>balk.<br />

+ Het vierde, <strong>en</strong> laatste, meilied voor Marie, naar vorm <strong>en</strong> inhoud zeer verwant met lied 18.<br />

2 sant: alle<strong>en</strong> de eerste letter is in <strong>het</strong> hs. volkom<strong>en</strong> duidelijk; Deleu wil s<strong>en</strong>t lez<strong>en</strong>, maar in<br />

verband met de preteritumvorm<strong>en</strong> in de tweede strofe, waarvan de inhoud parallel is aan die<br />

van de eerste, lijkt sant mij waarschijnlijker.<br />

5 verg. lied 129, r. 8 <strong>en</strong> 130, r. 5.<br />

6-7 ‘legde in mijn hart e<strong>en</strong> blik vast als hel allerbeste (wat mij ooit aan blikk<strong>en</strong> t<strong>en</strong> deel zou kunn<strong>en</strong><br />

vall<strong>en</strong>).<br />

9 verg. Maerlant, Martijn 2, 34: ‘ne dade dat lief worde leit’.<br />

10 ‘nu ik deze blik niet langer kan zi<strong>en</strong>’.<br />

17 ‘heb medelijd<strong>en</strong> met mijn arme klacht’.<br />

18 werlich, ‘waarlijk’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


20 Mijn truwich hertz<strong>en</strong> wein! 20<br />

Ein woort van dijnre lieve<br />

Lost mir uut all<strong>en</strong> grieve.<br />

Heer God, of ict bezieve, 23<br />

So waer mijn truer<strong>en</strong> clein!<br />

25 Ach, mei, doe up mi dauw<strong>en</strong><br />

E<strong>en</strong> lieflic woort van trauw<strong>en</strong>!<br />

Sech huer vor alle vrouw<strong>en</strong><br />

Das icht mit trauw<strong>en</strong> mein!<br />

532<br />

20 ‘mijn oprechte harteklacht’; truwich is niet bij Verdam te vind<strong>en</strong> <strong>en</strong> zal wel e<strong>en</strong> persoonlijke<br />

formatie van de dichter zijn.<br />

23 of ict bezieve, ‘als ik <strong>het</strong> (t.w. <strong>het</strong> troostwoord) zou vernem<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


137 * +<br />

Ic ha<strong>en</strong> ghemint int olde jaer<br />

Met steid<strong>en</strong> zinne.<br />

Loont mi niet bas mijns hertz<strong>en</strong> gaer<br />

Dit nieuwe, dat hier volg<strong>het</strong> naer,<br />

5 So sijn mijn vruechd<strong>en</strong> dinne. 3-5<br />

Vergheit soe mijns? des hanich vaer, 6<br />

Want icse minne.<br />

Vor al dat leift so bem ic haer. 8<br />

Of min<strong>en</strong> heit, dats zeker waer, 9<br />

10 Ghe<strong>en</strong> liever wijf ic kinne.<br />

533<br />

* Chanson. Groot couplet met éénregelig R. (Refereyn). Wolf Kongreßber.<br />

+ Het vierde, <strong>en</strong> laatste, nieuwjaarslied voor Marie. De kopiist heeft gekleurde hoofdletters<br />

geplaatst voor de regels 1, 11, 17, 33 <strong>en</strong> 38, maar <strong>het</strong> lied bestaat in feite, zoals Deleu terecht<br />

heeft opgemerkt, <strong>uit</strong> drie strof<strong>en</strong> van 16 regels.<br />

3-5 ‘wanneer zij, naar wie mijn hart verlangt, mij in <strong>het</strong> nu volg<strong>en</strong>de nieuwe jaar niet beter beloont,<br />

dan zull<strong>en</strong> mijn vreugd<strong>en</strong> gering zijn’.<br />

6 des hanich vaer, ‘daarvoor heb ik angst’.<br />

8 haer, ‘haar toegedaan’.<br />

9 of min<strong>en</strong> heit ‘op mijn woord’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Al ware die werelt eighin mijn,<br />

Nochtan sal si die liefste zijn.<br />

Och, sal zoe mijns verghess<strong>en</strong> dan?<br />

Daer tsoe dwinct mir dijn wijflic scijn,<br />

15 Dat ic moet bliv<strong>en</strong> dijn eighijn.<br />

Al wildict lat<strong>en</strong>, ic <strong>en</strong> can.<br />

Du best mijns hertz<strong>en</strong> hemelrijch,<br />

Mijn souvereine.<br />

Nacht <strong>en</strong>de dach bestu in mijch,<br />

20 Vor al dat leift up erderijch<br />

Bestu mijn troost alleine.<br />

God haldich aller vruechd<strong>en</strong> rijch, 22<br />

Mijn liefste reine.<br />

Das ich mach lev<strong>en</strong> zekerlijch<br />

25 Sonder di e<strong>en</strong> ogh<strong>en</strong> blijch,<br />

Das darstu zoorgh<strong>en</strong> cleine. 24-26<br />

Du best daer al mijn troost an steit.<br />

Das nemich waerlich up mijn heit,<br />

Das ich nie liever lief ghewan.<br />

30 Dat doet dijn duecht, dijn reinicheit,<br />

Das ich bin dijn ha<strong>en</strong> ondersceit. 31<br />

Al wildict lat<strong>en</strong>, ic <strong>en</strong> can.<br />

Dijn wijflic scijn, dijn scoon manier<br />

Staet vast ghescrev<strong>en</strong><br />

35 Al in mijn hertze, vrouwe fier.<br />

Dus eist doch al in dijn dangier,<br />

Mi nes niet anders blev<strong>en</strong>. 36-37<br />

Ach, vrauwe, wiltu dan gonn<strong>en</strong> mir<br />

534<br />

22 ‘God beware u rijk aan alle vreugd<strong>en</strong>’.<br />

24-26 ‘dat ik ook maar e<strong>en</strong> og<strong>en</strong>blik veilig zonder u zou kunn<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>, behoeft ge niet te vrez<strong>en</strong>’.<br />

31 ha<strong>en</strong> ondersceit, ‘onvoorwaardelijk’.<br />

36-37 ‘zo is alles (wat ik heb) toch in uw macht, ik heb niets meer over’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


535<br />

E<strong>en</strong> woort tse ghev<strong>en</strong>!<br />

40 El ghein ic gher, <strong>en</strong> quaem van dir! 40<br />

Troost mir, du best so goedertier,<br />

So mach ic vroilic lev<strong>en</strong>!<br />

Du best mijn troost, du best mijn heil,<br />

Du best mijns lev<strong>en</strong>s meister gheil. 44<br />

45 In wildi nummer sceid<strong>en</strong> van.<br />

Dijn gonst, vrau, nicht a<strong>en</strong> mich ondeil! 46<br />

Want mich <strong>en</strong> wondert niet tze veil: 47<br />

Al wildict lat<strong>en</strong>, ic <strong>en</strong> can.<br />

40 ‘ik verlang naar ge<strong>en</strong> ander woord dan van u zou kunn<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>’.<br />

44 ‘gij zijt geheel <strong>en</strong> al de meesteres van mijn lev<strong>en</strong>’.<br />

46 is de in de tekst gegev<strong>en</strong> lezing de juiste, dan moet de vertaling luid<strong>en</strong>: ‘vrouwe, ontzeg uw<br />

gunst niet aan mij’; dat ontdel<strong>en</strong> e<strong>en</strong> rechtsterm is (zie MW s.v.), behoeft ge<strong>en</strong> bezwaar te<br />

zijn, want de dichter, die de rechtspleging waarschijnlijk van nabij k<strong>en</strong>de, gebruikt wel meer<br />

juridische woord<strong>en</strong> (verg. lied 12, r. 2; 36, r. 19; 130, r. 7); leest m<strong>en</strong>, met Mak, niet ondeil<br />

maar <strong>en</strong> deil, dan moet m<strong>en</strong> a<strong>en</strong> mich opvatt<strong>en</strong> als ‘zonder mij’ <strong>en</strong> wordt de vertaling: ‘vrouwe,<br />

deel uw gunst niet <strong>uit</strong> b<strong>uit</strong><strong>en</strong> mij’, wat dan ook weer kan betek<strong>en</strong><strong>en</strong>: ‘ontzeg mij uw gunst niet’.<br />

47 ‘want ik kan er mij niet te veel, niet g<strong>en</strong>oeg over verwonder<strong>en</strong>’, nl. over <strong>het</strong> feit dat ik, al zou<br />

ik <strong>het</strong> will<strong>en</strong>, deze liefde niet kan opgev<strong>en</strong>.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


138 *<br />

Up min<strong>en</strong> heit, mijn hertz<strong>en</strong> gaer,<br />

Ich moet dijn eighin zijn allein.<br />

Al haddich w<strong>en</strong>sch na will<strong>en</strong> tzwaer,<br />

Mijn hertze <strong>en</strong> core ooc anders ghein.<br />

5 Das dar dijn tzwifel wes<strong>en</strong> clein,<br />

Das ich <strong>en</strong> creech so lief nie ein 5-6<br />

En das sal bliv<strong>en</strong> emmermeer. 7<br />

Vor al dat leift so bem ich dijn.<br />

Bistu dan niet met trouw<strong>en</strong> mijn,<br />

Dat doet mir hertz<strong>en</strong> al tze zeer.<br />

10 Bistu mir stede, vrouwe rein,<br />

So drijf van mir d<strong>en</strong> tzwifel vaer. 11<br />

536<br />

* Ballade. Finalis-cad<strong>en</strong>s bes -a (c.q. e-d) conjectuur.<br />

5-6 ‘gij behoeft er niet aan te twijfel<strong>en</strong>, dat ik nooit iemand zo lief heb gehad als u’; r. 6 is door de<br />

kopiist in margine bijgeschrev<strong>en</strong> <strong>en</strong> later bij <strong>het</strong> opnieuw inbind<strong>en</strong> van de codex gedeeltelijk<br />

weggesned<strong>en</strong>.<br />

7 ‘<strong>en</strong> dat ik mij daar altijd aan zal houd<strong>en</strong>’.<br />

11 d<strong>en</strong> tzwifel vaer, ‘de twijfel<strong>en</strong>de vrees’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


537<br />

Woltu mit mir niet sijn ghemein,<br />

Sone tooch mir nummer lief ghebaer. 12-13<br />

Het wer tze lid<strong>en</strong> mir tze zwaer,<br />

15 Soldich di di<strong>en</strong><strong>en</strong> al mijn jaer<br />

En dir dan liefde e<strong>en</strong> ander meer. 14-16<br />

Vor al dat leift so bem ich dijn.<br />

Bistu dan niet met trouw<strong>en</strong> mijn,<br />

Dat doet mir hertz<strong>en</strong> al tze zeer.<br />

20 Tooch mir dijn mein<strong>en</strong>, nicht <strong>en</strong> spaer! 20<br />

De waerheit dats mijn souverhein.<br />

Bestu mir hald, so lief e<strong>en</strong> paer 22<br />

Als du <strong>en</strong>de ich nie zonne besceyn.<br />

So waer gheda<strong>en</strong> mijn tzwifel wein, 24<br />

25 Sone zanc so vroilic man nie ghein.<br />

Ach, vrau, nu mir das prouv<strong>en</strong> leer. 26<br />

Vor al dat leift so bem ich dijn.<br />

Bistu dan niet met trouw<strong>en</strong> mijn,<br />

Dat doet mir hertz<strong>en</strong> al tze zeer.<br />

12-13 ‘als gij ge<strong>en</strong> liefdesverhouding met mij wilt, doe u dan ook nooit meer vri<strong>en</strong>delijk aan mij voor’.<br />

14-16 ‘<strong>het</strong> zou voor mij al te zwaar zijn om te verdrag<strong>en</strong>, wanneer ik u jaar in jaar <strong>uit</strong> zou di<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

e<strong>en</strong> ander u dan toch nog meer zou behag<strong>en</strong>’.<br />

20 ‘toon mij uw werkelijke gezindheid, stel <strong>het</strong> niet <strong>uit</strong>’.<br />

22 hald, ‘g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>’.<br />

24 mijn tzwifel wein, ‘mijn twijfel<strong>en</strong>d verdriet, <strong>het</strong> leed van mijn onzekerheid’.<br />

26 prouv<strong>en</strong>, ‘ervar<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


139 *<br />

Ich ha<strong>en</strong> mijn roz<strong>en</strong> uut ghestreit 1<br />

A<strong>en</strong> ondersceit. 2<br />

Of min<strong>en</strong> heit,<br />

Mine esser ein niet blev<strong>en</strong>.<br />

5 Of m<strong>en</strong> die onder voets<strong>en</strong> leit,<br />

A<strong>en</strong> hof<strong>en</strong> steit 6<br />

Al mijn aerbeit. 7<br />

Wes huecht mir dan tze lev<strong>en</strong>?<br />

Mijn roz<strong>en</strong> sijn van smett<strong>en</strong> rein.<br />

10 Daer <strong>en</strong> esser ghein so clein,<br />

Si <strong>en</strong> wies in hert<strong>en</strong> gronde. 10-11<br />

Blijf si vertred<strong>en</strong> dan ghemein,<br />

538<br />

* Chanson. De slotnot<strong>en</strong> b(bes) -a -g conjectuur.<br />

1 mijn roz<strong>en</strong>, ‘de blijk<strong>en</strong> van mijn liefde, de dad<strong>en</strong> van mijn minnedi<strong>en</strong>st’. uut ghestreit,<br />

