04.09.2013 Views

Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang - BredeSchool

Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang - BredeSchool

Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang - BredeSchool

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>Internationaal</strong> <strong>vergelijkend</strong><br />

<strong>onderzoek</strong> <strong>kinderopvang</strong><br />

Een vergelijking met veel variabelen<br />

Eindrapportage<br />

in collaboration with


<strong>Internationaal</strong> <strong>vergelijkend</strong> <strong>onderzoek</strong> <strong>kinderopvang</strong><br />

Een vergelijking met veel variabelen<br />

Eindrapportage<br />

Capgemini Nederland BV<br />

drs. E. van Bostelen<br />

drs. A. van Gerven<br />

drs. M.C.A.B. Hols<br />

drs. B.D. Lindemann<br />

drs. M. Rozema<br />

drs. D. van Veen<br />

drs. F. de Winter<br />

i


Inhoudsopgave<br />

1. Inleiding 1<br />

1.1 Achtergrond en doelstelling van het <strong>onderzoek</strong> 1<br />

1.2 Over de (on)vergelijkbaarheid van <strong>kinderopvang</strong> in de acht landen 1<br />

1.3 In deze rapportage 3<br />

2. Kenmerken van de zeven landen samengevat 7<br />

2.1 Aarhus – Denemarken 7<br />

2.2 Frankrijk 9<br />

2.3 London Borough of Camden – Engeland 11<br />

2.4 Noordrijn-Westfalen – Duitsland 12<br />

2.5 South Carolina – Verenigde Staten van Amerika 13<br />

2.6 Vlaanderen – België 14<br />

2.7 Zweden 16<br />

3. Beantwoording van de <strong>onderzoek</strong>svragen 19<br />

3.1 Uitgangspunten van het stelsel en de rol van de overheid daarin 19<br />

3.2 Aanpalende sectoren en beleidsterreinen 22<br />

3.3 Vormen en kenmerken van <strong>kinderopvang</strong> in centra 26<br />

3.4 Gastouderopvang 30<br />

3.5 Kwaliteitseisen 32<br />

3.6 Gebruik van <strong>kinderopvang</strong> 34<br />

3.7 Prijzen en ouderbijdragen <strong>kinderopvang</strong> 36<br />

4. Aarhus - Denemarken 43<br />

4.1 Introductie 43<br />

4.2 Uitgangspunten van het stelsel 43<br />

4.3 Beleidsontwikkelingen 44<br />

4.4 Arbeid- en zorgbeleid 45<br />

4.5 Vormen en kenmerken van <strong>kinderopvang</strong> 46<br />

4.6 Het regelen van een plaats in de <strong>kinderopvang</strong> 47<br />

4.7 Gebruik van <strong>kinderopvang</strong> 48<br />

4.8 Kwaliteitseisen 49<br />

4.9 Prijzen en ouderbijdragen <strong>kinderopvang</strong> 51<br />

4.10 Literatuur 53<br />

ii


5. Frankrijk 55<br />

5.1 Introductie 55<br />

5.2 Uitgangspunten van het stelsel 55<br />

5.3 Beleidsontwikkelingen 57<br />

5.4 Arbeid- en zorgbeleid 59<br />

5.5 Vormen en kenmerken van <strong>kinderopvang</strong> 61<br />

5.6 Het regelen van een plaats in de <strong>kinderopvang</strong> 64<br />

5.7 Gebruik van <strong>kinderopvang</strong> 64<br />

5.8 Kwaliteitseisen 66<br />

5.9 Prijzen en ouderbijdrage <strong>kinderopvang</strong> 69<br />

5.10 Literatuur 73<br />

6. London Borough of Camden - Engeland 75<br />

6.1 Introductie 75<br />

6.2 Uitgangspunten van het stelsel 75<br />

6.3 Beleidsontwikkelingen 76<br />

6.4 Arbeid- en zorgbeleid 79<br />

6.5 Vormen en kenmerken van <strong>kinderopvang</strong> 81<br />

6.6 Het regelen van een plaats in de <strong>kinderopvang</strong> 82<br />

6.7 Gebruik van <strong>kinderopvang</strong> 83<br />

6.8 Kwaliteitseisen 84<br />

6.9 Prijzen en ouderbijdragen <strong>kinderopvang</strong> 86<br />

6.10 Literatuur 89<br />

7. Nederland 90<br />

7.1 Introductie 90<br />

7.2 Uitgangspunten van het stelsel 91<br />

7.3 Beleidsontwikkelingen 91<br />

7.4 Arbeid- en zorgbeleid 91<br />

7.5 Vormen en kenmerken van <strong>kinderopvang</strong> 93<br />

7.6 Het regelen van een plaats in de <strong>kinderopvang</strong> 94<br />

7.7 Gebruik van <strong>kinderopvang</strong> 95<br />

7.8 Kwaliteitseisen 96<br />

7.9 Prijzen en ouderbijdragen <strong>kinderopvang</strong> 97<br />

7.10 Literatuur 99<br />

iii


8. Noordrijn-Westfalen - Duitsland 100<br />

8.1 Introductie 100<br />

8.2 Uitgangspunten van het stelsel 101<br />

8.3 Beleidsontwikkelingen 102<br />

8.4 Arbeid- en zorgbeleid 104<br />

8.5 Vormen en kenmerken <strong>kinderopvang</strong> 105<br />

8.6 Het regelen van een plaats in de <strong>kinderopvang</strong> 108<br />

8.7 Gebruik van <strong>kinderopvang</strong> 108<br />

8.8 Kwaliteitseisen 109<br />

8.9 Prijzen en ouderbijdrage <strong>kinderopvang</strong> 110<br />

8.10 Literatuur 112<br />

9. South Carolina - Verenigde Staten 114<br />

9.1 Introductie 114<br />

9.2 Uitgangspunten van het stelsel 114<br />

9.3 Arbeid- en zorgbeleid 116<br />

9.4 Vormen en kenmerken van <strong>kinderopvang</strong> 117<br />

9.5 Het regelen van een plaats in de <strong>kinderopvang</strong> 118<br />

9.6 Het gebruik van <strong>kinderopvang</strong> 118<br />

9.7 Kwaliteitseisen 120<br />

9.8 Prijzen en ouderbijdragen <strong>kinderopvang</strong> 122<br />

9.9 Literatuur 124<br />

10. Vlaanderen - België 125<br />

10.1 Introductie 125<br />

10.2 Uitgangspunten van het stelsel 125<br />

10.3 Beleidsontwikkelingen 127<br />

10.4 Arbeid- en zorgbeleid 127<br />

10.5 Vormen en kenmerken van <strong>kinderopvang</strong> 130<br />

10.6 Onthaalouders 131<br />

10.7 Het regelen van een plaats in de <strong>kinderopvang</strong> 132<br />

10.8 Het gebruik van <strong>kinderopvang</strong> 132<br />

10.9 Kwaliteitseisen 134<br />

10.10 Prijzen en ouderbijdrage <strong>kinderopvang</strong> 135<br />

10.11 Literatuur 137<br />

iv


11. Zweden 139<br />

11.1 Introductie 139<br />

11.2 Uitgangspunten van het stelsel 139<br />

11.3 Beleidsontwikkelingen 141<br />

11.4 Arbeid- en zorgbeleid 141<br />

11.5 Vormen en kenmerken van <strong>kinderopvang</strong> 142<br />

11.6 Het regelen van een plaats in de <strong>kinderopvang</strong> 142<br />

11.7 Het gebruik van <strong>kinderopvang</strong> 143<br />

11.8 Kwaliteitseisen <strong>kinderopvang</strong> 143<br />

11.9 Prijzen en ouderbijdragen <strong>kinderopvang</strong> 145<br />

11.10 Literatuur 147<br />

Bijlage A. Overzicht van alle betrokkenen 149<br />

Bijlage B. London Borough of Camden 150<br />

Bijlage C. Brede scholen in het Verenigd Koninkrijk 154<br />

Bijlage D. Opleidingsvereisten <strong>kinderopvang</strong> in opvangcentra in Frankrijk 155<br />

Bijlage E. Gemeentelijke uitgaven aan <strong>kinderopvang</strong> in Zweden 157<br />

v


1. Inleiding<br />

1.1 Achtergrond en doelstelling van het <strong>onderzoek</strong><br />

De Nederlandse <strong>kinderopvang</strong> staat continu in de (politieke) belangstelling. In de discussie over<br />

de beste inrichting ervan wordt regelmatig een vergelijking gemaakt met landen waar de<br />

<strong>kinderopvang</strong> beter geregeld zou zijn. Vervolgens wordt op verschillende wijze invullingen<br />

gegeven aan het begrip "beter". Gaat het om een betere kwaliteit van de opvang (bijvoorbeeld<br />

opleidingsniveau van de leidster) of om een beter aanbod van opvang (breng- en haaltijden die<br />

beter aansluiten), of zijn de kosten voor de ouders lager? Duidelijk is dat in verschillende landen<br />

de <strong>kinderopvang</strong> vanuit verschillende verantwoordelijkheden wordt vormgegeven en met<br />

verschillende doelstellingen.<br />

Eind 2005 heeft het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een <strong>onderzoek</strong> geïnitieerd<br />

om een internationale vergelijking te maken van de wijze waarop <strong>kinderopvang</strong> is geregeld en de<br />

kosten die daaraan voor vooral ouders zijn verbonden. De opzet van het <strong>onderzoek</strong> is om de<br />

Nederlandse <strong>kinderopvang</strong> in al haar aspecten te vergelijken met de <strong>kinderopvang</strong> in België,<br />

Frankrijk, Engeland, Duitsland, Denemarken, Zweden en de Verenigde Staten van Amerika.<br />

Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de verschillende opvangvormen en leeftijdscategorieën.<br />

Aangezien er voor de gastouderopvang behoefte is aan meer informatie dient hieraan speciale<br />

aandacht te worden besteed.<br />

Voor het <strong>onderzoek</strong> is gebruik gemaakt van bestaande literatuur. Daarnaast is in elk land contact<br />

gelegd met deskundigen op het gebied van <strong>kinderopvang</strong> (meestal gerelateerd aan de overheid)<br />

om de bevindingen te toetsen en de witte vlekken in de informatie alsnog in te vullen. Het<br />

<strong>onderzoek</strong> heeft plaatsgevonden onder begeleiding van vertegenwoordigers van de<br />

Branchevereniging van ondernemers in de <strong>kinderopvang</strong>, de MOgroep, BOiNK, de ministeries<br />

van Financiën en Economische Zaken en de opdrachtgever, het ministerie van Sociale Zaken en<br />

Werkgelegenheid (voor de betrokkenen zie bijlage A).<br />

Op deze plaats worden alle betrokken bij dit <strong>onderzoek</strong> hartelijk bedankt voor de tijd en<br />

deskundigheid die zij hebben geïnvesteerd tijdens de uitvoering van dit <strong>onderzoek</strong>.<br />

1.2 Over de (on)vergelijkbaarheid van <strong>kinderopvang</strong> in de acht landen<br />

Bij de start van het <strong>onderzoek</strong> werd vermoed dat een vergelijking van de acht landen, met name<br />

van de kosten van de <strong>kinderopvang</strong> (vooral voor ouders), geen eenvoudige opgave is. Een goede<br />

vergelijking op dit onderdeel vraagt om strikte definities, maar ook vooral vergaand inzicht in<br />

bijvoorbeeld inkomensbegrippen (bruto, netto, besteedbaar), belastingstelsels en<br />

overheidsfinanciën in de verschillende landen. Het is niet eenvoudig een dergelijke eenduidigheid<br />

1


in te hanteren begrippen te realiseren. Nog moeilijker is het om voldoende diepgaande financiële<br />

informatie te verzamelen om de landen op alle variabelen gelijk te stellen.<br />

Lopende het <strong>onderzoek</strong> zijn deze vermoedens bevestigd. Het is uitermate moeilijk, zo niet<br />

onmogelijk, een vergelijking tussen landen of landsdelen te maken voor <strong>kinderopvang</strong> in al haar<br />

facetten. De verschillende situaties in de onderzochte landen zijn in de loop der tijd ontstaan<br />

vanuit verschillende culturen, achtergronden en motieven. Daarnaast kan de situatie binnen een<br />

land behoorlijk verschillen zodat ook niet gesproken kan worden van bijvoorbeeld dé situatie in<br />

Engeland, Denemarken of Duitsland.<br />

Wat wel mogelijk is gebleken, was op veel aspecten informatie te verzamelen, te ordenen en te<br />

presenteren zodat op onderdelen een vergelijking wel mogelijk is. Onderhavige<br />

<strong>onderzoek</strong>srapportage presenteert en ordent deze informatie. Er is een grote hoeveelheid<br />

informatie verzameld en naast elkaar gezet. Informatie is in veel gevallen zeer concreet. Toch<br />

moet vooraf worden opgemerkt dat het verbinden van conclusies aan deze ogenschijnlijk harde<br />

aspecten met grote voorzichtigheid moet worden gedaan. Het is onmogelijk gebleken om, vooral<br />

waar het gaat om prijzen en ouderbijdragen, voor alle landen exact dezelfde randvoorwaarden te<br />

stellen om vergelijkingen en berekeningen te maken.<br />

De <strong>onderzoek</strong>srapportage biedt dan ook vooral informatie over de wijze waarop <strong>kinderopvang</strong> in<br />

de acht verschillende landen is georganiseerd en welke ontwikkelingen zich hierin afspelen.<br />

Harde gegevens over de kwaliteit van de <strong>kinderopvang</strong> ontbreken echter. Ook was het niet altijd<br />

mogelijk gegevens te verkrijgen over het gebruik van <strong>kinderopvang</strong> in de verschillende landen.<br />

Cijfers zijn vaak niet recent en in een aantal landen zijn cijfers niet op centraal niveau<br />

beschikbaar. Over de prijzen van en ouderbijdragen aan <strong>kinderopvang</strong> zijn zoveel mogelijk<br />

gegevens opgezocht. Daarbij is gezocht naar een aantal verschillende manieren om cijfers te<br />

vergelijken. Onder andere op basis van de gemiddelde kosten voor ouders per week of maand bij<br />

fulltime opvang, op basis van een drietal gezinssituaties en op basis van macrogegevens over de<br />

uitgaven van <strong>kinderopvang</strong> door overheid, ouders en eventueel derden. Alleen de eerste twee<br />

vergelijkingen blijken voor de meeste landen mogelijk. Van de acht landen zijn alleen voor<br />

Nederland macrogegevens beschikbaar over de uitgaven aan <strong>kinderopvang</strong>.<br />

Het <strong>onderzoek</strong> maakt duidelijk dat een absolute vergelijking tussen landen waar het gaat om<br />

<strong>kinderopvang</strong> in brede zin, niet mogelijk is. Wel biedt het <strong>onderzoek</strong> een overzicht van een aantal<br />

belangrijke verschillen en overeenkomsten tussen landen op deelaspecten. De <strong>onderzoek</strong>ers<br />

verbinden daaraan echter nadrukkelijk geen conclusies, zeker niet over wat beter en slechter is.<br />

2


1.3 In deze rapportage<br />

De eindrapportage bestaat uit twee delen. In deel één worden de <strong>onderzoek</strong>sbevindingen<br />

gepresenteerd waarin alle landen en regio’s samenvattend worden beschreven en de<br />

<strong>onderzoek</strong>svragen worden beantwoord. Deel twee omvat alle landenbeschrijvingen die ten<br />

grondslag liggen aan de analyses en vergelijkingen. In deel één worden geen bronvermeldingen<br />

gehanteerd. Alle informatie komt voort uit de landenbeschrijvingen in deel twee. In deze<br />

landenbeschrijvingen is steeds aangegeven uit welke bronnen informatie afkomstig is.<br />

In de hiernavolgende hoofdstukken komen naar voren:<br />

Deel 1 Onderzoeksbevindingen<br />

• Hoofdstuk 2. Samenvatting van de kenmerken per land<br />

• Hoofdstuk 3. Beantwoording van de <strong>onderzoek</strong>svragen<br />

Deel 2 Landenbeschrijvingen<br />

• Hoofdstuk 4. Aarhus, Denemarken<br />

• Hoofdstuk 5. Frankrijk<br />

• Hoofdstuk 6. London Borough of Camden, Engeland<br />

• Hoofdstuk 7. Nederland<br />

• Hoofdstuk 8. Noordrijn-Westfalen, Duitsland<br />

• Hoofdstuk 9. South Carolina, Verenigde Staten van Amerika<br />

• Hoofdstuk 10. Vlaanderen, België<br />

• Hoofdstuk 11. Zweden<br />

3


in collaboration with<br />

logo<br />

klant<br />

logo<br />

partner<br />

Deel 1<br />

Onderzoeksbevindingen<br />

st/8D-011.27/25


2. Kenmerken van de zeven landen samengevat<br />

In dit hoofdstuk is een samenvatting opgenomen van de wijze waarop de <strong>kinderopvang</strong> in de<br />

zeven landen en regio’s waarmee Nederland wordt vergeleken is georganiseerd, van de mate<br />

waarin ouders en kinderen gebruik maken van <strong>kinderopvang</strong> en van de kosten die voor met name<br />

ouders zijn verbonden aan het gebruik van de <strong>kinderopvang</strong>. De complete landenbeschrijvingen<br />

zijn opgenomen in deel twee van deze rapportage. Daarin is aangegeven uit welke bronnen de<br />

informatie voort komt.<br />

2.1 Aarhus – Denemarken<br />

Het realiseren van voldoende, passende en kwalitatief hoogwaardige <strong>kinderopvang</strong> is in<br />

Denemarken een publieke verantwoordelijkheid. Doel van de opvang is het ouders mogelijk te<br />

maken werk en gezin te combineren. Kinderopvang wordt in Denemarken vaak beschouwd als<br />

een recht, voor ouders, maar ook voor kinderen. Onderdeel van een goede opvoeding is kinderen<br />

de mogelijkheid bieden gebruik te maken van de <strong>kinderopvang</strong>. Deze opvang richt zich op een<br />

combinatie van zorg, spel en educatie.<br />

Op centraal niveau stelt het Ministry of Family and Social Affairs de algemene richtlijnen op voor<br />

de (uitvoering van de) <strong>kinderopvang</strong>. Bij de lokale overheid ligt echter het primaat voor de<br />

realisatie van <strong>kinderopvang</strong>. Denemarken kent zowel publieke voorzieningen voor <strong>kinderopvang</strong><br />

(in beheer van de lokale overheid) als private voorzieningen. De private voorzieningen zijn<br />

meestal gebaseerd op specifieke pedagogische grondslagen. Beide vormen moeten aan dezelfde<br />

vereisen voldoen en de private voorzieningen worden eveneens volledig gesubsidieerd. Ouders<br />

betalen in beide gevallen een ouderbijdrage, meestal direct aan de lokale overheid. Opvang via<br />

private voorzieningen is mogelijk gemaakt om de diversiteit in het aanbod te stimuleren.<br />

Gemiddeld is 30% van de voorzieningen privaat.<br />

De arbeidsparticipatie van vrouwen is in Denemarken het hoogste van de acht landen die in het<br />

<strong>onderzoek</strong> betrokken zijn. Wat betreft het aantal parttimers in de werkende bevolking scoren vier<br />

landen hoger en drie landen lager. In totaal werkt 60 procent van de ouders in Denemarken beiden<br />

fulltime. In 36 procent van de gezinnen werkt één van de ouders niet of parttime. De regeling van<br />

ouderschapsverlof behoort tot één van de meest uitgebreide ten opzichte van de zeven andere<br />

landen.<br />

De focus van de Deense regering ligt momenteel op het bereiken van ‘children at risk’ (kinderen<br />

in achterstandsposities), een flexibelere ouderschapsverlofregeling die het gebruik van dit verlof<br />

onder vaders moet stimuleren en het verbeteren van de kwaliteit van <strong>kinderopvang</strong> (de regering<br />

heeft 2,7 miljard gereserveerd om de komende vier jaar te werken aan kwaliteitsverbetering).<br />

7


In 2004 maakte 82 procent van alle nul tot drie jarigen in Denemarken gebruik van <strong>kinderopvang</strong><br />

en 94 procent van alle drie tot vijf jarigen. Gegevens over de vijf tot zeven jarigen zijn onbekend.<br />

Van informele <strong>kinderopvang</strong> wordt nauwelijks gebruik gemaakt.<br />

Vanaf zeven jaar zijn de kinderen leerplichtig. Vanaf drie jaar zijn er verschillende vormen van<br />

voorschoolse voorzieningen. Schoolgaande kinderen maken bijna allemaal (95 procent van de<br />

zeven tot tien jarigen in Aarhus, 2005/2006) gebruik van buitenschoolse opvang. In Denemarken<br />

zijn dat vrijetijdscentra op school.<br />

Over het algemeen gaan bijna alle kinderen dagelijks naar de opvang, gedurende het hele jaar. Zij<br />

maken dus meestal fulltime gebruik van de opvang. Veel opvang voor niet schoolgaande kinderen<br />

(nul tot drie jarigen) wordt geboden door ‘familiedagplege’ een vorm van gastouderopvang.<br />

Vooral in rurale gebieden is dit vaak de enige beschikbare vorm van opvang. De lokale overheid<br />

richt over het algemeen faciliteiten in waar verschillende gastouders (en de kinderen waarop zij<br />

passen) elkaar kunnen ontmoeten. Dit maakt extra activiteiten met en voor de kinderen mogelijk,<br />

maar is ook de plek waar gastouders ervaringen en deskundigheid kunnen uitwisselen. Ook<br />

vervanging bij ziekte wordt vaak via deze netwerken geregeld. In tegenstelling tot Denemarken<br />

gemiddeld, gaat in Aarhus, de tweede grootste stad van Denemarken, het merendeel van de<br />

kinderen naar de crèche (en dus niet naar de gastouderopvang).<br />

De lokale overheid ziet toe op de kwaliteit van de <strong>kinderopvang</strong>. Centraal zijn eisen gesteld aan<br />

onderwijskundige aspecten, het niveau van de medewerkers en de fysieke ruimte. Lokaal worden<br />

eisen gesteld aan de omvang van de groepen, de medewerker/kind ratio en de openingstijden en<br />

openingsduur. Een belangrijke rol in het toezicht op de voorzieningen is weggelegd voor de<br />

ouders, die zeggenschap hebben via een ‘board’.<br />

Sinds 2004 moeten alle opvangvoorzieningen een leerplan of pedagogisch curriculum hebben<br />

uitgewerkt. De lokale overheid laat geregeld tevredenheids<strong>onderzoek</strong>en uitvoeren onder ouders.<br />

Uit deze <strong>onderzoek</strong>en blijken ouders (in Aarhus) zeer tevreden te zijn.<br />

Gastouders staan onder supervisie van een pedagoog die hen regelmatig voorziet van advies en<br />

instructies en huisbezoeken aflegt. Toezicht is vaak via deze pedagogen georganiseerd.<br />

De kosten van <strong>kinderopvang</strong> (voor overheid en ouders) verschillen in Denemarken van gemeente<br />

tot gemeente. Ouders betalen een ouderbijdrage die afhankelijk is van het bruto gezinsinkomen.<br />

De ouderbijdrage is nooit hoger dan 30 procent van de totale kosten voor <strong>kinderopvang</strong>. Vanaf 1<br />

januari 2006 is dit percentage verlaagd naar 25 procent voor opvang voor kinderen van 0 tot 3 jaar<br />

en vanaf 2007 voor alle opvang van kinderen tot 7 jaar. Voor sociale minima zijn er aparte<br />

regelingen.<br />

8


2.2 Frankrijk<br />

De gezinspolitiek van de Frans overheid is erop gericht voor alle gezinnen de balans tussen<br />

werken en gezin te verbeteren. De centrale overheid stelt het reglement op voor alle vormen van<br />

<strong>kinderopvang</strong>, stelt de basiseisen aan kwaliteit en ontwerpt het financiële plan waarbinnen<br />

<strong>kinderopvang</strong> moet worden uitgevoerd (bijdragen van ouders etc.). De regionale overheden<br />

(departementen) hebben een belangrijke rol in de uitvoering van de plannen die centraal zijn<br />

vastgesteld. Op departementaal niveau wordt toegezien op de kwaliteit van de opvang en de<br />

financiële afwikkeling (uitbetalen van subsidies aan voorzieningen en uitkeringen aan gezinnen).<br />

De lokale overheden (gemeenten) zijn betrokken bij de organisatie van <strong>kinderopvang</strong>. Zij beheren<br />

vaak voorzieningen of (mede)financieren die. Hierin werken gemeenten vaak nauw samen met de<br />

uitvoeringsinstanties op departementaal niveau.<br />

Recente beleidsontwikkelingen worden gekenmerkt door een streven naar meer duidelijkheid en<br />

flexibiliteit. Dit heeft bijvoorbeeld geresulteerd in een versimpeling van alle mogelijkheden die<br />

ouders financiële steun bieden. Verschillende regelingen (niet alleen voor <strong>kinderopvang</strong>, maar<br />

ook meer algemene regelingen voor kinderbijslag) zijn samengevoegd. Daarnaast is en wordt er<br />

gewerkt aan uitbreiding van het aanbod en het verder professionaliseren van het beroep<br />

‘kinderverzorger’.<br />

De arbeidsparticipatie onder vrouwen is in Frankrijk 56,7 procent (2004). Vijf van de acht landen<br />

die in dit <strong>onderzoek</strong> zijn betrokken scoren hoger, twee lager (Vlaanderen en South Carolina). Het<br />

aandeel parttimers in de werkende beroepsbevolking (ook 2004) is bijna het laagste van de acht<br />

landen (13,4 procent), alleen in South Carolina werken procentueel minder mensen parttime.<br />

Ouders kunnen één jaar onbetaald ouderschapsverlof opnemen en hebben de mogelijkheid dit<br />

twee maal met een jaar te verlengen. Over het geheel genomen is 46 procent van de moeders met<br />

kinderen jonger dan zeven jaar niet aan het werk (acht procent is werkloos, 28 procent is niet<br />

actief en tien procent heeft ouderschapsverlof). In totaal heeft 53 procent van de moeders die niet<br />

werken, kinderen die nog niet naar school gaan. De grote meerderheid onder hen heeft in het<br />

verleden wel gewerkt (89 procent).<br />

Kinderopvang in Frankrijk is vooral nodig voor kinderen tot twee à 2½ jaar oud. Vanaf twee jaar<br />

kunnen kinderen in Frankrijk gebruik maken van de ‘école maternelle’. Vanaf drie jaar hebben<br />

alle kinderen recht op een (gratis) plek op de ‘école maternelle’. Kinderen zijn leerplichtig vanaf<br />

zes jaar. Schoolgaande kinderen (ook de kinderen vanaf twee/drie jaar) kunnen vaak gebruik<br />

maken van buitenschoolse opvang die op school en door school wordt georganiseerd.<br />

Kinderopvang in Frankrijk is onder te verdelen naar collectieve opvang en individuele opvang.<br />

Collectieve opvang is onder te verdelen in publieke of private collectieve crèches, crèches<br />

‘familiales’ (kleinschalige opvang waarbij enkele kinderverzorgers samen kinderen opvangen) en<br />

9


crèches ‘parentales’ (opgericht en beheerd door ouders). Individuele opvang is opvang door een<br />

erkende ‘assistante maternelle’ (kinderverzorger). Andere vormen van <strong>kinderopvang</strong> die in<br />

Frankrijk onder toezicht staan zijn ‘haltes garderies’ waar kinderen voor korte tijd en incidenteel<br />

kunnen worden opgevangen (bij winkelcentra en sportscholen). Opvang voor schoolgaande<br />

kinderen vindt meestal plaats op school.<br />

Wanneer kinderen niet door (één van) hun ouders zelf worden opgevangen, dan worden zij<br />

meestal via een formele vorm van <strong>kinderopvang</strong> (individueel of collectief) opgevangen.<br />

Gemiddeld maakt 68 procent (2002) gebruik van formele opvang en 32 procent van informele<br />

opvang (meestal de grootouders of een niet-erkende assistante maternelle). In 2003 maakte 83<br />

procent van de kinderen van twee tot zes jaar gebruik van de kleuterschool (école maternelle).<br />

Collectieve opvang wordt vooral gebruikt voor opvang minder dan tien uur per week of opvang<br />

van dertig tot vijftig uur per week (steeds niet-schoolgaande kinderen). Individuele opvang wordt<br />

veel gebruikt voor dertig tot veertig uur per week. Als kinderen naar de opvang gaan, dan is dat<br />

dus vaak fulltime. Overigens wordt ongeveer vijftig procent van de kinderen door (één van) hun<br />

ouders zelf opgevangen.<br />

Op centraal (landelijk) niveau zijn er kwaliteitseisen gesteld aan het personeel, de maximale<br />

opvangcapaciteit en de medewerker/kind ratio. Ook gelden er generieke eisen voor de mate<br />

waarin <strong>kinderopvang</strong> de ontwikkeling van kinderen moet stimuleren, gezondheid en veiligheid<br />

moet garanderen en moet bijdragen aan het voorkomen van ongelijkheid.<br />

Goedkeuring van collectieve en individuele opvang en toezicht op de uitvoering ligt bij het PMI<br />

(Protection Maternelle et Infantile – ouder en kind zorg). Zij assisteert en adviseert<br />

<strong>kinderopvang</strong>centra door middel van management adviezen met betrekking tot de organisatie en<br />

verbetering van de zorg. PMI verzorgt tevens de opleidingen voor de assistante maternelle.<br />

De financiering van de <strong>kinderopvang</strong> (door overheid en ouders) is in Frankrijk een omvangrijk<br />

netwerk van verschillende mogelijkheden waarbij ouders uitkeringen kunnen krijgen,<br />

voorzieningen worden gesubsidieerd, belastingaftrek geldt en cheques vanuit werkgevers<br />

mogelijk zijn. Ouders betalen bij collectieve opvang vaak zo’n 27 procent van de totale kosten.<br />

De lokale overheid draagt 35 procent bij en de centrale overheid (via de sociale zekerheid) draagt<br />

32 procent bij. Zo’n zes procent van de kosten worden op andere wijze gefinancierd. Voor<br />

individuele opvang betalen ouders minimaal vijftien procent van de totale kosten. Tot vijftig<br />

procent (met een maximum bedrag) van de kosten mag worden afgetrokken bij de belastingen.<br />

Voor alle vormen van opvang (collectief en individueel) hebben ouders recht op een<br />

belastingteruggave van 25 procent van de werkelijke kosten met een limiet (ouders kunnen<br />

maximaal 575 euro terugkrijgen). Vanaf belastingjaar 2006 wordt dit percentage verhoogd naar<br />

vijftig procent .<br />

10


2.3 London Borough of Camden – Engeland<br />

In Engeland is de realisatie van <strong>kinderopvang</strong> een samenspel van inzet vanuit de centrale<br />

overheid, de lokale autoriteiten en particuliere organisaties. Wetgeving is centraal vastgelegd en<br />

ook het toezicht op de <strong>kinderopvang</strong> vindt plaats vanuit een centrale toezichthouder (Ofsted –<br />

Office for Standards in Education). Belangrijke ontwikkeling in Engeland (voor heel het Verenigd<br />

Koninkrijk) is de uitvoering van de ‘National Childcare Strategy’. Een tienjarige beleidsplan om<br />

de flexibiliteit, kwaliteit, beschikbaarheid en betaalbaarheid van <strong>kinderopvang</strong> sterk te verbeteren.<br />

De inzet van deze strategie eind jaren negentig heeft eigenlijk de start gevormd van een meer<br />

gestructureerde en gereguleerde <strong>kinderopvang</strong> in Engeland met een meer uitgesproken rol voor de<br />

centrale overheid. De lokale overheid heeft een belangrijke rol in de daadwerkelijke realisatie van<br />

voldoende <strong>kinderopvang</strong> en heeft daarbij veel beleidsruimte. Mede om die reden is het niet<br />

eenvoudig één beeld te schetsen van de <strong>kinderopvang</strong> in Engeland.<br />

Doel van de inzet van de overheid is elk kind een goede start te bieden en het voor alle ouders<br />

mogelijk te maken om werk en gezin beter te combineren. De combinatie van onderwijs en<br />

ontwikkeling staat in de huidige strategie van de overheid centraal. Zo worden lokaal kindercentra<br />

(children’s centres) opgericht waarin opvang, voorschoolse educatie en opvoedingsondersteuning<br />

worden geïntegreerd. Daarnaast is er de ontwikkeling van brede scholen (‘extended schools’, ook<br />

ingezet eind jaren negentig) waarin scholen naast onderwijs ook opvang organiseren op school of<br />

vlak bij school (zelf dan wel met partners in <strong>kinderopvang</strong>).<br />

Veel opvangvoorzieningen in Engeland worden beheerd door private aanbieders, maar ook de<br />

lokale autoriteiten kunnen opvang beheren. Als onderdeel van de tienjarige strategie is er (door de<br />

centrale overheid) veel geld geïnvesteerd in nieuwe initiatieven voor <strong>kinderopvang</strong>/voorschoolse<br />

educatie. Lokale autoriteiten hebben geen geoormerkte middelen voor <strong>kinderopvang</strong>, waardoor de<br />

mate waarin zij investeren in de <strong>kinderopvang</strong> erg kan verschillen.<br />

Onderdeel van de tienjarige strategie is dat ook verlofregelingen worden aangepast. Zo wordt het<br />

betaalde zwangerschaps- en bevallingsverlof vanaf april 2007 verlengt van vijf tot negen<br />

maanden. Vanaf vijf jaar zijn kinderen leerplichtig. Vanaf drie jaar (het plan is om deze leeftijd<br />

naar twee jaar te verlagen) is er de mogelijkheid te starten met pre-school of ‘nursery school’.<br />

Helaas ontbreken er voor Engeland, maar ook voor London Borough of Camden, cijfers over het<br />

gebruik van <strong>kinderopvang</strong>. Wel is de inschatting dat anno 2006 eenderde van de<br />

<strong>kinderopvang</strong>plaatsen een plaats in de gastouderopvang is.<br />

Sinds 2001 ligt het toezicht op de <strong>kinderopvang</strong> bij Ofsted. Daarvoor waren de lokale autoriteiten<br />

verantwoordelijk. Door centralisatie is er nu een meer consistente benadering ontstaan voor het<br />

hele land. Centraal liggen de kwaliteitseisen vast in veertien nationale standaarden. Deze hebben<br />

11


etrekking op onder andere de kwalificaties van medewerkers, veiligheid, hygiëne,<br />

medewerker/kind ratio’s, maar ook op de wijze waarop zorg, educatie en spelen worden<br />

vormgegeven, hoe ouders worden betrokken en hoe ongelijkheid en discriminatie worden<br />

voorkomen. Ook gastouders zijn geregistreerd bij Ofsted en worden door Ofsted gecontroleerd.<br />

De kosten voor <strong>kinderopvang</strong> (voor ouders) verschillen per type opvang en kunnen ook tussen<br />

gemeenten erg verschillen. De kosten voor opvang worden vooral door de ouders zelf betaald. In<br />

2005 betaalden ouders circa 85 procent van de totale kosten. Onder beleid van de tienjarige<br />

strategie moet dit percentage dalen tot maximaal 75 procent. Ouders met lage inkomens worden<br />

gecompenseerd, maar betalen altijd nog 30 procent van de kosten. Prijzen zijn markconform.<br />

Gezinnen met een laag inkomen hebben recht op een subsidie via een speciale belastingmaatregel<br />

(Working Families Tax Credit). Sinds 2005 heeft de overheid tevens een focus op de bijdrage van<br />

werkgevers aan <strong>kinderopvang</strong>. Daartoe werd in april 2005 wetgeving zodanig aangepast dat het<br />

belastingtechnisch voor werkgevers voordeliger is geworden om vouchers te verstrekken of zelf<br />

<strong>kinderopvang</strong> aan te bieden voor de werknemers.<br />

2.4 Noordrijn-Westfalen – Duitsland<br />

De overheid draagt zorg voor het realiseren van voldoende aanbod aan <strong>kinderopvang</strong>, afgestemd<br />

op de behoefte van ouders. De centrale overheid stelt de kaders vast en de deelstaten vullen deze<br />

kaders verder in en zijn verantwoordelijk voor het toezicht op de <strong>kinderopvang</strong>. Middelen voor<br />

<strong>kinderopvang</strong> zijn in Duitsland echter niet geoormerkt. Gezien de grote beleidsruimte op het<br />

niveau van de deelstaten, zijn de verschillen tussen deelstaten over het algemeen groot. Een<br />

specifiek verschil doet zich voor tussen de oude Oost-Duitse en West-Duitse deelstaten. De<br />

voormalige Oost-Duitse deelstaten kennen van oudsher een uitgebreider aanbod aan <strong>kinderopvang</strong><br />

dan de voormalige West-Duitse deelstaten. Na de hereniging is het voorzieningenaanbod in het<br />

oosten van Duitsland onder druk komen te staan.<br />

Kinderopvang maakt onderdeel uit van een breder pakket van voorzieningen voor jeugd,<br />

waaronder ook jeugdhulpverlening. Het merendeel van de <strong>kinderopvang</strong> wordt aangeboden door<br />

particuliere aanbieders. De overheid creëert zelf alleen aanbod, als het aanbod van particuliere<br />

aanbieders onvoldoende is.<br />

In 2004 is de federale wetgeving op een aantal aspecten aangepast. Daardoor is gastouderopvang<br />

als een volwaardig alternatief voor opvang in dagverblijven ontstaan. Daarnaast zijn er meer<br />

gedetailleerde pedagogische richtlijnen opgesteld voor medewerkers met het doel de<br />

pedagogische kwaliteit in de <strong>kinderopvang</strong> te verbeteren. Om <strong>kinderopvang</strong> te mogen aanbieden<br />

is een licentie nodig. De wetgeving van de deelstaten bepaalt de nadere criteria en de procedure<br />

die tot erkenning leidt. De licentie gaat vooral over groepsgrootte (medewerker/kind ratio’s),<br />

kwalificatie van het personeel, hygiëne, veiligheid en enkele eisen aan de locaties (vooral<br />

12


vierkante meters). De deelstaat Noordrijn-Westfalen heeft in de wetgeving als zodanig geen<br />

aanvullende of meer precieze vereisten opgenomen.<br />

Over het gebruik van <strong>kinderopvang</strong> zijn geen cijfers bekend.<br />

De financiering van de <strong>kinderopvang</strong> in Duitsland is een ingewikkeld systeem van verrekeningen<br />

van bijdragen van de deelstaat, lokale overheid, ouderbijdragen en instellingen zelf. In de federale<br />

wetgeving is de mogelijkheid tot het vaststellen van een ouderbijdrage vastgelegd. In de<br />

wetgeving van de deelstaten is het mogelijk de hoogte van de ouderbijdrage te bepalen.<br />

Opvangvoorzieningen worden voor 75 tot 96 procent gefinancierd door de overheid. Voor ouders<br />

geldt een inkomensafhankelijke ouderbijdrage die door de lokale instantie wordt geïnd. De<br />

bijdrage is ongedifferentieerd, dus onafhankelijk van bijvoorbeeld de omvang van het gebruik van<br />

de <strong>kinderopvang</strong>. Gastouderopvang wordt in de regel privaat gefinancierd door de ouders.<br />

Wijzigingen in de financiering van <strong>kinderopvang</strong> staan momenteel op de agenda.<br />

2.5 South Carolina – Verenigde Staten van Amerika<br />

De betrokkenheid van de overheid bij het realiseren van <strong>kinderopvang</strong> vindt plaats vanuit de zorg<br />

voor kinderen in achterstandsposities. Een belangrijk programma in dit kader is Head Start, dat<br />

zich richt op kinderen tot vijf jaar uit de lagere sociale klassen om ze voor te bereiden op school.<br />

Kinderen zijn in South Carolina leerplichtig van vijf tot achttien jaar. De staat schrijft tevens voor<br />

dat alle vier jarigen die achterlopen ten opzichte van hun leeftijdgenootjes, tenminste een halve<br />

dag per week onderwijs krijgen aangeboden.<br />

Kinderopvangorganisaties zijn er in verschillende vormen. Een belangrijk onderscheid is de wijze<br />

waarop zij worden gefinancierd. Er zijn in South Carolina instellingen die door een kerk of andere<br />

non-profitorganisatie worden gesponsord en er zijn commerciële instellingen. Daarnaast zijn er<br />

instellingen die door de overheid worden gefinancierd, bijvoorbeeld omdat zij bepaalde<br />

programma’s voor specifieke doelgroepen aanbieden (aandacht voor het voorkomen van<br />

achterstanden). Op welke wijze de instellingen ook worden gefinancierd, de overheid heeft een<br />

sturende rol in het bevorderen van betaalbare en kwalitatief hoogwaardige <strong>kinderopvang</strong>.<br />

Naast de overheidsbijdragen zijn sponsoren en particuliere fondsen een belangrijke<br />

inkomstenbron voor instellingen om de uitvoering van overheidsprogramma’s mogelijk te maken.<br />

In de South Carolina zijn er nauwelijks verlofregelingen voor ouders. Er is onbetaald<br />

zwangerschaps- en bevallingsverlof en verder alleen bijzonder verlof bij ernstige ziekte of de zorg<br />

voor familie (waaronder kinderen). In South Carolina is de arbeidsparticipatie van vrouwen met<br />

nog geen 54 procent het laagst van de acht onderzochte landen. Ook het relatieve aandeel<br />

13


parttimers onder de werkende beroepsbevolking is het laagst van de acht landen (iets meer dan<br />

dertien procent).<br />

Er zijn drie vormen van formele <strong>kinderopvang</strong> in South Carolina: Family Child Care, Group Child<br />

Care en Child Care Centers. Family Child Care komt het meest overeen met de ‘gewone’<br />

familiesituatie. Group Child Care is iets groter (zeven tot twaalf kinderen), maar ook nog steeds<br />

kleinschalig. In Child Care Centers wordt opvang geboden aan minimaal dertien kinderen. Van de<br />

instellingen die de staat South Carolina reguleert, valt 82,6 procent van de beschikbare plaatsen in<br />

de categorie Child Care Centers, 7,3 procent in de categorie Family Child Care en 2,4 procent in<br />

de categorie Group Child Care.<br />

Gemiddeld maakt 30 procent van de gezinnen met kinderen tot en met vijf jaar die van opvang<br />

gebruik maken, gebruik van formele opvang in een kinderdagcentrum, 14 procent maakt gebruik<br />

van opvang in een Family Child Care Home (gastouderopvang) en 53 procent maakt gebruik van<br />

informele opvang door familie, vrienden of buren.<br />

Van de schoolgaande kinderen tot twaalf jaar maakt 5,5 procent gebruik van opvang in een<br />

kinderdagcentrum, tien procent van opvang in een Family Child Care Home en 48% van<br />

informele opvang.<br />

Kinderopvangvoorzieningen hebben afhankelijk van het type een registratie of licentie nodig.<br />

Daarnaast kunnen opvangvoorzieningen werken aan een keurmerk. Onderzoek van het<br />

Department of Health and Human Services wijst uit dat deze programma’s of keurmerken tot<br />

gevolg hebben dat de opvang van hogere kwaliteit is. Daarnaast zijn medewerkers vaak hoger<br />

opgeleid en meer bereid tot aanvullende trainingen dan medewerkers van instellingen die geen<br />

keurmerk of erkend programma hebben.<br />

De prijs van <strong>kinderopvang</strong> komt tot stand door marktwerking. Kinderopvang is een private<br />

voorziening. De overheid springt bij voor minima. Gezinnen met een inkomen van omgerekend<br />

minder dan 21.943 euro komen in aanmerking voor overheidssteun. De gemiddelde kosten voor<br />

<strong>kinderopvang</strong> (in 2002) zijn omgerekend ongeveer 56 euro per week voor opvang in een Family<br />

Child Care Home, 66 euro per week voor opvang in een Group Child Care Home of in een Child<br />

Care Center. In South Carolina behoren de kosten voor <strong>kinderopvang</strong> (voor ouders) tot de laagste<br />

vijf van alle Amerikaanse Staten. Een éénoudergezin geeft snel 26 procent van het jaarinkomen<br />

uit aan opvang, een tweeoudergezin ongeveer zeven procent .<br />

2.6 Vlaanderen – België<br />

Kinderopvang heeft in Vlaanderen een relatief lange geschiedenis, vanuit de industriële<br />

achtergrond van de Vlaamse gemeenschap. De betrokkenheid van de Vlaamse overheid is<br />

14


ingegeven, doordat zij ouders willen ondersteunen in het vinden van een goed evenwicht tussen<br />

werk en privé. Het Vlaamse <strong>kinderopvang</strong>stelsel kenmerkt zich door een hybride inrichting<br />

waarbij er zowel erkende en gesubsidieerde, als zelfstandige <strong>kinderopvang</strong>voorzieningen zijn.<br />

Overigens kiezen zelfstandige voorzieningen ook vaak voor een attest van toezicht, waardoor zij<br />

aan dezelfde (kwaliteits)eisen moeten voldoen als de erkende voorzieningen. Opvang voor<br />

schoolgaande kinderen vindt vaak op school plaats. Een aanbod dat is ontstaan in een tijd dat<br />

scholen sterk met elkaar concurreerden om voldoende leerlingen te werven.<br />

De Vlaamse regering bepaalt centraal het beleid en stelt middelen beschikbaar voor de<br />

financiering van <strong>kinderopvang</strong>aanbod en het toezicht op de <strong>kinderopvang</strong>. De regiefunctie in de<br />

uitvoering is belegd bij Kind en Gezin, een intern verzelfstandigd agentschap dat naast<br />

<strong>kinderopvang</strong> ook een regiefunctie heeft in de jeugdgezondheidszorg.<br />

Kind en Gezin biedt zelf geen <strong>kinderopvang</strong> aan, maar ondersteunt en stimuleert de realisatie van<br />

voldoende, passende en kwalitatief goede <strong>kinderopvang</strong> in Vlaanderen en Brussel. Kind en Gezin<br />

heeft taken in het afstemmen van vraag en aanbod, regelt de erkenning van<br />

<strong>kinderopvang</strong>voorzieningen, ziet toe op de kwaliteit, behandelt eerste en tweedelijns klachten en<br />

incidenten en ondersteunt de lokale besturen in hun regierol. De rol van de lokale besturen in de<br />

<strong>kinderopvang</strong> neemt toe. In bijna elke gemeente is er een ‘Lokaal Overleg’ dat zich richt op het<br />

afstemmen van vraag en aanbod en ouders over het aanbod en de mogelijkheden te informeren.<br />

Daarbij gaat het niet alleen om <strong>kinderopvang</strong> (in alle vormen) maar ook om andere voorzieningen<br />

en activiteiten voor kinderen. Aan het overleg nemen naast het gemeentebestuur en de<br />

opvangvoorzieningen ook de scholen, het jeugdwerk, ouders en het Openbaar Centrum<br />

Maatschappelijk Welzijn deel.<br />

Behoud en uitbreiding van het aanbod aan <strong>kinderopvang</strong>, het realiseren van de drie<br />

maatschappelijke functies van de <strong>kinderopvang</strong> (economisch, pedagogisch en sociaal) en het<br />

verder professionaliseren van de <strong>kinderopvang</strong> (grotere transparantie over onder andere de<br />

kwaliteit) zijn momenteel de speerpunten voor de <strong>kinderopvang</strong> vanuit de centrale overheid.<br />

De arbeidsparticipatie van vrouwen is in Vlaanderen één van de laagste van de acht landen die in<br />

dit <strong>onderzoek</strong> zijn betrokken (55 procent, cijfers 2003). Alleen in South Carolina ligt het<br />

percentage lager. Het relatieve aandeel parttimers in de beroepsbevolking is de op drie na hoogste<br />

(18,3 procent). Noordrijn-Westfalen (20,1 procent), Engeland (24,1 procent) en Nederland (35<br />

procent) scoren hoger.<br />

Kinderen gaan in Vlaanderen vanaf 2½ jarige leeftijd vaak al naar school (iets minder de helft van<br />

de twee jarigen gaat de hele week naar school, nog eens 32,8 procent gaat een deel van de week).<br />

Vanaf drie jaar gaan nagenoeg alle kinderen naar school. Kinderen zijn leerplichtig vanaf zes jaar.<br />

15


Gastouderopvang (onthaalouders) is de belangrijkste (formele) vorm van <strong>kinderopvang</strong> voor<br />

kinderen tot drie jaar. Het aandeel gastouderopvang voor schoolgaande kinderen is gering.<br />

Van alle opgevangen kinderen tot drie jaar wordt bijna 25 procent opgevangen door een erkende<br />

onthaalouder, bijna 14 procent gaat naar een zelfstandig kinderdagverblijf of minicrèche.<br />

Eenderde van de kinderen tot drie jaar wordt in het informele netwerk opgevangen. Dit zijn de<br />

drie meest gebruikte opvangvormen in Vlaanderen.<br />

Schoolgaande kinderen die gebruik maken van opvang, gaan in 34,5 procent van de gevallen naar<br />

de opvang die door de school wordt gerealiseerd, 11,5 procent gaat naar een initiatief voor<br />

buitenschoolse opvang (IBO). De meest gebruikte opvangvorm is het informele netwerk. In totaal<br />

wordt ruim 42 procent van de schoolgaande kinderen die worden opgevangen, opgevangen in het<br />

informele netwerk. Overigens treedt er een verschil op in de jongste en oudste schoolgaande<br />

kinderen. De oudste kinderen maken vaker gebruik van opvang op school en de jongste kinderen<br />

vaker van (formele) opvang buiten school (IBO).<br />

In het algemeen geldt dat 61,8 procent van de ouders met kinderen tussen de drie maanden en 2½<br />

jaar gebruik regelmatig gebruik maakt van formele opvang. Voor kinderen tussen de 2½ en zes<br />

jaar en kinderen tussen zes en twaalf jaar zijn de percentages respectievelijk 48,6 procent en 28,6<br />

procent .<br />

De kosten voor <strong>kinderopvang</strong> voor ouders verschillen tussen de erkende en gesubsidieerde<br />

<strong>kinderopvang</strong>voorzieningen en de zelfstandige voorzieningen. Ouders betalen voor opvang in een<br />

erkend kinderdagverblijf een bijdrage die wettelijk is vastgelegd. De verhouding tussen de<br />

subsidie en de ouderbijdrage is ongeveer 3:1. Voor opvang door een onthaalouder die is<br />

aangesloten bij een erkende dienst geldt dat 42 procent van het budget via subsidies binnen komt<br />

en 58 procent via geïnde ouderbijdragen. Bij zelfstandige voorzieningen betalen ouders een prijs<br />

voor de opvang die de aanbieders zelf bepalen. Ouders kunnen de kosten voor opvang via een<br />

zelfstandige voorziening fiscaal aftrekken. Sinds 2005 geldt dit voor alle opvangkosten voor alle<br />

kinderen, zodat ook kosten voor school in rekening kunnen worden gebracht. In 2004 was de<br />

gemiddelde ouderbijdrage in de gesubsidieerde <strong>kinderopvang</strong> 12,64 euro voor een volle<br />

verblijfsdag in een crèche, 7,08 euro voor een volle verblijfsdag in een peutertuin en 11,97 euro<br />

voor een volle verblijfsdag bij een onthaalouder.<br />

Naast individuele bijdragen betaalt de gehele beroepsbevolking mee aan de financiering van de<br />

<strong>kinderopvang</strong> doordat 0,05 procent van de bedragen die via de sociale premies worden geïnd,<br />

worden afgedragen voor de subsidiering van <strong>kinderopvang</strong> door erkende voorzieningen.<br />

2.7 Zweden<br />

In Zweden hebben alle ouders een wettelijk recht om hun kinderen tot twaalf jaar gedurende de<br />

hele dat gebruik te laten maken van voorzieningen op het gebied van zorg en educatie. Ook<br />

<strong>kinderopvang</strong> valt hieronder.<br />

16


Kinderopvang wordt in Zweden beschouwd als een voorschoolse voorziening en wordt aangeduid<br />

met ‘förskola’ of pre-school. Eind jaren negentig is de ontwikkeling in gang gezet, waarbij zorg<br />

en onderwijs worden gecombineerd. Het eerste jaar worden de meeste Zweedse kinderen door één<br />

van hun ouders thuis verzorgd gedurende een jaar (betaald) ouderschapsverlof. Kinderen gaan in<br />

de regel pas vanaf hun eerste jaar naar de <strong>kinderopvang</strong>.<br />

De Zweedse centrale overheid stelt de financiële kaders vast waarbinnen de <strong>kinderopvang</strong> moet<br />

worden uitgevoerd. Ook wordt op dit niveau het curriculum voor de opvangvoorzieningen<br />

geformuleerd. De lokale overheden hebben de plicht om voldoende opvangvoorzieningen te<br />

realiseren. Zij bepalen hoe de financiële middelen worden ingezet en zijn verantwoordelijk voor<br />

de realisatie van de doelen uit het curriculum. Hoe gemeenten de <strong>kinderopvang</strong> organiseren staat<br />

hen vrij. Er kunnen publieke of private voorzieningen worden opgericht respectievelijk<br />

gefinancierd. Private aanbieders baseren hun aanbod vaak op basis van specifieke pedagogische<br />

methodieken of hebben een specifieke religieuze of etnische achtergrond. Ongeveer 16 procent<br />

van de kinderen die gebruik maken van <strong>kinderopvang</strong> (een voorschoolse voorziening), gaat naar<br />

een private aanbieder.<br />

Namens het Zweedse ministerie van Onderwijs treedt het Nationaal Agentschap voor Onderwijs<br />

(Skolverket) op als de instantie die de supervisie heeft over het beleidsterrein van opvang en<br />

onderwijs voor kinderen van een tot twaalf jaar. Het nationaal agentschap draag zorg voor het<br />

realiseren van de nationale doelstellingen en is tevens verantwoordelijk voor evaluaties,<br />

ontwikkeling, <strong>onderzoek</strong> en in het algemeen het faciliteren en ondersteunen van verbeteringen in<br />

de sector. Als onderdeel van het beleid om de kwaliteit van de <strong>kinderopvang</strong> te versterken, heeft<br />

het nationaal agentschap de opdracht gekregen om algemene richtlijnen op te stellen voor de<br />

kwaliteit van de voorscholen, als steun voor de gemeenten in hun inzet op kwaliteit. Het nationaal<br />

agentschap inspecteert de opvangvoorzieningen. Zij voert audits en assessment uit op<br />

gemeentelijk niveau of voor individuele instellingen. Elke voorziening dient jaarlijks een<br />

kwaliteitsrapportage op te stellen.<br />

De arbeidsparticipatie van vrouwen in Zweden is hoog in vergelijking tot de andere zeven landen<br />

die in het <strong>onderzoek</strong> zijn betrokken (71,8 procent ). Alleen in Denemarken is de<br />

arbeidsparticipatie hoger, hoewel nagenoeg gelijk (72 procent). Het relatieve aantal parttimers in<br />

de (werkende) beroepsbevolking is in Zweden relatief laag in vergelijking tot de andere landen<br />

