vaste mest voor weidevogelreservaten - Altenburg & Wymenga ...
vaste mest voor weidevogelreservaten - Altenburg & Wymenga ...
vaste mest voor weidevogelreservaten - Altenburg & Wymenga ...
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
VASTE MEST VOOR WEIDEVOGELRESERVATEN<br />
Eerste aanzet tot een handleiding <strong>voor</strong> terrein-<br />
beheerders, opgesteld in het kader van het<br />
weidevogelproject Fryslân - Groningen
JPMA Rapportnummer: 20100503<br />
VASTE MEST VOOR WEIDEVOGELRESERVATEN<br />
Eerste aanzet tot een handleiding <strong>voor</strong> terrein-<br />
beheerders, opgesteld in het kader van het<br />
weidevogelproject Fryslân - Groningen<br />
Opdrachtgever: <strong>Altenburg</strong> en <strong>Wymenga</strong> ecologisch onderzoek bv, namens terreinbeherende organisaties in<br />
Fryslân en Groningen, p/a It Fryske Gea – Postbus 3, 9244 ZN Beetsterzwaag<br />
Auteur: Ing. Bob Jonge Poerink<br />
Foto’s: Ruurd Jelle van der Leij (www.pbase.com/ruurdjellevanderleij) en auteur<br />
Zuurdijk, oktober 2010<br />
© Niets uit deze rapportage mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke<br />
andere wijze dan ook, zonder <strong>voor</strong>afgaande schriftelijke toestemming van Jonge Poerink Milieuadvies<br />
Disclaimer: de inhoud van dit document is met uiterste zorg samengesteld. Desondanks wordt de informatie in dit document echter<br />
aangeboden zonder enige garantie of waarborg ten aanzien van haar deugdelijkheid en geschiktheid <strong>voor</strong> een bepaald doel of anderszins.<br />
Jonge Poerink Milieuadvies sluit alle aansprakelijkheid uit <strong>voor</strong> enigerlei directe of indirecte schade, van welke aard dan ook, die <strong>voor</strong>tvloeit<br />
uit of in enig opzicht verband houdt met het gebruik van dit document.<br />
JPMA JPMA - Hoofdweg Hoofdweg 46 46 - 9966 9966 VC VC Zuurdijk Zuurdijk – tel tel. tel<br />
0595 0595-571170<br />
0595 571170 – www.jpma.nl www.jpma.nl - info@jpma.nl<br />
info@jpma.nl
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
INHOUDSOPGAVE<br />
1. INLEIDING ........................................................................................................................................ 2<br />
2. WAAROM VASTE MEST OP WEIDEVOGELGRASLAND? ................................................................... 3<br />
2.1 Ecologische achtergrond ......................................................................................................... 3<br />
2.2 Vergelijking drijf<strong>mest</strong> en ruige stal<strong>mest</strong> van rundvee ............................................................ 6<br />
3. Wettelijk kader ................................................................................................................................ 8<br />
3.1 Algemeen ................................................................................................................................. 8<br />
3.2 Gebruiksnormen <strong>voor</strong> stikstof en fosfaat................................................................................ 8<br />
3.3 Gebruiksruimte <strong>voor</strong> de pachter van een weidevogelreservaat ............................................. 9<br />
3.4 Be<strong>mest</strong>ing door beweiding ..................................................................................................... 9<br />
3.5 Regels <strong>mest</strong>transport naar weidevogelreservaat ................................................................. 10<br />
4. PACHTERS ...................................................................................................................................... 13<br />
4.1 Situatie bij pachters ............................................................................................................... 13<br />
4.2 Profiel van pachter ................................................................................................................ 14<br />
4.3 Algemene strategie van terreinbeheerder naar pachters..................................................... 15<br />
4.4 Ontwikkelen premiestelsel .................................................................................................... 15<br />
5. PRODUCTIE EN BRONNEN VAN VASTE RUNDVEEMEST ................................................................ 16<br />
5.1 Potstal <strong>voor</strong> melkkoeien of <strong>mest</strong>stieren ........................................................................... 17<br />
5.2 Potstal <strong>voor</strong> jongvee en droge koeien ............................................................................... 17<br />
5.3 Sleuvenvloer of rubbermatten met <strong>mest</strong>schuif ................................................................ 18<br />
5.4 Aanvoer <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> derden .............................................................................................. 19<br />
5.5 Drijf<strong>mest</strong>scheiding ................................................................................................................. 20<br />
5.6 Samenvatting <strong>voor</strong>- en nadelen bronnen <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> rundvee ............................................. 27<br />
6. ALTERNATIEVEN VOOR VASTE MEST VAN RUNDVEE .................................................................... 28<br />
6.1 Paarden<strong>mest</strong> ......................................................................................................................... 28<br />
6.2 Groencompost ....................................................................................................................... 29<br />
8. LITERATUUR ................................................................................................................................... 33<br />
BIJLAGEN<br />
Bijlage 1. Pachtcontract weidevogelreservaat, standaard artikelen be<strong>mest</strong>ing<br />
Bijlage 2. Brochure ’Ruige <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> weidevogels, productie, kwaliteit en gebruik<br />
Bijlage 3. Samenvatting eisen opslag <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong><br />
Bijlage 4. Samenvatting eisen inrichting composth oop<br />
1
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
1. INLEIDING<br />
In het kader van het Investeringsplan <strong>weidevogelreservaten</strong> Fryslân en Groningen 2007-2010 is de<br />
nodige aandacht besteed aan het stimuleren van de <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> <strong>voor</strong>ziening van de<br />
<strong>weidevogelreservaten</strong> in beide provincies. Gedurende dit project zijn onder andere de volgende<br />
activiteiten ondernomen ter stimulering van de <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> <strong>voor</strong>ziening (Jonge Poerink, 2010b):<br />
- Voorlichting aan terreinbeheerders en pachters;<br />
- Inventarisatie van de bestaande be<strong>mest</strong>ingssituatie in de verschillende reservaten en<br />
ondersteuning van de terreinbeheerders bij eventuele verbeteringen;<br />
- Toegankelijk maken van de wet- en regelgeving op het gebied van be<strong>mest</strong>ing van<br />
natuurterrein in de vorm van een korte en heldere rapportage <strong>voor</strong> terreinbeheerders en<br />
pachters. Hierbij is samengewerkt met Dienst Regelingen van LNV;<br />
- Pilot study naar de mogelijke bronnen van <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> bij een regulier veehouderijbedrijf;<br />
- Deelproject ‘Natuurmaaisel <strong>voor</strong> ruige stal<strong>mest</strong>’, waarbij jongvee en droge koeien bij een<br />
grootschalige melkveehouderij op natuurmaaisel worden gehouden en de vrijkomende <strong>vaste</strong><br />
<strong>mest</strong> ten goede komt van weidevogelreservaat van SBB;<br />
- Proeven met <strong>mest</strong>scheiding van drijf<strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong>;<br />
- Uitwerken van een standaard pachtcontract <strong>voor</strong> weidevogelreservaat, waarbij speciale<br />
aandacht is geschonken aan verbetering van de be<strong>mest</strong>ing.<br />
Het samenspel van de specifieke be<strong>mest</strong>ingseisen van weidevogelgrasland, de beperkte<br />
beschikbaarheid van <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong>, de <strong>mest</strong>wetgeving en het beheer door middel van verpachting<br />
maken een goede be<strong>mest</strong>ing van weidevogelreservaat tot een complex onderdeel van het<br />
terreinbeheer.<br />
Om de kennis en ervaringen, die gedurende het project naar voren zijn gekomen, niet verloren te<br />
laten gaan is daarom gekozen om de belangrijkste onderdelen vast te leggen en te bundelen in een<br />
eerste aanzet tot een handleiding. Dit document is niet compleet en toegankelijk genoeg om al te<br />
kunnen fungeren als volledige handleiding, maar kan wel een nuttige basis vormen <strong>voor</strong> een<br />
toekomstig samen te stellen handleiding, die onder terreinbeheerders en pachters kan worden<br />
verspreid.<br />
In dit document komen achtereenvolgens de volgende onderwerpen aan de orde:<br />
- Waarom <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> op weidevogelgrasland?<br />
- Wettelijk kader<br />
- Pachters<br />
- Productie en bronnen van <strong>vaste</strong> rundvee<strong>mest</strong><br />
- Alternatieven <strong>voor</strong> <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> van rundvee<br />
2
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
2. WAAROM VASTE MEST OP WEIDEVOGELGRASLAND?<br />
2.1 Ecologische achtergrond<br />
Om het belang van <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> weidevogelgrasland te kunnen begrijpen is inzicht in het<br />
foerageergedrag van weidevogels nodig. Volwassen grutto’s richten zich bij hun voedselkeuze <strong>voor</strong>al<br />
op de regenwormen en emelten die in de toplaag van de bodem <strong>voor</strong>komen (Oosterveld, 2006). De<br />
wormenstand in agrarisch grasland is, met name door de hoge be<strong>mest</strong>ingsgraad, meestal voldoende<br />
op peil om de volwassen grutto’s van voedsel te <strong>voor</strong>zien. Bij hoge be<strong>mest</strong>ingsniveaus ontstaat<br />
echter een weinig gevarieerd grasland, dat <strong>voor</strong>namelijk bestaat uit engels raaigras en arm is aan<br />
bloeiende kruiden. Dergelijk grasland biedt minder kansen <strong>voor</strong> weidevogelkuikens.<br />
Figuur 2.1. Adulte grutto’s richten zich <strong>voor</strong>al op regenwormen en emelten in de toplaag van de<br />
bodem. © Foto: Ruurd-Jelle van der Leij<br />
Gruttokuikens zijn echte nestvlieders die kort na het uitkomen van de eieren op zoek gaan naar<br />
ongewervelden, zoals vliegen en muggen. Per dag moet een gruttokuiken duizenden arthropoden<br />
vangen om te kunnen overleven. De meeste van deze insecten zijn vliegen en muggen die van de<br />
vegetatie worden gepikt. Uit onderzoek van de WUR blijkt dat er in grasland waar jaarlijks meer dan<br />
100 kg N-totaal wordt opgebracht, onvoldoende insecten van voldoende afmeting beschikbaar zijn<br />
om een gruttokuiken te voeden. Gruttokuikens hebben een <strong>voor</strong>keur <strong>voor</strong> hoog gras waar zij<br />
voldoende dekking vinden. Door de hoge stikstoftoevoer vanuit de be<strong>mest</strong>ing is de productie van<br />
het grasland, ook bij agrarisch natuurbeheer, vaak te hoog. De vegetatie kan zo dicht worden dat<br />
deze moeilijk doordringbaar wordt <strong>voor</strong> de kuikens. Het foerageren kost meer energie dan<br />
het oplevert en de kuikens verhongeren (Schekkerman, 2008).<br />
3
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
Voor weidevogels is het dus zaak om bij be<strong>mest</strong>ing van op kuikenland te zorgen <strong>voor</strong> een relatief<br />
lage aanvoer van nutriënten. Naast een beperking van de totale hoeveelheid stikstof is het van<br />
belang dat het aandeel van direct opneembare minerale stikstof relatief beperkt is, omdat <strong>voor</strong>al die<br />
stikstof de grasgroei in het vroege <strong>voor</strong>jaar aanjaagt.<br />
Bij <strong>weidevogelreservaten</strong> moet anderzijds in veel gevallen worden gewaakt <strong>voor</strong> te extreme<br />
verschraling. Veel <strong>weidevogelreservaten</strong> zijn verpacht. De <strong>weidevogelreservaten</strong> zijn vaak nat en<br />
moeilijk te berijden, liggen op afstand van het bedrijf en extra be<strong>mest</strong>ing van het eigen land scheelt<br />
de pachter kunst<strong>mest</strong>. Daar komt bij dat ruige stal<strong>mest</strong> vaak maar beperkt beschikbaar is en er<br />
volgens het pachtcontract uitsluitend met ruige stal<strong>mest</strong> mag worden be<strong>mest</strong>. Verschraling van<br />
voedselrijk weidevogelgrasland leidt in de eerste jaren vaak tot een overgangsgraslandtype dat<br />
wordt gedomineerd door grotere soorten zoals Pitrus (Juncus effusus), Gestreepte witbol (Holcus<br />
lanatus) of Grote Vossenstaart (Alopecurus pratensis). Door beschaduwing van de overige vegetatie<br />
en een hoge zaadproductie bestaat de kans dat Pitrus en Witbol gaan overheersen. In dergelijk<br />
grasland kan niet alleen de doordringbaarheid <strong>voor</strong> kuikens problematisch zijn, maar het<br />
wormenaanbod <strong>voor</strong> volwassen grutto’s kan door gebrek aan <strong>mest</strong> ook terug lopen. Dit witbol- of<br />
vossenstaartstadium kan bij verschralingsbeheer jaren tot zelfs tientallen jaren duren (Bax en<br />
Schilling, 1998).<br />
Figuur 2.2. De vegetatie moet <strong>voor</strong> foeragerende Grutto-<br />
kuikens niet te dicht en voldoende kruidenrijk zijn.<br />
© Foto: Ruurd-Jelle van der Leij<br />
4
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
Bodemleven en be<strong>mest</strong>ing ook <strong>voor</strong> kuikens van belang?<br />
Beintema et al. hebben onderzoek gedaan naar prooidieren van gruttokuikens (Beintema et al., 1991). De meeste<br />
prooidieren van de gruttokuikens waren afkomstig uit de vegetatie, terwijl bodemdieren slechts een beperkt deel<br />
uitmaakten. De belangrijkste groep van prooidieren bestond uit vliegen en muggen (Diptera). Interessant is natuurlijk de<br />
vraag waar de larven van deze vliegen en muggen opgroeien. Of de larven in de bodem, water, vegetatie of <strong>mest</strong> leven is<br />
een belangrijk gegeven om het beheer te optimaliseren ten behoeve van de prooidieren van gruttokuikens. Over het<br />
algemeen is de actieradius van vliegen en muggen namelijk beperkt en de geschiktheid van een reservaat <strong>voor</strong> de larven<br />
van vliegen en muggen bepaald dus ook in sterke mate de dichtheid aan prooidieren. In tabel 2.1 is een overzicht gegeven<br />
van de door Beintema et al. (1991) gevonden families van vliegen en muggen. Op basis van literatuurgegevens is<br />
daarnaast vermeld waar de larven van deze muggen en vliegen families leven.<br />
Tabel 2.1. Overzicht van de als prooidieren van gruttokuikens aangetroffen Diptera families en de bijbehorende<br />
karakteristieke habitat van de larven van deze families.(bronnen: Beintema et al., 1991, Haupt & Haupt, 1998 en<br />
Oosterbroek et al., 2005)<br />
Diptera familie Aangetroffen in %<br />
van monsters (n=144)<br />
Scatophagidae, Strontvliegen 73<br />
Chironomidae, Dansmuggen 58<br />
Tipulidae, Langpootmuggen 42<br />
Dolichopodidae, Langpootvliegen 42<br />
Muscidae, Huisvliegen 40<br />
Empididae, Dansvliegen 29<br />
Bibionidae , Koorts/Rouwvliegen 21<br />
Vegetatie<br />
Mest<br />
Bodem<br />
Aquatisch<br />
5<br />
Karakteristiek habitat<br />
larve in graslandgebied<br />
Opvallend is dat een groot deel van de in tabel 2.1 genoemde families in het larvale stadium meestal in de bodem of op<br />
<strong>mest</strong> leven. De Strontvliegen (Scatophagidae) vormen de belangrijkste groep prooidieren in het onderzoek van Beintema<br />
et al. Dit betreft waarschijnlijk grotendeels de in weiden met schapen of rundvee algemeen <strong>voor</strong>komende Strontvlieg<br />
(Scatophaga stercoraria), waarvan de larven in <strong>mest</strong> leven. Tabel 2.1 indiceert dat niet alleen <strong>voor</strong> adulten maar ook <strong>voor</strong><br />
kuikens het bodemleven en de daarmee samenhangende aanvoer van <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> en organische stof mogelijk van vitaal<br />
belang kunnen zijn. Vergaande verschraling van weidevogelgrasland leidt onder ideale omstandigheden tot een<br />
kruidenrijke en <strong>voor</strong> kuikens goed toegankelijk grasland, maar zou dus ook kunnen leiden tot onvoldoende ontwikkeling<br />
van aan de bodem en <strong>mest</strong> gebonden kuikenprooidieren. Aanvullend onderzoek naar de ecologie van prooidieren zou<br />
hierover uitsluitsel kunnen geven.<br />
Figuur 2.3 Muggen en vliegen, zoals de Strontvlieg<br />
(Scatophaga stercoraria) , vormen een belangrijke<br />
prooi <strong>voor</strong> weidevogelkuikens
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
2.2 Vergelijking drijf<strong>mest</strong> en ruige stal<strong>mest</strong> van rundvee<br />
Uit de <strong>voor</strong>gaande paragraaf blijkt dat een ideale <strong>mest</strong>stof <strong>voor</strong> weidevogelgrasland relatief veel<br />
organische stof, maar niet te veel nutriënten bevat. In tabel 2.1 is de gemiddelde samenstelling van<br />
drijf<strong>mest</strong> en ruige stal<strong>mest</strong> van rundvee weergegeven.<br />
Tabel 2.1. Gemiddelde samenstelling drijf<strong>mest</strong> en ruige stal<strong>mest</strong> van rundvee (in kg/ton product)<br />
Organisch product DS OS N-<br />
tot<br />
Nmin<br />
6<br />
N-org P₂O₅ K₂O C/N<br />
Dichtheid<br />
kg/m³<br />
Rundvee <strong>vaste</strong> stal<strong>mest</strong><br />
(2)<br />
235 153 6,9 1,6 5,3 3,8 7,4 12,2 900<br />
Rundvee drijf<strong>mest</strong> (1) 86 64 4,4 2,2 2,2 1,6 6,2 7,5 1005<br />
Bronnen tussen haakjes in tabel:<br />
1. Meststoffenkaart NMI, 2007<br />
2. Meststoffen <strong>voor</strong> de rundveehouderij, IKCL, Beijer en Westhoek (1996)<br />
Uit tabel 2.1 blijkt dat de gehalten stikstof, fosfaat en kali in ruige stal<strong>mest</strong> hoger zijn dan in<br />
drijf<strong>mest</strong>. Om de kwaliteit van de <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> het weidevogelbeheer goed te kunnen beoordelen<br />
geven de nutriëntengehalten per ton organische stof echter meer inzicht. Voor het bodemleven is<br />
het immers van primair belang dat er voldoende aanvoer is van organische stof. In tabel 2.2 zijn de<br />
gehalten van stikstof, fosfaat en kali in ruige stal<strong>mest</strong> en drijf<strong>mest</strong> per ton organische stof<br />
aangegeven.<br />
Tabel 2.2. Gehalten van stikstof, fosfaat en kali in ruige stal<strong>mest</strong> en drijf<strong>mest</strong> per ton organische stof.<br />
De percentages geven het procentueel verschil van de hoeveelheid nutriënten ten opzichte van<br />
drijf<strong>mest</strong> aan.<br />
Parameter Ruige stal<strong>mest</strong><br />
(6 ton)*<br />
Drijf<strong>mest</strong><br />
(15 ton)*<br />
N-totaal (kg) 45 (-25 %) 60<br />
N- ammoniak (kg) 10 (-65 %) 30<br />
N-organisch (kg) 35 (+15 %) 30<br />
Fosfaat(kg) 25 (0 %) 25<br />
Kali (kg) 50 (-40 %) 80<br />
C/N verhouding 12 7<br />
* Hoeveelheid product die in totaal ongeveer 1 ton organische stof bevat<br />
Opvallend is dat de hoeveelheid direct opneembare minerale stikstof in drijf<strong>mest</strong> per ton organische<br />
stof ruim drie keer zo hoog is als in ruige stal<strong>mest</strong>. Ruige stal<strong>mest</strong> is <strong>voor</strong> weidevogelgrasland dus<br />
duidelijk te prefereren boven drijf<strong>mest</strong>. Als ruige stal<strong>mest</strong> wordt uitgereden is de blootstelling van<br />
het bodemleven aan ammoniak duidelijk geringer dan bij drijf<strong>mest</strong>. Uit onderzoek blijkt dat de<br />
wormensterfte na toepassing van drijf<strong>mest</strong> vaak maar van tijdelijke aard is. Binnen ongeveer een<br />
maand herstellen de regenwormen zich weer(Oosterveld, 2006). Als drijf<strong>mest</strong> in het vroege <strong>voor</strong>jaar<br />
wordt uitgereden bestaat echter wel het risico dat de tijdelijke teruggang in het aantal regenwormen<br />
in de toplaag samen valt met het moment dat de grutto’s uit de overwinteringsgebieden terugkeren.<br />
Voor weidevogelgrasland met een matige wormenstand, zoals veel <strong>weidevogelreservaten</strong>, kan de<br />
hoeveelheid beschikbare wormen dan onder een kritische grens zakken.