‘<strong>uit</strong>gestrooid’; bij Verdam ge<strong>en</strong> utestrey<strong>en</strong> of utestrooy<strong>en</strong>.<br />

2 a<strong>en</strong> ondersceit, ‘onophoudelijk’.<br />

6 a<strong>en</strong> hof<strong>en</strong>, ‘zonder hoop’.<br />

7 ‘in welk opzicht kan <strong>het</strong> mij dan nog verheug<strong>en</strong> verder te lev<strong>en</strong>?’<br />

10-11 ‘er is ge<strong>en</strong> liefdeblijk geweest, hoe klein ook, of <strong>het</strong> is voortgekom<strong>en</strong> <strong>uit</strong> de diepste grond van<br />

mijn hart’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Mine wert der roz<strong>en</strong> nummer ein. 12-13<br />

Dat ics dan ye begonde,<br />

15 Dat was verlor<strong>en</strong> stonde. 14-15<br />

Sull<strong>en</strong> dan dus de roz<strong>en</strong> mijn<br />

Ghestroiet zijn<br />

Verliez<strong>en</strong>s pijn, 18<br />

Wes sal ic mi betrouw<strong>en</strong>? 19<br />

20 Hope, <strong>het</strong> was tbevel<strong>en</strong> dijn.<br />

Doestu verdwijn<br />

D<strong>en</strong> roz<strong>en</strong> fijn, 21-22<br />

D<strong>en</strong> boom sal ic of hauw<strong>en</strong>.<br />

Daer ne sal nummer roze ansta<strong>en</strong>. 24<br />

25 Des stroi<strong>en</strong>s willic avela<strong>en</strong>,<br />

Nemmeer ics mi bewinde. 25-26<br />

Si zijn ghepluct, <strong>het</strong> blijft gheda<strong>en</strong>.<br />

Sijn si ghestroit <strong>en</strong>de over ga<strong>en</strong>,<br />

Hier mede so nemic inde,<br />

30 Up dat ict so bevinde. 28-30<br />

Ach, Twifel, Twifel, wacker strijt,<br />

Die altoos sijt<br />

In mijn berijt,<br />

539<br />

12-13 ‘word<strong>en</strong> die roz<strong>en</strong>, die blijk<strong>en</strong> van mijn liefde, dan allemaal sam<strong>en</strong> vertrapt, dan zal er ge<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong>kele roos meer in mijn hart ontluik<strong>en</strong>’.<br />

14-15 ‘dat ik ooit met mijn minnedi<strong>en</strong>st b<strong>en</strong> begonn<strong>en</strong>, is tijdverspilling geweest’.<br />

18 ‘terwijl ik verlor<strong>en</strong> moeite doe’; verliez<strong>en</strong>s pijn is e<strong>en</strong> vreemde constructie; misschi<strong>en</strong> heeft<br />

de rijmdwang e<strong>en</strong> s do<strong>en</strong> verlor<strong>en</strong> gaan <strong>en</strong> mag m<strong>en</strong> verstaan verliez<strong>en</strong>(d)s pijns, ‘met verlor<strong>en</strong><br />

gaan, met verlies van de moeite’.<br />

19 ‘op wie kan ik mij dan nog verlat<strong>en</strong>?’; de dichter heeft, zo is de voorstelling in dit allegorische<br />

lied, zijn roz<strong>en</strong> <strong>uit</strong>gestrooid in opdracht van ‘Vrau Hope’ <strong>en</strong> kan, als dat <strong>uit</strong>strooi<strong>en</strong> ge<strong>en</strong><br />

resultaat heeft, er zich over beklag<strong>en</strong>, dat hij niet op zijn opdrachtgeefster kan vertrouw<strong>en</strong>.<br />

21-22 ‘laat gij mijn mooie roz<strong>en</strong> te gronde gaan’ (letterlijk: ‘doet gij de roz<strong>en</strong> verdwijning aan’); de<br />

dichter vormt hier wel e<strong>en</strong> zeer persoonlijke, retoricaal klink<strong>en</strong>de constructie.<br />

24 ‘daar zal nooit meer e<strong>en</strong> roos aan ontluik<strong>en</strong>’.<br />

25-26 ‘ik wil ophoud<strong>en</strong> met strooi<strong>en</strong>, ik houd mij er niet meer mee bezig’.<br />

28-30 ‘zijn ze <strong>uit</strong>gestrooid <strong>en</strong> vertrapt, dan houd ik ermee op, als ik <strong>het</strong> zo bevind’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Dat salic Hop<strong>en</strong> clagh<strong>en</strong>! 31-34<br />

35 Vrau Hope, ic bem mire ros<strong>en</strong> quijt!<br />

Helpt mi tze tijt, 36<br />

Of mijn jolijt<br />

Verliezic al mijn daghe!<br />

Mijn roz<strong>en</strong> sta<strong>en</strong> mi over goet, 39<br />

40 Het zijn mijn zinne, <strong>het</strong> es mijn moet,<br />

Trouwe <strong>en</strong>de hertze gonste.<br />

Z<strong>en</strong>uwe, adr<strong>en</strong>, vleesch <strong>en</strong>de bloet<br />

Ende wes ich ha<strong>en</strong>, lief beilde zoet,<br />

Dat es dijn proper wonste 44<br />

45 Met minliker conste. 45<br />

Nu nem te min<strong>en</strong> ros<strong>en</strong> waer,<br />

Mijn hoochste gaer!<br />

Al mine jaer<br />

Willich dijn eighin bliv<strong>en</strong>.<br />

50 Ha<strong>en</strong>stu in dir des twifels vaer, 50<br />

So sich mi naer, 51<br />

Du vindes waer:<br />

Onstede willic verdriv<strong>en</strong>.<br />

Ic wil mich eighin ghev<strong>en</strong> dir,<br />

55 Ic gheve di roz<strong>en</strong> <strong>en</strong>de rozier,<br />

Wiltuus niet nem<strong>en</strong> hoede?<br />

Ende in mi rijst des twifels vier, 56-57<br />

540<br />

31-34 ‘o Twijfel, Twijfel, ijverige plaaggeest, die je altijd (wederrechtelijk) in mijn gebied ophoudt, ik<br />

zal daarover mijn beklag do<strong>en</strong> bij Hoop’; anders dan in <strong>het</strong> 2de gedicht is in dit lied blijkbaar<br />

niet ‘Vrau V<strong>en</strong>us’ maar ‘Vrau Hope’ de hoogste autoriteit bij wie de dichter zich over <strong>het</strong><br />

wangedrag van ‘TwifeI’ kan gaan beklag<strong>en</strong>.<br />

36 tze tijt, ‘bijtijds’.<br />

39 ‘mijn roz<strong>en</strong> geld<strong>en</strong> mij als (e<strong>en</strong> kostbaar) goed, mijn roz<strong>en</strong> verteg<strong>en</strong>woordig<strong>en</strong> <strong>het</strong> meest<br />

eig<strong>en</strong>e wat ik bezit’.<br />

44 dijn proper wonste, ‘uw eig<strong>en</strong> woning’.<br />

45 ‘door <strong>het</strong> vermog<strong>en</strong> van de liefde’.<br />

50 ‘hebt gij in u de vrees van de twijfel (of ik wel trouw zal zijn)’.<br />

51 sich mi naer, ‘let (nauwkeurig) op mij’; <strong>het</strong> is niet duidelijk of we hier te mak<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> met<br />

<strong>het</strong> ww. naersi<strong>en</strong>, dat in <strong>het</strong> mnl. nog maar schaars optreedt (zie MW s.v.), of dat naer moet<br />

word<strong>en</strong> opgevat als e<strong>en</strong> bijwoord met de bet. ‘nauwkeurig’.<br />

56-57 ‘als gij er niet voor oppast <strong>en</strong> <strong>het</strong> vuur van de twijfel sterker in mij wordt’; <strong>het</strong> lijkt wel of de<br />

regels 50 <strong>en</strong> 57 bewust parallel zijn opgebouwd: ‘in dir des twifels vaer’, ‘in mi ... des twifels<br />

vier’; de hele tweede helft van de laatste strofe maakt trouw<strong>en</strong>s met zijn ie- <strong>en</strong> oe-rijm<strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

‘klankbewuste’ indruk.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


So wart dijn boom verbrandet scier, 58<br />

Want ic bem, vrouwe goede,<br />

60 Bescout van tswifels gloede. 60<br />

541<br />

58 dijn boom: de dichter heeft zijn ‘rozier’ nl. aan zijn geliefde (Marie) gegev<strong>en</strong> <strong>en</strong> bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> is<br />

de rozeboom vermoedelijk ‘gegroeid’ <strong>uit</strong> <strong>het</strong> ‘gaerdelijn’ dat zij indertijd in zijn hart had geplant<br />

(lied 129, r. 31); <strong>het</strong> is dus in ieder opzicht-háár boom.<br />

60 bescout, ‘verschroeid’; de dichter heeft in de laatste strofe de personificatie van de twijfel<br />

losgelat<strong>en</strong>; <strong>het</strong> lied is weliswaar sterk allegoriser<strong>en</strong>d, maar daarom nog ge<strong>en</strong> consequ<strong>en</strong>te<br />

allegorie; wat <strong>het</strong> door de bewegelijkheid van de beeldspraak aan ev<strong>en</strong>wichtigheid verliest,<br />

wint <strong>het</strong> aan bewog<strong>en</strong>heid.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


140 *<br />

542<br />

Vaer wech, Ghepeins! God gheve dir leit, 1<br />

Dattu ye quaems in mijn ghedacht!<br />

Du bist vort an van mi ontzeit<br />

Ende ic ontsegghe al dijn gheslacht. 3-4<br />

5 Vaer wech!<br />

Vaer wech <strong>en</strong>de vlie van mi ghereit!<br />

Dune laets mi rust<strong>en</strong> dach no nacht.<br />

* Chanson met licht gevarieerde R.-regel. De melodie in canzone-vorm (begin-herhaling) strekt<br />

zich <strong>uit</strong> over 2 couplett<strong>en</strong>. De stemomvang is vrij groot, 1½ octaaf. Na f′ <strong>en</strong> na a′ (op ‘be-sceit’<br />

in couplet 2 regel 1) volgt e<strong>en</strong> dun streepje, waarvan de functie niet duidelijk is geword<strong>en</strong>.<br />

1 Ghepeins: hier de personificatie van de sombere mijmerij.<br />

3-4 ‘voortaan is <strong>het</strong> oorlog tuss<strong>en</strong> jou <strong>en</strong> mij <strong>en</strong> ik verklaar ook aan je hele famihe (d.w.z. alles<br />

wat <strong>het</strong> gevolg is van mijn sombere gemijmer) de oorlog’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


543<br />

Du ha<strong>en</strong>s ghebrant met onbesceit<br />

Mijn herte <strong>en</strong>de al mijns zinnes cracht. 8-9<br />

10 Mi dwinct so zere dijn aerbeit,<br />

In ha<strong>en</strong> no vruecht, no vruechd<strong>en</strong> macht. 10-11<br />

Vaer wech!<br />

Vaer wech <strong>en</strong>de doe van mi ghesceit! 13<br />

Dune laets mi rust<strong>en</strong> dach no nacht.<br />

15 Ach, gro<strong>en</strong> nu zi, mijn Ommecleit, 15<br />

Want ich mi nie so moede <strong>en</strong> vacht.<br />

Helpstu mir niet, soot mir nu steit, 17<br />

So werdic za<strong>en</strong> ghevangh<strong>en</strong> bracht. 18<br />

Vaer wech!<br />

20 Vaer wech! helf God om vroilicheit!<br />

In can gherust<strong>en</strong> dach no nacht.<br />

8-9 ‘je hebt op e<strong>en</strong> schandalige manier mijn hart <strong>en</strong> al mijn geestkracht in de as gelegd’.<br />

10-11 ‘<strong>het</strong> leed dat je me aandoet drukt mij zozeer, dat ik ge<strong>en</strong> blijdschap meer heb <strong>en</strong> ook niet <strong>het</strong><br />

vermog<strong>en</strong> om weer blij te word<strong>en</strong>’.<br />

13 doe van mi ghesceit, ‘neem afscheid van mij, ik geef je je congé’.<br />

15 ‘o mantel van mijn persoonlijkheid, wees nu gro<strong>en</strong>, neem weer de schutkleur der opgewektheid<br />

aan’.<br />

17 helpstu mir niet: gezegd tot <strong>het</strong> ‘ommecleit’ dat, ev<strong>en</strong>als ‘ghepeins’ in de eerste strofe,<br />

gepersonifieerd wordt.<br />

18 ghevangh<strong>en</strong> bracht, ‘gevankelijk weggevoerd’; allicht niet naar de gevang<strong>en</strong>is maar naar <strong>het</strong><br />

dolhuis.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


141 * +<br />

Mijn inghelic scijn vor alle zonn<strong>en</strong>, 1<br />

Dit jaer met vruechd<strong>en</strong>rijcher wonn<strong>en</strong><br />

Blijft dir moet, hertze <strong>en</strong>de al mijn zin. 3<br />

Mi is besceert dit nieuwe jaer,<br />

5 Des hanich vaer:<br />

Mijn leit sal m<strong>en</strong>ichfoud<strong>en</strong> 4-6<br />

544<br />

* Ballade.<br />

+ Tweede nieuwjaarslied voor Mergriete, geschrev<strong>en</strong> in de tijd van verwijdering na de dood<br />

van Egidius.<br />

1 ‘mijn <strong>en</strong>gel, lichter dan alle zonlicht’; verg. claerre dan der zonn<strong>en</strong> scijn in lied 98.<br />