(14,4 procent). Alleen South Carolina en Frankrijk scoren lager (een verschil van ongeveer een<br />

procent). Nederland scoort van de acht landen het hoogst met een percentage van 35 procent<br />

parttimers in de werkende beroepsbevolking.<br />

In 2005 heeft in totaal 83 procent van de kinderen van een tot vijf jaar gebruik gemaakt van één<br />

van de vormen van <strong>kinderopvang</strong>/voorschoolse activiteiten. Daarvan maakt 77 procent gebruik<br />

17


van de voorschool en zes procent van gastouderopvang. In totaal heeft twee tot drie procent van<br />

de ouders de <strong>kinderopvang</strong> op informele wijze geregeld. Van kinderen tussen de zes en negen jaar<br />

maakte in 2005 77 procent gebruik van buitenschoolse opvang. Daarvan gaat een procent naar de<br />

gastouderopvang en maken de overige kinderen gebruik van de vrijetijdscentra (vaak op school of<br />

aan school verbonden). Ongeveer elf procent van de tien tot twaalf jarigen maakt nog gebruik van<br />

opvang (nagenoeg altijd bij een vrijetijdscentrum). Gemiddeld maakt men 29 uur per week<br />

gebruik van de voorschool (opvang voor een tot vijf jarigen), 27 uur van gastouderopvang (voor<br />

een tot vijf jarigen) en dertien uur opvang voor schoolgaande kinderen.<br />

Alle <strong>kinderopvang</strong> wordt uit publieke middelen betaald. Ouders betalen een inkomensafhankelijke<br />

bijdrage die wettelijk is vastgelegd en is gemaximaliseerd. De ouderbijdragen per kind nemen af<br />

als er meerdere kinderen van opvang gebruik maken. De maximale ouderbijdrage voor opvang<br />

voor niet-schoolgaande kinderen is omgerekend 136 euro per maand. Dit is maximaal drie procent<br />

van het bruto gezinsinkomen. Voor schoolgaande kinderen is de maximale ouderbijdrage<br />

omgerekend 91 euro per maand (maximaal twee procent van het bruto gezinsinkomen). Via de<br />

ouderbijdragen betalen ouders acht, tien en zestien procent van de totale kosten voor<br />

respectievelijk de voorschool, gastouderopvang en de vrijetijdscentra. In 2004 bedroegen de totale<br />

kosten voor de <strong>kinderopvang</strong> in Zweden omgerekend 5,4 miljard euro. In 2006 werd additioneel<br />

aan de basiskosten nog 610 miljoen euro aan subsidies verstrekt.<br />

18


3. Beantwoording van de <strong>onderzoek</strong>svragen<br />

In dit hoofdstuk worden de bevindingen per thema gepresenteerd en vergeleken. Hierbij wordt de<br />

volgende indeling in thema’s gehanteerd:<br />

• Uitgangspunten van het stelsel en de rol van de overheid daarin<br />

• Aanpalende sectoren en beleidsterreinen<br />

• Vormen en kenmerken van <strong>kinderopvang</strong> in centra<br />

• Gastouderopvang<br />

• Kwaliteitseisen<br />

• Gebruik van <strong>kinderopvang</strong><br />

• Prijzen en ouderbijdragen <strong>kinderopvang</strong><br />

Bij elk thema zijn de vooraf geformuleerde <strong>onderzoek</strong>svragen opgenomen.<br />

De bevindingen die in dit hoofdstuk worden gepresenteerd, komen voort uit de uitgebreide<br />

landenbeschrijvingen die in de hiernavolgende hoofdstukken zijn opgenomen. In de<br />

landenbeschrijvingen zijn alle bronnen vermeld waaruit gegevens en informatie zijn afgeleid.<br />

3.1 Uitgangspunten van het stelsel en de rol van de overheid daarin<br />

Onderzoeksvragen:<br />

• Op welke wijze wordt <strong>kinderopvang</strong> aangeboden (publiek versus privaat, gesubsidieerd versus<br />

marktwerking)?<br />

• Op welke wijze reguleert de overheid de <strong>kinderopvang</strong>?<br />

• Heeft de overheid in regelgeving eisen vastgelegd ten aanzien van:<br />

- De bijdrage die ouders betalen voor <strong>kinderopvang</strong><br />

- De kwaliteitseisen waaraan de opvang moet voldoen<br />

• Welk beleidskader of beleidsperspectief ligt ten grondslag aan de bemoeienis van de overheid?<br />

In Nederland en South Carolina wordt <strong>kinderopvang</strong> alleen aangeboden door private aanbieders,<br />

terwijl in Denemarken, Engeland, Frankrijk, Noordrijn-Westfalen, Vlaanderen en Zweden er<br />

sprake is van publieke en private opvangvoorzieningen. In Noordrijn-Westfalen en Vlaanderen is<br />

het aandeel van publieke voorzieningen overigens wel zeer beperkt.<br />

Nederland kent als enige land geen gesubsidieerde voorzieningen. Verklaring daarvoor is dat in<br />

het Nederlandse stelsel niet de voorzieningen, maar de ouders de ontvangers van de subsidie zijn.<br />

Ook in South Carolina komt subsidiering overigens zelden structureel voor, maar daar worden<br />

wel nieuwe initiatieven of programma’s gesubsidieerd die zich op specifieke doelgroepen richten.<br />

19


Vlaanderen, Engeland en Frankrijk hebben zowel gesubsidieerde als niet-gesubsidieerde<br />

voorzieningen.<br />

In alle landen is de overheid op enige wijze betrokken bij de <strong>kinderopvang</strong> en altijd zowel op<br />

centraal, als decentraal niveau. Centraal worden kaders gesteld, die decentraal verder worden<br />

uitgewerkt en uitgevoerd. In Nederland en Vlaanderen is de rol van de lokale overheid in<br />

vergelijking tot de andere landen beperkter, vooral omdat in bijna alle andere landen (met<br />

uitzondering van South Carolina) de lokale overheid de verantwoordelijkheid heeft voldoende<br />

passende opvang te realiseren. In Vlaanderen wordt de lokale betrokkenheid momenteel groter.<br />

Ook hier gaat het om een rol van de lokale overheid en lokale partners in het afstemmen van<br />

vraag en aanbod.<br />

Met uitzondering van Engeland en South Carolina wordt in alle landen de hoogte van de<br />

ouderbijdrage gereguleerd in wetgeving. Nederland, Frankrijk en Vlaanderen kennen (in de laatste<br />

twee gevallen voor een deel van de <strong>kinderopvang</strong>) maximale prijzen waarop een vergoeding of<br />

subsidie is gebaseerd.<br />

In nationale wetgeving is altijd een minimum aan kwaliteitseisen vastgelegd, dan wel is<br />

vastgelegd dat lokale overheden in wetgeving kwaliteitseisen opnemen of dat regelen in<br />

subsidiecontracten. In drie van de acht landen zijn de eisen verder uitgewerkt door een nationaal<br />

agentschap dat tevens verantwoordelijk is voor het toezicht (Ofsted in Engeland, Kind en Gezin in<br />

Vlaanderen en Skolverket in Zweden). In Duitsland en Denemarken is de wijze waarop toezicht is<br />

georganiseerd enigszins diffuus, wat deels te maken heeft met de grote lokale<br />

verantwoordelijkheid waardoor verschillen tussen regio’s ontstaan. In Nederland en Frankrijk is<br />

het toezicht eveneens lokaal belegd (respectievelijk bij de gemeenten en bij de departementen),<br />

maar is het toetsingskader wel duidelijk. In Nederland zijn daarover landelijk afspraken gemaakt<br />

tussen overheid en branches en in Frankrijk is een groot deel van de vereisten nationaal<br />

vastgelegd. In South Carolina is de staat verantwoordelijk voor het toezicht.<br />

Het motief van overheden om betrokken te zijn bij de <strong>kinderopvang</strong> is tweeledig, namelijk om:<br />

• gezinnen en kinderen te ondersteunen in de opvoeding en ontwikkeling<br />

• ouders betere mogelijkheden te bieden zorg en werk te combineren<br />

In enkele landen ligt de nadruk meer op het ene dan op het andere motief. Zo ligt in Nederland de<br />

focus op het laatste motief en in Zweden meer op het eerste. Overheidsbetrokkenheid in South<br />

Carolina is nadrukkelijk gerelateerd aan achterstandenbeleid. De overheid creëert daar<br />

programma’s en vooral mogelijkheden (via vouchers en andere financiële tegemoetkomingen<br />

voor ouders) om te voorkomen dat kinderen in achterstandsposities in hun ontwikkeling worden<br />

bedreigd. Ook in Engeland wordt extra geïnvesteerd om kinderen (en gezinnen) in<br />

achterstandsposities gelijke kansen te bieden. Programma’s als Head Start in South Carolina en<br />

20


Sure Start in Engeland (dat nu wordt omgezet in de ontwikkeling van kindercentra waarin opvang,<br />

educatie en opvoedingsondersteuning worden gecombineerd) zijn hier voorbeelden van.<br />

In Engeland en Duitsland zijn ontwikkelingen in gang gezet om de <strong>kinderopvang</strong> te versterken.<br />

Zo is eind jaren negentig in Engeland de ‘Ten Year Strategy’ in werking getreden, waarmee de<br />

<strong>kinderopvang</strong> als beleidsterrein en sector voor het eerst is gestructureerd. In Duitsland is in 2004<br />

een aantal wetswijzigingen (Tagesbetreuungsausbaugesetz)doorgevoerd om het<br />

voorzieningenniveau en de kwaliteit een impuls te geven. Belangrijke verandering is de<br />

positionering van gastouderopvang, die tot die tijd vooral een informeel karakter had. Op dit<br />

moment staat de wijze waarop <strong>kinderopvang</strong> wordt gefinancierd in Duitsland ter discussie.<br />

Nederland heeft vanaf 2005 eveneens een stelselwijziging ondergaan evenals Frankrijk. In<br />

Frankrijk heeft de focus gelegen op vereenvoudiging van de financiële kaders en vergoedingen en<br />

de uitbreiding van de <strong>kinderopvang</strong>.<br />

Voor alle landen gelden het op peil brengen en houden van het voorzieningenniveau (met<br />

keuzevrijheid voor ouders) en het versterken van de kwaliteit van de opvang als belangrijkste<br />

speerpunten van het beleid.<br />

Frankrijk en Zweden kenmerken zich door een integrale benadering van opvang en onderwijs, al<br />

vanaf de jongste kinderen. Ook in Engeland, South Carolina en Duitsland is deze beweging<br />

zichtbaar, waarbij ook nadrukkelijk wordt gekozen voor het combineren van opvang en onderwijs<br />

met voorzieningen voor opvoedingsondersteuning en zorg (ontwikkeling van kindercentra). In<br />

Engeland is het bereiken van kinderen in achterstandsposities en het verbeteren van hun kansen en<br />

mogelijkheden een belangrijk motief achter de ontwikkeling van de ‘kindercentra’ voor de jongste<br />

kinderen.<br />

Voor schoolgaande kinderen in Frankrijk en Vlaanderen is de combinatie van opvang en<br />

onderwijs in ‘dagarrangementen’ al langer gebruikelijk. Ook Denemarken en Zweden kennen veel<br />

buitenschoolse opvang op school. In Groot-Brittannië is eind jaren negentig de ontwikkeling van<br />

brede scholen ingezet, waarbij scholen zelf of met lokale partners dagarrangementen realiseren. In<br />

Duitsland gingen kinderen vroeger (hoewel ook nu vaak nog) alleen ’s ochtends naar school. Daar<br />

ontwikkelen zich ook steeds meer ‘Ganztagschule’ waarin een volledig dagarrangement wordt<br />

geboden.<br />

In de hiernavolgende tabel een samenvatting van de uitkomsten op het thema uitgangspunten van<br />

het stelsel en de rol van de overheid hierin.<br />

21


Tabel 3.1 Samenvatting uitkomsten uitgangspunten stelsel en de rol van de overheid<br />

Publieke voorzieningen Denemarken, Engeland,Frankrijk,<br />

Noordrijn-Westfalen, Vlaanderen,<br />

Zweden<br />

Private voorzieningen Denemarken, Engeland, Frankrijk,<br />

Nederland, Noordrijn-Westfalen,<br />

South Carolina, Vlaanderen, Zweden<br />

Subsidiering van voorzieningen Denemarken, Engeland, Frankrijk,<br />

Noordrijn-Westfalen, South<br />

Carolina, Vlaanderen, Zweden<br />

Wettelijke eisen omtrent de hoogte<br />

van de ouderbijdrage<br />

Ja Nee<br />

Denemarken, Frankrijk, Nederland,<br />

Noordrijn-Westfalen, Vlaanderen,<br />

Zweden<br />

Wettelijke eisen omtrent kwaliteit Denemarken, Engeland, Frankrijk,<br />

Nederland, Noordrijn-Westfalen,<br />

South Carolina, Vlaanderen, Zweden<br />

Primaat bij ondersteuning in<br />

ontwikkeling en opvoeding<br />

Motief voor overheidsbemoeienis Denemarken, Zweden, Engeland,<br />

South Carolina<br />

3.2 Aanpalende sectoren en beleidsterreinen<br />

Onderzoeksvragen:<br />

• Welke verlofregelingen gelden er? In hoeverre wordt er gebruik van gemaakt?<br />

• Wat is de relatie tussen <strong>kinderopvang</strong> en dergelijke regelingen?<br />

• Welke rol speelt de wens om arbeidsparticipatie van vrouwen te bevorderen?<br />

• Wat is de relatie tussen <strong>kinderopvang</strong> en arbeidsduur?<br />

Nederland, South Carolina<br />

Nederland<br />

Engeland, South Carolina<br />

Primaat bij combineren van<br />

arbeid en zorg<br />

Frankrijk, Nederland, Noordrijn-<br />

Westfalen, Vlaanderen<br />

• Op welke wijze is het onderwijsstelsel ingericht en hoe verhoudt dit zich tot <strong>kinderopvang</strong>?<br />

De behoefte aan <strong>kinderopvang</strong> en de structuur van de <strong>kinderopvang</strong> staan in nauwe relatie tot het<br />

onderwijs en het arbeid- en zorgbeleid. Zo gaan nagenoeg alle kinderen in Frankrijk en<br />

Vlaanderen vanaf 2½ jaar naar school en zorgen ouders in Zweden het eerste jaar bijna altijd zelf<br />

voor hun pasgeboren kinderen omdat verlofregelingen dergelijke zorg mogelijk maken. In<br />

Frankrijk, Denemarken en Zweden spelen scholen een belangrijke rol in de opvang van kinderen.<br />

In Engeland is een dergelijke functie in opkomst, evenals in Duitsland. Ook in Nederland vindt<br />

hierover momenteel discussie plaats.<br />

Alle Europese landen kennen verlofregelingen voor zwangerschap en ouderschap. De invulling<br />

van deze regelingen verschilt echter behoorlijk. De omvang van het zwangerschaps- en<br />

bevallingsverlof loopt uiteen van 14 weken in Duitsland tot 26 weken in Engeland; vergoedingen<br />

22


verschillen. Denemarken, Engeland, Frankrijk, en Zweden kennen tevens een betaald kraamverlof<br />

van twee weken voor partners. In South Carolina zijn er geen betaalde regelingen.<br />

Doordat ouders in Zweden gebruik kunnen maken van uitgebreide regelingen voor betaald<br />

ouderschapsverlof, worden kinderen tot een jaar bijna altijd door de ouders zelf opgevangen en is<br />

er om die reden nagenoeg geen <strong>kinderopvang</strong> voor baby’s. De wijze waarop onderwijs geregeld<br />

is, is van invloed op het gebruik van <strong>kinderopvang</strong> bij kinderen vanaf 2½ tot drie jaar. In<br />

Duitsland en Engeland gaan kinderen vanaf drie jaar en in Frankrijk en Vlaanderen vanaf 2½ jaar<br />

vaak al naar school. In Nederland vanaf vier jaar. In Zweden zijn <strong>kinderopvang</strong> en school vanaf<br />

de jongste groepen geïntegreerd en is het onderscheid moeilijk te maken.<br />

In de vorige paragraaf is beschreven dat het kunnen combineren van zorg en arbeid één van de<br />

motieven van de overheid is om betrokken te zijn bij de <strong>kinderopvang</strong>. De combinatie van arbeid<br />

en zorg is nauw gerelateerd aan de arbeidsparticipatie van met name vrouwen. In onderstaande<br />

tabel staan cijfers over arbeidsparticipatie en arbeidsduur in 2004.<br />

Tabel 3.2 Arbeidsparticipatie, gewerkte uren en relatief aantal parttimers [1]<br />

Arbeidsparticipatie<br />

vrouwen in 2004<br />

Arbeidsparticipatie<br />

mannen in 2004<br />

Gemiddeld aantal<br />

gewerkte uren in<br />

2004<br />

Rel. aantal<br />

parttimers [6] in<br />

werkende<br />

bevolking in 2004<br />

Denemarken 72,0% 79,9% 1.540 17,5%<br />

Verenigd Koninkrijk 66,6% 78,9% 1.669 24,1%<br />

Frankrijk 56,7% 68,1% 1.520 13,4%<br />

Nederland [2] 64,9% 80,2% 1.357 35%<br />

Noordrijn-Westfalen [3] 59,9% 71,0% 1.401 20,1%<br />

South Carolina [4] 53,9% 65,6% 1.824 13,2%<br />

Vlaanderen [5] 55,0% 70,7% 1.522 18,3%<br />

Zweden 71,8% 75,0% 1.585 14,4%<br />

Tabelnoten:<br />

[1] Bronnen: OECD Factbook 2006 Economic, Environmental and Social Statistics, APS Vlaamse statistieken en burger<strong>onderzoek</strong>,<br />

Statistische Amter des Bundes und der Länder, Volkswirtschaftliche Gesamtrechnungen, SCIWay South Carolina Statistics and<br />

Statistical Report<br />

[2] Nederland: arbeidsparticipatie heeft betrekking op 2003 (bron OESO). Cijfers van CBS laten de afgelopen vijf jaar een stijgende<br />

trend zien voor vrouwen en een dalende trend voor mannen. Per saldo een lichte daling.<br />

[3] Noordrijn-Westfalen: arbeidsparticipatie en relatief aantal parttimers betreft cijfer voor heel Duitsland.<br />

[4] South Carolina: data heeft betrekking op 2003; gem. aantal gewerkte uren en relatief aantal parttimers betreft cijfer voor geheel VS.<br />

[5] Vlaanderen: arbeidsparticipatie in 2003; gem. aantal gewerkte uren en relatief aantal parttimers betreft cijfer voor geheel België.<br />

[6] In de OESO statistiek wordt onder parttime minder dan 30 uur per week verstaan.<br />

Over de relatie tussen het gebruik van <strong>kinderopvang</strong> en arbeidsduur zijn geen <strong>onderzoek</strong>en of<br />

gegevens gevonden in de verschillende landen.<br />

23


In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de belangrijkste kenmerken van de<br />

verschillende verlofregelingen en onderwijsvoorzieningen.<br />

Tabel 3.3 Kenmerken verlofregelingen en onderwijsvoorzieningen<br />

Onderwijsstelsel en<br />

verlofregelingen<br />

Verlof rond de<br />

bevalling<br />

Denemarken 18 weken voor<br />

moeder, 2 weken<br />

voor partner<br />

(100% betaald)<br />

Engeland 26 weken voor<br />

moeder (6 weken,<br />

90% doorbetaald<br />

daarna 156 p/w,<br />

voor partner 2<br />

weken ( 156 p/w)<br />

Frankrijk 16 weken (100%<br />

betaald), 24 weken<br />

bij derde en<br />

volgende kind;<br />

2 weken<br />

kraamverlof voor<br />

partner (100%<br />

betaald)<br />

Nederland 16 weken (100%<br />

betaald); 2 dagen<br />

kraamverlof voor<br />

partner (100%<br />

betaald)<br />

Ouderschapsverlof [1]<br />

34 weken te<br />

verdelen over<br />

beide ouders<br />

(100% betaald,<br />

max. 431 p/w)<br />

13 weken,<br />

maximaal 4 weken<br />

per jaar<br />

(onbetaald)<br />

3 jaar per gezin,<br />

waarvan 1 jaar<br />

recht op een<br />

vergoeding<br />

13x de arbeidsduur<br />

per week voor het<br />

kind 8 jaar wordt,<br />

onbetaald, maar<br />

deelnemers aan de<br />

levensloopregeling<br />

krijgen een fiscale<br />

korting van 636<br />

p/m bij fulltime<br />

verlof<br />

Peuterklassen<br />

voor kinderen<br />

van 3-5 jaar<br />

Kleuterklassen<br />

voor kinderen<br />

van 5-7 jaar<br />

(gemeente is<br />

verplicht deze<br />

voorziening aan<br />

te bieden)<br />

voor kinderen van 3-5 jaar<br />

(voornemen instroom naar 2 jaar<br />

uit te breiden), recht op gratis pre-<br />

school<br />

voor kinderen van 2-6 jaar, vanaf<br />

3 jaar recht op een plaats<br />

(verbonden aan lagere school met<br />

bijbehorende openingstijden)<br />

voor kinderen<br />

van 2-4 jaar<br />

met een<br />

inkomens-<br />

afhankelijke<br />

ouderbijdrage<br />

onderdeel van<br />

basisschool<br />

waar nagenoeg<br />

alle kinderen<br />

vanaf 4 jaar<br />

instromen<br />

Leerplichtige leeftijd<br />

Lestijden (school) en<br />

aantal schoolweken<br />

per jaar [2]<br />

7 jaar 8.00 uur tot<br />

15.00 uur, 40<br />

weken per<br />

jaar<br />

5 jaar 9.00 uur tot<br />

15.30 uur, 33<br />

tot 36 weken<br />

per jaar<br />

6 jaar 09.00 uur tot<br />

16.30 uur<br />

5 jaar 8.30 uur tot<br />

1 Wettelijk is niet het aantal weken dat kinderen per jaar naar school moeten vastgelegd, maar het aantal uur dat zij<br />

minimaal les moeten krijgen. Kinderen moeten in de eerste vier jaar 3.520 uur naar school gaan en in de laatste vier jaar<br />

4.000 uur.<br />

15.00 uur,<br />

pauze van<br />

12.00 uur tot<br />

13.00 uur,<br />

38 - 40 weken<br />

per jaar 1<br />

24


Onderwijsstelsel en<br />

verlofregelingen<br />

Verlof rond de<br />

bevalling<br />

Noordrijn-Westfalen 14 weken (100%<br />

betaald); geen<br />

regeling voor<br />

verlof voor partner<br />

South Carolina (VS) mogelijkheid<br />

onbetaald verlof op<br />

te nemen met<br />

baangarantie<br />

Vlaanderen 15 weken voor<br />

moeder (betaald);<br />

10 dagen<br />

kraamverlof voor<br />

partner (betaald)<br />

Zweden 60 dagen (betaald)<br />

Tabelnoten:<br />

als onderdeel van<br />

het ouderschaps-<br />

verlof; 2 weken<br />

kraamverlof voor<br />

partner (betaald)<br />

Ouderschapsverlof [1]<br />

3 jaar verlof,<br />

waarvan 2 jaar<br />

tegen vergoeding,<br />

resterende jaar<br />

onbetaald<br />

geen regeling zoals<br />

in Europa<br />

3 maanden tegen<br />

671 p/m<br />

480 dagen per<br />

gezin, 390 dagen<br />

80% loon betaald,<br />

daarna vergoeding<br />

van 6,50 per dag<br />

60 dagen exclusief<br />

voor de moeder<br />

(zie ‘Verlof rond<br />

de bevalling’) en<br />

60 dagen exclusief<br />

voor de vader<br />

Peuterklassen<br />

Kleuterklassen<br />

voor kinderen vanaf 3 jaar, recht<br />

op een plaats (met ouderbijdrage)<br />

voorschoolse voorzieningen voor<br />

kinderen < 5 jaar, wettelijk<br />

vastgelegd dat het schooldistrict<br />

voor 4 jarigen ten minste een<br />

halve dag per week onderwijs<br />

verzorgt voor kinderen die<br />

achterlopen<br />

voor kinderen van 2,5-6 jaar,<br />

gratis en voor alle kinderen<br />

toegankelijk (zelfde<br />

openingstijden als de lagere<br />

school)<br />

alle <strong>kinderopvang</strong> vanaf 1 jaar is<br />

voorschoolse activiteit, voor 6<br />

jarigen is er een vorm van<br />

kleuterklas/kindergarten<br />

[1] De informatie uit de tabel is een uiteenzetting van de regelingen die in elk land centraal zijn vastgelegd. Engeland, Nederland en<br />

Vlaanderen kennen de mogelijkheid om in CAO’s de regelingen aan te vullen. Bedragen van vergoeding betreffen 2006.<br />

[2] Lestijden die in de tabel zijn opgenomen, zijn de meest voorkomende lestijden.<br />

Leerplichtige leeftijd<br />

Lestijden (school) en<br />

aantal schoolweken<br />

per jaar [2]<br />

6 jaar 8.00 uur/ 8.30<br />

uur tot<br />

12.00 uur/<br />

12.30 uur<br />

5 jaar gemiddeld 8<br />

uur per dag,<br />

tussen de 35<br />

en 37 weken<br />

per jaar<br />

6 jaar 8.30 uur tot<br />

15.30/ 15.45<br />

uur,<br />

36 weken per<br />

jaar<br />

7 jaar dagarrange-<br />

menten<br />

gebruikelijk<br />

(7.00 uur tot<br />

18.00 uur),<br />

35,6 tot 38<br />

weken per<br />

jaar<br />

25


3.3 Vormen en kenmerken van <strong>kinderopvang</strong> in centra<br />

Deze paragraaf beschrijft de verschillende vormen en kenmerken van <strong>kinderopvang</strong> voor opvang<br />

in centra. Gastouderopvang wordt in een aparte paragraaf beschreven.<br />

Onderzoeksvragen:<br />

• Wat is het gemiddelde aantal kinderen per groep?<br />

• Wat is de medewerker/kind ratio gemiddeld?<br />

• Wat zijn gemiddeld de opvangtijden?<br />

• Hoe kenmerken zich de locaties waar <strong>kinderopvang</strong> wordt aangeboden?<br />

Voordat de kenmerken van <strong>kinderopvang</strong> worden beschreven is in onderstaande tabel een<br />

overzicht opgenomen van de verschillende (formele/gereguleerde) vormen van <strong>kinderopvang</strong> van<br />

<strong>kinderopvang</strong> in centra voor kinderen tot twaalf jaar. In de tabel wordt de terminologie<br />

gehanteerd, zoals geldt in de verschillende landen.<br />

Tabel 3.4 Vormen van <strong>kinderopvang</strong> in centra<br />

Denemarken<br />

0 jaar<br />

1 jaar<br />

2 jaar<br />

3 jaar<br />

4 jaar<br />

5 jaar<br />

6 jaar<br />

Vuggestuer Kindergarten of Børnehaveklasse<br />

Dagtilbud<br />

7 jaar<br />

8-12 jaar<br />

Fritidshem of<br />

Skolefritidordiningser<br />

Engeland Full Day Care Out of School Care -<br />

Frankrijk Crèches Collectives Jardin d’enfants Centre de Loisirs sens<br />

Hébergement<br />

Nederland Kinderdagverblijven Buitenschoolse opvang<br />

Noordrijn-Westfalen Krippen en Krabbelstube Kindergarten Horte<br />

South Carolina Child Care Center<br />

Vlaanderen Crèches en Peutertuinen Buitenschoolse opvang bij kinderdagverblijf of Initiatief voor<br />

Buitenschoolse Opvang (IBO)<br />

Zweden - Förskole Fritidshem<br />

26


Antwoorden op de <strong>onderzoek</strong>vragen zijn in tabellen 3.5 en 3.6 opgenomen, waarbij de volgende<br />

indeling wordt gehanteerd:<br />

• Leeftijd van de kinderen<br />

• Groepsgrootte<br />

• Medewerker/kindratio<br />

• Openingstijden<br />

• Opvangduur<br />

• Kenmerken van de locatie<br />

Het is niet altijd mogelijk op alle aspecten een indicatie te geven.<br />

Hoewel alle landen verschillende namen en vormen van <strong>kinderopvang</strong> hebben, is er altijd sprake<br />

van opvang van niet-schoolgaande en van schoolgaande kinderen, respectievelijk dagopvang en<br />

buitenschoolse opvang. In tabel 3.5 worden de kenmerken van <strong>kinderopvang</strong> voor niet-<br />

schoolgaande kinderen weergegeven. In tabel 3.6 de kenmerken van <strong>kinderopvang</strong> voor<br />

schoolgaande kinderen.<br />

Tabel 3.5 Kenmerken <strong>kinderopvang</strong> niet-schoolgaande kinderen<br />

Leeftijd van<br />

de kinderen<br />

Denemarken Crèches tot 2<br />

jaar<br />

Kindergarten<br />

(en geïntegreerde<br />

voorzieningen)<br />

tot 7 jaar<br />

Groepsgrootte<br />

12 kinderen<br />

(< 3 jaar)<br />

20 kinderen<br />

(3-7 jaar)<br />

Medewerker/<br />

kind ratio<br />

1:4 kinderen<br />

< 3 jaar<br />

1:7 kinderen<br />

3-7 jaar<br />

Engeland Tot 5 jaar - 1:3 kinderen<br />

< 2 jaar<br />

1:4 kinderen<br />

van 2 jaar<br />

1:8 kinderen<br />

tussen 3 en 7<br />

jaar<br />

Frankrijk Tot 3 jaar - 1:5 bij<br />

kinderen die<br />

nog niet lopen<br />

1:8 bij<br />

kinderen die<br />

lopen<br />

Openingstijden<br />

Gemiddeld<br />

van 6.30 uur<br />

tot 17.00 uur<br />

Meestal open<br />

van 8.30 uur<br />

tot 19.00 uur<br />

Opvangduur Kenmerken<br />

van de locatie<br />

Hele of halve<br />

dagopvang<br />

Parttime<br />

opvang<br />

mogelijk,<br />

sommige<br />

centra kennen<br />

vroege en late<br />

‘pick ups’<br />

- 8 tot 12 uur<br />

per dag<br />

-<br />

-<br />

-<br />

27


Leeftijd van<br />

de kinderen<br />

Groepsgrootte<br />

Nederland Tot 4 jaar Tot 1 jaar<br />

maximaal 12,<br />

Noordrijn-<br />

Westfalen<br />

South<br />

Carolina<br />

Tot en met 3<br />

jaar<br />

maximaal 16,<br />

waarvan<br />

maximaal 8<br />

tot 1 jaar<br />

Medewerker/<br />

kind ratio<br />

1:4 kinderen<br />

tot 1 jaar<br />

1:5 kinderen<br />

tussen 1 en 2<br />

jaar<br />

1:6 kinderen<br />

tussen 2 en 3<br />

jaar<br />

1:8 kinderen<br />

tussen 3 en 4<br />

jaar<br />

Tot 3 jaar - Maximaal 6<br />

of 8 kinderen<br />

per<br />

medewerker<br />

Tot 5 jaar - 1:6 kinderen<br />

tot 18<br />

maanden<br />

Vlaanderen Tot 3 jaar Vastgelegd in<br />

subsidie<br />

Zweden 1 tot 5 jaar 15 tot 20<br />

kinderen<br />

1:10 kinderen<br />

tussen 18 en<br />

27 maanden<br />

1:13 kinderen<br />

tussen 27<br />

maanden en 3<br />

jaar<br />

1: 18 kinderen<br />

van 4 jaar<br />

1:21 kinderen<br />

van 5 jaar<br />

1: 6,5<br />

(erkende<br />

centra)<br />

3 leraren per<br />

groep<br />

Openingstijden<br />

Divers,<br />

meestal van<br />

8.00 uur tot<br />

18.00 uur<br />

Opvangduur Kenmerken<br />

van de locatie<br />

Divers,<br />

meestal 10<br />

uur opvang<br />

per dag<br />

Divers Hele en halve<br />

dagopvang<br />

Gemiddeld tot<br />

18.00 uur<br />

6.30 uur tot<br />

18.30 uur<br />

(minimaal 11<br />

uur open)<br />

7.00 uur tot<br />

18.00 uur<br />

- -<br />

Hele en halve<br />

dagopvang<br />

3,5 m2 bruto<br />

oppervlakte<br />

per kind<br />

Passend<br />

ingerichte<br />

speelruimte<br />

(in overeenstemming<br />

met<br />

het aantal<br />

kinderen en<br />

hun leeftijd)<br />

Voor kinderen<br />

tot 1,5 jaar op<br />

de kinderen<br />

afgestemde<br />

afzonderlijke<br />

slaapruimte<br />

Aangrenzende<br />

buitenspeelruimte<br />

(veilig,<br />

toegankelijk<br />

en passend)<br />

van 3m2 per<br />

kind<br />

- Meestal op<br />

een eigen<br />

locatie, soms<br />

binnen een<br />

school<br />

-<br />

-<br />

28


Tabel 3.6 Kenmerken <strong>kinderopvang</strong> schoolgaande kinderen<br />

Leeftijd van<br />

de kinderen<br />

Groepsgrootte<br />

Denemarken Vanaf 5 jaar 20 tot 24<br />

kinderen<br />

Medewerker/<br />

kind ratio<br />

Openingstijden<br />

1:13 kinderen Gemiddeld<br />

vanaf 6.30 uur<br />

voor school<br />

en tot 17.00<br />

uur na school<br />

Engeland 3 tot 14 jaar - - Gemiddeld<br />

vanaf 8.00 uur<br />

voor school<br />

en tot 18.00<br />

uur na school<br />

Frankrijk Vanaf 2½-3<br />

jaar<br />

Nederland Vanaf 4 jaar<br />

tot einde<br />

basisschool<br />

Noordrijn-<br />

Westfalen<br />

South<br />

Carolina<br />

3 tot 12 jaar<br />

(in praktijk tot<br />

10 jaar)<br />

Opvangduur Kenmerken<br />

van de locatie<br />

Ongeveer 1<br />

uur voor<br />

schooltijd en<br />

2 tot 3 uur na<br />

schooltijd<br />

Vaak op<br />

school<br />

georganiseerd<br />

- Op school of<br />

als aparte<br />

voorziening<br />

- - - - Meestal op<br />

school<br />

Maximaal 20<br />

Maximaal 30<br />

als alle<br />

kinderen > 8<br />

jaar oud zijn<br />

Maximaal 20<br />

kinderen<br />

1:10 kinderen<br />

(alleen<br />

kinderen ><br />

dan acht dan 2<br />

medewerkers<br />

op één groep<br />

met<br />

ondersteuning<br />

van één<br />

andere<br />

volwassene)<br />

2 geschoolde<br />

medewerkers<br />

Tot 12 jaar - 1:21 kinderen<br />

van 5 jaar<br />

1:23 kinderen<br />

van 6 jaar en<br />

ouder<br />

Divers,<br />

meestal vanaf<br />

7.30 uur voor<br />

school en tot<br />

18.00 uur na<br />

school<br />

- 3,5 m2 bruto<br />

oppervlakte<br />

per kind<br />

Divers - -<br />

Gemiddeld tot<br />

18.00 uur<br />

Vlaanderen Vanaf 3 jaar - - Gemiddeld<br />

vanaf 7.00 uur<br />

voor school<br />

en tot 18.00<br />

uur na school<br />

Zweden 6 tot 12 jaar Gemiddeld 31<br />

kinderen<br />

1:18,2<br />

(gemiddeld)<br />

Gemiddeld<br />

vanaf 7.00 uur<br />

voor school<br />

en tot 18.00<br />

uur na school<br />

- -<br />

Passend<br />

ingerichte<br />

speelruimte<br />

Inrichting in<br />

overeenstemm<br />

ing met het<br />

aantal<br />

kinderen en<br />

hun leeftijd<br />

Buitenspeelruimte<br />

van<br />

3m2 per kind<br />

(nabij, veilig<br />

en<br />

toegankelijk)<br />

- Op school of<br />

als aparte<br />

voorziening<br />

- Meestal op<br />

school<br />

29


3.4 Gastouderopvang<br />

Onderzoeksvragen:<br />

• Wat is het maximale aantal kinderen per gastouder?<br />

• Wat zijn de gemiddelde opvangtijden?<br />

• Hoe is de arbeidsrelatie van de gastouder?<br />

Alle landen die in het <strong>onderzoek</strong> zijn betrokken, kennen gastouderopvang als<br />

gereguleerde/formele vorm, hoewel Duitsland pas sinds 2004 en in Frankrijk de vorm niet<br />

helemaal vergelijkbaar is. Het aandeel van formele gastouderopvang in de totale opvang verschilt<br />

in grote mate tussen de onderzochte landen. In Duitsland, Nederland en Zweden gaat het om een<br />

beperkt gebruik, terwijl in Vlaanderen ongeveer tweederde van de opvang door erkende<br />

voorzieningen, gastouderopvang is. Ook in Denemarken en Frankrijk vindt een groot deel van de<br />

opvang plaats via gastouderopvang of opvang die daar sterk op lijkt (individuele opvang in<br />

Frankrijk). In South Carolina is de verhouding dagverblijf versus gastouderopvang ongeveer 2:1.<br />

Voor Nederland maar ook Vlaanderen en South Carolina is bekend dat er in grote mate naast of in<br />

plaats van formele opvang, gebruik gemaakt wordt van informele (gastouder)opvang door<br />

bijvoorbeeld buren, grootouders en vrienden.<br />

Gastouderopvang wordt meer voor kinderen die nog niet naar school gaan gebruikt, dan voor<br />

schoolgaande kinderen (Denemarken, Frankrijk, Nederland, South Carolina, Vlaanderen en<br />

Zweden). Denemarken en Engeland kennen initiatieven waarbij gastouders elkaar ontmoeten,<br />

zodat zij daaraan extra steun kunnen ontleden en kinderen meer mogelijkheden hebben om<br />

buitenshuis te zijn.<br />

In tabel 3.7 staat een aantal kenmerken van de gastouderopvang in de verschillende landen. Bij de<br />

uiteenzetting van Frankrijk moet worden opgemerkt dat de individuele opvang door de ‘assistante<br />

maternelle’ en collectieve opvang bij de crèches familiales beide onder de noemer gastouder zijn<br />

opgenomen. In beide gevallen is er meestal sprake van één kinderverzorger die enkele kinderen<br />

thuis opvangt. Het verschil is dat bij de crèches familiales de administratieve verplichtingen bij<br />

een gemeente of private opvangvoorziening liggen en niet bij de ouders.<br />

Tabel 3.7 Kenmerken gastouderopvang<br />

Denemarken<br />

“Familiedagplege”<br />

Max. aantal kinderen<br />

per gastouder<br />

Maximaal 5 kinderen<br />

onder de 14 jaar<br />

Gemiddelde<br />

opvangtijden<br />

Arbeidsrelatie Overige<br />

48 uur per week In dienst van de<br />

gemeente<br />

• Gastouders kunnen<br />

samen kinderen<br />

opvangen<br />

• Vooral voor nietschoolgaande<br />

kinderen<br />

30


Engeland [1]<br />

“Childminders”<br />

Frankrijk<br />

“Assistante<br />

maternelle” of<br />

“Crèches familiales”<br />

Max. aantal kinderen<br />

per gastouder<br />

Maximaal 6 kinderen<br />

onder de 8 jaar (max. 3<br />

< 5 jaar, waarvan 1 < 1<br />

jaar)<br />

Gemiddelde<br />

opvangtijden<br />

Flexibele<br />

opvanguren,<br />

meestal tussen<br />

8.00 uur en<br />

18.00 uur<br />

Arbeidsrelatie Overige<br />

Maximaal 3 Flexibel Zelfstandig of in<br />

dienst bij een<br />

crèche (publiek of<br />

privaat)<br />

Nederland [2] Maximaal 4 kinderen Flexibel Freelance,<br />

zelfstandig<br />

ondernemer,<br />

arbeidsrelatie met<br />

vraagouder,<br />

arbeidsrelatie met<br />

gastouderbureau<br />

Noordrijn-Westfalen<br />

“Tagesplege”<br />

South Carolina [1]<br />

“Family Child Care<br />

Home”of “Group<br />

Child Care Home”<br />

Vlaanderen [1]<br />

“Onthaalouders’<br />

Zelfstandig • Registratie bij Ofsted<br />

• 60% van de gastouders<br />

is lid van de National<br />

Childminding<br />

Association<br />

• Er zijn websites en<br />

organisaties waar<br />

ouders en gastouders<br />

met elkaar in contact<br />

kunnen komen<br />

• Ook gemeenten,<br />

departementen en PMI<br />

kunnen in bemiddeling<br />

helpen of ouders<br />

voorzien van<br />

informatie<br />

• Bemiddeling via<br />

gastouderbureaus<br />

Maximaal 5 kinderen Flexibel - • Sinds 2004 in<br />

gereguleerde vorm<br />

• FCCH: maximaal 6<br />

kinderen<br />

• GCCH: opvang aan<br />

7 tot 12 kinderen<br />

(bij >8 kinderen of<br />

>3 kinderen tot 2<br />

jaar twee<br />

medewerkers<br />

aanwezig en één op<br />

afroep<br />

• Maximaal 7<br />

kinderen<br />

tegelijkertijd voor<br />

een zelfstandige<br />

onthaalouder,<br />

• Maximaal 8<br />

kinderen tegelijk in<br />

huis bij een<br />

onthaalouder<br />

aangesloten bij een<br />

erkende dienst<br />

• Nog steeds een grijs<br />

gebied<br />

• Ook opvang door<br />

gastouders samen<br />

• Vaak in combinatie<br />

met andere opvang<br />

Flexibel - • Licentie of registratie<br />

vereist<br />

10 tot 12 uur per<br />

dag, meestal<br />

tussen 7.00 uur<br />

en 18.00/19.00<br />

uur<br />

Zelfstandig of via<br />

het statuut van<br />

aangesloten<br />

onthaalouders<br />

• De variant waarin<br />

meerdere kinderen<br />

worden opgevangen<br />

(GCCH) kent net iets<br />

zwaardere eisen<br />

• Vooral opvang tot 3<br />

jaar<br />

• 85% is aangesloten bij<br />

en erkende dienst, 15%<br />

opereert zelfstandig<br />

31


Zweden<br />

“Familjedaghem”<br />

Tabelnoten:<br />

Max. aantal kinderen<br />

per gastouder<br />

Opvang van 5 tot 6<br />

kinderen per gastouder<br />

Gemiddelde<br />

opvangtijden<br />

Tussen 7.00 uur<br />

en 18.00 uur<br />

[1] Aantal kinderen dat tegelijk mag worden opgevangen inclusief de eigen kinderen<br />

[2] Aantal kinderen dat tegelijk mag worden opgevangen exclusief de eigen kinderen<br />

Arbeidsrelatie Overige<br />

- • Publiek of privaat<br />

georganiseerd<br />

Het gebruik van <strong>kinderopvang</strong> komt in een aparte paragraaf terug. Om een beeld te schetsen van<br />

de mate waarin gastouderopvang ten opzichte van opvang in een kindercentrum plaatsvindt, is in<br />

de hiernavolgende tabel een overzicht opgenomen van het percentage gastouderopvang ten<br />

opzichte van opvang in een kinderdagverblijf of bij buitenschoolse opvang.<br />

Tabel 3.8 Gebruik gastouderopvang ten opzichte van opvang in centra als percentage van alle kinderen<br />

Niet-schoolgaande kinderen Schoolgaande kinderen<br />

Denemarken [1] 63% vs 37% minimaal<br />

Engeland - -<br />

Frankrijk [2] 17% vs. 10% -<br />

Nederland [3] 5% vs. 37% 2% vs. 19%<br />

Noordrijn-Westfalen - -<br />

South Carolina [2] 14% vs. 30% 5,5% vs. 10%<br />

Vlaanderen [3] 36,7% vs. 28,1% 4,2% vs. 11,5% (IBO, op school 35,7%)<br />

Zweden 6% vs. 77% 1% vs. 77% (tot 9 jaar)<br />

Tabelnoten:<br />

[1] Cijfers over 2002. Gastouderopvang wordt bijna alleen gebruikt voor kinderen tot 3 jaar, daarna neemt het gebruik enorm af.<br />

Percentages zijn ten opzichte van het totaal aantal kinderen dat gebruik maakt van <strong>kinderopvang</strong>, dit in tegenstelling tot de andere<br />

percentages in de tabel, waar het percentages van het totaal aantal kinderen zijn.<br />

[2] Cijfers uit 2002<br />

[3] Cijfers uit 2004<br />

3.5 Kwaliteitseisen<br />

Onderzoeksvragen:<br />

• Op welke onderwerpen heeft de overheid kwaliteitseisen gesteld?<br />

• Op welke wijze zijn deze kwaliteitseisen geregeld?<br />

• Wie houdt toezicht op het realiseren van de kwaliteitseisen?<br />

• Welke opleidings- of deskundigheidsvereisten gelden er voor alle medewerkers?<br />

• In welke mate worden er vrijwilligers ingezet? Is deze inzet boventallig?<br />

32


Alle landen die in het <strong>onderzoek</strong> zijn betrokken, hebben wettelijk kwaliteitseisen vastgelegd. De<br />

mate van detaillering verschilt. Dergelijke vereisten zijn vaak gerelateerd aan een licentie of<br />

erkenning (bij zowel opvang in kindercentra als door gastouders) en betreffen altijd veiligheid en<br />

hygiëne. In Duitsland is in nationale wetgeving vastgelegd dat de deelstaten kwaliteitseisen<br />

opnemen in hun wettelijke kaders, maar niet wat voor kwaliteitseisen dit moeten zijn. De<br />

vereisten zien er per deelstaat dan ook verschillend uit. Noordrijn-Westfalen heeft nauwelijks<br />

(aanvullende) eisen gesteld. In Nederland zijn de kwaliteitseisen vastgelegd in de ‘beleidsregels<br />

kwaliteit <strong>kinderopvang</strong>’. In alle landen geldt het verbeteren van de kwaliteit van de <strong>kinderopvang</strong><br />

als een belangrijk speerpunt in het beleid.<br />

In wetgeving of subsidiecontracten zijn ook altijd kwalificaties gesteld aan personeel. Vaak wordt<br />

een onderscheid gemaakt in pedagogisch medewerkers en onderwijzers enerzijds en min of meer<br />

ondersteunende of assisterende medewerkers anderzijds. In Denemarken, Duitsland, Frankrijk en<br />

Zweden hebben de groepsleid(st)ers en onderwijzers een meerjarige opleiding in het hoger<br />

onderwijs. De assistenten in Denemarken, Frankrijk, Zweden en kinderverzorgers in Vlaanderen<br />

hebben meestal een meerjarige gespecialiseerde opleiding of training op MBO-niveau. In<br />

Engeland is in de nationale standaarden vastgelegd dat personeel gekwalificeerd/geschikt moet<br />

zijn om (zonder supervisie) voor de kinderen te zorgen. In South Carolina zijn de leidsters vaak<br />

laag opgeleid (vaak niet meer dan high school), de directeur/eindverantwoordelijke moet wel een<br />

relevante opleiding hebben.<br />

In Nederland, Vlaanderen en Engeland kunnen in de opvang vrijwilligers worden ingezet, hoewel<br />

niet gebruikelijk (de ouderparticipatie crèches niet meegerekend). Deze inzet is altijd boventallig.<br />

In geen van de landen die in dit <strong>onderzoek</strong> zijn betrokken, gelden opleidingsvereisten voor<br />

gastouders. Wel zijn er bijna overal trainingen en cursussen die gastouders kunnen volgen. In<br />

Engeland en Frankrijk is een dergelijke cursus verplicht. In Denemarken, Engeland en Vlaanderen<br />

wordt momenteel actief ingezet op het in contact brengen van gastouders onderling, zodat er een<br />

zekere ondersteuningsstructuur ontstaat op het niveau van deskundigheid. Er geldt wel altijd<br />

supervisie en toezicht op de opvang door gastouders. Denemarken kent daarnaast een verplicht<br />

systeem van supervisie, met een supervisor en andere gastouders.<br />

Duitsland, Frankrijk, Engeland, South Carolina, Vlaanderen (alleen voor erkende voorzieningen)<br />

en Zweden kennen wettelijk vastgestelde medewerker/kindratio’s. In Nederland liggen de ratio’s<br />

vast in de beleidsregels. Voor gastouderopvang is altijd een maximum gesteld aan het aantal<br />

kinderen waarvoor de gastouder opvang mag verzorgen. De vastgestelde ratio’s zijn eerder<br />

opgenomen in paragraaf 3.3 en 3.4 (tabellen 3.5 tot en met 3.7).<br />

Zweden kent een nationaal vastgesteld curriculum voor alle opvang van niet-schoolgaande<br />

kinderen. Ook Denemarken kent een verplichting van een curriculum, maar de<br />

opvangvoorzieningen moeten zelf aangeven hoe zij bepaalde doelstellingen behalen. In<br />

33


Vlaanderen worden de opvangvoorzieningen getoetst op hun pedagogische interactie. Ook in<br />

Nederland en Frankrijk moeten de instellingen over een pedagogisch plan beschikken. South<br />

Carolina kent voorzieningen met erkende methoden en programma’s.<br />

Het toezicht op de kwaliteit van de voorzieningen is in Engeland, Vlaanderen en Zweden centraal<br />

georganiseerd (meestal via nationale agentschappen) en in Denemarken, Frankrijk, Nederland,<br />

Noordrijn-Westfalen en South Carolina lokaal dan wel regionaal.<br />

3.6 Gebruik van <strong>kinderopvang</strong><br />

Onderzoeksvragen:<br />

• Welk percentage kinderen (naar leeftijdsgroep) maakt gebruik van <strong>kinderopvang</strong> (formeel en informeel)?<br />

• Voor hoeveel uur/dagen per week maken ouders gemiddeld gebruik van de formele <strong>kinderopvang</strong>?<br />

• Met welke motieven maken ouders gebruik van <strong>kinderopvang</strong>? (aandacht voor sociaal-culturele<br />

aspecten, financiële aspecten, de leeftijd van de kinderen)<br />

Bij het beantwoorden van de <strong>onderzoek</strong>svragen is het niet mogelijk Noordrijn-Westfalen en<br />

Engeland mee te nemen. Hier zijn geen gegevens beschikbaar.<br />

Alle landen streven naar een zo groot mogelijke keuzevrijheid voor ouders bij het vinden van de<br />

bij hun gezinssituatie en kinderen passende vorm van opvang. Opvang door gastouders wordt<br />

meestal gekozen omdat opvangtijden flexibeler zijn en kinderen in een situatie worden<br />

opgevangen die meer aan thuis en een gezin doet denken. Voordeel van een kinderdagverblijf is<br />

de specifieke deskundigheid die beschikbaar is.<br />

In Zweden en Denemarken maken ouders bijna alleen gebruik van formele/gereguleerde<br />

<strong>kinderopvang</strong>. Opvang door grootouders, nannies, au pairs of kennissen komt weinig voor. Dit in<br />

tegenstelling tot Nederland en Vlaanderen waar vaak voor informele opvang wordt gekozen.<br />

In de tabellen 3.9 en 3.10 een overzicht van het gebruik van <strong>kinderopvang</strong> (cijfers 2004).<br />

34


Tabel 3.9 Gebruik van <strong>kinderopvang</strong> in 2004 in procenten voor formele en informele opvang<br />

Niet-schoolgaand Schoolgaand<br />

Formele opvang Informele opvang Formele opvang Informele opvang<br />

Denemarken 84% - 95% -<br />

Engeland - - - -<br />

Frankrijk [1] 27% 17,7% - -<br />

Nederland 24% 40% 7% 25%<br />

Noordrijn-Westfalen - - - -<br />

South Carolina [1] 44% 53% 15,5% 48,5%<br />

Vlaanderen 38,6% 33% 46% 42,3%<br />

Zweden [2] 83% 2-3% 77% -<br />

Tabelnoten:<br />

[1] Cijfers 2002<br />

[2] Niet-schoolgaande kinderen vanaf 1 jaar. Schoolgaande kinderen tot 9 jaar. Van de kinderen van 10 tot 12 jaar maakt nog slechts<br />

10% gebruik van opvang.<br />

Tabel 3.10 Gebruik van formele <strong>kinderopvang</strong> in het gemiddelde aantal uren per week<br />

Dagopvang Gastouderopvang Buitenschoolse opvang<br />

Denemarken [1] - - -<br />

Engeland - - -<br />

Frankrijk < 10 uur of ongeveer 40 uur<br />

(tot 2/3 jaar) [5]<br />

30-40 uur (tot 2/3 jaar)<br />

[6]<br />

Nederland [2] 20,6 uur 14,7 uur (tot 3 jaar)<br />

9,4 uur (4 tot 12 jaar)<br />

Noordrijn-Westfalen - - -<br />

South Carolina [3] 26 uur 23 uur (tot 5 jaar)<br />

8 uur (6 tot 12 jaar)<br />

-<br />

10,1 uur<br />

16 uur (in een Child Care<br />

Center)<br />

Vlaanderen [4] 16,2% voltijd, 39,5% deeltijd -<br />

Zweden 32 uur 27 uur 13 uur<br />

Tabelnoten:<br />

[1] Exacte cijfers zijn niet bekend, maar in Denemarken gaan kinderen die gebruik maken van <strong>kinderopvang</strong> bijna altijd fulltime.<br />

[2] Cijfers Belastingdienst, verklaarde omvang totaal 2005 gedeeld door 47 weken<br />