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
Figuur 2.4 Op wormenrijk grasland zakt de hoeveelheid wormen niet snel onder een kritische<br />
grens direct na toediening van drijf<strong>mest</strong>, maar op schraler reservaatland kan dit wel<br />
het geval zijn. © Foto: Ruurd-Jelle van der Leij<br />
Samenvattend kan worden gesteld dat er meer dan voldoende redenen zijn om bij het beheer van<br />
weidevogelgrasland ruige stal<strong>mest</strong> toe te passen en het gebruik van drijf<strong>mest</strong> te vermijden:<br />
1. Per ton organische stof bevat <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> beduidend minder nutriënten.<br />
2. In vergelijking met drijf<strong>mest</strong> bevat <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> relatief minder direct opneembare minerale<br />
stikstof en relatief meer langzaam beschikbare organische stikstof.<br />
3. In vergelijking met drijf<strong>mest</strong> bevat <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> beduidend minder <strong>voor</strong> het bodemleven<br />
potentieel toxische gassen, zoals ammoniak en lachgas.<br />
4. Het gebruik van ruige stal<strong>mest</strong> verhoogt in vergelijking met het gebruik van drijf<strong>mest</strong> de<br />
kruidenrijkdom in weidevogelgrasland. Bij deze vergelijking wordt uitgegaan van een gelijke<br />
hoeveelheid organische stof uit <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> en drijf<strong>mest</strong>, die wordt opgebracht.<br />
5. Het gebruik van ruige stal<strong>mest</strong> verlaagt in vergelijking met het gebruik van drijf<strong>mest</strong> de<br />
groeisnelheid van de vegetatie in weidevogelgrasland. Ook bij deze vergelijking wordt<br />
uitgegaan van een gelijke hoeveelheid organische stof uit <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> en drijf<strong>mest</strong>, die wordt<br />
opgebracht.<br />
7
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
3. Wettelijk kader<br />
3.1 Algemeen<br />
Voor terreinbeheerders en pachters van <strong>weidevogelreservaten</strong> is de Meststoffenwet en Het Besluit<br />
Gebruik Meststoffen (BGM) van grote invloed op de mogelijkheden van het weidevogelbeheer. Er<br />
bestaat echter veel onduidelijkheid over de regels die hierbij van toepassing zijn. In dit hoofdstuk is<br />
een samenvatting gemaakt van de regelgeving die specifiek van toepassing is op<br />
<strong>weidevogelreservaten</strong>. De volledige en meest actuele informatie kan worden gevonden op de<br />
website van het Ministerie van LNV (www.minlnv.nl) of via het LNV-loket (0800-2233322).<br />
De <strong>mest</strong>wetgeving maakt onderscheid tussen landbouwgrond en natuurterrein. Voor natuurterrein<br />
gelden deels andere regels dan <strong>voor</strong> landbouwgrond. De meeste <strong>weidevogelreservaten</strong> die in het<br />
bezit zijn van terreinbeherende instanties vallen volgens het BGM onder de noemer natuurterrein.<br />
3.2 Gebruiksnormen <strong>voor</strong> stikstof en fosfaat<br />
In algemene zin geldt dat de hoeveelheid dierlijke <strong>mest</strong> die op een natuurterrein mag worden<br />
gebruikt, wordt bepaald door het beheerregime. Daarbij gaat het om het beheer dat is vastgesteld<br />
krachtens de Natuurbeschermingswet, beheer op basis van de Subsidieregeling Natuurbeheer of<br />
beheer dat tot stand is gekomen met instemming van de minister van LNV, zoals beheer door<br />
Staatsbosbeheer.<br />
Als het beheerregime <strong>voor</strong> een natuurterrein geen grens stelt aan de hoeveelheid dierlijke <strong>mest</strong> die<br />
mag worden gebruikt, dan gelden de volgende regels. Voor natuurterrein dat bestaat uit grasland<br />
(ten minste 50% gras bestemd <strong>voor</strong> beweiding/voederwinning) geldt een maximum van 70 kilo<br />
fosfaat en 170 kilo stikstof uit dierlijke <strong>mest</strong> per hectare, tenzij het beheerregime of pachtcontract<br />
andere eisen stelt. Voor de <strong>mest</strong> die zonder bemonstering/analyse wordt afgevoerd naar<br />
<strong>weidevogelreservaten</strong> gelden de in tabel 3.1 vermelde forfaitaire (standaard) stikstof en<br />
fosfaatgehalten in dierlijke <strong>mest</strong> om te bepalen of de maximale normen per hectare niet worden<br />
overschreden.<br />
Tabel 3.1. Forfaitaire stikstof- en fosfaatgehalten in dierlijke <strong>mest</strong>. Forfaitaire gehalten worden<br />
gebruikt als standaardgehalten <strong>voor</strong> <strong>mest</strong> die zonder bemonstering/analyse wordt afgevoerd.<br />
Diersoort Type <strong>mest</strong> Kg stikstof per ton Kg fosfaat per ton Maximum in<br />
ton/ha/jr<br />
Rundvee Vaste <strong>mest</strong> 7,1 5,3 13,2<br />
Drijf<strong>mest</strong> 4,5 1,9 36,8<br />
Dikke fractie na<br />
<strong>mest</strong>scheiding<br />
19,9 13,9 5,0<br />
Schapen Alle <strong>mest</strong> 8,3 4,6 15,2<br />
Geiten Vaste <strong>mest</strong> 9,6 5,2 13,5<br />
Paarden Vaste <strong>mest</strong> 5,0 3,0 23,3<br />
Waterbuffels Alle <strong>mest</strong> 4,5 1,9 36,8<br />
8
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
Compost valt niet onder de dierlijke <strong>mest</strong>stoffen, tenzij er <strong>mest</strong> aan de compost is toegevoegd.<br />
Compost moet echter wel worden meegeteld <strong>voor</strong> de maximaal toegestane norm van 170 kg stikstof<br />
en 70 kg fosfaat <strong>voor</strong> het gebruik in <strong>weidevogelreservaten</strong>. Van de fosfaat in compost hoeft slechts<br />
50% van het fosfaatgehalte te worden meegerekend. Compost uit natuurmaaisel hoeft niet te<br />
worden meegerekend bij stikstof en fosfaat als aan de <strong>voor</strong>waarde wordt voldaan dat het materiaal<br />
nooit verder dan op 1 km afstand van het weidevogelreservaat wordt gecomposteerd.<br />
3.3 Gebruiksruimte <strong>voor</strong> de pachter van een weidevogelreservaat<br />
Voor het Mestbeleid 2006 is natuurterrein geen onderdeel van een landbouwbedrijf.<br />
Natuurterreinen tellen dus niet mee <strong>voor</strong> het berekenen van de stikstof en fosfaat gebruiksruimte.<br />
Ook de dieren die in natuurterrein grazen, behoren op dat moment niet tot het bedrijf van de<br />
pachter. De <strong>mest</strong>productie van deze dieren hoeft een pachter dus niet mee te tellen. Wel moet<br />
worden opgelet dat de in het Besluit Gebruik Meststoffen genoemde norm van 170 kg stikstof en 70<br />
kg fosfaat uit dierlijke <strong>mest</strong>stoffen en compost niet wordt overschreden. Voor natuurterrein is de<br />
norm <strong>voor</strong> fosfaat meestal de beperkende factor. De <strong>mest</strong> die in een gepacht natuurterrein wordt<br />
gebruikt, gaat dus ook niet van de gebruiksruimte van de pachter af maar telt als afvoer van het<br />
bedrijf. Anders zit de betreffende pachter waarschijnlijk met een <strong>mest</strong>overschot op eigen grond. Om<br />
eventuele onduidelijkheid over de status ‘natuurterrein’ weg te nemen is het aan te bevelen om dit<br />
expliciet in het pachtcontract op te nemen, tezamen met het te volgen be<strong>mest</strong>ingsregime.<br />
3.4 Be<strong>mest</strong>ing door beweiding<br />
Be<strong>mest</strong>ing door beweiding moet jaarlijks worden meegerekend om de maximale hoeveelheid stikstof<br />
en fosfaat uit dierlijke <strong>mest</strong>stoffen te bepalen. In ‘Mestbeleid 2010-2013 tabellen’, tabel 4:<br />
‘Diergebonden Normen’ staan per diersoort en categorie de excretienormen per dier vermeld<br />
(www.minlnv.nl). Met deze normen en de volgende formules kan worden bepaald wat de veestapel<br />
die in een natuurgebied is ingeschaard aan fosfaat en stikstof uit <strong>mest</strong> produceert:<br />
Voor rundvee geldt de volgende formule:<br />
Aantal dagen beweiding/365 x aantal stuks vee x standaard excretie = be<strong>mest</strong>ing uit beweiding<br />
Voor andere graasdieren, zoals bij<strong>voor</strong>beeld schapen geldt de volgende formule:<br />
Aantal dieren op elke 1 ste van de maand/12 x standaard excretie = be<strong>mest</strong>ing uit beweiding<br />
Voor het bepalen van de totaal toegestane en wenselijke be<strong>mest</strong>ing naast beweiding is het dus van<br />
belang om de fosfaat en stikstof uit beweiding te berekenen. Overigens valt vee dat is ingeschaard op<br />
natuurterrein buiten het landbouwbedrijf en hoeft de <strong>mest</strong>productie van dit vee gedurende de<br />
beweiding niet te worden meegerekend <strong>voor</strong> het landbouwbedrijf.<br />
9
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
Hoeveel fosfaat uit dierlijke <strong>mest</strong> wordt er bij beweiding ongeveer geproduceerd?<br />
De hoeveelheid fosfaat (en stikstof) die bij beweiding wordt geproduceerd is afhankelijk van de<br />
veebezetting. Om een ordegrootte duidelijk te maken:<br />
Bij een (weidevogel)natuurterrein met een doorsnee veebezetting van bij<strong>voor</strong>beeld 2-3<br />
zoogkoeien/ha of 5-10 stuks jongvee (< 1 jaar)/ha betekent dit dat er per dag beweiding gemiddeld<br />
grofweg circa 0,2 kg fosfaat uit dierlijke <strong>mest</strong> wordt opgebracht. Bij beweiding gedurende een half<br />
jaar met een dergelijke veebezetting wordt daarom al circa de helft van de fosfaatnorm van 70 kg<br />
gebruikt. De resterende helft kan dan worden aangevuld met fosfaat uit bij<strong>voor</strong>beeld <strong>vaste</strong><br />
runderstal<strong>mest</strong>. Dit komt overeen met circa 8-12 ton runderstal<strong>mest</strong>. Uiteraard is de exacte<br />
berekening aan de hand van de excretienormen maatgevend <strong>voor</strong> wettelijk toegestane ruimte <strong>voor</strong><br />
stal<strong>mest</strong>.<br />
3.5 Regels <strong>mest</strong>transport naar weidevogelreservaat<br />
Als men dierlijke <strong>mest</strong> afvoert naar grond op natuurterrein dan moet altijd een vervoersbewijs<br />
dierlijke <strong>mest</strong>stoffen (VDM) met opmerkingscode 34 (afvoer naar natuurterrein) worden opgemaakt<br />
en ingediend bij Dienst Regelingen. Speciaal bij afvoer naar natuurterrein moeten bij de afnemer<br />
alleen de naam, adres en woonplaats gegevens ingevuld. Het relatienummer (BRS) moet NIET<br />
worden ingevuld anders is er formeel geen sprake van afvoer naar natuurterrein. Het VDM moet<br />
binnen 10 werkdagen na vervoer ingediend zijn bij DR. Dit mag de papieren versie zijn.<br />
Er wordt onderscheid gemaakt in twee situaties, namelijk :<br />
1. <strong>mest</strong> van de pachter naar het natuurterrein<br />
2. <strong>mest</strong> van een derde naar het natuurterrein<br />
Mest van de pachter naar natuurterrein<br />
Een pachter mag zelf <strong>mest</strong> vervoeren naar natuurterrein en de hoeveelheid forfaitair bepalen onder<br />
de volgende <strong>voor</strong>waarden:<br />
• De afstand tussen de locatie waar de <strong>mest</strong> is geproduceerd en het natuurterrein is<br />
hemelsbreed maximaal 20 km;<br />
• De pachter is de enige gebruiker van die grond op natuurterrein;<br />
• De totale be<strong>mest</strong>ing valt binnen de grenzen <strong>voor</strong> be<strong>mest</strong>ing van het betreffende<br />
weidevogelreservaat (maximum van 70 kilo fosfaat en 170 kilo stikstof uit dierlijke <strong>mest</strong> per<br />
hectare, tenzij het beheerregime of pachtcontract andere eisen stelt).<br />
Mest van een derde naar natuurterrein<br />
Mest afkomstig van een derde moet formeel eerst met een VDM worden aangevoerd bij een pachter<br />
en vervolgens weer met een VDM worden afgevoerd naar natuurterrein. In principe zal dit transport<br />
door een bevoegd transporteur (intermediair) moeten gebeuren en is wegen en analyseren verplicht.<br />
Bij zogenaamd boer-boer transport, waarbij <strong>mest</strong> door boeren zelf mag worden getransporteerd als<br />
de afstand tussen de locatie waar de <strong>mest</strong> is geproduceerd en de locatie waar de <strong>mest</strong> naar toe moet<br />
hemelsbreed niet meer dan 10 km is (<strong>voor</strong> de exacte eisen zie www.minlnv.nl) , is wegen en<br />
analyseren niet verplicht.<br />
Het is administratief omslachtig om eerst een VDM van derde naar pachter en vervolgens een VDM<br />
van pachter naar natuurterrein op te stellen. Als er sprake is van één afnemer en rechtstreekse<br />
doorlevering dan wordt volgens Dienst Regelingen het gebruik van één VDM gedoogd. Bij levering<br />
door een intermediair aan meerdere afnemers, bij<strong>voor</strong>beeld vanaf een tijdelijk ingerichte <strong>mest</strong>plaat,<br />
is er geen mogelijkheid tot één VDM.<br />
10
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
Van belang is de <strong>voor</strong>waarde dat de pachter de enige gebruiker van de grond op het natuurterrein is.<br />
Dit betekent namelijk dat er nooit door een ander dan de pachter <strong>mest</strong> op de locatie mag worden<br />
gebracht, tenzij dit door middel van een vervoersbewijs dierlijke <strong>mest</strong> (waarbij de pachter als<br />
ontvanger is geregistreerd) wordt gemeld aan Dienst Regelingen. De <strong>mest</strong> hoeft hierbij niet fysiek<br />
naar het erf van de pachter te worden getransporteerd, maar kan rechtstreeks naar het<br />
natuurterrein. Wordt <strong>mest</strong> zonder VDM door bij<strong>voor</strong>beeld een terreinbeheerder op een verpacht<br />
natuurterrein opgebracht dan is er sprake van overtreding van de Meststoffenwet. Voor het vervoer<br />
van compost wordt een Vervoersbewijs Compost en Zuiveringsslib (VCZ) gebruikt.<br />
Indien bij controle van de AID blijkt dat een pachter structureel <strong>mest</strong> zonder VDM naar natuurterrein<br />
heeft afgevoerd dan kunnen daar forse sancties op worden gelegd. Naast de standaardboetes per kg<br />
stikstof en fosfaat bestaat er een kortingensysteem op Europese subsidies zoals bij<strong>voor</strong>beeld<br />
PSAN/SNL en toeslagrechten (3-5%). Eventueel is intrekking van de derogatie mogelijk. Ook de<br />
verpachter van een natuurterrein kan bij een overtreding van de Meststoffenwet via een<br />
kortingensysteem gekort wordt op eventueel verstrekte Europese subsidies.<br />
Figuur 3.1 Het uitrijden van ruige stal<strong>mest</strong> kan het beste gebeuren over de bevroren<br />
grond in de uitrijdperiode vóór 1 februari. © Foto: Ruurd-Jelle van der Leij<br />
3.6 Uitrijdperioden <strong>mest</strong> en compost<br />
Afhankelijk van de grondsoort gelden er verschillende perioden waarop <strong>mest</strong> op grasland mag<br />
worden uitgereden. Compost mag het gehele jaar worden uitgereden. In tabel 3.2 zijn deze perioden<br />
vermeld.<br />
Tabel 3.2. Uitrijdperiode <strong>voor</strong> <strong>mest</strong> en compost<br />
Type <strong>mest</strong> grondsoort Uitrijdperiode<br />
Vaste <strong>mest</strong> en drijf<strong>mest</strong> Zand en löss 1 Februari – 1 September<br />
Vaste <strong>mest</strong> en drijf<strong>mest</strong> Veen en klei 1 Februari – 15 September<br />
Compost nvt 1 Januari – 31 December<br />
11
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
Het is verboden om dierlijke <strong>mest</strong> uit te rijden op (gedeeltelijk) besneeuwde of bevroren grond en als<br />
de bovenste bodemlaag verzadigd is met water. Het verbod geldt wat betreft besneeuwde en<br />
bevroren grond niet <strong>voor</strong> <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> op grasland met een beheersregime, zoals de meeste<br />
<strong>weidevogelreservaten</strong>. Het gebruik van <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> moet dan wel een onderdeel zijn van het beheersregime.<br />
Compost mag wel worden opgebracht op (gedeeltelijk) besneeuwde of bevroren<br />
grond, maar niet op grond waarvan de bovenste bodemlaag verzadigd is met water.<br />
12
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
4. PACHTERS<br />
4.1 Situatie bij pachters<br />
Allereerst moet worden benadrukt dat veel pachters van goede wil zijn en zich inzetten <strong>voor</strong> een<br />
optimaal beheer en be<strong>mest</strong>ing van weidevogelreservaat. De meeste pachters dimensioneren hun<br />
veestapel op basis van de beschikbare gebruiksruimte <strong>voor</strong> stikstof en fosfaat. Zij rekenen de<br />
gepachte grond, zoals weidevogelreservaat, vaak daarbij. Dit is wettelijk gezien toegestaan, mits de<br />
<strong>mest</strong> ook daadwerkelijk naar het weidevogelreservaat wordt gebracht. Door sommige pachters<br />
wordt <strong>mest</strong> alleen ‘administratief’ afgevoerd naar het natuurterrein. In werkelijkheid vindt er geen<br />
of nauwelijks be<strong>mest</strong>ing van het weidevogelreservaat plaats. Voordelen <strong>voor</strong> deze pachters zijn<br />
minder kosten <strong>voor</strong> het uitrijden van <strong>mest</strong> (het reservaat ligt vaak op afstand van de boerderij) en<br />
minder kunst<strong>mest</strong>kosten (wat naar reservaat zou moeten worden afgevoerd, wordt als extra<br />
(over)be<strong>mest</strong>ing op eigen land gebruikt). Het feit dat de AID slechts ‘het bedrijf’ controleert en het<br />
gepachte reservaat daarbuiten valt, werkt deze situatie extra in de hand.<br />
Pachters beschikken vaak niet over stalsystemen waarbij een kwalitatief goede ruige stal<strong>mest</strong> wordt<br />
geproduceerd. Pachters beschikken daardoor regelmatig over onvoldoende <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> van rundvee.<br />
De bereidheid en mogelijkheden onder pachters om stalsystemen om te bouwen naar <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong><br />
systemen is beperkt. Vaak zijn daaraan hoge kosten verbonden. Omdat vanuit de pachtcontracten<br />
vaak wel het gebruik van ruige stal<strong>mest</strong> wordt gevraagd, gebruiken pachters regelmatig (een<br />
mengsel van) verschimmelde kuilresten, hekkelspecie en pinken<strong>mest</strong> als ‘ruige stal<strong>mest</strong>’. Kwalitatief<br />
voldoet dit vaak niet aan de eisen. Het gebruik van een beperkte hoeveelheid drijf<strong>mest</strong> wordt, bij<br />
gebrek aan <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong>, daarom toch regelmatig toegestaan door terreinbeheerders. Dit is <strong>voor</strong> het<br />
weidevogelbeheer geen optimale situatie.<br />
Figuur 4.1 Een deel van de pachters gebruikt (een mengsel van) verschimmelde kuilresten,<br />
hekkelspecie en pinken<strong>mest</strong> als ‘ruige stal<strong>mest</strong>’. Kwalitatief gezien is dit <strong>voor</strong> het<br />
bodemleven niet vergelijkbaar met ruige stal<strong>mest</strong>.<br />
13
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
4.2 Profiel van pachter<br />
Pachters van <strong>weidevogelreservaten</strong> zijn zeer divers, van hobbyboeren met wat schapen tot<br />
grootschalige melkveehouderijen. Afhankelijk van de bereidheid en mogelijkheden van de pachter<br />
om het weidevogelreservaat te beheren zijn er onder alle typen pachters goede en slechte<br />
weidevogelreservaatbeheerders. Voordat een contract met een pachter wordt aangegaan is het<br />
daarom van belang dat de terreinbeheerder goed onderzoekt of een aanstaand pachter wel aan de<br />
criteria van een goede pachter voldoet. Voor wat betreft de be<strong>mest</strong>ing dienen pachters aan de<br />
volgende basiscriteria te voldoen:<br />