3 blijft, l. blijf; in e<strong>en</strong> heilw<strong>en</strong>s ligt de conjunctief voor de hand <strong>en</strong> verg. bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> r. 17, 31, 45;<br />

de betek<strong>en</strong>is van r. 2-3 is: ‘in dit (nieuwe) jaar moge, met veel heil <strong>en</strong> zeg<strong>en</strong>, al wat ik aan<br />

geest <strong>en</strong> gemoed bezit uw blijv<strong>en</strong>d deel zijn’.<br />

4-6 ‘mij is (weliswaar) dit nieuwe jaar t<strong>en</strong> deel gevall<strong>en</strong>, maar ik b<strong>en</strong> bang dat <strong>het</strong> mij (in plaats<br />

van geluk) <strong>en</strong>kel maar vermeerdering van verdriet zal br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Veil meer dan ye ich worts ghewaer.<br />

Dats mie tze zwaer,<br />

Mijn tru blijft onvergoud<strong>en</strong>. 7-9<br />

10 .................... ein, 10<br />

545<br />

Die minlich hertz nie drouch so rein,<br />

Entruw<strong>en</strong> nein.<br />

Creech truwe jonst des danx ye ein,<br />

So hofich noch om vruechts ghewin. 13-14<br />

15 Mijn inghelic scijn vor alle zonn<strong>en</strong>,<br />

Dit jaer met vruechd<strong>en</strong>rijcher wonn<strong>en</strong><br />

Blijf dir moet, hertz <strong>en</strong>de al mijn zin.<br />

Wes mir dus zwaer comt tzwifel a<strong>en</strong>,<br />

Dan ein versta<strong>en</strong>,<br />

20 Ghein hertz dan tmijn alleine<br />

Wes beild up eerdrich mach beva<strong>en</strong>. 18-21<br />

Haedzich ontfa<strong>en</strong>,<br />

Mijn prijs waer des tze cleine. 22-23<br />

Huer scoont vruecht meer dan zonn<strong>en</strong> licht, 24<br />

7-9 ‘veel meer dan ik <strong>het</strong> ooit gewaar b<strong>en</strong> geword<strong>en</strong>; <strong>het</strong> valt mij al te zwaar, als mijn trouwe liefde<br />

onbeloond blijft’.<br />

10 door de kopiist overgeslag<strong>en</strong>; N. Geerts heeft voorgesteld: ‘T<strong>en</strong> leift ghestader man neghein’,<br />

wat mij in elk geval wat <strong>het</strong> derde woord betreft niet juist lijkt (eerder up erd<strong>en</strong> of iets dergelijks<br />

dan e<strong>en</strong> adjectief, omdat r. 11 ook al e<strong>en</strong> bijv. bijzin is).<br />

13-14 ‘als trouwe g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid ooit <strong>en</strong>ige beloning heeft ontvang<strong>en</strong>, dan is er voor mij ook nog hoop<br />

om vreugde te verkrijg<strong>en</strong>’.<br />

18-21 moeilijk te interpreter<strong>en</strong> <strong>en</strong> waarschijnlijk niet geheel juist overgeleverd; Verdam heeft in r.<br />

19 can in plaats van ein will<strong>en</strong> lez<strong>en</strong>; wil m<strong>en</strong> echter ein honorer<strong>en</strong> - e<strong>en</strong> verschrijving van<br />

can tot ein ligt niet zo heel erg voor de hand - dan zou m<strong>en</strong> ook dan kunn<strong>en</strong> em<strong>en</strong>der<strong>en</strong> tot<br />

can; in r. 21 zal wes beild wel object moet<strong>en</strong> zijn van mach beva<strong>en</strong>, maar dan ontbreekt daarin<br />

<strong>het</strong> subject (ich?) of moet m<strong>en</strong> ghein hertz <strong>uit</strong> de vorige regel als zodanig beschouw<strong>en</strong>; in <strong>het</strong><br />

laatste geval zou de vertaling van r. 18-21 - die ik graag voor beter geef - word<strong>en</strong>: ‘waarom<br />

twijfel mij zozeer bevangt, kan één begrijp<strong>en</strong>, wier beeld op aarde door ge<strong>en</strong> hart dan <strong>het</strong><br />

mijne omvat kan word<strong>en</strong>’; is deze vertaling juist, dan zou de dichter in feite r. 21 vóór r. 20<br />

‘gedacht’ hebb<strong>en</strong>, maar terwille van de poëtische vormgeving erna geschrev<strong>en</strong>; lied 141<br />

behoort tot de meest gekunstelde van <strong>het</strong> liedboek.<br />

22-23 ‘hadde ik <strong>het</strong> (nl. <strong>het</strong> beild) in mijn hart ontvang<strong>en</strong>, dan zou ik <strong>het</strong> niet g<strong>en</strong>oeg kunn<strong>en</strong> prijz<strong>en</strong>’.<br />

24 huer scoont vruecht meer, ‘haat schoonheid geeft meer blijdschap’; <strong>het</strong> is niet duidelijk of<br />

vruecht e<strong>en</strong> vorm van <strong>het</strong> ww. vruechd<strong>en</strong> is - dat in deze bet. verder niet voorkomt - dan wel<br />

van <strong>het</strong> veel gewonere ww. verhuegh<strong>en</strong>.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


25 Huer duecht wijst mir tze lid<strong>en</strong> richt. 25<br />

546<br />

Ach, tzwifel nicht!<br />

Wie scauw<strong>en</strong> mach huer a<strong>en</strong>ghezicht, 27<br />

Hem moet des vruechd<strong>en</strong> com<strong>en</strong> in.<br />

Mijn inghelic scijn vor alle zonn<strong>en</strong>,<br />

30 Dit jaer met vruechd<strong>en</strong>rijcher wonn<strong>en</strong><br />

Blijf dir moet, hertz <strong>en</strong>de al mijn zin.<br />

God, die dat beild verchiert so haet<br />

Das mir verslaet<br />

Alle onrein ghedachte,<br />

35 Aetstich mesloont mijn truwe daet?<br />

Ha<strong>en</strong> tzoeverlaet<br />

Eins woorts daer ich na wachte,<br />

A<strong>en</strong> hoede is dan mijn ziele, mijn lijf. 32-38<br />

Huer eer ich gheer vor al beclijf 39<br />

40 In hof<strong>en</strong> blijf. 40<br />

Ich weinsche haer alles leits verdrijf,<br />

Gheluc des nieuwe jaers beghin.<br />

Mijn inghelijc scijn vor alle zonn<strong>en</strong>,<br />

Dit jaer met vruechd<strong>en</strong>rijcher wonn<strong>en</strong><br />

45 Blijf dir moet, hertz <strong>en</strong>de al mijn zin.<br />

25 ‘haar deugd leert mij op de rechte wijze te lijd<strong>en</strong> (d.w.z. mijn hoofse minnedi<strong>en</strong>st te verricht<strong>en</strong>)’.<br />

27 a<strong>en</strong>ghezicht: verg. de aant. bij lied 135, r. 48.<br />

32-38 ‘God, die <strong>het</strong> beeld, dat alle onreine gedacht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> mij wegneemt, zo schoon hebt gemaakt,<br />

heeft u mijn trouwe liefdedi<strong>en</strong>st te kort gedaan (letterlijk: verkeerd beloond)? dan is mijn ziel,<br />

mijn lev<strong>en</strong> zonder hoop op dat <strong>en</strong>e woord waar ik al zo lang op wacht, zonder<br />

liefdesbescherming’; de dichter is er dus niet zeker van of zijn minnedi<strong>en</strong>st wel in<br />

overe<strong>en</strong>stemming met Gods wil is; zijn voorgevoel heeft hem niet bedrog<strong>en</strong>, want hij heeft,<br />

zoals wij wet<strong>en</strong>, voor <strong>het</strong> jaar t<strong>en</strong> einde was zijn geliefde inderdaad moet<strong>en</strong> afstaan aan de<br />

goddelijke Minnaar.<br />

39 ‘ik verlang, bov<strong>en</strong> alle (persoonlijk) voordeel, dat zij zal do<strong>en</strong> wat haar eer haar gebiedt’; verg.<br />

13de gedicht, r. 430-432.<br />

40 ‘in e<strong>en</strong> afzi<strong>en</strong> van alle hoop, al blijft er dan voor mijzelf niets meer te hop<strong>en</strong>’; verg. Tweede<br />

Rose, fragm<strong>en</strong>t Bl 1, r. 71-72: ‘Mine droeue herte die so ontsiet / Dat mire hope e<strong>en</strong> blijf sal<br />

wes<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


142 *<br />

Wan ich der vrauw<strong>en</strong> lid<strong>en</strong> zie 1<br />

In <strong>en</strong>igher wijs, wes huer messcie<br />

Gaer ganslich lijt mijn herte also. 2-3<br />

547<br />

Sal ich huer scauw<strong>en</strong> vruechd<strong>en</strong> la<strong>en</strong>,<br />

5 En vruechd<strong>en</strong> ha<strong>en</strong>? dan can ich niet. 4-5<br />

Al conde mijn zin na vruechd<strong>en</strong> sta<strong>en</strong>,<br />

Nature <strong>en</strong> wil das volgh<strong>en</strong> niet.<br />

Mijn hertze is huer, dies haer verdriet<br />

Dan laet mi nummer wes<strong>en</strong> vro. 8-9<br />

10 Wan ich der vrauw<strong>en</strong> lid<strong>en</strong> zie<br />

* Ballade.<br />

1 ‘als ik mijn vrouwe op <strong>en</strong>ige wijze zie lijd<strong>en</strong>’; de dichter doelt op de geestelijke crisis van<br />

Mergriete na de dood van Egidius.<br />

2-3 ‘dan lijdt mijn hart ook op de meest volkom<strong>en</strong> wijze mee in wat haar aan kwaad overkomt’.<br />

4-5 ‘zal ik, terwijl ik zie dat zij de vreugd<strong>en</strong> moet lat<strong>en</strong> var<strong>en</strong>, zelf vreugd<strong>en</strong> g<strong>en</strong>iet<strong>en</strong>?’<br />

8-9 ‘mijn hart is van haar, daarom laat haar verdriet mij niet meer toe om vrolijk te zijn’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


In <strong>en</strong>igher wijs, wes huer messcie<br />

Gaer ganslich lijt mijn herte also.<br />

Bin ich huer varre, bin ich huer naer, 13<br />

Van huer comt al de vruechd<strong>en</strong> mijn.<br />

15 Al mochtic lev<strong>en</strong> duz<strong>en</strong>t jaer,<br />

Ich meine, <strong>en</strong> sal niet anders sijn.<br />

Si liefd mir, so al lidich pijn, 17<br />

In wil des acht<strong>en</strong> niet e<strong>en</strong> stro.<br />

Wan ich der vrauw<strong>en</strong> lid<strong>en</strong> zie<br />

20 In <strong>en</strong>igher wijs, wes huer messcie<br />

Gaer ganslich lijt mijn hertze also.<br />

Ich weinsche huer tall<strong>en</strong> tid<strong>en</strong> heil,<br />

Gh<strong>en</strong>ouchlicheit al huer<strong>en</strong> tzijt.<br />

Huer eighin bin ich also gheil. 24<br />

25 Truert si, ich bin der vruechd<strong>en</strong> quijt.<br />

Ghed<strong>en</strong>c das: wan ghi vroilic zijt,<br />

So sinc ich, lief, van vruechd<strong>en</strong> ho! 27<br />

548<br />

13 bin ich huer varre: op <strong>het</strong> og<strong>en</strong>blik dat de dichter dit lied schrijft, is hij inderdaad ‘verre’ van<br />

haar, want zij wil hem niet te woord staan.<br />

17 si liefd mir, ‘ik heb haar lief’.<br />

24 gheil, ‘geheel’.<br />

27 ‘dan zing ik, lief, van vreugde <strong>het</strong> hoogste lied <strong>uit</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


143 *<br />

Ich moes verbeid<strong>en</strong>, das ich <strong>en</strong> can. 1<br />

A<strong>en</strong> troost mijn zin des node onbert. 2<br />

Das mach ic zingh<strong>en</strong>: ‘derv<strong>en</strong> dert’. 3<br />

Mijns lid<strong>en</strong>s danc ich nie ghewan. 4<br />

5 Gan si mir also ich huer gan,<br />

Wi comt dat mi verlangh<strong>en</strong> deert<br />

Ende si mi tzwivel niet <strong>en</strong> weert? 5-7<br />

Ich moes verbeid<strong>en</strong>, das ich <strong>en</strong> can.<br />

A<strong>en</strong> troost mijn zin des node onbeert.<br />

10 Des mach ic zingh<strong>en</strong>: ‘derv<strong>en</strong> dert’.<br />

Ich leer verbeid<strong>en</strong>. truwe man,<br />

M<strong>en</strong> heift niet al dat m<strong>en</strong> beghert!<br />

Wan si wil dat mijn leit verteert.<br />

So sal mi vruechd<strong>en</strong> comm<strong>en</strong> an!<br />

15 Ich moes verbeid<strong>en</strong> etc.<br />

549<br />

* In <strong>het</strong> hs. e<strong>en</strong> niet ingevulde not<strong>en</strong>balk.<br />