[3] Cijfers uit 2002<br />

[4] Cijfers uit 2004<br />

[5] Op basis van de beschikbare gegevens is het gemiddelde niet uit te rekenen. Er zijn twee pieken, namelijk bij een opvang duur<br />

minder dan 10 uur per week en bij een opvangduur rond 40 uur per week.<br />

[6] Op basis van de beschikbare gegevens is het gemiddelde niet uit te rekenen. De meeste kinderen worden echter 30-40 uur<br />

opgevangen (zowel modus als mediaan liggen op 30-40 uur).<br />

35


3.7 Prijzen en ouderbijdragen <strong>kinderopvang</strong><br />

Onderzoeksvragen:<br />

• Wat is de gemiddelde vraagprijs (plus spreiding) van <strong>kinderopvang</strong> in kindcentra?<br />

• Wat is de gemiddelde vraagprijs (plus spreiding) van <strong>kinderopvang</strong> bij gastouders?<br />

• Is er sprake van een vaste of een variabele vraagprijs (afhankelijk van gebruik) of een combinatie van<br />

beiden?<br />

• Hoe is de vraagprijs opgebouwd (personeelskosten, huisvestingskosten, overige kosten)?<br />

• Wat is de ouderbijdrage per uur, dagdeel of dag? (eventueel uitgesplitst naar opvangvorm)<br />

• Hoe ligt gemiddeld de verhouding tussen ouderbijdrage en kostprijs van de <strong>kinderopvang</strong>?<br />

• Is er sprake van een vaste ouderbijdrage, een variabele of een combinatie van beide?<br />

• Is er naast de directe ouderbijdrage nog een indirecte bijdrage?<br />

• Is de ouderbijdrage geheel of gedeeltelijk afhankelijk van het inkomen?<br />

• Welk inkomensbegrip ligt ten grondslag aan de berekening van de ouderbijdrage?<br />

• Wat is de verhouding tussen ouderbijdrage en inkomen?<br />

• In welke mate dragen eventuele andere partijen bij in de kosten voor <strong>kinderopvang</strong>?<br />

• Welke motieven liggen ten grondslag aan alle bovenstaande keuzen?<br />

Het is bijna onmogelijk een goede vergelijking te maken tussen de verschillende landen.<br />

Belangrijke reden is dat de stelsels in de meeste landen dusdanig hybride zijn, dat er ook<br />

financieel te veel verschillende varianten en regelingen bestaan. Daardoor is de gemiddelde prijs<br />

niet eenduidig te definiëren. Desondanks in deze paragraaf een zo compleet mogelijke overzicht<br />

van prijzen en ouderbijdragen in de <strong>kinderopvang</strong>. Daarbij moet dus wel in acht worden genomen<br />

dat definities en randvoorwaarden niet altijd dezelfde zijn.<br />

Globaal kan het volgende beeld worden geschetst over de financieringssystemen. Tussen de<br />

vergeleken landen is sprake van een breed spectrum met aan de ene kant een volledig<br />

gesubsidieerd stelsel en aan de andere kant een volledig privaat stelsel. Zo kennen Zweden en<br />

Denemarken vergaand gesubsidieerde stelsels met vaak beperkte ouderbijdragen. Engeland,<br />

Nederland en South Carolina kennen veel meer privaat en marktgedreven stelsels, waarbij ouders<br />

in Engeland en South Carolina soms nauwelijks financieel gesteund worden. Tegelijkertijd geldt<br />

in beide landen dat de overheid in de gelegenheid is opvang te subsidiëren en dat ook tot<br />

uitvoering brengt, waar in Nederland geen sprake meer van is. In Nederland loopt de gehele<br />

bekostiging via de ouders. Vlaanderen en Frankrijk kennen beide systemen. Ouders kunnen<br />

gebruik maken van gesubsidieerde plaatsen, maar ook van plaatsen bij zelfstandige<br />

voorzieningen, waarbij ouders de kosten bij de belastingdienst kunnen aftrekken. Ook Duitsland<br />

kent een hybride stelsel waarbij charitatieve instanties een belangrijke rol spelen, naast overheid<br />

en ouders.<br />

36


Engeland en Nederland kennen bijdragen vanuit de werkgevers. In Engeland kunnen werknemers<br />

sinds april 2005 van de werkgever een voucher krijgen. De bijdrage van werkgevers wil men in<br />

Engeland verder aanmoedigen. In Nederland is de bijdrage van de werkgever vanaf 2007<br />

verplicht. Alle werkgevers betalen mee via een premieopslag. In Engeland en Frankrijk vindt op<br />

beperkte schaal (alleen bij grote werkgevers, vaak in de publieke sector) opvang vanuit de<br />

werkgever plaats. In Denemarken en Duitsland kunnen werkgevers plaatsen inkopen en wordt<br />

soms ook op het werk <strong>kinderopvang</strong> geboden. De overheid subsidieert ook deze opvang.<br />

Alle landen kennen een ouderbijdrage voor <strong>kinderopvang</strong>. De ouderbijdragen zijn afhankelijk van<br />

het inkomen van het gezin. In Engeland, Nederland en South Carolina betalen ouders de<br />

aanbieder een vraagprijs voor de <strong>kinderopvang</strong> waarvan zij gebruik maken. Dit bedrag kunnen<br />

ouders in Engeland in rekening brengen bij de belastingsdienst. In alle drie de gevallen (Engeland,<br />

Nederland, South Carolina), maar ook in Frankrijk zijn toeslagen of vouchers vanuit de overheid<br />

aan ouders mogelijk als tegemoetkoming in de kosten voor <strong>kinderopvang</strong>. In Denemarken en<br />

Zweden betalen ouders een ouderbijdrage aan de gemeente. In beide landen is er wettelijk een<br />

maximale ouderbijdrage vastgelegd. Noordrijn-Westfalen kent een ongedifferentieerde<br />

ouderbijdrage, die alleen geldt voor het eerste kind. Ouders betalen een inkomensafhankelijke<br />

bijdrage, onafhankelijk van de frequentie van het gebruik. Bijdragen voor volgende kinderen<br />

vervallen. De bijdrage wordt aan de aanbieder betaald. In Frankrijk en Vlaanderen kan van ouders<br />

een bijdrage worden gevraagd, die aan de aanbieder wordt betaald (erkende opvangvoorzieningen<br />

in Vlaanderen hebben een maximale vraagprijs, die wettelijk is vastgelegd) of ouders betalen een<br />

marktconforme vraagprijs ingeval het zelfstandige/private opvangvoorzieningen betreft. De<br />

kosten voor deze vormen van <strong>kinderopvang</strong> kunnen bij de belastingdienst in rekening worden<br />

gebracht.<br />

In onderstaande tabel (3.11) een overzicht van de gemiddelde ouderbijdragen. Indien van<br />

toepassing is een onderscheid gemaakt tussen hele/halve dagopvang, gastouderopvang en<br />

buitenschoolse opvang.<br />

Tabel 3.11 Gemiddelde ouderbijdragen <strong>kinderopvang</strong><br />

Ouderbijdrage<br />

dagopvang<br />

Denemarken Opvang voor<br />

0-3 jarigen<br />

367 per maand<br />

Opvang 3-6 jarigen<br />

310 per maand<br />

Ouderbijdrage<br />

gastouderopvang<br />

Opvang voor 0-3<br />

jarigen 256 per<br />

maand<br />

Ouderbijdrage<br />

buitenschoolse<br />

opvang<br />

Ouderbijdrage<br />

als percentage<br />

van het<br />

inkomen<br />

Ouderbijdrage<br />

als percentage<br />

van de totale<br />

kosten<br />

195 per maand - Maximaal 25%<br />

bij opvang voor<br />

kinderen < 3<br />

jaar<br />

Maximaal 33%<br />

bij opvang voor<br />

kinderen > 3<br />

jaar<br />

37


Ouderbijdrage<br />

dagopvang<br />

Engeland [1] 1.001 per maand<br />

(privaat)<br />

856 per maand<br />

(gesubsidieerd)<br />

Frankrijk [2] 75 tot 450 per<br />

maand (afhankelijk<br />

van het inkomen)<br />

Ouderbijdrage<br />

gastouderopvang<br />

Ouderbijdrage<br />

buitenschoolse<br />

opvang<br />

Ouderbijdrage<br />

als percentage<br />

van het<br />

inkomen<br />

Ouderbijdrage<br />

als percentage<br />

van de totale<br />

kosten<br />

862 per maand - - Tot 75%<br />

105 tot 260 per<br />

maand (afhankelijk<br />

van het inkomen en<br />

de gemeente)<br />

- 10%-12% bij<br />

collectieve<br />

opvang<br />

27% (bij de<br />

crèche)<br />

Minimaal 15%<br />

bij individuele<br />

opvang)<br />

Nederland [3] - - - - -<br />

Noordrijn-<br />

Westfalen<br />

Tot een inkomen<br />

van 12.271 geen<br />

bijdrage, oplopend<br />

tot<br />

151,34 per<br />

maand bij een<br />

inkomen hoger dan<br />

61.355<br />

Hybride<br />

structuur<br />

Tot een inkomen<br />

van 12.271 geen<br />

bijdrage,<br />

oplopend tot<br />

151,34 per<br />

maand bij een<br />

inkomen hoger<br />

dan 61.355<br />

South Carolina 286 per maand 244 per maand - Gemiddeld 12%<br />

(26% bij een<br />

alleenstaande<br />

ouder, 7% bij<br />

een tweeouder<br />

gezin)<br />

Vlaanderen [4] Vanaf 28 tot maximaal 505 per maand Bij een IBO<br />

gemiddeld 160<br />

tot 261 per<br />

maand<br />

Zweden Afhankelijk van de leeftijd van de kinderen en het aantal<br />

kinderen van 45 per kind per maand (als meerdere kinderen<br />

van opvang gebruik maken) tot 136 per kind per maand (als<br />

één kind van opvang gebruik maakt)<br />

Tabelnoten:<br />

Maximaal<br />

1% tot 3%<br />

[1] Bedragen betreffen hier de gemiddelde kosten van <strong>kinderopvang</strong> bij een fulltime plaats. Ouders kunnen deze kosten (deels)<br />

aftrekken bij de belastingen.<br />

[2] Werkelijke kosten voor ouders na belastingaftrek en verrekening van uitkeringen.<br />

- Tot 25%<br />

- 25%<br />

-<br />

(kinderdagverblijven)<br />

58%<br />

(gastouderopvang)<br />

Ongeveer 10%<br />

[3] De gegevens van de Belastingdienst waren op het moment van de uitvoering van dit <strong>onderzoek</strong> nog op onvoldoende detailniveau<br />

beschikbaar om voor 2005 voor Nederland hier gemiddelde ouderbijdragen in te kunnen vullen..<br />

[4] De vaste ouderbijdragen gelden alleen voor erkende opvangvoorzieningen. Zelfstandige onthaalmoeders, mini-crèches,<br />

zelfstandige kinderdagverblijven, Initiatieven voor Buitenschoolse Opvang en aanbieders van buitenschoolse opvang verbonden aan<br />

een kinderdagverblijf in aparte lokalen bepalen zelf de vraagprijs.<br />

38


Om een beeld te geven van de uitgaven die ouders hebben aan <strong>kinderopvang</strong> zijn drie<br />

gezinssituaties uitgewerkt:<br />

• Situatie A: de kosten voor fulltime <strong>kinderopvang</strong> per maand, voor een eenoudergezin met twee<br />

kinderen (twee en acht jaar oud) en een belastbaar gezinsinkomen van 20.000 euro per jaar.<br />

• Situatie B: de kosten voor fulltime <strong>kinderopvang</strong> per maand, voor een tweeoudergezin met<br />

twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een belastbaar gezinsinkomen van 30.000 euro per<br />

jaar.<br />

• Situatie C: de kosten voor fulltime <strong>kinderopvang</strong> per maand, voor een tweeoudergezin met<br />

twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een belastbaar gezinsinkomen van 55.000 euro per<br />

jaar.<br />

Informatie ontbreekt voor Denemarken, Frankrijk, Noordrijn-Westfalen en South Carolina.<br />

Tabel 3.12 Uitwerking gezinssituaties ouderbijdragen <strong>kinderopvang</strong> (cijfers voor 2006)<br />

Situatie A Situatie B Situatie C<br />

Denemarken 147 349 507<br />

Engeland 202 428 1.016<br />

Frankrijk - - -<br />

Nederland [1] 76 122 273<br />

Noordrijn-Westfalen - - -<br />

South Carolina - - -<br />

Vlaanderen 212 297 464<br />

Zweden 67 100 181<br />

Tabelnoten:<br />

[1] Cijfers voor 2007, inclusief verplichte werkgeversbijdrage en intensivering van 125 miljoen.<br />

Aan alle landen is gevraagd op macro niveau een overzicht te geven van de uitgaven aan<br />

<strong>kinderopvang</strong> als percentage van het Bruto Binnenlands Product (BBP) en indien mogelijk daarin<br />

een onderscheid te maken in wie welke bijdrage levert (bijvoorbeeld ouders, overheid, sociale<br />

partners, werkgevers). Alleen voor Nederland bleek een dergelijk overzicht mogelijk. Om die<br />

reden wordt deze uitsplitsing niet meegenomen in de rapportage.<br />

39


in collaboration with<br />

logo<br />

klant<br />

logo<br />

partner<br />

Deel 2<br />

Landenbeschrijvingen<br />

st/8D-011.27/25


4. Aarhus - Denemarken<br />

De landenbeschrijving van Denemarken is tot stand gekomen op basis van deskresearch en<br />

bijdragen van SFO Risskov Skole (gemeente Aarhus) en het ministerie van Familie- en<br />

Consumenten Zaken (Ministry of Family and Consumer Affairs).<br />

4.1 Introductie<br />

Het Deense beleid voor kinderen en het gezin is gebaseerd op het principe van subsidiariteit,<br />

ouders zijn primair verantwoordelijk en de overheid is aanvullend, daar waar nodig.<br />

In 2005 is het ministerie van Familie- en Consumenten Zaken opgericht, waarvan <strong>kinderopvang</strong><br />

één van de beleidsterreinen is (Ministry of Family and Consumer Affairs, 2005). Het doel van<br />

familiebeleid is in een visiedocument van het ministerie als volgt geformuleerd:<br />

“Family policy is intended to support and develop the framework on which families depend, so<br />

that they can make their own choices and shoulder the responsibility for the choices they make.<br />

Family policy is intended to support the soundness of families, and ensure them freedom and a<br />

range of options, thereby creating a society characterized by wellbeing and growth.”<br />

Het doel van de opvang is om het ouders mogelijk te maken hun werk en gezin te combineren<br />

(Ministry of Family and Consumer Affairs, 2005).<br />

De opvang zelf richt zich op een combinatie van zorg, spel en educatie<br />

(www.workindenmark.dk). Kinderen wordt geleerd zich te bewegen in groepen, mede<br />

verantwoordelijk te zijn, mee te beslissen en onafhankelijk te zijn. Daarnaast moet de wijze van<br />

<strong>kinderopvang</strong> bijdragen aan cultureel besef en interactie met de natuur. De pedagogische<br />

uitgangswaarden kunnen van instelling tot instelling verschillen, maar passen in ieder geval onder<br />

de Social Services Act, de nationale wetgeving op dit terrein.<br />

In Denemarken is <strong>kinderopvang</strong> een publieke verantwoordelijkheid (Bron: SFO Risskov Skole).<br />

In wetgeving is vastgelegd dat gemeenten de verantwoordelijkheid hebben om voldoende<br />

<strong>kinderopvang</strong> te realiseren. Kinderopvang wordt dan ook vaak beschouwd als een recht voor de<br />

kinderen en hun familie.<br />

4.2 Uitgangspunten van het stelsel<br />

Op nationaal niveau valt <strong>kinderopvang</strong> onder het Ministry of Family and Consumer Affairs met<br />

uitzondering van de <strong>kinderopvang</strong>klas (pre-school), die valt onder het Ministry of Education<br />

43


(Eurostat, 2004). De centrale overheid heeft een beperkte betrokkenheid, het accent ligt bij de<br />

lokale gemeenschap (Bron: SFO Risskov Skole). De centrale overheid stelt de algemene<br />

richtlijnen op en de gemeenten (lokale autoriteit) geven deze richtlijnen een nadere invulling en<br />

zien toe op de uitvoering ervan. Dit leidt tot verschillen tussen gemeenten.<br />

Denemarken kent zowel publieke als private voorzieningen. Ook de private instellingen worden<br />

overigens gesubsidieerd. In de gemeente Aarhus is 90% van de opvang publiek en 10% privaat<br />

(Bron: SFO Risskov Skole). De private aanbieders zijn meestal non profit organisaties die zich<br />

baseren op een specifieke pedagogische grondslag (al dan niet ook religieus) of in het algemeen<br />

tot doel hebben om kinderen in Denemarken te ondersteunen. De gemeente blijft verantwoordelijk<br />

en de private instelling moet werken binnen de kaders van de lokale overheid. Reden voor deze<br />

uitbesteding (onder de Social Assistence Act, 1990) is een flexibeler aanbod van vormen van<br />

opvang te stimuleren.<br />

De lokale overheid bepaalt de dagopvangstructuur op basis van de lokale behoeften (Bron: SFO<br />

Risskov Skole). De gemeente besluit over de leeftijdsgroepering en de combinatie van<br />

verschillende opvang; het bevordert samenwerking waar nodig. Ook de openingstijden van de<br />

opvang zijn een verantwoordelijkheid van de lokale overheid, op basis van de lokale behoeften<br />

(een aantal gemeenten heeft daarom ook nachtcrèches) (Bron: SFO Risskov Skole; Sardes, 2005).<br />

Het basisprincipe is dat de lokale overheid alle kosten bepaalt voor de (geregistreerde)<br />

opvangvoorzieningen in hun gebied. De financiering komt van lokale belasting, blokbelasting<br />

(nationale belasting wordt overgeheveld naar de lokale overheid) en ouderbijdragen. De lokale<br />

overheid betaalt de opvang voor minstens 66 procent. De <strong>kinderopvang</strong>klas/pre-school is gratis.<br />

4.3 Beleidsontwikkelingen<br />

De Deense regering richt zich op het stellen van kaders en legt daarmee nadruk op de vrijheid van<br />

het individu (Ministry of Family and Consumer Affairs, 2005). Ouders zijn verantwoordelijk en<br />

de regering zal ondersteunen waar dat nodig is. Familiebeleid is opgesteld vanuit het perspectief<br />

van het kind. Vanuit dit perspectief ondersteunt de overheid ouders bij het vinden van een juiste<br />

balans tussen werk en gezin.<br />

De Deense regering gaat zich meer richten op kinderen met een ‘negatieve sociale erfenis’,<br />

‘children at risk’. Ook is er aandacht voor de effecten van de invoering van de flexibele<br />

ouderschapsverlofregeling en wordt er een studie gestart naar de parameters die het gebruik van<br />

verlof door vaders beïnvloeden (Ministry of Family and Consumer Affairs, 2005).<br />

In de financiering van de <strong>kinderopvang</strong> heeft de regering per 1 januari 2006 een aanpassing<br />

doorgevoerd. De tarieven voor <strong>kinderopvang</strong> voor kinderen onder drie jaar zijn teruggebracht van<br />

een maximum van 30 procent aan ouderbijdrage, naar een maximum van 25 procent. Vanaf 2007<br />

44


geldt deze maatregel ook voor kinderen tot de schoolgaande leeftijd (zes/zeven jaar) (Ministry of<br />

Family and Consumer Affairs, 2005). Daarnaast heeft de huidige regering bepaald dat het principe<br />

dat het ‘geld het kind volgt’ moet gelden. Dit houdt in dat ouders die een eigen opvanginstelling<br />

starten evenveel geld ontvangen als ouders die hun kinderen naar de publieke opvang brengen.<br />

Tot nu toe is dit initiatief nog weinig succesvol geweest (Bron: SFO Risskov Skole).<br />

Verder ligt de focus van de regering op kwaliteitsverbetering en zet men in op training van de<br />

medewerkers en het (beter) voorbereiden van de kinderen die in de <strong>kinderopvang</strong> zitten op de<br />

overstap naar school. De overheid wil onder andere daarom de ‘early learning programmes’<br />

uitbreiden (Ministry of Family and Consumer Affairs, 2005). In 2004 voerde men al de<br />

verplichting in voor een leerplan/curriculum voor de opvang in kindercentra.<br />

De regering heeft 2,7 miljard euro gereserveerd om de komende vier jaar te werken aan<br />

kwaliteitsverbetering van opvangfaciliteiten (Ministry of Family and Consumer Affairs, 2005).<br />

4.4 Arbeid- en zorgbeleid<br />

De Deense overheid wenst ervoor te zorgen dat ouders de keuze hebben zelf voor hun kind te<br />

zorgen of het kind te plaatsen in gedegen <strong>kinderopvang</strong>. Deelname van vrouwen aan de<br />

arbeidsmarkt is een motief voor het ontwikkelen van voldoende <strong>kinderopvang</strong> (Ministry of<br />

Family and Consumer Affairs, 2005).<br />

In 2005 lag de arbeidsparticipatie van vrouwen (16-66 jaar) bijna even hoog als die van mannen.<br />

Van de vrouwen werkt 69,9 procent (www.statistikbanken.dk) ten opzichte van 78,3 procent van<br />

de mannen. In de leeftijdsgroep tussen 30 en 54 jaar liggen de percentages nog iets hoger,<br />

respectievelijk 81,7 procent en 89,3 procent.<br />

In totaal werkt 60 procent van de ouders allebei fulltime (cijfers 2005, www.statistikbanken.dk).<br />

In 36 procent van de gezinnen werkt één van de ouders parttime of niet. Vrouwen tussen de 30 en<br />

54 jaar werken gemiddeld 35,1 uur per week, tegen 41,1 uur door mannen. Gezien over de gehele<br />

beroepsbevolking werken vrouwen gemiddeld 32,5 uur per week en mannen gemiddeld 38,5 uur<br />

per week.<br />

Zwangerschapsverlof start vier weken voor de geboorte en duurt tot veertien weken erna.<br />

Vaderschapverlof is gedurende twee opeenvolgende weken in de veertien weken<br />

zwangerschapsverlof. Mannen en vrouwen krijgen op basis van hun inkomen een<br />

ouderschapsvergoeding, met een maximum van 406 euro per week in 2002. Na de veertiende<br />

week kunnen ouder kiezen of de moeder en/of de vader aanvullend ouderschapsverlof opneemt.<br />

45


Regelingen voor ouderschapsverlof zijn de afgelopen jaren uitgebreid. Zo kregen ouders in 2000<br />

in totaal 24 weken betaald verlof, in 2006 is dat 34 weken (Ministry of Family and Consumer<br />

Affairs, 2005). Ouders hebben samen 34 weken betaald ouderschapverlof, te verdelen over beiden<br />

of tegelijk op te nemen. De Deense regering tracht met deze, niet dwingende, verdelingsmaatregel<br />

(ingevoerd in 2002) vaders te stimuleren meer tijd door te brengen met het pasgeboren kind<br />

(Ministry of Family and Consumer Affairs, 2005).<br />

De locale autoriteiten kunnen ouders een aanvullende verloftoeslag bieden, zolang dit niet meer is<br />

dan 80% van het laatstverdiende inkomen.<br />

Als ouders er voor kiezen verlof te nemen, mag het kind op geen enkele wijze gebruik maken van<br />

de publieke middelen van opvang tot een leeftijd van drie jaar. Tussen drie en acht jaar mag<br />

tijdens verlof parttime gebruik gemaakt worden van de opvang.<br />

In 2003 hebben ouders voor ieder kind 297 dagen betaald ouderschapsverlof opgenomen.<br />

Moeders hebben daarvan 278 dagen opgenomen, tegenover negentien dagen door de vaders<br />

(Ministry of Family and Consumer Affairs, 2005).<br />

4.5 Vormen en kenmerken van <strong>kinderopvang</strong><br />

In onderstaande tabel een overzicht van de verschillende vormen en kenmerken van opvang in<br />

Denemarken (Bron: SFO Risskov Skole). Nationale wetgeving laat de lokale overheden vrij wat<br />

betreft samenstellingen van de groepen (leeftijd, groepsgroottes), medewerker/kind ratio’s en<br />

openingstijden. Iedere gemeente heeft hierdoor de ruimte tegemoet te komen aan de lokale<br />

wensen. Kenmerken verschillen daarom van gemeente tot gemeente en zelfs binnen gemeenten<br />

(OECD, 2000; SFO Risskov Skole). In onderstaande tabel zijn de kenmerken voor de<br />

opvangvoorzieningen in Aarhus opgenomen.<br />

Tabel 4.1 Vormen en kenmerken van <strong>kinderopvang</strong> in Aarhus/Denemarken<br />

Opvangvorm Doelgroep Kenmerken<br />

Crèches (vuggestuer of<br />

dagtilbud)<br />

Kindergarten (of<br />

geïntegreerde<br />

voorzieningen)<br />

Kinderopvangklas<br />

(børnehaveklasse)<br />

6 maanden tot 3 jaar<br />

3 tot 6/7 jaar<br />

5 tot 7 jaar<br />

• Gemiddeld 12 kinderen per groep<br />

• Gemiddeld 4 kinderen per medewerker<br />

• Openingstijden gemiddeld van 6.30 uur tot 17.00 uur<br />

(16.30 uur op vrijdag)<br />

• Gemiddeld 20 kinderen per groep<br />

• Gemiddeld 7 kinderen per medewerker<br />

• Openingstijden gemiddeld van 6.30 uur tot 17.00 uur<br />

(16.30 uur op vrijdag)<br />

• Niet verplicht<br />

• Voorschoolse voorziening, duurt 1 jaar<br />

• Meestal 20 uur per week (5 uur les per dag)<br />

• Iedere gemeente is verplicht deze voorziening aan te<br />

bieden<br />

• Spelenderwijs voorbereiden op school<br />

46


Opvangvorm Doelgroep Kenmerken<br />

School gerelateerde<br />

vrijetijdsvoorzieningen<br />

(skolefritidsordiningser)<br />

Familiedagopvang<br />

(familiedagpleje)<br />

Kinderen in schoolgaande<br />

leeftijd (6/7 tot 10 jaar)<br />

Vanaf 6 maanden<br />

• 20 tot 24 kinderen per groep<br />

• 13 kinderen per medewerker<br />

• Vaak zijn de schoolklassen en de opvanggroepen<br />

hetzelfde (wanneer het verschillende groepen zijn,<br />

dan kunnen er tot 25 kinderen per groep worden<br />

opgevangen)<br />

• Opvang voor schooltijd gemiddeld van 6.30 uur tot<br />

8.30 uur<br />

• Opvang na schooltijd gemiddeld van 11.30 uur tot<br />

17.00 uur (16.30 uur op vrijdag)<br />

• Opvang op school/door school geregeld<br />

• Maximaal 5 kinderen onder de 14 jaar<br />

• Opvang van 6.00 uur tot 18.00 uur<br />

• Opvangduur tot 11 uur per dag<br />

• Gastouders kunnen samenwerken<br />

• Vooral voor kinderen tot 3 jaar<br />

De familiedagopvang/gastouderopvang is geregeld bij mensen thuis, maar kan ook op een andere<br />

plek, zolang het past bij de natuurlijke habitat van het kind (Danish Trade Union of Public<br />

Employees, 2003). Per gastouder wordt op maximaal vijf kinderen gepast. Sommige gastouders<br />

werken samen en vangen een groep van maximaal tien kinderen op. Gastouders werken in dienst<br />

van de gemeente, die het huis van de gastouders inspecteert op deugdelijkheid en vereisten opstelt<br />

waaraan de opvang moet voldoen. De gemeente draagt zorg voor de supervisie van de gastouders<br />

(door een pedagoog). Vooral in rurale gebieden is deze vorm van opvang vaak de enige vorm die<br />

beschikbaar is voor kinderen tot drie jaar (Bron: SFO Risskov Skole).<br />

De gemeente verzorgt faciliteiten waar de gastouders elkaar kunnen ontmoeten en waar de<br />

kinderen met elkaar kunnen spelen. Hierdoor nemen de gastouders de kinderen eerder mee naar<br />

buiten, de stad in, of naar het bos (Danish Trade Union of Public Employees, 2003).<br />

4.6 Het regelen van een plaats in de <strong>kinderopvang</strong><br />

In Denemarken wordt <strong>kinderopvang</strong> gezien als een recht voor kinderen en hun familie. In het<br />

algemeen beschouwen ouders in Denemarken <strong>kinderopvang</strong> als een belangrijk onderdeel in het<br />

opvoeden van hun kinderen (Bron: SFO Risskov Skole).<br />

Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid voldoende <strong>kinderopvang</strong> te realiseren. Ouders<br />

kunnen zich dan ook gewoon melden bij de gemeente indien zij gebruik willen maken van<br />

<strong>kinderopvang</strong>. Ouders zullen de opvang kiezen die dicht bij huis ligt (of dicht bij hun werk) en die<br />

past bij hun eigen pedagogische visie.<br />

47


Ouders betalen hun bijdrage aan de opvang aan de gemeente. Meestal ook als de kinderen gebruik<br />

maken van opvang bij een private instelling.<br />

4.7 Gebruik van <strong>kinderopvang</strong><br />

Het gebruik van <strong>kinderopvang</strong> is in Denemarken de afgelopen 15 jaar enorm gestegen (Ministry<br />

of Family and Consumer Affairs, 2005). Maakte in 1989 nog 61 procent van een en twee jarigen<br />

gebruik van enige vorm van opvang, in 2004 is dit 82 procent. In de leeftijd drie tot vijf jaar, was<br />

er een stijging van 75 procent in 1989 naar 94 procent in 2004. In het verleden werd opvang<br />

gezien als een vorm van sociale bijstand, terwijl opvang nu essentieel en onmisbaar is in de<br />

Deense samenleving (Ministry of Family and Consumer Affairs, 2005).<br />

In onderstaande tabel een overzicht van het gebruik van <strong>kinderopvang</strong> naar leeftijdsgroep in<br />

Aarhus (cijfers 2005/2006).<br />

Tabel 4.2 Gebruik van <strong>kinderopvang</strong> in procenten<br />

Leeftijd kinderen Gebruik Voornaamste vorm<br />

0 tot 3 jaar 70% Crèche [1]<br />

3 tot 7 jaar 98% Kindergarten of geïntegreerde instellingen<br />

7 tot 10 jaar 95% SFO (vrijetijdscentra op school)<br />

10 tot 14 jaar 30% Jeugdclubs<br />

Tabelnoten:<br />

[1] Aarhus vormt een uitzondering op de regel dat in Denemarken gastouderopvang de voornaamste vorm van <strong>kinderopvang</strong> is voor<br />

kinderen tot 3 jaar. In stedelijke gebieden zijn meer dagverblijven beschikbaar dan in rurale gebieden.<br />

Er zijn grote verschillen in gebruik van <strong>kinderopvang</strong> tussen allochtonen en autochtonen<br />

(Ministry of Family and Consumer Affairs, 2005). Van de allochtone Deense kinderen maakt<br />

slechts een kwart van de nul- tot tweejarigen gebruik van de faciliteiten. Tussen de drie en vijf<br />

jaar ligt dit percentage hoger (65 procent), maar nog altijd beduidend lager dan in de autochtone<br />

groep. Een van de verklaringen hierachter is dat nieuwkomers <strong>kinderopvang</strong> nog niet zien als een<br />

logische optie, zoals andere Denen dat doen. De Deense autoriteiten trachten hier met behulp van<br />

‘health visitors’ verandering in te brengen (Ministry of Family and Consumer Affairs, 2005).<br />

Over het algemeen gaan bijna alle kinderen die naar de <strong>kinderopvang</strong> gaan daar dagelijks naartoe<br />

en gedurende het hele jaar (Bron: SFO Risskov Skole). Alleen wanneer ouders vakantie hebben<br />

(zes weken per jaar) gaan de kinderen niet naar de opvang.<br />

Jonge schoolgaande kinderen (tussen zes en negen jaar) krijgen ongeveer vijf tot zes uur les per<br />

dag en brengen drie tot vier uur per dag door in het vrijetijdscentrum op school (Bron: SFO<br />

Risskov Skole).<br />

48


In Denemarken wordt nauwelijks gebruik gemaakt van informele vormen van opvang,<br />

bijvoorbeeld door grootouders, familie of andere oppassers (Bron: SFO Risskov Skole).<br />

In bovenstaande tabel ontbreekt gastouderopvang als vorm van <strong>kinderopvang</strong>, omdat deze vorm<br />

in stedelijke gebieden minder gebruikelijk is (Bron: SFO Risskov Skole). Denemarken kent echter<br />

22.500 geregistreerde gastouders (cijfers 2002, Danish Trade Union of Public Employees, 2003),<br />

die 80.000 kinderen opvangen. Gastouderopvang is de meest gebruikte vorm van <strong>kinderopvang</strong><br />

voor kinderen tot drie jaar. Over heel Denemarken genomen maakt 63 procent van de kinderen<br />

die gebruik maken van <strong>kinderopvang</strong> gebruik van gastouderopvang. Vanaf drie jaar gaan kinderen<br />

meestal naar de kindergarten.<br />

4.8 Kwaliteitseisen<br />

Voor ieder kind moet kwalitatief goede opvang voorhanden zijn in Denemarken (Ministry of<br />

Family and Consumer Affairs, 2005). In de loop van de jaren zijn de beleidskaders flexibeler<br />

geworden en meer gevarieerd om aan de vereisten en benodigdheden van kinderen en ouders te<br />

kunnen voldoen. Binnen de kaders is meer mogelijkheid tot innovatie, verhoogde kwaliteit en<br />

vrijheid om te kiezen. Een ontwikkeling sinds ongeveer 2000 is daarom de opkomst van private<br />

instellingen in de uitvoering van <strong>kinderopvang</strong>. Lokale overheden en private instellingen sluiten<br />

overeenkomsten, zodat aan de basisvereisten voldaan wordt.<br />

In de Social Services Act staat de kwaliteit van <strong>kinderopvang</strong>voorzieningen beschreven. Hierin<br />

staan de algemene doelen van <strong>kinderopvang</strong> en de bijbehorende faciliteiten. Kwaliteit valt in de<br />

wet uiteen in onder meer onderwijskundige aspecten, niveau van de werknemers en de fysieke<br />

ruimte. Er zijn geen voorschriften wat betreft groepsgrootte of medewerker/kind ratio (Ministry of<br />

Family and Consumer Affairs, 2005).<br />

Sinds 2004 is de noodzaak van een leerplan of pedagogisch curriculum geïntroduceerd op<br />

nationaal niveau (Ministry of Family and Consumer Affairs, 2005). Alle opvangvoorzieningen<br />

moeten sindsdien hun curriculum beschrijven. Daarin moet naar vormen komen hoe de instelling<br />

er voor zorgt dat de kinderen worden gestimuleerd in hun taalontwikkeling, persoonlijke<br />

ontwikkeling en sociale vaardigheden en leren over natuur en techniek, het menselijke lichaam en<br />

beweging en de culturele waarden en normen. Eén van de doelen is dat kinderen leren hun<br />

dagelijks leven te beïnvloeden en zich verantwoordelijk voelen voor de samenleving waarvan zij<br />

onderdeel uitmaken (Bron: SFO Risskov Skole).<br />

Over het leerplan is in de wetgeving het volgende vastgelegd (Bron: SFO Risskov Skole):<br />

• Kinderopvang instellingen moeten een pedagogisch leerprogramma uitwerken dat ruimte<br />

creëert voor spelen, leren en ontwikkeling.<br />

49


• Leren is een dynamisch proces en is gebaseerd op relaties. Kinderen creëren mede hun leren<br />

(co-creator of learning).<br />

• Kinderopvang instellingen moeten kinderen voorbereiden op het leven (en school).<br />

• De medewerkers/staf moeten het leerproces van kinderen ondersteunen, stimuleren en<br />

begeleiden.<br />

• Er moet een raamwerk zijn voor verslaglegging en evaluatie.<br />

• De invloed van de ouderraad wordt onderstreept.<br />

• De dagopvang instelling moet (samen met ouders) doelen formuleren voor de ontwikkeling van<br />

het kind.<br />

• De instelling moet deze doelen evalueren.<br />

Er worden in de wetgeving geen specifieke methoden voorgeschreven die instellingen bij de<br />

realisatie van bovenstaande punten moeten gebruiken.<br />

De gemeenten zien toe op de kwaliteit van de opvangvoorzieningen. Een belangrijke rol is daarbij<br />

weggelegd voor de ouders. Zij hebben zeggenschap in een board (www.workindenmark.dk; SFO<br />

Risskov Skole). Hierin zit een meerderheid aan ouders en twee stafmedewerkers van het<br />

opvangcentrum. De pedagogische principes, voering van financiën, de inrichting van faciliteiten<br />

buiten en het aannemen van personeel gaat allemaal onder toezicht van deze ouderraad. In private<br />

instellingen is, in tegenstelling tot publieke instellingen, een board niet verplicht, maar doordat het<br />

vaak ouders zelf zijn die deze instellingen opzetten, hebben zij op die manier invloed.<br />

De tevredenheid van ouders over de opvang in Denemarken is hoog (Bron: SFO Risskov Skole).<br />

Bij één van de laatste <strong>onderzoek</strong>en in Aarhus oordeelden 88 procent van de ouders positief tot<br />

zeer positief over de opvang (7 procent was neutraal). Dergelijke tevredenheids<strong>onderzoek</strong>en<br />

worden elke twee jaar uitgevoerd.<br />

De inspectie vanuit de gemeente Aarhus bestaat onder andere uit de volgende thema’s (Bron: SFO<br />

Risskov Skole):<br />

• Opleiding van de staf/medewerkers<br />

• Systematische professionele evaluatie<br />

• Oordeel van de ouders<br />

• Ziekte/verzuim<br />

• Binnen- en buitenruimten<br />

• Het pedagogische leerplan<br />

Om het jaar vindt controle plaats en worden ontwikkelingen met betrokkenen doorgesproken. De<br />

gemeente kan aanbevelingen doen, evenals eisen stellen (Bron: SFO Risskov Skole).<br />

50


Er zijn twee type medewerkers in de kinderdagopvang:<br />

• kinder- en jeugdonderwijzers/opvoedkundigen (pedagogen) en<br />

• crèche en kinderdagverblijfmedewerkers/assistenten.<br />

De pedagogen hebben een 3,5 jarige hogere opleiding (Eurostat, 2004; OECD, 2000). Voor de<br />

assistenten gelden geen formele opleidingsvereisten hoewel voor hen ook cursussen in het<br />

volwassen beroepsonderwijs worden aangeboden. Medewerkers in de voorklassen<br />

(børnehaveklasser) zijn gekwalificeerde onderwijzers.<br />

De gastouders staan onder supervisie van een ‘early childhood teacher’, die hen regelmatig<br />

voorziet van advies en instructies (www.workindenmark.dk; Danish Trade Union of Public<br />

Employees, 2003). Er zijn geen verplichte trainingprogramma’s maar er worden wel cursussen<br />

aangeboden. Het hebben van een certificaat van deze cursussen heeft wel invloed op het salaris<br />

dat de gastouders ontvangen.<br />

Verder kijkt de lokale overheid, die hen in dienst heeft, of hun huis of locatie waar zij de kinderen<br />

opvangen geschikt is. Ook loopt de lokale overheid de kwalificaties van de opvangouders na<br />

(OECD, 2000). Deze toezichthoudende taken worden uitgevoerd door de supervisors, zij:<br />

• regelen de in- en uitdiensttreding van de gastouders<br />

• hebben supervisie, ondersteunen en inspecteren de gastouders tijdens huisbezoeken (ten minste<br />

één of twee keer per maand)<br />

• bezoeken de gastouder met de ouders voordat kinderen starten, zodat de start goed is<br />

voorbereid en soepel verloopt<br />

• observeren de fysieke en sociale ontwikkeling van de kinderen<br />

• ondersteunen de praktische randvoorwaarden en behoeften om goede opvang te kunnen bieden<br />

(speelgoed, luiers, kinderwagens)<br />

• organiseren excursies en andere activiteiten<br />

(Danish Trade Union of Public Employees, 2003)<br />

Gastouders maken meestal deel uit van een ‘playroom group’, een groep gastouders en de<br />

kinderen waarop zij passen (Danish Trade Union of Public Employees, 2003). Eén keer per week<br />

of per twee weken komen gastouders en kinderen in deze groep samen voor andere activiteiten<br />

(gym, zingen, drama, muziek) of speciale excursies. Vervanging bij ziekte is meestal ook via deze<br />

groepen georganiseerd. Sinds 1981 is gastouderopvang voor kinderen tot en met drie jaar erkend<br />

als formele vorm, met vergelijkbare vereisten als opvang in kindercentra.<br />

4.9 Prijzen en ouderbijdragen <strong>kinderopvang</strong><br />

De kosten van <strong>kinderopvang</strong> verschillen in Denemarken van gemeente tot gemeente en zijn<br />

afhankelijk van leeftijd van het kind en vorm van de opvang (www.workindenmark.dk).<br />

51


Ouderbijdragen worden vastgesteld op basis van het bruto gezinsinkomen, maar zijn nooit hoger<br />

dan 30 procent van de totale kosten van opvang (Ministry of Family and Consumer Affairs,<br />

2005). Per 1 januari 2006 is dit maximum gesteld op 25 procent voor kinderen onder drie jaar.<br />

Vanaf 2007 geldt deze regeling voor alle kinderen tot zeven jaar. Voor sociale minima zijn aparte<br />

regelingen. Ook is de hoogte van de ouderbijdrage afhankelijk van het aantal kinderen uit één<br />

gezin dat van opvang gebruik maakt. Zo krijgt een gezin met twee of meer kinderen in de<br />

<strong>kinderopvang</strong> een korting op de ouderbijdrage (Eurostat, 2004). De lokale autoriteit kan er voor<br />

kiezen, om sociale of andere redenen, de <strong>kinderopvang</strong> voor een gereduceerd tarief aan te bieden<br />

(www.workindenmark.dk).<br />

In Denemarken wordt gemiddeld 70 procent van de <strong>kinderopvang</strong> aangeboden door de (lokale)<br />

overheid (publieke voorziening). De private instellingen zijn precies hetzelfde gefinancierd als de<br />

instellingen in overheidshanden. Alle opvang wordt dus betaald uit lokale middelen (toelagen van<br />

de regering aan de lokale gemeenschap) en ouderbijdragen. Voor het oprichten van een private<br />

<strong>kinderopvang</strong>voorziening kan financiële steun aangevraagd worden bij de gemeente (Eurostat,<br />

2004).<br />

Ook ouders die privé opvang voor hun kinderen regelen (zoals een childminder/oppasmoeder),<br />

kunnen aanspraak maken op een toelage van de gemeente (Eurostat, 2004). Hoewel deze vorm<br />

van opvang nauwelijks voorkomt.<br />

In onderstaande tabel een overzicht van de totale kosten van een fulltime <strong>kinderopvang</strong>plek op<br />

jaarbasis voor verschillende vormen van <strong>kinderopvang</strong> in Aarhus, tevens is de gemiddelde<br />

ouderbijdrage berekend (cijfers 2006, SFO Risskov Skole).<br />

Tabel 4.3 Kosten en ouderbijdrage van <strong>kinderopvang</strong><br />

Opvangvorm Kosten Ouderbijdrage [1]<br />

Opvang voor 0 tot 3 jarigen DKK 128.388 ( 17.208,74) DKK 32.857 ( 4.404,05)<br />

Opvang voor 3 tot 6 jarigen DKK 65.156 ( 8.733,31) DKK 27.731 ( 3.716,98)<br />

Opvang voor 6 tot 10 jarigen DKK 37.289 ( 4.998,11) DKK 17.457 ( 2.339,88)<br />

[1] De jaarlijkse ouderbijdrage is gebaseerd op een maandelijkse bijdrage die vermenigvuldigd is met 11. De maand juli is gratis.<br />

Bij deze bedragen moet worden opgemerkt dat Aarhus behoort tot de 25 procent duurste<br />

gemeenten voor wat betreft <strong>kinderopvang</strong> (Bron: SFO Risskov Skole). Worden de zes grootste<br />

gemeenten van Denemarken vergeleken, dan neemt Aarhus de op een na hoogste (duurste) positie<br />

in.<br />

52


Om een beeld te geven van de kosten die ouders hebben aan <strong>kinderopvang</strong> en een vergelijking te<br />

kunnen maken tussen landen, zijn drie gezinssituaties uitgewerkt:<br />

• Situatie A: de kosten voor fulltime <strong>kinderopvang</strong> per maand, voor een eenoudergezin met twee<br />

kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van DKK 185.000 per jaar.<br />

• Situatie B: de kosten voor fulltime <strong>kinderopvang</strong> per maand, voor een tweeoudergezin met<br />

twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van DKK 280.000 per jaar.<br />

• Situatie C: de kosten voor fulltime <strong>kinderopvang</strong> per maand, voor een tweeoudergezin met<br />

twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van DKK 501.000 per jaar.<br />

In de hiernavolgende tabel de uitkomsten (Bron: SFO Risskov Skole).<br />

Tabel 4.4 Uitwerking van de drie gezinssituaties<br />

Situatie Kosten per maand<br />

Situatie A<br />

• De kosten voor fulltime <strong>kinderopvang</strong> per maand, voor een eenoudergezin met twee<br />

kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van DKK 185.000 per<br />

jaar.<br />

Situatie B<br />

• De kosten voor fulltime <strong>kinderopvang</strong> per maand, voor een tweeoudergezin met twee<br />

kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van DKK 280.000 per<br />

jaar.<br />

Situatie C<br />

• De kosten voor fulltime <strong>kinderopvang</strong> per maand, voor een tweeoudergezin met twee<br />

kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van DKK 501.000 per<br />

jaar.<br />

Ouders en overheid zijn de enige financiers van <strong>kinderopvang</strong>. Het is niet mogelijk op<br />

macroniveau een overzicht te geven van de bestedingen aan <strong>kinderopvang</strong>.<br />

4.10 Literatuur<br />

Publicaties:<br />

DKK 1.097 ( 147,04 )<br />

DKK 2.607 ( 349,43)<br />

DKK 3.780 ( 506,66)<br />

• Danish Trade Union of Public Employees (2003). Family day-care in Denmark, Child-Care<br />

Services Sector<br />

• Eurostat (2004). Development of a methodology for the collection of harmonised statistics on<br />

childcare<br />

• OECD (2000). Background Report, Thematic Review of Early Childhood Education and Care<br />

Policy<br />

• Ministry of Family and Consumer Affairs (2005). Family Policy Report, november 2005<br />

• Sardes (2005). Quick-scan dagarrangementen in zeven landen<br />

53


Internet:<br />

• www.statistikbanken.dk<br />

• www.workindenmark.dk<br />

54


5. Frankrijk<br />

De landenbeschrijving van Frankrijk is tot stand gekomen op basis van deskresearch en<br />

uitgebreide informatie van La Délégation Interministérielle à la Famille (DIF).<br />

5.1 Introductie<br />

De gezinspolitiek van de Franse overheid berust op de wens om voor alle gezinnen de balans<br />

tussen het gezinsleven en het beroepsleven te verbeteren (Bron: DIF).<br />

Andere richtlijnen die meespelen bij het thema <strong>kinderopvang</strong> zijn (OCDE, 2003):<br />

• Het ondersteunen van de ouders bij de educatieve ontwikkeling van hun kinderen<br />

• Het ondersteunen van de sociale en culturele ontwikkeling van de kinderen<br />

• Het bijdragen aan gelijkheid aan kansen<br />

• Het bijdragen aan de gelijkheid tussen mannen en vrouwen in hun professionele leven, sociale<br />

leven en gezinsleven<br />

• Ouders de vrijheid geven om te kiezen hoeveel kinderen ze willen/krijgen, omdat deze keuze<br />

samen schijnt te hangen met de beschikbaarheid van <strong>kinderopvang</strong><br />

Jaarlijks komen alle sleutelfiguren in de gezinspolitiek bijeen tijdens de ‘gezinsconferentie’<br />

(Bron: DIF). De Premier (voorzitter en eindverantwoordelijke) en alle betrokken ministers gaan in<br />

gesprek met de gezinsbeweging, organisaties voor sociale zekerheid, sociale partners,<br />

afgevaardigden en vertegenwoordigers van landelijke groeperingen en directeuren van betrokken<br />

centrale besturen. In 2003 werd de conferentie geweid aan het jonge kind. Op de agenda stonden<br />

het vereenvoudigen en het verbeteren van hulpmiddelen bestemd voor ouders met jonge kinderen<br />

en de ontwikkeling van het opvangaanbod en de service voor de gezinnen.<br />

Kinderopvang is in eerste instantie nodig voor kinderen tot twee à 2,5 jaar, aangezien ze vanaf<br />

twee jaar ook bij een kleuterschool (‘école maternelle’) terecht kunnen (www.social.gouv.fr).<br />

Kleuterscholen horen bij de lagere school en hebben bijbehorende openingstijden (9.00 uur tot<br />

15.30 uur; www.eurydice.org). De kleuterschool is facultatief en gratis voor alle kinderen. Vanaf<br />

6 jaar geldt de leerplicht (www.education.gouv.fr).<br />

5.2 Uitgangspunten van het stelsel<br />

Kinderen jonger dan zes jaar kunnen gebruik maken van de verschillende vormen van<br />

<strong>kinderopvang</strong>. In het algemeen houdt <strong>kinderopvang</strong> in dat kinderen, waarvan de ouders werken of<br />

op zoek zijn naar werk, overdag met regelmaat, maar ook incidenteel kunnen worden<br />

55


opgevangen. In Frankrijk zijn er verschillende vormen/structuren van <strong>kinderopvang</strong>. Een indeling<br />

is te maken in individuele en collectieve opvang en tussen thuis en ‘op locatie’.<br />

Het aanbod van collectieve opvang kan zowel publiek (crèches opgericht door departementen of<br />

gemeenten) als privé zijn. Privé voorzieningen kunnen zijn opgericht door verenigingen,<br />

bedrijven (voor hun eigen medewerkers) of <strong>kinderopvang</strong>ondernemingen. In alle gevallen moet<br />

men zich houden aan de voorschriften zoals gelden voor instellingen en opvangcentra voor<br />

kinderen jonger dan zes jaar. Het betreft voorschriften over de locatie, tarieven en kwaliteitseisen<br />

aan het personeel. Alle voorzieningen moeten een goedkeuring hebben van de ‘President du<br />

Conseil Général’ van het Protection Maternelle et Infantile (PMI, ouder en kindzorg). Daarna<br />

worden er periodiek bezoeken gebracht aan de voorzieningen.<br />

Er is een groot aantal spelers (overheidsinstanties) betrokken bij de <strong>kinderopvang</strong>. In<br />

onderstaande tabel staat een overzicht van alle spelers en hun rol.<br />

Tabel 5.1 Overzicht van belangrijke spelers in de <strong>kinderopvang</strong><br />

Instantie Rol in <strong>kinderopvang</strong><br />

Ministerie van Sociale Zaken<br />

(www.social.gouv.fr)<br />

CAF (Caisses d’allocations familiales)<br />

(www.cnaf.fr)<br />

PMI (Protection maternelle et infantile/<br />

ouder en kindzorg)<br />

(www.cg06.fr)<br />

(www.aforts.com)<br />

• Stelt het reglement op voor alle verschillende vormen van<br />

<strong>kinderopvang</strong><br />

• Ontwerpt een sociaal actieplan voor de CAF<br />

• Stelt basiseisen ten aanzien van kwaliteit, definieert opleidingseisen<br />

en diploma’s voor kinderverzorgers, pedagogen en hun assistenten<br />

(financiert mede de opleidingsinstituten)<br />

• Loket voor gezinsuitkeringen<br />

• Onderdeel van de Franse sociale zekerheid<br />

• Departementale afdelingen die vallen onder de landelijke CNAF<br />

• De taken zijn tweeledig:<br />

o Zij betalen bijdragen/uitkeringen aan families, die moet helpen<br />

<strong>kinderopvang</strong> te financieren.<br />

o Zij dragen bij aan het onderhouden en ontwikkelen van<br />

<strong>kinderopvang</strong> met name die voor kinderen


Instantie Rol in <strong>kinderopvang</strong><br />

medisch gebied, psychologisch, sociaal, onderwijs en<br />

gezondheid van (toekomstige) ouders en kinderen.<br />

o Acties ter voorkoming van en herkenning van handicaps bij<br />

kinderen onder de 6 jaar en daaropvolgend advies aan de familie<br />

om er mee om te gaan.<br />

o Toezicht op en controle van de instanties en organisaties die<br />

<strong>kinderopvang</strong> verzorgen voor kinderen onder de 6 jaar.<br />

o Toezicht, follow-up en officiële goedkeuring en de opleiding<br />

van ‘assistantes maternelles’.<br />

• PMI is decentraal georganiseerd. Ze bieden publieke services aan<br />

voor de (toekomstige) moeder en jonge kinderen. Op departementaal<br />

niveau worden de services georganiseerd, gecoördineerd en<br />

gepromoot. De verantwoordelijkheid en de financiering liggen ook<br />

op dit niveau.<br />

Gemeenten • Betrokken bij de organisatie van (collectieve) <strong>kinderopvang</strong>: beheren<br />

en opstarten.<br />

• Mede financieren van de collectieve <strong>kinderopvang</strong>.<br />

• Ontwikkelen beleid voor <strong>kinderopvang</strong> met betrekking tot<br />

bijvoorbeeld vergunningen, gebouwbeleid en eventuele organisatie<br />

van (na-)schoolse structuren.<br />

• Dit alles gebeurt vaak in samenwerking met de CAF.<br />

Naast bovenstaande overheidsinstanties zijn er enkele nationale organisaties die een rol spelen bij<br />

het vinden van nieuwe oplossingen naar aanleiding van de behoeften aan <strong>kinderopvang</strong>.<br />

Voorbeelden zijn de Association Familles Rurales (AFR) en Association des collectifs enfants<br />

parents professionnels (ACEPP). De organisaties hebben vooral invloed gehad op de<br />

ontwikkeling van nieuwe, soepelere structuren van <strong>kinderopvang</strong>, met name ‘multi-<br />

accueil’(verschillende vormen van opvang gecombineerd), ‘haltes-garderies’ en ‘mini-crèches’.<br />

De Union Nationale Interfédérale des Oevres et Organismes Privés Sanitaires et Sociaux<br />

(UNIOPPS) verenigt deze organisaties om samen beleid en voorstellen tot hervorming te<br />

consolideren en te overhandigen aan de overheid (www.social.gouv.fr).<br />

Bedrijven hebben over het algemeen een minimale betrokkenheid bij <strong>kinderopvang</strong>. Een aantal<br />

grote bedrijven biedt een financiële ondersteuning of ondersteunen in de organisatie van<br />