- Bedrijf met rundvee als basis<br />
- Bij <strong>voor</strong>keur een stalsysteem dat voldoende ruige stal<strong>mest</strong> produceert<br />
- Indien de pachter niet over een dergelijk stalsysteem beschikt zal hij bereid moeten zijn om<br />
een keuze te maken uit de volgende alternatieven:<br />
o Het stalsysteem dusdanig aan te passen dat er alsnog voldoende ruige stal<strong>mest</strong><br />
wordt geproduceerd<br />
o zelf ruige stal<strong>mest</strong> van derden aan te voeren<br />
- Bereid om bij gebrek aan ruige stal<strong>mest</strong> voldoende dikke fractie uit drijf<strong>mest</strong> te gaan<br />
produceren.<br />
Hoewel be<strong>mest</strong>ing met <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> wel één van de basis <strong>voor</strong>waarden is waar de pachter van een<br />
weidevogelreservaat aan moet voldoen, zijn er natuurlijk tal van andere zaken die bij de selectie van<br />
pachters een rol spelen. Belangrijke andere criteria zijn:<br />
- Bereidheid om het maaibeheer af te stemmen op de weidevogels<br />
- Bereidheid om overig onderhoud, zoals tijdig greppelen te verrichten<br />
- Betrokkenheid bij weidevogels.<br />
Figuur 4.2 Door het gebrek aan ruige stal<strong>mest</strong> bij pachters wordt in sommige<br />
<strong>weidevogelreservaten</strong> het gebruik van drijf<strong>mest</strong> toegestaan.<br />
14
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
4.3 Algemene strategie van terreinbeheerder naar pachters<br />
Om tot een verbetering van de aanvoer van <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> te komen moet de oplossing in eerste<br />
instantie bij de pachter worden gezocht. Aanvoer van <strong>mest</strong> door de TBO, bij gebleken nalatigheid<br />
van de pachter, is meestal geen oplossing. Wettelijk mag alleen <strong>mest</strong> worden aangevoerd via de<br />
<strong>mest</strong>boekhouding van de pachter. Daarnaast zijn de kosten, de administratieve verplichtingen en de<br />
kans op verspreiding van ziektekiemen bij aanvoer van <strong>mest</strong> complicerende factoren.<br />
Om pachters te stimuleren bij het opbrengen van voldoende <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> hebben terreinbeheerders<br />
meerdere mogelijkheden:<br />
- Bouwen aan een goede relatie met de pachter. Daar waar al jaren een goede relatie bestaat<br />
tussen TBO en pachter worden vaak de beste resultaten geboekt. Pachters voelen zich<br />
geïnspireerd en gewaardeerd door de terreinbeheerder. Dit uit zich meestal in een goede<br />
inzet <strong>voor</strong> het weidevogelreservaat.<br />
- In pachtcontracten duidelijke eisen formuleren m.b.t. de be<strong>mest</strong>ing (zie <strong>voor</strong>beeldclausules<br />
in bijlage 1)<br />
- (Steekproefsgewijze) controle door TBO op daadwerkelijke be<strong>mest</strong>ing. De controle vanuit de<br />
TBO is niet in eerste instantie bedoeld om als ‘politieagent’ of AID op te treden. De controle<br />
onderstreept eerder het belang dat de TBO hecht aan be<strong>mest</strong>ing met <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong>.<br />
- De invoer van een kostendekkende premie <strong>voor</strong> het opbrengen van ruige stal<strong>mest</strong>; eventueel<br />
na verhoging van de pachtprijs (niet altijd mogelijk; hier is een zorgvuldige afweging<br />
gewenst).<br />
Daar waar pachters de be<strong>mest</strong>ing onvoldoende op orde hebben kan de volgende benadering van<br />
pachters worden gehanteerd:<br />
- De pachter in eerste instantie benaderen vanuit het principe van samenwerking. Een<br />
jaarlijkse bijeenkomst van pachters en persoonlijke benadering van pachters zijn middelen<br />
om de samenwerking te benadrukken.<br />
- Bij pachters die niet van goede wil zijn een aangescherpt pachtcontract als instrument<br />
gebruiken om de pachter te motiveren. Pachters kunnen in een gesprek <strong>voor</strong>af op de hoogte<br />
worden gebracht van de te verwachten aanscherping van de pachtcontracten. Pachters die<br />
juist goed met het weidevogelbeheer bezig zijn moeten uiteraard niet worden ‘weggejaagd’<br />
door strenge regels in pachtcontracten.<br />
- Kan of wil een pachter niet voldoen aan de gestelde eisen, dan is het te overwegen om de<br />
pacht niet te verlengen.<br />
Bovenstaande vereist een zorgvuldige afweging van geval tot geval. Ook andere aspecten zoals<br />
zorgvuldig maaien, beweiden, greppelonderhoud etc. zullen daarbij moeten worden meegewogen.<br />
4.4 Ontwikkelen premiestelsel<br />
Uit de gesprekken met terreinbeheerders komt naar voren dat, daar waar een financiële prikkel<br />
(bij<strong>voor</strong>beeld via een premie of een korting op de pacht) is ingesteld <strong>voor</strong> het opbrengen van ruige<br />
stal<strong>mest</strong>, de <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> <strong>voor</strong>ziening minder tekortschiet dan in de gebieden waar geen vergoeding<br />
wordt gegeven. Aangezien het uitrijden van <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> vaak extra kosten met zich mee brengt is een<br />
financiële vergoeding vanuit het perspectief van de pachter op zijn plaats. Veel pachters van<br />
weidevogelreservaat doen ook aan agrarisch natuurbeheer. Omdat er binnen het SNL alleen <strong>voor</strong><br />
agrarisch natuurbeheer een toeslag <strong>voor</strong> het opbrengen van ruige stal<strong>mest</strong> wordt gegeven en dit<br />
<strong>voor</strong> weidevogelreservaat (nog?) niet het geval is, komt het agrarisch beheerde land bij pachters<br />
vaak als eerste aan bod. Ook <strong>voor</strong> weidevogelreservaat zou daarom een toeslag moeten worden<br />
ingevoerd.<br />
15
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
5. PRODUCTIE EN BRONNEN VAN VASTE RUNDVEEMEST<br />
Tot in de jaren 70 hadden veel veehouders een grupstal, waarbij het melkvee in de winter op stal<br />
stond en de <strong>mest</strong> op stro werd opgevangen. Bij een dergelijk stalsysteem was er ruim voldoende<br />
ruige stal<strong>mest</strong> beschikbaar. De huidige stalsystemen zijn <strong>voor</strong>namelijk systemen waarbij drijf<strong>mest</strong><br />
wordt geproduceerd, waardoor veel pachters van weidevogelreservaat niet meer over voldoende<br />
ruige stal<strong>mest</strong> beschikken. In dit hoofdstuk worden alternatieve mogelijkheden besproken die er zijn<br />
<strong>voor</strong> de productie van <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> van rundvee.<br />
Figuur 5.1 Tot in de jaren 70 was er voldoende productie van<br />
ruige stal<strong>mest</strong> in grupstalsystemen.<br />
De publicatie ‘Ruige <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> weidevogels, productie, gebruik en kwaliteit’ van De Vereniging<br />
Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer Water, Land en Dijken geeft de nodige informatie over de<br />
kwaliteit en kwaliteitscontrole van <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong>. Deze publicatie is opgenomen als bijlage 2.<br />
Als mogelijke bronnen van <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> van rundvee kunnen in aanmerking komen:<br />
- Een potstal <strong>voor</strong> melkkoeien en jongvee<br />
- Een potstal <strong>voor</strong> jongvee en droge koeien<br />
16
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
- Dichte stalvloeren met <strong>mest</strong>schuif<br />
- Mestscheiding drijf<strong>mest</strong><br />
- Aanvoer <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> van derden<br />
5.1 Potstal <strong>voor</strong> melkkoeien of <strong>mest</strong>stieren<br />
Bij een volledige potstal, waarbij zowel melkkoeien als jongvee op stro worden gehouden, is er<br />
sprake van een berekende <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> productie van circa 7 m3 <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> per melkkoe per half jaar.<br />
Indien melkkoeien in de zomer ’s nachts op stal staan, dan zal er nog meer <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> worden<br />
geproduceerd.<br />
Voor de inrichting van een volledige potstal is in de meeste gevallen nieuwbouw of een aanzienlijke<br />
aanpassing van de bestaande stal noodzakelijk. Een dergelijke nieuwbouw is kostbaar. Naast de stal<br />
zelf zijn een aantal andere <strong>voor</strong>zieningen nodig, zoals een ruime <strong>mest</strong>plaat, een overdekte opslag<br />
<strong>voor</strong> stro en een stroverdeler.<br />
Hoewel er vanuit dierenwelzijn <strong>voor</strong>delen aan een potstalsysteem zijn verbonden, zijn er <strong>voor</strong> een<br />
moderne melkveehouderij ook nadelen aan verbonden:<br />
- Het melkvee is in een potstal vaak meer besmeurd met <strong>mest</strong>, waardoor de hygiëne tijdens<br />
het melken slechter wordt;<br />
- In een potstal is er een grotere kans dat de koeien op elkaars spenen trappen, met als gevolg<br />
verwondingen en ontstekingen;<br />
- Er zijn hoge kosten aan het gebruik van (gehakseld) stro verbonden. Er moet rijkelijk stro<br />
worden gebruikt om vervuiling van melkkoeien te <strong>voor</strong>komen. Dagelijks heeft een melkkoe<br />
circa 10 kg stro nodig als strooisel. Droge koeien en jongvee hebben circa 5 kg stro per dag<br />
nodig. Jongvee en droge koeien kunnen eventueel op natuurmaaisel worden gehouden.<br />
Behalve de jaarlijkse kosten van stroverbruik, moet rekening worden gehouden met jaarlijkse kosten<br />
<strong>voor</strong> het uit<strong>mest</strong>en van de potstal en het uitrijden van de <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> over het weidevogelreservaat.<br />
5.2 Potstal <strong>voor</strong> jongvee en droge koeien<br />
Potstallen <strong>voor</strong> jongvee en droge koeien zijn de laatste jaren duidelijk in opkomst. Er is sprake van<br />
een verhoging van het dierenwelzijn, terwijl er geen onaanvaardbare hygiëneproblemen aan<br />
verbonden zijn. Bij een melkveehouderij van circa 100 melkkoeien kan een potstal uitsluitend <strong>voor</strong><br />
jongvee en droge koeien halfjaarlijkse bezetting circa 300 m3 <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> opleveren. De werkelijke<br />
productie hangt sterk af van het gebruik van stro.<br />
Een dergelijke stal zou bij <strong>voor</strong>keur in de vorm van een hellingstal kunnen worden uitgevoerd,<br />
waarbij de stalvloer lichthellend is en de vloeibare fractie uit de <strong>mest</strong> afstroomt naar een <strong>mest</strong>put.<br />
Het verbruik van stro is in een hellingstal beperkter. Indien het mogelijk is om nieuwbouw aan te<br />
laten sluiten op een bestaande stal dan kunnen kosten worden bespaard op <strong>voor</strong>zieningen <strong>voor</strong> de<br />
opvang van deze vloeibare fractie. De vloeibare fractie kan dan namelijk worden afgevoerd naar een<br />
bestaande drijf<strong>mest</strong>kelder. Naast de potstal zelf zijn er investeringen noodzakelijk in de vorm van een<br />
(overdekte) <strong>mest</strong>plaat, een opslag <strong>voor</strong> stro en een stroverdeler. Behalve deze investeringen zijn er<br />
jaarlijkse kosten <strong>voor</strong> het uit<strong>mest</strong>en van de potstal en het uitrijden van de <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> over het<br />
weidevogelreservaat.<br />
Het verbruik van stro wordt geschat op circa 5 kg per dier per dag. Deze kosten kunnen mogelijk<br />
worden beperkt door het gebruik van natuurmaaisel. Droog natuurmaaisel van riet en de wat<br />
grovere grassoorten kan als vervanger van (een deel van) het stro worden gebruikt. Dit levert de<br />
terreinbeherende instantie een besparing op van de stortkosten van het natuurmaaisel en de<br />
agrariër kan beschikken over goedkoop strooisel. Het verbruik van natuurmaaisel ligt ongeveer 40%<br />
17
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
hoger dan bij stro. Een gemiddeld botanisch grasland produceert circa 5 ton d.s. per hectare per<br />
jaar. Het natuurmaaisel dient net als stro voldoende gehakseld of geklepeld te worden om goed te<br />
kunnen worden verdeeld.<br />
Voorbeeldproject jongvee en droge koeien op natuurstrooisel<br />
Sjoerd Miedema is een melkveehouder uit Haskerdiken, die in 2008 een nieuwe ligboxenstal heeft geplaatst<br />
<strong>voor</strong> 350 stuks melkvee. Vanuit zijn passie <strong>voor</strong> weidevogels heeft Miedema aan SBB <strong>voor</strong>gesteld om ruige<br />
stal<strong>mest</strong> <strong>voor</strong> weidevogelreservaat te produceren. Door de omvang van het bedrijf is Miedema in staat om,<br />
alleen al door jongvee en droge koeien op natuurstrooisel te houden, grote hoeveelheden ruige stal<strong>mest</strong> te<br />
produceren.<br />
De samenwerking tussen Sjoerd Miedema en SBB levert de volgende <strong>voor</strong>delen op:<br />
- SBB kan kosten besparen op afvoer natuurmaaisel van 40 hectare botanisch land<br />
- Weidevogelreservaat van SBB krijgt voldoende ruige stal<strong>mest</strong> van goede kwaliteit<br />
- SBB krijgt de mogelijkheid om samen met Sjoerd Miedema te zoeken naar een nieuwe vorm van<br />
weidevogelbeheer, waarbij aansluiting wordt gezocht bij moderne landbouw. Juist de schaal van de<br />
moderne landbouwbedrijven maakt het mogelijk om een aanzienlijke hoeveelheid stal<strong>mest</strong> te<br />
produceren met jongvee en droge koeien. Op termijn zou daarmee het aantal pachters kunnen<br />
worden gereduceerd, wat <strong>voor</strong> SBB een organisatorisch <strong>voor</strong>deel kan gaan betekenen<br />
- Sjoerd Miedema bespaart strooiselkosten<br />
- Sjoerd Miedema krijgt ruimte <strong>voor</strong> plaatsing van N en P op natuurterrein van SBB<br />
- SBB kan door het initiatief van Sjoerd Miedema de druk opvoeren bij pachters die qua be<strong>mest</strong>ing<br />
niet het gewenste beheer voeren.<br />
Sjoerd Miedema heeft een moderne en toekomstgerichte bedrijfsvoering, die <strong>voor</strong>uitloopt op de<br />
schaalvergroting die in de komende jaren in de melkveehouderij te verwachten is. Daarnaast neemt<br />
Miedema deel aan het landelijke innovatieproject ‘Koeien en kansen’. Daarmee kan de innovatie op zijn<br />
bedrijf een enorme uitstraling hebben <strong>voor</strong> andere veehouders, waardoor ook elders dergelijk initiatieven<br />
kunnen worden ontplooid. Nu en in de komende jaren gaan melkveehouders uitbreiden en investeren. Naar<br />
dit <strong>voor</strong>beeld zou het weidevogelbeheer daarbij kunnen aansluiten.<br />
5.3 Sleuvenvloer of rubbermatten met <strong>mest</strong>schuif<br />
Een bestaande ligboxenstal met roostervloer kan zodanig worden aangepast dat de <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> niet<br />
meer door de roostervloer zakt. Deze <strong>vaste</strong>re delen kunnen vervolgens door middel van een<br />
<strong>mest</strong>schuif mechanisch worden verwijderd en opgeslagen in een <strong>mest</strong>opslag. Voor het aanpassen<br />
van de roostervloer kunnen de huidige roosters worden vervangen door een dichte betonnen vloer<br />
met sleuven, of kunnen speciale rubber matten op de huidige roosters worden gelegd. Nadeel van<br />
de betonnen vloeren is dat deze glad kunnen worden, waardoor koeien vaker uitglijden en zichzelf<br />
verwonden. Dit is bij de rubber matten in veel mindere mate het geval.<br />
Voor ieder looppad waar <strong>mest</strong> wordt afgeschoven zal een <strong>mest</strong>schuif moeten worden geïnstalleerd.<br />
Bij voldoende draagkracht van de vloer is het eventueel mogelijk om de <strong>mest</strong> door middel van een<br />
<strong>mest</strong>schuif aan de trekker te verwijderen. Om een <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> met voldoende organische stof en<br />
structuur te krijgen is het noodzakelijk om stro of natuurmaaisel door de verzamelde <strong>mest</strong> te<br />
mengen. Dit zou kunnen worden gedaan door regelmatig stro toe te voegen op de <strong>mest</strong>hoop. Dit<br />
komt ook de compostering en rijping van de <strong>mest</strong> ten goede.<br />
Naast de aanpassing van de stalvloer en de <strong>mest</strong>schuiven zijn er investeringen noodzakelijk in de<br />
vorm van een (overdekte) <strong>mest</strong>plaat, een opslag <strong>voor</strong> stro en een uit<strong>mest</strong>systeem om de <strong>mest</strong> op de<br />
<strong>mest</strong>plaat te stapelen.<br />
18
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
5.4 Aanvoer <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> derden<br />
Ruige rundveestal<strong>mest</strong> kan ook worden aangevoerd van derden. Dit gaat echter wel ten koste van de<br />
plaatsingsruimte <strong>voor</strong> dierlijke <strong>mest</strong> die de pachter kan benutten. Mocht daardoor de<br />
plaatsingsruimte van een pachter overschreden worden dan zal de pachter drijf<strong>mest</strong> van zijn bedrijf<br />
moeten afvoeren. Aanvoer van <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> en gelijktijdige afvoer van drijf<strong>mest</strong> is dermate kostbaar<br />
dat dit financieel gezien eigenlijk geen optie is. Daarnaast zijn deze <strong>mest</strong>transporten milieubelastend<br />
en daarmee onvoldoende duurzaam. Voor de aanvoer van <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> van derden zijn over het<br />
algemeen geen extra investeringen noodzakelijk.<br />
Een nadeel van de aanvoer van <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> van derden is dat er insleep van vreemde <strong>mest</strong> zal<br />
plaatsvinden. Dit zou besmetting met Paratuberculose en Salmonellose kunnen veroorzaken.<br />
Salmonellose<br />
Salmonellose is een bacteriële infectie die via dierlijke <strong>mest</strong> kan worden verspreid. Salmonella is bekend als<br />
ziekteverwekker bij mensen, maar kan ook bij vee tot ziekteverschijnselen leiden. Er zijn verschillende<br />
serotypen. De serotypes Salmonella typhimurium en S. dublin zijn de <strong>voor</strong> rundvee <strong>voor</strong>naamste oorzaak<br />
van Salmonella (pers. mededeling Van Wuijckhuise, Gezondheiddienst Dieren). Bij paarden komt<br />
Salmonella minder vaak <strong>voor</strong> dan bij runderen. De serotypes S. typhimurium en S. enteritis worden bij<br />
paarden aangetroffen (www.kiza.nl). Salmonella besmetting van rundvee door paarden<strong>mest</strong> betreft het<br />
serotype S. typhimurium.<br />
Lichte verhitting werkt voldoende om Salmonella te doden. Bij een temperatuur van 62°C is 30 minuten<br />
voldoende om alle Salmonella te doden. Bij experimenten met S. typhimurium in kippenwaswater was 52°<br />
C gedurende 35 minuten voldoende om deze Salmonella te decimeren(Bokhorst, 2001).<br />
Salmonella is gevoelig <strong>voor</strong> UV straling. Als vuistregel wordt gehanteerd dat 14 dagen na be<strong>mest</strong>ing van<br />
een perceel de Salmonella onder invloed van UV uit zonlicht is gedecimeerd (pers. mededeling Van<br />
Wuijckhuise, Gezondheiddienst Dieren). Bij drijf<strong>mest</strong> uitgereden op het land is er binnen 10 dagen een<br />
reductie van 90 % (Bokhorst, 2001). De vraag is echter of dit ook van toepassing is op <strong>vaste</strong> stal<strong>mest</strong> die een<br />
nogal grove structuur heeft. Hier zal UV-straling minder in kunnen doordringen.<br />