1 ‘ik moet afwacht<strong>en</strong> <strong>en</strong> dat kan ik niet’.<br />

2 ‘(terwijl ik) zonder troost (b<strong>en</strong>) voelt mijn geest smartelijk <strong>het</strong> gemis daarvan’.<br />

3 ‘daarom kan ik zing<strong>en</strong>: gemis doet pijn’.<br />

4 ‘voor mijn trouwe minnedi<strong>en</strong>st kreeg ik nooit loon’.<br />

5-7 ‘als zij (waarvan ik toch overtuigd b<strong>en</strong>) mij ev<strong>en</strong>zeer g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong> is als ik haar, hoe komt <strong>het</strong> dan<br />

dat <strong>het</strong> lange wacht<strong>en</strong> mij zo smartelijk is <strong>en</strong> zij de twijfel niet verhindert bij mij op te kom<strong>en</strong>?’<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


144 *<br />

God gheve ons e<strong>en</strong><strong>en</strong> blid<strong>en</strong> wert,<br />

So sijn de gast<strong>en</strong> vroilic jo,<br />

Die altoos blidelic ghebert, 3<br />

So moochwi ganslijch wes<strong>en</strong> vro!<br />

5 Ach, lieve her wert, nu doe also! 1-5<br />

Waer dranc nye man so goet ghelach, 6<br />

550<br />

* Ballade. De melodie heeft e<strong>en</strong> onduidelijke sleutelvoortek<strong>en</strong>ing. Hiervoor di<strong>en</strong>t de altsleutel<br />

gekoz<strong>en</strong> te word<strong>en</strong>; de melodie staat dan in F-dur. (De ligging is ietwat hoog; transpositie<br />

naar C-dur of D-dur kan raadzaam zijn.) In <strong>het</strong> couplet blijkt de 3de regel gelijk aan de 1ste<br />

te zijn <strong>en</strong> de 4de t<strong>en</strong> dele aan de 2de. Hier is e<strong>en</strong> voorbeeld, hoe de stoll<strong>en</strong>herhaling door de<br />

<strong>Gruuthuse</strong>r dichter-zanger opgevat werd (verg. facs. <strong>en</strong> de <strong>uit</strong>gewerkte melodie). Dit drinklied<br />

kan gedeeltelijk in ternair ritme gezong<strong>en</strong> word<strong>en</strong>.<br />

3 blidelic ghebert, ‘zich vrolijk voordoet’.<br />

1-5 de derde regel vormt met de eerste één zin <strong>en</strong> de tweede staat daar als e<strong>en</strong> losse <strong>uit</strong>roep,<br />

reager<strong>en</strong>d op de eerste regel, tuss<strong>en</strong>in; dit kan ons do<strong>en</strong> vermoed<strong>en</strong> dat <strong>het</strong> refrein in<br />

beurtzang gezong<strong>en</strong> is: e<strong>en</strong> solist zong dan de regels 1 <strong>en</strong> 3, <strong>het</strong> koor de regels 2, 4 <strong>en</strong> 5.<br />

6 ghelach, ‘consumptie’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Up dat die wert es zorgh<strong>en</strong> quijt?<br />

So wilwi com<strong>en</strong> ald<strong>en</strong> dach<br />

Van nucht<strong>en</strong>s toter vespertijt.<br />

10 Dese wert moet sijn gheb<strong>en</strong>edijt,<br />

Hine acht des truer<strong>en</strong>s niet e<strong>en</strong> stro.<br />

God gheve ons e<strong>en</strong><strong>en</strong> blid<strong>en</strong> wert etc.<br />

Wael op, laet ons dan vroilic sijn,<br />

Want ons die wert veil vruechd<strong>en</strong> gan.<br />

15 Wi drink<strong>en</strong> hier so goed<strong>en</strong> wijn,<br />

Wat soud<strong>en</strong> wi noch besceid<strong>en</strong> dan: 16<br />

‘God gheve hem heil diet ons vorwan, 17<br />

Sijn lev<strong>en</strong> lanc met vruechd<strong>en</strong> ho!’<br />

God gheve ons e<strong>en</strong><strong>en</strong> blid<strong>en</strong> wert etc.<br />

20 Scinc in, scinc in d<strong>en</strong> duutsc<strong>en</strong> tra<strong>en</strong>, 20<br />

551<br />

Die lud<strong>en</strong> doet so suetz<strong>en</strong> clanc! 21<br />

Wi will<strong>en</strong> truer<strong>en</strong>s avela<strong>en</strong>.<br />

Ach, vruechd<strong>en</strong>, nemmermeer verganc!<br />

Die ons b<strong>en</strong>ijdt, hi hebbe ondanc!<br />

25 Ic Wilde, hi zate in Jerico. 25<br />

God gheve ons e<strong>en</strong><strong>en</strong> blid<strong>en</strong> wert etc.<br />

16 ‘wat zoud<strong>en</strong> wij daar anders op antwoord<strong>en</strong>, hoe zoud<strong>en</strong> wij hem anders bescheid do<strong>en</strong> dan<br />

met deze toost’; deze betek<strong>en</strong>is van besceid<strong>en</strong> komt niet bij Verdam voor, maar volgt m.i. <strong>uit</strong><br />

de context; de intrans. bet. ‘scheid<strong>en</strong>, vertrekk<strong>en</strong>’, die Verdam wil aannem<strong>en</strong>, wordt door niets<br />

gesteund, <strong>het</strong> ww. wordt steeds transitief gebruikt.<br />

17 ‘God geve hem geluk die geluk voor ons verwierf’; ik vat dit op als e<strong>en</strong> nieuwjaarsw<strong>en</strong>s voor<br />

de waard.<br />

20 tra<strong>en</strong>, ‘vocht’.<br />

21 doelt de dichter hier op <strong>het</strong> klink<strong>en</strong> met de roemers of op de prestaties van de zangers <strong>en</strong><br />

muzikant<strong>en</strong>, die beter werd<strong>en</strong> door e<strong>en</strong> goede dronk?<br />

25 in Jerico: de dichter d<strong>en</strong>kt waarschijnlijk aan <strong>het</strong> verhaal van de inneming van Jericho <strong>uit</strong><br />

Jozua 6; to<strong>en</strong> de priesters op de hor<strong>en</strong>s bliez<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>het</strong> volk juichte, stortte de muur van de<br />

stad in; zo w<strong>en</strong>s<strong>en</strong> de muzikant<strong>en</strong> hun ‘niders’ toe, dat dez<strong>en</strong> bedolv<strong>en</strong> mog<strong>en</strong> word<strong>en</strong> onder<br />

<strong>het</strong> puin van e<strong>en</strong> muur die als gevolg van <strong>het</strong> musicer<strong>en</strong> instort!<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


145 *<br />

Laet ons d<strong>en</strong> wert bedank<strong>en</strong><br />

Der duecht die hi d<strong>en</strong> gast<strong>en</strong> doet!<br />

Al hadwi duz<strong>en</strong>t vrank<strong>en</strong>,<br />

Hi ne ghert van ons ge<strong>en</strong> ander goet<br />

5 Dan dat wi mak<strong>en</strong> frissch<strong>en</strong> moet. 5<br />

Wael op!<br />

Wael op!<br />

So sinc wir jo<br />

Met vruechd<strong>en</strong> ho.<br />

10 God gheve d<strong>en</strong> wert dat hi beghert,<br />

Die aldus blidelijch ghebert!<br />

Ich w<strong>en</strong>schem tall<strong>en</strong> vruechd<strong>en</strong> spoet!<br />

552<br />

* Chanson. Drinklied. De onduidelijke sleutelvoortek<strong>en</strong>ing kan hier niet als C ♭ (altsleutel)<br />

gelez<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, daar dan de beginnoot <strong>en</strong> de finalis in <strong>het</strong> to<strong>en</strong>malige toonsysteem bes<br />

zoud<strong>en</strong> zijn. Het alternatief is dus F, waar<strong>uit</strong> e<strong>en</strong> phrygische melodie resulteert. E<strong>en</strong> paar<br />

dunne streepjes di<strong>en</strong><strong>en</strong> als verdubbelingstek<strong>en</strong>.<br />

5 ‘dan dat wij opgewekt gestemd zijn’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Gave ons God alle morgh<strong>en</strong> 13<br />

Dus goed<strong>en</strong> wert, dus goed<strong>en</strong> wijn,<br />

15 So ne woldic nummer zorgh<strong>en</strong>. 15<br />

Want mir betuucht die hertze mijn:<br />

Nicht vor waeldo<strong>en</strong> <strong>en</strong>de vroilic sijn! 17<br />

Wael op!<br />

Wael op!<br />

20 So sinc wir jo<br />

Met vruechd<strong>en</strong> ho.<br />

God gheve d<strong>en</strong> wert e<strong>en</strong> vroilic jaer!<br />

Hi toocht so vruechd<strong>en</strong>rijch ghebaer,<br />

Ich w<strong>en</strong>schem heil vor alle pijn!<br />

553<br />

25 Nu scinc ons van d<strong>en</strong> wine<br />

Ende ghef d<strong>en</strong> wert gheluc <strong>en</strong>de heil! 26<br />

God gheve der vrauw<strong>en</strong> zine<br />

E<strong>en</strong> vroilic jaer, dat is huer deil!<br />

Wi hebb<strong>en</strong> hier gheweist so veil.<br />

30 Wael op!<br />

Wael op!<br />

Nu sinc wir jo<br />

Met vruechd<strong>en</strong> ho.<br />

D<strong>en</strong> wert waer quaet onrecht gheda<strong>en</strong>,<br />

35 Die dus sijn gast<strong>en</strong> can ontfa<strong>en</strong>.<br />

Ich weinschem heil met vruechd<strong>en</strong> geil! 36<br />

Laet ons etc.<br />

13 alle morgh<strong>en</strong>: <strong>het</strong> gezelschap kwam dus blijkbaar op e<strong>en</strong> vaste morg<strong>en</strong> in de herberg bije<strong>en</strong>.<br />

15 ‘dan zou ik nooit meer zorg<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>’.<br />

17 de dichter citeert hier e<strong>en</strong> spreekwoord; verg. Kaetspel 1: ‘Ic weet e<strong>en</strong><strong>en</strong> goed<strong>en</strong> rudder, die<br />

g<strong>het</strong>idelike pleecht te useerne e<strong>en</strong> proverbie <strong>en</strong>de e<strong>en</strong> woort seggh<strong>en</strong>de aldus: Niet voor<br />

weldo<strong>en</strong> <strong>en</strong>de blijde zijn’ (geciteerd door Verdam s.v. weldo<strong>en</strong>); <strong>het</strong> Kaetspel is in 1431 te<br />

Brugge geschrev<strong>en</strong> <strong>en</strong> er wordt e<strong>en</strong> soortgelijke kring in getek<strong>en</strong>d als waar Jan Morito<strong>en</strong> toe<br />

behoorde (verg. Te Winkel, Ontw. 2, 193).<br />

26 gheluc <strong>en</strong>de heil: ook dit is m.i. e<strong>en</strong> nieuwjaarsw<strong>en</strong>s voor de waard; verg. e<strong>en</strong> vroilic jaer in<br />

r. 28.<br />

36 geil, ‘geheel’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


146 * +<br />

554<br />

* Ballade. In de notatie de beginwoord<strong>en</strong> van de versregels. Hier<strong>uit</strong> blijkt stoll<strong>en</strong>herhaling met<br />

ouvert-clos verhouding. Niet alle beginwoord<strong>en</strong> corresponder<strong>en</strong> met de woordtekst. Zo blijkt<br />

<strong>het</strong>, dat regel 5 <strong>en</strong> 6 in couplet 1 <strong>uit</strong>gevall<strong>en</strong> zijn (in plaats daarvan de regels 5 <strong>en</strong> 6 <strong>uit</strong> couplet<br />

2 g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>). Van <strong>het</strong> R. wijk<strong>en</strong> regel 2 <strong>en</strong> 3 af. Voor 2 staat aangegev<strong>en</strong> ‘ghe’. Voor 3 staat<br />

aangegev<strong>en</strong> ‘God’. De veronderstelling ligt voor de hand, dat hier de notator voor de geest<br />

heeft gestaan: ‘God gheve’, <strong>en</strong>z. De slotnoot zou als conjectuur c″ kunn<strong>en</strong> zijn, die dan<br />

sam<strong>en</strong>smelt met de laatste g<strong>en</strong>oteerde noot.<br />

+ 146 is ev<strong>en</strong>als <strong>het</strong> volg<strong>en</strong>de door Jan Morito<strong>en</strong> zelf gekopieerd (zo hij al niet deze beide, door<br />

<strong>het</strong> scriptorium verwaarloosde, lieder<strong>en</strong> zo maar <strong>uit</strong> zijn geheug<strong>en</strong> heeft opgeschrev<strong>en</strong>). De<br />

dichter heeft r. 5-6 overgeslag<strong>en</strong>, maar <strong>het</strong> eerste woord van beide is te vind<strong>en</strong> onder de<br />

not<strong>en</strong>balk die bov<strong>en</strong> <strong>het</strong> lied staat. Daar vindt m<strong>en</strong> ook de rebus (op te loss<strong>en</strong> als Tscilt) met<br />