<strong>kinderopvang</strong> door een aantal plaatsen te reserveren voor kinderen van medewerkers.<br />

5.3 Beleidsontwikkelingen<br />

Sinds eind jaren negentig heeft de Franse overheid ingezet op een aantal maatregelen om de<br />

<strong>kinderopvang</strong> te stimuleren en te ondersteunen. Actuele ontwikkelingen worden gekenmerkt door<br />

behoefte aan duidelijkheid en flexibiliteit. Dit heeft geresulteerd in een versimpeling van de<br />

57


positionering van CNAF en bijvoorbeeld ook een consolidatie van regels. Verschillende<br />

uitkeringen zijn samengevoegd en vallen nu onder één naam ‘PAJE’ (hierover later meer).<br />

Specifieke speerpunten van de overheid zijn (OCDE, 2003):<br />

• Het verbeteren van de kwaliteit van de verschillende vormen van <strong>kinderopvang</strong> en in het<br />

bijzonder in de individuele vormen.<br />

• Het verbeteren van de toegankelijkheid en beschikbaarheid van <strong>kinderopvang</strong> voor families<br />

met kinderen die specifieke problemen hebben.<br />

• De ontwikkeling van <strong>kinderopvang</strong> te stimuleren en te ondersteunen om mee te groeien met de<br />

behoeftes van de families met kinderen.<br />

Op 1 januari 2004 is de PSU (Prestation de Service Unique) van kracht geworden<br />

(www.amf.asso.fr). Deze regeling borduurt voort op de ‘décret van 1 augustus 2000’ en het<br />

verdrag tussen de overheid en de CNAF. Het eerste doel van deze regeling is het versoepelen van<br />

de <strong>kinderopvang</strong> door het optimaliseren van de capaciteiten van <strong>kinderopvang</strong> en een betere<br />

aansluiting en flexibiliteit tussen de behoefte en het aanbod. De tweede doelstelling is het<br />

versimpelen en toegankelijker maken van de services en ondersteuning, die de CAFs kunnen<br />

bieden. De derde doelstelling is het beter omgaan met uiteenlopende (atypische) behoeftes.<br />

Daarnaast moet deze regeling de ontwikkeling van de multi-accueil ondersteunen en ook de<br />

communicatie tussen de organisatie van de <strong>kinderopvang</strong>, de familie en de school. Financieel<br />

omvat deze regeling onder andere een manier van tarifering voor de collectieve <strong>kinderopvang</strong> met<br />

een plafond, maar ook een maandelijkse betaling in plaats van wekelijks afrekenen.<br />

Deze regeling heeft het reglement voor <strong>kinderopvang</strong> gemoderniseerd en meer harmonie en<br />

afstemming mogelijk gemaakt tussen de verschillende vormen van <strong>kinderopvang</strong> (www.ville-<br />

palaiseau.fr). Het vernieuwde reglement heeft behalve de ‘opvangfunctie’ ook richtlijnen<br />

gedefinieerd met betrekking tot de missie van <strong>kinderopvang</strong>. De missie omvat doelstellingen over<br />

de gezondheid, de veiligheid, het welzijn en de ontwikkeling van de kinderen tot zes jaar.<br />

Concrete maatregelen die in de afgelopen vier jaar hebben plaatsgevonden zijn (Bron: DIF):<br />

• Het creëren van de eerder genoemde PAJE (letterlijk ‘Vergoeding Opvang van het Jonge<br />

Kind’). In 2004 hebben 756.000 begunstigden voor 8,6 miljard euro vergoedingen voor<br />

<strong>kinderopvang</strong> ontvangen. In 2005 waren dat 1.435.000 begunstigden (9,5 miljard euro) en op<br />

31 maart 2006 waren het 1.600.000 begunstigden. Het aantal stijgt nog steeds.<br />

• Het creëren van extra opvangplaatsen. Sinds 2002 zijn er 26.000 extra plaatsen gecreëerd. In<br />

totaal moeten er tussen 2002 en 2008 47.000 extra plaatsen worden gecreëerd.<br />

• Herziening van het reglement voor kinderverzorgers/assistante maternelle. In juni 2005 heeft<br />

een wetswijziging plaatsgevonden die de uitoefening van het beroep moet vergemakkelijken en<br />

ouders meer zekerheid moet verschaffen. Professionalisering van het beroep, gecombineerd<br />

58


met de invoering van de PAJE moet een significante stijging van het aantal kinderverzorgers<br />

mogelijk maken.<br />

• Verdubbeling van de belastingverrekening voor de kosten aan opvang van kinderen jonger dan<br />

zes jaar buitenshuis. Deze maatregel zal worden ingevoerd bij de belastingheffing op de<br />

inkomens van 2006.<br />

Alle maatregelen hebben tot doel om het gezinnen mogelijk te maken, keuzes te maken om het<br />

gezinsleven, het sociale leven en het beroepsleven beter te kunnen verenigingen en/of om het<br />

zoeken van een baan te vergemakkelijken (Bron: DIF). Momenteel worden de resultaten van de<br />

maatregelen onderzocht.<br />

5.4 Arbeid- en zorgbeleid<br />

Verschillende vormen van ouderlijk verlof zijn opgenomen in het arbeidsrecht<br />

(www.feminiweb.com). Het bestaan van deze regelingen past bij de doelstelling van de overheid<br />

om de balans tussen werk en privé positief te beïnvloeden en om vrije keuze aan te kunnen<br />

bieden. Voorwaarden om gebruik te mogen maken van de regelingen is dat ouders minstens tien<br />

maanden ingeschreven staan bij de sociale zekerheid en dus ook minstens tien maanden gewerkt<br />

hebben.<br />

Zwangerschapsverlof is minimaal zes weken voor de geboorte en tien weken erna met een totaal<br />

van zestien weken (Bron: DIF). Afhankelijk van een aantal factoren kan de lengte van het verlof<br />

worden beïnvloed. Wanneer de zwangere vrouw al de zorg heeft voor kinderen kan de periode<br />

(vanaf het derde kind) verlengd worden tot een totaal van 26 weken. Als ze zwanger is van een<br />

tweeling krijgt ze twaalf weken prenataal en 22 weken postnataal verlof, een totaal van 34. De<br />

dokter kan in het geval van medische redenen het verlof met een totaal van zes weken verlengen.<br />

Tijdens het verlof ontvangt de werkneemster daggeld, dat wordt betaald via de sociale zekerheid<br />

met een plafond van 2.352 euro per maand. De werkgever kan een aanvulling betalen indien het<br />

salaris boven het plafond ligt. De collectieve arbeidsovereenkomsten zijn echter zo afgesproken<br />

dat praktisch alle werkgevers het loon aanvullen voor de gehele duur van het<br />

zwangerschapsverlof.<br />

Daarnaast biedt de regeling ontslagbescherming en garantie van baanbehoud. De werkgever is<br />

verplicht dezelfde of een soortgelijke functie aan te bieden bij terugkomst.<br />

Voor de vader (mits in loondienst) zijn er drie dagen verlof bij de geboorte van het kind.<br />

Daarnaast is er een vaderschapsverlof van totaal elf achtereenvolgende dagen. Dit verlof moet<br />

binnen vier maanden na de geboorte worden opgenomen. Hier geldt ook dat het verlof betaald<br />

wordt door de sociale zekerheid met een plafond van 2.352 euro per maand. Twee op de drie<br />

59


vaders neemt vaderschapsverlof op, vaak werknemers met een gemiddeld salaris (Bron: DIF;<br />

DREES, 2005). Vaders met onstabiele werkomstandigheden of met een laag salaris nemen minder<br />

vaak verlof op.<br />

In het geval dat het kind ernstig ziek is, gehandicapt of door een ongeluk continue zorg nodig<br />

heeft, bestaat er een speciaal verlof “Congé de présence parental”. Voor dit type verlof gelden<br />

dezelfde regels en voorwaarden als voor de zwangerschaps- en vaderschapsverlof. Dit verlof mag<br />

maximaal een jaar duren, officieel vier maanden, die twee keer verlengd mogen worden.<br />

Er bestaat ook de mogelijkheid om onbetaald ouderschapsverlof op te nemen, vanaf de geboorte<br />

van het kind tot aan de derde verjaardag. Dit verlof “Congé parental d’education” is eigenlijk een<br />

jaar, maar kan twee keer verlengd worden tot een maximum van drie jaar. Tijdens het verlof<br />

wordt het arbeidscontract tijdelijk opgeschort. Na de verlofperiode is de werkgever verplicht de<br />

werknemer weer te integreren in het arbeidsproces. Een aanvraag voor dit verlof mag de<br />

werkgever niet weigeren. Tijdens deze periode kan er wel aanspraak gemaakt worden op een<br />

uitkering, een onderdeel van de PAJE, die door de staat wordt uitbetaald. Ouderschapsverlof kan<br />

ook in deeltijd worden opgenomen.<br />

In Frankrijk neemt een op de honderd vaders ouderschapsverlof (Bron: DIF/CNAF). Vaders die<br />

gebruik maken van de toelage hebben minder houvast op de arbeidsmarkt. Een vader die werkt in<br />

een sector waar voornamelijk mannen werken, neemt minder snel ouderschapsverlof op (Bron:<br />

DIF/CNAF).<br />

Op de gezinsconferentie van 2005 is afgesproken een maatregel te introduceren waarbij de<br />

vergoeding gedurende een jaar ouderschapsverlof bij het derde of volgende kind met 50 procent<br />

wordt verhoogd. De maatregel is op 1 juli 2006 in werking getreden en geldt voor de kinderen die<br />

vanaf die datum zijn geboren.<br />

Over de arbeidsparticipatie van vrouwen zijn de volgende gegevens (in procenten) beschikbaar<br />

(Bron: DIF; www.insee.fr):<br />

Tabel 5.2 Arbeidsparticipatie van vrouwen<br />

Leeftijd 1975 1995 2005<br />

15-24 jaar 45,5% 26,5% 29,9%<br />

25-49 jaar 58,6% 78,3% 81,1%<br />

50 jaar en ouder 42,9% 43,9% 54,6%<br />

Totaal 51,5% 59,9% 63,8%<br />

60


In relatie tot deeltijd werken onder vrouwen zijn de volgende cijfers (in procenten) beschikbaar<br />

(Bron: DIF; www.insee.fr):<br />

Tabel 5.3 Werkduur onder vrouwen<br />

Aantal uren 2005<br />

Minder dan 15 uur 4,8%<br />

Van 15 tot 29 uur 16,4%<br />

30 uur of meer 9,6%<br />

Over het geheel genomen is 46 procent van de moeders met kinderen jonger dan zeven jaar niet<br />

aan het werk. Ongeveer acht procent is werkloos, 28 procent is niet actief zoekend en bijna tien<br />

procent heeft ouderschapsverlof (totaal 46 procent). Van de moeders die niet werken heeft 53<br />

procent niet-schoolgaande kinderen (Bron: CIF; DREES, 2002). De grote meerderheid onder hen<br />

(89 procent) heeft in het verleden wel gewerkt.<br />

5.5 Vormen en kenmerken van <strong>kinderopvang</strong><br />

In deze paragraaf staat een uiteenzetting van de verschillende vormen van <strong>kinderopvang</strong> in<br />

Frankrijk en de belangrijkste kenmerken. Kinderopvang beperkt zich eigenlijk alleen tot de niet-<br />

schoolgaande kinderen. In de schoolgaande leeftijd worden de meeste kinderen de gehele dag<br />

op/door school opgevangen.<br />

Vanaf twee jaar zijn de kinderen (indien er plaatsen beschikbaar zijn) welkom op de ‘école<br />

maternelle’, de kleuterschool. Vanaf drie jaar zijn de kleuterscholen ook daadwerkelijk verplicht<br />

de kinderen aan te nemen. Bijna veertig procent van de kinderen tussen twee en drie jaar oud<br />

wordt aangemeld bij de kleuterschool. Vanaf drie jaar gaan bijna alle kinderen naar de<br />

kleuterschool (97-99 procent) (DREES, 2002; Blanpain, 2006).<br />

Schooltijden zijn van 9.00 tot 16.30 uur met een totaal van 26 uren lestijd per week. Sinds 1995<br />

wordt er gebruik gemaakt van een onderwijssysteem met specifiek geformuleerde doelen en<br />

structuren voor de kleuterscholen, waarin aandacht wordt gegeven aan taalvaardigheden, een<br />

begin wordt gemaakt met schrijfvaardigheden en luisteren (www.education.gouv.fr).<br />

Veel <strong>kinderopvang</strong> is dus alleen voor kinderen tot drie jaar. Er wordt een onderscheid gemaakt in<br />

collectieve en individuele opvang.<br />

Collectieve opvang kent globaal drie verschillende vormen (Bron: DIF):<br />

• Privé of publieke collectieve crèches: onder toezicht van PMI en geleid door gediplomeerde<br />

medewerkers.<br />

61


• Crèches familiales: beheerd door een lokale overheid of een privé beheerder (CAF,<br />

verenigingen, bedrijven). Opvang waarin één of enkele erkende kinderverzorgers samen<br />

meerdere kinderen opvangen aan huis. Deze vorm van opvang vermijdt de administratieve<br />

verplichting aan ouders van het in dienst nemen van een kinderverzorger (assistante<br />

maternelle).<br />

• Crèches parentales: opgericht en beheerd door ouders zelf. Ouders helpen vaak zelf mee met<br />

het oppassen op de kinderen, maar de aanwezigheid van een gekwalificeerd persoon is<br />

verplicht.<br />

Individuele opvang beslaat een spectrum van formele tot informele opvang. De formele vorm is<br />

de erkende ‘assistante maternelle’ (erkende kinderverzorger). Deze heeft goedkeuring van het<br />

PMI nodig. De goedkeuring beschrijft exact het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen die<br />

de kandidaat tegelijkertijd mag opvangen, evenals de tijden van de opvang. De basisopleiding<br />

voor kinderverzorger is onontbeerlijk. De rechten en plichten van het beroep zijn wettelijk en<br />

reglementair vastgelegd. De uitbetaling van de kinderverzorger is vrij, maar er wordt gerefereerd<br />

aan een collectieve overeenkomst.<br />

De wet voorziet in de mogelijkheid om in alle gemeenten oppascentrales (RAM – Relais<br />

Assistante Maternelle) op te richten die voornamelijk tot doel hebben om de kinderverzorger in<br />

contact te brengen met ouders, ze te informeren over hun rechten en plichten en ze te begeleiden,<br />

zonder afbreuk te doen aan de taken die zijn toevertrouwd aan het PMI. De invulling van de<br />

begeleiding kan per centrale verschillen.<br />

In onderstaande tabel een overzicht van de kenmerken van deze formele opvangvormen voor niet-<br />

schoolgaande kinderen (Bron: DIF/DREES; DREES, 2005).<br />

Tabel 5.4 Kenmerken formele opvang voor niet-schoolgaande kinderen<br />

Opvangvorm Doelgroep Kenmerken<br />

Crèches Collectives<br />

Kinderopvang in<br />

groepsverband<br />

gedurende de dag<br />

Assistante<br />

maternelle<br />

Kinderen tot 3 jaar • 1 professional op 5 kinderen die nog niet lopen<br />

• 1 professional op 8 kinderen die wel lopen<br />

• Minimaal 2 personen aanwezig, waarvan tenminste één<br />

gekwalificeerd<br />

• Doordeweeks geopend voor 8 tot 12 uur per dag (exacte<br />

openingstijden opgenomen in het huishoudelijk reglement)<br />

• In 2004 waren er 6.885 instellingen, met in totaal 209.409<br />

opvangplaatsen<br />

Alle leeftijden • Ouders zijn opdrachtgever en gaan een contract aan met de<br />

assistante maternelle, die ze volgens vastgestelde normen<br />

moeten betalen.<br />

• Een assistante maternelle mag meerdere kinderen opvangen. Een<br />

gemiddelde is 2,6 kinderen per assistante maternelle (DREES,<br />

2002). Maximaal vangen de kinderverzorgers 3 kinderen op<br />

(www.assistante-maternelle.org).<br />

62


Opvangvorm Doelgroep Kenmerken<br />

• De opvangtijden worden in overleg met de ouders bepaald.<br />

• Er bestaan websites en organisaties waar ouders en assistantes<br />

maternelles in contact kunnen komen met elkaar.<br />

• Ook controlerende (overheids-)organisaties zoals de PMI en de<br />

CAF kunnen faciliteren bij het bij elkaar brengen van vraag en<br />

aanbod.<br />

• In 2004 waren er 350.000 goedgekeurde assistenes maternelles<br />

met een opvangcapaciteit van 1.100.000 kinderen.<br />

Een andere vorm van opvang die onder toezicht staat is de ‘haltes-garderies’. Dit zijn<br />

opvangvoorzieningen (bijvoorbeeld in winkelcentra) waar kinderen tijdelijk en incidenteel kunnen<br />

worden opgevangen. Er zijn ook vormen waarbij ouders de opvangvoorziening beheren. In totaal<br />

is 49 procent van de ‘halte-garderies’ in het beheer van de gemeente en 45 procent in het beheer<br />

van bedrijven (bijvoorbeeld supermarkten of sportscholen).<br />

Ook is er een alternatief voor de kleuterscholen waarbij openingstijden losser zijn. Kinderen<br />

tussen drie en zes jaar worden er met regelmaat opgevangen gedurende een dag. De opvang is<br />

gericht op het ontwikkelen van de fysieke en mentale vaardigheden door middel van oefeningen<br />

en spel.<br />

Voor schoolgaande kinderen is er naast opvang op/door school ook een vorm van buitenschoolse<br />

opvang, namelijk de CLSH (Centre de Loisirs sens Hébergement) en ‘garderie périscolaire’<br />

(OCDE, 2003). Het aanbod aan naschoolse opvang is gezien de rol van scholen daarin te divers<br />

om daarvan een goed overzicht te geven (Bron: DIF).<br />

In de hiernavolgende tabel een overzicht van de kenmerken van de informele opvangvormen<br />

(DREES, 2005).<br />

Tabel 5.5 Kenmerken informele <strong>kinderopvang</strong><br />

Opvangvorm Kenmerken<br />

Accueil familial • Op deze vorm van <strong>kinderopvang</strong> zijn er geen kwaliteits- of andere eisen en regelgeving<br />

van toepassing. De opvang wordt verzorgd een familielid, meestal de grootouders,<br />

vrienden of kennissen.<br />

• Een tussenvorm zijn oppassers (au-pairs) die direct door de familie worden aangenomen.<br />

Procentueel gezien gaat het om kleine aantallen.<br />

• Vanuit de overheid is er geen vorm van controle of reglement van toepassing.<br />

• Er bestaan wel heel veel organisaties die bemiddelen en ondersteunen. Deze organisaties<br />

zorgen voor algemene ondersteuning voor beide partijen; screening en selectie; mediator<br />

functie bij eventuele problemen en bij de aanvraag en verwerking van de officiële<br />

administratie betreft werkvergunning en verzekering.<br />

• Au-pairs/oppassers die door een organisatie/centrale worden gestuurd of waar een soort<br />

bemiddeling heeft plaatsgevonden, hebben wel te voldoen aan bepaalde eisen. Aangezien<br />

er echter geen officiële controle is en voorschriften over kwaliteitseisen niet bestaan, zijn<br />

er veel ‘niet-betrouwbare’ bemiddelingsorganisaties.<br />

63


5.6 Het regelen van een plaats in de <strong>kinderopvang</strong><br />

Ouders die op zoek zijn naar opvang voor hun kinderen kunnen voor informatie terecht bij het<br />

departement, de gemeente en bij de gezinsinformatiepunten (Bron: DIF). De kosten van de<br />

opvanginstantie en de afstand van huis naar de opvang spelen mee in de keuze van het type<br />

opvang. Op het platteland gaat de voorkeur uit naar een betaalde kinderverzorger (assistante<br />

maternelle). In stedelijke gebieden gaat de voorkeur uit naar de grootouders en in de grote steden<br />

of in de voorsteden van Parijs gaat de voorkeur uit naar de crèche en de oppas thuis.<br />

Als een kind oudere broertjes of zusjes heeft, speelt dit ook duidelijk mee in de beslissing: de<br />

eisen aan de instelling zijn veel pregnanter wanneer het aantal kinderen stijgt (Bron: DIF). Onder<br />

de gezinnen die voor oppas voor hun kinderen zorgen worden de jongste kinderen relatief gezien<br />

veel minder vaak toevertrouwd aan een crèche dan de oudste kinderen. De ouders kiezen dan<br />

eerder voor een kinderverzorger, terwijl de tarieven van de crèche veel aantrekkelijker zijn.<br />

Hier kan ook de factor afstand meespelen in de manier van opvang: gezinnen met twee of meer<br />

kinderen wonen minder vaak in het centrum van een stad maar vaker in de buitenwijken waar het<br />

crècheaanbod minder groot is. Een kinderverzorger voor de jongste kinderen kan ook nog een<br />

ander gemak bieden. De kinderverzorger kan bijvoorbeeld ook voor de oudste zorgen wanneer<br />

deze uit school komt.<br />

5.7 Gebruik van <strong>kinderopvang</strong><br />

De helft van de kinderen tussen de vier maanden en 2,5 jaar oud wordt thuis verzorgd door één<br />

van de ouders die niet werkt of soms stopt met werken (Bron: DIF/DREES). Overigens wordt<br />

bijna een kwart van de niet-schoolgaande kinderen waarvan de moeder niet werkt, minstens één<br />

keer per week opgevangen door een betaalde persoon of bij een collectieve opvangvoorziening.<br />

De andere helft van de kinderen tussen de vier maanden en 2,5 jaar heeft ouders die beiden<br />

werken. Nog steeds wordt elf procent opgevangen door de eigen ouders, bijvoorbeeld omdat zij<br />

parttime werken of omdat de ouders flexibele werkuren kennen en daardoor de opvang van de<br />

kinderen zelf kunnen regelen.<br />

Voor de opvang van kinderen tussen vier maanden en drie jaar, die niet door eigen ouders worden<br />

opgevangen (veertig procent), maken de gezinnen het meeste gebruik van een assistante<br />

maternelle (zeventien procent), gevolgd door de crèche (tien procent). Ongeveer 8,5 procent<br />

maakt gebruik van opvang door familie of een oppas thuis (zes procent van de kinderen wordt<br />

toevertrouwd aan de grootouders). Een indicatie van het gebruik van au-pairs (‘garde individuelle<br />

à domicile’) is 0,7 procent. Dan is er nog ongeveer 3,5 procent ‘zwarte <strong>kinderopvang</strong>’, een niet-<br />

geregistreerde assistantes maternelle of oppassers/au-pairs zonder vergunning<br />

(www.social.gouv.fr; DREES, 2002).<br />

64


In 2003 gingen 2,5 miljoen kinderen naar de peuter/kleuterscholen in ‘stedelijk’ Frankrijk. Dit<br />

komt overeen met 83 procent van de kinderen van twee tot en met vijf jaar (www.eurydice.org).<br />

In onderstaande tabel een overzicht van het gebruik van <strong>kinderopvang</strong> waarbij onderscheid is<br />

gemaakt in formele opvang (individueel of collectief) en informele opvang. Tevens is een<br />

onderscheid gemaakt in de leeftijd van de kinderen, naar omvang van de gemeente waarin de<br />

kinderen wonen en naar de hoogte van de levensstandaard.<br />

Tabel 5.6 Primaire vorm van opvang voor kinderen die niet door hun ouders worden opgevangen (in procenten)<br />

Erkende<br />

assistante<br />

maternelle<br />

Plaats van het kind in het gezin<br />

Crèche<br />

(waaronder<br />

crèche<br />

familiale)<br />

Totaal Grootouders<br />

Niet<br />

erkende<br />

assistante<br />

maternelle<br />

Opvang<br />

van het<br />

kind<br />

thuis<br />

Anders Totaal<br />

Eerstgeborene 42 28 70 15 9 3 3 100<br />

Jongste kind 49 14 63 17 11 3 6 100<br />

Grootte van een stedelijke eenheid<br />

Plattelandsgemeente 62 6 68 18 8 1 5 100<br />

Stedelijke eenheid –<br />

minder dan 100 000<br />

inwoners<br />

+ meer dan 100 000<br />

inwoners<br />

48 18 66 22 10 1 1 100<br />

35 34 69 14 9 4 4 100<br />

Agglomoratie Parijs 27 41 68 4 11 9 8 100<br />

Levensstandaard<br />

1e kwartiel 30 27 57 21 12 1 9 100<br />

2e kwartiel 43 23 66 19 9 0 6 100<br />

3e kwartiel 51 27 78 11 8 3 0 100<br />

4e kwartiel 48 22 70 8 10 10 2 100<br />

Totaal 43 25 68 15 10 3 4 100<br />

Bron: Enquête modes d’accueil et de garde des jeunes enfants, DREES, juin 2002 – Calc. CNAF<br />

De keuze voor een bepaalde opvangvorm wordt in belangrijke mate bepaald door het beschikbare<br />

aanbod (Bron: DIF). Om die reden zijn er verschillen in de vorm van opvang waar ouders gebruik<br />

van maken tussen departementen. Zo wordt 2 in enkele departementen veel gebruik gemaakt van<br />

de assistante maternelle omdat er weinig collectieve opvangplaatsen en crèches familiales zijn<br />

(Pays de la Loire, Centre en Franche Comté). Het tegenovergestelde doet zich voor in Ile-de-<br />

France en in het zuiden van Frankrijk (Provence-Alpes-Cote d’Azur, Languedoc-Roussillon en<br />

Corse). In het noorden van Frankrijk kennen twee departementen (le Pas-de-Calais en de<br />

Ardennen) een situatie die voor alle soorten opvang even ongunstig is.<br />

2 Informatie heeft betrekking op 2004.<br />

65


In totaal is er een aanbod van gemiddeld 42 plaatsen (formele opvang) voor honderd kinderen<br />

jonger dan drie jaar. Departementen die het minst goed zijn voorzien (minder dan 36 plaatsen<br />

voor honderd kinderen) liggen in het noorden van Frankrijk, in het zuiden en in Ile-de-France.<br />

Departementen die het beste zijn voorzien (51 plaatsen of meer per honderd kinderen) zijn le<br />

Centre, Les Pays de la Loire, la Lorraine, la Bourgogne, la Franche-comte, L’Auvergne en Rhone-<br />

Alpes.<br />

In onderstaande tabel staat een overzicht van de verdeling van opvang over de verschillende<br />

vormen (percentages voor opvang van maandag t/m vrijdag tussen 8.00 en 19.00 uur voor niet-<br />

schoolgaande kinderen waarvan de moeder fulltime werkt) (Bron: DIF).<br />

Tabel 5.7 Gebruik <strong>kinderopvang</strong> voor niet-schoolgaande kinderen waarvan de moeder fulltime werkt.<br />

Vorm van opvang Percentage gebruik<br />

Betaalde oppas 79%<br />

Informele oppas 31%<br />

Alleen betaalde oppas 62%<br />

Alleen informele oppas 14%<br />

Geen oppas 7%<br />

Bron: Enquête modes d’accueil et de garde des jeunes enfants, DREES, juin 2002 – Calc. CNAF<br />

Tabel 5.8 Opvangduur per week voor niet-schoolgaande kinderen<br />

Duur opvang in uren per week Individuele Kinderopvang Collectieve Opvang<br />

50 42.000 13.000<br />

Bron: Enquête modes d’accueil et de garde des jeunes enfants, DREES, juin 2002- Calc. CNAF<br />

Er zijn geen cijfers en overzichten beschikbaar over het gebruik van <strong>kinderopvang</strong> bij kinderen<br />

vanaf zes jaar (Bron: DIF). De mogelijkheden voor <strong>kinderopvang</strong> worden dan beïnvloed door wat<br />

rond en door de school wordt georganiseerd.<br />

5.8 Kwaliteitseisen<br />

Elke instelling gerelateerd aan <strong>kinderopvang</strong> moet officiële goedkeuring krijgen van ‘le président<br />

du conseil général’. Het personeel van de <strong>kinderopvang</strong> moet multidisciplinair zijn, bestaande uit<br />

een pedagoog, een gediplomeerde kinderleidster en een verpleegster. Het personeel wordt vaak<br />

aangevuld met assistent-kinderverzorgers. Bij instellingen van een bepaalde grootte (meer dan<br />

veertig kinderen) zijn de voorwaarden voor gecertificeerde mensen strenger, voor kleinere<br />

66


instellingen worden de regels afgezwakt in verband met de beschikbaarheid van gekwalificeerd<br />

personeel.<br />

De generieke doelstellingen van de <strong>kinderopvang</strong> omvatten:<br />

• Het stimuleren van het welzijn<br />

• De ontwikkeling en het sociaal gedrag van het kind<br />

• Het garanderen van de gezondheid en de veiligheid van het kind<br />

• Het voorkomen van ongelijkheid en het bijdragen aan de opvoeding van het kind.<br />

PMI (Protection Maternelle et Infantile / ouder en kindzorg) verzorgt de officiële goedkeuring en<br />

de controle van de <strong>kinderopvang</strong> buiten het ouderlijke huis (www.cg06.fr). Ze assisteren en<br />

ondersteunen de <strong>kinderopvang</strong>centra door middel van managementadviezen met betrekking tot<br />

organisatie en verbetering van de zorg. PMI organiseert en financiert de opleidingen voor de<br />

‘assistantes maternelles’.<br />

De kwaliteitseisen voor de <strong>kinderopvang</strong> liggen vast in het ‘Décret du 1 er août 2000 relatif aux<br />

établissements et services d’accueil d’enfants de moins de six ans’ en de ‘Code de la santé<br />

publique’ (Wet publieke gezondheidszorg). Uitgebreide opleidingseisen zijn vastgelegd in het<br />

‘Arrêté du 26 décembre 2000’ (beschikking uit december 2000). Een overzicht van de<br />

opleidingseisen is opgenomen in bijlage D.<br />

Het decreet van 1 augustus 2000 heeft de voorschriften van de officiële goedkeuring en van het<br />

functioneren van de collectieve en oudercrèches, de haltes-garderies, de multi-accueil, de<br />

schakelklassen (peuterklassen) en de kleuterscholen, grondig gewijzigd (Bron: DIF). Dit besluit<br />

had tot doel de doorstroming in de opvangvormen te bevorderen en de flexibiliteit in hun<br />

functioneren aan te moedigen.<br />

De belangrijkste wijzigingen in het beleid zijn de volgende:<br />

• Voor opvang in een centrum<br />

Bij de begeleiding van kinderen is de verhouding één volwassene op vijf kinderen die nog niet<br />

kunnen lopen en één op acht kinderen die al wel lopen. Deze verhouding wordt berekend op het<br />

aantal kinderen dat aanwezig is (en niet op het aantal ingeschreven kinderen).<br />

De maximale opvangcapaciteit van de verschillende instellingen is vastgesteld op:<br />

- zestig plaatsen voor collectieve opvanginstellingen die regelmatig kinderen jonger dan drie<br />

jaar opvangen of incidenteel kinderen jonger dan zes jaar.<br />

- twintig plaatsen (bij uitzondering 25) voor vrijwilligersinstellingen<br />

- tachtig plaatsen voor kleuterscholen<br />

- 150 plaatsen voor crèches familiales<br />

67


- honderd plaatsen voor opvangcentra voor zowel collectieve als gezinsopvang<br />

Dit besluit erkende overigens ook de plaats die aan de ouders gegeven moest worden, als eerste<br />

opvoeders van hun kinderen, en hun recht om inzicht te hebben in het functioneren van de<br />

opvangorganisatie en daar invloed op te kunnen uitoefenen.<br />

• Voor individuele opvang door een assistante maternelle<br />

Kinderverzorgers vangen bij hun thuis, tijdelijk, tegen een vergoeding, minderjarigen op die<br />

rechtstreeks door hun ouders of door een oppascentrale (artikel L 421-1 CASF) aan hen worden<br />

toevertrouwd. Zij moeten eerst worden erkend door de President van de departementsraad. De<br />

officiële goedkeuring is bestemd om de minimale gezondheids-, veiligheids- en<br />

ontwikkelingsomstandigheden voor de kinderen te garanderen, rekening houdend met de<br />

educatieve bekwaamheid van de kinderverzorger. De nationale criteria van de officiële<br />

goedkeuring zijn vastgelegd in een besluit van de Raad van State.<br />

De erkende kinderverzorgers moeten een opleiding volgen die is vastgesteld in de voorschriften<br />

van artikel L421-14 van het wetboek ‘de l'action sociale et des familles’ (artikel 2112-3 CSP).<br />

De officiële goedkeuring en controle daarop hebben tot doel om:<br />

• Er zeker van te zijn dat de voorwaarden voor de opvang altijd worden vervuld.<br />

• De bekwaamheid van de kinderverzorger te beoordelen met betrekking tot het aanmoedigen<br />

van de ontwikkeling van de minderjarigen die zij opvangt.<br />

• De kinderverzorger raad te geven en te begeleiden in het ontwikkelen en evalueren van haar<br />

vaardigheden.<br />

Dit wordt op verschillende manier geborgd. Onder andere door huisbezoeken en overleg op het<br />

bureau van PMI. Het beoordelen van deze officiële goedkeuringen kan leiden tot een ontslag, een<br />

opschorting en/of een restrictie van de goedkeuring. Ieder jaar wordt er een balans van het<br />

functioneren van de goedkeuringen aan de commissie overhandigd. De looptijd van de<br />

vergunning is vijf jaar. Een afgeronde opleiding voor <strong>kinderopvang</strong> is verplicht voor het<br />

verlengen van de vergunning. Op het moment van aanvraag is het niet verplicht een relevante<br />

opleiding afgerond te hebben.<br />

Werken als assistante maternelle zonder vergunning is strafbaar. Ook alle andere oppassers en au-<br />

pairs moeten in bezit zijn van een werkvergunning. Gemeente/provincie geven deze uit met<br />

eventueel advies van de PMI. Deze procedure en services met betrekking tot au-pairs zijn echter<br />

niet erg ontwikkeld (OCDE, 2003).<br />

68


5.9 Prijzen en ouderbijdrage <strong>kinderopvang</strong><br />

De kosten van <strong>kinderopvang</strong> worden verdeeld over verschillende spelers, namelijk:<br />

• Ouders<br />

• CAF<br />

• Gemeenten<br />

• Staat<br />

De CAF’s subsidiëren de opvanginstellingen voor 66 procent van de kostprijs per uur. Daarbij<br />

wordt een plafond gehanteerd (in 2003 5,44 euro per uur). De subsidie is ter aanvulling op de<br />

eigen bijdrage van het gezin. Deze ouderbijdrage is gebaseerd op het inkomen. Er wordt gewerkt<br />

met een ‘institutionele tabel van gezinsbijdragen’ die middels regelgeving is vastgelegd. Voor het<br />

gezin betekent de tabel een percentage dat wordt toegepast op het gezinsinkomen, dat minder<br />

wordt naarmate het aantal kinderen stijgt. De Staat draagt bij via belastingteruggave (opvang<br />

buitenshuis) en fiscale korting (opvang thuis).<br />

De gemeente betaalt een deel van de kosten van collectieve <strong>kinderopvang</strong>. Gezinnen kunnen bij<br />

de gemeenten (collectivités locales) om financiële ondersteuning vragen. In het geval van<br />

individuele opvang (thuis, oppas) betaalt de gemeente een soort uitkering om te helpen de kosten<br />

te verminderen. Onderling zijn er tussen gemeenten verschillen in hoe zij financieren en in welke<br />

mate.<br />

Bedrijven werken op verschillende manieren mee aan de <strong>kinderopvang</strong>, onder andere via vrije<br />

dagen wanneer een kind ziek is, bedrijfscrèches en gedeeltelijk via bijdragen aan de kosten voor<br />

de opvang. Het beleid verschilt erg per onderneming waardoor het niet mogelijk is om de<br />

gemiddelde financiële bijdrage te berekenen (Bron: DIF).<br />

Om bedrijven aan te sporen de balans tussen werk en het gezinsleven van hun werknemers te<br />

bevorderen, heeft de regering in 2004 belastingvoordelen ingevoerd. Bedrijven profiteren van een<br />

belastingverrekening van 25 procent voor uitgekeerde steun aan gezinnen met een limiet van<br />

500.000 euro per jaar. Op dit moment worden bij deze belastingverrekening ook de vergoedingen<br />

opgenomen die door bedrijven aan hun werknemers worden uitgekeerd tijdens het<br />

zwangerschapsverlof, het vaderschapsverlof of het ouderschapsverlof of wanneer men vrij heeft<br />

vanwege een ziek kind. Dit type uitgaven maakt het grootste deel uit van de belastingverrekening.<br />

Daarnaast heeft de regering de CESU (cheque emploi service universel) geïntroduceerd waarbij<br />

bedrijven de mogelijkheid hebben om hun werknemers te ondersteunen om met name individuele<br />

opvang voor de kinderen te financieren. Aangezien de CESU nog nieuw is, is deze bijzondere<br />

manier van ‘belonen’ van de werknemers nog in opkomst en bestaan er nog geen betrouwbare<br />

statistieken op dit gebied (Bron: DIF).<br />

69


In onderstaande tabel een overzicht van de verdeling van de kosten voor collectieve opvang<br />

tussen de verschillende betrokkenen.<br />

Tabel 5.9 Kostenverdeling van de <strong>kinderopvang</strong> in centra<br />

Ouders CAF Gemeenten Anders Totaal<br />

Crèches 27% 32% 35% 6% 100%<br />

Halte-garderies 20% 18% 52% 10% 100%<br />

Bron: Observatoire des équipments sociaux – CNAF (www.cnaf.fr)<br />

Vanaf 1 januari 2004 zijn verschillende financiële regelingen in relatie tot kinderen<br />

geconsolideerd (Bron: DIF). De regeling die gaat over de toekenning van een toeslag voor<br />

kinderen tot en met het zesde levensjaar heet PAJE: Prestation d’accueil du jeune enfant.<br />

Afhankelijk van het aantal kinderen per gezin, de leeftijd van het kind en de inkomens van de<br />

ouder(s) wordt bepaald welke toeslag of welke combinatie van toeslagen per situatie geldig is.<br />

PAJE bestaat uit een aantal onderdelen:<br />

• De basis bestaat uit een eenmalige uitkering van 800 euro bij de zevende maand in de<br />

zwangerschap en een maandelijkse uitkering van het moment van de geboorte tot en met het<br />

derde levensjaar van 160 euro. Alleen gezinnen met een gezamenlijk inkomen van 2.650 euro<br />

per maand of minder komen hiervoor in aanmerking.<br />

• Daarnaast zijn er aanvullingen. Een aanvulling is ter wille van vrije keus bij het uitkiezen van<br />

het type <strong>kinderopvang</strong>, omdat de ouders werken. Deze regeling is afhankelijk van het inkomen<br />

en de leeftijd van het kind en geldig van het moment van de geboorte tot en met het zesde<br />

levensjaar. Minimaal vijftien procent van de kosten van het in dienst nemen van een oppas of<br />

assistante maternelle wordt vergoed. De tweede aanvulling is ter wille van de vrije keus om<br />

tijdelijk te stoppen met werken. Dit betekent een maandelijkse uitkering van 340 euro vanaf het<br />

moment van geboorte tot en met het derde levensjaar van het kind op voorwaarde dat de ouder,<br />

die stopt met werken, in de afgelopen vier jaar wel minstens twee jaar gewerkt heeft. Deze<br />

uitkering is een vastgesteld bedrag.<br />

In de hiernavolgende tabel een samenvattend overzicht van de financiering van de verschillende<br />

individuele vormen van <strong>kinderopvang</strong>.<br />

70


Tabel 5.10 Overzicht financiering <strong>kinderopvang</strong><br />

Opvangvorm Financiering<br />

Assistantes maternelles • De ouders kunnen profiteren van ondersteuning bij het zoeken<br />

Overige oppassers<br />

naar een geschikte ‘assistante maternelle’ (PMI) en van fiscale<br />

voordelen. Ze kunnen 50% van de kosten van de belasting<br />

aftrekken, maar er is een jaarlijks limiet van 6500,- euro.<br />

• Het minimumsalaris van de assistante maternelle is bij de wet<br />

vastgesteld, vergoeding voor kosten met betrekking tot<br />

maaltijden gaat in overleg en er is ook een fiscaal voordeel<br />

voor de assistante maternelle.<br />

• De tegemoetkoming aan het gezin mag niet meer zijn dan 85%<br />

van het loon van de assistante maternelle, zodat 15% van de<br />

kosten in ieder geval voor het gezin zijn. Daarnaast krijgen ze<br />

alleen de uitkering als de assistante maternelle officieel<br />

gecertificeerd / goedgekleurd is door het departement.<br />

Ook hier kunnen de ouders profiteren van een fiscaal voordeel, eveneens<br />

van een organisatie voor bemiddeling, hoewel veel oppassers ook via<br />

andere kanalen gevonden worden. Er bestaan verschillende organisaties<br />

die bemiddelen. Deze vorm van <strong>kinderopvang</strong> ligt dicht tegen het<br />

incidentele en informele oppassen aan. Over deze vorm is weinig<br />

officiële informatie beschikbaar en bestaan geen statistieken.<br />

Voor alle vormen van opvang (collectief en individueel) hebben ouders recht op een<br />

belastingteruggave van 25 procent van de werkelijke kosten voor de opvang met een limiet van<br />

2.300 euro. De ouders krijgen dus maximaal 575 euro terug. Het percentage zal vanaf de<br />

inkomensbelasting 2006 worden verhoogd van 25 procent naar 50 procent (Bron: DIF).<br />

Onderzoek naar de opvang van jonge kinderen door de ‘direction de la recherche des études de<br />

l’evaluation er des statistiques’ heeft zich tevens gericht op de bestedingen van ouders aan<br />

<strong>kinderopvang</strong> (Blanpain 2005). Twee conclusies van het <strong>onderzoek</strong> zijn dat na belastingaftrek en<br />

toelagen de erkende kinderverzorger goedkoper is dan de crèche of de ‘zwarte’ oppas en dat het<br />

budget dat aan <strong>kinderopvang</strong> wordt besteed groter wordt naarmate de levensstandaard van het<br />

gezin stijgt. De laatste conclusie is deels te verklaren op basis van de regeling dat de toelagen die<br />

ouders ontvangen afhankelijk zijn van het inkomen, maar deels maken ouders met een hogere<br />

levensstandaard gemiddeld gebruik van duurdere opvang (opvang met een hoger uurtarief).<br />

In onderstaande tabel een overzicht van de bestedingen van ouders aan verschillende vormen van<br />

<strong>kinderopvang</strong>. Het betreft gemiddelde cijfers (Blanpain 2005).<br />

71


Tabel 5.11 Overzicht van de gemiddelde bestedingen van ouders aan <strong>kinderopvang</strong> (exclusief maaltijden en<br />

overige onderhoudskosten)<br />

Crèche (collectieve<br />

opvang)<br />

Assistante maternelle<br />

(erkende individuele<br />

opvang)<br />

‘Zwarte’ opvang (niet<br />

erkende individuele<br />

opvang)<br />

Opvang thuis (niet gedeeld<br />

met andere gezinnen)<br />

Tabelnoten:<br />

Kosten per maand per<br />

kind (zonder toelagen en<br />

voor belastingaftrek)<br />

Gemiddelde uurprijs die<br />

ouders betalen (voor<br />

aftrek van belastingen en<br />

toelagen)<br />

217 [1] 1,30 1,10 [2]<br />

321 2,00 1,00<br />

263 1,50 1,50<br />

1.000 5,40 5,40<br />

[1] De kinderen waar het hier om gaat brengen gemiddeld 168 uur per maand door op de crèche.<br />

[2] Alleen voor ouders met een belastbaar inkomen.<br />

Gemiddelde uurprijs na<br />

verrekening van toelagen<br />

en belastingaftrek<br />

De kosten voor de opvang van het tweede kind zijn nagenoeg even hoog als die van het eerste<br />

kind (Blanpain, 2005). Alleen bij de crèche betaalt men voor het jongste kind een iets voordeliger<br />

tarief. De ouderbijdrage bij het oudste kind is twaalf procent van het belastbaar inkomen en bij het<br />

jongste kind tien procent.<br />

In onderstaande tabel volgt een overzicht van netto kosten voor het gezin bij verschillende<br />

vormen van opvang, ook als ouders zelf de opvang verzorgen door bijvoorbeeld<br />

ouderschapsverlof op te nemen. Aangezien de meeste vormen afhankelijk zijn van het inkomen<br />

van de ouders, is de ‘range’ van kosten vrij breed.<br />

Tabel 5.12 Kosten voor ouders bij verschillende vormen van <strong>kinderopvang</strong><br />

Type <strong>kinderopvang</strong> Maandelijkse kosten Tegemoetkoming van de<br />

staat<br />

Fulltime<br />

ouderschapsverlof<br />

Fulltime gecertificeerde<br />

‘assistante maternelle’<br />

Verlies van het salaris van<br />

de ouder die onbetaald<br />

verlof neemt<br />

300 tot 700<br />

(afhankelijk van de<br />

gemeente)<br />

‘Crèche collectif’ 75 tot 600 (ongeveer<br />

8% van het inkomen van<br />

de ouders)<br />

PAJE ( 160) + aanvulling<br />

i.v.m. stoppen met werken<br />

( 340)<br />

Totaal 500<br />

Uitkering van 150 tot<br />

350 (afhankelijk van<br />

inkomen) + vrijstelling van<br />

sociale premies +<br />

belastingaftrek<br />

Werkelijke kosten voor<br />

het gezin na aftrek van<br />

de uitkeringen<br />

Salaris minus 500<br />

105 tot 260<br />

Belastingaftrek 75 tot 450 (afhankelijk<br />

van het inkomen)<br />

72


Type <strong>kinderopvang</strong> Maandelijkse kosten Tegemoetkoming van de<br />

staat<br />

Oppas thuis 1.700 Uitkering van 150 tot<br />

350 (afhankelijk van<br />

inkomen) + vrijstelling van<br />

sociale premies +<br />

belastingaftrek<br />

Werkelijke kosten voor<br />

het gezin na aftrek van<br />

de uitkeringen<br />

727 tot 1.017<br />

(afhankelijk van het<br />

inkomen)<br />

Bron: Dossier de presse de la conférence de la Famille (Avril 2003) – actualisé au 1/1/04 (www.mmmfrance.org)<br />

Voor Frankrijk is het niet mogelijk om de drie gezinssituaties in te vullen om de kosten voor<br />

ouders voor <strong>kinderopvang</strong> tussen de landen meer vergelijkbaar te maken. Ook is het niet mogelijk<br />

op macro niveau een overzicht te geven van de uitgaven aan <strong>kinderopvang</strong>.<br />

In eigen <strong>onderzoek</strong> zijn de bestedingen van ouders wel gerelateerd aan de levensstandaard van<br />

ouders (Blanpain, 2005). De meest vermogende ouders betalen bij opvang door een crèche voor<br />

belastingaftrek drie keer zoveel als de minst vermogende ouders, respectievelijk 1,80 euro per uur<br />

ten opzichte van 0,70 euro per uur. Na belastingaftrek wordt het verschil iets kleiner,<br />

respectievelijk 1,50 euro per uur ten opzichte van 0,70 euro per uur. Een dergelijk groot verschil<br />

treedt niet op bij de opvang door een erkende kinderverzorger (assistante maternelle). Voor<br />

minder vermogende ouders is de crèche dan ook goedkoper dan de assistante maternelle.<br />

5.10 Literatuur<br />

Publicaties:<br />

• Blanpain, Nathalie (2005) Accueil des jeunes enfants et coûts des modes de garde en<br />

2002. Études et Résultats, N o 422, août 2005, Direction de la recherche des études de<br />

l’évaluation et des statistiques.<br />

• Blanpain, Nathalie (2006) Scolarisation et modes de garde des enfants âgés de 2 à 6 ans.<br />

Études et Résultats, N o 497, juin 2006, Direction de la recherche des études de<br />

l’évaluation et des statistiques.<br />

• DREES (Direction de la Recherche des Etudes de l’Evaluation et des Statistiques ) (2002)<br />

Enquête ‘Mode de garde et d’accueil des jeunes enfants’, Mai 2002- Calc. CNAF<br />

• DREES (2005). L’accueil collectif et en crèches familiales des enfants de moins de 6 ans<br />

en 2004, Dec 2005. Rapportnummer 446.<br />

• OCDE (Organisation de Coopération et de Dévelopement Economique) (2003).<br />

Internet:<br />

Education et accueil des jeunes enfants: Rapport préalable à la visite des experts en<br />

France, Mai 2003.<br />

• www.aforts.com<br />

• www.amf.asso.fr<br />

73


• www.assistante-maternelle.org<br />

• www.cg06.fr/sante/enfance-assistante-maternelle.html<br />

• www.cnaf.fr<br />

• www.eurydice.org<br />

• www.education.gouv.fr<br />

• www.feminiweb.com/feminimag/famille/conge_paternite.htm<br />

• www.insee.fr<br />

• www.mmmfrance.org<br />

• www.social.gouv.fr<br />

• www.ville-palaiseau.fr<br />

74


6. London Borough of Camden - Engeland<br />

De landenbeschrijving van Engeland is tot stand gekomen op basis van deskresearch en<br />

uitgebreide informatie van London Borough of Camden (LB Camden) en Welfare Rights.<br />

6.1 Introductie<br />

In de <strong>kinderopvang</strong> in Engeland spelen de landelijke overheid, de lokale overheid en particuliere<br />

en vrijwilligersorganisaties ieder hun rol. De wetgeving is nationaal geregeld en zowel de<br />

nationale als lokale overheid hebben verantwoordelijkheden op het gebied van <strong>kinderopvang</strong>. De<br />

lokale overheid heeft veel beleidsruimte om voorzieningen te creëren, maar ook particuliere<br />

organisaties, bedrijven en vrijwilligers zijn actief op de markt van <strong>kinderopvang</strong> (OECD, 2004;<br />

Equal, 2004).<br />

Belangrijke ontwikkeling in Engeland is een tienjarige strategie om het aanbod en de kwaliteit<br />

van de <strong>kinderopvang</strong> sterk te verbeteren. De inzet van deze strategie, eind jaren negentig, vormde<br />

eigenlijk de start voor een meer gestructureerde en gereguleerde <strong>kinderopvang</strong> in Engeland met<br />

een meer uitgesproken rol voor de centrale overheid (Bron: LB Camden).<br />

Het is mede om deze reden dat niet eenvoudig één beeld van Engeland te schetsen is op het<br />

gebied van <strong>kinderopvang</strong> (Bron: LB Camden). Momenteel zijn er grote verschillen tussen<br />

gemeenten en regio’s in het aanbod van opvang, de kenmerken en kosten (Bron: LB Camden).<br />

6.2 Uitgangspunten van het stelsel<br />

Doel van de inzet van de overheid in <strong>kinderopvang</strong> is elk kind een goede start te bieden en het<br />

voor alle ouders mogelijk te maken werk en familie beter te combineren (Bron: LB Camden).<br />

De combinatie van opvang en ontwikkeling/onderwijs staat in de huidige strategie van de<br />

overheid centraal. Lokaal is dit uitgangspunt terug te vinden in het oprichten van kindercentra<br />

(children’s centres) waarin opvang, voorschoolse educatie en opvoedingsondersteuning<br />

geïntegreerd worden (Bron: LB Camden). Voor schoolgaande kinderen is er de ontwikkeling van<br />

de Brede School, waarbij scholen naast onderwijs ook opvang voor en na schooltijd organiseren<br />

(zelf dan wel met een partner) en een centrale rol gaan vervullen in de wijk.<br />

Financieel vertrekt de overheid vanuit het principe van ‘progressive universalism’: steun voor<br />

iedereen, maar meer voor degenen die het het meeste nodig hebben.<br />

75


Veel opvangvoorzieningen zijn privaat, maar de lokale autoriteiten kunnen in aanvulling op<br />

andere aanbieders ook zelf <strong>kinderopvang</strong> aanbieden. Verder zijn er in de afgelopen jaren (mede<br />

met middelen vanuit de centrale overheid) veel initiatieven financieel ondersteund in hun<br />

oprichting. Dergelijke financiering is tijdelijk (Bron: LB Camden). Enkele grote publieke<br />

instellingen (universiteiten, ziekenhuizen en de BBC) bieden zelf <strong>kinderopvang</strong> aan voor hun<br />

medewerkers.<br />

Via nieuwe wetgeving wordt bepaald dat lokale autoriteiten vanaf 2008 verantwoordelijk zijn<br />

voor de realisatie van voldoende <strong>kinderopvang</strong> (Bron: LB Camden). Een situatie waar men nu al<br />

nadrukkelijk naartoe werkt.<br />

6.3 Beleidsontwikkelingen<br />

Sinds 1998 zijn diverse maatregelen genomen met als doel de voorzieningen te stroomlijnen, het<br />

aantal opvangplaatsen uit te breiden en de kwaliteit van de opvang te verbeteren<br />

(www.direct.gov.uk). Uitgangspunt bij dit overheidsbeleid is het kind: ‘Every child deserves the<br />

best possible start in life’.<br />

Een belangrijke maatregel is de ‘National Childcare Strategy’ (mei, 1998) die de speerpunten<br />

voor de komende tien jaar bepaalt. De speerpunten binnen deze strategie zijn de volgende<br />

(www.direct.gov.uk):<br />

• Keuze en flexibiliteit: ouders krijgen meer mogelijkheden om gezin en werk in evenwicht te<br />

brengen.<br />

- Vanaf april 2007 wordt betaald zwangerschapsverlof verlengd tot negen maanden. Dit moet<br />

aan het einde van de volgende regeringsperiode uitgebreid zijn tot twaalf maanden.<br />