Paratuberculose<br />
Paratuberculose is een bacteriële infectie van het darmstelsel veroorzaakt door de bacterie Mycobacterium<br />
avium subsp. Paratuberculosis. Paratuberculose is op dit moment in opmars in Nederland. In de afgelopen<br />
maanden is door het Productschap Zuivel een programma ter <strong>voor</strong>koming van paratuberculose opgestart<br />
(www.prodzuivel.nl). Uiteraard richt dit programma zich op de <strong>voor</strong>naamste bron van besmetting: <strong>mest</strong>.<br />
Besmetting vindt <strong>voor</strong>namelijk plaats via <strong>mest</strong> van herkauwers (runderen, geiten en schapen). Dieren raken<br />
besmet door contact met <strong>mest</strong>.<br />
De bacterie kan zeer lang overleven buiten het dier, zodat <strong>mest</strong> lang besmettelijk blijft. Dit geldt ook <strong>voor</strong><br />
<strong>vaste</strong> stal<strong>mest</strong>. Het effect van broei door compostering van <strong>mest</strong> is onvoldoende. Pas bij een temperatuur<br />
van meer dan 120 °C is de bacterie uitgeschakeld. Een dergelijke temperatuur kan bij compostering niet<br />
worden gehaald (Bokhorst, 2001). Invoer van bedrijfsvreemde (stal)<strong>mest</strong> van rundvee en geiten (vaak<br />
drager van Paratuberculose) is niet wenselijk. Besmetting van het ene bedrijf naar het andere bedrijf is in<br />
principe ook mogelijk via apparatuur die in contact is geweest met <strong>mest</strong> (bij<strong>voor</strong>beeld <strong>mest</strong>injectie<br />
apparatuur, trekkerbanden en mobiele <strong>mest</strong>scheiders).<br />
19
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
Daarnaast is er kans op ongewenste verspreiding van onkruidzaden. Aanvoer van <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> van<br />
derden is natuurlijk niet altijd gegarandeerd; het aanbod van kwalitatief goede ruige stal<strong>mest</strong> van<br />
rundvee is vaak beperkt.<br />
5.5 Drijf<strong>mest</strong>scheiding<br />
5.5.1 Algemeen<br />
Mestscheiding is een techniek waarbij drijf<strong>mest</strong> wordt gescheiden in een dunne en een dikke fractie.<br />
Om de afvoerkosten van fosfaat te beperken wordt <strong>mest</strong>scheiding, <strong>voor</strong>al in de varkenshouderij<br />
toegepast. Ook rundveedrijf<strong>mest</strong> kan prima worden gescheiden. Globaal lijkt de samenstelling van de<br />
dikke fractie op ruige stal<strong>mest</strong>. De dikke fractie is daarom een alternatief <strong>voor</strong> ruige stal<strong>mest</strong> bij het<br />
beheer van weidevogelgrasland.<br />
Aangezien de meeste melkveehouders stalsystemen op basis van drijf<strong>mest</strong> hebben, is er vaak<br />
onvoldoende <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> beschikbaar <strong>voor</strong> de <strong>weidevogelreservaten</strong>. Het is <strong>voor</strong> het beheer van de<br />
reservaten van groot belang dat een bron van <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> wordt gevonden die <strong>voor</strong> de pachters<br />
inpasbaar is in de bestaande stalsystemen.<br />
Mestscheiding heeft de volgende <strong>voor</strong>delen:<br />
- Geen aanpassing van het stalsysteem noodzakelijk<br />
- Geen invoer nodig van bedrijfsvreemde <strong>mest</strong>, met het bijbehorende risico op ziektekiemen<br />
- Plaatsingsruimte <strong>voor</strong> stikstof en fosfaat blijft behouden<br />
- De dunne fractie heeft een relatief hoog minerale stikstof gehalte en kan daarom op nietweidevogelgrasland<br />
gebruikt worden als kunst<strong>mest</strong>vervanger.<br />
Aan de opslag van de dikke fractie worden dezelfde eisen gesteld als aan de opslag van <strong>vaste</strong><br />
stal<strong>mest</strong>. Het betreft specifieke wettelijke <strong>voor</strong>schriften bodembescherming in de Wet Milieubeheer<br />
en het Besluit Landbouw Milieubeheer. Naast deze <strong>voor</strong>schriften kunnen er aanvullende eisen in de<br />
Milieuvergunning van een inrichting of in lokale verordeningen (gemeentes en provincies) worden<br />
gesteld (zie bijlage 3).<br />
5.5.2 Kwaliteit van dikke fractie<br />
Om de chemisch-analytische kwaliteit van de dikke fractie te kunnen vergelijken met die van ruige<br />
stal<strong>mest</strong> en drijf<strong>mest</strong> zijn in tabel 5.1 per <strong>mest</strong>soort het gemiddelde gehalten aangegeven, zoals die<br />
tijdens de <strong>mest</strong>scheidingsproef in Groningen en Friesland zijn gemeten.<br />
Tabel 5.1. Gemiddelde gehalten in rundveedrijf<strong>mest</strong>, dikke fractie en dunne fractie<br />
Mestsoort Org. Stof<br />
(kg/ton<br />
product)<br />
N-tot.<br />
(kg/ton<br />
product)<br />
C/N N-NH3<br />
(kg/ton<br />
product)<br />
20<br />
N-org.<br />
(kg/ton<br />
product)<br />
Fosfaat<br />
(kg/ton<br />
product)<br />
Rundveedrijf<strong>mest</strong> 69 4,2 8 2,2 2,0 1,7 6,0<br />
Dikke fractie 140 4,8 13 1,7 3,0 2,2 5,7<br />
Dunne fractie 59 4,5 6 2,2 2,3 1,7 7,0<br />
Kali<br />
(kg/ton<br />
product)
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
Figuur 5.2. De dikke fractie komt vrij uit de MAS<br />
schroefpersfilter<br />
Figuur 5.4. De dikke fractie is een mooi<br />
stapelbaar product<br />
Figuur 5.6. De dikke fractie wordt gemengd met<br />
stroresten uit de kalverhokken<br />
3.2 Chemische analyseresultaten<br />
21<br />
Figuur 5.3. Via een transportband wordt de dikke<br />
fractie geladen op een kieper<br />
Figuur 5.5. De dunne fractie wordt in een<br />
<strong>mest</strong>kelder geleid<br />
Figuur 5.7. De dikke fractie trekt strontvliegen<br />
aan, die weer een voedselbron kunnen zijn <strong>voor</strong><br />
weidevogelkuikens
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
In tabel 5.2 zijn de gehalten van de verschillende nutriënten per ton opgebrachte organische stof<br />
weergegeven.<br />
Tabel 5.2. Gehalten van stikstof, fosfaat en kali in ruige stal<strong>mest</strong>, drijf<strong>mest</strong> en dikke fractie per ton<br />
organische stof. De percentages geven het procentueel verschil van de hoeveelheid nutriënten ten<br />
opzichte van drijf<strong>mest</strong> aan.<br />
Parameter Ruige stal<strong>mest</strong><br />
(6 ton)*<br />
22<br />
Drijf<strong>mest</strong><br />
(15 ton)*<br />
Dikke fractie<br />
(7 ton)*<br />
N-totaal (kg) 45 (-25 %) 60 33 (-45 %)<br />
N- ammoniak (kg) 10 (-65 %) 30 12 (-60 %)<br />
N-organisch (kg) 35 (+15 %) 30 21 (-30 %)<br />
Fosfaat(kg) 25 (0 %) 25 15 (-40 %)<br />
Kali (kg) 50 (-40 %) 80 40 (-50 %)<br />
C/N verhouding 12 7 14<br />
* Hoeveelheid product waarin totaal ongeveer 1 ton organische stof zit<br />
Ten opzichte van drijf<strong>mest</strong> komt dikke fractie en ruige stal<strong>mest</strong> qua verhouding tussen nutriënten en<br />
organische stof gunstig naar voren. De nutriëntengehalten van de dikke fractie zijn zelfs nog wat<br />
gunstiger dan die van ruige stal<strong>mest</strong>. Het fosfaatgehalte is per ton organische stof maar liefst 40%<br />
lager in de dikke fractie dan in ruige stal<strong>mest</strong> en drijf<strong>mest</strong>. Het N-totaal gehalte is per ton organische<br />
stof in dikke fractie circa 45% lager dan in drijf<strong>mest</strong> en 25 % lager dan in ruige stal<strong>mest</strong>. Wel is de<br />
verhouding tussen de direct opneembare N-ammoniak en de geleidelijk opneembare N-organisch bij<br />
ruige stal<strong>mest</strong> beter dan bij dikke fractie. De hoeveelheid N-ammoniak is bij ruige stal<strong>mest</strong> en dikke<br />
fractie echter ongeveer van dezelfde ordegrootte. Al met al kunnen op basis van bovenstaande<br />
gegevens de volgende <strong>voor</strong>delen van dikke fractie worden verwacht:<br />
- Minder productie van grasland door lagere stikstof en fosfaatgehalten per ton opgebrachte<br />
organische stof. In verband met de slechte kuikenoverleving die in verband wordt gebracht<br />
met de slechte doordringbaarheid van te sterk be<strong>mest</strong> grasland, zou dit een sterke<br />
verbetering van het weidevogelbeheer kunnen betekenen.<br />
- Minder blootstelling van het bodemleven aan ammoniak. In vergelijking met drijf<strong>mest</strong> is de<br />
blootstelling van het bodemleven aan ammoniak waarschijnlijk duidelijk geringer. Ammoniak<br />
in de bodem kan een toxische werking hebben op regenwormen en andere<br />
bodemorganismen.<br />
- Minder ophoping van fosfaat in de bodem. Als een bepaalde hoeveelheid organische stof<br />
wordt opgebracht via be<strong>mest</strong>ing zal daarmee bij dikke fractie in vergelijking met drijf<strong>mest</strong> en<br />
ruige stal<strong>mest</strong> minder fosfaat worden opgebracht. Fosfaatophoping in de bodem kan leiden<br />
tot verruiging van grasland.<br />
- Meer kruidenrijkdom doordat er minder nutriënten worden opgebracht bij eenzelfde<br />
toevoer van organische stof <strong>voor</strong> het bodemleven.<br />
- Minder uitspoeling van stikstof en fosfaat naar het oppervlaktewater kan een gunstig effect<br />
hebben op de waterkwaliteit van sloten en ander oppervlaktewater.
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
De verminderde nutriëntentoevoer kan echter wel nadelig zijn <strong>voor</strong> het bodemleven. Door de<br />
bijbehorende verlaging van de productie zal de toevoer van organisch materiaal vanuit de vegetatie<br />
ook verminderen. Dit betekent een verminderde toevoer van voedsel <strong>voor</strong> bodemorganismen, zoals<br />
regenwormen. Vooral bij grasland dat in eerste instantie fungeert als foerageergebied <strong>voor</strong> adulte<br />
weidevogels is dit een factor om rekening mee te houden.<br />
5.5.3 Toekomstperspectief<br />
Uit de <strong>voor</strong>gaande paragraaf komt, op basis van de beschikbare gegevens, de dikke fractie als zeer<br />
geschikt <strong>voor</strong> weidevogelreservaat naar voren. Vooral <strong>voor</strong> kuikenland lijkt dikke fractie een zeer<br />
geschikte <strong>mest</strong>stof te zijn. Mestscheiding kan in de toekomst een belangrijke rol gaan spelen <strong>voor</strong><br />
het weidevogelbeheer; niet alleen <strong>voor</strong> de reservaten maar ook <strong>voor</strong> SAN/SNL Boerenland.<br />
Technische mogelijkheden<br />
Op dit moment is de techniek van <strong>mest</strong>scheiding nog volop in ontwikkeling. De beperkte capaciteit<br />
van de bij de proef gebruikte scheiders (Jonge Poerink, 2010a) is bij de nieuwste typen <strong>mest</strong>scheiders<br />
aanmerkelijk gunstiger. Het betreft, de Bauer S855 , de Börger Bioselect en de verbeterde versie van<br />
de Key Dollar Tri Rod. In tabel 5.3 is een overzicht gegeven van de kenmerken van de genoemde<br />
<strong>mest</strong>scheiders.<br />
Tabel 5.3. Kenmerken van de Bauer, Börger en verbeterde Key Dollar <strong>mest</strong>scheiders<br />
Type <strong>mest</strong>scheider Principe Gem. Capaciteit<br />
(in m3 rundvee-<br />
drijf<strong>mest</strong> per uur)<br />
23<br />
Geschatte<br />
opbrengst<br />
dikke fractie<br />
(in ton per uur)<br />
Aandrijving<br />
Scheider en<br />
pomp<br />
Bauer S855 Schroefpersfilter 15 3** Stroom 7,5<br />
kWh<br />
Börger Bioselect Schroefpersfilter 25-50 5-10*** Stroom 16,5<br />
kWh<br />
Key Dollar Tri Rod Schroefpersfilter 15 3** Trekker<br />
(verbeterde versie)<br />
(verbruik<br />
circa 1-2 l<br />
gasolie/uur)<br />
* richtprijs volgens opgave leverancier<br />
** geschatte opbrengst volgens opgave leverancier; moet nog in praktijk worden getest<br />
*** geschatte opbrengst volgens opgave verhuurder; moet nog in praktijk getest worden<br />
Richtprijs*<br />
(exclusief<br />
BTW)<br />
€ 50.000<br />
€ 50.000<br />
€ 27.000
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
Figuur 5.8. Bauer <strong>mest</strong>scheider<br />
Figuur 5.9. Börger Bioselect <strong>mest</strong>scheider<br />
Qua capaciteit komt de scheider van Börger, met circa 5-10 m3 dikke fractie per uur gunstig naar<br />
voren (Verloop et al, 2009b en mondelinge mededeling Klaverhoef, Ferwert). Daar komt bij dat deze<br />
scheider een volledig computergestuurde beveiliging heeft, waardoor de kans op lekkage zo goed als<br />
nihil is. De hoge capaciteit en bedrijfsveiligheid lijken op te wegen tegen de hoge aanschafprijs en<br />
stroomverbruik per uur. Per gescheiden m3 dikke fractie is het stroomverbruik van de Börger<br />
overigens relatief laag.<br />
De Börger is sinds kort te huur bij de firma Klaverhoef in Ferwert (N-Fryslân). Het dagtarief van circa<br />
€ 250 is zeer concurrerend. Uitgaande van een productie van 5-10 m3 dikke fractie per uur en 10 uur<br />
24
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
gebruik per dag komen de berekende kosten van huur en stroom op ongeveer € 5 per m3 dikke<br />
fractie (exclusief aan- en afvoerkosten van de scheider). Ook bij deze scheider zal de werkelijke<br />
capaciteit per pachter verschillen en afhangen van het type drijf<strong>mest</strong>. Toch betekent dit dat, mocht<br />
de capaciteit werkelijk zo hoog liggen, het gebruik van dikke fractie als alternatief <strong>voor</strong> ruige<br />
stal<strong>mest</strong> , een realistische en financieel haalbare optie zou worden.<br />
Organisatorische aspecten<br />
Voor veel veehouders is het zelf aanschaffen van een <strong>mest</strong>scheider te kostbaar. Daarom zullen<br />
<strong>mest</strong>scheiders veelal moeten worden gehuurd of coöperatief worden aangeschaft. De mogelijkheden<br />
van huur van geschikte scheiders zijn op dit moment (nog) erg beperkt. Mogelijk dat<br />
samenwerkingsverbanden van ANV’s of weidevogelkringen, eventueel met financiële ondersteuning<br />
vanuit de Provincies of TBO’s, zouden kunnen over gaan tot de gezamenlijke aanschaf van een<br />
<strong>mest</strong>scheider. Bij een <strong>mest</strong>scheider moet worden uitgegaan van een afschrijving van 15 % op<br />
jaarbasis. Dit betekent jaarlijkse afschrijvingskosten van ongeveer 4000 tot 7500 Euro. Met<br />
dergelijke afschrijvingskosten kan bij <strong>mest</strong>scheiding ten behoeve van enkele honderden hectares de<br />
aankoop van een scheider al <strong>voor</strong>deliger zijn dan de huur van een scheider. Wel moet rekening<br />
worden gehouden met kosten van slijtage en onderhoud. Hoe hoog die kosten zijn is op dit moment<br />
niet goed in te schatten.<br />
Een punt van aandacht is de uiteindelijke verantwoordelijkheid <strong>voor</strong> onderhoud, planning en<br />
organisatie rondom een gezamenlijk aangeschafte <strong>mest</strong>scheider. Weidevogelhulpen en<br />
weidevogelcoördinatoren zouden mogelijk ondersteuning kunnen bieden bij de planning en<br />
organisatie.<br />
Aandachtspunten<br />
- De dikke fractie bevat in vergelijking met ruige stal<strong>mest</strong> en drijf<strong>mest</strong> relatief weinig stikstof.<br />
Op gronden waar in het verleden fosfaatophoping in de bodem heeft plaatsgevonden,<br />
bij<strong>voor</strong>beeld ten gevolge van be<strong>mest</strong>ing, bestaat de kans op verruiging met soorten als Pitrus<br />
of Gestreepte witbol. Pitrus en Witbol floreren goed op fosfaathoudende gronden en<br />
kunnen met minder stikstof toe. Dominantie van deze soorten kan daarom het gevolg zijn.<br />
Om de concurrentiekracht van andere grassoorten met deze dominante soorten op peil te<br />
houden is in dergelijke situaties een <strong>mest</strong>stof met een relatief hoog stikstofgehalte gewenst;<br />
dikke fractie is dan in vergelijking met ruige stal<strong>mest</strong> minder geschikt.<br />
- Een aandachtspunt is verder de relatieve ophoping van kali in de dunne fractie. Hoge<br />
kalibe<strong>mest</strong>ing verhoogt namelijk het risico op kopziekte bij rundvee. Gelet op de<br />
analyseresultaten is er sprake van een slechts geringe mate van ophoping van kali in de<br />
dunne fractie. Of kopziekte kan optreden is mede afhankelijk van de bodemomstandigheden<br />
en de rantsoenering van het vee. Gelet op de aan kopziekte verbonden risico´s verdient dit<br />
wel de nodige aandacht.<br />
- Buiten het weidevogelreservaat moet bij de pachter voldoende plaatsingsruimte beschikbaar<br />
zijn <strong>voor</strong> de dunne fractie.<br />
- Bij pachters die niet beschikken over een adequate opslag <strong>voor</strong> <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> is langdurige<br />
opslag ten behoeve van rijping niet mogelijk. Hier zal de dikke fractie in korte tijd na het<br />
scheiden moeten worden uitgereden. De aanleg van een overdekte <strong>mest</strong>plaat, waar de dikke<br />
fractie kan worden opgeslagen en gecomposteerd vereist een forse investering.<br />
25
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
- Als <strong>mest</strong>scheiding jaarlijks herhaald wordt toegepast, dan kan dit volgens de Richtlijn<br />
Mestverwerkingsinstallaties (InfoMil, 2001) een vergunningsplichtige activiteit zijn. In<br />
sommige gemeenten volstaat een melding aan het bevoegd gezag.<br />
- Een aspect dat niet is onderzocht is de biologische kwaliteit van de dikke fractie. De microorganismen,<br />
mesofauna, wormen en insectenlarven die in <strong>vaste</strong> stal<strong>mest</strong> kunnen worden<br />
aangetroffen zijn in de dikke fractie direct na het scheiden niet aanwezig. Deze organismen<br />
kunnen echter wel een extra kwaliteitsimpuls <strong>voor</strong> bodemorganismen betekenen. Door de<br />
dikke fractie nog wat na te laten rijpen en composteren kan de biologische kwaliteit van de<br />
dikke fractie waarschijnlijk verbeteren. Ook is het mogelijk om tijdens de compostering nog<br />
een deel van de minerale stikstof om te zetten naar organische stikstof. De dikke fractie<br />
heeft na scheiding al veel betere eigenschappen dan drijf<strong>mest</strong>, maar enige rijping zou de<br />
samenstelling nog meer kunnen verbeteren, waardoor de kwaliteit van ruige stal<strong>mest</strong> zal<br />
kunnen worden geëvenaard. Hier zijn, <strong>voor</strong> zover bekend, nog geen ervaringen mee<br />
opgedaan. Tijdens de proef is al wel opgevallen dat de dikke fractie de neiging heeft om snel<br />
te composteren. Dit komt waarschijnlijk door de losse en luchtige structuur van de dikke<br />
fractie.<br />
- Omdat ruige stal<strong>mest</strong> strorijker is dan dunne fractie zou ook geëxperimenteerd moeten<br />
worden met bijmenging van de dikke fractie met (gebruikt) stro of zeer strorijke<br />
paarden<strong>mest</strong>. Dit kan uiteraard alleen als de wijze van opslag dit toelaat. Om uitspoeling en<br />
bodemverontreiniging te <strong>voor</strong>komen kan een (luchtdoorlatend) doek over de opgeslagen<br />
<strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> worden aangebracht.<br />
- Om de effecten van de toepassing van de dikke fractie in weidevogelgrasland te kunnen<br />
bepalen zou een proef kunnen worden opgezet, waarbij een deel van de percelen gedurende<br />
enkele jaren worden be<strong>mest</strong> met dikke fractie en een ander deel met ruige stal<strong>mest</strong> en weer<br />
een ander deel met drijf<strong>mest</strong>. Een dergelijk onderzoek zou zich moeten richten op chemische<br />
bodemparameters en de effecten op bodemorganismen, de vegetatie en weidevogels.<br />
26
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