<strong>het</strong> zorgvuldig getek<strong>en</strong>de monogram van de letters I, A, N, M. In de tekst komt deze rebus<br />

nog viermaal voor, maar veel vluchtiger neergekrabbeld, aan <strong>het</strong> begin van de regels 10, 22,<br />

31 <strong>en</strong> 32. Verg. lied 2. Hoe snel de dichter <strong>het</strong> lied moet hebb<strong>en</strong> opgeschrev<strong>en</strong>, blijkt <strong>uit</strong> de<br />

verschill<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> de woord<strong>en</strong> (of woordgedeelt<strong>en</strong>) onder de not<strong>en</strong>balk <strong>en</strong> de overe<strong>en</strong>komstige<br />

woord<strong>en</strong> in de tekst. Onder de not<strong>en</strong>balk lez<strong>en</strong> we ich, met, dat, ghe, <strong>en</strong>de, das, ich, mijn,<br />

des truer<strong>en</strong>s, (rebus), ghe, god. Verg. blz. 32-36.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Ic danc u jonstelijc, vrauw Gh<strong>en</strong>uecht, 1<br />

Met hert<strong>en</strong> <strong>en</strong>de met zinne,<br />

Dat ghij mi liet in jongher jeucht<br />

Ghebruk<strong>en</strong> uwer minne.<br />

5 Ende................<br />

Das.................<br />

Ic moets hu minlijc sprek<strong>en</strong> danc<br />

Mijn lev<strong>en</strong> lanc.<br />

Alles truer<strong>en</strong>s voort verdrach! 9<br />

10 Tscilt wel jonn<strong>en</strong> <strong>en</strong>de b<strong>en</strong>id<strong>en</strong>. 10<br />

555<br />

Vrauw Gh<strong>en</strong>uecht doet mi verblid<strong>en</strong>,<br />

Ich w<strong>en</strong>sch haer eewelijc goed<strong>en</strong> dach!<br />

Melancolye hadde mi ontwuecht, 13<br />

Des cam mi truer<strong>en</strong> inne.<br />

15 Ic hebbe mijn hertze also ghevuecht, 15<br />

Mijn truer<strong>en</strong> makic dinne.<br />

Danc, vrauw Gh<strong>en</strong>uecht, mijn coninghinne,<br />

Mijn keyserrinne,<br />

Mijn hoochste vruecht zonder verghanc!<br />

20 In u bedwanc 20<br />

Blivic met al des ic vermach.<br />

Tscilt wel jonn<strong>en</strong> etc.<br />

Up, jong <strong>en</strong>de hald, met rechter vruecht! 23<br />

Gh<strong>en</strong>uecht leicht nu t<strong>en</strong> tinne! 24<br />

1 vrauw Gh<strong>en</strong>uecht: verg. voor deze personificatie (<strong>en</strong> die van Melancolye in r. 13 <strong>en</strong> Twifel in<br />

r. 25) de lieder<strong>en</strong> 139 <strong>en</strong> 140.<br />

9 ‘voortaan weg met alle getreur’.<br />

10 ‘<strong>het</strong> maakt e<strong>en</strong> groot verschil of m<strong>en</strong> elkaar g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong> is of elkaar b<strong>en</strong>ijdt’; van e<strong>en</strong><br />

substantivisch gebruikt weljonn<strong>en</strong> geeft Verdam ge<strong>en</strong> voorbeeld, wel, s.v. onn<strong>en</strong>, van wale<br />

onn<strong>en</strong>; verg. ook weljonste.<br />

13 ontwuecht, ‘van de (rechte) weg gebracht’.<br />

15 verg. lied 20, r. 1-2.<br />

20 bedwanc, ‘heerschappij’.<br />

23 hald, ‘oud’.<br />

24 Gh<strong>en</strong>uecht kijkt als de hoge vrouwe, de ‘koningin’, van de tor<strong>en</strong>trans toe, hoe haar vazall<strong>en</strong><br />

de strijd aanbind<strong>en</strong> met haar vijand Twifel.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


556<br />

25 Maect Twifele mat zo waer ghij muecht 25<br />

Met rock<strong>en</strong> <strong>en</strong>de met vinne!<br />

Hets al ghestof van coppeghespinne 27<br />

In vruechd<strong>en</strong> zwinne. 28<br />

Laet ons voort vroylijc mak<strong>en</strong> zanc<br />

30 A<strong>en</strong> all<strong>en</strong> wanc! 30<br />

Tscilt mi niet zo vele alst plach. 31<br />

Tscilt wel jonn<strong>en</strong> <strong>en</strong>de b<strong>en</strong>id<strong>en</strong> etc.<br />

25 de strijd wordt hier getek<strong>en</strong>d als e<strong>en</strong> schaakspel; rock<strong>en</strong> zijn ‘tor<strong>en</strong>s’ <strong>en</strong> vinn<strong>en</strong> ‘pionn<strong>en</strong>’; r.<br />

26 betek<strong>en</strong>t dus: ‘met alle middel<strong>en</strong>’.<br />

27 ghestof van coppeghespinne, ‘vuil van spinrag’.<br />

28 ‘in de (heldere) bron van de vreugde’.<br />

30 ‘zonder <strong>en</strong>ige weifeling’.<br />

31 ‘<strong>het</strong> maakt voor mij niet zo'n groot verschil, ik b<strong>en</strong> er nu niet zo ver van af als vroeger (to<strong>en</strong><br />

de twijfel mij verdrietig maakte)’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


147* +<br />

557<br />

Ach, zich voor dich, truw hertz<strong>en</strong> reyn! 1<br />

Wil niet te lichtelijc wan<strong>en</strong> waers, 2<br />

Want quantelicgh<strong>en</strong> <strong>en</strong>de quantelaers 3<br />

Sijn nu ghemeyn 4<br />

5 In V<strong>en</strong>us land!<br />

Wat noode es minne van e<strong>en</strong>igher tonghe?<br />

Niet, want haer weerck dat es haer woort. 6-7<br />

* Ballade. De notatie is onduidelijk. De not<strong>en</strong> bov<strong>en</strong> Couplet 1, regel 6, t<strong>en</strong> dele conjectuur.<br />

+ Ook bij dit lied verschill<strong>en</strong> de woord<strong>en</strong> onder de not<strong>en</strong>balk soms ietwat van de overe<strong>en</strong>komstige<br />

in de tekst: Ach, wilt, want, sijn, in, wat, niet, al, haer, ach, na, da(s).<br />

1 zich voor dich, ‘zie voor je, kijk <strong>uit</strong>’.<br />

2 ‘laat je niet te gemakkelijk misleid<strong>en</strong>’.<br />

3 quantelicgh<strong>en</strong> <strong>en</strong>de quantelaers,’ knoeisters <strong>en</strong> knoeiers, m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> die oneerlijk te werk gaan,<br />

die praatjes verkop<strong>en</strong>’; aangezi<strong>en</strong> deze woord<strong>en</strong> ev<strong>en</strong>min als <strong>het</strong> ww. quantel<strong>en</strong> (r. 15),<br />

waarvan ze zijn afgeleid, in andere tekst<strong>en</strong> zijn aangetroff<strong>en</strong>, moet m<strong>en</strong> hun betek<strong>en</strong>is <strong>uit</strong> de<br />

context opmak<strong>en</strong>.<br />

4 ghemeyn, ‘algeme<strong>en</strong>’.<br />

6-7 ‘welke behoefte heeft liefde aan <strong>en</strong>igerlei taal? ge<strong>en</strong> <strong>en</strong>kele, want wat zij dóet, moet voor<br />

haar sprek<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


558<br />

Al waert dat scaemt de spraek bedwonghe,<br />

Haer weerck wil altoos comm<strong>en</strong> voort. 9<br />

10 Ach, dat mer nu zo vele naer hoort,<br />

Naer woord<strong>en</strong> zonder weercx acoort! 11<br />

Des gaet d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>igh<strong>en</strong> rauwe an hand. 12<br />

Ach, zich voor dich etc.<br />

Waer mogh<strong>en</strong> zij hebb<strong>en</strong> gheweist ter scol<strong>en</strong>,<br />

15 Die quantel<strong>en</strong> hier <strong>en</strong>de quantel<strong>en</strong> daer,<br />

Ghebar<strong>en</strong> of zij van minn<strong>en</strong> dol<strong>en</strong><br />

Ende ............... dan scinet waer. 17<br />

Dus treck<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong>igher hert<strong>en</strong> naer, 18<br />

Waer zij dan com<strong>en</strong>, zij vind<strong>en</strong> paer,<br />

20 Trauwe es bereet toot elker hand. 20<br />

Ach, zich voor dich etc.<br />

Wanneer zals V<strong>en</strong>us nem<strong>en</strong> wrake<br />

Dat m<strong>en</strong> haer weerck dus corrumpeirt? 23<br />

Het do<strong>en</strong> de minres vander sprake<br />

25 Dat m<strong>en</strong> met truw<strong>en</strong> nu bordeirt. 25<br />

Nochtan la do<strong>en</strong>, zo wiet uzeirt!<br />

Zijn loon wert noch g<strong>het</strong>eermineirt: 27<br />

D<strong>en</strong> quaetst<strong>en</strong> coop an zin<strong>en</strong> cant! 28<br />

Ach, zich etc.<br />

9 comm<strong>en</strong> voort, ‘aan <strong>het</strong> licht kom<strong>en</strong>’.<br />

11 woord<strong>en</strong> zonder weercx acoort, ‘woord<strong>en</strong> zonder <strong>het</strong> daarmee overe<strong>en</strong>stemm<strong>en</strong>de werk (d.i.<br />

de daadwerkelijke minnedi<strong>en</strong>st)’.<br />

12 ‘dat bezorgt m<strong>en</strong>ige<strong>en</strong> droefheid’.<br />

17 in <strong>het</strong> hs. moeilijk te lez<strong>en</strong> <strong>en</strong> gedeeltelijk zelfs onleesbaar.<br />

18 ‘zoek<strong>en</strong> zij to<strong>en</strong>adering tot iemands hart, waar zij ook kom<strong>en</strong>, zij vind<strong>en</strong> e<strong>en</strong> liefdespartner’.<br />

20 ‘overal waar zij de hand <strong>uit</strong>stek<strong>en</strong> ontvang<strong>en</strong> zij trouwbeloft<strong>en</strong>’.<br />

23 corrumpeirt, ‘vervalst’; niet bij Verdam.<br />

25 bordeirt, ‘spot’.<br />

27 g<strong>het</strong>eermineirt, ‘bepaald’.<br />

28 ‘hij zal t<strong>en</strong>slotte bedrog<strong>en</strong> <strong>uit</strong>kom<strong>en</strong>’.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


559<br />

Reproducties van <strong>het</strong> <strong>handschrift</strong><br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


560<br />

Het zal de aandachtige lezer van de lieder<strong>en</strong> niet ontgaan zijn, dat de tekst die Dr.<br />

Lind<strong>en</strong>burg onder de not<strong>en</strong>balk<strong>en</strong> heeft geplaatst, soms verschilt van die van mijn<br />

<strong>uit</strong>gave. Deze verschill<strong>en</strong> verg<strong>en</strong> e<strong>en</strong> verklaring. Doordat mijn tekst nog maar t<strong>en</strong><br />

dele was vastgesteld to<strong>en</strong> Dr. Lind<strong>en</strong>burg aan zijn transcriptie van de muzieknotaties<br />

<strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>handschrift</strong> begon, was hij bij verschill<strong>en</strong>de lieder<strong>en</strong> wel gedwong<strong>en</strong> <strong>uit</strong> te<br />

gaan van de tekst van Carton. In de gegev<strong>en</strong> situatie kan m<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong> van e<strong>en</strong><br />

onvermijdelijk vitium originis. T<strong>en</strong> gevolge van e<strong>en</strong> onachtzaamheid mijnerzijds is<br />

dit vitium echter helaas best<strong>en</strong>digd. Ik heb de fout<strong>en</strong> pas opgemerkt to<strong>en</strong> ik ze niet<br />

meer kon wegcorriger<strong>en</strong>, nl. to<strong>en</strong> de liedtekst<strong>en</strong> van Dr. Lind<strong>en</strong>burg al tezam<strong>en</strong> met<br />

zijn muziek geclicheerd war<strong>en</strong>. Ik vlei mij met de hoop dat <strong>het</strong> achterwege blijv<strong>en</strong><br />

van de correctie voor de muzikale interpretatie van de melodieën hoeg<strong>en</strong>aamd ge<strong>en</strong><br />

gevolg<strong>en</strong> zal hebb<strong>en</strong> gehad. De filologische lezer krijgt hier <strong>en</strong> daar (bv. in de lieder<strong>en</strong><br />