- Moeders krijgen het wettelijke recht om een gedeelte van dit betaalde verlof over te hevelen<br />

naar de vader.<br />

- Ieder gezin krijgt toegang tot integrale opvang en zorg via lokale kindercentra, die<br />

voorlichting, opvoedingsondersteuning, <strong>kinderopvang</strong> en andere diensten zullen bieden voor<br />

ouders en kinderen. In 2008 zullen er 2.500 centra zijn, in 2010 3.500.<br />

• Beschikbaarheid: voor alle gezinnen met kinderen tot veertien jaar komt er betaalbare en<br />

flexibele opvang van hoge kwaliteit.<br />

- Lokale overheden worden vanaf 2008 bij wet verplicht om te zorgen voor voldoende<br />

opvangvoorzieningen.<br />

- In 2006 is voor alle kinderen van drie en vier jaar 12,5 uur gratis hoogwaardige opvang per<br />

week beschikbaar, 38 weken per jaar. In 2010 is dit uitgebreid tot vijftien uur en uiteindelijk<br />

wordt het uitgebreid tot twintig uur per week.<br />

76


- In 2010 is voor alle kinderen van drie tot veertien jaar door de week opvang op school<br />

beschikbaar van acht uur tot achttien uur.<br />

• Kwaliteit: de kwaliteit van opvang en onderwijsvoorzieningen voor jonge kinderen zal behoren<br />

tot de beste ter wereld.<br />

- Alle voorzieningen voor dagopvang moeten geleid worden door professionals.<br />

- Vanaf april 2006 wordt jaarlijks 125 miljoen pond (183 mln euro 3 ) geïnvesteerd in kwaliteit<br />

van de voorzieningen.<br />

- Er komt een uniforme kwalificatie- en loopbaanstructuur voor beroepskrachten in opvang en<br />

onderwijsvoorzieningen voor jonge kinderen: “werken met jonge kinderen die nog niet naar<br />

school gaan moet net zo veel status krijgen als het lerarenberoep”.<br />

- Regelgeving en inspectie worden aangepast om de kwaliteit te verbeteren en ouders beter te<br />

informeren.<br />

• Betaalbaarheid: hoogwaardige opvang wordt betaalbaar voor alle ouders.<br />

- Er komt een gunstiger belastingregeling waardoor ouders een kwart van de kosten van<br />

opvang terug kunnen krijgen. Voor een modaal gezin met twee jonge kinderen levert de<br />

maatregel een besparing op van 700 pond per jaar.<br />

De ‘National Childcare Strategy’ van de regering is positief ontvangen door belangenorganisaties<br />

als 4Children en Daycare Trust (Equal, 2004). Tegelijkertijd vraagt men zich wel af of de<br />

financiering toereikend zal zijn, of het streefaantal kindplaatsen voldoende zal zijn en hoe de<br />

kindercentra zich zullen verhouden tot de brede scholen.<br />

Lokaal zijn in reactie op de nationale strategie lokale initiatieven genomen om de beoogde<br />

resultaten te realiseren. In bijlage B is beschreven wat in London Borough of Camden tot nu toe is<br />

gerealiseerd (Bron: LB Camden).<br />

De ontwikkeling van brede scholen (‘extended schools’) is eveneens een belangrijk onderdeel van<br />

het overheidsbeleid van het Verenigd Koninkrijk (www.direct.gov.uk). Dit beleid is opgenomen<br />

in de Education Act 2002. Omdat scholen ‘in het midden van de samenleving staan’, zijn zij<br />

volgens de overheid de juiste partij om een uitgebreid pakket ten dienste van kinderen aan te<br />

bieden (www.surestart.gov.uk).<br />

Sinds 1998 is al op 400 scholen in Schotland ervaring opgedaan met het integreren van<br />

voorzieningen aan gezinnen in de brede school. De centrale overheid maakte in 2004 een bedrag<br />

van 680 miljoen pond beschikbaar om de vorming van brede scholen te stimuleren. Tweederde<br />

van dat budget komt beschikbaar via gemeentelijke overheden. In een <strong>onderzoek</strong> in opdracht van<br />

3 Alle bedragen zijn omgerekend volgens de koersen medio 2006.<br />

77


het ministerie van Onderwijs (Clemens, 2006) is gebleken dat in 2005 van de primary schools 87<br />

procent naschoolse opvang biedt, veertig procent voorschoolse opvang en 23 procent opvang<br />

tijdens vakanties. Voor de secondary schools gaat het om respectievelijk 95 procent, 61 procent<br />

en 65 procent.<br />

Scholen hebben verschillende mogelijkheden om <strong>kinderopvang</strong> (als één van de additionele<br />

activiteiten) aan te bieden, namelijk zelf, in samenwerking met childminders (heeft vooral bij<br />

jonge kinderen de voorkeur gezien de huiselijke setting) of in samenwerking met een<br />

kinderdagcentrum (www.ncma.org.uk; www.teachernet.gov.uk). Scholen kunnen zelfstandig, dan<br />

wel in samenwerking met elkaar in opvang voorzien. In de bijlage C is een tabel opgenomen die<br />

een overzicht biedt van wat scholen in Engeland ‘aanbieden’ naast onderwijs.<br />

Omdat anno 2006 de voordelen al zichtbaar zijn, heeft de Britse overheid vastgesteld welk aanbod<br />

zij graag ziet bij alle brede scholen in 2010. Het gaat om de volgende aspecten (Bron: LB<br />

Camden):<br />

• Kwalitatief hoogwaardige ‘wraparound’ opvang door school of een andere aanbieder, van acht<br />

uur ’s ochtends tot zes uur ’s avonds gedurende het gehele jaar<br />

• Een gevarieerd programma van activiteiten zoals huiswerkklassen, studieondersteuning, sport,<br />

muzieklessen, vrijwilligerswerk, mogelijkheden om andere hobby’s te beoefenen<br />

• Ondersteuning voor ouders met informatiebijeenkomsten voor ouders bij specifieke<br />

overgangsmomenten in het opgroeien/opvoeden van kinderen, opvoedingsondersteuning<br />

• Snelle verwijzing en informatie over specialistische zorg (logopedie, gedragsdeskundigen,<br />

maatschappelijk werk)<br />

• De buurt een bredere toegang kunnen bieden tot ICT, sport, medische zorg (evenals<br />

volwasseneneducatie)<br />

Om bovenstaande service te realiseren stelt de regering 680 miljoen pond beschikbaar van 2006<br />

tot 2008 (Camden Council en de scholen in LB Camden hebben 770.000 pond ontvangen om de<br />

ontwikkeling van brede scholen te ondersteunen en stimuleren).<br />

De Britse overheid zet zich specifiek in voor ouders met minder mogelijkheden, zoals<br />

eenoudergezinnen (New Deal for Lone Parents), gezinnen in achterstandsbuurten (Neighbourhood<br />

Nurseries Initiative) of ouders die onvoldoende verdienen om opvang te betalen (Working<br />

Families Tax Credit) (www.direct.gov.uk).<br />

Het ‘New Deal for Lone Parents’ is een programma voor ouders die geen werk hebben en<br />

bijvoorbeeld loopbaanbegeleiding en training nodig hebben en uiteindelijk (moeten) gaan<br />

solliciteren (Dep. for Education and Skills, 2004). Zij kunnen hulp krijgen bij het betalen van de<br />

kosten voor <strong>kinderopvang</strong>. De ‘employment service’ betaalt de <strong>kinderopvang</strong> terwijl de ouders<br />

78


scholing of training volgen of aan het solliciteren zijn. Voor één kind bedraagt de vergoeding<br />

maximaal 94,50 pond per week, voor twee of meer kinderen 140 pond.<br />

Het ‘Neighbourhood Nurseries Initiative’ is een programma dat zich specifiek richt op<br />

achterstandswijken (Bron: LB Camden). Doel is ook in deze wijken ouders alle kansen te bieden<br />

om werk, opleiding en training te combineren met de zorg voor het gezin. Er zijn anno 2006 1.279<br />

opvangvoorzieningen in dit programma die gezamenlijk 45.000 nieuwe plaatsen opleverden in<br />

achterstandswijken (Bron: LB Camden). De financiering vanuit de centrale overheid voor deze<br />

initiatieven was tijdelijk, lokale autoriteiten zullen nu andere bronnen moeten realiseren.<br />

Verschillende opvangvoorzieningen vanuit dit initiatief worden nu kindercentra (Bron: LB<br />

Camden).<br />

Het ‘Working Families Tax Credit’ wordt beschreven in paragraaf 6.9.<br />

6.4 Arbeid- en zorgbeleid<br />

Van de beroepsbevolking (leeftijd vijftien tot 64 jaar, totale omvang 47,4 miljoen mensen) werken<br />

zestien miljoen mannen en dertien miljoen vrouwen. Van de mannen werkt 9,4 procent parttime<br />

en van de vrouwen 44 procent. Van de vrouwen tussen twintig en 49 jaar zonder kinderen, werkt<br />

81,7 procent, is 2,9 procent werkzoekend (unemployed) en werkt 15,3 procent niet (inactive).<br />

Voor vrouwen met kinderen ligt het percentage werkenden lager (hoe meer kinderen, hoe lager).<br />

Een overzicht is opgenomen in onderstaande tabel.<br />

Tabel 6.1 Arbeidsparticipatie in Engeland<br />

Beroepsbevolking<br />

(15-64 jaar)<br />

Zonder kinderen<br />

(20-49 jaar)<br />

1 kind<br />

tussen 0-14 jaar<br />

2 kinderen<br />

3 kinderen<br />

of meer<br />

Werkende<br />

mannen<br />

16.189.000<br />

(waarvan 9.4 %<br />

parttime)<br />

Inactieve/<br />

niet werkende<br />

mannen<br />

Werkende<br />

vrouwen<br />

7.007.000 13.159.000<br />

(waarvan 44 %<br />

parttime)<br />

Werkzoekende<br />

vrouwen<br />

Inactieve/ niet<br />

werkende<br />

vrouwen<br />

11.005.000<br />

81.7 % 2.9 % 15.3 %<br />

69.9 % 3.6 % 26.5 %<br />

66 % 3.2 % 30.8 %<br />

45.3 % 3.3% 51.4 %<br />

Van de niet werkende (inactive) vrouwen, van vijftien jaar en ouder, geeft 20,3 procent aan wel te<br />

willen werken, maar vanwege ‘familieverantwoordelijkheden’ thuis te blijven en geen werk te<br />

zoeken. Van de niet werkende (inactive) mannen die wel willen werken, geeft 2,7 procent<br />

79


familieverantwoordelijkheden als de reden dat zij geen werk zoeken. Verschillen tussen mannen<br />

en vrouwen in arbeidsparticipatie blijven bestaan (Bron: LB Camden). Vrouwen zijn eerder bereid<br />

om voor de zorg voor kinderen parttime te werken of zich voor enige tijd terug te trekken van de<br />

arbeidsmarkt dan mannen. Veel vrouwen willen daarnaast dicht bij huis werken. De<br />

openingstijden van scholen en de beschikbaarheid en openingstijden van opvangvoorzieningen<br />

spelen een centrale rol in de keuze voor werk en de mogelijkheden voor vrouwen (Bron: LB<br />

Camden).<br />

Vrouwen hebben recht op een periode van 26 weken zwangerschapverlof. Dit mag opgenomen<br />

worden vanaf elf weken voor de (verwachte) geboorte. De eerste zes weken ontvangen de<br />

vrouwen 90 procent van hun gemiddelde wekelijkse inkomen. De overige twintig weken<br />

tenminste 100 pond per week of wederom negentig procent van hun gemiddelde wekelijkse<br />

inkomen. Vrouwen zijn verplicht minimaal de eerste twee weken na de bevalling verlof op te<br />

nemen. Hierna bestaat er geen verplichting om gebruik te maken van het recht op verlof. Moeders<br />

die voor hun verlof lang genoeg in dienst waren bij hun werkgever (ongeveer een half jaar)<br />

kunnen tevens kiezen voor nog een periode van 26 weken verlof (onbetaald).<br />

In de National Childcare Strategy (zie ook paragraaf 6.3) is opgenomen dat vanaf april 2007<br />

betaald zwangerschapsverlof verlengd wordt van vijf naar negen maanden. Dit moet aan het einde<br />

van de volgende regeringsperiode uitgebreid zijn tot twaalf maanden. Moeders krijgen bovendien<br />

het wettelijke recht om een gedeelte van dit betaalde verlof over te hevelen naar de vader.<br />

Vaderschapsverlof geldt voor vaders die tenminste 26 weken in dienst zijn bij dezelfde werkgever<br />

(www.tiger.gov.uk). Zij hebben recht op maximaal 2 weken verlof, op te nemen binnen 56 dagen<br />

na geboorte van het kind. Vergoedingen zijn standaard 102,80 pond per week of 90 procent van<br />

het gemiddelde wekelijkse inkomen wanneer dit minder dan 100 pond is.<br />

Exacte invullingen en aanvullingen op bovenstaande regelingen kunnen lokaal en per<br />

beroepsgroep verschillen (Bron: LB Camden).<br />

Ouderschapverlof is een recht dat door ouders onbetaald kan worden opgenomen als zij een kind<br />

onder de vijf jaar hebben, of een gehandicapt kind onder de achttien jaar (Bron: LB Camden).<br />

Zodra de ouder een jaar voor dezelfde werkgever heeft gewerkt, is er recht op dertien weken<br />

verlof (of achttien weken voor een kind dat recht heeft op een ‘disability living allowence’). Beide<br />

ouders hebben dit recht. Dit moet opgenomen voordat het kind vijf jaar oud is. Maximaal mag<br />

men per jaar vier weken ouderschapsverlof opnemen. Ouderschapsverlof is in principe onbetaald,<br />

maar voor lage inkomensgroepen bestaat er een financiële ondersteuning (Income Support).<br />

80


Ook zijn er regelingen voor flexibele werktijden. Indien men een kind heeft jonger dan zes jaar,<br />

dan is er het recht om flexibele werktijden aan te vragen. De werkgever moet het verzoek in<br />

beraad nemen (Bron: LB Camden).<br />

6.5 Vormen en kenmerken van <strong>kinderopvang</strong><br />

In onderstaande tabel een overzicht van de verschillende formele vormen 4 van <strong>kinderopvang</strong> en<br />

hun kenmerken (Bron: LB Camden; www.ncma.org.uk).<br />

Tabel 6.2 Vormen en kenmerken formele <strong>kinderopvang</strong><br />

Opvangvorm Doelgroep Kenmerken<br />

Dagopvang 0 tot 5 jaar • Bijvoorbeeld in day nurseries, children centres en enkele family<br />

centres<br />

• Meestal open van 8.30 uur tot 19.00 uur<br />

• Parttime opvang mogelijk en sommige centra kennen vroege en late<br />

‘pick-ups’<br />

• Minimum aantal medewerkers 1:3 bij kinderen jonger dan 2 jaar,<br />

1:4 bij kinderen van 2 jaar, 1:8 bij kinderen van 3 tot 7 jaar<br />

• Geregistreerd bij Ofsted<br />

Sessional care 2 tot 5 jaar • Pre-school en playgroups<br />

Out of school care<br />

(buitenschoolse<br />

opvang)<br />

Childminders<br />

(gastouderopvang)<br />

3 tot 14 jaar<br />

(tot 16 jaar bij<br />

kinderen met<br />

‘special needs’)<br />

• Zowel publiek, privaat als aangeboden door werkgevers<br />

• Per keer 2,5 tot 4 uur<br />

• Elke dag of enkele dagen per week<br />

• Volgt de onderwijsperioden<br />

• Geregistreerd bij en geïnspecteerd door Ofsted<br />

• Meestal georganiseerd door de buurt, groepen vrijwilligers, ouders<br />

of private organisaties<br />

• Krijgen geen subsidie (soms een eenmalige incentive)<br />

• Kinderen kunnen spelen en leren in een veilige en stimulerende<br />

omgeving<br />

• In geregistreerde vormen is het medewerker-kindratio 1:8<br />

• Naschoolse opvang tot 18.00 uur<br />

• Voorschoolse opvang vanaf 8.00 uur<br />

• Gedurende vakanties opvang van 8.30 uur tot 18.00 uur<br />

• Geregistreerd bij Ofsted als er kinderen jonger dan 8 jaar worden<br />

opgevangen<br />

• Opvang op school of door private dagverblijven<br />

Alle leeftijden • Een gastouder vangt kinderen meestal op in het eigen huis. Opvang<br />

ook na school en tijdens de vakanties<br />

• Opvangtijden kunnen flexibel zijn, maar de meerderheid werkt van<br />

8.00 uur tot 18.00 uur<br />

• Een gastouder heeft de zorg voor maximaal zes kinderen onder de<br />

acht, waarvan maximaal drie jonger dan 5 jaar (waarvan maximaal<br />

één jonger dan 1 jaar). Dit is inclusief de eigen kinderen of andere<br />

4 Formele opvang is opvang die is geregistreerd en (deels) wordt gefinancierd door de nationale, regionale of lokale<br />

overheid.<br />

81


Opvangvorm Doelgroep Kenmerken<br />

kinderen die worden opgevangen buiten het systeem<br />

• Gastouders moeten voldoen aan een bepaalde kwaliteitsstandaard en<br />

moeten bij opvang van kinderen jonger dan 8 jaar geregistreerd zijn<br />

bij Ofsted (Early Years Directorate of Ofsted, UK national<br />

inspection unit). Zij vallen onder het Childcare Act 1989/Care<br />

Standards Act 2000<br />

• De gastouders zijn zelfstandig. Contracten zijn direct tussen ouder<br />

en gastouder<br />

• In Engeland zijn ongeveer 70.000 childminders, waarvan 60% lid is<br />

van de National Childminding Association (NCMA)<br />

• Voornemen is om gastouders meer met elkaar in contact te brengen<br />

en meer faciliteiten voor ze te organiseren vanuit de buurten waarin<br />

zij wonen en kinderen opvangen (netwerken vanuit kindercentra en<br />

brede scholen en meer mogelijkheden tot training)<br />

Vanaf vijf jaar zijn kinderen leerplichtig en gaan alle kinderen naar school. De schooldag duurt<br />

van 9.00 tot 12.00 uur en van 13.00 tot 15.30 uur, van maandag tot en met vrijdag<br />

(www.intense.co.uk). Kinderen gaan 33 tot 36 weken per jaar naar school (Bron: LB Camden).<br />

Voordat kinderen leerplichtig zijn, is er vanaf 2½ jarige leeftijd de mogelijkheid naar de ‘Nursery<br />

School’ te gaan. Nursery Schools zijn geregistreerd bij Ofsted. Zij volgen de onderwijsperioden<br />

en zijn meestal open van 9.30 uur tot 15.30 uur. Kinderen gaan meestal<br />

’s ochtends of ‘s middags.<br />

Naast bovenstaande formele vormen van <strong>kinderopvang</strong> zijn er tevens informele vormen (Bron:<br />

LB Camden). Zo zijn er thuisoppassers: ‘home childcarers’ en ‘nannies’. De nannies en home<br />

childcarers zijn niet geregistreerd bij Ofsted, maar kunnen wel goedgekeurd zijn via het<br />

‘Childcare Approval Scheme’. Beiden kunnen tevens gekwalificeerd zijn. Verder is er een<br />

systeem voor au pairs. Hier vindt geen registratie plaats. Wel is er wetgeving wat betreft<br />

arbeidstijden, woonruimte en training (Bron: LB Camden).<br />

Er zijn crèches waar kinderen jonger dan acht jaar incidenteel worden opgevangen, bijvoorbeeld<br />

als ouders winkelen of sporten, maar ook bij tentoonstellingen of conferenties. Deze opvang vindt<br />

altijd plaats op locatie en biedt meer dan vijf dagen per jaar opvang aan. De opvang moet<br />

geregistreerd zijn als er meer dan twee uur per dag opvang wordt geboden.<br />

6.6 Het regelen van een plaats in de <strong>kinderopvang</strong><br />

Voor het vinden van de juiste plek voor hun kinderen, wordt de Britse ouders hulp geboden door<br />

lokale Children’s Information Services (CIS), 4Children (www.4children.org.uk) en SureStart<br />

Centra (www.surestart.gov.uk). Hier kunnen ouders opzoeken welke opvangmogelijkheden er bij<br />

hun in de buurt zijn en tot op zekere hoogte bepalen welke vorm voor het gezin het best passend<br />

is. Afhankelijk van de gekozen opvang en de individuele situatie van het gezin, zijn er<br />

82


verschillende manieren om financiële steun te krijgen (Bron: LB Camden). SureStart biedt een<br />

gids met een overzicht van alle regelingen.<br />

Als onderdeel van de National Childcare Startegy is een website opgericht, genaamd<br />

ChildcareLink, waar ouders gedetailleerde informatie kunnen vinden over opvang en scholing in<br />

hun omgeving (www.childcarelink.gov.uk). Voor het inzien van kwaliteit van de opvang, kunnen<br />

ouders terecht bij Ofsted.<br />

6.7 Gebruik van <strong>kinderopvang</strong><br />

Het aantal beschikbare plaatsen in de <strong>kinderopvang</strong> voor kinderen tot veertien jaar 5 is sinds 1997<br />

toegenomen met 525.000 (www.direct.gov.uk, in totaal 1,2 miljoen plaatsen), waarvan 1,1<br />

miljoen kinderen gebruik maken (Bron: LB Camden). Het is de bedoeling in 2010 een<br />

verdubbeling van het aantal plaatsen in 1997 te realiseren. Vooral in de achterstandswijken zijn<br />

veel extra plaatsen en voorzieningen gecreëerd (Bron: LB Camden). Inschatting is dat anno 2006<br />

eenderde van alle <strong>kinderopvang</strong>plaatsen een plaats in de gastouderopvang is (Bron: LB Camden).<br />

Ook plekken in buitenschoolse opvang en gastouderopvang zijn toegenomen (Bron: LB Camden).<br />

Buitenschoolse opvang is nu in de meeste gebieden geregeld, vaak op school. Met<br />

overheidsfinanciering zijn 348.000 extra plaatsen gecreëerd en moeten er tot eind 2006 via een<br />

andere regeling nog 95.000 extra gerealiseerd zijn (40.000 in achterstandswijken). Het aantal<br />

gastouders was dalende, maar is met extra inzet vanuit de ‘Ten Year Strategy’ weer licht gestegen<br />

(Bron: LB Camden). Begin 2006 zijn er 71.856 childminders geregistreerd, die samen zorgen<br />

voor opvang van 320.291 kinderen. Startpremies en childminders netwerken hebben bijgedragen<br />

aan het (succesvolle) herstel (Bron: LB Camden). Doel is ook andere ‘oppassers’ aan huis<br />

(bijvoorbeeld de nannies) meer te reguleren zodat ouders meer mogelijkheden hebben in de keuze<br />

van opvang thuis (Bron: LB Camden).<br />

Voordelen voor het gebruik van gastouderopvang boven opvang in een dagverblijf zijn (Bron: LB<br />

Camden):<br />

• Eén op één zorg, aangepast op de behoefte van de kinderen<br />

• Er wordt een stabiele en langdurige relatie opgebouwd met het kind<br />

• Opvang voor broers en zussen samen<br />

• Flexibel in opvang en mogelijkheid om kinderen op te halen en weg te brengen naar andere<br />

activiteiten, school of andere vormen van opvang<br />

• Opvang thuis, zodat ook activiteiten als winkelen, koken en tuinieren bijvoorbeeld plaats<br />

kunnen vinden<br />

5 In totaal zijn er in Groot-Brittannië (cijfers juli 2006) 10,57 miljoen kinderen tussen de nul en veertien jaar. In<br />

Nederland zijn er 2,96 miljoen kinderen tussen de nul en veertien jaar (www.cia.gov).<br />

83


6.8 Kwaliteitseisen<br />

Het toezicht op de kwaliteitseisen in de <strong>kinderopvang</strong> is in Engeland sinds 2001 geregeld via<br />

Ofsted (Office for Standards in Education). Deze instantie bepaalt de voorschriften waaraan<br />

voldaan moet worden en inspecteert de uitvoering ervan. Ofsted is een onafhankelijke organisatie<br />

die haar bevindingen aan het Parlement rapporteert (Bron: LB Camden). Voor 2001 lag het<br />

toezicht bij de lokale autoriteiten. Door centralisatie is een meer consistente benadering ontstaan<br />

voor het hele land (Bron: LB Camden).<br />

Sinds 2003 is het toezicht op de <strong>kinderopvang</strong> gerelateerd met het toezicht op de voorschoolse<br />

educatie zodat er een meer geïntegreerd kader is ontstaan voor de inspectie van voorzieningen<br />

voor jonge kinderen (Bron: LB Camden). Sinds 2005 is dit kader een feit.<br />

Ofsted stelt de eisen vast voor:<br />

• Full day care<br />

• Sessional day care<br />

• Crèches (opvang bij winkelcentra of sportclubs)<br />

• Out of school care<br />

• Childminding<br />

Er zijn voorschriften opgesteld over onderwerpen als kwalificaties, verzekeringen, veiligheid,<br />

hygiëne, buitenactiviteiten, meubilair, omgeving en EHBO. Het gaat om een zeer uitgebreide lijst<br />

van aandachtsgebieden waar alle vormen van <strong>kinderopvang</strong> aan moeten voldoen (Equal, 2005).<br />

Sinds 1998 heeft de overheid geïnvesteerd in het kwaliteitsniveau van de <strong>kinderopvang</strong>. De<br />

introductie van de ‘14 National Standards’ heeft een minimum niveau gedefinieerd. In de<br />

hiernavolgende tekstbox zijn de standaarden (samenvattend) opgenomen (Bron: LB Camden).<br />

14 National Standards<br />

Standard 1 Suitable person: Adults providing day care, looking after children or having unsupervised access to them<br />

are suitable to do so.<br />

Standard 2 Organisation: The registered person meets required adult : child ratios, ensures that training and<br />

qualifications requirements are met and organises space and resources to meet the children’s needs effectively.<br />

Standard 3 Care, learning and play: The registered person meets children’s individual needs and promotes their<br />

welfare. They plan and provide activities and play opportunities to develop children’s emotional, physical, social and<br />

intellectual capabilities.<br />

Standard 4 Physical environment: The premises are safe, secure and suitable for their purpose. They provide<br />

adequate space in an appropriate location, are welcoming to children and offer access to the necessary facilities for a<br />

range of activities which promote their development.<br />

84


Standard 5 Equipment: Furniture, equipment and toys are provided which are appropriate for their purpose and help<br />

to create an accessible and stimulating environment. They are of suitable design and condition, well maintained and<br />

conform to safety standards.<br />

Standard 6 Safety: The registered person takes positive steps to promote safety within the setting and on outings and<br />

ensures proper precautions are taken to prevent accidents.<br />

Standard 7 Health: The registered person promotes the good health of children and takes positive steps to prevent<br />

the spread of infection and appropriate measures when they are ill.<br />

Standard 8 Food and drink: Children are provided with regular drinks and food in adequate quantities for their<br />

needs. Food and drink is properly prepared, nutritious and complies with dietary and religious requirements.<br />

Standard 9 Equal opportunities: The registered person and staff actively promote equality of opportunity and antidiscriminatory<br />

practice for all children.<br />

Standard 10 Special needs (including special educational needs and disabilities): The registered person is aware that<br />

some children may have special needs and is proactive in ensuring that appropriate action can be taken when such a<br />

child is identified or admitted to the provision. Steps are taken to promote the welfare and development of the child<br />

within the setting inpartnership with the parents and other relevant parties.<br />

Standard 11 Behaviour: Adults caring for children in the provision are able to manage a wide range of children’s<br />

behaviour in a way which promotes their welfare and development.<br />

Standard 12 Working in partnership with parents and carers: The registered person and staff work in partnership<br />

with parents to meet the needs of the children, both individually and as a group. Information is shared.<br />

Standard 13 Child protection: The registered person complies with local child protection procedures approved by<br />

the Area Child Protection Committee and ensures that all adults working and looking after children in the provision<br />

are able to put the procedures into practice.<br />

Standard 14 Documentation: Records, policies and procedures which are required for the efficient and safe<br />

management of the provision, and to promote the welfare, care and learning of children are maintained. Records<br />

about individual children are shared with the child’s parent.<br />

Annex A Babies/children under 2: These are additional criteria to be met by a registered person providing full day<br />

care who wishes to care for babies.<br />

Annex B Overnight care: These are additional criteria to be met by a registered person providing full day care who<br />

wishes to care for children overnight.<br />

Instanties die early education (‘nursery schools’) bieden moeten geregistreerd zijn bij de lokale<br />

overheidsinstantie 'Early Years Development and Childcare Partnership'. Zij moeten zich aan de<br />

doelen en het curriculum van deze organisatie houden. Daarbij worden zij regelmatig<br />

geïnspecteerd door inspecteurs van Ofsted.<br />

Ook een gastouder die bij Ofsted geregistreerd staat wordt regelmatig bezocht. Ofsted zorgt<br />

ervoor dat zij voldoen aan de nationale standaarden betreffende geschiktheid, veiligheid, leer- en<br />

speelmogelijkheden. Om geregistreerd te kunnen worden moet een gastouder ook een politie en<br />

gezondheids<strong>onderzoek</strong> ondergaan (Bron: LB Camden).<br />

Zowel geregistreerde childminders als geregistreerde thuisoppassers (‘home childcarers’, zie ook<br />

paragraaf 6.6) moeten voldoen aan de volgende criteria (www.ncma.org.uk):<br />

85


• Relevante kwalificatie of introductiecursus: gastouders moeten een introductiecursus volgen<br />

die twaalf uur duurt. De thema’s die in de cursussen aan bod komen, hebben betrekking op de<br />

voorschriften en kwaliteitseisen die Ofsted stelt.<br />

• EHBO<br />

• Vrij van een strafblad (dit wordt getoetst door het Criminal Records Bureau).<br />

6.9 Prijzen en ouderbijdragen <strong>kinderopvang</strong><br />

De kosten voor opvang variëren per type, maar kunnen ook per gemeente verschillen. In<br />

onderstaande tabel een overzicht van de kosten per type opvang in Camden (Bron: LB Camden).<br />

Tabel 6.3 Prijzen en kosten <strong>kinderopvang</strong><br />

Type opvang Uurprijs Kosten per week [1]<br />

Childminding Gem. 2,50 ( 3,66)<br />

1,85 tot 6<br />

( 2,71 en 8,79)<br />

Nannies en andere oppassers thuis 2,50 tot 4<br />

( 1,85 tot 5,86)<br />

127<br />

( 186)<br />

127 tot 400 [2]<br />

( 186 tot 586)<br />

Day nurseries (kinderdagverblijf) 141 tot 197<br />

( 207 tot 289)<br />

Nursery school (kleuterklas) Publiek gratis<br />

Sessional Care (pre-school en<br />

playground)<br />

3 tot 5 per sessie [3]<br />

( 4,40 tot 7,33)<br />

Privaat 800 tot 1.200 per<br />

schooljaar ( 1.172 tot 1.758)<br />

SureStart Children’s Centres 141 tot 197<br />

School-based Care (buitenschoolse<br />

opvang)<br />

Tabelnoten:<br />

[1] Kosten per week voor fulltime opvang.<br />

2 tot 4 naschools<br />

( 2,93 tot 5,86)<br />

1 voorschools ( 1,47)<br />

15 voor een hele dag tijdens een<br />

vakantie ( 21,98)<br />

( 207 tot 289)<br />

[2] Bij deze kosten is niet inbegrepen dat ook nog belasting moet worden betaald en sociale premies moeten worden afgedragen.<br />

[3] Sessies duren 2,5 tot 4 uur per keer.<br />

[4] Kosten per week tijdens een vakantie zijn 75 ( 110) bij een private instelling 150 ( 220).<br />

Er gelden geen vaste of gemaximeerde uurprijzen. De prijzen zijn marktconform. Over de uurprijs<br />

van childminding dienen ouders zelf te onderhandelen met de gastouder. De tarieven verschillen<br />

van gebied tot gebied. Gemiddeld zijn ouders 2,5 pond per kind per uur kwijt en drie pond in<br />

Londen (www.surestart.gov.uk). Verschillen tussen de gebieden treden op bij alle andere vormen<br />

van opvang. Voor kinderen onder de drie jaar is eten inbegrepen. Verder zijn de uitrusting van de<br />

dagverblijven, schoonmaak en toiletartikelen inbegrepen.<br />

[4]<br />

86


In London Borough of Camden gelden gemiddeld de volgende kosten voor ouders (Bron: LB<br />

Camden):<br />

• Voor gastouderopvang 136 pond per week (199 euro)<br />

• Voor opvang in een privaat kinderdagverblijf 158 pond per week (232 euro)<br />

• Voor opvang in een kinderdagverblijf met financiële overheidssteun 135 pond per week (198<br />

euro)<br />

Met de inzet van de ‘Ten Year Strategy’ wordt voor 2010 gestreefd naar gratis voorschoolse<br />

educatie voor kinderen van drie en vier jaar oud gedurende twintig uur per week en 38 weken per<br />

jaar (Bron: LB Camden).<br />

De kosten voor <strong>kinderopvang</strong> worden vooral betaald door de ouders. In 1997 werd dit aandeel<br />

geschat op 93 procent. In 2005 is dit gedaald tot 85 procent. Onder het beleid van de National<br />

Childcare Strategy (zie paragraaf 6.3) moet dit verder dalen tot 75 procent (HM Treasury, 2004).<br />

Ouders met lage inkomens worden gecompenseerd, maar betalen altijd nog 30 procent van de<br />

kosten (Bron: LB Camden). In 2002 is berekend dat ouders gezamenlijk 1,8 miljard pond (2,64<br />

miljard euro) betaalden aan kinderdagverblijven.<br />

Voor lage inkomensgezinnen is er een subsidie via de speciale belastingsmaatregel Working<br />

Families Tax Credit (WTC). Deze bevat een ‘working tax credit’ voor ouders die minimaal 16 uur<br />

per week werken (HM Treasury, 2002). De ‘working tax credit’ kan oplopen tot 70% van de<br />

<strong>kinderopvang</strong> kosten (Bron: LB Camden). Dit bedrag is afhankelijk van onder andere het<br />

inkomen en het aantal kinderen waarvoor opvang nodig is. Voor eenoudergezinnen of gezinnen<br />

waar beide ouders tenminste zestien uur per week werken, is de vergoeding tot 135 pond per week<br />

voor één kind en 200 pond per week bij twee of meer kinderen (recht op een dergelijke<br />

tegemoetkoming totdat kinderen vijftien jaar worden).<br />

Sinds de invoering in april 2003 zijn er 6,1 miljoen gezinnen met totaal 10,5 miljoen kinderen die<br />

voordeel hebben van de Working Families Tax Credit (Bron: LB Camden). Omgerekend zijn<br />

gezinnen met kinderen er gemiddeld 1.350 pond per jaar op vooruit gegaan. Voor 5 procent minst<br />

verdienende gezinnen gaat het gemiddeld om een bedrag van 3.000 pond per jaar. Nog iets<br />

specifieker is een gezin waarvan één van de ouders werkt, een half modaal inkomen heeft en twee<br />

jonge kinderen er 3.790 pond per jaar op vooruit gegaan en een vergelijkbaar gezin met een<br />

modaal inkomen 285 pond.<br />

Voor studenten is er een Childcare Grant tot 114,75 pond per week voor één kind en tot 170 pond<br />

per week bij twee of meer kinderen.<br />

87


Sinds 2005 versterkt de overheid een focus op de bijdrage door werkgevers bijvoorbeeld door<br />

middel van waardebonnen maar ook on-site <strong>kinderopvang</strong> (HM Treasury, 2004). Grote lokale<br />

werkgevers worden aangemoedigd bij te dragen aan de kosten voor <strong>kinderopvang</strong><br />

(www.surestart.gov.uk). Wetgeving is sinds april 2005 zo aangepast, dat het belastingtechnisch<br />

voordeliger is voor werkgevers om op de werkplaats nurseries aan te bieden en vouchers te<br />

verstrekken. Werkgevers kunnen hun werknemers belastingvrij en zonder sociale premies af te<br />

hoeven dragen, ondersteunen met vijftig pond per week (Bron: LB Camden). Een bijdrage van de<br />

werkgever kan in sommige gevallen betekenen dat de vergoeding op basis van de<br />

belastingmaatregel omlaag gaat.<br />

Ook lokale autoriteiten kunnen fondsen oprichten om ouders in de kosten van <strong>kinderopvang</strong> te<br />

ondersteunen. Zo kent London Borough of Camden het ‘Camden Childcare Support Fund’<br />

(CCSF). Dit fonds ondersteunt ouders die op geen enkele andere wijze financieel ondersteund<br />

worden of geconfronteerd worden met tekorten vanuit bestaande regelingen. Het gaat om<br />

werkloze ouders die de overgang maken naar werk (Bron: LB Camden).<br />

De totale overheidsuitgaven (centraal) zijn in 2004-2005 gestegen tot 3,8 miljard pond (5,57<br />

miljard euro), ten opzichte van 1,1 pond miljard (1,61 miljard euro) in 1996-1997 (Bron: LB<br />

Camden). In 2006-2007 lopen de uitgaven nog verder op tot 4,4 miljard pond (6,45 miljard euro).<br />

Om een beeld te geven van de kosten die ouders hebben aan <strong>kinderopvang</strong> zijn drie<br />

gezinssituaties uitgewerkt:<br />

• Situatie A: de kosten voor fulltime <strong>kinderopvang</strong> per maand, voor een eenoudergezin met twee<br />

kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van 14.000 pond per jaar.<br />

• Situatie B: de kosten voor fulltime <strong>kinderopvang</strong> per maand, voor een tweeoudergezin met<br />

twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van 21.000 pond per jaar.<br />

• Situatie C: de kosten voor fulltime <strong>kinderopvang</strong> per maand, voor een tweeoudergezin met<br />

twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van 40.000 pond per jaar.<br />

In onderstaande tabel de uitkomsten (Bron: LB Camden en Welfare Rights). Er is in de<br />

berekening vanuit gegaan dat er geen kinderen met een beperking in het gezin zijn en dat ouders<br />

beiden minimaal zestien uur per week werken (NB opvang is wel fulltime).<br />

Tabel 6.4 Uitwerking gezinssituaties ouderbijdragen <strong>kinderopvang</strong><br />

Situatie Kosten per maand<br />

Situatie A<br />

• De kosten voor fulltime <strong>kinderopvang</strong> per maand, voor een<br />

eenoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto<br />

gezinsinkomen van 14.000 pond per jaar.<br />

138 ( 202)<br />

88


Situatie Kosten per maand<br />

Situatie B<br />

• De kosten voor fulltime <strong>kinderopvang</strong> per maand, voor een<br />

tweeoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een<br />

bruto gezinsinkomen van 21.000 pond per jaar.<br />

Situatie C<br />

• De kosten voor fulltime <strong>kinderopvang</strong> per maand, voor een<br />

tweeoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een<br />

bruto gezinsinkomen van 40.000 pond per jaar.<br />

292 ( 428)<br />

693 ( 1.016)<br />

Het is niet mogelijk een beeld te geven van de totale uitgaven aan <strong>kinderopvang</strong> en de bijdragen<br />

daarin van verschillende partijen. Daarvoor is de diversiteit aan financieringsstromen te groot en<br />

zijn er als gevolg van lokale beleidskeuzes te veel verschillen (Bron: LB Camden).<br />

6.10 Literatuur<br />

Publicaties:<br />

• Clemens, S., Kinnaird, R., Mackey T., Deakin, G., Ullman, A. (2006) Extended Services in<br />

Schools: Baseline Survey of Maintained Schools in 2005, BMRB Social Research<br />

• Department for Education and Skills (2004). Paying for Childcare; Help for Lone Parents<br />

Through New Deal for Lone Parents<br />

• Equal (2004). Employability and childcare opportunities; Comparison of Models of Childcare<br />

Provisions, Legislation, Structures, Employment and Training in Austria, Italy, Netherlands<br />

and United Kingdom<br />

• HM Treasury (2002). The Child and Working Tax Credits; The Modernization of Britain’s Tax<br />

and Benefit System<br />

• HM Treasury, Department for Education and Skills, Department for Work and Pensions, DTI<br />

(2004). Choice for parents; The best start for children: a ten year strategy for childcare<br />

• Organisation for Economic Co-operation and Development (2004). OECD Country Note;<br />

Early Childhood Education and Care Policy in the United Kingdom<br />

Internet:<br />

• www.4children.org.uk<br />

• www.cia.gov<br />

• www.childcarelink.gov.uk<br />

• www.direct.gov.uk<br />

• www.intense.co.uk<br />

• www.ncma.org.uk<br />

• www.surestart.gov.uk<br />

• www.teachernet.gov.uk<br />

• www.tiger.gov.uk<br />

89


7. Nederland<br />

De landenbeschrijving van Nederland is tot stand gekomen op basis van deskresearch en<br />

bijdragen van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en de Belastingdienst.<br />

7.1 Introductie<br />

Geschiedenis<br />

In Nederland bestaat de georganiseerde <strong>kinderopvang</strong> sinds circa 1870. De oorsprong ligt in de<br />

armenzorg: het voorkomen van ondervoeding en verbeteren van de gezondheid van jonge<br />

kinderen uit lagere sociale klassen. In de periode na de Tweede Wereldoorlog zijn de eerste<br />

peuterspeelzalen ontstaan. In 1970 is de landelijke koepelorganisatie voor de kinderdagverblijven<br />

en de peuterspeelzalen opgericht: de Werkgemeenschap Kindercentra in Nederland (WKN). Deze<br />

organisatie heeft gezorgd voor een eerste aanzet voor professionalisering van het beroep van de<br />

leidsters, voor kwaliteitsrichtlijnen, deskundigheidsbevordering en voorlichting en advies aan<br />

kindercentra, Rijk en gemeenten.<br />

In 1977 is de Rijksbijdrageregeling Kinderdagverblijven tot stand gekomen waardoor<br />

kinderdagverblijven die vóór 1975 zijn opgericht in aanmerking kwamen voor een rijksbijdrage.<br />

In 1986 is deze rijksbijdrageregeling opgeheven in verband met de nieuwe welzijnswetgeving<br />

(Bron: SZW). In de periode 1990-2004 heeft een grootschalige capaciteitsuitbreiding<br />

plaatsgevonden. Op basis van verschillende stimuleringsregelingen van de rijksoverheid is in die<br />

periode de capaciteit van de Nederlandse <strong>kinderopvang</strong> gegroeid van 20.000 naar 200.000<br />

plaatsen. In dezelfde periode is tevens de financiële deelname van werkgevers gegroeid en zijn er<br />

regels opgesteld voor de kwaliteit van de opvang. In 1998 is gestart de voorbereidingen voor de<br />

Wet <strong>kinderopvang</strong>, die sinds 1 januari 2005 in werking is getreden (Verschuur e.a., 2005).<br />

Wet <strong>kinderopvang</strong><br />

De Wet <strong>kinderopvang</strong> regelt de financiering, de kwaliteit en het toezicht van de <strong>kinderopvang</strong>.<br />

Uitgangpunt is dat <strong>kinderopvang</strong> een zaak is van ouders, werkgevers en overheid<br />

(www.minszw.nl).<br />

De nieuwe wet moet bereiken dat (www.minszw.nl):<br />

• er meer mogelijkheden voor ouders zijn om werk en zorg voor kinderen te combineren<br />

• financiering via de ouders zorgt voor meer bewustzijn bij <strong>kinderopvang</strong>instellingen wat betreft<br />

prijs en kwaliteit van hun aanbod<br />

• er een uniform landelijk stelsel van financiering, kwaliteit en toezicht is, in plaats van vele<br />

regels, die per gemeente verschillen<br />

90


7.2 Uitgangspunten van het stelsel<br />

Het aanbieden van <strong>kinderopvang</strong> is geen taak van de overheid. De rijksoverheid stelt de kaders<br />

vast voor kwaliteit, toezicht en financiering (Wet <strong>kinderopvang</strong>) en de lokale overheid is<br />

verantwoordelijk voor de handhaving van de kwaliteiteisen (toezicht wordt uitgevoerd door de<br />

GGD). Ouders kunnen een toeslag (subsidie) aanvragen bij de rijksoverheid als tegemoetkoming<br />

in de kosten voor <strong>kinderopvang</strong>. Het stelsel gaat uit van een bijdrage van de werkgever, maar deze<br />

is niet verplicht. Specifieke doelgroepen (o.a. studenten, werkzoekenden, inburgeraars) kunnen<br />

een beroep doen op de gemeente (of het UWV) voor een aanvullende bijdrage. De hoogte van alle<br />

toeslagen is afhankelijk van het inkomen van de ouders.<br />

Ouders gaan zelf het contract aan met de aanbieder van opvang. Om een bijdrage van de<br />

rijksoverheid te ontvangen, moeten ouders dit contract aangaan met een (bij de gemeente)<br />

geregistreerde aanbieder.<br />

7.3 Beleidsontwikkelingen<br />

Sinds de invoering van de Wet <strong>kinderopvang</strong> in 2005 is het <strong>kinderopvang</strong>budget verhoogd (Bron:<br />

Ministerie van SZW). Daarmee zijn de kosten voor ouders verlaagd. Omdat het percentage<br />

werkgevers dat mee betaalt aan de opvang van de werknemers achter blijft bij de verwachtingen,<br />

is vanaf 2007 een verplichte werkgeversbijdrage ingevoerd. De werkgeversbijdrage wordt dan<br />

geïnd via premieheffing. Ouders die gebruik maken van <strong>kinderopvang</strong>, ontvangen de<br />

werkgeversbijdrage als onderdeel van de <strong>kinderopvang</strong>toeslag.<br />

7.4 Arbeid- en zorgbeleid<br />

Kinderopvang wordt door de Nederlandse overheid gebruikt als instrument om het combineren<br />

van arbeid en zorg te vergemakkelijken. Een goede combinatie van arbeid en zorg kan bijdragen<br />

aan de arbeidsparticipatie van vrouwen (www.minszw.nl). Ter stimulering van die<br />

arbeidsmarktparticipatie zijn er meer plaatsen gecreëerd voor <strong>kinderopvang</strong> en is de Wet<br />

<strong>kinderopvang</strong> aangenomen.<br />

In het emancipatiebeleid worden mensen als economisch zelfstandig beschouwd wanneer zij<br />

minstens zeventig procent van het nettominimumloon verdienen (uit arbeid of onderneming). 38<br />

Procent van de Nederlandse vrouwen is economisch zelfstandig (www.minszw.nl).<br />

Nederland is Europees koploper deeltijdwerk. Vooral veel vrouwen werken in deeltijd (SCP,<br />

2004). In 2003 werkten zes op de tien vrouwen, een verdubbeling ten opzichte van 1990. Van<br />

deze vrouwen werkt 66 procent parttime (een baan tot 34 uur per week), tegenover vijftien<br />

procent van de mannen. Moeders werken gemiddeld twintig uur per week.<br />

91


Een klein deel van de vrouwen blijft na de geboorte van een kind (ook na het bevallingsverlof)<br />

thuis (SCP, 2006). Als kinderen naar de basisschool gaan, gaat een deel van hen weer werken.<br />

Veel vrouwen kiezen er echter voor, om na geboorte van het kind niet weer te gaan werken (een<br />

jaar na de geboorte van het eerste kind, werkt 44 procent van de vrouwen nul uur; SCP, 2006).<br />

Zwangerschapsverlof<br />

Zwangere werkneemsters hebben recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof van minstens<br />

zestien weken. Om die periode financieel te overbruggen ontvangt de werknemer - meestal via de<br />

werkgever - een uitkering die in principe net zo hoog is als het salaris (er is een maximum<br />

dagloon). Vanaf zes weken, maar minimaal vier weken (28 dagen) vóór de dag na de<br />

vermoedelijke bevallingsdatum neemt de werknemer verlof op. Vrouwen hebben recht op<br />

minstens tien weken verlof na de bevalling, ook al wordt de baby later geboren dan verwacht. Als<br />

vrouwen toch eerder aan de slag willen, dan mag dat pas 42 dagen na de bevallingsdatum. Tot 1<br />

augustus 2004 hadden vrouwelijke zelfstandigen ook recht op een uitkering bij zwangerschaps- en<br />

bevallingsverlof. Sinds die datum moeten vrouwelijke zelfstandigen echter zelf geld reserveren<br />

om de periode van het zwangerschaps- en bevallingsverlof financieel te overbruggen.<br />

Ouderschapsverlof<br />

Sinds januari 1991 is de Wet op het ouderschapsverlof van kracht, in 2001 is het recht op<br />

ouderschapsverlof opgenomen in de Wet arbeid en zorg. Het recht geeft werknemers met een kind<br />

tot acht jaar de mogelijkheid om onbetaald ouderschapsverlof op te nemen. De duur van het<br />

ouderschapsverlof bedraagt dertien maal de arbeidsduur per week. De hoofdregel is dat het verlof<br />

wordt opgenomen voor maximaal de helft van de arbeidsduur per week gedurende een<br />

aaneengesloten periode van zes maanden. De werknemer kan de werkgever verzoeken het verlof<br />

op een andere wijze op te mogen nemen (bijvoorbeeld fulltime of gespreid over een langere<br />

periode). Daarnaast bestaan er ook CAO-afspraken over betaling tijdens ouderschapsverlof. De<br />

bekendste hiervan is de betaalde ouderschapsverlofregeling voor ambtenaren (www.minszw.nl).<br />

Deelnemers aan de levensloopregeling krijgen een fiscale korting van 636 p/m bij fulltime<br />

verlof.<br />

In 2005 heeft dertig procent van de rechthebbende ouders ouderschapsverlof opgenomen<br />

(www.cbs.nl). Vrouwen nemen vaker ouderschapsverlof op dan mannen. In 2005 heeft 44 procent<br />

van de rechthebbende vrouwen het verlof opgenomen en 19 procent van de rechthebbende<br />

mannen.<br />

Zowel biologische ouders als adoptiefouders hebben recht op ouderschapsverlof, mits zij<br />

tenminste een jaar bij een werkgever in dienst zijn en hun kind onder de acht jaar is. Beide ouders<br />

hebben voor elk kind recht op ouderschapsverlof. Ook stief- en pleegouders hebben onder<br />

bepaalde voorwaarden recht op ouderschapsverlof.<br />

92


Vormen en kenmerken van <strong>kinderopvang</strong><br />

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen formele en informele <strong>kinderopvang</strong>. Bij formele<br />

<strong>kinderopvang</strong> is sprake van een bedrijfsmatige activiteit. Een aantal formele vormen van opvang<br />

valt onder de Wet <strong>kinderopvang</strong>. Als de opvang voldoet aan de wettelijke vereisten, komen<br />

ouders in aanmerking voor een tegemoetkoming in de kosten (Kinderopvangtoeslag).<br />

Nederland kent de volgende vormen van formele <strong>kinderopvang</strong> voor kinderen tot twaalf jaar<br />

(www.<strong>kinderopvang</strong>.net; www.minszw.nl):<br />

• Voor kinderen van nul tot vier jaar: kinderdagverblijven (ook wel crèche genoemd). Baby's<br />

kunnen in een kinderdagverblijf worden opgevangen vanaf het moment dat ze zes weken oud<br />

zijn. De opvang wordt geboden in stamgroepen. In de leeftijd tot een jaar mogen maximaal<br />

twaalf kinderen tegelijk worden opgevangen. In de leeftijd tot en met drie jaar maximaal<br />

zestien, waarvan maximaal acht kinderen tot een jaar. De medewerker/kind ratio’s zijn<br />

afhankelijk van de leeftijd van de kinderen: 1:4 voor kinderen tot een jaar, 1:5 voor kinderen<br />

tussen een en twee jaar, 1:6 voor kinderen tussen twee en drie jaar en 1:8 voor kinderen tussen<br />

drie en vier jaar. De kinderdagverblijven zijn meestal open van 8.00 uur tot 18.00 uur en bieden<br />

gemiddeld tien uur opvang per dag. Een aantal kinderdagverblijven biedt ook ruimere opvang<br />

op flexibele tijden en zelfs 24-uurs opvang.<br />

• Voor kinderen van vier tot twaalf jaar: buitenschoolse opvang. Ook hier wordt gesproken van<br />

stamgroepen die maximaal twintig kinderen hebben. Als alle kinderen ouder dan acht jaar zijn<br />

mag de stamgroep bestaan uit maximaal dertig kinderen. De medewerker/kind ratio is 1:10<br />

kinderen. Als er sprake is van een stamgroep met alleen achtjarigen en ouder en er dus dertig<br />

kinderen in de groep kunnen zitten, dan moeten daar minstens twee beroepskrachten werken,<br />

die worden ondersteund door een andere volwassene.<br />

• Gastouderopvang voor kinderen van nul tot twaalf jaar. Een gastouder mag maximaal vier<br />

kinderen tegelijk opvangen. Eigen kinderen worden buiten beschouwing gelaten. Gastouders<br />

kunnen freelance werken of als zelfstandig ondernemer. Ook is het mogelijk dat de gastouder<br />

in dienst is bij de vraagouder of bij een gastouderbureau. Een gastouderbureau werft en<br />

selecteert gastouders aan de hand van vaststaande criteria en bemiddelt in de totstandkoming<br />

van contact tussen vraagouder en gastouder. Het gastouderbureau verzorgt de administratie.<br />

Gastouderopvang via een geregistreerd gastouderbureau valt onder de Wet <strong>kinderopvang</strong>.<br />

Gastouderopvang is niet altijd beperkt tot overdag, maar kan ook 's avonds, 's nachts en in het<br />

weekend plaatsvinden. Daarom kiezen ouders met onregelmatige werktijden vaak voor deze<br />

vorm van opvang.<br />

Naast bovenstaande vormen zijn er de zogenaamde ouderparticipatiecrèches. Ouderparticipatie is<br />

bedoeld voor ouders die er bewust voor kiezen om samen met andere ouders hun kinderen op te<br />

vangen. Er is geen betaalde leiding. De ouders zijn met elkaar verantwoordelijk voor de<br />

93


organisatie en het beheer van de crèche. De crèches moeten voor het overige wel voldoen aan de<br />

geldende kwaliteitseisen (www.minszw.nl).<br />

Peuterspeelzalen behoren eveneens tot de vormen van formele opvang, maar zij vallen niet onder<br />

de reikwijdte van de Wet <strong>kinderopvang</strong>. Peuterspeelzalen zijn in principe toegankelijk voor alle<br />

kinderen tussen twee/twee en een half en vier jaar; wel kunnen er per gemeente voorrangsregels<br />

gelden bijvoorbeeld voor kinderen met een sociaal-medische indicatie of kinderen met<br />

(potentiële) ontwikkelingsachterstanden. Zij hebben vooral een pedagogische functie.<br />

Tussenschoolse opvang, dat wil zeggen opvang tijdens de lunchpauze, hoort niet tot de<br />

<strong>kinderopvang</strong> in het kader van de Wet <strong>kinderopvang</strong> (www.minszw.nl).<br />

Naast formele <strong>kinderopvang</strong> worden in Nederland ook veel kinderen opgevangen via informele<br />

opvang die ouders zelf organiseren, vooral in familiesfeer (www.eurydice.org).<br />