5.6 Samenvatting <strong>voor</strong>- en nadelen bronnen <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> rundvee<br />
In tabel 5.4 zijn de belangrijkste <strong>voor</strong>- en nadelen van de verschillende varianten van <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong><br />
<strong>voor</strong>ziening samengevat.<br />
Tabel 5.4 Voor- en nadelen van de verschillende varianten van <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> <strong>voor</strong>ziening<br />
Bron van <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> Voordelen Nadelen<br />
Potstal <strong>voor</strong> melkkoeien en - grote hoeveelheid stal<strong>mest</strong> - volledige nieuwbouw<br />
jongvee (gedurende een half - verbetering dierenwelzijn<br />
- vervuiling van melkvee<br />
jaar per jaar in gebruik)<br />
- spenentrappen<br />
- hoog stroverbruik<br />
- kans op boterzuur<br />
Potstal <strong>voor</strong> jongvee en droge - geen hygiëneproblemen zoals - <strong>voor</strong> droge koeien:<br />
koeien<br />
bij potstal melkvee<br />
kans op<br />
(gedurende een half jaar per jaar - aansluiting op bestaande spenentrappen<br />
in gebruik)<br />
stalsysteem mogelijk<br />
- beperkt stroverbruik<br />
- gebruik natuurmaaisel i.p.v.<br />
Mestschuif (in deel van) huidige -<br />
stro mogelijk<br />
geen hygiëneproblemen<br />
- kans op uitglijden op<br />
stal<br />
- aanpassing van huidige sleuvenvloer (beton)<br />
-<br />
stalsysteem mogelijk<br />
beperkt stroverbruik<br />
- gebruik natuurmaaisel i.p.v.<br />
Mestscheiding<br />
-<br />
stro mogelijk<br />
eigen <strong>mest</strong><br />
- nog in experimentele<br />
- geen aanpassing van fase<br />
stalsysteem noodzakelijk<br />
- kopziekte door<br />
- beperkt stroverbruik<br />
overbe<strong>mest</strong>ing kalium<br />
- gebruik natuurmaaisel i.p.v.<br />
Aanvoer van <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> derden -<br />
stro mogelijk<br />
geen investeringen noodzakelijk - kans op insleep<br />
(opvullen plaatsingsruimte <strong>voor</strong> - neemt extra plaatsingsruimte ziektekiemen/ onkruid<br />
fosfaat)<br />
<strong>voor</strong> stikstof en fosfaat in<br />
- beperkt aanbod<br />
- geen controle over<br />
kwaliteit <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong><br />
In tabel 5.5. zijn de verschillende varianten <strong>voor</strong> de verbetering van de <strong>vaste</strong><strong>mest</strong><strong>voor</strong>ziening<br />
samengevat, wat betreft de geschatte opbrengst van <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> en het geschatte stroverbruik.<br />
Tabel 5.5. Samenvatting opbrengst <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> en stroverbruik bij de verschillende varianten<br />
Bron van <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> Geschatte opbrengst <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> Geschat verbruik stro<br />
in m3<br />
in ton<br />
Potstal <strong>voor</strong> melkkoeien en jongvee<br />
( half jaar per jaar in gebruik)<br />
800 200<br />
Potstal <strong>voor</strong> jongvee en droge koeien<br />
( half jaar per jaar in gebruik)<br />
300 50<br />
Mestschuif (in deel van) huidige stal Ruwe schatting: 500 Ruwe schatting : 50<br />
Mestscheiding<br />
250 - 500<br />
0 – circa 50<br />
(sterk afhankelijk van<br />
voederrantsoen en stalgebruik van<br />
de betreffende veehouder)<br />
Voor alle genoemde varianten geldt dat dit alleen binnen de kaders van de milieu- en <strong>mest</strong>wetgeving<br />
kan plaatsvinden en mogelijk vergunningsplichtig is.<br />
27
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
6. ALTERNATIEVEN VOOR VASTE MEST VAN RUNDVEE<br />
Uit de evaluatie van de alternatieven <strong>voor</strong> <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> van rundvee (Jonge Poerink, 2008) komen<br />
paarden<strong>mest</strong> en groencompost als geschikte producten naar voren.<br />
6.1 Paarden<strong>mest</strong><br />
Paarden worden in stallen meestal gehouden op stro. De stallen worden regelmatig uitge<strong>mest</strong>.<br />
Hierdoor ontstaat een <strong>mest</strong>stof die zeer rijk aan stro is. Naast stro worden paarden ook gehouden op<br />
(slechter verteerbare) houtvezels. Met name als gebruik wordt gemaakt van meranti vezels dan kan<br />
de paarden<strong>mest</strong> ongeschikt worden <strong>voor</strong> de toepassing in <strong>weidevogelreservaten</strong>.<br />
In de land- en tuinbouw is <strong>voor</strong>al de oude of gecomposteerde paarden<strong>mest</strong> geschikt als verbeteraar<br />
van de bodemstructuur en de stimulering van het bodemleven (Bokhorst en ter Berg, 2001).<br />
Ongecomposteerde paarden<strong>mest</strong> bevat teveel stro, dat vervolgens relatief langzaam op het grasland<br />
verteerd en minder direct beschikbaar is <strong>voor</strong> het bodemleven. Daarom is het beter om de<br />
paarden<strong>mest</strong> <strong>voor</strong>af te laten rijpen of composteren. Paarden<strong>mest</strong> is uitstekend geschikt om te<br />
composteren. Er bestaat echter wel het risico dat door het hoge strogehalte een te hoge<br />
temperatuur ontstaat, waardoor de kwaliteit van de compost <strong>voor</strong> het bodemleven achteruitgaat.<br />
Momenteel wordt paarden<strong>mest</strong> bij veel maneges en hobbyboeren afgevoerd naar bedrijven die er<br />
compost <strong>voor</strong> de champigonteelt (champost) van maken. De manegehouder of hobbyboer betaald<br />
hier<strong>voor</strong> tot circa 20€ per ton. De champostbedrijven geven de <strong>voor</strong>keur aan <strong>mest</strong> die niet ouder is<br />
dan circa 2 weken. Daarom wordt zeer regelmatig afgevoerd, wat hoge kosten met zich meebrengt.<br />
Alleen al in Friesland zijn zo’n 60 maneges verspreid over de provincie aanwezig. Een manege<br />
produceert, afhankelijk van het aantal paarden dat er gestald is, al snel enkele honderden tonnen<br />
paarden<strong>mest</strong> per jaar. In principe zouden deze maneges een geschikte alternatieve bron kunnen<br />
vormen <strong>voor</strong> <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> in <strong>weidevogelreservaten</strong>. Hierbij moeten echter de volgende<br />
kanttekeningen te worden geplaatst:<br />
- Maneges kunnen gebruik maken van houtvezels in plaats van stro of gebruik van extreem<br />
veel stro; dit kan de kwaliteit van de paarden<strong>mest</strong> nadelig beïnvloeden of zelfs ongeschikt<br />
maken <strong>voor</strong> de toepassing in <strong>weidevogelreservaten</strong><br />
- Niet of slecht gecomposteerde paarden<strong>mest</strong> kan kiemkrachtige onkruidzaden bevatten.<br />
Daarom is het van groot belang dat er een goede compostering kan plaatsvinden. Hoe hoger<br />
de temperatuur in <strong>mest</strong>, hoe sneller verlies van kiemkracht. Voor <strong>vaste</strong> stal<strong>mest</strong> gelden de<br />
volgende termijnen:<br />
- 1 week bij 60 °C<br />
- 3 maanden bij 45°C<br />
Of er nog kiemkrachtige zaden in de <strong>mest</strong> zitten, hangt dus af van de wijze en mate van<br />
rijping. Er moet zodanig worden gekeerd dat de <strong>mest</strong> die bovenop lag, vervolgens onderop<br />
komt te liggen (Prins et al, 2004)<br />
- Sommige maneges hebben slechts beperkte opslagcapaciteit <strong>voor</strong> paarden<strong>mest</strong>. De <strong>mest</strong><br />
wordt zo regelmatig afgevoerd dat een grote opslagcapaciteit niet nodig is. Dit betekent dat<br />
er eigenlijk ook geen rijping/compostering van de <strong>mest</strong> kan plaatsvinden. Hierdoor is de <strong>mest</strong><br />
minder geschikt <strong>voor</strong> het bodemleven en maken pathogenen en zaden een grotere kans om<br />
te overleven.<br />
28
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
- Volgens de Meststoffenwet moet afgevoerde <strong>mest</strong> worden gewogen en geanalyseerd. Dit<br />
geldt ook <strong>voor</strong> paarden<strong>mest</strong>. Voor de afvoer naar champostbedrijven is hierop echter een<br />
uitzondering gemaakt. Dit zou namelijk een onevenredige inspanning vergen. Voor het<br />
gebruik in <strong>weidevogelreservaten</strong> is een dergelijke uitzondering niet gemaakt. Dit is een<br />
aandachtspunt omdat anders niet kan worden voldaan aan de Meststoffenwet.<br />
In verband met de verspreiding van pathogenen zijn sommige veehouders zeer terughoudend bij de<br />
acceptatie van bedrijfsvreemde <strong>mest</strong>. Paarden kunnen geen drager zijn van paratuberculose en<br />
verspreiding van paratuberculose via paarden<strong>mest</strong> is dan ook niet van toepassing(pers. mededeling<br />
Van Wuijckhuise, Gezondheiddienst Dieren).<br />
Ook de kans op verspreiding van Salmonellose via paarden<strong>mest</strong> is relatief klein en kan nog<br />
aanmerkelijk kleiner worden door:<br />
- De <strong>mest</strong> optimaal te composteren<br />
- Een ruime periode (> 3 maanden) tussen uitrijden van de <strong>mest</strong> en beweiden of maaien<br />
- Mest van paarden met diarree gescheiden op te slaan en niet te gebruiken<br />
- De paarden<strong>mest</strong> tussentijds op besmetting met Salmonella te analyseren.<br />
Worminfecties<br />
Paarden hebben over het algemeen veel last van worminfecties. Uit vergelijking van de door<br />
Thienpont gegeven worminfecties van paarden en runderen blijkt dat er slechts twee wormsoorten<br />
zijn die zowel bij paard als rund regelmatig worden aangetroffen. Het betreft Dicrocoelium<br />
dendriticum en Fasciola hepatica (leverbotziekte). Volgens de Fauna Europaea komt D. dendriticum<br />
niet in Nederland <strong>voor</strong>. Leverbotziekte komt plaatselijk wel in Nederland <strong>voor</strong>, maar deze worm is<br />
niet bestand tegen composteren. Bij voldoende compostering van paarden<strong>mest</strong> is dus geen<br />
verspreiding van leverbotziekte te verwachten (pers. mededeling Van Wuijckhuise,<br />
Gezondheiddienst Dieren).<br />
Opslag<br />
Aan de opslag van paarden<strong>mest</strong> worden dezelfde eisen gesteld als aan de opslag van <strong>vaste</strong> stal<strong>mest</strong>.<br />
De hoofdpunten van deze eisen zijn opgenomen in bijlage 3. Het betreft specifieke wettelijke<br />
<strong>voor</strong>schriften bodembescherming in de Wet Milieubeheer en het Besluit Landbouw Milieubeheer.<br />
Naast deze <strong>voor</strong>schriften kunnen er aanvullende eisen in de Milieuvergunning van een inrichting of in<br />
lokale verordeningen (gemeentes en provincies) worden gesteld.<br />
6.2 Groencompost<br />
6.2.1 Algemeen<br />
Groencompost wordt gemaakt van plantaardig groenafval en kan van de volgende bronnen<br />
afkomstig zijn:<br />
- snoeihout<br />
- hekkelspecie (slootmaaisel)<br />
- bermmaaisel<br />
- natuurmaaisel<br />
- plantsoenafval<br />
- veilingafval<br />
- agrarische restproducten<br />
Groencompost wordt geproduceerd door het groenafval te verkleinen en dit vervolgens in rillen op<br />
te slaan. Er wordt daarbij gestreefd naar een C/N verhouding van circa 20 tot 30. Het geheel moet<br />
een luchtige structuur hebben, zodat zuurstof makkelijk in de ril kan dringen. Snoeihoutresten, stro<br />
29
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
en riet zorgen <strong>voor</strong> een goede beluchting. Natuurmaaisel en <strong>mest</strong> verminderen de beluchting. De ril<br />
moet niet hoger dan circa 3 meter zijn. Is er onvoldoende zuurstof beschikbaar dan is emissie van<br />
ammoniak, methaan en stank het gevolg. Verder moet er voldoende vocht in de composthoop<br />
aanwezig zijn. Teveel vocht kan echter de beluchting belemmeren.<br />
Om de zuurstoftoevoer te stimuleren wordt de ril regelmatig gekeerd. Het omkeren garandeert ook<br />
dat alle zaden en pathogenen aan een voldoende hoge temperatuur worden blootgesteld.<br />
De temperatuur van de composthoop moet regelmatig worden gecontroleerd. De temperatuur moet<br />
voldoende hoog zijn (60 °C), zodat onkruidzaden (bij<strong>voor</strong>beeld van jakobskruiskruid, pitrus en<br />
ridderzuring) en pathogenen onschadelijk worden gemaakt. Een te hoge temperatuur is echter niet<br />
wenselijk omdat bij een zeer sterke broei verbranding kan optreden. Vooral bij natuurmaaisel is dit<br />
risico groot. Al met al is het proces van groencompostering vrij arbeidsintensief en is het nodige<br />
vakmanschap vereist om het composteringsproces goed te laten verlopen. Compostering van<br />
natuurmaaisel is relatief lastig in verband met de dichte structuur en de grotere kans op broei<br />
(pers.mededeling Kuipers, Donker B.V.).<br />
De prijs van groencompost is relatief laag en varieert tussen de 2-5 € per ton, (exclusief transport).<br />
De duurdere groencompostsoorten (circa 10 € per ton) zijn de compostsoorten die volgens de<br />
Controlled Microbial Composting (CMC) methode zijn gecomposteerd. Bij deze compost worden<br />
speciale preparaten aan de compost toegevoegd en mag de ril niet hoger zijn dan circa 1,5 m. Of<br />
dergelijke groencompost een duidelijke meerwaarde heeft <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> is de vraag.<br />
Uit een proef die op akkerbouwland werd uitgevoerd kon geen verschil in bodemleven worden<br />
vastgesteld tussen standaard groencompost en CMC-compost (pers. mededeling H. Stegink, AOC<br />
Leeuwarden).<br />
Volgens de Meststoffenwet valt compost niet onder de dierlijke <strong>mest</strong>stoffen en hoeft daarom niet te<br />
worden meegerekend bij de gebruiksnorm dierlijke <strong>mest</strong>. Compost telt echter wel mee <strong>voor</strong> de<br />
stikstofgebruiksnorm en de fosfaatgebruiksnorm. De werkingscoëfficiënt <strong>voor</strong> stikstof in compost is<br />
echter laag, namelijk 10%. De fosfaat uit dierlijke <strong>mest</strong>stoffen telt volledig mee <strong>voor</strong> de<br />
fosfaatgebruiksnorm. Voor compost is hierop een uitzondering gemaakt. Fosfaat uit compost telt<br />
<strong>voor</strong> 50% mee, met een bovengrens van 3,5 kg fosfaat per ton compost. Aangezien de<br />
fosfaatgebruiksnorm in <strong>weidevogelreservaten</strong> 70 kg/ha bedraagt zal deze norm veelal maatgevend<br />
zijn <strong>voor</strong> de maximaal toegestane be<strong>mest</strong>ing. Een laag fosfaatgehalte in de compost is daarom<br />
belangrijk.<br />
Aan de inrichting van een composteringsplaats worden minder strenge eisen gesteld dan aan de<br />
opslag van <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong>. De hoofdpunten van deze eisen zijn opgenomen in bijlage 4. Het betreft<br />
specifieke wettelijke <strong>voor</strong>schriften bodembescherming in de Wet Milieubeheer, het Besluit<br />
Landbouw Milieubeheer en de Handreiking composteringsplaatsen. Naast deze <strong>voor</strong>schriften kunnen<br />
er aanvullende en strengere eisen in de Milieuvergunning van een inrichting of in lokale<br />
verordeningen (gemeentes en provincies) worden gesteld.<br />
In principe mag tot 50% dierlijke <strong>mest</strong> worden toegevoegd aan de compost zonder dat de<br />
composteringsplaats moet worden aangepast aan de normen <strong>voor</strong> de opslag van <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong>. Nadeel<br />
hiervan is dat volgens de Meststoffenwet de compost <strong>voor</strong> het gebruik tot de dierlijke <strong>mest</strong> moet<br />
worden gerekend.<br />
30
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
6.2.2 Veldcompostering natuurmaaisel<br />
Uit door het Louis Bolk Instituut uitgevoerde proeven blijkt dat compostering van natuurmaaisel in<br />
principe door terreinbeheerders in het veld kan worden uitgevoerd. De volgende aspecten zijn bij<br />
veldcompostering van groot belang (uit Iepema et al, 2008):<br />
• Het herkomstgebied is schoon. Er ligt dus geen zwerfafval en er is geen chemische<br />
verontreiniging met zware metalen.<br />
• Het uitgangsmateriaal is voldoende vochtig: 55-70% vocht in uitgangsmateriaal is goed.<br />
Hiermee verloopt het composteerproces <strong>voor</strong>spoedig en is toevoeging van extra vocht<br />
minder noodzakelijk. Dit <strong>voor</strong>komt ook kans op uitspoeling van nutriënten.<br />
• Er zitten zo weinig mogelijk gronddeeltjes (as) in het materiaal, zodat de concentraties aan<br />
zware metalen zo laag mogelijk blijven.<br />
• De verhouding tussen koolstof en stikstof in het uitgangsmateriaal ligt tussen de 20 en 35. Dit<br />
is belangrijk <strong>voor</strong> een goed verloop van de compostering.<br />
• Er is voldoende zuurstof in de ril aanwezig, zodat rotting tegen wordt gegaan. Het is van<br />
belang dat het uitgangsmateriaal daarom voldoende structuur bevat: naast gras, ook<br />
structuurrijk materiaal, zoals overjarig, stengelig gras, rietstengels en wilgentakjes.<br />
• De ril ligt zo ver mogelijk van bebouwing af (minimaal 50 tot 100 meter). Door compostering<br />
kan geurontwikkeling ontstaan, <strong>voor</strong>al als de ril te warm wordt; dat kan als hinderlijk ervaren<br />
worden. Tevens is het in verband met de kans op geurhinder van belang om de composthoop<br />
niet te groot te maken.<br />
• De temperatuur binnen in de ril is gedurende minimaal drie weken hoger dan 40 ˚C. Wanneer<br />
de temperatuur te veel dreigt te zakken, is het goed de ril een keer extra om te zetten.<br />
• Gedurende enkele dagen is de temperatuur hoger dan 60 ˚C, maar niet hoger dan 70˚C.<br />
Hierdoor worden onkruidzaden onschadelijk gemaakt. Wanneer de ril te warm dreigt te<br />
worden, kan het raadzaam zijn extra vocht toe te dienen.<br />
• Schimmelontwikkeling in de ril wordt zoveel mogelijk beperkt. Schimmel duidt op te hoge<br />
temperaturen. Een overmaat aan schimmelsporen kan bij mensen die daar allergisch <strong>voor</strong><br />
zijn tot ademhalingsklachten leiden.<br />
• Tijdens het omzetten wordt zoveel mogelijk <strong>voor</strong>komen dat er grond vanaf de ondergrond<br />
van de ril door het materiaal wordt geslagen.<br />
• Het omvormen van geoogst materiaal naar bruikbare compost duurt ongeveer twee<br />
maanden. Hierbij wordt de ril circa vier keer omgezet.<br />
In 2008-2009 is een composteringsproef uitgevoerd met natuurmaaisel uit weidevogelreservaat de<br />
Lange Ripen (SBB – Boarndelling). Uit deze proef zijn de volgende zaken naar voren gekomen:<br />
- Veldcompostering is een zeer intensief proces, dat vakmanschap en de juiste machines<br />
vereist. Veldcompostering is minder geschikt om in eigen beheer uit te voeren. Het proces<br />
zal, zoals in de Lange Ripen is gebeurd, moeten worden uitbesteed aan een<br />
composteringsbedrijf. De kosten van omzetmachines en de aanleg van een<br />
composteringsplaat zijn hoog.<br />
- De compostering van natuurmaaisel met een relatief grote hoeveelheid pitrus is moeizaam<br />
verlopen. Pitrus composteerde slecht, terwijl juist bij pitrushoudend maaisel een voldoende<br />
hoge temperatuur moet worden bereikt tijdens de compostering, zodat het zaad niet meer<br />
kiemkrachtig is. Materiaal met weinig pitrus en een hoog aandeel jong gras composteerde<br />
wel optimaal.<br />
- Het regelmatig omzetten van het natuurmaaisel is essentieel om een goede compostering op<br />
gang te brengen. Dit vereist aanvoer van een speciale omzetmachine. Juist de aan en afvoer<br />