121, 122, 128, 129, 135, 138) onbedoeld de geleg<strong>en</strong>heid om vast te stell<strong>en</strong> van<br />

welke aard de, door mij meestal stilzwijg<strong>en</strong>d verbeterde, vergissing<strong>en</strong> van Carton<br />

zijn geweest.<br />

De hierachter volg<strong>en</strong>de reproducties van <strong>het</strong> <strong>handschrift</strong> sprek<strong>en</strong> in <strong>het</strong> algeme<strong>en</strong><br />

voor zichzelf. De fragm<strong>en</strong>tjes zijn zo afgesned<strong>en</strong> dat de muziekbalk<strong>en</strong> meestal<br />

zonder tekst word<strong>en</strong> gepres<strong>en</strong>teerd, alle<strong>en</strong> g<strong>en</strong>ummerd met de liednummering van<br />

Carton. In sommige gevall<strong>en</strong> (bv. bij de lieder<strong>en</strong> 13 <strong>en</strong> 14) bestaat de reproductie<br />

<strong>uit</strong> twee del<strong>en</strong> die door e<strong>en</strong> smal streepje wit gescheid<strong>en</strong> zijn. De kopiist (α) heeft<br />

dan e<strong>en</strong> muziekbalk van e<strong>en</strong> recto-pagina doorgetek<strong>en</strong>d over de binn<strong>en</strong>marge van<br />

de teg<strong>en</strong>overligg<strong>en</strong>de verso-pagina, of andersom. Soms heeft de kopiist de balk<strong>en</strong><br />

van twee ope<strong>en</strong>volg<strong>en</strong>de lieder<strong>en</strong> gedeeltelijk verbond<strong>en</strong> of zelfs twee melodieën<br />

op e<strong>en</strong> <strong>en</strong> dezelfde balk g<strong>en</strong>oteerd. Het gedeelte van de balk dat in verband met<br />

<strong>het</strong> door <strong>het</strong> nummer aangeduide lied niet van belang is, is dan op de reproductie<br />

verdoezeld (bv. bij lied 62).<br />

In <strong>en</strong>kele gevall<strong>en</strong> is <strong>het</strong> cliché helaas te kort afgesned<strong>en</strong>, waardoor e<strong>en</strong> of meer<br />

not<strong>en</strong> aan de melodie ontbrek<strong>en</strong>. Het betreft de lieder<strong>en</strong>: 8 (slotnoot weggevall<strong>en</strong>),<br />

11 (laatste 7 streepjes ontbrek<strong>en</strong>), 12 (slotnoot weggevall<strong>en</strong>), 13 (aan <strong>het</strong> begin<br />

ontbrek<strong>en</strong> 17 streepjes), 45 (laatste streepje weggevall<strong>en</strong>), 65 (onderste lijn van de<br />

not<strong>en</strong>balk gedeeltelijk weggevall<strong>en</strong>, waardoor de laatste noot nog maar half zichtbaar<br />

is), 66 (eerste noot weggevall<strong>en</strong>), 91 (op beide balk<strong>en</strong> ontbreekt de eerste noot),<br />

95 (van <strong>het</strong> rechtse deel is de eerste noot weggevall<strong>en</strong>), 98 (laatste noot ontbreekt),<br />

104 (eerste noot ontbreekt), 111 (eerste noot weggevall<strong>en</strong>), 113 (op beide balk<strong>en</strong><br />

ontbreekt de eerste noot), 124 (de eerste noot is weggevall<strong>en</strong>).<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Lied 1<br />

Lied 2<br />

Lied 3<br />

Lied 4<br />

Lied 5<br />

Lied 6<br />

Lied 7<br />

561<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Lied 8<br />

Lied 9<br />

Lied 10<br />

Lied 11<br />

Lied 12<br />

Lied 13<br />

562<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Lied 14<br />

Lied 15<br />

Lied 16<br />

Lied 17<br />

Lied 18<br />

Lied 19<br />

Lied 20<br />

563<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Lied 21<br />

Lied 22<br />

Lied 23<br />

Lied 24<br />

Lied 25<br />

Lied 26<br />

Lied 27<br />

Lied 28<br />

564<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Lied 29<br />

Lied 30<br />

Lied 31<br />

Lied 32<br />

Lied 33<br />

Lied 34<br />

565<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Lied 35<br />

Lied 36<br />

Lied 37<br />

Lied 38<br />

Lied 39<br />

Lied 40<br />

Lied 41<br />

Lied 47<br />

Lied 42<br />

566<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Lied 43<br />

Lied 44<br />

Lied 45<br />

Lied 46<br />

Lied 48 I<br />

Lied 48 II<br />

567<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Lied 49<br />

Lied 50<br />

Lied 51<br />

Lied 52<br />

Lied 53<br />

Lied 54<br />

Lied 55<br />

Lied 56<br />

568<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Lied 57<br />

Lied 58<br />

Lied 59<br />

Lied 60<br />

Lied 60a<br />

Lied 62<br />

569<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Lied 64<br />

Lied 65<br />

Lied 66<br />

Lied 67<br />

Lied 68<br />

Lied 69<br />

570<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Lied 70<br />

Lied 71<br />

Lied 72<br />

Lied 73<br />

Lied 74<br />

Lied 75<br />

571<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Lied 76<br />

Lied 77<br />

Lied 78<br />

Lied 79<br />

Lied 80<br />

Lied 81<br />

Lied 82<br />

Lied 83<br />

572<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Lied 84<br />

Lied 85<br />

Lied 86<br />

Lied 87<br />

Lied 88<br />

573<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Lied 90<br />

Lied 91<br />

Lied 92<br />

Lied 93<br />

Lied 94<br />

Lied 95<br />

574<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Lied 96<br />

Lied 97<br />

Lied 98<br />

Lied 99<br />

Lied 100<br />

Lied 102<br />

575<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Lied 103<br />

Lied 104<br />

Lied 105<br />

Lied 106<br />

Lied 107<br />

Lied 108<br />

Lied 109<br />

576<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Lied 110<br />

Lied 111<br />

Lied 112<br />

Lied 113<br />

Lied 114<br />

Lied 115<br />

Lied 116<br />

577<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Lied 117<br />

Lied 118<br />

Lied 119<br />

Lied 120<br />

Lied 122<br />

578<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Lied 121<br />

Lied 123<br />

Lied 124<br />

Lied 125<br />

Lied 126<br />

Lied 128<br />

Lied 129<br />

Lied 130<br />

579<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Lied 131<br />

Lied 132<br />

Lied 133<br />

580<br />

Lied 134 (kopiist α met ingeschov<strong>en</strong> regel van ζ<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Lied 135 (verkleind)<br />

Lied 137<br />

Lied 138<br />

Lied 139<br />

Lied 140<br />

Lied 141<br />

581<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Lied 142<br />

Lied 144 (kopiist ζ<br />

Lied 145 (kopiist ζ<br />

582<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


583<br />

Lied 146 (hand η d.w.z. autograaf van Jan Morito<strong>en</strong>; verkleind)<br />

Lied 147 (als 146)<br />

Bald 76v o Tekst van kopiist δ/ε, opschrift<strong>en</strong> van ‘gebruik<strong>en</strong>’ θ (?)<br />

Bald 48r o Tekst van kopiist δ/ε, opschrift<strong>en</strong> van ‘gebruik<strong>en</strong>’ θ (?)<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


584<br />

Blad 85v o ; links hand η (d.wz. Jan Morito<strong>en</strong>), rechts hand θ<br />

Slot van 13de gedicht, met acrostichon Jan Morito<strong>en</strong>; kopiist δ/ε, onderschrift van Jan<br />

Morito<strong>en</strong> (blad 46v o .)<br />

Blad 3v o ; hand van kopiist β, correcties van ζ<br />

Blad 64r o ; hand van kopiist γ, correcties van ζ<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


585<br />

Beginregels der lieder<strong>en</strong> in alfabetische volgorde<br />

De beginregels van de beide fragm<strong>en</strong>t<strong>en</strong> (61 <strong>en</strong> 127) zijn tuss<strong>en</strong> haakjes gezet.<br />

Vóór de regels staan de nummers der lieder<strong>en</strong>, de cursieve cijfers eráchter verwijz<strong>en</strong><br />

naar de bladzijd<strong>en</strong> van de inleiding waar de lieder<strong>en</strong> geciteerd zijn. Bij herhaaldelijk<br />

geciteerde lieder<strong>en</strong> zijn niet alle plaats<strong>en</strong> opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, maar is e<strong>en</strong> keuze gedaan.<br />

92<br />

129<br />

130<br />

135<br />

147<br />

45<br />

70<br />

125<br />

74<br />

104<br />

82<br />

97<br />

32<br />

31<br />

63<br />

81<br />

17<br />

126<br />

134<br />

95<br />

121<br />

78<br />

79<br />

90<br />

116<br />

29<br />

44<br />

11<br />

53<br />

98<br />

Ach, hertze die in lid<strong>en</strong> staet 163<br />

Ach, lieflic zi<strong>en</strong>, dijn zuetze cracht 130-1, 147-8, 167<br />

Ach, nem mijns waer, recht wijflic beilde 124, 130-1, 148, 167, 202<br />

Ach, yem<strong>en</strong>t hor die troost<strong>en</strong>s can 124, 162-3-4, 181, 224<br />

Ach, zich voor dich, truw hertz<strong>en</strong> reyn 125, 148, 224-5-6<br />

Adieu, adieu, solaes 142, 148, 167, 203, 210<br />

Adieu, mijn troost, mijn liefste reine 120, 163-4, 189<br />

Aloeette, voghel clein 3, 123, 163, 191-2, 223<br />

Als alle dingh<strong>en</strong> sijn ghesaecht 120, 148<br />

Al sceidic van dir int ghezicht 163, 177<br />

Bedwongh<strong>en</strong> haet e<strong>en</strong> zalich wijf 49, 120, 163-4<br />

Binn<strong>en</strong> in mir hertz<strong>en</strong> cas 121, 163, 174<br />

Blide <strong>en</strong>de vro uut zorgh<strong>en</strong> laste 117, 145, 148, 176<br />

Com haer te mi, mijns hertz<strong>en</strong> vrouwe 115, 117, 161-2-3<br />

Dach na dach in lanc so meer 163, 170<br />

Dat niem<strong>en</strong> es bestu alleine 163-4, 170<br />

De capela<strong>en</strong> van Hoedelem 116, 163, 195, 200<br />

De hoochste staet der vroylicheit 123, 163<br />

De scoonste die m<strong>en</strong> scauw<strong>en</strong> mach 124, 160, 162-3<br />

De ste<strong>en</strong> die trect die naelde naer 121, 163-4, 178<br />

De vedele es van so zoeter aert 97, 123, 163, 194, 211<br />

Die liefste jonst van erderijch 120, 127, 148<br />

Dijn troost allein 163, 171<br />

Du ha<strong>en</strong>s mijn hertze, vrauwe mijn 121, 148, 230<br />

E<strong>en</strong> droom haet mir tze vruechd<strong>en</strong> bracht 148, 150-1, 208<br />

E<strong>en</strong> edel, werde, reine vrucht 117, 127, 138, 148<br />

E<strong>en</strong> .M. die nye van mi ne sciet 118, 130, 162-3, 167, 184-5-6, 197,<br />

218<br />

E<strong>en</strong> wijflic wijf vul reiniched<strong>en</strong> 116, 163, 169<br />

E<strong>en</strong> wijf van rein<strong>en</strong> zed<strong>en</strong> 119, 148, 152, 227<br />

Egidius, waer bestu blev<strong>en</strong> 3, 67, 121, 163, 172, 217<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


33<br />

67<br />

49<br />

4<br />

91<br />

144<br />

113<br />

83<br />

8<br />

1<br />

55<br />

27<br />

75<br />

38<br />

5<br />

64<br />

46<br />

36<br />

6<br />

122<br />

146<br />

7<br />

16<br />

41<br />

3<br />

137<br />

43<br />

58<br />

139<br />

143<br />

68<br />

54<br />

21<br />

86<br />

48<br />

12<br />

15<br />

145<br />

28<br />

112<br />

586<br />

En es ge<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>t, up min<strong>en</strong> heit 117, 163, 205<br />

Ghef mi, minlic beilde zoet 120, 163<br />

Gheldeloze, volg<strong>het</strong> mi 12, 118, 141-2, 148, 204, 212-3<br />

Gh<strong>en</strong>ad<strong>en</strong>, lieve vrouwe mijn 115, 135, 148, 151, 210<br />

G<strong>het</strong>ru gheselle, ic moet u clagh<strong>en</strong> 121, 163<br />

God gheve ons e<strong>en</strong><strong>en</strong> blid<strong>en</strong> wert 125, 163, 193<br />

God groetu, lieflic beilde zoet 122, 163-4<br />

Here God, ic claghe in alre tzijt 120, 163-4, 170<br />

Here God, of du mi gaefs e<strong>en</strong> w<strong>en</strong>s<strong>en</strong> 116, 148<br />

Here God, wie mach hem des beclagh<strong>en</strong> 115, 163, 187, 220<br />

Het quam<strong>en</strong> twee ghesell<strong>en</strong> 119, 140, 148<br />

Het soude e<strong>en</strong> scamel mers<strong>en</strong>ier 163, 200, 228<br />

Het sprac e<strong>en</strong> hovesch minnerlijn 120, 127, 134-5, 148, 167<br />

Het was e<strong>en</strong> maecht in vruechd<strong>en</strong> rijch 106, 118, 163, 195, 211<br />

Het was e<strong>en</strong> rudder wael gheda<strong>en</strong> 115, 136, 148<br />