7.5 Het regelen van een plaats in de <strong>kinderopvang</strong><br />

In het Nederlandse <strong>kinderopvang</strong>stelsel verloopt de bekostiging van de opvang via de ouders<br />

(Bron: Ministerie van SZW). Ouders zijn vrij in hun keuze van de opvangsoort, organisatie en<br />

locatie. Het initiatief tot het regelen van een plaats in de <strong>kinderopvang</strong> ligt daarmee bij de ouders.<br />

Zij oriënteren zich op het beschikbare aanbod en sluiten een contract af met de opvang van hun<br />

keuze. Ouders zijn de contractpartij en ontvangen maandelijks de factuur van de<br />

opvangorganisatie. Zij kunnen een tegemoetkoming in de kosten aanvragen bij de belastingdienst<br />

(Kinderopvangtoeslag). Werknemers kunnen daarnaast een bijdrage van de werkgever ontvangen<br />

(tot 2007 vrijwillig, vanaf 2007 verplicht).<br />

94


7.6 Gebruik van <strong>kinderopvang</strong><br />

In onderstaande figuur het gebruik van formele en informele <strong>kinderopvang</strong> naar de leeftijd van<br />

kinderen in percentages (SCP, 2006).<br />

Figuur 7.2<br />

Op basis van gegevens van de Belastingdienst is berekend hoeveel uur gezinnen in 2005 gebruik<br />

hebben gemaakt van <strong>kinderopvang</strong>. Daarbij gaat het om de verklaarde uren. De gegevens over de<br />

definitieve afrekening zijn op het moment dat dit <strong>onderzoek</strong> heeft plaatsgevonden nog niet<br />

beschikbaar. In de hiernavolgende tabel staan de uitkomsten in percentielen.<br />

95


Tabel 7.1 Gemiddeld gebruik van <strong>kinderopvang</strong> in verklaarde uren 2005 naar vorm van opvang<br />

Verdeling van het (verklaarde) aantal uren opvang op jaarbasis in 2005 naar opvangvorm<br />

10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90%<br />

KDV 260 455 546 750 960 1.040 1.105 1.403 1.625<br />

BSO 120 195 247 313 410 490 560 665 841<br />

GO 0-3 jr 165 285 387 480 600 720 837 960 1.200<br />

GO 4-12 jr 86 164 230 276 338 408 480 598 770<br />

Bron: Belastingdienst<br />

Uit bovenstaande tabel is af te lezen dat 60 procent van de opgaven bij de Belastingdienst minder<br />

dan 1.105 uur <strong>kinderopvang</strong> op jaarbasis omvat en 40 procent meer. Het aantal waarnemingen per<br />

vorm van opvang is respectievelijk 220.202 (kinderdagverblijf), 115.604 (buitenschoolse opvang),<br />

16.570 (gastouderopvang tot vier jaar) en 12.580 (gastouderopvang vanaf vier jaar).<br />

7.7 Kwaliteitseisen<br />

De Wet <strong>kinderopvang</strong> stelt eisen aan de kwaliteit. Er zijn globale eisen (‘verantwoorde<br />

<strong>kinderopvang</strong>’) en concrete eisen: o.a. een verplichte verklaring omtrent het gedrag voor<br />

personeel in de <strong>kinderopvang</strong>, een risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid, het gebruik van<br />

de Nederlandse taal. De sector (ondernemers en ouders) heeft de globale eisen via zelfregulering<br />

verder ingevuld in landelijke normen (Convenant kwaliteit <strong>kinderopvang</strong>, oktober 2004). De<br />

rijksoverheid heeft deze één op één overgenomen in beleidsregels en deze normen - samen met de<br />

concrete eisen uit de wet - toetsbaar uitgewerkt in toetsingskaders voor de GGD. Sinds de Wet<br />

<strong>kinderopvang</strong> is alle <strong>kinderopvang</strong> verplicht zich bij de gemeente te melden. De opvang wordt<br />

geregistreerd en gecontroleerd door de GGD. Zo wordt illegale opvang bestreden en worden<br />

kindercentra die tekort schieten, aangepakt. De wet geeft daarvoor handhavinginstrumenten. Dat<br />

was voor 2005 niet geregeld (Bon: Ministerie van SZW).<br />

In de beleidsregels zijn eisen neergelegd betreffende:<br />

• Het pedagogische beleidsplan. In het beleidsplan zijn de volgende aspecten beschreven:<br />

- de visie op de omgang met kinderen;<br />

- de wijze waarop de emotionele veiligheid van de kinderen wordt gewaarborgd;<br />

- de mogelijkheden voor kinderen tot de ontwikkeling van hun persoonlijke- en sociale<br />

competentie;<br />

- de wijze waarop de overdracht van normen en waarden aan de kinderen plaatsvindt;<br />

- de werkwijze, maximale omvang en leeftijdsopbouw van de stamgroepen;<br />

- de (spel)activiteiten die kinderen buiten de stamgroep kunnen verrichten;<br />

- de wijze waarop de beroepskrachten in hun werkwijze door andere volwassenen worden<br />

ondersteund.<br />

• De maximale omvang van de stamgroepen<br />

• De medewerker/kind ratio<br />

96


• Inzet van beroepskrachten aan het begin of einde van de dag<br />

• De locatie: verblijfsruimten binnen, slaapruimten en buitenspeelterrein<br />

• Het doel en de inhoud van de risico-inventarisatie in verband met de veiligheids- en<br />

gezondheidsrisico’s<br />

• Beroepskwalificaties van het personeel<br />

• Verklaring omtrent het gedrag<br />

• Het afleggen van huisbezoeken (alleen bij gastouderopvang)<br />

7.8 Prijzen en ouderbijdragen <strong>kinderopvang</strong><br />

De Wet <strong>kinderopvang</strong> veronderstelt financiering van <strong>kinderopvang</strong> door zowel ouder(s),<br />

werkgever(s) als overheid. Van de werkgevers wordt verwacht dat zij meebetalen aan de<br />

<strong>kinderopvang</strong> (twee maal eenzesde deel), maar dit is niet verplicht (situatie tot 2007). Indien een<br />

werkgever niet bijdraagt in de kosten voor <strong>kinderopvang</strong> of indien deze bijdrage niet toereikend<br />

is, kan er een inkomensafhankelijke compensatie worden aangevraagd bij de rijksoverheid. Deze<br />

compensatie is structureel voor huishoudinkomens tot 45.000 euro. Huishoudens met een hoger<br />

inkomen ontvangen tot en met 2008 eveneens een compensatie bij een ontbrekende<br />

werkgeversbijdrage (www.minszw.nl). Vanaf 2007 is de werkgeversbijdrage verplicht en wordt<br />

deze aan ouders uitbetaald als onderdeel van de Kinderopvangtoeslag (Bron: Ministerie van<br />

SZW).<br />

Ongeacht de bijdrage van de werkgever(s) kunnen de ouders bij de rijksoverheid een<br />

tegemoetkoming in de kosten van <strong>kinderopvang</strong> aanvragen. Deze aanvraag wordt bij de<br />

Belastingdienst ingediend. De hoogte van deze tegemoetkoming is afhankelijk van het<br />

gezinsinkomen. De overheid rekent met een maximale uurprijs in de tegemoetkoming van de<br />

kosten. De maximum uurprijs waarvoor ouders een tegemoetkoming krijgen in de <strong>kinderopvang</strong><br />

is in 2006:<br />

• Bij dagopvang en gastouderopvang van kinderen van nul tot vier jaar: 5,72 euro (in 2005: 5,68<br />

euro)<br />

• Bij buitenschoolse opvang en gastouderopvang van kinderen van vier tot twaalf jaar: 6,03 euro<br />

(in 2005: 6,13 euro)<br />

In de hiernavolgende tabel is weergegeven welke uurprijzen ouders hebben opgegeven voor de<br />

<strong>kinderopvang</strong> waarvan zij in 2005 gebruik hebben gemaakt. Wederom gaat het om verklaarde<br />

uurprijzen. De gegevens over de definitieve afrekening zijn op het moment dat dit <strong>onderzoek</strong> is<br />

uitgevoerd nog niet beschikbaar.<br />

97


Tabel 7.2 Verklaarde uurprijzen in 2005<br />

Verdeling van de (verklaarde) uurprijzen in 2005 naar opvangvorm<br />

10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90%<br />

KDV 4,72 5,00 5,12 5,25 5,35 5,48 5,56 5,65 5,68<br />

BSO 4,62 5,00 5,24 5,37 5,57 5,75 5,99 6,09 6,14<br />

GO 0-3 jr 4,00 4,50 4,88 5,20 5,43 5,61 5,68 5,68 6,10<br />

GO 4-12 jr 4,00 4,74 5,25 5,50 5,67 5,70 6,00 6,13 6,50<br />

Bron: Belastingdienst<br />

Uit bovenstaande figuur blijkt dat 90 procent van de verklaarde uurprijzen voor opvang in een<br />

kinderdagverblijf in 2005 onder de maximum uurprijs voor vergoeding ligt van 5,68 euro. Voor<br />

gastouderopvang tot vier jaar geldt dat tussen de 60 en 70 procent van de verklaarde uurprijzen<br />

onder het maximum ligt (eveneens 5,68 euro). Bij de buitenschoolse opvang ligt 90 procent onder<br />

het maximum (6,13 euro) en bij gastouderopvang vanaf 4 jaar 80 procent.<br />

Sinds de invoering van de Wet <strong>kinderopvang</strong> is het budget van het rijk verhoogd van 680 miljoen<br />

euro in 2005 naar 1.050 miljoen euro in 2007. Rekening houdend met de verplichte<br />

werkgeversbijdrage wordt dit 1.580 miljoen euro. Als resultaat hiervan zijn de kosten voor ouders<br />

verlaagd. In tabel 7.3 zijn de financiële gevolgen weergegeven voor een aantal voorbeeldsituaties<br />

(Bron: Ministerie van SZW).<br />

Tabel 7.3 Netto huishouduitgaven per jaar voor drie dagen dagopvang voor een kind (in euro’s)<br />

Inkomen 1 e<br />

partner<br />

Inkomen 2 e<br />

partner<br />

2004 2005 2006 2007 Verschil<br />

2007-<br />

2006<br />

Verschil<br />

2007-<br />

2005<br />

Verschil<br />

2007-<br />

2004<br />

2/3 modaal 1/3 modaal 1.436 1.294 1.057 793 -264 -501 -643<br />

Modaal ½ modaal 2.607 2.721 1.980 1.277 -703 -1.444 -1.330<br />

1 1/3 modaal 2/3 modaal 3.870 4.034 2.924 1.999 -925 -2.035 -1.871<br />

2x modaal 1x modaal 4.717 5.322 4.654 3.312 -1.342 -2.010 -1.405<br />

Tot slot in tabel 7.4 de uitkomsten op de drie gezinssituaties voor Nederland:<br />

• Situatie A: de kosten voor fulltime <strong>kinderopvang</strong> per maand, voor een eenoudergezin met twee<br />

kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van 20.000 euro per jaar.<br />

• Situatie B: de kosten voor fulltime <strong>kinderopvang</strong> per maand, voor een tweeoudergezin met<br />

twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van 30.000 euro per jaar.<br />

• Situatie C: de kosten voor fulltime <strong>kinderopvang</strong> per maand, voor een tweeoudergezin met<br />

twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van 55.000 euro per jaar.<br />

98


Tabel 7.4 Uitwerking gezinssituaties ouderbijdragen <strong>kinderopvang</strong><br />

Scenario Kosten per maand<br />

Scenario 1<br />

• De kosten voor fulltime <strong>kinderopvang</strong> per maand, voor een eenoudergezin<br />

met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen<br />

van 20.000 euro per jaar.<br />

Scenario 2<br />

• De kosten voor fulltime <strong>kinderopvang</strong> per maand, voor een<br />

tweeoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto<br />

gezinsinkomen van 30.000 euro per jaar.<br />

Scenario 3<br />

• De kosten voor fulltime <strong>kinderopvang</strong> per maand, voor een<br />

tweeoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto<br />

gezinsinkomen van 55.000 euro per jaar.<br />

De uitkomsten in bovenstaande tabel gaan uit van de situatie in 2007 (Bron: Ministerie van SZW).<br />

7.9 Literatuur<br />

Publicaties:<br />

• SCP (2004) Emancipatiemonitor 2004<br />

• SCP (2006) Hoe werkt het met kinderen, moeders over <strong>kinderopvang</strong> en werk, maart 2006<br />

• Verschuur, A, e.a. (2005) Professionele opvang gevraagd, Den Haag 2005<br />

Internet:<br />

• www.cbs.nl<br />

• www.eurydice.org<br />

• www.<strong>kinderopvang</strong>.net<br />

• www.minszw.nl<br />

76<br />

122<br />

273<br />

99


8. Noordrijn-Westfalen - Duitsland<br />

De landenbeschrijving van Noordrijn-Westfalen in Duitsland, is tot stand gekomen op basis van<br />

deskresearch en bijdragen van het Deutsches Jungendinstitut (DJI) in Dortmund.<br />

8.1 Introductie<br />

In het aanbod van <strong>kinderopvang</strong> treedt een duidelijk verschil op tussen de deelstaten van het<br />

voormalige Oost Duitsland en de deelstaten van het voormalige West Duitsland (waaronder<br />

Noordrijn-Westfalen). In vergelijking tot de West-Duitse deelstaten kennen de Oost-Duitse<br />

deelstaten een traditie van intensieve <strong>kinderopvang</strong>, ontstaan vanuit een door de overheid<br />

gereguleerde hoge arbeidsparticipatie van vrouwen. Zo zijn er in voormalig Oost Duitsland veel<br />

meer opvangplaatsen voor kinderen tot drie jaar en is de opvang voor kinderen van drie tot zes<br />

jaar veelal voltijds, terwijl de opvang in voormalig West Duitsland vaak parttime is (OECD,<br />

2004).<br />

Met het afnemen van de werkgelegenheid in het oosten van Duitsland na de hereniging is het<br />

voorzieningenniveau onder druk komen te staan (Bron: DJI). Het aandeel werkende moeders is in<br />

deze deelstaten gedaald van 75,9 procent in 1991 tot 53,2 procent in 2000 (Sardes, 2005). In het<br />

Westen is juist sprake van een groeiende arbeidsparticipatie van moeders (van 37,3 procent in<br />

1991 naar 47,9 procent in 2000).<br />

Basisuitgangspunt voor het volledige sociale stelsel in Duitsland is het ‘subsidiariteitprincipe’<br />

(Bundesministerium für Familie, Senioren, Frauen und Jugend, 2004b). Dit houdt in dat:<br />

• Ouders een primaire verantwoordelijkheid hebben voor de opvoeding van de kinderen<br />

• Het particuliere initiatief voorrang heeft in het aanbod (publiek aanbod is alleen aan de orde als<br />

het particuliere aanbod niet voorziet in de behoefte)<br />

• Er voldoende diversiteit in het aanbod moet zijn<br />

In Duitsland heeft elk kind vanaf drie jaar (§ 24 SGB VIII) tot de leerplichtige leeftijd recht op<br />

een plaats op de kleuterschool. Dit recht kan worden afgedwongen bij de lokale overheid. De<br />

leerplichtige leeftijd kan per deelstaat verschillen, maar ligt gemiddeld rond de 6,5 jaar.<br />

Kleuterscholen en scholen voor primair onderwijs kennen vaak beperkte openingstijden. De<br />

'traditionele' openingstijden voor kleuterscholen zijn 4 uur in de ochtend (van 8.00/8.30 uur tot<br />

12.00/12.30 uur) en voor scholen voor primair onderwijs van 8.00 tot 13.00 uur. Alle uren<br />

daarbuiten worden gezien als (aanvullende) opvang die op basis van 'behoefte' moet worden<br />

geregeld.<br />

100


8.2 Uitgangspunten van het stelsel<br />

De overheid draagt zorg voor een aanbod van voorzieningen, afgestemd op de behoefte van<br />

ouders (Bundesministerium FSFJ, 2004b). Zij organiseert zelf alleen een aanbod als het aanbod<br />

van particuliere aanbieders onvoldoende is. De particuliere aanbieders zijn geen commerciële<br />

aanbieders. Het financieringssysteem voorkomt dat er ‘winst’ kan worden gemaakt. Er is alleen in<br />

zoverre sprake van marktwerking dat ouders zelf kunnen kiezen uit het aanbod. Er is zeker geen<br />

sprake van een geliberaliseerde markt.<br />

Een totaalbeeld is moeilijk te schetsen omdat de voorzieningenstructuur per deelstaat verschilt. De<br />

<strong>kinderopvang</strong> in Duitsland is namelijk ingebed in federale wetgeving en in wetgeving van de<br />

deelstaten. De federale wetgeving heeft wat betreft <strong>kinderopvang</strong> het karakter van<br />

raamwetgeving, die door de deelstaten nader wordt ingevuld. De uitvoering en daarmee ook de<br />

financiering, behoort tot de verantwoordelijkheid van de deelstaten en lokale overheden.<br />

De federale wetgeving voor kinder- en jeugdhulp, met inbegrip van de dagopvang voor jonge<br />

kinderen, is vastgelegd in het achtste Sozialgesetzbuch Kinder- und Jugendhilfe (SGB VIII). Het<br />

basisprincipe binnen het SGB VIII is:<br />

“Het ter beschikking stellen van een breed scala aan diensten en aanbiedingen, die voor<br />

kinderen, jeugdigen en ouders in verschillende levenssituaties tot hulp zijn”.<br />

Binnen dit basisprincipe gaat het om drie doelstellingen: preventie, integratie en participatie.<br />

Preventie is gericht op het tijdig aanbieden van diensten ter voorkoming van problemen. Integratie<br />

is gericht op het aanbieden van diensten voor álle kinderen, jeugdigen en families afgestemd op<br />

hun sociale omgeving. Participatie is gericht op medezeggenschap van de gebruikers bij de<br />

uitvoering van diensten.<br />

Verder is in het SGB VIII een globale taakstelling voor de <strong>kinderopvang</strong> vastgelegd:<br />

“Ondersteuning/stimulering heeft betrekking op ‘verzorging, opleiding en opvoeding’ in<br />

samenhang en is gericht op ontwikkeling van het kind als autonoom persoon<br />

(sleutelkwalificaties). De samenwerking met ouders is daarbij verplicht.”<br />

In de wetgeving van Noordrijn-Westfalen (GTK) is vastgelegd dat:<br />

• het aanbod van <strong>kinderopvang</strong> moet zijn afgestemd op de behoefte, rekening houdend met<br />

reisafstanden<br />

• kinderen uit achterstandsgroepen en van werkende ouders voorrang krijgen<br />

101


Het merendeel van de <strong>kinderopvang</strong> wordt aangeboden door particuliere, ideële aanbieders<br />

(www.tageseinrichtungen.nrw.de). De planning van voorzieningen behoort tot de<br />

verantwoordelijkheid van de lokale overheid, in overleg met particuliere aanbieders (§ 10 GTK).<br />

Zij dienen daartoe tweejaarlijks een voortschrijdende behoefteplanning op te stellen, rekening<br />

houdend met de wensen van ouders, maar binnen de financiële mogelijkheden. Het aanbod van<br />

opvang voor leerplichtige kinderen kan ook door de scholen worden gerealiseerd, in<br />

samenwerking met particuliere aanbieders (Bundesministerium FSFJ, 2004b).<br />

De financiering van de <strong>kinderopvang</strong> in Duitsland is een ingewikkeld systeem van verrekening<br />

van bijdragen door zowel de deelstaat, de lokale overheid, ouderbijdragen en de instelling zelf. In<br />

de federale wetgeving is de mogelijkheid tot het vaststellen van de ouderbijdrage vastgelegd. De<br />

hoogte van de ouderbijdrage is vastgelegd in de wetgeving van de deelstaten (met mogelijk<br />

daardoor verschillen tussen deelstaten, maar zelf tussen gemeenten). In sommige deelstaten is een<br />

bovengrens vastgelegd (bijvoorbeeld in Rheinland-Pfalz 20% van de personele kosten), anderen<br />

kennen meer abstracte richtlijnen waarin meer of minder rekening wordt gehouden met de<br />

draagkracht van gezinnen.<br />

8.3 Beleidsontwikkelingen<br />

De verdere uitbouw van <strong>kinderopvang</strong> wordt door de nationale regering als belangrijk speerpunt<br />

gezien voor de stimulering van de achterblijvende geboortecijfers 6 (Bundesministerium FSFJ,<br />

2004b). Dit speerpunt maakt onderdeel uit van een als noodzakelijk bevonden gezinsvriendelijk<br />

beleid. Daarbij ligt de nadruk niet alleen op kwantiteit, maar ook op kwaliteit in de zin van<br />

opvoeding en opleiding (voor- en vroegschoolse educatie en opvoedingsondersteuning).<br />

De SGB VIII is in 2004 op enkele punten gewijzigd. De wet stimuleert meer<br />

opvangmogelijkheden voor nul tot drie jarigen en meer fulltime opvang voor drie tot zes jarigen.<br />

Wetgeving is onder andere aangepast voor de inzet van ‘Tagespflege’ (gastouderopvang) als<br />

volwaardig alternatief voor ‘Tageseinrichtingen’, de geïnstitutionaliseerde vorm van<br />

<strong>kinderopvang</strong> (Bron: DJI). Daarnaast zijn er meer gedetailleerde pedagogische richtlijnen voor de<br />

leidinggevenden opgesteld, met als doel een hogere pedagogische kwaliteit te realiseren. Daar<br />

staat tegenover dat de richtlijnen die de financiën, de competenties of de algemene condities van<br />

<strong>kinderopvang</strong>instellingen reguleren, afgenomen zijn. In feite zijn de minimumvereisten voor<br />

<strong>kinderopvang</strong> naar beneden bijgesteld, of zelfs helemaal verdwenen (DJI, 2005).<br />

6 Volgens de statistieken daalt het aandeel van de bevolking onder 20 jaar in 2020 naar 17,5% en staat Duitsland<br />

daarmee in de EU op de 15 e plaats. Ter vergelijking wordt dit aandeel voor Nederland op 22,9% geraamd (een 4 e<br />

plaats). Het geboortecijfer per vrouw (2000) staat voor Duitsland op 1,34 tegenover 1,53 gemiddeld voor de EU-15 en<br />

1,72 voor Nederland.<br />

102


Behorende tot het stelsel van sociale zorg, is in de discussie een toenemende erkenning van de<br />

<strong>kinderopvang</strong> waar te nemen als belangrijke schakel tussen gezin en onderwijs<br />

(Bundesministerium FSFJ, 2004b). Vooral de inhoudelijke doelen en curricula voor de<br />

<strong>kinderopvang</strong> staan hierbij centraal. Verder gaat het om de verhouding tussen school en<br />

<strong>kinderopvang</strong>, daar waar het concept van de school als hele dag voorziening steeds actueler<br />

wordt. Voorts is gediscussieerd over de verlaging van de leerplichtige leeftijd, maar deze lijkt<br />

voorlopig niet te worden ingevoerd.<br />

Pedagogische concepten voor de <strong>kinderopvang</strong> zijn in de westelijke deelstaten altijd volledig vrij<br />

geweest.<br />

Naar aanleiding van slechte resultaten in het PISA-<strong>onderzoek</strong> (vergelijking resultaten van<br />

scholieren op vijftienjarige leeftijd) zijn in een aantal deelstaten opleidingsplannen en –<br />

programma’s ontwikkeld dan wel zijn convenanten afgesloten. Hierin ligt ook de optimalisatie en<br />

systematische aanpak van opleidingsprocessen en –aanbod in de <strong>kinderopvang</strong> besloten. Het gaat<br />

dan om richtlijnen voor de curricula. In Noordrijn-Westfalen gaat het daarbij om taal, creatieve<br />

educatie, bewegen en natuur en cultuur. Recent zijn op federaal niveau inhoudelijke kaders voor<br />

voor- en vroegschoolse educatie in de <strong>kinderopvang</strong> vastgesteld, die op termijn een nationale<br />

wettelijke basis krijgen (Bundeministerium FSFJ, 2004b; www.tageseinrichtingen.nrw.de).<br />

Hoewel <strong>kinderopvang</strong> in financiële zin een zaak is van de deelstaten, behoorde in de vorige<br />

regeringsperiode de uitbouw van de <strong>kinderopvang</strong> tot de prioriteiten van de federale overheid<br />

(Bundesministerium FSFJ, 2004b). Hiervoor werd incidenteel 4 miljard en structureel 1,5<br />

miljard euro jaarlijks vrijgemaakt.<br />

Tot 2010 moeten daarbij 230.000 extra plaatsen gecreëerd worden, waarvan een derde in de<br />

Kindertagespflege (gastouderopvang) (Bundesministrium FSFJ, 2004a). Verder is de ambitie<br />

uitgesproken om meer ‘Ganztagplaatsen’ aan te bieden. Op dit moment biedt 24 procent van de<br />

<strong>kinderopvang</strong>plaatsen in West Duitsland dit aan tegen 98 procent in Oost Duitsland. De<br />

gemeenten zijn verantwoordelijk voor de te behalen uitbreiding. De bovengenoemde ambities zijn<br />

in 2005 van start gegaan.<br />

In de realisatie van zowel kwantitatief als kwalitatief voldoende <strong>kinderopvang</strong> wordt de financiële<br />

draagkracht van de overheid als probleem gezien (Bundesministerium FSFJ, 2004b). Op dit<br />

moment wordt op federaal niveau gediscussieerd over het bekostigingssysteem. Hierbij wordt<br />

gedacht aan een fonds (‘Kinderkasse’) dat gevoed wordt door een bijdrage van álle burgers. Dit<br />

model verdraagt zich echter niet met de grondwet en het politieke klimaat. Verder staat een<br />

herverdeling van middelen ter discussie, in combinatie met de erkenning van voorschoolse<br />

opvang, scholing en opvoeding als maatschappelijke taak. De actuele discussie duidt echter in de<br />

richting van een versterking van financiën van de lokale overheid en een ontvlechting van<br />

gemengde financiering.<br />

103


Het ministerie voor Generaties, Familie, Vrouwen en Integratie (MGFFI) van de deelstaat<br />

Noordrijn-Westfalen voert een beleid dat gericht is op de doorontwikkeling van <strong>kinderopvang</strong> tot<br />

‘familiecentra’. Het is de eerste deelstaat die dergelijke familiecentra realiseert<br />

(www.mgffi.nrw.de). In familiecentra worden opvang, opleiding en advisering voor ouders en<br />

kinderen op één plaats aangeboden. Daarnaast wordt in deze centra voor- en vroegschoolse<br />

educatie en taal aangeboden, gericht op het realiseren van gelijke kansen en integratie. In 2006<br />

wordt gestart met 178 pilots.<br />

8.4 Arbeid- en zorgbeleid<br />

Uit een <strong>onderzoek</strong> van het IAT (Stöbe-Blossey, 2004) betreffende werktijden en <strong>kinderopvang</strong> in<br />

Noordrijn-Westfalen komt naar voren dat:<br />

• De helft van de moeders met kinderen onder de veertien jaar werkt, overwegend in deeltijd,<br />

• De deeltijd werktijden van vrouwen in het verleden overwegend waren afgestemd op de<br />

openingstijden van de (kleuter)scholen (de ochtenden), maar dat dit ‘traditionele’ patroon van<br />

in de ochtend werkende vrouwen langzaam wijzigt, terwijl de <strong>kinderopvang</strong> hier momenteel<br />

niet op is afgestemd,<br />

• Vrouwen die buiten de ‘traditionele’ uren werken vaak een ingewikkeld (persoonlijk) netwerk<br />

voor de opvang van hun kinderen moeten opbouwen en<br />

• Er behoefte is aan meer flexibele openingstijden, maar ook een meer gedifferentieerd aanbod<br />

van opvangvormen.<br />

Het beleidsperspectief is primair gericht op ondersteuning van de ouders en de ontwikkeling van<br />

het kind, zover de ouders hier behoefte aan hebben. Belangrijk hedendaags motieven hierbij zijn:<br />

• De balans tussen zorgtaken en arbeidsparticipatie (emancipatiebeleid).<br />

• Een vroegtijdige pedagogische stimulering van de ontwikkeling van het kind, als basis voor<br />

succes in de schoolloopbaan (achterstandenbeleid).<br />

Op het gebied van verlofregelingen is vooral het ‘Bundeserziehungsgeld’ (opvoedingsgeld) en een<br />

regeling ‘Elternzeit’ (ouderschapsverlof) van belang 7 . Deze regelingen moeten de combinatie van<br />

werk en zorgtaken mogelijk maken en het risico van een onderbreking in de loopbaan<br />

verminderen. Met het opvoedingsgeld wordt het belang van de zorg voor kinderen in de eerste<br />

levensjaren erkend. Het gaat om een federale regeling voor ouders van kinderen jonger dan 2 jaar<br />

(en staat los van kinderbijslag). Als het gezinsinkomen lager is dan 30.000 euro (eenoudergezin<br />

23.000 euro), kunnen ouders kiezen voor:<br />

• Een uitkering van 300 euro per maand gedurende de eerste twee levensjaren dan wel<br />

• 450 euro per maand gedurende het eerste levensjaar.<br />

7 Er is tevens sprake van zwangerchaps- en bevallingsverlof, zes weken voor en twaalf weken na de bevalling.<br />

104


Beide ouders kunnen, indien sprake is van een dienstverband, aanspraak maken op maximaal drie<br />

jaar ouderschapsverlof. Hierbij kan sinds 2001 een keuze worden gemaakt:<br />

• Opname van het verlof in de eerste drie levensjaren;<br />

• Het opsparen van twaalf maanden ouderverlof dat dan kan worden opgenomen voor de achste<br />

verjaardag van het kind, in overleg met de werkgever.<br />

Wie ouderschapsverlof opneemt, mag tot dertig uren in de week werken. In bedrijven met meer<br />

dan vijftien werknemers is sprake van recht op deeltijdwerk. Bovendien is er sprake van<br />

ontslagbescherming. In de praktijk wordt ouderschapsverlof vooral door vrouwen opgenomen.<br />

Het aandeel mannen bedraagt slechts vijf procent.<br />

Enkele deelstaten betalen tot twaalf maanden een ‘Landeserziehungsgeld’ naast het<br />

Bundeserziehungsgeld. In Noordrijn-Westfalen is dat niet het geval.<br />

Het beleid staat ter discussie, omdat de doelstellingen van arbeidsparticipatie en economische<br />

onafhankelijkheid hiermee onvoldoende worden bereikt (Bundesministerium FSFJ, 2004b).<br />

Bovendien zijn de financiële grenzen van dit beleid in zicht. Geconstateerd wordt dat de<br />

stimulering van arbeidsparticipatie (en de geboortecijfers) niet beperkt kan blijven tot financiële<br />

stimulering, maar aangevuld moet worden met infrastructurele maatregelen.<br />

8.5 Vormen en kenmerken <strong>kinderopvang</strong><br />

Er wordt in Duitsland een onderscheid gemaakt tussen ‘Tageseinrichtingen’<br />

(geïnstitutionaliseerde vorm van <strong>kinderopvang</strong>) en ‘Tagespflege’, te vergelijken met<br />

gastouderopvang door privé-personen. Het relatief grootste deel van de institutionele<br />

<strong>kinderopvang</strong> wordt door particuliere aanbieders met een ideële grondslag (vaak grote,<br />

deelstaatoverstijgende verbanden) aangeboden. Deze grondslag is expliciet benoemd in de SGB<br />

VIII: kerken en privaatrechtelijke geloofsgemeenschappen, evenals federale verenigingen met<br />

betrekking tot particuliere welzijnszorg.<br />

105


Voor 2002 zijn over Noordrijn-Westfalen (NRW) de volgende cijfers bekend in het soort<br />

aanbieders van <strong>kinderopvang</strong>:<br />

Tabel 8.1 Aanbieders <strong>kinderopvang</strong><br />

Verdeling aanbieders (aandeel plaatsen)<br />

Caritasverbände 34,2%<br />

Diakonisches Werk 18,9%<br />

Der Paritätische 7,4%<br />

Arbeiterwohlfahrt 7,2%<br />

DRK 3,1%<br />

Overige particulier 2,3%<br />

Overheid 26,9%<br />

De wetgeving van Noordrijn-Westfalen onderkent verschillende vormen van <strong>kinderopvang</strong>. In<br />

onderstaande tabel een overzicht van deze vormen, de doelgroep en de kenmerken<br />

(www.mbjs.brandenburg.de).<br />

Tabel 8.2 Vormen en kenmerken <strong>kinderopvang</strong><br />

Vormen van <strong>kinderopvang</strong> Doelgroep Kenmerken<br />

Crèches (Krippen) 4 maanden tot 3 jaar • Maximaal 6 kinderen per begeleider<br />

Kinderdagverblijf<br />

(Krabbelstube)<br />

Kleuterscholen (Kindergarten) 3 e levensjaar tot begin<br />

leerplicht (gemiddeld 6,5<br />

jaar)<br />

Naschoolse opvang (Horte) leerplichtige leeftijd tot 14 e<br />

levensjaar (in de praktijk tot<br />

einde basisschool; 10 jaar)<br />

Combinaties van<br />

crèche/kleuterschool of<br />

kleuterschool/naschoolse opvang<br />

4 maanden tot 3 jaar • Maximaal 8 kinderen per begeleider<br />

Gemengd qua<br />

leeftijdsgroepen<br />

• Maximaal 25 kinderen op 1 geschoolde en 1<br />

ongeschoolde begeleider<br />

• Maximaal 20 kinderen op 2 geschoolde<br />

begeleiders<br />

• Voor kinderen van 4 maanden tot 6 jaar:<br />

maximaal 15 kinderen op 3 begeleiders,<br />

waarvan er minimaal 2 geschoold zijn<br />

• Voor kinderen van 3 tot 14 jaar oud:<br />

maximaal 20 kinderen per 2 geschoolde<br />

begeleiders<br />

Kinderen in de leeftijd van drie tot zes jaar hebben sinds 1999 recht op een plaats in de<br />

kleuterschool. In de praktijk betekent dat echter opvang voor vier uur per dag. Voorzieningen<br />

voor schoolgaande kinderen zijn vooral bedoeld als aanvulling op de school (halve dagen).<br />

Daarnaast zijn er zogenaamde ‘Ganztagsschule’ waar kinderen de gehele dag op school<br />

verblijven. Hierbinnen wordt onderscheid gemaakt in ‘Gebundene Ganztagsschule’ waar álle<br />

kinderen de gehele dag verblijven en ‘Offene Ganztagsschule’ waar een deel van de kinderen de<br />

gehele dag verblijft (Bron: DJI).<br />

106


Naast de institutionele opvang is sprake van opvang door privé-personen thuis of in de<br />

huishouding van de ouders (oppas), de eerder genoemde ‘Tagespflege’. De wetswijziging in 2004<br />

(SGB VII) heeft een meer formele status aan deze vorm van opvang gegeven (Bron: DJI). Van<br />

overheidsregulering is sprake als er meer dan drie kinderen worden opgevangen. In dat geval<br />

moet er toestemming (Pflegeerlaubnis) worden verkregen. Gastouderopvang wordt vooral voor<br />

kinderen jonger dan 3 jaar als alternatief voor institutionele <strong>kinderopvang</strong> gezien.<br />

Publiek bekostigde gastouderopvang heeft volgens SGB VIII eenzelfde doel- en taakstelling als<br />

de instellingen voor <strong>kinderopvang</strong>, dus opvoeding, opleiding en verzorging (Bundesministerium<br />

FSFJ, 2004b). Er is ook zogenaamde ‘Tagesgro pflege’ met vaak eigen lokalen. Hier vangen<br />

twee gastouders of begeleiders 10 kinderen op (Bron: DJI).<br />

Naast de gastouderopvang spelen de grootouders een grote rol. Volgens cijfers uit 2000<br />

(Bundesministerium FSFJ, 2004b) wordt 24,4 procent van de kinderen van nul tot drie jaar en<br />

26,3 procent van de kinderen van drie tot zes jaar door hun grootmoeder opgevangen. Voor de<br />

grootvader luiden deze cijfers 9,7 procent respectievelijk 12,3 procent.<br />

De formele (gereguleerde) gastouderopvang heeft een aandeel van slechts enkele procenten.<br />

Belangrijk is dat het vaak gaat om een combinatie van opvang door de ouders, formele en<br />

informele opvang, vooral voor de kinderen in de leeftijd van drie tot zes jaar (Bundesministerium<br />

FSFJ, 2004b). Gastouderopvang wordt vooral gekozen om de flexibiliteit in openingsuren. In deze<br />

zin wordt gastouderopvang ook gebruikt als aanvulling op het aanbod van de<br />

geïnstitutionaliseerde opvang die vaak een beperkte openingstijd heeft.<br />

De openingstijden van de opvang zijn globaal in de wetgeving van de deelstaat vastgelegd (GTK,<br />

2004) en variëren in de praktijk van zeven uur per dag in de voor- en namiddagopvang tot 8,5 uur<br />

per dag voor de ‘Ganztagschule’ ofwel naschoolse opvang (www.mbjs.brandenburg.de). In de<br />

wetgeving van Noordrijn-Westfalen is bepaald dat bij het vastleggen van de openingstijden voor<br />

<strong>kinderopvang</strong> rekening wordt gehouden met het welbevinden van het kind, de<br />

levensomstandigheden van de opvoeders, in het bijzonder werktijden en de opvang tijdens<br />

schoolvakanties. In de praktijk betekent dit dat de instelling om 7.30 uur haar deuren opent en<br />

deze tussen 16.00 uur en 17.00 uur sluit (Stöbe-Blossey, 2004). In het geval van openingstijden<br />

vóór 7.00 uur en na 18.00 uur moet toestemming bij de lokale overheid worden gevraagd (GTK,<br />

2004).<br />

Het personeel in de <strong>kinderopvang</strong> is in dienst van de instelling (Bundesministerium FSFJ, 2004b;<br />

GTK, 2004). Over het algemeen wordt ook door particuliere aanbieders de CAO van de overheid<br />

gehanteerd.<br />

107


8.6 Het regelen van een plaats in de <strong>kinderopvang</strong><br />

Opvoeders kunnen zich wenden tot een aanbieder van hun keuze. De organisaties voor<br />

<strong>kinderopvang</strong> stellen tenminste tweejaarlijks een capaciteitsplanning op basis van de – te<br />

verwachten – vraag op (§ 10 GTK). Nieuwe aanbieders kunnen in aanmerking komen op basis<br />

van aanwijsbare behoefte in de omgeving. Een ouderbijdrage is wettelijk vastgelegd en wordt<br />

voldaan aan de aanbieder van de opvang.<br />

8.7 Gebruik van <strong>kinderopvang</strong><br />

Het gebruik van <strong>kinderopvang</strong> stijgt gestaag met de leeftijd tot aan de leerplichtige leeftijd en<br />

neemt daarna af (Deutsches Jugendinstitut, 2005) Over het aantal gebruikersuren zijn geen<br />

gegevens beschikbaar.<br />

Wat betreft de kleuterschool en naschoolse opvang wordt over het algemeen gedurende de hele<br />

week gebruik gemaakt van een opvangplaats (Stöbe-Blossey, 2004; Bundesministerium FSFJ,<br />

2004b). In de ouderbijdrage wordt om die reden niet naar gebruik gedifferentieerd.<br />

De openingstijden van de opvangvoorzieningen en de scholen bepalen mede de behoefte aan<br />

<strong>kinderopvang</strong>, de gebruiksuren en de combinatie van arrangementen (Stöbe-Blossey, 2004).<br />

Langere openingstijden, bijvoorbeeld bij zogenaamde ‘Ganztagsschulen’, zijn eerder uitzondering<br />

dan regel.<br />

Over het algemeen wordt bij de <strong>kinderopvang</strong> een onderscheid gemaakt tussen halve dag en hele<br />

dag arrangementen. In onderstaande tabel een overzicht van het aandeel hele dag plaatsen ten<br />

opzichte van het totale aantal plaatsen in 2002 (Bundesministerium FSFJ, 2004b).<br />

Tabel 8.3 Aandeel hele dag plaatsen<br />

Aandeel hele dag plaatsen in % (2002)<br />

0 tot 3 jaar 3 tot 6 jaar<br />

Duitsland 90,7 36,4<br />

Westelijke deelstaten 72,0 24,2<br />

Oostelijke deelstaten 97,8 98,2<br />

Aangezien cijfers over het gebruik van <strong>kinderopvang</strong> ontbreken is er voor gekozen wel een<br />

overzicht te bieden van het aantal beschikbare plaatsen op de <strong>kinderopvang</strong>. De onderstaande<br />

tabel geeft per type opvang een overzicht van het aantal beschikbare plaatsen per honderd<br />

kinderen in Noordrijn-Westfalen en in Duitsland als geheel (Bundesministerium FSFJ, 2004b).<br />

108


Tabel 7.4 Beschikbare plaatsen Noordrijn-Westfalen en Duitsland<br />

Beschikbare plaatsen Noordrijn-Westfalen (2002) 8<br />

Aantal kinderen Plaatsen Plaatsen per 100 kinderen (VQ) 9<br />

Crèches (< 3 jaar) 508.181 10.348 2,0<br />

Kleuterscholen (3 tot 6,5 jaar) 650.330 507.777 78,1<br />

Kinderopvang (6 tot 10 jaar) 765.542 40.275 5,3<br />

Beschikbare plaatsen Duitsland (2002)<br />

Crèches (< 3 jaar) 2.232.569 190.395 8,5<br />

Kleuterscholen (3 tot 6,5 jaar) 2.792.667 2.507.744 89,8<br />

Kinderopvang (6 tot 10 jaar) 3.186.842 451.770 14,2<br />

De cijfers laten over de deelstaten gezien grote afwijkingen zien. Zo is de VQ voor kinderen<br />

jonger dan drie jaar in de oostelijke deelstaten gemiddeld 36,9 tegenover gemiddeld 2,7 in de<br />

westelijke deelstaten. Wat betreft de kleuterscholen is er in de oostelijke deelstaten zelfs sprake<br />

van een overcapaciteit (105,1) tegenover een VQ van 88,1 in de westelijke deelstaten. Een schril<br />

contrast geldt eveneens voor de naschoolse opvang met een VQ van 6,4 voor de westelijke<br />

deelstaten en van 67,6 voor het oosten.<br />

8.8 Kwaliteitseisen<br />

Kwaliteit is een aandachtspunt in de publieke en politieke discussie, maar is nog niet vertaald in<br />

eenduidige (nieuwe) richtlijnen (Bundesministerium FSFJ, 2004b). Op federaal niveau is sinds<br />

1999 sprake van een ‘Nationale Qualitätsinitiatieve im Systeem der Tageseinrichtungen für<br />

Kinder (NQI)’. Het gaat hierbij om deelstaat- en instellingsoverstijgende projecten, gericht op het<br />

uitwerken van kwaliteitsconcepten, het pedagogische concept en kwaliteitsstandaarden. Daarnaast<br />

is er sprake van samenwerking tussen de grote (branche)verenigingen van particuliere aanbieders,<br />

gericht op het invoeren van kwaliteitsmanagement. Hierbij wordt ook gedacht aan een<br />

branchecertificaat.<br />

Door in wetgeving opgenomen doelstellingen probeert de federale overheid op kwaliteit te sturen<br />

(Bundesministerium FSFJ, 2004b). Deze doelstellingen zijn echter niet bindend voor de deelstaten<br />

en de lokale overheid. Daarnaast kan vanuit de nationale overheid stimulering plaatsvinden door<br />

specifieke subsidiering en modelprojecten (bijvoorbeeld op het gebied van taalachterstanden).<br />

Kwalitatieve en kwantitatieve richtlijnen zijn globaal. Zo is bijvoorbeeld opgenomen dat ieder<br />

kind vanaf 3 jaar recht heeft op een plaats in de kleuterschool. De concrete definitie daarvan, in de<br />

zin van omvang in tijd en kwaliteit, wordt echter aan de deelstaten overgelaten.<br />

8 Bundesministerium, 2004. De beschikbare cijfers van Noordrijn-Westfalen zelf liggen qua aantal plaatsen iets hoger,<br />

maar geven geen informatie over de dekkingsgraad.<br />

9 VQ=Versorgungsquoten<br />

109


Om <strong>kinderopvang</strong> aan te mogen bieden is een licentie nodig (Betriebserlaubnis). Dit is bepaald in<br />

de federale wetgeving. De wetgeving van de deelstaat bepaalt de nadere criteria en de procedure<br />

die tot erkenning leiden. De licentie is hoofdzakelijk afhankelijk van het voldoen aan richtlijnen<br />

voor de groepsgrootte (ratio personeel/kind), kwalificatie van het personeel en standaarden met<br />

betrekking tot vierkante meters, hygiëne en veiligheid. De controlemechanismen en -procedures<br />

zijn eveneens een zaak van de deelstaat.<br />

In het GTK van Noordrijn-Westfalen is als zodanig niets opgenomen met betrekking tot de<br />

criteria voor een licentie en de kwaliteitsbewaking. In het aanvraagformulier wordt naar het aantal<br />

plaatsen en groepen gevraagd, de kwalificatie van de leidinggevende 10 en informatie over het<br />

personeel 11 (www.mgffi.nrw.de). In het GTK is alleen opgenomen dat de instelling bereid en in<br />

staat is om een geëigende inrichting in stand te houden en te voldoen aan de taakstelling (§2 t/m<br />

4) voor crèches, kleuterscholen respectievelijk naschoolse opvang. Deze taakstelling is echter in<br />

abstracte termen beschreven, zoals passend voor het kind, afgestemd op de behoeftes van het<br />

kind, afgestemd op een pedagogisch concept.<br />

Zowel voor de institutionele <strong>kinderopvang</strong> als voor de gereguleerde gastouderopvang geldt de<br />

SGB VIII. Ongeveer de helft van de deelstaten heeft regelgeving voor de gastouderopvang<br />

ontwikkeld, inclusief richtlijnen voor de kwaliteit, kwalificatie van gastouders, financiering en<br />

bemiddeling. Dergelijke regelgeving kan betrekking hebben op de gehele deelstaat dan wel alleen<br />

op de lokale instanties of de gemeentes. In de regelgeving voor Noordrijn-Westfalen is hierover<br />

geen nadere informatie gevonden.<br />

In de praktijk is het personeel hoog opgeleid. 64% van het personeel heeft een opleiding op<br />

tenminste hbo-niveau, van de groepsleidsters is dat 90% (Bundesministerium FSFJ, 2004b).<br />

8.9 Prijzen en ouderbijdrage <strong>kinderopvang</strong><br />

De financiering van de <strong>kinderopvang</strong> is in de wetgeving van de deelstaten (GTK, 2004)<br />

vastgelegd, zowel wat betreft de exploitatie als de bouw en inrichting van voorzieningen.<br />

Kernelementen hierin zijn:<br />

• Bekostiging op basis van begrotingen en landelijk gemiddelde prijzen per plaats<br />

• Een ingewikkeld systeem van verrekening van bijdragen door zowel de deelstaat, de lokale<br />

overheid, ouderbijdragen en de instelling zelf<br />

• Wettelijk (Noordrijn-Westfalen) is vastgelegd dat bij de personele kosten wordt uitgegaan van<br />

de CAO-overheid (Bundesangestelltentariefvertrag; BAT)<br />

• De instellingen worden voor 75 tot 96 procent gefinancierd<br />

10 Levensloop en gewaarmerkte diploma’s.<br />

11 Naam, geboortejaar, opleiding, functie, aantal uren et cetera.<br />

110


• Bekostigingsvoorwaarde is het hebben van een licentie en het voldoen aan sociaal-<br />

pedagogische opdracht zoals opgenomen in het GTK (2004; § 1 t/m 4)<br />

• Bedrijven kunnen kindplaatsen inkopen – of hele instellingen – door een eenmalige bijdrage<br />

van vijftig procent voor de bouw- en inrichtingskosten, de exploitatie van deze kindplaatsen<br />

wordt door de (lokale) overheid betaald<br />

Gastouderopvang wordt overwegend privaat gefinancierd door de ouders (de informele variant).<br />

In het geval van publieke bekostiging (de formele variant) zijn er grote verschillen tussen de<br />

deelstaten. Op basis van de SGB VIII kan een vergoeding worden aangevraagd bij het<br />

‘Jugendamt’ als gastouderopvang voor het kind ‘wenselijk en noodzakelijk’ is en als de<br />

gastouders door het ‘Jugendambt’ dan wel in opdracht daarvan bemiddeld zijn. De inkomsten van<br />

gastouders zijn overigens belastingvrij zolang er niet meer dan vijf kinderen tegelijkertijd worden<br />

opgevangen.<br />

In Noordrijn-Westfalen worden vaste prijzen voor de <strong>kinderopvang</strong> gerekend; een<br />

ongedifferentieerde ouderbijdrage. De bijdrage is wettelijk verankerd in de GTK (2004).<br />

Sinds 2002 geldt voor de ouderbijdrage de volgende staffel (bijlage GTK, 2004):<br />

Tabel 8.5 Ouderbijdragen kleuterschool en <strong>kinderopvang</strong><br />

Inkomen ( ) Ouderbijdrage ( ) maandelijks<br />

Kleuterschool Kleuterschool<br />

additioneel voor de<br />

middagpauze 12<br />

Kinderen<br />

< 3 jaar<br />

‘Hort’<br />

(schoolgaande<br />

kinderen)<br />

tot 12.271 0 0 0 0<br />

tot 24.542 26,08 15,85 68,00 26,08<br />

tot 36.813 44,48 26,08 141,12 57,78<br />

tot 49.084 73,11 41,93 208,61 83,85<br />

tot 61.355 115,04 62,89 276,61 115,04<br />

> 61.355 151,34 83,85 312,91 151,34<br />

Deze bijdragen gelden voor het eerste kind. Voor het tweede en ieder volgend kind is geen<br />

ouderbijdrage verschuldigd. De ouderbijdrage wordt door de lokale instantie geïnd.<br />

De gemiddelde kosten voor de overheid (öffentlichen Träger) per opvangplaats per jaar in<br />

Noordrijn-Westfalen bedraagt 3.565 euro (Diller e.a., 2004). Het is onduidelijk hoe de kosten zich<br />

per type opvang verhouden. De gegevens om dit te onderscheiden ontbreken. Wel heeft men een<br />

schatting gemaakt:<br />

• Krippe 6.948<br />

12 Indien de <strong>kinderopvang</strong> tussen 12.30 en 14.00 uur geopend is. De instelling kan daarnaast nog een vergoeding voor<br />

het middageten vragen.<br />

111


• Kindergarten (halbtags) 3.474<br />

• Kindergarten (ganztags) 5.211<br />

• Hort 3.474.<br />

Deze bedragen zijn schattingen per jaar (Diller e.a., 2004).<br />

Het was niet mogelijk om de drie gezinssituaties te berekenen om de kosten van <strong>kinderopvang</strong><br />

voor gezinnen ook op een andere manier in beeld te brengen.<br />

Wat betreft de ouderbijdragen en bijdragen vanuit de overheid op nationaal niveau is de<br />

inschatting dat de totaalkosten van de Tageseinrichtungen in 2003 13,4 miljard euro was<br />

(Deutsches Jugendinstitut, 2005). In totaal schat men de bijdrage van ouders hierin op circa 2,4<br />

miljard euro en de bijdrage van de overheid op ongeveer 10,5 miljard euro. Ongeveer 0,5 miljard<br />

euro komt uit eigen middelen van de instellingen.<br />

8.10 Literatuur<br />

Publicaties:<br />

• Bundesministerium für Familie, Senioren, Frauen und Jugend (2004a). A bis Z zum<br />

Tagesgetreuungsausbaugesetz. Dezember 2004<br />

• Bundesministerium für Familie, Senioren, Frauen und Jugend (2004b). OECD Early<br />

Childhood Policy Review 2002-2004; Hintergrundbericht Deutschland. Fassung 22.11.2004.<br />

• Deutsches Jungendinstitut (2005) Zahlenspiegel 2005, Kindertagesbereuung im Spiegel der<br />

Statistik. Forschungsverbund Deutsches Jugendinstitut Universität Dortmund (DJI), Munchen,<br />

2005.<br />

• Diller, Angelika; Leu, Hans Rudolf; Rausenbach, Thomas (Hrsg.) (2004) Kitas und Kosten.<br />

Die Finanzierung von Kindertageseinrichtungen auf dem Prüfstand. Verlag Deutsches<br />

Jugendinstitut<br />

• Nordrhein-Westfalen Rechtsgrundlagen (2004) Zweites Gesetz zur Ausführing des Gesetzes<br />

zur Neuordnung des Kinder- und Jugendhilferechtes (Gesetz über Tageseinrichtungen für<br />

Kinder – GTK) vom 29. Oktober 1991, zuletzt geändert 27. Januar 2004.<br />

• OECD (2004). Brochure 33979. Early childhood Education and Care Policy in the Federal<br />

Republic of Germany.<br />

• Sardes (2005). Quickscan dagarrangementen in 7 landen.<br />

• Stöbe-Blossey, Sybille (2004). Bedarfsorientierte Kinderbetreuung; Teil 1: Arbeitszeit und<br />

Infrastructuur. Gelsenkirchen: Institut Arbeit und Technik (IAT)<br />

Internet:<br />

• www.imf.org<br />

• www.mbjs.brandenburg.de<br />

112


• www.mgffi.nrw.de<br />

• www.tageseinrichtingen.nrw.de<br />

113


9. South Carolina - Verenigde Staten<br />

De landenbeschrijving van South Carolina is tot stand gekomen op basis van deskresearch. De<br />

afdeling ‘Child Care Services’ van het ‘South Carolina Department of Social Services’ was niet in<br />

de gelegenheid om te helpen in de beantwoording van de vragen en het eventueel controleren van<br />

de gegevens die op basis van deskresearch zijn verzameld en in dit hoofdstuk worden<br />

gepresenteerd.<br />

9.1 Introductie<br />

De staat South Carolina heeft in totaal 4 miljoen inwoners, waaronder (in 2005) 960.669 kinderen<br />

onder de dertien jaar (24 procent; NACCRRA, 2005). De bevolking van South Carolina vergrijst,<br />

het aandeel nul tot achttien jarigen neemt sterk af. Het aandeel huishoudens met kinderen onder<br />

de achttien jaar is in 2000 32,3 procent, ten opzichte van 49 procent in 1960.<br />