van deze machine was een hoge kostenpost.<br />
31
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
- Weidevogelreservaten zijn veelal minder geschikt <strong>voor</strong> veldcompostering. De draagkracht<br />
van de bodem is, <strong>voor</strong>al in veenweidegebied, te gering om de machines die het<br />
natuurmaaisel aanvoeren, omzetten en uitrijden voldoende draagkracht te bieden. De<br />
veldcompostering in de Lange Ripen was in het <strong>voor</strong>jaar van 2009 omringd door diepe<br />
rijsporen.<br />
- Afvoer naar gebieden waar wel voldoende draagkracht van de bodem is, is niet wenselijk<br />
omdat daarmee vrijwel altijd de maximale afstand van 1 km van de terreingrens zal worden<br />
overschreden. Dit betekent dat deze compost toch zal moeten worden meegerekend in de<br />
gebruiksnorm <strong>voor</strong> stikstof en fosfaat. Daarnaast nemen de kosten aanzienlijk toe: zowel<br />
meerkosten door afvoer van maaisel als transport van het gecomposteerde materiaal.<br />
Daarmee gaan twee grote <strong>voor</strong>delen van veldcompostering verloren.<br />
- Aanleg van een betonplaat of rijpad is door de grootschaligheid van de rillen tijdens het<br />
composteringsproces een zeer hoge kostenpost. Bovendien mag veldcompostering in<br />
verband met de uitloging van stoffen maar gedurende een beperkte tijd op dezelfde plek<br />
plaatsvinden. Aanleg van speciale rijpaden op één en dezelfde plek is dan ook niet zinvol.<br />
Het huren van rijplaten, zoals bij de Lange Ripen is gebeurd, zorgt ook <strong>voor</strong> een aanzienlijke<br />
extra kostenpost, die door de onzekerheid over het tijdstip van afvoer van de compost<br />
moeilijk is te <strong>voor</strong>zien.<br />
- Het uitrijden van de compost kan alleen plaatsvinden bij voldoende draagkracht van de<br />
bodem. Uitrijden van compost over bevroren grond in het begin van het jaar heeft de<br />
<strong>voor</strong>keur. De afhankelijkheid van de draagkracht van de bodem <strong>voor</strong> het uitrijden van de<br />
compost is een kwetsbare schakel bij veldcompostering in weidevogelreservaat, omdat er<br />
wettelijke termijnen zijn gesteld waarbinnen er een composthoop mag worden ingericht.<br />
6.2.3 Toekomstperspectief veldcompostering<br />
Op basis van de bovenstaande ervaringen is veldcompostering in <strong>weidevogelreservaten</strong> een proces<br />
waar, naast enkele <strong>voor</strong>delen, ook duidelijke nadelen aan zijn verbonden. Uitgaande van de pilot in<br />
de Lange Ripen is er geen aanleiding om veldcompostering op grote schaal in andere<br />
weidevogelgebieden te gaan introduceren.<br />
Lokaal zijn op kleine schaal soms wel goede resultaten met veldcompostering te bereiken, zoals blijkt<br />
uit de compostering die Het Groninger Landschap uitvoert met natuurmaaisel afkomstig uit het<br />
Leekstermeergebied. Hier wordt gebruik gemaakt van lokale verharde wegen en de bijbehorende<br />
bermen. Het natuurmaaisel wordt gecomposteerd in de berm en de machine die de compost moet<br />
omzetten, rijdt over de verharde weg. De compost wordt uiteindelijk uitgereden op<br />
weidevogelreservaat. Een dergelijke situatie is over het algemeen moeilijk te vinden, <strong>voor</strong>al omdat<br />
voldoende afstand moet worden gehouden van bebouwing en oppervlaktewater. Aandachtspunt<br />
blijft bij een provisorische compostering de kans op een blijvende kiemkracht van zaad van<br />
dominante soorten zoals bij<strong>voor</strong>beeld Pitrus of Witbol.<br />
32
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
8. LITERATUUR<br />
Bax, I. & W. Schippers, 1998. Ontwikkeling van botanisch waardevol grasland. IKC Natuurbeheer,<br />
Wageningen.<br />
Beijer, L. en H. Westhoek, 1996. Meststoffen <strong>voor</strong> de rundveehouderij, samenstelling, werking en<br />
gebruik. IKCL, Ede<br />
Berg, C. ter, 2001. Handboek Mest en Compost. Louis Bolk Instituut, Driebergen.<br />
Beintema, A.J., J.B. Thissen, D. Tensen & G.H. Visser, 1991. Feeding ecology of charadriiform chicks in<br />
agricultural grassland. Ardea 79 : 31 – 44.<br />
Berkel, B. van en I. Hoffmann, 1986. De weidevogelstand en het verschil tussen stal<strong>mest</strong> en gier, en<br />
drijf<strong>mest</strong>. Wetenschapswinkel RUG, Groningen<br />
Bokhorst, J. en C. ter Berg, 2001. Be<strong>mest</strong>en moet anders, een terugblik op het project Mest als kans.<br />
Ekoland 11, p. 20-21<br />
Brandsma, O., 1999. Het belang van be<strong>mest</strong>ing <strong>voor</strong> het voedselaanbod van weidevogels. De<br />
Levende Natuur 100 (4): 118-123.<br />
Dunger, W. en H.J. Fiedler, 1997. Handbuch der Bodenbiologie. Gustav Fischer Verlag, Jena<br />
Eekeren, N., E. Heeres & F. Smeding , 2003. Leven onder de graszode. Louis Bolk Instituut,<br />
Driebergen.<br />
Ellen, H. et al, 2007. Emissies uit opslag van <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong>. ASG rapport 58, Lelystad<br />
Evers, M. et al, 2000. Praktijkgids be<strong>mest</strong>ing. NMI, Wageningen<br />
Haupt, J. & H. Haupt, 1998. Fliegen und Mücken,Beobachtung – Lebensweise. Naturbuch Verlag,<br />
Augsburg.<br />
Iepema, G. et al, 2008. Compostwijzer, compost maken in vier stappen. Louis Bolk Instituut<br />
InfoMil, 2001. Richtlijn Mestverwerkingsinstallaties . InfoMil, Den Haag.<br />
Jonge Poerink, B., 2008. Inventarisatie en evaluatie van technische alternatieven <strong>voor</strong> <strong>vaste</strong><br />
runder<strong>mest</strong> in <strong>weidevogelreservaten</strong> in Friesland en Groningen. JPMA rapportnummer 20080401,<br />
Zuurdijk.<br />
Jonge Poerink, B., 2009. Mestwetgeving en <strong>weidevogelreservaten</strong>, een praktische samenvatting van<br />
de regelgeving <strong>voor</strong> terreinbeheerders en pachters. JPMA – rapport 20080301, Zuurdijk.<br />
Jonge Poerink, B., 2010a. Proef <strong>mest</strong>scheiding <strong>weidevogelreservaten</strong> Fryslân en Groningen. JPMA –<br />
rapport 20100501, Zuurdijk.<br />
33
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
Jonge Poerink, B., 2010b. Eindrapportage project <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> <strong>voor</strong>ziening <strong>weidevogelreservaten</strong> in<br />
Fryslân en Groningen. JPMA – rapport 20100502, Zuurdijk.<br />
Kemmers, R.H., 2008. Graslandbeheer Leekstermeergebied. Alterra, Wageningen.<br />
Kleijn, D., W. J. Dimmers, R.J.M. van Kats ,T.C.P. Melman & H. Schekkerman, 2007. De voedselsituatie<br />
<strong>voor</strong> gruttokuikens bij agrarisch mozaïekbeheer. Alterra-rapport 1487, Wageningen.<br />
Kleijn, D., W. J. Dimmers, R.J.M. van Kats & T.C.P. Melman, 2009. Het Belang van hoog waterpeil en<br />
be<strong>mest</strong>ing <strong>voor</strong> de Grutto. De Levende Natuur 110: 180-187.<br />
Kleijn, D., W. J. Dimmers, R.J.M. van Kats & T.C.P. Melman, 2009. De relatie tussen gebruiksintensiteit<br />
en de kwaliteit van graslanden als foerageerhabitat <strong>voor</strong> gruttokuikens. Alterra-rapport 1753,<br />
Wageningen.<br />
Lamers, L., E. Lucassen, F. Smolders & J. Roelofs, 2005. Fosfaat als adder onder het gras bij ‘nieuwe<br />
natte natuur’. H2O 17: 28-30.<br />
Melse, R.W. et al, 2004. Quick Scan van be- en verwerkingstechnieken <strong>voor</strong> dierlijke <strong>mest</strong>. ASG<br />
Wageningen, Lelystad.<br />
Oosterbroek, P., H. de Jong & L. Sijstermans, 2005. De Europese families van muggen en vliegen<br />
(Diptera). KNNV Uitgeverij, Utrecht.<br />
Oosterveld, E., 2006. Betekenis van waterpeil en be<strong>mest</strong>ing <strong>voor</strong> weidevogels. De Levende Natuur<br />
107: 134-135.<br />
Oosterveld, E.B., 2009. Proefproject <strong>vaste</strong><strong>mest</strong><strong>voor</strong>ziening <strong>weidevogelreservaten</strong> Fryslân/Groningen.<br />
A&W rapport 1109, Veenwouden.<br />
Oosterveld, E., 2009. Handleiding bodemkwaliteit weidevogelgebieden. A&W – rapport 1170,<br />
Veenwouden.<br />
Pelt, W. van, 2001. Een explosieve toename in Nederland van multiresistente Salmonella typhimurium<br />
in 2001. Infectieziekten Bulletin, 12-10 p. 356-361.<br />
Smeding, F. en J. Langhout, 2006. Natuurstrooisel goed als alternatief <strong>voor</strong> graanstro in potstal. Vfocus,<br />
p.32-34<br />
Smeding, F. en J. Langhout, 2006. Riet <strong>voor</strong> stro, Natuurstrooisel in de potstal. Louis Bolk Instituut LV<br />
61, Driebergen<br />
Schekkerman, H., 2008. Precocial problems – shorebird chick performance in relation to weather,<br />
farming and predation. Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen.<br />
Takens, P., 2007. Evaluatie beleid emissiearm aanwenden van dierlijke <strong>mest</strong>. VBBM, Meppel<br />
Thienpont, D. et al, 1979. Diagnose van verminosen door coprologisch onderzoek. Janssen Research<br />
Foundation.<br />
Veer, R. van ’t en M. Witteveldt, 2002. Pitrusontwikkeling in enkele Noord-Hollandse<br />
34
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
<strong>weidevogelreservaten</strong>. Agens Raadgevend Buro, Stichting het Noord-Hollands Landschap,<br />
Hoorn/Castricum<br />
Verloop, K. et al, 2009a. Minder <strong>mest</strong>afvoer door <strong>mest</strong>scheiding? PRI Wageningen, rapportnummer<br />
271.<br />
Verloop, K. et al, 2009b. Mestscheiding op melkveebedrijven, resultaten van MOBIEDIK, Mobiele<br />
Mestscheiding in Dik en Dun. PIR Wageningen, rapportnummer 284.<br />
35
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA rapportnummer 20100503<br />
BIJLAGE 1<br />
Pachtcontract weidevogelreservaat, standaard<br />
artikelen be<strong>mest</strong>ing
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
Pachtcontract weidevogelreservaat, standaard artikelen be<strong>mest</strong>ing<br />
Artikel 1. Be<strong>mest</strong>ing<br />
1.1 Hoeveelheid <strong>mest</strong> uit stal<strong>mest</strong> en beweiding<br />
Pachter dient de verpachte percelen conform volgende tabel te be<strong>mest</strong>en, tenzij gedurende de pachttermijn<br />
anders met verpachter wordt overeengekomen.<br />
KADASTRAAL NUMMER / PERCEEL NUMMER(S) Be<strong>mest</strong>ing conform<br />
6.1.1 variant …..<br />
6.1.1 variant …..<br />
6.1.1 variant …..<br />
6.1.1 variant …..<br />
6.1.1 variant …..<br />
6.1.1 variant …..<br />
Slechts met uitdrukkelijke toestemming van de verpachter is het de pachter toegestaan af te wijken van de in<br />
bovenstaande tabel genoemde be<strong>mest</strong>ingsregimes.<br />
1.1.1 Ruige stal<strong>mest</strong> (Keuze uit 4 varianten):<br />
Variant 1 (indien veel be<strong>mest</strong>ing is gewenst)<br />
Pachter is verplicht het gepachte te be<strong>mest</strong>en met strorijke ruige stal<strong>mest</strong>. Pachter brengt jaarlijks per hectare<br />
minimaal 65 kg Fosfaat in de vorm van ruige stal<strong>mest</strong> op. Op basis van forfaitaire (=LNVstandaard) waarden<br />
komt dit overeen met 13 ton ruige stal<strong>mest</strong> van rundvee per hectare. De totale hoeveelheid fosfaat uit<br />
be<strong>mest</strong>ing en beweiding mag opgeteld echter niet hoger zijn dan de wettelijk gebruiksnorm <strong>voor</strong> fosfaat (2010:<br />
70 kg Fosfaat per hectare/jaar). Om de norm van 70 kg fosfaat per hectare per jaar niet te overschrijden dient<br />
pachter de hoeveelheid ruige stal<strong>mest</strong> te corrigeren <strong>voor</strong> fosfaat uit beweiding.<br />
Variant 2 (indien matige be<strong>mest</strong>ing is gewenst)<br />
Pachter is verplicht het gepachte te be<strong>mest</strong>en met strorijke ruige stal<strong>mest</strong>. Pachter brengt jaarlijks per hectare<br />
50 kg fosfaat in de vorm van ruige stal<strong>mest</strong> en via beweiding op. In een situatie zonder beweiding komt dit, op<br />
basis van forfaitaire (=LNVstandaard) waarden overeen met circa 10 ton ruige stal<strong>mest</strong> van rundvee per<br />
hectare/jaar. Om de hoeveelheid van 50 kg fosfaat per hectare per jaar niet te overschrijden dient pachter de<br />
hoeveelheid ruige stal<strong>mest</strong> te corrigeren <strong>voor</strong> fosfaat uit beweiding.<br />
Variant 3 (indien weinig be<strong>mest</strong>ing is gewenst)<br />
Pachter is verplicht het gepachte te be<strong>mest</strong>en met strorijke ruige stal<strong>mest</strong>. Pachter brengt jaarlijks per hectare<br />
25 kg fosfaat in de vorm van ruige stal<strong>mest</strong> en via beweiding op. In een situatie zonder beweiding komt dit, op<br />
basis van forfaitaire (=LNVstandaard) waarden overeen met circa 5 ton ruige stal<strong>mest</strong> van rundvee per<br />
hectare/jaar. Om de hoeveelheid van 25 kg fosfaat per hectare per jaar niet te overschrijden dient pachter de<br />
hoeveelheid ruige stal<strong>mest</strong> te corrigeren <strong>voor</strong> fosfaat uit beweiding.<br />
Variant 4 (geen be<strong>mest</strong>ing)<br />
Het is pachter niet toegestaan het gepachte te be<strong>mest</strong>en. (alle andere clausules onder artikel 6 vervallen bij<br />
toepassing van variant 4)<br />
Disclaimer: de inhoud van dit document is met uiterste zorg samengesteld. Desondanks wordt de informatie in dit document echter<br />
aangeboden zonder enige garantie of waarborg ten aanzien van haar deugdelijkheid en geschiktheid <strong>voor</strong> een bepaald doel of anderszins.<br />
Jonge Poerink Milieuadvies sluit alle aansprakelijkheid uit <strong>voor</strong> enigerlei directe of indirecte schade, van welke aard dan ook, die <strong>voor</strong>tvloeit<br />
uit of in enig opzicht verband houdt met het gebruik van dit document.
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
1.1.2 Optioneel: toepassing drijf<strong>mest</strong>, keuze uit 2 varianten:<br />
Variant 1<br />
Het is pachter toegestaan om na de eerste snede eenmalig te be<strong>mest</strong>en met maximaal 10 m3<br />
rundveedrijf<strong>mest</strong>.<br />
Variant 2<br />
Het is pachter toegestaan om na de eerste snede te be<strong>mest</strong>en met maximaal 20 m3 rundveedrijf<strong>mest</strong>. Per<br />
keer mag er niet meer dan 10 ton drijf<strong>mest</strong> worden uitgereden. Na de eerste keer uitrijden is na een periode<br />
van minimaal 1 maand een tweede drijf<strong>mest</strong>gift van maximaal 10 ton toegestaan.<br />
1.2 Melding en registratie<br />
1.2.1 Voor afvoer van <strong>mest</strong>stoffen naar natuurterrein dient, conform het Besluit Gebruik Meststoffen, per<br />
vracht een Vervoersbewijs Dierlijke Mest (VDM) te worden opgesteld en bij Dienst Regelingen te<br />
worden ingediend.<br />
1.2.2 Optioneel:<br />
Optie 1<br />
Pachter maakt vóór het opbrengen van <strong>mest</strong> hiervan telefonisch of per E-mail melding aan verpachter.<br />
Optie 2<br />
De pachter dient uiterlijk vóór 31 januari van ieder kalenderjaar kopieën van de VDM’s ,die in het jaar er<strong>voor</strong><br />
zijn uitgeschreven, te verstrekken aan verpachter.<br />
Optie 3<br />
Pachter maakt vóór het opbrengen van <strong>mest</strong> hiervan per E-mail/schriftelijk / telefonisch (keuze maken)melding<br />
aan de verpachter.<br />
1.3 Toegestane alternatieven<br />
In overleg met en na toestemming van de verpachter is het gebruik van de volgende <strong>mest</strong>stoffen en<br />
bodemverbeteraars als alternatief <strong>voor</strong> ruige stal<strong>mest</strong> van rundvee toegestaan:<br />
- Paardenstal<strong>mest</strong> van op stro gehouden paarden<br />
- Schapenstal<strong>mest</strong> van op stro gehouden schapen<br />
- Dikke fractie na <strong>mest</strong>scheiding van rundveedrijf<strong>mest</strong> als fosfaatgehalte in de dikke fractie<br />
lager is dan 6 kg/ton product. De dikke fractie dient te worden gemengd met circa 50 kg stro<br />
per ton dikke fractie.<br />
- Groencompost<br />
- Compost uit natuurmaaisel<br />
Disclaimer: de inhoud van dit document is met uiterste zorg samengesteld. Desondanks wordt de informatie in dit document echter<br />
aangeboden zonder enige garantie of waarborg ten aanzien van haar deugdelijkheid en geschiktheid <strong>voor</strong> een bepaald doel of anderszins.<br />
Jonge Poerink Milieuadvies sluit alle aansprakelijkheid uit <strong>voor</strong> enigerlei directe of indirecte schade, van welke aard dan ook, die <strong>voor</strong>tvloeit<br />
uit of in enig opzicht verband houdt met het gebruik van dit document.
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
1.4 Kwaliteitseisen<br />
De gebruikte <strong>mest</strong> en compost dient aan de volgende kwaliteitseisen te voldoen:<br />
- Voldoende omgezet en gerijpt<br />
- Voldoende strorijk (betreft alleen <strong>mest</strong>)<br />
- Geen toevoeging van kuilresten, verschimmeld hooi of hekkelspecie<br />
- Vrij van afvalstoffen, zoals plastic, metaal of glas.<br />
1.5 Periode en wijze van uitrijden<br />
1.5.1 Pachter brengt in de periode 1 Februari – 15 Maart de stal<strong>mest</strong> op, waarbij in verband met de<br />
draagkracht van de grond prioriteit wordt gegeven aan be<strong>mest</strong>ing op bevroren grond. Mocht het door<br />
de slechte draagkracht van de bodem, ten gevolge van ongunstige weersomstandigheden, in<br />
genoemde periode niet mogelijk zijn de stal<strong>mest</strong> uit te rijden, dan zal deze na afloop van het<br />
broedseizoen alsnog door pachter worden opgebracht. Dit dient te gebeuren zodra de draagkracht<br />
van het land het toe laat, maar niet eerder dan na de eerste snede. In geval van beweiding mag pas na<br />
1 juli weer worden be<strong>mest</strong>. Uitrijden van stal<strong>mest</strong> in het broedseizoen is alleen toegestaan in<br />
zorgvuldig overleg en na uitdrukkelijke toestemming van de verpachter. Pachter dient daarnaast de<br />
geldende uitrijdperioden <strong>voor</strong> <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong>, zoals genoemd in het Besluit Gebruik Meststoffen en de<br />
Gedragscode Zorgvuldig Natuurbeheer in acht te nemen.<br />
1.5.2 Indien het gebruik van drijf<strong>mest</strong> wordt toegestaan dan mag de drijf<strong>mest</strong> uitsluitend in de periode na<br />
de eerste snede tot 15 september worden uitgereden.<br />
1.5.3 De pachter dient de <strong>mest</strong> gelijkmatig over het gepachte te verspreiden.<br />
1.5.4 Pachter draagt zorg <strong>voor</strong> het gebruik van apparatuur <strong>voor</strong> het verspreiden van <strong>mest</strong>, die zo min<br />
mogelijk rijsporen en bodemverdichting veroorzaakt.<br />
1.5.5 Het uitrijden van <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong> over besneeuwde en bevroren grond is toegestaan in de periode 1<br />
februari tot 15 maart.<br />
1.5.6 Randen van percelen die grenzen aan sloten en ander open water mogen niet worden be<strong>mest</strong> over<br />
een breedte van minimaal 3 meter.<br />
Disclaimer: de inhoud van dit document is met uiterste zorg samengesteld. Desondanks wordt de informatie in dit document echter<br />
aangeboden zonder enige garantie of waarborg ten aanzien van haar deugdelijkheid en geschiktheid <strong>voor</strong> een bepaald doel of anderszins.<br />
Jonge Poerink Milieuadvies sluit alle aansprakelijkheid uit <strong>voor</strong> enigerlei directe of indirecte schade, van welke aard dan ook, die <strong>voor</strong>tvloeit<br />
uit of in enig opzicht verband houdt met het gebruik van dit document.