Hoe mochtic lev<strong>en</strong> sonder rauwe 115, 120, 163-4<br />

Hoe mocht mi vruechde com<strong>en</strong> a<strong>en</strong> 118, 163, 169<br />

Hoe soudic yem<strong>en</strong> vruechd<strong>en</strong> gev<strong>en</strong> 117, 148<br />

Hout mer in din<strong>en</strong> zin 148<br />

Ic badt der liefster vrouw<strong>en</strong> mijn 147-8<br />

Ic danc u jonstelijc, vrauw Gh<strong>en</strong>uecht 33, 125, 127-8-9, 148, 224-5<br />

Ic groetu, vrouwe! op min<strong>en</strong> heit 115, 163, 169<br />

Ic hadde e<strong>en</strong> lief vercor<strong>en</strong> / Dies es led<strong>en</strong> lanc 116, 144, 148<br />

Ic hadde e<strong>en</strong> lief vercor<strong>en</strong> / Soe es mi word<strong>en</strong> scu 82, 118, 141, 148,<br />

203<br />

Ich a<strong>en</strong> ghegev<strong>en</strong> hertze <strong>en</strong>de zin 106, 115, 148<br />

Ic ha<strong>en</strong> ghemint int olde jaer 106, 124, 127, 133, 148, 222<br />

Ich ha<strong>en</strong> e<strong>en</strong> uut vercor<strong>en</strong> .L. 118, 155, 163<br />

Ich ha<strong>en</strong> ghemint / M<strong>en</strong> achtes twint 119, 145, 148<br />

Ich ha<strong>en</strong> mijn roz<strong>en</strong> uut ghestreit 91, 124, 131, 148, 150<br />

Ich moes verbeid<strong>en</strong>, das ich <strong>en</strong> can 125, 163, 181-2<br />

Ic hoorde clagh<strong>en</strong> <strong>en</strong><strong>en</strong> jongh<strong>en</strong> 120, 163, 168<br />

Ic quam ghega<strong>en</strong> up <strong>en</strong><strong>en</strong> dach 119, 148, 202<br />

Ic quam in e<strong>en</strong> prieel gegangh<strong>en</strong> 116, 135, 148, 202, 210<br />

Ic sach e<strong>en</strong> scuerduere op<strong>en</strong> sta<strong>en</strong> 148, 206<br />

Ic sach in <strong>en</strong><strong>en</strong> roz<strong>en</strong>gaerde 118, 143, 148, 204<br />

In noyaelre trauw<strong>en</strong> fijn 116, 163, 169<br />

In weet bi bilich, hoe gh<strong>en</strong>er<strong>en</strong> 116, 148<br />

Laet ons d<strong>en</strong> wert bedank<strong>en</strong> 125, 163, 193, 226<br />

Lief alderliefst int hertze mijn 106, 117, 158, 161, 163, 171<br />

Lieflic beilde, mijn hoochste vruecht 122, 163-4, 171<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


71<br />

30<br />

23<br />

50<br />

136<br />

133<br />

109<br />

89<br />

123<br />

106<br />

119<br />

22<br />

73<br />

84<br />

18<br />

24<br />

25<br />

94<br />

141<br />

20<br />

61<br />

101<br />

47<br />

102<br />

93<br />

107<br />

26<br />

114<br />

131<br />

51<br />

103<br />

59<br />

76<br />

60<br />

111<br />

100<br />

14<br />

13<br />

88<br />

108<br />

587<br />

Lijskin, wat helpt vele ghestreid<strong>en</strong> 120, 148<br />

Lucht des edels wivelics aert 117, 161-2-3<br />

Melancolie dwinct mi de zinne 116, 127, 129, 148, 202<br />

Met hert<strong>en</strong> <strong>en</strong>de met zinne 119, 127, 148<br />

Mey, dijn vro beghinn<strong>en</strong> 129, 130-1-2, 148, 167<br />

Mey, dijn vruechd<strong>en</strong>rijch beghin 124, 127, 130-1, 148, 167<br />

Mi heift gheva<strong>en</strong> e<strong>en</strong> wijflic beild 159, 163<br />

Mijn boel daer al mijn vruecht an steit 163, 604<br />

Mijn herte a<strong>en</strong> steid<strong>en</strong> ord<strong>en</strong> blijft 163<br />

Mijn herte es sonder cnoop gheletst 129, 148<br />

Mijn herte haet uutvercor<strong>en</strong> ein 155, 163<br />

Mijn herte onbiedt u liev<strong>en</strong> dach 116, 127, 129, 148, 202<br />

Mijn hertze das ist recht wael tse vred<strong>en</strong><br />

Mijn hertze die heift u uutvercor<strong>en</strong> 163<br />

Mijn hertze <strong>en</strong> can verblid<strong>en</strong> niet 116, 127, 129, 132, 148, 202-3-4<br />

Mijn hertze heift groot verlang<strong>en</strong> in 117, 148, 202<br />

Mijn hertze, mijn sin, so waer ic bin 117, 127, 132, 148, 202-3<br />

Mijn hoochste vruecht, waer bestu h<strong>en</strong> 121, 163, 177<br />

Mijn inghelic scijn vor alle zonn<strong>en</strong> 125, 163-4, 167, 181, 183<br />

Mijn zin, mijn moet, mijns hertz<strong>en</strong> bloet 127, 129, 132, 148, 202-3<br />

(Minne die eewich dur<strong>en</strong> moete) 119, 163<br />

Musike, die in der natur<strong>en</strong> 122, 163, 175<br />

Nacht <strong>en</strong>de dach, so waer ic bin 163, 171<br />

Naer dattu haes de herte mijn 163, 180<br />

Nature haet in mich so ghewracht 121, 163, 171<br />

Neemt das vor goet 122, 162-3-4, 171<br />

Ne ghe<strong>en</strong> solaes vor vrauw<strong>en</strong> minne 147, 163, 195<br />

Neimt int ghedacht, lief vrauwelin tsaert 123, 161, 163-4, 171, 210<br />

Neimt mir dan tzwifel dijn gh<strong>en</strong>ede 124, 162-3, 181<br />

Niem<strong>en</strong> seit van andr<strong>en</strong> wel 148, 202<br />

Niem<strong>en</strong>s mee dan dijn allein 163-4, 179<br />

Nieuwe jaer, du brincs ons vruechd<strong>en</strong> in 119, 134, 148, 167, 208<br />

Nieuwe jaer haet mich verhuecht 120, 133-4, 148, 167<br />

Nieuwe jaer in vruechd<strong>en</strong> rijch 119, 163-4, 166-7, 208<br />

Nu vroilic zinc, hertze <strong>en</strong>de moet 44, 158, 160, 163-4, 171<br />

O cranc onseker broosch <strong>en</strong>gi<strong>en</strong> 67, 122, 160, 163, 174, 199, 211<br />

Of ic der vrouw<strong>en</strong> minn<strong>en</strong>tlijch 116, 148, 151<br />

Omoedich, simpel, goedertiere 116, 153, 160, 163, 169, 210<br />

O .M. wel zoete b<strong>en</strong><strong>en</strong> drie 121, 155, 157, 163<br />

Orlof, vrauwe, <strong>en</strong>de ic moet ga<strong>en</strong> 122, 163-4, 188, 200<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


128<br />

110<br />

66<br />

62<br />

127<br />

96<br />

56<br />

77<br />

57<br />

80<br />

9<br />

118<br />

72<br />

42<br />

124<br />

39<br />

138<br />

140<br />

117<br />

40<br />

34<br />

65<br />

132<br />

115<br />

87<br />

35<br />

10<br />

142<br />

52<br />

19<br />

120<br />

99<br />

105<br />

69<br />

2<br />

85<br />

37<br />

588<br />

O soete nature, wijflich moet 123, 161, 163, 222<br />

O stede duechdelic, minlic ort 163, 165<br />

O vrouwe, mijn ewelic bestier 163-4<br />

O wijf, dine wivelike ader 120, 163, 170<br />

(Sal m<strong>en</strong> dan gonst met gonst<strong>en</strong> gheld<strong>en</strong>) 123, 163<br />

Sceid<strong>en</strong>, onverwinlic leit 121, 163, 179, 227<br />

Scinc her d<strong>en</strong> wijn 119, 163, 169<br />

Sich vor dich, g<strong>het</strong>rauwe man 120, 146, 148<br />

Sonder nommer of g<strong>het</strong>al 139, 148<br />

Sonder sceid<strong>en</strong> orlof a<strong>en</strong> 120, 163-4, 170, 210<br />

Sonne no mane nie besceyn 163-4<br />

So vruechd<strong>en</strong>rijch 163, 171<br />

So wie bi lieve in rust<strong>en</strong> leit 120, 148<br />

So wie bi nachte gherne vliecht 118, 148, 151, 207<br />

Trauwe <strong>en</strong>de steide, scaemte, ootmoet 82, 123, 155, 159, 160,<br />

163<br />

Trouwe, ere, goet, zin, hertze <strong>en</strong>de moet 43, 159, 162-3<br />

Up min<strong>en</strong> heit, mijn hertz<strong>en</strong> gaer 124, 138, 148<br />

Vaer wech, Ghepeins, God gheve dir leit 124, 148, 150<br />

Vergheit mijns niet, troutzalich wijf 123, 163-4, 171, 210<br />

Verre van dat m<strong>en</strong> gheerne ziet 148<br />

Violette, zuver wit 115, 117, 154, 163, 191<br />

Vor al dat God ye an mi wrachte 120, 163<br />

Vor al ein beilt a<strong>en</strong> ondersceit 163-4, 181, 183<br />

Vor alre gh<strong>en</strong>ouchte vroylicheit 163<br />

Vrauwe, weit dat ic dijn eighin bin 163<br />

Vri<strong>en</strong>t no vri<strong>en</strong>t ne es so goet 117, 163, 205<br />

Vrouwe, wilt des in dancke ontfa<strong>en</strong> 116, 148, 151<br />

Wan ich der vrauw<strong>en</strong> lid<strong>en</strong> zie 163, 181-2<br />

Wat dinge m<strong>en</strong> met hert<strong>en</strong> doet 148-9<br />

Wel an, wel an met hertz<strong>en</strong> gay 116, 148<br />

Wel op, elc zondich si bereit 123, 163, 191, 210<br />

Wel up, elc sin die vruecht begaert 12, 122, 163, 176<br />

Wie mach andr<strong>en</strong> bedriegh<strong>en</strong> bet 139, 148<br />

Wi<strong>en</strong> doet verlangh<strong>en</strong> meerre pijn 163, 190, 192<br />

Wit <strong>en</strong>de zwart, dat es e<strong>en</strong> snede 32, 163, 186-7<br />

Wi will<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> kerels zingh<strong>en</strong> 3, 105, 121, 167<br />

Woude mi de vrouwe mijn 147-8<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


Achteraf<br />

589<br />

Om de lieder<strong>en</strong> van Jan Morito<strong>en</strong> de feestzang te lat<strong>en</strong> zijn bij <strong>het</strong> 200-jarig bestaan<br />

van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leid<strong>en</strong>, moest hun boek wel<br />

in e<strong>en</strong> zeer snel tempo gezet <strong>en</strong> gedrukt word<strong>en</strong>. Nu <strong>het</strong> er naar <strong>uit</strong>ziet dat zij<br />

inderdaad op de feestdag zelf, 20 mei 1966, zull<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> zing<strong>en</strong>, is <strong>het</strong> mij e<strong>en</strong><br />

behoefte om, nam<strong>en</strong>s Bestuur <strong>en</strong> Feestcommissie, de staf <strong>en</strong> de medewerkers van<br />

de <strong>uit</strong>gever der Maatschappij, E.J. Brill, voor hun zeer bijzondere prestatie zeer<br />

bijzonder te bedank<strong>en</strong>!<br />

Op bladzijde 8 heb ik in <strong>het</strong> voorbijgaan lat<strong>en</strong> blijk<strong>en</strong>, dat de voorzitter van de<br />

Feestcommissie, Prof. Dr. C.A. Zaalberg, de eig<strong>en</strong>lijke initiatiefnemer van deze<br />

<strong>uit</strong>gave mag <strong>het</strong><strong>en</strong>. Hij heeft intuss<strong>en</strong> ook zijn aandeel gehad in de voltooiing ervan<br />

door, ev<strong>en</strong> voortvar<strong>en</strong>d als waakzaam, de eerste drukproef mee te lez<strong>en</strong>. Zijn<br />

meelez<strong>en</strong>, dat e<strong>en</strong> meed<strong>en</strong>k<strong>en</strong> was, heeft niet alle<strong>en</strong> invloed gehad op de vorm,<br />

maar ook op de inhoud van dit boek. In Zaalberg mag ik mijn eerste ‘goede lezer’<br />

dank zegg<strong>en</strong>! Het zijn altijd de ‘goede lezers’ die e<strong>en</strong> boek moet<strong>en</strong> voltooi<strong>en</strong> <strong>en</strong> <strong>het</strong><br />

is <strong>het</strong> voorrecht van e<strong>en</strong> schrijver op zulke lezers te mog<strong>en</strong> hop<strong>en</strong>. Ik hoop als<br />

schrijver die, al corriger<strong>en</strong>d <strong>en</strong> afstand nem<strong>en</strong>d, e<strong>en</strong> lezer werd, dat <strong>en</strong>kel<strong>en</strong> van<br />

mijn lezers op hun beurt ook weer schrijvers zull<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, schrijvers over Jan<br />