Het aantal éénoudergezinnen neemt sterk toe (NACCRRA, 2005). In 2000 groeide 31,3 procent<br />

van alle kinderen op in een éénoudergezin, in 1990 was dit 25,1 procent en in 1980 18,9 procent.<br />

Een van de gevolgen hiervan is dat steeds meer ouders zijn aangewezen op <strong>kinderopvang</strong> om te<br />

kunnen werken. In 2000 werkte 66,1 procent van alle moeders van kinderen in de<br />

leeftijdscategorie nul tot vijf jaar en 73,1 procent van de moeders van kinderen van vijf tot<br />

achttien jaar. In 1960 was dit 36,8 procent. In totaal groeit 62,6 procent van de kinderen van nul<br />

tot vijf jaar op in gezinnen waar beide ouders of, in geval van éénoudergezinnen, de ouder werkt.<br />

Bij 38,4 procent werken de ouders fulltime. Gemiddeld werkt ieder van hen in 2004 1.824 uur<br />

(OECD, 2006). De zorg voor de kinderen wordt door deze ouders vaak overgelaten aan de<br />

opvang. Geschat wordt dat 65 procent van de kinderen onder de vijf jaar opvang nodig heeft (Kids<br />

Count, 2005).<br />

De leeftijd waarop kinderen verplicht zijn deel te nemen aan onderwijs is in South Carolina van<br />

vijf tot achttien jaar (www.infoplease.com). De kinderen gaan gemiddeld acht uur per dag naar<br />

school. Het aantal schooldagen per jaar ligt tussen de 175 en 185.<br />

9.2 Uitgangspunten van het stelsel<br />

Kinderopvangorganisaties zijn er in verschillende vormen. Een belangrijk onderscheid is de<br />

manier waarop zij gefinancierd worden. Er zijn in South Carolina marktgedreven instellingen die<br />

door een kerk of een andere non-profitorganisatie gesponsord worden en er zijn commerciële<br />

instellingen. Daarnaast zijn er instellingen die door de overheid worden gesubsidieerd. Op welke<br />

wijze de opvang ook gefinancierd wordt, de overheid speelt een sturende rol in het bevorderen<br />

van <strong>kinderopvang</strong> die betaalbaar en kwalitatief hoogwaardig is (Marsh, 2001).<br />

114


De betrokkenheid van de overheid bij <strong>kinderopvang</strong> is ingegeven vanuit het motief om<br />

achterstanden te voorkomen en gezinnen te ondersteunen die in armoede leven, of dicht tegen de<br />

armoedegrens aan. Overheidsprogramma’s richten zich dus vooral op kinderen in gezinnen met<br />

een laag inkomen. De overheid is zowel centraal (federale overheid) als vanuit de afzonderlijke<br />

staten betrokken. Daarnaast hebben de districten en gemeenten in de uitvoering<br />

verantwoordelijkheden.<br />

In 1965 is de federale overheid gestart met het programma Head Start (www.acf.hhs.gov). Het<br />

doel van het programma is bij te dragen aan een gezonde ontwikkeling en goede start in het<br />

onderwijs van kinderen in gezinnen met een laag inkomen. Het programma richt zich op kinderen<br />

tot vijf jaar, zwangere vrouwen en hun familie/gezin. Diensten worden aangeboden vanuit<br />

onderwijs en de ontwikkeling van jonge kinderen. In het programma is tevens aandacht voor<br />

medische en tandheelkundige ondersteuning, voor een gezonde mentale ontwikkeling, voeding en<br />

betrokkenheid van ouders (opvoeding). Alle Head Start programma’s moeten voldoen aan de<br />

landelijk vastgestelde programmavereisten (Program Performance Standards).<br />

Kinderen en gezinnen die in aanmerking komen voor deelname aan een Head Start programma<br />

hebben een inkomen dat gerelateerd is aan de armoedegrens (afhankelijk van het aantal leden<br />

waaruit het gezin bestaat is er een inkomensgrens vastgesteld, voor een gezin bestaande uit vier<br />

leden is de inkomensgrens in 2006 20.000 dollar). Gezinnen die langs andere weg overheidssteun<br />

ontvangen en kinderen uit pleeggezinnen hebben eveneens toegang. Er is een aantal plaatsen<br />

gereserveerd voor kinderen met een beperking. Gezinnen met een inkomen dat iets hoger ligt dan<br />

de vastgestelde grenzen komen eveneens in aanmerking indien er voldoende plaatsen beschikbaar<br />

zijn.<br />

In 2006 is er voor heel het land een budget van 6,8 miljard dollar beschikbaar voor Head Start.<br />

Elke staat heeft een afdeling die de samenwerking voor het programma coördineert.<br />

Vanuit de federale overheid krijgt elke staat een ‘Social Service Block Grant’<br />

(www.state.sc.us/dss). Deze subsidie is bedoeld voor de ondersteuning van de meest kwetsbare<br />

kinderen en volwassenen in de maatschappij. In South Carolina is in 2005 16 procent van de<br />

subsidie besteed aan <strong>kinderopvang</strong> (ongeveer 6,6 miljoen dollar).<br />

Een deel van dit bedrag zet South Carolina in voor het ABC programma – ‘Advocates for Better<br />

Care’ (www.state.sc.us/dss). ABC is een programma dat extra faciliteiten biedt voor zowel<br />

aanbieders van <strong>kinderopvang</strong> als ouders. Via het ABC programma zet de staat South Carolina het<br />

geld in van het Child Care and Development Fund (CCDF). Doel van het programma is het<br />

verbeteren van de kwaliteit, de betaalbaarheid en de beschikbaarheid van <strong>kinderopvang</strong> voor de<br />

lagere inkomensgroepen. Kinderopvangorganisaties kunnen, mits zij voldoen aan de eisen, in<br />

aanmerking komen om het ABC programma aan te bieden. Dit programma werkt als een<br />

115


keurmerk. Aanbieders kunnen in aanmerking komen voor een eenmalige subsidie om materiaal<br />

aan te schaffen dat het programma voor de kinderen verbetert.<br />

Ouders kunnen in aanmerking komen voor het ‘ABC Special Needs Voucher’ waarmee zij<br />

verschillende vormen van zorg voor hun kinderen kunnen bekostigen (www.workworld.org).<br />

Naast het ABC programma zet South Carolina in op het programma First Steps<br />

(www.scfirststeps.org). Dit programma wordt ingezet om (alle) kinderen beter voor te bereiden op<br />

school. Alle kinderen tot vijf jaar vallen onder de doelgroep. Het programma is gestart in 1999,<br />

naar aanleiding van <strong>onderzoek</strong>sresultaten die hebben uitgewezen dat één op de zeven kinderen in<br />

South Carolina niet klaar is voor de start op school. In sommige gemeenten is dit aantal zelfs één<br />

op de vier.<br />

First Steps is gericht op het versterken van de draagkracht van gezinnen, het verbeteren van de<br />

gezondheid en het welzijn van kinderen, het kwalitatief verbeteren van de <strong>kinderopvang</strong> en<br />

voorschoolse educatie en het verbeteren van de overgang van ‘kindergarten’ naar school.<br />

Sinds 1999 zijn ruim 330.000 jongere kinderen geholpen via First Steps. In 2005 heeft de staat<br />

drie miljoen dollar in het programma geïnvesteerd. In dat jaar zijn onder andere ruim 55.000<br />

kinderen geholpen, ongeveer 13.000 gezinnen en zijn er mee dan 650 opvangvoorzieningen<br />

bereikt.<br />

Elk district/land binnen de staat heeft een First Steps Office dat lokale behoeften en kansen<br />

inventariseert om de jongste kinderen beter voor te bereiden op school.<br />

Tot slot is een belangrijke verantwoordelijkheid van de staat ten aanzien van de <strong>kinderopvang</strong> het<br />

stellen en handhaven van minimale kwaliteitseisen aan de <strong>kinderopvang</strong> (www.state.sc.us/dss),<br />

het zogenoemde Child Care Licensing programma. Daarover meer in paragraaf 9.7<br />

9.3 Arbeid- en zorgbeleid<br />

Er is in de VS weinig mogelijkheid om verlof op te nemen. De landelijke ‘Family and Medical<br />

Leave Act’ uit 1993 biedt de mogelijkheid tot het opnemen van onbetaald verlof en geeft<br />

baangarantie in geval van ernstige ziekte of de zorg voor een pasgeboren kind. Deze bescherming<br />

geldt alleen voor werknemers die werkzaam zijn bij een werkgever met ten minste vijftig<br />

werknemers.<br />

South Carolina’s ‘Human Affairs Law’ verbiedt werkgevers met vijftien of meer werknemers in<br />

zowel de publieke als de private sector het ontslaan van werknemers die (onbetaald)<br />

zwangerschapverlof opnemen. Slechts drie Staten (California, Minnesota en Washington) hebben<br />

regelingen getroffen voor betaald verlof. In South Carolina mogen werknemers in de publieke<br />

sector bij wet tot tien dagen ziekteverlof opnemen om te zorgen voor dringende hulp aan familie<br />

(dus ook aan kinderen) (www.naccrra.org).<br />

116


9.4 Vormen en kenmerken van <strong>kinderopvang</strong><br />

Er worden door het Departement van Sociale Zaken van South Carolina drie typen (formele)<br />

<strong>kinderopvang</strong> onderscheiden:<br />

• Family Child Care Home<br />

• Group Child Care Home<br />

• Child Care Center<br />

Als vierde type wordt nog opvang toegevoegd (Group Child Care Home of Child Care Center) die<br />

wordt gesponsord door een religieuze entiteit (‘Facility Sponsored by a Religious Entity’)<br />

(www.state.sc.us).<br />

• Family Child Care Home<br />

Deze opvang komt het meest overeen met de ‘gewone’ familiesituatie. Per verzorger/leidster<br />

mogen er maximaal zes kinderen zijn, inclusief eigen kinderen. Deze vorm van opvang kan een<br />

licentie hebben of een registratie. Registratie is verplicht indien de aanbieder op reguliere basis<br />

(dat wil zeggen meer dan twee dagen per week en meer dan vier uur per dag) opvang biedt aan<br />

meer dan één niet verwant kind.<br />

• Group Child Care Home<br />

Er wordt opvang geboden aan zeven tot twaalf kinderen, inclusief de eigen kinderen. Zodra<br />

opvang wordt geboden aan meer dan acht kinderen of aan meer dan drie kinderen jonger dan 24<br />

maanden, dan moeten er minimaal twee verzorgers/medewerkers aanwezig zijn. Tevens dient er<br />

op afroep iemand beschikbaar te zijn. De opvang vindt plaats bij de aanbieder thuis. De aanbieder<br />

moet minimaal 21 jaar oud zijn en een opleiding hebben voltooid op het gebied van<br />

kinderverzorging. Tevens moet er aan allerlei eisen voldaan zijn zoals drie aanbevelingen en een<br />

gezondheids-, hygiëne- en brandinspectie. 22 procent van de voorzieningen die deze vorm van<br />

opvang aanbieden, biedt ook zorg aan in de avonduren (8 procent ook ’s nachts) en 17 procent in<br />

het weekend. Voor deze vorm van opvang is een licentie nodig.<br />

• Child Care Center<br />

Er wordt opvang geboden aan dertien of meer kinderen. Een licentie is verplicht zodra de<br />

organisatie meer dan vier uur per dag en meer dan twee dagen per week operationeel is.<br />

Organisaties die minder dan vier uur per dag operationeel zijn en dus geen vergunning hebben om<br />

dertien of meer kinderen te verzorgen, mogen tijdens schoolvakanties wel zonder vergunning<br />

werken.<br />

De Child Care Centers en Group Child Care Homes die worden gesponsord door een religieuze<br />

organisatie kunnen geregistreerd zijn of een licentie hebben.<br />

117


In tabel 9.1 een overzicht van de medewerker/kind ratio’s die gelden voor de Child Care Centers.<br />

Tabel 9.1 Medewerker/kind ratio’s in child care centers<br />

Leeftijd van de kinderen Aantal kinderen per<br />

medewerker<br />

8 weken tot 18 maanden 6<br />

18 maanden tot 27 maanden 10<br />

27 maanden tot 3 jaar 13<br />

4 jaar 18<br />

5 jaar 21<br />

6 jaar en ouder 23<br />

Child Care Centers krijgen het label erkend (‘approved’) als zij voldoen aan de gestelde eisen<br />

voor vergunning en tevens worden gefinancierd door nationale gelden, staatgelden, county- of<br />

stadsgelden (www.state.sc.us). Voor de andere vormen van <strong>kinderopvang</strong> is dit niet mogelijk.<br />

Child Care Centers bieden over het algemeen opvang aan binnen de reguliere (kantoor)tijden. Er<br />

is een zeer klein aantal instellingen dat opvang verzorgt na 18.00 uur (zes procent ), ’s nachts (0,8<br />

procent) of in het weekend (1,6 procent ) (Marsh, 2001).<br />

9.5 Het regelen van een plaats in de <strong>kinderopvang</strong><br />

Voor het regelen van een plaats in de <strong>kinderopvang</strong> adviseert ChildCareAware om vijf stappen te<br />

volgen (www.childcareaware.org). Aan ouders wordt geadviseerd op tijd te starten met bedenken<br />

naar welke vorm van opvang hun voorkeur uitgaat. Vervolgens worden zij doorverwijzen naar de<br />

lokale experts van het ‘child care resource and referral’ (CCR&R) centrum. Hiervan zijn er zes in<br />

South Carolina (www.naccrra.org). De CCR&R centra verschaffen feiten over opvang en geven<br />

een overzicht van de opvangmogelijkheden in de regio van de ouder.<br />

Om een plaats te regelen, bezoeken ouders de plek die ze overwegen. CC&CR centra kunnen<br />

ouders ook voorlichten over mogelijke financiële steun.<br />

9.6 Het gebruik van <strong>kinderopvang</strong><br />

De beschikbaarheid van (kwalitatief goede) <strong>kinderopvang</strong> is een groot probleem in South<br />

Carolina, aldus het <strong>onderzoek</strong> van het Healthy Child Care South Carolina Steering Committee<br />

(2005). Slechts in twaalf van de 46 districten zijn voldoende geregistreerde <strong>kinderopvang</strong>centra<br />

aanwezig om te voldoen aan de vraag naar <strong>kinderopvang</strong>. Het ontbreken van (goede)<br />

<strong>kinderopvang</strong> maakt het voor ouders erg moeilijk een goede baan te vinden en te behouden. Er<br />

wordt geschat dat men ongeveer 36.000 plaatsen in de <strong>kinderopvang</strong>centra te kort komt (cijfers<br />

118


2000). Gevolg hiervan is dat veel kinderen terecht komen in niet-gereguleerde opvang of bij<br />

vrienden of familie (Healthy Child Care South Carolina Steering Committee, 2005).<br />

De staat South Carolina heeft 3.496 gereguleerde kinderdagcentra en 1.848 gereguleerde Family<br />

Child Care Homes (NACCRRA, 2006). Daarvan nemen er 4.959 deel aan een gesubsidieerd<br />

programma.<br />

De gereguleerde voorzieningen bieden gezamenlijk (cijfers 2002) 137.473 kindplaatsen aan (Kids<br />

Count, 2005). Daarvan is 82,6 procent een plaats in een Child Care Center, 7,3 procent een plaats<br />

in Family Child Care, 2,4 procent een plaats in Group Child Care en 7,6 procent een plaats in<br />

opvang die door een kerk wordt beheerd.<br />

In het ‘South Carolina Child Care Survey’ (Human Services Policy Center, 2003) dat in 2002<br />

gehouden is onder 1.211 ouders met kinderen tot twaalf jaar is onderzocht welk percentage van<br />

alle kinderen gebruik maakt van enige vorm van <strong>kinderopvang</strong>. De respons is gewogen zodat de<br />

verdeling over de leeftijdsgroepen juist is en het gebruik de jaarlijkse cijfers vertoont.<br />

In de hiernavolgende tabel een overzicht van het gebruik van verschillende vormen van<br />

<strong>kinderopvang</strong> uitgesplitst naar de leeftijd van de kinderen op basis van het <strong>onderzoek</strong>.<br />

Tabel 9.2 Gebruik van <strong>kinderopvang</strong> naar vorm en leeftijd<br />

Vorm van opvang<br />

Leeftijd<br />

Child Care Center (Head<br />

Start, Early Head Start)<br />

0-1 jaar 1-2 jaar 3-5 jaar 6-8 jaar 9-12 jaar Totaal<br />

gem.<br />

14% 32% 45% 8% 3% 18%<br />

Family Child Care 9% 17% 16% 12% 8% 12%<br />

Familie, vrienden, buren 52% 58% 49% 45% 52% 51%<br />

Kindergarten (4 jarigen) nvt nvt 27% nvt nvt<br />

De mediaan 13 van de tijd in uren die kinderen per week doorbrengen in de opvang is weergegeven<br />

in onderstaande tabel.<br />

Tabel 9.3 Gebruik in uren per week naar vorm en leeftijd<br />

Vorm van opvang<br />

Leeftijd<br />

Child Care Center (Head<br />

Start, Early Head Start)<br />

0-1 jaar 1-2 jaar 3-5 jaar 6-8 jaar 9-12 jaar Totaal<br />

gem.<br />

24 30 25 13 20 22 uur<br />

Family Child Care 20 30 20 8 8 15 uur<br />

Familie, vrienden, buren 8 10 8 8 10 8 uur<br />

13 De mediaan is de waarde waar de helft van de respondenten onder scoort en de andere helft boven.<br />

119


Uit het <strong>onderzoek</strong> blijkt verder dat de twee belangrijkste motieven van ouders om voor een<br />

bepaald opvangarrangement te kiezen de volgende zijn:<br />

• De kwaliteit van de relatie tussen het kind en verzorger/leidster (de mate waarin het ‘klikt’)<br />

• De training en opleiding die de verzorger/leidster heeft genoten<br />

Andere motieven, als het programma en de activiteiten, de flexibiliteit in openingstijden,<br />

betaalbaarheid en locatie worden veel minder vaak als belangrijkste motief genoemd. In de<br />

specifieke keuze voor opvang in een <strong>kinderopvang</strong>centrum (of Head Start/Early Head Start) voor<br />

nul- tot vijfjarigen speelt het programma weer wel een belangrijke rol. Bij kinderen van zes tot<br />

twaalf jaar speelt in de eerste plaats de beschikbaarheid (in openingstijden), in de tweede plaats<br />

het programma en in de derde plaats (maar in mindere mate) de ‘indruk’ van de locatie en degene<br />

die de opvang verzorgt/aanbiedt.<br />

9.7 Kwaliteitseisen<br />

In het programma ‘Child Care Licensing’ zijn minimumvoorschriften vastgesteld voor de zorg en<br />

de veiligheid van kinderen in de <strong>kinderopvang</strong>. De Division of Child Care Services, onderdeel<br />

van het Department of Social Services van de staat South Carolina ziet toe op de naleving van<br />

deze voorschriften (www.state.sc.us/dss).<br />

Vanuit deze verantwoordelijkheid voert de staat de volgende taken uit:<br />

• Zij biedt ondersteuning en consultatie aan huidige en toekomstige aanbieders van <strong>kinderopvang</strong><br />

• Zij coördineert en administreert de goedkeuring voor uitbreiding van opvangfaciliteiten<br />

• Zij geeft de juiste toestemmingen om <strong>kinderopvang</strong> aan te bieden<br />

• Zij voert sanctiebeleid uit<br />

• Zij voert onaangekondigde bezoeken uit in het kader van toezicht<br />

• Zij vormt de staf van het ‘State Advisory Committee on the Regulation of Child Care<br />

Facilities’ (deze commissie adviseert ten aanzien van het beleid en de regelgeving en moet<br />

voorgestelde wijzigingen in het beleid en de regelgeving goedkeuren, de leden van deze<br />

commissie worden aangewezen door de gouverneur)<br />

• Zij <strong>onderzoek</strong>t klachten en is verantwoordelijk voor een eventuele follow-up naar aanleiding<br />

van de <strong>onderzoek</strong>en<br />

• Zij coördineert de inspecties van de brandweer, gezondheidsdienst en milieudienst<br />

• Zij zorgt ervoor dat alle opvangfaciliteiten voldoen aan hun statuten en de regelgeving<br />

• Zij ondersteunt de opvangvoorzieningen in het realiseren van een veilige en gezonde omgeving<br />

voor de kinderen<br />

• Zij ondersteunt de kinderbescherming indien er een melding is gemaakt van (een vermoeden<br />

van) kindermishandeling tegen een aanbieder<br />

• Zij neemt deel aan zittingen van aanbieders die geen goedkeuring hebben ontvangen<br />

120


In bepaalde gevallen is de <strong>kinderopvang</strong> niet aan de voorschriften gebonden, bijvoorbeeld<br />

wanneer minder dan vier uur per dag zorg wordt verleend, wanneer alle kinderen die opgevangen<br />

worden uit één andere familie afkomstig zijn, of wanneer de opvang plaatsvindt in het huis van de<br />

kinderen zelf.<br />

In de hiernavolgende figuur de checklist die Child Care Services gebruikt bij controles en<br />

inspecties (www.childcareservices.org).<br />

Figuur 9.1 Checklist kwaliteit<br />

Yes No All Child Care Programs (Centers and Homes)<br />

Does the program meet higher than minimal standards by having either a 3-5 star rated license or a national accreditation (such as the National<br />

Association for the Education of Young Children or the National Association for Family Child Care)?<br />

Are there low child/teacher ratios so that children can receive lots of individual attention all day?<br />

Are child care teachers (or family child care providers) who do not have credentials or degrees taking college courses to earn them?<br />

Do staff members/family child care providers regularly participate in training opportunities?<br />

Do they view themselves as child care professionals?<br />

Are the teachers/family child care providers sensitive and responsive to the needs of each child in their care?<br />

Are there planned activities for the children?<br />

Are there lots of materials and activities, such as books, blocks, puzzles and art supplies available for the children to explore all day long?<br />

Do the teachers/providers wash their hands often and help the children wash their hands?<br />

Are there written policies and procedures for parents?<br />

Are parents always welcome in the center or home?<br />

Does the program have references from families who have used its services?<br />

Does the director or family child care provider participate in a professional association?<br />

Yes No Child Care Centers<br />

Is the director an experienced child care administrator with formal education in early childhood education and child care administration?<br />

Does the center have low turnover of teachers, less than 20% each year?<br />

Are the teachers paid well and do they have benefits?<br />

Do parents have an opportunity to be involved in the center as volunteers in the classroom and on an advisory committee or board?<br />

Naast het reguliere toezicht op de naleving van de voorschriften heeft de overheid (de staat South<br />

Carolina) enkele programma’s gestart waarmee zij de kwaliteit van de geboden opvang tracht te<br />

waarborgen. Kinderopvangorganisaties kunnen, mits zij voldoen aan onderstaande eisen, in<br />

aanmerking komen voor het ABC programma keurmerk. Dit keurmerk levert voor de aanbieder<br />

allerlei voordelen op, zoals subsidies, scholingsmogelijkheden en gratis lesmateriaal.<br />

121


Goedgekeurde organisaties worden aan de lijst van ABC Child Care Program toegevoegd. Ouders<br />

kunnen deze lijst raadplegen bij het kiezen van een geschikte <strong>kinderopvang</strong> (www.state.sc.us).<br />

De kwaliteitseisen waaraan organisaties moeten voldoen om in aanmerking te komen voor een<br />

ABC-keurmerk verschillen per type organisatie. Om als Family Child Care Home in aanmerking<br />

te komen voor een registratie gelden de volgende eisen:<br />

• werkende telefoonlijn<br />

• een aanbevelingsbrief<br />

• schriftelijke goedkeuring van de wijkraad<br />

• een verklaring van de ouders die bevestigen dat de aanbieder de regels met hen heeft<br />

doorgesproken<br />

• vingerafdrukken van alle personeelsleden<br />

Om als Family Child Care Home in aanmerking te komen voor een licentie moet daarnaast een<br />

brand- en hygiëne-inspectie worden uitgevoerd.<br />

Voor Group Child Care Homes en Child Care Centers geldt dat zij, naast de eisen die gesteld<br />

worden voor Family Child Care Homes, moeten voldoen aan het volgende:<br />

• de aanbieder moet ten minste 21 jaar oud zijn en moet relevant opgeleid zijn<br />

• drie aanbevelingsbrieven (in plaats van één)<br />

Organisaties kiezen voor een registratie of een licentie. De vereisten verschillen. Zo kent de<br />

licentie inspecties (voor brandveiligheid, hygiëne maar ook een Child Care Licensing Inspection)<br />

en de registratie niet. Bij een geregistreerde opvangorganisatie is het nodig dat ouders een<br />

verklaring tekenen die aangeeft dat het reglement/de regels met de aanbieder zijn besproken. Een<br />

registratie geldt voor één jaar, een licentie voor twee jaar (www.state.sc.us).<br />

Onderzoek van het ‘Department of Health & Human Services’ (Marsh, 2001) wijst uit dat de<br />

programma’s van de overheid effect hebben. Instellingen met een vergunning bieden een hogere<br />

kwaliteit <strong>kinderopvang</strong> dan instellingen zonder vergunning. Daarnaast zijn medewerkers van<br />

instellingen die ABC-erkend zijn, hoger opgeleid en meer bereid tot training dan medewerkers<br />

van instellingen die niet ABC-erkend zijn.<br />

9.8 Prijzen en ouderbijdragen <strong>kinderopvang</strong><br />

De prijs van de <strong>kinderopvang</strong> wordt in feite bepaald door de marktwerking. Kinderopvang is een<br />

private voorziening. De overheid springt in voor minima. Uit <strong>onderzoek</strong> in opdracht van het<br />

Human Service Policy Center (2003) blijkt dat in South Carolina in totaal tien procent van de<br />

huishoudens waarvan (ook) de moeder werkt, een vergoeding (subsidie) van de overheid ontvangt<br />

om de <strong>kinderopvang</strong> te financieren.<br />

122


De gemiddelde kosten voor ouders per kind van een week opvang waren in 2002 66,06 euro voor<br />

de Child Care Centers en 56,21 euro voor Family en Group Child Care Homes (Kids Count,<br />

2005).<br />

Tabel 9.4 Kosten per week voor ouders bij verschillende vormen van <strong>kinderopvang</strong><br />

Type <strong>kinderopvang</strong> Weekprijs<br />

Family Child Care Homes 56.21<br />

Group Child Care Home 66,06<br />

Child Care Center (Head Start, Early Head Start) 66,06<br />

NACCRRA (www.naccrra.org) heeft cijfers gepubliceerd over de gemiddelde jaarlijkse kosten<br />

voor ouders voor <strong>kinderopvang</strong>. South Carolina behoort met deze kosten tot de laagste vijf van de<br />

vijftig staten in de Verenigde Staten. In onderstaande tabel een overzicht (cijfers 2006).<br />

Tabel 9.5 Jaarlijkse kosten voor ouders voor <strong>kinderopvang</strong><br />

South Carolina Verenigde Staten Toelichting<br />

$4.712 ( 3.685) Tot $14.225 ( 11.127) Jaarlijkse gemiddelde kosten aan voltijdse <strong>kinderopvang</strong><br />

voor een jong kind in een kinderdagverblijf<br />

$4.180 ( 3.267) $3.900- $10.193<br />

( 3.050 - 7.973)<br />

Jaarlijkse gemiddelde kosten aan voltijdse <strong>kinderopvang</strong><br />

voor een 4-jarige in een kinderdagverblijf<br />

26% 24%-60% Mediaan percentage van het jaarinkomen dat<br />

alleenstaande ouder uitgeeft aan voorschoolse opvang<br />

7 % 7-17% Mediaan percentage van het jaarinkomen dat een<br />

tweeouder gezin uitgeeft aan <strong>kinderopvang</strong><br />

Als gevolg van de beperkte mogelijkheden van de ouders om veel te betalen, is de <strong>kinderopvang</strong><br />

zelf een branche met weinig financiële armslag (NACCRRA, 2005). Als gevolg van deze lage<br />

prijzen zijn ook de lonen in deze sector laag; vijf tot zeven euro per uur is gebruikelijk. Lage<br />

lonen trekken mensen aan met een lage opleiding. Circa de helft van de medewerkers in de<br />

<strong>kinderopvang</strong> heeft alleen een high-school diploma; vijftien procent heeft een lagere opleiding<br />

(Marsh, 2001).<br />

De hoogte van de ouderbijdrage wordt niet gereguleerd in wetgeving. Ouders betalen een bijdrage<br />

afhankelijk van het gebruik, waaraan geen wettelijk vastgesteld plafond zit. Ouders met een laag<br />

inkomen (zie ook paragraaf 9.2) komen in aanmerking voor overheidssteun.<br />

Voor de staat South Carolina is het niet mogelijk om de drie gezinssituaties in te vullen om de<br />

kosten voor ouders voor <strong>kinderopvang</strong> tussen de landen meer vergelijkbaar te maken. Ook is het<br />

niet mogelijk op macro niveau een overzicht te geven van de uitgaven aan <strong>kinderopvang</strong>.<br />

123


9.9 Literatuur<br />

Publicaties:<br />

• Healthy Child Care South Carolina Steering Committee (2005). Who Cares?<br />

• Human Services Policy Center (June 2003). Highlights of South Carolina Child Care Survey,<br />

University of Washington<br />

• Kids Count (2005). South Carolina Kids Count Report<br />

• Marsh, Janet PhD (2001). South Carolina Child Care: Survey of the Workforce 2000, Institute<br />

on Family& Neighborhood Life, Clemson University<br />

• NACCRRA (2005). Child Care in the State of South Carolina, March 2005<br />

• NACCRRA (2006). Child Care in the Stat of South Carolina, February 2006<br />

• OECD (2006). Economic, Environmental and Social Statistics, Factbook 2006<br />

Internet:<br />

• www.acf.hhs.gov<br />

• www.childcareaware.org<br />

• www.childcareservices.org<br />

• www.infoplease.com<br />

• www.naccrra.org<br />

• www.scfirststeps.org<br />

• www.state.sc.us<br />

• www.state.sc.us/dss<br />

• www.workworld.org<br />

124


10. Vlaanderen - België<br />

De landenbeschrijving van Vlaanderen is tot stand gekomen op basis van deskresearch en<br />

bijdragen van Kind en Gezin.<br />

10.1 Introductie<br />

Het eerste kinderdagverblijf werd in 1845 geopend (www.kindengezin.be). Private liefdadigheid<br />

vormde de basis en al snel volgden meer van dergelijke initiatieven van plaatselijke industriëlen<br />

en notabelen. Ook gemeentebesturen openden opvangvoorzieningen. In de eerst jaren stond de<br />

medische preventieve invalshoek voorop. Later ontwikkelde zich een meer pedagogische visie en<br />

het idee van dienstverlening aan werkende ouders.<br />

Aan het begin van de twintigste eeuw ontwikkelde zich een vorm van toezicht voor de toen<br />

zogenoemde bewaarschoolklassen en peutertuinen. Begin jaren zeventig voerde de overheid een<br />

subsidiëringstelsel in. Daaraan koppelde men kwaliteitscriteria op het gebied van gekwalificeerd<br />

personeel. Op dat moment ontstond het kinderdagverblijf als standaard opvangvoorziening voor<br />

kinderen van alle gezinnen en werden ook de eerste opvanggezinnen actief.<br />

10.2 Uitgangspunten van het stelsel<br />

Ouders worden gezien als hoofdverantwoordelijken voor de opvoeding van het kind, maar van de<br />

staat wordt wel verwacht dat zij een bijdrage levert door het ontwikkelen van goede <strong>kinderopvang</strong><br />

te faciliteren (OECD, 2000). Overheidsbetrokkenheid is belegd bij de gemeenschappen<br />

(Vlaanderen, Wallonië en een stukje Duitstalig België).<br />

Het stelsel van <strong>kinderopvang</strong> in Vlaanderen kenmerkt zich door een enigszins hybride inrichting<br />

waarbij er zowel zelfstandige als gesubsidieerde <strong>kinderopvang</strong>voorzieningen zijn. Ook verzorgen<br />

scholen buitenschoolse opvang. Een aanbod dat is ontstaan in de tijd dat scholen sterk met elkaar<br />

concurreerden (Bron: Kind en Gezin). Veel scholen bieden opvang voor de schooluren vanaf 7.30<br />

uur, tussenschoolse opvang en naschoolse opvang tot 17.00 of 18.00 uur.<br />

De Vlaamse regering bepaalt het beleid en stelt middelen beschikbaar voor de financiering van<br />

<strong>kinderopvang</strong> en het toezicht op de <strong>kinderopvang</strong>. De regiefunctie in de uitvoering van de<br />

overheidsbetrokkenheid ligt bij Kind en Gezin.<br />

Kind en Gezin is een intern verzelfstandigd agentschap en de regiefunctie in de <strong>kinderopvang</strong> is<br />

één van haar hoofdtaken. Zij biedt zelf geen <strong>kinderopvang</strong> aan, maar ondersteunt en stimuleert<br />

samen met haar partners de <strong>kinderopvang</strong> in Vlaanderen en Brussel. Haar taken bestaan uit het<br />

125


afstemmen van vraag en aanbod, het geven van toestemming voor het opstarten van<br />

kwaliteitsvolle opvanginitiatieven, het bevorderen van de kwaliteit, het ondersteunen van lokale<br />

besturen bij hun lokale regierol en het behandelen van eerste en tweedelijns klachten en<br />

incidenten. Kind en Gezin speelt een intermediaire rol bij de financiering (subsidiering) van<br />

opvanginitiatieven.<br />

Kinderopvang wordt meestal aangeboden door private instellingen. Bij uitzondering exploiteert<br />

een gemeente een opvangvoorziening. Van de voorschoolse opvangvoorzieningen ontvangt<br />

ongeveer tweederde een subsidie en is eenderde geheel zelfstandig. De voorzieningen met een<br />

subsidie worden ook wel erkende initiatieven genoemd. Veel zelfstandige voorzieningen kiezen<br />

overigens wel voor een attest van toezicht bij Kind en Gezin (Kind en Gezin, 2004). Dit attest<br />

biedt een aantal voordelen, waaronder de mogelijkheid om fiscale attesten uit te reiken aan de<br />

ouders, het bezoek van de regioverpleegkundige van Kind en Gezin en de terugbetaling van<br />

inschrijvingsgeld voor bepaalde opleidingen. Overigens dienen alle opvanginitiatieven zich te<br />

melden voor registratie bij Kind en Gezin.<br />

Ook op gemeentelijk niveau is er betrokkenheid bij de <strong>kinderopvang</strong>. In bijna elke gemeente is er<br />

een 'Lokaal Overleg'. Deze overleggroepen zijn opgericht om buitenschoolse opvang op lokaal<br />

niveau af te stemmen, maar richten zich de laatste jaren breder op alle voorzieningen voor<br />

kinderen (www.kindengezin.be). De Lokaal Overleggroepen dienen een lokaal beleidsplan<br />

<strong>kinderopvang</strong> te maken (Bron: Kind en Gezin). Iedereen die lokaal bij de opvang (in de meest<br />

brede zin van het woord) van kinderen betrokken is, neemt deel aan dit overleg. Het gaat om de<br />

opvanginitiatieven (onthaalouders, kinderdagverblijven en initiatieven voor buitenschoolse<br />

opvang), de scholen, het jeugdwerk, ouders, het gemeentebestuur en het Openbaar Centrum<br />

Maatschappelijk Welzijn.<br />

De overleggroepen hebben als opdracht om ouders te informeren over de verschillende<br />

mogelijkheden van opvang die binnen de gemeente bestaan, waarbij het niet alleen om<br />

<strong>kinderopvang</strong> gaat, maar ook om informatie over speelpleinen, sportkampen en andere activiteiten<br />

die voor kinderen worden georganiseerd. Het overleg zoekt oplossingen voor tekorten aan opvang<br />

en men zorgt voor een betere afstemming tussen de verschillende opvangsoorten. Ook de<br />

kwaliteit van het opvangaanbod wordt besproken (www.kindengezin.be). De overleggroepen<br />

hebben geen directe gezagsrelatie met bijvoorbeeld de opvangvoorzieningen, maar er is sprake<br />

van een belangrijke adviserende relatie met bijvoorbeeld Kind en Gezin. De functie en positie van<br />

het ‘Lokaal Overleg’ ontwikkelt zich nog steeds.<br />

126


10.3 Beleidsontwikkelingen<br />

Vlaanderen kent een relatief lange geschiedenis in de ontwikkeling van de <strong>kinderopvang</strong>. Een<br />

geschiedenis die in belangrijke mate is bepaald door de geïndustrialiseerde achtergrond van de<br />

regio.<br />

Het beleid voor <strong>kinderopvang</strong> heeft voor de komende jaren de volgende speerpunten (Bron: Kind<br />

en Gezin):<br />

• Het behoud en de uitbreiding van het aanbod van <strong>kinderopvang</strong> (voorschoolse, buitenschoolse,<br />

flexibele en occasionele opvang).<br />

• Het uitwerken van een nieuwe organisatiestructuur, waar een gelijkwaardige realisatie van de<br />

drie maatschappelijke functies van <strong>kinderopvang</strong> (economisch, pedagogisch en sociaal)<br />

centraal staat en een sterkere lokale en regionale samenwerking.<br />

• De professionele werking binnen <strong>kinderopvang</strong> bevorderen met grotere transparantie op vlak<br />

van kwaliteit door bijvoorbeeld het formuleren van algemeen geldende<br />

vergunningsvoorwaarden.<br />

Uit <strong>onderzoek</strong> van de Katholieke Universiteit Leuven (HIVA, 2000a) blijkt dat de<br />

vraagontwikkeling in Vlaanderen wordt gestuwd door de hogere arbeidsparticipatie van de<br />

aankomende groepen moeders en de gewijzigde houding tegenover het gebruik van <strong>kinderopvang</strong>.<br />

Zo is het onder hoogopgeleide werkende ouders al langere tijd geaccepteerd dat kinderen naar de<br />

<strong>kinderopvang</strong> gaan. Een ontwikkeling die zich geleidelijk aan vanzelf heeft voltrokken. De<br />

acceptatie is minder groot onder lageropgeleide en allochtone ouders.<br />

Aan de aanbodzijde is zichtbaar dat opvangvoorzieningen voor steeds meer ouders toegankelijk<br />

en aantrekkelijk worden door de beschikbaarheid van gesubsidieerde opvang en door de fiscale<br />

aftrekbaarheid van de kosten van opvang (HIVA, 2000a).<br />

10.4 Arbeid- en zorgbeleid<br />

De Vlaamse regering wil werknemers ondersteunen om een goed evenwicht te vinden tussen werk<br />

en privé, door het aanbieden van een aanmoedigingspremie (Hens, 2004). De regering schept<br />

mogelijkheden voor een soepele loopbaanplanning met aanmoedigingspremies voor wie kiest<br />

voor een tijdskrediet of loopbaanonderbreking. Deze aanvullende vergoeding is een extra premie<br />

van de Vlaamse regering, bovenop het tijdskrediet, een federale premie. De aanmoedigingspremie<br />

wordt vooral aangevraagd door werkende ouders van 26 tot 35 jaar. Ouders krijgen gemiddeld<br />

70 euro per maand, gedurende maximaal twee jaar (www.vlaanderen.be).<br />

Vlaanderen kent moederschapsrust en vaderschapsrust. Iedere vrouw die zal bevallen kan vijftien<br />

weken bevallingsrust nemen, waarvan één verplichte prenatale week en acht verplichte postnatale<br />

127


weken. Het zwangerschapsverlof mag men laten aanvangen vanaf de zevende week voor de<br />

vermoedelijke bevallingsdatum. Het gedeelte van het zwangerschapsverlof dat niet opgenomen is<br />

voor de bevalling (maximaal zes weken), kan op verzoek overgedragen worden tot na de<br />

bevalling. Werkgevers zijn geen loon verschuldigd in deze periode. Uitkeringen komen van het<br />

ziekenfonds (Hens, 2004). In onderstaande tabel de uitkeringen bij moederschapsrust.<br />

Tabel 10.1 Overzicht vergoedingen moederschapsrust<br />

Privé sector 82% van het salaris<br />

(onbegrensd)<br />

Eerste 30 dagen Vanaf 31 dagen Verlenging na 15 weken<br />

75% van het salaris<br />

(begrensd door een<br />

maximum)<br />

60% van het salaris<br />

(begrensd door een<br />

maximum*)<br />

Openbare sector Normaal salaris Normaal salaris 60% van het salaris<br />

Werkloos 79,5% van basisuitkering 75% van basisuitkering Zelfde vergoeding als<br />

uitkering<br />

Bij de geboorte heeft de vader recht op tien dagen betaald verlof, die hij moet opnemen binnen<br />

een maand na de bevalling (drie dagen ten laste van de werkgever en zeven dagen ten laste van<br />

het ziekenfonds).<br />

Naast moederschapsrust en vaderschapsrust is er in Vlaanderen een regeling voor het opnemen<br />

van ouderschapsverlof. Deze regeling is sinds 1 januari 1998 van kracht (www.easy.be). Daarmee<br />

heeft de regering een Europese richtlijn van 1996 ingevuld die stelt dat ook werknemers in de<br />

privé sector recht hebben op drie maanden onbetaald en individueel ouderschapsverlof voor elk<br />

kind tot vier jaar. Voormalig minister Smet is een stap verder gegaan en heeft in België het<br />

ouderschapsverlof ingeschreven binnen het stelsel van loopbaanonderbreking en de bestaande<br />

vergoeding opgetrokken. Een werknemer die fulltime werkt en het arbeidscontract volledig<br />

onderbreekt, ontvangt 671,52 euro bruto 14 per maand, uitgekeerd door de federale Rijksdienst<br />

voor Arbeidsvoorziening (www.rva.be). Zo heeft Smet naar eigen zeggen "de kans willen<br />

verkleinen dat werknemers om financiële redenen zouden afzien van hun recht op<br />

loopbaanonderbreking". Ook werd de regeling flexibeler gemaakt. Het is mogelijk om het verlof<br />

gedurende zes maanden halftijds op te nemen of - maar dan wel in overleg met de werkgever - op<br />

verschillende momenten.<br />

Na het verstrijken van het ouderschapsverlof heeft de werknemer recht op zijn of haar oude<br />

functie of ten minste een gelijkwaardige of vergelijkbare functie (Hens, 2004). Vanaf de aanvraag<br />

van het ouderschapsverlof tot en met twee maanden na het einde van het verlof zijn de<br />

werknemers beschermd tegen het niet naleven van dit recht. Er is geen ontslag mogelijk behalve<br />

wegens een dringende of voldoende reden. De sanctie is zes maanden beschermingsvergoeding<br />

naast de gewone verbrekingsvergoeding.<br />

14 Bedrag vanaf 1 augustus 2005.<br />

128


Naast het opnemen van ouderschapsverlof kunnen werknemers kiezen voor het stelsel van<br />

tijdskrediet om zelf voor de opvoeding van hun kind in te staan (www.gezondheid.be). Het recht<br />

op tijdskrediet staat volledig los van het recht op ouderschapsverlof. In dit stelsel is het mogelijk<br />

de loopbaan tijdelijk volledig te onderbreken ofwel gedeeltelijk te verminderen. Het recht op<br />

tijdskrediet bedraagt in principe een jaar voor een gehele loopbaan, tenzij in CAO anders is<br />

bepaald. Het recht kan via de CAO tot maximaal vijf jaar worden verlengd.<br />

Er zijn verschillende vormen van tijdskrediet:<br />

• Volledige schorsing/onderbreking. De duur varieert van drie maanden minimaal tot een jaar<br />

maximaal. De onderbrekingsvergoedingen bedragen 394,59 euro indien minder dan vijf jaar<br />

anciënniteit en 526,12 euro indien meer dan vijf jaar anciënniteit.<br />

• Vermindering tot halftijdse betrekking: het betreft een vermindering van de arbeidsprestaties<br />

tot vijftig procent. De duur varieert van drie maanden tot een jaar. De vergoedingen bedragen<br />

197,29 euro indien minder dan vijf jaar anciënniteit en 263,06 euro indien meer dan vijf jaar<br />

anciënniteit.<br />

• Vermindering van de arbeidsprestaties met eenvijfde: het betreft hier een vermindering naar<br />

rato van een dag of twee halve dagen per week. De duur varieert van minimaal zes maanden tot<br />

maximaal vijf jaar. De vergoedingen bedragen 129,92 euro en 167,66 euro voor<br />

alleenwonenden met of zonder kinderlast.<br />

Er zijn geen gegevens beschikbaar over het gebruik dat ouders in Vlaanderen maken van de<br />

verlofregelingen.<br />

Door de Katholieke Universiteit Leuven (HIVA, 2000a) is het verband tussen de arbeidsduur van<br />

de moeder en het gebruik van <strong>kinderopvang</strong> onderzocht. In onderstaande tabel de uitkomsten<br />

(gebruik van <strong>kinderopvang</strong> per week, n = 1.029, uitkomsten in percentages).<br />

Tabel 10.2 Arbeidsduur in relatie tot het gebruik van <strong>kinderopvang</strong><br />

Arbeidsduur moeder Verdeling moeder<br />

naar arbeidsduur<br />

(%)<br />

Regelmatig<br />

gebruik van<br />

<strong>kinderopvang</strong><br />

Voltijds werkend 39,2 85,7 24,8 9,5 19,0 31,5 15,2<br />

< 20<br />

uur<br />

20-29<br />

uur<br />

30-39<br />

uur<br />

40-49<br />

uur<br />

Deeltijds werkend 23,7 86,6 39,2 25,4 24,8 10,0 0,6<br />

Werk tijdelijk<br />

onderbroken<br />

50-60<br />

uur<br />

20,0 51,9 66,8 11,6 11,6 7,6 2,4<br />

Niet werkend 17,1 7,0 96,5 1,3 0,7 1,5 0,0<br />

129


10.5 Vormen en kenmerken van <strong>kinderopvang</strong><br />

De formele vormen van <strong>kinderopvang</strong> zijn die vormen van opvang die Kind en Gezin controleert<br />

op de wettelijke voorwaarden. Het gaat om opvang met een erkenning, dan wel zelfstandige<br />

opvang met een attest van toezicht.<br />

Schematisch ziet de indeling in formele vormen van <strong>kinderopvang</strong> voor nul tot twaalf jarigen er<br />

als volgt uit:<br />

Erkende dienst voor<br />

opvanggezinnen met<br />

aangesloten<br />

onthaalouders<br />

Erkende<br />

kinderdagverblijven:<br />

(crèches, peutertuinen,<br />

buitenschoolse opvang)<br />

Erkend initiatief voor<br />

buitenschoolse opvang<br />

(IBO)<br />

Erkende<br />

<strong>kinderopvang</strong><br />

Zelfstandige<br />

<strong>kinderopvang</strong><br />

Zelfstandige<br />

onthaalouders<br />

Minicrèches<br />

Zelfstandige<br />

kinderdagverblijven<br />

In onderstaande tabel een overzicht van de kenmerken van de verschillende (formele) vormen van<br />

<strong>kinderopvang</strong> (www.kindengezin.be; HIVA, 2000a). In deze tabel is de opvang door scholen niet<br />

opgenomen. Deze opvang wordt niet door Kind en Gezin gecontroleerd.<br />

Tabel 10.3 Vormen en kenmerken <strong>kinderopvang</strong><br />

Opvangvorm Doelgroep Kenmerken<br />

Kinderdagverblijf (erkend<br />

of zelfstandig):<br />

• Crèches<br />

• Peutertuinen<br />

Crèche:<br />

• 0 tot 36 maanden<br />

Peutertuin:<br />

• vanaf 18 maanden<br />

• Minimumcapaciteit van 23 plaatsen<br />

• Wettelijk zijn geen eisen gesteld aan de grootte van de<br />

groepen of de samenstelling ervan<br />

• Aantal kinderen per begeleidster bij erkende dagverblijven<br />

in principe 6,5; bij zelfstandige dagverblijven meestal 7<br />

(tot 18 maanden) en 10 bij kinderen vanaf 18 maanden<br />

• Dagverblijven (erkende) moeten minstens 220 dagen per<br />

jaar open zijn en dagelijks minstens 11 uur opvang<br />

aanbieden tussen 6.30 uur en 18.30 uur<br />

Minicrèches (zelfstandig) 0 tot 36 maanden • Capaciteit van 8 tot 22 plaatsen<br />

• Zie verder bij kinderdagverblijven<br />

130


Opvangvorm Doelgroep Kenmerken<br />

Buitenschoolse opvang vanaf 2,5 jaar • Minimumcapaciteit is 21<br />

Onthaalouders<br />

(aangesloten bij een<br />

erkende dienst of<br />

zelfstandig)<br />

• Voorschoolse opvang vanaf 7.00 uur, naschoolse opvang<br />

tot 18.00 uur<br />

• Georganiseerd bij een kinderdagverblijf of als erkend<br />

initiatief voor buitenschoolse opvang (IBO)<br />

Vanaf 0 maanden • Opvang bij de onthaalouder thuis<br />

Vormen van niet formele kinderopgang zijn bijvoorbeeld:<br />

• Opvang door familie (tot en met de vierde graad)<br />

• Opvang van maximaal 8 kinderen gelijktijdig, gemiddeld<br />

worden er 4 kinderen voltijds opgevangen<br />

• Opvangduur 10 tot 12 uur per dag, van circa 7.00 uur tot<br />

18.00 of 19.00 uur<br />

• Thuisopvang (bijvoorbeeld babysit, au pair, opvang van zieke kinderen door het ziekenfonds)<br />

• Eenmalige of toevallige opvang (bijvoorbeeld opvang tijdens personeelsfeesten)<br />

• Activiteiten voor kinderen vanuit het verenigingsleven, de gemeente, sport of cultuur<br />

(bijvoorbeeld speelpleinwerk, jeugdwerk of sportkampen)<br />

Hoewel de leerplicht pas in gaat met 6 jaar, gaan de meeste kinderen in Vlaanderen rond de<br />

leeftijd van 2½ en drie jaar naar de kleuterschool. Kinderen zijn daar de hele dag, van ongeveer<br />

8.30 uur tot 15.30 of 15.45 uur. Uit cijfers in 2004 blijkt dat 47,8 procent van de kinderen tussen<br />

de 2,5 en drie jaar de hele week naar school gaat. Nog eens 32,8 procent gaat een deel van de<br />

week naar school en 14,9 procent gaat nog niet naar school. Vanaf de driejarige leeftijd gaan<br />

nagenoeg alle Vlaamse kinderen naar school (Bron: Kind en Gezin).<br />

10.6 Onthaalouders<br />

Vlaanderen kent zelfstandige onthaalouders en onthaalouders die zijn aangesloten bij een erkende<br />

dienst voor opvanggezinnen. Ruim 85 procent van de onthaalouders is aangesloten bij een<br />

erkende dienst voor opvanggezinnen, een kleine vijftien procent is zelfstandig met een attest van<br />

toezicht.<br />

Onthaalouders die zijn aangesloten bij een erkende dienst voor opvanggezinnen hebben geen<br />

arbeidsrelatie met de dienst. Wel kunnen deze onthaalouders sinds april 2003 genieten van sociale<br />

bescherming. Zij zijn verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid, ziekte, beroepsziekten en<br />

arbeidsongevallen, hebben recht op kinderbijslag, kunnen een eigen pensioen opbouwen en er<br />

wordt voorzien in een vergoeding wanneer kinderen afwezig zijn buiten de wil van de<br />

onthaalouder.<br />

131


10.7 Het regelen van een plaats in de <strong>kinderopvang</strong><br />

Ouders die opvang voor hun kind willen regelen, gaan zelf op zoek naar een opvangvoorziening.<br />

Vaak zijn vrienden en kennissen bron van advies. Ouders kunnen echter ook aankloppen bij de<br />

gemeente die als opdracht heeft ouders te informeren over de verschillende opvangmogelijkheden<br />

die er in de gemeente zijn. Nadat een dagverblijf is uitgekozen wordt een kind ingeschreven, vaak<br />

al lang voordat het kind ook daadwerkelijk naar de opvang gaat. Ouder en opvangvoorzieningen<br />

sluiten een contract.<br />

Kind en Gezin speelt in de keuze van ouders geen centrale rol. Kind en Gezin verstrekt algemene<br />

informatie over het opvangaanbod in Vlaanderen, onder andere via hun website. Kind en Gezin<br />

heeft geen rol in de bemiddeling tussen ouders en de opvangvoorzieningen (Bron: Kind en<br />

Gezin).<br />

10.8 Het gebruik van <strong>kinderopvang</strong><br />

De drie meest gebruikte opvangvormen voor kinderen tot drie jaar zijn (Kind en Gezin, 2004b):<br />

• Het informele netwerk (in totaal 33 procent waarvan 31 procent grootouders en 2 procent ander<br />

familielid, buren of kennissen).<br />

• Erkende opvanggezinnen (totaal 24,9 procent).<br />

• Zelfstandige kinderdagverblijven en minicrèches (13,7 procent).<br />

De meeste kinderen tussen nul en drie jaar worden deeltijds opgevangen en dan vaak voor enkele<br />

hele of halve dagen per week (OECD, 2000). Drie op de tien kinderen wordt gedurende vijf volle<br />

dagen per week opgevangen, zeventig procent van de kinderen wordt dus deeltijd opgevangen.<br />

Deze verhouding is sinds 1997 ongeveer gelijk gebleven. Vijf dagen opvang gedurende enkel een<br />

gedeelte van de dag komt minder vaak voor.<br />

De drie meest gebruikte opvangvormen voor kinderen tussen de drie en twaalf jaar zijn (Kind en<br />

Gezin, 2004c):<br />

• Het informele netwerk (in totaal 42,3 procent waarvan 35,1 procent grootouders en 7,2 procent<br />

een ander familielid, buren of kennissen)<br />

• Opvang in en door de school (34,5 procent)<br />

• Initiatieven voor buitenschoolse opvang (IBO’s, 11,5 procent)<br />

In de groep schoolgaande kinderen treed tussen de oudste en de jongste groep kinderen een<br />

significant verschil op in het gebruik van opvang. De oudere kinderen (zes tot twaalf jaar) maken<br />

vaker gebruik van opvang door en in de school dan de jongere kinderen (drie tot zes jaar). De<br />

132


jongere kinderen maken iets vaker gebruik van formele opvangvormen buiten school, zoals een<br />

IBO, een erkend kinderdagverblijf of een onthaalouder. (Kind en Gezin, 2004c).<br />