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA rapportnummer 20100503<br />
BIJLAGE 1<br />
Pachtcontract weidevogelreservaat, standaard<br />
artikelen be<strong>mest</strong>ing
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA rapportnummer 20100503<br />
BIJLAGE 2<br />
Brochure ruige <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> weidevogels.<br />
Productie, kwaliteit en gebruik
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA rapportnummer 20100503<br />
BIJLAGE 3<br />
Samenvatting eisen opslag <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong>
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA rapportnummer 20100503<br />
BIJLAGE 4<br />
Samenvatting eisen inrichting composthoop
Water,<br />
Land &<br />
Dijken<br />
Ruige <strong>mest</strong><br />
<strong>voor</strong> weidevogels<br />
Productie, gebruik en kwaliteit<br />
7339_ruige <strong>mest</strong>.indd 1 8/26/08 9:15:12 AM<br />
1
2<br />
Be<strong>mest</strong>ing is essentieel <strong>voor</strong> goed weidevogelbeheer.<br />
Ruige of strorijke <strong>mest</strong><br />
lijkt de beste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> dit beheer te<br />
zijn. Deze <strong>mest</strong> bevordert namelijk het<br />
bodemleven (wormen) en variatie in<br />
het gras. Kruiden trekken insecten aan,<br />
die op hun beurt weer voedsel zijn <strong>voor</strong><br />
jonge weidevogels.<br />
De kwaliteit van ruige <strong>mest</strong> blijkt in de<br />
praktijk echter nogal uiteen te lopen,<br />
en daarmee het nut <strong>voor</strong> weidevogelbeheer.<br />
Een onderzoek dat het Louis<br />
Bolk Instituut in 2007 op 14 veebedrijven<br />
in Nationaal Landschap Laag Holland<br />
heeft uitgevoerd wijst dit uit.<br />
Nu zijn er een aantal interessante vragen<br />
te stellen: “Wat is eigenlijk ‘goede’<br />
ruige <strong>mest</strong>?”, “Waarom loopt de kwaliteit<br />
van de ruige <strong>mest</strong> zo uiteen?”, en<br />
“Hoe kun je de kwaliteit van ruige <strong>mest</strong><br />
sturen?”<br />
Deze brochure geeft antwoorden op<br />
deze vragen. Het is geschreven <strong>voor</strong><br />
de veehouder die de kwaliteit van de<br />
ruige <strong>mest</strong> op zijn bedrijf wil verbeteren,<br />
en tegelijk meer wil begrijpen van<br />
het rijpingsproces.<br />
7339_ruige <strong>mest</strong>.indd 2 8/26/08 9:15:13 AM
Wat is “goede” ruige <strong>mest</strong> ?<br />
In deze brochure gaat het om ruige <strong>mest</strong><br />
die het beste past bij weidevogelbeheer.<br />
Weidevogels houden van goed grasland,<br />
niet te nat en niet te droog, met veel<br />
wormen in de bovenste bodemlaag om<br />
te eten, en een beetje variatie en kruiden<br />
in het gras.<br />
De ruige <strong>mest</strong> die hierbij past is:<br />
• Ruige <strong>mest</strong> met een hoge be<strong>mest</strong>ende<br />
waarde.<br />
• Vochtig, maar niet nat.<br />
• Nog niet helemaal uitgerijpt.<br />
• Vrij van onkruidzaden.<br />
• Makkelijk hanteerbaar.<br />
De kwaliteit van ruige <strong>mest</strong> is ook uit<br />
te drukken in cijfers. Kengetallen van<br />
‘goede’ ruige <strong>mest</strong> zijn:<br />
Weidevogels houden van veel wormen in de<br />
bodem om te eten.<br />
• Droge stof: 200 - 250 g / kg product<br />
• Ruw as: 225 - 275 g / kg ds<br />
• Organische stof: 725 - 775 g / kg ds<br />
• C/N-verhouding ca. 13:1.<br />
• Stikstof-totaal (N): 25 - 28 g / kg ds<br />
• Stikstof-organisch (N-org): 22 - 24 g/kg ds<br />
• Stikstof-ammoniak (N-NH 3 ): 3 - 5 g/kg ds<br />
• Fosfaat (P 2 O 5 ): 11 - 15 g / kg ds<br />
• Kali (K 2 O): > 45 g / kg ds<br />
In de bijlage ‘Meten is weten’ wordt nader<br />
ingegaan op de betekenis van de kengetallen.<br />
Minerale en gebonden stikstof<br />
Stikstof komt in de <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> in<br />
minerale (N-NH 3 ) en gebonden (Norg)<br />
toestand. De plant neemt alleen<br />
de minerale stikstof op, maar deze<br />
stikstof gaat ook makkelijk verloren.<br />
Het mooie van goede ruige <strong>mest</strong> is<br />
dat veel van de stikstof organisch<br />
gebonden is (de “N-org” is hoog). De<br />
stikstof mineraliseert geleidelijk in het<br />
tempo dat de plant het kan opnemen.<br />
De verliezen zijn laag.<br />
7339_ruige <strong>mest</strong>.indd 3 8/26/08 9:15:17 AM<br />
3
4<br />
‘Goede’ ruige <strong>mest</strong> – waarom eigenlijk?<br />
Waarom zou een veehouder streven<br />
naar deze ‘goede’ ruige <strong>mest</strong>? Loont die<br />
inspanning de moeite wel?<br />
Het antwoord op deze vraag moet ieder<br />
natuurlijk <strong>voor</strong> zichzelf bepalen. Niettemin<br />
geven we hierbij graag de volgende<br />
overwegingen mee:<br />
• Goede ruige <strong>mest</strong> voedt het bodemleven<br />
optimaal. Het belang hiervan<br />
kan bijna niet overdreven worden: het<br />
bodemleven is <strong>voor</strong> de landbouw net<br />
zo belangrijk als vakkenvullers <strong>voor</strong><br />
een supermarkt.<br />
• Bij de totstandkoming van goede<br />
ruige <strong>mest</strong> zijn de verliezen minimaal<br />
– ook in vergelijking met drijf<strong>mest</strong>!<br />
Hoe beter de ruige <strong>mest</strong>, hoe meer<br />
voedingsstoffen <strong>voor</strong> de plant. Bovendien<br />
zijn lage verliezen gunstig <strong>voor</strong><br />
het milieu.<br />
• Goede ruige <strong>mest</strong> trekt weidevogels<br />
aan doordat er meer wormen in de<br />
bodem komen.<br />
• Goede <strong>mest</strong> betekent makkelijke<br />
<strong>mest</strong>: geen grote plakkerige kluiten<br />
die je over een half jaar nog in het<br />
land vindt, en ook geen natte smurrie<br />
die de grasmat verstikt.<br />
• Goede ruige <strong>mest</strong> betekent gezonde<br />
<strong>mest</strong>. Dat wil zeggen: weinig onkruidzaden<br />
en weinig schadelijke ziektekiemen.<br />
7339_ruige <strong>mest</strong>.indd 4 8/26/08 9:15:20 AM
Welke soorten ruige <strong>mest</strong> zijn er ?<br />
In de praktijk wordt ruige <strong>mest</strong> met een<br />
zeer uiteenlopende kwaliteit aangetroffen.<br />
Het Louis Bolk Instituut heeft op<br />
basis van onderzoek in Nationaal Landschap<br />
Laag Holland vier categorieën<br />
onderscheiden.<br />
Gerijpte <strong>mest</strong>; in deze categorie valt de<br />
<strong>mest</strong> waar we naar zoeken. De stikstofverliezen<br />
tijdens het rijpingsproces zijn<br />
laag geweest, en de overgebleven stikstof<br />
is grotendeels organisch gebonden.<br />
De <strong>mest</strong> heeft het goede vochtgehalte.<br />
Typische kenmerken van deze <strong>mest</strong> zijn:<br />
• De C/N-verhouding zit rond het<br />
streefgetal 13:1.<br />
• Gehalte droge stof: ca. 250 g ds / kg<br />
product.<br />
• N-org: 20 – 25 g / kg ds<br />
Rijpe <strong>mest</strong><br />
Verbroeide <strong>mest</strong>; in deze <strong>mest</strong> is het<br />
rijpingsproces te hard gegaan. Het is te<br />
heet geworden in de hoop. Door het<br />
(te) snelle rijpen is veel stikstof verloren.<br />
Fosfaat en kali zijn niet verloren gegaan,<br />
dus hun relatieve gehaltes in de<br />
organische stof zijn hoog (als het ware<br />
ingedikt). Deze <strong>mest</strong> kan ontstaan als<br />
de <strong>mest</strong>hoop te luchtig is. De zuurstof<br />
wakkert de broei aan. Soms ontstaan<br />
op dit soort <strong>mest</strong>hopen schimmelplekken.<br />
Typische kenmerken van deze <strong>mest</strong><br />
zijn:<br />
• C/N-verhouding is laag: ca. 10:1.<br />
• Hoog gehalte ruw as: > 275 g / kg ds.<br />
Broei in de <strong>mest</strong>hoop.<br />
7339_ruige <strong>mest</strong>.indd 5 8/26/08 9:15:22 AM<br />
5
6<br />
Onrijpe <strong>mest</strong>; deze <strong>mest</strong> is nog niet<br />
uitgerijpt, ofwel omdat de <strong>mest</strong> nog te<br />
vers is, ofwel omdat het rijpingsproces te<br />
traag gaat. Dit soort <strong>mest</strong> komt bij<strong>voor</strong>beeld<br />
uit stallen waar weinig strooisel<br />
wordt gebruikt.<br />
Typische kenmerken van deze <strong>mest</strong> zijn:<br />
• N-org is laag: < 20 g/kg ds.<br />
• Gehalte ruw as is laag: ca. 200 g/kg ds.<br />
• C/N-verhouding is 15:1 tot 20:1.<br />
Vaste droge <strong>mest</strong>; deze <strong>mest</strong> is nog<br />
weinig actief geweest door zuurstof- en<br />
vochtgebrek. Er is veel minerale stikstof,<br />
en een hoge C/N-verhouding. Deze <strong>mest</strong><br />
komt o.a. <strong>voor</strong> bij potstallen waar ruim<br />
gestrooid wordt, en in schapenstallen.<br />
Schapen hebben droge <strong>mest</strong> en trappen<br />
de <strong>mest</strong> vast.<br />
Onrijpe <strong>mest</strong> rijpt verder op het land.<br />
Typische kenmerken van deze <strong>mest</strong> zijn:<br />
• Gehalte droge stof is hoog:<br />
> 250 g/kg ds.<br />
• C/N-verhouding is hoog: > 20:1.<br />
• Gehalte ruw as is laag: ca. 200 g/kg ds<br />
• Hoog gehalte ammoniak-stikstof:<br />
> 8 g/kg ds<br />
Schapen in een potstal<br />
Let op!<br />
Er zijn strenge regels m.b.t. hoopjes ruige<br />
<strong>mest</strong> op het land. De belangrijkste eisen zijn:<br />
• niet langer dan 6 maanden laten liggen.<br />
• min. 5 meter uit de slootkant blijven.<br />
• de <strong>mest</strong> moet op een laag organisch materiaal<br />
(stro of riet, géén plastic) van min. 20<br />
cm dik gestort worden.<br />
• afdekken is eigenlijk verplicht, maar zonder<br />
wordt gedoogd.<br />
• de locatie en periode melden bij de gemeente.<br />
7339_ruige <strong>mest</strong>.indd 6 8/26/08 9:15:25 AM
Hoe werkt het ‘rijpen’ van ruige <strong>mest</strong>?<br />
Ruige <strong>mest</strong> is in veel opzichten een<br />
levend product, dat zich continu doorontwikkelt.<br />
Het begint als dierlijke <strong>mest</strong><br />
vermengd met strooisel (stro, riet, hooi).<br />
Onder invloed van micro-organismen,<br />
zoals bacteriën en schimmels verandert<br />
dit mengsel, na verloop van tijd, in homogene<br />
‘rijpe <strong>mest</strong>’.<br />
De C/N-verhouding<br />
Een belangrijk kengetal <strong>voor</strong> de rijpheid<br />
van ruige <strong>mest</strong> is de verhouding tussen<br />
koolstof (C) en stikstof (N). Globaal kun<br />
je zeggen: hoe meer planten(resten) in<br />
verhouding tot de <strong>mest</strong>, hoe hoger de<br />
C/N-verhouding.<br />
In het algemeen zakt de C/N-verhouding<br />
tijdens de rijping van > 25:1 (verse strorijke<br />
<strong>mest</strong>) tot 12:1 (uitgewerkte <strong>mest</strong>).<br />
Micro-organismen verbruiken koolstof<br />
als energie (warmte, broei), en binden de<br />
stikstof in hun eigen lichaam (o.a. eiwit).<br />
Als de vrije koolstof op is, dan is de <strong>mest</strong><br />
‘stabiel’. De C/N-verhouding is dan ca.<br />
13:1. Dit is het streefgetal <strong>voor</strong> goede,<br />
rijpe ruige <strong>mest</strong>.<br />
De C/N-verhouding<br />
van enkele producten<br />
Tarwestro 125:1<br />
Riet 75:1<br />
Hooi 30:1<br />
Compost 10:1<br />
Drijf<strong>mest</strong> 5:1<br />
Een netwerk van micro-organismen in de<br />
composthoop.<br />
Het tempo van de rijping<br />
De activiteit van de micro-organismen<br />
hangt af de omstandigheden in de <strong>mest</strong><br />
(vocht, lucht, voedsel). Als de organismen<br />
zich prettiger voelen, werken ze<br />
harder. Daarmee bepalen ze het ‘tempo’<br />
van de rijping. Dit tempo is uiterst belangrijk.<br />
• Het proces kan (te) snel verlopen.<br />
De organismen werken ‘te hard’ - de<br />
efficiëntie neemt af. De temperatuur<br />
in de <strong>mest</strong>hoop is hoog (> 65<br />
ºC). Weliswaar is dit effectief tegen<br />
onkruidzaden, maar helaas neemt ook<br />
de be<strong>mest</strong>ingswaarde af doordat veel<br />
stikstof als gas verdwijnt. Zuurstof<br />
(‘luchtige <strong>mest</strong>’) versnelt het proces<br />
(broei).<br />
• Het proces kan (te) traag verlopen.<br />
De temperatuur is dan laag (< 25 ºC).<br />
Dit gebeurt soms als de <strong>mest</strong> te vast,<br />
te droog of juist te nat is. De activiteit<br />
van de micro-organismen is laag, en<br />
de rijping duurt lang. De kans op uitspoeling<br />
van stikstof is hoog, omdat<br />
weinig stikstof ‘gebonden’ wordt.<br />
7339_ruige <strong>mest</strong>.indd 7 8/26/08 9:15:25 AM<br />
7
8<br />
De gulden middenweg is het meest optimaal<br />
(30 – 50 ºC). Het tempo van rijpen<br />
moet zó zijn dat zoveel mogelijk stikstof<br />
gebonden wordt met zo min mogelijk<br />
energieverbruik.<br />
Temperatuur meten.<br />
7339_ruige <strong>mest</strong>.indd 8 8/26/08 9:15:29 AM
Hoe kun je ruige <strong>mest</strong> ‘sturen’ ?<br />
Wat kun je doen, als veehouder, om de<br />
kwaliteit van de ruige <strong>mest</strong> te sturen? Er<br />
zijn vijf knoppen om aan te draaien.<br />
De <strong>mest</strong><br />
Ruige <strong>mest</strong> bestaat uit 2 ingrediënten:<br />
<strong>mest</strong> en strooisel. En wat er niet in gaat,<br />
komt er ook niet uit. Daarom is de samenstelling<br />
van de <strong>mest</strong> die uit het dier<br />
komt heel bepalend <strong>voor</strong> de kwaliteit<br />
van de uiteindelijke ruige <strong>mest</strong>. Als het<br />
rantsoen van het vee bij<strong>voor</strong>beeld weinig<br />
kali bevat, dan komt er ook weinig<br />
kali in de ruige <strong>mest</strong>. Weliswaar kan door<br />
compostering het relatieve kaligehalte in<br />
de ruige <strong>mest</strong> toenemen, maar de absolute<br />
hoeveelheid verandert niet.<br />
Het strooisel<br />
Het tweede ingrediënt van ruige <strong>mest</strong> is<br />
het strooisel. Uiteraard is de verhouding<br />
van <strong>mest</strong> en strooisel van groot belang.<br />
Dit is te beïnvloeden door al dan niet<br />
meer te strooien. Verder is de structuur<br />
van het strooisel belangrijk. Riet,<br />
bij<strong>voor</strong>beeld, is structuurrijk, en brengt<br />
daardoor veel lucht in de hoop. Hierdoor<br />
kan de compostering te snel verlopen<br />
(de hoop gaat broeien). Hakselen kan<br />
helpen, of mengen met tarwestro. Hooi<br />
kan precies het tegenovergestelde effect<br />
hebben, doordat het verkleeft en er te<br />
weinig lucht in de hoop komt.<br />
De stal<br />
Het systeem waarmee de ruige <strong>mest</strong> is<br />
‘gemaakt’ maakt veel uit. De <strong>mest</strong> die<br />
uit een ingestrooide ligboxenstal of<br />
een grupstal komt is vaak nog onrijp<br />
en moet nog verder rijpen op de hoop<br />
<strong>voor</strong>dat die het land op kan. Mest uit een<br />
hellingstal daarentegen is vaak al veel<br />
Het rantsoen van het vee bepaalt veel van de uiteindelijke kwaliteit van de <strong>mest</strong>.<br />
7339_ruige <strong>mest</strong>.indd 9 8/26/08 9:15:30 AM<br />
9
10<br />
Riet wordt geoogst <strong>voor</strong> strooisel.<br />
Een automatische stroverdeler.<br />
rijper. Mest uit een potstal is wisselend<br />
van kwaliteit. Soms is de <strong>mest</strong> al goed<br />
gerijpt, maar vaak is er onder in de pot<br />
nog weinig gebeurd. Zuurstofgebrek in<br />
de vastgetrapte <strong>mest</strong> zet het rijpingsproces<br />
stil, en dan moet de <strong>mest</strong> nog verder<br />
rijpen op de <strong>mest</strong>plaat. Daarom kan het<br />
nuttig zijn om de pot op tijd uit te <strong>mest</strong>en,<br />
zodat er in het <strong>voor</strong>jaar goede <strong>mest</strong><br />
beschikbaar is.<br />
De behandeling<br />
Er zijn verschillende mogelijkheden <strong>voor</strong><br />
een veehouder om in te grijpen in het<br />
rijpingsproces op de <strong>mest</strong>plaat.<br />
• Over het algemeen wordt aanbevolen<br />
om de <strong>mest</strong>hoop minimaal 1 keer ‘om<br />
te zetten’. Dit stimuleert het proces en<br />
het mengt de hoop. Hou de temperatuur<br />
in de gaten.<br />
• De <strong>mest</strong>hoop afdekken is nuttig als<br />
door regen veel voedingsstoffen<br />
Een ingestrooide ligboxenstal.<br />
7339_ruige <strong>mest</strong>.indd 10 8/26/08 9:15:37 AM
Een grupstal.<br />
dreigen weg te spoelen. Maar de<br />
<strong>mest</strong>hoop kan er ook te droog van<br />
worden. Als dat gebeurt kan besproeiing<br />
helpen.<br />
• Op de <strong>mest</strong>hoop kan desgewenst<br />
extra (drijf-)<strong>mest</strong> of strooisel worden<br />
bijgemengd.<br />
Het vee<br />
Het soort vee dat in de stal loopt maakt<br />
uit <strong>voor</strong> de <strong>mest</strong>kwaliteit. De <strong>mest</strong> van<br />
vleesvee en schapen is vaak veel droger<br />
(hoger ds-gehalte) dan van melkvee. Bovendien<br />
zijn de gehalten stikstof, fosfaat<br />
en kali anders doordat melkvee vaak<br />
meer krachtvoer in het rantsoen heeft<br />
dan vleesvee of schapen. Verder hebben<br />
schapen de neiging de <strong>mest</strong>vloer in een<br />
potstal ‘dicht’ te lopen, terwijl runderen<br />
juist meer gaten trappen (lucht).<br />
Het type vee maakt uit <strong>voor</strong> de kwaliteit van de<br />
<strong>mest</strong>.<br />
Een overkapte <strong>mest</strong>hoop kan uitspoeling <strong>voor</strong>komen,<br />
maar is het de investering waard?’<br />
7339_ruige <strong>mest</strong>.indd 11 8/26/08 9:15:42 AM<br />
11
12<br />
Verbetering van ruige <strong>mest</strong> in 5 stappen.<br />
Stap 1: Bemonster de <strong>mest</strong>.<br />
Zorg dat je weet hoe de huidige kwaliteit<br />
van de ruige <strong>mest</strong> is. Laat een <strong>mest</strong>monster<br />
door BLGG uitvoeren (zie bijlage).<br />
Twee steken per hoop is voldoende.<br />
Vergelijk de uitslag met de kengetallen<br />
<strong>voor</strong> ‘goede’ ruige <strong>mest</strong>.<br />
Stap 2: Bepaal wat er verbeterd moet<br />
worden.<br />
Dit is de belangrijkste en tevens moeilijkste<br />
stap. De uitslag van het <strong>mest</strong>monster<br />
is belangrijk, maar de cijfers zeggen<br />
niet alles. Kijk ook goed naar de <strong>mest</strong>.<br />
Zijn er bij<strong>voor</strong>beeld schimmelplekken,<br />
of ‘dampt’ de hoop erg? Een nuttige tip<br />
is het ‘temperaturen’ van de <strong>mest</strong>hoop<br />
met een compostthermometer. Zo krijg<br />
je een indruk van het proces in de hoop.<br />
Wat zou er verbeterd moeten worden?<br />
Stap 3: Bepaal de mogelijkheden.<br />
In het <strong>voor</strong>gaande hoofdstuk werden<br />
5 ‘knoppen‘ genoemd. Waaraan zou je<br />
willen, en <strong>voor</strong>al kunnen draaien? Verandering<br />
van staltype of veesoort is niet<br />
altijd mogelijk. Verandering van strooisel<br />
wellicht wel.<br />
Stap 4: Experimenteer.<br />