Morito<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dat in <strong>het</strong> aldus schrijv<strong>en</strong>derwijze gevoerde gesprek zijn gestalte, zijn<br />

woord <strong>en</strong> zijn zang tot e<strong>en</strong> verdere ‘vervulling’ zull<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>. Musicolog<strong>en</strong> <strong>en</strong> filolog<strong>en</strong><br />

moet<strong>en</strong> gezam<strong>en</strong>lijk naar woord <strong>en</strong> zang van deze dichter-componist blijv<strong>en</strong> luister<strong>en</strong>.<br />

Het gezam<strong>en</strong>lijk luister<strong>en</strong> van Dr. Lind<strong>en</strong>burg <strong>en</strong> mij is e<strong>en</strong> begin geweest, maar in<br />

e<strong>en</strong> goed begin moet de <strong>uit</strong>eindelijke voltooiing verborg<strong>en</strong> ligg<strong>en</strong>. Ik mag misschi<strong>en</strong><br />

zegg<strong>en</strong> dat dit eerste deel van de <strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> Gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong><br />

<strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> kan geld<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> ‘pars pro toto’.<br />

Het <strong>handschrift</strong> dat ons de lieder<strong>en</strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> heeft overgeleverd, moge mede<br />

e<strong>en</strong> voorwerp word<strong>en</strong> van voortgezet gesprek. Ik doe niets af aan de grootheid van<br />

de grootste paleograaf der Nederland<strong>en</strong>, Willem de Vreese, wanneer ik vaststel dat<br />

de studie die hij dertig jaar geled<strong>en</strong>, in 1936, aan <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong> heeft<br />

gewijd, niet <strong>het</strong> laatste woord heeft gehad, <strong>en</strong> dit ook onmogelijk kón hebb<strong>en</strong>. Zijn<br />

studie was e<strong>en</strong> eerste verk<strong>en</strong>ning, e<strong>en</strong> <strong>uit</strong>nodiging tot verdere bestudering. Doordat<br />

zijn voorgaan <strong>het</strong> mij mogelijk heeft gemaakt nu, dertig jaar later, in 1966, deze<br />

<strong>uit</strong>gave te bezorg<strong>en</strong>, is zijn naam er onverbrekelijk aan verbond<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> ik bij <strong>het</strong><br />

corriger<strong>en</strong> van de drukproev<strong>en</strong> e<strong>en</strong> lezer van mijn eig<strong>en</strong> boek werd, is <strong>het</strong> mij nog<br />

helderder dan tijd<strong>en</strong>s <strong>het</strong> schrijv<strong>en</strong> bewust geword<strong>en</strong>, dat ook wat ikzelf in mijn<br />

inleiding<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


590<br />

over <strong>het</strong> <strong>handschrift</strong> te berde had gebracht, onmogelijk <strong>het</strong> laatste woord kon zijn.<br />

Het zij mij thans reeds toegestaan als lezer, nálezer, nog e<strong>en</strong> kleine bijdrage te<br />

lever<strong>en</strong> tot de verdere voltooiing van mijn boek.<br />

Bij de laatste collationering van de gezette tekst met <strong>het</strong> <strong>handschrift</strong> heb ik <strong>het</strong><br />

vermoed<strong>en</strong> voel<strong>en</strong> rijz<strong>en</strong>, ja is <strong>het</strong> eig<strong>en</strong>lijk voor mij kom<strong>en</strong> vast te staan, dat de<br />

corrector die <strong>het</strong> werk van de beide ‘oude’ kopiist<strong>en</strong> β <strong>en</strong> γ heeft nagezi<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de<br />

kopiist ζ die als ‘jongste bedi<strong>en</strong>de’ <strong>en</strong>kele kolomm<strong>en</strong> aan <strong>het</strong> liedboek heeft mog<strong>en</strong><br />

toevoeg<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> <strong>en</strong> dezelfde persoon zijn geweest (zie blz. 19 <strong>en</strong> 29). Wanneer ik<br />

mag aannem<strong>en</strong> dat dit vermoed<strong>en</strong> juist is, verschaft dit gegev<strong>en</strong> ons e<strong>en</strong><br />

belangwekk<strong>en</strong>de bijzonderheid over de verdeling van de werkzaamhed<strong>en</strong> op <strong>het</strong><br />

Brugse scriptorium: de correctie werd toevertrouwd aan de ‘jongste bedi<strong>en</strong>de’, de<br />

‘invaller’ onder de kopiist<strong>en</strong>, <strong>en</strong> <strong>het</strong> corriger<strong>en</strong> werd dus blijkbaar beschouwd als<br />

e<strong>en</strong> werk van bijkomstig belang, waaraan e<strong>en</strong> jongere <strong>het</strong> vak kon ler<strong>en</strong>. De Vreese<br />

karakteriseert de hand van de corrector niet typologisch, maar zegt alle<strong>en</strong>: ‘Het werk<br />

van dez<strong>en</strong> corrector is stellig niet jonger dan om <strong>en</strong> bij <strong>het</strong> jaar 1400’ (a.w. 254). Al<br />

is de id<strong>en</strong>titeit hem niet opgevall<strong>en</strong>, hij plaatst de corrector toch in elk geval in<br />

dezelfde ‘tijd’ (d.w.z. schrijversg<strong>en</strong>eratie) als de kopiist ζ.<br />

Als ζ de corrector was, begrijp<strong>en</strong> wij ook hoe hij ertoe kwam om, alvor<strong>en</strong>s de<br />

lieder<strong>en</strong> 144 <strong>en</strong> 145 naar de autograaf van Jan Morito<strong>en</strong> te kopiër<strong>en</strong>, eerst in <strong>het</strong><br />

voorafgaande kopieerwerk van zijn ‘chef’, α, <strong>en</strong>ige verbetering<strong>en</strong> aan te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.<br />

Hij deed, dus do<strong>en</strong>de, e<strong>en</strong>voudig wat op <strong>het</strong> scriptorium zijn gewone dagelijkse<br />

werk was. To<strong>en</strong> ik blz. 29 schreef, heb ik over 't hoofd gezi<strong>en</strong> dat ζ in lied 134 niet<br />

alle<strong>en</strong> de overgeslag<strong>en</strong> regel 26 in margine heeft bijgeschrev<strong>en</strong>, maar ook de laatste<br />

regel (17) aan de eerste liedstrofe toegevoegd. Er was daarvoor nog juist plaats in<br />

de ruimte die α had op<strong>en</strong>gelat<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> de strofe <strong>en</strong> de daaropvolg<strong>en</strong>de, met e<strong>en</strong><br />

gekleurde initiaal beginn<strong>en</strong>de, refreinregel. Regel 17 van lied 134, zo onopvall<strong>en</strong>d<br />

tuss<strong>en</strong> de door α geschrev<strong>en</strong> regels ingeschov<strong>en</strong>, bezit alle k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> van de hand<br />

van ζ <strong>en</strong> mist, ev<strong>en</strong>als de lieder<strong>en</strong> 144 <strong>en</strong> 145, de bij α gebruikelijke rubricering van<br />

de beginletter. Waarom ζ zich tot deze twee verbetering<strong>en</strong> heeft beperkt <strong>en</strong> niet bv.<br />

ook de weggelat<strong>en</strong> regels 37 van lied 134 <strong>en</strong> 11 van lied 141 - met de laatste had<br />

de eerste kolom van blad 37 moet<strong>en</strong> beginn<strong>en</strong> - heeft toegevoegd, is niet duidelijk.<br />

Misschi<strong>en</strong> dat e<strong>en</strong> meer gedetailleerd codicologisch onderzoek - dat ik in de mij<br />

toegemet<strong>en</strong> tijd niet kon instell<strong>en</strong>, maar dat m.i. zeker de moeite zal lon<strong>en</strong> - hierover<br />

nog e<strong>en</strong>s opheldering zal kunn<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>.<br />

Uit wat ik op bladzijde 31 heb geschrev<strong>en</strong>, zou m<strong>en</strong> de indruk kunn<strong>en</strong> krijg<strong>en</strong> dat<br />

De Vreese bij zijn bestudering van <strong>het</strong> <strong>handschrift</strong> in <strong>het</strong> geheel ge<strong>en</strong> aandacht had<br />

geschonk<strong>en</strong> aan de hand die de krabbels onder de gedicht<strong>en</strong> 1, 2, 6, 7 <strong>en</strong> 13 heeft<br />

geplaatst. Deze indruk zou onjuist zijn, want<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>


591<br />

weliswaar heeft hij deze hand niet vergelek<strong>en</strong> met die van de ‘gebruiker’ η (Jan<br />

Morito<strong>en</strong>), <strong>en</strong> ook niet op <strong>en</strong>ige andere wijze getypeerd, maar hij heeft hem wel,<br />

zoals <strong>uit</strong> aantek<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> in zijn exemplaar van Cartons <strong>uit</strong>gave blijkt, in <strong>het</strong> oog<br />

gehoud<strong>en</strong>. Bij r. 14 van <strong>het</strong> 16de gedicht heeft hij aangetek<strong>en</strong>d: ‘‘gherne’ op rasuur,<br />

cursief, wellicht met de hand v. de onderschrift<strong>en</strong>’. Bij e<strong>en</strong> toegevoegd up in r. 72<br />

noteert hij alle<strong>en</strong>: ‘door andere hand dan kop.’. Bij e<strong>en</strong> verbetering in r. 199 waagt<br />

hij weer de veronderstelling: ‘door de hand d. onderschrift<strong>en</strong>?’ <strong>en</strong> hij doet dat nog<br />

e<strong>en</strong>s bij r. 244, 385 <strong>en</strong> 436. Ik geloof bij nader inzi<strong>en</strong> dat De Vreese met zijn vrag<strong>en</strong>d<br />

gestelde opmerking<strong>en</strong> in de roos heeft geschot<strong>en</strong>. De correcties in <strong>het</strong> 16de gedicht,<br />

die niet afkomstig zijn van de corrector van <strong>het</strong> scriptorium (ζ) maar van e<strong>en</strong> lez<strong>en</strong>de,<br />

nález<strong>en</strong>de ‘gebruiker’, vorm<strong>en</strong> welbeschouwd de schakel tuss<strong>en</strong> <strong>het</strong> kladschrift van<br />

de krabbels <strong>en</strong> <strong>het</strong> netschrift van de lieder<strong>en</strong> 146 <strong>en</strong> 147 (èn <strong>het</strong> gedichtje op blad<br />

85vo.). Zo heeft De Vreese ook zonder <strong>uit</strong>drukkelijke typering toch nog e<strong>en</strong> bijdrage<br />

kunn<strong>en</strong> lever<strong>en</strong> tot mijn bewijsvoering! Maar niet minder belangrijk is <strong>het</strong>, <strong>uit</strong> de<br />

correcties in <strong>het</strong> 16de gedicht te kunn<strong>en</strong> besl<strong>uit</strong><strong>en</strong>, dat Jan Morito<strong>en</strong> <strong>het</strong> werk van<br />

zijn vri<strong>en</strong>d Jan van Hulst met grote aandacht moet hebb<strong>en</strong> geléz<strong>en</strong>. Corriger<strong>en</strong> is<br />

léz<strong>en</strong>, zoals lez<strong>en</strong> corriger<strong>en</strong> is. Blijkbaar heeft onze hoofse minnedichter, nadat<br />

zijn geliefde in <strong>het</strong> klooster was gegaan <strong>en</strong> hij ‘sijnre minn<strong>en</strong> vroude’ ‘ter eer<strong>en</strong><br />

h<strong>en</strong>de’ had ‘ghebrocht’, zich sterk aangesprok<strong>en</strong> gevoeld door de ars amandi<br />

christiana van zijn oudere clubg<strong>en</strong>oot. Jan Morito<strong>en</strong> had in zijn eig<strong>en</strong> lev<strong>en</strong> ervar<strong>en</strong>,<br />

hoe de ‘werlike’ tot de ‘gheestelike’ minne had geleid. Hij kon zich door <strong>het</strong> leerdicht<br />

dat zijn vri<strong>en</strong>d in zijn ouderdom had geschrev<strong>en</strong>, nu, zelf ouder geword<strong>en</strong>, lat<strong>en</strong><br />

beler<strong>en</strong> <strong>en</strong> vertroost<strong>en</strong>, hij kon er als lezer zichzelf in terugvind<strong>en</strong>.<br />

En hiermee neem ik dan afscheid van <strong>het</strong> wonderlijkste boek dat ik ooit geschrev<strong>en</strong><br />

heb, <strong>het</strong> boek dat Jan Morito<strong>en</strong> door mijn hand heeft will<strong>en</strong> schrijv<strong>en</strong> om vijf <strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

halve eeuw na zijn dood - ‘Nochtan moet emmer ghestorv<strong>en</strong> sijn’ - sam<strong>en</strong> met zijn<br />

dertig jaar eerder overled<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>d Egidius tòch nog herk<strong>en</strong>d te kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong>.<br />

Achteraf.<br />

<strong>Lieder<strong>en</strong></strong> <strong>en</strong> gedicht<strong>en</strong> <strong>uit</strong> <strong>het</strong> <strong>Gruuthuse</strong>-<strong>handschrift</strong>

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!