In het algemeen geldt dat 61,8 procent van de ouders met kinderen tussen drie maanden en 2,5<br />

jaar regelmatig gebruik maakt van (formele) <strong>kinderopvang</strong>. Voor kinderen tussen 2,5 en zes jaar<br />

en kinderen tussen zes en twaalf jaar is het percentage respectievelijk 48,6 procent en 28,6<br />

procent. In de voorschoolse leeftijd wordt vooral gebruik gemaakt van de onthaalouders die via<br />

een erkende dienst zijn aangesloten bij Kind en Gezin. Bij schoolgaande kinderen wordt meestal<br />

gekozen voor opvang op school (Kind en Gezin, 2004).<br />

Grootouders zijn een belangrijk partij in het bieden van de informele vorm van <strong>kinderopvang</strong>. Zij<br />

verzorgen vaak de opvang voor kinderen tussen 2,5 en zes jaar. Overige informele opvang is de<br />

opvang door overige familie, vrienden of kennissen, en de opvang die plaatsvindt in het<br />

thuismilieu van het kind (huispersoneel, au pair, babysit) (Kind en Gezin, 2004). (Groot)ouders<br />

hebben verschillende motieven bij het kiezen voor deze vorm van opvang. Zij biedt veel<br />

voordelen op het vlak van dienstkwaliteit (flexibiliteit, kostprijs), maar nadelen in verband met de<br />

interferentie met het gezin. De informele opvang heeft als voordeel dat het praktisch en goedkoper<br />

is. Ook is dit vanuit de historie een gebruikelijke vorm van opvang in Vlaanderen.<br />

Arbeidsmarktparticipatie van vrouwen is de belangrijkste determinant van de vraag naar<br />

<strong>kinderopvang</strong>, zo blijkt uit <strong>onderzoek</strong> van de Katholieke Universiteit Leuven (HIVA, 2000a).<br />

Daarnaast hebben demografische ontwikkelingen zoals de daling van het vruchtbaarheidscijfer, de<br />

familiegrootte, het aantal geboorten bij niet-gehuwde vrouwen, het toenemende aantal<br />

eenoudergezinnen, het groeiende aantal tweeverdieners, een invloed op de vraag naar opvang,<br />

evenals de ontwikkelingen in de rol- en taakverdeling tussen vaders en moeders en het bestaande<br />

institutionele kader (mogelijkheden inzake zwangerschapsverlof, ouderschapsverlof,<br />

loopbaanonderbreking en fiscale aftrekbaarheid van de kosten voor <strong>kinderopvang</strong>).<br />

Motieven die een rol spelen bij de keuze voor (bepaalde vormen van) <strong>kinderopvang</strong> zijn van<br />

financiële en pedagogische aard. Het belangrijkste nadeel aan een kinderdagverblijf, zo blijkt uit<br />

<strong>onderzoek</strong> (HIVA, 2000b), is de prijs die de ouders moeten betalen. Ongeveer drie op tien ouders<br />

vindt opvang in een kinderdagverblijf duur. Veel ouders die gebruik maken van informele opvang<br />

(door grootouders) betalen daarvoor niets. Ook de te strikt afgebakende openingsuren worden als<br />

negatief ervaren.<br />

Tot slot spelen pedagogische overwegingen een grote rol bij de keuze voor <strong>kinderopvang</strong>. De<br />

gekozen vorm moet altijd in het belang zijn van het kind.<br />

133


10.9 Kwaliteitseisen<br />

Kind en Gezin bepaalt de kwaliteitseisen op Vlaams niveau en voert de monitoring ervan uit. Alle<br />

opvangvoorzieningen (dagverblijven en onthaalmoeders) moeten ook aangemeld zijn bij Kind en<br />

Gezin (Kind en Gezin, 2004).<br />

Erkenning door Kind en Gezin houdt in dat de opvangvoorziening op regelmatige basis<br />

geïnspecteerd wordt en dat ze, binnen een bepaalde waarderingschaal, voldoet aan<br />

basiskwaliteitseisen. Zelfstandige onthaalouders met een attest van toezicht worden ook op<br />

regelmatige basis geïnspecteerd op omgang met het kind, veiligheid en gezondheid (Kind en<br />

Gezin, 2004).<br />

De waarderingschaal omvat aspecten als pedagogische interactie (flexibiliteit, individuele<br />

aandacht, stimulering van de onafhankelijkheid van het kind, geven van veiligheid) en aspecten<br />

als opvangvaardigheden, omgang met ouders, teamwork, training van personeel en pedagogische<br />

observatie. Verder vindt er ook inspectie plaats op het gebied van financiën, inschrijvingen en<br />

medewerkers (uitvoerend en directie) (OECD, 2000). Sinds 2004 hebben alle erkende<br />

voorzieningen een kwaliteitshandboek geïmplementeerd en is er een zelfevaluatie instrument in<br />

gebruik genomen (ZiKo) dat uit gaat van het welbevinden en de betrokkenheid van de kinderen in<br />

de opvangvoorzieningen (Kind en Gezin, 2005).<br />

Iedereen die op bestendige wijze en al dan niet tegen betaling kinderen onder de twaalf jaar<br />

opvangt, moet deze opvangactiviteit melden aan Kind en Gezin (Kind en Gezin, 2004). Ouders en<br />

verwanten tot en met de vierde graad en opvang die georganiseerd wordt in het thuismilieu van<br />

het kind zijn vrijgesteld van deze plicht tot melding. De inspectie vanuit de overheid voorziet in<br />

de kwaliteitszorg. Ook heeft Kind en Gezin een klachtendienst opgezet.<br />

In 2002 is Kind en Gezin (de afdeling Kinderopvang) gestart met een reeks van (richtinggevende)<br />

kwaliteitsnieuwsbrieven ter ondersteuning van de kinderdagverblijven, diensten voor<br />

opvanggezinnen en initiatieven voor buitenschoolse opvang bij het invoeren van kwaliteitszorg<br />

(Kind en Gezin, 2004). De nieuwsbrieven zijn vaak ook een bevestiging voor de voorzieningen<br />

dat ze op de goede weg zijn bij het uitwerken van hun kwaliteitshandboek.<br />

De kinderverzorger van het (erkende) kinderdagverblijf heeft een tweejarige training waarin een<br />

basis wordt gelegd voor een functie in de verzorging in het algemeen. Daarna volgt een éénjarige<br />

specialisatie die verplicht is voor het werken in een kinderdagverblijf. Het kinderdagverblijf kan<br />

de kinderverzorger ook vervangen door een kleuterleidster. Dit gebeurt slechts sporadisch<br />

(OECD, 2000).<br />

134


Voor het werken als onthaalouder zijn er geen diplomavereisten. Onthaalouders kunnen een<br />

cursus aanvragen indien ze starten met opvang thuis, maar zijn dit niet verplicht. Deze cursus<br />

duurt vier dagen en omvat onder andere een aantal gesprekken (OECD, 2000).<br />

10.10 Prijzen en ouderbijdrage <strong>kinderopvang</strong><br />

Om een indruk te geven van de kosten die ouders maken ten behoeve van <strong>kinderopvang</strong> is het<br />

vooral zinvol te kijken naar de bijdrage die ouders betalen aan de opvangvoorzieningen. Hierin<br />

treedt een verschil op tussen ouders die gebruik maken van opvang door een erkende voorziening<br />

en ouders die gebruik maken van opvang door een zelfstandige voorziening.<br />

Erkende voorzieningen worden gesubsidieerd en ouders betalen een eigen bijdrage die wettelijk is<br />

vastgesteld. In 2004 was de verhouding tussen de subsidie en de geïnde ouderbijdragen bij<br />

kinderdagverblijven ongeveer 3:1. Voor de diensten voor opvanggezinnen geldt dat hun budget<br />

voor ruim 42 procent bestaat uit subsidie en voor bijna 58% uit geïnde ouderbijdragen. Bij het<br />

vaststellen van de subsidie wordt rekening gehouden met de geïnde ouderbijdragen.<br />

Bij zelfstandige opvangvoorzieningen betalen ouders een prijs voor de opvang, die de voorziening<br />

zelf vaststelt. Het geld dat ouders besteden aan <strong>kinderopvang</strong> bij een zelfstandige<br />

opvangvoorziening voor kinderen tot twaalf jaar kunnen zij fiscaal aftrekken.<br />

De eigen bijdrage bij een erkende voorziening is als volgt (www.kindengezin.be):<br />

• Bij een aangesloten onthaalouder en in een erkend kinderdagverblijf is de ouderbijdrage<br />

minimaal 1,31 euro per dag en maximaal 23,31 euro per dag. De exacte hoogte van de<br />

ouderbijdrage is onder meer afhankelijk van het gezinsinkomen, het aantal kinderen, eventueel<br />

bijkomende lasten en de omvang van het gebruik. Er is een mogelijkheid om een ‘sociaal’ tarief<br />

toe te passen voor gezinnen in een moeilijke financiële situatie.<br />

• Bij buitenschoolse opvang verbonden aan een erkend kinderdagverblijf waarbij de opvang in<br />

hetzelfde lokaal als de baby’s en peuters plaatsvindt, geldt dezelfde regeling als voor opvang<br />

voor niet-schoolgaande kinderen bij een erkend kinderdagverblijf (1.31 euro tot 23.31 euro per<br />

dag). Is de buitenschoolse opvang in aparte lokalen, dan bepaalt het dagverblijf zelf de prijs.<br />

• Bij een Initiatief voor Buitenschoolse Opvang (IBO) bepaalt de aanbieder zelf de prijs, maar<br />

wel binnen wettelijke grenzen. Voor een hele dag opvang (meer dan zes uur) is dat minimaal<br />

7,37 euro en maximaal 12,05 euro. Er geldt 25 procent korting voor een tweede kind. Bij<br />

ouders die het financieel moeilijk hebben kan een IBO vijftig procent korting hanteren. Heel<br />

uitzonderlijk is de opvang gratis.<br />

• Bij een zelfstandige onthaalouder, minicrèche en zelfstandig kinderdagverblijf wordt de prijs<br />

zelfstandig bepaald.<br />

135


In 2004 was de gemiddelde ouderbijdrage in de gesubsidieerde <strong>kinderopvang</strong> 12,64 euro voor een<br />

volle verblijfsdag in een crèche, 7,08 euro voor een volle verblijfsdag in een peutertuin en 11,97<br />

euro voor een volle verblijfsdag bij een onthaalouder (Kind en Gezin, 2005).<br />

Sinds 2005 kunnen alle kosten (dus zowel kosten bij erkende voorzieningen als zelfstandige<br />

voorzieningen) voor de opvang van kinderen tot twaalf jaar van de belastingen worden<br />

afgetrokken (Kind en Gezin, 2005). Eerst was dit alleen voor opvang voor kinderen tot drie jaar<br />

het geval. Aangezien de opvang van kinderen tussen drie en twaalf jaar voor een deel op school<br />

gebeurt, komen ook de kosten die aan kleuter- en lagere scholen worden betaald in aanmerking.<br />

Het maximale bedrag dat kan worden ingebracht bedraagt 11,20 euro per opvangdag per kind. Het<br />

aantal dagen is niet beperkt.<br />

Voor ieder kind waarvoor geen opvangkosten worden afgetrokken en dat op 1 januari van het<br />

aanslagjaar jonger is dan drie jaar, verleent de fiscus een bijkomende toeslag op de belastingvrije<br />

som per kind. Voor het aanslagjaar 2005 (inkomsten 2004) bedraagt deze toeslag 450 euro. Naar<br />

gelang van de situatie kunnen binnen één gezin de belastingvrije som en de aftrek van de kosten<br />

worden gecombineerd.<br />

Naast de individuele bijdrage van de ouders als gebruiker van <strong>kinderopvang</strong>, draagt de gehele<br />

beroepsbevolking in België bij in de kosten van de <strong>kinderopvang</strong>. Deze regeling is (als enige in de<br />

<strong>kinderopvang</strong>) federaal getroffen. De instanties die de sociale premies innen van werkgevers en<br />

werknemers, dragen 0,05 procent af aan een fonds dat het geld besteed aan subsidiëring van<br />

erkende opvangvoorzieningen.<br />

Om een beeld te geven van de kosten die ouders hebben aan <strong>kinderopvang</strong> zijn drie<br />

gezinssituaties uitgewerkt:<br />

• Situatie A: de kosten voor fulltime <strong>kinderopvang</strong> per maand, voor een eenoudergezin met twee<br />

kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van 20.000 euro per jaar.<br />

• Situatie B: de kosten voor fulltime <strong>kinderopvang</strong> per maand, voor een tweeoudergezin met<br />

twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van 30.000 euro per jaar.<br />

• Situatie C: de kosten voor fulltime <strong>kinderopvang</strong> per maand, voor een tweeoudergezin met<br />

twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van 55.000 euro per jaar.<br />

136


In onderstaande tabel de uitkomsten (Bron: Kind en Gezin).<br />

Tabel 10.4 Uitwerking gezinssituaties ouderbijdragen <strong>kinderopvang</strong><br />

Situatie Kosten per maand<br />

Situatie A<br />

• De kosten voor fulltime <strong>kinderopvang</strong> per maand, voor een<br />

eenoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto<br />

gezinsinkomen van 20.000 euro per jaar.<br />

Situatie B<br />

• De kosten voor fulltime <strong>kinderopvang</strong> per maand, voor een<br />

tweeoudergezin met twee kinderen twee en acht jaar oud) en een bruto<br />

gezinsinkomen van 30.000 euro per jaar.<br />

Situatie C<br />

• De kosten voor fulltime <strong>kinderopvang</strong> per maand, voor een<br />

tweeoudergezin met twee kinderen twee en acht jaar oud) en een bruto<br />

gezinsinkomen van 55.000 euro per jaar.<br />

211,92<br />

296,62<br />

464,04<br />

Het is niet mogelijk een beeld te geven van de totale uitgaven aan <strong>kinderopvang</strong> en de bijdragen<br />

daarin van verschillende partijen.<br />

10.11 Literatuur<br />

Publicaties:<br />

• Eurostat (2004) Eurostat paper development of a methodology or the collection of harmonized<br />

statistics on childcare<br />

• Hens, E. e.a. (2004) Wegwijs in arbeidsflexibiliteit: Gids over soepeler werken voor werknemer<br />

en werkgever<br />

• HIVA (2000a) Kinderopvang in Vlaanderen, Katholieke Universiteit Leuven<br />

• HIVA (2000b) Onderzoeksrapport ‘Grootouders of andere familieleden en <strong>kinderopvang</strong>’,<br />

Katholieke Universiteit Leuven<br />

• Kind en Gezin (2004a) Het Kind in Vlaanderen. Jaarverslag Kind en Gezin 2003<br />

• Kind en Gezin (2004b) Enquête naar het gebruik van opvang voor kinderen jonger dan 3 jaar<br />

• Kind en Gezin (2004c) Enquête naar het gebruik van buitenschoolse <strong>kinderopvang</strong> voor<br />

kinderen van 3 tot 12 jaar<br />

• Kind en Gezin (2004d) Parental insurance and childcare Belgium<br />

• Kind en Gezin (2005) Het Kind in Vlaanderen. Jaarverslag Kind en Gezin 2004<br />

• OECD (2000) Thematic review of early childhood education and care policy, background<br />

report Flanders, Research centre for early childhood education and primary education,<br />

Katholieke Universiteit Leuven<br />

137


Internet:<br />

• www.easy.be<br />

• www.gezondheid.be<br />

• www.kindengezin.be<br />

• www.rva.be<br />

• www.vlaanderen.be<br />

138


11. Zweden<br />

De landenbeschrijving van Zweden is tot stand gekomen op basis van deskresearch en bijdragen<br />

van het Zweeds Nationaal Agentschap voor Onderwijs (Skolverket).<br />

11.1 Introductie<br />

Sinds dertig jaar heeft <strong>kinderopvang</strong> in Zweden een hoge prioriteit binnen het familiebeleid. De<br />

regelgeving omtrent publieke en private <strong>kinderopvang</strong> is vastgelegd in de Education Act van<br />

1995. Hierin staan onder andere de vormen van <strong>kinderopvang</strong> voorgeschreven, de kwaliteitseisen<br />

waaraan de voorzieningen moeten voldoen en de verplichting aan lokale autoriteiten om<br />

opvang(plekken) te verzorgen voor kinderen van een tot twaalf jaar (Skolverket, 2004). In<br />

Zweden wordt <strong>kinderopvang</strong> voor kinderen onder de zes jaar overigens aangeduid als<br />

voorschoolse voorziening. Dit als onderdeel van het dichter bij elkaar brengen van school en<br />

opvang. In deze rapportage wordt echter het begrip opvangvoorzieningen gebruikt, om verwarring<br />

van de voorschoolse voorzieningen met de Nederlandse voor- en naschoolse opvang te<br />

voorkomen.<br />

In Zweden worden kinderen jonger dan een jaar zelden opgevangen in opvangvoorzieningen, wat<br />

is gerelateerd aan de betaalde verlofregelingen. Statistieken tonen aan dat in 1997 tweehonderd<br />

kinderen jonger dan een jaar stonden ingeschreven bij publieke <strong>kinderopvang</strong>centra (OECD,<br />

1999).<br />

Kinderopvang is een onderdeel van het dagelijkse leven van de Zweden. Hoewel de kosten voor<br />

opvang hoog zijn, biedt opvang uiteindelijk (economische) voordelen, omdat beide ouders<br />

deelnemen aan de arbeidsmarkt, aldus het Regieringskansliet van Zweden (OECD, 1999).<br />

School is verplicht vanaf zeven jaar. Pre-school klassen voor zesjarigen kunnen vrijwillig bezocht<br />

worden. Men is verplicht in ieder geval negen jaar onderwijs te volgen (Skolverket, 2004).<br />

11.2 Uitgangspunten van het stelsel<br />

In Zweden hebben alle ouders wettelijk het recht om hun kinderen tot twaalf jaar gedurende de<br />

hele dag gebruik te laten maken van voorzieningen op het gebied van zorg en educatie.<br />

Zweden heeft 21 provincies (län) en in totaal 290 gemeenten, die een belangrijke rol spelen in de<br />

uitvoering van het door de centrale overheid opgezette systeem van opvang. Op nationaal niveau<br />

is door de overheid het curriculum voor de opvangvoorzieningen gedefinieerd. Op lokaal niveau<br />

hebben de gemeenten de verantwoordelijkheid de doelen van het curriculum te behalen. Centraal<br />

139


worden tevens de financiële kaders vastgesteld. De lokale autoriteiten bepalen hoe zij het geld<br />

besteden. Hoe de gemeenten de opvang organiseren, staat ze vrij; publiek of privaat (Bron:<br />

Skolverket).<br />

Het Ministerie van Onderwijs en Wetenschap formuleert een tweeledig doel voor de<br />

voorzieningen:<br />

1. Ondersteunen en aanmoedigen van de ontwikkeling en het leren van kinderen en hen helpen<br />

om een goede start in het leven te krijgen.<br />

2. Ouders in staat stellen ouderschap en werk of studie te combineren.<br />

Bijkomend wordt <strong>kinderopvang</strong> gezien als een multiculturele ontmoetingsplaats (Skolverket,<br />

2004).<br />

Om dit te bereiken streeft Zweden naar een kwalitatief hoogwaardige vorm van <strong>kinderopvang</strong>, die<br />

volledig toegankelijk is voor degenen die het nodig hebben, onder de verantwoordelijkheid van<br />

lokale autoriteiten en gefinancierd uit publieke middelen.<br />

Gemeenten zijn verplicht <strong>kinderopvang</strong> te organiseren voor ouders die werken of studeren. Niet-<br />

werkende ouders, evenals werkloze ouders of ouders van niet-Zweedse origine, vielen buiten dit<br />

systeem. In de jaren 2001 tot 2003 hebben enkele veranderingen plaatsgevonden in het bestaande<br />

beleid, zodat ook ouders die eerder geen gebruik maakten van de faciliteiten of daar geen gebruik<br />

van konden maken, toegang kregen (Sardes, 2005).<br />

Inhoudelijk heeft de <strong>kinderopvang</strong> in de jaren ‘90 een omslag gemaakt richting onderwijs en in<br />

1996 is het ook daadwerkelijk onder verantwoordelijkheid van ministerie van Onderwijs en<br />

Wetenschap komen te staan (en niet langer onder Gezondheid en Sociale Zaken). Zo is het<br />

Zweedse model ontstaan waar <strong>kinderopvang</strong> en peuterspeelzaal worden gecombineerd in een<br />

voorschool (förskola). Zorg en onderwijs gaan sindsdien meer hand in hand. Tegelijkertijd zijn<br />

gemeenten aangemoedigd om buitenschoolse opvang in de vorm van vrijetijdscentra voor<br />

schoolgaande kinderen te realiseren (Sardes, 2005).<br />

Opvang wordt door zowel publieke als private voorzieningen aangeboden. Ongeveer zestien<br />

procent van de kinderen die gebruik maken van een voorschoolse voorziening, gaat naar een<br />

privaat georganiseerde voorziening. Sommige private voorzieningen zijn rond een specifieke<br />

pedagogische methodiek georganiseerd, zoals Montessori of Waldorf. Sommigen hebben een<br />

specifiek religieus of etnisch profiel. De meeste private voorzieningen verschillen echter<br />

nauwelijks van de publieke voorzieningen (Bron: Skolverket). Sommige ouders kiezen de private<br />

voorziening voor het specifieke profiel, maar meestal wordt de keuze gemaakt omdat de<br />

voorziening dichter bij huis is (Bron: Skolverket).<br />

140


11.3 Beleidsontwikkelingen<br />

Namens het ministerie van Onderwijs en Wetenschap treedt het Nationaal Agentschap voor<br />

Onderwijs op als de instantie die supervisie heeft over het beleidsterrein van de opvang en<br />

onderwijs voor kinderen van een tot twaalf jaar (www.skolverket.se).<br />

Het Nationaal Agentschap voor Onderwijs draagt landelijk zorg voor het behalen van de<br />

(nationale) doelen voor <strong>kinderopvang</strong>. Het is ook verantwoordelijk voor evaluaties, ontwikkeling,<br />

<strong>onderzoek</strong> en in het algemeen het faciliteren en ondersteunen van vooruitgang in de sector.<br />

Op dit moment staat het verbeteren van de kwaliteit hoog op de politieke agenda (Bron:<br />

Slokverket). In de jaren negentig zijn er veel bezuinigingen en veranderingen doorgevoerd,<br />

waardoor groepen bijvoorbeeld groter werden en er minder medewerkers per kind waren. Zo heeft<br />

de centrale overheid targets gesteld ten aanzien van de inzet van extra personeel zodat het aantal<br />

kinderen per medewerker kan worden teruggebracht van gemiddeld 5,4 naar vijf en de omvang<br />

van de groepen terug kan worden gebracht van zeventien naar vijftien kinderen. Daarnaast heeft<br />

het Nationaal Agentschap voor Onderwijs de opdracht gekregen om algemene richtlijnen op te<br />

stellen voor de kwaliteit in de voorscholen als steun voor de gemeenten in hun inzet op kwaliteit.<br />

11.4 Arbeid- en zorgbeleid<br />

Zwangere vrouwen kunnen voor een periode van maximaal zestig dagen in aanmerking komen<br />

voor zwangerschapsverlof. In totaal worden vijftig dagen vergoed door zwangerschapsverlofgeld.<br />

De overige tien dagen komen voor rekening van het ouderschapsverlofgeld. Zwangere vrouwen<br />

krijgen een uitkering ter hoogte van tachtig procent van het inkomen. Dit heet een<br />

kindgerelateerde uitkering (Jongsma, 2004).<br />

Zweden kent een ouderschapsverlof waarbij vader en moeder gezamenlijk 480 dagen kunnen<br />

opnemen (gelijkelijk verdeeld) voordat het kind acht jaar wordt. Maximaal 180 dagen mogen<br />

worden overgedragen van de ene naar de andere partner.<br />

Gedurende 390 dagen wordt het verlof betaald ter hoogte van tachtig procent van het inkomen.<br />

Voor de overige negentig dagen ontvangt men zestig Zweedse kronen per dag (6,50 euro).<br />

Werkgevers leveren een bijdrage van 86 procent van de kosten, de overige 14 procent komt uit de<br />

kas van de overheid. De Swedish Social Insurance Agency bevordert het opnemen van dagen door<br />

beide ouders. Bijna alle ouders nemen alle beschikbare dagen op (95 procent van de dagen met de<br />

hoge vergoeding en tachtig procent van de dagen met de lage vergoeding (Ministry of Health and<br />

Social Affairs, 2005). In praktijk blijft meestal één van de ouders het eerste jaar thuis (Ministry of<br />

Health and Social Affairs, 2005; Van Oosterhout, 2003).<br />

141


De arbeidsparticipatiegraad van Zweedse vrouwen is 72 procent van de beroepsbevolking (zestien<br />

tot 66 jaar), wat uitstijgt boven de Lissabon-doelstelling van zestig procent. In Zweden zijn<br />

evenveel vrouwen met als vrouwen zonder kinderen actief op de arbeidsmarkt (Jongsma, 2004).<br />

11.5 Vormen en kenmerken van <strong>kinderopvang</strong><br />

De opvang voor kinderen van een tot twaalf jaar ziet er in Zweden als volgt uit (Bron:<br />

Skolverket):<br />

Tabel 11.1 Vormen en kenmerken <strong>kinderopvang</strong><br />

Opvangvorm Doelgroep Kenmerken [1]<br />

Förskole (voorschool)<br />

Familjedaghem<br />

(gastouderopvang)<br />

Fritidshem<br />

(vrijetijdscentrum,<br />

buitenschoolse opvang)<br />

Tabelnoten:<br />

[1] Cijfers voor 2005<br />

1 tot 5 jaar • Gemiddelde groepsgrootte is 17 kinderen<br />

• Gemiddeld zijn er 5,2 kinderen per medewerker<br />

• Openingstijden tussen 7.00 uur en 18.00 uur, aangepast op<br />

wat het gezin vraagt<br />

• Wettelijk vastgesteld curriculum<br />

• Meestal op een eigen locatie, maar soms ook binnen een<br />

school<br />

• De gemeenten dienen de voorschool aan te bieden met een<br />

minimum van 525 uur per jaar<br />

1 tot 12 jaar • Gemiddeld worden er 5,1 kinderen opgevangen<br />

• Gemiddeld 5,1 kinderen per gastouder<br />

• Openingstijden tussen 7.00 uur en 18.00 uur (of passend<br />

bij de behoefte van ouders)<br />

• Opvang bij de gastouder thuis<br />

6 tot 12 jaar • Gemiddeld 31 kinderen per groep<br />

• Gemiddeld 18,6 kinderen per medewerker<br />

• Voorschoolse opvang vanaf 7.00 uur, naschoolse opvang<br />

tot 18.00 uur.<br />

• Meestal op school georganiseerd (als aparte activiteit of<br />

geïntegreerd met school)<br />

De voorschool is er ook in een ‘open’ vorm, waarbij ouders met de kinderen mee gaan. Kinderen<br />

worden voor het gebruik van deze vormen van opvang niet geregistreerd. Deze opvang is er voor<br />

kinderen waarvan de ouders thuis zijn. Ook de vrijetijdscentra zijn er in een ‘open’ vorm.<br />

Kinderen worden er niet geregistreerd en de opvang is bedoeld als aanvulling op de<br />

vrijetijdscentra en gastouderopvang. Kinderen zijn hier meestal tien tot twaalf jaar oud.<br />

11.6 Het regelen van een plaats in de <strong>kinderopvang</strong><br />

Ouders vinden een opvangvoorziening via de gemeente. Gemeenten bieden hen een plaats in een<br />

voorschool en/of bij de familiedagopvang. Er is geen sprake van een individueel contract tussen<br />

142


ouder en opvangvoorziening, ook niet bij de familiedagopvang. Ouders betalen zowel bij publieke<br />

als private instellingen de ouderbijdrage aan de gemeente (Bron: Skolverket).<br />

Ouders in Zweden maken nauwelijks gebruik van opvang die niet door de overheid is gereguleerd<br />

(Bron: Skolverket).<br />

11.7 Het gebruik van <strong>kinderopvang</strong><br />

In totaal heeft in 2005 83 procent van de kinderen tussen de een en vijf jaar gebruik gemaakt van<br />

één van de vormen van voorschoolse activiteiten (Bron: Skolverket). Daarvan heeft 77 procent<br />

gebruik gemaakt van de voorschool en zes procent van gastouderopvang. In 2004 heeft ongeveer<br />

47 procent van de ouders aangegeven ook gebruik te maken van de ‘open’ voorschool. In 2005<br />

heeft twee á drie procent van de ouders de <strong>kinderopvang</strong> zelf geregeld (informeel).<br />

Van de kinderen tussen de zes en negen jaar heeft in 2005 77 procent gebruik gemaakt van<br />

buitenschoolse opvang (Bron: Skolverket). Daarvan gaat een procent naar gastouderopvang en de<br />

overige kinderen maken gebruik van de vrijetijdscentra. Cijfers over het gebruik van informele<br />

opvang voor schoolgaande kinderen zijn niet beschikbaar. Van de kinderen tussen tien en twaalf<br />

jaar maakt nog elf procent gebruik van opvang. Zelden is dat gastouderopvang (0,2 procent).<br />

Een belangrijk motief van ouders om te kiezen voor een bepaalde vorm is de nabijheid van de<br />

opvang. Tegenwoordig bezoeken veel ouders echter ook meerdere opvangvoorzieningen en<br />

kiezen zij degene die zij het beste achten. Een reden voor ouders om te kiezen voor<br />

familiedagopvang en niet voor een voorschool, is omdat een kleinere groep voor het kind beter is<br />

of omdat de dichtstbijzijnde voorschool te ver weg is (vooral in rurale gebieden) (Bron:<br />

Skolverket).<br />

In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van het gemiddelde aantal uren dat gebruik<br />

wordt gemaakt van opvang.<br />

Tabel 11.2 Gebruik van <strong>kinderopvang</strong> in uren per week (gemiddeld)<br />

Opvangvorm Gemiddelde aantal uren per week<br />

Voorschool (1 tot 5 jaar) 29 uur<br />

Familiedagopvang (1 tot 5 jaar) 27 uur<br />

Opvang voor schoolgaande kinderen 13 uur<br />

11.8 Kwaliteitseisen <strong>kinderopvang</strong><br />

In Zweden ligt de nadruk sterk op goed gekwalificeerd en getraind personeel dat in direct contact<br />

staat met de ouders (Regieringskanslet, 2004). Ook mogen groepen niet te groot worden of een<br />

143


gemixte samenstelling hebben (bijvoorbeeld qua leeftijdsverschillen). Volgens Zweedse cijfers<br />

(Regieringskanslet, 2004) zijn de Zweden over alle welzijnsvoorzieningen die het land rijk is, het<br />

meest tevreden over de <strong>kinderopvang</strong>.<br />

Alle opvangvoorzieningen, publiek en privaat vallen onder de Education Act. De voorscholen<br />

hebben een wettelijk (landelijk geldend) voorgeschreven curriculum, dat geëvalueerd wordt. Dit<br />

curriculum houdt in dat de opvang en activiteiten bijdragen aan ‘het plezier, nieuwsgierigheid en<br />

vertrouwen van het kind’ en omvat:<br />

• Normen en waarden<br />

• Ontwikkeling en leren<br />

• Zelfontplooiing (eigenwaarde en verantwoordelijkheid)<br />

• Samenwerking tussen voorschool en ouders<br />

• Interactie tussen voorschool, school en vrijetijdscentrum<br />

Verder is er van overheidswege aandacht voor gendergelijkheid, tijdige plaatsing en<br />

multiculturele aspecten (Regieringskanslet, 2004).<br />

Het Nationaal Agentschap voor Onderwijs inspecteert de opvangvoorzieningen. Deze inspectie<br />

houdt in dat het agentschap vaststelt of en hoe goed een voorziening functioneert in relatie tot de<br />

vereisten uit de Education Act, verordeningen en het nationale curriculum. Zowel kwaliteit als<br />

wettelijke taken vormen het onderwerp van de inspecties. Eén van de meest belangrijke taken van<br />

de inspecteur is om vast te stellen of iedereen werkelijk toegang heeft tot de voorzieningen.<br />

De inspectie betreft audits en assessments op het niveau van een gemeente als geheel of een<br />

individuele voorziening. In aanloop op het bezoek van de inspectie dient er een interne<br />

voorbereiding plaats te vinden.<br />

Naast het Nationaal Agentschap voor Onderwijs is er het Nationaal Agentschap voor<br />

Schoolverbetering/bevordering. De laatste initieert en ondersteunt lokale ontwikkelingen en<br />

verbeteringen zodat kwaliteit wordt gewaarborgd en alle kinderen en leerlingen gelijke kansen<br />

hebben (Bron: Skolverket).<br />

Elke voorziening dient jaarlijks een kwaliteitsrapportage op te stellen waarin in ieder geval wordt<br />

gerapporteerd over de kwalificaties en bekwaamheid van het personeel en de omvang van de<br />

groepen. Inspectie middels een bezoek vindt elke 6 jaar plaats (Regieringskanslet, 2004).<br />

Er zijn verschillend gekwalificeerde medewerkers in de <strong>kinderopvang</strong> (OECD,1999).<br />

• Leraren (preschool)<br />

• Pedagogen (preschool, vrijetijdscentra, familiedagopvang)<br />

• Dagopvang begeleiders (preschool)<br />

144


• Gastouders (familiedagopvang)<br />

De leerkrachten en pedagogen hebben een driejarige opleiding gevolgd op universitair niveau,<br />

met aandacht voor methoden, ontwikkelingspsychologie, gezinssociologie en creatieve<br />

activiteiten (OECD, 1999).<br />

Dagopvang begeleiders hebben ‘upper-secondary’ kwalificaties. Gastouders hebben over het<br />

algemeen cursussen gevolg die door de lokale overheid zelf worden georganiseerd. In de<br />

vrijetijdscenters heeft ongeveer zeventig procent van de medewerkers een diploma in recreatief of<br />

vrijetijdsonderwijs (Skolverket, 2004).<br />

11.9 Prijzen en ouderbijdragen <strong>kinderopvang</strong><br />

De opvangvoorzieningen worden betaald uit publiek geld waardoor men over kosten in plaats van<br />

prijzen spreekt. De <strong>kinderopvang</strong> wordt deels door subsidies van de centrale overheid<br />

gefinancierd (overigens niet geoormerkt voor <strong>kinderopvang</strong>) en deels door de inkomensbelasting.<br />

Ouders betalen een inkomensafhankelijke bijdrage. Landelijk is er een maximum ouderbijdrage<br />

per maand vastgesteld. Reden daarvoor waren de toenemende verschillen in ouderbijdragen<br />

tussen gemeenten in de jaren ’90. Een dergelijke ontwikkeling is onwenselijk en de regering heeft<br />

in 2001 besloten een maximum in te voeren. De maximale bijdrage geldt voor huishoudens met<br />

een bruto inkomen van meer dan 42.000 SEK per maand (4.528 euro).<br />

In onderstaande tabellen een overzicht (maximum ouderbijdrage voor 2006).<br />

Tabel 11.3 Maximale ouderbijdrage voor de voorschool<br />

Maximale ouderbijdrage voor de voorschool (kinderen van 1 tot 5 jaar)<br />

Maximale ouderbijdrage per maand Percentage van het bruto<br />

gezinsinkomen<br />

Eerste kind (de jongste) SEK 1.260 ( 136) 3%<br />

Tweede kind SEK 840 ( 91) 2%<br />

Derde kind SEK 420 ( 45) 1%<br />

Vierde kind Geen bijdrage -<br />

Tabel 11.4 Maximale bijdrage voor opvang van schoolgaande kinderen<br />

Maximale ouderbijdrage voor opvang voor schoolgaande kinderen (6 tot 12 jaar)<br />

Maximale ouderbijdrage per maand Percentage van het bruto<br />

gezinsinkomen<br />

Eerste kind (de jongste) SEK 840 ( 91) 2%<br />

Tweede kind SEK 840 ( 91) 1%<br />

Derde kind SEK 420 ( 45) 1%<br />

Vierde kind Geen bijdrage -<br />

145


Gemeentes hebben overigens de mogelijkheid om als plafond een lagere maximale ouderbijdrage<br />

vast te stellen (www.skolverket.se).<br />

Primair worden de kosten voor <strong>kinderopvang</strong> gefinancierd door de overheid. De<br />

inkomensafhankelijke ouderbijdrage dekt ongeveer 10% van de kosten. De nationale overheid<br />

kent drie additionele subsidies voor gemeenten. Twee daarvan zijn er om de gemeenten te<br />

compenseren voor de maximale ouderbijdrage en één is voor het aantrekken van extra<br />

medewerkers in de voorscholen. Skolverket merkt op dat deze additionele subsidies vaak veel<br />

publiciteit krijgen, terwijl het eigenlijk maar om een klein deel van de kosten voor <strong>kinderopvang</strong><br />

gaat. Prijzen voor <strong>kinderopvang</strong> worden niet gereguleerd. Gemeenten zijn<br />

budgetverantwoordelijk. Er zijn geen andere partijen die bijdragen in de kosten.<br />

In 2004 (de meest recente cijfers) hebben de totale kosten voor de <strong>kinderopvang</strong> in Zweden vijftig<br />

miljard SEK (5,4 miljard euro) bedragen. De kosten voor <strong>kinderopvang</strong> omvatten staf, lokalen,<br />

materialen en eten (Bron: Skolverket). In 2006 verdeelt de National Agency for Education 5,66<br />

miljard SEK (610 miljoen euro) over de additionele subsidies. Een gedetailleerd overzicht van de<br />

kosten van <strong>kinderopvang</strong> voor gemeenten is opgenomen in bijlage E (kosten 2004).<br />

De gemiddelde kosten per jaar per kind bedroegen hebben in 2004 het volgende bedragen (Bron:<br />

Skolverket):<br />

• Voorschool: 10.433 euro (ouders betalen daar gemiddeld acht procent van)<br />

• Familiedagopvang: 8.340 euro (ouders betalen daar gemiddeld tien procent van)<br />

• Vrijetijdscentra: 3.409 euro (ouders betalen daar gemiddeld zestien procent van)<br />

Om een beeld te geven van de kosten die ouders hebben aan <strong>kinderopvang</strong> zijn drie<br />

gezinssituaties uitgewerkt:<br />

• Situatie A: de kosten voor fulltime <strong>kinderopvang</strong> per maand, voor een eenoudergezin met twee<br />

kinderen (twee en acht oud) en een bruto gezinsinkomen van 20.000 euro per jaar.<br />

• Situatie B: de kosten voor fulltime <strong>kinderopvang</strong> per maand, voor een tweeoudergezin met<br />

twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van 30.000 euro per jaar.<br />

• Situatie C: de kosten voor fulltime <strong>kinderopvang</strong> per maand, voor een tweeoudergezin met<br />

twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van 55.000 euro per jaar.<br />

146


In onderstaande tabel de uitkomsten (Bron: Skolverket)<br />

Tabel 11.5 Uitwerking gezinssituaties ouderbijdragen <strong>kinderopvang</strong><br />

Situatie Kosten per maand<br />

Situatie A<br />

• De kosten voor fulltime <strong>kinderopvang</strong> per maand, voor een eenoudergezin<br />

met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto gezinsinkomen van<br />

20.000 euro per jaar.<br />

Situatie B<br />

• De kosten voor fulltime <strong>kinderopvang</strong> per maand, voor een<br />

tweeoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto<br />

gezinsinkomen van 30.000 euro per jaar.<br />

Situatie C<br />

• De kosten voor fulltime <strong>kinderopvang</strong> per maand, voor een<br />

tweeoudergezin met twee kinderen (twee en acht jaar oud) en een bruto<br />

gezinsinkomen van 55.000 euro per jaar.<br />

11.10 Literatuur<br />

Publicaties:<br />

SEK 618 ( 67)<br />

SEK 927 ( 100)<br />

SEK 1.680 ( 181)<br />

• D. van Oosterhout (2003) Even pauze in de levensloop, internationale ervaringen met<br />

verlofregelingen en lessen voor Nederland, NYFER, Breukelen<br />

• Jongsma (2004) Position paper, childcare in a changing world. Position Paper European<br />

Conference 21-23 October 2004, Vyvoj Consultancy<br />

• OECD (1999) Early childhood education and care policy in Sweden<br />

• Ministry of Health and Social Affairs (2005) Swedish family policy, Factsheet<br />

• Regieringskanslet (2004) Quality in pre-school, 2004/2005, November 2004<br />

• Sardes (2005) Quickscan dagarrangementen in zeven landen, november 2005<br />

• Skolverket (2004) Childcare in Sweden, September 2004<br />

• Skolverket (2005) Costs national level, report 263<br />

• Sveriges officiella statistic (2004) Costs- national level<br />

Internet<br />

• www.skolverket.se<br />

147


148


Bijlage A. Overzicht van alle betrokkenen<br />

Leden van de begeleidingscommissie:<br />

• Anita Blom, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (voorzitter)<br />

• Christel Jansens, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (tot 1 mei 2006)<br />

• Aad van Tongeren, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (vanaf 1 mei 2006)<br />

• Jana van Kuringen, ministerie van Financiën<br />

• Jenny Kossens, ministerie van Economische Zaken<br />

• Carla Bienemann, Maatschappelijk Ondernemers Groep<br />

• Pico Kuiper, Branchevereniging ondernemers in de <strong>kinderopvang</strong><br />

• Gjalt Jellesma, Belangenvereniging van Ouders in de Kinderopvang<br />

149


Bijlage B. London Borough of Camden<br />

Services for young children and their families<br />

London Borough of Camden<br />

Government policy<br />

This Government has prioritised services for young children and their families, and policy has been<br />

evolving since 1997/8.<br />

There have been developments in childcare provision and in family support services that are now coming<br />

together under the current planning and implementation of Children’s Centre services.<br />

The Government has given Local Authorities targets and guidance but has given them flexibility in how<br />

models are developed, depending on existing local services and local needs.<br />

National Childcare Strategy 1998<br />

This was the beginning of the new focus on provision for young children and its aim was to:<br />

• Provide a free part-time place early education place (12.5 hours per week) for all 3 and 4 year old<br />

children by 2004, in the maintained, private, voluntary or independent sectors<br />

• Provide support and training for providers of early education and childcare across all sectors<br />

• Create new childcare places for children from birth to 14 (16 for children with special educational needs<br />

or disabilities)<br />

• Create Children’s Information Services to provide information for parents about early education and<br />

childcare.<br />

Sure Start Local Programmes 1998<br />

These were locally set up programmes focused on children up to the age of 4 and their families, in areas of<br />

disadvantage. Sure Start was set up to promote the physical, social, and emotional development of children<br />

to ensure that they are ready to flourish when they start school. The focus is improving child development,<br />

health, and learning, and strengthening families and communities. Strong networks of family support,<br />

health and outreach are in put in place for families from pre-birth to school-age to ensure that any problems<br />

are picked up early.<br />

Review of services 2002<br />

Following this review a new Government Unit, the Sure Start Unit, was created, to bring together the early<br />

education, childcare and family support elements for children and their families. Sure Start aims to achieve<br />

better outcomes for children, parents and communities by:<br />

• Increasing the availability of childcare for all children<br />

• Improving the health, education and emotional development for young children<br />

• Supporting parents as parents and in their aspirations towards employment.<br />

150


This will be achieved by:<br />

• Helping services to develop in disadvantaged areas alongside financial help for parents to afford<br />

childcare<br />

• Rolling out the principles driving the Sure Start approach to all services for children and families.<br />

These principles are:<br />

• Working with parents and children<br />

• Services for everyone<br />

• Flexible at point of delivery<br />

• Early intervention<br />

• Respectful and transparent<br />

• Community driven and professionally coordinated<br />

• Outcome driven.<br />

Children’s Centres 2004<br />

Central to this new approach is the development of Children’s Centres, bringing together integrated early<br />

education and childcare and family/community support for children up to the age of 5.<br />

The long term aim is to create a Children’s Centre in every community. This is central to the Government‘s<br />

10 Year Strategy for Childcare, launched in 2004 and fits in with other wider changes around the Every<br />

Child Matters: Change for Children (2004) agenda, including the development of Extended Schools.<br />

The Government requires Children’s Centres to provide the following core offer of services for children<br />

from birth to 5 and their families:<br />

• good quality early education combined with full day care provision for children (minimum 10 hours a<br />

day, 5 days a week, 48 weeks a year)<br />

• early years teacher input to lead the development of learning within the centre<br />

• child and family health services, including ante-natal services<br />

• parental outreach<br />

• family support services<br />

• a base for a childminder network<br />

• support for children and parents with special needs, and<br />

• effective links with Jobcentre Plus to support parents/carers who wish to consider training or<br />

employment.<br />

151


Policy and implementation in the London Borough of Camden<br />

Early education and childcare<br />

Camden Council has prioritised services for young children for many years. Before the development of the<br />

national policy Camden had already provided funding for a large nursery expansion programme to provide<br />

places for many 3 and 4 year olds in primary schools and provided funding for the creation of integrated<br />

early education and childcare centres. The Thomas Coram Centre was part of this programme and was a<br />

unique development created through a partnership between the local authority and a voluntary sector<br />

organisation, Coram Family.<br />

The integrated centres provide high quality early education and childcare places for children from birth to 5,<br />

and provide after school care for children up to the age of 7. Places are a combination of free core day<br />

places for 3 and 4 year olds, free places for children in need (0-5), fee paying places for under 3s and fee<br />

paying wraparound places.<br />

There is also an extensive programme of advice, support and training for all providers of childcare, across<br />

all sectors, including childminders.<br />

All of these services are brought together under the Early Years and Sure Start Service, in the Children,<br />

Schools and Families Directorate of the Council.<br />

Sure Start local programmes<br />

Camden has 5 Government funded Sure Start local programmes in the areas of greatest disadvantage and,<br />

with additional funding from the Council and the Primary Care Trust, these services have been extended to<br />

cover the whole borough from September 2005.<br />

The Sure Start local programmes provide a range of services identified locally and are a partnership of<br />

statutory and voluntary sector organisations working with local parents and communities.<br />

In Camden Sure Start was implemented consistently across the borough and has had a number of positive<br />

external evaluations. Sure Start in Camden has been a great opportunity for different services to deliver<br />

more accessible, user-friendly joined-up services. Services in Camden are delivered through multi-agency<br />

teams in the way the government recommended for all children’s services in Every Child Matters: Change<br />

for Children. Different professionals such as health visitors, social workers, psychologists working together<br />

in teams improves communication and acts as a gateway to more specialised services where needed,<br />

making it more likely that vulnerable children’s needs will be met and they will be kept safe from harm.<br />

Parental participation is key to the success of the programmes. Linking families into networks of support<br />

from other parents in their community – through activities, trips, groups meeting regularly and parent<br />

forums where they can be a part of decision-making and feel valued in their community is important as it<br />

builds trust in their neighbourhoods and a shared sense of wanting what’s best for their local area (social<br />

capital).<br />

152


A range of services are provided including, training for parents, crèches and drop-ins for children, speech<br />

and language therapy, psychology services, nutrition advice, smoking cessation programmes, breast feeding<br />

support and employability initiatives.<br />

Children’s Centres<br />

Camden is well placed to develop Children’s Centre services because of the commitment of the Council and<br />

the fact that the responsibility for all these services rests with the Early Years and Sure Start Service.<br />

Children’s Centre services have been developed by bringing together the integrated early education and<br />

childcare centres and the Sure Start local programme services on a locality basis across the borough.<br />

Camden has a target to create 11 Children’s Centres, with 265 new integrated places by 2006, and another 9<br />

Children’s Centres by 2008.<br />

The 7 existing integrated early education and childcare centres, including the Thomas Coram Centre, have<br />

already been designated as Children’s Centres by the Sure Start Unit. 4 new centres are being<br />

built/redeveloped to create the 265 new places. There have been some delays in the capital programmes but<br />

all the new places will be created by the end of 2006.<br />

The second phase of Children’s Centres is now being planned and the strategy is to create 1 new integrated<br />

centre and develop the 8 remaining centres around school nurseries.<br />

The challenge for the Early Years and Sure Start Service is now to manage the change from Sure Start local<br />

programmes to Children’s Centres, maintaining the benefits of partnership and parental participation,<br />

whilst expanding the high quality, affordable early education and childcare.<br />

Barbara Sampson<br />

Head of Early Years and Sure Start<br />

Children, Schools and Families Directorate<br />

London Borough of Camden<br />

February 2006<br />

153


Bijlage C. Brede scholen in het Verenigd Koninkrijk<br />

In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van het ‘aanbod’ van scholen in Engeland in 2005 naast<br />

onderwijs (Clemens, 2006).<br />

154


Bijlage D. Opleidingsvereisten <strong>kinderopvang</strong> in<br />

opvangcentra in Frankrijk<br />

Artikel 1 – Overeenkomstig artikel L 2324-1 en R 180-21 uit het medisch wetboek, moet het personeel van<br />

opvanginstellingen en -diensten voor kinderen jonger dan 6 jaar, waarop wordt gedoeld in artikel R180 van<br />

bovenbedoeld wetboek, een diploma kunnen overleggen of ervaring kunnen aantonen op het gebied van<br />

begeleiding aan jonge kinderen. De complementariteit van de competenties van dit personeel moet<br />

onderzocht worden, met name op het gebied van hygiëne en pedagogiek.<br />

Artikel 2 – In de instellingen en diensten waarop gedoeld wordt in het eerste artikel van het huidige besluit,<br />

nemen, behalve de erkende kinderverzorgers in de crèches familiales, ook andere personen deel aan de<br />

begeleiding van de kinderen, die in het bezit zijn van de volgende diploma’s of certificaten:<br />

1. Diplôme d’Etat de puéricultrice ou puériculteur (Staatsdiploma voor kinderverzorger of<br />

kinderverzorger)<br />

2. Diplôme d’Etat d’éducateur de jeunes enfants (Staatsdiploma voor kinderbegeleider)<br />

3. Diplôme d’Etat d’infirmier (Staatsdiploma voor verpleegkundige)<br />

4. Diplôme professionnel ou certificat d’auxiliare de puériculture (Beroepsdiploma of certificaat voor<br />

assistent kinderverzorging)<br />

Minstens de helft van de personeelsbezetting die bij de kinderen wordt geplaatst in de collectieve<br />

opvanginstellingen moet gediplomeerd zijn.<br />

Artikel 3. – De personeelsbezetting van instellingen en diensten die meewerken aan de begeleiding van<br />

kinderen, wordt aangevuld door personen die binnen 1 van de volgende categorieën vallen:<br />

1. Personen in het bezit van het certificaat voor beroepsbekwaamheid kleine kinderen<br />

2. Personen in het bezit van het certificaat gezinswerker of van het Staatsdiploma voor specialist op het<br />

gebied van maatschappelijke- en gezinshulp<br />

3. Personen in het bezit van het Staatsgetuigschrift van specialist jeugdwerker voor volks- en<br />

jongereneducatie, met richting kinderen.<br />

4. Personen in het bezit van het getuigschrift voor beroepsonderwijs, met medische en maatschappelijke<br />

richting;<br />

5. Personen in het bezit van het certificaat van bekwaamheid in huishoudelijke hulp<br />

6. Personen die gedurende 5 jaar als erkende kinderverzorger hebben gewerkt<br />

7. Personen die kunnen aantonen dat zij 3 jaar beroepservaring hebben m.b.t. kinderen in een instelling of<br />

dienst zoals beschreven in de eerste of tweede alinea van het artikel L2324-1 van het medisch wetboek.<br />

Het personeel dat voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 2 of in de eerste alinea van<br />

artikel 3 van het huidige besluit, representeren minstens ¾ van de totale personeelsbezetting die belast<br />

is met de begeleiding van kinderen in een collectieve opvanginstelling.<br />

Artikel 4. – Buiten de gereglementeerde beroepen, worden professionals met een buitenlandse nationaliteit<br />

die een gelijkwaardige kwalificatie of ervaring hebben of een buitenlands diploma kunnen overleggen, door<br />

de werkgever goedgekeurd.<br />

155


Artikel 5. – Bij uitzondering kunnen afwijkingen op de voorwaarden van een diploma of werkervaring zoals<br />

is vastgesteld in de bepalingen van artikel 2 en 3 van het huidige besluit, worden goedgekeurd ten gunste<br />

van andere personen, met het oog op hun opleiding of hun ervaring op het gebied van kinderen en de<br />

plaatselijke context.<br />

De volgende afwijkingen worden goedgekeurd:<br />

a. Voor instellingen of diensten geleid door iemand met privaatrecht, door de voorzitter van de<br />

departementstraad, op aanbeveling van de verantwoordelijk arts van de departementale dienst van de<br />

bescherming voor moeder en kind, of van een arts van de dienst als afgevaardigde van de<br />

verantwoordelijk arts;<br />

b. Voor de publieke instellingen en diensten, door de openbare beheerinstanties, op aanbeveling van de<br />

voorzitter van de departementsraad.<br />

Artikel 6. – Personen die belast zijn met de zorg voor kinderen, met name de personen waarover wordt<br />

gesproken in artikel 3,4 en 5 van dit besluit, die noch een opleiding hebben, noch ervaring hebben op het<br />

gebied van collectieve <strong>kinderopvang</strong>, kunnen gebruik maken van begeleidingsmaatregelen om voor het<br />

beroep te worden opgeleid, gedefinieerd en goedgekeurd door de beheerder van de instelling of de dienst.<br />

Artikel 7. – De voorschriften van het huidige besluit hebben geen betrekking op personeel dat al in<br />

opvanginstellingen of diensten werkzaam is op de datum van publicatie van dit besluit. De voorschriften<br />

van het huidige besluit hebben betrekking op publieke instellingen en diensten onder voorbehoud van de<br />

voorschriften die zijn voorzien door de privé statuten van de korpsen en kaders van betrekkingen bij<br />

overheidsdiensten.<br />

156


Bijlage E. Gemeentelijke uitgaven aan <strong>kinderopvang</strong> in<br />

Zweden<br />

(Skolverket, 2005)<br />

157


Capgemini Nederland B.V.<br />

Papendorpseweg 100<br />

Postbus 2575 - 3500 GN Utrecht<br />

Tel. 030 689 00 00<br />

Fax 030 689 99 99<br />

www.nl.capgemini.com<br />

st/8D-011.27/25

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!