Op basis van de in deze brochure geleverde<br />
informatie moet je nu in staat zijn<br />
om een richting te kiezen. Gebruik de<br />
bijlage ‘meten is weten’. Probeer zaken<br />
uit. Strooi eens wat minder. Zet de hoop<br />
een keer extra om. Verdeel het vee eens<br />
anders over de stal.<br />
Experimenteren werkt het best met 1<br />
wijziging tegelijk: het effect van de maatregel<br />
is dan het duidelijkst.<br />
Stap 5: Herhaal.<br />
Herhaal deze procedure eens in de<br />
zoveel tijd. Een goed gebruikt <strong>mest</strong>monster<br />
verdient zijn kostprijs gauw terug.<br />
Schakel eventueel een adviseur in.<br />
Een compost-thermometer.<br />
7339_ruige <strong>mest</strong>.indd 12 8/26/08 9:15:44 AM
Gebruik van ruige <strong>mest</strong>: hoe en hoeveel<br />
?<br />
Ruige <strong>mest</strong> wordt meestal uitgereden in<br />
hoeveelheden variërend van 10 tot 20 m 3<br />
per hectare. Het is belangrijk dat de <strong>mest</strong><br />
die op het land komt rijp genoeg is. Onrijpe<br />
<strong>mest</strong> blijft lang liggen, en verstikt<br />
de grasmat. Het rijpt als het ware op het<br />
land verder.<br />
Voor weidevogels is het gunstig als niet<br />
alle <strong>mest</strong> fijn wordt geslagen bij het<br />
uitrijden. Een grove structuur (doorsnede<br />
kluiten > 5 cm) bevordert de beschikbaarheid<br />
van nestmateriaal en variatie<br />
in het grasland, wat <strong>voor</strong> weidevogels<br />
aantrekkelijk is.<br />
Het vroege <strong>voor</strong>jaar (tot ca. 1 april) is de<br />
ideale periode <strong>voor</strong> het uitrijden, zowel<br />
<strong>voor</strong> de vogels als <strong>voor</strong> het land. Bij kluiten<br />
van 5 centimeter doorsnede duurt<br />
het in het <strong>voor</strong>jaar met normaal weer<br />
ca. 5 weken <strong>voor</strong>dat je er bij het maaien<br />
niets meer van terugvindt.<br />
Ruige <strong>mest</strong> wordt uitgereden.<br />
Voor een optimale be<strong>mest</strong>ing kan het<br />
zinvol zijn om de gehaltes in de <strong>mest</strong> op<br />
het <strong>mest</strong>monsteruitslag eens te vergelijken<br />
met de uitslag van een bodemmonster.<br />
Let op gebreken en overschotten<br />
in de bodem. Hoe is dit in de <strong>mest</strong>? Let<br />
speciaal op het kali-gehalte. Dit is vaak<br />
te laag.<br />
Hoeveel ruige <strong>mest</strong> zit er op de<br />
wagen ?<br />
Normaal lukt het wel om te schatten<br />
hoeveel kuub <strong>mest</strong> er op de wagen<br />
ligt, maar hoeveel ton is dat?<br />
Het volumegewicht (ton per kuub)<br />
van ruige <strong>mest</strong> varieert van 0,65 (licht)<br />
tot 1,0 (zwaar). De verschillen zitten<br />
hem met name in:<br />
• De luchtigheid. Luchtige <strong>mest</strong> is<br />
lichter. Rietstrooisel maakt de <strong>mest</strong><br />
luchtig, <strong>mest</strong> op hooibasis is juist<br />
veel compacter.<br />
• De vochtigheid. Natte ruige <strong>mest</strong><br />
is zwaarder. Mest van schapen en<br />
paarden is relatief droog, <strong>mest</strong> van<br />
melkvee is natter. Daarnaast maakt<br />
het uit hoeveel strooisel je gebruikt.<br />
7339_ruige <strong>mest</strong>.indd 13 8/26/08 9:15:47 AM<br />
13
14<br />
Bijlage: Meten is weten<br />
Op de pagina hiernaast is een afbeelding<br />
van de uitslag van een <strong>mest</strong>monster van<br />
ruige <strong>mest</strong> te zien. Wat betekenen de<br />
kengetallen?<br />
• Droge stof: dit is de maat <strong>voor</strong> het<br />
vochtgehalte. Hoe hoger het drogestofgehalte,<br />
hoe minder vocht.<br />
• Ruw as: dit ontstaat bij verbranding.<br />
Een hoog gehalte hiervan duidt op<br />
broei. Een laag gehalte op een weinig<br />
actief rijpingsproces.<br />
• Organische stof: draagt bij aan<br />
humusvorming, en kan mineralen<br />
binden. Het gehalte organische stof<br />
zegt iets over de ‘vriendelijkheid’ van<br />
de <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> het bodemleven. Organische<br />
stof is heel belangrijk <strong>voor</strong> de<br />
bodemstructuur.<br />
• Stikstof: is het belangrijkste voedings-<br />
Rekenen aan <strong>mest</strong>kwaliteit kan geld opleveren.<br />
element. Dit kengetal laat de totale<br />
hoeveelheid stikstof in de <strong>mest</strong> zien.<br />
• Stikstof-organisch: dit is het deel van<br />
de stikstof dat organisch gebonden is<br />
(zie kader op pag. 3).<br />
• Stikstof-ammoniak: dit is het deel van<br />
de stikstof dat mineraal beschikbaar is<br />
(zie kader op pag. 3).<br />
• C/N-quotiënt, ofwel de C/N-verhouding.<br />
Zie het hoofdstuk over het rijpen<br />
van ruige <strong>mest</strong>.<br />
• Fosfaat / Kali / Magnesium / Natrium:<br />
deze kengetallen geven de gehalten<br />
van deze elementen aan in hun <strong>voor</strong><br />
de plant opneembare verschijningsvorm<br />
(P 2 O 5 , K 2 O, MgO, Na 2 O).<br />
Vergelijk de kengetallen van de uitslag<br />
eens met die van de ‘goede’ ruige <strong>mest</strong><br />
in het eerste hoofdstuk. Vergeet niet om<br />
de gehaltes van de <strong>mest</strong>monsteruitslag<br />
om te rekenen naar gehaltes per kg<br />
7339_ruige <strong>mest</strong>.indd 14 8/26/08 9:15:49 AM
droge stof. Deel daartoe de gehaltes van<br />
de uitslag (g per kg) door het gehalte<br />
droge stof (g per kg) en vermenigvuldig<br />
met 1.000.<br />
Hoe zou je de onderzochte <strong>mest</strong> beoordelen?<br />
Wat kost een <strong>mest</strong>monster?<br />
Het bepalen van droge stof, ruw as,<br />
stikstof, C/N, fosfaat, kali, natrium,<br />
magnesium en organische stof in<br />
<strong>mest</strong>, inclusief advies en monstername<br />
kost bij BLGG ca. € 65,- per monster<br />
plus eenmalig € 17,50 (2008).<br />
7339_ruige <strong>mest</strong>.indd 15 8/26/08 9:15:51 AM<br />
15
Nuttige adressen<br />
Voor bodem- en <strong>mest</strong>monsters<br />
BLGG Oosterbeek<br />
Postbus 115, 6860 AC Oosterbeek<br />
Telefoon: 026 3346346<br />
E-mail: klantenservice@blgg.nl<br />
Internet: www.blgg.nl<br />
Voor onderzoek over bodemleven,<br />
ruige <strong>mest</strong> en agrarisch natuurbeheer<br />
Louis Bolk Instituut<br />
Hoofdstraat 24, 3972 LA Driebergen<br />
Telefoon: 0343 523860<br />
E-mail: info@louisbolk.nl<br />
Internet: www.louisbolk.nl<br />
Voor meer informatie over stallen die<br />
ruige <strong>mest</strong> produceren, weidevogels en<br />
natuurbeheer<br />
Vereniging Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer<br />
Water, Land & Dijken<br />
Koemarkt 53-I, 1441 DB Purmerend<br />
Telefoon: 0299 437463<br />
E-mail: info@waterlandendijken.nl<br />
Internet: www.waterlandendijken.nl<br />
Literatuur<br />
Water,<br />
Land &<br />
Dijken<br />
• Smeding, F, en Langhout, J., 2006, Riet<br />
<strong>voor</strong> stro – natuurstrooisel in de potstal,<br />
Louis Bolk Instituut, Driebergen<br />
• Kolenbrander, G.J., en De la Lande<br />
Cremer, L.C.N., 1967, Stal<strong>mest</strong> en gier –<br />
waarde en mogelijkheden, Veenman &<br />
Zn., Wageningen<br />
Colofon<br />
Tekst Freek van Leeuwen<br />
Foto’s Bart Edel, Freek van Leeuwen,<br />
Jan-Kees den Rooijen,<br />
Frans Smeding, Joke Stoop,<br />
Ed Zijp<br />
Met dank aan Jan Buijs, Bart Edel, Henk<br />
de Gier, Frans Smeding, Els Wennekers<br />
Vormgeving HNR Communicatieve<br />
Vormgeving, Purmerend<br />
Druk Keizer en Van Straten,<br />
Edam<br />
Financiering Nationaal Landschap Laag<br />
Holland<br />
Uitgave Vereniging Agrarisch Natuur-<br />
en Landschapsbeheer<br />
Water, Land en Dijken<br />
Bijbestellen Via 0299 437463, of<br />
info@waterlandendijken.nl,<br />
kosten € 3,- per stuk<br />
Deze brochure is met grote zorgvuldigheid<br />
samengesteld. De Vereniging<br />
Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer<br />
Water, Land en Dijken is echter niet<br />
verantwoordelijk <strong>voor</strong> enige vorm van<br />
schade die <strong>voor</strong>tkomt uit handelen op<br />
basis van informatie uit deze brochure.<br />
Purmerend, augustus 2008<br />
7339_ruige <strong>mest</strong>.indd 16 8/26/08 9:15:52 AM
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA rapportnummer 20100503<br />
BIJLAGE 1<br />
Pachtcontract weidevogelreservaat, standaard<br />
artikelen be<strong>mest</strong>ing
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA rapportnummer 20100503<br />
BIJLAGE 2<br />
Brochure ruige <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> weidevogels.<br />
Productie, kwaliteit en gebruik
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA rapportnummer 20100503<br />
BIJLAGE 3<br />
Samenvatting eisen opslag <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong>
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA rapportnummer 20100503<br />
BIJLAGE 4<br />
Samenvatting eisen inrichting composthoop
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
Samenvatting specifieke wettelijke <strong>voor</strong>schriften met betrekking tot de<br />
aanleg van een opslag van <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong><br />
Samenvatting specifieke wettelijke <strong>voor</strong>schriften bodembescherming * in de Wet Milieubeheer en<br />
Besluit Landbouw Milieubeheer met betrekking tot de aanleg van een opslag van <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong><br />
(Naast deze <strong>voor</strong>schriften kunnen er aanvullende (strengere) eisen in de Milieuvergunning van een<br />
inrichting of in lokale (gemeentelijke verordeningen) worden gesteld!)<br />
Aard opslag<br />
<strong>vaste</strong> <strong>mest</strong><br />
Wet Milieubeheer Besluit Landbouw Milieubeheer 2006<br />
>600 m3 Specifieke milieuvergunning<br />
vereist<br />
< 10 m3 Vaste <strong>mest</strong> opslag onderdeel >5 m afstand opp. Water<br />
inrichting Wm dan eisen in<br />
milieuvergunning van<br />
toepassing<br />
Geen maatregelen tegen uitspoeling<br />
5 m afstand opp. Water<br />
< 2 weken inrichting Wm dan eisen in<br />
milieuvergunning van<br />
toepassing<br />
Geen maatregelen tegen uitspoeling<br />
5 m afstand opp. Water<br />
> 2 weken inrichting Wm dan eisen in Aanleg adsorptielaag onder de opslag<br />
< 6 maanden milieuvergunning van<br />
toepassing<br />
Preventie contact hemelwater<br />
5 m afstand opp. Water<br />
> 6 maanden inrichting Wm dan eisen in Aanleg <strong>mest</strong>dichte vloer met opstaande<br />
milieuvergunning van randen en opvang percolaat vereist<br />
toepassing<br />
(uitvoering in beton, bentoniet, leem)<br />
*Naast bodembeschermings<strong>voor</strong>schriften worden er <strong>voor</strong>schriften met betrekking tot het beperken van<br />
geurhinder gesteld (ongeacht de omvang van de opslag):<br />
> 100 m afstand van objecten categorie I of II<br />
> 50 m afstand van objecten categorie III, IV of V<br />
Definitie objecten categorie I, II, III, IV en IV<br />
object categorie I:<br />
1°. bebouwde kom met stedelijk karakter;<br />
2°. ziekenhuis, sanatorium en internaat, en<br />
3°. objecten <strong>voor</strong> verblijfsrecreatie,<br />
object categorie II:<br />
1°. bebouwde kom of aaneengesloten woonbebouwing van beperkte<br />
omvang in een overigens agrarische omgeving;<br />
2°. objecten <strong>voor</strong> dagrecreatie;<br />
object categorie III:<br />
verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende<br />
buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent;<br />
Disclaimer: de inhoud van dit document is met uiterste zorg samengesteld. Desondanks wordt de informatie in dit document echter<br />
aangeboden zonder enige garantie of waarborg ten aanzien van haar deugdelijkheid en geschiktheid <strong>voor</strong> een bepaald doel of anderszins.<br />
Jonge Poerink Milieuadvies sluit alle aansprakelijkheid uit <strong>voor</strong> enigerlei directe of indirecte schade, van welke aard dan ook, die <strong>voor</strong>tvloeit<br />
uit of in enig opzicht verband houdt met het gebruik van dit document.
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
object categorie IV:<br />
1°. woning behorend bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij<br />
waar 50 of meer <strong>mest</strong>varkeneenheden op grond van een vergunning<br />
of een algemene maatregel van bestuur aanwezig mogen zijn;<br />
2°. verspreid liggende niet-agrarische bebouwing;<br />
object categorie V: woning, behorend bij een veehouderij waar 50 of<br />
meer <strong>mest</strong>varkeneenheden op grond van een vergunning of een<br />
algemene maatregel van bestuur aanwezig mogen zijn;<br />
Disclaimer: de inhoud van dit document is met uiterste zorg samengesteld. Desondanks wordt de informatie in dit document echter<br />
aangeboden zonder enige garantie of waarborg ten aanzien van haar deugdelijkheid en geschiktheid <strong>voor</strong> een bepaald doel of anderszins.<br />
Jonge Poerink Milieuadvies sluit alle aansprakelijkheid uit <strong>voor</strong> enigerlei directe of indirecte schade, van welke aard dan ook, die <strong>voor</strong>tvloeit<br />
uit of in enig opzicht verband houdt met het gebruik van dit document.
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA rapportnummer 20100503<br />
BIJLAGE 1<br />
Pachtcontract weidevogelreservaat, standaard<br />
artikelen be<strong>mest</strong>ing
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA rapportnummer 20100503<br />
BIJLAGE 2<br />
Brochure ruige <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> weidevogels.<br />
Productie, kwaliteit en gebruik
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA rapportnummer 20100503<br />
BIJLAGE 3<br />
Samenvatting eisen opslag <strong>vaste</strong> <strong>mest</strong>
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA rapportnummer 20100503<br />
BIJLAGE 4<br />
Samenvatting eisen inrichting composthoop
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
Samenvatting specifieke wettelijke <strong>voor</strong>schriften met betrekking tot de<br />
aanleg van een composteringshoop<br />
Samenvatting specifieke wettelijke <strong>voor</strong>schriften bodembescherming *in de Wet Milieubeheer, Besluit<br />
Landbouw Milieubeheer en Handreiking composteringsplaatsen met betrekking tot de aanleg van een<br />
composteringshoop<br />
(Naast deze <strong>voor</strong>schriften kunnen er aanvullende eisen in de Milieuvergunning van een inrichting of in<br />
lokale (gemeentelijke verordeningen) worden gesteld!)<br />
Aard composthoop Wet Milieubeheer Besluit Landbouw<br />
>600 m3 Specifieke<br />
Milieuvergunning<br />
vereist<br />
< 10 m3 Composthoop<br />
onderdeel<br />
inrichting Wm dan<br />
eisen in<br />
milieuvergunning<br />
van toepassing<br />
7,5 m erfgrens<br />
>5 m opp. Water<br />
> 7,5 m erfgrens<br />
>5 m opp. Water<br />
> 7,5 m erfgrens<br />
valt onder categorie<br />
dierlijke<br />
composteringshoop<br />
(zie tabel opslag <strong>vaste</strong><br />
<strong>mest</strong>)<br />
Handreiking composteringsplaats<br />
2005<br />
Geen maatregelen tegen<br />
uitspoeling<br />
Geen maatregelen tegen<br />
uitspoeling<br />
Maatregelen tegen uitspoeling:<br />
Afdekken met vezeldoek van<br />
1 november tot en<br />
met 1 maart<br />
Maatregelen tegen uitspoeling:<br />
Afdekken met vezeldoek van<br />
1 september tot en<br />
met 31 maart<br />
Aanleg adsorptielaag onder de<br />
composthoop***<br />
*Naast bodembeschermings<strong>voor</strong>schriften worden er <strong>voor</strong>schriften met betrekking tot het beperken van<br />
geurhinder gesteld (ongeacht de omvang van de opslag):<br />
> 100 m afstand van objecten categorie I of II<br />
> 50 m afstand van objecten categorie III, IV of V<br />
**Let op: dit zijn <strong>voor</strong>schriften die betrekking hebben op een composteringshoop. Daarnaast zijn er in de<br />
Meststoffenwet regels t.a.v. het gebruik van <strong>mest</strong> die ook van toepassing zijn.<br />
Disclaimer: de inhoud van dit document is met uiterste zorg samengesteld. Desondanks wordt de informatie in dit document echter<br />
aangeboden zonder enige garantie of waarborg ten aanzien van haar deugdelijkheid en geschiktheid <strong>voor</strong> een bepaald doel of anderszins.<br />
Jonge Poerink Milieuadvies sluit alle aansprakelijkheid uit <strong>voor</strong> enigerlei directe of indirecte schade, van welke aard dan ook, die <strong>voor</strong>tvloeit<br />
uit of in enig opzicht verband houdt met het gebruik van dit document.
Vaste <strong>mest</strong> <strong>voor</strong> <strong>weidevogelreservaten</strong> JPMA Rapportnummer 20100503<br />
**Als adsorptielaag wordt turf toegepast. Andere materialen mag ook, mits geen uitspoeling van nutrienten zal<br />
plaatsvinden. Volgens de Handreiking zou stro mogelijk een alternatief kunnen zijn. Interessant om het effect<br />
van (verweerd) riet en natuurmaaisel te onderzoeken?.<br />
Definitie objecten categorie I, II, III, IV en IV<br />
object categorie I:<br />
1°. bebouwde kom met stedelijk karakter;<br />
2°. ziekenhuis, sanatorium en internaat, en<br />
3°. objecten <strong>voor</strong> verblijfsrecreatie,<br />
object categorie II:<br />
1°. bebouwde kom of aaneengesloten woonbebouwing van beperkte<br />
omvang in een overigens agrarische omgeving;<br />
2°. objecten <strong>voor</strong> dagrecreatie;<br />
object categorie III:<br />
verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende<br />
buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent;<br />
object categorie IV:<br />
1°. woning behorend bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij<br />
waar 50 of meer <strong>mest</strong>varkeneenheden op grond van een vergunning<br />
of een algemene maatregel van bestuur aanwezig mogen zijn;<br />
2°. verspreid liggende niet-agrarische bebouwing;<br />
object categorie V: woning, behorend bij een veehouderij waar 50 of<br />
meer <strong>mest</strong>varkeneenheden op grond van een vergunning of een<br />
algemene maatregel van bestuur aanwezig mogen zijn;<br />
Disclaimer: de inhoud van dit document is met uiterste zorg samengesteld. Desondanks wordt de informatie in dit document echter<br />
aangeboden zonder enige garantie of waarborg ten aanzien van haar deugdelijkheid en geschiktheid <strong>voor</strong> een bepaald doel of anderszins.<br />
Jonge Poerink Milieuadvies sluit alle aansprakelijkheid uit <strong>voor</strong> enigerlei directe of indirecte schade, van welke aard dan ook, die <strong>voor</strong>tvloeit<br />
uit of in enig opzicht verband houdt met het gebruik van dit document.